MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl
MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl
MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>MER</strong> Windparken Gemini<br />
Deel B<br />
(volgens LWVT & SOVON 2002) erbij betrokken en voor de in het onderzoekgebied aangetoonde soorten<br />
opgeteld. Daaruit ontstaat een totaal van rond 130.000.000 exemplaren.<br />
Bij de verdere beschouwing wordt ervan afgezien de aantallen van de biogeografische populatie<br />
(voorjaars- en herfsttrek) te verdubbelen, aangezien er nauwelijks betrouwbare gegevens zijn over de<br />
sterftecijfers tijdens de trek of de overwintering. Daardoor kan niet worden vastgesteld welk deel van de<br />
vogels terugkeert. Voorts is het aantal niet-broedende vogels niet in aanmerking genomen. Voor de<br />
‘Nederlandse trekvogelpopulatie’ was niet voor alle soorten een dergelijke geschatte populatiegrootte<br />
beschikbaar. Bovendien gaat het ook alleen maar om de geschatte zichtbare trek. Het grote deel<br />
nachttrekkers blijft buiten beschouwing. Zowel bij de ‘Noordzee-trekvogelpopulatie’ als bij de<br />
Nederlandse trekvogelpopulatie gaat het daarom om minimumaantallen. Een ‘lokale’ trekvogelpopulatie<br />
voor het windparkgebied wordt hier niet gedefinieerd.<br />
De berekende aandelen vogelslachtoffers onder de ‘Noordzee-trekvogelpopulatie’ liggen afhankelijk van<br />
de variant tussen 0,001 en 0,002%, de aandelen onder de Nederlandse trekvogelpopulatie liggen<br />
afhankelijk van variant tussen 0,001 en 0,004%. Soortspecifieke drempelwaarden zijn op grond van<br />
onbekende soortspecifieke aanvaringswaarschij<strong>nl</strong>ijkheden binnen dit kader niet te definiëren.<br />
Omdat er op voorhand significante effecten niet uitgesloten kunnen worden, is er een controle in het kader<br />
van de Passende Beoordeling (Bijlage 10) uitgevoerd. Deze heeft tot de volgende resultaten geleid:<br />
Soortspecifiek berekening aanvaringen<br />
Voor een schatting van de mogelijke aanvaringsslachtoffers voor de geplande windparken ‘Buitengaats‘<br />
en ‘ZeeEnergie’ wordt een werkblad gebruikt, dat door het Bureau Waardenburg bv (NL) is opgesteld (zie<br />
Passende Beoordeling, Bijlage 10), op basis van het werkblad ‘Bird collisions Deltares v1-0.xls’ van PRINS<br />
et al. (2008).<br />
De methode voor het berekenen van de effecten die gepaard gaan met een aanvaring met een turbine door<br />
trekvogels is nader beschreven. Drie factoren zijn van belang voor de kans op een aanvaring:<br />
1. het aantal vogels uit een populatie dat door het plangebied van het windpark vliegt (flux);<br />
2. de mate waarin vogels het gehele windpark of de individuele turbines vermijden (avoidance i.e.<br />
uitwijking) en de fractie die op turbinehoogte vliegt;<br />
3. de kans, per vliegbeweging door het windpark, dat een vogel sterft door aanraking met een<br />
windturbine (collision risk, i.e. aanvaringskans).<br />
Voor elke relevante vogelsoort zijn naast deze factoren een groot aantal parameters bepaald ten einde de<br />
berekeningen uit te kunnen voeren. Van de drie beschikbare modellen (‘routes’) is geconcludeerd dat<br />
model 2 de meest betrouwbare resultaten levert; hiermee zijn berekeningen uitgevoerd. De berekeningen<br />
hebben een sterk worst case gehalte zodat zeker is dat geen effecten zijn onderschat. De sterfte door<br />
aanvaringen die berekend is door middel van de modellen, is vergeleken met de natuurlijke mortaliteit<br />
van die vogelsoort. Wanneer de additionele sterfte door een windpark kleiner of gelijk is aan 1% van deze<br />
natuurlijke mortaliteit, kan verwacht worden dat dit geen invloed heeft op de beschouwde populatie en<br />
wordt het effect van het windpark als verwaarloosbaar geclassificeerd.<br />
De keuze van de soorten heeft in meerdere stappen plaatsgevonden: Allereerst zijn alle niet-broedvogels<br />
beschouwd die zich in Nederlandse en Duitse Natura 2000-gebieden dicht voor de kust en in het<br />
binne<strong>nl</strong>and bevinden (straal van de kust ca. 150 km). De door een vooranalyse (aan de hand van het<br />
‘maximum effect scenario’, zie bijlage 10) geselecteerde soorten zijn erop gecontroleerd of ze a) als<br />
trekvogel de centrale/zuidelijke Noordzee kruisen of/en b) en met welke frequentie ze in het gebied van<br />
het geplande windpark al aangetoond zijn. (PGU 2006). In een tweede stap zijn alle soorten meegeteld die<br />
in het geplande gebied met meer dan tien zichtwaarnemingen per jaar aangetoond zijn (PGU 2006),<br />
uitzondering grauwe pijlstormvogel). Daardoor is in het bijzonder het aantal zangvogels toegenomen. In<br />
totaal werden 81 soorten geanalyseerd.<br />
B.70 ARCADIS 076707818:A - Definitief