PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in
PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in PDF (Dibbits, H.C. (1998) Vertrouwd bezit. Materiële cultuur in
114 zijn retour. In de achttiende eeuw verdwenen de plaatkachels uit het interieur, waarna vanaf 1750 het nieuwe, cilindervormige kacheltype in elk geval onder de ruim behuisde stedelijke elite snel terrein zou hebben gewonnen. Minder gangbaar dan de gietijzeren plaatkachels en de nieuwe ‘kolomkachels’ waren de in Duitssprekende gebieden algemeen voorkomende kachelovens, geheel opgebouwd uit tegels of bestaande uit een onderbouw van gietijzeren platen en een bovenbouw van kacheltegels. Deze kachels werden gestookt vanuit een aangrenzend vertrek, terwijl ook de rook via deze ruimte werd afgevoerd. Het vertrek waarin de kachels zich bevonden werd wel aangeduid als de stoof of de stoeve. Voorzover deze kachels in de Republiek voorkwamen, zou dit vooral in kastelen, openbare gebouwen en kloosters zijn geweest. 71 Simon Stevin besteedde in zijn beschouwingen over het burgerwoonhuis uitvoerig aandacht aan de voor- en nadelen van de stoeve. De voordelen waren verre in de meerderheid; het was er overal behaaglijk warm, de warmte bleef langer hangen, men had geen last van rook of van stof van de as, het was zuiniger, men ondervond geen hinder van het opstoken van de kachel (dit gebeurde immers vanuit een ander vertrek), men kon er ‘op een nacht of min’ de was in drogen ‘soo bequamelick, als waer het inde heete somer’, en de ‘gemeene luyden koocken bij ’t vier van de cachelovens’. Als laatste voordeel merkte Stevin op: ‘inde stoven dobbel glase veinsters, geeft groote warmte’. 72 Nadeel van de stoeve was volgens Stevin dat mensen die er niet aan gewend waren misselijk konden worden (‘ghelijck die Zeesieck sijn’) en dat het er kon stinken, ‘voornamelick daer yet in is mishaghelick rieckende, als in schoenmakers stooven het vet leer, caes, ghedroochde vis, stijnckende asems van menschen, hoenderen, gansen, varckens en soo voorts’. 73 Stevin besteedde mogelijk zoveel aandacht aan de stoof omdat ze in Holland geen bekend verschijnsel was. In de landgewesten zou de situatie wel eens heel anders kunnen zijn geweest. In drie zeventiende-eeuwse inventarissen van Doesburgse notabelen wordt een vertrek aangeduid als stoof of stoeve, naar we mogen aannemen omdat zich in het desbetreffende vertrek dus een (ingebouwde of nagelvaste en dus niet in de inventaris opgenomen) kachelstoof bevond. 74 In aanmerking genomen dat we voor Doesburg slechts over een paar inventarissen beschikken waarin vertrekken worden vermeld, is dit zonder meer een hoge score. Ook wat betreft de nieuwe kachel scoort Doesburg hoog: in de jaren 1780-1800 had ruim de helft van de Doesburgse nalaters er één in hun bezit. Bij ambachtslieden en kleine winkeliers verwarmden de kachels op een zuinige manier de werkruimte, in kantoortjes verwarmden zij de handen zodat men bij het lang stilzitten niet hoefde te kleumen, voor militairen bood zij uitkomst wanneer ze in onverwarmde vertrekken waren ondergebracht, en in de grote kamers van de notabelen kwam de kachel van pas wanneer men ver verwijderd van het vuur aan lange tafels een groot diner nuttigde.
De indruk die de Maassluise boedels ons geven, beantwoordt meer aan het globale beeld zoals we dat van de kustgewesten kennen. Verrassend is echter dat we in het zeventiende-eeuwse Maassluis bij twee stuurlieden, een boer, een burgemeester en een bakker ‘haardjes met tegels’ tegenkomen. Vermoedelijk betrof het hier kleine ijzeren kacheltjes die van de buitenkant waren voorzien van tegels. In de achttiende eeuw gaven de Maassluizers de voorkeur aan de open haard. De belangstelling voor het nieuwe type kachel was hier uiterst gering; de vijf families bij wie we in de tweede helft van de achttiende eeuw een kachel tegenkomen, waren alle van elders afkomstig en wel uit Frankrijk of Duitsland. Voskuil heeft naar aanleiding van de beperkte verspreiding van de kachel in het negentiende-eeuwse Maasland geopperd dat men in sommige huishoudens mogelijk niets voelde voor de komst van een nieuwigheid als de kachel vanuit ‘een ingewortelde behoefte de grilligheid van de natuur het hoofd te bieden’ of vanuit een ‘afkeer van weelde en genotzucht’. 75 Het is echter ook heel goed mogelijk dat de kachel op een gegeven moment wel degelijk als een praktische innovatie werd beschouwd, maar dat tegelijkertijd zowel de brede schouw als de seizoensgebonden ontmanteling van de haardplaats als een symbool in ere werden gehouden. In de negentiende eeuw maakte dit ritueel wellicht deel uit van de groepscultuur van de boeren, vóór die tijd van de gehele dorpsgemeenschap. De kachel was (nog) geen statussymbool, de open haard en de grote schouw waren dit wel. De nadelen nam men voor lief. Culturele waarden behielden dan de overhand op sociale of economische overwegingen. Interessant in dit verband is Stevins analyse van de in zijn tijd kennelijk gehoorde klachten over rookoverlast in Hollandse woonhuizen. Volgens Stevin moest de verklaring behalve in de vorm van de schoorstenen en het veelvuldige gebruik van turf in plaats van hout als brandstof ook op een heel ander terrein worden gezocht: ‘’t gerucht [is] daer meerder, omdat de vrouwen daer eygensinnelicker syn op witte meuren dan elders’. 76 Suggereert Stevin hier, geheel in overeenstemming met het stereotiepe beeld, dat de Hollandse vrouwen bijzonder proper waren, we kunnen zijn argumentatie ook omkeren: de muren werden in Holland zo vaak gewit, omdat men anders al snel aankeek tegen een grauwe wand, die bovendien vol vochtplekken zat. Een van de nadelen van een open haardvuur is dat het de ruimte niet gelijkmatig verwarmt en dat het vochtig blijft in huis. Houten vlondertjes 71. Ibidem. Zie tevens Meischke en Zantkuyl, Het Nederlandse woonhuis van 1300-1800, 1969, p. 68. Blijkens het Doesburgse haardstedenregister uit 1628 stond er een kacheloven in de Latijnse school. Ook in het klaslokaal van Baerkens school in Boxmeer bevond zich een tegelkachel. 72. Dit laatste kon Stevin niet direct verklaren: ‘hier af moet ick reden ondersoecken inde vorst alst vriest met twee tonnen d’een in d’ander’. Stevin, Materiae Politicae, 1649, p. 75. 73. Ibidem. 74. ora Doesburg: inv. nr. 1605, Bettinck-de Malesarmes, 1659; inv. nr. 1613, Muys-van der Eijnde, 1665; inv. nr. 1819, Danen-Horstink, 1696. 75. Voskuil, ‘Boedelbeschrijvingen als bron voor de kennis van groepsvorming en groepsgedrag’, 1987. 76. Stevin, Materiae Politicae, 1649, p. 82. 115
- Page 61 and 62: Jannetje Tijsdr. van Heenvliet leve
- Page 63 and 64: met hun dieven mee. Toch was het vo
- Page 65 and 66: de loterij Nieuwe goederen vormden
- Page 67 and 68: Veere (1662) en Terschelling (1666)
- Page 69 and 70: 3. Wonen Op 20 maart 1663 werden in
- Page 71 and 72: voorwerpen als attributen bestemd v
- Page 73 and 74: van het onderzoek van Wijsenbeek-Ol
- Page 75 and 76: verschillende soorten zetels, waarv
- Page 77 and 78: onderzoek naar de verspreiding van
- Page 79 and 80: ‘De Arm-stoel is de voornaamste;
- Page 81 and 82: van de achttiende eeuw zou men in h
- Page 83 and 84: waar het zaken als comfort, behaagl
- Page 85 and 86: weerhuisje (een verwijzing naar de
- Page 87 and 88: schragen gelegd en kon er een groot
- Page 89 and 90: een duidelijke keuze in het gebruik
- Page 91 and 92: was het in elk geval tot ver in de
- Page 93 and 94: ed. Wat teleurgesteld deelde Baerke
- Page 95 and 96: In sommige inventarissen blijkt het
- Page 97 and 98: Ook bij Christoffels oom en tante,
- Page 99 and 100: derde kwart van de achttiende eeuw
- Page 101 and 102: de kwart dertig procent en in het v
- Page 103 and 104: ezit van een kabinet; bij de bovenl
- Page 105 and 106: zes in de jaren tachtig. De eerste
- Page 107 and 108: Chinees porselein. Op de ene kast s
- Page 109 and 110: 1789. Met in totaal slechts vijf ti
- Page 111: meester en andere notabelen) werd i
- Page 115 and 116: niet was; behang zit vast op de muu
- Page 117 and 118: ting aan iedereen een voorbeeld; de
- Page 119 and 120: medaillon op de pilaar moet de afbe
- Page 121 and 122: 4. Eten en drinken ‘Ten half drie
- Page 123 and 124: waarbij het gebruik van eet- en dri
- Page 125 and 126: Kookpot, aardewerk, Nederland, hoog
- Page 127 and 128: tingoed was hier het aardewerk, met
- Page 129 and 130: G. de Bergh (?), College van de Wet
- Page 131 and 132: steunen: in Lichtenvoorde komen we
- Page 133 and 134: Dirk Langendijk, De geboorte, sepia
- Page 135 and 136: estekgoed uit de linnenkast te gebr
- Page 137 and 138: a. Zes kommetjes, Chinees porselein
- Page 139 and 140: het gelegenheidsgoed werd gebruikt,
- Page 141 and 142: Jacob Hoppesteyn, Pot (mogelijk als
- Page 143 and 144: toestemming te worden gevraagd voor
- Page 145 and 146: Het schrale water uyt een koperen v
- Page 147 and 148: en met een ‘jagersglas’. De Doe
- Page 149 and 150: dat soo langhe hergaende / tot dat
- Page 151 and 152: Maassluise familie Van der Hout (17
- Page 153 and 154: 1710 een voorraad van maar liefst 4
- Page 155 and 156: zen op een aspect van het tabaksgeb
- Page 157 and 158: 1678 vermoedelijk geen gebruiksgoed
- Page 159 and 160: het ritueel Koffie en thee waren be
- Page 161 and 162: Heeft deze maat verdubbeleerd, En t
De <strong>in</strong>druk die de Maassluise boedels ons geven, beantwoordt meer aan<br />
het globale beeld zoals we dat van de kustgewesten kennen. Verrassend is<br />
echter dat we <strong>in</strong> het zeventiende-eeuwse Maassluis bij twee stuurlieden, een<br />
boer, een burgemeester en een bakker ‘haardjes met tegels’ tegenkomen.<br />
Vermoedelijk betrof het hier kle<strong>in</strong>e ijzeren kacheltjes die van de buitenkant<br />
waren voorzien van tegels. In de achttiende eeuw gaven de Maassluizers de<br />
voorkeur aan de open haard. De belangstell<strong>in</strong>g voor het nieuwe type kachel<br />
was hier uiterst ger<strong>in</strong>g; de vijf families bij wie we <strong>in</strong> de tweede helft van de<br />
achttiende eeuw een kachel tegenkomen, waren alle van elders afkomstig en<br />
wel uit Frankrijk of Duitsland.<br />
Voskuil heeft naar aanleid<strong>in</strong>g van de beperkte verspreid<strong>in</strong>g van de kachel<br />
<strong>in</strong> het negentiende-eeuwse Maasland geopperd dat men <strong>in</strong> sommige huishoudens<br />
mogelijk niets voelde voor de komst van een nieuwigheid als de<br />
kachel vanuit ‘een <strong>in</strong>gewortelde behoefte de grilligheid van de natuur het<br />
hoofd te bieden’ of vanuit een ‘afkeer van weelde en genotzucht’. 75<br />
Het is echter ook heel goed mogelijk dat de kachel op een gegeven<br />
moment wel degelijk als een praktische <strong>in</strong>novatie werd beschouwd, maar dat<br />
tegelijkertijd zowel de brede schouw als de seizoensgebonden ontmantel<strong>in</strong>g<br />
van de haardplaats als een symbool <strong>in</strong> ere werden gehouden. In de negentiende<br />
eeuw maakte dit ritueel wellicht deel uit van de groeps<strong>cultuur</strong> van de<br />
boeren, vóór die tijd van de gehele dorpsgemeenschap. De kachel was (nog)<br />
geen statussymbool, de open haard en de grote schouw waren dit wel. De<br />
nadelen nam men voor lief. Culturele waarden behielden dan de overhand<br />
op sociale of economische overweg<strong>in</strong>gen. Interessant <strong>in</strong> dit verband is<br />
Stev<strong>in</strong>s analyse van de <strong>in</strong> zijn tijd kennelijk gehoorde klachten over rookoverlast<br />
<strong>in</strong> Hollandse woonhuizen. Volgens Stev<strong>in</strong> moest de verklar<strong>in</strong>g behalve<br />
<strong>in</strong> de vorm van de schoorstenen en het veelvuldige gebruik van turf <strong>in</strong><br />
plaats van hout als brandstof ook op een heel ander terre<strong>in</strong> worden gezocht:<br />
‘’t gerucht [is] daer meerder, omdat de vrouwen daer eygens<strong>in</strong>nelicker syn<br />
op witte meuren dan elders’. 76 Suggereert Stev<strong>in</strong> hier, geheel <strong>in</strong> overeenstemm<strong>in</strong>g<br />
met het stereotiepe beeld, dat de Hollandse vrouwen bijzonder<br />
proper waren, we kunnen zijn argumentatie ook omkeren: de muren werden<br />
<strong>in</strong> Holland zo vaak gewit, omdat men anders al snel aankeek tegen een<br />
grauwe wand, die bovendien vol vochtplekken zat.<br />
Een van de nadelen van een open haardvuur is dat het de ruimte niet<br />
gelijkmatig verwarmt en dat het vochtig blijft <strong>in</strong> huis. Houten vlondertjes<br />
71. Ibidem. Zie tevens Meischke en Zantkuyl, Het Nederlandse woonhuis van 1300-1800,<br />
1969, p. 68. Blijkens het Doesburgse haardstedenregister uit 1628 stond er een kacheloven<br />
<strong>in</strong> de Latijnse school. Ook <strong>in</strong> het klaslokaal van Baerkens school <strong>in</strong> Boxmeer bevond zich<br />
een tegelkachel. 72. Dit laatste kon Stev<strong>in</strong> niet direct verklaren: ‘hier af moet ick reden<br />
ondersoecken <strong>in</strong>de vorst alst vriest met twee tonnen d’een <strong>in</strong> d’ander’. Stev<strong>in</strong>, Materiae<br />
Politicae, 1649, p. 75. 73. Ibidem. 74. ora Doesburg: <strong>in</strong>v. nr. 1605, Bett<strong>in</strong>ck-de Malesarmes,<br />
1659; <strong>in</strong>v. nr. 1613, Muys-van der Eijnde, 1665; <strong>in</strong>v. nr. 1819, Danen-Horst<strong>in</strong>k,<br />
1696. 75. Voskuil, ‘Boedelbeschrijv<strong>in</strong>gen als bron voor de kennis van groepsvorm<strong>in</strong>g en<br />
groepsgedrag’, 1987. 76. Stev<strong>in</strong>, Materiae Politicae, 1649, p. 82.<br />
115