PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in
PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in
184 De auteur verwachtte niet al te veel woedende reacties op zijn aanklacht, ‘omdat in deze prezente tijd, dat volkje, die het professoraalst kijven en vloeken kunnen, haar ’t minst mijn moralen hebben toe te passen, wijl zij haar daar weinig of niet meer aan bezondigen en aan de andere kant, zijn de zondaressen die ik bedoel, ten meerendeele van eene goede educatie en beleefden omgang’. 37 Deze overweging laat fraai zien hoe de hoepelrok in verband werd gebracht met een heel specifieke groep: de juffers ‘van eene goede educatie en beleefden omgang’. In een ander geschrift over de hoepelrok, namelijk het in 1740 verschenen blijspel De piëtistery in de hoepelrok, of de geleerde vrouw, zien we iets soortgelijks. De hoepelrok krijgt hier een ondeugende, wereldse connotatie, wanneer een zekere juffrouw Louisa over haar vrome zuster Dorothea uitroept: ‘Wat zegt gij! Neen, mijn zuster is al te fijn en te deugdzaam; zij heeft een gestadige bezigheid met twisten over religie-zaken. Zij schijnt de waereld wel ernstig te haten. Immers kan ze nauwelijks op haar gemoed verkrijgen, dat ze een Hoepelrok draagd.’ 38 Niet alleen aan de kledingstukken, maar ook aan de stoffen werden bepaalde connotaties toegekend. In de zeventiende eeuw vormden voor de bovenkleding wol en zijde de twee belangrijkste textielsoorten. Van beide waren er echter talloze soorten in omloop, in wisselende kwaliteiten en prijsklassen. Van de meest gangbare wolsoorten was laken bijvoorbeeld veel duurder dan het algemeen gangbare serge. Zijden stoffen waren doorgaans duurder dan wol, maar ook bepaalde fijne lakense stoffen konden heel kostbaar zijn. In de inventarissen vinden we dit onderscheid niet terug. Bovendien ontbreken in de meeste gevallen prijsaanduidingen. Behalve wol komen we ook zijde in alle lagen van de bevolking tegen, behalve bij de allerarmsten. 39 Relatief kostbaar waren alle stoffen van echte satijn of glanszijde, fluweel, stoffen die met goud en zilverdraad, pailletten, galons, pareltjes en borduurwerk waren versierd en pels- of vossenbont. Belangrijker dan de prijs waren waarschijnlijk echter de associaties die zij opriepen met de adel en het leger (en in het geval van het bont met de jacht!), want ook bij die Maassluizers die het zich in principe wel konden veroorloven komen wij ze niet tegen. Het zijn alleen de Doesburgse notabelen bij wie we zowel in de zeventiende als in de achttiende eeuw zulke vermeldingen aantreffen. Hier vinden we in de late zeventiende eeuw ook een apotheker met in zijn garderobe een slaapmuts met gouddraad afgezet, en een welgestelde winkeliers- of koopmansvrouw met onder meer een gekleurde satijnen tabbaard met een gele zijden rok en een zwart satijnen tabbaard met een rok van dezelfde stof en kleur. In deze laatste boedel komen we ook de eerste duidelijke vermelding tegen van een Oost-Aziatisch kledingstuk, namelijk een ‘katoenen japonse [Japanse] tabberd’, met de aantekening ‘voor de dag’. Hier zien we hoe in het laat-zeventiende-eeuwse Doesburg behalve het porselein nog een andere ‘exotische’ innovatie een plaats veroverde in het dagelijks bestaan.
De handel op het Midden- en Verre Oosten bracht een nieuwe stof, een nieuwe vorm van presentatie en een ingrijpende verandering in het kleurensysteem. 40 Al sinds de Middeleeuwen werd er ruwe katoen geïmporteerd voor de verwerking in mengweefsels. Deze was echter niet te vergelijken met de pure katoen uit India die door de voc werd geïmporteerd en (niet toevallig juist in kringen rond de importeurs) zeer geschikt werd bevonden voor de stoffering van het interieur. Men vond echter nog een toepassing, namelijk in de negligékleding, waaronder in principe alle niet-representatieve kleding kon worden verstaan. In de dagelijkse praktijk werd het sits aanvankelijk alleen binnenshuis gedragen, verwerkt in vrouwenrokken en -jakjes en in ruim vallende mannenjaponnen zoals die ook in de Oost werden gedragen. 41 De mannenjaponnen werden ook wel aangeduid als Japonsche (Japanse) rok, verwijzend naar het land waar (de modellen voor) de lange gewaden vandaan kwamen. De huiselijke dracht was op zich niets nieuws: reeds in de zestiende eeuw waren tabberds of tabbaards, ook wel aangeduid als nachtmantels of nachtrokken, van kostbare zijden of wollen stoffen onder de elite gangbaar. De sitsen japon had echter een ‘exotisch’ model. Sits voelde bovendien anders en viel op door zijn bonte kleuren. In Maassluis gaat sits zowel in de mannen- als in de vrouwengarderobes na een eerste vermelding in 1678 direct een belangrijke plaats innemen; bij de mannen voor de hemdrokken en japonnen, bij de vrouwen voor de rokken, jakjes en japonnen. Rond 1750 heeft een meerderheid van de bevolking wel één of meer sitsen kledingstukken in de kast liggen of hangen, en rond 1775 is de oosterse stof, of een Europese imitatie daarvan, in nagenoeg elk huishouden te vinden. Of de notarissen altijd even zorgvuldig het importgoed en de Europese versie, het bedrukte katoen, van elkaar onderscheidden, valt overigens niet te zeggen. Ook hier zal net als bij het porselein wellicht sprake zijn geweest van een verandering in de perceptie: hoe nieuwer, kostbaarder en onbekender het product, des te zorgvuldiger de inventarisatie. Het kan echter in sommige gevallen ook heel goed omgekeerd zijn geweest: hoe vertrouwder men met de nieuwe stoffen was, des te beter zag men het verschil. Dit moet zeker het geval zijn geweest bij de familie Schim, of in elk geval bij een van degenen die de boedel hielp opmaken. Leerlooier Hendrik Schim (een neef van de gelijknamige Maassluise dichter) liet bij zijn overlijden in 1761 diverse sitsen kledingstukken na, waaronder een slaapmantel van ‘serasse’, een katoenen stof, vaak voorzien van witte en gele sterretjes op een 37. Ibidem, p. 3. 38. Anoniem, De piëtistery in de hoepelrok, 1740. Blijkens een voorrede betreft het hier een vertaling uit het Hoogduits. 39. Onduidelijk is wat er precies bedoeld wordt met de Turkse kleding die in de zeventiende eeuw regelmatig opduikt. Het meest waarschijnlijk lijkt dat hier een bepaald soort garen werd bedoeld, en niet een uit Turkije afkomstige stof of dracht. Zie Breukink-Peeze, ‘Eene fraaie kleeding, van den turkschen dragt ontleent’, 1989, p. 135. 40. Over sits, de introductie ervan in Europa en de verschillende gebruiksvormen van deze stof zie Hartkamp-Jonxis (ed.), Sits, 1987. 41. Vgl. De Jong, ‘Sits en bedrukte katoen in de negligé-kleding van de hogere standen’, 1987, pp. 55-64. 185 zie kleurafbeelding op p. 211
- Page 131 and 132: steunen: in Lichtenvoorde komen we
- Page 133 and 134: Dirk Langendijk, De geboorte, sepia
- Page 135 and 136: estekgoed uit de linnenkast te gebr
- Page 137 and 138: a. Zes kommetjes, Chinees porselein
- Page 139 and 140: het gelegenheidsgoed werd gebruikt,
- Page 141 and 142: Jacob Hoppesteyn, Pot (mogelijk als
- Page 143 and 144: toestemming te worden gevraagd voor
- Page 145 and 146: Het schrale water uyt een koperen v
- Page 147 and 148: en met een ‘jagersglas’. De Doe
- Page 149 and 150: dat soo langhe hergaende / tot dat
- Page 151 and 152: Maassluise familie Van der Hout (17
- Page 153 and 154: 1710 een voorraad van maar liefst 4
- Page 155 and 156: zen op een aspect van het tabaksgeb
- Page 157 and 158: 1678 vermoedelijk geen gebruiksgoed
- Page 159 and 160: het ritueel Koffie en thee waren be
- Page 161 and 162: Heeft deze maat verdubbeleerd, En t
- Page 163 and 164: predikant Van der Spijk werd alleen
- Page 165 and 166: verhaalt van een kapitein in Edam d
- Page 167 and 168: dranken en tabak in het voorhuis, w
- Page 169 and 170: ver werd aangeboden: ‘ik nog de n
- Page 171 and 172: maatschappelijke orde, maar gaf haa
- Page 173 and 174: uiteindelijk het doel waar ook dit
- Page 175 and 176: alleen de stedelijke elite) als and
- Page 177 and 178: eeuws pamflet over de levenswijze v
- Page 179 and 180: stoffen en mode Zoals het gedicht v
- Page 181: op de vrouwen, maar ook op de manne
- Page 185 and 186: drie gulden moest men in het vervol
- Page 187 and 188: onze Zeekusten, tot aan en in Vries
- Page 189 and 190: vissersgarderobes ontbrak een derge
- Page 191 and 192: waren hoog: het onroerend goed brac
- Page 193 and 194: overspel schuldig hebben gemaakt to
- Page 195 and 196: het hoofd Er is niet veel fantasie
- Page 197 and 198: wollen zwarte pruik als weesvader,
- Page 199 and 200: Hollandse stad als Delft verdwijnt
- Page 201 and 202: halfwollen weefsel dat geen laken i
- Page 203 and 204: Ook in de dagelijkse praktijk zulle
- Page 205 and 206: van de bevolking vormden. Naar aanl
- Page 207 and 208: 6. Lezen en schrijven Zitten, slape
- Page 210 and 211: 212 Een belangrijke rol heeft daarb
- Page 212 and 213: 214 Het blazoen van de Maassluise r
- Page 214 and 215: 216 ttoegang tot het boek Zowel in
- Page 216 and 217: 218 Derk Jan van Elten, Gezicht op
- Page 218 and 219: lingen liep uiteen: de meeste leerl
- Page 220 and 221: 222 Johan Vollevens de Jonge, Gover
- Page 222 and 223: Handschrift van de Doesburgse Hendr
- Page 224 and 225: 226 terdheid ook door andere factor
- Page 226 and 227: C.L. Denik, Het Nieuw Maas-Sluysche
- Page 228 and 229: 230 schenen. 37 Het Nieuw Maas-Sluy
- Page 230 and 231: 232 zie kleurafbeelding op p. 215 I
184<br />
De auteur verwachtte niet al te veel woedende reacties op zijn aanklacht,<br />
‘omdat <strong>in</strong> deze prezente tijd, dat volkje, die het professoraalst kijven en vloeken<br />
kunnen, haar ’t m<strong>in</strong>st mijn moralen hebben toe te passen, wijl zij haar<br />
daar we<strong>in</strong>ig of niet meer aan bezondigen en aan de andere kant, zijn de<br />
zondaressen die ik bedoel, ten meerendeele van eene goede educatie en<br />
beleefden omgang’. 37 Deze overweg<strong>in</strong>g laat fraai zien hoe de hoepelrok <strong>in</strong><br />
verband werd gebracht met een heel specifieke groep: de juffers ‘van eene<br />
goede educatie en beleefden omgang’.<br />
In een ander geschrift over de hoepelrok, namelijk het <strong>in</strong> 1740 verschenen<br />
blijspel De piëtistery <strong>in</strong> de hoepelrok, of de geleerde vrouw, zien we iets<br />
soortgelijks. De hoepelrok krijgt hier een ondeugende, wereldse connotatie,<br />
wanneer een zekere juffrouw Louisa over haar vrome zuster Dorothea<br />
uitroept: ‘Wat zegt gij! Neen, mijn zuster is al te fijn en te deugdzaam; zij<br />
heeft een gestadige bezigheid met twisten over religie-zaken. Zij schijnt de<br />
waereld wel ernstig te haten. Immers kan ze nauwelijks op haar gemoed<br />
verkrijgen, dat ze een Hoepelrok draagd.’ 38<br />
Niet alleen aan de kled<strong>in</strong>gstukken, maar ook aan de stoffen werden<br />
bepaalde connotaties toegekend. In de zeventiende eeuw vormden voor de<br />
bovenkled<strong>in</strong>g wol en zijde de twee belangrijkste textielsoorten. Van beide<br />
waren er echter talloze soorten <strong>in</strong> omloop, <strong>in</strong> wisselende kwaliteiten en prijsklassen.<br />
Van de meest gangbare wolsoorten was laken bijvoorbeeld veel<br />
duurder dan het algemeen gangbare serge. Zijden stoffen waren doorgaans<br />
duurder dan wol, maar ook bepaalde fijne lakense stoffen konden heel kostbaar<br />
zijn. In de <strong>in</strong>ventarissen v<strong>in</strong>den we dit onderscheid niet terug. Bovendien<br />
ontbreken <strong>in</strong> de meeste gevallen prijsaanduid<strong>in</strong>gen. Behalve wol komen<br />
we ook zijde <strong>in</strong> alle lagen van de bevolk<strong>in</strong>g tegen, behalve bij de allerarmsten.<br />
39<br />
Relatief kostbaar waren alle stoffen van echte satijn of glanszijde, fluweel,<br />
stoffen die met goud en zilverdraad, pailletten, galons, pareltjes en borduurwerk<br />
waren versierd en pels- of vossenbont. Belangrijker dan de prijs waren<br />
waarschijnlijk echter de associaties die zij opriepen met de adel en het leger<br />
(en <strong>in</strong> het geval van het bont met de jacht!), want ook bij die Maassluizers die<br />
het zich <strong>in</strong> pr<strong>in</strong>cipe wel konden veroorloven komen wij ze niet tegen. Het<br />
zijn alleen de Doesburgse notabelen bij wie we zowel <strong>in</strong> de zeventiende als <strong>in</strong><br />
de achttiende eeuw zulke vermeld<strong>in</strong>gen aantreffen. Hier v<strong>in</strong>den we <strong>in</strong> de late<br />
zeventiende eeuw ook een apotheker met <strong>in</strong> zijn garderobe een slaapmuts<br />
met gouddraad afgezet, en een welgestelde w<strong>in</strong>keliers- of koopmansvrouw<br />
met onder meer een gekleurde satijnen tabbaard met een gele zijden rok en<br />
een zwart satijnen tabbaard met een rok van dezelfde stof en kleur.<br />
In deze laatste boedel komen we ook de eerste duidelijke vermeld<strong>in</strong>g<br />
tegen van een Oost-Aziatisch kled<strong>in</strong>gstuk, namelijk een ‘katoenen japonse<br />
[Japanse] tabberd’, met de aanteken<strong>in</strong>g ‘voor de dag’. Hier zien we hoe <strong>in</strong> het<br />
laat-zeventiende-eeuwse Doesburg behalve het porsele<strong>in</strong> nog een andere<br />
‘exotische’ <strong>in</strong>novatie een plaats veroverde <strong>in</strong> het dagelijks bestaan.