ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht
ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht
ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
322<br />
7.3.3.1. Naam<br />
Hoewel de positie en de functie van de evangelist in het Nieuwe Testament enigszins verschillen van die<br />
van de pionier en opbouwwerker in de door ons beoogde zendingsgemeenten, zien we geen reden om<br />
hem een andere naam te geven. In de naam ‘evangelist’ klinkt helder door wat zijn belangrijkste roeping<br />
is: het evangelie verkondigen. Een voordeel is ook, dat de naam ‘evangelist’ in diverse talen en culturen<br />
direct herkend wordt.<br />
7.3.3.2. Defi nitie<br />
De evangelist is een bijzondere dienaar des Woords, die zich als pionier en opbouwwerker inzet voor het<br />
stichten en opbouwen van zendingsgemeenten.<br />
Het is duidelijk, dat bij deze defi nitie van de evangelist evangelisatiewerkers binnen onze kerken, die geen<br />
dienaren des Woords zijn, terughoudend dienen te zijn in het gebruiken van deze benaming.<br />
7.3.3.3. Rechtspositie<br />
Als pionier en opbouwwerker vervult de evangelist in de zendingsgemeente een tijdelijke rol. Op dit punt<br />
vertoont de Nederlandse situatie raakvlakken met die op het zendingsveld in het buitenland. Zo zien we<br />
momenteel gebeuren dat de kerk in KwaNdebele begonnen is om in plaats van de evangelisten predikanten<br />
aan te stellen. Het is goed denkbaar dat een zendingsgemeente, als ze gesetteld is of als de eerste<br />
leider vertrekt, een reguliere predikant beroept. Op dat moment vervalt voor de evangelist de bevoegdheid<br />
tot de bediening van Woord en sacramenten, tenzij hij in een nieuwe situatie opnieuw aan de wieg<br />
van een zendingsgemeente komt te staan. Omdat het gaat om een functie met een tijdelijk karakter in<br />
één gemeente (zie 6.2.3), ligt het voor de hand om van de evangelist in arbeidsrechtelijke zin een kerkelijk<br />
werker te maken, die valt onder de CAO van het Landelijke Dienstenbureau.<br />
7.3.3.4. Opleiding<br />
Op theologisch niveau biedt een afgeronde academische opleiding voldoende ‘bagage’ voor het werk<br />
van de evangelist in een zendingsgemeente. In veel gevallen zal echter een afgeronde hogere beroepsopleiding<br />
aan een bijbelschool toereikend zijn. Bij kandidaten met een academische opleiding is een<br />
gerichte verdere missionaire vorming gewenst. Bij kandidaten met een theologische opleiding op HBOniveau<br />
zal veelal een nadere vorming op het gebied van geloofsleer, homiletiek en kerkrecht noodzakelijk<br />
zijn. De kerkenraad, die de evangelist aanstelt, beslist welke verdere vaardigheden voor de uitoefening<br />
van zijn taak noodzakelijk zijn.<br />
7.3.3.5. Procedure<br />
Gelet op wat onder 7.3.1. geconcludeerd werd, is het goed dat de kerkenraad aan de classis vraagt om<br />
toe te zien op het door hem gevoerde beleid. Alvorens over te gaan tot het benoemen en bevestigen van<br />
een evangelist met de bevoegdheden van dienaars des Woords, zal de kerkenraad daarom de classis<br />
vragen hem te onderzoeken in de geest van het bepaalde in art. 3 lid 1 K.O.<br />
7.4. Conclusie<br />
Het onderzoek naar de positie en bevoegdheid van de evangelist in het Nieuwe Testament leert ons, dat<br />
de evangelist als pionier en opbouwwerker een belangrijke plaats had in het ontstaan en de opbouw van<br />
de jonge gemeente. Hij predikte, onderwees en bediende de sacramenten. Hij rustte anderen toe om<br />
leiding te geven en maakte zichzelf na verloop van tijd overbodig. In zendingsgemeenten zijn vandaag<br />
dergelijke pioniers en opbouwwerkers opnieuw hard nodig. Gelet op hun kerntaak kunnen we hen naar<br />
analogie van 1 Tim. 5 : 17 zien als dienaren des Woords, die voor een beperkte periode aan één gemeente<br />
gebonden zijn. In een aan art. 4 K.O. nieuw toe te voegen lid 6 kan beschreven worden welke de taken en<br />
bevoegdheden zijn van de evangelisten als dienaren des Woords, wat hun rechtspositie is, welke opleiding<br />
nodig is en volgens welke procedure zijn aangesteld kunnen worden.<br />
7.5. Opdracht<br />
De hierboven uitgezette lijn moet zorgvuldig ingepast worden in de kerkorde. Daarvoor doen we tekstvoorstellen<br />
in hoofdstuk 8. Maar eerst wijden we in een epiloog een korte slotbeschouwing aan de probleemstelling<br />
van dit rapport: gelijkschakelen of inschakelen?<br />
Epiloog<br />
Keuze<br />
De titel van dit rapport vraagt om een keuze. Moeten nieuwe groepen gelovigen in alle opzichten worden<br />
gelijkgeschakeld aan onze gemeenten met hun eeuwenoude vormen en tradities? Of ligt het accent op<br />
inschakelen in onze onopgeefbare missionaire opdracht? Het is de oude vraag van Handelingen 15. We<br />
hebben uitvoerig betoogd dat de situatie van toen veel overeenkomsten heeft met onze situatie. Er is dus<br />
alle reden om de oplossing die de Heilige Geest toen aanreikte ook voor vandaag als model te kiezen.<br />
Verrassend genoeg komen we dan niet uit op het dilemma: ‘Gelijkschakelen of inschakelen?’, maar op de<br />
stelling: ‘Gelijkschakelen en inschakelen’.<br />
Drie elementen lichten we eruit:<br />
Gelijkschakelen<br />
In Hand. 15 is niet de gemakkelijke weg gekozen van scheiding. Men besefte dat de gezamenlijke basis<br />
van het geloof in Christus daarvoor te duidelijk was. Volmondig erkende de Jood Petrus ten aanzien van<br />
de heidense toetreders: ‘Wij geloven door de genade van de Heere Jezus zalig te worden, op gelijke wijze<br />
als ook zij.’ Van Godswege zijn Jood en heiden volledig gelijkgeschakeld en worden traditionele christelijk-gereformeerde<br />
gemeenten gelijkgeschakeld met nieuw ontstane groepen gelovigen uit de heidenen<br />
in ons land. Genade schakelt gelijk. Genade vernedert iedereen even diep en doet niemand heersen over<br />
de ander. De gelijkschakeling van Godswege leidt er toe dat ‘oude’ en ‘nieuwe’ gelovigen het werk van<br />
God in elkaar herkennen. Maar het leidt niet tot volledige gelijkheid op het gebied van regels en vormen.<br />
De heidenen mogen hun eigenheid behouden, hoeven niet alles van de Joodse cultuur over te nemen,