KRANT EN DEMOCRATIE - VU-DARE Home

KRANT EN DEMOCRATIE - VU-DARE Home KRANT EN DEMOCRATIE - VU-DARE Home

dare.ubvu.vu.nl
from dare.ubvu.vu.nl More from this publisher
31.07.2013 Views

OTTO SCHOLTEN KRANT EN DEMOCRATIE een studie naar politieke informatie in landelijke dagbladen

OTTO SCHOLT<strong>EN</strong><br />

<strong>KRANT</strong><br />

<strong>EN</strong><br />

<strong>DEMOCRATIE</strong><br />

een studie naar politieke informatie<br />

in landelijke dagbladen


STELLING<strong>EN</strong><br />

1. Met het oog op de betrouwbaarheid van inhoudsanalyse-gegevens verdient<br />

het aanbeveling laatste-dag-coderingen buiten beschouwing te laten,<br />

(dit proefschrift, bijlage 2)<br />

2. Wie redelijkerwijs kan weten dat hij niet alles weet, dient niet te<br />

pretenderen dat hij alles weet.<br />

(contra K.E. Rosengren, 1978, p. 40-41; dit proefschrift, deel I,<br />

hoofdstuk 5)<br />

3. Vanwege grenzen die het publiek aan interne politieke pluriformiteit<br />

van dagbladen stelt, kan verlies aan externe pluriformiteit van de dagbladpers<br />

slechts ten dele gecompenseerd worden door het vergroten van<br />

de interne pluriformiteit van dagbladen.<br />

(dit proefschrift, deel III, hoofdstuk 3)<br />

4. Zo lang politici denken dat massamedia invloed hebben op de publieke<br />

opinie, hebben massamedia invloed op de politieke besluitvorming.<br />

5. De o.a. door feministen voorgestane individualisering van gezinsinkomens<br />

kan alleen consequent doorgevoerd worden, indien het beroep<br />

'huisvrouw/huisman' geldelijk gewaardeerd wordt.<br />

6. De wijze waarop televisie betogingen en allerhande acties verslaat,<br />

wekt ten onrechte de indruk dat ons land hard op weg is naar een<br />

"mobiele eenheid"-staat.<br />

7. Democratie en openbaarheid verdragen zich slecht met het verzoek bepaalde<br />

uitlatingen van de vertegenwoordiger van de Centrumpartij uit<br />

de Handelingen van de Tweede Kamer te weren.<br />

8. De "walkman" is geen verrijking maar juist een verarming van de communicatieve<br />

mogelijkheden van mensen.<br />

9. Dat sommigen serieus van mening zijn dat Russische wapensystemen uitgerust<br />

moeten worden met Amerikaanse computertechnologie, laat zien<br />

dat de kernwapenwedloop niets anders is dan de waanzin ten top.<br />

(zie Trouw, 4 oktober 1982)<br />

10. Van uit nood geboren jeugdouderlingen behoort geen deugd gemaakt te<br />

worden.<br />

11. Uit journalistiek oogpunt gezien bestaat de WOB meer uit gaten dan uit<br />

kaas.<br />

Behorend bij 0. Schol ten, Krant en democratie, 1982.


<strong>KRANT</strong> <strong>EN</strong> <strong>DEMOCRATIE</strong>


omslag, grafieken en collages: Rick Heikamp<br />

druk: Krips Repro Meppel<br />

c 1982 0. Scholten, Kortenhoef<br />

ISBN 90.6256.422.4.<br />

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of<br />

openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm<br />

of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande<br />

schriftelijke toestemming van de houder van het auteursrecht.


O. SCHOLT<strong>EN</strong><br />

<strong>KRANT</strong> <strong>EN</strong> <strong>DEMOCRATIE</strong><br />

een studie naar politieke informatie<br />

in landelijke dagbladen<br />

<strong>VU</strong> BOEKHANDEL/UITGEVERIJ<br />

AMSTERDAM<br />

1982


VRIJE UNIVERSITEIT TE AMSTERDAM<br />

<strong>KRANT</strong> <strong>EN</strong> <strong>DEMOCRATIE</strong><br />

een studie naar politieke informatie<br />

in landelijke dagbladen<br />

ACADEMISCH PROEFSCHRIFT<br />

ter verkrijging van de graad van doctor<br />

in de sociale wetenschappen<br />

aan de Vrije Universiteit te Amsterdam,<br />

op gezag van de rector magnificus dr. H. Verheul,<br />

hoogleraar in de faculteit der wiskunde en natuurwetenschappen,<br />

in het openbaar te verdedigen op<br />

vrijdag 26 november 1982 te 13.30 uur<br />

in het hoofdgebouw der universiteit,<br />

De Boelelaan 1105<br />

door<br />

OTTO SCHOLT<strong>EN</strong><br />

geboren te Ommen<br />

<strong>VU</strong> Boekhandel/Uitgeverij<br />

Amsterdam


Promotor: Prof.dr. J.J. van Cuilenburg<br />

Copromotoren: Prof.dr. E. Diemer<br />

Dr. G.W. Noomen<br />

ï IfO f.<br />

\ i is I<br />

. I<br />

' l> ƒ


VOORWOORD<br />

Zonder de inbreng van velen zou deze studie nooit tot stand gekomen zijn.<br />

Onze dank gaat uit naar:<br />

Henriëtte Loogman en Jan Kleinnijenhuis die bij het opzetten resp. afronden<br />

van deze studie van hun altijd kritische belangstelling blijk gegeven hebben;<br />

de codeurs die met engelengeduld monnikenwerk verricht hebben, zeker zij die<br />

zowel in 1978 als in 1979 meegewerkt hebben;<br />

Muriël Brummel die het typewerk op uitnemende wijze tot een goed einde ge­<br />

bracht heeft;<br />

Prof.dr. J.J. van Cuilenburg, Prof.dr. E. Diemer en Dr. G.W. Noomen, een<br />

drietal dat in wisselende rolverdeling vanaf het allereerste begin bij opzet<br />

en uitvoering van het onderzoek betrokken is geweest; een beter begeleiders­<br />

team had ik mij niet kunnen denken;<br />

de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek, die door<br />

het verstrekken van een subsidie het mogelijk maakte codeurs voor de inhouds­<br />

analyse aan te trekken;<br />

de velen in mijn omgeving die al te lang hebben moeten horen dat het boek<br />

zich in de fase van afronding bevond.<br />

Kortenhoef, oktober 1982 Otto Schol ten.


INHOUD<br />

Voorwoord<br />

Deel I Theorie van het onderzoek 1<br />

Hoofdstuk 1 Massamedia en democratie 3<br />

1. Inleiding 5<br />

2. Democratie - welk model? 6<br />

2.1 Democratie - een wijze van besluitvorming 7<br />

2.2 Democratie - vooronderstellingen ten aanzien<br />

van de burger 9<br />

2.3 Functies van massamedia in een democratie 13<br />

Hoofdstuk 2 Probleemstelling, toelichting en verantwoording 19<br />

1. Inleiding 21<br />

2. Adequate bijdrage aan meningsvorming en<br />

democratie-model 22<br />

2.1 Adequate bijdrage aan meningsvorming en<br />

vooronderstellingen ten aanzien van de burger 22<br />

2.2 Adequate bijdrage aan meningsvorming en openheid<br />

in de zin van algemene toegankelijkheid 24<br />

3. Kwantiteit - kwaliteit van het aanbod aan<br />

politieke informatie en de potentieel adequate<br />

bijdrage aan meningsvorming 25<br />

4. Adequate bijdrage aan meningsvorming - welke<br />

dimensies 27<br />

4.1 Aard van de gekozen dimensies 27<br />

4.2 Functies, dimensies en criteria 29<br />

4.2.1 Relatie dimensies - kenmerken van adequate<br />

meningsvorming 29<br />

5. Beperkingen 35<br />

5.1 Waarom alleen nederlandse dagbladen? 36<br />

5.2 Waarom alleen parlementair-politieke berichtgeving?<br />

36<br />

6. Verantwoording 37<br />

Hoofdstuk 3 Onderzoeksopzet 39<br />

1. Inleiding 41<br />

2. Inhoudsanalyse als waarnemingstechniek 42<br />

2.1 Inhoudsanalyse in dit onderzoek 43<br />

2.2 Gespecificeerde kenmerken 46<br />

3. De ontvanger 47<br />

3.1 Ontvangersonderzoek - mogelijkheden en moeilijkheden<br />

47<br />

3.2 Moeilijkheden 48<br />

3.2.1 Moeilijkheden - het effectbegrip 48<br />

3.2.2 Moeilijkheden - welke factoren zijn relevant? 48<br />

3.3 Mogelijkheden - de opzet van het lezersonderzoek<br />

51<br />

Hoofdstuk 4 Dimensies en criteria 53<br />

1. Inleiding 55<br />

2. Relatieve aandacht voor nieuwssoorten en -vormen 55<br />

3. Leesbaarheid 57


4. Gegrondheid 59<br />

4.1 Beweringen 59<br />

4.2 Motiveringen 60<br />

4.3 Contextuele informatie 62<br />

4.4 Gegrondheid: motiverings- en beweringsdichtheid<br />

63<br />

5. Pluriformiteit 63<br />

5.1 Pluriformiteit - een definitie 64<br />

5.2 Pluriformiteit in politieke opstelling:<br />

afspiegeling en openheid 65<br />

5.2.1 Afspiegeling 66<br />

5.2.2 Openheid 67<br />

5.2.3 Pluriformiteit in politieke opstelling:<br />

afspiegeling of openheid? 69<br />

6. Generaliserend taalgebruik 72<br />

6.1 Generaliserend taalgebruik - de formulering<br />

van het oordeel 74<br />

6.2 Generaliserend taalgebruik - de formulering<br />

van het attitude-object. 75<br />

6.3 De mate van generaliserend taalgebruik 76<br />

Hoofdstuk 5 Dimensies en criteria: volledigheid/objectiviteit 77<br />

1. Inleiding 79<br />

2. Selectiviteit 80<br />

3. Volledigheid 81<br />

4. Objectiviteit 83<br />

5. Werkelijkheid en beeld van de werkelijkheid in<br />

dagbladen 85<br />

6. Volledigheid/objectiviteit - een uitwerking 90<br />

6.1 Selectieomvang 92<br />

6.2 Verdeling van aandacht - de vertekeningscoëfficiënt<br />

95<br />

6.3 Zorgvuldigheid van de weergave 99<br />

6.4 Aandacht voor niet-parlement gebonden politiek 99<br />

Deel II Politieke informatie in de landelijke dagbladpers:<br />

kwantiteit en kwaliteit 101<br />

Hoofdstuk 1 Relatieve aandacht voor nieuwssoorten en -vormen 103<br />

1. Inleiding 105<br />

2. Aan welke onderwerpen besteedt welke krant hoeveel<br />

aandacht? 106<br />

3. Aandacht voor nieuwssoorten in 1974 en in 1978 114<br />

Hoofdstuk 2 Leesbaarheid 117<br />

1. Inleiding 119<br />

2. Analyse-resultaten 120<br />

Hoofdstuk 3 Politieke opstelling 123<br />

1. Inleiding 125<br />

2. Het oordeel van de landelijke dagbladpers<br />

over politieke attitude-objecten 125<br />

3. Politieke opstelling van de landelijke dagbladpers<br />

128<br />

4. Politieke opstelling van landelijke dagbladen<br />

in 1974 en in 1978 ' 129


Hoofdstuk 5<br />

Hoofdstuk 7<br />

5.1<br />

5.2<br />

Politieke pluriformiteit: afspiegeling en<br />

openheid<br />

Afspiegeling: politieke opvattingen in de<br />

landelijke dagbladpers en onder de bevolking<br />

Openheid: politieke opvattingen in de landelijke<br />

dagbladpers<br />

Hoofdstuk 4 Gegrondheid<br />

Inleiding<br />

Gegrondheid van achtergrondinformatie en commentaar<br />

ten aanzien van politiek in de landelijke<br />

dagbladpers<br />

1 Motiveringsdichtheid<br />

2 Beweringsdichtheid<br />

3 Gegrondheid<br />

Gegrondheid van achtergrondinformatie en commentaar,objecten<br />

uitgesplitst naar politieke attitude­<br />

4. De gegrondheid van commentaren versus de gegrondheid<br />

van overige achtergrondinformatie<br />

Generaliserend taalgebruik<br />

1. Inleiding<br />

2. Generaliserend taalgebruik in achtergrondinformatie<br />

en commentaar ten aanzien van politiek<br />

in de landelijke dagbladpers<br />

Hoofdstuk 6 Volledigheid/objectiviteit<br />

1.<br />

2.<br />

3.<br />

4.<br />

4.:<br />

4.1.1<br />

4.2<br />

4.3<br />

4.4<br />

5.<br />

6.<br />

Inleiding<br />

De algemene politieke en financiële beschouwingen<br />

in de Tweede Kamer<br />

De verslaggeving over de algemene politieke en<br />

financiële beschouwingen over de rijksbegroting<br />

voor 1979 en over Bestek'81 in de landelijke<br />

dagbladpers<br />

Het Bestek'81-debat nader bekeken<br />

De verslaggeving inzake het debat over 'Bestek'81'<br />

- de selectieomvang<br />

De verslaggeving inzake het debat over 'Bestek'8r<br />

- de selectieomvang op macro-niveau<br />

De verslaggeving inzake het debat over 'Bestek'81'<br />

- de verdeling van aandacht over issues en politieke<br />

actoren<br />

Aandachtsverdeling en vertekeningscoëfficiënt op<br />

macro-niveau<br />

De verslaggeving inzake het debat over 'Bestek'81'<br />

- de zorgvuldigheid van de weergave<br />

Verslaggeving over het Bestek'81-debat vergeleken<br />

met verslaggeving over de algemene politieke en<br />

financiële beschouwingen van oktober 1975<br />

Aandacht voor niet-parlement gebonden politiek<br />

Politieke opstelling van dagbladen: de samenhang<br />

tussen 'wat' en 'hoe'<br />

1. Inleiding<br />

2. Politieke opstelling en gegrondheid<br />

130<br />

131<br />

132<br />

135<br />

137<br />

137<br />

137<br />

139<br />

141<br />

142<br />

143<br />

145<br />

147<br />

147<br />

151<br />

153<br />

154<br />

155<br />

158<br />

158<br />

162<br />

173<br />

185<br />

189<br />

194<br />

200<br />

205<br />

207<br />

207


2.1 De samenhang tussen politieke afstand en gegrondheid<br />

209<br />

2.1.1 Toetsing: de afstands-hypothese voor kabinet-Van<br />

Agt, PvdA en CDA (analyseniveau: krant) 210<br />

2.1.2 Toetsing: de afstands-hypothese voor kabinet-Van<br />

Agt, PvdA en CDA (analyseniveau: artikel) 213<br />

3. Politieke opstelling, gegrondheid en generaliserend<br />

taalgebruik 216<br />

4. Politieke opstelling en volledigheid/objectiviteit<br />

' ' 218<br />

4.1 Politieke opstelling en vertekeningscoëfficiënt 218<br />

4.2 Politieke opstelling en openheidscoëfficiënt 220<br />

4.3 De afstands-hypothese: de relatie politieke afstand<br />

- aandeel in berichtgeving getoetst voor<br />

PvdA, CDA, VVD en kabinet-Van Agt 221<br />

5. Volledigheid/objectiviteit en de positie van<br />

politieke partijen 222<br />

5.1 Volledigheid/objectiviteit: aandacht voor grote<br />

versus aandacht voor kleine(re) partijen 223<br />

5.2 Volledigheid/objectiviteit: aandacht voor regeringsgezinde)<br />

partijen versus aandacht voor<br />

oppositiepartijen 227<br />

Deel III Het lezersonderzoek: landelijke dagbladen en hun<br />

lezerskringen 231<br />

Hoofdstuk 1 De plaats van het lezersonderzoek in deze studie 233<br />

1. Inleiding 235<br />

2. Opzet en karakter van het lezersonderzoek 235<br />

Hoofdstuk 2 Lezerskringen van landelijke dagbladen: een profielschets<br />

239<br />

1. Inleiding 241<br />

2. Het mediagebruik van lezers van landelijke dagbladen<br />

' 242<br />

2.1 Belang van media als bron voor politieke informatie<br />

243<br />

2.2 Landelijke dagbladen: leestijd en motieven 244<br />

2.3 Kijkgedrag: kijktijd, kijkfrequentie actualiteitenrubrieken<br />

en Den Haag Vandaag 246<br />

2.4 Opinieweekbladen 250<br />

3. Belangstelling voor politiek nieuws in dagbladen 251<br />

4. Politieke opstelling, perceptie politieke opstelling<br />

en partijkeuze 255<br />

4.1 Politieke opstelling 255<br />

4.2 Perceptie politieke opstelling van krant door<br />

lezers 257<br />

4.3 Partijkeuze 259<br />

5. Politieke kennis en openheid 261<br />

Hoofdstuk 3 Krant en lezer: een micro-analyse 263<br />

1. Inleiding 265<br />

2. Opbouw van de te toetsen modellen 266<br />

3. Het effect-begrip: potentieel en gesommeerd effect 267<br />

4. Toetsing tentatieve model 'politieke kennis' 269


4.1 Het model 'politieke kennis' 270<br />

4.2 De toetsing: de veronderstelde relaties tussen<br />

opleidingsniveau en mediagebruiksvariabelen 271<br />

4.3 De toetsing: de veronderstelde relaties inzake<br />

"belangstelling voor politiek nieuws" 272<br />

4.4 De toetsing: het model 'politieke kennis' 274<br />

4.5 Het model 'politieke kennis' getoetst: samenvatting<br />

en conclusies 276<br />

5. Toetsing tentatieve model 'openheid' 278<br />

5.1 Het model 'openheid' 278<br />

5.2 De toetsing: het effect van relatieve aandacht<br />

voor politieke nieuws op openheid 280<br />

5.3 De toetsing: het effect van gegrondheid op openheid 282<br />

5.4 De toetsing: het effect van interne politieke<br />

diversiteit en van vertekening op openheid 283<br />

5.5 De toetsing: het effect van generaliserend taalgebruik<br />

op openheid 287<br />

5.6 De toetsing van het model 'openheid 1<br />

: samenvatting<br />

en conclusies 288<br />

6. Toetsing van het tentatieve model 'perceptie<br />

politieke opstelling krant' 288<br />

6.1 Het model 'perceptie politieke opstelling krant' 289<br />

6.2 De toetsing: het effect van relatieve aandacht<br />

voor politiek nieuws op perceptie politieke opstelling<br />

krant 290<br />

6.3 De toetsing: het effect van interne politieke<br />

diversiteit op perceptie politieke opstel 1ing krant 291<br />

7. Samenvatting en conclusies onvangersonderzoek 293<br />

Samenvatting 293<br />

Summa ry<br />

Noten deel I, II en III 317<br />

Appendix 1 Het meten van relatieve aandacht, leesbaarheid en aandacht<br />

voor niet-parlement gebonden politiek 347<br />

Appendix 2 Het meten van politieke opstelling, gegrondheid en generaliserend<br />

taalgebruik 351<br />

Appendix 3 Het meten van volledigheid/objectiviteit 367<br />

Appendix 4 Het meten van lezerskenmerken 379<br />

Noten appendices 388<br />

Bijlage 1 Opzet en verantwoording diverse steekproeftrekkingen 393<br />

Bijlage 2 Betrouwbaarheid in de inhoudsanalyse 397<br />

Bijlage 3 Het toetsen van modellen in dit onderzoek 405<br />

Bijlage 4 Lijst van variabelen en hun waardenbereik 409<br />

Noten bijlagen 411<br />

Aangehaalde literatuur 413


deel I<br />

THEORIE VAN HET ONDERZOEK


hoofdstuk 1<br />

MASSAMEDIA <strong>EN</strong> <strong>DEMOCRATIE</strong><br />

DE WAARHEID VOLKSDAGBLAD VOOR NEDERLAND<br />

Wen-lil<br />

- IIMIIIii<br />

Joliiimir-<br />

Reformatorisc loQDIcr<br />

NRC m HANDELSBLAD<br />

Trouw<br />

«MtKIINMS HET<br />

Juilkl yÇARMHUg<br />

TftDVERI<strong>EN</strong>TSEST f f<br />

NEDERLANDS DAGBLAD<br />

PAE»<br />

VRIJ, Ü?. VERVfc.fr RD<br />

3


1. Inleiding<br />

De centrale probleemstelling van ons onderzoek - waarover in hoofdstuk 2<br />

meer - is als volgt onder woorden gebracht:<br />

'Kan de politiek-parlementaire berichtgeving in Nederlandse dagbladen ge­<br />

acht worden een adequate bijdrage te leveren aan de meningsvorming van<br />

burgers over politieke aangelegenheden in een democratisch staatsbestel<br />

en zo ja, in welke mate?'<br />

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet de onderzoeker allereerst dui­<br />

delijk maken van welk democratie-model hij uitgaat, Immers: of en in hoe­<br />

verre een bijdrage 'adequaat' geacht kan worden, is slechts vast te stel­<br />

len aan de hand van criteria ten aanzien van de politiek-parlementaire<br />

berichtgeving; en welke criteria gehanteerd dienen te worden, hangt dan<br />

weer af van het democratie-model dat als uitgangspunt gekozen wordt. An­<br />

ders gezegd: uit het gekozen democratie-model vloeien -althans theore­<br />

tisch - criteria voort, aan de hand waarvan massamedia naar hun functiei<br />

vervulling beoordeeld kunnen worden.<br />

Kiest men bijvoorbeeld voor een democratie-model waarin 'gelijkheid' cen­<br />

traal staat, dan zal men massamedia beoordelen op hun potentiële bijdra­<br />

ge aan het verminderen van de bestaande ongelijkheid(heden) in een samen­<br />

leving. Gaat men daarentegen uit van een democratie-model waarin 'vrij­<br />

heid' deze plaats inneemt, dan zal men massamedia beoordelen op hun bij­<br />

drage aan het vergroten van de vrijheid in een samenleving.<br />

Dit zo zijnde, besteden we derhalve allereerst aandacht aan de vraag 'wel<br />

democratie-model?'. Vervolgens gaan we in op de daarmee samenhangende


6<br />

vraag welke functies massamedia in een democratie vervullen, resp. behoren<br />

te vervullen met het oog op meningsvorming van burgers over politieke<br />

2<br />

aangelegenheden.<br />

2. Democratie - welk model?<br />

Zodra het verschijnsel 'democratie' omschreven wordt, ontstaat een Baby­<br />

lonische spraakverwarring. De één poogt de chaos te bezweren door onder-<br />

3<br />

scheid te maken tussen een materieel en een formeel democratie-begrip,<br />

een ander door een tweedeling 'participatorische' versus 'elitaire' demo­<br />

cratie-theorieën te poneren,^ een derde door te spreken van de 'klassie-<br />

5<br />

ke' versus de 'concurrentie'-theorie. En alle drie kunnen ze één en de­<br />

zelfde omschrijving van één en dezelfde auteur - Schumpeter - citeren<br />

als excellent resp. vermaledijt voorbeeld van een formeel democratie-be­<br />

grip, resp. een elitaire democratie-opvatting, resp. de concurrentie-<br />

theorie.<br />

Alle 'ins' en 'outs' van de democratie-discussie bespreken en analyseren<br />

vergt een aparte studie.^ We beperken ons tot enkele punten uit de dis­<br />

cussie, van belang met het oog op het formuleren van criteria aan de<br />

hand waarvan massamedia beoordeeld kunnen worden.<br />

De term 'democratie' heeft - aldus Daudt - zijn veelvuldig gebruik 7<br />

de twintigste eeuw tot op grote hoogte te danken aan het feit 'dat het<br />

een nuttige term was in de geallieerde propaganda, volgens welke na de<br />

eerste Wereldoorlog de wereld 'safe' zou moeten zijn voor 'democracy', en<br />

waardoor de term werd geassocieerd met alle aangename zaken des levens<br />

die men zich zou kunnen voorstellen in contrast met de verschrikkingen<br />

g<br />

van de oorlog'.<br />

In deze zin gebruikt, is sprake van een materieel democratie-begrip: de­<br />

mocratie omschreven in termen van wat wenselijk wordt geacht. Pas wanneer,<br />

bijvoorbeeld, alle burgers materieel in een gelijke positie verkeren en<br />

niet alleen formeel maar ook materieel gelijke ontplooiingskansen krijgen,<br />

g<br />

pas dan is in zo'n gedachtengang sprake van democratie.<br />

Een dergelijke redenering stelt democratie gelijk aan wat zij geacht wordt<br />

voort te brengen, in dit geval materieel gelijke ontplooiingskansen. Nu<br />

is de inhoud van besluiten weliswaar van groot belang, maar dat is nog<br />

in


geen reden het hoe en het wat' met elkaar te verwarren, de procedure<br />

10<br />

te vereenzelvigen met de resultaten. Integendeel. Er is juist alle re­<br />

den het 'hoe' en het 'wat' scherp te blijven onderscheiden bij het om­<br />

schrijven van het begrip 'democratie'. Het door elkaar halen van deze<br />

twee brengt namelijk het risico met zich mee, dat procedures totaal on­<br />

dergeschikt gemaakt worden aan resultaten, dat met andere woorden het<br />

doel alle middelen heiligt. 'De democraat die niet goed inziet hoe zich<br />

hier het middel tot het doel verhoudt, is voordat hij het weet een auto­<br />

craat. Als bijvoorbeeld het doel niet snel genoeg verwezenlijkt wordt<br />

of als de output van de democratische procedures niet beantwoordt aan<br />

zijn wensen zal hij al te spoedig bereid zijn om al die democratische<br />

11<br />

procedures over boord te zetten', waarschuwt Kuypers. Dat kan leiden<br />

12<br />

- en heeft geleid - tot het uitsluiten van de mogelijkheid over het<br />

'wat' te discussiëren. In zo'n gedachtengang is een democratisch stelsel<br />

immers slechts aanvaardbaar zolang en voorzover het nagestreefde doel<br />

13<br />

kan bekoren. En daarmee ligt de bijl aan de wortel van het democra-<br />

14<br />

tisch stelsel. Eén bepaald doel wordt - door wie? - boven alle discus­<br />

sie verheven en krijgt daarmee een hogere waarde toegekend dan de gees­<br />

telijke vrijheid om van mening te verschillen, ook over doeleinden. Ter­<br />

wijl - gegeven de onmogelijkheid de uiteindelijke juistheid van (politie­<br />

ke) doeleinden bij voorbaat vast te stellen - juist niets anders over­<br />

blijft dan in een permanente discussie steeds opnieuw en in alle voorlo-<br />

15<br />

pigheid politieke doelstellingen te formuleren.<br />

De onmogelijkheid de absolute juistheid van politieke besluiten aan te<br />

tonen, houdt verband met het feit dat:<br />

1. de consequenties van politieke besluiten op korte of lange termijn<br />

niet met zekerheid voorspeld kunnen worden;<br />

2. de ethische superioriteit niet kan worden vastgesteld.<br />

Dit brengt ons er toe te kiezen voor een formeel democratie-model, dat<br />

wil zeggen een model waarin spelregels voor besluitvorming worden aange­<br />

geven, niet de criteria waaraan de inhoud van de besluiten getoetst zou<br />

kunnen worden.<br />

2.1 Democratie - een wijze van besluitvorming<br />

Onder 'democratie' verstaan wij een staatsvorm die zich kenmerkt door zijn<br />

7


8<br />

17<br />

wijze van besluitvorming: de burger kan er invloed op uitoefenen.<br />

Over het algemeen kan men stellen dat een organisatie democratisch is of<br />

dat een beslissing democratisch genomen is, indien 'ieder het recht en de<br />

mogelijkheid heeft op voet van gelijkheid mee te beslissen over aangele­<br />

genheden waarvan hij de gevolgen ondervindt'. Van democratie is in deze<br />

opvatting sprake indien de verdeling van macht en invloed in een samenle-<br />

18<br />

ving volkomen gelijk is.<br />

Het behoeft geen betoog dat we, gemeten naar deze maatstaf, in een onvol­<br />

tooide democratie leven en ook zullen blijven leven. De auteur van boven­<br />

genoemde definitie is overigens de eerste die er op wijst dat een demo­<br />

cratische samenleving volgens deze norm onbereikbaar is, al was het maar<br />

omdat op fysieke gronden niet aan politieke arbeidsverdeling te ontkomen<br />

19<br />

valt. Dat wij desondanks vasthouden aan deze formeel normatieve om­<br />

schrijving van democratie, heeft twee redenen. Enerzijds hechten wij er<br />

aan, hiermee afstand te nemen van het verwijt dat aanhangers van een for-<br />

20<br />

meel democratie-begrip vaak gemaakt wordt, namelijk als zou democratie<br />

uits tuitend betekenen dat het volk de gelegenheid heeft 'of accepting<br />

21<br />

or refusing the men who are ruling them'. Anderzijds vereenzelvigen we<br />

ons zodoende niet met diegenen die van oordeel zijn dat alle burgers in<br />

22<br />

de besluitvorming dienen te participeren. Van belang is niet zo zeer,<br />

of alle burgers daadwerkelijk participeren, van belang is in hoeverre al­<br />

le burgers het recht en de mogelijkheid hebben op voet van gelijkheid<br />

23<br />

aan het politieke bedrijf deel te nemen.<br />

En dat impliceert enerzijds dat het de burger vrij staat de hem geboden<br />

mogelijkheid al dan niet te benutten: hij is niet (te) verplicht(en) tot<br />

24<br />

participatie, hij heeft uitdrukkelijk het recht van het hem toekomende<br />

recht geen gebruik te maken, los van de vraag of hij daarvoor al dan niet<br />

25<br />

'goede' redenen heeft.<br />

Anderzijds betekent het, dat voortdurend in het oog gehouden moet worden<br />

in hoeverre sprake is van 'equality of de facto opportunity'; 'de moge­<br />

lijkheid op voet van gelijkheid ...' dient met andere woorden een 'voor­<br />

werp van aanhoudende zorg' te zijn. Immers: het doel van democratie - ook<br />

in zijn parlementaire uitwerking - is het scheppen van maatschappelijke<br />

verhoudingen die het mogelijk maken de formele gelijkheid van kansen op<br />

26<br />

participatie, ook materieel te verwezenlijken.


De staatsburger - om wie het uiteindelijk in dit hele verhaal draait -<br />

is tot nu toe slechts als 'lijdend voorwerp' ter sprake gekomen: hem be­<br />

horen gelijke rechten en mogelijkheden gegeven te worden. Maar dat is<br />

slechts één kant van de médaille. Zonder zijn - min of meer - actieve<br />

medewerking is bovengeschetst democratie-model niet levensvatbaar. Wat<br />

wordt van hem verwacht? Welke vooronderstellingen ten aanzien van zijn<br />

rol liggen besloten in het geschetste democratie-model? En wat zijn de<br />

consequenties daarvan voor de plaats van massamedia?<br />

2.2 Democratie - vooronderstellingen ten aanzien van de burger<br />

Aansluitend bij de Westerse 1iberaal-democratische traditie kozen we in<br />

het voorgaande voor een formeel, normatief democratie-model. Inherent aan<br />

traditie en model beide is, dat aan geestelijke vrijheid meer waarde<br />

wordt gehecht dan aan bijvoorbeeld materiële gelijkheid (waarbij te be­<br />

denken valt dat een bepaald bestaansminimum voorwaarde is voor het kun-<br />

27<br />

nen beleven van geestelijke vrijheid). Ook in onze speurtocht naar voor­<br />

onderstellingen ten aanzien van de rol van de staatsburger in het ge­<br />

schetste democratie-model grijpen we in eerste instantie terug op de li­<br />

beraal -democratische traditie.<br />

Het complex vooronderstellingen met betrekking tot de staatsburger in de­<br />

ze traditie kan kortweg aangeduid worden met het trefwoord 'de rationele<br />

burger'. De burger wordt geacht:<br />

- redelijk te zijn;<br />

- belangstelling te hebben voor de publieke zaak;<br />

- kennis te hebben van de publieke zaak;<br />

- op grond hiervan zijn politieke keuze te bepalen, niet met het oog op<br />

het eigen belang, maar in overeenstemming met het zogenaamde algemeen<br />

2 8<br />

belang.<br />

Dergelijke ideaalbeelden van de burger worden gedragen door een sterk ge­<br />

loof in de redelijkheid van mensen. Meningsvorming van burgers over poli­<br />

tieke aangelegenheden is dan ook onlosmakelijk verbonden met redelijkheid<br />

en openbare discussie. Met het oog op het ontstaan van een kritische open­<br />

baarheid die de machthebbers beperkingen oplegt, moeten de politieke pro­<br />

blemen in de kring van de verlichte, goed-geTnformeerde burgerij bespro­<br />

ken worden. Een gedachtengang die gedragen wordt door de rationa!istisch-<br />

9


10<br />

optimistische overtuiging dat door het afwegen van pro en contra, door<br />

een vrije gedachtenwisseling, onjuistheden en vooroordelen opgespoord<br />

kunnen worden en er uiteindelijk een rationele, echte consensus ontstaat.<br />

29<br />

'Die wahre richtige Meinung trägt den Sieg über die Unwahrheit davon'.<br />

De idee van de 'rationele burger', stammend uit de achttiende eeuw en oor­<br />

spronkelijk alleen betrekking hebbend op de 'gegoede burgerij', leeft nog<br />

steeds. In de beschrijvingen die bijvoorbeeld Ippolito c.s. en Mitchell<br />

30<br />

van hem geven zijn zonder moeite dezelfde elementen te herkennen. In­<br />

middels is de kring der discussianten al lang niet meer beperkt tot de<br />

'gegoede burgerij', maar - althans formeel - uitgebreid tot de gehele be­<br />

volking van achttien jaar en ouder. De uitbreiding van de kring is niet<br />

zonder gevolgen gebleven voor de vooronderstellingen ten aanzien van de<br />

31<br />

rol van de burgers. Geissler wijst er op, dat de uit de verlichting<br />

stammende burgerlijke idee van de kritische openbaarheid in de negentien­<br />

de eeuw een on-problematisch concept was en wel omdat:<br />

1. de liberale nachtwakersstaat slechts een zeer beperkt terrein van<br />

staatszorg kende;<br />

2. de kring van participanten aan het politieke proces bij voorbaat<br />

beperkt werd tot 'eine kleine, gebildete, angeblich das Volk re­<br />

präsentierende Gruppe von relativ homogener Interessenlage, so dass<br />

auch die Frage der Verschleierung von Interessenkonflikten nicht<br />

32<br />

akut wurde'.<br />

Met name het feit dat de kring van participanten aanzienlijk is uitge­<br />

breid is hier van belang. Gevolg daarvan is namelijk geweest dat niet<br />

langer gesproken kon worden van een 'relativ homogener Interessenlage'.<br />

Integendeel. De belangen van de participanten lopen vaak zeer ver uiteen.<br />

'Nicht mehr auf gemeinsamer Wertgrundlage wurde gestritten (um das wie)<br />

33<br />

sondern um die Wertgrundlage (was)'. En het zal duidelijk zijn, dat een<br />

discussie in kleine kring tussen mensen met grotendeels gelijklopende be­<br />

langen heel andere eisen stelt dan een discussie in brede(re) kring tus­<br />

sen mensen met zeer tegenstrijdige belangen. In het laatste geval zijn<br />

zaken als luisteren naar eikaars standpunten, open staan voor andere be­<br />

naderingen dan de eigen, de noodzaak samen oplossingen te zoeken e.d. te­<br />

gelijkertijd minder vanzelfsprekend en meer nodig dan in het eerste geval.<br />

In dat perspectief bezien, behoeft het dan ook geen verwondering te wek­<br />

ken dat een aantal andere vooronderstellingen relevant geworden is.


Van burgers wordt verwacht dat ze open staan voor nieuwe ontwikkelingen,<br />

34<br />

flexibel zijn, overtuigd van de mogelijkheid de toekomst in te vullen.<br />

Burgers moeten een 'suitable personality structure' bezitten, hetgeen on­<br />

der veel meer inhoudt, dat het democratisch karakter 'more flexible and<br />

more adaptable' is dan het autoritaire, dat geweld als middel om politie­<br />

ke problemen op te lossen afgewezen wordt en dat er sprake moet zijn van<br />

'the presence of convincibility or open-mindedness in consideration of<br />

35<br />

political issues'. 'Democratie behavior is charactarized by openmindedness<br />

and readiness for co-operation', het impliceert 'exposure to<br />

36<br />

change and criticism'. Een vierde auteur tenslotte - Barbu - stelde een<br />

hele catalogus van eigenschappen en kenmerken van de democratische per­<br />

soonlijkheid samen, waarin, naast het beoefenen van hobby's en het bezit­<br />

ten van gevoel voor humor, o.a. zijn opgenomen: het open staan voor an­<br />

dere meningen, tolerantie, positieve houding ten opzichte van verande-<br />

37<br />

ringen, verdragen van vaagheden en vermogen tot samenwerken.<br />

Er zijn ongetwijfeld weinig of geen burgers die geheel aan dit ideaal­<br />

beeld beantwoorden. Met name ten aanzien van de 'klassieke' vooronder­<br />

stellingen heeft (verkiezings)onderzoek aangetoond dat de politieke wer­<br />

kelijkheid er wel eens anders uitziet dan de theorie veronderstelt. Van<br />

een algemene belangstelling voor politieke aangelegenheden is lang niet<br />

altijd sprake, laat staan van kennis daaromtrent, programma's van poli­<br />

tieke partijen worden slechts in beperkte mate tegen elkaar afgewogen bij<br />

39<br />

het ter stembus gaan, van een 'opgewekte, heldere, deskundige discussie<br />

die tot een zinvolle besluitvorming leidt' is nauwelijks iets te bespeu-<br />

40<br />

ren.<br />

Nu is - gezien het werkelijkheidsgehalte van het ideaal - die discrepan­<br />

tie tot op zekere hoogte onvermijdelijk. Het is, bijvoorbeeld, uiterst<br />

irreëel om van burgers te verwachten dat zij - al is het maar globaal -<br />

op de hoogte zijn van de gevolgen van allerlei beleidsvoorstellen en de­<br />

ze op hun mérites kunnen beoordelen, waar alleen al het opstellen van be­<br />

leidsvoorstellen een zeer gespecialiseerd ambtenarenapparaat vergt en de<br />

controle op die plannen in feite slechts als hoofdberoep kan worden uit-<br />

41<br />

geoefend.<br />

De onvermijdelijkheid van een discrepantie vaststellen is één ding. Haar<br />

- waar mogelijk - oplossen of althans verminderen, is een tweede. Het<br />

dichten van de kloof kan vanuit twee uitgangsposities geschieden. Men kan 11


12<br />

uitgaan van de werkelijkheid en deze telkens opnieuw tot norm verheffen<br />

- herdefiniëring van de norm in termen van de werkelijkheid -, men kan<br />

ook vasthouden aan de norm en trachten wegen en middelen te vinden om<br />

werkelijkheid en norm met elkaar in overeenstemming te brengen. De eerste<br />

benadering hecht weinig of geen waarde aan informatie en discussie over<br />

politieke aangelegenheden in een democratie. De geïnteresseerde, goed ge-<br />

informeerde burger blijkt een fictie, de democratie bestaat nog steeds.<br />

Heeft een democratie dan wel zo'n behoefte aan goed geïnformeerde bur­<br />

gers? Of is het juist zo, dat een meerderheid van niet in politiek geïn­<br />

teresseerde burgers noodzakelijk is om de leiders de speelruimte te ver­<br />

schaffen, nodig voor het oplossen van conflicten?<br />

Berelson beantwoordt deze vraag bevestigend, al houdt hij vast aan de be-<br />

42<br />

reidheid van burgers om in tijden van nood wèl belangstelling te tonen.<br />

Dahrendorf stelt, dat het gegeven dat slechts weinigen tot de 'aktive<br />

Oeffentlichkeit' behoren en de grote meerderheid uitsluitend bij verkie­<br />

zingen deelneemt aan het politieke proces, een teken is van goed functio-<br />

43<br />

neren van het democratisch systeem. Voorzover het niet-deelnemen het ge­<br />

volg is van een bewuste keuze en niet van te beïnvloeden ongelijkheden in<br />

de facto mogelijkheden tot deelnemen, kan men met deze interpretatie in-<br />

44<br />

stemmen.<br />

Andere voorbeelden van wat men kan noemen een 'realistische benadering'<br />

zijn Schumpeters concurrentie-democratie en de 'representative Gemein-<br />

45<br />

schafts-Demokratie'. Schumpeter beschouwt democratie als een (wed)-<br />

strijd om het leiderschap. Informatie en (rationele) discussie spelen<br />

daarbij een ondergeschikte rol, worden in ieder geval niet als kenmerkend<br />

voor een democratie beschouwd. Partijpropaganda, leuzen, marsliederen en<br />

de politieke 'boss' - zij vormen het wezen van de politiek.<br />

In het model van de 'representative Gemeinschafts-Demokratie 1<br />

moeten ver­<br />

trouwen van de burgers in de vertegenwoordigers enerzijds en verantwoor­<br />

delijkheidsgevoel van de vertegenwoordigers ten opzichte van de burgers<br />

anderzijds, burgers en politici met elkaar verbinden. In deze opvatting<br />

wordt vertrouwen voor de burgers een niet te controleren mechanisme, via<br />

hetwelk zij de maatschappelijke complexiteit kunnen reduceren, zich daar­<br />

bij volledig afhankelijk makend van de mate waarin vertegenwoordigers hun<br />

verantwoordelijkheid ten opzichte van hen wensen te beleven.^ 7<br />

Deze benaderingen bieden nauwelijks aanknopingspunten voor een uiteenzet-


ting over functies van massamedia in een democratie, om de eenvoudige re­<br />

den dat 'informatie en discussie' grotendeels buiten het gezichtsveld val-<br />

, 48<br />

len.<br />

Wij kiezen voor de tweede benadering: vasthouden aan het ideaal van de<br />

'rationele burger', wikkend en wegend, openstaand voor andere opvattingen<br />

dan de eigen. Vanuit dat ideaalbeeld analyseren we de functies van massa­<br />

media in een democratisch stelsel, vanuit dat ideaalbeeld proberen we te<br />

komen tot criteria die gesteld kunnen worden aan de wijze waarop media<br />

49<br />

deze functies vervullen.<br />

Daarbij moet onmiddellijk opgemerkt worden, dat het absurd zou zijn om te<br />

verwachten dat éénmaal alle burgers in alle beleid geïnteresseerd zullen<br />

zijn, dat eens allen zich op basis van eenzelfde mate van kennis en in-<br />

50<br />

zicht een mening over politieke aangelegenheden zullen vormen.<br />

De technisch-wetenschappelijke ontwikkeling heeft geleid tot een zo com­<br />

plexe samenleving, dat dat wel altijd een illusie zal blijven. Arbeids­<br />

verdeling en specialisatie zijn onontkoombaar, deskundigen kunnen ook in<br />

51<br />

de politieke besluitvorming niet gemist worden.<br />

Maar dat alles neemt niet weg dat in onze opvatting van democratie bur­<br />

gers de mogelijkheid geboden moet worden zich op basis van informatie een<br />

mening te vormen over politieke aangelegenheden. En dat de verstrekte in­<br />

formatie aan bepaalde criteria moet voldoen, wil sprake zijn van een po­<br />

tentieel adequate bijdrage aan bedoelde meningsvorming. Het ideaalbeeld<br />

fungeert daarbij als een 'idée-1imite', een richtingwijzend beeld dat<br />

52<br />

nooit tot werkelijkheid zal worden.<br />

'Richtingwijzend', in die zin dat deze benadering wèl aanknopingspunten<br />

biedt voor een verhandeling over functies van massamedia in een democra­<br />

tie, sterker, de massamedia juist in het middelpunt van de belangstelling<br />

plaatst: wie kan anno 1982 over 'geïnformeerde' burgers spreken zonder<br />

daarbij de massamedia zeer nadrukkelijk in de beschouwingen te betrek­<br />

2.3 Functies van massamedia in een democratie<br />

5 3<br />

ken?<br />

Na de tweede wereldoorlog zijn sommige auteurs zeer optimistisch ten aan­<br />

zien van de mogelijkheden van massamedia om de 'gouden eeuw der democra­<br />

tie' te realiseren. 'It is () tempting and easy to assume that we have<br />

13


14<br />

solved at last one of the major problems of a democratie society - how to<br />

disseminate effectively facts relevant to the considered judgment of<br />

54<br />

sovereign people'. 'Massamedia als redders van de democratie' is anno<br />

1982 een beeld dat al lang in scherven ligt. Weliswaar staat buiten kijf<br />

dat massamedia in een parlementair-democratisch stelsel zoals wij dat ken-<br />

55<br />

nen onmisbaar zijn, maar on-problematisch is het functioneren van massa­<br />

media binnen dat stelsel bepaald niet. Stromen kritiek zijn inmiddels<br />

over pers, radio en televisie uitgegoten, met als trefwoorden 'manipula-<br />

56<br />

tie', 'vertrossing' en 'kapitalistische belangenbehartiging'.<br />

Kritiek op het functioneren van massamedia vooronderstelt bepaalde opvat­<br />

tingen ten aanzien van de functies van massamedia en ten aanzien van de<br />

wijze waarop die vervuld dienen te worden.<br />

Bij het omschrijven van de functies van massamedia zijn in het kader van<br />

deze studie twee punten van belang:<br />

1. Wij beperken ons tot de functies die massamedia vervullen voor het po­<br />

litiek systeem. De meer algemene vraag naar de functies van massamedia<br />

voor een samenleving in haar geheel, voor groepen en voor individuen<br />

57<br />

in die samenleving, blijft nadrukkelijk buiten beschouwing.<br />

2. Wij gaan uit van een formeel, normatief democratie-model en - in het<br />

verlengde daarvan - van een ideaalbeeld van de burger zoals beschreven<br />

in paragraaf 2.2.<br />

De functies van massamedia kunnen in deze opvatting adequaat beschreven<br />

worden aan de hand van Dahrendorfs onderscheid tussen 'aktive' en 'passive<br />

Oeffentlichkeit'Iedere samenleving - aldus Dahrendorf - is in zekere<br />

zin een 'halbierte Gesellschaft': sommigen hebben deel aan de macht, de<br />

meesten niet; sommigen beschikken over de relevante informatie, de meesten<br />

59<br />

niet. De eerste groep - de 'aktive Oeffentlichkeit' - bestaat uit dat<br />

deel van het publiek dat met een zekere regelmaat eigen initiatieven ont­<br />

plooit in het politieke proces. Ministers en parlementsleden, bestuurders<br />

en actieve leden van politieke partijen, vakbonden, maatschappelijke (be­<br />

langenorganisaties en actiegroepen behoren tot de 'aktive Oeffentlich­<br />

keit'. De 'passive Oeffentlichkeit' bestaat uit dat deel van het publiek<br />

dat uitsluitend als kiezer aan de politieke besluitvorming deelneemt.<br />

Dahrendorf schat de omvang van de laatste groep op 90 á 99% van het gehe­<br />

le publiek.


Waar het vervolgens in een democratie op aan komt, is in hoeverre 'aktive'<br />

en 'passive Oeffentlichkeit' over mogelijkheden beschikken om te achter­<br />

halen 'how the other half lives'. Anders gezegd: in welke mate 'aktive'<br />

en 'passive Oeffentlichkeit' zich over eikaars doen en laten informatie<br />

kunnen verschaffen. Dat is zo belangrijk, omdat van de 'aktive Oeffent-<br />

lichkeit' verwacht wordt dat ze 'responsive' is, openstaat voor de ver­<br />

langens en voorkeuren van de 'passive Oeffentlichkeit 1<br />

, en die mee laat<br />

tellen in de politieke besluitvorming. Het is ook belangrijk, omdat voor<br />

de 'passive Oeffentlichkeit' de mogelijkheid om zich te informeren over<br />

wat op politiek gebied gaande is, voorwaarde is voor de 'mogelijkheid op<br />

voet van gelijkheid mee te beslissen...'. Dit impliceert dat het politiek<br />

proces zich dient te voltrekken in een sfeer van openbaarheid en dat er<br />

een permanente stroom van informatie behoort te zijn van 'aktive' naar<br />

'passive Oeffentlichkeit' en omgekeerd.<br />

De betekenis van massamedia voor het effectueren van openbaarheid en voor<br />

het op gang houden van de stroom informatie is zeer groot. Niet alleen is<br />

de 'passive Oeffentlichkeit' voor haar informatie over de 'aktive Oeffent-<br />

lichkeit' in hoge mate afhankelijk van de massamedia, 60<br />

bovendien spelen<br />

de massamedia een belangrijke rol bij het vaststellen van de grenzen waar­<br />

binnen de 'aktive Oeffentlichkeit' tot besluitvorming kan komen: 'An<br />

wenigen Punkten ist die Aufgabe der Massenmedien so unentbehrlich für<br />

eine freie Gesellschaft wie an den Gelenken von aktiver und passiver<br />

Oeffentlichkeit'. De grenzen waarbinnen de 'aktive Oeffentlichkeit' tot<br />

besluitvorming kan komen, worden in principe door de 'passive Oeffent­<br />

lichkeit' aangegeven. Belangrijk moment daarbij zijn verkiezingen, die<br />

echter zelden duidelijk gemarkeerde grenzen aangeven. Vandaar dat ook<br />

tussen twee verkiezingen in een voortdurend gevecht plaats vindt om de<br />

grenzen te definiëren.<br />

Massamedia kunnen in dit geheel twee functies vervullen: als 'grensbe­<br />

wakers' en als 'grensdefinieerders'. Zij kunnen signaleren, of en hoe het<br />

politieke proces zich binnen de door de 'passive Oeffentlichkeit' aange­<br />

geven grenzen beweegt, èn zij kunnen als representanten van onderschei­<br />

den politieke stromingen in een samenleving een bijdrage leveren aan de<br />

definiëring van die grenzen.<br />

Voorzover het om een abstracte formulering van deze functies gaat, be­<br />

staat in de literatuur een vrij grote mate van overeenstemming, zij het<br />

15


dat de benamingen nogal uiteenlopen. Een telkens terugkerend verschil in<br />

formulering betreft daarbij het karakter van de onderscheiden functies:<br />

normatief of empirisch. Met name in de Duitse literatuur treedt bij de<br />

formulering van de 'öffentliche Aufgabe' van de massamedia vaak een sterk<br />

normatief geladen benadering naar voren, die de functies van massamedia<br />

62<br />

deductief afleidt uit rechts- en grondwetsnormen.<br />

In deze studie omschrijven wij functies van massamedia in termen van mo­<br />

gelijke gevolgen aan ontvangerszijde, het normatieve moment ligt bij de<br />

vraag 0p welke wijze massamedia de onderscheiden functies vervullen. 63<br />

Wij volgen de terminologie van Wildenmann en Kaltefleiter, die drie func-<br />

64<br />

ties onderscheiden:<br />

1. informatie<br />

massamedia informeren de burgers over het beleid, de beleidsvoorne­<br />

mens en de beleidsuitvoering van de overheid en over al wat daarmee<br />

samenhangt; het gaat hier om de meest oorspronkelijke functie van me­<br />

dia, het verzorgen van een deel van de communicatie tussen burgers<br />

65<br />

onderling en tussen regeerders en geregeerden;<br />

2. expressie<br />

massamedia informeren de overheid over wat er leeft onder de bevol-<br />

king ten aanzien van het gevoerde en te voeren beleid;<br />

3. kritiek<br />

massamedia oefenen kritiek op de inhoud van het beleid en de beleids­<br />

voornemens ('Sachkritik 1<br />

), alsmede op de wijze waarop beleid tot stand<br />

komt<br />

5 7<br />

('Stilkritik'). '<br />

6 8<br />

Deze functies laten zich gemakkelijk inpassen in Dahrendorfs<br />

69<br />

indeling<br />

aktive/passive Oeffentlichkeit'.<br />

Schema_2 Massamedia als intermediair tussen 'aktive' en 'passive<br />

Oeffenlichkeit'<br />

informatie<br />

AKTIVE OEFF<strong>EN</strong>TLICHKE1T<br />

PASSIVE OEFF<strong>EN</strong>TLICHTKEIT<br />

expressie/kritiek<br />

Binnen het hier geschetste kader beweegt zich ons onderzoek naar de func-


tievervulling van dagbladen. De eerstvolgende vraag is nu welke criteria<br />

daarbij gehanteerd (kunnen) worden.<br />

17


hoofdstuk 2<br />

PROBLEEMSTELLING,<br />

TOELICHTING <strong>EN</strong> VERANTWOORDING<br />

19


1. Inleiding<br />

De te beantwoorden vraag in deze studie is in welke mate de politiek-par-<br />

lementaire berichtgeving in Nederlandse dagbladen geacht kan worden een<br />

adequate bijdrage te leveren aan de meningsvorming van burgers over poli­<br />

tieke aangelegenheden in een democratisch staatsbestel .<br />

Omdat het antwoord op de vraag, in hoeverre een bijdrage geacht kan wor­<br />

den adequaat te zijn, afhankelijk is van het democratie-model dat men<br />

voor ogen heeft, bevatte hoofdstuk 1 een verhandeling over het gekozen<br />

democratie-model alsmede over de functies die massamedia binnen dat kader<br />

vervullen. Massamedia - zo stelden we - treden op als intermediair tussen<br />

'aktive' en 'passive Oeffentlichkeit', ze vormen een verbindingsschakel<br />

7 0<br />

tussen 'Spitze und Basis'.<br />

We komen nu toe aan de vraag, welke criteria<br />

gehanteerd kunnen worden om vast te stellen in hoeverre onderscheiden<br />

massamedia, door de wijze waarop ze de informatie-, expressie- en kritiek­<br />

functie vervullen, geacht kunnen worden een adequate bijdrage te le­<br />

veren aan de meningsvorming van burgers over politieke aangelegenheden.<br />

Niet zonder reden gebruiken en onderstrepen we hier de wat omslachtige<br />

formulering 'geacht kunnen worden'. Daarmee geven we aan, dat het ons in<br />

dit onderzoek eerst en vooral gaat om de mate waarin de bijdrage van mas­<br />

samedia aan meningsvorming potentieel adequaat is. Het daadwerkelijk<br />

effect van de wijze waarop onderscheiden dagbladen informeren etc, komt<br />

aan de orde in het ontvangersonderzoek. Dit onderzoek is echter beperkt<br />

van opzet en heeft geen andere pretentie dan een adstructie-analyse te<br />

zijn. Bij de bespreking van de onderzoeksopzet in het volgende hoofdstuk,<br />

21


22<br />

komen we op dit punt terug.<br />

Een tweede belangrijk element in de formulering van de probleemstelling<br />

betreft de term 'adequate bijdrage aan meningsvorming over politieke aan­<br />

gelegenheden'. Deze formulering roept ogenblikkelijk de vraag op, wat te<br />

verstaan onder 'adequate bijdrage'. Welke criteria gelden om vast te stel­<br />

len in hoeverre een bijdrage meer of minder adequaat is? En hoe verhouden<br />

die criteria zich tot de informatie-, expressie- en kritiekfunctie?<br />

2. Adequate bijdrage aan meningsvorming en democratie-model<br />

Het is al eerder betoogd: welke criteria gehanteerd worden hangt ten nauw­<br />

ste samen met het democratie-model dat als uitgangspunt dient. Met name<br />

op grond van het 'onmogelijkheids-argument' kozen we in het vorige hoofd­<br />

stuk voor een formeel democratie-model. Essentiële spelregel is, dat<br />

ieder het recht en de mogelijkheid heeft op voet van gelijkheid mee te<br />

beslissen over aangelegenheden waarvan hij de gevolgen ondervindt.<br />

Deze spelregel is zo belangrijk omdat hij uitdrukking geeft aan de vrij­<br />

heid van de staatsburger: het is zijn beslissing al dan niet mee te be­<br />

slissen, hij heeft het recht, niet de plicht, hij is en blijft zelf ver-<br />

71<br />

antwoordelijk voor de keuze die hij maakt. Met andere woorden: deze<br />

spelregel legt vast dat het politiek systeem 'open' in de zin van toe­<br />

gankelijk behoort te zijn: ieder heeft het recht enz.<br />

In onderstaande gaan we hier nader op in, om het begrip 'adequate bij­<br />

drage aan meningsvorming' nader te preciseren. Het gaat ons daarbij niet<br />

zo zeer om een exacte definitie, maar meer om het opsporen van criteria<br />

aan de hand waarvan vastgesteld kan worden in welke mate sprake is van<br />

een adequate bijdrage aan meningsvorming. Beter gezegd: van een poten­<br />

tieel adequate bijdrage.<br />

2.1 Adequate bijdrage aan meningsvorming en vooronderstellingen ten aan­<br />

zien van de burger<br />

Erkennen dat de burger de vrijheid heeft al dan niet mee te beslissen,<br />

72<br />

houdt niet in, dat die vrijheid ongelimiteerd is. In onze opvatting be­<br />

tekent het veeleer, dat elke burger zelf verantwoordelijk is en blijft


voor de beslissing die hij neemt. Kort samengevat in een bekend adagium:<br />

'geen vrijheid zonder verantwoordelijkheid'. Het verantwoordelijkheids­<br />

aspect komt - voorzover het de burger betreft - tot uitdrukking in de<br />

vooronderstellingen die op de Verlichting georiënteerde democratie-theo­<br />

rieën ten aanzien van de burger hanteren.<br />

De beslissingsvrijheid van de burger min of meer uitgesproken erkennend,<br />

wordt het nemen van politieke beslissingen vervolgens - althans op theo­<br />

retisch niveau - gebonden aan een groot aantal eisen: de burger dient<br />

goed geïnformeerd te zijn, redelijk, tolerant en open van geest.<br />

Op het niveau van 'de burger' vormt de eis 'geïnformeerd-zijn' de verbin­<br />

dingsschakel tussen het gehanteerde democratie-model en criteria voor<br />

functievervulling. Immers, burgers zijn voor hun geïnformeerd-zijn in ho-<br />

73<br />

ge mate afhankelijk van massamedia, al was het maar vanwege de beperkt­<br />

heid van het menselijk waarnemingsvermogen. Wie derhalve ten aanzien van<br />

burgers geïnformeerd-zijn, redelijkheid, tolerantie en openheid van geest<br />

74<br />

vooronderstelt, vooronderstelt impliciet dat massamedia dienen bij te<br />

dragen aan geïnformeerd-zijn, redelijkheid moeten versterken, tolerantie<br />

bevorderen en openheid van geest aanmoedigen. Met andere woorden: willen<br />

massamedia een adequate bijdrage leveren aan de meningsvorming van bur­<br />

gers over politieke aangelegenheden, dan zullen ze allereerst informatie<br />

over die politieke aangelegenheden moeten verschaffen. Een minimum aan<br />

politieke informatie is immers noodzakelijk voor het kunnen leveren van<br />

een adequate bijdrage. Noodzakelijk, niet voldoende.<br />

De verstrekte informatie zal bovendien in overeenstemming moeten zijn met<br />

hetgeen verder ten aanzien van de burger voorondersteld wordt, zij zal<br />

blijk moeten geven van redelijkheid, tolerantie en openheid van geest.<br />

Naarmate dat in sterkere mate het geval is, is de bijdrage aan menings­<br />

vorming - gegeven een bepaald aanbod aan politieke informatie - in po­<br />

tentie meer adequaat te noemen.<br />

Dat kan niet gezegd worden met betrekking tot de relatie 'hoeveelheid po­<br />

litieke informatie' - 'adequate bijdrage aan meningsvorming'. Meer poli­<br />

tieke informatie leidt niet per definitie tot een in potentie meer ade­<br />

quate bijdrage aan meningsvorming.<br />

Voor een verdere uitwerking verwijzen we naar paragraaf 3 van dit hoofd­<br />

stuk.<br />

23


24<br />

2.2 Adequate bijdrage aan meningsvorming en openheid in de zin van alge­<br />

mene toegankelijkheid<br />

Op het micro-niveau, 'de burger', is sprake van erkenning van de beslis­<br />

singsvrijheid van het individu. Op het macro-niveau wordt daar ogenblik­<br />

kelijk aan gekoppeld de eis dat het politieke systeem 'open' in de zin<br />

van algemeen toegankelijk behoort te zijn. ledev behoort het recht en<br />

de mogelijkheid te hebben mee te beslissen.<br />

75<br />

Milbrath en Goel formuleren enkele wat zij noemen 'preliminary obser-<br />

vations about conditions most likely to lead to the most happy democracy'.<br />

Het politieke systeem moet open gehouden worden, zowel met het oog op het<br />

in stand houden van de beslissingsvrijheid van de burgers, als met het<br />

oog op de 'responsiveness' van de 'aktive Oeffentlichkeit', het vermogen<br />

76<br />

te voldoen aan verschuivende behoeften in een samenleving. En - zo ver­<br />

volgen zij hun betoog - 'an open society requires an open communication<br />

network. People must have ways of becoming informed so that they can know<br />

7 7<br />

when and if it is important to act'.<br />

Laatstgenoemd principe geldt zowel de informatie van 'aktive' naar<br />

'passive Oeffentlichkeit' als omgekeerd. De burgers moeten over de moge­<br />

lijkheid beschikken zich op de hoogte te stellen, zij moeten kunnen weten<br />

wat zich binnen de 'aktive Oeffentlichkeit' afspeelt. Hebben zij deze mo­<br />

gelijkheid niet, dan wordt hun vrijheid al dan niet mee te beslissen, een<br />

farce. De 'aktive Oeffentlichkeit' op haar beurt dient bereid te zijn in­<br />

formatie te verstrekken, zij zal zich moeten kenmerken door een mentali-<br />

teit van openheid.<br />

78<br />

De 'passive Oeffentl ichkeit' moet over mogelijkheden beschikken de<br />

'aktive Oeffentlichkeit' te laten weten hoe gereageerd wordt op allerlei<br />

beleidsvoornemens. Voor massamedia als intermediair tussen 'aktive' en<br />

'passive Oeffentlichkeit' betekent dit dat zij open, toegankelijk moeten<br />

zijn zowel voor de 'passive' als voor de 'aktive Oeffentlichkeit'. Wat de<br />

relatie openheid, toegankelijkheid enerzijds en adequate bijdrage aan me­<br />

ningsvorming anderzijds betreft, is het onderscheid 'aktive-passive Oef­<br />

fentl ichkeit ' niet zonder belang. Openheid voor de burger vatten wij op<br />

als een voorwaarde: indien de door massamedia versterkte informatie voor<br />

de burger niet toegankelijk is - in de zin van leesbaar -, kan er hoe dan<br />

ook geen sprake zijn van een bijdrage, laat staan van een adequate bijdra-


ge aan meningsvorming van die burger.<br />

Openheid in de zin van toegankelijkheid voor de 'aktive Oeffentlichkeit'<br />

heeft - onder bepaalde voorwaarden - een positief effect op de meningsvor<br />

ming van burgers. Een grotere openheid betekent immers dat de burger met<br />

meer en meer uiteenlopende opvattingen geconfronteerd kan worden. En dat<br />

zal - op voorwaarde dat de bereidheid 'to learn from one's partner in<br />

the discussion, which includes a genuine wish to understand what he in-<br />

79<br />

tends to say' - alleen maar tot een meer adequate meningsvorming leiden<br />

3. Kwantiteit - kwaliteit van het aanbod aan politieke informatie en de<br />

potentieel adequate bijdrage aan meningsvorming<br />

De bijdrage aan meningsvorming is potentieel adequater naarmate massame­<br />

dia in sterkere mate blijk geven van redelijkheid, tolerantie, openheid<br />

van geest en toegankelijkheid voor 'passive' en 'aktive Oeffentlichkeit 1<br />

.<br />

Maar hoe is de relatie 'kwantiteit politieke informatie' - 'potentieel<br />

adequate bijdrage aan meningsvorming'? Onzes inziens kan niet zonder meer<br />

gesteld worden dat meer politieke informatie leidt tot een meer adequate<br />

bijdrage aan meningsvorming. De ontvanger nog steeds buiten beschouwing<br />

latend - zijn vermogen informatie te verwerken stelt ook grenzen aan de<br />

hoeveelheid politieke informatie - stellen wij dat de aard van de samen­<br />

hang 'kwantiteit politieke informatie' - 'potentieel adequate bijdrage<br />

aan meningsvorming' afhankelijk is van de kwaliteit van het aanbod aan<br />

politieke informatie. Dat wil zeggen: een verhoudingsgewijs groot aan­<br />

bod aan politieke informatie die in relatief ruime mate blijk geeft van<br />

redelijkheid enz., kan geacht worden tot een meer adequate bijdrage aan<br />

meningsvorming te leiden dan een verhoudingsgewijs zeer beperkt aanbod<br />

aan politieke informatie met dezelfde mate van redelijkheid enz.<br />

Dichotomiseren we omwille van de overzichtelijkheid 'kwantiteit' en 'kwa­<br />

l i t e i t ' van politieke informatie - veel/weinig resp. goed/slecht -, dan<br />

ontstaat het volgende schema.


26<br />

Schema 1 Kwantiteit en kwaliteit van politieke informatie en potentieel<br />

adequate bijdrage aan meningsvorming<br />

kwantiteit kwaliteit<br />

goeïï slecht<br />

veel II<br />

weinig III IV<br />

Welke van de vier mogelijkheden geeft nu de potentieel meest adequate me­<br />

ningsvorming? En welke mogelijkheid is 'second best'?<br />

Paarsgewijze vergelijking levert zes beslissingsmomenten op. Sommige daar­<br />

van vormen geen enkel probleem: het is voorstelbaar dat veel politieke in­<br />

formatie van goede kwaliteit tot een meer adequate bijdrage aan meningsvor­<br />

ming leidt dan weinig politieke informatie van goede kwaliteit. Andere<br />

daarentegen zijn niet oplosbaar zonder de ontvangers in de analyse te be­<br />

trekken. Wat is met het oog op meningsvorming te verkiezen, mogelijkheid<br />

II of mogelijkheid III (resp. IV)?<br />

Overigens wijzen wij er met enige nadruk op, dat steeds sprake is van een<br />

'potentieel adequate bijdrage aan meningsvorming'. Dat wil zeggen dat we<br />

abstraheren van de ontvanger, hij blijft nog steeds buiten beeld. Hij komt<br />

in beeld zodra we de vraag willen beantwoorden welke combinatie van kwan­<br />

titeit en kwaliteit van politieke informatie in de praktijk tot de meest<br />

adequate bijdrage aan meningsvorming leidt. De ontvangers stellen grenzen,<br />

niet alleen ten aanzien van de kwantiteit van de politieke informatie,<br />

maar ook ten aanzien van de kwaliteit. Te veel politieke informatie leidt<br />

tot abonnementsopzeggingen of op z'n minst tot niet-kennis-nemen-van, in­<br />

formatie die qua mate van redelijkheid enz. te ver vooruitloopt op het<br />

ontvangerspubliek eveneens. Probleem is alleen dat op voorhand niet dui­<br />

delijk is wat 'te veel' resp. 'te ver vooruitloopt op ...' inhoudt. Em­<br />

pirisch onderzoek, waarin gegevens afkomstig uit ontvangersonderzoek èn<br />

uit inhoudsanalyse van het desbetreffende medium met elkaar in verband<br />

gebracht worden - geïntegreerd massacommunicatie-onderzoek - -kan ons wat<br />

meer zicht geven op waar de grenzen van welk ontvangerspubliek liggen.<br />

Binnen de alsdan aangegeven grenzen, dient vervolgens gezocht te worden<br />

naar de optimale combinatie van kwantiteit en kwaliteit van politieke<br />

informatie.


4. Adequate bijdrage aan meningsvorming - welke dimensies?<br />

Weliswaar is nu in algemene termen aangegeven wanneer massamedia een meer<br />

of minder adequate bijdrage aan meningsvorming van burgers leveren, maar<br />

is daar ook alles mee gezegd? Wat betekent het in concreto voor massamedia<br />

dat ze - met het oog op een adequate bijdrage aan meningsvorming - blijk<br />

moeten geven van redelijkheid, van tolerantie, van openheid van geest? Dat<br />

ze toegankelijk moeten zijn, zowel voor de 'passive' als voor de 'aktive<br />

Oeffentlichkeit'? Met andere woorden: welke inhoudskenmerken van massame­<br />

dia, welke dimensies, zijn hier van belang? En welke dimensies kunnen in<br />

verband worden gebracht met welke van de onderscheiden functies van mas­<br />

samedia?<br />

4.1 Aard van de gekozen dimensies<br />

80<br />

Anno 1973 beklaagt Geissler zich in niet mis te verstane bewoordingen<br />

over de geringe aandacht die Duitse politicologen aan de rol van massa­<br />

media in een democratie besteden. Hoewel we inmiddels jaren verder zijn,<br />

kan deze klacht zonder veel restrictie van toepassing verklaard worden op<br />

de Nederlandse situatie. Krijgt de schakel 'aktive Oeffentlichkeit'<br />

op<br />

- massamedia nog enige aandacht, de rol van massamedia als intermediair<br />

tussen 'aktive' en 'passive Oeffentlichkeit' wordt doorgaans afgedaan in<br />

enkele zinnen. Zinnen die te karakteriseren zijn als variaties op één<br />

thema, door de voormalige voorzitter van de Tweede Kamer, A. Vondeling,<br />

als volgt verwoord: 'Bij het parlement is nieuws te halen en - omgekeerd -<br />

de Kamerleden kunnen er via de pers hun verbindingen met de burgers leg­<br />

gen (als de pers dat de moeite waard vindt!). Het is van het grootste<br />

belang dat het parlement deze instelling (bedoeld wordt het perscentrum<br />

Nieuwspoort - OS) aan zijn hart blijft drukken. Parlement en pers, spreek­<br />

buis en klankbord, microfoon en luidspreker horen bij elkaar, zoals stek­<br />

8 3<br />

ker en contactdoos'.<br />

Wie zich in zo'n situatie waagt aan een probleemstelling als de onze,<br />

loopt grote risico's. Enerzijds is er het gevaar van een 'mer a boire',<br />

anderzijds het risico dat men te pretentieus bevonden wordt. Zeker als<br />

men 'criteria' presenteert, is dit laatste risico verre van denkbeeldig.<br />

In hoeverre we ontsnapt zijn aan dan wel slachtoffer geworden van het<br />

27


28<br />

eerstgenoemde risico, laten we graag aan het oordeel van de lezer over.<br />

Wat het tweede risico betreft, merken we het volgende op. Onze pretenties<br />

reiken niet verder dan het leveren van een bijdrage aan de discussie rond<br />

het functioneren van massamedia. De dimensies die wij voorstellen ter be­<br />

oordeling van dat functioneren, moeten gezien worden tegen de achtergrond<br />

van onze opvatting over democratie en over de functies van massamedia<br />

daarin. Uiteraard zijn deze dimensies niet boven alle kritiek verheven.<br />

Het is niet uitgesloten dat binnen het aangegeven kader andere dimensies<br />

eveneens zinvol zijn. Een discussie daarover kan meer helderheid ver­<br />

schaffen over te hanteren dimensies. Globale overeenstemming over deze<br />

dimensies maakt het mogelijk de discussie over de functievervulling van<br />

massamedia met meer vrucht te voeren. Thans lopen deze discussies vaak<br />

door elkaar heen en het is nu eenmaal onmogelijk tegelijkertijd een ob­<br />

ject en de dimensies aan de hand waarvan zo'n object gekritiseerd wordt,<br />

84<br />

te kritiseren.


4.2 Functies, dimensies en criteria<br />

Uit bovenstaande valt af te leiden dat we hebben afgezien van het opstel­<br />

len van een uitputtende l i j s t van dimensies. We hebben ons beperkt tot een<br />

aantal dimensies die onzes inziens in ieder geval relevant zijn.<br />

Schema 2 Media-dimensies, lezerskenmerken en functies van massamedia<br />

media-dimensies<br />

bepaalde aandachtsverdeling<br />

gegrondheid<br />

generaliserend taal -<br />

gebruik<br />

bepaalde verdeling<br />

van aandacht<br />

interne diversiteit<br />

(berichtgeving)<br />

interne diversiteit<br />

(commentaar)<br />

leesbaarheid<br />

vol 1edi ghei d/objecti•<br />

viteit<br />

aandacht voor nietparlement-gebonden<br />

politiek<br />

lezerskenmerken<br />

geïnformeerd-zijn<br />

rede!ijkheid/tolerantie<br />

tolerantie<br />

openheid van geest<br />

openheid van geest<br />

openheid van geest<br />

toegang hebben<br />

'passive Oeffentlichkeit'<br />

toegang hebben<br />

'aktive Oeffentlichkeit'<br />

toegang hebben<br />

'aktive Oeffentlichkeit'<br />

4.2.1 Relatie media-dimensies - lezerskenmerken<br />

functies van massamedia<br />

informatie-, expressieen<br />

kritiekfunctie<br />

expressie- en kritiekfunctie<br />

expressie- en kritiekfunctie<br />

informatie-, expressiekritiekfunctie<br />

informatiefunctie<br />

expressie- en kritiekfunctie<br />

informatie-, expressieen<br />

kritiekfunctie<br />

informatie-functie<br />

informatie-functie<br />

In de toelichting op dit schema beperken we ons tot het aangeven van de<br />

relatie media-dimensies - lezerskenmerken. De verdere uitwerking van elk<br />

van deze dimensies komt min of meer uitgebreid aan de orde in de hoofdstuk­<br />

ken 4 en 5.<br />

29


30<br />

Het eerste lezerskenmerk van belang voor meningsvorming, is 'geïnformeerd-<br />

zijn'. In hoeverre massamedia daaraan bijdragen, kan in eerste aanleg vast­<br />

gesteld worden door na te gaan hoeveel aandacht zij besteden aan politieke<br />

aangelegenheden. 'Hoeveel' is zowel in absolute als in relatieve zin op te<br />

vatten. Honderd artikelen over politiek in krant A is in absolute zin pre­<br />

cies even veel als honderd artikelen in krant B (even ervan uitgaande dat<br />

de artikelen qua lengte e.d. niet van elkaar verschillen).<br />

Toch is het enigszins voorbarig hieruit de conclusie te trekken dat beide<br />

kranten even veel aandacht aan politiek nieuws besteden. Om tot die con­<br />

clusie te kunnen geraken, is het nodig de aandacht voor politiek nieuws<br />

te betrekken op de totale aandacht van elk van deze kranten. Indien in<br />

ons voorbeeld krant A 500 artikelen bevat en krant B 2000, dan impliceert<br />

zulks dat 'politiek nieuws' in krant A een veel prominenter plaats inneemt<br />

dan in krant B. Lezers van krant A hebben met andere woorden een veel gro­<br />

tere kans met politiek nieuws geconfronteerd te worden dan lezers van<br />

krant B. Op grond hiervan achten wij 'relatieve aandacht' bij het onder­<br />

ling vergelijken van dagbladen geschikter dan absolute aandachtscijfers.<br />

Een tweede kenmerk van belang voor meningsvorming is redelijkheid. Daaror<br />

mee bedoelen we, dat de mening tot stand komt op basis van argumenten.<br />

Massamedia en burgers spreken doorlopend meningen uit. Een (groot) deel<br />

van die meningen ontlenen burgers aan massamedia. Ronnenberger wijst er<br />

op, dat - ook van politiek geschoolden - nauwelijks meer verwacht kan wor­<br />

den dan instemming met voorgevormde meningen. Er zou al veel gewonnen zijn<br />

indien massamedia de blinde toestemming of afwijzing zouden kunnen vervan-<br />

gen door een 'argumentierendes Verstehenwollen'. Dat vereist dat massa­<br />

media op z'n minst de door hen geformuleerde meningen voorzien van argu­<br />

menten. In welke mate ze dat doen komt tot uiting in het criterium 'ge­<br />

grondheid'. Een criterium dat betrekking heeft op de expressie- en kri­<br />

tiekfunctie van massamedia.<br />

In het criterium 'gegrondheid' komt alleen tot uitdrukking in hoeverre<br />

massamedia hun eigen meningen met betrekking tot politieke aangelegenheden<br />

met argumenten onderbouwen. Buiten beschouwing blijft in hoeverre sprake<br />

is van een afweging van pro- en contra-argumenten. Dit is weliswaar een<br />

uiterst interessant en relevant aspect met het oog op adequate meningsvor-<br />

87<br />

ming, maar de praktische uitvoering stuit op nogal wat bezwaren. Impli­<br />

ciet gaat men er dan immers vanuit dat voor een zeer groot aantal zeer uit-


eenlopende politieke aangelegenheden, pro- en contra-argumenten op een va­<br />

lide en betrouwbare wijze opgespoord en gewogen kunnen worden. In dit on­<br />

derzoek hebben wij ons (nog) niet aan deze opzet willen wagen.<br />

'Openheid van geest' en 'tolerantie' - de twee volgende kenmerken - liggen<br />

zo zeer in eikaars verlengde, dat we ze tegelijkertijd onder de loupe ne­<br />

men.<br />

'Openheid van geest' duidt op de bereidheid kennis te nemen van andere<br />

meningen, visies, gewoonten en waarden dan de eigen, 'tolerantie' op het<br />

bewust accepteren en/of respecteren van andersdenkende en/of handelende<br />

burgers en/of groepen in de samenleving. Bewust accepteren enz. impliceert<br />

kennisneming van, tolerantie vooronderstelt openheid van geest.<br />

Een eerste aanwijzing voor de mate waarin massamedia 'de bereidheid kennis<br />

te nemen van honoreren, hebben wij gezocht in de aandacht die be­<br />

steed wordt aan socio-culturele onderwerpen. 'Aandacht voor socio-culture-<br />

le onderwerpen' is van belang met het oog op de reikwijdte van iemands<br />

geestelijke horizon, de breedte van het socio-cultureel perspectief. Kel-<br />

man en Barclay hebben dit laatste begrip in verband gebracht met het zgn.<br />

autoritaire syndroom, zoals gemeten met behulp van de F-schaal. Deze on­<br />

derzoekers interpreteren de F-schaal als een maatstaf voor de 'breadth<br />

of an individual's perspective': 'A low scorer is a person whose physo-<br />

logical universe is relatively wide. He sees events in a variety of con­<br />

texts. He is aware of a range of customs, values and approaches to life.<br />

He expects differences between people and is tolerant of them. A high<br />

scorer, by contrast, is a person who moves in very narrow circles. He<br />

sees events only in the context of his own limited frame of reference.<br />

He does not recognize the existence of a range of values and approaches,<br />

88<br />

and is intolerant of differences'.<br />

Geformuleerd in termen van dit onderzoek, is de gedachtengang als volgt.<br />

Schema 3 'Breedte van het socio-cultureel perspectief' en potentieel<br />

adequate bijdrage aan meningsvorming<br />

breedte van het sociocultureel<br />

perpectief<br />

(krant)<br />

openheid/<br />

tolerantie<br />

(lezer)<br />

(potentieel) adequate<br />

meningsvorming<br />

(lezer)<br />

31


In woorden: naarmate het socio-cultureel perspectief in de media breder<br />

wordt, nemen 'openheid van geest' en 'tolerantie' van de lezer toe. 'Open­<br />

heid van geest' en 'tolerantie' beschouwen we als kenmerken relevant voor<br />

meningsvorming; kranten die blijk geven van een grote breedte van het so­<br />

cio-cultureel perspectief kunnen geacht worden een meer adequate bijdra­<br />

ge te leveren aan meningsvorming dan kranten met een geringe breedte van<br />

het socio-cultureel perspectief.<br />

Zoals gezegd: 'aandacht voor socio-culturele onderwerpen' beschouwen we<br />

als een eerste aanwijzing voor de mate waarin de bereidheid van ontvangers<br />

om kennis te nemen van andere dan de eigen meningen, visies, gewoonten en<br />

waarden gehonoreerd wordt. En naarmate massamedia die bereidheid sterker<br />

honoreren, leveren ze een meer adequate bijdrage aan meningsvorming van<br />

89<br />

burgers over politieke aangelegenheden.<br />

32<br />

Voorzover het politiek nieuws betreft, vinden we een tweede aanwijzing in<br />

de diversiteit van de verstrekte informatie. Het gaat daarbij niet om de<br />

diversiteit, maar om verscheidenheid in de politieke opvattingen. Hoewel<br />

de uitwerking naar enerzijds de informatie- en anderzijds de expressie-<br />

en kritiekfunctie verschillen vertoont, is de grondgedachte hetzelfde:<br />

het gaat er om in hoeverre alle in een samenleving aangehangen politieke<br />

opvattingen aan bod komen, zowel in afzonderlijke massamedia - micro­<br />

niveau - als in massamedia in hun geheel - macro-niveau. Naarmate op het<br />

niveau van de afzonderlijke massamedia sprake is van een grotere verschei­<br />

denheid in het weergeven en poneren van politieke opvattingen, leveren de­<br />

ze media een potentieel meer adequate bijdrage aan meningsvorming over po­<br />

litieke aangelegenheden. Immers, naarmate de verscheidenheid in weergege­<br />

ven en geponeerde politieke opvattingen groter is, neemt de kans dat ont­<br />

vangers geconfronteerd worden met meerdere opvattingen, toe. En zo'n con­<br />

frontatie is met het oog op 'openheid van geest' positief te noemen.<br />

Zo ergens, dan komt hier scherp naar voren in welk spanningsveld elke vorm<br />

van democratie voortdurend verkeert: 'Keine Staatsform der Demokratie ga-<br />

rantiert die Idee der Demokratie. Sie setzt die Vernunft im Volke voraus,<br />

90<br />

die sie erst hervorbringen sol 1 '.<br />

Wij vooronderstellen 'openheid van geest', 'bereidheid om kennis te nemen<br />

van andere dan de eigen meningen' enz., trachten die te realiseren onder<br />

andere door van massamedia een grote verscheidenheid in weergegeven en ge-


poneerde politieke opvattingen te verlangen en doen dit in de wetenschap<br />

dat informatie-zoekend gedrag van ontvangers zich juist vaak kenmerkt doo<br />

91<br />

het negeren van met de eigen opvattingen strijdige informatie.<br />

'Openheid van geest' en 'tolerantie' zijn wel te onderscheiden, niet te<br />

scheiden: bewust accepteren en/of respecteren van andersdenkende en/of<br />

handelende groepen impliceert kennismaken met andere opvattingen en ge­<br />

dragingen.<br />

Tolerantie impliceert derhalve een voortdurende confrontatie tussen de<br />

verschillende in een samenleving aangehangen politieke opvattingen. Pas<br />

in die confrontatie worden opvattingen - zowel voor voor- als tegenstan­<br />

ders - expliciet en wordt duidelijk wat de achtergronden van bepaalde op­<br />

vattingen zijn, wat de argumenten waarop zij steunen. Zonder die confron­<br />

tatie verwordt tolerantie al snel tot gedogen van, tot onverschilligheid<br />

92<br />

tegenover andersdenkenden. Tolerantie sluit daarbij een negatieve waar­<br />

dering van andersdenkende en/of handelende groepen bepaald niet uit. Maar<br />

die negatieve waardering mag niet vervat zijn in generaliserend taalge­<br />

bruik noch mag zij ongegrond zijn. Beide - het zonder motivering afwijzen<br />

èn het in generaliserende termen afwijzen van andere dan de eigen opvat­<br />

tingen - vatten wij op als een uiting van intolerantie en daarmee als af-<br />

93<br />

breuk doende aan meningsvorming.<br />

Over het eerste punt kunnen we kort zijn: bij de bespreking van het twee­<br />

de kenmerk van belang voor meningsvorming - 'redelijkheid' - is dit reeds<br />

aan de orde geweest. Wat generaliserend taalgebruik betreft het volgende.<br />

In generaliserend taalgebruik zoals door ons gemeten, komt tot uitdruk­<br />

king in hoeverre massamedia positieve of negatieve oordelen over bepaal­<br />

de politieke attitude-objecten expliciet loskoppelen van één of meer met<br />

name genoemde gebeurtenissen. Wijzen massamedia een bepaalde uitspraak<br />

van Steenkamp af of keuren ze - door hun wijze van formuleren van het oor<br />

deel - een ongespecificeerd aantal uitspraken van Steenkamp af? Het laat­<br />

ste is bijvoorbeeld het geval in deze zin: 'Voor de zoveelste keer heeft<br />

CDA-voorzitter Steenkamp gisteren op het congres van christelijke slagers<br />

in Utrecht op nogal botte wijze laten blijken in het geheel niets te (wil­<br />

len) begrijpen van de diepere motieven van de CDA-werkgroep "Niet bij<br />

brood alleen'". 'Voor de zoveelste keer' doet het hier uitgesproken nega­<br />

tieve oordeel over iets wat CDA-voorzitter Steenkamp gezegd heeft, betrek<br />

king hebben op meer dan één met name genoemde gebeurtenis.


34<br />

Het laatstgenoemde kenmerk relevant voor meningsvorming betreft 'toeganke­<br />

lijkheid' , zowel voor de 'passive' als voor de 'aktive Oeffentlichkeit'.<br />

Het begrip 'toegankelijkheid' hanteren wij in twee betekenissen:<br />

1. in de zin van leesbaarheid/begrijpelijkheid;<br />

2. in de zin van 'eigen standpunten kunnen uitdragen via de media'.<br />

Toegankelijkheid in de zin van leesbaarheid heeft betrekking op alle poli­<br />

tieke informatie in dagbladen. Het gaat daarbij om de vraag of de ver­<br />

strekte politieke informatie qua leesbaarheid afgestemd is op een breed<br />

publiek: is de informatie leesbaar voor iedereen of slechts voor de hoger<br />

opgeleiden?<br />

Toegankelijkheid in de zin van 'eigen standpunten kunnen uitdragen via de<br />

media' heeft in dit onderzoek uitsluitend betrekking op de informatie­<br />

functie van dagbladen, c.q. op berichtgeving. Daarbij is de vraag aan de<br />

orde of de 'aktive Oeffentlichkeit' in staat gesteld wordt via massamedia<br />

eigen standpunten kenbaar te maken aan de 'passive Oeffentl ichkeit'.<br />

Dat politieke informatie toegankelijk behoort te zijn voor de 'passive<br />

Oeffentlichkeit' impliceert in de eerste plaats beschikbaarheid. In welke<br />

mate massamedia politieke informatie beschikbaar stellen, is een vraag die<br />

buiten het bestek van ons onderzoek valt. Beantwoording zou immers een on­<br />

derzoek naar de stroom politieke informatie op zich zelf vereisen. Wij be­<br />

perken ons tot de door de landelijke dagbladen beschikbaar gestelde poli­<br />

tieke informatie: levert die een adequate bijdrage aan meningsvorming over<br />

politieke aangelegenheden?<br />

Ook binnen die beperking geldt uiteraard de eis van toegankelijkheid. Dat<br />

wil zeggen: de verstrekte politieke informatie moet door de ontvangers be­<br />

grepen kunnen worden. Is dat niet het geval, dan kan er uiteraard geen<br />

sprake zijn van enigerlei positieve bijdrage aan meningsvorming. De be­<br />

grijpelijkheid van de politieke informatie drukken wij uit in de leesbaar­<br />

heid. Weliswaar omvat begrijpelijkheid meer dan alleen leesbaarheid, maar<br />

onderzoek naar de semantische complexiteit van politieke informatie in<br />

94<br />

massamedia is in feite niet of nauwelijks uitvoerbaar.<br />

Toegankelijkheid voor de 'aktive Oeffentlichkeit' houdt in dat deze in al<br />

haar verscheidenheid in de massamedia aan bod behoort te komen. In hoever­<br />

re zulks gebeurt, is weer uiterst moeilijk te achterhalen: doorgaans is<br />

niet bij voorbaat te zeggen wie wel en wie niet tot de 'aktive Oeffent-


lichkeit' behoort en derhalve is ook de vraag in hoeverre de 'aktive<br />

Oeffentlichkeit' in massamedia aan bod komt, niet te beantwoorden. Uiter­<br />

aard is het wel mogelijk afzonderlijke massamedia op dit punt met elkaar<br />

te vergelijken, maar deze werkwijze staat niet toe conclusies te trekken<br />

over de mate waarin de 'aktive Oeffentlichkeit' aan bod komt.<br />

Toegankelijkheid voor de 'aktive Oeffentlichkeit' vormt de achtergrond<br />

voor twee criteria, beide betrekking hebbend op de informatie-functie.<br />

Het eerste criterium - volledigheid/objectiviteit - passen we toe in een<br />

case-study over de berichtgeving inzake het Bestek '81-debat in de Tweede<br />

Kamer der Staten-Generaal. In dit zeer specifieke geval kunnen we - aan­<br />

gezien we de beschikking hebben over de Handelingen - wèl vaststellen wie<br />

tot de 'aktive Oeffentlichkeit' behoren en wie niet. Sterker: de Hande­<br />

lingen bieden zelfs de mogelijkheid precies na te gaan wie wat gezegd<br />

heeft en wat daarvan in de massamedia weergegeven wordt. Met andere woor­<br />

den: op basis van een vergelijking tussen de Handelingen enerzijds en af­<br />

zonderlijke media anderzijds is het mogelijk na te gaan wie toegang heeft<br />

tot welk medium.<br />

Uiteraard bestaat de 'aktive Oeffentlichkeit' niet alleen uit parlementa­<br />

riërs. Naast 'volledigheid/objectiviteit' onderscheiden we een tweede di­<br />

mensie, 'aandacht voor niet-parlement gebonden politiek', bedoeld om na<br />

te gaan hoeveel aandacht onderscheiden massamedia besteden aan bepaalde<br />

categorieën uit de 'aktive Oeffentlichkeit'. Omdat we hier niet de moge­<br />

lijkheid hebben, bij voorbaat vast te leggen wie wel en wie niet tot de<br />

'aktive Oeffentlichkeit' behoren, kunnen we op dit punt alleen vergelij­<br />

kenderwijs te werk gaan. Evenals de dimensie 'volledigheid/objectiviteit'<br />

heeft deze dimensie uitsluitend betrekking op de informatie-functie.<br />

5. Beperkingen<br />

In de probleemstelling gebruiken we de formulering 'politiek-parlementaire<br />

berichtgeving in Nederlandse dagbladen', in de tekst is van deze speci­<br />

fieke aanduiding nauwelijks iets terug te vinden: daar is voortdurend<br />

sprake van 'massamedia' en pas in schema 2 wordt duidelijk gemaakt dat<br />

de gekozen dimensies alleen op politiek-parlementaire berichtgeving be­<br />

trekking hebben. Niet zonder opzet hebben we tot nu toe de specifieke for­<br />

mulering uit de probleemstelling laten rusten. Door ruimere formuleringen<br />

35


36<br />

te hanteren, hebben we aan willen geven dat het geschrevene in grote lij­<br />

nen niet alleen op dagbladen van toepassing is, maar evenzeer op andere<br />

95<br />

massamedia als radio en televisie; en dat de gehanteerde dimensies niet<br />

alleen voor politiek-parlementaire berichtgeving, maar evenzeer voor bij­<br />

voorbeeld economisch en religieus nieuws relevant zijn. Per slot van reke­<br />

ning is politiek nieuws geen eiland binnen het geheel van de verstrekte<br />

informatie. Uiteraard zouden er wel verschillen optreden in de uitwerking<br />

van de criteria voor economisch en religieus nieuws, maar het is duidelijk<br />

dat meningsvorming over religieuze of economische zaken niet iets gans an­<br />

ders is dan meningsvorming over politieke aangelegenheden.<br />

5.1 Waarom alleen Nederlandse dagbladen?<br />

Televisie en (landelijke) dagbladen komen uit onderzoek telkens weer te­<br />

voorschijn als de belangrijkste bronnen waaruit burgers (politieke) infor-<br />

96<br />

matie putten, op zeer veilige afstand gevolgd door het medium radio.<br />

Deze media komen dan ook het eerst in aanmerking voor een onderzoek als<br />

het onderhavige. Om redenen van tijd, geld en mankracht, hebben we uit­<br />

eindelijk alleen landelijke dagbladen in ons onderzoek betrokken. Deze<br />

keuze bood verreweg de beste mogelijkheden aan te sluiten bij en gebruik<br />

te maken van de in de vakgroep aanwezige know-how en ervaring op het ge­<br />

bied van inhoudsanalyse van geschreven materiaal.<br />

5.2 Waarom alleen parlementair-politieke berichtgeving?<br />

In ons onderzoek valt het accent nogal sterk op de parlementair-politieke<br />

berichtgeving. De beperking tot parlementaire berichtgeving is ingegeven<br />

door een principiële en een methodische overweging. De principiële over­<br />

weging houdt verband met de positie van het parlement in ons staatsbestel.<br />

Hoe zeer die positie ook, ten opzichte van de regering, ten opzichte van<br />

de departementen en wellicht ook ten opzichte van belangengroeperingen<br />

verzwakt moge zijn, in de openbare discussie over de vraag hoe onze sa­<br />

menleving ingericht moet worden, neemt het parlement nog altijd een cen­<br />

trale plaats in. Het is uit dien hoofde van groot belang, dat de burger<br />

de mogelijkheid heeft zich via onder andere landelijke dagbladen, te in­<br />

formeren over het Binnenhof-gebeuren. Daarin komen immers de lijnen van


de politieke meningsvorming in een samenleving, bij elkaar.<br />

De methodische overweging betreft het feit dat van de vergaderingen van<br />

het parlement een woordelijk verslag - de Handelingen - beschikbaar is.<br />

Dat maakt het mogelijk een vergelijking te maken tussen enerzijds wat in<br />

het parlement gezegd is en anderzijds wat in onderscheiden dagbladen<br />

wordt weergegeven van het gezegde. De meting van 'volledigheid/objectivi­<br />

teit' berust op deze mogelijkheid tot vergelijken.<br />

6. Verantwoording<br />

97<br />

De concentratie binnen de Nederlandse dagbladpers heeft in het afgelopen<br />

decennium niet alleen bezorgde geluiden opgeleverd, ze heeft ook tot eni­<br />

ge, zij het voorzichtige, activiteit van de overheid geleid: in 1974 werd<br />

de Stichting Bedrijfsfonds voor de Pers opgericht, via welke de overheid<br />

steun kan verlenen aan in nood verkerende persorganen, en in 1975 ver­<br />

scheen de Nota over het Massamediabeleid van de minister van Cultuur, Re­<br />

creatie en Maatschappelijk Werk. Zowel in de statuten van het Bedrijfs­<br />

fonds als in bedoelde nota, wordt - met het oog op het functioneren van<br />

ons parlementair-democratisch stelsel - sterk de nadruk gelegd op het be-<br />

98<br />

lang van een pluriforme pers. In de nota wordt daarbij terecht geconsta­<br />

teerd dat bij gebrek aan onderzoeksgegevens voorshands de relatie 'pluri­<br />

formiteit pers - functioneren democratie' niet nader bepaald kan worden.<br />

Impliciet wordt hier uitgegaan van de redenering dat persconcentratie ver­<br />

schraling in informatievoorziening met zich mee brengt en dat zulks een<br />

bedreiging voor ons parlementair stelsel inhoudt. Zeer expliciet is dit<br />

probleem aan de orde gesteld door het toenmalige D'66-kamerlid Van Mierlo,<br />

bij de behandeling in de Tweede Kamer van de Grondwetswijziging in decem­<br />

ber 1976. Hij signaleert 'in de kern van onze massademocratie een kanjer<br />

van een probleem dat tot nu toe te veel over het hoofd is gezien.<br />

Democratie is het hoogste rechtsgoed.. Kern is: de burgers beslissen over<br />

de macht, die zij boven zich wensen om hun belang te dienen. Hoe doen ze<br />

dat? Door in principe om de vier jaar hun volksvertegenwoordigers te kie­<br />

zen. Op basis waarvan doen ze dat? Op basis van het oordeel dat ze hebben<br />

omtrent de bekwaamheid en de opvattingen van die volksvertegenwoordigers<br />

of liever van een partij of een l i j s t . Hoe komen ze aan dat oordeel? Door<br />

kennis omtrent het optreden van die vertegenwoordigers in de Kamer. Hoe<br />

37


38<br />

komen ze daaraan? Voor 99,9% door middel van de media: pers, radio en te­<br />

levisie. Aan de andere kant wil de volksvertegenwoordiger zijn kiezers be­<br />

reiken, wil laten weten wat hij in het parlement doet en heeft gedaan.<br />

Mijn stelling is dat hij of zij voor praktisch 100% afhankelijk is van de<br />

media. Deze vervullen een sleutelrol in het functioneren van de massademo­<br />

cratie. Constitutioneel gezien zijn zij de beslissende factor in het de­<br />

mocratisch functioneren, maar zij hebben geen enkele constitutionele ver­<br />

plichting, alleen een constitutioneel recht om te doen wat hun goed dunkt,<br />

behoudens hun verantwoordelijkheid voor de wet. () Ik meen dat Kamer en<br />

Regering over deze probleemstelling eens moeten nadenken. Ik meen dat de<br />

overheid op dit gebied een zorg kan hebben, hoewel ik niet weet hoe het<br />

precies moet worden aangepakt. Ik heb alleen de behoefte het probleem aan<br />

de orde te stellen. De kwestie heeft echter iets met grondrechten te ma­<br />

ken en zeker iets met fundamentele aspecten van de democratische machine-<br />

. , 99<br />

rie ín onze constitutie .<br />

Evenmin als Van Mierlo destijds, pretenderen wij thans hèt antwoord in<br />

petto te hebben. Onze pretenties reiken niet verder - we schreven het<br />

reeds - dan het leveren van een bijdrage aan de discussie over massamedia<br />

in een parlementair-democratisch stelsel. Een bijdrage die wetenschappe­<br />

lijk verantwoord is en die bestaat uit het op objectieve en systematische<br />

wijze confronteren van theoretisch-normatieve opvattingen over het functione­<br />

ren van dagbladen met de 'geschreven' empirie en met de mogelijkheden en<br />

behoeften van de ontvangers. Zo'n confrontatie is weliswaar niet meer dan<br />

een eerste stap om inzicht te verwerven in de rol die dagbladen spelen<br />

in de meningsvorming over politieke aangelegenheden, maar het is wel een<br />

noodzakelijke stap. Ze levert tevens materiaal om wat meer te zeggen over<br />

de relatie 'pluriformiteit pers - functioneren democratie'. Meer dan het<br />

obligate gezegde dat een pluriforme pers toch zo belangrijk is voor het<br />

functioneren van een parlementaire democratie.


* » 1<br />

-<br />

over T<br />

hoofdstuk 3<br />

ONDERZOEKSOPZET<br />

oren<br />

Politici zoeken naar uitweg<br />

39


1. Inleiding<br />

De probleemstelling van dit onderzoek impliceert een drieledige onderzoeks­<br />

opzet. Om de vraag in hoeverre dagbladen een adequate bijdrage leveren aan<br />

meningsvorming van burgers over politieke aangelegenheden in een democra­<br />

tisch staatsbestel, te kunnen beantwoorden, zal men<br />

1. duidelijk moeten maken wat te verstaan onder een 'democratisch staatsbe­<br />

stel', welke functies in zo'n bestel aan massamedia toevallen en op welke<br />

wijze deze vervuld behoren te worden;<br />

2. moeten onderzoeken hoe bedoelde functies feitelijk vervuld worden en<br />

3. feitelijke functievervulling en ontvangerskarakteristieken met elkaar in<br />

verband moeten brengen, om na te gaan of sprake is van een bijdrage aan<br />

de meningsvorming over politieke aangelegenheden die inderdaad adequaat is.<br />

Een drieslag die in deze studie terug te vinden is: na een theoretisch-norma-<br />

tief deel rond het thema 'massamedia en democratie', uitmondend in een defi­<br />

nitieve keuze van dimensies, volgt een empirisch deel. Daarin wordt eerst<br />

verslag gedaan van een inhoudsanalyse van de dagbladen op de gekozen dimen­<br />

sies. Vervolgens besteden we aandacht aan de resultaten van een (beperkt)<br />

ontvangersonderzoek. Tenslotte betrekken we de uitkomsten van beide onder­<br />

zoeken op elkaar, waarbij we overigens niet verder kunnen gaan dan exploratie.<br />

Functies en dimensies zijn in de voorgaande hoofdstukken al uitvoerig be­<br />

sproken, zodat we ons nu kunnen beperken tot de ontvangers(studie) en tot de<br />

wijze waarop de feitelijke functievervulling door dagbladen onderzocht is.<br />

41


Schema 1 Onderzoeksopzet<br />

...<br />

n ... n - n<br />

D<br />

u<br />

i n °i °n<br />

n<br />

°n<br />

adequate bijdrage aan<br />

meningsvorming<br />

waarbij F^ • ••F n = de functies die massamedia in een democratisch staats­<br />

Dj ••• u<br />

n<br />

bestel vervullen<br />

= de dimensies aan de hand waarvan beoordeeld kan worden<br />

in hoeverre sprake is van een potentieel adequate bij­<br />

drage aan meningsvorming<br />

Oj •••0 n = ontvangerskarakteristieken, van belang met het oog op<br />

totstandkomen van meningsvorming.<br />

Wat het laatste punt betreft, gaat het niet om een uitwerking van de onder­<br />

scheiden dimensies - die komt in de hoofdstukken 4 en 5 aan de orde -, maar<br />

om enkele meer algemene opmerkingen met betrekking tot de gebruikte waar­<br />

nemingstechniek, te weten inhoudsanalyse.<br />

2. Inhoudsanalyse als waarnemingstechniek<br />

De naar alle waarschijnlijkheid meest geciteerde omschrijving van inhoudsana­<br />

lyse is afkomstig van Berelson: "Content analysis is a research technique for<br />

the objective, systematic and quantitative description of the manifest con­<br />

tent of communication".^<br />

Twee elementen uit Berelsons definitie hebben aanleiding gegeven tot een soms<br />

felle en in ieder geval langdurige discussie. We doelen hier op zijn beper­<br />

king van inhoudsanalyse tot kwantitatieve beschrijving van de manifes­<br />

te inhoud van communicatie.^ 1<br />

Het valt buiten het bestek van dit onderzoek<br />

102<br />

een min of meer uitvoerige verhandeling over deze discussie te houden.<br />

42


Wij beperken ons tot een enkele opmerking over de plaats van de waarnemings­<br />

techniek 'inhoudsanalyse' in dit onderzoek. Uitgangspunt daarbij is de defi­<br />

nitie die Holsti van inhoudsanalyse geeft: "content analysis is any technique<br />

for making inferences by objectively and systematically identifying specif-<br />

103<br />

ied characteristics of messages".<br />

Twee punten uit deze definitie vragen om enige nadere toelichting, te weten<br />

'making inferences' en 'specified characteristics'.<br />

2.1 Inhoudsanalyse in dit onderzoek<br />

'Making inferences' is een nogal vage aanduiding. Om wat voor soort gevolgtrekkingen<br />

gaat het? Wat is het doel van een bepaalde inhoudsanalyse?<br />

104<br />

In de literatuur worden doorgaans drie doeleinden genoemd. Inhoudsanalyse<br />

wordt toegepast om:<br />

1. kenmerken van boodschappen te beschrijven;<br />

2. conclusies te trekken met betrekking tot de zender van de<br />

105<br />

boodschap;<br />

3. conclusies te trekken met<br />

106<br />

ontvangers.<br />

betrekking tot effecten van een boodschap op de<br />

Ingeval van 2 en/of 3 is het overigens noodzakelijk aanvullend onderzoek te<br />

verrichten in de vorm van bij voorbeeld een 'gatekeeper'- resp. ontvangers­<br />

studie. Anders ontstaan onoplosbare methodische problemen.^ 7<br />

Het onderhavige<br />

onderzoek is grotendeels een specimen van de eerste categorie: we maken ge­<br />

bruik van 'inhoudsanalyse' om een beoordeling van de wijze waarop dagbladen<br />

bepaalde functies vervullen, mogelijk te maken. Daarnaast is er nog enige<br />

aandacht voor mogelijke effecten op ontvangers.<br />

'Inhoudsanalyse' toepassen om de 'press performance' te beoordelen, staat<br />

niet bepaald in een gunstig daglicht. In veel van deze analyses worden maat­<br />

staven gebruikt die, vaak impliciet, niet anders uitdrukken dan de persoon­<br />

lijke voorkeur van de onderzoeker. En doorgaans schieten deze studies ernstig<br />

108<br />

tekort op het punt van objectiviteit.<br />

Het oordeel van een andere amerikaanse onderzoeker - Janowitz - is niet min­<br />

der vernietigend. Schrijvend over de mogelijkheden om met behulp van 'in­<br />

houdsanalyse' de "press performance" te beoordelen, merkt hij op dat de re­<br />

sultaten jammer genoeg teleurstellend zijn. Terwijl inhoudsanalyse bij uit­<br />

stek geschikt zou moeten zijn om de "press performance" te beoordelen, is<br />

43


44<br />

deze mogelijkheid nauwelijks benut. Enige vooruitgang is de laatste jaren<br />

wel geboekt, maar systematische inhoudsanalyse van "press performance" heeft<br />

geen stroom van resultaten opgeleverd die de aandacht kan trekken van jour-<br />

109<br />

nalisten en academici.<br />

De moeilijkheden waar Janowitz op wijst, kunnen niet zonder meer afgeschoven<br />

worden op de waarnemingstechniek 'inhoudsanalyse' op zich. Het vinden van<br />

criteria die niet alleen descriptief van aard zijn, maar tegelijkertijd een<br />

evaluatieve dimensie bezitten, is in eerste aanleg een theoretisch probleem.<br />

Het opvallende is dat het in feite aan evaluatieve criteria allerminst ont­<br />

breekt: journalistieke beroepscodes bijvoorbeeld bevatten wel degelijk aller­<br />

lei normen, die bij de uitoefening van het vak in acht genomen (zouden) moe-<br />

110<br />

ten worden. Maar die normen hebben in eerste instantie betrekking op de<br />

manier van werken van de individuele journalist. Wordt bijvoorbeeld van de<br />

journalist verwacht dat hij op een eerlijke manier aan zijn informatie komt<br />

en dat de verstrekte informatie betrouwbaar is, dan vloeien daaruit voor zijn<br />

dagelijkse werkzaamheden uiterst practische gedragsregels voort, waarvan de<br />

bekendste wel is die van het 'checken' van informatie. De vraag waartoe<br />

de desbetreffende journalist eigenlijk informatie verzamelt en eventueel<br />

doorgeeft, blijft hier volledig buiten beschouwing. Willen we echter ook op<br />

macro-niveau evaluatieve criteria toepassen, dan zal eerst die vraag beant­<br />

woord moeten worden. Wie kiest voor het professionele model van 'gatekeeper'<br />

zal immers andere evaluatie-criteria aanleggen dan diegene die kiest voor de<br />

'advocate' r o l . ^ Het maakt nogal verschil of men de informatie- dan wel de<br />

kritiekfunctie van massamedia wil beoordelen. Onzes inziens ligt hier het<br />

zwaartepunt van de gesignaleerde problemen: noch aan min of meer esoterische<br />

beschouwingen over de rol van massamedia in verschillende typen samen!evin-<br />

112 113<br />

gen, noch aan evaluatieve criteria zonder meer, is immers gebrek.<br />

In dit onderzoek wagen wij - in alle voorlopigheid - een poging beide zaken<br />

met elkaar te verbinden, ons daarbij beperkend tot de functies van massame­<br />

dia c.q. dagbladen op politiek gebied. Als intermediair tussen beide niveaus<br />

dienen daarbij de in hoofdstuk 1 onderscheiden informatie-, kritiek- en ex-<br />

114<br />

pressiefunctie van massamedia, c.q. dagbladen.<br />

Behalve dat criteria niet louter beschrijvend van aard mogen zijn, moeten ze<br />

ook nog betrouwbaar toegepast kunnen worden. Nu is betrouwbaarheid allerminst<br />

een specifiek probleem van 'inhoudsanalyse'. Welke waarnemingstechniek ook


gehanteerd wordt, altijd zal men geconfronteerd worden met de vraag naar de<br />

115<br />

betrouwbaarheid van de verkregen resultaten. Het enige specifieke is dat<br />

ten aanzien van "inhoudsanalyse" de vraag naar de betrouwbaarheid zo expli­<br />

ciet gesteld wordt.^<br />

Galtung^ 7<br />

brengt betrouwbaarheid in inhoudsanalyses in verband met de aard<br />

van de te meten kenmerken. In zijn gedachtengang zijn zeer manifeste ken­<br />

merken op een uiterst betrouwbare wijze te meten, deze kenmerken zijn echter<br />

theoretisch nauwelijks relevant. Zeer latente kenmerken daarentegen zijn wel'<br />

iswaar theoretisch relevant, ze zijn echter niet op een betrouwbare wijze te<br />

meten.<br />

Schema 2 Verhouding tussen drie methodische variabelen in een inhouds­<br />

analyse<br />

te coderen kenmerk<br />

theoretische relevantie<br />

betrouwbaarheid<br />

latente<br />

inhoud<br />

manifeste<br />

inhoud<br />

groot klein<br />

laag hoog<br />

•<br />

Als hulpmiddel om een probleem te illustreren bewijst een dergelijk schema<br />

goede diensten; als beschrijving van de werkelijkheid is het inmiddels -<br />

althans gedeeltelijk - wel achterhaald. Uiteraard is het zo, dat het gebruik<br />

van "complicated and sophisticated categories" problemen met zich mee bren<br />

118<br />

wat betreft de betrouwbaarheid. Maar die problemen zijn niet onoplos-<br />

119<br />

baar, ze vergen wel een systematische, zo eenduidig mogelijke codeerin­<br />

structie, training van codeurs en een voortdurende bewaking van de kwaliteit<br />

van het verrichte werk. Verschillen in betrouwbaarheid tussen meer manifeste<br />

en meer latente kenmerken, kunnen op die manier tot aanvaardbare proporties<br />

teruggebracht worden.*^<br />

Hoewel de door Janowitz gesignaleerde problemen zich onzes inziens niet uit­<br />

sluitend ten aanzien van 'inhoudsanalyse' voordoen en hoewel deze problemen<br />

wel degelijk oplosbaar zijn, blijft het gegeven dat "systematic content ana-<br />

•<br />

45


lysis of press performance has not produced a solid array of results that<br />

could command both academie and journalistic attention".<br />

Behalve met de moeilijkheidsgraad van bovengeschetste problemen, heeft zulks<br />

ongetwijfeld ook te maken met een gegeven dat wel specifiek is voor 'inhouds­<br />

analyse', te weten de zeer grote arbeidsintensiteit van de methode en de daar­<br />

uit voortvloeiende relatief hoge kosten. Afhankelijk van de te analyseren<br />

dimensie, varieert het gemiddeld aantal arbeidsuren per artikel in dit onder­<br />

zoek van nog geen twee minuten tot twaalf uur. Het eerste cijfer geldt voor<br />

"relatieve aandacht voor nieuwssoorten en -vormen", het tweede heeft betrek­<br />

king op "volledigheid/objectiviteit". Het zal duidelijk zijn dat het analy­<br />

seren van zeer grote aantallen artikelen op een dergelijke dimensie doorgaans<br />

financieel onhaalbaar is.<br />

46<br />

2.2 Gespecificeerde kenmerken<br />

Een tweede punt uit Holsti's omschrijving van inhoudsanalyse waar we - zij<br />

het heel kort - nog iets over willen zeggen, betreft de term "specified<br />

characteristics". Daarmee wordt aangegeven dat het bij inhoudsanalyse niet<br />

gaat om een op min of meer vage indrukken gebaseerd oordeel over een artikel<br />

- "ik vind dit een slecht artikel" -, maar om een methode waarbij van te<br />

voren vaststaat op welke kenmerken acht geslagen wordt en waarbij de wijze<br />

waarop de desbetreffende kenmerken gemeten worden, vastligt, de codeerin­<br />

structie geschreven is. Het moet met andere woorden bij voorbaat duidelijk<br />

zijn wat onder 'slecht' te verstaan valt. Een belangrijk punt hierbij is of<br />

we te maken hebben met een meer manifest dan wel meer latent kenmerk.<br />

Een kenmerk is meer manifest/minder latent indien tussen:<br />

- de waarneming van de tekst in bepaalde termen (de codering) en<br />

- de uiteindelijke kwalificatie van de tekst, minder assumpties, hypothesen<br />

en theoretische constructies geplaatst zijn.<br />

Vergelijk in dit onderzoek bij voorbeeld "relatieve aandacht voor nieuws­<br />

soorten" en "politieke opstelling". Of een artikel als "politiek progressief"<br />

gekenschetst kan worden, is bepaald niet op het eerste gezicht duidelijk<br />

(latent kenmerk); wél direct duidelijk is of een artikel over voetbal gaat<br />

(manifest kenmerk).


3. De ontvanger<br />

Hoe boeiend en belangwekkend het ook moge zijn, met behulp van "inhoudsana­<br />

lyse" de functievervulling van dagbladen op politiek gebied te onderzoeken,<br />

toch is het goed te bedenken dat dit slechts één aspect is. De uiteindelijke<br />

vraag is telkens weer wat het effect op de lezers zou kunnen zijn. Kranten<br />

worden per slot van rekening niet volgeschreven om inhoudsanalytici aan het<br />

werk te houden, maar om informatie over te dragen. Het is nodig en nuttig de<br />

"press performance" aan de hand van evaluatieve criteria te (be)oordelen,<br />

het is evenzeer nodig en nuttig daarbij de lezer niet over het hoofd te zien.<br />

Een krant die voldoet aan bepaalde evaluatieve criteria, maar welker lezers<br />

in het gunstigste geval geen aandacht besteden aan de zeer adequate bijdrage<br />

aan meningsvorming en in het ongunstigste geval gewoon het abonnement opzeg­<br />

gen, zo'n krant levert per saldo geen enkele bijdrage aan meningsvorming. En<br />

121<br />

preken voor een lege kerk kan toch niet de bedoeling zijn. De uitdaging en<br />

opdracht voor iedere krant ligt juist in het vinden van een optimum tussen<br />

enerzijds 'voldoen aan evaluatieve criteria' en anderzijds 'aansluiten bij<br />

wat lezers aan informatie kunnen verwerken'. Of is 'zou moeten liggen' wel­<br />

licht een betere formulering?<br />

3.1 Ontvangersonderzoek - mogelijkheden en moeilijkheden<br />

Fauconnier moge dan opmerken, dat de studie van het lezende, luisterende en<br />

kijkende publiek of de zg. "audience research" samen met de effectstudie on-<br />

122<br />

getwijfeld het belangrijkste deel uit het veldonderzoek vormt, toch biedt<br />

bedoeld onderzoek ons nauwelijks aanknopingspunten. Een groot deel van het<br />

ontvangersonderzoek waar Fauconnier op doelt is namelijk - zeker in Neder-<br />

123<br />

land - opgezet ten behoeve van de adverteerders. Als gevolg daarvan be­<br />

staat er in dat onderzoek geen enkele belangstelling voor de vraag, of, en<br />

zo ja op welke wijze, het redactionele gedeelte van bijvoorbeeld dagbladen<br />

bijdraagt aan meningsvorming. En voorzover het redactionele deel in ontvang-<br />

124<br />

ersonderzoek betrokken wordt, zijn de resultaten öf 'bedrijfsgeheim' öf<br />

hebben ze uitsluitend betrekking op nieuwsvoorkeuren van zenders en ontvang-<br />

125<br />

ers. Een tamelijk blanco uitgangssituatie derhalve.<br />

47


48<br />

Tamelijk blanco, want wie wil nagaan in hoeverre de wijze waarop dagbladen<br />

berichten over politiek, bijdraagt aan de meningsvorming van burgers over<br />

politieke aangelegenheden, kan uiteraard wel te rade gaan bij wat dan "ef-<br />

126<br />

fectstudies" genoemd wordt.<br />

3.2 Moeilijkheden<br />

3.2.1 Moeilijkheden - het effect-begrip<br />

Na Klapper is het antwoord op de vraag welk(e) effect(en) media hebben min-<br />

127<br />

der vanzelfsprekend en éénduidig dan ooit.<br />

Het onderzoek is nog steeds gericht op het specificeren van de onzekerheden<br />

in Berelsons uitspraak dat bepaalde boodschappen over bepaalde onderwerpen<br />

die onder de aandacht van bepaalde mensen worden gebracht onder bepaalde om-<br />

128<br />

standigheden bepaalde effecten hebben.<br />

De term 'effect' roept daarbij veel vragen op. Heeft men bedoelde of onbe­<br />

doelde effecten op het oog? Effecten op macro-, meso- of micro-niveau? Doelt<br />

men vooral op meningsverandering of -bevestiging? Is kennisvermeerdering wat<br />

men onder 'effect' verstaat? En als het om effecten op micro-niveau gaat,<br />

zijn het dan psychische of fysieke, korte of lange termijn, directe of indi-<br />

129<br />

recte effecten waar men op zinspeelt?<br />

Kortom, de term 'effect' alleen is onvoldoende specifiek en wekt hoogstens<br />

verwarring.<br />

In dit onderzoek gaat het om de vraag in welke mate dagbladen geacht kunnen<br />

worden een adequate bijdrage te leveren aan de meningsvorming van lezers<br />

over politieke aangelegenheden. 'Effect' is met andere woorden omschreven in<br />

termen van "bijdragen aan meningsvorming". Als lezerskenmerken van belang<br />

voor meningsvorming beschouwen we daarbij: politieke kennis, openheid en het<br />

vermogen van lezers zich een beeld te vormen van de politieke opstelling van<br />

hun<br />

1 3 0<br />

krant.<br />

3.2.2 Moeilijkheden - welke factoren zijn relevant?<br />

Ervan uitgaande dat men erin geslaagd is het effect-begrip op bevredigende<br />

wijze te specificeren, stuit men op de volgende onzekerheden in Berelsons<br />

uitspraak. Deze hebben alle betrekking op complexen van factoren, van in-


vloed op het al dan niet tot stand komen van bepaalde effecten. Uitsluitend<br />

bij wijze van illustratie behandelen we in deze paragraaf enkele van de re-<br />

131<br />

levant geachte complexen van factoren.<br />

Deze complexen van factoren kunnen onderscheiden worden in communicatie-af­<br />

hankelijke en communicatie-onafhankelijke, dat wil zeggen in factoren die een<br />

beslissende invloed hebben op het accepteren of afwijzen van een bepaalde<br />

boodschap door ontvangers en in factoren die in hoge mate onafhankelijk van<br />

132<br />

de boodschap werkzaam zijn.<br />

Onderzoek naar de invloed van communicatie-afhankelijke factoren op het op­<br />

treden van bepaalde effecten, is tot nu toe voornamelijk experimenteel van<br />

133<br />

aard. Droge c.s. onderscheidt daarbij vier aandachtsgebieden, te weten:<br />

1. vorm en s t i j l<br />

onderzoek naar de invloed van formele dimensies van boodschappen, zoals<br />

opbouw van een tekst en verhouding tussen tekst en beeld; een recent voor­<br />

beeld is het onderzoek naar de vraag in hoeverre televisie door gebruik te<br />

maken van het zogenaamde 'docudrama' publiek bereikt dat met de meer tra-<br />

134<br />

ditionele vormen van documentaires niet bereikt wordt;<br />

2. emotioneel appèl<br />

in hoeverre zijn boodschappen die een emotioneel appèl op de ontvanger<br />

doen effectiever dan boodschappen met een rationeel appèl?;<br />

3. volgorde en wijze van argumenteren<br />

zijn expliciet geformuleerde conclusies effectiever dan impliciet geformu­<br />

leerde?; wat is het effect van het presenteren van vöör- en tegenargumen­<br />

ten, wat de invloed van de volgorde waarin argumenten voor het voetlicht<br />

gebracht worden?;<br />

4. herhaling<br />

versterkt of verzwakt het herhalen van een boodschap die overeenkomt resp.<br />

strijdig is met de opvattingen van de ontvanger, een bepaald effect?<br />

Onderzoek naar de invloed van dit soort communicatie-afhankelijke factoren,<br />

staat nog te zeer in de kinderschoenen om generalisaties toe te laten. Boven­<br />

dien is - zoals gezegd - veel van dit soort onderzoek experimenteel van aard.<br />

En het is nog maar de vraag in hoeverre de invloed van bijvoorbeeld de wijze<br />

van argumenteren houdbaar blijkt indien onderzocht in niet-experimenteel ont-<br />

vangersonderzoek<br />

49


Het tweede complex van factoren - de communicatie-onafhankelijke - krijgt in<br />

135<br />

de literatuur doorgaans meer aandacht. Centraal daarbij staat de vraag,<br />

hoe te verklaren dat één en dezelfde boodschap bij verschillende ontvangers<br />

136<br />

uiteenlopende reacties teweeg brengt. In de effectstudies paraderen een<br />

groot aantal factoren die relevant geacht (kunnen) worden voor het beantwoor­<br />

den van deze vraag. Allereerst de zgn. sociaal-demografische variabelen:<br />

leeftijd, opleiding, inkomen, godsdienst, geslacht e.d. Deze variabelen kun­<br />

nen bijvoorbeeld van belang zijn met het oog op het mediagebruik - hoger op­<br />

geleiden lezen meer krant(en) dan lager opgeleiden, kijken minder televisie<br />

- met alle gevolgen van dien voor het optreden van effecten van de media<br />

'televisie', resp. 'dagbladen'.<br />

Een tweede groep factoren valt aan te duiden als sociaal-psychologisch van<br />

aard. Het meest onderzocht in dit verband is de 'theorie van de cognitieve<br />

dissonantie'. Het grondmodel van deze theorie brengt het aantal factoren,<br />

van invloed op het uiteindelijke effect van een boodschap, terug tot drie:<br />

1. de precommunicatieve mening van de ontvanger;<br />

2. de door de zender geponeerde mening, zoals waargenomen door de ontvanger;<br />

3. de waardering van de zender door de ontvanger.<br />

De veronderstelling is nu dat de ontvanger er naar zal streven deze drie met<br />

elkaar in overeenstemming te doen zijn, hij is met andere woorden uit op con-<br />

sonantie.<br />

In navolging van anderen wijst Kunczik erop, dat de huidige stand van zaken<br />

zo is dat een groot aantal experimentele onderzoeken "die Suche nach konso-<br />

nanzsteigernder Informationen belegen", maar dat het vermijden van dissonan-<br />

138<br />

te informatie niet aangetoond kan worden.<br />

Het is voorshands nog enigszins onduidelijk hoe dergelijke uitkomsten zich<br />

verhouden tot de bijdrage die de zg. "uses and gratifications approach" le­<br />

vert en geleverd heeft aan het specificeren van Berelsons onzekerheden. Tot<br />

op heden zijn beide benaderingen nog niet gecombineerd in onderzoek.<br />

De "uses and gratifications approach" draait de vraag 'wat doen media met<br />

mensen?' om in 'wat doen mensen met media?'. Niet de (vorm)kenmerken van de<br />

zender, niet de sociaal-demografische en psychologische kenmerken van ont­<br />

vangers, maar de subjectieve behoeften en verwachtingen van het ontvangers-<br />

publiek vormen hier het uitgangspunt voor onderzoek. Waartoe nut het lezen<br />

139<br />

van kranten, het kijken naar de beeldbuis enz.? De ontvanger wordt een<br />

50<br />

137


elatief autonome positie toegedacht, uitgangspunt is dat zelfs de in aanleg<br />

meest invloedrijke boodschap geen effect heeft op ontvangers, indien deze in<br />

de sociale en psychologische context waarin ze leven, geen gebruik kunnen<br />

maken van wat massamedia bieden. 1<br />

^<br />

Eën van de meest in het oog springende veronderstellingen in de "uses and<br />

gratifications approach" is de "nuttigheids- of bruikbaarheidshypothese",<br />

inhoudend dat mensen die kranten lezen, dat nieuws selecteren waarvan ze<br />

verwachten in toekomstige informele interactie met gezinsleden, buren, ken-<br />

141<br />

nissen en vrienden, gebruik te kunnen maken.<br />

De in deze subparagraaf uiterst summier gereleveerde complexen van factoren,<br />

relevant te achten voor het optreden van bepaalde effecten, maken in ieder<br />

geval één ding duidelijk: elk 'model-ter verklaring-van' zal (tamelijk) com­<br />

plex moeten zijn.<br />

3.3 Mogelijkheden - de opzet van het lezersonderzoek<br />

Schrijvend over de "Wirkungsrelevanz von Aussagevariabelen" merkt Droge c.s.<br />

op, dat vormkenmerken van een boodschap uitsluitend in samenhang met overeen-<br />

142<br />

komstige ontvangerskenmerken onderzocht moeten worden. Hij betoont zich,<br />

ander gezegd, voorstander van een geïntegreerde aanpak van massacommunicatief<br />

143<br />

onderzoek. Ook in deze studie is gekozen voor een geïntegreerde aanpak:<br />

media-dimensies en lezerskenmerken van belang voor meningsvorming, worden met<br />

elkaar in verband gebracht. Het accent ligt daarbij op de inhoudsanalyse van<br />

dagbladen. In combinatie met het (beperkte) lezersonderzoek is het zo moge­<br />

lijk meer inzicht te krijgen in de effecten van inhoudskenmerken op ontvang-<br />

144<br />

ers.<br />

Het merendeel van de effect-studies richt zich op de vraag, of massamedia in-<br />

145<br />

vloed hebben op de door ontvangers aangehangen meningen en attituden. In<br />

dit onderzoek gaat het niet om meningen en eventuele verschuivingen daarin,<br />

maar om de wijze waarop meningen tot stand komen.<br />

In het voorgaande hebben wij gesteld dat wil de bijdrage van dagbladen aan<br />

meningsvorming van burgers over politieke aangelegenheden "adequaat" geacht<br />

kunnen worden, de functievervulling van dagbladen behoort te voldoen aan be­<br />

paalde criteria. Deze criteria vormen het uitgangspunt voor een aantal vra­<br />

gen over politieke kennis, over de mate waarin men meerdere meningen belang-<br />

51


ijk vindt voor het functioneren van een democratie en over het vermogen van<br />

52<br />

lezers zich een beeld te vormen van de politieke opstelling van hun krant.<br />

Voorts zijn in het lezersonderzoek gegevens verzameld over mediagebruik, be­<br />

langstelling voor politiek nieuws, motieven om een bepaalde krant te lezen,<br />

belang dat men aan onderscheiden media hecht als bron voor politieke informa­<br />

tie, politieke opstelling en stemgedrag van lezers en over leeftijd, geslacht,<br />

godsdienst en opleiding. Voor een beschrijving van de wijze waarop deze le­<br />

zerskenmerken gemeten zijn, verwijzen we naar appendix 4.<br />

De integratie van gegevens uit inhoudsanalyse en lezersonderzoek bestaat uit<br />

het vergelijken van kenmerken van dagbladen met lezerskenmerken. Bezitten<br />

lezers van dagbladen die verhoudingsgewijs veel politieke informatie van hoge<br />

kwaliteit verschaffen, meer kennis omtrent politieke aangelegenheden dan le­<br />

zers van dagbladen die weinig politieke informatie van slechte kwaliteit<br />

bieden? Hechten eerstgenoemde lezers meer belang aan "meerdere meningen",<br />

zijn zij meer geneigd het hele scala van voorhanden zijnde politieke opvat­<br />

tingen tot zich te nemen?<br />

Het lezersonderzoek heeft een exploratief karakter. Dat betekent dat we niet<br />

gestreefd hebben naar een min of meer samenhangend en sluitend geheel van<br />

hypothesen met betrekking tot factoren die theoretisch relevant geacht kunnen<br />

worden voor de meningsvorming van burgers over politieke aangelegenheden. Op<br />

de resultaten van het lezersonderzoek en de confrontatie tussen gegevens uit<br />

inhoudsanalyse en lezersonderzoek, komen we in deel III terug.


hoofdstuk 4<br />

DIM<strong>EN</strong>SIES <strong>EN</strong> CRITERIA


1. Inleiding<br />

Voor een aantal media-dimensies geldt, dat ze in eerdere inhoudsanalyses al<br />

146<br />

min of meer uitvoerig besproken zijn. Dat heeft met name betrekking op<br />

(relatieve) aandacht voor nieuwssoorten en -vormen, leesbaarheid, gegrond­<br />

heid en diversiteit in politieke opstelling (afspiegeling/openheid).<br />

Onder verwijzing naar deze eerdere onderzoeken houden we de behandeling van<br />

deze dimensies in dit onderzoek kort en laten we de nadruk vallen op de<br />

'nieuwe' kenmerken: generaliserend taalgebruik, volledigheid/objectiviteit<br />

en - daarmee samenhangend - aandacht voor niet-parlementaire actoren.<br />

Vanwege het nogal complexe karakter behandelen we 'volledigheid/objectiviteit'<br />

in hoofdstuk 5, de overige kenmerken komen in dit hoofdstuk aan de orde.<br />

2. Relatieve aandacht voor nieuwssoorten en -vormen<br />

Eén van de punten waarop dagbladen van elkaar (kunnen) verschillen betreft de<br />

verdeling van aandacht over nieuwssoorten en -vormen. In deze verschillen<br />

komt de verscheidenheid ten aanzien van "de informatieve functie in volle om-<br />

147<br />

van" naar voren. Het karakter van een krant, de wijze waarop een krant<br />

haar functies vervult, komt mede in de verdeling van aandacht over nieuws­<br />

soorten en -vormen tot uitdrukking. Immers, hoe groter - in de ogen van een<br />

redactie - de relevantie van bepaalde onderwerpen in het totale nieuwsaanbod,<br />

des te groter zal de aandacht voor die onderwerpen zijn. Uiteraard is hier<br />

geen sprake van een perfecte samenhang. Ook andere factoren spelen een rol in<br />

55


het totstandkomen van de aandachtsverdeling. Nog afgezien van fluctuaties in<br />

het nieuwsaanbod - die grosso modo voor alle dagbladen in even sterke mate<br />

hun invloed doen gelden - valt te denken aan het (veronderstelde) belangstel-<br />

148<br />

lingspatroon van de lezers van een krant en aan de ideologische opvattin-<br />

149<br />

gen die een redactie als uitgangspunt hanteert.<br />

Aandacht voor bepaalde onderwerpen is vaak gemeten in termen van "aantal ar­<br />

tikelen gewijd aan ..." dan wel "ruimte besteed aan Tegen beide valt<br />

als bezwaar aan te voeren dat geen rekening gehouden wordt met de plaats van<br />

artikelen in de krant als geheel. Tegen ruimte-meting valt bovendien nog in<br />

te brengen dat het een tamelijk arbeidsintensieve methode is.<br />

'Aandacht' voor een bepaalde nieuwssoort omschrijven we als het belang<br />

dat een krant hecht aan de desbetreffende nieuwssoort.<br />

'Relatieve aandacht' voor een bepaalde nieuwssoort is dan de verhouding<br />

tussen de aandacht voor de desbetreffende nieuwssoort en de totale aandacht<br />

van de krant.<br />

150<br />

Aansluitend bij een door Budd ontwikkelde methode, komt "het belang dat<br />

gehecht wordt aan ..." in de door ons gevolgde werkwijze tot uitdrukking in<br />

een aantal kenmerken: kop boven een artikel, lengte van een artikel, plaats<br />

van een artikel op een pagina en plaats van een artikel in de krant.<br />

De relevantie van het meten van relatieve aandacht voor nieuwssoorten en<br />

-vormen, is in hoge mate afhankelijk van het gehanteerde categorieënsysteem.<br />

Zo'n systeem is in principe net zo ver uit te breiden als men wenst. Er zijn<br />

in feite maar twee beperkingen, één van theoretische en één van praktische<br />

aard. Wat de laatste betreft: het systeem moet hanteerbaar zijn voor codeurs,<br />

zij moeten artikelen snel en betrouwbaar kunnen classificeren. Verder moeten<br />

de categorieën theoretisch relevant zijn. Dat betekent dat ze zo smal (of<br />

breed) gedefinieerd dienen te worden, dat ze aansluiten bij de probleemstel­<br />

ling van het onderzoek.<br />

Voor het onderhavige onderzoek resulteert één en ander in een categorieën­<br />

systeem, waarin elf hoofdsoorten nieuws onderscheiden zijn. Wat de nieuws-<br />

vormen betreft, maken we onderscheid tussen (zuivere) berichtgeving, achter-<br />

151<br />

grondinformatie en commentaar.<br />

Tot slot: bij relatieve aandacht voor nieuwssoorten en -vormen gaat het om<br />

een dimensie op grond waarvan dagbladen van elkaar onderscheiden kunnen wor-<br />

56


den, zonder dat direct aangegeven kan worden welke de relatie is tussen deze<br />

dimensie en de meningsvorming van burgers. Men zie de opmerkingen over kwan­<br />

titeit - kwaliteit politieke informatie in hoofdstuk 2, paragraaf 3.<br />

3. Leesbaarheid<br />

De pers krijgt nogal eens het verwijt dat ze onvoldoende rekening houdt met<br />

wat het publiek weet. De aangeboden informatie is vervat in code-taal, be­<br />

stemd voor een kleine kring van ingewijden. Een woordenboek, een l i j s t van<br />

afkortingen en een register van een Inleiding tot de nationale economie is<br />

wel het minste wat iemand nodig heeft om het sociaal- en financieel-econo­<br />

misch nieuws te kunnen begrijpen aldus - kort samengevat - het oordeel van<br />

Glotz en Langenbucher over de geringe belangstelling voor economisch nieuws<br />

152<br />

bij lezers van dagbladen. Anders gezegd: de pers veronderstelt een te<br />

hoog kennisniveau.<br />

Verwijt de één de pers dat ze een te hoog kennisniveau veronderstelt, de<br />

ander wijst juist op het gevaar een te laag kennisniveau te veronderstellen:<br />

"Ik probeerde de lezers te begeleiden en dan moet je niet ver voorop gaan<br />

lopen. Als journalist moet je dienend bezig zijn. Bruins Slot zei dat ik<br />

het voerbakje te laag hing, net zoals ik vond dat hij het te hoog hing. Maar<br />

in de Bijbel staat 'voedt mijn lammeren' en niet 'voedt mijn giraffen'", al­<br />

dus de oud-journalist Diemer in een interview in Hervormd Nederland bij zijn<br />

153<br />

afscheid als hoogleraar kommunikatiewetenschap.<br />

Afgaand op het weinige empirische materiaal dat ter beschikking staat, moe­<br />

ten we concluderen dat vooralsnog het eerste verwijt praktisch hout snijdt,<br />

154<br />

het tweede theoretisch terecht is.<br />

Het veronderstelde te hoge dan wel te lage kennisniveau komt tot uitdrukking<br />

in de vorm waarin informatie verstrekt wordt alsmede in de inhoud daarvan.<br />

In het laatste geval gaat het om de vraag of de ontvanger - los van de vorm -<br />

155<br />

de inhoud van de verschafte informatie kan begrijpen. Hoe ingewikkeld zit<br />

een tekst qua betekenis in elkaar? Een zinnetje als "Nederland verlaat de<br />

slang" is qua vorm uiterst eenvoudig: korte zin, korte woorden. Toch zal de<br />

betekenis van deze zin veel mensen volkomen ontgaan. Om te kunnen begrijpen<br />

wat hier staat is immers voorkennis inzake monetaire problemen en regelingen<br />

van de laatste jaren onontbeerlijk. Veronderstelt een krant deze voorkennis<br />

57


als bekend, dan verschaft zij informatie die voor velen onbegrijpelijk is.<br />

Tot op heden is onderzoek naar de semantische complexiteit van teksten in<br />

boven aangeduide zin, niet of nauwelijks uitvoerbaar, zeker niet als het om<br />

156<br />

zo'n gevarieerd informatie-aanbod als in dagbladen gaat. Daarom moet vol­<br />

staan worden met onderzoek naar vormeigenschappen van geschreven teksten,<br />

vormeigenschappen die overigens wel degelijk indicatief zijn voor het theo­<br />

retisch begrip 'leesbaarheid'.<br />

In dit onderzoek hebben wij gekozen voor het vormkenmerk 'leesbaarheid'<br />

waaronder te verstaan valt "de moeilijkheidsgraad van de s t i j l van een ar-<br />

157<br />

tikel". 'Leesbaar-zijn is een noodzakelijke maar niet voldoende voorwaar­<br />

de voor begrijpelijkheid: een onleesbaar artikel kan niet begrepen worden,<br />

een leesbaar artikel is niet per definitie een begrijpelijk<br />

1 5 8<br />

artikel.<br />

Klare wijst erop dat het probleem van de leesbaarheid de mensheid<br />

159<br />

heeft be-<br />

ziggehouden zo lang er symbolen als leestekens bestaan. Bij leesbaarheid<br />

gaat het om de vraag of schrijver en lezer c.q. zender en ontvanger elkaar<br />

in een geschreven tekst kunnen ontmoeten, of de ontvanger begrijpt - kan be­<br />

1 5 0<br />

grijpen - wat de zender bedoelt.<br />

Wil van een dergelijke ontmoeting sprake<br />

zijn, dan moet de tekst in ieder geval leesbaar zijn. Of een tekst leesbaar<br />

is, hangt af van een aantal factoren, waaronder de stijl van een artikel een<br />

zeer voorname plaats inneemt. Weliswaar wordt de leesbaarheid ook door ande­<br />

re factoren beïnvloed - typografie, opbouw van een tekst, vermogen van een<br />

161<br />

tekst belangstelling te wekken - maar tot nu toe bleek alleen de s t i j l ­<br />

moeilijkheidsgraad van geschreven teksten zich voor kwantitatieve meting te<br />

162<br />

lenen. Bepalend voor het gemak dan wel de moeite waarmee een geschreven<br />

tekst gelezen wordt, is de zinsstructuur. Deze zinsstructuur hangt samen met<br />

de lengte van de zin en met de lengte van de in die zin voorkomende woorden.<br />

De leesbaarheidsformule van Flesch is gebaseerd op deze twee componenten.<br />

163<br />

Douma heeft deze formule aangepast aan de nederlandse situatue. Hoewel<br />

leesbaarheidsformules ae laatste jaren onder soms zeer hevige kritiek zijn<br />

164<br />

komen te liggen - "Verstandlichkeitsformeln allein sind nichts wert"<br />

menen wij toch de Flesch-Douma-formule te kunnen gebruiken. Niet omdat daar­<br />

mee alle aspecten van leesbaarheid laat staan van begrijpelijkheid gevat kun­<br />

nen worden, wel omdat daarmee een minimumvoorwaarde voor begrijpelijkheid op<br />

bevredigende wijze gemeten kan worden, zeker nu het hier om informatie be-<br />

165<br />

stemd voor een groot en gevarieerd publiek gaat.<br />

58


Met behulp van de Flesch-Douma-formule kan de leesbaarheid van een artikel<br />

uitgedrukt worden in een score, corresponderend met een bepaald opleidings­<br />

niveau. Dat maakt het mogelijk aan te geven voor welk opleidingsniveau welke<br />

krant welke artikelen (kennelijk) schrijft. In combinatie met gegevens uit<br />

het ontvangersonderzoek is het tevens mogelijk aan te geven in hoeverre de<br />

leesbaarheid van dagbladen afgestemd is op het opleidingsniveau van de le­<br />

zerskring.<br />

4. Gegrondheid<br />

'Gegrondheid' omschrijven we als "de mate waarin beweringen van motivering-<br />

166<br />

en en van contextuele informatie zijn voorzien"<br />

Alvorens deze definitie zeer in het kort toe te lichten, wijzen wij erop dat<br />

in dit onderzoek 'gegrondheid' een beperkte toepassing vindt. Deze beperking<br />

vloeit voort uit de formulering van de probleemstelling: het gaat daarin om<br />

de meningsvorming over politieke aangelegenheden. Dat houdt in, dat we<br />

alleen de door de krant gedane beweringen ten aanzien van politieke attitude­<br />

objecten in het onderzoek betrekken. Als zodanig gelden globaal gezegd de<br />

regering, alsmede (vertegenwoordigers van) alle in het parlement vertegen­<br />

1 6 7<br />

woordigde politieke partijen.<br />

Nemen werkgevers of -nemers bijvoorbeeld een<br />

standpunt in ten opzichte van door de regering voorgestelde maatregelen, dan<br />

valt dat buiten het bestek van onze analyse, tenzij de krant een dergelijk<br />

168<br />

standpunt expliciet tot het hare maakt.<br />

In de omschrijving van 'gegrondheid' komen drie begrippen aan de orde, die<br />

we kort willen toelichten, te weten: 'beweringen', 'motiveringen' en 'contex­<br />

1 6<br />

tuele informatie'. ^<br />

4.1 Beweringen<br />

Een bewering,in de zin van een oordeel, omschrijven we in navolging van<br />

Kuypers, als "het cognitieve of affectieve oordeel dat iemand heeft over een<br />

object dat hij zich voorstelt en waarover ook anders geoordeeld kan worden" 17<br />

'<br />

Achtergrondinformatie en (hoofd)redactioneel commentaar in dagbladen bevatten<br />

dagelijks talrijke beweringen in bovengenoemde zin. Het gaat ons in dit ver-<br />

59


and niet om de aard van de beweringen, maar uitsluitend om de vraag, of er<br />

iets beweerd wordt ten aanzien van één van de onderscheiden politieke atti­<br />

tude-objecten. Anders gezegd: voor ons is in deze analyse slechts relevant,<br />

of we te maken hebben met evaluatieve dan wel met niet-evaluatieve momenten<br />

in zinnen. Onder "evaluatieve momenten in zinnen" verstaan wij die delen van<br />

zinnen waarin een oordeel in positieve dan wel negatieve zin over één van de<br />

onderscheiden politieke attitude-objecten uitgesproken wordt. Niet-evalua-<br />

tieve momenten in zinnen bevatten feitelijke beschrijvingen met betrekking<br />

tot één van de onderscheiden politieke attitude-objecten, beschrijvingen die<br />

in principe geverifieerd en gecontroleerd kunnen worden. "Het kabinet heeft<br />

gisteren bij monde van premier Van Agt verklaard niets te voelen voor uit­<br />

voering van de motie-Den Uyl, waarin gevraagd wordt af te zien van de voorge­<br />

nomen korting op de ambtenarensalarissen", is een voorbeeld van een zin met<br />

(twee) niet-evaluatieve momenten: één met betrekking tot het politiek atti­<br />

tude-object 'kabinet-Van Agt', één met betrekking tot het politiek attitude­<br />

object 'Partij van de Arbeid'. "Het in al zijn voegen krakende kabinet heeft<br />

gisteren bij monde van een onhandig opererende premier Van Agt verklaard<br />

niets te voelen voor uitvoering van de motie-Den Uyl, waarin terecht gevraagd<br />

wordt af te zien van de voorgenomen en niet te rechtvaardigen korting op de<br />

ambtenarensalarissen", mag gelden als een .zin vol evaluatieve momenten.<br />

Het opsporen van evaluatieve en niet-evaluatieve momenten met betrekking tot<br />

171<br />

politieke attitude-objecten vormt de eerste stap in de analyse 'gegrond­<br />

heid' . De volgende stap bestaat uit het nagaan, of geïdentificeerde bewering­<br />

en voorzien worden van motiveringen.<br />

4.2 Motiveringen<br />

Een bewering is per definitie subjectief. Dat brengt in de regel met zich<br />

mee, dat - wil iemand zijn of haar mening aanvaard krijgen - hij of zij die<br />

mening zal moeten motiveren, zal moeten aangeven op welke gronden, welke ar­<br />

60<br />

gumenten de stellingname berust. Op die manier wordt de ander in staat ge­<br />

steld de weg waarlangs een bepaalde mening tot stand gekomen is te volgen, de<br />

rechtvaardigingspretentie, die elke motivering, elk argument in zich draagt,<br />

172<br />

op zijn houdbaarheid te toetsen.<br />

Onder motiveringen verstaan wij die zinnen of delen van zinnen, die be­<br />

schouwd kunnen worden als een ondersteuning van een eerder of later gedane


ewering. Een gefingeerd voorbeeld ter verduidelijking.<br />

"Het in al zijn voegen krakende kabinet heeft gisteren bij monde van een on­<br />

handig opererende premier Van Agt verklaard niets te voelen voor uitvoering<br />

van de motie-Den Uyl, waarin terecht gevraagd wordt af te zien van de voorge­<br />

nomen en niet te rechtvaardigen korting op de ambtenarensalarissen", bevat<br />

behalve vier beweringen ook nog een motivering. In deze zin wordt onder meer<br />

beweerd dan Den Uyl terecht vraagt af te zien van de voorgenomen korting op<br />

de ambtenarensalarissen. Waarom is zulks terecht? Omdat - wij volgen de<br />

schrijver - de korting niet te rechtvaardigen is. Met andere woorden: "de ()<br />

niet te rechtvaardigen korting ..." dient in dit voorbeeld als motivering<br />

voor de bewering "terecht vraagt Den Uyl af te zien van<br />

Dat brengt ons onmiddellijk op een voor onze analyse belangrijk onderscheid<br />

in de aard van motiveringen. "De niet te rechtvaardigen korting" moge dan nu<br />

als motivering geïdentificeerd zijn, in een eerdere fase van de analyse is<br />

dezelfde zinsnede reeds aangemerkt als bewering. We hebben hier te maken met<br />

wat wij noemen een "pseudo - of dubbelmotivering", een zin of deel van een<br />

zin die ën als motivering bij een bepaalde bewering èn zelf ook als bewering<br />

gekenmerkt kan worden. Aangezien het er nu juist om gaat enig inzicht te ver­<br />

werven in de aard van de meningsvorming, is het van belang onderscheid te<br />

174<br />

maken tussen 'feitelijke' en 'subjectieve' motiveringen. De bewering "te­<br />

recht vraagt de motie-Den Uyl af te zien ..." uit eerdergenoemd voorbeeld zou<br />

als volgt van een 'feitelijke' motivering voorzien kunnen worden: "Immers, de<br />

cijfers ên van de regering ën van de ambtenarenbonden tonen duidelijk aan,<br />

dat de inkomenspositie van de ambtenaren de laatste jaren gestaag is afgebrok­<br />

1 7 5<br />

keld, vergeleken met die van werknemers in het particuliere bedrijfsleven"<br />

Evenals 'feitelijke' motiveringen maken 'subjectieve' motiveringen het moge­<br />

lijk de weg waarlangs een mening tot stand komt, mee te lopen, inzicht te ver­<br />

werven in de aard van de meningsvorming. Toch hebben we bij het bepalen van<br />

de gegrondheid van een artikel, de 'pseudo-motiveringen' buiten beschouwing<br />

gelaten. En wel omdat we geïnteresseerd zijn in de vraag of meningsvorming<br />

zich op feiten kan baseren.<br />

61


62<br />

4.3 Contextuele informatie<br />

Het derde element uit onze omschrijving van 'gegrondheid' is de term 'con­<br />

textuele informatie'. Gegrondheid is niet alleen afhankelijk van de verhou­<br />

ding tussen het aantal beweringen en het aantal motiveringen, maar evenzeer<br />

van de verhouding tussen het aantal beweringen en de hoeveelheid 'contextu­<br />

ele informatie'. Onder oontextuele informatie verstaan wij niet-evalu-<br />

atieve zinnen met betrekking tot onderscheiden politieke attitude-objecten.<br />

Naast evaluatieve en niet-evaluatieve momenten die als 'motiveringen' geken­<br />

schetst kunnen worden kan een artikel ook niet-evaluatieve momenten met be­<br />

trekking tot onderscheiden politieke attitude-objecten bevatten, die niet<br />

als 'motiveringen' kunnen gelden. Deze zinnen zijn van belang met het oog op<br />

de gegrondheid van een artikel, omdat ze de beoordeling van politieke atti­<br />

tude-objecten toegankelijker, 'beter-te-volgen', maken. Alle feitelijke -<br />

dat wil zeggen niet-evaluatieve - informatie die in een artikel over poli­<br />

tieke attitude-objecten verstrekt wordt duiden wij aan met de term 'contex­<br />

tuele informatie'. "Anders gezegd" - schrijft Noomen 176<br />

- "gaat het bij dit<br />

element om de mate waarin een feitelijke beschrijving van situaties in de<br />

werkelijkheid wordt gegeven. Wanneer uitspraken in artikelen in meerderheid<br />

uit beoordeling bestaan, en bijgevolg de werkelijkheid beoordeelde werkelijk­<br />

heid is, is de informatie-context van een artikel kleiner dan wanneer naast<br />

een beoordeling tevens een beschrijving van de werkelijkheid gegeven wordt,<br />

die de beoordeling toegankelijker maakt".<br />

Keren we ter illustratie nog even terug naar Van Agt en de motie-Den Uyl.<br />

"1. Het kabinet heeft gisteren bij monde van premier Van Agt verklaard niets<br />

te voelen voor uitvoering van de motie-Den Uyl, waarin gevraagd wordt af te<br />

zien van de voorgenomen korting op de ambtenarensalarissen.<br />

2. Deze motie werd met grote meerderheid - alleen VVD en enkele kleine<br />

rechtse partijen stemden tegen - door de Tweede Kamer aangenomen.<br />

3. Het in de motie vervatte beroep op de regering, af te zien van de voorge­<br />

nomen korting op de ambtenarensalarissen, is volkomen terecht.<br />

4. Immers, de cijfers ên van de regering èn van de ambtenarenbonden tonen<br />

duidelijk aan, dat de inkomenspositie van de ambtenaren de laatste jaren ge­<br />

staag is afgebrokkeld, vergeleken met die van werknemers in het particuliere<br />

bedrijfsleven".


Ons beperkend tot het attitude-object 'Partij van de Arbeid' - hier steeds<br />

aanwezig in de term 'de motie-Den UyV- kan het volgende opgemerkt worden.<br />

In de zinnen 1, 2 en 3 is sprake van het attitude-object 'Partij van de Ar­<br />

beid'. In de zinnen 1 en 2 wordt op een niet-evaluatieve manier gewag gemaakt<br />

van 'de motie', wordt met andere woorden contextuele informatie over 'de<br />

motie' verschaft. In zin 3 laat de schrijver dezes zich in positieve zin over<br />

'de motie' uit, is sprake van een bewering ten aanzien van 'de motie'. Deze<br />

bewering wordt vervolgens in de laatste zin gemotiveerd.<br />

4.4 Gegrondheid: motiverings- en beweringsdichtheid<br />

Onder 'motiveringsdichtheid ' verstaan wij de mate waarin beweringen ten<br />

aanzien van politieke attitude-objecten voorzien worden van motiveringen.<br />

Onder 'beweringsdichtheid' verstaan wij het aantal positieve en/of nega­<br />

tieve oordelen met betrekking tot politieke attitude-objecten in verhouding<br />

tot het totaal uitspraken over de desbetreffende politieke attitude-objecten.<br />

Het operationele begrip 'gegrondheid' tenslotte omschrijven wij als de ver­<br />

houding tussen motiverings- en beweringsdichtheid.<br />

Gegeven een bepaalde bewerings- resp. motiveringsdichtheid, neemt gegrond­<br />

heid af bij:<br />

1. een daling in motiveringsdichtheid;<br />

2. resp. een stijging in beweringsdichtheid.<br />

5. Pluriformiteit<br />

De term 'pluriformiteit' - of haar synoniemen 'verscheidenheid' en 'diversi­<br />

teit' - vervult in discussies over 'massamedia en democratie' vaak de rol<br />

1 7 7<br />

van een soort toverformule: al wat pluriform is, is goed.<br />

Nu is het be-<br />

driegelijke van toverformules, dat ze (soms) wel werken, maar dat de pre-<br />

ciese inhoud op zijn zachtst gezegd onduidelijk is. Zo ook hier. De één denkt<br />

aan "het verschijnen van een groot aantal kranten met stuk voor stuk een<br />

eigen karakter, waar het gaat om levensbeschouwelijke achtergrond en poli-<br />

178<br />

tieke voorkeur", de ander betoogt juist dat "bij het in beschouwing nemen<br />

van de mate van diversiteit binnen de dagbladpers erop gewezen dient te wor­<br />

den, dat te dezen aanzien niet alleen op de verscheidenheid uit politiek-<br />

63


64<br />

maatschappelijk en/of levensbeschouwelijk opzicht moet worden gelet", maar<br />

dat ook zaken als selectiebeleid, accentuering, benaderingswijze, tijdstip<br />

179<br />

van verschijning en verspreidingsgebied aandacht behoren te krijgen.<br />

5.1 Pluriformiteit - een definitie<br />

Uit het voorgaande is in ieder geval duidelijk, dat het - sprekend over een<br />

pluriforme pers - gaat om het naar een bepaald kenmerk of een continue dimen­<br />

sie van elkaar verschillen van dagbladen. Van Cuilenburg - die wij op dit<br />

punt volgen - omschrijft de mate van pluriformiteit van de nederlandse<br />

dagbladpers als "de mate waarin de artikelen in de nederlandse dagbladen naar<br />

een bepaald kenmerk (of bepaalde kenmerken) of naar een bepaalde continue<br />

180<br />

dimensie (of continue dimensies) van elkaar verschillen".<br />

In deze definitie fungeert het artikel als de analyse-eenheid. De krant wordt<br />

beschouwd als het aggregaat van in die krant verschenen artikelen. Voordeel<br />

hiervan is, dat onderscheid gemaakt kan worden tussen 'interne' en 'externe'<br />

diversiteit, dat wil zeggen tussen verscheidenheid binnen afzonderlijke<br />

dagbladen en verscheidenheid tussen dagbladen onderling.<br />

Voorts legt deze definitie niet vast, op welke kenmerken of continue dimen­<br />

sies verscheidenheid betrekking heeft. Er zijn, met andere woorden, evenzo-<br />

vele soorten verscheidenheid als er kenmerken en dimensies zijn. Afhankelijk<br />

van de probleemstelling van een onderzoek zal bepaald moeten worden, welke<br />

kenmerken en continue dimensies relevant zijn en waarom. Het heeft - uiter­<br />

aard - geen zin om te spreken over 'de' verscheidenheid van de nederlandse<br />

dagbladpers. Zulks vooronderstelt dat:<br />

1. alle relevante kenmerken en continue dimensies bekend zijn en<br />

1. het (relatieve) belang van elk van deze kenmerken en continue dimensies<br />

ten opzichte van elk van de andere bepaald kan worden.<br />

Gezien de problemen, verbonden aan het 'oplossen' van deze vooronderstellin­<br />

gen, lijkt het vooralsnog zinvoller van geval tot geval precies aan te geven<br />

welke soort verscheidenheid ter discussie staat. Aangezien in dit onderzoek<br />

de meningsvorming over politieke aangelegenheden centraal staat, richten wij<br />

ons verder op verscheidenheid in politieke opstelling. Welke verschillen be­<br />

staan er binnen en tussen kranten op het punt van politieke opstelling? En<br />

hoe die verschillen - in het licht van onze probleemstelling - te beoordelen?


5.2 Pluriformiteit in politieke opstelling: afspiegeling en openheid<br />

Pluriformiteit op zich zelf is geen criterium: het is - althans het kan dat<br />

zijn - een uitvloeisel van het principe dat in een democratie de toegang tot<br />

de media 'open' behoort te zijn. Dat, met andere woorden, de gelijkheid in<br />

181<br />

toegangskansen tot de media voor ieder gewaarborgd dient te zijn. Toepas­<br />

sing van dat principe kan zowel tot een zeer pluriforme als tot een volkomen<br />

uniforme pers leiden.<br />

In het licht van onze probleemstelling is "diversiteit in politieke opstel­<br />

ling" in eerste aanleg van belang op micro-niveau, dat wil zeggen met het<br />

oog op de meningsvorming van burgers.<br />

Daarnaast is in dit verband het macro-niveau van belang, dat wil zeggen de<br />

relatie "pluriformiteit pers - functioneren democratie". Op dit punt kunnen<br />

we overigens niet verder gaan dan het aandragen van en - tegen de achtergrond<br />

van normatieve uitgangspunten - beoordelen van gegevens inzake de verschei­<br />

denheid van de landelijke dagbladpers in politiek opzicht. Het daadwerkelijk<br />

effect van pluriformiteit van de landelijke dagbladpers op het functioneren<br />

van ons parlementair-democratisch systeem hebben wij niet onderzocht.<br />

"Pluriformiteit" is nog slechts tamelijk kort onderwerp van discussie in de<br />

kring van mediadeskundigen. In feite heeft de "social responsibility theory"<br />

de discussie op dit punt op gang gebracht. Voor haar voorganger - de libera­<br />

le perstheorie - vormde 'pluriformiteit' in het geheel geen probleem. Kern<br />

183<br />

van laatstgenoemde perstheorie is, dat de pers vrij is. Die vrijheidsge­<br />

dachte - aldus Rooij - "was gegrond op de erkenning van de pluriformiteit van<br />

levensbeschouwelijke, politieke en maatschappelijke beginselen en opvattingen<br />

en strekte ertoe ieder de gelegenheid te bieden zijn beginselen te belijden<br />

184<br />

en uit te dragen".<br />

Het marktmechanisme stond borg voor "a free market place of ideas", "a free<br />

and open encounter", kortom voor een vrij toegankelijke "ruilbeurs voor publi-<br />

185<br />

citeit en propaganda". Over pluriformiteit behoefde men zich geen zorgen<br />

te maken: "the rule of the market place" garandeerde immers voldoende pluri-<br />

1B6<br />

formiteit. De concentratie binnen de dagbladwereld ondermijnde de geloof-<br />

187<br />

waardigheid van deze garantie in ernstige mate, hetgeen noopte tot een<br />

hernieuwde bezinning op het thema "pluriformiteit pers - democratie". Gaat<br />

men er niet langer vanuit dat de "rule of the market place" pluriformiteit<br />

65


66<br />

voldoende waarborgt, dan komt de vraag aan de orde welke mate van pluriformi­<br />

teit van de pers dan wel wenselijk is. Het antwoord op die vraag werken we<br />

in twee richtingen verder uit, in de 'afspiegelings'- resp. 'openheidsnorm'.<br />

5.2.1 Afspiegeling<br />

Onder afspiegeling verstaan wij het evenredig weergeven van politieke op­<br />

vattingen van de bevolking in de pers.<br />

Onder afspiegelingsgraad verstaan wij de mate waarin van zulk een even­<br />

redig weergeven sprake is, uitgedrukt in percentages (0% = totale afwezig­<br />

heid van evenredigheid, 100% = maximale evenredigheid).<br />

Ter verduidelijking laten we onderstaande grafiek volgen, die uitgaat van<br />

een politieke opstel 1ingsschaal voor bevolking en pers met een waardenbereik<br />

van 1 (= zeer progressief) tot 7 (= zeer conservatief).<br />

De grafiek is geheel hypothetisch van aard.<br />

Grafiek 1 Denkbeeldige frequentieverdeling van politieke opvattingen in<br />

nederlandse dagbladpers en bevolking<br />

in %<br />

1 2 3 4 5 6 7<br />

1 = zeer progressief 7 — zeer conservatief<br />

nederlandse pers<br />

nederlandse bevolking<br />

In deze grafiek is duidelijk geen sprake van volledige afspiegeling. Dat zou<br />

het geval zijn indien beide lijnen zouden samenvallen. Nu is in de pers sprake<br />

van een ondervertegenwoordiging van het gebied tussen 2 en 5 en van overver-


tegenwoordiging voor de zeer progressieve en de meer conservatieve opvatting­<br />

en.<br />

'Afspiegeling', zoals hier gedefinieerd, is nauw verwant aan de ideeën uit<br />

de theorie van de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de pers. Deze<br />

theorie behelst een aantal ethisch-journalistieke regels die tot doel hebben<br />

te verzekeren dat de pluriformiteit van de samenleving weerspiegeling vindt<br />

in de media, ondanks de concentratie in de media-wereld en ondanks het bij-<br />

188<br />

gevolg niet langer functioneren van "the rule of the market place". In de<br />

theorie van de maatschappelijke verantwoordelijkheid wordt de afspiegelings­<br />

idee doorgaans als feitelijke beschrijving van de werkelijkheid gehanteerd.<br />

Het publiek speelt dan de centrale rol in het massacommunicatieproces: omdat<br />

slechts die boodschappen zich kunnen handhaven die door het publiek geaccep­<br />

teerd worden en bijgevolg alle boodschappen afgestemd worden op dat publiek,<br />

kan hetgeen de media aanbieden beschouwd worden als spiegel, als reflectie<br />

van de wensen en de behoeften van het publiek. Het is juist deze gedachten-<br />

gang - namelijk dat reflectie de centrale norm is - die veel kritiek onder-<br />

189<br />

vonden heeft van de zijde van de 'kritische' communicatiewetenschappers.<br />

'Afspiegeling' hanteren wij primair ter beoordeling van de wijze waarop dag­<br />

bladen - afzonderlijk en als geheel - de expressie-functie vervullen. Daarin<br />

gaat het om de communicatiestroom van de 'passive' naar de 'aktive Oeffent-<br />

lichkeit', om de verticale, opwaartse communicatie. 'Afspiegelingsgraad'<br />

biedt de mogelijkheid tot uitdrukking te brengen in hoeverre de onder de be­<br />

volking, resp. onder de lezerskring van afzonderlijke dagbladen, aangehangen<br />

politieke opvattingen, gereflecteerd worden. Anders - en wat minder acade­<br />

misch - gezegd: in hoeverre de dagbladpers "de stem des volks" laat klinken.<br />

5.2.2 Openheid<br />

Onder openheid verstaan wij het in gelijke mate weergeven van alle politi-<br />

190<br />

ke opvattingen die in een samenleving aangehangen worden.<br />

Onder openheidsgraad verstaan wij de mate waarin van openheid sprake is, uit­<br />

gedrukt in percentages (0% = afwezigheid van openheid, 100% = maximale open­<br />

heid).<br />

Ter verduidelijking onderstaande grafiek, weer geheel hypothetisch van aard<br />

en gebaseerd op een politieke opstel 1ingsschaal met een waardenbereik van<br />

67


1 (= zeer progressief) tot 7 (= zeer conservatief).<br />

68<br />

Grafiek 2 Denkbeeldige en theoretische frequentieverdeling van politieke<br />

opvattingen in de nederlandse dagbladpers<br />

in %<br />

nederlandse pers<br />

verdeling volgens<br />

openheidsnorm<br />

1 = zeer progressief 7 = zeer conservatief<br />

De openheidsgraad in bovenstaande grafiek is bij lange na geen 100%. In dat<br />

geval zou de verdeling voor de pers samenvallen met de verdeling onder de<br />

openheidsnorm, hetgeen zou resulteren in één rechte lijn. Nu krijgen de 'ex­<br />

tremen', zowel ter linker- als ter rechterzijde, meer aandacht dan de meer<br />

gernati gden.<br />

'Openheid' en 'openheidsgraad', zoals hier omschreven, sluiten aan bij idee­<br />

ën uit de klassieke democratische filosofie. Eén van de vooronderstellingen<br />

die deze filosofie ten aanzien van de burger hanteert betreft de mate waarin<br />

de burger bereid is, kennis te nemen van andere dan de eigen (politieke) op­<br />

vattingen en deze afwijkende opvattingen in een afwegingsproces te betrek-<br />

191<br />

ken. Uitvloeisel van deze gedachtengang is, dat de pers geacht wordt de<br />

burger alle informatie te verschaffen die hij nodig heeft om tot afgewogen<br />

politieke oordelen en keuzen te geraken. Dat betekent, dat de pers elke poli­<br />

tieke opvatting die redelijkerwijs aangehangen kan worden in gelijke mate<br />

aan bod behoort te laten komen. Pas dan immers heeft de burger een reële moge­<br />

lijkheid tot afwegen. 'Reële mogelijkheid' in die zin, dat dan de drempel om<br />

kennis te kunnen nemen van alle opvattingen in principe voor alle opvattingen<br />

even hoog is.<br />

'Openheidsgraad' nu brengt tot uitdrukking in welke mate dagbladen - afzonder-


lijk of als geheel - de ontvangers een reële mogelijkheid tot het tegen el­<br />

kaar afwegen van alle politieke opvattingen bieden. Anders gezegd: in welke<br />

mate dagbladen hun lezers met andere dan de eigen opvattingen (van de lezer)<br />

confronteren.<br />

'Openheid' hanteren wij primair als criterium ter beoordeling van de wijze<br />

waarop dagbladen de kritiekfunctie vervullen. De wijze waarop deze functie<br />

vervuld wordt, wint in onze gedachtengang aan kwaliteit - de bijdrage aan<br />

meningsvorming is potentieel adequater, in de terminologie van onze probleem­<br />

stelling - wanneer het overheidsbeleid vanuit zoveel mogelijk politieke op-<br />

192<br />

vattingen gekritiseerd wordt. 'Openheidsgraad' vatten wij daarbij op als<br />

een index voor de kwaliteit van de geleverde bijdrage. Daarbij is het goed<br />

te bedenken, dat een grote mate van openheid niet per definitie gelijk staat<br />

aan een potentieel zeer adequate bijdrage aan meningsvorming. Daarna(ast)<br />

dient acht geslagen te worden op dimensies als 'gegrondheid' en 'generalise­<br />

rend taalgebruik', althans voorzover het de vervulling van de expressie- en<br />

kritiek-functie betreft.<br />

5.2.3 Pluriformiteit in politieke opstelling: afspiegeling of openheid?<br />

'Afspiegeling' en 'openheid' geven twee kaders aan, tegen de achtergrond<br />

waarvan de wijze waarop dagbladen in expressie en kritiek gestalte geven aan<br />

'pluriformiteit' beoordeeld kan worden. Het probleem is, dat tussen beide<br />

kaders een spanningsverhouding bestaat. De verwezenlijking van de éne norm<br />

is slechts mogelijk ten koste van de andere norm. Deze spanning is alleen af­<br />

wezig, wanneer sprake is van een volkomen rechthoekige verdeling van politie­<br />

ke opvattingen in een samenleving. In dat - zuiver hypothetische - geval val­<br />

len de ononderbroken lijnen uit de grafieken 1 en 2 samen: voldoen aan de<br />

'afspiegelingsnorm' impliceert voldoen aan de 'openheidsnorm'. Een situatie<br />

die in de praktijk niet vaak aangetroffen wordt. Daar hebben we meestal te<br />

maken met verdelingen zoals die - bij wijze van verduidelijking - in tabel 1<br />

gegeven worden.<br />

69


Tabel 1 Denkbeeldige 'afspiegelings'- en 'openheidsgraad' voor het dagblad<br />

X gebaseerd op een politieke opstellingsschaal van 1 (=zeer pro-<br />

gressief) tot 7 )= zeer conservatief)<br />

frequentieverdeling politieke opstelling (in %)<br />

politieke I II<br />

opstelling lezers krant lezers krant<br />

70<br />

1- 2 100 100 100 16.67<br />

2- 3 - - 16.67<br />

3- 4 - - 16.67<br />

4- 5 - - 16.67<br />

5- 6 - - 16.67<br />

6- 7 - - 16.67<br />

Toelichting<br />

In het eerste geval zien we een perfecte afspiegeling: alle lezers van dag­<br />

blad X ën alle artikelen in deze krant vallen in één en dezelfde categorie:<br />

zeer progressief. Gevolg: de lezers van krant X worden slechts met één van<br />

de - in dit voorbeeld - 'zes' mogelijke politieke opvattingen geconfronteerd;<br />

van de 'openheidsnorm' komt met andere woorden maar bitter weinig terecht.<br />

In het tweede geval zien we een perfecte 'openheid'. De krant verdedigt alle<br />

aangehangen politieke opvattingen precies even sterk: 1/6 van haar achter­<br />

grondinformatie en commentaar valt in de categorie 1-2, 1/6 van de catego­<br />

rie 2-3 enz. Gevolg: gegeven de onveranderlijkheid van de lezers, een zeer<br />

slechte 'afspiegelingsgraad'.<br />

Gegeven een niet-rechthoekige verdeling van politieke opvattingen in een sa­<br />

menleving, is het hier geschetste dilemma onoplosbaar. Zowel de 'afspiege-<br />

lings'- als de 'openheidsnorm' zijn op goede gronden te verdedigen; een<br />

beroep op hogere normatieve uitgangspunten, op grond waarvan beslist kan wor­<br />

den welk gewicht aan elk van deze normen toe te kennen is niet mogelijk.<br />

De beperkte zeggingskracht van 'afspiegeling' en 'openheid' op zich zelf komt<br />

duidelijk tot uitdrukking bij het schetsen van de gevolgen van een doorvoe­<br />

ring ad absurdum van één van deze normen. Voert men de 'openheidsnorm' ad<br />

absurdum door, dan is het gevolg dat alle dagbladen aan alle politieke op­<br />

vattingen die redelijkerwijs aangehangen kunnen worden in een samenleving,<br />

precies evenveel stem geven. De ontvanger wordt dan als het ware de mogelijk­<br />

heid te kiezen voor een dagblad met een bepaalde politieke kleur onthouden.<br />

Voert men daarentegen de 'afspiegelingsnorm' ad absurdum door, dan zou het


gevolg kunnen zijn, dat lezers niet of nauwelijks met andere dan de eigen<br />

politieke opvattingen geconfronteerd worden. "Zou kunnen zijn", omdat zulks<br />

niet bij voorbaat vaststaat, maar afhankelijk is van de heterogeniteit in<br />

politiek opzicht van het lezerspubliek.<br />

Deze spanningsverhouding roept de vraag op, hoe het functioneren van dagbla­<br />

den in termen van de 'openheidsnorm' af te wegen tegen het functioneren in<br />

termen van de 'afspiegelingsnorm'. Zoveel is wel duidelijk, dat het ongewenst<br />

geacht moet worden aan één van beide normen het primaat toe te kennen; beide<br />

zijn onmisbaar. In zo'n situatie heeft elke weging een tamelijk arbitrair<br />

karakter. Vooralsnog hechten wij aan beide normen evenveel waarde. We spre­<br />

ken dan ook van een adequate bijdrage, indien op beide wegen tenminste de<br />

helft van de afstand is afgelegd.<br />

Tot slot nog een opmerking over macro- en micro-niveau. Beide normen zijn<br />

toe te passen zowel op het macro-niveau - de dagbladpers als geheel - als op<br />

het micro-niveau - de afzonderlijke dagbladen. Geissler maakt in dit verband<br />

onderscheid tussen 'kataskopische' en 'anaskopische' pluriformiteit: "Man<br />

kann die Vielfalt der Basiskommunikation () 'kataskopisch' oder 'anaskopisch',<br />

'von oben' aus der Vogelperspektive über das gesammte Kommunikationssystem<br />

oder 'von unten', vom einzelnen Rezipienten unter Berücksichtigung seiner<br />

194<br />

Lese-, Kór- und Sehgewohnheiten betrachten".<br />

Ervan uitgaande dat het merendeel van de burgers slechts ëën krant leest,<br />

(soms) één opinieweekblad leest en slechts naar bepaalde over politiek gaande<br />

195<br />

radio- en televisieprogramma's luistert resp. kijkt, pleit Geissler voor<br />

interne pluriformiteit. Geredeneerd vanuit de theorie van de politieke demo­<br />

cratie volkomen terecht. Zo lang 90% van de burgers maar ëën krant leest, is<br />

verscheidenheid op macro-niveau - binnen de dagbladpers als geheel - uiter­<br />

aard een nogal betrekkelijk gegeven voor de meningsvorming van de grote meer­<br />

derheid van de burgers. 1<br />

^ 6<br />

Die betrekkelijkheid is echter op zich geen argument om te pleiten voor in­<br />

terne pluriformiteit. Wie - op zeer respectabele gronden overigens - pleit<br />

voor interne pluriformiteit, zal rekening moeten houden met de mogelijkheid<br />

dat in het extreme geval een 'boemerang-effect' optreedt. Dat, met andere<br />

woorden, intentie en effect haaks op elkaar komen te staan en burgers nog<br />

minder kennis nemen van politieke informatie dan thans reeds het geval is.<br />

71


Schema 1 Toepassing van afspiegelings- en openheidsnorm op macro- en<br />

norm<br />

afspiegeling<br />

openheid<br />

micro-niveau<br />

niveau<br />

macro<br />

rrn cro<br />

mi cro/<br />

macro<br />

macro<br />

micro<br />

micro/<br />

macro<br />

6. Generaliserend taalgebruik<br />

uitwerking<br />

de mate waarin de politieke opvattingen van<br />

de bevolking weerspiegeld worden in de<br />

dagbladpers<br />

de mate waarin de politieke opvattingen van<br />

het lezerspubliek van afzonderlijke<br />

dagbladen weerspiegeld worden in de corresponderende<br />

kranten<br />

de bijdrage die elk der dagbladen levert aan<br />

de afspiegelinsgraad op macro-niveau<br />

de mate waarin alle politieke opvattingen die<br />

redelijkerwijs aangehangen kunnen worden, in<br />

gelijke mate in de dagbladpers als geheel tot<br />

uiting komen<br />

de mate waarin alle politieke opvattingen die<br />

redelijkerwijs aangehangen kunnen worden, in<br />

gelijke mate in elk der afzonderlijke dagbladen<br />

tot uiting komen<br />

de bijdrage die elk der dagbladen levert aan<br />

de openheidsgraad op macro-niveau<br />

Generaliserend taalgebruik omschrijven we als, in de formulering van<br />

een positief/negatief oordeel met betrekking tot attitude-objecten, het doen<br />

voorkomen alsof het uitgesproken oordeel overal, altijd en voor iedereen<br />

geldt.<br />

Van Dale geeft als betekenis voor 'generaliseren', "als algemene regel doen<br />

gelden op grond van één bijzonder geval". Onze omgangstaal kent - o.a. in de<br />

vorm van spreekwoorden - talloze voorbeelden van generaliseren. Uitdrukkin­<br />

genals "eens een dief, altijd een dief", en "men noemt geen koe zo bont of<br />

72<br />

er zit wel een vlekje aan" hebben één gemeenschappelijk kenmerk: ze generali­<br />

seren. In het dagelijkse spraakgebruik heeft de term 'generaliseren' een ne-<br />

196<br />

gatieve connotatie. Van generaliserende uitdrukkingen gaat een stigmatise­<br />

rende werking uit, ze (be)vestigen vooroordelen ten aanzien van de desbetref­<br />

fende personen of groepen: wie ooit éénmaal als 'dief' geboekstaafd is, is<br />

daarmee voor het leven getekend.<br />

In deze vorm heeft de generalisatie primair betrekking op individuen. Daar-


naast kan generaliseren betrekking hebben op groepen in de samenleving, tot<br />

uitdrukking komend in de spreekwoordelijke zuinigheid van Schotten. Het is<br />

heel goed mogelijk, dat sommige Schotten (soms) zuinig zijn. Even goed is het<br />

mogelijk, dat deze kwalificaties op (sommige) andere Schotten niet van toe­<br />

passing zijn. Op zijn minst moet derhalve van dergelijke uitdrukkingen gezegd<br />

worden, dat ze onzorgvuldig zijn ten aanzien van de personen of groepen op<br />

wie, resp. welke, ze betrekking hebben.<br />

In het kader van dit onderzoek is "generaliserend taalgebruik" van belang om­<br />

dat het beschouwd kan worden als een uiting van intolerantie ten opzichte<br />

van de 'getroffen' politieke attitude-objecten. Intolerantie kan naar voren<br />

komen in: 1. het ongenuanceerd afwijzen van andere opvattingen en gedraging­<br />

en;<br />

2. het compleet, zo men wil collectief, veroordelen van anderen.<br />

"Compleet, zo men wil collectief, veroordelen van anderen" is precies wat er<br />

gebeurt in "generaliserend taalgebruik". 'Compleet', voorzover een uitgespro­<br />

ken oordeel niet expliciet gekoppeld wordt en blijft aan één of meer met<br />

name genoemde gebeurtenissen. Het loslaten van deze koppeling maakt een on­<br />

derdeel plaats- en tijd-ongebonden, alles wat een politieke actor doet en/of<br />

voorstelt wordt daardoor bij voorbaat afgewezen dan wel goedgekeurd.<br />

'Collectief', voorzover een uitgesproken oordeel over één of meer met name<br />

genoemde personen, gebeurtenissen enz. betrokken wordt op het attitude-object<br />

als zodanig, waartoe genoemde personen, gebeurtenissen enz. in onze analyse<br />

herleid worden.<br />

Wellicht ten overvloede wijzen wij erop, dat het bij "generaliserend taalge­<br />

bruik" enkel en alleen gaat om de vraag hoe een oordeel geformuleerd<br />

199<br />

•is; de vraag hoe het oordeel luidt en op welk attitude-object het betrek­<br />

king heeft, staat niet ter discussie. Met andere woorden: "generaliserend<br />

taalgebruik" als indicatie voor een intolerante houding, impliceert op gener­<br />

lei wijze een ontkenning van het recht enigerlei oordeel uit te spreken over<br />

welk attitude-object dan ook. Het stelt slechts de vraag aan de orde, op<br />

welke wijze het oordeel geformuleerd is, tegen de achtergrond van de vraag of<br />

een potentieel adequate bijdrage aan meningsvorming geleverd wordt. Welnu,<br />

het zal duidelijk zijn dat - waar tolerantie beschouwd wordt als één van de<br />

kenmerken van belang voor meningsvorming - generaliserend taalgebruik menings­<br />

vorming belemmert.<br />

197<br />

73


6.1 Generaliserend taalgebruik - de formulering van het oordeel<br />

74<br />

Van "generaliserend taalgebruik" in de formulering van het oordeel is sprake,<br />

wanneer in de formulering van het oordeel niet uitkomt dat het oordeel ge­<br />

bonden is aan één of meer met name genoemde gebeurtenissen.<br />

We hebben voor deze formulering gekozen om daarmee duidelijk te maken dat<br />

het uitgesproken oordeel een 'exclusief' karakter dient te hebben, uitslui­<br />

tend betrekking hebbend op gespecificeerde gebeurtenissen. In achtergrond­<br />

informatie en (hoofd)redactioneel commentaar treffen we vaak een tussenvorm<br />

aan: een uitgesproken oordeel heeft weliswaar betrekking op een met name ge­<br />

noemde gebeurtenis, maar de formulering van het oordeel is zodanig dat het<br />

oordeel mede op een ongespecificeerd aantal andere gebeurtenissen betrekking<br />

heeft. In de uitwerking wordt dat aangemerkt als "generaliserend taalgebruik".<br />

Een voorbeeld ter verduidelijking. "Het kabinet heeft gisteren bij monde van<br />

een - zoals gebruikelijk - onhandig opererende premier Van Agt verklaard<br />

niets te voelen voor uitvoering van de motie-Den Uyl, waarin gevraagd wordt<br />

af te zien van de voorgenomen korting op de ambtenarensalarissen". Het nega­<br />

tieve oordeel met betrekking tot het attitude-object 'kabinet-Van Agt' - ver­<br />

woord in "een onhandig opererende premier Van Agt" - heeft weliswaar betrek­<br />

king op een met name genoemde gebeurtenis, maar krijgt door het hanteren van<br />

de term "zoals gebruikelijk" een veel breder werkingsgebied.<br />

Vaak zijn de formuleringen minder duidelijk en expliciet dan in dit geconstru­<br />

eerde voorbeeld. Soms vindt de ontkoppeling plaats in een andere zin, soms is<br />

sprake van een minder uitgesproken verwoording van de generalisatie. Ter illus­<br />

tratie onderstaande - aan de (hoofd)redactionele werkelijkheid ontleende -<br />

voorbeelden.<br />

"1. In verband met de stakingsacties verklaarde premier Den Uyl gisteren nog<br />

dat hij af zou zien van zijn reis naar Israël. 2, Wie schetst derhalve onze<br />

verbazing toen vanmorgen bleek dat de premier toch maar in het vliegtuig naar<br />

Tel Aviv stapte. 3. Je weet het ook nooit met deze premier".<br />

De derde zin - waarin sprake is van generaliseren - refereert aan een in de<br />

tweede zin vervat negatief oordeel met betrekking tot Den Uyl. "Duidelijker<br />

dan ooit demonstreert dit kabinet met deze vertoning zijn onmacht tot rege­<br />

ren", "De manier waarop dit kabinet de zaken behandelt lijkt nergens meer<br />

op", "Te veel jaren is dit kabinet het toneel geweest van politiek gehannes


en gekissebis" - evenzovele generalisaties. Alleen in het eerste voorbeeld<br />

is sprake van een met name genoemde gebeurtenis - "deze vertoning" verwijst<br />

daarnaar -, in de andere is ook dat niet het geval. Het tweede voorbeeld<br />

maakt duidelijk hoe belangrijk het is zorgvuldig te lezen: in de formulering<br />

zoals gebruikt, is sprake van generaliseren - 'de zaken', welke? Vervangen<br />

we 'de' door 'deze' of voegen we een woord als 'nu' toe, dan wordt het nega­<br />

tieve oordeel reeds 'exclusief' en is niet langer sprake van generaliseren.<br />

6.2 Generaliserend taalgebruik - de formulering van het attitude-object<br />

Van "generaliserend taalgebruik" in de formulering van het attitude-object<br />

is sprake ingeval van een uitspraak waarbij het geheel de plaats inneemt van<br />

een deel.<br />

In onze analyse gaat het steeds om oordelen met betrekking tot politieke<br />

attitude-objecten. Als zodanig gelden in dit onderzoek het kabinet-Van Agt,<br />

alsmede alle in het parlement vertegenwoordigde politieke partijen. Dagbladen<br />

vellen in hun achtergrondinformatie en commentaar dagelijks oordelen over<br />

deze attitude-objecten. Slechts zelden echter heeft zo'n oordeel in de wijze<br />

van omschrijven van het attitude-object betrekking op het attitude-object<br />

als zodanig. Doorgaans betreft het een oordeel over een tot een attitude-ob­<br />

ject te herleiden persoon, gebeurtenis enz. Indien nu in een artikel een oor­<br />

deel over een bepaalde gebeurtenis of persoon in een later stadium uitgebreid<br />

wordt tot het attitude-object waartoe genoemde gebeurtenis of persoon te her­<br />

leiden valt, spreken wij van "generaliserend taalgebruik" in de wijze van om­<br />

schrijven van het attitude-object. Enkele voorbeelden om te illustreren dat<br />

één en ander minder ingewikkeld is dan het wellicht op het eerste gezicht<br />

lijkt.<br />

"1. Van Thijn doet het daarmee ten onrechte voorkomen alsof zijn socialis­<br />

tische idealen en verlangens gepaard gaan met een gezond realisme.<br />

2. De PvdA strooit de kiezers weer eens zand in de ogen".<br />

"1. Andriessen en Van Agt hebben de bereidheid van de PvdA om inzake de grond-<br />

politiek concessies te doen, ernstig overschat. 2. Ze hadden moeten weten dat<br />

voor de PvdA de grens van het aanvaardbare bereikt, zo niet overschreden was.<br />

3. Het was niet alleen slecht wat het CDA in deze crisis deed, het werd nog<br />

slecht uitgevoerd ook".<br />

75


76<br />

In de zinnen 3 uit deze voorbeelden wordt iets dat op naam van Van Thijn,<br />

resp. Andriessen en Van Agt, gezet is en dat door de krant negatief wordt ge­<br />

waardeerd, betrokken op het geheel. 'De PvdA', resp. 'het CDA', treedt in de<br />

plaats van Van Thijn, resp. Andriessen en Van Agt. Alsof zou gelden 'Van<br />

Thijn = PvdA', resp. 'Andriessen en Van Agt = CDA'.<br />

6.3 De mate van generaliserend taalgebruik<br />

Theoretisch gezien kan "generaliserend taalgebruik" zich in alle zinnen met<br />

een positief/negatief oordeel voordoen.<br />

De mate van "generaliserend taalgebruik" drukken wij uit in de verhouding<br />

tussen het aantal malen dat generaliserend taalgebruik geconstateerd is en<br />

het aantal positieve/negatieve oordelen in een artikel. Wij definiëren<br />

waarbij GT^<br />

G T<br />

k = < GT<br />

+ G T<br />

kn kp) / °kn +<br />

GT kn<br />

GT kp<br />

J<br />

kn<br />

3<br />

kp<br />

°kp)<br />

mate van generaliserend taalgebruik ten aanzien van politiek<br />

attitude-object k<br />

aantal malen generaliserend taalgebruik in formulering van<br />

oordeel en attitude-object, voorzover betrekking hebbend<br />

op negatieve oordelen over politiek attitude-object k<br />

idem, voorzover betrekking hebbend op positieve oordelen<br />

over politiek attitude-object k<br />

aantal negatieve oordelen over politiek attitude-object k<br />

aantal positieve oordelen over politiek attitude-object k.<br />

Aldus gedefinieerd ligt het waardenbereik tussen 0 (= ontbreken van generali­<br />

serend taalgebruik) en 2 (= maximaal mogelijke mate van generaliserend taal­<br />

2 0 0<br />

gebruik).


hoofdstuk 5<br />

DIM<strong>EN</strong>SIES <strong>EN</strong> CRITERIA:<br />

VOLLEDIGHEID / OBJECTIVITEIT<br />

77


1. Inleiding<br />

Twee van de beroemdste motto's uit de journalistieke wereld hebben alles te<br />

maken met de dimensie 'volledigheid/objectiviteit'; "al 1 the news that's f i t<br />

to print" en "facts are sacred, comment is free". Dat en het feit dat 'vol­<br />

ledigheid' en 'objectiviteit' van berichtgeving in welhaast alle codes voor<br />

201<br />

journalisten vermeld worden geeft al aan welk belang aan deze dimensie ge­<br />

hecht wordt. Dat impliceert echter niet dat er overeenstemming bestaat over<br />

de concrete betekenis van beide dimensies. Verre van dat zelfs, zoals nog zal<br />

blijken.<br />

Onder volledigheid/objectiviteit verstaan wij een a-selecte keuze van<br />

aan te bieden informatie uit een verzameling feiten waarvan intersubjectief<br />

vaststelbaar is dat zij voor het object van het artikel terzake zijn.<br />

Twee elementen uit deze omschrijving zullen in deze paragraaf nader toege­<br />

licht worden, te weten:<br />

1. wat moet worden verstaan onder 'een onwillekeurige keuze'?<br />

2. wat moet worden verstaan onder 'een verzameling van feiten, waarvan inter­<br />

subjectief vaststelbaar is dat zij voor het object van het artikel terzake<br />

zijn? 1<br />

Uit deze definitie valt op te maken dat wij 'volledigheid' en 'objectiviteit'<br />

beschouwen als nauw met elkaar samenhangende dimensies. Beide eisen hebben be­<br />

trekking op de wijze waarop o.a. dagbladen de immense stroom informatie die<br />

hen dagelijks bereikt reduceren tot een voor de ontvanger wat overzichtelijk-<br />

202<br />

er geheel. 'Volledigheid' is gericht op de vraag welke informatie als niet<br />

79


elevant terzijde wordt geschoven; 'objectiviteit' doelt in het verlengde<br />

80<br />

daarvan op de vraag, of het dan geschetste beeld van de werkelijkheid niet<br />

strijdig is met de 'echte' werkelijkheid. Gezien het feit dat beide eisen wel<br />

onderscheiden, maar - met name in de uitwerking - nauwelijks gescheiden kun­<br />

nen worden, hebben we besloten beide op te nemen in één definitie.<br />

Voor we 'volledigheid' resp. 'objectiviteit' nader toelichten, gaan we in op<br />

enkele achtergronden van de discussie rond deze dimensies. Centraal daarbij<br />

staat de vraag naar het selectieve karakter van elke journalistieke arbeid.<br />

Schept niet elke krant, elke journalist, een eigen werkelijkheid? En zo ja,<br />

wat betekenen dan nog eisen als 'volledigheid' en 'objectiviteit'?<br />

2. Selectiviteit<br />

"Mitteilen heisst auswählen" is niet ten onrechte het opschrift boven de in-<br />

203<br />

leiding van een recente publicatie over "media en werkelijkheid". Niet ten<br />

onrechte, omdat 'meedelen' - zeker in massacommunicatief verband - altijd een<br />

selectief moment kent, zelfs indien een bepaalde mededeling 'integraal' wordt<br />

doorgegeven. Immers, ook het integraal doorgeven van een bepaalde mededeling<br />

houdt een keuze in; hoogstens kan men stellen dat ingeval van integraal door­<br />

geven binnen een bepaalde mededeling afgezien wordt van selectie.<br />

Het is geen punt van discussie meer, dät media, i.e. dagbladen, selecteren.<br />

Gelukkig doen ze dat. Evenmin is het een punt van discussie, öf media dus­<br />

doende het beeld van de werkelijkheid vertekenen. Natuurlijk doen ze dat.<br />

Waar het om gaat, is de vraag höe geselecteerd wordt, waar de vertekening<br />

plaats<br />

2 0<br />

vindt. ^ "Fingerspitzengefühl" als verklaring voor een bepaalde se-<br />

205<br />

lectie, maakt weliswaar in sommige wetenschappelijke kringen enige opgang,<br />

maar moet toch - voor wie ernst maakt met de informatiefunctie van media -<br />

naar het rijk der fabelen verwezen worden.<br />

Het z.g. 'gatekeeper'-onderzoek probeert in de vingers te krijgen welke fac­<br />

toren dan wél van belang zijn in het selectieproces. Welke criteria hanteren<br />

journalisten in het selecteren van nieuws? Waarom wordt bericht A wél en be­<br />

richt B niet nieuwswaardig geacht?<br />

Samenvattend komt Maletzke tot een zestal factoren die in dit kader relevant<br />

2 0 6<br />

geacht kunnen worden:<br />

1. de persoonlijkheid van de communicator;<br />

2. het zelfbeeld van de communicator;


3. de algemene maatschappelijke relaties van de communicator;<br />

4. de plaats van de communicator in het team;<br />

5. de communicator in de institutie;<br />

6. de openbaarheid.<br />

Nog afgezien van de 'audience' zijn er in Maletzke's visie nog vijf 'belang­<br />

stellenden', die invloed trachten uit te oefenen op de communicator: de<br />

staat, politieke partijen, pressiegroepen, de publieke opinie en andere<br />

massamedia.<br />

Deze factoren zijn grosso modo ook terug te vinden in de samenvatting die<br />

Schulz geeft van de belangrijkste resultaten van 'gatekeeper'-onderzoek. Hij<br />

voegt er echter nog één aan toe, die tegelijkertijd ernstige kritiek op het<br />

traditionele 'gatekeeper'-onderzoek inhoudt: men onderzoekt de prullenbak<br />

van bureauredacteuren, in een poging te achterhalen van welke berichten van<br />

de persbureaus wèl en van welke geen gebruik gemaakt wordt, zonder te besef-<br />

207<br />

fen dat op dat moment reeds een aantal selectieve momenten gepasseerd zijn.<br />

Dat bezwaar kan in ieder geval niet gemaakt worden tegen de studies die zich<br />

uitsluitend op het uiteindelijke resultaat van selectieprocessen oriënte­<br />

ren. De centrale vraag in dit type studies - meestal inhoudsanalytisch van<br />

2 0 8<br />

aard<br />

- is: welk beeld van de werkelijkheid geven de media? De doelstel­<br />

ling van deze onderzoeken kan tweeërlei zijn:<br />

1. vergelijking van de 'tweede-hands-werkelijkheid' van de media met de<br />

'echte werkelijkheid', om de factoren, van invloed op de selectie, aan<br />

209<br />

het licht te brengen;<br />

2. vergelijking van de 'tweede-hands-werkelijkheid' van de media met de<br />

'echte werkelijkheid', om aan te tonen hoe, waar en in welke mate de<br />

210<br />

werkelijkheid vertekend wordt door de media.<br />

Het grote probleem is op welke wijze "de echte werkelijkheid" gedefinieerd kan<br />

kan worden. Hoe stel je vast "was wirklich geschah"? Bij de bespreking van<br />

'objectiviteit' in paragraaf 4 komen we uitgebreid op deze vraag terug.<br />

3. Volledigheid<br />

"All the news that's f i t to print" - het motto van de New York Times - geeft<br />

precies het enigszins dubbele karakter van het criterium 'volledigheid' aan:<br />

gedachtig dit motto verschaft de New York Times weliswaar alle nieuws, maar<br />

81


wel voorzover zij van oordeel is dat het waard is afgedrukt te worden. Anders<br />

gezegd: de New York Times wil volledig zijn, maar wel binnen door haar zelf<br />

bepaalde grenzen.<br />

Het criterium 'volledigheid' heeft - ook in dit onderzoek - betrekking op<br />

(zuivere) informatie; commentaar en achtergrondinformatie worden niet op 'vol­<br />

ledigheid' beoordeeld. In de duitse literatuur rond de 'öffentliche Aufgabe'<br />

van de pers, wordt 'volledigheid' beschouwd als één van de belangrijkste, zo<br />

niet de belangrijkste eis die in een democratie aan informatie gesteld kan<br />

worden. "Für die moderne Demokratie ist die freie, ungehinderte und umfas-<br />

sende Nachrichtenübermittlung durch die Presse schlechthin lebenswichtig",<br />

media dienen "insbezondere ein umfassende Bi 1d der deutschen Wirklichkeit"<br />

211<br />

82<br />

te geven, zo heet het daar (accentuering O.S.).<br />

Zo duidelijk de termen zijn waarin gepleit wordt voor 'volledigheid', zo on­<br />

duidelijk zijn vaak de termen waarin het begrip omschreven wordt, als al een<br />

poging tot omschrijven gewaagd wordt. In ieder geval is duidelijk, dat 'vol­<br />

ledigheid' van informatie niet gelijk staat aan 'niet-selecteren', maar dat<br />

het criterium duidt op een bepaalde wijze van selecteren, door Wildenmann en<br />

Kaltefleiter omschreven als het los van voor- dan wel nadeel voor bepaalde<br />

212<br />

groepen een keuze maken uit het totale nieuwsaanbod. De moeilijkheid in<br />

een dergelijke formulering schuilt in het bepalen waar voor wie het nadeel<br />

eindigt en het voordeel begint. Een praktisch gezien onmogelijke opgave. Wij<br />

geven daarom de voorkeur aan de omschrijving "a-selecte keuze".<br />

Een studie naar de volledigheid van informatie zal - alleen al om praktische<br />

redenen - nooit het totale nieuwsaanbod (kunnen) omvatten. Zo'n studie moet<br />

een case-study zijn, waarin van één bepaalde gebeurtenis wordt nagegaan hoe<br />

bepaalde media er verslag van doen. Het in beeld brengen van het selectie­<br />

beleid van dagbladen veronderstelt immers dat men als onderzoeker beschikt<br />

over een uitputtende l i j s t van wetenswaardigheden met betrekking tot de te<br />

onderzoeken gebeurtenis, dat - met andere woorden - het universum van rap­<br />

porteerbare feitelijkheiden geheel gedefinieerd is. Uitgaande van zo'n l i j s t<br />

zou dan nagegaan kunnen worden welke krant welke informatie als niet terzake<br />

doende terzijde schuift, en vervolgens of er in het dan geschetste beeld ver­<br />

tekeningen te bespeuren zijn.<br />

Zo'n l i j s t van gebeurtenissen, zo'n welomschreven universum van rapporteer­<br />

bare feitelijkheden is en blijft een wensdroom voor de onderzoeker. Wat de<br />

verslaggeving inzake politieke aangelegenheden betreft, zijn op één onder-


deel wel mogelijkheden aanwezig, namelijk waar het gaat om openbare vergade­<br />

ringen van vertegenwoordigende organen. Van die vergaderingen zijn vaak vrij­<br />

wel woordelijke verslagen - in het geval van parlementaire vergaderingen de<br />

Handelingen - beschikbaar. Dit opent de mogelijkheid door een vergelijking<br />

van de Handelingen van bepaalde vergaderingen enerzijds en de weergave van<br />

die vergaderingen in dagbladen anderzijds, na te gaan in welke mate de weer­<br />

gave volledig/objectief genoemd kan worden. Op welke wijze we dit uitgangs­<br />

punt uitgewerkt hebben komt aan de orde in paragraaf 5.<br />

4. Objectiviteit<br />

Op het eerste gezicht lijkt het enigszins tegenstrijdig dat we - na benadrukt<br />

te hebben dat selecteren een noodzaak is en dat iedere selectie subjectieve<br />

moment kent - nu een paragraaf 'objectiviteit' laten volgen. Het heeft iets<br />

van een poging het onmogelijke mogelijk te maken. "Een frequent gebruikt ar­<br />

gument tegen de mogelijkheid van objectiviteit" - zo betoogt Brand - "berust<br />

op de idee dat kennis noodzakelijkerwijze op selectieve wijze wordt verkre­<br />

gen, en dat deze selectie onverenigbaar, of slechts op bepaalde wijze verenig­<br />

baar, is met objectiviteit. Deze idee berust op het juiste inzicht, dat de<br />

wereld niet ligt opengeslagen als een boek waarin wij, in overeenstemming met<br />

Bacons' "interpretatio-naturae", maar behoeven te lezen om er het 'ware' we­<br />

zen van te leren kennen. Wetenschap begint niet met het "blank en onbevoor­<br />

oordeeld tot de feiten gaan". Zij begint met problemen waarvoor de mens, c.q.<br />

de wetenschapper, om de één of andere reden belangstelling heeft. Hier doet<br />

het begrip 'interesse' zijn intrede.<br />

De spanningsverhouding waarin dit begrip 'interesse' staat met het begrip<br />

'objectiviteit' kan velerlei uitdrukkingsvormen, van alledaags triviale tot<br />

esoterisch filosofische. Deze variëren van de opinie van sommige vooruitstre­<br />

vende journalisten dat elke selectie van nieuws noodzakelijkerwijs subject-<br />

tief is en dat we, wat hen betreft, dus zelfs niet meer op de poging tot<br />

objectieve rapportage hoeven te rekenen, tot die actuele preoccupaties van de<br />

moderne wetenschapsfilosofie waarvan Popper de meer extreme vormen als "the<br />

213<br />

Myth of the Framework" heeft aangeduid".<br />

In onze gedachtengang impliceert de erkenning, dat iedere selectie per defi­<br />

nitie subjectief van aard is, niet zonder meer dat dan ook elke poging tot<br />

83


84<br />

objectieve verslaggeving moet worden opgegeven. "Een beroep op de onmogelijk­<br />

heid om objectiviteit te verwezenlijken kan niet het einde van de discussie<br />

zijn; integendeel, zulk een vaststelling is daarvan slechts het begin, omdat<br />

zij direct de vraag doet rijzen: Wat dan?", constateerde Rooij bij zijn af­<br />

2 1 4<br />

scheid in 1971.<br />

Binnen het spanningsveld van "objectiviteit is een fictie" enerzijds en "objectiviteit<br />

is in een democratie de hoogste norm ten aanzien van verslagge-<br />

215<br />

ving" anderzijds zoeken wij een antwoord op die vraag. 'Objectiviteit'<br />

wordt in de literatuur vaak in negatieve termen omschreven. Saxer definieert<br />

'publicistische objectiviteit' bij voorbeeld als "die Verpflichtung<br />

bzw. den Willen zu einer möglichst unverzerrten und daher allgemein annehm-<br />

baren publizistischen Beschreibung der Wirklichkeit". Hij wijt het nega­<br />

tief formuleren van objectiviteits-definities aan het feit dat het hier gaat<br />

om de 'vanzelfsprekendheid van de gemeenschappelijke constructie van de werke­<br />

lijkheid". We worden ons pas bewust van het normatieve karakter van het be­<br />

grip 'objectiviteit' - aldus Saxer - wanneer de verwachte objectiviteit ge­<br />

weld wordt aangedaan. Gevolg daarvan is, dat we wel in staat zijn aan te ge­<br />

ven wat niet-objectief is, maar in de problemen raken bij het in positieve<br />

217<br />

termen omschrijven van het begrip 'objectiviteit'. 'Objectiviteit' krijgt<br />

in deze gedachtengang dan al snel een consensus-karakter, het wordt gedefi-<br />

01 Q<br />

nieerd in termen van intersubjectieve overeenstemming.<br />

Saxer pleit er voor, dat publicitaire objectiviteit zich ook tegenover de<br />

werkelijkheid verantwoordt: "Soll die Reduktion von Umweltkomplexität durch<br />

Publizistik wirklich objektiv sein, so hat sie eben auch der Umwelt und nicht<br />

blosz dem Publikum gerecht zu sein, und die Umwelt, die Realität, ist nat'ür-<br />

219<br />

lieh bei weitem nicht blosz konsensuell konstituiert".<br />

Hel aas verzuimt Saxer aan te geven, op welke wijze publicitaire objectiviteit<br />

zich tegenover de werkelijkheid zou moeten verantwoorden. Dat neemt niet weg<br />

dat we met de strekking van zijn betoog op dit punt instemmen. Onzes inziens<br />

is het onjuist "intersubjectieve overdraagbaarheid" zonder meer als maatstaf<br />

voor publicitaire objectiviteit te hanteren. En wel, omdat daarmee over het<br />

hoofd gezien wordt dat er verschil is of althans kan zijn tussen "de werke­<br />

lijkheid" enerzijds en meerdere weergaves van "de werkelijkheid" anderzijds.<br />

"Intersubjectieve overdraagbaarheid" beperkt zich tot een vergelijking van<br />

de verschillende weergaves van de werkelijkheid en komt op grond daarvan tot


een beslissing over de objectiviteit van verslaggeving. Hetgeen kan leiden<br />

tot de wat bizarre situatie, dat meerdere weergaves van de werkelijkheid als<br />

'objectief' aangemerkt worden, hoewel ze alle dezelfde systematische, - en<br />

derhalve niet opgemerkte - waarnemings"fout" bevatten.<br />

Saxer zinspeelt op dit "verborgen risico", wanneer hij opmerkt dat de werke­<br />

lijkheid als maatstaf voor publicitaire objectiviteit belangrijker wordt<br />

naarmate de ontvangers van informatie over die werkelijkheid, haar minder<br />

direct (kunnen) controleren en ervaren, minder direct (mede) vorm (kunnen)<br />

220<br />

geven aan die werkelijkheid.<br />

Nu is het één ding om te betogen dat publicitaire objectiviteit toch vooral<br />

aan 'de werkelijkheid' getoetst moet worden. Iets anders is, hoe dat uit te<br />

voeren. Hoe vergelijken we 'de werkelijkheid' met de verschillende "beelden<br />

van de werkelijkheid" in massamedia?<br />

5. Werkelijkheid en beeld van de werkelijkheid in dagbladen<br />

De bestudering van nieuwsverslaggeving kan worden beschouwd als de bestude­<br />

ring van een relatie: de relatie tussen de werkelijkheid en het beeld van de<br />

werkelijkheid zoals dat door massamedia gegeven wordt. Welke problemen en<br />

mogelijkheden zich daarbij voordoen, lichten we toe aan de hand van een typo-<br />

logie van nieuwsstudies, zoals ontwikkeld door Rosengren. Hij maakt twee­<br />

ërlei onderscheid, te weten:<br />

1 tussen intra- en extra-media gegevens<br />

intra-media gegevens betreft gegevens omtrent het beeld van de werkelijk­<br />

heid zoals gegeven door onderscheiden dagbladen;<br />

extra-media gegevens betreft gegevens omtrent de werkelijkheid, ontleend<br />

aan bronnen buiten de te onderzoeken dagbladen;<br />

2 tussen verslag- en gebeurtenis-georiënteerde studies<br />

verslag-georiënteerde studies gaan uit van wat media zelf over een bepaalde<br />

gebeurtenis berichten; ze stellen vragen van het type 'hoeveel van de ver­<br />

klaringen die de media bereiken zijn afkomstig van Den Uyl?';<br />

gebeurtenis-georiënteerde studies trachten op de één of andere manier tot<br />

een reconstructie van de verslagen gebeurtenis te komen en die vervolgens<br />

te vergelijken met de verschillende weergaves in de te onderzoeken media;<br />

ze stellen vragen van het type 'hoeveel van de verklaringen van Den Uyl be­<br />

reiken de media?'.<br />

85


86<br />

Op basis hiervan komt Rosengren tot de volgende typologie van nieuwsstudies.<br />

Schema 2 Typologie van nieuwsstudies<br />

alleen intramedia<br />

gegevens<br />

intra- ën extramedia<br />

gegevens<br />

verslaggeoriënteerd<br />

II<br />

gebeurtenisgeoriënteerd<br />

III IV<br />

Verslag-georiënteerd, alleen intra-media gegevens<br />

Nieuwsstudies van type I beperken zich tot een vergelijking van de verslag­<br />

geving in meerdere dagbladen van één bepaalde gebeurtenis. Veel van dit soort<br />

studies hebben betrekking op internationaal politiek nieuws. Het meest be­<br />

kende voorbeeld is de studie van Galtung en Holmboe Ruge, die de nieuwsvoor­<br />

ziening over een Cyprus-, Cuba- en Congo-crisis in enkele internationaal be-<br />

222<br />

kende dagbladen onderzochten. Dit soort studies is uiterst bruikbaar als<br />

het erom gaat factoren op te sporen die bepalen of gebeurtenissen 'nieuws'<br />

223<br />

worden of niet. Ze leveren een bijdrage aan het inzicht in de subjectivi­<br />

teit van de nieuwsgaring en -selectie. Ze zijn echter (totaal) ongeschikt<br />

als het erom gaat de mate van 'volledigheid/objectiviteit' van de verslagge­<br />

ving inzake een bepaalde gebeurtenis vast te stellen, om de eenvoudige reden<br />

dat de mogelijkheid toe te zien op de werkelijkheid, ontbreekt.<br />

Verslag-georiënteerd, intra- èn extra-media gegevens<br />

Deze studies bieden wel de mogelijkheid toe te zien op de werkelijkheid, er<br />

zijn immers extra-media gegevens beschikbaar. Daardoor kan de verslaggeving<br />

over een bepaalde gebeurtenis vergeleken worden met de 'standaard' zcals die<br />

in de extra-media gegevens besloten ligt.<br />

De 'standaard' wordt vaak uitgewerkt in termen van evenwichtigheid, van<br />

'balanced information'. Daarbij gaat het erom vast te stellen in welke mate<br />

dagbladen het nieuws vertekenen. Richten ze zich in hun selectie op één as-<br />

224<br />

peet van een gebeurtenis, laten ze slechts bepaalde mensen aan het woord<br />

of komen alle aspecten van, alle betrokkenen bij een bepaalde gebeurtenis in<br />

de nieuwsvoorziening aan bod? Om dergelijke vragen te kunnen beantwoorden<br />

dienen de extra-media gegevens een beschrijving van het te bestuderen gebeu-


en te bevatten, waarin aandacht wordt besteed aan alle relevant geachte as­<br />

pecten van en betrokkenen bij het gebeuren.<br />

Gebeurtenis-georiënteerd, alleen intra-media gegevens<br />

Studies van type III zijn het meest omstreden. Hierin wordt op basis van wat<br />

een aantal dagbladen over gebeurtenis A geschreven heeft, gebeurtenis A ge­<br />

reconstrueerd. Vervolgens wordt de verslaggeving in afzonderlijke dagbladen<br />

over gebeurtenis A vergeleken met de 'gereconstrueerde werkelijkheid'. Een<br />

recent voorbeeld van deze werkwijze is te vinden bij Schönbach, die de be­<br />

richtgeving over de Berlijn-kwestie in een aantal duitse kranten onderzocht:<br />

"Den Massstab dessen, was als einseitige Nachricht zu gelten habe, sol!<br />

die Studie selbst liefern. Es wird angenommen, dass die Nachrichtenteile der<br />

vier Zeitungen FAZ, Welt, Süddeutsche Zeitung und Frankfurter Rundschau im<br />

Untersuchungszeitraum zusammengenommen eine Information anboten, die so<br />

225<br />

unfassend wie möglich war". Hoewel in veel gevallen geen andere mogelijk­<br />

heid dan de hier gevolgde overblijft, wil men iets zeggen over 'evenwichtig­<br />

heid', 'eenzijdigheid', e.d., moet toch gezegd worden dat het een nogal ris­<br />

kante werkwijze is. Hoe riskant zullen we in paragraaf 6 met een voorbeeld<br />

uit dit onderzoek illustreren.<br />

Gebeurtenis-georiënteerd, intra- èn extra-media gegevens<br />

"De meest veeleisende, maar ook de vruchtbaarste benadering", aldus Rosen-<br />

gren, omdat daarmee de mogelijkheid tot veelzijdige, verklarende onderzoeken<br />

226<br />

geopend wordt. Dit type nieuwsstudies kan zowel dienen om de mate van 'vol­<br />

ledigheid/objectiviteit' van de verslaggeving over een bepaalde gebeurtenis<br />

vast te stellen, als om na te gaan welke factoren een rol gespeeld hebben in<br />

het selectieproces.<br />

Evenals bij type II zijn weer twee vergelijkingen mogelijk, te weten:<br />

1. tussen dagbladen onderling;<br />

2. tussen afzonderlijke dagbladen en de extra-media gegevens.<br />

Het verschil met type II schuilt in de soort vragen die aan het materiaal ge­<br />

steld worden. In verslag-georiënteerde studies is - bij voorbeeld - de vraag<br />

aan de orde hoeveel aandacht onderscheiden dagbladen besteden aan wat Den Uyl,<br />

Van Agt, Rietkerk enz. gezegd hebben, gelet op de totale aandacht van de kran­<br />

ten voor wat deze politieke actoren gezegd hebben; in gebeurtenis-georiënteer­<br />

de studies luidt de vraag hoeveel aandacht onderscheiden dagbladen besteden<br />

87


aan wat Den Uyl, Van Agt, Rietkerk enz. gezegd hebben, gelet op wat Den Uyl,<br />

resp. Van Agt, resp. Rietkerk enz. blijkens de extra-media gegevens gezegd<br />

hebben. Overigens kunnen beide vragen gecombineerd worden tot één enkele<br />

vraag, namelijk: besteden dagbladen (relatief) veel of weinig aandacht aan<br />

wat Den Uyl, Van Agt, Rietkerk enz. gezegd hebben, gelet op:<br />

- de totale aandacht van de onderscheiden dagbladen voor wat Den Uyl, Van<br />

Agt, Rietkerk enz. gezegd hebben;<br />

- wat Den Uyl, Van Agt, Rietkerk enz. blijkens de extra-media gegevens gezegd<br />

2 2 7<br />

hebben.<br />

Bij de uitwerking van 'volledigheid/objectiviteit' zoals die in dit onderhoek<br />

plaatsvindt komen we op dit punt terug.<br />

Een vergelijking van 'werkelijkheid' en 'beeld van de werkelijkheid in dagbladen'<br />

is alleen mogelijk in studies van het type II en/of IV. Ironisch genoeg<br />

stelt juist dé pleitbezorger voor het gebruik maken van extra-media ge-<br />

228<br />

gevens - Rosengren - zich op dit punt aan kritiek bloot, door een lans te<br />

229<br />

breken voor studies van type III. Methodologisch gezien zijn dergelijke<br />

studies ten aanzien van de vergelijking werkelijkheid - beeld van de werke­<br />

lijkheid ondingen: öf de onderzoeker heeft de beschikking over extra-media<br />

gegevens op grond waarvan hij de vergelijking 'werkelijkheid - beeld van de<br />

werkelijkheid' althans theoretisch kan maken, öf de onderzoeker beschikt<br />

88<br />

niet over extra-media gegevens en kan dan ook slechts tussen dagbladen onder­<br />

ling vergelijken. Studies van het type III bevatten - in min of meer sterke<br />

mate - een cirkelredenering: 'de werkelijkheid' wordt gereconstrueerd op ba­<br />

sis van gegevens, afkomstig uit bronnen die vervolgens één voor één met deze<br />

gereconstrueerde werkelijkheid vergeleken worden. Dusdoende begeeft men zich<br />

op (zeer) glad ijs: niet wetend wat men niet weet, doet men er verstandig<br />

aan niet te pretenderen alles te weten. Anders gezegd: niet wetend of de<br />

nieuwsvoorziening van dagbladen gezamenlijk werkelijk 'umfassend' genoemd<br />

kan worden, doet men er verstandig aan in een onderzoek de veronderstelling<br />

als zou dat wèl het geval zijn achterwege te laten. Een ander punt van kri­<br />

tiek betreft de extra-media gegevens op zich zelf. Rosengren maakt o.a. ge-<br />

230<br />

bruik van Keesings Historisch Archief en vervalt daarmee - gegeven het<br />

feit dat dit althans gedeeltelijk gevoed wordt met materiaal uit de massa­<br />

media - in de zojuist gewraakte cirkelredenering. Dat maakt eens te meer dui­<br />

delijk hoe moeilijk het is om onafhankelijk van de massamedia gegevens over


'de werkelijkheid' te verzamelen. Galtung wijst er terecht op, dat slechts<br />

in een beperkte aantal gevallen Rosengren's "rationalistic model of news"<br />

een goede benadering is: "There is a universe, there is selection, the re­<br />

sult is an image. In some cases this may be a good conceptualization, but we<br />

would in general prefer the opposite way of reasoning: there is an image,<br />

and that is imposed on reality. The result is biased, but it is usually not<br />

very meaningful to ask what the correct image would be. Perhaps one should<br />

rather ask, and discuss, what is the image we want, and then constitute<br />

231<br />

reality from that image."<br />

Schulz gaat in zijn kritiek nog een stap verder.<br />

Waar Rosengren pleit voor studies waarin 'de werkelijkheid' en 'het (media)<br />

beeld van de werkelijkheid' met elkaar vergeleken worden en Galtung vervol­<br />

gens betoogt dat zulks slechts in een beperkt aantal gevallen de goede be­<br />

nadering is, ontkent Schulz gewoon dat dergelijke studies mogelijk zijn:<br />

"Uns scheint jedoch der Versuch, die Medienrealität falsifizieren zu wollen,<br />

grundsätzlich ungerechtfertigt und auch unmöglich zu sein. Es gibt dafür kom-<br />

munikations- und erkenntnistheoretische Gründe. Am besten lässt sich das ver­<br />

deutlichen, wenn man einmal Rosengrens Vorschlag, sogenannte Extra-Media-<br />

Daten als Prüfstein der Medienrealität heranzuziehen, in Erwägung zieht.<br />

Dann sieht man sich nämlich sehr schnell dem Zweifel ausgesetzt, ob wirklich<br />

Jahrbücher und Kataloge, Archive, Statistiken oder gar 'offizielle' Dokumen­<br />

tationen mehr Realitätstreue besitzen als Nachrichten. Selbst bei wohlwollen­<br />

der Zurückhaltung in der Quellenkritik kann man diesen Informationsträgern<br />

auch nur den Charakter von Selektionen und Interpretationen dessen, was die<br />

jeweiligen Herausgeber als 'Realität' sehen oder ausgeben möchten, zubilligen.<br />

Folgt man also Rosengren, so vergleicht man nich faktische Geschehen mit den<br />

Berichten der Medien darüber, sondern nur Berichte aus verschiedenen Quellen<br />

miteinander (wobei sich die Quellen zwar unterschiedlicher Selektionsregeln<br />

bedienen können, die jedoch nur als Differenz, nicht als 'richtig' oder<br />

232<br />

'falsch' zu interpretieren sind)".<br />

Voorzover Schulz' kritiek betrekking heeft op de onafhankelijkheid van de<br />

bronnen waaruit Rosengren zijn extra-media gegevens put, hebben we weinig<br />

moeite met zijn kritiek. Inderdaad past terughoudendheid ten aanzien van het<br />

hanteren van jaarboeken e.d. als toetsteen op dit punt: ook dergelijke publi­<br />

caties zijn te beschouwen als spiegels van de werkelijkheid, wat niet het­<br />

zelfde hoeft te betekenen als 'de werkelijkheid'. Ook dergelijke publicaties<br />

89


kunnen een min of meer sterke, maar in ieder geval oncontroleerbare, verte­<br />

kening bevatten. Waar het er nu juist om gaat te achterhalen in welke mate<br />

massamedia de werkelijkheid vertekenen, is het wel een eerste vereiste<br />

dat de dagbladen vergeleken kunnen worden met een niet-vertekende werkelijk­<br />

heid. Maar onzes inziens trekt Schulz al te snel de conclusie dat deze voor­<br />

waarde onvervulbaar is en dat derhalve elke poging verslaggeving over een be­<br />

paalde gebeurtenis te vergelijken met 'was wirklich geschah' principieel on-<br />

233<br />

mogelijk is. Deze 'principiële onmogelijkheid' hopen we in de volgende<br />

paragraaf te logenstraffen.<br />

6. Volledigheid/objectiviteit - een uitwerking<br />

De 'bepaalde gebeurtenis', waarvan wij de verslaggeving analyseren op 'vol­<br />

ledigheid/objectiviteit', is in dit onderzoek het debat over de begroting<br />

voor 1979, ofwel de algemene politieke en financiële beschouwingen over de<br />

rijksbegroting voor 1979, gehouden tussen vijf en dertien oktober 1978 in<br />

de Tweede Kamer der Staten-Generaal, in de wandeling en in het vervolg aan-<br />

234<br />

geduid als het "Bestek'81-debat". De keus is op een, resp. dit parlemen­<br />

tair debat gevallen op grond van de volgende overwegingen:<br />

90<br />

1. Van alle openbare vergaderingen van het parlement wordt een vrijwel woor­<br />

delijk verslag gemaakt. De enige 'selectieregel' die ten aanzien van dit<br />

verslag - de Handelingen genaamd - gehanteerd wordt, is dat alles wat in<br />

de openbare vergadering wordt gezegd, opgenomen wordt in de Handelingen,<br />

tenzij de voorzitter van de vergadering het gezegde buiten de orde ver-<br />

235<br />

klaart en uit de Handelingen weert.<br />

De beschikbaarheid van de Handelingen maakt het theoretisch mogelijk 'was<br />

wirklich geschah' in de zin van wat gezegd is, te vergelijken met wat dag­<br />

bladen schrijven dat gezegd is.<br />

2. Elke openbare vergadering van het parlement is in principe geschikt om te<br />

worden vergeleken met de verslaggeving in de afzonderlijke dagbladen over<br />

de desbetreffende vergadering. Wij hebben de keus op het Bestek'81-debat<br />

laten vallen, gezien de centrale plaats die de algemene politieke en f i ­<br />

nanciële beschouwingen in het politieke leven innemen. Een centrale plaats<br />

die in oktober 1978 nog een extra accent kreeg, doordat behalve de begro­<br />

ting voor 1979 ook de ombuigingsnota van het kabinet-Van Agt inzake het<br />

financieel- en sociaal-economisch beleid op middellange termijn - "Bestek'


81" - ter discussie stond. Reden waarom naast de minister-president en de<br />

minister van financiën ook de ministers van sociale, economische en binnen­<br />

landse zaken tijdens het debat het woord gevoerd hebben.<br />

In theorie is een vergelijking tussen 'werkelijkheid' en '(media)beeld van<br />

de werkelijkheid' in dit geval heel eenvoudig: men behoeft slechts de Hande­<br />

lingen te vergelijken met de verslaggeving in de afzonderlijke dagbladen.<br />

In de praktijk ligt het uiteraard niet zo eenvoudig. De onderzoeker zal al­<br />

lereerst de beschikking moeten hebben over een l i j s t van rapporteerbare, re­<br />

levante feitelijkheden, te ontlenen aan de Handelingen. Niet alles wat gezegd<br />

wordt, is immers van even groot belang te achten. "Mijnheer de Voorzitter" -<br />

om maar eens een triviaal voorbeeld te noemen - is de meest gebezigde uitdruk­<br />

king in parlementaire debatten; toch vinden we deze zelden of nooit terug in<br />

de dagbladen en niemand die daarover valt. De vraag is natuurlijk: wat is dan<br />

wel relevant of beter wat is dan wel relevant te achten? Wat is het analyse­<br />

schema?<br />

Twee overwegingen hebben een rol gespeeld bij het kiezen van het analyse­<br />

schema in dit onderzoek:<br />

1. Gegeven de probleemstelling van het onderzoek, moet het analyse-schema<br />

antwoord geven op de vraag welke 'feiten' uit het debat terzake zijn met<br />

het oog op meningsvorming van burgers over het financieel- en sociaal-<br />

economisch beleid, zoals neergelegd in "Bestek'81".<br />

2. Het debat moet in redelijke mate beschreven kunnen worden in termen van<br />

het analyse-schema.<br />

Aansluitend bij Kuypers' opvatting over politiek, hebben wij gekozen voor<br />

een analyse-schema in termen van 'beleid'.<br />

Dagbladen leveren een potentieel meer adequate bijdrage aan meningsvorming<br />

van lezers over het "Bestek'81-debat" naarmate zij 'vollediger/objectiever'<br />

informeren over:<br />

1. wat volgens de verschillende sprekers de oorzaken zijn van de in finan­<br />

cieel- en sociaal-economisch opzicht zorgelijk geachte situatie;<br />

2. wat de doeleinden zijn op financieel- en sociaal-economisch gebied van<br />

de verschillende sprekers;<br />

3. welke middelen de verschillende sprekers aanvoeren om uit de in finan­<br />

cieel- en sociaal-economisch opzicht zorgelijk geachte situatie te geraken;<br />

4. welke verwachtingen ten grondslag liggen aan het door de verschillende<br />

sprekers voorgestelde samenstel van doeleinden en middelen;<br />

236<br />

91


5. welke elementen uit de uitgangssituatie door de verschillende<br />

sprekers genoemd worden;<br />

6. welke beoordelingen van het door de regering gevoerde en te voeren be­<br />

leid de verschillende sprekers namens hun partij uitspreken;<br />

7. welke verwachte effecten van beleid de verschillende ministers<br />

237<br />

noemen.<br />

Een analyse van de Handelingen van het "Bestek'81-debat" in termen van oorzaken,<br />

doeleinden enz. leverde in totaal 1435 rapporteerbare, relevante feite-<br />

238<br />

lijkheden op, in de wandeling 'informatie-eenheden' genoemd. Aan de hand<br />

van deze l i j s t met per spreker en per categorie genummerde informatie-een­<br />

heden konden codeurs vervolgens nagaan, welke krant welke informatie-eenheid<br />

wel en welke niet selecteerde. Op basis van de aldus verzamelde gegevens is<br />

het mogelijk vast te stellen, hoeveel aandacht dagbladen aan het "Bestek'81-<br />

deabt" besteden, hoe die aandacht verdeeld wordt, bij voorbeeld over de ver­<br />

schillende politieke actoren, alsmede hoe zorgvuldig de weergave van wat in<br />

het "Bestek'81-debat" gezegd is in de onderscheiden dagbladen is.<br />

6.1 Selectieomvang<br />

De mate waarin dagbladen selecteren drukken wij uit in de verhouding tussen<br />

het aantal in een krant weergegeven informatie-eenheden en het aantal in het<br />

"Bestek'81-debat" geïdentificeerde informatie-eenheden.<br />

Selectieomvang definiëren wij als<br />

S0 k = N k/N<br />

waarbij SO^ = de selectieomvang van krant k<br />

= het aantal in krant k weergegeven informatie-eenheden<br />

N = het aantal in het "Bestek'81-debat" geïdentificeerde informatie-eenheden.<br />

Aldus gedefinieerd neemt 'selectieomvang' waarden aan tussen 0 (krant geeft<br />

geen enkele informatie-eenheid weer) en 1 (krant geeft alle geïdentificeerde<br />

informatie-eenheden weer). In plaats van deze proportionele waarden gebruiken<br />

239<br />

we in de rapportage doorgaans percentage-waarden.<br />

'Selectieomvang' kan zowel per politieke actor als over het geheel aan poli­<br />

tieke actoren berekend worden, zowel per krant afzonderlijk - micro-niveau -<br />

92


als over de dagbladpers in haar geheel - macro-niveau. Een voorbeeld ter ver­<br />

duidelijking (tabel 2).<br />

Ter toelichting op deze wat gecompliceerde tabel het volgende.<br />

Selectieomvang per actor, micro-niveau<br />

Dat de selectieomvang voor Den Uyl, in krant I, II en III 10 resp. 20 resp.<br />

30 is, behoeft geen betoog. Hetzelfde geldt voor de overeenkomstige cijfers<br />

voor de overige actoren. De cijfers voor selectieomvang maken eens te meer<br />

duidelijk, hoe betrekkelijk het is op absolute aantallen af te gaan: 16 weer­<br />

gegeven informatie-eenheden van Den Uyl in krant II blijkt precies dezelfde<br />

selectieomvang op te leveren als 20, resp. 12, resp. 14 weergegeven informa­<br />

tie-eenheden van Lubbers, resp. Rietkerk, resp. Terlouw. Men vergelijke de<br />

selectieomvang voor Den Uyl, resp. Terlouw, in krant II en de selectieomvang<br />

voor Lubbers, resp. Rietkerk, in krant III met elkaar. Rekening houdend met<br />

wat de onderscheiden politieke actoren in de kamer gezegd hebben, is de con­<br />

clusie dat krant II relatief evenveel van Den Uyl als van Terlouw selecteert,<br />

krant III evenveel van Lubbers als van Rietkerk. In de terminologie van<br />

Rosengren is 'selectieomvang' een gebeurtenis-georiënteerde uitwerking. Deze<br />

cijfers zeggen nog niets over de verdeling van aandacht van de krant over de<br />

onderscheiden politieke actoren.<br />

Selectieomvang per actor, macro-niveau<br />

Voor het berekenen van de selectieomvang per actor over de dagbladpers in<br />

haar geheel moet rekening gehouden worden met dubbeltellingen: bij selectie­<br />

omvang gaat het uitsluitend om de vraag, öf een bepaalde informatie-eenheid<br />

weergegeven wordt, niet hoe vaak van weergave sprake is. Vandaar dat niet vol­<br />

staan kan worden met het simpelweg optellen van de cijfers voor selectieom­<br />

vang van de drie kranten afzonderlijk, maar dat het aantal weergegeven infor­<br />

matie-eenheden voor de dagbladpers als geheel berekend moet worden. Hetgeen<br />

neerkomt op het elimineren van dubbeltellingen tussen kranten onderling.<br />

Selectieomvang over geheel van actoren, micro-niveau<br />

Het berekenen van de selectieomvang over het geheel van politieke actoren<br />

per krant komt neer op het optellen van aantal weergegeven informatie-een­<br />

heden per actor om vervolgens het aldus verkregen totaal te delen door het<br />

aantal informatie-eenheden, genoemd in de kamer.<br />

93


Tabel 2 Selectieomvang, per actor en over geheel van actoren, zowel op micro- als op macro-niveau:<br />

een fictief voorbeeld<br />

politieke aantal informatie- aantal informatie- selectieomvang selectie-omvang in da<br />

actor eenheden in kamer eenheden in krant in krant bladpers als geheel<br />

(dubbeltellingen ge-<br />

I II III I II III elimineerd)<br />

Den Uyl 80 8<br />

Lubbers 100 5<br />

Rietkerk 60 6<br />

Terlouw 70 7<br />

totaal aantal<br />

in kamer/krant<br />

genoemd 310 26<br />

selectie-omvang<br />

over geheel<br />

van politieke<br />

actoren<br />

16 24 10 20 30 30<br />

10 20 5 10 20 25<br />

9 12 10 15 20 20<br />

14 21 10 20 30 40<br />

49 77<br />

8 16 25 29


Selectieomvang over geheel van actoren, macro-niveau<br />

Nu in de selectieomvang per actor in de dagbladpers als geheel de dubbeltel­<br />

lingen tussen de kranten onderling reeds geëlimineerd zijn, is de berekening<br />

van de selectieomvang over het geheel van actoren op macro-niveau een eenvou­<br />

dige zaak: de dagbladpers als geheel selecteert van Den Uyl 24 informatie-een­<br />

heden (30% van 80), van Lubbers 25, van Rietkerk 12 en van Terlouw 28, het­<br />

geen tesamen gelijk staat aan 89 informatie-eenheden. Delen we dat aantal<br />

door het totaal aantal informatie-eenheden genoemd in de Kamer - 310 - dan<br />

resulteert een selectieomvang van nagenoeg 29%.<br />

6.2 Verdeling van aandacht: de vertekeningscoëfficiënt<br />

In een scherpe kritiek op "radicale media studies" wijzen Anderson en<br />

Sharrock erop, dat 'biasing the news' in veel onderzoek grotendeels het ge­<br />

volg is van de door de onderzoekers gevolgde - en door hen gewraakte - werk­<br />

wijze: "The media scholars appear to be offering revelations of less famil­<br />

iar and much more systematic biases but, so far as we can judge, they really<br />

do not fulfil those promises. On the whole, these studies merely show that<br />

the media do not accept the same theories that are presently (and probably<br />

temporarely) fashionable within sociology: to that extent the media are just<br />

as biased as they are against alchemy, for do not accept or expound that<br />

2 4 0<br />

either".<br />

Maar al te vaak wordt met 'the world as it really is' niets anders bedoeld<br />

241<br />

dan 'the world as theorists says it is', slechts zelden nemen media-onder­<br />

zoekers de moeite onafhankelijk van de te analyseren media te onderzoeken<br />

wat er eigenlijk gebeurd is, meestal vertrouwen ze óp de media zelf: "If any­<br />

thing, the media scholars are inclined to assign the media a good deal of<br />

actual reliability, impartiality, objectivity and the like for they are de­<br />

pendent upon the media as a source of information as to 'what happened' in<br />

242<br />

many cases they examine".<br />

Met deze kritiek benadrukken Anderson en Sharrock nogmaals hoe belangrijk<br />

het voor een onderzoeker in nieuwsstudies is, de uitgangssituatie 'onder con­<br />

trole te hebben'. De onderzoeker moet weten wat nieuws had kunnen zijn en het<br />

niet of wel geworden is - hij moet met andere woorden over een input-output<br />

model beschikken - wil hij over 'bias' kunnen spreken.<br />

95


Ook al is aan deze voorwaarde voldaan - zoals in dit onderzoek - dan nog<br />

blijft het gegeven dat iedere onderzoeker tot op zekere hoogte zijn eigen<br />

'bias' schept: zouden wij bij voorbeeld in dit onderzoek een ander analyse­<br />

schema voor het opsporen van relevant geachte feiten in de Handelingen han­<br />

teren, wij zouden naar alle waarschijnlijkheid andere uitkomsten op het punt<br />

van 'vertekening' vinden dan nu het geval is. Zolang de onderzoeker zijn ana­<br />

lyse-schema expliciteert, kan het scheppen van een eigen 'bias' hem op zich<br />

zelf niet of nauwelijks worden aangerekend. Het is in onze opvatting onvermij­<br />

delijk. Wat hem wèl kan worden aangerekend is het scheppen van niet terzake<br />

doende of onduidelijke 'bias', gevolg van het hanteren van een irrelevant<br />

analyse-schema dan wel van het ontbreken van een geëxpliciteerd analyse­<br />

schema.<br />

'Bias ' of vertekening definiëren wij als de mate waarin een bepaalde aan­<br />

dachtsverdeling in een krant afwijkt van de corresponderende aandachtsverde­<br />

ling in het parlement.<br />

De mate van vertekening drukken wij uit in de vertekeningsooëffioiënt,<br />

die waarden aan kan nemen tussen 0 (= perfecte overeenstemming tussen aan­<br />

dachtsverdeling in "Bestek'81-debat" en in dagblad) en 1 (= maximaal ontbre­<br />

ken van overeenstemming tussen aandachtsverdeling in "Bestek'81-debat" en in<br />

dagblad, dagblad besteedt uitsluitend aandacht aan thema/actor dat/die in<br />

243<br />

debat minste aandacht voor zich opeiste).<br />

'Vertekening' heeft in dit onderzoek betrekking op thema's - de Kamer be­<br />

steedt verhoudingsgewijs veel, sommige dagbladen besteden verhoudingsgewijs<br />

weinig aandacht aan bij voorbeeld 'buitenlands beleid' - dan wel op politieke<br />

actoren of bepaalde groepen van politieke actoren - in de Kamer is het aan­<br />

deel van bij voorbeeld de oppositiepartijen verhoudingsgewijs klein, sommige<br />

dagbladen besteden juist een verhoudingsgewijs groot deel van hun aandacht<br />

aan de oppositiepartijen.<br />

Voorzover de 'vertekeningscoëfficiënt' betrekking heeft op thema's berekenen<br />

we 'aandacht voor ...' als volgt:<br />

1. in dagbladen op basis van het aantal zinnen gewijd aan ..;<br />

2. in het "Bestek'81-debat" op basis van het aantal kolommen gewijd aan.<br />

Dat we niet dezelfde teleenheid hanteren is geen bezwaar: het gaat bij ver­<br />

tekening om de verhoudingscijfers, niet om de absolute.<br />

Het merendeel van de door ons berekende 'vertekeningscoëfficiënten' heeft<br />

96


etrekking op politieke actoren. Dit deel van de analyse beperkt zich tot<br />

één thema uit het "Bestek'81-debat", te weten de financieel- en sociaal-eco­<br />

nomische problematiek. Een thema dat overigens een aandeel van 87% verwierf<br />

in het debat.<br />

'Aandacht voor ..." berekenen we dan niet op basis van het aantal zinnen resp<br />

kolommen gewijd aan .., maar op basis van het aantal malen dat informatie­<br />

eenheden geïdentificeerd worden in kranten, resp. op basis van het aantal in<br />

het debat genoemde informatie-eenheden. Wat dagbladen betreft wijzen we erop<br />

dat het niet gaat om het aantal verschillende informatie-eenheden, zoals<br />

bij selectieomvang, maar om het aantal malen dat informatie-eenheden ge-<br />

identificeerd worden. Eén en dezelfde informatie-eenheid die in meerdere ar­<br />

tikelen in een krant aangetroffen wordt, telt dus bij het bepalen van 'aan­<br />

dacht voor ..." evenzovele malen mee.<br />

Een voorbeeld ter verduidelijking.<br />

Tabel 3 Verdeling van aandacht in parlement en pers over politieke<br />

actoren: een fictief voorbeeld<br />

politie- aantal in­ aandeel in aantal malen dat aandeel in<br />

ke actor formatie- parlement informatie-eenheid krant in pereenheden<br />

in percen­ geïdentificeerd is centages<br />

in kamer tages in krant<br />

I II III I II III<br />

Den Uyl 80 26 8 20 26 31 31 21<br />

Lubbers 100 32 5 15 40 19 23 32<br />

Rietkerk 60 19 6 12 12 23 18 10<br />

Terlouw 70 23 7 18 48 27 28 38<br />

totaal<br />

aantal 310 100 26 65 126 100 100 100<br />

Vergelijking van de kolom 'aandeel in parlement' met de kolom 'aandeel in<br />

krant' maakt duidelijk dat geen der kranten een aandachtsverdeling kent die<br />

perfect overeenstemt met de aandachtsverdeling in het parlement. Alle kranten<br />

kenmerken zich in meerdere of mindere mate door vertekening. De mate van ver­<br />

tekening berekenen we vervolgens met behulp van de formule:<br />

V<br />

Y<br />

k -\J"l' kmax<br />

97


waarbij V^,<br />

Uitgeschreven voor krant I :<br />

' _\ 7(26-31 )^ + (32-19) 2<br />

(26-00) 2<br />

+ (32-00) 2<br />

vertekeningscoëfficiënt bij aandachtsverdeling k<br />

de som van de kwadraten van het verschil in aandeel in<br />

parlement en in dagbladen bij aandachtsverdeling k<br />

de som van de kwadraten van de respectieve aandelen bij<br />

aandachtsverdeling k ingeval van maximale vertekening<br />

(maximale vertekening: minst voorkomende actor krijgt<br />

alle (= 100%) aandacht).<br />

+ (19-23) 2<br />

+ (19-100) 2<br />

+ (23-27) 2<br />

+ (23-00) 2<br />

Op dezelfde wijze berekend komen we voor krant II op een vertekeningscoëffi­<br />

ciënt van .12. voor krant III van .19.<br />

Bij het bespreken van de typologie van nieuwsstudies wezen we op de risico's<br />

die het gebruiken van intra-media gegevens op macro-niveau als toetssteen<br />

voor 'de werkelijkheid' kan hebben. Met name ten aanzien van de vertekenings­<br />

coëfficiënt kunnen zich absurde gevolgen voordoen. Dat moge blijken uit on­<br />

derstaand voorbeeld, gebaseerd op de (fictieve) gegevens uit tabel 3.<br />

Tabel 4 Vertekeningscoëfficiënt: berekend op basis van intra-media gegevens<br />

op macro-niveau: een fictief voorbeeld<br />

politie­ aantal malen aantal malen aandeel<br />

ke actor dat informatie­ dat informatie­ in pers<br />

eenheid geïden­ eenheid geïden­ als getificeerd<br />

is in tificeerd is in heel<br />

krant pers als geheel aandeel in krant<br />

I II III I II III<br />

Den Uyl 8 20 26 54 25 31 31 21<br />

Lubbers 5 15 40 60 28 19 23 32<br />

Rietkerk 6 12 12 30 14 23 18 10<br />

Terlouw _7 18 48 73 34 27 28 38<br />

totaal 26 65 126 217<br />

vertekeningscoëfficiënt<br />

.16 .11 .08<br />

De krant die bij gebruik van extra-media gegevens de hoogste vertekeningsco-<br />

efficiënt scoort - krant III, .19 - behaalt bij hanteren van intra-media ge­<br />

gevens op macro-niveau als toetsteen, de laagste score: .08. De omgekeerde<br />

wereld derhalve en een illustratie dat nieuwsstudies waarbij op basis van<br />

98<br />

ZY 2<br />

k max<br />

=


gegevens uit de onderzochte media 'de werkelijkheid' gereconstrueerd wordt,<br />

tot onzinnige uitkomsten kunnen leiden.<br />

6.3 Zorgvuldigheid van de weergave<br />

Het derde en laatste punt waar we aandacht aan besteden betreft de zorgvul­<br />

digheid van de weergave. Soms geven dagbladen letterlijk weer wat een be­<br />

paalde actor in het debat gezegd heeft, meestal echter is daarvan geen sprake.<br />

Kranten vatten samen, parafraseren, 'vertalen' wat meerdere actoren gezegd<br />

hebben. Meestal gebeurt dat zonder aantasting van wat gezegd is. Maar soms<br />

ook komen politieke actoren in het geweer, omdat ze vinden onjuist, onzorg­<br />

vuldig weergegeven te zijn in een bepaalde krant. De journalist mag dan als<br />

zondebok dienen. Doorgaans is niet of nauwelijks te achterhalen in hoeverre<br />

zulks terecht is, omdat de oorspronkelijke tekst slechts bekend is aan de<br />

strijdende partijen: de journalist en de politicus. In dit onderzoek beschik­<br />

ken we wel over een mogelijkheid tot controle achteraf: in de Handelingen<br />

ligt zwart op wit vast wat elk der sprekers gezegd heeft. Vergelijking van<br />

wat dagbladen schrijven dat actoren gezegd hebben en van wat ze blijkens de<br />

Handelingen gezegd hebben kan ons op het spoor brengen van 'onzorgvuldige<br />

weergave'. Op voorhand is niet te zeggen welke criteria gehanteerd moeten<br />

worden om te bepalen of iets een 'onzorgvuldige weergave' is of niet. De<br />

vraag of een informatie-eenheid zorgvuldig dan wel onzorgvuldig weergegeven<br />

wordt kan slechts van geval tot geval door codeurs beslist worden. Hetgeen<br />

dan ook in dit onderzoek gebeurd is. In het profiel 'volledigheid/objectivi­<br />

teit' - zie daarvoor het volgende deel - zullen we aan de hand van voorbeel­<br />

den duidelijk maken wanneer onzes inziens sprake is van 'onzorgvuldige weer­<br />

gave' .<br />

6.4 Aandacht voor niet-parlement gebonden politiek<br />

De laatst te behandelen dimensie is 'aandacht voor niet-parlement gebonden<br />

politiek'. Evenals 'volledigheid/objectiviteit' heeft ook deze dimensie uit­<br />

sluitend betrekking op de informatie-functie van dagbladen, commentaar en<br />

achtergrondinformatie zijn uitgesloten van een beoordeling in termen van<br />

deze dimensie.<br />

99


'Volledigheid/objectiviteit' wordt in dit onderzoek alleen toegepast op de<br />

verslaggeving in dagbladen inzake het "Bestek'81-debat". Nu bestaat de 'ak-<br />

tive Oeffentlichkeit' niet alleen uit politici die in openbare vergaderin­<br />

genvan het parlement, betogen afsteken. Hoogstens vormen die openbare ver­<br />

gaderingen van het parlement een concentratiepunt. Daarnaast is er sprake<br />

van een groot scala aan activiteiten - van parlementariërs buiten de sfeer<br />

van de openbare vergaderingen, van belangengroepen, actiegroepen, werknemers-<br />

en werkgeversorganisaties enz. - die evenzeer van belang zijn met het oog op<br />

meningsvorming van burgers over politieke aangelegenheden. Ten aanzien van<br />

al die activiteiten is een uitwerking in de zin van 'volledigheid/objectivi­<br />

teit' ten enen male onmogelijk, om de eenvoudige reden dat geen extra-media<br />

gegevens beschikbaar zijn. 'Aandacht voor niet-parlement gebonden politiek'<br />

beoogt dan ook niets anders dan een beschrijving te geven van de aandacht<br />

die onderscheiden dagbladen aan dit soort activiteiten besteden. In Rosen-<br />

grens typologie een studie van type I. Dat impliceert, dat we ons bij de be­<br />

schrijving moeten beperken tot vergelijkingen tussen de dagbladen onderling:<br />

krant I besteedt meer aandacht aan niet-parlement gebonden politiek dan krant<br />

II, zonder uitspraken te kunnen doen over de vraag, of krant I nu veel of<br />

weinig aandacht aan niet-parlement gebonden politiek besteedt, gelet op het<br />

aanbod.<br />

'Aandacht voor niet-parlement gebonden politiek' heeft in dit onderzoek be­<br />

trekking op:<br />

1. aandacht voor de 'niet-parlementaire' activiteiten van regering en alle<br />

in het parlement vertegenwoordigde politieke partijen op landelijk niveau;<br />

2. aandacht voor de activiteiten van allerlei groepen uit de samenleving,<br />

voorzover deze activiteiten gericht zijn op beïnvloeding van de politieke<br />

besluitvorming op landelijk niveau.<br />

'Aandacht' meten we in dit kader in termen van 'het aantal zinnen gewijd<br />

aan ...'. Voor een nadere uitwerking verwijzen we naar de<br />

24'<br />

codeerinstructie.<br />

100


deel II<br />

POLITIEKE INFORMATIE<br />

IN DE LANDELIJKE DAGBLADPERS:<br />

KWANTITEIT <strong>EN</strong> KWALITEIT


hoofdstuk 1<br />

RELATIEVE AANDACHT<br />

VOOR NIEUWSSOORT<strong>EN</strong> <strong>EN</strong> -VORM<strong>EN</strong><br />

laten we waf leuks «aan doen<br />

:<br />

Jiﻫïi.i<br />

v<br />

f<br />

^. (, . •<br />

'Pttr*<br />

W?a#if^ _ ^ u<br />

We Leerling schilt rector neer<br />

103


1. Inleiding<br />

In de theorie van dit onderzoek hebben wij "aandacht voor nieuwssoort<br />

resp. -vorm k" omschreven als "het belang dat een krant hecht aan nieuws­<br />

soort resp. -vorm k". "Relatieve aandacht voor nieuwssoort resp. -vorm k"<br />

definieerden we als "de verhouding tussen de aandacht voor nieuwssoort resp.<br />

-vorm k en de totale aandacht van de krant".<br />

Voor een beschrijving van de wijze waarop 'aandacht' gemeten is, verwijzen<br />

we naar appendix 1.<br />

In dit onderzoek is de (relatieve) aandacht voor in totaal elf hoofdsoorten<br />

nieuws en drie nieuwsvormen gemeten. Het betreft de nieuwsvormen (zuivere)<br />

berichtgeving, achtergrondinformatie en (hoofd)redactioneel commentaar als­<br />

mede de volgende hoofdsoorten nieuws: politiek in het binnenland, politiek<br />

in het buitenland, economie, religie, psychisch en fysiek welzijn, onder­<br />

wijs en wetenschappen, verkeer en vervoer, kunst, cultuur en recreatie,<br />

rampen en ongevallen, misdaad en sport. 1<br />

Een aantal van de door ons onderzochte dagbladen, was ook betrokken in een<br />

eerdere inhoudsanalyse waarin - onder veel meer - de (relatieve) aandacht<br />

voor nieuwssoorten en -vormen werd gemeten. Na een beschrijving van de uit­<br />

komsten van dit onderzoek, zullen we dan ook in een afsluitende paragraaf<br />

de resultaten uit 1974 en 1978 met elkaar vergelijken.<br />

105


106<br />

2. Aan welke onderwerpen besteedt welke krant hoeveel aandacht?<br />

De cijfers uit tabel 1 - zie volgende pagina - maken onder meer duidelijk<br />

dat de drie 'richtingbladen 1<br />

- De Waarheid, Nederlands en Reformatorisch<br />

Dagblad - koploper zijn in aandacht voor politiek nieuws.<br />

Nederlands Dagblad, De Waarheid en Reformatorisch Dagblad besteden resp. 51,<br />

46 en 44% van hun totale aandacht aan het politiek gebeuren in binnen- en<br />

buitenland. Algemeen Dagblad, De Telegraaf, Het Vrije Volk en Het Parool be­<br />

steden verhoudingsgewijs weinig aandacht aan het politiek gebeuren, resp. 18,<br />

22, 24 en 26%. Uitgezonderd Het Vrije Volk ontloopt de aandacht voor politiek<br />

nieuws uit binnen- resp. buitenland elkaar daarbij niet of nauwelijks.<br />

De verschillen in aandacht voor economisch nieuws zijn minder groot. Refor­<br />

matorisch Dagblad, Algemeen Dagblad, NRC/Handelsblad en Trouw besteden er<br />

het meeste aandacht aan, Het Vrije Volk heeft voor deze nieuwssoort de<br />

minste aandacht, namelijk 8%.<br />

Het zal niemand verwonderen dat de drie protestants-christelijke dagbladen<br />

duidelijk meer aandacht aan religieus nieuws besteden dan de overige kran­<br />

ten. Hoewel in de periode waarop ons onderzoek betrekking heeft, de wereld<br />

voor de tweede keer in zeer korte tijd het overlijden en kiezen van een Paus<br />

meemaakte, is de aandacht voor religieus nieuws uiterst gering te noemen.<br />

De Waarheid besteedt zelfs zo weinig aandacht aan deze nieuwssoort, dat het<br />

slechts in promillages uitgedrukt kan worden.<br />

Wat de aandacht voor "kunst, cultuur en recreatie" betreft, is sprake van<br />

een drie-deling: Algemeen Dagblad en Het Parool zijn de koplopers, Neder­<br />

lands en Reformatorisch Dagblad de achterblijvers, de rest ontloopt elkaar<br />

niet of nauwelijks. Dat Nederlands en Reformatorisch Dagblad hier zo duide­<br />

lijk achterblijven, moet toegeschreven worden aan het (vrijwel) ontbreken<br />

van aandacht voor pers, radio, televisie, film en theater. Bij het be­<br />

spreken van de verdeling van aandacht naar subsoorten nieuws komen we op dit<br />

punt nog terug.<br />

"Rampen en ongevallen" krijgt in Nederlands en Reformatorisch Dagblad wat<br />

meer aandacht dan in de overige kranten, "misdaad" scoort in De Telegraaf,<br />

Het Vrije Volk en Het Parool wat hoger. De Waarheid en Nederlands Dagblad


Tabel 1 Relatieve aandacht voor hoofdsoorten nieuws in tien nederlandse dagbladen<br />

Algemeen NRC/Han- de Volks- De Tele- De Waar- Nederlands Reformato- Het Het Vrije<br />

soort nieuws Dagblad delsblad krant Trouw graaf heid Dagblad risch Dagblad Parool Volk<br />

politiek in<br />

binnenland 9 20 17 27 12 30 22 25 13 16<br />

politiek in<br />

buitenland 9 21 17 11 10 16 29 19 13 8<br />

politiek<br />

totaal<br />

18 41 34 38 22 46 51 44 26 24<br />

economie 17 15 11 14 12 9 10 19 10 8<br />

rel igie<br />

psychisch en<br />

1 1 1 7 2 - 11 7 2 1<br />

fysiek welzijn 4 3 3 2 2 1 3 1 4 6<br />

onderwijs en<br />

wetenschappen<br />

verkeer en<br />

3 3 2 1 2 2 4 2 2 3<br />

vervoer 2 1 2 3 1 1 1 1 3 2<br />

kunst, cultuur<br />

en recreatir 22 17 16 15 17 15 8 6 22 16<br />

rampen en<br />

ongevallen 1 2 1 1 2 2 5 4 1 3<br />

misdaad 4 2 2 4 7 1 1 4 6 7<br />

sport<br />

overig<br />

21<br />

7<br />

11<br />

5<br />

18<br />

10<br />

10<br />

7<br />

22<br />

10<br />

11<br />

12 -7<br />

1<br />

11<br />

14<br />

10<br />

18<br />

11<br />

^in percentages van de totale aandacht


esteden verhoudingsgewijs bijzonder weinig aandacht aan "misdaad".<br />

"Sport" tenslotte krijgt verhoudingsgewijs de meeste aandacht in De Tele­<br />

108<br />

graaf en het Algemeen Dagblad, op de voet gevolgd door Het Vrije Volk en -<br />

vrij verassend - de Volkskrant. Trouw, NRC/Handelsblad, De Waarheid en -<br />

zij het in iets minder sterke mate - Het Parool, blijven daar duidelijk bij<br />

achter. Maar de echte 'achterblijvers' zijn Nederlands en Reformatorisch<br />

Dagblad: het Nederlands Dagblad besteedt in het geheel geen aandacht aan<br />

sportnieuws, het Reformatorisch Dagblad scoort 1%, te danken aan twee arti­<br />

kelen in de steekproef in de damrubriek in deze krant.<br />

Vrijwel alle hoofdsoorten nieuws zijn in de analyse nader onderverdeeld in<br />

enkele subsoorten. Voor 'politiek' geven we in onderstaande tabellen de aan­<br />

dacht voor subsoorten weer.<br />

Voor acht van de tien kranten is de subsoort 'sociaal/financieel-economische<br />

politiek' de belangrijkste. Alleen bij De Waarheid en Het Parool krijgt de<br />

categorie 'binnenlands bestuur, recht en wetgeving' meer aandacht. Daarbij<br />

moet wel opgemerkt worden dat De Waarheid - in vergelijking met de andere<br />

dagbladen - veel aandacht aan nieuws over sociaal/financieel-economische poli­<br />

tiek besteedt, dit in tegenstelling tot Het Parool: van alle dagbladen heeft<br />

zij het minst aandacht voor deze subsoort.<br />

De buitenlandse politiek van Nederland mag zich met name verheugen in de<br />

belangstelling van Reformatorisch Dagblad, De Waarheid, de Volkskrant en<br />

NRC/Handelsblad.<br />

Wat de nederlandse defensie-politiek betreft, laten Algemeen Dagblad en Het<br />

Vrije Volk het geheel afweten. In feite besteden alleen De Waarheid en Trouw<br />

noemenswaardig aandacht aan deze categorie politiek nieuws. In beide kranten<br />

wordt veel aandacht gegeven aan de acties rond het al dan niet invoeren van<br />

de neutronenbom.<br />

Vergeleken met de overige sub-categorieën, besteden de dagbladen nogal veel<br />

aandacht aan 'binnenlands bestuur, recht en wetgeving'. Voor twee dagbladen<br />

- De Waarheid en Het Parool - is het zelfs het belangrijkste politieke<br />

nieuws. Met name het cijfer voor De Waarheid springt er uit. Voor een deel<br />

kan dat toegeschreven worden aan de 'affaire-Menten', die juist in de onder­<br />

zochte periode weer een publicitaire opleving beleefde. Verder - en dat geldt<br />

ook ten aanzien van Het Parool - trok een brief van de minister van binnen-


Tabel 2 Relatieve aandacht voor subsoorten politiek nieuws uit het binnenland<br />

Algemeen NRC/Han- de Volks- De Tele- De Waar­ Nederlands Reformato­ Het Het Vr<br />

subsoort Dagblad delsblad krant Trouw graaf heid Dagblad risch Dagblad Parool Volk<br />

sociaal/financieeleconomischepolitiek<br />

3.4 5.8 5, .0 7.5 4 .2 8.9 6.7 9.1 2.7 4.8<br />

buitenlandse<br />

politiek 0.4 1.9 2.0 1.7 1 .3 2.1 1.2 2.3 0.0 0.2<br />

defensiepol<br />

itiek 0.0 0.6 0. .3 2.2 0 .6 3.3 0.7 0.8 0.6 0.0<br />

binnenlands<br />

bestuur,<br />

recht en wetgeving<br />

0.9 3.3 3. .0 3.5 1, .1 10.3 5.5 4.2 3.3 4.4<br />

onderwijs, wetenschappen<br />

en<br />

technologie 0.2 1.4 1, .0 3.5 0, .0 1.1 1.1 1.2 1.3 1.3<br />

maatschappelijk<br />

en fysiek welzijn<br />

0.2 0.8 0. .5 1.7 1. .9 0.5 2.8 1.0 0.4 1.7<br />

kunst en cultuur<br />

politiek 0.4 0.9 1. .2 0.2 0, .3 0.7 0.0 0.0 1.0 0.0<br />

ruimtelijke ordening<br />

0.6 0.5 1. ,2 2.8 1, .1 1.4 0.7 1.7 2.1 0.8<br />

overig 3.2 4.8 2, .5 4.2 1. .0 1.4 3.0 4.4 1.7 3.2<br />

totaal 9.3 20.0 16. .7 27.3 11. .5 29.7 21.7 24.7 13.1 16.4<br />

N 2<br />

38 57 59 82 34 97 65 87 42 53<br />

in percentages van de totale aandacht<br />

aantal artikelen politiek in binnenland in steekproef van om en nabij 360


110<br />

landse zaken over de vorming van het college van burgermeesters en wet­<br />

houders in Amsterdam, nogal de aandacht van deze 'Amsterdamse' krant.<br />

Trouw besteedt verhoudingsgewijs het meest aandacht aan politiek op het ge­<br />

bied van onderwijs, wetenschappen en technologie, De Telegraaf laat het ge­<br />

heel, het Algemeen Dagblad vrijwel geheel afweten op dit punt.<br />

Nederlands Dagblad en in mindere mate ook De Telegraaf, Trouw en Het Vrije<br />

Volk hebben wat meer aandacht voor politiek op het gebied van maatschappe­<br />

lijk en fysiek welzijn, dan de overige onderzochte dagbladen.<br />

Politiek op het gebied van kunst en cultuur valt voornamelijk op door de ge­<br />

ringe aandacht over de gehele linie: in alle kranten tesamen troffen we wel­<br />

geteld 21 artikelen aan vallend in deze subsoort politiek in het binnenland.<br />

Wat politiek op het gebied van ruimtelijke ordening betreft zijn Trouw en<br />

Het Parool de koplopers, Het Vrije Volk, Nederlands Dagblad, Algemeen Dag­<br />

blad en NRC/Handelsblad de hekkesluiters.<br />

In de categorie 'overige' tenslotte - die o.a. alle partij-politieke nieuws<br />

bevat - scoren NRC/Handelsblad, Reformatorisch Dagblad en Trouw het hoogst.<br />

De hoofdsoort 'politiek in het buitenland' kan op twee manieren verder onder­<br />

verdeeld worden: 1. naar land van herkomst (geografisch criterium);<br />

2. naar probleem-gebied in internationale politiek<br />

(issue-criterium).<br />

De cijfers van onderstaande tabel laten zien dat NRC/Handelsblad, de Volks­<br />

krant en het Reformatorisch Dagblad verhoudingsgewijs veel aandacht be­<br />

steden aan politiek nieuws"uit Europa.<br />

Overigens blijven ook de andere onderzochte bladen voor hun buitenlands­<br />

politieke nieuws meestal dicht bij huis: voor acht van de tien is politiek<br />

nieuws uit Europa de belangrijkste subsoort 'politiek nieuws uit het buiten­<br />

land'. Nederlands Dagblad, De Waarheid en de Volkskrant besteden de meeste<br />

aandacht aan politiek nieuws uit Noord-Amerika.<br />

Het Nederlands Dagblad steekt met kop en schouders boven de andere dagbla­<br />

den uit als het gaat om aandacht voor politiek nieuws uit Midden/Zuid-<br />

Amerika en Afrika: ruim 9% van haar aandacht besteedt deze krant aan poli­<br />

tiek nieuws uit Midden/Zuid-Amerika en Afrika, op ruime afstand gevolgd<br />

door Trouw, De Waarheid en NRC/Handelsblad met ruim drieëneenhalf procent.<br />

Politiek nieuws uit het Midden-Oosten tenslotte krijgt met name in Neder­<br />

lands Dagblad, Reformatorisch Dagblad en Het Parool aandacht.


Tabel 3 Relatieve aandacht voor subsoorten politiek nieuws uit het buitenland naar geografisch<br />

i ndeli ngscri teri um 1<br />

afkomstig Algemeen NRC/Han- de Volks- De Tele- De Waar- Nederlands Reformato- Het Het Vrije<br />

uit Dagblad delsblad krant Trouw graaf heid Dagblad risch Dagblad Parool Volk<br />

Europa<br />

Noord-<br />

2.7 9.9 8. .2 3.7 5. ,1 4. .4 5. ,8 7. .4 3. .1 3. .1<br />

Amerika<br />

Midden/Zuid<br />

1.9 1.6 2. .9 0.8 1. ,5 3. .2 3. ,7 1. .7 1. ,7 0. ,4<br />

Amerika en<br />

Af ri ka 1.9 3.6 2. ,5 3.7 1. ,6 3. ,7 9. ,2 1. 8 1. ,2 3. .0<br />

Midden-Oosten 0.8 1.2 0. .8 1.7 1. ,3 1. .4 3. ,5 2. ,9 2. ,5 0. .4<br />

Rest 2 1.9 4.7 2. .5 1.0 1. ,3 3. ,0 7. ,1 5. 0 4. ,9 1. ,3<br />

Totaal 9.23 21.0 16. .9 10.9 10. ,8 16. ,5 29. .3 18. 8 13. .4 8. .0<br />

in percentages van de totale aandacht<br />

betreft o.a. Vietnam en Cambodja<br />

door afronding is de som niet gelijk aan het totaal


Tabel 4 Relatieve aandacht voor enkele subsoorten politiek nieuws uit het buitenland ingedeeld naar<br />

issue-criterium 1<br />

Algemeen NRC/Han- de Volks- De Tele- De Waar- Nederlands Reformato- Het Het Vrije<br />

issue Dagblad delsblad krant Trouw graaf heid Dagblad risch Dagblad Parool Volk<br />

Midden-Oosten 0.2 1.2 1, .3 1. .5 1.8 1.6 4.1 4.2 2.7 0, .0<br />

Z. Afrika 0.6 1.9 1. .0 2. .8 1.6 0.9 6.2 1.7 0.0 1. .3<br />

Westelijk<br />

blok 1.1 2.6 2. .5 1. .5 1.6 0.4 1.6 1.2 0.2 0, .6<br />

Oost-West 0.4 1.6 1. .3 0. .2 0.0 0.7 1.1 1.9 0.0 0. .0<br />

Overig 7.2 14.0 10. .6 5. .3 5.8 12.1 16.0 10.4 9.6 6, .3<br />

Totaal 2 9.5 21.3 16. .7 11. ,3 10.8 15.7 29.0 19.4 12.5 8. .2<br />

in percentages van totale aandacht<br />

door afronding van de som verschillen van de totalen in tabel 1


Het "Midden-Oosten" treedt bij deze drie kranten nog iets sterker op de voor­<br />

grond als we "politiek nieuws uit het buitenland" indelen naar issue. Re­<br />

formatorisch en Nederlands Dagblad besteden ruim 4% van hun aandacht aan het<br />

issue "Midden-Oosten", Het Parool ruim tweeëneenhalf procent. Het Algemeen<br />

Dagblad en Het Vrije Volk besteden verhoudingsgewijs zeer weinig aandacht<br />

aan dit issue.<br />

"Zuidelijk Afrika" is voor het Nederlands Dagblad en - op afstand - voor<br />

Trouw een eruit springend onderwerp: eerstgenoemde krant besteedt ruim 6%<br />

van haar aandacht aan dit issue, Trouw bijna 3%.<br />

Veruit het grootste deel van het politieke nieuws uit het buitenland blijkt<br />

overigens niet in te delen naar de issues zoals in dit onderzoek gehanteerd.<br />

Dat duidt erop dat het grootste deel van het politieke nieuws uit het<br />

buitenland betrekking heeft op de binnenlandse politiek in het buitenland<br />

en niet op internationaal-politieke kwesties, althans voorzover wij hier de<br />

belangrijkste issues opgenomen hebben.<br />

Behalve naar nieuwssoort hebben we de geanalyseerde artikelen ook ingedeeld<br />

naar nieuwsvorm. In hoeverre hechten dagbladen er aan nadere aandacht aan<br />

nieuws te besteden in de vorm van achtergrondinformatie en (hoofdredactio­<br />

neel commentaar? En aan welke onderwerpen is die achtergrondinformatie, dat<br />

commentaar dan gewijd?<br />

Tabel 5 Nieuwsvormen in tien neder!andse dagbladen 1<br />

krant zuivere achtergrond­ commen­ n2<br />

informatie informatie taar 11<br />

Algemeen Dagblad 73 22 5 338<br />

NRC/Handelsblad 69 26 5 360<br />

de Volkskrant 75 23 2 360<br />

Trouw 66 23 11 359<br />

De Telegraaf 72 23 5 362<br />

De Waarheid 83 9 8 361<br />

Nederlands Dagblad 79 12 10 358<br />

Reformatorisch Dagblad 85 12 3 360<br />

Het Parool 66 30 4 360<br />

Het Vrije Volk 79 14 7 360<br />

in percentages van totale aandacht<br />

aantal artikelen in steekproef<br />

113


114<br />

Uit deze gegevens valt allereerst op te maken dat 'informeren' voor de onder­<br />

zochte bladen verreweg het belangrijkste is.<br />

Het Vrije Volk, Nederlands en Reformatorisch Dagblad en De Waarheid besteden<br />

verhoudingsgewijs weinig aandacht aan 'toelichten', de andere kranten ont­<br />

lopen elkaar op dit punt niet veel.<br />

Trouw en Nederlands Dagblad besteden nog het meest aandacht aan 'commentari­<br />

ëren'; de laatste krant brengt elke dag op de voorpagina een hoofdredactio­<br />

neel commentaar over de volle breedte van de pagina. Voor sommige van de<br />

overige kranten - de Volkskrant, Reformatorisch Dagblad, Het Parool - is<br />

'commentariëren' een vrijwel te verwaarlozen bezigheid.<br />

3. Aandacht voor nieuwssoorten in 1974 en in 1978<br />

Tot slot van dit hoofdstuk vergelijken we de resultaten van onze analyse met<br />

de uitkomsten van een soortgelijke inhoudsanalyse, betrekking hebbend op de<br />

periode september - december 1974. In deze inhoudsanalyse waren - naast een<br />

drietal regionale dagbladen - een aantal kranten opgenomen die ook in ons<br />

onderzoek zijn betrokken. Het betreft hier de dagbladen Algemeen Dagblad,<br />

NRC/Handelsblad, de Volkskrant, Trouw, De Telegraaf, Het Parool en Het Vrije<br />

Volk. 2<br />

Uit deze gegevens blijkt allereerst dat de aandacht voor de categorie<br />

'overig nieuws' opvallend is toegenomen. Over alle geanalyseerde dagbladen<br />

tesamen, is er sprake van een toename in aandacht voor 'overig nieuws' van<br />

gemiddeld 5.6%.<br />

Gezien de vulling van deze categorie - feuilletons, stripverhalen, varia,<br />

columns in de geest van 'Kronkel', weerbericht e.d. - moet de conclusie wel­<br />

haast luiden dat de dagbladen in toenemende mate belangstelling gaan ver­<br />

tonen voor verstrooiing. De enige - en duidelijke - uitzondering vormt het<br />

dagblad Trouw. In deze krant is sprake van een tegengestelde ontwikkeling:<br />

'overig nieuws' krijgt daar relatief minder aandacht.<br />

Behalve 'overig nieuws' boeken - gerekend over het totaal - ook "politiek<br />

in het buitenland", "onderwijs en wetenschappen" en "religie" enige winst.<br />

Voor deze nieuwssoorten is de winst echter uiterst gering, terwijl ook veel<br />

minder sprake is van een gelijke ontwikkeling in alle kranten: de één boekt<br />

winst, de ander lijdt verlies.


Tabel 6 Relatieve aandacht voor hoofdsoorten nieuws in 1974 en in 1978<br />

AD NRC VK TR TEL HP HM 2<br />

nieuwssoort 74 78 74 78 74 78 74 78 74 78 74 78 74 78<br />

politiek in binnenland 17 9 17 20 23 17 16 27 15 12 17 13 17 16<br />

politiek in buitenland 4 9 27 21 13 17 16 11 7 10 9 13 9 8<br />

economie 17 17 20 15 16 11 14 14 15 12 9 10 10 8<br />

religie , 0 1 1 1 1 1 8 7 2 2 1 2 1 1<br />

onderwijs en wetenschappen 1 2 1 1 0 1 2 1 0 2 2 1 0 2<br />

verkeer en vervoer 4 2 2 1 2 2 1 3 2 1 1 3 4 2<br />

kunst en cultuur 10 16 17 14 14 15 12 13 15 12 18 18 16 12<br />

rampen en ongevallen 3 1 1 2 3 1 1 1 3 2 2 1 3 3<br />

misdaad 8 4 2 2 3 2 5 4 8 7 6 6 12 7<br />

sport 24 21 7 11 19 18 12 10 22 22 20 14 15 18<br />

overig 12 18 5 12 6 15 13 9 11 18 15 19 13 23<br />

in percentages van totale aandacht<br />

voor gebruikte afkortingen van dagbladen: zie opsomming dagbladen aan begin van paragraaf 3<br />

'cijfer voor 1978 wijkt af van cijfer in tabel 1, dit omdat omwille van vergelijkbaarheid één<br />

of meer subsoorten buiten beschouwing zijn gelaten


116<br />

Wat de verliezers betreft: het zijn met name de categoriën "economie" en<br />

"misdaad" die een veer moeten laten, resp. 2 en 1.7% achteruitgang.<br />

Kijken we naar de kranten afzonderlijk, dan is de grootste verschuiving waar<br />

te nemen bij het dagblad Trouw in de categorie "politiek in het binnenland".<br />

Vergeleken met 1974 besteedt Trouw 11% meer aandacht aan deze nieuwssoort,<br />

hetgeen des te opval 1 ander is als men in ogenschouw neemt dat over het ge­<br />

heel genomen een lichte achteruitgang te constateren valt.<br />

Algemeen Dagblad, de Volkskrant, De Telegraaf en Het Parool geven alle een<br />

verschuiving in aandacht van "politiek in het binnenland" naar "politiek in<br />

het buitenland" te zien, NRC/Handelsblad en Trouw juist een tegenovergestel­<br />

de ontwikkeling.<br />

"Rampen en ongevallen", "misdaad" en "sport" samennemend, zien we in 1978 af­<br />

nemende aandacht in Algemeen Dagblad, Het Parool, de Volkskrant, Trouw, De<br />

Telegraaf en Het Vrije Volk. In NRC/Handelsblad daarentegen constateren we<br />

een toename in aandacht voor deze categorieën.


hoofdstuk 2<br />

LEESBAARHEID<br />

p.zmaügd door Ka^or yrisico'<br />

ziekenfond^ft. v,,,».':-;^: Bp'"?/ ' ~~ :<br />

" "m é<br />

nwaps. •<br />

v y , i i<br />

j „f.,,^,;,,.^.,.,» »;^i_-»^i^.'v.^-, CDA wiï concreto äugätss»ue&<br />

van sociale partners<br />

^uuiai« ^IUKIB<br />

B B Klpl extra matiging mmmmii f<br />

CDA verdeeld over<br />

f»7<br />

117


1. Inleiding<br />

Theoretisch omschreven we ' leesbaarheid' als de moeilijkheidsgraad van de<br />

stijl van een artikel.<br />

De vraag hoe leesbaar een krant is, heeft in dit onderzoek derhalve uitslui­<br />

tend betrekking op de moeite of het gemak waarmee een bepaalde tekst gelezen<br />

kan worden. Zaken als het interessant-zijn van artikelen, de relevantie van<br />

artikelen en de richting van de gedachtenwereld zoals die tot uitdrukking<br />

komt in artikelen, blijven buiten beschouwing. Leesbaarheidsscores worden<br />

doorgaans in verband gebracht met opleidingsniveau, om zo aan te kunnen ge­<br />

ven welke leesbaarheidsscore correspondeert met welk opleidingsniveau. We<br />

3<br />

hanteren daarbij het volgende interpretatieschema.<br />

Tabel 1 Interpretatie leesbaarheidsscores in termen van opleidingsniveau<br />

leesbaar- cumulatief percenheidsscore<br />

opleidingsniveau tage bevolking 1<br />

0-30 universitair onderwijs,<br />

hoger beroepsonderwijs 13<br />

30 - 60 voorbereidend hoger, middelbaar en<br />

voortgezet onderwijs 42<br />

60 - 100 basis (lager) onderwijs 100<br />

cumulatief percentage nederlandse bevolking (18 jaar en ouder) met een<br />

dergelijke opleiding (of hoger), gegevens ontleend aan Nationaal Kiezersonderzoek<br />

1977.<br />

119


2. Analyse resultaten<br />

Het gemiddelde leesbaarheidsniveau van landelijke dagbladen - of het nu om<br />

het Algemeen Dagblad of de Volkskrant gaat - is afgestemd op een "middelbaar"<br />

opleidingsniveau. Leggen we dat gegeven naast gegevens over het opleidings­<br />

niveau van de bevolking van achttien jaar en ouder, dan moet de conclusie<br />

luiden dat voor zes van de tien nederlanders landelijke dagbladen moeilijk<br />

toegankelijk zijn in de zin van moeilijk leesbaar.<br />

Tabel 2 De gemiddelde leesbaarheid van artikelen in tien<br />

dagbladen<br />

nederlandse<br />

gemiddelde<br />

leesbaar­ standaard­ standaard­ p<br />

krant heid afwijking fout r<br />

Algemeen Dagblad 54 15.40 1.83 72<br />

Het Vrije Volk 53 15.67 1.86 72<br />

Trouw 51 15.51 1.91 67<br />

De Waarheid 50 20.13 2.42 70<br />

Het Parool 50 19.52 2.33 71<br />

De Telegraaf 48 17.70 2.25 63<br />

Reformatorisch Dagblad 47 18.63 2.24 70<br />

NRC/Handelsblad 47 14.95 1.79 71<br />

Nederlands Dagblad 46 17.21 2.09 69<br />

de Volkskrant 44 16.76 2.02 70<br />

695<br />

120<br />

'''kranten gerangschikt van makkeiijk(st) naar moeilijk(st) leesbaar.<br />

"aantal op leesbaarheid geanalyseerde artikelen<br />

Wat meer inzicht dan deze gemiddelden geven, verkrijgen we door na te gaan<br />

welk deel van de artikelen in de onderscheiden dagbladen qua leesbaarheids­<br />

niveau is afgestemd op welk opleidingsniveau. We berekenen daartoe de toe­<br />

gankelijkheid van de onderscheiden dagbladen. Toegankelijkheid omschrij­<br />

ven we als "de mate waarin het leesbaarheidsniveau van krant k afgestemd is<br />

4<br />

op het opleidingsniveau van de bevolking boven achttien jaar".<br />

Algemeen Dagblad en Trouw zijn het meest toegankelijk, de Volkskrant en Re­<br />

formatorisch Dagblad het minst, waarbij aangetekend zij dat we te maken heb­<br />

ben met een zeer glijdend verloop. Anders gezegd: er is geen sprake van een


iabel 3 Leesbaarheid landelijke dagbladen en opleidingsniveau bevolking<br />

krant 1<br />

Algemeen Dagblad<br />

Trouw<br />

De Waarheid<br />

De Telegraaf<br />

Het Vrije Volk<br />

Het Parool<br />

Nederlands Dagblad<br />

NRC/Handelsblad<br />

de Volkskrant<br />

Ref. Dagblad<br />

boven achttien jaar: de mate van toegankelijkheid<br />

percentage artikelen afgestemd<br />

op opleidingsniveau<br />

hoger middelbaar lager<br />

4<br />

6<br />

14<br />

14<br />

7<br />

10<br />

11<br />

14<br />

17<br />

17<br />

61<br />

64<br />

54<br />

54<br />

65<br />

63<br />

67<br />

67<br />

64<br />

64<br />

bevolking 13 29 58<br />

gerangschikt van makkelijkst naar moeilijkst toegankelijk<br />

35<br />

31<br />

32<br />

32<br />

28<br />

27<br />

22<br />

19<br />

19<br />

19<br />

mate van toe-<br />

2 3<br />

gankelijkheid<br />

voor berekening zie noot 4<br />

3<br />

waardenbereik: .13 tot 1.00, waarbij<br />

.13 = alle artikelen zijn uitsluitend toegankelijk voor personen met<br />

hoger onderwijs<br />

1.0 = alle artikelen zijn toegankelijk voor iedereen, ongeacht opleidingsniveau<br />

4<br />

gegevens ontleend aan National Kiesers Onderzoek 1977.<br />

duidelijke breuk, wel van een geleidelijke afname in toegankelijkheid. Ook<br />

bij de meest toegankelijke kranten is het nog altijd zo dat twee van de drie<br />

artikelen moeilijk toegankelijk zijn voor zes van de tien nederlanders van<br />

achttien jaar en ouder.<br />

Beperken we ons tot de toegankelijkheid van politieke informatie in lande­<br />

lijke dagbladen, dan verschuift het beeld engiszins: de dagbladen worden<br />

enigszins tot aanzienlijk minder toegankelijk.<br />

Het meest opmerkelijk is het verschil in toegankelijkheid tussen "politieke<br />

informatie" en "overige informatie" in De Telegraaf. Geen enkel artikel in<br />

deze krant met politieke informatie heeft een leesbaarheidsniveau correspon­<br />

derend met lager onderwijs, ruim veertig procent van de artikelen "overige<br />

informatie" valt in deze opleidingscategorie. De artikelen uit De Telegraaf<br />

die in de categorie 'politiek nieuws' vallen, zijn voor zes van de tien<br />

.61<br />

.59<br />

.57<br />

.57<br />

.56<br />

.55<br />

.52<br />

.49<br />

.48<br />

.48<br />

121


nederlanders moeilijk toegankelijk.<br />

Tabel 4 Leesbaarheid van politieke informatie in landelijke dagbladen en op-<br />

leidingsniveau: de mate van toegankelijkheid<br />

percentage artikelen met<br />

politieke informatie af- mate van toegankelijkheid'<br />

gestemd op opleidingsniveau<br />

politieke overige<br />

krant hoger middelbaar lager informatie informatie<br />

Trouw 10 60 30 .57 .59<br />

Algemeen Dagblad 10 65 25 .54 .64<br />

Het Parool 20 50 30 .54 .55<br />

Het Vrije Volk 4 79 17 .51 .59<br />

NRC/Handelsblad 19 63 19 .48 .50<br />

De Waarheid 3 21 62 18 .47 .66<br />

Ned. Dagblad 16 68 16 737 .57<br />

Ref. Dagblad 17 72 11 773" .53<br />

de Volkskrant 18 71 11 .43 .42<br />

De Telegraaf 22 78 -- .34 .63<br />

122<br />

bevol king 4 13 29 58<br />

gerangschikt van makkelijkst naar moeilijkst toegankelijk, uitgangspunt<br />

'politieke informatie'<br />

voor berekening en interpretatie zie tabelnoot 3/4 bij tabel 3<br />

onderstreping houdt in dat verschil in leesbaarheid "politieke informatie"<br />

versus "overige informatie" significant is ( p < .05)<br />

'cijfers ontleend aan Nationaal Kiezers Onderzoek 1977.


Ys\'\y':. hor/U deels aan<br />

KABINET<br />

DRAAIT<br />

WAT BIJ<br />

sbinet ffioi.; Kamc,<br />

i) de hoog', houde jen<br />

hoofdstuk 3<br />

POLITIEKE OPSTELLING<br />

r.r.nw/i f.#siv\i>?-; r o l k \ m k h<br />

ftbmet oeder curatele'<br />

CIVv.-kritiek<br />

Kabinet zal stuklopen,<br />

op massabeweging<br />

123


1. Inleiding<br />

"Politieke opstelling" op zichzelf fungeert in dit onderzoek op geen enkele<br />

wijze als criterium voor de functievervulling van de onderzochte dagbladen.<br />

Het gaat immers niet om de inhoud van standpunten, maar om de wijze waarop<br />

ze totstandkomen.<br />

Toch mag een korte beschrijving van de analyseresultaten op het punt van de<br />

politieke opstelling van dagbladen niet ontbreken. Met name als het gaat om<br />

pluriformiteit zijn dit immers de basisgegevens voor allerlei berekeningen.<br />

De politieke opstelling van dagbladen leiden wij af uit de wijze waarop ge­<br />

schreven wordt over relevante politieke attitude-objecten. Is het oordeel<br />

van een krant over progressieve attitude-objecten of actoren verhoudingsge­<br />

wijs negatief en dat over behoudende actoren verhoudingsgewijs positief te<br />

noemen, dan wijst zulks op een behoudende politieke opstelling van die krant<br />

en omgekeerd.^<br />

2. Het oordeel van de landelijke dagbladpers over politieke attitude-objecten<br />

Het oordeel van kranten over politieke attitude-objecten drukken wij uit in<br />

een zgn. J-score, berekend volgens de formule:<br />

J x = (F - U)/(F + U + N)<br />

125


waarbij:<br />

J x = het oordeel over politiek attitude-object X<br />

F = het aantal positieve oordelen over politiek attitude-object X<br />

U = het aantal negatieve oordelen over politiek attitude-object X<br />

N = het aantal neutrale oordelen over politiek attitude-object X<br />

Bij het berekenen van de J-score geldt het artikel als analyse-eenheid. De<br />

aldus verkregen score kan waarden aannemen tussen - 1 punt (= uitsluitend<br />

negatieve oordelen) en + 1 punt (= uitsluitend positieve oordelen).<br />

Op deze wijze is het oordeel van de landelijke dagbladpers over twaalf poli­<br />

tieke attitude-objecten bepaald, te weten alle in het parlement vertegen­<br />

woordigde politieke partijen alsmede het kabinet-Van Agt.<br />

De resultaten overziende, is het eerste dat opvalt dat er ten aanzien van de<br />

kleine(re) partijen niet of nauwelijks sprake is van oordelen vellen. Publi­<br />

citair gezien beheersen de grote(re) partijen en vooral het kabinet-Van Agt<br />

het politieke schouwtoneel.<br />

Tabel 1 Artikelen waarin de landelijke dagbladpers'' oordelen uitspreekt<br />

met betrekking tot politieke attitude-objecten<br />

aantal artikelen in steekproef<br />

waarin een oordeel uitgesproken wordt<br />

politiek attitude-object absoluut in percentages<br />

Kabinet-Van Agt 711 88<br />

CDA 372 46<br />

PvdA 351 43<br />

VVD 221 27<br />

D'66 86 11<br />

CPN 54 7<br />

PPR 47 6<br />

GPV 31 4<br />

SGP 24 3<br />

PSP 21 3<br />

BP 6 1<br />

DS'70 6 1<br />

126<br />

'landelijke dagbladpers' = de tien in dit onderzoek opgenomen dagbladen<br />

><br />

'gerangschikt van hoogste naar laagste aantal artikelen waarin een oordeel<br />

wordt uitgesproken


in percentages van het totaal aantal geanalyseerde artikelen (= 810).<br />

In alle onderzochte dagbladen worden oordelen uitgesproken over vijf atti­<br />

tude-objecten: kabinet, CDA, PvdA, VVD en D'66. Maar het aantal artikelen<br />

op basis waarvan 'de houding ten aanzien van D'66' kan worden bepaald, is<br />

voor het dagblad Trouw bij voorbeeld slechts drie.<br />

Gezien deze cijfers beperken wij ons verder tot vier attitude-objecten, het<br />

kabinet, het CDA, de PvdA en de VVD. We maken hier één uitzondering op en<br />

wel voorzover het gaat om attitude-objecten die kunnen bogen op een geest­<br />

verwant dagblad: CPN - De Waarheid, GPV - Nederlands Dagblad en SGP -<br />

Reformatorisch Dagblad.<br />

De Waarheid staat zeer positief ten opzichte van de CPN. De geanalyseerde<br />

artikelen (n = 24) scoren een gemiddelde van + .64. De Waarheid bevat geen<br />

enkel negatief oordeel over de CPN, wel honderveertig maal een positief en<br />

vierennegentig maal een neutraal oordeel.<br />

Het Nederlands Dagblad staat positief ten aanzien van het GPV; de gemiddelde<br />

score is + .45 (n = 18). Het GPV wordt in deze krant drie maal negatief be­<br />

oordeeld, vijfendertig maal positief en negentig keer neutraal.<br />

Het Reformatorisch Dagblad tenslotte staat positief ten opzichte van de SGP.<br />

De geanalyseerde artikelen (n = 13) behalen een gemiddelde score van + .56.<br />

Ook hier: geen enkel negatief oordeel over het SGP, wel achtentwintig maal<br />

een positief en achtendertig maal een neutraal oordeel.<br />

Tabel 2 De houding van de landelijke dagbladpers ten opzichte van het kabi-<br />

net, het CDA, de PvdA, en de VVD<br />

politiek attitude-object<br />

Kabi net CDA PvdA VVD<br />

krant N 1<br />

J 2<br />

N J N J N J<br />

Algemeen Dagblad 128 -.11 62 -.03 60 -.19 38 -.10<br />

NRC/Handelsblad 61 -.29 29 -.05 34 + .12 18 -.14<br />

de Volkskrant 62 -.35 37 -.29 40 -.04 28 -.27<br />

Trouw 60 -.35 40 -.05 20 + .06 23 -.19<br />

De Telegraaf 100 -.00 38 -.35 40 -.50 19 + .05<br />

De Waarheid 66 -.68 22 -.47 28 -.60 17 -.59<br />

Nederlands Dagblad 57 -.13 44 -.18 36 -.36 29 -.17<br />

Ref. Dagblad 64 -.06 38 -.11 34 -.39 21 + .04<br />

Het Parool 55 -.32 29 -.14 21 -.01 10 + .05<br />

Het Vrije Volk 56 -.59 33 -.36 37 + .22 18 -.49<br />

aantal artikelen waarop berekening van J-score is gebaseerd<br />

i<br />

'gemiddelde J-score over N artikelen (waardenbereik J: - 1 tot + 1).<br />

127


3. Politieke opstelling van de landelijke dagbladen<br />

We kennen nu de oordeels-scores van de landelijke dagbladen voor vier poli­<br />

tieke attitude-objecten: kabinet-Van Agt, CDA, PvdA en VVD. Met behulp van<br />

de 'consistente transformatie-techniek' hebben we vervolgens deze afzonder­<br />

lijke oordeelsscores 'vertaald' in één plaats op een politieke opstellings-<br />

schaal Deze schaal loopt van 1 punt (= meest progressief/minst behoudend)<br />

tot 7 punten (= minst progressief/meest behoudend). Progressief/behoudend om­<br />

schrijven we daarbij in termen van vergroten/handhaven van de bestaande vrij­<br />

heid in de samenleving, verkleinen/handhaven van de bestaande ongelijkheid<br />

en vergroten/handhaven van de bestaande saamhorigheid.<br />

Toepassen van 'consistente transformatie' veronderstelt onder meer dat de<br />

plaats van een aantal politieke attitude-objecten op de politieke opstel-<br />

lingsschaal bekend is. In ons onderzoek hebben wij een a-selecte steekproef<br />

uit de nederlandse bevolking de vraag voorgelegd welke plaats zes politieke<br />

attitude-objecten innemen op onze politieke opstel 1ingsschaal. Rekening<br />

houdend met assimilatie/contract effecten, resulteert zulke in de gegevens<br />

uit tabel 3.^<br />

Tabel 3 De plaats van enkele politieke attitude-objecten op de politieke<br />

opstel!ingsschaal in 1978<br />

1 2<br />

attitude-object politieke opstelling<br />

CPN 1.82<br />

PvdA 2.26<br />

D'66 3.09<br />

CDA 4.19<br />

Kabinet-Van Agt 4.32<br />

VVD 4.36<br />

^gerangschikt van meest naar minst progressief<br />

2<br />

schaal lopend van 1 punt (= meest progressief/minst behoudend) tot<br />

7 punten (= minst progressief/meest behoudend).<br />

Hoe progressief/behoudend was nu de landelijke dagbladpers anno 1978?<br />

128


Tabel 4 De politieke opstelling van de landelijke dagbladpers in 1978<br />

krant''<br />

2<br />

politieke opstelling<br />

standaardfout N 3<br />

De Waarheid 1.53 .02 71<br />

Het Vrije Volk 2.38 .16 61<br />

Trouw 2.50 .16 64<br />

NRC/Handelsblad 2.66 .22 69<br />

de Volkskrant 2.85 .27 69<br />

Het Parool 3.28 .33 59<br />

Algemeen Dagblad 4.31 .11 137<br />

Nederlands Dagblad 4.52 .20 65<br />

Reformatorisch Dagblad 4.76 .12 73<br />

De Telegraaf 5.21 .11 103<br />

gerangschikt van meest naar minst progressief<br />

2 zie tabel noot 2 bij tabel 3<br />

3 aantal geanalyseerde artikelen.<br />

Zes van de tien dagbladen bevinden zich in het 'progressieve gebied' van de<br />

schaal 'politieke opstelling', vier in het 'behoudende deel'. De Waarheid<br />

is de meest progressieve, De Telegraaf de meest behoudende krant.<br />

4. Politieke opstelling van landelijke dagbladen in 1974 en in 1978<br />

Behalve De Waarheid, het Nederlands en het Reformatorisch Dagblad zijn de<br />

thans onderzochte dagbladen ook in 1974 voorwerp van onderzoek geweest. Ook<br />

toen was 'politieke opstelling' één van de kenmerken waarop dagbladen geana­<br />

lyseerd werden.<br />

Een vergelijking 1978 - 1974 kan slechts met enig voorbehoud gemaakt worden.<br />

In 1974 hadden we te maken met een andere politieke situatie. De partijen<br />

die nu deel uitmaken van het CDA zaten destijds deels wel (KVP/ARP), deels<br />

niet (CHU) in het kabinet, de PvdA zat wel, de VVD niet in het kabinet. Anno<br />

1978 is dat laatste precies omgekeerd.<br />

Daarnaast zijn er in de methode enkele kleine wijzigingen aangebracht. Die<br />

zijn overigens van zo geringe omvang, dat ze het eindresultaat niet of nauwe­<br />

lijks beïnvloeden. Voor een bespreking daarvan verwijzen we naar appendix 3.<br />

129


Tabel 5 De politieke opstelling van zeven landelijke dagbladen in 1978 en<br />

in 1974<br />

politieke opstelling<br />

krant 1978 1974<br />

Het Vrije Volk<br />

Trouw<br />

NRC/Handelsblad<br />

de Volkskrant<br />

Het Parool<br />

Algemeen Dagblad<br />

De Telegraaf<br />

2.38<br />

2.50<br />

2.66<br />

2.85<br />

3.28<br />

4.31<br />

5.21<br />

2.46<br />

3.47<br />

2.68<br />

2.63<br />

3.85<br />

5.14<br />

5.49<br />

gerangschikt van meest progressief naar minst progressief in 1978.<br />

De volgorde van 'meest progressief' naar 'minst progressief' is nagenoeg het­<br />

zelfde gebleven: alleen de Volkskrant en Trouw verwisselden van plaats. De<br />

rangcorrelatiecoëfficiënt bedraagt dan ook .86.<br />

De grootste verschuivingen zien we bij Trouw en het Algemeen Dagblad. Trouw<br />

is bijna één punt naar 'links' opgeschoven, Het Algemeen Dagblad ruim acht­<br />

tiende punt.<br />

Wat Trouw betreft is de meest voor de hand liggende verklaring "CDA". De<br />

vorming van het CDA is door deze krant steeds uiterst kritisch gevolgd, het­<br />

geen tot een J-score voor het CDA leidde die negatiever uitviel dan de J-<br />

score voor de PvdA. In 1974 was dat met KVP en PvdA precies andersom.<br />

5. Politieke pluriformiteit: afspiegeling en openheid<br />

"Afspiegeling" en "openheid" zijn twee begrippen, ontwikkeld om een beoor­<br />

deling op het punt van politieke pluriformiteit mogelijk te maken. In het<br />

theoretisch deel hebben we "afspiegeling" omschreven als "het evenredig<br />

weergeven van politieke opvattingen van de bevolking in de pers". "Openheid"<br />

130<br />

omschreven we daar als "het in gelijke mate weergeven van alle politieke op-<br />

Q<br />

vattingen die redelijkerwijs in een samenleving aangehangen kunnen worden".<br />

"Afspiegeling" zullen we in het verlengde hiervan alleen uitwerken op macro­<br />

niveau, dat wil zeggen, we gaan na in hoeverre de landelijke dagbladpers als<br />

geheel de politieke opvattingen van de bevolking weerspiegelt.^<br />

"Openheid" werken we op twee niveau's uit, het macro- en het micro-niveau.


Het micro-niveau is van belang, omdat een analyse van afzonderlijke dagbladen<br />

op het punt van "openheid" inzicht verschaft in de interne pluriformiteit van<br />

dagbladen.<br />

5.1 Afspiegeling: politieke opvattingen in de landelijke dagbladpers en<br />

onder de bevolking<br />

Tabel 6 Politieke opvattingen in de landelijke dagbladpers en onder de<br />

bevolking: afspiegelingsgraad<br />

verdeling politieke opvattingen<br />

, in landelijke onder de 7<br />

politieke opstelling dagbladpers bevolking<br />

progressief 39.5 36.4<br />

gematigd progressief 36.4 27.8<br />

gematigd conservatief 11.9 22.4<br />

conservatief 12.2 13.4<br />

3<br />

afspiegelingsgraad<br />

pers/bevolking .86<br />

'schaal loopt van 1 tot 7, als volgt gecodeerd:<br />

1 - 2.5 = progressief<br />

2.5 - 4 = gematigd progressief<br />

4 - 5.5 = gematigd conservatief<br />

5.5-7 = conservatief<br />

><br />

'ontleend aan een <strong>VU</strong>-onderzoek onder een representatieve steekproef uit de<br />

bevolking, gehouden door het NIPO in het eerste kwartaal van 1979 (n=483)<br />

'waardenbereik 0 tot 1, waarbij<br />

0 = alle artikelen in de landelijke dagbladpers vallen in categorie<br />

'politieke opstelling' die in bevolking het slechtst vertegenwoordigd<br />

is<br />

1 = verdeling pers/bevolking stemt perfect overeen.<br />

"Afspiegeling" is met name bedoeld om te beoordelen hoe de landelijke dag­<br />

bladpers de expressiefunctie vervult: gaapt er een kloof tussen geopen­<br />

baarde en openbare mening of geven de politieke opvattingen zoals vertolkt<br />

in de landelijke dagbladpers goed weer wat er onder de bevolking leeft? Op<br />

grond van bovenstaande cijfers kan geconcludeerd worden dat de landelijke<br />

dagbladpers de expressiefunctie goed tot zeer goed vervult: de kloof tussen<br />

geopenbaarde en openbare mening is op het punt van politieke opvattingen<br />

zeer smal. Vergeleken met 1974 is een duidelijke verbetering in afspiege-<br />

131


lingsgraad te constateren: voor 1974 komen we tot .71.<br />

5.2 Openheid: politieke opvattingen in de landelijke dagbladpers<br />

"Openheid" is met name bedoeld om te beoordelen hoe de landelijke dagbladpers<br />

de kritiek-functie vervult.''''' Tussen de normen 'afspiegeling' en 'openheid'<br />

bestaat een zekere spanning, die slechts afwezig is ingeval de politieke op-<br />

' 12<br />

vattingen rechthoekig verdeeld zijn onder de bevolking. Bij een recht­<br />

hoekige verdeling van politieke opvattingen vallen afspiegelings- en open­<br />

heidsgraad namelijk samen.<br />

Tabel 7 Politieke opvattingen in de landelijke dagbladpers: openheidsgraad<br />

verdeling politieke verdeling politieke<br />

, opvattingen in lan- opvattingen volgens<br />

politieke opstelling delijke dagbladpers openheidsnorm<br />

progressief 39.6 25.0<br />

gematigd progressief 36.4 25.0<br />

gematigd conservatief 11.9 25.0<br />

conservatief 12.2 25.0<br />

2<br />

openheidsgraad dagbladpers .70<br />

132<br />

''schaal loopt van 1 tot 7, als volgt gecodeerd:<br />

1 - 2.5 = progressief<br />

2.5-4 = gematigd progressief<br />

4 - 5.5 = gematigd conservatief<br />

5.5 - 7 = conservatief<br />

2<br />

waardenbereik 0 tot 1, waarbij<br />

0 = alle artikelen in landelijke dagbladpers vallen in één en dezelfde<br />

categorie 'politieke opstelling'<br />

1 = artikelen rechthoekig verdeeld over categorieën 'politieke opstelling'<br />

.<br />

De landelijke dagbladpers realiseert een openheidsgraad van .70, wat een<br />

alleszins bevredigend cijfer genoemd mag worden. In 1974 scoorde de lande-<br />

lijke dagbladpers precies dezelfde openheidsgraad.<br />

De tot nu toe gepresenteerde cijfers hebben betrekking zowel op intra- als<br />

op inter-diversiteit: zowel de verschillen binnen dagbladen als de verschil­<br />

len tussen dagbladen tellen mee. Beperken we ons tot de verschillen tussen<br />

dagbladen, dan daalt de afspiegelingsgraad van .86 naar .85, de openheids-


graad stijgt van .70 naar .73. Dat zijn nauwelijks noemenswaardige ver­<br />

schillen.<br />

Tabel 8 Politieke opvattingen in landelijke dagbladen: openheidsgraad,<br />

uitgesplitst naar dagblad<br />

1 2<br />

krant openheidsgraad<br />

Algemeen Dagblad .71<br />

Nederlands Dagblad .61<br />

Het Parool .54<br />

Reformatorisch Dagblad .47<br />

de Volkskrant .38<br />

NRC/Handelsblad .35<br />

Trouw .31<br />

De Telegraaf .24<br />

Het Vrije Volk .17<br />

De Waarheid .02<br />

'gerangschikt van hoogste naar laagste openheidsgraad<br />

><br />

'waardenbereik van 0 tot 1, waarbij<br />

0 = alle artikelen in krant hebben dezelfde positie op politieke continuüm<br />

1 = artikelen in krant rechthoekig verdeeld over politieke continuüm.<br />

De verschillen in openheidsgraad tussen de dagbladen zijn opvallend groot.<br />

Drie kranten realiseren (ruim) meer dan de helft van de maximaal mogelijke<br />

openheidsgraad, de overige dagbladen blijven daar iets tot zeer ver bij<br />

achter. Lezers van het Algemeen Dagblad worden in achtergrondinformatie en<br />

commentaar nog het meest geconfronteerd met van elkaar verschillende poli­<br />

tieke opvattingen, lezers van De Waarheid het minst. De laatste krant bevat<br />

in de steekproef welgeteld één artikel met een afwijkend standpunt, de<br />

overige zeventig artikelen nemen alle hetzelfde politieke standpunt in, neer­<br />

komend op: (zeer) positief ten opzichte van de CPN, minst negatief ten op­<br />

zichte van PvdA, meest negatief ten opzichte van kabinet-Van Agt. Iets min­<br />

der monolitisch zijn Het Vrije Volk en De Telegraaf: in ruim acht van de tien<br />

artikelen met achtergrondinformatie en commentaar over politieke aangelegen­<br />

heden, nemen deze kranten hetzelfde standpunt in, voor Het Vrije Volk te<br />

typeren als 'progressief', voor De Telegraaf als 'conservatief'.<br />

133


hoofdstuk 4<br />

GEGRONDHEID<br />

135


1. Inleiding<br />

Theoretisch hebben wij "gegrondheid" omschreven als "de mate waarin be-<br />

15<br />

weringen van motiveringen en van mformational context' zijn voorzien.<br />

De maatstaf 'gegrondheid' is opgebouwd uit twee grootheden, 'motiverings­<br />

dichtheid' en 'beweringsdichtheid'. Motiveringsdichtheid heeft betrekking op<br />

de mate waarin beweringen ondersteund worden door motiveringen. Onder be­<br />

weringsdichtheid verstaan wij de mate waarin uitspraken over attitude­<br />

objecten bestaan uit beweringen.<br />

Onze analyse beperkt zich tot achtergrondinformatie en commentaar waarin be­<br />

weringen ten aanzien van politieke attitude-objecten voorkomen. Attitude­<br />

objecten zijn in dit onderzoek de regering alsmede alle in het parlement<br />

vertegenwoordigde politieke partijen.<br />

2. Gegrondheid van achtergrondinformatie en commentaar ten aanzien van<br />

politiek in de landelijke dagbladpers<br />

2.1 Motiveringsdichtheid<br />

Uit de gegevens blijkt dat NRC/Handelsblad haar lezers het meest frequent<br />

de mogelijkheid biedt beweringen op hun gronden te toetsen. Het cijfer van<br />

.675 wil zeggen dat deze krant tegenover drie beweringen twee motiveringen<br />

stelt. Voor Algemeen Dagblad, de Volkskrant, Het Parool, Trouw en Nederlands<br />

Dagblad geldt dat tegenover twee beweringen steeds ongeveer één motivering<br />

staat, voor De Telegraaf, Het Vrije Volk, De Waarheid en Reformatorisch Dag-<br />

137


138<br />

blad is deze verhouding 2.5 : 1.<br />

Tabel 1 Motiveringsdichtheid van achtergrondinformatie en commentaar<br />

inzake politiek in de landelijke dagbladen<br />

krant motiveringsdichtheid N<br />

NRC/Handelsblad .675 40<br />

Trouw .549 37<br />

Nederlands Dagblad .532 45<br />

Het Parool .526 34<br />

de Volkskrant .488 44<br />

Algemeen Dagblad .463 51<br />

Reformatorisch Dagblad .441 3C<br />

De Waarheid .422 57<br />

Het Vrije Volk .417 45<br />

De Telegraaf .380 35<br />

gerangschikt van meest naar minst gemotiveerd<br />

2<br />

aantal geanalyseerde artikelen.<br />

Dit beeld verschuift enigszins als we rekening houden met de aard van de mo­<br />

tiveringen. Motiveringen zijn namelijk nader onderscheiden in "pseudo-moti-<br />

veringen" en "gewone motiveringen"<br />

Pseudo-motiveringen zijn die motiveringen die op zichzelf weer als "bewering"<br />

gekenmerkt kunnen worden. Van "pseudo-motiveringen" is derhalve sprake inge­<br />

val een bewering gemotiveerd wordt door een bewering. "Gewone" motiveringen<br />

zijn die motiveringen die niet als beweringen gekarakteriseerd kunnen worden.<br />

Zij bevatten uitsluitend feitelijke informatie.<br />

Uitschakeling van de "pseudo-motiveringen" bij de berekening van de moti­<br />

veringsdichtheid heeft aanzienlijk lagere motiveringsdichtheden tot gevolg.<br />

De Waarheid, Het Vrije Volk en De Telegraaf voorzien niet één op de tweeën­<br />

half, maar één op de zeven beweringen van een motivering. Voor Algemeen Dag­<br />

blad en de Volkskrant wordt de verhouding 1 : 5, voor Het Parool 1 : 4, voor<br />

de overige dagbladen - afgerond, evenals de voorgaande cijfers -1:3.<br />

Vergelijking van de motiveringsdichtheden uit tabel 1 en tabel 2 maakt duide­<br />

lijk dat met name bij Het Vrije Volk, De Waarheid en De Telegraaf sprake is<br />

van relatief veel "pseudo-motiveringen", dat wil zeggen: van motiveren door<br />

beweren. Meer dan zestig procent van de motiveringen in deze dagbladen blijkt


eschouwd te moeten worden als "pseudo-motivering". "Pseudo-motiveringen"<br />

komen relatief het minst voor in Reformatorisch en Nederlands Dagblad. Tussen<br />

de dertig en veertig procent van de motiveringen in deze kranten blijkt te<br />

bestaan uit "pseudo-motiveringen"<br />

Tabel 2 Het aandeel van "pseudo-motiveringen" in de motiveringsdichtheid<br />

krant<br />

in de landelijke dagbladpers<br />

Het Vrije Volk<br />

De Waarheid<br />

De Telegraaf<br />

de Volkskrant<br />

Algemeen Dagblad<br />

Het Parool<br />

NRC/Handelsblad<br />

Trouw<br />

Nederlands Dagblad<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

I<br />

motiveringsdichtheid<br />

ongecorrigeerd<br />

.417<br />

.422<br />

.380<br />

.488<br />

.463<br />

.526<br />

.675<br />

.549<br />

.532<br />

.441<br />

II III<br />

motiverings- aandeel "pseudodichtheid<br />

motiveringen"(in<br />

gecorrigeerd percentages) 2<br />

.131<br />

.156<br />

.143<br />

.221<br />

.225<br />

.262<br />

.353<br />

.313<br />

.328<br />

.289<br />

1 gerangschikt van hoogste naar laagste aandeel "pseudo-motiveringen"<br />

"aandeel berekend volgens: (1 - (kolom Il/kolom I)) x 100.<br />

Deze cijfers geven enig inzicht in de mate waarin en de wijze waarop lande­<br />

lijke dagbladen beweringen voorzien van motiveringen. Het Vrije Volk bij­<br />

voorbeeld voorziet één op de tweeëneenhalve bewering van een motivering.<br />

Zeven van de tien keer is echter sprake van een "pseudo-motivering". In de<br />

achtergrondinformatie en commentaren van het Nederlands Dagblad wordt één op<br />

de twee beweringen van een motivering voorzien, waarbij in vier van de tien<br />

gevallen sprake is van een "pseudo-motivering".<br />

2.2 Beweringsdichtheid<br />

In achtergrondinformatie en (hoofd)redactioneel commentaar geven dagbladen<br />

toelichting op en beoordeling van allerlei gebeurtenissen. In welke mate be­<br />

staat de verstrekte informatie in de door ons geanalyseerde artikelen uit<br />

beweringen?<br />

69<br />

63<br />

62<br />

55<br />

51<br />

50<br />

48<br />

43<br />

38<br />

34<br />

139


'Beweringen' hebben wij eerder omschreven als "cognitieve of affectieve oor­<br />

delen die iemand heeft over een object dat hij zich voorstelt en waarover<br />

ook anders geoordeeld kan worden". In de analyse 'gegrondheid' gaat het daar­<br />

bij niet om grammaticale zinnen die als positief/negatief met betrekking tot<br />

één of meer politieke attitude-objecten gekenmerkt zijn, maar om alle evalu­<br />

atieve momenten binnen zinnen met betrekking tot relevante politieke atti­<br />

tude-objecten.<br />

Dat impliceert dat binnen één zin meerdere beweringen kunnen voorkomen. En<br />

wel op tweeërlei wijze:<br />

1. een evaluatief moment binnen een zin kan betrekking hebben op meer dan<br />

één politiek attitude-object;<br />

2. binnen één zin kunnen meerdere evaluatieve momenten met betrekking tot<br />

één (of meer) politieke attitude-objecten voorkomen.<br />

"Van Agt en Lubbers hebben een schandelijke vertoning opgevoerd", is een<br />

voorbeeld van (1), "Van Agt heeft een schandelijke vertoning opgevoerd, de<br />

democratie een uitermate slechte dienst bewezen, het CDA en met name het<br />

AR-deel op onnodig harde wijze gebruskeerd en tot overmaat van ramp nogmaals<br />

laten blijken dat zijn enige en grootste zorg is 'hoe blijf ik zitten waar<br />

ik zit'", is een voorbeeld van (2).<br />

Waar het bij 'beweringsdichtheid' nu om gaat, is de verhouding tussen het<br />

aantal evaluatieve en het aantal niet-evaluatieve momenten met betrekking<br />

tot politieke attitude-objecten. Hoe groot is het aandeel van de evaluatieve<br />

momenten op het totaal aantal evaluatieve plus niet-evaluatieve momenten?<br />

Tabel 3 Beweringsdichtheid ten aanzien van politieke attitude-objecten in<br />

achtergrondinformatie en commentaar in landelijke dagbladen<br />

krant"' beweringsdichtheid N 2<br />

De Waarheid .755 57<br />

De Telegraaf .635 35<br />

Het Vrije Volk .605 45<br />

NRC/Handelsblad .547 40<br />

Algemeen Dagblad .494 51<br />

de Volkskrant .475 44<br />

Het Parool .466 34<br />

Trouw .432 37<br />

Reformatorisch Dagblad .375 30<br />

Nederlands Dagblad .372 45<br />

140<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste beweringsdichtheid<br />

'aantal geanalyseerde artikelen.


De Waarheid en het Nederlands Dagblad als leesvoorbeeld nemend, komt uit deze<br />

gegevens naar voren dat de politieke informatie in De Waarheid in veel<br />

sterkere mate 'bewerend' van karakter is dan in het Nederlands Dagblad. De<br />

eerste krant biedt driekwart van haar uitspraken over politieke attitude­<br />

objecten aan in de vorm van beweringen, bij de tweede krant is dat cijfer nog<br />

geen veertig procent. Behalve De Waarheid bieden nog drie kranten - De Tele­<br />

graaf, Het Vrije Volk en NRC/Handelsblad - meer dan de helft van de oordeels­<br />

scores met betrekking tot politieke attitude-objecten aan in de vorm van be­<br />

weringen.<br />

2.3 Gegrondheid<br />

Uit onze gegevens komen drie kranten naar voren als 'minst gegrond': De<br />

Waarheid, Het Vrije Volk en De Telegraaf. De onderlinge verschillen zijn te<br />

verwaarlozen. De meest gegronde krant blijkt het Nederlands Dagblad, op<br />

enige afstand gevolgd door het Reformatorisch Dagblad en Trouw.<br />

De gegrondheidsscores vermeld in tabel 4 zijn verkregen door de gecorri­<br />

geerde motiveringsdichtheid van de onderscheiden dagbladen te delen door de<br />

respectieve beweringsdichtheden. De aldus verkregen score kan waarden aan­<br />

nemen tussen 0 en 2, waarbij 0 duidt op een zeer geringe, 2 op een zeer<br />

grote mate van gegrondheid. Overigens is '2' een definitioneel maximum. Voor<br />

een verantwoording verwijzen we naar appendix 3.<br />

Tabel 4 Gegrondheid van achtergrondinformatie en commentaar ten aanzien van<br />

politieke attitude-objecten in landelijke dagbladen<br />

krant* gegrondheid N 2<br />

De Waarheid .21 57<br />

Het Vrije Volk .22 45<br />

De Telegraaf .23 35<br />

Algemeen Dagblad .46 51<br />

de Volkskrant .47 44<br />

Het Parool .56 34<br />

NRC/Handelsblad .64 40<br />

Trouw .72 37<br />

Reformatorisch Dagblad .77 30<br />

Nederlands Dagblad .88 45<br />

gerangschikt van minst gegrond naar meest gegrond<br />

aantal geanalyseerde artikelen.<br />

141


142<br />

3. Gegrondheid van achtergrondinformatie en commentaar, uitgesplitst naar<br />

politieke attitude-objecten<br />

Dagbladen schrijven over de éne politieke actor minder gegrond dan over de<br />

andere. In de uitsplitsing naar politieke actor beperken we ons - op een<br />

enkele uitzondering na - tot het kabinet-Van Agt, CDA en PvdA. Deze beper­<br />

king houdt verband met het geringe aantal voor de analyse relevante oordeels­<br />

scores ten aanzien van de overige politieke attitude-objecten. Kunnen we wat<br />

betreft kabinet-Van Agt, CDA en PvdA voor de landelijke dagbladpers als ge­<br />

heel uitgaan van resp. 5600, 2700 en 2300 scores, voor de eerstvolgende<br />

actor - de VVD - is dit aantal reeds gedaald tot ruim 700. Alle politieke<br />

attitude-objecten minus kabinet-Van Agt, CDA en PvdA samen nemend, komen we<br />

tot ruim 1800 scores voor de landelijke dagbladpers als geheel.<br />

Tabel 5 Gegrondheid van achtergrondinformatie en commentaar in de lande-<br />

krant 1<br />

lijke dagbladpers voor kabinet-Van Agt, PvdA en CDA<br />

De Waarheid<br />

Het Vrije Volk<br />

De Telegraaf<br />

Algemeen Dagblad<br />

de Volkskrant<br />

Het Parool<br />

NRC/Handelsblad<br />

Trouw<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

Nederlands Dagblad<br />

gegrondheid<br />

voor krant<br />

als geheel<br />

.21<br />

.22<br />

.23<br />

.46<br />

.47<br />

.56<br />

.64<br />

.72<br />

.77<br />

gegrondheid voor actor<br />

kabinet PvdA CDA<br />

2<br />

overige<br />

.19<br />

.20<br />

.26<br />

.37<br />

.42<br />

.54<br />

.69<br />

.62<br />

1.18<br />

gerangschikt van minst gegrond naar meest gegrond voor krant als geheel<br />

2<br />

'overige' heeft bij De Waarheid betrekking op de CPN, bij het Reformatorisch<br />

Dagblad op de SGP en bij het Nederlands Dagblad op het GPV.<br />

Sommige dagbladen blijken nogal selectief om te springen met 'meningen on­<br />

dersteunende informatie'. Selectief in die zin dat meningen met betrekking<br />

tot de éne actor in veel sterkere mate van ondersteunend informatie worden<br />

.22<br />

.70<br />

.20<br />

.63<br />

.78<br />

.85<br />

.59<br />

.61<br />

.50<br />

.56<br />

.32<br />

.10<br />

.25<br />

.65<br />

.34<br />

.41<br />

.36<br />

.82<br />

.74<br />

.84<br />

.15<br />

.63<br />

.13


voorzien dan meningen met betrekking tot een andere actor.<br />

Beperken we ons tot de actoren 'kabinet-Van Agt', 'PvdA' en 'CDA', dan zien<br />

we dat vijf dagbladen - De Telegraaf, de Volkskrant, Het Parool, NRC/Handels-<br />

blad en Trouw - a-selectief zijn in het verstrekken van meningen ondersteu­<br />

nende informatie. De gevonden verschillen - zie tabel 5 - zijn niet signifi­<br />

cant.<br />

Significante verschillen treffen we wel aan in de overige dagbladen. In De<br />

Waarheid is dat het geval ten aanzien van het verschil CDA - kabinet-Van<br />

Agt; Het Vrije Volk maakt onderscheid tussen CDA/kabinet-Van Agt enerzijds<br />

en de PvdA anderzijds; Algemeen Dagblad en Reformatorisch Dagblad laten een<br />

verschil zien tussen PvdA/CDA aan de ene en kabinet-Van Agt aan de andere<br />

kant; het Nederlands Dagblad tenslotte geeft ten aanzien van het CDA meer<br />

meningen ondersteunende informatie dan ten aanzien van de PvdA.<br />

4. Commentaren versus overige achtergrondinformatie<br />

16<br />

Noomen heeft destijds onderzocht in welke mate (hoofd)redactionele com­<br />

mentaren zich op het punt van gegrondheid onderscheiden van achtergrond­<br />

informatie in het algemeen. Het commentaar - zo was de gedachtengang - is<br />

de plaats bij uitstek waar 'de' mening van 'de' krant tot uitdrukking wordt<br />

gebracht. Op grond daarvan mag verwacht worden dat commentaren zich meer dan<br />

de overige achtergrondinformatie zullen kenmerken door het innemen van stand­<br />

punten, het doen van beweringen. 'Overige achtergrondinformatie' zal zich<br />

kenmerken door het verstrekken van toelichting op ingenomen standpunten,<br />

commentaren zullen derhalve minder gegrond zijn dan 'overige achtergrond­<br />

informatie' .<br />

Bovengenoemde verwachting wordt slechts zeer ten dele bewaarheid: alleen in<br />

NRC/Handelsblad en Nederlands Dagblad zijn de (hoofd)redactionele commen­<br />

taren minder gegrond dan de overige achtergrondinformatie. Deze twee dag­<br />

bladen lijken - met al hun onderlinge verschillen - Rooij's omschrijving van<br />

het commentaar als het meest subjectieve deel van een krant, te bevestigen.<br />

De overige verschillen zijn statistisch niet significant.<br />

143


Tabel 6 Mate van gegrondheid van commentaar en overige achtergrondinfor-<br />

krant 1<br />

matie in de landelijke dagbladpers<br />

De Waarheid<br />

Het Vrije Volk<br />

De Telegraaf<br />

Algemeen Dagblad<br />

de Volkskrant<br />

Het Parool<br />

NRC/Handelsblad<br />

Trouw<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

Nederlands Dagblad<br />

gegrondheid<br />

van krant<br />

als geheel<br />

.21<br />

.22<br />

.23<br />

.46<br />

.47<br />

.56<br />

.64<br />

.72<br />

.77<br />

.88<br />

gegrondheid<br />

van commentaar<br />

.22<br />

.06<br />

.29<br />

.40<br />

.59<br />

.42<br />

.38<br />

.64<br />

.66<br />

.66<br />

gegrondheid van<br />

overige achtergrondinformatie<br />

.20<br />

.27<br />

.18<br />

.47<br />

.41<br />

.65<br />

.85<br />

.80<br />

.91<br />

1.74<br />

gerangschikt van minst naar meest gegrond over krant als geheel.<br />

Door een wat andere wijze van operationaliseren, zijn de resultaten uit 1978<br />

overigens niet vergelijkbaar met de uitkomsten uit 1974. Het enige dat zonder<br />

probleem vergelijkbaar is, is de rangorde. Vergeleken met 1974 is de rang­<br />

orde voor de zeven dagbladen die in beide jaren onderzocht zijn, in grote<br />

lijnen gelijk gebleven: De Telegraaf, Het Vrije Volk en Algemeen Dagblad als<br />

minst, Trouw en NRC/Handelsblad als meest gegronde dagbladen. De rangcorre-<br />

latiecoëfficiënt bedraagt .86.<br />

144


hoofdstuk 5<br />

G<strong>EN</strong>ERALISER<strong>EN</strong>D TAALGEBRUIK<br />

VV-^ri»- vï-aajü WEER ' " ï c f t<br />

ïiicer looii-offrt'M - !<br />

' V',V*?% * 4H


1. Inleiding<br />

"Generaliserend taalgebruik" hebben wij omschreven als "het in de formulering<br />

van een positief of negatief oordeel ten aanzien van politieke attitude-objecten<br />

doen voorkomen alsof het oordeel overal, altijd en voor iede-<br />

17<br />

reen geldt".<br />

"Generaliserend taalgebruik" kan zich op twee manieren voordoen, namelijk in<br />

de omschrijving van het beoordeelde attitude-object en in de formulering van<br />

het oordeel. Van "generaliserend taalgebruik" in de omschrijving van het be­<br />

oordeelde attitude-object is sprake ingeval een oordeel over een deel betrok­<br />

ken wordt op het geheel. Van generaliserend taalgebruik in de formulering<br />

van het oordeel is sprake ingeval die formulering niet doet uitkomen dat het<br />

oordeel gebonden is aan één of meer met name genoemde gebeurtenissen.<br />

De index voor "generaliserend taalgebruik" heeft een waardenbereik van 0 tot<br />

2, waarbij<br />

0 = ontbreken van generaliserend taalgebruik<br />

2 = maximaal voorkomen van generaliserend taalgebruik.<br />

2. Generaliserend taalgebruik in achtergrondinformatie en commentaar<br />

In welke mate vervatten de landelijke dagbladen oordelen met betrekking tot<br />

politieke attitude-objecten in generaliserende termen?<br />

Trouw en Nederlands Dagblad springen eruit als dagbladen die zich het minst van<br />

generaliserend taalgebruik bedienen. Aan het andere uiterste bevinden zich<br />

147


De Telegraaf, Het Parool en de Volkskrant. Onderling verschillen deze kranten<br />

niet significant. Ook de verschillen tussen Het Vrije Volk, NRC/Handelsblad,<br />

De Waarheid, Reformatorisch en Algemeen Dagblad zijn niet significant.<br />

Tabel 1 Generaliserend taalgebruik ten aanzien van politieke attitude­<br />

objecten in de landelijke dagbladpers<br />

absolute frequen­<br />

1 generaliserend tie van generali­ aantal<br />

krant taalgebruik serend taalgebruik oordelen IT<br />

Trouw .06 26 467 36<br />

Nederlands Dagblad .08 59 773 33<br />

Het Vrije Volk .11 107 957 43<br />

NRC/Handelsblad .11 72 638 39<br />

De Waarheid .15 95 624 38<br />

Ref. Dagblad .16 51 316 30<br />

Algemeen Dagblad .16 124 768 51<br />

De Telegraaf .20 67 341 35<br />

Het Parool .22 89 403 34<br />

de Volkskrant .26 174 664 43<br />

gerangschikt van minste naar meeste generaliserend taalgebruik<br />

2<br />

aantal geanalyseerde artikelen.<br />

148<br />

Evenals bij gegrondheid het geval bleek, worden niet alle onderscheiden poli­<br />

tieke attitude-objecten in even sterke mate het 'slachtoffer' van generali­<br />

serend taalgebruik.<br />

Het meest opmerkelijke verschil valt waar te nemen bij het Algemeen Dagblad.<br />

Ten aanzien van de attitude-objecten 'regering' en 'PvdA' is slechts in ge­<br />

ringe mate sprake van generaliseren, ten aanzien van het attitude-object<br />

'CDA' echter generaliseert deze krant zeven resp. zes maal zo veel.<br />

Er bestaat een duidelijk verschil in de mate van generaliseren t.a.v. posi­<br />

tief en negatief geformuleerde oordelen. Generaliseren komt vaker voor als<br />

het om negatieve oordelen gaat. Kranten bedienen zich met andere woorden<br />

vaker van generaliserend taalgebruik als ze iets afkeuren dan wanneer ze<br />

ergens mee instemmen.


Tabel 2 Generaliserend taalgebruik in de landelijke dagbladpers uitge­<br />

krant 1<br />

Trouw<br />

Nederlands Dagblad<br />

Het Vrije Volk<br />

NRC/Handelsblad<br />

De Waarheid<br />

Ref. Dagblad<br />

Algemeen Dagblad<br />

De Telegraaf<br />

Het Parool<br />

de Volkskrant<br />

splitst naar politieke attitude-objecten<br />

generaliserend<br />

taalgebruik<br />

.06<br />

.08<br />

.11<br />

.11<br />

.15<br />

.16<br />

.16<br />

.20<br />

.22<br />

.26<br />

generaliserend taalgebruik ten aanzien<br />

van politiek attitude-objecten<br />

kabinet PvdA CDA<br />

1 gerangschikt van minste naar meeste generaliserend taalgebruik.<br />

Alle onderzochte dagbladen generaliseren vaker als het om negatief geformu­<br />

leerde oordelen gaat dan wanneer het positief geformuleerde oordelen be­<br />

treft. Het verschil is het geringst bij Het Parool, het grootst bij de<br />

Volkskrant.<br />

Tabel 3 Generaliserend taalgebruik uitgesplitst naar positieve en<br />

negatieve oordelen<br />

krant 1<br />

Trouw<br />

Nederlands Dagblad<br />

Het Vrije Volk<br />

NRC/Handelsblad<br />

De Waarheid<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

Algemeen Dagblad<br />

De Telegraaf<br />

Het Parool<br />

de Volkskrant<br />

.09<br />

.05<br />

.15<br />

.11<br />

.15<br />

.05<br />

.08<br />

.05<br />

.25<br />

.20<br />

generaliserend taalgebruik<br />

met betrekking<br />

tot positieve oordelen<br />

gerangschikt van minste naar meeste generaliserend taalgebruik.<br />

.02<br />

.02<br />

.03<br />

.05<br />

.07<br />

.02<br />

.04<br />

.04<br />

.13<br />

.02<br />

.07<br />

.16<br />

.03<br />

.17<br />

.25<br />

.25<br />

.10<br />

.15<br />

.20<br />

.31<br />

.02<br />

.12<br />

.13<br />

.10<br />

.11<br />

.19<br />

.56<br />

.26<br />

.25<br />

.42<br />

generaliserend taalgebruik<br />

met betrekking<br />

tot negatieve oordelen<br />

.06<br />

.09<br />

.13<br />

.13<br />

.17<br />

.21<br />

.20<br />

.22<br />

.24<br />

.31<br />

149


hoofdstuk 6<br />

VOLLEDIGHEID / OBJECTIVITEIT<br />

151


1. Inleiding<br />

Theoretisch hebben wij "volledigheid/ obg ectiviteit" omschreven als "een<br />

onwillekeurige keuze van aan te bieden informatie uit een verzameling feiten<br />

waarvan intersubjectief vaststelbaar is dat zij voor het object van het<br />

artikel terzake zijn".'''<br />

Deze omschrijving vooronderstelt de aanwezigheid van een beschrijving van<br />

een verzameling feiten. In dit onderzoek wordt de verzameling feiten gevormd<br />

door wat kamerleden en ministers te berde gebracht hebben tijdens de alge­<br />

mene politieke en financiële beschouwingen over de rijksbegroting 1979 in­<br />

zake het sociaal- en financieel-economisch beleid, zoals door de regering<br />

voorgesteld in de nota 'Bestek '81' en in de begroting voor 1979.<br />

Niet alles wat tijdens dit vier dagen durende debat te berde gebracht is,<br />

wordt in dit verband relevant geacht. Wij hebben gekozen voor een analyse­<br />

schema in termen van oorzaken, doeleinden, middelen, beleidsbaserende ver­<br />

wachtingen, elementen uit de uitgangssituatie, beoordelingen en verwachte<br />

effecten van beleid (deel I, Hoofdstuk 5).<br />

Een analyse van de Handelingen in termen van oorzaken, doeleinden enz. le­<br />

verde een l i j s t op van 1435 relevant geachte feiten, in de wandeling aange­<br />

duid als 'informatie-eenheden'. Aan de hand van deze l i j s t is vervolgens<br />

nagegaan welke krant over welke relevante feiten wel en over welke niet be­<br />

richt.<br />

Voordat we verslag doen van de resultaten van deze analyse, geven we in de<br />

paragrafen 2 en 3 een meer algemene indruk van het 'Bestek '81-debat', als­<br />

mede van de aandacht die onderscheiden dagbladen in termen van verslaggeving<br />

153


aan dit debat besteed hebben.<br />

Paragraaf 4 is vervolgens geheel gewijd aan het debat over het sociaal- en<br />

financieel-economisch beleid, zoals voorgesteld door de regering. In deze<br />

paragraaf komen aan de orde: de selectieomvang, de verdeling van aandacht<br />

over issues en partijen en de zorgvuldigheid van de weergave.<br />

In paragraaf 5 trekken we - voorzover mogelijk - een vergelijking met de<br />

verslaggeving over de algemene politieke en financiële beschouwingen over<br />

de begroting van 1977, gehouden in oktober 1976.<br />

Paragraaf 6 tenslotte bevat de uitkomsten van de analyse 'aandacht voor niet-<br />

parlement gebonden politiek'.<br />

2. De algemene politieke en financiële beschouwingen in de Tweede Kamer<br />

Nu heeft de Kamer zich in oktober 1978 niet uitsluitend beziggehouden met<br />

Bestek'81. Kortheidshalve duiden we het onderzochte debat weliswaar zo aan,<br />

maar in feite gaat het om de algemene politieke en financiële beschouwingen<br />

over de rijksbegroting voor 1979 en om Bestek '81.<br />

154


Tabel 1 Het 'Bestek'81-debat' in de Tweede Kamer der Staten-Generaal<br />

spreker aantal informatie-eenheden naar type<br />

beleidsba- verwachte<br />

oor­ beoorde­ uitgangs­ serende ver­ effecten<br />

naam namens zaken doelen middelen lingen situaties wachtingen van beleid totaal<br />

Den Uyl PvdA 2 7 25 34 18 - 86<br />

Dolman PvdA 1 3 21 27 6 8 66<br />

Aantjes CDA - 3 13 14 11 - 41<br />

Lubbers CDA 1 11 79 29 11 - 131<br />

Terlouw D'66 2 4 25 28 9 3 71<br />

Engwirda D'66 2 7 28 11 7 - 55<br />

Rietkerk VVD - 10 19 6 9 3 47<br />

Joekes VVD - 4 31 15 13 - 63<br />

Abma SGP - 2 3 13 10 - 28<br />

Beckers- de<br />

Brui jn PPR - 4 9 5 7 2 27<br />

Jansen PPR - 3 33 8 - 2 46<br />

Bakker CPN 1 1 9 13 4 - 28<br />

Verb rugh GPV - 2 24 2 5 - 33<br />

Van der Spek PSP 3 1 24 19 7 - 54<br />

Koekoek BP - 2 1 4 7 - 14<br />

Nijhof DS'70 4 3 34 18 13 - 72<br />

Van Agt Regering 3 12 46 26 10 7 104<br />

Andriessen Regering 14 8 54 20 8 10 114<br />

Wiegel Regering - 1 6 8 1 1 17<br />

Albeda Regering 7 17 87 38 4 19 172<br />

Van Aardenne Regering 14 8 82 41 _8 13 166<br />

Totaal 54 113 653 246 270 49 50 1435<br />

in volgorde van optreden in debat


156<br />

Tabel 2 Aandacht voor onderwerpen tijdens debat over algemene politieke en<br />

financiële beschouwingen over de rijksbegroting voor 1979<br />

aandacht 1<br />

onderwerp absoluut relatief'<br />

Bestek '81<br />

buitenlands beleid, defensie<br />

en ontwikkelingssamenwerking<br />

overige onderwerpen<br />

495 87<br />

totaal 571 100<br />

aandacht absoluut in termen van het aantal kolommen in de Handelingen<br />

53<br />

23<br />

in percentages van het totaal aantal kolommen.<br />

Het komt er dus op neer dat naast het sociaal- en financieel-economisch be­<br />

leid, belichaamd in Bestek '81, alleen het onderwerp 'buitenlands beleid,<br />

defensie en ontwikkelingssamenwerking' nog enige aandacht krijgt.<br />

3. De verslaggeving over de algemene politieke en financiële beschouwingen<br />

over de rijksbegroting voor 1979 in de landelijke dagbladpers<br />

In de tien onderzochte bladen kwamen in totaal 192 artikelen in aanmerking<br />

voor een nadere analyse. Die 192 artikelen bevatten samen ruim 3800 zinnen<br />

waarin weergegeven werd wat é6n of meer sprekers in de Kamer gezegd hadden.<br />

Tabel 3 Aandacht voor weergave 'Bestek '81' in de landelijke dagbladpers<br />

krant*<br />

2<br />

absoluut<br />

aandacht<br />

9<br />

4<br />

3<br />

relatief<br />

de Volkskrant 668 17.5<br />

NRC/Handelsblad 610 16.0<br />

Trouw 540 14.1<br />

Nederlands Dagblad 515 13.5<br />

Het Parool 361 9.4<br />

Reformatorisch Dagblad 302 7.9<br />

Het Vrije Volk 243 6.4<br />

De Waarheid 212 5.5<br />

Algemeen Dagblad 208 5.4<br />

De Telegraaf 165 4.3<br />

totaal 3824 100.0


gerangschikt van meer naar minder aandacht<br />

in termen van aantal zinnen 'weergave Bestek'81-debat'<br />

in percentages van de aandacht totaal in de landelijke dagbladpers.<br />

Vier kranten - de Volkskrant, NRC/Handelsblad, Trouw en Nederlands Dagblad -<br />

nemen gezamenlijk ruim 60% van de aandacht voor de weergave van het 'Bestek<br />

'81-debat' in de nederlandse landelijke dagbladen voor hun rekening.<br />

De onderzochte dagbladen concentreren zich minder dan het parlement, op het<br />

sociaal- en financieel-economisch beleid. De uitzondering op de regel is hier<br />

De Telegraaf. Deze krant wijdt vrijwel al haar aandacht aan dit onderwerp.<br />

Als tegenhanger fungeert De Waarheid, die bijna zestig procent van haar aan­<br />

dacht voor de algemene beschouwingen besteedt aan het 'Bestek'81-deel 1<br />

.<br />

Deze krant besteedt verhoudingsgewijs opvallend veel aandacht aan 'buiten­<br />

lands beleid, defensie en ontwikkelingssamenwerking'.<br />

Tabel 4 Aandacht voor 'Bestek'81-debat' in de landelijke dagbladpers,<br />

uitgesplitst naar onderwerp<br />

aandacht 2 absoluut<br />

3<br />

aandacht relatief<br />

voor<br />

nota buiten­ overige<br />

Bestek'81 lands be­ onderkrant<br />

leid enz. werpen totaal<br />

de Volkskrant 668 82 6 12 100<br />

NRC/Handelsblad 610 84 6 9 100 4<br />

Trouw 540 71 14 16 ÏOO 4<br />

Nederlands Dagblad 515 83 9 8 100<br />

Het Parool 361 76 19 6 ÏOO 1<br />

*<br />

Ref. Dagblad 302 80 12 7 ÏOO 4<br />

Het Vrije Volk 243 81 14 4 100 4<br />

De Waarheid 212 59 25 17 100 11<br />

Algemeen Dagblad 208 80 14 6 100<br />

De Telegraaf 165 95 5 1 100 4<br />

parlement 87 9 4 100<br />

gerangschikt van meestenaar minste aandacht<br />

aandacht in termen van aantal zinnen 'weergave Bestek'81-debat'<br />

'in percentages van aandacht absoluut<br />

'door afronding is de som niet gelijk aan het totaal<br />

157


158<br />

Uitgaande van de verdeling van aandacht in het parlement, vertonen alleen De<br />

Waarheid en Trouw noemenswaardige afwijkingen: beide dagbladen besteden ver­<br />

houdingsgewijs weinig aandacht aan het onderwerp "Bestek'81', veel aan<br />

'buitenlands beleid enz.' en aan 'overige onderwerpen'.<br />

4. Het 'Bestek'81-debat' nader bekeken<br />

In onze verdere analyse beperken we ons tot het gedeelte inzake het sociaal-<br />

en financieel-economisch beleid. Wij besteden achtereenvolgens aandacht aan:<br />

- de selectieomvang;<br />

- de verdeling van aandacht over issues en politieke actoren;<br />

- de zorgvuldigheid van de weergave.<br />

4.1 De verslaggeving inzake het debat over "Bestek'81"- de selectieomvang<br />

Het debat kan - zie paragraaf 2 - uiteengelegd worden in 1435 relevante<br />

feiten. De mate waarin deze de kolommen van de onderscheiden dagbladen be­<br />

reiken, drukken wij uit in de selectieomvang.<br />

In tabel 5 geven wij de cijfers voor selectieomvang per actor zowel voor<br />

de kranten afzonderlijk - micro-niveau - als voor de dagbladpers als geheel<br />

- macro-niveau.<br />

Deze. tabel kan via twee ingangen nader bekeken worden, namelijk vanuit de<br />

ingang 'krant' en vanuit de ingang 'politieke actor'.<br />

Gezien vanuit de ingang 'krant' valt op dat de Volkskrant de enige krant is,<br />

die aan alle politieke actoren aandacht besteedt. NRC/Handelsblad, Nederlands<br />

Dagblad en Reformatorisch Dagblad besteden aandacht aan 10 van de 12 poli­<br />

tieke actoren, Het Parool, Trouw en Het Vrije Volk aan 7 van de 12, De Waar­<br />

heid aan 6 van de 12, terwijl De Telegraaf en het Algemeen Dagblad de rij<br />

sluiten met aandacht voor 5 van de 12 politieke actoren. Zowel bij De Tele­<br />

graaf als bij het Algemeen Dagblad gaat het om de vier grootste politieke<br />

partijen, alsmede de regering, 'splinters' krijgen in deze kranten geen aan­<br />

dacht.<br />

NRC/Handelsblad informeert het beste als het om de vier grootste politieke<br />

partijen gaat: de gemiddelde selectieomvang voor deze actoren is in dit dag­<br />

blad bijna 28. Daarna volgen Nederlands Dagblad en de Volkskrant met resp.


Tabel 5 Selectieomvang politieke actoren in de landelijke dagbladpers<br />

selectieomvang in<br />

pol i - NRC/ Neder­ de Refor­ Het Trouw Het De Alge­ De dagblad<br />

tieke Han­ lands Volks­ mato­ Pa­ Vrije Tele­ meen Waar­ pers als<br />

actor dels­ dag­ krant risch rool Volk graaf dag­ heid geheel<br />

blad blad dag­ blad<br />

blad<br />

PvdA 25 20 18 17 12 16 13 5 8 5 54<br />

CDA 3<br />

32 33 29 13 20 25 16 24 14 4 62<br />

D'66 28 22 20 6 17 7 10 3 8 1 48<br />

VVD 26 14 12 7 7 7 7 8 6 2 46<br />

SGP 4 14 14 14 - - - - - - 36<br />

PPR 10 - 12 1 1 1 3 - - - 22<br />

CPN 7 - 14 - - - - - - 71 75<br />

GPV - 100 30 18 - - - - - - 100<br />

PSP 6 2 24 4 2 - 7 - - - 24<br />

BP - 7 29 - - - - - - - 36<br />

DS'70 4 1 13 3 - 1 - - - - 19<br />

Regering 17 12 12 8 6 6 6 6 5 3 33<br />

Totaal 19 17 16 9 8 8 7 7 6 4 42<br />

SO = aantal in krant geïdentificeerde informatie-eenheden x 100<br />

aantal in kamer voorkomende informatie-eenheden<br />

kranten gerangschikt van hoogste naar laagste selectieomvang over totaal<br />

aan politieke actoren<br />

partijen in volgorde van optreden in kamerdebat.


24 en 20, De Waarheid is een overduidelijke hekkesluiter met 3.<br />

160<br />

De kleine partijen en de regering buiten beschouwing latend, zien we dat NRC/<br />

Handelsblad, het Nederlands Dagblad, de Volkskrant, Het Parool, Trouw, Het<br />

Vrije Volk, De Telegraaf en het Algemeen Dagblad verhoudingsgewijs meer in­<br />

formatie-eenheden van het CDA weergeven dan van een andere politieke partij.<br />

Bij de twee overblijvende dagbladen - het Reformatorisch Dagblad en De Waar­<br />

heid - wordt deze positie ingenomen door de PvdA.<br />

Wat de selectieomvang over het totaal van politieke actoren betreft, zijn<br />

er drie kranten die met kop en schouders boven de rest uitsteken: NRC/<br />

Handelsblad vermeldt 270 van de 1435 relevante feiten, Nederlands Dagblad<br />

239 en de Volkskrant 235, hetgeen resulteert in een selectieomvang van 19<br />

resp. 17 resp. 15. De r i j wordt gesloten door De Waarheid, welke krant 55<br />

relevante feiten vermeldt.<br />

Tot slot nog een opmerking over de cijfers in de laatste kolom 'dagbladpers<br />

als geheel'. Deze cijfers geven aan welk percentage van de in de kamer ge­<br />

noemde informatie-eenheden van de onderscheiden politieke actoren in mini­<br />

maal één krant weergegeven is. Een selectieomvang van 100 voor het GPV bij<br />

voorbeeld wil zeggen dat alle door deze partij genoemde relevante feiten<br />

terug te vinden zijn in het geheel van de tien onderzochte dagbladen. Zo'n<br />

cijfer kan overigens op zeer uiteenlopende wijze tot stand komen: het kan<br />

zijn dat één krant alle informatie-eenheden van een actor weergeeft, het<br />

kan ook zijn dat in alle tien kranten wel enkele - steeds weer andere -<br />

informatie-eenheden genoemd worden. We komen op dit punt nog terug.<br />

Tabel 5 kan ook vanuit de ingang 'politieke actor' geïnterpreteerd worden.<br />

De vraag is dan niet welke krant hoeveel informatie-eenheden van welke poli­<br />

tieke actor weergeeft, maar 'hoe doen de onderscheiden actoren het in de<br />

pers' ?<br />

De financieel-economisch woordvoerder van de CDA-fractie - Lubbers - komt<br />

er nog het best af in de landelijke dagbladpers: alle tien onderzochte dag­<br />

bladen geven wel iets weer van wat hij gezegd heeft, gemiddeld geven ze<br />

bovendien van hem meer informatie-eenheden weer dan van enige andere poli­<br />

tieke actor, rekening houdend met het aantal informatie-eenheden dat door de<br />

diverse sprekers in de kamer genoemd is. De gemiddelde selectieomvang voor<br />

Lubbers is 22 procent, de eerstvolgende is Wiegel, van wie gemiddeld negen­<br />

tien procent van de door hem aangedragen informatie-eenheden wordt weerge-


Tabel 6 Politieke actoren in de landelijke dagbladpers: de gemiddelde selectieomvang<br />

politieke actor<br />

sprekend<br />

naam namens<br />

Lubbers CDA<br />

Wiegel<br />

Regering<br />

Aantjes CDA<br />

Den Uyl PvdA<br />

Verbrugh GPV<br />

Van Agt Regering<br />

Terlouw D'66<br />

Engwi rda<br />

D '66<br />

Rietkerk VVD<br />

Dolman PvdA<br />

Albeda Regering<br />

Bakker CPN<br />

Joekes VVD<br />

Andriessen Regering<br />

Abma SGP<br />

Van der Spek<br />

PSP<br />

Beckers-de Bruijn PPR<br />

Koekoek BP<br />

Van Aardenne Regering<br />

Nijhof<br />

DS'70<br />

Jansen PPR<br />

gemiddelde<br />

selectie- aantal kranten<br />

omvang waarin genoemd<br />

22 10<br />

19 9<br />

18 10<br />

17 10<br />

15 3<br />

14 10<br />

12 10<br />

12 10<br />

12 9<br />

11 10<br />

10 10<br />

9 3<br />

8 10<br />

6 10<br />

5 4<br />

4 5<br />

4 3<br />

4 2<br />

2 8<br />

2 5<br />

2 4<br />

gemiddelde selectieomvang = gemiddelde over alle kranten.<br />

aantal informatie<br />

eenheden in parle<br />

ment genoemd<br />

131<br />

17<br />

41<br />

86<br />

33<br />

104<br />

71<br />

55<br />

47<br />

66<br />

172<br />

28<br />

63<br />

114<br />

28<br />

54<br />

27<br />

14<br />

166<br />

72<br />

46


162<br />

geven. Hij wordt daarenboven niet in alle onderzochte dagbladen vermeld.<br />

De GPV-er Verbrugh heeft zijn hoge plaats te danken aan het Nederlands Dag­<br />

blad, de geestverwante krant die zijn bijdrage aan het debat integraal af­<br />

drukte. Hetzelfde geldt in iets minder sterke mate voor de CPN-er Bakker,<br />

die in De Waarheid bijna driekwart van de door hem genoemde informatie-een­<br />

heden terug kon vinden.<br />

Opvallend zijn tenslotte de lage plaatsen voor de ministers van financiën<br />

en van economische zaken, midden tussen de 'splinterpartijen'. Met name Van<br />

Aardenne - de minister van economische zaken - scoort opvallend laag, hoewel<br />

acht dagbladen wel iets van het vele dat hij gezegd heeft, vermelden.<br />

Behalve naar politieke actor, kunnen we het geselecteerde ook indelen naar<br />

type informatie-eenheid. Selecteren kranten doelen, middelen, oorzaken?<br />

Ongeacht de selectieomvang over het totaal, blijken de dagbladen zich met<br />

name te richten op 'middelen' en op 'beoordelingen'. Bijna veertien procent<br />

van wat door de sprekers aan als 'middelen' gekwalificeerde informatie-een­<br />

heden wordt genoemd, bereikt de redactionele kolommen. Van de 'beoordelingen'<br />

bereikt gemiddeld bijna dertien procent de krant, van de 'doelen' ruim acht<br />

procent. Verhoudingsgewijs bijzonder weinig 'oorzaken' worden weergegeven:<br />

slechts ruim één procent.<br />

Met uitzondering van twee kranten - Trouw en Reformatorisch Dagblad - scoren<br />

'middelen' of 'beoordelingen' steeds de hoogste selectieomvang. Trouw geeft<br />

verhoudingsgewijs meer 'beleidsbaserende verwachtingen', het Reformatorisch<br />

Dagblad meer 'doelen'.<br />

4.1.1 De verslaggeving inzake het debat over 'Bestek'81' - de selectie­<br />

omvang op macro-niveau<br />

Tot nu toe hebben we ons in de weergave van de resultaten beperkt tot een<br />

analyse op micro-niveau. We hebben met andere woorden steeds de krant als<br />

analyse-eenheid gekozen. In de theorie van ons onderzoek merkten we reeds op<br />

dat met name de norm 'volledigheid /objectiviteit' zich leent voor toepassing<br />

op macro-niveau. In concreto betekent zulks dat we niet afzonderlijke kranten<br />

als analyse-eenheid kiezen, maar de dagbladpers in haar geheel.<br />

De vraag wordt dan - voorzover het om selectieomvang gaat -: hoeveel in­<br />

formatie-eenheden van welke actor worden er in de landelijke dagbladpers<br />

weergegeven?


CT)<br />

00<br />

Tabel 7 Selectieomvang naar type informatie-eenheid in de landelijke dagbladpers<br />

type<br />

informatieeenheid<br />

oorzaken<br />

doelen<br />

middelen<br />

beoordelingen<br />

van beleiduitgangssituatiesbeleidsbaserendeverwachtingen<br />

verwachte<br />

effecten<br />

van beleid<br />

totaal<br />

NRC/<br />

Handelsblad<br />

17<br />

25<br />

25<br />

12<br />

19<br />

NederlandsDagblad<br />

15<br />

24<br />

17<br />

10<br />

17<br />

de<br />

Volkskrant<br />

4<br />

10<br />

21<br />

23<br />

9<br />

16<br />

ReformatorischDagblad<br />

14<br />

10<br />

12<br />

3<br />

Het<br />

Parool<br />

4<br />

4<br />

12<br />

10<br />

2<br />

Trouw<br />

5<br />

11<br />

11<br />

2<br />

12<br />

Het<br />

Vrije<br />

Volk<br />

10<br />

9<br />

2<br />

De<br />

Telegraaf<br />

4<br />

10<br />

AlgemeenDagblad<br />

De<br />

Waarheid


Tabel 8 Selectieomvang per politieke actor in de landelijke dagbladpers<br />

politieke actor<br />

naam sprekend selectie<br />

namens omvang<br />

Verbrugh GPV 100<br />

Bakker CPN 75<br />

Wiegel Regering 71<br />

Lubbers CDA 62<br />

Den Uyl PvdA 62<br />

Aantjes CDA 61<br />

Rietkerk VVD 53<br />

Van Agt Regering 51<br />

Terlouw D'66 49<br />

Engwirda D'66 47<br />

Dolman PvdA 44<br />

Joekes VVD 41<br />

Albeda Regering 37<br />

Abma SGP 36<br />

Koekoek BP 36<br />

Andriessen Regering 33<br />

Beckers-de Bruijn PPR 33<br />

Van der Spek PSP 24<br />

Nijhof DS'70 19<br />

Jansen PPR 15<br />

Van Aardenne Regering 14<br />

Politieke<br />

partijen 48<br />

Regering 33<br />

Totaal<br />

42<br />

aantal informatie- aantal informatieeenheden<br />

in de pers eenheden in parlement<br />

33 33<br />

21 28<br />

12 17<br />

81 131<br />

53 86<br />

25 41<br />

25 47<br />

53 104<br />

35<br />

26<br />

71<br />

55<br />

29 66<br />

26<br />

63<br />

64<br />

10<br />

5<br />

38<br />

9<br />

13<br />

14<br />

7<br />

24<br />

172<br />

28<br />

14<br />

114<br />

27<br />

54<br />

72<br />

46<br />

166<br />

412 862<br />

191 573<br />

603 1435


Deze vraagstelling noopt ons na te gaan hoeveel verschillende informatie­<br />

eenheden van de diverse politieke actoren in de pers als geheel weergegeven<br />

worden. Daarom kan niet volstaan worden met een simpele optelsom van de aan­<br />

tallen in afzonderlijke dagbladen weergegeven informatie-eenheden van de<br />

diverse politieke actoren. Zo'n optelsom zou immers een ongekend aantal dub­<br />

beltellingen bevatten van informatie-eenheden die in meer dan één krant voor­<br />

komen.<br />

De uitersten - Verbrugh en Van Aardenne - als voorbeeld nemend, maken deze<br />

cijfers duidelijk dat alle door Verbrugh genoemde informatie-eenheden in de<br />

dagbladpers worden weergegeven (selectieomvang: 100), terwijl van Van<br />

Aardennes bijdrage aan het debat slechts 24 van de 166 informatie-eenheden<br />

in de dagbladpers aangetroffen worden (selectieomvang: 14).<br />

Van de in totaal 1435 informatie-eenheden bereikt nog niet de helft de re­<br />

dactionele kolommen van de landelijke dagbladpers: 603 van de 1435 informa­<br />

tie-eenheden resulteert in een selectieomvang van 42.<br />

Kranten vermelden in min of meer sterke mate steeds dezelfde informatie-een­<br />

heden. Wat in Qe Telegraaf staat, staat ook in de Volkskrant, staat ook in<br />

NRC/Handelsblad enz. In het uiterste geval staat dezelfde informatie-eenheid<br />

in alle tien onderzochte dagbladen vermeld.<br />

De vraag is nu of: 1) alle onderzochte dagbladen in even sterke mate over­<br />

lappend zijn in wat zij weergeven van het 'Bestek'81-<br />

debat;<br />

2) ten opzichte van de onderscheiden politieke actoren<br />

in even sterke mate sprake is van overlapping.<br />

Nemen we als voorbeeld Den Uyl en Lubbers. Beiden scoren over de dagbladpers<br />

als geheel een selectieomvang van 62 (zie tabel 8). Dat komt neer op drie­<br />

envijftig informatie-eenheden van Den Uyl, ëénentachtig van Lubbers.<br />

De drieè'nvijftig informatie-eenheden van Den Uyl worden in de pers als ge­<br />

heel honderdtweeënveertig maal genoemd, hetgeen inhoudt dat er negenentach­<br />

tig maal sprake is van overlapping. Het getal '89' komt daarbij als volgt<br />

tot stand:<br />

165


Tabel 9. Overlappingen in selectie Den Uyl in landelijke dagbladpers<br />

aantal informatie<br />

eenheden<br />

166<br />

1<br />

1<br />

1<br />

3<br />

1<br />

6<br />

9<br />

10<br />

21<br />

aantal kranten<br />

waarin genoemd<br />

10<br />

9<br />

8<br />

6<br />

5<br />

4<br />

3<br />

2<br />

1<br />

aantal overlappingen<br />

1 x 9<br />

1 x 8<br />

1 x 7<br />

3x5<br />

1 x 4<br />

6x3<br />

9x2<br />

10 x 1<br />

21 x 0<br />

53 89<br />

De mate van overlapping in de selectie die de dagbladen maken uit Den Uyls<br />

aanbod aan informatie-eenheden, drukken we vervolgens uit in de verhouding<br />

tussen het gevonden aantal overlappingen en het maximaal mogelijke aantal<br />

overlappingen, gegeven de selectieomvang voor Den Uyl in de dagbladpers als<br />

geheel. Dit laatste impliceert dat we bij de berekening van het maximum uit­<br />

gaan van het aantal informatie-eenheden van een actor geïdentificeerd in de<br />

pers als geheel en niet van het aantal informatie-eenheden dat de desbe­<br />

treffende actor in het parlement noemt. Dit uitgangspunt ligt besloten in de<br />

vraagstelling: we zijn immers uitsluitend geïnteresseerd in de mate van over­<br />

lapping binnen wat de kranten wèl en niet binnen wat de kranten niet bereikt.<br />

Van Lubbers worden in de dagbladpers als geheel 81 informatie-eenheden weer­<br />

gegeven. Deze worden in totaal 291 maal genoemd. Daaruit volgt dat er 210<br />

maal sprake is van overlappen.<br />

Twee informatie-eenheden van Lubbers zijn terug te vinden in alle kranten.<br />

Het betreft opmerkingen over de prijscompensatie. Eén inzake het aftoppen<br />

van de prijscompensatie in de cao op het niveau van IJ a 2 maal het modaal<br />

inkomen, één inzake het afromen van de prijscompensatie ten behoeve van de<br />

financiering van vervroegde uittreding. Den Uyls informatie-eenheid die in<br />

alle kranten terug te vinden is, heeft betrekking op de sociale uitkeringen.<br />

En wel op de in een motie vastgelegde eis 'geen korting op de sociale uit­<br />

keringen' .<br />

De hier gevolgde gedachtengang vormt de basis voor het berekenen van twee<br />

maatstaven, te weten 'kanalen-bereik' en 'uniciteit'.'Kanalen-bereik' is een<br />

kenmerk van actoren, 'uniciteit' is een kenmerk van de krant.<br />

9<br />

8<br />

7<br />

15<br />

4<br />

18<br />

18<br />

10<br />

0


Onder kanalen-bereik verstaan wij de mate waarin informatie-eenheden van<br />

politieke actor j , gegeven de selectieomvang op macro-niveau, in meerdere dag­<br />

bladen weergegeven worden.<br />

Het kanalen-bereik van politieke actor j drukken we uit in de verhouding tus­<br />

sen het gevonden aantal overlappingen voor politieke actor j en het maxi­<br />

maal mogelijke aantal overlappingen, gegeven de selectieomvang voor politieke<br />

actor j op macro-niveau.<br />

De berekening verloopt volgens de formule:<br />

(1) K<br />

K. = 0./0.<br />

' j j ' jmax<br />

waarin K.<br />

J<br />

= het kanalen-bereik van politieke actor j<br />

0. = het gevonden aantal overlappingen in wat de dagbladpers weer-<br />

J<br />

geeft van politieke actor j<br />

^jmax het maximaal mogelijke aantal overlappingen in wat de dagbladpers<br />

weergeeft van politieke actor j , gegeven de selectieomvang<br />

op macro-niveau.<br />

Aldus gedefinieerd ligt het waardenbereik van tussen 0 en 1,<br />

waarbij 0 = geen enkele informatie-eenheid van politieke actor j aangetroffen<br />

in de dagbladpers als geheel, wordt in meer dan één krant<br />

weergegeven<br />

1 = alle informatie-eenheden van politieke actor j aangetroffen in<br />

de dagbladpers als geheel, worden weergegeven in alle dagbladen.<br />

De mate van overlapping kan ook berekend worden voor afzonderlijke dagbladen.<br />

De vraag wordt dan in welke mate informatie-eenheden aangetroffen in krant A<br />

ook in andere kranten vermeld staan. Nemen we als voorbeeld het Algemeen Dag­<br />

blad. Deze krant selecteert in totaal vijfentachtig informatie-eenheden, waar­<br />

onder uiteraard de negen die in alle kranten zijn aangetroffen. Aan het ande­<br />

re uiterste vinden we de informatie-eenheden die uitsluitend in het Algemeen<br />

Dagblad geïdentificeerd zijn. De vijfentachtig informatie-eenheden uit het<br />

Algemeen Dagblad vinden we bijna vierhonderd keer terug in de overige onder­<br />

zochte dagbladen.<br />

Ruim de helft van het aantal informatie-eenheden genoemd in het Algemeen Dag­<br />

blad, vinden we eveneens in vijf of meer van de overige geanalyseerde dag­<br />

bladen. Voor zes informatie-eenheden geldt dat ze 'uniek' zijn: alleen het<br />

Algemeen Dagblad selecteert deze zes relevante feiten. In totaal levert zulks<br />

167


397 maal een overlapping op. Het maximale aantal overlappingen gegeven de<br />

selectiegraad is 765 (negen maal 85). Eén en ander resulteert in een mate<br />

van overlapping in de selectie van het Algemeen Dagblad van .52 = (397/765).<br />

Tabel 10 Overlappingen in selectie Algemeen Dagblad<br />

aantal informatie­ aantal overige kranten aantal overeenheden<br />

waarin genoemd lappingen<br />

9 9 9x9 = 81<br />

7 8 7x8 = 56<br />

14 7 14 x 7 = 98<br />

7 6 7x6 = 42<br />

6 5 6x5 = 30<br />

10 4 10 x 4 = 40<br />

8 3 8x3 = 24<br />

8 2 8x2 = 16<br />

10 1 10 x 1 = 10<br />

_6 0 6x0 = _0<br />

85 397<br />

Anders gezegd: de mate van uniciteit in de berichtgeving van het Alge­<br />

meen Dagblad - gelijk aan één min de mate van overlapping - is .48.<br />

168<br />

Tabel 11 maakt duidelijk dat ten aanzien van de onderscheiden politieke<br />

actoren sprake is van een nogal uiteenlopend kanalen-bereik.<br />

Bij het interpreteren van tabel 8 - de selectieomvang voor politieke actoren<br />

berekend voor de pers als geheel - is het goed niet alleen af te gaan op de<br />

daar vermelde selectieomvang, maar ook acht te slaan op kanalen-bereik. De<br />

positie van een politieke actor in de pers hangt immers niet alleen af van<br />

het aantal informatie-eenheden dat van hem in de pers als geheel genoemd<br />

wordt, maar evenzeer van het aantal kranten waarin deze informatie-eenheden<br />

genoemd worden. De positie van een actor wordt sterker naarmate meer kran­<br />

ten meer informatie-eenheden weergeven.<br />

Het duidelijkste voorbeeld is in dit opzicht wellicht de GPV-er Verbrugh.<br />

Deze heeft weliswaar de iaeale selectieomvang in de pers als geheel (100),<br />

maar het zou al te voorbarig zijn hem op grond daarvan de sterkste positie<br />

in de pers toe te dichten. Ten aanzien van Verbrugh is namelijk nauwelijks<br />

sprake van overlapping. Eén krant - het geestverwante Nederlands Dagblad -<br />

vermeldt alle drieëndertig informatie-eenheden van Verbrugh, de overige negen<br />

kranten gezamenlijk noemen nog zestien maal een informatie-eenheid van deze


Tabel 11 Kanalenbereik van politieke actoren<br />

selectieom- maximaal<br />

vang in lan­ gevonden mogelijk<br />

delijke dag­ aantal aantal<br />

l bladpers als kanalen- overlap­ overlappolitieke<br />

actor geheel bereik pingen pingen<br />

Lubbers 62 .29 210 729<br />

Aantjes 61 .22 50 225<br />

Van Agt 51 .20 95 477<br />

Den Uyl .62 .19 89 477<br />

Wiegel 71 .19 20 108<br />

Albeda 37 .18 101 576<br />

Engwirda 47 .17 40 234<br />

Dolman 44 .17 44 261<br />

Terlouw 49 .16 51 315<br />

Rietkerk 53 .15 33 225<br />

Andriessen 33 .11 36 342<br />

Joekes 41 .09 22 234<br />

Van der Spek 24 .09 11 117<br />

Van Aardenne 14 .06 14 216<br />

Verbrugh 100 .05 16 297<br />

Jansen 15 .05 3 63<br />

Beckers-de Bruijn 33 .04 3 81<br />

Abma 36 .03 3 90<br />

Bakker 75 .03 5 189<br />

Nijhof 19 .02 2 126<br />

Koekoek 36 .00 0 45<br />

in volgorde van hoogste naar laagste kanalen-bereik.<br />

Leesvoorbeeld<br />

Koekoek haalt in de landelijke dagbladpers een selectieomvang van 36. Dat<br />

houdt in dat vijf van de veertien door hem genoemde relevante feiten weerge­<br />

geven worden. Geen van die vijf komt in meer dan één krant voor, zodat het<br />

kanalen-bereik van Koekoek minimaal (=0) is.<br />

actor. Een reus op lemen voeten derhalve, voor het overdragen van informatie-<br />

in hoge mate aangewezen op één kanaal.<br />

De uniciteit in de verslaggeving laat zich illustreren door na te gaan wat<br />

er gebeurt met de selectieomvang over het totaal van de landelijke dagblad­<br />

pers bij wegvallen van telkens één krant: hoe unieker een krant, des te<br />

groter de daling in de selectiegraad over het totaal. Overigens moet hier­<br />

bij wel opgemerkt worden dat op die manier slechts het topje van de ijsberg<br />

169


Tabel 12 De uniciteit in de verslaggeving over het Bestek'81-debat in de<br />

landelijke dagbladpers<br />

krant* uniciteit<br />

NRC/Handelsblad .72<br />

Nederlands Dagblad .71<br />

de Volkskrant .70<br />

Reformatorisch Dagblad .64<br />

Het Vrije Volk .60<br />

De Waarheid .58<br />

Trouw .56<br />

De Telegraaf .52<br />

Het Parool .50<br />

Algemeen Dagblad .48<br />

^gerangschikt van hoogste naar laagste uniciteit<br />

2<br />

waardenbereik 'uniciteit' ligt tussen 0 en 1, waarbij<br />

0 = informatie-eenheden weergegeven in krant k, worden aangetroffen<br />

in overige dagbladen<br />

1 = geen enkele informatie-eenheid weergegeven in krant k, wordt aangetroffen<br />

in één van de overige dagbladen<br />

zichtbaar wordt. We laten immers telkens de invloed van het verdwijnen van<br />

één krant op de selectieomvang over het totaal zien. Wat er gebeurt bij het<br />

wegvallen van meerdere kranten tegelijk blijft in het verborgene. Op basis<br />

van de gegevens uit tabel 13 kan daarover slechts gezegd worden dat de<br />

schade het grootst is bij het wegvallen van de meest unieke dagbladen, het<br />

geringst bij het wegvallen van de minst unieke. Om de gedachten te bepalen:<br />

vallen NRC/Handelsblad, Nederlands Dagblad en de Volkskrant tegelijkertijd<br />

weg, dan resteert een selectieomvang over het totaal van 25 (was: 42). Blij­<br />

170<br />

ven alleen NRC/Handelsblad, Nederlands Dagblad en de Volkskrant over - val­<br />

len dus tegelijkertijd de andere zeven bladen weg - dan resteert een selec­<br />

tieomvang over het totaal van 34 (was: 42).<br />

Naar het totaal kijkend, heeft slechts het wegvallen van öf NRC/Handelsblad<br />

öf Nederlands Dagblad öf de Volkskrant vanuit deze optiek noemenswaardige ge­<br />

volgen. Het wegvallen van één van de zeven overige dagbladen leidt maximaal<br />

tot een verlies van 1.7, minimaal tot een verlies van 0.4 op een selectie­<br />

omvang over de landelijke dagbladpers als geheel van 42.0.<br />

Kijken we echter naar de gevolgen voor afzonderlijke politieke actoren, dan<br />

verschuift het beeld enigszins. Het wegvallen van Reformatorisch Dagblad,<br />

Het Vrije Volk, De Waarheid of Trouw blijkt dan voor één of meer actoren te


leiden tot een daling in de selectieomvang van meer dan vijf punten. Overi­<br />

gens blijft het zwaartepunt liggen bij de drie eerstgenoemde kranten.<br />

Tabel 13 Selectieomvang over het totaal van de landelijke dagbladpers bij<br />

wegvallen van telkens één krant<br />

aantal infor­ aantal selectieomvang selectiematie-eenheden<br />

in pers in overblijven­ omvang in<br />

in overblijven­• als ge­ de dagbladen pers als<br />

bij wegvallen van de dagbladen heel geheel<br />

NRC/Handelsblad 526 603 36.7 42.0<br />

Nederlands Dagblad 534 603 37.2 42.0<br />

de Volkskrant 544 603 37.9 42.0<br />

Ref. Dagblad 579 603 40.3 42.0<br />

Het Vrije Volk 584 603 40.7 42.0<br />

De Waarheid 586 603 40.8 42.0<br />

Trouw 587 603 40.9 42.0<br />

Het Parool 593 603 41.3 42.0<br />

De Telegraaf 595 603 41.5 42.0<br />

Algemeen Dagblad 597 603 41.6 42.0<br />

Het wegvallen van NRC/Handelsblad heeft noemenswaardige gevolgen voor<br />

Beckers-de Bruijn, Rietkerk, Albeda, Joekes, Dolman, Terlouw, Engwirda, Van<br />

Agt, Andriessen en Wiegel. Een rijtje met opvallend veel woordvoerders van<br />

de regering: alleen Van Aardenne ontbreekt.<br />

Het wegvallen van het Nederlands Dagblad heeft gevolgen voor - uiteraard -<br />

Verbrugh en verder voor Abma, Lubbers, Koekoek, Terlouw en Den Uyl. Het weg­<br />

vallen van de Volkskrant leidt met name bij de vertegenwoordigers van de<br />

kleine partijen tot een daling van de selectieomvang. Koekoek, Van der Spek,<br />

Nijhof, Abma, Jansen en Wiegel lijden verlies van betekenis. Van de kleine<br />

partijen ontbreken in dit rijtje alleen het GPV en de CPN, partijen die in<br />

hoge mate afhankelijk bleken van hun 'eigen' dagblad.<br />

Van het wegvallen van het Reformatorisch Dagblad ondervinden Wiegel, Abma,<br />

Dolman en Rietkerk schadelijke gevolgen, terwijl tot slot het wegvallen van<br />

resp. Het Vrije Volk, De Waarheid en Trouw schade berokkent aan achtereen­<br />

volgens Engwirda, Bakker en Aantjes.<br />

171


Tabel 14 Selectieomvang over het totaal van de landelijke dagbladpers bij wegvallen van telkens<br />

één krant uitgesplitst naar politieke actoren<br />

selectieomvang bij wegvallen van<br />

selectieomvang over<br />

1 2<br />

3<br />

politieke actor ' pers als geheel NRC/H ND VD RD HVV DW TR HP DT AD<br />

Verbrugh 100 -- 39 __<br />

Bakker 75 71 — 21<br />

Wiegel 71 65 -- 65 53<br />

Lubbers 62 60 53 57 61 -- 61 60 60 —<br />

Den Uyï 62 57 55 58 58 60 59 60 — 60<br />

Aantjes 61 — — 56 59 59 54 -- 59 —<br />

Rietkerk 53 43 49 51 47 49 51 51 — —<br />

Van Agt 51 44 46 50 ~ 50 50 -- 50<br />

Terlouw 49 41 42 46 -- 46 — 44 — --<br />

Engwirda 47 40 44 45 45 38<br />

Dolman 44 36 42 42 38 41 --<br />

—<br />

42 --<br />

Joekes 41 33 40 37 40 40 —<br />

Albeda 37 29 35 33 35 35 35 — 36 --<br />

Abma'<br />

36<br />

25 29 29<br />

Koekoek 36 -- 29 7<br />

Andriessen 33 27 32 29 32 — 32 32 — 32 —<br />

Beckers-de Bruijn 33 15 30 --<br />

Van der Spek 24 — — 9 -- — —<br />

Nijhof 19 15 18 10 18 —<br />

Jansen 15 9 11 -- --<br />

Van Aardenne 14 10 11 __<br />

Politieke partijen 48 43 42 43 46 46 46 47 47 47 —<br />

Regering 33 27 31 31 32 32 32<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste selectieomvang over landelijke dagbladpers als geheel<br />

niets ingevuld = krant selecteerde niets van desbetreffende actor; -- ingevuld = krant selecteerde wel<br />

iets van desbetreffende actor, selectiegraad over dagbladpers als geheel verandert niet<br />

3 voor gebruik afkortingen zie tabel 13 (zelfde volgorde).<br />

--<br />

13


4.2 De verslaggeving inzake het debat over 'Bestek'81' - de verdeling van<br />

aandacht over issues en over politieke partijen<br />

Het tweede aandachtspunt in dit profiel is de wijze waarop dagbladen hun aan­<br />

dacht voor het 'Bestek'81-debat' verdelen over issues en over politieke<br />

partijen. De mate waarin de aandachtsverdeling in de onderzochte dagbladen<br />

overeenkomt met dan wel afwijkt af van de aandachtsverdeling in het parlement,<br />

drukken we uit in een zogenaamde 'vertekeningscoëfficiënt'. Deze kan waarden<br />

aannemen tussen 0 en 1, waarbij 0 = perfecte overeenstemming tussen verdeling<br />

in parlement enerzijds en in krant anderzijds<br />

1 = maximale niet-overeenstemming tussen verdeling<br />

in parlement enerzijds en in krant<br />

anderzijds.<br />

Bij de berekeningen in deze paragraaf gaan we uit van het aantal malen<br />

dat een informatie-eenheid van een politieke actor in de onderscheiden dag­<br />

bladen genoemd wordt. Dit in tegenstelling tot de voorgaande paragraaf, waar<br />

steeds uitgegaan werd van het aantal verschillende informatie-eenheden.<br />

De achterliggende gedachte hierbij is, dat een krant geacht kan worden meer<br />

aandacht aan een politieke actor te besteden naarmate ze vaker informatie­<br />

eenheden van de desbetreffende politieke actor vermeldt, los van de vraag of<br />

dezelfde dan wel telkens een andere informatie-eenheid in het geding is.<br />

'Vaker' is in dit verband op te vatten als 'in meer artikelen', meerdere ver­<br />

meldingen van dezelfde informatie-eenheid binnen één en hetzelfde artikel<br />

tellen slechts één keer mee. Noemt een krant daarentegen in bijvoorbeeld vier<br />

artikelen het door Den Uyl genoemde middel 'geen korting op de sociale uit­<br />

keringen', dan telt deze informatie-eenheid vier keer mee bij het bepalen<br />

van de aandacht voor de politieke actor 'Den Uyl'.<br />

In deze paragraaf komen achtereenvolgens aan de orde:<br />

- de verdeling in parlement en dagbladen naar issues;<br />

- de verdeling in parlement en dagbladen naar politieke partijen;<br />

- de verdeling in parlement en dagbladen naar regeringswoordvoerders;<br />

- de verdeling in parlement en dagbladen naar politieke partijen versus<br />

regering;<br />

- de verdeling in parlement en dagbladen naar fractievoorzitters versus<br />

financieel-economische specialisten;<br />

173


Tabel 15 Verdeling van aandacht over issues in parlement en dagbladen (in procenten)<br />

issue<br />

inko­ sociale gezond­ arbeids­ ambtena­ overige<br />

i mensma­ uitke­ huren/ heids tijdver­ rensala­ onderaandeel<br />

in tiging ringen bouwen zorg korting rissen werpen<br />

NRC/Handelsblad 9 13 7 5 2 4 60<br />

Nederlands Dagblad 10 9 4 5 2 6 64<br />

de Volkskrant 10 10 5 4 2 4 64<br />

Ref. Dagblad 12 5 3 3 2 4 71<br />

Het Parool 15 17 12 8 3 5 40<br />

Trouw 21 10 3 6 4 4 52<br />

Het Vrije Volk 14 7 12 4 3 2 58<br />

De Telegraaf 13 16 18 8 - 7 38<br />

Algemeen Dagblad 13 12 12 9 2 4 48<br />

De Waarheid 17 4 4 2 2 4 67<br />

parlement 6 9 2 3 3 4 73<br />

*dagbladen: aantal zinnen betreffende issue X/totaal zinnen Bestek '81<br />

parlement: aantal informatie-eenheden issue X/totaal i nformati e-eenheden.


- de verdeling in parlement en dagbladen naar 'grote drie' versus overige<br />

politieke partijen.<br />

In de berichtgeving over het 'Bestek'81-debat' keren een aantal topics steeds<br />

weer terug. Dat kwam zeer duidelijk naar voren bij het verzamelen en bewerken<br />

van de gegevens, nodig voor het berekenen van de mate van overlapping en van<br />

uniciteit. Telkens weer stuiten we daarbij op 'prijscompensatie', 'huren',<br />

'eigen risico in de gezondheidszorg', 'inkomensmatiging' enz.<br />

In de publiciteit zijn dit kortom de in het oog springende punten uit het<br />

debat. Maar hoe was dat in het debat zelf? Besteden de woordvoerders inder­<br />

daad zoveel aandacht aan bovengenoemde onderwerpen als de weergave in de dag­<br />

bladen doet veronderstellen?<br />

De aandachtsverdelingen zoals hiervoor gegeven resulteren in de vertekenings­<br />

coëfficiënten van tabel 16.<br />

De Telegraaf en Het Parool blijken de meest 'onevenwichtige' kranten te zijn.<br />

De Telegraaf besteedt aan 'huren/bouwen', 'inkomensmatiging', 'gezondheids­<br />

zorg', 'sociale uitkeringen' en 'ambtenarensalarissen' relatief meer aan­<br />

dacht dan in het parlement aan deze issues geschonken wordt, terwijl deze<br />

krant 'arbeidstijdverkorting' geheel links laat liggen. Het Parool besteedt<br />

meer dan evenredig aandacht aan 'huren/bouwen', 'inkomensmatiging', 'gezond­<br />

heidszorg', 'sociale uitkeringen' en - in zeer lichte mate - 'ambtenaren­<br />

salarissen' .<br />

De meest evenwichtige kranten gelet op de verdeling van aandacht naar issue<br />

zijn de Volkskrant, het Nederlands en het Reformatorisch Dagblad.<br />

Bekijken we deze gegevens vanuit de ingang 'issue', dan blijkt vooral<br />

'huren/bouwen' een overbelicht issue te zijn. In het kamerdebat eist dit<br />

issue twee procent van het totaal aantal informatie-eenheden op, in de dag­<br />

bladen krijgt het gemiddeld acht procent van de aandacht.<br />

Behalve aan 'huren/bouwen' besteden alle kranten ook meer dan evenredig aan­<br />

dacht aan 'inkomensmatiging', zij het in minder sterke mate. In het parle­<br />

ment krijgt dit issue zes procent van de aandacht, in de dagbladen gemiddeld<br />

ruim veertien procent. De uitschieter vormt hier het dagblad Trouw, dat één­<br />

entwintig procent van haar aandacht besteedt aan dit issue.<br />

'Gezondheidszorg', 'sociale uitkeringen' en 'ambtenarensalarissen' krijgen in<br />

de dagbladen iets meer dan evenredig aandacht, 'arbeidstijdverkorting' ten­<br />

slotte krijgt iets minder dan evenredig aandacht in de pers.<br />

175


Tabel 16 Vertekening uitgaande van de aandachtsverdeling naar issue<br />

1 2<br />

krant vertekeningscoëfficiënt<br />

De Telegraaf<br />

Het Parool<br />

Algemeen Dagblad<br />

Trouw<br />

Het Vrije Volk<br />

NRC/Handelsblad<br />

De Waarheid<br />

de Volkskrant<br />

Nederlands Dagblad<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

.38<br />

.34<br />

.27<br />

.24<br />

.18<br />

.15<br />

.13<br />

.10<br />

.09<br />

.07<br />

1 gerangschikt van hoogste naar laagste vertekeningscoëfficiënt<br />

waardenbereik vertekeningscoëfficient ligt tussen 0 en 1, waarbij<br />

0 = aandachtsverdeling in krant stemt perfect overeen met verdeling in<br />

parlement<br />

1 = aandachtsverdeling in krant wijkt maximaal af van verdeling in parlement,<br />

krant besteedt uitsluitend aandacht aan issue dat in parlement<br />

minste aandacht kreeg.<br />

Hoe staat het nu met de aandachtsverdeling over de in het parlement vertegen­<br />

woordigde politieke partijen? Tabel 17 (zie volgende pagina) maakt duidelijk<br />

dat grosso modo na D'66 het doek valt: met uitzondering van de Volkskrant is<br />

er slechts incidenteel aandacht voor één of meer van de kleinere partijen.<br />

In de dagbladen domineert het CDA: gemiddeld gaat 46% van de aandacht die<br />

kranten aan de bijdrage van alle politieke partijen gezamenlijk schenken,<br />

naar het CDA. In het parlement eist het CDA 'slechts' 20% van het totaal aan­<br />

tal informatie-eenheden van de gezamenlijke politieke partijen op. In alle<br />

kranten krijgt het CDA relatief meer aandacht dan in het parlement. De coali­<br />

tiepartner - de VVD - daarentegen wordt in de publiciteit nogal weggedrukt:<br />

in alle onderzochte dagbladen krijgt zij relatief minder aandacht dan in het<br />

parlement. In de dagbladen krijgt de VVD gemiddeld 8%, in het parlement<br />

scoort deze partij 13%.<br />

De andere politieke actoren die in alle kranten genoemd worden - de PvdA en<br />

D'66 - zitten tussen deze uitersten in. De PvdA krijgt in zes van de tien<br />

kranten wat meer aandacht dan in het parlement, in de overige wat minder. Ge­<br />

middeld krijgt de PvdA 21% van de aandacht in de dagbladen tegen 18% in het<br />

176<br />

parlement.


Tabel 17. Verdeling van aandacht over politieke partijen in parlement en in dagbladen<br />

2<br />

politieke actor<br />

aandeel in* PvdA CDA VVD D'66 SGP PPR CPN GPV PSP BP DS'70 totaal<br />

NRC/Handelsblad 3<br />

23 43 12 16 - 3 1 1 1 1 100 1<br />

* 278<br />

de Volkskrant 17 41 7 13 2 3 2 5 6 2 4 100 1<br />

* 245<br />

Ned. Dagblad 15 42 7 13 2 21 - - 100 233<br />

aaiiid i<br />

weergaves<br />

Het Parool 21 56 5 17 1 1 100 4<br />

164<br />

Trouw 23 57 7 11 1 1 100 146<br />

Het Vrije Volk 27 43 8 15 3 3 100 4<br />

104<br />

Algemeen Dagblad 24 53 10 14 100 4<br />

95<br />

Ref. Dagblad 32 28 8 15 5 1 6 2 2 100 4<br />

94<br />

De<br />

De<br />

Telegraaf<br />

Waarheid<br />

10<br />

17<br />

73<br />

25<br />

11<br />

4<br />

6<br />

4 51<br />

100<br />

I00<br />

83<br />

h<br />

51<br />

parlement 18 20 13 15 3 9 3 4 6 2 8 100 4 862<br />

in procenten van aantal malen weergave<br />

'in volgorde van optreden in parlement<br />

'niets ingevuld: krant geeft van desbetreffende actor niets weer<br />

- ingevuld: aandeel van desbetreffende actor minder dan \%.<br />

^door afronding is de som niet gelijk aan het totaal


178<br />

D'66 krijgt in twee kranten - De Telegraaf en De Waarheid - duidelijk minder<br />

aandacht dan in het parlement, voor de overige dagbladen zijn de verschillen<br />

niet zo groot. Gemiddeld krijgt deze partij in de dagbladen 12% van de aan­<br />

dacht, tegen 15% in het parlement.<br />

Voor de afzonderlijke dagbladen resulteert één en ander in de vertekenings­<br />

coëfficiënten zoals weergegeven in tabel 18.<br />

Tabel 18 Vertekening uitgaande van de aandachtsverdeling over politieke<br />

partijen<br />

1 2<br />

krant vertekeningscoëfficiênt<br />

De Telegraaf .54<br />

De Waarheid .50<br />

Trouw .39<br />

Het Parool .38<br />

Algemeen Dagblad .35<br />

Nederlands Dagblad .30<br />

Het Vrije Volk .27<br />

NRC/Handelsblad .24<br />

de Volkskrant .22<br />

Reformatorisch Dagblad .20<br />

^gerangschikt van hoogste naar laagste vertekening<br />

0 = aandachtsverdeling in krant stemt perfect overeen met verdeling in<br />

parlement<br />

1 = aandachtsverdeling in krant wijkt maximaal af van verdeling in parlement,<br />

krant besteedt uitsluitend aandacht aan politieke partij die<br />

het kleinste aandeel had in het debat.<br />

De Telegraaf en De Waarheid blijken de meest 'onevenwichtige' kranten op<br />

dit punt. De Telegraaf met name als gevolg van zeer veel aandacht - relatief<br />

gesproken - voor het CDA, De Waarheid door zeer veel aandacht voor de CPN,<br />

zowel in relatieve als absolute zin.<br />

Reformatorisch Dagblad, de Volkskrant en NRC/Handelsblad zijn de minst on­<br />

evenwichtige kranten, gelet op aandachtsverdeling naar politieke partijen.<br />

Namens de regering voerden achtereenvolgens premier Van Agt, minister van<br />

financiën Andriessen, minister van binnenlandse zaken Wiegel, minister van<br />

sociale zaken Albeda en minister van economische zaken Van Aardenne het woord.<br />

Het meest opvallend is het relatief achterblijven van de minister van econo­<br />

mische zaken, Van Aardenne. Hoewel hij in het parlement bijna dertig procent<br />

van de informatie-eenheden van de zijde van de regering voor zijn rekening


Tabel 19 Verdeling van aandacht over regeringswoordvoerders in parlement en in dagbladen (in procenten)<br />

regeri ngswoordvoerder<br />

aandeel in Van Agt Andriessen Wiegel Albeda Van Aardenne totaal weergaves<br />

NRC/Handelsblad 2<br />

26 17 7 42 9 100 3<br />

de Volkskrant 29 19 8 39 5 100<br />

118<br />

101<br />

Ned. Dagblad 41 12 4 29 15 100 3<br />

87<br />

Het Parool 54 6 6 32 3 100 3<br />

Ref. Dagblad 20 16 17 43 3 100<br />

62<br />

3<br />

De Telegraaf<br />

Trouw<br />

34<br />

37<br />

13<br />

14<br />

6<br />

6<br />

47<br />

40<br />

-<br />

3<br />

100<br />

100<br />

49<br />

48<br />

46<br />

Algemeen Dagblad 43 3 10 36 9 100 3<br />

41<br />

Het Vrije Volk 25 15 - 60 - 100 38<br />

De Waarheid 23 3 7 61 7 100 3<br />

16<br />

parlement 18 20 3 30 29 100 573<br />

'in procenten van aantal malen dat een informatie-eenheid van regeringswoordvoerder is weergegeven<br />

i<br />

'gerangschikt van meeste naar minste weergaves regeringswoordvoerders<br />

door afronding is de som niet gelijk aan het totaal.


neemt, krijgt hij in de dagbladen gemiddeld slechts ruim vijf procent van de<br />

180<br />

aandacht voor de regeringswoordvoerders. Twee dagbladen - De Telegraaf en Het<br />

Vrije Volk - besteden zelfs in het geheel geen aandacht aan wat hij te berde<br />

heeft gebracht in het parlement.<br />

Iets minder slecht vergaat het de minister van financiën, Andriessen. Alle<br />

kranten besteden aandacht aan wat hij gezegd heeft, al is het relatief min­<br />

der dan in het parlement: gemiddeld bijna tien procent in de pers tegen<br />

twintig procent in het parlement.<br />

De 'winst' gaat naar Wiegel - in de pers gemiddeld zeven procent van de aan­<br />

dacht, in het parlement drie procent -, naar Van Agt - in de pers gemiddeld<br />

een derde van de aandacht, in het parlement achttien procent -, en naar<br />

Albeda - in de pers gemiddeld ruim veertig procent, in het parlement dertig<br />

procent.<br />

Deze onder/oververtegenwoordiging kan in ieder geval niet geheel op het<br />

conto van het tijdstip van deelname aan het debat geschreven worden, in die<br />

zin dat naarmate men in een later stadium een bijdrage aan het debat levert,<br />

de pers minder aandacht aan deze bijdrage zal besteden. Andriessen - de<br />

tweede spreker van regeringszijde - krijgt immers verhoudingsgewijs veel<br />

minder aandacht dan Wiegel en Albeda, twee sprekers die na hem aan het woord<br />

kwamen. In hoeverre de 'zaktijd' van de dagbladen een rol gespeeld heeft,<br />

hebben we niet na kunnen gaan.<br />

Een mogelijke verklaring ligt in een accentverschil tussen de bijdrage aan<br />

het debat van enerzijds Van Agt, Wiegel en Albeda en anderzijds Andriessen<br />

en Van Aardenne. Van Agt, Wiegel en Albeda besteden in hun bijdrage meer aan­<br />

dacht aan de meer concrete en op korte termijn spelende problemen: wat ge­<br />

beurt er met de sociale uitkeringen, moet de prijscompensatie afgetopt worden,<br />

hoeveel mogen de huren volgend jaar omhoog, kunnen we in overleg met de<br />

sociale partners tot vrijwillige inkomensmatiging komen, hoe pakken we de<br />

ambtenarensalarissen aan, moet er een eigen risico in de gezondheidszorg in­<br />

gevoerd worden?<br />

Allemaal voorbeelden van wat meer concrete, dichter bij de burger staande<br />

vragen dan bijvoorbeeld de structurele verbetering van de economie, het inno­<br />

vatiebeleid of de bevordering van de export, issues waar Andriessen en met<br />

name Van Aardenne veel aandacht aan besteden.<br />

Voor de afzonderlijke kranten resulteren de cijfers uit tabel 19 in de vol-


gende vertekeningscoëfficienten.<br />

Tabel 20 Vertekening, uitgaande van de aandachtsverdeling over regerings­<br />

woordvoerders<br />

1 2<br />

krant vertekeningscoëfficiënt<br />

Het Parool .42<br />

Het Vrije Volk .39<br />

De Waarheid .39<br />

De Telegraaf .35<br />

Algemeen Dagblad .35<br />

Trouw .31<br />

Reformatorisch Dagblad .30<br />

de Volkskrant .26<br />

Nederlands Dagblad .26<br />

NRC/Handelsblad .23<br />

^gerangschikt van hoogste naar laagste vertekeningscoëfficiënt<br />

0 = aandachtsverdeling in krant stemt perfect overeen met verdeling in<br />

parlement<br />

1 = aandachtsverdeling in krant wijkt maximaal af van verdeling in parlement,<br />

krant besteedt uitsluitend aandacht aan actor die kleinste aandeel<br />

had in debat.<br />

Bij Het Parool komt de vertekening tot stand door verhoudingsgewijs zeer veel<br />

aandacht voor Van Agt en zeer weinig voor Van Aardenne, bij Het Vrije Volk<br />

en De Waarheid is sprake van relatief zeer veel aandacht voor Albeda en van<br />

zeer weinig aandacht voor Van Aardenne.<br />

De vijf regeringswoordvoerders nemen veertig procent van het totaal aantal<br />

informatie-eenheden in het kamerdebat voor hun rekening. In de dagbladen<br />

varieert het aandeel van de regering van ruim twintig tot iets meer dan vijf­<br />

endertig procent, waaruit blijkt dat de regering in alle dagbladen relatief<br />

minder aandacht krijgt dan zij in het parlement voor zich 'opeiste'. Het<br />

sterkst is dat het geval bij De Waarheid en Trouw, het minst sterk doet het<br />

zich voor bij Nederlands Dagblad en De Telegraaf. De overige kranten ont­<br />

lopen elkaar op dit punt niet of nauwelijks.<br />

181


Tabel 21 Verdeling van aandacht en verdelingscoëfficiënt uitgaande van<br />

aandacht voor regering versus aandacht voor politieke partijen<br />

aandeel poli­ aandeel vertekeningskrant*<br />

tieke partijen regering coëfficiënt 2<br />

De Waarheid 77 23 .28<br />

Trouw 76 24 .27<br />

Het Vrije Volk 74 26 .22<br />

Nederlands Dagblad 73 27 .21<br />

Het Parool 73 27 .21<br />

de Volkskrant 71 29 .18<br />

NRC/Handelsblad 70 30 .17<br />

Algemeen Dagblad 70 30 .17<br />

Reformatorisch Dagblad 66 34 .09<br />

De Telegraaf 64 36 .06<br />

parlement 60 40<br />

'gerangschikt van hoogste naar laagste vertekening<br />

'0 = aandachtsverdeling in krant stemt perfect overeen met verdeling in<br />

parlement<br />

1 = aandachtsverdeling in krant wijkt maximaal af van verdeling in parlement.<br />

Vijf politieke partijen brachten naast de fractievoorzitter nog een spreker<br />

in de strijd, te weten de financieel-economisch specialist van de fractie.<br />

Het betreft hier de PvdA, het CDA, D'66, de VVD en de PPR. De tien sprekers<br />

- Den Uyl en Dolman, Aantjes en Lubbers, Terlouw en Engwirda, Rietkerk en<br />

Joekes en Beckers-de Bruijn en Jansen - zijn tesamen goed voor 633 informa­<br />

tie-eenheden (zie tabel 1). Daarvan komen er 272 ofwel 43% op naam van de<br />

fractievoorzitters, 361 ofwel 57% op naam van de financieel-economisch<br />

specialisten.<br />

De meest onevenwichtige kranten op dit punt zijn De Telegraaf en De Waarheid.<br />

Bij De Telegraaf is sprake van verhoudingsgewijs veel aandacht voor de finan-<br />

cieel-economische specialisten, bij De Waarheid van relatief veel aandacht<br />

voor de fractievoorzitters.<br />

182


Tabel 22 Verdeling van aandacht en vertekeningscoëfficiënt uitgaande van<br />

aandacht voor fractievoorzitters versus aandacht voor financieeleconomisch<br />

specialisten van vijf politieke partijen<br />

krant<br />

De Telegraaf<br />

De Waarheid<br />

Het Parool<br />

NRC/Handelsblad<br />

Algemeen Dagblad<br />

Het Vrije Volk<br />

Trouw<br />

Nederlands Dagblad<br />

de Volkskrant<br />

Ref. Dagblad<br />

aandeel fractie'<br />

voorzitters<br />

parlement 43 57<br />

1 gerangschikt van hoogste naar laagste vertekening<br />

21<br />

62<br />

34<br />

34<br />

35<br />

49<br />

47<br />

41<br />

44<br />

43<br />

2<br />

zie tabelnoot 2 bij tabel 21.<br />

aandeel finan- vertekeningsci<br />

eel-economi sche coëffici ënt 2<br />

specialisten<br />

Ook bij de overige kranten is - met uitzondering van de Volkskrant - sprake<br />

van een wisselend patroon: soms krijgt een fractievoorzitter meer aandacht,<br />

soms een financieel-economisch specialist. Bij de Volkskrant krijgen alle<br />

fractievoorzitters meer aandacht dan hun respectieve financieel-economische<br />

specialisten, zij het dat het bij deze krant steeds om geringe afwijkingen<br />

gaat.<br />

De laatste jaren is in de politieke discussie nogal eens sprake van een<br />

'driestromenland 1<br />

: de drie grootste politieke partijen - de PvdA, het CDA en<br />

de VVD - beheersen in die gedachtengang de media, de kleine(re) partijen<br />

komen niet of nauwelijks aan bod. Zij krijgen slechts van geestverwante media<br />

de gelegenheid hun ideeën voor het voetlicht te brengen, de overige zien hen<br />

over het hoofd. In hoeverre is zo'n verwijt gerechtvaardigd, voorzover het<br />

althans gaat om de verslaggeving over de algemene politieke en financiële be­<br />

schouwingen in de door ons onderzochte dagbladen?<br />

In negen van de tien onderzochte dagbladen krijgen de 'grote drie' relatief<br />

meer aandacht dan zij in het parlement voor zich opeisen. Voor wat betreft<br />

De Telegraaf, Trouw, Algemeen Dagblad, Het Parool, Het Vrije Volk en NRC/<br />

Handelsblad kan dan ook - in afnemende mate - gesproken worden van een 'drie-<br />

79<br />

38<br />

66<br />

66<br />

65<br />

51<br />

53<br />

59<br />

56<br />

57<br />

.39<br />

.33<br />

.16<br />

.16<br />

.14<br />

.11<br />

.07<br />

.04<br />

.02<br />

.00<br />

183


184<br />

stromenland'. De kleine(re) partijen komen in deze kranten nauwelijks aan<br />

bod, met één duidelijke uitzondering: D'66.<br />

Tabel 23 Verdeling van aandacht en vertekeningscoëfficiënt uitgaande van<br />

aandacht voor 'grote drie' versus aandacht voor overige politieke<br />

partijen<br />

krant x<br />

aandeel overigepolitie-<br />

'grote drie' ke partijen coëfficiënt 3<br />

2<br />

, aandeel rige politie- vertekenings-<br />

De Telegraaf 94 6 .86<br />

Trouw 87 13 .73<br />

Algemeen Dagblad 86 14 .71<br />

Het Parool 82 18 .63<br />

Het Vrije Volk 79 21 .57<br />

NRC/Handelsblad 77 23 .53<br />

Reformatorisch Dagblad 68 32 .35<br />

de Volkskrant 65 35 .28<br />

Nederlands Dagblad 64 36 .26<br />

De Waarheid 45 55 .11<br />

parlement 50 50<br />

^gerangschikt van hoogste naar laagste vertekening<br />

2 in procenten van het aantal informatie-eenheden van alle politieke partijen<br />

genoemd in parlement resp. het aantal malen genoemd in dagbladen.<br />

3<br />

zie tabelnoot 2 bij tabel 21.<br />

Alle zojuist genoemde kranten besteden aandacht aan wat de woordvoerders van<br />

deze partij gezegd hebben. In De Telegraaf en het Algemeen Dagblad is D'66<br />

de enige kleine(re) partij die aan bod komt. In Trouw, Het Parool, Het Vrije<br />

Volk en NRC/Handelsblad gaat tussen de zeventig en de negentig procent van de<br />

aandacht voor kleine(re) partijen op aan D'66. In deze kranten kan derhalve<br />

beter van een 'vier'- dan van een 'driestromenland' gesproken worden.<br />

We hebben in ons onderzoek te maken met drie politieke partijen die min of<br />

meer nauwe banden onderhouden met één bepaalde krant, die zich met andere<br />

woorden kunnen verheugen in de aanwezigheid van een geestverwante krant. Het<br />

betreft hier de CPN/De Waarheid, het GPV/Nederlands Dagblad en de SGP/Refor­<br />

matorisch Dagblad.<br />

De drie genoemde dagbladen besteden verhoudingsgewijs veel aandacht aan hun<br />

'eigen' partij. De Waarheid besteedt naast de 'grote drie' uitsluitend aan­<br />

dacht aan de CPN, hetgeen resulteert in een lage vertekeningscoëfficiënt,


uitgaande van aandacht voor 'grote drie' versus aandacht voor overige poli­<br />

tieke partijen.<br />

Het Nederlands Dagblad besteedt weliswaar relatief veel aandacht aan de<br />

'eigen' partij, maar vergeet daarbij de overige kleine(re) partijen niet ge­<br />

heel .<br />

Het minst aan de 'eigen' partij gebonden is het Reformatorisch Dagblad. Ver­<br />

houdingsgewijs besteedt deze krant zelfs meer aandacht aan de PvdA dan aan<br />

de SGP.<br />

Rest tot slot de Volkskrant, de enige niet-geestverwante krant waar van een<br />

'driestromenland' nauwelijks sprake is. De enige krant ook die aan alle<br />

kleine(re) partijen aandacht besteedt, hetgeen resulteert in een relatief<br />

geringe vertekening op het onderhavige punt.<br />

4.3 Aandachtsverdeling en vertekeningscoëfficiënt op macro-niveau<br />

Tot nu toe hebben de gepresenteerde gegevens over vertekening betrekking op<br />

afzonderlijke kranten. Maar hoe staat het met de vertekening op macro-niveau?<br />

In welke mate is voor de landelijke dagbladpers als geheel sprake van ver­<br />

tekening?<br />

Tabel 24 Berichtgeving over Bestek'81-debat: vertekeningscoëfficiënt<br />

voor landelijke dagbladpers als geheel<br />

aandacht/aandeel in^<br />

1 landelijke dagblad<br />

politieke actor pers als geheel parlement<br />

PvdA 20.5 17.6<br />

CDA 46.1 20.0<br />

D'66 13.4 14.6<br />

WD 7.9 12.8<br />

'klein rechts' 3<br />

6.7 18.0<br />

'klein links"* 5.4 17.1<br />

5<br />

vertekeningscoëfficiënt .327<br />

gerangschikt in volgorde van optreden in parlement<br />

2<br />

in dagbladpers uitgedrukt in percentages van totaal aantal weergegeven informatie-eenheden,<br />

in parlement in percentages van totaal aantal informatie-eenheden<br />

3<br />

SGP, GPV, BP en DS'70<br />

4<br />

PPR, PSP en CPN<br />

185


186<br />

0 = aandachtsverdeling in dagbladpers als geheel stemt perfect overeen met<br />

verdeling in parlement<br />

1 = aandachtsverdeling in dagbladpers als geheel wijkt maximaal af van verdeling<br />

in parlement<br />

Het algemene beeld wordt beheerst door het CDA. Deze partij krijgt in de<br />

landelijke dagbladpers als geheel ruim twee maal zo veel aandacht als haar<br />

aandeel in het parlement. Verder is.alleen de PvdA nog in lichte mate over­<br />

vertegenwoordigd, de andere politieke partijen zijn licht (D'66), vrij sterk<br />

(VDD) of sterk ('klein links' en 'klein rechts') ondervertegenwoordigd.<br />

Vertekeningscoëfficiënt brengt tot uitdrukking in welke mate landelijke dag­<br />

bladen of de landelijke dagbladpers als geheel een evenwichtig beeld geven<br />

van de werkelijkheid, in dit geval van hetgeen gezegd is in het Bestek'81-<br />

debat. De verslaggeving kan ook vanuit een andere optiek beoordeeld worden,<br />

namelijk vanuit de gedachte dat alle naar voren gebrachte standpunten in<br />

even sterke mate aan bod dienen te komen in de dagbladen. Pas dan immers<br />

heeft de lezers een gelijke kans om met alle standpunten geconfronteerd te<br />

worden. Deze benadering werken we uit in de openheidscoëfficiënt van de ver­<br />

slaggeving over het Bestek'81-debat.<br />

Lezers van het Reformatorisch Dagblad en van de Volkskrant hebben de grootste<br />

kans in de verslaggeving geconfronteerd te worden met de standpunten van alle<br />

politieke actoren, zoals naar voren gebracht in het Bestek'81-debat, lezers<br />

van De Telegraaf en van Het Vrije Volk hebben op dit punt een veel kleinere<br />

kans. Lezers van De Telegraaf worden vrijwel alleen op de hoogte gesteld van<br />

wat één politieke actor gezegd heeft: bijna driekwart van de aandacht gaat<br />

naar het CDA.


Tabel 25 De verslaggeving over het Bestek'81-deabt: de openheidscoëf-<br />

ficiënt van de landelijke dagbladen<br />

krant openheids coëfficiënt'<br />

2,3<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

de Volkskrant<br />

NRC/Handelsblad<br />

Nederlands Dagblad<br />

De Waarheid<br />

Het Parool<br />

Trouw<br />

Algemeen Dagblad<br />

Het Vrije Volk<br />

De Telegraaf<br />

1<br />

'gerangschikt van hoogste naar laagste openheidscoëfficiënt<br />

><br />

'waardenbereik 0 tot 1, waarbij<br />

0 = krant besteedt aan slechts één politieke actor aandacht<br />

1 = krant besteedt aan alle politieke actoren in absolute zin evenveel<br />

berekend op basis van zesdeling: PvdA, CDA, D'66, VVD, 'klein links 1<br />

aandacht<br />

3,<br />

' en<br />

'klein rechts'.<br />

De landelijke dagbladpers als geheel besteedt uiteraard aanzienlijk meer aan­<br />

dacht aan het Bestek'81-debat dan één van de afzonderlijke dagbladen. In ter­<br />

men van weergegeven informatie-eenheden: de landelijke dagbladpers geeft in<br />

totaal 1490 keer een informatie-eenheid weer, het hoogste aantal weergegeven<br />

informatie-eenheden in één krant bedraagt 270 voor NRC/Handelsblad. Dit ter<br />

inleiding van de stelling dat meer kranten niet altijd tot beter leidt, in<br />

die zin dat een hoger aantal weergegeven informatie-eenheden niet per defi­<br />

nitie een grotere openheidscoëfficiënt oplevert. Vier van de tien landelijke<br />

dagbladen scoren namelijk hoger dan de landelijke dagbladpers als geheel op<br />

het punt van openheid.<br />

.72<br />

.70<br />

.64<br />

.64<br />

.53<br />

.48<br />

.47<br />

.42<br />

.38<br />

.32<br />

187


Tabel 26 De verslaggeving over het Bestek'81-debat: de openheidscoëffi-<br />

ciënt van de landelijke dagbladpers als geheel<br />

, aandachtsverdeling in lande- verdeling volgens<br />

politieke actor lijke dagbladpers als geheel openheidsnorm<br />

PvdA 20.5 16.7<br />

CDA 46.1 16.7<br />

D '66 13.4 16.7<br />

VVD<br />

'klein<br />

2<br />

rechts'<br />

7.9<br />

6.7<br />

16.7<br />

16.7<br />

'klein links' 3<br />

5.4 16.7<br />

openheidscoëfficiënt .621<br />

gerangschikt in volgorde van optreden in parlement<br />

2<br />

'klein rechts': SGP, GPV, BP en DS'70<br />

3 |<br />

klein links' : PPR, PSP en CPN<br />

^waardenbereik 0 tot 1, waarbij<br />

0 = dagbladpers besteedt aan slechts één politieke actor aandacht<br />

1 = dagbladpers besteedt aan alle politieke actoren evenveel aandacht.<br />

188<br />

De wijze waarop de informatiefunctie wordt vervuld hebben we op drie punten<br />

beoordeeld: de selectieomvang op macro-niveau, de vertekenings- en de open­<br />

heidscoëfficiënt. Rekening houdend met wat we in het theoretisch deel op­<br />

merkten over het criterium 'volledigheid/objectiviteit', namelijk dat het<br />

bij uitstek gehanteerd behoort te worden voor de landelijke dagbladpers als<br />

geheel, kunnen we concluderen dat de informatiefunctie op een zeer behoor­<br />

lijke wijze vervuld wordt.<br />

Op alle drie punten geeft de landelijke dagbladpers als geheel een alleszins<br />

redelijk beeld te zien:<br />

- gerealiseerde selectieomvang bedraagt .42, de ideale is 1.0;<br />

- gerealiseerde vertekeningscoëfficiënt bedraagt .327, de ideale is 0;<br />

- gerealiseerde openheidscoëfficiënt bedraagt .621, de ideale is 1.0.<br />

Overigens moet wel bedacht worden dat in deze beoordeling geabstraheerd<br />

wordt van de lezer. Het staat nog maar te bezien in welke mate deze gediend<br />

is met bij voorbeeld een hogere selectieomvang. Het is niet uitgesloten dat<br />

meer informatie de kans op het tot stand komen van meningsvorming eerder ver­<br />

kleint dan vergroot (information overload).<br />

In het volgende deel betrekken we de lezer in de analyse. Daar gaan we in op<br />

de vraag of bepaalde inhoudskenmerken van dagbladen geacht kunnen worden van


invloed te zijn op bepaalde lezerskenmerken, van belang met het oog op<br />

meningsvorming van de lezer over politieke aangelegenheden.<br />

4.4 De verslaggeving inzake het debat over 'Bestek'8r - de zorvuldig-<br />

heid van de weergave<br />

Het derde en laatste punt waar we aandacht aan besteden is de zorgvuldigheid<br />

van de weergave.<br />

Tijdens de analyse van de verslaggeving over het 'Bestek'81-debat' deden<br />

zich telkens weer situaties voor waarin onmogelijk gesproken kon worden van<br />

een adequate of zorgvuldige weergave van een bepaalde informatie-eenheid,<br />

terwijl toch gewag gemaakt werd van de desbetreffende informatie-eenheid.<br />

In die situaties is de codeurs de mogelijkheid gelaten een 'weergave' te<br />

coderen als 'onzorgvuldige weergave'. Aangezien het op voorhand onmogelijk<br />

is aan te geven wanneer wel en wanneer niet van 'onzorgvuldige weergave'<br />

gesproken kan worden, is de beslissing hieromtrent in eerste instantie over­<br />

gelaten aan de codeurs. Zij moesten daarover beslissen na vergelijking van<br />

wat blijkens de Handelingen gezegd was in het debat enerzijds en van wat<br />

kranten schreven dat er gezegd was anderzijds. Aangezien de analyse van de<br />

Handelingen alleen op de eerste termijn van de zijde van het parlement en de<br />

regering betrekking heeft, beperkt ook de analyse 'zorgvuldigheid van de<br />

weergave' zich tot de verslaggeving over de eerste termijn van het debat. Om<br />

enige indruk te geven van wat als 'onzorgvuldige weergave' is aangemerkt,<br />

enkele voorbeelden.<br />

Het eerste voorbeeld is ontleend aan het Algemeen Dagblad van zes oktober<br />

1978. Deze krant meldt dan: "Voorstellen van CDA-woordvoerder Lubbers om<br />

mensen met hogere inkomens iets van hun prijscompensatie te laten inleveren,<br />

vielen zowel bij regeringspartner VVD als de christelijke vakbond CNV in<br />

goede aarde".<br />

Deze zin bevat voor ons twee relevante feiten, te weten:<br />

1. dat Lubbers voorstelt de hogere inkomens iets van hun prijscompensatie<br />

te laten inleveren;<br />

2. dat de VVD met dit voorstel instemt.<br />

Raadpleging van de Handelingen leert dat het onder punt 1 genoemde een ade­<br />

quate - zij het geen exacte - weergave is van wat Lubbers terzake opgemerkt<br />

heeft: "Wij achten het gewenst en redelijk dat in 1979 een aftopping in de<br />

189


prijscompensatie in de collectieve arbeidsovereenkomsten opgenomen wordt.<br />

Deze aftopping of maximering van de prijscompensatie zal ergens moeten liggen<br />

tussen IJ en 2 maal modaal (pagina 282, Handelingen).<br />

VVD-woordvoerder Rietkerk heeft - na gewezen te hebben op de moeilijke posi­<br />

tie van de middeninkomens - terzake het volgende opgemerkt: "Desondanks zou­<br />

den wij ons kunnen voorstellen, dat in het arbeidsvoorwaardenoverleg zou<br />

worden overeengekomen, dat de mensen met een inkomen vanaf bij voorbeeld<br />

ƒ 70.000,- tot een bedrag ter grootte van de post incidenteel bereid zijn een<br />

extra bijdrage te leveren " (Handelingen, p.303).<br />

Wie uit beide geciteerde uitspraken het bericht destilleert dat het CDA-voor-<br />

stel bij de VVD in goede aarde valt, weet kennelijk niet het verschil tussen<br />

ƒ 70.000,- (VVD) en ƒ 45.000,- a ƒ 60.000,- (CDA). In deze zin is dan ook<br />

sprake van een onzorgvuldige weergave van wat Rietkerk gezegd heeft.<br />

Eveneens op zes oktober staat in het Algemeen Dagblad te lezen:<br />

"Den Uyl kreeg steun van het CDA voor zijn voorstel de invaliden niets te<br />

laten inleveren. De PvdA wil de uitkeringen niet aantasten, het CDA pleitte<br />

voor het onaangetast laten van de invaliditeitsaftrek".<br />

Het laatste is wederom een adequate, zij het geen exacte, weergave van wat<br />

zowel Aantjes als Lubbers gezegd heeft. Lubbers (Handelingen, p.288):<br />

"Afwegend menen wij in dit debat wel aan de Regering te moeten voorstellen,<br />

de bevriezing van de invaliditeitsaftrek achterwege te laten". En Aantjes<br />

zegt over hetzelfde punt: "Mijn dringende vraag is of de Regering technische<br />

mogelijkheden ziet de gehandicapten uit te zonderen of andere wijzen te com­<br />

penseren" (Handelingen, p. 278).<br />

Den Uyl echter heeft op geen enkel moment het voorstel gedaan de uitkeringen<br />

van invaliden niet aan te tasten. Wat Den Uyl wel voorgesteld heeft - hij<br />

diende er in eerste termijn reeds een motie over in - en waar het Algemeen<br />

Dagblad kennelijk op doelt, is de korting van de sociale uitkeringen niet<br />

door te laten gaan. Op pagina 260 van de Handelingen staat te lezen:<br />

!<br />

De voorzitter: Door de leden Den Uyl en Dolman wordt de volgende motie voor­<br />

190<br />

gesteld:<br />

De Kamer,<br />

gehoord de beraadslaging over Bestek'81;<br />

nodigt de Regering uit de voorgestelde korting van de sociale uitkeringen in<br />

heroverweging te nemen,


en gaat over tot de orde van de dag. "<br />

Den Uyl heeft dus wel voorgesteld om 'de uitkeringen' niet aan te tasten,<br />

maar hij heeft dat niet beperkt tot de uitkeringen van de invaliden. Die<br />

beperking wordt aangebracht door het Algemeen Dagblad. Derhalve besloten de<br />

codeurs tot een 'onzorgvuldige weergave' van wat Den Uyl gezegd heeft.<br />

Vervolgens een enkel voorbeeld ontleend aan de Volkskrant van zes oktober<br />

1978. "Zij (bedoeld worden Den Uyl en Aantjes - OS) zeiden ook dat het<br />

kabinet teveel uitgaat van economische uitgroei met alle verschijnselen van<br />

dien. Terwijl, aldus deze politieke leiders, de economische crisis meer is<br />

dan een tijdelijk verschijnsel", zo bericht deze krant.<br />

Wat Den Uyl betreft: hij heeft met zoveel woorden gezegd dat het kabinet te­<br />

veel uitgaat van economische groei. Letterlijk verklaart Den Uyl: "Het grote<br />

tekort van Bestek'81 is, dat het de economische vooruitgangsfilosofie in<br />

stand houdt (Handelingen, p.254). Verder heeft Den Uyl met betrekking<br />

tot het tweede punt verklaard: "Als men, zoals ik, van mening is dat de<br />

teruggang in de westerse economie structureel van aard is " (Handeling­<br />

en, p. 252).<br />

Wat Den Uyl betreft kan derhalve voor beide zinnen gesproken worden van een<br />

adequate - zij het geen letterlijke - weergave van wat hij gezegd heeft. Ten<br />

aanzien van Aantjes ligt dat anders. Inzake het eerste punt - het kabinet<br />

gaat teveel uit van economische uitgroei - is bij Aantjes in het geheel<br />

niets terug te vinden, met betrekking tot het tweede punt is sprake van 'on­<br />

zorgvuldige weergave'.<br />

Aantjes heeft namelijk niet gezegd dat de economische crisis meer is dan een<br />

tijdelijk verschijnsel, hij heeft wel opgemerkt: "Het is niet waar, dat de<br />

energiecrisis maar een momentverschijnsel was en dat, als wij allemaal maar<br />

even de buikriem aantrekken, wij straks weer op de oude voet verder kunnen<br />

gaan en dat, als wij de consumptiemogelijkheden maar weer verruimen, de wel­<br />

vaartsgroei vanzelf weer zal doorgaan" (Handelingen, p. 276).<br />

In hetzelfde artikel laat de Volkskrant Aantjes aan het woord over de voor­<br />

genomen korting op de ambtenarensalarissen. Zij bericht:<br />

"Even tevoren nog had Aantjes een sneer gericht aan het adres van VVD-minis-<br />

ter Wiegel, die de voorgenomen kortingen op de ambtenarensalarissen heeft<br />

uitgesteld. "Het wegtrekken van een hoeksteen uit het gebouw is al een heel<br />

vreemde manier van puinruimen", aldus de CDA-fractieleider".<br />

191


Nog afgezien van de sterk evaluerende lading van de eerste zin - 'een sneer<br />

192<br />

richten aan ..' is niet bepaald een neutrale uitdrukking -, is hier sprake<br />

van een 'onzorgvuldige weergave' van wat Aant.jes gezegd heeft.<br />

Blijkens de Handelingen (p. 278) verklaarde Aantjes: "De vraag is in hoe­<br />

verre als gevolg van de door de Minister van Binnenlandse Zaken gevolgde pro­<br />

cedure alle bouwstenen van Bestek'81 nog even stevig en onwrikbaar (c.q. los<br />

en zwevend) op hun plaats zitten. Die vraag moet in dit debat in alle duide­<br />

lijkheid door de Minister-President worden beantwoord. Het wegtrekken van<br />

een hoeksteen uit het gebouw zou al een heel vreemde manier van puinruimen<br />

zijn".<br />

In de formulering zoals de Volkskrant die hanteert - zij citeren overigens<br />

Aantjes, althans gebruiken aanhalingstekens - is de hoeksteen reeds wegge­<br />

trokken. Zoals Aantjes het in het debat formuleert daarentegen is het nog<br />

maar de vraag of de hoeksteen reeds is weggetrokken. Mocht dat onverhoopt<br />

wel het geval blijken te zijn, dan zou sprake zijn van een heel vreemde ma­<br />

nier van puinruimen. Volgens de Volkskrant is thans reeds sprake van 'een<br />

heel vreemde manier van puinruimen'.<br />

Tot slot nog een voorbeeld uit De Waarheid van elf oktober 1978. Die dag<br />

meldt De Waarheid: "CDA-minister Andriessen van financiën verklaarde, dat<br />

het meningsverschil tussen het kabinet en de PvdA-fractie hoofdzakelijk<br />

draait om de vraag hoe de winstpositie van het bedrijfsleven moet worden ver­<br />

beterd".<br />

Een wel erg versimpelde en daardoor onzorgvuldige weergave van het volgende<br />

statement van Andriessen: "Waarover wij van mening verschillen is de mate<br />

waarin het beleid gericht moet zijn op herstel van de positie van het par­<br />

ticuliere bedrijfsleven, waardoor thans bedreigde arbeidsplaatsen behouden<br />

kunnen blijven en nieuwe plaatsen kunnen worden gecreëerd".<br />

Op basis van het aantal 'onzorgvuldige weergaves' en het aantal adequate<br />

weergaves, berekenen we per krant en per actor een zogenaamde zorgvuldig­<br />

heids-index.<br />

In formule Z. = 1 -


waarin Z. =<br />

zorgvuldigheids-index krant/actor K<br />

aantal onzorgvuldige weergaves in krant K , resp. met betrekking<br />

tot actor K<br />

het aantal adequate weergaves in krant k, resp. met betrekking<br />

tot actor K.<br />

Aldus gedefinieerd ligt het waardenbereik van Z tussen 0 en 1, waarbij<br />

0 = uitsluitend onzorgvuldige weergaves<br />

1 = uitsluitend adequate weergaves.<br />

De zorvuldigheids-index wordt - zoals reeds eerder opgemerkt - alleen over<br />

de verslaggeving inzake de eerste termijn van het debat over 'Bestek'81 be­<br />

rekend. Dit omdat de analyse van de Handelingen beperkt is tot wat de diver­<br />

se sprekers in eerste termijn gezegd hebben.<br />

Wat 'zorgvuldigheid' betreft, blijken Algemeen Dagblad, De Waarheid, de<br />

Volkskrant en De Telegraaf de minst zorgvuldige kranten te zijn. Algemeen<br />

Dagblad en De Waarheid stellen - afgerond - tegenover vijf adequate weer­<br />

gaves, één onzorgvuldige weergave. De Volkskrant en De Telegraaf stellen<br />

tegenover tien adequate weergaves telkens één onzorgvuldige weergave. De<br />

andere onderzochte dagbladen scoren alle boven de .95 en ontlopen elkaar dus<br />

nauwelijks wat de zorgvuldigheid van de weergave betreft. Hoogstens is het<br />

opmerkelijk te noemen dat de twee kleine protestants-christelijke kranten -<br />

Nederlands en Reformatorisch Dagblad - in positieve zin de l i j s t aanvoeren.<br />

Tabel 27 De zorgvuldigheid van de weergave<br />

de landelijke dagbladpers<br />

van het 'Bestek '81-debat' in<br />

absoluut aantal absoluut aan­<br />

1 onzorgvuldige tal adequate zorgvuldigkrant<br />

weergaves weergaves heids-index<br />

Reformatorisch Dagblad 1 68 .99<br />

Nederlands Dagblad 6 244 .98<br />

Het Vrije Volk 3 89 .97<br />

Het Parool 5 140 .97<br />

Trouw 4 90 .96<br />

NRC/Handelsblad 13 279 .96<br />

De Telegraaf 9 90 .91<br />

de Volkskrant 35 271 .89<br />

De Waarheid 13 50 .79<br />

Algemeen Dagblad 20 68 .78<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste zorgvuldigheids-index.<br />

193


Niet alle politieke actoren worden even sterk getroffen door onzorgvuldig<br />

weergeven van wat ze in het parlement gezegd hebben. Iemand als Terlouw bij­<br />

voorbeeld, voorkomend in negen van de tien kranten, wordt in geen van die<br />

kranten ook maar één keer het slachtoffer van 'onzorgvuldig weergeven'. De<br />

enige die hem daarin benadert - afgezien van de politieke actoren die in<br />

slechts enkele kranten genoemd worden - is zijn D'66-collega Engwirda. Van<br />

hem wordt zegge en schrijve één maal een 'onzorgvuldige weergave' genoteerd<br />

(index: .98). Uitschieters in negatieve zin zijn Aantjes (.88), Rietkerk<br />

(.87), Joekes (.82) en Nijhof (.82). De overige politieke actoren scoren al­<br />

len boven de .90.<br />

5. Verslaggeving over het Bestek'81-debat vergeleken met verslaggeving over<br />

algemene politieke en financiële beschouwingen van oktober 1976.<br />

Op Het Parool en Het Vrije Volk na, zijn alle onderzochte dagbladen al eens<br />

betrokken geweest in een onderzoek naar de verslaggeving over het parlemen­<br />

tair gebeuren. Dat betrof toen de algemene politieke en financiële beschou­<br />

wingen over de rijksbegroting voor 1977, de laatste algemene beschouwingen<br />

ten tijde van het kabinet-Den Uyl. Op een aantal punten vergelijken we de<br />

verslaggeving over de beschouwingen in 1976 met de verslaggeving over het<br />

Bestek'81-debat.<br />

Het eerste aandachtspunt daarbij is de aandacht die kranten aan beide debat­<br />

ten besteed hebben, in termen van het aantal weergave-zinnen.<br />

Bij alle kranten is sprake van een forse toename in aandacht van 1976 tot<br />

1978, sommige geven zelfs meer dan een verdubbeling in aandacht te zien. De<br />

onderlinge verhoudingen blijven daarbij nagenoeg onaangetast.<br />

Bij de waargenomen toename in aandacht moet wel opgemerkt worden dat die<br />

voor een deel toegeschreven kan worden aan een stijging in het informatie­<br />

aanbod van de zijde van parlement en regering. In 1976 nam het debat over<br />

de algemene politieke en financiële beschouwingen in de Handelingen 439 ko­<br />

lommen in beslag, in 1978 571 kolommen.<br />

Rekening houdend met deze stijging in het aanbod, is er nog altijd sprake<br />

van een toename in aandacht van gemiddeld 35%. De toename is het sterkst bij<br />

de kranten die - ook in 1978 - de minste aandacht aan de algemene politieke<br />

19<br />

en financiële beschouwingen besteden.<br />

194


Tabel 28 Aandacht voor de algemene politieke en financiële beschouwingen<br />

in acht nederlandse dagbladen in 1976 en 1978<br />

2<br />

aandacht absoluut<br />

3<br />

aandacht<br />

relatief<br />

krant* 1976 1978 1976 1978<br />

de Volkskrant 401 668 22 21<br />

NRC/Handelsblad 447 610 24 19<br />

Trouw 270 540 15 17<br />

Nederlands Dagblad 258 515 14 16<br />

Reformatorisch Dagblad 162 302 9 9<br />

De Waarheid 142 212 8 7<br />

Algemeen Dagblad 88 208 5 6<br />

De Telegraaf 71 165 4 5<br />

totaal 1839 3220 100 4<br />

gerangschikt van meeste naar minste aandacht in 1978<br />

in termen van het aantal weergave-zinnen<br />

'in percentages van het totaal aantal weergave-zinnen<br />

'door afronding is de som niet gelijk aan het totaal.<br />

Tabel 29 Toename in aandacht voor algemene politieke en financiële<br />

beschouwingen in acht dagbladen tussen 1976 en 1978<br />

indexcijfer aandacht 1978 2<br />

, onafhankelijk van rekening houdend met stij<br />

krant informatie-aanbod ging in informatie-aanbod<br />

Algemeen Dagblad 236 182<br />

De Telegraaf 232 179<br />

Trouw 200 154<br />

Nederlands Dagblad 191 147<br />

Reformatorisch Dagblad 186 143<br />

de Volkskrant 166 128<br />

De Waarheid 150 115<br />

NRC/Handelsblad 137 105<br />

gerangschikt van sterkste naar minst sterke toename in aandacht<br />

gebaseerd op 1976 = 100.<br />

100<br />

195


Het tweede punt waarop wij een vergelijking trekken tussen 1976 en 1978 be­<br />

treft de selectieomvang. Voor 1976 hebben we KVP, ARP en CHU samen genomen,<br />

teneinde te kunnen vergelijken met 'CDA' in 1978.<br />

Terwille van de overzichtelijkheid vergelijken we eerst de selectieomvang<br />

voor de grote(re) partijen en voor de regering, daarna die voor de kleine(re)<br />

partijen met elkaar.<br />

Tabel 30 Selectieomvang enkele politieke partijen en regering in 1976<br />

en in 1978<br />

PvdA CDA D '66 VVD Regering<br />

krant* 1976 1978 1976 1978 1976 1978 1976 1978 1976 197c.<br />

NRC/Handelsblad 47 25 44 32 12 28 15 26 17 17<br />

Nederlands Dagblad 16 20 20 33 - 22 25 14 18 12<br />

de Volkskrant 23 18 33 29 31 20 22 12 5 12<br />

Ref. Dagblad 17 17 10 13 - 6 8 7 11 8<br />

Trouw 17 16 24 25 - 7 21 7 10 6<br />

De Telegraaf 3 5 8 24 - 3 6 8 5 6<br />

Algemeen Dagblad 21 8 14 14 - 8 9 6 3 5<br />

De Waarheid 3 5 3 4 - 1 - 2 2 3<br />

196<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste selectieomvang over geheel van politieke<br />

actoren.<br />

Meest in het oog springende gegeven: de terugkeer van D'66. In 1976 alleen<br />

aanwezig in de Volkskrant en NRC/Handelsblad, anno 1978 in alle acht kranten<br />

van de partij. Alleen in de Volkskrant daalt de selectieomvang voor D'66 -<br />

van 31 naar 20 - in alle andere kranten is sprake van een (forse) stijging.<br />

De gemiddelde selectieomvang voor D'66 stijgt van 5 naar 12, meer dan een<br />

verdubbeling.<br />

De PvdA leidt verlies, zij gaat terug van 18 naar 14. Het verlies voltrekt<br />

zich met name in NRC/Handelsblad en Algemeen Dagblad, in veel minder sterke<br />

mate gaat de PvdA ook in de Volkskrant en in Trouw terug.<br />

Het CDA boekt nogal opvallend winst in De Telegraaf en in het Nederlands Dag­<br />

blad, gemiddeld is de stijging vrij gering: van 20 naar 22.<br />

De gemiddelde selectieomvang voor de VVD daalt van 13 naar 10, in NRC/Han­<br />

delsblad boekt deze partij juist winst: van 15 naar 26.<br />

Tot slot de regering. Zij blijft grosso modo gelijk, maar vertoont in de af­<br />

zonderlijke dagbladen wel enige verschuivingen.


co<br />

Tabel 31 Selectieomvang kleine(re) politieke partijen in 1976 en in 1978<br />

SGP PPR CPN GPV PSP BP DS 1<br />

'70<br />

krant* 1976 1978 1976 1978 1976 1978 1976 1978 1976 1978 1976 1978 1976 1978<br />

NRC/Handelsblad _ 4 20 10 17 7 17 _ 50 6 - - 14 4<br />

Nederlands Dagblad - 14 4 - 8 - 27 100 25 2 7 7 18 1<br />

de Volkskrant 27 14 20 12 39 14 23 30 44 24 21 29 36 13<br />

Ref. Dagblad 35 14 - 1 - - 8 18 - 4 - - •- 3<br />

Trouw - - 35 1 8 - - - 13 - - - - 1<br />

De Telegraaf - - - - 3 - - - - - - - - -<br />

Algemeen Dagblad - - - - - - - - - - - - - -<br />

De Waarheid - - - - 86 71 - - - - - - - -<br />

gemiddelde selectieomvang<br />

over<br />

bladen<br />

tien dag­<br />

8 6 10 3 20 12 9 19 16 5 4 5 9 3<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste selectieomvang.


Een vergelijking van de selectieomvang voor de kleine(re) partijen laat zien<br />

dat deze - op het GPV en de BP na - alle verlies lijden. Het sterkst geldt dat<br />

voor de PPR en de PSP.<br />

De winst van het GPV is voornamelijk toe te schrijven aan het 'eigen' dag­<br />

blad. Het Nederlands Dagblad drukte in 1978 de bijdrage van GPV-woordvoerder<br />

Verbrugh aan het Bestek'81-debat integraal af, hetgeen resulteerde in een<br />

selectieomvang van 100 voor het GPV.<br />

De resultaten op het punt van 'selectieomvang' samenvattend, kan de conclusie<br />

luiden, dat sprake is van een lichte achteruitgang in 'selectieomvang': in<br />

1976 geven de onderzochte dagbladen gemiddeld 12.5% van het totaal aantal in<br />

het parlement genoemde informatie-eenheden weer, in 1978 is dat gedaald tot<br />

10.75%. Daarbij moet wel bedacht worden dat het aantal informatie-eenheden<br />

in 1976 464 bedroeg, in 1978 1435. Ondanks een lagere selectieomvang, geven<br />

de dagbladen derhalve in 1978 in absolute zin meer informatie-eenheden weer<br />

dan in 1976.<br />

De daling in 'selectieomvang' moet met name toegeschreven worden aan Trouw,<br />

NRC/Handelsblad en de Volkskrant.<br />

Tabel 32 Selectieomvang over alle politieke actoren in 1976 en in 1978<br />

krant 1<br />

selectieomvang<br />

1976 1978<br />

NRC/Handelsblad 23 19<br />

Nederlands Dagblad 17 17<br />

de Volkskrant 21 16<br />

Reformatorisch Dagblad 9 9<br />

Trouw 14 8<br />

De Telegraaf 4 7<br />

Algemeen Dagblad 7 6<br />

De Waarheid 5 4<br />

198<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste selectieomvang in 1978.<br />

Het derde en laatste punt waarop wij een vergelijking 1976/1978 maken, be­<br />

treft de verdeling van aandacht over politieke actoren. We beperken ons daar­<br />

bij tot de vertekening, uitgaande van de verdeling van aandacht over alle in<br />

het parlement vertegenwoordigde politieke partijen.


De vertekeningscoëfficiënt uitgaande van de verdeling van aandacht over alle<br />

in het parlement vertegenwoordigde partijen, ligt voor twee van de onder­<br />

zochte kranten in 1978 op een wat lager niveau dan in 1976 het geval bleek.<br />

Deze kranten hebben met andere woorden hun aandacht wat meer in overeenstem­<br />

ming met die in het parlement verdeeld dan ze in 1976 deden. Het sterkst komt<br />

dat naar voren bij De Waarheid. In 1976 besteedde deze krant nog 78% van haar<br />

aandacht aan de CPN, 15% aan de CDA-partijen en 8% aan de PvdA. De rest van<br />

de politieke partijen kwam in De Waarheid niet aan bod. In 1978 besteedt De<br />

Waarheid ruim de helft van haar aandacht aan de CPN, een kwart van de aan­<br />

dacht gaat naar het CDA, de PvdA krijgt zeventien procent van de aandacht, de<br />

VVD en D 1<br />

66 tenslotte krijgen elk vier procent van de aandacht.<br />

Tabel 33 Vertekening, uitgaande van de verdeling van aandacht over poli-<br />

krant 1<br />

tieke partijen in 1976 en in 1978<br />

vertekeningscoëfficiënt<br />

1976 1978<br />

De Telegraaf .31 .54<br />

De Waarheid .71 .50<br />

Trouw .19 .39<br />

Algemeen Dagblad .30 .35<br />

Nederlands Dagblad .13 .30<br />

NRC/Handelsblad .20 .24<br />

de Volkskrant .08 .22<br />

Reformatorisch Dagblad .22 .20<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste vertekeningscoëfficiënt in 1978.<br />

De tweede krant waarvan de vertekeningscoëfficiënt in 1978 lager uitvalt dan<br />

in 1976, is het Reformatorisch Dagblad. Het verschil is bij deze krant overi­<br />

gens beduidend kleiner dan bij De Waarheid. Evenals bij De Waarheid, is bij<br />

het Reformatorisch Dagblad de lagere vertekeningscoëfficiënt voornamelijk een<br />

gevolg van relatief minder aandacht voor de 'eigen' partij.<br />

199


6. Aandacht voor niet-parlement gebonden politiek<br />

De dimensie 'volledigheid/objectiviteit' hebben we in verband gebracht met<br />

21<br />

de toegankelijkheid van de media voor de "aktive Oeffentlichkeit". 'Vol-.<br />

ledigheid/objectiviteit' zoals in dit onderzoek uitgewerkt, kan slechts op<br />

een beperkt deel van de "aktive Oeffentlichkeit" toegepast worden: alleen<br />

openbare vergaderingen van het parlement lenen zich voor deze analyse. Om<br />

enig inzicht te verkrijgen in de toegankelijkheid van media voor de rest van<br />

de "aktive Oeffentlichkeit", hebben we in dit onderzoek de dimensie 'aan-<br />

22<br />

dacht voor niet-parlement gebonden politiek' opgenomen.<br />

Daarbij gaat het om:<br />

1. de activiteiten van regering en in het parlement vertegenwoordigde poli­<br />

tieke partijen, die buiten het parlement plaatsvinden;<br />

2. de activiteiten van allerlei groepen uit de samenleving, gericht op be-<br />

23<br />

ïnvloeding van de politieke besluitvorming op landelijk niveau.<br />

6.1 Aandacht voor niet-parlement gebonden politiek: resultaten<br />

Omdat we geen inzicht hebben in het informatie-aanbod van de zijde van re­<br />

gering, politieke partijen en allerlei maatschappelijke organisaties, is het<br />

niet mogelijk uitspraken te doen in termen van veel/weinig aandacht voor niet-<br />

parlement gebonden politiek. De cijfers laten slechts relatieve conclusies<br />

toe: de éne krant besteedt meer aandacht aan de regering, de ander meer aan<br />

politieke partijen.<br />

Het Nederlands Dagblad en De Telegraaf vormen de uitersten: eerstgenoemde<br />

krant besteedt ruim acht maal zo veel aandacht aan niet-parlement gebonden<br />

politiek dan De Telegraaf. Na het Nederlands Dagblad volgen vijf dagbladen<br />

met telkens iets minder aandacht, daarna valt een breuk te constateren.<br />

200


Tabel 34 Aandacht voor niet-parlement gebonden<br />

1<br />

aandacht<br />

voor<br />

politiek<br />

2<br />

krant regering<br />

politieke<br />

partijen<br />

maatschappelijke<br />

organisaties totaal<br />

3<br />

Nederlands Dagblad 140 149 297 586 45<br />

Trouw 119 64 340 523 42<br />

De Waarheid 75 67 327 469 53<br />

Ref. Dagblad 230 59 155 444 43<br />

de Volkskrant 111 125 176 412 32<br />

NRC/Handelsblad 70 113 169 352 30<br />

Het Vrije Volk 58 10 91 159 27<br />

Het Parool 26 39 57 122 14<br />

Algemeen Dagblad 28 29 62 119 17<br />

De Telegraaf 27 11 33 71 12<br />

totaal 884 666 1707 3257 315<br />

aandacht gemeten in termen van aantal zinnen gewijd aan ...<br />

2<br />

gerangschikt van meeste naar minste aandacht voor niet-parlement gebonden<br />

politiek<br />

3 aantal geanalyseerde artikelen<br />

De dagbladen verdelen hun aandacht voor niet-parlement gebonden politiek op<br />

uiteenlopende wijze over de onderscheiden categorieën.<br />

Tabel 35 Verdeling van aandacht voor niet-parlement gebonden politiek<br />

aandacht voor<br />

2 politieke maatschappel<br />

krant regering partijen organisaties<br />

Nederlands Dagblad 24 25 51<br />

Trouw 23 12 65<br />

De Waarheid 16 14 70<br />

Reformatorisch Dagblad 52 13 35<br />

de Volkskrant 27 30 43<br />

NRC/Handelsblad 20 32 48<br />

Het Vrije Volk 36 6 57 3<br />

Het Parool 21 32 47<br />

Algemeen Dagblad 24 24 52<br />

De Telegraaf 38 15 46 3<br />

totaal dagbladpers 27 20 52 3<br />

uitgedrukt in percentages van het totaal aantal zinnen 'aandacht voor nietparlement<br />

gebonden politiek' per krant<br />

gerangschikt van meeste naar minste aandacht voor niet-parlement gebonden<br />

politiek<br />

door afronding is de som ongelijk aan honderd<br />

201


Reformatorisch Dagblad en in mindere mate De Telegraaf en Het Vrije Volk be­<br />

steden verhoudingsgewijs veel van hun aandacht voor niet-parlement gebonden<br />

politiek aan de regering, De Waarheid laat de regering relatief weinig aan<br />

bod komen. NRC/Handelsblad, Het Parool en de Volkskrant besteden relatief<br />

veel aandacht aan de niet-parlementaire activiteiten van de politieke par­<br />

tijen, een categorie die in Het Vrije Volk nauwelijks terug te vinden is. In<br />

De Waarheid en Trouw tenslotte gaat verhoudingsgewijs veel aandacht naar de<br />

activiteiten van maatschappelijke organisaties, het Reformatorisch Dagblad<br />

is hier de achterblijver.<br />

Aan welke politieke partijen besteden de dagbladen aandacht als het om niet-<br />

parlement gebonden politiek gaat? Zijn 'klein links' en 'klein rechts' op<br />

dit punt even weinig zichtbaar als in de verslaggeving over het Bestek'81-<br />

debat?<br />

Tabel 36 Aandacht voor niet-parlement gebonden politiek, uitgesplitst<br />

naar politieke partijen<br />

aandacht voor^<br />

p PvdA CDA VVD D'66 klein 3<br />

klein 4<br />

krant links rechts<br />

5<br />

totaal<br />

absoluut<br />

Nederlands Dagblad 23 36 15 16 5 5 149<br />

de Volkskrant , 21 29 45 3 4 - 125<br />

NRC/Handelsblad° 36 32 4 12 6 9 113<br />

De Waarheid 12 13 - 9 66 - 67<br />

Trouw 13 17 17 14 39 - 64<br />

Ref. Dagblad 22 63 - - 10 5 59<br />

Het Parool 82 13 3 - 3 - 39<br />

Algemeen Dagblad 7 62 10 21 - - 29<br />

De Telegraaf 27 45 27 - - - 11<br />

Het Vrije Volk 60 40 - - - - 10<br />

202<br />

in percentages van het aantal zinnen gewijd aan politieke partijen<br />

gerangschikt van meeste naar minste aandacht voor politieke partijen<br />

''klein links' = PPR, CPN en PSP<br />

'klein rechts' = SGP, DS'70, GPV en BP<br />

in termen van aantal zinnen gewijd aan politieke partijen<br />

'door afronding is de som niet gelijk aan honderd (geldt ook voor Het Parool<br />

en De Telegraaf)


Gelet op de geringe aandacht - in slechts drie kranten is sprake van meer dan<br />

honderd zinnen - moeten we terughoudend zijn in het trekken van conclusies.<br />

We concentreren ons daarom op het macro-niveau, de landelijke dagbladpers als<br />

geheel.<br />

CDA, PvdA en VVD nemen bijna driekwart van de aandacht voor niet-parlemen­<br />

taire activiteiten van politieke partijen voor hun rekening. CDA en PvdA ont­<br />

lopen elkaar daarbij niet veel - 32 resp. 26 procent van de aandacht gaat<br />

naar deze partijen -, de VVD volgt op afstand met 15 procent. 'Klein links'<br />

komt aanzienlijk sterker tevoorschijn dan 'klein rechts': zij krijgen veer­<br />

tien resp.drie procent van de aandacht voor niet-parlementaire activiteiten<br />

van politieke partijen. Een verhouding die nauwelijks aangetast wordt bij<br />

weglaten van de drie richtingbladen.<br />

Tot slot: alleen CDA en PvdA komen in alle onderzochte dagbladen aan bod;<br />

VVD en 'klein links' halen zeven van de tien kranten, D'66 haalt er zes,<br />

'klein rechts' drie. Vooral voor de laatste lijkt er dus alle reden zich te<br />

beklagen over de toegankelijkheid van de landelijke dagbladen.<br />

De analyse 'aandacht voor niet-parlement gebonden politiek', was gekoppeld<br />

aan de analyse 'aandacht voor nieuwssoorten en -vormen. Gevolg daarvan is<br />

geweest dat in sommige dagbladen slechts een zeer gering aantal artikelen<br />

onderzocht kon worden op aandacht voor niet-parlement gebonden politiek. Dat<br />

heeft ons er toe gebracht zeer summier verslag te doen van de uitkomsten van<br />

deze analyse. Voor een meer gedifferentieerd inzicht in de vraag welke krant<br />

hoeveel aandacht besteedt aan welke soort niet-parlement gebonden politiek,<br />

zou een veel groter aantal artikelen geanalyseerd moeten worden.<br />

Op één punt is wat minder reserve op zijn plaats: de politieke informatie in<br />

landelijke dagbladen lijkt in overwegende mate overheidsgericht te zijn.<br />

Daarvoor zijn twee aanwijzingen. In de eerste plaats blijkt dat in bijna 60%<br />

van de artikelen die informatie verschaffen over het politieke gebeuren in<br />

het binnenland, aandacht wordt besteedt aan niet-parlement gebonden politiek.<br />

Dit, gevoegd bij het feit dat het overgrote deel van de aandacht voor niet-<br />

parlement gebonden politiek sterk georiënteerd is op de landelijke overheid,<br />

geeft voedsel aan de veronderstelling dat politiek nieuws in landelijke dag­<br />

bladen sterk overheidsgericht is.<br />

203


hoofdstuk 7<br />

POLITIEKE OPSTELLING<br />

VAN DAGBLAD<strong>EN</strong>:<br />

DE SAM<strong>EN</strong>HANG TUSS<strong>EN</strong><br />

"WAT" <strong>EN</strong> "HOE"<br />

205


1. Inleiding<br />

In dit deel is uitvoerig stilgestaan bij kwantiteit en kwaliteit van politie­<br />

ke informatie in de landelijke dagbladpers. Voor we ons in deel III gaan<br />

bezighouden met de ontvangers ic de lezers van landelijke dagbladen, beste­<br />

den we nog enige aandacht aan "contingency analysis", onderzoek naar samen­<br />

hangen tussen inhoudskenmerken. Het gaat daarbij niet om een uitputtende<br />

analyse van alle mogelijke samenhangen tussen de onderzochte inhoudskenmerken.<br />

We concentreren ons op de samenhang tussen:<br />

- de houding van dagbladen ten opzichte van politieke actoren, tot uitdruk­<br />

king gebracht in "afstand tot<br />

- de wijze waarop dagbladen over die politieke actoren schrijven, tot uit­<br />

drukking gebracht in gegrondheid, generaliserend taalgebruik en volledig­<br />

heid/objectiviteit.<br />

2. Politieke opstel 1ing en gegrondheid<br />

24<br />

Noomen vond in 1974 een nogal sterke samenhang tussen politieke opstelling<br />

en gegrondheid, in die zin dat een meer extreme politieke opstelling van<br />

kranten gepaard ging met een afnemende gegrondheid. Ook in dit onderzoek is<br />

een dergelijke samenhang aantoonbaar, zij het minder uitgesproken. Voor de<br />

aard van de samenhang maakt het daarbij geen verschil of getoetst wordt op<br />

het niveau van de krant dan wel op het niveau van het artikel, voor de<br />

25<br />

uiteraard wel.<br />

Noomen voerde twee mogelijke interpretaties aan voor deze samenhang. Posi­<br />

ties op het politieke continuüm - aldus de gedachtengang - zijn extremer<br />

207


Grafiek 1 De relatie tussen politieke opstelling en gegrondheid van tien<br />

i<br />

landelijke dagbladen<br />

1<br />

gegrondheid<br />

Y = -.10 X 2<br />

+ .79 X - .81<br />

r = .60<br />

n = 10<br />

o = gevonden posities<br />

1 2 3 4 5 6 7<br />

progressief conservatief<br />

naarmate de wenselijkheid/onwenselijkheid van doelstellingen op politiek ge­<br />

bied sterker wordt benadrukt en aan middelen minder aandacht wordt besteed.<br />

Dat komt tot uiting in de intensiteit waarmee doelstellingen, met voorbij­<br />

gaan aan haalbaarheid, worden gepropageerd.<br />

Het uitgangspunt is nu dat beweringen minder feitelijk gemotiveerd kunnen<br />

worden, naarmate politieke posities extremer zijn, dat wil zeggen: naarmate<br />

de intensiteit van beoordeling van doelstellingen in termen van wenselijk/<br />

onwenselijk groter is. Wenselijkheid/onwenselijkheid van doelstellingen kan<br />

immers uitsluitend normatief gemotiveerd worden, over middelen kan men zake­<br />

lijk van mening verschillen. Ingeval van middenposities daarentegen speelt<br />

juist de haalbaarheid een grote(re) rol. Ter beoordeling daarvan kan wèl<br />

feitelijke informatie aangedragen worden, bij voorbeeld in termen van ge-<br />

bleken of te verwachten effectiviteit van middelen.<br />

208<br />

Een tweede mogelijke interpretatie zoekt Noomen in de intensiteit waarmee<br />

politieke attitude-objecten beoordeeld worden. Getoetst op het niveau van de


krant, vond hij - gerekend over alle politieke attitude-objecten - een vrij<br />

sterke samenhang tussen intensiteit van beoordeling en gegrondheid (r = -.73).<br />

Ook in dit onderzoek blijkt deze samenhang te bestaan, al is ze (beduidend)<br />

minder sterk.<br />

Tabel 1 Intensiteit van beoordeling en gegrondheid ten aanzien van<br />

politieke actoren in tien landelijke dagbladen<br />

3<br />

intensiteit<br />

krant van beoordeling gegrondheid<br />

Algemeen Dagblad .12 .46<br />

De Telegraaf .18 .23<br />

Reformatorisch Dagblad .20 .77<br />

Het Parool .20 .56<br />

NRC/Handelsblad .21 .64<br />

Trouw .21 .72<br />

de Volkskrant .22 .47<br />

Nederlands Dagblad .24 .88<br />

Het Vrije Volk .42 .22<br />

De Waarheid .60 .21<br />

r = -.52; betrekken we alleen de kranten die èn in 1974 èn in 1978 onderzocht<br />

zijn in de berekening, dan vinden we voor 1974 r = -.78, voor 1978<br />

r = -.42<br />

gerangschikt van laagste naar hoogste intensiteit van beoordeling<br />

'intensiteit is gedefinieerd als "het gewogen gemiddelde y&nabsolute waarden<br />

van oordeelsscores J "; wegingsfactor is het aantal artikelen waarin<br />

een oordeelsscore voor de onderscheiden politieke actoren voorkomt.<br />

De curvi1ineaire samenhang tussen politieke opstelling en gegrondheid kan al­<br />

dus verklaard worden uit het feit dat de beoordelingsintensiteit bij de meer<br />

extreme politieke posities groter is dan bij de middenposities.<br />

2.1 De samenhang tussen politieke afstand en gegrondheid<br />

De gegevens over gegrondheid zijn in dit onderzoek per actor verzameld. Dat<br />

stelt ons in staat na te gaan of er een samenhang bestaat tussen de afstand<br />

ten opzichte van een politieke actor en de gegrondheid ten aanzien van die<br />

actor. We veronderstellen een negatieve samenhang, in die zin dat naarmate<br />

die afstand groter is, de gegrondheid geringer is.<br />

209


210<br />

In het navolgende toetsen we de afstands-hypothese voor drie politieke<br />

27<br />

actoren: kabinet-Van Agt, PvdA en CDA. We toetsen eerst op het niveau van<br />

de krant, daarna op het niveau van het artikel.<br />

"Afstand tot ..." is bij het toetsen steeds gedefinieerd in termen van de<br />

J-score: afstand = (1 - J-score). Bij een maximaal positieve score (J = +1),<br />

wordt de afstand 0, bij een maximaal negatieve score (J = -1) wordt de af­<br />

stand 2.<br />

2.1.1 Toetsing: de afstands-hypothese voor kabinet-Van Agt, PvdA en CDA<br />

(analyseniveau: krant)<br />

De veronderstelde negatieve samenhang tussen "afstand" en "gegrondheid" wordt<br />

door de gegevens ondersteund: zowel voor kabinet-Van Agt als voor PvdA en CDA<br />

vinden we een afnemende gegrondheid bij een toename van de afstand van kran­<br />

ten ten opzichte van die actoren. Voor kabinet-Van Agt en PvdA is het 'ver­<br />

loop' nagenoeg gelijk, voor het CDA is het 'verloop' scherper.<br />

Grafiek 2 De relatie tussen politieke afstand en gegrondheid in tien<br />

landelijke dagbladen


kabinet<br />

pvda<br />

'cda<br />

= kabinet-Van Agt<br />

= PvdA<br />

= CDA<br />

.73 X + 1.50 r = .54 n = 10<br />

- .71 X + 1.46 r<br />

-1.31 X . 2.16 r<br />

.78 n = 10<br />

.87 n = 10<br />

Het relatief scherpe verloop voor het CDA duidt erop dat kranten die het CDA<br />

sterk negatief beoordelen zich opvallend weinig gelegen laten liggen aan het<br />

onderbouwen van hun negatieve oordelen inzake het CDA. De vraag is waar de<br />

verhoudingsgewijs sterke daling in gegrondheid aan toegeschreven kan worden:<br />

is er sprake van een (relatief) sterk stijgende beweringsdichtheid ten op­<br />

zichte van het CDA, van een (relatief) sterk dalende motiveringsdichtheid of<br />

van een combinatie van beide?<br />

Grafiek 3 maakt duidelijk dat de verschillen ten aanzien van beweringsdicht­<br />

heid gering zijn: zowel voor kabinet-Van Agt als voor PvdA en CDA geldt dat<br />

de beweringsdichtheid toeneemt bij een stijging van de afstand. De mate waar­<br />

in, is daarbij voor de drie actoren nagenoeg gelijk.<br />

Grafiek 3 De relatie tussen politieke afstand en beweringsdichtheid in<br />

tien landelijke dagbladen<br />

bewerings- .90 |<br />

dichtheid<br />

.80 1.0 1.2 1.4 1.6 1.8 2.0<br />

afstand<br />

211


212<br />

kabinet<br />

pvda<br />

'cda<br />

kabinet-Van Agt<br />

Pvda<br />

CDA<br />

.59 X - .24<br />

.55 X - .23<br />

.62 X - .23<br />

r = .83<br />

r = .87<br />

r = .79<br />

n = 10<br />

n = 10<br />

n = 10<br />

Geheel anders is het beeld als we kijken naar de relatie 'afstand' - 'moti­<br />

veringsdichtheid'. Hier zijn wel degelijk verschillen te constateren. Het<br />

'verloop' is voor het CDA ruim vier maal zo sterk als voor het kabinet-Van<br />

Agt en de PvdA. Met andere woorden: het toenemen van de afstand gaat voor<br />

het CDA in veel sterke mate gepaard met afnemen van de motiveringsdichtheid<br />

dan voor het kabinet-Van Agt en de PvdA.<br />

Grafiek 4 De relatie tussen politieke afstand en motiveringsdichtheid<br />

in tien landelijke dagbladen


kabinet<br />

pvda<br />

'cda<br />

kabinet-Van Agt<br />

PvdA<br />

CDA<br />

10 X + .38 r = .28 n = 10<br />

10 X + .36 r = .37 n = 10<br />

44 X + .81 r = .86 n = 10<br />

Ten aanzien van het CDA doet zich een opvallend verschijnsel voor: relatief<br />

gunstige oordelen over het CDA worden meer van argumenten voorzien dan rela­<br />

tief gunstige oordelen over het kabinet-Van Agt en/of de PvdA. En omgekeerd,<br />

relatief ongunstige oordelen over het CDA worden in mindere mate van argu­<br />

menten voorzien dan relatief ongunstige oordelen over het kabinet-Van Agt<br />

en/of de PvdA.<br />

Kortom: wie relatief dichtbij het CDA staat, voelt zich genoopt zijn stel-<br />

lingname verhoudingsgewijs sterk te argumenteren, wie relatief ver van het<br />

CDA af staat vindt het niet zo nodig voor zijn steilingname argumenten aan<br />

te dragen.<br />

Tabel 2 Politieke afstand en motiveringsdichtheid voor CDA in vergelijking<br />

met PvdA en kabinet-Van Agt in de landelijke dagbladpers<br />

gemiddelde motiveringsdichtheid<br />

dagbladen met relatief dagbladen met relatief<br />

politieke actor gunstig oordeel 1<br />

ongunstig oordeel<br />

CDA .310 .176<br />

PvdA .250 .221<br />

kabinet-Van Agt .243 .243<br />

als dagbladen met een relatief gunstig oordeel beschouwing wij de vijf<br />

kranten die het dichtst bij een bepaalde actor staan, als dagbladen met<br />

een relatief ongunstig oordeel de vijf kranten die het verst van die actor<br />

af staan.<br />

2.1.2 Toetsing: de afstands-hypothese voor kabinet-Van Agt, PvdA en CDA<br />

(analyseniveau: artikel)<br />

Toetsen op het niveau van het artikel, levert problemen op. Problemen die<br />

samengevat kunnen worden in de term 'ratio-gevoeligheid' van gegrondheid.<br />

213


Voor de wijze waarop deze problemen behandeld zijn, verwijzen we naar noot 28.<br />

Getoetst op het niveau van het artikel, blijkt de afstands-hypothese niet on­<br />

verkort te handhaven. Slechts indien sprake is van een negatief oordel over<br />

een actor ("afstand" > 1), vinden we een samenhang tussen "afstand" en "ge­<br />

grondheid". En wel in die zin dat naarmate het oordeel over actor K negatie­<br />

ver wordt - de afstand tot actor K groeit - de gegrondheid ten aanzien van<br />

actor K afneemt. Dat geldt zowel voor het kabinet-Van Agt als voor de PvdA<br />

en het CDA.<br />

Hebben we daarentegen te maken met artikelen die een -positief oordeel over<br />

actor K bevatten, dan is er geen sprake van enigerlei samenhang tussen "af­<br />

stand" en "gegrondheid". Volledige identificatie met actor K (J-score + 1,<br />

afstand 0), dan wel een volkomen neutrale houding ten opzichte van actor K<br />

(J-score 0, afstand 1), beide leiden tot één en dezelfde mate van gegrond­<br />

heid ten aanzien van actor K. Wellicht dat het geringe aantal artikelen met<br />

een positief oordeel hierbij een rol speelt: veruit het grootste deel van de<br />

geanalyseerde artikelen geeft een negatieve J-score te zien voor kabinet-Van<br />

Agt, PvdA en/of CDA. Wat het kabinet-Van Agt betreft: 86% van de artikelen<br />

levert een negatieve J-score op. Voor PvdA en CDA zijn de cijfers 80 resp.<br />

76%.<br />

Grafiek 5 De relatie tussen politieke afstand en gegrondheid voor<br />

214<br />

kabinet-Van Agt, PvdA en CDA in landelijke dagbladpers<br />

gegrondheid 1.00 I<br />

.80 .i.<br />

1.2 1.4 1.6 1.8 2.0<br />

afstand


kabinet<br />

pvda<br />

t ,<br />

cda<br />

= kabinet-Van Agt<br />

= PvdA<br />

= CDA<br />

-.42 X + 1.09<br />

-.75 X + 1.60<br />

-.85 X + 1.79<br />

r =<br />

r =<br />

r =<br />

.21 n = 240<br />

.35 n = 98<br />

.43 n = 115<br />

Evenals bij toetsing op het niveau van de krant, is de afname in gegrondheid<br />

het sterkst voor het CDA, het minst sterk voor het kabinet-Van Agt. Ten aan­<br />

zien van de PvdA zien we een afname die - in tegenstelling tot de uitkomsten<br />

van de toetsing op het niveau van de krant - dichter bij de afname van het<br />

CDA dan bij die van het kabinet-Van Agt ligt.<br />

Betrekken we ook hier de samenstellende delen van de grootheid 'gegrondheid'<br />

- bewerings- en motiveringsdichtheid - in de beschouwingen, dan zien we dat<br />

voor alle actoren geldt 'hoe groter de afstand, des te hoger de bewerings­<br />

dichtheid' .<br />

Ten aanzien van motiveringsdichtheid blijkt er alleen voor het CDA een sig­<br />

nificante samenhang te bestaan tussen "afstand" en "motiveringsdichtheid".<br />

Ook op het niveau van het artikel is derhalve sprake van het opvallende ver­<br />

schijnsel dat wie dicht bij het CDA staat, zich genoopt voelt sterk te argu­<br />

menteren, wie ver van het CDA af staat geneigd is argumenten voor de stel-<br />

lingname achterwege te laten.<br />

Grafiek 6 De relaties tussen politieke afstand en bewerings- resp. motive-<br />

ringsdichtheid voor kabinet-Van Agt, PvdA en CDA in tien dagbladen<br />

215


2<br />

Y<br />

kabinet<br />

Y pvda<br />

= kabinet-Van Agt<br />

= PvdA<br />

= CDA<br />

97 X - .86 r = .41 n = 240<br />

94 X - .79 r = .72 n = 98<br />

82 X - .59 r = .66 n = 115<br />

Y<br />

cda<br />

3<br />

moti veri ngs di chthei d<br />

Y<br />

cda<br />

=<br />

" , 2 3 x +<br />

- 59<br />

r = .28 n = 115<br />

3. Politieke opstelling, gegrondheid en generaliserend taalgebruik<br />

Ook ten aanzien van "politieke opstelling" - "generaliserend taalgebruik"<br />

verwachtten we een curvilineaire samenhang: kranten met een meer extreme po­<br />

litieke positie zullen zich vaker van generaliserend taalgebruik bedienen<br />

dan dagbladen met een politieke middenpositie. De achterliggende gedachte is<br />

dat kranten met een zeer uitgesproken politieke opstelling, eerder geneigd<br />

zullen zijn oordelen over politieke actoren in generaliserende termen te ver­<br />

vatten dan dagbladen met een veel minder uitgesproken politieke positie.<br />

Bij toetsing op het niveau van de krant bleek de veronderstelde curvilineaire<br />

samenhang niet te bestaan: we vinden een zeer zwakke samenhang (r = .17),<br />

curvilineariteit wordt pas zichtbaar bij doorrekenen van het model (politieke<br />

opstelling > 5.21). en dan alleen indien afgerond wordt op vier cijfers ach-<br />

29<br />

ter de komma.<br />

216<br />

Het behoeft nauwelijks betoog dat toetsing op het niveau van het artikel bij­<br />

gevolg evenmin een significante samenhang tussen politieke opstelling en ge­<br />

neraliserend taalgebruik te zien geeft.<br />

Tussen "gegrondheid" en "generaliserend taalgebruik" veronderstellen wij een<br />

negatieve samenhang: hoe gegronder een krant is, des te minder zal zij zich<br />

van generaliserend taalgebruik bedienen. Getoetst op het niveau van de krant<br />

wordt deze veronderstelling in ieder geval niet tegengesproken: we vinden<br />

een negatieve samenhang (r = -.37), maar de sterkte van de samenhang is -<br />

gegeven het aantal eenheden waarover getoetst is - dusdanig dat moeilijk ge­<br />

sproken kan worden van steun voor de uitgesproken veronderstelling. Op het<br />

niveau van het artikel vinden we geen samenhang tussen "gegrondheid" en "ge-


neraliserend taalgebruik".<br />

Splitsen we de relatie 'gegrondheid'-'generaliserend taalgebruik' uit naar<br />

actor, dan vinden we alleen voor de actor 'kabinet-Van Agt' een samenhang<br />

zoals verondersteld: hoe gegronder kranten zijn ten opzichte van het kabinet,<br />

des te minder bedienen zij zich van generaliserend taalgebruik. Voor PvdA en<br />

CDA vinden we weliswaar een negatieve samenhang, maar de sterkte daarvan is<br />

zodanig dat aan dit gegeven geen enkele waarde kan worden toegekend.<br />

Tabel 3 De relatie 'gegrondheid' - 'generaliserend taalgebruik' voor<br />

kabinet-Van Agt, PvdA en CDA in tien landelijke dagbladen<br />

politieke actor regressievergelijking 1<br />

r n<br />

kabinet-Van Agt Y = -.09 X + .16 .39 10<br />

PvdA Y = -.04 X + .19 .09 10<br />

CDA Y = -.04 X + .24 .07 10<br />

''waarin Y = generaliserend taalgebruik<br />

X = gegrondheid<br />

Bij toetsing op het niveau van het artikel vinden we ook bij deze 'actorge-<br />

bonden' wijze van toetsen, geen enkele significante samenhang.<br />

Tot slot de "afstands-hypothese". We veronderstellen een positieve samenhang<br />

tussen "afstand" en "generaliserend taalgebruik": hoe groter de afstand tot<br />

een bepaalde politieke actor, des te vaker zal de krant haar oordeel in gene­<br />

raliserende termen vervatten.<br />

Toetsing op het niveau van de krant maakt duidelijk dat deze veronderstelling<br />

voor het CDA niet houdbaar is. De uitkomst voor deze partij is volkomen in<br />

tegenspraak met de uitgesproken verwachting - we vinden een negatieve in<br />

plaats van een positieve samenhang -, maar de sterkte van het verband is ver­<br />

waarloosbaar klein te noemen. De grote 'boosdoener' is het Algemeen Dagblad:<br />

deze krant staat ën het dichtst bij het CDA èn bedient zich het meest van<br />

30<br />

alle kranten van generaliserend taalgebruik ten aanzien van deze actor.<br />

217


Grafiek 7 Relatie tussen politieke afstand en generaliserend taalgebruik<br />

generaliserend<br />

taalgebruik<br />

afstand tot<br />

kabinet<br />

pvda<br />

Y<br />

09 X +<br />

cda " --<br />

voor kabinet-Van Agt, PvdA en CDA in tien landelijke dagbladen<br />

.30<br />

.25<br />

.20<br />

.15<br />

.10<br />

.05<br />

4 r-<br />

= 1 - J-score<br />

= kabinet-Van Agt<br />

= PvdA<br />

= CDA<br />

.15 X - .08 r<br />

.17 X - .05 r<br />

- 33 r<br />

.80 1.0 1.2 1.4 1.6 1.8 2.0<br />

.53 n = 10<br />

.46 n = 10<br />

.10 n = 10<br />

4. Politieke opstelling en volledigheid/objectiviteit<br />

4.1 Politieke opstelling en vertekeningscoëfficiënt<br />

afstand<br />

Van dagbladen die politiek progressief dan wel behoudend zijn, verwachten we<br />

een sterker vertekend verslag van het "Bestek'81-debat" dan van kranten die<br />

een politieke middenpositie innemen. De gedachtengang is dat dagbladen met<br />

een politieke middenpositie eerder geneigd zullen zijn de sprekers in het<br />

debat naar rato weer te geven, terwijl de in politiek opzicht meer extreme<br />

kranten zich meer zullen concentreren op het weergeven van wat te berde is<br />

218


gebracht door politieke partijen waar zij zich nauw verwant mee voelen, on­<br />

der gelijktijdige 'verwaarlozing' van de overige politieke partijen. Voor<br />

politieke meer extreme dagbladen zou zulks resulteren in een verhoudingsge­<br />

wijs hoge, voor de dagbladen met een politieke middenpositie in een rela­<br />

tief lage vertekeningscoëfficiënt.<br />

Grafiek 8 Relatie tussen politieke opstelling en vertekeningscoëfficiënt,<br />

uitgaande van de aandachtsverdeling over alle in het parlement<br />

vertegenwoordigde politieke partijen<br />

vertekeningscoëfficiè'nt<br />

1<br />

Y = .064 X 2<br />

o = gevonden posities.<br />

.55<br />

.20<br />

t<br />

O<br />

O<br />

2 3 4 5 6 7<br />

O<br />

progressief conservatief<br />

- .444 X + 1.02 R = .66 n = 10<br />

O<br />

219


4.2 Politieke opstelling en openheidscoëfficiënt<br />

220<br />

Grafiek 9 Relatie tussen<br />

h = -.035 X 2<br />

openheids- .65<br />

coëfficiënt<br />

.60<br />

.55<br />

.50<br />

.45<br />

.40<br />

.35<br />

.30<br />

.25<br />

o = gevonden posities.<br />

politieke opstelling en openhei dscoëffi ci ënt<br />

1 2 3 4 5 6 7<br />

progressief conservatief<br />

+ .23 X + .164 R = .42 n = 10<br />

De samenhang 'politieke opstelling' - 'openheidscoëfficiënt' blijkt - conform<br />

de verwachting - curvilineair te zijn: een politiek meer extreme positie gaat<br />

samen met een lagere openheidscoëfficiënt. Het buigpunt ligt daarbij niet op<br />

4 - het midden van de schaal 'politieke opstelling' maar bij 3.29. De<br />

samenhang is beduidend minder sterk dan ingeval van de vertekeningscoëffici-<br />

è'nt.


4.3 De afstands-hypothese: de relatie politieke afstand - aandeel in bericht­<br />

geving getoetst voor PvdA, CDA, VVD en kabinet-Van Agt<br />

Wij verwachten dat naarmate de afstand tot een politieke actor groter wordt,<br />

dagbladen verhoudingsgewijs minder aandacht zullen besteden aan wat de des­<br />

betreffende actor in het parlement naar voren heeft gebracht. 'Verhoudings­<br />

gewijs minder aandacht': van belang is hier niet de absolute aandacht van<br />

kranten voor wat actor K gezegd heeft, van belang is het aandeel van<br />

actor K in de verslaggeving van het "Bestek'81-debat".<br />

Grafiek 10 Relatie tussen politieke afstand en aandeel in berichtgeving<br />

in tien landelijke dagbladen<br />

''uitgedrukt in percentage van totale aandacht van dagblad voor "Bestek-'81debat"<br />

2<br />

3<br />

afstand tot .. = 1 - J-score<br />

Y c d a = - 8.56 X + 57.10 r = -.10 n = 10<br />

Y<br />

kabinet = - 14.05 X + 47.18 r = -.81 n = 10<br />

Y<br />

pvda = - 13.79 X + 38.17 r = -.51 n = 10<br />

Y<br />

vvd<br />

=<br />

" è A 0 X + 1 5<br />

- 3 6 r =<br />

~ A 1 n<br />

= 1 0<br />

221


Wat het CDA betreft kan de conclusie luiden dat "politieke afstand" geen<br />

samenhang vertoont met "aandeel in berichtgeving". Opmerkelijk is dat<br />

kranten het CDA-aandeel in het debat in meer of minder sterke mate overbe­<br />

lichten, los van de politieke voorkeur van die kranten. Dat impliceert dat<br />

alle kranten de CDA-inbreng als 'zeer belangrijk' beschouwen. Naar alle waar­<br />

schijnlijkheid hangt dat samen met de politieke positie van het CDA: niet de<br />

VVD, niet de PvdA noch D'66, alleen het CDA was bij machte het voorgestelde<br />

beleid in de door haar gewenste richting bij te stellen, eventueel het zit­<br />

tende kabinet te doen vallen.<br />

In het parlementaire debat neemt het kabinet veertig procent van het totaal<br />

aantal informatie-eenheden voor haar rekening, de politieke partijen geza­<br />

menlijk zestig procent. In geen enkele krant haalt het kabinet een vergelijk­<br />

baar aandeel. Met andere woorden: alle kranten besteden minder dan even­<br />

redig aandacht aan wat de regering gezegd heeft. "Politieke afstand" hangt<br />

daarbij sterk samen met "aandeel in berichtgeving": hoe groter de afstand,<br />

des te geringer het aandeel. Ook voor de PvdA en de VVD geldt dat kranten<br />

minder aandacht aan deze partijen besteden naarmate ze verder van haar af<br />

staan, zij het dat de samenhang minder sterk is dan voor het kabinet-Van Agt.<br />

Het verschil tussen PvdA en VVD is dat alle kranten minder dan evenredig<br />

aandacht besteden aan de VVD, terwijl de PvdA in vier van de tien dagbladen<br />

minder dan evenredig aandacht krijgt. Wat de PvdA betreft is de positie van<br />

222<br />

het Reformatorisch Dagblad tamelijk opvallend: hoewel deze krant relatief<br />

ver van de PvdA af staat, besteedt zij verhoudingsgewijs zeer veel aandacht<br />

aan de PvdA-inbreng in het Bestek'81-debat.<br />

5. Volledigheid/objectiviteit en de positie van politieke partijen<br />

Niet alleen de afstand van kranten tot politieke actoren kan een rol spelen<br />

in het selectieproces aan de kant van de zender, ook de positie in de zin van<br />

grootte en hoedanigheid van de politieke partijen kan van belang zijn. Op<br />

twee punten zullen we nagaan of de positie van politieke partijen zelf en de<br />

aandacht die kranten aan deze partijen besteden met elkaar samenhangen. Dat<br />

geldt allereerst de vraag of dagbladen - los van de hoeveelheid informatie<br />

die de onderscheiden politieke partijen aanbieden - meer aandacht besteden<br />

aan de drie grote dan aan de overige politieke partijen. Vervolgens gaan we<br />

in op de vraag of dagbladen verhoudingsgewijs minder aandacht besteden aan


oppositie partijen dan aan regerings(gezinde) partijen en kabinet.<br />

In beide gevallen gaat het om de vraag of dagbladen verhoudingsgewijs<br />

meer aandacht besteden aan de éne dan aan de andere categorie, dat wil zeggen:<br />

los van de absolute aandacht die dagbladen aan de onderscheiden actoren be­<br />

steden en los van de hoeveelheid informatie die de onderscheiden politieke<br />

partijen aanbieden. 'Aandacht' drukken we hier uit in de aandachtscoëfficiënt,<br />

32<br />

die uitsluitend verhoudingen in aandacht weergeeft.<br />

5.1 Volledigheid/objectiviteit: aandacht voor grote versus aandacht<br />

voor kleine(re) partijen<br />

Bij de indeling naar grootte gaan we zuiver getalsmatig te werk: het aantal<br />

kamerzetels anno 1978 is beslissend. Als grote partijen beschouwen we de<br />

PvdA, het CDA en de VVD. Als kleine(re) partijen komen uit de bus: D'66, SGP,<br />

PPR, CPN, GPV, PSP, BP en DS'70.<br />

Tabel 4 Verhoudingscijfers voor 'aandacht grote partijen' versus 'aandacht<br />

kleine(re) partijen' in de landelijke dagbladen<br />

aandachtscoëfficiënt'''<br />

grote kleine(re)<br />

krant partijen partijen<br />

De Telegraaf 1.88 .12<br />

Trouw 1.74 .26<br />

Algemeen Dagblad 1.73 .27<br />

Het Parool 1.63 .37<br />

Het Vrije Volk 1.57 .43<br />

NRC/Handelsblad 1.55 .45<br />

de Volkskrant 1.30 .70<br />

Reformatorisch Dagblad 1.37 .63<br />

Nederlands Dagblad 1.28 .72<br />

De Waarheid .92 1.08<br />

dagbladen gerangschikt van hoogste naar laagste aandachtscoëfficiënt voor<br />

grote partijen, richtingbladen uitgezonderd<br />

2<br />

> 1 = in krant verhoudingsgewijs aandacht dan in parlement<br />

< 1 = in krant verhoudingsgewijs aandacht dan in parlement.<br />

Deze gegevens bevestigen in grote lijnen de stelling dat grote partijen ver­<br />

houdingsgewijs meer aandacht krijgen dan kleine(re). In negen van de tien ge­<br />

vallen is de aandachtscoëfficiënt voor de grote partijen (aanzienlijk) groter<br />

dan die voor de kleine(re) partijen. De uizondering is De Waarheid, waar de<br />

verhouding andersom ligt, zij het dat de over/ondervertegenwoordiging veel<br />

223


zwakker is dan in de andere dagbladen.<br />

Zowel de categorie 'grote partijen' als de categorie 'kleine(re) partijen'<br />

naait in het parlement een aandeel van 50%. Deze cijfers laten dan ook con­<br />

clusies toe als "De Telegraaf besteedt bijna 16 maal zo veel aandacht aan<br />

grote dan aan kleine(re) partijen".<br />

Behalve deze globale toetsing, is ook een gespecificeerde toetsing mogelijk.<br />

Dat wil zeggen, een toetsing waarbij geldt dat iedere grote partij afzonder-<br />

33<br />

lijk verhoudingsgewijs meer aandacht krijgt dan elke (kleine(re) partij.<br />

De mate waarin aan deze eis voldaan wordt, kan uitgedrukt worden in de ratio.<br />

224<br />

aantal malen dat een grote partij meer aandacht krijgt dan een<br />

q _ kleine(re) partij min aantal malen minder aandacht<br />

aantal malen meer/evenveel/minder aandacht voor grote versus<br />

kleine(re) partijen<br />

De grootheid C kan waarden aannemen tussen -1 en +1, waarbij<br />

- 1 = gevonden patroon maximaal niet-consistent met veronderstelde patroon,<br />

elke kleine(re) partij krijgt verhoudingsgewijs meer aandacht dan<br />

elke grote partij afzonderlijk krijgt.<br />

+ 1 = gevonden patroon maximaal consistent met veronderstelde patroon, elke<br />

grote partij krijgt verhoudingsgewijs meer aandacht dan iedere<br />

kleine(re) partij afzonderlijk krijgt.<br />

De op basis van de aandachtscoëfficiënt uit tabel 5 berekende C-waarden per<br />

krant, laten zien dat in grote lijnen de stelling 'grote partijen krijgen ver­<br />

houdingsgewijs meer aandacht dan kleine(re) partijen' ondersteund wordt. Het<br />

minst sterk is dat het geval in de Volkskrant, maximale steun vinden we in<br />

De Telegraaf.<br />

Interpreteren we de gegevens vanuit de optiek van de politieke partijen, dan<br />

is de conclusie dat CDA en PvdA vrijwel altijd verhoudingsgewijs meer aan­<br />

dacht krijgen dan de kleine(re) partijen (C = .95, resp. .93) en dat de VVD<br />

daar enigszins bij achter blijft (C = .791. De VVD wordt in zeven van de tien<br />

kranten overtroffen door D'66. Nu neemt D'66 anno 1978 een wat dubbele posi­<br />

tie in: zuiver getalmatig de grootste van de kleine(re) partijen, in de opi­<br />

niepeilingen van dat moment dichter bij de kleinste van de grote partijen


to<br />

oi<br />

Tabel 5 Verhoudingscijfers voor 'aandacht grote partijen' versus 'aandacht kleine(re) partijen'<br />

in de landelijke dagbladpers, uitgesplitst naar partij<br />

aandachtscoëfficiënt voor<br />

krant PvdA CDA VVD D'66 SGP PPR CPN PSP BP DS'70 GPV<br />

Algemeen Dagblad 1.3 2.7 0.8 0.9 - - - - - - -<br />

NRC/Handelsblad 1.3 2.2 0.9 1.1 - 0.3 0.3 0.2 - 0.3 0.3<br />

de Volkskrant 0.9 2.1 0.5 0.9 0.7 0.3 0.7 1.0 1.0 0.5 1.3<br />

Trouw 1.3 2.9 0.5 0.7 - 0.1 - - - 0.1 -<br />

De Telegraaf 0.6 3.7 0.9 0.4 - - - - - - -<br />

Het Parool 1.2 2.8 0.4 1.1 - 0.3 - 0.2 - - -<br />

Het Vrije Volk 1.5 2.2 0.6 1.0 - 0.3 - 0.5 - - -<br />

De Waarheid 2 0.9 1.3 0.3 0.3 - - 17.0 - - - -<br />

Nederlands Dagblad 0.8 2.1 0.5 0.9 0.7 - - - - - 5.3<br />

Ref. Dagblad 1.8 1.4 0.6 1.0 1.7 0.1 - 0.3 - 0.3 1.5<br />

> 1 = in krant verhoudingsgewijs weer aandacht dan in parlement<br />

< 1 = in krant verhoudingsgewijs minder aandacht dan in parlement<br />

VVD en D'66 scoren beide 0.3, afgerond op twee cijfers achter de komma is dat 0.27 resp. 0.31.


- de VVD - dan bij de kleine(re) partijen. Wellicht dat daaruit de journa­<br />

listieke belangstelling voor D'66 verklaard kan worden.<br />

Tabel 6 'Grote partijen' verhoudingsgewijs meer aandacht dan 'kleine(re)<br />

partijen': consistentiegraad per krant<br />

krant 1 consistentiegraad afwijking<br />

De Telegraaf 1.00 VVD < D'66<br />

Algemeen Dagblad .96 VVD < D'66<br />

NRC/Handelsblad .96 VVD < D'66<br />

Hrouw .96 VVD < D'66<br />

Het Parool .96 VVD < D'66<br />

Het Vrije Volk .96 VVD < D'66<br />

De Waarheid .88 PvdA, CDA en VVD < CPN<br />

Reformatorisch Dagblad .79 CDA en VVD < SGP/GPV<br />

VVD < D'66<br />

Nederlands Dagblad .75 PvdA, CDA en VVD < GPV<br />

PvdA en VVD < D'66<br />

VVD < SGP<br />

de Volkskrant .63 PvdA < PSP, BP en GPV<br />

VVD < D'66, SGP, PSP,<br />

BP en GPV<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste consistentiegraad<br />

van een afwijking is sprake indien een grote partij verhoudingsgewijs minder<br />

aandacht krijgt dan een kleine(re) partij.<br />

Tot slot nog een opmerking over de aandacht die landelijke dagbladen - de<br />

drie richting-bladen uitgezonderd - aan 'klein rechts' (SGP BP/DS'70/GPV) en<br />

aan 'klein links' (PPR/PSP/CPN) besteden. Zowel 'klein rechts' als 'klein<br />

links' is het kind van de 'aandachtsrekening', maar binnen dat gegeven is het<br />

vooral 'klein rechts' dat betaalt.<br />

De aandachtscoëfficiënt voor 'klein rechts' over zeven dagbladen is .14, voor<br />

'klein links' .20. De landelijke dagbladen laten kortom in de berichtgeving<br />

over het Bestek'81-debat ruim één derde deel van wat de politieke partijen<br />

aan dat debat hebben bijgedragen, vrijwel geheel links liggen. Dat geldt in<br />

iets sterkere mate voor de kleine rechtse partijen dan dat het geldt voor de<br />

kleine linkse partijen. Niet wat er gezegd wordt is van belang, wel wie het<br />

zegt, in dit verband althans.<br />

226


5.2 Volledigheid/objectiviteit: aandacht voor regering(sgezinde) partijen<br />

versus oppositiepartijen<br />

Tot de oppositiepartijen worden in dit verband gerekend de PvdA, D'66, PPR,<br />

CPN en PSP. 'Klein rechts' kan weliswaar formeel niet aangemerkt worden als<br />

'regeringspartij', maar politiek gezien behoren deze partijen eerder tot de<br />

ondersteuners van het kabinet-Van Agt dan tot de bestrijders. We hebben ze<br />

daarom als 'regeringsgezinde partijen' gevoegd bij de regeringspartijen<br />

'CDA' en 'VVD'.<br />

Tabel 7 Verhoudingscijfers voor 'aandacht regerings(gezinde) partijen'<br />

versus 'aandacht oppositiepartijen'<br />

aandachtscoëfficiënten voor<br />

regerings(gezinde) oppositiekrant<br />

partijen partijen<br />

De Telegraaf 1.68 .32<br />

Nederlands Dagblad 1.44 .56<br />

Trouw 1.30 .70<br />

Algemeen Dagblad 1.26 .76<br />

de Volkskrant 1.22 .80<br />

Het Parool 1.22 .80<br />

NRC/Handelsblad 1.14 .87<br />

Het Vrije Volk 1.02 .96<br />

Reformatorisch Dagblad .98 1.00<br />

De Waarheid .58 1.44<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste aandachtscoëfficiënt voor regerings<br />

(gezinde) partijen.<br />

Bij globale toetsing blijkt voor zeven van de tien dagbladen de stelling<br />

'oppositiepartijen krijgen minder aandacht dan regerings(gezinde) partijen'<br />

houdbaar; voor twee kranten - het Reformatorisch Dagblad en Het Vrije Volk is<br />

het verschil in aandachtscoëfficiënt zo klein, dat daarop geen conclusies ge­<br />

baseerd kunnen worden, terwijl voor De Waarheid eerder het tegendeel het ge­<br />

val blijkt te zijn: oppositiepartijen - lees: de CPN - krijgen verhoudings­<br />

gewijs meer aandacht dan regerings(gezinde) partijen.<br />

Ook hier is een gespecificeerde toetsing mogelijk, dat wil zeggen een toet­<br />

sing waarbij als eis geldt dat elke oppositiepartij minder aandacht zou be­<br />

horen te krijgen dan iedere regerings(gezinde) partij.<br />

227


Tabel 8 'Oppositiepartijen' verhoudingsgewijs minder aandacht dan<br />

'regeringspartijen'; consistentiegraad per krant<br />

krant consistentiegraad<br />

Nederlands Dagblad<br />

de Volkskrant<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

De Telegraaf<br />

Algemeen Dagblad<br />

Trouw<br />

De Waarheid<br />

NRC/Handelsblad<br />

Het Parool<br />

Het Vrije Volk<br />

228<br />

.27<br />

.20<br />

.17<br />

.07<br />

-.07<br />

-.07<br />

-.27<br />

-.33<br />

-.33<br />

-.33<br />

In vier dagbladen - Nederlands Dagblad, de Volkskrant, Reformatorisch Dagblad<br />

en De Telegraaf - is een lichte tot zeer lichte tendens te bespeuren die de<br />

stelling 'oppositiepartijen krijgen verhoudingsgewijs minder aandacht dan<br />

regerings(gezinde) partijen' ondersteunt. In de overige dagbladen is daaren­<br />

tegen sprake van een tegengestelde tendens: oppositiepartijen krijgen verhou­<br />

dingsgewijs meer aandacht dan regerings(gezinde) partijen. Ook hier is de<br />

tendens licht.<br />

Splitsen we 'oppositiepartijen' versus 'regerings(gezinde) partijen' uit naar<br />

'grote' versus 'kleine(re) partijen', dan ontstaat een nog genuanceerder<br />

beeld.<br />

Wat de grote partijen betreft: acht van de tien kranten geven hetzelfde beeld<br />

te zien. De éne regeringspartij (CDA) krijgt verhoudingsgewijs meer, de ande­<br />

re (VVD) krijgt verhoudingsgewijs minder aandacht dan de oppositiepartij<br />

PvdA'.<br />

In De Telegraaf krijgen beide regeringspartijen verhoudingsgewijs meer aan­<br />

dacht dan de PvdA, in het Reformatorisch Dagblad krijgen beide regeringspar­<br />

tijen minder aandacht dan de PvdA.<br />

Samenvattend kunnen we stellen dat wat de grote partijen betreft de éne re­<br />

geringspartij meer, de andere regeringspartij verhoudingsgewijs minder aan­<br />

dacht krijgt dan de oppositiepartij.<br />

Voor de kleine(re) partijen ligt dan enigszins anders.


Tabel 9 'Oppositiepartijen' verhoudingsgewijs minder aandacht dan 'rege­<br />

ringspartijen: consistentiegraad per krant (kleinere partijen)<br />

krant consistentiegraad<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

de Volkskrant<br />

Nederlands Dagblad<br />

Trouw<br />

Algemeen Dagblad<br />

De Telegraaf<br />

De Waarheid<br />

NRC/Handelsblad<br />

Het Parool<br />

Het Vrije Volk<br />

.31<br />

.25<br />

.25<br />

-.25<br />

-.25<br />

-.25<br />

-.50<br />

-.63<br />

-.75<br />

-.75<br />

In Reformatorisch Dagblad, de Volkskrant en Nederlands Dagblad is een lichte<br />

tendens waar te nemen naar 'kleine oppositiepartijen krijgen verhoudingsge­<br />

wijs minder aandacht dan kleine regeringsgezinde partijen', in de andere dag­<br />

bladen is sprake van een omgekeerde tendens: kleine oppositiepartijen krijgen<br />

verhoudingsgewijs meer aandacht dan kleine regeringsgezinde partijen.<br />

Samenvattend kunnen we concluderen dat de hoedanigheid wan politieke par­<br />

tijen geen duidelijke rol speelt in het selectieproces aan de kant van de<br />

zender: de ene krant besteedt meer aandacht aan regerings(gezinde) partijen,<br />

de andere meer aan oppositiepartijen. De grootte van politieke partijen<br />

speelt daarentegen wel een duidelijke rol. Alle dagbladen besteden meer aan­<br />

dacht aan de 'grote drie' dan aan de overige partijen. Bij vier dagbladen is<br />

meer dan één uitzondering te constateren op de regel dat grote partijen meer<br />

aandacht krijgen dan kleine(re) partijen. Maar ook hier bevestigen de uit­<br />

zonderingen de regel.<br />

229


deel III<br />

HET LEZERSONDERZOEK:<br />

LANDELIJKE DAGBLAD<strong>EN</strong><br />

<strong>EN</strong> HUN LEZERSKRING<strong>EN</strong>


ferner .y •.W ^<br />

k-; ^! p. Hoger inkom<br />

lig,..<br />

•li'<br />

"1<br />

I «.,v-, r,<br />

mm<br />

fers<br />

oV<br />

hoofdstuk 1<br />

DE PLAATS VAN<br />

HET LEZERSONDERZOEK<br />

IN DEZE STUDIE<br />

Korter werken, maar ;<<br />

loon minder* ;1;<br />

c/<br />

t&*±<br />

:5><br />

233


1. Inleiding<br />

In het theoretisch deel van deze studie maakten wij gewag van een drieledige<br />

onderzoeksopzet 1<br />

, die we nu kortweg aanduiden met trefwoorden: theorie, in­<br />

houdsanalyse en lezersonderzoek. Het theoretisch deel en de resultaten van<br />

de inhoudsanalyse passeerden reeds de revue, zodat we nu toekomen aan de ver­<br />

slaglegging over het laatste onderdeel van de onderzoeksopzet: het lezers­<br />

onderzoek. De rapportage daarover omvat twee delen:<br />

1. Een profielschets van de lezerskringen van landelijke dagbladen;<br />

2. Een confrontatie inhoudsanalyse - lezersonderzoek op micro-niveau.<br />

De opzet daarvan is als volgt. In het lezersonderzoek hebben we drie ken­<br />

merken gemeten die wij van belang achten voor meningsvorming. Dat zijn<br />

de kenmerken 'politieke kennis', 'openheid' en 'perceptie politieke op­<br />

stelling'. In deze analyse zullen we nu nagaan in hoeverre inhoudsken-<br />

merken van dagbladen van invloed zijn op, althans samenhangen met deze<br />

kenmerken.<br />

2. Opzet en karakter van lezersonderzoek<br />

Het lezersonderzoek is bescheiden van opzet. Het is uitdrukkelijk niet de be­<br />

doeling na te gaan, of en in welke mate de afzonderlijke dagbladen daadwerke­<br />

lijk een adequate bijdrage leveren aan de meningsvorming in de meest brede<br />

zin van lezers over politieke aangelegenheden. We beperken ons tot enkele<br />

aspecten: politieke kennis, openheid en het vermogen van lezers zich een<br />

beeld te vormen van de politieke opstelling van hun krant. Geformuleerd in<br />

2<br />

235


termen van de probleemstelling, gaan we er vervolgens van uit dat, hoe ster­<br />

ker de samenhang is tussen een inhouds.kenmerk en een lezerskenmerk, een<br />

krant met een hoge score op zo'n kenmerk geacht kan worden een meer adequate<br />

bijdrage te leveren aan de meningsvorming van haar lezers over politieke aan­<br />

gelegenheden dan een krant met een lage score op zo'n inhoudskenmerk.<br />

Dezelfde redenering geldt ten aanzien van de overige lezerskenmerken die wij<br />

als indicatief voor meningsvorming beschouwen, te weten 'openheid' en 'het<br />

vermogen zich een beeld te vormen van de politieke opstelling van de krant'.<br />

Schema 1 Veronderstelde relatie inhoudskenmerken<br />

inhoudskenmerken<br />

meningsvorming<br />

politieke kennis<br />

openheid<br />

perceptie politieke<br />

opstelling krant<br />

lezerskenmerken<br />

meningsvorming<br />

Voor alle duidelijkheid: we gaan in bovenstaand schema uit van asymmetrie,<br />

dat wil zeggen: we veronderstellen dat een bepaald mediagebruik bij zal<br />

dragen aan politieke kennis, openheid en het vermogen zich een beeld te<br />

vormen van de politieke opstelling van de krant. De toetsing is er op ge­<br />

richt na te gaan in hoeverre deze veronderstelling plausibel is. Uiteraard<br />

is het niet zo, dat politieke kennis en openheid geheel afwezig zijn op het<br />

moment dat een bepaalde krant gekozen wordt, laat staan dat mensen op zo'n<br />

ogenblik geen idee zouden hebben van de politieke opstelling van de krant.<br />

Integendeel. Naar alle waarschijnlijkheid zijn politieke kennis, openheid en<br />

het vermogen zich een beeld te vormen van de politieke opstelling van de<br />

krant factoren in het keuzeproces, voorafgaande aan het zich abonneren op<br />

3<br />

een bepaalde krant. Met andere woorden: de pijl in schema 1 van inhouds­<br />

236<br />

kenmerken naar lezerskenmerken is omkeerbaar. Op theoretische gronden is niet<br />

bij voorbaat uit te maken welk model het meest plausibel is:<br />

1. dagblad > politieke kennis enz.<br />

2. politieke kennis enz. > keuze dagblad<br />

Deze vraag kan slechts beantwoord worden indien er meer data beschikbaar<br />

zouden zijn, indien bijvoorbeeld gegevens verzameld zijn op meerdere tijd-


stippen. Probleemstelling en onderzoeksopzet gaan in feite voorbij aan de<br />

hier opgeworden vraag, zij impliceren het vooronderstellen van een bepaalde<br />

mate van politieke kennis enz. Vervolgens komt dan de vraag aan de orde, of<br />

inhoudskenmerken van dagbladen van belang zijn met het oog op het vergroten<br />

van politieke kennis, openheid en het vermogen zich een beeld te vormen van<br />

de politieke opstelling van de krant.<br />

Behalve in de beperkte wijze waarop 'meningsvorming' in dit onderzoek betrokken<br />

is, komt het verkennende karakter van het lezersonderzoek ook tot<br />

uiting in de wijze waarop (sommige) andere lezerskenmerken geoperationaliseerd<br />

zijn: een aantal lezerskenmerken is op een uitgesproken tentatieve<br />

4<br />

wijze gemeten.<br />

De pretenties van het lezersonderzoek reiken dan ook niet verder dan nagaan<br />

of er aanwijzingen zijn dat inhoudskenmerken van dagbladen van invloed zijn<br />

op lezerskenmerken die indicatief zijn voor meningsvorming over politieke<br />

aangelegenheden.<br />

Indien geen verband wordt geconstateerd, kan de conclusie luiden dat het des­<br />

betreffende inhoudskenmerk niet van belang is voor de meningsvorming van<br />

burgers over 'politiek'. Indien wel een samenhang wordt aangetroffen, con­<br />

cluderen we dat het desbetreffende inhoudskenmerk in ieder geval van belang<br />

is voor meningsvorming; we gaan er daarbij van uit dat de meest waarschijn­<br />

lijke invloedsrelatie de relatie 'krant -> lezer' is.<br />

Het lezersonderzoek is in de vorm van een mondelinge enquête uitgevoerd door<br />

het NIPO. Het vond plaats in het laatste kwartaal van 1979. Voor de wijze<br />

waarop de steekproef (n = 598) is getrokken, verwijzen we naar bijlage 1.<br />

237


hoofdstuk 2<br />

LEZERSKRING<strong>EN</strong> VAN<br />

LANDELIJKE DAGBLAD<strong>EN</strong>:<br />

E<strong>EN</strong> PROFIELSCHETS<br />

239


1. Inleiding<br />

Ruim een derde van de nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder krijgt<br />

5<br />

regelmatig één of meer van de landelijke dagbladen onder ogen. Het is van<br />

belang dit gegeven vast te houden, om te vermijden dat uitkomsten uit het<br />

lezersonderzoek betrokken worden op de hele nederlandse bevolking.<br />

De populatie 'lezers van landelijke dagbladen' is namelijk op een aantal<br />

punten niet representatief voor de bevolking als geheel. Waar mogelijk zul­<br />

len we in het profiel gegevens over de nederlandse bevolking van 18 jaar en<br />

ouder vermelden, naast de gegevens per lezerskring. Vrijwel steeds zijn er -<br />

zoals zal blijken - verschillen te constateren. Vandaar dat we ons bij het<br />

interpreteren van de gegevens uitdrukkelijk beperken tot de afzonderlijke<br />

lezerskringen, eventueel uitgebreid tot de populatie 'lezers van landelijke<br />

dagbladen'.<br />

De profielschets is opgebouwd rond zeven van de tien onderzochte dagbladen.<br />

Het aantal respondenten dat opgaf De Waarheid, Nederlands Dagblad of Refor­<br />

matorisch Dagblad te lezen bleek te gering om deze lezers in het profiel te<br />

kunnen opnemen. 7<br />

Als gevolg daarvan is de profielschets gebaseerd op ge­<br />

gevens van 572 lezers van landelijke dagbladen, als volgt verdeeld.<br />

241


Tabel 1 Aantal lezers van onderscheiden dagbladen in steekproef<br />

aantal lezers<br />

krant 1 absoluut<br />

m<br />

2<br />

percentages<br />

De Telegraaf 167 29.2<br />

Algemeen Dagblad 135 23.6<br />

de Volkskrant 111 19.4<br />

Trouw 55 9.6<br />

NRC/Handelsblad 35 6.1<br />

Het Vrije Volk 35 6.1<br />

Het Parool 34 5.9<br />

totaal 572 100.O 3<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste aantal lezers in steekproef<br />

2 in percentages van totaal aantal lezers in steekproef<br />

242<br />

3 verschil ontstaan door afronding.<br />

2. Het mediagebruik van lezers van landelijke dagbladen<br />

Onder de verzamelterm 'mediagebruik' behandelen we een aantal lezerskenmer­<br />

ken met als gemeenschappelijke noemer dat ze betrekking hebben op de wijze<br />

waarop lezers met diverse media omgaan. Daarbij beperken we ons tot lande­<br />

lijke dagbladen, televisie en opinieweekbladen.<br />

Een aantal respondenten leest meer dan één landelijk dagblad: bijna vijftien<br />

procent van degenen die één van de zeven betrokken landelijke dagbladen als<br />

eerste krant opgeeft, leest daarnaast nog een ander landelijk dagblad. Dit<br />

cijfer is vrijwel exact hetzelfde als het vergelijkbare cijfer uit het Natioo<br />

naai Kiezersonderzoek 1977. Uit dat onderzoek blijkt ook dat van de bevol­<br />

king van achttien jaar en ouder bijna vijf procent gerekend kan worden tot<br />

de 'landelijke dubbel-lezers'.<br />

Welke kranten worden nu als tweede krant gelezen? De drie dagbladen met de<br />

grootste oplage - De Telegraaf, Algemeen Dagblad en de Volkskrant - blijken<br />

het meest populair als 'tweede' krant: in ruim zestig procent van de geval­<br />

len waarin een tweede krant genoemd wordt, gaat het om één van deze dagbla­<br />

den. De onderlinge verschillen zijn daarbij te verwaarlozen. In het NK0'77<br />

is het vergelijkbare cijfer ruim vijftig procent. De drie richtingbladen -<br />

De Waarheid, Nederlands Dagblad en Reformatorisch Dagblad - worden nauwe-


lijks genoemd als 'tweede' krant.<br />

Voor we nu verder ingaan op het gebruik dat lezers van dagbladen, televisie<br />

en opinieweekbladen maken, gaan we na hoe belangrijk diverse media zijn als<br />

bron voor politieke informatie.<br />

2.1 Belang van media als bron voor politieke informatie<br />

Niet alleen dagbladen fungeren als bron voor politieke informatie, ook andere<br />

media kunnen die rol spelen. De verschillende media zijn niet voor iedereen<br />

van even groot belang als bron voor politieke informatie. Sommigen richten<br />

zich sterk op (landelijke) dagbladen, anderen zijn meer op televisie geori­<br />

ënteerd enz.<br />

Voor acht media hebben we de respondenten gevraagd aan te geven hoe belang­<br />

rijk ze voor hen zijn als bron voor politieke informatie. Die media zijn:<br />

dagbladen, opinieweekbladen, familiebladen als Panorama e.d., vrouwenbladen<br />

als Margriet en Li bel 1e, partijbladen, radio, televisie en gesprekken met<br />

9<br />

anderen.<br />

Tabel 2 Belang van verschillende media als bron voor politieke informatie<br />

, niet belang- ~ wel belang- , gemiddelde score<br />

medium rijk als bron rijk als bron belang als ;brW*<br />

dagbladen 4.0 2.35 2.26<br />

televisie 5.4 2.19 2.09<br />

radio 10.8 1.98 1.79<br />

gesprekken met anderen 15.2 1.84 1.58<br />

opinieweekbladen 29.7 1.83 1.38<br />

partijbladen 49.7 1.83 1.07<br />

vrouwenbladen 64.3 .75 .53<br />

familiebladen 63.5 .68 .49<br />

•''gerangschikt van meeste naar minste belang berekend over alle lezers<br />

2<br />

uitgedrukt in percentages van totaal aantal lezers<br />

3<br />

gemiddelde score berekend over lezers die wel belang hechten aan desbetreffende<br />

medium; waardenbereik 'belang' loopt van 1 tot 3, waarbij<br />

0 = hecht geen belang aaa<br />

3 = hecht zeer veel belang aan<br />

4 berekend over alle lezers.<br />

243


Niet geheel onverwacht in een onderzoek onder lezers van landelijke dagbla­<br />

den, blijken "dagbladen" de belangrijkste bron voor politieke informatie te<br />

zijn, gevolgd door televisie, radio en gesprekken met anderen. 1<br />

^ De overige<br />

media vallen alle in het gebied "niet zo belangrijk/onbelangrijk".''' 1<br />

commentaar zullen we ze verder buiten beschouwing laten.<br />

In het<br />

"Dagbladen" zijn niet in alle lezerskringen even belangrijk als bron voor<br />

politieke informatie. Lezers van NRC/Handelsblad, Trouw en de Volkskrant<br />

hechten meer belang aan het dagblad als bron voor politieke informatie dan<br />

lezers van De Telegraaf, Het Vrije Volk en het Algemeen Dagblad. Lezers van<br />

Het Parool verkeren op dit punt in een "niemandsland". Voor de media 'tele­<br />

visie' en 'radio' zijn nauwelijks of geen verschillen te constateren tussen<br />

de lezerskringen, voor het medium 'gesprekken met anderen' geldt in grote<br />

12<br />

lijnen hetzelfde als voor 'dagbladen'.<br />

Tabel 3 Belang van dagbladen als bron voor politieke informatie, uitge-<br />

splitst naar lezerskring<br />

•, belang van dagblad als bron<br />

lezerskring voor politieke informatie 2<br />

NRC/Handelsblad 2.46<br />

Het Parool 2.44<br />

Trouw 2.44<br />

de Volkskrant 2.41<br />

De Telegraaf 2.22<br />

Het Vrije Volk 2.14<br />

Algemeen Dagblad 2.10<br />

244<br />

''gerangschikt van "hecht meeste belang aan ..." naar "hecht minste belang<br />

aan ..."<br />

2<br />

schaal loopt van 0 tot 3, waarbij 0 = hecht geen belang aan ...<br />

3 = hecht zeer veel belang aan ...<br />

2.2 Landelijke dagbladen: leestijd en motieven<br />

Lezers van landelijke dagbladen besteden gemiddeld iets minder dan de spreek­<br />

woordelijke drie kwartier per dag aan het lezen van hun krant. Lezers van<br />

Trouw besteden wat meer tijd aan het lezen van hun krant dan lezers van Het<br />

Vrije Volk. De verschillen zijn niet groot, wel significant.


Tabel 4 Leestijd landelijk dagblad, uitgesplitst naar lezerskring<br />

lezerkring 1<br />

leestijd per dag 2<br />

Trouw 49<br />

Het Parool 48<br />

NRC/Handelsblad 47<br />

de Volkskrant 45<br />

Algemeen Dagblad 42<br />

De Telegraaf 42<br />

Het Vrije Volk 39<br />

lezers van landelijke dagbladen 44<br />

''gerangschikt van hoogste naar laagste gemiddelde leestijd<br />

2<br />

leestijd in minuten, voor berekening zie noot 13.<br />

Een tweede aspect van de wijze waarop mensen met media i.c. dagbladen omgaan,<br />

betreft de motieven. Mensen kunnen om zeer uiteenlopende redenen een krant<br />

lezen, zoals onderzoek uit de "uses and gratifications approach" genoegzaam<br />

14<br />

heeft aangetoond.<br />

Wij onderscheiden in dit onderzoek twee hoofdmotieven, te weten:<br />

1. het verstrooiingsmotief;<br />

2. het (politieke) informatiemotief.<br />

In welke mate deze motieven van belang zijn voor het lezen van een bepaalde<br />

krant hebben we gemeten met behulp van twee schalen: de verstrooiïngs - en de<br />

15<br />

ïnformati e-ori ëntati e.<br />

Tabel 5 Informatie- en verstrooiingsoriëntatie, uitgesplitst naar lezers­<br />

lezerkring 1<br />

kring<br />

NRC/Handelsblad<br />

de Volkskrant<br />

Het Parool<br />

Trouw<br />

Algemeen Dagblad<br />

Het Vrije Volk<br />

De Telegraaf<br />

gemiddelde score<br />

i nformati e-ori ëntati e<br />

4.09<br />

3.91<br />

3.71<br />

3.58<br />

3.18<br />

2.89<br />

2.87<br />

gemiddelde score<br />

verstrooiTngsoriëntatie<br />

1.17<br />

1.68<br />

2.40<br />

1.79<br />

2.11<br />

2.14<br />

2.46<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste gemiddelde score op informatieoriëntatie<br />

245


246<br />

schaal loopt van U tot 5, waarbij<br />

0 = vindt informatie-motieven helemaal niet belangrijk<br />

5 = vindt informatie-motieven zeer belangrijk<br />

terwille van vergelijkbaarheid is waardenbereik verstrooiïngsonentatie<br />

eveneens op 0 tot 5 gebracht.<br />

Voor de lezers van NRC/Handelsblad speelt het informatie-motief een grotere<br />

rol dan voor de lezers van de meeste andere dagbladen; zij verschillen alleen<br />

niet van de lezerskringen van de Volkskrant en van Het Parool. Aan het andere<br />

uiteinde - waar het informatie-motief (veel) minder belangrijk wordt gevon­<br />

den - vinden we de lezers van De Telegraaf: zij verschillen van alle lezers­<br />

kringen, met uitzondering van die van Het Vrije Volk.<br />

Voor het verstrooiïngsmotief vinden we in grote lijnen het spiegelbeeld. De<br />

lezers van NRC/Handelsblad scoren hier lager dan wie dan ook, op (enige) af­<br />

stand gevolgd door de lezers van de Volkskrant en van Trouw. De lezers van<br />

De Telegraaf vinden we - opnieuw - aan het andere uiteinde, nu in gezelschap<br />

van de lezers van Het Parool.<br />

Vergelijken we per lezerskring het belang dat aan beide motieven wordt ge­<br />

hecht, dan valt op dat het informatie-motief domineert: in alle lezerskringen<br />

scoort het informatie-motief hoger dan het verstrooiïngsmotief, al is het<br />

verschil tussen beide in de lezerskring van NRC/Handelsblad beduidend groter<br />

dan in de lezerskring van De Telegraaf. De samenhang tussen beide schalen is<br />

zwak: r = -.14.<br />

2.3 Kijkgedrag: kijktijd, kijkfrequentie actualiteitenrubrieken en Den Haag<br />

Vandaag<br />

De eerste vraag over het kijkgedrag heeft betrekking op de tijd die men per<br />

dag aan televisie kijken besteedt, los van de vraag naar welke programma's<br />

gekeken wordt.<br />

Lezers van NRC/Handelsblad besteden duidelijk het minst tijd aan televisie<br />

kijken, lezers van Het Vrije Volk brengen de meeste tijd voor de buis door.<br />

In de lezerskring van deze krant geeft een kwart te kennen meer dan drie uur<br />

per dag televisie te kijken, onder NRC-lezers troffen we niemand aan die dat<br />

antwoord gaf.


Tabel 6 Kijktijd per dag, uitgesplitst naar lezerskring<br />

lezerskring<br />

Het Vrije Volk<br />

De Telegraaf<br />

Het Parool<br />

Algemeen Dagblad<br />

Trouw<br />

de Volkskrant<br />

NRC/Handelsblad<br />

gemiddelde kijktijd per dag in minuten' 2<br />

121<br />

106<br />

99<br />

98<br />

93<br />

85<br />

76<br />

lezers van landelijke dagbladen 97<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste gemiddelde kijktijd<br />

2<br />

voor berekening zie noot 16.<br />

Het programma-aanbod van televisie is nogal gevarieerd. In het kader van dit<br />

onderzoek gaat de belangstelling met name uit naar programma's met politieke<br />

informatie. Als indicatief voor deze programma-categorie beschouwen we het<br />

NOS-journaal, de actualiteitenrubrieken en de parlementaire rubriek van de<br />

NOS, "Den Haag Vandaag".<br />

We hebben de respondenten gevraagd aan te geven hoe vaak ze naar deze pro­<br />

gramma's keken: (bijna) altijd, vaak, zo nu en dan, zelden of nooit.<br />

Over het NOS-journaal kunnen we kort zijn: dit programma wordt van de ge­<br />

noemde verreweg het meest bekeken, van verschillen tussen lezerskringen is<br />

geen sprake.<br />

Wat actualiteitenrubrieken betreft: alleen voor de VARA-rubriek 'Achter het<br />

nieuws' en de NOS-rubriek 'Panoramiek' geldt, dat de verschillen in kijk-<br />

frequentie tussen lezerskringen te verwaarlozen zijn. De overige rubrieken<br />

worden in de ene lezerskring meer bekeken dan in de andere.<br />

Kijken we naar de kijkfrequentie over alle rubrieken, dan is wellicht het<br />

meest opvallend de positie van de lezers van Trouw: hoewel ze - zie tabel 6 -<br />

verhoudingsgewijs weinig tijd besteden aan televisie kijken, scoren ze het<br />

hoogst waar het kijken naar actualiteitenrubrieken betreft. Deze hoge score<br />

is met name toe te schrijven aan het "protestants kijken" van Trouw-lezers:<br />

de actualiteitenrubrieken van NCRV, IKON en EO mogen zich verheugen in een<br />

verhoudingsgewijs grote belangstelling van de lezers van Trouw.<br />

De lezerskring van De Telegraaf legt een lichte voorkeur aan de dag voor de<br />

actualiteitenrubrieken van AVRO en TROS boven de rubrieken van de andere A-<br />

247


CO<br />

Tabel 7 Kijkfrequentie actualiteitenrubrieken, uitgesplitst naar lezerskring<br />

2<br />

kijkfrequentie<br />

lezerskring alle rubrieken 3<br />

1<br />

kijkfrequentie actualiteiten rubriek van<br />

c<br />

AVRO TROS KRO NCRV VARA NOS IKON EO<br />

Trouw 1.25 1.51 1.22 1.39 1.75 1.24 .96 1.11 .58<br />

Het Vrije Volk 1.19 1.63 1.40 1.37 1.37 1.66 1.11 .49 .34<br />

Het Parool 1.16 1.50 1.29 1.56 1.56 1.47 .82 .85 .21<br />

De Telegraaf 1.14 1.75 1.71 1.39 1.33 1.36 .83 .38 .24<br />

Algemeen Dagblad 1.10 1.53 1.55 1.36 1.41 1.41 .85 .35 .25<br />

de Volkskrant .92 1.23 .89 1.24 1.12 1.28 .78 .60 .20<br />

NRC/Handelsblad .84 1.11 .94 1.11 1.09 1.03 .69 .49 .14<br />

lezers landelijke<br />

dagbladen 1.08 1.53 1.39 1.37 1.35 1.35 .86 .55 .27<br />

'gemiddelde kijkfrequentie, schaal loopt van 0 tot 3, waarbij<br />

0 = kijkt zelden of nooit/weet niet<br />

3 = kijkt(bijna) altijd<br />

'gerangschikt van hoogste naar laagste kijkfrequentie over alle rubrieken<br />

'gemiddelde van de kijkfrequenties per actualiteitenrubriek<br />

'omroepen gerangschikt van hoogste naar laagste kijkfrequentie, uitgangspunt "lezers landelijke dagbladen"<br />

'gevraagd is naar de ki jkfrequentie voor de rubriek "Panoramiek".


omroepen. Voor het overige zijn de verschillen binnen lezerskringen niet noe­<br />

menswaardig, met uitzondering van de lezers van de Volkskrant die weinig naar<br />

TROS-Aktua kijken.<br />

Ook de verschillen tussen lezerskringen gerekend over alle actualiteitenru­<br />

brieken zijn gering, zij het dat de lezers van de Volkskrant en van NRC/<br />

Handelsblad wat minder frequent naar actualiteitenrubrieken kijken dan de<br />

lezers van de andere landelijke dagbladen.<br />

Tot slot nog een opmerking over de actualiteitenrubrieken van IKON en EO, Ken­<br />

merk en Tijdsein. Met uitzondering van de lezers van Trouw, kijkt vrijwel nie­<br />

mand naar deze rubrieken: tussen de 60 en 75% geeft te kennen "zelden of nooit"<br />

naar Kenmerk te kijken, tussen de 80 en 90% zegt "zelden of nooit" naar Tijd­<br />

sein te kijken. Voor de lezers van Trouw zijn deze percentages 38 resp. 55.<br />

De nederlandse bevolking van achttien jaar en ouder scoort voor de actuali­<br />

teitenrubrieken van AVRO, TROS, KRO, NCRV en VARA een gemiddelde kijkfrequen-<br />

tie van 1.50, de groep 'lezers van landelijke dagbladen' scoort 1.40. Voor<br />

de afzonderlijke lezerskringen ligt dit cijfer tussen 1.06 voor de lezers van<br />

1 7<br />

NRC/Handelsblad en 1.52 voor de lezers van De Telegraaf.<br />

Tot slot van deze paragraaf, besteden we aandacht aan de cijfers voor de<br />

parlementaire rubriek van de NOS, Den Haag Vandaag. Den Haag Vandaag - het<br />

televisieprogramma bij uitstek als het om politieke informatie gaat - wordt<br />

het meest bekeken door de lezers van Trouw, het minst door de lezers van<br />

Algemeen Dagblad en De Telegraaf.<br />

Tabel 8 Kijkfrequentie Den Haag Vandaag, uitgesplitst naar lezerskring<br />

kijkfrequentie 1<br />

2 (bijna) zo nu zelden<br />

lezerskring altijd vaak en dan of nooit<br />

Trouw 16.4 30.9 34. '5 18.2<br />

Het Parool 11.8 38.2 20.6 29.4<br />

NRC/Handelsblad 11.4 20.0 45.7 22.9<br />

de Volkskrant 9.0 27.9 32.4 30.6<br />

Het Vrije Vo 1 k 17.1 8.6 37.1 37.1<br />

Algemeen Dagblad 11.9 18.5 25.2 44.4<br />

De Telegraaf 9.6 15.0 32.3 43.1<br />

lezers landelijke dagbladen<br />

11.4 21.2 31.3 36.2<br />

uitgedrukt in percentage lezers per kijkfrequentie-categorie<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste gemiddelde kijkfrequentie.<br />

249


2.4 Opinieweekbladen<br />

Het derde en laatste mediumtype weer we in deze paragraaf aandacht aan be­<br />

steden is 'opinieweekbladen' . Wie leest welk opinieweekblad? En welke opinie­<br />

weekbladen worden het meest gelezen?<br />

Tabel 9 Het lezen van opinieweekbladen, uitgesplitst naar lezerskring<br />

lezerskring 1<br />

NRC/Handelsblad<br />

de Volkskrant<br />

Trouw<br />

Het Parool<br />

Algemeen Dagblad<br />

De Telegraaf<br />

Het Vrije Volk<br />

lezers landelijke dagbladen<br />

zegt één of meer opinieweekbladen<br />

(bijna) wekelijks te lezen<br />

absoluut<br />

ín<br />

2<br />

percentages<br />

24 68.6<br />

55 49.5<br />

17 30.9<br />

10 29.4<br />

29 21.5<br />

27 16.2<br />

4 11.4<br />

166 29.0<br />

''gerangschikt van hoogste naar laagste percentage lezers dat zegt opinieweekbladen)<br />

te lezen<br />

2<br />

in percentages van totaal aantal lezers per lezerskring in steekproef.<br />

De verschillen in de mate waarin opinieweekbladen gelezen worden, komen nog<br />

scherper naar voren als we ook het aantal gelezen opinieweekbladen in de<br />

analyse betrekken.<br />

Opinieweekbladen worden het meest gelezen in de lezerskring van NRC/Handels­<br />

blad, op afstand gevolgd door de lezerskring van de Volkskrant; in de lezers­<br />

kringen van De Telegraaf, Algemeen Dagblad en Het Vrije Volk worden deze<br />

bladen het minst gelezen.<br />

Binnen de lezerskring van NRC/Handelsblad valt een zekere voorkeur voor<br />

Elseviers Magazine waar te nemen, binnen de lezerskringen van De Telegraaf<br />

en het Algemeen Dagblad is een lichte voorkeur voor Elseviers Weekblad en<br />

Elseviers Magazine te bespeuren; het laatste overigens wel op een aanzienlijk<br />

lager niveau.<br />

De lezers van de Volkskrant en van Trouw tenslotte leggen een lichte voorkeur<br />

aan de dag voor resp. Vrij Nederland en Hervormd Nederland.<br />

250


Tabel 10 Het lezen van opinieweekbladen: keuze en aantal, uitgesplitst<br />

naar lezerskring<br />

2<br />

aantal gelezen<br />

lezerskring 1<br />

opinieweekbladen meest gelezen in per- ,<br />

lezerskring 1<br />

(gemiddeld) opinieweekbladen centages<br />

NRC/Handelsblad 1.17 Elseviers Magazine<br />

Elseviers Weekblad<br />

Vrij Nederland<br />

de Volkskrant .90 Vrij Nederland<br />

Haagse Post<br />

Trouw .51 Hervorm Nederland<br />

Vrij Nederland<br />

Het Parool .41 Haagse Post<br />

Vrij Nederland<br />

De Telegraaf .28 Elseviers Weekblad<br />

Elseviers Magazine<br />

Algemeen Dagblad .26 Elseviers Weekblad<br />

Elseviers Magazine<br />

Het Vrije Volk .23 Elseviers Magazine<br />

Elseviers Weekblad<br />

Vrij Nederland<br />

37.1<br />

20.0<br />

20.0<br />

26.1<br />

15.3<br />

14.6<br />

10.9<br />

14.7<br />

11.8<br />

11.4<br />

9.6<br />

9.6<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste gemiddeld aantal gelezen opinieweekbladen<br />

leesvoorbeeld: de 35 lezers van NRC/Handelsblad in onze steekproef lezen<br />

samen 41 opinieweekbladen, gemiddeld derhalve 41/35 = 1.17<br />

in percentages van aantal lezers per lezerskring in de steekproef.<br />

3. Belangstelling voor politiek nieuws in dagbladen<br />

Dagbladen bevatten niet alleen politiek nieuws, ze besteden aandacht aan een<br />

breed scala van onderwerpen. In het kader van deze studie zijn we weliswaar<br />

met name geïnteresseerd in politiek nieuws, maar dat betekent niet dat we<br />

uitsluitend de belangstelling voor deze nieuwssoort gemeten hebben. Integen­<br />

deel, We hebben de respondenten gevraagd hun belangstelling voor in totaal<br />

veertien onderwerpen aan te geven. Tesamen indiceren die onderwerpen de ge­<br />

hele redactionele inhoud van dagbladen. Het voordeel is duidelijk. Op deze<br />

wijze worden respondenten in staat gesteld hun belangstelling voor politiek<br />

nieuws aan te geven in relatie tot hun belangstelling voor een aantal andere<br />

nieuwssoorten. Daardoor ontstaat een reëler beeld van belangstelling voor<br />

politiek nieuws dan ingeval uitsluitend naar de belangstelling voor politiek<br />

nieuws gevraagd wordt.<br />

8.2<br />

5.7<br />

5.7<br />

5.7<br />

251


Tabel 11 Belangstelling voor enkele (hoofd)soorten nieuws, uitgesplitst naar lezerskring<br />

belangstelling voor<br />

nederlandse sociaal-<br />

2 politiek in buitenlandse politiek in culturele<br />

lezerskring binnenland pol itiek buitenland economie religie onderwerpen sport<br />

NRC/Handelsblad 3.14 2.86 2.71 2.44 1.51 2.47 1.03<br />

de Volkskrant 2.98 2.69 2.56 2.19 1.44 2.29 1.58<br />

Trouw 2.95 2.69 2.49 2.01 2.67 2.18 1.16<br />

Het Parool 2.85 2.35 2.21 2.13 1.38 2.57 1.96<br />

De Telegraaf 2.60 2.31 2.07 2.03 1.07 2.14 1.91<br />

Algemeen Dagblad 2.49 2.19 1.96 2.02 1.11 2.07 2.19<br />

Het Vrije Volk 2.14 1.83 1.49 1.52 0.57 2.06 2.23<br />

uitgedrukt in gemiddelde belangstellingsscore per (hoofd)soort nieuws waarbij<br />

0 = geen belangstelling<br />

4 = zeer veel belangstelling<br />

i<br />

gerangschikt van meeste naar minste belangstelling voor 'politiek in binnenland'.


De cijfers zoals we die in tabel 11 geven, zijn onderling niet vergelijkbaar,<br />

dat wil zeggen: een vergelijking tussen lezerskringen is niet mogelijk.<br />

Binnen lezerskringen zijn deze cijfers wel vergelijkbaar: alle lezers van een<br />

bepaalde krant worden immers geconfronteerd met dezelfde verdeling van aan­<br />

dacht over nieuwssoorten in de krant. Gevraagd naar hun belangstelling voor<br />

diverse nieuwssoorten kunnen zij derhalve geacht worden te reageren op één<br />

dezelfde stimulus, in dit geval de (relatieve) aandacht van hun krant voor<br />

genoemde nieuwssoorten.<br />

Tabel 11 laat dan ook conclusies als "de lezers van NRC/Handelsblad hebben<br />

aanzienlijk meer belangstelling voor 'politiek in binnenland' dan voor<br />

'sporf'toe.<br />

Daarbij moet dan wel bedacht worden dat NRC/Handelsblad aan 'politiek in bin­<br />

nenland' bijna vier maal zo veel aandacht besteedt dan aan 'sport'. Tegen<br />

deze achtergrond is het de vraag of aan 'veel belangstelling' voor nieuws­<br />

soorten met een sterk uiteenlopende hoeveelheid (relatieve) aandacht het­<br />

zelfde gewicht kan worden toegekend. Het voert te ver en valt bovendien bui­<br />

ten het kader van deze studie op dit moment nader op deze vragen in te gaan.<br />

We volstaan met het aangeven van enkele problemen, daarmee duidelijk makend<br />

dat enige terughoudendheid bij het interpreteren van de gegevens uit tabel 11<br />

op zijn plaats is.<br />

De cijfers uit tabel 11 'verticaal' vergelijken, dat wil zeggen uitspraken<br />

doen als "de lezers van De Telegraaf hebben evenveel belangstelling voor eco­<br />

nomisch nieuws als de lezers van het Algemeen Dagblad" is niet mogelijk.<br />

Lezers van beide kranten hebben bij het beantwoorden van de belangstellings-<br />

vragen immers op verschillende stimuli i.c. aandachtsverdelingen gereageerd.<br />

Vergelijken op basis van de relatieve belangstelling voor de onderschei­<br />

den nieuwssoorten biedt geen oplossing, aangezien de percentagebasis - in dit<br />

geval de belangstellingsomvang - voor de diverse lezerskringen ongelijk is.<br />

Rekening houdend met bovenstaande, kan het volgende gezegd worden over de ge­<br />

gevens uit tabel 11.<br />

In alle lezerskringen uitgezonderd die van Het Vrije Volk, gaat de belangstel­<br />

ling het meest uit naar het nieuws over de binnenlandse politiek. Lezers<br />

van Het Vrije Volk hebben de meeste belangstelling voor sportnieuws. Nieuws<br />

over de nederlandse buitenlandse politiek komt bij de lezers van NRC/Handels­<br />

blad, de Volkskrant, Trouw, De Telegraaf en het Algemeen Dagblad op de tweede<br />

253


Tabel 12 Belangstelling voor binnenlandse politiek en voor politiek in het buitenland voor de<br />

neder!andse bevolking van 18 jaar en ouder en<br />

voor lezers van landelijke dagbladen<br />

mate van belangstelling'''<br />

gemiddelde zeer tamelijk<br />

populatie nieuwssoort belangstelling veel veel matig weinig geen<br />

lezers lande­ politiek in<br />

lijke dagbladen binnenland 2.70 25.0 36.9 25.2 9.1 3.8<br />

2<br />

2.23 19.4 20.1 31.7 22.0 6.9<br />

bevolking<br />

lezers lande­ politiek in<br />

lijke dagbladen buitenland 2.19 12.1 30.9 30.6 17.0 9.4<br />

2<br />

bevolking<br />

2.00 11.8 19.0 34.2 27.3 6.7<br />

1 uitgedrukt in percentage aantal lezers/respondenten per categorie<br />

"gegevens ontleend aan Nationaal Kiezersonderzoek 1977.


plaats, in het laatste geval overigens samen met sportnieuws. Voor de lezers<br />

van Het Parool komt deze nieuwssoort op de derde plaats, voor de lezers van<br />

Het Vrije Volk op de vierde plaats.<br />

De derde en laatste (sub)soort politiek nieuws - 'politiek in het buitenland'<br />

- komt in de lezerskringen van NRC/Handelsblad en de Volkskrant op de derde<br />

plaats in de rangorde van belangstelling, in de lezerskringen van Trouw, Het<br />

Parool en De Telegraaf op de vierde plaats en in de lezerskringen van het<br />

Algemeen Dagblad en Het Vrije Volk op de vijfde plaats.<br />

Religieus nieuws komt in bijna alle lezerskringen slecht uit de bus: de be­<br />

langstelling is (uiterst) gering te noemen, met uitzondering van de lezers­<br />

kring van Trouw. Religieus nieuws komt daar op de derde plaats; de belang­<br />

stelling is te typeren als "tamelijk veel".<br />

Wat tabel 12 betreft: met enige terughoudendheid vanwege (on)vergelijkbaar-<br />

18<br />

heid kan de conclusie luiden dat "lezers van landelijke dagbladen" iets<br />

meer belangstelling tonen voor politiek nieuws dan de bevolking als geheel.<br />

4. Politieke opstelling, perceptie politieke opstelling en partijkeuze<br />

4.1 Politieke opstelling<br />

De politieke opstelling van lezers hebben we gemeten met behulp van een door<br />

Van Cuilenburg ontwikkelde schaal. Voor een beschrijving van de gevolgde werk­<br />

wijze verwijzen we naar appendix 2.<br />

De schaal politieke opstelling kent een waardenbereik van 1 tot 7 punten,<br />

waarbij 1 = meest progressief/minst behoudend<br />

7 = minst progressief/meest behoudend.<br />

De lezerskringen van de Volkskrant en van Het Vrije Volk zijn progressiever<br />

dan de lezerskringen van het Algemeen Dagblad, De Telegraaf, Trouw en NRC/<br />

Handelsblad. De overige verschillen in gemiddelde score voor politieke op­<br />

stelling zijn niet significant, de lezers van Het Parool zijn - opnieuw -<br />

niet te onderscheiden van wie dan ook.<br />

Hoe heterogeen zijn nu de verschillende lezerskringen op het punt van poli­<br />

tieke opstelling? Met andere woorden: is er sprake van een concentratie van<br />

lezers in één categorie of verdelen de lezers zich in gelijke mate over alle<br />

categorieën?<br />

255


Tabel 13 Politieke opstelling, uitgesplitst naar lezerskring<br />

politieke<br />

opstelling<br />

lezerskring gemiddeld progressief<br />

de Volkskrant 2.91 49.6<br />

Het Vrije Volk 2.94 40.0<br />

Het Parool 3.61 35.3<br />

Algemeen Dagblad 3.92 23.7<br />

De Telegraaf 4.14 21.6<br />

Trouw 4.24 20.0<br />

NRC/Handelsblad 4.40 22.9<br />

politieke opstelling'<br />

gematigd gematigd<br />

progressief conservatief conservatief<br />

24.3 18.9 7.2<br />

42.9 5.7 11.4<br />

38.2 11.8 14.7<br />

25.9 33.3 17.0<br />

29.4 24.6 24.6<br />

25.4 23.6 30.9<br />

14.3 34.3 28.9<br />

'gerangschikt van meest progressief/minst behoudend naar minst progressief/meest behoudend<br />

i<br />

uitgedrukt in percentage lezers per categorie<br />

1 - 2.5 = progressief<br />

2.5-4 = gematigd progressief<br />

4 - 5.5 = gematigd conservatief<br />

5.5 - 7 = conservatief


Tabel 14 Heterogeniteit in politieke opstelling, uitgesplitst naar<br />

lezerskring 1<br />

lezerskring<br />

De Telegraaf<br />

Trouw<br />

Algemeen Dagblad<br />

NRC/Handelsblad<br />

Het Parool<br />

Het Vrije Volk<br />

de Volkskrant<br />

mate van heterogeniteit'<br />

.2,3<br />

94<br />

92<br />

89<br />

88<br />

82<br />

76<br />

67<br />

d d'<br />

1<br />

gerangschikt van meest heterogeen naar minst heterogeen naar d<br />

2<br />

voor berekening van d en d' zie noot 19<br />

3 d heeft een waardenbereik van 0 tot 1, waarbij<br />

0 = alle lezers geconcentreerd in één categorie, homogeniteit<br />

1 = maximale heterogeniteit<br />

d' heeft eveneens een waardenbereik van 0 tot 1, waarbij<br />

0 = homogeen<br />

1 = maximaal heterogeen<br />

De lezerskringen van De Telegraaf en van Trouw blijken qua politieke opstel­<br />

ling zeer heterogeen te zijn: alle categorieën (zie tabel 13) zijn vrijwel<br />

even sterk aanwezig, resulterend in een bijna maximale heterogeniteit. De<br />

lezerskringen van Het Vrije Volk en de Volkskrant zijn het minst heterogeen.<br />

.94<br />

.91<br />

.87<br />

.83<br />

.74<br />

.64<br />

.66<br />

4.2 Perceptie politieke opstelling van krant door lezers<br />

Behalve over hun eigen politieke opstelling hebben we de lezers ook vragen<br />

gesteld over de politieke opstelling van hun krant: "bij welke politieke<br />

groep staat uw krant het dichtst?; van welke politieke groep staat uw krant<br />

het verst af?".<br />

In eerste instantie hebben we vier politieke actoren in deze vraagstelling be­<br />

trokken: het kabinet-Van Agt, het CDA, de PvdA en de VVD.<br />

Nog geen dertig procent van de ondervraagden blijkt in staat voor deze vier<br />

actoren een consistente volgorde aan te geven, gegeven de posities van deze<br />

20<br />

actoren op het politieke continuüm.<br />

In de verdere analyse maken we gebruik van gegevens over de perceptie van de<br />

politieke opstelling van kranten, gebaseerd op een vraagstelling met drie<br />

257


politieke actoren: kabinet-Van Agt, CDA en PvdA. Van deze politieke actoren<br />

hebben we ook gebruik gemaakt bij het construeren van de schaal 'politieke<br />

opstelling' in de inhoudsanalyse. Blijven we als eis stellen dat - gegeven<br />

de posities van deze actoren op het politieke continuüm - een consistente<br />

volgorde aangegeven moet worden, dan kunnen we slechts ruim veertig procent<br />

van de ondervraagden in de analyse betrekken; bijna zestig procent is name­<br />

lijk niet in staat de politieke opstelling van hun krant op een consistente<br />

wijze waar te nemen in relatie tot kabinet-Van Agt, PvdA en CDA. Nemen we ge­<br />

noegen met inconsistente antwoordpatronen - in welk geval alleen de eerste<br />

vraag "bij welke politieke groep staat uw krant het dichtst?" meetelt - dan<br />

stijgt dat percentage tot bijna tachtig.<br />

Lezers van Trouw weten deze laatste vraag het meest frequent te beantwoorden.<br />

Slechts één respondent blijft het antwoord op deze vraag schuldig. Achter­<br />

blijvers zijn de lezerskringen van De Telegraaf en het Algemeen Dagblad: drie<br />

op de tien lezers van deze dagbladen weten de vraag niet te beantwoorden.<br />

Tabel 15 Perceptie politieke opstelling krant, uitgesplitst naar lezerskring<br />

0 a a<br />

objectieve^ perceptie<br />

" U 1 1<br />

, politieke politieke abso- in perlezerskring<br />

opstelling opstelling luut centages<br />

Trouw 2.50 3.57 54 98.2<br />

de Volkskrant 2.85 2.49 99 89.2<br />

Het Parool 3.28 2.61 30 88.2<br />

Het Vrije Volk 2.38 2.12 30 85.6<br />

NRC/Handelsblad 2.66 4.68 28 80.0<br />

De Telegraaf 5.21 4.16 117 70.1<br />

Algemeen Dagblad 4.31 3.69 94 69.6<br />

lezers landelijke<br />

dagbladen 452 79.0<br />

258<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste percentage dat vraag bij welke politieke<br />

groep de krant het dichtst staat, weet te beantwoorden.<br />

politieke opstelling zoals gemeten in de inhoudsanalyse<br />

van perceptie is reeds sprake indien de vraag "bij welke politieke groep<br />

staat uw krant het dichtst?" beantwoord wordt.


4.3 Partijkeuze<br />

De cijfers in tabel 16 geven een stemvoorkeur aan. De vraagstelling was: "op<br />

welke partij zou u stemmen indien er vandaag verkiezingen gehouden zouden<br />

worden?". Het onderzoek is gehouden in het najaar van 1979.<br />

Tachtig procent van de lezers van landelijke dagbladen geeft de voorkeur aan<br />

één van de vier grote partijen. Per lezerskring schommelt dat ook rond de<br />

tachtig procent, met twee uitzonderingen: van de lezers van Het Vrije Volk<br />

heeft bijna negentig procent, van de lezers van de Volkskrant heeft iets meer<br />

dan zeventig procent voorkeur voor één van de grote vier.<br />

Hoe heterogeen/homogeen zijn de verschillende lezerskringen in hun partij­<br />

voorkeur? Zijn de voorkeuren sterk verdeeld of is sprake van concentratie<br />

bij één politieke partij?<br />

In de lezerskringen van Het Vrije Volk en Trouw is sprake van een vrij ge­<br />

ringe heterogeniteit: een ruime meerderheid geeft de voorkeur aan PvdA resp.<br />

CDA. in de overige lezerskringen is veel meer sprake van heterogeniteit in<br />

partijvoorkeur.<br />

Leggen we deze cijfers naast de heterogeniteit qua politieke opstelling, dan<br />

springen de lezerskringen van de Volkskrant en van Trouw er uit. De lezers<br />

van de Volkskrant zijn qua politieke opstelling verhoudingsgewijs weinig, qua<br />

partijvoorkeur daarentegen juist zeer heterogeen. Voor de lezerskring van<br />

Trouw ligt dat precies andersom. De lezers van Trouw hebben een sterke voor­<br />

keur voor het CDA, hetgeen een grote spreiding over het politieke continuüm<br />

niet in de weg staat. "Vleugelvorming" binnen het CDA is daar zeker niet<br />

vreemd aan.<br />

Driekwart van de lezers van de Volkskrant is te vinden in het 'progressieve<br />

gebied' van de schaal 'politieke opstelling', bijna zeventig procent geeft<br />

als partijvoorkeur een partij die als "gematigd progressief/progressief" ge­<br />

kenschetst kan worden (PvdA, D'66, 'klein links').<br />

259


Tabel 16 Partijvoorkeur in najaar 1979, uitgesplitst naar lezerskring<br />

lezers landezou<br />

stem- Algemeen NRC/Han- Het De Tele- de Volks- Het Vrije<br />

1 l j k e d a<br />

9bladen<br />

men op 2<br />

Dagblad delsblad Parool graaf Trouw krant Volk absoluut relatief<br />

CDA 27.4 14.3 17.6 24.0 60.0 18.9 8.6 145 25.3<br />

PvdA 20.0 8.6 38.2 19.2 5.5 32.4 68.6 138 24.1<br />

VVD 16.3 25.7 5.9 26.9 7.3 4.5 2.9 88 15.4<br />

D'66 16.3 31.4 23.5 11.4 10.9 15.3 8.6 86 15.0<br />

PSP 1.5 8.6 - - - - 3.6 9.9 8.6 21 3.7<br />

PPR 0.7 2.9 2.9 0.6 1.8 8.1 - - 14 2.4<br />

CPN 1.5 - - 2.9 0.6 - - 1.8 - - 6 1.0<br />

SGP 2.2 - - - - 1.2 1.8 - - - - 6 1.0<br />

DS'70 0.7 - - 2.9 0.6 - - - - - - 3 0.5<br />

GPV 0.7 - - - - - - - - 0.9 - - 2 0.3<br />

BP - - - - - - 0.6 - - - - - - 1 0.2<br />

rest 3<br />

totaal 4<br />

12.6 8.6 5.9 15.0 9.0 8.1 2.9 62 10.8<br />

100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0<br />

absoluut 135 35 34 167 55 111 35 572<br />

'uitgedrukt in percentage lezers dat op onderscheiden partijen zou stemmen<br />

'gerangschikt van meeste naarminste stemmen, uitgangspunt landelijke lezers<br />

i<br />

'bestaat uit de categorieën "andere partijen" (n=6), "blanco" (n=12), "weet niet" (n=34) en<br />

"geen antwoord" (n=10)<br />

door afrondingsverschillen is geen enkele som gelijk aan het totaal.


Tabel 17 Mate van heterogeniteit qua partijvoorkeur, uitgesplitst naar<br />

lezerskring 1<br />

lezerskring<br />

heterogeniteit'<br />

d d'<br />

Algemeen Dagblad .82 .74<br />

De Telegraaf .82 .68<br />

NRC/Handelsblad .79 .69<br />

de Volkskrant .78 .70<br />

Het Parool .71 .65<br />

Trouw ,41 .41<br />

Het Vrije Volk .35 .35<br />

^gerangschikt van meest naar minst heterogeen naar i<br />

2<br />

voor berekening van d en d' zie noot 21.<br />

5. Politieke kennis en openheid<br />

Tot slot besteden we in dit profiel van lezerskringen aandacht aan twee<br />

lezerskenmerken die, evenals 'perceptie politieke opstelling', van belang<br />

zijn voor meningsvorming: politieke kennis en openheid.<br />

Lezers van NRC/Handelsblad scoren het hoogst wat politieke kennis betreft,<br />

lezers van Het Vrije Volk het laagst. Wat 'openheid' betreft: hier scoren de<br />

lezers van de Volkskrant het hoogst, die van De Telegraaf het laagst. De ver­<br />

schillen op dit kenmerk zijn overigens klein te noemen.<br />

Tabel 18 Politieke kennis en openheid<br />

1<br />

politieke 3<br />

lezerskring kennis openheid<br />

NRC/Handelsblad 12.7 8.2<br />

de Volkskrant 11.6 8.8<br />

Trouw 11.3 8.2<br />

Het Parool 11.1 7.9<br />

De Telegraaf 10.0 7.4<br />

Algemeen Dagblad 10.0 7.5<br />

Het Vrije Volk 8.9 7.5<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste politieke kennis<br />

i<br />

'uitgedrukt in gemiddelde score, schaal loopt van 0 tot 16, waarbij<br />

0 = zeer weinig politieke kennis<br />

16 = zeer veel politieke kennis<br />

261


uitgedrukt in gemiddelde score, schaal loopt van 0 tot 12, waarbij<br />

0 = hecht nauwelijks belang aan meerdere meningen<br />

12 = hecht zeer veel belang aan meerdere meningen<br />

Vatten we het profiel van de lezerskringen voor deze kenmerken samen, dan<br />

kunnen we een tweedeling constateren. Aan de ene kant de lezers van NRC/<br />

Handelsblad, de Volkskrant en Trouw, aan de andere kant de lezers van Het<br />

Vrije Volk, De Telegraaf en het Algemeen Dagblad, De lezerskring van Het<br />

22<br />

Parool "valt tussen wal en schip".<br />

262


hoofdstuk 3<br />

<strong>KRANT</strong> <strong>EN</strong> LEZER:<br />

E<strong>EN</strong> MICRO-ANALYSE<br />

263


1. Inleiding<br />

In onze beschouwingen is de individuele lezer tot nu toe buiten beeld geble­<br />

ven. In het voorgaande hoofdstuk hebben we weliswaar verslag gedaan van het<br />

lezersonderzoek, maar de schijnwerper was daar gericht op lezerskringen,<br />

niet op individuele lezers. Als sluitstuk van de analyse stellen we in dit<br />

hoofdstuk de individuele lezer centraal.<br />

We betrekken inhoudsanalyse en lezersonderzoek op elkaar door na te gaan in<br />

hoeverre inhoudskenmerken van dagbladen een adequate bijdrage leveren aan<br />

meningsvorming van lezers over politieke aangelegenheden. In concreto houdt<br />

zulks in, dat we - met behulp van de analysetechniek 'multiple regressie' -<br />

drie tentatieve modellen toetsen. Dat zijn achtereenvolgens: 'politieke ken­<br />

nis', 'openheid' en 'perceptie politieke opstelling'.<br />

Wellicht ten overvloede wijzen wij er nogmaals op, dat deze modellen niet ge­<br />

richt zijn op een zo volledig mogelijke verklaring van de variantie in de af­<br />

hankelijke variabele, maar slechts beogen aanwijzingen op te sporen voor de<br />

invloed van inhoudskenmerken op de respectieve afhankelijke variabelen.<br />

Voor we toekomen aan het verslag over de resultaten van deze analyse, bespre­<br />

ken we in paragraaf 2 de opbouw van de te toetsen modellen. In paragraaf 3 be­<br />

handelen we vervolgens de opzet van de toetsing. In de paragrafen 4 en 5<br />

komen dan de tentatieve modellen 'politieke kennis' en 'openheid' aan de<br />

orde.<br />

Paragraaf 6 is gewijd aan de vraag in hoeverre dagbladen invloed hebben op<br />

het vermogen van lezers de politieke opstelling van hun krant te percipiëren.<br />

265


266<br />

"Perceptie politieke opstelling" vermelden we hier apart, omdat het vermogen<br />

de politieke opstelling van de krant te percipiëren tot dusver niet in ver­<br />

band gebracht is met meningsvorming. Wij beschouwen "perceptie politieke op­<br />

stelling" als een specimen van politieke kennis.<br />

Paragraaf 7 ten slotte bevat een samenvatting van de uitkomsten van de toet­<br />

sing.<br />

2. Opbouw van de te toetsen modellen<br />

Het verkennend karakter van het lezersonderzoek brengt onder andere met zich<br />

mee - we wezen er reeds op - dat het ontwikkelen van modellen gericht op een<br />

zo volledig mogelijk verklaren van "politieke kennis", "openheid" en "percep­<br />

tie .." achterwege blijft. We hanteren dan ook steeds de term 'tentatief mo­<br />

del', daarmee aangevend dat onze doelstelling niet verstrekkend is: het toet­<br />

sen van het model 'politieke kennis' betekent in dit verband niet anders dan<br />

nagaan of er aanwijzingen zijn dat inhoud van dagbladen invloed heeft op de<br />

politieke kennis van lezers.<br />

De hypothesen waaruit de te toetsen tentatieve modellen zijn opgebouwd zijn<br />

a-symmetrisch van aard, dat wil zeggen: ze onderstellen éénrichtingsverkeer<br />

van krant naar lezer. Men zie daarover hoofdstuk 1 van dit deel.<br />

'Politieke kennis' enz. is uiteraard van meer factoren afhankelijk dan alleen<br />

van de inhoud van het dagblad dat men leest. Een aantal mogelijk relevante<br />

factoren hebben we opgenomen in de te toetsen tentatieve modellen. De grond­<br />

structuur van deze modellen is als volgt.<br />

Schema 1 Grondstructuur tentatieve modellen lezersonderzoek<br />

opleidingsniveau <br />

overigmedia-<br />

media- r 1<br />

overig<br />

mediagebruik<br />

1 r<br />

r<br />

* 1<br />

1<br />

inhoudsken<br />

merken<br />

dagbladen<br />

belangstelling ^- politieke openheid en<br />

politiek nieuws kennis perceptie<br />

belang<br />

bron<br />

T<br />

informatie<br />

oriëntatie


Alle modellen in dit onderzoek zijn op deze wijze opgebouwd; het zijn vari­<br />

aties op één thema. De variatie schuilt in de inhoudskenmerken: niet alle in-<br />

houdskenmerken spelen een rol in alle modellen. Voor de preciese invulling<br />

verwijzen we naar de paragrafen 4 tot en met 6 van dit hoofdstuk. Deze para­<br />

grafen bevatten het verslag van de toetsing van de modellen. We volstaan nu<br />

met een toelichting bij de variabelen 'belang bron' en 'informatie-oriëntatie'<br />

uit schema 1.<br />

Effecten van media zijn niet onafhankelijk van de intenties van de ontvanger.<br />

Toegespitst op dit onderzoek: een krant kan nog zo veel aandacht aan poli­<br />

tiek nieuws besteden, als een abonnee die krant vooral of uitsluitend leest<br />

om op de hoogte te blijven van de wederwaardigheden van 011 ie B. Bommel en<br />

Tom Poes, zal die krant in de regel niet veel bijdragen aan de meningsvor­<br />

ming van deze abonée'over politieke aangelegenheden. Met andere woorden: aan<br />

ontvangerszijde moet rekening gehouden worden met mogelijke condities voor<br />

het optreden van effecten van media. Een gedachtengang die in de "uses and<br />

gratifications approach" uitwerking gevonden heeft.<br />

In dit onderzoek hanteren wij twee mogelijke condities aan ontvangerszijde,<br />

tot uitdrukking gebracht in de interactie-variabelen 'informatie-oriëntatie'<br />

en 'belang bron'. "Informatie-oriëntatie" geeft aan in hoeverre een krant ge­<br />

lezen wordt omwille van met name politieke informatie; "belang bron" heeft<br />

betrekking op het belang dat aan de krant als bron voor politieke informatie<br />

gehecht wordt. Onderzocht is, of en zo ja in welke mate deze interactie­<br />

variabelen de samenhangen "inhoudskenmerken/belangstelling voor politiek<br />

nieuws" en "inhoudskenmerken/politieke kennis enz." beïnvloeden. We doen<br />

daarbij op voorhand geen uitspraken over de wijze waarop de interactie zich<br />

zal manifesteren, of sprake zal zijn van een noodzakelijke voorwaarde dan wel<br />

23<br />

van een versterking/verzwakking van het bestaande effect.<br />

3. Het effect-begrip: potentieel en gesommeerd effect<br />

Wij zullen in het navolgende onderscheid maken tussen effecten en gesommeerde<br />

effecten, ook wel te noemen "potentiële effecten" en "someffecten". Waar gaat<br />

het daarbij om?<br />

Indien de aard van de samenhang tussen twee variabelen wordt vastgelegd in<br />

een regressievergelijking van bijvoorbeeld het type Y = bX + c, geeft de co-<br />

267


efficiënt 'b' in zekere zin het potentiële effect van X op Y aan:<br />

indien X, dan Y; indien de onafhankelijke variabele met één eenheid ver­<br />

andert, dan neemt de afhankelijke variabele toe met factor 'b'. Daarmee is<br />

nog niets gezegd over de totale omvang van verandering in Y die - gegeven<br />

de regressievergelijking - is terug te voeren op de X-variabele. Toch is dat<br />

nu juist waar iedere massacommunicator een antwoord op wil hebben: hoeveel<br />

bereik ik met mijn programma, met mijn krant bij de hele populatie van ont­<br />

vangers. Dit nu zullen wij het "gesommeerde effect" of kortweg het "som­<br />

effect" noemen. Een voorbeeld ter verduidelijking.<br />

De parlementaire rubriek 'Den Haag Vandaag' heeft een sterk potentieel ef­<br />

fect op politieke kennis (b = .55), maar verhoudingsgewijs slechts weinigen<br />

nemen de moeite dit programma min of meer regelmatig te bekijken. Daardoor<br />

blijft het effect voor een groot deel potentieel, het wordt in feite niet ge­<br />

realiseerd. Met andere woorden: indien naar 'Den Haag Vandaag' gekeken<br />

wordt, is de bijdrage aan politieke kennis verhoudingsgewijs groot te noemen,<br />

maar relatief veel mensen kijken niet of nauwelijke.<br />

Deze beide gegevens - het potentiële effect zoals uitgedrukt in de regressie­<br />

coëfficiënt en de mate waarin naar 'Den Haag Vandaag' gekeken wordt - ver-<br />

24<br />

werken we in het "someffect".<br />

268<br />

Grafiek 1 Effect van kijkfrequentie Den Haag Vandaag op politieke kennis,<br />

overige factoren constant (fictief)


In woorden: het potentieel effect van "kijkfrequentie Den Haag Vandaag" op<br />

politieke kennis varieert van 0 (voor wie zelden of nooit kijkt) tot 2.25<br />

(voor wie altijd/bijna altijd kijkt).<br />

Nu is de frequentieverdeling van het kijken naar "Den Haag Vandaag" in de<br />

populatie nogal scheef. Stel dat we de volgende frequentieverdeling vinden:<br />

kijk (bijna) altijd 20 respondenten<br />

kijk vaak 30 respondenten<br />

kijk zo nu en dan 100 respondenten<br />

kijk zelden/nooit 180 respondenten<br />

Het 'someffect 1<br />

wordt nu als volgt berekend:<br />

van "kijkfrequentie Den Haag Vandaag" op politieke kennis<br />

'Someffect' = 20(.75 x 3) + 30(.75 x 2) + 100(.75 x 1) + 180(.75 x 0), te<br />

herleiden tot (.75 x gemiddelde kijkfrequentie) =<br />

(.75 x .67) = .50.<br />

Met andere woorden: de makers van "Den Haag Vandaag" leveren met hun program­<br />

ma een bijdrage van .50 aan de politieke kennis van het publiek.<br />

'Someffecten' zullen wij in het navolgende alleen berekenen voor zogenaamde<br />

mediagebruiksvariabelen, dat wil zeggen voor inhoudskenmerken van dagbladen,<br />

kijkfrequenties en leestijd opinieweekbladen. Verder kan nog opgemerkt wor­<br />

den dat 'someffecten' slechts berekend worden indien één van deze variabelen<br />

een direct effect op de in het geding zijnde afhankelijke variabele heeft.<br />

4. Toetsing tentatieve model 'politieke kennis'<br />

Na de presentatie van het te toetsen tentatieve model "politieke kennis",<br />

zullen we in deze paragraaf in drie stappen verslag doen van de resultaten<br />

van de toetsing. Eerst gaan we in op de veronderstelde relaties tussen op­<br />

leidingsniveau enerzijds en een aantal variabelen rond mediagebruik ander­<br />

zijds. Vervolgens behandelen we de hypothesen ten aanzien van "belangstelling<br />

voor politiek nieuws" en tenslotte passeren de veronderstelde samenhangen<br />

inzake "politieke kennis" de revue.<br />

269


4.1 Het model 'politieke kennis'<br />

Het tentatieve model politieke kennis bevat in totaal negentien hypothesen,<br />

waaronder vier betrekking hebbend op interacties. Elke pijl in schema 2 geeft<br />

een hypothese weer, waarbij een (+)-teken inhoudt dat de veronderstelde re­<br />

latie positief, een (-)-teken dat de veronderstelde relatie negatief van aard<br />

is.<br />

Schema 2 Het tentatieve model 'politieke kennis' 1<br />

x1 oplei<br />

dingsniveau<br />

270<br />

x2<br />

x5<br />

kijkfrequentie<br />

Den Haag Vandaag<br />

x3 kijkfrequentie<br />

actualiteitenrubrieken<br />

x4 leestijd opinieweekbladen<br />

keuze krant met<br />

relatieve aandacht<br />

politiek nieuws<br />

belang<br />

bron<br />

T T<br />

x<br />

^ belangstelling<br />

politiek nieuws<br />

t t<br />

informatie<br />

oriëntatie<br />

+ +<br />

T T T<br />

x7 politieke<br />

kennis<br />

• •<br />

Terwille van de notatie van de regressievergelijkingen zijn alle variabelen<br />

genummerd van tot X^.<br />

De interacties in dit model hebben betrekking op de relaties (Xg/Xg) en<br />

(X5/X7). De structuur van interactie-hypothesen is - ook in de overige model­<br />

len - steeds dezelfde. Het veronderstelde positieve of negatieve effect van<br />

de onafhankelijke variabele X op de afhankelijke variabele Y zal positiever/<br />

negatiever zijn indien:


- het informatiemotief (zeer) belangrijk wordt gevonden;<br />

- de krant als bron voor politieke informatie (zeer) belangrijk wordt ge­<br />

vonden.<br />

We zien af van het verbaliseren van alle hypothesen. We beperken ons - ook<br />

in de volgende paragrafen - tot de hypothesen waarin inhoudskenmerken van<br />

dagbladen betrokken zijn. Dat betreft in dit model de veronderstelde rela­<br />

ties tussen Xg 5 Xg enerzijds en X^ anderzijds.<br />

1. Hoe meer aandacht de krant die men leest aan politiek nieuws besteedt,<br />

des te groter zal de politieke kennis zijn.<br />

2. Een deel van het in (1) veronderstelde effect op politieke kennis, zal<br />

verlopen via belangstelling voor politiek nieuws.<br />

3. De in (1) en (2) veronderstelde effecten zullen positiever zijn indien:<br />

het informatiemotief (zeer) belangrijk gevonden wordt en/of de krant als<br />

25<br />

bron voor politieke informatie (zeer) belangrijk gevonden wordt.<br />

4.2 De toetsing: de veronderstelde relaties tussen opleidingsniveau en<br />

mediagebruiks-variabelen<br />

Opleidingsniveau blijkt - conform de veronderstellingen - van belang voor<br />

alle variabelen betreffende mediagebruik. Samengevat luiden de resultaten:<br />

Hoe hoger het opleidingsniveau,<br />

1. des te vaker kijkt men naar "Den Haag Vandaag";<br />

2. des te minder vaak kijkt men naar actualiteitenrubrieken;<br />

3. des te meer tijd besteedt men aan het lezen van opinieweekbladen;<br />

4. des te vaker kiest men een krant met relatief veel aandacht voor politiek<br />

nieuws.<br />

Afgezien van (3) zijn de samenhangen overigens niet bepaald sterk te noemen:<br />

achtereenvolgens noteren we een r van .13, -.16, .40 en .22.<br />

De resultaten onderstrepen de afwijkende positie van "Den Haag Vandaag". Het<br />

algemene beeld - hier ook terug te vinden ten aanzien van actualiteitenru­<br />

brieken - is, dat naarmate het opleidingsniveau hoger is er minder televisie<br />

gekeken wordt. Voor "Den Haag Vandaag" geldt precies het omgekeerde. Dit<br />

wijst erop dat ten aanzien van "Den Haag Vandaag" het kijkgedrag selectiever<br />

27<br />

is dan ten opzichte van actualiteitenrubrieken het geval is. Eén en ander<br />

is overigens conform de verwachtingen.<br />

26<br />

271


Wat de relatie "opleidingsniveau - relatieve aandacht voor politiek nieuws"<br />

betreft, nog het volgende. Uiteraard is het niet zo dat een hoger opleidings­<br />

niveau van lezers tot meer aandacht voor politiek nieuws leidt. Tussen op­<br />

leidingsniveau en inhoudskenmerken van dagbladen spelen zich keuzeprocessen<br />

af: naarmate het opleidingsniveau hoger is, zal vaker een krant met relatief<br />

veel aandacht voor politiek nieuws gekozen worden. Een veronderstelling die<br />

steun vindt in onze gegevens.<br />

4.3 De toetsing: de veronderstelde relaties inzake "belangstelling voor<br />

politiek nieuws:<br />

In het tentatieve model hebben we vijf variabelen in verband gebracht met<br />

"belangstelling voor politiek nieuws". In de toetsing blijven alle veronderoo<br />

stelde relaties bestaan. Samengevat luiden de uitkomsten als volgt.<br />

272<br />

1. Hoe hoger het opleidingsniveau,<br />

2. hoe meer naar "Den Haag Vandaag" gekeken wordt,<br />

3. hoe meer naar actualiteitenrubrieken gekeken wordt,<br />

4. hoe meer tijd besteed wordt aan het lezen van opinieweekbladen,<br />

5. hoe meer aandacht de krant die men leest aan politiek nieuws besteedt,<br />

des te meer belangstelling heeft men voor politiek nieuws.<br />

Ten aanzien van de laatste samenhang geldt dat voldaan moet zijn aan één of<br />

twee voorwaarden: men moet het informatiemotief en/of "krant als bron" (zeer)<br />

belangrijk vinden. Is aan geen van beide voorwaarden voldaan, dan heeft "re­<br />

latieve aandacht voor politiek nieuws" geen enkel effect op de belangstel­<br />

ling voor politiek nieuws.<br />

De directe effecten en de someffecten van de onderscheiden variabelen zijn<br />

opgenomen in tabel 1. Uitgaande van de someffecten, blijkt 'opleidingsniveau'<br />

de belangrijkste factor te zijn; 'leestijd opinieweekbladen is bijna te ver­<br />

waarlozen. De factor 'relatieve aandacht politiek nieuws' is vooral belang­<br />

rijk indien respondenten "informatie-oriëntatie" èn "krant als bron" (zeer)<br />

belangrijk vinden. Beide interactie-variabelen tesamen genomen, blijken con­<br />

ditionerend te werken. Anders - en minder technisch geformuleerd: indien<br />

mensen de krant als bron voor politieke informatie niet belangrijk vinden en<br />

tegelijkertijd de krant niet omwille van de politieke informatie maar om


Grafiek 2 Effect van relatieve aandacht voor politiek nieuws op belang-<br />

29<br />

stelling voor politiek nieuws, overige factoren constant<br />

belangstelling<br />

politiek nieuws<br />

4<br />

3<br />

2 __<br />

0 —wH<br />

15 25 35 45 55<br />

II<br />

relatieve aandacht<br />

politiek nieuws<br />

I informatiemotief (zeer) belangrijk, krant als bron voor politieke informatie<br />

(zeer) belangrijk (n = 186)<br />

II informatiemotief (zeer) belangrijk (n = 131)<br />

III krant als bron voor politieke informatie (zeer) belangrijk (n = 84)<br />

IV informatiemotief niet belangrijk, krant als bron voor politieke informatie<br />

niet belangrijk (n = 197).<br />

andere redenen lezen, maakt het voor de belangstelling voor politiek nieuws<br />

niet uit of de krant veel dan wel weinig aandacht besteedt aan politiek<br />

nieuws. Is aan één van beide voorwaarden wel voldaan, dan heeft een stijging<br />

in relatieve aandacht in de krant een (lichte) stijging in belangstelling<br />

voor politiek nieuws bij de lezer tot gevolg.<br />

273


Tabel 1 Factoren met effect op "belangstelling voor politiek nieuws"<br />

2 3<br />

1 gestandaar- somfactor<br />

effect diseerd effect effect<br />

opleidingsniveau .09 .25 . 53<br />

kijkfrequentie actualiteitenrubrieken .026 .15 .22<br />

kijkfrequentie Den Haag Vandaag .13 .13 .14<br />

leestijd opinieweekbladen .09 .08 .03<br />

relatieve aandacht politiek nieuws<br />

I indien informatie-oriëntatie<br />

(zeer) belangrijk (n = 131) .016 .26 .45<br />

II indien krant als bron (zeer)<br />

belangrijk (n = 84) .009 .13 .23<br />

III indien informatie-oriëntatie<br />

èn krant als bron (zeer)<br />

belangrijk (n = 186) .025 .73<br />

4<br />

relatieve aandacht politiek nieuws .36<br />

R = .61<br />

'''uitgedrukt<br />

2<br />

uitgedrukt<br />

3<br />

in de richtingscoëfficiënt 'b'<br />

in de "beta"<br />

voor berekening someffecten zie noot 30; uitgedrukt in termen van de schaal<br />

'belangstelling politiek nieuws' (waardenbereik 0 tot 4).<br />

gemiddelde<br />

lezers.<br />

van de someffecten zoals berekend voor de onderscheiden groepen<br />

4.4 De toetsing: het model 'politieke kennis'<br />

Het getoetste tentatieve model 'politieke kennis' bevat slechts weinig minder<br />

relaties dan oorspronkelijk verondersteld. Op drie punten wijkt het af van<br />

het oorspronkelijke:<br />

- de kijkfrequentie actualiteitenrubrieken heeft geen direct effect op poli­<br />

tieke kennis, zoals verondersteld was;<br />

- leestijd opinieweekbladen heeft geen direct effect op politieke kennis,<br />

zoals verondersteld was;<br />

- het veronderstelde positieve effect van relatieve aandacht politiek nieuws<br />

op politieke kennis is wel aanwezig, maar wordt niet geïnteracteerd door<br />

i nformati e-ori ëntati e.<br />

Voor het overige worden de hypothesen ondersteund door de uitkomsten van de<br />

toetsing.<br />

274


Grafiek 3 Effect van relatieve aandacht voor politieke nieuws op politieke<br />

31<br />

kenms, overige factoren constant<br />

politieke<br />

kennis<br />

16<br />

15<br />

14<br />

13<br />

12 __<br />

11 n<br />

0 relatieve aandacht<br />

politieke nieuws krant<br />

15 25 35 45 55<br />

I krant als bron voor politieke informatie (zeer) belangrijk (n = 270)<br />

II krant als bron voor politieke informatie niet belangrijk (n = 328).<br />

Verhoudingsgewijs is het effect van relatieve aandacht voor politiek nieuws<br />

op politieke kennis zeer bescheiden te noemen. Verreweg de belangrijkste<br />

factoren in het tentatieve model zijn opleidingsniveau en belangstelling voor<br />

politiek nieuws.<br />

275


Tabel 2 Factoren met effect op "politieke kennis"<br />

factor effect<br />

opleidingsniveau .44<br />

belangstelling politiek nieuws .83<br />

kijkfrequentie Den Haag Vandaag .55<br />

relatieve aandacht politiek nieuws<br />

indien krant als bron (zeer) belangrijk<br />

4 .02<br />

relatieve aandacht politiek nieuws<br />

(alle groepen)<br />

R = .57<br />

gestandaardiseerd<br />

effect<br />

.33<br />

.23<br />

.15<br />

.08<br />

som- 3<br />

effect<br />

2.81<br />

2.02<br />

.71<br />

''uitgedrukt in richtingscoëfficiënt 'b'<br />

2<br />

uitgedrukt in de "beta"<br />

3<br />

voor berekening someffecten zie noot 30; uitgedrukt in termen van de schaal<br />

'politieke kennis' (waardenbereik 0 tot 16)<br />

4<br />

gemiddelde van de someffecten zoals berekend voor de onderscheiden groepen<br />

lezers.<br />

276<br />

4.5 Het model 'politieke kennis' getoetst: samenvatting en conclusies<br />

Schema 3 Weergave model 'politieke kennis' na toetsing<br />

x1 opleidingsniveau<br />

k x2 kijkfrequentie<br />

Den Haag Vandaag<br />

x3<br />

kijkfrequentie<br />

actualiteitenrubrieken<br />

x4 leestijd opinieweekbladen<br />

+<br />

—• x5 relatieve aandacht<br />

politiek nieuws<br />

t<br />

belang<br />

bron<br />

x6 belangstelling<br />

politiek nieuws<br />

informatie<br />

oriëntatie<br />

1.04<br />

x7<br />

.54<br />

politieke<br />

kennis


Ter toelichting op de uitkomsten nog het volgende.<br />

1. "Leestijd opinieweekbladen" en "kijkfrequentie actualiteitenrubrieken"<br />

hebben geen zelfstandig effect op politieke kennis; via "belangstelling<br />

politiek nieuws" is sprake van een indirect effect.<br />

2. De samenhang tussen "relatieve aandacht politiek nieuws" en "politieke<br />

kennis" leverde een probleem op. De twee interactie-variabelen - 'belang<br />

bron' en 'informatie-oriëntatie' - tegelijkertijd in de regressieverge­<br />

lijking betrekken leverde niet-significante regressiecoëfficiënten op.<br />

Betrekken we ze afzonderlijk in de regressievergelijking, dan blijken<br />

beide partiële regressiecoëfficiënten wel significant te zijn. Beide co­<br />

ëfficiënten zijn nagenoeg even sterk of zwak: .0196 versus .0185. De keus<br />

is gevallen op de interactie-variabele met de sterkste of beter gezegd de<br />

minst zwakke regressiecoëfficiënt: "belang bron".<br />

3. Samenvattend concluderen we dat het inhoudskenmerk 'relatieve aandacht<br />

voor politiek nieuws' een (zeer) ondergeschikte rol vervult in het tenta­<br />

tieve model 'politieke kennis'. De belangrijkste factoren zijn "oplei­<br />

dingsniveau" en "belangstelling voor politiek nieuws". Factoren die voor<br />

een redactie niet (opleidingsniveau) of nauwelijks beïnvloedbaar zijn.<br />

"Belangstelling voor politiek nieuws" kan binnen bepaalde grenzen wel ge­<br />

stimuleerd worden door meer aandacht voor politiek nieuws - zie paragraaf<br />

4.3. -, maar die grenzen zijn redelijk snel bereikt. Voor één derde van de<br />

door ons onderzochte populatie geldt zelfs dat er helemaal geen grenzen<br />

zijn: meer aandacht voor politiek nieuws heeft geen enkel effect op hun<br />

belangstelling daarvoor. De mogelijkheden van dagbladen om bij te dragen<br />

aan het vergroten van de politieke kennis van hun lezers lijken al met al<br />

nogal beperkt; in ieder geval leidt vergroting van het aanbod aan poli­<br />

tieke informatie nauwelijks tot het gewenste resultaat. Dat kan twee din­<br />

gen betekenen. In de eerste plaats dat wellicht de kwaliteit van de poli­<br />

tieke informatie, de wijze waarop dagbladen politieke informatie verschaf­<br />

fen, de aandacht van redacties en onderzoekers meer dan waard is. Het kan<br />

er ook op duiden dat het model "krant -» lezer" omgedraaid moet worden: de<br />

politieke kennis beïnvloedt de keuze van de krant. Maar ook dan geldt dat<br />

de samenhang niet sterk is.<br />

277


5. Toetsing tentatieve model 'openheid'<br />

De operationalisering van het lezerskenmerk 'openheid' draagt een voorlopig<br />

32<br />

karakter. De uitkomsten in deze paragraaf moeten dan ook met enige terug­<br />

houdendheid beoordeeld worden. In het te toetsen model 'openheid' spelen<br />

meerdere inhoudskenmerken van dagbladen een rol. Zoals elders uitééngezet ,<br />

noodzaakt ons dat tot een toetsing-in-êtappes, waarbij telkens een ander in-<br />

houdskenmerk in de regressievergelijking betrokken wordt.<br />

5.1 Het model 'openheid'<br />

Het tentatieve model 'openheid' bevat een aantal relaties dat reeds aan de<br />

orde kwam bij het model 'politieke kennis'. In de bespreking van de uitkom­<br />

sten van de toetsing van dit model laten we deze relaties buiten beschouwing.<br />

We concentreren ons op de vraag in welke mate inhoudskenmerken van dagbladen<br />

278<br />

invloed hebben op de openheid van lezers. Daarbij zijn de volgende hypothesen<br />

in het geding.<br />

1. Hoe meer aandacht de krant die men leest aan politiek nieuws besteedt, des<br />

34<br />

te groter zal de openheid van lezers zijn.<br />

Ter toelichting: meer aandacht voor politiek nieuws betekent een grotere<br />

kans in ruimere mate met de opvattingen van meerdere politieke actoren ge­<br />

confronteerd te worden. "Confrontatie", in staat gesteld worden kennis te<br />

nemen van kan geacht worden het openstaan voor andere meningen te be­<br />

vorderen.<br />

2. Hoe meer de beweringen in de krant die men leest voorzien zijn van moti­<br />

veringen en van contextuele informatie (hoe gegronder de krant is), des<br />

te groter zal de openheid van lezers zijn.<br />

Ter toelichting: meer motiveringen en meer contextuele informatie in re­<br />

latie tot beweringen houdt in dat lezers beter in staat gesteld worden<br />

de weg waarlangs de krant tot een bepaald standpunt komt, "mee te lopen".<br />

Wij verwachten dat zulks een positief effect zal hebben op de bereidheid<br />

van lezers kennis te nemen van andere dan de eigen opvattingen.<br />

3. Hoe groter de interne politieke diversiteit van de krant die men leest,<br />

des te groter zal de openheid van lezers zijn.<br />

4. Hoe minder vertekening in de berichtgeving van de krant die men leest, des<br />

33


te groter zal de openheid van lezers zijn.<br />

5. Hoe minder generaliserend taalgebruik in de krant die men leest, des te<br />

groter zal de openheid van lezers zijn.<br />

6. De in (1) en (5) veronderstelde effecten op openheid van lezers zullen<br />

positiever/negatiever zijn indien:<br />

- het informatiemotief (zeer) belangrijk gevonden wordt;<br />

- de krant als bron voor politieke informatie (zeer) belangrijk gevonden<br />

wordt.<br />

Schema 4 Weergave tentatief model 'openheid 1<br />

'''<br />

x1 opleidingsniveau<br />

x5<br />

x10<br />

x12<br />

relatieve aandacht<br />

politiek<br />

gegrondheid<br />

x11 interne politieke<br />

diversiteit<br />

x13<br />

vertekening<br />

generaliserend<br />

taalgebruik<br />

o belangstelling<br />

politiek<br />

1. L<br />

î Î<br />

belang<br />

bron<br />

informatie<br />

oriëntatie<br />

de relaties zijn positief, tenzij anders aangegeven.<br />

yj politieke<br />

kennis<br />

x22<br />

openheid<br />

279


5.2 De toetsing: het effect van relatieve aandacht voor politiek neiuws<br />

280<br />

op openheid<br />

Een aantal veronderstelde relaties wordt door onze gegevens niet ondersteund:<br />

"kijkfrequentie Den Haag Vandaag", "kijkfrequentie actualiteitenrubrieken",<br />

"leestijd opinieweekbladen" en "politieke kennis" blijken geen direct effect<br />

te hebben op de mate van openheid van lezers. "Opleidingsniveau", "belang­<br />

stelling voor politiek nieuws" en "relatieve aandacht voor politiek nieuws"<br />

zijn wèl van belang met het oog op de openheid van lezers.<br />

Samengevat luiden de resultaten als volgt.<br />

1. Hoe hoger het opleidingsniveau,<br />

2. hoe meer belangstelling voor politiek nieuws,<br />

3. en hoe meer aandacht de krant die men leest aan politieke nieuws be­<br />

steedt, des te groter is de openheid van de lezers.<br />

Dit laatste althans indien:<br />

- het informatiemotief (zeer) belangrijk gevonden wordt en/of<br />

- de krant als bron voor politieke informatie (zeer) belangrijk gevonden<br />

wordt.<br />

Eén en ander impliceert dat de hypothesen 1 en 6 - zie paragraaf 5.1. -<br />

bevestigd worden.<br />

Grafiek 4 Effect van relatieve aandacht voor politiek nieuws op openheid,<br />

35<br />

overige factoren constant<br />

openheid 12 __<br />

lezer<br />

11 __<br />

10 __<br />

relatieve aandacht<br />

politiek nieuws krant


I informatiemotief (zeer) belangrijk, krant als bron voor politieke informatie<br />

(zeer) belangrijk (n = 186)<br />

II informatiemotief (zeer) belangrijk (n = 131)<br />

III krant als bron voor politieke informatie (zeer) belangrijk (n = 84)<br />

IV informatiemotief niet belangrijk, krant als bron voor politieke informatie<br />

niet belangrijk (n = 197).<br />

De directe effecten en de someffecten van 'opleidingsniveau', 'belangstel­<br />

ling politiek nieuws' en 'relatieve aandacht politiek nieuws' zijn opgenomen<br />

in tabel 3. Wat betreft de variabelen 'opleidingsniveau' en 'belangstelling<br />

politiek nieuws' wijzen we erop dat ze alleen in tabel 3 opgenomen zijn; de<br />

effecten van deze variabelen gelden ook bij de analyse van de overige in-<br />

houdskenmerken.<br />

Tabel 3 Factoren met effect op "openheid"<br />

2 3<br />

, gestandaar- somfactor<br />

effect diseerd effect effect<br />

opleidingsniveau .15 .21 .75<br />

belangstelling politiek nieuws .29 .15 .70<br />

relatieve aandacht politiek nieuws<br />

I indien informatie-oriëntatie èn<br />

krant als bron (zeer) belangrijk .03 .88<br />

II indien informatie-oriëntatie<br />

(zeer) belangrijk .019 .15 .54<br />

III indien krant als bron (zeer)<br />

belangrijk .011 .08 .29<br />

4<br />

relatieve aandacht<br />

(alle groepen) .41<br />

R = .42<br />

'''uitgedrukt in richtingscoëfficiënt 'b'<br />

2<br />

uitgedrukt in de "beta"<br />

3<br />

voor berekening someffecten zie noot 30; uitgedrukt in termen van de schaal<br />

'openheid' (waardenbereik 0 tot 12)<br />

4<br />

gemiddelde van de someffecten zoals berekend voor de onderscheiden groepen<br />

lezers.<br />

281


5.3 De toetsing: het effect van gegrondheid op openheid<br />

In paragraaf 5.2 is al gebleken dat een viertal veronderstelde relaties<br />

niet ondersteund wordt door onze gegevens. Daar kwam ook naar voren dat van .<br />

de niet-inhoudskenmerken de factoren 'opleidingsniveau' en 'belangstelling<br />

voor politiek nieuws' wèl van belang waren met het oog op openheid. In deze<br />

en de volgende subparagrafen laten we dit complex relaties steeds buiten be­<br />

schouwing. We concentreren ons op het telkens wisselende inhoudskenmerk.<br />

Het resultaat van de toetsing kan als volgt worden samengevat.<br />

1. Gegrondheid heeft een positief effect op openheid indien het informa­<br />

tiemotief (zeer) belangrijk wordt gevonden.<br />

2. Gegrondheid heeft een negatief effect op openheid indien het informa­<br />

tiemotief niet belangrijk wordt gevonden.<br />

3. De effecten in (1) en (2) worden versterkt resp. verzwakt indien de krant<br />

als bron voor politieke informatie belangrijk wordt gevonden.<br />

Dit impliceert dat de op dit punt geformuleerde hypothesen slechts gedeelte­<br />

lijk ondersteund worden. Het "boemerang-effect" - de negatieve invloed van<br />

gegrondheid op openheid indien het informatiemotief niet belangrijk gevonden<br />

wordt - was niet verondersteld.<br />

Grafiek 5 Effect van gegrondheid op openheid, overige factoren constant<br />

282<br />

openheid 12<br />

11<br />

10<br />

9<br />

8 __<br />

7<br />

.30 .60 .90<br />

gegrondheid


I informatiemotief (zeer) belangrijk, krant als bron voor politieke informatie<br />

(zeer) belangrijk (n = 186)<br />

II informatiemotief (zeer) belangrijk (n = 131)<br />

III krant als bron voor politieke informatie (zeer) belangrijk (n = 84)<br />

IV informatiemotief niet belangrijk, krant als bron voor politieke informatie<br />

niet belangrijk (n = 197).<br />

Het someffect van gegrondheid op openheid is per saldo negatief: - .03. Er<br />

zijn - uiteraard - nogal wat verschillen in someffect voor de diverse<br />

lezersgroepen.<br />

Tabel 4 Someffecten van gegrondheid op openheid<br />

sominteracties<br />

effect N<br />

informatiemotief (zeer) belangrijk,<br />

'krant als bron' (zeer) belangrijk<br />

+ .34 186<br />

informatiemotief (zeer) belangrijk + .02 131<br />

'krant als bron' (zeer) belangrijk -.12 84<br />

informatiemotief niet belangrijk,<br />

'krant als bron' niet belangrijk<br />

gewogen gemiddelde -.03<br />

-.37 197<br />

In geen van de gevallen is sprake van een sterk effect van gegrondheid op<br />

openheid. Opvallend is wel dat het positieve effect, optredend indien aan<br />

beide voorwaarden is voldaan, zwakker is dan het negatieve effect dat op­<br />

treedt ingeval aan beide voorwaarden niet wordt voldaan. De uitkomsten<br />

duiden er op dat lezers die de krant niet belangrijk vinden als bron voor<br />

politieke informatie en die bovendien de krant om andere dan politieke in­<br />

formatie-motieven lezen, geïrriteerd raken over teksten met verhoudingsge­<br />

wijs veel motiveringen en veel contextuele informatie. Die irritatie op<br />

haar beurt lijkt een goede voedingsbodem voor het geconstateerde averechts<br />

effect: een zekere mate van afsluiten voor andere opvattingen.<br />

5.4 De toetsing: het effect van interne politieke diversiteit en van ver­<br />

tekening op openheid<br />

De uitkomsten van de toetsing logenstraffen onze veronderstellingen op dit<br />

punt. Een stijgende interne politieke diversiteit leidt tot een dalende<br />

283


openheid van lezers. Indien het informatiemotief (zeer) belangrijk wordt ge­<br />

vonden, is het negatieve effect zwakker. 'Krant als bron' blijkt niet te<br />

werken als interactie-variabele. "Interne politieke diversiteit" heeft be­<br />

trekking op achtergrondinformatie en commentaar.<br />

Grafiek 6 Effect van interne politieke diversiteit op openheid, overige<br />

37<br />

factoren constant<br />

openheid<br />

lezer<br />

12<br />

11 __<br />

10 __<br />

9<br />

8 -U<br />

7<br />

O<br />

.20 .40 .60 .80<br />

I informatiemotief (zeer) belangrijk (n = 317)<br />

II informatiemotief niet belangrijk (n = 281).<br />

Interne politieke<br />

diversiteit krant<br />

Het someffect van interne politieke diversiteit op openheid is -.22; indien<br />

het informatiemotief (zeer) belangrijk wordt gevonden, bedraagt het someffect<br />

-.07; is dat niet het geval, dan loopt het terug tot -.39.<br />

Dat een stijgende interne politieke diversiteit in achtergrondinformatie en<br />

commentaar een dalende openheid met zich mee brengt mag - met alle reserves<br />

ten aanzien van de operationalisering van openheid - een opmerkelijke uit­<br />

komst heten. Het betekent immers dat, naarmate een krant in achtergrondin­<br />

formatie en commentaar haar lezers in sterkere mate met meerdere politieke<br />

opvattingen confronteert, de lezers minder openstaan voor meerdere opvatting­<br />

en. Een mogelijke verklaring voor dit fenomeen is dat een grote interne poli-<br />

284


tieke diversiteit zoals door ons berekend, strijdt met wat lezers van "hun"<br />

krant verwachten: één mening, een duidelijke, in hoge mate voorspelbare stel-<br />

lingname. Een krant kortom met één, niet met meerdere gezichten.<br />

Het resultaat van de toetsing roept de ondergang van het amerikaanse dagblad<br />

"World Journal Tribune" in herinnering. Een krant ontstaan uit een fusie van<br />

drie dagbladen, die op de opiniepagina's de opvattingen van de drie<br />

fusiepartners onder en naast elkaar afdrukte, zonder er een eigen mening aan<br />

38<br />

toe te voegen. Hetgeen door de lezers niet werd gewaardeerd. Althans niet<br />

positief.<br />

Deze uitkomst betekent voer voor hen die nogal sceptisch staan ten opzichte<br />

van de mogelijkheden van interne politieke pluriformiteit.<br />

Vooralsnog dienen er aan deze uitkomst geen al te zware conclusies verbonden<br />

te worden. Hoogstens kan men stellen dat dit resultaat nog eens herinnert aan<br />

de oude wijsheid "het belangrijkste aan een krant zijn haar lezers": die be­<br />

palen de grenzen waarbinnen een redactie kan opereren.<br />

Ten aanzien van het inhoudskenmerk 'vertekening' is de uitkomst van de toet­<br />

sing een bevestiging van de geformuleerde hypothese: hoe minder vertekening<br />

in de berichtgeving van de krant die men leest, des te groter is de open­<br />

heid. In tegenstelling tot wat we verwachtten - zie paragraaf 5, hypothese<br />

6 - is er sprake van slechts één interactie. 'Krant als bron' heeft geen in­<br />

vloed op de relatie 'vertekening - openheid', informatie-oriëntatie wel.<br />

Vindt men het informatiemotief (zeer) belangrijk, dan is er sprake van een<br />

afzwakking van het negatieve effect van vertekening op openheid. Is het in-<br />

formatiemotief voor respondenten niet belangrijk, dan bedraagt het someffect<br />

-.72; is het daarentegen (zeer) belangrijk, dan loopt het terug tot -.29. Per<br />

saldo is het someffect -.49.<br />

Deze uitkomst betekent dat, naarmate dagbladen in hun berichtgeving lezers<br />

beter in staat stellen kennis te nemen van de opvattingen van diverse poli­<br />

tieke partijen, de lezers in toenemende mate openstaan voor meerdere opvat­<br />

tingen. "Beter" heeft in dit geval de zeer specifieke betekenis van "even­<br />

wichtiger, minder vertekend".<br />

285


Grafiek 7 Effect van vertekening op openheid, overige factoren constant'<br />

openheid<br />

lezer<br />

12 _|_<br />

11<br />

10 __<br />

9<br />

8<br />

:t 4*1—I—I—I—l<br />

.20 .40 .60<br />

I informatiemotief (zeer) belangrijk (n = 317)<br />

II informatiemotief niet belangrijk (n = 281).<br />

ii<br />

vertekening<br />

Op het eerste gezicht lijkt dit in tegenspraak met wat we zojuist ten aanzien<br />

van interne politieke diversiteit betoogd hebben: meerdere opvattingen wekken<br />

irritatie op en bewerkstelligen aldus een zekere mate van afsluiten voor an­<br />

dere opvattingen. Toch is de tegenspraak slechts schijn: interne politieke<br />

diversiteit heeft betrekking op achtergrondinformatie en commentaar, op stand­<br />

punten derhalve die door de krant zelf worden ingenomen; vertekening echter<br />

heeft betrekking op berichtgeving, het gaat om het weergeven door de krant<br />

van opvattingen die door derden zijn geuit. Het is niet uitgesloten dat de<br />

lezer - voor wie het onderscheid berichtgeving/commentaar, achtergrondinfor­<br />

matie heel goed waarneembaar is - anders reageert op "meedere opvattingen" in<br />

286<br />

de onderscheiden nieuwsvormen. Per slot van rekening kunnen "meerdere opvat-<br />

tingen"in achtergrondinformatie en commentaar rechtstreeks toegeschreven wor­<br />

den aan "de krant", iets wat ingeval van berichtgeving op z'n minst moeilijk­<br />

er, zo niet onmogelijk is. Tenzij men natuurlijk nog steeds "boodschap" en<br />

"boodschapper" met elkaar verwart.<br />

krant


5.5 De toetsing: het effect van generaliserend taalgebruik op openheid<br />

De toetsing op het punt van generaliserend taalgebruik leverde een even ver­<br />

rassend als oninterpreteerbaar resultaat op. In tegenstelling tot wat we ver­<br />

wachtten - zie paragraaf 5, hypothese 5 - heeft generaliserend taalgebruik<br />

namelijk een positief effect op openheid van lezers, althans indien het in-<br />

formatiemotief (zeer) belangrijk wordt gevonden. Is dat niet het geval, dan<br />

heeft generaliserend taalgebruik geen enkel effect op openheid.<br />

Grafiek 8 Effect van generaliserend taalgebruik op openheid, overige<br />

40<br />

factoren constant<br />

openheid<br />

lezer<br />

12 _|_<br />

11<br />

10 4_<br />

9<br />

8<br />

7<br />

0<br />

+ 1 1 1 h generaliserend<br />

taalgebruik<br />

.10 .20 .30<br />

I informatiemotief (zeer) belangrijk (n = 317)<br />

II informatiemotief niet belangrijk (n = 281).<br />

Zoals gezegd: een verrassende en oninterpreteerbare uitkomst. Immers, gene­<br />

raliserend taalgebruik kan geacht worden vooroordelen te bevestigen. En wie<br />

vooroordelen bevestigt kan moeilijk te zelfder tijd het openstaan voor meer­<br />

dere opvattingen bevorderen. Theoretisch kunnen we dan ook met deze uitkomst<br />

niet uit de voeten.<br />

287


5.6 De toetsing van het model 'openheid': samenvatting en conclusies<br />

Alle vijf inhoudskenmerken blijken invloed te hebben op de mate van openheid<br />

van lezers. In drie gevallen - relatieve aandacht voor politiek nieuws, ge­<br />

grondheid en vertekening - is sprake van een effect zoals verondersteld. Voor<br />

generaliserend taalgebruik en interne politieke diversiteit vonden we een<br />

effect tegengesteld aan wat we verwachtten.<br />

In alle gevallen is sprake van interactie, zij het dat de aard van die inter­<br />

acties uiteenlopend is.<br />

1. Het positieve effect van relatieve aandacht voor politiek nieuws op open­<br />

heid is sterker indien het informatiemotief (zeer) belangrijk is voor res­<br />

pondenten en/of indien de krant (zeer) belangrijk is als bron voor poli­<br />

tieke informatie.<br />

2. Gegrondheid heeft slechts een positief effect op openheid indien het in-<br />

formatiemotief (zeer) belangrijk gevonden wordt. Is dat niet het geval,<br />

dan is sprake van een negatief effect. 'Krant als bron' versterkt/verzwakt<br />

deze effecten.<br />

3. Indien het informatiemotief (zeer) belangrijk gevonden wordt, vinden we<br />

een afzwakking van de negatieve samenhang tussen interne politieke diver­<br />

siteit en openheid.<br />

4. Het negatieve effect van vertekening op openheid is zwakker indien het<br />

informatiemotief (zeer) belangrijk gevonden wordt.<br />

De someffecten van de onderscheiden inhoudskenmerken op openheid zijn niet<br />

optelbaar: in het effect van relatieve aandacht voor politiek nieuws op open­<br />

heid is een deel van het effect van gegrondheid reeds meegenomen enz. Dat<br />

maakt het tevens onmogelijk de effecten van de inhoudskenmerken met elkaar<br />

288<br />

te vergelijken.<br />

6 Toetsing van het tentatieve model 'perceptie politieke opstelling krant'<br />

In het tentatieve model 'perceptie politieke opstelling krant' staat de vraag<br />

centraal of lezers zich een beeld kunnen vormen van de politieke opstelling<br />

van hun krant. Daarbij is het volstrekt niet terzake of dat beeld nu wel of<br />

niet overeenkomt met de politieke opstelling van de betrokken krant zoals<br />

vastgesteld in de inhoudsanalyse. De "juistheid" van het beeld blijft met


andere woorden buiten beschouwing; het gaat er alleen om, öf lezers zich de<br />

politieke fcleur van hun krant kunnen voorstellen.<br />

6.1 Het model 'perceptie politieke opstelling krant'<br />

Twee inhoudskenmerken van dagbladen worden geacht invloed te hebben op het<br />

vermogen van lezers zich een beeld te vormen van de politieke opstelling van<br />

hun krant, te weten relatieve aandacht voor politiek nieuws en interne poli­<br />

tieke diversiteit.<br />

1. Naarmate de krant die men leest meer aandacht besteedt aan politiek nieuws,<br />

zal de kans groter zijn dat lezers zich een beeld weten te vormen van de<br />

politieke opstelling van de krant.<br />

De gedachtengang is als volgt.<br />

Een krant die relatief veel aandacht besteedt aan politiek nieuws, met in­<br />

begrip van commentaren en achtergrondinformatie over politieke zaken, con­<br />

fronteert haar lezers in sterkere met "politiek" dan een krant die rela­<br />

tief weinig aandacht aan politiek nieuws besteedt. Dat wil zeggen: de<br />

lezer heeft in het eerste geval een grotere kans op "politiek" te stuiten<br />

dan in het tweede geval. Daarmee is tevens de kans groter dat lezers ken­<br />

nis nemen van de politieke informatie die de krant biedt, hetgeen geacht<br />

kan worden bevorderlijk te zijn voor het kunnen-percipiëren.<br />

2. Hoe groter de interne politieke diversiteit van de krant die men leest,<br />

des te groter zal de kans zijn dat men zich geen beeld weet te vormen<br />

van de politieke opstelling van de krant.<br />

Interne politieke diversiteit brengt tot uitdrukking in welke mate dag­<br />

bladen in (hoofd)redactioneel commentaar en achtergrondinformatie over<br />

politieke aangelegenheden<br />

a. steeds hetzelfde standpunt vertolken (interne politieke diversiteit =0);<br />

b. een steeds wisselend standpunt innemen (interne politieke diversi­<br />

teit = 1).<br />

Van een krant met een grote mate van interne politieke diversiteit is veel<br />

moeilijker te zeggen waar zij het dichtst bij resp. het verst af staat dan<br />

van een krant met onveranderlijk hetzelfde standpunt. Bijgevolg is in het<br />

eerste geval de kans op non-perceptie groter ("weet niet" antwoorden).<br />

289


3. De in (1) en (2) veronderstelde effecten zullen sterker positief/negatief<br />

zijn indien:<br />

- het informatiemotief (zeer) belangrijk gevonden wordt;<br />

- de krant als bron voor politieke informatie (zeer) belangrijk gevonden<br />

wordt.<br />

Schema 5 Tentatief model 'perceptie politieke opstelling 1<br />

'''<br />

x1 opleidingsniveau<br />

X5<br />

relatieve aandacht<br />

politiek<br />

x11 Interne politieke<br />

diversiteit<br />

x6<br />

belangstelling<br />

politiek nieuws<br />

x7<br />

politieke<br />

kennis<br />

x<br />

perceptie<br />

" politieke<br />

opstelling<br />

6.2 De toetsing: het effect van relatieve aandacht voor politiek nieuws<br />

op perceptie politieke opstelling krant<br />

Verhoudingsgewijs is het effect van relatieve aandacht voor politiek nieuws<br />

op "perceptie politieke opstelling krant" sterk, sterker in ieder geval dan<br />

van politieke kennis of van kijkfrequentie Den Haag Vandaag. Indien het in-<br />

formatiemotief (zeer) belangrijk gevonden wordt, bedraagt het someffect .26,<br />

vindt men het informatiemotief niet belangrijk dan is het someffect .12. Per<br />

290


saldo bedraagt het someffect van relatieve aandacht voor politiek nieuws .19;<br />

het someffect van politieke kennis is .15, dat van kijkfrequentie Den Haag<br />

Vandaag .05, uitgedrukt in termen van kans op perceptie politieke opstelling.<br />

Grafiek 9 Effect van relatieve aandacht voor politiek nieuws op perceptie<br />

41<br />

politieke opstelling krant, overige factoren constant<br />

kans op<br />

perceptie<br />

politieke<br />

opdtelling<br />

van krant<br />

door lezer<br />

I informatiemotief (zeer) belangrijk (n = 317)<br />

II informatiemotief niet belangrijk (n =281).<br />

relatieve aandacht<br />

politieke nieuws krant<br />

6.3 De toetsing: het effect van interne politieke diversiteit op perceptie<br />

politieke opstelling krant<br />

Het someffect van interne politieke diversiteit op "perceptie politieke op­<br />

stelling" is -.04, vergeleken met het someffect van politieke kennis nogal<br />

bescheiden. De interactie-variabele 'informatie-oriëntatie' werkt ook hier:<br />

wordt het informatiemotief (zeer) belangrijk gevonden, dan is het someffect<br />

+ .02; is dat niet het geval, dan is er sprake van een negatief someffect<br />

(-.10).<br />

Deze uitkomsten betekenen in grote lijnen een ondersteuning van de geformu­<br />

leerde hypothesen (zie paragraaf 6.1.). Tegen de verwachtingen in - en dat<br />

291


is tegelijkertijd de belangrijkste afwijking - wordt het effect van relatie­<br />

292<br />

ve aandacht voor politiek nieuws en van interne politieke diversiteit op<br />

perceptie niet versterkt/verzwakt door de interactie-variabele 'belang bron'.<br />

Opmerkelijk is de werking van de interactie-variabele "informatie-oriënta­<br />

tie" op de relatie tussen interne politieke diversiteit en perceptie. Vindt<br />

men het informatiemotief niet belangrijk, dan doet een stijgende interne<br />

politieke diversiteit afbreuk aan het vermogen van lezers zich een beeld te<br />

vormen van de politieke opstelling van hun krant. Dit is geheel conform de<br />

verwachtingen. Vindt men het informatiemotief daarentegen (zeer) belangrijk,<br />

dan treedt een - overigens zeer licht - positief effect op: een stijgende in­<br />

terne politieke diversiteit gaat gepaard met een stijging van het vermogen<br />

zich een beeld te vormen van de politieke opstelling van de krant die men<br />

leest. Een op het eerste gezicht wat merkwaardige uitkomst, die emge toe­<br />

lichting behoeft.<br />

Grafiek 10 Effect van interne politieke diversiteit op perceptie politieke<br />

42<br />

opstelling krant, overige factoren constant<br />

kans op<br />

perceptie<br />

politieke<br />

opstelling<br />

van krant<br />

door lezer<br />

.6 .8<br />

I informatiemotief (zeer) belangrijk (n = 317)<br />

II informatiemotief niet belangrijk. ( n =2 81).<br />

interne politieke<br />

diversiteit krant<br />

Om te beginnen is het goed er aan te herinneren dat het bij perceptie niet<br />

gaat om de vraag of de lezer de politieke opstelling van zijn krant juist


percipieert, juist in termen van de politieke opstelling zoals bepaald in de<br />

inhoudsanalyse. Aan de orde is slechts één vraag: bij welke politieke groep<br />

staat uw krant volgens u het dichtst? Alleen de "weet-niet"-antwoorden be­<br />

schouwen we als non-perceptie, in alle andere gevallen is sprake van percep­<br />

tie.<br />

Een stijging in interne politieke diversiteit draagt er derhalve toe bij dat:<br />

1. het antwoord "weet niet" vaker gegeven wordt indien het informatiemo­<br />

tief niet belangrijk gevonden wordt;<br />

2. het antwoord "weet niet" minder vaak gegeven wordt indien het informa­<br />

tiemotief (zeer) belangrijk gevonden wordt.<br />

Dit zou kunnen betekenen dat voor mensen die hun krant vooral vanwege de<br />

politieke informatie zeggen te lezen, de meningsvorming over de politieke op­<br />

stelling van hun krant gestimuleerd wordt door een stijgende interne poli­<br />

tieke diversiteit in achtergrondinformatie en commentaar. Hetgeen zich dan<br />

uit in minder "weet niet"-antwoorden.<br />

Vinden mensen het informatiemotief niet belangrijk, dan resulteert een s t i j ­<br />

gende interne politieke diversiteit slechts in een toenemende verwarring en<br />

bijgevolg een toenemend aantal "weet niet"-antwoorden.<br />

7. Samenvatting en conclusies ontvangersonderzoek<br />

Centraal in dit hoofdstuk stond de vraag of er aanwijzingen zijn dat inhouds-<br />

kenmerken van dagbladen invloed hebben op, bij kunnen dragen aan adequate<br />

meningsvorming van lezers over politieke aangelegenheden. Als indicatief voor<br />

meningsvorming beschouwden we achtereenvolgens:<br />

- de politieke kennis van de lezer;<br />

- de openheid van de lezer;<br />

- het vermogen zich een beeld te vormen van de politieke opstelling van de<br />

krant; dit als een specimen van politieke kennis.<br />

Samenvattend kunnen we stellen dat iets meer duidelijkheid verkregen is over<br />

Berelsons uitspraak dat "bepaalde boodschappen over bepaalde onderwerpen die<br />

onder de aandacht van bepaalde mensen worden gebracht onder bepaalde omstan-<br />

43<br />

digheden bepaalde effecten hebben". Soms heeft de krant geen enkele in­<br />

vloed - relatieve aandacht en politieke kennis hangen niet samen als het in-<br />

formatiemotief onbelangrijk wordt gevonden; relatieve aandacht en openheid<br />

hangen niet samen als èn het informatiemotief èn "krant als bron" onbelang-<br />

293


ijk worden gevonden -; soms zijn er aanwijzingen dat de krant wel enig ef­<br />

294<br />

fect heeft. "Relatieve aandacht politiek nieuws" is wèl van belang voor poli­<br />

tieke kennis'als het informatiemotief belangrijk wordt gevonden, speelt een<br />

rol in het model 'openheid' als het informatiemotief öf "krant als bron" be­<br />

langrijk wordt gevonden en is van belang voor "perceptie politieke opstel­<br />

ling". Interne politieke diversiteit speelt een rol in de modellen 'openheid'<br />

en 'perceptie politieke opstelling'. Gegrondheid, vertekening en generali­<br />

serend taalgebruik tenslotte spelen alle een rol in het model 'openheid'.<br />

Zonder uitzondering was er in deze relaties sprake van interacties. "Infor­<br />

matie-oriëntatie" en/of "belang bron" versterkten/verzwakten het effect op<br />

de afhankelijke variabele of bleken zelfs een noodzakelijke voorwaarde te<br />

zijn voor het optreden van enigerlei effect. In een enkel geval was er sprake<br />

van een "boemerang-effect" (gegrondheid/openheid).<br />

De niet te loochenen invloed van de interactie-variabelen is een bevestiging<br />

van vooronderstellingen .Het wijst op een vrij zelfstandige positie van ont­<br />

vangers ten opzichte van het medium.<br />

Immers: vinden lezers de krant als bron voor politieke informatie niet be­<br />

langrijk en/of lezen ze de krant vooral om andere redenen dan vanwege de ge­<br />

boden politieke informatie, dan treden allerlei effecten in het geheel niet<br />

op öf worden deze effecten verzwakt öf slaan ze om in hun (beoogde) tegen­<br />

deel. Voor effectenonderzoek betekent het een complicatie: niet alleen het<br />

medium-aanbod en een aantal "mediating factors", ook een aantal voorwaarde­<br />

lijkheden aan ontvangerszijde zullen hun plaats moeten krijgen in het onder­<br />

zoeksmodel. Effectenonderzoek en "uses and gratifications approach"-studies<br />

zullen geïntegreerd moeten worden.


SAM<strong>EN</strong>VATTING<br />

1. Inleiding<br />

Een parlementair-democratisch stelsel zoals wij dat kennen, is ondenkbaar zon­<br />

der massamedia. Burgers zijn voor informatie over het politieke gebeuren aan­<br />

gewezen op massamedia, politici kunnen niet buiten massamedia bij het verwer­<br />

ven van steun voor hun ideeën en plannen. "Massamedia vormen niet alleen een<br />

construerend deel van de democratie, zij zijn het hart van de openbaarheid<br />

zonder wel ke onze maatschappij niet volgens de geldende opvattingen, regels en<br />

doelstellingen kan functioneren", aldus de nota over het massamedia-beleid<br />

uit 1975. Niet voor niets is dat één van de meest geciteerde zinnen, zo niet<br />

de meest geciteerde uit deze nota geworden.<br />

De onmisbaarheid van massamedia in een moderne democratie maakt de vraag hoe<br />

deze media functioneren, des te klemmender. Toch heeft dat gegeven niet ge­<br />

leid tot een stroom van publicaties over en onderzoeken naar de relatie<br />

'massamedia - democratie'. Integendeel. Nog altijd is dit een stiefmoederlijk<br />

bedeeld thema onder nederlandse politicologen.<br />

Met deze studie beogen we althans een deel van dit hiaat op te vullen. We heb­<br />

ben ons beziggehouden met de vraag: "kan de politiek-parlementaire berichtge­<br />

ving in Nederlandse dagbladen geacht worden een adequate bijdrage te leveren<br />

aan de meningsvorming van burgers over politieke aangelegenheden in een demo­<br />

cratisch staatsbestel, en zo ja, in welke mate?"<br />

Het onderzoek omvat drie delen. We beginnen met een theoretische verhandeling<br />

over 'massamedia en democratie'. Daarna volgt een verslag van een uitgebreide<br />

inhoudsanalyse van politieke informatie in landelijke dagbladen. Ten slotte<br />

295


volgt een verslag van een beperkt ontvangersonderzoek, gehouden onder lezers<br />

van landelijke dagbladen.<br />

2. Massamedia en democratie - de theorie<br />

Om antwoord te kunnen geven op de vraag of sprake is van een "adequate bij­<br />

drage aan...", zijn criteria onontbeerlijk. Criteria, te stellen aan de wijze<br />

waarop massamedia de politiek-parlementaire berichtgeving verzorgen. Welke<br />

criteria gehanteerd dienen te worden, hangt af van democratie-model dat als<br />

uitgangspunt geld.<br />

Met name op grond van het "onmogelijkheids-argument", hebben we in deze stu­<br />

die gekozen voor een formeel democratie-model. Essentiële spelregel daarin is<br />

dat ieder het recht en de mogelijkheid moet hebben op voet van gelijkheid mee<br />

te beslissen over aangelegenheden waarvan hij de gevolgen ondervindt. Massa­<br />

media vervullen in deze opvatting van democratie de rol van intermediair tus­<br />

sen "aktiye" en "passive Oeffentlichkeit", tussen politieke top en politieke<br />

bas i s.<br />

Schema 1 Massamedia als intermediair tussen politieke top en politieke basis<br />

• informatie<br />

politieke top<br />

politieke basis<br />

Aan deze rol van intermediair hebben wij drie functies onderscheiden, te<br />

weten die van informatie, expressie en kritiek.<br />

Informatie - massamedia informeren de burgers over het beleid, de beleids­<br />

voornemens en de beleidsuitvoering van de overheid en over al<br />

wat daarmee samenhangt;<br />

Expressie - massamedia informeren de overheid over wat er leeft onder de be­<br />

volking ten aanzien van het gevoerde en te voeren beleid;<br />

Kritiek - massamedia oefenen kritiek op de inhoud van het beleid en de be­<br />

296<br />

leidsvoornemens, alsmede op de wijze waarop beleid tot stand<br />

komt en wordt uitgevoerd.


Met als uitgangspunt de vooronderstellingen die op de Verlichting georiën­<br />

teerde democratie-theoriën ten aanzien van de burger hanteren, hebben we een<br />

aantal eisen geformuleerd ten aanzien van massamedia. De achterliggende ge­<br />

dachte daarbij is dat, indien massamedia willen bijdragen aan meningsvorming<br />

over politiek, zij moeten bevorderen dat burgers geïnformeerd zijn, redelijk­<br />

heid moeten versterken en openheid van geest en tolerantie moeten stimuleren.<br />

Het gaat hier om eisen op micro-niveau, dat wil zeggen eisen die betrekking<br />

hebben op de individuele burger. Op macro-niveau - het politieke systeem -<br />

is daar nog de eis van "openheid" in de zin van toegankelijkheid voor de po­<br />

litieke top aan toegevoegd. Naarmate massamedia beter aan deze eisen voldoen,<br />

leveren z i j , potentieel, een meer adequate bijdrage aan meningsvorming over<br />

politiek.<br />

Welke dimensies zijn nu van belang bij het beantwoorden van de vraag of massa­<br />

media bijdragen aan geïnformeerd-zijn, redelijkheid versterken, openheid van<br />

geest en tolerantie bevorderen? Met andere woorden: welke inhoudskenmerken<br />

van dagbladen zijn in deze studie relevant? En welke dimensies zijn van toe­<br />

passing op welke functie?<br />

We hebben in deze studie de volgende dimensies gehanteerd:<br />

1. (relatieve) aandacht voor politiek nieuws;<br />

2. leesbaarheid van politiek nieuws;<br />

3. politieke pluriformiteit: afspiegeling en openheid;<br />

4. gegrondheid;<br />

5. generaliserend taalgebruik;<br />

6. volledigheid/objectiviteit;<br />

7. aandacht voor niet-parlement gebonden politiek.<br />

Sommige dimensies - aandacht voor en leesbaarheid van politiek nieuws - heb­<br />

ben betrekking op alle onderscheiden functies, andere daarentegen zijn voor<br />

slechts ëën functie van belang. Dit geldt o.a. voor "volledigheid/objectivi­<br />

teit" (informatiefunctie). Voor een overzicht van welke dimensies voor welke<br />

functie van belang zijn: zie deel I, hoofdstuk 2.<br />

De volgende stap in de redenering betreft de relatie 'inhoudskenmerken - po­<br />

tentieel adequate bijdrage aan meningsvorming'. Wij zijn er van uitgegaan dat<br />

dagbladen een potentieel meer adequate bijdrage aan meningsvorming leveren<br />

naarmate:<br />

297


- de interne politieke pluriformiteit in achtergrondinformatie en commentaar<br />

groter is;<br />

- de gegrondheid van achtergrondinformatie en commentaar groter is;<br />

- de verslaggeving van het politiek gebeuren vollediger/objectiever is;<br />

- in achtergrondinformatie en commentaar minder generaliserend taalgebruik<br />

voorkomt.<br />

3. Massamedia en democratie - de praktijk<br />

"De praktijk" is als volgt in kaart gebracht:<br />

1. een inhoudsanalyse, waarin kwantiteit en kwaliteit van politieke informa­<br />

tie in landelijke dagbladen onderzocht zijn;<br />

2. een ontvangersonderzoek, waarin nagegaan is welke samenhang bestaat tussen<br />

inhoudskenmerken van dagbladen en lezerskenmerken, van belang voor menings­<br />

vorming over politiek.<br />

3.1 De praktijk: kwantiteiten kwaliteit van politieke informatie in lande­<br />

lijke dagbladen<br />

De aandacht voor politiek nieuws loopt sterk uitéén. Sommige kranten besteden<br />

bijna de helft van hun totale aandacht aan politiek nieuws, andere halen de<br />

twintig procent niet of nauwelijks. Het eerste geldt voor Reformatorisch Dag­<br />

blad, De Waarheid en Nederlands Dagblad, het tweede doet zich voor bij Alge­<br />

meen Dagblad, De Telegraaf en Het Vrije Volk. Uitgezonderd het Algemeen Dag­<br />

blad en De Telegraaf, is politiek nieuws - vergeleken met andere nieuwssoor-<br />

ten - voor landelijke dagbladen (veruit) de belangrijkste nieuwssoort. Het<br />

sterkst geldt dat voor het Nederlands Dagblad - politiek nieuws krijgt 40%<br />

meer aandacht dan de op één na belangrijkste nieuwssoort - het minst sterk<br />

voor Het Parool, in welke krant het verschil 4% bedraagt (deel II, hoofdstuk<br />

1).<br />

Lang niet alle politieke informatie is voor de politieke basis toegankelijk<br />

in de zin van leesbaar. De meeste kranten zitten wat leesbaarheid betreft op<br />

het niveau van het middelbaar onderwijs, terwijl niet meer dan ruim veertig<br />

procent van de kiesgerechtigden een opleiding op middelbaar of hoger niveau<br />

genoten heeft. Trouw, Algemeen Dagblad en Het Parool zijn de meest toeganke-<br />

298


lijke, Reformatorisch Dagblad, de Volkskrant en De Telegraaf de minst toe­<br />

gankelijke kranten waar het politieke informatie betreft (deel II, hoofdstuk<br />

2).<br />

De politieke opstelling van dagbladen is op indirecte wijze gemeten. De hou­<br />

ding van dagbladen ten opzichte van PvdA, CDA en kabinet-Van Agt is 'vertaald'<br />

in een schaal 'politieke opstelling', met een waardenbereik van 1 tot 7,<br />

waarbij 1 = meest progressief/minst behoudend en 7 = minst progressief/meest<br />

behoudend (appendix 2).<br />

De Waarheid bleek in 1978 de meest progressieve, De Telegraaf de meest behou­<br />

dende krant. Tussen krant en lezers bleken soms grote verschillen te bestaan<br />

in politieke opstelling. In zijn geheel zag het beeld er in 1978 als volgt<br />

uit (deel II, hoofdstuk 3, en deel III, hoofdstuk 2):<br />

krant lezers<br />

De Waarheid 1.53 - -<br />

Het Vrije Volk 2.38 2.94<br />

Trouw 2.50 4.24<br />

NRC/Handelsblad 2.66 4.40<br />

de Volkskrant 2.85 2.91<br />

Het Parool 3.26 3.61<br />

Algemeen Dagblad 4.31 3.92<br />

Nederlands Dagblad 4.52 - -<br />

Reformatorisch Dagblad 4.76 - -<br />

De Telegraaf 5.21 4.14<br />

1 = meest progressief/<br />

minst behoudend<br />

7 = minst progressief/<br />

meest behoudend<br />

Op basis van de gegevens over 'politieke opstelling', hebben we vervolgens de<br />

afspiegelings- en openheidsgraad berekend.<br />

Afspiegelingsgraad brengt tot uitdrukking in welke mate de politieke opvat­<br />

tingen in landelijke dagbladen een afspiegeling vormen van de politieke op­<br />

vattingen van de bevolking. Is de dagbladpers even progressief/behoudend als<br />

de bevolking?<br />

Openheidsgraad brengt tot uitdrukking in welke mate alle in een samenleving<br />

aangehangen politieke opvattingen in gelijke mate aan bod komen.<br />

Op macro-niveau bleek de landelijke dagbladpers de politieke opvattingen van<br />

de bevolking zeer goed te weerspiegelen: een afspiegelingsgraad van .86 im­<br />

pliceert dat tussen geopenbaarde en openbare mening nauwelijks verschil be­<br />

staat (deel I, hoofdstuk 4 en deel II, hoofdstuk 3). Ook de openheidsgraad<br />

was op macro-niveau alleszins redelijk te noemen: .70.<br />

Uitgesplitst naar dagblad, hebben we echter grote verschillen in openheids­<br />

graad geconstateerd. Het Algemeen Dagblad is de meest open, De Waarheid de<br />

299


meest gesloten krant gebleken, (deel II, hoofdstuk 3).<br />

Algemeen Dagblad<br />

Nederlands Dagblad<br />

Het Parool<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

de Volkskrant<br />

NRC/Handelsblad<br />

Trouw<br />

De Telegraaf<br />

Het Vrije Volk<br />

De Waarheid<br />

300<br />

.71<br />

.61<br />

.54<br />

.47<br />

.38<br />

.35<br />

.31<br />

.24<br />

.17<br />

.02<br />

1 = alle politieke opvattingen worden<br />

in achtergrondinformatie en commentaar<br />

in gelijke mate verdedigd<br />

0 = in achtergrondinformatie en commentaar<br />

wordt telkens dezelfde politieke<br />

opvatting verdedigd<br />

De mate waarin dagbladen beweringen voorzien van motiveringen en van onder­<br />

steunende informatie, wordt uitgedrukt in "gegrondheid". Deze dimensie is op­<br />

gebouwd uit twee grootheden, motiverings- en beweringsdichtheid. Bij motive­<br />

ringsdichtheid gaat het om de vraag in welke mate dagbladen positieve en/of<br />

negatieve oordelen over kabinet-Van Agt, PvdA, CDA enz. met argumenten onder­<br />

bouwen. Bij beweringsdichtheid is de vraag aan de orde in welke mate uitspra­<br />

ken van dagbladen over kabinet-Van Agt, PvdA, CDA enz. bestaan uit positieve<br />

en/of negatieve oordelen over die attitude-objecten.<br />

Gegeven een bepaalde bewerings- resp. motiveringsdichtheid, geldt dat:<br />

- hoe groter de motiveringsdichtheid, des te groter de gegrondheid;<br />

- hoe groter de beweringsdichtheid, des te geringer de gegrondheid.<br />

NRC/Handelsblad, Nederlands Dagblad en Trouw scoren het hoogst qua motive­<br />

ringsdichtheid, De Waarheid, De Telegraaf en Het Vrije Volk het laagst.<br />

Eerstgenoemde kranten voorzien één op de drie beweringen van een motivering,<br />

de drie andere kranten komen niet verder dan één motivering op zeven bewe-<br />

ringen.<br />

Voor beweringsdichtheid vinden we bijna het spiegelbeeld. De Waarheid, De<br />

Telegraaf en Het Vrije Volk scoren hier het hoogst, Trouw, Reformatorisch en<br />

Nederlands Dagblad het laagst. In De Waarheid bestaat drie kwart van alle uit­<br />

spraken over kabinet-Van Agt, PvdA, CDA enz. uit beweringen, in het Neder­<br />

lands Dagblad is dat nog geen veertig procent.<br />

Motiverings- en beweringsdichtheid samenvoegend tot "gegrondheid", ontstaat<br />

het volgende beeld (deel II, hoofdstuk 4):


De Waarheid<br />

Het Vrije Volk<br />

De Telegraaf<br />

Algemeen Dagblad<br />

de Volkskrant<br />

Het Parool<br />

NRC/Handelsblad<br />

Trouw<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

Nederlands Dagblad<br />

.21<br />

.22<br />

.23<br />

.46<br />

.47<br />

.56<br />

.64<br />

0 = ongegrond/stellig<br />

.72<br />

.77<br />

.88 2 = extreem gegrond<br />

Trouw en Nederlands Dagblad bedienen zich het minst, De Telegraaf, Het Pa­<br />

rool en de Volkskrant bedienen zich het meest van generaliserend taalgebruik<br />

ten aanzien van politieke attitude-objecten. De verschillen zijn overigens<br />

niet groot (deel II, hoofdstuk 5).<br />

Trouw<br />

Nederlands Dagblad<br />

Het Vrije Volk<br />

NRC/Handelsblad<br />

De Waarheid<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

Algemeen Dagblad<br />

De Telegraaf<br />

Het Parool<br />

de Volkskrant<br />

.06<br />

.08<br />

.11<br />

.11<br />

.15<br />

.16<br />

.16<br />

.20<br />

.22<br />

.26<br />

0 generaliserend taalgebruik ten aanzien<br />

van politieke attitude-objecten<br />

afwezig<br />

2 elk oordeel over politieke attitudeobjecten<br />

vervat in generaliserend<br />

taalgebrui k<br />

De dimensie 'volledigheid/objectiviteit' zoals in dit onderzoek uitgewerkt,<br />

behelst een vergelijking tussen "werkelijkheid" en "beeld van de werkelijk­<br />

heid in dagbladen". "Volledigheid" heeft daarbij betrekking op de vraag welke<br />

informatie als niet relevant terzijde geschoven wordt, 'objectivitiet' doelt<br />

in het verlengde daarvan op de vraag of het dan geschetste beeld van de werke­<br />

lijkheid niet strijdig is met de "echte" werkelijkheid. Alleen al om prakti­<br />

sche redenen zal een onderzoek naar 'volledigheid/objectiviteit' in deze be­<br />

tekenis, een case-study moeten zijn. Daarin kan dan nagegaan worden of de<br />

wijze waarop dagbladen verslag doen van één bepaalde gebeurtenis, in overeen­<br />

stemming is met "wat werkelijk gebeurd is", (deel I, hoofdstuk 4).<br />

In deze studie hebben we de verslaggeving van het Bestek'81-debat geanaly­<br />

seerd. Daartoe hebben we eerst een analyse gemaakt van het debat zelf, dat<br />

wil zeggen: we hebben uitgezocht wat het debat aan relevant te achten feiten<br />

heeft opgeleverd. Het ging daarbij om wat de verschillende sprekers gezegd<br />

hebben over het sociaal- en financieel-economisch beleid zoals voorgesteld in<br />

301


Bestek'81. Als "relevant" hebben we beschouwd alles wat daarover gezegd is in<br />

302<br />

termen van oorzaken, doelen, middelen, beoordelingen van gevoerd en te voeren<br />

beleid, elementen uit de uitgangssituatie, beleidsbaserende verwachtingen en<br />

verwachte effecten van beleid. Deze analyse leverde een l i j s t op van 1435<br />

relevante feiten, in de wandeling aangeduid als 'informatie-eenheden'. Deze<br />

l i j s t heeft gediend als uitgangspunt voor het vergelijken van "werkelijkheid"<br />

en "beeld van de werkelijkheid in dagbladen", (deel I, hoofdstuk 5 en deel<br />

II, hoofdstuk 6).<br />

Het eerste aspect dat daarbij aan de orde kwam, was de selectieomvang: het<br />

aantal in dagbladen weergegeven informatie-eenheden gedeeld door het aantal<br />

in het parlementaire debat voorkomende informatie-eenheden.<br />

NRC/Handelsblad, Nederlands Dagblad en de Volkskrant steken op dit punt met<br />

kop en schouders boven de rest uit: deze kranten geven 19, resp. 17, resp.<br />

16 procent van alle informatie-eenheden weer. Daarna volgt het Reformato­<br />

risch Dagblad (9 procent), De Waarheid sluit de rij (4 procent).<br />

De landelijke dagbladpers als geheel genomen geeft 42 procent van alle in­<br />

formatie-eenheden weer: 48 procent van wat de politieke partijen, 33 procent<br />

van wat het kabinet-Van Agt in het debat naar voren heeft gebracht.<br />

Slechts één krant - de Volkskrant - besteedt aandacht aan alle partijen die<br />

in het Bestek'81-debat het woord gevoerd hebben. NRC/Handelsblad, Nederlands<br />

en Reformatorisch Dagblad laten tien van de twaalf partijen aan het woord<br />

komen, Het Parool, Trouw en Het Vrije Volk zeven van de twaalf, De Waarheid<br />

zes van de twaalf en het Algemeen Dagblad en De Telegraaf tenslotte vijf van<br />

de twaalf. Bij de twee laatsgenoemde kranten gaat het om de vier grootste<br />

politieke partijen - PvdA, CDA, VVD en D'66 - alsmede het kabinet-Van Agt.<br />

De selectieomvang voor de verschillende politieke actoren afzonderlijk, vari­<br />

eert sterk. Niet alleen in theorie, ook in de praktijk loopt die uitéén van<br />

0 tot 100. Het eerste geldt in acht van de tien dagbladen voor de Boerenpar­<br />

t i j , het laatste voor het GPV in het Nederlands Dagblad. De gemiddelde selec­<br />

tieomvang varieert van 22 (Lubbers, CDA) tot 2 procent (Janssen, PPR) (deel<br />

II, hoofdstuk 6).


selectie door<br />

kranten<br />

aantal kranten<br />

waarin genoemd<br />

Lubbers CDA 22 10<br />

Wiegel kabinet 19 9<br />

Aantjes CDA 18 10<br />

Den Uyl PvdA 17 10<br />

Verbrugh GPV 15 3<br />

Van Agt kabinet 14 10<br />

Terlouw D'66 12 10<br />

Engwirda D'66 12 10<br />

Rietkerk VVD 12 9<br />

Dolman PvdA 11 10<br />

Albeda kabinet 10 10<br />

Bakker CPN 9 3<br />

Joekes VVD 8 10<br />

Andriessen kabinet 6 10<br />

Abma SGP 5 4<br />

Van der Spek PSP 4 5<br />

Beckers-de Bruijn PPR 4 3<br />

Koekoek BP 4 2<br />

Van Aardenne kabinet 2 8<br />

Nijhof DS'70 2 5<br />

Jansen PPR 2 4<br />

Een tweede aspect betrof de vraag in hoeverre sprake is van overlapping in<br />

wat dagbladen weergeven aan informatie-eenheden. Die vraag hebben we op twee<br />

manieren verder uitgewerkt, vanuit de optiek van kranten en vanuit de optiek<br />

van politieke actoren:<br />

1. in hoeverre geven verschillende kranten steeds dezelfde informatie-een­<br />

heden weer? (uniciteit in selectie);<br />

2. in hoeverre worden dezelfde informatie-eenheden van politieke actoren in<br />

verschillende kranten weergegeven? (kanalenbereik van politieke actoren).<br />

NRC/Handelsblad, Nederlands Dagblad en de Volkskrant scoren het hoogst qua<br />

uniciteit, De Telegraaf, Het Parool en het Algemeen Dagblad het laagst. Illus­<br />

tratief is in dit verband de daling in de selectieomvang op macro-niveau bij<br />

het denkbeeldig wegvallen van telkens één krant (deel II, hoofdstuk 6).<br />

303


ij wegvallen van daalt selectieomvang tot 1<br />

NRC/Handelsblad<br />

Nederlands Dagblad<br />

de Volkskrant<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

Het Vrije Volk<br />

De Waarheid<br />

Trouw<br />

Het Parool<br />

De Telegraaf<br />

Algemeen Dagblad<br />

304<br />

36.7<br />

37.2<br />

37.9<br />

40.3<br />

40.7<br />

40.8<br />

40.9<br />

41.3<br />

41.5<br />

41.6<br />

1 vergelijkingsbasis: selectieomvang op macro-niveau = 42.0.<br />

Vanuit de optiek van politieke actoren gezien, kan geconcludeerd worden dat<br />

het CDA het sterkst in de belangstelling van de dagbladen stond: Lubbers en<br />

Aantjes - de CDA-woordvoerders in het Bestek'81-debat - scoren het hoogst qua<br />

kanalenbereik. Dat wil zeggen: de van hen door de dagbladpers als geheel weer­<br />

gegeven informatie-eenheden, worden in meer afzonderlijke kranten weergegeven<br />

dan bij enig ander woordvoerder het geval is. 'Klein links' en 'klein rechts'<br />

hebben beide een zeer gering kanalenbereik: de PSP is daarbij koploper.<br />

Een derde aspect betreft de verdeling van aandacht: aan welke politieke acto­<br />

ren wordt hoeveel aandacht besteedt en in hoeverre wijkt de aandachtsverde­<br />

ling af van de verdeling in het Bestek'81-debat (vertekeningscoëfficiënt)?<br />

Uitgaande van de aandachtsverdeling over alle politieke partijen, zijn- De<br />

Telegraaf en De Waarheid de dagbladen die in hun verslaggeving het sterkst<br />

vertekenen, NRC/Handelsblad, de Volkskrant en Reformatorisch Dagblad wijken<br />

veel minder af van de aandachtsverdeling in het Bestek'81-debat.<br />

De Telegraaf<br />

De Waarheid<br />

Trouw<br />

Het Parool<br />

Algemeen Dagblad<br />

Nederlands Dagblad<br />

Het Vrije Volk<br />

NRC/Handelsblad<br />

de Volkskrant<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

vertekeningscoëfficiënt<br />

.54<br />

.50<br />

.39<br />

.38<br />

.35<br />

.30<br />

.27<br />

.24<br />

.22<br />

.20<br />

1 = aandachtsverdeling in krant wijkt<br />

maximaal af van aandachtsverdeling<br />

in debat<br />

0 = aandachtsverdeling in krant stemt<br />

perfect overeen met aandachtsverdeling<br />

in debat


Uitgezonderd in De Waarheid, blijkt in alle dagbladen sprake te zijn van een<br />

sterke overtegenwoordiging van de 'grote drie', die ten koste gaat van de<br />

overige politieke partijen. Het sterkst doet zich dat voor in De Telegraaf,<br />

het minst sterk in de Volkskrant en Nederlands Dagblad.<br />

Tenslotte: op macro-niveau - de dagbladpers als geheel - bedraagt de verteke­<br />

ningscoëfficiënt .33.<br />

Het vierde en laatste aspect waar we aandacht aan besteed hebben, is de zorg­<br />

vuldigheid van de weergave. Op dit punt schieten vier kranten in min of meer<br />

ernstige mate tekort.<br />

zorgvuldigheid<br />

De Telegraaf .91 1 = uitsluitend zorgvuldige weerde<br />

Volkskrant .89 gaves<br />

De Waarheid .79 0 = uitsluitend onzorgvuldige weer-<br />

Algemeen Dagblad .78 gaves<br />

De overige dagbladen scoren alle .96 of hoger, koploper is het Reformatorisch<br />

Dagblad met .99 (deel II, hoofdstuk 6).<br />

Hoe toegankelijk zijn dagbladen voor de politieke top buiten parlementaire<br />

vergaderingen? Komen actiegroepen, werkgevers- en werknemersorganisaties enz.<br />

in de dagbladen aan het woord?<br />

Nederlands Dagblad en Trouw besteden verhoudingsgewijs het meest aandacht aan<br />

niet-parlement gebonden politiek, Het Vrije Volk, Het Parool, Algemeen Dagblad<br />

en met name De Telegraaf tonen op dit punt weinig belangstelling. De aandacht<br />

voor niet strikt parlement gebonden activiteiten van politieke partijen, wordt<br />

in grote lijnen op dezelfde wijze verdeeld als in het Bestek'81-debat: bijna<br />

driekwart van de aandacht gaat naar de 'grote drie', 'klein links' komt aan­<br />

zienlijk sterker uit de bus dan 'klein rechts' (veertien versus drie procent).<br />

Bij het analyseren van samenhangen tussen inhoudskenmerken, hebben we het ac­<br />

cent laten vallen op samenhangen tussen de afstand van kranten tot een poli­<br />

tieke actor enerzijds en de wijze waarop over deze actor geschreven werd an­<br />

derzijds .<br />

Tussen afstand en gegrondheid hebben we een vrij sterke samenhang geconsta­<br />

teerd: hoe verder kranten van een politieke actor af staan, des te minder ge­<br />

grond ten aanzien van deze actor zijn achtergrondinformatie en commentaar.<br />

Voor het CDA hebben we een aanzienlijk scherpere daling in gegrondheid gecon­<br />

stateerd dan voor kabinet-Van Agt en PvdA. Dat heeft ons tot de conclusie ge-<br />

305


acht dat wie dicht bij het CDA staat, zich genoopt voelt veel argumenten<br />

306<br />

aan te dragen voor zijn stellingname en dat wie ver van het CDA af staat het<br />

niet nodig oordeelt zijn standpunt te onderbouwen.<br />

Ook tussen afstand en aandeel in de verslaggeving over het Bestek'81-debat,<br />

hebben we vrij sterke samenhangen vast kunnen stellen: voor kabinet-Van Agt,.<br />

PvdA en VVD geldt dat naarmate de afstand van kranten tot deze actoren groter<br />

wordt, het aandeel van de actor in de verslaggeving daalt. De samenhang is<br />

het sterkst voor het kabinet-Van Agt. Voor het CDA is de samenhang tussen af­<br />

stand en aandeel in de verslaggeving te verwaarlozen.<br />

3.2 De praktijk: landelijke dagbladen en hun lezers(kringen)<br />

Vanwege de zeer geringe aantallen respondenten, hebben we in het profiel van<br />

de lezerskringen de drie richtingsbladen buiten beschouwing gelaten. Bij het<br />

analyseren van samenhangen tussen inhoudskenmerken en lezerskenmerken van be­<br />

lang voor meningsvorming, hebben we deze respondenten wel in de analyse be­<br />

trokken.<br />

Dagbladen zijn in onze onderzoeksgroep - lezers van landelijke dagbladen -<br />

de belangrijkste bron voor politieke informatie gebleken, gevolgd door tele­<br />

visie en radio. Lezers van NRC/Handelsblad, de Volkskrant en Trouw hechten<br />

meer belang aan het dagblad als bron voor politieke informatie dan lezers van<br />

De Telegraaf, Algemeen Dagblad en Het Vrije Volk; lezers van Het Parool be­<br />

vinden zich in een "niemandsland".<br />

Deze tweedeling hebben we bij meerdere lezerskenmerken vastgesteld: aan de<br />

éne kant de lezers van NRC/Handelsblad, de Volkskrant en Trouw als politiek<br />

(zeer) geïnteresseerde burgers, aan de andere kant de lezers van De Telegraaf,<br />

Algemeen Dagblad en Het Vrije Volk voor wie 'politiek' veel minder een 'must'<br />

is. Tussen "wal en schip" treffen we steeds de lezerskring van Het Parool.<br />

Dagbladen blijken soms wel, soms geen invloed te hebben op lezerskenmerken<br />

van belang voor meningsvorming. Zo wordt de politieke kennis van lezers gun­<br />

stig beïnvloed door aandacht voor politiek nieuws. Dat wil zeggen: naarmate<br />

de krant die men leest meer aandacht besteed aan politiek nieuws, neemt de<br />

politieke kennis toe. Overigens geldt wel een belangrijke beperking: indien<br />

lezers de krant als bron voor politieke informatie niet belangrijk of zeer be­<br />

langrijk vinden, heeft aandacht voor politiek nieuws geen enkel effect op po-


litieke kennis. Vergeleken met het effect van opleidingsniveau en van belang­<br />

stelling voor politiek nieuws, is het effect van aandacht voor politiek<br />

nieuws op politieke kennis bescheiden.<br />

Het belang dat gehecht wordt aan meerdere meningen voor het functioneren van<br />

een democratie (openheid van lezers), wordt beïnvloed door alle inhoudsken-<br />

merken, soms in positieve, soms in negatieve zin.<br />

Aandacht voor politiek nieuws heeft een positief effect op openheid: hoe meer<br />

aandacht besteed wordt aan politiek nieuws, des te groter is de openheid van<br />

lezers. Dit positieve effect is het sterkst indien zowel het informatiemotief<br />

als de krant als bron voor politieke informatie belangrijk of zeer belangrijk<br />

gevonden wordt.<br />

Hoe belangrijk het informatiemotief en 'krant als bron' zijn als het gaat om<br />

samenhangen tussen inhouds- en lezerskenmerken, wordt heel fraai geïllus­<br />

treerd bij de samenhang tussen gegrondheid en openheid. Indien èn het informa­<br />

tiemotief èn 'krant als bron' belangrijk of zeer belangrijk wordt gevonden,<br />

is er sprake van een positief effect van gegrondheid op openheid: hoe gegron­<br />

der de krant, des te groter de openheid. Is dat echter niet het geval, dan<br />

constateren we een negatief effect van gegrondheid op openheid: hoe gegronder<br />

de krant des te minder open de lezers.<br />

Een toenemen van de interne politieke diversiteit in achtergrondinformatie en<br />

commentaar gaat gepaard met een afnemende openheid. Vinden lezers het informa­<br />

tiemotief belangrijk of zeer belangrijk, dan wordt dit negatieve effect zwak­<br />

ker. Ten slotte: vertekening in de verslaggeving heeft een negatief effect op<br />

openheid; hoe sterker de vertekening, des te minder open zijn de lezers. Ook<br />

dit effect wordt zwakker indien lezers het informatiemotief belangrijk of<br />

zeer belangrijk vinden.<br />

Aandacht voor politiek nieuws en interne politieke diversiteit hebben invloed<br />

op het vermogen de politieke opstelling van de krant waar te nemen. Meer aan­<br />

dacht voor politiek nieuws doet de kans op perceptie van de politieke opstel­<br />

ling stijgen. Dit geldt des te sterker, indien lezers het informatiemotief be­<br />

langrijk of zeer belangrijk vinden. Een stijging in de interne politieke plu­<br />

riformiteit daarentegen doet de kans op perceptie van de politieke opstelling<br />

van de krant verminderen. Althans, indien lezers het informatiemotief niet<br />

belangrijk vinden. Vinden ze dit motief wel belangrijk of zeer belangrijk, dan<br />

neemt de kans op perceptie politieke opstelling juist toe bij het stijgen van<br />

307


de interne politieke pluriformiteit. Waarbij aangetekend moet worden, dat dit<br />

308<br />

laatste effect (zeer) zwak is.<br />

4. Landelijke dagbladen en meningsvorming over politiek: terug naar de<br />

probleemstel 1ing<br />

In deze studie hebben we ons beziggehouden met de vraag "kan de politiek-<br />

parlementaire berichtgeving in Nederlandse dagbladen geacht worden een ade­<br />

quate bijdrage te leveren aan de meningsvorming van burgers over politieke<br />

aangelegenheden in een democratisch staatsbestel, en zo ja, in welke mate?".<br />

Van een groot aantal inhoudskenmerken hebben we aannemelijk trachten te maken<br />

dat ze van belang zijn bij het beantwoorden van deze vraag. Dat is weliswaar<br />

noodzakelijk, maar zeker niet voldoende om uit te maken of dagbladen geacht<br />

kunnen worden een adequate bijdrage te leveren aan meningsvorming. Onduide­<br />

lijk blijft immers hoe de verschillende inhoudskenmerken zich tot elkaar ver­<br />

houden. Op voorhand valt niet te zeggen welk inhoudskenmerk welk gewicht zou<br />

moeten hebben. Is gegrondheid belangrijker voor meningsvorming dan interne<br />

politieke diversiteit? Of ligt het juist andersom? Zijn er misschien inhouds­<br />

kenmerken (leesbaarheid?) waarop kranten een bepaalde minimumscore moeten be­<br />

halen, wil er zelfs maar sprake kunnen zijn van een adequate bijdrage? En hoe<br />

staat het in dit verband met het wel gesignaleerde maar niet opgeloste pro­<br />

bleem van de verhouding tussen kwantiteit en kwaliteit van politieke informa­<br />

tie enerzijds en een adequate bijdrage aan meningsvorming anderzijds?<br />

Evenzovele vragen die zonder een uitgebreider ontvangersonderzoek dan wij heb­<br />

ben verricht in ieder geval niet op te lossen zijn. En in deze studie dus<br />

vragen blijven. Dat betekent dat één alomvattend antwoord op onze hoofdvraag<br />

niet gegeven kan worden. Wat overblijft is de mogelijkheid per inhoudskenmerk<br />

na te gaan of dagbladen geacht kunnen worden een meer of minder adequate bij­<br />

drage aan meningsvorming te leveren. "Meer of minder adequaat" vertalen we<br />

daarbij in een rangorde van de onderzochte dagbladen.<br />

Nederlands en Reformatorisch Dagblad komen uit de bus als kranten die op drie<br />

inhoudskenmerken de meest adequate bijdrage leveren; Trouw levert op twee<br />

punten de meest adequate bijdrage, NRC/Handelsblad en Algemeen Dagblad beide<br />

op één punt. Kijken we naar de minst adequate bijdrage, dan komen we - op één<br />

uitzondering na - andere kranten tegen: op één punt levert de Volkskrant de


Schema 2 Rangorde van dagbladen op inhoudskenmerken, van belang voor een adequade bij-<br />

inhoudskenmerk<br />

drage aan meningsvorming over politiek<br />

aandacht politiek ND WH RD TR NRC VK HP HVV TEL AD<br />

leesbaarheid TR AD HP HVV NRC WH ND RD VK TEL<br />

interne politieke<br />

diversiteit AD ND HP RD VK NRC TR TEL HVV WH<br />

gegrondheid ND RD TR NRC HP VK AD TEL HVV WH<br />

generaliserend taalgebruik<br />

TR ND HVV NRC WH RD AD TEL HP VK<br />

selectieomvang NRC ND VK RD HP TR HVV TEL AD WH<br />

vertekening RD VK NRC HVV ND AD HP TR WH TEL<br />

openheid RD VK NRC ND WH HP TR AD HVV TEL<br />

zorgvuldigheid RD ND HVV HP TR NRC TEL VK WH AD<br />

aandacht niet-parlement<br />

gebonden politiek ND TR WH RD VK NRC HVV HP AD TEL


minst adequate bijdrage, twee keer is het Algemeen Dagblad in deze positie,<br />

drie keer De Waarheid en vier keer De Telegraaf.<br />

Nu bevat schema 2 bijzonder veel informatie: het geeft aanwelke rangorde<br />

welke krant op welk inhoudskenmerk inneemt. Deze overdaad aan informatie<br />

maakt het moeilijk een meer globale indruk op te doen: is er sprake van een<br />

bepaald patroon in deze rangordes?; scoren dezelfde kranten op verschillende<br />

kenmerken dezelfde of ongeveer dezelfde rangordes?<br />

Uitgaande van schema 2, komen we tot de volgende frequenties voor de diverse<br />

rangorde-scores.<br />

rangorde van meer naar minder adequaat<br />

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10<br />

Nederlands Dagblad 3 4 1 1 1<br />

Reformatorisch Dagblad 3 1 1 3 1 1<br />

NRC/Handelsblad 1 2 2 2 3<br />

Trouw 2 1 1 1 1 1 2 1<br />

de Volkskrant 2 1 2 2 1 1 1<br />

Het Parool 2 1 2 1 2 1 1<br />

Het Vrije Volk 2 2 2 1 3<br />

De Waarheid 1 1 2 1 2 3<br />

Algemeen Dagblad 1 1 1 2 1 2 2<br />

De Telegraaf 1 4 1 4<br />

Het lijkt voor de hand liggend op basis hiervan het gemiddelde in rangorde<br />

per krant te berekenen en dit te hanteren als een indicatie voor een poten­<br />

tieel meer of minder adequate bijdrage aan meningsvorming: hoe hoger in de<br />

rangorde, des te sterker zou een krant geacht kunnen worden een adequate bij­<br />

drage te leveren. Probleem is alleen dat we daarmee voorbij zouden gaan aan<br />

vragen die we eerder opgeworpen hebben; vragen die zonder uitgebreid ontvan-<br />

gersonderzoek niet op te lossen zijn en die dus - zo stelden we - in deze<br />

studie vragen zullen blijven.<br />

Gaan we er van uit,<br />

1. dat alle inhoudskenmerken even belangrijk zijn voor meningsvorming;<br />

2. dat meer politieke informatie leidt tot een potentieel meer adequate bij­<br />

drage aan meningsvorming, ongeacht de kwaliteit van de informatie;<br />

3. dat op geen enkel inhoudskenmerk een minimum-score behaald hoeft te worden,<br />

bouwen we met andere woorden een aantal vooronderstellingen in, dan resulte­<br />

ren de volgende scores voor gemiddelde rangorde:<br />

310


Nederlands Dagblad<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

NRC/Handelsblad<br />

Trouw<br />

de Volkskrant<br />

Het Parool<br />

Het Vrije Volk<br />

De Waarheid<br />

Algemeen Dagblad<br />

De Telegraaf<br />

2.7<br />

3.4<br />

4.3<br />

4.4<br />

5.6<br />

5.7<br />

6.3<br />

6.9<br />

6.9<br />

8.8<br />

1 krant haalt op alle inhoudskenmerken<br />

van belang voor meningsvorming<br />

de hoogste rangorde<br />

10 krant haalt op alle inhoudskenmerken<br />

van belang voor meningsvorming<br />

de laagste rangorde<br />

Met de nodige terughoudendheid vanwege de vele vooronderstellingen, kan vast­<br />

gesteld worden dat Nederlands en Reformatorisch Dagblad de meest adequate bij­<br />

drage aan meningsvorming leveren: zij zijn even duidelijk de koplopers als De<br />

Telegraaf hekkesluiter. Daartussenin bevindt zich een langgerekt peloton met<br />

aan kop NRC/Handelsblad en Trouw.<br />

Daaruit kan niet de conclusie getrokken worden dat alle kranten moeten worden<br />

als het Nederlands Dagblad. Want behalve de inhoud, zijn ook de lezers van<br />

kranten in het geding. En uit het ontvangersonderzoek is in ieder geval één<br />

ding duidelijk naar voren gekomen: een krant kan kwantiteit en kwaliteit van<br />

politieke informatie wel verhogen, maar dat zal slechts binnen door de lezers<br />

bepaalde grenzen leiden tot een meer adequate bijdrage aan meningsvorming. De<br />

speelruimte van een redactie wordt - ook op dit punt - mede door de lezers be­<br />

paald. Wie dat uit het oog verliest, bereikt in het gunstigste geval niets:<br />

indien lezers de krant als bron voor politieke informatie niet belangrijk<br />

vinden, leidt meer aandacht voor politiek nieuws niet tot meer politieke ken­<br />

nis. In het meest ongunstige geval, bereikt de krant precies het tegendeel:<br />

indien lezers èn de krant als bron voor politieke informatie èn het informa­<br />

tiemotief niet belangrijk vinden, leidt meer gegrondheid van de krant, slechts<br />

tot minder openheid bij lezers.<br />

Een en ander impliceert dat - gesteld dat de redactie van krant X er naar<br />

streeft kwantiteit en kwaliteit van politieke informatie te verbeteren - de<br />

mogelijkheden daartoe groter zijn indien X staat voor NRC/Handelsblad dan voor<br />

De Telegraaf. In het laatste geval heeft de redactie te maken met een lezers­<br />

publiek dat in meerderheid barrières opwerpt: 64% van de lezers van De Tele­<br />

graaf vindt het informatiemotief niet belangrijk, 59% vindt de krant als bron<br />

voor politieke informatie niet belangrijk, 45% is beide meningen tegelijker­<br />

tijd toegedaan. Voor de lezers van NRC/Handelsblad zijn deze cijfers achter­<br />

eenvolgens 17%, 49% en 11%.<br />

311


Redacties hebben hier te niaken met een optimaliseringsprobleem: aan de éne<br />

312<br />

kant een krant maken die een, potentieel, adequate bijdrage aan meningsvor­<br />

ming levert, aan de andere kant blijven binnen de grenzen en mogelijkheden<br />

van de lezerskring. De conclusie dat - met een variant op Berelson - sommige<br />

kranten op sommige punten voor sommige lezers een adequate bijdrage aan<br />

meningsvorming leveren, laat hen daarbij voldoende ruimte voor verhitte dis­<br />

cussies.


SUMMARY<br />

Mass media are essential to parliamentary democracy. People do depend con­<br />

siderably upon mass media for information about what is going on in politics,<br />

politicians do depend upon mass media for getting support for their ideas<br />

and plans. Especially newspaper press and television are important links<br />

between politics and the public. In this study we discuss the relationship<br />

between newspaper press and democracy. The central question has been stated<br />

as follows:<br />

"Do the political and parliamentary news in national daily press in the<br />

Netherlands contribute adequately to opinion-forming of citizens about<br />

political affairs in a democracy, and if so, to which degree?"<br />

To answer this question criteria are needed to evaluate the press performance<br />

in this respect. Which criteria should be used depends on the concept of<br />

democracy one chooses. In our conception, democracy is a way of decision­<br />

making. The essential rule is that everybody should have the right and the<br />

opportunity to participate in the decision-making process. This rule implies<br />

that the political process should take place in a sphere of openness and<br />

publicity. In this concept of democracy mass media fulfil the function of<br />

intermediary between the political and the mass public.<br />

With respect to the press performance, we have made a distinction between<br />

information, expression and criticism.<br />

Information: mass media are informing the public of pursued and proposed<br />

policy of the government and of all that is linked up with it<br />

Expression: mass media are informing the government of the reactions in<br />

society on pursued and proposed policy<br />

Criticism: mass media criticize the content of pursued and proposed<br />

policy as well as the way policy has been formed (the nress as<br />

political watchdog).<br />

Referring to the concept of what may be called "the conscientious democratic<br />

citizen" we have developed a number of criteria on basis of which the press<br />

performance can be evaluated. The way of reasoning is that i f newspaper press<br />

313


wants tocontribute to the opinion-forming of citizens about political affairs,<br />

newspapers have to stimulate that people become informed, rational, open-<br />

minded and tolerant regarding other political opinions.<br />

Against this background we have evaluated press performance - as far as it<br />

concerns political and parliamentary news - in terms of the following<br />

dimensions :<br />

1. attention for political news;<br />

2. readability of political news;<br />

3. political diversity of commentary and background information;<br />

4. well-foundedness of commentary and background information;<br />

5. generalizing usage of language regarding political parties;<br />

6. fullness/objectivity of parliamentary press reports;<br />

7. attention for non-parliamentary politics.<br />

Some of these dimensions - attention for and readability of political news -<br />

are relevant for all press functions, others are relevant only for infor­<br />

mation-giving (numbers 6 and 7) or for expression and criticism (numbers<br />

3, 4 and 5).<br />

The main part of our study has been devoted to "political diversity" and<br />

to "fullness/objectivity".<br />

Regarding "political diversity of commentary and background", we have con­<br />

cerned ourselves with the choice of appropriate criteria for assessing the<br />

relationship between what is found in society and what is found in media.<br />

The first alternative is reflection: do the political direction of the<br />

press as a whole reflect the distribution of political views in the popu­<br />

lation measured in a comparable way?<br />

A comparison between the political opinions of Dutch population and the<br />

political direction of the national press<br />

political direction population national press<br />

progressive 36.4 39.6<br />

moderately progressive 27.8 36.4<br />

moderately conservative 22.4 11.9<br />

conservative 13.4 12.2<br />

reflection score .86<br />

314


scale runs from 1 = most progressive, least conservative<br />

to 7 = most conservative, least progressive<br />

scale grouped as follows: 1 - 2.5; 2.5 - 4; 4 - 5.5; 5.5 - 7<br />

o<br />

measure can take all values from 0 to 1; maximal non-reflection (=0) if<br />

only the lowest occurring continuum position of the population is found<br />

in the press.<br />

The second alternative is openness or equal access, which means that all<br />

political views in the population should be given equal attention in the<br />

national press' commentary and background. The openness-score for the<br />

national press as a whole amounts to .70, the score for the individual<br />

newspapers runs from .02 for De Waarheid (Communist Party newspaper) to<br />

.71 for Algemeen Dagblad (one of the two newspapers with mass circulation).<br />

"Reflection" and "openness" refer to the functions of expression and<br />

criticism, "fullness/objectivity" refers to political information giving.<br />

These criteria have been central in a case study we made of a parliamentary<br />

debate over a major social and economic plan, occurring in October 1978.<br />

This case study involves comparisons both between different newspapers and<br />

between press coverage and 'reality'. 'Reality' was the parliamentary de­<br />

bate; this debate was analysed into its component 'information units' or<br />

'relevant facts', which could be assigned to an originating political actor<br />

and thus to a party. The total universe of information ('reality') was<br />

calculated at 1435 units. National newspaper content was analysed to esta­<br />

blish the occurrence of the same 'facts' in parliamentary press reports. A<br />

comparison of the two sets of data allowed some judgements to be made accord­<br />

ing to the criteria fullness and bias.<br />

Fullness is a quantity criterion. We can calculate not just the amount of<br />

a given 'reality' but the proportion of the reality which was reported. The<br />

national press as a whole reported 42% of all known relevant facts. For in­<br />

dividual newspapers the figure ranges from 4% to 19% and the average news­<br />

paper reported 10% of the 1435 relevant facts.<br />

Bias refers to the question: to what extent do national newspapers distort<br />

in their news reporting the distribution of attention between parties in<br />

the parliament? Thus, does the distribution of press attention to 'facts',<br />

according to party of origin, differ from the distribution of party origin<br />

315


of the 'facts' in the debate? The answer appears in the following table,<br />

grouping the smaller political parties as either 'small right' or small<br />

left'.<br />

Political bias by national press<br />

political party contribution attention in the<br />

to the debate national press<br />

% %<br />

PvdA (Labour) 17.6 20.5<br />

CDA (Christian Democrats) 20.0 46.1<br />

D'66 (Liberal) 14.6 13.4<br />

WD (Conservative) 12.8 7.9<br />

Small right 18.0 6.7<br />

Small left 17.1 5.4<br />

bias score 1<br />

measure can take all values from 0 to 1; maximal bias (=1) if only the<br />

lowest occurring contribution to the debate is found in the press<br />

For individual newspapers the bias score ranges from .20 for Reformatorisch<br />

Dagblad (a small christian newspaper) to .54 for De Telegraaf (newspaper<br />

with the highest circulation).<br />

Data collection for this study took place in 1978 and 1979. The content ana­<br />

lysis regarded all national newspapers (10) and was carried out by students<br />

on the basis of (very) detailed coding instructions for each dimension. The<br />

reliability was satisfactory, seldom less than .75 (maximum score 1.00).<br />

This book consists of three parts. Part one discusses the relationship be­<br />

tween newspaper press and democracy. Part two concerns the results of the<br />

content analysis, carried out to evaluate press performance. In part three<br />

we deal with the results of a limited analysis of reader reactions.<br />

316<br />

.327


NOT<strong>EN</strong> DEEL I<br />

1. Vergelijk b.v. R. Geissler, 1979, p.171.<br />

"Die Kategorien für eine kritische Untersuchung der Medieninhalte sind<br />

dabei aus einer Analyse der Funktionen zu gewinnen, die Massenmedien in<br />

den pluralistischen Demokratien der Hochdifferenzierten Gezellschaft<br />

wahrzunehmen haben. Dabei sind die Zusammenhänge der Funktionsanalyse mit<br />

dem Demokratie-Konzept zu verdeutlichen, das den normativen Hintergrund<br />

der Fragestellung abgibt".<br />

2. J.G. Stappers, 1975, p. 191 e.V.<br />

3. J.L. Stassen, 1969, p. 84.<br />

4. D.F. Thompson, 1970, p. 22.<br />

5. A. Schneider, 1978, p. 7 e.v.<br />

6. Zo wijst de duitse politicoloog Karl er op dat "Demokratie und Demokratisierung"<br />

het belangrijkste thema in de duitse politicologie is geworden.<br />

"Die Literatur befindet sich auf dem Wege zur Legion auszuufern",<br />

W.D. Karl, 1976, p. 229-230.<br />

7. Anderen spreken overigens - dit terzijde - van de meest misbruikte term<br />

in de politiek. A. Schneider, 1978, p.8.<br />

8. H. Daudt, 1967, p. 27.<br />

9. Accenten op 'materiële gelijkheid' zijn b.v. te vinden bij J. Kammler,<br />

1968, p. 21 en bij W.D. Narr en F. Naschold, 1971, p. 59 en p. 250.<br />

10. G. Kuypers, 1973, p. 172.<br />

11. Idem, p. 172.<br />

12. Van Putten wijst er op dat de heerschappij van het proletariaat alleen kon<br />

worden gevestigd door geweldadig optreden van communistische partijen, die<br />

weliswaar voorgeven in naam van meerderheden te handelen, maar tegelijkertijd<br />

aan andersdenkenden geen vrijheid van meningsuiting en geen recht van<br />

oppositie toestaan. J. van Putten, 1975, p. 156.<br />

13. J.L. Stassen, 1969, p. 85.<br />

14. Terecht constateert Stassen dat het in deze discussie in feite gaat om de<br />

keuze tussen een democratisch dan wel een autoritair regeringssysteem.<br />

J.L. Stassen, 1969, p. 86.<br />

15. Zie over 'onmogelijkheid' als argument in de democratie-discussie A. Brecht,<br />

1959, p. 437-455; over de daaruit voortvloeiende noodzaak doeleinden telkens<br />

opnieuw te formuleren K.R. Popper, 1966 (1962), met name p. 169-201<br />

en de discussie tussen Marcuse en Popper "Sociale revolutie/sociale hervorming?",<br />

1971, p. 46.<br />

16. T.L. Thorson, 1962, p. 139.<br />

17. In de klassieke omschrijving van Bonger heet het "democratie is een bestuursvorm<br />

eener collectiviteit met zelfbestuur, waaraan een groot deel<br />

harer leden deelneemt, hetzij direct, hetzij indirect....". W.A. Bonger,<br />

1934, p.2.<br />

317


18. J. van Putten, 1975, p. 153 en p. 158.<br />

19. Idem, p. 155 en p. 160.<br />

20. J.L. Stassen, 1969, p.84 en A. Schneider, 1978, p.9.<br />

21. D.F. Thompson, 1970, p.23.<br />

22. Zie voor een overzicht R. Geissler, 1973, p. 45-47.<br />

23. Deze benadering is met name door de amerikaanse politicoloog Dahl verder<br />

uitgewerkt. "I assume that a key characteristic of a democracy is the continuing<br />

responsiveness of the government to the preferences of its c i t i ­<br />

zens, considered as political equals. () I assume further that in order<br />

for a government to continue over a period of time to be responsive to<br />

the preferences of its citizens, considered as political equals, all full<br />

citizens must have unimpaired opportunities:<br />

1. to formulate their preferences<br />

2. to signify their preferences to their fellow citizens and the government<br />

by individual and collective action<br />

3. to have their preferences weighed equally in de conduct of the government,<br />

that is, weighed with no discrimination because of the source of<br />

the preference". R.A. Dahl, 1971, p. 1-2.<br />

Vergelijk Thompson die een onderscheid maakt tussen "de facto" en "de jure<br />

opportunities". D.F. Thompson, 1970, p.160 e.v.<br />

24. Om zelfs de schijn daarvan maar te vermijden, is een aantal jaren geleden<br />

in Nederland de opkomstplicht bij verkiezingen afgeschaft. Zie A.M.<br />

Donner, 1977, p. 267-268.<br />

25. Downs heeft er op gewezen dat de kosten van het zich informeren en op<br />

grond daarvan participeren, voor een deel van de bevolking zo hoog zijn,<br />

dat het veel rationeler is om maar af te zien van informatie en participatie.<br />

A. Downs, 1957, p.259; vergelijk M.C.P.M. van Schendelen, 1973,<br />

p. 204-213.<br />

Kuypers constateert dat slechts 'weinigen participeren, omdat slechts<br />

weinigen participeren fijn vinden en omdat er in het leven nog heel wat<br />

andere manieren voor zelfontplooiing zijn". G. Kuypers, 1973, p.175.<br />

Irwin tenslotte stelt vast dat "politici, activisten en politicologen,<br />

samen met priesters, predikanten en theologen, misschien de enigen zijn<br />

die menen dat iedere burger aandacht moet hebben voor hun onderwerp. Wat<br />

de politiek betreft moeten wij de burger tenminste de kans en zelfs het<br />

recht geven voor zichzelf te beslissen wanneer en waarvoor hij zijn tijd<br />

en energie wil gebruiken". G.A. Irwin, 1979, p.22.<br />

26. W. Steffani, 1971, p.41.<br />

27. Vgl. J. van Putten, 1975, p. 156.<br />

28. H. Daudt, 1969, p. 29-30; vergelijk J. van Putten, 1975, p. 175.<br />

29. Zie R. Geissler, 1973, p.18.<br />

30. Blumler en McQuail schrijven - in een studie over televisie en politiek -<br />

"...there s t i l l persists the classical notion of the follower of politics,<br />

whether on television or elsewhere, as a conscientious democratic citizen<br />

- as someone who aims to base his political choices on rational grounds<br />

and on sifted informational materials". J. Blumler en D. McQuail, 1970,<br />

p. 452-453.<br />

318


Ippolito c.s. blijft algemener als hij als voorwaarden voor een goed<br />

functionerende democratie opsomt: "Theoretically, then, a well functioning<br />

democracy is based on three important factors. First, the citizenry<br />

must acquire intelligent, well-informed attitudes. Second, these attitudes<br />

must be articulated to political leaders. Third, the political leaders<br />

must respond". D.S. Ippolito c.s., 1976, p.301; zie ook p. 110-116 over<br />

'citizen role'.<br />

Volgens Mitchell ziet de ideale burger er als volgt uit: "...one who is<br />

sufficiently informed that he knows his own goals and preferences and can<br />

rank them in order, is aware of alternative public policies as they relate<br />

to his preferences, and has some grasp of the expected benefits and<br />

costs to himself and society of these alternatives". W.C. Mitchell, 1971,<br />

p.369.<br />

Voor wat minder hoog opgeschroefde verwachtingen ten aanzien van de burger<br />

zie G. Kuypers, 1973, p.187 en S.J. Groenman, 1967, p. 19-20.<br />

31. Vgl. J.L. Stassen, 1969, p.59.<br />

32. R. Geissler, 1973, p.49.<br />

33. Th. Geiger, 1975 (1953), p. 356.<br />

34. R. Dahrendorf, 1965, p.120 e.v.<br />

35. B. Berelson, 1952, p. 313-330.<br />

36. K. Mannheim, 1951, p. 230.<br />

37. Z. Barbu, 1956, p.3. e.v. en p.94 e.v.<br />

38. Zie b.v. H. Daudt en J. Stapel, 1965/66, p. 46-47; Sociaal-Wetenschappelijk<br />

Instituut Vrije Universiteit, 1967, p.9 en Werkgroep Nationaal Verkiezingsonderzoek,<br />

1972, p.139 en p.142. Vergelijk Nationaal Kiezersonderzoek<br />

1977 en 1981.<br />

39. P.J.A. ter Hoeven, 1972, p. 117-119.<br />

40 H. Daudt, 1967, p.31.<br />

41. N. Luhman, 1973, p.65.<br />

42. B. Berelson, 1952, p.316.<br />

43. R. Dahrendorf, 1974, p. 97-110.<br />

44. Immers, "if lower status persons and blacks simply choose to engage less<br />

often than others in the activities of citizenship, we could not blame the<br />

unequal use of de jure opportunities on unequal de facto opportunities".<br />

D.F. Thompson, 1970, p.168.<br />

45. J. A. Schumpeter, 1967 (1963), p.229.<br />

Zie voor weergave gedachtengang 'representative Gemeinschafts-Demokratie'<br />

R. Geissler, 1973, p. 36-39.<br />

46. J.A. Schumpeter, 1967 (1963), p.239.<br />

47. Over vertrouwen als mechanisme om complexiteit te reduceren: N. Luhman,<br />

1973. Vergelijk Lijpharts "pacificatie-democratie", waarin het vertouwen<br />

dat de leden van de zuilen hun leiders schonken, de leiders steeds weer in<br />

staat stelde te accommoderen. A. Lijphart, 1968.<br />

319


48. "Von einem Demokratie-Begriff her, der die Norm einer reflektierten Auseinandersetzung<br />

des Bürgers mit politischen Sachverhalten als irreale<br />

utopisch Bedingung verwirft, lässt sich kein Zugang zur Problematik politischer<br />

Massenkommunikation in einer komplexen Gesellschaft gewinnen".<br />

R. Geissler, 1973, p.49.<br />

49. Om misverstand te voorkomen: we kiezen niet voor deze benadering om het<br />

functioneren van massamedia hoe dan ook te kunnen onderzoeken. In<br />

onze opvatting is 'democratie' niet levensvatbaar zonder de min of meer<br />

actieve medewerking van de burgers. En die medewerking kan in onze samenleving<br />

niet verkregen worden zonder massamedia te hanteren. Daaruit<br />

vloeit de vraag voort welke "politische Orientierung" kan dienen als "massenkommunikativer<br />

Leistungserfordernis". "Nach unserem Verständnis" -<br />

aldus Stuiber die we hier met instemming eiteren - "wäre es nun Aufgabe<br />

empirischer Massenkommunikationsforschung, die Medieninhalte daraufhin zu<br />

untersuchen, ob und inwieweit sich in ihnen als Information widerspigelt,<br />

was dem einzelnen als Bürger () zum Vollzug sinnvoller zeit - und raumgerechter<br />

Interaktion vermittelt werden muss". H.W. Stuiber, 1978, p.232.<br />

50. G. Kuypers, 1973, p.187 en J. van Putten, 1975, p.166.<br />

51. G. Zoutendijk, 1972, p.214. Vergelijk de opvatting van Geiger ten aanzien<br />

van de 'Expertendiskussion', zoals weergegeven bij R. Geissler, 1973, p.<br />

39-42 en de opmerkingen van Groenman en Hoogerwerf inzake de mogelijkheden<br />

deskundigen te controleren. S.J. Groenman, 1967, p. 23-25 en A. Hoogerwerf,<br />

1973, p.312.<br />

52. R.C. Kwant en D.J. van Houten, 1976, p.189.<br />

53. "Aristoteles sah es als Bedingung für die Existenz eines Gemeinwesens<br />

schlechthin an, dass dieses nicht grösser sei als die Stimme des Heroldes<br />

reiche. Die notwendige Bedingung für die Einflussnahme des Volkes auf die<br />

Bildung der Regierungen und auf deren Entscheidungen - das Kennzeichen der<br />

Demokratie - ist in der Tat der Kommunikation zwischen den Regierten untereinander<br />

und mit der Regierung, die Ueberschaubarkeit der politischen<br />

Prozesse. In den Stadtstaaten der Antike konnte diese Kommunikation durch<br />

die Volksversammlung, durch Herolde und Bekanntmachungen auf öffentlichen<br />

Plätzen erzielt werden. In den Grossstaaten der Gegenwart bedarf die<br />

demokratische Regierungsweise jedoch der technischen Hilfsmittel der Kommunikation:<br />

der Massenmedien". R. Wildenmann en W. Kaltefleiter, 1973<br />

(1965), p.11.<br />

54. CA. Siepman en S. Reisberg, 1948, p.649.<br />

55. In de in 1975 uitgebrachte nota over het massamedia-beleid heet het: "De<br />

massamedia vormen op grond van hun informatieve, commentariërende en kritiserende<br />

functies en als middelen voor cultuurvorming niet alleen een construerend<br />

deel van de democratie, zij zijn het hart van de openbaarheid<br />

zonder welke onze maatschappij niet volgens de geldende opvattingen, regels<br />

en doelstellingen kan functioneren". Nota over het massamedia-beleid,<br />

1975, p.9.<br />

Anderen noemen massamedia 'de navelstreng van de parlementaire democratie'<br />

- G.J. Peelen, 1976, p.106 -, of schrijven dat 'without newspapers and<br />

without broadcasting modern self-government simply could not work at alT-<br />

P. Golding, 1974, p.78.<br />

56. Voor een samenvatting van de kritiek R. Geissler, 1973, p. 92-97.<br />

320


57. Zie over functies van massamedia G. Fauconnier, 1973, p.53 e.v. en vooral<br />

G. Fauconnier, 1973 2<br />

, p. 75-117, waar hij een catalogus van functies geeft.<br />

58. R. Dahrendorf, 1974, p. 97-110. Vergelijk C. Seymour-Ure, 1958, p.264 e.V.;<br />

hij maakt onderscheid tussen een "politiek" en een "massa" publiek. Zie<br />

ook R.R. Fagen, 1966, p.29.<br />

59. R. Dahrendorf, 1965, p.120 e.v.<br />

60. Zie b.v. R. Geissler, 1973, p. 7-12 en het in noot 55 en 57 gestelde.<br />

61. R. Dahrendorf, 1974, p.108.<br />

62. Bijvoorbeeld bij H. Holzer, 1969; kritiek op deze benadering o.a. bij M.<br />

Rühl, 1973.<br />

Nadruk op het normatieve element ook bij R. Geissler, 1973, p. 27-31, idem,<br />

1979, p.173 e.v. en bij W. Haacke, 1970, p.165 e.v.<br />

63. F. Ronnenberger, 1974, p. 198.<br />

64. R. Wildenmann en W. Kaltefleiter, 1973 (1965), p. 15-41.<br />

Ook in de 'social responsibility theory' komen deze drie functies ter<br />

sprake; zie Commission on Freedom of the Press, 1947, p. 20-30 en F.S.<br />

Siebert, Th. Peterson en W. Schramm, 1963 (1956), p.73-105.<br />

65. R. Wildenmann en W. Kaltefleiter, 1973 (1965), p.15. Geissler beschouwt<br />

de informatie-functie als voorwaarde voor de vervulling van de overige<br />

functies. R. Geissler, 1973, p.29.<br />

66. De expressie-functie is in een parlementair-democratisch primair weggelegd<br />

voor het parlement. "It is its office to express the mind of the English<br />

people on all matters which came before i t " schreef Bagehot ruim een eeuw<br />

geleden over het Engelse Lagerhuis.<br />

Zie ook J.G. Stappers, 1975, p.193; Stappers acht het een griezelige gedachte<br />

dat hetgeen in de media komt voor de bestuurders feedback zou zijn,<br />

maar ziet nauwelijks betere mogelijkheden.<br />

67. Wat 'Stilkritik' betreft vergelijke men de opvatting van Dahrendorf inzake<br />

de rol van de massamedia bij het definiëren van de grenzen tussen 'passive'<br />

en 'aktive Oeffent!ichkeit'.<br />

Wat 'Sachkritik' betreft het volgende: Glotz en Langenbucher stellen dat<br />

de massamedia onvoldoende zijn toegerust om zakelijke kritiek te kunnen<br />

leveren; bovendien achten zij het een oneigenlijke functie van media.In<br />

de media moet wel kritiek geleverd kunnen worden, maar dat is een onderdeel<br />

van de expressie-functie, geen zelfstandige kritiek-functie. P. Glotz<br />

en W.R. Langenbucher, 1969, p.28.<br />

Wildenmann en Kaltefleiter stellen daarentegen dat ook de moderne samenleving<br />

behoefte heeft aan hofnarren en dat de massamedia derhalve ook hun<br />

eigen spreekbuis moeten kunnen zijn. R. Wildemann en W. Kaltefleiter, 1973,<br />

(1965), p.28.<br />

68. Sommigen voegen hier nog een vierde functie aan toe, te weten 'Bildungsund<br />

Erziehungsfunktion'. Bij Geissler is die beperkt tot het politieke<br />

terrein; media moeten door 'Heranbildung und Aktivierung' de burgers stimuleren<br />

tot een zinvolle deelname aan discussies over politieke vraagstukken.<br />

Bij Ronnenberger is deze functie veel omvattender, ze gaat verder dan<br />

alleen de politiek. Onder 'Bildung' moet hier verstaan worden 'die Fähigkeit,<br />

Informationen aufzunehmen und zusammenhängend zu verstehen, wobei<br />

321


der herkömmliche Anspruch, sich eine eigene Meinung zu bilden, nicht als<br />

Norm, sondern als Optimum des politischen Gebildet-Seins aufzufassen<br />

wäre".<br />

R. Geissler, 1973, p. 27-41 en F. Ronnenberger, 1974, p.205. Voor een<br />

kruistocht tegen de 'Erziehers' en de 'Führers' en voor de 'Vermittlers'<br />

zie men P. Glotz en W.R. Langenbucher, 1969, p.31 e.v.<br />

69. Zie J.J. van Cuilenburg, 1977, p.81.<br />

70. R. Geissler, 1973, p.20.<br />

71. We sluiten ons hier aan bij Poppers' opvattingen over de 'open society',<br />

kernachtig omschreven als "the society in which individuals are confronted<br />

with personal decisions". K.R. Popper, 1966 (1962), p.173.<br />

72. Zie voor de "paradox of freedom" K.R. Popper, 1966 (1962), p. 123-124,<br />

alsmede de uitéénzetting die Magee geeft over Poppers' behandeling van<br />

deze paradox. B. Magee, 1974, p.101 e.v.<br />

73. De mate waarin burgers in dit opzicht afhankelijk zijn van massamedia,<br />

kan uiteraard variëren. Op zich zelf tast een verhoudingsgewijs geringe<br />

mate van afhankelijkheid overigens de hier gevolgde redenering niet aan,<br />

zij maakt hoogstens een onderzoek als het onderhavige minder urgent.<br />

74. Niet alleen ten aanzien van massamedia, ook bij voorbeeld in de politieke<br />

socialisatie zullen dergelijke noties een rol spelen. Zie b.v. H. Entwistle,<br />

1971, p. 68-100; C. Burrichter, 1971, p. 399-416 en C. Mueller,<br />

1973, p.67 e.v. Laatstgenoemde constateert dat de overheersende "American<br />

democratie ideology" de nadruk legt op de open samenleving, op gelijkheid<br />

en op participatie (p. 116).<br />

75. L.W. Milbrath en M.L. Goel, 1977 (1965), p.153 e.v.<br />

76. Sommige schrijvers gaan een stap verder en verdedigen de stelling dat indien<br />

meer mensen deelnemen aan de besluitvorming de kwaliteit van de besluitvorming<br />

zal stijgen. T.E. Cook en P.M. Morgan, 1971? p.12; ook Van<br />

Putten neigt tot deze opvatting; J. van Putten, 1975 , p.166. Irwin<br />

plaatst op grond van overigens slechts in geringe mate aanwezige onderzoeksgegevens<br />

vraagtekens bij deze stelling. G.A. Irwin, 1979.<br />

77. L.W. Milbrath en M.L. Goel, 1977 (1965), p.154.<br />

78. Commissie Heroriëntatie Overheidsvoorlichting, 1970, p.9.<br />

79. K.R. Popper, 1972 (1963), p.352.<br />

80. "Da der Staatsburger ohne Informationen über politische Probleme, ohne<br />

Wissen um die Ansichten und Absichten seiner gewählten oder zu wählenden<br />

Vertreter von einer sinnvollen Teilnahme an der Herrschaft ausgeschlossen<br />

ist, hängt es in starkem Masze vom Zustand der Massenmedien ab, ob und wie<br />

die Bevölkerung demokratischer Staaten ihre ihnen formalrechtlicht zustehenden<br />

Partizipationschancen wahrnehmen und verwirklichen kann. Trot<br />

dieser eminenten Bedeutung der Basiskommunikation und der Massenmedien für<br />

das Funktionieren des demokratischen Prozess im politischen Bereich hat<br />

sich die deutsche politikwissenschaftliche Literatur, die Theoretiker der<br />

Demokratie eingeschlossen, mit den damit verbundenen Problemen kaum auseinandergesetzt".<br />

R. Geissler, 1973, p.2; zie ook p. 13-15.<br />

81. Zo is in de jaargangen 1973 - 1981 van het vaktijdschrift Acta Politica<br />

322


één artikel te vinden dat zich met een aspect van de relatie massamedia -<br />

democratie bezighoudt, namelijk een artikel over openbare mening en kernbewapening;<br />

in het overzicht van publicaties op het terrein van de politicologie<br />

verschenen tussen 1948 en 1978 - gepubliceerd door Hoogerwerf in<br />

Acta Politica 1979, af1. 2 - treffen we drie publicaties aan die zich met<br />

de relatie massamedia - functioneren democratie bezighouden.<br />

82. Zie bij voorbeeld J.J. Vis, 1975, p.34 e.V.; hij introduceert daar de<br />

term 'politiek-publicitair complex', waarmee de onderlinge afhankelijkheid<br />

massamedia - politici wordt aangegeven. Verder H.A. van Wijnen, 1975, p.<br />

95-113 en 1976, p. 131-143; J. Kooiman, 1976, p.205, die zich overigens<br />

voor een deel weer op Vis baseren.<br />

83. A. Vondeling, 1976, p.84.<br />

84. Vgl. R.C. Kwant en D.J. van Houten, 1976, p. 106-110 en p. 116-118 en F.<br />

Ronnenberger, 1973, p. 204-205.<br />

85. F.H. van Eemeren, R. Grotendorst en T. Kruiger, 1978, p.17 e.v.<br />

86. F. Ronnenberger, 1974, p.205.<br />

87. Vgl. b.v. Geissler, die spreekt van "das kritische Abwägen des Für und<br />

Wider", "das sachverständige Abwägen politischer Alternativen". R.<br />

Geissler, 1973, p.18, resp. 42.<br />

88. H. Keiman en J. Barclay, 1963, p.608.<br />

89. De vraag moet gesteld wat de ideale verdeling is:<br />

moet aan alle nieuwssoorten die tesamen "aandacht voor socio-culturele<br />

onderwerpen" vormen, evenveel aandacht besteed worden? (situatie II); of<br />

is situatie I in dit verband wenselijker? Bij voorbaat is het antwoord op<br />

deze vragen niet te geven. Slechts één ding is duidelijk: situatie I en<br />

II geeft de extremen aan waarbinnen de ideale verdeling ligt.<br />

100 %<br />

90. K. Jaspers, 1961, p.292; geciteerd bij J.L. Stassen, 1969, p.92.<br />

91. Door Klapper voor het eerst expliciet geformuleerd in de "selective exposure"<br />

generalisatie. J.T. Klapper, 1960.<br />

92. B. Klein Wassink, 1972, p.252.<br />

93. W. Buikhuisen, T.R. Drost, en T.R.E. Schilt, 1976, p. 113-114.<br />

94. A.F.A. Korsten, 1976, p.98.<br />

0<br />

2 3 4<br />

323


95. Wij gaan daarbij uit van de complementariteit van de functies van pers,<br />

radio en televisie. Dat houdt in dat deze media niet onderling inwisselbaar<br />

zijn en dat derhalve de mogelijkheden die één medium biedt uit een<br />

oogpunt van geschakeerde informatie, niet beschouwd kunnen worden als een<br />

alibi voor het rustig laten verdampen van de diversiteit van een ander<br />

medium.<br />

M. Rooij, 1972, p.44; H. Schaafsma, 1968, p. 13-26; P.J. Boukema, 1974,<br />

p.107 en M.A. Schmidt, 1977, p.154.<br />

96. Zie M. Rooij, 1972, p.47; hij noemt dagbladen "de ruggegraat van ons persbestel"<br />

en NOS, 1976; op de vraag naar het belangrijkste medium - niet<br />

uitgesplitst naar soort nieuws - antwoordt 41% 'televisie', 39% dagen<br />

17% 'radio'. Tenslotte zij genoemd R. Geissler, 1973, p. 7-12.<br />

97. Wat de mate van concentratie binnen de nederlandse dagbladpers betreft<br />

het volgende: in 1966 waren er nog 43 zelfstandige dagbladondernemingen<br />

en beheersten de tien grootste onder hen 56% van de markt, in 1981 zijn<br />

die cijfers resp. 23 en 86%. Gegevens ontleend aan publicatie van ministerie<br />

van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, 1978 en aan De<br />

Journalist, 20 augustus 1981.<br />

98. In de statuten van de Stichting Bedrijfsfonds voor de Pers heet het dat<br />

deze stichting gericht is op "het instandhouden van de bestaande pluriformiteit,<br />

voorzover die uit hoofde van informatie en opinievorming in<br />

een democratische maatschappij van belang is". Statuten, art.4, lid 1;<br />

gepubliceerd in Staatscourant 190, 1 oktober 1974.<br />

Zie verder Nota over het massamedia-beleid, 1975, p.9 en p.13.<br />

99. Handelingen Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1976 - 1977, p.<br />

2003.<br />

Vergelijk Ronnenberger, die - om te voorkomen dat massamedia de enige ongecontroleerde<br />

macht in politiek opzicht worden - "Inter- und Intramediumkontrolle"<br />

bepleit; F. Ronnenberger, 1974, p.204; zie ook R.<br />

Geissler, noot 80.<br />

100. B. Berelson, 1952 2<br />

, p.18.<br />

101. Met name op het punt 'kwantitatief/kwalitatief' is een tegenstelling geschapen,<br />

waarbij het één wordt afgedaan als "quantitative Semantik", het<br />

ander aangeprezen "for its superior performance in problems of applied<br />

social sciences". Ironisch genoeg was Berelson zelf de eerste die erop<br />

wees dat een tegenstelling 'kwantitatief - kwalitatief' in feite niet bestaat:<br />

"First, we must make the obvious, though often overlooked, observation<br />

that there is no strict dichotomy between "qualitative" and<br />

"quantitative" analysis. () In sum, this review of "quantitative" and<br />

"qualitative" analyses is intended to clarify the kinds of distinctions<br />

which must be made if reasonable discussion of the matter is to be carried<br />

on. At the very least, it should end the silly dichotomization between<br />

analyses based upon "mere frequencies" as against "real meanings".<br />

Zie achtereenvolgens: G. Deetjen, 1977, p.11 (Deetjen vestigt er de aandacht<br />

op dat dergelijke kritiek alleen van toepassing is op de eerste<br />

inhoudsanalyses); 0.R. Holsti, 1969, p.10 en B. Berelson, 1952 2<br />

,<br />

resp. 128.<br />

p.116,<br />

102. Een recent overzicht bieden R. Lisch en J, Kriz, 1978, p. 29-57.<br />

103. O.R. Holsti, 1969, p.14.<br />

324


104. B. Berelson, 1952 2<br />

; hoofdstuk 2 van dit standaardwerk - "the uses of content<br />

analysis" - behandelt achtereenvolgens "characteristics of content",<br />

"producers of content", "audience of content" en "effects of content".<br />

Zie ook D.P. Cartwright, 1952, p.424-425.<br />

105. Met name bij dit type inhoudsanalyse komt de vraag naar voren van welk<br />

model van communicatie men uitgaat, het 'representationele' dan wel het<br />

'instrumentele'. Zie daarover O.R. Holsti, 1969, p.32 e.V.<br />

106. O.R. Holsti, 1969, p.27 e.V.<br />

107. J. Galtung, 1973 (1967), p.71.<br />

108. O.R. Holsti, 1969, p.31.<br />

109. M. Janowitz, 1975, p.625.<br />

110. Voor een overzicht van codes zie men "Press Councils and Press Codes",<br />

uitgave van The International Press Institute, 1966.<br />

111. M. Janowitz, 1975, p. 618-626. Vergelijk 0. Groth, die de uitersten in<br />

beroepsopvatting als volgt verwoordde: "Immer ist es das Ziel des reinen<br />

Journalisten, dem Publikum das für das Publikum, das für dessen Zwecke<br />

Bedeutsame zu vermitteln, nicht ihm selbst persönlich am Herzen liegendes<br />

aufzudrängen, nicht das Publikum in seine, des Journalisten, Anschauung<br />

und Ueberzeugung hineinzuzwingen. Immer ist der Journalismus als<br />

solcher Diener, nicht Herr des Publikums". 0. Groth, 1960, geciteerd bij<br />

P. Glotz en W.R. Langenbucher, 1969, p.31.<br />

112. Zie bijvoorbeeld F.S. Siebert, Th. Peterson en W. Schramm, 1956 en het<br />

werk van de "Comnrjssion on Freedom of the Press", 1947, dat als grondleggend<br />

voor de "social responsibility theory" kan worden beschouwd.<br />

113. Bijvoorbeeld in de in noot 112 genoemde literatuur; verder o.a. Wildenmann<br />

en Kaltefleiter - die begrijpelijkheid, volledigheid en objectiviteit<br />

noemen - en Pausewang, die van de pers verlangt dat ze:<br />

- volledig, exact en objectief bericht over alle voor de discussie belangrijke<br />

gebeurtenissen;<br />

- als forum en spreekbuis van de openbare mening, de meningsvorming opwekt,<br />

stuurt en bevordert;<br />

- het medium is van kritiek op en controle van de openbare macht.<br />

R. Wildenmann en W. Kaltefleiter, 1973 (1965) en S. Pausewang, 1968, p.<br />

299-322.<br />

114. Vergelijk McQuail, die in een paper voor het congres van de International<br />

Association of Mass Communication Research, Warschau, 1978 een strategie<br />

voor het toepassen van inhoudsanalyse ten behoeve van "press performance"onderzoek<br />

presenteert. "The key to it lies in de delineation of a set of<br />

functions, in the sense of objectives which may be attributed to the<br />

press. The main bürden of evaluation is carried here and the idea of<br />

press function or objective serves to link the most general thinking with<br />

precise measurement as well as to incorporate the perspective of the<br />

journalist". D. McQuail, 1978, p.5.<br />

115. Onder betrouwbaarheid verstaan we in dit verband dat "repeated measures<br />

with the same instrument on a given sample of data should yield similar<br />

results". O.R. Holsti, 1969, p.135.<br />

325


116. 'Betrouwbaarheid' krijgt in de handboeken over inhoudsanalyse nadrukkelijk<br />

aandacht. O.R. Holsti, 1969, p.135 e.v.; R. Lisch en J. Kriz, 1978,<br />

p.88 e.v. en B. Berelson, 1952 2<br />

, p.171 e.v.<br />

117. J. Galtung, 1973 (1967), p.70.<br />

118. B. Berelson, 1952 2<br />

p.172.<br />

119. K. Schönbach, 1977, p.67; Schönbach meldt een zeer hoge betrouwbaarheid<br />

(.89 'ein Wert, der sehr nahe an 1.0 (der totalen Uebereinstimmung)<br />

liegt').<br />

120. Vergelijk de betrouwbaarheidscijfers voor enerzijds relatieve aandacht<br />

voor nieuwssoorten en -vormen, leesbaarheid, aandacht voor niet-parlementgebonden<br />

politiek als meer manifeste kenmerken en anderzijds politieke<br />

opstelling, gegrondheid, generaliserend taalgebruik en volledigheid/<br />

objectiviteit als meer latente kenmerken, in dit onderzoek.<br />

121. Het andere uiterste is treffend verwoord in Karl Barths' gezegde "De<br />

valse profeet is de dominee die het de mensen naar de zin maakt".<br />

122. G. Fauconnier, 1973, p.31.<br />

123. A. Silbermann en U.M. Krüger, 1975, p.70.<br />

124. Uitzonderingen daargelaten, zoals een onderzoek van het Instituut voor<br />

Toegepaste Sociologie onder abonnees van het Limburgs Dagblad, uitgevoerd<br />

in 1969 en een door de Vakgroep Kommunikatiewetenschap van de<br />

Vrije Universiteit uitgevoerd onderzoek onder Tijd-abonnees, 1974; zie<br />

J.J. van Cuilenburg, J. de Jonge en G.W. Noomen, 1974.<br />

125. De zg. 'readership' en 'reader-interest' studies, waarin gerealiseerde<br />

of geuite belangstelling voor nieuwssoorten gemeten wordt.<br />

126. Het is in de communicatiewetenschap bijna een wet van Meden en Perzen<br />

geworden bij de indeling - ook van het onderzoeksterrein - Lasswells<br />

paradigma 'who says what in which channel to whom with what effect?' aan<br />

te houden. Dat resulteert in een vijftal onderzoeksgebieden:<br />

- control analysis (who)<br />

- content analysis (what)<br />

- media analysis (channel)<br />

- audience analysis (to whom)<br />

- effect analysis (what effect). H.D. Lasswell, 1948, p. 32-51.<br />

In het onderhavige onderzoek zijn de laatste twee - ontvangers- en<br />

effectenstudie - zo nauw met elkaar verweven, dat we geen onderscheid<br />

maken. Vergelijk A. Silbermann en U.M. Krüger, 1975, p.71; zij behandelen<br />

effectenstudies als een specimen van 'het onderzoek van de recipiënt'<br />

.<br />

127. J.T. Klapper, 1960.<br />

128. B. Berelson, 1960 (1960), p.531.<br />

129. Voor een overzicht zie men M. Kunczik, 1977, p.120 e.v.<br />

130. Voor de wijze waarop deze kenmerken gemeten zijn zie men appendix 4.<br />

131. Overzichten zijn o.a. te vinden bij F. Droge, R. Weissenborn en H. Haft,<br />

1973, p.47 e.v.; dit boek besteedt veel aandacht aan de theorie van de<br />

cognitieve dissonantie en aan de invloed van inhoudsgebonden factoren.<br />

Verder A. Silbermann en U.M. Krüger, 1975, p.85 e.v. en M. Kunczik, 1977,<br />

p.126 e.v.<br />

326


132. F. Dröge, R. Weissenborn en H. Haft, 1973, p. 23-25.<br />

133. Idem, p. 77-99; vergelijk M. Kunczik, 1977, p.139 e.v.<br />

134. Voorbeeld: het door NOS en TROS verrichte onderzoek naar de effecten van<br />

het programma 'Holocaust'.<br />

135. Te constateren bij F. Dröge, R. Weissenborn en H. Haft, 1973; D. McQuail,<br />

1969, p.44 e.V.; M. Kunczik, 1977, alsmede bij A. Silbermann en U.M.<br />

Krüger, 1975. Alleen Dröge es en Kunczik besteden enige aandacht aan<br />

communicatie-afhankelijke factoren.<br />

136. M. Kunczik, 1977, p.123.<br />

137. F. Dröge, R. Weissenborn, en H. Haft, 1973, p.47 e.v.<br />

138. M. Kunczik, 1977, p.131.<br />

139. E. Katz, 1959, p. 1-6.<br />

140. Idem, p. 1-6.<br />

141. C.K. Atkin, 1972, p. 188-199.<br />

Overzicht van de 'uses and gratifications approach' bij D. McQuail, 1969,<br />

p.71 e.v. en M. Kunczik, 1977, p.152 e.v. Zie ook J.G. Blumler en E.<br />

Katz, 1974.<br />

142. F. Dröge, R. Weissenborn en H. Haft, 1973, p.77.<br />

143. Vergelijk Problems of Television Research, 1966, p.24; J.J. van Cuilenburg,<br />

1977 en G.W. Noomen, 1977 - beide voorbeelden van studies waarin<br />

gegevens uit inhoudsanalyse en uit lezersonderzoek met elkaar in verband<br />

gebracht worden. Dat zulks tot op heden zo weinig gebeurt, is naar alle<br />

waarschijnlijkheid vooral een kwestie van geld. G. Fauconnier, 1973 2<br />

p.32.<br />

,<br />

144. J.D. Halloran, 1970, p.20.<br />

145. D. McQuail, 1969, p.45.<br />

146. J.J. van Cuilenburg, G.W. Noomen en J. de Jonge, 1973; G.W. Noomen, 1977<br />

en J.J. van Cuilenburg, 1977. In laatstgenoemde publicatie is op het<br />

punt van pluriformiteit steeds sprake van afspiegeling en dekking. Deze<br />

terminologie is in dit boek gedeeltelijk gewijzigd: we spreken nu van afspiegeling<br />

en openheid, zonder overigens de inhoud van de begrippen aan<br />

te tasten.<br />

147. Eindrapport Commissie Bedrijfsfonds voor de Pers, 1972, p. 24-25.<br />

148. Zie 0. Scholten, 1975, p. 11-14, alsmede de daar genoemde literatuur.<br />

149. J.J. van Cuilenburg, J. de Jonge en G.W. Noomen, 1973, p.11. De vraag<br />

welke factoren de nieuwsselectie beïnvloeden staat centraal in het zg.<br />

'gatekeeper-onderzoek'; voor een overzicht en een evaluatie zie men G.J.<br />

Robinson, 1973, p. 344-355 en I. Dygutsch-Lorenz, 1978, p. 295-355.<br />

150. R. Budd, 1964, p.259.<br />

151. 0. Scholten, 1978, p. 1-35.<br />

152. P. Glotz en W.R. Langenbucher, 1969, p. 68-69.<br />

153. E. Diemer in Hervormd Nederland, 7 maart 1981.<br />

154. Zie b.v. het onderzoek naar de (on)begrijpelijkheid van radio-actuali-<br />

327


teitenrubrieken van L. Prick, 1976, p. 1-9. De resultaten stemmen weinig<br />

hoopvol: ruim 40% van de onderzochte items wordt door mensen met een meer<br />

dan gemiddeld opleidingsniveau - studenten van de School voor de Journalistiek<br />

- niet begrepen. Vergelijk Teigeier, die in een soort 'onbegrijpelijkheids-litanie'<br />

onder meer stelt: "Politiker haben Mühe, ihre Vorstellungen<br />

dem Volk verständlich zu machen, die Massenmedien strahlen<br />

unverständliche und unzusammenhängende Nachrichtensendungen aus, und die<br />

geistige Elite des Volkes, die Hochschullehrer und Wissenschaftler, gehen<br />

mit dem besten Beispiel voran: Nichts erscheint ihnen wissenschaftlicher<br />

als eine unverständliche Abhandlung". P. Teigeier, 1979, p.341.<br />

155. G. Maletzke, 1963, p.158 e.v.<br />

156. Vergelijk A.F.A. Korsten, 1976, p.98.<br />

157. J.J. van Cuilenburg, J. de Jonge en G.W. Noomen, 1973, p.14.<br />

158. Vergelijk P. van Hauwermeiren, 1975, p.5.<br />

159. G. Klare, 1963, met name hoofdstuk 2.<br />

160. Zie P. Teigeier, 1979, p. 340-341.<br />

161. "We zouden durven stellen dat de duidelijkheid de begrijpelijkheid in de<br />

hand werkt en het lezen aangenaam maakt. Verder wordt een tekst begrijpelijker<br />

naarmate hij boeiend is en vice versa: als men geboeid wordt,<br />

overwint men gemakkelijker de moeilijkheden die de tekst biedt en wat<br />

men gemakkelijk leest, leest men liever dan wat moeilijk uitvalt". P. van<br />

Hauwermeiren, 1975, p.5. Zie ook F. Dröge, R. Weissenborn en H. Haft,<br />

1973 (1969), p.29.<br />

162. Zie W.H. Douma, 1960, p.12; vergelijk A.F.A. Korsten, 1976, p.98.<br />

163. W.H. Douma, 1960, p.453.<br />

164. P. Teigeler, 1979, p.341.<br />

165. A.F.A. Korsten, 1976, p.109.<br />

166. G.W. Noomen, 1977, p.21. De uitwerking van het criterium 'gegrondheid' is<br />

grotendeels aan Noomen ontleend. Hij hanteert overigens de term 'stelligheid'.<br />

167. Voor een uitvoerige omschrijving van de relevante politieke attitudeobjecten<br />

verwijzen wij naar de codeerinstructie, 0. Scholten, 1978, p.<br />

69 e.v.<br />

168. Bij het door een krant gebruiken van standpunten van derden doet zich<br />

overigens nog een complicatie voor: neemt een krant een standpunt van<br />

derden met betrekking tot een politiek attitude-object over, dan is er<br />

niets aan de hand. Het standpunt van de krant ten opzichte van de desbetreffende<br />

politieke actor valt dan samen met het standpunt van de<br />

'gebruikte' derde. Wijst een krant daarentegen een standpunt van een<br />

derde ten opzichte van een politiek attitude-object af, dan is daarmee<br />

nog niets gezegd over het standpunt van de krant zelf ten opzichte van<br />

de desbetreffende politieke actor. Zie 0. Scholten, 1978, p.76 e.v.<br />

169. Zie G.W. Noomen, 1977, p.22 e.v.<br />

170. G. Kuypers, 1970, p.99.<br />

328


171. Over evaluatief/riiet-evaluatief: G.W. Noomen, 1977, p. 23-25 alsmede de<br />

daar vermelde literatuur. Overigens is in onze analyse geen sprake van<br />

evaluatieve zinnen maar evaluatieve momenten binnen zinnen.<br />

172. F.H. van Eemeren, R. Grootendorst en T. Kruiger, 1978, p. 11-12.<br />

173. G.W. Noomen, 1977, p.25.<br />

174. Zie G.W. Noomen, 1977, p.25 e.v.<br />

175. Terzijde: deze zin is tegelijkertijd een motivering bij "de niet te rechtvaardigen<br />

korting". Twee beweringen worden ondersteund door één en dezelfde<br />

motivering.<br />

176. G.W. Noomen, 1977, p.31.<br />

177. Bij voorbeeld in de nota over het massamedia-beleid: "Voor het functioneren<br />

van de democratie is een veelzijdige informatie van wezenlijke<br />

waarde", "Eerst wanneer gegevens over de pluriformiteit ter tafel worden<br />

gelegd, kan met vrucht van gedachten worden gewisseld over de vraag hoe<br />

het behoud van de pluriformiteit op de meest verantwoorde wijze kan geschieden".<br />

Nota over het Massamediabeleid, uitgebracht door de minister<br />

van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, maart 1975, p.9 resp. 13.<br />

178. H. Schaafsma, 1968, p.14 e.v.<br />

179. M. Rooij, 1972, p. 47-48; vergelijk Eindrapport Commissie Bedrijfsfonds<br />

voor de Pers, 1972, p. 24-25 en J. Hemels, 1975, p.118.<br />

180. J.J. van Cuilenburg, 1977, p.73.<br />

181. Dat de gelijkheid in toegangskans voor een ieder verzekerd moet zijn, impliceert<br />

niet dat ieder individu een gelijke kans moet hebben, wel dat<br />

alle "kommunikativ relevanten" posities aan bod moeten komen, betogen<br />

Langenbucher en Mahle. W.R. Langenbucher en W.A. Mahle, 1973,p.323. Het<br />

probleem is daarmee niet opgelost, maar verschoven. De vraag wordt dan immers<br />

welke criteria gebruikt kunnen worden bij het vaststellen van wat<br />

een communicatief relevante positie is. Langenbucher en Mahle constateren<br />

dat bij de samenstelling van de toezichthoudende colleges voor radio<br />

en televisie in de BRD drie criteria gehanteerd worden:<br />

1. het georganiseerd zijn van groepen;<br />

2. het aantal leden van groepen;<br />

3. de functie van groepen - alleen groepen met duidelijke politieke, economische<br />

of maatschappelijke functies zijn in de colleges vertegenwoordigd.<br />

Zij achten dit onzalige criteria, omdat ze bevoordeling inhouden van hen<br />

die in het politieke proces toch reeds bevoorrecht zijn. Van een gelijkheid<br />

in toegangskansen voor alle communicatief relevante posities komt<br />

uiteraard niets terecht als de machthebbers zelf uitmaken welke posities<br />

relevant zijn. Een theorie ten aanzien van de communicatieve relevantie<br />

moet daarom antwoord geven op de vraag waar de krachten te vinden zijn<br />

die wel argumenten maar geen macht bezitten en die derhalve niet behoren<br />

"zum etablierten System der Bedürfniskommunikation" (op.cit., p. 326).<br />

De minderheid moet de mogelijkheid blijven behouden tot meerderheid uit<br />

te groeien: "Die zu den demokratischen Spielregeln gehörenden Möglichkeiten<br />

einer Minderheit, mit ihren Ideen zu überzeugen und selbst zur<br />

Mehrheit zu werden, bleiben allein dann nicht abstrakt und illusorisch<br />

wenn egalitäre Oeffentlichkeitsstrukturen eine freiheitliche Ideenwerbung<br />

erlauben" (op.cit., p.327). Vgl. F. Ronnenberger, 1973, p.207.<br />

329


182. Zie hoofdstuk 2, par. 4.2.<br />

183. Zie voor inleiding in perstheoriën het boek van Siebert, Peterson en<br />

Schramm, "Four theories of the press". F.S. Siebert, Th. Peterson en W.<br />

Schramm, 1963 (1956).<br />

184. M. Rooij, 1974, p.16.<br />

185. G.A. van Ruiten, 1971,p. 32-34; R.R. Fagen, 1966, p.137 en H.L. Childs,<br />

1968, p.124.<br />

186. C. Seymour-Ure, 1968, p.19.<br />

Geissler wijst op de omschrijving van pluriformiteit in economische termen<br />

in deze visie: "Entsprechend dem Wettbewerbs-Modell der Basiskommunikation<br />

wird die Vielfalt häufig in ökonomischen Begriffen beschrieben ().<br />

Typisch für die ökonomische Metaphorik ist die Vorstellung dass die beste<br />

Wahrheit in der Kraft liegt, mit der sich ein Gedanke im Wettbewerb des<br />

Marktes durchsetzt. Die Uebertragung ökonomischer Kategorien auf den Kommunikationsprozess<br />

ist verführerisch, aber auch gefährlich wenn die Analogie<br />

zu weit getrieben und wesentliche Unterschiede verwischt werden.<br />

Berechtigt ist die Anwendung des Wettbewerbs-Modells, soweit dadurch auf<br />

den notwendig pluralistischen Charakter der Kommunikation hingewiesen<br />

werden soll. Konkurrierende Vielfalt ist erforderlich, um subjektive Einseitigkeiten<br />

wenigstens teilweise zu korrigieren. Das Nebeneinander von<br />

Meinung reicht jedoch nicht aus, um eine "richtige" vernunftgemäsze<br />

Transparenz der politischen Probleme und der politischen Praxis zu gewährleisten".<br />

R.Geissler, 1973, p. 59-60.<br />

187. Vgl. M. Rooij, 1974, p.19.<br />

188. Voor de regels die de samenleving in de theorie van de maatschappelijke<br />

verantwoordelijkheid aan de pers moet stellen, zie men "A free and responsible<br />

press", het (beroemde) rapport van de Commission on Freedom of<br />

the Press, 1947, p. 20-30.<br />

189. G. Maletzke, 1963, p.167; vgl. G.A. van Ruiten, 1971, p. 22-23 en M. '<br />

Rooij, 1974, p.34 over de afspiegelings-gedachte.<br />

Dat reflectie de centrale norm-is , wordt door "kritische" communicatiewetenschappers<br />

betwist, niet dat reflectie de norm behoort te zijn. In<br />

hun visie weerspiegelen de massamedia slechts zeer gedeeltelijk, alleen<br />

wat door machthebbers en belangengroepen als relevant naar voren wordt<br />

geschoven komt in de media aan de orde. Er is steeds minder sprake van<br />

"kritische", steeds meer van een "manipulatieve" publiciteit. J. Habermas,<br />

1975 (1962), p. 274. Een overzicht van de kritiek op massamedia<br />

geeft R. Geissler, 1973, p. 92-97.<br />

190. 'Openheid' zoals hier gedefinieerd is synoniem aan wat Van Cuilenburg<br />

'dekking' noemt. J.J. van Cuilenburg, 1977, p.82 e.v. De term 'openheid'<br />

sluit beter aan bij de door ons gevolgde gedachtengang.<br />

191. Zie voor uitwerking hoofdstuk 2, par. 2.2. en 4.2.<br />

192. Vergelijk J.J. van Cuilenburg, 1977, p. 84-85. De kritiek-functie van<br />

media is in eerste instantie van belang met het oog op de meningsvorming<br />

van de "aktive Oeffentlichkeit"; zie hoofdstuk 1, p.12.<br />

193. 'Afspiegeling' vanuit de gedachte dat het meer in de lijn van een parlementair-democratisch<br />

systeem ligt rekening te houden met wat burgers willen,<br />

dan zulks te ontkennen. Vgl. Glotz en Langenbucher: "Das Grundge-<br />

330


setz der Bundesrepublik garantiert den freien Wettbewerb der Ideen und<br />

Meinungen, der durch das Modell "wirtschaftlicher Wettbewerb" verwirklicht<br />

werden kann, aber keineswegs muss. Wer den Wettbewerb der Ideen<br />

freigibt, geht dabei notwendig von der Fiktion des mündigen Bürgers aus,<br />

auch wenn er weiss, das es sich hierbei lediglich um eine Fiktion handelt.<br />

Ein demokratisches Kommunikationssystem ist nicht zentral geleitet,<br />

sondern bedürfnisgesteuert; mit diesem Grundsatz sind Instanzen,die<br />

über falsche oder richtige Bedürfnisse entscheiden wollen, unvereinbar".<br />

P. Glotz en W.R. Langenbucher, 1968, p.170.<br />

'Openheid' vanuit het ideaal van de klassieke democratische filosofie,<br />

reeds vele malen aangeduid met 'de rationele burger', alsmede vanuit<br />

kentheoretische overwegingen, reeds eerder aangeduid met het 'onmogelijkheids-argument'.<br />

Zie hoofdstuk 1, par. 2.<br />

194. R. Geissler, 1973, p.59.<br />

195. Overigens is het nuttig op dit punt onderscheid te maken tussen media:<br />

radio en televisie worden namelijk door ontvangers veel minder 'selectief'<br />

gebruikt dan dagbladen en opinieweekbladen. Zie bij voorbeeld deel<br />

III, hoofdstuk 2 van deze studie.<br />

196. H. Schaafsma, 1968, p. 126-127; vgl. C. Seymour-Ure, 1968, p. 264-266.<br />

197. Dit in tegenstelling tot het sociaal-wetenschappelijke spraakgebruik,<br />

waar de term - evenals bij voorbeeld 'discrimineren' - een niet-evaluatieve<br />

betekenis heeft.<br />

198. W. Buikhuisen, T.R. Drost en T.R.E. Schilt, 1976, p.113. Zij noemen overigens<br />

nog een derde, voor ons niet-relevante, verschijningsvorm, te<br />

weten het dwingend aan anderen willen opleggen van eigen zedelijke normen.<br />

199. De analyse 'generaliserend taalgebruik' is gekoppeld aan de analyse 'politieke<br />

opstelling': voor de positieve/negatieve oordelen zoals geïdentificeerd<br />

in deze analyse, hebben we onderzocht of sprake was van •'generaliserend<br />

taalgebruik'. Overigens: de analyse 'politieke opstelling' is<br />

in feite generaliserend. Welke omschrijving van een politiek attitudeobject<br />

we ook aantreffen, altijd wordt het oordeel betrokken op het<br />

attitude-object als zodanig.<br />

200. Deze voorbeelden zijn ontleend aan de (hoofd)redactionele werkelijkheid<br />

ten tijde van het kabinet-Den Uyl.<br />

201. Voor een overzicht van codes zie men "Press Councils and Press Codes",<br />

uitgave van The International Press Institute, 1966.<br />

202. Zie over het reduceren van de "Umweltkomplexität" als taak voor massamedia<br />

N. Luhman, 1974, p. 27-55. Vgl. J.W. Carey, 1969 en P. Glotz en<br />

W.R. Langenbucher, 1969, p.26: "Die Demokratie garantiert jedem Staatsbürger<br />

die Möglichkeit, an den politischen Entscheidungen mitzuwirken.<br />

Das setzt Informationen voraus ... Die politische Funktion der Massenkommunikationsmittel<br />

in der Demokratie besteht daher in der Herstellung<br />

bestmöglicher Ueberschaubarkeit".<br />

203. W. Schulz, 1976, p.9.<br />

204. Ter illustratie: "De massamedia voorzien ons van een vertekend beeld van<br />

de werkelijkheid en daar maken velen van ons zich zorgen over. Dat het<br />

inderdaad gaat om een vertekend beeld is onmiskenbaar: het proces van<br />

331


eerste selectie uit het universum van rapporteerbare feitelijkheden en<br />

alle daarop nog volgende fasen worden gekenmerkt door eenzijdigheden,<br />

want a-selecte selecties bestaan hier niet". M. Brouwer, 1971, p.146.<br />

Verder b.v. R. Geissler, 1973, p.55 - "Kommunikation bedeutet immer Selektion<br />

und meist Bewertung" -, F. Kempers, 1971, p.11 - het massacommunicatieproces<br />

bestaat uit "een reeks van opeenvolgende selectieve handelingen<br />

van mensen als leveranciers, bewerkers en ontvangers van informatie"<br />

- en N. Luhman, 1975, p.21 - "Kommunikation ist ein Prozess, der<br />

auf Selektionen selektiv reagiert, also Selektivität verstärkt".<br />

205. Schulz vermeldt een aantal fraaie voorbeelden. W. Schulz, 1976, p.8.<br />

206. G. Maletzke, 1963, p. 43-53. Een aantal van de hier genoemde factoren is<br />

nader onderzocht in het 'gatekeeper-onderzoek'. Een overzicht en evaluatie<br />

van deze onderzoekstraditie bij J.G. Stappers, 1971, p. 36-43, bij<br />

G.J. Robinson, 1973, p. 344-355 en bij I. Dygutsch-Lorenz, 1978, p.<br />

295-355.<br />

207. Vgl. W. Schulz, 1976, p.12.<br />

Voorbeelden van persbureau-onderzoek: R.R. Rückel, 1969, p. 389-411; C.<br />

Kirsten, 1969, p. 411-431; S.M. Cutlip, 1954, p. 434-446; R.L. Jones,<br />

V.C. Troldahl en J.K. Hvistendahl, 1961, p. 303-313. Zie ook A.Z. Bass,<br />

1969, p. 69-72.<br />

208. Deetjen noemt als één der zwaartepunten voor inhoudsanalyse onderzoek<br />

naar "der Verhältnis zwischen dem in den Massenmedien gebotenen "Bild<br />

der Realität" und der "Realität" selbst". G. Deetjen, 1977, p.2.<br />

209. Voorbeeld: J. Galtung en M.H. Rüge, 1965, p. 64-91.<br />

210. Deze doelstelling heeft in dit onderzoek b.v. prioriteit.<br />

211. W. Schulz, 1976, p.7; K. Schönbach, 1977, p.7. Vgl. R. Wildenmann en W.<br />

Kaltefleiter, 1973 (1965), p.15.<br />

212. R. Wildenmann en W. Kaltefleiter, 1973 (1965), p.18.<br />

213. A. Brand, 1976, p. 9-10. Terzijde: het mooiste voorbeeld in de categorie<br />

"alledaags triviaal" is te vinden bij Kronkel, die de s t i j l van sommige<br />

journalisten beschrijft als "Onze Piet zal je wel eens even vertellen wat<br />

er volgens hem gebeurd is of gebeurd had moeten wezen". "Als ik een sterk<br />

voorbeeld van dit soort journalistiek onder ogen krijg", schrijft Kronkel,<br />

"moet ik altijd denken aan het zinnetje dat een tijdgenoot van Beets eens,<br />

na het lezen van de Camera Obscura schreef over de alomtegenwoordigheid<br />

van Hildebrand in dat boek: "Ga eens opzij, ik kan niets zien". Het<br />

Parool, 26 september 1970.<br />

214. M. Rooij, 1971, p.14.<br />

215. Resp. bij H. Schaafsma, 1971 en R. Wildenmann en W. Kaltefleiter, 1973<br />

(1965), p.21. Overigens wijst Schaafsma er ogenblikkelijk op dat uit deze<br />

vaststelling niet afgeleid moet worden dat werkelijkheidsgetrouwe berichtgeving<br />

onmogelijk is.<br />

216. U. Saxer, 1974, p. 210-211.<br />

217. U. Saxer, 1974, p. 218-219.<br />

218. Zie J.A.A. van Doorn en C.J. Lammers, 1966 (1959), p.17. Vergelijk Luhman,<br />

die stelt dat achter alle boodschappen processen van menselijke informa-<br />

332


tieverwerking staan en niet "etwa die unwandelbare Wahrheit des Seins".<br />

De vraag is dan: "Wie ist es möglich, Selektionsleistungen intersubjektiv<br />

zu übertragen?". Een probleem dat hij analyseert aan de hand van de voorbeelden<br />

geld, waarheid en legitieme, politieke macht. In zijn visie<br />

speelt de factor "vertrouwen" in alle gevallen een grote rol. N. Luhman,<br />

1973, p. 50-66.<br />

219. U. Saxer, 1974, p.214.<br />

220. U. Saxer, 1974, p.214.<br />

221. K.E. Rosengren, 1978, p.39.<br />

222. J. Galtung en M.H. Ruge, 1965, p. 64-91.<br />

223. Terzijde: op dit punt kan een vergelijking tussen verschillende mediasoorten<br />

nuttig zijn. Het zou wel eens kunnen zijn dat Marshall McLuhans'<br />

bewering dat de technologie bepaalt wat nieuws is en wat niet - "the<br />

medium is the message" - een kern van waarheid bevat. Aanwijzingen daarvoor<br />

zijn te vinden in het ontstaan van veel deining na bepaalde tv-uitzendingen,<br />

terwijl hetzelfde onderwerp bij publicatie in dagbladen onopgemerkt<br />

voorbijging.<br />

224. Halloran c.s. constateert bij voorbeeld dat 'geweld' overmatig veel aandacht<br />

kreeg in de media. J.D. Halloran, Ph. Elliott en G. Murdock, 1970.<br />

225. K. Schönbach, 1977, p.61.<br />

226. K.E. Rosengren, 1978, p.39.<br />

227. Vergelijk K.E. Rosengren, 1978, p. 40-41.<br />

228. K.E. Rosengren, 1974, p. 145-156.<br />

229. K.E. Rosengren, 1978, p.39 e.V.<br />

230. K.E. Rosengren, 1978, p.38 en 1974, p. 145-146.<br />

231. J. Galtung, 1974, p.159.<br />

232. W. Schulz, 1976, p.25 e.V.<br />

233. W. Schulz, 1976, p.26.<br />

234. In een eerder onderzoek hebben wij op een vergelijkbare wijze de algemene<br />

beschouwingen over de rijksbegroting van 1977, gehouden oktober 1976, en<br />

de berichtgeving daarover<br />

1978<br />

in landelijke dagbladen, onderzocht. 0. Scholten,<br />

2<br />

.<br />

235. Weert de voorzitter bepaalde uitlatingen uit de Handelingen, dan kan men<br />

er verzekerd van zijn dat deze uitlatingen de publiciteit halen. Overigens<br />

heeft zulks zich in het door ons bestudeerde debat niet voorgedaan.<br />

236. G. Kuypers, 1973, p. 13-26.<br />

237. Terminologie ontleend aan G. Kuypers, 1973.<br />

238. 0. Scholten, 1979, p. 1-88.<br />

239. Voor de uitwerking en verantwoording zie appendix 3.<br />

240. D.C. Anderson en W.W. Sharrock, 1979, p.372; vgl. K. Schatz, 1976.<br />

241. D.C. Anderson en W.W. Sharrock, 1979, p.373.<br />

333


242. D.C. Anderson en W.W. Sharrock, 1979, p.372. Terzijde: Anderson en<br />

Sharrock noemen in hun bijdrage Rosengren niet, hetgeen - gezien het<br />

feit dat hij de discussie over het gebruik van extra-media gegevens geopend<br />

heeft - op z'n minst opmerkelijk genoemd mag worden.<br />

243. Voor uitwerking verwijzen we naar appendix 3.<br />

244. 0. Scholten, 1978, p.44 e.v.<br />

334


NOT<strong>EN</strong> DEEL II<br />

1. Een uitgebreide beschrijving van de gebruikte categorieën is te vinden<br />

in de Codeerinstructie Pers en Parlement, 0. Scholten, 1978. p. 1-35.<br />

2. De in 1978 gehanteerde indeling in nieuwssoorten is niet geheel gelijk<br />

aan de indeling zoals gebruikt in 1974, de indeling is wat verfijnder.<br />

Bij het vergelijken laten we dan ook enkele subcategorieën uit 1978 buiten<br />

beschouwing.<br />

3. J.J. van Cuilenburg, J. de Jonge en G.W. Noomen, 1973, p.55 en P. van<br />

Hauwermeiren, 1975, p.150.<br />

4. De redenering is als volgt: artikelen met een leesbaarheidsniveau gelijk<br />

aan of lager dan het opleidingsniveau van respondent i, zijn voor de desbetreffende<br />

respondent toegankelijk, artikelen met een leesbaarheidsniveau<br />

hoger dan het opleidingsniveau van respondent i, zijn moeilijk toegankelijk.<br />

Nemen we als voorbeeld NRC/Handelsblad. Van de geanalyseerde artikelen in<br />

deze krant is 19% afgestemd op het opleidingsniveau 'lager', 67% op het<br />

niveau 'middelbaar' en 14% op het niveau 'hoger'. Van de bevolking boven<br />

achttien jaar heeft 13% een hogere opleiding, 29% een middelbare en 58%<br />

een lagere. De toegankelijkheid van NRC/Handelsblad is dan:<br />

(.58 x .19) + (.29 x .86) + (.13 x 1.0) = .49.<br />

De formule luidt:<br />

T - < Pi • ^)<br />

waarbij p^ = proportie in bevolking met opleidingsniveau gelijk aan;<br />

k. = proportie artikelen met leesbaarheidsniveau gelijk aan of<br />

1<br />

lager dan corresponderend opleidingsniveau p^.<br />

Het waardenbereik van T ligt tussen .13 en 1.0, waarbij<br />

.13 = alle artikelen uitsluitend toegankelijk voor mensen met hogere<br />

opleiding<br />

1.0 = alle artikelen toegankelijk voor iedereen.<br />

5. Voor een beschrijving en verantwoording van de gevolgde werkwijze zie<br />

appendix 2.<br />

6. Zie appendix 2.<br />

7. Over assimilatie/contract-effecten zie J.J. van Cuilenburg, 1977, p.l88e.v.<br />

8. Deze studie, deel I, hoofdstuk 4.<br />

9. Op zich is het een interessante vraag in hoeverre een dagblad de politieke<br />

opvattingen van haar lezerskring weerspiegelt. De vraagstelling past echter<br />

beter in een onderzoek naar de binding van lezers aan hun krant, waarin<br />

b.v. de discrepantie in politieke opstelling tussen lezer en krant een<br />

factor-ter-verklaring kan zijn.<br />

10. Dit cijfer wijk enigszins af van het door Van Cuilenburg gerapporteerde<br />

(J.J. van Cuilenburg, 1977, p.90). Dat is een gevolg van een iets andere<br />

berekeningswijze: om de cijfers voor 1974 en voor 1978 vergelijkbaar te<br />

doen zijn, hebben we 1974 moeten herberekenen conform de in 1978 gevolgde<br />

werkwijze.<br />

335


11. Deze studie, deel I, hoofdstuk 4.<br />

12. Deze spanning kan geïllustreerd worden door de openheidsgraad te berekenen<br />

bij een ideale afspiegelingsgraad en omgekeerd. Gegeven de verdelingen<br />

in de landelijke dagbladpers en de bevolking, geldt dat:<br />

- bij een maximale afspiegelingsgraad van 1.0, de maximaal nog te realiseren<br />

openheidsgraad .81 is;<br />

- bij een maximale openheidsgraad van 1.0, de maximaal nog te realiseren<br />

afspiegelingsgraad, eveneens .81 is.<br />

13. J.J. van Cuilenburg, 1977, p.93; het hier gepresenteerde cijfer wijkt<br />

enigszins af, zie noot 10.<br />

14. Bij inter-diversiteit tellen alleen de verschillen tussen kranten mee.<br />

Voor de berekening houdt zulks in dat de krant als analyse-eenheid beschouwd<br />

wordt. We maken dan ook gebruik van gegevens over de politieke<br />

opstelling van kranten op zich.<br />

15. Deze studie, deel I, hoofdstuk 4.<br />

16. G.W. Noomen, 1977, p.90 e.v.<br />

17. Deze studie, deel I, hoofdstuk 4.<br />

18. Deze studie, deel I, hoofdstuk 4.<br />

19. Het indexcijfer voor 1978 is daarbij gecorrigeerd met de factor 439/571<br />

(aanbod in 1976 gedeeld door aanbod in 1978).<br />

20. Voor aandachtscoëfficiënten zie appendix 3.<br />

21. Zie deze studie, deel I, hoofdstuk 4.<br />

22. Oorspronkelijk aangeduid als 'aandacht voor niet-parlementaire actoren';<br />

daarnaast is ook nog de aandacht voor parlementaire vergaderingen gemeten,<br />

hetgeen echter zo weinig analyseerbare artikelen opleverde dat we<br />

afzien van publicatie van de uitkomsten.<br />

23. De analyse 'aandacht voor niet-parlement gebonden politiek' was gekoppeld<br />

aan de analyse 'relatieve aandacht'. Slechts voorzover artikelen volgens<br />

deze analyse aangemerkt konden worden als "uitsluitend informatie" over<br />

"politiek in het binnenland", kwamen ze in aanmerking voor de analyse<br />

'aandacht voor niet-parlement gebonden politiek'.<br />

24. G.W. Noomen, 1977, p.94 e.v.<br />

25. Getoetst op het niveau van het artikel, luidt de regressievergelijking:<br />

Y = -.06 X 2<br />

+ .49 X - .45 D 1 - .33 D 2 - .22 R = .27 n = 389<br />

D, en D, staan voor De Telegraaf resp. Het Vrije Volk; het aanvangsniveau<br />

'gegronaheid' ligt in deze kranten .45 resp. .33 lager.<br />

26. G.W. Noomen, 1977, p.96 e.v.<br />

27. Voor de overige attitude-objecten beschikken we over te weinig scores om<br />

de afstands-hypothese te kunnen toetsen.<br />

28. De grootheid 'gegrondheid' is nogal gevoelig voor het aantal beweringen,<br />

dat wil zeggen: bij het toenemen van het aantal beweringen neemt gegrondheid<br />

meer dan evenredig af.<br />

Een voorbeeld ter toelichting:<br />

336


1. G = MN/B waarin M = aantal motiveringen<br />

N aantal relevante uitspraken<br />

B = aantal beweringen<br />

2. Stel MN = 100<br />

bij B = 1 - G = 100 bij B = 6 -* G = 2.77<br />

B = 2 - G = 25 B = 7 -> G = 2.04<br />

B = 3 -» G = 11.11 B = 8 -» G = 1.56<br />

B = 4 -» G = 6.25 B = 9 -> G = 1.23<br />

B = 5 -» G = 4 B = 10 -* G = 1.00<br />

3. Probleem is: bij welke waarde neemt G evenredig of minder dan evenredig<br />

af ten opzichte van B?<br />

4. G = MN/B 2<br />

= constante /B 2<br />

5. dg/db = -2 constante x B~ 3<br />

= constante *B~ 2<br />

= -2c/B 3<br />

ofwel dg = ^ . db<br />

B<br />

Van evenredigheid is sprake indien db = +1, dan dg = -1, dus<br />

dg/db = -1.<br />

6. Evenredigheid bij gegrondheid wordt bereikt indien dg/db = -1 =<br />

-2c 2c 2MN<br />

B^ B^ B J<br />

B = v" 2MN in voorbeeld onder 5?2 x 100 = 5.8<br />

Uiteindelijk hebben we alleen die artikelen waarin G evenredig/minder<br />

dan evenredig afneemt ten opzichte van B, in de analyse betrokken.<br />

29. De regressievergelijking luidt: Y = -.002 X 2<br />

30. Voor berekening zie appendix 3.<br />

+ .02 X + .10 r = .17 n = 10.<br />

31. De berekening van C gaat als volgt. Achtereenvolgens wordt voor PvdA, CDA<br />

en VVD nagegaan of de aandachtscoëfficiënten groter dan, gelijk aan of<br />

kleiner dan de aandachtscoëfficiënten voor achtereenvolgens D'66 tot en<br />

met GPV zijn. 'Groter dan' resulteert in toekenning van een plus (+) -<br />

gevonden patroon is in overeenstemming met onze hypothese -, 'kleiner dan'<br />

resulteert in toekenning van een min (-) - gevonden patroon is in strijd<br />

met onze hypothese -, 'gelijk aan' tenslotte resulteert in toekenning van<br />

een nul (0).<br />

337


NOT<strong>EN</strong> DEEL III<br />

1. Deze studie, deel I, hoofdstuk 3.<br />

2. In de profielschets laten we de lezerskringen van De Waarheid, Nederlands<br />

en Reformatorisch Dagblad buiten beschouwing. Van deze drie kranten samen<br />

bevatte de steekproef welgeteld 26 lezers.<br />

3. Vergelijk J.J. van Cuilenburg, 1977, p.169 e.v. Hij toont voor ex-lezers<br />

van De Tijd aan dat 'politieke kleur' een rol speelt bij het kiezen van<br />

een nieuwe krant.<br />

4. Zie appendix 4.<br />

5. Gegeven ontleend aan Nationaal Kiezersonderzoek 1977.<br />

6. Onze steekproef is niet zodanig getrokken dat op voorhand aangenomen mag<br />

worden dat ze representatief is voor de populatie "lezers van landelijke<br />

dagbladen". We hebben derhalve overwogen of een herweging niet noodzakelijk<br />

was. Aan alle mogelijkheden tot herwegen bleken echter bezwaren te<br />

kleven.<br />

a. De meest elegante mogelijkheid is herwegen op basis van bereikeijfers.<br />

Het Nationaal Onderzoek Persmedia 1979 geeft bereikcijfers voor mannen<br />

en voor vrouwen, echter vanaf dertien jaar. Dat laatste loopt niet geheel<br />

paralel met de in onze steekproef gevolgde werkwijze: de steekproef<br />

kent geen respondenten jonger dan achttien jaar.<br />

Daar komt bij het bezwaar dat het NOP geen bereikcijfers voor Het Vrije<br />

Volk bevat: het NOP splitst bereikcijfers wel uit naar landelijke, niet<br />

naar regionale dagbladen en rekent Het Vrije Volk tot de regionale dagbladen.<br />

338<br />

b. Een tweede mogelijkheid tot herwegen is uitgaan van de oplagecijfers<br />

van de landelijke dagbladen. Het bezwaar hier is dat de verhouding oplage/bereik<br />

voor de verschillende dagbladen niet gelijk is, het verhoudingsgetal<br />

varieert van 3.79 voor Het Parool tot 6.29 voor het Algemeen<br />

Dagblad, uitgaande van oplage- en bereikcijfers voor 1977.<br />

c. Een derde mogelijkheid tot herwegen is uitgaan van een grotere steekproef.<br />

Het Nationaal Kiezersonderzoek 1977 biedt mogelijkheden daartoe.<br />

Vergelijking van de aandelen van de diverse dagbladen in de beide steekproeven,<br />

laat zien dat de afwijkingen minimaal zijn. Vergeleken met<br />

NKO'77 bevat onze steekproef (te) veel lezers van NRC/Handelsblad, (te)<br />

weinig van Het Vrije Volk. Aangezien NRC/Handelsblad tussen 1977 en 1979<br />

gegroeid is en Het Vrije Volk tot de verliezers behoorde, is een afzwakking<br />

van deze afwijkingen goed te verdedigen. Dit gevoegd bij de geringe<br />

omvang van de overige afwijkingen, heeft ons doen besluiten af te<br />

zien van een herweging van de steekproef.


steekproef 1979 steekproef NKO'77<br />

dagblad absoluut relatief absoluut relatief<br />

Algemeen Dagblad 135 23.6 130 22.0<br />

NRC/Handelsblad 35 6.1 25 4.2<br />

Het Parool 34 5.9 41 6.9<br />

De Telegraaf 167 29.2 176 29.8<br />

Trouw 55 9.6 55 9.3<br />

de Volkskrant 111 19.4 95 16.1<br />

Het Vrije Volk 35 6.1 68 11.5<br />

totaal 572 590<br />

7. De Waarheid zes, Nederlands Dagblad negen en Reformatorisch Dagblad elf;<br />

in het NKO'77 (n=1856) treffen we nog minder respondenten aan die één van<br />

deze kranten als eerste dagblad opgeven.<br />

8. De vraagstelling in het NKO'77 wijkt enigszins af: "Welke kranten of dagbladen<br />

leest u vrijwel dagelijks?" Respondenten konden in totaal drie kranten<br />

noemen. Wij gaan uit van de kranten die als eerste resp. tweede genoemd<br />

zijn.<br />

9. Genoemd in zelfde volgorde als gehanteerd in enquête.<br />

10. De in de tekst genoemde verschillen zijn significant. Deze regel geldt<br />

voor elk commentaar en elke tabel die nog volgt in dit hoofdstuk. Tenzij<br />

anders vermeld is steeds de T-toets op gemiddelden toegepast; indien<br />

t < 1.96 is besloten tot 'niet significant'. Wat tabel 2 betreft is alleen<br />

het verschil 'vrouwenbladen/familiebladen' niet significant.<br />

11. "Belangrijk/zeer belangrijk" indien de score > 1.50 (midden van de schaal).<br />

12. Lezers van Het Parool vinden 'televisie' belangrijker als bron voor politieke<br />

informatie dan lezers van NRC/Handelsblad; wat 'gesprekken met anderen'<br />

betreft: lezers van Trouw en de Volkskrant verschillen op dit punt<br />

niet van lezers van het Algemeen Dagblad.<br />

13. De wegingsfactoren zijn:<br />

half uur of minder = 15 minuten<br />

een half tot één uur = 45 minuten<br />

één tot anderhalf uur = 75 minuten<br />

meer dan anderhalf uur = 90 minuten<br />

weet niet = 0 minuten<br />

14. Zie bijvoorbeeld B. Berelson, 1948; P. Kimball, 1959 en W. Schramm, 1949.<br />

15. Zie voor schaalconstructie appendix 4.<br />

16. De wegingsfactoren zijn:<br />

kijkt nooit = 0 minuten<br />

korter dan een half uur = 15 minuten<br />

een half tot één uur = 45 minuten<br />

één tot twee uur = 90 minuten<br />

twee tot drie uur = 150 minuten<br />

langer dan drie uur = 180 minuten<br />

weet niet = 0 minuten<br />

17. De gegevens over kijkfrequenties actualiteitenrubrieken zijn - gedeeltelijk<br />

339


althans - vergelijkbaar met gegevens uit het Nationaal Kiezersonderzoek<br />

1977. Met andere woorden: we kunnen 'lezers van landelijke dagbladen'<br />

vergelijken met 'de nederlandse bevolking van achttien jaar en ouder'.<br />

In het NKO'77 werd de volgende vraag gesteld:<br />

"Kunt u mij zeggen hoe vaak u naar actualiteitenprogramma's kijkt als<br />

Brandpunt, Achter het Nieuws, Hier en Nu, TROS-Aktua en AVRO's Televisier?"<br />

De andwoordmogelijkheden zijn grotendeels gelijk aan de in dit onderzoek<br />

gehanteerde: (bijna) altijd, vaak, zo nu en dan, zelden of nooit, kijkt<br />

nooit t.v., weet niet, geen antwoord. De vergelijking moet beperkt b l i j ­<br />

ven tot de actualiteitenrubrieken die in beide onderzoeken expliciet genoemd<br />

worden, dat wil zeggen tot de actualiteitenrubrieken van AVRO, TROS,<br />

KRO, NCRV en VARA.<br />

18. Een vergelijking van deze gegevens met belangstel 1ingsgegevens uit het<br />

Nationaal Kiezersonderzoek 1977 is enigszins problematisch. In het NKO'77<br />

zijn twee vragen gesteld die betrekking hebben op belangstelling.<br />

1. "Als er in de krant Nederlands nieuws staat, bijvoorbeeld over regeringsproblemen,<br />

hoe vaak leest u dan over dat soort zaken"?<br />

2. "Als er in de krant buitenlands nieuws staat, bijvoorbeeld over spanningen<br />

of besprekingen tussen verschillende landen, kunt u dan aan de<br />

hand van het kaartje aangeven hoe vaak u zelf over dit soort zaken<br />

leest"?<br />

In beide gevallen bevatte het kaartje de antwoordmogelijkheden: (bijna)<br />

altijd, vaak, zo nu en dan, zelden of nooit, leest geen krant, weet niet,<br />

geen antwoord.<br />

Deze vraagstelling wijkt nogal af van de door ons gehanteerde.<br />

1. Er is uitsluitend gevraagd naar de belangstelling voor binnenlandse en<br />

voor internationale politiek, zodat de respondenten niet in staat gesteld<br />

werden hun belangstelling voor deze onderwerpen aan te geven in<br />

relatie tot hun belangstelling voor overige onderwerpen waar kranten<br />

dagelijks aandacht aan besteden.<br />

2. De gebruikte omschrijving zijn niet identiek, "binnenlandse politiek"<br />

omvat meer dan alleen "regeringsproblemen", "politiek in het buitenland"<br />

omvat meer dan "spanningen of besprekingen tussen landen".<br />

3. De gebruikte antwoordcategorieën zijn niet identiek. Dit probleem is<br />

nog het minste, aangezien grosso modo wel dezelfde intensiteiten gehanteerd<br />

zijn. Dat betekent dat de in het NKO'77 gebruikte antwoordcategorieën<br />

omgezet kunnen worden in de door ons gehanteerde.<br />

(bijna) altijd zeer veel gelangstelling = 4 ptn.<br />

vaak tamelijk veel belangstelling = 3 ptn.<br />

zo nu en dan matige belangstelling = 2 ptn.<br />

zelden of nooit weinig belangstelling '= 1 pt.<br />

leest geen krant niet van toepassing = 0 pt.<br />

weet niet, geen antwoord = weet niet = 0 pt.<br />

19. Galtung noemt een maat voor nominale spreiding, waarmee uitgedrukt kan<br />

worden in welke mate sprake is van homogeniteit/heterogeniteit. Deze maat<br />

gaat uit van de modale proportie, de verdeling over de overige categorieen<br />

telt niet mee (J. Galtung, 1973 (1967), p.213).<br />

340


waarin r = het aantal categorieën<br />

P m = de modale proportie<br />

Galtung noemt de maat 'niet ideaal' omdat uitsluitend de modale proportie<br />

telt.<br />

Dit bezwaar kan ondervangen worden door een maatstaf te ontwikkelen analoog<br />

aan de in de inhoudsanalyse gehanteerde "openheidsgraad". Uitgangspunten<br />

daarbij zijn:<br />

1. van volmaakte homogeniteit is sprake ingeval alle lezers de voorkeur<br />

zouden geven aan één bepaalde politieke partij;<br />

2. van volmaakte heterogeniteit is sprake ingeval de lezers hun voorkeuren<br />

rechthoekig over alle politieke partijen zouden verdelen.<br />

(2) d' = 1 - £—4<br />

E Y.<br />

j max<br />

waarbij E Y. = de som van de gekwadrateerde verschillen tussen de ge-<br />

J<br />

vonden aandelen van de onderscheiden politieke partijen<br />

en de aandelen van de diverse politieke partijen bij<br />

een rechthoekige verdeling (volmaakte heterogeniteit)<br />

>o 2<br />

het gemiddelde van de som van de gekwadrateerde verschillen<br />

tussen de gevonden aandelen van de onderscheiden<br />

politieke partijen en de aandelen van de diverse<br />

politieke partijen ingeval van volmaakte homogeniteit<br />

Galtung suggereert de maat voor entropie (H) te gebruiken; wij zien daarvan<br />

af omdat deze maat veel minder gevoelig is dan d'.<br />

20. Tabel a. Perceptie politieke opstelling van dagbladen, gebaseerd op vier<br />

politieke actoren en consistente antwoordpatronen, uitgesplitst<br />

naar lezerskring<br />

lezerskring<br />

Trouw<br />

de Volkskrant<br />

NRC/Handelsblad<br />

Het Parool<br />

De Telegraaf<br />

Algemeen Dagblad<br />

Het Vrije Volk<br />

lezers landelijke<br />

dagbladen<br />

percentie poli- ,<br />

tieke opstelling"<br />

3.30<br />

2.51<br />

4.45<br />

2.51<br />

4.73<br />

3.53<br />

2.12<br />

aantal 1<br />

absoluut in percentages<br />

25<br />

45<br />

12<br />

10<br />

46<br />

21<br />

5<br />

164<br />

45.5<br />

40,<br />

34.<br />

29,<br />

27,<br />

15,<br />

14,<br />

28.7<br />

341


percentagebasis: aantal lezers per lezerskring in steekproef<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste percentage lezers dat consistente<br />

volgorde aangeeft<br />

3 schaal loopt van 1 tot 7, waarbij 1 = meest progressief/minst behoudend<br />

7 = minst progressief/meest behoudend<br />

Tabel b. Perceptie politieke opstelling van dagbladen, gebaseerd op drie<br />

basis: uitsluitend consistente antwoorden<br />

2 perceptie poli­ aantal<br />

lezerskring tieke opstelling absoluut in percentages<br />

Trouw 3.59 32 58.2<br />

de Volkskrant 2.56 56 50.4<br />

Het Parool 2.54 15 44.1<br />

De Telegraaf 4.40 71 42.5<br />

NRC/Handelsblad 4.33 14 40.0<br />

Het Vrije Volk 2.12 12 34.3<br />

Algemeen Dagblad 3.61 45 33.3<br />

lezers landelijke<br />

dagbladen 245 42.8<br />

actoren: kabinet-Van Agt, PvdA en CDA<br />

2<br />

gerangschikt van hoogste naar laagste percentage lezers dat consistente<br />

volgorde weet aan te geven.<br />

21. Heterogeniteit berekend op basis van een zesdeling, waarbij PSP, PPR en<br />

CPN samengenomen zijn als 'klein links' en SGP, DS'70, GPV en BP als<br />

'klein rechts'; de categorie 'rest' is bij de berekening buiten beschouwing<br />

gelaten.<br />

22. De in onderstaand schema opgenomen verschillen zijn alle significant<br />

(t > 1.96).<br />

342<br />

Schema a. Politieke kennis en openheid in lezerskrinaen van landeliike<br />

dagbladen<br />

kenmerk<br />

politieke kennis<br />

openheid<br />

meer in lezerskringen<br />

NRC/Handelsblad<br />

de Volkskrant, Trouw<br />

Het Parool<br />

de Volkskrant<br />

Trouw/NRC/Handelsblad<br />

minder in lezerskringen<br />

Het Vrije Volk, Algemeen<br />

Dagblad, De Telegraaf,<br />

Het Parool, Trouw<br />

Het Vrije Volk, Algemeen<br />

Dagblad, De Telegraaf<br />

Het Vrije Volk<br />

Algemeen Dagblad, De Telegraaf,<br />

Het Vrije Volk,<br />

Het Parool, NRC/Handelsblad<br />

Algemeen Dagblad, De<br />

Telegraaf


23. Eventuele samenhangen tussen opleidingsniveau en de beide interactievariabelen<br />

laten we buiten beschouwing: ze voegen niets toe aan wat we te<br />

weten willen komen over de invloed van dagbladen op meningsvorming van<br />

burgers over 'politiek'.<br />

24. Ingeval we met een ratio meetniveau te maken hebben, luidt de formule<br />

voor de berekening van het 'someffect' als volgt:<br />

(1) someffect =<br />

N<br />

z b. (X. - Xn) i=1<br />

waarin<br />

u<br />

b, = regressiecoëfficiënt onafhankelijke variabele k op afhankelijke<br />

variabele y<br />

X.j = score onafhankelijke variabele<br />

Xg = startwaarde onafhankelijke variabele<br />

N = aantal in de populatie<br />

Aangezien (X Q) ingeval van een ratio meetniveau vrijwel altijd nul is,<br />

kan (1) als volgt geschreven worden:<br />

(2) someffect =<br />

N<br />

z b. (X,) ,<br />

i=l<br />

K 1<br />

hetgeen overeenkomt met<br />

(3) someffect<br />

N<br />

= b, I (X.) = b. X . N<br />

i=l<br />

1 k<br />

Aangezien N in ons onderzoek niet varieert (populatie: alle lezers van<br />

landelijke dagbladen; steekproef n = 598), kan het 'someffect' kortweg<br />

worden gelijkgesteld met<br />

(4) someffect = b k . X<br />

Hebben we te maken met een interval meetniveau dan is het aftrekken<br />

van (XQ) geen reële handelwijze. In dat geval hebben we immers niet te<br />

maken met een reëel nulpunt. De berekening van het 'someffect' verloopt<br />

dan als volgt:<br />

(1) someffect = b k (Q rQ 0)(N/4) + b k(Q 2-Q 0)(N/4) + b k(Q 3-Q 0)(N/4) +<br />

b k(Q 4-Q 0)(N/4) =<br />

(2) someffect = b k(Q1)(N/4) + bk(Q2)(N/4) + bk(Q3)(N/4) + bR(Q4)(N/4) -<br />

4 b k(QQ)(N/4)<br />

Zien wij ook hier af van N (in alle gevallen constant), dan komt ingeval<br />

van een interval schaal het 'someffect' neer op<br />

343


(3) someffect = b |


26. We geven de regressievergelijkingen steeds in X-notatie. Voor een overzicht<br />

van variabele-namen en waardenbereik verwijzen we naar bijlage 4.<br />

De regressievergelijkingen zijn achtereenvolgens (tussen haakjes vermelden<br />

we steeds de "beta"):<br />

1. X 9 = .047 X, + .83 R = .13<br />

2<br />

(-13) 1<br />

2. X., = -.34 X, + 10.18 R = .16<br />

3. X„ = .13 X, - .21 R = .40<br />

4<br />

(.40) 1<br />

4. X K = .70 X, + 23.79 R = .22<br />

b<br />

(.22) 1<br />

27. Vergelijk A.P.J. Planken, 1980, p. 191 e.v.<br />

28. De regressievergelijking luidt als volgt:<br />

XK = .09 X, + .13 X9 + .026 X, + .09 X. + .016 X„ + .009 XQ + 1.19<br />

b<br />

(.25) 1<br />

{.Uf (.15) J<br />

(.08)* (.26) ö<br />

(.13) y<br />

R = .61<br />

29. De grafiek is getekend op basis van de regressievergelijking<br />

X 6 = .016 X 8 + .009 X 9 + d ,<br />

waarbij de constante 'd' de optelsom is van de constante uit de oorspronkelijke<br />

regressievergelijking (zie noot 28) en de someffecten van de overige<br />

onafhankelijke variabelen uit deze vergelijking. Deze werkwijze is<br />

steeds gevolgd bij het tekenen van grafieken in dit hoofdstuk.<br />

Dat de startwaarden lijken te verschillen is een gevolg van het feit dat<br />

de grafiek getekend is op basis van de werkelijk waargenomen scores op de<br />

onafhankelijke variabele, als gevolg waarvan de grafiek geen "nulpunt"<br />

kent.<br />

30. Bij het berekenen van 'someffecten' is ook het indirecte effect dat een<br />

onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele kan hebben, in de<br />

beschouwing betrokken.<br />

31. De regressievergelijking luidt als volgt:<br />

X7 = .44 X, + .55 X0 + .83 XK + .02 XQ + 5.46<br />

' (.33) 1<br />

(.15)* (-23) b<br />

(.08) y<br />

R = .57<br />

32. Zie de opmerkingen daarover in appendix 4.<br />

33. Zie bijlage 3 over het toetsen van tentatieve modellen in dit onderzoek.<br />

34. We gaan er daarbij van uit dat de interne diversiteit gewaarborgd is, zowel<br />

in achtergrondinformatie en commentaar als in de berichtgeving.<br />

345


35. De grafiek is getekend op basis van de regressievergelijking<br />

X 9 9 = .019 XQ + .011 XQ + d ,<br />

" (.15) ö<br />

(.08) y<br />

waarbij de constante 'd' staat voor:<br />

- het someffect van opleidingsniveau op openheid, overeenkomend met<br />

(.15 x gemiddelde waarde opleidingsniveau);<br />

- het someffect van belangstelling politiek nieuws op openheid, overeenkomend<br />

met (.29 x gemiddelde waarde belangstelling politiek nieuws);<br />

- de constante uit de oorspronkelijke regressievergelijking.<br />

36. De grafiek is getekend op basis van de regressievergelijking<br />

X 9 9 = -.99 X 1 n + 1.03 X 1 A + .68 X 1t- + d<br />

C f<br />

R = .43<br />

(-.09) iU<br />

1 4<br />

(.14)<br />

(.09) iü<br />

37. De grafiek is getekend op basis van de regressievergelijking<br />

X 9 9 = - 1.01 X,, + .85 X1fi + d<br />

1 1<br />

" (-.10) (.10) lb<br />

R = .41<br />

38. H. Schaafsma, 1968, p. 26-27. Vergelijk Nota over het Massamediabeleid,<br />

1975, p.17.<br />

39. De grafiek is getekend op basis van de regressievergelijking<br />

X 9 9 = - 1.78 X 1 9 + .94 X, Q + 8.25<br />

i d<br />

i ö<br />

" (-.08) (.09)<br />

R = .42<br />

40. De grafiek is getekend op basis van de regressievergelijking<br />

X 9 9 = 2.93 X 9 n + 7.53<br />

" (.15) ^<br />

R = .42<br />

41. De regressievergelijking luidt als volgt:<br />

X9„ = .042 X9 + .014 X7 + .005 XK + .004 Xs + .42<br />

^ (.06) 6<br />

(.18) 1<br />

(.16) ö<br />

(.07) ö<br />

R = .32<br />

42. De regressievergelijking luidt als volgt:<br />

X9, = .041 X9 + .016 X7 - .273 X„ + .317 X,, + .63<br />

^ (.05) L<br />

(.21) 1<br />

1 1<br />

i ö<br />

(-.14) (.09)<br />

R = .31<br />

43. B. Berelson, 1960, (1960), p. 531.<br />

346


Appendix 1 Het meten van relatieve aandacht, leesbaarheid en aandacht<br />

voor niet-parlement gebonden politiek<br />

1. Relatieve aandacht<br />

aandacht voor een bepaalde nieuwssoort hebben we omschreven als het belang<br />

dat een krant hecht aan de desbetreffende nieuwssoort.<br />

Relatieve aandacht voor een bepaalde nieuwssoort hebben we omschreven<br />

als de verhouding tussen de aandacht voor de desbetreffende nieuwssoort en de<br />

totale aandacht van een krant.<br />

Relatieve aandacht is een geaggregeerde grootheid, bestaande uit de volgende<br />

componenten:<br />

1. De som van itemimportantiescores van alle artikelen, vallend in een bepaalde<br />

nieuwssoort;<br />

2. De som van de itemimportantiescores van alle artikelen in een bepaalde<br />

krant.<br />

Waar het nu om draait, is het begrip 'itemimportantie' van een artikel. Daaronder<br />

verstaan wij het belang dat door een krant gehecht wordt aan het bedoelde<br />

artikel. Operationeel definiëren wij dit begrip als "de optelsom van<br />

het aantal punten dat een bepaald artikel krijgt voor: de lengte van het artikel,<br />

de breedte van de kop boven het artikel, de plaats van het artikel in<br />

de krant, de plaats van het artikel op de pagina en voor het gegeven of een<br />

artikel al dan niet als een (hoofd)redactioneel commentaar beschouwd kan<br />

worden". 1<br />

Schema 1 De scoretoekenning voor itemimportantie<br />

dimensie scoretoekenning score<br />

(hoofd)redactioneel artikel is geen (hoofd)redactioneel<br />

commentaa commentaar 0 pt.<br />

artikel is wel (hoofd)redactioneel<br />

commentaar 5 pt. 1<br />

lengte van het artikel is korter dan 3/4 kolom 0 pt.<br />

artikel artikel is langer dan 3/4 kolom 1 pt.<br />

breedte van de kop kop heeft breedte van 1 kolom 0 pt.<br />

boven het artikel kop heeft breedte van 2 of 3 kolommen 2<br />

1 pt.<br />

kop heeft breedte van 4 of meer kolommen 2<br />

2 pt.<br />

kop heeft breedte van 2,3 of 4 kolommen 3<br />

1 pt.<br />

kop heeft breedte van 5 of meer kolommen 3<br />

2 pt.<br />

plaats in de krant artikel staat niet op de eerste pagina<br />

van een katern of op de opiniepagina 0 pt.<br />

artikel staat wel op eerste pagina van<br />

een katern of op opiniepagina 1 pt.<br />

plaats op de pagina artikel staat onder de vouw 0 pt.<br />

artikel staat boven de vouw 1 pt.<br />

volgende punten behoeven niet toegekend te worden<br />

geldt voor de Volkskrant, Trouw, De Waarheid, Nederlands en Reformatorisch<br />

Dagblad en Het Parool<br />

'geldt voor Algemeen Dagblad, NRC/Handelsblad, De Telegraaf en Het Vrije Volk.<br />

347


Aldus gedefinieerd kan de itemimportantie van een artikel variëren van 0 tot<br />

en met 5 punten.<br />

Relatieve aandacht definiëren we vervolgens formeel als:<br />

(1) RA k = A k/A t<br />

waarbij RA k = relatieve aandacht voor nieuwssoort k<br />

A k = de som van de itemimportantiescores van de artikelen, vallend<br />

in nieuwssoort k<br />

A t = de som van de itemimportantiescores van alle artikelen in<br />

een bepaalde krant<br />

Op deze wijze berekend wordt de relatieve aandacht voor nieuwssoort resp.<br />

-vorm k, uitgedrukt in een proportie van de totale aandacht voor alle artikelen<br />

in een krant. Voor de operationele definities van de onderscheiden<br />

hoofd- en subsoorten nieuws alsmede de nieuwsvormen, verwijzen we naar de codeerinstructie.<br />

2<br />

2. Leesbaarheid<br />

Leesbaarheid hebben wij omschreven als de moeilijkheidsgraad van de s t i j l<br />

van een artikel.<br />

Voor het bepalen van de mate van leesbaarheid van artikelen hebben wij ge­<br />

bruik gemaakt van de "Flesch/Douma formule". 3<br />

Daarin zijn twee stijlkenmerken<br />

van belang, te weten de woord- en de zinslengte.<br />

De woordlengte wordt uitgedrukt in het aantal lettergrepen in een aselect uit<br />

het artikel te trekken monster van honderd woorden, de zinslengte in het gemiddeld<br />

aantal woorden, voorkomend in hele zinnen binnen het getrokken monster.<br />

Operationeel definiëren we leesbaarheid als de score van een artikel volgens<br />

de formule:<br />

(2) RE = 206.84 - .77 woordlengte - .93 zinslengte<br />

Deze RE-formule ("reading ease") is zodanig geconstrueerd dat de leesbaarheidsschaal<br />

waarden aanneemt tussen 0 en 100. Deze waarden kunnen geïnterpreteerd<br />

worden in termen van opleidingsniveau, waarbij 0 = onleesbaar en 100 =<br />

zeer gemakkelijk te lezen.<br />

Schema 2 Interpretatie leesbaarheidsscores in termen van opleidingsniveau 4<br />

leesbaarheidsscore moeilijkheidsgraad opleidingsniveau<br />

348<br />

0-30 zeer moeilijk universiteit, hogeschool<br />

30 - 45 moeilijk middelbaar en voorbereidend wetenschappelijk<br />

onderwijs<br />

45 - 60 tamelijk moeilijk voormalige MULO<br />

60 - 70 standaard voortgezet lager onderwijs<br />

70 - 80 tamelijk makkelijk zesde klas basisschool<br />

80 - 90 makkelijk vijfde klas basisschool<br />

90 - 100 zeer makkelijk vierde klas basisschool


3. Aandacht voor niet-parlement gebonden politiek<br />

"Aandacht voor niet-parlement gebonden politiek" is als inhoudskenmerk van<br />

dagbladen in deze studie opgenomen om enig inzicht te verwerven in de mate<br />

waarin dagbladen toegankelijk zijn voor onderscheiden segmenten van de<br />

"spraakmakende gemeente" in de landelijke politiek. Het is goed er nogmaals<br />

op te wijzen dat het hier gaat om de velatieve toegankelijkheid van<br />

de dagbladen, dat wil zeggen om de toegankelijkheid van het ene dagblad in<br />

verhouding tot die van het andere. In absolute zin kunnen we geen uitspraken<br />

doen over de mate waarin dagbladen toegankelijk zijn voor de onderscheiden<br />

segmenten van de "spraakmakende gemeente", om de eenvoudige reden dat we niet<br />

beschikken over gegevens inzake het informatieaanbod van deze zijde. 5<br />

Om het opsporen van relevante artikelen te versnellen, hebben we de analyse<br />

"aandacht voor niet-parlement gebonden politiek" gekoppeld aan de analyse<br />

"aandacht voor nieuwssoorten en -vormen". Uitgangspunt voor analyse op het<br />

onderhavige kenmerk vormt de verzameling artikelen die blijkens de analyse<br />

"aandacht voor nieuwssoorten en -vormen" aan twee voorwaarden voldoet:<br />

1. het artikel wordt gekenmerkt door de vorm 'uitsluitend informatie';<br />

2. het artikel valt in de categorie 'politiek in het binnenland'.<br />

Alle artikelen die aan deze voorwaarden voldoen komen in aanmerking voor de<br />

analyse 'aandacht voor niet-parlement gebonden politiek'. Operationeel omschrijven<br />

we "niet-parlement gebonden politiek" als:<br />

1. alle activiteiten op landelijk niveau van regering en van in het parlement<br />

vertegenwoordigde politieke partijen, voorzover het niet om het optreden<br />

van betrokkenen in openbare vergaderingen van de Eerste of Tweede Kamer<br />

der Staten-Generaal gaat;<br />

2. activiteiten van organisaties en groepen uit de samenleving, gericht op<br />

het beïnvloeden van de politieke besluitvorming op landelijke niveau.<br />

De nadere uitwerking levert nauwelijks problemen op, althans voorzover het<br />

gaat om de onder punt 1 genoemde activiteiten.<br />

Iets gecompliceerder ligt dat ten aanzien van de onder punt 2 genoemde activiteiten.<br />

Het is niet doenlijk op voorhand een ook maar enigszins volledige<br />

l i j s t op te stellen van organisaties en groepen uit de samenleving, die te<br />

eniger tijd activiteiten als bedoeld onder 2 (zouden kunnen) organiseren.<br />

Vandaar dat we ons beperkt hebben tot het aanduiden van enkele categorieën<br />

organisaties en groepen die op dit punt van belang geacht kunnen worden. Voor<br />

gespecificeerde omschrijvingen verwijzen we naar de codeerinstructie. 6<br />

totaal onderscheiden we achttien actoren, die zich met "niet-parlement gebonden<br />

politiek" (kunnen) bezighouden.<br />

"Aandacht" meten we in dit geval in termen van "aantal zinnen gewijd aan..".<br />

"Gewijd aan .." vatten we daarbij zeer ruim op: het heeft betrekking op het<br />

weergeven van alles wat één of meer van de onderscheiden actoren gezegd, gedaan,<br />

voorgesteld enz. heeft.<br />

4. Aandacht voor parlementaire vergaderingen<br />

Zo mogelijk nog eenvoudiger dan "aandacht voor niet-parlement gebonden politiek"<br />

is de analyse 'aandacht voor parlementair nieuws'. Ook deze analyse is<br />

gekoppeld aan "aandacht voor nieuwssoorten en -vormen". In dit geval moet nagegaan<br />

worden of een artikel gekenschetst kan worden als "parlementair<br />

nieuws". 7<br />

In deze studie gaat de aandacht met name uit naar de wijze waarop dagbladen<br />

parlementaire vergaderingen verslaan. "Aandacht voor parlementair nieuws"<br />

In<br />

349


versmallen we in de uitwerking dan ook tot "aandacht voor parlementaire vergaderingen".<br />

Ook hier meten we "aandacht voor .." in termen van "aantal zinnen<br />

gewijd aan De aldus verzamelde gegevens over aandacht(sverdeling)<br />

zijn bedoeld als aanvulling op de gegevens over parlementaire verslaggeving<br />

die in het kader van "volledigheid/objectiviteit" verzameld zijn.<br />

De gekozen opzet - koppeling aan de analyse "aandacht voor nieuwssoorten en<br />

-vormen" - heeft in de praktijk tot gevolg gehad, dat slechts een uiterst<br />

beperkt aantal verslagen van parlementaire vergaderingen geanalyseerd kon<br />

worden. In alle dagbladen tesamen troffen we 43 artikelen aan die een verslag<br />

van een parlementaire vergadering bevatten. Om de gedachten te bepalen:<br />

dat is 1.2% van alle op "aandacht voor nieuwssoorten en -vormen" geanalyseerde<br />

artikelen. Vandaar dat we aan de uitkomsten op dit punt verder geen<br />

aandacht besteden.<br />

350


Appendix 2 Het meten van politieke opstelling, gegrondheid en<br />

generaliserend taalgebruik<br />

1. Politieke opstelling<br />

"Politieke opstelling" als inhoudskenmerk van dagbladen is grotendeels op dezelfde<br />

wijze geoperationaliseerd als een aantal jaren geleden door Van Cuilenburg<br />

is gedaan? We beperken ons nu dan ook tot een beschrijving in hoofdlijnen.<br />

De gevolgde werkwijze gaat uit van de veronderstelling dat de politieke opstelling<br />

van een krant wordt gerepresenteerd door het oordeel van die krant<br />

over politieke attitude-objecten.^ Deze basisassumptie is uitéén te leggen in<br />

een aantal deel veronderstellingen, te weten:<br />

1. Het oordeel over politieke attitude-objecten wordt adequaat gemeten.<br />

2. De politieke attitude-objecten zijn te plaatsen op een continuüm van politiek<br />

progressief tot politiek behoudend.<br />

3. We kennen de plaats op het desbetreffende politieke continuüm van elk in<br />

de analyse opgenomen politiek attitude-object.<br />

4. De schrijvers van de voor deze analyse relevante artikelen hebben volledig<br />

inzicht in de plaats die bedoelde politieke attitude-objecten op het politieke<br />

continuüm innemen. Derhalve kan aangenomen worden dat het oordeel in<br />

termen van negatief-neutraal-positief aangeeft hoe ver zij zelf van de<br />

plaats van deze politieke attitude-objecten verwijderd<br />

l u<br />

zijn.<br />

Van Cuilenburg wijst erop dat de laatste vooronderstelling slechts geldt voorzover<br />

het oordeel van de krant betrekking heeft op de doelstelling(en) van het<br />

betrokken politieke attitude-object, niet op de gekozen middelen of op de<br />

wijze van presenteren. De door hem ontwikkelde validiteitstest heeft dan ook<br />

betrekking op dit element van de vooronderstelling. De uitkomst was alleszins<br />

bevredigend en gaf ons geen reden in het onderhavige onderzoek een onderscheid<br />

aan te brengen tussen "oordelen betrekking hebbend op doelstellingen van<br />

politieke attitude-objecten" enerzijds en "oordelen betrekking hebbend op ge­<br />

kozen middelen of op wijze van presenteren"<br />

1 1<br />

anderzijds.<br />

Voorzover het De Waarheid betreft - een krant die door Van Cuilenburg destijds<br />

niet in het onderzoek betrokken is - zijn er op dit punt problemen ontstaan.<br />

Bij het bespreken van de techniek van consistente transformatie komen<br />

we daar op terug.<br />

Schema 1 Grafische weergave meting politieke opstelling van dagbladen<br />

oordeel krant<br />

over politieke<br />

attitude — objecten<br />

inhoudsanalyse<br />

houdingsscore<br />

consistente<br />

• transformatie<br />

politieke<br />

opstelling<br />

krant<br />

351


1.1 Politieke attitude-objecten<br />

Onder attitude-object verstaan wij een object waarover gecommuniceerd wordt<br />

en waarover men voorzover het gaat om de waardering van het object in termen<br />

van positief-neutraal-negatief van mening kan verschillen.<br />

Gelet op de deel veronderstel!ingen 2 en 3, beperken wij ons tot het kabinet<br />

en de in het parlement vertegenwoordigde politieke partijen.<br />

Politiek attitude-object omschrijven wij in deze studie dan ook als een<br />

nederlandse politieke partij (of een combinatie van partijen) of de nederlandse<br />

regering, alsmede personen of groepen van personen waarvan uit het<br />

artikel duidelijk blijkt dat zij aan een partij of aan de regering verbonden<br />

zijn dan wel deze steunen, benevens handelingen, producten en voortbrengselen<br />

van een partij, van de regering of van personen of groepen van personen nauw<br />

verbonden aan één van beide.<br />

Het identificeren van relevante politieke attitude-objecten is de eerste stap<br />

in de analyse 'politieke opstelling'. De codeurs dienden zin voor zin na te<br />

gaan, of en zo ja, welke politieke attitude-objecten voorkomen. Alvorens aan<br />

de tweede stap te beginnen, moesten de codeurs overeenstemming bereiken over<br />

beider 'identificatie-versie'. Voor de operationele omschrijvingen van de politieke<br />

attitude-objecten en voor de regels die gelden bij het identificeren van<br />

politieke attitude-objecten, verwijzen we naar de<br />

1 2<br />

codeerinstructie.<br />

1.1.1 Het "waarderen" van politieke attitude-objecten<br />

De tweede stap in de analyse bestaat uit het per zin en per geïdentificeerd<br />

politiek attitude-object nagaan of in de desbetreffende zin sprake is van een<br />

positief, neutraal dan wel negatief oordeel.<br />

Het is niet mogelijk aan te geven wanneer een zin aangemerkt moet worden als<br />

positief, neutraal dan wel negatief voor een bepaald politiek attitude-object.<br />

Wel is het mogelijk -mede op basis van ervaringen opgedaan in eerdere inhoudsanalyses<br />

- een aantal "vuistregels" ten aanzien van "knelpunten" in de waardering<br />

te formuleren. Deze regels hebben onder meer betrekking op de context<br />

waarbinnen oordeelsscores toegekend mogen worden en op het al dan niet instemmend<br />

citeren van<br />

1 3<br />

derden .<br />

Op basis van de alsdan verzamelde gegevens berekenen we vervolgens per artikel<br />

een houdingsscore ten opzichte van elk van de geïdentificeerde politieke<br />

atti tude-objecten.<br />

(3) J x = (F x-U x) / (F x + U x + N x)<br />

waarbij J x = houdingsscore ten opzichte van politiek attitude-object x<br />

F = aantal positieve zinnen met betrekking tot politiek attitudeobject<br />

x<br />

U = aantal negatieve zinnen met betrekking tot politiek attitudeobject<br />

x<br />

N = aantal neutrale zinnen met betrekking tot politiek attitudeobject<br />

x<br />

De volgens (3) verkegen score kan alle mogelijke waarden aannemen tussen -1<br />

punt (zeer negatief, uitsluitend negatieve zinnen) en +1 punt (zeer positief,<br />

uitsluitend positieve zinnen).<br />

352


1.2 Het artikel als analyse-eenheid voor politieke opstelling<br />

Zoals gezegd berekenen we de houdingsscore ten opzichte van de onderscheiden<br />

politieke attitude-objecten per artikel . Met andere woorden: voor de analyse<br />

politieke opstelling geldt het artikel als analyse-eenheid. De houding<br />

van de krant drukken we vervolgens uit in het gemiddelde van de J-score ten<br />

opzichte van politiek attitude-object x, zoals berekend voor de afzonderlijke<br />

artikelen.<br />

Zowel tegen de keus van het artikel als tegen de keus van de krant als analyse-eenheid<br />

zijn bezwaren in te brengen. In onderstaande lichten we deze bezwaren<br />

toe en verantwoorden we de keus voor het artikel als analyse-eenheid.<br />

Tegen het artikel als analyse-eenheid pleit, dat de mogelijkheid ontstaat dat<br />

een verhoudingsgewijs klein aantal negatieve of positieve oordelen verdeeld<br />

over een relatief groot aantal artikelen, in hoge mate de uiteindelijke Jscore<br />

van een krant bepaalt. Een cijfervoorbeeld, ontleend aan "de werkelijkhied"<br />

van het onderhavige onderzoek, moge dit duidelijk maken.<br />

Tabel 1 Verdeling oordeelsscores voor PvdA in dagblad Trouw<br />

artikelen aantal : scores J-score<br />

+ -<br />

0<br />

9 1 - - +1.00<br />

7 1<br />

-1.00<br />

- 1<br />

-<br />

2 - -<br />

- -<br />

_1<br />

20 9 27 72<br />

20 5 - .80<br />

22 .00<br />

23 .00<br />

1 4<br />

Uit deze cijferopstelling resulteert een gemiddelde J-score voor de PvdA<br />

van +.06.<br />

We komen derhalve tot een positieve J-score, terwijl het totaal aantal negatieve<br />

oordelen met betrekking tot de PvdA drie maal zo groot is als het totaal<br />

aantal positieve oordelen. Op het eerste gezicht is dat een wat wonderlijke<br />

uitkomst. Gaan we er echter vanuit dat voor de lezer het artikel de waarnemingseenheid<br />

is - hij leest afzonderlijke artikelen, nietde krant - dan<br />

kunnen we constateren dat in de onderzochte krantenummers negen van de twintig<br />

artikelen maximaal positief oordelen over de PvdA, zeven maximaal negatief,<br />

één in hoge mate negatief en drie volstrekt neutraal. Zo bezien is een<br />

licht positieve score voor de PvdA volkomen terecht.<br />

Verwerpt men het uitgangspunt "de lezer leest afzonderlijke artikelen, niet<br />

de krant" en kiest men in het verlengde daarvan de krant als analyse-eenheid,<br />

dan ontstaan overigens de reeds eerder aangeduide "spiegelbeeld"-bezwaren.<br />

De krant kiezen als analyse-eenheid opent namelijk de mogelijkheid dat een<br />

verhoudingsgewijs groot aantal positieve of negatieve oordelen geconcentreerd<br />

in een relatief klein aantal krante-artikelen in hoge mate bepalend is voor<br />

de uiteindelijke J-score. Met andere woorden: één keer een artikel publiceren<br />

met veel positieve of negatieve oordelen telt in de uiteindelijke J-score<br />

veel sterker mee dan meerdere malen een artikel met weinig positieve of negatieve<br />

oordelen het licht doen zien. Ook hier weer een cijfervoorbeeld ontleend<br />

aan dit onderzoek.<br />

353


Tabel 2 Aantal oordeelscores voor CDA in de Volkskrant<br />

aantal artikelen aantal scores J-score<br />

alle 37<br />

alle 37 min 1 (=36)<br />

+<br />

9<br />

9<br />

173<br />

107<br />

0<br />

181<br />

181<br />

-.45<br />

-.33<br />

Anders gezegd: bijna veertig procent van de negatieve oordelen van de Volkskrant<br />

over het CDA, wordt aangetroffen in één krantenummer, cq artikel. Een<br />

kleine verandering in het onderzochte materiaal kan als gevolg daarvan een<br />

relatief grote verschuiving in uitkomst met zich mee brengen. Bij de stabiliteit<br />

van de meting kunnen met andere woorden vraagtekens gezet worden. Die<br />

vraagtekens zouden op de koop toe genomen moeten worden, indien men over<br />

sterke argumenten pro "de krant als analyse-eenheid" zou beschikken. Indien<br />

men bij voorbeeld aannemelijk kan maken dat voor de lezer niet het artikel<br />

maar "de krant" de waarnemingseenheid is, hetgeen in concreto impliceert dat<br />

men er vanuit gaat dat de lezer over een periode van enkele maanden positieve,<br />

negatieve en neutrale oordelen over het kabinet-Van Agt, de PvdA en het CDA<br />

waarneemt. Onder andere gelet op de mate waarin lezers in staat zijn aan te<br />

geven bij welk van deze politieke attitude-objecten hun krant het dichtst<br />

staat, lijkt ons dat een onhoudbaar, want veel te specifiek,<br />

1 5<br />

uitgangspunt.<br />

Tot nu toe hebben wij 'het artikel als analyse-eenheid' besproken en verantwoord<br />

vanuit de optiek van de lezer. De keus voor het artikel kan ook vanuit<br />

de optiek van de krant verantwoord worden. Immers, deze keus impliceert dat<br />

wij er vanuit gaan dat een krant geen op zichzelf staande, ondeelbare grootheid<br />

is, maar beschouwd kan worden als een cluster van afzonderlijke artike­<br />

len die op een bepaalde wijze met elkaar samenhangen. 16<br />

Anders gezegd: een<br />

krant kan opgevat worden als een verzameling artikelen waarbinnen min of meer<br />

grote verschillen in houding ten opzichte van politieke attitude-objecten<br />

(kunnen) voorkomen.<br />

1.3 Van oordeelsscores naar de plaats van artikelen op de politieke opstellingsschaal:<br />

de theorie van consistente transformatie<br />

Nadat is vastgesteld welke oordeelsscores de artikelen behalen voor een aantal<br />

relevante politieke attitude-objecten, komen we voor de vraag te staan,<br />

op welke wijze we vanuit die verschillende scores tot één bepaalde waarde<br />

voor elk artikel op het politieke continuüm kunnen komen. Van Cuilenburg<br />

heeft daartoe de theorie van de<br />

1 7<br />

consistente transformatie ontwikkeld. Deze<br />

theorie steunt op een aantal vooronderstellingen, die wij hier voor een goed<br />

begrip van het volgende in kort bestek de revue laten passeren.<br />

1. Gegeven zijn een aantal politieke attitude-objecten die afgezet kunnen<br />

worden op een politiek continuüm lopend van progressief tot conservatief.<br />

Verondersteld wordt een interval-schaal met waarden tussen 1 punt (= meest<br />

progressief/minst behoudend) en<br />

dend).<br />

7 punt (= minst progressief/meest behou­<br />

2. Gegeven is een oordeelsschaal, waarop het oordeel van artikelen over relevante<br />

politieke attitude-objecten afgezet kan worden; deze interval-schaal<br />

kent waarden tussen - 1 punt (= zeer negatief) en +1 punt (=zeer positief).<br />

3. Het oordeel van een artikel over politieke attitude-objecten geeft aan hoe<br />

354


ver het desbetreffende artikel verwijderd is van de plaats van deze politieke<br />

attitude-objecten op het politieke continuüm. Anders gezegd: het<br />

oordeel over politieke attitude-objecten is indicatief voor de politieke<br />

opstelling van artikelen.<br />

4. Indien het oordeel van een artikel over politiek attitude-object<br />

precies gelijk is aan het oordeel over politiek attitude-object<br />

dan geldt, ingeval slechts de politieke attitude-objecten X en Y<br />

X (J x)<br />

Y (J v),<br />

in y<br />

de<br />

analyse zijn opgenomen, dat de plaats van het artikel op het politieke<br />

continuüm precies in het midden van de afstand tussen X en Y op dit continuüm<br />

ligt.<br />

(4) indien J x = J y, dan D k = (D x + D ) /2<br />

waarbij = de plaats van het artikel op het politieke continuüm<br />

D = de plaats van het politiek attitude-object X op het politieke<br />

continuüm<br />

D = de plaats van het politiek attitude-object Y op het poliy<br />

tieke continuüm.<br />

De laatste assumptie maakt transformatie van oordeelsscores naar het politieke<br />

continuüm mogelijk. Naast het hier expliciet gestelde, houdt deze vooronderstelling<br />

verder nog in dat:<br />

- indien J x > J y (oordeel van het artikel over politieke attitude-object X<br />

gunstiger dan over politiek attitude-object Y), het artikel dichter bij X<br />

dan bij Y staat;<br />

- indien J x < J y (oordeel van het artikel over politiek attitude-object X<br />

minder gunstig dan over politiek attitude-object Y), het artikel dichter<br />

bij Y dan bij X staat.<br />

Paarsgewijze vergelijking van J-scores maakt het aldus mogelijk aan te geven<br />

of een artikel ter linker dan wel ter rechterzijde van het middenpunt<br />

(D x + D )/2 staat. De vraag is: hoe ver ter linker- dan wel ter rechterzijde?<br />

1.3.1 Vaste en variabele middenwaarden<br />

Ervan uitgaande dat de beste schatting in zo'n geval het midden is, hanteerde<br />

Van Cuilenburg in zijn onderzoek destijds zg. "vaste middenwaarden". Dat wil<br />

zeggen, dat hij bij een gevonden J-scorepatroon (J > J ), het artikel halverx<br />

y<br />

wege de afstand tussen het middenpunt (D + D )/2 en het linker extreem op<br />

het politieke continuüm plaatst. ^<br />

Schema 2 Een voorbeeld<br />

Dx<br />

Exy<br />

X'Y XY'<br />

Dy<br />

355


We gaan uit van een model met twee politieke attitude-objecten, die op het<br />

politieke continuüm de posities Dx wichtspunt tussen beide posities.<br />

en D<br />

y<br />

innemen. E<br />

y<br />

is het midden- of even­<br />

Indien nu het artikel over X minder ongunstig/gunstiger oordeelt dan over<br />

Y (J v ><br />

x<br />

J,)><br />

y<br />

dan wordt de plaats van dat artikel bij toepassing van vaste<br />

middenwaarden berekend volgens de formule:<br />

(5)<br />

waarbij<br />

Dk D^<br />

= (A + E x y) / 2<br />

A de plaats van het artikel op het politieke continuüm<br />

E<br />

xy<br />

het<br />

het<br />

linker extreem van het politieke continuüm<br />

evenwichtspunt tussen de posities van de politieke attitude-objecten<br />

X en Y op het politieke continuüm.<br />

In het gegeven voorbeeld resulteert zulks in de positie (X'Y). Ingeval het<br />

artikel over X ongunstiger oordeelt dan over Y, resulteert de positie (XY').<br />

Tegen deze berekeningswijze valt in te brengen dat uitsluitend rekening gehouden<br />

wordt met de rangorde van de oordeelsscores. Ongeacht het absolute<br />

verschil in oordeelsscore voor X en Y, worden artikelen bij (j" x > J ) altijd<br />

op de positie (X'Y) geplaatst. Met andere woorden: een artikel met bv. de<br />

scores (J<br />

x<br />

= +.50, J<br />

y<br />

= -.60) èn een artikel met de scores (J<br />

x<br />

= -.01, J =<br />

y<br />

-.02) nemen dezelfde positie in op het politieke continuüm, te weten (X'Y).<br />

Beide artikelen oordelen immers over X gunstiger dan over Y.<br />

Nu staan beide artikelen weliswaar minder ver af van politiek attitude-object<br />

X dan van politiek attitude-object Y, maar de afstand tot X resp. Y is in het<br />

eerste artikel beduidend geringer resp. groter dan in het tweede. Hetgeen -<br />

zoals betoogd - bij toepassing van 'vaste middenwaarden' in de uiteindelijke<br />

plaats<br />

komt.<br />

van beide artikelen op het politieke continuüm niet tot uitdrukking<br />

Om dit bezwaar te ondervangen hebben we in deze studie 'variabele middenwaarden'<br />

beproefd. De uiteindelijke plaats van artikelen op het politieke continuüm<br />

is daarbij afhankelijk van:<br />

1. de rangorde van de oordeelsscores voor X en Y;<br />

2. de relatieve intensiteit van de oordeelsscores voor X en Y.<br />

De technische details terzijde<br />

1 8<br />

latend , impliceert het laatste dat artikelen<br />

met een zelfde rangorde in oordeelsscores voor X en Y, maar met een ongelijke<br />

verhouding in intensiteit niet op dezelfde positie op het politieke continuüm<br />

geplaatst worden. Indien (J x > J y), dan zal het desbetreffende artikel een<br />

plaats innemen ergens tussen het extreem A op het politieke continuüm en het<br />

evenwichtspunt XY, waarbij geldt dat naarmate het verschil in oordeelsscore<br />

voor X en voor Y kleiner is, de plaats van het artikel dichter bij het evenwichtspunt<br />

XY komt te liggen.<br />

Werken we deze gedachtengang uit voor eerdergenoemd voorbeeld - J x = +.50,<br />

Jy = -.60, resp. -.01 en -.02 - dan resulteert zulks in het opschuiven van<br />

beide artikelen, het eerste in de richting van de positie van X op het politieke<br />

continuüm, het tweede in de richting van het evenwichtspunt E (X'Yl<br />

resp. X'Y2).<br />

x y<br />

356


Schema 3 Vaste en variabele middenwaarden vergeleken<br />

Dx<br />

X'Y 1<br />

i<br />

I<br />

I<br />

I<br />

X'Y<br />

Ter toelichting het volgende:<br />

X'Y 2<br />

D = plaats van politiek attitude - object X op politiek continuüm<br />

Dy = plaats van politiek attitude-object Y op politiek continuüm<br />

Exy<br />

XY = evenwichtspunt tussen posities van X en Y<br />

X'Y = plaats van zowel<br />

middenwaarden'<br />

artikel 1 als artikel 2 bij toepassen van 'vaste<br />

X 1<br />

= plaats van artikel 1 bij toepassen van 'variabele middenwaarden'<br />

X'Y 2 = plaats van artikel 2 bij toepassen van 'variabele middenwaarden'<br />

Theoretisch zijn 'variabele middenwaarden' te verkiezen boven 'vaste middenwaarden':<br />

het betekent een verfijning in methoden, die het mogelijk maakt<br />

één vooronderstelling - te weten: de beste schatting is het midden - te laten<br />

vallen. Anders gezegd: toepassen van 'variabele middenwaarden' impliceert dat<br />

van meer (beschikbare) informatie gebruik gemaakt wordt dan bij toepassen van<br />

'vaste middenwaarden'.<br />

In de praktijk bleek er echter hoegenaamd geen verschil te bestaan tussen uitkomsten<br />

verkregen met behulp van 'vaste middenwaarden' en uitkomsten verkre­<br />

gen met behulp van 'variabele middenwaarden'. 19<br />

.Dy<br />

Dat heeft ons er toe gebracht<br />

uiteindelijk af te zien van het gebruik maken van 'variabele middenwaarden'.<br />

Vooropgesteld dat de resultaten in hoge mate dezelfde zijn, is er immers geen<br />

reden het moeilijk te doen als het ook makkelijk kan.<br />

De in deze studie gepresenteerde gegevens inzake politieke opstelling zijn<br />

derhalve steeds gebaseerd op berekeningen, uitgevoerd met behulp van vaste<br />

middenwaarden.<br />

1.3.2 Het consistentie-criterium<br />

Tot nu toe hebben we steeds een model ten tonele gevoerd, waarin uitgegaan<br />

werd van twee politieke attitude-objecten. In zo'n model is per definitie<br />

geen sprake van inconsistentie, dat wil zeggen: gegeven de rangschikking van<br />

de attitude-objecten X en Y op het politieke continuüm, is elke rangorde in<br />

J-scores voor X en Y consistent. Hoewel wij in deze studie voor 12 actoren<br />

357


per krant hebben onderzocht hoe er geoordeeld werd, heeft de transformatie<br />

plaatsgevonden op basis van de oordeelsscores voor kabinet-Van Agt, PvdA en<br />

CDA. 20<br />

Dat betekent dat - gegeven de rangschikking van deze attitude-objecten<br />

op het politieke continuüm - vier oordeelspatronen consistent zijn en<br />

2 1<br />

twee inconsistent.<br />

2 2<br />

De vier patronen zijn:<br />

1. J > J. > J<br />

a b c<br />

2. J. > J > J„<br />

b a c<br />

3. JL > J„ > J„<br />

b c a<br />

4. J > J, > J<br />

c b a<br />

waaruit volgt dat de plaats van het artikel ligt tussen<br />

het linker extreem van het politieke continuüm en het<br />

evenwichtspunt AB<br />

waaruit volgt dat de plaats van het artikel ligt tussen<br />

de evenwichtspunten AB en AC<br />

waaruit volgt dat de plaats van het artikel ligt tussen<br />

de evenwichtspunten AC en BC<br />

waaruit volgt dat de plaats van het artikel ligt tussen<br />

het rechter extreem van het politieke continuüm en het<br />

evenwichtspunt BC.<br />

Vinden we in een artikel één van deze volledig consistente patronen, dan levert<br />

het bepalen van de politieke positie van het artikel verder geen problemen<br />

meer op. In een aantal gevallen echter, vinden we een zekere mate van inconsistentie<br />

in het oordeelspatroon. Treffen we inconsistente empirische oordeelspatronen<br />

aan, dan voeren we een weging uit die erop neerkomt dat we de<br />

schaalwaarde kiezen die de grootst mogelijke consistentie tussen het gevonden<br />

empirisch patroon en één van de theoretisch mogelijke patronen<br />

2 3<br />

oplevert.<br />

Inconsistentie duidt erop dat de assumptie als zouden oordeelsscores indicatief<br />

zijn voor de afstand van artikel tot politieke attitude-objecten, niet<br />

geheel houdbaar i s .<br />

2 4<br />

Negen van de tien onderzochte dagbladen geven op dit<br />

punt geen reden tot zorg: de consistentiegraad ligt tussen .83 en .94. Eén<br />

krant echter - De Waarheid - stelt ons op dit punt wel voor problemen. Bij<br />

gebruikmaking van de oordeelsscores voor PvdA, CDA en kabinet-Van Agt, bleek<br />

er een - vergeleken met de overige dagbladen - grote mate van inconsistentie<br />

te bestaan. Wie - gegeven de rangschikking van politieke partijen op het politieke<br />

continuüm - verwacht mocht hebben dat De Waarheid de PvdA - even afgezien<br />

van de CPN - het minst ongunstig zou beoordelen, komt bedrogen uit:<br />

De Waarheid oordeelt over het CDA minder ongunstig dan over de PvdA.<br />

Tabel 3 Gemiddelde oordeelsscores van De Waarheid voor CPN, PvdA, CDA en<br />

kabinet-Van Agt<br />

politiek attitude- gemiddelde plaats op<br />

object J-score politiek continuüm<br />

CPN + .64 1.82<br />

PvdA - .60 2.26<br />

CDA - .47 4.19<br />

kabinet-Van Agt - .68 4.32<br />

Uit deze cijfers afleiden - conform de vooronderstellingen - dat De Waarheid<br />

dichter bij het CDA dan bij de PvdA staat, is volkomen strijdig met de conclusie<br />

dat de CPN De Waarheid zeer nauw aan het hart ligt. De zeer negatieve<br />

358


houding van De Waarheid ten opzichte van de PvdA moet onzes inziens niet gezien<br />

worden als indicatief voor de afstand van De Waarheid tot de PvdA, maar<br />

moet veeleer in verband gebracht worden met het gegeven dat De Waarheid de<br />

partijkrant van de CPN is. Deze partij, en in haar verlengde De Waarheid,<br />

heeft er meer belang bij zich te profileren ten opzichte van de PvdA dan ten<br />

opzichte van het CDA en/of ten opzichte van het kabinet-Van Agt. Al was het<br />

alleen maar omdat de PvdA voor de CPN wèl, het CDA niet in het minst een<br />

electorale bedreiging<br />

2 5<br />

vormt.<br />

Omdat derhalve - voorzover het De Waarheid betreft - bij transformatie op<br />

basis van de oordeelsscores voor PvdA, CDA en kabinet-Van Agt, ernstige twijfels<br />

rijzen ten aanzien van de validiteit, hebben we de politieke opstelling<br />

van De Waarheid berekend op basis van de oordeelsscores voor CPN, PvdA en<br />

kabinet-Van Agt.<br />

1.4 De analyse-eenheid 'het artikel': een complicatie<br />

Per artikel de politieke opstelling willen bepalen op basis van oordeelsscores<br />

voor drie politieke attitude-objecten, roept een complicatie op, te weten:<br />

een tekort aan oordeelsscores. Lang niet alle artikelen spreken een oorddel<br />

uit ën over het kabinet-Van Agt ên over de PvdA èn over het CDA. Verreweg het<br />

grootste deel (88%) van de geanalyseerde artikelen levert een oordeelsscore<br />

op voor het kabinet-Van Agt, nog niet de helft van de artikelen spreekt zich<br />

uit over CDA (46%) of over PvdA (43%). Nog geen kwart van alle artikelen tenslotte<br />

spreekt zich tegelijkertijd uit over kabinet-Van Agt, CDA en PvdA.<br />

Om nu de analyse niet te hoeven beperken tot dit deel van de artikelen, hebben<br />

we ervoor gekozen in die artikelen die geen oordeelsscore voor één of<br />

twee van de relevante politieke attitude-objecten opleveren, de gemiddelde<br />

J-score voor het (de) betrokken politiek(e) attitude-object(en) in de overige<br />

artikelen te substitueren. Onder gemiddelde J-score verstaan wij dan de Jscore<br />

voor het desbetreffende politieke attitude-object, zoals berekend over<br />

alle artikelen waarin het betrokken attitude-object voorkomt.<br />

Gezien de zeer grote mate van overeenstemming 26<br />

tussen de gemiddelde J-scores<br />

berekend op basis van alle artikelen waarin het (de) betrokken politiek(e)<br />

attitude-object(en) voorkomt resp. voorkomen en de gemiddelde J-scores berekend<br />

op basis van die artikelen waarin alle relevante politieke attitudeobjecten<br />

tegelijkertijd voorkomen, is dat een alleszins verantwoorde werkwijze.<br />

1.5 De plaats van politieke attitude-objecten op het politieke continuüm<br />

De nu beschreven indirecte wijze van meten van de politieke opstelling van<br />

dagbladen, staat of valt met het kunnen plaatsen op het politieke continuüm<br />

van een aantal relevante politieke attitude-objecten. Wij hebben de positie<br />

van een aantal politieke attitude-objecten bepaald aan de hand van een "links/<br />

rechts" schatting door nederlandse<br />

2 7<br />

kiezers. Daarbij is - op de wijze zoals<br />

uitvoerig beschreven en verantwoord door Van<br />

2 8<br />

Cuilenburg - rekening gehouden<br />

met "contrasteffecten". De uitkomsten vertonen een grote mate van gelijkenis<br />

met de resultaten die Van<br />

2 9<br />

Cuilenburg rapporteert.<br />

359


360<br />

Tabel 4 De positie van enkele nederlandse politieke partijen alsmede het<br />

kabinet op de politieke opstel!ingsschaal 1<br />

2<br />

pol itiek<br />

attitude-object positie in 1979 positie in 1974<br />

CPN 1.82 1.96<br />

PvdA 2.26 2.26<br />

kabinet-Den Uyl 2.46<br />

D'66 3.09 3.15<br />

CDA 3 4.19 4.64"<br />

kabinet-Van Agt 4.32<br />

VVD 4.36 4.77<br />

schaal lopend van 1 punt (= meest progressief) tot 7 punt (= meest behoudend)<br />

2<br />

gerangschikt van meest naar minst progressief<br />

3<br />

in 1974 nog niet als zodanig in het parlement vertegenwoordigd; plaats van<br />

KVP, ARP en CHU resp. 4.58, 4.61 en 4.92.<br />

4<br />

gewogen gemiddelde van de plaats van KVP, ARP en CHU; wegingsfactor: aantal<br />

kamerzetels.<br />

2. Gegrondheid<br />

Geg vondheid hebben we omschreven als de mate waarin beweringen van motiveringen<br />

en van contextuele informatie zijn voorzien.<br />

'Gegrondheid' is in dit onderzoek in grote lijnen op dezelfde wijze geoperationaliseerd<br />

als een aantal jaren geleden door Noomen. 30<br />

Onder verwijzing naar de door hem gegeven verantwoording beperken we ons hier<br />

dan ook tot een beknopte weergave, daarbij het accent leggend op de momenten<br />

waarop sprake is van een verandering in de gevolgde methode.<br />

Voor de analyse 'gegrondheid' kwamen in principe alle artikelen in aanmerking<br />

die in een vroeger stadium van de inhoudsanalyse reeds op "politieke opstelling"<br />

geanalyseerd waren. Daarbij golden twee randvoorwaarden:<br />

1. Per krant dienden minimaal 30 artikelen geanalyseerd te worden op 'gegrondheid'.<br />

Deze minimumeis heeft - in samenhang met de tweede randvoorwaarde -<br />

tot gevolg gehad dat we voor sommige kranten ruim meer dan de geplande 70<br />

artikelen op "politieke opstelling" hebben moeten analyseren.<br />

2. Elk te analyseren artikel diende minimaal vijf positieve of negatieve oordelen<br />

over één of meer politieke attitude-objecten te bevatten.<br />

Uiteindelijk bleken 418 artikelen aan deze voorwaarden te voldoen.<br />

2.1 Het identificeren van beweringen<br />

Afgezien van het invullen van enkele administratieve gegevens, is de eerste<br />

stap in de analyse 'gegrondheid' het identificeren van beweringen. Als zodanig<br />

gelden in dit onderzoek positieve of negatieve oordelen over politieke<br />

attitude-objecten. Als uitgangspunt voor het opsporen van beweringen gold dan<br />

ook het formulier "politieke opstelling", welk formulier per zin en per attitude-object<br />

informatie bevat over de waardering in termen van positief/neutraal/negatief<br />

.


Noomen hanteerde in zijn onderzoek 31<br />

als teleenheid 'de zin'. In deze studie<br />

hebben wij op dit punt enige verfijning aangebracht. En wel omdat in sommige<br />

dagbladen vrij frequent, in andere minder, meerdere beweringen per zin aangetroffen<br />

kunnen worden. Deze<br />

voordoen:<br />

'dubbeltellingen' kunnen zich op twee manieren<br />

1. Een grammaticale zin bevat één positief of negatief oordeel, betrekking<br />

hebbend op meerdere politieke attitude-objecten.<br />

2. Een grammaticale zin bevat meerdere positieve of negatieve oordelen, betrekking<br />

hebbend op één of meer politieke attitude-objecten.<br />

Soms (vaak) zijn schrijvers van (hoofd)redactionele commentaren of achtergrondinformatie<br />

zo verontwaardigd, dat de afkeuring - daar gaat het doorgaans<br />

om, goedkeuring is spaarzaam - bijna uit de zin barst: de negatieve<br />

oordelen stapelen zich op.<br />

Evenals de analyse 'politieke opstelling' is de analyse 'gegrondheid' uitgevoerd<br />

door telkens van samenstelling wisselende codeursparen. Een codeurspaar<br />

diende overeenstemming te bereiken over de eerste stap - het identificeren<br />

van beweringen - alvorens aan de tweede stap te beginnen. "Overeenstemming<br />

bereiken" hield in, dat beide codeurs het eens moesten zijn, niet<br />

alleen over het aantal beweringen met betrekking tot de onderscheiden politieke<br />

attitude-objecten, maar ook over de exacte formulering van elk van<br />

deze beweringen. Dit om te voorkomen dat codeurs bij de tweede stap motiveringen<br />

bij verschillende beweringen zouden gaan zoeken.<br />

2.2 Het identificeren van motiveringen<br />

De tweede stap in de analyse 'gegrondheid' omvat het opsporen van motiveringen.<br />

Ook hier geldt niet de grammaticale zin, maar de motivering op zich als<br />

teleenheid. Eén zin kan derhalve meerdere motiveringen bevatten.<br />

Het opsporen van motiveringen geschiedt vanuit de reeds eerder geïdentifi­<br />

ceerde beweringen. Welke vuistregels daarbij gehanteerd kunnen worden, laten<br />

we hier rusten. We verwijzen daarvoor naar de<br />

3 2<br />

codeerinstructie.<br />

Ook wat het identificeren van motiveringen betreft, diende het codeurspaar<br />

overeenstemming te bereiken. Hetgeen impliceert dat de codeurs het eens moesten<br />

worden over de vraag welke motivering(en) gegeven werden bij welke<br />

weringen) .<br />

be­<br />

Ter afsluiting van dit deel van de analyse moest nagegaan worden of motiveringen<br />

wellicht als "pseudo-motiveringen" geboekstaafd konden worden. Dat<br />

was het geval indien een zin of een bepaald deel van een zin ên als bewering<br />

èn als motivering geïdentificeerd was.<br />

2.3 Contextuele informatie<br />

Afgezien van beweringen en motiveringen, kan een artikel ook "contextuele informatie"<br />

over politieke attitude-objecten bevatten. Ook deze is in het kader<br />

van de gegrondheidsanalyse relevant. "Contextuele informatie" omschrijven we<br />

als niet-evaluatieve informatie over politieke attitude-objecten, voorzover<br />

niet geïdentificeerd als motivering. In tegenstelling tot de bij 'beweringen'<br />

en 'motiveringen' gevolgde werkwijze, hebben we hier 'de zin' als teleenheid<br />

gehanteerd. Daarbij gaan wij er van uit dat een als 'neutraal' gewaardeerde<br />

zin doorgaans niet meer dan één uitspraak met betrekking tot één of meer politieke<br />

attitude-objecten bevat. Noch in dit onderzoek noch in eerder onder­<br />

3 3<br />

zoek , heeft deze onderstelling aanleiding gegeven tot problemen in de codeerfase,<br />

dit in tegenstelling tot hetgeen bij 'beweringen' en 'motiveringen'<br />

het geval was. Op grond daarvan zien wij vooralsnog dan ook geen reden op<br />

361


het punt van "contextuele informatie" eveneens af te zien van 'de zin' als<br />

teleenheid en over te gaan op een inhoudelijke eenheid, bij voorbeeld "aantal<br />

neutrale uitspraken met betrekking tot<br />

Probleem blijft dat we dusdoende twee verschillende teleenheden hanteren:<br />

voor beweringen en motiveringen geldt als teleenheid de bewering, resp. motivering,<br />

voor contextuele informatie daarentegen geldt als teleenheid 'de zin'.<br />

In de praktijk blijkt 'de zin' als teleenheid weliswaar grotendeels samen te<br />

vallen met een teleenheid als 'neutrale uitspraak' - er bleken immers in de<br />

codeerfase geen aanwijzingen dat één grammaticale zin meer dan één neutrale<br />

uitspraak over één politiek attitude-object bevat -, dat neemt niet weg dat<br />

het theoretisch eleganter is bij de berekening van een samengestelde grootheid<br />

als "gegrondheid" één teleenheid voor de onderscheiden delen te hanteren.<br />

2.4 Berekening van de maatstaf "gegrondheid"<br />

Operationeel omschrijven wij "gegrondheid" als motiveringsdichtheid gedeeld<br />

door beweringsdichtheid. Aangezien zowel motiverings- als beweringsdichtheid<br />

een ratio is, is gegrondheid te beschouwen als de ratio van twee ratio's.<br />

2.4.1 Motiveringsdichtheid<br />

Onder motiveringsdichtheid verstaan wij de mate waarin beweringen met betrekking<br />

tot politieke attitude-objecten voorzien worden van motiveringen.<br />

(6) MD 1 = M / B<br />

waarbij MD. = motiveringsdichtheid ten opzichte van politieke attitudeobjecten<br />

M = aantal motiveringen<br />

B = aantal beweringen met betrekking tot politieke attitudeobjecten.<br />

Bij het berekenen van de mate van gegrondheid van artikelen, hebben we gebruik<br />

gemaakt van de "gecorrigeerde motiveringsdichtheid". Hetgeen wil zeggen<br />

dat de als "pseudo-motivering" aangemerkte motiveringen in de uiteindelijke<br />

berekening buiten beschouwing werden gelaten.<br />

(7) MD 2 = (M - M') / B<br />

waarbij MD 2 = gecorrigeerde motiveringsdichtheid ten opzichte van politieke<br />

attitude-objecten<br />

M' = het aantal pseudo-motiveringen<br />

Spreken we in het vervolg over "motiveringsdichtheid", dan doelen we daarmee<br />

op de gecorrigeerde motiveringsdichtheid, zoals berekend met behulp van formule<br />

(7).<br />

2.4.2 Beweringsdichtheid<br />

Onder beweringsdichtheid verstaan wij het aantal positieve en/of negatieve<br />

oordelen met betrekking tot politieke attitude-objecten in verhouding tot het<br />

totaal aantal uitspraken over de desbetreffende politieke attitude-ob.iecten.<br />

362


(8) BD = B / N<br />

waarbij BD = de beweringsdichtheid ten aanzien van politieke<br />

objectenattitude­<br />

B = het aantal beweringen ten aanzien van politieke<br />

objectenattitude­<br />

N = het totaal aantal uitspraken ten aanzien van politieke<br />

3 4<br />

attitude-objecten in een artikel<br />

"Beweringsdichtheid"<br />

3 5<br />

vervult - zoals Noomen het formuleert - "de functie<br />

van een corrigerende aanvulling op de motiveringsdichtheid van een artikel.<br />

Zou "gegrondheid" uitsluitend geoperationaliseerd zijn in termen van motiveringsdichtheid,<br />

dan zou hiermee voorbijgegaan zijn aan de feitelijke informatie<br />

die een artikel, niet zijnde "bewering", kan bevatten". De grootheid<br />

"beweringsdichtheid" nu biedt de mogelijkheid het gehalte aan feitelijke,<br />

dat wil zeggen niet-evaluatieve, informatie mee te laten tellen in de maatstaf<br />

"gegrondheid".<br />

2.4.3 Gegrondheid: per artikel en per krant<br />

De mate van gegrondheid van achtergrondinformatie en (hoofd)redactioneel<br />

commentaar, kan nu per artikel als volgt worden berekend:<br />

/n\ r M n / D n (M - M')/B (M - M') x N<br />

(9) G = MD/BD = g/N =<br />

waarbij G = de mate van gegrondheid<br />

MD = de voor pseudo-motiveringen gecorrigeerde motiveringsdichtheid<br />

BD = de beweringsdichtheid.<br />

De minimumwaarde van G is 0, theoretisch is er geen maximumwaarde. Noomen<br />

hanteerde een pragmatische maximumwaarde van 2. 36<br />

Zijn redenering om tot die<br />

aangenomen maximwaarde te komen, is gebaseerd op "zinnen als teleenheid" en<br />

derhalve in dit onderzoek niet toepasbaar. Practisch gezien echter is er<br />

nauwelijks verschil: Noomen vond destijds nauwelijks artikelen met een gegrondheidsscore<br />

3 7<br />

hoger dan 2, wij nu ook niet.<br />

Op grond daarvan stellen we dat een artikel extreem stellig is indien<br />

G = 0 en extreem gegrond indien G is > 2.<br />

Gegrondheidsscores per artikel hebben overigens als nadeel dat ze uiterst in'<br />

stabiel zijn: bij een gelijkblijvend aantal motiveringen en neutrale uitspra<br />

ken met betrekking tot politieke attitude-objecten, neemt de mate van gegrondheid<br />

meer dan evenredig af bij een stijgend aantal beweringen en meer<br />

dan evenredig toe bij een dalend aantal beweringen. Een voorbeeld om te verduidelijken<br />

wat er aan de hand is.<br />

363


Voorbeeld<br />

Stel (M x N) = 100; bij een aantal beweringen variërend van 1 tot en met 6<br />

resulteren dan de volgende gegrondheidsscores.<br />

aantal beweringen gegrondheidsscore<br />

1 100<br />

2 25<br />

3 11<br />

4 6.25<br />

5 4<br />

6 2.77<br />

Met dit probleem werden we met name geconfronteerd in deel II, bij het toetsen<br />

van samenhangen tussen inhoudskenmerken van kranten op het niveau van het<br />

artikel. Voor een uitwerking van de oplossing die we voor het probleem van<br />

de instabiliteit van de gegrondheidsscores per artikel gekozen hebben, verwijzen<br />

we naar deel II.<br />

Nu hebben we uitsluitend voorzover het gaat om het toetsen van samenhangen<br />

tussen inhoudskenmerken van kranten op het niveau van het artikel, gebruik<br />

gemaakt van gegrondheidsscores per artikel. Voor het overige zijn alle in<br />

deze studie gepresenteerde gegevens inzake gegrondheid, gebaseerd op berekeningen<br />

op het niveau van de krant. Met andere woorden; niet het gemiddelde<br />

van de ratio's 'gegrondheid' per artikel, maar de ratio van de gemiddelden<br />

is maatgevend. In navolging van Noomen 38<br />

kiezen we derhalve voor het berekenen<br />

van 'gegrondheid' op het niveau van de krant.<br />

364<br />

Gegrondheid voor een krant als geheel berekenen we als volgt:<br />

B<br />

waarbij G = de mate van gegrondheid in achtergrondinformatie en commentaar<br />

ten opzichte van politieke attitude-objecten in krant X<br />

M = het totaal aantal motiveringen, gecorrigeerd voor pseudomotiveringen,<br />

van alle in krant X geanalyseerde artikelen<br />

N = het totaal aantal uitspraken ten opzichte van politieke attitude-objecten<br />

in alle geanalyseerde artikelen in krant X<br />

B = het totaal aantal beweringen ten opzichte van politieke attitude-objecten<br />

in alle geanalyseerde artikelen in krant X.<br />

3. Generaliserend taalgebruik<br />

Generaliserend taalgebruik hebben we omschreven als het in de formulering<br />

van een positief/negatief oordeel met betrekking tot politieke attitudeobjecten<br />

doen voorkomen alsof het uitgesproken oordeel overal, altijd en voor<br />

iedereen geldt.<br />

Evenals bij 'gegrondheid', nemen we ook bij generaliserend taalgebruik de<br />

analyse politieke opstelling als uitgangspunt voor het opsporen van positieve<br />

en/of negatieve oordelen met betrekking tot politieke attitude-objecten.<br />

Net als daar geldt ook hier het oordeel opzich zelf en niet de zin, als<br />

teleenheid.<br />

In principe kwamen voor analyse op "generaliserend taalgebruik" alle artike-


len in aanmerking die in een eerder fase reeds op "politieke opstelling" en<br />

op "gegrondheid" geanalyseerd waren. 39<br />

Uiteindelijk hebben we 372 artikelen<br />

kunnen analyseren op "generaliserend taalgebruik".<br />

We onderscheiden twee vormen van generaliserend taalgebruik, te weten:<br />

1. generaliserend<br />

object;<br />

taalgebruik in de omschrijving van het politiek attitude­<br />

2. generaliserend taalgebruik in de formulering van het oordeel.<br />

3.1 Generaliserend taalgebruik in de omschrijving van het politiek attitudeobject<br />

Voor elk positief of negatief oordeel moesten de codeurs allereerst nagaan of<br />

er sprake was van generaliserend taalgebruik bij het omschrijven van het politiek<br />

attitude-object. In onze operationele definitie was daarvan sprake ingeval<br />

van een 'pars pro toto uitspraak', dat wil zeggen: een uitspraak waarin<br />

het geheel de plaats inneemt van een deel van dat geheel. Toegespitst op deze<br />

studie: een uitspraak waarbij een positief of negatief oordeel met betrekking<br />

tot een persoon, een fractie, een bestuur enz., te herleiden tot politiek<br />

attitude-object A, niet beperkt blijft tot die persoon, die fractie, dat bestuur,<br />

maar in de omschrijving van het politiek attitude-object expliciet uitgebreid<br />

wordt tot politiek attitude-object A als zodanig. De fase van "herleiden<br />

tot ..." wordt als het ware overgeslagen: Van Thijns daden worden afgekeurd;<br />

de PvdA wordt negatief beoordeeld.<br />

Voorbeeld<br />

1. Vol strijdlust verklaarde Van Agt "voor den duvel niet bang te zijn, laat<br />

staan voor Den Uyl". 2. Dit soort opgeklopte rethoriek helpt nou niet direct<br />

een werkbaar klimaat tussen CDA en PvdA bevorderen. 3. Het is dan ook<br />

jammer dat het CDA zich van dit soort taal bedient".<br />

Voor het beantwoorden van de vraag of in de omschrijving van het politiek<br />

attitude-object sprake is van generaliserend taalgebruik, geldt het gehele<br />

artikel als context.<br />

De analyse werd verricht door een codeurspaar. Beide codeurs dienden overeenstemming<br />

te bereiken over de vraag in welke omschrijvingen sprake was van generaliserend<br />

taalgebruik.<br />

De verzameling van gegevens geschiedde per politiek attitude-object, onderscheiden<br />

naar "positief" resp. "negatief" oordeel.<br />

3.2 Generaliserend taalgebruik in de formulering van het oordeel<br />

Het codeurspaar moest vervolgens voor elk positief of negatief oordeel nagaan<br />

of sprake was van generaliserend taalgebruik in de formulering van het oordeel.<br />

In de operationele omschrijving was sprake van deze variant van generaliserend<br />

taalgebruik ingeval in de formulering van het oordeel niet uitkomt dat<br />

het oordeel gebonden is aan één of treer met name genoemde gebeurtenissen,<br />

plaatsen en/of tijdstippen. Wordt het oordeel, anders gezegd, niet expliciet<br />

aan plaats en tijd gebonden, dan is er sprake van generaliserend taalgebruik.<br />

Het is niet doenlijk op voorhand aan te geven in welke gevallen en bij welke<br />

formuleringen dat het geval is. Uitdrukkingen als "gewoontegetrouw", "zoals<br />

te doen gebruikelijk", "(telkens) opnieuw", "voor de zoveelste keer" e.d.,<br />

zijn in dit verband van belang.<br />

365


Voorbeeld<br />

1. "Telkens opnieuw overtreffen de grenzen van de superioriteitswaan van<br />

de PvdA de stoutste verwachtingen".<br />

Ook bij deze stap geldt het hele artikel als context: wanneer één keer in<br />

het artikel duidelijk gemaakt is dat het uitgesproken oordeel betrekking<br />

heeft op één of meer met name genoemde gebeurtenissen, dan kan daarop worden<br />

teruggegrepen.<br />

Een heel gebruikelijke vorm - we wezen daar in het theoretisch deel reeds<br />

4 0<br />

op - is, dat een positief of negatief oordeel mede betrekking heeft op<br />

één of meer met name genoemde gebeurtenissen, plaatsen en/of tijdstippen. In<br />

zo'n geval is in onze opvatting sprake van generaliserend taalgebruik: het<br />

oordeel heeft immers niet exclusief betrekking op met name genoemde gebeurtenissen.<br />

Ook ten aanzien van de vraag of sprake is van generaliserend taalgebruik in<br />

de formulering van het oordeel diende het codeurspaar overeenstemming te bereiken.<br />

De gegevens werden per politiek attitude-object en onderscheiden naar<br />

positief resp. negatief oordeel, geadministreerd.<br />

3.3 Berekening van de maatstaf "generaliserend taalgebruik"<br />

De mate van generaliserend taalgebruik berekenen we volgens onderstaande<br />

formule:<br />

(11) GT = (GT n + GTp) / (0 n + 0 p)<br />

waarbij GT = de mate van generaliserend taalgebruik ten aanzien van politieke<br />

attitude-objecten<br />

GT = aantal malen dat generaliserend taalgebruik geconstateerd<br />

is met betrekking tot negatieve oordelen, zowel in formulering<br />

van oordeel als in formulering van attitude-object<br />

GTp = idem, met betrekking tot positieve oordelen<br />

0 = aantal negatieve oordelen met betrekking tot politieke<br />

attitude-objecten<br />

0 = aantal positieve oordelen met betrekking tot politieke<br />

p<br />

attitude-objecten.<br />

Met uitzondering van sommige in deel II gebruikte gegevens, zijn de in deze<br />

studie gepresenteerde cijfers over "generaliserend taalgebruik" gebaseerd op<br />

berekeningen op het niveau van de krant. Hiervoor gelden dezelfde overwegingen<br />

als aangevoerd op het punt van gegrondheid.<br />

366


Appendix 3 Het meten van volledigheid/objectiviteit<br />

1. Volledigheid/objectiviteit<br />

Volledigheid/'objectiviteit hebben wij theoretisch omschreven als een<br />

aselecte keuze van aan te bieden informatie uit een verzameling feiten waarvan<br />

intersubjectief vaststelbaar is dat zij voor het object van het artikel<br />

terzake zijn.<br />

In de verdere uitwerking van 'volledigheid/objectiviteit' besteden we aandacht<br />

aan achtereenvolgens de selectieomvang, de vertekening in de weergave<br />

van het debat en de zorgvuldigheid van de weergave van het debat.<br />

Het verzamelen van de gegevens voor de analyse 'volledigheid/objectiviteit'<br />

verloopt in twee fasen:<br />

1. het definiëren van de verzameling feiten waarvan intersubjectief vaststelbaar<br />

is dat zij voor het object van het artikel terzake zijn;<br />

2. het in termen van (1) registreren van de door de dagbladen aangeboden informatie.<br />

Op basis van de aldus verzamelde gegevens is het mogelijk "de werkelijkheid"<br />

(1) te vergelijken met het door dagbladen geschetste beeld van de werkelijkheid<br />

(2).<br />

1.1 De verzameling feiten gedefinieerd<br />

De Handelingen van de Tweede Kamer bevatten het (vrijwel) woordelijk verslag<br />

van alles wat gezegd wordt in openbare vergaderingen van de Tweede Kamer. Het<br />

behoeft nauwelijks betoog dat zo'n verslag niet zonder meer kan dienen als<br />

definitie van "de verzameling feiten waarvan intersubjectief vaststelbaar is<br />

dat zij voor het object van het artikel terzake zijn". De onderzoeker zal een<br />

zekere ordening moeten aanbrengen. Welke ordening hij aanbrengt - welke feiten<br />

hij terzake acht - is een theoretisch vraag en onder meer afhankelijk<br />

van de probleemstelling van het onderzoek. 41<br />

In deze studie hebben we gekozen voor een ordening in termen van "beleid",<br />

dat wil zeggen: we hebben de verzameling feiten nader omschreven in termen<br />

van gevoerd en te voeren beleid op sociaal- en financieeli-economisch terrein.<br />

Voorafgaand aan de analyse van de dagbladen hebben we het verslag van het<br />

"Bestek-81-debat" zoals opgenomen in de Handelingen van de Tweede Kamer geanalyseerd.<br />

Preciezer geformuleerd: we hebben van alle sprekers de bijdrage<br />

aan het debat in eerste termijn geanalyseerd in termen van gevoerd en te<br />

voeren beleid op sociaal- en financieel-economisch terrein. De beperking tot<br />

de eerste termijn is ingegeven door ervaringen opgedaan in eerder verricht<br />

proefonderzoek. In dat onderzoek bleek het mogelijk op basis van de<br />

analyse van de eerste termijn van alle sprekers, het verslag van alle termijnen<br />

te analyseren. Anders gezegd: de beschrijving van de eerste termijn<br />

in termen van gevoerd en te voeren beleid op sociaal- en financieel-econo­<br />

misch terrein is toereikend voor het analyseren van het verslag over alle<br />

4 2<br />

termijnen.<br />

De bijdrage in eerste termijn van de onderscheiden sprekers is onderzocht op<br />

"feiten die voor het object van het artikel terzake zijn", nader omschreven<br />

in termen van gevoerd en te voeren beleid op sociaal- en financieel-economisch<br />

terrein. Die nadere omschrijving impliceert dat we het debat hebben beschreven<br />

in termen van:<br />

367


1. de door sprekers genoemde oorzaken van de in sociaal- en financieeleconomisch<br />

opzicht zorgelijk geachte situatie;<br />

2. de door sprekers genoemde doeleinden op sociaal- en financieel-economisch<br />

terrein;<br />

3. de door sprekers aangedragen middelen ter verbetering van de sociaalen<br />

financieel-economische situatie;<br />

4. de door sprekers genoemde verwachtingen , ten grondslag liggend aan<br />

het door hen voorgestelde samenstel van doeleinden en middelen;<br />

5. de door sprekers genoemde elementen uit de uitgangssituatie ;<br />

6. de door sprekers aangevoerde beoordeling en van het door de regering gevoerde<br />

en te voeren beleid;<br />

7. de door sprekers namens de regering aangevoerde verwachte effecten<br />

van het voorgestelde beleid.<br />

Om de gedachten te bepalen, geven we van elk van deze categorieën een voorbeeld.<br />

We ontlenen deze voorbeelden aan het Bestek'81-debat, zij het dat we<br />

afzien van letterlijke citaten. Dit om de leesbaarheid geen geweld aan te<br />

doen.<br />

Voorbeelden<br />

Oorzaken<br />

De werkloosheid in de westerse wereld is ten dele een gevolg van het overheve<br />

len van arbeidsintensieve industrieën naar lage-lonen-landen. (Nijhof, DS'70,<br />

p.<br />

4 3<br />

327/3).<br />

Doelen<br />

Mijn partij blijft streven naar volledige en volwaardige werkgelegenheid.<br />

(Den Uyl, PvdA, p. 252/1).<br />

Middelen<br />

D 1<br />

66 pleit er in dit verband voor prijsverhogingen die voortvloeien uit milieumaatregelen,<br />

buiten de prijscompensatie te houden.<br />

(Terlouw, D'66, p. 294/2).<br />

Beleidsbaserende verwachtingen<br />

In al onze voorstellen gaan wij ervan uit dat de dalende economische groei<br />

blijvend zal zijn.<br />

(Beckers-de Bruijn, PPR, p. 315/2).<br />

Elementen uit de uitgangssituatie<br />

Bedacht moet worden dat er thans reeds afstand is tussen netto-inkomen van<br />

minimumloners bij de overheid en andere minimumloners.<br />

(Aantjes, CDA, p. 278/1).<br />

Beoordelingen<br />

De richting waarin het kabinet de oplossing zoekt is de enig juiste.<br />

(Rietkerk, VVD, p. 300/2).<br />

368


Verwachte effecten van beleid<br />

Het bepleite kwalitatieve volume-bel eid leidt tot vermindering van het aantal<br />

ui tkeri ngsgerechti gden.<br />

(Albeda, kabinet-Van Agt, p. 371/1).<br />

In het reeds eerder vermelde proefonderzoek werd een iets minder uitgebreid<br />

analyseschema gehanteerd: de categorieën 2 en<br />

4 4<br />

7 ontbraken. Met behulp van<br />

dat schema bleek het mogelijk ruim 80% van alle zinnen die informatie over<br />

het sociaal- en financieel-economisch beleid bevatten, te categoriseren. Van<br />

grote verschillen in 'bereik' tussen de onderscheiden dagbladen was daarbij<br />

geen sprake. De conclusie kan dan ook zijn dat een dergelijk analyseschema -<br />

los van andere overwegingen - heel goed toepasbaar is, in die zin dat het een<br />

eerlijke vergelijking tussen dagbladen onderling mogelijk maakt.<br />

De analyse van de Handelingen is verricht door een codeurspaar dat niet van<br />

samenstelling wisselde. In eerste instantie onafhankelijk van elkaar, hebben<br />

zij het verslag van het "Bestek'81 u<br />

debat zoals opgenomen in de Handelingen,<br />

kolom voor kolom nageplozen op oorzaken, doeleinden, middelen, verwachtingen,<br />

elementen uit de uitgangssituatie, beoordelingen en verwachte effecten van<br />

beleid. Na telkens één pagina Handelingen geanalyseerd te hebben, werden de<br />

twee versies met elkaar vergeleken. Over eventuele verschillen moesten beide<br />

codeurs overeenstemming bereiken, desnoods na tussenkomst van de analyseleiding.<br />

Het laatste bleek overigens slechts zelden nodig. Uiteindelijk resulteteerde<br />

aldus een l i j s t van 1435 "informatie-eenheden", per categorieën per<br />

spreker genummerd.<br />

1.2 De verslaggeving geanalyseerd<br />

De analyse van de verslaggeving in de dagbladen over het "Bestek'81"-debat<br />

was daarna in feite even simpel als tijdrovend. Al wat de codeurs te doen<br />

stond, was namelijk nagaan welke van de 1435 informatie-eenheden in de onderzochte<br />

dagbladen vermeld stonden. De l i j s t met 1435 genummerde informatie-eenheden<br />

fungeerde daarbij in eerste instantie als "checklist". Deze l i j s t bevatte<br />

van elk der informatie-eenheden een korte omschrijving, zo veel mogelijk<br />

gebruik makend van de terminologie van de onderscheiden sprekers, alsmede<br />

de vindplaats(en) in de Handelingen.<br />

Steeds van samenstelling wisselende codeursparen hebben alle artikelen waarin<br />

verslag gedaan werd van het "Bestek'81"-debat, geanalyseerd op het voorkomen<br />

van informatie-eenheden. In eerste aanleg onafhankelijk van elkaar, moesten<br />

zij nagaan welke informatie-eenheden in een artikel weergegeven werden. Vervolgens<br />

moesten zij over beider versie overeenstemming bereiken. "Overeenstemming"<br />

impliceerde dat beide codeurs in één artikel precies dezelfde informatie-eenheden<br />

dienden te identificeren. Het codeurspaar leverde tenslotte van<br />

elk geanalyseerd artikel één versie in. Deze procedure is voor alle 192 artikelen<br />

nog een keer herhaald, alle artikelen zijn met andere woorden dubbel gecodeerd.<br />

Dit met het oog op het berekenen van de intercodeur-betrouwbaarheid.<br />

Voor het geval een codeurspaar aan de hand van de "checklist" niet tot overeenstemming<br />

kon komen over de vraag welke informatie-eenheid nu precies werd<br />

weergegeven in een artikel, kon een beroep gedaan worden op de Handelingen.<br />

Kon ook dan geen overeenstemming bereikt worden, dan besliste de analyselei­<br />

ding. 1<br />

* 5<br />

Gemiddeld had een codeurspaar 2\ uur nodig voor het analyseren van één artikel.<br />

De spreiding was daarbij zeer groot: één artikel vergde 5 minuten, een<br />

ander 7<br />

4 6<br />

uur.<br />

369


1.3 De verdere analyse<br />

In principe weten we nu welke krant welke informatie-eenheden van welke politieke<br />

actor wel en niet vermeldt. Waar het nu om gaat, is de vraag op welke<br />

wijze de verkregen informatie het beste geordend kan worden met het oog op<br />

het verwerven van inzicht in de verhouding "werkelijkheid" - "geschetst beeld<br />

van de werkelijkheid".<br />

In deze studie hebben we gekozen voor een uitwerking langs drie lijnen:<br />

1. de selectieomvang ofwel de hoeveelheid weergegeven informatie;<br />

2. de mate van vertekening ofwel in hoeverre de verdeling van aandacht in de<br />

dagbladen correspondeert met de verdeling van aandacht in de Handelingen;<br />

3. de mate van zorgvuldigheid van de weergave.<br />

Alvorens deze aspecten nader uit te werken en toe te lichten, komen we terug<br />

op het punt "analyseniveau".<br />

1.3.1 Het analyseniveau<br />

Zoals gezegd hebben we de gegevens voor "volledigheid/objectiviteit" zowel op<br />

het niveau van het artikel als op het niveau van de krant verzameld. Dat betekent<br />

niet dat we in deze analyse twee analyse-eenheden - het artikel en de<br />

krant - naast elkaar gehanteerd hebben. In feite heeft de onderzoeker op dit<br />

punt helemaal geen keus: alleen "de krant" komt hier in aanmerking als analyse-eenheid.<br />

Immers, bij dit kenmerk gaat het er om te achterhalen in hoeverre de verslaggeving<br />

over een bepaald gebeuren, waarvan per definitie in meerdere artikelen<br />

verslag gedaan moet worden - al was het maar omdat het gebeuren zich in<br />

een tijdsbestek van meerdere dagen afspeelt -, "volledig" en "niet-vertekend"<br />

genoemd kan worden. Kiezen we nu "het artikel" als analyse-eenheid, dan impliceert<br />

die keuze dat aan elk artikel afzonderlijk de eis "volledig" en<br />

"niet-vertekend" gesteld wordt. Dat dat een onzinnige eis is wordt duidelijk<br />

in onderstaand voorbeeld.<br />

Voorbeeld: Het artikel als analyse-eenheid voor volledigheid/objectiviteit<br />

aantal genoemde , selectie- gemiddelde selecartikel<br />

informatie-eenheden omvang tie-omvang<br />

1 10 .033<br />

2 20 .067 .067<br />

3 30 .100<br />

aantal in parlement genoemde informatie-eenheden: 300<br />

Ervan uitgaande dat de drie artikelen telkens andere informatie-eenheden bevatten,<br />

moeten we vaststellen dat de selectieomvang van de krant niet .067<br />

is, maar (10 + 20 + 30)/300 = .20.<br />

1.4 De selectieomvang<br />

Selectieomvang hebben wij in het theoretisch deel omschreven als de verhouding<br />

tussen het aantal weergegeven informatie-eenheden en het aantal in<br />

het "Bestek'81-debat" geïdentificeerde informatie-eenheden.<br />

370<br />

(12) S0 = n / N


waarbij SO = selectieomvang<br />

n = het aantal weergegeven informatie-eenheden<br />

N = het aantal in het "Bestek'81-debat" geïdentificeerde informatie-eenheden.<br />

Selectieomvang varieert aldus gedefinieerd van 0 (geen enkele informatie-eenheid<br />

wordt weergegeven) tot 1 (alle informatie-eenheden worden weergegeven).<br />

In deze studie passen we vier varianten van selectieomvang toe.<br />

Schema 4 Varianten van selectieomvang<br />

per politieke<br />

micro-niveau macro-niveau<br />

actor 1 (S0. k) 3 (SCh)<br />

over geheel van<br />

politieke actoren 2 (S0 k) 4 (SO)<br />

Selectieomvang per politieke actor op micro-niveau<br />

Selectieomvang (1) omschrijven wij als de verhouding tussen het aantal<br />

in krant k weergegeven informatie-eenheden van politieke actor j en het aantal<br />

van politieke actor j in het "Bestek'81-debat"<br />

tie-eenheden.<br />

(13) S0 j k = n j k/N d<br />

geïdentificeerde informa­<br />

waarbij S0j k = selectieomvang voor politieke actor j in krant k<br />

n-k J<br />

= het aantal van politieke<br />

eenheden in krant k<br />

actor j weergegeven informatie-<br />

N. = het aantal van politieke actor j in het "Bestek'81-debat"<br />

J<br />

geïdentificeerde informatie-eenheden.<br />

Selectieomvang over geheel van politieke actoren op micro-niveau<br />

Selectieomvang (2) omschrijven we als de verhouding tussen het aantal in<br />

krant k weergegeven informatie-eenheden van alle politieke actoren tesamen en<br />

het aantal van alle politieke actoren tesamen in het "Bestek'81-debat" ge-<br />

Tdenti f i ceerde i nformati e-eenheden.<br />

(14) S0 k = n k / N<br />

waarbij S0 k = selectieomvang over geheel van politieke actoren in krant k<br />

n k = aantal in krant k weergegeven informatie-eenheden van alle<br />

politieke actoren tesamen<br />

N = aantal in "Bestek'81-debat" geïdentificeerde informatie-eenheden<br />

van alle politieke actoren tesamen.<br />

371


Selectieomvang per politieke actor op macro-niveau<br />

Selectie omvang (S) omschrijven we als de verhouding tussen het aantal in<br />

de landelijke dagbladpers als geheel van politieke actor j weergegeven informatie-eenheden<br />

en het aantal informatie-eenheden van politieke actor j geidentificeerd<br />

in het "Bestek'81-debat".<br />

(15) SC, = nj/Nj<br />

waarbij SO. = selectieomvang voor politieke actor j in dagbladpers als<br />

J<br />

geheel<br />

n. = aantal van politieke actor j weergegeven informatie-eenheden<br />

J<br />

in dagbladpers als geheel<br />

N. = aantal van politieke actor j in het "Bestek'81-debat" ge-<br />

J<br />

identificeerde informatie-eenheden.<br />

Selectieomvang over geheel van politieke actoren op macro-niveau<br />

Selectieomvang (4) omschrijven we als de verhouding tussen het totaal aantal<br />

in de dagbladpers als geheel weergegeven informatie-eenheden en het totaal<br />

aantal informatie-eenheden geïdentificeerd in het "Bestek'81-debat".<br />

(16) SO = n / N<br />

waarbij SO = selectieomvang voor alle politieke actoren tesamen over de<br />

dagbladpers als geheel<br />

n = aantal in dagbladpers als geheel van alle politieke actoren<br />

tesamen weergegeven informatie-eenheden<br />

N = aantal in "Bestek'81-debat" geïdentificeerde informatie-eenheden<br />

van alle politieke actoren tesamen.<br />

SO brengt tot uitdrukking welk deel van het totaal aantal in het "Bestek'81debat"<br />

genoemde informatie-eenheden de eindstreep cq de landelijke dagbladen<br />

wel haalt en welk deel niet.<br />

1.5 Het kanalenbereik van politieke actoren<br />

Bij het bespreken van selectieomvang per politieke actor op macro-niveau kwam<br />

naar voren dat niet alleen de uiteindelijke selectieomvang, maar ook de wijze<br />

waarop deze tot stand komt, van belang is bij het beoordelen van de positie<br />

van politieke actoren in de landelijke dagbladpers. Uitgangspunt bij de beoordeling<br />

is dat de positie van een politieke actor sterker wordt naarmate:<br />

1. de selectieomvang op macro-niveau toeneemt;<br />

2. het kanalenbereik van de desbetreffende actor toeneemt.<br />

Kanalenbereik omschreven we als de mate waarin informatie-eenheden van<br />

politieke actor j , gegeven de selectieomvang op macro-niveau, in meerdere dagbladen<br />

geïdentificeerd worden. Het kanalenbereik van politieke actor j drukken<br />

we uit in de verhouding tussen het gevonden aantal overlappingen voor<br />

politieke actor j en het maximaal mogelijke aantal overlappingen, gegeven de<br />

selectieomvang voor politieke actor j op macro-niveau.<br />

Op welke wijze 'kanalenbereik' berekend kan worden, hebben we met voorbeelden<br />

aangegeven in deel II van deze studie, het hoofdstuk over "volledigheid/objectiviteit".<br />

We volstaan derhalve nu met het geven van de formule.<br />

372


17<br />

> K<br />

j = ^VW<br />

waarbij K.<br />

het kanalenbereik van politieke actor j<br />

het gevonden aantal overlappingen in wat de dagbladpers<br />

weergeeft aan informatie-eenheden van politieke actor j<br />

het maximaal mogelijke aantal overlappingen in wat de dagbladpers<br />

weergeeft aan informatie-eenheden van politieke<br />

actor j .<br />

Aldus gedefinieerd, ligt het waardenbereik van K.. tussen 0 en 1,<br />

waarbij 1 = alle informatie-eenheden van politieke actor j aangetroffen in<br />

de landelijke dagbladpers als geheel, worden weergegeven in<br />

alle dagbladen<br />

0 = geen enkele informatie-eenheid van politieke actor j aangetroffen<br />

in de landelijke dagbladpers als geheel, wordt in meer dan<br />

één krant weergegeven.<br />

1.6 Mate van uniciteit in wat dagbladen selecteren van politieke actoren<br />

"Kanalenbereik" brengt tot uitdrukking in welke mate onderscheiden dagbladen<br />

steeds dezelfde informatie-eenheden weergeven, gezien vanuit de -positie<br />

van de politieke actoren. Hetzelfde verschijnsel - weergeven van identieke<br />

informatie-eenheden door onderscheiden dagbladen - kan ook geanalyseerd<br />

worden vanuit het perspectief van de krant. Dan is de vraag aan de orde<br />

in hoeverre de selectie die een bepaald dagblad maakt uit het totale aanbod<br />

aan informatie-eenheden, uniek genoemd kan worden. Met andere woorden: in<br />

welke mate treffen we de informatie-eenheden die krant A weergeeft, in geen<br />

enkele andere krant aan?<br />

Uniciteit omschrijven we als het afwezig zijn in alle overige dagbladen<br />

van hetgeen dagblad A aan informatie-eenheden weergeeft.<br />

De mate van uniciteit omschrijven we als (1 - de mate van overlapping), waarbij<br />

de mate van overlapping uitgedrukt wordt in de verhouding tussen de som<br />

van het aantal malen dat een in krant K weergegeven informatie-eenheid aangetroffen<br />

wordt in de overige onderzochte dagbladen en het maximum aantal<br />

malen dat de in krant A weergegeven informatie-eenheden aangetroffen kunnen<br />

worden in de overige onderzochte dagbladen.<br />

Ook hier geldt dat de berekeningswijze in het profiel met enkele voorbeelden<br />

aangegeven is, zodat we nu volstaan met de formule.<br />

waarbij<br />

0.<br />

j max<br />

< 18<br />

> U<br />

k = 1<br />

0,<br />

k max<br />

" (°k ' °k max)<br />

de mate waarin hetgeen krant k weergeeft aan informatieeenheden<br />

uniek genoemd kan worden<br />

het aantal malen dat in krant k weergegeven informatieeenheden<br />

aangetroffen worden in de overige onderzochte<br />

dagbladen<br />

Het maximum aantal malen dat de in krant k weergegeven<br />

informatie-eenheden aangetroffen hadden kunnen worden in<br />

de overige onderzochte dagbladen.<br />

Aldus gedefinieerd ligt het waardenbereik van U. tussen 0 en 1,<br />

373


waarbij O = alle informatie-eenheden weergegeven in krant k worden aangetroffen<br />

in alle overige dagbladen<br />

1 = geen enkele informatie-eenheid weergegeven in krant k wordt<br />

aangetroffen in een ander dagblad.<br />

1.7 Vertekening<br />

Tot nu toe hebben we ons beziggehouden met een - wat we in het theoretisch<br />

deel genoemd hebben - "gebeurtenis-georiënteerde" uitwerking van "volledigheid/objectiviteit".<br />

In allerlei varianten ging het daarbij steeds om de<br />

vraag in welke mate dagbladen verslag doen van een bepaald gebeuren. We richten<br />

de aandacht nu tevens op een 'verslag-georiënteerde' uitwerking. Tevens,<br />

niet uitsluitend zoals zal blijken.<br />

Centraal staat het begrip 'vertekening' ('bias'). Vertekening heeft betrekking<br />

op verdeling van aandacht: besteden dagbladen aandacht aan alle politieke<br />

actoren in het "Bestek'81-debat" of beperken ze zich tot een (zeer)<br />

beperkt aantal? Hoe evenwichtig dan wel hoe vertekend is de verdeling van<br />

aandacht in dagbladen, vergeleken met de verdeling van aandacht in het<br />

"Bestek'81-debat"?<br />

Vertekening omschrijven we als het afwijken van de aandachtsverdeling in<br />

dagbladen van de aandachtsverdeling in het "Bestek'81-debat" op een bepaalde<br />

dimensie.<br />

De mate van vertekening drukken we uit in de vertekeningscoëfficiënt,<br />

die wij als volgt definiëren:<br />

waarbij V^ = de mate van vertekening<br />

j in krant k<br />

in aandachtsverdeling op dimensie<br />

Y., = het verschil in procenten tussen de aandachtsverdeling in<br />

J<br />

krant k en in het "Bestek'81-debat" op dimensie j<br />

Y-, = het verschil in procenten tussen de aandachtsverdeling in<br />

krant k op dimensie j ingeval van een maximale vertekening<br />

en de aandachtsverdeling in het "Bestek'81-debat".<br />

Aldus gedefinieerd is de "vertekeningscoëfficiënt" maximaal (V = 1) indien de<br />

krant uitsluitend aandacht besteedt aan het onderwerp/de politieke actor<br />

(dimensie j) dat /die in het "Bestek'81-debat" het geringste aandeel voor<br />

zijn rekening neemt. Een voorbeeld ter verduidelijking.<br />

Voorbeeld berekening vertekeningscoëfficiënt<br />

politieke aandeel in aandeel in „ 2<br />

actor "Bestek'81- krant Y* Y<br />

max<br />

debat"<br />

374<br />

30 10 (30-10) 2<br />

50 20 (50-20) 2<br />

20 70 (20-70) 2<br />

v /(400 + 900 + 2500) 4 /3800 ,„<br />

"V (900 + 2500 + 6400) ~\J Wïï " - b


De vertekeningscoëfficiënt kan alle mogelijke waarden aannemen tussen 0 en 1,<br />

waarbij 0 = aandachtsverdeling in krant stemt perfect overeen met corresponderende<br />

aandachtsverdeling in "Bestek'81-debat"<br />

1 = aandachtsverdeling in krant wijkt maximaal af van overeenkomstige<br />

aandachtsverdeling in "Bestek'81-debat".<br />

De definitie van het maximum van de vertekeningscoëfficiënt brengt met zich<br />

mee dat verschillende vertekeningscoëfficiënten gebaseerd op (sterk) uiteenlopende<br />

aandachtsverdelingen in het parlement, niet vergelijkbaar zijn. Dat<br />

wil zeggen: de scores voor verschillende dagbladen gebaseerd op één en dezelfde<br />

aandachtsverdeling in het parlement zijn onderling zonder meer vergelijkbaar,<br />

de scores voor één dagblad gebaseerd op twee verschillende aandachtsverdelingen<br />

in het parlement daarentegen niet - tenzij de twee aandachtsverdelingen<br />

(nagenoeg) met elkaar overeenstemmen natuurlijk.<br />

Voorbeel d<br />

aandachtsverdeling aandachtsver- aandachtsver- vertekeningscoëfin<br />

parlement deling dagblad 1 deling dagblad 2 ficiënt in<br />

dagblad 1 dagblad 2<br />

I<br />

II<br />

51<br />

99<br />

49<br />

01<br />

0 - 100<br />

0 - 100<br />

50 - 50<br />

97 - 03<br />

Met andere woorden: in het eerste geval besteedt dagblad 1 uitsluitend aandacht<br />

aan wie of wat in het parlement nagenoeg de helft van de aandacht voor<br />

zich opeiste, in het tweede geval besteedt die krant uitsluitend aandacht aan<br />

wie of wat in het parlement welgeteld één procent van de aandacht in beslag<br />

nam. In beide gevallen resulteert echter de maximale score van 1 voor vertekeningscoëfficiënt.<br />

"Verticaal vergelijken" is derhalve niet wel mogelijk; "horizontaal vergelijken"<br />

daarentegen stuit op geen enkel bezwaar: zowel in het eerste als in het<br />

tweede geval kan geconcludeerd worden dat krant 2 veel minder afwijkt van de<br />

aandachtsverdeling in het parlement dan krant 1.<br />

In het voorgaande was steeds sprake van "aandachtsverdelingen op een bepaalde<br />

dimensie". ïn theorie kan men net zo veel vertekeningscoëfficiënten berekenen<br />

als men dimensies bedenken kan.<br />

In de praktijk echter zal men al snel een keuze maken. Welke keuze men maakt<br />

is mede afhankelijk van de probleemstelling van het onderzoek: welke afwijkingen<br />

in aandachtsverdeling tussen parlement en dagbladen kunnen in het licht<br />

van de probleemstelling relevant geacht worden?<br />

Bij het schetsen van het profiel van de landelijke dagbladpers - deel II van<br />

deze studie - hebben we een aantal vertekeningscoëfficiënten gepresenteerd.<br />

Eén van deze coëfficiënten speelt ook in het verdere verloop van deze studie<br />

een rol. We doelen hier op de vertekeningscoëfficiënt die de verschillen in<br />

aandachtsverdeling tussen parlement en dagbladen voor alle in het parlement<br />

vertegenwoordigde politieke partijen tot uitdrukking brengt. Deze vertekeningscoëfficiënt<br />

wordt ook gebruikt in deel II, bij het toetsen van de samenhangen<br />

tussen inhoudskenmerken van dagbladen en in deel III, waar het gaat om<br />

het onderzoeken van de vraag in hoeverre inhoudskenmerken van dagbladen van<br />

invloed zijn op bepaalde lezerskenmerken, van belang met het oog op democratische<br />

meningsvorming. 1<br />

* 7<br />

1.0<br />

1.0<br />

.02<br />

.02<br />

375


Tot slot nog dit. Voorzover de vertekeningscoëfficiënt betrekking heeft op<br />

"aandacht voor onderwerpen" hebben we "aandacht" in deze studie als volgt<br />

gemeten:<br />

1. in dagbladen in termen van het aantal zinnen gewijd aan...;<br />

2. in het "Bestek'81-debat" in termen van het aantal kolommen gewijd<br />

aan ....<br />

Voorzover de vertekeningscoëfficiënt betrekking heeft op "aandacht voor issues,<br />

voor politieke actoren dan wel voor bepaalde categorieën van politieke<br />

actoren" hebben we "aandacht" als volgt gemeten:<br />

1. i!n dagbladen in termen van het aantal informatie-eenheden, betrekking<br />

hebbend op een bepaald issue dan wel afkomstig van een bepaalde politieke<br />

actor of categorie van actoren, weergegeven werd;<br />

2. in het "Bestek'81-debat" in termen van het aantal informatie-eenheden,<br />

betrekking hebbend op een bepaald issue, dan wel afkomstig van een bepaalde<br />

politieke actor of categorie van actoren.<br />

Wat de dagbladen betreft hebben we "aandacht voor .." dus niet gemeten in<br />

termen van het aantal weergegeven informatie-eenheden, maar in termen van het<br />

aantal malen dat informatie-eenheden weergegeven werden. Hetgeen impliceert<br />

dat - in tegenstelling tot wat bij selectieomvang het geval was - 'dubbeltellingen'<br />

tussen artikelen onderling meetellen bij het bepalen van "aandacht<br />

voor De achterliggende gedachtengang is dat dagbladen meer aandacht besteden<br />

aan bepaalde politieke actoren naarmate zij vaker informatie-eenheden<br />

van de desbetreffende politieke actor weergeven, ongeacht de vraag of<br />

steeds dezelfde informatie-eenheid dan wel telkens andere informatie-eenheden<br />

worden weergegeven.<br />

Naast de noodzaak de intercodeur-betrouwbaarheid op het niveau van het artikel<br />

te berekenen, was bovenstaande een overweging om de gegevens voor "volledigheid/objectiviteit"<br />

ook op het niveau van het artikel te verzamelen.<br />

1.8 Aandachtscoëfficiënt<br />

De "aandachtscoëfficiënt" geeft aan of een krant veel of weinig aandacht besteedt<br />

aan politieke actor j , gegeven:<br />

1. de totale aandacht van die krant voor verslaggeving inzake het "Bestek'81-<br />

2.<br />

debat";<br />

het aandeel van politieke actor j in het "Bestek'81-debat".<br />

"Aandachtscoëfficiënt" is daarmee - evenals vertekeningscoëfficiënt - een combinatie<br />

van een "gebeurtenis-" en een "verslag i<br />

-georiënteerde"benadering.<br />

De ratio van de grootheid "aandachtscoëfficiënt" kan als volgt worden aangegeven:<br />

376<br />

(20) AC k . P. k/P.<br />

waarbij AC. = de aandachtscoëfficiënt voor politieke actor j in krant k<br />

P.<br />

J<br />

= het aandeel van actor j in het totaal aantal informatieeenheden<br />

in krant k<br />

= het aandeel van actor j in het "Bestek'81-debat" in termen<br />

van informatie-eenheden.


Een voorbeeld ter verduidelijking.<br />

Voorbeeld<br />

politieke aandeel in aandeel in aandeel in aandachtscoëfficiënt<br />

actor parlement krant 1 krant 2 krant 1 krant 2<br />

A 20 10 20 .50 1.00<br />

B 40 80 50 2.00 1.25<br />

C 40 10 30 .25 .75<br />

We hebben hier te maken met een grootheid die is opgebouw uit twee ratio's.<br />

Eén daarvan - het aandeel van onderscheiden politieke actoren in het "Bestek<br />

'81-debat" - is niet-krant gebonden. Dat heeft tot gevolg dat de interpretatie<br />

van de scores voor "aandachtscoëfficiënt" vol voetangels en klemmen zit.<br />

"Aandachtscoëfficiënt" zegt niet meer en niet minder dan "krant besteedt verhoudingsgewijs<br />

meer/minder aandacht aan politieke actor j dan op grond van<br />

aandeel van actor j in Bestek'81-debat verondersteld kan worden".<br />

1.9 Zorgvuldigheid van de weergave<br />

Het derde en laatste aspect van "volledigheid/bojectiviteit" waar we aandacht<br />

aan besteden betreft de zorgvuldigheid van de weergave van informatie-eenheden.<br />

In het hoofdstuk "volledigheid/objectiviteit" van het profiel van de landelijke<br />

dagbladpers - deel II van deze studie - hebben we aan de hand van een<br />

reeks voorbeelden proberen duidelijk te maken op welke wijze "zorgvuldigheid"<br />

gemeten is. Daar valt verder niets aan toe te voegen. Volledigheidshalve vermelden<br />

we hier nogmaals op welke wijze "zorvuldigheid" berekend wordt.<br />

" 0, ~"<br />

(21) Z k<br />

waarbij Z^ = zorgvuldigheids-index voor politieke actor of krant k<br />

0. = aantal onzorgvuldige weergaves met betrekking tot politieke<br />

actor k resp. in krant k<br />

A. = aantal adequate weergaves met betrekking tot politieke actor<br />

k resp. in krant k.<br />

Aldus gedefinieerd ligt het waardenbereik van Z^ tussen 0 en 1.<br />

waarbij 0 = uitsluitend onzorgvuldige weergaves met betrekking tot politieke<br />

actor k resp. in krant k<br />

1 = uitsluitend adequate weergaves met betrekking tot politieke<br />

actor k resp. in krant k.<br />

377


Appendix 4 Het meten van de lezerskenmerken<br />

1. Inleiding<br />

Bij het bespreken van de onderzoeksopzet - deel I, hoofdstuk 3 - stelden we<br />

reeds dat het lezersonderzoek in deze studie een exploratief karakter heeft.<br />

Het accent is gelegd op het inhoudsanalytische deel. Bijgevolg hebben we aan<br />

de operationalisering van de lezerskenmerken minder tijd en geld besteed dan<br />

aan de operationalisering van de inhoudskenmerken van dagbladen.<br />

In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens aan de orde:<br />

- het mediagebruik, waaronder begrepen de motieven om een bepaalde krant te<br />

lezen alsmede het belang dat men aan diverse media hecht als bron voor politieke<br />

informatie;<br />

- belangstelling voor politiek nieuws in dagbladen;<br />

- politieke opstelling van lezers en perceptie politieke opstelling dagbladen<br />

door lezers;<br />

- sociaal-demografische kenmerken: opleiding, leeftijd en godsdienst;<br />

- politieke kennis;<br />

- openheid.<br />

2. Mediagebruik<br />

Onder de verzamelterm "mediagebruik" behandelen we een aantal lezerskenmerken<br />

dat betrekking heeft op de wijze waarop mensen met massamedia omgaan. We beperken<br />

ons daarbij tot de massamedia die in ieder geval relevant geacht kunnen<br />

worden in het kader van meningsvorming over politieke aangelegenheden. In<br />

deze studie zijn dat: dagbladen, televisie en opinieweekbladen.<br />

Daarenboven geldt nog een tweede beperking: wij beogen niet in het minst een<br />

volledig beeld te schetsen van het mediagebruik; het gaat ons uitsluitend om<br />

die aspecten van het gebruik van dagbladen, televisie en opinieweekbladen die<br />

van belang zijn met het oog op de vraag in hoeverre dagbladen van invloed zijn<br />

op bepaalde lezerskenmerken. En wel op die lezerskenmerken die relevant geacht<br />

worden met het oog op meningsvorming over politieke aangelegenheden.<br />

2.1 Televisie kijken: actualiteitenrubrieken en Den Haag Vandaag<br />

Twee aspecten van het gebruik van het medium televisie zijn in deze studie<br />

van belang:<br />

1. kijkfrequentie actualiteitenrubrieken;<br />

2. krijkfrequentie Den Haag Vandaag.<br />

De kijkfrequentie "NOS-journaal" is in deze studie niet van belang. Daarnaar<br />

gevraagd bleken namelijk vrijwel alle respondenten in even sterke mate naar<br />

het NOS-journaal te kijken. Bij gebrek aan onderscheidend vermogen hebben we<br />

"kijkfrequentie NOS-journaal" buiten de verdere analyse gelaten.<br />

"Kijkfrequentie actualiteitenrubrieken" is gemeten met de vraag hoe vaak men<br />

naar de volgende programma's kijkt: AVRO's Televizier, Achter het Nieuws,<br />

Brandpunt, Hier en Nu, TROS-Aktua, Kenmerk, Panoramiek en Tijdsein. De scoretoekenning<br />

was daarbij als volgt:<br />

(bijna) altijd = 3 punten<br />

vaak = 2 punten<br />

zo nu en dan = 1 punt<br />

zelden of nooit, weet niet = 0 punt<br />

Aldus gedefinieerd, ligt het waardenbereik tussen 0 en 24,<br />

379


waarbij O = kijkt zelden of nooit naar welke van de genoemde actualiteitenrubrieken<br />

dan ook<br />

24 =• kijkt (bijna) altijd naar elk van de genoemde actualiteitenrubrieken.<br />

Voor het kijken naar "Den Haag Vandaag" geldt dezelfde scoretoekenning, zodat<br />

"kijkfrequentie Den Haag Vandaag" een waardenbereik kent van 0 tot en met 3,<br />

waarbij 0 = kijkt zelden of nooit naar Den Haag Vandaag<br />

3 = kijkt (bijna) altijd naar Den Haag Vandaag.<br />

2.2 Opinieweekbladen<br />

Als opinieweekbladen gelden in dit onderzoek: Elseviers Weekblad, Elseviers<br />

Magazine, De Tijd, Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer, Haagse Post, De<br />

Nieuwe Linie, Hervormd Nederland en Nieuws Net.<br />

"Leestijd opinieweekbladen" is opgebouwd uit twee deelvariabelen, te weten:<br />

1. al dan niet (bijna) wekelijks lezen van een opinieweekblad;<br />

2. leestijd opinieweekbladen.<br />

De scoretoekenning voor deze deelvariabelen verloopt als volgt:<br />

Al dan niet (bijna)wekelijks lezen opinieweekblad<br />

leest zelden of nooit een opinieweekblad = 0<br />

leest wekelijks of bijna wekelijks opinieweekblad = 1<br />

Leestijd opinieweekblad(en)<br />

één uur of minder = 0.5<br />

één tot twee uur = 1.5<br />

twee tot drie uur = 2.5<br />

meer dan drie uur = 3.5<br />

Aldus gedefinieerd, ligt het waardenbereik tussen 0 en 3.5,<br />

waarbij 0 = leest zelden of nooit een opinieweeblad<br />

3.5 = besteedt wekelijks meer dan drie uur aan het lezen van<br />

opinieweekblad(en).<br />

2.3. Motieven om een dagblad te lezen: informatie- en verstrooiïngsoriëntatie<br />

In dit onderzoek hebben we de respondenten in totaal 16 motieven om een krant<br />

te lezen voorgelegd. De respondenten konden voor elk van die motieven aangeven<br />

hoe belangrijk/onbelangrijk zij dat motief vonden. Op voorhand hebben we<br />

deze motieven in twee categoriën ingedeeld. 1<br />

* 8<br />

1. Verstrooiïngsmotief<br />

Daaronder vallen de motieven: opmaak, gezellig, niet zo dik, leesplesier,<br />

strips, gemakkelijk leesbaar, feuilletons, advertenties en tijdverdrijf.<br />

2. Informatiemotief<br />

Daaronder vallen de motieven: goede achtergrondinformatie, veel politiek<br />

nieuws, aansluiting op eigen politieke voorkeur, verschillende meningen<br />

en objectiviteit.<br />

De Mokken-schaal test 1<br />

* 9<br />

maakte duidelijk dat we met twee zwakke schalen te<br />

doen hadden. De schaal "verstrooiïngsmotief" had een schaalcoëfficiënt van<br />

H = .23, de schaal "informatiemotief" had een schaalcoëfficiënt van H = .20.<br />

380


Na verwijdering van een aantal minder goed correlerende items (H. < .30)<br />

hebben we opnieuw een Mokken-schaal test gedaan, met het volgende resultaat.<br />

Tabel 1 Mokken-schaal test verstrooiTngs- resp. informatiemotief<br />

u moeilijk- schaalcoëfmotief<br />

item i heid ficiënt H<br />

verstrooiing feuilletons .36 .09<br />

strips .33 .16<br />

tijdverdrijf .38 .27<br />

gezellig .47 .45<br />

leesplezier .45 .70<br />

gemakkelijk leesbaar .45 .82 .41<br />

informatie politieke voorkeur .42 .39<br />

veel politiek nieuws .33 .63<br />

verschillende meningen .35 .69<br />

objectiviteit .40 .75<br />

achtergrondinformatie .48 .87 .38<br />

De aldus gecreëerde variabelen "verstrooiTngsoriëntatie" en "informatieoriëntatie"geven<br />

aan in hoeverre respondenten verstrooiTngs- resp. informatie-motieven<br />

belangrijk vinden voor het lezen van hun eigen krant.<br />

Informatie-oriëntatie is daarbij toegespitst op politieke informatie. Verstrooiingsoriëntatie<br />

kent schaalwaarden van 0 tot 6 punten,<br />

waarbij 0 pt. = vindt verstrooiïngsmotieven volstrekt onbelangrijk<br />

6 pt. = vindt verstrooiingsmotieven zeer belangrijk.<br />

Informatie-oriëntatie kent schaalwaarden van 0 tot 5 punten,<br />

waarbij 0 pt. = vindt informatiemotieven volstrekt onbelangrijk<br />

5 pt. = vindt informatiemotieven zeer belangrijk.<br />

2.4 Belang bron<br />

Om op de hoogte te blijven met het politiek gebeuren kunnen mensen van meerdere<br />

media gebruik maken: radio, televisie, dagbladen, opinieweekbladen,<br />

vrouwenbladen, gesprekken met anderen enz. Niet alle media zijn daarbij voor<br />

iedereen van hetzelfde gewicht: voor de één is televisie het belangrijkste<br />

medium als het om politieke informatie gaat, voor een ander dagbladen, enz.<br />

Evenals informatie-oriëntatie ontleent "het belang dat aan diverse media als<br />

bron van politieke informatie wordt gehecht" - in het vervolg aangeduid als<br />

"belang bron" - zijn relevantie in dit onderzoek aan het veronderstelde effect<br />

op de relatie "inhoudskenmerken" - "lezerskenmerken".<br />

"Belang bron" is gemeten voor een achttal media: dagbladen, televisie, radio,<br />

gesprekken met anderen, opinieweekbladen, partijbladen, vrouwenbladen en<br />

familiebladen. De vraag luidde als volgt:<br />

"Om op de hoogte te blijven met politiek kunnen mensen van heel wat bronnen<br />

gebruik maken, zoals kranten, gesprekken met anderen, radio, televisie e.d.<br />

Links op dit toonblad staan wat van die informatiebronnen genoemd. Kunt u<br />

voor elk van die bronnen aangeven hoe belangrijk of onbelangrijk die bron<br />

is voor uw -politieke informatie?".<br />

De antwoordmogelijkheden waren: zeer belangrijk, belangrijk, niet zo belangrijk,<br />

onbelangrijk en weet niet. De scoretoekenning liep van drie tot en met<br />

nul punten; het laatste cijfer geldt zowel voor "onbelangrijk" als voor "weet<br />

niet".<br />

381


3. Belangstelling voor politiek nieuws<br />

Sinds George Gallup in 1930 zijn "scientific method for determining reader<br />

interest"<br />

5 0<br />

introduceerde, zijn er ontelbare onderzoeken verricht naar de belangstelling(swereld)<br />

van<br />

te onderscheiden:<br />

het mediapubliek. Daarbij zijn twee benaderingen<br />

51<br />

1. "readership"-studies, waarin de gerealiseerde belangstelling als uitgangspunt<br />

geldt, het gaat om wat mensen werkelijk gelezen hebben;<br />

2. "reader interesf'-studies, waarin uitgegaan wordt van de geuite belangstelling,<br />

van wat mensen zeggen dat ze zullen lezen.<br />

"Readership"-studies hebben de oudste rechten, "reader interesf'-studies werden<br />

aanvankelijk met groot wantrouwen bejegend. Vergelijkend onderzoek heeft<br />

inmiddels aangetoond dat de met behulp van beide meetmethoden verkregen uitkomsten<br />

een grote mate van overeenkomst<br />

5 2<br />

vertonen. Dit gevoegd bij het gegeven<br />

dat "reader interest" een veel minder tijdrovende meetmethode is, maakte<br />

dat de keus niet moeilijk was: de vraagstelling in dit onderzoek is van "reader<br />

interest"-type.<br />

Hoewel we in deze studie slechts geïnteresseerd zijn in de belangstelling van<br />

lezers voor politiek nieuws, hebben we gevraagd naar de belangstelling voor<br />

een veertiental onderwerpen, waaraan dagbladen regelmatig aandacht besteden.<br />

Dit om de respondenten in staat te stellen hun belangstelling voor politiek<br />

nieuws aan te geven in relatie tot hun belangstelling voor het overige nieuws<br />

in de krant. Onzes inziens geeft dat een reëler beeld van de belangstelling<br />

(swereld) van krantenlezers dan ingeval uitsluitend naar de belangstelling<br />

voor politiek nieuws gevraagd wordt.<br />

De veertien belangstellingscategorieën zijn:<br />

- binnenlandse politiek<br />

- Nederlandse buitenlandse politiek<br />

- politiek in het buitenland<br />

- sociaal-economische berichten<br />

- financieel-economische berichten<br />

- berichten over de rooms-katholieke kerk/godsdienst<br />

- berichten over protestants-christelijke kerken/godsdienst<br />

- berichten over oecumenische ontwikkelingen<br />

- pers, radio en televisie<br />

- cultuur en kunst<br />

- verkeer en vervoer<br />

- onderwijs, wetenschap en techniek<br />

- voetbal<br />

- andere sporten.<br />

De antwoordmogelijkheden waren steeds "zeer veel, tamelijk veel, matig, weinig<br />

en geen belangstelling"; de scores liepen van "zeer veel belangstelling<br />

= 4 punten" tot "geen belangstelling = 0<br />

5 3<br />

punt".<br />

Belangstelling voor politiek nieuws omschrijven we operationeel als de score<br />

verkregen bij berekening van de formule<br />

(22) B,<br />

pol = < B<br />

1 + B, + B 3) / 3<br />

waarbij B<br />

pol<br />

B<br />

'1<br />

382<br />

= belangstelling voor politiek nieuws<br />

= belangstelling voor "binnenlandse politiek


$2 = belangstelling voor "Nederlandse buitenlandse politiek"<br />

4. Politieke opstelling<br />

= belangstelling voor "politiek in het buitenland".<br />

"Politieke opstelling" hebben we op dezelfde wijze gemeten als destijds Van<br />

5 4<br />

Cuilenburg, met dien verstande dat een aantal items ter indicering van de<br />

dimensies "vrijheid", "gelijkheid" en "saamhorigheid" uit de schaal verwijderd<br />

is en voor een deel vervangen door andere uitspraken. Een dergelijke<br />

aanpassing is onvermijdelijk om de eenvoudige reden dat "progressiviteit/<br />

conservatisme" - hetgeen de schaal "politieke opstelling" beoogt te meten -<br />

plaats- en tijdgebonden begrippen zijn. Wat in 1974 als "progressief" te<br />

boek stond, kan in 1978 als "conservatief" beschouwd worden of - iets waarschijnlijker<br />

- als niet terzake doende.<br />

De politieke opstel 1 ingsschaal is opgebouwd uit drie deelschalen: vrijheid,<br />

gelijkheid en saamhorigheid. De wegingsfactoren zes, zes en één voor achtereenvolgens<br />

vrijheid, gelijkheid en saamhorigheid bleken uiteindelijk de<br />

"beste" schaal op te leveren, dat wil zeggen: de schaal die de beste verklaring<br />

geeft voor de partijkeuze. Van Cuilenburg vond destijds dezelfde wegingsfactoren.<br />

5 5<br />

De schaal 'politieke opstelling' is uiteindelijk zo getransformeerd dat ze<br />

waarden kan aannemen tussen 1 en 7 punten,<br />

waarbij 1 = extreem progressief<br />

7 = extreem conservatief.<br />

Tabel 2 Factorscorecoëfficienten van tien items ter indicering van het<br />

begrip 'politieke opstelling' 1<br />

item<br />

Werknemers moeten ook delen in de winsten van de bedrijven<br />

waarin zij werken<br />

Mannen moeten korten gaan werken teneinde meer vrouwen<br />

de kans te geven betaalde arbeid te verrichten<br />

Iedere vrouw moet, als zij dat wenst, in geval van<br />

zwangerschap een abortus kunnen laten plegen<br />

De vrijheid om voor televisie te brengen wat men wil<br />

moet worden vergroot<br />

De inspraak van werknemers in bedrijven moet worden<br />

vergroot<br />

De verschillen tussen hoge en lage inkomens zijn thans<br />

veel te groot<br />

Er zijn mensen die veel bezitten en mensen die weinig<br />

bezitten; de verschillen op dit punt moeten kleiner<br />

worden<br />

Bestrijding van terrorisme zoals van de leden van de<br />

RAF (Rote Armee Fraktion) vraagt om een beter bewapende<br />

politiemacht<br />

Om ontwikkelingslanden aan werk te helpen moet Nederland<br />

bereid zijn bepaalde industrieën op te geven<br />

Werkenden moeten afzien van salarisverhoging als anderen<br />

dat aan werk helpt<br />

.16 -.10<br />

.23 .18<br />

.19<br />

.27<br />

.36 -.12<br />

-.49<br />

-.36 .16<br />

.16<br />

.47<br />

383<br />

I


De nauwkeurigheid waarmee de progressiviteitsschalen voor de nederlandse bevolking<br />

in 1978 kunnen worden geconstrueerd, is als volgt:<br />

?<br />

vrijheidsdimensie: Rp = .70; gelijkheidsdimensie .81 en saamhorigheids­<br />

dimensie .65. Deze cijfers wijken nauwelijks af van die uit 1974. 55<br />

Schema 1 Items ter indicering van de dimensies "vrijheid", "gelijkheid"<br />

en "saamhorigheid" van de schaal 'politieke opstelling'<br />

384<br />

dimensies<br />

vrijheid<br />

gelijkheid<br />

saamhorigheid<br />

3.<br />

1978<br />

opvattingen over<br />

winstdeling in bedrijven<br />

korter werken mannen om<br />

vrouwen meer kans op betaalde<br />

arbeid te geven<br />

vrijheid vrouw om abortus te<br />

laten plegen als zij dat wil<br />

4. vrijheid om voor televisie<br />

te brengen wat men wil<br />

5. inspraak werknemers in bedrijven<br />

1. gelijkheid van inkomens<br />

2. gelijkheid van bezit<br />

3. inspraak werknemers in bedrijven<br />

4. winstdeling in bedrijven<br />

1. gelijkheid van bezit<br />

2. korter werken mannen om<br />

vrouwen meer kans op betaalde<br />

arbeid te geven<br />

3. bestrijding terrorisme<br />

4. industrieën overplaatsen<br />

5. afzien van salarisverhoging<br />

om anderen aan werk te helpen<br />

1974<br />

1. vrijheid vrouw om abortus<br />

te laten plegen als<br />

zij dat wil<br />

2. vrijheid om voor televisie<br />

te brengen wat men<br />

wi 1<br />

3. inspraak werknemers in<br />

bedrijven<br />

4. vrijheid om te demonstreren<br />

op straat<br />

5. dienstplichtweigering op<br />

grond van gewetensbezwaren<br />

1. gelijkheid van inkomens<br />

2. gelijkheid van bezit<br />

3. inspraak werknemers in<br />

bedrijven<br />

4. winstdeling in bedrijven<br />

1. saamhorigheid t.o.v. Surinamers<br />

2. saamhorigheid t.o.v. gastarbei<br />

ders<br />

3. saamhorigheid t.o.v. ambonezen<br />

4. vrijheid om op straat te<br />

demonstreren<br />

5. dienstplichtweigering op<br />

grond van gewetensbezwaren


4.1 Perceptie politieke opstelling dagbladen<br />

Behalve over hun eigen politieke opvattingen hebben we de lezers ook vragen<br />

gesteld over de politieke opstelling van hun krant. We hebben de respondenten<br />

gevraagd aan te geven bij welk politiek attitude-object hun<br />

5 7<br />

eigen krant het<br />

dichtst staat, resp. van welk politiek attitude-object hun krant het verst<br />

af staat.<br />

Schema 2 Vraagstelling perceptie politieke opstelling dagbladen<br />

vraag<br />

1 Zoudt U in volgorde kunnen aangeven<br />

bij welke van deze groepen Uw krant<br />

naar Uw mening het dichtst staat?<br />

Dus eerst: bij welke van deze vier<br />

groepen staat Uw krant het dichtst?<br />

2.<br />

En waar staat Uw krant dan het dichtst<br />

bij, volgens U? Bij welke van deze<br />

groepen?<br />

3. En vervolgens? Bij welke groep daarna?<br />

4. ALL<strong>EN</strong><br />

En waar staat Uw krant het verst vanaf,<br />

volgens U? Van welke van deze groepen?<br />

antwoordmogelijkheid mijn krant<br />

staat het dichtst bij/verst af<br />

PvdA<br />

CDA<br />

kabinet-Van Agt<br />

VVD<br />

weet niet (door naar vraag<br />

4)<br />

PvdA<br />

CDA<br />

kabinet-Van Agt<br />

VVD<br />

weet niet (door naar vraag<br />

4)<br />

PvdA<br />

CDA<br />

kabinet-Van Agt<br />

VVD<br />

weet niet<br />

PvdA<br />

CDA<br />

kabinet-Van Agt<br />

VVD<br />

weet niet<br />

Idealiter weet de respondent alle vragen te beantwoorden en daarbij - gegeven<br />

de plaats van de politieke actoren op het politieke continuüm - een consistente<br />

volgorde aan te geven. De gegevens in deze studie zijn - tenzij anders<br />

vermeld - gebaseerd op het drie-actoren-model (PvdA, CDA en kabinet-Van Agt).<br />

Gegeven de plaats van deze actoren op het politieke continuüm, zijn de percepties<br />

met behulp van de techniek van consistente transformatie op de schaal<br />

'politieke opstelling' geplaatst. Indien sprake was van inconsistente antwoordpatronen,<br />

is uitsluitend gebruik gemaakt van het antwoord op de eerste<br />

vraag.<br />

5. Politieke kennis<br />

Politieke kennis omschrijven wij als het vermogen om ware uitspraken over<br />

politiek te doen. 58<br />

Politieke kennis hebben we gemeten met behulp van een vragenbatterij die te<br />

vergelijken valt met de vragen zoals gebruikt in het Nationaal Kiezersonderzoek<br />

1977. 59<br />

Deze batterij bevat vragen over de NAVO, de Europese Gemeenschap,<br />

het Warschaupact en over het herkennen van foto's van politici, hun partij en<br />

385


hun functie.<br />

Wat de eerste drie series betreft was de vraagstelling telkens, of Nederland<br />

resp. Roemenië resp. Spanje lid was van de bedoelde organisatie.<br />

Vervolgens kregen de respondenten een blad met foto's van politici voorgelegd:<br />

Van Agt, Rietkerk, Terlouw, Van der Klaauw, Pais, Lubbers, Andriessen, Den<br />

Uyl, Albeda en Beckers-de Bruijn. Over elk van deze foto's werden drie vragen<br />

gesteld:<br />

1. wat is de naam van de politicus?<br />

2. van welke partij is deze politicus?<br />

3. wat is de functie van deze politicus?<br />

De eerste vraag kende als antwoordmogelijkheden voor elk van de tien foto's:<br />

Rietkerk, Den Uyl, Albeda, Van Dam, Lubbers, Terlouw, Beckers, Vondeling, Van<br />

Agt, Pais, Van Aardenne, Van der Klaauw, Smit-Kroes, Andriessen, andere naam<br />

en weet niet. Bij de tweede vraag stonden alle in het parlement vertegenwoordigde<br />

politieke partijen als antwoordmogelijkheid genoteerd alsmede "andere<br />

partij" en "weet niet". Bij de derde vraag ten slotte konden de respondenten<br />

kiezen uit de volgende functies:<br />

- minister-president, premier, minister van algemene zaken<br />

- minister van sociale zaken<br />

- kamerlid<br />

- minister van onderwijs en wetenschappen<br />

- minister van financiën<br />

- voorzitter van de PvdA<br />

- voorzitter van het CDA<br />

- ander antwoord<br />

- weet niet.<br />

Op al deze vragen moet per foto het goede antwoord gegeven worden, wilde een<br />

6 0<br />

respondent de score '1' verkrijgen.<br />

Tabel 3 Mokken-schaal test politieke kennis<br />

item<br />

H<br />

i<br />

moeil i jkheid<br />

antwoordpatroon<br />

antwoordpatroon<br />

foto<br />

foto<br />

Pais<br />

Albeda<br />

.55<br />

.56<br />

.27<br />

.32<br />

antwoordpatroon<br />

antwoordpatroon<br />

antwoordpatroon<br />

foto Beckers<br />

foto Rietkerk<br />

foto Andriessen<br />

.50<br />

.52<br />

.50<br />

.33<br />

.44<br />

.47<br />

Spanje lid van NAVO .33 .55<br />

Spanje lid van EG<br />

antwoordpatroon foto Terlouw<br />

Roemenië lid van Warschaupact<br />

Roemenië lid van NAVO<br />

.36<br />

.48<br />

.37<br />

.46<br />

.61<br />

.62<br />

.75<br />

.78<br />

Spanje lid van Warschaupact<br />

Nederland lid van Warschaupact<br />

Roemenië lid van EG<br />

antwoordpatroon foto Van Agt<br />

Nederland lid van NAVO<br />

Nederland lid van EG<br />

.53<br />

.55<br />

.55<br />

.39<br />

.62<br />

.46<br />

.80<br />

.82<br />

.84<br />

.93<br />

.96<br />

.98<br />

386<br />

Schaalcoëfficiënt H = .47


Aldus gedefinieerd, kent de schaal 'politieke kennis' een waardenbereik van<br />

0 tot 16 punten,<br />

waarbij 0 punten = minimale politieke kennis aanwezig<br />

16 punten = maximale politieke kennis aanwezig.<br />

6. Openheid<br />

In een formeel democratie-model zoals gehanteerd in deze studie wordt van<br />

burgers cq dagbladlezers onder meer verwacht:<br />

1. dat ze op de hoogte zijn van het politiek gebeuren (politieke kennis);<br />

2. dat ze open staan voor andere dan de eigen opvattingen en bereid zijn<br />

tot afweging;<br />

3. dat ze tolerant zijn ten opzichte van (politiek) anders denkende en handelende<br />

medeburgers. 61<br />

Het tweede aspect komt tot uiting in het begrip 'openheid'. Onder openheid<br />

verstaan wij de bereidheid van burgers kennis te nemen van andere dan de eigen<br />

(politieke) opvattingen.<br />

We hebben de respondenten een aantal uitspraken voorgelegd dat betrekking<br />

heeft op het functioneren van een democratisch stelsel. De vraagstelling<br />

luidde: "Links op dit blad staat een aantal dingen die sommige mensen beschouwen<br />

als heel belangrijk voor de democratie en anderen als minder belangrijk.<br />

Wilt u voor elk van deze dingen zeggen hoe belangrijk of onbelangrijk<br />

ze volgens uw mening zijn voor de democratie?"<br />

De vier uitspraken die tesamen de schaal 'openheid' vormen hebben met elkaar<br />

gemeen dat ze meer of minder uitgesproken refereren aan het belang van "meerdere<br />

meningen" in een democratie. Het gaat om de volgende uitspraken:<br />

1. Dat er verschillende partijen zijn waarop je kunt stemmen.<br />

2. Dat er vrijheid van meningsuiting is.<br />

3. Dat zwakke dagbladen financieel gesteund moeten worden door de overheid.<br />

4. Dat minderheden, zoals gastarbeiders, hun stem kunnen laten horen.<br />

De antwoordmogelijkheden waren steeds: "zeer belangrijk", "belangrijk", "niet<br />

zo belangrijk", "zeer onbelangrijk" en "weet<br />

6 2<br />

niet".<br />

Tabel 4 Mokkenschaal test openheid<br />

item i mogelijkheid<br />

overheidssteun zwakke dagbladen .38 .33<br />

minderheden .46 .64<br />

verschillende partijen .31 .92<br />

vrijheid van meningsuiting .52 .98<br />

Schaal coëfficiënt H = .41<br />

De scoretoekenning voor de items ter indicering van openheid liep van drie<br />

punten (zeer belangrijk) tot nul punten (zeer onbelangrijk/weet niet). Aldus<br />

gedefinieerd, ligt het waardenbereik van de schaal 'openheid' tussen 0 en<br />

6 3<br />

12, waarbij<br />

0 = hecht geen belang aan meerdere meningen voor het functioneren van<br />

een democratisch stelsel<br />

12 = hecht zeer veel belang aan meerdere meningen voor het functioneren<br />

van een democratisch stelsel.<br />

387


Noten appendices<br />

1. Het laatste kenmerk is opgenomen op grond van de overweging dat dagbladen<br />

hun hoofdredactioneel commentaar doorgaans zullen wijden aan zaken die ze<br />

van groot belang achten en zeker niet aan zaken die ze als onbelangrijk<br />

zien.<br />

2. 0. Scholten, 1978. p.13 e.v.<br />

3. Een nog steeds bruikbare formule als het om geschriften bestemd voor een<br />

breed publiek gaat. Zie T. Rennen, 1974, p.174; ook A.F.A. Korsten, 1976,<br />

p.109 komt tot een dergelijke conclusie.<br />

Overigens is het toepassen van leesbaarheidsformules in de laatste jaren<br />

aan toenemende kritiek onderhevig. Voor een korte bespreking daarvan verwijzen<br />

we naar deel I, hoofdstuk 4 van deze studie, alsmede naar de daar<br />

vermelde literatuur.<br />

4. P. van Hauwermeiren, 1975, p.150 en J.J. van Cuilenburg, J. de Jonge en<br />

G.W. Noomen, 1973, p. 55-56.<br />

5. Zie deel I, p.100van deze studie.<br />

6. 0. Scholten, 1978, p. 45-49.<br />

7. 0. Scholten, 1978, p.52.<br />

8. J.J. van Cuilenburg, 1977, p.57 e.v. en p.286 e.v.<br />

9. We gaan hier uit van het zg. "representational model" ontwikkeld door<br />

Osgood, Zie daarover J.J. van Cuilenburg, 1977, p. 60-61.<br />

10. J.J. van Cuilenburg,- 1977, p.59.<br />

11. Van Cuilenburg vermeldt een consistentiegraad van .76; J.J. van Cuilenburg,<br />

1977, p.69; in dit onderzoek: tussen .83 en .94.<br />

12. 0. Scholten, 1978, p. 65-66 voor de identificatie-regels en p.69 e.v.<br />

voor de operationele definities.<br />

13. 0. Scholten, 1978, p. 72-78.<br />

14. Niet de verdeling, wel de totalen stemmen overeen met wat we in werkelijkheid<br />

in dit onderzoek vonden voor het dagblad Trouw. Dat wil zeggen: het<br />

aantal artikelen plus het totaal aantal positieve, negatieve en neutrale<br />

scores voor de PvdA stemt overeen met wat in het onderzoek gevonden is.<br />

Of de scores ook op deze wijze over de artikelen verdeeld waren, is niet<br />

bekend; wél is het zo dat de uiteindelijke J-score (+.06) weer ontleend<br />

is aan dit onderzoek.<br />

15. Voor gegevens over het vermogen van lezers zich een beeld te vormen van<br />

de politieke opstelling van hun krant verwijzen we naar deel II van deze<br />

studie.<br />

16. J.J. van Cuilenburg, J. de Jonge en G.W. Noomen, 1973, p.108.<br />

17. J.J. van Cuilenburg, 1977, p.61 e.v.<br />

18. Indien J x > J y dan geldt: ^ = 1 + (E x y - 1)*(1 -(J x - J y) / 2)<br />

388<br />

Indien J x < J y dan geldt: M £ = 7 - (7 - E x y)*(l -(J y - J x) / 2


waarbij J<br />

x<br />

v/J„<br />

y<br />

= J-score voor politiek attitude-object X resp. Y.<br />

E = evenwichtspunt posities X en Y op politiek continuüm bij<br />

y<br />

vaste middenwaarden<br />

max = maximaal mogelijk verschil in J-scores voor politiek attitude-object<br />

X resp. Y.<br />

19. Voor drie actoren vinden we op het niveau van het artikel een correlatiecoëfficiënt<br />

van r = .92, voor vier actoren r = .94; op het niveau van de<br />

krant vinden we bij drie actoren een correlatiecoëfficiënt van r = .98.<br />

20. Het vierde voor de hand liggende attitude-object - de VVD - hebben we om<br />

twee redenen buiten beschouwing gelaten:<br />

1. er waren bijzonder weinig artikelen in de steekproef waarin een houding<br />

ten opzichte van de VVD werd bepaald; gemiddeld per krant 20, in<br />

één krant - Het Parool - niet meer dan 10;<br />

2. de lezers plaatsten de VVD bijzonder dicht bij het kabinet-Van Agt op<br />

het politieke continuüm (VVD 4.36, kabinet-Van Agt 4.32); ergo, een<br />

score voor de VVD is indirect hetzelfde als een score voor het kabinet-<br />

Van Agt.<br />

21. De twee inconsistente patronen zijn:<br />

1. a>c>b en 2. c>a>b.<br />

22. J.J. van Cuilenburg, 1977, p.64.<br />

23. J.J. van Cuilenburg, 1977, p.65; zie ook p.251, noot 10.<br />

24. Zie p.351, vooronderstel!ing 4.<br />

25. De CPN verloor bij de verkiezingen van 1977 voor de Tweede Kamer wel aan<br />

de PvdA, niet aan het CDA.<br />

26. De transformatie geschiedt op basis van rangorde in de J-score voor<br />

kabinet-Van Agt, CDA en PvdA. Zoals uit onderstaande tabel af te leiden,<br />

is er nauwelijks verschil in rangorde voor J-scores berekend op basis van<br />

alle artikelen en J-scores berekend op basis van die artikelen waarin de<br />

drie betrokken attitude-objecten tegelijkertijd voorkomen.<br />

Tabel I J-score voor kabinet-Van Agt, CDA en PvdA: twee berekeningswijzen<br />

vergeleken<br />

kabinet-Van Agt PvdA CDA<br />

J<br />

l<br />

J<br />

2<br />

Algemeen Dagblad -.11 -.15 -.19 -.23 -.03 -.08<br />

NRC/Handelsblad -.29 -.40 + .12 + .22 -.05 -.01<br />

de Volkskrant -.35 -.39 -.04 -.11 -.29 -.22<br />

Trouw -.35 -.26 + .06 + .09 -.05 -.08<br />

De Telegraaf -.00 -.17 -.50 -.45 -.35 -.51<br />

De Waarheid -.68 -.70 -.60 -.68 -.47 -.38<br />

Nederlands Dagblad -.13 -.12 -.36 -.43 -.18 -.29<br />

Reformatorisch Dagblad -.06 + .01 -.39 -.44 -.11 -.07<br />

Het Parool -.32 -.14 -.01 + .11 -.14 -.10<br />

Het Vrije Volk -.59 -.57 + .22 + .26 -.36 -.38<br />

J-^ = J-score berekend over alle artikelen waarin desbetreffend attitude­<br />

J ?<br />

L<br />

=<br />

object voorkomt<br />

J-score berekend over artikelen waarin<br />

lijkertijd voorkomen.<br />

de drie attitude-objecten tege-<br />

J<br />

l<br />

J<br />

2<br />

J<br />

l<br />

J<br />

2<br />

389


27. Voorjaar 1979 heeft het NIPO daartoe een peiling gehouden.<br />

28. J.J. van Cuilenburg, 1977, p.188 e.v.<br />

29. J.J. van Cuilenburg, 1977, p.295.<br />

30. 6.W. Noomen, 1977, p.19 e.v. en p.255 e.v.; overigens sprak Noomen van<br />

"stelligheid".<br />

31. G.W. Noomen, 1977, p.257.<br />

32. 0. Scholten, 1978, p.94 e.v.<br />

33. G.W. Noomen, 1977, p.19 e.v.<br />

34. Het totaal aantal uitspraken is omschreven als het aantal beweringen<br />

(teleenheid: de bewering) plus het aantal neutrale oordelen (teleenheid:<br />

de zin).<br />

35. G.W. Noomen, 1977. p.259.<br />

36. G.W. Noomen, 1977. p.259.<br />

37. In dit onderzoek bleek nog geen tien procent van de geanalyseerde artikelen<br />

(n=418) een gegrondheidsscore van meer dan 2 te behalen. Noomen<br />

kwam tot zeven procent. G.W. Noomen, 1977. p.260.<br />

38. G.W. Noomen, 1977. p.260.<br />

39. Dit in afwijking van wat in de codeerinstructie in eerste instantie geformuleerd<br />

werd.<br />

40. Deze studie, deel I, p.74. Overigens: de analyse 'politieke opstelling'<br />

is in feite ook generaliserend: welke aanduiding van een attitude-object<br />

ook gebruikt wordt, altijd wordt het oordeel betrokken op het attitudeobject<br />

als zodanig. Het verschil is dat bij 'politieke opstelling' ten<br />

behoeve van de analyse heel expliciet de stap naar generaliseren gezet<br />

wordt, terwijl bij 'generaliserend taalgebruik' zoals door ons uitgewerkt<br />

deze stap impliciet blijft. Zonder een bepaald minimum aan 'generaliseren'<br />

in de omschrijving van het attitude-object, zou een commentaar<br />

of artikel met achtergrondinformatie overigens nauwelijks te schrijven<br />

zijn; een zekere relativering van 'generaliserend taalgebruik' is<br />

dan ook op zijn plaats.<br />

41. Deze studie, deel I, p.97.<br />

2<br />

42. 0. Scholten, 1978 , p.7. In het vermelde proefonderzoek bleek 83% van<br />

alle zinnen die enigerlei informatie over het onderdeel "sociaal- en<br />

financieel-economisch beleid" bevatten, te beschrijven in termen van het<br />

analyse-schema. De codeurs stuitten daarbij niet op extra problemen bij<br />

het analyseren van de verslagen over tweede en derde termijn. Overigens<br />

heeft deze aanpak wel tot gevolg dat - voorzover de regering in tweede<br />

en/of derde termijn bepaalde toezeggingen doet-deze systematisch buiten<br />

de analyse van de verslaggeving vallen.<br />

43. Verwijzing: p. 327/3 wil zeggen: Handelingen Tweede Kamer der Staten-<br />

Generaal, zitting 1978-1979, p.327, derde kolom.<br />

390<br />

44. 0. Scholten, 1978 2<br />

, p.6.<br />

45. De analyseleiding bestond in dit geval uit twee delen: een analyseleiding<br />

'eerste codeur' en een analyseleiding 'tweede codeur'. Dit om te voorkomen<br />

dat één centrale analyseleiding op een al te gekunstelde wijze de


etrouwbaarheid zou verhogen.<br />

46. In het laatste geval betekent dat dat aan één artikel 28 manuren besteed<br />

werden; het betrof een overzichtsartikel van de standpunten van alle politieke<br />

partijen over een aantal thema's uit het debat.<br />

47. De 'openheidscoëfficiënt' kent dezelfde systematiek in berekeningswijze;<br />

het ijkingspunt is hier echter niet een bepaalde verdeling in het parlement,<br />

maar een theoretisch wenselijk geachte verdeling: iedereen evenveel<br />

aandacht.<br />

48. Deze studie, deel III, hoofdstuk 2.<br />

Deze twee motieven sluiten aan bij de gedachtengang zoals Schramm die in<br />

zijn "fraction of selection" ontwikkelde. W. Schramm, 1949; zie ook 0.<br />

Scholten, 1975, p.31 en J.J. van Cuilenburg, J. de Jonge, en G.W. Noomen,<br />

1974, p.83 e.v.<br />

49. Het positief alternatief werd gedefinieerd als "zeer belangrijk/belangrijk".<br />

50. G. Gallup, 1930; zie 0. Scholten, 1975, p.19 e.v.<br />

51. 0. Scholten, 1975, p.18 e.v.<br />

52. R.E. Carter Jr. en Neil McDonald, 1964, p.580 en J.B. Haskins, 1969, p..224.<br />

53. We hebben afgezien van enigerlei weging op dit punt, omdat de vraagstelling<br />

zodanig is dat uitgegaan kan worden van 'zelfweging': gevraagd naar<br />

de belangstelling voor een groot aantal nieuwssoorten, ligt het voor de<br />

hand dat de respondent de mate van belangstelling voor de diverse nieuwssoorten<br />

zal aangeven in verhouding tot de mate van belangstelling voor de<br />

overige nieuwssoorten.<br />

54. J.J. van Cuilenburg, 1977, p.47 e.v. (hij gebruikte overigens de term<br />

'politieke richting').<br />

55. J.J. van Cuilenburg, 1977, p.50.<br />

56. J.J. van Cuilenburg, 1977, p.281.<br />

57. Indien men zegt meer dan één krant te lezen, dan de krant kiezen die voor<br />

de politieke informatie het belangrijkst is, aldus de instructie aan de<br />

enquêteurs.<br />

58. J.J. van Cuilenburg, G.P. Noordzij en J. Kleinnijenhuis, 1980, p.302.<br />

59. Nationaal Kiezersonderzoek, 1977, Codeboek, deel I, p. 56-57 en p. 65 e.v.<br />

60. Voor de fractievoorzitters onder de politici hebben we ook de antwoordmogelijkheid<br />

'ander antwoord' goed gerekend. Dit omdat in die gevallen<br />

het antwoord 'kamerlid' naar alle waarschijnlijkheid voor een aantal respondenten<br />

verwarrend gewerkt heeft.<br />

61. Deze studie, deel I, p. 11.<br />

62. Het positieve alternatief is gedefinieerd als 'belangrijk/zeer belangrijk'.<br />

63. Een Mokken-schaal kent per item slechts de waarden nul en één, zodat het<br />

waardenbereik van de schaal 'openheid' komt te liggen tussen 0 en 4. Gezien<br />

het geringe aantal items en het daaruit voortvloeiende geringe aantal<br />

schaalposities, hebben we er de voorkeur aan gegeven gebruik te maken<br />

van de ruwe scores.<br />

391


Bijlage 1 Opzet én verantwoording diverse steekproeftrekkingen<br />

1. Steekproeven inhoudsanalyse<br />

Ten behoeve van de inhoudsanalyse hebben wij twee steekproeven getrokken uit<br />

de volgende kranten: Algemeen Dagblad, NRC/Handelsblad, de Volkskrant, Trouw,<br />

De Telegraaf, De Waarheid, Nederlands Dagblad, Reformatorisch Dagblad, Het<br />

Parool en Het Vrije Volk.<br />

De eerste steekproef - steekproef A - heeft betrekking op alle artikelen die<br />

in de periode september tot en met december 1978 verschenen zijn in bovengenoemde<br />

'dagbladen. De tweede steekproef - steekproef B - heeft betrekking op<br />

alle in dat tijdvak gepubliceerde (hoofd)redactionele commentaren waarin een<br />

oordeel over één of meer politieke attitude-objecten wordt uitgesproken, alsmede<br />

op alle artikelen met achtergrondinformatie, voorzover in artikelen in<br />

tenminste vijf zinnen een oordeel over één of meer attitude-objecten wordt<br />

uitgesproken.<br />

Populatie A in krant k omschrijven we als de verzameling van alle artikelen<br />

die in de periode september tot en met december 1978 verschenen zijn in<br />

krant k.<br />

Populatie B in krant k omschrijven we als de verzameling van alle<br />

(hoofd)redactionele commentaren alsmede van alle achtergrondinformatie-artikelen<br />

in krant k, voorzover in laatstgenoemde in voldoende mate relevante politieke<br />

attitude-objecten voorkomen. 1<br />

2. Steekproef A<br />

Steekproef A gebruiken we om na te gaan:<br />

1. hoeveel aandacht de onderscheiden dagbladen besteden aan welke onderwerpen;<br />

2. in welke vorm de onderscheiden dagbladen informatie verschaffen;<br />

3. hoe leesbaar de onderscheiden dagbladen zijn;<br />

4. hoeveel aandacht de onderscheiden dagbladen aan niet-parlement gebonden<br />

politiek besteden;<br />

5. hoeveel aandacht de onderscheiden dagbladen aan parlementaire vergaderingen<br />

besteden.<br />

Bij de samenstelling van steekproef A maken wij onderscheid tussen "first<br />

stage" en "secondary stage" eenheden, tussen krantenummers en artikelen binnen<br />

krantenummers. In de eerste fase trekken we aselect-systematisch 18 krantenummers,<br />

zodanig dat alle dagen van de week, met uitzondering van de zevende<br />

dag, in even sterke mate in de steekproef vertegenwoordigd zijn. Dit om de<br />

weekcyclus niet te verstoren: een krant van maandag ziet er qua verdeling van<br />

aandacht over onderwerpen nu eenmaal geheel anders uit dan een krant van zaterdag.<br />

2.1 Trekking van "first stage" eenheden<br />

Per populatie bedraagt het aantal "first stage" eenheden 122. Dat wil zeggen,<br />

het aantal dagen in onze steekproefperiode is 122, het aantal krantenummers<br />

in die periode bedraagt niet meer dan 102. Dit als gevolg van het feit dat op<br />

zon- en feestdagen geen kranten verschijnen. Om technische redenen gaan we bij<br />

de steekproeftrekking uit van het aantal dagen in de steekproefperiode. 2<br />

In totaal willen we 18 krantenummers ofwel 21 dagen trekken, hetgeen resulteert<br />

in een interval van 122/21 = 6. In het eerste interval van zes dagen bepalen<br />

we aselect een begindatum, vervolgens trekken we elke zesde dag. Getrokken<br />

zon- en feestdagen komen uiteraard te vervallen. Voorzover het feestdagen<br />

betreft, worden ze vervangen door aselect getrokken corresponderende dagen.<br />

393


Komen we als gevolg van het aselect bepalen van de begindatum in het eerste<br />

interval, niet op het benodigde aantal van 18 krantenummers, dan trekken we<br />

aselect het ontbrekende aantal bij, zodanig dat elke dag van de week drie<br />

maal in de steekproef valt.<br />

Op deze wijze trekken we voor elk van de tien te onderzoeken dagbladen, 18<br />

"first stage" eenheden ofwel krantenummers.<br />

2.2 Trekking van "secondary stage" eenheden<br />

Tesamen bevatten de getrokken krantenummers nagenoeg 23.000 artikelen. Uiteraard<br />

hebben we niet al die artikelen betrokken in ons onderzoek. Uit elk in<br />

de steekproef vallend krantenummer hebben we weer een steekproef getrokken,<br />

nu van twintig "secondary stage" eenheden ofwel artikelen. Steekproef A bestaat<br />

derhalve uiteindelijk uit 360 artikelen per krant.<br />

Ten behoeve van de analyse 'leesbaarheid' hebben we uit de steekproef van<br />

3600 nogmaals een steekproef getrokken, dit maal bestaande uit 720 artikelen.<br />

Per krantenummer werd uit de twintig reeds getrokken artikelen volkomen aselect<br />

een steekproef van vier artikelen getrokken. Uiteindelijk hebben we<br />

719 artikelen geanalyseerd op 'leesbaarheid'.<br />

Ook voor de analyses 'aandacht voor niet-parlement gebonden politiek' en<br />

'aandacht voor parlementaire vergaderingen', zijn we uitgegaan van de 3600<br />

artikelen uit steekproef A. Om te bepalen of een artikel in aanmerking komt<br />

voor de analyse ' aandacht voor niet-parlement gebonden politiek' ,<br />

beschikten de codeurs over het volgende beslissingsschema.<br />

(1) betreft het een artikel gekenmerkt door de vorm 'uitsluitend informatie'?<br />

nè^^^"^^ ja<br />

(2) betreft het een artikel over 'politiek in het binnenland'?<br />

nee<br />

(3) is er sprake van één of meer nietparlementaire<br />

actoren?<br />

Alleen indien een artikel aan alle drie de genoemde voorwaarden voldeed, kwam<br />

het in aanmerking voor verdere analyse op dit punt.<br />

Uiteindelijk hebben we 317 artikelen geanalyseerd op 'aandacht voor niet-parlement<br />

gebonden politiek'.<br />

Voor analyse op het punt 'aandacht voor parlementaire vergaderingen'<br />

kwamen slechts die artikelen in aanmerking die parlementair nieuws bevatten.<br />

Daarvan is naar onze operationele definitie sprake wanneer de helft van het<br />

aantal alinea's aan te duiden is als berichtgeving over al hetgeen zich af-<br />

394<br />

nee


speelt tussen regering en parlement inzake aankondiging en uitvoering van bestuursmaatregelen<br />

op landelijk niveau, dan wel als berichtgeving over doen<br />

en laten van volksvertegenwoordigers, voorzover als zodanig optredend.<br />

Van de 3600 artikelen uit steekproef A bleken uiteindelijk 105 aan deze definitie<br />

te voldoen.<br />

3. Steekproef B<br />

Steekproef B gebruiken we om na te gaan:<br />

1. wat de politieke opstelling van de onderscheiden dagbladen is;<br />

2. in welke mate de onderscheiden dagbladen beweringen met betrekking tot politieke<br />

attitude-objecten voorzien van motiveringen en contextuele informatie<br />

(gegrondheid);<br />

3. in welke mate de onderscheiden dagbladen zich in hun positieve/negatieve<br />

oordelen over politieke attitude-objecten bedienen van generaliserend taalgebruik.<br />

Bij steekproef B hebben we uitsluitend te maken met "first stage" eenheden<br />

ofwel krantenummers. Binnen deze eenheden zijn alle (hoofd)redactionele commentaren<br />

en artikelen met achtergrondinformatie geanalyseerd, de laatste voorzover<br />

ze voldoen aan de eis dat ze minimaal vijf positieve en/of negatieve<br />

oordelen over één of meer politieke attitude-objecten bevatten. De trekking<br />

geschiedde aselect-systematisch en werd doorgezet tot minimaal dertig artikelen<br />

op gegrondheid en generaliserend taalgebruik konden worden geanalyseerd.<br />

Tabel 2 Aantal krantenummers en aantal geanalyseerde artikelen in steekproef<br />

B<br />

aantal generalise<br />

aantal gebruikte pol itieke rend taalkrant<br />

weken dagen opstelling gegrondheid gebruik<br />

Algemeen Dagblac 1 15 90 137 51 51<br />

NRC/Handelsblad 5 26 69 40 39<br />

de Volkskrant 5 30 69 44 43<br />

Trouw 5 30 64 37 36<br />

De Telegraaf 13 78 103 35 35<br />

De Waarheid 10 56 71 57 38<br />

Ned. Dagblad 10 60 65 45 33<br />

Ref. Dagblad 14 84 73 30 30<br />

Het Parool 6 32 59 34 34<br />

Het Vrije Volk 7 42 61 45 43<br />

totaal 771 418 382<br />

4. Analyse volledigheid/objectiviteit<br />

Voor de analyse 'volledigheid/objectiviteit' hebben we geen steekproef getrokken.<br />

Volledigheidshalve vermelden we deze analyse echter toch in dit hoofdstuk.<br />

Om theoretische redenen hebben we bij deze analyse gekozen voor een onderzoeken<br />

van een gehele populatie. Alle artikelen uit de periode vijf tot en met<br />

veertien october 1978, waarin verslag gedaan werd van de beraadslagingen in<br />

de Tweede Kamer der Staten-Generaal, zijn in het onderzoek opgenomen. In totaal<br />

hebben we 192 artikelen betrokken in de analyse 'volledigheid/objectivi-<br />

395


teit'.<br />

Tabel 3 Aantal op 'vonedigheid/objectiviteit' geanalyseerde artikelen<br />

krant aantal<br />

Algemeen Dagblad 9<br />

NRC/Handelsblad 36<br />

de Volkskrant 16<br />

Trouw 34<br />

De Telegraaf 13<br />

De Waarheid g<br />

Nederlands Dagblad 16<br />

Reformatorisch Dagblad 15<br />

Het Parool 29<br />

Het Vrije Volk 15<br />

totaal 192<br />

5. Steekproef lezersonderzoek<br />

Voor het lezersonderzoek hebben we gebruik gemaakt van een steekproef uit de<br />

nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder, zonder voorafgaande garanties dat<br />

van elk van de onderzochte dagbladen een voldoende aantal lezers in de steekproef<br />

aanwezig zou zijn.<br />

Tabel 4 Aantal respondenten lezersonderzoek naar krant<br />

krant aantal<br />

Algemeen Dagblad 135<br />

NRC/Handelsblad 35<br />

de Volkskrant 111<br />

Trouw 55<br />

De Telegraaf 167<br />

De Waarheid 6<br />

Nederlands Dagblad 9<br />

Reformatorisch Dagblad 11<br />

Het Parool 34<br />

Het Vrije Volk 35<br />

totaal 598<br />

De door het NIPO getrokken steekproef is aselect en gestratificeerd naar provincie<br />

en gemeentegrootte overeenkomstig de woningvoorraad. De gegevens zijn<br />

verzameld in de weekpeilingen die het NIPO in april 1979 uitgevoerd heeft. In<br />

het kader van deze weekpeilingen zijn uiteindelijk 598 personen ondervraagd. 4<br />

Deze steekproef is niet representatief voor de hele nederlandse bevolking van<br />

18 jaar en ouder, maar wel voor de bevolking voorzover landelijke dagbladen<br />

gelezen worden. De enquêteurs hanteerden namelijk een selectievraag 5<br />

, gericht<br />

op het selecteren van die mensen die een door ons onderzocht dagblad geregeld<br />

lezen. De steekproef bevat derhalve slechts personen van 18 jaar en ouder die<br />

geregeld een landelijk dagblad lezen. Van de drie richtingsbladen - De Waarheid,<br />

Nederlands en Reformatorisch Dagblad - treffen we zo weinig lezers in de<br />

steekproef aan, dat ze in de profielschets van de lezerskringen buiten beschouwin<br />

moeten blijven. Voor het overige is de analyse steeds gebaseerd op alle<br />

598 respondenten.<br />

396


Bijlage 2 Betrouwbaarheid inhoudsanalyse<br />

1. Inleiding<br />

Betrouwbaarheid heeft betrekking op de mate waarin de codeer-beslissingen van<br />

verschillende codeurs met elkaar overeenstemmen. 6<br />

Om de intercodeur-betrouwbaarheid<br />

te kunnen berekenen hebben we bij elk kenmerk een aantal artikelen<br />

'dubbel' laten coderen, met uitzondering van het kenmerk 'aandacht voor parlementaire<br />

vergaderingen'. Gelet op de verregaande simpelheid van deze analyse<br />

hebben we hier van dubbelcoderen afgezien.<br />

Bij het kenmerk 'volledigheid/objectiviteit' berekenen we de betrouwbaarheid<br />

op basis van dubbelcoderingen van alle geanalyseerde artikelen. Voor de overige<br />

kenmerken volstaan we met een steekproef uit de verzameling artikelen<br />

die reeds één keer qecodeerd was.<br />

2. Betrouwbaarheid: de maatstaven<br />

We maken gebruik van een drietal maatstaven voor het berekenen van intercodeur-betrouwbaarheid.<br />

Schema 1 Gehanteerde betrouwbaarheids-maatstaven<br />

kenmerk betrouwbaarheids-maatstaf<br />

indeling in (hoofd)soorten nieuws Scotts' pi<br />

item-importantie Scotts' pi<br />

leesbaarheid CR 1<br />

aandacht voor niet-parlement gebonden politiek CR<br />

politieke opstelling Pearsons' correlatiecoëfficiënt<br />

generaliserend taalgebruik CR<br />

gegrondheid CR<br />

volledigheid/objectiviteit CR<br />

^ i e O.R. Holsti, 1969, p.142.<br />

Tegen de meest toegepaste formule voor het berekenen van betrouwbaarheid -<br />

CR - wordt als bezwaar aangevoerd dat geen rekening gehouden wordt met 'toeval',<br />

dat wil zeggen met de kans dat codeurs per toeval een zelfde score toekennen.Deze<br />

kans - aldus de redenering - zal groter zijn naarmate het aantal<br />

categorieën of schaalwaarden dat door codeurs moet worden gebruikt, kleiner<br />

is. 7<br />

Vanuit methodisch oogpunt zijn formules waarin rekening gehouden wordt<br />

met toeval, echter alleen zinvol indien het aantal categorieën of schaalwaarden<br />

apriori volledig gedefinieerd is en eindig. Daarvan is in dit onderzoek<br />

alleen sprake bij de kenmerken 'hoofdsoorten nieuws' en 'item-importantie'.<br />

Voor deze kenmerken drukken we de betrouwbaarheid dan ook uit in een maatstaf<br />

die rekening houdt met toeval, te weten Scotts' pi.<br />

Voor de overige kenmerken geldt zulks niet. Vandaat dat we de betrouwbaarheid<br />

waarmee deze kenmerken gemeten zijn berekenen met behulp van de maatstaf 'CR'.<br />

Op de uitzondering - politieke opstelling - komen we nog terug.<br />

3. Betrouwbaarheid: resultaten en interpretatie<br />

3.1 Betrouwbaarheid: interpretatie van resultaten<br />

"Defining an acceptable leve! of reliability is one of the many problems in<br />

content analysis for which there is no single solution", aldus Holsti. 8<br />

Een<br />

397


"single solution" is ook in dit onderzoek niet te geven. Wat bij het éne kenmerk<br />

als een aanvaardbaar niveau van betrouwbaarheid beschouwd kan worden, is<br />

voor een ander kenmerk wellicht onaanvaardbaar laag.<br />

In het algemeen kan gesteld worden dat betrouwbaarheid een functie is van:<br />

1. bekwaamheid en ervaring van de codeurs;<br />

2. de kwaliteit van de gebruikte codeerinstructie;<br />

3. de ambiguïteit van het te analyseren materiaal. 9<br />

Met name het derde punt is van belang bij het interpreteren van betrouwbaarheidscijfers.<br />

Immers: gegeven de bekwaamheid en de ervaring van de codeurs en<br />

rekening houdend met de codeerinstructies voor de diverse kenmerken die telkens<br />

volgens hetzelfde principe zijn opgebouwd - "dichotomous decision me-<br />

1 0<br />

thod" - blijft over de ambiguïteit van het te analyseren materiaal. Voor<br />

sommige kenmerken geldt, dat er in het geheel geen sprake is van ambiguïteit:<br />

het tellen van woorden en zinnen bij voorbeeld laat daar geen ruimte voor. Aan<br />

het andere uiterste van het "bepaalbaarheids-continuüm" vinden we "zorgvuldigheid<br />

van de weergave". In alle redelijkheid kan verschil van mening bestaan<br />

over de vraag of al dan niet sprake is van een zorgvuldige weergave.<br />

Grosso modo dient men bij de interpretatie van betrouwbaarheidscijfers voor<br />

niet of nauwelijks ambigue kenmerken strengere maatstaven te hanteren dan voor<br />

(sterk) ambigue kenmerken. Bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal is het niet<br />

mogelijk aan te geven waar de grenzen in concreto liggen, dan wel gelegd behoren<br />

te worden. Duidelijk is slechts dat de kenmerken grote verschillen in<br />

ambiguïteit vertonen, waarbij globaal gesproken gezegd kan worden dat de volgorde<br />

waarin de betrouwbaarheidscijfers voor de diverse kenmerken gepresenteerd<br />

worden, correspondeert met "van minder naar meer ambigue kenmerken".<br />

3.2 Betrouwbaarheid: resultaten<br />

Achtereenvolgens komen aan de orde de betrouwbaarheidscijfers voor indeling<br />

in hoofdsoorten nieuws, itemimportantie, leesbaarheid, aandacht voor nietparlement<br />

gebonden politiek, politieke opstelling, gegrondheid, generaliserend<br />

taalgebruik en volledigheid/objectiviteit.<br />

Tabel 1 Betrouwbaarheid indeling in hoofdsoorten nieuws<br />

krant betrouwbaarheid n<br />

Algemeen Dagblad .84 40<br />

NRC/Handelsblad .85 60<br />

de Volkskrant .78 60<br />

Trouw .71 60<br />

De Telegraaf .85 60<br />

De Waarheid .70 58<br />

Nederlands Dagblad .80 60<br />

Reformatorisch Dagblad .76 60<br />

Het Parool .73 60<br />

Het Vrije Volk .72 59<br />

totaal .77 577<br />

uitgedrukt in Scott's pi<br />

2<br />

aantal dubbel gecodeerde artikelen<br />

Itemimportantie is een samengestelde grootheid, omschreven als de optelsom van<br />

398


de scores die een artikel krijgt voor: de lengte van het artikel, de breedte<br />

van de kop boven het artikel, de plaats van het artikel in de krant, de<br />

plaats op de pagina, en voor het gegeven of een artikel al dan niet een hoofdredactioneel<br />

commentaar is. Voor de afzonderlijke onderdelen ligt de betrouwbaarheid,<br />

berekend over alle kranten, tussen .87 voor de lengte-score en .98<br />

voor de commentaar-score. De onderdelen samenvoegen en de betrouwbaarheid per<br />

krant berekenen, levert het volgende beeld op.<br />

Tabel 2 Betrouwbaarheid itemimportantie<br />

krant betrouwbaarheid 1<br />

Algemeen Dagblad .95 40<br />

NRC/Handelsblad .93 60<br />

de Volkskrant .92 60<br />

Trouw .89 60<br />

De Telegraaf .95 60<br />

De Waarheid .94 58<br />

Nederlands Dagblad .93 60<br />

Reformatorisch Dagblad .93 60<br />

Het Parool .93 60<br />

Het Vrije Volk .91 59<br />

totaal .93 577<br />

uitgedrukt in Scotts' pi<br />

?<br />

aantal dubbel gecodeerde artikelen.<br />

'Leesbaarheid' is opgebouwd uit zins- en woordlengte. Betrouwbaarheid berekenen<br />

we voor deze twee elementen.<br />

Tabel 3 Betrouwbaarheid zins- en woordlengte (leesbaarheid)<br />

betrouwbaarheid 1<br />

betrouwbaarheid<br />

krant zinslengte woordlengte n<br />

Algemeen Dagblad .99 .96 11<br />

NRC/Handelsblad .98 .98 8<br />

de Volkskrant .99 .96 12<br />

Trouw .97 .96 12<br />

De Telegraaf .99 .92 8<br />

De Waarheid 1.00 1.00 8<br />

Nederlands Dagblad 1.00 .97 8<br />

Reformatorisch Dagblad 1.00 .93 7<br />

Het Parool .99 .94 7<br />

Het Vrije Volk .98 .96 8<br />

totaal .99 .96 89<br />

uitgedrukt in CR<br />

aantal dubbel gecodeerde artikelen.<br />

n 2<br />

399


Tabel 4 Betrouwbaarheid niet-parlement gebonden politiek<br />

1 2<br />

krant betrouwaaarheid n<br />

Algemeen Dagblad<br />

NRC/Handelsblad<br />

de Volkskrant<br />

Trouw<br />

De Telegraaf<br />

De Waarheid<br />

Nederlands Dagblad<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

Het Parool<br />

Het Vrije Volk<br />

.54<br />

.65<br />

.85<br />

.89<br />

.83<br />

.67<br />

.86<br />

.76<br />

.66<br />

.68<br />

totaal .77 204<br />

uitgedrukt in CR<br />

2<br />

aantal dubbel gecodeerde artikelen.<br />

Deze laatste cijfers geven ons aanleiding tot de volgende opmerkingen:<br />

1. Het betrouwbaarheidscijfer voor het Algemeen Dagblad is uitzonderlijk laag,<br />

de cijfers voor NRC/Handelsblad, Het Parool, De Waarheid en Het Vrije Volk<br />

zijn evenmin onverdeeld positief te beoordelen.<br />

Nadere bestudering van de cijfers bracht aan het licht dat de problemen<br />

zich concentreren rond drie categorieën van actoren: werkgeversorganisatie,<br />

actiegroepen/werkgroepen e.d. en overige maatschappelijke (belangenorganisaties.<br />

Voor deze drie categorieën vinden we - voorzover het gaat om het<br />

Algemeen Dagblad - een betrouwbaarheid van .08; berekenen we de betrouwbaarheid<br />

voor het Algemeen Dagblad met weglating van genoemde drie categorieën,<br />

dan stijgt deze van .54 naar .78.<br />

Hetzelfde verschijnsel - zij het in minder sterke mate - doet zich voor<br />

bij het Reformatorisch Dagblad, Het Parool en Het Vrije Volk. Weglaten van<br />

bedoelde drie categorieën doet de betrouwbaarheid voor het Reformatorisch<br />

Dagblad stijgen van .76 naar .84, voor Het Parool van .66 naar .78 en voor<br />

Het Vrije Volk van .68 naar .78.<br />

2. Deze gegevens duiden er op dat de in het geding zijnde categorieën in deze<br />

kranten moeilijker herkenbaar zijn. De betrekkelijk lage betrouwbaarheidscijfers<br />

voor NRC/Handelsblad en De Waarheid kunnen niet op deze rekening<br />

geschreven worden. Bij deze dagbladen is over de gehele lijn sprake van<br />

een enigszins achterblijvende betrouwbaarheid.<br />

400<br />

De mate van betrouwbaarheid waarmee de analyse 'politieke opstelling' is<br />

uitgevoerd, drukken we uit in de correlatiecoëfficiënt tussen de J-scores<br />

voor onderscheiden politieke attitude-objecten, berekend per artikel voor<br />

eerste en tweede codeur. Aangezien de schaal 'politieke opstelling' uiteindelijk<br />

tot stand komt op basis van de rangorde in J-scores voor kabinet-<br />

Van Agt, CDA en PvdA, 11<br />

zou betrouwbaarheid in dit geval ook uitgedrukt<br />

kunnen worden in de rangcorrelatiecoëfficienten, behorend bij de diverse<br />

1 2<br />

mogelijke combinaties: een artikel is dan betrouwbaar geanalyseerd indien<br />

de rangorde in J-scores voor eerste en tweede codeur met elkaar overeenkomt.<br />

Op grond van het geringe aantal artikelen waarin de verschillende<br />

combinaties van politieke attitude-objecten tegelijkertijd voorkomen, hebben<br />

wij van deze mogelijkheid afgezien.<br />

15<br />

22<br />

19<br />

27<br />

9<br />

32<br />

24<br />

26<br />

11<br />

19


Tabel 5 Betrouwbaarheid analyse "politieke opstelling"<br />

politiek<br />

attitude-object<br />

kabinet-Van Agt<br />

PvdA<br />

CDA<br />

VVD<br />

D'66<br />

PPR<br />

CPN<br />

PSP<br />

gewogen gemiddelde<br />

1<br />

betrouwbaarheid<br />

.78<br />

.78<br />

.78<br />

.75<br />

.81<br />

.97<br />

.95<br />

.58<br />

.79<br />

1 uitgedrukt<br />

2<br />

in correlatiecoëfficiënt<br />

aantal dubbel gecodeerde artikelen waarin desbetreffend politiek attitudeobject<br />

voorkomt<br />

3<br />

wegingsfactor: aantal dubbel gecodeerde<br />

attitude-objecten voorkomen.<br />

artikelen waarin onderscheiden<br />

Gezien het samengesteld karakter van het kenmerk 'gegrondheid', beperken we<br />

het berekenen van de betrouwbaarheid tot die elementen van de maatstaf gegrondheid<br />

die door codeurs moesten worden berekend. Dat wil zeggen dat we de<br />

betrouwbaarheid berekenen voor het aantal geïdentificeerde beweringen, motiveringen<br />

en pseudo-motiveringen.<br />

Tabel 6 Betrouwbaarheid aantal beweringen, motiveringen en pseudomotiveringen<br />

betrouwbaarheid 1<br />

uci.1 uununai uc iu pseudo- 2<br />

krant beweringen motiveringen motiveringen x\<br />

Algemeen Dagblad .91 .78 .78 10<br />

NRC/Handelsblad .91 .81 .71 28<br />

de Volkskrant .89 .78 .62 23<br />

Trouw .89 .85 .67 22<br />

De Telegraaf .84 .77 .63 15<br />

De Waarheid .90 .78 .71 34<br />

Nederlands Dagblad .92 .71 .60 32<br />

Reformatorisch Dagblad .93 .73 .50 16<br />

Het Parool .89 .72 .67 27<br />

Het Vrije Volk .94 .76 .71 20<br />

totaal .91 .77 .67 227<br />

uitgedrukt in CR<br />

2<br />

aantal dubbel gecodeerde artikelen.<br />

Noomen 13<br />

hanteerde destijds de correlatiecoëfficiënt als maatstaf voor betrouwbaarheid,<br />

zodat bovenstaande cijfers niet zonder meer vergelijkbaar zijn met<br />

n<br />

157<br />

80<br />

86<br />

49<br />

21<br />

11<br />

15<br />

4<br />

401


zijn uitkomsten. Passen we dezelfde maatstaf toe, dan kunnen we ten aanzien<br />

van "motiveringen" en met name ten aanzien van "pseudo-motiveringen" een aanzienlijke<br />

toename in betrouwbaarheid constateren.<br />

Tabel 7 Betrouwbaarheid beweringen, motiveringen en pseudo-motiveringen<br />

in 1978 en in 1974<br />

betrouwbaarheid uitgedrukt<br />

categorie in correlatiecoëfficiënt CR<br />

1974 1978 1<br />

beweringen .93 .95 .91<br />

motiveringen .62 .79 .77<br />

pseudo-motiveringen .48 .74 .67<br />

''gewogen gemiddelde van de correlatiecoëfficiënten voor kabinet-Van Agt, CDA<br />

en PvdA; tesamen nemen die ruim 90% van het totaal aantal beweringen, motiveringen<br />

en pseudo-motiveringen voor hun rekening.<br />

Bij "generaliserend taalgebruik" hebben we te maken met een nieuwe dimensie.<br />

Het streven was er dan ook op gericht zoveel mogelijk artikelen dubbel te coderen,<br />

zo enigszins mogelijk bij voorkeur alle. Tijdgebrek heeft er toe geleid<br />

dat we die doelstelling niet gehaald hebben. Uiteindelijk is ruim 40%<br />

van de artikelen dubbel gecodeerd op generaliserend taalgebruik.<br />

Tabel 8 Betrouwbaarheid generaliserend taalgebruik<br />

1 2<br />

krant betrouwbaarheid n<br />

Algemeen Dagblad .63 33<br />

NRC/Handelsblad .71 16<br />

de Volkskrant .73 21<br />

Trouw .17 16<br />

De Telegraaf .24 12<br />

De Waarheid .46 10<br />

Nederlands Dagblad .58 16<br />

Reformatorisch Dagblad .38 15<br />

Het Parool .60 13<br />

Het Vrije Volk .35 13<br />

totaal .55 165<br />

uitgedrukt in CR<br />

aantal dubbel gecodeerde artikelen.<br />

Deze betrouwbaarheidsresultaten zijn grosso modo onaanvaardbaar laag. Het<br />

grootste deel van de 165 dubbelgecodeerde artikelen - 104 om precies te zijn -<br />

is dubbelgecodeerd op de laatste dag van de analyse. Splitsen we de betrouwbaarheidscijfers<br />

uit naar "wel/niet laatste dag dubbelgecodeerd", dan kunnen<br />

we een opmerkelijk verschil in uitkomsten constateren.<br />

402


Tabel 9 Betrouwbaarheid generaliserend taalgebruik uitgesplitst naar<br />

wel/niet laatste dag dubbel gecodeerd<br />

dag betrouwbaarh eid 1<br />

niet laatste dag .73 61<br />

wel laatste dag .40 104<br />

uitgedrukt in CR<br />

2<br />

aantal dubbel gecodeerde artikelen.<br />

Tot slot de betrouwbaarheidscijfers voor "volledigheid/objectiviteit".<br />

Tabel 10 Betrouwbaarheid aantal geïdentificeerde informatie-eenheden<br />

krant betrouwbaarheid''' n 2<br />

Algemeen Dagblad .89 9<br />

NRC/Handelsblad .87 36<br />

de Volkskrant .85 16<br />

Trouw .88 34<br />

De Telegraaf .91 13<br />

De Waarheid .87 9<br />

Nederlands Dagblad .94 16<br />

Reformatorisch Dagblad .90 15<br />

Het Parool .87 29<br />

Het Vrije Volk .88 15<br />

totaal .89 192<br />

uitgedrukt in CR<br />

aantal dubbel gecodeerde artikelen (in dit geval: alle artikelen).<br />

Seleotieomvang in al zijn varianten is gebaseerd op het aantal weergegeven<br />

informatie-eenheden, met dien verstande dat dubbeltellingen tussen artikelen<br />

onderling geëlimineerd worden. Vertekening in al zijn varianten is<br />

eveneens gebaseerd op aantal weergegeven informatie-eenheden, in dit geval<br />

zonder eliminatie van dubbeltellingen tussen artikelen onderling. De in tabel<br />

10 gepresenteerde betrouwbaarheidscijfers kunnen in verband gebracht worden<br />

met deze twee aspecten van "volledigheid/objectiviteit".<br />

In het profiel "volledigheid/objectiviteit" hebben we verder gebruik gemaakt<br />

van "uniciteit", resp. "kanalenbereik". De berekeningen ten grondslag liggend<br />

aan deze begrippen, gaan uit van welke informatie-eenheden precies geïdentificeerd<br />

zijn. De betrouwbaarheidscijfers zoals gepresenteerd in tabel 10 sluiten<br />

daar niet bij aan. Zij laten in het midden of exact dezelfde informatieeenheden<br />

geïdentificeerd zijn door eerste en tweede codeur. Leggen we deze<br />

strengere eis aan, dan resulteren de volgende betrouwbaarheidscijfers.<br />

n c<br />

403


404<br />

Tabel 11 Betrouwbaarheid geïdentificeerde informatie-eenheden<br />

krant betrouwbaarheid<br />

Algemeen Dagblad<br />

NRC/Handelsblad<br />

de Volkskrant<br />

Trouw<br />

De Telegraaf<br />

De Waarheid<br />

Nederlands Dagblad<br />

Reformatorisch Dagblad<br />

Het Parool<br />

Het Vrije Volk<br />

.80<br />

.72<br />

.73<br />

.74<br />

.80<br />

.86<br />

.79<br />

.81<br />

.76<br />

.73<br />

1 2<br />

n<br />

totaal .76 192<br />

1,<br />

uitgedrukt in CR<br />

2 aantal dubbel gecodeerde artikelen (in dit geval: alle artikelen).<br />

Grosso modo betekent dit derhalve dat in 3 van de 4 gevallen codeur 1 en codeur<br />

2 exact dezelfde informatie-eenheid in een artikel identificeren. Gelet<br />

op de moeilijkheidsgraad van de analyse en de strengheid van het gehanteerde<br />

criterium achten wij dat een alleszins acceptabel betrouwbaarheidsniveau. Vergeleken<br />

met de uitkomsten in het proefonderzoek (CR = .59) is sprake van een<br />

aanzienlijke vooruitgang.<br />

Tenslotte de betrouwbaarheidscijfers voor het aspect "onzorgvuldige weergave".<br />

In paragraaf 3 wezen we er reeds op dat met name op dit punt sprake is<br />

van "(on)bepaalbaarheid". Vergeleken met de overige hier gepresenteerde betrouwbaarheidsci<br />

jfers kan het cijfer voor "onzorgvuldige weergave" uitgesproken<br />

laag genoemd worden. Voor het totaal van de populatie vonden we een betrouwbaarheid<br />

van CR = .44. 14<br />

9<br />

36<br />

16<br />

34<br />

13<br />

9<br />

16<br />

15<br />

29<br />

15


Bijlage 3 Het toetsen van modellen in dit onderzoek<br />

De drie tentatieve modellen zijn getoetst met behulp van multiple regressieanalyse.<br />

De toetsing heeft betrekking op 598 respondenten. Zij vormen een representatieve<br />

steekproef uit de populatie "lezers van landelijke dagbladen".<br />

Voorzover respondenten opgegeven hebben meer dan één landelijk dagblad te<br />

lezen, zijn zij in het onderzoek betrokken als lezers van het dagblad dat zij<br />

zelf het belangrijkst vinden voor hun politieke informatie. Dit is van belang<br />

in verband met de noodzaak respondenten scores toe te delen voor inhoudskenmerken<br />

van de krant die zij lezen. Om na te kunnen gaan of inhoudskenmerken<br />

invloed hebben op politieke kennis enz., moet de onderzoeker immers de inhoudskenmerken<br />

behandelen als waren het kenmerken van de lezers van de desbetreffende<br />

dagbladen.<br />

Multicollineariteit - een probleem<br />

Multiple regressie-analyse maakt het - zoals bekend - in principe mogelijk<br />

het effect van de afzonderlijke onafhankelijke variabelen op een afhankelijke<br />

variabele alsmede het totaal effect van alle onafhankelijke variabelen te berekenen.<br />

Wanneer echter twee of meer onafhankelijke variabelen een sterke<br />

samenhang vertonen, ontstaan er problemen. "One of the uses of multiple regression<br />

as an interpretive tooi is to evaluate the relative importance of<br />

the independent variables. The situation is somewhat paradoxical, however.<br />

The more strongly correlated the independent variables are (excluding, however,<br />

of course, extreme multicollinearity which prevents the coefficients<br />

from being calculated at all), the greater the need for controlling the confounding<br />

effect. However, the greater the intercorrelation of the independent<br />

variables, the less the reliability of the relative importance indicated by<br />

the partial regression<br />

1 5<br />

coefficients".<br />

In deze studie werden we met dit probleem geconfronteerd bij het toetsen van<br />

modellen waarin meerdere inhoudskenmerken tegelijkertijd een rol spelen. De<br />

verschillende inhoudskenmerken werden stapsgewijze ingevoerd in de regressievergelijking.<br />

Vergelijking van de beta's voor de inhoudskenmerken, bracht een<br />

zeer wisselvallig en oninterpreteerbaar patroon aan het licht. Een voorbeeld.<br />

1. Betrekken we alleen inhoudskenmerken A en B in de vergelijking, dan blijkt<br />

de beta voor A ên voor B significant.<br />

2. Betrekken we ook inhoudskenmerk C in de vergelijking, dan blijkt de beta<br />

voor A wel, die voor B en C niet significant.<br />

3. Betrekken we tenslotte inhoudskenmerk D ook in de vergelijking, dan blijkt<br />

de beta voor A en voor C niet, die voor B en voor D wël significant te<br />

zijn.<br />

Nadere analyse leerde dat de verschillende inhoudskenmerken van dagbladen op<br />

een enkele uitzondering na, vrij sterk met elkaar samenhangen.<br />

Schema I Correlatiematrix inhoudskenmerken van dagbladen<br />

generaliseaandacht<br />

diversiteit gegrondheid rende taal<br />

interne politieke<br />

diversiteit -.31<br />

gegrondheid +.65<br />

generaliserend<br />

taalgebruik -.19<br />

vertekening -.49<br />

+ .43<br />

-.03 -.41<br />

-.34 -.58 -.04<br />

405


Bij de interactie-termen zijn de correlaties nog aanzienlijk sterker, als gevolg<br />

van het feit dat, indien de interacterende/conditionerende variabele de<br />

waarde 0 heeft, de interactie-term ook de waarde 0 krijgt. Ter illustratie de<br />

correlatiematrix met als interactie-variabele "informatie-oriëntatie".<br />

Schema II Correlatiematrix inhoudskenmerken, interactie-variabele "informatie-oriëntatie"<br />

informatie-oriëntatie x<br />

aan- diver- gegrond- generaliseinformatie-oriëntatie<br />

x dacht siteit heid rende taal<br />

interne politieke<br />

diversiteit +.68<br />

gegrondheid + .92 +.83<br />

generaliserend<br />

taalgebruik +.78 +.76 +.70<br />

vertekening +.74 +.70 +.69 +.76<br />

Correlaties van deze sterkte maken het volstrekt onmogelijk nog op partiële<br />

regressiecoëfficiënten te vertrouwen.<br />

Multicollineariteit - mogelijke oplossingen<br />

Theoretisch staan er een aantal wegen open om de zojuist geschetste problemen<br />

te ontwijken. Elk van die wegen kent haar eigen voor- en nadelen.<br />

Een eerste mogelijkheid bestaat hierin dat uit de set (sterk) samenhangende<br />

onafhankelijke variabelen êén nieuwe variabele geconstrueerd wordt. Vervolgens<br />

kan deze nieuwe variabele dan in plaats van de oorspronkelijke onafhankelijke<br />

variabelen in de regressie-analyse betrokken worden. 16<br />

Voordeel is dat alle oorspronkelijke variabelen een rol blijven spelen, zij<br />

het als het ware "achter de schermen" van de nieuw geconstrueerde variabele.<br />

Nadeel is dat er vanuit gegaan moet worden dat de sterk samenhangende onafhankelijke<br />

variabelen tesamen een schaal vormen. Gesteld al dat de onafhankelijke<br />

variabelen - in casu de inhoudskenmerken van dagbladen - in technische<br />

zin schaalbaar blijken, dan nog blijft de theoretisch vraag wat eigenlijk gemeten<br />

wordt. Het antwoord op die vraag - zo het op dit ogenblik al gegeven<br />

zou kunnen worden - valt ver buiten het bestek van dit explorerend onderzoek.<br />

Reden genoeg om deze weg niet in te slaan.<br />

Een tweede mogelijkheid is slechts één van de onafhankelijke variabelen te<br />

kiezen uit de set (sterk) samenhangende onafhankelijke variabelen, "to repre-<br />

sent the common underlying<br />

1 7<br />

dimension".<br />

De problemen zijn vergelijkbaar met de problemen die mogelijkheid één met<br />

zich meebrengt. Immers, deze werkwijze onderstelt "a common underlying dimension".<br />

Wellicht dat de gemeenschappelijke noemer in dit geval gevonden zou<br />

kunnen worden in het redactionele beleid op het punt van politieke informatieverschaffing.<br />

Uiteindelijk is de wijze waarop dagbladen politieke informatie<br />

verschaffen - tot uitdrukking komendin de onderscheiden inhoudskenmerken - het<br />

resultaat van min of meer bewuste keuzes van een redactie, de uitkomst van een<br />

redactioneel beleid. Maar ook hier geldt dat het uitwerken van de gedachtengang<br />

een speurtocht van theoretisch aard veronderstelt, die uitgaat boven de<br />

mogelijkheden van deze studie. Reden om ook deze mogelijke oplossing onbenut<br />

te laten.<br />

Een derde mogelijke oplossing kan gevonden worden in het verschuiven van het<br />

406


analyse-niveau. Toetsen op het analyse-niveau "lezerskring" in plaats van op<br />

het niveau van de individuele lezer, brengt namelijk een aanzienlijke daling<br />

in de sterkte van de samenhangen tussen inhoudskenmerken met zich mee. Voordeel<br />

is, dat voor alle inhoudskenmerken afzonderlijk nagegaan kan worden in<br />

hoeverre ze van belang zijn, iets bij de eerste en tweede mogelijke oplossing<br />

niet gerealiseerd kon worden. Daar staan achter nadelen tegenover die ons hebben<br />

doen besluiten af te zien van het toepassen van deze mogelijke oplossing.<br />

Het eerste nadeel is dat toetsen op het niveau van de lezerskring verlies<br />

aan informatie omtrent lezers inhoudt. In de toetsing kan de informatie die<br />

respondenten verschaft hebben, niet ten volle benut worden. Immers, de informatie<br />

inzake onderscheiden lezerskenmerken moet gereduceerd worden tot informatie<br />

over een lezerskring-kenmerk, ze moet teruggebracht worden tot één<br />

kengetal voor elke lezerskring. Dat betekent bijvoorbeeld dat alle lezers van<br />

De Telegraaf dezelfde score voor "opleiding" krijgen, bijvoorbeeld de gemiddelde<br />

score van de lezers van De Telegraaf op dit kenmerk. Hoe groter de<br />

spreiding in de diverse lezerskringen op een kenmerk is, des te groter zal het<br />

verlies aan informatie zijn. In het profiel van de lezerskringen wordt zichtbaar<br />

wat dat voor de verschillende lezerskenmerken en lezerskringen in de<br />

praktijk betekent.<br />

Een tweede bezwaar is dat het aantal variabelen in sommige modellen het aantal<br />

analyse-eenheden (n=10) zou overtreffen. In zo'n geval behoort multiple<br />

regressie-analyse niet langer tot de mogelijkheden.<br />

De conclusie moet dan ook luiden dat deze mogelijke oplossing langs twee lijnen<br />

resul teert in verlies aan informatie.<br />

Multicollineariteit - de gekozen oplossing<br />

Uiteindelijk hebben we gekozen voor een oplossing die de nadelen van de verworpen<br />

oplossingen zoveel mogelijk vermijdt, de voordelen zoveel mogelijk behoudt.<br />

We hebben de modellen waarin meerdere inhoudskenmerken een rol spelen,<br />

uiteengelegd in sub-modellen. Elk sub-model bevat een ander inhoudskenmerk.<br />

Het nadeel aan deze werkwijze verbonden is dat het totaal effect van de inhoudskenmerken<br />

gezamenlijk niet kan worden vastgesteld en dat het effect van<br />

inhoudskenmerk A niet kan worden berekend onder constant houden van inhoudskenmerk<br />

B enz.<br />

Daar staat tegenover dat:<br />

- nagegaan kan worden of de inhoudskenmerken elk afzonderlijk van belang zijn<br />

(in principe ook realiseerbaar bij mogelijkheid drie);<br />

- geen verlies aan informatie optreedt, zoals bij mogelijkheid drie;<br />

- geen theoretisch voorwerk verondersteld wordt dat niet verricht is en ook<br />

buiten het bestek van deze studie valt, zoals bij mogelijkheid één en twee<br />

het geval bleek.<br />

Alles afwegende, menen wij dat de uiteindelijk gekozen oplossing de minst<br />

slechte van de geschetste mogelijkheden is.<br />

407


Bijlage 4. Overzicht variabelen en hun waardenbereik<br />

variabele<br />

X 1 opleidingsniveau<br />

X 2 kijkfrequentie Den Haag Vandaag<br />

X 3 kijkfrequentie actualiteitenrubrieken<br />

X 4 leestijd opinieweekbladen<br />

X 5 keuze krant met relatieve aandacht<br />

voor politiek nieuws<br />

X 6 belangstelling voor politiek<br />

nieuws<br />

X 7 politieke kennis<br />

X 8 interactieterm 'krant als bron'/<br />

relatieve aandacht politiek nieuws<br />

X 9 interactieterm 'informatiemotief'/<br />

relatieve aandacht politiek nieuws<br />

X 10 keuze krant gegrondheid<br />

X 11 keuze krant interne politieke<br />

diversiteit<br />

X 12 keuze krant vertekening<br />

X 13 keuze krant generaliserend taalgebruik<br />

X 14 interactieterm 'krant als bron'/<br />

gegrondheid<br />

X 15 interactieterm informatiemotief/<br />

gegrondheid<br />

waardenberei k<br />

0<br />

10<br />

0<br />

3<br />

0<br />

24<br />

0<br />

3.5<br />

0<br />

100<br />

0<br />

4<br />

0<br />

16<br />

alleen lager onderwijs<br />

universitair onderwijs<br />

kijkt zelden of nooit<br />

kijkt (bijna) altijd<br />

kijkt zelden of nooit<br />

kijkt (bijna) altijd<br />

leest geen opinieweekbladen<br />

besteedt meer dan drie uur per<br />

week aan lezen van opinieweekbladen<br />

geen aandacht voor politiek<br />

nieuws<br />

uitsluitend aandacht voor politiek<br />

nieuws<br />

geen belangstelling<br />

zeer veel belangstelling<br />

zeer weinig politieke kennis<br />

zeer veel politieke kennis<br />

indien 'krant als bron' niet belangrijk,<br />

heeft X 8 de waarde<br />

'0'<br />

indien 'krant als bron' belangrijk/zeer<br />

belangrijk, heeft X 8<br />

waardenbereik als bij X 5<br />

indien informatiemotief niet belangrijk,<br />

heeft X 9 de waarde<br />

'0'<br />

indien informatiemotief belangrijk/zeer<br />

belangrijk, heeft X 9<br />

waardenbereik als bij X 5<br />

stellig<br />

zeer gegrond<br />

diversiteit ontbreekt<br />

maximale diversiteit<br />

geen vertekening in berichtgeving<br />

maximale vertekening<br />

generaliserend taalgebruik ontbreekt<br />

maximaal generaliserend<br />

indien 'krant als bron'/informatiemotief<br />

niet belangrijk, hebben<br />

X14/X15 de waarde '0'<br />

indien 'krant als bron'/informatiemotief<br />

belangrijk/zeer belangrijk,<br />

hebben X14/X15 waardenbereik<br />

als bij X 10<br />

409


variabele<br />

X 16 interactieterm 'krant als bron'/<br />

interne politieke diversiteit<br />

X 17 interactieterm informatiemotief/<br />

interne politieke diversiteit<br />

X 18 interactieterm 'krant als bron'/<br />

vertekening<br />

X 19 interactieterm informatiemotief/<br />

vertekening<br />

X 20 interactieterm 'krant als bron'/<br />

generaliserend taalgebruik<br />

X 21 interactieterm informatiemotief/<br />

generaliserend taalgebruik<br />

X 22 openheid<br />

X 24 perceptie politieke opstelling<br />

410<br />

waardenbereik<br />

indien 'krant als bron'/informatiemotief<br />

niet belangrijk, hebben<br />

X16/X17 de waarde '0'<br />

indien 'krant als bron'/informatiemotief<br />

belangrijk/zeer belangrijk,<br />

hebben X16/X17 waardenbereik<br />

als bij X 11<br />

indien 'krant als bron'/informatiemotief<br />

niet belangrijk, hebben<br />

X18/X19 de waarde '0'<br />

indien 'krant als bron'/informatiemotief<br />

belangrijk/zeer belangrijk,<br />

hebben X18/X19 waardenbereik<br />

als bij X 12<br />

indien 'krant als bron'/informatiemotief<br />

niet belangrijk, hebben<br />

X20/X21 de waarde '0'<br />

indien 'krant als bron'/informatiemotief<br />

belangrijk/zeer belangrijk,<br />

hebben X20/X21 waardenbereik<br />

als bij X 13<br />

O = hecht geen belang aan meerdere<br />

meningen voor functioneren democratie<br />

12 = hecht zeer veel belang aan meerdere<br />

meningen voor functioneren<br />

democratie<br />

0 = niet in staat aan te geven bij<br />

welke politieke groep krant het<br />

dichtst staat<br />

1 = wel in staat aan te geven bij<br />

welke politieke groep krant het<br />

dichtst staat


NOT<strong>EN</strong> BIJLAGE<br />

1. Voor een omschrijving van achtergrondinformatie resp. politiek attitudeobject<br />

zie 0. Scholten, 1978, p.4 resp. p. 69-71.<br />

2. Uitgaande van het aantal krantenummers in de onderzochte periode, zouden<br />

we - gegeven het aantal van 18 te trekken krantenummers - uitkomen op een<br />

interval van 6. Bijgevolg zouden interval en weekcyclus samenvallen, zodat<br />

we - aselect-systematisch trekkend - steeds dezelfde dag zouden trekken.<br />

3. Voor een uitgebreide instructie zie 0. Scholten, 1978, p.98.<br />

4. Indien men opgaf meer dan één krant te lezen, is men voor de analyse ingedeeld<br />

bij de krant die naar eigen zeggen het belangrijkst is met het<br />

oog op politieke informatie.<br />

5. Deze vraag luidde als volgt: "Het NIPO houdt op het ogenblik een onderzoek<br />

over een aantal kranten. () Op deze l i j s t staat een aantal kranten<br />

vermeld. Leest U of leest iemand in dit gezin of huishouden één of meer<br />

van deze dagbladen geregeld? Geregeld wil zeggen: minstens vijf van elke<br />

zes nummers in de week".<br />

6. Zie O.R. Holsti, 1969, p.135 e.v.<br />

7. O.R. Holsti, 1969, p.140.<br />

8. O.R. Holsti, 1969, p.142; vgl. J. Galtung, 1973 (1967), p.70.<br />

9. O.R. Holsti, 1969, p.135.<br />

10. O.R. Holsti, 1969, p.139.<br />

11. Voor De Waarheid is gebruik gemaakt van kabinet-Van Agt, PvdA en CPN.<br />

12. Zie J.J. van Cuilenburg, 1977, p.288.<br />

13. Zie G.W. Noomen, 1977, p.256.<br />

14. We volstaan met een totaalcijfer, dit vanwege de geringe aantallen.<br />

15. N.H. Nie cs, 1975 (1970), p.340.<br />

16. Idem, p. 341.<br />

17. Idem, p.340.<br />

411


AANGEHAALDE LITERATUUR<br />

Afkortingen: AP Acta Politica<br />

JQ Journalism Quarterly<br />

MC Massacommunicatie<br />

POQ Public Opinion Quarterly<br />

Anderson, D.C. en W.W. Sharrock; Biasing the news: technical issues in<br />

'media studies', in: Sociology, 1979.<br />

Atkin, C.K.; Anticipated communication and mass media information seeking,<br />

in: POQ, 1972.<br />

Barbu, Z.; Democracy and dictatorship, 1956.<br />

Bass, A.Z.; Refining the gatekeeper concept, a UN radio case study, in:<br />

JQ, 1969.<br />

Berelson, B.; What missing the newspapers mean, in: P.F. Lazarsfeld e.a.<br />

Communications research, 1948.<br />

Berelson, B.; Democratic theory and public opinion, in: POQ, 1952.<br />

Berelson, B.; Content analysis, 1952 2<br />

.<br />

Berelson, B.; Communication and public opinion, in: W. Schramm, Mass communications,<br />

1960.<br />

Blumler, J.G. en E. Katz; The uses of mass communications, 1974.<br />

Blumler, J.G. en D. McQuail; The audience for election television, in:<br />

J. Tunstall, Media sociology, 1970.<br />

Bonger, W.A.; Problemen der democratie, 1934.<br />

Boukema, P.J.; Overheidssubsidie en persvrijheid, in: De Dagbladpers,<br />

december 1974.<br />

Brand, A.; Toetsing en kritiek, 1976.<br />

Brecht, A.; Political theory, 1959.<br />

Brouwer, M.; Juist tegen leuk, in: H.Daudt e.a., Selectiviteit in de massacommunicatie,<br />

1971.<br />

Budd, R.; Attention score, a device for measuring news-play, in: POQ en JQ,<br />

1964.<br />

Buikhuisen, W., T.R. Drost en T.R.E. Schilt; Het gezicht van de onverdraagzaamheid,<br />

1976.<br />

Burrichter, C; Theoretische Aspekte zur politischen Sozialisation durch das<br />

Fernsehen, in: F. Ronnenberger, Sozialisation durch Massenkommunikation,<br />

1971.<br />

Carey, J.W.; The communications revolution and the professional communicators,<br />

in: P. Halmos, The sociology of mass media communicators,<br />

1969.<br />

Carter, R.E. en N. McDonald; Recognition responses as related to more general<br />

reader-interest claims, in: JQ, 1964.<br />

413


Cartwn'ght, D.P.; Analysis of qualitative data, in: L. Festinger en D. Katz,<br />

Research methods in the behavioral sciences, 1953.<br />

Childs, H.L.; De publieke opinie, 1968 (1965).<br />

Commissie Bedrijfsfonds voor de Pers; Eindrapport Commissie Bedrijfsfonds<br />

voor de Pers, 1972.<br />

Commissie Heroriëntatie Overheidsvoorlichting; Openbaarheid openheid, 1970..<br />

Commission on Freedom of the Press; A free and responsible press, 1947.<br />

Cook, T.E. en P.M. Morgan; Participatory democracy, 1971.<br />

Cuilenburg, J.J. van; Lezer, krant en politiek, 1977.<br />

Cuilenburg, J.J. van, J. de Jonge en G.W. Noomen; De Tijd in vijf dimensies,<br />

1973.<br />

Cuilenburg, J.J. van, J. de Jonge en G.W. Noomen; Tijd-gebonden, 1974.<br />

Cuilenburg, J.J. van, J. Kleinnijenhuis en G.P. Noordzij; Kiezers en issues:<br />

over politiek-inhoudelijke afweging, in: AP, 1980.<br />

Cutlip, S.M.; Content and flow of AP news - from trunk to TTS to reader, in:<br />

JQ, 1954.<br />

Dahl, R.A.; Polyarchy, 1971.<br />

Dahrendorf, R.; Gesellschaft und Demokratie in Deutschland, 1965.<br />

Dahrendorf, R.; Aktive und passive Oeffentlichkeit; über Teilnahme und Initiative<br />

im politischen Prozess, in: W.R. Langenbucher, Zur Theorie<br />

der politischen Kommunikation, 1974.<br />

Daudt, H.; Recente opvattingen over democratie, in: H. Brasz e.a., Democratie<br />

anno 1967, 1967.<br />

Daudt, H. en J. Stapel; Nederlandse oordelen over het parlement, in:<br />

AP 1965/66.<br />

Deetjen, G.; Industriellenprofile in Massenmedien, 1977.<br />

Donner, A.M.; Nederlands staatsrecht, 1977.<br />

Doorn, J.A.A. van en C.J. Lammers; Moderne Sociologie, 1966 (1959).<br />

Douma, W.H.; De leesbaarheid van landbouwbladen. Een onderzoek naar en toepassing<br />

van leesbaarheidsformules, 1960.<br />

Downs, A.; An economie theory of democracy, 1957.<br />

Dröge, F., R. Weissenborn en H. Haft; Wirkungen der Massenkommunikation, 1973.<br />

Dygutsch-Lorenz, I.; Empirische Kommunikatorforschung: Gegenstand-Zielsetzung-Methoden.<br />

Eine mehrdimensionale Standortsbestimmung praktizierter<br />

Forschungstätigkeit, in: M. Bühl en J. Walchshöfer, Politik und<br />

Kommunikation, 1978.<br />

Eemeren, F.H. van, R. Grootendorst en T. Kruiger; Argumentatietheorie, 1978.<br />

Entwistle, H.; Political education in a democracy, 1971.<br />

Fagen, R.R.; Politics and communication, 1966.<br />

Fauconnier, G.; Massacommunicatie - een terreinverkenning, 1973.<br />

Fauconnier, G.; Massamedia en samenleving, 1973 2<br />

.<br />

414


Gallup, G.; A scientific method for determining reader interest, in:JQ, 1930.<br />

Galtung, J.; Theory and methods of social research, 1973 (1967).<br />

Galtung, J.; A rejoinder, in: Journal of Peace Research, 1974.<br />

Galtung, J. en M.H. Ruge; The structure of foreign news. The presentation of<br />

the Congo, Cuba and Cyprus crises in four foreign newspapers, in:<br />

Journal of Peace Research, 1965.<br />

Geiger, Th.; Demokratie ohne Dogma, 1975 (1953).<br />

Geissler, R.; Massenmedien, Basiskommunikation und Demokratie, 1973.<br />

Geissler, R.; Partizipatorisch-pluralistische Demokratie und Medieninhalte,<br />

in: Publizistik, 1979.<br />

Glotz, P. en W.R. Langenbucher; Monopol und Kommunikation, in: Publizistik,<br />

1968.<br />

Glotz, P. en W.R. Langenbucher; Der miszachtete Leser, 1969.<br />

Golding, P.; The mass media, 1974.<br />

Groenman, S.J.; Inspraak in opspraak, in: H. Brasz e.a., Democratie anno<br />

1967, 1967.<br />

Haacke, W.; Publizistik und Gesellschaft, 1970.<br />

Habermas, J.; Strukturwandel der Oeffentlichkeit, 1975, (1962).<br />

Halloran, J.; The effects of television, 1970.<br />

Halloran, J.,Ph. Elliott en G. Murdock; Demonstrations and communication:<br />

a case study, 1970.<br />

Haskins, J.B.; Pre-testing editorial items and ideas for reader-interest,<br />

in: JQ, 1970.<br />

Hauwermei ren, P. van; Het leesbaarheidsonderzoek, 1975.<br />

Hemels, J.; Persvrijheid? Antwoord aan uilen en valken, 1975.<br />

Hoeven, P.J.A. ter; Demokratie en demokratisering, in: A. Hoogerwerf, Verkenningen<br />

in de politiek, 1972.<br />

Holsti, O.R.; Content analysis for the social sciences and humanities, 1969.<br />

Holzer, H.; Massenkommunikation und Demokratie in der Bundesrepublik Deutschland,<br />

1969.<br />

Hoogerwerf, A.; Rationalisering en democratisering van beleid, in: Bestuurswetenschappen,<br />

1973.<br />

Hoogerwerf, A.; Politicologie in Nederland 1948 - 1978, in: AP, 1979.<br />

Instituut voor Toegepaste Sociologie; In antwoord op uw schrijven - een onderzoek<br />

naar gebruik en appreciatie van het Limburgs Dagblad onder 500<br />

abonnees, 1969.<br />

International Press Institute; Press councils and press codes, 1966.<br />

Ippolito, D.S., T.G. Walker en K.L. Kolson; Public opinion and responsible<br />

democracy, 1976.<br />

Irwin, G.A.; De participatie-kringloop, 1979.<br />

415


Irwin, G.A., J. Verhoef en C.J. Wiebrens; De nederlandse kiezer '77, 1977.<br />

416<br />

Janowitz, M.; Professional models in Journalism: the gatekeeper and advocate,<br />

in: JQ, 1975.<br />

Jaspers, K.; Die Atombombe und die Zukunft des Menschen, 1961.<br />

Jones, R.L., V.C. Tröldahl en J.K. Hvistendahl; News-selection patterns from<br />

a state TTS-wire, in: JQ, 1961.<br />

Kammler, J.; Gegenstand und Methode der politischen Wissenschaft, in: W.<br />

Abendroth en K. Lenk, Einführung in die politische Wissenschaft,<br />

1968.<br />

Karl, W.D.; Demokratiebegriff und aussenpolitischer Prozess, 1976.<br />

Katz, E.; Mass communication research and the study of culture, in: Studies<br />

in public communication, 1959.<br />

Keiman, H. en J. Barclay; The F-scale as a measure of breadth of perspective,<br />

in: Journal of Abnormal and Social Psychology, 1963.<br />

Kempers, F.; Selectiviteit in de massacommunicatie, in: H. Daudt e.a., Selectiviteit<br />

in de massacommunicatie, 1971.<br />

Kimball, P.; People without papers, in: POQ, 1959.<br />

Kirsten, C; Nachrichtenangebot und Nachrichtenverwendung. Eine emoirische<br />

Fallstudie zum gatekeeper-Problem, 1969.<br />

Klapper, J.T.; The effects of mass communication, 1960.<br />

Klare, G.; The measurement of readibility, 1963.<br />

Klein Wassink, B.; Tolerantie, in: Rondom het Woord, 1972.<br />

Kooiman, J.; Over de kamer gesproken, 1976.<br />

Korsten, A.F.A.; Leesbaarheid van overheidsbrochures en sociale ongelijkheid,<br />

in: MC, 1976.<br />

Kunczik, M.; Massenkommunikation, 1979 (1977).<br />

Kuypers, G.; Doelen en middelen, een methode voor politicologie, gestencild,<br />

1970.<br />

Kuypers, G.; Grondbegrippen van politiek, 1973.<br />

Kwant, R.C. en D.J. van Houten; Maatschappijkritiek, 1976.<br />

Langenbucher, W.R. en W.A. Mahle; Umkehrproporz und kommunikative Relevanz,<br />

in: Publizistik, 1973.<br />

Lasswell, H.D.; The structure and function of communication in society, in:<br />

L. Bryson, The communication of ideas, 1948.<br />

Lisch, R. en J. Kriz; Grundlagen und Modelle der Inhaltsanalyse, 1978.<br />

Luhman, N.; Vertrauen. Ein Mechanismus der Reduktion sozialer Komplexität,<br />

1973 (1968).<br />

Luhman, N.; Oeffentliche Meinung, in: W.R. Langenbucher, Zur Theorie der<br />

politischen Kommunikation, 1974.


Luhman, N.; Veränderungen im System gesellschaftlicher Kommunikation und die<br />

Massenmedien, in: 0. Schatz, Die elektronische Revolution. Wie gefährlich<br />

sind die Massenmedien?, 1975.<br />

Lijphart, A.; Verzuiling, pacificatie en kentering in de nederlandse politiek,<br />

1968.<br />

Magee, B.; Popper, 1974.<br />

Maletzke, G.; Psychologie der Massenkommunikation, 1963.<br />

Mannheim, K,; Freedom, power and democratie planning, 1951.<br />

Marcuse, H. en K.P. Popper; Sociale revolutie/sociale hervorming, 1971.<br />

McQuail, D.; Towards a sociology of mass communications, 1969.<br />

McQuail, D.; A strategy for the application of content analysis to the<br />

evaluation of press performance, 1978.<br />

Milbrath, L.W. en M.L. Goel; Political participation; how and why do people<br />

get involved in politics?, 1977, (1965).<br />

Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijke Werk; Media en massacommunicatie<br />

in Nederland, 1978.<br />

Mitchell, W.C.; Public choice, 1971.<br />

Mueller, C; The politics of communication, 1973.<br />

Narr, W.D. en F. Naschold; Theorie der Demokratie, 1971.<br />

Nie, N.H. e.a.; SPSS-manual, 1975 (1970).<br />

Noomen, G.W.; Beweren en motiveren, 1977.<br />

NOS; Rondom Holocaust, 1980.<br />

Nota over massamedia-beleid; Nota over het massamedia-beleid, uitgebracht<br />

door de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,<br />

1975.<br />

Pausewang, S.; Oeffentliche Meinung und Massenmedien, in: W. Abendroth en K.<br />

Lenk, Einführung in die politische Wissenschaft, 1968.<br />

Peelen, G.J.; Van verlossing tot vertrossing, 1976.<br />

Planken, A.P.J.; Den Haag Vandaag; televisie en de zekerheid van een scheef<br />

beeld, 1980.<br />

Popper, K.R.; The open society and its enemies, deel I, 1966 (1962).<br />

Popper, K.R.; Conjectures and refutations, 1972 (1963).<br />

Prick, L.; Hoe onbegrijpelijk zijn aktualiteitenrubrieken? in: MC, 1976.<br />

Problems of Television Research; A progress report, 1966.<br />

Putten, J. van; Demokratie in Nederland, 1975.<br />

Putten, J. van; Demokratie en openbaarheid van bestuur, in: Civis Mundi,<br />

1975, (2).<br />

Rennen, T.; Leesbaarheid en beluisterbaarheid, 1974.<br />

Robinson, G.J.; Fünfundzwanzig Jahre "Gatekeeper-Forschung": eine kritische<br />

Rundschau und Bewertung, in: J. Aufermann, H. Bohrman en R. Sülzer,<br />

Gesellschaftliche Kommunikation und Information, 1973.<br />

417


Ronnenberger, F.; Leistungen und Fehlleistungen der Massenkommunikation, in:<br />

Publizistik, 1973.<br />

Ronnenberger, F.; Die politischen Funktionen der Massenkommunikation, in:<br />

W.R. Langenbucher, Zur Theorie der politischen Kommunikation, 1974.<br />

Rooij, M.; Enkele opmerkingen over taak en verantwoordelijkheid van de journalist,<br />

1971.<br />

Rooij, M.; De diversiteit in de pers, in het bijzonder de dagbladpers, bijlage<br />

bij Eindrapport van de Commissie Bedrijfsfonds, 1972.<br />

Rooij, M.; Kranten. Dagbladpers en maatschappij, 1974.<br />

Rosengren, K.E.; International news: methods, data and theory, in: Journal<br />

of Peace Research, 1974.<br />

Rosengren, K.E.; Vertekening in het nieuws: methoden en begrippen, in: MC.<br />

1978.<br />

Rücke!, R.R.; Informationsfluss und redaktioneller Entscheidungsprozess, in:<br />

Publizistik, 1969.<br />

Rühl, M.; Politik und öffentliche Kommunikation, in: Publizistik, 1973.<br />

Ruiten, G.A. van; Massamedia en manipulatie, 1971.<br />

Saxer, U.; Die Objektivität publizistischer Information, in: W.R. Langenbucher,<br />

Zur Theorie der politischen Kommunikation, 1974.<br />

Schaafsma, H.; Krant/radio/televisie. Een kritische beschouwing, 1968.<br />

Schaafsma, H.; Voordracht van Schaafsma opgenomen in de gids voor het Studium<br />

Generale 1971 - 1972 van de Rijksuniversiteit te Leiden, 1971.<br />

Schatz, K.; Ansätze zur Gültigkeit der Analysen einseitigen Verhaltens, in:<br />

Publizistik 1976.<br />

Schendelen, M.C.P.M. van; Politieke participatie: een politiek-economisehe<br />

benadering, in: AP, 1973.<br />

Schmidt, M.A.; Tagesberichterstattung in Zeitung und Fernsehen, 1977.<br />

Schneider, A.; Demokratieverständnis und Kirche, 1978.<br />

Schönbach, K.; Trennung von Nachricht und Meinung, 1977.<br />

Scholten, 0.; Doeleinden van lezersonderzoek, 1975.<br />

Scholten, 0.; Codeerinstructie Pers en Parlement, 1978.<br />

Scnolten, U.; Massamedia en democratie, 1978 2<br />

.<br />

Scholten, 0.; Codeerinstructie Pers en Parlement, 1979.<br />

Schramm, W.; The nature of news, in: JQ, 1949.<br />

Schulz, W.; Die Konstruktion von Realität in den Nachrichten medien, 1976.<br />

Schumpeter, J.A.; Kapitalisme, socialisme en democratie, 1967 (1963).<br />

Seymour-Ure, C; The press, politics and the public, 1968.<br />

Siebert, F.S., Th. Peterson en W. Schramm; Four theories of the press, 1963<br />

(1956).<br />

Siepmann, CA. en S. Reisberg; To secure these rights - coverage of a radio<br />

documentary, in: POQ, 1948.<br />

418


Silbermann, A. en U.M. Krüger; Sociologie van de massacommunicatie, 1975.<br />

Sociaal-Wetenschappelijk Instituut, Vrije Universiteit; De nederlandse<br />

kiezers in 1967, 1967.<br />

Stappers, J.G.; Selectiviteit van de communicator, in: H. Daudt e.a., Selectiviteit<br />

in de massacommunicatie, 1971.<br />

Stappers, J.G.; De massamedia in een democratie - vierde macht of waakhond?<br />

in: Civis Mundi, 1975.<br />

Stassen, J.L.; Over democratie, 1969.<br />

Steffani, W.; Parlementarismus ohne Transparenz, 1971.<br />

Stuiber, H.W.; Zu den Funktionen der Massenkommunikation: Politische und<br />

soziale Orientierung als Grunddimension massenkommunikativer<br />

Leistungen, in: M. Rühl en J. Walchshöfer,Politik und Kommunikation,<br />

1978.<br />

Teigeier, P.; Zum Gegenwärtigen Stand der Verständlichkeitsforschung, in:<br />

Publizistik, 1979.<br />

Thompson, D.F.; The democratie Citizen, 1970.<br />

Thorson, T.L.; The logic of demoeraey, 1962.<br />

Vis, J.J.; Parlementaire pretenties, praktijken en problemen, in: H. Daalder,<br />

Parlement en politieke besluitvorming in Nederland, 1975.<br />

Vondeling, A.; Tweede Kamer: lam of leeuw?, 1976.<br />

Werkgroep Nationaal Verkiezingsonderzoek; De nederlandse kiezers in 1971,<br />

in: AP, 1972.<br />

Werkgroep Nationaal Verkiezingsonderzoek; De nederlandse kiezer '77, 1977.<br />

Wildenmann, R. en W. Kaltefleiter; Funktionen der Massenmedien, 1973 (1965).<br />

Wijnen, H.A. van; Aspecten van en kanttekeningen bij het functioneren van het<br />

parlement, in: Socialisme en democratie, 1975.<br />

Wijnen, H.A. van; De politieke journalistiek is het parlement op het hellende<br />

vlak gevolgd, in: Christelijk Historisch Perspectief, 1976.<br />

Zoutendijk, G.; De technisch-wetenschappelijke ontwikkeling en de politieke<br />

besluitvorming, in: Civis Mundi, 1972.<br />

419


OTTO SCHOLT<strong>EN</strong><br />

<strong>KRANT</strong><br />

<strong>EN</strong><br />

DÉMOCRATIE<br />

Massamedia zijn onmisbaar in een parlementaire democratie.<br />

Burgers zijn voor informatie over de politiek aangewezen op<br />

massamedia en politici zoeken maar al te graag de schijnwerpers<br />

van de publiciteit. Vooral krant en televisie zijn verbindende<br />

schakels tussen politiek en bevolking.<br />

In dit boek worden dagbladen aan de tand gevoeld.<br />

Hoeveel aandacht besteden landelijke dagbladen aan politiek<br />

nieuws? Hoe oordelen zij over politieke partijen en maken zij<br />

ook duidelijk waarop hun oordeel rust?<br />

Het boek bevat het verslag van een uitgebreide inhoudsanalyse<br />

van alle landelijke dagbladen, van De Telegraaf tot De Waarheid.<br />

Onderzocht wordt of de landelijke dagbladen afzonderlijk en<br />

als geheel een evenwichtig beeld geven van het politieke gebeuren<br />

en of alle politieke opvattingen aan bod komen.<br />

Naast de inhoud zijn ook de lezers van kranten in het geding.<br />

Hoe groot is hun belangstelling voor politiek nieuws?<br />

Maakt het voor de politieke kennis van de lezer wat uit of hij<br />

het Algemeen dan wel het Nederlands Dagblad leest?<br />

Het centrale thema van dit boek is de vraag welke functie<br />

dagbladen in onze democratie vervullen voor de meningsvorming<br />

van burgers of politieke aangelegenheden.<br />

O. Scholten (1946) is verbonden aan de vakgroep Kommunikatiewetenschap<br />

van de Subfaculteit Politicologie, Vrije Universiteit,<br />

Amsterdam.<br />

ISBN 90.6256.422.4<br />

<strong>VU</strong> Boekhandel / Uitgeverij<br />

De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam<br />

Postbus 7161, 1007 MC Amsterdam<br />

Telefoon 020-44 43 55 - Telex 18191 vuboe nl

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!