24.07.2013 Views

ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht

ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht

ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

316<br />

apostel en aan hem verantwoording verschuldigd, terwijl de evangelist in de kerk werkt met een opdracht<br />

van een kerk of commissie. Het onderzoek van toen werd afgerond met de conclusie, dat het oorspronkelijke<br />

evangelistenambt met dat van de apostelen verdwenen is en is opgegaan in het blijvend ambt van<br />

vooral de herder en leraar (Acta generale synode 1977, <strong>blz</strong>. 204).<br />

De generale synode van 1980 gaf een nieuwe opdracht tot bezinning op de positie van de evangelist in de<br />

kerk. Aanleiding daartoe was de vraag die in het commissierapport gesteld werd ‘of een evangelist zijn<br />

werk wel kan doen wanneer er alleen een zakelijke relatie met de kerkelijke gemeente bestaat en geen<br />

ambtelijke’ (Acta generale synode 1980, <strong>blz</strong>. 187).<br />

In het rapport van 1983 komen deputaten inhoudelijk tot een andere conclusie, maar volgen in de praktische<br />

uitwerking wel dezelfde lijn als in 1977. De ontwikkeling van het pastorale, het diaconale en missionaire<br />

motief van het ene ambt van ‘de zeven’ (Hand. 6 : 1vv.) loopt uit op drie ambten: die van oudste, diaken<br />

en van evangelist. ‘Er kan in het licht van Ef. 4 : 11 en 2 Tim. 4 : 5 geen twijfel over bestaan, dat in die<br />

zin waarin het Nieuwe Testament spreekt over ambten, de ‘evangelist’ een ambt vervulde. Zijn taak was<br />

zowel binnenkerkelijk (toerustend: Timotheüs) als buitenkerkelijk (evangeliserend: Filippus)’. Deputaten<br />

zien een groot verschil tussen de fi guur van de evangelist zoals de kerk die kent en het evangelistenambt<br />

zoals het NT dat tekent. Mocht er behoefte zijn aan de erkenning van het charisma dat de evangelist bezit<br />

door de gemeente, dan is er alle ruimte om hem in het ambt van ouderling aan te stellen. Ook verwijzen<br />

deputaten naar de mogelijkheden die art. 3 K.O. biedt (Acta generale synode 1983, <strong>blz</strong>. 317 en 318).<br />

Het commissierapport bespeurt enige inconsistentie en komt terug op de vraag die in 1980 ook al door<br />

de synodale commissie werd gesteld naar de ambtelijke positie van de evangelist. Aanvankelijk doet de<br />

synodale commissie het voorstel om opnieuw een studiecommissie in te stellen met daarin de hoogleraar<br />

NT. Deze commissie moet vaststellen wat de positie van de evangelist zou moeten zijn. Tijdens de bespreking<br />

op de generale synode wordt dit voorstel door de commissie ingetrokken.<br />

Probleemstelling<br />

Intussen mag uit de hernieuwde vraagstelling duidelijk zijn dat met deze eerdere rapporten en uitspraken<br />

van de generale synode de zaak nog onvoldoende is afgerond. De directe aanleiding voor de opdracht tot<br />

nader onderzoek is gelegen in de verheugende ontwikkelingen in Rotterdam-Charlois. Het werk dat vanuit<br />

de ICF gedaan werd om mensen uit andere culturen en tradities te bereiken met het evangelie bracht<br />

onder Gods zegen veel vrucht op. Dit leidde tot het ontstaan van een gemeente van Christus die bestond<br />

uit gelovigen uit verschillende culturen. De ICF werd een anderstalige wijkgemeente van de kerk van Rotterdam-Charlois<br />

en is intussen de wettige voortzetting van deze gemeente binnen ons kerkverband. De<br />

Heere God heeft daarvoor in het bijzonder gebruikt gemaakt van de gave van evangelist br. Th. Visser<br />

om deze mensen in hun hart aan te spreken en ze tot geloof te bewegen. Deputaten zien ook op andere<br />

plaatsen dergelijke ontwikkelingen op gang komen. Wat is in deze concrete context de positie van de<br />

evangelist? In de huidige situatie mag hij het evangelie wel uitleggen aan mensen en ze bij Jezus Christus<br />

brengen, maar hij mag ze – althans volgens de onder ons geldende kerkelijke afspraken – niet dopen,<br />

noch het avondmaal aan hen bedienen. Dit werkt bevreemdend voor hen die tot geloof mogen komen,<br />

omdat dit naar hun overtuiging en in hun beleving strijdt met wat ze in de bijbel lezen.<br />

Hernieuwde bezinning is nodig om als kerk het spoor te volgen dat de Heere God zelf bezig is te trekken.<br />

Daarbij kan de onder ons gebruikelijke defi nitie van evangelist niet langer leidinggevend zijn voor de<br />

gedachtevorming. Dit geldt temeer omdat deze defi nitie kennelijk afwijkt van wat het Nieuwe Testament<br />

onder de evangelist verstaat. De onder ons gebruikelijke defi nitie van evangelist komt ook niet voort uit de<br />

bijbelse situatie, maar uit het begrip ‘evangelisatie’ waarmee binnen de Nederlandse kerktraditie vanouds<br />

‘de herkerstening van ons land’ werd verstaan. Deze arbeid van de kerken was gericht op de christenheid<br />

die van het geloof vervreemd was (Chr. Encyclopedie). Hierbij moet bedacht worden dat Nederland in zijn<br />

geheel een gekerstende natie is geweest. Volgens de eerste godsdiensttelling van 1809 was 0,0% van<br />

de bevolking onkerkelijk.<br />

In de huidige situatie kan van herkerstening amper meer sprake zijn. De Christelijke Gereformeerde Kerken<br />

hebben samen uitgesproken, dat Nederland meer en meer een zendingsland wordt (Acta generale<br />

synode 2001, <strong>blz</strong>. 100). De bepaling van de positie van de evangelist in onze context zal mede vanuit de<br />

nieuwtestamentische gegevens in het licht van die uitspraak praktisch moeten worden uitgewerkt. Concrete<br />

voorstellen hiertoe worden gedaan in hoofdstuk 7.<br />

6.2. Onderzoek van de bijbelse gegevens<br />

Er zijn drie passages in de bijbel waar ‘de evangelist’ expliciet ter sprake komt:<br />

Hand. 21 : 8, Ef. 4 : 11 en 2 Tim. 4 : 5.<br />

In de volgorde van bespreking zal als eerste de passage van Ef. 4 :11 onze aandacht vragen, waar Paulus<br />

‘de evangelist’ één van de gaven noemt, die aan de plaatselijke gemeente gegeven zijn door de verhoogde<br />

Heere. In de andere passages ontmoeten we Filippus en Timotheüs die als evangelisten werkzaam zijn<br />

in de setting van een plaatselijke gemeente.<br />

6.2.1. De evangelist – Ef. 4 :11<br />

Aan de bediening van evangelist wordt in de bijbel niet apart aandacht geschonken, in tegenstelling tot<br />

bijvoorbeeld die van de oudste en de diaken. Ook in Efeze 4 komt de evangelist slechts in een opsomming<br />

van gegeven ‘ambten’ ter sprake. Toch wint juist deze passage bijzonder aan betekenis wanneer<br />

we bedenken dat de Efezebrief naar alle waarschijnlijkheid een rondzendbrief is geweest die bestemd<br />

was voor meerdere gemeenten, waaronder die van Efeze. Daarmee is de gave van de evangelist die de<br />

verhoogde Christus aan zijn gemeente op aarde schenkt niet alleen voor de gemeente van Efeze, maar<br />

voor alle kerken van belang.<br />

Hoewel het specifi eke werk van de evangelist inhoudelijk niet aan de orde komt, kunnen aan de hand van<br />

de context een aantal zaken worden vastgesteld:<br />

1. de evangelist is één van de gaven die Christus aan zijn kerk op aarde gegeven heeft om<br />

2. de heiligen toe te rusten tot het dienstbetoon waartoe Hij hen als zijn gemeente op aarde geroepen<br />

heeft (vs. 12).

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!