ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht
ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht
ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
305<br />
Als we uitgaan van de defi nitie van de zendingsgemeente zoals die bij 2.2. gegeven is, valt direct de<br />
parallel met het bijbelse Antiochië (in Syrië) op. Het is duidelijk, dat het hier – anders dan in onze situatie<br />
– gaat om het binnengaan van een nieuwe fase in de heilshistorie: het evangelie breekt zich baan vanuit<br />
het Joodse volk naar de heidenwereld. Hedendaagse ontwikkelingen in verband met zendingsgemeenten<br />
mogen we daaraan niet gelijkstellen. Hoewel dus de situatie niet identiek is, valt er wel te spreken van een<br />
leerzame analogie met de gemeente van Antiochië.<br />
a. Ze is geboren uit missionaire arbeid (Hand. 11 :19). Er is door het spontane getuigenis van gelovigen<br />
een nieuwe vergadering van gelovigen ontstaan (Hand. 11 :21), niet door bewust zendingswerk.<br />
b. De gemeente heeft zich zelf ook weer toegewijd aan missionair werk, wat blijkt uit de uitzending van<br />
Paulus en Barnabas (Hand. 13 :1-3).<br />
c. Er is een relatie met een moederkerk en een daaruit voortvloeiende ordening van het kerkelijk leven<br />
naar de regel van de Schrift (Hand. 15 :23-31), in gehoorzaamheid aan de leiding van de Heilige Geest<br />
(Hand. 15 28).<br />
De situatie in Antiochië vertoont nog meer vergelijkbare trekken. Bijvoorbeeld dat binnen de moederkerk<br />
in Jeruzalem vragen rezen over het functioneren van de zendingsgemeente Antiochië. Sommigen in de<br />
gevestigde kerk vroegen zich af waarom het daar in Antiochië wat vrijer toeging en of dat wel kon. Allerlei<br />
joodse wetten waar zijzelf zo aan hechtten, bleken in Antiochië niet relevant te zijn en men stelde daar<br />
indringende vragen bij. Zelfs zo zeer dat de echtheid van de bekeringen van de heidenen in twijfel werd<br />
getrokken (Hand. 15 :1.2).<br />
Die kwestie raakt ook het verschijnsel zendingsgemeenten in onze kerken. Ook onder ons leeft de angst<br />
dat zendingsgemeenten veel meer vrijheden zouden krijgen dan gewone gemeenten en komt de gedachte<br />
op dat een zendingsgemeente alleen echt werk van God kan zijn als ze zich volledig aan alle geldende<br />
regels van onze kerken conformeert. Die omstandigheid is voor ons een reden te meer om goed naar<br />
Hand. 15 te kijken.<br />
3.2. Kerk en koninkrijk<br />
Zending gaat over de bekering van mensen, maar ook over de bekering van kerken. Het is belangrijk dat<br />
te zien. De kerk beheerst de zending niet. Het is Gods werk en de kerk dient te volgen. Het lijkt ons dat<br />
dit een uiterst belangrijke vaststelling is bij de vraag naar onze omgang met zendingsgemeenten. Hier<br />
moeten we ook goed letten op ons taalgebruik. Als we zendingsgemeenten benoemen als een ‘probleem’<br />
dat moet worden opgelost, wat zou de Heere dan vinden van dergelijk taalgebruik?<br />
God bouwt zijn koninkrijk. De kerk is daar een gestalte van, maar zij mag ook dienen bij de uitbreiding<br />
van dat koninkrijk. Wat zij nooit mag doen, is zichzelf voor het koninkrijk schuiven. Dat doet zij wanneer<br />
zij zichzelf verabsoluteert. Een nieuwe christen, maar ook een nieuwe gemeente mag niet gerekruteerd<br />
worden voor de heersende kerkcultuur, alsof die de eindterm van ons handelen zou zijn. Het gaat niet<br />
om gelijkschakeling aan de kerk, maar om inschakeling in het koninkrijk. Ons kerkverband zal nieuwe<br />
gemeenten moeten dienen om koninkrijkskerken te zijn. En andersom zal zij van die nieuwe gemeenten<br />
nederig moeten willen leren wat het betekent om koninkrijkskerk te zijn.<br />
3.3. Leren van nieuwelingen<br />
In Hand. 10 en 15 lezen we dat de eerste gemeente ook moest leren van nieuwelingen. God maakt ons<br />
iets duidelijk door hen. Wanneer Petrus naar de heiden Cornelius gaat, lezen we van de bekering van<br />
Cornelius en zijn huis. Maar ook Petrus keert terug als een veranderd mens. Wanneer hij later op het<br />
apostelconvent in Jeruzalem spreekt over de toelating van heiden-christenen zonder de voorwaarde van<br />
de besnijdenis (Hand. 15), geeft hij een aantal uiterst belangrijke criteria die ook ons kunnen helpen bij de<br />
verwelkoming van nieuwe christenen en nieuwe kerken:<br />
1. God kent de harten (Hand. 15 : 8). Petrus begint met het goddelijk initiatief. Vooraf aan elke beoordeling<br />
van ons moet staan dat God het binnenste van mensen peilt en doorziet. Dat moet ons nederig<br />
maken en ervoor doen waken dat wij een toetredingsproces geheel willen inkaderen en beheersen<br />
met criteria en kenmerken. Gods werk staat voorop.<br />
2. God heeft hun de Heilige Geest gegeven, net als aan ons (Hand. 15 : 8). Petrus wijst hier blijkbaar op<br />
uiterlijke tekenen van Gods Geest bij de nieuwe gelovigen. Dat is een stilzwijgende verwijzing naar dat<br />
andere uiterlijke teken: de besnijdenis. Door het uiterlijke teken van de besnijdenis werd men ingelijfd<br />
in Israël. Geloof in Christus en het ontvangen van de Geest betekent dat men ingelijfd is in het nieuwe<br />
volk van God, dat bestaat uit Joden en heidenen samen. God heeft laten zien dat de heidenen erbij<br />
horen. Petrus (en de anderen) hebben die tekenen blijkbaar herkend. Er staat niet hoeveel van de<br />
Heilige Geest bij de nieuwe gelovigen zichtbaar was, maar er waren tekenen dat Hij er was. Hij was<br />
tot hen gekomen, niet op basis van hun wetbetrachting, maar door het verkondigde evangelie (Gal. 3<br />
: 2).<br />
3. God heeft geen onderscheid gemaakt tussen ons en hen en heeft door het geloof hun hart gereinigd<br />
(Hand. 15 : 9). De besnijdenis was het teken van reiniging en heiliging van het vlees, het teken van<br />
het verbond, van ‘erbij horen’. Petrus zegt hier: als God geen verschil maakt, moeten wij het ook niet<br />
doen. Hun hart is gereinigd, niet door de besnijdenis (of door welk ander voorschrift dan ook), maar<br />
door het geloof.<br />
Petrus eindigt zijn toespraak met een oproep die een verbluffende rolomkering bevat. Verbluffend, in elk<br />
geval tegenover hen die niet konden geloven dat het allemaal ‘echt’ was met die heidenen die christen<br />
wilden worden. Petrus maakt duidelijk dat deze toetreders de gemeente confronteren met de diepste<br />
kern van geloven uit genade. Hij zegt (Hand. 15 :10.11):<br />
‘Nu dan, wat stelt gij God op de proef door een juk op de hals der discipelen te leggen, dat noch onze vaderen,<br />
noch wij hebben kunnen dragen? Maar door de genade van de Heere Jezus geloven wij behouden<br />
te worden op dezelfde wijze als zij. En de gehele vergadering werd stil…’