24.07.2013 Views

ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht

ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht

ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

265<br />

e. de hoogte van een ontbindingsvergoeding kan worden berekend door de formule A x B x C, waarbij A<br />

staat voor het laatste maandsalaris (incl. vakantietoeslag), B voor het aantal gewogen dienstjaren en<br />

C voor de verwijtbaarheid (uitgangspunt is daarbij: C = 1). Dienstjaren tot aan het 40 ste levensjaar tellen<br />

voor 1, dienstjaren tussen het 40 ste en het 50 ste levensjaar voor 1,5 en dienstjaren vanaf het 50 ste levensjaar<br />

voor 2. Globaal kan gesteld worden dat de vergoeding 1 maandsalaris per dienstjaar bedraagt,<br />

maar dat deze vergoeding voor oudere werknemers wat hoger is. De mate van verwijtbaarheid van de<br />

ontbinding aan werkgever of werknemer kan voor een hogere of een lagere vergoeding zorgen.<br />

Werknemers die op staande voet ontslagen worden of zich zeer verwijtbaar hebben gedragen, kunnen<br />

geen aanspraak maken op een vergoeding. In de regel hebben zij ook geen aanspraak op een<br />

WW-uitkering of wachtgelduitkering. Het recht daarop is doorgaans uitgesloten, of fors beperkt, bij<br />

verwijtbare werkloosheid. Werknemers die zelf ontslag nemen, kunnen (tenzij het gedrag van de werkgever<br />

hen daartoe gedwongen heeft) geen aanspraak maken op een schadeloosstelling en in de regel<br />

evenmin op een WW- of wachtgelduitkering;<br />

f. hierboven zijn vooral algemene juridische factoren opgesomd waarmee deputaten rekening hebben<br />

gehouden. Die factoren hebben de te treffen regeling natuurlijk niet bepaald. Bepalend was voor<br />

deputaten de verantwoordelijkheid die de kerken hebben voor hun (gewezen) predikanten. Die verantwoordelijkheid<br />

stipuleert de randvoorwaarden van de voorgestelde regeling. Binnen die randvoorwaarden<br />

is wel serieus rekening gehouden met de algemene juridische factoren, terwijl die juridische<br />

factoren ook hebben gediend als een ‘kritisch tegenover’, in die zin dat deputaten zich steeds de<br />

vraag hebben gesteld of een regeling binnen vastgestelde randvoorwaarden een juridische toetsing<br />

zou kunnen doorstaan;<br />

g. evident is dat de kerken een verantwoordelijkheid hebben jegens hun (gewezen) predikanten. Dat die<br />

verantwoordelijkheid niet leidt tot een levenslange verplichting tot levensonderhoud, is ook evident.<br />

Dat volgt ook uit de eerder vastgestelde regelingen, die voorzien in een uitkering voor bepaalde tijd.<br />

Duidelijk is ook dat de verantwoordelijkheid van de kerken niet in iedere situatie tot een zelfde uitkering<br />

kan leiden, maar dat een differentiatie op zijn plaats is. Deputaten hebben die differentiatie<br />

gezocht in de volgende elementen:<br />

– de leeftijd van de betrokkene. Naarmate de betrokkene ouder is, is hij (in het algemeen) kwetsbaarder<br />

op de arbeidsmarkt en zal hij zich minder gemakkelijk kunnen aanpassen aan de gewijzigde<br />

situatie. De verantwoordelijkheid van de kerken voor een oudere predikant rechtvaardigt<br />

dan ook dat een oudere predikant aanspraak kan maken op een langduriger vergoeding dan een<br />

jongere in vergelijkbare omstandigheden;<br />

– de diensttijd van de betrokkene. De verantwoordelijkheid van de kerken jegens een predikant die<br />

langer heeft gediend, is zwaarder dan die jegens iemand die kort(er) gediend heeft;<br />

– de verwijtbaarheid. Bij losgemaakte predikanten moet er van worden uitgegaan dat hun geen<br />

overwegend verwijt gemaakt kan worden van de ontstane situatie. Voor repatriërende predikanten<br />

spreekt dat voor zich. Bij afgezette predikanten is er, uit de aard der zaak, sprake van een hoogst<br />

ernstig verwijt. Zij kunnen om die reden in beginsel geen aanspraak maken op een uitkering van<br />

de kerken, maar vanuit het oogpunt van barmhartigheid is het goed wel een regeling voor hen<br />

te treffen, die echter een strikt minimumkarakter heeft. Voor predikanten die zijn overgegaan tot<br />

een andere staat des levens geldt dat een en ander het gevolg is van een eigen, door de classis<br />

gesanctioneerde, keuze. Om die reden kunnen zij in beginsel geen aanspraak maken op een<br />

uitkering van de kerken, maar ook voor hen geldt dat uit het oogpunt van barmhartigheid een<br />

minimum-uitkering gedurende een beperkte periode aangewezen kan zijn. Voor predikanten die<br />

eigenmachtig het ambt hebben neergelegd geldt dat laatste naar het inzicht van deputaten niet.<br />

Niet alleen is sprake van een eigen keuze, het is ook een keuze die, welbewust, buiten de kerkelijke<br />

weg om is geëffectueerd. Deputaten menen dat deze groep gewezen predikanten om die reden<br />

geen aanspraak heeft op een uitkering (uiteraard staat het een individuele gemeente of classis vrij<br />

uit diaconale motieven ondersteuning te verlenen, maar deputaten wijzen er wel op dat dat kan<br />

leiden tot een zekere precedentwerking).<br />

Bovenstaande elementen leiden als vanzelf tot een stelsel waarin de maximale duur van de uitkering<br />

wordt bepaald door de leeftijd van de betrokkene en diens diensttijd en waarin bovendien onderscheid<br />

wordt gemaakt tussen predikanten en gewezen predikanten;<br />

h. de onder g. genoemde randvoorwaarden en het stelsel dat op basis van die randvoorwaarden ontstaat,<br />

is zeer goed vergelijkbaar met de onder e. genoemde uitgangspunten die gelden bij een ontslag<br />

van een werknemer; ook daar zijn immers bepalend de verwijtbaarheid, de leeftijd van de betrokkene<br />

en de duur van het dienstverband (naast de hoogte van het salaris, die ook in de regeling een van de<br />

bepalende factoren voor de hoogte van de uitkering is). Deputaten menen dat de voorgestelde regeling<br />

om die reden, en om de wijze waarop de uitgangspunten zijn uitgewerkt in de uitkeringsduur, de<br />

(marginale) toetsing door een rechter goed kan doorstaan;<br />

i. het is van groot belang dat duidelijkheid bestaat over de vraag welk kerkelijk orgaan beslist over de<br />

toekenning van het recht op uitkering. In de voorgestelde regeling berust dat recht bij de classis of<br />

bij het deputaatschap waaraan de (gewezen) predikantverbonden is. Deputaten voortijdige ambtsbeeindiging<br />

adviseren. De classis die of het deputaatschap dat van dat advies afwijkt, kan de daardoor<br />

ontstane (extra) kosten niet afwentelen op deputaten OB & A. Alleen besluiten met een technisch<br />

karakter (vooral besluiten inzake studiekosten en verrekening van inkomsten) worden door deputaten<br />

zelf genomen.<br />

j. de regeling bevat niet alleen aanspraken, maar ook verplichtingen. Niet nakoming van die verplichtingen<br />

kan leiden tot stopzetting van de uitkering. De verplichtingen hebben deels betrekking op het<br />

volgen van een opleiding en het meewerken aan een begeleidingstraject. De kosten van de opleiding<br />

kunnen deels door de kerken worden vergoed.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!