24.07.2013 Views

ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht

ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht

ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

266<br />

2.3. De voorgestelde regeling, de ‘uitvoeringsregeling deputaatschap voortijdige ambtsbeëindiging predikanten’<br />

is als bijlage (bijlage 1) aan dit rapport gehecht. Na de toelichting op de uitgangspunten van de<br />

regeling kan volstaan worden met een beknopte toelichting per paragraaf.<br />

– Paragraaf 1 bevat algemene bepalingen. In artikel 1 is het bereik van de regeling neergelegd. In artikel<br />

2 wordt aangegeven welk orgaan de besluiten betreffende de regeling treft.<br />

– Paragraaf 2 regelt de uitkering voor losgemaakte en gerepatrieerde predikanten. Het recht op uitkering<br />

wordt in artikel 3 geregeld. De uitkeringsduur wordt bepaald aan de hand van artikel 4. In deze<br />

bepaling zijn de uitgangspunten betreffende leeftijd en diensttijd uitgewerkt. De minimumuitkeringsduur<br />

bedraagt 6 maanden, de maximale duur 48 maanden (artikel 4.1). Die uitkeringsduur geldt alleen<br />

voor predikanten van 55 jaar en ouder die op dat moment minimaal 24 jaren predikant in de kerken zijn<br />

(artikel 4.2). Artikel 5 bepaalt wanneer het recht op uitkering vervalt. Het is van belang bij deze bepaling<br />

op te merken dat het eventueel vervallen van het radicaal van predikant tot tijdsverloop (mocht<br />

de generale synode daartoe besluiten) geen beëindigingsgrond vormt. Artikel 6 regelt de hoogte van<br />

de uitkering, 80% van de uitkeringsgrondslag gedurende het eerste jaar, 70% nadien (artikel 6.1). De<br />

uitkeringsgrondslag is gerelateerd aan het laatstgenoten traktement, met een maximum van 115%<br />

van het door deputaten voor fi nanciële zaken geadviseerde minimum traktement. De predikant heeft<br />

in beginsel aanspraak op verhuiskosten (artikel 7). Artikel 8 bevat verrekeningsbepalingen. Artikel 9<br />

vermeldt dat de kosten van de uitkering gedurende het eerste jaar door de kerkenraad (of het deputaatschap<br />

van de predikant)gedragen worden en nadien door deputaten OB & A.<br />

– Paragraaf 3 bevat de regeling voor afgezette predikanten en predikanten die zijn overgegaan tot een<br />

andere staat des levens. De bepalingen van deze paragraaf lopen ongeveer synchroon met die van<br />

paragraaf 2. Artikel 10 bepaalt wanneer sprake is van een recht op uitkering, terwijl artikel 11 de uitkeringsduur<br />

regelt (in principe 6 maanden, afhankelijk van leeftijd en diensttijd oplopend tot maximaal<br />

24 maanden). De vervalgronden van artikel 12 komen ongeveer overeen met die van artikel 5. De<br />

hoogte van de uitkering is gerelateerd aan de bijstandsnorm (artikel 13). Alle gezinsinkomsten worden<br />

met de uitkering verrekend (artikel 14). Een uitzondering geldt voor inkomsten uit vermogen (de regeling<br />

gaat uit van feitelijke inkomsten, niet van het fi scale begrip) tot een bedrag van 2.000 euro. Voor de<br />

kosten geldt een regeling die hetzelfde is als die van artikel 9 voor de uitkering van predikanten (artikel<br />

15).<br />

– Paragraaf 4 bevat bepalingen over de begeleiding van predikanten naar ander (ambts)werk. In beginsel<br />

hebben alleen predikanten aanspraak op begeleiding (artikel16.1), gewezen predikanten hebben<br />

dat in uitzonderlijke situaties. Artikel 16 bevat verder wat algemene regels voor de begeleiding. Van<br />

belang is vooral artikel 16.5 dat bepaalt dat deputaten een deskundige derde bij de begeleiding kunnen<br />

inschakelen. Artikel 17 bevat de verplichtingen van de betrokkene op het punt van de begeleiding.<br />

Artikel 18 kent een vrij gedetailleerde regeling voor vergoeding van opleidingskosten. Artikel 19 ten<br />

slotte bepaalt dat de kosten van de begeleiding voor rekening van deputaten OB & A zijn.<br />

– Paragraaf 5 bevat enkele slotbepalingen. Artikel 20 bevat een clausule voor onvoorziene omstandigheden<br />

en een hardheidsclausule. Met behulp van eerstgenoemde clausule is het mogelijk in onvoorziene<br />

omstandigheden (die zijn er altijd, omdat de praktijk nu eenmaal weerbarstiger en gevarieerder<br />

is dan de theorie) naar bevind van zaken te kunnen handelen. De hardheidsclausule biedt de mogelijkheid<br />

om in een individueel geval een onbillijkheid tengevolge van strikte toepassing van de regeling<br />

te verzachten. Artikel 21.2 en 21.3 bevat een overgangsregeling, die er op neerkomt dat de regeling<br />

ook voor bestaande situaties van toepassing is, met dien verstande dat bestaande aanspraken niet<br />

worden aangetast.<br />

2.4. Het is deputaten opgevallen dat de thans geldende regelingen niet alleen verbrokkeld zijn, maar ook<br />

niet allen een duidelijke basis hebben in de kerkorde. Nu deputaten voorstellen alle bestaande regelingen<br />

in één regeling zijn neergelegd, is het van belang om zorg te dragen voor een duidelijke borging van deze<br />

regeling in de kerkorde. Mede om die reden stellen deputaten de volgende wijzigingen en toevoegingen<br />

van enkele kerkorde bepalingen voor:<br />

– De regeling is ook van toepassing op predikanten naar artikel 6 K.O. wier dienstverband eindigt zonder<br />

dat een beroep uit de kerken volgt. Om dat vast te leggen, stellen deputaten voor de gehele tekst<br />

(inclusief de zin die begint met ‘De classis heeft het recht’ en die eindigt met ‘namens onze kerken’)<br />

van artikel 6 lid 2 sub c.2 te vervangen door de volgende tekst:<br />

Wanneer een predikant, als bedoeld in sub b, in geval van beëindiging van het dienstverband, nog<br />

geen beroeping van een gemeente heeft ontvangen, is op hem de uitvoeringsregeling deputaatschap<br />

voortijdige ambtsbeëindiging van toepassing.<br />

In dat kader dient ook de tekst van artikel 4 van bijlage 47 K.O. gewijzigd te worden en wel aldus:<br />

Wanneer een predikant, als bedoeld in artikel 3, in geval van beëindiging van het dienstverband,<br />

functioneel leeftijdsontslag daaronder niet begrepen, nog geen beroeping van een gemeente heeft<br />

ontvangen, is op hem de uitvoeringsregeling deputaatschap voortijdige ambtsbeëindiging van toepassing.<br />

– De losmaking is thans in artikel 11 K.O. geregeld. Deputaten stellen voor lid 4 te wijzigen in de volgende<br />

tekst:<br />

lid 4. De losmaking wordt van kracht met ingang van de dag volgend op die waarop de classis tot losmaking<br />

heeft besloten. Een tegen de losmaking ingesteld appel heeft geen opschortende werking.<br />

lid 5. De losgemaakte predikant heeft aanspraak op een uitkering en op begeleiding overeenkomstig<br />

het bepaalde in de fi nanciële regeling (naam noemen)<br />

Lid 6. (Oude tekst van lid 5, over mededeling aan andere gemeenten).<br />

Met deze tijd wordt een onderscheid gemaakt tussen de formele bepalingen betreffende de losmaking<br />

(ingangsdatum, schorsende werking etc.), die naar hun aard in de kerkorde zelf thuishoren en<br />

bepalingen over de materiële gevolgen van de losmaking voor de betrokken predikant.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!