02.08.2013 Views

1967 BRABANTS HEEM JAARGANG 19 (XIX) - Hops

1967 BRABANTS HEEM JAARGANG 19 (XIX) - Hops

1967 BRABANTS HEEM JAARGANG 19 (XIX) - Hops

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

ENIGE OPMERKINGEN OVER BEWONING EN<br />

PERCELERING TE DUIZEL (GEMEENTE EERSEL)<br />

Inleiding<br />

Wie de ontwikkelingsgeschiedenis van een Brabants dorp onderzoekt, moet<br />

steeds beseffen, dat de opzet van zo een dorp door landbouwers is gemaakt.<br />

Pas in onze tijd gaan mensen met andere beroepen het aanzien van het dorp<br />

veranderen. Omdat boeren onze dorpen hebben ontworpen, dient men iets<br />

te weten van de bodemgesteldheid. Zij plaatsten immers hun huizen daar,<br />

waar de toenmalige landbouwtechniek dit, in verband met de mogelijkheden<br />

die de grond bood, eiste.<br />

Nederzettingsonderzoek leidt vaak, zeker als we trachten door te dringen<br />

tot de oorsprong van de nederzetting, tot veronderstellingen. Dit is geen<br />

bezwaar, als men daarbij uitgaat van zo veel mogelijk feiten. Deze feiten<br />

verkrijgen we door bodemonderzoek, door het bestuderen van archiefstukken,<br />

toponymen, kaarten, luchtfoto's, enz. en door verkenning ter<br />

plaatse. We moeten de veronderstellingen duidelijk van de feiten onderscheiden.<br />

Het beste uitgangspunt voor zo een onderzoek is de oudste kadastrale<br />

beschrijving van de plaats, die van omstreeks 1830 (A.D.Kakebeeke <strong><strong>19</strong>67</strong>).<br />

Dan vermijden we, dat de grote veranderingen in de dorpsplattegrond, die<br />

onder invloed van de technische revolutie in de latere <strong>19</strong>6 en in de 2oe eeuw<br />

ontstonden, ons zicht in het verleden versluieren. Men vergelijke kaart 2<br />

(1831) met de luchtfoto (<strong>19</strong>61).<br />

De natuurlijke omgeving<br />

Op meestal grof zand met grind en leeminsluitingen, dat vroeg in het<br />

pleistoceen door voorlopers van Maas en Rijn is aangevoerd, ligt een dunne<br />

laag dekzand. Dekzanden werden, tezamen met sneeuw, in de laatste ijstijd<br />

door westenwind afgezet. Deze dekzanden brachten zachtglooiende hoogteverschillen<br />

teweeg: ze liggen in ruggen in het landschap. In Duizel ligt zo<br />

een dekzandrug: ze helt van ongeveer 30 m in het zuiden tot ongeveer<br />

26 m in het noorden en heeft een zuidwest-noordoostelijke richting. Later is<br />

deze dekzandrug door beken versneden. Aanvankelijk, op het einde van de<br />

laatste ijstijd, geschiedde dit in toendraomstandigheden met een altijd<br />

bevroren ondergrond. Dit had tot gevolg, dat, daar het water niet in de<br />

grond kon wegzakken (omdat deze bevroren was), alle regen- en smeltwater<br />

langs de oppervlakte moest wegstromen. Zo ontstonden dalen met een<br />

grote breedte en geringe diepte. Deze zijn nog aanwezig. De beken, die er<br />

nu in stromen zijn echter betrekkelijk klein. Nu immers kan veel water in de<br />

grond wegzakken en stroomt een kleiner deel van de neerslag langs de<br />

oppervlakte weg. Daar staat tegenover, dat kwelwater, afkomstig van het<br />

<strong>19</strong>1


emeyn i van Duizel,<br />

Ai<br />

'*1.<br />

if<br />

De Meer<br />

'///'•s<br />

Kaart 2. Getekend naar<br />

de minuutplans sectie<br />

A blad 1,2 en 3 van de<br />

kadastrale gemeente<br />

\^ Duikel en Steensel.<br />

* * \ « //' ^<br />

/ IV<br />

tf/<br />

uizei in /832<br />

l l bouwland<br />

l-'-'-' j 3rasland<br />

O \ 1 1 l naaldhout<br />

!•'• •'•! hakhout<br />

m \mr\ heide<br />

'•' '•••••••J iuin<br />

2«>[ZIZZl water<br />

grens von d&Hoef<br />

Ka »


Kempisch Plateau (Belgisch- Limburg) voor een extra wateraanvoer zorgt.<br />

Het kwelwater wordt door de geologische situatie in dit gebied gedwongen<br />

zich naar de oppervlakte te verplaatsen (D.van Diepen, <strong>19</strong>63, p.324). Dit<br />

is o.a. de reden, dat de „Hoge Kempen" nog vrij vochtig zijn en er zelfs vrij<br />

grote oppervlakken natte gronden voorkomen. Vóór de ontginning van de<br />

lagere gronden in Noord-Brabant was de vochtigheid er groter dan nu<br />

(H.van Velthoven, <strong>19</strong>42^.171).<br />

De beken<br />

De voornaamste beek van Duizel, de Kleine Beerse (in de quohieren van de<br />

18e eeuw wordt ze steeds A. genoemd) ontspringt slechts 3 km ten zuiden<br />

van Duizel. Toch is het dal in de buurt van het dorp al goed ontwikkeld: het<br />

is ongeveer 600 m breed en 3 m diep. Vermoedelijk is het dal van de Beerse<br />

stroomopwaarts door inwaaiing van dekzanden plaatselijk gedempt en zo<br />

verkort. (H.Thiadens, <strong><strong>19</strong>67</strong>).<br />

De geringe diepte van dit dal schijnt een onbelangrijk gegeven in het<br />

terrein te zijn. Toch is dit niet het geval. Dergelijke kleine hoogteverschillen<br />

m*<br />

Fig. 1. Dwarsdoorsnede van het dal van de Kleine Beerse bij Duikel.<br />

bepalen hier de landbouwmogelijkheden. De daldoorsnede (fig. i) is<br />

asymmetrisch: de westhelling is vlakker, de oosthelling steiler. De Kleine<br />

Beerse zelf heeft thans een breedte van ongeveer i m.<br />

De zijriviertjes van de Kleine Beerse zijn zo klein, dat ze meestal geen<br />

andere naam dragen dan 't loopke. De linkerzij beken zullen we (van zuid<br />

naar noord, zie kaart i) voor de duidelijkheid maar Mosikloop en Vriesvoortloop<br />

(dit zijn dus géén toponymen) noemen. Van de rechterzij beken heet de<br />

zuidelijkste de A., de andere zullen we hier Hoekse loop en Elsbroekse loop<br />

noemen. Hier en daar stagneerde de waterafvoer: daar zien we vennen.<br />

Vooral in het systeem van de Elsbroekse loop zijn op kaart 2 flinke vennen<br />

te zien.<br />

Deze beken, hoe nietig ook (ze zijn nauwelijks een halve meter breed),<br />

stromen ook weer in „dalen".<br />

<strong>19</strong>4


Deze zijn nog ondieper dan het dal van de Kleine Beerse: ze bereiken<br />

nauwelijks een diepte van ij m. Toch zijn ook deze geringe hoogteverschillen<br />

voor de ontwikkelingsgeschiedenis van grote betekenis geweest. 1<br />

Kaart 1. Hoogtekaar t van Duikel. Hoogtelijnen om de meter.<br />

500 m i coc<br />

Een versneden dek^andlandschap<br />

Zo kan het grondgebied van Duizel worden opgevat als een deel van een<br />

dekzandrug, dat tussen de Kleine Beerse en de Elsbroekse loop ligt. Langs<br />

deze rivieren lagen grote oppervlakken vochtige gronden. Dergelijke


zandige hoogten te midden van lage vochtige gronden heten in de Kempen<br />

donken (J.van Gorp <strong>19</strong>35). (In Duizel heet een deel van die zandige hoogte<br />

nog steeds de Donk). De zandige hoogte wordt door de Hoekse loop, de<br />

benedenloop van de Elsbroekse loop en door de A in enkele stukken<br />

versneden. Deze stukken dragen de elementen van het dorp Duizel. Op de<br />

betekenis van het versneden dekzandlandschap voor het begrijpen van<br />

Brabantse nederzettingen wees al eerder D.van Diepen (<strong>19</strong>49, p. <strong>19</strong>6).<br />

Uit de bodemkaart (Krabbenborg <strong>19</strong>62) blijkt, dat dit gebied lange tijd<br />

geheel met bos begroeid is geweest. Alleen in het uiterste oosten wijzen de<br />

profielen op hei-invloed. Op de lage vochtige gronden langs de beken<br />

groeide een oeverbos, het elzenbroek. De naam Elsbroeken herinnert daar<br />

nog aan. Op de hogere gronden stond het eiken-mengbos, de naam Houtakker<br />

(Quohier 1753) staat daarmee in verband.<br />

De naam Duikel<br />

De naam Duizel - vroeger Dusele - schetst de zojuist beschreven situatie.<br />

J.de Vries (<strong>19</strong>62, p. 5 o) meent, dat de naam is samengesteld uit een vorm, die<br />

samenhangt met does, vgl. dos, hetgeen moeras met bomen en struiken<br />

betekent (p.4Ó) en een vorm lo, lage moerassige grond (p.ioó). M.Gysseling<br />

(<strong>19</strong>60, i.v. Eersel) leidt lo af van lauha, bosje op hoge zandgrond. De verklaring<br />

van de Vries heeft iets pleonastisch. Vatten we lo op in de zin van<br />

Gysseling, dan is de betekenis van de naam in overeenstemming met<br />

hetgeen we zo juist van het natuurlijk milieu zeiden. A.Weijnen (<strong>19</strong>5 8, p.i i)<br />

vraagt zich af of het eerste lid van de naam Duizel niet samenhangt met de<br />

dusü, die de Kelten vereerden of met een Keltisch div-i-na, goddelijk water.<br />

Prehistorische gegevens<br />

Ten westen van de Hoef ligt de Dukesvoort. Hier kruist een prehistorische<br />

weg, die door G.Beex herhaaldelijk is beschreven (<strong>19</strong>52, <strong>19</strong>64), de Kleine<br />

Beerse. In de middeleeuwen was deze weg nog in gebruik, ze heette toen<br />

Antwerpse baan. Van de omgeving van Dukesvoort is urnenveld-aardewerk<br />

bekend (G.Beex i9Ó4a). Soortgelijk aardewerk vond J.Mollen op de<br />

Kerkakkers (G.Beex i9Ó4a). Tussen de Hoef en Broekeneind heeft W.Glasbergen<br />

een merovingische begraafplaats van een kleine boerengemeenschap<br />

opgegraven (W.Glasbergen <strong>19</strong>55; ibid. p.34).<br />

Enige vroege historische gegevens<br />

In 1031 verkoopt Hezelo, bisschop van Toul zijn allodium apud Duselam<br />

villam aan het kapittel van St.Bartholomeus te Luik (Daris VI, p. 178;<br />

Miraeus, Opera dipl. II p.809). In 1226 is sprake van een bos te Duizel, dat<br />

door dit kapittel aan de abdij Herkenrode is verkocht (Daris VI, p.204).<br />

Blijkbaar is dan het bos, waarover hierboven sprake was nog niet geheel<br />

<strong>19</strong>6


ontgonnen. Uit 12<strong>19</strong> en 1224 kennen we een vermelding van Dusele in het<br />

archief van Averbode (M.Gysseling <strong>19</strong>60). In het cijnsboek van Eersel van<br />

1380 lezen we (fol. 46 v ) vicini de dusel de communitate, 14 s. Dan is dus sprake<br />

van een dorpsgemeenschap met rechten op een gemeynt. Uit mijn (nog niet<br />

gepubliceerd) onderzoek van een vergelijkbaar gehucht (Schadewijk, gem.<br />

Eersel) blijkt, dat omstreeks 1380 de percelering in dit gebied reeds geheel<br />

het karakter heeft van de vormen, die we exact uit het kadaster van 1832<br />

kennen. Uit dit gehucht hebben wij bijv. een kavelbeschrijving van een<br />

boerderij van omstreeks 1400 (R.A. Den Bosch R 1209 fol. 91 en R 1227<br />

fol. 307). Dit bedrijf omvat dan huis, hof en aangelag, een beemd en acht<br />

percelen bouwland, die in het dorpsgebied verspreid liggen. De percelen<br />

worden aangeduid met toponymen, die thans nog te localiseren zijn.<br />

Voor Duizel ontbreekt zo een gegeven helaas nog.<br />

Nadere indeling van het dorp Duikel<br />

In Duizel onderscheiden we van noord naar zuid de volgende elementen:<br />

De Hoef, De Hoek, De Achterhoek, De Groenstraat, De Kom, Het Smitseind,<br />

De Donk, De Mosik en De Meer. Deze elementen hebben een verschillende<br />

wordingsgeschiedenis.<br />

Bij het indelen van de boerderijen bij deze elementen moet men de indeling,<br />

die de volksoverlevering maakt, laten prevaleren boven de kadastrale<br />

indeling. Men kan niet afgaan op de „plaatselijke benaming", waaronder de<br />

boerderij in de kadastrale bescheiden ressorteert. De landmeter deelde zijn<br />

kaart in volgens de eisen, die de overzichtelijkheid en de practische hanteerbaarheid<br />

aan de kaart stelden. Hij had geen enkele opdracht historische<br />

eenheden te karteren. Zo rekent de landmeter de boerderijen van de<br />

Groenstraat gedeeltelijk tot de Kom, omdat de grens van zijn kaartbladen<br />

Ai en A2 over de Groenstraat loopt en dit element dus in tweeën deelt.<br />

De Groenstraat<br />

Een opvallend element in Duizel is de Groenstraat. Het bezit alle kenmerken,<br />

die een driehoekige nederzetting karakteriseren als een typische<br />

Kempische^>/


In fig. i ziet men hoe de Groenstraat op de hogere gronden ligt, maar<br />

tevens in een ondiepe inzinking. Deze ligging maakte mogelijk, dat de<br />

boerenhuizen temidden van graslanden konden liggen, terwijl de hogere,<br />

voor bouwland geschikte gronden toch dichtbij lagen. Een welhaast ideale<br />

ligging in verband met de oude landbouwtechniek. Dit temeer, daar de<br />

afwatering van de laagte door de Hoekse loop verzekerd was.<br />

Volgens de theorie van C.H.Edelman en A.W.Edelman-Vlam <strong>19</strong>60 begon<br />

de occupatie met de ontginning van de huis-, hof- en aangelagpercelen.<br />

Het zijn blokvormige percelen, meest grasland, die hier i a i J ha groot zijn.-<br />

Op het kadastrale plan van 1832 zijn vier „huiskampen" nog duidelijk te<br />

herkennen. Daarbij sluit de blokvormige uitbreiding van de huiskampen<br />

{(Oostakkers, Reyakker) aan.<br />

Voor de verwante vorm in Zand-Vlaanderen, de dries, vond A.Verhulst<br />

(<strong>19</strong>66, p. 118), die daar over zeer oude archivalia kon beschikken, dat deze<br />

vorm in 600 reeds bestond.<br />

Vanuit de Groenstraat wijst ons de Akker straat zuidoostwaarts naar een<br />

merkwaardige groep bouwlandpercelen, de Lange Akkers, die we nu wat<br />

nader zullen bezien.<br />

De Lange Akkers<br />

Deze akkers liggen omstreeks 500 m van de Groenstraat. Ze zijn aangelegd<br />

op het hoogste deel van de dekzandrug ter plaatse (zie kaart i). Het complex<br />

toont percelen met een grote lengte (450-350 m) en een geringe breedte<br />

(35-15 m). De zuidwestelijke kavels zijn het langst, de middelste percelen<br />

zijn korter, omdat zij in het noorden aan een laagte grenzen (bij een latere<br />

ontginning kreeg deze laagte een andere perceleringsrichting). Ten oosten<br />

van de Lange Akkers sluiten de Kruisakkers aan, die ook wat korter zijn,<br />

omdat ze in het zuiden de laagte van de Heidalen bereiken. (Van een hagelkruis<br />

is me niets gebleken).<br />

Alle percelen zijn vanuit de akkerweg aan de smalle zijde te bereiken. Het<br />

plaggendek van deze akkers is 80 cm. dik.<br />

De omgeving van dit complex is later ontgonnen. Ten zuidwesten ervan<br />

lagen de Habraken, vermoedelijk pas in het begin van de i6e eeuw ontgonnen.<br />

Ten zuidoosten de Heidalen en ten oosten de Meer, terreinen, die in<br />

1832 nog niet geheel in cultuur waren gebracht.<br />

Verhulst (<strong>19</strong>66) heeft er op gewezen, dat in de vroege middeleeuwen alleen<br />

hogere, drogere gronden tot bouwland konden worden ontgonnen. Pas in<br />

de i ie eeuw zette de ontginning van vochtiger terrein door. Zo bezien, was<br />

de plek, waarde Lange Akkers zijn ontgonnen, wel de meest geschikte, die<br />

hier te vinden was.<br />

Al deze feiten maken het mogelijk de Lange Akkers als een Langstreifenflur<br />

op te vatten, zoals W.Müller-Wille (<strong>19</strong>44, p. 20) die voor Westfalen be-<br />

<strong>19</strong>8


schreef. Ook past de situatie geheel bij de Eschkern volgens G.Niemeier<br />

(<strong>19</strong>44). De Eschkern ligt dicht bij het dorp op de qua bodem en reliëf meest<br />

gunstige plek. Niemeier beschouwt de Eschkern als het oudste deel van een<br />

akkergebied.<br />

Muller-Wille kent aan de Langstreifenflur een hoge ouderdom toe: minstens<br />

6e eeuws (<strong>19</strong>44, p.27). Hij vond, in Westfalen, dat de Langstreifenflur behoort<br />

bij betrekkelijk kleine gehuchten, die hij Drubbel (= dorpke) noemt. In<br />

deze Drubbel onderscheidt hij een aantal typen: Groenstraat past geheel bij<br />

het type Plat%drubbel(\\nd.. p.34), het plein hier heeft echter een driehoekige<br />

vorm.<br />

Ik meen dus te Duizel in de Groenstraat een Drubbel en in de Lange Akkers<br />

een Langstreifenflur te herkennen: de feiten zijn volledig in overeenstemming<br />

met wat in Westfalen werd gevonden. Dit betekent, dat Groenstraat met de<br />

Lange Akkers een der oudste kernen van Duizel is. Konden we op grond<br />

van de zeer nauwe verwantschap met de dries op gezag van Verhulst (<strong>19</strong>66)<br />

een ouderdom van minstens 1400 jaar voorstellen, de identiteit met de<br />

Westfaalse Drubbel mit Langstreifenflur brengt ons tot dezelfde datering.<br />

In een nog niet gepubliceerd onderzoek kon ik te Schadewijk eveneens een<br />

Langstreifenflur aanwijzen (De Daalakkers). Stellig moeten ook de Lange<br />

Voren te Eersel zo worden opgevat. Ook de Hoekendaalse akkers te Bakel<br />

hebben dit karakter (zie kaart 8 bij Dussart <strong>19</strong>47). Nu het verschijnsel<br />

Langstreifenflur in de Kempen meer voor schijnt te komen, is het goed een<br />

vertaling van deze Duitse vakterm voor te stellen. Deze is zeer wel mogelijk,<br />

als we een woord ontlenen aan de taalschat van de Kempenaren ten zuiden<br />

van de grens: zij noemen een strookvormig perceel een repel. Dan zou in<br />

plaats van Langstreifenflur het woord langrepelakker kunnen worden gebruikt.<br />

De genese, die bij Groenstraat beschreven is, zou nu kunnen worden<br />

vervolgd met de strookvormige ontginning van een - schaars voorhanden -<br />

optimaal terrein tot een langrepelakker: de Lange Akkers. Daarbij zou dan<br />

kunnen aansluiten de strookvormige uitbreiding van de bouwlanden,<br />

z.a.bijv. de Streep. De theorie van E.W.Hofstee en A.W.Vlam (<strong>19</strong>52) is<br />

geheel in overeenstemming met de feiten te Duizel.<br />

De Hoef<br />

De Groenstraat en de Lange Akker s liggen op het zuidelijke deel van de<br />

Duizelse dekzandrug. Op het noordelijke deel, tussen de Kleine Beerse in<br />

het westen, de Hoekse loop in het zuiden en de Elsbroekse loop in het<br />

oosten en noorden, treffen we een nederzetting van geheel andere aard aan.<br />

Hier ligt de hoeve tot duysel, die in het verpondingsboek (1744) als volgt<br />

omschreven wordt: „de hoeve tot duysel, hof, huis en aangelach met de<br />

groes en lant daer toebehoorende met den voorbempt samen groot 95<br />

lopense". Ze betaalt in de verponding 33.4.0. Een flink bedrijf, want de<br />

<strong>19</strong>9


Luchtfoto van Duikel (<strong>19</strong>61) (Foto K.L.M. Aerocarto N. V.).<br />

200


95 lopense (bijna 16 ha) betreffen alleen het bouw- en grasland; de heide is<br />

daarin niet begrepen.<br />

In het verpondingsboek van 1753 blijkt deze hoeve in bezit te zijn van Aert<br />

Aerts en zijn drie kinderen, ook zij betalen 33.4.0. in de verponding. De<br />

kavels worden in dit quohier volledig opgesomd. De hoeve is dan 175<br />

lopense groot, waarvan 94 lopense bouw- en grasland. Er is sprake van een<br />

bouwlandkavel (De grote acker) van 18 lopense (3 ha). Het aaneengelegen<br />

bouwland bij de hoeve meet in vier kavels 3 5 lopense (bijna 6 ha). Inderdaad<br />

een groots opgezet bedrijf voor dit gebied. Uit de toponymen in de kavelstaat<br />

blijkt, dat het bedrijf gezocht moet worden op de Hoef, in het noorden<br />

van Duizel.<br />

Het is zeer wel mogelijk, dat de Hoef identiek is met het Hooghuis van Duikel,<br />

dat in de 15 e eeuw in bezit is van de familie van Eyck (zie de stichtingsacte<br />

van de kapel te Eersel in dit nummer meegedeeld door A.Frenken). Merkwaardig<br />

is, dat tussen 1761 en 1769 een Jan van Eyck van de familie Aerts<br />

een bouwlandkavel koopt (quohier 1769 fol. i v ). Hij verkoopt het weer in<br />

1779, maar niet aan de Aertsen (quohier 1777 fol. i v ). Een mislukte poging<br />

om weer vaste voet te krijgen op voorvaderlijke grond? De enige mij<br />

bekende oorkonde, die gewaagt van een hoeve te Duizel en een van Eyck<br />

(de hoeve wordt aan een Henrick van Eyck opgedragen, 1430), draagt niets<br />

bij tot de localisatie van die hoeve. (R. A. Den Bosch R 1200 fol. 13 8). Hoe dit<br />

ook zij, een archiefonderzoek naar de lotgevallen van een groot goed als de<br />

Hoef, moet zeker leiden tot de ontdekking van de vroegere eigenaars.<br />

Helaas heeft het me aan tijd en gelegenheid daarvoor ontbroken. Evenmin<br />

heb ik kunnen nagaan wat het allodium van Hezelo voorstelt en wat de<br />

lotgevallen zijn geweest van dit goed als bezit van het kapittel van St.<br />

Bartholomeus te;Luik. Het is niet onmogelijk dat beide onderzoeken bij de<br />

van Eycks op het Duizelse Hooghuis belanden. Maar voorlopig past hier<br />

slechts een vootizichtig zwijgen.<br />

De Hoef in 1832<br />

Op het eind van de i8e eeuw wordt de Hoef gedeeld (1780, 1785 en 1801).<br />

Dan blijft de toestand ongewijzigd tot 1832 (quohier van 1794; maatboekje<br />

van 1808). In 1832 staan er drie boerderijen op de hoef. Op de oude hoeve<br />

(kaart 2 letter A) woont Reynier Aerts, de kleinzoon van Aert. Op hoeve B<br />

woont zijn zuster, op hoeve C een Meulendyks. Door het bezit van deze<br />

deelhoeven in 1832 te karteren en dat gebied aan te vullen met de verkopen<br />

sinds 1744 (quohiers 1744-1794) kon een begrenzing worden gevonden van<br />

het territoir van de vroeg i8e eeuwse Hoef, (kaart 2).<br />

Hoeve D is blijkbaar een eerdere afsplitsing, ik heb er niets over kunnen<br />

vinden. Het is overigens een bedrijfje van minder dan 2 ha in 1832, in de<br />

<strong>19</strong>6 eeuw is het verdwenen. De hoeven E en F (ook hoeve E verdween in de<br />

201


<strong>19</strong>6 eeuw), in de Achterhoek, zijn nieuwere ontginningen in de gemeynt.<br />

Deze hoeven schijnen ook enige percelen van de Hoef te hebben verworven.<br />

Tot boerderij F behoorde in 1753 een bouwland „gekomen van Aerts"<br />

(quohier 1753).<br />

We moeten ons van die deelhoeven en de overige boerderijen van het<br />

toenmalige Duizel een niet te grootse voorstelling maken. Over het algemeen<br />

waren het eenvoudige boerderijtjes, waarin het wel zal zij toegegaan<br />

zoals dit in een brief van J.R.Sassen-Clinghis beschreven (H.Mandos <strong>19</strong>54).<br />

Denken we alle hoeven, behalve A weg, dan hebben we een beeld van de<br />

Hoef met zijn bouw- en graslanden en heidegronden zoals ze er omstreeks<br />

1700 lag. Ze grenst in het westen aan de Grote Aard (een gemeynt waarin<br />

Duizel gerechtigd was). Ten oosten ervan ligt de gemeynt van Duikel (die in<br />

1832 eigendom van de gemeente was). Vlak ten noorden van de Hoef lag in<br />

. de gemeynt het Berkven. Vanaf de Hoef loopt in westelijke richting een<br />

dreef (de Weege) naar de beemden en heidevelden aan deze en gene zijde van<br />

de Kleine Beerse. In het zuiden vormt de laagte van de Hoekse loop en van<br />

een ven (het Bak, in 't quohier van 1744 de Bak) de grens van het gebied van<br />

de Hoef.<br />

De Hoef ligt op een driesprong van wegen. De weg in noordelijke richting<br />

gaat naar Broekeneind en passeert op korte afstand het Merovingisch<br />

grafveld (W.Glasbergen <strong>19</strong>55). De weg, die in noord-oostelijke richting<br />

de Hoef verlaat komt uit bij de eveneens reeds eerder genoemde Dukesvoort.<br />

In 1753 bezat de Hoef hier een grote beemd (quohier 1753). Tenslotte<br />

is er in zuidelijke richting de weg naar de Groenstraat.<br />

De verkaveling is blokvormig. Daar de deling pas laat plaats vond is het<br />

niet gekomen tot een strookvormige opdeling van de grote bouwlandkavels.<br />

Dit zien we wel bij een andere Ein^elhof te Eersel (Boxheide), waar<br />

veel eerder veel meer deelhoeven (8) ontstonden. Vlak ten zuiden van het<br />

gebied van de Hoef zien we een klein aantal korte stroken. Dit complex heet<br />

het Leen. Mogen we in deze naam een tegenstelling tot de allodiale Hoef zien?<br />

Van enig bezit van de Hoef in het dorpsgebied is me niets gebleken. Het<br />

bezit van de Einaglhof Hoogstraat en dat van het aangrenzende gehucht<br />

(ook een Dmbbel) Schadewij k ligt wél dooreen.<br />

Overig Duikel<br />

De overige elementen van Duizel (de reeds besproken Achterhoek inbegrepen)<br />

zijn jongere occupaties. Dat geldt ook voor die elementen van<br />

Duizel, die nu als centrum van het dorp worden beschouwd, de Kom en<br />

het Smitseind. Opvallende feiten zijn hier de plaats van de kerk en de naar<br />

Tongerlose zede omgrachte pastorie (thans de Vest, in de i8e eeuw de<br />

Waterhof genoemd). Misschien kan De Mosik als een oudere vestiging<br />

worden beschouwd, maar feiten zijn hierover niet bekend. Voor wat betreft<br />

202


de boerderij groep de Donk heb ik wel eens gedacht aan de kiem van een<br />

ontwikkeling, die H.J.Keuning (<strong>19</strong>61) in groter verband (kransakkerdorp)<br />

voor Budel beschreef. Men zou dan bij deling van een bedrijf een deelhoeve<br />

aan de overkant van het akkergebied hebben geplaatst, om zo tot een<br />

practischer indeling van het verspreide bouwlandbezit te komen. Vermoedelijk<br />

speelde de voorde ook een rol.<br />

In verband met de plaatsruimte zal ik deze Duizelse elementen niet verder<br />

behandelen, ik hoop er nog eens op terug te komen.<br />

Ziedaar, jarige vriend, feiten, wat hypothesen en enkele veronderstellingen<br />

betreffende het „dorpken Duysel", de geboorteplaats van Petrus Norbertus<br />

Panken, de <strong>19</strong>6 eeuwse Kempenvorser, wiens leven en werk ons steeds<br />

heeft geboeid.<br />

A.D.KAKEBEEKE<br />

Bronnen :<br />

Quoh'ieren van de verponding voor het dorp Duizel van 1744, 1753, 1761, I 7Ö9, 1777,<br />

1785 en 1794.<br />

Maatboekje voor Duizel, 1808.<br />

Kadastrale Legger en oorspronkelijke aanwijzende tafel 1832. Minuutplans 1832.<br />

De tabellen 5, 5bis en La.B, R. A. 's-Hertogenbosch P. 3394. De overige bronnen bevinden<br />

zich alle in het G. A. te Eersel. Van de minuutplans waren fotocopiën ter beschikking.<br />

De archivalia uit het R.A. te 's-Hertogenbosch verkreeg ik dank zij de medewerking van<br />

F. Smulders.<br />

Litteratuur<br />

Beex, G., De graf heuvels en de weg langs het Huismeer te Knegsel, in: Brabants Heem<br />

4, <strong>19</strong>52, p. 14-18.<br />

Beex, G., Archeologische vondsten te Eersel, in: Brabants Heem 16, <strong>19</strong>64, p. 8-10.<br />

Beex, G., Archeologisch overzicht van de gemeente Hoogeloon, in: Brabants Heem 16,<br />

<strong>19</strong>64, p. 99-110.<br />

Daris, J., Notices sur les églises du diocese de Liège, VI, Liège 1892.<br />

Diepen, D. van, De bodemgesteldheid van de gemeente Heeze, in: Boor en Spade, III,<br />

<strong>19</strong>49, p. <strong>19</strong>4-200.<br />

Diepen, D. van, De bodemgesteldheid in het stroomgebied van het waterschap de<br />

Dommel, in : Het stroomgebied van de Dommel 1863-<strong>19</strong>63,60x16! <strong>19</strong>63, p. 282-328.<br />

Dussart, F., Structure agraire et paysages ruraux dans la commune de Bakel, Liège <strong>19</strong>47.<br />

Edelman, C. H. & A. W. Edelman-Vlam, Een bijdrage tot de ontginningsgeschiedenis<br />

van de zuidelijke zandgronden, in: Kultuurhistorische verkenningen in de Kempen I,<br />

Oisterwijk <strong>19</strong>60, p. 29-50.<br />

Glasbergen, W., Het Rijengrafveld te Broekeneind bij Hoogeloon (Bijdragen tot de<br />

studie van het Brabantse Heem VI), Eindhoven <strong>19</strong>55.<br />

Gorp, J. van, Donk-namen in de provincie Antwerpen, (Bijlagen deel viii Onomastica<br />

neerlandica), Leuven <strong>19</strong>35.<br />

Gysseling, M., Toponymisch woordenboek . . . vóór 1226, Brussel <strong>19</strong>60.<br />

Hofstee, E. W. & A. W. Vlam, Opmerkingen over de ontwikkeling van de perceelsvormen<br />

in Nederland, in: Boor en Spade V, <strong>19</strong>52, p. <strong>19</strong>5-235.<br />

Kakebeeke, A. D., Reconstructie van de agrarisch-ambachtelijke situatie onzer dorpen<br />

203


uit de kadastrale bescheiden van omstreeks 1830 als project voor een heemkundekring,<br />

in: Brabants Heem <strong>19</strong>, <strong><strong>19</strong>67</strong>, p. 5-18.<br />

Keuning, H. J., De problematiek van de ontwikkeling van het Brabantse cultuurlandschap,<br />

in: Tijdschrift voor Econ. en Soc. Geografie, <strong>19</strong>61, p. 13-21.<br />

Krabbenborg, A. J., De bodemgesteldheid van het ruilverkavelingsgebied De Zaligheden,<br />

Bennekom <strong>19</strong>62 (= Stichting voor Bodemkartering rapport 573).<br />

Mandos, H., Een interessante brief over het interieur van een brabantse boerderij in 1840,<br />

in: Brabants Heem 6, <strong>19</strong>54, p. 51-56.<br />

Muller-Wille, W., Langstreifenflur und Drubbel, in: Deutsches Archiv für Landes- und<br />

Volksforschung <strong>19</strong>44, p. 9-44.<br />

Niemeier, G., Gewannfluren, ihre Gliederung und die Eschkerntheorie, in: Petermanns<br />

Geographische Mitteilungen, <strong>19</strong>44, p. 57-74.<br />

Thiadens, H., diverse manuscripten, die in ons tijdschrift zullen verschijnen.<br />

Velthoven, H. van, De bewoning van Noord-Brabant, in: Brabantia nostra, 7, <strong>19</strong>42,<br />

p. 165-176.<br />

Verhulst, A., Het landschap in Vlaanderen in historisch perspectief, Antwerpen z.j.<br />

(<strong>19</strong>66).<br />

Vries, J. de, Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen (Aulaboek 85)<br />

Utrecht <strong>19</strong>62.<br />

Weijnen, A., Praegermaanse elementen van de Nederlandse toponiemen en hydroniemen<br />

(Tilliburgis nr. 4), 's-Hertogenbosch <strong>19</strong>58.<br />

Kaart:<br />

Topkaart i : 25.000, blad 5iC, Hoogeloon.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!