PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in
PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in
58 2849 inwoners en in 1632 582 huizen waren, komen we voor de vroege zeventiende eeuw op een vergelijkbaar aantal, namelijk 4,9 personen per huis. bestuur Op bestuurlijk niveau maakten in de periode die ons onderzoek bestrijkt zowel in Maassluis als in Doesburg de gereformeerden de dienst uit. De Doesburgse magistraat werd gevormd door een college bestaande uit acht schepenen of burgemeesters. Bij toerbeurt traden telkens twee van de acht schepenen op als regerend burgemeester annex rentmeester, terwijl twee andere schepenen belast waren met notariële werkzaamheden, waaronder ook het opstellen van boedelbeschrijvingen. De overige functies werden onder de overgebleven vier schepenen verdeeld; zij traden – steeds twee aan twee – op als keurmeesters, timmermeesters, straatmeesters en marktmeesters. 51 De Doesburgse magistraat vulde zichzelf aan. Behalve lidmaat van de gereformeerde kerk dienden de schepenen formeel ‘goude, recklicke, onbesprokene mannen, burgeren tot Doisborch’ te zijn. Tevens werd van hen verwacht dat zij in de stad een eigen huis en hof hadden waar zij ‘jair ende dacht’ gewoond hadden, en dat zij ‘van gueden echte, van guiden rechte ende van guider famen’ waren. 52 Naast de magistraat kende Doesburg nog een college van 24 gemeenslieden. Deze werden telkens voor drie jaar gekozen uit de burgerij en de gilden. Waarschijnlijk betrof het hier overwegend lieden uit de groep die in het eerder genoemde kohier de tweede klasse vormde, de ‘secundi’. Aan de invloed van de gemeenslieden kwam een einde toen de stadhouder in 1687 een reglement invoerde waarmee de benoeming van de gemeenslieden in zijn handen werd gelegd. 53 Toen de stadhouder in 1702 overleed kwamen twee partijen tegenover elkaar te staan, die beide hun aanhang onder de burgerij hadden. 54 Tegenover de aanhangers van ‘de oude plooi’ stonden de ‘nieuwe plooiers’ die de invoering van een regeringsreglement eisten waarbij de schepenen niet langer voor het leven werden benoemd, maar voor telkens drie jaar zouden worden gekozen. 55 Wat volgde was een periode van machtswisselingen en voortdurende onrust (de ‘plooierijen’, 1702-1718), met als inzet de organisatie van het stadsbestuur. 56 Uiteindelijk hadden de gemeenslieden het nakijken: op 21 oktober 1717 vaardigden de Staten van Gelderland een plakkaat uit waarbij de stedelijke regenten weer voor het leven werden benoemd. Overigens beperkte het dagelijkse functioneren van de magistraat zich tot het terrein binnen het schependom. Alleen in civiele zaken hadden de schepenen ook wetgevende bevoegdheid, namelijk voor het richterambt, het rond Doesburg gelegen grondgebied met de dorpen Angerlo en Drempt. Het richterambt stond onder controle van een richter. Deze belangrijke ambtenaar, meestal benoemd uit de hogere adellijke kringen, woonde doorgaans niet in de stad zelf, maar liet zijn taak door een plaatsvervanger of
substituut waarnemen, bijgestaan door een griffier (de landschrijver). Het Maassluise dorpsbestuur bestond uit een schout, vijf ‘zetters’ of burgemeesters en zeven schepenen, ondergebracht in een drietal colleges: het college van schout en burgemeesters, het college van de wet (schout, burgemeesters, schepenen en secretaris) en het college van schout en schepenen. De schepenen waren behalve met de civiele rechtspraak als weesmannen ook met de afwikkeling van de nalatenschappen van minderjarige erfgenamen belast: zij stelden in bepaalde gevallen de voogden aan en zorgden ervoor dat er een inventaris werd opgemaakt van de nagelaten goederen. De schout (voorzitter van de drie colleges, hoofd van de brandmeesters en weesmannen, en verantwoordelijk voor civiele zaken) was veruit de machtigste ambtenaar. Hij werd samen met de burgemeesters telkens voor een periode van twee jaar benoemd door de baljuw van Delfland, een door de Staten van Holland aangewezen ambtenaar die samen met zijn dertien ‘welgeboren mannen’ belast was met de rechtspraak in criminele zaken. Daarnaast hadden de baljuw en zijn mannen onder meer de bevoegdheid tot het uitvaardigen van keuren en verordeningen. Behalve met de baljuw had het Maassluise dorpsbestuur te maken met de ambachtsheer of -vrouw (dezelfde als die van Maasland) en vanaf 1670, toen Maassluis verheven was tot een aparte heerlijkheid, met de opeenvolgende Heeren en Vrouwen van de heerlijkheid Maassluis. Zij stelden de schout, secretaris en bode aan en hadden het recht op de benoeming van de schepenen. 57 Zowel in Doesburg als in Maassluis waren tal van ambten te vergeven voor kerk en school en voor de dagelijkse gang van zaken in de stad, respectievelijk het dorp (boden, portiers, kamerbewaarders, nachtwakers enzovoort). Tevens waren er burgers die uit handen van het lokale bestuur een toelage ontvingen voor hun arbeid, zoals de stads- of dorpschirurgijn. Anderen, zoals bijvoorbeeld de marktmeester of de vendumeester, werden wel door het lokale bestuur aangesteld, maar moesten zelf geheel of gedeeltelijk voor hun inkomsten zorgen. De inning van belastingen werd, voorzover ze niet verpacht waren, door ontvangers, controleurs en commiezen geregeld. Met name in Maassluis waren veel zogeheten ‘kleine ambtjes’ te vergeven in het visserijbedrijf; van prikkentellers (die de als aas gebruikte kleine visjes ofwel ‘prikken’ telden) en haringpakkers tot verse-visruikers. Wat hier ont- tussen de vier en tien jaar zijn als halven gerekend. Wanneer we die ‘halve’ kinderen voor hele tellen, komen we op 4100 inwoners. Dit aantal zal in werkelijkheid wellicht iets hoger zijn geweest. Vgl. Noordam, ‘De bevolking van ’s-Gravezande en Zandambacht (1680- 1795)’, 1968. 51. Van de Ven, Het oud-archief der Gemeente Doesburg, 1950, deel i, p. 14. 52. Ibidem, p. 11. 53. oa Doesburg, inv. nr. 418, Reglement voor den Magistraat der stad Doesburg, gegeven door prins Willem iii, 1687, afschrift achttiende eeuw. 54. Wertheim- Gijse Weenink, Democratische bewegingen in Gelderland, 1672-1795, 1973, p. 66. 55. Ibidem, p. 258. 56. oa Doesburg, inv. nr. 419-420, Willekeuren en conventiën der stadt Doesburgh over de driejarige regeringe, 1705 [gedrukt]. Met conventie tusschen den Magistraat en de burgerij aangaande vorm en samenstelling van het stadsbestuur, 1705, afschrift. 57. Blom, Geschiedenis van Maassluis, 1948, pp. 179-191. zie kleurafbeelding op p.131 59
- Page 5 and 6: woord vooraf 9 inleiding 11 1. boed
- Page 7 and 8: Vrije tijd 261 Tijd lezen of klok k
- Page 9 and 10: 10 Inspirerend waren voor mij het m
- Page 11 and 12: 12 In beide plaatsen vonden in de l
- Page 13 and 14: 14 dingen omgingen. Gebruikmakend v
- Page 15 and 16: 16 behoort ook de woonplaats of de
- Page 17 and 18: 18 Boedelbeschrijvingen lenen zich
- Page 19 and 20: 20 Een kwantitatieve bewerking van
- Page 21 and 22: 1. Boedels In het onderzoek naar de
- Page 23 and 24: De afwikkeling van een nalatenschap
- Page 25 and 26: maakt. In Maassluis (en ook in Maas
- Page 27 and 28: Aan het opmaken en laten verzegelen
- Page 29 and 30: urgse inventarissen slechts éénma
- Page 31 and 32: hoeft te zijn aan gebruik. Niet zel
- Page 33 and 34: linnen portie 1 portie 2 portie 3 9
- Page 35 and 36: gele bloemen mocht hebben. Dochter
- Page 37 and 38: inventaris van burgemeester en zeil
- Page 39 and 40: 2. Twee plaatsen in de Republiek In
- Page 41 and 42: een belangrijk afzetgebied te kunne
- Page 43 and 44: Het ondernemersklimaat was in Maass
- Page 45 and 46: zing. De bouw van de kerk werd name
- Page 47 and 48: van de rector van de Latijnse schoo
- Page 49 and 50: ten stonden juist ook hier veel gro
- Page 51 and 52: geweest. Heel duidelijk is dit te z
- Page 53 and 54: vloot Maassluis in een ‘vrouwendo
- Page 55: Doesburg vermoedelijk een kleinere
- Page 59 and 60: werd vaak wat bijverdiend met een w
- Page 61 and 62: Jannetje Tijsdr. van Heenvliet leve
- Page 63 and 64: met hun dieven mee. Toch was het vo
- Page 65 and 66: de loterij Nieuwe goederen vormden
- Page 67 and 68: Veere (1662) en Terschelling (1666)
- Page 69 and 70: 3. Wonen Op 20 maart 1663 werden in
- Page 71 and 72: voorwerpen als attributen bestemd v
- Page 73 and 74: van het onderzoek van Wijsenbeek-Ol
- Page 75 and 76: verschillende soorten zetels, waarv
- Page 77 and 78: onderzoek naar de verspreiding van
- Page 79 and 80: ‘De Arm-stoel is de voornaamste;
- Page 81 and 82: van de achttiende eeuw zou men in h
- Page 83 and 84: waar het zaken als comfort, behaagl
- Page 85 and 86: weerhuisje (een verwijzing naar de
- Page 87 and 88: schragen gelegd en kon er een groot
- Page 89 and 90: een duidelijke keuze in het gebruik
- Page 91 and 92: was het in elk geval tot ver in de
- Page 93 and 94: ed. Wat teleurgesteld deelde Baerke
- Page 95 and 96: In sommige inventarissen blijkt het
- Page 97 and 98: Ook bij Christoffels oom en tante,
- Page 99 and 100: derde kwart van de achttiende eeuw
- Page 101 and 102: de kwart dertig procent en in het v
- Page 103 and 104: ezit van een kabinet; bij de bovenl
- Page 105 and 106: zes in de jaren tachtig. De eerste
substituut waarnemen, bijgestaan door een griffier (de landschrijver).<br />
Het Maassluise dorpsbestuur bestond uit een schout, vijf ‘zetters’ of<br />
burgemeesters en zeven schepenen, ondergebracht <strong>in</strong> een drietal colleges:<br />
het college van schout en burgemeesters, het college van de wet (schout,<br />
burgemeesters, schepenen en secretaris) en het college van schout en schepenen.<br />
De schepenen waren behalve met de civiele rechtspraak als weesmannen<br />
ook met de afwikkel<strong>in</strong>g van de nalatenschappen van m<strong>in</strong>derjarige<br />
erfgenamen belast: zij stelden <strong>in</strong> bepaalde gevallen de voogden aan en zorgden<br />
ervoor dat er een <strong>in</strong>ventaris werd opgemaakt van de nagelaten goederen.<br />
De schout (voorzitter van de drie colleges, hoofd van de brandmeesters<br />
en weesmannen, en verantwoordelijk voor civiele zaken) was veruit de<br />
machtigste ambtenaar. Hij werd samen met de burgemeesters telkens voor<br />
een periode van twee jaar benoemd door de baljuw van Delfland, een door de<br />
Staten van Holland aangewezen ambtenaar die samen met zijn dertien<br />
‘welgeboren mannen’ belast was met de rechtspraak <strong>in</strong> crim<strong>in</strong>ele zaken.<br />
Daarnaast hadden de baljuw en zijn mannen onder meer de bevoegdheid tot<br />
het uitvaardigen van keuren en verorden<strong>in</strong>gen. Behalve met de baljuw had<br />
het Maassluise dorpsbestuur te maken met de ambachtsheer of -vrouw<br />
(dezelfde als die van Maasland) en vanaf 1670, toen Maassluis verheven was<br />
tot een aparte heerlijkheid, met de opeenvolgende Heeren en Vrouwen van<br />
de heerlijkheid Maassluis. Zij stelden de schout, secretaris en bode aan en<br />
hadden het recht op de benoem<strong>in</strong>g van de schepenen. 57<br />
Zowel <strong>in</strong> Doesburg als <strong>in</strong> Maassluis waren tal van ambten te vergeven<br />
voor kerk en school en voor de dagelijkse gang van zaken <strong>in</strong> de stad, respectievelijk<br />
het dorp (boden, portiers, kamerbewaarders, nachtwakers enzovoort).<br />
Tevens waren er burgers die uit handen van het lokale bestuur een<br />
toelage ontv<strong>in</strong>gen voor hun arbeid, zoals de stads- of dorpschirurgijn. Anderen,<br />
zoals bijvoorbeeld de marktmeester of de vendumeester, werden wel<br />
door het lokale bestuur aangesteld, maar moesten zelf geheel of gedeeltelijk<br />
voor hun <strong>in</strong>komsten zorgen. De <strong>in</strong>n<strong>in</strong>g van belast<strong>in</strong>gen werd, voorzover ze<br />
niet verpacht waren, door ontvangers, controleurs en commiezen geregeld.<br />
Met name <strong>in</strong> Maassluis waren veel zogeheten ‘kle<strong>in</strong>e ambtjes’ te vergeven<br />
<strong>in</strong> het visserijbedrijf; van prikkentellers (die de als aas gebruikte kle<strong>in</strong>e visjes<br />
ofwel ‘prikken’ telden) en har<strong>in</strong>gpakkers tot verse-visruikers. Wat hier ont-<br />
tussen de vier en tien jaar zijn als halven gerekend. Wanneer we die ‘halve’ k<strong>in</strong>deren voor<br />
hele tellen, komen we op 4100 <strong>in</strong>woners. Dit aantal zal <strong>in</strong> werkelijkheid wellicht iets hoger<br />
zijn geweest. Vgl. Noordam, ‘De bevolk<strong>in</strong>g van ’s-Gravezande en Zandambacht (1680-<br />
1795)’, 1968. 51. Van de Ven, Het oud-archief der Gemeente Doesburg, 1950, deel i, p. 14.<br />
52. Ibidem, p. 11. 53. oa Doesburg, <strong>in</strong>v. nr. 418, Reglement voor den Magistraat der stad<br />
Doesburg, gegeven door pr<strong>in</strong>s Willem iii, 1687, afschrift achttiende eeuw. 54. Wertheim-<br />
Gijse Ween<strong>in</strong>k, Democratische beweg<strong>in</strong>gen <strong>in</strong> Gelderland, 1672-1795, 1973, p. 66.<br />
55. Ibidem, p. 258. 56. oa Doesburg, <strong>in</strong>v. nr. 419-420, Willekeuren en conventiën der<br />
stadt Doesburgh over de driejarige reger<strong>in</strong>ge, 1705 [gedrukt]. Met conventie tusschen<br />
den Magistraat en de burgerij aangaande vorm en samenstell<strong>in</strong>g van het stadsbestuur,<br />
1705, afschrift. 57. Blom, Geschiedenis van Maassluis, 1948, pp. 179-191.<br />
zie kleurafbeeld<strong>in</strong>g<br />
op p.131<br />
59