Invoeringswet Boeken 3-6 nieuw Burgerlijk Wetboek (derde

Invoeringswet Boeken 3-6 nieuw Burgerlijk Wetboek (derde Invoeringswet Boeken 3-6 nieuw Burgerlijk Wetboek (derde

resourcessgd.kb.nl
from resourcessgd.kb.nl More from this publisher
06.08.2013 Views

Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 1988-1989 17 141 Invoeringswet Boeken 3-6 nieuw Burgerlijk Wetboek (derde gedeelte) Nr. 5 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 's-Gravenhage, 23 maart 1989 2 Hierbij bied ik u een nota over het bovengenoemde wetsvoorstel aan. De Minister van Justitie, F. Korthals Altes 912690 F ISSN 0921 7371 T . ., ., „ ._ „ SDU uitgeverij'S Gravenhage 1989 Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 17 141, nr. 5

Tweede Kamer der Staten-Generaal<br />

Vergaderjaar 1988-1989<br />

17 141 <strong>Invoeringswet</strong> <strong>Boeken</strong> 3-6 <strong>nieuw</strong> <strong>Burgerlijk</strong><br />

<strong>Wetboek</strong> (<strong>derde</strong> gedeelte)<br />

Nr. 5 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE<br />

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal<br />

's-Gravenhage, 23 maart 1989<br />

2<br />

Hierbij bied ik u een nota over het bovengenoemde wetsvoorstel aan.<br />

De Minister van Justitie,<br />

F. Korthals Altes<br />

912690 F<br />

ISSN 0921 7371 T . ., ., „ ._ „<br />

SDU uitgeverij'S Gravenhage 1989 Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 17 141, nr. 5


1. Inleiding<br />

Het ontwerp van het <strong>derde</strong> gedeelte van de <strong>Invoeringswet</strong> <strong>Boeken</strong> 3-6<br />

<strong>nieuw</strong> <strong>Burgerlijk</strong> <strong>Wetboek</strong> strekt tot wijziging van Boek 4 dat de <strong>nieuw</strong>e<br />

regeling van het erfrecht bevat. Het is ingediend bij Koninklijke<br />

boodschap van 17 oktober 1981, maar is parlementair niet verder<br />

behandeld, daar in 1983 is besloten aan de invoering van de <strong>Boeken</strong> 3, 5<br />

en 6 voorrang te verlenen en die van Boek 4 daarvan te ontkoppelen. Nu<br />

de behandeling van de eerstgenoemde boeken in de Tweede Kamer bijna<br />

is voltooid, kan de invoering van Boek 4 ter hand worden genomen.<br />

Het onderwerp dat in het wetsvoorstel de meeste aandacht trok,<br />

betreft de regeling van de versterking der erfrechtelijke positie van de<br />

langstlevende echtgenoot, in het bijzonder in diens verhouding tot die<br />

van de kinderen van de erflater. In het ontwerp wordt deze echtgenoot<br />

een wettelijk vruchtgebruik op de nalatenschap - voor zover hij die niet<br />

erft - toegekend. Deze regeling is een uitwerking van het overleg dat<br />

mijn ambtsvoorganger met de vaste Commissie voor Justitie der Tweede<br />

Kamer in 1978 heeft gevoerd, waartoe ik moge verwijzen naar de witte<br />

stukken bij wetsontwerp 12 863, nrs. 5-7.<br />

In notariële kringen is tegen de voorgestelde regeling ernstig verzet<br />

gerezen - zie het verslag van de algemene vergadering der Koninklijke<br />

Notariële Broederschap van 1982 in WPNR 5628. Onlangs is onder het<br />

notariaat een enquête gehouden waaruit bij degenen die daaraan<br />

meededen, een relatieve voorkeur voor de zogenoemde ouderlijke<br />

boedelverdeling als wettelijk systeem bleek; dit stelsel behaalde 40% der<br />

uitgebrachte stemmen, tegenover elk der drie andere in de enquête<br />

betrokken stelsels met tussen 10% en 20% van de stemmen. Dit gegeven<br />

leidt tot de vraag, of niet aan gerechtvaardigde wensen van het notariaat<br />

zou kunnen worden tegemoet gekomen, voordat het ontwerp zijn parle<br />

mentaire weg vervolgt. Ofschoon ook in notariële kringen een zeer grote<br />

verscheidenheid van opvattingen heerst, ligt het toch het meest voor de<br />

hand het bij het ontwerp voorgestelde systeem te vergelijken met het<br />

stelsel dat door het notariaat het meest wordt aanbevolen, namelijk dat<br />

van de ouderlijke boedelverdeling.<br />

2. Het stelsel van de ouderlijke boedelverdeling tegenover dat<br />

van het wetsontwerp<br />

Vooropgesteld moge worden dat beide stelsels belangrijke trekken<br />

gemeen hebben. Beide versterken de positie van de langstlevende<br />

echtgenoot aanzienlijk, doordat ze hem tijdens zijn leven de vrije<br />

beschikking over de nalatenschapsgoederen toekennen en de kinderen<br />

van de erflater pas na het overlijden van de langstlevende hun rechten<br />

kunnen uitoefenen. Bij geen van beide is bepalend, of en in hoeverre de<br />

langstlevende de nalatenschapsgoederen behoeft voor een voldoende<br />

verzorging. Hoewel ook dit als criterium voor een wettelijke regeling<br />

wordt verdedigd, in navolging van HR 30 november 1945, NJ 1946, 62<br />

(Harms-De Visser), is dat toch voor een wettelijke regeling van het<br />

erfrecht weinig gelukkig, reeds omdat het onmogelijk is te voorspellen<br />

hoe die behoefte zich in een individueel geval zal ontwikkelen en hoelang<br />

de langstlevende in leven zal blijven.<br />

Anderzijds kan de vergelijking zich tot enige hoofdpunten beperken:<br />

vele problemen die zich onder het bestaande recht voordoen of wellicht<br />

voor het toekomstige worden gevreesd, ook eventueel die van fiscale<br />

aard, kunnen immers door de wetgever worden opgelost.<br />

Het principiële verschil tussen beide stelsels is gelegen in de erfrechtelijke<br />

positie van de kinderen van de erflater.<br />

De ouderlijke boedelverdeling, zoals die nu in de praktijk voorkomt,<br />

berust op de artikelen 1167 e.v. BW: de erflater zelf verdeelt zijn<br />

Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 17 141, nr. 5 2


1 In het systeem van het <strong>nieuw</strong>e BW wordt<br />

een tijdelijk recht omgezet in een vruchtgebruik:<br />

zie artikel 3 4.2.2a. Van beschikking<br />

over een tijdelijk recht verschilt de<br />

beschikking door de langstlevende-vrucht<br />

gebruiker in zoverre dat het vervreemde<br />

goed niet na voltooiing van tijdsduur, i.c. bij<br />

het overlijden van de langstlevende, in de<br />

boedel terugvalt.<br />

nalatenschap tussen zijn echtgenoot en zijn kinderen, en wel aldus dat de<br />

eerste alle goederen der nalatenschap krijgt toebedeeld, onder gehoudenheid<br />

van betaling der schulden, terwijl de kinderen wegens deze<br />

overbedeling een geldvordering op die echtgenoot krijgen; gewoonlijk<br />

bepaalt de erflater dat deze vordering slechts opeisbaar wordt bij<br />

overlijden van zijn echtgenoot en wanneer zich een of meer gebeurtenissen<br />

voordoen, zoals diens faillissement. Verheffing hiervan tot<br />

wettelijk stelsel zou betekenen dat de wetgever zelf de goederen der<br />

nalatenschap aan de langstlevende toekent - en die aan de kinderen<br />

onthoudt - of althans de kinderen verplicht tot het afstaan van hun<br />

aandeel in de goederen aan de langstlevende. (Van een «ouderlijke<br />

boedelverdeling» kan men dan ook niet meer spreken; er is eerder sprake<br />

van een wettelijke toedeling van de boedel aan de langstlevende.)<br />

Essentieel in dit verband is dat de kinderen van de erflater wel een<br />

geldvordering op de langstlevende (of diens nalatenschap) verkrijgen,<br />

doch geen enkel recht op de goederen van hun overleden ouder.<br />

Anders is dit in de constructie van het wetsontwerp. Aan het wettelijk<br />

vruchtgebruik verbindt dit een, slechts in enkele opzichten beperkte,<br />

bevoegdheid van de langstlevende tot beschikking over de nalatenschapsgoederen.<br />

Aldus vertoont dit vruchtgebruik meer de trekken van<br />

een «tijdelijke eigendom» der nalatenschap dan van het klassieke vruchtgebruik.<br />

1 Evenzeer doet het denken aan het fideicommis de residuo,<br />

maar met dit verschil dat de langstlevende aan de kinderen een<br />

vergoeding schuldig wordt voor de door hem vervreemde nalatenschapsgoederen.<br />

Daar deze vergoeding in de regel pas bij het overlijden van de<br />

langstlevende opeisbaar wordt, nadert het systeem voor de, door de<br />

langstlevende tijdens het vruchtgebruik vervreemde, nalatenschapsgoederen<br />

het resultaat van de ouderlijke boedelverdeling.<br />

Per slot van rekening is in beginsel het verschil tussen beide stelsels<br />

derhalve dit, dat de kinderen van de erflater bij ouderlijke boedelverdeling<br />

geen van zijn goederen erven, en bij het vruchtgebruik met<br />

beschikkingsbevoegdheid wel, zij het dat zij pas bij het overlijden van de<br />

langstlevende in het volle recht treden en voor de inmiddels vervreemde<br />

goederen een geldelijke vergoeding ontvangen.<br />

Het stelsel van de ouderlijke boedelverdeling heeft al eerder geïnspireerd<br />

tot een wetsontwerp, namelijk de zogenaamde erfrechtelijke<br />

voortrein (wetsontwerp 12 863), bedoeld om de tijd tot de invoering van<br />

Boek 4 te overbruggen en bovendien daarvoor tot model dienen. De<br />

langstlevende echtgenoot zou enig erfgenaam worden en de kinderen<br />

van de erflater zouden jegens de langstlevende een uitkeringsrecht ter<br />

grootte van de waarde van hun fictieve erfdeel verkrijgen. In het<br />

voorlopig verslag is het ontwerp ernstig gekritiseerd, principieel het<br />

meest omdat de wetgever hierin de kinderen «onterft». Juist wegens<br />

deze kritiek is gezocht naar een systeem waarin de kinderen in beginsel<br />

ook reëel erfgenaam kunnen blijven; dat systeem is gevonden in het<br />

vruchtgebruik met beschikkingsbevoegdheid dat aan wetsontwerp<br />

17 141 ten grondslag ligt. Het is op dit punt dat de wetgever een ondubbelzinnige<br />

keuze moet doen. In de volgende paragraaf wordt ter verduidelijking<br />

van de probleemstelling nader ingegaan op de vraag tot welke<br />

praktische verschillen de keuze van het uitgangspunt leidt.<br />

3. Stiefouders en voorkinderen<br />

In het voorgaande is al tot uitdrukking gebracht dat een keuze tussen<br />

de ouderlijke boedelverdeling en het wettelijk vruchtgebruik weinig<br />

gevolgen heeft, zolang de langstlevende echtgenoot nog in leven is: hij<br />

heeft de nagelaten goederen van de erflater onder zich en kan daarover<br />

beschikken. In zoverre kan men zeggen dat in beide stelsels de langstlevende<br />

vóór de kinderen gaat; een andere vraag is echter, of ten aanzien<br />

Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 17 141, nr. 5 3


van de nagelaten goederen de kinderen bij eventuele <strong>derde</strong>n voorgaan.<br />

Is de langstlevende tevens de eigen ouder van de kinderen van de<br />

erflater, dan zal het praktisch verschil tussen beide stelsels bij het<br />

overlijden van die langstlevende eveneens gering zijn.<br />

Van de overbedelingsvordering, ontstaan door de ouderlijke boedelverdeling,<br />

zijn de kinderen bij het overlijden van de langstlevende zowel<br />

schuldeiser als schuldenaar, zodat in de regel de vordering door<br />

vermenging teniet gaat (artikel 6.2.4.14b), terwijl de kinderen als erfgenamen<br />

van de langstlevende deze in diens goederen opvolgen. Anderzijds<br />

vervalt door het overlijden van de langstlevende het vruchtgebruik<br />

en verkrijgen de kinderen het volle recht over de overgebleven,<br />

nagelaten, goederen (artikelen 3.8.3 en 22), terwijl de vergoedingsvordering<br />

ten laste van de vruchtgebruiker eveneens door vermenging<br />

tenietgaat. In beide gevallen worden de door de eerststervende<br />

nagelaten goederen, voor zover nog aanwezig bij het overlijden van de<br />

langstlevende, aan de kinderen «doorgegeven».<br />

Alleen bestaat bij de ouderlijke boedelverdeling de mogelijkheid dat de<br />

langstlevende de, immers hem toebehorende, goederen uit de nalatenschap<br />

van de eerststervende bij uiterste wil vermaakt; de langstlevende<br />

die «slechts» vruchtgebruiker is, kan dat niet.<br />

Geheel anders is echter erfrechtelijk de situatie als de langstlevende<br />

niet de eigen ouder van de kinderen van de erflater is, maar de<br />

stiefouder. In dat geval zullen de kinderen gewoonlijk voorkinderen uit<br />

een, door de dood of echtscheiding ontbonden, eerder huwelijk van de<br />

erflater zijn. Blijkens de statistieken komt hertrouwen na de dood van de<br />

eerste echtgenoot niet erg dikwijls voor, doch hertrouwen na<br />

echtscheiding des te meer; de erfrechtelijke gevolgen zullen zich in de<br />

toekomst in toenemende mate voordoen. (Op de 85 a 88 000 huwelijken<br />

die in de recente periode jaarlijks worden gesloten, zijn 26 tot 29 000<br />

der huwenden reeds eerder getrouwd geweest; van rond 90% van hen is<br />

het eerdere huwelijk door echtscheiding ontbonden.)<br />

Een tot wettelijk verheven stelsel van «ouderlijke boedelverdeling»<br />

brengt dan mee dat er in dit geval wel een «overbedelings»-vordering<br />

van de voorkinderen op de stiefouder bestaat, maar dat de goederen uit<br />

de nalatenschap van de eigen ouder der voorkinderen alle vererven naar<br />

hun stiefouder; uitzicht op die goederen bij diens overlijden hebben zij<br />

dan ook niet meer, want de kring van diens erfgenamen bij versterf<br />

wordt gevormd door de stieffamilie van de voorkinderen.<br />

Het is wel waar dat, als de stiefouder eerder dan de eigen ouder<br />

overlijdt, deze laatste, omgekeerd, de goederen van de stiefouder zal<br />

erven, en deze bij zijn overlijden aan de voorkinderen, immers zijn eigen<br />

kinderen, zal doorgeven, maar dit toont alleen aan dat aanvaarding van<br />

de ouderlijke boedelverdeling als wettelijk stelsel tevens betekent<br />

aanvaarding van een element van erfrechtelijke willekeur voor de<br />

kinderen.<br />

Het stelsel van het wettelijk vruchtgebruik brengt dit erfrechtelijk<br />

gevolg ten opzichte van voorkinderen niet mee. Wel moeten hun rechten<br />

op de nagelaten goederen wijken voor de beschikkingsbevoegdheid van<br />

de door hun overleden ouder achtergelaten echtgenoot - hun eigen<br />

andere ouder of een stiefouder -, maar bij diens overlijden volgen zij op<br />

in het volle recht op de resterende vruchtgebruiksgoederen, waarop hun<br />

stieffamilie geen erfrechtelijke aanspraak kan maken.<br />

4. Uitwerking<br />

Op welke motieven de (relatieve) voorkeur van het notariaat voor de<br />

ouderlijke boedelverdeling als wettelijk systeem berust, is niet geheel na<br />

te gaan. Ten dele is waarschijnlijk de oorzaak dat velen dit systeem uit de<br />

praktijk kennen en als eenvoudig en duidelijk hebben leren waarderen -<br />

Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 17 141, nr. 5 4


afgezien van de problematiek, in het bijzonder ten aanzien van de legitimarissen<br />

en van de bijstand, die tot procedures aanleiding hebben<br />

gegeven. Met een boedelbeschrijving, inclusief waardering der goederen<br />

van de nalatenschap, zijn de erfgenamen, en is eventueel de notaris,<br />

gereed. Aan verdeling der goederen noch administratie tijdens het leven<br />

van de langstlevende komt men toe. Het stelsel is uitstekend voor de<br />

langstlevende, en de vraag of ook de kinderen zich rechtvaardig<br />

behandeld voelen, blijft op de achtergrond.<br />

Daarentegen kan een vruchtgebruik allerlei complicaties meebrengen<br />

die ook hier werden gevreesd: zaaksvervanging, administratie en verantwoording<br />

en, in het geval van het wetsontwerp, de berekening van de<br />

vergoedingsvordering. Mede daardoor was een veelgehoorde concrete<br />

klacht dat het wetsontwerp moeilijk leesbaar is.<br />

De aandacht verdient allereerst dat in het ontwerp reeds voor het<br />

wettelijk vruchtgebruik de zaaksvervanging en daarmee ook haar<br />

problemen zijn afgesneden. De zaaksvervanging kan hier immers worden<br />

gemist: voor behoud van de vermogenswaarde van de nalatenschap voor<br />

de kinderen kan de vergoedingsvordering redelijk in de plaats treden, hun<br />

gaat het in het bijzonder om de affectiewaarde die bepaalde van die<br />

goederen voor hen betekenen. Als deze eenmaal, in het bijzonder<br />

doordat de langstlevende zijn beschikkingsbevoegdheid heeft uitgeoefend,<br />

uit de nalatenschapsgoederen zijn verdwenen, compenseert<br />

zaaksvervanging dit verlies voor de kinderen niet.<br />

Voor de praktijk zou het wettelijk vruchtgebruik de ouderlijke boedelverdeling<br />

in eenvoud sterk kunnen benaderen, indien bij de berekening<br />

van de vergoedingsvordering aan het einde van het vruchtgebruik zou<br />

worden uitgegaan van de (geïndexeerde) waarde der goederen ter<br />

gelegenheid van de boedelbeschrijving. Evenmin als bij de ouderlijke<br />

boedelverdeling is het dan nodig de lotgevallen der vruchtgebruiksgoederen<br />

naspeurbaar te houden en hun waarde bij vervreemding vast te<br />

stellen. Omdat dan ook de langstlevende echtgenoot kan worden<br />

ontheven van een verplichting tot periodieke verantwoording en aan<br />

gedetailleerde voorschriften omtrent de verschillende soorten vermogensbestanddelen<br />

geen behoefte meer zal bestaan, is aldus tevens een<br />

vrij sterke vereenvoudiging van het wetsontwerp mogelijk, die de<br />

leesbaarheid bevordert.<br />

Vergelijkt men alsdan beide stelsels, dan komt men tot het volgende<br />

resultaat.<br />

a. Begin. In beide stelsels moet een boedelbeschrijving worden<br />

opgemaakt, bij de ouderlijke boedelverdeling als grondslag voor de<br />

vaststelling van de omvang der overbedelingsschuld, in het vruchtgebruikstelsel<br />

ter identificatie van de vruchtgebruiksgoederen en ter<br />

vastlegging van hun waarde als grondslag voor de eventuele vergoedingsvordering.<br />

In het vruchtgebruikstelsel zullen de kinderen wellicht<br />

iets meer behoefte hebben aan een nauwkeurige identificatie van de<br />

goederen die hun ter harte gaan - na de dood van de langstlevendevruchtgebruiker<br />

krijgen zij immers daarop hun volledige recht.<br />

b. Duur. Tijdens het leven van de langstlevende bestaat er nauwelijks<br />

verschil: in beide stelsels heeft deze, behoudens faillissement, het<br />

bestuur en de vrije beschikking over de goederen; enige verantwoording<br />

is hij niet schuldig.<br />

c. Einde. In de meerderheid der gevallen zijn de kinderen, tevens<br />

erfgenamen, van de langstlevende ook de kinderen van de eerststervende.<br />

Een praktisch verschil tussen beide stelsels bestaat dan meestal<br />

niet: de kinderen verkrijgen de goederen en in hun persoon verenigt zich<br />

de hoedanigheid van schuldeiser en schuldenaar van zowel de overbedelingsschuld<br />

als de vergoedingsschuld. Is de waarde van de nalatenschap<br />

van de langstlevende negatief, dan zijn de kinderen in het vruchtgebruikstelsel<br />

in beginsel beter af: zij hebben een zakelijk recht op de goederen<br />

die nog uit de nalatenschap van de eerststervende stammen.<br />

Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 17 141, nr. 5 5


Was de overleden langstlevende echter de stiefouder van de kinderen<br />

van de eerststervende, dan is er verschil in de afwikkeling. Op de langstlevende<br />

als erfgenaam van de eerststervende zijn volgens de ouderlijke<br />

boedelverdeling diens goederen overgegaan, en de kinderen van de<br />

eerststervende verkrijgen daarvan niets; wel wordt hun vordering uit<br />

overbedeling nu tegenover de erfgenamen van de langstlevende<br />

opeisbaar. In het vruchtgebruikstelsel vervalt bij het overlijden van de<br />

langstlevende het vruchtgebruik en de kinderen van de eerststervende<br />

nemen de door deze nagelaten, in de boedelbeschrijving opgenomen,<br />

goederen nu tot zich: veelal zal de langstlevende nog in die goederen<br />

medegerechtigd zijn geweest, zodat daarvoor een boedelscheiding zal<br />

zijn vereist. Voor zover over de goederen is beschikt, hebben de voorkinderen<br />

een vergoedingsvordering jegens de erfgenamen van de langstlevende,<br />

die opeisbaar wordt; in dit opzicht bestaat er nauwelijks zakelijk<br />

onderscheid met de ouderlijke boedelverdeling.<br />

5. Slot<br />

Binnen afzienbare tijd zullen regering en parlement in gemeen overleg<br />

tot een definitieve keuze omtrent het erfrecht bij versterf van de langstlevende<br />

echtgenoot moeten komen - hoe eerder, hoe beter. Naar het zich<br />

laat aanzien, zal dat een keuze zijn tussen een wettelijk vruchtgebruik en<br />

een «wettelijke ouderlijke boedelverdeling» (wettelijke toedeling van de<br />

boedel aan de langstlevende). In het bovenstaande is eerst geschetst het<br />

principiële verschil in consequenties tussen beide stelsels. Ik meen dat<br />

de keuze voornamelijk hierdoor behoort te worden bepaald. Daarna zijn<br />

de verschillen tussen beide stelsels in hun uitvoering nagegaan. Het<br />

stelsel van de ouderlijke boedelverdeling is eenvoudiger, maar, naar het<br />

mij voorkomt, leent het vruchtgebruikstelsel zich voor een zodanige<br />

vereenvoudiging dat het, behalve juist de beoogde zakelijke werking aan<br />

het einde van het vruchtgebruik, in de praktijk in sterke mate met de<br />

ouderlijke boedelverdeling zal overeenkomen. Daardoor zou aan wensen<br />

van het notariaat tegemoet kunnen worden gekomen. Hiertoe zou<br />

wetsontwerp 17 141 in dit opzicht dienen te worden omgewerkt. Indien<br />

de vaste commissie daarmede instemt, kan dit geschieden bij een nota<br />

van wijziging, in te dienen vóór de opstelling van het voorlopig verslag,<br />

waardoor een discussie over niet wezenlijke verwikkelingen van<br />

technische aard overbodig wordt.<br />

De Minister van Justitie,<br />

F. Korthals Altes<br />

Tweede Kamer, vergaderjaar 1988-1989, 17 141, nr. 5 6

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!