01.08.2013 Views

MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl

MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl

MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>MER</strong> Windparken Gemini<br />

Volgens CHRISTENSEN et al. (2003) vertonen de soorten zeekoet, alk en jan van gent vermijdingsgedrag<br />

ten opzichte van het windpark ‘Horns Rev’. Van deze soorten komt de zeekoet ’s zomers het meest voor in<br />

het planningsgebied. Zeekoet en alk zoeken weliswaar niet actief antropogene structuren op, maar<br />

behoren tot de taxa die zich – volgens onze waarnemingen – het minst laten verstoren door<br />

onderzoeksschepen. Jan van genten jagen vaak in de directe nabijheid van gasplatforms en vliegen ook<br />

mee met vissersboten. De verwachting is dat pleisterende zeevogels door de visuele onrust op kleine<br />

schaal zullen uitwijken.<br />

Bij de visuele onrust door bouwactiviteiten gaat het om kleinschalige effecten (direct bij het werkgebied).<br />

Ze blijven beperkt tot de bouwfase en zijn daarom van korte duur. Om de bouwplaatsen heen vliegen kost<br />

trekvogels en pleisterende vogels extra energie, maar deze is gering.<br />

Varianten<br />

Zie variantenbeschrijving onder de beschrijving van geluid en trillingen bij de aa<strong>nl</strong>eg en verwijdering van<br />

de windparken (zie paragraaf 3.5.1.3).<br />

Exploitatie<br />

Zichtbaarheid in het luchtruim, markering met verlichting en kleurstelling<br />

Het transformatorstation, de masten en rotoren zijn overdag vooral zichtbaar door de kleurstelling en ’s<br />

nachts door de verlichting. De zichtbaarheid kan weliswaar het aanvaringsrisico verminderen, maar ook<br />

een uitwijkreactie veroorzaken. Deze uitwijkreacties worden gedefinieerd als barrièrewerking.<br />

Als de vogels hoger vliegen dan 500 m gaan wij ervan uit dat er geen effecten zijn. Uit bestaande<br />

onderzoeken op de Noordzee blijkt dat ’s nachts ongeveer een derde van de vogeltrek >500 m plaatsvindt<br />

(PGU 2005, 2006, IBL 2002b, BSH 2005a), in het voorjaar kan dit toenemen tot ca. 60%. Overdag liggen de<br />

waarden tussen de 15 en 25% (PGU 2005, 2006).<br />

Door DIERSCHKE et al. (2000a) is de barrièrewerking van de Noordzee voor trekvogels in het algemeen<br />

eerder als onbelangrijk geclassificeerd vergeleken bij de totale trekroute. Zij constateerden het volgende:<br />

‘Vergeleken bij andere barrières in het treksysteem van zangvogels, bijvoorbeeld de Sahara, is de te<br />

overbruggen afstand van maximaal een paar honderd kilometer relatief gering.’ Over de omvang van de<br />

barrièrewerking van offshore windparken in de Noordzee zijn nu voor het eerst concrete uitspraken<br />

gedaan door BALLASUS & HÜPPOP (2006). Aan de hand van onderzoeken naar de tuinfluiter<br />

constateerden zij dat het risico van een hongerdood bij langeafstandtrekkers, ook bij de omwegen door de<br />

windparkprojecten op zee, eerder laag is vanwege hun hoge vetreserves. Korteafstandtrekkers hebben<br />

doorgaans lagere vetreserves dan langeafstandtrekkers. Met normale vetreserves (vetklasse 1 en hoger)<br />

lopen ook zij bij korte omwegen, geen gevaar, maar als hun vetreserves onder het gemiddelde liggen, kan<br />

dit in combinatie met omwegen een acuut gevaar betekenen. Over het algemeen is het dan ook voor een<br />

deel van de trekvogels een probleem om over de Noordzee te vliegen. Verliezen zullen zich met name<br />

voordoen bij zwakke individuen. De extra energie die de vogels nodig hebben om uit te wijken, kan<br />

zodoende een hogere sterfte veroorzaken bij de korteafstandtrekkers. Dat afstanden van een paar honderd<br />

kilometer over zee in principe geen barrière vormen voor trekvogels, blijkt uit het feit dat zangvogels in<br />

een brede front over de Middellandse Zee vliegen en er geen sterk geconcentreerde trek plaatsvindt bij de<br />

Bosporus, Gibraltar of Sicilië (BRUDERER & LIECHTI 1983, LÖVEI 1989).<br />

PRINS et al. (2008) gaan ervan uit dat er geen significante effecten optreden als de lengte van de omweg<br />

voor trekvogels vanwege het windpark minder dan 1% van de zogenaamde ‘populatie-treklengte’<br />

(‘populations trek length’) bedraagt. Voor de berekening van deze populatie-treklengte wordt het aantal<br />

individuen van een populatie (hier in het bijzonder van Natura 2000-gebieden) vermenigvuldigd met de<br />

gemiddelde treklengte van de vogels in de populatie. Voor de Roodborst is bijvoorbeeld een dergelijke<br />

berekening uitgevoerd (trekafstand in de herfst Noorse broedvogels ca. 870 km): een omweg van 18-35 km<br />

betekent een aandeel van 0,00000011 tot 0,00000021% van de ‘populatie-treklengte’ en is daarmee<br />

verwaarloosbaar.<br />

076707818:A - Definitief ARCADIS B.75<br />

Deel B

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!