WERKEN MET COMPETENTIES - Universiteit Twente

WERKEN MET COMPETENTIES - Universiteit Twente WERKEN MET COMPETENTIES - Universiteit Twente

doc.utwente.nl
from doc.utwente.nl More from this publisher
03.08.2013 Views

16 Hoofdstuk 2 Human Capital benadering wordt de volgende redenering gevolgd. Investeringen in Human Capital leiden er toe dat mensen in potentie productief zijn en voor werkgevers interessant worden. Voor het behalen van hun bedrijfsdoelstellingen hebben ze werknemers nodig die voor hen de gewenste productie kunnen leveren. In tegenstelling tot stoffelijk of fysiek kapitaal is menselijk kapitaal persoonlijk. Het wordt niet van de ene eigenaar overgedragen op de andere. Het ontwikkelt zich binnen personen. Het menselijk kapitaal is geen eigendom van degenen die de productiemiddelen bezit. Voor de rest is de benaderingswijze dezelfde als voor materieel kapitaal. Er is sprake van vraag en aanbod van menselijk kapitaal. Werkgever en werknemer komen tot overeenstemming met betrekking tot het inzetten van het kapitaal. De werkgever beloont de inzet van het menselijk kapitaal door middel van inkomen en andere secundaire arbeidsvoorwaarden, waardoor de investering aan de kant van de werknemer wordt terugverdiend. De theorie veronderstelt dat een werknemer of toekomstige werknemer in staat is een juiste inschatting te maken van de kosten en opbrengsten van onderwijs of training. Elke extra periode van het volgen van onderwijs of training levert een groei op van het inkomen. De kosten worden direct afgeleid uit onderwijs of training, zoals schoolgeld en cursusmateriaal, en indirect uit gederfde inkomsten. Gedurende het volgen van eenheden van onderwijs en training kan niet geproduceerd worden en loopt men inkomsten mis. Ook werkervaring wordt in de Human Capital theorie opgevat als groei in Human Capital. Tijdens iemands arbeidsloopbaan neemt het inkomen toe als gevolg van werkervaring. Dit effect neemt echter in de loop van de tijd af, doordat met het toenemen van de leeftijd het leervermogen afneemt (Ben- Porath, 1967; Borghans & Van Loo, 2002; Rosen, 1976). De Human Capital theorie op macro-economisch niveau stelt dat geïnvesteerd moet worden in onderwijs en in high performance workplaces. In de zogenaamde high skills policy wordt vastgehouden aan de idee dat voldoende investering in onderwijs, zal leiden tot een hoogopgeleide bevolking, die te werk kan worden gesteld in een high performance workplace (SCANS, 1991; Toolsema, 2000). Deze investering zal beloond worden met hoge salarissen. Er is immers voldoende economisch voordeel te behalen in deze sectoren. Op beleidsniveau worden daarom voorstellen gedaan richting microniveau, om zogenaamde sleutelvaardigheden (key skills), zoals het kunnen oplossen van problemen, communicatie- en ICT-vaardigheden te ontwikkelen (OECD, 2001; Payne, 2000). De individuele werknemers moeten deze vaardigheden kunnen ontwikkelen in het onderwijsstelsel. Hier wordt de relatie tussen het arbeidssysteem en het onderwijssysteem zichtbaar. Deze relatie wordt nog eens versterkt doordat op beleidsniveau wordt vastgesteld dat de employability van werknemers moet worden verbeterd alsmede het vermogen om levenslang te leren. In een economie waarin innovaties elkaar in rap tempo opvolgen en

Flexibiliteit door competenties voor werk, leren en loopbaanontwikkeling 17 waarin ondernemingen flexibel moeten kunnen produceren, zijn ook flexibele werknemers nodig (Poire & Sabel, 1984). Payne (2000) stelt voor het Verenigd Koninkrijk vast dat getracht is flexibiliteit te bereiken door te concentreren op basisvaardigheden, die breed en transferabel zijn en die een brede basis vormen onder het beroepsonderwijs (Green, 1998), maar ook door het bevorderen van employability en levenslang leren. Brown (2001) spreekt van een skills nexus, waarbij de staat verantwoordelijkheid draagt voor onderwijs en training van vaardigheden met een marktwaarde en waarbij individuele werknemers verantwoordelijk worden gesteld voor hun eigen employability. 2.3.3 Employability en levenslang leren Flexibiliteit kan op macroniveau dus gekoppeld worden aan twee politieke thema’s: employability en levenslang leren. Gestart wordt met een bespreking van employability en daarna van levenslang leren. De term employability kan op twee manieren worden opgevat (Versloot, Glaudé en Thijssen, 1998): 1. Employability is actuele inzetbaarheid van werknemers of werkzoekenden en de potentiële of verbeterde inzetbaarheid in de toekomst (algemene definitie, p. 26). 2. Employability is het vermogen van arbeidskrachten om een diversiteit aan werkzaamheden of functies adequaat te vervullen (beperkte definitie, p. 30). Enerzijds is employability dus het kunnen leveren van arbeidsprestaties, ofwel het hebben van een handelingsrepertoire waarmee men inzetbaar is met name in de ogen van de werkgever. Anderzijds verwijst employability naar de toepassingsbreedte van het competentierepertoire: iemand die over een dusdanig breed competentiepalet (zie Versloot e.a., 1998, p. 30) beschikt dat hij in meerdere beroepscontexten inzetbaar is. Deze brede inzetbaarheid bestaat uit het kunnen vormgeven van een loopbaan, het kunnen doorlopen van carrièretransities en het kunnen transfereren van het competentierepertoire van de ene context naar de andere. In het Verenigd Koninkrijk is employability vooral gelijk gesteld aan de eerste betekenis (Payne, 2000). In Nederland is vooral de tweede betekenis van belang. In beide betekenissen heeft employability betrekking op het langdurig kunnen uitoefenen van werk. Dit is alleen maar mogelijk indien werknemers ook voortdurend leren. Employability is daarom onlosmakelijk verbonden met leren. In de huidige veranderende samenleving met het groeiend belang van de kenniseconomie wordt het leren van mensen duidelijker dan ooit hoog op de agenda gezet. De idee dat sommige landen of groepen binnen een bepaalde samenleving buiten deze internationale en nationale ontwikkelingsprocessen dreigen te vallen, en daardoor achter dreigen te raken op de rest, heeft geleid tot beleid ten aanzien van leren. De OECD en later UNESCO maken sinds de jaren

16 Hoofdstuk 2<br />

Human Capital benadering wordt de volgende redenering gevolgd.<br />

Investeringen in Human Capital leiden er toe dat mensen in potentie productief<br />

zijn en voor werkgevers interessant worden. Voor het behalen van hun<br />

bedrijfsdoelstellingen hebben ze werknemers nodig die voor hen de gewenste<br />

productie kunnen leveren. In tegenstelling tot stoffelijk of fysiek kapitaal is<br />

menselijk kapitaal persoonlijk. Het wordt niet van de ene eigenaar overgedragen<br />

op de andere. Het ontwikkelt zich binnen personen. Het menselijk kapitaal is<br />

geen eigendom van degenen die de productiemiddelen bezit. Voor de rest is de<br />

benaderingswijze dezelfde als voor materieel kapitaal.<br />

Er is sprake van vraag en aanbod van menselijk kapitaal. Werkgever en<br />

werknemer komen tot overeenstemming met betrekking tot het inzetten van het<br />

kapitaal. De werkgever beloont de inzet van het menselijk kapitaal door middel<br />

van inkomen en andere secundaire arbeidsvoorwaarden, waardoor de investering<br />

aan de kant van de werknemer wordt terugverdiend. De theorie veronderstelt<br />

dat een werknemer of toekomstige werknemer in staat is een juiste inschatting<br />

te maken van de kosten en opbrengsten van onderwijs of training. Elke<br />

extra periode van het volgen van onderwijs of training levert een groei op van<br />

het inkomen. De kosten worden direct afgeleid uit onderwijs of training, zoals<br />

schoolgeld en cursusmateriaal, en indirect uit gederfde inkomsten. Gedurende<br />

het volgen van eenheden van onderwijs en training kan niet geproduceerd<br />

worden en loopt men inkomsten mis.<br />

Ook werkervaring wordt in de Human Capital theorie opgevat als groei in<br />

Human Capital. Tijdens iemands arbeidsloopbaan neemt het inkomen toe als<br />

gevolg van werkervaring. Dit effect neemt echter in de loop van de tijd af,<br />

doordat met het toenemen van de leeftijd het leervermogen afneemt (Ben-<br />

Porath, 1967; Borghans & Van Loo, 2002; Rosen, 1976).<br />

De Human Capital theorie op macro-economisch niveau stelt dat geïnvesteerd<br />

moet worden in onderwijs en in high performance workplaces. In de<br />

zogenaamde high skills policy wordt vastgehouden aan de idee dat voldoende<br />

investering in onderwijs, zal leiden tot een hoogopgeleide bevolking, die te<br />

werk kan worden gesteld in een high performance workplace (SCANS, 1991;<br />

Toolsema, 2000). Deze investering zal beloond worden met hoge salarissen. Er<br />

is immers voldoende economisch voordeel te behalen in deze sectoren.<br />

Op beleidsniveau worden daarom voorstellen gedaan richting microniveau, om<br />

zogenaamde sleutelvaardigheden (key skills), zoals het kunnen oplossen van<br />

problemen, communicatie- en ICT-vaardigheden te ontwikkelen (OECD, 2001;<br />

Payne, 2000). De individuele werknemers moeten deze vaardigheden kunnen<br />

ontwikkelen in het onderwijsstelsel. Hier wordt de relatie tussen het<br />

arbeidssysteem en het onderwijssysteem zichtbaar. Deze relatie wordt nog eens<br />

versterkt doordat op beleidsniveau wordt vastgesteld dat de employability van<br />

werknemers moet worden verbeterd alsmede het vermogen om levenslang te<br />

leren. In een economie waarin innovaties elkaar in rap tempo opvolgen en

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!