01.08.2013 Views

MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl

MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl

MER WINDPARKEN GEMINI DEEL B - Ruimtelijkeplannen.nl

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>MER</strong> Windparken Gemini<br />

Deel B<br />

(HASTINGS & POPPER 2005, BOON 2012), zodat over de omvang van de negatieve gevolgen slechts<br />

weinig kan worden gezegd.<br />

BANNER & HYATT (1973) hebben in laboratoriumexperimenten aangetoond dat het mortaliteitscijfer van<br />

viseitjes bij een geluidsdrukniveau van 20 dB boven het achtergrondgeluidsdrukniveau (significant) stijgt,<br />

terwijl ook het aantal uitgekomen larven afneemt. Bovendien was de groei in zowel lengte als biomassa bij<br />

vislarven die aan geluid werden blootgesteld aanzie<strong>nl</strong>ijk lager dan bij vislarven die onder rustigere<br />

omstandigheden opgroeiden. Een verminderde groei heeft bij vissen effect op de door predatoren<br />

veroorzaakte mortaliteit; hoe sneller een vis groeit, hoe sneller het aantal vissen afneemt dat hem kan<br />

opeten (MILLER et al. 1998). Een verhoogde mortaliteit onder vislarven heeft bovendien niet alleen een<br />

negatief effect op de rekrutering maar eventueel ook op andere soorten die zich met vissen voeden.<br />

Bovendien kunnen de negatieve effecten van een verhoogde sterfte zich manifesteren in een verminderde<br />

aanvoer van larven in de verder weg gelegen kraamkamers en foerageergebieden. Er moet echter nog<br />

worden gecontroleerd in hoeverre de resultaten van BANNER & HYATT (1973) van toepassing zijn op de<br />

situatie in open zee. In PRINS et al. (2008) werd aangenomen dat onderwatergeluid tijdens aa<strong>nl</strong>eg tot<br />

volledige mortaliteit van de larven in een omtrek van 1 km rondom het windpark zou leiden. Recent<br />

onderzoek door BOLLE et al. (2011) heeft laten zien dat dit een overschatting is en dat buiten een straal<br />

van 0,4 km geen significante toename van de vislarvensterfte is te verwachten. Als ‘worst-case’ benadering<br />

is in het deze rapportage volledige mortaliteit binnen een straal van 1 km aangehouden.<br />

Vislarvenmodel<br />

Vanwege een nog compleet gebrek aan ervaring is met behulp van een model een schatting gemaakt van<br />

de effecten van een verhoogde sterfte van de larven bij schol, tong en haring door het inheien van<br />

fundaties op de Natura 2000-gebieden Voordelta, Waddenzee en Noordzeekustzone (PRINS et al. 2008).<br />

Dit onderzoek omvatte vijf windparklocaties aan de westkust. Als ‘worst-case’ werd daarbij uitgegaan van<br />

een mortaliteit van 100% tot een afstand van 1.000 m van een heilocatie. Omdat metingen slechts hoge<br />

concentraties schol, tong en haringlarven hebben waargenomen in respectievelijk januari-maart, april-juni<br />

en februari-april (Van Damme et al. 2011) en dus ook in deze periode de grootste absolute sterfte door<br />

onderwatergeluid wordt verwacht, loopt de in het model gebruikte tijdsperiode van respectievelijk 15<br />

december-1 juni, 1 maart-1 juli en 1 januari-1 juni. Uit de modelresultaten blijkt een vermindering van het<br />

larventransport van alle drie de met ca. 3-10%. Hierbij waren grote verschillen tussen de soorten,<br />

gebieden, stromings- en heiduurscenario’s te zien. Het oorspronkelijk voor de Tweede Maasvlakte door<br />

WL|Delft Hydraulics (nu: Deltares) en RIVO (nu: Wageningen IMARES) ontwikkelde vislarvenmodel, dat<br />

nu zoals in Prins et al. (2008) beschreven, toegepast moet worden voor alle momenteel geplande<br />

Nederlandse offshorewindparken, kan om verschillende redenen niet toegepast worden op de gebieden<br />

van windparken Buitengaats en ZeeEnergie. Zo maken bijvoorbeeld de voor locatie <strong>GEMINI</strong>-windpark<br />

belangrijke paaiplaatsen van de Doggersbank geen deel uit van het huidige vislarvenmodel. Bovendien is<br />

de hydrodynamische modellering voor het noordoostelijke NCP en de daaraan aansluitende Duitse EEZ<br />

tot nu toe niet voldoende nauwkeurig. Daarom is in overleg met RWS besloten de effecten die het heien op<br />

vislarven heeft voor Buitengaats en ZeeEnergie via een “expert-judgement” te schatten. In opdracht van<br />

BioConsult heeft Z. Jager (ZiltWater Advies) hierover een advies uitgebracht (zie bijlage 6 van de Passende<br />

Beoordeling). Bij de “expert-judgement” waren ook A. Boon (Royal Haskoning), T. Prins (Deltares), J. van<br />

Beek (Deltares), O. Bos en L. Bolle (beide Wageningen IMARES) betrokken.<br />

De aanpak bij de doorvertaling van berekende of geschatte effecten (op het transportsucces van vislarven)<br />

naar de situatie voor de windparken Buitengaats en ZeeEnergie wordt in bijlage 10 nader beschreven.<br />

Het resultaat is, dat afhankelijk van de vissoort, voor het <strong>GEMINI</strong>-windpark moet worden uitgegaan van<br />

een reductie van het larventransport in de kinderkamers (vooral de Nederlandse, Duitse en Deense<br />

Waddenzee met Kustzee) van ca. 1-5% (zie bijlage 10). De reductie van het larventransport betekent een<br />

verhoging van de vanzelfsprekend hoge mortaliteit bij vislarven. Het aantal juveniele vissen in de<br />

B.134 ARCADIS 076707818:A - Definitief

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!