MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl
MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl
MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>MER</strong> Windparken Gemini<br />
Deel B<br />
3.4.4.2 HUIDIGE SITUATIE<br />
Het blijkt dat de visfauna van het plangebied in samenstelling, dichtheden en seizoenale variabiliteit<br />
overeenkomt met de veel voorkomende visfauna van de relatief dicht bij de kust gelegen gebieden van de<br />
zuidelijke Noordzee. Dit zijn over het algemeen de commerciële soorten waar veel op gevist wordt. De<br />
bodemvisfauna wordt gedomineerd door platvissoorten (vooral schar (Limanda limanda), schol<br />
(Pleuronectes platessa) en dwergtong (Buglossidium luteum), veelvoorkomende pelagische soorten zijn bijv.<br />
haring (Clupea harengus) en sprot (Sprattus sprattus). De soortengemeenschap van demersale vissen in de<br />
zuidelijke Noordzee wordt in wezen niet zozeer bepaald door de bodemgesteldheid, maar meer door de<br />
afstand tot de kust en de waterdiepte. Kleinschalige verschillen spelen daarom in het plangebied<br />
nauwelijks een rol bij de samenstelling van de visfauna. Er bestaan echter wel seizoenale verschillen. Deze<br />
zijn afhankelijk van de migraties van de vissoorten en van de toestroom van Noord-Atlantisch water<br />
vanuit Het Kanaal. Vooral de zomer- en herfstmanden worden gekenmerkt door de instroom van<br />
zuidelijke vissoorten, die door de aanvoer van warm en zoutrijk water uit het zuiden wordt bevorderd.<br />
Deze soorten horen echter niet bij de soorten met de hoogste abundanties. De opvallende verschillen in<br />
abundantie en biomassa tussen de kwartalen, met een abundantiemaximum in het derde kwartaal,<br />
worden veroorzaakt door een gegroeid aantal schar en dwergtong. Deze twee soorten verblijven tijdens de<br />
overige kwartalen vooral verder zuidelijk, zodat de abundanties in het derde kwartaal bijzonder hoog<br />
lijken.<br />
Het plangebied ligt in het hoofdverspreidingsgebied van schar en schol, terwijl dit voor tong duidelijk<br />
zuidelijker is. Het hoofdpaaigebied van schol ligt weliswaar verder zuidelijk, maar ook in het plangebied<br />
zijn hogere concentraties viseieren aangetroffen (van Damme et al, 2011). Ook het hoofdpaaigebied van<br />
schar zou met het plangebied kunnen overlappen, zodat de ei- en larvenconcentraties in het plangebied<br />
ook hoger kunnen zijn. Grote delen van het hoofdpaaigebied liggen echter buiten het plangebied. Uit van<br />
Damme et al (2011) blijkt dat eieren van deze soorten met name in de periode maart – juni hoger in de<br />
Noordzee en daarmee ook in het plangebied kunnen voorkomen.<br />
Anders dan bij schol verplaatsen de larven van schar zich niet naar de Waddenzee, maar brengen ze hun<br />
jeugd door in dieper gelegen gebieden. Op basis van de resultaten van het ICES onderzoek kan worden<br />
aangenomen dat het plangebied geen speciaal kraamgebied voor de schar is. De seizoenale verschillen in<br />
de lengteverdelingen die voor het plangebied werden geconstateerd, zijn het gevolg van het<br />
migratiegedrag van schar. Veranderingen in de lengteverdeling als gevolg van migratiebewegingen en/of<br />
het opgroeien werden ook bij andere soorten vastgesteld. Op basis van de hier gevonden<br />
lengteverdelingen kan men ervan uitgaan dat het grootste gedeelte van de in het bereik van het<br />
plangebied voorkomende platvissen uit juveniele dieren bestaat. Alleen bij dwergtong werden in het ICES<br />
onderzoek overwegend geslachtsrijpe dieren gevonden.<br />
Als soorten van bijlage II of V van de Habitatrichtlijn zijn in het ICES onderzoek individuele exemplaren<br />
van rivierprik in het vierde kwartaal en fint in grotere aantallen in alle kwartalen aangetoond.<br />
3.4.4.3 AUTONOME ONTWIKKELING<br />
Het beschrijven van de autonome ontwikkeling geschiedt volgens de eisen van de richtlijn voor de<br />
scenario’s, die ook ten grondslag liggen aan het vaststellen van de cumulatieve effecten (zie hoofdstuk,<br />
echter onder de aanname dat de windparken Buitengaats en ZeeEnergie niet worden gebouwd.<br />
Als de windparken Buitengaats en ZeeEnergie niet wordt gebouwd zijn geen weze<strong>nl</strong>ijke verandering in de<br />
visfauna in het plangebied te verwachten. Eventuele veranderingen zijn voornamelijk het gevolg van<br />
natuurlijke bestandschommelingen en vooral door gewijzigde visserijdruk.<br />
B.54 ARCADIS 076707818:A - Definitief