MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl
MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl
MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>MER</strong> Windparken Gemini<br />
Deel B<br />
gemeenschappen, die bij de ‘Oyster Ground’ (4) of de ‘Offshore Area’ of de ‘Southern Bight’ (5) worden<br />
ingedeeld. De kleinschalige aanwezigheid van grind en een aan dit substraat aangepaste populatie, die bij<br />
geen van beide gemeenschappen kan worden geteld, kan niet worden uitgesloten, maar vanwege<br />
ontbrekend bewijs ook niet als zeker worden verondersteld. Over het algemeen bestaan de sedimenten<br />
echter uit fijn zand. Dominante soorten zijn voor “assemblage 4” o.a. de borstelworm Magelona spp. en<br />
voor “assemblage 5” o.a. de borstelworm Spiophanes bombyx.<br />
Abundantie, biomassa en diversiteit (Hill) van “assemblage 4” worden volgens HOLTMANN et al. (1996)<br />
als ‘gemiddeld’ beoordeeld (gemiddeld 3079 ind./m -2 , 23,6 g AFDW/m -2 (asvrij drooggewicht), 25,5), terwijl<br />
abundantie, biomassa en diversiteit van “assemblage 5” als ‘gering’ worden beoordeeld (gemiddeld 1965<br />
ind./m -2 , 13,6 g AFDW/m -2 , 16,2). Mochten er ‘grindgemeenschappen’ voorkomen, dan moet in dit geval<br />
van een grote diversiteit worden uitgegaan, terwijl abundantie en biomassa van zeer verschillende grootte<br />
kunnen zijn.<br />
Zoals typerend voor het macrozoöbenthos is de populatie onderhevig aan sterke seizoenale en<br />
interjaarlijkse fluctuaties. Dit uit zich in geringe abundanties, biomassa’s en soortenaantallen in de winter,<br />
die dan vanaf het voorjaar toenemen om doorgaans in de herfst hun maximum te bereiken. De benthische<br />
kenmerken bij de verschillende monitoring-stations blijven overwegend behouden, ondanks sterke<br />
interjaarlijkse fluctuaties in de abundantie van de diverse soorten. De variatiebreedte van de<br />
gemeenschapsparameters is voor het macrozoöbenthos in de Noordzee normaal te noemen.<br />
De epifauna in de Nederlandse EEZ is volgens DUINEVELD et al. (1991) in vier gemeenschappen<br />
verdeeld die voor een groot gedeelte met de infauna-gemeenschappen overeenkomen. Ook wat betreft de<br />
epifauna ligt het plangebied volgens de auteurs in een overgangsgebied tussen de zuidelijke Noordzee en<br />
de Oestergronden. De dominante soort wat de abundantie betreft is hier de Noordzeegarnaal Crangon<br />
crangon. Bij de biomassa zijn de als ‘scavenger’ (aaseters) of ‘predator’ (roofdieren) levende<br />
echinodermaten (asteroidea en ophiuroidea) de bepalende soorten. Volgens DUINEVELD et al. (1991) lag<br />
de biomassa van de epifauna in het plangebied in het onderzoeksjaar 1986 in de orde van grootte van 500-<br />
1.000 g AFDW/ha -2 .<br />
Bij de onderzoeken in het offshore windpark Borkum Riffgrund West waren de gewone garnaal (Crangon<br />
crangon) en de kleine slangster (Ophiura albida) de dominante soorten van de epifauna (vissen<br />
uitgezonderd). Het totale soortenaantal van de boomkorvangsten lag per gebied tussen 41 en 55. Het<br />
soortenaantal in het naastgelegen referentiegebied Borkum Riffgrund West varieerde afhankelijk van het<br />
seizoen tussen 22 en 29. Gegevens over de abundantie (het aantal individuen per oppervlakte-eenheid)<br />
waren niet aanwezig. Het aantal dieren per vangst lag tussen 16 en 203.<br />
Het macrozoöbenthos in het plangebied dient waarschij<strong>nl</strong>ijk vanwege de grote waterdiepte nauwelijks<br />
direct als voedsel voor vogels en zeezoogdieren, maar indirect is het via de visfauna in ieder geval van<br />
betekenis voor deze soortengroepen.<br />
3.4.5.3 AUTONOME ONTWIKKELING<br />
Voor beschrijving van de autonome ontwikkeling worden de voorschriften van de richtlijn voor de<br />
scenario's gevolgd, die ook worden gebruikt voor de bepaling van de cumulatieve effecten (zie hoofdstuk<br />
5 in deel A), echter vanuit het uitgangspunt dat de windparken Buitengaats en ZeeEnergie niet worden<br />
gebouwd.<br />
Ten noorden van het plangebied loopt een hoofdscheepvaartroute; in het zuiden grenst het aan een<br />
militair gebied. Verder loopt een kabel dwars door het gebied (LINDEBOOM et al. 2005). Deze soorten<br />
B.56 ARCADIS 076707818:A - Definitief