ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht
ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht
ACTA 2004 blz. 173-347.pdf - Kerkrecht
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
273<br />
Verder is er door uw commissie met de deputaten doorgesproken over de spanning die ondervonden<br />
kan worden als een deputaat de zakelijke regels komt vertellen en toe moet passen in soms moeilijke<br />
situaties en tegelijkertijd een pastorale taak heeft. We zijn echter tot de conclusie gekomen dat het wel<br />
lastig kan zijn, maar niet anders kan. Het heeft geen zin om ‘derden’ formeel daarmee te belasten, omdat<br />
de problematiek zo verweven is met wat door DVAP gedaan wordt voor betrokkenen.<br />
Voorstellen<br />
Uw commissie stelt voor:<br />
1. de handelingen van deputaten goed te keuren en daarbij grote waardering uit te spreken voor het verrichte<br />
werk;<br />
2. de bijgevoegde uitvoeringsregeling (bijlage 1) vast te stellen met daarbij de volgende wijzigingen:<br />
8.3. De predikant is verplicht DVAP alle informatie te verstrekken die nodig is om te beoordelen of<br />
en in hoeverre verrekening dient plaats te vinden.<br />
8.4. Wanneer de predikant, na een herhaald verzoek van DVAP, in gebreke blijft de in lid 3 bedoelde<br />
informatie te verstrekken, schort DVAP de betaling van de uitkering op totdat de informatie<br />
alsnog verstrekt is.<br />
14.1. ‘inclusief’ vervangen door ‘exclusief’<br />
14.2. De betrokkene is verplicht DVAP alle informatie te verstrekken die nodig is om te beoordelen of<br />
en in hoeverre verrekening dient plaats te vinden.<br />
14.3. Wanneer de betrokkene, na een herhaald verzoek van DVAP, in gebreke blijft de in lid 3 bedoelde<br />
informatie te verstrekken, schort DVAP de betaling van de uitkering op totdat de informatie<br />
alsnog verstrekt is;<br />
3. de bijgevoegde instructie (bijlage 2) vast te stellen;<br />
4. de kerkordelijke bepalingen te wijzigen conform de in paragraaf 2.4 weergegeven voorstellen;<br />
5. opnieuw deputaten te benoemen.<br />
BIJLAGE 24<br />
Artikel 54<br />
M.J. Kater, rapporteur<br />
Rapport 3 van commissie 1 inzake instructie 8.04 van de PS van het Westen m.b.t.<br />
een kerkelijk werker<br />
De instructie begint met constateringen die de fi nanciële situatie van kleine kerken betreffen en loopt<br />
uit op het verzoek om een principiële verruiming van het bepaalde in art.3 sub 8 K.O. De instructie is<br />
kennelijk bedoeld om fi nanciële steun van deputaten OB&A mogelijk te maken in een situatie waarin die<br />
mogelijkheid thans niet bestaat. Om dit mogelijk te maken wordt gevraagd om een principiële wijziging<br />
in de kerkorde. Dit doet vermoeden dat er een concrete aanleiding voor de instructie is geweest. Maar<br />
die wordt niet genoemd.<br />
Commissie 6 verzocht onze commissie om een alinea in rapport 9.09 (van dep. OB&A) op pagina 5 mee<br />
te nemen in onze overwegingen. Deputaten OB&A wijzen daar op de signatuur van de kerkelijk werker. Zij<br />
achten zich niet bevoegd daar uitspraken over te doen, maar aangezien zij wel met de realiteit ter zake te<br />
maken krijgen, verwachten zij hierover meer duidelijkheid te ontvangen.<br />
Uw commissie is van mening dat de overwegingen van de PS niet duidelijk maken waarom een kerkelijk<br />
werker in de zin van art. 3 sub 8 K.O. lid van een ander kerkverband moet kunnen zijn. De instructie gaat<br />
uit van de situatie dat om fi nanciële redenen een kerkelijk werker in plaats van een predikant wordt aangetrokken.<br />
Waarom moet die kerkelijk werker lid van een ander kerkverband kunnen zijn, terwijl dit voor<br />
een predikant als die betaalbaar zou zijn niet mogelijk is?<br />
De overweging dat adequaat opgeleide broeders en zusters ook te vinden zijn buiten de christelijke gereformeerde<br />
kerken maakt het niet noodzakelijk om het daar te zoeken. Dan zou de overweging moeten<br />
zijn dat adequaat opgeleide broeders en zusters binnen de christelijke gereformeerde kerken niet te<br />
vinden zijn.<br />
Ook bij de tweede overweging rijst de vraag of kerkenraden zulke mensen niet kunnen vinden binnen de<br />
christelijke gereformeerde kerken.<br />
De derde overweging is een onderstreping van het feit dat men dankbaar mag zijn voor de mogelijkheid<br />
die thans reeds in art. 3 sub 8 geboden wordt en voor de mogelijkheid van steun van deputaten OB&A<br />
daarbij.<br />
Wat in de vierde overweging wordt gezegd t.a.v. de kerkelijk werker wordt onder art.3 sub 8 K.O. gevraagd<br />
van iemand die reeds belijdend lid is. Uw commissie is van mening dat iemand met een dergelijke<br />
positie in de gemeente belijdend lid van de christelijke gereformeerde kerken dient te zijn. Dat wordt<br />
vereist door de aard van zijn werkzaamheden zoals in pastoraat en catechese. Daarnaast moet hij niet<br />
alleen aangesproken kunnen worden op de arbeidsovereenkomst, maar ook belijdend lid van de kerk zijn<br />
en daarop aangesproken kunnen worden.<br />
Uw commissie ziet niet waarom iemand die goed past in het geestelijk klimaat van de gemeente (overweging<br />
2), zijn werkterrein heeft in de gemeente (overweging 3) en zich wil houden aan de Heilige Schrift,<br />
de belijdenis van de kerken en (nota bene) aan de onder ons geldende kerkorde (overweging 4) niet<br />
christelijk gereformeerd zou worden.<br />
Op de vraag of iemand van buiten de christelijke gereformeerde kerken kerkelijk werker kan worden in<br />
de zin van art. 3 sub 8 K.O. is uw commissie geneigd te antwoorden: ja, als hij christelijk gereformeerd<br />
wordt.