PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in

PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in

depot.knaw.nl
from depot.knaw.nl More from this publisher
06.08.2013 Views

280 respectievelijk negen en elf jaar oud laat daarentegen weinig ruimte voor twijfel: een poppenledikantje met een kastje en twee aangeklede poppen, ‘poppengoed als potjes, keteltjes en pannetjes etc.’, een doosje met kegeltjes en een spel koperen bikkeltjes. Het hele assortiment van vrijetijdsattributen is in deze boedel te vinden: de muziekinstrumenten, een dambord, een verrekijker, jachtgerei en een netje (voor de vlinderjacht?), en een schildersezel. Een blik in de levensbeschrijving van Quirijn Ver Huell laat opnieuw zien hoezeer de familiecultuur van de Van Leenhoffs aansloot bij die van de Ver Huells, waar het ‘als de lessen waren afgeloopen’ tijdens hun verblijf op het buiten van de familie aan Quirijn en zijn broer Frits werd ‘toegestaan te gaan wandelen’. Quirijn bracht net als vermoedelijk de kinderen van Van Leenhoff een belangrijk deel van de tijd die niet aan leren werd besteed in de natuur door: hij met het vlindernetje, zijn kleinere broers en zusjes met kinderspeelgoed. In een eventuele boedel zou van dit laatste echter geen spoor te vinden zijn geweest. Het speelgoed, ‘uit oude scherven en andere kleine voorwerpen bestaande’, werd ‘in de grond bedolven’ om het jaar daarop weer ‘als een nieuwe schat’ te worden teruggevonden. 159 tijd lezen of klok kijken Naarmate vrije tijd op een meer georganiseerde manier werd doorgebracht, zo stelt Burke, ging men hem minder beschouwen als slechts een ‘pauze’ tussen twee periodes van werk. Vrije tijd werd meer en meer beleefd als een afzonderlijk terrein. 160 De verspreiding van uurwerken ondersteunde, en versnelde wellicht, deze verschuiving. Voor wie had leren klokkijken wees de klok onverbiddelijk aan hoeveel tijd er werd besteed, verspild of verloren; het horloge en de huisklok spoorden aan tot productiviteit. Gaf de toren- of kerkklok de publieke tijd aan, de huisklok registreerde de tijd voor het hele huisgezin en het horloge die voor het individu. Terwijl de wijzerklok op de kerktoren alleen de mensen die in de buurt waren herinnerde aan het voortschrijden van de tijd, hadden horlogebezitters de tijd altijd binnen handbereik. De eerste horlogebezitter is de Doesburgse burgemeester Haeck in 1669. Hij bezat er maar liefst twee: een ‘verguld ovaal horloge in een zilveren kastje’ en een ‘groot zakhorloge’. Het zakhorloge lag ten tijde van de inventarisopmaak ter reparatie bij horlogemaker Mobach in Utrecht; kennelijk waren er in het stadje zelf geen goede specialisten op dit gebied. Haecks inventaris biedt een verrassend gedetailleerd beeld van de wijze waarop dergelijke kostbare instrumenten ‘rondgingen’ in een cultureel circuit dat zich tot ver buiten de stadsmuren van Doesburg uitstrekte. Zo wordt aangetekend dat Haeck in Zutphen een van zijn horloges had geruild voor die van de heer [Jurriaan] Spraeckel (een beroemd uurwerkmaker), waarna het door Haeck verworven exemplaar vervolgens weer voor zestig gulden uit de

oedel was overgekocht door de Amersfoortse predikant Hendricus Tockmannus. Horloges bleven in Doesburg lang voorbehouden aan de elite. Pas ruim een eeuw later, in de jaren tachtig van de achttiende eeuw, worden voor het eerst twee zilveren zakhorloges in een modale inventaris genoemd. Met een zilveren horloge in de boedel van tapper Jan van Olen uit 1695 breekt in Maassluis het horlogetijdperk aan. Onder de bovenlaag van de Maassluise bevolking nam het horlogebezit in de achttiende eeuw gestaag toe; in de eerste helft van de achttiende eeuw heeft in deze groep één op de vier nalaters een horloge, in het derde kwart is dat bijna de helft en in het laatste kwart twee van de drie. Bij de middengroepen duurt het tot 1762 voordat we het eerste horloge tegenkomen, waarna in het laatste kwart van de achttiende eeuw nog niet eens één op de vijf nalaters met een horloge kon pronken. Ze worden zelfs ingehaald door de lagere groepen, bij wie tot 1775 slechts één nalater, maar in de periode erna drie van de twaalf nalaters een horloge hadden. De eerste huisklokken verschenen in beide plaatsen pas in de achttiende eeuw. Alleen de onvolledige boedel van de Doesburger Erasmus Lemmerman (1660), met een ‘slaand horloge’, verraadt dat de Doesburgers er vermoedelijk eerder bij waren. Misschien was ook het ‘horloge’ dat in 1736 bij een openbare verkoping van een boerenboedel uit het richterambt Doesburg voor twintig gulden werd verkocht, een huisklok. Het zou de enige vermelding van een ‘klok’ in deze periode zijn. In de tweede helft van de achttiende eeuw vinden we hangklokken bij de notabelen en bij enkele middenstanders en kleine zelfstandigen. Van sommige klokken zijn de verkoopprijzen bekend, en het valt op hoe groot de verschillen waren: zes gulden voor een defect ijzeren hanghorloge in 1778, achttien stuivers voor een klok uit een eenvoudige boerenboedel in 1783, twaalf gulden voor die van een stadsboer in 1792, en 125 respectievelijk 42 gulden voor het ‘staande horloge’ en de pendule (de eerste) van koopman Weddelink in 1793. In de jaren negentig van de achttiende eeuw komt in de helft van de veertien (min of meer volledige) inventarissen een klok voor. Welstand lijkt er hierbij weinig toe te doen. De klok was voor de meeste Doesburgers een functionele innovatie, zoals ook geïllustreerd wordt door de vermelding van ‘een wekker’ in de boedel van een paardenpostmeester uit 1797. Hier werd ‘op tijd’ gewerkt. In Maassluis lijkt de belangstelling voor de huisklok betrekkelijk lauw, met tot 1750 slechts drie klokkenbezitters: een zeilmaker, een bakker (‘een horloge met een klok’) en een smid. In het derde en vierde kwart van de achttiende eeuw heeft één op de drie, respectievelijk de helft van de nalaters uit zowel de middengroep als de groep van notabelen en grote ondernemers een klok in huis, terwijl bij de minvermogenden na 1775 nog maar één op de vier 159. Ver Huell, Levensherinneringen, 1996, p. 19. 160. Burke, ‘The invention of leisure in early modern Europe’, 1995, p. 27. 281

280<br />

respectievelijk negen en elf jaar oud laat daarentegen we<strong>in</strong>ig ruimte voor<br />

twijfel: een poppenledikantje met een kastje en twee aangeklede poppen,<br />

‘poppengoed als potjes, keteltjes en pannetjes etc.’, een doosje met kegeltjes<br />

en een spel koperen bikkeltjes. Het hele assortiment van vrijetijdsattributen<br />

is <strong>in</strong> deze boedel te v<strong>in</strong>den: de muziek<strong>in</strong>strumenten, een dambord, een<br />

verrekijker, jachtgerei en een netje (voor de vl<strong>in</strong>derjacht?), en een schildersezel.<br />

Een blik <strong>in</strong> de levensbeschrijv<strong>in</strong>g van Quirijn Ver Huell laat opnieuw<br />

zien hoezeer de familie<strong>cultuur</strong> van de Van Leenhoffs aansloot bij die van de<br />

Ver Huells, waar het ‘als de lessen waren afgeloopen’ tijdens hun verblijf op<br />

het buiten van de familie aan Quirijn en zijn broer Frits werd ‘toegestaan te<br />

gaan wandelen’. Quirijn bracht net als vermoedelijk de k<strong>in</strong>deren van Van<br />

Leenhoff een belangrijk deel van de tijd die niet aan leren werd besteed <strong>in</strong> de<br />

natuur door: hij met het vl<strong>in</strong>dernetje, zijn kle<strong>in</strong>ere broers en zusjes met<br />

k<strong>in</strong>derspeelgoed. In een eventuele boedel zou van dit laatste echter geen<br />

spoor te v<strong>in</strong>den zijn geweest. Het speelgoed, ‘uit oude scherven en andere<br />

kle<strong>in</strong>e voorwerpen bestaande’, werd ‘<strong>in</strong> de grond bedolven’ om het jaar<br />

daarop weer ‘als een nieuwe schat’ te worden teruggevonden. 159<br />

tijd lezen of klok kijken<br />

Naarmate vrije tijd op een meer georganiseerde manier werd doorgebracht,<br />

zo stelt Burke, g<strong>in</strong>g men hem m<strong>in</strong>der beschouwen als slechts een ‘pauze’<br />

tussen twee periodes van werk. Vrije tijd werd meer en meer beleefd als een<br />

afzonderlijk terre<strong>in</strong>. 160 De verspreid<strong>in</strong>g van uurwerken ondersteunde, en<br />

versnelde wellicht, deze verschuiv<strong>in</strong>g. Voor wie had leren klokkijken wees<br />

de klok onverbiddelijk aan hoeveel tijd er werd besteed, verspild of verloren;<br />

het horloge en de huisklok spoorden aan tot productiviteit. Gaf de toren- of<br />

kerkklok de publieke tijd aan, de huisklok registreerde de tijd voor het hele<br />

huisgez<strong>in</strong> en het horloge die voor het <strong>in</strong>dividu. Terwijl de wijzerklok op de<br />

kerktoren alleen de mensen die <strong>in</strong> de buurt waren her<strong>in</strong>nerde aan het voortschrijden<br />

van de tijd, hadden horloge<strong>bezit</strong>ters de tijd altijd b<strong>in</strong>nen handbereik.<br />

De eerste horloge<strong>bezit</strong>ter is de Doesburgse burgemeester Haeck <strong>in</strong> 1669.<br />

Hij bezat er maar liefst twee: een ‘verguld ovaal horloge <strong>in</strong> een zilveren<br />

kastje’ en een ‘groot zakhorloge’. Het zakhorloge lag ten tijde van de <strong>in</strong>ventarisopmaak<br />

ter reparatie bij horlogemaker Mobach <strong>in</strong> Utrecht; kennelijk<br />

waren er <strong>in</strong> het stadje zelf geen goede specialisten op dit gebied. Haecks<br />

<strong>in</strong>ventaris biedt een verrassend gedetailleerd beeld van de wijze waarop<br />

dergelijke kostbare <strong>in</strong>strumenten ‘rondg<strong>in</strong>gen’ <strong>in</strong> een cultureel circuit dat<br />

zich tot ver buiten de stadsmuren van Doesburg uitstrekte. Zo wordt aangetekend<br />

dat Haeck <strong>in</strong> Zutphen een van zijn horloges had geruild voor die van<br />

de heer [Jurriaan] Spraeckel (een beroemd uurwerkmaker), waarna het door<br />

Haeck verworven exemplaar vervolgens weer voor zestig gulden uit de

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!