MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl
MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl
MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
<strong>MER</strong> Windparken Gemini<br />
Deel B<br />
* WETLANDS INTERNATIONAL (2006): een effect wordt als significant beschouwd als meer dan 1% van de<br />
individuen van een populatie door het voornemen worden getroffen (RAMSAR CONVENTION 1971)<br />
Trekvogels<br />
Wat betreft het verloop van de vogeltrek op open zee zijn alleen de hoofdlijnen bekend. Een van de<br />
hoofdtrekrichtingen van broedvogels vanuit Noorwegen, Zweden en Denemarken loopt in noordoost-<br />
zuidwestelijke richting over de Noordzee. Ook zijn er enkele soorten van IJsland, Groe<strong>nl</strong>and en Siberië die<br />
in westelijke richting over de zuidelijke Noordzee trekken. Andere soorten trekken bij voorkeur in de<br />
buurt van de kust (zie Bijlage 6 van BARD <strong>MER</strong>, figuur 69-71).<br />
Weersomstandigheden hebben een grote invloed op het begin van de vogeltrek (trekdrang), de<br />
trekrichting, -duur en -hoogte. Windrichting en windkracht houden immers verband met de ligging van<br />
hoge- en lagedrukgebieden of de luchtdrukverdeling. Voor de vogeltrek zijn vooral de wind- en<br />
luchtdrukverhoudingen van belang. Over het algemeen vermijden trekvogels sterke tegenwind, maar ze<br />
trekken niet alleen bij gunstige wind in de rug, maar ook bij zwakke tegen- of zijwind.<br />
De vogeltrek over de Noordzee verloopt ten aanzien van periode en omvang min of meer volgens een<br />
bepaald patroon. Verschillen in de omvang, in de benutting van tijd en ruimte worden vooral bepaald<br />
door weersfactoren of schommelingen in de populatie. In dit onderzochte deel van de Noordzee konden<br />
ook in de typische trekmaanden maart tot mei en september tot november hogere trekintensiteiten worden<br />
vastgesteld. Hierbij laten de radargegevens met name in de nacht hogere trekintensiteiten zien in de<br />
maanden maart, april en oktober. Hier worden gemiddelden van maximaal ongeveer 700 echo’s per uur<br />
bereikt.<br />
Bij het merendeel van de vogels die over de Noordzee trekken gaat het om nachtelijke trekkers. Het begin<br />
van de trek wordt bepaald door de tijd van zonsopgang. De resultaten van de automatische<br />
trekroepregistratie op het onderzoeksplatform ‘FINO 1’ bevestigen de dominantie van nachtelijke<br />
trekkers, want 75,6% van de trekroepen werd ’s nachts vastgesteld (OREJAS et al. 2005). Algemeen moet<br />
worden vastgesteld, dat binnen de afzonderlijke trekperiodes de vogeltrek zich in enkele nachten<br />
concentreert. Dit is ook aangetoond op het onderzoeksplatform ‘FINO 1’, waar in het voorjaar 2004 meer<br />
dan 50% van alle echo’s in slechts 8 nachten zijn geregistreerd, in de herfst in slechts zes nachten. Voor het<br />
gebied ‘BARD (Duitsland)’ zijn in de onderzoeksperiode (twee jaar) 30 nachten met gemiddeld meer dan<br />
100 echo’s per uur geregistreerd, in slechts 6-10 nachten bedroeg het >600 echo’s per uur (zie bijlage 6 van<br />
BARD <strong>MER</strong>, figuur 78). Zichtwaarnemingen overdag wezen uit dat rond 48% van alle vogels vlogen op<br />
een hoogte tot vijf meter. Totaal vloog rond 93% van de vogels op een hoogte van tot 20 m (zie bijlage 6<br />
van BARD <strong>MER</strong>, Tabel 15). Radarwaarnemingen in de deelgebieden van het Duitse voorrangsgebied<br />
lieten in de activiteitenhoogteklasse 40-200 m van windturbines, gerekend overdag en ’s nachts, aandelen<br />
van circa 23% tot 33% zien. In het gebied ‘BARD (Duitsland)’ bevonden zich in deze hoogteklasse overdag<br />
rond 26,3% van alle vogelecho’s en ’s nachts rond 22,6%. Totaal lagen de waarden in beide<br />
onderzoeksjaren tussen 24% en 28% (zie bijlage 6 van BARD <strong>MER</strong>, figuur 80 en 81).<br />
In het onderzoeksgebied zijn in totaal 134 soorten en 22 soortgroepen vastgesteld, waaronder 22 soorten<br />
van bijlage 1 volgens art. 4 alinea 1 EU-VRL. Uit andere, in de Duitse Bocht uitgevoerde<br />
milieuverdraagzaamheidsstudies zijn op grotere afstanden van de kust tot 136 soorten per jaar<br />
aangetoond. Bij de decennialange, vrijwel dagelijks uitgevoerde waarnemingen op Helgoland zijn tot<br />
dusverre meer dan vierhonderd soorten aangetoond. Gemiddeld 242 soorten per jaar. De verwachting is<br />
dat door meerjarige monitoring ook in het onderzoeksgebied een groter soortenspectrum zou kunnen<br />
worden aangetoond.<br />
Beschouwt men het totale vogelbestand dan vormen de zangvogels met 45% de meest voorkomende<br />
soortgroep, de alken met 25% en de meeuwen met 17% volgen daarna. De stormvogelachtigen, steltlopers,<br />
Jan van genten en de sterns liggen daar met dominantiewaarden van elk