PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in
PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in
naliseringsproces’ zoals dat in Nederland door Van Koolbergen en Schuurman is verricht. Door beiden is dit proces – elk vanuit zijn eigen discipline (respectievelijk de volkskunde en de agrarische geschiedenis) – als een nevenverschijnsel van ‘modernisering’ beschouwd; als een reactie van het welvarende platteland op de stad. En door beiden is gewezen op het gegeven dat dit proces van ‘traditionalisering’ niet betekent dat er geen veranderingen plaatsvonden in de materiële cultuur, al wordt door het gebruik van een begrip als ‘verstening’ of omschrijvingen als ‘het vasthouden aan bepaalde voorwerpen’ wel de indruk van een gebrek aan dynamiek gewekt. 10 Het is overigens de vraag of ons probleem vanuit hun onderzoeksperspectief wel relevant was. Het onderzoek van Van Koolbergen en Schuurman richtte zich namelijk vooral op veranderingen in het bezit, en niet op het daadwerkelijke proces van toe-eigening of ‘culturele nieuwvorming’. Het is juist hierop dat ons onderzoek zich richt. Hoe verliep het toe-eigeningsproces van innovaties? Hoe gaf men deze een plaats in het dagelijks leven? Sloot men hierbij aan op reeds bestaande rituele repertoires, of ontwikkelde zich rond nieuwe voorwerpen een geheel nieuw gedragsrepertoire met eigen codes? Dergelijke vragen komen we, hoewel niet zo expliciet geformuleerd, bijvoorbeeld wel tegen in het onderzoek van de Franse historicus Daniel Roche naar de materiële cultuur in het achttiende-eeuwse Parijs en, om een voorbeeld dichter bij huis te noemen, in het onderzoek van de volkskundige J.J. Voskuil naar enkele specifieke vormen van de materiële cultuur, zoals de consumptie van bruin brood en het koffie- en theegebruik in Nederland. 11 Bij de analyse van zijn gegevens hield Voskuil bovendien niet alleen rekening met de rol van beeldvorming rond objecten, hij maakte ook duidelijk hoe bepalend de lokale context is voor het gedrag van groepen. Groepen mensen vormen geen afgesloten geheel, maar kunnen wisselen van samenstelling en allianties. Gedragscodes kunnen worden aangescherpt en bijgesteld, al naargelang de maatschappelijke context. 12 Tot die context 6. Goffman, The presentation of self in everyday life, 1959. 7. Blok, ‘Achter de coulissen’, 1977. 8. Elias, Über den Prozess der Zivilisation, 1939. 9. Voor Nederland zie De Vries, The Dutch Rural Economy in the Golden Age 1500-1700, 1974; Van Koolbergen, ‘Materiële cultuur in Weesp en Weesperkarspel’, 1983; Wijsenbeek-Olthuis, Achter de gevels van Delft, 1987; Schuurman, Materiële cultuur en levensstijl, 1989. Voor het buitenland zie Roche, Le peuple de Paris, 1981; Weatherill, Consumer behaviour and material culture in Britain (1660-1760), 1988; Mohrmann, Alltagswelt im Land Braunschweig, 1990; Shammas, The pre-industrial consumer in England and America, 1990, en de congresbundels Van der Woude en Schuurman (ed.), Probate inventories, 1980; Baulant, Schuurman en Servais (ed.), Inventaires aprés-décès et ventes de meubles, 1988; Schuurman en Walsh (ed.), Material culture: consumption, life-style, standard of living, 1500-1900, 1994. 10. Vgl. Schuurman, ‘Tussen stereotype en levensstijl’, 1991. 11. Roche, Le peuple de Paris, 1981; idem, Histoire des choses banales, 1997; Voskuil, ‘De weg naar luilekkerland’, 1983; idem, ‘Boedelbeschrijvingen als bron voor de kennis van groepsvorming en groepsgedrag’, 1987; idem, ‘De verspreiding van koffie en thee in Nederland’, 1988. Zie ook Frijhoff, ‘De volkskunde herplaatst tussen geschiedenis en antropologie. Een evaluatie van Voskuils werk’, 1988. 12. Rooijakkers, Rituele repertoires, 1994, p. 81. 15
16 behoort ook de woonplaats of de regio waarin men woont. Hier krijgt het sociale leven vorm. 13 Wat voor rol speelde de woonplaats in de vormgeving van het dagelijks leven van de Doesburgers en Maassluizers? Meer algemeen geformuleerd: wat is de precieze relatie tussen groepsculturen en lokale identiteit? In deze studie gaan we ervan uit dat er sprake was van een voortdurende wisselwerking tussen beide en dat het gedrag van de Doesburgers en Maassluizers ook vanuit dat perspectief begrepen kan worden wanneer rekening wordt gehouden met de mogelijk sturende werking van beeldvorming. 14 De Maassluizers gaven met hun materiële cultuur, zo wordt hier betoogd, uitdrukking aan een door heel de gemeenschap gedeeld eenduidig besef van lokale identiteit, gestuurd door een eenduidige beeldvorming binnen en buiten de groep. Ze zagen zichzelf als een eenheid en gedroegen zich ook zo, niet in de laatste plaats omdat zij daar als vissersgemeenschap heel duidelijke redenen toe hadden: de beeldvorming bevestigde hen in hun gevoel van saamhorigheid. Bij de Doesburgers was van een eenduidig besef van identiteit geen sprake: het ‘Doesburgerschap’ werd door iedereen weer anders beleefd, ingevuld en vormgegeven, minder gestuurd door collectieve, eenduidige beeldvorming. In feite hebben we ook hier weer te maken met een dynamisch proces van toe-eigening, niet van een voorwerp, maar van een plaats; de Doesburgers en Maassluizers eigenden zich elk op hun manier hun woonplaats toe en gaven zo aan hun woonplaats een eigen gezicht. Een kanttekening is hier op haar plaats. Ook in de vroegmoderne tijd gingen klein- en grootschaligheid samen; de lokale gemeenschap maakte deel uit van een groter verband. Dit gegeven stelt ons voor een probleem: wat voor verschuivingen deden zich voor in de beleving van de geografische ruimte? Wat was het referentiekader? Het eigen dorp, de eigen regio of een veel groter gebied? 15 Het is denkbaar dat men zich niet eens op de eigen regio richtte, maar op een andere. Misschien sprak zelfs voor sommige Doesburgers het welvarende Holland wel veel meer tot de verbeelding dan hun eigen Gelderland. Dit stelt ons voor de vraag in hoeverre in de boedelbeschrijvingen de neerslag van (het ontstaan van) een ‘nationaal gevoel’ te zien is. 16 In de conclusie zullen we op deze vraag terugkomen. opzet van het onderzoek Voor het onderzoek kon gebruik worden gemaakt van een groot databestand met boedelbeschrijvingen aanwezig op het Meertens Instituut te Amsterdam. Reeds in 1980 is dit instituut begonnen met het verzamelen en kopiëren van zeventiende-, achttiende- en negentiende-eeuwse boedelbeschrijvingen uit verschillende Nederlandse dorpen en stadjes, met als doel onderzoek te kunnen doen naar veranderingsprocessen in de materiële cultuur.
- Page 1 and 2: Vertrouwd bezit
- Page 3 and 4: hester dibbits Vertrouwd bezit Mate
- Page 5 and 6: woord vooraf 9 inleiding 11 1. boed
- Page 7 and 8: Vrije tijd 261 Tijd lezen of klok k
- Page 9 and 10: 10 Inspirerend waren voor mij het m
- Page 11 and 12: 12 In beide plaatsen vonden in de l
- Page 13: 14 dingen omgingen. Gebruikmakend v
- Page 17 and 18: 18 Boedelbeschrijvingen lenen zich
- Page 19 and 20: 20 Een kwantitatieve bewerking van
- Page 21 and 22: 1. Boedels In het onderzoek naar de
- Page 23 and 24: De afwikkeling van een nalatenschap
- Page 25 and 26: maakt. In Maassluis (en ook in Maas
- Page 27 and 28: Aan het opmaken en laten verzegelen
- Page 29 and 30: urgse inventarissen slechts éénma
- Page 31 and 32: hoeft te zijn aan gebruik. Niet zel
- Page 33 and 34: linnen portie 1 portie 2 portie 3 9
- Page 35 and 36: gele bloemen mocht hebben. Dochter
- Page 37 and 38: inventaris van burgemeester en zeil
- Page 39 and 40: 2. Twee plaatsen in de Republiek In
- Page 41 and 42: een belangrijk afzetgebied te kunne
- Page 43 and 44: Het ondernemersklimaat was in Maass
- Page 45 and 46: zing. De bouw van de kerk werd name
- Page 47 and 48: van de rector van de Latijnse schoo
- Page 49 and 50: ten stonden juist ook hier veel gro
- Page 51 and 52: geweest. Heel duidelijk is dit te z
- Page 53 and 54: vloot Maassluis in een ‘vrouwendo
- Page 55 and 56: Doesburg vermoedelijk een kleinere
- Page 57 and 58: substituut waarnemen, bijgestaan do
- Page 59 and 60: werd vaak wat bijverdiend met een w
- Page 61 and 62: Jannetje Tijsdr. van Heenvliet leve
- Page 63 and 64: met hun dieven mee. Toch was het vo
naliser<strong>in</strong>gsproces’ zoals dat <strong>in</strong> Nederland door Van Koolbergen en Schuurman<br />
is verricht. Door beiden is dit proces – elk vanuit zijn eigen discipl<strong>in</strong>e<br />
(respectievelijk de volkskunde en de agrarische geschiedenis) – als een<br />
nevenverschijnsel van ‘moderniser<strong>in</strong>g’ beschouwd; als een reactie van het<br />
welvarende platteland op de stad. En door beiden is gewezen op het gegeven<br />
dat dit proces van ‘traditionaliser<strong>in</strong>g’ niet betekent dat er geen verander<strong>in</strong>gen<br />
plaatsvonden <strong>in</strong> de materiële <strong>cultuur</strong>, al wordt door het gebruik van een<br />
begrip als ‘versten<strong>in</strong>g’ of omschrijv<strong>in</strong>gen als ‘het vasthouden aan bepaalde<br />
voorwerpen’ wel de <strong>in</strong>druk van een gebrek aan dynamiek gewekt. 10 Het is<br />
overigens de vraag of ons probleem vanuit hun onderzoeksperspectief wel<br />
relevant was. Het onderzoek van Van Koolbergen en Schuurman richtte<br />
zich namelijk vooral op verander<strong>in</strong>gen <strong>in</strong> het <strong>bezit</strong>, en niet op het daadwerkelijke<br />
proces van toe-eigen<strong>in</strong>g of ‘culturele nieuwvorm<strong>in</strong>g’.<br />
Het is juist hierop dat ons onderzoek zich richt. Hoe verliep het toe-eigen<strong>in</strong>gsproces<br />
van <strong>in</strong>novaties? Hoe gaf men deze een plaats <strong>in</strong> het dagelijks<br />
leven? Sloot men hierbij aan op reeds bestaande rituele repertoires, of<br />
ontwikkelde zich rond nieuwe voorwerpen een geheel nieuw gedragsrepertoire<br />
met eigen codes?<br />
Dergelijke vragen komen we, hoewel niet zo expliciet geformuleerd,<br />
bijvoorbeeld wel tegen <strong>in</strong> het onderzoek van de Franse historicus Daniel<br />
Roche naar de materiële <strong>cultuur</strong> <strong>in</strong> het achttiende-eeuwse Parijs en, om een<br />
voorbeeld dichter bij huis te noemen, <strong>in</strong> het onderzoek van de volkskundige<br />
J.J. Voskuil naar enkele specifieke vormen van de materiële <strong>cultuur</strong>, zoals de<br />
consumptie van bru<strong>in</strong> brood en het koffie- en theegebruik <strong>in</strong> Nederland. 11<br />
Bij de analyse van zijn gegevens hield Voskuil bovendien niet alleen reken<strong>in</strong>g<br />
met de rol van beeldvorm<strong>in</strong>g rond objecten, hij maakte ook duidelijk<br />
hoe bepalend de lokale context is voor het gedrag van groepen.<br />
Groepen mensen vormen geen afgesloten geheel, maar kunnen wisselen<br />
van samenstell<strong>in</strong>g en allianties. Gedragscodes kunnen worden aangescherpt<br />
en bijgesteld, al naargelang de maatschappelijke context. 12 Tot die context<br />
6. Goffman, The presentation of self <strong>in</strong> everyday life, 1959. 7. Blok, ‘Achter de coulissen’,<br />
1977. 8. Elias, Über den Prozess der Zivilisation, 1939. 9. Voor Nederland zie De Vries,<br />
The Dutch Rural Economy <strong>in</strong> the Golden Age 1500-1700, 1974; Van Koolbergen, ‘<strong>Materiële</strong><br />
<strong>cultuur</strong> <strong>in</strong> Weesp en Weesperkarspel’, 1983; Wijsenbeek-Olthuis, Achter de gevels van<br />
Delft, 1987; Schuurman, <strong>Materiële</strong> <strong>cultuur</strong> en levensstijl, 1989. Voor het buitenland zie<br />
Roche, Le peuple de Paris, 1981; Weatherill, Consumer behaviour and material culture <strong>in</strong><br />
Brita<strong>in</strong> (1660-1760), 1988; Mohrmann, Alltagswelt im Land Braunschweig, 1990;<br />
Shammas, The pre-<strong>in</strong>dustrial consumer <strong>in</strong> England and America, 1990, en de congresbundels<br />
Van der Woude en Schuurman (ed.), Probate <strong>in</strong>ventories, 1980; Baulant, Schuurman en<br />
Servais (ed.), Inventaires aprés-décès et ventes de meubles, 1988; Schuurman en Walsh<br />
(ed.), Material culture: consumption, life-style, standard of liv<strong>in</strong>g, 1500-1900, 1994.<br />
10. Vgl. Schuurman, ‘Tussen stereotype en levensstijl’, 1991. 11. Roche, Le peuple de<br />
Paris, 1981; idem, Histoire des choses banales, 1997; Voskuil, ‘De weg naar luilekkerland’,<br />
1983; idem, ‘Boedelbeschrijv<strong>in</strong>gen als bron voor de kennis van groepsvorm<strong>in</strong>g en<br />
groepsgedrag’, 1987; idem, ‘De verspreid<strong>in</strong>g van koffie en thee <strong>in</strong> Nederland’, 1988.<br />
Zie ook Frijhoff, ‘De volkskunde herplaatst tussen geschiedenis en antropologie. Een<br />
evaluatie van Voskuils werk’, 1988. 12. Rooijakkers, Rituele repertoires, 1994, p. 81.<br />
15