31.07.2013 Views

VOEDSEL EN REPRODUCTIE BIJ DE KOOLMEES INSTITUUT VOOR OECOLOGISCH ONDERZOEK

VOEDSEL EN REPRODUCTIE BIJ DE KOOLMEES INSTITUUT VOOR OECOLOGISCH ONDERZOEK

VOEDSEL EN REPRODUCTIE BIJ DE KOOLMEES INSTITUUT VOOR OECOLOGISCH ONDERZOEK

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

2. Methoden<br />

- 5-<br />

Het onderzoek naar de invloed van voedselrijkdom op de broedbiologie van de koolmees<br />

vond plaats in 1985 en 1986 op de Hoge Veluwe. Dit is een gemengd bos van loof- en<br />

naaldbomen op arme grond (Van Balen 1973 (deel B), Tinbergen 1987). Ter vergelijking is<br />

ook in een rijk eikenbos, Oosterhout (Van Balen 197 3) de voedselrijkdom gemeten. In beide<br />

bossen zijn nestkasten opgehangen (HV: 22/10 ha, 00: 120/10 ha).<br />

Rupsen vormen het hoofdbestanddeel van wat aan de nestjongen gevoerd wordt. Een veel<br />

gebruikte methode om (hèt verloop van) de rijkdom aan rupsen te bepalen is het meten<br />

van (het verloop van) de keutelproduktie door rupsen (Van Balen 1973, Betts 1955, Gibb<br />

1950, Timmerman 1986, Tinbergen 1960). Ook voor dit onderzoek werd deze methode gebruikt<br />

(voor 1985 uitvoerig beschreven door Timmerman (1986)).<br />

Om op de Hoge Veluwe het verloop van de keutelproduktie in het broedseizoen te volgen<br />

werden in beide jaren keutelnetten (opp. 0.25 m 2<br />

) geplaatst onder een aantal inlandse eiken<br />

(Quercus robur, 1985: 4 bomen, 1986: 6 bomen), amerikaanse eiken (Quercus rubra, 2, 3),<br />

berken (Betula sp. 2, 5), ·dennen (Pinus sylvestris, 2, 2) en lariksen (Larix decidua, 0, 2).<br />

In Oosterhout werden alleen in 1986 voor dit doel vijf netten geplaatst onder inlandse eiken.<br />

Deze netten zullen in het vervolg 11 continue netten" genoemd worden. De gekozen bomen<br />

stonden verspreid door het bos en werden gekozen aan de hand van een aantal uiterlijke<br />

kenmerken: boomhoogte, kruinhoogte, spruitdichtheid in de kruin en vitaliteit. Netten werden<br />

geplaatst onder bomen die voor wat betreft deze kenmerken representatief waren voor<br />

het deelgebied van het bos waarin ze stonden. De inhoud van de netten werd in 1985 om<br />

de 2 - 3 dagen verzameld, in 1986 gemiddeld om de 7 dagen. Daarnaast hebben op de Hoge<br />

Veluwe in beide jaren en in Oosterhout in 1985 rond een aantal experimentele kasten (zie<br />

onder) netten gestaan op het moment dat de jongen 11 tot 13 dagen oud waren. Deze netten,<br />

verder "twaalfde-dag netten 11 genoemd, werden geplaatst onder bomen waarin de koolmezen,<br />

blijkens eerdere waarnemingen, fourageerden (eerste broedsel: 6 netten per kast, tweede<br />

·broedsel: 12 netten). Per boom werd een net geplaatst onder een representatieve hoeveelheid<br />

blad.<br />

Direkt na het verzamelen van de inhoud van de netten werd deze gedurende 2 dagen<br />

gedroogd bij 80°C. Alvorens in het najaar van 1986 de keutels van het vuil te scheiden werden<br />

ze opnieuw 24 uur nagedroogd bij 4ooc. De inhoud van de netten werd gezeefd door zeven<br />

met openingen van 0.6 en LO mm, waarna onder een binoculair in alle drie fracties de keutels<br />

van het vuil gescheiden werden. In 198 5 was al eens een fractie van het vuil verwijderd<br />

(Timmerman 1986); alleen uit de twaalfde-dag netten werd het resterende vuil verwijderd.<br />

Vervolgens werden het totaalgewicht en het gewicht van de fractie groter dan 0.6 mm<br />

gewogen (op 0.1 mg nauwkeurig). Kool- en pimpelmezen prefereren voor hun jongen grote<br />

rupsen boven kleine (Van Balen 1973, Gosier 1987, Royama 1970, Tinbergen 1960, Török<br />

1986. Van Balen (1973) en Tinbergen (1960) gebruikten als schatting van het aanbod van<br />

voor koolmezen geschikte rupsen in het veld een diameter van 0.2 mm in eiken en 0.6 mm

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!