PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in
PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in
178 voorhoofdsnaald. Werden deze wellicht alleen door ‘vrijsters’ gedragen, niet door gehuwde vrouwen? Of heeft de werkelijkheid het beeld van Schim al achterhaald? En in hoeverre kon een vissersgezin op één lijn worden geplaatst met de lieden ‘van ’t velt’ die Schim ten tonele voerde? Volgens Le Francq van Berkhey, die aan het einde van de achttiende eeuw met veel oog voor detail ook de kleding van de Hollanders beschreef en zo een bijdrage leverde aan de beeldvorming, was dit zeker het geval. De scheidslijnen waren gemakkelijk te zien. Zo zou men rijke koopmansvrouwen aan haar lange zijden of satijnen mantel herkennen, de ‘deftige, middelmatigen of zeer gegoede burgerstand’ aan een fijne lakense mantel, de welgezeten boerenstand aan een sitsen mantel, vrouwen van de gemene burgerstand of reizende buitenlieden aan een katoenen ‘of dergelyken’, ‘en als men eene vrouw ontmoet, die een bruine Sergien Mantel, lang en ruim gemaakt, over ’t lyf heeft hangen, mag men al vry gegrond gissen, dat het een Zee-, Visch- of Bouw-Boerin is’. 18 Hier figureert ‘boer’ kennelijk niet meer als een aanduiding voor arbeid, maar als een voor een klasse of positie. In Maassluis en Vlaardingen lagen de verhoudingen echter weer iets anders: de vrouwen van lagere rang zouden zich hier ‘meer in den smaak van den Boerenstand, of wel dien der Zeelieden’ kleden. 19 Tegenover de mode, ‘van alle eeuwen af eigen aan de Menschlyke geneigdheden en derzelver verandering’ en vooral gangbaar bij mensen die ‘door den ommegang met Uitheemschen, dagelyks gelegenheid krygen om eenige nieuwe snuf op te doen’, plaatst Le Francq van Berkhey de Hollandse dracht, die te vinden zou zijn op het land en ‘by het minst vermengde gedeelte der Natie’, waar steeds een ‘Volkseigen smaak’ zou heersen. 20 Zijn studie naar de eigenaardigheden van de Hollanders laat zich lezen als een groots opgezet schouwspel waarin de vissers en boeren als hoeders van de Nederlandse natie figureren. De echte Hollanders, afstammelingen van de Bataven, zijn te vinden in het ‘Groene Hart van Holland’ en in de dorpen aan de Noordzeekust, waar ‘een gegaloneerde Jonker, of eene nieuwmodische gecoëffeerde Dame’ in staat is ‘om alle de Vrouwen en Meisjes van ’t Nettebreien en Vischkaaken af te trekken, ja ’t geheele Dorp in beweeging te brengen’. 21 De ideale Hollander volgens Le Francq van Berkhey is niet te bot en niet te wuft. Bij de Maassluizers en Vlaardingers vindt hij precies wat hij zoekt. Zij zijn door het contact met stedelingen minder boers dan bijvoorbeeld de Maaslanders, maar kunnen evenmin worden betrapt op de kledingpracht zoals die onder de Rotterdammers te vinden zou zijn. De lezers van Le Francq van Berkhey zullen direct hebben begrepen dat hier op het soort kledingpracht werd gedoeld dat als kenmerkend werd beschouwd voor de adel, alsmede voor de legerofficieren die, zoals William Temple reeds in de late zeventiende eeuw had opgemerkt, ‘live after the customs and fashions of the gentlemen’. 22 Hun gedrag kreeg doorgaans negatieve connotaties mee als die van pronkzucht, slordigheid, verwijfdheid en spilzucht van tijd en geld. Zo wordt in een anoniem laat-achttiende-
eeuws pamflet over de levenswijze van subalterne officieren geklaagd: ‘De Charpen om het Lyv te dragen is ook een meerder depense dan voorheen, die gemenageert kon worden. Want, door het schuren der Klederen, verslyten ze des te eerder, dan naar de oude gewoonte, waarover ook niet weinigen doleren. De meerdere properheid is ’er altans niet in te vinden.’ 23 Het is niet moeilijk om erflaters te vinden die in hun uiterlijke presentatie geheel aan het beeld van de militair voldoen. Zo was een belangrijk deel van de kleding van luitenant Bettinck en ook van diens vrouw versierd met gouden galonnen en passementen, en bezat hij een rok met vossenvel gevoerd en een wit bombazijnen wambuis met witte pareltjes. Ook luitenant Martini (1677), kapitein Du Four (1704) en officier Sandtwijck (1706) waren direct herkenbaar als representanten van de militaire elite. Du Four had behalve zijn legeruniformen een berenhuid en een ‘bonte pels’, kledingstukken die we nergens anders tegenkomen. Op straat kon kapitein Du Four pronken met een rok met gouden passementen, die na zijn overlijden bij de openbare verkoping 54 gulden opbracht. Theodorus Baerken (een neef van Christoffel) liet als jonge officier in 1776 vrijwel zijn gehele garderobe vernieuwen. 24 Hij liet zijn broek verven, kocht een paar Engelse kniebanden, liet de mouwen van zijn jas veranderen, een rok (jasje) ‘wegsnijden’ en nauwer maken, een andere rok verkorten, een japon korter maken, en ‘een silvere coerdoen [= kordon, band, h.d.] om een hoet [maken] als de oeffyssyren draegen’. Daarnaast werd een aantal nieuwe kledingstukken besteld, waaronder witte vesten, witte lakense broeken, een lakens vest met galonnen en een blauwe officiersoverrok. Vanuit Groningen liet Theodorus aan zijn administrateur in Doesburg weten hoe hij zijn kleding wilde hebben, ‘met masjetten als een geheel overhemt moet weesen’. Al met al werd zijn financiële situatie er niet veel beter op. Herhaaldelijk moest hij zijn voogd om geld vragen en zelfs de verkoop van de boeken die hij in Doesburg had achtergelaten (‘of die boeken bij Ued leggen te verrotten, daar heeft niemand wat aan, en hier kan ik braaf gelt daervan maken’) en van zijn paard bood weinig uitkomst. Hoewel Theodorus zijn leven trachtte te beteren en zelfs op zijn voedsel bezuinigde, door ‘eens daags’ te eten en ‘1 vles wijn daags te drinken’, eindigde hij uiteindelijk bankroet. 25 Beschouwen we kleding als een welstandssymbool, dan kunnen we vaststellen dat de mooie kleren van Theodorus uiteindelijk niet veel meer waren dan een façade. We moeten ons wel afvragen of dit ook door Theodorus zelf 18. Le Francq van Berkhey, Natuurlyke historie van Holland, 1773, deel iii.2, p. 707. 19. Ibidem, p. 766. 20. Ibidem, p. 699. Over Le Francq van Berkhey zie in dit verband o.a. Frijhoff, ‘Het zelfbeeld van de Nederlander in de achttiende eeuw’, 1992; en Arpots, Vrank en Vry: Johannes le Francq van Berkheij (1729-1812), 1990. 21. Le Francq van Berkhey, Natuurlyke historie van Holland, 1773, deel iii.2, p. 873. 22. Temple, Observations upon the United Provinces of the Netherlands, 1992, p. 86. 23. ‘De levenswijs der subalterne nederl. officieren en soldaten omstr. 1776-83, geschetst in een pamflet van dien tijd’, 1901, p. 169. 24. ora Doesburg, Civiele procesdossiers, inv. nr. 1349, Garrit Jan Brink contra Theodorus Baerken, 1776. 25. kdc, Collectie Baerken, doos 1. 179
- Page 125 and 126: Kookpot, aardewerk, Nederland, hoog
- Page 127 and 128: tingoed was hier het aardewerk, met
- Page 129 and 130: G. de Bergh (?), College van de Wet
- Page 131 and 132: steunen: in Lichtenvoorde komen we
- Page 133 and 134: Dirk Langendijk, De geboorte, sepia
- Page 135 and 136: estekgoed uit de linnenkast te gebr
- Page 137 and 138: a. Zes kommetjes, Chinees porselein
- Page 139 and 140: het gelegenheidsgoed werd gebruikt,
- Page 141 and 142: Jacob Hoppesteyn, Pot (mogelijk als
- Page 143 and 144: toestemming te worden gevraagd voor
- Page 145 and 146: Het schrale water uyt een koperen v
- Page 147 and 148: en met een ‘jagersglas’. De Doe
- Page 149 and 150: dat soo langhe hergaende / tot dat
- Page 151 and 152: Maassluise familie Van der Hout (17
- Page 153 and 154: 1710 een voorraad van maar liefst 4
- Page 155 and 156: zen op een aspect van het tabaksgeb
- Page 157 and 158: 1678 vermoedelijk geen gebruiksgoed
- Page 159 and 160: het ritueel Koffie en thee waren be
- Page 161 and 162: Heeft deze maat verdubbeleerd, En t
- Page 163 and 164: predikant Van der Spijk werd alleen
- Page 165 and 166: verhaalt van een kapitein in Edam d
- Page 167 and 168: dranken en tabak in het voorhuis, w
- Page 169 and 170: ver werd aangeboden: ‘ik nog de n
- Page 171 and 172: maatschappelijke orde, maar gaf haa
- Page 173 and 174: uiteindelijk het doel waar ook dit
- Page 175: alleen de stedelijke elite) als and
- Page 179 and 180: stoffen en mode Zoals het gedicht v
- Page 181 and 182: op de vrouwen, maar ook op de manne
- Page 183 and 184: De handel op het Midden- en Verre O
- Page 185 and 186: drie gulden moest men in het vervol
- Page 187 and 188: onze Zeekusten, tot aan en in Vries
- Page 189 and 190: vissersgarderobes ontbrak een derge
- Page 191 and 192: waren hoog: het onroerend goed brac
- Page 193 and 194: overspel schuldig hebben gemaakt to
- Page 195 and 196: het hoofd Er is niet veel fantasie
- Page 197 and 198: wollen zwarte pruik als weesvader,
- Page 199 and 200: Hollandse stad als Delft verdwijnt
- Page 201 and 202: halfwollen weefsel dat geen laken i
- Page 203 and 204: Ook in de dagelijkse praktijk zulle
- Page 205 and 206: van de bevolking vormden. Naar aanl
- Page 207 and 208: 6. Lezen en schrijven Zitten, slape
- Page 210 and 211: 212 Een belangrijke rol heeft daarb
- Page 212 and 213: 214 Het blazoen van de Maassluise r
- Page 214 and 215: 216 ttoegang tot het boek Zowel in
- Page 216 and 217: 218 Derk Jan van Elten, Gezicht op
- Page 218 and 219: lingen liep uiteen: de meeste leerl
- Page 220 and 221: 222 Johan Vollevens de Jonge, Gover
- Page 222 and 223: Handschrift van de Doesburgse Hendr
- Page 224 and 225: 226 terdheid ook door andere factor
178<br />
voorhoofdsnaald. Werden deze wellicht alleen door ‘vrijsters’ gedragen, niet<br />
door gehuwde vrouwen? Of heeft de werkelijkheid het beeld van Schim al<br />
achterhaald? En <strong>in</strong> hoeverre kon een vissersgez<strong>in</strong> op één lijn worden geplaatst<br />
met de lieden ‘van ’t velt’ die Schim ten tonele voerde?<br />
Volgens Le Francq van Berkhey, die aan het e<strong>in</strong>de van de achttiende<br />
eeuw met veel oog voor detail ook de kled<strong>in</strong>g van de Hollanders beschreef en<br />
zo een bijdrage leverde aan de beeldvorm<strong>in</strong>g, was dit zeker het geval. De<br />
scheidslijnen waren gemakkelijk te zien. Zo zou men rijke koopmansvrouwen<br />
aan haar lange zijden of satijnen mantel herkennen, de ‘deftige, middelmatigen<br />
of zeer gegoede burgerstand’ aan een fijne lakense mantel, de welgezeten<br />
boerenstand aan een sitsen mantel, vrouwen van de gemene burgerstand<br />
of reizende buitenlieden aan een katoenen ‘of dergelyken’, ‘en als men<br />
eene vrouw ontmoet, die een bru<strong>in</strong>e Sergien Mantel, lang en ruim gemaakt,<br />
over ’t lyf heeft hangen, mag men al vry gegrond gissen, dat het een Zee-,<br />
Visch- of Bouw-Boer<strong>in</strong> is’. 18 Hier figureert ‘boer’ kennelijk niet meer als een<br />
aanduid<strong>in</strong>g voor arbeid, maar als een voor een klasse of positie. In Maassluis<br />
en Vlaard<strong>in</strong>gen lagen de verhoud<strong>in</strong>gen echter weer iets anders: de vrouwen<br />
van lagere rang zouden zich hier ‘meer <strong>in</strong> den smaak van den Boerenstand, of<br />
wel dien der Zeelieden’ kleden. 19<br />
Tegenover de mode, ‘van alle eeuwen af eigen aan de Menschlyke geneigdheden<br />
en derzelver verander<strong>in</strong>g’ en vooral gangbaar bij mensen die<br />
‘door den ommegang met Uitheemschen, dagelyks gelegenheid krygen om<br />
eenige nieuwe snuf op te doen’, plaatst Le Francq van Berkhey de Hollandse<br />
dracht, die te v<strong>in</strong>den zou zijn op het land en ‘by het m<strong>in</strong>st vermengde<br />
gedeelte der Natie’, waar steeds een ‘Volkseigen smaak’ zou heersen. 20 Zijn<br />
studie naar de eigenaardigheden van de Hollanders laat zich lezen als een<br />
groots opgezet schouwspel waar<strong>in</strong> de vissers en boeren als hoeders van de<br />
Nederlandse natie figureren. De echte Hollanders, afstammel<strong>in</strong>gen van de<br />
Bataven, zijn te v<strong>in</strong>den <strong>in</strong> het ‘Groene Hart van Holland’ en <strong>in</strong> de dorpen aan<br />
de Noordzeekust, waar ‘een gegaloneerde Jonker, of eene nieuwmodische<br />
gecoëffeerde Dame’ <strong>in</strong> staat is ‘om alle de Vrouwen en Meisjes van ’t Nettebreien<br />
en Vischkaaken af te trekken, ja ’t geheele Dorp <strong>in</strong> beweeg<strong>in</strong>g te brengen’.<br />
21 De ideale Hollander volgens Le Francq van Berkhey is niet te bot en<br />
niet te wuft. Bij de Maassluizers en Vlaard<strong>in</strong>gers v<strong>in</strong>dt hij precies wat hij<br />
zoekt. Zij zijn door het contact met stedel<strong>in</strong>gen m<strong>in</strong>der boers dan bijvoorbeeld<br />
de Maaslanders, maar kunnen evenm<strong>in</strong> worden betrapt op de kled<strong>in</strong>gpracht<br />
zoals die onder de Rotterdammers te v<strong>in</strong>den zou zijn.<br />
De lezers van Le Francq van Berkhey zullen direct hebben begrepen dat<br />
hier op het soort kled<strong>in</strong>gpracht werd gedoeld dat als kenmerkend werd<br />
beschouwd voor de adel, alsmede voor de legerofficieren die, zoals William<br />
Temple reeds <strong>in</strong> de late zeventiende eeuw had opgemerkt, ‘live after the<br />
customs and fashions of the gentlemen’. 22 Hun gedrag kreeg doorgaans<br />
negatieve connotaties mee als die van pronkzucht, slordigheid, verwijfdheid<br />
en spilzucht van tijd en geld. Zo wordt <strong>in</strong> een anoniem laat-achttiende-