03.08.2013 Views

4 Extrachromosomaal DNA - Secundair

4 Extrachromosomaal DNA - Secundair

4 Extrachromosomaal DNA - Secundair

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

22<br />

4<br />

Als we het over <strong>DNA</strong> hebben, bedoelen we gewoonlijk het <strong>DNA</strong> in de celkern. Ook buiten de celkern komt<br />

er <strong>DNA</strong> voor: het extrachromosomaal <strong>DNA</strong>. Zo komt er een kleine hoeveelheid <strong>DNA</strong> voor in de mitochondriën<br />

en in de chloroplasten. In prokaryote cellen van bacteriën is er extrachromosomaal <strong>DNA</strong> in de vorm van<br />

plasmiden.<br />

4.1 Mitochondriaal <strong>DNA</strong><br />

Mitochondriën bezitten eigen ringvormig <strong>DNA</strong>, het mitochondriaal <strong>DNA</strong> of mt<strong>DNA</strong>. Het draagt de informatie<br />

om eigen ribosomaal RNA en een deel van de eigen proteïnen aan te maken. Daardoor zijn mitochondriën<br />

gedeeltelijk autonome celorganellen. Ze zijn voor hun werking slechts voor een deel afhankelijk van informatie<br />

in het kern-<strong>DNA</strong>.<br />

Zoals je weet, zijn mitochondriën de centra van de celademhaling en de energieproductie. Ze komen zeer talrijk<br />

voor in spiercellen en zenuwcellen. Storingen in de werking van de mitochondriën veroorzaken aandoeningen<br />

in organen die veel energie nodig hebben, zoals het hart, de spieren en de hersenen.<br />

Het eigenaardige van het mitochondriaal <strong>DNA</strong> is dat het alleen langs de moeder wordt doorgegeven aan de<br />

nakomelingen. Dat komt omdat bij de bevruchting de mitochondriën van de zaadcel achterblijven in de afgebroken<br />

staart van de zaadcel. Die staart komt dus niet binnen in de eicel. Alleen de mitochondriën in het cytosol<br />

van de eicel worden doorgegeven aan de nakomeling. Daardoor is het mogelijk om verwantschap langs moederszijde<br />

ondubbelzinnig vast te leggen.<br />

Mitochondriaal <strong>DNA</strong> blijkt meer frequent te veranderen (muteren). Op dit gegeven zijn vaak de stambomen van<br />

soorten gebaseerd. Het is gemakkelijker om mitochondriaal <strong>DNA</strong> te analyseren dan kern-<strong>DNA</strong> omdat het in<br />

grote hoeveelheden voorkomt in vele cellen door het grote aantal mitochondriën.<br />

4.2 <strong>DNA</strong> in chloroplasten<br />

In plantencellen komt er extrachromosomaal <strong>DNA</strong> voor in de chloroplasten. Daarmee kunnen in de<br />

chloroplasten een deel van de eigen proteïnen aangemaakt worden. De synthese van de overige proteïnen vereist<br />

de informatie aanwezig in het kern-<strong>DNA</strong>.<br />

4.3 Plasmiden<br />

<strong>Extrachromosomaal</strong> <strong>DNA</strong><br />

In bacteriën (prokaryoten) ligt het <strong>DNA</strong> los in het cytoplasma<br />

en is het niet geassocieerd met histonen. Het<br />

komt voor in twee vormen:<br />

• een chromosoom: één enkele grote, cirkelvor mige<br />

<strong>DNA</strong>-dubbelstreng<br />

• een plasmide: een extrachromosomale en kleine,<br />

cirkelvormige <strong>DNA</strong>-dubbelstreng, die dikwijls voorkomt<br />

in meerdere kopieën.<br />

Plasmiden repliceren zich onafhankelijk van het chromosoom<br />

en worden gemakkelijk doorgegeven van de ene<br />

naar de andere bacterie. We zullen later zien dat plasmiden<br />

gebruikt worden in de biotechnologie. Daar<br />

dienen ze als vervoersinstrument om vreemd <strong>DNA</strong> in<br />

cellen binnen te loodsen.<br />

Ook in cellen van eukaryoten komen soms plasmiden<br />

voor, bv. in gistcellen.<br />

chromosoom<br />

INKIJKEXEMPLAAR<br />

plasmide<br />

Fig. 1.25 Schematische<br />

voorstelling van een bacterie<br />

Fig. 1.26 Gekleurd EM-beeld van plasmiden<br />

van de bacterie Escherichia coli


STRUCTUUR VAN<br />

CHROMATINE EN CHRO-<br />

MOSOMEN IN DE CEL<br />

1 Het leven van een cel in een notendop<br />

Een cel doorloopt een fase waarin ze in omvang toeneemt, daarna<br />

deelt ze zich in twee. Dat proces, celgroei gevolgd door celdeling,<br />

heet de celcyclus. Ruwweg bestaat een celcyclus uit een<br />

groeifase, nl. de interfase en een fase van celdeling.<br />

Zowel in de interfase als tijdens de fase van de celdeling ge beuren<br />

er vooral in de celkern grote veranderingen.<br />

2 De celkern in de interfase<br />

In eukaryote cellen is de celkern of nucleus duidelijk afgescheiden van het cytoplasma door een dubbel membraan:<br />

het kernmembraan.<br />

Verspreid in het kernmembraan komen kernporiën voor. Langs die kernporiën is er uitwisseling van stoffen<br />

tussen cytosol en kerninhoud mogelijk.<br />

De nucleoli of kernlichaampjes zijn de aanmaakplaatsen van ribosomaal RNA (rRNA), dat nodig<br />

is voor de opbouw van ribosomen.<br />

Het grootste deel van de kerninhoud is de chromatine. Het is een warrig netwerk van chromatinevezels.<br />

Die draadvormige structuren zijn hoofdzakelijk opgebouwd uit <strong>DNA</strong> en specifieke proteïnen, nl. histonen.<br />

<strong>DNA</strong> is het genetische materiaal dat de informatie bevat om in cellen proteïnen aan te maken.<br />

<strong>DNA</strong><br />

chemische samenstelling ruimtelijke structuur<br />

<strong>DNA</strong> behoort tot de nucleïnezuren, macromoleculen<br />

opgebouwd uit een groot aantal bouwstenen, de<br />

nucleotiden. <strong>DNA</strong> is dus een polynucleotide.<br />

Elke nucleotide van het <strong>DNA</strong> bestaat uit drie aan<br />

elkaar gebonden moleculen:<br />

• een desoxyribose<br />

• een fosfaatgroep<br />

• een base waarvan er vier verschillende zijn: adenine<br />

(A), guanine (G), cytosine (C) en thymine (T).<br />

In <strong>DNA</strong> kunnen dus vier verschillende nucleotiden<br />

voorkomen, afhankelijk van de aard van de base.<br />

De basensequentie in een <strong>DNA</strong>-molecule is een soort van<br />

code. Een <strong>DNA</strong>-fragment dat de code bevat voor<br />

de aanmaak van een polypeptide noemen we een<br />

gen. De opvouwing van polypeptiden leidt tot proteïnen<br />

die uiteindelijk de erfelijke eigenschappen realiseren.<br />

SAMENVATTING<br />

interfase 21 uur<br />

1 uur<br />

celdeling<br />

<strong>DNA</strong> is een dubbele helix, opgebouwd uit twee<br />

strengen van nucleotiden. Die vormen twee suikerfosfaatruggengraten<br />

verbonden door basenparen.<br />

De twee strengen zijn schroefvormig gedraaid<br />

rond een denkbeeldige as.<br />

<strong>DNA</strong> heeft een complementaire structuur,<br />

d.w.z. dat A altijd tegenover T ligt en G altijd<br />

tegenover C. De intermoleculaire krachten tussen<br />

de basen zijn waterstofbruggen (H-bruggen).<br />

<strong>DNA</strong> heeft een antiparallelle structuur, d.w.z.<br />

dat de twee ketens van het <strong>DNA</strong> tegengesteld georiënteerd<br />

zijn ten opzichte van elkaar: de linkerstreng<br />

is 5’ 3’ georiënteerd en de rechterstreng<br />

3’ 5’.<br />

INKIJKEXEMPLAAR<br />

De basensequentie in het <strong>DNA</strong> is een soort van<br />

code en vertegenwoordigt informatie.<br />

3’<br />

5’<br />

gen<br />

Thema 1: structuur van chromatine en chromosomen in de cel<br />

23


24<br />

chromatine = <strong>DNA</strong> + histonen<br />

Een chromatinevezel is het geheel van een draadvormige <strong>DNA</strong>-molecule en histonen. De histonen fungeren<br />

daarbij als een spoel of een klos, waarrond de draadvormige <strong>DNA</strong>-moleculen kunnen worden<br />

opgewonden.<br />

Naast hun functie van verpakken van <strong>DNA</strong>, spelen histonen ook een regulerende rol in de manier waarop<br />

<strong>DNA</strong> toegankelijk is voor decodering.<br />

Het geheel, een <strong>DNA</strong>-draad gewikkeld rond een octomeer van histonen, is een nucleosoom. De nucleosomen<br />

geven de chromatine het uitzicht van een parelsnoer. In die vorm spreken we van euchromatine,<br />

waarin het <strong>DNA</strong> bereikbaar is voor decodering en het dus actief kan zijn.<br />

<strong>DNA</strong>-molecule<br />

octomeer van<br />

histonen<br />

<strong>DNA</strong><br />

nucleosoom<br />

H1-histon<br />

30 nm<br />

chromatinevezel<br />

Chromatinevezels kunnen met behulp van langgerekte H1-histonen compacter opgerold zijn. De nucleosomen<br />

liggen dan veel dichter bij elkaar en zijn regelmatig gestapeld. We spreken van heterochromatine.<br />

In die vorm is het <strong>DNA</strong> moeilijk te bereiken voor decodering en is het dus inactief.<br />

<strong>DNA</strong>-replicatie<br />

<strong>DNA</strong>-replicatie is een kopieerproces waarbij al de informatie in het <strong>DNA</strong> getrouw gekopieerd wordt tot de<br />

dubbele hoeveelheid, om het <strong>DNA</strong> dan te verdelen over de dochtercellen.<br />

3’<br />

zone binnen<br />

de replicatielus<br />

3’<br />

5’<br />

D<br />

P<br />

D<br />

P<br />

T<br />

5’<br />

D<br />

T<br />

A<br />

D<br />

A<br />

P<br />

P<br />

P<br />

D<br />

P<br />

C<br />

P<br />

D<br />

D<br />

D<br />

C<br />

G<br />

G<br />

P<br />

P<br />

D<br />

enzym<br />

<strong>DNA</strong>-ligase<br />

P<br />

G<br />

P<br />

D<br />

G<br />

C<br />

D<br />

5’<br />

C<br />

P<br />

P<br />

P<br />

D<br />

D<br />

D<br />

C<br />

G<br />

G<br />

P<br />

P<br />

P<br />

D<br />

D<br />

T<br />

A<br />

D<br />

A<br />

P<br />

P<br />

3’<br />

P<br />

D<br />

D<br />

D<br />

C<br />

G<br />

D<br />

G<br />

P<br />

P<br />

D<br />

G<br />

C<br />

D<br />

P<br />

G<br />

P<br />

D<br />

D<br />

C<br />

P<br />

P<br />

D<br />

P<br />

A<br />

P<br />

D<br />

D<br />

A<br />

T<br />

D<br />

T<br />

P<br />

T<br />

enzym<br />

<strong>DNA</strong>-polymerase<br />

P<br />

P<br />

P<br />

D<br />

D<br />

T<br />

A<br />

D<br />

A<br />

P<br />

5’<br />

P<br />

P<br />

D<br />

D<br />

G<br />

C<br />

D<br />

C<br />

P<br />

P<br />

D<br />

D<br />

T<br />

A<br />

P<br />

P<br />

D<br />

D<br />

G<br />

C<br />

P<br />

P<br />

D<br />

enzym<br />

<strong>DNA</strong>-helicase<br />

D<br />

G<br />

C<br />

D<br />

P<br />

D<br />

P<br />

C<br />

G<br />

D<br />

P<br />

A<br />

P<br />

D<br />

replicatievork<br />

D<br />

P<br />

P<br />

D<br />

D<br />

P<br />

5’<br />

3’<br />

eerst aangehechte nucleotiden<br />

laatst aangehechte nucleotiden<br />

Het enzym <strong>DNA</strong>-helicase ontwindt de dubbele helix en laat de twee strengen een stukje uit elkaar gaan<br />

door het verbreken van de H-bruggen tussen de basen.<br />

<strong>DNA</strong>-polymerase is nodig om nieuwe nucleotiden aan te hechten op een bestaande <strong>DNA</strong>-enkelstreng.<br />

Omdat <strong>DNA</strong>-strengen een antiparallelle oriëntatie hebben, zal <strong>DNA</strong>-polymerase aan de originele<br />

3’ 5’-streng continu nucleotide na nucleotide aanhechten, zonder onderbreking. Op de originele<br />

5’ 3’-streng zal de nieuwgebouwde streng discontinu tot stand komen en aanvankelijk bestaan uit korte<br />

stukjes met onderbrekingen.<br />

Het enzym <strong>DNA</strong>-ligase zorgt ervoor dat die korte stukjes polynucleotiden in de suiker-fosfaatruggengraat<br />

aaneengehecht worden.<br />

INKIJKEXEMPLAAR<br />

Als een <strong>DNA</strong>-molecule volledig gerepliceerd is, zijn er twee nieuwe <strong>DNA</strong>-moleculen ontstaan die elk bestaan<br />

uit een oude en een nieuwe streng. Daarom zeggen we dat <strong>DNA</strong>-replicatie semiconservatief is. De<br />

nieuwgevormde <strong>DNA</strong>-moleculen zijn qua basensequentie onderling identiek en identiek aan de oorspronkelijke<br />

<strong>DNA</strong>-molecule.<br />

T<br />

T<br />

A<br />

G<br />

C<br />

P<br />

D<br />

P<br />

D


3 De celkern in de delingsfase<br />

van chromatine tot chromosoom<br />

Tijdens de celdelingsfase komt het erop aan de chromatine nauwkeurig<br />

te verdelen over de dochtercellen. Daartoe gaat de chromatine<br />

over naar zijn meest compacte vorm, nl. chromosomen.<br />

De overgang van chromatinevezel tot chromosoom is gekenmerkt<br />

door sterke spiralisatie en condensatie. Daarbij wordt de<br />

chromatinevezel in lussen geplooid, die op hun beurt worden opgerold.<br />

Elk chromosoom is in de lengterichting opgebouwd uit twee aan<br />

elkaar vasthangende chromatiden. De twee chromatiden van<br />

een chromosoom – we noemen ze zusterchromatiden – zijn<br />

het resultaat van de voorafgaande <strong>DNA</strong>-replicatie en bevatten dus<br />

identiek <strong>DNA</strong>. De plaats waar de twee zusterchromatiden samenhangen,<br />

is het centromeer.<br />

Chromosomen hebben de volgende eigenschappen:<br />

• Het aantal chromosomen in de lichaamscellen is per soort constant. Dat aantal is altijd een<br />

even getal en duiden we aan als het diploïde aantal, voorgesteld door 2n.<br />

• In eicellen en zaadcellen, ook geslachtscellen of gameten genoemd, is slechts de helft van het diploïde<br />

aantal chromosomen aanwezig. Dat halve aantal noemen we het haploïde aantal, voorgesteld<br />

door n.<br />

• Binnen het diploïde aantal chromosomen van alle organismen vinden we paren van chromosomen die even<br />

lang zijn en hun centromeer op dezelfde plaats dragen. Die chromosomenparen bestaan uit twee overeenkomstige<br />

of homologe chromosomen. Ze bevatten geen identieke informatie, maar wel informatie<br />

van dezelfde aard op dezelfde plaatsen.<br />

• De chromosomen die de informatie voor alle lichaamskenmerken behalve de geslachtskenmerken<br />

dragen, noemen we de autosomen. De twee chromosomen die de informatie voor de geslachtskenmerken<br />

dragen, zijn de geslachtschromosomen of heterosomen. Ze worden aangeduid met X en<br />

Y.<br />

Toegepast op de mens komen we tot het volgende schema:<br />

2n = 46<br />

44 autosomen = 22 chromosomenparen<br />

2 heterosomen 2 X-chromosomen = XX =<br />

1 X-chromosoom + 1 Y-chromosoom = XY =<br />

Een karyogram is een chromosomenbeeld dat meestal gemaakt wordt voor diagnostische doeleinden.<br />

4 <strong>Extrachromosomaal</strong> <strong>DNA</strong><br />

centromeer<br />

zusterchromatiden<br />

INKIJKEXEMPLAAR<br />

Ook buiten de celkern komt er <strong>DNA</strong> voor: het extrachromosomaal <strong>DNA</strong>. Dat is een kleine hoeveelheid<br />

<strong>DNA</strong> in de mitochondriën en in de chloroplasten. In prokaryote cellen van bacteriën komt er extrachromosomaal<br />

<strong>DNA</strong> voor in de vorm van plasmiden.<br />

Thema 1: structuur van chromatine en chromosomen in de cel<br />

25


26<br />

BIOSOCIAAL<br />

THEMA<br />

1 Karyogram en FISH-technologie<br />

Chromosomenonderzoek<br />

Een chromosomenonderzoek start met het afnemen van bloed. Omdat chromosomen alleen te herkennen zijn in<br />

delende cellen, worden de witte bloedcellen gekweekt voor het maken van een geordend karyogram (rode<br />

bloedcellen kunnen niet delen). Het ordenen van de chromosomen kan rechtstreeks afwijkingen in het aantal<br />

chromosomen aan het licht brengen. Bijvoorbeeld in sommige gevallen van het syndroom van Down is<br />

direct waar te nemen dat chromosoom 21 in drievoud aanwezig is en er dus in totaal 47 chromosomen zijn<br />

i.p.v. 46 (zie Fig.1.24).<br />

Om afwijkingen in de structuur van chromosomen vast te stellen, wordt de FISH-technologie gehanteerd.<br />

FISH staat voor Fluorescentie In Situ Hybridisatie.<br />

• Fluorescentie is een fysisch verschijnsel waarbij een elektron in een molecule lichtenergie absorbeert en<br />

daardoor in aangeslagen toestand komt. Bij het terugvallen naar de grondtoestand wordt licht uitgestraald.<br />

In het kader van FISH worden fluorescerende proteïnen gebruikt die aan <strong>DNA</strong> kunnen binden. Met een fluorescentiemicroscoop<br />

is het mogelijk om de plaats waar de fluorescerende stof zich op een chromosoom bevindt<br />

zichtbaar te maken. Er zijn verschillende fluorescerende proteïnen die elk met een eigen kleur oplichten<br />

onder een fluorescentiemicroscoop.<br />

• In situ is een Latijnse uitdrukking die letterlijk betekent ‘op de plaats’. In biologie betekent in situ dat het<br />

mogelijk is een fenomeen te bestuderen, exact op de plaats in de cel waar het zich voordoet.<br />

• Hybridisatie van <strong>DNA</strong> is het samenvoegen van twee complementaire <strong>DNA</strong>-strengen tot een dubbele helix.<br />

In de FISH-technologie wordt gebruikgemaakt van een probe. Dat is een fluorescerend gemaakt stukje <strong>DNA</strong>.<br />

De probe en het <strong>DNA</strong> van de patiënt worden eerst gedenatureerd (d.w.z. met een warmtebehandeling in<br />

de afzonderlijke strengen gesplitst) en dan met elkaar gemengd. Als de basenvolgorde complementair is, zal<br />

de probe hybridiseren met <strong>DNA</strong> van de patiënt. Door de fluorescerende merker aan de probe zal die plaats<br />

op een chromosoom oplichten onder een fluorescentiemicroscoop.<br />

probe-<strong>DNA</strong><br />

merken met<br />

fluorescerende<br />

proteïne<br />

FISH kent talrijke diagnostische toepassingen, o.a. voor<br />

• identificatie van afzonderlijke chromosomen<br />

• aantonen van afwijkingen in aantallen en in structuur van chromosomen<br />

• aantonen van de aan- of afwezigheid van specifieke genen<br />

• prenatale diagnose<br />

• diagnose van kanker.<br />

probe-<strong>DNA</strong><br />

denaturatie en<br />

hybridisatie<br />

INKIJKEXEMPLAAR<br />

<strong>DNA</strong> van de patiënt<br />

Fig. 1.27 Overzicht van FISH-technologie.<br />

Het probe-<strong>DNA</strong> wordt gemerkt met een<br />

fluorescerende proteïne en zal na<br />

hybridisatie een deel van een<br />

chromosoom kleuren.


A B<br />

Fig. 1.28 Chromosomen onder een fluorescentiemicroscoop na toepassing van FISH<br />

A Normale chromosomen. De centromeren lichten roze en geel op, en de armen van<br />

de chromosomen blauw en groen. De groengekleurde chromosomen zijn de<br />

chromosomenparen 2, 3 en 5.<br />

B Abnormale chromosomen. Een chromosoomstuk werd verplaatst van een groen<br />

chromosoom naar een roze-blauw chromosoom.<br />

Wanneer de FISH-analyse abnormale chromosomen aan het licht brengt, kan een verder doorgedreven <strong>DNA</strong>onderzoek<br />

volgen. Dat komt neer op het bepalen van de <strong>DNA</strong>-basenvolgorde in het betreffende deel van het<br />

chromosoom.<br />

2 Wie komt in aanmerking voor chromosomenonderzoek?<br />

verplaatsing van een chromosoomstuk<br />

Een chromosomenonderzoek laten uitvoeren, is niet voor iedereen vanzelfsprekend. Het is zeker aangewezen<br />

als er sprake is van een aangeboren afwijking; ‘aangeboren’ betekent dat de symptomen van de afwijking<br />

al aanwezig zijn bij de geboorte.<br />

Een aangeboren afwijking kan erfelijk zijn; erfelijke aandoening en aangeboren afwijking zijn echter geen<br />

synoniemen: enerzijds zijn er erfelijke aandoeningen die zich niet manifesteren bij de geboorte (bv. de ziekte<br />

van Huntington, een neurologische aandoening die pas tot uiting komt tussen 35 en 45 jaar), anderzijds zijn er<br />

aangeboren afwijkingen die niet erfelijk zijn (bv. spina bifida of open rug, een ontwikkelingsstoornis van het<br />

ruggenmerg en de wervelkolom in de embryonale fase).<br />

In volgende gevallen is een chromosomenonderzoek aangewezen:<br />

• bij ouders die een kind hebben met een aangeboren en/of mogelijk erfelijke aandoening<br />

• wanneer in de familie van een persoon of in de familie van zijn/haar partner een mogelijk erfelijke en/of<br />

aangeboren aandoening voorkomt<br />

• wanneer een persoon of zijn/haar partner zelf een aangeboren en/of mogelijk erfelijke aandoening heeft<br />

• wanneer een vrouw op latere leeftijd (ouder dan 35 jaar) zwanger wordt en de kans op een chromosomale<br />

afwijking daardoor toeneemt.<br />

Chromosomenonderzoek wordt uitgevoerd in centra voor menselijke erfelijkheid. In Vlaanderen zijn er<br />

vier, verbonden aan de universiteiten van Antwerpen, Brussel, Gent en Leuven. In een centrum voor menselijke<br />

erfelijkheid wordt onderzoek gedaan naar het erfelijk karakter van aandoeningen. Er worden ook technieken<br />

ontwikkeld om erfelijke ziekten te voorkomen.<br />

INKIJKEXEMPLAAR<br />

Het onderzoek gebeurt multidisciplinair. Dat betekent dat medewerkers met een zeer verschillende opleiding<br />

samenwerken (bv. artsen, genetici, psychologen, maatschappelijk werkers ...). Op die manier is het mogelijk om<br />

de onderzoeksresultaten beter te analyseren en eventueel een diagnose te stellen.<br />

Als het chromosomenonderzoek een erfelijke aandoening aan het licht brengt, zal er erfelijkheidsadvies<br />

gegeven worden aan de betrokken personen. In dat geval wordt verduidelijkt wie de aanleg heeft voor de erfelijke<br />

aandoening en welke herhalingskans er zich kan voordoen. Leden van het multidisciplinaire team zullen ook<br />

begeleiding geven om een ongunstig advies te verwerken.<br />

Thema 1: structuur van chromatine en chromosomen in de cel<br />

27

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!