PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in
PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in
194 lichaam zelf, met uitzondering misschien van de handen en het gezicht. Baerken kleedde zich ’s ochtends altijd eerst aan en begaf zich vervolgens naar de achterkeuken om (in aanwezigheid van het hele gezin) zijn gezicht en handen te wassen en aan de ontbijttafel plaats te nemen. 64 Zo zal het bij de meeste nalaters zijn gegaan. Lampetten en lampetkannen komen we slechts bij een klein aantal nalaters uit de bovenlaag tegen, en dan nog lijken ze vaak eerder pronkobjecten te zijn dan dagelijkse gebruiksvoorwerpen. Fonteintjes zijn nog veel zeldzamer. We komen ze alleen tegen in achttiende-eeuwse stadse boedels. De negen fonteinbezitters in Maassluis zijn vrijwel allen nieuwkomers. Sommigen zullen de fonteintjes uit hoofde van hun beroepspraktijk hebben aangeschaft, zoals de chirurgijns Matthol (1713), Schilperoort (1720) en Pannevis (1776) en de herbergier Clefken (1751). Dat zich ook in de boedels van de uit Sedan (Frankrijk) afkomstige stoffenhandelaar Stephanus de Ban (1744) en de joodse koopman Levij Salomon (1789) fonteintjes bevinden, onderstreept nog eens dat we hier met een stads verschijnsel te maken hebben. In de inventaris van de familie Pannevis komen we (in een kamertje in het voorhuis) niet alleen een fonteintje tegen, maar wordt ook melding gemaakt van een apart vertrek genaamd het pomphuis. Het vertrekje, grenzend aan de binnenplaats en een apart kookhuisje, lijkt te worden gebruikt als een klein, eenvoudig woonkamertje, met een tafel en twee stoelen, wat aardewerk, enig theegoed, twee lampen, een stilletje (een klein, draagbaar gemak, kamerstoel) met een pot, een (vaste?) kast met een uiterst bescheiden hoeveelheid tin en koperwerk en een bedstede met een bed. Als verklaring voor het matige gebruik van water ten behoeve van de lichamelijke reinheid kan behalve op de strijd van de kerkelijke overheden tegen alle publieke vertoon van naaktheid ook worden gewezen op de (als gevolg van de pestepidemieën) toegenomen angst voor mogelijke ziektes die met het water het als poreus beschouwde lichaam zouden binnendringen. 65 Het linnengoed had in deze context een belangrijke reinigende functie: het lichaamsvuil en vocht werden erdoor opgenomen. Hoezeer het bezit aan voldoende linnengoed ter verschoning als iets noodzakelijks werd beschouwd, wordt geïllustreerd door de rekeningen van de Maassluise diaconie, waarin posten zijn genoteerd voor het linnengoed dat een groepje vrouwen in opdracht van en op kosten van de diaconie voor de bedeelde gezinnen ter verschoning kocht. 66 Van de Maassluise vrouwen werd verwacht dat zij zodra de schepen binnen waren aan het wassen gingen, zodat het vuile goed op tijd ‘gewassen, gedrooght en(de) gereynight [was] om d’selve haer mans daermede weder ter zee te dienen’. De Maassluise visser Markus Pieters wist in elk geval dat dit een conventie was waarop hij een beroep kon doen om bij de plaatselijke schepenen een luisterend oor te vinden voor zijn zaak. Verwikkeld in een door de schepenen beslechte echtelijke twist attendeerde hij zijn toehoorders op het nalatige gedrag van zijn echtgenote. Niet alleen zou zij zich aan
overspel schuldig hebben gemaakt toen hij op zee was, zij veronachtzaamde ook de huiselijke plichten. Zo had zij – overigens ruim een jaar voordat de zaak diende – het zeegoed dat de visser bij thuiskomst had overhandigd ‘omme het zelve wederom behoorlyk te reynigen en wasschen’ niet overeenkomstig ‘haren pligt als een ordentelijke huysvrouwe’ behandeld, maar ‘veeleer […] kunnen goedvinden het zelve op de vloer te laten leggen, drie dagen agter den anderen zonder daarvoor eenige de minste zorge te dragen’. 67 Vooral in Maassluis is het aantal hemden verrassend groot, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen mannen- en vrouwenhemden en landen zeehemden. Zes hemden lijkt het minimum en rond de tien stuks het modale aantal. Maar er zijn ook nalaters die zo’n vijftig tot zestig hemden in de kast hebben liggen, en dat komt in Doesburg, waar vrijwel niemand er meer dan vijfentwintig stuks van heeft, niet voor. Nog opvallender is het verschil in onderbroeken. Slechts twee Doesburgse en maar liefst 83 Maassluise boedelbeschrijvingen maken melding van dit ondergoed. Le Francq van Berkhey zag de aanwezigheid van de onderbroeken als een duidelijk bewijs van properheid en als iets van de boeren of ‘landlieden’: ‘Wat hunne broeken betreft, hieromtrent zyn onze Landlieden zeer voor de reinheid. In de Steden weet men gewoonlyk van geen Onderbroeken; en de gemeene Man draagt ’er eene beste nieuwe Broek, tot dat dezelve versleeten is, zonder ze ooit van zweeterige of andere natuurlyke onreinigheden te zuiveren. Maar de Boeren behouden hier in nog de Hollandsche zindelykheid. Rijken en Armen, van de grootsten tot de kleensten toe, draagen allen Linnen gestreepte of witte Bombazynen Onderbroeken; die ze, elk naar zyn vermogen, in een minder of meerder aantal bezitten; hebbende ten minste zoo veele Onderbroeken, dat ze zig weeklyks kunnen verschoonen. Men stelt hier in een weezenlyk belang, nademaal men ’er de knapheid van het Huisgezin uit beoordeelt; en ter dier oorzaake zal een nooddruftig Arbeider, hoe gelapt ook anders zyne Kleederen mogen weezen, zorg draagen, dat hy egter een rein Hemd en eene zuivere Onderbroek aan ’t Lyf hebbe.’ 68 De voorliefde voor zakdoeken lijkt veel algemener te zijn geweest. Gedurende de gehele periode komen wij ze bij alle lagen van de bevolking tegen, in wisselende hoeveelheden. Terwijl de ene Doesburgse timmerman in 1637 slechts twee neusdoeken naliet, had een andere timmerman, een jaar later, 64. Baerken, Levens-Beschrijving, 1822, pp. 186, 197, 217. Het kwam vaak voor dat Baerken ’s ochtends door zijn nichtje werd gewekt. Als Baerken dan, na haar een ‘morgenzoen’ te hebben gegeven, aanstalten maakte om op te staan, ‘vertrok zij uyt eerbaarheid uyt de kamer’ (o.a. p. 203). 65. Vigarello, Le propre et le sale, 1985. 66. Diaconiearchief, inv. nrs. 257-273. Voor de reinigende functie van linnengoed zie ook Pellegrin, ‘Chemises et chiffons’, 1986. 67. ora Maassluis, inv. nr. 32, Maria Jacobse van der Gaegh contra Markus Pieters, visser, 1746. 68. Le Francq van Berkhey, Natuurlyke historie van Holland, 1773, deel iii.2, p. 799. 195
- Page 141 and 142: Jacob Hoppesteyn, Pot (mogelijk als
- Page 143 and 144: toestemming te worden gevraagd voor
- Page 145 and 146: Het schrale water uyt een koperen v
- Page 147 and 148: en met een ‘jagersglas’. De Doe
- Page 149 and 150: dat soo langhe hergaende / tot dat
- Page 151 and 152: Maassluise familie Van der Hout (17
- Page 153 and 154: 1710 een voorraad van maar liefst 4
- Page 155 and 156: zen op een aspect van het tabaksgeb
- Page 157 and 158: 1678 vermoedelijk geen gebruiksgoed
- Page 159 and 160: het ritueel Koffie en thee waren be
- Page 161 and 162: Heeft deze maat verdubbeleerd, En t
- Page 163 and 164: predikant Van der Spijk werd alleen
- Page 165 and 166: verhaalt van een kapitein in Edam d
- Page 167 and 168: dranken en tabak in het voorhuis, w
- Page 169 and 170: ver werd aangeboden: ‘ik nog de n
- Page 171 and 172: maatschappelijke orde, maar gaf haa
- Page 173 and 174: uiteindelijk het doel waar ook dit
- Page 175 and 176: alleen de stedelijke elite) als and
- Page 177 and 178: eeuws pamflet over de levenswijze v
- Page 179 and 180: stoffen en mode Zoals het gedicht v
- Page 181 and 182: op de vrouwen, maar ook op de manne
- Page 183 and 184: De handel op het Midden- en Verre O
- Page 185 and 186: drie gulden moest men in het vervol
- Page 187 and 188: onze Zeekusten, tot aan en in Vries
- Page 189 and 190: vissersgarderobes ontbrak een derge
- Page 191: waren hoog: het onroerend goed brac
- Page 195 and 196: het hoofd Er is niet veel fantasie
- Page 197 and 198: wollen zwarte pruik als weesvader,
- Page 199 and 200: Hollandse stad als Delft verdwijnt
- Page 201 and 202: halfwollen weefsel dat geen laken i
- Page 203 and 204: Ook in de dagelijkse praktijk zulle
- Page 205 and 206: van de bevolking vormden. Naar aanl
- Page 207 and 208: 6. Lezen en schrijven Zitten, slape
- Page 210 and 211: 212 Een belangrijke rol heeft daarb
- Page 212 and 213: 214 Het blazoen van de Maassluise r
- Page 214 and 215: 216 ttoegang tot het boek Zowel in
- Page 216 and 217: 218 Derk Jan van Elten, Gezicht op
- Page 218 and 219: lingen liep uiteen: de meeste leerl
- Page 220 and 221: 222 Johan Vollevens de Jonge, Gover
- Page 222 and 223: Handschrift van de Doesburgse Hendr
- Page 224 and 225: 226 terdheid ook door andere factor
- Page 226 and 227: C.L. Denik, Het Nieuw Maas-Sluysche
- Page 228 and 229: 230 schenen. 37 Het Nieuw Maas-Sluy
- Page 230 and 231: 232 zie kleurafbeelding op p. 215 I
- Page 232 and 233: 234 vrede of het krijgsgeluk van de
- Page 234 and 235: 236 De teksten en de melodie van de
- Page 236 and 237: oorlogh (1685) en Het leven en ster
- Page 238 and 239: 240 vak van stuurman overgegeven we
- Page 240 and 241: Franse school. 69 Wellicht hebben w
194<br />
lichaam zelf, met uitzonder<strong>in</strong>g misschien van de handen en het gezicht.<br />
Baerken kleedde zich ’s ochtends altijd eerst aan en begaf zich vervolgens<br />
naar de achterkeuken om (<strong>in</strong> aanwezigheid van het hele gez<strong>in</strong>) zijn gezicht en<br />
handen te wassen en aan de ontbijttafel plaats te nemen. 64 Zo zal het bij de<br />
meeste nalaters zijn gegaan. Lampetten en lampetkannen komen we slechts<br />
bij een kle<strong>in</strong> aantal nalaters uit de bovenlaag tegen, en dan nog lijken ze vaak<br />
eerder pronkobjecten te zijn dan dagelijkse gebruiksvoorwerpen. Fonte<strong>in</strong>tjes<br />
zijn nog veel zeldzamer. We komen ze alleen tegen <strong>in</strong> achttiende-eeuwse<br />
stadse boedels. De negen fonte<strong>in</strong><strong>bezit</strong>ters <strong>in</strong> Maassluis zijn vrijwel allen<br />
nieuwkomers. Sommigen zullen de fonte<strong>in</strong>tjes uit hoofde van hun beroepspraktijk<br />
hebben aangeschaft, zoals de chirurgijns Matthol (1713),<br />
Schilperoort (1720) en Pannevis (1776) en de herbergier Clefken (1751). Dat<br />
zich ook <strong>in</strong> de boedels van de uit Sedan (Frankrijk) afkomstige stoffenhandelaar<br />
Stephanus de Ban (1744) en de joodse koopman Levij Salomon (1789)<br />
fonte<strong>in</strong>tjes bev<strong>in</strong>den, onderstreept nog eens dat we hier met een stads verschijnsel<br />
te maken hebben.<br />
In de <strong>in</strong>ventaris van de familie Pannevis komen we (<strong>in</strong> een kamertje <strong>in</strong> het<br />
voorhuis) niet alleen een fonte<strong>in</strong>tje tegen, maar wordt ook meld<strong>in</strong>g gemaakt<br />
van een apart vertrek genaamd het pomphuis. Het vertrekje, grenzend aan<br />
de b<strong>in</strong>nenplaats en een apart kookhuisje, lijkt te worden gebruikt als een<br />
kle<strong>in</strong>, eenvoudig woonkamertje, met een tafel en twee stoelen, wat aardewerk,<br />
enig theegoed, twee lampen, een stilletje (een kle<strong>in</strong>, draagbaar gemak,<br />
kamerstoel) met een pot, een (vaste?) kast met een uiterst bescheiden<br />
hoeveelheid t<strong>in</strong> en koperwerk en een bedstede met een bed.<br />
Als verklar<strong>in</strong>g voor het matige gebruik van water ten behoeve van de<br />
lichamelijke re<strong>in</strong>heid kan behalve op de strijd van de kerkelijke overheden<br />
tegen alle publieke vertoon van naaktheid ook worden gewezen op de (als<br />
gevolg van de pestepidemieën) toegenomen angst voor mogelijke ziektes die<br />
met het water het als poreus beschouwde lichaam zouden b<strong>in</strong>nendr<strong>in</strong>gen. 65<br />
Het l<strong>in</strong>nengoed had <strong>in</strong> deze context een belangrijke re<strong>in</strong>igende functie:<br />
het lichaamsvuil en vocht werden erdoor opgenomen. Hoezeer het <strong>bezit</strong> aan<br />
voldoende l<strong>in</strong>nengoed ter verschon<strong>in</strong>g als iets noodzakelijks werd beschouwd,<br />
wordt geïllustreerd door de reken<strong>in</strong>gen van de Maassluise diaconie,<br />
waar<strong>in</strong> posten zijn genoteerd voor het l<strong>in</strong>nengoed dat een groepje vrouwen<br />
<strong>in</strong> opdracht van en op kosten van de diaconie voor de bedeelde gez<strong>in</strong>nen<br />
ter verschon<strong>in</strong>g kocht. 66<br />
Van de Maassluise vrouwen werd verwacht dat zij zodra de schepen<br />
b<strong>in</strong>nen waren aan het wassen g<strong>in</strong>gen, zodat het vuile goed op tijd ‘gewassen,<br />
gedrooght en(de) gereynight [was] om d’selve haer mans daermede weder<br />
ter zee te dienen’. De Maassluise visser Markus Pieters wist <strong>in</strong> elk geval dat<br />
dit een conventie was waarop hij een beroep kon doen om bij de plaatselijke<br />
schepenen een luisterend oor te v<strong>in</strong>den voor zijn zaak. Verwikkeld <strong>in</strong> een<br />
door de schepenen beslechte echtelijke twist attendeerde hij zijn toehoorders<br />
op het nalatige gedrag van zijn echtgenote. Niet alleen zou zij zich aan