Woordenboek van het Nederlands in Suriname van 1667 tot 1876

Woordenboek van het Nederlands in Suriname van 1667 tot 1876 Woordenboek van het Nederlands in Suriname van 1667 tot 1876

depot.knaw.nl
from depot.knaw.nl More from this publisher
31.07.2013 Views

aal 31 achiote a aal, gemarmerde kieuwspleetaal, een vis van het zoete water (Synbranchus marmoratus). < Europees-Nederlands aal (paling), een andere vis (Anguilla anguilla) waar de Surinaams-Nederlandse aal op lijkt. 1740 (Anonymus 24). 1798 (Weygandt 40). 1917 (Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië 671). Zie ook: slangevisch*, snekifisi*, sombo*. Ø /N’/d/2-5/-. aan: zie fort*. aanbrassen, als brassen*. 1783 (Roos 34). Ø /N-E/pt/3/-. aankomende (aan), behorende aan, behorende tot, behorende bij. Een formulering algemeen aangetroffen in berichten en advertenties waarin sprake is van een slaaf (slavin) en zijn (haar) eigenaar of diens plantage*, indien eerstgenoemde te koop wordt aangeboden of weggelopen is. Voorbeeld: “...nog als afwezig opgegeven ...De slaaf Toontje, aankomende H. Stenhuijs.” (De Surinaamsche Courant 1854). 1720 (Bijlsma 1922:326) - 1858 (Bakker e.a. 1993:50). Ø /N’/r/1-4/-. aboma, anaconda, waterboa (Eunectus murinus). < Sranantongo aboma (Fermin 1765:33) < Afrikaans bom(ma), aboma (oed 2:374). 1740 (Anonymus 24, pomma). - 1816 (Lammens 110, abomaslang). 1835 (Teenstra 2:215). →. Opmerking: In recentere publicaties wordt de naam soms gegeven aan de ‘boa constrictor’ (papa* of papaslang*), vermoedelijk onder invloed van de ruimere betekenis van boa in het Engels (zie oed 2:374). Ø /S/d/2-6/-. abonjera, bonjera, sesam, een uit Afrika ingevoerd kruid (Sesamum indicum). < Sranantongo abonjira (Schumann 1783:3). Hermann 1689 (fol. 25) geeft bowangala, wellicht ook al Sranantongo, Dalton (1855, 2:206) voor Westelijk Guyana vanglo, wangala. Van deze laatste twee alsmede verwante vormen op Jamaica stellen Cassidy & Le Page (1980:462): van Kongo wangila. Met a-: 1872 (Anonymus 67). - 1910 (Sack 59). → (abongra, als Sranantongo). Zonder a-: 1768 (Hoogbergen 1978:461, bonjeras). - 1802 (Blom 144, bongera). Ø /S/cp/2-6/-. abo-tya, als marmeldoosje* (1 en 2). < Sranantongo abadya (Klooster e.a. 154). 1835 (Teenstra 2:275, abo-taya). Ø /S/ wp/4/-. abrikoos, een ingevoerde en gekweekte boomsoort (Mammea americana) met eetbare vruchten, van welke de naam niet aangetroffen is. < Europees-Nederlands abrikoos, een andere boom (Prunus armeniaca) en zijn vrucht, waarvan het oranje vruchtvlees en dat van de bovengenoemde op elkaar lijken. Vergelijk Frans abricotier (Houttuyn 2, 3:16; 1774), Engels (St. Domingo) apricot op St. Lucia (Allsopp 38). 1770 (Hartsinck 45). 1883 (Westeroüen van Meeteren 32, wilde abrikoos). Zie ook: mammie*. Ø /N’/cp/2-5/-. abrikoosboom: als abrikoos*. 1770 (Hartsinck, in register). Ø /N’/cp/2/-. acacia, flamboyant, een ingevoerde boomsoort (Delonix regia). < Europees-Nederlands acacia, boomsoorten uit andere genera (Acacia, Robinia) waar de flamboyant op lijkt. 1839 (Benoit 35). 1881 (Kappler 1883:99). →. Ø /N’/cp/4-6/-. acajou(-): zie caschou(-)*. Accourie(-), Acourie(-): zie Akoerie(-)*. achiote, de inheemse en eertijds ook aan-

achterdam 32 administratie geplante anattoboom (Bixa orellana), waarvan de vruchten de kleurstof anatto (orleaan, bixine) leveren. Tropisch Amerikaans element, sub 2. 1718 (Herlein 219). 1763 (Pistorius 3). Volgens Nepveu (1771:368) was de naam in zijn tijd in Suriname niet in gebruik. Ook in Westelijk Guyana (Hartsinck 1770:85, achiolt). Zie ook: koesoewe*, rocoe*. Ø /Am/ cwp/1-2/W./. achterdam, dijk (dam*) aan de achterzijde van een plantage*. 1786 (Visscher Heshuysen 214). 1867 (Oostindie 1989:22). →. Zie ook: achterpolder*, binnenpolder*. Ø /N-(N’?E?W?)/pt/3-6/-. achtergrond (-en), als achterland*. 1854 (Van Sypesteyn 189). Ø /N-E/pt/4/-. achterland (-en), land achter het eerst ontgonnen deel van een plantage*. < Europees-Nederlands achterland, dat is onder meer niet of minder gecultiveerd land achter cultuurland in het algemeen. 1749 (Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië 338). - 1854 (Van Sypesteyn 189). 1917 (Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië 338). Ø /N’/pt/2-5/-. achterpolder, dijk (polder*, dam*) aan de achterzijde van een plantage*. 1773 (Hoogbergen 1985:50) - 1867 (Oostindie 1989:22). 1917 (Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië 568). → (verouderend). Zie ook: achterdam*, binnenpolder*. Ø /N-N’/pt/2-6/-. acosjuna, niet geïdentificeerde plant, “de distel niet ongelijck draagende schoone geele appels” (Van Aerssen van Sommelsdijck, zie beneden). Herkomst van het woord vermoedelijk indiaans. 1686 (Van Aerssen van Sommelsdijck bak 2 nr. 3; nr. 21, ocossuwa). Ø /Ind.?/wp/1/-. Acurie: zie Akoerie*. Adam-en-Evaas-boom, een boomwurger die zelf tot een zeer grote boom uitgroeit (Ficus maxima). Hartsinck (1770:83, 84) geeft de naam voor Suriname, Westelijk Guyana of beide - en verklaart deze, doordat de liaan “zich om een Boom hechtende de gedaante aanneemt van een paar Menschen met de Armen in malkander gestrengeld”. Zie ook: kato*. Ø /(X-N)?W?/wp/2/W./. adderdier (-en), adderslang, gifslang. In Nederland is adderslang heden een pleonasme voor ‘adder’, de enige gifslang in Nederland, en voor enige uitheemse verwanten van deze. 1718 (Herlein 81, adder-dier). Adderslang bij Fermin (1765:53; 1769, 2:236). Bij Hartsinck (1770:102) voor Suriname, Westelijk Guyana of beide. Ø /N’/d/1- 2/W./. administrateur (de, -s, -en), uitsluitend bewindvoerder over plantage(s)*, als gevolmachtigde agent in dienst van de in Nederland verblijvende eigenaar(s), zelf in het algemeen wonende te Paramaribo. < Europees-Nederlands administrateur (bewindvoerder over enig bedrijf in het algemeen) of afkomstig uit Westelijk Guyana (zie beneden). 1740 (Anonymus 115). -1866 (Van Schaick 247). Zie ook: administreren*, administratie*, stuurman*. Ook in Westelijk Guyana (2e helft 18e eeuw, Bosman 1994:21). Ook in het voormalige Nederlands Oost-Indië (Van Dale). Ø /N’?W?/pp/2-4/W./. administrateurskantoor, uitsluitend kantoor in Paramaribo van waaruit een aantal plantages* werd geadministreerd*. 1855-1863 (Bartelink 1916:7). Ø /N’-N/ pp/4-5/-. administratie (de), uitsluitend het admini-

aal 31 achiote<br />

a<br />

aal, gemarmerde kieuwspleetaal, een vis <strong>van</strong><br />

<strong>het</strong> zoete water (Synbranchus marmoratus).<br />

< Europees-<strong>Nederlands</strong> aal (pal<strong>in</strong>g), een<br />

andere vis (Anguilla anguilla) waar de<br />

Sur<strong>in</strong>aams-<strong>Nederlands</strong>e aal op lijkt.<br />

1740 (Anonymus 24). 1798 (Weygandt 40).<br />

1917 (Encyclopaedie <strong>van</strong> <strong>Nederlands</strong>ch<br />

West-Indië 671).<br />

Zie ook: slangevisch*, snekifisi*, sombo*.<br />

Ø /N’/d/2-5/-.<br />

aan: zie fort*.<br />

aanbrassen, als brassen*.<br />

1783 (Roos 34). Ø /N-E/pt/3/-.<br />

aankomende (aan), behorende aan, behorende<br />

<strong>tot</strong>, behorende bij. Een formuler<strong>in</strong>g<br />

algemeen aangetroffen <strong>in</strong> berichten en<br />

advertenties waar<strong>in</strong> sprake is <strong>van</strong> een slaaf<br />

(slav<strong>in</strong>) en zijn (haar) eigenaar of diens<br />

plantage*, <strong>in</strong>dien eerstgenoemde te koop<br />

wordt aangeboden of weggelopen is. Voorbeeld:<br />

“...nog als afwezig opgegeven ...De<br />

slaaf Toontje, aankomende H. Stenhuijs.”<br />

(De Sur<strong>in</strong>aamsche Courant 1854).<br />

1720 (Bijlsma 1922:326) - 1858 (Bakker e.a.<br />

1993:50). Ø /N’/r/1-4/-.<br />

aboma, anaconda, waterboa (Eunectus<br />

mur<strong>in</strong>us).<br />

< Sranantongo aboma (Ferm<strong>in</strong> 1765:33) <<br />

Afrikaans bom(ma), aboma (oed 2:374).<br />

1740 (Anonymus 24, pomma). - 1816<br />

(Lammens 110, abomaslang). 1835<br />

(Teenstra 2:215). →.<br />

Opmerk<strong>in</strong>g: In recentere publicaties wordt<br />

de naam soms gegeven aan de ‘boa constrictor’<br />

(papa* of papaslang*), vermoedelijk<br />

onder <strong>in</strong>vloed <strong>van</strong> de ruimere betekenis<br />

<strong>van</strong> boa <strong>in</strong> <strong>het</strong> Engels (zie oed 2:374).<br />

Ø /S/d/2-6/-.<br />

abonjera, bonjera, sesam, een uit Afrika<br />

<strong>in</strong>gevoerd kruid (Sesamum <strong>in</strong>dicum).<br />

< Sranantongo abonjira (Schumann<br />

1783:3). Hermann 1689 (fol. 25) geeft<br />

bowangala, wellicht ook al Sranantongo,<br />

Dalton (1855, 2:206) voor Westelijk<br />

Guyana <strong>van</strong>glo, wangala. Van deze laatste<br />

twee alsmede verwante vormen op Jamaica<br />

stellen Cassidy & Le Page (1980:462): <strong>van</strong><br />

Kongo wangila.<br />

Met a-: 1872 (Anonymus 67). - 1910 (Sack<br />

59). → (abongra, als Sranantongo).<br />

Zonder a-: 1768 (Hoogbergen 1978:461,<br />

bonjeras). - 1802 (Blom 144, bongera).<br />

Ø /S/cp/2-6/-.<br />

abo-tya, als marmeldoosje* (1 en 2).<br />

< Sranantongo abadya (Klooster e.a. 154).<br />

1835 (Teenstra 2:275, abo-taya). Ø /S/<br />

wp/4/-.<br />

abrikoos, een <strong>in</strong>gevoerde en gekweekte<br />

boomsoort (Mammea americana) met<br />

eetbare vruchten, <strong>van</strong> welke de naam niet<br />

aangetroffen is.<br />

< Europees-<strong>Nederlands</strong> abrikoos, een<br />

andere boom (Prunus armeniaca) en zijn<br />

vrucht, waar<strong>van</strong> <strong>het</strong> oranje vruchtvlees<br />

en dat <strong>van</strong> de bovengenoemde op elkaar<br />

lijken.<br />

Vergelijk Frans abricotier (Houttuyn 2,<br />

3:16; 1774), Engels (St. Dom<strong>in</strong>go) apricot<br />

op St. Lucia (Allsopp 38).<br />

1770 (Harts<strong>in</strong>ck 45). 1883 (Westeroüen<br />

<strong>van</strong> Meeteren 32, wilde abrikoos).<br />

Zie ook: mammie*. Ø /N’/cp/2-5/-.<br />

abrikoosboom: als abrikoos*.<br />

1770 (Harts<strong>in</strong>ck, <strong>in</strong> register). Ø /N’/cp/2/-.<br />

acacia, flamboyant, een <strong>in</strong>gevoerde boomsoort<br />

(Delonix regia).<br />

< Europees-<strong>Nederlands</strong> acacia, boomsoorten<br />

uit andere genera (Acacia,<br />

Rob<strong>in</strong>ia) waar de flamboyant op lijkt.<br />

1839 (Benoit 35). 1881 (Kappler 1883:99).<br />

→. Ø /N’/cp/4-6/-.<br />

acajou(-): zie caschou(-)*.<br />

Accourie(-), Acourie(-): zie Akoerie(-)*.<br />

achiote, de <strong>in</strong>heemse en eertijds ook aan-

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!