ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht
ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht
ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
315<br />
Met het oog op de eredienst in zendingsgemeenten kunnen vooral de bepalingen van art. 64 en art. 69<br />
K.O. een knelpunt vormen.<br />
Art. 64 stelt, dat de gemeente op de dag des Heeren minstens tweemaal zal samenkomen onder de<br />
bediening van het Woord. Veel toetreders zijn gewend bij elkaar te komen in kring- of cursusbijeenkomsten.<br />
In deze bijeenkomsten hebben ze doorgaans de weg tot de Heere en zijn dienst gevonden. Het zijn<br />
dan ook deze bijeenkomsten, die zij in sterke mate beleven als het ‘samenkomen onder de bediening<br />
van het Woord’. De vraag mag in dat verband gesteld worden of het realistisch is te verwachten, dat de<br />
leden van zendingsgemeenten in alle gevallen naast de kring- of cursusbijeenkomst ook twee zondagse<br />
erediensten bijwonen. Zeker in beginsituaties zal het bijwonen van één dienst van sommigen van hen<br />
al veel gevraagd zijn! Een begaanbare weg lijkt te zijn, dat in de situaties zoals beschreven in 5.1.1. t/m<br />
5.1.3. de tweede dienst gehouden wordt in de ‘moedergemeente’ en dat de bezoekers van de dienst in de<br />
zendingsgemeente regelmatig worden opgewekt om ook deze dienst te bezoeken. Van een zelfstandige<br />
zendingsgemeente mag verwacht worden, dat ze op zondag minstens eenmaal zal samenkomen onder<br />
de bediening van het Woord. De tweede samenkomst zal – indien deze nog niet een eredienst kan zijn<br />
zoals bedoeld in art. 64 K.O. – vooral gericht zijn op het onderwijzen in het gereformeerde belijden (vgl. de<br />
als bijlage opgenomen tijdelijke regeling m.b.t. de anderstalige wijkgemeente Rotterdam-Charlois).<br />
Aandacht is ook nodig voor de wijze waarop de bepalingen van art. 69 K.O. in zendingsgemeenten dienen<br />
te worden toegepast. In de eerste plaats hebben we te maken met de uitspraak van de generale synode<br />
1980 (art. 144, p. 170), ‘dat de Heilige Schrift het zingen van liederen die niet rechtstreeks berijmde<br />
Schriftgedeelten zijn, niet verbiedt’. Later heeft de generale synode benadrukt, dat deze uitspraak met<br />
grote voorzichtigheid moet worden toegepast en uitgesproken dat om wille van de eenheid van de kerken<br />
van de ruimte die de Heilige Schrift biedt geen gebruik gemaakt zal worden. In de tweede plaats hebben<br />
we te maken met een groot en nog steeds toenemend aantal gemeenten, die – ondanks de besluiten<br />
van de generale synode – doen wat de Schrift niet verbiedt. Mogen we – mede gelet op de hierboven<br />
beschreven andere leefwereld van waaruit nieuwe gelovigen de zondagse erediensten binnenkomen<br />
– zendingsgemeenten dan binden aan bepalingen, die niet rechtstreeks uit de Schrift voortkomen en<br />
waaraan ook tal van andere gemeenten zich niet houden? Gelden ook hier niet de onder 3.3. aangehaalde<br />
woorden uit Hand. 15 : 10: ‘Nu dan, wat stelt gij God op de proef door een juk op de hals der discipelen<br />
te leggen, dat noch onze vaderen, noch wij hebben kunnen dragen?’ Het is duidelijk, dat we in dezen te<br />
maken hebben met gevoelige materie, die in onze kerken zonder broederlijke verdraagzaamheid, mildheid<br />
en toegeefl ijkheid niet kan worden opgelost. Als er gemeenten zijn, die zich van andere gemeenten<br />
onderscheiden door zich in een zendingssituatie in gehoorzaamheid aan het Woord van God en in afhankelijkheid<br />
van de leiding van zijn Geest in te zetten voor de evangelieverkondiging en het stichten van<br />
nieuwe gemeenten, durven we het dan in de vrijheid en verantwoordelijkheid te laten van de kerkenraden<br />
van deze gemeenten om in gehoorzaamheid aan de Schrift te kiezen voor het zingen van die psalmen,<br />
lofzangen en geestelijke liederen (Kol. 3 : 16), die het beste passen bij de bezoekers van hun diensten?<br />
De generale synode kieze daarom ook in dezen voor standvastige fl exibiliteit: standvastig in de zin dat<br />
zendingsgemeenten ook in de liederen die zij zingen voluit trouw zullen zijn aan de Heilige Schrift en de<br />
gereformeerde belijdenis, maar tegelijk fl exibel, omdat de kerken aan de ‘zwakken’ in het geloof niet in de<br />
weg willen staan door zaken waarin zij als ‘sterken’ – ondanks jarenlange discussies – nog altijd niet tot<br />
overeenstemming konden komen.<br />
5.6. Conclusie<br />
Binnen het raam van de kerkorde zijn diverse vormen denkbaar waarin een zendingsgemeente gestalte<br />
kan krijgen. Belangrijk is te zien, dat de zendingsgemeente een gemeente in ontwikkeling is. De ontwikkeling<br />
via ‘deelgemeente’ of ‘wijkgemeente’ naar zelfstandige gemeente ligt het meest voor de hand.<br />
De moeite die toetreders vaak hebben met de vorm van onze erediensten is een stimulans voor zendingsgemeenten<br />
om op een existentiële en authentieke wijze om te gaan met wat ons uit de traditie wordt<br />
aangereikt. De kerkorde biedt daarvoor volop ruimte. Alleen t.a.v. art. 64 en art. 69 K.O. wordt van ons<br />
enige welwillende creativiteit gevraagd.<br />
5.7. Opdracht<br />
In een nieuw te maken artikel bij bijlage 16 K.O. moet gedefi nieerd worden wat een zendingsgemeente is,<br />
hoe zij ontstaat en toegroeit naar volwassenheid en wat de rol van de kerkenraad, de classis en de deputaten<br />
in dit proces is. Ook moet gewaarborgd worden dat een gemeente of gemeente-in-wording die van<br />
buiten komt, zich op de classis kan beroepen als met de kerkenraad van de plaatselijke gemeente geen<br />
overeenstemming kan worden bereikt. Tenslotte moet omschreven worden hoe in de zendingsgemeente<br />
wordt omgegaan met de bepalingen in art. 64 en art. 69 K.O. Maar eerst willen we nog apart stilstaan bij<br />
de positie van de evangelist.<br />
Hoofdstuk 6: Positie en bevoegdheden van de evangelist in het Nieuwe Testament<br />
6.1. Inleiding<br />
Vooraf<br />
De generale synode Leeuwarden van 2001 gaf deputaten evangelisatie de opdracht om de positie en<br />
de bevoegdheden van de evangelist te onderzoeken vanuit de gegevens die het Nieuwe Testament over<br />
hem aanreikt, dit in samenwerking met een kenner van het kerkrecht. Dit deel van het rapport behelst<br />
het onderzoek naar de nieuwtestamentische gegevens, op basis waarvan de kerkrechtelijke aspecten<br />
besproken dienen te worden. Het is samengesteld door een commissie o.l.v. ds. J. Nutma, bijgestaan<br />
door prof. dr. T.M. Hofman.<br />
Eerder onderzoek<br />
De positie van de evangelist is al eerder ter sprake geweest op de generale synode van 1977. In hun rapport<br />
brachten deputaten toen naar voren dat de evangelist zoals we die tegenkomen in het NT een andere<br />
is dan de fi guur van de evangelist zoals wij die kennen in de kerk. In het NT is hij uitgezonden door de