DE DRIE CULTUREN - Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
DE DRIE CULTUREN - Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
DE DRIE CULTUREN - Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>DE</strong> <strong>DRIE</strong> <strong>CULTUREN</strong><br />
Prof. dr. Rudi Laermans, Centrum <strong>voor</strong> Sociologisch Onderzoek K.U.Leuven<br />
Lezing ter gelegenheid van de academische zitting van de <strong>Hogeschool</strong> <strong>voor</strong> <strong>Wetenschap</strong> & <strong>Kunst</strong>en over<br />
‘<strong>Kunst</strong>en en architectuur, Vlaams Parlement, 25 oktober 2011<br />
Ik kan niet zomaar <strong>voor</strong> de vuist weg de Tweede Wet van de Thermodynamica uitleggen en behoor daarom volgens C.P<br />
Snow tot het gilde van de literaire intellectuelen. Die kunnen wel met groot gemak een beroemde regel van Shakespeare<br />
debiteren, maar hebben nauwelijks benul van het mogelijke pendant van de zin ‘Something is rotten in the state of<br />
Denmark’ binnen de natuurwetenschappen. Het <strong>voor</strong>beeld komt uit de beroemde lezing The Two Cultures die Snow in<br />
1959 gaf. Daarin beklaagt hij met grote retorische verve de groeiende kloof tussen de literair-humanistische en de<br />
natuurwetenschappelijke cultuur. Ook literati vinden het vanzelfsprekend dat na een druk op de knop het licht aangaat –<br />
maar over het begrip elektriciteit kunnen ze doorgaans niets zinnigs ten berde brengen. Ze malen daar gewoonlijk niet om<br />
daar de natuurwetenschappen niets noemenswaardig zouden hebben te melden over de diepe raadsels van la condition<br />
humaine – over het ongrijpbare van emoties, de relativiteit van culturele of sociale mores, of de vraag naar de zin van het<br />
leven. Juist daarover gaat het in de theaterstukken van Shakespeare, de gedichten van Rilke, of de kortverhalen van<br />
Kafka. Snow wist overigens waarover hij het had, want hij was in beide culturen thuis. Hij was eerst docent fysica in<br />
Cambridge, maakte vervolgens als adviseur carrière binnen de overheid, en schreef in zijn vrije tijd romans. Die<br />
spreidstand karakteriseerde hij vier jaar na zijn oorspronkelijke lezing, in het weerwoord op de vele kritieken die ze had<br />
uitgelokt, enigszins terloops als de aanzet tot een derde cultuur. Zo bekeken mengt een toekomstige third culture het<br />
beste uit de twee gevestigde cultuurstromen binnen de moderniteit. Die idee krijgt al meteen wat meer contour wanneer je<br />
ze koppelt aan het bekende onderscheid tussen alfa-, beta-, en gammawetenschappen. Dat doet bij<strong>voor</strong>beeld de Duitse<br />
cultuursocioloog Wolf Lepenies in zijn boek Die Drei Kulturen, waarin de menswetenschappen als een derde kenniscultuur<br />
met academische geloofsbrieven worden geanalyseerd. Er bestaan daarnaast uiteraard nog andere typisch moderne<br />
culturen, zoals de massacultuur, maar zij maken geen aanspraak op een vorm van ware kennis en spelen dan ook geen<br />
directe rol binnen het hoger onderwijs.<br />
De derde cultuur van de menswetenschappen is afwisselend een ruimte van dialoog en conflict tussen de twee<br />
kennismodellen van de humanities en de positieve wetenschappen. Ofwel is de mensenwereld als een tekst of boek en<br />
vormt daarom het deskundig begrijpen of interpreteren van de betekenissen van bij<strong>voor</strong>beeld psychische symptomen of<br />
sociale veranderingen de belangrijkste praktijk; ofwel functioneert diezelfde wereld als een quasimachine en moet hij<br />
worden bestudeerd als een complexe configuratie van allerhande materiële elementen of variabelen die elkaar causaal<br />
beïnvloeden conform zekere mechanismen die optreden met een berekenbare waarschijnlijkheid. Op het eerste gezicht<br />
zitten de architectuur en de kunsten langs de kant van het eerste kennismodel, dus van de humanities en haar<br />
interpretatief paradigma. Er valt inderdaad veel te zeggen <strong>voor</strong> de stelling dat ze als kenniscultuur primair onderzoek doen<br />
naar de mogelijke betekennissen van wonen en stedelijkheid (de architectuur), van de noties van beeld en visuele<br />
representatie (de diverse visuele kunsten), van klanken en hun combinaties (de muziekpraktijk), of van allerhande soorten<br />
objecten waarmee we, functioneel of anderszins, relaties binnen de alledaagse leefwereld aangaan (de designpraktijk, die<br />
ik als een volwaardige kunstdiscipline beschouw). Sinds de avant-garde, en nog meer sinds de conceptuele kunst, gaat<br />
het daarbij ook nogal eens over de betekenis van de notie van kunst zélf. De professionele hedendaagse architectuur- en<br />
kunstbeoefening is inderdaad vaak sterk zelfreflexief, wat haar publieke leesbaarheid niet meteen verhoogt. Tegelijk blijft<br />
het doorgevoerde betekenisonderzoek maar zelden beperkt tot de gangbare opvattingen over kunst of over de primaire<br />
media waarmee de diverse esthetische disciplines werken. De architectuur en kunsten focussen via specifieke beelden,<br />
klankcombinaties of objecten doorgaans ook op meer particuliere betekenissen als bij<strong>voor</strong>beeld mannelijkheid en<br />
vrouwelijkheid, lijden en kwetsbaarheid, of – in een heel andere sfeer – gezelligheid en amusement. Het dominante geheel<br />
aan opvattingen of betekenissen, dus een cultuur in antropologische zin, levert daarbij de grondstof aan, die vervolgens<br />
kritisch wordt bewerkt doorheen de productie van nieuwe artefacten.<br />
vzw <strong>Hogeschool</strong> <strong>voor</strong> <strong>Wetenschap</strong> & <strong>Kunst</strong><br />
Koningsstraat 328 - B-1030 Brussel - tel. +32 2 250 15 11 - fax +32 2 218 58 39 - administratie@wenk.be - www.wenk.be
Pagina<br />
2 van 3<br />
Binnen de kunsten en architectuur gaan betekenisonderzoek en betekenis(re)creatie dus gedurig hand in hand,<br />
wat hen drastisch doet verschillen van de humanities en de hermeneutische of interpretatiegerichte menswetenschappen.<br />
Romans bestuderen verschilt van het schrijven daarvan, ook al vereist die laatste praktijk veel reflectie. In het geding is<br />
een eigenstandige vorm van pragmatisch onderzoek of, kortweg, actieonderzoek. Daarbinnen wordt het onderzoeksobject<br />
niet enkel gekend door het afstandelijk te analyseren maar het tevens binnen het afgebakende kader van bij<strong>voor</strong>beeld een<br />
ontwerp of een film, en in tweede orde bij<strong>voor</strong>beeld een verhaal, actief te (her)maken. Het onderscheid tussen fictie en<br />
non-fictie lijkt mij daarbij van eerder ondergeschikt belang. Doorslaggevend is veeleer de wisselwerking tussen de<br />
spreekwoordelijke wolk van betekenissen waarmee een architect of kunstenaar aan de slag gaat en haar actieve<br />
bewerking met het oog op specifieke betekeniseffecten. De uitvoerende kunstpraktijk illustreert deze interactie bijzonder<br />
trefzeker. Een violist ontdekt en exploreert de betekenisrijkdom van een partituur deels al lezende, maar <strong>voor</strong>al toch al<br />
doende, door tegelijk spelenderwijs en gedisciplineerd haar mogelijke zeggingskracht af te tasten. In de direct scheppende<br />
ontwerp- of kunstpraktijk toont de symbiose tussen onderzoek en creatief handelen zich het sterkst bij het aanmaken van<br />
een compositie, in de brede (Deleuziaanse) zin van een consistentievlak. Componeren is construeren of assembleren: je<br />
werkt met de bestaande betekenissen van een woontype, een figuratief beeld of een object, én je herordent die met het<br />
oog op een nieuwe orde, waarbij eventueel ook nieuwe betekenissen ontstaan. Daarbij kan je wel terugvallen op<br />
<strong>voor</strong>beelden of good practices, maar de eigenheid van je compositie vereist tevens een hink-stap-sprong <strong>voor</strong>bij de logica<br />
van het abstracte model of de imitatie. Dat had Claude Lévi-Strauss trouwens al goed begrepen toen hij in de inleiding van<br />
La pensée sauvage het zogenaamde wilde denken van de ‘bricolleur’ onderscheidde van de modelmatige aanpak van de<br />
ingenieur. De traditie van het modernisme heeft die laatste tevergeefs proberen te simuleren met haar geloof dat ook<br />
bij<strong>voor</strong>beeld de schilder- of architectuurpraktijk zou kunnen worden gegrondvest in meer elementaire, transhistorische<br />
kleur- of vormwetten.<br />
De modernistische droom ligt al lang aan scherven, maar de modernistische beweging blijft een belangrijk<br />
moment in het expliciteren en codificeren van de architectuur- en kunstpraktijk. Precies daarin lag haar bijdrage aan de<br />
moderniteit. Sinds Max Weber weten we dat de moderniteit inderdaad in het teken staat van een almaar toenemende<br />
rationalisering van sociale of culturele praktijken die <strong>voor</strong>heen op een impliciet, per traditie overgeleverd weten berustten.<br />
Een manier van doen krijgt zo een meer reflexief of doordacht karakter, wat eventueel in meer algemene procedures,<br />
recepturen of methoden resulteert. Voor de kunst- en architectuurpraktijk opent de lopende academisering van het<br />
onderzoek ongetwijfeld een nieuwe, tevens institutioneel ingebedde fase van rationalisering. ‘Actieonderzoek’ blijft de<br />
regel, maar de modus daarvan verandert wanneer de verwachting van explicitering sterker gaat doorwegen en tevens<br />
academische maatstaven spelen. De ervaringen met het interpretatief model in de humanities en de menswetenschappen<br />
leren evenwel dat het verhelderen en systematiseren altijd een niet verder rationaliseerbare rest oplevert. Het trefzekerste<br />
<strong>voor</strong>beeld is juist de praktijk van het begrijpen of verstaan van betekenissen. Aankomende literatuurwetenschappers<br />
krijgen een uitgebreide bagage in ‘correct lezen’ mee, en antropologen in spe leren welke methoden en procedures een<br />
etnografisch onderzoek meer betrouwbaarheid en geldigheid kunnen verlenen. De aangeleerde regels blijven echter<br />
vuistregels die de contingentie van beslissingen veel minder sterk inperken dan harde onderzoekstechnieken of -<br />
protocollen. Wie op een systematische manier literatuurgeschiedenis of veldwerk bedrijft, weet zijn resultaten te<br />
verantwoorden – maar in laatste instantie domineert een beregelde en zelfreflexieve subjectiviteit die de individualiteit van<br />
de onderzoeker nooit helemaal uitschakelt, integendeel.<br />
De academisering van het kunst- en architectuuronderzoek is ontegenzeglijk gebaat bij een grondige<br />
kennisname van de uiteenlopende wijzen waarop het interpretatief kennismodel binnen de humanities en<br />
menswetenschappen gestalte heeft gekregen. Tegelijk valt er het nodige af te dingen op hun reductie tot alleenlijk een<br />
vorm van hermeneutisch cultuuronderzoek. Net als de menswetenschappen, maar uiteraard daarvan verschillend, vormen<br />
de architectuur en kunsten veeleer een derde kenniscultuur. Haar eigenheid ligt juist in de nogal aparte manier waarop<br />
daarbinnen met betekenissen wordt omgegaan. Zowel de scheppende als de uitvoerende kunst- of architectuurpraktijk<br />
mondt immers uit in een artefact dat altijd ook zintuiglijk, en niet enkel argumentatief of discursief, moet overtuigen.
Pagina<br />
3 van 3<br />
Precies daarom spreken we, in lijn met de oorspronkelijke betekenis van het woord aisthesis, van esthetische werken.<br />
Betekenisonderzoek is binnen de architectuur en kunsten dan ook onlosmakelijk verbonden met het actief analyseren en<br />
exploreren van de materiële kenmerken van de gebruikte betekenisdragers. De betekenissen die een bouwwerk of<br />
schilderij oproept, evenals de intensiteit of zeggingskracht waarmee het dat doet, zijn een directe afgeleide van de<br />
materiële compositie, dus van het gebruik en de behandeling van specifieke materialen. Betekenisonderzoek komt daarom<br />
<strong>voor</strong> een architect of artiest nogal eens neer op het verkennen van de materiële eigenschappen van, bij<strong>voor</strong>beeld, verf of<br />
digitale videobeelden. Dat brengt hem op het terrein van wetenschap en techniek: de kunstenaar krijgt te maken met<br />
harde oorzaken en gevolgen, met objectieve wetmatigheden die enkel veranderbaar zijn door weer andere causale<br />
relaties in rekening te brengen. Ook ‘zuivere’ architecten zijn daarom, net als nogal wat hedendaagse kunstenaars, een<br />
klein beetje ingenieur. Ze assembleren een nieuwe betekenisconfiguratie, maar ze doen dat binnen media waarvan de<br />
materiële kenmerken hen tot een andere denkwijze en aanpak verplichten dan de louter interpretatieve die de creatieve<br />
ontwerppraktijk doordesemt. Op een vergelijkbare manier moet de uitvoerende kunstenaar gedurig de fysieke<br />
eigenschappen van zijn instrument – en dat omvat nogal eens het eigen lichaam – in rekening brengen. De architectuur en<br />
kunsten vormen dus effectief een eigenstandige third culture die ook gedurig leert van de positieve wetenschappen, in de<br />
eerste plaats via de vertaling van ‘harde kennis’ in nieuwe materiële of technische mogelijkheden. Daarmee is meteen ook<br />
gezegd dat deze derde cultuur kan gebaat zijn bij meer directe dwarsverbindingen met de academische wereld van<br />
laboratoria en computerwhizzkids.<br />
Architectuur en kunsten zijn creatieve cultuurgenres, disciplines waarbinnen gangbare betekenissen al<br />
componerend of uitvoerend worden bevraagd en herijkt. Ze doen aan actief cultuuronderzoek, en ze betrekken daarin<br />
doorgaans de materiële eigenschappen van de gebruikte dragers of symbolen van betekenissen. Volgens een nog altijd<br />
heersend romantisch cliché zou daarbij de onpeilbare subjectiviteit van de kunstenaar de doorslag geven. Indien je echter<br />
de totale architectuur- en kunstpraktijk verdisconteert zie je een gedurig pendelen tussen subjectiviteit, impliciete en<br />
expliciete regels of standaarden, en de objectieve kenmerken van het gebezigde medium of de gehanteerde materialen.<br />
Die praktijk bestaat kortom uit een actief én samengesteld handelen dat zowel subjectieve beslissingen als sociale<br />
conventies en objectieve gegevenheden omvat: de architect of kunstenaar vaart koers op zowel een tot intuïtie verdicht<br />
weten als op gedeelde normen en de reflexieve exploratie van door natuurwetten verhelderde mogelijkheden. Hun<br />
academisering brengt de architectuur en kunsten in een nieuwe constellatie die hen in de eerste plaats uitnodigt tot het<br />
verder expliciteren van deze hybride identiteit. Tegelijk houden ze de gevestigde alfa-, beta- en gammawetenschappen<br />
zelf altijd ook een spiegel <strong>voor</strong>. Wie daarin kijkt, wordt eraan herinnerd dat ieder weten, van welke aard ook, in het nietweten<br />
haar begin en grens ervaart. Dat is de niet-rationaliseerbare rest die we in het geslaagde artistieke artefact<br />
stomverbaasd bewonderen en waarover we tegelijk maar niet uitgepraat raken. <strong>Kunst</strong> is, net als filosofie, een poging om<br />
zich te verhouden tot dit niet-weten binnen een praktijk die tegelijk een apart soort van kennis oplevert over de cultuur of<br />
samenleving die ons omringt.