proeve van vlaams gemeentedecreet - Agentschap Binnenlands ...

proeve van vlaams gemeentedecreet - Agentschap Binnenlands ... proeve van vlaams gemeentedecreet - Agentschap Binnenlands ...

binnenland.vlaanderen.be
from binnenland.vlaanderen.be More from this publisher
16.07.2013 Views

Proeve van Vlaams gemeentedecreet PROEVE VAN VLAAMS GEMEENTEDECREET in opdracht van de administratie Wetenschap en Innovatie - programma beleidsgericht onderzoek - en van de administratie Binnenlandse Aangelegenheden van de Vlaamse Gemeenschap INSTITUUT VOOR INSTITUUT VOOR ADMINISTRATIEF RECHT DE OVERHEID Rechtsfaculteit Departement K.U.Leuven Politieke Wetenschappen K.U.Leuven M. BOES, Copromotor R. MAES, Promotor J. GEKIERE, M. BRANS, postdoctoraal onderzoeker F.W.O. wetenschappelijk medewerker J. CRAEGHS, assistent Y. PLEES, vrij wetenschappelijk medewerker E. WAYENBERG, wetenschappelijk medewerker - 2001 - 1

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

PROEVE VAN VLAAMS<br />

GEMEENTEDECREET<br />

in opdracht <strong>van</strong> de administratie Wetenschap en Innovatie<br />

- programma beleidsgericht onderzoek -<br />

en <strong>van</strong> de administratie <strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden<br />

<strong>van</strong> de Vlaamse Gemeenschap<br />

INSTITUUT VOOR INSTITUUT VOOR<br />

ADMINISTRATIEF RECHT DE OVERHEID<br />

Rechtsfaculteit Departement<br />

K.U.Leuven Politieke Wetenschappen<br />

K.U.Leuven<br />

M. BOES, Copromotor R. MAES, Promotor<br />

J. GEKIERE, M. BRANS, postdoctoraal onderzoeker F.W.O.<br />

wetenschappelijk medewerker J. CRAEGHS, assistent<br />

Y. PLEES, vrij wetenschappelijk medewerker<br />

E. WAYENBERG,<br />

wetenschappelijk medewerker<br />

- 2001 -<br />

1


2<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

TEN GELEIDE<br />

Voorliggende tekst is het eindrapport <strong>van</strong> het beleidsgericht onderzoeksproject “Proeve<br />

<strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>”, waartoe door de Vlaamse Regering in het najaar <strong>van</strong><br />

1998 opdracht werd gegeven aan een onderzoeksgroep, bestaande uit medewerkers <strong>van</strong><br />

het Instituut voor de Overheid enerzijds en <strong>van</strong> het Instituut voor Administratief Recht<br />

anderzijds – beide deel uitmakende <strong>van</strong> de K.U.Leuven.<br />

Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader <strong>van</strong> het programma beleidsgericht onderzoek<br />

<strong>van</strong> de administratie Wetenschap en Innovatie <strong>van</strong> het Ministerie <strong>van</strong> de Vlaamse Gemeenschap<br />

op initiatief <strong>van</strong> de administratie <strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden <strong>van</strong> het<br />

Ministerie <strong>van</strong> de Vlaamse Gemeenschap.<br />

Zowel op basis <strong>van</strong> bestuurskundig als <strong>van</strong> bestuursrechtelijk onderzoek werden verschillende<br />

discussiedocumenten en voorstellen uitgewerkt, die mede in aanmerking kunnen<br />

worden genomen zodra het Vlaams Parlement bevoegd zal zijn om zelf de organieke<br />

regelen betreffende de gemeenten vast te stellen. Bij het uitwerken daar<strong>van</strong> werd groot<br />

belang gehecht aan de vergelijkende studie en aan de verwerking <strong>van</strong> de actueel over de<br />

organisatie en de werking <strong>van</strong> het lokaal bestuur en over de interbestuurlijke verhoudingen<br />

gehuldigde wetenschappelijke inzichten.<br />

De auteurs zijn er zich terdege <strong>van</strong> bewust dat de door hen gehuldigde benadering<br />

slechts één - zij het niet onbelangrijke - invalshoek vormt <strong>van</strong> waaruit de uitwerking<br />

<strong>van</strong> een Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> kan worden ondernomen. Het door hen uitgewerkte<br />

onderzoeksrapport wil vooral een basis bieden voor de verdere beargumenteerde discussie,<br />

die hierover in de komende maanden op het veld zelf <strong>van</strong> de Vlaamse gemeentebesturen<br />

zal dienen gevoerd te worden. Naast de vergelijkende studie en de verwerking<br />

<strong>van</strong> de actueel in de bestuurskunde en het bestuursrecht ontwikkelde inzichten,<br />

moet immers evenveel belang worden gehecht aan de praktijkervaring en aan de op het<br />

veld zelf mogelijk geachte optimalisering <strong>van</strong> de organisatie en <strong>van</strong> de werking <strong>van</strong> het<br />

gemeentebestuur.<br />

De werkzaamheden <strong>van</strong> de onderzoeksgroep werden regelmatig opgevolgd door een<br />

stuurgroep onder het voorzitterschap <strong>van</strong> de heer G. Decoster, Directeur-generaal <strong>van</strong><br />

de Administratie <strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden. Naast vertegenwoordigers <strong>van</strong> de<br />

kabinetten <strong>van</strong> de Minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden en <strong>van</strong> de Ministerpresident<br />

- respectievelijk de heer J. De Maertelaere en mevrouw K. Bergoets - <strong>van</strong> de<br />

Administratie <strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden - de heer R. Janssens en mevrouw M.<br />

Schoonjans - <strong>van</strong> de Administratie Wetenschap en Innovatie - de heer G. Vancraeynest<br />

- maakten hier<strong>van</strong> ook de heer M. Suykens, Directeur <strong>van</strong> de Vereniging <strong>van</strong> Vlaamse<br />

Steden en Gemeenten en de heer R. Frederickx, Voorzitter <strong>van</strong> de Federatie <strong>van</strong> gemeentesecretarissen,<br />

deel uit.<br />

Het eindrapport zelf bestaat uit twee delen. In het eerste deel worden de algemene<br />

staats- en bestuursrechtelijke uitgangspunten evenals de bestuurskundige visie ontwikkeld<br />

die samen aan de grondslag hebben gelegen <strong>van</strong> de uitwerking <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong><br />

3


4<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>. Het tweede deel bevat de voorstellen <strong>van</strong> decreetsartikelen en<br />

de daarbijhorende commentaar en toelichting.<br />

Bij de afsluiting <strong>van</strong> het onderzoeksproject wensen de onderzoekers uitdrukkelijk de<br />

leden <strong>van</strong> de stuurgroep te bedanken voor hun gewaardeerde inzet om mee te reflecteren<br />

over de krachtlijnen en over de inhoud <strong>van</strong> deze <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>.<br />

De eindresultaten zijn echter de uitsluitende verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de onderzoekers.<br />

Eveneens wensen de onderzoekers een bijzonder woord <strong>van</strong> dank te richten tot al diegenen<br />

die hen behulpzaam zijn geweest bij de uitwerking <strong>van</strong> deze studie. Uitdrukkelijk<br />

wensen zij daarbij de namen te vermelden <strong>van</strong>:<br />

- de heer F. Schram, vrij medewerker bij het Instituut voor Administratief Recht en<br />

adjunct-adviseur bij de Commissie voor de toegang tot bestuursdocumenten, die<br />

advies verstrekte bij de uitwerking <strong>van</strong> het deel over de openheid en de openbaarheid<br />

<strong>van</strong> bestuur;<br />

- mevrouw dr. T. Steen, medewerker bij het Instituut voor de Overheid, die optrad<br />

als mede-auteur <strong>van</strong> het deel over de ambtelijke organisatie en het personeelsbeleid;<br />

- professor J. Umans <strong>van</strong> het Limburgs Universitair Centrum en mevrouw L. Van<br />

Nuffel, medewerker bij het Instituut voor de Overheid, die de teksten <strong>van</strong> het deel<br />

over het gemeentelijk beleid en het financieel beheer kritisch hebben willen nalezen.<br />

De onderzoekers hopen een wetenschappelijk beargumenteerde bijdrage te kunnen leveren<br />

tot de optimalisering <strong>van</strong> zowel het democratisch gehalte als <strong>van</strong> het management<br />

<strong>van</strong> de gemeentebesturen. Daarom leeft bij hen dan ook de verwachting dat deze bijdrage<br />

één <strong>van</strong> de bouwstenen zal vormen voor het verder te voeren debat over de organisatie<br />

en de vormgeving <strong>van</strong> het lokaal bestuur in Vlaanderen, zodra het licht op groen<br />

zal staan om effectief over te gaan tot de uitwerking <strong>van</strong> een Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>.<br />

Leuven, 1 maart 2001


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

INHOUDSOPGAVE<br />

TEN GELEIDE ................................................................................................................... 3<br />

INHOUDSOPGAVE........................................................................................................... 5<br />

DEEL I - DE VLAAMSE GEMEENTEN IN DE<br />

STAATS- EN BESTUURLIJKE ORGANISATIE<br />

HOOFDSTUK I<br />

DE GRONDWETTELIJKE VERANKERING VAN DE GEMEENTEN<br />

IN DE HOOFDSTRUCTUUR VAN DE BESTUURLIJKE ORGANISATIE .. 18<br />

§ 1. Rechtsvergelijkend overzicht: de Grondwet en de organisatie <strong>van</strong> het<br />

binnenlands bestuur in de federale staten en in Spanje .......................... 19<br />

1. De bevoegdheidsverdeling voor de organisatie <strong>van</strong> het lokaal bestuur ........ 19<br />

2. Het bestaan <strong>van</strong> gemeenten en de erkenning <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

zelfstandigheid...................................................................................................... 19<br />

3. Het democratisch karakter <strong>van</strong> de gemeentelijke instellingen ....................... 20<br />

4. De financiële middelen ........................................................................................ 20<br />

5. Besluit .................................................................................................................... 21<br />

§ 2. De gemeenten in de Belgische Grondwet ............................................... 21<br />

1. De plaats <strong>van</strong> de gemeenten in de titel betreffende de machten ................... 21<br />

2. De bevoegdheidsverdeling voor de gemeentelijke instellingen ..................... 23<br />

2.1. De grondwettelijke bevoegdheidsverdelende bepalingen ....................... 24<br />

2.2. Andere bevoegdheidsverdelende bepalingen ............................................ 28<br />

3. De grondwettelijke principes met betrekking tot de gemeentelijke<br />

instellingen ............................................................................................................. 29<br />

3.1. Het democratisch karakter <strong>van</strong> de gemeentelijke instellingen ................ 29<br />

3.2. De bevoegdheid voor aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang ......... 29<br />

3.3. Het bestuurlijk toezicht ................................................................................ 33<br />

3.4. De burgerlijke stand ...................................................................................... 35<br />

3.5. De fiscale bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenten en hun financiering ............ 35<br />

3.6. Andere grondwettelijke bepalingen in verband met de gemeenten ...... 37<br />

§ 3. Het Europees Handvest <strong>van</strong> de lokale autonomie ................................. 38<br />

1. Het concept <strong>van</strong> de lokale autonomie en de grondwettelijke en wettelijke<br />

verankering er<strong>van</strong> .................................................................................................. 39<br />

2. Reikwijdte <strong>van</strong> de lokale autonomie................................................................... 39<br />

3. Institutionele bevoegdheden en onderlinge samenwerkingsbevoegdheid ... 40<br />

4. Het lokaal politiek mandaat en de rechtspositie <strong>van</strong> het personeel <strong>van</strong> de<br />

lokale overheden ................................................................................................... 41<br />

5. Het bestuurlijk toezicht op de lokale overheden ............................................. 41<br />

6. De financiële middelen ........................................................................................ 42<br />

5


6<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HOOFDSTUK II - DE REGIONALISERING VAN DE GEMEENTEWET .. 43<br />

§ 1. De historiek <strong>van</strong> de regionalisering <strong>van</strong> de gemeentewet ....................... 44<br />

§ 2. De draagwijdte <strong>van</strong> het begrip “regionalisering <strong>van</strong> de gemeentewet” . 44<br />

1. De definities <strong>van</strong> “gemeentelijke instellingen” en “organieke wetgeving”<br />

volgens de Raad <strong>van</strong> State ................................................................................... 44<br />

2. Mogelijke uitzonderingen op de regionalisering <strong>van</strong> de organieke<br />

wetgeving over de gemeenten ............................................................................. 45<br />

3. De betrokkenheid <strong>van</strong> de gemeentelijke instellingen bij federale materies ......... 47<br />

4. Residuaire of toegewezen bevoegdheden inzake de organieke wetgeving<br />

over de gemeenten ................................................................................................ 48<br />

§ 3. Grondwetsherziening of wijziging <strong>van</strong> de bijzondere wet? .................... 49<br />

1. Het grondwettelijk wetsbegrip en de voorbehouden bevoegdheden ........... 50<br />

2. De grondslag <strong>van</strong> de leer <strong>van</strong> de voorbehouden bevoegdheden. .................. 51<br />

2.1. De Grondwet zelf als grondslag ................................................................. 51<br />

2.2. Artikel 19, § 1, <strong>van</strong> de Bijzondere Wet tot Hervorming der<br />

Instellingen ..................................................................................................... 52<br />

2.3. De stelling <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State over de voorbehouden<br />

bevoegdheden ................................................................................................ 52<br />

2.4. De stelling <strong>van</strong> het Arbitragehof over de voorbehouden<br />

bevoegdheden ................................................................................................ 53<br />

2.5. Besluit .............................................................................................................. 53<br />

3. De voorbehouden bevoegdheden in vroegere grondwetsherzieningen....... 54<br />

3.1. Het bestuurlijk toezicht ................................................................................ 54<br />

3.2. De binnengemeentelijke territoriale organen ............................................ 55<br />

3.3. De intercommunales, de financiering <strong>van</strong> de gemeenten en<br />

de OCMW’s .................................................................................................... 56<br />

3.4. Samenvoeging <strong>van</strong> gemeenten..................................................................... 56<br />

3.5. Andere voorbeelden ...................................................................................... 56<br />

4. Besluit .................................................................................................................... 57<br />

HOOFDSTUK III<br />

DE PLAATS VAN DE GEMEENTEN IN DE HOOFDSTRUCTUUR<br />

VAN DE BESTUURLIJKE ORGANISATIE ...................................................... 59<br />

§ 1. Lokaal bestuur in historisch en vergelijkend perspectief ....................... 60<br />

1. Territoriale decentralisatie – Self-Government – Selbstverwaltung .............. 60<br />

1.1. Territoriale decentralisatie naar Frans model ............................................ 61<br />

1.2. Self-Government naar Brits model............................................................. 63<br />

1.3. Selbstverwaltung naar Duits model ............................................................ 64<br />

2. Differentiatie en convergentie ............................................................................ 65<br />

2.1. Vooral legitimiteitsgenererende versus vooral functionele<br />

lokale besturen ............................................................................................... 66<br />

2.2. Territoriale versus functionele verzelfstandiging en democratie ............ 67<br />

2.3. Centrale versus lokale bestedingspatronen ................................................ 69


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

§ 2. Meerwaarde <strong>van</strong> het lokaal bestuur in de hedendaagse context ............ 70<br />

1. Democratische waarden en bestuursmaatstaven.............................................. 71<br />

1.1. “Checks and Balances” binnen het politiek bestel ................................... 71<br />

1.2. Erkenning <strong>van</strong> de lokale gemeenschappen ................................................ 72<br />

1.3. Noodzaak <strong>van</strong> een responsieve lokale politiek ......................................... 73<br />

1.4. Experimenteel laboratorium voor politiek en beleid ............................... 73<br />

1.5. Stem <strong>van</strong> de “place community” in de bovenlokale beleidsvoering ...... 74<br />

2. Waarden en bestuursmaatstaven met betrekking tot de doelmatigheid ....... 74<br />

2.1. Allocatieve efficiëntie .................................................................................... 74<br />

2.2. Verdeling <strong>van</strong> arbeid en sturingscapaciteit ................................................. 75<br />

§ 3. Spanningsvelden in de organisatie <strong>van</strong> het binnenlands bestuur ........... 76<br />

1. Centraliserende tendenzen .................................................................................. 76<br />

2. Verantwoordelijkheden <strong>van</strong> de centrale en <strong>van</strong> de lokale overheden ........... 77<br />

2.1. Autonomie – Uitvoeringsagentschappen – Interactief bestuur ............. 77<br />

2.2. Kwaliteit en bestuurskracht <strong>van</strong> het lokaal bestuur .................................. 78<br />

3. Provinciaal en lokaal bestuur............................................................................... 80<br />

§ 4. Het pact tussen de Vlaamse Regering en de gemeenten en de<br />

Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn .................................... 81<br />

1. Overleg, communicatie en informatie als voorwaarden voor<br />

verstandhouding .................................................................................................... 82<br />

2. Strategische samenwerking .................................................................................. 82<br />

3. Gemeenten en Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn:<br />

één samenhangend lokaal bestuursniveau ......................................................... 83<br />

4. Versterking <strong>van</strong> de lokale bestuurskracht en <strong>van</strong> de lokale democratie ....... 83<br />

4.1. Openheid, inspraak en burgergerichte dienstverlening ........................... 83<br />

4.2. Positie <strong>van</strong> de verkozen raden en statuut <strong>van</strong> de lokale mandatarissen 83<br />

4.3. Kwalitatief personeelsbeleid ........................................................................ 84<br />

4.4. Publieke en publiek-private samenwerking ............................................... 84<br />

4.5. Binnengemeentelijke organen...................................................................... 84<br />

5. Financiën: basis voor goede relaties ................................................................... 85<br />

6. Toezicht: evenwicht tussen autonomie en externe controle .......................... 85<br />

§ 5. Slotbeschouwing ..................................................................................... 86<br />

7


8<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

DEEL II<br />

PROEVE VAN VLAAMS GEMEENTEDECREET<br />

PREAMBULE<br />

HOOFDSTUK I<br />

DE GEMEENTELIJKE BEVOEGDHEDEN IN<br />

RECHTSVERGELIJKEND PERSPECTIEF ..................................................... 91<br />

§ 1. Het gemeentelijk zelfbestuur in rechtsvergelijkend perspectief ............. 91<br />

§ 2. Bevoegdheden <strong>van</strong> gemengd belang en uitvoeringsopdrachten<br />

in rechtsvergelijkend perspectief ........................................................... 94<br />

§ 3. Specifieke bevoegdheidsomschrijvingen ................................................ 98<br />

HOOFDSTUK II<br />

DE ALGEMENE BEVOEGDHEIDSOMSCHRIJVING EN DE<br />

OPDRACHT VAN DE GEMEENTEN IN DE PROEVE VAN<br />

VLAAMS GEMEENTEDECREET .................................................................. 100<br />

§ 1. De gemeentelijke bevoegdheden ...........................................................100<br />

§ 2. Opdrachtverklaring voor de gemeentebesturen .....................................102<br />

Preambule .................................................................................................................. 104<br />

BOEK I - HET GEMEENTEBESTUUR<br />

TITELS I, II EN III - DE GEMEENTELIJKE ORGANEN .....................106<br />

HOOFDSTUK I<br />

DE INRICHTING VAN DE GEMEENTERAAD ........................................... 111<br />

§ 1. Aantal verkozen leden dat de bevolking vertegenwoordigt ...................111<br />

§ 2. Installatievergadering .............................................................................113<br />

1. Samenroeping <strong>van</strong> de installatievergadering ................................................... 113<br />

2. Onderzoek <strong>van</strong> de geloofsbrieven ................................................................... 114<br />

3. De eedaflegging................................................................................................... 115<br />

§ 3. Verkiezing <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad ................................116<br />

§ 4. Samenstelling <strong>van</strong> de gemeenteraad na de installatie............................118<br />

1. Verkiesbaarheidsvoorwaarden........................................................................... 118<br />

2. Onverenigbaarheden .......................................................................................... 119<br />

3. Ontslag ................................................................................................................. 124<br />

4. Verhindering ........................................................................................................ 125<br />

5. Ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> een gemeenteraadslid............................................................. 126


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HOOFDSTUK II<br />

DE INRICHTING VAN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER<br />

EN SCHEPENEN ................................................................................................ 128<br />

§ 1. De verkiezing <strong>van</strong> de schepenen .............................................................128<br />

1. Aantal schepenen per gemeente ....................................................................... 128<br />

2. Verkiezingsprocedure ......................................................................................... 129<br />

3. Eedaflegging ........................................................................................................ 131<br />

§ 2. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot het einde <strong>van</strong> het<br />

schepenambt ..........................................................................................131<br />

1. Verkiesbaarheidsvoorwaarden en onverenigbaarheden ................................ 132<br />

2. Verhindering ........................................................................................................ 133<br />

3. Schorsing en afzetting door de gouverneur en de Vlaamse Regering ........ 134<br />

4. Vrijwillig ontslag .................................................................................................. 134<br />

5. Ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> de schepen ............................................................................... 135<br />

HOOFDSTUK III - DE VERKOZEN BURGEMEESTER ............................. 136<br />

§ 1. De verkiezingsprocedure (artikel 63) .....................................................137<br />

§ 2. Tussenkomstrecht <strong>van</strong> de Vlaamse Regering (artikel 64)......................138<br />

§ 3. Aan<strong>van</strong>g en beëindiging <strong>van</strong> het burgemeestersambt (artikel 65) ........139<br />

1. Eedaflegging ........................................................................................................ 139<br />

2. Einde <strong>van</strong> het burgemeestersambt ................................................................... 139<br />

HOOFDSTUK IV<br />

DE WERKING VAN DE GEMEENTERAAD EN VAN HET<br />

COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN ............................... 141<br />

§ 1. Werking <strong>van</strong> de gemeenteraad ...............................................................141<br />

1. Frequentie <strong>van</strong> de vergadering <strong>van</strong> de gemeenteraad .................................. 141<br />

2. Bijeenroeping en agenda .................................................................................... 141<br />

3. Bekendmaking <strong>van</strong> de agenda ........................................................................... 143<br />

4. Openbaarheid <strong>van</strong> de vergadering.................................................................... 144<br />

5. Zitting <strong>van</strong> de gemeenteraad ............................................................................. 145<br />

6. Verbod <strong>van</strong> belangenvermenging ..................................................................... 145<br />

7. Aanwezigheid <strong>van</strong> de burgemeester en schepenen........................................ 147<br />

8. Notulen................................................................................................................. 147<br />

9. Inzagerecht........................................................................................................... 147<br />

10. Stemmingen ......................................................................................................... 148<br />

11. Inzagerecht <strong>van</strong> inwoners en ambtenaren....................................................... 148<br />

12. Huishoudelijk reglement .................................................................................... 149<br />

§ 2. Werking <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen ........................... 149<br />

9


10<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HOOFDSTUK V<br />

DE BEVOEGDHEIDSVERDELING TUSSEN<br />

DE GEMEENTELIJKE ORGANEN ................................................................... 151<br />

§ 1. Vergelijkend overzicht <strong>van</strong> de bevoegdheidsverdeling tussen de<br />

gemeentelijke organen ...........................................................................151<br />

1. Nederland............................................................................................................. 151<br />

2. Duitsland .............................................................................................................. 155<br />

3. Noorwegen .......................................................................................................... 157<br />

4. Finland .................................................................................................................. 159<br />

5. Besluit .................................................................................................................. 160<br />

§ 2. De bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeentelijke organen ..................................160<br />

1. Algemeen ............................................................................................................. 161<br />

2. Bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenteraad ............................................................... 162<br />

2.1. Volheid <strong>van</strong> bevoegdheid ........................................................................... 162<br />

2.2. Bevoegdheid om reglementen vast te stellen .......................................... 164<br />

2.3. Bevoegdheid tot het stellen <strong>van</strong> straffen en administratieve sancties.. 165<br />

2.4. Overdracht <strong>van</strong> bevoegdheden ................................................................. 166<br />

3. Bevoegdheden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen ................ 167<br />

4. Bevoegdheden <strong>van</strong> de burgemeester ............................................................... 169<br />

4.1. Algemene uitvoeringsbevoegdheid ........................................................... 169<br />

4.2. Politie ............................................................................................................. 170<br />

4.3. Opeisingsrecht ............................................................................................. 171<br />

4.4. Sluiting <strong>van</strong> instellingen en schorsing <strong>van</strong> vergunningen ...................... 172<br />

HOOFDSTUK VI<br />

DE VERHOUDING TUSSEN DE GEMEENTELIJKE ORGANEN ........... 173<br />

§ 1. Collectief versus individueel ontslag .....................................................174<br />

§ 2. De situatie <strong>van</strong> de opvolgers ..................................................................174<br />

§ 3. Gevaar <strong>van</strong> onbestuurbaarheid? .............................................................175<br />

§ 4. Verkiezingsprocedure <strong>van</strong> het nieuwe college .......................................176<br />

HOOFDSTUK VII<br />

HET STATUUT VAN LOKAAL VERKOZENEN ........................................... 178<br />

§ 1. Inleiding ...............................................................................................178<br />

§ 2. Beloningsstructuur en beloningscomponenten .....................................179<br />

1. Actoren ................................................................................................................. 179<br />

2. Beloningstypes en componenten...................................................................... 179<br />

2.1. Parttime of fulltime..................................................................................... 180<br />

2.2. Huidige beloning of toekomstige beloning............................................. 180<br />

2.3. Belast of niet-belast .................................................................................... 181


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

2.4. Cash vergoedingen tegenover vergoedingen in natura .......................... 181<br />

2.5. Forfaitair of variabel ................................................................................... 181<br />

3. Besluitvorming - locatie ..................................................................................... 182<br />

§ 3. Algemene grondbeginselen: democratie en onafhankelijkheid .............184<br />

1. Betaal voor onafhankelijkheid ........................................................................... 184<br />

2. Betaal voor democratie ...................................................................................... 186<br />

§ 4. Hoeveel betalen en hoe?.........................................................................186<br />

1. Tijdsbesteding en functiezwaarte ..................................................................... 187<br />

2. Globaliteit en volledigheid................................................................................. 190<br />

3. Transparantie en deregulering ........................................................................... 190<br />

4. Politiek-psychologische factoren ...................................................................... 191<br />

§ 5. Het statuut <strong>van</strong> lokale mandatarissen in beweging.<br />

Recente wijzigingen ...............................................................................192<br />

1. De verbetering <strong>van</strong> de bezoldiging <strong>van</strong> lokale mandatarissen ..................... 193<br />

2. Politiek verlof en de financiële beperking <strong>van</strong> cumulatie ............................. 193<br />

3. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid en strafrechtelijke verantwoordelijkheid ...194<br />

4. Beoordeling recente wijzigingen ....................................................................... 194<br />

§ 6. Voorstellen voor de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> <strong>gemeentedecreet</strong> ..................................196<br />

TITEL IV<br />

DE AMBTELIJKE ORGANISATIE EN HET PERSONEELSBEHEER 222<br />

§ 1. Een internationaal vergelijkend perspectief ..........................................222<br />

1. Denemarken ........................................................................................................ 223<br />

2. Finland .................................................................................................................. 223<br />

3. Noorwegen .......................................................................................................... 224<br />

4. Zweden ................................................................................................................. 225<br />

5. Nederland............................................................................................................. 225<br />

6. Frankrijk ............................................................................................................... 226<br />

7. Duitsland .............................................................................................................. 227<br />

8. Groot-Brittannië ................................................................................................. 228<br />

9. Besluit .................................................................................................................. 228<br />

§ 2. Huidige regeling <strong>van</strong> het personeelsbeleid en <strong>van</strong> de ambtelijke<br />

organisatie in de Vlaamse gemeenten ...................................................229<br />

1. Bevoegdheid <strong>van</strong> de federale wetgever, de Vlaamse Regering en de<br />

gemeentebesturen ............................................................................................... 229<br />

2. Huidig ambtelijke organisatie-model ............................................................... 230<br />

§ 3. Algemene toelichting bij de voorstellen <strong>van</strong> decreetsartikelen,<br />

bevat in de <strong>proeve</strong> ...................................................................................232<br />

1. Toepassingsgebied <strong>van</strong> de regeling .................................................................. 233<br />

2. Bevoegdheidverdeling tussen de Vlaamse Regering en de gemeenten ...... 233<br />

3. Managementvisie met betrekking tot de politiek-ambtelijke verhoudingen 235<br />

11


12<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

3.1. Strategisch management ............................................................................ 235<br />

3.2. Organisatiemanagement ............................................................................. 236<br />

3.3. Personeelsmanagement .............................................................................. 237<br />

3.4. Financieel management .............................................................................. 239<br />

3.5. Het lokale team-managementmodel ......................................................... 239<br />

4. Naar een uniforme rechtspositieregeling ........................................................ 241<br />

4.1. Het begrip uniforme rechtspositieregeling .............................................. 242<br />

4.2. Bevoegdheidsvraagstuk met betrekking tot het uitwerken <strong>van</strong> een<br />

uniforme rechtspositieregeling .................................................................. 244<br />

4.3. Inhoud <strong>van</strong> het statuut................................................................................ 247<br />

5. Disciplinaire maatregelen................................................................................... 249<br />

5.1. Historiek <strong>van</strong> de regeling <strong>van</strong> de discipline voor het<br />

gemeentepersoneel in België ..................................................................... 250<br />

5.2. Tekortkomingen <strong>van</strong> de huidige regeling en nieuwe voorstellen ......... 251<br />

5.3. Tucht versus evaluatie ................................................................................. 259<br />

TITEL V<br />

HET GEMEENTELIJK BELEID EN FINANCIEEL BEHEER ............275<br />

Voorafgaande beschouwingen.......................................................................275<br />

§ 1. Strategische meerjarenplanning.............................................................278<br />

§ 2. Jaarlijkse beleidsnota’s en taakstellende budgetten...............................281<br />

§ 3. Uitvoering <strong>van</strong> het budget en budgethouderschap ................................284<br />

§ 4. Boekhouding, beheer <strong>van</strong> het bedrijfskapitaal en audit ........................286<br />

§ 5. Jaarrekening en kwijting aan de ont<strong>van</strong>ger ............................................287<br />

§ 6. Managementteam ..................................................................................288<br />

§ 7. Bevoegdheid <strong>van</strong> de Vlaamse Regering om nadere voorschriften<br />

uit te vaardigen m.b.t. het budgettair en financieel beheer en<br />

betreffende de boekhouding ..................................................................289<br />

TITEL VI<br />

DE GEMEENTELIJKE DIENSTEN MET ZELFSTANDIG BEHEER .299<br />

HOOFDSTUK I<br />

DE EXTERNE VERZELFSTANDIGING IN DE EUROPESE CONTEXT . 299<br />

§ 1. Verzelfstandiging in Frankrijk en in Zuid-Duitsland ............................301<br />

1. Frankrijk ............................................................................................................... 301<br />

2. Beieren .................................................................................................................. 303<br />

§ 2. Groot-Brittannië .....................................................................................304


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

§ 3. Scandinavische landen en Nederland .....................................................305<br />

1. Denemarken ........................................................................................................ 306<br />

2. Zweden ................................................................................................................. 306<br />

3. Nederland............................................................................................................. 306<br />

Besluit ...............................................................................................308<br />

HOOFDSTUK II<br />

DE VERZELFSTANDIGING VAN GEMEENTELIJKE DIENSTEN<br />

IN VLAANDEREN ............................................................................................ 309<br />

§ 1. Algemeen ...............................................................................................309<br />

§ 2. Een aantal tekortkomingen <strong>van</strong> de huidige regeling .............................311<br />

HOOFDSTUK III<br />

VOORGESTELDE REGELING VOOR DE GEMEENTELIJKE<br />

DIENSTEN MET ZELFSTANDIG BEHEER ................................................ 314<br />

BOEK II<br />

DE RELATIE TUSSEN DE BURGER EN<br />

HET GEMEENTEBESTUUR<br />

ALGEMENE TOELICHTING ......................................................................... 322<br />

§ 1. Thans bestaande regelingen m.b.t. openheid en burgerbetrokkenheid<br />

in de huidige gemeentewet ....................................................................324<br />

§ 2. Bestuurlijke vernieuwing: de piste <strong>van</strong> de vervolmaking of/en<br />

de vermaatschappelijking? .....................................................................326<br />

TITEL I<br />

VOORLICHTING, MOTIVERINGSPLICHT, OPENHEID EN<br />

OPENBAARHEID VAN BESTUUR ...........................................................332<br />

§ 1. Verantwoording ......................................................................................332<br />

§ 2. Toelichting bij de decreetsartikelen .......................................................335<br />

TITEL II<br />

GEMEENTELIJK MELDPUNT EN OMBUDSDIENST ........................339<br />

§ 1. Verantwoording ......................................................................................339<br />

§ 2. Toelichting bij de decreetsartikelen .......................................................341<br />

TITEL III - BURGERINITIATIEF ............................................................342<br />

13


14<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

TITEL IV - DE GEMEENTELIJKE VOLKSRAADSPLEGING ...............344<br />

§ 1. Verantwoording ......................................................................................344<br />

§ 2. Voorstel <strong>van</strong> decreetsartikelen ................................................................349<br />

TITEL V - INSPRAAK .................................................................................351<br />

§ 1. Aanzet tot partnerschap: de gemeentelijke adviesraden........................351<br />

§ 2. Een nieuwe poging tot partnerschap: de incidentele<br />

inspraakprocedures ................................................................................353<br />

§ 3. Naar een volwaardig partnerschap?: interactieve beleidsvoering ..........354<br />

1. Informatiegaring: de burger als probleemdetector ........................................ 354<br />

2. Probleemarticulatie: de burger als gesprekspartner ....................................... 354<br />

3. Klachtenarticulatie: de burger als monitor ...................................................... 355<br />

4. Beleidsvoorbereiding: de burger als ideeënleverancier ................................. 355<br />

5. Beleidsuitvoering: de burger als medebeheerder ........................................... 355<br />

6. Beleidsevaluatie: de burger als corrector ......................................................... 355<br />

§ 4. Toelichting bij de decreetsartikelen .......................................................356<br />

BOEK III<br />

INTERBESTUURLIJKE VERHOUDINGEN<br />

TITEL I<br />

PARTNERSCHAP IN DE INTERBESTUURLIJKE VERHOUDINGEN<br />

IN VLAANDEREN: DE BELEIDSRUIMTE VAN DE GEMEENTE<br />

GEWAARBORGD.........................................................................................374<br />

§ 1. Verantwoording ......................................................................................374<br />

§ 2. Voorstel <strong>van</strong> decreetsartikelen ................................................................381<br />

TITEL II<br />

PARTNERSCHAP IN DE INTERBESTUURLIJKE VERHOUDINGEN<br />

IN VLAANDEREN: DE BELEIDSOVEREENKOMST ...........................387<br />

§ 1. Verantwoording ......................................................................................387<br />

1. In het pact tussen de Vlaamse Regering en de Vlaamse gemeenten en<br />

OCMW’s neergelegde bepalingen inzake het convenantsgebruik ............... 388<br />

2. Uit Nederland afkomstige voorschriften inzake het convenantsgebruik<br />

2.1. Begripsomschrijving <strong>van</strong> een convenant ................................................. 389<br />

2.2. Voorafgaand onderzoek inzake de wenselijkheid <strong>van</strong> een convenant . 390<br />

2.3. Enkele inhoudelijke en procedurele vereisten......................................... 392<br />

3. Consultatie met de werkgroep convenants <strong>van</strong> de Vlaamse administratie 394


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

§ 2. Voorstel <strong>van</strong> decreetsartikelen ............................................................................ 395<br />

TITEL III - HET BESTUURLIJK TOEZICHT .........................................403<br />

§ 1. Het bestuurlijk toezicht in een aantal Europese landen........................404<br />

1. Zweden ................................................................................................................. 404<br />

2. Noorwegen .......................................................................................................... 405<br />

3. Denemarken ........................................................................................................ 406<br />

4. Finland .................................................................................................................. 407<br />

5. Nederland............................................................................................................. 407<br />

6. Frankrijk ............................................................................................................... 408<br />

7. Duitsland .............................................................................................................. 408<br />

8. Besluit .................................................................................................................. 409<br />

§ 2. Algemene toelichting bij de bepalingen over het bestuurlijk toezicht .410<br />

1. De vereenvoudiging <strong>van</strong> de toezichtsregeling ................................................ 410<br />

2. De toetsingsnormen ........................................................................................... 411<br />

3. De Vlaamse Regering als toezichthoudende overheid .................................. 413<br />

4. Toezicht op het gemeentelijk personeelsbeheer ............................................ 413<br />

5. Toezicht op het gemeentelijk financieel beheer ............................................. 414<br />

6. Toezicht op de gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer ................... 414<br />

BIJLAGEN ...............................................................................................422<br />

EINDNOTEN ..............................................................................................429<br />

15


16<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

DEEL I<br />

DE VLAAMSE GEMEENTEN IN<br />

DE STAATS- EN BESTUURLIJKE<br />

ORGANISATIE<br />

Zowel in België als in de meeste landen <strong>van</strong> het Europese continent is de hoofdstructuur<br />

<strong>van</strong> de binnenlandse bestuurlijke organisatie grondwettelijk bepaald. Onder de hoofdstructuur<br />

<strong>van</strong> de Vlaamse binnenlandse bestuurlijke organisatie worden de bestuursniveaus<br />

verstaan waarvoor in de deelstaat Vlaanderen verantwoordelijkheid wordt opgenomen<br />

door rechtstreeks verkozen raden en door executieven, die daaraan verantwoording<br />

zijn verschuldigd. Binnen deze deelstaat maken het provinciale en het gemeentelijke<br />

bestuursniveau de huidige hoofdstructuur uit 1 . Volledigheidshalve moet daaraan<br />

toegevoegd worden dat bij de gemeenteraadsverkiezingen <strong>van</strong> oktober 2000 voor het<br />

eerst ook districtsraden rechtstreeks konden worden verkozen 2 . Deze grondwettelijke<br />

verankering beantwoordt aan een tweevoudig doel: enerzijds worden het bestaan en de<br />

bevoegdheden <strong>van</strong> de bestuursniveaus, die geleid worden door ingevolge rechtstreekse<br />

verkiezingen gelegitimeerde raden, uitdrukkelijk erkend en anderzijds worden ook fundamentele<br />

beginselen over hun organisatie en werking en over hun inpassing in het<br />

algemeen bestuur <strong>van</strong> het land vooropgesteld. Hierop wordt nader ingegaan in het eerste<br />

hoofdstuk.<br />

Ook de bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gemeenschappen en<br />

de gewesten inzake de organieke wetgeving over de gemeenten en de provincies is grotendeels<br />

grondwettelijk verankerd. De federale wetgever beschikt nog steeds over de<br />

algemene bevoegdheid om de gemeentelijke instellingen te regelen 3 . Deze bevoegdheid<br />

dient geregionaliseerd te worden vooraleer de Vlaamse decreetgever daarvoor bevoegd<br />

is 4 . De problematiek <strong>van</strong> de regionalisering <strong>van</strong> die bevoegdheid komt aan bod in het<br />

tweede hoofdstuk.<br />

In het derde hoofdstuk wordt, aansluitend bij de vorige overwegend <strong>van</strong>uit juridsich<br />

oogpunt uitgewerkte hoofdstukken, een bestuurskundige visie ontwikkeld over de plaats<br />

die aan de gemeenten toekomt in de bestuurlijke organisatie in Vlaanderen. De <strong>van</strong>uit<br />

politiek en bestuurlijk oogpunt gehuldigde zienswijzen over de waarden die het lokaal<br />

bestuur vertegenwoordigt in de hedendaagse samenleving, zijn minstens even belangrijk<br />

als de juridische randvoorwaarden die gelden voor de plaatsbepaling <strong>van</strong> de gemeenten<br />

in de hoofdstructuur <strong>van</strong> de Vlaamse binnenlandse bestuurlijke organisatie.<br />

zie eindnoten blz. 428<br />

17


18<br />

HOOFDSTUK I<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

DE GRONDWETTELIJKE VERANKERING<br />

VAN DE GEMEENTEN IN DE HOOFDSTRUCTUUR<br />

VAN DE BESTUURLIJKE ORGANISATIE<br />

M. BOES, J. GEKIERE, R. MAES<br />

Vanuit rechtsvergelijkend oogpunt past het in een eerste paragraaf een onderscheid te<br />

maken tussen de federale en de unitaire staten. In een unitaire staat is er slechts één<br />

Grondwet en het is dan ook logisch dat deze het enige aanknopingspunt vormt voor de<br />

organisatie <strong>van</strong> de hoofdstructuur <strong>van</strong> de binnenlandse bestuurlijke organisatie. In de<br />

federale staten gebeurt de grondwettelijke verankering soms zowel op federaal als op<br />

deelstatelijk niveau daar deze staatsvorm in de regel twee constitutionele ordeningen<br />

kent. Indien de federale Grondwet stilzwijgend blijft zijn de grondwettelijke beginselen<br />

alleszins opgenomen in de Grondwetten <strong>van</strong> de deelstaten. Ook in een geregionaliseerde<br />

staat zoals Spanje doet zich in dit verband een zekere dualisering voor. Daarbij wordt<br />

uitsluitend gehandeld over de grondwettelijke verankering <strong>van</strong> het gemeentelijk bestuursniveau.<br />

In alle Europese landen -met uitzondering <strong>van</strong> Zwitserland en het Groothertogdom<br />

Luxemburg- is er ook minstens één bovengemeentelijk rechtstreeks verkozen<br />

bestuursniveau, waarop in principe dezelfde grondwettelijke beginselen <strong>van</strong> toepassing<br />

zijn. Dit valt echter buiten de opzet <strong>van</strong> de eerste paragraaf.<br />

Wel is het <strong>van</strong> belang er <strong>van</strong> bij de aan<strong>van</strong>g op te wijzen dat er hierna <strong>van</strong> uitgegaan<br />

wordt dat het binnenlands bestuur onder het deelstaatsniveau ook in de toekomst in<br />

Vlaanderen op twee door rechtstreekse verkiezingen gelegitimeerde pijlers zal blijven<br />

berusten. Het zou immers een totaal ander bestuursconcept vergen indien in Vlaanderen<br />

alleen nog gemeenten op basis <strong>van</strong> rechtstreekse verkiezingen zouden overblijven 5 .<br />

Natuurlijk moet hier vooral ingegaan worden op de basisregelen, die betreffende de<br />

lokale besturen vooralsnog voorkomen in de Belgische Grondwet. Dit maakt het voorwerp<br />

uit <strong>van</strong> een tweede paragraaf <strong>van</strong> dit hoofdstuk.<br />

Ook bij de geplande regionalisering <strong>van</strong> de organieke regeling <strong>van</strong> de gemeenten zal<br />

rekening moeten worden gehouden met een aantal grondwettelijk verankerde randvoorwaarden.<br />

Vooralsnog moet dit trouwens gebeuren rekening houdende met de bepalingen<br />

<strong>van</strong> de Belgische federale Grondwet. Later zullen deze randvoorwaarden desgevallend<br />

ook vorm kunnen krijgen binnen een Vlaamse Grondwet 6 .


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

In een derde paragraaf gaat de aandacht uit naar het Europees Handvest <strong>van</strong> de lokale<br />

autonomie, dat in het kader <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> Europa tot stand kwam op 15 oktober<br />

1985. Dit handvest kan immers bepalend zijn voor de in de toekomst nog te behouden<br />

grondwettelijke of decretale randvoorwaarden en heeft als zodanig ook een invloed<br />

gehad bij de redactie <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>.<br />

§ 1. Rechtsvergelijkend overzicht: de Grondwet en de organisatie <strong>van</strong><br />

het binnenlands bestuur in de federale staten en in Spanje<br />

In de meeste federale staten behoort de organisatie <strong>van</strong> het lokaal bestuur tot de bevoegdheid<br />

<strong>van</strong> de deelstaten 7 . Dit is onder meer het geval in de Verenigde Staten, in<br />

Canada, in Duitsland en in Zwitserland. Ook het geregionaliseerde Spanje kan in de<br />

vergelijking worden betrokken omdat de “communidades autonomas” aldaar krachtens<br />

de Spaanse Grondwet bevoegdheden kunnen verwerven voor de organisatie <strong>van</strong> de<br />

lokale besturen. Naast de bevoegdheidsverdeling ten aanzien <strong>van</strong> de gemeentelijke organisatie<br />

(1), komen ook het bestaan <strong>van</strong> gemeenten en de erkenning <strong>van</strong> hun zelfstandigheid<br />

(2), het democratisch karakter <strong>van</strong> hun organisatie (3) en de waarborg <strong>van</strong> financiële<br />

middelen (4), weliswaar op verschillende wijze, aan bod in de Grondwetten <strong>van</strong> de hier<br />

behandelde staten. De Grondwetten <strong>van</strong> de deelstaten <strong>van</strong> deze landen worden in deze<br />

uiteenzetting niet behandeld.<br />

1. De bevoegdheidsverdeling voor de organisatie <strong>van</strong> het lokaal bestuur<br />

In de vijf vermelde staten wordt de bevoegdheidsverdeling voor de organisatie <strong>van</strong> het<br />

binnenlands bestuur grondwettelijk geregeld. In Duitsland, Zwitserland en de Verenigde<br />

Staten gebeurt dit evenwel impliciet via de erkenning <strong>van</strong> de residuaire bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> de deelstaten of kantons, die vóór de oprichting <strong>van</strong> deze federale staten naar<br />

centripetaal model normaal zelf hun binnenlands bestuur organiseerden en deze bevoegdheid<br />

hebben behouden. Zij zijn er trouwens geenszins toe geneigd om hun bevoegdheden<br />

inzake lokaal bestuur af te staan aan de federale staat waar<strong>van</strong> zij deel uitmaken.<br />

In Canada en in Spanje is deze bevoegdheidsverdeling expliciet vastgelegd. In<br />

Canada bepaalt artikel 92, 8° <strong>van</strong> de Grondwet dat de wetgever <strong>van</strong> elke provincie exclusief<br />

bevoegd is om de gemeentelijke instellingen in de provincie te regelen. In Spanje is,<br />

volgens artikel 149, 18° <strong>van</strong> de Grondwet, de nationale wetgever exclusief bevoegd voor<br />

de beginselen en de fundamentele regels inzake de organisatie <strong>van</strong> het lokaal bestuur.<br />

2. Het bestaan <strong>van</strong> gemeenten en de erkenning <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

zelfstandigheid<br />

In de federale Grondwetten <strong>van</strong> de Verenigde Staten en Canada wordt geen enkele<br />

bepaling aangetroffen die het bestaan <strong>van</strong> gemeenten expliciet waarborgt 8 . Ook het principe<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke zelfstandigheid is er niet in opgenomen. In Canada bepaalt<br />

artikel 98, 2° <strong>van</strong> de Grondwet weliswaar dat de provincies bevoegd zijn om de gemeentelijke<br />

instellingen te regelen, maar uit deze loutere vermelding <strong>van</strong> de term “gemeentelijke<br />

instellingen” kan niet afgeleid worden dat de federale Grondwet zou opleggen om<br />

19


20<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

verplicht in gemeentelijke instellingen te voorzien. De provincies zijn er <strong>van</strong>uit juridisch<br />

oogpunt volledig autonoom al dan niet gemeentelijke instellingen in te richten 9 .<br />

In de V.S. hangt het bestaan en de vorm <strong>van</strong> de lokale besturen eveneens volledig af <strong>van</strong><br />

de deelstaten 10 .<br />

Ook in Zwitserland is dit het geval. De organisatie <strong>van</strong> de gemeenten is volledig in<br />

handen <strong>van</strong> de kantons. De Grondwet <strong>van</strong> elk kanton garandeert het bestaan en de<br />

autonomie <strong>van</strong> de gemeenten. Volgens de dominante doctrine en het Grondwettelijk<br />

Hof kan uit de enkele verwijzingen naar “Gemeinden” in de federale Grondwet niet<br />

afgeleid worden dat er een niet geschreven grondwettelijk beginsel bestaat dat het bestaan<br />

<strong>van</strong> de gemeenten waarborgt. Anderzijds heeft het Grondwettelijk Hof wel het<br />

principe <strong>van</strong> de lokale autonomie als ongeschreven grondwettelijk principe erkend 11 .<br />

In Duitsland en Spanje wordt het bestaan <strong>van</strong> de gemeenten en <strong>van</strong> hun zelfstandigheid<br />

wel erkend in de federale, respectievelijk nationale Grondwet. Artikel 28, 2° <strong>van</strong> de<br />

Duitse Grondwet garandeert aan de gemeenten het recht om alle aangelegenheden te<br />

regelen die de plaatselijke gemeenschap aanbelangen. Artikel 137 <strong>van</strong> de Spaanse Grondwet<br />

bepaalt dat de Spaanse Staat samengesteld is uit gemeenten, provincies en autonome<br />

gemeenschappen, die autonoom zijn voor het regelen <strong>van</strong> hun eigen belangen. De<br />

gemeentelijke autonomie wordt nog eens herhaald in artikel 140, samen met de toekenning<br />

<strong>van</strong> rechtspersoonlijkheid aan de gemeenten. Bovendien zijn in Spanje nog andere<br />

basisregels in verband met de gemeentelijke zelfstandigheid vastgelegd in een nationale<br />

wet, die de “autonome gemeenschappen” moeten naleven bij het organiseren <strong>van</strong> de<br />

lokale besturen 12 .<br />

3. Het democratisch karakter <strong>van</strong> de gemeentelijke instellingen<br />

In de Spaanse en Duitse Grondwet zijn bepalingen opgenomen in verband met het<br />

democratisch karakter <strong>van</strong> de gemeentelijke organen. Artikel 140 <strong>van</strong> de Spaanse Grondwet<br />

bepaalt dat de gemeenteraadsleden verkozen worden in vrije, voor iedereen gelijke,<br />

rechtstreekse en geheime verkiezingen, met algemeen stemrecht. Dezelfde bepaling<br />

vinden we terug in artikel 28, 1° <strong>van</strong> de Duitse Grondwet. De Zwitserse Grondwet<br />

beperkt zich op dit vlak tot de eis dat de kantons de uitoefening <strong>van</strong> de politieke<br />

rechten garanderen onder de vorm <strong>van</strong> de rechtstreekse of representatieve democratie 13 .<br />

In de federale Grondwetten <strong>van</strong> de Verenigde Staten en Canada worden geen dergelijke<br />

bepalingen aangetroffen.<br />

4. De financiële middelen<br />

De Spaanse Grondwet bepaalt in haar artikel 142 dat de lokale besturen over voldoende<br />

financiële middelen moeten beschikken voor de uitoefening <strong>van</strong> de bevoegdheden<br />

die de wet hen toekent. Die middelen moeten deels uit eigen belastingen komen,<br />

deels uit de belastingen <strong>van</strong> de Staat en <strong>van</strong> de “autonome gemeenschappen”. De<br />

Duitse Grondwet kent een gelijkaardige bepaling. Artikel 106, al. 5, bepaalt dat een<br />

deel <strong>van</strong> de inkomstenbelasting door de Länder wordt overgedragen aan de gemeenten.<br />

Alinea 6 en 7 <strong>van</strong> hetzelfde artikel behouden de opbrengst <strong>van</strong> bepaalde andere belas-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

tingen of een gedeelte daar<strong>van</strong> eveneens voor aan de gemeenten.<br />

5. Besluit<br />

In de federale Grondwetten <strong>van</strong> federale staten komen de lokale besturen eerder beperkt<br />

aan bod. Meestal worden enkel de basisprincipes erin opgenomen. Dit heeft grotendeels<br />

te maken met het centripetale karakter <strong>van</strong> die federale staten. De bevoegdheid<br />

over de bestuurlijke organisatie komt dan toe aan de deelstaten. De huidige Belgische<br />

Grondwet is dan ook moeilijk te vergelijken met deze Grondwetten aangezien de bestuurlijke<br />

organisatie nog hoofdzakelijk een federale bevoegdheid is. In het licht <strong>van</strong><br />

deze voorbeelden, kan ervoor gepleit worden een aantal bepalingen uit de Belgische<br />

Grondwet te schrappen of te vereenvoudigen, eens de gewesten bevoegd zullen zijn<br />

voor de organieke wetgeving inzake de lokale besturen, en des te meer wanneer zij over<br />

grondwetgevende bevoegdheid zouden beschikken. Ook het Europees Handvest <strong>van</strong><br />

de lokale autonomie, dat verder in deze uiteenzetting wordt behandeld, zal hierbij inspiratie<br />

kunnen bieden. Hierna wordt dieper ingegaan op de huidige bepalingen <strong>van</strong> de<br />

Belgische Grondwet die betrekking hebben op de gemeenten.<br />

§ 2. De gemeenten in de Belgische Grondwet<br />

Bij de studie <strong>van</strong> de grondwettelijke randvoorwaarden is het in de eerste plaats <strong>van</strong><br />

belang nader in te gaan op de plaats, die aan de bepalingen over de binnenlandse bestuurlijke<br />

organisatie in de Grondwet wordt toegekend (1). De grondwetgever <strong>van</strong> 1831<br />

heeft in dat verband beslist de gemeenten, die uitdrukkelijk als een erfgoed uit het verleden<br />

werden erkend, te vermelden in titel III betreffende “De Machten” 14 .<br />

Vervolgens moet worden nagegaan welke concrete grondwettelijke beginselen <strong>van</strong> toepassing<br />

zijn op de gemeentelijke organisatie (2). Daarbij rijst in de eerste plaats de vraag<br />

hoe de bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheden en de gewest- en gemeenschapsoverheden<br />

met betrekking tot de gemeentelijke instellingen thans is vastgelegd.<br />

Vervolgens is het <strong>van</strong> belang nader in te gaan op de principiële bepalingen, die in de<br />

Grondwet zijn vervat ten aanzien <strong>van</strong> diezelfde instellingen (3). Daarbij worden tevens<br />

een aantal vragen gesteld met het oog op de grondwettelijke bepalingen, die in de toekomst<br />

voor wijziging in aanmerking zouden moeten komen.<br />

1. De plaats <strong>van</strong> de gemeenten in de titel betreffende de machten<br />

De grondwettelijke bepalingen, die betrekking hebben op de gemeenten, zijn in hoofdzaak<br />

opgenomen zowel in de inleidende bepalingen <strong>van</strong> titel III <strong>van</strong> de Belgische Grondwet<br />

over “De Machten”, namelijk in artikel 41, als in hoofdstuk VIII <strong>van</strong> dezelfde titel,<br />

namelijk in artikel 162. De vraag die hierbij rijst, is te weten wat hier onder de term<br />

“macht” of “machten” wordt verstaan. De term “macht” kan zowel in een functionele<br />

betekenis als in een organieke betekenis worden opgevat.<br />

In de eerste betekenis verwijst de term naar de staatsfuncties. Traditioneel worden, op<br />

basis <strong>van</strong> de trias politica-leer <strong>van</strong> Montesquieu, drie staatsfuncties onderscheiden: de<br />

21


22<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke staatsfunctie. Het is daarbij niet meteen<br />

duidelijk onder welke <strong>van</strong> die drie machten de lokale besturen onder te brengen zijn.<br />

Men kan er immers niet <strong>van</strong> uitgaan dat de gemeentelijke overheden <strong>van</strong> de uitvoerende,<br />

laat staan <strong>van</strong> de wetgevende of rechterlijke macht deel zouden uitmaken. De grondwetgever<br />

<strong>van</strong> 1831 was dan ook aan<strong>van</strong>kelijk <strong>van</strong> oordeel dat de provinciale en gemeentelijke<br />

overheden in België beschouwd moesten worden als een “vierde macht”. In de<br />

voorbereidende werken <strong>van</strong> de Grondwet lezen we: “Les publicistes avaient reconnu, dans un<br />

gouvernement, l’existence de trois pouvoirs, le pouvoir législatif, le pouvoir exécutif et le pouvoir judiciaire,<br />

[…]. Et la section centrale a cru qu’en outre il était utile de reconnaître l’existence d’un quatrième<br />

pouvoir: le pouvoir provincial et communal 15 ”. Het bestaan <strong>van</strong> die vierde macht werd echter<br />

niet expliciet in de Grondwet ingeschreven, wat nochtans door enkele kamerleden was<br />

voorgesteld. Oorspronkelijk was het ook de bedoeling <strong>van</strong> de grondwetgever om Titel<br />

III in te delen in vier hoofdstukken, met de vier machten als voorwerp, maar tijdens de<br />

besprekingen <strong>van</strong> het voorstel bleek dat deze voorstelling <strong>van</strong> de scheiding <strong>van</strong> de machten<br />

niet haalbaar was. Er werd door de grondwetgever verkozen een opsomming te<br />

geven <strong>van</strong> de staatsinstellingen. Raikem schrijft in zijn rapport over Titel III: “Ce titre est<br />

étendu par son objet; il comprend tout ce qui constitue le gouvernement de l’Etat, et l’ordre des juridictions.<br />

[…] En discutant le titre “Des pouvoirs”, la section centrale a vu qu’elle ne pouvait suivre la subdivision,<br />

qu’elle n’avait adoptée que provisoirement. […] On a donc cru devoir suivre une division moins abstraite,<br />

et indiquer les institutions elles-mêmes plutôt que leur objet”. De term “machten” in titel III krijgt<br />

ten gevolge hier<strong>van</strong> eerder een organieke betekenis, verwijzende naar de staatsorganen<br />

of staatsinstellingen, veeleer dan naar de staatsfuncties. Ook de latere toevoegingen aan<br />

die titel wijzen in die richting: zo werden ook het Arbitragehof, de Raad <strong>van</strong> State en de<br />

gemeenschappen en de gewesten in hoofdstukken <strong>van</strong> titel III opgenomen.<br />

De door de grondwetgever eerder op dubbelzinnige wijze gehuldigde opvatting kan nog<br />

moeilijk worden gevolgd. In de mate dat de gemeentelijke en provinciale instellingen<br />

dragers zijn <strong>van</strong> soevereiniteit, dit wil zeggen dat hun rechtstreeks verkozen raden het<br />

hoogste politiek gezag uitoefenen inzake de materies die ze respectievelijk <strong>van</strong> gemeentelijk<br />

en provinciaal belang achten, zou men nog kunnen aannemen dat ze een macht<br />

uitmaken. Het volledig uithollen <strong>van</strong> de gemeentelijke autonomie door een andere macht<br />

zou dan ook ongrondwettelijk zijn 16 . Gewagen <strong>van</strong> een vierde “lokale” macht in de staat,<br />

naast de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht, is echter een te verregaande<br />

en onlogische conclusie 17 . Als territoriaal gedecentraliseerde besturen zijn de<br />

gemeenten onderworpen aan de hiërarchie <strong>van</strong> de normen met dien verstande dat de<br />

wetgever hun organisatie regelt en de regelen met betrekking tot hun werking en financiering<br />

kan preciseren. Zij zijn eveneens onderworpen aan het bestuurlijk toezicht. Decentralisatie<br />

houdt echter altijd een zelfstandige bevoegdheidskring in en er is geen sprake<br />

<strong>van</strong> hiërarchische ondergeschiktheid ten aanzien <strong>van</strong> de uitvoerende macht. In dat verband<br />

moet wel worden opgemerkt dat de veelal gebruikte term <strong>van</strong> “ondergeschikte”<br />

besturen volstrekt inadequaat is. Ook de uitvoerende macht en binnen zekere grenzen<br />

de rechterlijke macht zijn onderworpen aan de grondwettelijke en wettelijke regelingen,<br />

en de uitvoerende macht wordt evenzeer, zij het op een andere wijze dan via het bestuurlijk<br />

toezicht, gecontroleerd door de wetgevende macht. Toch heeft men nooit de<br />

diensten <strong>van</strong> de uitvoerende macht met dezelfde negatieve connotatie als de gemeenten<br />

en de provincies “ondergeschikte” besturen geheten. Deze term moet dan ook geban-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

nen worden uit het bestuurlijk woordgebruik. De democratische legitimiteit <strong>van</strong> de<br />

gemeenten en de provincies strekt trouwens verder dan die <strong>van</strong> de uitvoerende macht,<br />

daar zij bestuurd worden door rechtstreeks verkozen raden. Het Arbitragehof heeft de<br />

gemeenten trouwens terecht als volgt omschreven: “De essentiële factoren <strong>van</strong> de gemeente zijn<br />

een grondgebied, bewoners, eigen organen, eigen belangen. Een gemeente is een maatschappij <strong>van</strong> burgers<br />

verenigd door lokale verhoudingen. Artikel 31 <strong>van</strong> de Grondwet belast de gemeenteraden met het regelen<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke belangen. Het beginsel <strong>van</strong> de gemeentelijke autonomie bevat de erkenning <strong>van</strong> de<br />

gemeentelijke macht als onafhankelijke macht 18 ”.<br />

In de Grondwetten <strong>van</strong> de meeste Europese staten worden de bepalingen in verband<br />

met de gemeenten en de lokale besturen in het algemeen ondergebracht in een aparte<br />

titel of hoofdstuk. Enkel in de Portugese Grondwet vinden we een gelijkaardige constructie<br />

als in de Belgische Grondwet. De bepalingen in verband met de gemeenten zijn<br />

er terug te vinden in de titel “poder local” (lokale macht), die deel uitmaakt <strong>van</strong> het derde<br />

deel “Organizaçao do poder politico” (Organisatie <strong>van</strong> de politieke macht). De vraag is echter<br />

of de term “poder” in dezelfde betekenis gebruikt wordt als de term “macht” in de<br />

Belgische Grondwet. Ook de situatie in Italië is enigszins vergelijkbaar met die in België,<br />

in die zin dat de titel over de regio’s, de provincies en de gemeenten, deel uitmaakt <strong>van</strong><br />

deel III <strong>van</strong> de Grondwet over de organisatie <strong>van</strong> de Republiek. Andere staten hebben<br />

geen specifieke titel of hoofdstuk over de lokale besturen, zoals onder meer Griekenland,<br />

Ierland, Denemarken en Duitsland.<br />

In de meeste andere Europese staten bevinden de bepalingen in verband met de gemeenten<br />

zich echter in een aparte titel of in een apart hoofdstuk <strong>van</strong> de Grondwet, zoals<br />

in Nederland (Hoofdstuk 7 GW: “Gemeenten, provincies, waterschappen en andere<br />

openbare lichamen”), in Luxemburg (Hoofdstuk IX GW: “Des communes”), in Spanje<br />

(Titel VIII GW over de territoriale organisatie <strong>van</strong> de staat, waar<strong>van</strong> hoofdstuk II, “De<br />

la Administracion Local”, deel uitmaakt) en in Frankrijk (Titel XII “Des collectivités<br />

locales”). Dit is ook het geval in de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Grondwet voor Vlaanderen 19 . Die bevat<br />

weliswaar, zoals de Belgische Grondwet, eveneens een Titel III over “De Machten”,<br />

waar<strong>van</strong> de hoofdstukken respectievelijk “de wetgevende macht”, “de uitvoerende macht”<br />

en “de rechterlijke macht” als titel hebben, maar de gemeenten maken er geen deel <strong>van</strong><br />

uit. Het functionele onderscheid tussen de drie traditionele machten wordt dus consequenter<br />

toegepast in deze <strong>proeve</strong> dan in de Belgische Grondwet. De lokale besturen<br />

worden er niet langer als vierde macht beschouwd en worden ondergebracht in een<br />

aparte titel over de gedecentraliseerde overheden, namelijk in Titel IV <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong>.<br />

In het licht hier<strong>van</strong> zou men ook in ons land de grondwettelijke bepalingen in verband<br />

met de gemeenten beter in een aparte titel inschrijven over de lokale overheden of de<br />

territoriaal gedecentraliseerde besturen 20 .<br />

2. De bevoegdheidsverdeling voor de gemeentelijke instellingen<br />

De Belgische Grondwet bevat in de eerste plaats een aantal bevoegdheidsverdelende<br />

bepalingen tussen de federale overheid en de gewest- en gemeenschapsoverheden met<br />

betrekking tot de gemeentelijke instellingen (2.1). Daarbij dient ook kort aandacht besteed<br />

te worden aan de bevoegdheidsverdelende bepalingen met betrekking tot de ge-<br />

23


24<br />

meentelijke instellingen die niet in de Grondwet voorkomen (2.2).<br />

2.1. De grondwettelijke bevoegdheidsverdelende bepalingen<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

In België bevinden de basisregels <strong>van</strong> de bevoegdheidsverdeling tussen de federale staat<br />

en de deelstaten met betrekking tot de organieke regeling <strong>van</strong> de gemeenten zich in<br />

principe in de Grondwet 21 . Doorgaans wordt enkel artikel 162 <strong>van</strong> de Grondwet vermeld<br />

wanneer men het heeft over de bevoegdheden <strong>van</strong> de wetgever om de gemeentelijke<br />

instellingen te regelen. De Grondwet bevat hierover echter nog andere bepalingen.<br />

Dit kan <strong>van</strong> belang zijn wanneer een grondwetsherziening nodig is om deze bevoegdheden<br />

te regionaliseren. Ook wanneer een grondwetsherziening niet nodig is zal de<br />

bijzondere wetgever deze bevoegdheden uitdrukkelijk moeten vermelden bij de te regionaliseren<br />

bevoegdheden om te beletten dat zij aan de federale wetgever voorbehouden<br />

blijven. Het gaat meer bepaald om de artikelen 7, 8, 41, 165, 166, 170, 173 en 192.<br />

Vooralsnog zij er echter op gewezen dat geen enkel <strong>van</strong> deze artikelen is opgenomen in<br />

de meest recente verklaring tot herziening <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> 5 mei 1999 22 .<br />

Artikel 162 GW<br />

Artikel 162, eerste lid <strong>van</strong> de Grondwet, bepaalt dat de gemeentelijke instellingen bij de<br />

wet worden geregeld. Wat precies onder deze bevoegdheid wordt begrepen, komt verder<br />

in deze uiteenzetting aan bod. De gemeenschappen en de gewesten beschikken<br />

vooralsnog slechts over hen toegewezen bevoegdheden. Artikel 35 <strong>van</strong> de Grondwet,<br />

dat bepaalt dat de residuaire bevoegdheden toekomen aan de gemeenschappen en de<br />

gewesten, is immers nog niet in werking getreden.<br />

Artikel 162, lid 3 <strong>van</strong> de Grondwet bepaalt in de eerste plaats dat, ter uitvoering <strong>van</strong> een<br />

bijzondere wet, de organisatie en de uitoefening <strong>van</strong> het bestuurlijk toezicht kunnen<br />

geregeld worden door de gemeenschaps- en gewestraden. De bijzondere wet tot hervorming<br />

der instellingen (hierna BWHI) heeft deze bepaling ook effectief tot uitvoering<br />

gebracht 23 . De bevoegdheid om het bestuurlijk toezicht op de lokale besturen te organiseren<br />

en uit te oefenen, komt zo reeds in niet onbelangrijke mate toe aan de gemeenschappen<br />

en de gewesten. Het Vlaams Gewest is bevoegd voor de organisatie <strong>van</strong> het<br />

gewoon bestuurlijk toezicht op alle Vlaamse gemeenten, met uitzondering <strong>van</strong> de gemeenten,<br />

Voeren, Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel en<br />

Wezembeek-Oppem, en voor de uitoefening <strong>van</strong> het gewoon bestuurlijk toezicht op alle<br />

Vlaamse gemeenten. De bevoegdheid voor de organisatie en de uitoefening <strong>van</strong> het<br />

toezicht op de begrotingen, de jaarrekeningen en de personeelsformaties wordt expliciet<br />

in de BWHI vermeld. De federale overheid is bevoegd voor de organisatie en de<br />

uitoefening <strong>van</strong> het gewoon bestuurlijk toezicht op de gemeenten <strong>van</strong> het Duits taalgebied<br />

en voor de organisatie <strong>van</strong> het gewoon bestuurlijk toezicht op de gemeenten Komen-Waasten,<br />

Voeren, Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel<br />

en Wezembeek-Oppem. Het Vlaams Gewest is eveneens bevoegd voor de organisatie<br />

en de uitoefening <strong>van</strong> het specifiek bestuurlijk toezicht in aangelegenheden waarvoor<br />

het bevoegd is. De federale overheid en de Vlaamse Gemeenschap (dus eveneens het<br />

Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering) zijn bevoegd voor de organisatie en voor


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

de uitoefening <strong>van</strong> het specifiek bestuurlijk toezicht in de aangelegenheden waarvoor<br />

zij bevoegd zijn.<br />

Het gewoon bestuurlijk toezicht wordt in de BWHI omschreven als elke vorm <strong>van</strong><br />

toezicht dat ingesteld wordt door de gemeentewet, de provinciewet en de wet <strong>van</strong> 26<br />

juli 1971 24 . Het specifiek toezicht is dan het toezicht dat ingesteld wordt door een<br />

andere wet dan voormelde wetten, door een decreet of een ordonnantie 25 .<br />

Artikel 162, lid 4 <strong>van</strong> de Grondwet bepaalt in de tweede plaats dat, ter uitvoering <strong>van</strong><br />

een bijzondere wet, de voorwaarden en de wijze waarop gemeenten zich met elkaar<br />

kunnen verstaan en verenigen door het decreet of de ordonnantie worden geregeld.<br />

Artikel 6, § 1, VIII, 1°, BWHI kent aan de gewesten de bevoegdheid toe “inzake de<br />

verenigingen <strong>van</strong> provincies en <strong>van</strong> gemeenten tot nut <strong>van</strong> het algemeen, met uitzondering<br />

<strong>van</strong> het door de wet georganiseerde toezicht inzake brandbestrijding”. Zo komt<br />

de organieke regeling in verband met de intercommunales sinds 1993 geheel aan de<br />

gewesten toe. Vóór 1993 was dat nog maar gedeeltelijk het geval 26 . Niettemin blijft het<br />

fiscaal regime voor de intercommunales in hoofdzaak een federale aangelegenheid.<br />

Artikel 7 GW<br />

Artikel 7 <strong>van</strong> de Grondwet bepaalt dat de grenzen <strong>van</strong> een gemeente niet kunnen<br />

worden gewijzigd of gecorrigeerd dan krachtens een wet. Een zo volledig mogelijke<br />

regionalisering <strong>van</strong> de organieke wetgeving inzake gemeenten, lijkt te impliceren dat de<br />

decreetgever bevoegd wordt voor de wijzigingen aan het grondgebied <strong>van</strong> de gemeenten<br />

in het betrokken gewest, waarbij dan in een uitzondering zou kunnen worden voorzien<br />

voor de rand- en taalgrensgemeenten 27 . De <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Grondwet voor Vlaanderen<br />

bepaalt in dezelfde zin dat de wijziging <strong>van</strong> gemeentelijke grenzen gebeurt krachtens<br />

decreet en dat bij decreet gemeenten kunnen worden opgeheven en nieuwe kunnen<br />

worden ingesteld 28 . Idealiter worden in artikel 7 <strong>van</strong> de Grondwet ook de vereisten<br />

opgenomen, opgelegd door het Europees Handvest <strong>van</strong> de lokale autonomie, daar waar<br />

het stelt dat de gemeenten, waar<strong>van</strong> het grondgebied het voorwerp uitmaakt <strong>van</strong> een<br />

mogelijke wijziging, betrokken moeten worden bij die beslissing 29 .<br />

Artikel 8 GW<br />

Artikel 8 bepaalt dat de Grondwet en de overige wetten op de politieke rechten de<br />

vereisten bepalen waaraan men moet voldoen om die rechten te kunnen uitoefenen. Het<br />

uitoefenen <strong>van</strong> een gemeentelijk mandaat is een politiek recht. Het vastleggen <strong>van</strong> de<br />

verkiesbaarheidsvoorwaarden wordt door deze bepaling aan de wetgever voorbehouden.<br />

Ook ten aanzien <strong>van</strong> het invoeren <strong>van</strong> bepaalde onverenigbaarheden en gevallen<br />

<strong>van</strong> verhindering zou een analoge redenering kunnen gelden.<br />

Dit artikel behoudt eveneens het regelen <strong>van</strong> het stemrecht <strong>van</strong> de burgers <strong>van</strong> de<br />

Europese Unie die niet de Belgische nationaliteit hebben, overeenkomstig de internationale<br />

en supranationale verplichtingen <strong>van</strong> België, voor aan de wetgever. Dit stemrecht<br />

kan ook door de wet worden uitgebreid tot de in België verblijvende niet-Europese<br />

Unie onderdanen, onder de voorwaarden en op de wijze door haar bepaald.<br />

25


26<br />

Artikel 41 GW<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Sedert de grondwetsherziening <strong>van</strong> 11 maart 1997 bepaalt artikel 41 <strong>van</strong> de Grondwet<br />

dat op initiatief <strong>van</strong> hun gemeenteraad binnengemeentelijke territoriale organen kunnen<br />

worden opgericht in gemeenten met meer dan 100.000 inwoners 30 . Deze organen,<br />

waar<strong>van</strong> de leden rechtstreeks verkozen worden, zijn bevoegd om aangelegenheden <strong>van</strong><br />

gemeentelijk belang te regelen. De wetgever stelt de bevoegdheden, de werkingsregels<br />

en de wijze <strong>van</strong> verkiezing <strong>van</strong> die organen vast 31 . De overige voorwaarden en de wijze<br />

waarop die organen kunnen worden opgericht, kunnen ter uitvoering <strong>van</strong> een bijzondere<br />

wet bij decreet geregeld worden. Dit is inmiddels gebeurd 32 .<br />

Bij de regionalisering <strong>van</strong> de gemeentewet, zou het logisch zijn dat deze bepalingen<br />

geschrapt worden en dat de decreetgever ook automatisch bevoegd wordt voor alle<br />

aspecten <strong>van</strong> deze binnengemeentelijke territoriale organen. Men kan zich zelfs de vraag<br />

stellen of de mogelijkheid om binnengemeentelijke territoriale organen op te richten<br />

door de grondwetgever moest geregeld worden en of met andere woorden een grondwetswijziging<br />

werkelijk nodig was. Het invoeren <strong>van</strong> de mogelijkheid om binnengemeentelijke<br />

territoriale organen op te richten, brengt immers niet de instelling <strong>van</strong> een nieuw bestuursniveau<br />

met zich mee, wel <strong>van</strong> nieuwe gemeentelijke organen. Ook de wetgever had dit<br />

kunnen doen op basis <strong>van</strong> artikel 162, eerste lid <strong>van</strong> de Grondwet dat immers bepaalt<br />

dat de gemeentelijke instellingen bij de wet geregeld worden. De binnengemeentelijke<br />

territoriale organen maken integraal deel uit <strong>van</strong> de ene rechtspersoon, die de gemeente<br />

is.<br />

Ook in de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Grondwet voor Vlaanderen is een artikel ingeschreven over binnengemeentelijke<br />

organen, op basis waar<strong>van</strong> de gemeenteraden autonoom dergelijke organen<br />

kunnen inrichten, binnen de door het decreet uitgetekende lijnen 33 .<br />

Ingevolge de grondwetsherziening <strong>van</strong> 12 maart 1999 werd ook een nieuw lid toegevoegd<br />

aan artikel 41 <strong>van</strong> de Grondwet 34 . Dit lid bepaalt dat over aangelegenheden <strong>van</strong><br />

gemeentelijk belang een volksraadpleging kan worden gehouden en dat de wet de nadere<br />

uitwerking en de organisatie daar<strong>van</strong> regelt. Vanzelfsprekend moet de decreetgever<br />

hiervoor in de plaats komen <strong>van</strong> de federale wetgever. In dat verband wordt in de <strong>proeve</strong><br />

<strong>van</strong> Vlaamse Grondwet het principe opgenomen dat elke gemeente haar ingezetenen<br />

kan raadplegen onder de voorwaarden en voor de beleidsaangelegenheden, bepaald bij<br />

decreet 35 .<br />

Een grondwetsherziening is wellicht noodzakelijk om de in artikel 41 aan de wet voorbehouden<br />

bevoegdheden te regionaliseren. Het begrip wet kan in deze bepaling bezwaarlijk<br />

anders gelezen worden dan federale wet, vermits de bevoegdheden <strong>van</strong> de<br />

wetgever expliciet afgebakend worden tegenover de door de bijzondere wetgever aan de<br />

decreetgever toe te kennen bevoegdheden. Een grondwetsherziening is zeker noodzakelijk<br />

om de decreetgever toe te laten de daarin vermelde bevoegdheden met betrekking<br />

tot de binnengemeentelijke territoriale organen uit te oefenen met een gewone meerderheid.<br />

Artikel 41 vereist daarvoor momenteel immers een twee derde meerderheid 36 .


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Artikel 165 en artikel 166 GW<br />

De bepalingen <strong>van</strong> de artikelen 165 en 166 hebben respectievelijk betrekking op de<br />

bevoegdheid <strong>van</strong> de wetgever om agglomeraties en federaties <strong>van</strong> gemeenten op te richten<br />

en op de Brusselse agglomeratie. De vraag is echter of deze agglomeratie moet<br />

behouden blijven. Als zodanig is de idee <strong>van</strong> de oprichting in heel het land <strong>van</strong> agglomeraties<br />

en federaties <strong>van</strong> gemeenten inmiddels voorbijgestreefd. Doch in de toekomst kan<br />

het probleem <strong>van</strong> de organisatie <strong>van</strong> stadsgewesten wel meer op de voorgrond komen.<br />

Daarop wordt ook gewezen in het advies <strong>van</strong> de Commissie Bestuurlijke Organisatie.<br />

In dit verband wordt doorgaans een onderscheid gehuldigd tussen intercommunaal en<br />

supracommunaal bestuur. Intercommunaal bestuur berust op vrijwillig aangegane overeenkomsten<br />

tussen gemeenten om aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang samen te<br />

regelen. Deze samenwerking is grondwettelijk gewaarborgd sedert 1921. Supracommunaal<br />

bestuur daarentegen berust op een overkoepelend lokaal bestuur, dat wettelijk wordt<br />

afgedwongen. De idee <strong>van</strong> de oprichting <strong>van</strong> agglomeraties en federaties <strong>van</strong> gemeenten<br />

beantwoordt aan deze laatste opzet. Daarbij hoort ook dat binnen dezelfde opzet dezelfde<br />

principes, die gelden voor de gemeenten, automatisch <strong>van</strong> toepassing zijn op deze<br />

vorm <strong>van</strong> supracommunaal bestuur: rechtstreekse verkiezing <strong>van</strong> de organen, eigen bevoegdheden<br />

inclusief de bevoegdheid om belastingen te heffen en bestuurlijk toezicht.<br />

Natuurlijk zou het weinig zinvol zijn in het kader <strong>van</strong> de binnenlandse bestuurlijke organisatie<br />

in die context drie verkozen niveaus te behouden. In de hypothese <strong>van</strong> een<br />

supracommunaal stadsgewest zou deze nieuwe vorm <strong>van</strong> bestuurlijke organisatie op<br />

haar grondgebied zowel de provinciale als welbepaalde gemeentelijke bevoegdheden<br />

kunnen behartigen. Ook moet zij in aanmerking komen voor de decentralisatie <strong>van</strong><br />

bevoegdheden <strong>van</strong>uit de Vlaamse Gemeenschap.<br />

De bevoegdheid tot het oprichten <strong>van</strong> federaties en agglomeraties dient in de lijn <strong>van</strong> de<br />

regionalisering <strong>van</strong> de organieke wetgeving op de lokale besturen ook aan de gewesten<br />

toegekend te worden. Idealiter worden de huidige bepalingen betreffende de agglomeraties<br />

en federaties <strong>van</strong> gemeenten geschrapt en wordt aan de decreetgever de bevoegdheid<br />

toegekend om eventueel een stadsgewestelijk of supracommunaal bestuursniveau<br />

in te richten.<br />

Artikel 170 en artikel 173 GW<br />

Artikel 170 § 4 <strong>van</strong> de Grondwet bepaalt dat geen last of belasting door de gemeenten<br />

kan worden ingevoerd dan door de beslissing <strong>van</strong> hun raad. Artikel 173 handelt over de<br />

retributies, die door de gemeenten als belastingen kunnen worden geheven. De wet<br />

bepaalt ten aanzien <strong>van</strong> die belastingen de uitzonderingen waar<strong>van</strong> de noodzakelijkheid<br />

blijkt. Ook hier zou kunnen gedacht worden aan een gelijkaardige bevoegdheid voor de<br />

decreetgever. De <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Grondwet voor Vlaanderen bevat een bepaling in die zin 37 .<br />

Artikel 192 GW<br />

Tenslotte wordt opgemerkt dat ook de eedaflegging <strong>van</strong> gemeentelijke ambtenaren en<br />

mandatarissen tot de organieke regels op de gemeentebesturen behoort 38 . Artikel 192<br />

<strong>van</strong> de Grondwet bepaalt dat geen eed kan worden opgelegd dan krachtens de wet en<br />

27


28<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

dat de wet de formule vaststelt. Volgens de Raad <strong>van</strong> State bevat deze bevoegdheid het<br />

bepalen <strong>van</strong> de gevallen waarin een eed moet worden afgelegd, welke de formule is die<br />

daarbij moet worden gebruikt en in wiens handen de eed moet worden afgelegd 39 . De<br />

Raad <strong>van</strong> State heeft in zijn adviezen nog geen eenduidige stelling gekozen omtrent de<br />

vraag of de decreetgever in deze materie al dan niet bevoegd is 40 . Wel wordt aanvaard<br />

dat deze bevoegdheid op grond <strong>van</strong> artikel 10 <strong>van</strong> de BWHI als een impliciete bevoegdheid<br />

kan worden uitgeoefend, maar dan wel onder de daarvoor vereiste voorwaarden.<br />

Eén <strong>van</strong> die voorwaarden, het “noodzakelijk zijn” <strong>van</strong> deze impliciete bevoegdheid,<br />

biedt echter weinig ruimte gelet op de algemene draagwijdte <strong>van</strong> de bestaande eedformule<br />

41 . De preconstituante heeft artikel 192 <strong>van</strong> de Grondwet dan ook reeds een<br />

aantal keren voor herziening vatbaar verklaard, juist met de bedoeling om de decreetgever<br />

voor die aangelegenheid bevoegd te kunnen maken, maar niet in de herzieningsverklaring<br />

<strong>van</strong> 1999.<br />

2.2. Andere bevoegdheidsverdelende bepalingen<br />

Niet alle bevoegdheidsverdelende bepalingen inzake de lokale besturen bevinden zich<br />

uitdrukkelijk in de Grondwet. Dit is het geval met de bevoegheid inzake de financiering<br />

<strong>van</strong> de gemeenten en inzake het gemeentelijk personeelsbeheer.<br />

- De financiering <strong>van</strong> de gemeenten<br />

De bijzondere wet tot hervorming der instellingen kent aan de gewesten de bevoegdheid<br />

toe voor de algemene financiering <strong>van</strong> de gemeenten en voor de financiering <strong>van</strong> de<br />

opdrachten die zij uitvoeren in de tot de bevoegdheid <strong>van</strong> de gewesten behorende aangelegenheden,<br />

behalve wanneer die opdrachten betrekking hebben op een aangelegenheid<br />

waarvoor de federale overheid of de gemeenschappen bevoegd zijn 42 .<br />

- Het gemeentelijk personeelsbeheer<br />

De huidige gemeentewet bepaalt dat de gemeenteraad de personeelsformatie vastlegt,<br />

alsook de voorwaarden inzake werving en bevordering, de bezoldiging en de weddenschalen<br />

<strong>van</strong> het gemeentepersoneel 43 . Tot voor enkele jaren bepaalde de gemeentewet<br />

eveneens dat de Koning algemene bepalingen kon vaststellen met betrekking tot deze<br />

materies binnen de perken waar<strong>van</strong> de gemeenteraad kon optreden, maar deze bepaling<br />

werd in 1993, naar aanleiding <strong>van</strong> de vierde staatshervorming geschrapt 44 . Sindsdien lijkt<br />

het erop dat bovenstaande aangelegenheden tot de uitsluitende bevoegdheden <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraden behoren, aangezien aan de Vlaamse Regering geen bevoegdheid in die<br />

materie werd toegekend. De Vlaamse Regering beschikt wel op een indirecte manier,<br />

namelijk via het bestuurlijk toezicht en het syndicaal overleg over de bevoegdheid om<br />

nadere regels te stellen over het gemeentelijk personeelsbeleid en over de rechtspositie<br />

<strong>van</strong> het gemeentepersoneel. De gemeenten moeten rekening houden met de sectorale<br />

akkoorden, die afgesloten worden na overleg tussen de Vlaamse Regering en de representatieve<br />

vakorganisaties <strong>van</strong> het gemeentepersoneel. De Vlaamse Regering kan als<br />

toezichthoudende overheid de uitvoering <strong>van</strong> deze sectorale akkoorden opvolgen en<br />

afdwingen.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

3. De grondwettelijke principes met betrekking tot de gemeentelijke<br />

instellingen<br />

In de Grondwet worden naast de principiële stelregel dat de gemeentelijke instellingen<br />

door de wetgever worden geregeld en naast de vermelding <strong>van</strong> enkele daarop betrekking<br />

hebbende bevoegdheidsverdelende regels, ook bepalingen aangetroffen die betrekking<br />

hebben op:<br />

- het democratisch karakter <strong>van</strong> de gemeentelijke instellingen<br />

- de bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenten voor de aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk<br />

belang<br />

- het bestuurlijk toezicht<br />

- de belastingsbevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenten<br />

- de burgerlijke stand<br />

Hierna worden deze bepalingen toegelicht en ook becommentarieerd in het licht <strong>van</strong> de<br />

vraagstelling of zij hun grondwettelijk statuut al dan niet dienen te behouden. Dit grondwettelijk<br />

statuut komt erop neer dat zij ofwel in de federale Grondwet moeten behouden<br />

blijven ofwel later in de Vlaamse Grondwet moeten worden ingeschreven.<br />

3.1. Het democratisch karakter <strong>van</strong> de gemeentelijke instellingen<br />

Artikel 162, tweede lid, <strong>van</strong> de Grondwet, garandeert de rechtstreekse verkiezing <strong>van</strong> de<br />

leden <strong>van</strong> de gemeenteraden. Het gemeentekiesrecht behoort als zodanig niet tot het<br />

voorwerp <strong>van</strong> de hiernavolgende <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> <strong>gemeentedecreet</strong>, maar toch kan hier de<br />

vraag worden gesteld of de grondwetgever nog andere principes in verband met de<br />

gemeenteraadsverkiezingen moet vooropstellen. Moet de Grondwet bijvoorbeeld de<br />

toepassing <strong>van</strong> het stelsel <strong>van</strong> de evenredige vertegenwoordiging waarborgen of mag de<br />

keuze inzake kiesstelsel aan de decreetgever gelaten worden?<br />

De <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Grondwet voor Vlaanderen gaat er<strong>van</strong> uit dat de decreetgever hiervoor<br />

bevoegd wordt en bevat in dit verband een ruimere bepaling dan de huidige federale<br />

Grondwet. Volgens artikel 83 <strong>van</strong> die <strong>proeve</strong> moet het desbetreffend decreet waarborgen<br />

dat de leden <strong>van</strong> de gemeenteraden rechtstreeks worden verkozen uit en door de<br />

ingezetenen, met redelijke tussenpozen, krachtens enkelvoudig en algemeen kiesrecht,<br />

bij geheime stemming en op grondslag <strong>van</strong> evenredige vertegenwoordiging 45 . Om kiezer<br />

te zijn of verkozen te kunnen worden, moet men voldoen aan de vereisten die het<br />

decreet stelt, inzonderheid wat betreft de leeftijdsvoorwaarde en de woonplaatsvereiste.<br />

Tevens zou geen voorwaarde <strong>van</strong> staatsburgerschap worden vereist <strong>van</strong> wie reeds gedurende<br />

volle vijf jaar zijn woonplaats heeft in de gemeente waarvoor de verkiezing wordt<br />

georganiseerd en onderworpen is aan dezelfde gemeentelijke belastingsregels als de<br />

Belgische ingezetenen. Deze problematiek kwam hiervoor reeds aan bod bij de bespreking<br />

<strong>van</strong> artikel 8 <strong>van</strong> de Grondwet.<br />

3.2. De bevoegdheid voor aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang<br />

Grondwettelijke principes<br />

De grondwetgever heeft de gemeentelijke bevoegdheid omschreven via het begrip<br />

29


30<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

“gemeentelijk belang”. Artikel 41 bepaalt dat de uitsluitend gemeentelijke belangen<br />

door de gemeenteraden geregeld worden volgens de beginselen bij de Grondwet vastgesteld.<br />

Daarenboven legt artikel 162, lid twee, 2° de wetgever op, om bij het regelen <strong>van</strong><br />

de gemeentelijke instellingen, de bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraden voor alles wat <strong>van</strong><br />

gemeentelijk belang is, te respecteren, behoudens goedkeuring <strong>van</strong> hun handelingen in<br />

de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald. Deze artikelen vormen de basis voor de<br />

gemeentelijke bevoegdheden en deze principes dienen dan ook in de Grondwet verankerd<br />

te blijven 46 . Artikel 162, eerste lid heeft het over “gemeentelijk belang”, daar waar<br />

artikel 41, eerste lid het heeft over “uitsluitend gemeentelijke belangen”. In de voorbereidende<br />

werken <strong>van</strong> het Nationaal Congres is geen enkele tekst terug te vinden die er<br />

zou op wijzen dat de grondwetgever een verschil zou hebben willen maken tussen beide<br />

begrippen 47 . Ook het Hof <strong>van</strong> Cassatie gaat aan dit onderscheid voorbij door uit de twee<br />

grondwetsartikelen samen te besluiten dat alles wat <strong>van</strong> gemeentelijk belang is, moet<br />

worden overgelaten aan de plaatselijke overheden 48 . Dit onderscheid werd overigens wel<br />

overgenomen in de artikelen 82 en 83 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Grondwet voor Vlaanderen,<br />

die gelijkaardig zijn aan de bepalingen in de federale Grondwet 49 .<br />

Artikel 162, tweede lid, stelt verder het principe <strong>van</strong> de decentralisatie <strong>van</strong> bevoegdheden<br />

voorop. In de parlementaire voorbereiding werd er reeds door enkele commissieleden<br />

op gewezen dat deze bepaling geen praktische draagwijdte heeft aangezien ze een<br />

doublure zou zijn <strong>van</strong> het principe dat de gemeenteraden alle aangelegenheden regelen<br />

<strong>van</strong> gemeentelijk belang. Tevens werd ervoor gewaarschuwd dat deze bepaling verwarring<br />

zou kunnen stichten wanneer het er zou op aankomen de tekst te interpreteren 50 .<br />

De bepaling over de decentralisatie is echter niet zomaar een herhaling <strong>van</strong> het principe<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke zelfstandigheid. In de voorbereidende werken <strong>van</strong> het artikel wees<br />

de regering erop dat met deze bepaling een welbepaalde politieke wil in de Grondwet<br />

werd vastgelegd 51 , namelijk een tot de wetgever gerichte aanbeveling. Een aan het centraal<br />

bestuur opgedragen bevoegdheid die zonder ernstig bezwaar door de organen <strong>van</strong><br />

de lokale besturen kan worden uitgeoefend, moet naar het lokale niveau worden overgeheveld<br />

52 . Dit vormt dan ook de juridische vertaling <strong>van</strong> het subsidiariteitsbeginsel 53 . De<br />

vraag blijft natuurlijk welke de juridische afdwingbaarheid is <strong>van</strong> deze bepaling zonder<br />

een volwaardig grondwettigheidstoezicht.<br />

Staats- en bestuursrechtelijke gevolgen<br />

In de hier bedoelde grondwettelijke bepalingen wordt de gemeente belicht als een zelfstandige<br />

overheid met grondwettelijk gewaarborgde eigen bevoegdheden. Daarnaast<br />

kunnen de wet- of de decreetgever ook <strong>van</strong> hun wetgevende bevoegdheden gebruik<br />

maken om de gemeentelijke bevoegdheden nader te regelen of om de gemeenten op te<br />

dragen welbepaalde taken <strong>van</strong> algemeen belang te behartigen. Traditioneel worden de<br />

gemeentelijke bevoegdheden dan ook in twee categorieën ingedeeld: de bevoegdheden<br />

die zij in het kader <strong>van</strong> hun autonomie en de bevoegdheden die zij in het kader <strong>van</strong> het<br />

medebewind uitoefenen; in dit laatste geval voeren zij de beslissingen <strong>van</strong> een hogere<br />

overheid uit. Deze strikte splitsing is voorbijgestreefd. In het kader <strong>van</strong> het thans gehuldigde<br />

model <strong>van</strong> interactief en geïntegreerd bestuur moet er naast die twee soorten


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

bevoegdheden een derde soort bevoegdheden onderscheiden worden, namelijk de bevoegdheden<br />

die gezamenlijk uitgeoefend worden in aangelegenheden <strong>van</strong> gemengd -b.v.<br />

Vlaams en gemeentelijk- belang. Deze bevoegdheden worden “gemengde bevoegdheden”<br />

genoemd 54 . De strikte scheiding <strong>van</strong> de bevoegdheidsdomeinen over de drie klassieke<br />

bestuursniveaus -of de zogeheten drie-kringenleer- is niet langer houdbaar. Veel<br />

beleidsbeslissingen kunnen omwille <strong>van</strong> hun complexiteit niet langer op één enkel<br />

bestuursniveau genomen worden, maar moeten het resultaat zijn <strong>van</strong> overleg of afstemming<br />

tussen de verschillende bestuursniveaus. De gemeentelijke bevoegdheden kunnen<br />

bijgevolg ingedeeld worden in:<br />

de autonome bevoegdheden, die de gemeenten zich kunnen toeëigenen op basis<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke autonomie en waarin zij over de volledige beleidsvrijheid<br />

beschikken,<br />

de bevoegdheden <strong>van</strong> gemengd belang, waarbij de gemeenten nog over een zekere<br />

beleidsvrijheid beschikken binnen de algemene regels opgelegd door de<br />

Vlaamse of federale overheid en<br />

de uitvoeringsopdrachten, waarbij de gemeenten enkel en alleen de door de hogere<br />

overheid opgelegde regelingen uitvoeren zonder dat daarbij nog ruimte is<br />

voor enig gemeentelijk beleid.<br />

Deze indeling wordt idealiter ook in de grondwettelijke bepalingen over de gemeentelijke<br />

bevoegdheid opgenomen.<br />

Hierna wordt alleen nog uitgeweid over het begrip “gemeentelijk belang”, waaraan de<br />

gemeente bij uitstek haar eigenstandig optreden ontleent. Ook artikel 117 <strong>van</strong> de huidige<br />

gemeentewet gebruikt deze notie: de gemeenteraad regelt alles wat <strong>van</strong> gemeentelijk<br />

belang is. Deze notie is echter vaag: noch de Grondwet, noch de wet heeft het begrip<br />

gedefinieerd, zodat het een concrete inhoud dient te krijgen via interpretatie.<br />

Zo heeft de Raad <strong>van</strong> State 55 twee basisprincipes afgeleid uit de artikelen 41 en 162 <strong>van</strong><br />

de Grondwet. De gemeenten bepalen enerzijds zelf de aangelegenheden, die onder hun<br />

exclusieve bevoegdheid vallen en zij beschikken over een recht <strong>van</strong> initiatief in de aangelegenheden<br />

die zij <strong>van</strong> gemeentelijk belang achten. Door op te treden in een bepaald<br />

beleidsdomein, eigenen zij zich bepaalde bevoegdheden toe. Dit initiatiefrecht is echter<br />

niet onbeperkt. De wetgever, die de gemeentelijke instellingen regelt, heeft immers het<br />

recht om de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenten te bepalen, en wel op<br />

twee mogelijke manieren: de wetgever kan zich een bevoegdheid toeëigenen, die tot op<br />

dat ogenblik tot de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenten behoorde, door ze zelf te regelen<br />

of de wetgever kan hen ook expliciet een bepaalde bevoegdheid toekennen. Het gemeentelijk<br />

belang omvat dus alle materies die niet aan de gemeenten zijn onttrokken<br />

door de wet of het decreet, met dien verstande dat, zoals de Raad <strong>van</strong> State preciseerde,<br />

het niet volstaat dat een andere overheid door de wetgever bevoegd wordt gemaakt om<br />

de gemeentelijke bevoegdheid volledig uit te sluiten. Er kan onderzocht worden of daarbij<br />

ruimte gelaten werd voor een aanvullend gemeentelijk optreden 56 . De Raad <strong>van</strong> State<br />

31


32<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

oordeelde ook dat afwijkingen op het principe dat de gemeenten alles regelen wat <strong>van</strong><br />

gemeentelijk belang is, beperkend moeten worden uitgelegd 57 .<br />

Ook het Hof <strong>van</strong> Cassatie heeft zich in dezelfde zin uitgelaten. Het Hof omschrijft het<br />

gemeentelijk belang als volgt: “ … l’acte ou le service public qui intéresse la collectivité des habitants<br />

d’une commune” 58 . Het Hof is <strong>van</strong> oordeel dat de wetgever kan tussenkomen bij het bepalen<br />

wat <strong>van</strong> gemeentelijk belang is maar voegt eraan toe dat de gemeenten bij het behartigen<br />

<strong>van</strong> het gemeentelijk belang alle handelingen kunnen stellen die hen niet verboden<br />

zijn 59 . De twee elementen, gemeentelijk initiatiefrecht en het laatste woord aan de wetgever,<br />

vinden we dus ook hier terug, net zoals in rechtsleer. Buttgenbach omschrijft het<br />

gemeentelijk belang als volgt: “Est d’intérêt communal, toute activité ou tout objet que les autorités<br />

communales estiment devoir s’attribuer dans la mesure où ceux-ci n’ont pas été réservés par la Constitution<br />

ou par la loi à un autre pouvoir” 60 . Mast ziet het gemeentelijk belang als het belang waar<strong>van</strong><br />

het tot de eigen aard zou behoren een attribuut <strong>van</strong> de plaatselijke gemeenschap te zijn 61<br />

en stelt vast dat het begrip niet naar de inhoud kan gedefinieerd worden zodat het -<br />

althans <strong>van</strong>uit juridisch oogpunt- onmogelijk is een algemeen geldende definitie te geven<br />

62 .<br />

De wetgever en de decreetgever bepalen dus in laatste instantie de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

bevoegdheden, doch rekening houdend met de eveneens grondwettelijk<br />

vastgelegde verplichting om de gemeenten te erkennen als behartigers <strong>van</strong> het gemeentelijk<br />

belang. Vooral na de tweede wereldoorlog is de algemene tendens ontstaan dat de<br />

centrale overheden meer en meer bevoegdheden naar zich toegetrokken hebben ten<br />

koste <strong>van</strong> de lokale besturen. Enerzijds werd daarvoor het gebrek aan bestuurskracht<br />

<strong>van</strong> de gemeenten ingeroepen. Dit argument werd echter vooral aangevoerd vóór de<br />

grootscheepse operatie <strong>van</strong> de samenvoeging <strong>van</strong> gemeenten en het is precies in de<br />

context <strong>van</strong> deze samenvoegingen, die inmiddels deze bestuurskracht ten goede zijn<br />

gekomen, dat de Grondwet in 1970 werd gewijzigd om het principe <strong>van</strong> de decentralisatie<br />

<strong>van</strong> bevoegdheden voorop te stellen. Als het om bestuursorganisatorische redenen<br />

beter is dat taken op gemeentelijk vlak worden behartigd, blijft het centraal bestuur<br />

verantwoordelijk om daarvoor de gemeenten uit te rusten in plaats <strong>van</strong> de taken zonder<br />

meer over te nemen. Anderzijds zorgde het streven naar gelijke behandeling er ook voor<br />

dat asymmetrieën tussen de verschillende gemeenten sneller storend werden. De wetgever<br />

is dan ook opgetreden om op een uniforme manier bepaalde bevoegdheden toe te<br />

kennen aan de gemeenten of ze zich toe te eigenen, zoals bepaalde bevoegdheden inzake<br />

politie 63 .<br />

Zo bepaalt artikel 135 § 2 <strong>van</strong> de gemeentewet dat de gemeenten tot taak hebben te<br />

voorzien, ten behoeve <strong>van</strong> de inwoners, in een goede politie, met name voor de<br />

zindelijkheid, de gezondheid, de veiligheid en de rust op openbare wegen en plaatsen en<br />

in openbare gebouwen. De wetgever heeft echter al heel wat aangelegenheden die oorspronkelijk<br />

onder deze omschrijving vielen, opgedragen aan het centrale bestuur. Dit is<br />

bijvoorbeeld het geval in de gezondheidswet, in de dierengezondheidswet en in de wet<br />

<strong>van</strong> 15 april 1964 met betrekking tot de politie <strong>van</strong> het verkeer, voor zover zij betrekking<br />

heeft op blijvende of periodieke toestanden. In zo’n geval is de bevoegdheid aan de<br />

gemeenten onttrokken wanneer de wet of het decreet en de uitvoeringsbesluiten “een op


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

zichzelf staand gedetailleerd en systematisch uitgewerkt geheel vormen waaruit blijkt dat het centraal<br />

bestuur zich de regeling <strong>van</strong> de betrokken aangelegenheid voorbehouden heeft” 64 .<br />

3.3. Het bestuurlijk toezicht<br />

Grondwettelijke principes<br />

Artikel 162, tweede lid, verzekert ook het optreden <strong>van</strong> de toezichthoudende overheid<br />

of <strong>van</strong> de federale wetgevende macht om te beletten dat de wet wordt geschonden of<br />

het algemeen belang wordt geschaad. Het principe <strong>van</strong> het bestuurlijk toezicht zelf kan<br />

eveneens in de Grondwet behouden worden, maar er moet op gewezen worden dat de<br />

huidige bepaling in strijd is met het Europees Handvest <strong>van</strong> de lokale autonomie. Volgens<br />

dat Handvest mag het bestuurlijk toezicht alleen een wettelijkheidstoetsing tot voorwerp<br />

hebben en geen toetsing aan het algemeen belang, behalve voor wat de opdrachten<br />

betreft, waar<strong>van</strong> de uitoefening aan de lokale besturen is gedelegeerd 65 . Een aanpassing<br />

<strong>van</strong> dat artikel in die zin dringt zich dus op 66 .<br />

De verwijzing in dit artikel naar de federale wetgevende macht moet evenwel aangepast<br />

worden bij de regionalisering <strong>van</strong> de gemeentewet. De decreetgever moet in dit kader in<br />

haar plaats optreden.<br />

Staats- en bestuursrechtelijke gevolgen<br />

De wetgever of de decreetgever kan bijgevolg ook nog op een andere manier de notie<br />

<strong>van</strong> het gemeentelijk belang inperken, zij het dan op een onrechtstreekse manier, namelijk<br />

door het organiseren <strong>van</strong> een bestuurlijk toezicht. Zo kan de toezichthoudende overheid<br />

thans bepaalde handelingen <strong>van</strong> gemeenten, die menen op te treden in het kader<br />

<strong>van</strong> het gemeentelijk belang en die niet in strijd zijn met het recht, vernietigen wegens<br />

strijdigheid met het algemeen belang en zo de concrete om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> de gemeenten mee bepalen.<br />

Het bestuurlijk toezicht kan omschreven worden als het geheel <strong>van</strong> de door of krachtens<br />

de wet aan een hogere overheid toegekende bevoegdheden om de organen <strong>van</strong> de<br />

gedecentraliseerde diensten en overheden te verplichten de wet na te leven en het algemeen<br />

belang te eerbiedigen, hetzij om hun onwilligheid te breken 67 .<br />

Daar deze twee toetsingsnormen vooralsnog in de federale Grondwet ingeschreven blijven,<br />

wordt hierna dieper ingegaan op de draagwijdte <strong>van</strong> deze normen.<br />

De wettigheidstoetsing bestaat uit enerzijds de toetsing <strong>van</strong> de externe wettigheid, zijnde<br />

de eerbiediging <strong>van</strong> de bevoegdheid en <strong>van</strong> de wezenlijke vormvoorschriften en anderzijds<br />

<strong>van</strong> de interne wettigheid, namelijk de naleving <strong>van</strong> de wet zelf en de correcte<br />

aanwending <strong>van</strong> de bevoegdheid. Deze interne wettigheidscontrole beperkt zich niet tot<br />

de naleving <strong>van</strong> de wet in de strikte zin <strong>van</strong> het woord. Zo bevat zij de toetsing aan de<br />

wet in formele zin (wet en decreet) en aan de wet in materiële zin, waaronder ook de<br />

andere rechtsregels vallen evenals de juridisch gesanctioneerde beginselen <strong>van</strong> behoorlijk<br />

bestuur. Het wettigheidstoezicht moet veeleer gezien worden als een rechtmatigheids-<br />

33


34<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

toetsing. Uit de adviespraktijk <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State blijkt dat niet alleen de wet de<br />

toetsingsnorm is, doch ook de algemene rechtsbeginselen, de juridisch gesanctioneerde<br />

beginselen <strong>van</strong> behoorlijk bestuur en het gewoonterecht 68 . De term “wet” in die<br />

grondwetsbepaling wordt dan ook beter ver<strong>van</strong>gen door de term “recht”. Enkele jaren<br />

geleden werd de Nederlandse Grondwet overigens in die zin gewijzigd 69 . Ook in de<br />

<strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Grondwet voor Vlaanderen werd een analoge bepaling opgenomen 70 .<br />

Ten tweede worden de handelingen <strong>van</strong> de gemeente ook getoetst aan het algemeen<br />

belang, het zogenaamde opportuniteitstoezicht, dit in tegenstelling tot heel wat Europese<br />

landen die enkel nog de legaliteitstoetsing door de toezichthoudende overheid toelaten,<br />

en slechts bij uitzondering een “opportuniteitstoezicht”, conform artikel 8.2 <strong>van</strong><br />

het Europees Handvest <strong>van</strong> de lokale autonomie.<br />

Traditioneel wordt de schending <strong>van</strong> het algemeen belang omschreven als een schending<br />

<strong>van</strong> een hoger openbaar belang, meer bepaald niet alleen een schending <strong>van</strong> het<br />

nationaal (lees het federale, gewestelijke of gemeenschapsbelang), maar <strong>van</strong> elk belang<br />

dat door de toezichthoudende overheid beschouwd wordt als zijnde <strong>van</strong> en hogere orde<br />

dan datgene dat men door de vernietigde beslissing wilde dienen 71 . Volgens een vaste<br />

rechtspraak mag daaronder ook begrepen worden wat strijdig is met de eisen <strong>van</strong> een<br />

gezond beheer <strong>van</strong> de gemeentelijke financiën. Zo wordt een slecht beheer <strong>van</strong> de eigenlijke<br />

gemeentelijke belangen eveneens beschouwd als strijdig met de belangen <strong>van</strong> de<br />

hogere gemeenschappen 72 .<br />

Voor wat het goedkeuringstoezicht betreft, zijn volgens vaste rechtspraak <strong>van</strong> de Raad<br />

<strong>van</strong> State de toetsingscriteria niet beperkt tot de wet en het algemeen belang, maar kan<br />

de toezichthoudende overheid eveneens nagaan of het gemeentelijk belang zelf niet<br />

geschonden is, wat er in werkelijkheid op neerkomt dat de beoordelingsbevoegdheid<br />

<strong>van</strong> de toezichthoudende overheid evenredig is met discretionaire bevoegdheid <strong>van</strong> het<br />

onder toezicht staande bestuur 73 . Bij bijzonder toezicht onder de vorm <strong>van</strong> een goedkeuring<br />

kan de toezichthoudende overheid ook nagaan of de handeling de toetsing kan<br />

doorstaan aan de algemene criteria <strong>van</strong> behoorlijk bestuur, zoals redelijkheid, zuinigheid<br />

en efficiëntie, ook als deze niet als juridische beginselen zijn erkend 74 . De Raad <strong>van</strong> State<br />

motiveerde dit oorspronkelijk door een ruime interpretatie <strong>van</strong> de toetsingsnorm “algemeen<br />

belang”: “[…] dat zulks betekent dat een goed en doelmatig beheer <strong>van</strong> die geldmiddelen en<br />

goederen verschijnen als uiteraard ook het algemeen belang te betreffen.” 75 Daar waar in dit voorbeeld<br />

de schending <strong>van</strong> het gemeentelijk belang tevens een schending lijkt uit te maken<br />

<strong>van</strong> het algemeen belang, beschouwt de Raad <strong>van</strong> State in latere arresten de schending<br />

<strong>van</strong> het gemeentelijk belang als een apart criterium: “dat hij zich daarbij —bij een goedkeuringstoezicht-<br />

wel het recht toekent om niet alleen na te gaan of die gemeentelijke beslissing niet strijdt met de<br />

wet of met het algemeen belang, maar ook of ze niet strijdt met het gemeentelijk belang, d.i. met het<br />

belang <strong>van</strong> de gemeente zelf”. De Raad <strong>van</strong> State motiveert dit door te stellen dat de twee<br />

toetsingsnormen <strong>van</strong> artikel 162, lid 2, 6°, <strong>van</strong> de Grondwet, namelijk de wet en het<br />

algemeen belang niet <strong>van</strong> toepassing zijn bij het goedkeuringstoezicht, vermits dit in<br />

hetzelfde artikel 162, lid 2, 2° apart vermeld wordt: “maar dat in datzelfde artikel 162 de<br />

goedkeuring <strong>van</strong> gemeentelijke beslissingen niet onder het optreden <strong>van</strong> de toezichthoudende overheid


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

wordt ondergebracht en niet de beperking <strong>van</strong> controle op strijdigheid met de wet of met het algemeen<br />

belang ondergaat;[…] dat de wetsbepaling die de provinciegouverneur goedkeuringsbevoegdheid verleent<br />

[…] niet bepaalt dat de provinciegouverneur enkel mag optreden ter vrijwaring <strong>van</strong> de wet en het<br />

algemeen belang, maar integendeel, conform artikel 162, tweede lid, 2°, <strong>van</strong> de Grondwet, geen beperkingen<br />

aan zijn beoordelingsbevoegdheid stelt” 76 .<br />

De term “algemeen belang” krijgt aldus een zeer ruime inhoud. Dat het voorgaande<br />

erop neerkomt dat de toezichthoudende overheid niet alleen moet toetsen aan elk belang<br />

hoger dan het gemeentelijk belang, maar eveneens aan het gemeentelijk belang zelf,<br />

wordt door sommige auteurs terecht beschouwd als een schending <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

zelfstandigheid en <strong>van</strong> artikel 162 GW 77 .<br />

Het algemeen belang als toetsingsnorm staat dan ook ter discussie. Een grondwetswijziging<br />

is echter noodzakelijk om hierin verandering te brengen. Volgens de voorbereidende<br />

werken <strong>van</strong> de Grondwet moet deze bepaling als een verplichting voor de<br />

overheid worden opgevat. Niet alleen de wetgever, maar ook de decreetgever is vooralsnog<br />

verplicht een toetsing aan het algemeen belang te organiseren. Dit sluit echter niet<br />

uit dat de overheid die bevoegd is voor de organisatie <strong>van</strong> het toezicht het begrip nader<br />

definieert. Zo heeft de Vlaamse decreetgever in zijn toezichtsdecreet het begrip “strijdig<br />

met het algemeen belang” omschreven als “strijdig met de beginselen <strong>van</strong> een behoorlijk<br />

en goed bestuur of strijdig met het algemeen beleid of met de belangen <strong>van</strong> de hogere<br />

overheid 78 ”.<br />

3.4. De burgerlijke stand<br />

Artikel 164 <strong>van</strong> de Grondwet wijst de bevoegdheden inzake het opmaken <strong>van</strong> de akten<br />

<strong>van</strong> de burgerlijke stand en het houden <strong>van</strong> de registers bij uitsluiting toe aan de gemeentelijke<br />

overheid. Deze bevoegdheidstoewijzing impliceert niet dat de grondwetgever dit<br />

als een gemeentelijke aangelegenheid beschouwde, maar heeft een historische verklaring.<br />

Het was er vooral om te doen de clerus de mogelijkheid te ontnemen de officiële<br />

registers bij te houden. Deze bepaling kan behouden blijven, maar het is de vraag of ze<br />

nog langer door de Grondwet beschermd moet worden.<br />

Een ander probleem betreft de bevoegdheid inzake de burgerlijke stand. Momenteel is<br />

de federale overheid daarvoor bevoegd. Wanneer de gewesten bevoegd worden om de<br />

gemeentelijke instellingen te regelen, ligt het eerder voor de hand dat de burgerlijke<br />

stand daar niet onder thuishoort. Dit blijft ressorteren onder de residuaire bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> de federale overheid.<br />

3.5. De fiscale bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenten en hun financiering<br />

Artikel 170 <strong>van</strong> de Grondwet bepaalt dat geen last of belasting door de gemeenten kan<br />

worden ingevoerd dan door de beslissing <strong>van</strong> hun raad. De wet bepaalt ten aanzien <strong>van</strong><br />

die belastingen de uitzonderingen waar<strong>van</strong> de noodzakelijkheid blijkt. Deze financiële<br />

autonomie sluit aan bij de bevoegdheidsregel dat de gemeenten regelen wat <strong>van</strong> gemeentelijk<br />

belang is en moet in de Grondwet behouden blijven. Fiscale bevoegdheden<br />

35


36<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

worden in ons land trouwens steeds gekoppeld aan verantwoordingsplichten <strong>van</strong> rechtstreeks<br />

verkozen organen. Bijgevolg komen deze bevoegdheden toe aan alle rechtstreeks<br />

verkozen organen uit de hoofdstructuur <strong>van</strong> de bestuurlijke organisatie. Ook de <strong>proeve</strong><br />

<strong>van</strong> Grondwet voor Vlaanderen bevat een gelijkaardige bepaling 79 .<br />

In deze context zou men verwijzend naar enkele <strong>van</strong> de hierboven behandelde buitenlandse<br />

voorbeelden, ook kunnen pleiten voor het invoeren <strong>van</strong> een grondwettelijke garantie<br />

dat de gemeenten over voldoende financiële middelen moeten kunnen beschikken<br />

om hun bevoegdheden te kunnen uitoefenen en om de taken waarvoor zij verantwoordelijk<br />

zijn, te kunnen uitvoeren. In de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Grondwet voor Vlaanderen wordt<br />

er in dit verband een dubbele redenering op nagehouden:<br />

- Enerzijds wordt er in artikel 85 <strong>van</strong> uitgegaan dat de Vlaamse overheid de plicht heeft<br />

in te staan voor een bijkomende financiering <strong>van</strong> de gemeenten. “De gemeenten hebben,<br />

met inachtneming <strong>van</strong> het gelijkheidsbeginsel en rekening houdend met de eigen<br />

fiscale bevoegdheid, recht op een aandeel <strong>van</strong> de inkomsten <strong>van</strong> de deelstaat Vlaanderen,<br />

dat hen in staat moet stellen hun taken te financieren”. Omwille <strong>van</strong> de ongelijkheid<br />

<strong>van</strong> de lokaal aan te spreken fiscale bronnen alsook omwille <strong>van</strong> de beperkingen,<br />

die op de financiële autonomie <strong>van</strong> de gemeenten berusten, bestaan in alle staten<br />

mechanismen <strong>van</strong> herverdeling en <strong>van</strong> solidariteit waardoor middelen, die door de<br />

centrale overheid worden geheven, worden omgeslagen over de lokale besturen. Het<br />

meest geëigende middel daartoe vormt de algemene dotatie via het Gemeentefonds.<br />

De daarbij toe te passen criteria moeten rekening houden met enerzijds de relatieve<br />

rijkdom <strong>van</strong> de gemeenten en met de geleverde fiscale inspanningen en anderzijds<br />

met de verschillen in behoeftepatronen tussen de gemeenten. Daarnaast kunnen in<br />

beperkte mate ook specifieke dotaties worden toegekend ter stimulering <strong>van</strong> welbepaalde<br />

beleidsinitiatieven. In het licht <strong>van</strong> de waarborg <strong>van</strong> de gemeentelijke zelfstandigheid<br />

verdienen algemene dotaties in de regel de voorkeur boven specifieke<br />

dotaties. Daarbij moet telkens het gelijkheidsbeginsel worden toegepast met dien<br />

verstande dat in identieke situaties identieke financieringsrechten worden verworven.<br />

Het spreekt daarbij <strong>van</strong>zelf dat deze financiering zo moet worden opgevat dat zij de<br />

gemeenten ook effectief in staat stelt hun opdrachten naar behoren te vervullen. Dit<br />

maakt deel uit <strong>van</strong> de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het Vlaamse Gewest om in te staan<br />

voor een doelmatige binnenlandse bestuurlijke organisatie.<br />

- Anderzijds wordt in artikel 82 gesteld dat indien de gemeenten belast worden met<br />

uitvoeringsopdrachten voor rekening <strong>van</strong> de federale overheid zij daarvoor alleen maar<br />

moeten instaan “voor zover de federale overheid daartoe gelijktijdig in een overeenstemmende<br />

financiering voorziet”. In zich is deze bepaling logisch daar de financiering<br />

<strong>van</strong> de gemeenten een deelstaatbevoegdheid is en deze geen rekening kan houden<br />

met de opdrachten, die de federale wetgever nog bijkomend aan de gemeenten kan<br />

toevertrouwen. Toch gaat deze bepaling voorbij aan het feit dat het Gemeentefonds<br />

ook steeds beschouwd is geworden niet alleen als een compensatie voor de beperking<br />

<strong>van</strong> de lokale fiscale autonomie en als een solidariteitsmechanisme tussen de gemeenten<br />

doch ook als een algemene vergoeding voor de bestuursopdrachten, die gemeenten<br />

voor rekening <strong>van</strong> het centraal bestuur vervullen o.m. ook op het gebied <strong>van</strong> de<br />

bestuurlijke politie.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De moeilijkheid, die op dit gebied rijst, komt dan zowel voort uit het feit dat het<br />

centraal bestuur in een aantal gevallen ook specifieke vergoedingen toekent als uit het<br />

feit dat nooit duidelijk werd gestipuleerd voor welke andere uitvoeringsopdrachten het<br />

Gemeentefonds een vergoeding inhoudt. Rekening houdend met het complex karakter<br />

<strong>van</strong> het hier gestelde probleem en met de aan de deelstaat toekomende bevoegdheid en<br />

verantwoordelijkheid voor de financiering <strong>van</strong> de gemeenten is het o.i. logischer dat de<br />

financiering <strong>van</strong> de federaal blijvende materies telkens het voorwerp zou uitmaken <strong>van</strong><br />

een samenwerkingsakkoord, waarbij het gemeentelijk advies –te verstrekken door de<br />

vertegenwoordigende organisatie <strong>van</strong> de gemeenten– als een verplichte vormvereiste<br />

moet gelden.<br />

Tenslotte is het ook logisch dat in de toekomst niet de wet doch wel het decreet uitzonderingen<br />

kan vaststellen op de gemeentelijke belastingsbevoegdheid. In dat verband is<br />

het eveneens noodzakelijk om artikel 170 <strong>van</strong> de Grondwet aan te passen of om in deze<br />

mogelijkheid te voorzien via de wijziging <strong>van</strong> de bijzondere wet op de hervorming der<br />

instellingen. Indien de decreetgever overgaat tot het bepalen <strong>van</strong> uitzonderingen op de<br />

belastingsbevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenten hoort het tevens tot zijn verantwoordelijkheid<br />

te waken over de aanpassing <strong>van</strong> de algemene dotaties, die via het Gemeentefonds worden<br />

toegekend.<br />

3.6. Andere grondwettelijke bepalingen in verband met de gemeenten<br />

Artikel 4 <strong>van</strong> de Grondwet bepaalt dat elke gemeente <strong>van</strong> het Rijk deel uitmaakt <strong>van</strong> één<br />

<strong>van</strong> de vier taalgebieden. De wet, noch het decreet, kunnen een gemeente aan de indeling<br />

in taalgebieden onttrekken. Het is logisch dat deze bepaling in de Grondwet behouden<br />

blijft. Ze maakt deel uit <strong>van</strong> de fundamentele regels <strong>van</strong> de Belgische staatsinrichting.<br />

Artikel 5 vermeldt de provincies als onderverdeling <strong>van</strong> de gewesten. Ook de gemeenten<br />

vormen een onderverdeling <strong>van</strong> de gewesten en dit zou eveneens in dit artikel moeten<br />

bevestigd worden.<br />

Eveneens volgens artikel 5 <strong>van</strong> de Grondwet, kan de wet bepaalde gebieden, waar<strong>van</strong> zij<br />

de grenzen vaststelt, aan de indeling in provincies onttrekken, ze onder het rechtstreeks<br />

gezag plaatsen <strong>van</strong> de federale uitvoerende macht en ze een eigen statuut toekennen.<br />

Deze wet moet aangenomen worden met een bijzondere meerderheid. Deze bepaling<br />

werd in 1970 ingevoerd met de bedoeling het mogelijk te maken Voeren een eigen statuut<br />

te geven. Het behoud <strong>van</strong> deze bepaling is thans achterhaald.<br />

Artikel 162, tweede lid, <strong>van</strong> de federale Grondwet en artikel 83, 4° <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong><br />

Grondwet voor Vlaanderen waarborgen tenslotte de openbaarheid <strong>van</strong> de rekeningen<br />

en de begrotingen <strong>van</strong> de gemeenten. Deze bepalingen zijn overbodig gelet op artikel 32<br />

<strong>van</strong> de Grondwet, dat de openbaarheid <strong>van</strong> bestuur in het algemeen waarborgt. Ook de<br />

in dezelfde artikelen gewaarborgde openbaarheid <strong>van</strong> de vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

mag weggelaten worden. Deze bepaling is zo <strong>van</strong>zelfsprekend dat ze niet meer<br />

op grondwettelijk niveau dient beschermd te worden.<br />

37


38<br />

§ 3. Het Europees Handvest <strong>van</strong> de lokale autonomie<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Het Europees Handvest <strong>van</strong> de lokale autonomie kwam tot stand in het kader <strong>van</strong> de<br />

Raad <strong>van</strong> Europa op 15 oktober 1985. België ondertekende dit Handvest, maar heeft het<br />

nog steeds niet geratificeerd. Bovendien betreft dit een materie waarvoor zowel de federale<br />

overheid als de deelstaten bevoegd zijn, zodat de ratificatie slechts een feit is, als alle<br />

betrokken parlementen hun instemming gegeven hebben. Tot op heden gingen noch<br />

het federaal, noch het Vlaams Parlement daartoe over, maar op 8 december 1998 stemde<br />

de Vlaamse Regering principieel in met een voorontwerp <strong>van</strong> decreet tot goedkeuring<br />

<strong>van</strong> het Handvest 80 . Het voorontwerp <strong>van</strong> decreet werd voor advies voorgelegd aan de<br />

Raad <strong>van</strong> State. Artikel 12 <strong>van</strong> het Handvest bepaalt dat de partijen zich gebonden moeten<br />

achten door ten minste twintig <strong>van</strong> de dertig bepalingen 81 .<br />

Met het oog op de verkenning <strong>van</strong> de in de toekomst nog te behouden grondwettelijke<br />

randvoorwaarden, die op hun beurt een invloed kunnen hebben op de inhoud <strong>van</strong> het<br />

Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>, is het <strong>van</strong> belang uit te weiden over dit Handvest82 . Vooral de<br />

volgende aandachtspunten verdienen daarbij verdere commentaar:<br />

- het concept lokale autonomie en de grondwettelijke en wettelijke verankering er<strong>van</strong>;<br />

- de reikwijdte <strong>van</strong> de bevoegdheden <strong>van</strong> de lokale overheden;<br />

- de bevoegdheden om de eigen bestuurlijke organisatie te regelen en om zowel nationaal<br />

als internationaal samen te werken;<br />

- het statuut <strong>van</strong> de lokale mandatarissen en het statuut <strong>van</strong> het personeel <strong>van</strong> de<br />

lokale overheden;<br />

- het bestuurlijk toezicht;<br />

- de financiering.<br />

Het Europees Handvest ontleent zijn bestaansreden aan het feit dat het lokaal bestuur<br />

tot het gemeenschappelijk erfgoed behoort <strong>van</strong> alle landen, die deel uitmaken <strong>van</strong> de<br />

Raad <strong>van</strong> Europa. Het lokaal bestuur vormt één <strong>van</strong> de fundamentele principes <strong>van</strong> elk<br />

democratisch bestel. De versteviging en de herwaardering <strong>van</strong> het lokaal bestuur draagt<br />

verder bij tot de opbouw <strong>van</strong> een Europa, gesteund op de principes <strong>van</strong> de democratie,<br />

de decentralisatie en de subsidiariteit. Algemeen wordt trouwens gesteld dat de verantwoordelijkheid<br />

voor het beleid zoveel als mogelijk moet worden opgenomen door die<br />

overheden, die het dichtst staan bij de burgers. Indien daarvoor verantwoordelijkheid<br />

wordt toegekend aan andere bestuursorganen dan moet dit beargumenteerd worden op<br />

basis <strong>van</strong> de aard <strong>van</strong> de te vervullen opdrachten en <strong>van</strong> de eisen <strong>van</strong> effectiviteit en<br />

efficiëntie 83 .<br />

In principe gelden de beginselen <strong>van</strong> het Handvest voor alle categorieën <strong>van</strong> rechtstreeks<br />

verkozen bestuursniveaus, die onder het staats- of deelstaatsniveau bestaan. De<br />

term “lokaal bestuur” krijgt in dit Handvest bijgevolg een ruime inhoud. Elke staat<br />

kan naar aanleiding <strong>van</strong> de ratificatie echter beperkingen invoeren 84 .


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

1. Het concept <strong>van</strong> de lokale autonomie en de grondwettelijke en wettelijke<br />

verankering er<strong>van</strong><br />

Het begrip ‘lokale autonomie’ wordt in het Handvest omschreven als het recht en de<br />

effectieve mogelijkheid voor lokale overheden om, binnen de wettelijke grenzen, onder<br />

hun eigen verantwoordelijkheid en in het belang <strong>van</strong> hun eigen bevolking een belangrijk<br />

deel <strong>van</strong> de openbare aangelegenheden te regelen. Daartoe worden raden verkozen via<br />

geheime, algemene en rechtstreekse verkiezingen, die moeten kunnen beschikken over<br />

uitvoerende organen, die tegenover hen verantwoording zijn verschuldigd 85 . Dit doet<br />

trouwens op generlei wijze afbreuk aan de mogelijkheid om daartoe ook, indien dit door<br />

de wet wordt toegelaten, beroep te doen op de vergadering <strong>van</strong> de bevolking, op het<br />

referendum of op elke andere vorm <strong>van</strong> directe democratie. Nog volgens het Handvest<br />

moet het principe <strong>van</strong> de lokale autonomie worden erkend in de interne wetgeving en in<br />

de mate <strong>van</strong> het mogelijke ook in de Grondwet 86 .<br />

Dat de lokale raden moeten kunnen beschikken over uitvoerende organen, die tegenover<br />

hen verantwoording verschuldigd zijn, kan impliceren dat deze organen ontslag<br />

nemen wanneer zij niet meer het vertrouwen genieten <strong>van</strong> hun raden. In België is dat<br />

niet het geval. De schepenen worden verkozen voor een periode <strong>van</strong> zes jaar. Ook het<br />

feit dat de burgemeester benoemd wordt door de Koning en alleen door de Koning kan<br />

worden ontslagen, lijkt in strijd met deze interpretatie.<br />

2. Reikwijdte <strong>van</strong> de lokale autonomie<br />

De fundamentele bevoegdheden <strong>van</strong> de lokale overheden dienen te worden vastgelegd<br />

in de wet of in de Grondwet. Deze bevoegdheden moeten in principe volledig en exclusief<br />

worden toegekend. Zij mogen niet worden aangetast of beperkt door een andere<br />

overheid, tenzij op wettelijke basis. Binnen de grenzen <strong>van</strong> de wet, bezitten de lokale<br />

overheden het recht <strong>van</strong> initiatief om te handelen en om hun bevoegdheden uit te oefenen<br />

in elke zaak die niet aan hun bevoegdheid onttrokken is of aan een andere overheid<br />

is toegewezen. Ook wanneer hen door andere overheden bevoegdheden worden gedelegeerd,<br />

moeten zij een zo groot mogelijke vrijheid <strong>van</strong> handelen krijgen om hun beleid<br />

aan te passen aan de plaatselijke omstandigheden 87 .<br />

Naar Belgisch recht zijn de gemeenten bevoegd voor taken <strong>van</strong> gemeentelijk belang.<br />

Deze bevoegdheidstoekenning lijkt op het eerste gezicht zeer ruim, en de facto regelen<br />

de Belgische gemeenten ook een groot deel <strong>van</strong> de plaatselijke aangelegenheden, maar<br />

dit neemt niet weg dat het Belgisch systeem strikt gezien in strijd is met het Handvest.<br />

De onbepaalde bevoegdheid waarover de gemeenten beschikken kan immers volledig<br />

vrij -ook als geen overwegingen <strong>van</strong> effectiviteit of efficiëntie worden aangevoerd- beperkt<br />

worden door de federale wetgever en door de decreetgever, die zo uiteindelijk de<br />

om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de notie gemeentelijk belang bepalen. Een effectieve garantie kan maar<br />

bestaan indien in dit verband ook grondwettelijkheidscontrole wordt ingevoerd. Thans<br />

is het immers zo dat alleen een volledige uitholling <strong>van</strong> de gemeentelijke bevoegdheden<br />

als ongrondwettelijk wordt beschouwd.<br />

39


40<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De lokale overheden moeten, in de mate <strong>van</strong> het mogelijke, tijdig en op gepaste wijze<br />

geraadpleegd worden in verband met de plannings- en de besluitvormingsprocedures<br />

aangaande de zaken die hen rechtstreeks aanbelangen. Ook inzake hun financiering geldt<br />

deze plicht <strong>van</strong> raadpleging 88 . Zo ook kunnen wijzigingen <strong>van</strong> de plaatselijke gebiedsgrenzen<br />

niet aangebracht worden zonder voorafgaande raadpleging <strong>van</strong> de desbetreffende<br />

plaatselijke gemeenschappen, zo mogelijk zelfs door een referendum, waar dat<br />

wettelijk is toegestaan 89 . De lokale overheden hebben het recht rechtsmiddelen aan te<br />

wenden om de zelfstandige uitoefening <strong>van</strong> hun bevoegdheden en de eerbiediging <strong>van</strong><br />

de grondwettelijke en wettelijke principes inzake lokale autonomie te verzekeren 90 .<br />

In ons recht bestaat er geen wettelijke verplichting om vooraf de lokale besturen te<br />

consulteren over alle zaken die hen rechtstreeks aanbelangen. De facto wordt daartoe in<br />

vele gevallen wel overgegaan en wordt hiervoor een beroep gedaan op de medewerking<br />

<strong>van</strong> vertegenwoordigende organisaties zoals de Vereniging <strong>van</strong> Vlaamse Steden en Gemeenten.<br />

Deze raadplegingsprocedures zouden evenwel institutioneel moeten worden geregeld.<br />

Ook voor wijzigingen <strong>van</strong> de plaatselijke gebiedsgrenzen is in geen dergelijke procedure,<br />

die inhoudt dat alle gemeenten die daarbij betrokken zijn geraadpleegd worden, voorzien<br />

91 .<br />

3. Institutionele bevoegdheden en onderlinge samenwerkingsbevoegdheid<br />

Onverminderd meer algemene wettelijke bepalingen, moeten de lokale overheden zelf<br />

hun eigen administratieve organisatie kunnen vaststellen om deze aan de plaatselijke<br />

behoeften aan te passen en een doelmatig bestuur te verzekeren 92 ;<br />

Zij moeten eveneens de mogelijkheid krijgen om samen te werken en om zich binnen<br />

het kader <strong>van</strong> de wet, te verenigen met andere lokale overheden om taken <strong>van</strong> gemeenschappelijk<br />

belang uit te voeren 93 . Elke Staat moet het recht <strong>van</strong> de lokale besturen<br />

erkennen om tot een organisatie te behoren, die de bescherming en de bevordering <strong>van</strong><br />

hun gemeenschappelijke belangen tot voorwerp heeft en daarvoor hebben zij ook het<br />

recht toe te treden tot een internationale organisatie 94 . Zij moeten eveneens de mogelijkheid<br />

hebben om, onder voorwaarden die de wet kan stellen, samen te werken met lokale<br />

overheden in andere staten 95 .<br />

Onder deze bepalingen gaan verschillende gedachtegangen schuil:<br />

- in de eerste plaats stellen deze bepalingen dat een zo ruim mogelijke vrijheid moet<br />

worden toegekend aan de gemeenten om via eigen reglementen de interne organisatie<br />

te regelen<br />

- verder betreffen zij de mogelijkheid om samen te werken met andere lokale overheden<br />

voor zaken <strong>van</strong> gemeentelijk belang zowel in de nationale als de internationale<br />

context<br />

- tenslotte garanderen zij het recht <strong>van</strong> de lokale besturen om zich te verenigen om<br />

op te komen voor hun eigen belangen en om deze zowel te verdedigen ten aanzien


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

<strong>van</strong> de nationale als de supra- of internationale –vooral de Europese- overheden.<br />

Wat de mogelijkheden <strong>van</strong> de intercommunale samenwerking betreft moet er in ons<br />

land op gewezen worden dat deze mogelijkheden wel degelijk voorhanden zijn binnen<br />

elk gewest. Ook op het gebied <strong>van</strong> de landgrensoverschrijdende samenwerking bestaan<br />

er mogelijkheden 96 . De mogelijkheid voor de gemeenten om in het eigen land gewestgrensoverschrijdend<br />

samen te werken ontbreken echter. In de bijzondere wet tot hervorming<br />

der instellingen is bepaald dat de gewesten deze aangelegenheid in een<br />

samenwerkingsakkoord dienen te regelen 97 . Dergelijk samenwerkingsakkoord kwam vooralsnog<br />

echter niet tot stand.<br />

4. Het lokaal politiek mandaat en de rechtspositie <strong>van</strong> het personeel<br />

<strong>van</strong> de lokale overheden<br />

De rechtspositie <strong>van</strong> gekozen lokale vertegenwoordigers dient de vrije uitoefening <strong>van</strong><br />

hun functies te waarborgen. Zij moet voorzien in een passende financiële vergoeding<br />

<strong>van</strong> de kosten gemaakt in de uitoefening <strong>van</strong> hun mandaat, alsook, in voorkomend geval,<br />

in een vergoeding voor verlies <strong>van</strong> inkomsten of beloning <strong>van</strong> de verrichte arbeid en<br />

in de daarmee verband houdende sociale voorzieningen. De functies en activiteiten die<br />

onverenigbaar worden geacht met het bekleden <strong>van</strong> een ambt waarvoor men lokaal<br />

gekozen is, worden vastgelegd in de wet of bepaald binnen de fundamentele rechtsbeginselen<br />

98 .<br />

De rechtspositie <strong>van</strong> het personeel <strong>van</strong> lokale overheden moet het mogelijk maken dat<br />

kwalitatief hoogstaand personeel wordt aangeworven op basis <strong>van</strong> verdienste en bekwaamheid.<br />

Daartoe moeten voldoende opleidings-, bezoldigings- en carrièremogelijkheden<br />

worden geboden 99 .<br />

5. Het bestuurlijk toezicht op de lokale overheden<br />

Het bestuurlijk toezicht op de lokale overheden mag slechts worden uitgeoefend overeenkomstig<br />

de procedures en in de gevallen, bepaald in de Grondwet of in de wet. Dat<br />

toezicht mag in de regel slechts gericht zijn op het verzekeren <strong>van</strong> het naleven <strong>van</strong> de<br />

wet en <strong>van</strong> de grondwettelijke beginselen. Voor de taken waar<strong>van</strong> de uitoefening aan de<br />

lokale overheden is gedelegeerd, mag het bestuurlijk toezicht <strong>van</strong> de hogere overheden<br />

ook betrekking hebben op de opportuniteit <strong>van</strong> de handelingen. Bij de uitoefening <strong>van</strong><br />

het bestuurlijk toezicht, dient men de evenredigheid in acht te nemen tussen de interventie<br />

<strong>van</strong> de toezichthoudende overheid en de belangen die de onder toezicht staande<br />

handeling beoogt te dienen 100 .<br />

Ook hier is de Belgische situatie niet conform het Handvest. In ons land bestaat het<br />

bestuurlijk toezicht uit een wettelijkheidscontrole en uit een toetsing aan het algemeen<br />

belang, het zogenaamde opportuniteitstoezicht. De strijdigheid <strong>van</strong> een bepaalde beslissing<br />

met het algemeen belang moet weliswaar door de toezichthoudende overheid<br />

gemotiveerd worden, maar toch is de vaagheid <strong>van</strong> dit begrip moeilijk te verzoenen<br />

met artikel 8.2. <strong>van</strong> het Handvest, dat opportuniteitstoezicht alleen overweegt bij “gedelegeerde<br />

bevoegdheden”.<br />

41


42<br />

6. De financiële middelen<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De lokale overheden moeten bij de uitoefening <strong>van</strong> hun bevoegdheden, binnen het<br />

kader <strong>van</strong> het nationale economische beleid, vrijelijk kunnen beschikken over voldoende<br />

eigen financiële middelen. De financiële middelen <strong>van</strong> de lokale overheden dienen evenredig<br />

te zijn met hun bevoegdheden. Een deel <strong>van</strong> die financiële middelen dient verkregen<br />

te worden uit lokale belastingen en heffingen waarvoor zij, binnen de grenzen <strong>van</strong><br />

de wet, de bevoegdheid hebben de aanslagvoeten vast te stellen. De financieringsstelsels<br />

op basis waar<strong>van</strong> de lokale overheden middelen ter beschikking krijgen, moeten voldoende<br />

gevarieerd zijn en groeicapaciteit hebben om de werkelijke evolutie <strong>van</strong> de kosten<br />

voor de uitvoering <strong>van</strong> hun taken te kunnen volgen 101 .<br />

Om de financieel zwakkere lokale overheden te beschermen en om de gevolgen te corrigeren<br />

<strong>van</strong> een ongelijke verdeling <strong>van</strong> de potentiële financieringsbronnen en <strong>van</strong> de<br />

financiële lasten die zij moeten dragen, worden procedures ingesteld om financiële middelen<br />

evenredig te verdelen. Deze procedures en maatregelen mogen de beleidsmogelijkheden<br />

<strong>van</strong> de lokale overheden, binnen het kader <strong>van</strong> hun verantwoordelijkheid, niet<br />

beperken. De lokale overheden moeten op gepaste wijze worden geraadpleegd over de<br />

manier waarop de herverdeelde middelen aan hen zullen worden toegewezen 102 .<br />

In Vlaanderen wordt deze herverdeling doorgevoerd vooral via het Gemeentefonds, het<br />

Investeringsfonds en het Sociaal Impulsfonds. De criteria waarmee deze herverdeling<br />

gebeurt, worden door decreten geregeld. Deze decreten voorzien echter op geen enkele<br />

wijze in een procedure waardoor de desbetreffende gemeenten betrokken worden bij<br />

deze herverdeling, wat in strijd is met het Handvest.<br />

Indien specifieke dotaties of aan voorwaarden gebonden subsidies worden toegekend,<br />

mogen deze de beleidsruimte <strong>van</strong> de lokale overheden niet onnodig belemmeren.<br />

In het Handvest wordt de voorkeur gegeven aan algemene dotaties boven aan voorwaarden<br />

gebonden specifieke dotaties. Deze kunnen, waar nodig, wel worden overwogen<br />

o.m. ter stimulering <strong>van</strong> belangrijk geachte beleidsinitiatieven 103 . Alleszins moeten dan<br />

evenzeer objectieve criteria geleden.<br />

Tenslotte moeten de lokale overheden ook toegang hebben tot de nationale kapitaalmarkt<br />

teneinde hun investeringen te kunnen financieren 104 .


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HOOFDSTUK II<br />

DE REGIONALISERING VAN DE GEMEENTEWET<br />

J. GEKIERE<br />

In de meeste federale staten komt de bevoegdheid om de lokale -en ook de bovenlokalebesturen<br />

in te richten en te organiseren toe aan de deelstaten 105 . Ook in België ligt een<br />

evolutie in die zin in de lijn <strong>van</strong> de verwachtingen. De lokale besturen hebben er echter<br />

gedurende 150 jaar deel uitgemaakt <strong>van</strong> een unitaire gedecentraliseerde staat en waren<br />

dan ook in die zin Belgische gemeenten. Met de federalisering <strong>van</strong> de Belgische Staat<br />

werden de gemeenten ook de gedecentraliseerde besturen <strong>van</strong> de deelstaten. Het toekennen<br />

aan de gewesten en de gemeenschappen <strong>van</strong> een aantal bevoegdheden inzake de<br />

lokale besturen, waaronder de organisatie en de uitoefening <strong>van</strong> het bestuurlijk toezicht,<br />

droeg daartoe bij. De gewone wet tot hervorming der instellingen (hierna GWHI) bepaalt<br />

verder dat de gemeenschappen en de gewesten de overheden <strong>van</strong> de gemeente met<br />

de uitvoering <strong>van</strong> hun decreten en reglementen kunnen belasten en dat de handelingen<br />

<strong>van</strong> die overheden niet in strijd mogen zijn met de decreten en de reglementen <strong>van</strong> de<br />

gemeenschappen en de gewesten 106 . Ook de Grondwet zelf bepaalt dat elke gemeente<br />

<strong>van</strong> het Rijk deel uitmaakt <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de vier taalgebieden, die op hun beurt bepalend<br />

zijn voor de bevoegdheden <strong>van</strong> de gewesten en de gemeenschappen 107 .<br />

Hoewel de gewesten en de gemeenschappen reeds over een aantal bevoegdheden inzake<br />

de lokale besturen beschikken, is de wetgever nog steeds bevoegd voor het grootste deel<br />

<strong>van</strong> de organieke wetgeving. Deze bevoegdheid dient geregionaliseerd te worden vooraleer<br />

de Vlaamse decreetgever daarvoor kan optreden.<br />

Aangezien geen enkel artikel met betrekking tot de organieke regelen betreffende de<br />

gemeenten opgenomen werd in de laatste verklaring tot herziening <strong>van</strong> de Grondwet<br />

<strong>van</strong> 29 april 1999 108 , kan de Grondwet tijdens deze legislatuur niet in die zin worden<br />

gewijzigd. Naar aanleiding <strong>van</strong> deze problematiek opperden sommigen de mening dat<br />

voor de regionalisering geen grondwetswijziging nodig was en dat zij kon worden doorgevoerd<br />

met de enkele wijziging <strong>van</strong> de bijzondere wet 109 . Dat blijkt ook de manier te<br />

zijn waarop men tijdens deze legislatuur de regionalisering wil doorvoeren. De rechtsleer<br />

is daaromtrent verdeeld 110 .<br />

Na een korte bespreking <strong>van</strong> de historiek (§ 1), wordt het begrip “regionalisering <strong>van</strong> de<br />

gemeentewet” zelf nader omschreven (§ 2). Daarna wordt ingegaan op de vraag of de<br />

grondwetsherziening al dan niet noodzakelijk is om die regionalisering door te voeren (§<br />

3).<br />

43


44<br />

§ 1. De historiek <strong>van</strong> de regionalisering <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Het toekennen aan de gewesten <strong>van</strong> de bevoegdheid om de organieke wetgeving op de<br />

gemeenten te regelen, staat ondertussen bijna 10 jaar op de politieke agenda. Op 29<br />

september 1992 waren de toenmalige regeringspartijen nochtans in het Sint-Michielsakkoord<br />

overeengekomen dat de organieke regeling betreffende de gemeenten en de<br />

provincies verder geregionaliseerd zou worden. De VU had tijdens de dialoog <strong>van</strong> Gemeenschap<br />

tot Gemeenschap aangedrongen op de regionalisering <strong>van</strong> de organieke wetgeving<br />

op de lokale besturen, terwijl de SP en de PSC eerder tegen waren 111 . De andere<br />

partijen vonden dit voorstel bespreekbaar en uiteindelijk kwam er toch een akkoord. Er<br />

waren echter juridische bezwaren, vermits het huidige artikel 162 <strong>van</strong> de Grondwet (het<br />

toenmalige artikel 108) niet voor herziening vatbaar was verklaard. Er werd overeengekomen<br />

dat dit artikel zou opgenomen worden in de volgende verklaring tot herziening<br />

<strong>van</strong> de Grondwet, wat ook effectief gebeurde in de herzieningsverklaring <strong>van</strong> 12 april<br />

1995 112 . Er zou eveneens een werkgroep worden opgericht om de regionalisering <strong>van</strong> de<br />

organieke wetgeving inzake de gemeenten te onderzoeken 113 , maar daartoe werd niet<br />

overgegaan. Tijdens de legislatuur 1995-1999 werd uiteindelijk geen uitvoering verleend<br />

aan het Sint-Michielsakkoord.<br />

In het federaal regeerakkoord <strong>van</strong> 7 juli 1999 werd ingeschreven dat een intergouvernementele<br />

en interparlementaire conferentie voor institutionele vernieuwing zou worden<br />

opgericht, om onder meer “het probleem te regelen <strong>van</strong> de organisatie <strong>van</strong> de lokale besturen<br />

[…] volgens de modaliteiten <strong>van</strong> het St. Michielsakkoord” 114 . Deze conferentie werd opgericht<br />

op 20 oktober 1999. In de federale beleidsverklaring <strong>van</strong> 17 oktober 2000 werd vooropgesteld<br />

dat de gewesten in de loop <strong>van</strong> het volgende zittingsjaar bevoegd zouden worden<br />

voor de “organisatie <strong>van</strong> de gemeentelijke en provinciale structuren”. Het akkoord dat daarover<br />

tussen de meerderheidspartijen werd bereikt, werd intussen op 23 januari 2001 in<br />

concrete wetteksten gegoten, maar die waren bij het ter perse gaan <strong>van</strong> dit hoofdstuk<br />

nog niet openbaar.<br />

§ 2. De draagwijdte <strong>van</strong> het begrip “regionalisering <strong>van</strong> de gemeentewet”<br />

In het gewone taalgebruik wordt courant de term “regionalisering <strong>van</strong> de gemeentewet”<br />

gebruikt om de problematiek aan te duiden <strong>van</strong> het overhevelen <strong>van</strong> de organieke<br />

wetgeving op de gemeenten <strong>van</strong> de federale staat naar de deelstaten. Deze problematiek<br />

is echter complexer dan die term laat uitschijnen. We spreken dan ook beter <strong>van</strong> de<br />

regionalisering <strong>van</strong> de bevoegdheid inzake de organieke wetgeving betreffende de gemeentelijke<br />

instellingen.<br />

1. De definities <strong>van</strong> “gemeentelijke instellingen” en “organieke wetgeving”<br />

volgens de Raad <strong>van</strong> State<br />

Om het voorwerp <strong>van</strong> deze bevoegdheid verder te omschrijven, kan een beroep gedaan<br />

worden op de omschrijving die de Raad <strong>van</strong> State meerdere malen heeft gegeven aan de<br />

bevoegdheid <strong>van</strong> de federale wetgever inzake de gemeentelijke instellingen, met name<br />

“Het regelen <strong>van</strong> de kwesties die globaal beschouwd betrekking hebben op de provinciale en gemeentelijke


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

instellingen […] zowel wat hun organisatie, hun verantwoordelijkheden en hun werking betreft als wat<br />

hun politieke instellingen en hun administratieve diensten aangaat.” 115<br />

Recent is in de rechtsleer discussie ontstaan omtrent de draagwijdte <strong>van</strong> het begrip<br />

“gemeentelijke instellingen”, naar aanleiding <strong>van</strong> het invoeren door de Vlaamse decreetgever<br />

<strong>van</strong> een toezichtsregeling op de autonome gemeentebedrijven 116 . De meeste auteurs<br />

zijn de mening toegedaan dat het begrip “gemeentelijke instellingen” in artikel<br />

162 <strong>van</strong> de Grondwet ruim moet worden geïnterpreteerd, en dat men het begrip “gemeenten”<br />

in artikel 7 <strong>van</strong> de BWHI, dat de organisatie en de uitoefening <strong>van</strong> het<br />

bestuurlijk toezicht op de gemeenten heeft regionaliseerd, niet letterlijk mag lezen.<br />

Ook autonome gemeentebedrijven, die over rechtspersoonlijkheid beschikken, zouden<br />

onder dat begrip vallen 117 . Anderen zijn dan weer <strong>van</strong> oordeel “dat het bijzonder onwaarschijnlijk<br />

is dat autonome gemeentebedrijven moeten gekwalificeerd worden als gemeentelijke instellingen”,<br />

zoals bedoeld in de Grondwet. De term “gemeentelijke instellingen” zou enkel<br />

doelen op de traditionele gemeentelijke organen 118 . Volgens deze stelling zou de decreetgever<br />

dan ook niet bevoegd geweest zijn om het toezicht op deze autonome gemeentebedrijven<br />

te regelen, wat hij in 1998 deed 119 . Wij onderschrijven deze stelling niet en<br />

zijn <strong>van</strong> oordeel dat het begrip gemeentelijke instellingen ruim dient geïnterpreteerd te<br />

worden. Wanneer het bijzonder onwaarschijnlijk is dat autonome gemeentebedrijven<br />

moeten gekwalificeerd worden als gemeentelijke instellingen, zoals sommige auteurs<br />

beweren, dan is het even onwaarschijnlijk dat deze autonome gemeentebedrijven bevoegd<br />

kunnen zijn voor aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang. De Grondwet behoudt<br />

deze bevoegdheid immers voor aan de gemeentelijke instellingen 120 . De wet op<br />

de autonome gemeentebedrijven zou in die hypothese ongrondwettig zijn 121 , vermits<br />

daarin bepaalde bevoegdheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang aan niet-gemeentelijke instellingen<br />

zouden worden toegekend.<br />

Om de bevoegdheid inzake de organieke wetgeving over de gemeenten en de provincies<br />

te omschrijven, kan bij analogie ook verwezen worden naar de definitie door de<br />

Raad <strong>van</strong> State <strong>van</strong> de “organieke regels betreffende de openbare centra voor maatschappelijk<br />

welzijn” 122 . Volgens de Raad zijn dit de regels “die in de organieke wet <strong>van</strong> 8 juli<br />

1976 betrekking hebben op de samenstelling en op de werking <strong>van</strong> de raad voor maatschappelijk<br />

welzijn, het personeel, het beheer <strong>van</strong> de goederen, het budgettair en financieel beheer <strong>van</strong> de OCMWziekenhuizen,<br />

de financiering en het administratief toezicht” 123 . In een aantal andere adviezen<br />

heeft de Raad deze bevoegdheid verder aangevuld. Zo moeten onder meer de<br />

verkiesbaarheidsvoorwaarden voor de leden <strong>van</strong> de raad voor maatschappelijk welzijn,<br />

hun eedaflegging, en de openbaarheid <strong>van</strong> bestuur geacht worden deel uit te maken<br />

<strong>van</strong> de organieke regels. 124<br />

2. Mogelijke uitzonderingen op de regionalisering <strong>van</strong> de organieke<br />

wetgeving over de gemeenten<br />

De regionalisering <strong>van</strong> deze “organieke regels” zal wellicht nooit volledig doorgevoerd<br />

worden. De federale overheid zal ongetwijfeld bepaalde bevoegdheden behouden en<br />

willen vermijden dat gemeenten enkel nog de territoriaal gedecentraliseerde besturen<br />

<strong>van</strong> de deelstaten worden en niet langer <strong>van</strong> de federale overheid. De mogelijkheid<br />

45


46<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

voor de federale overheid om aan de gemeenten taken <strong>van</strong> medebewind, zoals inzake<br />

de burgerlijke stand, op te dragen en hun optreden onder meer op het gebied <strong>van</strong><br />

veiligheid nader te regelen, zou daardoor anders in het gedrang kunnen komen.<br />

Ook in andere aangelegenheden zal de federale overheid het misschien wenselijk achten<br />

een aantal bevoegdheden te behouden, zoals inzake het statuut <strong>van</strong> de burgemeester.<br />

De burgemeester vertegenwoordigt immers niet alleen de Vlaamse, maar ook de<br />

federale overheid in de gemeenten, zelfs in geval <strong>van</strong> een verregaande regionalisering 125 .<br />

Daarnaast zijn er ook een aantal bevoegdheden die nu aan de federale overheid toekomen<br />

en waar<strong>van</strong> het weinig waarschijnlijk is dat ze, samen met de organieke regels over<br />

de gemeenten, aan de gewesten zullen worden opgedragen. Dit is onder meer het geval<br />

voor de organisatie <strong>van</strong> de lokale politiediensten, voor de brandweer, voor de sociale<br />

zekerheid <strong>van</strong> gemeentelijke ambtenaren en mandatarissen en voor de plaatselijke<br />

werkgelegenheidsagentschappen.<br />

Zo werd ook in het Sint-Michielsakkoord t.a.v. de regionalisering <strong>van</strong> de organieke<br />

wetgeving <strong>van</strong> de gemeenten aangenomen dat alleszins sommige materies, die thans<br />

deel uitmaken <strong>van</strong> deze wetgeving, federaal moesten blijven. Het Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

zou niet mogen raken aan de aangelegenheden, die voorkomen in de pacificatiewet<br />

<strong>van</strong> 9 augustus 1988 126 . Dit wil onder andere zeggen dat het decreet niet mag raken<br />

aan de rechtstreekse verkiezing <strong>van</strong> de schepenen, <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> de raad voor<br />

maatschappelijk welzijn en <strong>van</strong> het vast bureau <strong>van</strong> het OCMW in de gemeenten<br />

Komen-Waasten en Voeren en in de zes randgemeenten, waar een zogeheten “faciliteitenregeling”<br />

<strong>van</strong> toepassing is. Tevens mocht de regionalisering niet raken aan de eenheid<br />

<strong>van</strong> het politie- en brandweerbeleid en het gemeentelijk karakter <strong>van</strong> politie- en<br />

brandweerdiensten, wat impliceerde dat de federale wetgever daarvoor bevoegd moest<br />

blijven 127 .<br />

Het akkoord bepaalde ook dat de decreten waarmee de gewesten de organieke wetgeving<br />

inzake de gemeenten zouden wijzigen, aangenomen moesten worden met een twee<br />

derde meerderheid. Deze voorwaarde heeft evenwel geen enkele zin voor de in Vlaanderen<br />

en in Wallonië uit te vaardigen decreten op de gemeentelijke organisatie. In het<br />

verleden werd een dergelijke voorwaarde nooit gesteld voor de decreten op het bestuurlijk<br />

toezicht -een materie die traditioneel behoort tot de gemeentelijke organieke regelen-<br />

en op de intercommunales. Ook op federaal vlak zijn de wetten betreffende de<br />

gemeenten steeds met een gewone meerderheid aangenomen geworden. Indien een bijzondere<br />

meerderheidsregel wordt ingevoerd, kan dit alleen overwogen worden voor de<br />

binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest uit te vaardigen ordonnanties en dit met<br />

het oog op de bescherming <strong>van</strong> de positie <strong>van</strong> de Vlamingen in de gemeentebesturen in<br />

dit gewest. In dat geval zou de bijzondere meerderheidsregel er echter dienen in te<br />

bestaan dat een meerderheid in elke taalgroep moet worden bekomen voor de goedkeuring<br />

<strong>van</strong> de desbetreffende ordonnanties. De koppeling <strong>van</strong> de organieke wetgeving<br />

inzake gemeenten aan de vereiste <strong>van</strong> een bijzondere meerderheid, kwam inmiddels<br />

ook tot uiting naar aanleiding <strong>van</strong> de grondwetsherziening <strong>van</strong> 11 maart 1997 128 , waarbij<br />

in artikel 41 <strong>van</strong> de Grondwet aan de bijzondere wetgever de mogelijkheid werd<br />

gegeven om de decreetgever bevoegd te maken voor de voorwaarden waaronder en de<br />

wijze waarop binnengemeentelijke territoriale organen kunnen worden opgericht. Het


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

desbetreffende decreet diende aangenomen te worden met een twee derde meerderheid.<br />

Deze eis komt zeker als overdreven over 129 .<br />

De recente federale beleidsverklaring <strong>van</strong> 17 oktober 2000 heeft die eis dan ook enkel<br />

nog behouden voor het hervormen <strong>van</strong> het gemeentelijk kiesstelsel. Verder heeft de<br />

beleidsverklaring ook iets meer duidelijkheid gebracht inzake de te regionaliseren materies<br />

zonder daarbij evenwel reeds in detail te treden. Zo blijft alles wat in de pacificatiewet<br />

geregeld is, <strong>van</strong> de regionalisering uitgesloten, alsook het politie- en brandweerbeleid.<br />

Aanverwante wetgeving, zoals betreffende de organisatie <strong>van</strong> agglomeraties en<br />

federaties <strong>van</strong> gemeenten, de begraafplaatsen en de lijkbezorging en de gemeentekieswetgeving,<br />

wordt mee overgeheveld. Volgens het recente akkoord zou ook de bevoegdheid<br />

voor de organisatie <strong>van</strong> het bestuurlijk toezicht over de zes randgemeenten en in de<br />

gemeente Voeren geregionaliseerd worden. De Vlaamse regering had reeds meermaals<br />

het standpunt ingenomen dat de homogene bevoegdheidsuitoefening insloot dat de<br />

Vlaamse Gemeenschap zelf dit toezicht diende te organiseren 130 . De Waalse regering<br />

had nochtans, hoewel zij voorstander was <strong>van</strong> de regionalisering, lange tijd uitdrukkelijk<br />

voorbehoud gemaakt voor de kieswetgeving en voor de vrijwaring <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de<br />

taalminderheden in de randgemeenten 131 . Hoever de regionalisering precies zal reiken,<br />

zal uiteindelijk moeten blijken uit de teksten <strong>van</strong> de bijzondere wet die de regionalisering<br />

doorvoeren.<br />

Als men de Grondwet zou herzien met het oog op de regionalisering, blijkt alleszins al<br />

uit vorig hoofdstuk dat deze zich niet zal mogen beperken tot de herziening <strong>van</strong><br />

artikel 162 <strong>van</strong> de Grondwet. Indien daarentegen deze hervorming wordt doorgevoerd<br />

bij een bijzondere wet, dan heeft de bijzondere wetgever meer ruimte om nader te<br />

bepalen wat verstaan wordt onder de “organieke regelen betreffende de gemeenten” en<br />

over de eventueel op federaal vlak te behouden wetgevende bevoegdheden.<br />

Bij de redactie <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> werd er wel <strong>van</strong> uitgegaan<br />

dat conform de principes <strong>van</strong> de federale staatsinrichting een zo verregaand mogelijke<br />

invulling moet worden gegeven aan de deelstaatbevoegdheid om zelf bij decreet deze<br />

regelen vast te stellen en om desgevallend ook betrokken te worden bij die regelingen,<br />

die nog op federaal vlak zouden worden uitgewerkt o.m. voor de politie, de brandweer<br />

of ook voor de burgerlijke stand of meer in het algemeen voor alle andere gemeentelijke<br />

materies, waarover in de toekomst nog zal dienen onderhandeld te worden met<br />

het oog op de verdere uitwerking <strong>van</strong> de staatshervorming.<br />

3. De betrokkenheid <strong>van</strong> de gemeentelijke instellingen bij federale materies<br />

Er moet ook worden aangenomen dat de federale wetgever na de regionalisering zijn<br />

bevoegdheid verliest om nog zonder meer in te grijpen in de door de gewesten vastgestelde<br />

organieke regelen m.b.t. de gemeentelijke instellingen.<br />

In de eerste plaats moet duidelijk worden erkend dat zelfs daar waar de federale wetgever<br />

ingevolge met bijzondere meerderheid aangenomen uitzonderingsbepalingen uitdrukkelijk<br />

bevoegd zou blijven er samenwerking nodig is met de gewesten. Aan de<br />

gemeentelijke organen wordt dan weliswaar verantwoordelijkheid toegekend voor fede-<br />

47


48<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

raal geregelde materies, doch er dient evenzeer over gewaakt te worden dit in de gemeentelijke<br />

organisatie op een adequate en coherente wijze kan worden verzekerd. In<br />

de tweede plaats moet ditzelfde principe worden toegepast indien de federale wetgever<br />

binnen de eigen bevoegdheidsdomeinen nog de gemeentelijke instellingen zou wensen<br />

in te schakelen in federale materies en dit niet een uitvloeisel zou zijn <strong>van</strong> uitdrukkelijk<br />

gemaakte uitzonderingen doch <strong>van</strong> de algemene bevoegdheden, die vooralsnog<br />

aan de federale overheden toekomen o.m. op het gebied <strong>van</strong> het sociaal-economisch<br />

beleid of nog op het gebied <strong>van</strong> de tewerkstelling. Men denke daarbij aan de plaatselijke<br />

werkgelegenheidsagentschappen die sterk ingrijpen in de gemeentelijke organisatie.<br />

Hier moet trouwens de stelling dat deze agentschappen niet zouden vallen onder<br />

de toepassing <strong>van</strong> artikel 162 <strong>van</strong> de Grondwet verworpen worden 132 .<br />

In alle gevallen zouden de federale overheden er tevens toe verplicht moeten worden<br />

om bij de toekenning <strong>van</strong> opdrachten aan de gemeentebesturen tevens de financiering<br />

<strong>van</strong> deze opdrachten na overleg met de gewesten en de gemeenschappen te regelen.<br />

Hierbij rust dan tevens een belangrijke verantwoordelijkheid op de gewesten en de gemeenschappen<br />

om erover te waken dat voor de federale opdrachten, die <strong>van</strong>uit bestuurlijk-organisatorisch<br />

oogpunt het best binnen de gemeentelijke organisatie worden behartigd,<br />

door de federale overheden geen nodeloze parallelle circuits buiten of naast de<br />

gemeentelijke organisatie zouden worden tot stand gebracht. De voorgestelde<br />

samenwerkingsakkoorden, af te sluiten met de federale overheden, hebben bijgevolg<br />

niet alleen tot doel toe te zien op de consequenties voor de organieke regeling doch ook<br />

op een adequate inrichting <strong>van</strong> de dienstverlening t.a.v. de bevolking in Vlaanderen.<br />

Indien niet geopteerd wordt voor een samenwerkingsakkoord is minstens het eensluidend<br />

advies <strong>van</strong> het Vlaamse Gewest een vereiste. Dit advies of dit samenwerkingsakkoord<br />

kan slechts tot stand komen na overleg met de gemeenten.<br />

4. Residuaire of toegewezen bevoegdheden inzake de organieke wetgeving<br />

over de gemeenten<br />

Los <strong>van</strong> de vraag welke bevoegdheden precies zullen overgedragen worden, is er de<br />

vraag naar de manier waarop de bevoegdheidsoverdracht in de Grondwet of de bijzondere<br />

wet geformuleerd zal worden. Meerdere mogelijkheden zijn immers denkbaar.<br />

Enerzijds kan men werken met duidelijk afgebakende bevoegdheidslijsten. Zo zou men<br />

in de bijzondere wet kunnen inschrijven: de gewesten zijn bevoegd voor: het regelen <strong>van</strong><br />

de samenstelling <strong>van</strong> de gemeentelijke organen, de werking <strong>van</strong> de gemeentelijke organen,<br />

de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeentelijke organen, het stellen <strong>van</strong> voorwaarden voor<br />

de rechtspositie <strong>van</strong> het gemeentepersoneel, enz … Gezien de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

en gezien de politieke intentie om een zo ruim mogelijke regionalisering <strong>van</strong> de<br />

organieke wetgeving inzake het gemeentelijk bestuursniveau door te voeren, zou een<br />

dergelijke lijst zeer uitgebreid zijn. In de lijn <strong>van</strong> de huidige bevoegdheidsverdelende<br />

bepalingen, zouden de gewesten dan over toegewezen bevoegdheden beschikken terwijl<br />

de “residuaire bevoegdheden inzake de organieke wetgeving op de gemeentebesturen”<br />

bij de federale overheid zouden blijven. Het voordeel <strong>van</strong> zo’n bepaling is dat ze voor


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

een duidelijke bevoegdheidsverdeling zorgt en voor minder juridische problemen in de<br />

praktijk. Het nadeel is dan weer dat het opstellen <strong>van</strong> zo’n lijst een moeilijke en complexe<br />

opdracht is. De huidige gemeentewet zou in die hypothese blijven gelden zolang<br />

de decreetgever niet is opgetreden en eveneens voor die aangelegenheden waarvoor de<br />

gewesten niet bevoegd zijn.<br />

Anderzijds kan men een algemene bevoegdheidsomschrijving hanteren om de decreetgever<br />

bevoegd te maken, aan de hand <strong>van</strong> een ruime omschrijving zoals de “organieke<br />

regels betreffende de gemeentebesturen” of “alles wat in de gemeentewet geregeld is”.<br />

In een dergelijk scenario worden dan de bevoegdheden die de federale overheid voor<br />

zich wil houden als uitzonderingsbepalingen opgenomen. Het is meteen duidelijk dat<br />

deze bepaling de gewesten een ruimere bevoegdheid geeft, maar tevens ook voor meer<br />

juridische problemen en bevoegdheidsconflicten kan zorgen, juist omdat de precieze<br />

draagwijdte <strong>van</strong> de bevoegdheden dan niet steeds duidelijk vastligt. Wij verwijzen ook<br />

hier naar de bepalingen waarmee de bevoegdheden inzake de OCMW’s aan de gemeenschappen<br />

werden toegekend. Artikel 5, par. 1,II, 2°, BWHI bepaalt immers dat de gemeenschappen<br />

bevoegd zijn voor het beleid inzake maatschappelijk welzijn, met inbegrip <strong>van</strong><br />

de organieke regels betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, maar<br />

voegt er tegelijk als uitzondering een aantal aangelegenheden aan toe waarvoor de federale<br />

overheid bevoegd blijft. In deze hypothese zouden de “residuaire bevoegdheden<br />

inzake de organieke regels op de lokale besturen” aan de gewesten toekomen, terwijl de<br />

federale overheid in deze materie enkel over toegewezen bevoegdheden zou beschikken,<br />

naar analogie met de onderwijsbevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenschappen 133 .<br />

Wanneer men voor de algemene bevoegdheidsomschrijving opteert, verkiest men beter<br />

het criterium <strong>van</strong> “de organieke regels betreffende de gemeentebesturen” in de plaats<br />

<strong>van</strong> “alles wat in de gemeentewet geregeld is”. Dit laatste is een formeel criterium dat<br />

niet volledig samenvalt met de organieke wetgeving op de gemeentebesturen; het is<br />

tegelijkertijd ruimer en enger. Zo bevat bijvoorbeeld ook de gemeentekieswet heel wat<br />

bepalingen over de samenstelling <strong>van</strong> de gemeenteraad, die dus ook “organieke wetgeving<br />

op de gemeentebesturen” uitmaken. Zo bevinden de verkiesbaarheidsvoorwaarden<br />

en de bepalingen omtrent de installatie <strong>van</strong> de gemeenteraad en het onderzoek naar de<br />

geloofsbrieven zich in de gemeentekieswet, terwijl die toch essentieel genoeg lijken om<br />

ook in de gemeentewet opgenomen te worden. Tegelijkertijd bevinden de bepalingen<br />

over de afstand <strong>van</strong> mandaat vóór de installatie en over de gevolgen <strong>van</strong> het niet meer<br />

voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden zich wel in de gemeentewet. Het formele<br />

criterium <strong>van</strong> de gemeentewet wordt dan ook beter vermeden als criterium om de<br />

regionalisering door te voeren.<br />

In elk geval mag duidelijk zijn dat de bijzondere wetgever of de grondwetgever met de<br />

nodige zorgvuldigheid dient te werk te gaan bij het aanduiden <strong>van</strong> de bevoegdheden <strong>van</strong><br />

de gewesten inzake de lokale besturen.<br />

§ 3. Grondwetsherziening of wijziging <strong>van</strong> de bijzondere wet?<br />

Het Sint-Michielsakkoord stelde uitdrukkelijk dat een wijziging <strong>van</strong> artikel 162 <strong>van</strong> de<br />

Grondwet noodzakelijk was om de organieke wetgeving betreffende de gemeenten te<br />

49


50<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

regionaliseren. Intussen lijkt men in politieke kringen op die mening terug te komen<br />

en is er ook in de rechtsleer verdeeldheid omtrent de vraag of een grondwetsherziening<br />

noodzakelijk is om de bevoegdheid over de gemeentelijke instellingen te regionaliseren.<br />

Het antwoord op die vraag hangt samen met de draagwijdte <strong>van</strong> het grondwettelijk<br />

wetsbegrip en de daaraan verbonden leer <strong>van</strong> de voorbehouden bevoegdheden (1). De<br />

draagwijdte <strong>van</strong> dit wetsbegrip vereist bijgevolg een onderzoek naar de grondslag <strong>van</strong> de<br />

voorbehouden bevoegdheden (2). Uit het verleden blijkt bovendien dat de aan wet voorbehouden<br />

bevoegdheden niet steeds consequent met een grondwetsherziening werden<br />

geregionaliseerd (3).<br />

1. Het grondwettelijk wetsbegrip en de voorbehouden bevoegdheden<br />

De vraag of de bijzondere wetgever al dan niet bevoegd is om de aangelegenheden<br />

bedoeld in artikel 162 <strong>van</strong> de Grondwet aan de decreetgever op te dragen, wordt doorgaans<br />

gekoppeld aan de vraag naar de draagwijdte <strong>van</strong> het begrip “wet”. Artikel 162 <strong>van</strong><br />

de Grondwet bepaalt immers dat de gemeentelijke en provinciale instellingen bij “wet”<br />

worden geregeld, en dat “de wet” daarbij de toepassing <strong>van</strong> een aantal beginselen dient<br />

te garanderen. Wat hier uiteengezet wordt, geldt eveneens voor een aantal andere<br />

grondwetsartikelen waarin het regelen <strong>van</strong> aspecten met betrekking tot de gemeentelijke<br />

instellingen aan de wetgever toegewezen wordt.<br />

Het woord “wet” komt meer dan 150 maal voor in de Grondwet en heeft niet in al die<br />

gevallen dezelfde draagwijdte. Het grondwettelijk wetsbegrip heeft meerdere juridische<br />

betekenissen 134 .<br />

Vooreerst wordt in een aantal gevallen met het begrip “wet” bedoeld: elke rechtsregel<br />

die door een daartoe bevoegde overheid wordt totstandgebracht, ook nog “wetgeving in<br />

materiële zin” genoemd. Dit is onder meer het geval met het begrip “wet” in artikel 10<br />

<strong>van</strong> de Grondwet 135 , in artikel 159 136 en met het begrip “wet” in artikel 162, doch dan<br />

alleen in het tweede lid, 6°. 137<br />

In de meeste andere gevallen verwijst het grondwettelijk wetsbegrip echter naar een wet<br />

in formele zin, zijnde een akte <strong>van</strong> de wetgevende macht 138 . Dit zijn de gevallen waarin<br />

de Grondwet bepaalde beslissingen exclusief voorbehoudt aan de wetgevende macht,<br />

meestal door te stellen dat een bepaalde aangelegenheid door, bij of krachtens de wet<br />

wordt geregeld 139 . De bevoegdheid <strong>van</strong> de wetgevende macht in deze aangelegenheden<br />

wordt aldus expliciet afgelijnd tegenover die <strong>van</strong> de uitvoerende macht. Vooral inzake<br />

fundamentele vrijheden werden de burgers op die manier beschermd tegen de willekeur<br />

<strong>van</strong> de uitvoerende macht. Zo ook vereist de Grondwet <strong>van</strong> 1831 in artikel 108 - thans<br />

162 - <strong>van</strong> de Grondwet dat de gemeentelijke en de provinciale instellingen bij de wet<br />

moeten worden geregeld. Tot aan de eerste staatshervorming in 1970, was het relatief<br />

duidelijk wat onder het begrip “wet” moest worden begrepen: een akte <strong>van</strong> de wetgevende<br />

macht, ook nog formele wet genoemd, waarbij de wetgevende macht gezamenlijk<br />

werd uitgeoefend door de Koning, de Kamer <strong>van</strong> volksvertegenwoordigers en de Senaat.<br />

De bepaling <strong>van</strong> artikel 108 <strong>van</strong> de Grondwet kende zo de bevoegdheid om de<br />

gemeentelijke en provinciale instellingen te regelen, exclusief toe aan de - nationale -


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

wetgever zonder dat die aan de Koning kon worden overgedragen 140 .<br />

Na de federalisering <strong>van</strong> de Belgische Staat zou het <strong>van</strong>uit de hierboven geschetste<br />

situatie logisch zijn dat de decreetgevers -die eveneens formele wetten kunnen uitvaardigen-<br />

elk wat hun bevoegdheidsdomein betreft, konden optreden in de gevallen waarin<br />

de Grondwet de wetgever bevoegd maakte 141 . Decreten zijn immers ook formele wetten<br />

in de zin dat zij akten <strong>van</strong> de wetgevende macht(en) zijn. De artikelen 127 tot 130 <strong>van</strong><br />

de Grondwet, voor wat de gemeenschapsaangelegenheden betreft en de artikelen 134<br />

<strong>van</strong> de Grondwet en 19, § 2, <strong>van</strong> de BWHI voor wat de gewestelijke aangelegenheden<br />

betreft, bepalen trouwens dat de decreten kracht <strong>van</strong> wet hebben. Decreten kunnen<br />

geldende wetsbepalingen opheffen, aanvullen, wijzigen of ver<strong>van</strong>gen.<br />

Wanneer men overal in Grondwet het begrip “wet” zou mogen lezen als “decreet”, stelt<br />

er zich geen probleem. Dan kan ingevolge artikel 162 <strong>van</strong> de Grondwet ook de decreetgever,<br />

als de bijzondere wetgever daartoe zou besluiten, bevoegd gemaakt worden voor<br />

het regelen <strong>van</strong> de gemeentelijke instellingen. Dat is echter niet het geval. Algemeen<br />

wordt aangenomen dat de bevoegdheden die de Grondwet aan de wet toekent moeten<br />

worden beschouwd als “voorbehouden bevoegdheden” 142 , en meer in het bijzonder als<br />

“aan de federale wetgever voorbehouden bevoegdheden”. Aldus zou ook de bevoegdheid<br />

<strong>van</strong> de wetgever om de gemeentelijke instellingen te regelen een aan de federale<br />

wetgever voorbehouden bevoegdheid zijn. De rechtsleer is het er echter niet over eens<br />

waar de grondslag te vinden is <strong>van</strong> de voorbehouden bevoegdheden 143 .<br />

2. De grondslag <strong>van</strong> de leer <strong>van</strong> de voorbehouden bevoegdheden<br />

Uit de hierboven geschetste historische context kan afgeleid worden dat, als het begrip<br />

wet in de Grondwet anders dan in de zin <strong>van</strong> “formele wet” dient geïnterpreteerd te<br />

worden, daar een grondslag voor moet zijn. De grondwetgever <strong>van</strong> vóór 1970 kan immers<br />

met het begrip “wet” in geen enkel opzicht de bedoeling gehad hebben om bepaalde<br />

aangelegenheden aan de deelstatelijke wetgevende machten te ontrekken ten voordele<br />

<strong>van</strong> de federale wetgevende macht om de eenvoudige reden dat die toen nog niet<br />

bestonden 144 .<br />

2.1. De Grondwet zelf als grondslag<br />

Bij het zoeken naar die grondslag stellen we in de eerste plaats vast dat de grondwetgever<br />

zelf terzake klaarheid heeft pogen te scheppen door in een aantal artikelen naast<br />

de wet, ook het decreet en de ordonnantie voor bepaalde aangelegenheden bevoegd te<br />

maken 145 . Daaruit zou men kunnen afleiden dat het begrip “wet” in de grondwetsbepalingen,<br />

toegevoegd na de eerste staatshervorming, een andere draagwijdte krijgt als<br />

in de vermeldingen daterend <strong>van</strong> vóór de staatshervoming, en bijgevolg in die gevallen<br />

moet gelezen worden als federale wet. De vraag is echter of de grondwetgever dit onderscheid<br />

op een consequente wijze heeft doorgevoerd. In elk geval kunnen daaruit<br />

geenszins conclusies getrokken worden over de draagwijdte <strong>van</strong> het wetsbegrip in de<br />

grondwetsartikelen die dateren <strong>van</strong> vóór de staatshervorming. In deze context dient te<br />

worden opgemerkt dat in het recent gewijzigde artikel 41 <strong>van</strong> de Grondwet over de<br />

binnengemeentelijke territoriale organen, de bevoegdheden <strong>van</strong> de wetgever terzake<br />

51


52<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

expliciet worden afgelijnd tegenover de bevoegdheden die de bijzondere wet aan de<br />

decreetgever kan toekennen. De stelling dat het begrip “wet” hier anders moet geïnterpreteerd<br />

worden dan “federale wet” is dan ook moeilijk te verdedigen. Een grondwetsherziening<br />

lijkt noodzakelijk om deze bevoegdheden te regionaliseren. In deze uiteenzetting<br />

wordt echter, zoals gesteld, vooral gehandeld over het wetsbegrip in artikel 162<br />

<strong>van</strong> de Grondwet, dat dateert <strong>van</strong> vóór de staatshervorming.<br />

Een aantal auteurs 146 zijn de mening toegedaan dat de leer <strong>van</strong> de voorbehouden bevoegdheden<br />

uit de Grondwet zelf dient afgeleid te worden. Het begrip “wet” in de<br />

Grondwet, moet dan, in tegenstelling tot wat de historische context laat uitschijnen,<br />

begrepen worden als de “formele wet” uitgevaardigd door de nationale wetgevende<br />

macht. De bevoegdheden die volgens de Grondwet aan de wetgever toekomen, moeten<br />

geacht worden uitsluitend voor de nationale -en <strong>van</strong>af 1993 federale- wetgever weggelegd<br />

te blijven. In deze redenering, die oorspronkelijk ook door de Raad <strong>van</strong> State werd<br />

gevolgd 147 , werd “wet” gelezen als akte <strong>van</strong> de “nationale” wetgevende macht veeleer<br />

dan als akte <strong>van</strong> de wetgevende macht zonder meer. In die zin zouden de vroeger aan de<br />

nationale wetgevende macht voorbehouden bevoegdheden nu en zolang de Grondwet<br />

niet wordt gewijzigd toegewezen blijven aan de federale wetgevende macht. Deze stelling<br />

kan echter niet onderschreven worden.<br />

2.2. Artikel 19, § 1, <strong>van</strong> de Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen<br />

Meer dan de grondwetgever zelf heeft de bijzondere wet het grondwettelijk wetsbegrip<br />

als voorbehouden bevoegdheid gehanteerd. Artikel 19, § 1, <strong>van</strong> de BWHI bepaalt immers<br />

dat de decreetgever de hem door de bijzondere wetgever toegekende bevoegdheden<br />

kan uitoefenen, “onverminderd de bevoegdheden die door de Grondwet aan de wet zijn voorbehouden”.<br />

Wanneer men er<strong>van</strong> uitgaat dat de leer <strong>van</strong> de voorbehouden bevoegdheden<br />

uit de Grondwet zelf voortkomt, dan is deze bepaling zinloos 148 . Dat was bij de behandeling<br />

<strong>van</strong> de bijzondere wet in de Senaat ook een aantal parlementsleden niet ontgaan<br />

149 . Uit deze bepaling kan afgeleid worden dat de leer <strong>van</strong> de voorbehouden bevoegdheden<br />

niet uit de Grondwet zelf, maar uit de bijzondere wet voortkomt. Artikel<br />

19, § 1, <strong>van</strong> de BWHI maakt aldus de grondslag uit <strong>van</strong> de voorbehouden bevoegdheden.<br />

Dat artikel 19 enkel en alleen de bevestiging is <strong>van</strong> een principe dat uit de Grondwet<br />

zelf voortkomt, moet worden afgewezen, omwille <strong>van</strong> de hierboven uiteengezette<br />

historische context. Er moet uitgegaan worden <strong>van</strong> een “teleologische” lezing <strong>van</strong> het<br />

grondwettelijk wetsbegrip 150 , op basis waar<strong>van</strong> het in principe ook decreten en<br />

ordonnanties omvat. In die zin is de bepaling <strong>van</strong> artikel 19 niet zinloos, maar stelt zij<br />

duidelijk dat de bevoegdheden die de Grondwet aan de wetgever toekent, niet tot de<br />

bevoegdheden <strong>van</strong> de gewesten en de gemeenschappen behoren. De Grondwet zelf<br />

bevat geen duidelijke bepaling in die zin. Het Arbitragehof heeft deze stelling onderschreven,<br />

zoals verder nog zal blijken 151 .<br />

2.3. De stelling <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State over de voorbehouden bevoegdheden<br />

Artikel 19, § 1, werd echter pas ingevoerd in de bijzondere wet <strong>van</strong> 8 augustus 1980,<br />

zodat men zich de vraag kan stellen waarop de leer <strong>van</strong> de voorbehouden bevoegdhe-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

den zich voordien baseerde. De Raad <strong>van</strong> State heeft zich vóór 1980 meermaals uitgesproken<br />

over deze problematiek. Daarin koos hij resoluut voor de stelling dat het<br />

begrip “wet” in de Grondwet moest begrepen worden als de “formele wet” uitgevaardigd<br />

door de nationale wetgevende macht en dat de aangelegenheden die door de<br />

Grondwet aan de wet werden opgedragen geacht moesten worden uitsluitend voor de<br />

nationale wetgever weggelegd te blijven 152 . Enigszins in strijd daarmee aanvaardde de<br />

Raad evenwel ook dat de bijzondere wetgever de gemeenschaps - en de gewestraden<br />

uitdrukkelijk kon belasten met aan de wetgever voorbehouden bevoegdheden. In de<br />

eerste adviezen <strong>van</strong> na 1980 ziet de Raad in artikel 19, § 1, dan ook een bevestiging <strong>van</strong><br />

zijn stelling dat de leer <strong>van</strong> de voorbehouden bevoegdheden uit de Grondwet zelf<br />

voortkomt 153 . Deze visie kan echter niet onderschreven worden om de hierboven vermelde<br />

reden. Uit de adviezen blijkt dat de Raad <strong>van</strong> State omtrent de problematiek <strong>van</strong><br />

de voorbehouden bevoegdheden geen duidelijk coherente stelling hanteerde 154 .<br />

De Raad <strong>van</strong> State versoepelde zijn standpunt echter wel ten aanzien <strong>van</strong> de grondwetgever<br />

zelf. De Grondwet zelf mag volgens de Raad de aan de wet voorbehouden bevoegdheden<br />

aan de decreetgever toekennen. Dit was onder meer het geval met de bevoegdheden<br />

inzake onderwijs en taalgebruik 155 . Ook ten aanzien <strong>van</strong> de impliciete bevoegdheden<br />

achtte de Raad <strong>van</strong> State het niet uitgesloten dat ook de bijzondere wetgever<br />

uitdrukkelijk de decreetgevers machtigde het aan de wetgever voorbehouden domein<br />

te betreden 156 . Hieruit kan echter geenzins besloten worden dat de Raad <strong>van</strong> State<br />

de leer <strong>van</strong> de voorbehouden bevoegdheden, voortvloeiend uit de Grondwet zelf, verwerpt.<br />

2.4. De stelling <strong>van</strong> het Arbitragehof over de voorbehouden bevoegdheden<br />

Uiteindelijk heeft het Arbitragehof duidelijkheid gebracht door als basis voor de leer<br />

<strong>van</strong> de voorbehouden bevoegdheden niet langer de Grondwet zelf, maar wel de bijzondere<br />

wet te nemen. Het Arbitragehof stelde in zijn arrest <strong>van</strong> 23 december 1987 157 : “De<br />

artikelen 3ter, 59bis en 107quater <strong>van</strong> de Grondwet en de artikelen 4 tot 11 <strong>van</strong> de bijzondere wet <strong>van</strong><br />

8 augustus 1980 hebben aan de decreetgever de bevoegdheid verleend om bij decreet een aantal aangelegenheden<br />

te regelen. Artikel 19, § 1, <strong>van</strong> de bijzondere wet <strong>van</strong> 8 augustus 1980 bepaalt evenwel: ‘Het<br />

decreet regelt de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 4 tot 11, onverminderd de bevoegdheden die door<br />

de Grondwet aan de wet zijn voorbehouden’. Daaruit vloeit voort dat, behoudens in de gevallen waarin<br />

een bijzondere en uitdrukkelijke machtiging is gegeven door de bijzondere of de gewone wet tot hervorming<br />

<strong>van</strong> de instellingen, een decreetgever de hem toegewezen bevoegdheden slechts kan regelen mits hij op<br />

generlei wijze inbreuk maakt op de bij de Grondwet voor de wet gereserveerde bevoegdheden.”<br />

Het Hof bevestigt zo dat de bijzondere wet de grondslag uitmaakt <strong>van</strong> de leer <strong>van</strong> de<br />

aan de federale wetgever voorbehouden bevoegdheden. Het Hof bepaalt zelfs expliciet<br />

dat de bijzondere wet een uitdrukkelijke machtiging kan geven om door de Grondwet<br />

aan de wetgever voorbehouden aangelegenheden, te regelen.<br />

2.5. Besluit<br />

Uit het voorgaande kan worden afgeleid dat een grondwetswijziging niet nodig is om de<br />

bevoegdheden die artikel 162 <strong>van</strong> de Grondwet aan de wet toekent, aan de decreetgever<br />

53


54<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

toe te kennen. Een uitdrukkelijke machtiging <strong>van</strong> de bijzondere wetgever zou kunnen<br />

volstaan.<br />

3. De voorbehouden bevoegdheden in vroegere grondwetsherzieningen<br />

Uit de naar aanleiding <strong>van</strong> de verschillende staatshervormingen doorgevoerde herzieningen<br />

blijkt dat de leer <strong>van</strong> de voorbehouden bevoegdheden niet steeds consequent<br />

werd gehanteerd. Hierna komen een aantal voorbeelden aan bod, zowel <strong>van</strong> bevoegdheidsoverdrachten<br />

inzake lokale besturen als andere voorbeelden.<br />

3.1. Het bestuurlijk toezicht<br />

Bij de grondwetsherziening <strong>van</strong> 1980 werd het toenmalige artikel 108 (nu artikel 162)<br />

<strong>van</strong> de Grondwet voor herziening vatbaar verklaard om daaraan te kunnen toevoegen<br />

dat de bijzondere wetgever de organisatie en de uitoefening <strong>van</strong> het bestuurlijk toezicht<br />

kon opdragen aan de gemeenschaps- en gewestraden. De herziening <strong>van</strong> dit artikel leidde<br />

echter tot een inconsequentie. Hetzelfde artikel 162 <strong>van</strong> de Grondwet draagt immers<br />

aan de wet op om de toepassing <strong>van</strong> een aantal principes te verzekeren 158 , waaronder<br />

ook het optreden <strong>van</strong> de toezichthoudende overheid om te beletten dat de wet geschonden<br />

wordt of het algemeen belang geschaad. Als een herziening <strong>van</strong> dat artikel nodig<br />

was om de organisatie en de uitoefening <strong>van</strong> het bestuurlijk toezicht te regionaliseren,<br />

dan volgt daaruit dat het woord wet moet gelezen worden als “federale wet”. Welnu, dan<br />

had men het verzekeren <strong>van</strong> de in dat artikel vermelde principes ook aan de decreetgever<br />

moeten opleggen, hetzij in de Grondwet zelf, hetzij in de bijzondere wet. Zo zou<br />

men kunnen argumenteren dat de decreetgever, hoewel hij bevoegd is voor een aanzienlijk<br />

deel <strong>van</strong> de organisatie <strong>van</strong> het gewoon bestuurlijk toezicht 159 , niet gebonden is door<br />

de in artikel 162 vermelde principes. Algemeen wordt echter aangenomen dat dit wel het<br />

geval is. Dit blijkt onder meer uit de adviespraktijk <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State. De Raad<br />

stelde in een advies over een ontwerp <strong>van</strong> decreet <strong>van</strong> het Waals Gewest waarin het<br />

vernietigingstoezicht wegens schending <strong>van</strong> het algemeen belang werd afgeschaft: “l’article<br />

162 alinéa 2, 6°, exige que l’ensemble des actes des autorités provinciales et communales, et non pas<br />

seulement certains de ceux-ci, soient soumis à une tutelle de conformité à l’intérêt général” 160 . In een<br />

ander advies luidt het als volgt: “dat artikel 162, tweede lid, 6° <strong>van</strong> de Grondwet aan de wetgevende<br />

macht de verplichting oplegt te voorzien in een optreden <strong>van</strong> de hogere overheid om te beletten dat<br />

de gemeentelijke instellingen de wet schenden of het algemeen belang schaden en dat, gelet op die grondwetsbepaling,<br />

het dan ook ondenkbaar is dat voor een handeling <strong>van</strong> een gemeentelijke instelling geen regeling<br />

<strong>van</strong> algemeen vernietigingstoezicht wegens het schenden <strong>van</strong> de wet of het schaden <strong>van</strong> het algemeen<br />

belang zou vereist zijn. 161 ”. Het begrip “wet” in artikel 162 <strong>van</strong> de Grondwet heeft dus<br />

minstens drie betekenissen 162 .<br />

Wat de situatie nóg complexer maakt, is dat artikel 162, tweede lid, 6° GW de wet ook<br />

belast met het verzekeren <strong>van</strong> “het optreden <strong>van</strong> de federale wetgevende macht om te<br />

beletten dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang wordt geschaad”. Deze<br />

bepaling, op basis waar<strong>van</strong> de wet haar eigen toepassing dient te waarborgen, is ons<br />

inziens ongelukkig geformuleerd. Bovendien is deze bepaling des te vreemder, vermits<br />

hoofdzakelijk de gewesten bevoegd zijn voor de organisatie en de uitoefening <strong>van</strong> het


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

toezicht. Wanneer de decreetgever -mede- gehouden is tot het verzekeren <strong>van</strong> de principes<br />

vermeld in artikel 162 <strong>van</strong> de Grondwet, dan zou de decreetgever het optreden <strong>van</strong><br />

de federale wetgevende macht moeten regelen, wat op zijn minst een vreemde situatie is.<br />

Minstens zouden ook de decreetgevers “de toepassing <strong>van</strong> hun decreten moeten waarborgen”<br />

om te beletten dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang wordt<br />

geschaad.<br />

In die zin is het niet duidelijk wat de constituante bij de algemene coördinatie <strong>van</strong> de<br />

Grondwet in 1994 heeft bedoeld door de term “federale” in deze bepaling in te schrijven<br />

163 . Vóór 1994 moest het optreden <strong>van</strong> de wetgevende macht zonder meer door de<br />

wet worden verzekerd. Artikel 198 <strong>van</strong> de Grondwet staat inderdaad toe dat<br />

terminologische aanpassingen kunnen gebeuren in niet voor herziening vatbaar verklaarde<br />

artikelen om ze in overeenstemming te brengen met de terminologie <strong>van</strong> nieuwe<br />

bepalingen. De Raad <strong>van</strong> State stelt dan ook dat de term “federale wetgevende macht”<br />

niet anders kan gelezen worden dan als “gewestelijke wetgevende macht”. Anders redeneren<br />

zou er in het licht <strong>van</strong> de reeds geregionaliseerde toezichtbevoegdheid op neerkomen<br />

dat de constituante zijn bevoegdheid <strong>van</strong> artikel 198 zou zijn te buiten gegaan door aan<br />

die bepaling een nieuwe strekking te geven die ze vooraf kennelijk niet had 164 .<br />

In het licht <strong>van</strong> de hierboven uiteengezette opvatting <strong>van</strong> het Arbitragehof inzake de<br />

voorbehouden bevoegdheden, kan deze aanpassing <strong>van</strong> artikel 162 geenszins als een<br />

louter terminologische aanpassing beschouwd worden. Het voorbehouden karakter <strong>van</strong><br />

de aan wet opgedragen bevoegdheden moet immers uit de bijzondere wet afgeleid worden<br />

en niet uit de Grondwet zelf. Naar analogie kan niet uit de Grondwet zelf afgeleid<br />

worden dat de term “wetgevende macht” moet gelezen worden als “federale wetgevende<br />

macht”. Deze redenering <strong>van</strong> de constituante is dan ook te verwerpen. Als men<br />

deze redenering aanvaardt, dan kan er niets ingebracht worden tegen de stelling dat de<br />

term “wet” in de Grondwet op grond <strong>van</strong> artikel 198 ver<strong>van</strong>gen wordt door “federale<br />

wet” en zelfs door “decreet” of “door de in 134 <strong>van</strong> de Grondwet bedoelde regel”,<br />

aangezien het voorbehouden karakter <strong>van</strong> de bevoegdheden <strong>van</strong> de wetgever niet uit de<br />

Grondwet zelf voortkomt. De Raad <strong>van</strong> State moet zich dan ook in een moeilijke bocht<br />

wringen om deze wijziging niet als ongrondwettig te beschouwen, door met name het<br />

begrip “federale wetgevende macht” als “gewestelijke wetgevende macht” te lezen.<br />

3.2. De binnengemeentelijke territoriale organen<br />

Verder werd de Grondwet eveneens herzien voor het invoeren <strong>van</strong> de mogelijkheid om<br />

binnengemeentelijke territoriale organen op te richten. De mogelijkheid voor de bijzondere<br />

wetgever om de decreetgever bevoegd te maken voor een aantal voorwaarden waaronder<br />

en de wijze waarop dergelijke organen kunnen worden opgericht, werd evenwel<br />

in artikel 41 <strong>van</strong> de Grondwet ingeschreven en niet in artikel 162. Nochtans zou dit de<br />

meest logische oplossing geweest zijn. Het inrichten <strong>van</strong> binnengemeentelijke territoriale<br />

organen als organen <strong>van</strong> de gemeente lijkt niet zozeer een afwijking te zijn <strong>van</strong> de<br />

bepaling <strong>van</strong> artikel 41 dat de uitsluitend gemeentelijke belangen door de gemeenteraden<br />

worden geregeld 165 , maar veeleer <strong>van</strong> die <strong>van</strong> artikel 162, op basis waar<strong>van</strong> de wet de<br />

55


56<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

gemeentelijke instellingen regelt 166 . Het toekennen aan de wet <strong>van</strong> bepaalde bevoegdheden<br />

in artikel 41 lijkt in dat opzicht een overbodige bepaling, vermits artikel 162 de<br />

wet opdraagt de gemeentelijke instellingen te regelen. In deze stelling houden we rekening<br />

met een ruime interpretatie <strong>van</strong> het begrip “gemeentelijke instellingen”, zoals<br />

hiervoor reeds werd uiteengezet.<br />

3.3. De intercommunales, de financiering <strong>van</strong> de gemeenten en de OCMW’s<br />

In 1993 werd artikel 162 eveneens herzien om de bijzondere wetgever de volledige<br />

bevoegdheid inzake de intercommunales aan de gewesten te kunnen laten opdragen.<br />

Dit was echter niet gebeurd in 1980, toen slechts een gedeelte <strong>van</strong> die bevoegdheden<br />

aan de gewesten werd toegekend, met name de werkwijze, de controle en de vaststelling<br />

<strong>van</strong> het ambtsgebied <strong>van</strong> de verenigingen <strong>van</strong> gemeenten tot nut <strong>van</strong> het algemeen en<br />

de toepassing <strong>van</strong> de organieke wetten betreffende die verenigingen.<br />

De regeling <strong>van</strong> de “voorwaarden waaronder en de wijze waarop gemeenten zich met<br />

elkaar kunnen verstaan of zich kunnen verenigen”, zoals die bevoegdheid omschreven<br />

wordt, kan inderdaad beschouwd worden als het regelen <strong>van</strong> de gemeentelijke instellingen<br />

in de zin <strong>van</strong> artikel 162 <strong>van</strong> de Grondwet.<br />

Dat is veel minder het geval voor het regelen <strong>van</strong> de algemene financiering <strong>van</strong> de gemeenten<br />

en <strong>van</strong> de financiering <strong>van</strong> de opdrachten uit te voeren door de gemeenten in<br />

de tot de bevoegdheid <strong>van</strong> de gewesten behorende aangelegenheden, die door de bijzondere<br />

wet eveneens aan de gewesten werd opgedragen, zonder dat daartoe de Grondwet<br />

werd gewijzigd. Deze bevoegdheid niet beschouwen als het regelen <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

instellingen lijkt inderdaad de enig mogelijke manier om deze niet-herziening te<br />

rechtvaardigen in het licht <strong>van</strong> het voorgaande. Eenzelfde redenering geldt ten aanzien<br />

<strong>van</strong> het toekennen aan de decreetgever <strong>van</strong> de bevoegdheid voor de organieke wetgeving<br />

op de OCMW’s, waarvoor evenmin de Grondwet werd gewijzigd. Meer dan bij de<br />

financiering zou hier echter kunnen geargumenteerd worden dat OCMW’s ook “gemeentelijke<br />

instellingen” zijn en dus onder de bepaling <strong>van</strong> artikel 162 <strong>van</strong> de Grondwet<br />

vallen.<br />

3.4. Samenvoeging <strong>van</strong> gemeenten<br />

Tenslotte werd de Grondwet evenmin gewijzigd om in artikel 80 <strong>van</strong> de BWHI in te<br />

schrijven dat het eensluidend advies <strong>van</strong> de Vlaamse Regering nodig is voor elke beraadslaging<br />

in de Ministerraad over een voorontwerp <strong>van</strong> wet tot samenvoeging <strong>van</strong> gemeenten<br />

of over een koninklijk besluit tot samenvoeging <strong>van</strong> gemeenten met toepassing<br />

<strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 23 juli 1971 betreffende de samenvoeging <strong>van</strong> gemeenten en de wijziging<br />

<strong>van</strong> hun grenzen. Artikel 7 <strong>van</strong> de Grondwet bepaalt immers dat de grenzen <strong>van</strong> de<br />

gemeenten niet kunnen gewijzigd of gecorrigeerd worden dan krachtens een wet.<br />

3.5. Andere voorbeelden<br />

Ook in andere materies dan die <strong>van</strong> de lokale besturen zijn voorbeelden te vinden <strong>van</strong>


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

overdrachten <strong>van</strong> voorbehouden bevoegdheden zonder voorafgaande grondwetsherziening.<br />

Artikel 11 <strong>van</strong> de BWHI kent aan de decreetgever de bevoegdheid toe om de nietnaleving<br />

<strong>van</strong> zijn bepalingen strafbaar te stellen en de straffen te bepalen. De decreetgever<br />

kan zo onder meer de gevallen bepalen waarin een huiszoeking kan plaatsvinden.<br />

De artikelen 12, 14 en 15 <strong>van</strong> de Grondwet bepalen nochtans dat niemand kan vervolgd<br />

worden dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft, dat geen<br />

straf kan worden ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet en dat geen huiszoeking<br />

kan plaatshebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft.<br />

Verder kunnen volgens artikel 79 <strong>van</strong> de BWHI de regeringen <strong>van</strong> de gemeenschappen<br />

en de gewesten overgaan tot onteigeningen ten algemenen nutte in de gevallen en volgens<br />

de modaliteiten bepaald bij decreet met inachtneming <strong>van</strong> de bij de wet vastgestelde<br />

gerechtelijke procedures en <strong>van</strong> het principe <strong>van</strong> de billijke en voorafgaande schadeloosstelling<br />

bepaald bij artikel 11 (nu artikel 16) <strong>van</strong> de Grondwet. Dat artikel bepaalt<br />

echter ook dat niemand <strong>van</strong> zijn eigendom kan worden ontzet dan ten algemene nutte,<br />

in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen een billijke en voorafgaande<br />

schadeloosstelling.<br />

Tenslotte heeft de bijzondere wetgever eveneens zonder grondwetsherziening de door<br />

de Grondwet aan de wetgever voorbehouden bevoegdheden geregionaliseerd door de<br />

gemeenschappen en de gewesten toe te staan om via de impliciete bevoegdheden de aan<br />

de wet voorbehouden bevoegdheden te regelen. Artikel 19, § 1, BWHI bepaalt immers<br />

dat het decreet, behoudens toepassing <strong>van</strong> artikel 10, de aangelegenheden bedoeld in de<br />

artikel 4 tot 9 regelt, onverminderd de bevoegdheden die door de Grondwet aan de wet<br />

zijn voorbehouden 167 . Als de theorie <strong>van</strong> de voorbehouden bevoegdheden uit de Grondwet<br />

zelf zou voortkomen, dan zou artikel 19, § 1, BWHI ongrondwettig zijn.<br />

4. Besluit<br />

Er zijn voldoende argumenten om te stellen dat een grondwetsherziening niet noodzakelijk<br />

is om de door artikel 162 <strong>van</strong> de Grondwet aan de federale wetgever voorbehouden<br />

bevoegdheden inzake de organieke wetgeving over de gemeenten te regionaliseren.<br />

Artikel 39 <strong>van</strong> de Grondwet geeft aan de bijzondere wetgever expliciet de mogelijkheid<br />

om de bevoegdheden <strong>van</strong> de gewesten te bepalen. Aangezien de leer <strong>van</strong> de voorbehouden<br />

bevoegdheden niet uit de Grondwet zelf voortkomt, maar zijn grondslag vindt in<br />

artikel 19, § 1 <strong>van</strong> de BWHI, komen ook de aan de federale wet voorbehouden bevoegdheden<br />

daarvoor in aanmerking. Er anders over oordelen zou impliceren dat artikel 19<br />

<strong>van</strong> de BWHI zelf ongrondwettig is, in de mate dat het de decreetgevers toelaat de door<br />

de Grondwet aan de wet voorbehouden bevoegdheden via de impliciete bevoegdheden<br />

te regelen.<br />

Deze redenering geldt ook voor de andere grondwetsartikelen waarin aan de federale<br />

wetgever bevoegdheden inzake de organieke wetgeving over de gemeenten worden voorbehouden,<br />

behalve voor artikelen die <strong>van</strong> na de staatshervorming dateren en waarin de<br />

bevoegdheid <strong>van</strong> de wetgever expliciet afgelijnd wordt tegenover die <strong>van</strong> de decreetgever.<br />

Dit is meer bepaald het geval in artikel 41 <strong>van</strong> de Grondwet.<br />

57


58<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Het voordeel <strong>van</strong> de enkele wijziging <strong>van</strong> de bijzondere wet bestaat erin dat men niet<br />

moet wachten tot de volgende legislatuur om de gemeentewet te regionaliseren. Het<br />

argument dat de te bereiken meerderheid in dat geval “complexer 168 ” is dan bij een<br />

grondwetsherziening doet niet terzake want normaal kan die regionalisering nooit door<br />

een grondwetsherziening alleen doorgevoerd worden en moet de bijzondere wet hoe<br />

dan ook worden gewijzigd.<br />

Een regionalisering <strong>van</strong> de gemeentewet is dus strikt gezien mogelijk door een wijziging<br />

<strong>van</strong> de bijzondere wet alleen, maar toch blijft een herziening <strong>van</strong> de Grondwet een meer<br />

ideale oplossing. De meeste <strong>van</strong> de vorige bevoegdheidsoverdrachten inzake de lokale<br />

besturen vonden immers ook plaats na een grondwetsherziening. Op die manier wordt<br />

meer coherentie in de bevoegdheidsverdelende bepalingen gebracht en wordt naar een<br />

consequenter optreden <strong>van</strong> de bijzondere wetgever gestreefd. Bovendien vermijdt men<br />

zo dat later de federale -bijzondere- wetgever de bevoegdheid inzake de organieke wetgeving<br />

over de provincies en de gemeenten <strong>van</strong> de gewesten zou afnemen. Wanneer<br />

men de bijzondere wet zou wijzigen zonder voorafgaande grondwetsherziening, kan er<br />

omwille <strong>van</strong> deze redenen voor gepleit worden de situatie in elk geval bij de volgende<br />

grondwetsherziening te “regulariseren”, in de zin dat de bepalingen <strong>van</strong> de Grondwet<br />

waaraan de bijzondere wet niet conform is, naderhand aangepast worden. Het weze<br />

echter duidelijk dat dit op basis <strong>van</strong> juridische argumenten alleen, strikt gezien niet vereist<br />

is.<br />

Idealiter worden alle grondwetsbepalingen waarin de term “wet” voorkomt, systematisch<br />

aangepast en wordt de term ver<strong>van</strong>gen door de termen “recht”, “federale wet”,<br />

“decreet”, “ordonnantie” of “akte <strong>van</strong> de wetgevende macht” alnaargelang het geval.<br />

Een grondwetsherziening is daarvoor noodzakelijk, al werd in het verleden een gelijkaardige<br />

wijziging doorgevoerd als “louter terminologische aanpassing” op basis <strong>van</strong> artikel<br />

198 <strong>van</strong> de Grondwet.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HOOFDSTUK III<br />

DE PLAATS VAN DE GEMEENTEN<br />

IN DE HOOFDSTRUCTUUR<br />

VAN DE BESTUURLIJKE ORGANISATIE<br />

R. MAES, Y. PLEES<br />

De plaats, die de gemeenten in de hoofdstructuur <strong>van</strong> de bestuurlijke organisatie innemen,<br />

is niet alleen afhankelijk <strong>van</strong> de juridische randvoorwaarden, doch evenzeer zoniet<br />

nog meer <strong>van</strong> de zienswijzen, die <strong>van</strong>uit politiek en bestuurlijk oogpunt worden gehuldigd<br />

over de bijdrage die deze besturen moeten leveren in de beleidsvoering en in de<br />

dienstverlening ten aanzien <strong>van</strong> de samenleving.<br />

Ook hier kan men er niet buiten dat deze zienswijzen naar tijd en plaats aan evolutie<br />

onderhevig zijn. Het kan trouwens niet worden ontkend dat het Franse bestuursmodel<br />

<strong>van</strong> overwegende invloed is geweest op de plaatsbepaling <strong>van</strong> het lokaal bestuur in ons<br />

land, al moet wel worden gepreciseerd dat daarmee vooral het Napoleontisch bestuursmodel<br />

<strong>van</strong> na de Franse revolutie wordt bedoeld en geenszins het huidige Franse bestuurlijk<br />

systeem. In een eerste paragraaf wordt nader uitgeweid over dit historisch perspectief.<br />

Het begrip «territoriale decentralisatie», dat uit het Franse bestuurssysteem<br />

stamt, wordt ook in verband gebracht met de begrippen «Self-Government» en<br />

«Selbstverwaltung», die in diezelfde periode opgang maakten in Groot-Brittannië en in<br />

Duitsland en in deze landen ook betekenisvol zijn gebleven. Tevens wordt benadrukt<br />

dat ingevolge recente maatschappelijke ontwikkelingen nog andere breuklijnen zijn<br />

gegroeid tussen de stelsels <strong>van</strong> lokaal bestuur in de West-Europese context. In hoofdzaak<br />

verwijzen die naar de wijze waarop in de verschillende landen vorm wordt gegeven<br />

aan de hedendaagse verzorgingsstaat.<br />

De meer recente evolutie in het bestuurskundig denken over de democratische waarden<br />

evenals over de waarden <strong>van</strong> bestuurlijke doelmatigheid, die het lokaal bestuur<br />

vertegenwoordigt, komt vervolgens aan bod in een tweede paragraaf. Zowel centrale als<br />

lokale besturen delen de verantwoordelijkheid voor een kwalitatieve organisatie en<br />

werking <strong>van</strong> het openbaar bestuur. Daarmee zijn verschillende spanningsvelden gemoeid,<br />

waarrond zich politieke keuzes opdringen in functie <strong>van</strong> de uitgangspunten en<br />

zienswijzen, die worden aangekleefd over de plaatsbepaling en de werking <strong>van</strong> het<br />

lokaal bestuur. Dit is des te meer waar daar in de samenleving en de politiek sterk<br />

centraliserende tendenzen aanwezig zijn. De wetgeving moet alleszins de nodige rand-<br />

59


60<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

voorwaarden bieden voor een bestuurskrachtig lokaal bestuur in de mate juridische<br />

regelingen daartoe kunnen bijdragen. Hierover wordt gehandeld in een derde paragraaf.<br />

In een vierde paragraaf worden deze uitgangspunten geconfronteerd met de zienswijzen,<br />

die aan de grondslag liggen <strong>van</strong> het pact dat de Vlaamse regering op 8 maart 1999,<br />

na een jaar <strong>van</strong> intensief onderhandelen, heeft afgesloten met de Vlaamse gemeenten<br />

en openbare centra voor maatschappelijk welzijn.<br />

§ 1. Lokaal bestuur in historisch en vergelijkend perspectief<br />

Vooral met betrekking tot de basiseenheden in de hoofdstructuur <strong>van</strong> de bestuurlijke<br />

organisatie in de West-Europese landen valt het op dat een eenvormige terminologie<br />

wordt gehanteerd. Bedoeld zijn dan de gemeenten in België en in Nederland, de «communes»<br />

in Frankrijk, de «Gemeinden» in Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk en de<br />

«kommuner» in de Scandinavische landen. Alleen in Groot-Brittannië komt een andersluidende<br />

term voor, nl. «districts». De instellingen <strong>van</strong> het lokaal niveau behoren<br />

duidelijk tot het gemeenschappelijk Europees erfgoed. Zij bestonden reeds lang voordat<br />

de moderne staten het licht zagen en zij kunnen niet losgedacht worden <strong>van</strong> de<br />

revindicatieve «vrijheidskeuren», waardoor in de eerste plaats steden doch later ook<br />

landelijke gemeenschappen recht <strong>van</strong> zelfbestuur konden verwerven ten overstaan <strong>van</strong><br />

feodale graven of hertogen, kerkelijke overheden en later vorsten 169 .<br />

Toch mag de gelijkenis in terminologie en op het eerste zicht ook in verschijningsvorm<br />

niet doen vergeten dat de lokale zelforganisatie of het lokaal zelfbestuur zich niet<br />

overal volgens hetzelfde denkpatroon hebben ontwikkeld. Het lokaal bestuur is op<br />

verschillende wijzen erkend en ingebouwd geworden in de latere moderne staten. De<br />

wijze <strong>van</strong> inpassing in deze staten maakt meer bepaald de breuklijn uit tussen de<br />

stelsels <strong>van</strong> binnenlandse bestuurlijke organisatie, die met het begrip « territoriale<br />

decentralisatie » worden aangeduid –een begrip <strong>van</strong> Franse oorsprong- en de andere<br />

stelsels, waar wordt gesproken <strong>van</strong> « Self-Government » of <strong>van</strong> « Selbstverwaltung ».<br />

Hierna worden in de eerste plaats de zienswijzen, die historisch gezien schuil gaan<br />

achter de termen «territoriale decentralisatie», «Self-Government» en «Selbstverwaltung»,<br />

nader verduidelijkt. Tevens wordt toegelicht welke daar<strong>van</strong>, in het licht <strong>van</strong> de latere<br />

evolutie, de gevolgen zijn voor de hoofdstructuur <strong>van</strong> de bestuurlijke organisatie in<br />

West-Europa. In de tweede plaats wordt gewezen op nieuwe differentiaties, die zich<br />

thans tussen de betrokken landen aftekenen.<br />

1. Territoriale decentralisatie – Self-Government – Selbstverwaltung<br />

Het denken in termen <strong>van</strong> « territoriale decentralisatie » stamt uit het Franse postrevolutionaire<br />

bestuursmodel, dat in verschillende Europese landen een grote invloed<br />

is blijven uitoefenen. Van territoriale of andere vormen <strong>van</strong> decentralisatie kan in dit<br />

model slechts sprake zijn wanneer vooraf alle bestuursmacht en –bevoegdheden worden<br />

gecentraliseerd. Decentralisatie veronderstelt m.a.w. voorafgaande centralisatie. De<br />

staatsvorming houdt dan in dat alle macht bij de natie –als het centrum- behoort en


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

dat de grondwetgevende vergadering, die de natie vertegenwoordigt, souverein bepaalt<br />

hoe de nieuwe staat wordt ingericht en hoe eventueel bepaalde bevoegdheden kunnen<br />

worden gedecentraliseerd naar de eerder bestaande eenheden <strong>van</strong> lokaal bestuur 170 .<br />

Deze eenheden <strong>van</strong> lokaal bestuur worden dan door de wetgever heringericht in het<br />

licht <strong>van</strong> de centraal geformuleerde principes en vereisten voor de nationale eenheid 171 .<br />

Decentralisatie naar Frans model houdt bijgevolg een brutale breuk in ten opzichte<br />

<strong>van</strong> het verleden 172 .<br />

In het Brits « Self-Government »-model heeft het historisch feit dat het «local government»<br />

vroeger tot ontwikkeling is gekomen daarentegen meer <strong>van</strong> zijn betekenis behouden.<br />

De rechten en bevoegdheden <strong>van</strong> het lokaal bestuur worden er –aansluitend bij een<br />

eeuwenlange traditie- erkend en niet <strong>van</strong>uit een centrum toebedeeld of onder al dan niet<br />

gewijzigde vorm toegekend 173 . In het Brits bestuurlijk systeem ontbreekt trouwens een<br />

geschreven Grondwet, die daartoe zou kunnen overgaan.<br />

Het Duitse «Selbstverwaltungs»-model vertolkt dan weer een andere zienswijze. De idee<br />

<strong>van</strong> de «Selbstverwaltung» werd eerst gepropageerd door de fysiocraten in de achttiende<br />

eeuw als het tegengestelde <strong>van</strong> de staatsbemoeiïng en stond dus lijnrecht tegenover<br />

«Staatsverwaltung». Essentieel in dit denken is de idee <strong>van</strong> de opbouw <strong>van</strong> het staatsbestel,<br />

als een associatie niet alleen <strong>van</strong> burgers doch ook <strong>van</strong> elkaar overkoepelende gemeenschappen.<br />

De staatsopbouw is dan het resultaat <strong>van</strong> gemeenschapsvorming in verschillende<br />

etappes en op verschillende niveaus 174 .<br />

1.1. Territoriale decentralisatie naar Frans model<br />

Reeds eerder werd verduidelijkt dat met het Frans model het bestuurlijk systeem bedoeld<br />

wordt zoals dit na de Franse revolutie vorm kreeg in toepassing <strong>van</strong> de Jacobijnse<br />

principes. De nationale eenheid en de gelijkheid <strong>van</strong> alle burgers moest gegarandeerd<br />

worden door het toekennen <strong>van</strong> alle politieke souvereiniteit aan de staat, die de verpersoonlijking<br />

is <strong>van</strong> de natie en waar<strong>van</strong> de burgers persoonlijk en rechtstreeks lid zijn.<br />

Dit werd onverenigbaar geacht met het verder bestaan <strong>van</strong> besturen, die zich zouden<br />

kunnen beroepen op historische privilegies of die zelfs in handen zouden kunnen<br />

blijven <strong>van</strong> lokale aristocratische notabelen, die een tegengewicht zouden kunnen vormen<br />

tegenover het staatscentrum.<br />

Als belangrijkste kenmerken <strong>van</strong> de territoriale decentralisatie komen dan naar voor:<br />

- Het bestuur <strong>van</strong> het land wordt <strong>van</strong> hoog tot laag gezien als één staatsaangelegenheid;<br />

de gemeenten worden heringericht als «circonscriptions d’un même tout», waarbinnen<br />

staatstaken vooral m.b.t. de ordehandhaving worden uitgevoerd; daarbij zijn alle<br />

gemeenten gelijk voor de wet en hebben zij een uniform statuut.<br />

- De gemeente zelf wordt omschreven als «une société de citoyens unis par des relations<br />

locales», waar<strong>van</strong> de relaties met de staat duidelijk moeten geregeld worden. Dit houdt<br />

niet alleen in dat de wetgever over de bevoegdheid der bevoegdheden beschikt waardoor<br />

steeds, volgens het inzicht <strong>van</strong> de wetgever, bevoegdheden kunnen worden toe-<br />

61


62<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

gekend of uitgebreid (gedecentraliseerd) als ingekrompen (gecentraliseerd). Ook houdt<br />

dit in dat het gemeentebestuur onder een verregaande toezichtsregeling wordt geplaatst.<br />

Hiervoor wordt een eminente plaats toegekend aan door het centraal bestuur<br />

benoemde prefecten, die niet alleen waken over de wettelijkheid <strong>van</strong> de genomen<br />

beslissingen doch ook over de conformiteit er<strong>van</strong> met de hiërarchie <strong>van</strong> de belangen;<br />

als hoogste belang geldt het algemeen of het staatsbelang.<br />

- De centrale overheid benoemt de leden <strong>van</strong> de gemeentelijke organen.<br />

In dit stelsel wordt, historisch gezien althans, de consolidatie <strong>van</strong> de eenheid binnen het<br />

staatsbestel als de belangrijkste waarde beschouwd; gedecentraliseerde besturen worden<br />

slechts geduld in de mate zij die eenheid niet in het gedrang brengen. In alle omstandigheden<br />

kan de centrale overheid dan ook ingrijpen om waar nodig –en zonder rekening<br />

te houden met historische verworvenheden- deze eenheid te realiseren en blijvend te<br />

garanderen. Het denken in termen <strong>van</strong> « ondergeschikte » of onder « voogdij » staande<br />

besturen, behoort tot dit gedachtengoed.<br />

Het huidige Franse bestuurlijk stelsel beantwoordt zeker niet meer aan deze opzet. Aldus<br />

werd in 1874 afgestapt <strong>van</strong> de benoeming <strong>van</strong> de lokale mandatarissen door het<br />

centraal bestuur en kiezen de gemeenteraden trouwens zelf hun burgemeester. Meer<br />

ingrijpend echter zijn de hervormingen, die na 1982 werden doorgevoerd ten aanzien<br />

<strong>van</strong> wat thans het geheel <strong>van</strong> de «collectivités locales» wordt geheten en waarmee inmiddels<br />

zowel gewesten, departementen, gemeenten evenals veelsoortige gemeenschappen<br />

<strong>van</strong> gemeenten zijn bedoeld. De positie <strong>van</strong> de prefect werd afgezwakt en vooral het<br />

toezicht werd teruggeschroefd tot een controle op de wettelijkheid, evenwel gekoppeld<br />

aan een grote bekommernis voor het budgettair evenwicht. De term decentralisatie zelf<br />

werd op de achtergrond verdrongen, doordat thans gesproken wordt <strong>van</strong> «la libre administration<br />

des collectivités locales». 175 Dit ging eveneens gepaard met een ingrijpende herschikking<br />

<strong>van</strong> hun bevoegdheden en <strong>van</strong> de hen ter beschikking staande financiële middelen.<br />

Wel blijft het Franse stelsel gekenmerkt door het feit dat de gemeenten nog in<br />

grote mate overeenkomen met de territoriale omschrijvingen uit het einde <strong>van</strong> de<br />

achttiende eeuw.<br />

Voor de studie <strong>van</strong> het lokaal bestuur in ons land blijft het belangrijk in herinnering te<br />

brengen dat het Franse bestuurlijk systeem, zoals het in 1795 bestond, ingevolge de<br />

Franse overheersing ook in ons land <strong>van</strong> toepassing is geweest tot 1815. Tijdens die<br />

periode zou de centralisatie trouwens ten top worden gedreven zodat de gemeenten<br />

praktisch elke zelfstandigheid verloren. Vanaf 1815 werden, na de aansluiting bij Nederland,<br />

de gemeentelijke vrijheden opnieuw ingevoerd. De gemeenten werden ingedeeld<br />

in twee categorieën –enerzijds de steden en anderzijds de plattelandsgemeenten- met<br />

een verschil in samenstelling <strong>van</strong> de bestuursorganen en <strong>van</strong> vertegenwoordiging in de<br />

provinciale staten 176 . Doch het denken in termen <strong>van</strong> centralisatie en decentralisatie en<br />

de beklemtoning <strong>van</strong> de nationale eenheid bleven voorgoed ingeburgerd. Dit blijkt ook<br />

uit de Belgische Grondwet <strong>van</strong> 7 februari 1831. Alle machten, zo bepaalt deze Grondwet,<br />

gaan uit <strong>van</strong> de natie. De Grondwet garandeert uitdrukkelijk dat de gemeenten zelf<br />

de aangelegenheden <strong>van</strong> lokaal belang regelen, doch dit moet samen worden gezien met


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

de bevoegdheid der bevoegdheden, die volledig aan de appreciatie <strong>van</strong> de wetgever wordt<br />

overgelaten. Wel was de Belgische Grondwet vooruitstrevend door te bepalen dat de<br />

raadsleden zouden worden verkozen, doch tot 1887 werden niet alleen de burgemeesters<br />

doch ook de schepenen door de Koning benoemd en ook thans blijft dit het geval<br />

voor de burgemeesters. De toezichtsregeling heeft niet alleen als objectief na te gaan of<br />

de gemeenten niet hun wettelijke bevoegdheid te buiten gaan; ook het algemeen belang<br />

blijft grondwettelijk als toezichtsmotief gelden.<br />

1.2. Self-Government naar Brits model<br />

Het feit dat het « local government » -begrip dat in de Engelse terminologie zowel op de<br />

bovenlokale « counties » als op de lokale « districts » slaat- vroeger tot ontwikkeling is<br />

gekomen dan de staat zelf heeft in Groot-Brittannië alleszins langer zijn betekenis behouden<br />

dan in Frankrijk. De rechten en bevoegdheden worden er -aansluitend op een<br />

eeuwenlange traditie- erkend en niet <strong>van</strong>uit een centrum toebedeeld of toegekend. 177 De<br />

gebruikte term «government» heeft trouwens op zichzelf reeds een andere gevoelswaarde<br />

dan deze <strong>van</strong> « lokaal bestuur of lokale administratie ». Niet de nationale eenheid<br />

staat als belangrijkste waarde voorop, doch wel de erkenning <strong>van</strong> de verantwoordelijkheid<br />

<strong>van</strong> de door de burgers zelf verkozen lokale besturen voor hetgeen zij zelf kunnen<br />

regelen zodat de centrale overheden zich alleen dienen in te laten met aangelegenheden,<br />

die een aanpak op hun niveau vereisen. In de binnenlandse bestuurlijke organisatie is het<br />

centraal bestuur niet op even drukkende wijze aanwezig als in het oude Franse model.<br />

De historisch gegroeide verscheidenheid tussen de lokale bestuurseenheden is in Groot-<br />

Brittannië alleszins langer behouden gebleven en ook thans geldt nog een onderscheid<br />

tussen de lokale bestuursorganisatie binnen en buiten de metropolitane gebieden. Door<br />

de wetgever worden de bevoegdheden <strong>van</strong> de lokale besturen enerzijds in uitvoerige<br />

lijsten nader vastgesteld doch anderzijds geldt ook het « ultra-vires »-beginsel, waardoor<br />

hun beleidsruimte buiten de wettelijk bepaalde bevoegdheden minimaal wordt.<br />

Voor de burgers geeft dit een duidelijker beeld <strong>van</strong> wie voor welke « governmentactiviteiten<br />

» verantwoordelijk is. Alleszins heeft het binnen het Brits stelsel steeds<br />

ontbroken aan benoemingen, die <strong>van</strong> regeringswege zouden worden gedaan in het<br />

lokaal bestuur en ook de figuur <strong>van</strong> een prefect of een toezichthoudende provinciegouverneur<br />

is totaal vreemd aan dit systeem. De eenheden <strong>van</strong> het provinciaal of<br />

bovenlokaal en het lokaal bestuur zijn nevengeschikt met aparte bevoegdheidslijsten<br />

zonder dat het bovenlokale niveau controle uitoefent op het lokale. Wel waakt een<br />

korps <strong>van</strong> technische en financiële inspecteurs op een correcte lokale bestuursvoering.<br />

Opportuniteitscontrole is evenwel onbestaande en voor de wettelijkheidscontrole treden<br />

de rechtbanken op.<br />

Het Britse systeem beklemtoont echter bovenal, o.m. bij gebrek aan een geschreven<br />

Grondwet, de souvereiniteit <strong>van</strong> de wetgever. « Parliament can make and unmake local<br />

government ». Daarbij is ook de cumul <strong>van</strong> mandaten zo goed als onbestaande zodat de<br />

lokale bestuurders niet vertegenwoordigd zijn in het parlement 178 . Hierin ligt ook een<br />

gebrek aan afdoende garanties voor het lokaal zelfbestuur verscholen. Dit gebrek is<br />

63


64<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

echter pas tijdens de opeenvolgende regeringen onder Margareth Thatcher <strong>van</strong>af de<br />

jaren tachtig tot uiting gekomen. Waar het «British Parliament» tot dan toe eerder was<br />

opgetreden als beschermer <strong>van</strong> de traditionele waarden <strong>van</strong> het «local self-government»<br />

en de auto-limitatie <strong>van</strong> het centraal bestuur als regel had aanvaard, heeft ditzelfde parlement<br />

in de loop <strong>van</strong> de hier bedoelde periode de beleidsruimte en –vrijheden <strong>van</strong> de<br />

lokale besturen sterk ingekort en ook strikte regelingen uitgevaardigd voor het verplicht<br />

beroep op mededinging en voor hun financiering. Dit verklaart op zijn beurt de slogan<br />

<strong>van</strong> de versterking <strong>van</strong> de lokale democratie waarmee de nieuwe Labour-regering sedert<br />

1997 is aangetreden.<br />

Toch kan niet ontkend worden dat de Labour-regeringen tijdens de zeventiger jaren ook<br />

zelf hebben bijgedragen tot de ondermijning <strong>van</strong> de lokale democratie doordat zij omwille<br />

<strong>van</strong> de beklemtoning <strong>van</strong> het «government»-karakter <strong>van</strong> de lokale bestuurseenheden<br />

–in tegenstelling tot de erkenning <strong>van</strong> hun traditioneel karakter <strong>van</strong> lokale gemeenschappen-<br />

de territoriale herstructurering hebben doorgevoerd op een wijze die nergens haar<br />

gelijke vindt met de samenvoegingen <strong>van</strong> gemeenten die elders in Europa werden doorgevoerd.<br />

Lokale besturen tellen doorgaans meer dan 100.000 inwoners en er werd geen<br />

rekening gehouden met de vroeger bestaande sociologische en historisch gegroeide gemeenschappen.<br />

Burgers vereenzelvigen zich dan ook weinig nog met deze nieuwe vormen<br />

<strong>van</strong> lokaal bestuur 179 . Stoker drukt de recente evolutie na de «New Public Management»-hervormingen<br />

<strong>van</strong> de daaropvolgende conservatieve regeringen als volgt uit: «One<br />

of the ironies of the 1990s is that, as traditional local government has found itself under<br />

near terminal pressure, an exciting new «community governance» vision of the future of<br />

local government has emerged» 180 .<br />

1.3. Selbstverwaltung naar Duits model<br />

De band tussen de «Selbstverwaltung» en het zelfbeschikkingsrecht <strong>van</strong> de plaatselijke<br />

gemeenschappen om hun eigen lot te bepalen heeft in Duitsland geen eenduidige evolutie<br />

gekend. Aan<strong>van</strong>kelijk kwam «Selbstverwaltung» immers neer op vermindering <strong>van</strong><br />

staatsdwang en vermeerdering <strong>van</strong> vrijheid, daar de burgers zichzelf konden besturen.<br />

In zekere zin stond «Selbstverwaltung» dan ook lijnrecht tegenover «Staatsverwaltung».<br />

Dit werd echter <strong>van</strong>af de tweede helft <strong>van</strong> de negentiende eeuw niet meer door alle<br />

auteurs erkend. De aanhangers <strong>van</strong> het juridisch positivisme zagen in de «Selbstverwaltung»<br />

een intermediaire constructie tussen de staat en het individu en niet meer een<br />

maatschappijgeleding. Deze constructie kwam neer op een bestuursvoering door een<br />

<strong>van</strong> de staat onderscheiden rechtspersoon, doch belast met staatsaangelegenheden.<br />

«Selbstverwaltung » werd dan een subjectief recht om zelf staatszaken te regelen of te<br />

beheren. De gevolgtrekking dat dit neerkwam op indirect staatsbestuur lag meteen voor<br />

de hand 181 . De Grondwet <strong>van</strong> de Weimar-Republiek zou vervolgens in artikel 127 bepalen<br />

dat de gemeenten en de verenigingen <strong>van</strong> gemeenten het recht <strong>van</strong> zelfbestuur moesten<br />

uitoefenen binnen het kader <strong>van</strong> de wet. Het feit dat vele gemeenten in financiële moeilijkheden<br />

verzeild geraakten had voor direct gevolg dat dit ‘wettelijk kader’ meer en meer<br />

ingrijpend zou worden. Later zou ook het nationaal-socialisme dit ‘wettelijk kader’ gebruiken<br />

om zelfbestuur haast volledig uit te hollen.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Toch moet men vaststellen dat in de hedendaagse periode sommige auteurs het lokaal<br />

bestuur opnieuw benaderen <strong>van</strong>uit de oorspronkelijke visie <strong>van</strong> de associatieve opbouw<br />

<strong>van</strong> de maatschappij. Het feit dat de burgers hun sociale relaties –voor zover zij<br />

het familie- of gezinsverband overstijgen- in belangrijke mate beleven in de plaatselijke<br />

gemeenschap wordt daarbij <strong>van</strong> het grootste belang geacht 182 . Ten gronde kan men<br />

hierin ook de eigen grondtrekken erkennen <strong>van</strong> een federale staatsopbouw. Zoals de<br />

deelstaten binnen de Bond op zelfstandige wijze het eigen landsbeleid kunnen bepalen,<br />

zo ook wordt aan de rechtstreeks verkozen organen <strong>van</strong> de bestuurlijke geledingen<br />

binnen de deelstaat de mogelijkheid gegeven tot gediversifieerde beleidsvoering. Deze<br />

geledingen worden door de deelstaat zelf georganiseerd en <strong>van</strong> werkingsregelen voorzien,<br />

dit rekening houdende met de bepalingen, die vervat zijn in de federale Grondwet<br />

<strong>van</strong> 23 mei 1949.<br />

Opvallend daarbij is de nadruk, die in de Grondwet wordt gelegd op de behartiging<br />

<strong>van</strong> de belangen <strong>van</strong> de plaatselijke gemeenschap in eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid.<br />

Door de erkenning <strong>van</strong> de ‘Selbstverwaltung’ als een constitutioneel<br />

principe, wordt daaraan trouwens, in een land waar grondwettelijkheidscontrole bestaat,<br />

een diepere betekenis en inhoud gegeven. Het kan zeker geen toeval zijn dat juist<br />

in een staatsbestel met een federale opbouw deze fundamentele bekommernis voor de<br />

waarde <strong>van</strong> de verscheidenheid binnen de eenheid ook in de binnenlandse bestuurlijke<br />

organisatie tot uiting komt 183 . Het beklemtonen <strong>van</strong> de plaats die de<br />

‘Gemeindeversammlung’ eventueel kan innemen naast de representatiedemocratie heeft<br />

ook tot gevolg dat sommige deelstaten in de gemeentelijke organisatie vormen <strong>van</strong><br />

semi-directe democratie of <strong>van</strong> burger-initiatief hebben opgenomen.<br />

2. Differentiatie en convergentie<br />

Waar <strong>van</strong>uit historisch oogpunt de klemtoon vooral wordt gelegd op de wijze waarop<br />

de lokale besturen ingebed zijn geworden in de moderne staten, zijn al deze staten<br />

inmiddels geconfronteerd geworden met maatschappelijke ontwikkelingen waarop de<br />

oorspronkelijk aangekleefde zienswijzen weliswaar zijn blijven doorwegen, doch die<br />

ook tot gevolg hebben gehad dat zij zich op een andere wijze zijn gaan differentiëren.<br />

Deze maatschappelijke ontwikkelingen zijn gepaard gegaan met een steeds grotere om<strong>van</strong>g<br />

<strong>van</strong> het overheidsbeleid, met een toegenomen vervlechting <strong>van</strong> het beleid over de<br />

verschillende overheidsniveaus, met de noodzaak de financiering en vooral de fiscaliteit<br />

over het geheel <strong>van</strong> de bestuursniveaus te beheersen evenals met een grotere vraag <strong>van</strong><br />

de burgers naar gelijke en minimale voorzieningen en diensten, ongeacht de territoriale<br />

gemeenschap waartoe zij behoren. Hieruit zijn praktisch overal tendensen in centraliserende<br />

zin voortgevloeid 184 . Tevens weegt op de overheid een toenemende kritische houding<br />

<strong>van</strong>uit de samenleving; in sommige landen scherpt dit het streven aan naar meer<br />

effectiviteit en efficiëntie, in andere integendeel overweegt het streven naar lokale democratische<br />

kwaliteit. Verder is in sommige landen ook de visie over de rol <strong>van</strong> de privésector<br />

en over de plaats <strong>van</strong> het corporatisme <strong>van</strong> zeer grote invloed op de hedendaagse<br />

organisatie <strong>van</strong> het openbaar bestuur 185 .<br />

65


66<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De belangrijkste nieuwe breuklijnen, die zich in dit verband in de huidige West-Europese<br />

context aftekenen kunnen onder de volgende noemers worden samengevat:<br />

- vooral legitimiteitsgenererende versus vooral functionele lokale besturen;<br />

- territoriale versus functionele verzelfstandiging en democratie;<br />

- centrale versus lokale bestedingspatronen.<br />

Heel wat verschillen in organisatie en werkwijze <strong>van</strong> de lokale besturen kunnen immers<br />

daartoe worden teruggebracht. Sommige auteurs maken op grond <strong>van</strong> de positionering<br />

ten aanzien <strong>van</strong> deze breuklijnen een onderscheid tussen het lokaal bestuur naar Zuid-<br />

Europees model, dat vooral <strong>van</strong> Franse inspiratie blijft, het lokaal bestuur naar Brits<br />

model en het lokaal bestuur naar Noord- en Midden-Europees model 186 .<br />

2.1. Vooral legitimiteitsgenererende versus vooral functionele<br />

lokale besturen<br />

Lokaal bestuur beantwoordt overal aan de noodzaak <strong>van</strong> de erkenning en de representatie<br />

<strong>van</strong> collectieve belangen, die lokale gemeenschappen delen. Deze erkenning verhoogt<br />

de legitimiteit <strong>van</strong> het overheidsoptreden. Doch anderzijds wordt <strong>van</strong> het lokaal<br />

bestuur ook verwacht dat het functionele of operationele beleidskeuzes kan maken en<br />

een professionele en performante dienstverlening kan opzetten ten behoeve <strong>van</strong> de<br />

inwoners. Ook dat vormt een legitimiteitsbevorderende noodzaak. In het zich<br />

positioneren ten overstaan <strong>van</strong> beide uitgangspunten doen zich echter verschillen voor.<br />

Twee zienswijzen kunnen daarbij tegenover elkaar staan, nl. enerzijds het<br />

moderniseringsmodel en anderzijds het politiek gemeenschapsmodel.<br />

- Het moderniseringsmodel gaat er<strong>van</strong> uit dat schaalvergroting leidt tot een professioneler<br />

en meer gespecialiseerd politiek en bestuurlijk systeem. Dit moet leiden tot<br />

doelmatiger bestuur en meer tevredenheid <strong>van</strong> de burgers over het functioneren<br />

er<strong>van</strong>. Bovendien is er in grotere gemeenten een meer gedifferentieerd aanbod <strong>van</strong><br />

mogelijkheden voor politieke participatie. Naarmate de gemeente groter is, neemt de<br />

sociale heterogeniteit toe, stijgt de diversiteit <strong>van</strong> partijen in de gemeenteraad en<br />

kunnen ook meer ingrijpende beslissingen worden genomen; dit heeft dan weer een<br />

effect op de kans dat de burger zich meer aangesproken voelt om effectief te participeren.<br />

- Het politieke gemeenschapsmodel stelt daartegenover dat de schaalvergroting leidt<br />

tot toename <strong>van</strong> het schaalverschil tussen de lokale gemeenschap(pen) en de schaal<br />

<strong>van</strong> overheidsvoorzieningen. De hypothese is dan ook dat naarmate de gemeente<br />

groter is, het gemeentelijk apparaat minder responsief is en dus de burgers minder<br />

tevreden. Bovendien gaat dit model er<strong>van</strong> uit, dat naarmate de responsiviteit kleiner<br />

is, de participatie in lokale politieke aangelegenheden dit ook zal zijn.<br />

Erkenning <strong>van</strong> de lokale identiteit wordt in de Zuid-Europese landen, in Zuid-Duitsland<br />

en in Zwitserland <strong>van</strong> groter belang geacht dan lokale performantie. Dit verklaart<br />

ook dat in deze landen gemeenten tot nu toe kleiner zijn gebleven en/of dat eerder<br />

gedacht wordt in termen <strong>van</strong> het vormen <strong>van</strong> overkoepelende structuren dan in ter-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

men <strong>van</strong> samenvoegingen <strong>van</strong> gemeenten. In andere landen is de erkenning <strong>van</strong> de<br />

historisch gegroeide en sociologische gemeenschappen in min of meer uitgesproken<br />

wijze moeten wijken voor de eisen <strong>van</strong> een effectieve en efficiënte beleidsvoering en<br />

dienstverlening. In Groot-Brittannië heeft de daaruitvolgende schaalvergroting in de<br />

jaren zeventig zelfs dergelijke proporties aangenomen dat de erkenning <strong>van</strong> lokale<br />

gemeenschappen totaal op de achtergrond is verdwenen teneinde te kunnen komen tot<br />

een sterk «local government».<br />

De gemeentelijke indeling in ons land houdt eerder het midden tussen beide zienswijzen.<br />

Bij de burger is er zeker sprake <strong>van</strong> een sterk gevoel <strong>van</strong> geografische identificatie<br />

met de gemeente, zoals dit ook het geval is in de landen <strong>van</strong> de Zuid-Europese groep.<br />

De fusienasleep heeft in grote mate te maken met dit probleem <strong>van</strong> identificatie. Anderzijds<br />

is het inwonersaantal <strong>van</strong> de Belgische gemeenten en de aandacht voor efficiëntie<br />

veel meer vergelijkbaar met deze <strong>van</strong> de landen <strong>van</strong> de Noord-Europese groep 187 . Dit<br />

blijkt ook uit onderstaande tabel, die een weergave bevat <strong>van</strong> de verdeling <strong>van</strong> gemeenten<br />

naar bevolkingsaantal (in %) 188 .<br />

Tabel 1. Gemeenten, percentsgewijze ingedeeld naar inwonerscategorieën<br />

in West-Europa<br />

Land


68<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

streeks worden verkozen en dat de uitvoerende organen politiek zijn samengesteld alsook<br />

politiek verantwoordelijk zijn. In dit geval wordt de klemtoon gelegd op de vertegenwoordiging<br />

<strong>van</strong> de burgers via verkiezingen en op multifunctionele bestuurlijke apparaten,<br />

die het geheel <strong>van</strong> de collectieve belangen op hun grondgebied onderling kunnen<br />

afwegen en coördineren en daaromtrent prioriteiten kunnen vaststellen. In sommige,<br />

vooral de Skandinavische landen is in dit verband het concept gehuldigd dat de<br />

verzorgingsstaat via de plaatselijke gelegitimeerde besturen moest worden uitgebouwd.<br />

Ook in het Brits model is deze zienswijze traditioneel sterk aanwezig geweest, al werd<br />

<strong>van</strong> oudsher toch geopteerd voor een aparte opstelling <strong>van</strong> de diensten die zich met de<br />

volksgezondheid inlaten.<br />

Deze zienswijze op het lokaal bestuur –als primordiale en concrete implementerende<br />

instantie <strong>van</strong> de verzorgingsstaat- kan echter op de achtergrond verdwijnen, naarmate<br />

daarnaast ook op belangrijke wijze andere vormen <strong>van</strong> verzelfstandiging in het leven<br />

worden geroepen. Deze organisatievormen, die trouwens meestal unifunctioneel zijn,<br />

worden dan beheerd door door de uitvoerende organen benoemde bestuurders, door<br />

non-profit-organisaties, vakverenigingen, direct betrokken belangengroepen en eventueel<br />

gebruikers <strong>van</strong> de openbare dienst. In belangrijke mate weegt hierop ook de ideologisch<br />

geladen discussie over wat al dan niet als een concrete bestuurstaak wordt gezien<br />

en over wat aan het al dan niet corporatistisch georganiseerde privé-initiatief kan of<br />

moet worden overgelaten.<br />

Deze discussie betreft dan o.m. de organisatie <strong>van</strong> het onderwijs, de dienstverlening in<br />

het kader <strong>van</strong> de sociale zekerheid en de organisatie <strong>van</strong> de welzijnszorg. Lokale besturen<br />

in de Skandinavische landen beschouwen deze domeinen bij uitstek als behorende<br />

tot hun taakgebied terwijl in ons land en ook in de Zuid-Europese landen zeer vaak<br />

geopteerd wordt voor andere verzelfstandigde organisatievormen. In de Britse context<br />

zijn de achtereenvolgende Thatcher-regeringen niet alleen overgegaan tot het overbrengen<br />

<strong>van</strong> bestuurstaken uit de lokale besturen naar functionele bestuursorganisaties.<br />

Door de invoering <strong>van</strong> de algemene verplichting om voor de concrete verzorging <strong>van</strong><br />

de meeste taken <strong>van</strong> de lokale besturen beroep te doen op vormen mededinging, werden<br />

de lokale bestuursapparaten tevens afgebouwd en werd de uitvoering er<strong>van</strong> eveneens<br />

in belangrijke mate geprivatiseerd.<br />

Het bestaan <strong>van</strong> een veelheid aan afzonderlijke diensten en <strong>van</strong> functionele besturen<br />

kan een aantal voordelen hebben zoals:<br />

- de mogelijkheid <strong>van</strong> het organiseren <strong>van</strong> de dienstverlening op een aangepaste<br />

schaal, die groter of kleiner kan zijn dan die <strong>van</strong> de gemeente;<br />

- de mogelijkheid om de direct betrokkenen te laten participeren in het management<br />

<strong>van</strong> de organisatie: zo kan men bepaalde voorzieningen mee laten besturen door<br />

gebruikers;<br />

- de mogelijkheid om soepelere beheersformules te gebruiken.<br />

Men mag echter niet blind zijn voor de nadelen <strong>van</strong> dergelijke fragmentering. Er ontstaan<br />

controle- en coördinatieproblemen. De burger krijgt geen overzicht meer over wie


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

nu eigenlijk voor wat verantwoordelijk is. Verder bestaat er ook een risico op machtsconcentratie<br />

in hoofde <strong>van</strong> belangengroepen of <strong>van</strong> technici binnen de organisatie en<br />

is er kans op monopolievorming.<br />

De Commissie Bestuurlijke Organisatie pleit in haar advies dan ook –voor wat Vlaanderen<br />

betreft- voor een versterking <strong>van</strong> de gemeenten ten opzichte <strong>van</strong> dergelijke functionele<br />

besturen 189 . Dit kan enerzijds gebeuren door de versterking <strong>van</strong> de politieke<br />

organen in hun controlepositie ten opzichte <strong>van</strong> de bestuursorganen <strong>van</strong> de functionele<br />

besturen. Anderzijds kan de gemeente zelf worden versterkt door de oprichting<br />

<strong>van</strong> nieuwe functionele besturen aan striktere regels te onderwerpen, o.m. door het<br />

inbouwen <strong>van</strong> een bezinningsperiode voor de oprichting er<strong>van</strong> en het beter omschrijven<br />

<strong>van</strong> de doelstellingen en taken <strong>van</strong> het functionele bestuur. Taken die een<br />

belangenafweging ten aanzien <strong>van</strong> burgers bevatten, kunnen volgens de Commissie<br />

Bestuurlijke Organisatie niet tot het profiel <strong>van</strong> de functionele besturen behoren. Daarover<br />

dringt zich alleszins een democratisch gelegitimeerd beslissingsplatform op.<br />

2.3. Centrale versus lokale bestedingspatronen<br />

Een laatste breuklijn, die trouwens nauw aansluit bij de vorige, betreft het onderscheid<br />

dat kan worden gemaakt tussen de lokale besturen in het licht <strong>van</strong> hun aandeel in het<br />

geheel <strong>van</strong> de overheidsuitgaven en in het licht <strong>van</strong> het belang <strong>van</strong> hun uitgaven als<br />

percentage <strong>van</strong> het Bruto Nationaal Product.<br />

Tabel 2. Uitgaven <strong>van</strong> de lokale besturen als percentage <strong>van</strong> het BNP en<br />

als percentage <strong>van</strong> de totale overheidsuitgaven 190<br />

Land Uitgave als Als percentage<br />

percentage <strong>van</strong> de totale<br />

<strong>van</strong> BNP overheidsuitgaven<br />

Griekenland 3.3 5.6<br />

Portugal 4.6 9.7<br />

Spanje 4.9 12.2<br />

België 4.9 10.9<br />

Ierland 4.9 13.8<br />

Frankrijk 5.5 27.2<br />

Italië 7.0 13.0<br />

Oostenrijk 7.7 25.4<br />

Duitsland 8.1 18.7<br />

Luxemburg 9.9 32.2<br />

United Kingdom 11.0 27.0<br />

Nederland 13.0 23.1<br />

Finland 18.0 29.5<br />

Denemarken 191 19.9 31.3<br />

Zweden 27.5 38.0<br />

69


70<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Vanuit dit standpunt gezien scoort het Belgisch lokaal bestuur bijzonder laag. Daarenboven<br />

moet uitdrukkelijk gewezen worden op de cijfers voor het Verenigd Koninkrijk.<br />

Algemeen wordt aldaar, na de achtereenvolgende Thatcher-regeringen, gesproken <strong>van</strong><br />

een afbouw <strong>van</strong> het lokaal bestuur. Dit blijft echter in uitgavencijfers haast driemaal<br />

belangrijker dan het lokaal bestuur in ons land.<br />

Bij de bespreking <strong>van</strong> de financiële verhoudingen staat natuurlijk ook ter discussie in<br />

welke mate de lokale besturen hun inkomsten kunnen putten uit de door de inwoners<br />

betaalde belastingen en in welke mate zij op financieel vlak afhankelijk zijn <strong>van</strong> de hogere<br />

overheden. Dit probleem wordt ook omschreven als dit <strong>van</strong> de «gouden koorden» tussen<br />

de centrale en de lokale besturen.<br />

Als gevolg <strong>van</strong> wettelijke ingrepen om de gelijkschakeling <strong>van</strong> de fiscale lasten <strong>van</strong> de<br />

burgers in de hand te werken en om de solidariteit tussen de fiscaal rijke en de fiscaal<br />

arme lokale besturen te bewerkstelligen werden de domeinen waarop deze besturen<br />

belastingen mogen heffen stelselmatig ingeperkt. Ter compensatie werden dotatiesystemen<br />

ingevoerd. Doch er blijven op dat gebied grote verschillen bestaan tussen de verschillende<br />

West-Europese bestuursstelsels 192 .<br />

- het aandeel <strong>van</strong> de inkomsten dat verworven uit de eigen fiscaliteit schommelt<br />

<strong>van</strong> 6% (Nederland) tot 54% (Noorwegen);<br />

- het aandeel <strong>van</strong> de algemene dotaties, die evenzeer als de fiscale inkomsten voor<br />

lokaal te bepalen objectieven kunnen worden aangewend, schommelt <strong>van</strong> 5%<br />

(Zweden) tot 30% (Nederland);<br />

- het aandeel <strong>van</strong> de specifieke dotaties, die alleen voor door de centrale overheid<br />

nader omschreven beleidsdoeleinden kunnen worden aangewend schommelt <strong>van</strong><br />

10% (Verenigd Koninkrijk) tot 63% (Nederland).<br />

Specifieke dotaties houden een grotere inmenging in in de lokale beleidsvoering dan<br />

algemene dotaties. Daarenboven stelt zich voor alle dotatiestelsels het probleem <strong>van</strong><br />

objectieve verdeelcriteria.<br />

§ 2. Meerwaarde <strong>van</strong> het lokaal bestuur in de hedendaagse context<br />

Lokaal bestuur is en blijft een onver<strong>van</strong>gbaar middel om de beleidsvoering en de openbare<br />

dienstverlening in het directe bereik <strong>van</strong> de burgers te brengen. Het responsabiliseert de<br />

lokale bestuurders om in te staan voor een aan de plaatselijke noden, behoeften en<br />

mogelijkheden aangepaste beleidsvoering en om de dienstverlening zo te verstrekken<br />

dat zij optimale effecten sorteert ten aanzien <strong>van</strong> de betrokken burgers of organisaties.<br />

Binnen diezelfde gedachtengang zullen ook de betrokken inwoners, plaatselijke<br />

verenigingen en organisaties zich aangesproken en geresponsibiliseerd weten - om zo<br />

ter plaatse effectief kan beslist worden - vorm te geven aan hun lokaal burgerschap en<br />

om medezeggenschap te verwerven in het beleid <strong>van</strong> de territoriale gemeenschap waartoe<br />

zij behoren.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De overdracht <strong>van</strong> taken en middelen <strong>van</strong> weinigen naar velen, de uitbouw <strong>van</strong><br />

voorzieningen en diensten op menselijke maat en de erkenning <strong>van</strong> de identiteit <strong>van</strong><br />

de basisgemeenschappen zijn aandachtspunten, die ook het hedendaags bestuurskundig<br />

debat over de plaats <strong>van</strong> de gemeenten in de bestuurlijke organisatie blijven beheersen.<br />

Daarbij zijn waarden betrokken die te maken hebben met het democratisch gehalte<br />

enerzijds en met de doelmatigheid <strong>van</strong> de organisatie en de werking <strong>van</strong> het openbaar<br />

bestuur anderzijds. Gelijkaardige overwegingen kunnen trouwens worden aangetroffen<br />

in de motivering <strong>van</strong> het Europees Handvest voor de lokale autonomie 193<br />

:<br />

- In de eerste plaats wordt de overtuiging vertolkt dat het lokaal bestuur een belangrijke<br />

pijler vormt <strong>van</strong> ons democratisch bestel. Het recht <strong>van</strong> de burgers om zelf<br />

hun vertegenwoordigers te kiezen en om betrokken te worden bij de gemeentelijke<br />

beleidsvoering is een democratische verworvenheid, die in alle lid-staten <strong>van</strong> de<br />

Raad <strong>van</strong> Europa ingang heeft gevonden.<br />

- Vervolgens waarborgt het bestaan <strong>van</strong> lokale overheden, in de mate daaraan ook<br />

reële verantwoordelijkheden worden toegekend, een effectief en een burgernabij<br />

bestuur.<br />

- Tenslotte wordt het behoud en de versterking <strong>van</strong> de lokale autonomie beschouwd<br />

als een belangrijke bijdrage tot de uitbouw <strong>van</strong> een Europa, dat gesteund is op de<br />

principes <strong>van</strong> de democratie en <strong>van</strong> de decentralisatie.<br />

In de eerste plaats wordt hierna aandacht besteed aan de argumentatie, die <strong>van</strong>uit democratisch<br />

oogpunt in de bestuurskundige literatuur wordt aangevoerd. Daarna komen de<br />

argumenten <strong>van</strong>uit doelmatigheidsoogpunt aan bod 194 .<br />

1. Democratische waarden en bestuursmaatstaven<br />

De hierbedoelde waarden en maatstaven voor de bestuurlijke organisatie hebben betrekking<br />

op de vrijheid en de machtsverdeling binnen het politiek bestel en op de erkenning<br />

<strong>van</strong> de identiteit en <strong>van</strong> het zelfbeschikkingsrecht <strong>van</strong> de lokale gemeenschappen 195 .<br />

In deze gedachtengang wordt de gemeente of de lokale politiek als onmisbaar beschouwd<br />

voor de democratie en voor het overheidsbeleid. Daarbij kan worden herinnerd aan A.<br />

de Toqueville’s gevleugelde woorden: «Town meetings are to liberty what primary schools<br />

are to science: they bring it within people’s reach; they teach men how to use and how to<br />

enjoy it» 196 .<br />

1.1. «Checks and Balances» binnen het politiek bestel<br />

Vanuit democratisch oogpunt wordt lokaal bestuur in de eerste plaats gezien als bescherming<br />

tegen over-centralisatie. De vrijheid wordt gediend door een pluralistische<br />

staatsorganisatie met een gezonde verdeling <strong>van</strong> de politieke macht en met een werkbaar<br />

tegengewicht tegen de concentratie <strong>van</strong> die macht in één centrum. Het bestaan <strong>van</strong><br />

meerdere bestuurslagen biedt kansen voor «checks and balances» of voor «countervailing<br />

powers» in het politiek en in het maatschappelijk bestel. Verder levert het lokaal bestuur<br />

71


72<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

de burger directe ervaring op <strong>van</strong> de werking <strong>van</strong> de democratie; het geeft hem meer<br />

kansen om zich politiek te uiten of te dingen naar een politiek mandaat en het is<br />

tevens in vele gevallen de geijkte leerschool voor diegenen die een mandaat beogen op<br />

hoger politiek echelon. 197 De aangelegenheden, die beslecht worden op lokaal niveau<br />

zijn niet alleen begrijpelijker; zij sluiten ook dichter aan bij de persoonlijke levensfeer.<br />

De drempel tot participatie <strong>van</strong> de burgers ligt dus lager. Tevens is de samenstelling <strong>van</strong><br />

de besluitvormende organen er automatisch meer representatief dan op de hogere<br />

niveaus. Toch zal het niemand ontgaan dat een ongecontroleerd lokaal bestuur ook<br />

ondemocratisch kan functioneren. Hiertegen moeten de burgers zowel als de centrale<br />

overheden dan zelf ageren als «countervailing powers». Op de centrale overheden rust<br />

tevens de specifieke opdracht de lokale besturen <strong>van</strong> zodanige werkingsregelen te voorzien<br />

dat ondemocratisch optreden wordt vermeden of alleszins wordt gesanctioneerd.<br />

1.2. Erkenning <strong>van</strong> de lokale gemeenschappen<br />

Men kan trouwens niet voorbijgaan aan het feit dat de gemeente ook een sociologische<br />

realiteit is, die bestaat «bij de gratie <strong>van</strong> handelende mensen <strong>van</strong> vlees en bloed en<br />

zenuwen». 198 Daarbinnen ontwikkelt zich, ook in een tijdperk <strong>van</strong> schaalvergroting<br />

enerzijds en <strong>van</strong> toegenomen individualisering anderzijds, een gemeenschapsleven met<br />

eigen sociale bindingen en netwerken. Als basis voor de legitimiteit <strong>van</strong> het lokale bestuur<br />

kan dan ook het bestaan <strong>van</strong> lokale belangen en de identificatie <strong>van</strong> de burgers met en de<br />

toewijding aan een bepaald geografisch gebied worden genoemd. Het feit binnen eenzelfde<br />

territorium te wonen of tot dezelfde «place community» te behoren, leidt tot plaatsgebonden<br />

interesses en belangen. Iedereen heeft een directe woon- en leefomgeving, die<br />

tevens het voorwerp uitmaakt <strong>van</strong> gemeenschapszorg. Sommige mensen zijn daarbij<br />

weliswaar nog meer plaatsgebonden dan anderen, zoals ouders die zorgen voor kinderen,<br />

jongeren, bejaarden en werklozen en zij hebben nog meer uitgesproken desiderata met<br />

betrekking tot mogelijkheden voor ontplooiing, werk, recreatie en inschakeling in het<br />

plaatselijk gemeenschapsleven.<br />

Van oudsher is de gemeente de institutie die op haar territorium gevoelens <strong>van</strong> samenhorigheid<br />

belichaamt en die bemiddelt en beslist ten aanzien <strong>van</strong> de tegengestelde groepsbelangen.<br />

Dat de gemeente de eigen inwoners ook een culturele identiteit verschaft en<br />

bij hen ook een eigen imago of profiel heeft, blijkt eveneens uit het Europees waardenonderzoek.<br />

Zowel in België, als in Frankrijk, Nederland en Duitsland vormt de gemeente<br />

het geografisch gebied waarmee de meesten zich in de eerste plaats identificeren alvorens<br />

zij zich ook identificeren als inwoners <strong>van</strong> een gewest of <strong>van</strong> een land of als Europese<br />

of wereldburgers. 199<br />

Beperkte in ons land doorgevoerde onderzoeken wijzen er verder<br />

op dat de burgers, zo er geen stemplicht zou bestaan, het meest bereid zouden blijven<br />

om deel te nemen aan de lokale verkiezingen. Bij de lokale verkiezingen zijn er ook<br />

minder blanco of ongeldige stemmen evenals een lagere graad <strong>van</strong> absenteïsme. Ook<br />

lijken de burgers meer de naam de kennen <strong>van</strong> hun burgemeester dan die <strong>van</strong> de Eerste<br />

Minister. 200


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

1.3. Noodzaak <strong>van</strong> een responsieve lokale politiek<br />

De gemeente is een onmisbare organisatie om de beleidsvoering ten aanzien <strong>van</strong> de<br />

lokale gemeenschappen op een direct aanspreekbare, flexibele en responsieve wijze te<br />

realiseren. Het is immers ondenkbaar dat het centraal bestuur over dezelfde cognitieve en<br />

politieke capaciteit zou kunnen beschikken als het lokaal bestuur om met dezelfde graad<br />

<strong>van</strong> informatie en met dezelfde kennis <strong>van</strong> de lokale situatie de vereiste politieke keuzes<br />

te maken en de vraagstukken <strong>van</strong> verdeling en <strong>van</strong> conflicterende inzichten te beslechten.<br />

Het meest uitgesproken is dit <strong>van</strong> belang ten aanzien <strong>van</strong> het welzijnsbeleid waar het<br />

direct contact met de burgers - in hedendaagse termen ook « cliënten » geheten - en de<br />

kennis <strong>van</strong> hun desiderata een evidente noodzaak is; precies dit contact vormt een essentiële<br />

voorwaarde om de goede dingen te kunnen doen 201 . Daarvoor is een eigen verschillende<br />

beleidsdomeinen omvattende - of multifunctionele - organisatie vereist, die<br />

democratisch is gelegitimeerd. Van deze organisatie wordt verwacht dat zij ten aanzien<br />

<strong>van</strong> de tegenstrijdige inzichten en belangen, die ter plaatse bestaan, de beslissingen zal<br />

nemen die zich ook daadwerkelijk opdringen in het belang <strong>van</strong> de geheelheid <strong>van</strong> de<br />

burgers op het betrokken territorium. Het voor de lokale gemeenschap bedoelde welzijnsbeleid<br />

moet volledig in die structuur worden ondergebracht en is niet bestaanbaar in het<br />

raam <strong>van</strong> een gescheiden of louter sectorale opstelling, waardoor dit beleid zou ontsnappen<br />

aan coördinatie met andere beleidsdomeinen. Ook al moeten vormen <strong>van</strong> zelfstandig<br />

bestuur binnen de lokale gemeenschap niet zonder meer worden uitgesloten, toch kan dit<br />

alleen als tevens het principe <strong>van</strong> een geïntegreerde en gecoördineerde lokale beleidsvoering<br />

wordt vooropgesteld. Een <strong>van</strong> de sterke punten <strong>van</strong> het lokaal bestuur ligt trouwens<br />

besloten in de toepassing <strong>van</strong> het principe <strong>van</strong> de collegiale besluitvorming; dit moet in<br />

de bestuurspraktijk de afstemming en de coördinatie in de hand werken.<br />

De regisseurs- en beleidsrol <strong>van</strong> het lokale bestuur en de erkenning <strong>van</strong> de eigen cognitieve<br />

en politieke capaciteiten moeten evenzeer tot uiting komen wanneer lokaal vorm<br />

moet worden gegeven aan centraal geconcipieerd of omkaderd beleid. Ook voor de<br />

bevoegdheden <strong>van</strong> gemengd belang neemt het democratisch gehalte toe indien in aanvullende<br />

beleidsruimte wordt voorzien voor aanpassing aan de plaatselijke omstandigheden.<br />

Meer recent is in dit verband opnieuw het zogeheten subsidiariteitsbeginsel - of<br />

dit <strong>van</strong> de aloude «soevereiniteit» in eigen kring - op de voorgrond getreden. Dit houdt<br />

in dat het verkeerd is dat over aangelegenheden, die beter lokaal kunnen worden afgehandeld<br />

- beslissingen worden genomen op hogere - daaronder verstaan minder responsieve<br />

of minder toegankelijke - overheidsniveaus. 202 Precies de erkenning <strong>van</strong> de lokale democratie<br />

en het daarbij horende meer directe «empowerment of the citizens» vormen bij uitstek<br />

geschikte middellen om de kloof tussen de burgers en de politiek te verminderen. 203<br />

1.4. Experimenteel laboratorium voor politiek en beleid<br />

De experimenteerfunctie wordt eveneens als een waarde gezien <strong>van</strong> de lokale bestuursorganisatie.<br />

Toch moet hier een onderscheid worden gemaakt tussen de experimenten,<br />

die door de centrale overheden zelf worden geïnitieerd en de louter lokale experimenten.<br />

Er lijkt weinig bezwaar te bestaan indien de centrale overheden zelf deze experimentfunctie<br />

regelen of beheersen. Men denke aan de regeling <strong>van</strong> het kiesrecht voor de<br />

73


74<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

vrouwen, de verlaging <strong>van</strong> de kiesgerechtigde leeftijd, de verplichte aanwezigheid <strong>van</strong><br />

vrouwen op de kieslijsten en de deelneming <strong>van</strong> E.U.-burgers aan de gemeenteraadsverkiezingen<br />

als regelingen die deze functie vervulden of nog vervullen, vooraleer eventueel<br />

veralgemeend te worden op andere bestuursniveaus. Men denke ook aan de recente<br />

regeling <strong>van</strong> de gemeentelijke volksraadpleging.<br />

Moeilijker wordt het evenwel wanneer deze experimentfunctie steunt op het zelfstandig<br />

lokaal initiatief. Universeel geldt wel de theorie dat de lokale politiek vrijheidsbevorderend<br />

is daar daardoor ook minderheden of politieke partijen, die nationaal<br />

niet aan bod komen of inzichten, die behoren tot burgergroeperingen die niet worden<br />

vertegenwoordigd in de centrale regeringen, lokaal wel macht of invloed kunnen uitoefenen.<br />

204 In een land, dat opportuniteitscontrole kent, zullen zelfstandige lokale experimenten<br />

in de regel slechts mogelijk zijn indien zij niet in strijd zijn met de centraal<br />

gehuldigde inzichten.<br />

1.5. Stem <strong>van</strong> de «place community» in de bovenlokale beleidsvoering<br />

Aan het lokaal bestuur wordt ook een « antennefunctie » toegekend ten aanzien <strong>van</strong> de<br />

hogere bestuursniveaus. Vele problemen en veranderingen - vooral in het kader <strong>van</strong> het<br />

welzijnsbeleid - worden eerst op lokaal vlak ervaren en de lokale overheid moet bij de<br />

hogere bestuursniveaus aan de alarmbel kunnen trekken, indien zich maatregelen op<br />

hun niveau opdringen. Aldus wordt de lokale overheid ook spreekbuis voor de vertolking<br />

<strong>van</strong> de belangen <strong>van</strong> de lokale gemeenschap, waarvoor zij verantwoordelijk is.<br />

2. Waarden en bestuursmaatstaven met betrekking tot de doelmatigheid<br />

Sommige <strong>van</strong> reeds aangehaalde democratische bestuursmaatstaven zijn zeker ook <strong>van</strong><br />

belang <strong>van</strong>uit het oogpunt <strong>van</strong> de doelgerichtheid en de effectiviteit <strong>van</strong> de organisatie<br />

<strong>van</strong> het binnenlands bestuur. Zij wijzen er op dat de erkenning <strong>van</strong> de lokale bestuursorganisatie,<br />

die over de nodige beleidsruimte beschikt om de lokale problemen op te<br />

lossen, een meer adequaat antwoord kan geven op de plaatsgebonden vragen en noden<br />

<strong>van</strong> de burgers omdat de lokale besturen daarmee ook het best vertrouwd zijn. Omwille<br />

<strong>van</strong> hun grotere aanspreekbaarheid zijn zij ook het meest direct geaxeerd op<br />

resultaat en op « consumer satisfaction ». De verantwoordingsplicht <strong>van</strong> het openbaar<br />

bestuur wordt alleszins aangescherpt indien in de bestuurlijke organisatie een volwaardig<br />

« eerstelijnsbestuur » aanwezig is. Meer direct op de doelmatigheid betrekking<br />

hebbende waarden en bestuursmaatstaven betreffen de effectiviteit en de efficiëntie in<br />

de allocatie <strong>van</strong> overheidsvoorzieningen en diensten en de noodzaak <strong>van</strong> arbeidsverdeling<br />

in de bestuurlijke organisatie.<br />

2.1. Allocatieve efficiëntie<br />

In de eerste plaats wordt vooral <strong>van</strong>uit de « public-choice » -benaderingen benadrukt<br />

dat voorzieningen met een lokale actieradius en waaraan geen grote externe effecten<br />

zijn verbonden - de wijkvoorzieningen, het straatbeeld, de lokale groenvoorziening,<br />

het basisonderwijs, de lokale sociale dienstverlening e.d.m. - best onder het lokale<br />

electoraat en onder de lokale politiek ressorteren. Dit laat toe een directe binding te


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

maken tussen de baten of het nut <strong>van</strong> die voorzieningen en de fiscale bijdragen, die<br />

daarvoor worden gevraagd. 205 Aldus ontstaat ook een ideale band tussen de territoriale<br />

reikwijdte <strong>van</strong> de voorziening en de overheid, die én verantwoordelijk én politiek<br />

aansprakelijk is voor de wijze waarop deze voorziening is georganiseerd. 206<br />

In de tweede plaats moet voor heel wat collectieve goederen en diensten rekening<br />

worden gehouden met de voorkeuren, noden en mogelijkheden die <strong>van</strong> plaats tot<br />

plaats verschillen. Binnen elk aldus onderscheiden geografisch gebied bestaat niet overal<br />

dezelfde behoefte aan groenvoorzieningen, aan culturele voorzieningen, aan industrievestigingen,<br />

aan voorzieningen voor drugspreventie of voor drugsverslaafden, e.d.m.<br />

Een centrale en uniforme voorziening <strong>van</strong> die goederen of diensten zal dan minder<br />

effectief zijn en ook welvaartsverlies betekenen. Lokaal bestuur biedt de mogelijkheid<br />

om beter rekening te houden met de uiteenlopende wensen <strong>van</strong> de burgers ten aanzien<br />

<strong>van</strong> om<strong>van</strong>g en kwaliteit <strong>van</strong> collectieve goederen. 207<br />

In de derde plaats biedt de lokale politiek mogelijkheden voor een meer collegiale en<br />

meer geïntegreerde besluitvorming dan dit op centraal niveau het geval is. Leden <strong>van</strong> de<br />

colleges <strong>van</strong> burgemeester en schepenen hebben geen individueel afgebakende bevoegdheden<br />

zoals ministers. De besluitvorming op centraal niveau is zeker meer gespecialiseerd,<br />

doch ook meer sectoraal en derhalve ook meer gefragmenteerd en meer technocratisch.<br />

Dit vormt geen onoverkomelijke hinderpaal wanneer deze centrale besluitvorming<br />

zich beperkt tot de hoofdlijnen en tevens voldoende ruimte laat voor afstemming<br />

op lokaal niveau onder lokale politieke verantwoordelijkheid. 208 Het centraal beleid zal<br />

immers meer verinnerlijkt worden en verankerd zijn in de lokale beleidsvoering en minder<br />

techno- of bureaucratisch overkomen wanneer voor de realisatie eigen verantwoordelijkheid<br />

wordt toegekend aan de lokaal verkozenen en aan de betrokken burgers en<br />

lokale organisaties kansen op een eigen inbreng worden gegeven. Daarenboven betekent<br />

responsiviteit meer dan verantwoordingsplicht. Het lokaal bestuur is zeker het best<br />

geplaatst om rekening te houden met het volledige spectrum <strong>van</strong> opinies en zienswijzen,<br />

die in de gemeente bestaan.<br />

2.2. Verdeling <strong>van</strong> arbeid en sturingscapaciteit<br />

Naarmate een organisatie groter wordt, wordt ze ook complexer en moeilijker te sturen.<br />

Het lokale bestuur is, omwille <strong>van</strong> de kleinere schaal, alleszins minder gevoelig voor deze<br />

problemen. Arbeidsverdeling in de openbare sector, snel veranderende wensen en zich<br />

wijzigende omstandigheden, waarop alert moet worden gereageerd, ondersteunen eveneens<br />

de noodzaak <strong>van</strong> het bestaan <strong>van</strong> het lokaal bestuur.<br />

Als alle beleidsproblemen op één bestuursniveau moeten worden opgelost, dan zou dit<br />

niveau volstrekt overbelast zijn. Ook de reikwijdte <strong>van</strong> de centrale bestuurders is beperkt<br />

en verdeling <strong>van</strong> arbeid en <strong>van</strong> verantwoordelijkheid vormt in de bestuurlijke organisatie<br />

een absolute vereiste. Daarenboven zal, wanneer zich ter plaatse nieuwe of<br />

dringende noden voordoen, de lokale overheid daarop meer alert reageren dan de andere<br />

overheidsniveaus. Lokaal ontstaan aldus ook meerdere initiatieven waarover pas<br />

later een meer algemene consensus ontstaat en die dan, indien nodig, door het centrale<br />

beleid kunnen worden omkaderd.<br />

75


76<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

§ 3. Spanningsvelden in de organisatie <strong>van</strong> het binnenlands bestuur<br />

De erkenning <strong>van</strong> een volwaardig lokaal bestuur veronderstelt bijgevolg een visie over<br />

de al dan niet mogelijk of wenselijk geachte zelfbeperking op het vlak <strong>van</strong> de andere<br />

overheidsniveaus en over de al dan niet mogelijk of wenselijk geachte toekenning <strong>van</strong><br />

overheidsmacht, -bevoegdheden en -middelen aan lokale bestuursorganisaties, waar<strong>van</strong><br />

de verkozen organen zich het dichtst bij de burgers bevinden.<br />

1. Centraliserende tendenzen<br />

Er kan trouwens niet worden ontkend dat in de recente maatschappelijke ontwikkelingen<br />

sterke impulsen aanwezig zijn in de richting <strong>van</strong> de centralisatie. Tal <strong>van</strong> beleidsobjecten<br />

worden - trouwens terecht - <strong>van</strong> zulk belang geacht dat er eenvormigheid dient<br />

te bestaan in geheel het land of binnen de Vlaamse Gemeenschap. Dit is het geval<br />

telkens fundamenteel geachte waarden, normen en reguleringen in het geding zijn. Het<br />

strafrecht, de code <strong>van</strong> het wegverkeer, de zorg voor de veiligheid, de regulering <strong>van</strong> de<br />

milieuhinder en <strong>van</strong> de ruimtelijke ordening, om maar enkele voorbeelden te noemen,<br />

kunnen niet op een <strong>van</strong> plaats tot plaats verschillende wijze vorm krijgen. Voor sommige<br />

<strong>van</strong> deze aandachtspunten dringen zich daarentegen zelfs eerder op Europees vlak<br />

te nemen initiatieven op. Daarnaast heeft de uitbouw <strong>van</strong> de verzorgingsstaat ook met<br />

zich meegebracht dat omwille <strong>van</strong> de eisen <strong>van</strong> de verdelende rechtvaardigheid en <strong>van</strong><br />

de gelijke behandeling <strong>van</strong> de burgers centrale regelingen moesten worden uitgewerkt<br />

of de bovenhand kregen. Inzake sociale zekerheid kan immers niet aanvaard worden dat<br />

per gemeente verschillende bedragen voor pensioenen of voor werkloosheidsuitkeringen<br />

worden uitgekeerd. 209 Daarenboven vereist de realisatie <strong>van</strong> verschillende <strong>van</strong> de<br />

hedendaagse beleidsobjectieven een zulkdanige inzet <strong>van</strong> financiële of <strong>van</strong> andere middelen<br />

dat alleen op hogere bestuursniveaus daartoe kan worden overgegaan. Er zijn ook<br />

macro-economische noodwendigheden waarom de centrale overheden moeten ingrijpen<br />

in het stelsel <strong>van</strong> de gemeentefinanciën om deze als geheel en ook in de concrete<br />

toepassing <strong>van</strong> de lokale fiscaliteit binnen de gewenste perken te beheersen. Ook moeten<br />

centraal solidariteitsmechanismen worden opgezet tussen fiscaal arme gemeenten,<br />

die doorgaans grotere noden kennen en fiscaal er beter voorstaande gemeenten.<br />

Opvallend is ook dat crises en catastrofen in belangrijkere mate aanspraken inhouden<br />

t.o.v. de centrale besturen dan t.o.v. de lokale besturen. Er wordt vooral <strong>van</strong> de centrale<br />

overheden verwacht dat zij economische crises bestrijden, zorg dragen voor de tewerkstelling,<br />

het terrorisme aanpakken, e.d.m. 210 .<br />

Toch moet men ook attent zijn voor centraliserende tendenzen, die verscholen kunnen<br />

liggen in het feit dat het centraal bestuur, dat steeds de sterkste positie bekleedt, zijn<br />

positie en zijn macht kan aanwenden om zich ook op het lokale beleidsveld te manifesteren<br />

zonder dat daarvoor overtuigende redenen kunnen worden aangehaald. Door<br />

de politieke partijen, door de drukkingsgroepen en door de Vlaamse en andere centrale<br />

hoge raden of adviserende commissies wordt daar trouwens op handige wijze op ingespeeld.<br />

Zo is het voor deze organisaties veel gemakkelijker een minister te overtuigen<br />

<strong>van</strong> het nut of <strong>van</strong> de noodzaak om in elke gemeente over <strong>van</strong> bovenuit opgelegde


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

voorzieningen te beschikken, die dan bij wet of decreet verplichtend worden opgelegd<br />

dan dat zij hetzelfde overtuigings- en overredingsproces zouden moeten voeren ten<br />

aanzien <strong>van</strong> alle betrokken lokale besturen. Daarenboven wordt <strong>van</strong>uit de centrale<br />

ministeries heel wat zelfstandigheid toegekend aan allerlei para-organisaties, waaraan -<br />

ondanks hun gebrek aan directe democratische legitimatie - blijkbaar toch in vele<br />

gevallen de voorkeur wordt gegeven boven de direct democratisch gelegitimeerde lokale<br />

besturen. Het feit dat de centrale instanties hier zelf de verantwoordelijken kunnen<br />

benoemen en eventueel zelf meer greep krijgen op deze para-besturen, vormt vaak<br />

een onverantwoord motief om de functionele decentralisatie te verkiezen boven de<br />

direct democratisch gelegitimeerde bestuursvormen. Dezelfde redenering geldt trouwens<br />

ook indien de voorkeur wordt gegeven aan extern gedeconcentreerde buitendiensten,<br />

die onder de hiërarchische leiding <strong>van</strong> de centrale overheden blijven. De deconcentratie<br />

situeert zich immers op het niveau <strong>van</strong> de ambtenarij, die in deze geen politieke<br />

verantwoordelijkheid draagt. Indien juist dit aspect hier bijzonder benadrukt<br />

wordt dan is dit wel omwille <strong>van</strong> het feit dat de feitelijke zelfstandigheid <strong>van</strong><br />

gedeconcentreerde diensten soms zeer groot kan zijn. Het bestaan <strong>van</strong> een hiërarchische<br />

controle- en gezagslijn, staat dit geenszins in de weg. Omwille <strong>van</strong> overbelasting<br />

zal de hiërarchische overheid meestal slechts optreden indien haar bepaalde misbruiken<br />

worden gesignaleerd, hetzij in het kader <strong>van</strong> de door haarzelf ingerichte inspecties,<br />

hetzij rechtstreeks door de betrokken burgers. Het is trouwens voldoende bekend dat<br />

de gelijke behandeling <strong>van</strong> de dossiers in het kader <strong>van</strong> de deconcentratie in sommige<br />

gevallen niet meer dan een juridische fictie is en dat de ambtenaren over een grote<br />

discretionaire beoordelingsmacht kunnen beschikken. 211<br />

2. Verantwoordelijkheden <strong>van</strong> de centrale en <strong>van</strong> de lokale overheden<br />

Het behoort tot de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de centrale overheden de gemeentelijke<br />

beleidsvrijheid niet alleen te erkennen, doch ook om daarvoor in een aangepaste<br />

omkadering te voorzien opdat de lokale besturen met de nodige bestuurskracht en met<br />

de vereiste zorg voor de kwaliteit <strong>van</strong> de beleidsvoering en <strong>van</strong> de dienstverlening de<br />

hen toekomende plaats in de bestuurlijke organisatie kunnen innemen.<br />

2.1. Autonomie - Uitvoeringsagentschappen - Interactief bestuur<br />

Het blijft een sterke troef in handen <strong>van</strong> de gemeenten indien zij over een algemene<br />

bestuursbevoegdheid blijven beschikken om binnen de perken <strong>van</strong> de wettigheid alle<br />

lokale beleidsmaatregelen te nemen die zij <strong>van</strong> belang achten voor de lokale beleidsvoering.<br />

Wettelijk vastgelegde bevoegdheidslijsten zijn ofwel zo restrictief dat zij nooit<br />

aangepast zijn aan de wisselende maatschappelijke omstandigheden ofwel zo vaag en<br />

algemeen dat daarmee evenzeer alles mogelijk wordt gemaakt.<br />

Thans moet echter vooral worden beklemtoond dat de keuze die zich voor de hedendaagse<br />

lokale politiek aandient er meer en meer één is tussen ofwel het herleiden <strong>van</strong><br />

de gemeenten tot loutere uitvoeringsagentschappen ofwel het bewust opwaarderen <strong>van</strong><br />

de gemeenten als belangrijke democratisch gelegitimeerde partners in de hoofdstructuur<br />

<strong>van</strong> de bestuurlijke organisatie. 212 Gemeenten hebben dan wel het recht om de belangen<br />

<strong>van</strong> hun eigen inwoners te behartigen, doch in hoofdzaak doen zij dit binnen de<br />

77


78<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

door wetgevende instanties ontworpen regelingen en zijn hun bevoegdheden gebonden.<br />

213<br />

Heel wat hedendaagse problemen vereisen een aanpak op verschillende bestuursniveaus.<br />

Men denke daarbij aan het toegenomen onveiligheidsgevoel, de werkloosheid, de aantasting<br />

<strong>van</strong> de natuur en <strong>van</strong> het leefmilieu, de kansarmoede, de segregatie in de grote<br />

steden, de stadsvernieuwing, de dagelijkse verkeersellende, de vergrijzing <strong>van</strong> de samenleving<br />

e.d.m. Alle democratische krachten op alle bestuursniveaus moeten daartoe<br />

worden geresponsabiliseerd en slechts met het ontwikkelen <strong>van</strong> synergieën kunnen<br />

deze problemen worden aangepakt. De relatieve autonomie <strong>van</strong> vroeger, die er op neer<br />

kwam dat de gemeenten zich konden onttrekken aan de centrale beleidsvoering, wordt<br />

dan ver<strong>van</strong>gen door een actief partnerschap in die beleidsvoering. Rond verschillende<br />

beleidsproblemen treden wederzijds afhankelijke actoren in interactie. Ze hebben elkaar<br />

nodig voor het realiseren <strong>van</strong> hun eigen doelstellingen. De besturing grijpt plaats<br />

als gevolg <strong>van</strong> onderhandelingen en overleg tussen de actoren: « top down » en «<br />

bottom up » staan in wisselwerking met elkaar. Zij gebeurt m.a.w. binnen beleidsnetwerken<br />

waarin naast publieke trouwens ook private actoren elkaar in hun doelstellingen<br />

en strategieën beïnvloeden en waar<strong>van</strong> de interacties de voortgang en het product<br />

<strong>van</strong> de beleidsprocessen bepalen. 214<br />

Het pluricentrisch vervlochten netwerkmodel laat de gemeente toe op te treden ter<br />

behartiging <strong>van</strong> de doelen en objectieven <strong>van</strong> de « place community » in het ruime<br />

overheidsbeleid. Acute maatschappelijke problemen dwingen de actoren tot gezamenlijke<br />

strategieën. Natuurlijk hebben al deze actoren niet dezelfde machtspositie. En<br />

hier komt dan ook een nieuwsoortige relatie met de centrale actoren naar voor.<br />

Veiligheidscontracten, jeugdwerkbeleidsplannen, milieu- en mobiliteitsconvenanten,<br />

aan goedkeuring of beoordeling onderworpen projecten en resultaatgerichte beleidsovereenkomsten<br />

vormen in dat verband wat men noemt de nieuwe tweede generatiesturingsinstrumenten.<br />

215<br />

In dit perspectief gezien is de bemoeiing <strong>van</strong> de centrale overheid met de lokale bestuursactiviteiten<br />

niet noodzakelijkerwijze een uiting <strong>van</strong> centralisatie of <strong>van</strong> bureaucratische<br />

expansionisme. Deze tussenkomst moet echter beargumenteerd worden in het licht <strong>van</strong><br />

de kansen en sterkten, waarover elk bestuursniveau beschikt om de beleidsvoering -<br />

tevens met eerbiediging <strong>van</strong> het principe <strong>van</strong> de subsidiariteit - effectief te verzekeren.<br />

Telkens in de beleidsvoering de erkenning <strong>van</strong> de eigen identiteit <strong>van</strong> de lokale gemeenschappen,<br />

de noodzaak <strong>van</strong> plaatsgebonden differentiatie, directe verantwoordingsplichten,<br />

inspraak- en participatiemogelijkheden, lokale afstemming en integratie <strong>van</strong><br />

belang zijn, betekent de erkenning <strong>van</strong> het lokaal bestuur een meerwaarde niet alleen<br />

<strong>van</strong>uit democratisch doch ook <strong>van</strong>uit doelmatigheidsoogpunt. Concreet door te voeren<br />

verdelingen <strong>van</strong> bevoegdheden en <strong>van</strong> verantwoordelijkheden moeten dan ook telkens<br />

het voorwerp uitmaken <strong>van</strong> een doorgedreven bestuurskundig debat.<br />

2.2. Kwaliteit en bestuurskracht <strong>van</strong> het lokaal bestuur<br />

Voor de wetgeving is het vooral <strong>van</strong> belang dat de zij de nodige omkadering biedt voor<br />

een kwaliteitsvol bestuur <strong>van</strong> de gemeente als democratisch systeem, als beleids- en


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

verzorgingssysteem en als rechtssysteem. 216 De kwaliteit <strong>van</strong> de gemeente als democratisch<br />

systeem veronderstelt een deugdelijke politieke representatie, goed functionerende<br />

representatieve organen, de erkenning <strong>van</strong> het primaat <strong>van</strong> de politiek en afdoende<br />

mogelijkheden voor burgerbetrokkenheid. Als beleids- en verzorgingssysteem moeten<br />

voldoende instrumenten en hulpbronnen aanwezig zijn om zich <strong>van</strong> de toegemeten<br />

taken en <strong>van</strong> de te verstrekken dienstverlening te kunnen kwijten. Tenslotte veronderstelt<br />

de gemeente als rechtssysteem strikt geregelde procedures, doorzichtige structuren<br />

en besluitvormingsprocessen en een duidelijke regeling <strong>van</strong> de verhoudingen met de<br />

andere bestuursniveaus evenals <strong>van</strong> de rechtsbescherming <strong>van</strong> de burgers. Tevens dient<br />

gezorgd te worden voor een sluitende taakverdeling tussen de besluitvormende of beraadslagende<br />

en de uitvoerende organen en tussen de politieke en de ambtelijke bestuurders.<br />

Verder moeten de besturen kunnen beschikken over de juridische mogelijkheden<br />

om samen te werken met andere besturen en met privé-organisaties.<br />

De bestuurskracht, waarover de gemeenten moeten kunnen beschikken, hangt evenwel<br />

ook af <strong>van</strong> andere factoren. Op de centrale overheden rust ook de verantwoordelijkheid<br />

voor de gehanteerde territoriale indelingen, voor de concrete bevoegdheidsverdeling<br />

en toewijzing <strong>van</strong> kerntaken, voor het bieden <strong>van</strong> kansen en mogelijkheden voor een<br />

degelijke ambtelijke omkadering en voor de financiering <strong>van</strong> het lokaal bestuur.<br />

Bestuurskracht is daarenboven een samengesteld begrip dat niet alleen afhangt <strong>van</strong><br />

structurele of procedurale randvoorwaarden, doch evenzeer verwijst naar persoonsgebonden<br />

kwaliteiten waarover de bestuurders moeten kunnen beschikken.<br />

- Gemeenten zijn volwaardige door rechtstreekse verkiezingen gelegitimeerde<br />

burgernabije eerste-lijnsbesturen.<br />

Als bestuurslaag, die het dichtst bij de burgers staat, draagt de gemeente eigen verantwoordelijkheden<br />

voor een geïntegreerd beleid met betrekking tot hun dagelijkse woonen<br />

leefomgeving. Ten aanzien <strong>van</strong> de op het grondgebied aanwezige gemeenschap(pen)<br />

vervult zij een gebiedsgerichte regisseursfunctie en ook haar experiment- en haar<br />

vertegenwoordigingsfunctie worden erkend. Tevens vormt de gemeente de territoriale<br />

omschrijving voor de concretisering, aangepast aan de plaatselijke omstandigheden,<br />

<strong>van</strong> de door de centrale overheden aangenomen omkaderende beleidsmaatregelen. De<br />

samenwerking met die overheden steunt op georganiseerd overleg en duidelijke afspraken<br />

i.v.m. de financiering.<br />

De gemeentelijke organisatie wordt als één geheel beschouwd, ook al kunnen daarbinnen<br />

ingevolge wet, decreet of gemeentelijke besluiten vormen <strong>van</strong> verzelfstandiging -<br />

o.m. voor het bestuur <strong>van</strong> de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en voor de<br />

gemeentebedrijven - worden toegepast. Tevens wordt aan de gemeenten een zo ruim<br />

mogelijke zelfstandigheid toegekend om zelf de eigen organisatie en werking te regelen.<br />

De wetgeving bevat in dit verband de basisregelen, die minimaal moeten worden<br />

gerespecteerd voor een democratisch en doelmatig georganiseerd en werkend lokaal<br />

bestuur.<br />

Burgerbetrokkenheid, inspraak en participatie krijgen op de meest directe wijze gestalte<br />

op gemeentelijk niveau. In dat verband moet niet alleen aandacht uitgaan naar<br />

79


80<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

de opname in de wetgeving <strong>van</strong> adequate regelingen m.b.t. de openbaarheid <strong>van</strong> bestuur<br />

en de bekendmaking <strong>van</strong> de gemeentelijke regelgeving, doch ook <strong>van</strong> regelen die de<br />

communicatie en de participatie stroomlijnen. De burger wordt niet alleen als kiezer,<br />

doch ook als cliënt en als partner <strong>van</strong> de gemeentelijke overheden erkend.<br />

- Primaat <strong>van</strong> de politieke organen, die zowel pro- als interactief<br />

weten op te treden<br />

Om de rol en de functie <strong>van</strong> de verkozen gemeenteraden beter tot hun recht te laten<br />

komen moeten die raden worden versterkt zodat zij reëel instaan voor de strategiebepaling<br />

voor de plaatselijke beleidsvoering. De wetgeving moet kwaliteitsbevorderende<br />

maatregelen inhouden met betrekking tot de democratische en doelmatige inrichting<br />

en werking <strong>van</strong> de verkozen raden, de verplichte vaststelling <strong>van</strong> beleidsplannen, de<br />

door de raden desgevallend te verlenen delegaties en de controle, die de raden kunnen<br />

uitoefenen op de uitvoerende organen en de binnen de gemeente of op intercommunaal<br />

vlak bestaande verzelfstandigde hulpstructuren.<br />

Aan de gemeentebesturen wordt de rol toebedeeld <strong>van</strong> gebiedsgerichte regisseurs <strong>van</strong><br />

beleidsprocessen, waarbij een veelheid <strong>van</strong> zowel openbare als private actoren wordt<br />

aangesproken, die ook elk <strong>van</strong>uit hun eigen verantwoordelijkheid een inbreng doen.<br />

De gebiedsgerichte implementatie <strong>van</strong> de door de Vlaamse overheid aangenomen decreten<br />

met betrekking tot de economische ontwikkeling, de ruimtelijke ordening, het<br />

leefmilieu en het welzijnsbeleid veronderstelt gemeentebesturen, die zowel pro- als<br />

interactief weten op te treden en die na overleg met aangepaste oplossingen op maat<br />

<strong>van</strong> de lokale gemeenschappen kunnen uitpakken.<br />

- Schaal, personeel, financiën, goederen en instrumenten<br />

Veeleer dan zich in te laten met de inhoud <strong>van</strong> de beleidsvoering en dienstverlening ter<br />

plaatse zorgt de centrale overheid voor een gemeentelijke organisatie, die kan werken<br />

op een adequate territoriale schaal, die het personeel responsabiliseert, die een modern<br />

financieel management in de hand werkt en de gemeenten over de vereiste goederen en<br />

instrumenten laat beschikken om hun rol als eerste-lijnsbestuur te vervullen.<br />

- Verhoudingen met de Vlaamse Gemeenschap<br />

Voor de regeling <strong>van</strong> het bestuurlijk toezicht dringt zich zoveel als mogelijk een beperking<br />

tot wettelijkheidstoezicht op, weliswaar met inbegrip <strong>van</strong> de door de Raad <strong>van</strong><br />

State gesanctioneerde toepassingen <strong>van</strong> de beginselen <strong>van</strong> behoorlijk bestuur. Daarnaast<br />

zijn evenwel nog andere juridisch te regelen verhoudingen vereist, er mee rekening<br />

houdend dat het probleemoplossend vermogen <strong>van</strong> de overheid meer en meer<br />

vervlochten besluitvormingsystemen en netwerk-management veronderstelt.<br />

3. Provinciaal en lokaal bestuur<br />

Speciale aandacht verdienen ook de relaties met de provinciebesturen, wier rol zich<br />

toespitst op de bovenlokale gebiedsgerichte beleids- en bestuursopdrachten. Zij zijn op<br />

hun beurt democratisch gelegitimeerd om met de vereiste streekkennis verdelings- en


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

afstemmingsvraagstukken op bovenlokaal vlak, planningsopdrachten en opdrachten voor<br />

streekontwikkeling op zich te nemen. Ook hier is het belangrijk dat interactief wordt<br />

samengewerkt met de gemeentebesturen, wier primordiale opdracht als plaatselijk eerste-lijnsbestuur<br />

door de provinciebesturen moet worden geëerbiedigd. Waar nodig regelt<br />

de wetgever de verdere taakverdeling tussen provinciaal en lokaal bestuur.<br />

Ten aanzien <strong>van</strong> de gemeenten kunnen de provinciebesturen verder belangrijke ondersteunende<br />

tweedelijnsfuncties verzorgen, zowel wanneer de te ontwikkelen projecten<br />

een bovenlokale dimensie vertonen als wanneer initiatieven worden genomen ter verhoging<br />

<strong>van</strong> de bestuurskracht <strong>van</strong> de gemeenten, b.v. voor de vorming en de deskundigheidsbevordering<br />

of voor de logistieke ondersteuning.<br />

§ 4. Het pact tussen de Vlaamse Regering en de gemeenten<br />

en de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn<br />

Het op 8 maart 1999 afgesloten pact tussen de Vlaamse Regering en de gemeenten en de<br />

openbare centra voor maatschappelijk welzijn is een politiek akkoord of een intentieverklaring<br />

waarbij de betrokken partners zich engageren om gezamenlijk te overleggen<br />

en samen te werken om het overheidsbeleid in Vlaanderen doelmatiger en democratischer<br />

uit te bouwen ten behoeve <strong>van</strong> de Vlaamse burgers. 217 In de regeringsverklaring<br />

<strong>van</strong> juni 1999 wordt verduidelijkt dat dit pact op termijn moet uitmonden in een gezamenlijk<br />

bestuursakkoord en dat verder overleg zal worden gepleegd over de verdieping<br />

en over de uitvoering <strong>van</strong> het huidige pact.<br />

Het pact schrijft zich in in het, trouwens niet tot Vlaanderen of België beperkte, bestuurskundig<br />

debat over nieuwe verhoudingen tussen de centrale en de lokale bestuursniveaus.<br />

Dit debat is het gevolg <strong>van</strong> het geleidelijk gegroeide inzicht dat de aanpak <strong>van</strong> complexe<br />

beleidsproblemen vervlochten besluitvormingssystemen en interactief bestuur<br />

veronderstelt. Niet in het minst betreft dit ook de besluitvorming over de binnenlandse<br />

bestuurlijke organisatie zelf en over de volwaardige erkenning <strong>van</strong> de lokale<br />

besturen in deze organisatie. In het binnenlands bestuur worden duidelijke afspraken,<br />

gedeelde verantwoordelijkheden en partnerschappen een evidente noodzaak. Tevens<br />

geeft het pact aan dat het subsidiariteitsprincipe en de deregulering als basis gelden<br />

voor de nieuw tot stand te brengen interbestuurlijke verhoudingen.<br />

In de internationale literatuur is er trouwens op gewezen dat complexe sturing en<br />

interactief bestuur niet automatisch tot centraal-lokale partnerschappen leiden. 218 Inherent<br />

is daarbij steeds het gevaar aanwezig dat de lokale besturen worden gedegradeerd<br />

tot uitvoeringsagentschappen <strong>van</strong> het centrale bestuur. Dit gevoel was trouwens<br />

ook sterk aanwezig bij de Vlaamse lokale besturen op het ogenblik dat overwogen werd<br />

het pact tot stand te brengen. Er wordt <strong>van</strong> het pact verwacht dat het zal leiden tot een<br />

betere erkenning <strong>van</strong> de verdiensten, mogelijkheden en sterkten <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> de bestuursniveaus<br />

en dat in het kader <strong>van</strong> het beoogde interactieve samenwerking de lokale<br />

besturen in de toekomst ook meer het eigen inzicht en de eigen verantwoordelijkheden<br />

zullen kunnen doen gelden in de beleidsvoering.<br />

Er kan dan ook niet ontkend worden dat het pact een uiterst belangrijke mijlpaal<br />

81


82<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

vormt in het streven naar betere omgangsvormen tussen de Vlaamse overheden en de<br />

lokale besturen. Niet alleen de door de Vlaamse overheden onderschreven doelstellingen<br />

om de lokale beleidsruimte, de lokale bestuurskracht en de lokale democratie te<br />

versterken zijn daarbij primordiaal. Evenzeer dient beklemtoond dat de Vlaamse Regering<br />

er zich toe verbonden heeft om voor het pact een ruim draagvlak te creëren o.m.<br />

met betrokkenheid <strong>van</strong> het Vlaams parlement, het College <strong>van</strong> Secretarissen-generaal,<br />

de Vlaamse administratie en de Vlaamse openbare instellingen.<br />

Het pact zelf bevat een tienpuntenprogramma, waarbij telkens concrete actiepunten –<br />

in totaal 63- worden aangegeven. 219<br />

1. Overleg, communicatie en informatie als voorwaarden<br />

voor verstandhouding<br />

De Vlaamse Regering en de lokale besturen erkennen de noodzaak <strong>van</strong> voorafgaand en<br />

tijdig overleg over alle belangrijke initiatieven die beide partners aangaan evenals de<br />

noodzaak <strong>van</strong> een voldoende invoeringstermijn. Binnen het Ministerie <strong>van</strong> de Vlaamse<br />

Gemeenschap wordt zowel op ambtelijk als op politiek vlak overleg georganiseerd om<br />

te zorgen voor een betere beleidsafstemming in alle aangelegenheden waarbij de lokale<br />

besturen betrokken zijn. De Vlaamse Vereniging <strong>van</strong> Steden en Gemeenten wordt bij dit<br />

overleg betrokken.<br />

2. Strategische samenwerking<br />

De Vlaamse Regering en de lokale besturen zullen zich maximaal inzetten om een structurele<br />

en voor iedere Vlaming zichtbare samenwerking uit te bouwen op basis <strong>van</strong> een<br />

planmatige en resultaatgerichte aanpak. Bij deze resultaatgerichte aanpak laat de Vlaamse<br />

Regering voldoende eigen beleidsruimte voor de lokale besturen.<br />

De lokale besturen erkennen dat het tot de kerntaken <strong>van</strong> de Vlaamse overheid behoort<br />

om enerzijds de algemene organieke regeling voor de lokale besturen te bepalen en<br />

anderzijds om de algemene beleidslijnen voor de Vlaamse gewest- en gemeenschapsmateries,<br />

die een lokale impact hebben, vast te stellen.<br />

De Vlaamse overheid zal zich in haar regelgeving inzake het Vlaams beleid dat een<br />

lokale impact heeft zoveel mogelijk beperken tot de hoofdlijnen <strong>van</strong> het beleid (basisdoelstellingen)<br />

en het omschrijven <strong>van</strong> de resultaten die worden beoogd. Daarbij zal<br />

men minder sturen op procedures, middelen en instrumenten alsook planningsverplichtingen<br />

beperken, op elkaar afstemmen en realistisch houden. De Vlaamse Regering<br />

erkent dat de lokale besturen bij de realisatie <strong>van</strong> dit Vlaamse beleid op het lokale<br />

niveau een belangrijke eigen beslissingsruimte moeten hebben. Zo kunnen de Vlaamse<br />

Regering en de lokale besturen komen tot onderhandelde beleidsovereenkomsten, waarbij<br />

maatwerk wordt toegepast en het tevens duidelijk is over welke financiële bijdragen<br />

de lokale besturen <strong>van</strong>wege de Vlaamse overheid zullen kunnen beschikken. Verder zal<br />

de Vlaamse Regering de regelgeving, die niet via deze onderhandelde beleidsovereenkomsten<br />

tot stand komt, onderzoeken op haar negatieve of niet bedoelde effecten.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Een concreet actiepunt op het gebied <strong>van</strong> de samenwerking tussen de Vlaamse en de<br />

lokale overheden wordt vermeld onder de noemer « Focus op de burger ». De lokale<br />

besturen nemen het op zich om voor de Vlaamse Gemeenschap burgergerichte informatie-<br />

en desgevallend ook elektronische loket-functies te vervullen.<br />

3. Gemeenten en Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn:<br />

één samenhangend lokaal bestuursniveau<br />

Gemeenten en OCMW’s dragen samen verantwoordelijkheid voor de lokale samenleving<br />

en zij vormen samen het lokale beleidsniveau. De Vlaamse regering zal een maximale<br />

samenhang tot stand brengen in haar beleidsvoering en in de regeling <strong>van</strong> de procedures<br />

t.a.v. de gemeenten en de OCMW’s.<br />

De Vlaamse Regering erkent het OCMW als lokale draaischijf <strong>van</strong> de sociale dienstverlening<br />

en in het pact wordt de voortrekkersrol en de zelfstandigheid <strong>van</strong> het OCMW<br />

uitdrukkelijk bevestigd.<br />

4. Versterking <strong>van</strong> de lokale bestuurskracht en <strong>van</strong> de lokale democratie<br />

Voorop staat dat de Vlaamse Regering het begrip « bestuurskracht » nader wenst te<br />

omschrijven en te objectiveren. Vooralsnog staan onder de hoofding <strong>van</strong> de versterking<br />

<strong>van</strong> de lokale bestuurskracht en <strong>van</strong> de lokale demoratie de volgende aandachtspunten<br />

centraal.<br />

4.1. Openheid, inspraak en burgergerichte dienstverlening<br />

Als objectieven worden vooropgesteld: een maximale openbaarheid <strong>van</strong> bestuur en<br />

openheid inzake informatieverstrekking; waarborgen voor burgerconsultatie en overleg<br />

met de bevolking met respect voor de beslissingsautonomie <strong>van</strong> de gekozen<br />

mandatarissen; burgergerichte en klantvriendelijke organisatie <strong>van</strong> de dienstverlening;<br />

loyale medewerking <strong>van</strong> de lokale besturen aan het onderzoek wanneer ernstige klachten<br />

worden geformuleerd.<br />

4.2. Positie <strong>van</strong> de verkozen raden en statuut <strong>van</strong> de lokale mandatarissen<br />

Gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn dienen professioneel,<br />

open en democratisch bestuurd te worden. Zij moeten over mandatarissen beschikken<br />

met hoge professionaliteit, beschikbaarheid en inzet. De rechtstreeks en onrechtstreeks<br />

verkozen raden moeten worden versterkt en het sociaalrechtelijk en financieel statuut,<br />

de bijscholing en het politiek verlof <strong>van</strong> de lokale mandatarissen verdienen de verdere<br />

aandacht <strong>van</strong> de Vlaamse Regering. Ook de positie <strong>van</strong> de politieke fracties dient<br />

verduidelijkt te worden. De gemeenten en de OCMW’s engageren zich <strong>van</strong> hun kant<br />

om hun actieve medewerking te verlenen aan de democratische controle op hun bestuur.<br />

De gemeenten zullen ook zorgen voor een versterking <strong>van</strong> de terugkoppeling<br />

<strong>van</strong>uit de intercommunales naar de verkozen raden.<br />

83


84<br />

4.3. Kwalitatief personeelsbeleid<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Er dient gezorgd voor een gekwalificeerd en deskundig personeelsbestand. De toezichthoudende<br />

overheid zal daarbij voldoende ruimte laten om een degelijke bestaffing in<br />

de lokale besturen mogelijk te maken. De Vlaamse Regering zal het toezicht op de<br />

door personeelsbehoefteplannen gemotiveerde personeelsformaties en op het administratief<br />

en geldelijk statuut beperken enerzijds tot het toetsen <strong>van</strong> de financiële<br />

haalbaarheid en anderzijds tot het nagaan <strong>van</strong> de conformiteit met de minimumregels<br />

inzake loon- en arbeidsvoorwaarden, vastgelegd in een onderhandeld raamakkoord.<br />

Daarbij gelden ook de krachtlijnen <strong>van</strong> 1993 voor een samenhangend personeelsbeleid<br />

als een minimumnorm, doch de lokale besturen kunnen een eigen invulling geven aan<br />

de daarin bevatte bepalingen.<br />

Er wordt tenslotte ook gestreefd naar de regionalisering <strong>van</strong> de wetgeving inzake het<br />

syndicaal statuut en <strong>van</strong> de financiering <strong>van</strong> het gesco-stelsel. Alleszins wordt de Vereniging<br />

<strong>van</strong> Vlaamse steden en gemeenten als technisch raadgever betrokken bij de<br />

onderhandelingen op Vlaams niveau en wordt verder werk gemaakt <strong>van</strong> de erkenning<br />

<strong>van</strong> de positie <strong>van</strong> de lokale besturen als werkgevers.<br />

4.4. Publieke en publiek-private samenwerking<br />

Taken en functies met een lokaal karakter, die een ruimer draagvlak behelzen dan één<br />

gemeente, moeten democratisch verbonden blijven met de gemeente. Zij mogen niet<br />

worden overgeheveld naar het intermediair of het centraal bestuursniveau. De gemeenten<br />

zullen die taken in de eerste plaats door onderlinge samenwerking uitbouwen. De<br />

Vlaamse Regering bepleit daarom samenwerkingsformules tussen lokale besturen, gaande<br />

<strong>van</strong> zachte juridische vormen <strong>van</strong> samenwerking, lichte vormen <strong>van</strong> rechtspersoonlijkheid<br />

voor samenwerking, tot zwaardere formules (zoals intercommunales en verenigingen<br />

met langdurige engagementen en verbintenissen), formules waarbij een samenwerkingsverband<br />

tussen centrumstad en randgemeenten en OCMW’s mogelijk wordt. Het<br />

moet hier steeds gaan om vormen <strong>van</strong> verlengd lokaal bestuur (dus gemeentelijke en<br />

OCMW-taken) waarbij voldoende waarborgen ingebouwd zijn dat de gemeenten en<br />

OCMW’s zelf reëel greep houden op de activiteiten in intergemeentelijk verband. De<br />

Vlaamse Regering zal samenwerkingsinitiatieven tussen lokale besturen ook financieel<br />

stimuleren.<br />

De Vlaamse Regering zal ook initiatieven ondersteunen inzake publiek-private samenwerking,<br />

zowel voor gemeenten als OCMW’s, mits voldoende waarborgen voor een<br />

flexibele aanpak en democratische controle en vertegenwoordiging. Om de OCMW’s<br />

de kans te geven in de breedste zin te fungeren als draaischijf voor de noodzakelijke<br />

maatschappelijke dienstverlening in de gemeente zullen ruimere mogelijkheden inzake<br />

structurele samenwerkingsverbanden tussen OCMW’s onderling en tussen publieke<br />

en private partners aangereikt worden.<br />

4.5. Binnengemeentelijke organen<br />

De noodzaak <strong>van</strong> de aanpak in grote steden <strong>van</strong> beleidsproblemen op binnengemeentelijke<br />

schaal wordt eveneens erkend. Tevens zal de Vlaamse overheid in de ver-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

schillende beleidssectoren mogelijkheden voor de betrokken besturen creëren om binnen<br />

hun grondgebied een meer gerichte aanpak naar deelgemeenten, wijken of buurten<br />

te realiseren.<br />

5. Financiën: basis voor goede relaties<br />

De financiën vormen natuurlijk evenzeer als de vorige aandachtspunten een essentieel<br />

bestanddeel <strong>van</strong> de gemeentelijke bestuurskracht.<br />

De Vlaamse Regering en de gemeenten erkennen de fiscaliteit als basis <strong>van</strong> de financiering<br />

<strong>van</strong> de lokale besturen. Via de belastingen wordt de burger rechtstreeks en voelbaar<br />

aangesproken voor het beleid <strong>van</strong> zijn gemeente en komt de verantwoordelijkheid<br />

<strong>van</strong> het bestuur het sterkst tot uiting. Verantwoordelijkheid voor het uitoefenen <strong>van</strong><br />

bevoegdheden moet daarom gekoppeld blijven aan financiële verantwoordelijkheid<br />

voor de genomen beslissingen.<br />

Naast de eigen fiscaliteit draagt de Vlaamse Gemeenschap in aanzienlijke mate bij tot<br />

de lokale financiën, inzonderheid via de overheidsfondsen. De Vlaamse Regering zal<br />

de lokale besturen blijvend de nodige waarborgen bieden voor een objectief mechanisme,<br />

dat de jaarlijkse evolutie <strong>van</strong> de fondsen regelt. Inzake de verdeling <strong>van</strong> de<br />

fondsen zal de Vlaamse Regering in overleg met de lokale besturen onderzoeken of de<br />

doelstellingen inzake de bestuurskracht <strong>van</strong> de gemeenten met de huidige verdelingscriteria<br />

<strong>van</strong> het Gemeentefonds in voldoende mate worden bereikt. Tevens erkennen<br />

de Vlaamse Regering en de lokale besturen dat de algemene financiering <strong>van</strong> de gemeenten<br />

en OCMW’s een herverdeling <strong>van</strong> middelen onder de gemeenten en OCMW’s<br />

tot doel heeft om de ongelijkheid <strong>van</strong> kansen en bestedingsbehoeften op een objectieve<br />

wijze en in redelijke mate te corrigeren, opdat beide besturen hun basistaken kunnen<br />

vervullen. De fiscale draagkracht <strong>van</strong> de gemeenten, gemeten op basis <strong>van</strong> hun objectief<br />

belastingsvermogen, en de mate waarin de verschillende steden en gemeenten een<br />

centrumfunctie vervullen zijn daarom de belangrijkste criteria om deze herverdeling<br />

<strong>van</strong> middelen door te voeren. Daarnaast moeten ook de kleinere gemeenten over de<br />

nodige middelen kunnen beschikken om voldoende bestuurskrachtig te kunnen optreden<br />

en om het kwalitatief personeel aan te kunnen trekken dat nodig is om een normaal<br />

niveau <strong>van</strong> dienstverlening te verzekeren.<br />

Inzake hun financiële organisatie en beheer erkennen de lokale besturen dat de invoering<br />

<strong>van</strong> nieuwe boekhoudingstelsels voor de gemeenten en de OCMW’s een belangrijke<br />

stap betekent in de richting <strong>van</strong> een aangepast management. De Vlaamse Regering<br />

streeft op termijn naar een gelijkvormige boekhouding in zowel gemeenten als<br />

OCMW’s.<br />

6. Toezicht: evenwicht tussen autonomie en externe controle<br />

De lokale besturen erkennen dat het grondwettelijk verankerd bestuurlijk toezicht op<br />

de lokale besturen een taak is <strong>van</strong> de Vlaamse Regering en deel uitmaakt <strong>van</strong> de externe<br />

controle op hun bestuur en zodoende <strong>van</strong> de rechtsstaat. In een democratische bestuursvorm<br />

moeten zij de wet naleven. Daarnaast zijn de beginselen <strong>van</strong> behoorlijk<br />

bestuur, die <strong>van</strong> openbare orde zijn, op hen <strong>van</strong> toepassing. Zij erkennen tevens dat<br />

85


86<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

hun handelen moet gebeuren met respect voor het algemeen belang in de zin <strong>van</strong> de<br />

belangen <strong>van</strong> de ruimere gemeenschap dan de louter lokale. In bijzondere omstandigheden<br />

kan echter een stringenter toezicht noodzakelijk zijn, m.n. voor het handhaven<br />

<strong>van</strong> het wettelijk verplicht evenwicht <strong>van</strong> de lokale financiën of voor de correcte toepassing<br />

<strong>van</strong> de wetgeving op het gebruik <strong>van</strong> talen in bestuurszaken in de gemeenten<br />

met een bijzonder taalstatuut. In het pact wordt verder de inventarisatie en de evaluatie<br />

<strong>van</strong> het specifiek toezicht in het vooruitzicht gesteld evenals, waar dit behouden blijft,<br />

de uniformisering <strong>van</strong> de procedures.<br />

De Vlaamse Regering is er zich <strong>van</strong> bewust dat er een goed evenwicht gezocht moet<br />

worden tussen autonomie en bestuurlijk toezicht. De kernopdracht voor de organisatie<br />

<strong>van</strong> het toezicht bestaat erin dit derwijze te organiseren dat de lokale besturen op de<br />

best mogelijke wijze kwalitatief kunnen functioneren met een maximale autonomie,<br />

maar waarbij anderzijds toch de garantie wordt behouden dat er opgetreden kan worden<br />

waar nodig.<br />

De Vlaamse Regering zal de gouverneurs profileren als herkenbare Vlaamse aanspreekpunten,<br />

gesitueerd op een korte afstand <strong>van</strong> de lokale besturen. De gouverneur behoudt<br />

een belangrijk appreciatierecht bij de uitoefening <strong>van</strong> het eerstelijnstoezicht,<br />

maar de Vlaamse Regering en de gouverneurs moeten een gemeenschappelijke algemene<br />

beleidslijn inzake de uitoefening <strong>van</strong> het toezicht afspreken opdat geen onverantwoorde<br />

verschillen ontstaan.<br />

Verder moet het ten aanzien <strong>van</strong> zowel de lokale besturen als de burger duidelijk zijn<br />

dat de gouverneurs namens de Vlaamse Regering optreden op basis <strong>van</strong> een gemeenschappelijke<br />

beleidslijn die door de regering wordt vastgesteld en niet namens het<br />

provinciale politieke gezag. Op administratief vlak zal de Vlaamse Regering de verschillen<br />

tussen de diensten <strong>van</strong> de gouverneur enerzijds en <strong>van</strong> de provincie anderzijds<br />

duidelijk maken. Zij zal de eenheid in de dossiervoorbereiding tussen de provinciale<br />

gouvernementen en hun samenhang met de centrale administratie organiseren. In<br />

dezelfde gedachtengang worden de nog resterende toezichtsbevoegdheden <strong>van</strong> de bestendige<br />

deputaties overgeheveld naar de gouverneurs.<br />

§ 5. Slotbeschouwing<br />

De in dit hoofdstuk ontwikkelde visie over de meerwaarde <strong>van</strong> het lokaal bestuur,<br />

evenals het pact, dat in 1999 door de Vlaamse Regering werd afgesloten met de gemeenten,<br />

zijn inspirerend voor de uitwerking <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>.<br />

Op verschillende plaatsen zullen de hier aan bod gebrachte ideeën en aandachtspunten<br />

hernomen worden in het volgende deel, waarin concrete voorstellen zijn opgenomen<br />

die mede in aanmerking kunnen worden genomen bij de totstandkoming <strong>van</strong><br />

een Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>. De gehuldigde basisfilosofie stelt bestuurskrachtig georganiseerde<br />

en werkende gemeentebesturen voorop evenals vernieuwde verhoudingen<br />

tussen de gemeentebesturen en de burgers enerzijds en tussen de gemeentebesturen en<br />

de andere bestuursniveaus in Vlaanderen anderzijds. Een Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> kan<br />

daartoe bijdragen in de mate het de daarvoor noodzakelijke randvoorwaarden vastlegt.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De randvoorwaarden betreffen evenwel alleen de organisatie-, werkings- en procedureregelen<br />

en bepalen nog geenszins de inhoud <strong>van</strong> het plaatselijk te voeren beleid. Een<br />

juridische regeling zal daarenboven ook nooit automatisch tot het gewenste resultaat<br />

leiden. Slechts als de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten ook door diegenen,<br />

die dit in de dagelijkse bestuurspraktijk waar moeten maken, kunnen worden<br />

gedeeld en slechts indien de nieuwe juridische regeling ook zal leiden tot een nieuwe<br />

bestuurscultuur, mag ook worden verwacht dat een Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> een belangrijke<br />

stap voorwaarts zal betekenen. Daarbij staat de verwachting voorop dat dit<br />

decreet zowel het democratisch gehalte als het management <strong>van</strong> de gemeentebesturen<br />

zal optimaliseren. Daarvoor dringt zich in Vlaanderen een decretale regeling op die<br />

volwaardig de eigen democratische legitimatie <strong>van</strong> de gemeenten als een bestuurslaag<br />

met een burgernabije open huishouding erkent enerzijds en die tevens tegemoet komt<br />

aan de noodwendigheden <strong>van</strong> de hedendaagse over de verschillende bestuursniveaus<br />

vervlochten beleidsvoering anderzijds. De decreetgever zal, naast het vastleggen <strong>van</strong><br />

regelingen die uniform <strong>van</strong> toepassing zijn op alle gemeenten ook ruimte moeten laten<br />

voor de verscheidenheid en de eigenheid <strong>van</strong> de individuele gemeenten door hen toe te<br />

laten bepaalde regels zelf te concretiseren. Deze optie sluit aan bij de huidige trend in<br />

de bestuurskunde, die de zelfregulering als een belangrijke aanvulling ziet <strong>van</strong> de regulering<br />

door de hogere overheden. Dit sluit eens te meer aan bij het in dit hoofdstuk aan<br />

bod gebrachte subsidiariteitsprincipe.<br />

87


88<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

DEEL II<br />

PROEVE VAN VLAAMS<br />

GEMEENTEDECREET<br />

In dit deel zijn enerzijds de commentaren bij de voorgestelde <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams<br />

<strong>gemeentedecreet</strong> en anderzijds de voorstellen <strong>van</strong> decreetsartikelen zelf opgenomen.<br />

De aan bod komende onderwerpen zijn gegroepeerd in een preambule en in drie boeken:<br />

- Boek I behandelt de inrichting en de werking <strong>van</strong> het GEMEENTEBESTUUR.<br />

Achtereenvolgens komen daarin titels voor met betrekking tot de gemeentelijke<br />

organen -de gemeenteraad, het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen en de burgemeester<br />

-, de ambtelijke organisatie, het beleid en het financieel beheer en de<br />

diensten met verzelfstandigd beheer.<br />

- Boek II is volledig gewijd aan de RELATIE VAN HET GEMEENTEBESTUUR<br />

MET DE BURGERS. De daarin voorkomende titels betreffen de regelingen voor<br />

de openheid en de openbaarheid <strong>van</strong> bestuur, de eerstelijnsklachtenbehandeling en<br />

de ombudsdienst, het burgerinitiatief, de inspraak en de gemeentelijke volksraadpleging.<br />

- Boek III heeft de INTERBESTUURLIJKE VERHOUDINGEN tot voorwerp.<br />

Daarin zijn de titels opgenomen die het partnerschap tussen de Vlaamse, de provinciale<br />

en de gemeentelijke overheden concrete vorm geven evenals de mogelijkheid<br />

in het leven roepen om beleidsovereenkomsten af te sluiten. Tenslotte wordt<br />

dit boek afgesloten met een titel over het bestuurlijk toezicht.<br />

Voor de commentaren bij de titels <strong>van</strong> de drie boeken, die samen het voorstel <strong>van</strong> <strong>proeve</strong><br />

uitmaken, wordt niet noodzakelijkerwijze dezelfde indeling gevolgd. Dit wordt bij de<br />

behandelde titels zelf toegelicht.<br />

89


90<br />

PREAMBULE<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De preambule heeft tot doel de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeentebesturen en hun maatschappelijke<br />

opdracht in algemene termen te definiëren. Tevens bepaalt zij hoe het gemeentebestuur<br />

is samengesteld. De desbetreffende voorstellen <strong>van</strong> decreetsartikelen (de<br />

artikelen 1, 2 en 3) worden voorafgegaan door een rechtsvergelijkende studie <strong>van</strong> de<br />

omschrijving <strong>van</strong> de gemeentelijke bevoegdheden in de andere West-Europese staatsstelsels<br />

(Hoofdstuk I). Vervolgens wordt nader ingegaan op de bevoegdheidsomschrijving<br />

en de opdrachtverklaring in de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> (Hoofdstuk II).<br />

Wat de samenstelling <strong>van</strong> het gemeentebestuur betreft, worden in het voorgestelde artikel<br />

3 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> niet alleen de gemeentelijke organen, doch ook de ambtelijke organisatie<br />

vermeld. Beide vormen de peilers waarop het gemeentebestuur is opgebouwd.<br />

De organen <strong>van</strong> het gemeentebestuur zijn de gemeenteraad, het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen en de burgemeester. Dat de organen <strong>van</strong> het gemeentebestuur in de<br />

preambule worden vermeld, sluit geenszins uit dat aan deze organen, binnen de perken<br />

<strong>van</strong> de wet of <strong>van</strong> het decreet ook de bevoegdheid kan worden toegekend om vormen<br />

<strong>van</strong> verzelfstandigd bestuur in te richten of om daarvoor aparte bestuursorganen aan te<br />

stellen. In die zin zijn de raden <strong>van</strong> bestuur <strong>van</strong> de verzelfstandigde diensten ook gemeentelijke<br />

bestuursorganen.<br />

In feite zou voor de organisatie <strong>van</strong> de gemeentebesturen met meer dan 100.000 inwoners<br />

ook moeten vermeld worden, dat de bestuurlijke organisatie er eveneens vorm kan<br />

krijgen door de inrichting <strong>van</strong> districten, met rechtstreeks verkozen raden, uitvoerende<br />

bureaus en voorzitters. Het moge volstaan hiervoor te verwijzen naar de huidige gemeentewet.<br />

Bij het uitwerken <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> ontbrak -binnen het gegeven tijdsbestekalleszins<br />

de mogelijkheid om ook die bepalingen te herformuleren.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HOOFDSTUK I<br />

DE GEMEENTELIJKE BEVOEGDHEDEN<br />

IN RECHTSVERGELIJKEND PERSPECTIEF<br />

J. GEKIERE<br />

In de bestudeerde landen wordt voor de toekenning <strong>van</strong> de bevoegdheden aan de gemeenten<br />

een onderscheid gehuldigd tussen de zelfstandig uit te oefenen bevoegdheden<br />

enerzijds (§ 1) en de bevoegdheden die de gemeenten vervullen voor de andere overheidsniveaus<br />

of waarbij zij alleszins rekening dienen te houden met de op hoger niveau uitgevaardigde<br />

normen anderzijds (§ 2). Terloops wordt ook enige aandacht besteed aan de<br />

vraag of deze bevoegdheden alleen in algemene termen worden omschreven of integendeel<br />

daarnaast ook verdere preciseringen voorkomen (§ 3).<br />

§ 1. Het gemeentelijk zelfbestuur in rechtsvergelijkend perspectief<br />

De erkenning <strong>van</strong> de gemeentelijke zelfstandigheid en de afbakening <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

bevoegdheden in België kwamen reeds ruimschoots aan bod in hoofdstuk I <strong>van</strong><br />

Deel I. Die bevoegdheid is grondwettelijk verankerd in de artikelen 41 en 162 GW, via<br />

de notie <strong>van</strong> “het gemeentelijk belang”. Deze grondwetsartikelen bepalen dat het regelen<br />

<strong>van</strong> aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang aan de gemeenteraden toekomt. Deze<br />

bepaling mag echter niet letterlijk gelezen worden. Niet alleen de gemeenteraden zijn<br />

immers bevoegd voor aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang, ook het college <strong>van</strong><br />

burgemeester en schepenen en de burgemeester zijn dat.<br />

In artikel 117 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet vinden we trouwens een bijna identieke bepaling<br />

als in die grondwetsartikelen, maar dezelfde bewoordingen hebben hier een andere<br />

betekenis. Deze bepaling moet immers gelezen worden in het licht <strong>van</strong> de bevoegdheidsverdeling<br />

tussen de gemeentelijke organen, met name in de zin dat de gemeenteraad<br />

binnen de gemeente beschikt over de residuaire bevoegdheden. 1 Er kan dan ook voor<br />

gepleit worden om de grondwettelijke bepalingen in verband met de bevoegdheden te<br />

beperken tot de erkenning <strong>van</strong> de gemeentelijke bevoegdheid in het algemeen en de<br />

bevoegdheidsverdeling tussen de gemeentelijke organen integraal aan de wet- of decreetgever<br />

over te laten. De Grondwet zou zo bijvoorbeeld de aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk<br />

belang kunnen toekennen aan “de gemeenten”, aan “de gemeentelijke instellingen”<br />

of aan “de gemeentebesturen”, zoals artikel 124 <strong>van</strong> de huidige Nederlandse Grondwet<br />

bijvoorbeeld bepaalt: “Voor provincies en gemeenten wordt de bevoegdheid tot regeling en bestuur<br />

inzake hun huishouding aan hun besturen overgelaten.” In geen enkele andere Europese<br />

zie eindnoten blz. 438<br />

91


92<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Grondwet wordt trouwens het lokaal zelfbestuur of de gemeentelijke bevoegdheid toegekend<br />

aan een specifiek gemeentelijk orgaan. In Denemarken wordt lokaal zelfbestuur<br />

aan de gemeenten toegekend, net zoals in Spanje, Oostenrijk, Duitsland en Luxemburg.<br />

In Frankrijk beschikken alle “collectivités territoriales”, waaronder de gemeenten, over<br />

bestuursvrijheid, la “libre administration”. In Zweden en Italië wordt lokaal zelfbestuur<br />

zonder meer als principe beschermd, in Portugal dienen de lokale besturen de belangen<br />

<strong>van</strong> de bevolking <strong>van</strong> hun gebied, in Finland wordt het zelfbestuur aan de burgers <strong>van</strong> de<br />

gemeente toegekend en in Griekenland aan de organen <strong>van</strong> de lokale besturen. 2<br />

Uit de bespreking <strong>van</strong> een aantal <strong>van</strong> die buitenlandse voorbeelden zal blijken dat het<br />

gemeentelijk zelfbestuur niet alleen in de Grondwetten <strong>van</strong> heel wat staten gewaarborgd<br />

is, maar dat gelijkaardige waarborgen ook in de gemeentewetten <strong>van</strong> de verscheidene<br />

staten en tevens in de Grondwetten en de gemeentewetten <strong>van</strong> de deelstaten <strong>van</strong> federale<br />

staten te vinden zijn. Het begrip “zelfbestuur” wordt daarin op verschillende manieren<br />

gedefinieerd.<br />

- Nederland<br />

In Nederland worden de grondwettelijke bepalingen 3 nog eens letterlijk hernomen in<br />

het hoofdstuk over de bevoegdheid <strong>van</strong> het gemeentebestuur in de gemeentewet zelf:<br />

“de bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake de huishouding <strong>van</strong> de gemeente wordt aan het gemeentebestuur<br />

overgelaten” 4 .<br />

- Duitsland<br />

In Duitsland wordt het gemeentelijk zelfbestuur of de kommunale Selbstverwaltung niet<br />

alleen door de federale Grondwet beschermd 5 , maar ook door de Grondwetten <strong>van</strong> de<br />

verscheidene Länder. 6 Zo bepaalt de Grondwet <strong>van</strong> Brandenburg bijvoorbeeld dat de<br />

gemeenten en de “groeperingen <strong>van</strong> gemeenten” het recht op zelfbestuur hebben. Het<br />

Land is enkel bevoegd om het wettigheidstoezicht uit te oefenen ten aanzien <strong>van</strong> gemeenten<br />

en “groeperingen <strong>van</strong> gemeenten”. De Grondwet <strong>van</strong> Hessen bevat gelijkaardige<br />

bepalingen. Het recht op zelfbestuur <strong>van</strong> de gemeenten en “groeperingen <strong>van</strong><br />

gemeenten” wordt hen voor wat hun aangelegenheden betreft door het Land gewaarborgd.<br />

Ook hier beperkt het toezicht er zich toe te controleren of het bestuur in overeenstemming<br />

is met de wetten. Enkele <strong>van</strong> die Grondwetten gaan in de bescherming<br />

<strong>van</strong> het principe <strong>van</strong> de kommunale Selbstverwaltung zelfs verder dan de federale Grondwet.<br />

De Länder kunnen steeds in een voor de gemeenten gunstigere bescherming voorzien.<br />

Zo waarborgen enkele Länder bovenop de erkenning <strong>van</strong> het gemeentelijk zelfbestuur<br />

in hun Grondwetten ook het zogenaamde “Totalitätsprinzip”. Volgens dit principe<br />

zijn de gemeenten op hun grondgebied exclusief bevoegd voor alle “taken <strong>van</strong> openbaar<br />

bestuur”, voor zover deze niet in het algemeen belang door de wetgever aan andere<br />

instanties zijn overgedragen. De residuaire bestuursbevoegdheid binnen een Land zou<br />

zo bij de gemeenten berusten. In de Duitse rechtsleer zou men het er echter over eens<br />

zijn dat deze bewoordingen exact dezelfde draagwijdte moeten hebben als de algemene<br />

bepaling uit artikel 28 <strong>van</strong> de federale Grondwet, die hen enkel het bestuur in plaatselijke<br />

aangelegenheden waarborgt 7 . Sommige Grondwetten bevatten ook betere garanties inzake<br />

gemeentefinanciering. Zo verplichten bepaalde Grondwetten de Länder ervoor te


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

zorgen dat de gemeenten hun bevoegdheden kunnen uitoefenen en meer in het bijzonder<br />

door hen voldoende financiële middelen te verschaffen, weliswaar rekening houdend<br />

met de lasten die op de Länder zelf wegen 8 . Ook bij het opleggen <strong>van</strong> bepaalde<br />

door de gemeenten uit te voeren taken, wordt door sommige Grondwetten een kostenvergoedingsregeling<br />

vereist. 9 Verder zijn er nog bijkomende garanties zoals de verplichte<br />

evenredige vertegenwoordiging, de mogelijkheid om in sommige gevallen de volksvergadering<br />

in plaats <strong>van</strong> de gemeenteraad te laten treden en de mogelijkheid voor de gemeenteraad<br />

om voor bepaalde delen <strong>van</strong> de gemeente een minimale vertegenwoordiging<br />

te garanderen.<br />

Al deze waarborgen worden daarenboven nog versterkt doordat ze ook daadwerkelijk<br />

afdwingbaar zijn. Niet alleen op federaal, maar ook -in sommige gevallen- op deelstatelijk<br />

niveau kunnen gemeenten een schending <strong>van</strong> hun grondwettelijk recht op zelfbestuur,<br />

met een ‘Verfassungsbeschwerde’ aanklagen voor de Grondwettelijke Hoven. 10<br />

Het gemeentelijk zelfbestuur in Duitsland wordt tenslotte ook nog beschermd in de<br />

gemeentewetten <strong>van</strong> de Länder zelf. De gemeentewet <strong>van</strong> Hessen bepaalt bijvoorbeeld<br />

dat de gemeente de grondslag vormt <strong>van</strong> de democratische staat en dat ze in vrij zelfbestuur<br />

het welzijn <strong>van</strong> haar inwoners bevordert door middel <strong>van</strong> haar verkozen organen.<br />

Dezelfde bepaling vinden we terug in de gemeentewet <strong>van</strong> Nordrhein-Westfalen. De<br />

gemeentewet <strong>van</strong> Schleswig-Holstein bepaalt dan weer dat het recht <strong>van</strong> vrij zelfbestuur<br />

voor de gemeenten in eigen aangelegenheden gewaarborgd wordt als een grondrecht<br />

<strong>van</strong> een democratische staatsorganisatie. In de gemeentewetten <strong>van</strong> Sachsen en Brandenburg<br />

tenslotte lezen we dat de gemeente haar taken vervult in zelfbestuur door middel<br />

<strong>van</strong> haar verkozen organen en tot welzijn <strong>van</strong> al haar inwoners. 11<br />

- Oostenrijk<br />

De situatie in Oostenrijk is wat het gemeentelijk zelfbestuur betreft grotendeels gelijkaardig<br />

aan die in Duitsland. Ook in Oostenrijk wordt het zelfbestuur <strong>van</strong> de gemeenten<br />

gewaarborgd in de federale Grondwet, in de Grondwetten <strong>van</strong> de deelstaten en in de<br />

gemeentewetten <strong>van</strong> de deelstaten. De Oostenrijkse Grondwet bevat een aanzienlijk<br />

aantal bepalingen over de gemeenten, waaronder de verzekering <strong>van</strong> het lokaal zelfbestuur<br />

in alle plaatselijke aangelegenheden. De gemeenten kunnen dit zelfbestuur tegenover<br />

de toezichthoudende overheid afdwingen en uiteindelijk doen gelden met een klacht<br />

voor het Grondwettelijk Hof of administratief gerechtshof. 12 In het kader <strong>van</strong> dat zelfbestuur<br />

hebben zij ook het recht om te beschikken over een eigen vermogen, economische<br />

initiatieven te nemen, en zich met het oog op een betere uitoefening <strong>van</strong> hun bevoegdheden<br />

te verenigen in “groeperingen <strong>van</strong> gemeenten” 13 . Het zelfbestuur <strong>van</strong> de<br />

gemeenten wordt ook erkend in de Grondwetten 14 en in de gemeentewetten 15 <strong>van</strong> de<br />

Oostenrijkse deelstaten.<br />

- Scandinavische landen<br />

Ook in de Scandinavische staten, wordt het lokaal zelfbestuur zowel in de Grondwet als<br />

in de gemeentewet ingeschreven. De Finse Grondwet bepaalt dat het bestuur <strong>van</strong> de<br />

gemeenten moet gebaseerd zijn op het zelfbestuur <strong>van</strong> de burgers <strong>van</strong> die gemeente. De<br />

93


94<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Finse wet op de lokale besturen verwijst naar deze grondwettelijke waarborg door te<br />

stellen dat Finland opgedeeld is in lokale besturen, waar de autonomie <strong>van</strong> de bewoners<br />

door de Grondwet beschermd wordt. 16 Ook in Zweden wordt het lokaal zelfbestuur<br />

erkend als basis <strong>van</strong> het democratisch bestel. 17 In de Zweedse gemeentewet wordt dat<br />

zelfs ruim uitgewerkt, door aan de gemeenten het recht toe te kennen zaken <strong>van</strong> algemeen<br />

belang te regelen voor zover zij betrekking hebben op hun grondgebied of op hun<br />

inwoners en voor zover de staat of een andere gemeente niet bevoegd is. 18 De Deense<br />

Grondwet tenslotte, bepaalt dat het recht <strong>van</strong> de gemeenten om onafhankelijk hun eigen<br />

belangen te regelen, weliswaar onder toezicht <strong>van</strong> de staat, in de wet gewaarborgd<br />

moet worden. 19<br />

- Frankrijk<br />

In de Franse Grondwet is enkel het principe opgenomen dat de gemeenten beschikken<br />

over bestuursvrijheid, het zogenaamde principe <strong>van</strong> de “libre administration”. De Code<br />

Général des Collectivités Territoriales bepaalt in dezelfde zin dat de gemeenten zichzelf besturen<br />

door verkozen raden. 20 De Code Communal, die deel uitmaakt <strong>van</strong> voornoemde<br />

Code, kent aan de gemeenteraad het recht toe de gemeentelijke aangelegenheden te<br />

regelen, een duidelijk vergelijkbare bepaling als die in de Belgische gemeentewet. 21<br />

- Besluit<br />

Conclusie <strong>van</strong> dit vergelijkend onderzoek mag zijn dat de erkenning <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

zelfstandigheid in de meeste Europese landen niet alleen in de Grondwet ingeschreven<br />

is, maar ook in de gemeentewetten <strong>van</strong> die landen. In de federale staten vindt<br />

die erkenning zelfs plaats op drie niveaus: in de federale Grondwetten, in de Grondwetten<br />

<strong>van</strong> de deelstaten en in de gemeentewetten <strong>van</strong> de deelstaten. Het is dus aangewezen<br />

om ook in de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>, de erkenning <strong>van</strong> het lokaal zelfbestuur<br />

op te nemen, zelfs al wordt die reeds door de federale Grondwet en door een<br />

eventuele Vlaamse Grondwet gewaarborgd. 22<br />

§ 2. Bevoegdheden <strong>van</strong> gemengd belang en uitvoeringsopdrachten in<br />

rechtsvergelijkend perspectief<br />

Ook de zeer verscheiden vormen <strong>van</strong> bevoegdheden <strong>van</strong> gemengd belang of <strong>van</strong> uitvoeringsopdrachten,<br />

of toch minstens de basis daartoe, komen in uiteenlopende mate aan<br />

bod in de Grondwetten en de gemeentewetten <strong>van</strong> verscheidene Europese staten. In<br />

sommige landen wordt weliswaar alleen de term “medebewind” gehanteerd.<br />

- Nederland<br />

In Nederland bepaalt de Grondwet dat regeling en bestuur <strong>van</strong> de gemeenten kunnen<br />

worden gevorderd bij of krachtens de wet. 23 In de Nederlandse gemeentewet vinden we<br />

een gelijkaardige bepaling: regeling en bestuur kunnen <strong>van</strong> het gemeentebestuur worden gevorderd bij<br />

of krachtens een andere dan deze wet ter verzekering <strong>van</strong> de uitvoering daar<strong>van</strong>, met dien verstande dat<br />

het geven <strong>van</strong> aanwijzingen aan het gemeentebestuur en het aan het gemeentebestuur opleggen of in zijn<br />

plaats vaststellen <strong>van</strong> besluiten, slechts kan geschieden indien de bevoegdheid daartoe bij de wet of


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

krachtens de wet bij provinciale verordening is toegekend. De gemeentewet bepaalt tegelijkertijd dat de<br />

kosten verbonden aan de uitvoering <strong>van</strong> voornoemde regeling, voor zover zij ten laste <strong>van</strong> de betrokken<br />

gemeenten blijven, door het Rijk aan hen worden vergoed. 24<br />

Deze bepaling heeft als belangrijke implicatie dat de gemeentebesturen pas tot uitvoering<br />

<strong>van</strong> provinciale verordeningen gehouden zijn als een specifieke wet in die mogelijkheid<br />

voorziet. Dit geldt niet alleen voor de provinciale verordeningen, maar voor elke<br />

overheid die de gemeenten in medebewind kan roepen. In die gevallen moet het vorderen<br />

<strong>van</strong> het medebewind betrekking hebben op de uitvoering <strong>van</strong> de wet waarin of op<br />

basis waar<strong>van</strong> de vordering plaatsvindt. Artikel 146 <strong>van</strong> de Nederlandse provinciewet 25<br />

dat bepaalt dat de provinciale staten in hun verordeningen medewerking tot de uitvoering<br />

daar<strong>van</strong> kunnen vorderen <strong>van</strong> de gemeentebesturen, is dan ook in strijd met de<br />

Grondwet, daar deze bepaling een “blanco-volmacht” geeft aan de provinciale staten,<br />

en zich niet beperkt tot het vorderen <strong>van</strong> medebewind voor het uitvoeren <strong>van</strong> één bepaalde<br />

wet. 26<br />

Tenslotte wordt in artikel 127 <strong>van</strong> de Nederlandse Grondwet ook de gemeenteraad<br />

bevoegd gemaakt voor het vaststellen <strong>van</strong> de gemeentelijke verordeningen. Het gaat<br />

zowel om autonome verordeningen als medebewindsverordeningen. De medebewind<br />

vorderende overheid die niet de formele wetgever is, kan ingevolge deze bepalingen,<br />

niet een ander orgaan dan de gemeenteraad aanwijzen als verordenend orgaan. Een<br />

provinciale verordening kan dus bijvoorbeeld niet het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders<br />

of de burgemeester aanduiden als verordenend orgaan bij het in medebewind<br />

roepen <strong>van</strong> de gemeenten.<br />

- Duitsland<br />

In Duitsland wordt traditioneel een vergelijkbaar onderscheid gemaakt tussen enerzijds<br />

de eigen bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenten, de Selbstverwaltungsangelegenheiten en anderzijds<br />

de opgedragen bevoegdheden, de Auftragsangelegenheiten. Dit strikte onderscheid in de<br />

bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenten vinden we nog terug in tal <strong>van</strong> Duitse gemeentewetten.<br />

27 Vanaf de jaren ’40 vond echter een meer exclusieve zienswijze ingang, die meer<br />

eenheid zag in het openbaar bestuur en meer bepaald in de gemeentelijke bevoegdheden.<br />

Deze zienswijze, die overgenomen werd in sommige Duitse gemeentewetten 28 ,<br />

heeft als uitgangspunt dat de gemeente volledig bevoegd is voor alle aangelegenheden<br />

<strong>van</strong> openbaar bestuur op haar grondgebied, tenzij de wet er anders over beschikt. Binnen<br />

deze globale gemeentelijke bevoegdheden wordt weliswaar een onderscheid gemaakt<br />

tussen bevoegdheden zonder instructies, Weisungsfreien Angelegenheiten, en bevoegdheden<br />

met instructies, Weisungsaufgaben. Deze op exclusiviteit gesteunde bevoegdheidsindeling,<br />

ook nog met het Totalitätsprinzip aangeduid, is trouwens niet conform de Duitse<br />

Grondwet en de draagwijdte er<strong>van</strong> moet dan ook beperkt worden tot het bepaalde <strong>van</strong><br />

artikel 28 lid 2 <strong>van</strong> de Duitse Grondwet. 29 Al bij al is dit een eerder theoretisch onderscheid<br />

en bovendien worden deze categorieën <strong>van</strong> bevoegdheden door de Duitse rechtsleer<br />

nog verder onderverdeeld in vrijwillige en verplichte opdrachten, overgedragen en<br />

niet-overgedragen bevoegdheden, verplichte bevoegdheden met instructies en verplichte<br />

bevoegdheden zonder instructies, gedelegeerde bevoegdheden en uit te voeren bevoegd-<br />

95


96<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

heden. Deze categorieën overlappen elkaar grotendeels, wat de situatie in Duitsland er<br />

niet duidelijker op maakt.<br />

Belangrijker om weten is echter of de federale overheid ook dergelijke Auftragsangelegenheiten,<br />

of desgevallend Weisungsaufgaben aan de gemeenten kan opdragen en in welke<br />

mate. In de federale Grondwet wordt daarover op het eerste gezicht niets gezegd, behalve<br />

dan dat de gemeenten bevoegd zijn voor het regelen <strong>van</strong> de plaatselijke aangelegenheden<br />

in het kader <strong>van</strong> de wet. De Grondwet en in het licht daar<strong>van</strong> de rechtspraak<br />

<strong>van</strong> het Bundesverfassungsgericht zijn echter zeer duidelijk. De rechtstreekse opdracht <strong>van</strong><br />

taken door de federale overheid aan de gemeenten is onmogelijk, tenzij in enkele uitzonderlijke<br />

gevallen. Artikel 85 <strong>van</strong> de federale Grondwet bepaalt immers dat de Länder, bij<br />

de uitvoering <strong>van</strong> de federale wetten, bevoegd blijven voor de organisatie <strong>van</strong> het bestuur,<br />

voor zover een federale wet met instemming <strong>van</strong> de Bundesrat niet anders beschikt.<br />

Onder organisatie <strong>van</strong> bestuur valt ook het al dan niet opdragen <strong>van</strong> bepaalde taken aan<br />

de gemeenten. 30 Alleen wanneer het inschakelen <strong>van</strong> de gemeenten onvermijdelijk is<br />

voor een werkzame uitvoering <strong>van</strong> een wet, mag de federale overheid de gemeenten<br />

rechtstreeks met een opdracht belasten. 31 De federale overheid heeft ook een onbeperkt<br />

instructierecht, weliswaar niet aan de gemeenten zelf, maar aan het bestuur <strong>van</strong> de Länder,<br />

die verplicht zijn deze instructies uit te voeren en ze dus desgevallend aan de gemeenten<br />

op te leggen. 32<br />

Een aspect dat aan de opgedragen bevoegdheden gekoppeld is, is de financiering <strong>van</strong> de<br />

kosten die deze met zich meebrengen. Een compensatieregeling <strong>van</strong> deze kosten is niet<br />

in de Duitse federale Grondwet voorzien, maar sommige Grondwetten en gemeentewetten<br />

<strong>van</strong> de deelstaten voorzien wel in een compensatieregeling bij het opdragen <strong>van</strong><br />

taken door de Länder aan de gemeenten. Zo bepaalt bijvoorbeeld de Grondwet <strong>van</strong><br />

Schleswig-Holstein dat, wanneer de gemeenten door of op grond <strong>van</strong> een wet tot het<br />

vervullen <strong>van</strong> bepaalde taken verplicht worden, ook in regelingen moet voorzien worden<br />

tot het dekken <strong>van</strong> de kosten en dat een passende financiële compensatie moet<br />

worden uitgewerkt wanneer deze opdrachten voor de gemeenten een extra belasting<br />

met zich meebrengen. 33 In de gemeentewet <strong>van</strong> hetzelfde Land lezen we dat de gemeenten<br />

voor de vervulling <strong>van</strong> hun taken in het algemeen een beroep moeten doen op eigen<br />

middelen. Voor zover die eigen middelen niet toereikend zijn, brengt het Land de financiële<br />

toestand in evenwicht, rekening houdend met de draagkracht <strong>van</strong> de gemeenten en<br />

de noodzakelijkheid <strong>van</strong> bepaalde uitgaven. 34 Nog andere Grondwetten en gemeentewetten<br />

bevatten gelijkaardige bepalingen. 35<br />

- Oostenrijk<br />

Ook de Oostenrijkse gemeenten hebben naast het recht op zelfbestuur, de plicht om<br />

mee te werken aan de uitvoering <strong>van</strong> het beleid <strong>van</strong> de Bund en <strong>van</strong> het Land. In tegenstelling<br />

tot het Duitse systeem, vinden we hierover wel een aantal bepalingen terug in de<br />

federale Grondwet. Zo wordt het bevoegdheidsdomein <strong>van</strong> de Oostenrijkse gemeenten<br />

door de Grondwet opgedeeld in een eigen bevoegdheidsdomein en in een door de Bund<br />

of het Land overgedragen bevoegdheidsdomein. Dit laatste bestaat uit de aangelegenheden<br />

die de gemeenten, in overeenstemming met de federale wetten en de wetten <strong>van</strong> de


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Länder, in opdracht <strong>van</strong> en volgens de instructies <strong>van</strong> respectievelijk de federale overheid<br />

en de overheden <strong>van</strong> de Länder uitvoeren. 36 Binnen de gemeente is de burgemeester<br />

bevoegd voor deze uitvoering, waarvoor hij verantwoording verschuldigd is aan de federale<br />

of deelstatelijke overheid. Hetzelfde onderscheid, tussen een eigener Wirkungsbereich<br />

en een übertragener Wirkungsbereich vinden we terug in de Grondwetten en de gemeentewetten<br />

<strong>van</strong> de deelstaten. 37 De Oostenrijkse gemeenten moeten echter zelf voor de<br />

kosten <strong>van</strong> die uitvoering instaan en ook voor alle organisatorische maatregelen die daarvoor<br />

nodig zijn. Slechts uitzonderlijk kunnen de financiële lasten op hogere overheden<br />

afgewenteld worden, zoals wanneer er een precieze berekening <strong>van</strong> de kosten kan plaatsvinden.<br />

- Frankrijk<br />

De strikte tweedeling tussen autonomie en medebewind wordt in Frankrijk schijnbaar<br />

niet gemaakt, omwille <strong>van</strong> het meer consequent doortrekken sedert 1982 <strong>van</strong> het onderscheid<br />

tussen decentralisatie en deconcentratie. Het aantal grondwettelijke en wettelijke<br />

bepalingen daaromtrent is beperkt. De Grondwet bepaalt alleen dat de gemeenten zichzelf<br />

besturen onder de voorwaarden door de wet gesteld. In elk departement is er overigens<br />

een vertegenwoordiger <strong>van</strong> de regering, die er het nationaal belang behartigt en<br />

de naleving <strong>van</strong> de wet controleert. 38 De Franse Gemeentewet draagt de gemeenteraad<br />

op advies te geven wanneer een wet of reglement dat vereist of wanneer de vertegenwoordiger<br />

<strong>van</strong> de regering in het departement dat vraagt. De burgemeester is binnen de<br />

gemeente, onder het gezag <strong>van</strong> de departementale vertegenwoordiger <strong>van</strong> de regering,<br />

verantwoordelijk voor de uitvoering <strong>van</strong> wetten en reglementen, voor de uitvoering <strong>van</strong><br />

maatregelen inzake algemene veiligheid en <strong>van</strong> bijzondere taken die hem door de wet<br />

toegekend worden. 39 De wet <strong>van</strong> 7 januari 1983 over de bevoegdheidsverdeling tussen<br />

gemeenten, departementen, regio’s en de staat stelt het principe voorop dat een overdracht<br />

<strong>van</strong> bevoegdheden niet een overdracht <strong>van</strong> financiële lasten mag inhouden. Vandaar<br />

dat de wet ook voorziet in een compensatieregeling.<br />

- Scandinavische landen<br />

Noch in Finland, noch in Zweden vinden we een grondwettelijke bepaling over het<br />

medebewind. De Finse Gemeentewet bepaalt wel dat de gemeenten de taken moeten<br />

uitoefenen die hen bij de wet opgedragen zijn en dat geen nieuwe taak of functie hen<br />

kan toegekend worden dan door een wet. Bovendien staat de minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e<br />

Zaken ervoor in dat rekening gehouden wordt met de gemeentelijke zelfstandigheid bij<br />

de totstandkoming <strong>van</strong> wetgeving die betrekking heeft op de lokale besturen. De gemeentebesturen<br />

zelf moeten zelfs betrokken worden bij de totstandkoming <strong>van</strong> wetgeving<br />

die betrekking heeft op het bestuur <strong>van</strong> de gemeenten en de gemeentefinanciën. 40<br />

- België<br />

In België komt het onderscheid tussen de zelfstandig en de op een andere wijze uit te<br />

oefenen bevoegdheden minder goed tot uiting, noch in de Grondwet, noch in de gemeentewet.<br />

De Grondwet beperkt zich tot de bepaling dat de gemeentelijke instellingen<br />

bij de wet geregeld worden en dat het principe <strong>van</strong> de decentralisatie <strong>van</strong> bevoegdheden<br />

97


98<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

naar de gemeentelijke instellingen moet gerespecteerd worden. 41 De Belgische gemeentewet<br />

beperkt zich ertoe bij de afbakening <strong>van</strong> de bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraad te<br />

stellen dat deze beraadslaagt over elk onderwerp dat de hogere overheid hem voorlegt, 42<br />

en bepaalt ook dat het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen belast is met de uitvoering<br />

<strong>van</strong> de wetten, de decreten, de ordonnanties, de reglementen en de besluiten <strong>van</strong> de<br />

staat, de gewesten, de gemeenschappen, de gemeenschapscommissies, de provincieraad<br />

en de bestendige deputatie <strong>van</strong> de provincieraad, wanneer zulks bepaaldelijk aan het<br />

college is opgedragen. De burgemeester tenslotte is belast met de uitvoering <strong>van</strong> de<br />

wetten, de decreten, de ordonnanties, de verordeningen en de besluiten <strong>van</strong> diezelfde<br />

overheden, tenzij zulks uitdrukkelijk aan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen of<br />

aan de gemeenteraad is opgedragen. Hij is in het bijzonder belast met de uitvoering <strong>van</strong><br />

de politiewetten, de politiedecreten, de politieordonnanties, de politieverordeningen en<br />

de politiebesluiten. 43<br />

Verder moet ook gewezen worden op de gewone wet tot de hervorming der instellingen<br />

die bepaalt dat de handelingen <strong>van</strong> de overheden <strong>van</strong> de gemeenten niet in strijd mogen<br />

zijn met de decreten en de reglementen <strong>van</strong> de gemeenschappen of de gewesten, welke<br />

die overheden met de uitvoering daar<strong>van</strong> kunnen belasten. 44<br />

- Besluit<br />

In de Grondwetten en de gemeentewetten <strong>van</strong> verscheidene Europese staten wordt een<br />

duidelijk onderscheid gemaakt tussen de verschillende taken en bevoegdheden <strong>van</strong> de<br />

gemeenten, zo blijkt uit de hierboven besproken voorbeelden. Het inschrijven <strong>van</strong> een<br />

dergelijke expliciete bepaling die het onderscheid maakt tussen de verschillende soorten<br />

bevoegdheden, in casu de eigen bevoegdheden, de bevoegdheden <strong>van</strong> gemengd belang<br />

en de uitvoeringsopdrachten, zowel in het Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> als op grondwettelijk<br />

niveau, is aangewezen. 45 De huidige bepalingen uit de Belgische gemeentewet bevatten<br />

louter de bevoegdheidsverdeling tussen de gemeentelijke organen voor wat traditioneel<br />

“medebewind” wordt geheten.<br />

§ 3. Specifieke bevoegdheidsomschrijvingen<br />

Naast de algemene grondwettelijke en wettelijke erkenning <strong>van</strong> de gemeentelijke zelfstandigheid,<br />

en de indeling <strong>van</strong> verschillende gemeentelijke taken en bevoegdheden,<br />

hebben de wetgevers en zelfs de grondwetgevers <strong>van</strong> sommige staten deze gemeentelijke<br />

bevoegdheden meer gespecificeerd en geconcretiseerd. Het is een bijna onmogelijke<br />

opdracht een exhaustieve opsomming te geven <strong>van</strong> alle gemeentelijke bevoegdheden<br />

in de Europese landen. Wel kunnen aan de hand <strong>van</strong> die bepalingen een aantal<br />

algemene vaststellingen gedaan worden. Zo voegen de meeste <strong>van</strong> die concrete bevoegdheidslijsten<br />

niets toe aan of doen zij geen afbreuk aan de gemeentelijke zelfstandigheid.<br />

Ze zijn als het ware loutere expliciteringen <strong>van</strong> een algemene gemeentelijke bevoegdheid<br />

die samenvalt met het in België gehanteerde begrip <strong>van</strong> gemeentelijk belang of met de<br />

gemeentelijke autonomie. Bovendien gaat het in de meeste gevallen om vage categorieën<br />

<strong>van</strong> bevoegdheden. Volgende bevoegdheden of bevoegdheidsdomeinen komen<br />

vaak terug in de onderzochte bepalingen: sociale zaken, gezondheid, cultuur, onderwijs,


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

economie, stedenbouw, de bescherming <strong>van</strong> het architecturaal en stedelijk erfgoed, het<br />

leefmilieu, havens en waterwegen, gemeentelijke politie, verkeer, water- en energievoorziening,<br />

afwatering en behandeling <strong>van</strong> rioolwater, sociale en private woningbouw. 46<br />

99


100<br />

HOOFDSTUK II<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

DE ALGEMENE BEVOEGDHEIDSOMSCHRIJVING EN<br />

DE OPDRACHT VAN DE GEMEENTEN IN DE PROEVE<br />

VAN VLAAMS GEMEENTEDECREET<br />

J. GEKIERE<br />

§ 1. De gemeentelijke bevoegdheden<br />

Naar het voorbeeld <strong>van</strong> heel wat gemeentewetten <strong>van</strong> federale staten wordt ook in de<br />

<strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> de reeds op grondwettelijk niveau gewaarborgde<br />

gemeentelijke bevoegdheid opgenomen. Die gewaarborgde gemeentelijke bevoegdheid<br />

wordt met een zeer verscheiden terminologie aangeduid, zo blijkt uit voorgaande vergelijking.<br />

47 De <strong>proeve</strong> neemt echter de bestaande terminologie uit de Grondwet over en<br />

omschrijft de gemeentelijke bevoegdheid via de notie <strong>van</strong> het gemeentelijk belang (artikel<br />

1, § 1). Die bevoegdheid komt toe aan de gemeentebesturen en niet langer, zoals de<br />

gemeentewet thans bepaalt, aan de gemeenteraden. Zo wordt een duidelijker onderscheid<br />

gemaakt tussen de gemeentelijke bevoegdheid enerzijds en de bevoegdheidsverdeling<br />

tussen de gemeentelijke organen anderzijds, die verder in Boek I aan bod<br />

komt.<br />

De gemeenten beschikken over een algemene bevoegdheid. Zij kunnen zich de materies<br />

toeëigenen die zij zelf <strong>van</strong> gemeentelijk belang achten, zolang die materies hen niet door<br />

een wet of door een decreet zijn onttrokken. Een lijst met concrete gemeentelijke bevoegdheden<br />

is dan ook in zekere zin overbodig. Zo zijn de bevoegdheden opgesomd in<br />

artikel 135 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet zeker niet exhaustief. Deze bevoegdheden hebben<br />

betrekking op aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang, waarvoor de gemeenten<br />

reeds bevoegd zijn op basis <strong>van</strong> de algemene bepaling.<br />

Van een bepaalde materie is immers nooit eens en voorgoed te zeggen dat ze <strong>van</strong> gemeentelijk<br />

belang is en dat ze dat zal blijven. Afhankelijk <strong>van</strong> plaats en tijd vinden ononderbroken<br />

verschuivingen plaats tussen deze categorieën. De verhouding is zo wisselend<br />

dat geen enkele materiële bevoegdheidsverdeling tussen de centrale overheid en de<br />

gemeenten de tand des tijds zou doorstaan. 48 Een strikt afgelijnde materiële bevoegdheidsverdeling<br />

is daarom niet wenselijk. De inhoud <strong>van</strong> het begrip gemeentelijk belang moet<br />

kunnen evolueren. Een duidelijke bevoegdheidsaflijning zou natuurlijk een rem zijn op<br />

de evolutie dat veel gemeentelijke bevoegdheden gecentraliseerd worden maar zou te-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

vens een beperking zijn <strong>van</strong> het gemeentelijk initiatiefrecht om te bepalen wat <strong>van</strong> gemeentelijk<br />

belang is.<br />

101<br />

Dit neemt niet weg dat de decreetgever en de wetgever, elk voor wat hun bevoegdheidsdomein<br />

betreft, de mogelijkheid behouden om de gemeentelijke bevoegdheid op die<br />

manier te “specificeren”. Wat de bevoegdheid <strong>van</strong> de federale wetgever inzake het toekennen<br />

of onttrekken <strong>van</strong> bepaalde bevoegdheden aan de gemeenten betreft, is de decreetgever<br />

niet bevoegd. De bepalingen ter regionalisering <strong>van</strong> de gemeentewet zullen hier<br />

uitsluitsel over moeten geven, net zoals artikel 46 <strong>van</strong> de gewone wet tot hervorming der<br />

instellingen momenteel bepaalt dat de handelingen <strong>van</strong> de overheden <strong>van</strong> de gemeenten<br />

niet in strijd mogen zijn met de decreten en de reglementen <strong>van</strong> de gemeenschappen of<br />

de gewesten, welke die overheden met de uitvoering daar<strong>van</strong> kunnen belasten.<br />

Niet alleen kan de decreetgever de bevoegdheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang nader preciseren,<br />

hij kan ze eveneens aan voorwaarden en regulerende bepalingen onderwerpen<br />

omdat die bevoegdheden tevens moeten afgestemd worden op of moeten worden ingekaderd<br />

in het federaal of Vlaams gevoerde beleid, bijvoorbeeld op het vlak <strong>van</strong> veiligheid,<br />

politie, ruimtelijke ordening of onderwijs. De bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenten is<br />

dan niet alleen beperkt door de voorwaarden <strong>van</strong> de gemeentewet of <strong>van</strong> het <strong>gemeentedecreet</strong>,<br />

het gewoon bestuurlijk toezicht en de wetten <strong>van</strong> openbare orde, maar is dan<br />

tevens gebonden aan specifieke wettelijke of decretale bepalingen, desgevallend aangevuld<br />

met regelen <strong>van</strong> specifiek bestuurlijk toezicht. Deze “bevoegdheden <strong>van</strong> gemengd<br />

belang” hebben zowel betrekking op het algemeen als op het gemeentelijk belang.<br />

Tenslotte kunnen de gemeenten bij wet of decreet ingeschakeld worden voor het verlenen<br />

<strong>van</strong> hun medewerking aan de uitvoering <strong>van</strong> taken <strong>van</strong> algemeen of Vlaams belang<br />

(artikel 1, § 2). Aangenomen wordt dat de wetgever hierbij vooral gebruik wil maken <strong>van</strong><br />

de burgernabijheid of de loketmogelijkheden <strong>van</strong> de gemeentebesturen om hen deze<br />

taken toe te vertrouwen. Er is dus veeleer sprake <strong>van</strong> gemeentelijke taken of opdrachten<br />

die door een hogere overheid worden gedefinieerd dan <strong>van</strong> gemeentelijke bevoegdheden.<br />

De gemeenten blijven wel verantwoordelijk voor een klantgerichte organisatie en<br />

dienstverlening. Er moet ook steeds een wettelijke of decretale basis zijn om deze taken<br />

op te leggen. Daarmee wordt bedoeld dat aan elke concrete uitvoeringsopdracht, een<br />

specifiek decreet ten grondslag moet liggen. Een algemene decretale bevoegdheidstoekenning<br />

tot het opleggen <strong>van</strong> taken aan de gemeenten is niet toelaatbaar. Ten aanzien<br />

<strong>van</strong> de provincies wordt zelfs een expliciete bepaling in die zin opgenomen: de provincies<br />

kunnen enkel de medewerking <strong>van</strong> de gemeenten regelen in taken <strong>van</strong> gemengd<br />

provinciaal-gemeentelijk belang, wanneer een decreet dit uitdrukkelijk toelaat (artikel 1,<br />

§ 3). Anderzijds moet wel vastgesteld worden dat het inschrijven <strong>van</strong> een dergelijke<br />

waarborg alleen op decretaal niveau weinig zin heeft, vermits de decreetgever zelf te<br />

allen tijde het <strong>gemeentedecreet</strong> kan wijzigen of daar<strong>van</strong> kan afwijken. In dat opzicht zou<br />

deze waarborg beter ingeschreven worden op grondwettelijk niveau, zoals dat ook in<br />

Nederland het geval is.<br />

De <strong>proeve</strong> stelt ook het principe <strong>van</strong> de subsidiariteit in de bevoegdheidsverdeling voorop,<br />

conform het Europees Handvest <strong>van</strong> de lokale autonomie (artikel 1, § 2). Zo bepaalt


102<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

artikel 4, 4° <strong>van</strong> het Handvest dat overheidsverantwoordelijkheden in het algemeen bij<br />

voorkeur door die autoriteiten dienen te worden uitgeoefend die het dichtst bij de burgers<br />

staan. Bij toekenning <strong>van</strong> een verantwoordelijkheid aan een andere autoriteit dient<br />

rekening te worden gehouden met de om<strong>van</strong>g en de aard <strong>van</strong> de taak en de eisen <strong>van</strong><br />

doelmatigheid. Ook deze bepaling dient eveneens op grondwettelijk niveau gewaarborgd<br />

te zijn.<br />

§ 2. Opdrachtverklaring voor de gemeentebesturen<br />

Naar tal <strong>van</strong> buitenlandse voorbeelden <strong>van</strong> gemeentewetten en geïnspireerd <strong>van</strong>uit het<br />

hedendaags denken over overheidsmanagement dat de definitie <strong>van</strong> en de discussie over<br />

de missie voor de openbare besturen als een noodzaak vooropstelt, wil deze <strong>proeve</strong> in<br />

de preambule ook een opdrachtverklaring of een “mission statement” opnemen. De<br />

hierna volgende tekst is vooral geïnspireerd <strong>van</strong>uit de teksten die in de Finse en de<br />

Noorse gemeentewetten worden aangetroffen. Volgens de Finse gemeentewet streven<br />

de lokale besturen naar de bevordering <strong>van</strong> het welzijn <strong>van</strong> hun inwoners en <strong>van</strong> de<br />

duurzame ontwikkeling op hun grondgebied. 49 De Noorse gemeentewet bepaalt dat die<br />

wet zelf als doel moet hebben een werkbare gemeentelijke democratie mogelijk te maken,<br />

alsook een efficiënt beheer <strong>van</strong> de gemeentelijke belangen, binnen het kader geschapen<br />

door de nationale gemeenschap en met het oog op de duurzame ontwikkeling. 50<br />

Ook in de gemeentewetten <strong>van</strong> de Duitse Länder vinden we dergelijke intentieverklaringen<br />

terug. Zo bepaalt de Grondwet <strong>van</strong> Hessen dat de gemeente het welzijn <strong>van</strong> haar burgers<br />

bevordert. In Sachsen luidt het dat de gemeente haar aangelegenheden regelt voor<br />

het sociale, culturele, en economische welzijn <strong>van</strong> haar burgers. In Schleswig-Holstein<br />

moeten de gemeenten het welzijn <strong>van</strong> hun Einwohnerinnen und Einwohner bevorderen en<br />

zijn ze ook verantwoordelijk ten aanzien <strong>van</strong> de toekomstige generaties en in Brandenburg<br />

tenslotte vervult de gemeente haar bevoegdheden ter bevordering <strong>van</strong> het gemeenschappelijk<br />

welzijn <strong>van</strong> haar inwoners en bevordert zij het gemeenschappelijk samenleven<br />

er<strong>van</strong>. 51 In de gemeentewet <strong>van</strong> het Oostenrijkse Tirol lezen we dan weer dat de<br />

gemeenten zich er<strong>van</strong> bewust moeten zijn dat zij aan de fundering <strong>van</strong> de staat bouwen<br />

en dat zij een “levendig gemeenschapsbestuur” moeten ontwikkelen, waarmee elke burger<br />

begaan is in een bewustzijn <strong>van</strong> samenhorigheid en <strong>van</strong> medeverantwoordelijkheid. 52<br />

Niet alleen in buitenlandse wetgeving, maar ook in Belgische en Vlaamse regelgeving<br />

valt de trend <strong>van</strong> het gebruik <strong>van</strong> intentie- of opdrachtverklaringen te onderkennen. 53<br />

De bepaling die uiteindelijk in de <strong>proeve</strong> is opgenomen, is gebaseerd op een aantal <strong>van</strong><br />

de hierboven geciteerde buitenlandse voorbeelden. Het formuleren <strong>van</strong> zo’n opdracht<br />

in het <strong>gemeentedecreet</strong> is echter niet zonder gevaar. Het kan immers nooit de bedoeling<br />

zijn dat deze verklaring subjectieve rechten gaat creëren in hoofde <strong>van</strong> de burgers die<br />

onder het gemeentebestuur ressorteren. Deze verklaring is enkel een opdracht die de<br />

decreetgever aan de gemeenten wil meegeven, zonder dat men daarbij een juridisch<br />

afdwingbare verplichting op het oog kan hebben. In hoofde <strong>van</strong> de gemeenten geldt<br />

deze opdracht dan ook veeleer als een “middelen-verbintenis” dan als een “resultaatsverbintenis”.<br />

Daarom werd bewust gekozen voor de termen “streven naar” en “bevor-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

103<br />

deren”, zoals in de Finse gemeentewet, omdat andere termen zoals “verantwoordelijk<br />

zijn voor” of “belast zijn met” te geladen zijn en de indruk zouden kunnen wekken dat<br />

dit artikel een subjectief recht creëert in hoofde <strong>van</strong> de rechtsonderhorigen. Deze bepaling<br />

mag ook geenszins verward worden met een bevoegdheidstoewijzing. Deze opdracht<br />

voegt niets toe aan de bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenten, die overigens grondwettelijk<br />

verankerd is en doet er evenmin afbreuk aan. De stelling dat de gemeenten het<br />

welzijn in het algemeen <strong>van</strong> de burgers bevorderen, werd verkozen boven het bevorderen<br />

<strong>van</strong> het welzijn <strong>van</strong> de burgers <strong>van</strong> de gemeente op bepaalde vlakken, zoals bijvoorbeeld<br />

het sociaal, cultureel, pedagogisch, ecologisch en economisch welzijn. Een dergelijke<br />

opsomming dreigt steeds te beperkt te zijn en kan bovendien nog meer de indruk<br />

wekken dat het hier om een bevoegdheidstoewijzing gaat. De veiligheid <strong>van</strong> de burgers<br />

wordt hier evenmin expliciet vermeld als opdracht aan de gemeenten maar die moet<br />

<strong>van</strong>zelfsprekend eveneens begrepen worden onder de term “welzijn”. Tenslotte weze<br />

opgemerkt dat deze opdracht niet alleen geldt ten aanzien <strong>van</strong> de inwoners <strong>van</strong> de gemeente,<br />

maar ook ten aanzien <strong>van</strong> “de burgers” zonder meer. Het welzijn <strong>van</strong> andere<br />

personen dan inwoners, die op het grondgebied <strong>van</strong> de gemeente komen, moet eveneens<br />

door het gemeentebestuur behartigd worden, zoals toeristen, asielzoekers, forenzen<br />

en personen op doortocht. Vandaar dat werd geopteerd voor de bewoording “het welzijn<br />

<strong>van</strong> de burgers” in plaats <strong>van</strong> “het welzijn <strong>van</strong> hun burgers”. Tevens moet deze<br />

omschrijving ook verwijzen naar het welzijn <strong>van</strong> de toekomstige generaties, <strong>van</strong>daar dat<br />

de gemeente ook de duurzame ontwikkeling dient te bevorderen.


104<br />

artikel 1<br />

PREAMBULE<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

§ 1. In de deelstaat Vlaanderen zijn de gemeentebesturen bevoegd voor de aangelegenheden<br />

<strong>van</strong> gemeentelijk belang.<br />

§ 2. Met toepassing <strong>van</strong> het subsidiariteitsbeginsel kan het decreet de bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> de gemeenten in aangelegenheden <strong>van</strong> gemengd belang nader omschrijven en<br />

hun medewerking regelen aan de taken <strong>van</strong> het algemeen bestuur in Vlaanderen.<br />

§ 3. Indien het decreet dit uitdrukkelijk bepaalt, kunnen de provincies de medewerking<br />

<strong>van</strong> de gemeenten regelen voor taken <strong>van</strong> gemengd provinciaal-gemeentelijk belang.<br />

artikel 2<br />

De Vlaamse gemeenten streven ernaar het gemeenschappelijk welzijn <strong>van</strong> de burgers te<br />

bevorderen alsook de duurzame ontwikkeling op hun grondgebied.<br />

Zij verzekeren een burgernabije democratische en doelmatige bestuurs- en beleidsvoering.<br />

artikel 3<br />

De organen <strong>van</strong> het gemeentebestuur zijn de gemeenteraad, het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen en de burgemeester. Zij worden bijgestaan door een ambtelijke organisatie.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

BOEK I<br />

HET GEMEENTEBESTUUR<br />

In de voorstellen <strong>van</strong> decreetsartikelen voor de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> zijn<br />

in boek I over het gemeentebestuur volgende titels opgenomen:<br />

105<br />

- TITEL I DE GEMEENTERAAD. Deze titel is ingedeeld in drie hoofdstukken<br />

die respectievelijk de inrichting, de werking en de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

regelen.<br />

- TITEL II HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN. Deze<br />

titel bevat dezelfde onderverdeling met betrekking tot de inrichting, de werking en de<br />

bevoegdheden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen.<br />

- TITEL III DE BURGEMEESTER. In het eerste hoofdstuk komt de verkiezing <strong>van</strong><br />

de burgemeester aan bod en zijn functioneren als gemeentelijk orgaan. In een tweede<br />

hoofdstuk wordt uitgeweid over zijn bevoegdheden.<br />

- TITEL IV DE AMBTELIJKE ORGANISATIE EN HET PERSONEELSBELEID.<br />

Deze titel bevat enerzijds bepalingen over de personeelsformatie, de rechtspositieregeling<br />

en de benoeming <strong>van</strong> het gemeentepersoneel en anderzijds bepalingen over de ambtelijke<br />

organisatie. Ook de tuchtregeling <strong>van</strong> het gemeentepersoneel komt uitgebreid aan<br />

bod in deze titel.<br />

- TITEL V HET GEMEENTELIJK BELEID EN HET FINANCIEEL BEHEER.<br />

De daarin voorkomende hoofdstukken betreffen de beleids- en financiële cyclus in de<br />

gemeenten met volgende aandachtspunten: de strategische meerjarenplanning, de jaarlijkse<br />

beleidsnota’s en taakstellende budgetten, de uitvoering <strong>van</strong> het budget en het budgethouderschap,<br />

de boekhouding, het thesauriebeheer en de audit evenals de jaarrekening.<br />

- TITEL VI DE GEMEENTELIJKE DIENSTEN MET ZELFSTANDIG BEHEER<br />

Dit hoofdstuk wil met het instellen <strong>van</strong> de “gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer”<br />

een nieuw uniform kader creëren dat dienstig kan zijn voor zo veel mogelijk vormen<br />

<strong>van</strong> gemeentelijke externe verzelfstandiging.<br />

De voorstellen <strong>van</strong> decreetsartikelen, die telkens na de desbetreffende titels worden<br />

afgedrukt, worden vooraf toegelicht aan de hand <strong>van</strong> een bespreking die in de mate <strong>van</strong><br />

het mogelijke, doch niet noodzakelijkerwijze dezelfde indeling volgt als die welke voor<br />

de decreetsartikelen in de <strong>proeve</strong> wordt gehanteerd. Zo worden de commentaren bij de<br />

drie eerste titels - de gemeenteraad, het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen en burgemeester-<br />

samengebracht onder de noemer <strong>van</strong> de gemeentelijke organen. De overige<br />

titels worden afzonderlijk becommentarieerd.


106<br />

TITELS I, II EN III<br />

DE GEMEENTELIJKE ORGANEN<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Deze titels bevatten de bepalingen over de inrichting, de werking en de bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke organen. Die bepalingen hebben een dubbele grondslag. Enerzijds<br />

komen er een aantal bepalingen in voor die, al dan niet woordelijk, overgenomen werden<br />

uit de gemeentewet omdat zij nog steeds voldoen aan de huidige maatschappelijke<br />

noden, en anderzijds een aantal vernieuwde of gewijzigde bepalingen, die ofwel omwille<br />

<strong>van</strong> hun deugdelijkheid uit buitenlandse gemeentewetten werden overgenomen ofwel<br />

op basis <strong>van</strong> een aantal vernieuwende bestuurskundige principes werden ingeschreven.<br />

De nieuwe bepalingen in verband met de gemeentelijke organen vormen de ruggegraat<br />

<strong>van</strong> deze <strong>proeve</strong>. Het is dan ook belangrijk dat deze vrij om<strong>van</strong>grijke titel goed leesbaar<br />

en consulteerbaar is en een logische en consistente opbouw heeft. Om dit doel te bereiken<br />

werd een zo duidelijk mogelijke structuur opgezet en werden deze bepalingen zoveel<br />

mogelijk opgesteld <strong>van</strong>uit een deregulerend perspectief.<br />

De drie titels vallen voor een groot stuk samen met wat in de huidige titel I “Gemeentebestuur”<br />

<strong>van</strong> de gemeentewet geregeld wordt. Zoals hierboven uiteengezet is, wordt in<br />

de <strong>proeve</strong> “gemeentebestuur” ruimer opgevat dan in de gemeentewet. Naast de samenstelling<br />

en de werking, worden ook de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeentelijke organen<br />

daarin opgenomen. De bepalingen over de rechtspositie en de bevoegdheden <strong>van</strong> de<br />

gemeentesecretaris en de gemeenteont<strong>van</strong>ger worden echter respectievelijk in de titel<br />

over de ambtelijke organisatie en het personeelsbeheer en in de titel over het financieel<br />

beheer ondergebracht.<br />

In tegenstelling tot Titel I <strong>van</strong> de huidige gemeentewet, waarin de bepalingen betreffende<br />

de leden <strong>van</strong> het gemeentebestuur op een weinig gestructureerde manier zijn<br />

ingeschreven, worden in de <strong>proeve</strong> alle bepalingen die betrekking hebben op één bepaald<br />

orgaan <strong>van</strong> het gemeentebestuur ondergebracht in één titel dat handelt over dat<br />

orgaan. In de gemeentewet bevinden zich een aantal artikelen die betrekking hebben op<br />

alle leden <strong>van</strong> het gemeentebestuur, 54 andere hebben dan weer enkel betrekking op twee<br />

“categorieën” mandatarissen, zoals op de gemeenteraadsleden en de schepenen, 55 op de<br />

gemeenteraadsleden en de burgemeester, 56 of op de burgemeester en de schepenen, 57<br />

terwijl tenslotte nog andere bepalingen enkel hebben betrekking op één categorie <strong>van</strong><br />

mandatarissen 58 . Dit maakt de titel onsamenhangend en moeilijk leesbaar.<br />

De drie eerste titels <strong>van</strong> Boek I <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> hebben de drie gemeentelijke organen,<br />

met name de gemeenteraad, het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen en de burgemeester<br />

tot voorwerp. De titels over de gemeenteraad en het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen worden op hun beurt ingedeeld in hoofdstukken die de inrichting, de


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

107<br />

werking en de bevoegdheden <strong>van</strong> deze organen tot voorwerp hebben. De titel over de<br />

burgemeester bevat een hoofdstuk over zijn verkiezing en zijn functioneren als gemeentelijk<br />

orgaan en een hoofdstuk over zijn bevoegdheden. Deze structuur vergroot de<br />

samenhang en de transparantie <strong>van</strong> dit boek, zelfs al zullen daardoor een aantal bepalingen<br />

letterlijk herhaald worden in verschillende titels. In dezelfde gedachtengang wordt<br />

het gemeentebestuur ook niet langer in de eerste plaats beschouwd als bestaande uit drie<br />

categorieën gemeentelijke mandatarissen, 59 maar veeleer uit de drie gemeentelijke organen,<br />

bijgestaan door de ambtelijke organisatie (artikel 3).<br />

Voor de bepalingen over de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeentelijke organen in de huidige<br />

gemeentewet geldt een gelijkaardige bemerking. De indeling <strong>van</strong> Titel II “Bevoegdheden”<br />

<strong>van</strong> de huidige gemeentewet voldoet evenmin nog. Hoofdstuk I <strong>van</strong> die titel heeft<br />

het over de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenteraad, hoofdstuk II over die <strong>van</strong> het college<br />

<strong>van</strong> burgemeester en schepenen, hoofdstuk III over die <strong>van</strong> de burgemeester, hoofdstuk<br />

IV over de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenten in het algemeen en hoofdstuk V over de<br />

bevoegdheden <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger. Ten eerste is het niet logisch de bevoegdheden <strong>van</strong> de<br />

gemeenteont<strong>van</strong>ger, een gemeentelijk ambtenaar, in te schrijven in het hoofdstuk waarin<br />

de bevoegdheden <strong>van</strong> de politieke organen behandeld worden. Bovendien is het ook<br />

weinig consequent de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenteont<strong>van</strong>ger hier te behandelen en<br />

niet die <strong>van</strong> de gemeentesecretaris. De bevoegdheden <strong>van</strong> de politieke organen worden<br />

in de <strong>proeve</strong> respectievelijk in de titels daarover ingeschreven, terwijl de bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> de gemeentesecretaris en de gemeenteont<strong>van</strong>ger in de titel over de ambtelijke organisatie<br />

en deels ook in de titel over het financieel beheer behandeld worden. De gemeentelijke<br />

bevoegdheden in het algemeen horen evenmin thuis in dit hoofdstuk en worden<br />

omschreven in artikel 1 <strong>van</strong> de preambule.<br />

In de voorgestelde artikelen wordt eveneens het aantal detailreguleringen en uitzonderingsbepalingen<br />

tot een minimum beperkt. Ook dit moet tot een betere leesbaarheid en grotere<br />

consistentie in de bepalingen <strong>van</strong> deze titel leiden. Een aantal detailreguleringen en<br />

uitzonderingsbepalingen uit de huidige gemeentewet zullen dan ook niet meer terug te<br />

vinden zijn in de <strong>proeve</strong>.<br />

Deze optie komt niet alleen tegemoet aan deregulering als vereenvoudiging - een legistiek<br />

criterium - maar sluit ook aan bij de huidige trend in de bestuurstheorie en - praktijk om<br />

regulering door hogere overheden te verzoenen met zelfregulering <strong>van</strong> de te reguleren<br />

systemen, in casu de lokale besturen. De decreetgever regelt aldus de samenstelling en<br />

de werking <strong>van</strong> de gemeentebesturen in het algemeen. Zo legt hij een aantal principes<br />

vast die uniform op alle gemeentebesturen <strong>van</strong> toepassing zijn. Tegelijkertijd creëert de<br />

decreetgever ruimte voor de verscheidenheid en eigenheid <strong>van</strong> individuele gemeenten<br />

door hen de mogelijkheid te geven bepaalde aangelegenheden en regels zelf te concretiseren<br />

via hun huishoudelijk reglement, <strong>van</strong>zelfsprekend binnen de grenzen <strong>van</strong> de<br />

door het decreet vastgestelde algemene principes. Deze combinatie <strong>van</strong> deregulering en<br />

zelfregulering wordt ook nog optionele regulering genoemd.<br />

De regeling in verband met de openbaarheid <strong>van</strong> stemming in de gemeenteraad is er een<br />

goed voorbeeld <strong>van</strong>. De <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> legt enkel nog het principe


108<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

<strong>van</strong> de openbare stemming op, en laat de gemeenten zelf bepalen hoe die openbare<br />

stemmingen georganiseerd worden (artikel 33). In de huidige gemeentewet bepaalt artikel<br />

100 niet alleen het principe <strong>van</strong> de openbare stemming maar ook de wijze waarop dit<br />

moet gebeuren. Ook wordt in bepaalde gevallen het “ter inzage leggen <strong>van</strong> stukken” als<br />

voorgeschreven vorm <strong>van</strong> kennisgeving ver<strong>van</strong>gen door het “ter beschikking stellen <strong>van</strong><br />

stukken” 60 . Zo kan een gemeentelijk orgaan zelf bepalen hoe het bepaalde stukken ter<br />

beschikking stelt <strong>van</strong> bepaalde mandatarissen of burgers, bijvoorbeeld via aanplakking,<br />

via infozuilen of via een elektronische databank. In dezelfde gedachtengang legt de<br />

<strong>proeve</strong> het algemeen principe vast dat gemeenteraadsleden tijdig moeten kunnen beschikken<br />

over de nodige informatie betreffende de agenda <strong>van</strong> de gemeenteraad, waarbij<br />

de gemeente zelf kan bepalen hoe die informatieverstrekking concreet vorm krijgt (artikel<br />

21). De gemeenteraad kan vervolgens ook de wijze bepalen waarop de uitnodiging<br />

tot de vergadering <strong>van</strong> de gemeenteraad plaatsvindt. Momenteel moet die uitnodiging<br />

nog steeds op enigszins archaïsche wijze “schriftelijk en aan huis” gebeuren. 61<br />

Deze voorbeelden kaderen ook in de modernisering <strong>van</strong> een aantal bepalingen <strong>van</strong> de<br />

huidige gemeentewet. De <strong>proeve</strong> probeert in te spelen op een aantal nieuwe trends, die<br />

niet tijdelijk zijn. Naast de ontwikkelingen in de informatietechnologie en het steeds<br />

wijder gebruik <strong>van</strong> moderne communicatiemiddelen, wordt bijvoorbeeld ook rekening<br />

gehouden met de wijzigingen in de rol <strong>van</strong> de familie in de samenleving en de gelijkschakeling<br />

<strong>van</strong> verschillende wijzen <strong>van</strong> samenwonen. Zo wordt het verbod voor bepaalde<br />

bloed- en aanverwanten om <strong>van</strong> dezelfde gemeenteraad deel uit te maken, geschrapt.<br />

Verder worden een aantal overbodig geachte procedures uit de huidige gemeentewet<br />

niet overgenomen, bijvoorbeeld de procedures <strong>van</strong> betwisting bij afstand <strong>van</strong> mandaat 62<br />

en bij ontslag. 63 Deze betwistingen moeten kunnen geregeld worden via de normale<br />

toezichts- en beroepsprocedures. Een ander voorbeeld betreft de onverenigbaarheid<br />

tussen de ambten <strong>van</strong> gemeentesecretaris en gemeenteont<strong>van</strong>ger enerzijds en die <strong>van</strong><br />

burgemeester, schepenen, en gemeenteraadslid anderzijds. 64 Deze onverenigbaarheid hoeft<br />

niet in een aparte bepaling ingeschreven te worden, maar valt onder de toepassing <strong>van</strong><br />

de algemene bepaling dat personen die in dienst zijn <strong>van</strong> de gemeente geen deel kunnen<br />

uitmaken <strong>van</strong> de gemeenteraad en bijgevolg ook geen burgemeester en schepen kunnen<br />

zijn.<br />

Niet alleen naar de vorm, ook naar de inhoud is de regeling in verband met de inrichting,<br />

de werking en de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeentelijke organen op een aantal vlakken<br />

vernieuwend. Toch werden ook een aantal regelingen en bepalingen uit de gemeentewet<br />

<strong>van</strong> 1836 overgenomen of als basis gebruikt voor de <strong>proeve</strong>. Het heeft immers geen zin<br />

bestaande regelingen die goed functioneren te wijzigen. Het inhoudelijke debat mag niet<br />

ondergeschikt worden aan het willen vernieuwen of het moderniseren <strong>van</strong> de organieke<br />

gemeentewetgeving op zich. Een nieuw gemeentelijk bestuursmodel dat volledig losstaat<br />

<strong>van</strong> de bestaande structuren en <strong>van</strong> de lokale bestuurscultuur, zou de werkbaarheid<br />

er<strong>van</strong> hypothekeren. Zo zou bijvoorbeeld het creëren <strong>van</strong> nieuwe gemeentelijke organen<br />

problematisch zijn voor de toepassing <strong>van</strong> bepaalde federale en Vlaamse regelgeving<br />

die aan de bestaande gemeentelijke organen bevoegdheden toekent of taken opdraagt.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

109<br />

De commentaren bij de titels over de inrichting <strong>van</strong>, werking <strong>van</strong> en onderlinge verhouding<br />

tussen de gemeentelijke organen verwijzen regelmatig naar de begrippen monisme<br />

en dualisme. 65 Het staatrechtelijk onderscheid tussen deze begrippen heeft betrekking<br />

op de verhouding tussen het vertegenwoordigende orgaan, in casu de gemeenteraad, en<br />

het uitvoerende orgaan, namelijk het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen. Men maakt<br />

hierin een onderscheid tussen functioneel monisme of dualisme (naar bevoegdheden)<br />

en personeel monisme of dualisme (naar de samenstelling). 66 In een zuiver monistisch<br />

stelsel zijn de bevoegdheden <strong>van</strong> het uitvoerende orgaan een afgeleide <strong>van</strong> die <strong>van</strong> het<br />

vertegenwoordigende orgaan. Daarom wordt monisme ook wel onderschikking genoemd.<br />

Bovendien worden bij zuiver monisme de leden <strong>van</strong> het uitvoerende orgaan benoemd<br />

door het vertegenwoordigende orgaan en blijven zij daar ook lid <strong>van</strong>. In een zuiver<br />

dualistisch stelstel hebben beide organen eigen bevoegdheden. De organen zijn nevengeschikt<br />

aan elkaar (functioneel dualisme). Bovendien zijn de leden <strong>van</strong> het uitvoerende<br />

orgaan geen lid <strong>van</strong> het vertegenwoordigende orgaan.<br />

Het verschil tussen zuiver monistische stelsels en zuiver dualistische stelsels is een ideaaltypisch<br />

onderscheid. In de dagelijkse bestuurspraktijk is dit onderscheid lang niet zo<br />

scherp. Monistische stelsels vertonen dualistische kentrekken en dualistische stelsels<br />

hebben monistische trekjes. Het huidige Belgische stelsel is een mengvorm met enerzijds<br />

een functioneel dualisme, anderzijds een personeel monisme. Het college heeft<br />

namelijk eigen taken, maar zijn leden blijven wel lid <strong>van</strong> de gemeenteraad. De dagelijkse<br />

bestuurspraktijk in België vertoont bovendien een feitelijke tendens naar wat men een<br />

omgekeerd monisme zou kunnen noemen, waarbij de gemeenteraad dreigt terecht te<br />

komen in een positie <strong>van</strong> onderschikking ten opzichte <strong>van</strong> het college. Dat komt onder<br />

meer doordat uitvoerende organen genieten <strong>van</strong> een uitgebreidere ambtelijke ondersteuning.<br />

Gemeentelijke ambtenaren werken vooral voor het uitvoerende orgaan en nauwelijks<br />

voor het vertegenwoordigende orgaan. Daardoor heeft het uitvoerende orgaan<br />

een voorsprong inzake informatie en ondersteuning. In feite zou het vertegenwoordigende<br />

orgaan, de gemeenteraad dus, zich kritisch en controlerend moeten opstellen ten<br />

opzichte <strong>van</strong> het uitvoerende orgaan, maar in de huidige praktijk gebeurt dit op een<br />

halfslachtige manier, onder meer omdat de raad niet steeds beschikt over gepaste controlemechanismen.<br />

Om de feitelijke tendens naar een omgekeerd monisme te keren, waarbij de raad dreigt<br />

ondergeschikt te raken aan het college, wordt in de <strong>proeve</strong> een functioneel monistisch<br />

principe ingebouwd. Het primaat <strong>van</strong> de raad wordt bevestigd door hem decretaal als<br />

hoogste gemeentelijke orgaan te verankeren en hem de volheid <strong>van</strong> bevoegdheden toe<br />

te kennen. In de praktijk echter kunnen gemeenteraden er steeds voor opteren om een<br />

groot deel <strong>van</strong> hun bevoegdheden over te dragen aan het college. De <strong>proeve</strong> garandeert<br />

dat dit niet leidt tot een verlies aan controle door de raad. De <strong>proeve</strong> voert namelijk een<br />

dualisme in op het vlak <strong>van</strong> de samenstelling <strong>van</strong> de organen (personeel dualisme). Dit<br />

vergroot niet alleen de beleidsbepalende en -controlerende capaciteit <strong>van</strong> de gemeenteraad.<br />

Het maakt ook een einde aan een vervlechting <strong>van</strong> rollen en verantwoordelijken.<br />

Nu is de burgemeester voorzitter <strong>van</strong> zowel het college als de raad, en heeft hij daarnaast<br />

nog eigenstandige bevoegdheden. Schepenen zijn lid <strong>van</strong> zowel het college als de<br />

raad. De <strong>proeve</strong> kiest voor een college buiten de raad, wat de verantwoordelijkheden en


110<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

het profiel <strong>van</strong> de gemeentelijke organen aanscherpt en controle vergemakkelijkt.<br />

De gemeentelijke beleidscyclus doorloopt de volgende fasen: agendering, beleidsvoorbereiding,<br />

beleidsbepaling, beleidsuitvoering, en tenslotte evaluatie en controle. Het gewicht<br />

<strong>van</strong> de onderscheiden gemeentelijke organen in deze cyclus kan als volgt worden<br />

geduid. De <strong>proeve</strong> geeft de gemeenteraden in de toekomst een groter gewicht in<br />

agendering, beleidsbepaling en beleidscontrole. Aan het college geeft de <strong>proeve</strong> een<br />

beleidsvoorbereidende en beleidsuitvoerende rol. Deze keuze is ingegeven door twee<br />

leidinggevende principes: de versterking <strong>van</strong> de gemeentelijke democratie enerzijds, en<br />

anderzijds de vergroting <strong>van</strong> de slagkracht <strong>van</strong> de gemeentelijke organen.<br />

De nieuwe regeling inzake de inrichting, de werking en de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

organen moet dus vooral leiden tot een versterking <strong>van</strong> het primaat <strong>van</strong> de<br />

politiek en tot meer bestuurskrachtige gemeenten, waarvoor zowel in het Europees<br />

Handvest <strong>van</strong> de lokale autonomie als in het Vlaams pact met de lokale besturen wordt<br />

gepleit. De bepalingen <strong>van</strong> dit boek moeten dan ook in de eerste plaats de gemeentelijke<br />

democratie versterken. Dit komt vooral tot uiting in de bepalingen over de inrichting en<br />

de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeentelijke organen en over de onderlinge verhouding tussen<br />

de gemeentelijke organen en in de versterking <strong>van</strong> de positie <strong>van</strong> de gemeenteraadsleden.<br />

Anderzijds moeten de nieuwe bepalingen ook de slagkracht of de efficiëntie <strong>van</strong><br />

de gemeentelijke organen vergroten, wat vooral uit de nieuwe regeling in verband met<br />

de werking <strong>van</strong> de gemeentelijke organen zal blijken en uit de professionalisering op<br />

het gebied <strong>van</strong> de beleidsvoering <strong>van</strong> de uitvoerende mandatarissen.<br />

De commentaren bij de drie titels over de gemeentelijke organen behandelen achtereenvolgens:<br />

- HOOFDSTUK I - DE INRICHTING VAN DE GEMEENTERAAD<br />

- HOOFDSTUK II - DE INRICHTING VAN HET COLLEGE<br />

VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN<br />

- HOOFDSTUK III - DE VERKOZEN BURGEMEESTER<br />

- HOOFDSTUK IV - DE WERKING VAN DE GEMEENTERAAD EN VAN HET<br />

COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN<br />

- HOOFDSTUK V - DE BEVOEGDHEIDSVERDELING TUSSEN DE<br />

GEMEENTELIJKE ORGANEN<br />

- HOOFDSTUK VI - DE VERHOUDING TUSSEN DE GEMEENTELIJKE<br />

ORGANEN<br />

- HOOFDSTUK VII HET STATUUT VAN LOKALE VERKOZENEN


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HOOFDSTUK I<br />

DE INRICHTING VAN DE GEMEENTERAAD<br />

J. GEKIERE<br />

111<br />

De bepalingen over de inrichting <strong>van</strong> de gemeenteraad hebben betrekking op het aantal<br />

gemeenteraadsleden dat de bevolking vertegenwoordigt, op de installatievergadering,<br />

op de verkiezing <strong>van</strong> de voorzitter en op de samenstelling <strong>van</strong> de raad na de installatie<br />

er<strong>van</strong>.<br />

Het grootste deel <strong>van</strong> de bepalingen, die de verkiezing en de installatie <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

regelen, bevinden zich momenteel in de gemeentekieswet. Slechts enkele zijn<br />

terug te vinden in de gemeentewet. Dit is eveneens het geval in de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams<br />

<strong>gemeentedecreet</strong>. De louter technische bepalingen over die verkiezingen horen niet<br />

thuis in het organiek <strong>gemeentedecreet</strong>. Dit is in de meeste onderzochte gemeentewetten<br />

<strong>van</strong> de Europese staten ook niet het geval. Anderzijds werd er wel voor geopteerd<br />

om in de <strong>proeve</strong> een aantal artikelen op te nemen omtrent de installatievergadering en<br />

het onderzoek <strong>van</strong> de geloofsbrieven, materies die veeleer tot de organieke wetgeving<br />

dan tot de kieswetgeving lijken te behoren en die nu noch in de huidige gemeentewet,<br />

noch in de gemeentekieswet duidelijk geregeld zijn. Vermits er<strong>van</strong> uitgegaan wordt dat<br />

het Vlaams Gewest ook bevoegd zal zijn voor de gemeentekieswetgeving, wordt daar<br />

waar dit in de <strong>proeve</strong> nodig is, verwezen naar het “Vlaams gemeentekiesdecreet” en niet<br />

langer naar de gemeentekieswet.<br />

§ 1. Aantal verkozen leden dat de bevolking vertegenwoordigt<br />

Artikel 4 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> wordt ingeleid door de vaststelling dat de gemeenteraad de<br />

gehele bevolking <strong>van</strong> de gemeente vertegenwoordigt. Aan deze bepaling moet een gelijkaardige<br />

betekenis gehecht worden als aan de grondwettelijke bepaling dat de leden <strong>van</strong><br />

de Kamers de Natie vertegenwoordigen en niet enkel degenen die hen hebben verkozen.<br />

Zo ook moet de gemeenteraad geacht worden niet enkel diegenen te vertegenwoordigen<br />

die hem hebben verkozen, maar wel de gehele bevolking <strong>van</strong> de gemeente. Met de<br />

term “gehele bevolking” wordt niet bedoeld “alle individuele inwoners samen”, maar<br />

wel de abstracte entiteit <strong>van</strong> de huidige, verleden en toekomstige generaties inwoners.<br />

Deze bepaling werd overgenomen uit de Nederlandse gemeentewet 67 en ook in artikel<br />

62 <strong>van</strong> de provinciewet vinden we een gelijkaardige bepaling terug. 68<br />

Verder bevat artikel 4 de indeling <strong>van</strong> de gemeenten in categorieën volgens het aantal<br />

inwoners teneinde het aantal gemeenteraadsleden te kunnen bepalen. Deze indeling werd


112<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

enigszins gewijzigd in vergelijking met de gemeentewet. 69 Bij het vastleggen <strong>van</strong> het<br />

aantal gemeenteraadsleden naar gemeentegrootte, zijn twee soorten bekommernissen<br />

<strong>van</strong> belang. Enerzijds de representativiteitsvereisten en anderzijds de vergadertechnische<br />

eisen of efficiëntienormen. De representativiteitsvereiste pleit voor een zo goed mogelijke<br />

weerspiegeling in de samenstelling <strong>van</strong> de raad <strong>van</strong> de opinies in de bevolking.<br />

Uiteraard zal dit gemakkelijker zijn naarmate de vergadering groter wordt, en bij uitbreiding<br />

nog het best kunnen gerealiseerd worden in vormen <strong>van</strong> directe democratie, die in<br />

ons land evenwel buiten de context <strong>van</strong> de vergadering <strong>van</strong> de gemeenteraadskiezers<br />

voor de verkiezing <strong>van</strong> de raad zelf, niet bestaan. Daartegenover zal de efficiëntie <strong>van</strong> de<br />

besluitvorming verbeteren naarmate de vergadering kleiner wordt. De besluitvorming<br />

zal per hypothese quasi onmogelijk zijn wanneer de bevolking bij wijze <strong>van</strong> directe democratie<br />

over alle aangelegenheden moet beraadslagen en beslissen. Het komt er dus op<br />

aan om een evenwicht te vinden tussen deze vergadertechnische vereisten enerzijds en<br />

de representativiteitsvereisten anderzijds.<br />

Naast deze twee factoren werd ook rekening gehouden met een meer gelijke behandeling<br />

tussen de burgers in de verschillende gemeenten. Idealiter zou men in de kleinste<br />

gemeente <strong>van</strong> Vlaanderen een zelfde verhouding tussen het aantal inwoners en het aantal<br />

raadsleden moeten hebben als in de grootste. Gegeven het feit dat de kleinste Vlaamse<br />

gemeente, Herstappe, momenteel 7 raadsleden telt voor 85 inwoners, zouden de 453.030<br />

inwoners <strong>van</strong> Antwerpen aanspraak moeten kunnen maken op een vertegenwoordiging<br />

<strong>van</strong> ongeveer 37.330 gemeenteraadsleden. 70 Gezien de grote verschillen in inwonersaantallen<br />

is een dergelijke “gelijke vertegenwoordiging” niet haalbaar en is het ook de<br />

vraag of zo’n vergelijking tussen de verschillende gemeenten wel zin heeft. In elk geval<br />

wordt met de nieuwe indeling een poging gedaan om de correlatie tussen gemeentegrootte<br />

en aantal raadsleden beter te respecteren dan in het huidige systeem. Met dat<br />

doel werden een aantal simulaties gemaakt omtrent mogelijke indelingen, die in bijlage I<br />

bij de <strong>proeve</strong> te vinden zijn.<br />

Belangrijkste gevolg <strong>van</strong> het voorstel 71 <strong>van</strong> artikel 4 is dat het totaal aantal Vlaamse<br />

gemeenteraadsleden drastisch zal dalen. Momenteel zijn er, volgens de regeling in de gemeentewet<br />

en op basis <strong>van</strong> de cijfers <strong>van</strong> 1997, 7268 Vlaamse gemeenteraadsleden. In<br />

dit voorstel zijn dit er nog 5918. De kleinere gemeenten -tot 20.000 inwoners- leveren<br />

hierbij het grootste aantal mandatarissen in. Gemeenten met meer dan 50.000 inwoners<br />

zien hun aantal raadsleden stijgen. Deze daling moet echter, in het licht <strong>van</strong> andere<br />

voorstellen uit deze <strong>proeve</strong> sterk gerelativeerd worden. Doordat de schepenen en de<br />

burgemeester na hun verkiezing <strong>van</strong> rechtswege geen deel meer uitmaken <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

en ver<strong>van</strong>gen worden door hun opvolgers, zal het totaal aantal gemeentelijke<br />

mandatarissen uiteindelijk licht stijgen.<br />

Eveneens <strong>van</strong>uit efficiëntieoverwegingen wordt de indeling <strong>van</strong> de gemeenten<br />

geplafonneerd op 100.000 inwoners. Alle gemeenten met meer dan 100.000 inwoners<br />

hebben 57 gemeenteraadsleden. Een toename <strong>van</strong> het aantal gemeenteraadsleden boven<br />

deze grens zou een belemmering vormen voor het efficiënt vergaderen. Wanneer deze<br />

grote gemeenten, de representativiteit <strong>van</strong> hun bestuur willen verhogen, kunnen zij een<br />

beroep doen op vormen <strong>van</strong> binnengemeentelijke territoriale decentralisatie, die even-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

wel niet het voorwerp uitmaken <strong>van</strong> deze <strong>proeve</strong>.<br />

113<br />

De procedure om de bevolkingscijfers <strong>van</strong> de gemeenten vast te stellen en op basis<br />

daar<strong>van</strong> het aantal te verkiezen gemeenteraadsleden te bepalen, werd recent gewijzigd. 72<br />

Tot vóór die wijziging werd het aantal inwoners <strong>van</strong> een gemeente dat in aanmerking<br />

kwam om het aantal gemeenteraadsleden te bepalen, bij koninklijk besluit vastgesteld op<br />

basis <strong>van</strong> de volkstelling, en dat binnen de twee jaar na die telling. Er was weliswaar in<br />

een correctiemechanisme voorzien dat de rangschikking <strong>van</strong> de gemeenten aanpaste<br />

wanneer zich bepaalde schommelingen voordeden in de officiële opgave <strong>van</strong> ‘s Rijks<br />

bevolkingscijfer, maar dat trad pas in werking bij afwijkingen <strong>van</strong> meer dan vijf procent.<br />

73 Ook in de <strong>proeve</strong> wordt voor een eenvoudigere procedure gekozen (artikel 4 § 2).<br />

De Vlaamse Regering stelt vóór elke gemeenteraadsverkiezing op basis <strong>van</strong> de officiële<br />

opgave <strong>van</strong> het bevolkingscijfer, de lijst op <strong>van</strong> de Vlaamse gemeenten met hun respectievelijke<br />

bevolkingsaantallen en het daaraan verbonden aantal te verkiezen gemeenteraadsleden.<br />

De overheid moet met de moderne informatietechnologie in staat zijn om via<br />

andere middelen dan de volkstelling te gepasten tijde over correcte bevolkingscijfers te<br />

beschikken. Dit voorstel zou ertoe moeten leiden dat het aantal gemeenteraadsleden<br />

meer in overeenstemming is met de effectieve gemeentegrootte dan nu het geval is.<br />

In artikel 5 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> worden de overige bepalingen in verband met de gemeenteraadsverkiezing<br />

opgenomen. 74<br />

§ 2. Installatievergadering<br />

De <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> regelt de samenroeping <strong>van</strong> de installatievergadering.<br />

Op die vergadering onderzoekt de gemeenteraad de geloofsbrieven <strong>van</strong><br />

zijn leden, leggen de gemeenteraadsleden de eed af en verkiezen zij een voorzitter. Volledigheidshalve<br />

dient opgemerkt dat een aantal <strong>van</strong> de hierna toegelichte voorstellen<br />

niet in overeenstemming zijn met de huidige bepalingen <strong>van</strong> de gemeentekieswet. Er<br />

wordt dan ook <strong>van</strong> uitgegaan dat een Vlaams gemeentekiesdecreet de gemeenteraadsverkiezingen<br />

in Vlaanderen regelt en in overeenstemming is met de bepalingen uit de<br />

<strong>proeve</strong>.<br />

1. Samenroeping <strong>van</strong> de installatievergadering (artikel 6, § 1)<br />

Momenteel wordt de installatievergadering <strong>van</strong> de gemeenteraad samengeroepen door<br />

het uittredend college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen, ingevolge de algemene bepaling<br />

<strong>van</strong> artikel 86 <strong>van</strong> de gemeentewet. In het kader <strong>van</strong> een zo consequent mogelijke scheiding<br />

-zowel organiek als functioneel- tussen de gemeentelijke organen wordt in dit voorstel<br />

de uittredende voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad daarmee belast. 75 Hij zit tevens de<br />

gemeenteraad voor (artikel 6 § 2). De uittredende voorzitter wordt in geval <strong>van</strong> afwezigheid<br />

ver<strong>van</strong>gen door het uittredend gemeenteraadslid met de hoogste anciënniteit (artikel<br />

6, § 1 juncto artikel 7, § 3). De uittredende voorzitter of zijn ver<strong>van</strong>ger hebben geen<br />

stemrecht in de installatievergadering wanneer zij niet herkozen zijn als gemeenteraadslid<br />

(artikel 6, § 2).<br />

De gemeentewet bepaalt dat de leden <strong>van</strong> de gemeenteraad worden verkozen voor een


114<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

periode <strong>van</strong> zes jaar die ingaat <strong>van</strong>af 1 januari volgend op de verkiezingen. 76 Op basis<br />

<strong>van</strong> artikel 7 <strong>van</strong> de gemeentekieswet heeft de gewone vergadering <strong>van</strong> de kiezers voor<br />

de vernieuwing <strong>van</strong> de gemeenteraad <strong>van</strong> rechtswege plaats om de zes jaar, op de tweede<br />

zondag <strong>van</strong> oktober. De installatievergadering vindt dus ten vroegste plaats op 1 januari<br />

na de verkiezing. Er is echter geen reden om die installatievergadering niet vroeger te<br />

laten plaatsvinden, wanneer dat mogelijk is. Er moet dan wel rekening gehouden worden<br />

met de termijnen waarbinnen bezwaar kan worden ingediend en waarbinnen over<br />

een bezwaar uitspraak moet worden gedaan. Hierbij wordt er -voorlopig- <strong>van</strong> uitgegaan<br />

dat het gemeentekiesdecreet gelijkaardige bepalingen bevat als de gemeentekieswet. Elk<br />

bezwaar tegen de gemeenteraadsverkiezingen moet dan binnen de veertig dagen na de<br />

dagtekening <strong>van</strong> het proces-verbaal <strong>van</strong> de verkiezing worden ingediend. 77 De bestendige<br />

deputatie doet uitspraak binnen de dertig dagen na de indiening <strong>van</strong> het bezwaar. 78<br />

Wanneer er geen bezwaar is ingediend, kan de gemeenteraad dus in principe al geïnstalleerd<br />

worden <strong>van</strong>af de eenenveertigste dag na de verkiezingen. Daarbij moet wel rekening<br />

gehouden worden met de oproepingstermijn voor de vergadering <strong>van</strong> zeven dagen,<br />

waardoor de vergadering ten vroegste kan plaatsvinden op de achtenveertigste dag na de<br />

verkiezingen. Wanneer de verkiezingen op de laatst mogelijke dag in oktober plaatsvinden,<br />

dit is op 14 oktober, dan kan de gemeenteraad pas geïnstalleerd worden <strong>van</strong>af 1<br />

december. Vandaar de optie in deze <strong>proeve</strong> om de installatievergadering in elk geval<br />

tijdens de eerste week <strong>van</strong> december te laten plaatsvinden, weliswaar in de hypothese dat<br />

geen bezwaar werd ingediend (artikel 6, § 1) 79 . De bestendige deputatie die in eerste<br />

aanleg uitspraak doet over de bezwaren kan immers enkel op grond <strong>van</strong> een bezwaar de<br />

verkiezing ongeldig verklaren. Als binnen die termijn geen bezwaar werd ingediend,<br />

moeten de verkiezingen geacht worden geldig te zijn, ook al bepaalt artikel 75, § 2 <strong>van</strong> de<br />

gemeentekieswet dat de uitslag <strong>van</strong> de verkiezing, zoals hij door het hoofdstembureau is<br />

afgekondigd, definitief is, vijfenzeventig dagen na de dag <strong>van</strong> de verkiezingen. Los <strong>van</strong><br />

de vraag of er al dan niet bezwaar werd ingediend, is de bestendige deputatie eveneens<br />

bevoegd voor het nagaan <strong>van</strong> de juistheid <strong>van</strong> de zetelverdeling tussen de lijsten en <strong>van</strong><br />

de rangorde waarin de raadsleden en de opvolgers gekozen zijn verklaard. 80 Deze controle<br />

kan en moet veel sneller kunnen plaatsvinden dan binnen de 75 dagen die nu<br />

voorzien zijn.<br />

Wanneer er bezwaar werd ingediend en de verkiezing wordt toch geldig verklaard, wordt<br />

de installatievergadering bijeengeroepen binnen de tien dagen na de dag waarop de beslissing<br />

over de geldigverklaring definitief is geworden.<br />

2. Onderzoek <strong>van</strong> de geloofsbrieven (artikel 6, § 3, 1° lid)<br />

De bestendige deputatie is momenteel ook bevoegd voor het onderzoek <strong>van</strong> de geloofsbrieven<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraadsleden. Dit onderzoek wordt door de <strong>proeve</strong> aan de gemeenteraad<br />

zelf toegewezen. Alle andere verkozen raden of parlementen in België en<br />

Vlaanderen onderzoeken momenteel zelf de geloofsbrieven <strong>van</strong> hun leden, behalve de<br />

gemeenteraad. 81 Bovendien beschikt de gemeenteraad nu wel al over de bevoegdheid<br />

om de geloofsbrieven <strong>van</strong> de plaatsver<strong>van</strong>gers en de opvolgers te onderzoeken wanneer<br />

één of meer zetels openvallen. 82 Het gevolg hier<strong>van</strong> is echter wel dat ook de gemeente-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

115<br />

raad bevoegd wordt om zich uit spreken over eventuele bezwaren in verband met de<br />

verkiesbaarheidsvoorwaarden. Die bezwaren moeten vóór het onderzoek <strong>van</strong> de geloofsbrieven<br />

ingebracht worden bij de gemeenteraad. 83<br />

Op het ogenblik <strong>van</strong> het onderzoek <strong>van</strong> de geloofsbrieven zijn de gemeenteraadsleden<br />

nog niet geïnstalleerd en hebben zij de eed nog niet afgelegd. Ook bij de installatievergadering<br />

<strong>van</strong> de provincieraad speelt zich een vergelijkbaar scenario af. Het onderzoeken<br />

<strong>van</strong> de geloofsbrieven moet dan ook geacht worden het enige prerogatief te zijn<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraadsleden vóór zij de eed hebben afgelegd.<br />

Zoals dat ook nu het geval is, heeft het vaststellen <strong>van</strong> een onverkiesbaarheid bij het<br />

onderzoek <strong>van</strong> de geloofsbrieven niet tot gevolg dat de eerste opvolger in de plaats komt<br />

<strong>van</strong> de onverkiesbare kandidaat, maar dat men de effectief verkozenen opnieuw gaat<br />

vaststellen. Daarbij komen de stemmen <strong>van</strong> de onverkiesbare kandidaat toe aan de lijst. 84<br />

Wanneer een verkozene -zelfs vóór zijn installatie- <strong>van</strong> zijn mandaat vervallen wordt<br />

verklaard op basis <strong>van</strong> de niet-naleving <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 7 juli 1994 betreffende de beperking<br />

en de controle <strong>van</strong> de verkiezingsuitgaven, wordt hij daarentegen wel ver<strong>van</strong>gen<br />

door de eerste opvolger. 85<br />

De verkozene die vóór zijn installatie afstand doet <strong>van</strong> zijn mandaat moet dit schriftelijk<br />

ter kennis te brengen <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad. De afstand wordt definitief<br />

<strong>van</strong>af het ogenblik dat de gemeenteraad er kennis <strong>van</strong> neemt (artikel 8). De verkozene<br />

wordt in dat geval ver<strong>van</strong>gen door de opvolger aangeduid overeenkomstig de bepalingen<br />

<strong>van</strong> het gemeentekiesdecreet (artikel 15, § 1) 86 . In tegenstelling tot artikel 9 <strong>van</strong><br />

de huidige gemeentewet wordt geen specifieke procedure <strong>van</strong> betwisting <strong>van</strong> afstand<br />

<strong>van</strong> mandaat voor de bestendige deputatie en voor de Raad <strong>van</strong> State in de <strong>proeve</strong><br />

opgenomen.<br />

De verkozen gemeenteraadsleden die niet aanwezig zijn op de installatievergadering en<br />

tevens, na daartoe uitdrukkelijk te zijn opgeroepen, ongewettigd afwezig zijn op de eerste<br />

daaropvolgende vergadering, worden geacht afstand te hebben gedaan <strong>van</strong> hun mandaat<br />

(artikel 6, § 3).<br />

3. De eedaflegging<br />

De gemeenteraadsleden leggen de eed af in handen <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de installatievergadering<br />

nadat hun geloofsbrieven werden onderzocht. De eedformule die de<br />

gemeenteraadsleden moeten afleggen, is gebaseerd op de eedformule voor de OCMWraadsleden<br />

opgenomen in artikel 20 <strong>van</strong> de OCMW-wet: “Ik zweer de verplichtingen<br />

<strong>van</strong> mijn ambt trouw na te komen”. Op die manier kan een ingewikkelde en zware<br />

eedformule met verwijzing naar zowel de Koning, de Vlaamse Regering, de Grondwet,<br />

de wetten en de decreten vermeden worden 87 . Het weglaten <strong>van</strong> de verwijzingen naar de<br />

federale en Vlaamse instellingen impliceert echter geenszins dat de gemeenteraadsleden<br />

deze instellingen niet langer zouden moeten respecteren of hun normen niet langer<br />

zouden moeten naleven. Men bemerke dat de Vlaamse decreetgever hiervoor slechts<br />

bevoegd kan zijn, na een herziening <strong>van</strong> artikel 192 <strong>van</strong> de Grondwet of na een uitdrukkelijke<br />

machtiging <strong>van</strong> de bijzondere wet daartoe.


116<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De verkozenen zijn als gemeenteraadsleden geïnstalleerd wanneer zij de eed hebben<br />

afgelegd. Pas <strong>van</strong>af dan beschikken zij over de prerogatieven die aan het mandaat <strong>van</strong><br />

gemeenteraadslid gekoppeld zijn, zoals de mogelijkheid om de burgemeester en de schepenen<br />

te verkiezen of om zich voor die verkiezing kandidaat te stellen. Het onderzoek<br />

<strong>van</strong> de geloofsbrieven vormt hierop de enige uitzondering. In die zin werd de bepaling<br />

uit artikel 81 <strong>van</strong> de gemeentewet, op basis waar<strong>van</strong> de mandatarissen die na twee<br />

achtereenvolgende oproepingen tot het afleggen <strong>van</strong> de eed te hebben ont<strong>van</strong>gen, zich<br />

daar<strong>van</strong> zonder wettige reden onthouden, geacht worden ontslag te hebben genomen,<br />

niet overgenomen. Men kan immers pas ontslag nemen als gemeenteraadslid wanneer<br />

men als gemeenteraadslid geïnstalleerd is, dus als men de eed heeft afgelegd. Die bepaling<br />

werd dan ook ver<strong>van</strong>gen door de bepaling <strong>van</strong> het laatste lid <strong>van</strong> artikel 6, § 3, op<br />

basis waar<strong>van</strong> men in die hypothese geacht wordt afstand te hebben gedaan <strong>van</strong> zijn<br />

mandaat.<br />

De eedaflegging <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de installatievergadering maakt het voorwerp uit<br />

<strong>van</strong> een specifieke regeling. Wanneer de voorzitter <strong>van</strong> de installatievergadering niet als<br />

gemeenteraadslid herkozen is, dient hij <strong>van</strong>zelfsprekend niet opnieuw de eed af te leggen.<br />

Hij blijft in dat geval voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad tot er een nieuwe voorzitter<br />

verkozen is en heeft geen stemrecht. Wanneer de voorzitter wel herkozen is, moet hij<br />

opnieuw de eed afleggen, en wel in handen <strong>van</strong> het gemeenteraadslid met de hoogste<br />

anciënniteit als gemeenteraadslid. Ingeval meerdere gemeenteraadsleden een gelijke<br />

anciënniteit als gemeenteraadslid bezitten, legt hij de eed af in handen <strong>van</strong> degene die<br />

het hoogste aantal voorkeurstemmen heeft behaald.<br />

§ 3. Verkiezing <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad (artikel 7)<br />

Eén <strong>van</strong> de fundamentele opties bij de redactie <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong>, is de strikte scheiding qua<br />

samenstelling tussen het beraadslagend en het uitvoerend orgaan <strong>van</strong> de gemeente, en<br />

de effectieve verantwoordingsplicht <strong>van</strong> het college aan de gemeenteraad via het mogelijk<br />

maken <strong>van</strong> een constructieve motie <strong>van</strong> wantrouwen, waarover verder in deze toelichting<br />

meer. Als deze optie consequent wordt doorgetrokken, dan kan de burgemeester<br />

niet langer de gemeenteraad voorzitten. De gemeenteraad kiest daarom zijn eigen<br />

voorzitter. Dit moet eveneens tot een versterking <strong>van</strong> de positie <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

leiden. Dat de burgemeester verantwoording moet afleggen voor de raad en eventueel<br />

tot ontslag kan worden gedwongen, is niet te verzoenen met het feit dat hij die raad zou<br />

voorzitten, zelfs al is hij niet stemgerechtigd.<br />

Het invoeren <strong>van</strong> de verkiezing <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad, creëert een<br />

nieuwe “hogere functie” op gemeentelijk niveau, <strong>van</strong>daar de vraag naar de nationaliteitsvereiste<br />

bij deze functie. De <strong>proeve</strong> schrijft voor dat de voorzitter wordt verkozen onder<br />

de gemeenteraadsleden, die de Belgische nationaliteit bezitten. Vroeger had een dergelijke<br />

bepaling geen zin omdat men Belg moest zijn om het actief en passief stemrecht te<br />

kunnen uitoefenen. In de Europese richtlijn nr. 94/80/EG heeft de Ministerraad <strong>van</strong> de<br />

Europese Unie echter de wijze <strong>van</strong> uitoefening <strong>van</strong> het actief en passief kiesrecht bij de<br />

gemeenteraadsverkiezingen vastgesteld ten behoeve <strong>van</strong> de burgers <strong>van</strong> de Unie die<br />

verblijven in een Lid-Staat waar<strong>van</strong> zij de nationaliteit niet bezitten. De wet <strong>van</strong> 27 ja-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

117<br />

nuari 1999 88 heeft die bepalingen omgezet naar Belgisch recht, na de daartoe vereiste<br />

grondwetswijziging <strong>van</strong> 11 december 1998 89 . Deze wet heeft tevens wijzigingen aangebracht<br />

aan de gemeentewet, zoals de vereiste dat zowel de burgemeester, de schepenen,<br />

als hun ver<strong>van</strong>gers de Belgische nationaliteit moeten bezitten. De hierboven vermelde<br />

richtlijn laat immers toe dat de Lid-Staten de mogelijkheid behouden te bepalen dat<br />

alleen hun eigen onderdanen verkiesbaar zijn voor de functies “hoofd, plaatsver<strong>van</strong>ger/<br />

adjunct of lid <strong>van</strong> het bestuur <strong>van</strong> een primair lokaal lichaam”. De voorzitter <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad moet geacht worden onder deze omschrijving te vallen, te meer daar hij<br />

belast is met de handhaving <strong>van</strong> de orde in de vergadering en daarbij zelfs de bevoegdheid<br />

heeft om proces-verbaal op te maken tegen overtreders en hen naar de politierechtbank<br />

te verwijzen. Het ligt ook voor de hand dat het voorzitterschap <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

een functie uitmaakt die de uitoefening <strong>van</strong> het openbaar gezag impliceert,<br />

en bijgevolg, in het licht <strong>van</strong> de rechtspraak <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> Justitie over artikel 48 § 4<br />

<strong>van</strong> het verdrag <strong>van</strong> Rome, aan de eigen nationale onderdanen kan voorbehouden worden.<br />

Noch de provinciewet, noch de OCMW-wet beschrijven respectievelijk de procedure<br />

tot verkiezing <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de provincieraad 90 en de verkiezing <strong>van</strong> de voorzitter<br />

<strong>van</strong> de OCMW-raad. 91 De <strong>proeve</strong> daarentegen legt de procedure <strong>van</strong> de voorzittersverkiezing<br />

wel vast. Zowel om de voorzitter te kunnen kiezen, als om tot voorzitter<br />

verkozen te worden, moet men de eed als gemeenteraadslid afgelegd hebben. De voordracht<br />

<strong>van</strong> kandidaten en de verkiezing geschiedt naar analogie met de verkiezing <strong>van</strong> de<br />

schepenen en de burgemeester (artikel 7, § 1 en § 2). De verkozen raadsleden kunnen<br />

voor deze verkiezing kandidaten voordragen door uiterlijk drie dagen vóór de vergadering<br />

een gedagtekende akte <strong>van</strong> voordracht neer te leggen in handen <strong>van</strong> de voorzitter<br />

<strong>van</strong> de installatievergadering. Die akten moeten ondertekend zijn ten minste door de<br />

meerderheid <strong>van</strong> hen die op dezelfde lijst werden verkozen als de voorgedragen kandidaat<br />

of als die lijst slechts twee verkozenen telt, door één <strong>van</strong> hen. Behoudens in geval<br />

<strong>van</strong> overlijden of <strong>van</strong> afstand <strong>van</strong> mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid door een voorgedragen<br />

kandidaat, kan niemand meer dan één akte <strong>van</strong> voordracht ondertekenen. Deze<br />

regeling zorgt ervoor dat men niet tot voorzitter kan verkozen worden, wanneer men<br />

niet het vertrouwen geniet <strong>van</strong> minstens de helft plus één <strong>van</strong> de lijstgenoten. Deze<br />

bepalingen moeten vermijden dat verkozenen al te gemakkelijk hun oorspronkelijke<br />

lijstgenoten in de steek laten door aan te sluiten bij andere groepen of lijsten, in ruil voor<br />

het voorzitterschap <strong>van</strong> de gemeenteraad. Dit gaat in tegen de uitdrukkelijke wil <strong>van</strong> het<br />

kiezerkorps en tast de geloofwaardigheid <strong>van</strong> de democratische instellingen aan. Iemand<br />

die, eenmaal verkozen, “overloopt” naar een andere lijst, misbruikt in zekere zin het<br />

vertrouwen dat hij <strong>van</strong> de kiezers gekregen heeft, omdat hij, ook al is het persoonlijk<br />

aspect belangrijk bij gemeenteraadsverkiezingen, deels verkozen is omwille <strong>van</strong> het behoren<br />

tot een bepaalde partij of het opkomen voor een bepaald programma. 92 De huidige<br />

gemeentewet bevat gelijkaardige bepalingen voor de voordracht <strong>van</strong> kandidaat-schepenen<br />

en kandidaat-burgemeesters. 93 Ook de <strong>proeve</strong> voorziet in dergelijke bepalingen.<br />

De verkiezing <strong>van</strong> de voorzitter geschiedt in één of twee stemrondes. De kandidaat die<br />

de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de stemmen heeft behaald, is verkozen. Indien geen en-


118<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

kele kandidaat de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de stemmen heeft behaald, wordt in een<br />

tweede stemronde gestemd op de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste<br />

stemmen behaalden. Bij staking <strong>van</strong> stemmen in de eerste stemronde komt de kandidaat<br />

die bij de gemeenteraadsverkiezingen de meeste voorkeurstemmen heeft behaald, in<br />

aanmerking voor de tweede stemronde. De kandidaat die in de tweede stemronde de<br />

volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de stemmen heeft behaald, is verkozen tot voorzitter. Bij<br />

staking <strong>van</strong> stemmen is de kandidaat die bij de gemeenteraadsverkiezingen de meeste<br />

voorkeurstemmen heeft behaald, verkozen tot voorzitter.<br />

Wanneer de voorzitter niet langer deel uitmaakt <strong>van</strong> de gemeenteraad, wat omwille <strong>van</strong><br />

uiteenlopende redenen het geval kan zijn, zoals verder zal blijken, dan wordt volgens<br />

dezelfde procedures een nieuwe voorzitter verkozen die de termijn <strong>van</strong> de uittredende<br />

voorzitter vol maakt (artikel 7, § 3). Dit geldt ook voor de gevallen waarin de voorzitter<br />

als verhinderd wordt beschouwd. De meeste <strong>van</strong> die gevallen <strong>van</strong> verhinderd zijn, gelden<br />

immers voor een relatief lange termijn zodat een ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> rechtswege door<br />

een ander gemeenteraadslid <strong>van</strong>uit democratisch oogpunt moeilijk te rechtvaardigen is.<br />

De optie <strong>van</strong> een tijdelijke verkiezing is dan ook een aangewezen oplossing. Er kan<br />

vooral gedacht worden aan de hypothese waarin een tot voorzitter verkozen gemeenteraadslid<br />

tot burgemeester of schepen wordt verkozen. De gevallen waarin de gemeenteraadsleden<br />

als verhinderd worden beschouwd, worden opgesomd in artikel 13 <strong>van</strong> de<br />

<strong>proeve</strong>.<br />

§ 4. Samenstelling <strong>van</strong> de gemeenteraad na de installatie<br />

Ook na de installatie kan de samenstelling <strong>van</strong> de gemeenteraad wijzigen omwille <strong>van</strong><br />

uiteenlopende omstandigheden. Zo kan het gemeenteraadslid niet meer voldoen aan de<br />

verkiesbaarheidsvoorwaarden, zich in één <strong>van</strong> de gevallen <strong>van</strong> “onverenigbaarheid” bevinden,<br />

ontslag nemen of als verhinderd beschouwd worden. Wanneer een gemeenteraadslid<br />

om één <strong>van</strong> deze redenen niet langer deel uitmaakt <strong>van</strong> de gemeenteraad wordt<br />

hij ver<strong>van</strong>gen.<br />

1. Verkiesbaarheidsvoorwaarden (artikel 9)<br />

Een gemeenteraadslid moet niet alleen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoen op<br />

het ogenblik <strong>van</strong> de installatie. Hij moet blijvend aan die voorwaarden voldoen tijdens<br />

de uitoefening <strong>van</strong> zijn mandaat. De verkiesbaarheidsvoorwaarden zelf werden niet in<br />

de <strong>proeve</strong> opgenomen.<br />

De voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad brengt het betrokken gemeenteraadslid op de hoogte<br />

<strong>van</strong> de feiten die het verval met zich meebrengen. Momenteel staat het college <strong>van</strong><br />

burgemeester en schepenen in voor die kennisgeving. 94 Nog volgens de huidige regeling<br />

doet de bestendige deputatie als administratief rechtscollege in eerste aanleg uitspraak<br />

over betwistingen inzake verkiesbaarheidsvoorwaarden. 95 Dit wordt in de <strong>proeve</strong> behouden<br />

maar de procedurele bepalingen daaromtrent worden niet opgenomen.<br />

Zo kunnen later verwijzingen opgenomen worden naar de procedures bepaald in het<br />

nog aan te nemen gemeentekiesdecreet. In het kader <strong>van</strong> een grotere coherentie in de


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

119<br />

decreetgeving worden deze procedurele bepalingen idealiter op elkaar afgestemd. Het is<br />

overigens ook niet duidelijk hoever de bevoegdheid <strong>van</strong> de decreetgever inzake de bevoegdheid<br />

<strong>van</strong> de bestendige deputatie en de Raad <strong>van</strong> State en de procedures voor deze<br />

rechtscolleges, zal reiken. Het behouden <strong>van</strong> de huidige situatie, in de zin dat de bestendige<br />

deputatie over de geschillen uitspraak doet, is <strong>van</strong>uit bevoegdheidsperspectief minder<br />

problematisch. Bij gebrek aan concrete decretale bepalingen, wordt voorlopig een<br />

verwijzing naar het gemeentekiesdecreet achterwege gelaten.<br />

De strafbaarstelling op basis <strong>van</strong> artikel 262 <strong>van</strong> het strafwetboek 96 werd wel overgenomen<br />

uit de gemeentewet. De decreetgever is sinds 1980 bevoegd voor strafbaarstellingen<br />

binnen de grenzen <strong>van</strong> de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenschappen en de gewesten,<br />

op basis <strong>van</strong> artikel 11 BWHI.<br />

2. Onverenigbaarheden (artikel 10)<br />

Artikel 10 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> is deels gebaseerd op artikel 71 <strong>van</strong> de gemeentewet, deels op<br />

andere wettelijke en decretale bepalingen die onverenigbaarheden met het mandaat <strong>van</strong><br />

gemeenteraadslid bevatten. Daarnaast worden ook enkele nieuwe onverenigbaarheden<br />

toegevoegd of werden sommige geherformuleerd.<br />

In de <strong>proeve</strong> worden enkel die onverenigbaarheden opgesomd die <strong>van</strong>uit het perspectief<br />

<strong>van</strong> de gemeente door de Vlaamse decreetgever belangrijk gevonden worden, met<br />

andere woorden die onverenigbaarheden waar<strong>van</strong> de decreetgever vindt dat ze noodzakelijk<br />

zijn voor de goede werking <strong>van</strong> de gemeente. Niet alleen de Vlaamse decreetgever<br />

is bevoegd om onverenigbaarheden met gemeentelijke mandaten in te stellen, ook de<br />

federale wetgever kan dit doen, althans voorzover het een onverenigbaarheid betreft<br />

met ambten en functies waarover hij bevoegd is. Het heeft dan ook geen zin alle bestaande<br />

onverenigbaarheden in dit artikel op te sommen, met het risico dat die opsomming<br />

onvolledig is en dat later, bij eventuele wets- of decreetswijzigingen inconsistenties<br />

ontstaan. Tenslotte moet opgemerkt worden dat artikel 8 <strong>van</strong> de Grondwet het vastleggen<br />

<strong>van</strong> de vereisten waaraan men moet voldoen om politieke rechten te kunnen uitoefenen<br />

aan de Grondwetgever en de wetgever voorbehoudt. In dat opzicht is het niet<br />

geheel duidelijk hoever de bevoegdheid <strong>van</strong> de decreetgever zal reiken om de onverenigbaarheden<br />

te regelen. Vooral het opleggen <strong>van</strong> verdergaande beperkingen aan de uitoefening<br />

<strong>van</strong> een gemeentelijk politiek mandaat dan die in de huidige regeling, zou problematisch<br />

kunnen zijn. Hetzelfde geldt overigens voor het bepalen <strong>van</strong> de gevallen <strong>van</strong> het<br />

<strong>van</strong> rechtswege verhinderd zijn.<br />

Hierna wordt dieper ingegaan op de onverenigbaarheden opgesomd in de <strong>proeve</strong> (artikel<br />

10) en op de gevolgen <strong>van</strong> een onverenigbaarheid en de betwistingen in verband met<br />

een onverenigbaarheid (de artikelen 11 en 12).<br />

- onverenigbaarheden opgenomen in artikel 10<br />

De met het mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid onverenigbare functies en ambten kunnen<br />

onderverdeeld worden in twee grote categorieën: enerzijds zijn er de functies en ambten<br />

die in elk geval onverenigbaar zijn met het mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid. Deze


120<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

onverenigbaarheden gelden absoluut, in de zin dat zij niet aan de gemeente of aan een<br />

bepaald ambtsgebied verbonden zijn. Het uitoefenen <strong>van</strong> een bepaalde functie of ambt<br />

op zich wordt in dit geval als niet verzoenbaar beschouwd met het uitoefenen <strong>van</strong> een<br />

gemeentelijk mandaat (artikel 10 § 1). Anderzijds zijn er functies en ambten die slechts<br />

met het mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid onverenigbaar zijn wanneer er een specifiek verband<br />

bestaat tussen die functies en ambten en de gemeente, zoals onder meer het uitoefenen<br />

<strong>van</strong> een ambt of functie in dienst of in opdracht <strong>van</strong> de gemeente of het uitoefenen<br />

<strong>van</strong> een functie of ambt in een ambtsgebied waar<strong>van</strong> de gemeente deel uitmaakt<br />

(artikel 10, § 2). De bepalingen <strong>van</strong> artikel 10 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> zijn <strong>van</strong> toepassing op de<br />

daarin vermelde ambten en functies, ongeacht of ze door Belgen dan wel door niet-<br />

Belgen bekleed worden. Artikel 6, 1° <strong>van</strong> Richtlijn 94/80 bepaalt dat de verkiesbare<br />

personen met de nationaliteit <strong>van</strong> een andere Lid-Staat dan die waarin ze verkozen worden,<br />

onderworpen zijn aan dezelfde voorwaarden inzake onverenigbaarheid welke overeenkomstig<br />

de wetgeving <strong>van</strong> de Lid-Staat <strong>van</strong> verblijf <strong>van</strong> toepassing zijn op de onderdanen<br />

<strong>van</strong> deze staat. 97<br />

Nieuw in de <strong>proeve</strong> is de optie dat de ambten <strong>van</strong> ministers, staatsecretarissen en ambtenaren<br />

die belast zijn met het bestuurlijk toezicht op de gemeenten en met de behandeling<br />

<strong>van</strong> dossiers inzake financiering en betoelaging er<strong>van</strong>, niet langer verenigbaar zijn<br />

met het mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid. Deze optie is niet helemaal nieuw vermits nu<br />

reeds een onverenigbaarheid geldt voor de provinciegouverneurs, de adjunct <strong>van</strong> de<br />

gouverneur <strong>van</strong> de provincie Vlaams-Brabant, de provinciegriffiers, en de<br />

arrondissementscommissarissen. Deze ambten worden dan ook niet meer expliciet vermeld<br />

in de <strong>proeve</strong> omdat ze onder de toepassing <strong>van</strong> de hierboven beschreven meer<br />

algemene bepaling vallen. De onverenigbaarheid voor de leden <strong>van</strong> de bestendige deputatie<br />

wordt wel expliciet hernomen omdat zij niet onder de noemer “ambtenaren” ressorteren.<br />

Deze onverenigbaarheden liggen enigszins voor de hand, juist omdat deze ambtsdragers<br />

-in de ruime zin <strong>van</strong> het woord- in de situatie zouden kunnen terechtkomen waarin<br />

zij toezicht moeten uitoefenen over de “handelingen” <strong>van</strong> de gemeenteraad waar<strong>van</strong> zij<br />

zelf ook deel uitmaken. Dezelfde redenering geldt voor dossiers inzake financiering en<br />

betoelaging <strong>van</strong> gemeenten. Zij zouden dan als het ware rechter en partij zijn in dezelfde<br />

zaak. Dit geldt natuurlijk in de eerste plaats voor ministers, maar ook voor heel wat<br />

ambtenaren in hun diensten en voor ambtenaren <strong>van</strong> de provincies. Aan de Vlaamse<br />

Regering de bevoegdheid geven om deze categorie onverenigbaarheden verder te omschrijven<br />

of de criteria te specificeren lijkt een aangewezen oplossing, maar is problematisch<br />

gezien het hier een beperking <strong>van</strong> een politiek recht betreft die alleen bij wettelijke<br />

maatregel kan worden doorgevoerd. 98<br />

De regeling voor militairen werd overgenomen uit de huidige gemeentewet. De verwijzing<br />

naar de dienstplichtigen wordt behouden omdat de gecoördineerde dienstplichtwetten<br />

nog steeds <strong>van</strong> kracht zijn. Artikel 1bis <strong>van</strong> die wet, ingevoegd bij de wet <strong>van</strong> 31<br />

december 1992, 99 bepaalt immers dat die wet <strong>van</strong> toepassing is op de dienstplichtigen<br />

<strong>van</strong> de lichting 1993 en <strong>van</strong> de daaraan voorafgaande lichtingen. De wetgever heeft dus


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

121<br />

niet de dienstplicht afgeschaft, zoals courant wordt aangenomen, maar in feite de toepassing<br />

er<strong>van</strong> in de tijd beperkt. Het volstaat met andere woorden om het toepassingsgebied<br />

<strong>van</strong> de wet uit te breiden of artikel 1bis op te heffen om de dienstplicht terug<br />

ingang te doen vinden. 100 Er dient op gewezen te worden dat ook het tuchtreglement<br />

<strong>van</strong> de krijgsmacht de militairen verbiedt om actief deel te nemen aan het politieke<br />

leven. Dit is echter geen onverenigbaarheid, maar een deontologische regel die tuchtrechtelijk<br />

wordt gesanctioneerd. 101<br />

Vervolgens worden ook de magistraten opgenomen in de lijst <strong>van</strong> “absolute”<br />

onverenigbaarheden. Momenteel bepaalt de nieuwe gemeentewet enkel dat de leden <strong>van</strong><br />

de hoven, burgerlijke rechtbanken en vredegerechten, de leden <strong>van</strong> het parket, de griffiers<br />

en de adjunct-griffiers bij de hoven, burgerlijke rechtbanken of rechtbanken <strong>van</strong><br />

koophandel, en de griffiers <strong>van</strong> de vredegerechten geen burgemeester of schepen kunnen<br />

zijn. 102 Ten aanzien <strong>van</strong> gemeenteraadsleden bevat de gemeentewet geen dergelijke<br />

bepaling. Andere wetgeving bepaalt echter dat zij die een ambt uitoefenen bij de Raad<br />

<strong>van</strong> State of bij het Arbitragehof 103 , zij die een ambt <strong>van</strong> de rechterlijke orde bekleden, 104<br />

alsook de plaatsver<strong>van</strong>gende raadsheren en rechters, 105 de bemiddelingsadviseurs en -<br />

assistenten, de leden <strong>van</strong> het parketsecretariaat, het personeel <strong>van</strong> de griffies en <strong>van</strong> de<br />

parketsecretariaten, de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming der<br />

teksten bij het Hof <strong>van</strong> Cassatie alsook de personeelsleden die een bijzondere graad<br />

bekleden, ingesteld door de Koning overeenkomstig artikel 185, eerste lid <strong>van</strong> het Gerechtelijk<br />

wetboek, 106 geen lid kunnen zijn <strong>van</strong> een gemeenteraad.<br />

Deze bepalingen worden grotendeels in de <strong>proeve</strong> overgenomen, behalve de bepalingen<br />

in verband met het personeel <strong>van</strong> hoven en rechtbanken dat niet tot de rechterlijke orde<br />

behoort. Zo worden de onverenigbaarheden met de ambten <strong>van</strong> bemiddelingsadviseurs<br />

en -assistenten, de leden <strong>van</strong> het parketsecretariaat, het personeel <strong>van</strong> de griffies en <strong>van</strong><br />

de parketsecretariaten, de attachés in de dienst voor documentatie en overeenstemming<br />

der teksten bij het Hof <strong>van</strong> Cassatie alsook de personeelsleden die een bijzondere graad<br />

bekleden, ingesteld door de Koning overeenkomstig artikel 185, eerste lid <strong>van</strong> het Gerechtelijk<br />

wetboek, weggelaten. Dit neemt <strong>van</strong>zelfsprekend niet weg dat deze onverenigbaarheden<br />

blijven gelden zolang vermelde wetgeving <strong>van</strong> toepassing blijft.<br />

Verder dient te worden vermeld dat er ook een onverenigbaarheid bestaat voor de rechtstreeks<br />

verkozen senatoren die op de uitnodiging <strong>van</strong> de Vlaamse Raad ingaan om betrokken<br />

te worden bij hun werkzaamheden 107 en de senatoren bedoeld in artikel 67 § 1<br />

3° <strong>van</strong> de Grondwet 108 . Deze worden niet in de <strong>proeve</strong> opgenomen.<br />

De omschrijving “de commissarissen en agenten <strong>van</strong> politie en de agenten <strong>van</strong> de openbare<br />

macht” uit het vroegere artikel 71 <strong>van</strong> de gemeentewet werd door de wet <strong>van</strong> 19<br />

april 1999 109 ver<strong>van</strong>gen door de omschrijving “de politieambtenaren en de ambtenaren<br />

<strong>van</strong> de openbare macht” met het oog op de terminologische coherentie met de wet <strong>van</strong><br />

7 december 1998 tot organisatie <strong>van</strong> een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op<br />

twee niveaus. 110 Deze omschrijving wordt in de <strong>proeve</strong> overgenomen.<br />

De laatste onverenigbaarheid ingesteld door paragraaf 1 moet vooreerst verhinderen<br />

dat personen die in een Lid-Staat 111 een ambt of een mandaat uitoefenen dat gelijkwaar-


122<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

dig is aan dat <strong>van</strong> gemeenteraadslid, schepen of burgemeester, deel uitmaken <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad <strong>van</strong> een Vlaamse gemeente. Deze bepaling werd door de wet <strong>van</strong> 27<br />

januari 1999 112 in de gemeentewet ingeschreven, en moet gelezen worden in het kader<br />

<strong>van</strong> de invoering <strong>van</strong> het actief en passief stemrecht bij gemeenteraadsverkiezingen<br />

voor niet-Belgische EU-onderdanen. Richtlijn 94/80 staat aan de Lid-Staten toe dat zij<br />

vaststellen dat de hoedanigheid <strong>van</strong> gemeentelijk verkozene in de Lid-Staat <strong>van</strong> verblijf<br />

tevens onverenigbaar is met de in andere Lid-Staten uitgeoefende functies welke gelijkwaardig<br />

zijn aan die welke in de Lid-Staat <strong>van</strong> verblijf een onverenigbaarheid tot gevolg<br />

hebben. 113 Eveneens op basis <strong>van</strong> deze wet werden de onverenigbaarheden <strong>van</strong> artikel<br />

71 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet <strong>van</strong> toepassing verklaard “op de niet-Belgische onderdanen<br />

<strong>van</strong> de Europese Unie die in België verblijven voor de uitoefening in een andere<br />

Lid-Staat <strong>van</strong> de Europese Unie <strong>van</strong> ambten die gelijkwaardig zijn aan die bedoeld in<br />

deze bepalingen”. Deze regeling lijkt een belangrijke leemte te bevatten in de zin dat de<br />

Belgen die in België verblijven en die een dergelijke gelijkwaardige functie of ambt in het<br />

buitenland uitoefenen, zich niet in een situatie <strong>van</strong> onverenigbaarheid bevinden. De<br />

<strong>proeve</strong> formuleert die bepaling dan ook anders en breidt de onverenigbaarheden uit tot<br />

gelijkwaardige ambten en functies uitgeoefend in een Lid-Staat <strong>van</strong> de Europese Unie,<br />

onafhankelijk <strong>van</strong> de nationaliteit <strong>van</strong> de persoon die ze bekleedt.<br />

De onverenigbaarheden <strong>van</strong> artikel 10, § 2 hebben betrekking op een specifieke verhouding<br />

tussen de verkozene en de gemeente waarin hij verkozen is.<br />

Vooreerst kunnen zij die door een gemeente of door een instelling of dienst <strong>van</strong> een<br />

gemeente aangesteld zijn of daaraan ondergeschikt zijn, geen deel uitmaken <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad <strong>van</strong> die gemeente. Deze bepaling is gebaseerd op de Nederlandse regeling.<br />

114 Daarmee wordt bewust niet gekozen voor de terminologie <strong>van</strong> artikel 71 <strong>van</strong> de<br />

gemeentewet, die deze onverenigbaarheid omschrijft als “degenen die personeelslid zijn <strong>van</strong> of<br />

een toelage ont<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> de gemeente”. De uitzondering ten aanzien <strong>van</strong> de vrijwillige brandweerlieden<br />

wordt wel overgenomen. De term “toelage” uit de gemeentewet wordt weggelaten<br />

omdat het niet duidelijk is wat daaronder precies moet begrepen worden. Elke<br />

vorm <strong>van</strong> subsidie of steun aan bepaalde gemeentelijke verenigingen zou op basis <strong>van</strong><br />

die bepaling aanleiding kunnen geven tot een onverenigbaarheid voor de leden <strong>van</strong> die<br />

vereniging.<br />

Artikel 74 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet bepaalt dat de gemeentesecretaris en de gemeenteont<strong>van</strong>ger<br />

geen gemeenteraadslid kunnen zijn. Dit is een overbodige bepaling vermits<br />

deze ambtenaren aangesteld zijn door de gemeente en als dusdanig een met het mandaat<br />

<strong>van</strong> gemeenteraadslid onverenigbaar ambt bekleden. De mogelijkheid die thans bestaat<br />

voor de gemeentesecretarissen en ont<strong>van</strong>gers, bij wijze <strong>van</strong> uitzondering, toch deel uit te<br />

maken <strong>van</strong> de gemeenteraad in gemeenten <strong>van</strong> minder dan 1.000 inwoners, wordt evenmin<br />

overgenomen. De onverenigbaarheden moeten ons inziens consequent toegepast<br />

worden en daarenboven maken dergelijke uitzonderingsregels de wetgeving onduidelijk<br />

en overladen.<br />

Er wordt tevens voor geopteerd de onverenigbaarheden voor het ambt <strong>van</strong> gemeenteraadslid<br />

en die voor de ambten <strong>van</strong> burgemeester en schepenen zo veel mogelijk op


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

123<br />

elkaar af te stemmen. Zo worden geen bijkomende onverenigbaarheden ingesteld voor<br />

de burgemeester en de schepenen, met uitzondering <strong>van</strong> de functie <strong>van</strong> bedienaar <strong>van</strong><br />

de eredienst. De onverenigbaarheid met de functie <strong>van</strong> agent en beambte der fiscale<br />

besturen, in de gemeenten die tot hun werk- of ambtsgebied behoren, die volgens artikel<br />

72 <strong>van</strong> de gemeentewet enkel voor de burgemeester en de schepenen geldt, wordt<br />

wel in de lijst <strong>van</strong> de met het lidmaatschap <strong>van</strong> de gemeenteraad onverenigbare functies<br />

opgenomen.<br />

De bepalingen <strong>van</strong> artikel 73 <strong>van</strong> de gemeentewet worden niet overgenomen. Artikel 73<br />

stelt dat bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad of echtgenoten geen lid<br />

kunnen zijn <strong>van</strong> dezelfde gemeenteraad. Het artikel stond al in de oorspronkelijke gemeentewet<br />

<strong>van</strong> 30 maart 1836 en was bedoeld om de democratie in de gemeenten optimaal<br />

te laten functioneren. Deze regels moesten immers verhinderen dat een bepaalde<br />

familie een ongeoorloofde druk zou uitoefenenen op de kiezers en dat zij een machtsmonopolie<br />

zou verkrijgen binnen de gemeente en zo veeleer haar eigen belang zou<br />

kunnen laten primeren dan het gemeentelijk belang. 115 Deze redenering lijkt ons <strong>van</strong>daag<br />

de dag niet meer rele<strong>van</strong>t. De invloed <strong>van</strong> de familie op sociaal-economisch vlak is<br />

niet meer dezelfde als in 1836. Daarenboven moet dat fenomeen, voor zover het nog<br />

bestaat, afgewogen worden tegenover het recht <strong>van</strong> elk individu om zich te laten verkiezen<br />

en zijn mandaat ook effectief uit te oefenen, waarbij dit laatste de bovenhand moet<br />

krijgen.<br />

Bovendien is de familie lang niet meer de enige maatschappelijke cel waarin dezelfde<br />

sociaal-economische belangen worden nagestreefd. Andere vormen <strong>van</strong> “belangenverenigingen”<br />

zijn minstens even belangrijk als de familie, of zelfs belangrijker, en voor<br />

leden daar<strong>van</strong> geldt geen onverenigbaarheid. Zo kunnen bijvoorbeeld ook collega’s in<br />

dezelfde werksituatie, leden <strong>van</strong> een zelfde vereniging, aandeelhouders in een zelfde<br />

bedrijf of leden <strong>van</strong> een zelfde vakbond, lid zijn <strong>van</strong> dezelfde gemeenteraad en zo “verborgen<br />

coalities” sluiten en dezelfde particuliere belangen behartigen. Nochtans kan<br />

men ten aanzien <strong>van</strong> deze categorieën personen dezelfde bezwaren opperen als ten<br />

aanzien <strong>van</strong> leden <strong>van</strong> dezelfde familie.<br />

Tenslotte is deze bepaling ook discriminerend ten aanzien <strong>van</strong> gehuwden. Samenwonende<br />

partners, die toch niet veel minder gemeenschappelijke belangen lijken te hebben<br />

dan gehuwden, kunnen wel samen in de gemeenteraad zetelen, terwijl gehuwden dit niet<br />

kunnen. Hetzelfde kan gezegd worden voor de regeling in verband met de aanverwanten.<br />

Bloedverwanten <strong>van</strong> samenwonende partners kunnen zonder beperking lid zijn <strong>van</strong><br />

dezelfde gemeenteraad, terwijl dit niet geldt voor aanverwanten tot en met de tweede<br />

graad. In het federale Parlement werden reeds voorstellen tot wijziging en tot opheffing<br />

<strong>van</strong> deze bepaling ingediend, maar geen er<strong>van</strong> werd aanvaard. 116 Recent werd deze<br />

verbodsbepaling wel afgezwakt, in de zin dat het verbod tussen aanverwanten en bloedverwanten<br />

tot en met de derde graad werd teruggebracht tot een verbod tot en met de<br />

tweede graad. Voor het lidmaatschap <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

blijft het verbod tot en met derde graad wel bestaan. 117


124<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

- gevolgen <strong>van</strong> een onverenigbaarheid en betwistingen (artikelen 11 en 12)<br />

Wanneer de toestand <strong>van</strong> onverenigbaarheid zich voordoet vóór de installatie, wordt de<br />

verkozene niet tot de beëdiging toegelaten zolang de oorzaak <strong>van</strong> de onverenigbaarheid<br />

bestaat. Als de verkozene binnen één maand na een tot hem gericht verzoek <strong>van</strong> de<br />

voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad geen einde maakt aan die situatie, wordt hij geacht afstand<br />

te doen <strong>van</strong> het hem toegekende mandaat en wordt hij dus ver<strong>van</strong>gen door zijn<br />

opvolger overeenkomstig artikel 15, § 1 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong>. Vóór de verkiezing <strong>van</strong> de nieuwe<br />

voorzitter zal dit verzoek steeds uitgaan <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de installatievergadering.<br />

In het kader <strong>van</strong> de eenvormigheid <strong>van</strong> de terminologie wordt de term “afstand doen<br />

<strong>van</strong> zijn mandaat” hier verkozen boven de bewoordingen “zijn mandaat niet aanvaarden”,<br />

die in de gemeentewet voorkomen. 118 Het heeft immers geen zin voor deze specifieke<br />

situatie te spreken <strong>van</strong> “het niet aanvaarden <strong>van</strong> een mandaat” terwijl voor vergelijkbare<br />

situaties, zoals het niet afleggen <strong>van</strong> de eed, de figuur <strong>van</strong> “het afstand doen <strong>van</strong><br />

mandaat” bestaat.<br />

De toestand <strong>van</strong> onverenigbaarheid kan zich ook voordoen na de installatie <strong>van</strong> de gemeenteraad.<br />

In dat geval houdt het gemeenteraadslid op deel uit te maken <strong>van</strong> de raad<br />

met overeenkomstige toepassing <strong>van</strong> artikel 9, indien hij binnen vijftien dagen na het tot<br />

hem gerichte verzoek <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad geen einde maakt aan die<br />

situatie.<br />

Deze regeling moet een vereenvoudiging zijn <strong>van</strong> de bepalingen opgenomen in de artikelen<br />

75 en 76 <strong>van</strong> de gemeentewet. Die bepalingen zijn te omslachtig geformuleerd: zo<br />

hernemen ze de verscheidene oorzaken <strong>van</strong> de onverenigbaarheden, zoals “het<br />

gemeenteraadslid dat een met het lidmaatschap <strong>van</strong> de raad onverenigbaar ambt vervult,<br />

dat aan een onderneming deelneemt of een beroep of ambacht uitoefent waarvoor hij<br />

een wedde of een toelage <strong>van</strong> de gemeente ont<strong>van</strong>gt”. Het is beter te verwijzen naar de<br />

“situatie” waarin een onverenigbaarheid bestaat zonder meer, waar<strong>van</strong> de verschillende<br />

oorzaken opgesomd zijn in artikel 10. Het hernemen <strong>van</strong> die terminologie kan alleen<br />

maar verwarring stichten. Zo is het bijvoorbeeld niet duidelijk waarop de zinsnede “aan<br />

een onderneming deelneemt” uit artikel 75 <strong>van</strong> de gemeentewet slaat, vermits zij niet<br />

voorkomt in de opsomming <strong>van</strong> de onverenigbaarheden zelf.<br />

Artikel 12 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> regelt de situatie waarin omtrent een onverenigbaarheid een<br />

geschil oprijst. Hier geldt ook grotendeels wat uiteengezet werd bij de procedure over de<br />

bezwaren inzake de verkiesbaarheidsvoorwaarden. Voor de procedure voor de bestendige<br />

deputatie over die geschillen kan later verwezen worden naar het gemeentekiesdecreet.<br />

De Vlaamse Regering, en niet langer de bestendige deputatie treedt op in de<br />

plaats <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad wanneer hij de betrokkene niet aanmaant<br />

om een keuze te doen. De Vlaamse Regering bepaalt zelf of zij deze bevoegdheid middels<br />

de gouverneur uitoefent.<br />

3. Ontslag (artikel 14)<br />

Het gemeenteraadslid kan ook vrijwillig ontslag nemen uit de gemeenteraad. Dit dient<br />

schriftelijk te gebeuren. Verder wordt het gemeenteraadslid <strong>van</strong> rechtswege geacht ontslag-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

125<br />

nemend te zijn, wanneer hij gedurende vijf opeenvolgende vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

zonder wettige reden afwezig is geweest, en niet als verhinderd kan worden<br />

beschouwd. De gemeenteraad kan slechts functioneren met gemotiveerde leden. Een<br />

raadslid dat vijf maal afwezig blijft, wordt geacht niet gemotiveerd te zijn en niet langer<br />

deel te willen uitmaken <strong>van</strong> de gemeenteraad. Het ontslag wordt definitief zodra de<br />

gemeenteraad hier<strong>van</strong> kennis heeft genomen of de afwezigheid op vijf opeenvolgende<br />

vergaderingen heeft vastgesteld. Analoog aan wat uiteengezet werd over de betwisting<br />

<strong>van</strong> het afstand doen <strong>van</strong> mandaat, kan ook het ontslag niet meer ingetrokken worden<br />

of betwist na de kennisname er<strong>van</strong> door de gemeenteraad. Ook hier wordt geen specifieke<br />

procedure <strong>van</strong> betwisting <strong>van</strong> afstand <strong>van</strong> mandaat voor de bestendige deputatie en<br />

voor de Raad <strong>van</strong> State in de <strong>proeve</strong> opgenomen. 119 In tegenstelling tot artikel 22 <strong>van</strong> de<br />

huidige gemeentewet heeft dit artikel het enkel over het ontslag als gemeenteraadslid.<br />

Artikel 4 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet bepaalt dat het ontslagnemend gemeenteraadslid<br />

in functie blijft tot als zijn opvolger geïnstalleerd is. Met het “ontslagnemend<br />

gemeenteraadslid” wordt hier bedoeld het gemeenteraadslid dat tijdens de uitoefening<br />

<strong>van</strong> zijn mandaat ontslag neemt. De <strong>proeve</strong> neemt deze bepaling niet over. Wanneer een<br />

gemeenteraadslid ontslag neemt, kan men er toch moeilijk <strong>van</strong>uit gaan dat hij in functie<br />

blijft zolang er geen opvolger geïnstalleerd is. Bovendien zou het een absurde situatie<br />

zijn om een gemeenteraadslid op basis <strong>van</strong> artikel 14 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> als ontslagnemend te<br />

beschouwen wanneer hij gedurende vijf opeenvolgende vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

zonder wettige reden afwezig is geweest, terwijl hij wordt “gedwongen” in functie<br />

te blijven zolang geen opvolger geïnstalleerd is. Ook in andere gevallen waarin aan het<br />

mandaat een einde komt, blijft het gemeenteraadslid niet in functie. Bij een overlijden is<br />

dit evident, maar ook in geval <strong>van</strong> een onverenigbaarheid of bij het niet meer voldoen<br />

aan een verkiesbaarheidsvoorwaarde is het logisch dat het betrokken raadslid niet langer<br />

“in functie” blijft.<br />

4. Verhindering (artikel 13)<br />

Eén <strong>van</strong> de belangrijkste innovaties in deze <strong>proeve</strong> is de keuze voor een dualistisch<br />

model wat de inrichting <strong>van</strong> de gemeentelijke organen betreft, of nog het model “college<br />

buiten de raad”. Dit wil zeggen dat de leden <strong>van</strong> het uitvoerend orgaan niet langer<br />

deel uitmaken <strong>van</strong> het beraadslagend verkozen orgaan. De bestuurlijke vervlechting tussen<br />

de raad en het college wordt doorbroken doordat de burgemeester en de schepenen<br />

geen zitting meer hebben in de gemeenteraad <strong>van</strong> zodra zij als dusdanig door de gemeenteraad<br />

verkozen zijn.<br />

Dit voostel moet gelezen worden samen met de nieuwe bevoegdheidsverdeling tussen<br />

de gemeentelijke organen en met het nieuwe verantwoordingsmechanisme <strong>van</strong> het college<br />

<strong>van</strong> burgemeester en schepenen tegenover de gemeenteraad. De gemeenteraad kan<br />

via een zogenaamde “constructieve motie <strong>van</strong> wantrouwen” het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen en ook de individuele leden er<strong>van</strong> effectief ter verantwoording te<br />

roepen. Verder in deze toelichting wordt daar nader op ingegaan.<br />

Het “verhinderd zijn” is de meest aangewezen figuur om dit dualistische model vorm te<br />

geven. Zo verliezen de burgemeester en de schepenen niet definitief hun hoedanigheid


126<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

<strong>van</strong> gemeenteraadslid, in de zin dat zij, als zij via de motie <strong>van</strong> wantrouwen weggestemd<br />

worden of zelf ontslag nemen, opnieuw lid worden <strong>van</strong> de gemeenteraad.<br />

De terminologie in artikel 11 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet in verband met het verhinderd<br />

zijn <strong>van</strong> de dienstplichtigen werd niet overgenomen. De gebruikte term “het vervullen<br />

<strong>van</strong> zijn actieve militaire diensttijd” kan immers verwarring stichten in combinatie<br />

met de in artikel 71 <strong>van</strong> de gemeentewet gebruikte bewoordingen “militairen in actieve<br />

dienst” die dan weer naar een onverenigbaarheid verwijzen met het mandaat <strong>van</strong><br />

gemeenteraadslid. Vandaar dat hier de verwijzing naar “de vervulling <strong>van</strong> zijn actieve<br />

militaire diensttijd” ver<strong>van</strong>gen wordt door “de vervulling <strong>van</strong> de dienstplicht”.<br />

Ook wordt in de mogelijkheid voorzien om gemeenteraadsleden die voor een langere<br />

tijd omwille <strong>van</strong> medische redenen afwezig zijn, zoals een langdurige ziekte of een comateuze<br />

toestand, als verhinderd te beschouwen. Dit kan ofwel gebeuren op vraag <strong>van</strong> de<br />

betrokkene ofwel <strong>van</strong> rechtswege, wanneer de betrokkene niet meer in staat is zijn wens<br />

tot ver<strong>van</strong>ging te kennen te geven. Dit moet beletten dat de zetel <strong>van</strong> een gemeenteraadslid<br />

dat in een dergelijke toestand belandt, niet voor een lange tijd onbezet blijft.<br />

Anderzijds worden ook de bepalingen <strong>van</strong> artikel 11 <strong>van</strong> de gemeentewet in verband<br />

met het ouderschapsverlof hier overgenomen.<br />

De gemeenteraadsleden die als burgemeester of schepen verkozen zijn, worden <strong>van</strong><br />

rechtswege als verhinderd beschouwd. In de twee andere gevallen moeten de betrokkenen,<br />

wanneer zij wensen ver<strong>van</strong>gen te worden, daarom verzoeken. Het verzoek tot ver<strong>van</strong>ging<br />

dient voortaan gericht te worden aan de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad in<br />

plaats <strong>van</strong> aan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen.<br />

5. Ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> een gemeenteraadslid<br />

Artikel 15 regelt op uniforme wijze de ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> de gemeenteraadsleden en <strong>van</strong> de<br />

gekozen kandidaten die nog niet als gemeenteraadslid geïnstalleerd werden. Voor de<br />

opvolgers <strong>van</strong> deze beide categorieën verkozenen maakt dit onderscheid geen verschil<br />

uit. Zij moeten op hun beurt op geldige wijze geïnstalleerd worden, dit wil zeggen dat<br />

ook zij zich eventueel in een met hun mandaat onverenigbare situatie kunnen bevinden<br />

of afstand kunnen doen <strong>van</strong> hun mandaat en zo op hun beurt ver<strong>van</strong>gen moeten worden.<br />

Hun geloofsbrieven worden onderzocht en zij moeten de eed afleggen. Het onderzoek<br />

<strong>van</strong> de geloofsbrieven dat voor alle verkozen kandidaten en opvolgers uitgevoerd<br />

wordt vóór de installatie <strong>van</strong> de gemeenteraad, moet door de gemeenteraad overgedaan<br />

worden wanneer een geïnstalleerd gemeenteraadslid ver<strong>van</strong>gen wordt. Het is immers<br />

mogelijk dat de opvolgers niet langer aan de verkiesbaarheidsvereisten voldoen of zich<br />

in een met het mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid onverenigbare situatie bevinden.<br />

Dat het overlijden <strong>van</strong> een gemeenteraadslid een einde maakt aan zijn mandaat is zo<br />

evident dat het niet expliciet in de <strong>proeve</strong> wordt opgenomen. Wel wordt in artikel 15 de<br />

ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> het overleden gemeenteraadslid geregeld.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

127<br />

De ver<strong>van</strong>ging is definitief, behalve in de gevallen waarin de gemeenteraadsleden als<br />

verhinderd worden beschouwd. In dat geval duurt de ver<strong>van</strong>ging zolang als de toestand<br />

<strong>van</strong> verhinderd zijn voortduurt. Zo nemen de burgemeester en de schepenen in geval<br />

<strong>van</strong> ontslag hun plaats terug in in de gemeenteraad.<br />

Bij deze regeling wordt er<strong>van</strong> uitgegaan dat in het gemeentekiesdecreet de opvolging<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraadsleden op een zodanige manier geregeld wordt dat er per lijst voldoende<br />

opvolgers voorhanden kunnen zijn in de hiervoor beschreven gevallen. Meer in<br />

het bijzonder moet rekening gehouden worden met het feit dat de leden <strong>van</strong> het college<br />

<strong>van</strong> burgemeester en schepenen in de gemeenteraad ver<strong>van</strong>gen worden door hun opvolgers.<br />

Anderzijds moet dit probleem ook enigszins gerelativeerd worden in de zin dat<br />

het totaal aantal gemeentelijke mandatarissen in Vlaanderen ongeveer stabiel blijft.


128<br />

HOOFDSTUK II<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

DE INRICHTING VAN HET COLLEGE VAN<br />

BURGEMEESTER EN SCHEPENEN<br />

J. GEKIERE<br />

De versterking <strong>van</strong> de lokale democratie krijgt gestalte door de invoering <strong>van</strong> een dualistisch<br />

systeem wat de inrichting <strong>van</strong> de gemeenteraad en het college <strong>van</strong> burgemeester en<br />

schepenen betreft. In tegenstelling tot het huidige “monistisch model”, waarbij de leden<br />

<strong>van</strong> het uitvoerend gemeentelijk orgaan deel uitmaken <strong>van</strong> het vertegenwoordigend gemeentelijk<br />

orgaan, wordt in de <strong>proeve</strong> geopteerd voor het “dualistisch model”. De burgemeester<br />

en de schepenen maken niet langer deel uit <strong>van</strong> de gemeenteraad <strong>van</strong>af het<br />

ogenblik dat zij in die hoedanigheid verkozen zijn. Zij worden daartoe “als verhinderd”<br />

beschouwd. Deze regeling moet samen gelezen worden met de verder nog te behandelen<br />

nieuwe bevoegdheidsverdeling tussen de gemeenteraad en het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen en met de nieuwe verantwoordingsplicht <strong>van</strong> het college <strong>van</strong><br />

burgemeester en schepenen tegenover de gemeenteraad.<br />

Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen bestaat uit de schepenen en uit de burgemeester.<br />

De verkiezing <strong>van</strong> de burgemeester komt hierna aan bod. Hier wordt dieper<br />

ingegaan op de verkiezing <strong>van</strong> de schepenen (§ 1) en op de omstandigheden die aanleiding<br />

kunnen geven tot het einde <strong>van</strong> het ambt (§ 2).<br />

§ 1. De verkiezing <strong>van</strong> de schepenen<br />

Ook al maken de schepenen geen deel meer uit <strong>van</strong> de gemeenteraad, zij worden wel uit<br />

en door de gemeenteraadsleden verkozen. Net zoals bij het aantal gemeenteraadsleden<br />

werd ook het aantal schepenen per gemeente herzien in vergelijking met de regeling <strong>van</strong><br />

de huidige gemeentewet (1). Voor de procedure <strong>van</strong> verkiezing werd daarentegen de<br />

regeling uit de huidige gemeentewet grotendeels behouden (2). Na hun verkiezing moeten<br />

de schepenen de eed afleggen (3).<br />

1. Aantal schepenen per gemeente<br />

De regeling <strong>van</strong> artikel 42 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> werd eveneens vastgelegd op basis <strong>van</strong> een<br />

aantal simulaties. 120 Het uitgangspunt <strong>van</strong> de regeling is dat in alle Vlaamse gemeenten<br />

het aantal schepenen kleiner wordt, op enkele uitzonderingen na, waar het aantal gelijk<br />

blijft. 121 Het totaal aantal schepenen gaat er dan ook fors op achteruit: 1.561 in de hui-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

129<br />

dige regeling, terwijl er nog 1.120 zijn in de voorgestelde regeling. Het totaal aantal<br />

uitvoerende gemeentelijke mandatarissen in Vlaanderen, dus inclusief de burgemeesters,<br />

bedraagt in die twee hypotheses respectievelijk 1.869 en 1.428. Samen met de professionalisering<br />

<strong>van</strong> de uitvoerende gemeentelijke mandatarissen, die bewerkstelligd wordt<br />

door een beter statuut, zou deze vermindering moeten zorgen voor een efficiënter werkend<br />

college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen in de Vlaamse gemeente. Het college <strong>van</strong><br />

burgemeester en schepenen wordt niet alleen kleiner in absolute cijfers, maar ook relatief<br />

gezien, met name ten opzichte <strong>van</strong> de gemeenteraad. 122 Een klein college kan positieve<br />

implicaties hebben voor de in deze <strong>proeve</strong> voorgestelde mogelijkheid om een constructieve<br />

motie <strong>van</strong> wantrouwen tegen het college te stemmen. Een grotere gemeenteraad<br />

laat het democratisch verantwoordingsmechanisme beter werken en maakt het gemakkelijker<br />

een nieuw college samen te stellen bij een constructieve moeite <strong>van</strong> wantrouwen.<br />

Net zoals bij de aantallen gemeenteraadsleden werd ook in deze regeling zo veel als<br />

mogelijk de grootte <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen in overeenstemming<br />

gebracht met het aantal inwoners <strong>van</strong> de gemeente. Dit heeft tot gevolg dat vooral<br />

de kleinere gemeenten meer schepenen inleveren dan de grotere gemeenten. De doelmatigheid<br />

vereist dan weer dat de allerkleinste gemeenten minimaal over een college <strong>van</strong><br />

één burgemeester en twee schepenen beschikken. Daarnaast werd, eveneens <strong>van</strong>uit<br />

efficiëntieoverwegingen, het maximum aantal schepenen geplafonneerd op 8 voor de<br />

gemeenten <strong>van</strong> 75.000 inwoners en meer. Enkel de drie Vlaamse gemeenten <strong>van</strong> meer<br />

dan 100.000 inwoners verliezen daardoor 1 of 2 schepenen, maar ook hier kan verwezen<br />

worden naar de mogelijkheid om binnengemeentelijke territoriale organen in te richten.<br />

Als globale conclusie bij het herzien <strong>van</strong> het aantal gemeenteraadsleden en schepenen<br />

per gemeente, stellen we vast dat het totale aantal mandatarissen licht zal stijgen. Momenteel<br />

zijn er immers 7.268 gemeentelijke mandatarissen in Vlaanderen. In de <strong>proeve</strong><br />

wordt dat aantal op 7.346 gebracht (5.918 gemeenteraadsleden, 1.120 schepenen en 308<br />

burgemeesters). Er komen dus 78 gemeentelijke mandatarissen bij, maar dat cijfer op<br />

zich zegt niet veel. De spreiding <strong>van</strong> die stijging over de verschillende gemeenten is<br />

belangrijker. Zo stellen we vast dat vooral de gemeenten met minder dan 15.000 inwoners<br />

mandatarissen moeten inleveren en dat de grotere gemeenten erop vooruitgaan.<br />

Vooral de wijziging <strong>van</strong> het aantal gemeenteraadsleden per gemeente (artikel 4) heeft<br />

daartoe bijgedragen. Voor een verdere toelichting bij dit voorstel en mogelijke alternatieven<br />

wordt verwezen naar bijlage 2 bij de <strong>proeve</strong>.<br />

Artikel 42, § 2 bepaalt volledig analoog met artikel 4, § 2 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> de wijze waarop<br />

de Vlaamse Regering de bevolkingsaantallen en de daaraan verbonden aantallen te verkiezen<br />

schepenen vastlegt.<br />

2. Verkiezingsprocedure<br />

De procedure voor de verkiezing <strong>van</strong> de schepenen is grotendeels gebaseerd op de<br />

regeling <strong>van</strong> artikel 15 <strong>van</strong> de gemeentewet. Artikel 43 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> bepaalt dat de<br />

gemeenteraadsleden, ten vroegste op de installatievergadering in hun midden de sche-


130<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

penen verkiezen. Dit kan slechts gebeuren nadat zij de eed hebben afgelegd en een<br />

voorzitter hebben verkozen. Zij kunnen daartoe kandidaten voordragen door per schepenmandaat<br />

een gedagtekende akte <strong>van</strong> voordracht neer te leggen in handen <strong>van</strong> de voorzitter<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad, uiterlijk drie dagen vóór de vergadering waar de verkiezing op<br />

de dagorde <strong>van</strong> de raad staat.<br />

In de nieuwe gemeentewet is momenteel bepaald dat de schepenen en zij die eventueel<br />

een schepen ver<strong>van</strong>gen de Belgische nationaliteit moeten hebben. Dit is een gevolg <strong>van</strong><br />

de invoering <strong>van</strong> het stemrecht voor EU-onderdanen bij de gemeenteraadsverkiezingen.<br />

De Europese richtlijn 94/80/EG die dit stemrecht invoerde, liet aan de Lid-Staten de<br />

mogelijkheid om de functies “hoofd, plaatsver<strong>van</strong>ger/adjunct of lid <strong>van</strong> het bestuur <strong>van</strong><br />

een primair lokaal lichaam” aan de eigen onderdanen voor te behouden. 123 België deed<br />

dit in de wet <strong>van</strong> 27 januari 1999 124 voor de burgemeester en zijn ver<strong>van</strong>ger. Ten aanzien<br />

<strong>van</strong> de schepenen werd een gelijkaardige bepaling ingevoerd, maar die is slechts tijdelijk<br />

<strong>van</strong> toepassing, namelijk tot aan de vooravond <strong>van</strong> de gemeenteraadsverkiezingen <strong>van</strong><br />

2006. De <strong>proeve</strong> opteert ervoor om die nationaliteitsvereiste ten aanzien <strong>van</strong> de schepenen<br />

weg te laten. Daar waar er voor het ambt <strong>van</strong> burgemeester en <strong>van</strong> voorzitter <strong>van</strong><br />

de gemeenteraad principiële bezwaren kunnen aangehaald worden om het ook aan<br />

niet-Belgen toe te kennen, is dit voor het schepenambt niet het geval. Wel moet erop<br />

gewezen worden dat de schepenen die eventueel de burgemeester zouden ver<strong>van</strong>gen, de<br />

Belgische nationaliteit moeten hebben, maar dit wordt elders in de <strong>proeve</strong> geregeld.<br />

De akten <strong>van</strong> voordracht moeten ondertekend zijn ten minste door een meerderheid<br />

<strong>van</strong> hen die op dezelfde lijst werden verkozen als de voorgedragen kandidaat. Wanneer<br />

die lijst maar twee verkozenen telt, volstaat de handtekening <strong>van</strong> één <strong>van</strong> hen. Zo kan<br />

men niet tot schepen verkozen worden, wanneer men niet het vertrouwen geniet <strong>van</strong><br />

minstens de helft plus één <strong>van</strong> de lijstgenoten. Voor verdere toelichting wordt verwezen<br />

naar de toelichting bij de verkiezing <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad, waar een<br />

gelijkaardige regeling geldt. Ook op de zitting zelf kunnen mondeling kandidaten<br />

worden voorgedragen, wanneer de schriftelijk voorgedragen kandidaturen niet volstaan<br />

om het schepencollege volledig samen te stellen (artikel 43, § 1).<br />

De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid, door<br />

zoveel afzonderlijke stemmingen als er schepenen te kiezen zijn. De rang <strong>van</strong> de schepenen<br />

wordt bepaald door de volgorde <strong>van</strong> de stemmingen. De eigenlijke stemmingsprocedure<br />

wordt uitgebreider beschreven dan in de huidige gemeentewet (artikel 43, §<br />

2). Net zoals in de huidige regeling, is er maar één stemronde wanneer er maar één<br />

kandidaat is. Als deze kandidaat niet de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de stemmen behaalt,<br />

is hij niet verkozen. Zijn er meerdere kandidaten, dan is eveneens de kandidaat<br />

die de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de stemmen heeft behaald, verkozen. Als dat niet het<br />

geval is vindt een tweede stemronde plaats, waarin gestemd wordt op dezelfde kandidaten.<br />

De kandidaat die in die stemronde de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de stemmen<br />

heeft behaald, is verkozen. Indien na twee stemrondes geen enkele kandidaat de volstrekte<br />

meerderheid <strong>van</strong> de stemmen heeft behaald, wordt in een derde stemronde<br />

gestemd op de twee kandidaten die in de tweede stemronde de meeste stemmen behaalden.<br />

De kandidaat die de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de stemmen heeft behaald, is


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

131<br />

verkozen tot schepen. Bij staking <strong>van</strong> stemmen wordt zoals bij de verkiezing <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraadsvoorzitter en <strong>van</strong> de burgemeester rekening gehouden met het aantal<br />

voorkeurstemmen. Dit is een democratischer criterium dan de leeftijd125 of de<br />

anciënniteit als gemeenteraadslid.<br />

Artikel 43, § 3 verbiedt aan de bedienaren <strong>van</strong> de eredienst en aan de afgevaardigden<br />

<strong>van</strong> de door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis <strong>van</strong> een<br />

niet-confessionele levensbeschouwing, bedoeld in artikel 181 <strong>van</strong> de Grondwet, dat zij<br />

tot schepen worden verkozen. Er werd in de <strong>proeve</strong> voor gekozen om de onverenigbaarheden<br />

zoveel mogelijk te uniformiseren, in de zin dat zij op alle gemeentelijke<br />

mandatarissen <strong>van</strong> toepassing zijn en dat zij in één lijst opgenomen worden. Deze<br />

bepaling vormt daarop een uitzondering. Er is geen reden om aan de bedienaren <strong>van</strong><br />

de eredienst en de afgevaardigden <strong>van</strong> de door de wet erkende organisaties die morele<br />

diensten verlenen op basis <strong>van</strong> een niet-confessionele levensbeschouwing, te verbieden<br />

lid te zijn <strong>van</strong> de gemeenteraad. Anderzijds zou het, <strong>van</strong>uit de scheiding tussen kerk en<br />

staat, wel problematisch zijn dat de bedienaren <strong>van</strong> de eredienst uitvoerende mandaten<br />

in lokale besturen opnemen. Een analoge bepaling werd opgenomen bij de regeling<br />

<strong>van</strong> de verkiezing <strong>van</strong> de burgemeester. Een dergelijke verbodsbepaling voor de bedienaren<br />

<strong>van</strong> de eredienst impliceert logischerwijze dat dit ook geldt voor de afgevaardigden<br />

<strong>van</strong> de door de wet erkende organisaties die morele diensten verlenen op basis <strong>van</strong><br />

een niet-confessionele levensbeschouwing. Deze gelijkschakeling uitte zich voorheen<br />

reeds op andere vlakken zoals de betaling door de staat <strong>van</strong> de wedden en pensioenen.<br />

126<br />

Tenslotte wordt dit artikel, conform artikel 10, § 1 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong>, aangevuld met de<br />

bepaling dat ook personen die in een Lid-Staat <strong>van</strong> de Europese Unie een gelijkwaardige<br />

functie als bedienaar <strong>van</strong> de eredienst of als afgevaardigde <strong>van</strong> een door de wet<br />

erkende organisatie die morele diensten verleent op basis <strong>van</strong> een niet-confessionele<br />

levensbeschouwing, niet tot schepen kunnen worden verkozen.<br />

3. Eedaflegging<br />

De schepenen leggen, alvorens hun ambt te aanvaarden in openbare vergadering <strong>van</strong><br />

de gemeenteraad de eed af in handen <strong>van</strong> de voorzitter (artikel 44, § 1). De eedformule<br />

is dezelfde als die die de gemeenteraadsleden afleggen: “Ik zweer de verplichtingen <strong>van</strong><br />

mijn ambt trouw na te komen”. Verder worden ook de schepenen die, na twee achtereenvolgende<br />

oproepingen tot het afleggen <strong>van</strong> de eed te hebben ont<strong>van</strong>gen, zich zonder<br />

wettige reden daar<strong>van</strong> onthouden, geacht hun schepenambt niet te aanvaarden (artikel<br />

44, § 2). Zoals bij de eedaflegging <strong>van</strong> de gemeenteraadsleden, ver<strong>van</strong>gt deze bepaling<br />

artikel 81 <strong>van</strong> de gemeentewet op basis waar<strong>van</strong> de schepenen bij niet-aflegging <strong>van</strong> de<br />

eed, geacht worden ontslag te nemen. Ontslag nemen impliceert immers dat men een<br />

bepaalde functie of ambt reeds uitoefent. Het is logischer in te schrijven dat zij hun<br />

ambt niet aanvaarden.<br />

§ 2. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot het einde<br />

<strong>van</strong> het schepenambt<br />

De schepenen worden verkozen uit de gemeenteraad. Alvorens zij als schepen verko-


132<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

zen zijn, worden zij dus geacht te voldoen aan alle vereisten om lid te kunnen zijn <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad, met andere woorden aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoen en<br />

zich niet bevinden in een toestand <strong>van</strong> onverenigbaarheid. Zij moeten bovendien aan<br />

deze voorwaarden blijven voldoen om schepen te kunnen blijven (1). Verder zijn er<br />

aantal gevallen waarin de schepenen als verhinderd worden beschouwd (2). De Vlaamse<br />

Regering kan hen schorsen of afzetten (3) en tenslotte kunnen zij ook zelf ontslag<br />

nemen (4). Ook de ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> de schepen wordt op een uniforme manier geregeld<br />

(5).<br />

De individuele schepenen en het voltallige college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

kunnen eveneens door de gemeenteraad tot ontslag gedwongen worden. De toelichting<br />

daarbij komt aan bod in het hoofdstuk over de verhouding tussen de gemeentelijke<br />

organen.<br />

1. Verkiesbaarheidsvoorwaarden en onverenigbaarheden<br />

Artikel 9 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> bepaalt dat een gemeenteraadslid ophoudt deel uit te maken <strong>van</strong><br />

de raad wanneer hij niet meer aan de verkiesbaarheidsvereisten voldoet. Hetzelfde geldt<br />

wanneer hij weigert een einde te maken aan een met het mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid<br />

onverenigbare situatie, zoals beschreven de artikelen 10 tot 12 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong>. Hoewel de<br />

burgemeester en de schepenen niet langer in de gemeenteraad zetelen, blijven die bepalingen<br />

echter onverkort op hen <strong>van</strong> toepassing en moeten die bepalingen ten aanzien<br />

<strong>van</strong> hen strikt gezien niet opnieuw opgenomen worden vermits zij enkel “als verhinderd”<br />

worden beschouwd. Zij behouden als het ware hun mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid,<br />

maar kunnen het niet uitoefenen. Artikel 45 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> bepaalt dan ook dat de<br />

schepenen in principe verkozen worden voor een periode <strong>van</strong> zes jaar, maar dat zij deze<br />

hoedanigheid verliezen, indien zij intussen niet meer voldoen aan de verkiesbaarheidsvereisten<br />

of aan de voorwaarden om gemeenteraadslid te blijven. Deze bepaling wordt<br />

ook in het hoofdstuk over de burgemeester hernomen.<br />

Voor de schepenen wordt niet langer een lijst opgenomen met aparte onverenigbaarheden,<br />

en evenmin voor de burgemeester. Wel kunnen, zoals reeds toegelicht, de bedienaren<br />

<strong>van</strong> de eredienst en de afgevaardigden <strong>van</strong> de door de wet erkende organisaties<br />

die morele diensten verlenen op basis <strong>van</strong> een niet-confessionele levensbeschouwing,<br />

niet tot schepen of burgemeester worden verkozen. Wanneer zij niet meer aan die<br />

verkiesbaarheidsvoorwaarde voldoen, verliezen zij dan ook hun hoedanigheid als respectievelijk<br />

schepen en burgemeester.<br />

Dat de gemeentesecretaris en de ont<strong>van</strong>ger geen schepen of burgemeester mogen zijn 127<br />

wordt ook niet expliciet ingeschreven, omdat deze onverenigbaarheden reeds vermeld<br />

zijn voor de gemeenteraadsleden en omdat zowel de burgemeester als de schepenen<br />

daaraan moeten voldoen.<br />

De bepalingen <strong>van</strong> de artikelen 9 tot en met 12 zijn onverkort <strong>van</strong> toepassing. Dit wil<br />

zeggen dat de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad de betrokken schepenen schriftelijk wijst<br />

op de feiten die verval <strong>van</strong> het lidmaatschap kunnen meebrengen en hen aanmaant een


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

133<br />

keuze te maken in het geval <strong>van</strong> een onverenigbaarheid. De bestendige deputatie is<br />

bevoegd voor de geschillen hieromtrent en de procedures uit het gemeentekiesdecreet<br />

zullen <strong>van</strong> overeenkomstige toepassing zijn. De bevoegdheid <strong>van</strong> de bestendige deputatie<br />

wordt in de artikelen expliciet herhaald voor de geschillen omtrent het niet meer<br />

voldoen aan de voorwaarden om als schepen verkozen te worden.<br />

Bij het niet meer voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden -voor de gemeenteraaden<br />

bij het vaststellen <strong>van</strong> een onverenigbaarheid verliest de schepen zowel zijn hoedanigheid<br />

als gemeenteraadslid als zijn hoedanigheid <strong>van</strong> schepen. Zijn opvolger zal geïnstalleerd<br />

worden en er zal een nieuwe schepen verkozen worden.<br />

2. Verhindering<br />

De gevallen waarin de schepen als verhinderd wordt beschouwd, worden opgesomd in<br />

artikel 46. Naast de gevallen die ook al vermeld werden voor de gemeenteraadsleden (de<br />

dienstplicht, de medische redenen en het ouderschapsverlof), worden voor de schepenen<br />

twee bijkomende gevallen opgenomen.<br />

Zij worden als verhinderd beschouwd wanneer zij lid zijn <strong>van</strong> de Federale of Vlaamse<br />

Regering of <strong>van</strong> de Europese Commissie, wanneer zij het mandaat <strong>van</strong> Vlaams, Federaal<br />

of Europees parlementslid uitoefenen, of een gelijkwaardig ambt of mandaat bekleden<br />

in de instellingen <strong>van</strong> een Lid-Staat <strong>van</strong> de Europese Unie.<br />

Artikel 18 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet bepaalt onder meer dat de schepen die het ambt<br />

<strong>van</strong> Minister, Staatssecretaris, lid <strong>van</strong> een Executieve, of gewestelijk Staatssecretaris uitoefent,<br />

als verhinderd wordt beschouwd voor de periode, waarin dat ambt wordt uitgeoefend.<br />

Dit cumulatieverbod tussen een lokaal uitvoerend mandaat en het lidmaatschap<br />

<strong>van</strong> de Vlaamse of Federale regering wordt overgenomen. Het cumulatieverbod met het<br />

ambt <strong>van</strong> Europees Commissaris wordt daaraan toegevoegd. De terminologie <strong>van</strong> dit<br />

artikel is echter grotendeels achterhaald en wordt dan ook aangepast. Federale ministers<br />

en staatssecretarissen zijn lid <strong>van</strong> de federale regering, de leden <strong>van</strong> de Vlaamse executieve<br />

worden sinds enige tijd leden <strong>van</strong> de Vlaamse Regering genoemd. De gewestelijke staatssecretaris,<br />

die vooralsnog alleen in Brussel actief is, wordt niet in dit artikel overgenomen.<br />

Innoverend in dit artikel is de invoering <strong>van</strong> het cumulatieverbod tussen een lokaal<br />

uitvoerend mandaat en een parlementair mandaat. Dit verbod streeft een dubbel doel<br />

na. Enerzijds moet daardoor de kwaliteit <strong>van</strong> de uitoefening <strong>van</strong> beide functies verbeteren.<br />

Het is immers een illusie te denken dat iemand die tegelijk burgemeester en volksvertegenwoordiger<br />

is, deze beide functies naar behoren kan uitoefenen. Wanneer men<br />

zich ten volle wil inzetten voor één <strong>van</strong> beide mandaten, wat de kiezer mag verwachten,<br />

dan gebeurt dit ongetwijfeld ten koste <strong>van</strong> het ander.<br />

Anderzijds wordt via die regeling ook vermeden dat de lokale uitvoerende mandatarissen<br />

de neiging zouden hebben om in het parlement het lokaal belang waar zij voor staan, zeg<br />

maar hun gemeente te vertegenwoordigen, wat dan tot een grote ongelijkheid zou leiden<br />

tussen de gemeenten al naargelang zij al dan niet daarin door een lid <strong>van</strong> het dagelijks<br />

bestuur zouden zijn vertegenwoordigd. Voor de gemeenteraadsleden blijft wel de moge-


134<br />

lijkheid bestaan om te zetelen in de verschillende parlementen.<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De verwijzing naar een gelijkwaardig ambt of mandaat bekleed in de instellingen <strong>van</strong><br />

een Lid-Staat <strong>van</strong> de Europese Unie, werd ook hier ingevoegd op basis <strong>van</strong> de reeds<br />

vermelde richtlijn nr. 94/80. Deze bepaling zal wellicht niet veel toepassing vinden in de<br />

praktijk, gezien de woonplaatsverplichting in veel staten een verkiesbaarheidsvoorwaarde<br />

is, maar werd overgenomen om dit artikel op een consequente manier af te stemmen op<br />

de bepalingen in verband met de onverenigbaarheden. Men bemerke dat onder de hier<br />

bedoelde instellingen ook de andere Belgische deelstaatparlementen en -regeringen vallen.<br />

De schepen, die als verhinderd beschouwd wordt in het college <strong>van</strong> burgemeester en<br />

schepenen, wordt niet automatisch ook als gemeenteraadslid als verhinderd beschouwd.<br />

Wenst hij ook in de gemeenteraad ver<strong>van</strong>gen te worden, moet hij overeenkomstig de<br />

bepalingen <strong>van</strong> artikel 13 om zijn ver<strong>van</strong>ging verzoeken, uitgezonderd in die gevallen<br />

waarin hij <strong>van</strong> rechtswege als verhinderd wordt beschouwd.<br />

Verder wordt ook de schepen die, ingevolge artikel 70, § 2 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> het ambt <strong>van</strong><br />

de als verhinderd beschouwde burgemeester waarneemt, zelf als verhinderd beschouwd.<br />

Het gaat hier niet om de andere in dat artikel vermelde gevallen waarin de burgemeester<br />

ver<strong>van</strong>gen wordt: de ontstentenis en de schorsing. Vermits een als verhinderd beschouwde<br />

burgemeester meestal voor een langere periode dient ver<strong>van</strong>gen te worden, is het aangewezen<br />

om de waarnemend burgemeester als verhinderd te beschouwen in zijn schepenambt.<br />

3. Schorsing en afzetting door de gouverneur en de Vlaamse Regering<br />

(artikel 47)<br />

De Vlaamse Regering beschikt over de mogelijkheid om de schepenen te schorsen of af<br />

te zetten wegens kennelijk wangedrag of grove nalatigheid. De betrokken schepenen<br />

worden vooraf gehoord. De schorsing mag de tijd <strong>van</strong> drie maanden niet te boven gaan.<br />

De afgezette schepen kan eerst na verloop <strong>van</strong> twee jaren worden herkozen (artikel 47).<br />

Wel kan de geschorste of afgezette schepen zijn mandaat als gemeenteraadslid terug<br />

opnemen.<br />

Artikel 83 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet biedt deze mogelijkheid aan de provinciegouverneur<br />

en vereist daarbij dat de bestendige deputatie advies geeft. Deze bepaling<br />

wordt niet overgenomen. De Vlaamse Regering oefent deze bevoegdheid uit en beslist<br />

zelf hoe zij dat doet. Zo kan zij desgevallend de gouverneur machtigen in haar naam een<br />

schepen te schorsen of af te zetten.<br />

4. Vrijwillig ontslag (artikel 48)<br />

De schepen kan schriftelijk zijn ontslag indienen bij de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad.<br />

Het ontslag wordt definitief zodra de gemeenteraad hier<strong>van</strong> kennis heeft genomen. Hij<br />

oefent zijn ambt als schepen uit tot hij ver<strong>van</strong>gen is. De procedure om het ontslag te


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

betwisten wordt ook hier weggelaten, net zoals bij de afstand <strong>van</strong> mandaat en het ontslag<br />

als gemeenteraadslid. (de artikelen 8 en 14).<br />

5. Ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> de schepen (artikel 49)<br />

135<br />

Ook de ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> de schepenen wordt op een zo uniform mogelijke manier geregeld.<br />

De schepen die zich in een met het mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid onverenigbare<br />

situatie bevindt, die als verhinderd wordt beschouwd, die niet meer voldoet aan de<br />

verkiesbaarheidsvoorwaarden, die afgezet is, die ontslag genomen heeft, of die overleden<br />

is, wordt ver<strong>van</strong>gen door het gemeenteraadslid dat volgens de procedure beschreven<br />

in artikel 43 als ver<strong>van</strong>ger wordt verkozen. Deze verkiezing moet in elk geval plaatsvinden<br />

binnen de twee maanden na het openvallen <strong>van</strong> het schepenambt (artikel 49, § 1).<br />

De ver<strong>van</strong>ging dient zo snel mogelijk te gebeuren. De gemeenteraad kan op basis <strong>van</strong><br />

artikel 20 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> bijeengeroepen worden om tot een verkiezing over te gaan. De<br />

schepenen die als verhinderd worden beschouwd, worden ver<strong>van</strong>gen zolang de toestand<br />

<strong>van</strong> het verhinderd zijn, voortduurt. De andere ver<strong>van</strong>gingen zijn definitief.<br />

In geval <strong>van</strong> ontstentenis of schorsing <strong>van</strong> een schepen beslist de gemeenteraad of hij<br />

overeenkomstig de procedure beschreven in artikel 43 tot de ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> die schepen<br />

overgaat. In dit geval wordt de schepen ver<strong>van</strong>gen zolang de ontstentenis of de<br />

schorsing voortduurt (artikel 49, § 2). In deze gevallen staat het de gemeenteraad vrij om<br />

eveneens tot een verkiezing over te gaan, wanneer hij dit nodig acht. De tijdelijke ver<strong>van</strong>ging<br />

<strong>van</strong> een schepen door een raadslid op basis <strong>van</strong> de dienstouderdom, opgenomen<br />

in artikel 17 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet, is niet langer mogelijk volgens de <strong>proeve</strong>.<br />

Ook in de Nederlandse gemeentewet is slechts één wijze <strong>van</strong> ver<strong>van</strong>ging ingeschreven:<br />

bij verhindering, ontstentenis of ontslag <strong>van</strong> een wethouder, wordt deze zo nodig ver<strong>van</strong>gen<br />

door een lid <strong>van</strong> de raad, aan te wijzen door de raad. 128 De tijdelijke verkiezing<br />

<strong>van</strong> een schepen uit de gemeenteraad is dan ook niets anders dan het aanwijzen door de<br />

gemeenteraad <strong>van</strong> één <strong>van</strong> zijn leden ter ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> een schepen.<br />

In het licht <strong>van</strong> wat reeds werd uiteengezet omtrent de nationaliteitsvereiste <strong>van</strong> de<br />

burgemeester, bepaalt de <strong>proeve</strong> dat de ver<strong>van</strong>ger <strong>van</strong> de schepen die de als verhinderd<br />

beschouwde of afwezige burgemeester ver<strong>van</strong>gt, zelf dient verkozen te worden uit de<br />

gemeenteraadsleden die de Belgische nationaliteit bezitten.


136<br />

HOOFDSTUK III<br />

DE VERKOZEN BURGEMEESTER<br />

J. GEKIERE<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Volgens artikel 13 <strong>van</strong> de gemeentewet wordt de burgemeester door de Koning benoemd.<br />

De gemeenteraadsleden kunnen daartoe kandidaten voordragen. De burgemeester<br />

kan uit de raad benoemd worden, maar ook daarbuiten. In deze regeling komt de<br />

dualiteit <strong>van</strong> de functie <strong>van</strong> de burgemeester tot uiting. Die dualiteit houdt in dat de<br />

burgemeester niet alleen het belangrijkste ambt op gemeentelijk niveau bekleedt, maar<br />

dat hij er ook de vertegenwoordiger is <strong>van</strong> de hogere -federale of Vlaamse- overheid.<br />

Zowel de gemeentelijke overheid als de centrale overheid hebben dan ook via de voordracht,<br />

respectievelijk de benoeming in min of meerdere mate een invloed op de “aanstelling”<br />

<strong>van</strong> de burgemeester.<br />

Dat die dualiteit tot uiting komt bij de aanstelling <strong>van</strong> de burgemeester is logisch, maar<br />

niet <strong>van</strong>zelfsprekend. Het is immers geenszins evident dat een door de Koning of door<br />

de Vlaamse Regering benoemde burgemeester zijn taak als vertegenwoordiger <strong>van</strong> de<br />

hogere overheid beter zal vervullen dan een rechtreeks verkozen burgemeester of een<br />

burgemeester verkozen door de gemeenteraad.<br />

De discussie over de wijze waarop een burgemeester dient verkozen of benoemd te<br />

worden is niet nieuw. Verscheidene voorstellen kwamen reeds aan bod bij de voorbereiding<br />

<strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> 30 maart 1836, zoals de rechtstreekse verkiezing <strong>van</strong> zowel<br />

de burgemeester als de schepenen, of zoals de toenmalige minister <strong>van</strong> binnenlandse<br />

zaken voorstelde, de benoeming <strong>van</strong> de burgemeester buiten de raad door de<br />

Koning, waardoor hij als enige bevoegd werd voor de uitvoering <strong>van</strong> de wetten en de<br />

reglementen. Een ander voorstel bestond erin de burgemeester door de Koning te laten<br />

benoemen uit de raad of daarbuiten, of nog de burgemeester door de Koning te laten<br />

benoemen uit een lijst kandidaten, voorgedragen door de gemeenteraad. 129 Uiteindelijk<br />

werd in artikel 2 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> 30 maart 1836 ingeschreven dat de Koning de<br />

burgemeester benoemde uit de gemeenteraad. Volgens de initiatiefnemers verzoende<br />

een dergelijke regeling perfect beide aspecten <strong>van</strong> het burgemeesterschap: “le système de la<br />

section centrale concilie et harmonise parfaitement les deux faits et les deux principes […]. Le bourgmestre<br />

devient par l’élection le mandataire de la commune, et le choix du Roi le rend représentant des intérêts<br />

nationaux.” 130 Dat systeem werd reeds aangepast in 1842, wanneer aan de Koning de<br />

mogelijkheid gegeven werd om een burgemeester te benoemen buiten de raad, 131 zonder<br />

overeenkomstig advies <strong>van</strong> de bestendige deputatie. Dit laatste werd pas ingevoerd


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

in 1848. 132 De mogelijkheid voor de gemeenteraadsleden om een kandidaat-burgemeester<br />

voor te dragen werd pas geïnstitutionaliseerd door de wet <strong>van</strong> 2 juni 1987. 133<br />

137<br />

De <strong>proeve</strong> opteert voor een systeem waarin de dualiteit <strong>van</strong> de burgemeestersfunctie<br />

weerspiegeld blijft in de aanstellingsprocedure. Zowel de gemeente als de Vlaamse Regering<br />

worden in de procedure betrokken. In tegenstelling tot de huidige gemeentewet,<br />

waar het zwaartepunt <strong>van</strong> de aanstellingsprocedure, via de benoeming door de Koning,<br />

bij de centrale overheid ligt, voorziet de <strong>proeve</strong> in een regeling waarbij de gemeenteraad<br />

een overwegende invloed heeft op de aanstelling <strong>van</strong> de burgemeester. Momenteel heeft<br />

de Koning een zekere discretionaire bevoegdheid om een burgemeester te benoemen.<br />

Ook al is de voordracht <strong>van</strong> de gemeenteraad in de praktijk <strong>van</strong> doorslaggevende aard,<br />

dan nog is dit geen reden om het huidige systeem over te nemen. Men kan dan immers<br />

beter die feitelijke invloed <strong>van</strong> de gemeenteraad institutionaliseren en een decretale grondslag<br />

verlenen. De burgemeester is, ons inziens, in de eerste plaats een orgaan dat de<br />

gemeentelijke belangen behartigt, en in de tweede plaats de vertegenwoordiger <strong>van</strong> de<br />

centrale overheid.<br />

Concreet krijgt dit vorm in enerzijds de principiële bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

om de burgemeester te verkiezen (§ 1). Anderzijds krijgt ook de Vlaamse Regering een<br />

aantal instrumenten om zich tegen de verkiezing te verzetten en in uitzonderlijke gevallen<br />

zelf tot een benoeming over te gaan (§ 2). Net zoals in de uiteenzettingen over de<br />

inrichting <strong>van</strong> de gemeenteraad en <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen,<br />

wordt tenslotte stilgestaan bij de eedaflegging en bij de omstandigheden die een einde<br />

maken aan het burgemeestersambt (§ 3).<br />

Dat hier sprake is <strong>van</strong> een verkozen burgemeester moet in die zin worden gepreciseerd<br />

dat het om een door de gemeenteraad verkozen burgemeester en niet om een door de<br />

gemeenteraadskiezers rechtstreeks verkozen burgemeester gaat. De burgemeester verkrijgt<br />

zijn legitimiteit <strong>van</strong>uit het hoogste gemeentelijk orgaan. Indien hij zijn legitimiteit<br />

<strong>van</strong> de kiezers zelf in een aparte verkiezing zou krijgen dan zou dit de plaats <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad als hoogste orgaan in de gemeente kunnen uithollen. Permanent weerkerende<br />

conflicten tussen de raad en de burgemeester zullen dan ook niet uitgesloten zijn.<br />

Dit wil de <strong>proeve</strong> in alle geval vermijden.<br />

§ 1. De verkiezingsprocedure (artikel 63)<br />

Op de installatievergadering verkiezen de gemeenteraadsleden na hun eedaflegging en<br />

na de voorzittersverkiezing een burgemeester. De regels in verband met de voordracht<br />

<strong>van</strong> de kandidaten zijn gelijkaardig aan die met betrekking tot de voordracht <strong>van</strong> kandidaat-gemeenteraadsvoorzitters<br />

en kandidaat-schepenen (artikel 63, § 1).<br />

De burgemeester wordt verkozen onder de gemeenteraadsleden met de Belgische nationaliteit.<br />

Dit werd reeds uitgebreid toegelicht bij de bepalingen over de verkiezing <strong>van</strong> de<br />

voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad en <strong>van</strong> de schepenen. In tegenstelling tot de regeling in<br />

verband met de schepenen, is de vereiste dat de burgemeester de Belgische nationaliteit<br />

bezit hier wel verantwoord. De burgemeester vertegenwoordigt de federale en de Vlaamse


138<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

overheid in zijn gemeente. Deze taak kan dan ook bezwaarlijk aan een niet-Belg toevertrouwd<br />

worden. Bovendien beschikt de burgemeester over een belangrijke politiebevoegdheid.<br />

In het licht <strong>van</strong> de rechtspraak <strong>van</strong> het Hof <strong>van</strong> Justitie over artikel 48 § 4 <strong>van</strong> het<br />

verdrag <strong>van</strong> Rome, is het onbetwistbaar dat het ambt <strong>van</strong> burgemeester en zelfs dat <strong>van</strong><br />

schepen functies uitmaken die de uitoefening <strong>van</strong> het openbaar gezag impliceren en<br />

daarom aan de eigen nationale onderdanen mogen voorbehouden worden. 134<br />

De verkiezing <strong>van</strong> de burgemeester geschiedt in één of twee stemrondes, zoals de verkiezing<br />

<strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad (artikel 63, § 2).<br />

Zoals bij de verkiezing <strong>van</strong> de schepenen kunnen ook de bedienaren <strong>van</strong> de eredienst en<br />

de afgevaardigden <strong>van</strong> de door de wet erkende organisaties, die morele diensten verlenen<br />

op basis <strong>van</strong> een niet-confessionele levensbeschouwing alsook de personen, die in<br />

een lidstaat <strong>van</strong> de Europese Unie een gelijkwaardige functie uitoefenen, niet tot burgemeester<br />

verkozen worden (artikel 63, § 3). Voor de toelichting wordt dan ook naar de<br />

bepalingen over de schepenverkiezing verwezen. Aangezien enkel Belgen tot burgemeester<br />

kunnen worden verkozen, slaat de toevoeging “de personen die in een Lid-<br />

Staat <strong>van</strong> de Europese Unie, een gelijkwaardige functie uitoefenen” enkel op de Belgen<br />

die in België verblijven, maar in het buitenland bedienaar <strong>van</strong> de eredienst zijn of<br />

afgevaardigde <strong>van</strong> een door de wet erkende organisaties die morele diensten verleent<br />

op basis <strong>van</strong> een niet-confessionele levensbeschouwing. Deze hypothese wordt momenteel<br />

niet gedekt door artikel 72 <strong>van</strong> de gemeentewet.<br />

§ 2. Tussenkomstrecht <strong>van</strong> de Vlaamse Regering (artikel 64)<br />

Zoals hierboven uiteengezet werd, komt het zwaartepunt <strong>van</strong> de “aanstelling” <strong>van</strong> de<br />

burgemeester op het lokale vlak te liggen, door middel <strong>van</strong> de verkiezing door de gemeenteraad.<br />

Deze <strong>proeve</strong> wil echter ook een vorm <strong>van</strong> “inspraak” <strong>van</strong> de Vlaamse Regering<br />

bij die verkiezing instellen. Vooreerst moet de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

binnen de week na de verkiezing <strong>van</strong> de burgemeester daar<strong>van</strong> kennisgeven aan de<br />

Vlaamse Regering door bemiddeling <strong>van</strong> de gouverneur (artikel 64, § 1) De Vlaamse<br />

Regering benoemt niet de burgemeester, maar geeft in feite een stilzwijgend akkoord.<br />

Het is de bedoeling dat de wil <strong>van</strong> de gemeenteraad primeert en dat de Vlaamse Regering<br />

die keuze respecteert. Toch kan de Vlaamse Regering ingrijpen. Indien de Vlaamse<br />

Regering oordeelt dat de door de gemeenteraad verkozen burgemeester niet voldoende<br />

morele waarborgen biedt, kan zij, binnen een maand na de verkiezing, de gemeenteraad<br />

opdragen op de eerstvolgende vergadering een andere kandidaat te verkiezen, via de<br />

procedure bepaald in artikel 63. De verkiezing wordt definitief wanneer de Vlaamse<br />

Regering binnen de maand na de verkiezing geen opdracht in die zin gegeven heeft<br />

(artikel 64, § 1). De term “morele waarborgen” werd hier gekozen omdat de Vlaamse<br />

Regering enkel kan weigeren op moraliteitsoverwegingen. Zonder een dergelijk criterium<br />

zou de Vlaamse Regering een te grote appreciatiemarge krijgen. De Vlaamse Regering<br />

oordeelt zelf hoe zij het moraliteitsonderzoek doorvoert. Daarbij kan bijvoorbeeld<br />

gedacht worden aan een navraag bij het parket.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

139<br />

Wanneer de gemeenteraad geen nieuwe burgemeester verkiest of wanneer de Vlaamse<br />

Regering opnieuw oordeelt dat de kandidaat-burgemeester niet voldoende morele waarborgen<br />

kan bieden, kan zij zelf een kandidaat benoemen (artikel 64, § 2). In dat geval<br />

moet de Vlaamse Regering een burgemeester kiezen onder de gemeenteraadsleden die<br />

de Belgische nationaliteit bezitten. Omwille <strong>van</strong> democratische overwegingen kan de<br />

burgemeester niet langer buiten de raad verkozen of benoemd worden.<br />

Deze regeling biedt aan de Vlaamse Regering de mogelijkheid om zich te verzetten<br />

tegen de verkiezing <strong>van</strong> een bepaalde burgemeester. Toch zal zij geneigd zijn om eerder<br />

voorzichtig met deze mogelijkheid om te springen, aangezien dit impliceert dat de wil<br />

<strong>van</strong> een democratisch verkozen orgaan terzijde geschoven wordt. Daarenboven kunnen<br />

enkel “morele bezwaren” aangevoerd worden om een burgemeesterverkiezing niet<br />

te aanvaarden.<br />

Tenslotte dient te worden opgemerkt dat volgens de <strong>proeve</strong> enkel nog de Vlaamse<br />

Regering een invloed heeft op de verkiezing of de benoeming <strong>van</strong> de burgemeester en<br />

niet langer de federale overheid. Voor de schorsing en de afzetting geldt een gelijkaardige<br />

redenering. Bij de redactie <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> werd er<strong>van</strong> uitgegaan dat de samenstelling<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke organen, inclusief de verkiezing <strong>van</strong> de burgemeester, tot<br />

de organieke wetgeving over de lokale besturen behoort en dat decreetgever daarvoor<br />

bevoegd is. Het toekennen door een decreet <strong>van</strong> bevoegdheden terzake aan de Koning<br />

zou bovendien problematisch zijn, ja zelfs ongrondwettig. Volgens artikel 105 <strong>van</strong> de<br />

Grondwet heeft de Koning geen andere macht dan die welke de Grondwet en de bijzondere<br />

wetten, krachtens de Grondwet zelf uitgevaardigd, hem uitdrukkelijk toekennen.<br />

Toch mag niet vergeten worden dat de burgemeester in een aantal materies, zoals<br />

politie, ook de vertegenwoordiger is <strong>van</strong> de federale overheid op lokaal vlak. In hoofdstuk<br />

I <strong>van</strong> deel I kwam deze problematiek reeds uitgebreid aan bod.<br />

§ 3. Aan<strong>van</strong>g en beëindiging <strong>van</strong> het burgemeestersambt (artikel 65)<br />

1. Eedaflegging<br />

De burgemeesters <strong>van</strong> wie de verkiezing definitief is geworden of die door de Vlaamse<br />

Regering benoemd zijn, leggen alvorens hun ambt te aanvaarden, de eed af in handen<br />

<strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad. De eed is dezelfde als die die de gemeenteraadsleden<br />

en de schepenen afleggen: “Ik zweer de verplichtingen <strong>van</strong> mijn ambt trouw na<br />

te komen”. De burgemeester die, na twee achtereenvolgende oproepingen tot het afleggen<br />

<strong>van</strong> de eed te hebben ont<strong>van</strong>gen, zich zonder wettige reden daar<strong>van</strong> onthoudt,<br />

wordt geacht het ambt <strong>van</strong> burgemeester niet te aanvaarden.<br />

2. Einde <strong>van</strong> het burgemeestersambt<br />

De regeling <strong>van</strong> de ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> de burgemeester en <strong>van</strong> de omstandigheden die zijn<br />

ambt beëindigen, is grotendeels gelijklopend met die voor de schepenen. Er kan dan<br />

ook verwezen worden naar de daarop betrekking hebbende toelichting. Enkel inzoverre<br />

de regeling daar<strong>van</strong> afwijkt, wordt ze hier besproken.


140<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De burgemeester die op basis <strong>van</strong> artikel 69 zijn schriftelijk ontslag indient bij de<br />

gemeenteraad, deelt dit onverwijld mee aan de Vlaamse Regering, door bemiddeling<br />

<strong>van</strong> de gouverneur.<br />

Artikel 70 maakt een onderscheid in de manier waarop een burgemeester moet ver<strong>van</strong>gen<br />

worden. Artikel 70, § 1 bevat de gevallen waarin het ambt definitief vervalt: het zich<br />

in een met het mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid onverenigbare situatie bevinden, het niet<br />

meer voldoen aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden, de afzetting, het ontslag en het overlijden.<br />

In die hypothese wordt binnen de twee maanden na het openvallen <strong>van</strong> het<br />

burgemeestersambt, volgens de procedure beschreven in de artikel 63 en 64, een nieuwe<br />

burgemeester verkozen.<br />

In artikel 70, § 2 gaat het om gevallen waarin de burgemeester tijdelijk zijn ambt niet<br />

waarneemt: in geval <strong>van</strong> verhindering, ontstentenis of schorsing <strong>van</strong> de burgemeester,<br />

wordt zijn ambt waargenomen door de eerstgekozen schepen <strong>van</strong> Belgische nationaliteit.<br />

In dit geval wordt de burgemeester ver<strong>van</strong>gen zolang de verhindering, de ontstentenis<br />

of de schorsing voortduurt. Met ontstentenis wordt hier bedoeld elke vorm <strong>van</strong><br />

afwezigheid die niet onder één <strong>van</strong> de in dit artikel opgesomde gevallen onder te brengen<br />

is. Meestal zal het om een tijdelijke afwezigheid gaan. Ook de schorsing is per definitie<br />

tijdelijk en mag de drie maand niet te boven gaan. Enkel situaties <strong>van</strong> verhinderd<br />

zijn zullen vaak een langere tijd duren. De schepen die de verhinderde burgemeester<br />

ver<strong>van</strong>gt, wordt dan ook zelf in zijn hoedanigheid <strong>van</strong> schepen als verhinderd beschouwd,<br />

zolang hij het burgemeestersambt moet waarnemen (artikel 46).


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HOOFDSTUK IV<br />

DE WERKING VAN DE GEMEENTERAAD EN VAN HET<br />

COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN<br />

J. GEKIERE<br />

141<br />

De slagkracht en de efficiëntie <strong>van</strong> de gemeentelijke organen hangt in de eerste plaats af<br />

<strong>van</strong> de regeling die hun werking beheersen. Hierna wordt aandacht besteed aan de regeling<br />

inzake de werking <strong>van</strong> de gemeenteraad en <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en<br />

schepenen.<br />

§ 1. Werking <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

1. Frequentie <strong>van</strong> de vergadering <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

Artikel 19 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> bepaalt dat de gemeenteraad zo dikwijls vergadert als de zaken<br />

die tot zijn bevoegdheid behoren het vereisen en tenminste éénmaal per maand. Deze<br />

verplichting is niet <strong>van</strong> toepassing op de maanden juli en augustus.<br />

Bedoeling <strong>van</strong> dit artikel is de gemeenteraad te verplichten op geregelde tijdstippen<br />

samen te komen, waarbij een uitzondering wordt gemaakt voor de jaarlijkse vakantieperiode.<br />

Daarom werd voor deze regeling geopteerd, die trouwens naar analogie <strong>van</strong><br />

artikel 44 <strong>van</strong> de provinciewet geredigeerd werd. Het is weliswaar duidelijk dat deze<br />

bepaling eerder een richtlijn <strong>van</strong> behoorlijk bestuur uitmaakt, dan dat zij juridisch kan<br />

worden afgedwongen. Toch moet het niet worden uitgesloten dat in dit geval ver<strong>van</strong>gend<br />

dwangtoezicht wordt toegepast indien met deze richtlijn geen rekening zou worden<br />

gehouden en de raadsleden zelf geen gebruik zouden maken <strong>van</strong> de hen in artikel<br />

20 geboden mogelijkheden.<br />

2. Bijeenroeping en agenda<br />

Volgens artikel 86 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet wordt de gemeenteraad bijeengeroepen<br />

door het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen. Gezien in de <strong>proeve</strong> geopteerd wordt<br />

voor het dualistisch model, waarbij gemeenteraad en schepencollege qua samenstelling<br />

strikt gescheiden zijn, is het ook logisch dat de uitnodiging voor de vergadering <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad uitgaat <strong>van</strong> dat orgaan zelf. In casu komt deze taak de voorzitter toe. Toch<br />

is het eveneens wenselijk dat het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen de mogelijkheid<br />

behoudt om de gemeenteraad samen te roepen. Vandaar dat de voorzitter verplicht


142<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

is om een verzoek daartoe <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen in te willigen.<br />

Een analoge regeling bestaat ook op provinciaal niveau. 135 Zoals dat ook nu reeds<br />

het geval is, kan een derde <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> de gemeenteraad de voorzitter verplichten<br />

de gemeenteraad bijeen te roepen. Wanneer de voorzitter verplicht wordt om de gemeenteraad<br />

samen te roepen, dan moet hij dat op het aangewezen tijdstip doen en met<br />

de voorgestelde agenda (artikel 20).<br />

Wat het opstellen <strong>van</strong> de agenda betreft, geldt dezelfde redenering. De gemeenteraadsvoorzitter<br />

stelt de agenda <strong>van</strong> de vergadering <strong>van</strong> de gemeenteraad op, maar het spreekt<br />

voor zich dat het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen hier een invloed op dient te<br />

kunnen hebben, zeker nu het geen deel meer uitmaakt <strong>van</strong> de gemeenteraad. Niet alleen<br />

gemeenteraadsleden, ook het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen, en de individuele<br />

leden er<strong>van</strong> kunnen uiterlijk vijf vrije dagen vóór de vergadering aan de agenda punten<br />

toevoegen (artikel 22).<br />

Tenslotte mag een punt dat niet op de agenda voorkomt, niet in bespreking worden<br />

gebracht, behalve in spoedeisende gevallen wanneer het geringste uitstel gevaar zou<br />

kunnen opleveren (artikel 28). Tot spoedbehandeling kan niet worden besloten dan door<br />

tenminste twee derden <strong>van</strong> de aanwezige leden. De namen <strong>van</strong> die leden worden in de<br />

notulen vermeld.<br />

De oproeping <strong>van</strong> de gemeenteraadsleden geschiedt, behalve in spoedeisende gevallen,<br />

tenminste zeven vrije dagen vóór de vergadering. Deze oproeping vermeldt in elk geval<br />

de plaats, de dag, het tijdstip en de agenda <strong>van</strong> de vergadering. De agendapunten dienen<br />

voldoende duidelijk omschreven te zijn. Voor elk agendapunt worden alle stukken die<br />

erop betrekking hebben, inclusief de ontwerpen <strong>van</strong> reglementen, ter beschikking gesteld<br />

<strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> de gemeenteraad <strong>van</strong>af het verzenden <strong>van</strong> de agenda. De gemeenteraad<br />

kan zelf in zijn huishoudelijk reglement bepalen op welke wijze de oproeping<br />

geschiedt alsook de wijze waarop de stukken die op de agenda betrekking hebben,<br />

ter beschikking worden gesteld. De gemeentesecretaris of de door hem aangewezen<br />

ambtenaren verstrekken aan de raadsleden die erom verzoeken, technische inlichtingen<br />

over in het dossier voorkomende stukken. Het huishoudelijk reglement bepaalt eveneens<br />

de wijze waarop het verstrekken <strong>van</strong> die inlichtingen plaatsvindt (artikel 21, § 1).<br />

Tot nu toe wordt er<strong>van</strong> uitgegaan dat de gemeenteraad schriftelijk dient bijeengeroepen<br />

te worden en dat de oproeping “aan huis” geschiedt. 136 Deze formule laat weinig ruimte<br />

voor andere en meer moderne communicatietechnieken zoals het oproepen via elektronische<br />

post of het opzetten <strong>van</strong> databanken waaruit de raadsleden zelf informatie kunnen<br />

putten, zoals dit in Denemarken al gebruikelijk is. Anderzijds moet de mogelijkheid<br />

om de “traditionele” uitnodiging tot de gemeenteraad te gebruiken, blijven bestaan voor<br />

hen die niet of onvoldoende gebruik kunnen maken <strong>van</strong> die nieuwe technologieën. Dit<br />

voorstel poogt beide mogelijk te maken. Het elektronisch versturen <strong>van</strong> de informatie<br />

kan bovendien een aanzienlijke kostenbesparing betekenen voor de lokale besturen en<br />

biedt meer mogelijkheden om te bewijzen dat de uitnodiging effectief werd verstuurd.<br />

In het kader <strong>van</strong> de optionele regulering bepaalt de gemeenteraad zelf in zijn huishoudelijk<br />

reglement welke vormen <strong>van</strong> “oproeping” zullen worden gebruikt.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

143<br />

De term “ter inzage leggen”, die momenteel nog gebruikt wordt in artikel 87 <strong>van</strong> de<br />

gemeentewet, wordt in dit voorstel ver<strong>van</strong>gen door “ter beschikking stellen”. Het principe<br />

is dat de gemeenteraadsleden over alle nodige informatie moeten kunnen beschikken.<br />

De manier waarop dit gebeurt, is minder belangrijk en wordt ook weer door de<br />

gemeenteraad zelf bepaald in zijn huishoudelijk reglement. Ook hier wordt op die manier<br />

de mogelijkheid gelaten om meer moderne technologieën te gebruiken om die informatie<br />

ter beschikking te stellen. Bij die ter beschikking gestelde informatie moeten<br />

voortaan ook telkens de ontwerpen <strong>van</strong> reglementen gevoegd worden.<br />

Het huidige artikel 87 <strong>van</strong> de gemeentewet bepaalt ook dat het reglement <strong>van</strong> orde kan<br />

voorschrijven dat de gemeentesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaren, aan<br />

de raadsleden die erom verzoeken, technische inlichtingen verstrekken over in het dossier<br />

voorkomende stukken. In het kader <strong>van</strong> de versterking <strong>van</strong> de positie <strong>van</strong> de gemeenteraad,<br />

één <strong>van</strong> de uitgangspunten <strong>van</strong> deze <strong>proeve</strong>, wordt deze mogelijkheid nu<br />

op decretaal niveau voorgeschreven. Het huishoudelijk reglement bepaalt nog wel de<br />

modaliteiten waaronder het verstrekken <strong>van</strong> die technische inlichtingen kan plaatsvinden,<br />

zoals de plaats, het tijdstip en de manier waarop dit gebeurt.<br />

Dient de gemeenteraad te beraadslagen over het meerjarenplan, het budget, een budgetwijziging<br />

of de rekeningen, dan doet het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen, uiterlijk<br />

zeven vrije dagen vóór de vergadering waarop die onderwerpen behandeld worden,<br />

aan elk gemeenteraadslid een exemplaar toekomen <strong>van</strong> het ontwerp (artikel 21, § 2).<br />

Anders dan in de huidige gemeentewet, worden de bepalingen over de stukken met<br />

betrekking tot deze documenten opgenomen bij de bepalingen over de agenda.<br />

3. Bekendmaking <strong>van</strong> de agenda<br />

Niet alleen de gemeenteraadsleden, ook de burgers <strong>van</strong> de gemeente en meer in het<br />

algemeen het publiek dienen geïnformeerd te worden over de vergaderingen <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad, meer bepaald over de plaats, de dag, het tijdstip en de agenda er<strong>van</strong>. Dit<br />

dient te gebeuren aan het gemeentehuis en op zodanige wijze dat het publiek er te allen<br />

tijde kennis kan <strong>van</strong> nemen. De gemeenteraad kan zelf in zijn huishoudelijk reglement<br />

nadere regels stellen omtrent de wijze waarop deze openbaarmaking geschiedt (artikel<br />

23).<br />

In tegenstelling tot het huidige artikel 87bis <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet, wordt de<br />

aanplakking niet langer ingeschreven als enig middel ter kennisgeving <strong>van</strong> plaats, dag,<br />

tijdstip en agenda <strong>van</strong> de vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad. De aanplakking is niet<br />

langer de enige mogelijkheid, om op een eenvoudige manier de agenda algemeen bekend<br />

te maken op zo’n korte termijn voor de vergadering. Dit artikel moet de mogelijkheid<br />

scheppen om te werken met nieuwe vormen <strong>van</strong> openbaarmaking, zoals bij voorbeeld<br />

elektronische infozuilen en interactieve computerschermen. Men zou ook kunnen<br />

denken aan een website <strong>van</strong> de gemeente, waarop alle informatie over de gemeente, ook<br />

de agenda <strong>van</strong> de vergaderingen te vinden is. Vermoedelijk zou dit communicatiemiddel<br />

nu al meer inwoners bereiken dan die traditionele aanplakkingen. De informatie moet<br />

voor elke burger toegankelijk zijn, wat wil zeggen dat men in die nieuwe technologi-


144<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

sche evoluties nog niet te ver kan gaan. Vandaar de verplichting dat de openbaarmaking<br />

nog steeds “aan het gemeentehuis” plaatsvindt. Zo is men zeker dat de informatie alle<br />

burgers kan bereiken en dat er geen al te grote breuk is in de vertrouwdheid met het<br />

bestaande systeem. Niets staat de gemeenteraad echter in de weg om in zijn huishoudelijk<br />

reglement nog andere wijzen <strong>van</strong> bekendmaking in te schrijven. Die mogelijkheid<br />

dient echter niet expliciet in de <strong>proeve</strong> ingeschreven te worden.<br />

Artikel 87bis <strong>van</strong> de huidige gemeentewet bepaalt dat alle inwoners <strong>van</strong> de gemeente<br />

alsook de pers op hun verzoek op de hoogte worden gebracht <strong>van</strong> de agenda <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad. Er lijkt geen enkel bezwaar te zijn om aan iedereen -ook aan niet-inwoners<br />

<strong>van</strong> de gemeente- het recht te geven de agenda <strong>van</strong> een bepaalde vergadering <strong>van</strong><br />

de gemeenteraad op te vragen. Eénieder die hierom verzoekt, wordt dan ook uiterlijk<br />

zeven vrije dagen voor de vergadering op de hoogte gesteld <strong>van</strong> de agenda <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad (artikel 23). In de praktijk zal dit vermoedelijk niet veel meer aanvragen<br />

tot gevolg hebben en zo vermijdt men bovendien interpretatieproblemen rond het<br />

begrip “pers”. De gemeente kan hiervoor echter een vergoeding aanrekenen die niet<br />

meer mag bedragen dan de kostprijs (artikel 23). Zo wordt vermeden dat dit recht, al<br />

dan niet <strong>van</strong>uit politieke hoek, misbruikt wordt. Als die agenda gratis ter beschikking<br />

zou moeten worden gesteld, zou het denkbaar zijn dat een bepaalde groep <strong>van</strong> de<br />

bevolking, niet alleen op gemeentelijk vlak, maar ook op nationaal of op Vlaams<br />

niveau, een bepaalde gemeente aanzienlijke kosten doet maken door systematisch de<br />

agenda op te vragen.<br />

4. Openbaarheid <strong>van</strong> de vergadering<br />

De artikelen 93, 94 en 95 <strong>van</strong> de gemeentewet regelen de openbaarheid <strong>van</strong> de vergaderingen<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad. 137 Voordien was het principe <strong>van</strong> de algemene openbaarheid<br />

<strong>van</strong> de vergaderingen, dat wel reeds grondwettelijk beschermd was, niet als dusdanig<br />

in de wet ingeschreven. Er werd slechts een opsomming gegeven <strong>van</strong> de gevallen<br />

waarin de vergadering openbaar moest zijn, en <strong>van</strong> gevallen waarin de vergadering niet<br />

openbaar mocht zijn. 138 Daar waar er bij de bespreking <strong>van</strong> de grondwettelijke randvoorwaarden<br />

<strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> werd <strong>van</strong> uitgegaan dat een grondwettelijke waarborg <strong>van</strong><br />

de openbaarheid <strong>van</strong> de vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad niet langer noodzakelijk<br />

was, moet die openbaarheid wel decretaal gewaarborgd blijven. De regeling uit de artikelen<br />

93, 94 en 95 wordt in de <strong>proeve</strong> samengebracht in één artikel. De vergaderingen<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad zijn nu in principe openbaar, behalve indien het om aangelegenheden<br />

gaat, die de persoonlijke levenssfeer betreffen evenals wanneer de gemeenteraad<br />

met een tweederde meerderheid <strong>van</strong> de aanwezige leden, in het belang <strong>van</strong> de openbare<br />

orde en op grond <strong>van</strong> ernstige bezwaren tegen de openbaarheid, beslist dat de vergadering<br />

niet openbaar is. Dit kan echter nooit gebeuren voor vergaderingen waar de documenten<br />

met betrekking tot het beleid en het financieel beheer worden besproken (artikel<br />

27, § 1).<br />

Het recht <strong>van</strong> de persoon tegen wie een tuchtprocedure loopt, om de openbaarheid <strong>van</strong><br />

de hoorzitting in de gemeenteraad te vragen, is momenteel niet expliciet opgenomen<br />

in de huidige gemeentewet. Er wordt enkel onrechtstreeks naar verwezen in artikel 301<br />

6°, dat bepaalt dat dit recht vermeld moet worden in de oproeping voor de hoorzit-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

145<br />

ting. Dit volstaat volgens de Raad <strong>van</strong> State om daaruit het bestaan <strong>van</strong> dat recht af te<br />

leiden. 139 Zoals uit de toelichting <strong>van</strong> de nieuwe tuchtregeling <strong>van</strong> het gemeentepersoneel<br />

zal blijken, wordt door de <strong>proeve</strong> niet langer in de mogelijkheid voorzien om de<br />

openbaarheid <strong>van</strong> die zittingen te vragen.<br />

Wel wordt verder opgenomen dat de besloten vergadering slechts kan plaatsvinden na<br />

de openbare vergadering, uitgezonderd in tuchtzaken. Wanneer tijdens de openbare vergadering<br />

blijkt dat de behandeling <strong>van</strong> een punt in besloten vergadering moet worden<br />

voortgezet, kan de openbare vergadering, enkel met dit doel, worden onderbroken (artikel<br />

27, § 2).<br />

5. Zitting <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

Ingevolge het dualistisch model maakt de burgemeester geen deel meer uit <strong>van</strong> de gemeenteraad.<br />

Hij kan dan ook de vergadering niet meer voorzitten. De onder de<br />

gemeenteraadsleden verkozen voorzitter zit voortaan de vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

voor, en opent en sluit de vergaderingen. Hij licht tevens de te bespreken agendapunten<br />

vooraf toe. Verder is hij belast met de handhaving <strong>van</strong> de orde (artikel 24).<br />

De politiebevoegdheid <strong>van</strong> de voorzitter gaat niet zo ver als in Nederland. Daar is de<br />

voorzitter bovendien bevoegd om toehoorders, maar ook gemeenteraadsleden zelf, die<br />

bij herhaling de orde verstoren, voor ten hoogste drie maanden de toegang tot de vergaderingen<br />

te ontzeggen. De gemeenteraad kan er op voorstel <strong>van</strong> zijn voorzitter, eveneens<br />

een gemeenteraadslid het verder verblijf in de vergadering ontzeggen. 140<br />

De bepalingen over de vereisten om geldig te kunnen besluiten werden integraal overgenomen<br />

uit artikel 90 <strong>van</strong> de gemeentewet. Er is immers geen reden om deze regeling te<br />

wijzigen. De gemeenteraad kan geen besluit nemen, indien niet de volstrekte meerderheid<br />

<strong>van</strong> de zittinghebbende leden aanwezig is, maar de raad kan, indien hij tweemaal<br />

bijeengeroepen is zonder dat het vereiste aantal leden is opgekomen, na een derde en<br />

laatste oproeping, ongeacht het aantal aanwezige leden, op geldige wijze beraadslagen<br />

en besluiten over de onderwerpen die voor de derde maal op de agenda voorkomen<br />

(artikel 25).<br />

6. Verbod <strong>van</strong> belangenvermenging<br />

Het is elk gemeenteraadslid verboden deel te nemen aan de bespreking en de stemming<br />

over aangelegenheden waarin hij of zij rechtstreeks of onrechtstreeks een persoonlijk<br />

belang heeft of waarbij hij of zij als vertegenwoordiger is betrokken of over de vaststelling<br />

of goedkeuring <strong>van</strong> de rekening <strong>van</strong> een lichaam waaraan hij of zij rekenplichtig is<br />

of tot het uitvoerend orgaan behoort (artikel 26, § 1).<br />

Tevens worden de klassieke toepassingen <strong>van</strong> het verbod <strong>van</strong> belangenvermenging, thans<br />

bevat in artikel 92 <strong>van</strong> de gemeentewet, hernomen (artikel 26, § 2).<br />

Het verbod geldt hier niet alleen voor de stemmingen in bepaalde aangelegenheden,<br />

maar ook voor de beraadslagingen en de besprekingen over die aangelegenheden. Wanneer<br />

het aan belanghebbenden enkel verboden zou worden niet aan de stemmingen


146<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

deel te nemen, zouden die, door te kunnen deelnemen aan de beraadslaging onevenredig<br />

bevoordeligd worden ten opzichte <strong>van</strong> andere burgers. Tevens zijn deze bepalingen<br />

ook <strong>van</strong> toepassing op de burgemeester en de schepenen. In artikel 58 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong><br />

wordt een verwijzing in die zin opgenomen.<br />

De eerste paragraaf stelt een verbod in om aan de stemming en de bespreking deel te<br />

nemen in twee situaties. Ten eerste is er het verbod tot deelname aan de stemming en de<br />

bespreking over aangelegenheden waarin een gemeenteraadslid rechtstreeks of onrechtstreeks<br />

een persoonlijk belang heeft of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken.<br />

Deze omschrijving is deels ontleend aan de Nederlandse gemeentewet en is een vereenvoudiging<br />

in vergelijking met artikel 92 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet. Deze notie werd<br />

met opzet vaag gelaten om voldoende ruimte te behouden bij het invullen er<strong>van</strong> in de<br />

praktijk. Dat het om een persoonlijk belang moet gaan, wil zeggen dat het een te individualiseren<br />

belang dient te zijn.<br />

Ook de verbodsbepaling voor een gemeenteraadslid om te stemmen en te beraadslagen<br />

over de vaststelling of goedkeuring <strong>van</strong> de rekening <strong>van</strong> een instelling waaraan hij rekenplichtig<br />

is of waar<strong>van</strong> hij tot het uitvoerend orgaan behoort, is naar het voorbeeld <strong>van</strong> de<br />

Nederlandse gemeentewet opgesteld.<br />

De verbodsbepalingen die betrekking hebben op het persoonlijk en rechtstreeks belang<br />

<strong>van</strong> bloed- of aanverwanten <strong>van</strong> gemeenteraadsleden worden weggelaten, ten eerste<br />

omdat zij discriminerend zijn in vergelijking met de verwanten <strong>van</strong> samenwonenden<br />

voor wie deze verbodsbepalingen niet gelden. De criteria, in casu bloed- of aanverwantschap<br />

tot en met de vierde graad en voor sommige aangelegenheden tot en met de<br />

tweede graad, zijn daarenboven te willekeurig gekozen. Waarom wordt het gemeenteraadslid<br />

dat uitspraak moet doen over de benoeming <strong>van</strong> zijn of haar oom, niet verboden om<br />

op die stemming aanwezig te zijn, terwijl hij niet aanwezig mag zijn op de vergadering<br />

waarop de neef <strong>van</strong> zijn of haar echtgenote of echtgenoot een persoonlijk en rechtreeks<br />

belang heeft? Deze gevallen <strong>van</strong> belangenvermenging kunnen allemaal ondergebracht<br />

worden onder de categorie “rechtreeks en onrechtstreeks een persoonlijk belang hebben”.<br />

Er worden ook geen specifieke verbodsbepalingen met betrekking tot de voordrachten<br />

<strong>van</strong> kandidaten, benoemingen tot bedieningen en tuchtvervolgingen ingeschreven.<br />

Het is immers niet mogelijk om met enkele specifieke criteria alle verbodssituaties<br />

te omvatten.<br />

In de tweede paragraaf worden een aantal verbodsbepalingen opgelegd met betrekking<br />

tot het stellen <strong>van</strong> bepaalde handelingen: deze paragraaf bundelt de bepalingen <strong>van</strong> het<br />

huidige artikel 92 <strong>van</strong> de gemeentewet, maar herformuleert ze, ook naar Nederlands<br />

voorbeeld. Wat betreft het verbod te kopen en te verkopen moet ook gewezen worden<br />

op artikel 1596 <strong>van</strong> het Burgerlijk Wetboek dat bepaalt: “Bij een openbare verkoping<br />

mogen, op straffe <strong>van</strong> nietigheid, noch door henzelf, noch door tussenpersonen, kopers<br />

worden: […] bestuurders, wat betreft de goederen <strong>van</strong> de gemeente of <strong>van</strong> de openbare<br />

instelling, die aan hun zorg zijn toevertrouwd”. Dit verbod lijkt alleen te gelden voor de<br />

“openbare verkopen”, wat op zich vreemd is vermits men bij een openbare verkoop<br />

meer garanties heeft inzake publiciteit dan bij een onderhandse verkoop. De bepaling


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

147<br />

in de Nederlandse gemeentewet, die het de gemeenteraadsleden verbiedt onroerende<br />

zaken <strong>van</strong> de gemeente onderhands te verwerven, is dan ook logischer. Rekening houdend<br />

met die bepaling in het burgerlijk wetboek worden alle koop-verkoop-overeenkomsten<br />

verboden, of ze nu openbaar dan wel onderhands plaatsvinden.<br />

7. Aanwezigheid <strong>van</strong> de burgemeester en schepenen<br />

Dat de leden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen geen deel meer uitmaken<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad impliceert niet dat zij de zittingen niet meer kunnen bijwonen.<br />

De <strong>proeve</strong> bepaalt expliciet dat zij op de vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad aanwezig<br />

zijn. Zij zijn in die hoedanigheid uiteraard niet stemgerechtigd. Bovendien wordt in de<br />

<strong>proeve</strong> aan de gemeenteraadsleden de mogelijkheid geboden aan het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen mondelinge en schriftelijke vragen te stellen. Het huishoudelijk<br />

reglement bepaalt de voorwaarden waaronder dit recht wordt uitgeoefend (artikel 30).<br />

8. Notulen<br />

De regeling die momenteel toepasselijk is op de notulen, is verouderd. Zo heeft het<br />

geen zin meer om de “voorlezing” <strong>van</strong> de notulen voor te schrijven en de notulen “ter<br />

inzage te leggen”. Een aantal aspecten die nu nog door de gemeentewet vastgelegd<br />

worden, kunnen eveneens het voorwerp uitmaken <strong>van</strong> optionele regulering. Dat er<br />

notulen worden opgemaakt <strong>van</strong> de vergaderingen en dat die moeten worden goedgekeurd<br />

door de gemeenteraad, kan in de <strong>proeve</strong> geregeld blijven, maar de manier waarop<br />

dit gebeurt, alsook welke persoon precies belast is met het opstellen <strong>van</strong> de notulen,<br />

moet het voorwerp kunnen uitmaken <strong>van</strong> het huishoudelijk reglement. Zo gebeurt het<br />

opstellen <strong>van</strong> de notulen “onder de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de gemeentesecretaris”<br />

(artikel 31). Hij ondertekent de notulen samen met voorzitter. Het is ook denkbaar dat<br />

de gemeenteraad opteert voor een systeem waarbij de notulen <strong>van</strong> een vergadering veel<br />

sneller goedgekeurd worden dan op of na de daaropvolgende vergadering. Het ter<br />

beschikking stellen <strong>van</strong> de notulen ten laatste zeven vrije dagen voor de volgende<br />

vergadering <strong>van</strong> de gemeenteraad blijft wel decretaal gewaarborgd. Het huishoudelijk<br />

reglement bepaalt de wijze waarop de notulen ter beschikking gesteld worden <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraadsleden (artikel 31).<br />

9. Inzagerecht<br />

De leden <strong>van</strong> de gemeentelijke organen hebben het recht <strong>van</strong> inzage <strong>van</strong> alle dossiers,<br />

stukken en akten, die tot de beslissingsbevoegdheid <strong>van</strong> die organen behoren en die<br />

het bestuur <strong>van</strong> de gemeente betreffen. Zij zijn tot geheimhouding verplicht over aangelegenheden<br />

die afbreuk kunnen doen aan de eerbied voor het privé-leven en aan de<br />

bepalingen inzake de zwijgplicht. In het huishoudelijk reglement wordt dit recht verder<br />

geregeld. Dat reglement bepaalt tevens de voorwaarden voor het verkrijgen <strong>van</strong> een<br />

afschrift <strong>van</strong> de hier bedoelde dossiers, stukken en akten en het bepaalt eveneens de<br />

voorwaarden voor het bezoekrecht aan de gemeentelijke instellingen en diensten (artikel<br />

29).


148<br />

10. Stemmingen<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De bepalingen over de stemmingen zijn eveneens grotendeels gebaseerd op de bestaande<br />

regeling <strong>van</strong> de artikelen 99 tot 101 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet. De besluiten<br />

worden bij volstrekte meerderheid <strong>van</strong> stemmen genomen. Bij staking <strong>van</strong> stemmen is<br />

het voorstel verworpen (artikel 32, § 1). Dat een besluit met “volstrekte meerderheid -<br />

ook nog absolute meerderheid- <strong>van</strong> de stemmen”, moet worden aangenomen, impliceert<br />

dat een besluit pas aangenomen is als het de goedkeuring wegdraagt <strong>van</strong> de helft<br />

<strong>van</strong> de uitgebrachte stemmen plus één. Bij een oneven stemmenaantal komt dat neer<br />

op de helft <strong>van</strong> de stemmen, afgerond naar boven toe. Op dertien stemmen bijvoorbeeld<br />

betekent zeven stemmen een volstrekte meerderheid.<br />

De gemeenteraad stemt over het budget en over de rekening in hun geheel. Elk lid kan<br />

echter de afzonderlijke stemming eisen over een of meer artikelen of reeksen <strong>van</strong> artikelen<br />

die hij aanwijst. In dat geval mag over het geheel eerst gestemd worden na de stemming<br />

over het artikel of de artikelen, reeksen <strong>van</strong> artikelen of posten die aldus zijn<br />

aangewezen.<br />

De stemmingen in de gemeenteraad zijn openbaar. De voordrachten <strong>van</strong> kandidaten,<br />

benoemingen tot ambten, preventieve schorsingen in het belang <strong>van</strong> de dienst en tuchtstraffen<br />

geschieden bij geheime stemming en eveneens bij volstrekte meerderheid <strong>van</strong><br />

stemmen. De voorzitter stemt het laatst. De gemeenteraad kan in zijn huishoudelijk<br />

reglement nader omschrijven op welke wijze openbaar en geheim gestemd wordt (artikel<br />

33).<br />

Onder openbare stemming wordt begrepen elke stemming waarbij het voor alle aanwezigen<br />

duidelijk is hoe elk individueel gemeenteraadslid gestemd heeft. Wanneer er bijvoorbeeld<br />

schriftelijk gestemd is, moet de voorzitter de stem <strong>van</strong> elk bij naam genoemd<br />

gemeenteraadslid voorlezen. Het principe is de openbaarheid, maar de gemeenteraad<br />

bepaalt zelf in zijn huishoudelijk reglement op welke wijze openbaar gestemd wordt.<br />

Hetzelfde geldt voor de geheime stemmingen, die slechts in de hierboven vermelde<br />

gevallen mogelijk is.<br />

Bij de benoeming of de voordracht <strong>van</strong> kandidaten heeft, ingeval de vereiste meerderheid<br />

niet wordt verkregen bij de eerste stemming, herstemming plaats over de kandidaten<br />

die de meeste stemmen hebben behaald. De voorzitter stelt daartoe een lijst op met<br />

tweemaal zoveel namen als er benoemingen of voordrachten moeten geschieden. De<br />

stemmen kunnen alleen uitgebracht worden op de kandidaten die op deze lijst voorkomen.<br />

De benoeming of de voordracht geschiedt bij meerderheid <strong>van</strong> stemmen. Bij staking<br />

<strong>van</strong> stemmen heeft de oudste kandidaat de voorkeur (artikel 34).<br />

11. Inzagerecht <strong>van</strong> inwoners en ambtenaren<br />

Aan inwoners <strong>van</strong> de gemeente, of aan de ambtenaar die daartoe opdracht heeft gekregen<br />

<strong>van</strong> de Vlaamse Regering of <strong>van</strong> de gouverneur, mag niet worden geweigerd ter<br />

plaatse inzage te nemen <strong>van</strong> de besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad. De raad kan evenwel


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

beslissen dat de met gesloten deuren genomen besluiten gedurende een bepaalde tijd<br />

geheim zullen worden gehouden (artikel 35).<br />

149<br />

Dit artikel is grotendeels gebaseerd op artikel 102 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet, met dat<br />

verschil dat de bestendige deputatie <strong>van</strong> de provincieraad niet langer de opdracht kan<br />

geven aan een ambtenaar om ter plaatse inzage te nemen <strong>van</strong> de besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad.<br />

Die mogelijkheid komt wel nog de gouverneur toe. Dit ligt eveneens in de<br />

lijn <strong>van</strong> de opvatting om alle bevoegdheden en taken inzake bestuurlijk toezicht op provinciaal<br />

niveau toe te kennen aan de gouverneur en niet langer aan de bestendige deputatie.<br />

In dit artikel wordt ook een soortgelijke mogelijkheid gegeven aan de Vlaamse<br />

Regering om ambtenaren dergelijke opdrachten te geven.<br />

12. Huishoudelijk reglement<br />

Artikel 36 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> wil aan de gemeenteraad de mogelijkheid geven om zelf regelen<br />

aan te nemen in verband met zijn werking. De werking <strong>van</strong> de raad moet zo efficiënt<br />

mogelijk kunnen geschieden. Gezien de grote variatie aan situaties, lijkt het dan ook<br />

beter de raad zelf te laten beslissen over de manier waarop hij zijn werkzaamheden zal<br />

organiseren. Deze bepaling legt tevens aan de gemeenteraad enkele minimumvereisten<br />

op inzake te regelen aangelegenheden. De meeste daar<strong>van</strong> zijn al ingeschreven in de<br />

artikelen <strong>van</strong> dit hoofdstuk en worden hier voor de duidelijkheid, bij wijze <strong>van</strong> inventaris,<br />

herhaald.<br />

§ 2. Werking <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

Een aantal aspecten <strong>van</strong> de werking <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

zijn gelijkaardig aan de werking <strong>van</strong> de gemeenteraad. In de mate dat het geval is,<br />

wordt daar niet nader op ingegaan.<br />

Vooreerst kan ook het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen een huishoudelijk reglement<br />

aannemen waarin het nadere regels omtrent zijn werking vastlegt (artikel 59).<br />

Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen oefent zijn bevoegdheden als college uit en<br />

behoudt de volle verantwoordelijkheid voor het optreden <strong>van</strong> zijn leden (artikel 55).<br />

Een delegatiemogelijkheid aan de leden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

werd niet ingeschreven. Dit belet niet dat er een interne taakverdeling doorgevoerd<br />

wordt tussen de schepenen.<br />

De burgemeester is <strong>van</strong> rechtswege voorzitter <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

(artikel 56).<br />

Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen vergadert op de dagen en uren door het<br />

door het reglement bepaald, en zo dikwijls de spoedige behandeling <strong>van</strong> de zaken het<br />

vereist. Het mag alleen dan beraadslagen en besluiten, wanneer meer dan de helft <strong>van</strong> de<br />

leden tegenwoordig is. De vergaderingen <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

zijn niet openbaar. Alleen de beslissingen worden opgenomen in de notulen en


150<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

alleen deze beslissingen kunnen rechtsgevolgen hebben (artikel 57, § 1). De oproeping<br />

voor de buitengewone vergaderingen geschiedt ten minste twee vrije dagen vóór de dag<br />

<strong>van</strong> de vergadering. Het reglement bepaalt de wijze <strong>van</strong> oproeping. In spoedeisende<br />

gevallen echter staat het aan de burgemeester dag en uur <strong>van</strong> de vergadering vast te<br />

stellen (artikel 57, § 2).<br />

Het opnemen <strong>van</strong> de beslissingen in het register <strong>van</strong> de beraadslagingen, dat in artikel<br />

104 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet wordt voorgeschreven, wordt echter weggelaten. Ook<br />

hier werd de verouderde omschrijving “schriftelijk en aan huis”, uit artikel 105 <strong>van</strong> de<br />

gemeentewet weggelaten en zo de mogelijkheid geboden om meer moderne communicatiemiddelen<br />

te gebruiken.<br />

De besluiten worden bij meerderheid <strong>van</strong> stemmen genomen. Bij staking <strong>van</strong> stemmen<br />

verdaagt het college de zaak tot een volgende vergadering. Indien echter de meerderheid<br />

<strong>van</strong> het college vóór de behandeling de zaak spoedeisend heeft verklaard, is de stem <strong>van</strong><br />

de voorzitter beslissend. Hetzelfde geldt wanneer op drie vergaderingen de stemmen<br />

staken over een zelfde zaak. De artikelen 33 en 34 zijn <strong>van</strong> toepassing op de vergaderingen<br />

<strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen, met dien verstande dat het reglement<br />

de wijze bepaalt waarop openbaar of geheim gestemd wordt. De bepalingen uit<br />

artikel 26 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> over de belangenvermenging zijn onverkort <strong>van</strong> toepassing op<br />

de burgemeester en de schepenen (artikel 58). Ook deze bepalingen zijn grotendeels<br />

gebaseerd op de huidige gemeentewet. De mogelijkheid om bij staking <strong>van</strong> stemmen<br />

een gemeenteraadslid op te roepen naar volgorde <strong>van</strong> inschrijving op de ranglijst, wordt<br />

niet overgenomen.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HOOFDSTUK V<br />

DE BEVOEGDHEIDSVERDELING TUSSEN<br />

DE GEMEENTELIJKE ORGANEN<br />

J. GEKIERE<br />

151<br />

De <strong>proeve</strong> gaat uit <strong>van</strong> het “primaat <strong>van</strong> de gemeenteraad”. De hierna volgende<br />

bevoegdheidsverdeling moet dan ook het beleidsbepalend vermogen <strong>van</strong> de raad versterken.<br />

De gemeenteraden worden gezien als strategiebepalende organen. Via meerjarenbeleidsplanning,<br />

jaarlijkse beleidsnota’s en rapporteringen, gebonden aan de financiële<br />

beleidscyclus, moet de gemeenteraad zorgen voor de nodige beleidsintegratie en<br />

voor de vaststelling <strong>van</strong> de beleidsprioriteiten. Verder worden ook de verhoudingen met<br />

de uitvoerende organen, die een beleidsvoorbereidende en stuwende rol wordt toebedeeld,<br />

aangepast. De <strong>proeve</strong> geeft de gemeenteraden meer invloed op de bepaling <strong>van</strong><br />

de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de bevoegdheden <strong>van</strong> het college. De door de <strong>proeve</strong> opgesomde bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> het college worden bovendien beperkt. Op die manier worden een<br />

aantal monistische elementen in de bevoegdheidsverdelende bepalingen binnengebracht.<br />

Algemene bevoegdheidsomschrijvingen moeten het uitgangspunt vormen <strong>van</strong> die nieuwe<br />

bevoegdheidsverdeling tussen de gemeentelijke organen, veeleer dan concrete opsommingen<br />

<strong>van</strong> bevoegdheden.<br />

Deze uitgangspunten komen ook sterk naar voren in de vergelijkende analyse <strong>van</strong> de<br />

bevoegdheidsverdeling tussen de gemeentelijke organen in een aantal Europese staten<br />

(§ 1). Na die analyse worden de voorstellen <strong>van</strong> decretale bepalingen in verband met de<br />

bevoegdheidsverdeling tussen de gemeentelijke organen toegelicht (§ 2).<br />

§ 1. Vergelijkend overzicht <strong>van</strong> de bevoegdheidsverdeling tussen<br />

de gemeentelijke organen<br />

In dit overzicht worden slechts een beperkt aantal landen opgenomen. Het gaat om de<br />

eerder vernieuwende en moderne regelingen <strong>van</strong> Nederland, Finland, Noorwegen en<br />

<strong>van</strong> aantal Duitse Länder, die eveneens <strong>van</strong>uit federaal perspectief een interessante<br />

vergelijkingsbasis bieden.<br />

1. Nederland 141<br />

De bevoegdheidsverdeling wordt op drie “niveaus” geregeld: in de Grondwet, in de<br />

gemeentewet, en op het gemeentelijk niveau zelf. De Nederlandse gemeentebesturen


152<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

hebben immers zelf ook een zekere beleidsvrijheid bij het invullen <strong>van</strong> de “hoofdlijnen”<br />

<strong>van</strong> de verdeling <strong>van</strong> de bevoegdheden, door de Grondwet en de gemeentewet vastgelegd.<br />

De uitwerking <strong>van</strong> de grondwettelijke basisregels over de “distributie <strong>van</strong> bevoegdheden”<br />

142 bevindt zich in de Nederlandse gemeentewet. Daarbij wordt een onderscheid<br />

gemaakt tussen de verordenende bevoegdheid en de overige bevoegdheden. De gemeenteraad<br />

beschikt in beide gevallen over de volheid <strong>van</strong> bevoegdheid. Het college <strong>van</strong><br />

burgemeester en wethouders en de burgemeester beschikken over toegewezen bevoegdheden.<br />

- Verordenende bevoegdheid<br />

Artikel 147 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet bepaalt dat de gemeentelijke verordeningen<br />

door de raad worden vastgesteld voor zover de bevoegdheid daartoe niet bij wet of<br />

door de raad krachtens de wet aan het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders of de<br />

burgemeester is toegekend. 143<br />

De formulering <strong>van</strong> artikel 147, lid 1 is strenger dan die in de Grondwet, vermits zij de<br />

organen aanwijst waaraan verordenende bevoegdheid kan worden overgedragen, terwijl<br />

artikel 127 <strong>van</strong> de Grondwet dit niet specificeert. Volgens de gemeentewet kan de<br />

verordeningsbevoegdheid alleen bij wet of door de raad krachtens de wet aan het college<br />

<strong>van</strong> burgemeester en wethouders of aan de burgemeester worden toegekend. Een<br />

medebewindswet, die logischerwijze, niet ondergeschikt is aan de gemeentewet kan daar<strong>van</strong><br />

afwijken en toch verordenende bevoegdheid toekennen aan andere organen, weliswaar<br />

binnen de grenzen <strong>van</strong> artikel 127 <strong>van</strong> de Grondwet. Dat gebeurt trouwens in<br />

artikel 156 <strong>van</strong> de gemeentewet zelf, op basis waar<strong>van</strong> de raad verordenende bevoegdheid<br />

kan overdragen aan commissies. Onder “commissies” moet evenwel vooral begrepen<br />

worden organen, -”raden”- <strong>van</strong> binnengemeentelijke functionele en territoriale decentralisatie.<br />

Het creëren <strong>van</strong> die commissies door de wetswijziging <strong>van</strong> 1964 moest<br />

“mogelijkheden openen tot spreiding in het bestuur <strong>van</strong> de gemeente”.<br />

In principe komt de verordenende bevoegdheid dus toe aan de gemeenteraad. Toch<br />

moet daar meteen aan toegevoegd worden dat het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders<br />

een belangrijke rol speelt bij het totstandkomen <strong>van</strong> de gemeentelijke verordeningen.<br />

Het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders is volgens artikel 161 <strong>van</strong> de Nederlandse<br />

gemeentewet belast met de voorbereiding <strong>van</strong> alles waarover in de raad zal worden<br />

beraadslaagd en besloten, dit wil zeggen dat ook het initiatief tot de verordening bij<br />

het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders ligt. Dit sluit evenwel niet uit dat de leden<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad zelf ook initiatieven kunnen nemen. Bovendien kan er steeds over<br />

een voorstel <strong>van</strong> het college overlegd worden in commissies of in de plenaire vergadering,<br />

om het dan eventueel te amenderen. Ook de uitvoering <strong>van</strong> de besluiten <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad komt toe aan het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders, tenzij de burgemeester<br />

hiermee is belast bij of krachtens de wet. 144 Tenslotte moet ook de mogelijkheid<br />

tot delegatie <strong>van</strong> verordenende bevoegdheid <strong>van</strong> de raad naar het college vermeld<br />

worden. Om overbelasting <strong>van</strong> de gemeenteraad tegen te gaan, heeft de Nederlandse<br />

wetgever in de mogelijkheid voorzien dat de raad zijn bevoegdheden delegeert, dus ook<br />

zijn verordeningsbevoegdheid. 145 Deze delegatiebevoegdheid is echter niet onbeperkt.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

153<br />

Zo kan alleen gedelegeerd worden door de raad zelf en alleen aan het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen of aan een binnengemeentelijke commissie. Tevens zijn enkele<br />

bevoegdheden <strong>van</strong> de raad niet vatbaar voor delegatie, zoals het vaststellen of wijzigen<br />

<strong>van</strong> de begroting, het vaststellen <strong>van</strong> de jaarrekening, het stellen <strong>van</strong> een straf op de<br />

overtreding <strong>van</strong> gemeentelijke verordeningen, het vaststellen <strong>van</strong> regels met betrekking<br />

tot de organisatie <strong>van</strong> de administratie en het beheer <strong>van</strong> vermogenswaarden <strong>van</strong> de<br />

gemeente, het vaststellen <strong>van</strong> regels met betrekking tot de controle op de administratie<br />

en het beheer <strong>van</strong> de vermogenswaarden <strong>van</strong> de gemeente, en het heffen <strong>van</strong> de meeste<br />

gemeentelijke belastingen. 146 De concrete bevoegdheidsverdeling tussen de gemeentelijke<br />

organen verschilt in Nederland dus <strong>van</strong> gemeente tot gemeente. Heel wat Nederlandse<br />

gemeenten zijn al tot een dergelijke delegatie overgegaan, maar er werd nog niet<br />

onderzocht of het hier al dan niet om delegatie <strong>van</strong> verordenende bevoegdheid gaat. 147<br />

De mogelijkheid tot delegatie geldt immers ook voor de verder te bespreken bestuursbevoegdheid.<br />

- Overige bevoegdheden<br />

Tegenover de verordenende bevoegdheid plaatst de gemeentewet de “overige bevoegdheden”,<br />

die eveneens toekomen aan de gemeenteraad, maar die bij of krachtens de wet<br />

aan het college of aan de burgemeester kunnen worden toegekend. 148 Ook hier geldt dat<br />

een medebewindswet steeds kan afwijken <strong>van</strong> de gemeentewet en aan andere organen<br />

dan het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders de zogenaamde “overige bevoegdheden”<br />

kan toekennen. Onder “overige bevoegdheden” moet begrepen worden de bestuursbevoegdheid,<br />

149 waarbij bestuur niet samenvalt met uitvoering <strong>van</strong> regelingen, maar met<br />

alles wat nodig is om de gemeente “goed te besturen”, behalve het maken <strong>van</strong> regelgeving.<br />

150<br />

Terwijl in de Nederlandse gemeentewet de gemeenteraad de algemene bestuursbevoegdheid<br />

heeft, bepaalt artikel 160 <strong>van</strong> de gemeentewet dat het dagelijks bestuur <strong>van</strong> de<br />

gemeente berust bij het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders voor zover de burgemeester<br />

hiermee niet is belast bij of krachtens de wet. Zo beschikt het college <strong>van</strong><br />

burgemeester en wethouders ook over een aanzienlijke bestuursbevoegdheid. Zowel<br />

wat de gemeenteraad als wat het college betreft, gaat het om een algemene bevoegdheidsomschrijving,<br />

terwijl een omschrijving <strong>van</strong> specifieke bestuurstaken ontbreekt. In de<br />

Nederlandse rechtsleer spreekt men dan ook <strong>van</strong> een “open verhouding” tussen de raad<br />

en het college. Wanneer er twijfel bestaat over wie precies bevoegd is voor welke bestuurstaak,<br />

geeft het oordeel <strong>van</strong> de raad de doorslag. 151<br />

Naast de algemene bestuursbevoegdheid die aan de gemeenteraad toekomt, worden in<br />

de gemeentewet twee bestuurstaken expliciet aan de gemeenteraad toegekend, te weten<br />

het instellen <strong>van</strong> jaarmarkten en marktdagen en het instellen <strong>van</strong> private rechtspersonen.<br />

152 Volgens Denters, de Jong en <strong>van</strong> der Kolk behoort ook het bepalen <strong>van</strong> beleidsregels<br />

tot de bestuursbevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraad. 153 Artikel 148 <strong>van</strong> de Nederlandse<br />

gemeentewet staat de raad toe bij verordening algemene regels te stellen waarmee<br />

andere organen <strong>van</strong> de gemeente rekening houden.<br />

De bestuurstaak <strong>van</strong> het college omvat dan weer de voorbereiding en de uitvoering <strong>van</strong>


154<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

raadsbesluiten. De uitvoering komt aan het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders toe<br />

voor zover de burgemeester hiermee bij of krachtens de wet niet is belast. 154 Ambtenaren<br />

daarentegen “verrichten zelf geen formele bestuursdaden, maar verrichten diensten ten behoeve<br />

<strong>van</strong> de onderscheiden bestuursorganen” 155 . In principe oefenen de ambtenaren hun bevoegdheden<br />

uit onder verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het college. De Nederlandse gemeentewet<br />

voorziet echter toch in de mogelijkheid dat het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders<br />

de uitvoering <strong>van</strong> zijn besluiten en, met instemming <strong>van</strong> de raad, de uitvoering <strong>van</strong><br />

besluiten <strong>van</strong> de raad aan een gemeenteambtenaar overdraagt. Dit is een afwijking <strong>van</strong><br />

de in de algemene wet bestuursrecht opgenomen regel dat delegatie <strong>van</strong> bestuursbevoegdheden<br />

door het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders aan ondergeschikte ambtenaren<br />

verboden is. 156 Overdracht <strong>van</strong> bevoegdheden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en<br />

wethouders naar de individuele leden <strong>van</strong> het college is niet mogelijk. Tenslotte kan de<br />

raad op voorstel <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders, aan een binnengemeentelijke<br />

commissie bevoegdheden <strong>van</strong> het college toekennen. 157<br />

- Bevoegdheden <strong>van</strong> de burgemeester<br />

De burgemeester is belast met de handhaving <strong>van</strong> de openbare orde en kan overtredingen<br />

<strong>van</strong> wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde beletten of<br />

beëindigen. Onder sommige omstandigheden is hij bevoegd om algemene verbindende<br />

voorschriften uit te vaardigen. Zo kan hij in geval <strong>van</strong> oproerige beweging, <strong>van</strong> andere<br />

ernstige wanordelijkheden of <strong>van</strong> rampen of zware ongevallen algemeen verbindende<br />

voorschriften geven die ter handhaving <strong>van</strong> de openbare orde of ter beperking <strong>van</strong><br />

gevaar nodig zijn, de zogenaamde “noodverordeningen” 158 . De burgemeester kan, net<br />

zoals het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders, de uitvoering <strong>van</strong> zijn besluiten overdragen<br />

aan een gemeenteambtenaar en de raad kan eveneens, op voorstel <strong>van</strong> de burgemeester,<br />

bevoegdheden <strong>van</strong> de burgemeester toekennen aan een binnengemeentelijke<br />

commissie. 159<br />

- Het Nederlandse stelsel onder herziening<br />

Zoals zal blijken, geeft de <strong>proeve</strong> de gemeenteraden meer invloed op de bepaling <strong>van</strong><br />

de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de bevoegdheden <strong>van</strong> het college en worden de decretaal opgesomde<br />

bevoegdheden <strong>van</strong> het college ‘beperkt’. Deze functioneel-monistische elementen vergelijken<br />

zich, zoals hierboven beschreven met de bevoegdheidsbepalingen <strong>van</strong> de Nederlandse<br />

gemeentewet. Wel moet er op worden gewezen dat het Nederlandse gemeentelijke<br />

bestuursstelsel onlangs aan een reflectie tot herziening werd onderworpen, en wel<br />

in de richting <strong>van</strong> een grotere dualisering. De Staatscommissie Dualisme en Lokale Democratie,<br />

ook wel de commissie Elzinga genoemd naar haar voorzitter, kreeg op 30<br />

september 1998 <strong>van</strong> de Nederlandse regering de opdracht om advies uit te brengen over<br />

de wijze waarop de dualisering <strong>van</strong> het lokale bestuursmodel vorm kon worden gegeven.<br />

Met een grotere dualisering als uitgangspunt, en op basis <strong>van</strong> een 5-tal empirische onderzoeken<br />

160 , bracht de commissie in januari 2000 haar advies uit 161 . Naast een versterking<br />

<strong>van</strong> de positie <strong>van</strong> de burgermeester, voorziet het advies in een functioneel en<br />

personeel dualisme waarbij de positie en bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenteraad en het<br />

college worden gescheiden. De gemeentelijke bestuursfunctie wordt in het advies ge-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

155<br />

concentreerd bij het college <strong>van</strong> burgermeester en schepenen door zoveel mogelijk<br />

bestuursbevoegdheden toe te bedelen aan het college, terwijl de raad zich zal concentreren<br />

op zijn rol als volksvertegenwoordiger en controleur <strong>van</strong> het door het college gevoerde<br />

beleid. De raad kan vooraf kaders stellen voor het beleid met zijn budgettaire en<br />

regelgevende bevoegdheid en achteraf de uitvoering controleren met alle hem ter beschikking<br />

staande controle instrumenten. Aan het bestuurlijk primaat <strong>van</strong> de raad wordt<br />

een einde gesteld. Ondanks het dualistisch karakter <strong>van</strong> de voorstellen <strong>van</strong> de commissie<br />

Elzinga, kan men stellen dat, indien zij worden opgevolgd, zij eigenlijk leiden naar een<br />

convergentie tussen het Nederlandse model en het Vlaamse model vervat in de <strong>proeve</strong>.<br />

In Nederland gaat men <strong>van</strong> een functioneel monisme naar een dualistische tendens. De<br />

<strong>proeve</strong> bouwt een monistische tendens in. In beide gevallen blijft het college in belangrijke<br />

mate bevoegd voor het dagelijkse bestuur <strong>van</strong> de gemeente, terwijl de gemeenteraad,<br />

via zijn beleidsbepalende en beleidscontrolerende taken, de eindverantwoordelijkheid<br />

draagt voor het gemeentelijk beleid.<br />

2. Duitsland<br />

De bevoegdheidsverdeling tussen de gemeentelijke organen in Duitsland verschilt <strong>van</strong><br />

Land tot Land. Meer algemeen kan de organisatie <strong>van</strong> het gemeentebestuur in een bepaald<br />

Land ondergebracht worden in één <strong>van</strong> de vier Gemeindeverfassungssysteme. Dit zijn<br />

historisch gegroeide modellen <strong>van</strong> gemeentelijke inrichting in Duitsland, die meerdere<br />

Länder omvatten, en die als voornaamste onderscheidingscriteria hebben: de inrichting<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke organen, hun onderlinge verhoudingen en hun bevoegdheden.<br />

Die vier systemen zijn: de Süddeutsche Ratsverfassung, de Rheinische Bürgermeisterverfassung, de<br />

Magistratsverfassung en de Norddeutsche Ratsverfassung. 162<br />

In het dualistisch systeem <strong>van</strong> de Süddeutsche Ratsverfassung zijn de belangrijkste gemeentelijke<br />

bevoegdheden slechts verdeeld onder twee organen: het belangrijkste <strong>van</strong> de twee<br />

is de gemeenteraad, die beschikt over de verordenende bevoegdheid, het andere is de<br />

rechtstreeks verkozen burgemeester die het uitvoeringsorgaan is, de gemeente vertegenwoordigt<br />

en tevens het hoofd is <strong>van</strong> de gemeentelijke administratie. Dit systeem bestaat<br />

in Bayern en Baden-Württemberg, waar het zich in de loop <strong>van</strong> de XIX° eeuw ontwikkelde,<br />

en sinds 1993 ook in Sachsen, Sachsen-Anhalt, Thüringen en Rheinland-Pfalz.<br />

Bij wijze <strong>van</strong> voorbeeld gaan we even dieper in op de gemeentewet <strong>van</strong> het Land Sachsen.<br />

De gemeenteraad wordt in de wet aangeduid als de vertegenwoordiging <strong>van</strong> de burgers<br />

en als “hoofdorgaan” <strong>van</strong> de gemeente. Daarnaast wordt de gemeenteraad bevoegd<br />

gemaakt om de grondlijnen <strong>van</strong> het bestuur <strong>van</strong> de gemeente vast te leggen en te beslissen<br />

over alle gemeentelijke aangelegenheden voor zover de burgemeester niet krachtens<br />

de wet bevoegd is of de gemeenteraad hem bepaalde bevoegdheden niet heeft overgedragen.<br />

De gemeenteraad houdt ook toezicht op de uitvoering <strong>van</strong> zijn besluiten en<br />

zorgt ervoor dat de burgemeester eventuele wantoestanden in het bestuur <strong>van</strong> de gemeente<br />

oplost. Tenslotte beslist de gemeenteraad in overeenstemming met de burgemeester<br />

over de benoeming, de bevordering en het ontslag <strong>van</strong> ambtenaren, en het<br />

vastleggen <strong>van</strong> vergoedingen die nog niet in een collectieve overeenkomst geregeld zijn.


156<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Wordt daaromtrent geen overeenstemming bereikt tussen beide organen, dan kan de<br />

gemeenteraad autonoom beslissen met twee derde meerderheid. 163<br />

De burgemeester is bevoegd wanneer de gemeenteraad hem een bepaalde beslissing<br />

overdraagt of wanneer een bepaalde aangelegenheid behoort tot het dagelijks bestuur.<br />

Verder is hij de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad, vertegenwoordigt hij de gemeente en is<br />

hij het hoofd <strong>van</strong> de administratie.<br />

De Rheinische Bürgermeisterverfassung is een oorspronkelijk Rijnlands systeem, eveneens<br />

dualistisch dat ook onder Frans-Napoleontische invloed stond. Ook hier heeft de burgemeester<br />

een sterke positie, met talrijke bevoegdheden, vergelijkbaar met die <strong>van</strong> de<br />

burgemeester uit het Süddeutsche Ratsverfassung-systeem. In tegenstelling tot dat systeem,<br />

wordt de burgemeester niet rechtstreeks verkozen, maar wel door de gemeenteraad. Dit<br />

systeem bestaat niet langer in Rheinland-Pfalz, maar wel nog in Schleswig-Holstein en in<br />

Saarland, al gaan in dit laatste Land ook meer en meer stemmen op om de burgemeester<br />

rechtstreeks te laten verkiezen.<br />

Volgens de gemeentewet <strong>van</strong> Schleswig-Holstein legt de gemeenteraad de doelstellingen<br />

en de basisprincipes vast <strong>van</strong> het bestuur <strong>van</strong> de gemeente. Hij neemt alle belangrijke<br />

besluiten en waakt over de uitvoering er<strong>van</strong>, voor zover de gemeentewet niet anders<br />

bepaalt. De gemeenteraad kan bepaalde bevoegdheden aan de burgemeester of aan een<br />

commissie overdragen. 164 Enkele bevoegdheden zijn echter niet voor dergelijke overdracht<br />

vatbaar, zoals de bevoegdheden die de wet expliciet aan de gemeenteraad toekent,<br />

het aannemen, wijzigen en opheffen <strong>van</strong> reglementen (Satzungen), het opnemen<br />

<strong>van</strong> nieuwe gemeentelijke taken die niet verplicht zijn, het aannemen, wijzigen en opheffen<br />

<strong>van</strong> plannen inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw, wijzigingen aan de gemeentegrenzen,<br />

en de algemene principes inzake benoeming, statuut en ontslag <strong>van</strong> gemeentepersoneel<br />

165 . De gemeenteraad kiest in zijn midden een “hoofdcommissie”, waar<strong>van</strong> de<br />

burgemeester ambtshalve deel uitmaakt zonder stemrecht 166 . Tot de bevoegdheden <strong>van</strong><br />

deze commissie behoren onder meer de coördinatie <strong>van</strong> de werkzaamheden <strong>van</strong> de<br />

andere commissies en de controle op de naleving <strong>van</strong> de algemene doelstellingen en<br />

basisprincipes door de gemeentelijke administratie die onder leiding staat <strong>van</strong> de burgemeester.<br />

De burgemeester bereidt de besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad voor en voert ze uit<br />

en is de wettelijke vertegenwoordiger <strong>van</strong> de gemeente 167 .<br />

In de Magistratsverfassung, gebaseerd op het Pruisische stadsmodel, zijn er drie organen.<br />

Het belangrijkste orgaan is hier de Gemeindevertretung, het vertegenwoordigend orgaan<br />

<strong>van</strong> de gemeente met beslissingsbevoegdheid, kortweg gemeenteraad. Het collegiale uitvoerend<br />

orgaan is de Magistrat, die verkozen wordt uit de gemeenteraad. Het derde orgaan<br />

is de burgemeester, die slechts over enkele afzonderlijke bevoegdheden beschikt:<br />

hij is voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad en hoofd <strong>van</strong> de gemeentelijke administratie. Ook<br />

de burgemeester wordt uit de gemeenteraad verkozen, maar ook hier is er een evolutie<br />

naar een rechtstreeks verkozen burgemeester. Hessen, de steden in Schleswig-Holstein,<br />

en Bremerhaven kennen dit systeem, met de nuance dat Hessen in 1993 de rechtstreeks<br />

verkozen burgemeester ingevoerd heeft.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

157<br />

De gemeentewet <strong>van</strong> Hessen maakt de gemeenteraad bevoegd voor alle gemeentelijke<br />

aangelegenheden, voor zover die wet niet anders bepaalt. De gemeenteraad kan evenwel<br />

bepaalde bevoegdheden aan het uitvoerend orgaan, de Gemeindevorstand, of aan een commissie<br />

delegeren. De gemeenteraad ziet bovendien toe op het bestuur <strong>van</strong> de gemeente<br />

en het beheer <strong>van</strong> het uitvoerend college. Dit college moet <strong>van</strong> zijn kant de gemeenteraad<br />

constant inlichten over de belangrijke bestuursaangelegenheden. 168 Enkele bevoegdheden<br />

mogen uitsluitend door de gemeenteraad uitgeoefend worden, waaronder het<br />

bepalen <strong>van</strong> de algemene principes volgens de welke de gemeente bestuurd zal worden,<br />

de wijziging <strong>van</strong> de gemeentegrenzen, de bepaling <strong>van</strong> de algemene principes inzake<br />

benoeming, bevordering, ontslag en bezoldiging <strong>van</strong> de gemeentelijke ambtenaren, het<br />

aannemen, wijzigen en opheffen <strong>van</strong> reglementen, het beraadslagen over de rekening en<br />

de kwijting <strong>van</strong> het uitvoerend college en het opnemen <strong>van</strong> nieuwe bevoegdheden, waartoe<br />

de gemeente niet wettelijk verplicht is. 169 De gemeentewet <strong>van</strong> Hessen somt ook enkele<br />

specifieke taken <strong>van</strong> het uitvoerend college op. Dit college is het bestuursorgaan <strong>van</strong> de<br />

gemeente. Volgens de besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad en in het kader <strong>van</strong> de ter beschikking<br />

gestelde middelen, neemt het het dagelijks bestuur waar. Meer in het bijzonder is<br />

het college bevoegd voor de uitvoering <strong>van</strong> de wetten en verordeningen alsook <strong>van</strong> de<br />

richtlijnen <strong>van</strong> de toezichthoudende overheid, de voorbereiding en de uitvoering <strong>van</strong> de<br />

besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad, het regelen <strong>van</strong> de gemeentelijke aangelegenheden die<br />

door de wet of door de gemeenteraad zijn toegewezen, en het beheer <strong>van</strong> de openbare<br />

gemeentelijke instellingen, de gemeentebedrijven en het gemeentevermogen. 170 Het college<br />

vertegenwoordigt tenslotte de gemeente. 171 De burgemeester bereidt de besluiten<br />

<strong>van</strong> het college voor en voert ze uit, tenzij een ander lid <strong>van</strong> het college daartoe aangewezen<br />

is. Hij leidt en houdt toezicht over de administratie <strong>van</strong> de gemeente. Hij verdeelt de<br />

te behartigen zaken onder de leden <strong>van</strong> het college en kan in dringende omstandigheden<br />

in de plaats treden <strong>van</strong> het uitvoerend college. 172<br />

Tenslotte is er het systeem <strong>van</strong> de Norddeutsche Ratsverfassung, het minst frequent voorkomende<br />

systeem. Alle bevoegdheden komen er in principe toe aan de gemeenteraad. De<br />

uitvoerende bevoegdheid en de bevoegdheid de gemeente te vertegenwoordigen liggen<br />

in handen een Gemeindedirektor of Stadsdirektor die evenwel over geen eigen bevoegdheden<br />

beschikt, maar in opdracht <strong>van</strong> de gemeenteraad werkzaam is. De gemeenteraad<br />

wordt voorgezeten door een burgemeester, die deze functie slechts als een ereambt<br />

uitoefent. Dit systeem is nog te vinden in Nordrhein-Westfalen en in Niedersachsen. De<br />

overdracht door de gemeenteraad <strong>van</strong> heel wat belangrijke bevoegdheden aan de<br />

Gemeindedirektor heeft er in de praktijk voor gezorgd dat dit systeem zijn eigenheid wat<br />

heeft verloren. Nordrhein-Westfalen heeft sedert 1999 zelfs resoluut geopteerd voor de<br />

overname <strong>van</strong> het Süddeutsche Verfassung-systeem. Vanaf dat jaar werden zowel burgemeester<br />

als gemeenteraadsleden rechtstreeks verkozen voor een periode <strong>van</strong> vijf jaar.<br />

3. Noorwegen<br />

Het regelen <strong>van</strong> de samenstelling, de werking en de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

organen in Noorwegen wordt in ruime mate overgelaten aan de gemeenten zelf, meer<br />

bepaald aan de gemeenteraad. De Noorse wet op de lokale besturen <strong>van</strong> 25 september


158<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

1992, duidt immers dat orgaan aan als het hoogste gemeentelijk orgaan, dat namens de<br />

gemeente besluiten neemt, tenzij de wet of een besluit tot delegatie <strong>van</strong> bevoegdheid<br />

anders bepalen 173 . In Noorwegen zijn er in wezen twee mogelijke modellen <strong>van</strong> gemeentelijke<br />

organisatie: de “gemeenrechtelijke” bestuursvorm en de “parlementaire” bestuursvorm.<br />

- Gemeenrechtelijke bestuursvorm<br />

Het “gemeenrechtelijk” systeem is <strong>van</strong> toepassing wanneer de gemeenteraad niet opteert<br />

voor het zogeheten “parlementair” systeem. Bij dit systeem kiest de gemeenteraad<br />

uit zijn midden minstens vijf schepenen die samen “een comité” vormen. De voorzitter<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad wordt verkozen uit het comité. Deze voorzitter zit de vergaderingen<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad en <strong>van</strong> het comité <strong>van</strong> schepenen voor. Hij is tevens de wettelijke<br />

vertegenwoordiger <strong>van</strong> de gemeente.<br />

Het comité is in elk geval bevoegd voor het voorbereiden <strong>van</strong> voorstellen <strong>van</strong> fiscale<br />

besluiten en besluiten inzake financiële planning en jaarlijkse begroting. Daarnaast bakent<br />

de gemeenteraad zelf de bevoegdheden af <strong>van</strong> het comité. Het comité kan gemachtigd<br />

worden om besluiten te nemen in alle aangelegenheden, voor zover een wet er<br />

niet anders over beschikt. De voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad kan door die raad gemachtigd<br />

worden om besluiten te nemen in individuele aangelegenheden of in zaken die<br />

geen principiële kwestie uitmaken.<br />

De gemeenteraad kan permanente commissies oprichten. Zij bestaan uit minstens drie<br />

leden en de gemeenteraad bepaalt zelf de bevoegdheden <strong>van</strong> dergelijke commissies. Zij<br />

kunnen gemachtigd worden om besluiten te nemen in alle aangelegenheden, tenzij de<br />

wet anders bepaald. Deze commissies kunnen op hun beurt hun voorzitters of werkgroepen<br />

machtigen besluiten te nemen in individuele aangelegenheden of in zaken die<br />

geen principiële kwestie uitmaken, voor zover een gemeenteraadsbesluit niet anders bepaalt.<br />

Daarnaast kan de gemeenteraad aparte comités aanduiden voor de gemeentelijke<br />

ondernemingen en instellingen. Deze comités kunnen gemachtigd worden om besluiten<br />

te nemen met betrekking tot het leiden en organiseren <strong>van</strong> hun activiteit. De gemeenteraad<br />

kan ook gemeentelijke buurtcommissies aanduiden voor bepaalde gedeelten <strong>van</strong> de<br />

gemeente. Die raden kunnen door de gemeenteraad gemachtigd worden besluiten te<br />

nemen in alle aangelegenheden die dat deel <strong>van</strong> gemeente aanbelangen, voor zover een<br />

wet niet anders bepaalt. Deze buurtcommissies kunnen hun voorzitters of werkgroepen<br />

machtigen besluiten te nemen in individuele aangelegenheden of in zaken die geen principiële<br />

kwestie uitmaken, voor zover een gemeenteraadsbesluit niet anders bepaalt.<br />

In elke gemeente die voor dit systeem kiest, duidt de gemeenteraad een leidende ambtenaar<br />

aan, die aan het hoofd staat <strong>van</strong> de gemeentelijke administratie en die belast is met<br />

het management <strong>van</strong> de gemeente, tenzij een wet anders bepaalt en binnen het kader,<br />

vastgesteld door de gemeenteraad. Deze ambtenaar staat ervoor in dat de agendapunten<br />

die voor verkozen gemeentelijke raden komen, toegelicht worden en dat besluiten uitgevoerd<br />

worden. Elk verkozen gemeentelijk orgaan kan hem machtigen besluiten te nemen<br />

in individuele aangelegenheden of in zaken die geen principiële kwestie uitmaken,


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

voor zover een gemeenteraadsbesluit niet anders bepaalt.<br />

159<br />

De gemeenteraad kan aan het comité, aan een commissie en aan de leidende ambtenaar<br />

de bevoegdheid toekennen personeelsformatieplaatsen te creëren of af te schaffen en<br />

besluiten te nemen in personeelszaken.<br />

- “Parlementaire” bestuursvorm<br />

Naast deze “gewone bestuursvorm”, kan de gemeenteraad <strong>van</strong> een Noorse gemeente<br />

ook zelf opteren voor een andere bestuursvorm, namelijk een zogenaamde “parlementaire<br />

bestuursvorm” 174 . In deze hypothese kiest de gemeenteraad een “gemeentelijk uitvoerend<br />

comité”, dat het hoogste administratieve orgaan <strong>van</strong> het gemeentebestuur is. In<br />

tegenstelling tot het gemeenrechtelijke systeem, vereist de wet niet dat het uitvoerend<br />

comité onder de leden <strong>van</strong> de gemeenteraad wordt verkozen. Het systeem <strong>van</strong> de leidende<br />

ambtenaar is hier niet toepasselijk. Het gemeentelijk uitvoerend orgaan, alsook de<br />

individuele leden er<strong>van</strong>, doen afstand <strong>van</strong> hun ambt wanneer een besluit <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

dat bepaalt. De leden <strong>van</strong> dit comité mogen tijdens de uitoefening <strong>van</strong> hun ambt,<br />

geen enkel ander gemeentelijk ambt uitoefenen.<br />

Dit comité staat aan het hoofd <strong>van</strong> de gemeentelijke administratie. De gemeenteraad<br />

kan echter bepalen dat het comité aan zijn individuele leden beheersverantwoordelijkheid<br />

kan toekennen voor bepaalde aspecten <strong>van</strong> het gemeentelijk management. Het comité<br />

zorgt ervoor dat agendapunten <strong>van</strong> de verkozen raden voldoende toegelicht worden en<br />

dat de besluiten er<strong>van</strong> uitgevoerd worden. De gemeenteraad kan dit comité machtigen<br />

besluiten te nemen in alle aangelegenheden, voor zover de wet niet anders bepaalt. Het<br />

comité kan op zijn beurt zijn individuele leden machtigen besluiten te nemen in individuele<br />

aangelegenheden of in zaken die geen principiële kwestie uitmaken, voor zover<br />

die betrekking hebben op de beheersverantwoordelijkheid die zij eventueel gekregen<br />

hebben en voor zover een gemeenteraadsbesluit niet anders bepaalt.<br />

- Gemeenschappelijke bepalingen<br />

De gemeenteraden kunnen bepalen dat, in geval <strong>van</strong> dringende omstandigheden, het<br />

comité, een permanente commissie of het gemeentelijk uitvoerend comité besluiten<br />

kunnen nemen in aangelegenheden die normaal door andere organen moesten genomen<br />

worden.<br />

Elke gemeente moet een deskundige inzake boekhouding in dienst nemen, die verantwoordelijk<br />

is voor de boekhouding. De gemeenteraad stelt jaarlijks een financieel plan<br />

vast, alsook de gemeentelijke begroting.<br />

4. Finland<br />

De Finse gemeentewet bepaalt dat een door de inwoners verkozen raad het besluitvormend<br />

orgaan is <strong>van</strong> de gemeente en dat die raad verantwoordelijk is voor het bestuur<br />

en de financiën <strong>van</strong> de gemeente 175 . De gemeenteraad bevat verder een opsomming <strong>van</strong><br />

enkele algemene categorieën <strong>van</strong> bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenteraad. Zo is de Finse


160<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

gemeenteraad bevoegd om te beslissen over de belangrijke doelstellingen inzake bestuur<br />

en financiën, over de bestuurlijke organisatie, over de financiering en het vastleggen <strong>van</strong><br />

de begroting, over de belastingen en over de financiële en operationele doelstellingen<br />

<strong>van</strong> gemeentebedrijven. De gemeenteraad is eveneens bevoegd om de leden <strong>van</strong> andere<br />

gemeentelijke organen te verkiezen, tenzij de gemeentewet het anders bepaalt, en de<br />

principes te bepalen inzake de financiële vergoedingen <strong>van</strong> de verkozen mandatarissen.<br />

Verder keurt de gemeenteraad de rekeningen goed en beslist hij of er kwijting verleend<br />

wordt. Tenslotte is de gemeenteraad bevoegd voor de andere aangelegenheden waarvoor<br />

hij als beslissingsorgaan wordt aangeduid. 176<br />

In het huishoudelijk reglement kan de gemeenteraad evenwel zijn bevoegdheden overdragen<br />

aan andere gemeentelijke organen, aan verkozen mandatarissen en aan ambtenaren.<br />

Dit is echter niet mogelijk voor aangelegenheden waarvoor de gemeenteraad expliciet<br />

als beslissingsorgaan is aangeduid in de wet. 177<br />

Elke Finse gemeente heeft een gemeentelijk manager, ondergeschikt aan het gemeentelijk<br />

college, die de administratie leidt, het financieel beheer en andere werkzaamheden.<br />

Deze manager wordt door de gemeenteraad verkozen voor een onbepaalde of vaste<br />

periode.<br />

5. Besluit<br />

Uit deze vergelijkende analyse blijkt dat het primaat <strong>van</strong> de gemeenteraad ook in het<br />

buitenland meer naar voren komt. De onderzochte gemeentewetten kennen aan de gemeentelijke<br />

organen zeer weinig concrete bevoegdheden toe. Meestal worden die bevoegdheden<br />

aangeduid met algemene bevoegdheidscategorieën of wordt de bevoegdheidsverdeling<br />

aan de gemeentelijke organen zelf overgelaten. Zowel in Nederland,<br />

Noorwegen als Finland en in mindere mate ook in enkele Duitse Länder, heeft de gemeenteraad<br />

een aanzienlijke bevoegdheid in de bevoegdheidsverdeling zelf en in de<br />

Scandinavische landen zelfs in de organisatie en de samenstelling <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

organen. In Nederland, Noorwegen en Finland kan de gemeenteraad een aanzienlijk<br />

deel <strong>van</strong> zijn bevoegdheden overdragen aan één of meer andere gemeentelijke organen<br />

of zelfs aan leidende ambtenaren en onder meer op die manier de precieze om<strong>van</strong>g <strong>van</strong><br />

de bevoegdheden <strong>van</strong> het uitvoerend orgaan bepalen. Tenslotte blijkt ook dat de basis<br />

<strong>van</strong> de bevoegdheidsverdeling tussen de gemeentelijke organen soms op grondwettelijk<br />

niveau wordt gewaarborgd.<br />

§ 2. De bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeentelijke organen<br />

Bij de redactie <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> werd er<strong>van</strong> uitgegaan dat de wetgever -en in Vlaanderen de<br />

decreetgever- de bevoegdheidsverdeling tussen de gemeentelijke organen integraal moet<br />

kunnen regelen, zonder dat zijn keuzevrijheid daarbij beperkt wordt door de Grondwet.<br />

Na een algemene toelichting bij de bevoegdheidsverdeling (1), worden de bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad (2), <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen (3) en <strong>van</strong><br />

de burgemeester (4) apart behandeld.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

1. Algemeen<br />

161<br />

De huidige bevoegdheidsregeling tussen de gemeentelijke organen is in België dualistisch<br />

<strong>van</strong> aard. Een dualistisch systeem duidt in deze context de verhouding aan tussen<br />

het vertegenwoordigend en het uitvoerend orgaan wanneer beide organen substantiële,<br />

eigen -door wet of Grondwet geattribueerde- bevoegdheden bezitten. Er is dan weer<br />

sprake <strong>van</strong> monisme wanneer in een verhouding tussen een vertegenwoordigend orgaan<br />

en een uitvoerend orgaan de bevoegdheden <strong>van</strong> het uitvoerend orgaan geheel of in<br />

hoofdzaak afgeleide vormen zijn <strong>van</strong> die <strong>van</strong> het vertegenwoordigend orgaan, zoals dit<br />

bijvoorbeeld in Nederland of Noorwegen het geval is.<br />

De termen “monisme” en “dualisme” kunnen echter ook op een bepaalde samenstelling<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke organen wijzen. Monisme duidt in dat geval het systeem aan<br />

waarbij de leden <strong>van</strong> het uitvoerend orgaan geheel of grotendeels door en uit het vertegenwoordigend<br />

orgaan worden benoemd en tevens lid blijven <strong>van</strong> dit orgaan. Een dualistisch<br />

systeem duidt aan dat de leden <strong>van</strong> het uitvoerend orgaan niet tevens deel uitmaken<br />

<strong>van</strong> het vertegenwoordigend orgaan. 178 In België kennen we een monistisch systeem<br />

wat de samenstelling <strong>van</strong> de gemeentelijke organen betreft en een eerder dualistisch<br />

systeem wat de bevoegdheden er<strong>van</strong> betreft. In Nederland worden beide aspecten -<br />

samenstelling en bevoegdheden- samen bekeken om te bepalen of een systeem monistisch<br />

dan wel dualistisch is. Een systeem wordt er “scherp dualistisch” genoemd wanneer het<br />

zowel qua samenstelling als qua bevoegdheidsverdeling dualistisch is en “scherp<br />

monistisch” als het voor beide aspecten monistisch is. Het Belgisch systeem wordt in die<br />

visie dan ook als een “mengvorm” beschouwd. Het moge duidelijk zijn dat “scherp<br />

monisme” en “scherp dualisme” zelden voorkomende uitersten zijn en dat de daartussen<br />

bestaande mengvormen frequenter voorkomen. 179<br />

Dat voor de inrichting <strong>van</strong> de gemeentelijke organen een meer dualistisch systeem werd<br />

ingesteld, mocht reeds blijken uit de toelichting daarbij. Wat de bevoegdheidsverdeling<br />

tussen de gemeentelijke organen betreft, worden in de <strong>proeve</strong> een aantal monistische<br />

elementen ingevoerd, zonder dat het model daarom zonder meer “monistisch” kan<br />

worden genoemd. Deze monistische elementen verstevigen het primaat <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

in de bevoegdheidsverdeling. De “monistische tendens” is te vinden in de volheid<br />

<strong>van</strong> bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraad, in de beperking <strong>van</strong> de aan het college toegewezen<br />

bevoegdheden, in de bevoegdheid <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

de besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad voor te bereiden en uit te voeren en in de mogelijkheid<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad om een groot deel <strong>van</strong> zijn bevoegdheden over te dragen.<br />

Toch heeft het college niet enkel “<strong>van</strong> de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenteraad afgeleide<br />

bevoegdheden”, maar beschikt het ook over een aantal eigen, decretaal toegekende bevoegdheden<br />

en is het ook bevoegd voor het dagelijks bestuur.<br />

Een aantal algemene bevoegdheidsomschrijvingen moeten het uitgangspunt vormen<br />

<strong>van</strong> de bevoegdheidsverdeling tussen de gemeentelijke organen. De concrete opsomming<br />

<strong>van</strong> tal <strong>van</strong> bevoegdheden, die in de huidige gemeentewet voorkomt, moet zoveel<br />

als mogelijk vermeden worden. Omwille <strong>van</strong> de duidelijkheid en de leesbaarheid moet<br />

met zo algemeen mogelijke bevoegdheidscategorieën gewerkt worden en moeten de


162<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

kerntaken <strong>van</strong> elk <strong>van</strong> de gemeentelijke organen duidelijk afgebakend zijn. De gemeentewet<br />

bevat te veel opsommingen <strong>van</strong> specifieke bevoegdheden die trouwens op een<br />

aantal punten achterhaald zijn en soms zelfs als archaïsch overkomen. 180 Het werken met<br />

algemene bevoegdheidscategorieën en het omschrijven <strong>van</strong> de kerntaken <strong>van</strong> de organen<br />

belet niet dat toch een aantal specifieke bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenteraad en <strong>van</strong><br />

het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen in de <strong>proeve</strong> vermeld worden. Deze moeten<br />

veeleer gezien worden als een verduidelijking <strong>van</strong> de algemene principes, en hebben in<br />

hoofdzaak betrekking op het gemeentepersoneel, de gemeentefinanciën, en het gemeentelijk<br />

patrimonium.<br />

Tenslotte dient opgemerkt dat de decreetgever niet gebonden is door zijn eigen bepalingen<br />

en dus steeds deze bevoegdheidsverdeling in specifieke regelingen kan herzien of<br />

er<strong>van</strong> kan afwijken. Zo kan hij in een specifiek decreet een specifiek gemeentelijk orgaan<br />

aanduiden dat met een specifieke opdracht of taak belast wordt. 181 Deze mogelijkheid<br />

geldt echter niet voor de federale wetgever, tenzij de bepalingen ter regionalisering <strong>van</strong><br />

de gemeentewet daarin zouden voorzien. Bij de redactie <strong>van</strong> deze <strong>proeve</strong> wordt er<strong>van</strong><br />

uitgegaan dat de decreetgever integraal bevoegd is voor de bevoegdheidsverdeling tussen<br />

de gemeentelijke organen. Wanneer het <strong>gemeentedecreet</strong> een bepaalde bevoegdheid<br />

toekent aan een gemeentelijk orgaan, dan kan enkel een decreet die bepaling wijzigen of<br />

afschaffen. Wanneer de federale wetgever de gemeenten bepaalde bevoegdheden toekent<br />

of taken oplegt, komt het hem in principe niet toe daarbij afbreuk te doen <strong>van</strong> de<br />

bevoegdheidsverdeling tussen de gemeentelijke organen, vastgelegd in de <strong>proeve</strong>. Bij de<br />

Grondwet of de bijzondere wet kunnen evenwel hieromtrent bevoegdheden worden<br />

voorbehouden aan de federale wetgever.<br />

2. Bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

2.1. Volheid <strong>van</strong> bevoegdheid<br />

Artikel 37 is het basisartikel over de bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraad. De notie <strong>van</strong> het<br />

gemeentelijk belang uit artikel 117 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet, wordt niet meer opgenomen.<br />

Deze notie wordt enkel nog gebruikt om de gemeentelijke bevoegdheden als<br />

geheel aan te duiden. Niet alleen de gemeenteraad, maar ook de andere gemeentelijke<br />

organen “regelen” -in de ruime zin <strong>van</strong> het woord- alles wat <strong>van</strong> gemeentelijk belang is.<br />

Naar het voorbeeld <strong>van</strong> tal <strong>van</strong> buitenlandse gemeentewetten wordt de gemeenteraad<br />

expliciet aangeduid als het hoogste orgaan <strong>van</strong> de gemeente en meteen ook als beleidsbepalend<br />

orgaan (artikel 37, § 1). Dit laatste is op het Nederlandse voorbeeld gebaseerd,<br />

waar artikel 148 <strong>van</strong> de gemeentewet aan de gemeenteraad de bevoegdheid toekent bij<br />

verordening algemene regels te stellen waarmee andere organen <strong>van</strong> de gemeente rekening<br />

dienen te houden bij de uitoefening <strong>van</strong> bij of krachtens de wet verleende bevoegdheden.<br />

De bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraad het beleid te bepalen moet beschouwd worden<br />

als een aanzienlijke bestuursbevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraad. Zo is de gemeenteraad<br />

op basis <strong>van</strong> die bepaling ook bevoegd voor het vaststellen <strong>van</strong> de doelstellingen en de<br />

basisprincipes <strong>van</strong> het bestuur.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

163<br />

Verder stelt dit artikel het principe <strong>van</strong> de volheid <strong>van</strong> bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

expliciet voorop, daar waar dit in de huidige gemeentewet niet in die termen gesteld<br />

wordt. De gemeenteraad beschikt over alle gemeentelijke bevoegdheden die niet bij<br />

decreet of krachtens decreet bij gemeentelijk reglement aan een ander gemeentelijk orgaan<br />

zijn toegekend (artikel 37, § 2). Net zoals in Nederland, moet onder die bevoegdheid<br />

zowel de reglementerende bevoegdheid als de bestuursbevoegdheid begrepen worden.<br />

De gemeenteraad bestuurt in principe de gemeente, voor zover bepaalde bestuurstaken<br />

niet aan andere organen worden toegekend. De decreetgever kan bepaalde bevoegdheden<br />

aan andere organen toekennen. Dit is in de eerste plaats het geval in het<br />

<strong>gemeentedecreet</strong> zelf, dat een aantal bevoegdheden uitdrukkelijk aan het college <strong>van</strong><br />

burgemeester en schepenen en aan de burgemeester toekent, maar dit kan ook in andere<br />

decreten gebeuren. Ook de gemeenteraad zelf kan eveneens zijn bevoegdheden overdragen<br />

aan een ander orgaan. Dat dit “krachtens een decreet” dient te gebeuren, wordt<br />

hier ingeschreven, net zoals in Nederland, om niet de indruk te wekken dat de bevoegdheid<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad terzake onbeperkt is. De mogelijkheid voor de gemeenteraad<br />

om bevoegdheden over te dragen, en de beperkingen daarin, worden verder in de <strong>proeve</strong><br />

ingeschreven. Er is dus niet telkens een specifieke decretale machtiging nodig voor een<br />

bevoegdheidsoverdracht.<br />

De volheid <strong>van</strong> bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraad heeft betrekking op alle bevoegdheden,<br />

dus zowel de bestuursbevoegdheden als de andere bevoegdheden. De andere organen<br />

<strong>van</strong> de gemeente hebben slechts toegewezen bevoegdheden. “Toegewezen bevoegdheden”<br />

moet hier begrepen worden in de betekenis die doorgaans in de rechtsleer gebruikt<br />

wordt om de bevoegdheden <strong>van</strong> de gewesten en de gemeenschappen op een<br />

algemene wijze af te bakenen tegenover die <strong>van</strong> de federale overheid die dan “residuair”<br />

worden genoemd. Zo beschikken de gewesten en de gemeenschappen slechts over die<br />

bevoegdheden die hen door of krachtens de Grondwet zijn toegekend. De federale<br />

overheid is dan bevoegd voor die aangelegenheden die niet uitdrukkelijk aan een bepaalde<br />

overheid zijn toegewezen. 182 Op een gelijkaardige manier beschikken de andere<br />

organen <strong>van</strong> de gemeente dan de gemeenteraad slechts over die bevoegdheden die hen<br />

bij decreet of door de gemeenteraad worden toegekend. Alle gemeentelijke bevoegdheden<br />

die niet bij decreet aan een ander gemeentelijk orgaan zijn toegekend, komen aan de<br />

gemeenteraad toe. Zo ook is de gemeenteraad het orgaan <strong>van</strong> de gemeente dat beslist<br />

welke aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang zijn en welke (nieuwe) bevoegdheden<br />

in het kader daar<strong>van</strong> worden opgenomen. De overheden die desgevallend bevoegdheden<br />

toekennen aan de gemeenten of hen taken opleggen, moeten de basisbeginselen die<br />

in het decreet worden vastgelegd, respecteren. Zij kunnen <strong>van</strong> deze basisregels enkel<br />

afwijken en dus zelf het bevoegde orgaan aanduiden, wanneer het decreet hen daar<br />

uitdrukkelijk de mogelijkheid toe geeft.<br />

Wanneer men de volheid <strong>van</strong> bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraad als uitgangspunt neemt,<br />

is het in principe niet meer nodig om de precieze bevoegdheden <strong>van</strong> dat orgaan in<br />

wetten of decreten te specificeren. Toch blijkt uit het rechtsvergelijkend onderzoek dat<br />

dit in de meeste buitenlandse gemeentewetten wel het geval is, hoewel ook daar de<br />

gemeenteraad in principe over de volheid <strong>van</strong> bevoegdheid beschikt. De vermelding <strong>van</strong>


164<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

een aantal specifieke specifieke bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenteraad doet geen afbreuk<br />

aan het principe <strong>van</strong> de volheid <strong>van</strong> bevoegdheid in de zin dat ze moet beschouwd<br />

worden als een niet-limitatieve opsomming <strong>van</strong> de residuaire bevoegdheden. In de <strong>proeve</strong><br />

worden een aantal bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenteraad expliciet opgenomen, zoals bijvoorbeeld<br />

het opleggen <strong>van</strong> tuchtstraffen, het vaststellen <strong>van</strong> de budgetten en de rekeningen,<br />

de benoeming <strong>van</strong> het gemeentepersoneel, het vaststellen <strong>van</strong> de rechtspositieregeling<br />

en het vaststellen <strong>van</strong> de personeelsformatie. Deze bepalingen komen voor in<br />

de titels en hoofdstukken over de aangelegenheden waarop die bevoegdheden betrekking<br />

hebben. Zij worden niet opgenomen in het hoofdstuk over de bevoegdheid <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad zelf.<br />

De mogelijkheid voor de hogere overheid, opgenomen in de gemeentewet, om de gemeenteraad<br />

te laten beraadslagen over elk onderwerp dat die hem voorlegt, wordt niet<br />

ingeschreven. 183 Deze bepaling stond reeds in de oorspronkelijke versie <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

<strong>van</strong> 1836 en moest het de hogere overheid mogelijk maken de gemeenteraden te<br />

raadplegen over een bepaald onderwerp dat zij wenste te regelen. In de voorbereiding<br />

<strong>van</strong> dit artikel werd gedebatteerd over het al dan niet ongrondwettelijk zijn <strong>van</strong> deze<br />

bepaling. De toenmalige minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Zaken vond dat dit absoluut niet<br />

het geval was. 184 Het is niet langer opportuun om deze verplichte beraadslaging aan de<br />

gemeente op te leggen. Niets staat de hogere overheid immers in de weg de gemeenteraden<br />

over een bepaald onderwerp te raadplegen, alvorens een beslissing te nemen.<br />

Bovendien hoort een dergelijke verplichting niet in het hoofdstuk over de bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad thuis, maar veeleer in boek III over de relatie gemeentebesturen-hogere<br />

overheden.<br />

De bepaling dat alleen in de gevallen uitdrukkelijk bij de wet of het decreet bepaald, de<br />

besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad door de toezichthoudende overheid worden goedgekeurd,<br />

ingevoerd in de huidige gemeentewet door de wet <strong>van</strong> 30 december 1887, wordt<br />

weggelaten. 185 Dit principe wordt bovendien ook door de Grondwet gewaarborgd. 186<br />

2.2. Bevoegdheid om reglementen vast te stellen<br />

In artikel 38 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> wordt aan de gemeenteraad de bevoegdheid toegekend om<br />

gemeentelijke reglementen vast te stellen. Deze reglementen kunnen betrekking hebben<br />

op het gemeentelijk beleid, op de gemeentelijke belastingen en retributies, op het inwendig<br />

bestuur <strong>van</strong> de gemeente, en op de politie binnen de gemeente. Er werd bewust<br />

gekozen voor de termen “reglement”, en “reglementerende bevoegdheid”. Het gebruik<br />

<strong>van</strong> de term “verordening” 187 wordt in de <strong>proeve</strong> vermeden. Het gebruik <strong>van</strong> die twee<br />

termen samen zou enkel aanleiding geven tot verwarring.<br />

De gemeenteraad kan, zoals bepaald wordt door de huidige gemeentewet, reglementen<br />

maken <strong>van</strong> inwendig bestuur en politiereglementen. Daaraan wordt door de <strong>proeve</strong> toegevoegd<br />

dat de reglementen ook betrekking kunnen hebben op het gemeentelijk beleid<br />

(artikel 38, § 1). Deze reglementerende bevoegdheid kan niet door de gemeenteraad<br />

overgedragen worden. Alleen de decreetgever zelf zou eventueel in die zin kunnen beslissen.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

165<br />

Verder bepaalt de <strong>proeve</strong> dat de gemeentelijke reglementen niet in strijd mogen zijn met<br />

de Grondwet, de wetten, decreten, de reglementen en de besluiten <strong>van</strong> de federale overheid,<br />

de gewesten en de gemeenschappen (artikel 38, § 2). Deze bepaling werd grotendeels<br />

overgenomen uit de huidige gemeentewet. 188 De <strong>proeve</strong> schrijft echter niet voor<br />

dat de gemeentelijke reglementen niet in strijd mogen zijn met reglementen en besluiten<br />

<strong>van</strong> de provincieraad en de bestendige deputatie <strong>van</strong> de provincieraad. De provincies<br />

mogen slechts de medewerking <strong>van</strong> de gemeenten regelen in aangelegenheden <strong>van</strong> gemengd<br />

provinciaal-gemeentelijk belang wanneer een decreet dit uitdrukkelijk bepaalt<br />

(artikel 1, § 3). De <strong>proeve</strong> gaat er<strong>van</strong> uit dat er in andere situaties geen hiërarchische<br />

verhouding meer is in de normen <strong>van</strong> beide gedecentraliseerde overheden.<br />

De verwijzing naar de Grondwet, de federale wetten en besluiten in deze bepaling, is<br />

<strong>van</strong>uit bevoegdheidsperspectief niet problematisch, vermits de decreetgever hier geen<br />

bevoegdheid toekent. Dat de gemeentereglementen niet in strijd mogen zijn met de<br />

Grondwet en de federale wetten en besluiten is evident, maar logisch gezien hoort een<br />

dergelijke bepaling eerder thuis op federaal of grondwettelijk niveau.<br />

Van elk politiereglement, <strong>van</strong> elk reglement waarin een strafbepaling wordt opgenomen<br />

en <strong>van</strong> elk reglement op basis waar<strong>van</strong> een administratieve sanctie wordt opgelegd, wordt<br />

een afschrift toegezonden aan de griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> eerste aanleg en aan die<br />

<strong>van</strong> de politierechtbank. Daar wordt het in een daartoe bestemd register ingeschreven.<br />

Van deze reglementen wordt tevens melding gemaakt in het Bestuursmemoriaal <strong>van</strong> de<br />

provincie (artikel 38, § 3).<br />

Het is niet nodig dat alle gemeentelijke reglementen aan de griffies <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong><br />

eerste aanleg en <strong>van</strong> de politierechtbank toegezonden worden en evenmin dat <strong>van</strong> alle<br />

gemeentelijke reglementen melding wordt gemaakt in het Bestuursmemoriaal. Reglementen<br />

waaruit geen juridische verplichtingen voor de burger voortvloeien, zoals een<br />

huishoudelijk reglement, moeten dan ook niet toegezonden worden aan deze instanties.<br />

Dit is wel het geval voor politiereglementen, reglementen waarin strafbepalingen zijn<br />

opgenomen en waarin administratieve sancties worden opgelegd. Deze voorschriften<br />

zijn <strong>van</strong> zuiver intern-administratieve aard en hebben tot doel de leden <strong>van</strong> het parket en<br />

de andere ambtenaren in te lichten over de inhoud <strong>van</strong> die reglementen. 189<br />

2.3. Bevoegdheid tot het stellen <strong>van</strong> straffen en administratieve sancties<br />

De <strong>proeve</strong> herneemt ook de bepalingen <strong>van</strong> de gemeentewet over de strafbaarstellingen<br />

<strong>van</strong> overtredingen <strong>van</strong> reglementen. Deze straffen mogen de politiestraffen niet te boven<br />

gaan (artikel 39). De gemeenteraad kan eveneens administratieve sancties stellen op<br />

de overtreding <strong>van</strong> zijn reglementen (artikel 40). De administratieve sancties zijn dezelfde<br />

als die in artikel 119bis <strong>van</strong> de gemeentewet. 190<br />

Wat de administratieve sancties betreft, is er nog betwisting of de decreetgever zelf wel<br />

de bevoegdheid heeft om ze op te leggen 191 . Zij kunnen enerzijds als louter accessoire<br />

bevoegdheden beschouwd worden bij de materiële bevoegdheid <strong>van</strong> de gewesten en de<br />

gemeenschappen, en anderzijds, <strong>van</strong>uit een materiële benadering <strong>van</strong> het strafbegrip,als


166<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

straffen beschouwd worden en zo onder de voorwaarden <strong>van</strong> artikel 11 <strong>van</strong> de Bijzondere<br />

wet tot hervorming der instellingen vallen. Volgens artikel 11 <strong>van</strong> die Bijzondere<br />

wet kunnen de decreten, binnen de bevoegdheden <strong>van</strong> de gewesten en de gemeenschappen,<br />

de niet-naleving <strong>van</strong> hun bepalingen strafbaar stellen en ook de straffen bepalen.<br />

Uit deze bepaling, samen met de veronderstelling dat de gewesten in principe bevoegd<br />

zullen zijn voor de gehele organieke wetgeving inzake gemeenten, zou men kunnen<br />

afleiden dat de decreetgever deze bevoegdheid kan toekennen aan de gemeenteraden.<br />

Een expliciete bevoegdheidstoewijzing in die zin in de bijzondere wet ware echter aangewezen.<br />

Wat de administratieve sancties betreft, werd enkel het principe zelf <strong>van</strong> de<br />

bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraad terzake in dit artikel ingeschreven. De andere principes,<br />

waarborgen en vooral de procedure voor het vaststellen <strong>van</strong> de feiten en het opleggen<br />

<strong>van</strong> de sancties worden niet in de <strong>proeve</strong> opgenomen. Bovendien is het niet duidelijk<br />

hoever de bevoegdheid <strong>van</strong> de decreetgever in verband met die procedure zal reiken,<br />

zoals bij voorbeeld het toekennen <strong>van</strong> bepaalde bevoegdheden aan de Procureur des<br />

Konings en aan de politierechter. Wel wordt overeenkomstig artikel 119bis § 13 <strong>van</strong> de<br />

gemeentewet een bepaling opgenomen op basis waar<strong>van</strong> de Vlaamse Regering bevoegd<br />

is om de procedure tot aanwijzing door de gemeente <strong>van</strong> de ambtenaar gelast met het<br />

opleggen <strong>van</strong> de administratieve geldboete te regelen en de wijze <strong>van</strong> inning er<strong>van</strong>. Deze<br />

bepaling uit de gemeentewet werd onlangs uitgevoerd. 192 Zo kan de gemeenteraad de<br />

gemeentesecretaris of een ambtenaar met het niveau waarvoor een universitair diploma<br />

<strong>van</strong> de tweede cyclus of een gelijkgesteld diploma is vereist, als ambtenaar belast met het<br />

opleggen <strong>van</strong> de administratieve geldboetes aanduiden. Die ambtenaar kan echter niet<br />

de gemeenteont<strong>van</strong>ger zijn.<br />

2.4. Overdracht <strong>van</strong> bevoegdheden<br />

Eveneens naar buitenlands voorbeeld kan de gemeenteraad zijn bevoegdheden aan het<br />

college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen overdragen (artikel 41, § 1). Op die manier krijgt<br />

de gemeenteraad een grotere invloed in het bepalen <strong>van</strong> de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen. Dit zal mede de positie <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad versterken.<br />

Er werd bewust gekozen voor de term overdragen, veeleer dan de term delegeren. Alle<br />

bestuursorganen beschikken in principe slechts over de hen door de Grondwet, de wet<br />

of het decreet toegewezen bevoegdheden. Bovendien moeten zij die bevoegdheden,<br />

volgens artikel 33 <strong>van</strong> de Grondwet, uitoefenen op de wijze bij de Grondwet bepaald.<br />

Ze kunnen niet over de hen toegekende bevoegdheden beschikken en kunnen geen<br />

andere bevoegdheden uitoefenen. Delegatie <strong>van</strong> bevoegdheid, dit is de handeling waarbij<br />

een administratieve overheid uit eigen gezag, zonder daartoe te zijn gemachtigd, over<br />

zijn bevoegdheid beschikt 193 , is in principe ontoelaatbaar. Het weze meteen duidelijk dat<br />

er een onderscheid is tussen enerzijds een bevoegdheidstoewijzing en anderzijds een<br />

bevoegdheidsdelegatie. Wanneer wettelijk of decretaal bepaald is dat een bepaalde administratieve<br />

overheid de haar toegewezen bevoegdheden op haar beurt mag toewijzen<br />

-of “overdragen”- aan de onder haar gezag staande overheden of aan haar organen, dan<br />

is er in feite geen sprake <strong>van</strong> “delegatie” 194 . Wanneer een bepaalde overheid op basis <strong>van</strong>


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

167<br />

een decreet over haar inrichtingsbevoegdheid zou beschikken, dan mag zij haar eigen<br />

organisatie regelen en ook de interne toewijzing <strong>van</strong> bevoegdheden en taken. Het is dan<br />

ook een contradictie te stellen dat delegatie slechts mogelijk is wanneer zij wettelijk<br />

toegelaten is. Het spreekt voor zich dat het in de praktijk niet steeds duidelijk is of een<br />

bepaalde handeling een delegatie dan wel een toewijzing <strong>van</strong> bevoegdheid is en dat deze<br />

discussie eerder <strong>van</strong> terminologische aard is. Vermits de mogelijkheid tot bevoegdheidsoverdracht<br />

decretaal bepaald is, vermijden we liever de term delegatie. De term “delegatie”<br />

wijst trouwens ook te veel op een relatie <strong>van</strong> onder- en bovengeschiktheid. De<br />

verhouding gemeenteraad - college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen is <strong>van</strong> een andere<br />

aard dan in de hiërarchische verhouding tussen de bestuurlijke overheid en de ambtenaren,<br />

waar de term delegatie courant gebruikt wordt. De mogelijkheid voor de gemeenteraad<br />

om zijn bevoegdheden over te dragen impliceert dat hij die bevoegdheden ook ten<br />

allen tijde kan terugnemen.<br />

Daarnaast is het ook evident dat niet alle bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenteraad voor<br />

overdracht vatbaar zijn. In bepaalde landen wordt een opsomming <strong>van</strong> bevoegdheden<br />

die niet vatbaar zijn voor overdracht in de gemeentewet ingeschreven, in andere landen<br />

is er een verbod <strong>van</strong> overdracht <strong>van</strong> die bevoegdheden die uitdrukkelijk door de wet aan<br />

de gemeenteraad worden voorbehouden. In de <strong>proeve</strong> wordt geopteerd voor een lijst<br />

<strong>van</strong> niet over te dragen bevoegdheden (artikel 41, § 2).<br />

3. Bevoegdheden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

In tegenstelling tot de gemeenteraad, die over de volheid <strong>van</strong> bevoegdheid beschikt,<br />

heeft het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen toegewezen bevoegdheden. Enkel de<br />

bevoegdheden die bij of krachtens decreet worden toegewezen, komen aan het college<br />

toe. Dit principe moet wel enigszins genuanceerd worden, vermits de <strong>proeve</strong> drie zeer<br />

“algemene” bevoegdheidscategorieën toekent aan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen,<br />

waaronder heel wat bevoegdheden kunnen ressorteren. Het gaat om de bevoegdheid<br />

in te staan voor het dagelijks bestuur <strong>van</strong> de gemeente (artikel 60), de bevoegdheid<br />

de gemeentelijke beraadslagingen en besluiten voor te bereiden en uit te voeren (artikel<br />

61) en de bevoegdheid die door de gemeenteraad aan het college <strong>van</strong> burgemeester en<br />

schepenen wordt overgedragen (artikel 41). Het voorbereiden en uitvoeren <strong>van</strong> besluiten<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad maakt deel uit <strong>van</strong> het dagelijks bestuur, maar wordt toch<br />

expliciet als bevoegdheid in de <strong>proeve</strong> opgenomen.<br />

Op die manier wordt de vermelding <strong>van</strong> heel wat specifieke bevoegdheden overbodig,<br />

en bepaalt de gemeenteraad in grote mate de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de bevoegdheid <strong>van</strong> het college<br />

<strong>van</strong> burgemeester en schepenen. In Nederland doet zich een vergelijkbare situatie<br />

voor. Daar heeft het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders ook de bevoegdheid over<br />

het dagelijks bestuur heeft de gemeenteraad eveneens een aanzienlijke invloed heeft op<br />

de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de bevoegdheid <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen. In<br />

Nederland heeft de gemeenteraad, als hoofdorgaan <strong>van</strong> de gemeente het laatste woord<br />

bij een betwisting over het al dan niet behoren tot het dagelijks bestuur <strong>van</strong> een bevoegdheid,<br />

zo blijkt uit de parlementaire voorbereiding 195 . Dit lijkt niet de ideale optie,


168<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

vermits dit in feite neerkomt op een algemene bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraad inzake<br />

dagelijks bestuur. De bevoegdheid <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders<br />

terzake bestaat dan enkel “bij de gratie” <strong>van</strong> de gemeenteraad 196 .<br />

Daarom wordt in de <strong>proeve</strong> toch een niet-limitatieve lijst <strong>van</strong> bevoegdheden <strong>van</strong> dagelijks<br />

bestuur opgenomen: de daden <strong>van</strong> beheer over de gemeentelijke inrichtingen en<br />

eigendommen, de leiding en het toezicht over de gemeentewerken, het instellen <strong>van</strong><br />

rechtsvorderingen namens de gemeente en het voeren <strong>van</strong> rechtsgedingen. Verder wordt<br />

ook verwezen naar de bevoegdheden <strong>van</strong> het college inzake financieel beheer en<br />

personeelsbeheer.<br />

Daar waar het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen bevoegd is voor de daden <strong>van</strong><br />

beheer over de gemeentelijke inrichtingen en eigendommen, behoudt de gemeenteraad<br />

de bevoegdheid over de daden <strong>van</strong> beschikking. Dit onderscheid wordt overgenomen<br />

uit het privaatrecht, waar het onder meer <strong>van</strong> belang is voor het bepalen <strong>van</strong> de handelingen<br />

die mede-eigenaars al dan niet alleen mogen stellen met betrekking tot een zaak in<br />

mede-eigendom. De criteria die in het privaatrecht gelden, kunnen overgenomen worden,<br />

zij het dat de precieze inhoud <strong>van</strong> deze begrippen niet eenduidig vastligt. Alleen het<br />

Franse Hof <strong>van</strong> Cassatie heeft tot dusver een definitie gegeven <strong>van</strong> deze begrippen. Een<br />

daad <strong>van</strong> beheer wordt omschreven als “tout acte juridique qui n’est pas purement conservatoire<br />

et qui n’emporte pas de disposition du bien” en een daad <strong>van</strong> beschikking als “celui qui emporte<br />

aliénation du capital ou qui modifie de façon permanente et irrévocable les droits des indivisaires” 197 .<br />

Onder “daden <strong>van</strong> beheer” moet onder meer begrepen worden het gewone onderhoud<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke gebouwen en inrichtingen, het verzekeren <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

goederen, de verdeling <strong>van</strong> de diverse lokalen onder de gemeentelijke diensten, het voorbereiden<br />

<strong>van</strong> de beslissingen <strong>van</strong> de gemeenteraad over daden <strong>van</strong> beschikking, alsook<br />

de uitvoering daar<strong>van</strong>, het toestaan aan derden om kortstondig en tijdelijk gebruik te<br />

maken <strong>van</strong> de gemeentelijke inrichtingen. Ook het verhuren <strong>van</strong> gemeentelijke goederen<br />

voor een korte termijn wordt als een daad <strong>van</strong> beheer beschouwd. 198 Doorgaans<br />

worden huurcontracten voor een duur <strong>van</strong> minder dan negen jaar als daden <strong>van</strong> beheer<br />

beschouwd. Dat het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen in de <strong>proeve</strong> expliciet bevoegd<br />

worden gemaakt voor de daden <strong>van</strong> beheer, belet niet dat zij ook voor daden <strong>van</strong><br />

beschikking bevoegd kunnen zijn als de gemeenteraad die bevoegdheden heeft overgedragen<br />

overeenkomstig artikel 41.<br />

Wanneer er toch betwisting zou zijn omtrent een bevoegdheid <strong>van</strong> dagelijks bestuur, zal<br />

de gemeenteraad, als hoofdorgaan <strong>van</strong> de gemeente, die bevoegdheid naar zich toe kunnen<br />

trekken, maar dit doet geen afbreuk aan de bestaande procedures om een eventuele<br />

onwettigheid te laten vaststellen. Net zoals in de huidige gemeentewet bepaald is, kan<br />

het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen ook het uitvoeringsorgaan zijn <strong>van</strong> hogere<br />

regelingen, wanneer het daartoe aangeduid is op decretale basis. De bepaling die in deze<br />

mogelijkheid voorziet is ingeschreven in de titel over de burgemeester. Ook de bevoegdheid<br />

<strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen inzake de werking <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

organen, zoals het recht om de gemeenteraad bijeen te roepen en het agenderings-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

recht, komen aan bod in de hoofdstukken over respectievelijk de werking <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

en de werking <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen.<br />

4. Bevoegdheden <strong>van</strong> de burgemeester<br />

169<br />

Het hoofdstuk over de bevoegdheden <strong>van</strong> de burgemeester in de <strong>proeve</strong> bevat slechts<br />

een beperkt aantal bepalingen. Ook in de huidige gemeentewet is dat het geval. In de<br />

originele versie <strong>van</strong> de gemeentewet was er trouwens zelfs geen apart hoofdstuk over de<br />

bevoegdheden <strong>van</strong> de burgemeester en dat bleef zo tot aan de coördinatie er<strong>van</strong>. In dat<br />

hoofdstuk worden aan de burgemeester momenteel slechts een viertal bevoegdheden<br />

toegekend: de algemene uitvoeringsbevoegdheid <strong>van</strong> hogere regelingen en <strong>van</strong> politieverordeningen,<br />

de bevoegdheid politieverordeningen te maken de bevoegdheid leegstaande<br />

woningen op te eisen om ze ter beschikking te stellen <strong>van</strong> daklozen en de bevoegdheid<br />

om bepaalde inrichtingen te sluiten en vergunningen te schorsen. Aangezien<br />

de burgemeester hoofdzakelijk een uitvoerende functie heeft, worden de meeste <strong>van</strong><br />

zijn concrete bevoegdheden aangeduid in andere wetgeving 199 . Het grootste deel <strong>van</strong> de<br />

bevoegdheden <strong>van</strong> de burgemeester worden hem toegekend in andere wetten of decreten.<br />

In de enkele bevoegdheden <strong>van</strong> de burgemeester komt de reeds aangehaalde dualiteit<br />

<strong>van</strong> de burgemeestersfunctie eveneens tot uiting. De burgemeester heeft enerzijds een<br />

aantal specifieke bevoegdheden als eerste mandataris <strong>van</strong> de gemeente, en anderzijds<br />

een aantal bevoegdheden als vertegenwoordiger <strong>van</strong> de hogere overheden.<br />

De burgemeester heeft ook een aantal specifieke taken en bevoegdheden inzake de werking<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke organen, zoals het voorzitten <strong>van</strong> de vergaderingen <strong>van</strong> het<br />

college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen. Deze taken en bevoegdheden worden niet opnieuw<br />

opgenomen.<br />

4.1. Algemene uitvoeringsbevoegdheid<br />

De algemene uitvoeringsbevoegdheid <strong>van</strong> hogere regelgeving komt momenteel, volgens<br />

artikel 133 <strong>van</strong> de gemeentewet aan de burgemeester toe. Dat is niet altijd zo geweest. In<br />

de gemeentewet <strong>van</strong> 1836 was het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen belast met de<br />

uitvoering <strong>van</strong> wetten, besluiten en verordeningen <strong>van</strong> de centrale en provinciale overheid,<br />

net zoals met de uitvoering <strong>van</strong> politiewetten en reglementen 200 . Deze regeling was<br />

ingegeven door de slechte herinneringen aan de te grote macht <strong>van</strong> de burgemeester in<br />

de Napoleontische periode, meer bepaald zijn te grote politionele bevoegdheid waarmee<br />

hij “bij het volk een afkeer tegenover de regering veroorzaakte 201 ”. De burgemeester<br />

werd opnieuw bevoegd voor de uitvoering <strong>van</strong> politiewetten en reglementen in 1842 202<br />

en voor de uitvoering <strong>van</strong> wetten, besluiten en verordeningen <strong>van</strong> de centrale en provinciale<br />

overheid in 1887 203 .<br />

Ook in deze <strong>proeve</strong> wordt hij, net zoals in de huidige gemeentewet, het uitvoeringsorgaan<br />

bij uitstek <strong>van</strong> regelingen <strong>van</strong> hogere overheden. De burgemeester is bevoegd<br />

voor de uitvoering <strong>van</strong> de wetten, de decreten, de verordeningen en de besluiten <strong>van</strong> de


170<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincieraad en de bestendige deputatie<br />

<strong>van</strong> de provincieraad, tenzij die bevoegdheid uitdrukkelijk in die decreten, of krachtens<br />

een decreet in die verordeningen en besluiten aan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

of aan de gemeenteraad is opgedragen (artikel 75). In de huidige gemeentewet<br />

wordt de burgemeester aangeduid als zijnde “belast” met de uitvoering. Hier wordt<br />

geopteerd voor de term “bevoegd”. Er weze aan herinnerd dat de gemeenten enkel met<br />

de uitvoering <strong>van</strong> regelgeving <strong>van</strong> hogere overheden belast kunnen worden wanneer een<br />

decreet in die mogelijkheid voorziet. Ook het aanduiden <strong>van</strong> een ander gemeentelijk<br />

orgaan dan de burgmeester als uitvoerend orgaan kan slechts bij of krachtens decreet.<br />

Deze bevoegdheid komt niet langer aan de wetgever toe, althans niet op basis <strong>van</strong> de<br />

<strong>proeve</strong>. De decreetgever kan immers geen bevoegdheid toekennen aan een federale<br />

wetgever of aan een andere federale overheid.<br />

Tenslotte wordt de bepaling <strong>van</strong> artikel 133bis <strong>van</strong> de gemeentewet, op basis waar<strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad het recht heeft geïnformeerd te worden door de burgemeester wat zijn<br />

politiebevoegdheden betreft, overgenomen en uitgebreid naar alle bevoegdheden die hij<br />

uitoefent. In een gelijkaardige bepaling wordt ook voor het college <strong>van</strong> burgemeester en<br />

schepenen voorzien, daar waar het hogere regelingen uitvoert (artikel 75, § 2).<br />

De bevoegdheden <strong>van</strong> de burgemeester en <strong>van</strong> het college inzake de burgerlijke stand<br />

worden niet expliciet in de <strong>proeve</strong> opgenomen. Deze aangelegenheid wordt waarschijnlijk<br />

<strong>van</strong> de regionalisering uitgesloten. Als de federale overheid voor die materie bevoegd<br />

blijft en er is niets bepaald omtrent het daarvoor bevoegde gemeentelijk orgaan, dan<br />

moet de burgemeester, ingevolge artikel 75 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> geacht worden het bevoegde<br />

orgaan te zijn.<br />

4.2. Politie<br />

De burgemeester is eveneens het gemeentelijk orgaan dat bevoegd is voor de uitvoering<br />

<strong>van</strong> de politiewetten, de politiedecreten, de politieverordeningen, politiereglementen, en<br />

de politiebesluiten. Hij kan onder zijn verantwoordelijkheid deze bevoegdheid geheel of<br />

ten dele overdragen aan één <strong>van</strong> de schepenen (artikel 76, § 1). Verder is hij op het<br />

grondgebied <strong>van</strong> de gemeente ook de verantwoordelijke overheid inzake de bestuurlijke<br />

politie, onverminderd de bevoegdheden <strong>van</strong> hogere overheden inzake bestuurlijke politie<br />

(artikel 76, § 2). De burgemeester informeert de gemeenteraad, wanneer die daarom<br />

verzoekt, over de wijze waarop hij deze bevoegdheden uitoefent. In bepaalde omstandigheden<br />

heeft de burgemeester zelfs de bevoegdheid om zelf politiereglementen te<br />

maken, meer bepaald in geval <strong>van</strong> oproer, kwaadwillige samenscholing, ernstige stoornis<br />

<strong>van</strong> de openbare rust of andere onvoorziene gebeurtenissen, waarbij het geringste uitstel<br />

gevaar of schade zou kunnen opleveren voor de inwoners. Hij moet daar<strong>van</strong> wel<br />

onverwijld aan de gemeenteraad kennisgeven, met opgave <strong>van</strong> de redenen waarom hij<br />

heeft gemeend zich niet tot de raad te moeten wenden. Die reglementen vervallen dadelijk,<br />

indien zij door de raad in de eerstvolgende vergadering niet worden bekrachtigd<br />

(artikel 77).


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

4.3. Opeisingsrecht<br />

171<br />

De bepaling <strong>van</strong> artikel 134bis <strong>van</strong> de gemeentewet in verband met het opeisingsrecht<br />

<strong>van</strong> de burgemeester wordt in de <strong>proeve</strong> overgenomen. De burgemeester kan, op gemotiveerd<br />

verzoek <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de raad voor maatschappelijk welzijn, <strong>van</strong>af de<br />

aanmaning <strong>van</strong> de eigenaar, elk gebouw, dat sedert meer dan zes maanden verlaten is,<br />

opeisen ten einde het ter beschikking te stellen <strong>van</strong> dakloze personen. Het opeisingsrecht<br />

kan slechts uitgeoefend worden binnen een termijn <strong>van</strong> zes maanden, te rekenen <strong>van</strong>af<br />

de dag waarop de burgemeester de eigenaar op de hoogte heeft gesteld, en mits een<br />

billijke vergoeding. De Vlaamse Regering bepaalt de grenzen, de voorwaarden en de<br />

modaliteiten, volgens dewelke het opeisingsrecht kan uitgeoefend worden en tevens de<br />

procedure, de gebruiksduur, de modaliteiten inzake het op de hoogte stellen <strong>van</strong> de<br />

eigenaar en de mogelijkheden <strong>van</strong> laatstgenoemde tot verzet tegen de opeising, alsook<br />

de berekeningswijze inzake de vergoedingen (artikel 78).<br />

Deze bepaling werd in de gemeentewet ingevoegd door de wet <strong>van</strong> 12 januari 1993 204<br />

houdende een urgentieprogramma voor een meer solidaire samenleving. Zij kadert in de<br />

bestrijding <strong>van</strong> de armoede en de bestaansonzekerheid. Deze bepaling werd intussen<br />

uitgevoerd in een K.B. <strong>van</strong> 6 december 1993 205 . Uit de toelichting bij deze wettelijke<br />

bepaling blijkt dat dit opeisingsrecht gerechtvaardigd is, en zelfs noodzakelijk omdat<br />

sommige eigenaars hun eigendomsrecht op een schandalige manier misbruiken. Toch<br />

moet de opeising de uitzonderingsmaatregel blijven en mag het geen algemene regel<br />

worden. Voor slechts twee daklozen moet niet een woning opgeëist worden, maar kunnen<br />

er andere oplossingen gevonden worden. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt<br />

ook dat de burgemeester enkel op grond <strong>van</strong> sociale motieven mag overgaan tot de<br />

opeising. Van deze bevoegdheid mag alleen gebruik worden gemaakt als het daadwerkelijk<br />

om daklozen gaat. Het leegstaan op zich <strong>van</strong> het gebouw is niet voldoende 206 .<br />

De decreetgever kan bevoegd geacht worden om deze bevoegdheid te regelen als een<br />

impliciete bevoegdheid. Sinds 1993 laat artikel 19 § 1 <strong>van</strong> de BWHI toe dat de decreetgever<br />

via de impliciete bevoegdheden ook die aangelegenheden kan regelen die door de<br />

Grondwet aan de wetgever voorbehouden zijn. Voorheen was de Raad <strong>van</strong> State <strong>van</strong><br />

oordeel dat de decreetgever hiervoor niet bevoegd was, vermits die bevoegdheid niet<br />

verzoenbaar werd geacht met artikel 11 (het huidige artikel 16) <strong>van</strong> de Grondwet dat het<br />

eigendomsrecht beschermt, en dat tevens bepaalt dat de wet de wijze bepaalt waarop en<br />

de gevallen waarin een inbreuk op dat recht mogelijk is 207 . De Raad <strong>van</strong> State wijzigde<br />

intussen zijn standpunt 208 .<br />

Dat deze bevoegdheid aan de burgemeester toekomt, sluit aan bij de politiebevoegdheid<br />

die hij in dringende gevallen heeft op grond <strong>van</strong> artikel 77. Bij de totstandkoming <strong>van</strong><br />

deze bepaling was men het er in de parlementaire commissie nochtans niet over eens of<br />

het nu het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen dan wel de burgemeester moest zijn<br />

die tot de opeising kon overgaan 209 . De burgemeester kan deze bevoegdheid evenwel<br />

enkel uitoefenen op gemotiveerd verzoek <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de raad voor maatschappelijk<br />

welzijn.


172<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De Raad <strong>van</strong> State heeft erop gewezen dat de mogelijkheden <strong>van</strong> de Koning, en naar<br />

analogie dus ook <strong>van</strong> de Vlaamse Regering, vermeld in het tweede lid slechts betrekking<br />

hebben op de administratieve fase <strong>van</strong> de opeising, en dat de mogelijkheden tot verzet<br />

tegen opeising slechts betrekking hebben op een administratieve verzetprocedure. De<br />

Koning, -en dus evenmin de Vlaamse Regering- is niet gemachtigd om het beroep bij de<br />

vrederechter te regelen 210 . In hetzelfde arrest stelt de Raad <strong>van</strong> State ook vast dat de wet<br />

-in dit geval het decreet- de mogelijkheid heeft geopend om een verlaten gebouw op te<br />

eisen, “ten einde het ter beschikking te stellen <strong>van</strong> dakloze personen’’. Dat doel kan<br />

slechts bereikt worden als de bedoelde gebouwen in staat zijn om bewoond te worden.<br />

Als werken nodig zijn om de gebouwen bewoonbaar te maken, mag met de kosten er<strong>van</strong><br />

rekening gehouden worden voor de vaststelling <strong>van</strong> de berekeningswijze inzake de aan<br />

de eigenaar verschuldigde vergoedingen. Dit staat trouwens ook geschreven in de parlementaire<br />

stukken over deze bepaling 211 .<br />

4.4. Sluiting <strong>van</strong> instellingen en schorsing <strong>van</strong> vergunningen<br />

Tenslotte werden ook de recent in de huidige gemeentewet ingevoerde bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> de burgemeester in verband met de sluiting <strong>van</strong> instellingen en de schorsing <strong>van</strong><br />

vergunningen in de <strong>proeve</strong> opgenomen. Deze bevoegdheden kaderen in een aantal maatregelen<br />

die “alle vormen <strong>van</strong> openbare overlast” moeten tegengaan en zij sluiten aan bij<br />

de in artikel 77 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> vermelde politiebevoegdheid. Zij werden ingevoerd door<br />

de wet <strong>van</strong> tot invoering <strong>van</strong> gemeentelijke administratieve sancties 212 . Het is echter niet<br />

zeker of de decreetgever bevoegd zal zijn om de burgmeester deze bevoegdheden toe te<br />

wijzen aangezien de federale wetgever de bevoegdheden inzake politie grotendeels aan<br />

zich zal voorbehouden. De <strong>proeve</strong> gaat er, in afwachting <strong>van</strong> de regionaliseringbepalingen,<br />

voorlopig <strong>van</strong> uit dat dit wel mogelijk is.<br />

Behoudens wanneer de bevoegdheid om in geval <strong>van</strong> hoogdringendheid een voorlopige<br />

sluiting <strong>van</strong> een instelling of de tijdelijke schorsing <strong>van</strong> een vergunning uit te spreken<br />

door een bijzondere regelgeving is toevertrouwd aan een andere overheid, kan de burgemeester<br />

wanneer elke verdere vertraging een ernstig nadeel zou kunnen berokkenen, die<br />

maatregelen nemen wanneer de voorwaarden <strong>van</strong> de uitbating <strong>van</strong> de instelling of <strong>van</strong><br />

de vergunning niet worden nageleefd en nadat de overtreder de mogelijkheid werd geboden<br />

zijn verweermiddelen naar voren te brengen. Die maatregelen vervallen dadelijk<br />

indien zij door het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen in de eerstvolgende vergadering<br />

niet worden bekrachtigd. Zowel de sluiting als de schorsing kunnen een termijn <strong>van</strong><br />

drie maanden niet overschrijden. Na verloop <strong>van</strong> deze termijn wordt de beslissing <strong>van</strong><br />

de burgemeester <strong>van</strong> rechtswege geheven(artikel 79).<br />

Indien de openbare orde rond een voor het publiek toegankelijke inrichting wordt verstoord<br />

door gedragingen in die inrichting, kan de burgemeester besluiten deze te sluiten,<br />

voor de duur die hij bepaalt. Die maatregelen zullen onmiddellijk ophouden uitwerking<br />

te hebben indien ze niet tijdens de eerstvolgende vergadering <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen worden bevestigd. De sluiting mag een termijn <strong>van</strong> drie maanden<br />

niet overschrijden. De beslissing <strong>van</strong> de burgemeester wordt opgeheven bij het verstrijken<br />

<strong>van</strong> die termijn (artikel 80).


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HOOFDSTUK VI<br />

DE VERHOUDING TUSSEN<br />

DE GEMEENTELIJKE ORGANEN<br />

J. GEKIERE<br />

173<br />

Niet alleen de nieuwe samenstelling en de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeentelijke organen<br />

versterken het primaat <strong>van</strong> het democratisch verkozen orgaan, ook de verhouding tussen<br />

de gemeentelijke organen zal daar een cruciaal effect op hebben. De gemeenteraad<br />

zal als democratisch verkozen orgaan niet alleen het gemeentelijk beleid kunnen bepalen,<br />

maar ook de beleidsvoering controleren. De verantwoordingsplicht <strong>van</strong> het college<br />

<strong>van</strong> burgemeester en schepenen tegenover de gemeenteraad krijgt vorm in de constructieve<br />

motie <strong>van</strong> wantrouwen op gemeentelijk niveau (artikel 50). Dit houdt in dat het<br />

uitvoerend orgaan <strong>van</strong> de gemeente een effectieve verantwoordingsplicht heeft tegenover<br />

het vertegenwoordigend orgaan. Volgens de bestaande regeling is dit niet het geval.<br />

Het college wordt in principe verkozen voor zes jaar en de burgemeester wordt benoemd<br />

voor dezelfde periode.<br />

De motie <strong>van</strong> wantrouwen is constructief, dit wil zeggen dat het ontslag pas effectief<br />

wordt als de gemeenteraad erin slaagt een nieuw college aan te duiden.<br />

De mogelijkheid voor de gemeenteraad om de leden <strong>van</strong> het uitvoerend orgaan tot<br />

ontslag te dwingen, vinden we ook terug in een aantal andere Europese landen.<br />

In Noorwegen bestaat de mogelijkheid voor de gemeenteraad om het gemeentelijk uitvoerend<br />

orgaan of de individuele leden er<strong>van</strong> tot ontslag te dwingen, wanneer de gemeenteraad<br />

geopteerd heeft voor de zogenaamde “parlementaire bestuursvorm”. Wanneer<br />

de “gemeenrechtelijke bestuursvorm” <strong>van</strong> toepassing is, wordt een college <strong>van</strong><br />

schepenen verkozen voor vier jaar 213 . In Finland heeft de gemeenteraad de keuze de<br />

leden <strong>van</strong> het uitvoerend orgaan te verkiezen voor de termijn waarvoor hij zelf is verkozen,<br />

zijnde vier jaar, of voor een kortere termijn. Daarenboven kan de gemeenteraad<br />

deze leden ontslaan op het ogenblik dat de helft <strong>van</strong> de termijn waarvoor zij zijn verkozen<br />

is verstreken, wanneer minstens één <strong>van</strong> hen niet langer zijn vertrouwen geniet 214 .<br />

Ook in Nederland kunnen de wethouders, die in principe pas aftreden op het tijdstip<br />

<strong>van</strong> aftreden <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> de raad, door de raad ontslagen worden wanneer zij het<br />

vertrouwen <strong>van</strong> de raad niet meer bezitten 215 .<br />

De invoering <strong>van</strong> een constructieve motie <strong>van</strong> wantrouwen in de Vlaamse gemeentebesturen<br />

is niet evident, vermits het een radicale wijziging inhoudt <strong>van</strong> het bestaande


174<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

systeem en ook <strong>van</strong> de daarop afgestemde bestuurscultuur. Hierna wordt onderzocht<br />

wat de mogelijke problemen kunnen zijn bij het toepassen <strong>van</strong> een dergelijk systeem en<br />

welke bepalingen uit de artikelen 50 en 51 daar een oplossing voor aanreiken.<br />

§ 1. Collectief versus individueel ontslag<br />

De politieke verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het uitvoerend orgaan tegenover het democratisch<br />

verkozen orgaan kan op meerdere manieren vorm krijgen. Een motie <strong>van</strong> wantrouwen<br />

is zowel denkbaar ten aanzien <strong>van</strong> een individueel lid <strong>van</strong> het college als ten<br />

aanzien <strong>van</strong> het college als geheel.<br />

In heel wat gevallen kan de persoon <strong>van</strong> een bepaalde schepen aan de basis liggen <strong>van</strong><br />

een vertrouwenscrisis in de gemeente. Vanuit dat opzicht is het gedwongen individueel<br />

ontslag <strong>van</strong> een lid <strong>van</strong> het college de beste oplossing, vermits de gemeenteraad snel en<br />

efficiënt een lid <strong>van</strong> het college kan ver<strong>van</strong>gen zonder dat daarbij het hele college moet<br />

worden ver<strong>van</strong>gen, inclusief de burgemeester. Het nadeel <strong>van</strong> een dergelijk systeem is<br />

dat er een aantal persoonlijke vetes en afrekeningen kunnen ontstaan en dit dreigt de<br />

gemeente onbestuurbaar te maken. Een ontslagnemende schepen keert immers terug<br />

naar de gemeenteraad en kan daar op zijn beurt aansturen op een motie tegen een bepaalde<br />

schepen.<br />

Een “collegiaal” ontslag is eerder anoniem <strong>van</strong> aard en legt meer de klemtoon op de<br />

politieke verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het uitvoerend orgaan. Het college als orgaan <strong>van</strong> de<br />

gemeente treedt immers collegiaal op en oefent collegiaal zijn bevoegdheden uit zodat<br />

het logisch is dat het ook collegiaal ter verantwoording wordt geroepen door de gemeenteraad.<br />

In de <strong>proeve</strong> wordt geopteerd voor beide mogelijkheden: collectief en individueel<br />

ontslag (artikel 50, § 1 en § 2).<br />

§ 2. De situatie <strong>van</strong> de opvolgers<br />

Het invoeren <strong>van</strong> het dualistisch model wat de samenstelling <strong>van</strong> de gemeentelijke organen<br />

betreft, impliceert dat de leden <strong>van</strong> het uitvoerend orgaan niet langer deel blijven<br />

uitmaken <strong>van</strong> het verkozen orgaan. De burgemeester en de schepenen worden dan ook<br />

als verhinderd beschouwd en ver<strong>van</strong>gen door de opvolgers die daarvoor in aanmerking<br />

komen. Wanneer de leden <strong>van</strong> het college hun hoedanigheid <strong>van</strong> burgemeester of schepen<br />

verliezen, kunnen zij hun mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid terug opnemen als zij tenminste<br />

nog aan alle voorwaarden daarvoor voldoen.<br />

Het probleem dat zich hier kan voordoen, is dat sommige gemeenteraadsleden, in casu<br />

de opvolgers <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> het college, er belang bij kunnen hebben om telkens<br />

tegen een motie <strong>van</strong> wantrouwen te stemmen. Wanneer een dergelijke motie wordt aangenomen,<br />

moeten de leden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen immers<br />

ontslag nemen en nemen zij de plaatsen <strong>van</strong> hun opvolgers terug in. Zo zou het persoonlijk<br />

belang <strong>van</strong> die raadsleden kunnen primeren boven het belang <strong>van</strong> een efficiënte<br />

verantwoordingsplicht <strong>van</strong> het college. Dit is althans de theoretische redenering.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

175<br />

In de praktijk zal het vermoedelijk niet frequent voorkomen dat die opvolgers “tegen<br />

zichzelf ” moeten stemmen. Het is immers aannemelijk dat een motie <strong>van</strong> wantrouwen<br />

meestal zal uitgaan <strong>van</strong> de oppositiepartijen, samen met één <strong>van</strong> de meerderheidspartijen<br />

of met een deel <strong>van</strong> de meerderheidspartij. De opvolgers <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> het<br />

college zullen dus meestal sowieso al niet meestemmen voor de motie <strong>van</strong> wantrouwen,<br />

omdat zij tot de meerderheidspartij behoren. In de hypothese waarin een motie <strong>van</strong><br />

wantrouwen uitgaat <strong>van</strong> de partij die de meerderheid <strong>van</strong> de zetels heeft en tevens het<br />

college controleert, hoeven de opvolgers in principe niets te vrezen vermits die meerderheid<br />

het college kan ver<strong>van</strong>gen met mandatarissen uit “eigen rangen”. De opvolgers<br />

voor die nieuwe leden <strong>van</strong> het college zijn dan dezelfde als die <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> het<br />

ver<strong>van</strong>gen college.<br />

Wanneer een gemeente bestuurd wordt door meerdere partijen, is de kans op onenigheid<br />

groter en dus ook de kans op een motie <strong>van</strong> wantrouwen. In deze hypothese zal de<br />

meerderheid die het ontslag afgedwongen heeft, feitelijk het initiatief moeten nemen tot<br />

het vormen <strong>van</strong> een nieuw college. De opvolger die in een “besturende” partij zit, kan<br />

dus zonder zijn eigen positie in het gedrang te brengen, meestemmen voor de motie <strong>van</strong><br />

wantrouwen omdat hij weet dat de kans reëel is dat hij opnieuw <strong>van</strong> de besturende<br />

partijen deel zal uitmaken en dus als opvolger zal kunnen blijven zetelen.<br />

De belangenverstrengeling wat de opvolging betreft, zal dus in de praktijk een beperkte<br />

draagwijdte hebben.<br />

§ 3. Gevaar <strong>van</strong> onbestuurbaarheid?<br />

Het invoeren <strong>van</strong> een dergelijk vernieuwend systeem, dat radicaal breekt met een zekere<br />

traditie, doet de vraag rijzen of dit systeem wel werkbaar zal zijn en zal bijdragen tot een<br />

beter bestuur <strong>van</strong> de gemeente dan wel of een feitelijke onbestuurbaarheid <strong>van</strong> de gemeente<br />

er een gevolg <strong>van</strong> dreigt te worden. Dit laatste is niet geheel ondenkbaar. De<br />

gemeentepolitiek is niet te vergelijken met de Vlaamse of de federale politiek of met de<br />

geheel andere bestuurscultuur in de Scandinavische landen, waar die constructieve motie<br />

-of varianten er<strong>van</strong>- wel lijkt te werken. Op gemeentelijk niveau is de politicus minder<br />

afhankelijk <strong>van</strong> zijn partij, in de zin dat de voorkeurstem in de gemeente minder<br />

effect heeft en dat de personele keuze belangrijker is dan de keuze voor partijen. Het is<br />

dan ook gemakkelijk voor gemeenteraadsleden om “over te lopen” <strong>van</strong> de ene parij of<br />

lijst naar de andere in de loop <strong>van</strong> de mandaattermijn, wat in het huidige systeem kan<br />

leiden tot de onbestuurbaarheid <strong>van</strong> de gemeente, in de zin dat een verkozen college niet<br />

meer de meerderheid <strong>van</strong> de gemeenteraad achter zich heeft. In het nieuwe systeem zou<br />

die onbestuurbaarheid wegvallen doordat een nieuwe meerderheid via de constructieve<br />

motie <strong>van</strong> wantrouwen een nieuw college kan voordragen. Dit systeem zou echter kunnen<br />

leiden tot een andere vorm <strong>van</strong> onbestuurbaarheid, in de zin dat een nieuw college<br />

telkens via een motie <strong>van</strong> wantrouwen bedreigd wordt, doordat bepaalde partijen, of<br />

individuele gemeenteraadsleden politieke of persoonlijke afrekeningen gaan doorvoeren<br />

door de motie <strong>van</strong> wantrouwen te misbruiken. Vandaar de regel dat binnen de twee<br />

jaar na het ter stemming leggen <strong>van</strong> een motie <strong>van</strong> wantrouwen niet opnieuw een derge-


176<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

lijke motie kan worden aangenomen (artikel 50, § 5). Het nieuw college moet als het<br />

ware de kans krijgen om te bewijzen dat het de gemeente goed bestuurt. Deze beperking<br />

geldt niet voor moties tegen individuele raadsleden.<br />

Ook de regel op basis waar<strong>van</strong> de kandidatuur <strong>van</strong> een schepen moet voorgedragen<br />

worden door minstens de helft <strong>van</strong> de leden die verkozen zijn op de lijst <strong>van</strong> de betrokken<br />

kandidaat-schepen, kan de misbuiken enigszins indijken. Deze regel geldt onverkort<br />

voor de schepenverkiezing na een constructieve motie <strong>van</strong> wantrouwen. Dit impliceert<br />

dat de “overlopers” wellicht nooit als kandidaat-schepen of kandidaat-burgemeester<br />

zullen voorgedragen worden en dat zij ook bij de voordracht <strong>van</strong> gemeenteraadsleden<br />

<strong>van</strong> andere lijsten geen “nuttige” handtekening zullen kunnen leveren voor de akte <strong>van</strong><br />

voordracht.<br />

§ 4. Verkiezingsprocedure <strong>van</strong> het nieuwe college<br />

Een constructieve motie <strong>van</strong> wantrouwen impliceert dat het ontslag pas effectief wordt<br />

als er tevens een nieuw college wordt aangeduid. De vraag is dan volgens welke procedure<br />

dat nieuw college wordt aangeduid. Meerdere hypotheses zijn denkbaar, zoals de<br />

verkiezing door de gemeenteraad <strong>van</strong> een voltallig college of de verkiezing <strong>van</strong> een<br />

nieuwe burgemeester, die dan op zijn beurt zijn schepenen zou voorstellen. Het is echter<br />

aangewezen om de verkiezing volledig analoog te laten verlopen aan de eerste burgemeester<br />

- en schepenverkiezing na de gemeenteraadsverkiezingen. Bij de burgemeesterverkiezing<br />

moet dan uiteraard ook de procedure waarbij de Vlaamse Regering een vetorecht<br />

kan uitoefenen, gevolgd worden. Wanneer de ontslagnemende burgemeester herverkozen<br />

wordt, is het evident dat de hele procedure <strong>van</strong> goedkeuring door de Vlaamse<br />

Regering niet dient hernomen te worden (artikel 50, § 3).<br />

Vervolgens is er de vraag in welke samenstelling de gemeenteraad een nieuw college<br />

verkiest: de samenstelling waarin hij het college tot ontslag heeft gedwongen, en waarin<br />

dus ook de opvolgers zetelen of de oorspronkelijke samenstelling, waarbij de burgemeester<br />

en de schepenen hun plaats terug innemen. Beide mogelijkheden hebben een<br />

aantal voor- en nadelen.<br />

De eerste hypothese is een strikt logische toepassing <strong>van</strong> het begrip “constructieve motie<br />

<strong>van</strong> wantrouwen”. Het is de gemeenteraad die het ontslag afdwingt die ook -en dus in<br />

dezelfde samenstelling- het nieuwe college verkiest. Dit heeft echter tot gevolg dat de<br />

leden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen niet meestemmen over de verkiezing<br />

<strong>van</strong> het nieuwe college en dat de opvolgers zich dan in principe kandidaat kunnen<br />

stellen voor het burgemeester- of schepenambt, vermits zij lid zijn <strong>van</strong> de gemeenteraad.<br />

In het geval één <strong>van</strong> die opvolgers verkozen zou worden, komen we in de vreemde<br />

situatie dat de ontslagen schepen als het ware zijn vroegere opvolger zelf “opvolgt”.<br />

Deze beide aspecten zijn niet echt te verzoenen met het primaat <strong>van</strong> de verkiezingsdemocratie.<br />

Vanuit dat primaat is het logisch dat het bestuur verkozen wordt door en uit<br />

de mandatarissen met de grootste democratische legitimiteit. Vandaar dat bij het invoeren<br />

<strong>van</strong> deze regeling wordt voorzien in een bepaling op basis waar<strong>van</strong> de opvolgers niet


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

177<br />

voorgedragen kunnen worden voor de burgemeester- of schepenverkiezing en een andere<br />

bepaling die dat aan de ontslagen leden <strong>van</strong> het college wel toelaat (artikel 50 § 3).<br />

Dit laat ook toe dat de samenstelling <strong>van</strong> het college gedeeltelijk gewijzigd wordt. De<br />

gemeenteraad kan op die manier ook feitelijk de burgemeester individueel tot ontslag<br />

dwingen door het college tot ontslag te dwingen, en het daarna in dezelfde samenstelling<br />

te verkiezen op de burgemeester na.<br />

Een nog democratischer oplossing biedt de tweede hypothese, maar dan gelden weer<br />

andere bezwaren. Hierbij nemen de burgemeester en schepenen na de motie <strong>van</strong> wantrouwen<br />

hun plaats terug in in de gemeenteraad om er mee te stemmen over het nieuwe<br />

college. De opvolgers zijn dan niet langer gemeenteraadslid. Wanneer er een nieuw college<br />

wordt verkozen, worden de nieuwe opvolgers geïnstalleerd. Wanneer de raad er niet<br />

in slaagt een nieuw college te verkiezen, nemen de burgemeester en schepenen hun<br />

plaats weer in in het college en maken de opvolgers opnieuw deel uit <strong>van</strong> de raad. Dit<br />

systeem is niet alleen zeer omslachtig, maar heeft ook tot gevolg dat een eventueel ontslagen<br />

college kan gaan dwarsliggen bij de verkiezing <strong>van</strong> het nieuw college. Dit zal<br />

vooral het geval zijn wanneer het college weggestemd wordt door de raadsleden <strong>van</strong> de<br />

eigen partij of mede door deze leden.<br />

Bij wijze <strong>van</strong> conclusie opteren wij voor het eerste systeem. Dit wil zeggen dat de gemeenteraad<br />

een nieuw college kiest in de samenstelling waarin hij de motie <strong>van</strong> wantrouwen<br />

aannam. De leden <strong>van</strong> het ontslagnemend college of de ontslagnemende schepen<br />

blijven echter hun ambt uitoefenen tot er effectief een nieuw college verkozen is (de<br />

artikelen 51 en 71). Daaraan worden <strong>van</strong>uit democratische overwegingen twee nuances<br />

toegevoegd: vooreerst kunnen de zetelende opvolgers, hoewel zij strikt gezien deel uitmaken<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad, niet voorgedragen worden voor de burgemeester -of<br />

schepenverkiezing en ten tweede kunnen de leden <strong>van</strong> het ontslagen college wel opnieuw<br />

voorgedragen worden voor de ambten <strong>van</strong> burgemeester en schepenen.


178<br />

§ 1. Inleiding<br />

HOOFDSTUK VII<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HET STATUUT VAN LOKAAL VERKOZENEN<br />

M. BRANS<br />

Een goed beloningssysteem voor lokale mandatarissen moet voldoen aan vier kwaliteitscriteria:<br />

democratie, onafhankelijkheid, capaciteit en transparantie. Ten eerste moet een<br />

beloningssysteem zo opgevat zijn dat het geen financiële belemmeringen bevat die burgers<br />

er<strong>van</strong> weerhouden zich kandidaat te stellen voor de lokale politiek. Dit is een klassiek<br />

democratische vereiste die de toegang tot de lokale politiek moet openstellen voor<br />

alle burgers. Ten tweede moet een beloningssysteem ook garanderen dat lokale<br />

mandatarissen hun functies waarnemen, onafhankelijk <strong>van</strong> private en particularistische<br />

belangen. Bronnen <strong>van</strong> ongewenste belangenverstrengeling moeten worden vermeden<br />

opdat de behartiging <strong>van</strong> het lokale publieke belang de primaire bekommernis zou zijn<br />

<strong>van</strong> lokale mandatarissen. Ten derde moet een goed beloningssysteem bijdragen aan de<br />

bestuurscapaciteit <strong>van</strong> de lokale politieke organen. De verbetering <strong>van</strong> de bezoldiging en<br />

de materiele voordelen voor politici zijn doorgaans een maat voor hun professionalisering.<br />

Met professionalisering wordt hier niet gedoeld op het ontstaan <strong>van</strong> een quasiambtelijke<br />

klasse <strong>van</strong> beroepspolitici. Professionalisering staat voor de versterking <strong>van</strong><br />

de strategische en beleidscapaciteiten <strong>van</strong> lokale mandatarissen en bijgevolg ook voor<br />

de versterking <strong>van</strong> de lokale bestuurskracht. Ten slotte moet een goed beloningssysteem<br />

ook transparant zijn, zowel voor de mandataris die vóór zijn of haar kandidaatsstelling<br />

een zicht moet hebben op de financiële kosten en baten <strong>van</strong> het mandaat, alsook<br />

voor de burger. De verschillende componenten <strong>van</strong> beloning zijn immers gemakkelijk<br />

voorwerp te maken <strong>van</strong> populistische kritiek. Misschien is het op korte termijn verleidelijk<br />

voor mandatarissen om hun vergoedingen weinig zichtbaar te houden, omdat<br />

de burger er vaak een ongenuanceerd oordeel over velt. Op lange termijn echter doen<br />

mandatarissen er goed aan hun statuut zo transparant mogelijk te maken.<br />

In dit hoofdstuk wordt eerst de beloningsstructuur voor politieke mandaten uiteengelegd<br />

in de haar samenstellende componenten en wordt nader ingegaan op de onderliggende<br />

normatieve principes <strong>van</strong> beloningssystemen. Vervolgens wordt een bondig<br />

overzicht en een korte beoordeling gegeven <strong>van</strong> recente (federale) wijzigingen aan het<br />

beloningssysteem <strong>van</strong> lokale mandatarissen in België. Ten slotte worden een aantal voor-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

179<br />

stellen <strong>van</strong> artikelen voor de <strong>proeve</strong> nader belicht. Hierbij moet wel worden opgemerkt<br />

dat het federale denken, waar<strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> doordrongen is, botst met de huidige<br />

bevoegdheidsverdeling tussen het federale en deelstatelijke niveau inzake pensioenen,<br />

sociale zekerheid, politiek verlof en fiscaliteit. De bevoegdheidsverdeling op deze domeinen<br />

beperkt de mogelijkheden om bij <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> het<br />

beloningsysteem voor lokale mandatarissen in al zijn componenten globaal te regelen.<br />

§ 2. Beloningsstructuur en beloningscomponenten<br />

Voor een juist begrip <strong>van</strong> de beloningscomponenten <strong>van</strong> de totale vergoeding <strong>van</strong> politieke<br />

mandatarissen en de manier waarop deze kunnen worden vastgesteld is het aangewezen<br />

een onderscheid te maken tussen actoren, beloningscomponenten en<br />

besluitvormingsprocessen.<br />

1. Actoren<br />

Men kan een onderscheid maken tussen primaire en secundaire actoren. Primaire actoren<br />

hebben de formele bevoegdheid om te beslissen over hun eigen vergoeding. Secundaire<br />

actoren hebben deze bevoegdheid niet en hangen voor hun vergoeding af <strong>van</strong><br />

de beslissingen <strong>van</strong> primaire actoren. Primaire actoren zijn meestal direct verkozen politici,<br />

zoals parlementsleden, maar dit is niet altijd het geval. Het is duidelijk dat, in de<br />

Belgische context, lokale mandatarissen, hoewel ze rechtstreeks verkozen zijn, voor wat<br />

hun beloning betreft afhangen <strong>van</strong> de beslissingen <strong>van</strong> federale wetten en deelstatelijke<br />

regelgeving 216 . Ze hebben slechts een marginale beslissingsruimte voor de hoogte <strong>van</strong><br />

presentiegelden voor raadsleden en een aantal bijkomende financiële of materiële voordelen.<br />

De bevoegdheden voor de vaststelling <strong>van</strong> beloningscomponenten zijn versnipperd<br />

wat een consistent beloningspakket niet eenvoudig maakt 217 .<br />

2. Beloningstypes en componenten<br />

Ruwweg gesproken zijn er twee soorten beloning: de formele en de informele. De formele<br />

beloning is meestal vastgelegd in regelgeving. Ze wordt eenvormig toegekend aan<br />

alle personen die deel uitmaken <strong>van</strong> de categorie waarop ze wordt verondersteld <strong>van</strong><br />

toepassing te zijn. Het gaat hier dan om basisvergoedingen zoals weddes, presentiegelden,<br />

pensioenen, vakantiegeld en andere in de wet vastgelegde vergoedingen voor<br />

bijvoorbeeld onkosten of uittreding. Informele vergoedingen zijn vergoedingen die bovenop<br />

de formele komen en die kunnen verschillen voor mandatarissen binnen dezelfde<br />

categorie. Dit soort vergoedingen heeft vooral te maken met de omstandigheden waarin<br />

politieke mandatarissen werken, en hun individuele kenmerken, maar worden beperkt<br />

of uitgebreid met wat wettelijk mogelijk is. We kunnen hier verwijzen naar de cumulaties<br />

<strong>van</strong> inkomsten uit nevenactiviteiten in de publieke of privé-sector; of nog naar verschillen<br />

in de regels met betrekking tot politiek verlof. We kunnen een indeling in soorten<br />

vergoedingen verfijnen aan de hand <strong>van</strong> de volgende dimensies: parttime of fulltime,<br />

huidige of toekomstige beloning, belast of niet belast, cash of natura, en forfaitair of<br />

variabel.


180<br />

2.1. Parttime of fulltime<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De vergoedingsstructuur voor politieke mandatariseen hangt ook af <strong>van</strong> hun mogelijkheden<br />

inzake nevenactiviteiten, in de privé-sector of in de publieke sector of in beiden<br />

samen. Voor de privé-sector zijn er mogelijkheden tot verdiensten uit bezoldigde beroepen,<br />

of bezoldigde commissariaten. Voor de publieke sector gelden de mogelijkheden<br />

tot het combineren <strong>van</strong> publieke mandaten, binnen de perken <strong>van</strong> de wet en <strong>van</strong> partijstatuten.<br />

Voor lokale mandatarissen maakt het een groot verschil of deze hun lokaal<br />

mandaat combineren met een mandaat in de regionale of federale parlementen. De<br />

parttime - fulltime dimensie is traditioneel richtinggevend voor een onderscheid tussen<br />

uitvoerende en beraadslagende mandaten. Uitvoerende politici zijn doorgaans meer beperkt<br />

in hun mogelijkheden tot verdienen uit nevenactiviteiten. Vaak hebben zij een<br />

meer substantiële basisbeloning en ook meer materiële jobvoordelen. Dit heeft te maken<br />

met twee principes die verder in de tekst nog zullen worden toegelicht: tijdsbesteding<br />

en het tegengaan <strong>van</strong> belangenverstrengeling. Er wordt <strong>van</strong> uitvoerende politici een grotere<br />

tijdsbesteding verwacht. Nevenactiviteiten worden geacht hun beschikbaarheid te<br />

verkleinen. Daarnaast zijn hun uitvoerende opdrachten, zoals het beheer <strong>van</strong> financiën<br />

en het benoemen <strong>van</strong> personeel in combinatie met nevenactiviteiten sneller voorwerp<br />

<strong>van</strong> problemen <strong>van</strong> belangenverstrengeling. Voor vertegenwoordigende mandaten gelden<br />

deze beperkingen minder. Vooral in de lokale besturen worden deze mandaten<br />

gezien als een ‘functie erbij’, een nevenactiviteit, waar de beschikbaarheidsvereisten minder<br />

stringent zijn dan voor uitvoerende mandaten. Het is typisch voor de Belgische<br />

context dat de inkomenstructuur <strong>van</strong> lokale mandatarissen - niet alleen voor de raadsleden,<br />

maar ook voor de uitvoerende functies - een sterke parttime inslag heeft en dat<br />

nevenactiviteiten worden aanvaard en functioneel zijn binnen het traditionele Belgische<br />

politiek systeem. Wel gelden een aantal wettelijke cumulbeperkingen en de statuten<br />

<strong>van</strong> politieke partijen. Deze laatsten gaan <strong>van</strong> zeer strikt tot zeer liberaal 218 .<br />

2.2. Huidige beloning of toekomstige beloning<br />

Ook hier kan de beloningsstructuur sterk variëren. In sommige gevallen kunnen mandatarissen<br />

relatief lage huidige vergoedingen hebben, maar wel beschikken over gunstige<br />

uittredings-, outplacement- en pensioenregelingen. De beloning na de dienst, of<br />

de uitgestelde beloning, hangt ook af <strong>van</strong> de mogelijkheden tot politiek verlof, loopbaanonderbreking<br />

en non-activiteitsregelingen. Deze mogelijkheden verschillen voor individuele<br />

mandatarissen naargelang zij actief waren of zijn in de federale dan wel regionale<br />

publieke sector, of nog in de privé-sector.<br />

Een bijzondere soort <strong>van</strong> uitgestelde beloning is wat men ook nog informeel outplacement<br />

kan noemen. Lokale politici kunnen uitkijken naar beter betaalde uitvoerende<br />

mandaten, of verdwijnen naar de nationale en deelstatelijke politiek, of privé sector. Er<br />

bestaat geen systematisch empirisch materiaal over informeel outplacement <strong>van</strong> lokale<br />

mandatarissen. Wel mag gezegd worden dat in België, gezien de traditioneel lokalistische<br />

inslag <strong>van</strong> politieke rekrutering, lokale mandaten vaak dienen als springplank naar<br />

beter bezoldigde politieke posities op een hoger bestuursniveau.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

2.3. Belast of niet-belast<br />

181<br />

Sommige vergoedingen zijn belast, andere genieten <strong>van</strong> belastingsvrijstellingen.<br />

Beloningssystemen verschillen naargelang het gewicht <strong>van</strong> deze elementen in de totale<br />

vergoedingenstructuur. Het verschil tussen salarissen en onkostenvergoedingen is er<br />

meestal één tussen belaste en onbelaste beloning. In vergelijkend perspectief zijn presentiegelden<br />

vaak onbelast omdat zij niet worden beschouwd als vergoedingen voor gepresteerd<br />

werk of arbeid. In België zijn de presentiegelden voor gemeenteraadsleden belast.<br />

De ondoorzichtigheid <strong>van</strong> beloningsstructuren vloeit vaak voort uit de belastingsstatus<br />

<strong>van</strong> de samenstellende beloningscomponenten. Neem bijvoorbeeld het omzetten<br />

<strong>van</strong> vergoeding voor geleverde prestaties die worden aangemerkt voor de belasting,<br />

in niet belastbare onkostenvergoedingen of beloning in natura, zoals een auto of reizen.<br />

2.4. Cash vergoedingen tegenover vergoedingen in natura<br />

Beloningsstructuren kunnen een nadruk op cash (geldelijke voorzieningen) hebben of<br />

op vergoeding in natura (materiële voorzieningen). Het aantal en de aard <strong>van</strong> vergoedingen<br />

in natura - of wat we ook nog ambtsfaciliteiten kunnen noemen - kunnen een<br />

groot verschil maken voor het inkomen <strong>van</strong> mandatarissen. De beschikbaarheid <strong>van</strong><br />

zulke voordelen stelt de mandatarissen vrij om bepaalde kosten die voortvloeien uit de<br />

ambtsuitoefening te betalen <strong>van</strong> hun basisvergoeding. Het gaat hier om<br />

vervoersfaciliteiten, portvrijdom, gratis telefoneren, het gebruik <strong>van</strong> officiële dienstwagens<br />

en ook om tegemoetkomingen in onderzoeks- en secretariaatsfaciliteiten of de<br />

voorziening er<strong>van</strong>. De uitbreiding <strong>van</strong> deze laatste voordelen voor mandatarissen wordt<br />

vaak geassocieerd met de professionalisering <strong>van</strong> mandaten en het gewicht <strong>van</strong> het<br />

betrokken bestuur. Voor raadsleden kunnen zij een belangrijk element vormen in de<br />

versterking <strong>van</strong> de gemeenteraad 219 .<br />

2.5. Forfaitair of variabel<br />

Een laatste dimensie is of de beloningscomponenten variabel zijn of forfaitair. Variabele<br />

beloning als prestatiebeloning komt niet voor in politieke organen. Anders dan<br />

managers in de privé-sector krijgen politici geen financiële bonus als ze goed presteren<br />

in hun beleidssector, als ze bijvoorbeeld de lokale economie hebben helpen<br />

aanzwengelen. Als variabele basisbeloning bestaat, dan gaat het om twee soorten: een<br />

beloning voor aanwezigheid, zoals bijvoorbeeld presentiegelden, of een beloning voor<br />

extra verantwoordelijkheden zoals bijvoorbeeld bijzondere vergoedingen voor de voorzitter<br />

<strong>van</strong> de vertegenwoordigende vergadering en voor de fractieleiders. Beloning voor<br />

aanwezigheid kan inderdaad door betaling met presentiegelden. Het kan ook georganiseerd<br />

worden door een gedeelte <strong>van</strong> een vaste vergoeding aan te merken voor aftrek<br />

voor afwezigheid 220 . In de meeste verkozen vergaderingen worden verantwoordelijke<br />

functies extra beloond. Zo kan men in lokaal verband bijvoorbeeld denken aan een<br />

verhoging <strong>van</strong> presentiegelden voor de voorzitters <strong>van</strong> gemeenteraden alsook voor de<br />

leiders <strong>van</strong> de politieke fracties en commissievoorzitters. Men zou ook kunnen overwegen<br />

om vormingsinspanningen extra te honoreren. Een alternatief hier is dat men<br />

vorming compenseert door bijzondere onkostenvergoedingen en extra dagen politiek<br />

verlof.


182<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Een juist begrip <strong>van</strong> de componenten <strong>van</strong> beloning is belangrijk om ten minste drie<br />

redenen. Ten eerste laat het toe de beloning <strong>van</strong> mandatarissen onderling te vergelijken.<br />

We hebben er reeds op gewezen dat uitvoerende politici doorgaans meer beperkingen<br />

opgelegd zijn inzake het uitoefenen <strong>van</strong> nevenactiviteiten. Ook krijgen ambtsfaciliteiten<br />

en een officiële wedde meer gewicht in hun beloningspakket. Ook hun<br />

beloning na de dienst is beter geregeld dan dat <strong>van</strong> raadsleden. Ten tweede is het<br />

onderscheid in beloningscomponenten <strong>van</strong> nut voor de beoordeling <strong>van</strong> de coherentie<br />

<strong>van</strong> het statuut <strong>van</strong> mandatarissen en kan het wijzen op leemten en inconsistenties.<br />

Ten derde is de analyse <strong>van</strong> verschillende componenten een instrument voor de beoordeling<br />

<strong>van</strong> de transparantie <strong>van</strong> de beloning.<br />

3. Besluitvorming - locatie<br />

De locatie <strong>van</strong> de besluitvorming over vergoedingen heeft betrekking op de vraag of de<br />

beloning wordt geregeld binnen de normale politieke arena ofwel of beslissingen op<br />

één of andere manier uit de politiek worden gelicht, met andere woorden gedepolitiseerd.<br />

Depolitisering ontheft de mandatarissen er<strong>van</strong> om hun tijd te besteden aan een onderwerp<br />

dat aan hun eigenbelang raakt en hen dus ook kwetsbaar maakt voor een negatieve<br />

publieke opinie. De depolitisering <strong>van</strong> beloning <strong>van</strong> politieke mandatarissen kan<br />

verschillende vormen aannemen. Een daar<strong>van</strong> is ‘koppeling’. Hierbij worden de formele<br />

vergoedingen <strong>van</strong> primaire politieke actoren gekoppeld aan het salaris <strong>van</strong> één of<br />

andere graad in de ambtelijke of juridische sfeer. Op deze manier worden vergoedingen<br />

automatisch aangepast. De besluitvorming wordt geroutiniseerd. De moeilijkheid<br />

bij koppeling ligt in de keuze <strong>van</strong> de graad of functie. Het is aangewezen dat de keuze<br />

zo objectief mogelijk gebeurt, wat niet gemakkelijk is gezien het sui generis karakter<br />

<strong>van</strong> politieke mandaten. De tijdsbesteding en jobvereisten <strong>van</strong> politieke mandaten<br />

laten zich niet gemakkelijk vergelijken met vaste ambten. Hiërarchie en belangenverstrengeling<br />

vormen ook problemen. Het is aangewezen de basisbeloning <strong>van</strong> politieke<br />

mandatarissen niet te koppelen aan functies binnen hetzelfde bestuur, tenzij men<br />

expliciet een hiërarchische verhouding wil scheppen. Zo kan men bijvoorbeeld wel de<br />

beloning <strong>van</strong> schepenen koppelen aan die <strong>van</strong> de burgemeester, maar het is minder<br />

aangewezen dat men de beloning <strong>van</strong> leden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

koppelt aan die <strong>van</strong> het gemeentelijk personeel, wanneer dit ertoe zou leiden dat<br />

men minder zou verdienen dan de ambtenaren aan wie men directieven geeft. Bovendien<br />

moet er op worden toegezien, wil men aantijgingen <strong>van</strong> belangenverstrengeling<br />

vermijden, dat men vergoedingen niet koppelt aan salarissen <strong>van</strong> personeel bij wiens<br />

salarisvaststelling men partij is. Algemeen kan men stellen, gezien het sui generis karakter<br />

<strong>van</strong> politieke functies, dat het verkeerd is de beloning er<strong>van</strong> te koppelen aan<br />

ambtenarenwedden. Een koppeling aan de beloning <strong>van</strong> andere politici, of een sui<br />

generis bepaling is verkiesbaar.<br />

Een tweede vorm <strong>van</strong> depolitisering is de aanpassing <strong>van</strong> beloningen over te dragen<br />

aan een hogere of uitvoerende overheid. Deze kan opnieuw gebruik maken <strong>van</strong> koppeling<br />

om de beslissingen te objectiveren en te routinizeren. Een derde vorm <strong>van</strong><br />

depolitisering bestaat in het delegeren <strong>van</strong> beslissingen naar onafhankelijke functiewaarderingscommissies,<br />

die op basis <strong>van</strong> tijdsbesteding en functieweging bezoldigingsvoorstellen<br />

doen. Wel hebben politici hier nog het laatste woord.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

183<br />

De locatie <strong>van</strong> de besluitvorming over de beloning <strong>van</strong> mandatarissen kan variëren. De<br />

basisprincipes <strong>van</strong> de beloning kunnen worden neergelegd bij wet of decreet 221 . Historisch<br />

lijkt dit verantwoord om het recht <strong>van</strong> mandatarissen op een redelijke beloning te<br />

vrijwaren <strong>van</strong> politiek opbod 222 . Bovendien wordt hiermee voldaan aan de eis <strong>van</strong><br />

transparantie naar zowel burgers als kandidaten. Het is niet aan te raden concrete bedragen<br />

vast te leggen bij decreet. Hoewel conjuncturele wijzigingen automatisch kunnen<br />

gebeuren wanneer de bedragen gekoppeld zijn aan de index der consumptieprijzen,<br />

moeten structurele wijzigingen opnieuw bij wet gebeuren. De principes kunnen worden<br />

gedetailleerd door uitvoeringsreglingen. De hogere uitvoerende overheid kan zich hier<br />

eventueel laten bijstaan door een functiewaarderingscommissie of -onderzoek. Tenslotte<br />

kan via gemeentelijke reglementen de mogelijkheid worden gelaten om binnen de perken<br />

<strong>van</strong> de uitvoeringsregeling discretionaire beslissingen te treffen in functie <strong>van</strong> lokale<br />

omstandigheden.<br />

Tabel: MOGELIJKE BELONINGSCOMPONENTEN<br />

Basisvergoedingen - Presentiegelden (variabele beloning per vergadering)<br />

- Vergoeding voor werkzaamheden met gedeelte aangemerkt<br />

voor presentie (jaarlijkse vaste vergoeding, variabel naar<br />

inwonersklasse)<br />

- Fulltime of deeltijdse wedde inclusief vakantiegeld en eindejaarspremie<br />

Onkostenvergoedingen - Algemene onkostenvergoedingen (forfaitair of gekoppeld aan<br />

basisvergoeding)<br />

- Specifieke onkostenvergoedingen (forfaitair of op declaratiebasis):<br />

voor kinderop<strong>van</strong>g, vorming en bijscholing, documentatie,<br />

reizen en verblijf…<br />

Secundaire - Sociale zekerheid, invaliditeit, regeling <strong>van</strong> samenloop met<br />

voorzieningen ver<strong>van</strong>gingsinkomens<br />

Beloning na de dienst - Pensioenen<br />

- Uittredingsvoorzieningen,<br />

- Outplacement<br />

- Terugkeerregelingen<br />

Parttime inkomens - Cumulmaatregelen, terugstortingsregelingen, kortingen op inkomen,<br />

verplicht of facultatief politiek verlof<br />

Fiscaal statuut - Belast<br />

- Onbelast<br />

- Belastingsforfaits<br />

Vergoedingen in natura - Gebruik auto; portvrijdom, telefoon, ondersteuning fracties...<br />

of ambtsfaciliteiten


184<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

§ 3. Algemene grondbeginselen: democratie en onafhankelijkheid<br />

Tegenwoordig gaat men er<strong>van</strong> uit dat politieke mandatarissen een vergoeding krijgen<br />

voor de uitoefening <strong>van</strong> hun mandaat. Dat is nochtans niet altijd het geval geweest. In de<br />

premoderne tijd kwam het zelfs voor dat lokale mandatarissen zelf een ambtsgeld moesten<br />

betalen voor zij zich kandidaat konden stellen 223 . Het gebeurde ook dat men rechtstreeks<br />

gelden ontving <strong>van</strong> de vertegenwoordigden, namelijk standen of gilden. De beloning<br />

<strong>van</strong> politieke mandaten kwam er in het licht <strong>van</strong> twee maatschappelijke processen, namelijk<br />

modernisering en democratisering. Deze twee ontwikkelingen lagen aan de<br />

oorspong <strong>van</strong> twee principes <strong>van</strong> goed bestuur. Het eerste principe is dat een goed<br />

bestuur efficiënt, rationeel en belangenvrij moet zijn. Daarom moet de overheid beroep<br />

kunnen doen op onafhankelijke ambtsdragers die instaan voor het algemeen belang en<br />

niet dat <strong>van</strong> standen of specifieke groepen <strong>van</strong> burgers, want dit laatste kan leiden tot<br />

belangenverstrengeling en corruptie. We kunnen dit principe ook ‘betaal voor onafhankelijkheid’<br />

noemen. Het tweede principe is dan ‘betaal voor democratie’. Opdat publieke<br />

functies open zouden staan voor alle klassen in de samenleving, moet er ook een redelijke<br />

vergoeding voor worden betaald.<br />

1. Betaal voor onafhankelijkheid<br />

Een tijd lang werd het principe <strong>van</strong> ‘betaal voor onafhankelijkheid’ nog aangevochten.<br />

De voorstanders <strong>van</strong> onbezoldigde politieke mandaten waren de mening toegedaan dat<br />

de financiële beloning verbonden aan politieke functies alleen de lagere en minst eervolle<br />

aspiraties <strong>van</strong> mensen zou aanspreken. Kandidaten voor een ambt zouden zich<br />

beschikbaar stellen alleen voor het inkomen dat er mee gepaard gaat. Deze, toch wel<br />

door het 19e eeuwse liberalisme geïnspireerde bekommernis vindt tegenwoordig nog<br />

wel weerklank in de weerstand tegen de zogenaamde euvels <strong>van</strong> de professionalisering.<br />

Nochtans kan men zeggen dat het principe <strong>van</strong> ‘betaal voor onafhankelijkheid ‘ het pleit<br />

beslecht heeft.<br />

Dit principe kan men het best uitdrukken in termen <strong>van</strong> Weber’s 224 pleidooi voor de<br />

economische beschikbaarheid <strong>van</strong> politici. Politici moeten economisch beschikbaar zijn.<br />

Hun inkomen mag niet afhangen <strong>van</strong> hun drang naar het verwerven <strong>van</strong> geld. Hun<br />

gedachten en energie mogen niet gericht zijn op het verzekeren <strong>van</strong> inkomen <strong>van</strong> henzelf<br />

en hun familie, want dit leidt hen af <strong>van</strong> politiek belangrijke thema’s en activiteiten.<br />

In het slechtste geval worden zij verleid tot beleidsdistortie of corruptie 225 . Een goed<br />

beloningssysteem moet ervoor zorgen dat mandatarissen schadeloos worden gesteld<br />

voor zowel huidige als toekomstige opportuniteitskosten. Opportuniteitskosten zijn de<br />

inkomsten die men verliest door de tijdsbesteding <strong>van</strong> hun mandaat. Tijdsbesteding is<br />

een belangrijk thema, waar later nog op zal worden teruggekomen. In theorie zou de<br />

schadeloosstelling voor opportuniteitskosten variabel moeten zijn. Deze kosten zijn immers<br />

verschillend voor mandatarissen. Ze zijn afhankelijk <strong>van</strong> hun sociale en economische<br />

positie in de samenleving. Zo zou een arbeider schadeloos gesteld moeten worden<br />

door een bezoldiging die gelijk is aan zijn of haar arbeidersloon. Een ambtenaar zou<br />

moeten betaald worden op het niveau <strong>van</strong> de ambtelijke schaal waarop hij of zij ver-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

185<br />

goed werd. Bij het verlaten <strong>van</strong> het mandaat, zouden deze mandatarissen moeten kunnen<br />

terugkeren naar hun voormalig beroep, waar voor gezorgd kan worden door politieke<br />

verlofregelingen. Als politiek verlof niet kan worden geregeld, dan zouden<br />

mandatarissen moeten kunnen genieten <strong>van</strong> een doorbetaling <strong>van</strong> hun vergoedingen<br />

tot ze kunnen weerkeren naar hun voormalig beroep of een nieuwe job gevonden<br />

hebben. Als deze nieuwe job minder betaalt dan hun vorige, dan zouden exmandatarissen<br />

een supplement moeten kunnen genieten. Hoe dan ook, mandatarissen<br />

zouden geen enkele schade mogen ondervinden <strong>van</strong> de inspanningen die zij hebben<br />

geleverd voor hun mandaat. Proportionele salarissen moeten huidige<br />

opportuniteitskosten neutraliseren. . Uittredingssystemen, pensioenen en politiek verlof<br />

moeten hun toekomstige opportuniteitskosten neutraliseren 226 . Deze benadering<br />

heeft tal <strong>van</strong> praktische problemen. Zo kan men voor bepaalde beroepen, neem bv.<br />

vrije beroepen, zeer moeilijk de opportuniteitskosten berekenen. Een perfect<br />

schadeloosstellingsysteem kan ook zeer duur zijn omdat sommigen een veelvoud <strong>van</strong><br />

andere zouden verdienen. Als men bovendien nog beschouwt dat men verschillend<br />

zou worden betaald voor hetzelfde werk, dan stelt zich nog een probleem <strong>van</strong> rechtvaardigheid.<br />

Omwille <strong>van</strong> praktische problemen, het sui generis karakter <strong>van</strong> politieke<br />

mandaten en de gelijkheid tussen verkozen mandatarissen onderschrijven we het principe<br />

<strong>van</strong> variabele basisbeloning in functie <strong>van</strong> individuele inkomensachtergrond niet.<br />

Het principe <strong>van</strong> ‘betaal voor onafhankelijkheid’ pleit ook voor een hele reeks <strong>van</strong><br />

onkostenvergoedingen en laat ook toe dat bijzondere functies binnen de politieke organen<br />

differentieel worden vergoed. Wat moeilijker met onafhankelijke mandaatuitoefening<br />

te verzoenen is, zijn inkomsten uit nevenactiviteiten. Nevenactiviteiten worden verdacht<br />

bevonden, vermits ze bronnen kunnen zijn <strong>van</strong> afhankelijkheden en de vrije uitoefening<br />

<strong>van</strong> het mandaat bedreigen. Hier kan het principe <strong>van</strong> onafhankelijkheid botsen met<br />

bestaande mandaatconcepties <strong>van</strong> representatie. Het Belgisch representatief systeem zit<br />

gewrongen tussen onafhankelijke representatie en mandaatrepresentatie. Dit heeft te<br />

maken met de manier waarop partijen hun kandidaten rekruteren alsook met de blijvende<br />

invloed <strong>van</strong> particularistische belangenvertegenwoordiging. Het Belgische representatieve<br />

systeem is typisch een mix en bevat elementen die nauw aansluiten met een<br />

mandaatconceptie <strong>van</strong> representatie. Dit komt het duidelijkst tot uiting in de aanvaarding<br />

<strong>van</strong> nevenactiviteiten <strong>van</strong> zowel vertegenwoordigende als uitvoerende politici. Nevenactiviteiten<br />

zijn een aanvaardbaar gegeven en zelfs wenselijk omdat zij zouden bijdragen<br />

tot betere vertegenwoordiging. Op regionaal en federaal vlak, en onrechtstreeks ook op<br />

lokaal vlak komt dit tot uiting in de aarzelende steun voor het decumuleren <strong>van</strong> mandaten.<br />

Het simultaan houden <strong>van</strong> een lokaal met federaal of regionaal mandaat wordt<br />

verdedigd als zou het besluitvormers gevoelig houden voor lokale problemen en noden.<br />

Het zou hen ook toegankelijker maken voor de burger. Privé-beroepen zijn ook wenselijk<br />

omdat het niet door het lezen <strong>van</strong> kranten is of andere informatieverzameling dat<br />

politici een correct beeld krijgen <strong>van</strong> de noden <strong>van</strong> de bevolking, maar door participerende<br />

observatie. Men zou alleen de juiste kennis krijgen door beroepsmatig actief te<br />

zijn in bedrijven, privé beroepen of organisaties 227 . Ook het aanvaarden <strong>van</strong> gunsten en<br />

giften (men denke hier aan geschenken <strong>van</strong> bedrijven, gratis taarten <strong>van</strong> de bakker of<br />

reizen betaald door derden) is iets dat beter aanvaard wordt in een mandaatmodel,


186<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

omdat zij worden gezien als de uidrukking <strong>van</strong> de waardering <strong>van</strong> een individu of groep<br />

voor de politicus in kwestie. In een politiek-bestuurlijke cultuur waar het principe <strong>van</strong><br />

onafhankelijkheid richtinggevend is, zijn deze vormen <strong>van</strong> appreciatie per definitie verdacht<br />

en leiden zij tot aantijgingen <strong>van</strong> belangenverstrengeling 228 .<br />

2. Betaal voor democratie<br />

Het democratische argument voor de beloning <strong>van</strong> politieke mandatarissen betekent<br />

eenvoudig dat deze laatsten effectief moeten openstaan voor alle sociale klassen in de<br />

samenleving en niet alleen voor de gefortuneerden. Een redelijke beloning voor politieke<br />

functies is dus een instrument om een grotere politieke participatie <strong>van</strong> burgers te<br />

bewerkstelligen. Het breidt participatie uit <strong>van</strong> de meer passieve vorm door verkiezingen<br />

naar de meer actieve vorm via de opname <strong>van</strong> mandaten. Het 19de eeuwse verzet<br />

tegen dit principe beruste op de overweging dat de kwaliteit <strong>van</strong> het bestuur zou lijden<br />

onder democratisering, omdat rekrutering uit minder gegoede klassen de besturen zou<br />

bemannen met incompetente en ongeschoolde individuen. Daarom moesten politieke<br />

functies onbezoldigd blijven. Men zou ten hoogste bescheiden onkostenvergoedingen<br />

mogen toekennen en ook eerbewijzen en onderscheidingstekens. Men kan nu wel stellen<br />

dat het democratische principe het gehaald heeft op dat <strong>van</strong> competentie en kwaliteit.<br />

Toch wordt in hedendaagse debatten nog wel verwezen naar vereisten <strong>van</strong> kwaliteit<br />

en competentie, maar er worden conclusies aan verbonden die zeer verschillen met de<br />

oorspronkelijke. Als verwezen wordt naar vereisten <strong>van</strong> competentie en kwaliteit, dan is<br />

dat meestal ter verdediging <strong>van</strong> hogere niveaus <strong>van</strong> betaling nodig voor het aantrekken<br />

<strong>van</strong> personen <strong>van</strong> ‘hoog kaliber’. Het niveau <strong>van</strong> betaling moet dan de marktprijs volgen<br />

voor competentie en talent. In dezelfde lijn ligt het pleidooi voor een verhoging <strong>van</strong> de<br />

basisbeloning voor lokale mandatarissen die extra vormingsinspanningen leveren.<br />

Het principe <strong>van</strong> ‘betaal voor democratie’ versterkt de argumenten <strong>van</strong> ‘betaal voor<br />

onafhankelijkheid’. Financiële overwegingen zouden niemand mogen tegenhouden om<br />

zich kandidaat te stellen voor politieke mandaten. Mandatarissen zouden niet alleen<br />

moeten kunnen genieten <strong>van</strong> onkostenvergoedingen. In de eerste plaats zouden zij moeten<br />

schadeloos gesteld worden voor hun huidige en toekomstige opportuniteitskosten door<br />

behoorlijke basisvergoedingen, pensioenen, uittredingsvergoedingen en politiek verlof.<br />

Maar het democratisch principe <strong>van</strong> betaling voegt hier nog iets aan toe. Het pleit ook<br />

voor gelijkheid <strong>van</strong> betaling tussen mandatarissen en in een meer egalitaire versie, ook<br />

voor gelijkheid tussen mandatarissen en de mensen die zij vertegenwoordigen. Eén man<br />

of vrouw, één stem, één loon. Een exacte compensatie <strong>van</strong> opportuniteitskosten zou<br />

niet alleen praktisch onmogelijk zijn, het zou ook onwenselijk zijn omdat het zou leiden<br />

tot te grote inkomensverschillen tussen politici met dezelfde functies. Egalitaire beloningssystemen<br />

verdragen ook niet goed dat de pensioenopbouw, cumulatie met andere inkomens<br />

en belastingsregimes voor politici uitzonderingsmaatregelen vertonen.<br />

§ 4. Hoeveel betalen en hoe?<br />

De algemene principes inzake democratie en onafhankelijkheid pleitten beiden voor een<br />

redelijke beloning <strong>van</strong> lokale mandatarissen. Maar de concretisering <strong>van</strong> wat ‘redelijk’ is,


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

187<br />

is voorwerp <strong>van</strong> politieke oordelen. Ook als zij het eens zijn over het principe <strong>van</strong> een<br />

redelijke beloning, kunnen politieke partijen uiteenlopende voorkeuren hebben over de<br />

hoegrootheid er<strong>van</strong>. Men kan ruwweg drie voorkeuren onderscheiden: representativiteit,<br />

alimentatie of marktprijs 229 . Representativiteit past binnen het egalitaire denkgoed<br />

en stelt dat politici niet te veel mogen uitstijgen boven de mensen die ze vertegenwoordigen.<br />

Alimentatie betekent dat de financiële beloning <strong>van</strong> hun mandaat de mandatarissen<br />

een comfortabel inkomen moet verzekeren, maar niets in exces daar<strong>van</strong>. Aanhangers<br />

<strong>van</strong> het marktprincipe stellen dat de beloning <strong>van</strong> mandatarissen de marktprijs voor<br />

talent en bekwaamheid moet volgen. We beschikken niet over gegrond empirisch materiaal<br />

dat de heersende opvattingen <strong>van</strong> politieke partijen tegenover de betaling <strong>van</strong> lokale<br />

mandatarissen kan documenteren. Uit een onderzoek over de beloning <strong>van</strong> parlementsleden<br />

echter blijken de bevraagde senatoren en kamerleden een voorkeur uit te drukken<br />

voor het tweede principe mits een lichte correctie naar het eerste of het derde. 230<br />

Maar met dit principe <strong>van</strong> alimentatie alleen blijven we stuiten op politieke oordelen. We<br />

verlaten daarom de politieke discussie en zoeken een aantal objectieve aanknopingspunten<br />

voor de vaststelling <strong>van</strong> de hoogte <strong>van</strong> vergoedingen, de structuur <strong>van</strong> vergoedingen<br />

en de manier waarop de besluitvorming erover kan worden georganiseerd.<br />

1. Tijdsbesteding en functiezwaarte<br />

Een eerste aanknopingspunt zijn beschouwingen over tijdsbesteding en functiezwaarte.<br />

De schadeloosstelling <strong>van</strong> opportuniteitskosten lijkt ons inziens redelijkerwijs te benaderen<br />

<strong>van</strong>uit de volgende beschouwingen. Hoe groter het tijdsbeslag <strong>van</strong> politieke functies,<br />

hoe meer er voor betaald moet worden. Hoe meer tijd een mandaat in beslag neemt<br />

en hoe zwaarder de verantwoordelijkheden zijn, hoe groter de opportuniteitskosten…<br />

Het grotere tijdsbeslag en de zwaardere verantwoordelijkheden pleiten voor een<br />

differentiële betaling <strong>van</strong> uitvoerende en vertegenwoordigende politici. In lokaal verband<br />

wordt doorgaans aangenomen dat de functie <strong>van</strong> raadslid een nevenfunctie is. De<br />

om<strong>van</strong>g en frequentie <strong>van</strong> het raadgevend werk kunnen worden vergoed met presentiegelden.<br />

De totale basisbeloning weerspiegelt het effectief gepresteerde werk. Het doet<br />

er dan niet toe of gemeenteraadsleden actief zijn binnen een grote of kleine gemeente.<br />

Het effectieve werk wordt variabel beloond. Wel is belangrijk dat de regeling <strong>van</strong> presentiegelden<br />

aanmerkt voor welke activiteiten en vergaderingen men presentiegeld ont<strong>van</strong>gt<br />

en zich niet beperkt tot de vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad zelf. Ook commissievergaderingen,<br />

fractievergaderingen, vergaderingen <strong>van</strong> de overlegcomités met OCMWraden,<br />

lidmaatschap <strong>van</strong> intercommunale vergaderingen. Alle direct uit het mandaat voortvloeiende<br />

verplichtingen moeten worden vergoed. Een alternatief systeem is dat men<br />

aan raadsleden een vaste vergoeding voor werkzaamheden toekent waar<strong>van</strong> een deel<br />

kan worden betaald als presentiegeld. Hier dringt zich dan wel een onderscheid op tussen<br />

grote en kleine gemeenten.<br />

Indien we blijven bij het model <strong>van</strong> presentiegelden voor gemeenteraadsleden, dan blijft<br />

er nog de vraag <strong>van</strong> de hoegrootheid. Omwille <strong>van</strong> de transparantie, de depolitisering en<br />

de objectivering <strong>van</strong> concrete bedragen is het aangewezen om het presentiegeld te kop-


188<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

pelen aan dat <strong>van</strong> gelijkaardige mandaten, bv. het lidmaatschap <strong>van</strong> de provincieraden.<br />

In het licht <strong>van</strong> de principes <strong>van</strong> deregulering is het verkiesbaar concrete bedragen in de<br />

wet te vermijden. Om toch tegemoet te komen aan lokale differentiatie kan het maximale<br />

presentiegeld gelijkgesteld worden aan dat <strong>van</strong> provincieraadsleden maar kan aan<br />

gemeenten worden toegelaten om daar ten belope <strong>van</strong> een maximaal percentage (<strong>van</strong> bv.<br />

20 %) af te wijken.<br />

Blijft men bij het argument dat de zwaardere functie <strong>van</strong> gemeenteraadsleden in grotere<br />

gemeenten niet voldoende wordt gehonoreerd met presentiegelden, dan kan men<br />

denken aan de voorziening <strong>van</strong> specifieke onkostenvergoedingen voor bv. kinderop<strong>van</strong>g,<br />

bijscholing, documentatie…. Een mogelijke route is ook variabiliteit <strong>van</strong> presentiegelden<br />

naar gemeentegrootte. Wel is het dan aangewezen dat de vaststelling <strong>van</strong> de<br />

variabele basisbeloning zich laat ondersteunen door een tijdsbesteding- en<br />

functiewegingsonderzoek.<br />

Om ruimte te laten voor het extra vergoeden <strong>van</strong> verantwoordelijke functies binnen de<br />

gemeenteraad zoals het voorzitterschap <strong>van</strong> de raad en <strong>van</strong> politieke fracties, kan men<br />

overwegen een formule in te lassen waarbij het presentiegeld kan worden verhoogd ten<br />

belope <strong>van</strong> een bepaald maximum <strong>van</strong> de gewone presentiegelden (bv. met een maximum<br />

<strong>van</strong> 1.5 keer de gewone vergoeding).<br />

De definitie <strong>van</strong> het raadslidsmaatschap als een nevenfunctie veronderstelt dat de betrokken<br />

gemeenteraadsleden hun basisinkomen elders genereren. Dit betekent ook dat<br />

hun secundaire arbeidsvoorzieningen elders worden gegenereerd: pensioenrechten, sociale<br />

zekerheid, outplacement en uittreding. Lokale regelingen kunnen binnen de hoger<br />

vastgestelde regels specifieke maatregelen treffen in specifieke gevallen. Politiek verlof<br />

daarentegen moet deel uitmaken <strong>van</strong> het statuut <strong>van</strong> gemeenteraadsleden opdat zij zich<br />

inhoudelijk kunnen voorbereiden op hun werkzaamheden en extra vorming kunnen<br />

genieten. In de Belgische context worden presentiegelden belast en dus aangemerkt als<br />

vergoeding voor gepresteerde arbeid.<br />

De fiscale status <strong>van</strong> presentiegelden moet in rekening worden gebracht bij de vaststelling<br />

<strong>van</strong> de hoogte <strong>van</strong> deze gelden. Indien ze worden gezien als het compenseren <strong>van</strong><br />

een nevenfunctie mogen zij niet gekort worden op ver<strong>van</strong>gingsinkomens. Eventuele<br />

onkostenvergoedingen zijn niet belast. Voor onkostenvergoedingen kan men een onderscheid<br />

maken tussen algemene onkostenvergoedingen en, meer verkiesbare, specifieke<br />

onkostenvergoedingen, eventueel op declaratiebasis.<br />

Het is algemeen aanvaard dat gemeentelijke uitvoerende mandaten een groter tijdsbeslag<br />

kennen en bestuurlijk zwaarder zijn dan het raadslidmaatschap. Maar over verschillen in<br />

tijdsbesteding en bestuurlijke zwaarte tussen uitvoerende mandaten in kleine of grote<br />

gemeenten bestaat weinig empirisch materiaal. De opvattingen zijn vaak tegenstrijdig en<br />

er is zelfs sprake <strong>van</strong> een weigerachtigheid om deze vraag wetenschappelijk te benaderen<br />

231 .<br />

Volgens de gangbare benadering neemt de bestuurlijke zwaarte <strong>van</strong> gemeentelijke uitvoerende<br />

mandaten toe met de bevolkingsgrootte <strong>van</strong> gemeenten. Het uitgangspunt is


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

189<br />

dat de complexiteit <strong>van</strong> het bestuur toeneemt naarmate het bestuur een groter aantal<br />

direct betrokkenen kent. Bovendien is het inwonertal een objectief meetbaar en frequent<br />

beschikbaar gegeven. In deze optiek moet de bestuurlijke zwaarte uitgedrukt worden<br />

in de bezoldiging, omdat op de arbeidsmarkt bestuurlijk-politieke functies concurreren<br />

met alternatieve functies bij de overheid of in het bedrijfsleven met een gelijke<br />

inhoudelijke uitdaging en bijhorende kwaliteitseisen en bezoldiging.<br />

Er is hier in zekere mate sprake <strong>van</strong> een cirkelredenering. Ten eerste wordt een algemeen<br />

gevoelen als argument gebruikt. Ten tweede stelt men bestuurlijke zwaarte gelijk met het<br />

begrip complexiteit <strong>van</strong> bestuur, hetwelk vervolgens wordt gedefinieerd als de mate<br />

waarin het bestuur een groter aantal direct betrokkenen kent. Men kan het begrip bestuurlijke<br />

zwaarte nuanceren door een onderscheid te maken tussen inhoudelijke complexiteit<br />

en organisatorische complexiteit, waarbij de eerste betrekking heeft op beleidsintensieve<br />

taken en de tweede op uitvoeringsintensieve taken. De organisatorische complexiteit<br />

is vooral een maat voor de zwaarte <strong>van</strong> het ambtelijk management in een gemeente.<br />

De inhoudelijke complexiteit heeft betrekking op zowel de bestuurlijke als de<br />

ambtelijke component <strong>van</strong> gemeenten. Naarmate beleidsintensieve activiteiten diverser<br />

en complexer <strong>van</strong> aard zijn stellen zij hogere eisen aan de inhoudelijke kennis en ervaring,<br />

en aan het afwegings- en abstractievermogen <strong>van</strong> zowel de ambtelijke als de politieke<br />

functionarissen. Naarmate gemeenten groter zijn, neemt het beleidselement toe.<br />

Door uiteenlopende redenen - grotere verstedelijking, historische stadskernen, het zijn<br />

<strong>van</strong> een centrumgemeente etc. - komen er nieuwe taken en voorzieningen bij die een<br />

eigen afwegingsproblematiek met zich meebrengen. In grotere gemeenten worden de<br />

interactiepatronen en de belangenafweging ingewikkelder.<br />

De tegenstrijdige opinies in Belgische context vinden hun oorsprong in ten eerste een<br />

vervlechting <strong>van</strong> inhoudelijke en organisatorische bevoegdheden, ten tweede in een ontbreken<br />

<strong>van</strong> empirische kennis over het effectief tijdsbeslag <strong>van</strong> gemeentelijke uitvoerende<br />

mandaten, ten derde in een aarzeling om politieke mandaten te decumuleren.<br />

Tegen de stelling dat grotere gemeenten bestuurlijk zwaarder zijn dan kleinere, wordt<br />

ingebracht dat de functies <strong>van</strong> burgemeesters en schepenen in de grotere gemeenten<br />

soms een kleiner tijdsbeslag kennen dan die <strong>van</strong> burgemeesters en schepenen in kleinere<br />

gemeenten. De eersten zouden kunnen rekenen op een betere ambtelijke ondersteuning.<br />

In kleinere gemeenten zouden de leden <strong>van</strong> het college soms meer werk hebben,<br />

wat nog wordt versterkt wanneer zij gaan optreden als gemeentelijke diensthoofden.<br />

Tezelfdertijd claimen mandatarissen in gemeenten <strong>van</strong> meer dan 50.000 inwoners meer<br />

dan 70 uur per week te presteren 232 .<br />

De koppeling <strong>van</strong> weddes aan de grootte <strong>van</strong> gemeenten zou zich kunnen laten inspireren<br />

door een tijdsbestedings- en functiewaarderingsonderzoek. Het gebrek aan ambtelijke<br />

ondersteuning in kleinere gemeenten mag geen verstorend argument vormen in de<br />

discussie. Het is een probleem dat een eigen oplossing verdient, eventueel door het<br />

vergroten <strong>van</strong> de bestuurskracht <strong>van</strong> die gemeenten door flexibele samenwerkingvormen<br />

en desnoods door samenvoegingen. Men kan dan overwegen om in kleinere gemeenten<br />

de figuur <strong>van</strong> de deeltijdschepen in te voeren, zoals ook in Nederland bestaat voor<br />

gemeenten tot 18.000 inwoners.


190<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

In het licht <strong>van</strong> het bovenstaande zou de bezoldiging <strong>van</strong> schepenen en burgemeesters<br />

dus gekoppeld zijn aan het inwonertal <strong>van</strong> gemeenten, of nog aan het meer complexe<br />

begrip gemeenteklasse 233 . Daarmee is nog geen uitspraak gedaan over de hoogte <strong>van</strong> de<br />

weddes zelf en het niveau <strong>van</strong> koppeling. Het is doorgaans geen goede regel om de<br />

bezoldiging <strong>van</strong> uitvoerende politici te koppelen aan de bezoldiging <strong>van</strong> ambtenaren die<br />

actief zijn binnen hetzelfde bestuur, zeker wanneer dit zou kunnen leiden tot de verstoring<br />

<strong>van</strong> de hiërarchische verhoudingen. Het is wellicht beter om te kiezen voor een<br />

koppeling met andere politieke ambstdragers, zoals ook het geval voor leden <strong>van</strong> de<br />

bestendige deputaties. Men kan de wedde <strong>van</strong> burgemeesters dan uitdrukken als een<br />

percentage <strong>van</strong> de vergoeding <strong>van</strong> leden <strong>van</strong> het Vlaamse Parlement. Deze laatste figuur<br />

is niet het voorwerp <strong>van</strong> belangenverstrengeling indien uitvoerende gemeentelijke mandaten<br />

en parlementaire mandaten worden gedecumuleerd. Een alternatief is om na een<br />

functiewaarderingsonderzoek, een sui generis bezoldiging te ontwerpen en te laten evolueren<br />

met de algemene ontwikkeling <strong>van</strong> de bezoldiging <strong>van</strong> bv. ambtenaren <strong>van</strong> de<br />

Vlaamse Gemeenschap. Men koppelt de beloning <strong>van</strong> lokale mandatarissen dan niet aan<br />

een ambtelijke functie, maar aan generieke salarisontwikkelingen in de publieke sector.<br />

De weddes <strong>van</strong> schepenen kunnen worden uitgedrukt als een percentage <strong>van</strong> de weddes<br />

<strong>van</strong> burgemeesters.<br />

De figuur <strong>van</strong> wedde houdt in dat deze begeleid is door andere voordelen die in de<br />

overheidssector met weddes samengaan, namelijk vakantiegeld en eindejaarspremies.<br />

Een volwaardige wedde doet bovendien sociale zekerheids- en pensioenrechten ontstaan.<br />

Om de specifieke financiële onzekerheid <strong>van</strong> politieke mandaten te verzachten,<br />

moet een volwaardig statuut ook een uittredingsvergoeding regelen, eventueel te ver<strong>van</strong>gen<br />

door professioneel outplacement. Nog meer dan raadsleden moeten uitvoerende<br />

politici kunnen rekenen op politieke verlofregelingen, mogelijkheden voor loopbaanonderbreking,<br />

en dit in zowel de publieke als de private sector, zoniet dreigt de representativiteit<br />

<strong>van</strong> de lokale besturen te verkleinen. Het stelsel <strong>van</strong> politiek verlof moet worden<br />

gedifferentieerd naargelang het gaat om burgemeesters, schepenen, OCMW-voorzitter<br />

en raadsleden, en naargelang de grootte <strong>van</strong> de gemeenten, volgens opnieuw tijdsbestedingsnormen<br />

234 . Een bijzonder probleem met politiek verlof is de afdwingbaarheid<br />

er<strong>van</strong> in de privé-sector en de afwezigheid <strong>van</strong> effectieve sancties ten aanzien <strong>van</strong> werkgevers<br />

die politieke verlofregelingen niet respecteren.<br />

2. Globaliteit en volledigheid<br />

Een volwaardig statuut voor lokale mandatarissen is gevoed door een globale visie. Dit<br />

betekent dat het consistent alle beloningscomponenten regelt voor alle mandatarissen.<br />

Tussen de verschillende beloningscomponenten moet er een inhoudelijk onderbouwde<br />

relatie zijn. Zo gaat het bijvoorbeeld niet op om het niveau <strong>van</strong> de basisbeloning en de<br />

daaruit voortvloeiende secundaire rechten als fulltime te beschouwen en politiek verlof<br />

maar deeltijds te regelen (infra). Wanneer er voor uitvoerende mandatarissen onkostenvergoedingen<br />

worden voorzien, moet ook voor de raadsleden een consistente regeling<br />

worden uitgewerkt. Indien de basisbeloning <strong>van</strong> OCMW mandatarissen wordt gekoppeld<br />

aan dat <strong>van</strong> gemeentelijke mandatarissen moet dit ook weerspiegeld worden in


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

191<br />

andere beloningscomponenten, tenzij er inhoudelijke bezwaren bestaan om dit niet te<br />

doen. In dat geval moeten de afwijkingen inhoudelijk worden geëxpliciteerd. Dit geldt<br />

ook voor de districtsmandatarissen 235 .<br />

3. Transparantie en deregulering<br />

Zowel naar de burger, als naar de kandidaat-mandataris toe moeten de basisrechten<br />

<strong>van</strong> mandatarissen decretaal worden vastgelegd. In het licht <strong>van</strong> deregulering worden<br />

concrete bedragen vermeden in het decreet. De details en concrete cijfers worden vastgelegd<br />

in een geharmoniseerde uitvoeringsreglementering. Naast de regeling <strong>van</strong> basisvergoedingen,<br />

secundaire arbeidsvoorwaarden, pensioenen en uittredingsvoorzieningen,<br />

is de uitvoerende overheid ook verantwoordelijk voor het scheppen <strong>van</strong> duidelijkheid<br />

over de fiscale status <strong>van</strong> de diverse voordelen.<br />

De uitvoeringsbesluiten geven de grenzen aan waarbinnen gemeenten discretionaire<br />

beslissingen kunnen nemen. Op lokaal vlak zijn deze discretionaire beslissingen voorwerp<br />

<strong>van</strong> gemeentelijke reglementen. In de Belgische context <strong>van</strong> de bevoegdheidsverdeling<br />

tussen het federale en deelstatelijke niveau stellen zich bijzondere problemen<br />

m.b.t. de regeling <strong>van</strong> een globaal en transparant statuut voor lokale mandatarissen. De<br />

Vlaamse regelgever is niet bevoegd voor politieke verlofmaatregelen ten opzichte <strong>van</strong><br />

ambtenaren in de federale administraties, noch voor pensioen- en sociale zekerheidswetgeving.<br />

Ook de fiscale behandeling <strong>van</strong> vergoedingen is een federale materie en de<br />

Vlaamse overheid is beperkt in het scheppen <strong>van</strong> duidelijkheid terzake.<br />

4. Politiek-psychologische factoren<br />

Alle elementen <strong>van</strong> de beloning <strong>van</strong> politieke mandatarissen zijn gemakkelijk voorwerp<br />

te maken <strong>van</strong> populistische kritiek. Politici kunnen drie strategieën volgen om hun<br />

inkomensniveau en -structuur vrij te stellen <strong>van</strong> zulke aantijgingen: ascetisering, beslotenheid<br />

of wat men kan noemen ‘betaal voor ethiek’ 236 . Bij ascetisering weerhouden zij<br />

zich er<strong>van</strong> hun beloning te verbeteren. Dit kan een gevaar betekenen voor de representativiteit<br />

en kwaliteit <strong>van</strong> de mandatarissen. Bij beslotenheid wordt de voor de burger<br />

zichtbare beloning bescheiden gehouden, maar genieten mandatarissen <strong>van</strong> inkomensupplementatie<br />

uit een hele reeks minder zichtbare voorzieningen. Op lange termijn kan<br />

zo’n strategie leiden tot grotere legitimiteitsrisico’s. Bij de derde strategie, ‘betaal voor<br />

ethiek’ ruilen mandatarissen minder zichtbare en gefragmenteerde inkomensupplementatie<br />

voor een betere en zichtbare formele beloning in termen <strong>van</strong> basisvergoedingen,<br />

onkostenvergoedingen, en een beter uittredingsstatuut. Een nieuwe regeling <strong>van</strong> de beloning<br />

<strong>van</strong> Vlaamse lokale mandatarissen laat zich het best inspireren door deze derde<br />

strategie. De weddes en de daaraan verbonden secundaire arbeidsvoorzieningen <strong>van</strong><br />

uitvoerende mandatarissen worden opgetrokken. Zij genieten <strong>van</strong> aangepaste politieke<br />

verlofregelingen en een goed uittredingsstatuut. Hun onkostenvergoedingen zijn geharmoniseerd<br />

en gereguleerd. Het fiscaal statuut <strong>van</strong> alle beloningscomponenten wordt<br />

geëxpliciteerd en ontdaan <strong>van</strong> uitzonderingsmaatregelen. In ruil voor een betere bezoldiging<br />

doen mandatarissen afstand <strong>van</strong> minder zichtbare en variabele inkomensupplementatie<br />

uit bronnen die trouwens ook in het licht <strong>van</strong> het vermijden <strong>van</strong> belangen-


192<br />

verstrengeling controversieel zijn.<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

In deze optiek laat een verbetering <strong>van</strong> het statuut <strong>van</strong> lokale mandatarissen zich<br />

combineren met wat men kan noemen ‘begeleidende vertrouwenswekkende maatregelen’<br />

237 . Men kan hierbij denken aan de volgende maatregelen:<br />

- Decumulatie <strong>van</strong> lokale uitvoerende mandaten met parlementaire mandaten: deze<br />

maatregel gaat belangenverstrengeling tegen en onderbouwt beschouwingen over<br />

fulltime bezoldiging voor fulltime tijdsbesteding, alsook de instelling <strong>van</strong> een uittredingsstatuut.<br />

- Terugstortingsregeling voor de vervulling <strong>van</strong> ambtsverplichtingen <strong>van</strong> lokale uitvoerende<br />

mandatarissen. Schepenen en burgemeesters storten de vergoedingen die<br />

zij ont<strong>van</strong>gen voor activiteiten die voortvloeien uit hun ambtsverplichtingen in de<br />

gemeentekas. Dit is een maatregel die wordt toegepast in Nederland. De invoering<br />

er<strong>van</strong> in Vlaamse context moet worden afgewogen in het licht <strong>van</strong> de volgende<br />

beschouwingen. Ten eerste laat een terugstortingsregeling voor activiteiten die voortvloeien<br />

uit de ambtsverplichtingen <strong>van</strong> lokale mandatarissen zich alleen rechtvaardigen<br />

wanneer de basisvergoedingen substantieel verhoogd worden, en de verplichtingen<br />

deel uitmaken <strong>van</strong> een consistente tijdsbestedingsnorm. Zoniet zal een terugstortingsregeling<br />

afremmend werken op de extra inzet <strong>van</strong> mandatarissen en onbillijk<br />

zijn. Ten tweede moet er worden opgelet voor ontwijkingspraktijken waarbij<br />

presentiegelden worden omgezet in onkostenvergoedingen en vergoedingen in<br />

natura. Men kan ook varianten op een terugstortingsregeling bedenken. Zo kan<br />

men een billijk maximum voor extra activiteiten vastleggen, vb. gekoppeld aan het<br />

maximum presentiegeld voor gemeenteraadsleden. Het surplus dat mandatarissen<br />

ont<strong>van</strong>gen, wordt dan in de gemeentekas gestort. Een andere mogelijkheid ligt in<br />

het vaststellen <strong>van</strong> een maximum voor bijkomende vergoedingen, vb. op anderhalf<br />

de keer <strong>van</strong> de basisbeloning.<br />

- Registers <strong>van</strong> nevenactiviteiten voor lokale mandatarissen: deze registers helpen<br />

belangenverstrengeling in de gemeentelijke besluitvorming bloot te leggen.<br />

- Een vermindering <strong>van</strong> het aantal schepenen verzacht de financiële gevolgen <strong>van</strong><br />

een verbeterde beloning <strong>van</strong> lokale mandatarissen.<br />

§ 5. Het statuut <strong>van</strong> lokale mandatarissen in beweging. Recente wijzigingen 238<br />

In mei 1999 werden een aantal wetten gestemd met betrekking tot het statuut <strong>van</strong> gemeentelijke<br />

mandatarissen. Deze parlementaire initiatieven waren het resultaat <strong>van</strong> besprekingen<br />

in het kader <strong>van</strong> het zogenaamde Langendries overleg. De wetten kunnen<br />

worden opgedeeld volgens drie thema’s: formele beloning, informele beloning, en de<br />

schadeloosstelling <strong>van</strong> een bijzondere soort kosten verbonden aan de uitoefening <strong>van</strong><br />

het ambt. Meer bepaald kan dan gedacht worden aan de regeling met betrekking tot de<br />

burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid <strong>van</strong> lokale mandatarissen, een onderwerp<br />

dat we verder niet hebben behandeld in deze tekst, maar dat toch wel een<br />

belangrijke bescherming <strong>van</strong> politici betreft.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

1. De verbetering <strong>van</strong> de bezoldiging <strong>van</strong> lokale mandatarissen<br />

193<br />

De wet <strong>van</strong> 4 mei 1999 tot verbetering <strong>van</strong> de bezoldigingsregeling en <strong>van</strong> het sociaal<br />

statuut <strong>van</strong> de lokale verkozenen is gericht op de formele beloning <strong>van</strong> lokale mandatarissen,<br />

meer bepaald met betrekking tot hun basisvergoedingen en secundaire voorzieningen<br />

239 .<br />

Gemeenteraadsleden ont<strong>van</strong>gen presentiegelden volgens een nominaal minimum (1500<br />

BF) dat welvaartsvast moet zijn via een koppeling aan de index <strong>van</strong> consumptieprijzen.<br />

Het presentiegeld mag niet meer bedragen dan het presentiegeld dat de provincieraadsleden<br />

krijgen als zij deelnemen aan de vergaderingen <strong>van</strong> de provincieraad, verhoogd<br />

of verlaagd volgens de geldende regels <strong>van</strong> de koppeling aan het indexcijfer.<br />

Uitvoerende mandatarissen ont<strong>van</strong>gen een wedde gekoppeld aan de wedde <strong>van</strong> gemeentesecretaris<br />

en niet langer die <strong>van</strong> opsteller. De weddecategorieën (beperkt tot zes) worden<br />

in de wet zelf opgenomen en de weddes <strong>van</strong> burgemeesters worden er bepaald<br />

volgens een percentage <strong>van</strong> de wedde <strong>van</strong> de gemeentesecretaris <strong>van</strong> de gemeente. In de<br />

kleinste gemeenten met minder dan 5000 inwoners bedraagt dit percentage 75 % en het<br />

loopt voor de zesde en hoogste categorie <strong>van</strong> gemeenten met meer dan 80.000 inwoners<br />

op tot 120 %. De weddes <strong>van</strong> schepenen worden uitgedrukt in percentage <strong>van</strong> de weddes<br />

<strong>van</strong> burgemeesters: 60 % voor schepenen in gemeenten met minder dan 50.000<br />

inwoners en 75 % in gemeenten met meer dan 50.000 inwoners. Daarnaast worden aan<br />

burgemeesters en schepenen ook vakantiegeld en eindejaarspremies toegekend, te bepalen<br />

door de Koning.<br />

Dezelfde wet regelt ook dat de bestaande pensioenen na de inwerkingtreding <strong>van</strong> de wet<br />

gekoppeld blijven aan de maximumgraad <strong>van</strong> opsteller. De pensioenen die in werking<br />

treden na de algehele vernieuwing <strong>van</strong> de gemeenteraden worden gekoppeld aan de<br />

nieuwe weddes 240 . Tenslotte voorziet de wet in de regeling <strong>van</strong> sociale zekerheid voor die<br />

uitvoerende mandatarissen die elders geen rechten kunnen doen gelden. In de wet <strong>van</strong> 4<br />

mei 1999 tot wijziging <strong>van</strong> de artikelen 12 en 19, § 1, <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet 241<br />

wordt bovendien geregeld dat lokale mandatarissen geen financieel verlies lijden onder<br />

de cumulatie <strong>van</strong> hun vergoedingen met ver<strong>van</strong>gingsinkomens 242 . Voor schepenen en<br />

burgemeesters is deze regeling enkel mogelijk in gemeenten met minder dan 50.000<br />

inwoners.<br />

2. Politiek verlof en de financiële beperking <strong>van</strong> cumulatie<br />

Zoals we hierboven hebben vermeld, hangt de schadeloosstelling <strong>van</strong> lokale mandaten<br />

ook af <strong>van</strong> wat de mandatarissen is toegestaan op het vlak <strong>van</strong> politiek verlof en <strong>van</strong><br />

inkomenssupplementatie door cumulatie.<br />

De wet <strong>van</strong> 4 mei 1999 tot verbetering <strong>van</strong> het stelsel <strong>van</strong> politiek verlof voor provincieen<br />

gemeenteraadsleden, leden <strong>van</strong> de raad voor maatschappelijk welzijn, burgemeesters,<br />

schepenen en voorzitters <strong>van</strong> de raad voor maatschappelijk welzijn in de openbare en de<br />

particuliere sector 243 maakt een onderscheid tussen de openbare sector en de privé sector.<br />

In de openbare sector zullen alle gemeenteraadsleden twee dagen dienstvrijstelling


194<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

kunnen genieten. Burgemeesters en schepenen zullen naargelang de grootte <strong>van</strong> hun<br />

gemeente worden verplicht tot een geheel of gedeeltelijk politiek verlof. Het facultatief<br />

verlof wordt voor alle mandatarissen uitgebreid. Het verlof kan ook worden opgesplitst<br />

(zodat men niet een hele dag verlof moet nemen voor een uur werk) en ook deeltijdsen<br />

hebben er recht op. Deze wet is alleen <strong>van</strong> toepassing op de ambtenaren waarover de<br />

federale overheid rechtskracht heeft. Voor de privé-sector wordt voorzien in de mogelijkheid<br />

<strong>van</strong> een voltijdse loopbaanonderbreking voor de duur <strong>van</strong> één mandaat en wordt<br />

ook de opsplitsing <strong>van</strong> politiek verlof mogelijk gemaakt.<br />

Er werden ook een aantal wetten gestemd met betrekking tot de cumulatie <strong>van</strong> mandaten<br />

244 . De wetten laten toe dat parlementsleden mogen cumuleren met ten hoogste één<br />

uitvoerend mandaat en dat hun maximale vergoeding niet meer mag bedragen dan anderhalf<br />

keer de parlementaire vergoeding. Als uitvoerend mandaat wordt verstaan een<br />

functie <strong>van</strong> burgemeester of schepen, een mandaat dat meer bevoegdheid verleent dan<br />

het loutere lidmaatschap <strong>van</strong> een algemene vergadering of de raad <strong>van</strong> bestuur, ongeacht<br />

het inkomen dat daaraan verbonden is, of voor zover het mandaat een maandelijks<br />

bruto belastbaar inkomen <strong>van</strong> minstens 20.000 frank oplevert. De cumulatie <strong>van</strong> parlementslid<br />

met een gemeentelijk uitvoerend mandaat is dus toegelaten. Voor burgemeesters<br />

en schepenen geldt dezelfde financiële beteugeling <strong>van</strong> de vergoedingen als voor<br />

parlementsleden. Zij mogen dus maximum anderhalf keer de parlementaire vergoeding<br />

verdienen. Maar het aantal te cumuleren mandaten voor burgemeesters en schepenen<br />

die geen parlementslid zijn is evenwel onbeperkt.<br />

3. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid en strafrechtelijke<br />

verantwoordelijkheid<br />

Het koninklijk besluit <strong>van</strong> 4 mei 1999, houdende uitvoering <strong>van</strong> artikel 329bis <strong>van</strong> de<br />

nieuwe gemeentewet en <strong>van</strong> artikel 144 <strong>van</strong> de provinciewet 245 voorziet in de mogelijkheid<br />

<strong>van</strong> een gedwongen of vrijwillige tussenkomst <strong>van</strong> de staat of de gemeente in een<br />

geding voor de burgerlijke rechtbank of voor de strafrechter in het kader <strong>van</strong> een burgerlijke<br />

rechtsvordering. Ook verduidelijkt de wet <strong>van</strong> 4 mei 1999 246 de aansprakelijkheid<br />

<strong>van</strong> de gemeente voor de betaling <strong>van</strong> geldboetes wegens een misdrijf gepleegd door<br />

een mandataris bij de normale uitoefening <strong>van</strong> het ambt en wordt ook de terugvordering<br />

<strong>van</strong> de gemeenten ten aanzien <strong>van</strong> de veroordeelde ingevoerd, ingeval <strong>van</strong> bedrog, zware<br />

of herhaalde lichte schuld. Tenslotte worden de gemeenten verplicht een verzekering af<br />

te sluiten voor de burgerlijke aansprakelijkheid <strong>van</strong> hun burgemeesters en schepenen.<br />

Hiermee wordt in principe een belangrijke bescherming geboden aan lokale politici en<br />

worden hun zware verantwoordelijkheden toch enigszins beperkt. In het verleden moesten<br />

zij vaak zelf opdraaien voor de soms zware, onverwachte gevolgen <strong>van</strong> hun beslissingen.<br />

Wel moet de concrete toepassing <strong>van</strong> de regeling zich nog bewijzen voor de rechtbanken.<br />

4. Beoordeling recente wijzigingen<br />

De wetten die voortvloeiden uit het Langendries overleg zijn de belichaming <strong>van</strong> een<br />

politiek compromis inzake de decumulatie <strong>van</strong> mandaten. Dit komt duidelijk tot uiting


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

195<br />

in een aantal zwakke punten <strong>van</strong> de wetgeving die ertoe leiden dat het financieel, sociaal<br />

en materieel statuut <strong>van</strong> lokale mandatarissen onvolledig blijft en op sommige punten<br />

weinig consistent.<br />

Zo is er is geen grondig en met feitenmateriaal ondersteund debat gevoerd over de<br />

tijdsbesteding, de functiezwaarte en vormingsvereisten <strong>van</strong> lokale mandaten in kleine en<br />

grotere gemeenten.<br />

- Enerzijds voert men een discours over permanente beschikbaarheid <strong>van</strong> lokale uitvoerende<br />

mandatarissen als een factor ter verbetering <strong>van</strong> hun bezoldiging. Dit<br />

komt anderzijds niet consequent tot uiting in de politieke verlofregeling. In een<br />

gemeente <strong>van</strong>af 50.000 inwoners verdient een schepen wel bijna 80 % <strong>van</strong> voltijdse<br />

wedde, uitgedrukt als percentage <strong>van</strong> de wedde <strong>van</strong> de gemeentesecretaris, maar<br />

zijn of haar politiek verlof bedraagt maar 50 %. De regeling <strong>van</strong> politiek verlof<br />

vertoont nog andere problemen: de garanties inzake de afdwingbaarheid <strong>van</strong> politiek<br />

verlof in de privé-sector moeten zich nog bewijzen; de federale overheid kon<br />

alleen verlof regelen in die openbare besturen die onder haar rechtstoepassing vallen.<br />

Politiek verlof voor personeelsleden <strong>van</strong> Vlaamse overheidsinstellingen en de<br />

onderwijssector moeten op Vlaams niveau worden verbeterd.<br />

- Voor alle lokale mandatarissen is het bovendien toegelaten het mandaat te cumuleren<br />

met dat <strong>van</strong> parlementair. Er is weliswaar een grens aan wat deze cumul maximaal<br />

aan inkomen kan opleveren. Deze discussie is echter niet gevoerd in termen <strong>van</strong><br />

tijdsbesteding. Er is ook grond voor interpretatieproblemen inzake de cumulregeling.<br />

Het gebrek aan beoordelingscriteria over wanneer een mandaat meer inhoudt dan<br />

het loutere lidmaatschap <strong>van</strong> een algemene vergadering kan in de praktijk tot problemen<br />

leiden. Hetzelfde geldt voor de bepaling dat de beperking intreedt voor die<br />

mandaten die meer dan 20.000 frank belastbaar inkomen opleveren. Hoe moet<br />

men namelijk aankijken tegen mandaten die substantieel vergoed worden in natura<br />

of via onkostenvergoedingen?<br />

- De weddepercentages voor schepenen zijn weinig onderbouwd. In gemeenten met<br />

meer dan 50.000 inwoners bedragen deze 75 % <strong>van</strong> de burgemeesterwedde die op<br />

haar beurt gekoppeld is aan de wedde <strong>van</strong> gemeentesecretaris. Vermits de wedde<br />

<strong>van</strong> gemeentesecretaris ook al varieert in functie <strong>van</strong> het inwonertal <strong>van</strong> gemeente,<br />

treedt hier een vertekening op <strong>van</strong> de verhoudingen.<br />

- Men kan ook de koppeling <strong>van</strong> de weddes met die <strong>van</strong> gemeentesecretaris in vraag<br />

stellen. Het lijkt, ons inziens, beter de weddes <strong>van</strong> lokale mandatarissen percentsgewijze<br />

te koppelen aan die <strong>van</strong> Vlaamse parlementsleden (op voorwaarde dat deze<br />

laatsten hun mandaat niet meer cumuleren met een lokaal uitvoerend mandaat).<br />

De federale regeling is ook onvolledig.<br />

- Er ontbreekt een regeling voor onkostenvergoedingen, zowel voor uitvoerende mandatarissen<br />

als voor raadsleden.<br />

- Er is niets geregeld met betrekking tot de financiële problemen bij beëindiging <strong>van</strong><br />

het mandaat. Er wordt niet voorzien in de mogelijkheid tot uittredingsvoorzieningen


196<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

of outplacement. Dit hangt ook samen met de keuze om cumulatie toe te laten.<br />

- Er is geen duidelijkheid geschapen over de fiscale status <strong>van</strong> de verschillende<br />

beloningscomponenten.<br />

- Er ontbreken maatregelen ter versterking <strong>van</strong> de gemeenteraad door ondersteuning<br />

<strong>van</strong> fracties.<br />

§ 6. Voorstellen voor de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Voor wat het statuut <strong>van</strong> lokale verkozenen betreft laat de <strong>proeve</strong> zich inspireren door<br />

de volgende kwaliteitscriteria. Een volwaardig statuut voor lokale mandatarissen moet<br />

volledig, consistent en transparant zijn en moet belangenverstrengeling uitsluiten. Deregulering<br />

maakt dat het decreet alleen de algemene principes en basisrechten <strong>van</strong> lokale<br />

mandatarissen vastlegt. De Regering neemt besluiten over de details <strong>van</strong> de beloningscomponenten<br />

en laat aan de gemeenten een zekere discretionaire beslissingsruimte toe<br />

in functie <strong>van</strong> lokale noden. De verbetering <strong>van</strong> de totale beloning <strong>van</strong> lokale<br />

mandatarissen laat zich tenslotte begeleiden door een aantal vertrouwenswekkende maatregelen<br />

zoals het instellen <strong>van</strong> registers <strong>van</strong> mandaten en voor leden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong><br />

burgemeesters en schepenen een gedeeltelijke terugstortingsverplichting voor activiteiten<br />

die voortvloeien uit de verplichtingen <strong>van</strong> het ambt. Verscheidene componenten <strong>van</strong><br />

de beloning <strong>van</strong> lokale mandatarissen hoeven niet te worden geregeld bij decreet. Definitieve<br />

keuzes zullen voorwerp uitmaken <strong>van</strong> de voorstellen <strong>van</strong> de Vlaamse Regering,<br />

idealiter op basis <strong>van</strong> tijdsbestedingsnormen. Voor een volledige, globale regeling <strong>van</strong><br />

het totale bevoegdheidspakket lijkt de Vlaamse overheid een aantal bevoegdheden te<br />

missen. Dit geldt in het bijzonder voor de regeling <strong>van</strong> pensioenen en politiek verlof en<br />

klare fiscale richtlijnen. Twee vertrouwenswekkende begeleidende maatregelen zijn vervat<br />

elders in de <strong>proeve</strong>, namelijk de vermindering <strong>van</strong> het aantal schepenen en de<br />

decumulatie <strong>van</strong> parlementaire mandaten met lokale uitvoerende mandaten. De<br />

vergoedingscomponenten waarvoor de Vlaamse overheid bevoegd is, worden in de <strong>proeve</strong><br />

geregeld onder Titel I, de artikelen 16 en 17 voor gemeenteraadsleden, de artikelen 53<br />

en 54 voor schepenen, en de artikelen 73 en 74 voor burgemeesters.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

BOEK I<br />

HET GEMEENTEBESTUUR<br />

TITEL I - DE GEMEENTERAAD<br />

HOOFDSTUK I - DE INRICHTING VAN DE GEMEENTERAAD<br />

artikel 4<br />

§ 1.De gemeenteraad vertegenwoordigt de gehele bevolking <strong>van</strong> de gemeente.<br />

Hij bestaat:<br />

uit 7 raadsleden in gemeenten met minder dan 2.500 inwoners;<br />

uit 9 raadsleden in gemeenten met 2.500 tot 4.999 inwoners;<br />

uit 11 raadsleden in gemeenten met 5.000 tot 7.499 inwoners;<br />

uit 13 raadsleden in gemeenten met 7.500 tot 9.999 inwoners;<br />

uit 17 raadsleden in gemeenten met 10.000 tot 14.999 inwoners;<br />

uit 21 raadsleden in gemeenten met 15.000 tot 19.999 inwoners;<br />

uit 25 raadsleden in gemeenten met 20.000 tot 29.999 inwoners;<br />

uit 29 raadsleden in gemeenten met 30.000 tot 39.999inwoners;<br />

uit 33 raadsleden in gemeenten met 40.000 tot 49.999 inwoners;<br />

uit 37 raadsleden in gemeenten met 50.000 tot 59.999 inwoners;<br />

uit 41 raadsleden in gemeenten met 60.000 tot 69.999 inwoners;<br />

uit 45 raadsleden in gemeenten met 70.000 tot 79.999 inwoners;<br />

uit 49 raadsleden in gemeenten met 80.000 tot 89.999 inwoners;<br />

uit 53 raadsleden in gemeenten met 90.000 tot 99.999 inwoners;<br />

uit 57 raadsleden in gemeenten met 100.000 inwoners en meer.<br />

197<br />

§ 2. Aan de hand <strong>van</strong> de officiële opgave <strong>van</strong> het bevolkingscijfer op 31 december <strong>van</strong><br />

het voorlaatste jaar vóór dat <strong>van</strong> de gemeenteraadsverkiezingen, stelt de Vlaamse Regering,<br />

voor elke gemeenteraadsverkiezing, de lijst op <strong>van</strong> de Vlaamse gemeenten met<br />

hun respectievelijke bevolkingsaantallen en het daaraan verbonden aantal te verkiezen<br />

gemeenteraadsleden.<br />

artikel 5<br />

§ 1. De gemeenteraden worden om de zes jaar volledig vernieuwd. Hun leden worden<br />

rechtstreeks verkozen door de vergadering <strong>van</strong> de gemeenteraadskiezers. Zij zijn herkiesbaar.<br />

§ 2. Na een volledige vernieuwing <strong>van</strong> de gemeenteraad blijven de aftredende gemeente-


198<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

raadsleden in functie totdat de geloofsbrieven <strong>van</strong> de nieuw verkozen gemeenteraadsleden<br />

zijn onderzocht en hun installatie heeft plaatsgehad.<br />

artikel 6<br />

§ 1. De nieuw gekozen raadsleden worden na de volledige vernieuwing <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

door de uittredende voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad of degene die hem ver<strong>van</strong>gt,<br />

bijeengeroepen op de installatievergadering, die plaatsvindt op een werkdag om 19 uur<br />

in de loop <strong>van</strong> de eerste week <strong>van</strong> de maand december volgend op de gemeenteraadsverkiezingen<br />

247 . Deze bijeenroeping gebeurt overeenkomstig het bepaalde in artikel 21<br />

<strong>van</strong> dit decreet. Ingeval evenwel bezwaar werd ingediend tegen de verkiezing en deze<br />

niettemin geldig werd verklaard, worden de nieuw gekozen raadsleden, overeenkomstig<br />

het bepaalde in het eerste lid, bijeengeroepen binnen de tien dagen die volgen op de dag<br />

waarop de beslissing over de geldigverklaring definitief is geworden.<br />

§ 2. De uittredende voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad of degene die hem ver<strong>van</strong>gt, zit de<br />

installatievergadering voor en blijft voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad tot een nieuwe voorzitter<br />

verkozen is. De voorzitter heeft evenwel geen stemrecht wanneer hij niet als<br />

gemeenteraadslid herkozen is.<br />

§ 3. De gemeenteraad onderzoekt de geloofsbrieven <strong>van</strong> de nieuw gekozen gemeenteraadsleden.<br />

Bij de aanvaarding <strong>van</strong> hun ambt leggen de nieuw gekozen gemeenteraadsleden<br />

<strong>van</strong> wie de geloofsbrieven werden goedgekeurd, in openbare vergadering de volgende<br />

eed af in handen <strong>van</strong> de voorzitter: “Ik zweer de verplichtingen <strong>van</strong> mijn ambt<br />

trouw na te komen”. De uittredende voorzitter of degene die hem ver<strong>van</strong>gt legt, wanneer<br />

hij als gemeenteraadslid herkozen is, de eed af in handen <strong>van</strong> het gemeenteraadslid<br />

met de hoogste anciënniteit als gemeenteraadslid. Ingeval meerdere gemeenteraadsleden<br />

een gelijke anciënniteit als gemeenteraadslid bezitten, legt hij de eed af in handen <strong>van</strong><br />

degene die het hoogste aantal voorkeurstemmen heeft behaald.<br />

De verkozen gemeenteraadsleden die niet aanwezig zijn op de installatievergadering en<br />

tevens, na daartoe uitdrukkelijk te zijn opgeroepen, ongewettigd afwezig zijn op de eerste<br />

daaropvolgende vergadering, worden geacht afstand te hebben gedaan <strong>van</strong> hun mandaat.<br />

artikel 7<br />

§ 1. Op de installatievergadering verkiezen de gemeenteraadsleden die de eed hebben<br />

afgelegd, in hun midden onder de leden die de Belgische nationaliteit bezitten een voorzitter.<br />

De verkozenen voor de raad kunnen daartoe kandidaten voordragen. Hiervoor<br />

dient uiterlijk drie dagen vóór de vergadering een gedagtekende akte <strong>van</strong> voordracht<br />

neergelegd te worden in handen <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de installatievergadering. Om<br />

ont<strong>van</strong>kelijk te zijn, moeten de akten <strong>van</strong> voordracht ondertekend zijn ten minste door<br />

een meerderheid <strong>van</strong> hen die op dezelfde lijst werden verkozen als de voorgedragen<br />

kandidaat. Ingeval de lijst waarop de naam <strong>van</strong> kandidaat-voorzitter voorkomt, slechts<br />

twee verkozenen telt, volstaat de handtekening <strong>van</strong> één <strong>van</strong> hen. Behoudens in geval <strong>van</strong>


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

overlijden of <strong>van</strong> afstand <strong>van</strong> mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid door een voorgedragen<br />

kandidaat, kan niemand meer dan één akte <strong>van</strong> voordracht ondertekenen.<br />

199<br />

§ 2. De verkiezing geschiedt in één of twee stemrondes. De kandidaat die na de eerste<br />

stemronde de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de stemmen heeft behaald, is verkozen tot<br />

voorzitter. Indien geen enkele kandidaat de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de stemmen<br />

heeft behaald na de eerste stemronde, vindt een tweede stemronde plaats, waarin gestemd<br />

wordt op de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen<br />

behaalden. Bij staking <strong>van</strong> stemmen in de eerste stemronde komt de kandidaat die bij de<br />

gemeenteraadsverkiezingen de meeste voorkeurstemmen heeft behaald, in aanmerking<br />

voor de tweede stemronde. De kandidaat die in de tweede stemronde de volstrekte<br />

meerderheid <strong>van</strong> de stemmen heeft behaald, is verkozen tot voorzitter. Bij staking <strong>van</strong><br />

stemmen is de kandidaat die bij de gemeenteraadsverkiezingen de meeste voorkeurstemmen<br />

heeft behaald, verkozen tot voorzitter.<br />

§ 3. Wanneer de voorzitter ophoudt deel uit te maken <strong>van</strong> de gemeenteraad of als verhinderd<br />

wordt beschouwd, wordt op de eerstvolgende vergadering een nieuwe voorzitter<br />

verkozen volgens de procedure beschreven in § 1 en § 2. De verkiezing vindt pas<br />

plaats nadat de voorzitter in zijn hoedanigheid <strong>van</strong> gemeenteraadslid ver<strong>van</strong>gen is door<br />

zijn opvolger, overeenkomstig artikel 15 <strong>van</strong> dit decreet. De nieuw verkozen voorzitter<br />

beëindigt de termijn <strong>van</strong> de uittredend voorzitter of ver<strong>van</strong>gt hem zolang de toestand<br />

<strong>van</strong> het verhinderd zijn duurt. Wanneer de voorzitter tijdelijk afwezig is, wordt hij in die<br />

hoedanigheid ver<strong>van</strong>gen door het gemeenteraadslid met de Belgische nationaliteit dat<br />

de hoogste anciënniteit bezit. Bij gelijke anciënniteit ver<strong>van</strong>gt het gemeenteraadslid dat<br />

de meeste voorkeurstemmen behaalde de voorzitter.<br />

artikel 8<br />

Elke gekozen kandidaat die, nadat zijn verkiezing geldigheid heeft verkregen, voor zijn<br />

installatie afstand wenst te doen <strong>van</strong> zijn mandaat, brengt dit schriftelijk ter kennis <strong>van</strong><br />

de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad. De afstand wordt definitief zodra de gemeenteraad<br />

hier<strong>van</strong> kennis heeft genomen.<br />

artikel 9<br />

Een lid <strong>van</strong> de gemeenteraad dat niet meer voldoet aan één <strong>van</strong> de verkiesbaarheidsvoorwaarden,<br />

houdt op deel uit te maken <strong>van</strong> de raad.<br />

De voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad wijst het betrokken gemeenteraadslid schriftelijk op<br />

de feiten die verval <strong>van</strong> het lidmaatschap kunnen meebrengen.<br />

De bestendige deputatie doet uitspraak over de geschillen die hierover rijzen.<br />

Indien de betrokkene, zelfs bij ontstentenis <strong>van</strong> enige kennisgeving, zijn bediening blijft<br />

uitoefenen hoewel hij kennis heeft <strong>van</strong> de oorzaak <strong>van</strong> het verval, is hij strafbaar met de<br />

straffen bepaald in artikel 262 <strong>van</strong> het Strafwetboek.<br />

artikel 10


200<br />

§ 1. Van een gemeenteraad kunnen geen deel uitmaken:<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

- de ministers, staatssecretarissen, de leden <strong>van</strong> de bestendige deputatie <strong>van</strong> de provincieraad<br />

en de ambtenaren die belast zijn met het bestuurlijk toezicht op de gemeenten,<br />

de intercommunales en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn of<br />

met de behandeling <strong>van</strong> dossiers inzake financiering en betoelaging <strong>van</strong> deze besturen;<br />

- zij die een ambt uitoefenen bij de Raad <strong>van</strong> State of bij het Arbitragehof, zij die een<br />

ambt <strong>van</strong> de rechterlijke orde bekleden en de plaatsver<strong>van</strong>gende raadsheren en<br />

rechters;<br />

- de militairen in actieve dienst, behalve de wederopgeroepen reserveofficieren en de<br />

dienstplichtigen;<br />

- de politieambtenaren en de ambtenaren <strong>van</strong> de openbare macht;<br />

- de personen die in een Lid-Staat <strong>van</strong> de Europese Unie een ambt of een functie<br />

uitoefenen, gelijkwaardig aan een ambt of een functie vermeld in deze paragraaf en<br />

de personen die in een lokale basisoverheid <strong>van</strong> een Lid-Staat <strong>van</strong> de Europese<br />

Unie een ambt of een mandaat uitoefenen dat gelijkwaardig is aan dat <strong>van</strong><br />

gemeenteraadslid, schepen of burgemeester;<br />

§ 2. Van de gemeenteraad <strong>van</strong> de gemeente waarin zij het ambt <strong>van</strong> gemeenteraadslid<br />

willen opnemen kunnen geen deel uitmaken:<br />

- zij die door die gemeente of door een instelling of dienst <strong>van</strong> die gemeente aangesteld<br />

zijn of daaraan ondergeschikt zijn met uitzondering <strong>van</strong> de vrijwillige brandweerlieden;<br />

- zij die door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn <strong>van</strong> die gemeente,<br />

door een instelling of een dienst er<strong>van</strong> of door een vereniging opgericht door het<br />

centrum aangesteld zijn of daaraan ondergeschikt zijn;<br />

- zij die lid zijn <strong>van</strong> een districtsraad <strong>van</strong> die gemeente;<br />

- zij die een directie- of toezichtsfunctie vervullen in een intercommunale vereniging<br />

waar die gemeente bij aangesloten is;<br />

- de beambten <strong>van</strong> het bosbeheer waar<strong>van</strong> het ambtsgebied zich uitstrekt over die<br />

gemeente;<br />

- de agenten en de beambten <strong>van</strong> de fiscale besturen, wanneer hun werk- of ambtsgebied<br />

zich uitstrekt over die gemeente.<br />

artikel 11<br />

§ 1. De tot gemeenteraadslid gekozen kandidaat die zich in een situatie bevindt die<br />

ingevolge artikel 10 onverenigbaar is met het lidmaatschap <strong>van</strong> de gemeenteraad, wordt<br />

niet tot de beëdiging toegelaten zolang de oorzaak <strong>van</strong> de onverenigbaarheid bestaat.<br />

De gekozen kandidaat die binnen één maand na een tot hem gericht verzoek <strong>van</strong> de<br />

voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad geen einde maakt aan de met het hem toegekende mandaat<br />

onverenigbare situatie, wordt geacht afstand te doen <strong>van</strong> het hem toegekende mandaat.<br />

§ 2. Een gemeenteraadslid dat tijdens zijn mandaat in een met zijn mandaat onverenig-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

201<br />

bare situatie terechtkomt, houdt op deel uit te maken <strong>van</strong> de raad met overeenkomstige<br />

toepassing <strong>van</strong> artikel 9, indien hij binnen vijftien dagen na het tot hem gerichte verzoek<br />

<strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad geen einde maakt aan die situatie.<br />

Artikel 12<br />

De bestendige deputatie doet uitspraak over de geschillen die rijzen in de gevallen bedoeld<br />

in artikel 11.<br />

Indien de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad in de gevallen bepaald in artikel 11 de betrokkene<br />

niet aanmaant om een keuze te doen, treedt de Vlaamse Regering in zijn plaats op.<br />

artikel 13<br />

Als verhinderd worden beschouwd:<br />

1°. het gemeenteraadslid dat verkozen of benoemd wordt tot burgemeester of schepen;<br />

2°. het gemeenteraadslid dat wegens de vervulling <strong>van</strong> zijn dienstplicht of <strong>van</strong> zijn burgerdienst<br />

als gewetensbezwaarde niet aanwezig kan zijn op de vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

en wenst ver<strong>van</strong>gen te worden. Hij richt daartoe een schriftelijk verzoek aan<br />

de voorzitter <strong>van</strong> gemeenteraad;<br />

3°. het gemeenteraadslid dat omwille <strong>van</strong> medische redenen niet aanwezig kan zijn op de<br />

vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad en wenst ver<strong>van</strong>gen te worden. Hij richt daartoe<br />

een schriftelijk verzoek aan de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad. Wanneer het<br />

gemeenteraadslid dat om medische redenen afwezig blijft, niet in staat is die wens uit te<br />

drukken, wordt hij <strong>van</strong> rechtswege als verhinderd beschouwd <strong>van</strong>af de derde opeenvolgende<br />

vergadering waarop hij afwezig is en zolang hij afwezig blijft;<br />

4°. het gemeenteraadslid dat ouderschapsverlof wenst te nemen wegens de geboorte of<br />

adoptie <strong>van</strong> een kind. Dit gemeenteraadslid wordt op zijn schriftelijk verzoek gericht aan<br />

de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad ver<strong>van</strong>gen, ten vroegste <strong>van</strong>af de zevende week voor<br />

de vermoedelijke datum <strong>van</strong> de geboorte of <strong>van</strong> de adoptie, tot het einde <strong>van</strong> de achtste<br />

week na de adoptie of geboorte. Op schriftelijk verzoek wordt de onderbreking <strong>van</strong> de<br />

uitoefening <strong>van</strong> het mandaat na de achtste week verlengd met een duur gelijk aan die<br />

gedurende dewelke hij zijn mandaat heeft uitgeoefend tijdens de periode <strong>van</strong> zeven<br />

weken die de dag <strong>van</strong> de geboorte of adoptie voorafgaan.<br />

artikel 14<br />

Het gemeenteraadslid dient schriftelijk zijn ontslag in bij de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad.<br />

Het gemeenteraadslid dat gedurende vijf opeenvolgende vergaderingen <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad zonder wettige reden afwezig is geweest, en niet als verhinderd kan worden<br />

beschouwd, wordt geacht ontslagnemend te zijn.<br />

Het ontslag wordt definitief zodra de gemeenteraad hier<strong>van</strong> kennis heeft genomen of<br />

de afwezigheid op vijf opeenvolgende vergaderingen heeft vastgesteld.


202<br />

artikel 15<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

§ 1. Een gekozen kandidaat die, nadat zijn verkiezing geldigheid heeft verkregen, vóór<br />

de installatie, afstand doet <strong>van</strong> zijn mandaat, wordt als gekozen kandidaat ver<strong>van</strong>gen<br />

door zijn opvolger aangeduid overeenkomstig de bepalingen <strong>van</strong> het gemeentekiesdecreet.<br />

§ 2. Een gemeenteraadslid dat zich in een met zijn mandaat onverenigbare situatie bevindt,<br />

dat als verhinderd wordt beschouwd, dat niet meer voldoet aan de<br />

verkiesbaarheidsvoorwaarden, dat ontslag genomen heeft, of dat overleden is, wordt<br />

ver<strong>van</strong>gen door zijn opvolger aangeduid overeenkomstig de bepalingen het gemeentekiesdecreet.<br />

De gemeenteraad onderzoekt de geloofsbrieven <strong>van</strong> de opvolgers, alvorens zij als gemeenteraad<br />

geïnstalleerd worden.<br />

§ 3. De gemeenteraadsleden die als verhinderd worden beschouwd, worden ver<strong>van</strong>gen<br />

zolang de toestand <strong>van</strong> het verhinderd zijn, voortduurt.<br />

artikel 16<br />

§ 1. De gemeenteraadsleden ont<strong>van</strong>gen ten laste <strong>van</strong> de gemeente presentiegeld voor<br />

hun aanwezigheid op vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad. Daarnaast kan de gemeenteraad<br />

bij reglement bepalen voor welke vergaderingen die voortvloeien uit de ambtsverplichtingen<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraadsleden, eveneens presentiegeld wordt verleend. De<br />

Vlaamse Regering stelt een lijst op <strong>van</strong> de vergaderingen die daarvoor in aanmerking<br />

komen. De gemeenteraad bepaalt het bedrag <strong>van</strong> de presentiegelden binnen de grenzen<br />

vastgelegd door de Vlaamse Regering.<br />

§ 2. De gemeenteraad kan de presentiegelden <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad,<br />

fractievoorzitters en commissievoorzitters verhogen tot maximaal anderhalf keer de<br />

gewone presentiegelden.<br />

§ 3. De gemeenteraad stelt regels vast over de vergoeding <strong>van</strong> specifieke kosten en over<br />

andere financiële voorzieningen die verband houden met de uitoefening <strong>van</strong> het mandaat<br />

<strong>van</strong> gemeenteraadslid. Deze regels worden vastgesteld binnen de grenzen bepaald<br />

door de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering bepaalt welke specifieke kosten voor<br />

vergoeding in aanmerking komen en welke financiële voorzieningen kunnen worden<br />

vastgesteld.<br />

Artikel 17<br />

Elk jaar vermelden de gemeenteraadsleden hun bezoldigde en onbezoldigde activiteiten<br />

in een register. Dit register wordt bijgehouden op de gemeente en is voor iedereen<br />

toegankelijk.<br />

artikel 18<br />

§ 1. Het raadslid dat wegens een zware zintuiglijke handicap, zware spraakmoeilijkheden<br />

of een motorische handicap waardoor hij grote moeilijkheden heeft om met documen-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

ten om te gaan, niet zelfstandig zijn mandaat kan vervullen, kan zich voor de uitoefening<br />

<strong>van</strong> dit mandaat laten bijstaan door een vertrouwenspersoon.<br />

203<br />

§ 2. Het bewijs <strong>van</strong> de in § 1 bedoelde handicap wordt geleverd door een medisch attest<br />

waaruit blijkt dat de betrokkene zijn mandaat niet zelf kan uitoefenen en bijstand behoeft.<br />

§ 3. Bij het verlenen <strong>van</strong> de bijstand krijgt de vertrouwenspersoon dezelfde middelen ter<br />

beschikking als het gemeenteraadslid. De vertrouwenspersoon heeft dezelfde verplichtingen<br />

als het gemeenteraadslid, maar is niet gehouden tot de eedaflegging.<br />

HOOFDSTUK II - DE WERKING VAN DE GEMEENTERAAD<br />

artikel 19<br />

De gemeenteraad vergadert zo dikwijls als de zaken die tot zijn bevoegdheid behoren<br />

het vereisen en tenminste eenmaal per maand. Deze verplichting is niet <strong>van</strong> toepassing<br />

op de maanden juli en augustus.<br />

artikel 20<br />

De voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad roept de gemeenteraad bijeen en stelt, in overleg<br />

met het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen, de agenda <strong>van</strong> de vergadering <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad op.<br />

Wanneer een derde <strong>van</strong> de zittinghebbende leden of het college <strong>van</strong> burgemeester en<br />

schepenen het vraagt, is de voorzitter verplicht de gemeenteraad bijeen te roepen op de<br />

aangewezen dag en het aangewezen uur en met de voorgestelde agenda.<br />

artikel 21<br />

§ 1. Behalve in spoedeisende gevallen, worden de gemeenteraadsleden opgeroepen tenminste<br />

zeven vrije dagen vóór de vergadering. Deze oproeping vermeldt in elk geval de<br />

plaats, de dag, het tijdstip en de agenda <strong>van</strong> de vergadering. De agendapunten dienen<br />

voldoende duidelijk omschreven te zijn. Voor elk agendapunt worden alle stukken die<br />

erop betrekking hebben, inclusief de ontwerpen <strong>van</strong> reglementen, ter beschikking gesteld<br />

<strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> de gemeenteraad <strong>van</strong>af het verzenden <strong>van</strong> de agenda.<br />

Het huishoudelijk reglement bepaalt de wijze <strong>van</strong> oproeping alsook de wijze waarop de<br />

stukken die op de agenda betrekking hebben, ter beschikking worden gesteld.<br />

De gemeentesecretaris of de door hem aangewezen ambtenaren verstrekken aan de<br />

raadsleden die erom verzoeken, technische inlichtingen over in het dossier voorkomende<br />

stukken. Het huishoudelijk reglement bepaalt de wijze waarop het verstrekken <strong>van</strong> die<br />

inlichtingen plaatsvindt.<br />

§ 2. Dient de gemeenteraad te beraadslagen over het meerjarenplan, het budget, een<br />

budgetwijziging of over de rekeningen, doet het college <strong>van</strong> burgemeester en schepe-


204<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

nen, uiterlijk zeven vrije dagen vóór de vergadering waarop die onderwerpen behandeld<br />

worden, aan elk gemeenteraadslid een exemplaar toekomen <strong>van</strong> het ontwerp <strong>van</strong> deze<br />

documenten.<br />

artikel 22<br />

Gemeenteraadsleden en het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen kunnen uiterlijk<br />

vijf vrije dagen vóór de vergadering punten aan de agenda toevoegen. Zij overhandigen<br />

hun voorstel hiertoe aan de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad. Het moet vergezeld zijn<br />

<strong>van</strong> een verklarende nota of <strong>van</strong> elk document dat de gemeenteraad kan voorlichten.<br />

De voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad deelt de aanvullende agendapunten onverwijld mee<br />

aan de gemeenteraadsleden.<br />

artikel 23<br />

Plaats, dag, tijdstip en agenda <strong>van</strong> de vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad worden uiterlijk<br />

zeven vrije dagen voor de vergadering aan het gemeentehuis openbaar gemaakt, op<br />

zodanige wijze dat het publiek er te allen tijde kennis kan <strong>van</strong> nemen. Het huishoudelijk<br />

reglement bepaalt de nadere regels omtrent de wijze waarop deze openbaarmaking geschiedt.<br />

Eenieder die hierom verzoekt, wordt uiterlijk zeven vrije dagen voor de vergadering op<br />

de hoogte gesteld <strong>van</strong> de agenda <strong>van</strong> de gemeenteraad, eventueel tegen betaling <strong>van</strong> een<br />

vergoeding die niet meer mag bedragen dan de kostprijs. Deze termijn geldt niet voor de<br />

op basis <strong>van</strong> artikel 22 aan de agenda toegevoegde punten.<br />

artikel 24<br />

De voorzitter zit de vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad voor, opent en sluit de vergaderingen.<br />

Hij licht de te bespreken agendapunten vooraf toe.<br />

De voorzitter is belast met de handhaving <strong>van</strong> de orde in de vergadering. Hij kan, na een<br />

voorafgaande waarschuwing, elke toehoorder die openlijk tekens <strong>van</strong> goedkeuring of<br />

<strong>van</strong> afkeuring geeft of op enigerlei wijze wanorde veroorzaakt, uit de zaal doen verwijderen.<br />

De voorzitter kan bovendien proces-verbaal opmaken tegen de overtreder en hem verwijzen<br />

naar de politierechtbank, die hem kan veroordelen tot een geldboete <strong>van</strong> een<br />

frank tot vijftien frank of tot ge<strong>van</strong>genisstraf <strong>van</strong> een dag tot drie dagen, onverminderd<br />

andere vervolgingen, indien het feit daartoe grond oplevert.<br />

artikel 25<br />

De gemeenteraad kan geen besluit nemen, indien niet de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de<br />

zittinghebbende leden aanwezig is.<br />

De raad kan echter, indien hij tweemaal bijeengeroepen is zonder dat het vereiste aantal<br />

leden is opgekomen, na een derde en laatste oproeping, ongeacht het aantal aanwezige


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

leden, op geldige wijze beraadslagen en besluiten over de onderwerpen die voor de<br />

derde maal op de agenda voorkomen.<br />

205<br />

De termijn bedoeld in artikel 21 <strong>van</strong> dit decreet wordt voor deze tweede en derde<br />

oproeping teruggebracht tot twee vrije dagen. In deze oproepingen wordt bovendien<br />

vermeld dat het om een tweede of derde oproeping gaat. In de derde oproeping worden<br />

de bepalingen <strong>van</strong> de twee vorige leden woordelijk overgenomen.<br />

artikel 26<br />

§ 1. Het is elk gemeenteraadslid verboden deel te nemen aan de bespreking en de<br />

stemming:<br />

- over aangelegenheden waarin hij rechtstreeks of onrechtstreeks een persoonlijk<br />

belang heeft of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken;<br />

- over de vaststelling of goedkeuring <strong>van</strong> de rekening <strong>van</strong> een lichaam waaraan hij<br />

rekenplichtig is of waar<strong>van</strong> hij tot het uitvoerend orgaan behoort.<br />

§ 2. Het is een gemeenteraadslid verboden:<br />

- als advocaat, notaris of zaakwaarnemer tegen betaling werkzaam te zijn in geschillen<br />

ten behoeve <strong>van</strong> de gemeente;<br />

- als advocaat, notaris of zaakwaarnemer werkzaam te zijn in geschillen ten behoeve<br />

<strong>van</strong> de tegenpartij <strong>van</strong> de gemeente of <strong>van</strong> een personeelslid <strong>van</strong> de gemeente<br />

in tuchtzaken;<br />

- rechtstreeks of onrechtstreeks een overeenkomst aan te gaan met de gemeente tot<br />

het aannemen <strong>van</strong> werk, het verrichten <strong>van</strong> diensten, doen <strong>van</strong> leveringen, het<br />

huren of verhuren <strong>van</strong> goederen, het kopen of verkopen <strong>van</strong> goederen;<br />

- op te treden als afgevaardigde of technicus <strong>van</strong> een vakbond in een onderhandelingsof<br />

overlegcomité <strong>van</strong> de gemeente.<br />

artikel 27<br />

§ 1. De vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad zijn openbaar, behalve:<br />

- indien het om aangelegenheden gaat, die de persoonlijke levenssfeer betreffen.<br />

Zodra een dergelijk punt aan de orde is, beveelt de voorzitter terstond de behandeling<br />

in besloten vergadering;<br />

- wanneer de gemeenteraad met een tweederde meerderheid <strong>van</strong> de aanwezige leden,<br />

in het belang <strong>van</strong> de openbare orde en op grond <strong>van</strong> ernstige bezwaren tegen<br />

de openbaarheid, beslist dat de vergadering niet openbaar is.<br />

Vergaderingen over de meerjarenplannen, budgetten, budgetwijzigingen, rekeningen<br />

en over de daarbij horende beleidsnota’s en verslagen zijn in elk geval openbaar.<br />

§ 2. De besloten vergadering kan slechts plaatsvinden na de openbare vergadering,<br />

uitgezonderd in tuchtzaken. Wanneer tijdens de openbare vergadering blijkt dat de<br />

behandeling <strong>van</strong> een punt in besloten vergadering moet worden voortgezet, kan de<br />

openbare vergadering, enkel met dit doel, worden onderbroken.


206<br />

artikel 28<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Een punt dat niet op de agenda voorkomt, mag niet in bespreking worden gebracht,<br />

behalve in spoedeisende gevallen wanneer het geringste uitstel gevaar zou kunnen opleveren.<br />

Tot spoedbehandeling kan niet worden besloten dan door tenminste twee derden <strong>van</strong> de<br />

aanwezige leden. De namen <strong>van</strong> die leden worden in de notulen vermeld.<br />

artikel 29<br />

De leden <strong>van</strong> de gemeentelijke organen hebben het recht <strong>van</strong> inzage <strong>van</strong> alle dossiers,<br />

stukken en akten, die tot de beslissingsbevoegdheid <strong>van</strong> die organen behoren of die het<br />

bestuur <strong>van</strong> de gemeente betreffen. Zij zijn tot geheimhouding verplicht over aangelegenheden<br />

die afbreuk kunnen doen aan de eerbied voor het privé-leven en aan de bepalingen<br />

inzake de zwijgplicht.<br />

Dit inzagerecht wordt nader geregeld in het door de gemeenteraad vastgestelde huishoudelijk<br />

reglement dat tevens de voorwaarden bepaalt voor het verkrijgen <strong>van</strong> een<br />

afschrift <strong>van</strong> de hier bedoelde dossiers, stukken en akten. Het huishoudelijk reglement<br />

bepaalt eveneens de voorwaarden voor het bezoekrecht aan de gemeentelijke instellingen<br />

en diensten.<br />

artikel 30<br />

De burgemeester en de schepenen zijn aanwezig op de vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad.<br />

Zij hebben geen stemrecht.<br />

De gemeenteraadsleden hebben het recht aan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

mondelinge en schriftelijke vragen te stellen. Het huishoudelijk reglement bepaalt<br />

de voorwaarden waaronder dit recht wordt uitgeoefend.<br />

artikel 31<br />

De notulen <strong>van</strong> de vergadering <strong>van</strong> de gemeenteraad worden onder de verantwoordelijkheid<br />

<strong>van</strong> de gemeentesecretaris opgesteld en na goedkeuring <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

ondertekend door de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad en door de gemeentesecretaris.<br />

Het huishoudelijk reglement bepaalt de wijze waarop de notulen ter beschikking gesteld<br />

worden <strong>van</strong> de gemeenteraadsleden en tevens de wijze waarop ze goedgekeurd worden.<br />

Behalve in spoedeisende gevallen, worden de notulen <strong>van</strong> de vorige vergadering ten<br />

minste zeven vrije dagen vóór de dag <strong>van</strong> de vergadering ter beschikking gesteld <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraadsleden.<br />

artikel 32<br />

§ 1. De besluiten worden bij volstrekte meerderheid <strong>van</strong> stemmen genomen. Bij staking<br />

<strong>van</strong> stemmen is het voorstel verworpen.<br />

§ 2. De gemeenteraad stemt over het budget in zijn geheel en over de rekeningen in


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

hun geheel.<br />

207<br />

Elk lid kan echter de afzonderlijke stemming eisen over een of meer artikelen of reeksen<br />

<strong>van</strong> artikelen die hij aanwijst, indien het om het budget gaat of over een of meer<br />

artikelen of posten die hij aanwijst, indien het om de rekeningen gaat.<br />

In dat geval mag over het geheel eerst gestemd worden na de stemming over het artikel<br />

of de artikelen, reeksen <strong>van</strong> artikelen of posten die aldus zijn aangewezen en de stemming<br />

over het geheel heeft dan betrekking op de artikelen of posten waarover geen<br />

enkel lid afzonderlijk wenst te stemmen, en op de artikelen die reeds bij een afzonderlijke<br />

stemming zijn aangenomen.<br />

artikel 33<br />

De stemmingen in de gemeenteraad zijn openbaar.<br />

De voordrachten <strong>van</strong> kandidaten, benoemingen tot ambten, preventieve schorsingen in<br />

het belang <strong>van</strong> de dienst en tuchtstraffen geschieden bij geheime stemming en eveneens<br />

bij volstrekte meerderheid <strong>van</strong> stemmen. De voorzitter stemt het laatst. Het voorgaande<br />

lid is niet toepasselijk bij geheime stemming.<br />

In het huishoudelijk reglement wordt nader omschreven op welke wijze openbaar en<br />

geheim gestemd wordt.<br />

artikel 34<br />

Indien bij de benoeming of de voordracht <strong>van</strong> kandidaten de vereiste meerderheid niet<br />

wordt verkregen bij de eerste stemming, heeft herstemming plaats over de kandidaten<br />

die de meeste stemmen hebben behaald.<br />

De voorzitter stelt daartoe een lijst op met tweemaal zoveel namen als er benoemingen<br />

of voordrachten moeten geschieden.<br />

De stemmen kunnen alleen uitgebracht worden op de kandidaten die op deze lijst voorkomen.<br />

De benoeming of de voordracht geschiedt bij meerderheid <strong>van</strong> stemmen. Bij staking<br />

<strong>van</strong> stemmen heeft de oudste kandidaat de voorkeur.<br />

artikel 35<br />

Aan inwoners <strong>van</strong> de gemeente, of aan de ambtenaar die daartoe opdracht heeft gekregen<br />

<strong>van</strong> de Vlaamse Regering of <strong>van</strong> de gouverneur, mag niet worden geweigerd ter<br />

plaatse inzage te nemen <strong>van</strong> de besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad.<br />

De raad kan evenwel beslissen dat de met gesloten deuren genomen besluiten gedurende<br />

een bepaalde tijd geheim zullen worden gehouden.<br />

artikel 36<br />

De gemeenteraad neemt een huishoudelijk reglement aan waarin bijkomende maatre-


208<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

gelen kunnen worden opgenomen in verband met de werking <strong>van</strong> de raad en waarin<br />

minstens bepalingen worden opgenomen omtrent:<br />

- de wijze <strong>van</strong> oproeping tot de vergadering <strong>van</strong> de gemeenteraad;<br />

- de wijze waarop de stukken die op de agenda betrekking hebben, ter beschikking<br />

worden gesteld <strong>van</strong> de gemeenteraadsleden en de wijze waarop de gemeentesecretaris<br />

of de door hem aangewezen ambtenaren, aan de raadsleden die erom verzoeken,<br />

technische inlichtingen verstrekken over die stukken;<br />

- de wijze waarop de plaats, dag, tijdstip en agenda <strong>van</strong> de vergaderingen <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad openbaar worden gemaakt;<br />

- de voorwaarden waaronder de gemeenteraadsleden kosteloos een afschrift kunnen<br />

verkrijgen <strong>van</strong> de akten en stukken betreffende het bestuur <strong>van</strong> de gemeente in<br />

aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang alsook de voorwaarden waaronder de<br />

gemeentelijke instellingen en diensten toegankelijk zijn;<br />

- de voorwaarden waaronder de gemeenteraadsleden hun recht om aan het college<br />

<strong>van</strong> burgemeester en schepenen mondelinge en schriftelijke vragen te stellen, uitoefenen;<br />

- de wijze waarop de notulen <strong>van</strong> de vorige vergadering ter beschikking gesteld worden<br />

aan de gemeenteraadsleden en de wijze waarop ze goedgekeurd worden;<br />

- de wijze waarop openbaar of geheim wordt gestemd.<br />

HOOFDSTUK III - DE BEVOEGDHEDEN VAN DE<br />

GEMEENTERAAD<br />

artikel 37<br />

§ 1. De gemeenteraad is het hoogste orgaan <strong>van</strong> het gemeentebestuur. Hij bepaalt het<br />

beleid <strong>van</strong> de gemeente en kan daartoe algemene regels stellen.<br />

§ 2. De gemeenteraad beschikt over alle gemeentelijke bevoegdheden die niet bij decreet<br />

of krachtens decreet bij gemeentelijk reglement aan een ander gemeentelijk orgaan zijn<br />

toegekend.<br />

Artikel 38<br />

§ 1. De gemeenteraad stelt de gemeentelijke reglementen vast. Deze reglementen kunnen<br />

betrekking hebben op het gemeentelijk beleid, de gemeentelijke belastingen en<br />

retributies, op het inwendig bestuur <strong>van</strong> de gemeente en op de politie binnen de gemeente.<br />

§ 2. De gemeentelijke reglementen mogen niet in strijd zijn met de Grondwet, de wetten,<br />

decreten, en de besluiten <strong>van</strong> de federale overheid, de gewesten en de gemeenschappen.<br />

§ 3. Een afschrift <strong>van</strong> elk politiereglement, <strong>van</strong> elk reglement waarin een strafbepaling<br />

wordt opgenomen en <strong>van</strong> elk reglement op basis waar<strong>van</strong> een administratieve sanctie<br />

wordt opgelegd, wordt dadelijk toegezonden aan de griffie <strong>van</strong> de rechtbank <strong>van</strong> eerste


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

209<br />

aanleg en aan die <strong>van</strong> de politierechtbank, waar het in een daartoe bestemd register<br />

wordt ingeschreven. Van deze reglementen wordt tevens melding gemaakt in het<br />

Bestuursmemoriaal <strong>van</strong> de provincie.<br />

Artikel 39<br />

De gemeenteraad kan straffen stellen op de overtreding <strong>van</strong> zijn reglementen, tenzij<br />

een wet of een decreet daarin heeft voorzien. Die straffen mogen de politiestraffen niet<br />

te boven gaan.<br />

De door gemeentelijke reglementen vastgestelde geldboeten, die de politiestraffen te<br />

boven gaan, worden <strong>van</strong> rechtswege verminderd tot het maximum <strong>van</strong> de politiegeldboeten.<br />

Artikel 40<br />

§ 1. De gemeenteraad kan volgende administratieve sancties stellen op de overtreding<br />

<strong>van</strong> zijn reglementen, tenzij een wet of een decreet reeds in een strafsanctie of een<br />

administratieve sanctie heeft voorzien:<br />

- de administratieve geldboete met een maximum <strong>van</strong> 10.000 frank;<br />

- de administratieve schorsing <strong>van</strong> een door de gemeente afgeleverde toelating of<br />

vergunning;<br />

- de administratieve intrekking <strong>van</strong> een door de gemeente afgeleverde toelating of<br />

vergunning;<br />

- de tijdelijke of de definitieve administratieve sluiting <strong>van</strong> een instelling.<br />

§ 2. De Vlaamse Regering regelt de procedure tot aanwijzing door de gemeente <strong>van</strong> de<br />

ambtenaar gelast met het opleggen <strong>van</strong> de administratieve geldboete en de wijze <strong>van</strong><br />

inning <strong>van</strong> de administratieve geldboete.<br />

artikel 41<br />

§ 1. De gemeenteraad kan bij reglement zijn bevoegdheden aan het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen overdragen.<br />

§ 2. Volgende bevoegdheden zijn echter niet vatbaar voor overdracht:<br />

- het bepalen <strong>van</strong> het beleid;<br />

- het vaststellen <strong>van</strong> gemeentelijke reglementen;<br />

- het vaststellen <strong>van</strong> het huishoudelijk reglement <strong>van</strong> de gemeenteraad;<br />

- het vaststellen <strong>van</strong> de meerjarenplannen, budgetten, budgetwijzigingen, rekeningen<br />

en de daarbij horende beleidsnota’s en verslagen;<br />

- het heffen <strong>van</strong> gemeentebelastingen en retributies;<br />

- het afsluiten <strong>van</strong> leningen;<br />

- het vaststellen <strong>van</strong> de personeelsformatie en <strong>van</strong> het personeelsbehoefteplan;<br />

- het vaststellen <strong>van</strong> de rechtspositieregeling <strong>van</strong> het gemeentepersoneel;<br />

- het benoemen <strong>van</strong> de leidende ambtenaren;<br />

- het inrichten <strong>van</strong> diensten met afzonderlijk en zelfstandig beheer.


210<br />

TITEL II - HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER<br />

EN SCHEPENEN<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HOOFDSTUK I - DE INRICHTING VAN HET COLLEGE VAN<br />

BURGEMEESTER EN SCHEPENEN<br />

artikel 42<br />

§ 1. Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen bestaat uit de burgemeester en uit<br />

2 schepenen in de gemeenten met minder dan 7.500 inwoners;<br />

3 schepenen in de gemeenten met 7.500 tot 14.999 inwoners;<br />

4 schepenen in de gemeenten met 15.000 tot 19.999 inwoners;<br />

5 schepenen in de gemeenten met 20.000 tot 39.999 inwoners;<br />

6 schepenen in de gemeenten met 40.000 tot 49.999 inwoners;<br />

7 schepenen in de gemeenten met 50.000 tot 74.999 inwoners;<br />

8 schepenen in de gemeenten met 75.000 en daarboven.<br />

§ 2. Aan de hand <strong>van</strong> de officiële opgave <strong>van</strong> het bevolkingscijfer op 31 december <strong>van</strong><br />

het voorlaatste jaar vóór dat <strong>van</strong> de gemeenteraadsverkiezingen, stelt de Vlaamse Regering,<br />

voor elke gemeenteraadsverkiezing, de lijst op <strong>van</strong> de Vlaamse gemeenten met<br />

hun respectievelijke bevolkingsaantallen en het daaraan verbonden aantal te verkiezen<br />

schepenen.<br />

artikel 43<br />

§ 1. Ten vroegste op de installatievergadering kiezen de gemeenteraadsleden in hun<br />

midden de schepenen, nadat zij de eed hebben afgelegd en een voorzitter hebben<br />

verkozen. De verkozenen voor de raad kunnen daartoe kandidaten voordragen. Hiervoor<br />

dient per schepenmandaat een gedagtekende akte <strong>van</strong> voordracht te worden neergelegd<br />

in handen <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad, uiterlijk drie dagen vóór de<br />

vergadering waar de verkiezing <strong>van</strong> één of meer schepenen op de dagorde <strong>van</strong> de raad<br />

staat. Om ont<strong>van</strong>kelijk te zijn, moeten de akten <strong>van</strong> voordracht ondertekend zijn ten<br />

minste door een meerderheid <strong>van</strong> hen die op dezelfde lijst werden verkozen als de<br />

voorgedragen kandidaat. Ingeval de lijst waarop de kandidaat-schepen voorkomt slechts<br />

twee verkozenen telt, volstaat, voor de naleving <strong>van</strong> wat voorafgaat, de handtekening<br />

<strong>van</strong> één onder hen. Behoudens in geval <strong>van</strong> overlijden, of afstand <strong>van</strong> het mandaat <strong>van</strong><br />

gemeenteraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één akte<br />

<strong>van</strong> voordracht ondertekenen voor hetzelfde schepenmandaat. Wanneer de schriftelijk<br />

voorgedragen kandidaturen niet volstaan om het schepencollege volledig samen te<br />

stellen, kunnen ter zitting kandidaten mondeling worden voorgedragen.<br />

§ 2. De verkiezing geschiedt bij geheime stemming en bij volstrekte meerderheid, door<br />

zoveel afzonderlijke stemmingen als er schepenen te kiezen zijn. De rang <strong>van</strong> de schepenen<br />

wordt bepaald door de volgorde <strong>van</strong> de stemmingen.<br />

De kandidaat die de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de stemmen heeft behaald, is verkozen<br />

tot schepen. Indien geen enkele kandidaat de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de stemmen


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

211<br />

heeft behaald en indien meerdere kandidaten werden voorgedragen voor het te begeven<br />

schepenambt, vindt een tweede stemronde plaats, waarin gestemd wordt op dezelfde<br />

kandidaten. De kandidaat die in de tweede stemronde de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de<br />

stemmen heeft behaald, is verkozen tot schepen. Indien in de tweede stemronde geen<br />

enkele kandidaat de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de stemmen heeft behaald, vindt een<br />

derde stemronde plaats, waarin gestemd wordt op de twee kandidaten die in de tweede<br />

stemronde de meeste stemmen behaalden. Bij staking <strong>van</strong> stemmen in de tweede stemronde<br />

komt de kandidaat die bij de gemeenteraadsverkiezingen de meeste voorkeurstemmen<br />

heeft behaald, in aanmerking voor de derde stemronde. De kandidaat die in de<br />

derde stemronde de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de stemmen heeft behaald, is verkozen<br />

tot schepen. Bij staking <strong>van</strong> stemmen is de kandidaat die bij de gemeenteraadsverkiezingen<br />

de meeste voorkeurstemmen heeft behaald, verkozen tot schepen.<br />

§ 3. De bedienaren <strong>van</strong> de eredienst en de afgevaardigden <strong>van</strong> de door de wet erkende<br />

organisaties die morele diensten verlenen op basis <strong>van</strong> een niet-confessionele levensbeschouwing,<br />

bedoeld in artikel 181 <strong>van</strong> de Grondwet, alsook de personen die in een Lid-<br />

Staat <strong>van</strong> de Europese Unie een gelijkwaardige functie uitoefenen, kunnen niet tot schepen<br />

verkozen worden.<br />

artikel 44<br />

§ 1. De schepenen leggen, alvorens hun ambt te aanvaarden in openbare vergadering<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad de volgende eed af in handen <strong>van</strong> de voorzitter: “Ik zweer de<br />

verplichtingen <strong>van</strong> mijn ambt trouw na te komen”.<br />

§ 2. De schepenen die, na twee achtereenvolgende oproepingen tot het afleggen <strong>van</strong> de<br />

eed te hebben ont<strong>van</strong>gen, zich zonder wettige reden daar<strong>van</strong> onthouden, worden geacht<br />

hun schepenambt niet te aanvaarden.<br />

artikel 45<br />

De schepenen worden, behoudens toepassing <strong>van</strong> de artikelen 47, 48 of 50 <strong>van</strong> dit<br />

decreet verkozen voor een periode <strong>van</strong> zes jaar.<br />

Zij verliezen echter deze hoedanigheid indien zij overeenkomstig de bepalingen <strong>van</strong><br />

artikel 9 niet meer voldoen aan de verkiesbaarheidsvereisten, indien zij zich overeenkomstig<br />

de artikelen 10, 11 en 12 in een met hun mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid onverenigbare<br />

situatie bevinden of indien zij niet meer voldoen aan de voorwaarden om als<br />

schepen verkozen te worden.<br />

De bestendige deputatie doet uitspraak over de geschillen omtrent het niet meer voldoen<br />

aan de voorwaarden om als schepen verkozen te worden.<br />

artikel 46<br />

Als verhinderd worden beschouwd:<br />

- de schepen die lid is <strong>van</strong> de Federale of Vlaamse Regering of <strong>van</strong> de Europese<br />

Commissie, die het mandaat <strong>van</strong> Federaal, Vlaams of Europees parlementslid


212<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

uitoefent, of een gelijkwaardig ambt of mandaat bekleedt in de instellingen <strong>van</strong> een<br />

Lid-Staat <strong>van</strong> de Europese Unie;<br />

- de schepen die, ingevolge artikel 70, § 2 <strong>van</strong> dit decreet het ambt <strong>van</strong> de als<br />

verhinderd beschouwde burgmeester waarneemt;<br />

- de schepen die zijn dienstplicht of zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde vervult<br />

en wenst ver<strong>van</strong>gen te worden. Hij richt daartoe een schriftelijk verzoek aan de<br />

voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad;<br />

- de schepen die omwille <strong>van</strong> medische redenen wenst ver<strong>van</strong>gen te worden. Hij<br />

richt daartoe een schriftelijk verzoek aan de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad. Wanneer<br />

de schepen die om medische redenen afwezig blijft op de vergaderingen <strong>van</strong><br />

het college, niet in staat is die wens uit te drukken, wordt hij <strong>van</strong> rechtswege als<br />

verhinderd beschouwd <strong>van</strong>af de derde opeenvolgende vergadering waarop hij afwezig<br />

is en zolang hij afwezig blijft;<br />

- de schepen die ouderschapsverlof wenst te nemen wegens de geboorte of de adoptie<br />

<strong>van</strong> een kind. Die schepen wordt op zijn schriftelijk verzoek gericht aan de voorzitter<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad ver<strong>van</strong>gen, ten vroegste <strong>van</strong>af de zevende week voor de<br />

vermoedelijke datum <strong>van</strong> de geboorte of <strong>van</strong> de adoptie, tot het einde <strong>van</strong> de achtste<br />

week na de adoptie of geboorte. Op schriftelijk verzoek wordt de onderbreking<br />

<strong>van</strong> de uitoefening <strong>van</strong> het ambt na de achtste week verlengd met een duur gelijk<br />

aan die gedurende dewelke hij zijn ambt heeft uitgeoefend tijdens de periode <strong>van</strong><br />

zeven weken die de dag <strong>van</strong> de geboorte of adoptie voorafgaan.<br />

artikel 47<br />

De Vlaamse Regering kan de schepenen schorsen of afzetten wegens kennelijk wangedrag<br />

of grove nalatigheid. Zij worden vooraf gehoord. De Vlaamse Regering stelt hiervoor<br />

de procedure vast met toepassing <strong>van</strong> de beginselen vervat in de artikelen 99 tot<br />

105.<br />

De afgezette schepen kan eerst na verloop <strong>van</strong> twee jaren worden herkozen.<br />

artikel 48<br />

De schepen dient schriftelijk zijn ontslag in bij de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad. Het<br />

ontslag wordt definitief zodra de gemeenteraad hier<strong>van</strong> kennis heeft genomen.<br />

De schepen oefent zijn ambt uit tot hij als schepen ver<strong>van</strong>gen is.<br />

artikel 49<br />

§ 1. De schepen die zich in een met het mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid onverenigbare<br />

situatie bevindt, die als verhinderd wordt beschouwd, die niet meer voldoet aan de<br />

verkiesbaarheidsvoorwaarden, die afgezet is, die ontslag genomen heeft, of die overleden<br />

is, wordt ver<strong>van</strong>gen door het gemeenteraadslid dat volgens de procedure beschreven<br />

in artikel 43 als ver<strong>van</strong>ger wordt verkozen. Deze verkiezing moet in elk geval<br />

plaatsvinden binnen de twee maanden na het openvallen <strong>van</strong> het schepenambt.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De schepenen die als verhinderd worden beschouwd, worden ver<strong>van</strong>gen zolang de toestand<br />

<strong>van</strong> het verhinderd zijn, voortduurt.<br />

213<br />

§ 2. In geval <strong>van</strong> ontstentenis of schorsing <strong>van</strong> een schepen beslist de gemeenteraad of<br />

hij overeenkomstig de procedure beschreven in artikel 43 tot de ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> die<br />

schepen overgaat. In dit geval wordt de schepen ver<strong>van</strong>gen zolang de ontstentenis of de<br />

schorsing voortduurt.<br />

§ 3. Als de in § 1 en § 2 bedoelde schepen de als verhinderd beschouwde of afwezige<br />

burgemeester ver<strong>van</strong>gt, moet de op de basis <strong>van</strong> artikel 43 te verkiezen schepen onder<br />

de gemeenteraadsleden die de Belgische nationaliteit bezitten, verkozen worden.<br />

artikel 50<br />

§ 1. De gemeenteraad kan het mandaat <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

ten vroegste twee jaar na de installatie <strong>van</strong> de gemeenteraad beëindigen. Hiertoe moet<br />

met een volstrekte meerderheid een constructieve motie <strong>van</strong> wantrouwen ten aanzien<br />

<strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen worden gestemd. Bij afzonderlijke<br />

stemming, die plaatsvindt uiterlijk veertien dagen na het aannemen <strong>van</strong> de motie <strong>van</strong><br />

wantrouwen, duidt dezelfde gemeenteraad de nieuwe burgemeester en de nieuwe schepenen<br />

aan, overeenkomstig de artikelen 43, 63 en 64 <strong>van</strong> dit decreet.<br />

§ 2. De gemeenteraad kan steeds met een volstrekte meerderheid het mandaat <strong>van</strong> een<br />

schepen beëindigen. Bij afzonderlijke stemming, die plaatsvindt uiterlijk veertien dagen<br />

na de beëindiging <strong>van</strong> het mandaat, verkiest dezelfde gemeenteraad een nieuwe<br />

schepen, overeenkomstig artikel 43 <strong>van</strong> dit decreet.<br />

§ 3. Voor de verkiezingen bedoeld in § 1 en § 2 kunnen de in de gemeenteraad zetelende<br />

opvolgers <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> het college niet voorgedragen worden. De leden <strong>van</strong><br />

het college, die hun ambt blijven uitoefenen tot er een nieuw college is samengesteld,<br />

kunnen voorgedragen worden voor deze verkiezingen. Wanneer de burgemeester <strong>van</strong><br />

het tot ontslag gedwongen college herverkozen wordt, dan wordt de procedure bepaald<br />

in artikel 64 <strong>van</strong> dit decreet niet toegepast.<br />

§ 4. Wanneer de gemeenteraad niet binnen de veertien dagen na het ontslag samenkomt<br />

of hij er niet in slaagt een nieuw college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen of een<br />

nieuwe schepen bedoeld in § 2 te verkiezen, vervalt het ontslag.<br />

§ 5. Als er een motie <strong>van</strong> wantrouwen tegen het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

ter stemming wordt gelegd, kan ongeacht de uitslag <strong>van</strong> deze stemming, een nieuwe<br />

motie <strong>van</strong> wantrouwen niet worden ingediend vooraleer er twee jaren verstreken zijn.<br />

artikel 51<br />

De schepen die ontslagnemend is, blijft zijn ambt uitoefenen totdat hij als schepen<br />

ver<strong>van</strong>gen is.<br />

Het college dat tot ontslag gedwongen werd, blijft zijn bevoegdheden uitoefenen zolang<br />

er geen nieuw college verkozen is.


214<br />

artikel 52<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De Vlaamse Regering bepaalt de ambtskledij en de onderscheidingstekens <strong>van</strong> de schepenen.<br />

artikel 53<br />

§ 1. De schepenen genieten ten laste <strong>van</strong> de gemeente een wedde, inclusief vakantiegeld<br />

en eindejaarspremie, volgens een tijdbestedingsnorm vastgesteld door de Vlaamse Regering.<br />

De wedde <strong>van</strong> de schepenen wordt uitgedrukt als een percentage <strong>van</strong> de wedde<br />

<strong>van</strong> de burgemeester.<br />

§ 2. De gemeenteraad stelt regels over de vergoeding <strong>van</strong> specifieke kosten en over<br />

andere financiële voorzieningen die verband houden met de uitoefening <strong>van</strong> het ambt<br />

<strong>van</strong> schepen. Deze regels worden vastgesteld binnen de grenzen bepaald door de Vlaamse<br />

Regering. De Vlaamse Regering bepaalt welke specifieke kosten voor vergoeding in aanmerking<br />

komen en welke financiële voorzieningen kunnen worden vastgesteld.<br />

§ 3. Schepenen kunnen voor de nevenactiviteiten die voortvloeien uit hoofde <strong>van</strong> hun<br />

ambt inkomsten genieten tot vijftig ten honderd bovenop de op hen toepasbare wedde.<br />

Het surplus storten zij in de gemeentekas.<br />

Artikel 54<br />

Elk jaar vermelden de schepenen hun bezoldigde en onbezoldigde activiteiten in een<br />

register. Dit register wordt bijgehouden op de gemeente en is voor iedereen toegankelijk.<br />

HOOFDSTUK II -DE WERKING VAN HET COLLEGE VAN<br />

BURGEMEESTER EN SCHEPENEN<br />

artikel 55<br />

Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen oefent zijn bevoegdheden als college uit en<br />

behoudt de volle verantwoordelijkheid voor het optreden <strong>van</strong> zijn leden.<br />

artikel 56<br />

De burgemeester is <strong>van</strong> rechtswege voorzitter <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en<br />

schepenen.<br />

artikel 57<br />

§ 1. Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen vergadert op de dagen en uren die het<br />

in zijn huishoudelijk reglement bepaalt, en zo dikwijls de spoedige behandeling <strong>van</strong> de<br />

zaken het vereist.<br />

Het mag alleen dan beraadslagen en besluiten, wanneer meer dan de helft <strong>van</strong> de leden<br />

aanwezig is.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

215<br />

De vergaderingen <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen zijn niet openbaar.<br />

Alleen de beslissingen worden opgenomen in de notulen. Alleen die beslissingen kunnen<br />

rechtsgevolgen hebben.<br />

§ 2. De oproeping voor de buitengewone vergaderingen geschiedt ten minste twee vrije<br />

dagen voor de dag <strong>van</strong> de vergadering. Het huishoudelijk reglement <strong>van</strong> het college<br />

bepaalt de wijze <strong>van</strong> oproeping.<br />

In spoedeisende gevallen echter staat het aan de burgemeester dag en uur <strong>van</strong> de vergadering<br />

vast te stellen.<br />

artikel 58<br />

De besluiten worden bij meerderheid <strong>van</strong> stemmen genomen. Bij staking <strong>van</strong> stemmen<br />

verdaagt het college de zaak tot een volgende vergadering.<br />

Indien echter de meerderheid <strong>van</strong> het college vóór de behandeling de zaak spoedeisend<br />

heeft verklaard, is de stem <strong>van</strong> de voorzitter beslissend. Hetzelfde geldt wanneer op drie<br />

vergaderingen de stemmen staken over een zelfde zaak.<br />

De artikelen 33 en 34 zijn <strong>van</strong> toepassing op de vergaderingen <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen, met dien verstande dat het huishoudelijk reglement <strong>van</strong> het<br />

college de wijze bepaalt waarop openbaar of geheim gestemd wordt.<br />

De bepalingen uit artikel 26 <strong>van</strong> dit decreet zijn onverkort <strong>van</strong> toepassing op de burgemeester<br />

en de schepenen.<br />

artikel 59<br />

Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen neemt een huishoudelijk reglement aan<br />

waarin het nadere regels omtrent zijn werking vastlegt.<br />

HOOFDSTUK III - DE BEVOEGDHEDEN VAN HET COLLEGE<br />

VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN<br />

artikel 60<br />

Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen is bevoegd voor het dagelijks bestuur <strong>van</strong><br />

de gemeente.<br />

artikel 61<br />

Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen bereidt de beraadslagingen en de besluiten<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad voor en voert ze uit, voor zover het decreet die bevoegdheid niet<br />

aan de burgemeester opdraagt.


216<br />

artikel 62<br />

Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen is bevoegd voor:<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

- de daden <strong>van</strong> beheer over de gemeentelijke inrichtingen en eigendommen;<br />

- het personeelsbeheer zoals nader bepaald in titel IV;<br />

- het financieel beheer zoals nader bepaald in titel V;<br />

- de leiding en het toezicht over de gemeentewerken;<br />

- het instellen <strong>van</strong> rechtsvorderingen namens de gemeente;<br />

- het voeren <strong>van</strong> rechtsgedingen.<br />

TITEL III - DE BURGEMEESTER<br />

HOOFDSTUK I - DE VERKOZEN BURGEMEESTER<br />

artikel 63<br />

§ 1. Ten vroegste op de installatievergadering wordt, nadat de gemeenteraadsleden de<br />

eed hebben afgelegd en een voorzitter gekozen hebben, de burgemeester verkozen onder<br />

de gemeenteraadsleden met Belgische nationaliteit. De verkozenen voor de raad<br />

kunnen daartoe kandidaten voordragen. Hiervoor dient een gedagtekende akte <strong>van</strong><br />

voordracht te worden neergelegd in handen <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad,<br />

uiterlijk drie dagen vóór de vergadering waar de verkiezing <strong>van</strong> de burgemeester op de<br />

dagorde <strong>van</strong> de raad staat. Om ont<strong>van</strong>kelijk te zijn, moeten de akten <strong>van</strong> voordracht<br />

ondertekend zijn ten minste door een meerderheid <strong>van</strong> hen die op dezelfde lijst werden<br />

verkozen als de voorgedragen kandidaat. Ingeval de lijst waarop de naam <strong>van</strong><br />

kandidaat-burgemeester voorkomt, slechts twee verkozenen telt, volstaat de handtekening<br />

<strong>van</strong> één <strong>van</strong> hen. Behoudens in geval <strong>van</strong> overlijden of <strong>van</strong> afstand <strong>van</strong> mandaat<br />

<strong>van</strong> gemeenteraadslid door een voorgedragen kandidaat, kan niemand meer dan één<br />

akte <strong>van</strong> voordracht ondertekenen.<br />

§ 2. De verkiezing geschiedt in één of twee stemrondes. De kandidaat die na de eerste<br />

stemronde de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de stemmen heeft behaald, is verkozen tot<br />

burgemeester. Indien geen enkele kandidaat de volstrekte meerderheid <strong>van</strong> de stemmen<br />

heeft behaald na de eerste stemronde, vindt een tweede stemronde plaats, waarin gestemd<br />

wordt op de twee kandidaten die in de eerste stemronde de meeste stemmen<br />

behaalden. Bij staking <strong>van</strong> stemmen in de eerste stemronde komt de kandidaat die bij<br />

de gemeenteraadsverkiezingen de meeste voorkeurstemmen heeft behaald, in aanmerking<br />

voor de tweede stemronde. De kandidaat die in de tweede stemronde de volstrekte<br />

meerderheid <strong>van</strong> de stemmen heeft behaald, is verkozen tot burgmeester. Bij staking<br />

<strong>van</strong> stemmen is de kandidaat die bij de gemeenteraadsverkiezingen de meeste voorkeurstemmen<br />

heeft behaald verkozen tot burgmeester.<br />

§ 3. De bedienaren <strong>van</strong> de eredienst en de afgevaardigden <strong>van</strong> de door de wet erkende<br />

organisaties die morele diensten verlenen op basis <strong>van</strong> een niet-confessionele levensbeschouwing,<br />

bedoeld in artikel 181 <strong>van</strong> de Grondwet, alsook de personen die in een Lid-<br />

Staat <strong>van</strong> de Europese Unie, een gelijkwaardige functie uitoefenen, kunnen niet tot<br />

burgemeester verkozen worden.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

artikel 64<br />

217<br />

§ 1. Binnen de week na de verkiezing geeft de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad kennis<br />

<strong>van</strong> de verkiezing <strong>van</strong> de burgemeester aan de Vlaamse Regering door bemiddeling <strong>van</strong><br />

de gouverneur.<br />

Indien de Vlaamse Regering oordeelt dat de door de gemeenteraad gekozen burgemeester<br />

niet voldoende morele waarborgen biedt, kan zij, binnen de maand na de verkiezing,<br />

de gemeenteraad opdragen op de eerstvolgende vergadering een andere kandidaat<br />

te verkiezen, via de procedure bepaald in artikel 63. De verkiezing wordt definitief<br />

wanneer de Vlaamse Regering binnen de maand na de verkiezing geen opdracht in die<br />

zin gegeven heeft.<br />

§ 2. Binnen de week na de tweede verkiezing geeft de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

kennis <strong>van</strong> de verkiezing <strong>van</strong> de burgemeester aan de Vlaamse Regering door bemiddeling<br />

<strong>van</strong> de gouverneur.<br />

Indien de Vlaamse Regering oordeelt dat de door de raad gekozen burgemeester evenmin<br />

voldoende morele waarborgen biedt, of indien de raad geen nieuwe burgemeester<br />

verkiest, benoemt de Vlaamse Regering, binnen de maand zelf een kandidaat uit de<br />

gemeenteraadsleden die de Belgische nationaliteit bezitten. Indien een tweede verkiezing<br />

heeft plaatsgevonden, wordt deze definitief, wanneer de Vlaamse Regering niet<br />

binnen de maand tot een benoeming is overgegaan.<br />

artikel 65<br />

§ 1. De burgemeester legt, alvorens zijn ambt te aanvaarden in openbare vergadering<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad de volgende eed af in handen <strong>van</strong> de voorzitter: “Ik zweer de<br />

verplichtingen <strong>van</strong> mijn ambt trouw na te komen “.<br />

§ 2. De burgemeester die, na twee achtereenvolgende oproepingen tot het afleggen <strong>van</strong><br />

de eed te hebben ont<strong>van</strong>gen, zich zonder wettige reden daar<strong>van</strong> onthoudt, wordt geacht<br />

het ambt <strong>van</strong> burgemeester niet te aanvaarden.<br />

artikel 66<br />

De burgemeester wordt, behoudens toepassing <strong>van</strong> de artikelen 50, 68 of 69 <strong>van</strong> dit<br />

decreet verkozen of benoemd voor een periode <strong>van</strong> zes jaar.<br />

Hij verliest echter deze hoedanigheid, indien hij overeenkomstig de bepalingen <strong>van</strong><br />

artikel 9 niet meer voldoet aan de verkiesbaarheidsvereisten, indien hij zich overeenkomstig<br />

de artikelen 10, 11 en 12 in een met het mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid onverenigbare<br />

situatie bevindt of indien hij niet meer voldoet aan de voorwaarden om als<br />

burgemeester verkozen te worden.<br />

De bestendige deputatie doet uitspraak over de geschillen omtrent het niet meer voldoen<br />

aan de voorwaarden om als burgemeester verkozen te worden.<br />

artikel 67<br />

Als verhinderd worden beschouwd:


218<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

- de burgemeester die lid is <strong>van</strong> de Federale of Vlaamse Regering of <strong>van</strong> de Europese<br />

Commissie, die het mandaat <strong>van</strong> Vlaams, Federaal of Europees parlementslid<br />

uitoefent, of een gelijkwaardig ambt of mandaat bekleedt in de instellingen <strong>van</strong> een<br />

Lid-Staat <strong>van</strong> de Europese Unie;<br />

- de burgemeester die zijn dienstplicht of zijn burgerdienst als gewetensbezwaarde<br />

vervult en wenst ver<strong>van</strong>gen te worden. Hij richt daartoe een schriftelijk verzoek aan<br />

de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad;<br />

- de burgemeester die omwille <strong>van</strong> medische redenen wenst ver<strong>van</strong>gen te worden.<br />

Hij richt daartoe een schriftelijk verzoek aan de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad.<br />

Wanneer de burgemeester die om medische redenen afwezig blijft op de vergaderingen<br />

<strong>van</strong> het college, niet in staat is die wens uit te drukken, wordt hij <strong>van</strong> rechtswege<br />

als verhinderd beschouwd <strong>van</strong>aaf de derde opeenvolgende vergadering waarop<br />

hij afwezig is en zolang hij afwezig blijft;<br />

- de burgemeester die ouderschapsverlof wenst te nemen wegens de geboorte of de<br />

adoptie <strong>van</strong> een kind. Die burgemeester wordt op zijn schriftelijk verzoek gericht<br />

aan de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad ver<strong>van</strong>gen, ten vroegste <strong>van</strong>af de zevende<br />

week voor de vermoedelijke datum <strong>van</strong> de geboorte of <strong>van</strong> de adoptie, tot het<br />

einde <strong>van</strong> de achtste week na de adoptie of geboorte. Op schriftelijk verzoek<br />

wordt de onderbreking <strong>van</strong> de uitoefening <strong>van</strong> het ambt na de achtste week verlengd<br />

met een duur gelijk aan die gedurende dewelke hij zijn ambt heeft uitgeoefend<br />

tijdens de periode <strong>van</strong> zeven weken die de dag <strong>van</strong> de geboorte of adoptie<br />

voorafgaan.<br />

artikel 68<br />

De Vlaamse Regering kan de burgemeester schorsen of afzetten wegens kennelijk wangedrag<br />

of grove nalatigheid. De burgemeester wordt vooraf gehoord. De Vlaamse Regering<br />

stelt hiervoor de procedure vast met toepassing <strong>van</strong> de beginselen, vervat in de<br />

artikelen 99 tot 105.<br />

De afgezette burgemeester kan eerst na verloop <strong>van</strong> twee jaren worden herkozen.<br />

artikel 69<br />

De burgemeester dient schriftelijk zijn ontslag in bij de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad.<br />

Het ontslag wordt definitief zodra de gemeenteraad hier<strong>van</strong> kennis heeft genomen.<br />

De burgemeester deelt onverwijld zijn ontslag mee aan de Vlaamse Regering, door<br />

bemiddeling <strong>van</strong> de gouverneur.<br />

De burgemeester oefent zijn ambt uit die tot hij als burgmeester ver<strong>van</strong>gen is.<br />

artikel 70<br />

§ 1. De burgmeester die zich in een met het mandaat <strong>van</strong> gemeenteraadslid onverenigbare<br />

situatie bevindt, die niet meer voldoet aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden, die<br />

afgezet is, die ontslag genomen heeft, of die overleden is, wordt ver<strong>van</strong>gen door het


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

219<br />

gemeenteraadslid dat volgens de procedure beschreven in de artikel 63 en 64 als ver<strong>van</strong>ger<br />

wordt verkozen. Deze verkiezing moet in elk geval plaatsvinden binnen de twee<br />

maanden na het openvallen <strong>van</strong> het burgemeesterambt.<br />

§ 2. In geval <strong>van</strong> verhindering, ontstentenis of schorsing <strong>van</strong> de burgemeester, wordt<br />

zijn ambt waargenomen door de eerstgekozen schepen <strong>van</strong> Belgische nationaliteit. In dit<br />

geval wordt de burgemeester ver<strong>van</strong>gen zolang de verhindering, de ontstentenis of de<br />

schorsing voortduurt.<br />

artikel 71<br />

De burgemeester die op basis <strong>van</strong> artikel 50 ontslagnemend is, blijft zijn ambt uitoefenen<br />

totdat hij als burgemeester ver<strong>van</strong>gen is.<br />

artikel 72<br />

De Vlaamse Regering bepaalt de ambtskledij en de onderscheidingstekens <strong>van</strong> de burgemeesters.<br />

artikel 73<br />

§ 1. De burgemeester geniet ten laste <strong>van</strong> de gemeente een wedde, inclusief vakantiegeld<br />

en eindejaarspremie, volgens een tijdbestedingsnorm vastgesteld door de Vlaamse Regering.<br />

De wedde <strong>van</strong> de burgemeester wordt uitgedrukt als een percentage <strong>van</strong> de vergoeding<br />

<strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> het Vlaamse Parlement.<br />

§ 2. De gemeenteraad kan regels stellen over de vergoeding <strong>van</strong> specifieke kosten en<br />

over andere financiële voorzieningen die verband houden met de uitoefening <strong>van</strong> het<br />

ambt <strong>van</strong> burgemeester. Deze regels worden vastgesteld binnen de grenzen bepaald<br />

door de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering bepaalt welke specifieke kosten voor<br />

vergoeding in aanmerking komen en welke financiële voorzieningen kunnen worden<br />

vastgesteld.<br />

§ 3. De burgemeesters kunnen voor de nevenactiviteiten die voortvloeien uit hoofde<br />

<strong>van</strong> hun ambt, inkomsten genieten tot vijftig ten honderd bovenop de op hen toepasbare<br />

wedde. Het surplus storten zij in de gemeentekas.<br />

Artikel 74<br />

Elk jaar vermeldt de burgemeester zijn bezoldigde en onbezoldigde activiteiten in een<br />

register. Dit register wordt bijgehouden op de gemeente en is voor iedereen toegankelijk.<br />

HOOFDSTUK II - DE BEVOEGDHEDEN VAN DE BURGEMEESTER<br />

artikel 75<br />

§ 1. De burgemeester is bevoegd voor de uitvoering <strong>van</strong> de wetten, de decreten, de<br />

verordeningen en de besluiten <strong>van</strong> de staat, de gewesten, de gemeenschappen, de pro-


220<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

vincieraad en de bestendige deputatie <strong>van</strong> de provincieraad, tenzij die bevoegdheid uitdrukkelijk<br />

in die decreten, of krachtens een decreet in die verordeningen en besluiten<br />

aan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen of aan de gemeenteraad is opgedragen.<br />

§ 2. De burgemeester en desgevallend het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen informeren<br />

de gemeenteraad, wanneer die daarom verzoekt, over de wijze waarop zij deze<br />

bevoegdheden uitoefenen.<br />

artikel 76<br />

§ 1. De burgemeester is bevoegd voor de uitvoering <strong>van</strong> de politiewetten, de politiedecreten,<br />

de politieverordeningen, politiereglementen, en de politiebesluiten. Hij kan<br />

onder zijn verantwoordelijkheid deze bevoegdheid geheel of ten dele overdragen aan<br />

een <strong>van</strong> de schepenen.<br />

De burgemeester informeert de gemeenteraad, wanneer die daarom verzoekt, over de<br />

wijze waarop hij deze bevoegdheden uitoefent.<br />

§ 2. De burgemeester is op het grondgebied <strong>van</strong> de gemeente de verantwoordelijke<br />

overheid inzake de bestuurlijke politie, onverminderd de bevoegdheden <strong>van</strong> hogere overheden<br />

inzake bestuurlijke politie.<br />

De burgemeester informeert de gemeenteraad, wanneer die daarom verzoekt, over de<br />

wijze waarop hij deze bevoegdheden uitoefent.<br />

artikel 77<br />

In geval <strong>van</strong> oproer, kwaadwillige samenscholing, ernstige stoornis <strong>van</strong> de openbare rust<br />

of andere onvoorziene gebeurtenissen, waarbij het geringste uitstel gevaar of schade<br />

zou kunnen opleveren voor de burgers, kan de burgemeester politiereglementen maken,<br />

onder verplichting om daar<strong>van</strong> onverwijld aan de gemeenteraad kennis te geven, met<br />

opgave <strong>van</strong> de redenen waarom hij heeft gemeend zich niet tot de raad te moeten wenden.<br />

Die reglementen vervallen dadelijk, indien zij door de raad in de eerstvolgende<br />

vergadering niet worden bekrachtigd.<br />

artikel 78<br />

§ 1. De burgemeester kan, op gemotiveerd verzoek <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de raad voor<br />

maatschappelijk welzijn, <strong>van</strong>af de aanmaning <strong>van</strong> de eigenaar, elk gebouw, dat sedert<br />

meer dan zes maanden verlaten is, opeisen ten einde het ter beschikking te stellen <strong>van</strong><br />

dakloze personen. Het opeisingsrecht kan slechts uitgeoefend worden binnen een termijn<br />

<strong>van</strong> zes maanden, te rekenen <strong>van</strong>af de dag waarop de burgemeester de eigenaar op<br />

de hoogte heeft gesteld, en mits een billijke vergoeding.<br />

§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de grenzen, de voorwaarden en de modaliteiten, volgens<br />

dewelke het opeisingsrecht kan uitgeoefend worden en tevens de procedure, de<br />

gebruiksduur, de modaliteiten inzake het op de hoogte stellen <strong>van</strong> de eigenaar en de<br />

mogelijkheden <strong>van</strong> laatstgenoemde tot verzet tegen de opeising, alsook de berekeningswijzen<br />

inzake de vergoedingen.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

artikel 79<br />

221<br />

§ 1. Behoudens wanneer de bevoegdheid om in geval <strong>van</strong> hoogdringendheid een voorlopige<br />

sluiting <strong>van</strong> een instelling of de tijdelijke schorsing <strong>van</strong> een vergunning uit te<br />

spreken door een bijzondere regelgeving is toevertrouwd aan een andere overheid, kan<br />

de burgemeester wanneer elke verdere vertraging een ernstig nadeel zou kunnen berokkenen,<br />

die maatregelen nemen wanneer de voorwaarden <strong>van</strong> de uitbating <strong>van</strong> de instelling<br />

of <strong>van</strong> de vergunning niet worden nageleefd en nadat de overtreder de mogelijkheid<br />

werd geboden zijn verweermiddelen naar voren te brengen.<br />

§ 2. Die maatregelen vervallen dadelijk indien zij door het college <strong>van</strong> burgemeester en<br />

schepenen in de eerstvolgende vergadering niet worden bekrachtigd.<br />

Zowel de sluiting als de schorsing kunnen een termijn <strong>van</strong> drie maanden niet overschrijden.<br />

Na verloop <strong>van</strong> deze termijn wordt de beslissing <strong>van</strong> de burgemeester <strong>van</strong> rechtswege<br />

geheven.<br />

artikel 80<br />

Indien de openbare orde rond een voor het publiek toegankelijke inrichting wordt verstoord<br />

door gedragingen in die inrichting, kan de burgemeester besluiten deze te sluiten,<br />

voor de duur die hij bepaalt.<br />

Die maatregelen zullen onmiddellijk ophouden uitwerking te hebben indien ze niet tijdens<br />

de eerstvolgende vergadering <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen worden<br />

bevestigd.<br />

De sluiting mag een termijn <strong>van</strong> drie maanden niet overschrijden. De beslissing <strong>van</strong> de<br />

burgemeester wordt opgeheven bij het verstrijken <strong>van</strong> die termijn.


222<br />

TITEL IV<br />

DE AMBTELIJKE ORGANISATIE<br />

EN HET PERSONEELSBEHEER<br />

J. CRAEGHS, J. GEKIERE, T. STEEN<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De in deze titel voorgestelde regeling met betrekking tot het gemeentelijk personeelsbeheer<br />

en de ambtelijke organisatie is deels geïnspireerd op een aantal buitenlandse<br />

voorbeelden, deels op de huidige in ons land geldende regeling.<br />

De vergelijkende studie <strong>van</strong> een aantal buitenlandse regelingen maakt het voorwerp uit<br />

<strong>van</strong> een eerste paragraaf. De vergelijking is in hoofdzaak gebaseerd op de gemeentewetten<br />

<strong>van</strong> de betreffende staten en focust op de vraag welke aspecten <strong>van</strong> het lokaal<br />

personeelsbeleid centraal geregeld worden, wat geregeld wordt in collectieve akkoorden,<br />

wat de gemeenten zelf regelen en welke organen daarvoor bevoegd zijn.<br />

De tweede paragraaf bevat een aantal aspecten <strong>van</strong> de huidige regeling in Vlaanderen<br />

waarin enerzijds de bevoegdheidsverdeling inzake lokaal personeelsbeleid tussen de<br />

federale wetgever, de Vlaamse Regering en de gemeenten behandeld wordt en anderzijds<br />

de huidige ambtelijke organisatie als een “secretaris-model” geschetst wordt.<br />

Na deze beschrijvende beschouwingen worden in een derde paragraaf de algemene<br />

uitgangspunten <strong>van</strong> de in de <strong>proeve</strong> voorgestelde regeling en de artikelen toegelicht.<br />

Daarin wordt nader ingegaan op de verhouding in de bevoegdheden tussen de Vlaamse<br />

Regering enerzijds en het gemeentebestuur zelf anderzijds, op de ambtelijke organisatie<br />

volgens het teammanagement-model en op de rechtspositieregeling <strong>van</strong> het gemeentepersoneel.<br />

§ 1. Een internationaal vergelijkend perspectief<br />

Het vergelijkend overzicht spitst zich vooral toe op de landen <strong>van</strong> Noord-Europa,<br />

omdat daar de meest recente en vernieuwende wijzigingen plaatsvonden. Meteen dient<br />

daaraan toegevoegd dat deze regelingen niet gedetailleerd zullen worden beschreven,<br />

omdat de bronnen daarvoor, zoals collectieve overeenkomsten en gemeentelijke reglementen,<br />

niet steeds beschikbaar zijn. Telkens zullen enkele hoofdlijnen <strong>van</strong> de ambtelijke<br />

organisatie en <strong>van</strong> het personeelsbeleid aangehaald worden, hoofdzakelijk op<br />

basis <strong>van</strong> bepalingen uit de gemeentewetten. Deze vergelijkende studie wordt dan ook<br />

hoofdzakelijk rond volgende vraagstellingen opgebouwd: wat wordt centraal geregeld,<br />

wat wordt geregeld in collectieve akkoorden, wat regelen de gemeenten zelf en wie staat


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

daarvoor in. Op die manier krijgt men ook een beter beeld <strong>van</strong> welke bepalingen zich<br />

doorgaans in een gemeentewet bevinden.<br />

1. Denemarken<br />

223<br />

In Denemarken beschikken de gemeenten in principe over een grote zelfstandigheid<br />

inzake personeelsbeheer. De centrale overheid wil niettemin toch een zekere homogeniteit<br />

nastreven in de arbeidsvoorwaarden in de overheidssector. Zo moeten de gemeenten<br />

enerzijds rekening houden met een aantal algemene regels inzake tewerkstelling<br />

in de overheidssector in het algemeen en anderzijds zijn zij ook gebonden door de<br />

collectieve akkoorden, die de Minister <strong>van</strong> Financiën onderhandelt met de vakbonden<br />

<strong>van</strong> het gemeentepersoneel. De gemeenten kunnen via hun nationale verenigingen<br />

met de vakbonden <strong>van</strong> het gemeentepersoneel aanvullende akkoorden afsluiten over<br />

de arbeidsvoorwaarden. Alle gemeenten hebben hun respectievelijke verenigingen daartoe<br />

gemandateerd. Wat de wedden betreft, moeten deze akkoorden voldoen aan de criteria<br />

opgelegd door de “Regeringscommissie voor de weddes in de lokale besturen”. Deze<br />

commissie controleert dan ook deze akkoorden alvorens zij <strong>van</strong> kracht worden 1 .<br />

Voor het overige zijn de gemeenteraden verantwoordelijk voor de ambtelijke organisatie<br />

en het personeelsbeheer. Zij kunnen ook zelf de organisatiestructuur bepalen. De<br />

dagelijkse leiding <strong>van</strong> de administratie en de politieke verantwoordelijkheid komen<br />

toe aan de burgemeester 2 . De Deense gemeenten zijn niet wettelijk verplicht over een<br />

uitvoerend orgaan te beschikken. Tot voor kort was dit wel het geval: de gemeente<br />

moest minstens een “commissie financiën” aanstellen die voorgezeten werd door de<br />

burgemeester en daarnaast een aantal andere vaste commissies. Geleidelijk is er een<br />

tendens ontstaan om de bevoegdheden te verdelen over minder commissies. Elke uitvoerende<br />

commissie beheert een “departement” <strong>van</strong> de administratie. Aan het hoofd<br />

<strong>van</strong> de hele administratie staat, onder de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de burgemeester,<br />

een directeur. De “commissie financiën” heeft een aantal belangrijke bevoegdheden<br />

inzake human resources management. Tenslotte dient opgemerkt dat in de grotere gemeenten<br />

een ander systeem geldt. De bevoegdheden <strong>van</strong> de “commissie financiën” komen<br />

er toe aan een college.<br />

2. Finland<br />

In Finland wordt het overheidspersoneel in het algemeen ingedeeld in enerzijds de<br />

personeelsleden die in een ambtelijke verhouding staan tot de overheid en anderzijds<br />

zij die met een arbeidscontract zijn tewerkgesteld. Ook de Finse gemeentewet herneemt<br />

dit basisonderscheid ten aanzien <strong>van</strong> het gemeentepersoneel 3 . De consequenties <strong>van</strong><br />

dit onderscheid zijn echter niet zo verregaand. De arbeidsvoorwaarden en de wedden<br />

in de overheidssector sluiten immers zeer nauw aan bij die uit de privé-sector. Deze<br />

evolutie is al geruime tijd aan de gang, en werd nog versterkt in de recente wet op de<br />

staatsambtenaren <strong>van</strong> 1994. De gemeentelijke ambtenaren beschikken over een eigen<br />

specifiek statuut dat deels geregeld is in een wet, deels gebaseerd is op collectieve overeenkomsten<br />

op nationaal vlak. De contractueel tewerkgestelden <strong>van</strong> de gemeente vallen<br />

onder de regeling <strong>van</strong> de arbeidscontracten naar privaat recht, maar ook voor hen<br />

worden op nationaal niveau collectieve overeenkomsten afgesloten. Voor beide catego-<br />

zie eindnoten blz. 448


224<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

rieën personeel beschikken de gemeenten over de mogelijkheid om deze akkoorden op<br />

lokaal vlak aan te vullen of daar<strong>van</strong> af te wijken onder meer door lokale collectieve<br />

overeenkomsten af te sluiten 4 .<br />

De Finse gemeentewet bepaalt ook expliciet dat andere personen dan Finse staatsburgers<br />

door gemeenten in dienst kunnen worden genomen 5 . Verder bevat de Finse gemeentewet<br />

een beperkt aantal bepalingen in verband met tucht, zoals de procedure<br />

inzake de schorsing <strong>van</strong> ambtenaren die verdacht worden <strong>van</strong> bepaalde misdrijven 6 .<br />

Ook op het vlak <strong>van</strong> de tucht kunnen de gemeenten de algemeen geldende bepalingen<br />

aanvullen. Deze bepalingen moeten volgens de gemeentewet minstens regelen betreffende<br />

“een schriftelijke waarschuwing aan de ambtenaar die zijn ambtsplichten niet<br />

nakomt of ze verwaarloost” inhouden 7 .<br />

De gemeenten beslissen zelf hoe zij hun ambtelijke organisatie inrichten. Binnen de<br />

bepalingen <strong>van</strong> de wet voorziet de raad in een huishoudelijk reglement waarin nadere<br />

bepalingen omtrent de gemeentelijke instellingen en de verdeling <strong>van</strong> het gezag en <strong>van</strong><br />

de taken worden opgenomen 8 . De leidinggevende personeelsleden worden benoemd<br />

door de gemeenteraad, terwijl de contractuelen in de regel benoemd worden door de<br />

uitvoerende “commissies” of door de leidinggevende ambtenaren 9 .<br />

3. Noorwegen<br />

In de Noorse gemeente, die de “gemeenrechtelijke bestuursvorm” aanneemt, leidt de<br />

“hoofdambtenaar” de administratie. Hij is de hoogste ambtenaar <strong>van</strong> de gemeente,<br />

wordt door de gemeenteraad benoemd en kan onderrichtingen geven aan alle personeelsleden.<br />

Hij is belast met het management <strong>van</strong> de gemeente binnen het kader vastgesteld<br />

door de gemeenteraad en behoudens andersluidende wettelijke bepalingen 10 . In<br />

de gemeenten die opteren voor de zogenaamde “parlementaire bestuursvorm”, is er<br />

geen “hoofdambtenaar” en komen zijn bevoegdheden toe aan het “gemeentelijk uitvoerend<br />

college”, dat door de gemeenteraad verkozen wordt als hoogste administratief<br />

orgaan 11 . De gemeenteraad kan echter bepalen dat het college aan zijn individuele<br />

leden beheersverantwoordelijkheid kan toekennen voor bepaalde aspecten <strong>van</strong> het gemeentelijk<br />

management.<br />

De gemeenteraad kan steeds aan het college, aan een commissie of aan de hoofdambtenaar<br />

de bevoegdheid toekennen betrekkingen te creëren of af te schaffen en<br />

besluiten te nemen in personeelszaken 12 .<br />

Het statuut <strong>van</strong> het gemeentepersoneel wordt vastgelegd door de gemeenteraad, maar<br />

ook die bevoegdheid kan aan de vermelde organen overgedragen worden, net zoals de<br />

bevoegdheid om betrekkingen te creëren en af te schaffen 13 . In elke gemeente moet er<br />

ook een commissie opgericht worden, die bestaat uit vertegenwoordigers <strong>van</strong> het gemeentebestuur<br />

enerzijds en vertegenwoordigers <strong>van</strong> het personeel anderzijds. Dit comité<br />

onderhandelt over de verhouding tussen de gemeente als werkgever en het gemeentepersoneel<br />

als werknemer. Deze onderhandelingen kunnen ver<strong>van</strong>gen worden door een<br />

ander systeem <strong>van</strong> overleg, als tenminste drie vierden <strong>van</strong> alle personeelsleden dit<br />

initiatief steunen 14 . Verder bepaalt de gemeentewet dat de gemeenteraad een mandaat-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

225<br />

systeem kan invoeren voor de belangrijkste betrekkingen. De betrokken ambtenaar<br />

wordt dan voor een beperkte periode benoemd, die evenwel niet korter mag zijn dan<br />

zes jaar 15 .<br />

4. Zweden<br />

De Zweedse gemeenten beschikken over een aanzienlijke zelfstandigheid voor het<br />

personeelsbeheer. Zij zijn op dat vlak onafhankelijk <strong>van</strong> de centrale overheid, bepalen<br />

volledig zelf het administratief en geldelijk statuut <strong>van</strong> hun personeel en staan zelf in<br />

voor de aanwerving er<strong>van</strong>. De arbeidsvoorwaarden op lokaal niveau zijn op geen enkele<br />

manier gekoppeld aan die op het centrale niveau 16 .<br />

Zweden kent in feite geen “ambtenaren” in de strikte zin <strong>van</strong> het woord, noch op<br />

nationaal, noch op gemeentelijk niveau. Alle leden <strong>van</strong> het overheidspersoneel zijn in<br />

de regel onderworpen aan het algemeen geldende arbeidsrecht. Enkel de leden <strong>van</strong> de<br />

rechterlijke macht hebben een eigen statuut. Er bestaat wel een wet op het openbaar<br />

ambt, die zowel <strong>van</strong> toepassing is op de gemeentelijke ambtenaren als op de staatsambtenaren,<br />

doch die bevat alleen inzake werving, ontslag en arbeidsgeschillen een<br />

aantal specifieke regelingen 17 .<br />

De gemeenteraad kiest onder de gemeenteraadskiezers de “gemeentelijke uitvoerende<br />

commissie” als uitvoerend orgaan <strong>van</strong> de gemeente. De gemeenteraad is het beslissend<br />

orgaan <strong>van</strong> de gemeente, ook wat personeelszaken betreft. Bepaalde <strong>van</strong> deze bevoegdheden<br />

kunnen door de gemeenteraad aan een vereniging <strong>van</strong> gemeenten worden toegekend<br />

18 . Aan het hoofd <strong>van</strong> de gemeentelijke administratie staat een kommundirektor,<br />

kanslichef of kommunchef. Hij is verantwoordelijk voor het personeelsbeheer en voor de<br />

coördinatie <strong>van</strong> de administratie.<br />

5. Nederland<br />

De Nederlandse gemeentewet bevat weinig bepalingen inzake het gemeentepersoneel,<br />

en geen bepalingen over het tuchtstatuut. Zo bepaalt artikel 159 enkel dat de raad een<br />

verordening vaststelt omtrent de ambtelijke organisatie in de gemeente. Ook inzake de<br />

rechtspositie <strong>van</strong> hun personeel zijn de gemeenten in principe bevoegd.<br />

Artikel 125 <strong>van</strong> de ambtenarenwet bepaalt immers dat het bevoegd gezag <strong>van</strong> de gemeenten<br />

ten aanzien <strong>van</strong> hun ambtenaren voorschriften vaststellen omtrent een aantal<br />

aangelegenheden, waaronder aanstelling, schorsing, ontslag, bezoldiging, wachtgeld,<br />

diensttijden, verlof en vakantie. Verder stellen zij ook bepalingen vast over voorzieningen<br />

in verband met ziekte, bescherming bij de arbeid, woon-, verblijfs- en bereikbaarheidsverplichtingen,<br />

medezeggenschap, de melding, de registratie en het verbieden <strong>van</strong> nevenwerkzaamheden,<br />

overige rechten en verplichtingen, en over disciplinaire straffen.<br />

De gemeenten hebben deze aangelegenheden uitgewerkt in de zogenaamde CAR, de<br />

collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en de UWO 19 , de uitwerkingsovereenkomst,<br />

twee documenten die voortkomen uit het LOGA, het landelijk overleg gemeentelijke<br />

arbeidsvoorwaarden. De CAR bevat de hoofdlijnen <strong>van</strong> de rechtspositieregeling <strong>van</strong><br />

het gemeentepersoneel en is bindend voor de gemeenten. De uitwerking <strong>van</strong> deze CAR


226<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

vindt plaats op lokaal vlak tenzij de gemeenten verkiezen ook de uitwerking op landelijk<br />

niveau te laten plaatsvinden. In dat geval sluiten zij aan bij de UWO. Bijna alle<br />

gemeenten hebben voor de onderhandelingen in het LOGA het College voor Arbeidszaken<br />

gemandateerd om als werkgeversvereniging in hun naam op te treden. Dit college<br />

bestaat uit vertegenwoordigers <strong>van</strong> de besturen <strong>van</strong> de aangesloten gemeenten en<br />

het secretariaat is ondergebracht bij de Vereniging <strong>van</strong> Nederlandse Gemeenten. Op<br />

die manier kent ook Nederland, ondanks de principiële autonomie <strong>van</strong> de gemeenten<br />

terzake, een grote uniformiteit in de arbeidsvoorwaarden <strong>van</strong> het gemeentepersoneel.<br />

6. Frankrijk<br />

In Frankrijk zijn de lokale besturen in principe bevoegd voor het personeelsbeheer 20 .<br />

De burgemeester staat aan het hoofd <strong>van</strong> de ambtelijke organisatie <strong>van</strong> de gemeente,<br />

maar de organisatie zelf en het creëren <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten komen evenwel<br />

aan de gemeenteraad toe. Het oprichten of opheffen <strong>van</strong> bepaalde betrekkingen behoort<br />

tot de bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraad alsook het regelen <strong>van</strong> bepaalde aspecten<br />

<strong>van</strong> het statuut <strong>van</strong> het personeel. De individuele beslissingen m.b.t. het personeelsbeheer,<br />

zoals benoemingen, bevorderingen en sancties komen toe aan het uitvoerend<br />

orgaan <strong>van</strong> de gemeente, de burgemeester. In principe worden alle personeelsleden<br />

als ambtenaar benoemd, maar de gemeenten kunnen in bepaalde omstandigheden<br />

ook voor een beperkte duur contractueel personeel aanwerven 21 . De nationale wetgever<br />

waarborgt ook een systeem <strong>van</strong> mobiliteit tussen het nationale niveau en de territoriale<br />

niveaus en binnen die respectievelijke niveaus.<br />

Hoewel de Franse gemeenten bepaalde aspecten <strong>van</strong> het statuut <strong>van</strong> hun ambtenaren<br />

mogen regelen, worden de hoofdlijnen er<strong>van</strong> nochtans bepaald op nationaal niveau, en<br />

wel door de wetgever zelf. De Franse Grondwettelijke Raad is immers <strong>van</strong> oordeel dat<br />

de basisregels in verband met de werving en de vorming <strong>van</strong> ambtenaren tot de bevoegdheid<br />

<strong>van</strong> de wetgever behoren. Tot in 1984 regelde boek IV <strong>van</strong> de Franse Code<br />

Communal het statuut <strong>van</strong> de gemeentelijke ambtenaren. De wet <strong>van</strong> 26 januari 1984<br />

heeft in één enkel eenheidsstatuut voorzien voor alle ambtenaren <strong>van</strong> de territoriale<br />

besturen. Het wettelijk statuut <strong>van</strong> de territoriale ambtenaren werd bovendien grotendeels<br />

afgestemd op dat <strong>van</strong> de staatsambtenaren, dat geregeld wordt in de wet <strong>van</strong> 11<br />

januari 1984. De wet <strong>van</strong> 13 juli 1983 met betrekking tot de rechten en plichten <strong>van</strong><br />

ambtenaren is eveneens <strong>van</strong> toepassing op beide categorieën ambtenaren 22 . In deze wet<br />

bevindt zich ook de uitgewerkte tuchtregeling <strong>van</strong> het gemeentepersoneel. In uitvoering<br />

<strong>van</strong> deze wetten bepalen reglementen verdere voorwaarden omtrent de werving, de<br />

rangen en niveaus, de evaluatie, en de tuchtprocedure. De beslissingen zelf inzake<br />

personeelsbeheer zoals benoeming, evaluatie, bevordering, overplaatsing binnen de<br />

gemeente en tucht komen aan de gemeentelijke organen toe. De Franse gemeenten<br />

hebben zich ten aanzien <strong>van</strong> het personeelsbeheer verenigd in het “Centre National de<br />

la Formation de la Fonction Publique Territoriale”. Deze openbare instelling beheert,<br />

voor rekening <strong>van</strong> de lokale besturen, de werving en de vorming <strong>van</strong> de lokale ambtenaren<br />

en heeft ook een raadgevende functie bij vragen over het personeelsstatuut. De<br />

aansluiting bij deze instelling is verplicht voor alle lokale besturen die over minder<br />

dan 250 ambtenaren beschikken.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

7. Duitsland<br />

227<br />

Gezien de federale staatsstructuur verschillen de regelingen in verband met het gemeentepersoneel<br />

in Duitsland <strong>van</strong> Land tot Land. Artikel 75 <strong>van</strong> de Duitse Grondwet kent<br />

wel aan de federale staat de bevoegdheid toe om het wettelijk kader uit te tekenen<br />

waarbinnen de Länder hun bevoegdheden kunnen uitoefenen inzake de rechtsverhoudingen<br />

<strong>van</strong> de personen die in dienst staan <strong>van</strong> de Länder en <strong>van</strong> de gemeenten.<br />

De beslissingsruimte <strong>van</strong> Duitse gemeenten inzake personeelsbeheer houdt onder meer<br />

in dat de gemeenten vrij kunnen overgaan tot werving, bevordering en ontslag <strong>van</strong> hun<br />

personeel. Beperkingen komen <strong>van</strong> de wetgeving <strong>van</strong> de Länder -in de eerste plaats <strong>van</strong><br />

de gemeentewetten- en <strong>van</strong> het federale wettelijk kader. Zo wordt bijvoorbeeld de regeling<br />

<strong>van</strong> de rechtsverhoudingen <strong>van</strong> de gemeentelijke ambtenaren, alsook de bezoldigings<br />

- en de tuchtregeling door de federale wetgever opgelegd. Ook bepalen bijvoorbeeld<br />

heel wat Duitse gemeentewetten dat de gemeenten verplicht zijn voor het vervullen<br />

<strong>van</strong> hun taken het vereiste en geschikte personeel aan te werven en leggen de Länder in<br />

de zogenaamde Stellenobergrenzenverordnungen beperkingen op inzake bezoldiging <strong>van</strong> het<br />

gemeentepersoneel 23 . Meestal bepalen de ambtenarenwetten <strong>van</strong> de Länder overigens<br />

in hun eerste artikel dat hun bepalingen eveneens <strong>van</strong> toepassing zijn op de gemeentelijke<br />

ambtenaren.<br />

Hierna volgen bij wijze <strong>van</strong> voorbeeld enkele bepalingen uit Duitse gemeentewetten<br />

met betrekking tot het gemeentelijk personeelsbeleid 24 .<br />

In Sachsen bijvoorbeeld beslist de gemeenteraad in overeenstemming met de burgemeester<br />

over de benoeming, de bevordering en het ontslag <strong>van</strong> ambtenaren, en het<br />

vastleggen <strong>van</strong> vergoedingen die nog niet in een collectieve overeenkomst vastgelegd<br />

zijn. Wordt daaromtrent geen overeenstemming bereikt tussen beide organen, kan de<br />

gemeenteraad autonoom beslissen met twee derde meerderheid 25 . In Schleswig-Holstein<br />

legt de gemeenteraad de doelstellingen en de basisprincipes vast <strong>van</strong> het bestuur <strong>van</strong> de<br />

gemeente. Zo is de gemeenteraad er ook bevoegd om de algemene principes inzake<br />

benoeming, statuut en ontslag <strong>van</strong> gemeentepersoneel vast te leggen. Deze bevoegdheid<br />

is niet overdraagbaar 26 . De gemeentewet <strong>van</strong> Hessen maakt de gemeenteraad bevoegd<br />

voor alle gemeentelijke aangelegenheden, voor zover die wet niet anders bepaalt.<br />

Ook hier zijn een aantal bevoegdheden overdraagbaar. Dit is niet het geval voor het<br />

bepalen <strong>van</strong> de algemene principes inzake benoeming, bevordering, ontslag en bezoldiging<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke ambtenaren, bedienden en arbeiders <strong>van</strong> de gemeente, een<br />

bevoegdheid die exclusief aan de gemeenteraad toekomt 27 .<br />

8. Groot-Brittannië<br />

De districten mogen volledig autonoom de personeelsleden in dienst nemen die hen<br />

noodzakelijk blijken voor de uitoefening <strong>van</strong> hun bevoegdheden en de arbeidsvoorwaarden<br />

vastleggen. De centrale overheid stelt daarbij als enige voorwaarde het “redelijk<br />

karakter” <strong>van</strong> de opgelegde arbeidsvoorwaarden alsook de verplichting om minstens<br />

in tien opgesomde categorieën (onder meer politie, brandweer, …) personeel in<br />

dienst te hebben. De meerderheid <strong>van</strong> de districten heeft zich met het oog op de


228<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden aangesloten bij “National joint councils”.<br />

Het personeel <strong>van</strong> de districten wordt op contractuele basis aangenomen. Ook de<br />

algemene arbeidswetgeving is op hen <strong>van</strong> toepassing 28 .<br />

9. Besluit<br />

Uit deze opsomming blijkt enerzijds dat de gemeenten in bijna alle staten beschikken<br />

over een grote beslissingsvrijheid voor het gemeentelijk personeelsbeleid, maar anderzijds<br />

dat de centrale overheid eveneens over een aantal “instrumenten” beschikt om een<br />

zekere homogeniteit na te streven, vooral dan wat de arbeidsvoorwaarden betreft. De<br />

inmenging <strong>van</strong> de centrale overheid is soms zeer beperkt, zoals in Noorwegen en Zweden,<br />

of kan eerder verregaand zijn zoals in Frankrijk. In een aantal landen staan de<br />

gemeenten zelfs spontaan hun bevoegdheid om de arbeidsvoorwaarden <strong>van</strong> hun personeel<br />

vast te leggen af aan hun respectievelijke verenigingen en organisaties.<br />

Wat de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende gemeentelijke organen betreft,<br />

zijn de situaties meer uiteenlopend, gaande <strong>van</strong> een gemeenteraad met een grote bevoegdheid<br />

inzake personeelsbeleid, over de beslissings- en benoemingsbevoegdheid <strong>van</strong><br />

de burgemeester of zelfs leidende ambtenaren tot de verregaande delegatiemogelijkheden<br />

aan andere gemeentelijke organen inzake personeelsbeleid.<br />

Uit deze opsomming blijkt ook dat de meeste Europese gemeentewetten geen gedetailleerde<br />

regelingen bevatten over het gemeentelijk personeelsbeleid en evenmin over de<br />

rechtspositieregeling <strong>van</strong> het gemeentelijk personeel. Meestal bevatten die wetten een<br />

aantal basisbepalingen en wordt het eigenlijke statuut niet op wettelijk niveau geregeld.<br />

Dit is uitgerekend het geval voor de tuchtregeling.<br />

§ 2. Huidige regeling <strong>van</strong> het personeelsbeleid en <strong>van</strong><br />

de ambtelijke organisatie in de Vlaamse gemeenten<br />

Zonder dat het bedoeling is hier een volledige beschrijving te geven <strong>van</strong> de bestaande<br />

toestand, past het toch om twee aspecten daar<strong>van</strong> nader toe te lichten, in zoverre zij<br />

rele<strong>van</strong>t zijn voor de toelichting bij de nieuwe regeling. Meer in het bijzonder wordt kort<br />

de huidige bevoegdheidsverdeling inzake gemeentelijk personeelsbeheer tussen de federale<br />

wetgever, de Vlaamse Regering en de gemeenten behandeld (1). Verder wordt de<br />

huidige ambtelijke organisatie <strong>van</strong> de gemeente geschetst als een “secretaris-model” (2).<br />

1. Bevoegdheid <strong>van</strong> de federale wetgever, de Vlaamse Regering<br />

en de gemeentebesturen<br />

De huidige gemeentewet bepaalt dat de gemeenteraad de personeelsformatie vastlegt,<br />

alsook de voorwaarden inzake werving en bevordering, de bezoldiging en de weddenschalen<br />

<strong>van</strong> het gemeentepersoneel, met andere woorden het administratief en geldelijk<br />

statuut 29 . Vroeger bepaalde deze wet eveneens dat de Koning algemene bepalingen kon<br />

vaststellen met betrekking tot deze materies binnen de perken waar<strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

kon optreden, maar deze bepaling werd in 1993, naar aanleiding <strong>van</strong> de vierde staats-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

229<br />

hervorming, geschrapt 30 . Sindsdien lijkt het erop dat bovenstaande aangelegenheden<br />

tot de uitsluitende bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeenteraden behoren, wat zeker niet de<br />

bedoeling was. Men heeft die bepaling toen echter niet ver<strong>van</strong>gen door een gelijkaardige<br />

bepaling die aan de Vlaamse Regering de bevoegdheid gaf om algemene regels<br />

te stellen met betrekking tot het administratief en geldelijk statuut. Het is evenwel<br />

duidelijk dat de schrapping <strong>van</strong> de bevoegdheid <strong>van</strong> de Koning wees in de richting <strong>van</strong><br />

een komende regionalisering <strong>van</strong> deze materie.<br />

In werkelijkheid zijn de gemeenten op dit bevoegdheidsdomein trouwens minder autonoom<br />

dan de wettekst laat uitschijnen. Zij moeten namelijk rekening houden met de<br />

sectorale akkoorden die afgesloten worden na overleg tussen de Vlaamse Regering en de<br />

representatieve vakorganisaties <strong>van</strong> het gemeentepersoneel. Zo is er bijvoorbeeld het<br />

sectoraal akkoord <strong>van</strong> 18 juni 1993, de zogenaamde “Krachtlijnen Kelchtermans”, dat<br />

het statuut <strong>van</strong> het gemeentepersoneel in aanzienlijke mate vastlegt. Met deze krachtlijnen<br />

-de algemene weddeschaalherziening en gemeenschappelijke krachtlijnen voor een<br />

samenhangend personeelsbeleid in de lokale en regionale besturen- is een belangrijke<br />

aanzet gegeven tot de modernisering <strong>van</strong> het personeelsbeleid in de Vlaamse gemeenten<br />

31 . Het sectoraal akkoord 1997-1998 bracht een aantal bijsturingen aan de krachtlijnennota<br />

<strong>van</strong> 1993 aan. De krachtlijnen hebben betrekking op:<br />

- het administratief en geldelijk statuut <strong>van</strong> het gemeentepersoneel: naast de herziening<br />

<strong>van</strong> de weddeschalen en de invoering <strong>van</strong> een functionele loopbaan, komen<br />

aspecten aan bod als objectivering <strong>van</strong> aanwervingen en bevorderingen, vorming<br />

en evaluatie, inclusief functioneringsgesprekken.<br />

- de organisatiestructuur en personeelsbezetting: op basis <strong>van</strong> een personeelsbehoefteplan,<br />

dat gebaseerd is op een taakinventaris, prestatiegegevens en functiebeschrijvingen<br />

stellen de gemeenten een organogram <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten en de<br />

personeelsformatie op.<br />

- het strategisch en financieel beleid: de krachtlijnen zetten de gemeenten aan tot het<br />

voeren <strong>van</strong> een strategisch beleid inzake personeel, kwaliteit en kwantiteit <strong>van</strong> de<br />

dienstverlening, enz., waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de financiële<br />

randvoorwaarden.<br />

Aangezien besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad over het personeelsbeleid en over het statuut<br />

<strong>van</strong> het gemeentepersoneel onderworpen zijn aan bestuurlijk toezicht, kan de Vlaamse<br />

Regering als toezichthoudende overheid de uitvoering <strong>van</strong> deze sectorale akkoorden<br />

opvolgen en afdwingen. In het kader <strong>van</strong> dat toezicht worden dan ook frequent ministeriële<br />

omzendbrieven aan de gemeenten gericht met betrekking tot het statuut <strong>van</strong> het<br />

gemeentepersoneel 32 . De Vlaamse Regering beschikt zo op een indirecte manier, namelijk<br />

via het toezicht en het syndicaal overleg over een deel <strong>van</strong> de bevoegdheid over de<br />

organieke wetgeving op de lokale besturen, met name het stellen <strong>van</strong> nadere regels over<br />

de rechtspositie <strong>van</strong> het gemeentepersoneel.<br />

2. Huidig ambtelijke organisatie-model<br />

Het Belgisch model <strong>van</strong> gemeentelijke ambtelijke organisatie kan, zeker na de herziening<br />

<strong>van</strong> de gemeentewet in 1990, het best getypeerd worden als een secretarismodel,


230<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

een klassieke lijnorganisatie met de secretaris als hoofd <strong>van</strong> het personeel en daarboven<br />

het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen als uitvoerend orgaan. De keuze voor dit<br />

model mag niet verwonderen gezien de politieke randvoorwaarden.<br />

Een eerste betreft het carcan <strong>van</strong> de gemeentelijke coalities die het merendeel <strong>van</strong> de<br />

Belgische gemeenten besturen. Een dergelijke coalitie wordt bezegeld door een gemeenschappelijk<br />

bestuursakkoord dat gedurende de hele bestuursperiode angstvallig wordt<br />

bewaakt. Dit leidt ertoe dat het college continu is betrokken bij de dagelijkse bestuursactiviteiten.<br />

Alle beslissingen over het te voeren beleid en de middelen daartoe worden<br />

steeds door de coalitiepartners bekeken. In een dergelijke opzet, waarbij gesofisticeerde<br />

beleidsvoorbereidingsmethoden en - technieken vaak niet gewenst, laat staan mogelijk<br />

zijn, wordt <strong>van</strong> het ambtenarenkorps veel minder beleidsanalytisch werk gevraagd. Dit<br />

vertaalt zich onvermijdelijk in de organisatiestructuur, die de klassieke lijnorganisatie is<br />

en waarbij het politiek uitvoerend orgaan een belangrijke plaats inneemt.<br />

Een tweede verklaring voor de keuze voor het secretarismodel schuilt in het feit dat de<br />

Belgische gemeenten in het verleden niet voldoende middelen tot hunner beschikking<br />

hadden om daadwerkelijk beleid te maken. De eerder uitvoerende opdrachten die werden<br />

opgelegd door de hogere overheden vergden zelden of nooit een grondige beleidsvoorbereiding.<br />

Het gevolg hier<strong>van</strong> was dat de secretaris vooral de rol <strong>van</strong> juridisch adviseur<br />

diende op te nemen, waarbij hij/zij ervoor diende te zorgen dat de besluiten <strong>van</strong> de<br />

politieke organen (gemeenteraad en college) geen fouten tegen voorschriften en procedures<br />

vertoonden. De eerlijkheid gebiedt echter te zeggen dat ook ruimere opdrachten,<br />

zoals bijvoorbeeld op het domein <strong>van</strong> de ruimtelijke ordening, waar wel beleidsontwikkelingsruimte<br />

bestond voor de gemeenten, vaak als uitvoeringstaken werden afgehandeld.<br />

Een derde verklaring kan tenslotte gevonden worden in de hardnekkige stereotiepe cultuur<br />

<strong>van</strong> ‘politici beslissen, ambtenaren voeren uit’. Hierbij dient wel opgemerkt te worden<br />

dat er heel wat veranderd is sinds het begin <strong>van</strong> de jaren ’90 door de invoering <strong>van</strong><br />

de verplichte planningsopdrachten en de convenanten op vlak <strong>van</strong> milieu, mobiliteit,<br />

tewerkstelling, structuurplanning e.d.m. in de gemeentelijke bestuurspraktijk.<br />

In talrijke grote -maar ook middelgrote- gemeenten blijft, ondanks de aanpassing <strong>van</strong> de<br />

gemeentewet in 1990, elke schepen verantwoordelijk voor één departement of een aantal<br />

diensten en wordt de uitvoering <strong>van</strong> de in het college genomen beslissingen toevertrouwd<br />

aan de betrokken schepen 33 . Departementshoofden werken een aantal dossiers<br />

met hun schepen af, die op zijn beurt aangeeft wanneer het dossier klaar is voor de<br />

gemeenteraad of het college.<br />

Het gevolg <strong>van</strong> dit alles is dat de secretaris in deze gemeenten geen greep heeft op het<br />

gebeuren en dat de administratieve coördinatie een probleem wordt. Vandaar dat bij de<br />

herziening <strong>van</strong> de gemeentewet in het begin <strong>van</strong> de jaren ’90 door de secretarissen met<br />

klem hun taak <strong>van</strong> ambtelijk manager en coördinator werd bepleit.<br />

Het is trouwens onjuist te veronderstellen dat het klassieke gemeentelijke organisatie-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

231<br />

model enkel werd aangevreten door de bestuurders. Met mondjesmaat maakten ook<br />

een aantal deskundige en professioneel georiënteerde ambtenaren hun opwachting in<br />

het gemeentelijke apparaat. Zij kenmerkten zich door meer oog te hebben voor planning,<br />

analyse en onderbouwde beleidsvoorbereiding. Steeds meer verschoof daardoor<br />

de klassieke verticale structuur naar een horizontaal organisatiemodel. Daarnaast dient<br />

er op gewezen te worden dat het nieuwe bezoldigingssysteem thans de opkomst <strong>van</strong><br />

meer professionele politici in de hand werkt.<br />

Bondig samengevat legt de huidige gemeentewet de spilfiguur <strong>van</strong> dit organisatiemodel,<br />

de secretaris, volgende taken op:<br />

- het voorbereiden <strong>van</strong> de aangelegenheden die aan het college of de raad onderworpen<br />

worden (art. 26bis);<br />

- aanwezig zijn op de vergaderingen <strong>van</strong> raad en college en het verslag er<strong>van</strong> opmaken<br />

(art. 108);<br />

- het medeondertekenen <strong>van</strong> alle beslissingen <strong>van</strong> de gemeenteraad en het college en<br />

<strong>van</strong> de uitgaande post (art. 109);<br />

- zich gedragen naar de instructies <strong>van</strong> de raad, college of burgemeester, naargelang<br />

de bevoegdheid <strong>van</strong> het betrokken orgaan (art. 26);<br />

- zo een reglement <strong>van</strong> interne orde dit bepaalt: aan leden <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

technische informatie geven over dossiers (art. 87, § 2);<br />

- onder verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het college de gemeentelijke diensten leiden en<br />

coördineren (art. 26bis);<br />

- hoofd <strong>van</strong> het personeel (met uitzonderingen) (art. 26bis);<br />

- op zijn verslag kan de raad (art. 287§ 1) en het college (art. 288) aan de door de<br />

gemeente bezoldigde personeelsleden, wier benoeming aan de gemeenteoverheid<br />

opgedragen is, bepaalde tuchtstraffen opleggen.<br />

Uit voorgaande bepalingen blijkt dat de secretaris naast zijn traditionele ‘notariële’ functie,<br />

ook een aantal ruime managementbevoegdheden zou kunnen opnemen op vlak <strong>van</strong><br />

het strategisch management (i.c. beleidsvoorbereiding), het organisatiemanagement, het<br />

personeelsmanagement en het financieel management. De huidige gemeentewet beklemtoont<br />

veel meer het primaat <strong>van</strong> de politieke organen, inclusief de beklemtoning <strong>van</strong> de<br />

zorg die deze organen aan de dag moeten leggen voor een goed werkend bestuursapparaat.<br />

Alleen als het college dit wenst (cfr. art. 123,10° NGW), treedt de secretaris op als<br />

sleutelfiguur tussen politiek en ambtelijke organisatie. De taakomschrijvingen of, zo men<br />

wil, de bevoegdheden <strong>van</strong> de secretaris blijven onvoldoende duidelijk omschreven en<br />

daarom dringt zich bijsturing op. In de huidige regeling zijn betwistingen niet uitgesloten<br />

en bestaan er leemten. Zo kan er onder meer gewag worden gemaakt <strong>van</strong>:<br />

- de verwarring die blijft bestaan ten aanzien <strong>van</strong> het bepaalde in artikel 123,10° <strong>van</strong> de<br />

NGW dat het college belast met het toezicht op de door de gemeente bezoldigde ambten,<br />

behalve voor wat de leden <strong>van</strong> het politiekorps betreft. Deze bepaling dateert <strong>van</strong><br />

vóór de invoeging in artikel 26bis <strong>van</strong> de huidige taakopdracht <strong>van</strong> de gemeentesecretaris<br />

en is daarmee ook niet meer over de gehele lijn compatibel. Volgens dat artikel leidt<br />

en coördineert de gemeentesecretaris onder het gezag <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester


232<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

en schepenen de gemeentelijke diensten en is hij, behoudens de uitzonderingen waarin<br />

de wet voorziet, hoofd <strong>van</strong> het personeel. Daarenboven bepaalt artikel 26 dat de gemeentesecretaris<br />

verplicht is zich te gedragen naar de onderrichtingen die hem door de<br />

gemeenteraad, het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen of de burgemeester worden<br />

gegeven.<br />

- het afwezig zijn <strong>van</strong> enige aansporing tot team-management in de gemeentelijke organisatie;<br />

het exclusief beklemtonen <strong>van</strong> de taak <strong>van</strong> de secretaris voor de leiding <strong>van</strong> de<br />

gemeentelijke diensten laat de eigen verantwoordelijkheid en de eigen managementopdrachten<br />

<strong>van</strong> de diensthoofden te zeer buiten het vizier; minstens moet worden<br />

aangenomen dat de secretaris dit doet in overleg of in samenspraak met de ont<strong>van</strong>ger<br />

en met de functioneel bevoegde diensthoofden.<br />

- het afwezig zijn <strong>van</strong> concrete bevoegdheden in de gemeentewet voor de secretaris om<br />

zijn taak als hoofd <strong>van</strong> het personeel reëel te kunnen uitoefenen; ook verplicht de<br />

gemeentewet niet dit nader te omschrijven in een intern reglement.<br />

- het afwezig zijn <strong>van</strong> formele bepalingen die ook intern toelaten binnen de gemeente<br />

vorm te geven aan delegatie aan ambtenaren en contractmanagement.<br />

§ 3. Algemene toelichting bij de voorstellen <strong>van</strong> decreetsartikelen,<br />

bevat in de <strong>proeve</strong><br />

Vooreerst wordt het toepassingsgebied <strong>van</strong> de bepalingen uit de <strong>proeve</strong> met betrekking<br />

tot het gemeentepersoneel afgebakend (1). Daarna wordt de bevoegdheidsverdeling tussen<br />

de Vlaamse Regering en de gemeenten inzake personeelsbeheer omschreven <strong>van</strong>uit<br />

het zoeken naar een evenwicht tussen de mogelijkheid voor de Vlaamse Regering om<br />

richting te geven aan het gemeentelijk personeelsbeleid enerzijds en het beter vrijwaren<br />

<strong>van</strong> de noodzakelijke gemeentelijke beslissingsruimte anderzijds (2). Vervolgens wordt<br />

de managementvisie met betrekking tot de politiek-ambtelijke verhoudingen toegelicht,<br />

alsook de positie <strong>van</strong> de gemeentesecretaris en de gemeenteont<strong>van</strong>ger (3). De ambtelijke<br />

organisatie werkt volgens het bestuursmodel <strong>van</strong> het teammanagement. Tenslotte<br />

opteert de <strong>proeve</strong> ook voor een uniforme rechtspositieregeling (4), die zoveel als mogelijk<br />

het bestaande onderscheid tussen contractueel aangeworven personeel en statutair<br />

personeel overstijgt. In de <strong>proeve</strong> zelf wordt aan die rechtspositieregeling alleen een<br />

minimale invulling gegeven. Dit is niet het geval voor de regeling betreffende de discipline,<br />

die wel uitgebreid in de <strong>proeve</strong> geregeld wordt en dan ook in een afzonderlijk punt<br />

wordt toegelicht (5).<br />

1. Toepassingsgebied <strong>van</strong> de regeling<br />

Alle bepalingen <strong>van</strong> de titel over de ambtelijke organisatie en het personeelsbeheer zijn<br />

in principe toepasselijk op alle leden <strong>van</strong> het gemeentepersoneel, voor zover de wet of<br />

het decreet er niet <strong>van</strong> afwijkt (artikel 81). Deze bepaling heeft uiteraard in hoofdzaak -<br />

maar niet alleen- betrekking op de rechtspositieregeling <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> het gemeentepersoneel,<br />

maar ook op hun benoeming en op de regeling <strong>van</strong> de discipline 34 .


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

233<br />

Zo worden in het <strong>gemeentedecreet</strong> zelf nog zo weinig mogelijk specifieke bepalingen<br />

ingeschreven voor bepaalde categorieën <strong>van</strong> personeel zowel naar de functie als naar de<br />

wijze <strong>van</strong> aanwerving, bijvoorbeeld de contractuelen.<br />

De wetgever en de decreetgever kunnen, ieder wat zijn bevoegdheidsdomein betreft,<br />

<strong>van</strong> deze bepalingen afwijken. De verwijzing naar de wet wordt opgenomen om op het<br />

bestaan <strong>van</strong> eventuele andere regelingen te wijzen waarvoor de federale overheid bevoegd<br />

is, zoals inzake het politiepersoneel 35 , en voor het statuut <strong>van</strong> het onderwijzend<br />

personeel.<br />

2. Bevoegdheidverdeling tussen de Vlaamse Regering en de gemeenten<br />

Zoals hierboven werd toegelicht, heeft de Vlaamse overheid gedurende de laatste jaren<br />

het lokale personeelsbeleid noodgedwongen gestuurd door middel <strong>van</strong> omzendbrieven<br />

en bestuurlijk toezicht. Met de regionalisering <strong>van</strong> de organieke regelgeving voor de<br />

lokale besturen, krijgt de Vlaamse Regering de mogelijkheid om het gemeentelijk<br />

personeelsbeleid met meer juridische kracht te regelen. De cruciale vraag in deze is<br />

hoever de bevoegdheid <strong>van</strong> de Vlaamse Regering mag reiken. Enerzijds moet aan de<br />

Vlaamse Regering de mogelijkheid geboden worden om het gemeentelijk personeelsbeleid<br />

te sturen en een zekere homogeniteit daarin na te streven, maar anderzijds dient zij de<br />

gemeentelijke beslissingsruimte te respecteren en aan de gemeente de nodige vrijheid te<br />

laten om een eigen personeelsbeleid te voeren en als het ware “lokaal maatwerk” mogelijk<br />

te maken. Uit de analyse <strong>van</strong> de buitenlandse regelingen is duidelijk gebleken dat dit<br />

evenwicht op een zeer diverse manier kan ingevuld worden, gaande <strong>van</strong> een verregaande<br />

lokale zelfstandigheid tot een hoge mate <strong>van</strong> centrale inmenging inzake het<br />

personeelsbeleid. Deze <strong>proeve</strong> wil hier dit evenwicht bereiken door enerzijds aan de<br />

gemeente of haar organen de principiële bevoegdheid toe te kennen voor een aantal<br />

aspecten <strong>van</strong> het personeelsbeleid, en door anderzijds aan de Vlaamse Regering de mogelijkheid<br />

te geven om in die aangelegenheden minimale voorwaarden te stellen.<br />

Uitgangspunt voor de regeling <strong>van</strong> het lokale personeelsbeleid binnen de <strong>proeve</strong> is de<br />

bepaling dat de gemeenteraad de personeelsformatie, het organogram en de rechtspositieregeling<br />

vaststelt, rekening houdend met de minimale voorwaarden gesteld door de<br />

Vlaamse Regering. Verder is de gemeenteraad ook bevoegd voor de benoeming <strong>van</strong> de<br />

personeelsleden (artikel 82). Benoeming moet hier in de ruime zin <strong>van</strong> het woord opgevat<br />

worden. In het kader <strong>van</strong> de nieuwe uniforme rechtspositieregeling, waarbij zoveel<br />

mogelijk abstractie wordt gemaakt <strong>van</strong> het traditionele onderscheid statutair-contractueel,<br />

moet benoeming hier veeleer gelezen worden als aanstelling of aanwerving.<br />

Het opstellen <strong>van</strong> de personeelsformatie dient te gebeuren op basis <strong>van</strong> het personeelsbehoefteplan,<br />

dat eveneens vastgesteld wordt door de gemeenteraad. De vereiste om<br />

een personeelsformatie op basis <strong>van</strong> een personeelsbehoefteplan op te stellen mag echter<br />

geen afbreuk doen aan de mogelijkheid tot het voeren <strong>van</strong> een flexibel personeelsbeleid,<br />

met aandacht voor mobiliteit (bv. mobiliteit binnen de diensten). Zo zou het hoofd <strong>van</strong><br />

het personeel - de gemeentesecretaris- onder meer bevoegd moeten kunnen zijn om


234<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

binnen bepaalde perken en bij gewijzigde personeelsbehoeften de functieomschrijvingen<br />

en prestatiegegevens aan te passen aan de zich voordoende noden. Daarvoor moet het<br />

personeelsbehoefteplan niet steeds expliciet te worden gewijzigd.<br />

De gemeenten werken een globaal personeelsbehoefteplan uit, rekening houdend met<br />

het te vervullen takenpakket. In het personeelsbehoefteplan wordt onderscheid gemaakt<br />

tussen de betrekkingen waarvoor personeel in vast dienstverband en de betrekkingen<br />

waarvoor personeel in tijdelijk dienstverband wordt aangesteld 36 . Ook de financiële randvoorwaarden<br />

en de financiële haalbaarheid vormen een essentieel bestanddeel <strong>van</strong> het<br />

personeelsbehoefteplan. Verder worden het personeelsbehoefteplan en de formatie gemotiveerd<br />

via een organogram, functiebeschrijvingen en prestatiegegevens.<br />

De Vlaamse Regering kan minimale voorwaarden stellen betreffende de uitwerking en<br />

de inhoud <strong>van</strong> het personeelsbehoefteplan, de personeelsformatie en de rechtspositieregeling<br />

<strong>van</strong> het personeel en zij kan nadere regelen stellen voor de toepassing <strong>van</strong> de<br />

aanwervingen in tijdelijk verband en voor het mandaatstelsel (artikel 87, § 1 en § 2). Het<br />

vaststellen <strong>van</strong> deze voorwaarden en regelen door de Vlaamse Regering, gebeurt na<br />

onderhandeling met de representatieve vakorganisaties <strong>van</strong> het gemeentepersoneel, en<br />

de representatieve organisatie <strong>van</strong> de gemeenten. Op die manier worden niet alleen de<br />

vakorganisaties <strong>van</strong> het gemeentepersoneel betrokken, wat reeds gebeurde in het kader<br />

<strong>van</strong> het sectoraal overleg, maar ook de vertegenwoordigers <strong>van</strong> de gemeentebesturen<br />

zelf 37 .<br />

Op die manier wordt een decretale basis gegeven aan de mogelijkheid voor de Vlaamse<br />

Regering om ook regelgevend op te treden. Dat de basisbevoegdheid bij de gemeentebesturen<br />

blijft en dat de Vlaamse Regering slechts een sturende rol heeft, moet blijken<br />

uit het feit dat zij slechts de minimale voorwaarden kan opleggen. Bovendien wordt de<br />

gemeentelijke bevoegdheid in de decreetsartikelen bewust vermeld vóór die <strong>van</strong> de<br />

Vlaamse Regering. Hoever die bevoegdheid dan precies reikt, kan moeilijk juridisch gedefinieerd<br />

worden, zeker op decretaal niveau. Het is dan ook voor een groot stuk de<br />

verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de Vlaamse Regering om in te staan voor het vrijwaren <strong>van</strong> de<br />

gemeentelijke beslissingsruimte in deze aangelegenheid. Het is alvast de bedoeling <strong>van</strong><br />

deze bepaling dat de Vlaamse Regering de verscheidenheid en eigenheid <strong>van</strong> de individuele<br />

gemeenten (ondermeer naar grootte <strong>van</strong> de gemeente, centrumfunctie 38 , onderscheid<br />

tussen landelijke gemeenten en stedelijke gemeenten, toeristische gemeente e.d.m.)<br />

respecteert en dat in die verschillende gemeenten een personeelsbeleid “op maat” mogelijk<br />

is.<br />

3. Managementvisie met betrekking tot de politiek-ambtelijke verhoudingen<br />

Hierna worden de verhoudingen op de domeinen <strong>van</strong> het strategisch management, het<br />

organisatiemanagement, het personeelsmanagement en het financieel management tussen<br />

de verkozen bestuurders en de ambtelijke diensten enerzijds en in de ambtelijke<br />

organisatie zelf anderzijds verduidelijkt.<br />

De gemeenteraad bepaalt het organogram <strong>van</strong> de gemeentelijke ambtelijke organisatie<br />

(artikel 82, § 4). Elke gemeente heeft een gemeentesecretaris en een gemeenteont<strong>van</strong>ger.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

235<br />

In kleinere gemeenten kunnen de gemeenten ook overgaan tot het aanstellen <strong>van</strong> een<br />

deeltijdse gemeentesecretaris of gemeenteont<strong>van</strong>ger. In gemeenten met meer dan 60.000<br />

inwoners kan de gemeenteraad een adjunct-secretaris benoemen. Niemand kan echter<br />

gemeentesecretaris en gemeenteont<strong>van</strong>ger zijn in dezelfde gemeente noch kunnen zij<br />

terzelfdertijd in dienst zijn <strong>van</strong> een toezichthoudend bestuur. Hun ver<strong>van</strong>ging wordt<br />

eveneens in de <strong>proeve</strong> geregeld maar kan verder uitgewerkt worden in de rechtspositieregeling<br />

(artikel 88, § 2 en § 3). De benoeming <strong>van</strong> de gemeentesecretaris en gemeenteont<strong>van</strong>ger<br />

door de gemeenteraad wordt niet expliciet in de <strong>proeve</strong> ingeschreven. De<br />

algemene regel is <strong>van</strong> toepassing. De benoeming <strong>van</strong> de leidende ambtenaren is bovendien<br />

een bevoegdheid die de gemeenteraad niet kan overdragen. De gemeentesecretaris<br />

en de gemeenteont<strong>van</strong>ger worden samen met de diensthoofden de leidende ambtenaren<br />

geheten en zij vormen samen het managementteam (artikel 92, § 1). Dit team wordt<br />

voorgezeten door de gemeentesecretaris. Niets belet dat het managementteam ook andere<br />

personen op zijn vergaderingen uitnodigt, zonder dat zij <strong>van</strong> het team deel uitmaken,<br />

zo bijvoorbeeld de verantwoordelijke <strong>van</strong> de lokale politie of de secretaris <strong>van</strong> het<br />

OCMW.<br />

3.1. Strategisch management<br />

De verkozen bestuurders hebben als belangrijkste opdracht de in de gemeente levende<br />

problemen te verkennen en de prioriteiten en de beleidslijnen uit te zetten die zij maatschappelijk<br />

rele<strong>van</strong>t achten. Zij moeten deze beleidslijnen ook vertalen in intern duidelijk<br />

te hanteren doelstellingen. Zij beslissen tevens over de daartoe nodige middelenallocaties<br />

en vertegenwoordigen de gemeente naar buiten in alle daarop betrekking hebbende<br />

en politiek gevoelige materies. Het meest duidelijk nog zal het strategisch management<br />

aan bod komen in de onder de hoofding <strong>van</strong> het gemeentelijk beleid en financieel<br />

beheer op te nemen bepalingen over de strategische meerjarenplanning.<br />

De gemeentesecretaris, die hoofd is <strong>van</strong> het ambtelijk managementteam, zorgt ervoor<br />

dat de beslissingen <strong>van</strong> de beleidsorganen worden genomen met inbreng <strong>van</strong> de in de<br />

organisatie aanwezige deskundigheid. Vanuit dit oogpunt is hij verantwoordelijk voor<br />

het voorleggen aan de beleidsorganen <strong>van</strong> een zo volledig mogelijk dossier waarin de<br />

betrokken vakdeskundige aspecten aan bod komen en die door hem desgevallend op<br />

elkaar worden afgestemd of worden aangevuld. Hij overlegt hierover met de bevoegde<br />

leden <strong>van</strong> het college, met de ont<strong>van</strong>ger en de diensthoofden. Eenmaal beslissingen zijn<br />

genomen kan hij vragen dat de beleidsorganen de doelstellingen en het middelenbestand<br />

voor de interne uitvoering duidelijk omschrijven. Hij geeft hierover -steeds in overleg en<br />

samenwerking met het managementteam- passend advies of formuleert zelf voorstellen<br />

in functie <strong>van</strong> de noden <strong>van</strong> de administratie. In opdracht <strong>van</strong> het college kan hij de<br />

gemeente vertegenwoordigen in onderhandelingen <strong>van</strong> bestuurlijke aard met andere<br />

overheidsinstanties.<br />

3.2. Organisatiemanagement<br />

De verkozen bestuurders bepalen het organogram en de activiteiten- of dienstencentra<br />

in de gemeentelijke organisatie, het beschikbare budget evenals de personeelsformatie.


236<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Zij bepalen de maatschappijgerichte missie <strong>van</strong> de organisatie en geven tevens de waarden<br />

aan die zij belangrijk achten bij het functioneren <strong>van</strong> de organisatie als een democratisch<br />

gelegitimeerd, probleem- en burgergericht, ethisch handelend, effectief, efficiënt<br />

en geïntegreerd werkend bestuursapparaat.<br />

Onder leiding <strong>van</strong> de gemeentesecretaris en in afspraak met de bevoegde leden <strong>van</strong> het<br />

college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen vervult het managementteam beleidsvoorbereidende<br />

functies. De gemeentesecretaris leidt het interne proces <strong>van</strong> de “lerende”<br />

organisatie en overlegt hierover met het college en met de diensthoofden. Hij bereidt, in<br />

overleg en samenwerking met de betrokken leidende ambtenaren, de zaken voor die<br />

aan de gemeenteraad, aan de gemeenteraadscommissies en aan het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen worden voorgelegd. Hij adviseert de gemeentelijke organen op<br />

bestuurstechnisch en bestuursorganisatorisch gebied (artikel 89, § 2).<br />

Het managementteam als geheel beïnvloedt de cultuur <strong>van</strong> de organisatie <strong>van</strong>uit professionele<br />

en ethische waarden. Het staat ervoor in dat de missie en de doelstellingen<br />

<strong>van</strong> de organisatie bij het personeel bekend zijn en geaccepteerd worden. Als ambtelijke<br />

topmanager stimuleert de secretaris de verantwoordelijkheid, de initiatiefzin, de<br />

zelfcontrole, de professionalisering en de permanente vorming <strong>van</strong> de organisatieleden<br />

voor het vervullen <strong>van</strong> de organisatieobjectieven. Hij werkt samenwerking in de hand<br />

daar waar interdependentie bestaat bij de te vervullen taken en zorgt voor de coördinatie<br />

en afstemming tussen de gemeentelijke diensten en de binnen de gemeente bestaande<br />

verzelfstandigde bestuurseenheden. Hij stimuleert het teamverband en het groepsbewustzijn<br />

in de organisatie. Binnen elke dienst handelen de leidende ambtenaren op<br />

hun niveau in dezelfde geest, houden zij contact met de verantwoordelijke schepenen en<br />

nemen zij concrete verantwoordelijkheid op voor de uitvoering <strong>van</strong> de hen opgedragen<br />

taken en projecten. Het managementteam stimuleert de nodige innovaties, volgt de ontwikkelingen<br />

in het managementdenken en op het gebied <strong>van</strong> de technologie en andere<br />

hulpinstrumenten (artikel 92, § 2).<br />

Indien in toepassing <strong>van</strong> het organogram diensthoofden worden aangesteld staan deze<br />

in hun dienst in voor de dagelijkse leiding en coördinatie <strong>van</strong> de daaronder ressorterende<br />

activiteiten en voor een kwaliteitsvolle vervulling <strong>van</strong> de toevertrouwde opdrachten<br />

(artikel 91, § 1).<br />

Tenslotte is de gemeentesecretaris verantwoordelijk voor het bewaren <strong>van</strong> het gemeentelijk<br />

archief (artikel 89, § 4). Het gemeentearchief kan omschreven worden als het<br />

organisch gegroeid geheel <strong>van</strong> archiefbescheiden gevormd door de gemeente en door<br />

personen of instellingen die met een gemeentelijke opdracht belast zijn. Al deze bescheiden<br />

zijn ongeacht hun datum, vorm en drager bestemd om te berusten onder de<br />

gemeente uit hoofde <strong>van</strong> haar activiteiten of vervulling <strong>van</strong> haar taken.<br />

De verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de gemeentesecretaris betreft het archiefbeheer en de<br />

registratie. Archiefbeheer staat voor het management en de uitvoering <strong>van</strong> de volgende<br />

taken: het begeleiden <strong>van</strong> registratie, <strong>van</strong> selectie en <strong>van</strong> vernietiging of overdracht, de<br />

acquisitie, het toegankelijk maken, het conserveren, het beschikbaar stellen en het<br />

valoriseren <strong>van</strong> het gemeentearchief. Onder registratie worden de activiteiten verstaan


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

237<br />

die nodig zijn om inkomende, uitgaande en interne stukken of elementen daar<strong>van</strong><br />

zodanig in een verband vast te leggen, zodat de stukken kunnen worden geïdentificeerd<br />

en toegankelijk gemaakt. De gemeentesecretaris kan een specifieke ambtenaar<br />

met de archieftaken belasten. Idealiter heeft elke gemeente een gekwalificeerde archivaris<br />

in dienst. De voorwaarden waaronder die wordt aangeworven, kunnen in de rechtspositie<br />

geregeld worden. Een alternatief bestaat erin dat kleinere gemeenten zich verenigen<br />

in een streekarchief.<br />

3.3. Personeelsmanagement<br />

Het aanwervings- en benoemingsbeleid wordt op basis <strong>van</strong> objectieve regelen vastgesteld<br />

door de beleidsorganen evenals de loon- en arbeidsvoorwaarden voor het personeel.<br />

Zij treden op als de werkgevers <strong>van</strong> het personeel, zorgen voor de inspraak <strong>van</strong><br />

het personeel en hun vertegenwoordigers voeren de syndicale onderhandelingen.<br />

Als hoofd <strong>van</strong> het personeel vervult de secretaris op al deze gebieden beleidsvoorbereidende<br />

functies. Aan hem komt het toe om te waken over het goed en objectief<br />

verloop <strong>van</strong> de aanwervings-, bevorderings-, functionerings-, evaluatie- en tuchtprocedures<br />

en hij is direct betrokken bij het verloop er<strong>van</strong>. Het college kan aan hem<br />

bevoegdheden delegeren om met toepassing <strong>van</strong> de geldende regelen de taakomschrijving<br />

<strong>van</strong> de personeelsleden te bepalen, om zelf de aanwerving en de aanstelling <strong>van</strong><br />

uitvoerend personeel te regelen en om maatregelen <strong>van</strong> individueel personeelsbeheer te<br />

nemen. Indien geen delegatie wordt verleend, vormt het advies <strong>van</strong> de secretaris een<br />

fundamentele vormvereiste. In alle gemeenten is de secretaris tevens bevoegd om de<br />

lagere tuchtstraffen op te leggen. Samen met het managementteam zorgt hij ervoor dat<br />

prestatiegericht wordt gewerkt doch dat tevens rekening wordt gehouden met de rechtmatige<br />

menselijke verwachtingen en aspiraties <strong>van</strong> de organisatieleden. Hij staat in<br />

voor een sociaal voelend, participatief en rechtmatig gevoerd personeelsbeleid. Binnen<br />

de diensten vervult elk diensthoofd analoge opdrachten op zijn niveau onder de coördinerende<br />

leiding <strong>van</strong> de secretaris, die dit doet in teamverband. Samenwerken is een<br />

hogere waarde dan werken onder het gezag <strong>van</strong>.<br />

Het managementteam regelt zijn werking in een huishoudelijk reglement, dat ter goedkeuring<br />

wordt voorgelegd aan het college (artikel 92, § 3). Het stelt de procedures vast<br />

die voor de controle op de kwaliteitsvolle vervulling <strong>van</strong> de opdrachten zullen worden<br />

gevolgd en het legt de daarop betrekking hebbende beslissingen ter goedkeuring voor<br />

aan het college. Het voorafgaand advies <strong>van</strong> het managementteam is verplicht voor<br />

alle beslissingen betreffende het personeelsbehoefteplan, de personeelsformatie, het<br />

organogram <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten en de rechtspositieregeling <strong>van</strong> het gemeentepersoneel<br />

(artikel 92, § 4).<br />

Het managementteam stelt, onder de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen, het voorontwerp <strong>van</strong> personeelsbehoefteplan op. Het kan alle<br />

nuttige voorstellen doen aan het college voor de aanpassing er<strong>van</strong>. Het managementteam<br />

stelt verder de procedures vast, die voor de controle op de kwaliteitsvolle vervulling<br />

<strong>van</strong> de opdrachten zullen worden gevolgd (artikel 92, § 5).


238<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Onder de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen staat<br />

de gemeentesecretaris in voor de algemene leiding <strong>van</strong> de diensten en is hij, behoudens<br />

de uitzonderingen waarin de wet of het decreet voorzien, hoofd <strong>van</strong> het personeel.<br />

Verder is hij bevoegd voor het dagelijks personeelsbeheer en voor het toezicht op het<br />

gemeentepersoneel (artikel 89, § 1).<br />

Volgens de huidige gemeentewet leidt en coördineert de gemeentesecretaris onder het<br />

gezag <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen de gemeentelijke diensten en hij<br />

is, behoudens de uitzonderingen waarin de wet voorziet, hoofd <strong>van</strong> het personeel 39 .<br />

Deze bepaling werd ingevoerd in 1990 en lijkt op het eerste gezicht moeilijk te verzoenen<br />

met artikel 123, 10° <strong>van</strong> dezelfde wet, op grond waar<strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen bevoegd is voor het toezicht op de door de gemeente bezoldigde<br />

beambten.<br />

Bovenstaande bepalingen zouden de onduidelijkheid terzake moeten wegwerken. Een<br />

eerste alternatief bestond erin de bevoegdheid inzake het dagelijks personeelsbeheer en<br />

toezicht aan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen toe te kennen gecombineerd<br />

met de mogelijkheid om deze bevoegdheid aan de gemeentesecretaris te delegeren. In<br />

onderling overleg tussen het college en de gemeentesecretaris en naargelang de noden<br />

<strong>van</strong> elke specifieke gemeente zou dan de bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeentesecretaris terzake<br />

vastgelegd worden. Deze mogelijkheid werd echter niet behouden. Er werd geopteerd<br />

voor een duidelijke omschrijving <strong>van</strong> de bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeentesecretaris. Hij<br />

wordt expliciet bevoegd voor het dagelijks personeelsbeheer en voor het toezicht op het<br />

gemeentepersoneel. De gemeentesecretaris kan deze bevoegdheid tevens delegeren aan<br />

de diensthoofden (artikel 91, § 3). Tegelijkertijd blijft het college <strong>van</strong> burgemeester en<br />

schepenen wel politiek verantwoordelijk. Hier wordt echter een politieke verantwoording<br />

bedoeld. Hoewel het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen het laatste woord<br />

heeft inzake het personeelsbeheer, kan het niet de bedoeling <strong>van</strong> deze bepaling zijn dat<br />

het college zich met concrete zaken <strong>van</strong> het dagelijks personeelsbeheer inlaat. Zoals<br />

reeds vermeld, moet de gemeentesecretaris, om een flexibel personeelsbeheer te kunnen<br />

voeren, eveneens over de bevoegdheid beschikken om de functieomschrijvingen en<br />

de prestatiegegevens aan te passen aan de zich voordoende noden.<br />

De gemeentesecretaris houdt de jaarlijkse functioneringsgesprekken met de hoofden<br />

<strong>van</strong> de onderscheiden diensten met uitzondering <strong>van</strong> de financiële dienst. Het college<br />

<strong>van</strong> burgemeester en schepenen houdt de jaarlijkse functioneringsgesprekken met de<br />

gemeentesecretaris, de gemeenteont<strong>van</strong>ger en de adjunct-secretaris (artikel 89, § 3). Als<br />

er in toepassing <strong>van</strong> het organogram diensthoofden worden aangesteld, houden ook zij<br />

jaarlijks functioneringsgesprekken met hun personeel (artikel 91, § 1).<br />

3.4. Financieel management<br />

De verkozen bestuurders staan in voor de voorziening <strong>van</strong> de nodige financiële middelen.<br />

Zij doen de budgetallocaties en vertalen de nagestreefde doelstellingen in budgettair<br />

vastgestelde programma’s; zij zijn eindverantwoordelijk voor de efficiënte aanwending<br />

<strong>van</strong> het middelenbestand evenals voor de controle daarop. Zij respecteren daarbij de aan<br />

de gemeenteont<strong>van</strong>ger door het decreet opgedragen taken m.b.t. de inning <strong>van</strong> de gel-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

den, het doen <strong>van</strong> uitgaven en het financieel beheer.<br />

239<br />

Secretaris en ont<strong>van</strong>ger staan in voor een efficiënt middelengebruik en overleggen met<br />

de betrokken leden <strong>van</strong> het college en met de diensthoofden over de toe te passen<br />

standaarden en technieken voor prestatiemetingen. Zij zorgen voor discipline en zuinigheid<br />

bij de aanwending <strong>van</strong> de middelen en bewaken het streven naar productiviteit.<br />

De gemeenteont<strong>van</strong>ger is de leidende ambtenaar <strong>van</strong> de financiële dienst <strong>van</strong> de gemeente.<br />

Hij heeft tot taak, onder zijn verantwoordelijkheid de geregistreerde uitgaande<br />

facturen te innen, elke andere ont<strong>van</strong>gst te registreren, de bestellingen te viseren, de<br />

facturen in de boekhouding op te nemen en uitgaven te betalen die door het college of<br />

door de budgethouders zijn goedgekeurd, op voorwaarde dat ze wettelijk en regelmatig<br />

zijn en een actief beheer na te streven <strong>van</strong> het bedrijfskapitaal. Tenslotte wordt ook de<br />

zekerheidsstelling <strong>van</strong> de gemeenteont<strong>van</strong>ger behouden, maar de Vlaamse Regering bepaalt<br />

de voorwaarden waaronder die moet plaastvinden (artikel 90). De overige bepalingen<br />

in verband met de taken <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger komen aan bod in de titel over het<br />

financieel beheer.<br />

3.5. Het lokale managementteam-model<br />

Deze uitgangspunten kregen vorm in het gemeentelijke organisatiemodel dat K. De<br />

Leemans in zijn publicatie over de positie <strong>van</strong> de leidende ambtenaar in het lokaal bestuur<br />

(O.C.M.W.-visies, 1998, nr.5, 33-42) uitwerkte onder de noemer <strong>van</strong> ‘het diensthoofden-teammodel’<br />

en dat door ons werd herdacht in de vorm <strong>van</strong> een gemeentelijk<br />

‘management-teammodel’ (zie figuur).<br />

managementteam


240<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Het bovenstaande model kenmerkt zich door een versterkte verkozen raad, waarbij het<br />

primaat <strong>van</strong> de politiek berust. De versterking bestaat voornamelijk in de vaststelling<br />

<strong>van</strong> de beleids- en financiële plannen, alsook in de relatie met de (bestaande) adviesstructuren.<br />

Zo zullen de advies- en gebruikersraden rechtstreeks aan de raad worden<br />

gekoppeld met het oog op een doelmatigere en meer democratische beleidsbepaling.<br />

Bovendien moet de raad in belangrijke of technische beleidsdossiers een beroep kunnen<br />

doen op interne of externe deskundigen. Hier is voor de gemeentesecretaris een<br />

coördinerende rol weggelegd. Indien blijkt dat de gevraagde expertise niet binnen het<br />

gemeentelijk apparaat aanwezig of beschikbaar blijkt te zijn, kan hij het voorstel doen<br />

om externe deskundigheid aan te trekken. Op die manier wordt op een optimale manier<br />

gebruik gemaakt <strong>van</strong> de beschikbare middelen en mankracht.<br />

Anderzijds dient er ook op gewezen te worden dat de band tussen burgers en verkozen<br />

mandatarissen wordt aangescherpt door de introductie <strong>van</strong> een aantal nieuwe instrumenten<br />

op het vlak <strong>van</strong> de probleem- en klachtenarticulatie (zie Boek II).<br />

Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen is het uitvoerend orgaan <strong>van</strong> de gemeente<br />

en bestuurt de gemeente op collegiale wijze. Ondanks de bevoegdheidsverdeling binnen<br />

het college is een rechtstreekse gezagsrelatie met de personeelsleden <strong>van</strong> de diverse<br />

diensten niet aangewezen, wat niet belet dat tussen leden <strong>van</strong> het college en leden <strong>van</strong> de<br />

diverse diensten inhoudelijke besprekingen kunnen gevoerd worden met het oog op een<br />

goede beleidsvoorbereiding, beleidsevaluatie en terugkoppeling.<br />

Onder de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het college neemt de gemeentesecretaris de rol <strong>van</strong><br />

manager waar. Hij staat als hoofd <strong>van</strong> het personeel in voor de uitvoering <strong>van</strong> het gewenste<br />

beleid en pleegt daartoe overleg met de betrokken diensthoofden in stafvergaderingen.<br />

De ont<strong>van</strong>ger treedt op als beleidsadviseur in financiële aangelegenheden en is<br />

tevens hoofd <strong>van</strong> de financiële dienst.<br />

De administratie beschikt over de nodige beheersruimte en autonomie <strong>van</strong> uitvoeringsbeslissingen,<br />

evenwel binnen de grenzen die zijn uitgezet door de verkozen mandatarissen.<br />

Er wordt geopteerd voor een zo groot mogelijke responsabilisering <strong>van</strong> de ambtelijke<br />

organisatie, die geleid wordt door de gemeentesecretaris en werkt volgens het bestuursmodel<br />

<strong>van</strong> het teammanagement. De financiële dienst in de gemeente wordt echter<br />

geplaatst onder de functionele leiding <strong>van</strong> de plaatselijke ont<strong>van</strong>ger, die tevens de rol<br />

vervult <strong>van</strong> financieel adviseur.<br />

Heel in het bijzonder gaat de aandacht uit naar het verduidelijken <strong>van</strong> de noodzaak en de<br />

nadere omlijning <strong>van</strong> de vereiste politiek-ambtelijke samenwerking. Overheidsmanagement,<br />

in de zin <strong>van</strong> verantwoordelijkheid voor de prestaties <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

organisatie voltrekt zich zowel op het politieke als op het ambtelijke niveau. Beslissingen<br />

die niet tot stand komen in het kader <strong>van</strong> een geïntegreerde samenwerking tussen<br />

politici en ambtenaren lopen immers het gevaar het gewenste resultaat te missen. Daar<br />

de verkozen bestuurders ten aanzien <strong>van</strong> de bevolking verantwoording dienen af te<br />

leggen, moeten zij logischerwijze ook richtlijnen kunnen vaststellen binnen het geboden<br />

decretale kader. Ambtenaren moeten de door de politieke organen binnen hun


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

241<br />

bevoegdheidsdomein genomen beslissingen naleven, tenzij deze fundamentele ethische<br />

waarden zouden aantasten. Doch evenzeer moeten aan de ambtelijke diensten de nodige<br />

zelfstandige beslissingsmogelijkheden worden gegeven om de doelstellingen <strong>van</strong><br />

de gemeentelijke organisatie effectief te kunnen realiseren.<br />

4. Naar een uniforme rechtspositieregeling<br />

De op het overheidspersoneel toepasselijke rechtspositieregelingen zijn zeer verscheiden<br />

en dat is niet anders op het gemeentelijk niveau. De krachtlijnen schrijven de statutaire<br />

tewerkstelling <strong>van</strong> het gemeentepersoneel als norm voor, maar de gemeente kan in bepaalde<br />

omstandigheden ook tot contractuele aanwervingen overgaan. De personeelsleden<br />

<strong>van</strong> wie de rechtstoestand, de rechten en de verplichtingen eenzijdig door de overheid<br />

opgelegd worden en tevens eenzijdig gewijzigd kunnen worden, bevinden zich in<br />

een statutaire verhouding tot de overheid. De benoeming is dan de eenzijdige handeling<br />

waarbij deze rechtstoestand -het statuut- op het personeelslid toepasselijk wordt gemaakt<br />

40 . Bij een contractuele arbeidsrelatie onderhandelen beide partijen in principe<br />

over de inhoud <strong>van</strong> het contract, en moeten zij beide instemmen om de arbeidsverhouding<br />

tot stand te doen komen. De arbeidsovereenkomstenwet is op deze contracten <strong>van</strong> toepassing.<br />

Een overheid in het algemeen, en ook een gemeente kan slechts in bepaalde<br />

omstandigheden tot contractuele aanwervingen overgaan, zoals in geval <strong>van</strong> uitzonderlijke<br />

en tijdelijke personeelsbehoeften, voor in de tijd beperkte acties, voor een buitengewone<br />

toename <strong>van</strong> werk, om ambtenaren te ver<strong>van</strong>gen die hun betrekking niet of slechts<br />

deeltijds bekleden of om bijkomende of specifieke opdrachten te vervullen 41 .<br />

In de categorie <strong>van</strong> de zogenaamde “statutairen” dient dan verder nog een onderscheid<br />

gemaakt tussen het statuut <strong>van</strong> het politiepersoneel, het statuut <strong>van</strong> het brandweerpersoneel,<br />

het statuut <strong>van</strong> het onderwijzend personeel, het statuut <strong>van</strong> de gemeentesecretaris,<br />

de adjunct-gemeentesecretaris en de plaatselijke ont<strong>van</strong>ger. Ook in de categorie<br />

<strong>van</strong> de “contractuelen” gelden voor de zogenaamde “gesubsidieerde contractuelen” bijzondere<br />

bepalingen. Deze situatie schept niet alleen onduidelijkheid in hoofde <strong>van</strong> de<br />

betrokkenen, maar staat ook een efficiënt gemeentelijk personeelsmanagement in de<br />

weg.<br />

De <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> wil deze diversiteit aan arbeidsstelsels zoveel<br />

als mogelijk vermijden door één algemene rechtspositieregeling uit te werken die toepasselijk<br />

is op alle gemeentepersoneel, waarbij gepoogd wordt het klassieke onderscheid<br />

tussen statutair en contractueel personeel zo veel mogelijk te overstijgen. Vooreerst wordt<br />

hierna de notie <strong>van</strong> uniforme rechtspositieregeling verder toegelicht alsook het<br />

toepassingsgebied <strong>van</strong> de nieuwe regeling (4.1.). Vervolgens komen de bevoegdheidsvragen<br />

aan bod die in deze context rijzen (4.2.) en tenslotte de inhoud <strong>van</strong> deze nieuwe<br />

rechtspositieregeling (4.3.).<br />

4.1. Het begrip uniforme rechtspositieregeling<br />

De door de gemeenteraad vast te stellen rechtspositieregeling, binnen de minimale voorwaarden<br />

vastgelegd door de Vlaamse Regering, wordt geacht betrekking te hebben op


242<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

alle leden <strong>van</strong> het gemeentepersoneel, tenzij de wet of het decreet in een specifieke<br />

regeling voorziet. Het staat de bevoegde overheid uiteraard vrij om in de rechtspositieregeling<br />

zelf de toepasselijke regeling te diversifiëren naar verschillende categorieën <strong>van</strong><br />

het personeel toe. Het vroegere basisonderscheid statutair-contractueel wordt ver<strong>van</strong>gen<br />

door het onderscheid vaste betrekkingen en tijdelijke betrekkingen (artikel 82, § 2 en<br />

83, § 3). Aangezien één gemeenschappelijke rechtspositieregeling <strong>van</strong> toepassing zal<br />

zijn, maakt het onderscheid contract of statuut niet veel uit. Op de benoeming beperkt<br />

in de tijd en op het contract zal de regeling <strong>van</strong> de tijdelijke betrekkingen <strong>van</strong> toepassing<br />

zijn. Voor de andere gevallen zal de regeling <strong>van</strong> de vaste betrekkingen toepasselijk zijn.<br />

Het is de bedoeling dat het contract slechts een modaliteit wordt waarin de tewerkstelling<br />

vorm krijgt. Door deze regeling kan men streven naar één uniforme rechtspositieregeling,<br />

en kan men de vaste benoeming, in de zin <strong>van</strong> “zekerheid <strong>van</strong> tewerkstelling” 42 combineren<br />

met het flexibele karakter <strong>van</strong> het arbeidscontract.<br />

Toch is het niet zo eenvoudig om volledig abstractie te maken <strong>van</strong> dat klassieke onderscheid.<br />

Het is immers waarschijnlijk dat de rechtspraak de “aanstelling” <strong>van</strong> een personeelslid door<br />

de gemeenteraad zal blijven kwalificeren als ofwel een eenzijdige rechtshandeling -benoeming-<br />

ofwel als een wederkerige -contractuele- verhouding. Aangezien in de <strong>proeve</strong> de term<br />

“benoeming” behouden blijft voor alle aanstellingen, ook al moet die term ruim ingevuld<br />

worden, (artikel 82), zal de rechtspraak de doorslag geven. Die kwalificatie heeft onder meer<br />

gevolgen op de beëindiging <strong>van</strong> de arbeidsverhouding en op de bevoegde rechtbanken. Bij<br />

geschillen omtrent arbeidsovereenkomsten zijn de arbeidsrechtbanken bevoegd, terwijl een<br />

personeelslid zich tot de Raad <strong>van</strong> State moet wenden wanneer hij inzake zijn arbeidsverhouding<br />

met de overheid eenzijdige administratieve rechtshandelingen wil aanvechten.<br />

Voor het afdwingen <strong>van</strong> zijn subjectieve rechten zal hij zich uiteraard ook tot de gewone<br />

rechter moeten richten. Idealiter wordt ook dit verschil in bevoegde instantie opgeheven en<br />

wordt één enkele rechtbank bevoegd voor alle geschillen inzake arbeidsverhoudingen tussen<br />

de overheid en haar personeel. De decreetgever is echter niet bevoegd om deze<br />

bevoegdheidsverdeling te wijzigen.<br />

Opteren voor een uniforme rechtspositieregeling is niets anders dan het bevestigen <strong>van</strong><br />

een trend die al een tijdje aan de gang is, met name het naar elkaar toegroeien <strong>van</strong> beide<br />

arbeidsstelsels: de eenzijdigheid <strong>van</strong> de statutaire verhouding neemt door de invloed <strong>van</strong><br />

de vakbonden af, terwijl de wilsautonomie <strong>van</strong> de contracterende partij in veel gevallen<br />

een juridische fictie is. Deze convergentie tussen de statutaire en contractuele arbeidsrelatie<br />

vinden we ook terug in de arbeidsvoorwaarden. De pensioenregeling is daar een<br />

voorbeeld <strong>van</strong>. Door groepsverzekeringen en pensioenfondsen wordt het pensioen in<br />

de privé-sector nu soms al aantrekkelijker dan dat in de overheidssector 43 . Deze evolutie<br />

wordt in Nederland “normalisering” genoemd. Onder normalisering kan worden verstaan<br />

de evolutie waarbij arbeidsverhoudingen tussen ambtenaren en de overheid steeds<br />

meer gaan lijken op arbeidsverhoudingen tussen werkgevers en werknemers in de marktsector<br />

44 . Die normalisering in Nederland bevat drie aspecten: de hervorming <strong>van</strong> de<br />

arbeidsverhoudingen, het toepasselijk maken <strong>van</strong> de regels <strong>van</strong> medezeggenschap uit de<br />

privé sector op de overheidssector en het onderbrengen <strong>van</strong> ambtenaren in de stelsels<br />

<strong>van</strong> sociale zekerheid en pensioenen die in de privé-sector gelden. Ook in Vlaanderen


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

zou kunnen gepleit worden voor een zekere normalisering. De decreetgever is hiervoor<br />

echter niet bevoegd. De federale overheid zou hiertoe het initiatief moeten nemen.<br />

243<br />

Vermits het arbeidscontract in de <strong>proeve</strong> beschouwd wordt als een modaliteit waarin de<br />

arbeidsverhouding -in vast of tijdelijk verband- vorm krijgt, worden geen beperkingen<br />

op het afsluiten <strong>van</strong> arbeidsovereenkomsten door de gemeente opgenomen, maar wel<br />

ten aanzien <strong>van</strong> het aanwerven <strong>van</strong> personeelsleden in tijdelijk verband. Het gaat om de<br />

uitzonderingssituaties die momenteel opgenomen zijn in het APKB45 of in recente voorstellen<br />

tot wijziging er<strong>van</strong>. Het aanwerven <strong>van</strong> tijdelijke personeelsleden is toegestaan<br />

om<br />

- aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen, hetzij voor in de<br />

tijd beperkte acties, hetzij voor een buitengewone toename <strong>van</strong> werk;<br />

- personeelsleden te ver<strong>van</strong>gen die hun betrekking niet of slechts deeltijds bekleden<br />

of die tijdens een zodanige periode afwezig zijn dat de ver<strong>van</strong>ging noodzakelijk is;<br />

- bijkomende en specifieke opdrachten te vervullen;<br />

- te voorzien in de uitvoering <strong>van</strong> taken, die een kennis of ervaring op hoog niveau<br />

vereisen.<br />

Het zoeken naar een flexibeler personeelsmanagement blijkt nu reeds uit de evolutie dat<br />

de gemeenten meer en meer contractuelen aanwerven, ook al is de statutaire benoeming<br />

met vastheid <strong>van</strong> betrekking nog steeds het uitgangspunt. Tegelijk met een voortdurende<br />

afname <strong>van</strong> het aantal vast benoemde personeelsleden bij de overheid, zien we<br />

immers een stijgend gebruik <strong>van</strong> uitzendkrachten en een toename <strong>van</strong> het aantal mensen<br />

tewerkgesteld onder (tijdelijke) contracten. Slechts de helft <strong>van</strong> het personeel in de gemeenten<br />

is statutair, zoals blijkt uit onderstaande tabel.<br />

Tabel 1: aantal bijdrageplichtige werknemers Vlaamse gemeentebesturen,<br />

2e kwartaal 1998.<br />

gesubsidieerd contractueel andere contractuelen vastbenoemden TOTAAL<br />

vrouw man totaal vrouw man totaal vrouw man totaal<br />

9.123 10.469 19.592 10.252 6.687 16.939 10.636 26.266 39.902 73.433<br />

26.7% 23.1 % 50.3 % 100 %<br />

Gegevens: RSZ-PPO<br />

De tewerkstelling <strong>van</strong> de contractuelen beantwoordt niet steeds aan de in de krachtlijnen<br />

opgestelde criteria, zijnde tewerkstelling in het kader <strong>van</strong> tijdelijke en welbepaalde opdrachten.<br />

Specifieke wettelijke regelingen zorgden voor een stijging <strong>van</strong> het aantal contractuele<br />

aanwervingen 46 . Tevens werden in bepaalde sectoren, zoals sport of cultuur,<br />

gemeentelijke vzw’s opgericht, die contractuele tewerkstelling voorzien. Een belangrijk<br />

aandeel <strong>van</strong> deze contractuelen, wordt gevormd door de gesubsidieerde contractuelen<br />

of ‘gesco’s’. Het gesco-stelsel kreeg vorm als tijdelijk tewerkstellingsproject, maar is<br />

uitgegroeid tot een stelsel <strong>van</strong> langdurige gesubsidieerde tewerkstelling. Dit komt ondermeer<br />

tot uiting in het gebruik <strong>van</strong> het gesco-stelsel voor de invulling <strong>van</strong> staffuncties en<br />

belangrijke administratieve functies, naast de oorspronkelijk beoogde functies voor laag-


244<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

geschoolden en andere risicogroepen. De verdeling <strong>van</strong> het aantal gesco’s over de lokale<br />

besturen is zeer verschillend. Zo vormen de gesco’s vooral in de middelgrote en<br />

kleine gemeenten vaak een belangrijke werknemerscategorie 47 .<br />

Het grote aantal contractuelen binnen de lokale besturen, vormt evenwel een probleem<br />

<strong>van</strong>wege de sociaalrechtelijke minder goed geregelde positie welke deze groep werknemers<br />

inneemt ten aanzien <strong>van</strong> de statutairen. Zo beschikken de contractuelen per definitie<br />

over een beperkte werkzekerheid. Andere belangrijke nadelen zijn het beschikken<br />

over minder mogelijkheden tot het doorgroeien in de functionele loopbaan, verschil in<br />

sociale zekerheidsrechten (pensioen) en het uitgesloten zijn <strong>van</strong> hiërarchische bevorderingen.<br />

Ramioul wijst erop dat tewerkstellingsprogramma’s als het stelsel <strong>van</strong> gesubsidieerde<br />

contractuelen een zekere interne segmentering creëren binnen diensten. Het betreft<br />

immers werklozen die gelijkaardige jobs doen als de normale werknemers, maar die<br />

een meer precaire positie innemen. Tevens leert de ervaring dat uitstroom uit dit soort<br />

contracten moeilijk is 48 .<br />

Het principe <strong>van</strong> vaste betrekking en de uitbouw <strong>van</strong> een loopbaan is nog steeds waardevol,<br />

niet in het minst met het oog op het vrijwaren <strong>van</strong> de aantrekkelijkheid <strong>van</strong> werkgelegenheid<br />

in de publieke sector. Ook onderschrijven we het principe <strong>van</strong> uniformiteit in<br />

de tewerkstelling in alle gemeentebesturen. De huidige situatie <strong>van</strong> dualiteit <strong>van</strong> statutaire<br />

tewerkstelling versus precaire contractuele tewerkstelling noopt echter tot bezinning. In<br />

het sectoraal akkoord 1997-1998 wordt alvast het engagement aangegaan om voor de<br />

problematiek <strong>van</strong> de contractuele tewerkstelling een structurele oplossing te zoeken en<br />

om er bij de Vlaamse en federale ministers op aan te dringen de voorbereiding <strong>van</strong> de<br />

hervorming <strong>van</strong> het gesco-stelsel en <strong>van</strong> eventuele andere contractuele tewerkstellingsvormen<br />

te activeren.<br />

4.2. Bevoegdheidsvraagstuk met betrekking tot het uitwerken<br />

<strong>van</strong> een uniforme rechtspositieregeling<br />

Bij het uitwerken <strong>van</strong> de bepalingen voor het gemeentepersoneel, en meer in het bijzonder<br />

<strong>van</strong> een algemene rechtspositieregeling, dringt zich de vraag op hoever de bevoegdheid<br />

<strong>van</strong> de decreetgever in deze materie zal reiken. Ten eerste is er de vraag of de<br />

decreetgever bevoegd zal zijn om de rechtspositie <strong>van</strong> het gemeentepersoneel te regelen<br />

-door die bevoegdheid toe te kennen aan de gemeenteraad en aan de Vlaamse Regering.<br />

Daarover lijkt niet veel twijfel te bestaan. Zoals hierboven reeds werd aangehaald,<br />

begrijpt de Raad <strong>van</strong> State onder het regelen <strong>van</strong> de gemeentelijke instellingen onder<br />

meer het regelen <strong>van</strong> hun organisatie en hun administratieve diensten 49 . Nog overtuigender<br />

is een ander advies waarin de Raad <strong>van</strong> State de organieke regels betreffende de<br />

openbare centra voor maatschappelijk welzijn 50 omschrijft als de regels die in de organieke<br />

wet <strong>van</strong> 8 juli 1976 betrekking hebben op de samenstelling en op de werking <strong>van</strong> de<br />

raad voor maatschappelijk welzijn, het personeel, het beheer <strong>van</strong> de goederen, het<br />

budgettair en financieel beheer <strong>van</strong> de OCMW-ziekenhuizen, de financiering en het<br />

administratief toezicht” 51 . Tenslotte stellen we vast dat ook inzake de gemeenschapsbevoegdheid<br />

voor onderwijs een gelijkaardige redenering geldt. Na de quasi-volledige


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

245<br />

communautarisering <strong>van</strong> het onderwijs in 1988 52 , rees de vraag of onder onderwijsbevoegdheid<br />

ook moest begrepen worden het personeelsbeleid in die aangelegenheid.<br />

De Raad <strong>van</strong> State antwoordde in een advies bevestigend op die vraag 53 en ook het<br />

Arbitragehof was <strong>van</strong> oordeel dat de gemeenschappen bevoegd waren om het administratief<br />

en geldelijk statuut <strong>van</strong> het onderwijzend personeel te regelen met uitzondering<br />

<strong>van</strong> de pensioenen 54 . Niets lijkt een analoge redenering ten aanzien <strong>van</strong> de organieke<br />

bevoegdheden inzake de gemeenten in de weg te staan 55 .<br />

Eenmaal vaststaat dat de decreetgever bevoegd is om de rechtspositieregeling <strong>van</strong> het<br />

gemeentepersoneel te regelen of de regeling er<strong>van</strong> toe te kennen aan een andere overheid,<br />

rijst de vraag of en in welke mate die regeling <strong>van</strong> de federale arbeidsovereenkomstenwet<br />

<strong>van</strong> 3 juli 1978, kan afwijken. Het uitwerken <strong>van</strong> een uniforme rechtspositieregeling<br />

impliceert immers dat op de arbeidsverhoudingen, die ingevolge die wet als arbeidsovereenkomst<br />

gekwalificeerd worden, andere rechtsgevolgen <strong>van</strong> toepassing zijn. Ook om<br />

deze vraag te beantwoorden kan een interessante vergelijking getrokken worden met het<br />

“statuut” <strong>van</strong> het onderwijzend personeel.<br />

Het onderwijzend personeel bestaat eveneens uit enerzijds statutair benoemden en anderzijds<br />

contractueel aangeworven personeel. Het personeel in het vrij onderwijs is in<br />

principe tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst, terwijl het personeel uit het<br />

gemeenschapsonderwijs benoemd wordt via een eenzijdige aanstelling. In de praktijk is<br />

echter op deze beide categorieën personeel dezelfde “arbeidsvoorwaardenregeling” <strong>van</strong><br />

toepassing. Het Vlaams decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs<br />

<strong>van</strong> 27 maart 1991 is immers <strong>van</strong> toepassing op het personeel <strong>van</strong> zowel het vrij als het<br />

officieel onderwijs. Hoewel dit decreet quasi over de hele lijn een bestuursrechtelijke<br />

terminologie gebruikt, is het Hof <strong>van</strong> Cassatie <strong>van</strong> oordeel dat het personeel <strong>van</strong> het vrij<br />

onderwijs onder een arbeidsovereenkomst is tewerkgesteld. Het decreet zelf maakt, aldus<br />

het Hof, zelf op bepaalde plaatsen expliciet het onderscheid tussen een eenzijdige<br />

aanstelling en een contractuele aanwerving 56 .<br />

Inzake onderwijs wordt reeds lang aanvaard dat het uitvaardigen <strong>van</strong> een personeelsstatuut<br />

kan meebrengen dat wordt afgeweken <strong>van</strong> de dwingende bepalingen <strong>van</strong> het arbeidsrecht.<br />

In die zin zou er zelfs geen bezwaar zijn tegen het feit dat de decreetgever de<br />

rechtspositie <strong>van</strong> het personeel <strong>van</strong> de vrije instellingen zou onttrekken aan het stelsel<br />

<strong>van</strong> de arbeidsovereenkomstenwet om ze onder te brengen in een publiekrechtelijk statuut<br />

57 . Hierbij aansluitend wordt opgemerkt dat onder de rechtspositieregeling ook de<br />

collectieve arbeidsverhoudingen kunnen worden begrepen. De Raad <strong>van</strong> State stelde in<br />

zijn advies bij het voorontwerp decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs:<br />

“Dat tot die rechtspositieregeling eveneens de collectieve arbeidsverhoudingen behoren, staat<br />

buiten kijf.” Nog volgens de Raad dient de decreetgever de basisregeling terzake vast te<br />

stellen 58 . Ook hier kan een parallel met het gemeentepersoneel getrokken worden (artikel<br />

87, § 3).<br />

Aan de hand <strong>van</strong> bovenstaande redenering kunnen we stellen dat de decreetgever,<br />

wanneer hij bevoegd zal zijn voor de organieke regeling inzake de gemeenten, hij<br />

eveneens bevoegd is om de rechtspositieregeling <strong>van</strong> het gemeentepersoneel te regelen


246<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

en om daarbij eventueel af te wijken <strong>van</strong> de arbeidsovereenkomstenwet. De vraag is<br />

echter of er nog sprake kan zijn <strong>van</strong> contractuele arbeidsverhoudingen, wanneer één<br />

algemene rechtspositieregeling <strong>van</strong> toepassing is. Eén <strong>van</strong> de hoofdargumenten <strong>van</strong> het<br />

Hof <strong>van</strong> Cassatie om te gewagen <strong>van</strong> een contractuele verhouding tussen de vrije<br />

onderwijsinstellingen en hun personeel, is immers het privé-karakter <strong>van</strong> deze instellingen.<br />

Gemeenten zijn dat uiteraard niet, zodat het mogelijk is dat, door het eenzijdig<br />

opleggen <strong>van</strong> één rechtspositieregeling, de contractuele verhouding beschouwd wordt<br />

als een statutaire verhouding. De kans bestaat dan ook dat de arbeidsgerechten zich<br />

onbevoegd en de Raad <strong>van</strong> State zich bevoegd zullen verklaren om zich ten aanzien<br />

<strong>van</strong> deze personeelsleden uit spreken 59 . De Raad <strong>van</strong> State heeft zich overigens recent<br />

in die zin uitgesproken door zich bevoegd te verklaren om zich over een geschil tussen<br />

de personeelsleden <strong>van</strong> een vrije hogeschool en het bestuur <strong>van</strong> die hogeschool uit te<br />

spreken 60 . Volgens de Raad is essentieel niet de wijze <strong>van</strong> aanwerving -contractueel of<br />

niet-contractueel- maar wel het juridisch regime waaronder het personeelslid staat. Het<br />

Hof <strong>van</strong> Cassatie heeft de Raad <strong>van</strong> State echter op basis <strong>van</strong> haar bevoegdheid om<br />

conflicten <strong>van</strong> attributie te regelen, teruggefloten. In een merkwaardig arrest oordeelt<br />

het Hof dat de verhouding tussen de hogeschool en het personeel contractueel <strong>van</strong><br />

aard is en dat bijgevolg de arbeidsrechtbanken en niet de Raad <strong>van</strong> State bevoegd zijn 61 .<br />

Het Hof is <strong>van</strong> oordeel dat het privaatrechtelijk karakter <strong>van</strong> de onderwijsinstellingen<br />

meebrengt dat de arbeidsverhoudingen totstandkomen op basis <strong>van</strong> een arbeidsovereenkomst<br />

en niet <strong>van</strong> een eenzijdige aanstelling. Het eenzijdig opleggen <strong>van</strong> een statuut<br />

aan contractuelen is dan niets anders dan een geheel <strong>van</strong> decretale beperkingen<br />

<strong>van</strong> de contractuele vrijheid, die evenwel de privaatrechtelijke contractuele aard <strong>van</strong> de<br />

rechtsverhouding niet wijzigt. Een overeenkomst kan niet samengaan met een statuut;<br />

eenmaal vaststaat dat er een overeenkomst is, dan is de dienstbetrekking niet statutair<br />

geregeld 62 .<br />

Bij wijze <strong>van</strong> conclusie kan er dus <strong>van</strong> uitgegaan worden dat de decreetgever bevoegd<br />

is, en met hem de gemeenteraad en de Vlaamse Regering, om een rechtspositieregeling<br />

aan te nemen die op alle personeelsleden <strong>van</strong> toepassing is en die afwijkt <strong>van</strong> de<br />

bepalingen <strong>van</strong> de arbeidsovereenkomstenwet. Als de rechtspositie <strong>van</strong> de personeelsleden<br />

daarin volledig geregeld is, dan heeft de kwalificatie als contract, dan wel als<br />

benoeming geen invloed meer, tenzij wat de bevoegdheid <strong>van</strong> de rechtbank betreft,<br />

althans volgens het Hof <strong>van</strong> Cassatie.<br />

4.3. Inhoud <strong>van</strong> het statuut<br />

Traditioneel wordt de inhoud <strong>van</strong> een rechtspositieregeling <strong>van</strong> het overheidspersoneel<br />

zelf niet op wettelijk of decretaal niveau ingeschreven. Dit mag ook blijken uit het<br />

rechtsvergelijkend onderzoek. Ook de <strong>proeve</strong> laat het regelen <strong>van</strong> de rechtspositieregeling<br />

zelf over aan de gemeenteraad (artikel 82). De Vlaamse Regering kan daaromtrent minimale<br />

voorwaarden stellen (artikel 87).<br />

De <strong>proeve</strong> bevat wel enkele essentiële rechten en verplichtingen <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> het<br />

gemeentepersoneel, en somt een aantal aangelegenheden op die minstens in de<br />

rechtspositieregeling <strong>van</strong> het gemeentepersoneel moeten geregeld worden. Het zoge-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

247<br />

naamde APKB 63 en de nieuwe wet tot organisatie <strong>van</strong> een geïntegreerde politiedienst,<br />

gestructureerd op twee niveaus zijn daarbij onder meer inspirerend geweest. Het APKB<br />

bevat de algemene bepalingen in verband met het administratief en geldelijk statuut<br />

<strong>van</strong> de ambtenaren die voor de federale ministeries en die <strong>van</strong> de deelstaten werken.<br />

De <strong>proeve</strong> garandeert de personeelsleden het recht op inzage <strong>van</strong> hun eigen dossier en<br />

het spreekrecht ten aanzien <strong>van</strong> de feiten waar<strong>van</strong> zij kennis hebben uit hoofde <strong>van</strong> hun<br />

ambt (art. 85, § 1).<br />

Verder hebben de personeelsleden recht op bijscholing en permanente vorming. Dit<br />

recht wordt in de <strong>proeve</strong> geformuleerd als een plicht voor het gemeentebestuur (artikel<br />

85, § 2). Opleiding <strong>van</strong> het personeel kan er in belangrijke mate toe bijdragen flexibel te<br />

kunnen inspelen op veranderende situaties. De krachtlijnen Kelchtermans hebben de<br />

vormingsplicht en het vormingsrecht structureel verankerd in het administratief en geldelijk<br />

statuut <strong>van</strong> het gemeentepersoneel. De plicht <strong>van</strong> de gemeenten om de personeelsleden<br />

de mogelijkheid te bieden tot bijscholing en permanente vorming wordt hier<br />

in de <strong>proeve</strong> zelf ingeschreven. Het individueel vormingsrecht betekent dat het gemeentebestuur<br />

de plicht heeft om elke ambtenaar minstens de mogelijkheid te bieden<br />

om te voldoen aan de vormingsvereisten, niet alleen in het kader <strong>van</strong> de taakuitoefening,<br />

maar ook in het kader <strong>van</strong> de functionele loopbaan. Ook moet het bestuur gelijke kansen<br />

creëren voor medewerkers die bijkomende vorming willen volgen met het oog op<br />

doorstroming naar een hogere functie.<br />

Niet alleen op de gemeente rust in deze aangelegenheid een plicht. Ook voor het personeel<br />

zelf moeten bijscholing en vorming een permanente verplichting uitmaken. Dit<br />

kan in de rechtspositieregeling tot uiting komen, onder meer in de bevorderings- en de<br />

evaluatievoorwaarden. Ook zonder dat dit een expliciete verplichting uitmaakt, zal het<br />

personeelslid zich moeten blijven bijscholen om zich op een adequate manier <strong>van</strong> zijn<br />

taak te kunnen kwijten of om te voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden.<br />

De <strong>proeve</strong> bevat geen specifieke verbodsbepalingen meer ten aanzien <strong>van</strong> het gemeentepersoneel<br />

of <strong>van</strong> bepaalde ambtenaren er<strong>van</strong>. De rechtspositieregeling zelf moet daarin<br />

voorzien. De <strong>proeve</strong> bevat enkel nog de verplichting voor het personeel om zowel bij de<br />

uitoefening <strong>van</strong> hun opdrachten als buiten de dienst elke handelwijze te vermijden, die<br />

het vertrouwen <strong>van</strong> de burgers in hun dienst kan aantasten (art.86). De personeelsleden<br />

moeten tenslotte hun opdrachten op loyale, integere en plichtsbewuste wijze uitoefenen<br />

(artikel 82).<br />

Volgende aangelegenheden moeten volgens de <strong>proeve</strong> minstens in de rechtspositieregeling<br />

worden geregeld: de bezoldiging <strong>van</strong> de personeelsleden en de toekenning <strong>van</strong> toelagen<br />

en vergoedingen, de aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden en - procedures, de evaluatie<br />

en de daarbij horende procedures, de organisatie <strong>van</strong> de loopbaan <strong>van</strong> de ambtenaren,<br />

de interne mobiliteit, de administratieve standen, de anciënniteit <strong>van</strong> de ambtenaren<br />

evenals de ambtsneerlegging, de arbeidsduur, het verlof, de afwezigheden, de<br />

onverenigbaarheden en de beperkingen en voorwaarden voor cumulatie <strong>van</strong> activiteiten<br />

in overheids- of in privé-dienst (artikel 84). Op een aantal <strong>van</strong> deze aangelegenheden<br />

wordt nader ingegaan.


248<br />

- Objectivering <strong>van</strong> aanwervingen en benoemingen<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Artikel 84 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> gaat verder dan alleen het vereisen dat de aanwervings- en<br />

bevorderingsvoorwaarden en - procedures in de rechtspositieregeling vastgelegd worden.<br />

Deze procedures moeten ook de objectiviteit <strong>van</strong> de aanwervingen en bevorderingen<br />

en de gelijke behandeling <strong>van</strong> de kandidaten waarborgen. De objectivering <strong>van</strong> de<br />

aanwervingen en bevorderingen blijft immers een belangrijke krachtlijn voor het<br />

personeelsbeleid <strong>van</strong> de lokale overheden. Dit kan onder meer betekenen dat de traditionele<br />

examens worden ver<strong>van</strong>gen door aanwervings-of bevorderingprocedures waarin<br />

verschillende selectietechnieken moeten kunnen aangewend worden zoals bijvoorbeeld<br />

persoonlijkheidstests, prestatietests en simulatieoefeningen. Ook bij de samenstelling<br />

<strong>van</strong> de jury’s voor deze procedures kan daarom op specifieke deskundigheid beroep<br />

worden gedaan.<br />

- Personeelsevaluatie<br />

Ook ten aanzien <strong>van</strong> de evaluatie legt de <strong>proeve</strong> bijkomende vereisten op. Zo moet de<br />

rechtspositieregeling de daarbij horende procedures regelen, de periodiciteit waarmee<br />

deze plaatsvindt, de wijze waarop de evaluatiecriteria vooraf worden vastgesteld en bekendgemaakt<br />

evenals de wijze waarop de evaluatie zelf wordt georganiseerd.<br />

Sedert het sectoraal akkoord <strong>van</strong> 1993, (de ‘krachtlijnen Kelchtermans’) gewijzigd door<br />

dat <strong>van</strong> 1997-1998, heeft de personeelsbeoordeling zijn intrede gedaan in de gemeenten,<br />

in de zin dat het een hoeksteen wordt binnen het loopbaansysteem. Het verkrijgen <strong>van</strong><br />

een positieve evaluatie vormt één <strong>van</strong> de belangrijkste criteria voor loonsverhoging, benoeming<br />

of promotie. Vanuit dat opzicht is het belangrijk dat de evaluatieprocedure<br />

formeel vastgelegd is in de rechtspositieregeling. Dit verhoogt de transparantie <strong>van</strong> het<br />

evaluatiesysteem, wat op zijn beurt ten aanzien <strong>van</strong> de personeelsleden de objectiviteit<br />

en het rechtvaardig karakter er<strong>van</strong> zal verhogen. Een goed beoordelingssysteem houdt<br />

verder niet alleen het evalueren <strong>van</strong> prestaties in, maar ook het opvolgen <strong>van</strong> het functioneren<br />

<strong>van</strong> het personeelslid dat aan de evaluatie wordt onderworpen. Dit kan gebeuren<br />

in een functioneringsgesprek. Een functioneringsgesprek is geen evaluatiegesprek.<br />

In een functioneringsgesprek wordt tussen het personeelslid en de overste de uitoefening<br />

<strong>van</strong> de functie besproken, met het oog op de toekomst, terwijl in een evaluatiegesprek<br />

een oordeel geveld wordt over het functioneren <strong>van</strong> de medewerker in het verleden.<br />

- Regeling <strong>van</strong> de functionele loopbaan<br />

Sinds de invoering <strong>van</strong> de zogenaamde krachtlijnen Kelchtermans bestaat naast de traditionele<br />

hiërarchische loopbaan ook een zogenaamde “functionele loopbaan”. De functionele<br />

loopbaan houdt in dat men als personeelslid, binnen eenzelfde graad, naar een<br />

tweede en derde weddeschaal kan evolueren op basis <strong>van</strong> anciënniteit, <strong>van</strong> een gunstige<br />

evaluatie en <strong>van</strong> het volgen <strong>van</strong> een vormingspakket. Daardoor krijgt elk personeelslid<br />

een loopbaanperspectief, ook wanneer er voor het betrokken personeelslid geen<br />

bevorderingsmogelijkheden zijn binnen de hiërarchische loopbaan.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

- Mandaatsysteem<br />

249<br />

Zonder de regeling er<strong>van</strong> aan de gemeenten op te leggen, bepaalt de <strong>proeve</strong> dat voor<br />

nader bepaalde leidende ambten de rechtspositieregeling in een mandaatstelsel kan voorzien.<br />

Ook daaromtrent kan de Vlaamse Regering voorwaarden stellen (artikel 87, § 2).<br />

De <strong>proeve</strong> voegt eraan toe dat in toepassing hier<strong>van</strong> ambtenaren voor een vaste, eventueel<br />

hernieuwbare periode <strong>van</strong> vijf jaar in een vacante betrekking <strong>van</strong> een hogere graad<br />

kunnen worden benoemd (artikel 84).<br />

Dit zogenaamde mandaatstelsel of het mandaatsysteem houdt in dat een ambtenaar<br />

voor een in de tijd beperkte periode binnen een leidinggevende functie wordt aangesteld.<br />

In een aantal besturen wordt al met dergelijke systemen geëxperimenteerd. Het<br />

invoeren <strong>van</strong> een dergelijk systeem op gemeentelijk niveau is echter niet evident. Tenzij<br />

de ambtelijke organisatie fundamenteel herzien wordt, lijkt dit systeem thans niet toepasbaar<br />

op de functies <strong>van</strong> bijvoorbeeld gemeentesecretaris en gemeenteont<strong>van</strong>ger, zoals<br />

we ze nu kennen. Zo dreigen zij hun onafhankelijkheid te verliezen, door voor een<br />

verlenging <strong>van</strong> hun mandaat afhankelijk te zijn <strong>van</strong> het politieke niveau. Bovendien moeten<br />

dan ook betere terugvalregelingen worden voorzien, voor het geval het mandaat <strong>van</strong><br />

deze ambtenaren niet verlengd wordt. Het invoeren <strong>van</strong> een dergelijk systeem noopt dus<br />

een fundamentele herziening <strong>van</strong> de relaties tussen politici, ambtenaren en burgers. De<br />

<strong>proeve</strong> biedt de gemeenten de mogelijkheid dit systeem in te voeren, binnen de eventueel<br />

door de Vlaamse Regering vastgelegde minimale voorwaarden.<br />

5. Disciplinaire maatregelen<br />

In de <strong>proeve</strong> zelf wordt tenslotte een integrale nieuwe tuchtregeling ingevoerd die in<br />

hoofdzaak gebaseerd is op de huidige regeling, in titel XIV <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet<br />

ingevoegd door de wet <strong>van</strong> 24 mei 1991 64 , aangevuld met belangrijke wijzigingen. Daarbij<br />

wordt gepoogd aan de tuchtrechtelijk vervolgde afdoende procedurele waarborgen<br />

te bieden, zonder dat die een efficiënt personeelsbeleid in de weg staan.<br />

Dat een dermate uitgebreide regeling in verband met het tuchtstatuut zich in een wet of<br />

in een decreet bevindt, is niet <strong>van</strong>zelfsprekend. De regeling met betrekking tot de discipline<br />

<strong>van</strong> de ambtenaren <strong>van</strong> de ministeries bevindt zich ook niet op wettelijk of decretaal<br />

niveau. De tuchtregeling wordt over het algemeen beschouwd als behorende tot het<br />

“statuut” - of voortaan rechtspositieregeling - <strong>van</strong> het personeelslid, en zou dan ook,<br />

naar analogie met de rechtspositieregeling in het algemeen, op gemeentelijk niveau door<br />

de gemeenteraad kunnen vastgelegd worden, binnen de minimale voorwaarden te stellen<br />

door de Vlaamse Regering. Ook in de meeste buitenlandse gemeentewetten wordt<br />

deze regeling niet op een zodanige manier ingeschreven als in de Belgische gemeentewet,<br />

zoals blijkt uit hoger vermeld rechtsvergelijkend onderzoek. Enkel in Frankrijk is<br />

dit het geval. Toch behoudt het uitwerken <strong>van</strong> een uitgebreide regeling op decretaal<br />

niveau in deze <strong>proeve</strong> de voorkeur. De uniformiteit <strong>van</strong> deze regeling voor alle gemeenten<br />

is cruciaal, onder meer voor het bestuurlijk toezicht en voor het beroep en bovendien<br />

zijn heel wat procedurele waarborgen dermate belangrijk dat zij, zoals in het strafrecht,<br />

beter op decretaal niveau worden ingeschreven. Een uitgewerkte decretale rege-


250<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

ling biedt overigens meer rechtszekerheid aan de betrokken personeelsleden. Hierna<br />

wordt kort ingegaan op de historiek <strong>van</strong> de tuchtregeling (5.1), waarna de aan de hand<br />

<strong>van</strong> kritiek op de huidige regeling de nieuwe voorstellen worden toegelicht (5.2). Tenslotte<br />

wordt de tuchtprocedure afgelijnd tegenover de evaluatieprocedure (5.3)<br />

5.1. Historiek <strong>van</strong> de regeling <strong>van</strong> de discipline voor het<br />

gemeentepersoneel in België<br />

Vóór de invoering in 1991 <strong>van</strong> de nieuwe tuchtregeling in de gemeentewet, bevatte de<br />

gemeentewet slechts een aantal verspreide bepalingen in verband met tucht. In de gemeentewet<br />

<strong>van</strong> 1836 waren er oorspronkelijk slechts enkele bepalingen over te vinden.<br />

Het waren bepalingen die hoofdzakelijk waarborgen tegen willekeur moesten bieden<br />

aan bepaalde gemeentelijke ambtenaren, te weten de gemeentesecretarissen, de gemeenteont<strong>van</strong>gers,<br />

de veldwachters, de politiecommissarissen en de adjunct-politiecommissarissen.<br />

Andere gemeentelijke ambtenaren beschikten niet over die waarborgen,<br />

maar veel Belgische gemeenten hadden geen andere ambtenaren. Naarmate de<br />

gemeentelijke diensten uitgebreider werden, deed ook de nood aan een meer uitgebreide<br />

tuchtregeling zich meer gevoelen, zodat de gemeentewet in 1903 werd aangepast.<br />

De wet <strong>van</strong> 30 juli 1903 voerde naast de vastheid <strong>van</strong> de gemeentebedieningen een<br />

tuchtregeling in die gold voor alle gemeentelijke ambtenaren waarvoor nog geen bijzonder<br />

regime in de gemeentewet voorzien was. Voor bepaalde straffen werd ook in een<br />

goedkeuringstoezicht voorzien door de bestendige deputatie of door de gouverneur.<br />

Tegen bepaalde beslissingen <strong>van</strong> de bestendige deputatie werd een beroep bij de Koning<br />

mogelijk. Verder werden ook een aantal bepalingen ingevoerd met betrekking tot de<br />

procedure, waaronder als belangrijkste de waarborg dat enkel op initiatief <strong>van</strong> een<br />

gemeenteoverheid een tuchtstraf kon opgelegd worden, de hoorplicht, en het recht <strong>van</strong><br />

de ambtenaar om kennis te nemen <strong>van</strong> zijn dossier 65 . Toch ging het nog steeds niet om<br />

een volledig uitgewerkte tuchtregeling zoals we die nu kennen. Het is dan vooral uit de<br />

rechtspraak <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State dat de wetgever inspiratie putte om in 1991 de laatste<br />

fundamentele hervorming <strong>van</strong> de tuchtregeling <strong>van</strong> het gemeentepersoneel door te voeren,<br />

met name door de wet <strong>van</strong> 24 mei 1991 66 . Deze wet, ook nog de “Wet Tobback”<br />

genoemd, heeft de bepalingen met betrekking tot tucht in een aparte titel <strong>van</strong> de huidige<br />

gemeentewet samengebracht. Deze wet moest voor rechtszekerheid zorgen, zowel voor<br />

de tuchtrechtelijk vervolgde als voor de betrokken overheid en meer duidelijkheid brengen<br />

in de tuchtprocedure. Daarin werden een aantal nieuwe tuchtstraffen ingevoerd 67 ,<br />

werden de bevoegde overheden duidelijker omschreven en werden, hoofdzakelijk op<br />

basis <strong>van</strong> de rechtspraak <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State, een aantal procedureregels ingevoerd<br />

die de leemte in de wetgeving moesten wegwerken en de rechten <strong>van</strong> de verdediging<br />

beter moesten beschermen 68 . Verder werden er strikte voorwaarden bepaald voor de<br />

verjaring en de doorhaling <strong>van</strong> tuchtstraffen en kwam er een wettelijke regeling <strong>van</strong> de<br />

preventieve schorsing als ordemaatregel. Daarnaast moet ook worden vermeld dat de<br />

Vlaamse decreetgever in dezelfde periode in een aparte toezichtregeling heeft voorzien<br />

voor de handelingen betreffende tucht- en sommige ordemaatregelen genomen ten opzichte<br />

<strong>van</strong> het gemeentepersoneel 69 .


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

5.2. Tekortkomingen <strong>van</strong> de huidige regeling 70 en nieuwe voorstellen<br />

251<br />

De tuchtwet <strong>van</strong> 1991 kan ondanks haar recent karakter reeds op een aantal punten<br />

bekritiseerd worden. Zoals reeds werd vermeld, wilde die wet vooral de principes uit de<br />

rechtspraak <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State in een wettekst codificeren. Vóór 1991 moest de<br />

Raad <strong>van</strong> State vaak tuchtstraffen vernietigen wegens schending <strong>van</strong> de rechten <strong>van</strong> de<br />

verdediging, juist omdat het tuchtstatuut <strong>van</strong> de gemeenteambtenaren zo gebrekkig geregeld<br />

was en de gemeentebesturen niet vertrouwd waren met de ongeschreven beginselen<br />

<strong>van</strong> behoorlijk bestuur zoals de Raad <strong>van</strong> State die had uitgewerkt 71 . Nu blijkt dat die<br />

wet juist het tegenovergestelde tot gevolg heeft gehad, namelijk een te verregaande<br />

reglementering <strong>van</strong> het tuchtrecht <strong>van</strong> het gemeentepersoneel.<br />

Volgens de parlementaire stukken <strong>van</strong> de wetswijziging <strong>van</strong> 1991 had de wet tot doel de<br />

tuchtrechtelijk vervolgde ambtenaar zoveel mogelijk dezelfde waarborgen te bieden als<br />

een strafrechtelijk vervolgde persoon 72 . Het is de vraag of dit wel een positieve evolutie<br />

is en of daar juist niet het falen <strong>van</strong> deze regeling ligt. De Raad <strong>van</strong> State had dit al<br />

enigszins voorzien door in zijn advies bij het ontwerp te stellen: “Hoewel de bedoelingen <strong>van</strong><br />

de steller <strong>van</strong> het ontwerp niet vatbaar zijn voor kritiek, is er niet altijd op de juiste wijze gestalte aan<br />

gegeven en soms lopen ze - door het streven om de strafrechtelijke en de tuchtrechtelijke procedures al te<br />

zeer te laten gelijklopen – zelfs uit op incoherente oplossingen, bijvoorbeeld op het gebied <strong>van</strong> de procedure.”<br />

73<br />

De nadruk op de rechten <strong>van</strong> de verdediging blijkt in de praktijk aanleiding te geven tot<br />

veel te logge en formele procedures, die bovendien misbruikt kunnen worden waardoor<br />

de procedure nodeloos gerokken wordt of waardoor uiteindelijk zelfs de straf vernietigd<br />

wordt op basis <strong>van</strong> vormgebreken. Het vroegere onevenwicht tussen ambtenaar en<br />

bestuur, in het nadeel <strong>van</strong> de vervolgde ambtenaar, is ver<strong>van</strong>gen door een nieuw onevenwicht,<br />

nu in het nadeel <strong>van</strong> het vervolgend bestuur 74 . Wanneer men zich baseert op de<br />

rechtspraak <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State inzake tucht, dan baseert men zich in grote mate op<br />

de gevallen waarin de ambtenaar zich tekort voelde gedaan in zijn rechten. Het is dan<br />

ook logisch dat de rechten <strong>van</strong> de verdediging in de rechtspraak <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State<br />

meer aandacht kregen dan de werkzaamheid <strong>van</strong> de openbare dienst 75 . Hierna wordt<br />

nader ingegaan op een aantal concrete punten <strong>van</strong> kritiek en op de in de <strong>proeve</strong> gedane<br />

voorstellen.<br />

- Straffen<br />

De <strong>proeve</strong> bepaalt enkel nog de blaam, de inhouding <strong>van</strong> wedde, de schorsing, de<br />

terugzetting in graad en het ontslag <strong>van</strong> ambtswege als mogelijke tuchtstraffen (artikel<br />

93). De indeling <strong>van</strong> de huidige gemeentewet in lichte, zware en maximumstraffen wordt<br />

niet overgenomen vermits deze indeling geen enkel praktisch gevolg heeft. De hiërarchie<br />

blijft wel behouden.<br />

De straffen <strong>van</strong> waarschuwing en berisping, de twee lichte straffen waarin de gemeentewet<br />

nu voorziet, worden ver<strong>van</strong>gen door de straf <strong>van</strong> de blaam. De beide sancties,<br />

waarschuwing en berisping, zijn morele straffen met een waarschuwend karakter, waar-


252<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

door de betrokkene wordt gewezen op het verkeerde <strong>van</strong> een bepaald gedrag en wordt<br />

aangespoord om zich voortaan correct te gedragen 76 . Het enige verschil ligt hierin dat de<br />

berisping thans wordt geacht een strengere sanctie te zijn dan de waarschuwing en dat<br />

voor beide sancties verschillende termijnen gelden inzake de doorhaling. Het ligt dan<br />

ook niet meer voor de hand dit onderscheid te handhaven. Bovendien zorgt de invoering<br />

<strong>van</strong> de sanctie <strong>van</strong> de blaam op gemeentelijk niveau voor meer eenvormigheid in<br />

het tuchtstraffenarsenaal <strong>van</strong> de overheid in het algemeen. Ook in het Vlaams<br />

personeelsstatuut en in het APKB vinden we immers de blaam terug als lichte straf<br />

onder de inhouding <strong>van</strong> salaris. Voor het overige worden de tuchtstraffen uit artikel 283<br />

<strong>van</strong> de huidige gemeentewet overgenomen, met uitzondering <strong>van</strong> de afzetting. Het enige<br />

verschil tussen het ontslag en de afzetting bestaat erin dat men bij afzetting zijn rechten<br />

op een overheidspensioen verliest. Het ontslag <strong>van</strong> ambtswege werd destijds ingevoerd<br />

om de ambtenaar op een minder pijnlijke wijze te ontslaan, in de zin dat hij aanspraak<br />

kon blijven maken op zijn volledig overheidspensioen. De afzetting wordt opgeheven<br />

omdat het verlies <strong>van</strong> pensioenrechten een te zware bijkomende sanctie uitmaakt. Een<br />

ambtenaar moet aanspraak kunnen maken op een overheidspensioen voor de jaren dat<br />

hij zich voor de overheid heeft ingezet.<br />

De straf <strong>van</strong> de inhouding <strong>van</strong> wedde mag zes maanden niet overschrijden. Verder mag<br />

zij niet meer dan twintig procent <strong>van</strong> de brutowedde bedragen. Ook de schorsing wordt<br />

uitgesproken voor ten hoogste zes maanden en heeft, zolang zij duurt, verlies <strong>van</strong> wedde<br />

tot gevolg (artikel 95). Op basis <strong>van</strong> de artikelen 284 en 285 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet<br />

bedragen deze beide termijnen drie maanden. Om een betere differentiëring in de strafmaat<br />

mogelijk te maken ten aanzien <strong>van</strong> bepaalde ambtenaren, wordt voorgesteld om de<br />

maximumtermijnen in beide gevallen te verlengen tot zes maanden. Het is immers zo<br />

dat de terugzetting in graad niet kan opgelegd worden aan de gemeentesecretaris, de<br />

adjunct-gemeentesecretaris en aan de gemeenteont<strong>van</strong>ger (artikel 96,§ 2). Ten aanzien<br />

<strong>van</strong> die ambtenaren bestaat er momenteel dus geen tussenschakel tussen de drie maanden<br />

schorsing en het ontslag <strong>van</strong> ambtswege, <strong>van</strong>daar het voorstel om de termijn te<br />

verlengen 77 . De twee vermelde artikelen <strong>van</strong> de gemeentewet bepalen ook dat de gemeente<br />

aan de betrokkene een nettowedde garandeert gelijk aan het bedrag <strong>van</strong> het<br />

bestaansminimum zoals dat wordt vastgesteld krachtens de wet <strong>van</strong> 7 augustus 1974 tot<br />

instelling <strong>van</strong> het recht op een bestaansminimum en dat in geval <strong>van</strong> deeltijdse prestaties,<br />

dit bedrag wordt beperkt, evenredig met de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de prestaties. Deze bepaling<br />

wordt niet in het decreet overgenomen, omdat er geen reden lijkt te bestaan om de<br />

gemeente te laten opdraaien voor het uitbetalen <strong>van</strong> het bestaansminimum aan de disciplinair<br />

gestrafte ambtenaar. Dit is zelfs onlogisch. Dit doet natuurlijk op geen enkele<br />

wijze afbreuk <strong>van</strong> het recht op een bestaansminimum zelf.<br />

De <strong>proeve</strong> omschrijft de terugzetting in graad als de toekenning <strong>van</strong> een graad waaraan<br />

een lagere weddeschaal verbonden is of die in de hiërarchie een lagere rang inneemt. In<br />

ieder geval moet de graad waarin de terugzetting plaats heeft, voorkomen in de hiërarchische<br />

rangschikking <strong>van</strong> de graden <strong>van</strong> de personeelsformatie waartoe de betrokkene<br />

behoort (artikel 96, § 1). Deze tuchtstraf is niet <strong>van</strong> toepassing op de gemeentesecretaris,<br />

de adjunct-secretaris en de ont<strong>van</strong>ger (artikel 96, § 2). De terugzetting in graad voor


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

253<br />

de in dit artikel vermelde ambtenaren is niet mogelijk volgens de Raad <strong>van</strong> State omdat<br />

de graden <strong>van</strong> die ambtenaren uniek zijn. Ze maken geen deel uit <strong>van</strong> enige hiërarchie 78 .<br />

De sanctie <strong>van</strong> de terugzetting in graad is definitief, in de zin dat zij niet vervalt na een<br />

bepaalde termijn. De plaats die door deze sanctie vacant wordt, moet immers door een<br />

ander personeelslid kunnen bezet worden. De sanctie kan natuurlijk wel feitelijk ongedaan<br />

gemaakt worden door een nieuwe aanstelling 79 .<br />

In het strafrecht heeft het beginsel nulla poena sine lege tot gevolg dat geen straf kan<br />

opgelegd worden die niet door de wet wordt bepaald. Dit beginsel geldt ook in het<br />

tuchtrecht. Zo werden bijvoorbeeld reeds beslissingen vernietigd die als straf een tot<br />

orde roeping, of het presteren <strong>van</strong> buitengewone diensturen oplegden 80 . De tuchtoverheid<br />

kan daarentegen wel bepalen welke straf zij oplegt voor een bepaald feit. Er wordt dus<br />

geen zogenaamd “strafrooster” opgelegd 81 . Wel moet de tuchtoverheid het evenredigheidsbeginsel<br />

in acht nemen, dit wil zeggen dat er een redelijk verband dient te bestaan<br />

tussen het strafbaar feit en de tuchtsanctie. Meer bepaald moet de opgelegde straf in een<br />

redelijke verhouding staan tot de begane fout 82 . De tuchtoverheid mag ook rekening<br />

houden met verzwarende of verzachtende omstandigheden 83 .<br />

In tegenstelling tot het strafrecht, waar het nullum crimen sine lege-beginsel voorschrijft<br />

dat enkel de in de wet als dusdanig omschreven feiten en handelingen strafbaar zijn,<br />

worden de strafbare handelingen in het tuchtrecht minder precies omschreven. Het is<br />

immers moeilijk om alle mogelijke feiten die aanleiding kunnen geven tot een tuchtstraf<br />

in de wet in te schrijven. De omschrijving <strong>van</strong> de strafbare feiten wordt dan ook vaag<br />

gehouden. De hiervoor vermelde straffen kunnen aan het gemeentepersoneel opgelegd<br />

worden wegens een tekortkoming aan de beroepsplichten of een overtreding <strong>van</strong> de<br />

decretale verbodsbepalingen en de verbodsbepalingen uit de rechtspositieregeling (artikel<br />

94, § 1). Het bevoegde tuchtorgaan heeft bijgevolg een belangrijke appreciatiebevoegdheid,<br />

om te bepalen welke feiten precies aanleiding geven tot een tuchtstraf en<br />

welke niet. De Raad <strong>van</strong> State is het daar evenwel niet mee eens en is <strong>van</strong> oordeel dat een<br />

dergelijke vage bepaling zowel bij de overheid als bij het personeel verwarring doet<br />

ontstaan omtrent hun respectieve rechten en verplichtingen. Zo’n bepaling moet voldoen<br />

aan de voorwaarden inzake nauwkeurigheid en zekerheid die zowel in het tuchtrecht<br />

als in het strafrecht vereist zijn voor het bepalen <strong>van</strong> de strafbare feiten 84 .<br />

Het huidige artikel 282 <strong>van</strong> de gemeentewet bepaalt dat de tuchtstraffen kunnen opgelegd<br />

worden wegens tekortkomingen aan de beroepsplichten, wegens handelingen die<br />

de waardigheid <strong>van</strong> het ambt in het gedrang brengen en wegens de overtreding <strong>van</strong> een<br />

aantal in de gemeentewet opgelegde verbodsbepalingen voor specifieke ambtenaren 85 .<br />

De verwijzing naar de concrete verbodsbepalingen uit de gemeentewet wordt in bovenstaand<br />

artikel ver<strong>van</strong>gen door de strafbaarstelling <strong>van</strong> elke overtreding <strong>van</strong> een decretale<br />

of in de rechtspositieregeling geformuleerde verbodsbepaling. Onder de verbodsbepalingen<br />

moeten ook begrepen worden de cumulatiebeperkingen die door het decreet<br />

of door de rechtspositieregeling worden opgelegd. Dat handelingen die de waardigheid<br />

<strong>van</strong> het ambt in het gedrang brengen met een tuchtsanctie gestraft worden,<br />

wordt niet expliciet ingeschreven, vermits dit één <strong>van</strong> de ambtsplichten is. Onder die


254<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

voorwaarden kunnen ook handelingen uit het privé-leven aanleiding geven tot een<br />

tuchtstraf.<br />

Verder kan ook het na herhaalde negatieve evaluaties moedwillig volharden in de professionele<br />

tekortkomingen, aanleiding geven tot een tuchtstraf (artikel 94, § 2). Zo<br />

wordt de link gelegd tussen de evaluatie en het tuchtrecht. Strikt gezien moeten beide<br />

figuren uit elkaar gehouden worden. De disciplinaire regeling sanctioneert een personeelslid<br />

voor bepaalde fouten, terwijl de evaluatie een personeelsbeleidsinstrument is,<br />

dat het personeelslid beter moet laten functioneren door bepaalde positieve of negatieve<br />

impulsen. Een louter professionele onbekwaamheid kan geen aanleiding geven<br />

tot een tuchtsanctie. Zoals in het strafrecht is er immers een intentioneel element<br />

nodig om <strong>van</strong> een tuchtrechtelijk verwijtbare fout te kunnen spreken. Toch kan het<br />

niet dat een personeelslid dat moedwillig blijft volharden in zijn tekortkoming of geen<br />

enkele inspanning doet om daaraan te verhelpen, buiten het bereik <strong>van</strong> de tuchtregeling<br />

blijft. Het is eveneens de tuchtoverheid die oordeelt of er <strong>van</strong> een moedwillig<br />

volharden sprake is. De verhouding tussen tucht en evaluatie komt verder in deze<br />

toelichting nog aan bod.<br />

- Procedure<br />

De tijd die verloopt tussen het ogenblik waarop de maatregel nodig is en het ogenblik<br />

waarop hij wordt opgelegd, is vaak te lang en staat vaak niet in verhouding tot de aard<br />

<strong>van</strong> de zaak. Om efficiënt te kunnen zijn, moeten disciplinaire maatregelen vrij vlug<br />

kunnen worden opgelegd. Door de te lange procedures, inclusief de beroepsmogelijkheden,<br />

worden zij in veel gevallen pas definitief wanneer ze al lang niet actueel meer<br />

zijn86 . Niet alleen de betrokken ambtenaar heeft belang bij een snelle afhandeling <strong>van</strong><br />

het probleem. Ook het bestuur <strong>van</strong> de gemeente heeft daar baat bij en zelfs de burger<br />

die zich in de zaak die aanleiding gaf tot de procedure onheus bejegend voelt. Een<br />

snelle(re) afhandeling <strong>van</strong> de procedure moet niet noodzakelijk een inperking <strong>van</strong> de<br />

rechten <strong>van</strong> de verdediging tot gevolg hebben. Integendeel, sommige procedurevoorschriften<br />

lijken een tuchtzaak alleen maar pijnlijker te maken voor de betrokkene.<br />

In die context legt de <strong>proeve</strong> de personeelsleden die het voorwerp uitmaken <strong>van</strong> een<br />

tuchtonderzoek de verplichting op, wanneer zij menen geschaad te zijn in hun rechten<br />

<strong>van</strong> verdediging, zo snel mogelijk de tuchtoverheid daar<strong>van</strong> op de hoogte te brengen<br />

en haar in de mogelijkheid stellen alsnog de rechten <strong>van</strong> verdediging te respecteren.<br />

Het tuchtrechtelijk vervolgde personeelslid dat welbewust of met een verregaande graad<br />

<strong>van</strong> lichtzinnigheid tijdens de procedure nalaat dit te doen, kan zich in een later<br />

stadium <strong>van</strong> de procedure niet meer beroepen op deze schending (artikel 97). Bepaalde<br />

rechtspraak <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State wijst in die zin. Hoewel traditioneel de eerbiediging<br />

<strong>van</strong> het recht <strong>van</strong> verdediging geacht wordt de openbare orde te raken, en dus steeds<br />

kan worden ingeroepen, ook ambtshalve door de Raad <strong>van</strong> State, is de Nederlandstalige<br />

IV° Kamer <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State <strong>van</strong> oordeel dat dit beginsel geneutraliseerd<br />

kan worden door een ander beginsel, fraus omnia corrumpit. Die rechtspraak beschouwt<br />

het als een vorm <strong>van</strong> bedrog dat een ambtenaar welbewust of met een verregaande<br />

graad <strong>van</strong> lichtzinnigheid tijdens de procedure voor het bestuur nalaat om de<br />

schending <strong>van</strong> zijn rechten <strong>van</strong> verdediging aan te klagen om daarna, als het bestuur<br />

zijn beslissing heeft genomen, zich bij de Raad <strong>van</strong> State over de miskenning <strong>van</strong> zijn


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

rechten te beklagen 87 . Deze rechtspraak wordt niet echter steeds gevolgd door de Franstalige<br />

kamers.<br />

255<br />

Met de vereenvoudiging <strong>van</strong> de procedures hangt ook de “de-juridisering” <strong>van</strong> de procedures<br />

samen. De tuchtregeling moet in de eerste plaats een instrument zijn om een<br />

efficiënt personeelsbeleid te voeren, en moet dus in de eerste plaats een zaak zijn <strong>van</strong><br />

het gemeentebestuur zelf, <strong>van</strong> de gemeentelijke organen, en inzoverre dat mogelijk is<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke ambtenaren zelf. Uitgangspunt is dat de tuchtprocedure niet langer<br />

beschouwd mag worden als een conflictsituatie tussen twee partijen die moet beslecht<br />

worden door een onafhankelijke rechter. Het is in de eerste plaats een instrument<br />

voor hen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering <strong>van</strong> opdrachten. Op die<br />

manier wordt de vervreemding <strong>van</strong> het tuchtrecht tegenover het gemeentebestuur tegengegaan.<br />

Het cruciale punt in de vereenvoudiging <strong>van</strong> de tuchtprocedure is de ontlasting <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad als tuchtorgaan. Over elk aspect <strong>van</strong> de procedure wordt momenteel in<br />

de gemeenteraad beraadslaagd en gestemd. Gelet op de vormvereisten die daarvoor<br />

gelden zoals de bijeenroeping en wijze <strong>van</strong> stemming, wordt de procedure zeer zwaar<br />

en zijn misbruiken vlug mogelijk, door het uitlokken <strong>van</strong> procedurefouten. Zo is<br />

onder meer de bepaling uit artikel 305 § 1 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet, op basis<br />

waar<strong>van</strong> de gemeenteraad binnen de relatief korte termijn <strong>van</strong> twee maanden na het<br />

laatste verhoor een uitspraak moet doen over de op te leggen tuchtstraf, moeilijk te<br />

verzoenen met de in § 2 <strong>van</strong> hetzelfde artikel opgelegde vereiste dat de raadsleden die<br />

aan de beraadslaging of aan de stemming over het opleggen <strong>van</strong> de tuchtmaatregel<br />

willen deelnemen, tijdens alle hoorzittingen permanent aanwezig zijn geweest88 .<br />

Een aanzienlijk gedeelte <strong>van</strong> de huidige bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraad kan overgenomen<br />

worden door leidinggevende ambtenaren in het kader <strong>van</strong> de responsabilisering.<br />

Meerdere mogelijke oplossingen dienen zich aan. Men kan de eigenlijke tuchtbevoegdheid,<br />

voor alle of voor bepaalde tuchtstraffen opdragen aan bepaalde ambtenaren of<br />

aan één bepaalde ambtenaar, zoals de gemeentesecretaris. Het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen zou in die hypothese zijn bevoegdheid verliezen. Anderzijds zou men de<br />

globale tuchtbevoegdheid kunnen opsplitsen in de onderzoeksbevoegdheid enerzijds<br />

en de eigenlijke beoordelingsbevoegdheid anderzijds. Deze laatste blijft toekomen aan<br />

de gemeenteraad. Het onderzoek kan aan bepaalde ambtenaren of aan een groep ambtenaren<br />

opgedragen worden, die zetelen in een “tuchtcommissie”. In de <strong>proeve</strong> wordt<br />

gekozen voor een combinatie <strong>van</strong> beide mogelijkheden (artikel 98). De gemeentesecretaris<br />

kan de lichtere tuchtstraffen opleggen, de gemeenteraad blijft bevoegd voor de<br />

zwaardere tuchtstraffen (artikel 107). Het tuchtonderzoek wordt toegewezen aan een<br />

tuchtcommissie die paritair samengesteld is uit schepenen en uit ambtenaren. In het<br />

kader <strong>van</strong> de rechtszekerheid lijkt deze wettelijke bevoegdheidsverdeling meer aangewezen<br />

dan de mogelijkheid voor de gemeenteraad om zelf bepaalde <strong>van</strong> haar tuchtbevoegdheden<br />

over te dragen. Dat de gemeentesecretaris een aanzienlijke tuchtbevoegdheid<br />

krijgt, komt ook de continuïteit ten goede, vermits de gemeentesecretaris in principe<br />

langer aanblijft dan eender welk politiek orgaan.<br />

Het initiatief voor een tuchtvervolging komt in handen <strong>van</strong> de gemeentesecretaris te<br />

liggen, in de zin dat hij bevoegd is om een tuchtcommissie samen te stellen en met het


256<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

tuchtonderzoek te belasten. Het is echter gevaarlijk om alleen aan deze ambtenaar de<br />

sleutel tot het openenen <strong>van</strong> een tuchtonderzoek te geven. Daarom kan, bij een eventueel<br />

stilzitten <strong>van</strong> de gemeentesecretaris, ook de gemeenteraad een tuchtcommissie met<br />

het tuchtonderzoek belasten.<br />

Dat de tuchtcommissie geen vast aantal leden telt, laat toe de grootte <strong>van</strong> de commissie<br />

te laten afhangen <strong>van</strong> de ernst <strong>van</strong> de feiten of <strong>van</strong> de grootte <strong>van</strong> de gemeente. Ook de<br />

kleinere gemeenten kunnen op die manier een tuchtcommissie samenstellen. In de allerkleinste<br />

gemeenten bestaat de kans dat er niet genoeg ambtenaren voorhanden zullen<br />

zijn om een tuchtcommissie <strong>van</strong> vier leden, waaronder twee ambtenaren, samen te stellen.<br />

Daarom neemt de gemeenteraad in die gevallen de bevoegdheid <strong>van</strong> de tuchtcommissie<br />

over. Dat de vertegenwoordigers <strong>van</strong> het politieke niveau uit het college aangeduid<br />

worden veeleer dan uit de gemeenteraad, werd ingegeven <strong>van</strong>uit de redenering<br />

dat de raadsleden niet tegelijkertijd rechter en partij kunnen zijn, door zowel bevoegd te<br />

zijn voor het onderzoek als voor de eigenlijke uitspraak. Ten aanzien <strong>van</strong> de schepenen<br />

stelt dit probleem zich niet, vermits zij niet meer in de gemeenteraad zetelen. De tuchtcommissie<br />

is geen vaste of structurele commissie. Per tuchtdossier kan een andere commissie<br />

samengesteld worden, maar dat is niet noodzakelijk het geval. Wel dient erover<br />

gewaakt dat door verschillende samenstellingen <strong>van</strong> de tuchtcommissie voor gelijkende<br />

situaties, geen ongelijkheid tussen de betrokkenen gecreërd wordt. In die zin is het raadzaam<br />

om voor analoge of vergelijkbare gevallen -b.v. kleinere inbreuken- dezelfde commissies<br />

aan te stellen.<br />

De gemeenteraad is steeds bevoegd voor het tuchtonderzoek inzake tuchtfeiten gepleegd<br />

door de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris en de gemeenteont<strong>van</strong>ger.<br />

De gemeenteraad kan daartoe zelf het initiatief nemen. Het is immers niet<br />

duidelijk op welke manier een tuchtcommissie die moet oordelen over deze gemeentelijke<br />

topambtenaren zou moeten samengesteld zijn. Ook de gemeenteraad is exclusief<br />

bevoegd om aan deze ambtenaren tuchtstraffen op te leggen.<br />

Wanneer de tuchtcommissie <strong>van</strong> oordeel is dat geen straf moet worden opgelegd, dan<br />

vervalt de tuchtvervolging. De gemeentesecretaris en de gemeenteraad kunnen dus niet<br />

tegen het oordeel <strong>van</strong> de tuchtcommissie ingaan, wanneer dat oordeel inhoudt dat er<br />

geen straf moet worden opgelegd. Anderzijds zijn de gemeentesecretaris en gemeenteraad<br />

niet verplicht zich uit te spreken wanneer de tuchtcommissie wel vindt dat dit<br />

aangewezen is (artikel 106, § 3).<br />

De bevoegdheid om een disciplinaire maatregel te nemen, wordt verdeeld onder enerzijds<br />

de gemeenteraad, voor de zwaardere straffen, en anderzijds de gemeentesecretaris,<br />

voor de lichtere straffen (de artikelen 106 en 107). Wie bevoegd is, wordt in eerste instantie<br />

bepaald door het oordeel <strong>van</strong> de tuchtcommissie. Wanneer de tuchtcommissie<br />

<strong>van</strong> oordeel is dat slechts een lichtere straf, in de zin <strong>van</strong> artikel 107, § 1, wenselijk is en<br />

dus de uitspraak over de tuchtstraf aan de gemeentesecretaris toewijst, dan is die enkel<br />

bevoegd om die in artikel 107,§ 1 vermelde tuchtstraffen op te leggen. Het alternatief is<br />

dat hij geen tuchtstraf oplegt en dat de vervolging vervalt. Ook al is hij <strong>van</strong> oordeel dat<br />

een zwaardere sanctie wenselijk is, in weerwil <strong>van</strong> het oordeel <strong>van</strong> de tuchtcommissie,


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

257<br />

kan hij de zaak zelf niet doorschuiven naar de gemeenteraad. Ten aanzien <strong>van</strong> de<br />

gemeentesecretaris is het oordeel <strong>van</strong> de commissie over de bevoegdheid dus bindend.<br />

Anders ligt het voor de gemeenteraad. Wanneer de tuchtcommissie <strong>van</strong> oordeel is dat<br />

een zwaardere tuchtstraf gerechtvaardigd is op basis <strong>van</strong> haar onderzoek, kan de gemeenteraad<br />

toch de straffen waarvoor in wezen de gemeentesecretaris bevoegd is, opleggen.<br />

Vandaar dat dit artikel bepaalt dat de gemeenteraad alle mogelijke tuchtstraffen<br />

kan opleggen (artikel 107, § 2).<br />

De disciplinaire bevoegdheid <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen, die momenteel<br />

nog ingeschreven is in artikel 288 <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet, met name het<br />

opleggen <strong>van</strong> de tuchtstraffen waarschuwing, berisping, inhouding <strong>van</strong> wedde en schorsing<br />

voor een termijn <strong>van</strong> ten hoogste één maand aan de door de gemeente bezoldigde<br />

personeelsleden, wier benoeming aan de gemeenteoverheid opgedragen is, valt in dit<br />

voorstel weg.<br />

De bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeentesecretaris wordt op twee manieren afgebakend: hij is<br />

niet bevoegd om de zwaarste tuchtstraffen op te leggen. Voor die straffen, de inhouding<br />

<strong>van</strong> meer dan één maand wedde, de schorsing voor meer dan één maand, de terugzetting<br />

in graad en het ontslag <strong>van</strong> ambtswege is de gemeenteraad bevoegd. Daarnaast is de<br />

gemeentesecretaris evenmin bevoegd om tuchtstraffen op te leggen aan bepaalde gemeentelijke<br />

ambtenaren, zoals de adjunct-gemeentesecretaris en de gemeenteont<strong>van</strong>ger.<br />

Ook aan zichzelf kan hij uiteraard geen tuchtstraf opleggen. Ten aanzien <strong>van</strong> deze ambtenaren<br />

is de gemeenteraad bevoegd.<br />

- Openbaarheid<br />

Daar waar de openbaarheid in principe de rechten <strong>van</strong> de verdediging ten goede zou<br />

moeten komen, heeft zij in de praktijk aanleiding gegeven tot oneigenlijk gebruik <strong>van</strong> de<br />

tuchtprocedure en zo vaak de rechten <strong>van</strong> de verdediging veeleer ondermijnd dan beschermd.<br />

Een alternatief is hier dat de openbaarheid gewaarborgd wordt bij het beroep<br />

bij een rechterlijke instantie. De regel is immers dat de vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

niet openbaar zijn wanneer het om personen gaat.<br />

De mogelijkheid voor de betrokkene om de openbaarheid <strong>van</strong> de vergaderingen <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad te vragen in tuchtzaken wordt niet ingeschreven. Naar analogie kan evenmin<br />

de openbaarheid worden gevraagd <strong>van</strong> de vergaderingen <strong>van</strong> de tuchtcommissie,<br />

noch <strong>van</strong> de hoorzittingen voor de beroepsinstantie (artikel 105).<br />

De kennisgeving aan de betrokkene <strong>van</strong> het besluit waarbij hem of haar een tuchtstraf<br />

wordt opgelegd, moet binnen de veertien dagen plaatsvinden (artikel 111). Dit is beter<br />

dan de vage omschrijving die we in de huidige gemeentewet terugvinden op basis waar<strong>van</strong><br />

de kennisgeving “zonder verwijl” dient te gebeuren. Een analoge bepaling omtrent<br />

de beslissing tot preventieve schorsing wordt in artikel 118 <strong>van</strong> dit decreet ingeschreven.<br />

Verder bevat de <strong>proeve</strong> nog een aantal procedurele waarborgen zoals de mogelijkheid<br />

om zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen door een raadsman, het recht om<br />

gehoord te worden (artikel 99) en de raadpleging <strong>van</strong> het tuchtdossier (artikel 102).


258<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Ook de gemeenteraad en de tuchtcommissie kunnen zich laten bijstaan door een<br />

raadsman. De raadsman <strong>van</strong> de gemeente mag de beraadslagingen en de hoorzittingen<br />

<strong>van</strong> de tuchtorganen bijwonen, ook al maakt hij geen deel uit <strong>van</strong> de tuchtoverheid. Zo<br />

kan hij de nodige toelichtingen geven over de procedure, de motivering en eventueel<br />

over juridische constructies, opgezet door de verdediging (artikel 110). De regeling <strong>van</strong><br />

de preventieve schorsing, de doorhaling en de verjaring zijn grotendeels gebaseerd op<br />

de huidige bepalingen.<br />

- Beroepsprocedure<br />

Omwille <strong>van</strong> de coherentie in de tuchtregeling wordt ervoor geopteerd om het Vlaams<br />

decreet <strong>van</strong> 24 juli 1991 inzake de regeling, voor het Vlaamse Gewest, <strong>van</strong> het administratief<br />

toezicht op de handelingen betreffende tucht- en ordemaatregelen genomen<br />

t.o.v. het gemeentepersoneel, in het <strong>gemeentedecreet</strong> te integreren mits de nodige bijsturingen<br />

89 . Zo worden heel wat bepalingen die betrekking hebben op de procedure niet<br />

herhaald en wordt in de mate <strong>van</strong> het mogelijke verwezen naar de hierboven uitgewerkte<br />

procedurevoorschriften.<br />

Vooreerst verplicht de <strong>proeve</strong> aan elke gemeentelijke overheid die een tuchtstraf of een<br />

preventieve schorsing oplegt, op straffe <strong>van</strong> nietigheid <strong>van</strong> het getroffen besluit, dat<br />

besluit aan de beroepsinstantie toe te zenden (artikel 121). Artikel <strong>van</strong> 3 <strong>van</strong> het decreet<br />

<strong>van</strong> 24 juli 1991 bepaalt dat de gemeentelijke overheid niet alleen verplicht is het tuchtstrafbesluit,<br />

maar ook het volledig tuchtdossier aan de beroepsinstantie over te zenden.<br />

De verplichting om voor elke tuchtstraf het dossier over te maken is zeer omslachtig en<br />

wordt vaak als overbodig ervaren 90 . De mededelingsplicht wordt in het <strong>gemeentedecreet</strong><br />

dan ook beperkt. Wel wordt in de mogelijkheid voorzien voor de beroepsinstantie om<br />

het tuchtdossier op te vragen wanneer zij dat wenst (artikel 121). De beroepsinstantie zal<br />

dat wellicht steeds doen, wanneer er effectief beroep wordt aangetekend, vermits ook<br />

op haar de verplichting rust een tuchtdossier samen te stellen.<br />

Het personeelslid kan tegen een tuchtstraf beroep instellen bij de Vlaamse Regering<br />

(artikelen 122 en 123). Er wordt niet langer een onderscheid gemaakt tussen de straffen<br />

waarbij het beroep bij de Vlaamse Regering moet worden ingesteld en die waarbij het<br />

beroep bij de provinciegouverneur wordt ingesteld. De Vlaamse Regering bepaalt zelf<br />

hoe dat beroep concreet moet worden ingesteld, bijvoorbeeld bij de provinciegouverneur.<br />

Ook daarom wordt de bepaling die stelt dat, in geval de Vlaamse Regering de beroepsinstantie<br />

is, de hoorzitting wordt gehouden door de Minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden<br />

of diens gemachtigde, weggelaten.<br />

De beroepsinstanties beschikken over een hervormingsrecht. Dit houdt in dat bij een<br />

beroep de beslissingsmacht over de zaak zelf wordt overgedragen aan de beroepsinstantie.<br />

Dit impliceert dat eventuele tekortkomingen in de procedure of gebrekkige motiveringen<br />

bijgestuurd kunnen worden alvorens in beroep uitspraak wordt gedaan.<br />

Ook de strafrechtsregel op basis waar<strong>van</strong> op enkel beroep <strong>van</strong> de beklaagde de straf niet<br />

mag worden verzwaard, wordt in de <strong>proeve</strong> opgenomen (artikel 126). Dit was tot nog<br />

toe in het tuchtrecht niet het geval. Er is geen reden om dat recht aan de tuchtrechtelijk


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

gestrafte te ontnemen. Een rechtsmiddel dat uitsluitend ten behoeve <strong>van</strong> het vervolgde<br />

personeelslid wordt gecreëerd, kan onmogelijk in zijn nadeel spelen 91 .<br />

259<br />

De termijn om uitspraak te doen in beroep begint te lopen <strong>van</strong>af de dag <strong>van</strong> het<br />

inkomen <strong>van</strong> het tuchtdossier en niet langer, zoals dit momenteel het geval is, <strong>van</strong>af<br />

het inkomen <strong>van</strong> het beroep (artikel 128). De beroepsinstantie beschikt volgens de<br />

bepalingen <strong>van</strong> deze <strong>proeve</strong> niet meer over het tuchtdossier <strong>van</strong>af de uitspraak in een<br />

tuchtzaak, vermits dit dossier nu slechts in geval <strong>van</strong> een beroep zal overgemaakt<br />

worden. Door de termijn te laten lopen <strong>van</strong>af het overmaken <strong>van</strong> het dossier, vermijdt<br />

men dat de termijn om uitspraak te doen in sommige gevallen drastisch wordt ingekort.<br />

Verder gelden de hierboven reeds behandelde procedurevoorschriften eveneens voor de<br />

beroepsprocedure (de artikel 124 en 127).<br />

5.3 Tucht versus evaluatie<br />

De overregulering <strong>van</strong> het tuchtrecht, zoals hiervoor uiteengezet, heeft geleid tot logge<br />

procedures. Hierdoor bestaat het gevaar dat waar tuchtrecht niet langer flexibel kan<br />

worden gebruikt, een beroep wordt gedaan op het evaluatiesysteem om fouten te<br />

sanctioneren. In de sectorale akkoorden voor de lokale overheden wordt echter uitdrukkelijk<br />

gesteld dat het evaluatiesysteem een motiverend instrument is en niet is bedoeld<br />

als sanctiemiddel t.a.v. schuldig gedrag <strong>van</strong> personeelsleden. Dit behoort immers tot het<br />

domein <strong>van</strong> het tuchtrecht 92 . Ook in de literatuur over personeelsmanagement wordt<br />

personeelsevaluatie gezien als een instrument voor het beoordelen <strong>van</strong> functioneren,<br />

prestaties en potentieel <strong>van</strong> de medewerker. Doelstelling is niet alleen het waarderen <strong>van</strong><br />

de inzet <strong>van</strong> de medewerker (bv. door koppeling <strong>van</strong> financiële beloning aan de beoordeling),<br />

maar ook het komen tot een beter functioneren <strong>van</strong> de betrokken medewerker<br />

binnen de organisatie (bv. door begeleiding <strong>van</strong> het personeelslid via functioneringsgesprekken<br />

en het verwerven <strong>van</strong> inzichten in opleidingsnoden of mogelijkheden inzake<br />

jobmutatie) en het identificeren <strong>van</strong> doorgroeimogelijkheden (bv. met het oog op<br />

promotie) 93 . Ook de Raad <strong>van</strong> State oordeelt dat een ordemaatregel meer aangewezen is<br />

voor gevallen <strong>van</strong> beroepsonbekwaamheid dan een tuchtstraf 94 .<br />

De personeelsevaluatie is één <strong>van</strong> de hoekstenen <strong>van</strong> het moderne lokale personeelsbeleid.<br />

De koppeling <strong>van</strong> de functionele loopbaan aan de evaluatie, maakt het mogelijk om<br />

medewerkers niet enkel te belonen op basis <strong>van</strong> hun functieclassificatie, maar ook rekening<br />

houdend met hun inzet voor de job. In de huidige regeling, zoals vooropgesteld in<br />

het sectoraal akkoord 1997-1998, zijn verschillende beloningsmogelijkheden verbonden<br />

met een positieve evaluatie, bv. het doorstromen naar de volgende weddeschaal in de<br />

functionele loopbaan of een versnelling <strong>van</strong> de loopbaan. De beoordeling <strong>van</strong> de inzet<br />

<strong>van</strong> het personeel kan evenwel ook negatief uitvallen. Een ambtenaar die een ongunstige<br />

evaluatie krijgt kan worden ‘gesanctioneerd’, bv. met een vertraging <strong>van</strong> de loopbaan<br />

of – na meerdere opeenvolgende ongunstige evaluaties - met afdanking wegens<br />

beroepsongeschiktheid. Echter, als instrument <strong>van</strong> het lokale personeelsbeleid, is<br />

personeelsevaluatie niet enkel belonend en/of sanctionerend, maar ook remediërend.


260<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Het is daarom vooral belangrijk dat aan negatieve evaluaties maatregelen worden verbonden<br />

als het zoeken naar betere mogelijkheden tot inzet <strong>van</strong> het potentieel <strong>van</strong> de<br />

medewerker, bv. via jobmutatie of bijkomende vorming.<br />

Tevens is het belangrijk te onderkennen dat negatieve evaluatie betrekking heeft op<br />

professionele tekortkomingen, die niet vallen onder de schending <strong>van</strong> de nader bepaalde<br />

ambtsplichten. Personeelsleden worden beoordeeld op de mate waarin zij in hun presteren<br />

beantwoorden aan de verwachtingen zoals gesteld in de functiebeschrijving en tijdens<br />

functioneringsgesprekken met hun chef. Tucht daarentegen betreft een ingrijpen<br />

bij het maken <strong>van</strong> fouten tegen de ambtsplichten. Dit onderscheid zal in de praktijk<br />

wellicht soms moeilijk te maken zijn aangezien de <strong>proeve</strong> ook als een ambtplicht bepaalt:<br />

“het op plichtsvolle, integere en loyale wijze uitoefenen <strong>van</strong> zijn opdrachten”.<br />

Vanuit het onderscheid tussen evaluatie als instrument <strong>van</strong> personeelsbeleid en tucht als<br />

rechtsinstrument, kan de vraag worden gesteld of negatieve sancties (vertraging <strong>van</strong> de<br />

loopbaan, ontslag) als mogelijk gevolg <strong>van</strong> de personeelsevaluatie niet beter worden<br />

ver<strong>van</strong>gen door een koppeling naar de tucht. Zo bepaalt de <strong>proeve</strong> dat een ambtenaar,<br />

die moedwillig volhardt in zijn/haar professionele tekortkomingen, na herhaalde negatieve<br />

evaluatie in het tuchtstelsel terecht moet komen (artikel 94, § 2). Het voorgestelde<br />

onderscheid tussen tucht en evaluatie noopt ook tot een ombuigen <strong>van</strong> de rechtspraak<br />

<strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State in zoverre die bepaalt dat een loutere professionele tekortkoming<br />

volstaat om te kunnen spreken over een tuchtfeit 95 .


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

artikel 81<br />

TITEL IV<br />

DE AMBTELIJKE ORGANISATIE EN HET<br />

PERSONEELSBEHEER<br />

De bepalingen <strong>van</strong> deze zijn toepasselijk op alle leden <strong>van</strong> het gemeentepersoneel, voor<br />

zover de wet of het decreet daar niet <strong>van</strong> afwijkt.<br />

HOOFDSTUK I - PERSONEELSFORMATIE, RECHTSPOSITIE-<br />

REGELING EN BENOEMING<br />

artikel 82<br />

261<br />

§ 1. Rekening houdende met het bepaalde in artikel 92, § 4 beslist de gemeenteraad op<br />

basis <strong>van</strong> het door hem vooraf vastgestelde personeelsbehoefteplan over de personeelsformatie<br />

en over het organogram <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten.<br />

Hij benoemt de personeelsleden en stelt de rechtspositieregeling <strong>van</strong> het gemeentepersoneel<br />

vast.<br />

§ 2. Het personeelsbehoefteplan geeft het aantal betrekkingen weer dat noodzakelijk is<br />

voor de werking <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten en voor de dienstverlening. Daarbij horen<br />

ook de voor de bekleding <strong>van</strong> deze betrekkingen vereiste kwalificaties, functieomschrijvingen<br />

en prestatiegegevens. De financiële randvoorwaarden en de financiële<br />

haalbaarheid vormen hier<strong>van</strong> een essentieel bestanddeel. Het personeelsbehoefteplan<br />

maakt een onderscheid tussen de betrekkingen in vast dienstverband en de betrekkingen<br />

in tijdelijk dienstverband.<br />

§ 3. De personeelsformatie bevat de opsomming <strong>van</strong> de graden en stelt het aantal betrekkingen<br />

vast.<br />

§ 4. Het organogram geeft de organisatiestructuur weer <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten<br />

en bevat aanwijzingen voor de noodzakelijk geachte samenwerking en coördinatie.<br />

artikel 83<br />

§ 1. Het personeel <strong>van</strong> de gemeente bestaat uit personeelsleden in vast dienstverband en<br />

personeelsleden in tijdelijk dienstverband.


262<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Personeelsleden kunnen slechts in tijdelijk verband in dienst genomen worden om:<br />

- aan uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoeften te voldoen, hetzij voor in de<br />

tijd beperkte acties, hetzij voor een buitengewone toename <strong>van</strong> werk;<br />

- personeelsleden te ver<strong>van</strong>gen die hun betrekking niet of slechts deeltijds bekleden<br />

of die tijdens een zodanige periode afwezig zijn dat de ver<strong>van</strong>ging noodzakelijk is;<br />

- bijkomende en specifieke opdrachten te vervullen;<br />

- te voorzien in de uitvoering <strong>van</strong> taken, die een kennis of ervaring op hoog niveau<br />

vereisen.<br />

§ 2. De rechtspositieregeling regelt de rechten en plichten <strong>van</strong> deze personeelsleden.<br />

artikel 84<br />

De rechtspositieregeling regelt minstens:<br />

- de bezoldiging <strong>van</strong> de personeelsleden en de <strong>van</strong> toepassing zijnde weddeschalen,<br />

rekening houdende met de te vervullen taken en opdrachten, de gestelde<br />

bekwaamheids- en functievereisten, de vorming, de evaluatie en de anciënniteit.<br />

- de toekenning <strong>van</strong> toelagen en vergoedingen.<br />

- de aanwervings- en bevorderingsvoorwaarden en -procedures. Deze procedures<br />

waarborgen de objectiviteit <strong>van</strong> de aanwervingen en bevorderingen en de gelijke<br />

behandeling <strong>van</strong> de kandidaten.<br />

- de bekendmaking <strong>van</strong> de vacatures en, telkens dit een vereiste is, de stage.<br />

- de evaluatie en de daarbij horende procedures, de periodiciteit waarmee deze plaatsvindt,<br />

de wijze waarop de evaluatiecriteria vooraf worden vastgesteld en bekendgemaakt<br />

evenals de wijze waarop de evaluatie zelf wordt georganiseerd.<br />

- de organisatie <strong>van</strong> de loopbaan <strong>van</strong> de ambtenaren en <strong>van</strong> de interne mobiliteit.<br />

Voor nader bepaalde leidende ambten kan de rechtspositieregeling ook in een<br />

mandaatstelsel voorzien. In toepassing hier<strong>van</strong> kunnen ambtenaren voor een vaste<br />

periode <strong>van</strong> vijf jaar, die hernieuwbaar is, in een vacante betrekking <strong>van</strong> een hogere<br />

graad worden benoemd.<br />

- de administratieve standen en de anciënniteit <strong>van</strong> de ambtenaren evenals de ambtsneerlegging.<br />

Tot ambtsneerlegging geven aanleiding het vrijwillig ontslag, de<br />

inrustestelling en de definitief vastgestelde beroepsongeschiktheid.<br />

- de arbeidsduur, het verlof en de afwezigheden.<br />

- de onverenigbaarheden en de beperkingen en voorwaarden voor cumulatie <strong>van</strong><br />

activiteiten in overheids- of in privé-dienst.<br />

- de inspraak <strong>van</strong> het personeel en de onderhandelingsprocedures met de voor hen<br />

representatieve vakorganisaties.<br />

artikel 85<br />

§ 1. De personeelsleden hebben recht op inzage <strong>van</strong> hun eigen dossier. Zij hebben<br />

spreekrecht ten aanzien <strong>van</strong> de feiten waar<strong>van</strong> zij kennis hebben uit hoofde <strong>van</strong> hun<br />

ambt doch het is hen verboden feiten bekend te maken die de veiligheid en de openbare<br />

orde in het gedrang brengen of afbreuk kunnen doen aan de rechtmatige financiële


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

263<br />

belangen <strong>van</strong> de overheid, de vervolging <strong>van</strong> strafbare feiten, het medisch geheim, de<br />

rechten en vrijheden <strong>van</strong> de burgers en in het bijzonder aan het recht op eerbied voor<br />

het privé-leven. De bepalingen over het spreekrecht gelden eveneens voor personeelsleden,<br />

die hun ambt hebben neergelegd.<br />

§ 2. Op het gemeentebestuur rust de plicht mogelijkheden te bieden voor bijscholing en<br />

voor permanente vorming.<br />

§ 3. Van de personeelsleden wordt geëist dat zij hun opdrachten op loyale, integere en<br />

plichtsbewuste wijze uitoefenen.<br />

artikel 86<br />

Zowel bij de uitoefening <strong>van</strong> hun opdrachten als buiten de dienst vermijden de personeelsleden<br />

elke handelwijze, die het vertrouwen <strong>van</strong> de burgers in hun dienst kan aantasten.<br />

Zelfs buiten hun dienst doch ter oorzake er<strong>van</strong> mogen zij, noch rechtstreeks noch<br />

bij tussenpersoon, giften, beloningen of enig voordeel vragen, eisen of aannemen.<br />

artikel 87<br />

§ 1. De Vlaamse Regering kan minimale voorwaarden stellen betreffende:<br />

- de uitwerking en de inhoud <strong>van</strong> het personeelsbehoefteplan;<br />

- de personeelsformatie;<br />

- de rechtspositieregeling <strong>van</strong> het personeel.<br />

§ 2. Zij kan nadere regelen stellen voor de toepassing <strong>van</strong> de aanwervingen in tijdelijk<br />

verband en <strong>van</strong> het mandaatstelsel.<br />

§ 3. De in dit artikel vermelde voorwaarden en regelen komen tot stand na onderling<br />

overleg tussen de Vlaamse Regering, de representatieve vakorganisaties <strong>van</strong> het gemeentepersoneel<br />

en de voor de gemeente representatieve organisatie.<br />

HOOFDSTUK II - AMBTELIJKE ORGANISATIE<br />

artikel 88<br />

§ 1. Er is in elke gemeente een gemeentesecretaris en een gemeenteont<strong>van</strong>ger. In gemeenten<br />

met meer dan 60.000 inwoners kan de gemeenteraad een adjunct-secretaris<br />

benoemen. In gemeenten met minder dan 5.000 inwoners kan de gemeenteraad beslissen<br />

dat de ambten <strong>van</strong> gemeentesecretaris en <strong>van</strong> gemeenteont<strong>van</strong>ger deeltijds worden<br />

uitgeoefend. Niemand kan echter terzelfdertijd gemeentesecretaris en gemeenteont<strong>van</strong>ger<br />

zijn in dezelfde gemeente noch kunnen de hier bedoelde ambtenaren terzelfdertijd in<br />

dienst zijn <strong>van</strong> een toezichthoudend bestuur.<br />

§ 2. De gemeenteraad stelt, bij verhindering <strong>van</strong> de gemeentesecretaris of bij vacature<br />

<strong>van</strong> het ambt, een waarnemende gemeentesecretaris aan. In spoedeisende gevallen wordt<br />

de aanstelling door het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen gedaan en door de raad


264<br />

in zijn eerstvolgende vergadering bekrachtigd.<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

§ 3. De gemeenteraad stelt, bij verhindering <strong>van</strong> de gemeenteont<strong>van</strong>ger of bij vacature<br />

<strong>van</strong> het ambt, een waarnemende gemeenteont<strong>van</strong>ger aan.<br />

De gemeenteont<strong>van</strong>ger kan bij zijn afwezigheid, onder zijn eigen verantwoordelijkheid,<br />

binnen drie dagen voorzien in zijn ver<strong>van</strong>ging en te dien einde, voor een periode <strong>van</strong><br />

maximum dertig dagen, een door het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen erkende<br />

plaatsver<strong>van</strong>ger aanstellen. Die maatregel kan voor een zelfde afwezigheid driemaal<br />

worden verlengd.<br />

§ 4. De gemeentesecretaris, de gemeenteont<strong>van</strong>ger en de diensthoofden worden hierna<br />

leidende ambtenaren geheten.<br />

artikel 89<br />

§ 1. Onder de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

staat de gemeentesecretaris in voor de algemene leiding <strong>van</strong> de diensten en is hij, behoudens<br />

de uitzonderingen waarin de wet of het decreet voorzien, hoofd <strong>van</strong> het personeel.<br />

Hij is bevoegd voor het dagelijks personeelsbeheer en voor het toezicht op het<br />

gemeentepersoneel.<br />

§ 2. In overleg en samenwerking met de betrokken leidende ambtenaren bereidt de<br />

gemeentesecretaris de zaken voor die aan de gemeenteraad, aan de gemeenteraadscommissies<br />

en aan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen worden voorgelegd. Hij<br />

adviseert de gemeentelijke organen op bestuurstechnisch en bestuursorganisatorisch<br />

gebied. Hij kan de vergaderingen <strong>van</strong> alle gemeenteraadscommissies bijwonen en de<br />

verslagen <strong>van</strong> deze commissies worden onder zijn verantwoordelijkheid opgesteld.<br />

§ 3. De gemeentesecretaris houdt de jaarlijkse functioneringsgesprekken met de hoofden<br />

<strong>van</strong> de onderscheiden diensten met uitzondering <strong>van</strong> de financiële dienst. Het<br />

college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen houdt de jaarlijkse functioneringsgesprekken<br />

met de gemeentesecretaris, de gemeenteont<strong>van</strong>ger en de adjunct-secretaris.<br />

§ 4. De gemeentesecretaris staat in voor de registratie <strong>van</strong> de inkomende briefwisseling<br />

en hij is verantwoordelijk voor het bewaren <strong>van</strong> het gemeentelijk archief.<br />

artikel 90<br />

De gemeenteont<strong>van</strong>ger is de leidende ambtenaar <strong>van</strong> de financiële dienst <strong>van</strong> de gemeente.<br />

Hij heeft tot taak, onder zijn verantwoordelijkheid:<br />

- de geregistreerde uitgaande facturen te innen<br />

- elke andere ont<strong>van</strong>gst te registreren<br />

- de bestellingen te viseren<br />

- de facturen in de boekhouding op te nemen en uitgaven te betalen die door het<br />

college of door de budgethouders zijn goedgekeurd, op voorwaarde dat ze wettelijk<br />

en regelmatig zijn<br />

- een actief beheer na te streven <strong>van</strong> het bedrijfskapitaal


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De ont<strong>van</strong>ger is verplicht, tot waarborg <strong>van</strong> zijn beheer, een zekerheid te stellen overeenkomstig<br />

de voorwaarden bepaald door de Vlaamse Regering.<br />

artikel 91<br />

265<br />

§ 1. Indien in toepassing <strong>van</strong> het organogram diensthoofden worden aangesteld staan<br />

deze in hun dienst in voor de dagelijkse leiding en coördinatie <strong>van</strong> de daaronder ressorterende<br />

activiteiten en voor een kwaliteitsvolle vervulling <strong>van</strong> de toevertrouwde opdrachten.<br />

Zij houden jaarlijks functioneringsgesprekken met hun personeel.<br />

§ 2. Indien overeenkomstig het organogram geen diensthoofden zijn aangesteld, komen<br />

de hier vermelde opdrachten toe aan de gemeentesecretaris.<br />

§ 3. De gemeentesecretaris kan zijn bevoegdheden inzake dagelijks personeelsbeheer en<br />

toezicht op het personeel delegeren aan de diensthoofden voor wat hun dienst betreft.<br />

artikel 92<br />

§ 1. De leidende ambtenaren vormen samen het gemeentelijk managementteam.<br />

§ 2. Het managementteam vergadert op regelmatige tijdstippen onder het voorzitterschap<br />

<strong>van</strong> de gemeentesecretaris. Het bewaakt de eenheid in de werking, de kwaliteit <strong>van</strong><br />

de organisatie en <strong>van</strong> de werking <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten, de taakverdeling en de<br />

coördinatie evenals de interne informatiedoorstroming en communicatie.<br />

§ 3. Het managementteam regelt zijn werking in een huishoudelijk reglement, dat ter<br />

goedkeuring wordt voorgelegd aan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen.<br />

§ 4. Het voorafgaand advies <strong>van</strong> het managementteam is verplicht voor alle beslissingen<br />

die genomen worden betreffende de personeelsformatie, het organogram <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

diensten en de rechtspositieregeling <strong>van</strong> het gemeentepersoneel.<br />

§ 5. Onder de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen stelt<br />

het managementteam het voorontwerp <strong>van</strong> personeelsbehoefteplan op; het kan alle nuttige<br />

voorstellen doen aan het college voor de aanpassing er<strong>van</strong>. Het managementteam<br />

stelt de procedures vast, die voor de controle op de kwaliteitsvolle vervulling <strong>van</strong> de<br />

opdrachten zullen worden gevolgd en het legt de daarop betrekking hebbende beslissingen<br />

ter goedkeuring voor aan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen.


266<br />

HOOFDSTUK III - TUCHT<br />

Afdeling 1. De tuchtstraffen<br />

artikel 93<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Als tuchtstraffen kunnen aan het gemeentepersoneel opgelegd worden:<br />

- de blaam,<br />

- de inhouding <strong>van</strong> wedde,<br />

- de schorsing,<br />

- de terugzetting in graad,<br />

- ontslag <strong>van</strong> ambtswege.<br />

artikel 94<br />

§ 1. De in het vorig artikel vermelde tuchtstraffen kunnen aan het gemeentepersoneel<br />

opgelegd worden wegens een tekortkoming aan de beroepsplichten of een overtreding<br />

<strong>van</strong> de decretale verbodsbepalingen of <strong>van</strong> de verbodsbepalingen uit de rechtspositieregeling.<br />

§ 2. Een lid <strong>van</strong> het gemeentepersoneel dat na herhaalde negatieve evaluaties moedwillig<br />

volhardt in zijn of haar professionele tekortkomingen, kan eveneens het voorwerp uitmaken<br />

<strong>van</strong> een tuchtstraf.<br />

artikel 95<br />

§ 1. De inhouding <strong>van</strong> wedde mag zes maanden wedde niet overschrijden. Zij mag niet<br />

meer dan twintig procent <strong>van</strong> de brutowedde bedragen.<br />

§ 2. De schorsing bij wijze <strong>van</strong> straf wordt uitgesproken voor ten hoogste zes maanden.<br />

De schorsing bij wijze <strong>van</strong> straf heeft, zolang zij duurt, verlies <strong>van</strong> wedde tot gevolg.<br />

artikel 96<br />

§ 1. De terugzetting in graad bestaat in de toekenning <strong>van</strong> een graad waaraan een lagere<br />

weddeschaal verbonden is of die in de hiërarchie een lagere rang inneemt. In ieder geval<br />

moet de graad waarin de terugzetting plaats heeft, voorkomen in de hiërarchische rangschikking<br />

<strong>van</strong> de graden <strong>van</strong> de personeelsformatie waartoe de betrokkene behoort.<br />

§ 2. De terugzetting in graad is niet <strong>van</strong> toepassing op de gemeentesecretaris, de adjunctsecretaris<br />

en de ont<strong>van</strong>ger.<br />

Afdeling 2. De tuchtprocedure<br />

artikel 97<br />

Elk personeelslid dat het voorwerp uitmaakt <strong>van</strong> een tuchtonderzoek moet, wanneer hij<br />

meent geschaad te zijn in zijn rechten <strong>van</strong> verdediging zo snel mogelijk de tuchtoverheid


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

267<br />

daar<strong>van</strong> op de hoogte brengen en haar in de mogelijkheid stellen alsnog de rechten <strong>van</strong><br />

verdediging te respecteren. Het tuchtrechtelijk vervolgd personeelslid dat welbewust of<br />

met een verregaande graad <strong>van</strong> lichtzinnigheid tijdens de procedure nalaat dit te doen,<br />

kan zich in een later stadium <strong>van</strong> de procedure niet meer beroepen op deze schending.<br />

artikel 98<br />

§ 1. Wanneer de gemeentesecretaris <strong>van</strong> oordeel is dat bepaalde handelingen of feiten<br />

aanleiding kunnen geven tot een tuchtstraf, belast hij een tuchtcommissie met het tuchtonderzoek.<br />

De gemeenteraad kan eveneens een tuchtcommissie met het tuchtonderzoek<br />

belasten.<br />

§ 2. De tuchtcommissie telt minstens vier en ten hoogste tien leden, en is paritair samengesteld<br />

uit leden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen en uit ambtenaren<br />

<strong>van</strong> de gemeente die in de hiërarchie een hogere rang innemen dan het personeelslid<br />

dat het voorwerp uitmaakt <strong>van</strong> het tuchtonderzoek. De gemeentesecretaris kan er<br />

geen deel <strong>van</strong> uitmaken.<br />

§ 3. Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen duidt de schepenen aan en de gemeentesecretaris<br />

de ambtenaren die in de tuchtcommissie zetelen. De tuchtcommissie kiest in<br />

haar midden een voorzitter die de werkzaamheden er<strong>van</strong> leidt. In gemeenten waarin niet<br />

voldoende ambtenaren in aanmerking komen om een tuchtcommissie samen te stellen,<br />

oefent de gemeenteraad de bevoegdheden <strong>van</strong> de tuchtcommissie uit.<br />

§ 4. De gemeenteraad is steeds bevoegd voor het tuchtonderzoek inzake tuchtfeiten<br />

gepleegd door de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris en de gemeenteont<strong>van</strong>ger.<br />

De gemeenteraad kan daartoe zelf het initiatief nemen.<br />

artikel 99<br />

Geen enkele tuchtstraf mag worden opgelegd dan nadat het personeelslid in zijn middelen<br />

<strong>van</strong> verdediging is gehoord door de tuchtcommissie of desgevallend door de gemeenteraad.<br />

Tijdens het verloop <strong>van</strong> de procedure mag de betrokkene zich laten bijstaan<br />

of vertegenwoordigen door een verdediger <strong>van</strong> zijn keuze.<br />

artikel 100<br />

Voorafgaandelijk aan de hoorzitting stelt de tuchtcommissie of desgevallend de gemeenteraad<br />

een tuchtdossier samen, dat alle stukken bevat die betrekking hebben op de ten<br />

laste gelegde feiten.<br />

artikel 101<br />

Ten minste twaalf werkdagen vóór zijn verschijning wordt de betrokkene opgeroepen<br />

voor de hoorzitting, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij door afgifte <strong>van</strong> de<br />

oproepingsbrief tegen ont<strong>van</strong>gstbewijs.<br />

De oproeping dient melding te maken <strong>van</strong>:<br />

1° al de ten laste gelegde feiten,<br />

2° het feit dat een tuchtstraf wordt overwogen en dat een tuchtdossier


268<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

is aangelegd,<br />

3° plaats, dag en uur <strong>van</strong> de hoorzitting,<br />

4° het recht <strong>van</strong> de betrokkene zich te laten bijstaan of vertegenwoordigen<br />

door een verdediger <strong>van</strong> zijn keuze,<br />

5° de plaats waar en de termijn waarbinnen het tuchtdossier kan worden<br />

ingezien,<br />

6° het recht om het horen <strong>van</strong> getuigen te vragen.<br />

artikel 102<br />

Vanaf de oproeping om voor de tuchtcommissie of desgevallend de gemeenteraad te<br />

verschijnen tot en met de dag vóór de dag <strong>van</strong> verschijning kunnen de betrokkene en<br />

zijn verdediger het tuchtdossier raadplegen en desgewenst de verdedigingsmiddelen<br />

schriftelijk mededelen aan de tuchtcommissie of desgevallend aan de gemeenteraad.<br />

artikel 103<br />

§ 1. Binnen de acht dagen na de hoorzitting voor de tuchtcommissie of desgevallend<br />

voor de gemeenteraad wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat getrouw de verklaringen<br />

<strong>van</strong> de betrokkene weergeeft. De betrokkene wordt binnen de week na het opstellen<br />

<strong>van</strong> het proces-verbaal per aangetekende brief uitgenodigd om het te ondertekenen.<br />

§ 2. De betrokkene kan bij de ondertekening voorbehoud formuleren. Als een partij<br />

niet op de uitnodiging ingaat of weigert te ondertekenen, wordt daar<strong>van</strong> melding<br />

gemaakt.<br />

§ 3. Indien een partij schriftelijk afstand heeft gedaan <strong>van</strong> de hoorzitting of zich niet<br />

aangemeld heeft op de hoorzitting, maakt de tuchtcommissie of desgevallend de gemeenteraad<br />

naar gelang het geval een proces-verbaal <strong>van</strong> afstand of <strong>van</strong> niet-verschijnen<br />

op.<br />

§ 4. Het proces-verbaal <strong>van</strong> de hoorzitting, <strong>van</strong> afstand of <strong>van</strong> niet-verschijnen bevat de<br />

opsomming <strong>van</strong> alle vereiste procedurehandelingen en vermeldt bij iedere handeling<br />

of ze verricht is.<br />

artikel 104<br />

De tuchtcommissie of desgevallend de gemeenteraad kan ambtshalve of op verzoek<br />

<strong>van</strong> de betrokkene of <strong>van</strong> zijn verdediger getuigen horen. In dat geval heeft het verhoor<br />

<strong>van</strong> de getuigen plaats in aanwezigheid <strong>van</strong> de betrokkene.<br />

artikel 105<br />

De hoorzittingen, alsook de zittingen waarop de getuigen worden gehoord, zijn niet<br />

openbaar.<br />

artikel 106<br />

§ 1. Wanneer de tuchtcommissie op basis <strong>van</strong> haar onderzoek <strong>van</strong> oordeel is dat een<br />

blaam, een inhouding <strong>van</strong> ten hoogste één maand wedde of een schorsing <strong>van</strong> ten


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

269<br />

hoogste één maand als tuchtstraf moet worden opgelegd, dan maakt zij binnen de<br />

maand na het afsluiten <strong>van</strong> het proces-verbaal <strong>van</strong> de laatste hoorzitting, <strong>van</strong> afstand<br />

of <strong>van</strong> niet-verschijnen, dat proces-verbaal samen met een gemotiveerd verslag over aan<br />

de gemeentesecretaris.<br />

§ 2. Wanneer de tuchtcommissie op basis <strong>van</strong> haar onderzoek <strong>van</strong> oordeel is dat een<br />

inhouding <strong>van</strong> meer dan één maand wedde, een schorsing voor meer dan één maand, de<br />

terugzetting in graad of het ontslag <strong>van</strong> ambtswege als tuchtstraf moet worden opgelegd,<br />

dan maakt zij binnen de maand na het afsluiten <strong>van</strong> het proces-verbaal <strong>van</strong> de<br />

laatste hoorzitting, <strong>van</strong> afstand of <strong>van</strong> niet-verschijnen, dat proces-verbaal samen met<br />

een gemotiveerd verslag over aan de gemeenteraad.<br />

§ 3. Wanneer de tuchtcommissie niet binnen de maand na het afsluiten <strong>van</strong> het procesverbaal<br />

<strong>van</strong> de laatste hoorzitting, <strong>van</strong> afstand of <strong>van</strong> niet-verschijnen, dat proces-verbaal<br />

samen met een gemotiveerd verslag overmaakt aan de gemeenteraad of aan de<br />

gemeentesecretaris, dan vervalt de vervolging voor de feiten die de betrokkene ten laste<br />

worden gelegd.<br />

Afdeling 3. Bevoegde overheid<br />

artikel 107<br />

§ 1. De gemeentesecretaris kan op verslag <strong>van</strong> de tuchtcommissie als tuchtstraf aan het<br />

gemeentepersoneel opleggen:<br />

- de blaam,<br />

- de inhouding <strong>van</strong> ten hoogste één maand wedde,<br />

- de schorsing <strong>van</strong> ten hoogste één maand.<br />

De gemeentesecretaris is niet verplicht om het gemotiveerd verslag <strong>van</strong> de tuchtcommissie<br />

te volgen.<br />

§ 2. De gemeenteraad kan op verslag <strong>van</strong> de tuchtcommissie of desgevallend na een<br />

eigen tuchtonderzoek als tuchtstraf aan het gemeentepersoneel opleggen:<br />

- de blaam,<br />

- de inhouding <strong>van</strong> wedde,<br />

- de schorsing ,<br />

- de terugzetting in graad,<br />

- ontslag <strong>van</strong> ambtswege.<br />

De gemeenteraad is niet verplicht om het gemotiveerd verslag <strong>van</strong> de tuchtcommissie<br />

te volgen.<br />

§ 3. De gemeenteraad is exclusief bevoegd om aan de gemeentesecretaris, de adjunctgemeentesecretaris<br />

en de gemeenteont<strong>van</strong>ger de straffen vermeld onder § 2 op te leggen.


270<br />

artikel 108<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

§ 1. De gemeentesecretaris of de gemeenteraad al naargelang het geval doet binnen de<br />

maand na het overmaken <strong>van</strong> het proces-verbaal en het gemotiveerd verslag door de<br />

tuchtcommissie, uitspraak over de op te leggen tuchtmaatregel.<br />

§ 2. Wanneer de gemeenteraad het tuchtonderzoek zelf uitgevoerd heeft, doet hij binnen<br />

de twee maanden na het afsluiten <strong>van</strong> het proces-verbaal <strong>van</strong> de laatste hoorzitting,<br />

<strong>van</strong> afstand of <strong>van</strong> niet-verschijnen uitspraak over de op te leggen tuchtmaatregel. In dit<br />

geval mogen de gemeenteraadsleden die niet permanent tijdens het geheel <strong>van</strong> de hoorzittingen<br />

aanwezig waren, niet deelnemen aan de beraadslaging noch aan de stemming<br />

over de op te leggen tuchtmaatregel.<br />

§ 3. Indien geen uitspraak wordt gedaan binnen voormelde termijn, wordt de tuchtoverheid<br />

geacht af te zien <strong>van</strong> vervolging voor de feiten die de betrokkene ten laste<br />

worden gelegd.<br />

artikel 109<br />

De beslissing waarbij de tuchtstraf wordt opgelegd, wordt naar de vorm met redenen<br />

omkleed. De gemotiveerde eindbeslissing <strong>van</strong> de gemeentesecretaris of <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

zal uitdrukkelijk naar het proces-verbaal <strong>van</strong> de hoorzitting verwijzen.<br />

artikel 110<br />

De gemeenteraad en de tuchtcommissie mogen zich tijdens hun beraadslagingen en<br />

tijdens de hoorzittingen laten bijstaan door een raadsman.<br />

artikel 111<br />

§ 1. Van de met redenen omklede beslissing wordt binnen de veertien dagen kennis<br />

gegeven aan de betrokkene, hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij door<br />

overhandiging tegen ont<strong>van</strong>gstbewijs.<br />

§ 2. Wordt <strong>van</strong> de beslissing geen kennis gegeven binnen deze termijn, wordt ze als<br />

ingetrokken beschouwd. Tuchtvervolging voor dezelfde feiten kan niet worden ingesteld.<br />

§ 3. In de kennisgeving <strong>van</strong> de beslissing wordt melding gemaakt <strong>van</strong> de bij de wet of<br />

decreet bepaalde rechtsmiddelen en <strong>van</strong> de termijn waarbinnen ze desgevallend uitgeoefend<br />

moeten worden.<br />

Afdeling 4. Doorhaling <strong>van</strong> de tuchtstraf<br />

artikel 112<br />

§ 1. Onverminderd hun uitvoering, worden de tuchtstraffen blaam en inhouding <strong>van</strong><br />

wedde <strong>van</strong> ambtswege in het persoonlijk dossier <strong>van</strong> de personeelsleden doorgehaald,<br />

na verloop <strong>van</strong> een termijn waar<strong>van</strong> de duur is vastgesteld op één jaar voor de blaam en


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

drie jaar voor de inhouding <strong>van</strong> wedde.<br />

271<br />

§ 2. Onverminderd hun uitvoering, kunnen de tuchtstraffen schorsing en terugzetting<br />

in graad, op verzoek <strong>van</strong> de betrokkene, doorgehaald worden door de overheid die ze<br />

heeft uitgesproken na verloop <strong>van</strong> een termijn waar<strong>van</strong> de duur is vastgesteld op vier<br />

jaar voor de schorsing en vijf jaar voor de terugzetting in graad. De tuchtoverheid kan<br />

deze doorhaling slechts weigeren indien nieuwe gegevens aan het licht gekomen zijn<br />

die <strong>van</strong> aard zijn dergelijke weigering te rechtvaardigen.<br />

§ 3. De in het eerste en tweede lid vastgestelde termijn loopt <strong>van</strong>af de datum waarop de<br />

tuchtstraf werd uitgesproken.<br />

Afdeling 5. Preventieve schorsing<br />

artikel 113<br />

Wanneer een personeelslid strafrechtelijk of tuchtrechtelijk vervolgd wordt en zijn aanwezigheid<br />

onverenigbaar is met het belang <strong>van</strong> de dienst, kan de betrokkene preventief<br />

geschorst worden bij wijze <strong>van</strong> ordemaatregel.<br />

artikel 114<br />

§ 1. De gemeenteraad is bevoegd om de gemeentesecretaris, de adjunct-gemeentesecretaris<br />

en de gemeenteont<strong>van</strong>ger preventief te schorsen.<br />

§ 2. De gemeentesecretaris is bevoegd om de overige leden <strong>van</strong> het gemeentepersoneel<br />

preventief te schorsen.<br />

artikel 115<br />

§ 1. De preventieve schorsing wordt uitgesproken voor een termijn <strong>van</strong> ten hoogste vier<br />

maanden. In geval <strong>van</strong> strafrechtelijke vervolging kan de overheid deze termijn voor<br />

perioden <strong>van</strong> ten hoogste vier maanden verlengen zolang de strafrechtelijke procedure<br />

duurt, mits inachtneming <strong>van</strong> de procedure bedoeld in artikel 101.<br />

§ 2. Indien binnen voormelde termijn geen tuchtstraf wordt opgelegd, vervallen alle<br />

effecten <strong>van</strong> de preventieve schorsing.<br />

artikel 116<br />

Wanneer het personeelslid strafrechtelijk of tuchtrechtelijk vervolgd wordt, kan de overheid<br />

die de preventieve schorsing uitspreekt, beslissen dat die schorsing een inhouding<br />

<strong>van</strong> wedde en een ontzegging <strong>van</strong> de bevorderingsaanspraken in zich houdt. De inhouding<br />

<strong>van</strong> wedde mag niet meer dan de helft er<strong>van</strong> bedragen.<br />

artikel 117<br />

§ 1. Vooraleer de gemeentesecretaris of de gemeenteraad een preventieve schorsing kan<br />

uitspreken, dient hij de betrokkene te horen overeenkomstig de procedure bedoeld in de


272<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

artikelen 99 tot en met 105 <strong>van</strong> dit decreet. De termijn <strong>van</strong> twaalf werkdagen, voorgeschreven<br />

in artikel 101 wordt evenwel teruggebracht tot vijf werkdagen.<br />

§ 2. In hoogdringende gevallen kan de overheid de preventieve schorsing onmiddellijk<br />

uitspreken, onder de verplichting de betrokkene na de uitspraak onverwijld te horen<br />

overeenkomstig de in het eerste lid bedoelde procedure.<br />

artikel 118<br />

§ 1. Van de beslissing, waarbij de preventieve schorsing wordt uitgesproken, wordt binnen<br />

de veertien dagen kennis gegeven aan de betrokkene, hetzij bij ter post aangetekende<br />

brief hetzij door overhandiging tegen ont<strong>van</strong>gstbewijs.<br />

§ 2. Wordt <strong>van</strong> de beslissing geen kennis gegeven binnen deze termijn, dan wordt ze als<br />

ingetrokken beschouwd. Voor dezelfde feiten kan geen preventieve schorsing worden<br />

uitgesproken.<br />

artikel 119<br />

§ 1. Indien aan de tuchtstraf een preventieve schorsing met behoud <strong>van</strong> de volledige<br />

wedde voorafgaat, dan gaat de tuchtstraf in op de dag dat ze uitgesproken wordt.<br />

§ 2. Indien, in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding <strong>van</strong> wedde en<br />

ontzegging <strong>van</strong> de bevorderingsaanspraken, de tuchtstraf <strong>van</strong> de blaam opgelegd wordt,<br />

dan gaat de tuchtstraf in op de dag dat ze uitgesproken wordt. De preventieve schorsing<br />

wordt als ingetrokken beschouwd en de ingehouden wedde wordt door de overheid aan<br />

de betrokkene terugbetaald.<br />

§ 3. Indien in aansluiting op een preventieve schorsing met inhouding <strong>van</strong> wedde en<br />

ontzegging <strong>van</strong> de bevorderingsaanspraken, de tuchtstraf inhouding <strong>van</strong> wedde, schorsing,<br />

terugzetting in graad of ontslag <strong>van</strong> ambtswege opgelegd wordt, dan heeft de<br />

tuchtstraf uitwerking ten vroegste met ingang <strong>van</strong> de dag waarop de preventieve schorsing<br />

is ingegaan. Het bedrag <strong>van</strong> de tijdens de preventieve schorsing ingehouden wedde<br />

wordt in mindering gebracht op het bedrag <strong>van</strong> het weddeverlies verbonden aan de<br />

tuchtstraf. Indien het bedrag <strong>van</strong> de ingehouden wedde groter is dan het bedrag <strong>van</strong> het<br />

weddeverlies verbonden aan de tuchtstraf, wordt het verschil door de overheid aan de<br />

betrokkene terugbetaald.<br />

Afdeling 6. De verjaring <strong>van</strong> de tuchtvordering<br />

artikel 120<br />

§ 1. De tuchtoverheid kan geen tuchtrechtelijke vervolging meer instellen na verloop <strong>van</strong><br />

een termijn <strong>van</strong> zes maanden na de vaststelling of de kennisname <strong>van</strong> de daarvoor in<br />

aanmerking komende feiten.<br />

§ 2. In geval <strong>van</strong> strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten, begint deze termijn te<br />

lopen de dag dat de tuchtoverheid door de gerechtelijke overheid er<strong>van</strong> in kennis gesteld


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

wordt dat er een onherroepelijke beslissing uitgesproken is of dat de strafrechtelijke<br />

procedure niet voortgezet wordt.<br />

Afdeling 7. Beroep<br />

artikel 121<br />

273<br />

Elke gemeentelijke overheid die een tuchtstraf of een preventieve schorsing oplegt aan<br />

een personeelslid, is op straffe <strong>van</strong> nietigheid <strong>van</strong> het getroffen besluit, verplicht dat<br />

besluit aan de beroepsinstantie toe te zenden. Deze toezending dient te gebeuren op<br />

dezelfde datum als de toezending bij een ter post aangetekende brief of de overhandiging<br />

tegen ont<strong>van</strong>gstbewijs <strong>van</strong> het tuchtstrafbesluit aan de betrokkene. De beroepsinstantie<br />

mag steeds elk tuchtdossier opvragen, wanneer zij dat wenselijk acht.<br />

artikel 122<br />

Binnen een termijn <strong>van</strong> dertig dagen <strong>van</strong>af de dag na de verzending <strong>van</strong> het besluit<br />

houdende het opleggen <strong>van</strong> de tuchtstraf of de preventieve schorsing, kan degene die er<br />

het voorwerp <strong>van</strong> uitmaakt beroep instellen tegen dat besluit. Het beroep schorst de<br />

beslissing niet.<br />

artikel 123<br />

Tegen de besluiten tot het opleggen <strong>van</strong> de tuchtstraf wordt beroep ingesteld bij de<br />

Vlaamse Regering<br />

artikel 124<br />

De procedurevoorschriften uit de artikelen 97, 99 tot 105 zijn eveneens <strong>van</strong> toepassing<br />

op de procedure voor de beroepsinstantie, voor zover de hierna volgende bepalingen<br />

daar niet <strong>van</strong> afwijken.<br />

artikel 125<br />

Voor de beroepsinstantie mag geen uitspraak gedaan worden dan nadat aan het personeelslid<br />

en aan het gemeentebestuur de gelegenheid werd geboden, gehoord te worden<br />

door die beroepsinstantie.<br />

artikel 126<br />

De beroepsinstantie beschikt over een hervormingsrecht. Zij kan evenwel geen zwaardere<br />

sanctie opleggen dan die waartegen het beroep werd ingesteld.<br />

artikel 127<br />

De oproeping voor de beroepsinstantie dient melding te maken <strong>van</strong> de punten opgesomd<br />

in artikel 101, 3°, 4°, 5°, 6° <strong>van</strong> dit decreet.<br />

Bij de oproepingsbrief, gericht aan de instantie die de tuchtstraf heeft opgelegd, wordt<br />

een voor eensluidend verklaard afschrift <strong>van</strong> het beroepschrift toegevoegd.


274<br />

artikel 128<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Binnen een termijn <strong>van</strong> zestig dagen <strong>van</strong>af de dag na het inkomen <strong>van</strong> het tuchtdossier,<br />

moet de beroepsinstantie zich over het beroep uitspreken en de uitspraak bij<br />

aangetekende brief versturen naar de betrokken partijen.<br />

Bij niet-naleving <strong>van</strong> deze termijn wordt het besluit <strong>van</strong> de tuchtoverheid geacht te zijn<br />

goedgekeurd.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Voorafgaande beschouwingen<br />

TITEL V<br />

HET GEMEENTELIJK BELEID<br />

EN FINANCIEEL BEHEER<br />

J. CRAEGHS en R. MAES*<br />

275<br />

De bepalingen die in de huidige gemeentewet zijn opgenomen betreffende het beheer<br />

<strong>van</strong> de inkomsten en <strong>van</strong> de uitgaven <strong>van</strong> de gemeenten en betreffende het gemeentelijk<br />

financieel management zijn vrij beperkt.<br />

Met erkenning <strong>van</strong> het primaat <strong>van</strong> de verkozen raad stellen zij de bevoegdheid <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad voorop om de jaarlijkse begrotingen, de begrotingswijzigingen en de jaarrekeningen<br />

vast te stellen 1 . De begroting is immers een politiek document bij uitstek; zij<br />

vormt niet alleen de financiële vertaling <strong>van</strong> het in het komende dienstjaar te voeren<br />

beleid, doch evenzeer is zij een machtiging <strong>van</strong> de raad aan het college om de gebudgetteerde<br />

ont<strong>van</strong>gsten en uitgaven effectief ten uitvoer te leggen. De begroting is vergezeld<br />

<strong>van</strong> een verslag. Dit verslag bevat een synthese; het geeft het algemeen en financieel<br />

beleid <strong>van</strong> de gemeente aan; het houdt een overzicht in <strong>van</strong> de toestand <strong>van</strong> het bestuur<br />

en <strong>van</strong> de gemeentezaken en het is vergezeld <strong>van</strong> alle nuttige informatiegegevens. Ook<br />

de rekening zou de betekenis kunnen hebben <strong>van</strong> een politiek document, daar daardoor<br />

verantwoording wordt afgelegd over de uitvoering <strong>van</strong> de begroting en over het financieel<br />

beheer. Totnogtoe is zij vooral een instrument <strong>van</strong> kwijting. In de gemeentelijke<br />

besluitvorming gaat thans meer aandacht uit naar de behandeling <strong>van</strong> de begrotingen<br />

dan naar die <strong>van</strong> de rekeningen. In de jaren tachtig is in de gemeentewet ook de verplichting<br />

ingeschreven om het begrotingsevenwicht in acht te nemen 2 . Daarnaast kent de<br />

gemeentewet aan de gemeenteraad bevoegdheden toe om te voorzien in uitgaven, die<br />

door dringende en onvoorziene omstandigheden worden vereist en om de eindrekening<br />

<strong>van</strong> de plaatselijke ont<strong>van</strong>ger af te sluiten 3 . Wanneer het geringste uitstel onbetwistbaar<br />

schade zou veroorzaken, kan ook het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen onder<br />

eigen verantwoordelijkheid in uitgaven voorzien 4 .<br />

De opmaak <strong>van</strong> het ontwerp <strong>van</strong> begroting en vervolgens de tenuitvoerlegging er<strong>van</strong>, de<br />

afgifte <strong>van</strong> bevelschriften tot betaling, het beheer <strong>van</strong> de inkomsten en het toezicht op<br />

de gemeenteboekhouding behoren tot de primordiale opdrachten <strong>van</strong> het uitvoerend<br />

orgaan, het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen 5 . Met uitzondering <strong>van</strong> dringende<br />

uitgaven mag geen betaling geschieden dan op grond <strong>van</strong> een op de begroting voorko-<br />

zie eindnoten blz. 451


276<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

mende post en de leden <strong>van</strong> het college zijn persoonlijk aansprakelijk voor de uitgaven<br />

die zij in strijd daarmee hebben gedaan of bevolen 6 . Geen artikel <strong>van</strong> de uitgaven in de<br />

begroting mag worden overschreden en in de regel mag ook geen overschrijving gebeuren<br />

tenzij op het einde <strong>van</strong> het dienstjaar, nl. op posten, die bezwaard zijn met regelmatig<br />

en werkelijk aangegane verbintenissen tegenover schuldeisers <strong>van</strong> de gemeente en<br />

die in het volgend dienstjaar moeten vereffend worden 7 . Het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen is verder belast met het nazicht <strong>van</strong> de kas <strong>van</strong> de plaatselijke ont<strong>van</strong>ger 8 .<br />

Tenslotte omschrijft de gemeentewet ook de opdrachten <strong>van</strong> de plaatselijke of gewestelijke<br />

ont<strong>van</strong>gers om onder hun verantwoordelijkheid de ont<strong>van</strong>gsten <strong>van</strong> de gemeente te<br />

innen en om tegen regelmatige bevelschriften de betaalbaar gestelde uitgaven te doen.<br />

Om een meer volledig zicht te hebben op de regeling voor het gemeentelijk financieel<br />

beheer is men vooral aangewezen op de budgettaire, financiële en boekhoudkundige<br />

voorschriften en de bepalingen voor de uitoefening <strong>van</strong> de taken <strong>van</strong> de rekenplichtigen<br />

<strong>van</strong> de gemeente, die ingevolge artikel 239 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet door de Koning<br />

worden vastgesteld. Hier zijn dus de regelen bedoeld voor de nieuwe gemeentelijke<br />

comptabiliteit, die zijn opgenomen in een koninklijk besluit <strong>van</strong> 2 augustus 1990 en in<br />

twee ministeriële besluiten <strong>van</strong> 30 oktober 1990. Voordien gold het besluit <strong>van</strong> de Regent<br />

<strong>van</strong> 10 februari 1945 houdende algemeen reglement op de gemeentelijke<br />

comptabiliteit 9 .<br />

In de budgettaire, financiële en boekhoudkundige voorschriften worden nadere regelen<br />

aangetroffen over de uitwerking <strong>van</strong> de begroting en over de controle op de uitvoering<br />

er<strong>van</strong>. In tegenstelling tot het regentsbesluit <strong>van</strong> 10 februari 1945 beoogt de nieuwe<br />

gemeentelijke comptabiliteitsregeling <strong>van</strong> 1990 nieuwe technieken in te voeren die eigen<br />

zijn aan de bedrijfsboekhouding. Tevens wordt in het daaraan voorafgaand verslag aan<br />

de Koning gewezen op de meer en meer aangevoelde nood om de gemeentemandatarissen<br />

beter te informeren over het financieel beheer en op de daartoe door de moderne<br />

informatietechnieken geboden mogelijkheden. In die context moeten meerdere synthesedocumenten<br />

worden opgesteld, nl. een budgettaire jaarrekening, een resultatenrekening,<br />

een balans en een toelichting. De verdere evolutie naar een analytische boekhouding<br />

werd eveneens in het vooruitzicht gesteld 10 . Daaraan werd echter nadien geen aandacht<br />

meer besteed. Opvallend is wel dat het algemeen reglement op de gemeentelijke<br />

comptabiliteit ook een bepaling bevat betreffende de opmaak <strong>van</strong> het begrotingsontwerp<br />

die beter in de gemeentewet zou zijn opgenomen. Artikel 12 bepaalt dat het college <strong>van</strong><br />

burgemeester en schepenen het begrotingsontwerp opmaakt na het advies te hebben<br />

ingewonnen <strong>van</strong> een commissie waarin tenminste een daartoe aangeduid lid <strong>van</strong> het<br />

college, de gemeentesecretaris en de gemeenteont<strong>van</strong>ger zetelen. De precieze samenstelling<br />

is een bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenteraad 11 . Dit advies slaat uitsluitend op de<br />

wettelijkheid en op de te verwachten financiële weerslag. Bovendien maakt het advies<br />

verplicht deel uit <strong>van</strong> de begrotingsdocumenten, die vooraf aan de gemeenteraadsleden<br />

moeten worden bezorgd.<br />

Verder moet nog rekening worden gehouden met de bepalingen, die in het decreet <strong>van</strong><br />

28 juli 1993 houdende regeling voor het Vlaamse Gewest <strong>van</strong> het administratief toezicht


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

277<br />

op de gemeenten voorkomen. Zij hebben immers niet alleen tot doel de beslissingen<br />

<strong>van</strong> financiële aard, die aan toezicht zijn onderworpen en de daarbij na te leven procedures,<br />

te verduidelijken doch zij leggen soms ook bijkomende verplichtingen op. Meer<br />

bepaald is dat het geval voor de begroting, waarbij een meerjarig financieel beleidsplan<br />

op basis waar<strong>van</strong> het begrotingsevenwicht kan worden gehandhaafd, moet worden gevoegd.<br />

In de <strong>proeve</strong> wordt er eveneens <strong>van</strong> uitgegaan dat de op te nemen decreetsartikelen zich<br />

tot de essentie dienen te beperken. Zij hebben in de eerste plaats tot doel de verdeling<br />

<strong>van</strong> de bevoegdheden en <strong>van</strong> verantwoordelijkheden tussen de politieke organen –de<br />

gemeenteraad en het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen- enerzijds en de ont<strong>van</strong>ger,<br />

de gemeentesecretaris en het managementteam, evenals de daartoe door het college<br />

of de gemeentesecretaris gemachtigde ambtenaren, anderzijds duidelijk af te lijnen. In<br />

de tweede plaats wordt nader ingegaan op de basisinstrumenten voor de financiële beleidscyclus,<br />

de financiële meerjarenplanning, de budgetten en de rekeningen. Innoverend wil<br />

de <strong>proeve</strong> vooral zijn op het gebied <strong>van</strong> de verankering <strong>van</strong> de financiële instrumenten<br />

in de strategische meerjaren-beleidsplanning en in de jaarlijks op te stellen globale beleidsnota’s;<br />

tevens gaat de jaarrekening, als een instrument <strong>van</strong> financiële verslaggeving en<br />

controle, gepaard met een meer omvattende jaarlijkse rapportering over de uitvoering<br />

<strong>van</strong> het beleid. Via meerjarenbeleidsplanning, jaarlijkse beleidsnota’s en rapporteringen,<br />

gekoppeld aan de financiële beleidscyclus, moet het gemeentebestuur zorgen voor de<br />

nodige beleidsintegratie en voor de verduidelijking <strong>van</strong> de beleidsprioriteiten.<br />

Voor de concretisering <strong>van</strong> de modellen en voorschriften betreffende de meerjarenplanning,<br />

de budgettering, het financieel beheer, de boekhouding en de controle- en<br />

rekeningsdocumenten wordt verwezen naar de Vlaamse Regering. Hiervoor wordt artikel<br />

239 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet dat die opdracht toekent aan de Koning hernomen,<br />

doch de Vlaamse Regering treedt in de plaats <strong>van</strong> de federale overheid. Daarbij vormt<br />

het een absolute vereiste dat deze voorschriften zoveel als mogelijk eenvormig zouden<br />

zijn voor alle lokale bestuurseenheden en zeker voor de gemeenten, de openbare centra<br />

voor maatschappelijk welzijn en de intercommunales. Dit moet de inzichtelijkheid <strong>van</strong><br />

het financieel beheer op lokaal niveau ten goede komen, de consolidatie mogelijk maken<br />

en tevens de democratische controle daarop vergemakkelijken.<br />

In de <strong>proeve</strong> wordt aansluiting gezocht bij de regeling, die ingevolge het decreet <strong>van</strong> 17<br />

december 1997 werd ingevoerd voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn<br />

en die in Vlaanderen de meest recent geactualiseerde financiële beheersregeling uitmaakt 12 .<br />

Zij beoogt een meer resultaatsverantwoordelijk management te stimuleren en gaat gepaard<br />

met een veranderingsproces in de organisatie en de organisatiecultuur en in de<br />

relatie tussen het politiek en het ambtelijk management. Vooral op het vlak <strong>van</strong> de basisprincipes<br />

was deze regeling, die verder werd geconcretiseerd in het besluit <strong>van</strong> de Vlaamse<br />

Regering <strong>van</strong> dezelfde datum betreffende de boekhouding en de administratieve organisatie<br />

<strong>van</strong> de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inspirerend. Aldus wordt<br />

ook aangesloten bij een ander initiatief dat de minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden<br />

inmiddels heeft genomen om een denkgroep onder leiding <strong>van</strong> Professor J. Umans<br />

<strong>van</strong> het Limburgs Universitair Centrum te belasten met het onderzoek <strong>van</strong> de mogelijk-


278<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

heid om voor de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn tot<br />

éénzelfde regeling te komen. Voor de verdere concretisering <strong>van</strong> de gehuldigde concepten<br />

en basisprincipes wordt dan ook verwezen naar de besluiten, die deze denkgroep zal<br />

formuleren. De in de <strong>proeve</strong> opgenomen teksten laten toe daarmee nog ten volle rekening<br />

te houden.<br />

§ 1. Strategische meerjarenplanning<br />

De <strong>proeve</strong> wil in de eerste plaats een kader bieden waarbinnen bewuste lokale bestuurders<br />

op verantwoorde wijze tot beargumenteerde politieke keuzen komen i.v.m. de binnen<br />

de gemeente bestaande afstemmings- en verdelingsvraagstukken en i.v.m. de intern<br />

te nemen organisatorische maatregelen. Tevens is het onze bekommernis om daartoe te<br />

komen in een context, waarin de financiële haalbaarheid en het begrotingsevenwicht<br />

constant worden bewaakt. Het begrotingsevenwicht in verband met de exploitatie wordt<br />

in de <strong>proeve</strong> niet langer geconcipieerd <strong>van</strong>uit de termen ‘ont<strong>van</strong>gsten’ en ‘uitgaven’,<br />

maar wel in termen <strong>van</strong> ‘kosten’ en ‘opbrengsten’.<br />

Strategische meerjarenplanning beantwoordt zowel aan de eisen <strong>van</strong> een democratische<br />

en als aan die <strong>van</strong> een doelmatige beleidsvoering. Het besluitvormingsproces wordt daardoor<br />

immers doorzichtiger gemaakt en het beleidsbepalend en sturend vermogen <strong>van</strong><br />

de gemeenteraad wordt versterkt. Eveneens wordt aldus een geëigend instrument aangereikt<br />

om het beleid, dat in diverse sectoren wordt gevoerd of dat betrekking heeft op<br />

bepaalde facetten of nog op bepaalde inwonerscategorieën in een geïntegreerde opzet<br />

te ontwikkelen. Aldus wordt ook duidelijk hoe de globale beleidsopzet kadert binnen de<br />

rol of de missie, die het gemeentebestuur zich toemeet om bij te dragen tot het welzijn<br />

<strong>van</strong> de inwoners en tot een kwaliteitsvolle woon-, leef- en werkomgeving <strong>van</strong> alle daarbij<br />

betrokken burgers, organisaties en maatschappelijke geledingen.<br />

Het binden <strong>van</strong> de beleidsplanning aan de financiële beleidscyclus werkt het streven<br />

naar integraliteit in de hand en leent zich daartoe trouwens op uitstekende wijze daar het<br />

een volgehouden engagement veronderstelt <strong>van</strong> de politieke organen en <strong>van</strong> de ambtelijke<br />

organisatie als geheel. Dit engagement betreft zowel het voorbereiden <strong>van</strong> de beleidsvoering,<br />

<strong>van</strong> de financiële meerjarenplanning als de uitvoering er<strong>van</strong>, het jaarlijks hierover<br />

rapporteren en het in functie daar<strong>van</strong> constant bijsturen en verder operationaliseren.<br />

Via meerjarenbeleidsplanning, jaarlijkse algemene beleidsnota’s, jaarlijkse budgetten, jaarlijkse<br />

rapporteringen over de beleidsuitvoering en jaarrekeningen wordt de gemeenteraad<br />

geresponsabiliseerd om in te staan voor de nodige beleidsintegratie, voor de vaststelling<br />

<strong>van</strong> financieel haalbare beleidsprioriteiten en voor de controle op de realisatie<br />

er<strong>van</strong> door het uitvoerend orgaan en door de ambtelijke organisatie. Het spreekt daarbij<br />

<strong>van</strong>zelf dat de meerjarenbeleidsplanning niet alleen oog mag hebben voor de externe<br />

beleidsvoering doch ook met de consequenties <strong>van</strong> de gekozen prioriteiten voor de<br />

interne organisatie, voor de personeelsbehoeften en voor de interne werking rekening<br />

dient te houden.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

279<br />

De strategische meerjarenplanning komt erop neer dat de gemeenteraad -na zijn installatie<br />

en vooraleer de bespreking wordt aangevat <strong>van</strong> het door de raad goed te keuren<br />

eerste budget- een meerjarenplan vaststelt dat uit twee componenten bestaat:<br />

- enerzijds een strategische meerjarenbeleidsnota, die de opdracht of de missie vertolkt<br />

die het bestuur in de komende jaren wenst waar te maken en die de beleidsopties<br />

met betrekking tot het extern en intern te voeren beleid op elkaar afgestemd<br />

en geïntegreerd weergeeft;<br />

- anderzijds een financieel meerjarenplan, waarin de budgettaire consequenties <strong>van</strong><br />

het extern en intern te voeren beleid worden weergegeven en waarin tevens wordt<br />

aangegeven hoe het begrotingsevenwicht wordt gehandhaafd.<br />

Deze meerjarenplanning is geenszins een vrijblijvende oefening. Zij legt de beleidsopties<br />

voor de komende jaren vast evenals de daarbijhorende kosten, opbrengsten en investeringen<br />

evenals de financieringsbronnen hier<strong>van</strong>. Al de actoren, die met de gemeente te<br />

maken hebben moeten daarop kunnen vertrouwen. Doch ook de gemeenten moeten<br />

kunnen vertrouwen op de hen via de Vlaamse fondsen toekomende financieringsbronnen.<br />

Dit komt de continuïteit en de rechtszekerheid ten goede. Anderzijds is deze meerjarenplanning<br />

niet zo stringent dat hij niet in functie <strong>van</strong> gewijzigde omstandigheden zou<br />

kunnen worden aangepast. Op basis <strong>van</strong> een gemotiveerde en duidelijk beargumenteerde<br />

beraadslaging kan jaarlijks tot de nodige aanpassingen worden overgegaan.<br />

In de <strong>proeve</strong> wordt er<strong>van</strong> uitgegaan dat de strategische meerjaren-beleidsnota bij uitstek<br />

een instrument <strong>van</strong> lokale politiek vormt waar<strong>van</strong> uiteindelijk alleen de gemeenteraad<br />

bepaalt hoe deze vorm en inhoud krijgt. Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

werkt de voorstellen uit o.m. op basis <strong>van</strong> de door de ambtelijke organisatie aangebrachte<br />

informatie. Meerjaren-beleidsplanning vereist trouwens een proces-aanpak. Gemeentebesturen<br />

die op dat vlak al enige praktijkervaring hebben opgebouwd, kunnen<br />

daarin verder gaan dan gemeentebesturen die deze praktijk nog dienen op te bouwen.<br />

Uiteindelijk gaat het om visie-ontwikkeling, om de verduidelijking <strong>van</strong> de beleidsprioriteiten<br />

en <strong>van</strong> de voor de realisatie er<strong>van</strong> te nemen initiatieven. Hoe meer het gemeentebestuur<br />

erin slaagt zicht te krijgen op:<br />

- de wensen, noden, behoeften, potenties <strong>van</strong> de bevolking en de rol, die de gemeente<br />

daarvoor op zich kan nemen,<br />

- de plaats, die de gemeente inneemt in de plaatselijke sociaal-economische omgeving<br />

en in streekverband,<br />

- de taken, die het bestuur kan of moet vervullen als lokale partner in het door de<br />

Europese, federale, Vlaamse en provinciale bestuursniveaus geïnitieerde of<br />

omkaderde beleid <strong>van</strong> gemengd belang,<br />

des te beter zal de meerjaren-beleidsnota kunnen geconcretiseerd worden in beleidsopties<br />

en in stappenplannen om die beleidsopties ook effectief te implementeren. Voorafgaand<br />

contact met en inspraak <strong>van</strong> de doelgroepen –en waar wenselijk ook bevolkingsonderzoek-<br />

evenals een gedegen en zo volledig mogelijk overzicht <strong>van</strong> alle te vervullen


280<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

verplichtingen zullen daartoe bijdragen. Een goed management <strong>van</strong> de beleidsvoering<br />

veronderstelt dat het gemeentebestuur de nodige platforms tot stand brengt om constant<br />

met de doelgroepen <strong>van</strong> het beleid in contact te blijven, om de vinger aan de pols<br />

te houden <strong>van</strong> de vraagzijde <strong>van</strong> de beleidsvoering en om de nodige afwegingen te doen<br />

in het licht <strong>van</strong> duidelijk voorop te stellen prioriteiten. Ook moet het duidelijk zijn dat<br />

één <strong>van</strong> de eerste stappen die moet gezet worden, er in zal bestaan het overleg met het<br />

openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn te activeren om <strong>van</strong> bij de aan<strong>van</strong>g op<br />

gedocumenteerde wijze rekening te houden met de verplichtingen die het gemeentebestuur<br />

op zich moet nemen. Hetzelfde geldt trouwens t.a.v. de intercommunales, de kerkfabrieken,<br />

de eventueel verzelfstandigde diensten, e.d.m. Gemeentebesturen, die bekommerd<br />

zijn om de kwaliteit <strong>van</strong> de beleidsvoering, voelen trouwens zelf de nood aan om<br />

een globale visie te ontwikkelen en om de zovele facet- of sectorplannen, die zonder<br />

voldoende verband met deze globale visie moeten ontwikkeld worden, op geregelde<br />

tijdstippen op mekaar af te stemmen en om die te integreren. Dit vormt bij uitstek de<br />

verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de politieke organen, die via de meerjaren-beleidsnota moeten<br />

verduidelijken welke missie de gemeente op zich neemt, welke objectieven op langere<br />

termijn en welke concrete doelstellingen op kortere termijn daaruit worden afgeleid,<br />

welke de daarvoor in te zetten middelenbesteding zal zijn, welke belastingsopbrengst<br />

daarvoor nodig is, hoe de organisatie zal worden aangepast om dit waar te kunnen maken,<br />

e.d.m.<br />

De strategische meerjaren-beleidsnota wordt echter op generlei wijze los gezien <strong>van</strong> de<br />

financiële meerjarenplanning. Dit heeft het grote voordeel dat eigenlijk alles waarvoor<br />

gemeentegelden worden ingezet in de opzet wordt betrokken, onafgezien trouwens nog<br />

<strong>van</strong> de vraag of de gemeente zelf zal instaan voor die middelenbesteding ofwel of de<br />

gemeente die middelen al dan niet zal transfereren naar andere lokale bestuursinstanties,<br />

zoals het OCMW, naar intercommunales of naar particuliere actoren, zoals het plaatselijk<br />

verenigingsleven of vrijwilligerswerk. Het hele terrein <strong>van</strong> de gemeentelijke werkzaamheid<br />

moet worden bestreken, doch in tegenstelling tot de strikt financiële documenten,<br />

zoals het financieel meerjarenplan of de budgetten en rekeningen, moet een<br />

echte beleidsnota ook de gelegenheid bieden om beleidsdoelstellingen, welke geen directe<br />

financiële gevolgen hebben, ten volle in de opzet te betrekken. Uiteindelijk bepaalt<br />

de meerjaren-beleidsnota datgene waarvoor de gemeente staat en welke de maatschappelijke<br />

verantwoordelijkheid is <strong>van</strong> het gemeentebestuur als geheel.<br />

Een meerjaren-beleidsnota bestrijkt normaal de volledige mandaatperiode. Hij kan ook<br />

in twee periodes <strong>van</strong> minimum drie jaar vorm krijgen. Doch ook hier moet de procesaanpak<br />

ten volle tot zijn recht komen. Jaarlijks, vóór de opmaak <strong>van</strong> het budget <strong>van</strong> het<br />

volgend jaar, kan de meerjaren-beleidsnota worden geactualiseerd en bijgestuurd, in het<br />

licht <strong>van</strong> de veranderingen die zich inmiddels hebben voorgedaan en/of in het licht <strong>van</strong><br />

inmiddels nieuw gegroeide beleidsinzichten. Aldus komt men tot een rollend meerjarenplan,<br />

dat permanent wordt bijgestuurd.<br />

Het financieel meerjarenplan, waar<strong>van</strong> sprake is in de strategische meerjarenplanning,<br />

komt in de plaats <strong>van</strong> het meerjarig financieel beleidsplan dat thans vereist wordt ingevolge<br />

artikel 7 <strong>van</strong> het decreet <strong>van</strong> 28 april 1993 betreffende het administratief toezicht.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

281<br />

Behouden blijft dat het financieel meerjarenplan tot doel heeft om aan te tonen hoe het<br />

begrotingsevenwicht zal worden gehandhaafd en hoe voor de exploitatie de opbrengsten<br />

en de kosten en voor de de investeringen de uitgaven en de financieringsbronnen<br />

op elkaar worden afgestemd. Het komt aan de Vlaamse Regering toe het begrip<br />

“begrotingsevenwicht” te herdefiniëren als een evenwicht in de geldstromen. Evenzeer<br />

wordt vooropgesteld dat het financieel meerjarenplan de budgettaire consequenties <strong>van</strong><br />

het extern en <strong>van</strong> het intern te voeren beleid zo getrouw mogelijk moet vertolken en<br />

deze moet plaatsen in een langer termijnperspectief dan die <strong>van</strong> één budgetjaar. Dit<br />

langer termijnperspectief omvat steeds minstens de drie daaropvolgende boekjaren.<br />

Terwijl de meerjaren-beleidsnota gebonden is aan de mandaatperiode <strong>van</strong> hoogstens zes<br />

jaar, is dit dus geenszins het geval voor het financieel meerjarenplan. Bij zijn nieuw<br />

aantreden wordt elke gemeenteraad immers geconfronteerd met tal <strong>van</strong> financiële verplichtingen,<br />

die in het verleden werden aangegaan en die zich als vaststaande gegevens<br />

aandienen ook al wenst de nieuw aantredende raad andere klemtonen te leggen of prioriteiten<br />

voorop te stellen. Voor zover er, rekening houdende met de verbintenissen uit<br />

het verleden, budgetruimte is, is het aangewezen dat elke nieuw aantredende gemeenteraad<br />

zou vertrekken <strong>van</strong> een ‘zero-base-budgettering’-idee en duidelijk zou vaststellen<br />

wat al dan niet door het nieuw aantredende bestuur zal worden behouden, wat zal worden<br />

aangepast of wat als nieuwe initiatieven zal worden ontwikkeld.<br />

Daar het financieel meerjarenplan ook een document is op basis waar<strong>van</strong> de toezichthoudende<br />

overheid zich een oordeel kan vormen over de financiële toestand <strong>van</strong> de<br />

gemeente en over het in de toekomst voor de exploitatie te voeren opbrengsten- en<br />

kostenbeleid en het voor de investeringen te voeren beleid m.b.t. de uitgaven en de<br />

financieringsbronnen, is het tevens logisch dat deze overheid minimale bepalingen, waaraan<br />

dit plan qua vorm en inhoud moet voldoen, kan afkondigen.<br />

De strategische meerjaren-beleidsnota en het daarop aansluitend financieel meerjarenplan<br />

worden door het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen ter goedkeuring en ter<br />

vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

wint hierover het advies in <strong>van</strong> het gemeentelijk managementteam en ten behoeve<br />

<strong>van</strong> het managementteam en het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen wordt het<br />

voorontwerp <strong>van</strong> meerjaren-beleidsnota voorbereid door de gemeentesecretaris en het<br />

voorontwerp <strong>van</strong> financieel meerjarenplan door de gemeenteont<strong>van</strong>ger. Vanzelfsprekend<br />

moeten daarbij ook de resultaten <strong>van</strong> het overleg met het openbaar centrum voor<br />

maatschappelijk welzijn en een concrete staat <strong>van</strong> alle andere verplichtingen in aanmerking<br />

worden genomen.<br />

Jaarlijks kunnen zowel de meerjaren-beleidsnota als het financieel meerjarenplan –op<br />

dezelfde wijze voorbereid- door de gemeenteraad worden geactualiseerd en bijgestuurd.<br />

§ 2. Jaarlijkse beleidsnota’s en taakstellende budgetten<br />

Voor elk boekjaar, dat overeenstemt met het burgerlijk jaar, worden door de gemeenteraad<br />

een jaarlijkse beleidsnota en een jaarlijks budget vastgesteld. De jaarlijkse beleidsnota<br />

verwoordt het beleid dat de gemeente tijdens het boekjaar zal voeren en het budget


282<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

bevat de raming <strong>van</strong> alle opbrengsten en kosten <strong>van</strong> alle diensten tijdens datzelfde<br />

boekjaar. Beide documenten sluiten aan bij de eventueel inmiddels bijgestuurde documenten<br />

<strong>van</strong> de strategische meerjarenplanning en verbijzonderen die voor het betrokken<br />

boekjaar. Alleszins wordt in de beleidsnota ook de financiële toestand <strong>van</strong> de<br />

gemeente toegelicht. Daarbij wordt er<strong>van</strong> uitgegaan dat de kosten en opbrengsten <strong>van</strong><br />

alle diensten worden weergegeven en dat zal worden overgegaan tot de analyse <strong>van</strong> de<br />

kostprijzen.<br />

Het beleid krijgt vorm binnen de gemeentelijke verantwoordelijkheids- of taakgerichte<br />

diensten, waarvoor de beleidsdoelstellingen verder zullen geconcretiseerd worden in<br />

operationele doelstellingen. Daarbij kan de gemeenteraad ook beslissen bepaalde diensten<br />

met afzonderlijk beheer op te richten en daarvoor ook aparte budgetafdelingen<br />

vaststellen. De aanwijzing <strong>van</strong> een dienst met afzonderlijk beheer, die in de plaats komt<br />

<strong>van</strong> het stelsel <strong>van</strong> de gemeentebedrijven zonder rechtspersoonlijkheid, zal vooral consequenties<br />

hebben op het vlak <strong>van</strong> de bestuurlijke organisatie, de boekhouding en het<br />

financieel beheer; deze diensten blijven evenwel geconsolideerd binnen het globale gemeentelijk<br />

budget- en rekeningstelsel. Hetzelfde geldt trouwens voor de diensten met<br />

verzelfstandigd beheer. Laatstgenoemde diensten komen dan in de plaats <strong>van</strong> de huidige<br />

autonome gemeentebedrijven. Zij worden behandeld in de volgende titel.<br />

Al wordt in hoofdzaak geredeneerd in termen <strong>van</strong> budgettering per taakgebied of dienst,<br />

al dan niet met afzonderlijk beheer, toch moet het ook mogelijk zijn dat gebudgetteerd<br />

wordt in termen <strong>van</strong> dienstoverschrijdende projecten en daarnaast ook <strong>van</strong> investeringsprojecten.<br />

Deze termen worden bijgevolg hernomen in de hiernavolgende artikelen. Zij<br />

ver<strong>van</strong>gen de term ‘activiteitencentrum’, zoals die voorkomt in de OCMW-regeling.<br />

Intern verzelfstandigde diensten met afzonderlijk beheer kunnen b.v. infrastructuren en<br />

diensten zijn waarvoor deze beheersformule als meer aangewezen voorkomt, zoals een<br />

gemeentelijke onderwijsvoorziening, een gemeentelijke sociaal-culturele infrastructuur,<br />

een gemeentelijk grondbedrijf e.d.m. Om tegemoet te komen aan de bepalingen <strong>van</strong> de<br />

cultuurpactwet of meer in het algemeen om de betrokkenheid en de inspraak <strong>van</strong> de<br />

gebruikers te verzekeren kunnen daarvoor ook aparte raden <strong>van</strong> advies in het leven<br />

worden geroepen. Het zal echter steeds een politiek te maken keuze blijven of deze<br />

diensten onder een afzonderlijk beheersregime worden ondergebracht ofwel nog verder<br />

moeten verzelfstandigd worden in het kader <strong>van</strong> het beheersregime voor de diensten<br />

met zelfstandig beheer.<br />

Het budget zelf is –als verzamelbegrip- niet alleen een raming <strong>van</strong> alle opbrengsten en<br />

kosten, die in de loop <strong>van</strong> het betrokken boekjaar zullen worden gedaan, doch tevens<br />

een juridische machtiging om de budgetposten –inclusief de bestedingen en de<br />

financieringsbronnen voor investeringen- overeenkomstig de gestelde doeleinden ten<br />

uitvoer te leggen. Belangrijk is dat het budget de financiële vertaling is <strong>van</strong> de concrete<br />

taakstellingen, die moeten worden ten uitvoer gebracht. Het komt aan de Vlaamse Regering<br />

toe nader te preciseren hoe dit budget wordt opgesteld. Overeenkomstig de voor de<br />

OCMW’s geldende regeling zal het jaarlijks budget bestaan uit een exploitatiebudget,<br />

een investeringsbudget en een liquiditeitenbudget. Het exploitatiebudget geeft de kos-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

283<br />

ten en de opbrengsten <strong>van</strong> het gemeentebestuur en <strong>van</strong> ieder taakgebied of iedere<br />

dienst weer en komt dan in de plaats <strong>van</strong> de huidige begroting <strong>van</strong> de gewone dienst.<br />

Het investeringsbudget slaat op de bestedingen voor de aanschaf en op de financieringsbronnen,<br />

inclusief desinvesteringen, en komt in de plaats <strong>van</strong> de begroting <strong>van</strong> de<br />

buitengewone dienst. Het liquiditeitenbudget bevat alle geplande geldstromen <strong>van</strong> het<br />

betrokken boekjaar en wordt weergegeven uitgaande <strong>van</strong> de vermoedelijke<br />

liquiditeitstoestand bij de aan<strong>van</strong>g <strong>van</strong> het boekjaar. Dit alles moet ertoe bijdragen de<br />

gemeenten ook in de mogelijkheid te stellen een analytische boekhouding te voeren en<br />

om tot kostprijsberekening over te gaan hetzij voor de werking <strong>van</strong> het bestuur hetzij<br />

voor onderdelen er<strong>van</strong>.<br />

De gemeenten zijn, zoals dit al sedert 1988 het geval is, verplicht het budget in evenwicht<br />

in te dienen 13 . Verder gelden de traditionele verplichtingen om in het budget alle<br />

opbrengsten, ongeacht hun oorsprong, en alle kosten (inclusief voorzieningen, bv. voor<br />

pensioenen) die nodig zijn voor de werking <strong>van</strong> het gemeentebestuur of die het gevolg<br />

zijn <strong>van</strong> bij wet of decreet ten laste gelegde verplichtingen evenals die welke het gevolg<br />

zijn <strong>van</strong> aflossingsverplichtingen en <strong>van</strong> vaststaande en opeisbare schulden en <strong>van</strong> rechterlijke<br />

beslissingen, in te schrijven. Het in dit verband gehuldigde onderscheid tussen<br />

verplichte en niet verplichte uitgaven is weinig zinvol 14 . Eenmaal de gemeenteraad heeft<br />

beslist bepaalde uitgaven te budgetteren, hebben die hetzelfde statuut als de uitgaven,<br />

die het gevolg zijn <strong>van</strong> aan de gemeente door de federale of Vlaamse wetgever opgelegde<br />

verplichtingen of <strong>van</strong> gerechtelijke veroordelingen. Het heeft trouwens weinig zin<br />

in het <strong>gemeentedecreet</strong> te pogen een opsomming te geven <strong>van</strong> alle wettelijk verplichte<br />

uitgaven 15 . De toezichthoudende overheid waakt over het begrotingsevenwicht en over<br />

de juiste en volledige inschrijving <strong>van</strong> de opbrengsten en <strong>van</strong> de kosten, investeringen en<br />

financieringsbronnen, die wettelijk ten gunste of ten laste <strong>van</strong> de gemeente komen;<br />

tevens treedt zij op als de gemeenteraad posten in de budgetten opneemt die strijdig zijn<br />

met de wetten of de decreten. De desbetreffende bepalingen zijn opgenomen in de titel<br />

over het bestuurlijk toezicht.<br />

In navolging <strong>van</strong> de thans voor de openbare centra voor maatschappelijk welzijn geldende<br />

regeling wordt in de mogelijkheid voorzien om te werken met budgetenveloppes,<br />

die vastgesteld worden per verantwoordelijkheids- of taakgebied of per dienst of nog<br />

per dienstoverschrijdend project of per investeringsproject. Dit heeft tot gevolg dat<br />

budgetwijzigingen alleen nog moeten doorgevoerd worden indien het globale bedrag<br />

voor een verantwoordelijkheids- of taakgebied of dienst, voor een dienstoverschrijdend<br />

project of voor een investeringsproject alsook de financieringswijze <strong>van</strong> een investeringsproject<br />

worden herzien. Bij het ontwerp <strong>van</strong> budgetwijziging hoort een stavende nota.<br />

Binnen de exploitatie-kosten <strong>van</strong> eenzelfde taakgebied of dienst, al dan niet met afzonderlijk<br />

beheer, die het betreffende budget niet wijzigen of binnen de exploitatiekosten<br />

voor een bepaald dienstoverschrijdend project of binnen de bestedingen of de<br />

financieringsbronnen voor een investeringsproject kunnen interne kredietaanpassingen<br />

worden vastgesteld door het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen.<br />

In de regel kan geen betaling uit de gemeentekas gebeuren dan op grond <strong>van</strong> een op het<br />

budget voorkomende post. In de gevallen waar dit verantwoord kan worden <strong>van</strong>uit een


284<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

dringende noodzaak, kunnen de gemeenteraad en het college echter in de uitgave<br />

voorzien onder de verplichting om zonder verwijl de nodige kredieten voor een budgetwijziging<br />

in te schrijven. Deze regeling werd eveneens ontleend aan het decreet <strong>van</strong> 17<br />

december 1997 betreffende de OCMW’s en ver<strong>van</strong>gt het huidige artikel 249 <strong>van</strong> de<br />

gemeentewet. In de huidige gemeentewet worden daarvoor de volgende termen gebruikt:<br />

“wanneer de geringste vertraging onbetwistbaar schade zou berokkenen.” Deze<br />

termen worden verruimd in de zin <strong>van</strong> een zich voor het bestuur aandienende “dringende<br />

noodzaak”. Aldus moeten ook situaties kunnen opge<strong>van</strong>gen worden m.b.t. posten,<br />

waarvoor ook onmiddellijk en effectief financieringsbronnen ter beschikking zijn,<br />

b.v. ingevolge tijdens het boekjaar door de federale of de Vlaamse overheid toegekende<br />

nieuwe subsidies om dringend welbepaalde initiatieven te kunnen nemen. De persoonlijke<br />

verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

voor de aldus gedane kosten, die zouden afgewezen worden op de definitief afgesloten<br />

rekeningen, wordt niet langer behouden daar zij enerzijds een te strenge hinderpaal<br />

vormde om dit artikel toe te passen en anderzijds ook de OCMW-wetgeving geen gelijkaardige<br />

bepaling bevat.<br />

De jaarlijkse beleidsnota en het jaarlijks budget worden door het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen ter goedkeuring en ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad.<br />

Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen vraagt hierover vooraf advies aan het<br />

managementteam. Het voorontwerp <strong>van</strong> jaarlijkse beleidsnota wordt opgesteld door de<br />

gemeentesecretaris en het daarop aansluitend voorontwerp <strong>van</strong> budget door de gemeenteont<strong>van</strong>ger.<br />

Het spreekt evenwel <strong>van</strong>zelf dat de concretisering <strong>van</strong> de strategische in<br />

operationele doelstellingen en vervolgens in concrete taakstellingen een onder de verantwoordelijkheid<br />

<strong>van</strong> het managementteam te voeren intern managementsproces veronderstelt<br />

waarbij de verantwoordelijken <strong>van</strong> de verschillende diensten en meer bepaald<br />

ook de budgethouders <strong>van</strong> bij de opmaak <strong>van</strong> het budget een inbreng moeten hebben.<br />

§ 3. Uitvoering <strong>van</strong> het budget en budgethouderschap<br />

De uitvoering <strong>van</strong> het budget blijft, zoals dit ook volgt uit artikel 123, 4°, <strong>van</strong> de huidige<br />

gemeentewet, de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen.<br />

Dit artikel belast in dat verband het college met het beheer <strong>van</strong> de financiële middelen<br />

en met het toezicht op de boekhouding. Men zou dus ook kunnen stellen dat het budgethouderschap<br />

in eerste instantie toekomt aan het college. Daarbij verwijst het begrip<br />

budgethouderschap naar de bevoegdheid om het budget, dat taakstellend is –in die zin<br />

dat het een norm inhoudt waar<strong>van</strong> de budgethouder de realisatie nastreeft- te beheren.<br />

Deze definitie, die vooromt in het reeds vermelde decreet <strong>van</strong> 17 december 1997, wordt<br />

hier op dezelfde wijze aangewend. Het is in die context ook niet meer nodig de bevelschriften<br />

tot betaling uitdrukkelijk als een procedurevoorschrift te behouden en om het<br />

college daarmee nog te belasten. Regelmatige uitgaven zullen door de ont<strong>van</strong>ger op<br />

basis <strong>van</strong> de uitgavenstaten worden verricht.<br />

Voor het beheer <strong>van</strong> de taakgebieden of gemeentelijke diensten en voor de dienstoverschrijdende<br />

projecten kan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen wel omschreven<br />

bevoegdheden met betrekking tot de uitvoering <strong>van</strong> het budget delegeren aan de ge-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

285<br />

meentesecretaris. Deze kan dan op zijn beurt delegeren aan door hem aangeduide<br />

ambtenaren, die aldus op hun beurt geresponsabiliseerd worden om de operationele<br />

doelstellingen te bereiken en zelf de bevoegdheid verwerven om kredieten te beheren,<br />

om bestellingen te doen en om daarop betrekking hebbende facturen goed te keuren.<br />

Deze aangelegenheid moet geregeld worden in een huishoudelijk reglement en alleszins<br />

dient vooraf het advies te worden gevraagd aan de ont<strong>van</strong>ger.<br />

Voor het beheer <strong>van</strong> de diensten met afzonderlijk beheer zal het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen het budgethouderschap delegeren aan de betrokken leidende ambtenaren<br />

of diensthoofden, die deze dan op hun beurt kunnen delegeren aan door hen<br />

aangeduide ambtenaren. Het komt aan de Vlaamse Regering toe daarvoor nadere regelen<br />

af te kondigen, die o.m. betrekking hebben op de wijze waarop het patrimonium <strong>van</strong><br />

de gewone diensten wordt afgezonderd, op de opstelling <strong>van</strong> een beginbalans, op de<br />

inhoud <strong>van</strong> de daarop betrekking hebbende budgetafdelingen, op het financieel beheer<br />

en op de rapportering via een balans, een resultatenrekening en een toelichting. Binnen<br />

dit kader moet het college met de betrokken leidende ambtenaren of diensthoofden<br />

afsprakennota’s maken of eventueel managementcontracten overeenkomen. De gemeenteraad<br />

zal tevens moeten uitmaken of al dan niet voor de diensten met afzonderlijk<br />

beheer een afzonderlijk ont<strong>van</strong>ger wordt aangesteld.<br />

Als een vlotte werking dit vereist kan aan de budgethouders de mogelijkheid worden<br />

gegeven om over kasvoorschotten te beschikken om betalingen te kunnen verrichten<br />

die geen uitstel verdragen of die noodzakelijk zijn voor de dagelijkse werking <strong>van</strong> de<br />

diensten. De kasprovisie wordt door het college, naargelang de noodzakelijkheid er<strong>van</strong>,<br />

vastgesteld. De college-beslissing wordt meegedeeld aan de ont<strong>van</strong>ger, die de voorgeschreven<br />

som tegen ont<strong>van</strong>gstbewijs overhandigt aan de budgethouder, die er persoonlijk<br />

verantwoordelijk voor wordt. Het ont<strong>van</strong>gstbewijs geldt als bewijsstuk voor het incasso<br />

<strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger. In de <strong>proeve</strong> wordt in dit verband verder de tekst ingelast die reeds<br />

eerder het voorwerp uitmaakte <strong>van</strong> een voorontwerp <strong>van</strong> wet tot wijziging <strong>van</strong> de artikelen<br />

138 en 238 <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet en uitgewerkt werd op initiatief <strong>van</strong> het<br />

federaal Ministerie <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Zaken.<br />

Het vooropstellen <strong>van</strong> operationele doelstellingen, taken en opdrachten veronderstelt<br />

dat de budgethouder niet alleen betrokken wordt bij de opmaak <strong>van</strong> het budget, maar<br />

ook dat hij bij de uitvoering er<strong>van</strong> over de nodige middelen kan beschikken om de<br />

daarop betrekking hebbende activiteiten uit te voeren of om welbepaalde prestaties –als<br />

output- te leveren. Dit geldt wanneer het budgethouderschap bij het college zelf berust,<br />

maar is evenzeer <strong>van</strong> toepassing wanneer dit door het college wordt overgedragen hetzij<br />

aan de secretaris hetzij door de secretaris verder wordt gedelegeerd aan leidende ambtenaren<br />

of aan hun directe medewerkers. Deze activiteiten moeten op hun beurt een<br />

aantal effecten tot stand brengen die de operationele doelstellingen in concreto realiseren.<br />

Budgethouders werken m.a.w. met een eigen exploitatiebudget en zullen op het<br />

einde <strong>van</strong> het boekjaar aanspreekbaar zijn voor de al dan niet bereikte resultaten. De<br />

afspraken met betrekking tot het budgethouderschap moeten verder vorm krijgen in<br />

een afsprakennota en eventueel in een managementcontract, waarover beide partijen


286<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

hun akkoord dienen te betuigen. Het is uitgesloten dat afzonderlijke leden <strong>van</strong> het<br />

college als budgethouder zouden optreden; ofwel treedt het college als geheel op, ofwel<br />

wordt die taak vervuld binnen de ambtelijke organisatie.<br />

Het budgethouderschap zal verder geregeld worden in het besluit <strong>van</strong> de Vlaamse<br />

Regering. Ons inspirerend op de voor de OCMW’s geldende regelgeving kan aangenomen<br />

worden dat de ambtenaren-budgethouders de stukken, die aanleiding geven tot<br />

een bestelling zelf opstellen en dat zij zelf bestellingen kunnen plaatsen. Uit de afspraken<br />

die gemaakt worden of de managementcontracten die worden afgesloten zal blijken<br />

of zij dit al dan niet alleen kunnen doen dan wel het akkoord dienen te bekomen<br />

<strong>van</strong> een andere verantwoordelijke ambtenaar, <strong>van</strong> een andere budgethouder of <strong>van</strong> de<br />

ont<strong>van</strong>ger.<br />

Als financieel adviseur viseert de ont<strong>van</strong>ger of een door hem gemachtigd ambtenaar de<br />

ontwerpen <strong>van</strong> besluiten betreffende de bestellingen <strong>van</strong> de budgethouders die het limietbedrag,<br />

vastgesteld door het college, overschrijden. Wanneer de ont<strong>van</strong>ger zijn visum<br />

niet toekent, richt de budgethouder zijn vraag tot visering aan het college. Indien het<br />

college op zijn beurt het visum weigert, dan kan de bestelling <strong>van</strong> de budgethouder niet<br />

geplaatst worden. Bij visering door het college wordt de bestelling <strong>van</strong> de budgethouder<br />

geplaatst en neemt het college de verantwoordelijkheid op zich. De viserende instantie<br />

(ont<strong>van</strong>ger of college) voltrekt de betaling.<br />

Onder de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het college leidt de ont<strong>van</strong>ger de financiële dienst<br />

<strong>van</strong> de gemeente. Eveneens wordt bepaald dat de secretaris in principe de uitgaande<br />

facturen opmaakt en registreert. Hij staat tevens in voor het registreren <strong>van</strong> de bestellingen<br />

en houdt hier<strong>van</strong> een inventaris bij.<br />

§ 4. Boekhouding, beheer <strong>van</strong> het bedrijfskapitaal en audit<br />

Het gemeentebestuur voert een voor de aard en de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> zijn activiteiten passende<br />

boekhouding en volgt daarbij de methode <strong>van</strong> het dubbel boekhouden, zoals dit<br />

ook in de huidige gemeentebedrijven, de rusthuizen en de ondernemingen het geval is.<br />

Het voeren <strong>van</strong> de boekhouding behoort inherent tot de taakopdracht <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger,<br />

in opdracht <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen; hij sluit ook de boekhouding<br />

af en op hem rust de verantwoordelijkheid voor de voorbereiding <strong>van</strong> de jaarrekening.<br />

Tevens staat hij in voor het beheer <strong>van</strong> het bedrijfskapitaal, tenzij bijzondere<br />

ont<strong>van</strong>gers werden aangesteld. Indien in de diensten met afzonderlijk beheer een bijzondere<br />

ont<strong>van</strong>ger wordt aangesteld, berust de verantwoordelijkheid voor het beheer<br />

<strong>van</strong> het bedrijfskapitaal op hem.<br />

Verder moet gewezen worden op de bepalingen die de secretaris en de ont<strong>van</strong>ger rechtstreeks<br />

verantwoordelijkheid toekennen voor de administratieve organisatie en voor het<br />

opzetten <strong>van</strong> interne controleprocedures aangaande de materies die tot hun respectieve<br />

bevoegdheden behoren. De daarvoor uit te werken regelen worden, naar analogie met<br />

het besluit <strong>van</strong> de Vlaamse Regering <strong>van</strong> 17 december 1997, opgenomen in een admini-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

stratief handboek, dat door de gemeenteraad moet worden goedgekeurd.<br />

287<br />

Vervolgens wordt alleen het principe, vervat in de artikelen 93 en 93 bis <strong>van</strong> het decreet<br />

<strong>van</strong> 17 december 1997 betreffende de interne en de externe audit in de OCMW’s in de<br />

<strong>proeve</strong> opgenomen. De modaliteiten <strong>van</strong> de interne audit worden bepaald bij<br />

gemeenteraadsbesluit en deze betreffende de externe audit door de Vlaamse Regering,<br />

die de bestaande regulering met betrekking tot het bestuurlijk toezicht daarbij zal moeten<br />

aanpassen.<br />

Op het vlak <strong>van</strong> de interne audit dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen de<br />

audit op de boekhouding (die dient uitgevoerd te worden door het college), de<br />

nakomingsaudit (die wordt uitgevoerd door de ont<strong>van</strong>ger via de wettigheids- en regelmatigheidscontrole)<br />

en de operationele audit (die wordt uitgevoerd door het managementteam).<br />

Op het vlak <strong>van</strong> de externe audit, uitgevoerd door ambtenaren <strong>van</strong> de toezichthoudende<br />

overheden, dient tevens in de aan<strong>van</strong>gsjaren <strong>van</strong> elk nieuw type <strong>van</strong> gemeentelijke<br />

taken het accent te worden gelegd op de begeleiding en het verlenen <strong>van</strong> bijstand.<br />

§ 5. Jaarrekening en kwijting aan de ont<strong>van</strong>ger<br />

De jaarrekening vormt de laatste fase in de gemeentelijke financiële cyclus. Waar het<br />

budget functioneert als instrument <strong>van</strong> planning en <strong>van</strong> machtiging, de boekhouding,<br />

het beheer <strong>van</strong> het bedrijfskapitaal en de interne controleprocedures als uitvoeringsinstrumenten,<br />

geldt de jaarrekening als een instrument <strong>van</strong> verantwoording, in die zin<br />

dat zij de financiële weerslag <strong>van</strong> het gevoerde beleid <strong>van</strong> het afgelopen jaar weergeeft.<br />

Bovendien is het een verantwoordingsstuk <strong>van</strong> de boekhouding die de ont<strong>van</strong>ger heeft<br />

gevoerd. Daaruit dient te volgen dat de ont<strong>van</strong>ger ook belast is met het opstellen <strong>van</strong><br />

deze jaarrekening. Voorafgaandelijk dient de secretaris bij het einde <strong>van</strong> ieder dienstjaar<br />

een inventaris op te stellen <strong>van</strong> alle gemeentelijke bezittingen, vorderingen schulden en<br />

verplichtingen. Volgens art. 240 § 1 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet diende de gemeenteraad<br />

in het loop <strong>van</strong> het eerste kwartaal <strong>van</strong> ieder jaar de rekeningen <strong>van</strong> het voorafgaande<br />

dienstjaar vast te stellen. Dit betekent dat de ont<strong>van</strong>ger de jaarrekening aan het<br />

college dient te bezorgen vóór 1 maart. Daar de praktijk heeft uitgewezen dat deze<br />

termijnen in veel gevallen onhaalbaar bleken, 16 worden zij in de <strong>proeve</strong> verlaten. Dit<br />

neemt niet weg dat de gemeenteraad in de loop <strong>van</strong> het eerste semester de jaarrekening<br />

<strong>van</strong> het afgelopen dienstjaar dient vast te stellen.<br />

Nadat het college de jaarrekening <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger heeft gekregen, zorgt het voor de<br />

verzending naar de gemeenteraad. De verplichte onderdelen <strong>van</strong> de jaarrekening zijn de<br />

balans, de resultatenrekening, de toelichting en het schema <strong>van</strong> de financiële stromen<br />

evenals het algemeen verslag over de financiële toestand en het gevoerde beleid. De<br />

Vlaamse Regering dient de nodige regelen vast te stellen met betrekking tot de inhoud<br />

<strong>van</strong> deze documenten Deze regelen moeten zo worden opgesteld dat de dubbele functie<br />

<strong>van</strong> de jaarrekening vervuld wordt. Dit betekent dat de betreffende documenten moeten<br />

toelaten dat de gemeenteraad enerzijds kan nagaan hoe het college het programma heeft<br />

verwezenlijkt dat het had vooropgesteld en in de begroting had ingeschreven, en ander-


288<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

zijds te verifiëren hoe de gemeenteont<strong>van</strong>ger zijn opdracht heeft vervuld en wat hij<br />

heeft gedaan om de schuldvorderingen <strong>van</strong> de gemeente te innen en om in te staan voor<br />

een actief beheer <strong>van</strong> de gemeentegelden. Tijdens de vergadering waarop de gemeenteraad<br />

de jaarrekening vaststelt, brengt het college hierover verslag uit. Daarbij is het <strong>van</strong><br />

belang dat aandacht wordt besteed aan de uitvoering <strong>van</strong> de taakstellende budgetten en<br />

dat controle kan worden uitgeoefend op de output. Ook de kostprijzen <strong>van</strong> de geleverde<br />

diensten en producten moeten het object vormen <strong>van</strong> de daaropvolgende discussie.<br />

Zodra de gemeenteraad de jaarrekening heeft goedgekeurd dient zij opgestuurd te worden<br />

naar de toezichthoudende overheid. Wanneer de toezichthoudende overheid de<br />

jaarrekening heeft goedgekeurd, verleent de gemeenteraad kwijting aan de ont<strong>van</strong>ger<br />

over de afgelegde rekening. Het spreekt voor zich dat deze kwijting slechts rechtsgeldig<br />

is voor zover de ware toestand niet werd verborgen door weglatingen of onjuiste opgaven<br />

in de jaarrekening. In de gevallen dat (1) door de gemeenteraad een kastekort wordt<br />

vastgesteld of (2) dat door de toezichthoudende overheid bepaalde uitgaven niet worden<br />

erkend, waardoor er een kastekort ontstaat, of (3) dat door diefstal of verlies, waarvoor<br />

de ont<strong>van</strong>ger wordt aansprakelijk gesteld, een tekort ontstaat, dan zal de ont<strong>van</strong>ger<br />

dit tekort moeten bijpassen. De ont<strong>van</strong>ger kan beroep instellen bij de bestendigde deputatie<br />

tegen de besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad inzake de kwijting. De ont<strong>van</strong>ger wordt<br />

<strong>van</strong> elke aansprakelijkheid ontheven wanneer het tekort ontstaan is door het afwijzen<br />

<strong>van</strong> uitgaven bij het definitief goedkeuren <strong>van</strong> de rekeningen indien hij die vereffend<br />

heeft overeenkomstig de bepalingen <strong>van</strong> het decreet. De ont<strong>van</strong>ger zelf kan de personen<br />

die op onregelmatige wijze deze uitgaven goedgekeurd en bevolen hebben ter verantwoording<br />

roepen. De uitspraak ligt bij de bestendigde deputatie. Indien in de diensten<br />

met afzonderlijk beheer een bijzondere ont<strong>van</strong>ger werd aangesteld zijn bovenstaande<br />

bepalingen steeds op hem <strong>van</strong> toepassing in plaats <strong>van</strong> op de gemeenteont<strong>van</strong>ger.<br />

Daar bij de goedkeuring <strong>van</strong> de jaarrekeningen tevens kwijting wordt gegeven aan de<br />

ont<strong>van</strong>ger stelt zich de vraag of het behoud <strong>van</strong> de bepalingen in verband met de eindrekening<br />

<strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger nog zinvol is. Daarbij moet de gemeente ook zelf instaan<br />

voor haar interne audit. Een aparte eindrekening zal wel nodig zijn als het beëindigen of<br />

onderbreken <strong>van</strong> de functie <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger gebeurt in de loop <strong>van</strong> het jaar. Daaromtrent<br />

bepaalt de Vlaamse Regering de na te leven regelen.<br />

§ 6. Managementteam<br />

Zoals voor elke managementopdracht in de gemeente is het ook voor het beleids- en het<br />

financieel management een absolute vereiste dat politiek en ambtelijk wordt samengewerkt.<br />

Enerzijds moet worden verduidelijkt wie op ambtelijk vlak verantwoordelijkheid<br />

draagt voor het uitwerken <strong>van</strong> de voorontwerpen <strong>van</strong> meerjarenplanning, <strong>van</strong> de jaarlijkse<br />

budgetten en <strong>van</strong> de rekeningen. Anderzijds wordt het advies <strong>van</strong> het managementteam<br />

vereist vooraleer die voorontwerpen worden voorgelegd aan het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen. Duidelijk is ook bepaald dat de budgethouder hierbij een inbreng<br />

moet kunnen hebben. Niets belet verder dat ook gezamenlijk wordt vergaderd<br />

met het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

§ 7. Bevoegdheid <strong>van</strong> de Vlaamse Regering om nadere voorschriften uit te<br />

vaardigen m.b.t. het budgettair en financieel beheer en betreffende de<br />

boekhouding<br />

289<br />

Artikel 239 <strong>van</strong> de huidige gemeentewet voorziet in de mogelijkheid voor de Koning om<br />

de begrotings-, de financiële en de boekhoudkundige voorschriften <strong>van</strong> de gemeenten<br />

te bepalen, evenals om nadere regels te stellen voor de uitoefening <strong>van</strong> de taken <strong>van</strong> de<br />

rekenplichtigen. Op basis <strong>van</strong> die bevoegdheid heeft de Koning onder meer het KB<br />

houdende het algemeen reglement op de gemeentelijke comptabiliteit aangenomen 17 .<br />

Analoog aan deze bepaling voorziet de <strong>proeve</strong> in een gelijkaardige mogelijkheid voor de<br />

Vlaamse Regering. Veeleer dan het ingrijpen in de eigen gemeentelijke verantwoordelijkheid<br />

inzake financieel beheer, heeft deze bepaling de bedoeling de Regering in de mogelijkheid<br />

te stellen de eerder technische regels vast te stellen. Vandaar dat in dit artikel niet<br />

gekozen werd voor de bepaling “dat de Vlaamse Regering nadere regels kan stellen met<br />

betrekking tot het financieel beheer”, maar voor een opsomming <strong>van</strong> specifieke voorschriften.<br />

Aangelegenheden die verder eerder casuïstisch zijn, zoals de regeling i.v.m.<br />

diefstal en verlies worden ook best door het regeringsbesluit geregeld.


290<br />

TITEL V<br />

HET GEMEENTELIJK BELEID<br />

EN FINANCIEEL BEHEER<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HOOFDSTUK I - STRATEGISCHE MEERJARENPLANNING<br />

artikel 129<br />

§ 1. Na zijn installatie stelt de gemeenteraad ten laatste vooraleer wordt beraadslaagd<br />

over het budget voor het volgende boekjaar een meerjarenplan vast. Dit meerjarenplan<br />

bestaat uit een strategische meerjaren-beleidsnota enerzijds en uit een financieel meerjarenplan<br />

anderzijds.<br />

§ 2. In de strategische meerjaren-beleidsnota worden de beleidsopties voor het extern en<br />

intern te voeren gemeentebeleid op elkaar afgestemd en geïntegreerd weergegeven. Deze<br />

nota bestrijkt ofwel een periode <strong>van</strong> hoogstens zes jaar ofwel <strong>van</strong> minstens drie jaar. Hij<br />

overschrijdt evenwel niet de zesjaarlijkse periode, waarvoor de gemeenteraad werd verkozen.<br />

§ 3. In het financieel meerjarenplan wordt verduidelijkt hoe het begrotingsevenwicht<br />

wordt gehandhaafd en worden de financiële consequenties <strong>van</strong> de meerjaren-beleidsnota<br />

weergegeven zowel wat de opbrengsten als wat de kosten voor de exploitatie en de<br />

uitgaven voor de investeringen en de financieringsbronnen betreft. Het financieel meerjarenplan<br />

bestrijkt steeds minimaal een periode <strong>van</strong> drie jaar.<br />

artikel 130<br />

In het eerste semester <strong>van</strong> elk jaar wordt het meerjarenplan door de gemeenteraad waar<br />

nodig aangepast, bijgestuurd of vervolledigd rekening houdend met de termijnbepalingen<br />

in artikel 129.<br />

HOOFDSTUK II - JAARLIJKSE BELEIDSNOTA’S<br />

EN TAAKSTELLENDE BUDGETTEN<br />

artikel 131<br />

Het financieel boekjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december <strong>van</strong> hetzelfde jaar.<br />

artikel 132<br />

Aansluitend bij het meerjarenplan worden door de gemeenteraad voor elk boekjaar in<br />

de loop <strong>van</strong> het laatste kwartaal dat daaraan voorafgaat een jaarlijkse beleidsnota en een<br />

jaarlijks budget vastgesteld.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

artikel 133<br />

291<br />

De jaarlijkse beleidsnota verwoordt het beleid dat de gemeente gedurende het boekjaar<br />

zal voeren en concretiseert het budget evenals de operationele doelstellingen voor de<br />

verantwoordelijkheids- of taakgebieden, diensten of projecten. Tevens wordt daarin de<br />

financiële toestand <strong>van</strong> de gemeente toegelicht.<br />

artikel 134<br />

Het taakstellend budget omvat een exploitatiebudget, een investeringsbudget en een<br />

liquiditeitenbudget. Het wordt in evenwicht ingediend.<br />

artikel 135<br />

De gemeenteraad is verplicht jaarlijks alle verwachte inningen <strong>van</strong> de gemeente, onder<br />

nadere omschrijving, in het budget te brengen evenals die welke de wet of het decreet<br />

aan de gemeente toekent alsmede de nog te betalen schulden en de nog te innen vorderingen<br />

<strong>van</strong> de vorige dienstjaren.<br />

artikel 136<br />

De gemeenteraad is verplicht jaarlijks alle verwachte betalingen die door de wetten en de<br />

decreten aan de gemeente zijn opgelegd, de uitgaven die het gevolg zijn <strong>van</strong> rechterlijke<br />

beslissingen en de kosten die vereist zijn voor de werking <strong>van</strong> het gemeentebestuur,<br />

inclusief voorzieningen alsmede de nog te betalen schulden en de nog te innen betalingen<br />

<strong>van</strong> de vorige dienstjaren op het budget te brengen.<br />

artikel 137<br />

Enkel een herziening <strong>van</strong> het globale bedrag <strong>van</strong> een verantwoordelijkheids- of taakgebied<br />

of dienst, of <strong>van</strong> een op een bepaald dienstoverschrijdend project betrekking<br />

hebbende budget of een wijziging in de financieringswijze voor een investeringsproject<br />

wordt als een budgetwijziging aangezien. Interne kredietaanpassingen binnen de enveloppe<br />

<strong>van</strong> eenzelfde taakgebied of dienst, die de betreffende budget niet wijzigen of<br />

binnen een budget dat betrekking heeft op een bepaald project, worden vastgesteld<br />

door het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen.<br />

artikel 138<br />

Budgetwijzigingen worden door de gemeenteraad vastgesteld op basis <strong>van</strong> een verklarende<br />

nota.<br />

artikel 139<br />

Geen betaling uit de gemeentekas mag geschieden dan op grond <strong>van</strong> een behoorlijk<br />

goedgekeurde op het budget voorkomende post. Binnen eenzelfde verantwoordelijkheids-<br />

of taakgebied, dienst of project mag het budget voor de kosten en andere bestedingen<br />

niet overschreden worden, met uitzondering <strong>van</strong> de ambtshalve bestedingen en<br />

de door de Vlaamse Regering bepaalde bestedingen. Diegenen die in strijd hiermee


292<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

bestedingen hebben gedaan of bevolen zijn hiervoor persoonlijk aansprakelijk.<br />

artikel 140<br />

In de gevallen waar dit verantwoord wordt <strong>van</strong>uit een dringende noodzaak en slechts<br />

na budgetwijziging in de kost kan worden voorzien, kunnen de gemeenteraad en het<br />

college evenwel in de kost voorzien onder verplichting om zonder verwijl de nodige<br />

kredieten door een budgetwijziging in te schrijven. In dat geval zal de ont<strong>van</strong>ger onverwijld<br />

de betaling doen zonder de budgetwijziging af te wachten. Onder dringende<br />

noodzaak <strong>van</strong> bestuur moet ook worden verstaan het ter beschikking komen <strong>van</strong> nieuwe<br />

financieringsbronnen om nog tijdens het budgetjaar dringende uitgaven te kunnen<br />

doen.<br />

HOOFDSTUK III - UITVOERING VAN HET BUDGET EN<br />

BUDGETHOUDERSCHAP<br />

artikel 141<br />

Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen staat in voor de tenuitvoerlegging <strong>van</strong> het<br />

budget, het beheer <strong>van</strong> het bedrijfskapitaal en het toezicht op de boekhouding.<br />

artikel 142<br />

Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen kan ten aanzien <strong>van</strong> de<br />

verantwoordelijkheids- of taakgebieden of diensten <strong>van</strong> de gemeente of voor de dienstoverschrijdende<br />

projecten wel omschreven bevoegdheden tot de tenuitvoerlegging en<br />

het beheer <strong>van</strong> wel bepaalde taakstellende budgetten of budgetten voor investeringsprojecten<br />

overdragen aan de gemeentesecretaris, die die bevoegdheden op zijn beurt na<br />

het advies te hebben ingewonnen <strong>van</strong> de gemeenteont<strong>van</strong>ger kan overdragen aan andere<br />

ambtenaren. Diegenen aan wie die bevoegdheden worden overgedragen worden<br />

budgethouders geheten. Deze bevoegdheden kunnen ook slaan op de aan het college<br />

toekomende bevoegdheden voor aanneming <strong>van</strong> werken, leveringen en diensten. De<br />

budgethouders keuren de facturen goed die betrekking hebben op het krediet dat zij<br />

beheren.<br />

artikel 143<br />

Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen draagt ten aanzien <strong>van</strong> de diensten met<br />

afzonderlijk beheer de in vorig lid omschreven bevoegdheden over aan de leidende<br />

ambtenaar of het diensthoofd. Vooraf moet hierover het advies worden ingewonnen<br />

<strong>van</strong> de gemeentesecretaris en <strong>van</strong> de gemeenteont<strong>van</strong>ger. Het beheer <strong>van</strong> het nader<br />

bepaald taakstellend budget kan het voorwerp uitmaken <strong>van</strong> een beheerscontract, dat<br />

wordt afgesloten tussen het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen en de leidende<br />

ambtenaar of het diensthoofd, nadat hierover eveneens vooraf het advies werd ingewonnen<br />

<strong>van</strong> de gemeentesecretaris en <strong>van</strong> de gemeenteont<strong>van</strong>ger.<br />

artikel 144<br />

Onder de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen staat<br />

de gemeentesecretaris, en in de diensten met afzonderlijk beheer de leidende ambte-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

293<br />

naar of het diensthoofd in voor het opmaken <strong>van</strong> de uitgaande facturen en het registreren<br />

hier<strong>van</strong>. Zij staan eveneens in voor het registreren <strong>van</strong> de bestellingen. Deze bevoegdheden<br />

kunnen zij eveneens delegeren aan andere ambtenaren.<br />

artikel 145<br />

Voor de diensten met afzonderlijk beheer kan de gemeenteraad besluiten tot de aanstelling<br />

<strong>van</strong> een bijzondere ont<strong>van</strong>ger. Hierover wordt vooraf het advies ingewonnen<br />

<strong>van</strong> de gemeenteont<strong>van</strong>ger.<br />

artikel 146<br />

De gemeenteraad bepaalt in een huishoudelijk reglement de wijze waarop tot de hierboven<br />

bepaalde overdrachten <strong>van</strong> bevoegdheden kan worden overgegaan en hij regelt<br />

de verantwoordingsplichten <strong>van</strong> de budgethouders met betrekking tot de budgetdoelstellingen.<br />

artikel 147<br />

De gemeenteraad bepaalt in het huishoudelijk reglement, na hierover het advies te<br />

hebben ingewonnen <strong>van</strong> de gemeenteont<strong>van</strong>ger, welke stukken vooraf aan het visum<br />

<strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger moeten worden voorgelegd. De visering <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger is verplicht<br />

in geval <strong>van</strong> investeringsuitgaven.<br />

artikel 148<br />

Indien de ont<strong>van</strong>ger, bij gemotiveerde beslissing, een door een budgethouder goedgekeurde<br />

bestelling waarvoor er nog voldoende kredieten zijn, weigert te viseren, dan<br />

viseert het college onder eigen verantwoordelijkheid. De beslissing <strong>van</strong> het college<br />

ver<strong>van</strong>gt de visering door de ont<strong>van</strong>ger.<br />

Indien de ont<strong>van</strong>ger bij gemotiveerde beslissing een door een budgethouder goedgekeurde<br />

uitgave waarvoor er nog voldoende kredieten zijn, weigert te betalen, kan het<br />

college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen de betaling bevelen.<br />

artikel 149<br />

Ambtshalve uitgaven behoeven geen visering <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger of goedkeuring <strong>van</strong> het<br />

college of <strong>van</strong> de budgethouder.<br />

artikel 150<br />

Bij weigering of onverschoonbare vertraging door de budgethouder of door het college<br />

<strong>van</strong> burgemeester en schepenen om een factuur goed te keuren kan de ont<strong>van</strong>ger niet<br />

betalen. In zulk geval kan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen de betaling<br />

bevelen, na de budgethouder te hebben gehoord. Dit bevel geldt als visum en bevelschrift<br />

tot betaling voor de ont<strong>van</strong>ger. Indien de ont<strong>van</strong>ger na dit bevel weigert te<br />

betalen, kan hij persoonlijk verantwoordelijk worden gesteld en kan tegen hem worden<br />

opgetreden door middel <strong>van</strong> een dwangbevel.


294<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

artikel 151<br />

Om de vastlegging en de contante betaling mogelijk te maken <strong>van</strong> uitgaven, die zonder<br />

uitstel moeten gebeuren of die onmiddellijk moeten worden gedaan voor de goede<br />

werking <strong>van</strong> de dienst, kan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen in een met redenen<br />

omkleed besluit beslissen aan de ambtenaren die het aanduidt een provisie ter beschikking<br />

stellen waar<strong>van</strong> het bedrag door het college wordt bepaald. De beslissing <strong>van</strong><br />

het college wordt onmiddellijk meegedeeld aan de gemeenteont<strong>van</strong>ger, die de voorgeschreven<br />

som tegen ont<strong>van</strong>gstbewijs overhandigt aan de hier bedoelde ambtenaren, die<br />

persoonlijk verantwoordelijk zijn voor het beheer er<strong>van</strong>. Het ont<strong>van</strong>gstbewijs geldt als<br />

bewijsstuk voor het incasso <strong>van</strong> de gemeenteont<strong>van</strong>ger. De bewijsstukken <strong>van</strong> de uitgaven<br />

worden periodiek betaalbaar gesteld. De ont<strong>van</strong>ger zal de kasprovisie opnieuw samenstellen<br />

binnen de perken <strong>van</strong> de geldende beslissingen. Wanneer de titularis <strong>van</strong> de<br />

provisie er<strong>van</strong> ontlast wordt, geeft hij ze terug aan de gemeenteont<strong>van</strong>ger die ze weer in<br />

de gemeentekas opneemt.<br />

HOOFDSTUK IV - BOEKHOUDING, BEHEER VAN HET<br />

BEDRIJFSKAPITAAL EN AUDIT<br />

artikel 152<br />

Elke gemeente voert een voor de aard en de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> haar activiteiten passende<br />

boekhouding en volgt daarbij de methode <strong>van</strong> het dubbel boekhouden. De boekhouding<br />

omvat alle transacties, bezittingen, vorderingen, huidige en toekomstige schulden<br />

en verplichtingen <strong>van</strong> welke aard ook.<br />

arikel 153<br />

Elk kwartaal overhandigt de ont<strong>van</strong>ger een financieel rapport aan het college <strong>van</strong><br />

burgemeester en schepenen. Dit rapport omvat minstens een overzicht <strong>van</strong> de<br />

thesaurietoestand, de liquiditeitsprognose alsook de evolutie <strong>van</strong> de budgetten en de<br />

uitvoering <strong>van</strong> het budgethouderschap zoals bepaald door de raad.<br />

artikel 154<br />

De secretaris en de ont<strong>van</strong>ger zijn elk verantwoordelijk voor de administratieve organisatie<br />

en voor het opzetten <strong>van</strong> interne controleprocedures aangaande de materies die<br />

tot hun bevoegdheid behoren. Deze bepaling geldt ook voor de diensten met afzonderlijk<br />

beheer, doch wanneer een bijzondere ont<strong>van</strong>ger werd aangesteld, treedt deze op in<br />

de plaats <strong>van</strong> de gemeenteont<strong>van</strong>ger.<br />

artikel 155<br />

In elk gemeentebestuur wordt onder de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen een interne audit georganiseerd, bestaande uit een nakomingsaudit<br />

en een operationele audit.<br />

§ 1. De ont<strong>van</strong>ger zorgt voor de nakomingsaudit; hieronder wordt verstaan de controle<br />

op:


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

1° de wettelijkheid en de regelmatigheid <strong>van</strong> de uitgaven;<br />

2° de procedures <strong>van</strong> interne controle;<br />

3° de uitgaande facturatie;<br />

4° de inventarislijsten <strong>van</strong> de activa.<br />

De ont<strong>van</strong>ger brengt hierover tenminste eenmaal per jaar schriftelijk verslag uit bij de<br />

gemeenteraad.<br />

§ 2. De operationele audit wordt uitgevoerd door het managementteam. Hieronder wordt<br />

verstaan:<br />

1° het beoordelen <strong>van</strong> de mate waarin de uitoefening <strong>van</strong> de activiteiten<br />

of bestaande toestanden in overeenstemming zijn met de voorgestelde<br />

doelstellingen of met de andere vastgestelde criteria;<br />

2° het identificeren <strong>van</strong> mogelijkheden tot verbetering <strong>van</strong> de effectiviteit<br />

en de efficiëntie <strong>van</strong> het financieel beleid.<br />

De secretaris brengt hierover eenmaal per jaar schriftelijk verslag uit bij de gemeenteraad.<br />

artikel 156<br />

295<br />

De toezichthoudende overheid richt voor elke gemeente of groep <strong>van</strong> gemeenten een<br />

uit ambtenaren bestaande externe auditcommissie op. Deze oefent controle uit op de<br />

getrouwheid <strong>van</strong> de boekhouding inzonderheid op de jaarrekening en op de driemaandelijkse<br />

rapportage.<br />

De externe auditcommissie kan te allen tijde ter plaatse inzage nemen <strong>van</strong> de boeken,<br />

brieven, notulen en in het algemeen <strong>van</strong> alle documenten en geschriften. Ze kan alle<br />

ophelderingen en inlichtingen vorderen en alle nodig geachte verificaties verrichten.<br />

HOOFDSTUK V - JAARREKENING EN KWIJTING<br />

AAN DE ONTVANGER<br />

artikel 157<br />

§ 1. Onder de leiding <strong>van</strong> de gemeentesecretaris en in nauw overleg met het managementteam<br />

worden op 31 december <strong>van</strong> ieder jaar de nodige opnemingen, verificaties,<br />

opzoekingen en waarderingen gedaan om de inventaris op te maken <strong>van</strong> al de bezittingen,<br />

vorderingen, schulden en verplichtingen <strong>van</strong> de gemeente <strong>van</strong> welke aard ook. In<br />

de diensten met afzonderlijk beheer komt deze opdracht toe aan de leidende ambtenaar.<br />

§ 2. Nadat de rekeningen in overeenstemming zijn gebracht met de gegevens <strong>van</strong> de<br />

inventaris worden ze samengevat en beschreven in een staat, zijnde de jaarrekening.<br />

Deze rekening slaat ook op de diensten met afzonderlijk beheer.<br />

De gemeenteraad stelt elk jaar in de loop <strong>van</strong> het eerste semester de jaarrekening vast<br />

<strong>van</strong> het voorgaande boekjaar.


296<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Tijdens de vergadering waarop de gemeenteraad de jaarrekening voorlopig vaststelt<br />

brengt het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen verslag uit over de financiële toestand,<br />

over het gevoerde beheer tijdens het voorafgaande jaar en over de uitvoering <strong>van</strong><br />

het budget.<br />

artikel 158<br />

§ 1. Zodra de jaarrekening is goedgekeurd door de toezichthoudende overheid en deze<br />

de bedragen er<strong>van</strong> heeft vastgesteld, verleent de gemeenteraad in de eerstvolgende vergadering<br />

kwijting aan de ont<strong>van</strong>ger over de afgelegde rekening. De kwijting is rechtsgeldig<br />

voor zover de ware toestand niet werd verborgen door enige weglating of onjuiste<br />

opgave in de jaarrekening.<br />

§ 2. Het niet-verlenen <strong>van</strong> de kwijting aan de ont<strong>van</strong>ger kan alleen bij gemotiveerd besluit.<br />

De ont<strong>van</strong>ger en de toezichthoudende overheid worden zonder verwijl en gelijktijdig<br />

<strong>van</strong> deze beslissing in kennis gesteld.<br />

Is er blijkens een definitief geworden beslissing inzake de kwijting een tekort vastgesteld,<br />

dan verzoekt de gemeenteraad de ont<strong>van</strong>ger, bij een ter post aangetekende brief,<br />

een gelijkwaardig bedrag in de gemeentekas te storten.<br />

§ 3. De ont<strong>van</strong>ger kan beroep instellen bij de bestendige deputatie tegen de besluiten<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad inzake het verlenen <strong>van</strong> kwijting en inzake het tekort dat toe te<br />

schrijven is aan diefstal of verlies. De bestendige deputatie doet uitspraak als administratief<br />

rechtscollege over de aansprakelijkheid <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger en bepaalt het bedrag dat<br />

dientengevolge te zijnen laste wordt gelegd of verleent definitief kwijting. De ont<strong>van</strong>ger<br />

wordt <strong>van</strong> elke aansprakelijkheid ontheven wanneer het tekort ontstaan is door het afwijzen<br />

<strong>van</strong> uitgaven bij het definitief goedkeuren <strong>van</strong> de rekeningen indien hij die vereffend<br />

heeft overeenkomstig de bepalingen <strong>van</strong> het decreet.<br />

Indien het tekort toe te schrijven is aan het definitief afwijzen <strong>van</strong> bepaalde uitgaven,<br />

kan de ont<strong>van</strong>ger de personen die op onregelmatige wijze deze uitgaven goedgekeurd<br />

of bevolen hebben, ter verantwoording roepen teneinde de beslissing voor hen bindend<br />

en tegenstelbaar te verklaren. In dat geval doet de bestendige deputatie uitspraak over de<br />

aansprakelijkheid <strong>van</strong> de ter verantwoording geroepen personen.<br />

De beslissing <strong>van</strong> de bestendige deputatie wordt hoe dan ook eerst ten uitvoer gelegd na<br />

het verstrijken <strong>van</strong> de termijn voor het instellen <strong>van</strong> beroep bij de Raad <strong>van</strong> State.<br />

artikel 159<br />

Bovenstaande bepalingen met betrekking tot de gemeenteont<strong>van</strong>ger zijn <strong>van</strong> overeenkomstige<br />

toepassing op de bijzondere ont<strong>van</strong>gers indien die werden aangesteld in de<br />

diensten met afzonderlijk beheer.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HOOFDSTUK VI - HET MANAGEMENTTEAM<br />

artikel 160<br />

297<br />

Ten behoeve <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen en <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

worden de voorontwerpen <strong>van</strong> de meerjaren-beleidsnota, <strong>van</strong> de jaarlijkse beleidsnota,<br />

<strong>van</strong> de stavende nota bij budgetwijziging evenals <strong>van</strong> het verslag bij de jaarrekening<br />

uitgewerkt door of onder leiding <strong>van</strong> de gemeentesecretaris.<br />

artikel 161<br />

Ten behoeve <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen en <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

worden de voorontwerpen <strong>van</strong> het financieel meerjarenplan, <strong>van</strong> het jaarlijks budget,<br />

<strong>van</strong> de budgetwijzigingen en <strong>van</strong> de jaarrekening, aansluitend op voorontwerpen vermeld<br />

in vorig artikel, uitgewerkt door de ont<strong>van</strong>ger.<br />

artikel 162<br />

Ten aanzien <strong>van</strong> de diensten met afzonderlijk beheer treden de leidende ambtenaar en<br />

desgevallend de bijzondere ont<strong>van</strong>ger in de plaats <strong>van</strong> de gemeentesecretaris en <strong>van</strong> de<br />

ont<strong>van</strong>ger. De door hen opgestelde documenten worden opgenomen in de documenten,<br />

vermeld in de artikelen 160 en 161.<br />

artikel 163<br />

De hierboven vermelde voorontwerpen worden voor advies voorgelegd aan het<br />

managementteam vooraleer zij aan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen en aan<br />

de gemeenteraad worden overgemaakt. Het managementteam brengt zijn met redenen<br />

omkleed advies schriftelijk uit. Het managementteam wint de mening in <strong>van</strong> de budgethouders<br />

vooraleer zijn advies uit te brengen.<br />

artikel 164<br />

Op voorstel <strong>van</strong> het managementteam regelt het college de interne controle en de interne<br />

audit en bewaakt het managementteam de betrouwbaarheid <strong>van</strong> de informatica.<br />

De gemeentesecretaris en de gemeenteont<strong>van</strong>ger rapporteren hierover aan het college<br />

<strong>van</strong> burgemeester en schepenen, ieder voor die aspecten die tot hun verantwoordelijkheid<br />

behoren.<br />

HOOFDSTUK VII - BEVOEGDHEID VAN DE VLAAMSE REGERING<br />

OM NADERE VOORSCHRIFTEN UIT TE VAARDIGEN M.B.T.<br />

HET BUDGETTAIR EN FINANCIEEL BEHEER EN BETREF-<br />

FENDE DE BOEKHOUDING<br />

artikel 165<br />

De Vlaamse Regering bepaalt de verdere voorschriften voor de meerjarenplanning, de<br />

budgetten, het begrotingsevenwicht, de boekhouding en de rekeningen <strong>van</strong> de gemeenten<br />

evenals voor de daarbij horende documenten. Zij kondigt de daarbij horende model-


298<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

len af. Daarbij specifieert zij welke bepalingen meer bepaald gelden voor de diensten<br />

met afzonderlijk beheer.<br />

artikel 166<br />

De Vlaamse Regering regelt de verdere voorschriften voor de uitoefening <strong>van</strong> de taken<br />

<strong>van</strong> de gemeenteont<strong>van</strong>ger en <strong>van</strong> de bijzondere ont<strong>van</strong>gers. Zij stelt de regelen vast<br />

voor hun zekerheidsstelling evenwel met dien verstande dat deze steeds zal kunnen<br />

bestaan uit hoofdelijke borgstelling, een bankwaarborg of een verzekering waarvoor zij<br />

de voorwaarden vaststelt. Zij bepaalt tevens de regelen in geval <strong>van</strong> diefstal en verlies en<br />

de nadere regelen met betrekking tot de eindrekening <strong>van</strong> de ont<strong>van</strong>ger en <strong>van</strong> de bijzondere<br />

ont<strong>van</strong>ger.<br />

artikel 167<br />

De Vlaamse Regering bepaalt de voorschriften waaraan de interne audit, die door het<br />

college moet worden ingericht, moet voldoen. Zij stelt tevens nadere regelen vast voor<br />

het organiseren <strong>van</strong> een externe audit.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

TITEL VI<br />

DE GEMEENTELIJKE DIENSTEN<br />

MET ZELFSTANDIG BEHEER<br />

J. GEKIERE, Y. PLEES<br />

299<br />

Zoals de titel laat uitschijnen, wordt hier gehandeld over vormen <strong>van</strong> externe verzelfstandiging.<br />

De externe verzelfstandiging kan omschreven worden als het oprichten door<br />

de gemeenteraad <strong>van</strong> een aparte rechtspersoon, waaraan hij het beheer <strong>van</strong> gemeentelijke<br />

diensten opdraagt. De autonome gemeentebedrijven of de gemeentelijke vzw’s zijn<br />

daar voorbeelden <strong>van</strong>. Externe verzelfstandiging staat tegenover interne verzelfstandiging.<br />

Interne verzelfstandiging houdt een differentiatie <strong>van</strong> beheersregels in binnen de<br />

gemeentelijke organisatie zelf, zonder dat een nieuwe entiteit met rechtspersoonlijkheid<br />

gecreëerd wordt 1 . Delegatie <strong>van</strong> bepaalde overheidstaken, budgethouderschap en de<br />

diensten met afzonderlijk beheer zijn daar voorbeelden <strong>van</strong>.<br />

Bij interne verzelfstandiging <strong>van</strong> overheidsdiensten kan er<strong>van</strong> uitgegaan worden dat de<br />

bij de verzelfstandiging betrokken ambtenaren of diensten volledig onder het hiërarchisch<br />

gezag <strong>van</strong> de gemeentelijke organen functioneren2 . Daartegenover kan externe<br />

verzelfstandiging <strong>van</strong> overheidsdiensten beschouwd worden als functionele decentralisatie.<br />

Hieronder worden die toepassingen <strong>van</strong> bestuurlijke organisatie verstaan waarbij<br />

door of krachtens wettelijke maatregelen zelfstandige instellingen of bestuursorganisaties<br />

-openbare instellingen of publiekrechtelijke verenigingen- in het leven worden geroepen<br />

die:<br />

- buiten de gewone gemeentediensten zijn opgesteld,<br />

- beschikken over de rechtspersoonlijkheid en dus ook over een eigen budget en<br />

vermogen,<br />

- geleid worden door eigen bestuursorganen, die voor de behartiging <strong>van</strong> nader bepaalde<br />

overheidsfuncties over eigen bevoegdheden beschikken,<br />

- deze bevoegdheden niet uitoefenen op een ten aanzien <strong>van</strong> de gemeentelijke organen<br />

en de gemeentelijke administratie hiërarchisch ondergeschikte wijze.<br />

Kenmerkend voor de externe verzelfstandiging is dus de inkrimping <strong>van</strong> de politieke<br />

verantwoordelijkheid voor het reilen en zeilen <strong>van</strong> de betrokken organisatie 3 . De politieke<br />

verantwoordelijken staan dan in voor de strategische keuzes, terwijl de concrete<br />

invulling daar<strong>van</strong> de taak wordt <strong>van</strong> de raad <strong>van</strong> bestuur <strong>van</strong> de verzelfstandigde dienst.<br />

zie eindnoten blz. 452


300<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Verzelfstandigde diensten hebben een werkingsgebied, dat de volledige gemeente kan<br />

omvatten, maar eventueel ook een deel er<strong>van</strong>. Verzelfstandigde diensten kunnen in bepaalde<br />

gevallen zelfs taken opnemen in andere gemeenten. Ook kan de externe verzelfstandiging<br />

vorm krijgen in binnengemeentelijke territoriale organen, wanneer deze over<br />

eigen rechtspersoonlijkheid beschikken. We kunnen in dat geval spreken <strong>van</strong> territoriale<br />

externe verzelfstandiging, met een “multifunctioneel” karakter.<br />

Momenteel behandelt de gemeentewet zowel de interne als de externe verzelfstandiging<br />

onder de vorm <strong>van</strong> gemeentebedrijven en autonome gemeentebedrijven in het hoofdstuk<br />

over de gemeentefinanciën. In de <strong>proeve</strong> komt enkel nog de interne verzelfstandiging<br />

in de titel over de gemeentefinanciën aan bod, en wel onder de noemer <strong>van</strong> “diensten<br />

met een afzonderlijk beheer”. Alle vormen <strong>van</strong> externe verzelfstandiging die in het<br />

<strong>gemeentedecreet</strong> behandeld worden, worden in een aparte titel opgenomen. Tegenover<br />

de intern verzelfstandigde “diensten met afzonderlijk beheer” staan de extern<br />

verzelfstandigde “diensten met zelfstandig beheer”.<br />

Na een vergelijkend overzicht <strong>van</strong> de vormen <strong>van</strong> gemeentelijke verzelfstandiging in<br />

Europa, wordt in dit hoofdstuk de huidige situatie in Vlaanderen geschetst en worden<br />

een aantal probleempunten onderzocht. Onder meer aan de hand daar<strong>van</strong> worden de<br />

uitgangspunten <strong>van</strong> de nieuwe regeling geformuleerd samen met de artikelen <strong>van</strong> de<br />

<strong>proeve</strong> over de externe verzelfstandiging.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HOOFDSTUK I<br />

DE EXTERNE VERZELFSTANDIGING<br />

IN DE EUROPESE CONTEXT<br />

301<br />

Dit deel wil een overzicht bieden <strong>van</strong> de verzelfstandiging op gemeentelijk niveau in een<br />

aantal Europese landen onder meer aan de hand <strong>van</strong> de bepalingen uit de betreffende<br />

gemeentewetten. We hanteren daarbij een ruim begrip <strong>van</strong> verzelfstandiging en beperken<br />

ons niet tot de hierboven gegeven definitie, vermits gemeentelijke verzelfstandiging<br />

op een zeer uiteenlopende manier vorm krijgt in Europese context. Wel wordt in de<br />

opsomming een onderscheid gemaakt tussen verzelfstandiging -in de ruime zin <strong>van</strong> het<br />

woord- en vormen <strong>van</strong> binnengemeentelijke territoriale decentralisatie.<br />

Verzelfstandiging is een vaak voorkomend verschijnsel in de lokale besturen in de bestudeerde<br />

landen. Dit betekent echter niet noodzakelijk dat dit begrip overal op dezelfde<br />

manier wordt ingevuld. Klassiek nemen de gemeenten niet overal dezelfde positie in<br />

binnen het staatsbestel, dus ook wat betreft de mogelijkheid -en behoefte- om taken uit<br />

te besteden aan verzelfstandigde diensten of instellingen bestaan er verschillen.<br />

§ 1. Verzelfstandiging in Frankrijk en in Zuid-Duitsland<br />

Traditioneel in de napoleontische traditie is dat de talrijke “kleine” gemeenten door een<br />

flink uitgebouwde wetgeving “in het harnas” worden gehouden. De wetgeving over de<br />

wijze waarop de gemeente georganiseerd dient te zijn, zal dan ook heel gedetailleerd<br />

zijn, zowel op het domein <strong>van</strong> de politieke besluitvorming, als op het vlak <strong>van</strong> de organisatie.<br />

In dit kader kunnen we onder meer verwijzen naar Frankrijk en bepaalde Duitse<br />

Länder.<br />

1. Frankrijk<br />

Frankrijk kan in deze groep als typevoorbeeld gelden. De Franse Code Général des collectivités<br />

territoriales (hierna CGCT) regelt heel gedetailleerd de werking en organisatie <strong>van</strong> de<br />

gemeente, omschrijft een aantal taken die dienen verzekerd te worden door de gemeente,<br />

en geeft voor een aantal diensten aan hoe dit moet gebeuren. Dit geldt bijvoorbeeld<br />

voor brandweerdiensten, musea, archiefdiensten, e.d.m. Naast dienstverlening door de<br />

gemeentelijke diensten, bestaan er ook een aantal mogelijkheden om taken “buiten huis”<br />

te laten vervullen.<br />

- Régie<br />

Eerst en vooral bestaat de mogelijkheid een “régie” op te richten, de CGCT laat toe dat<br />

deze ofwel enkel financiële autonomie heeft, ofwel financiële autonomie en rechtsper-


302<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

soonlijkheid (art. 2221-4). De regies met eigen financieel beheer en rechtspersoonlijkheid<br />

worden door de gemeenteraad opgericht, en hun administratieve en financiële organisatie<br />

wordt bepaald door de gemeenteraad. Ze worden geleid door een raad <strong>van</strong><br />

bestuur en een directeur, benoemd op voorstel <strong>van</strong> de burgemeester (2221-10). De regies<br />

met enkel financiële autonomie worden eveneens door de raad opgericht, maar<br />

worden geleid door een conseil d’exploitation en directeur, onder het gezag <strong>van</strong> de burgemeester<br />

en de gemeenteraad. Een inspectiekorps bij de hogere overheid, dat hiervoor<br />

speciaal wordt opgericht, houdt toezicht op de regie. Bovendien zijn er zeer strikte regels<br />

wat betreft de financiële beheersvoering door de regies.<br />

- Société d’économie mixte locale<br />

Daarnaast voorziet artikel 1521 CGCT in de mogelijkheid tot het oprichten <strong>van</strong> zogenaamde<br />

sociétés d’economie mixte locales (hierna SEML). In een dergelijke structuur kunnen<br />

gemeenten (evenals departementen en regio’s) samenwerken “pour réaliser des opérations<br />

d’aménagement, de construction, pour exploiter des services publics à caractère industriel ou commercial,<br />

ou toute autre activité d’intérêt général”.<br />

Een beperking is echter wel dat de overheden steeds minstens de helft <strong>van</strong> de aandelen<br />

en <strong>van</strong> de stemmen moeten hebben in deze organisaties; een individuele privé-partner<br />

mag nooit minder dan 20% bijdragen. Bovendien moet tussen de oprichtende overheid<br />

of overheden en de organisatie een conventie gesloten worden, die heel precies de plichten<br />

<strong>van</strong> de SEML omschrijft en de financiële gevolgen.<br />

Opvallend is ook de inmenging <strong>van</strong> de centrale overheid in een dergelijk systeem: de<br />

SEML moet de besluiten <strong>van</strong> de raad <strong>van</strong> bestuur, afgesloten contracten, jaarrekeningen<br />

en verslagen <strong>van</strong> de revisor overmaken aan de vertegenwoordiger <strong>van</strong> de centrale overheid<br />

in het departement. Deze kan, indien hij oordeelt dat de overeenkomst met de<br />

SEML de financiële situatie <strong>van</strong> het lokale bestuur in gevaar kan brengen, een tweede<br />

lezing eisen en de regionale rekenkamers op de hoogte stellen.<br />

- Delegatie en concessie<br />

De lokale overheid kan ook het verlenen <strong>van</strong> bepaalde diensten “delegeren”. In dat<br />

geval wordt de dienstverlening uitbesteed aan derden; ook hier zijn de precieze regels en<br />

voorwaarden zeer nauwkeurig bepaald in de CGCT. Opvallend is dat diegene die de<br />

dienstverlening uiteindelijk op zich neemt, ertoe gehouden is elk jaar vóór 1 juni een<br />

rapport op te stellen dat de gemeente in staat stelt zich een oordeel te vormen <strong>van</strong> de<br />

kwaliteit <strong>van</strong> de dienstverlening (CGCT, artikel 1411-3).<br />

Een Franse gemeente kan ook instaan voor bepaalde industriële of commerciële taken<br />

die geacht worden <strong>van</strong> openbaar belang te zijn. Dit kan ook gebeuren via een concessie.<br />

Naast de hoger aangehaalde vormen <strong>van</strong> verzelfstandiging, bestaan er in de Franse context<br />

nog een aantal vormen <strong>van</strong> binnengemeentelijke decentralisatie of <strong>van</strong> bevoegdheden<br />

voor een beperkt gebied binnen de gemeente.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

- Arrondissement<br />

303<br />

De grootste Franse steden worden door de CGCT opgesplitst in een aantal arrondissementen.<br />

Elk arrondissement kent een arrondissementsraad, met tussen 10 en 40 leden.<br />

De raad kan vergaderen over alle aangelegenheden die het arrondissement aanbelangen<br />

en hierover vragen stellen aan de burgemeester. In afwezigheid <strong>van</strong> schriftelijk antwoord<br />

binnen de drie maanden, wordt de aangelegenheid ingeschreven op de agenda <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad. Omgekeerd moet de arrondissementsraad om advies gevraagd worden<br />

over een aantal aangelegenheden en kan de gemeenteraad een aantal bevoegdheden<br />

delegeren naar de arrondissementsraad.<br />

De arrondissementsraad wordt voorgezeten door de maire d’arrondissement, met bevoegdheden<br />

die vergelijkbaar zijn met die <strong>van</strong> de burgemeester. In geen geval kunnen de<br />

functies <strong>van</strong> burgemeester en maire d’arrondissement gecumuleerd worden.<br />

- Section de commune<br />

Indien een deel <strong>van</strong> de gemeente (section) over een aantal goederen of rechten beschikt,<br />

die duidelijk te onderscheiden zijn <strong>van</strong> deze <strong>van</strong> de gemeente, kan een commission syndicale<br />

verkozen worden voor het beheer <strong>van</strong> deze goederen of rechten (CGCT, artikel 2411).<br />

De sectie heeft rechtspersoonlijkheid, en het budget wordt opgenomen als bijlage bij het<br />

gemeentebudget. De commission syndicale wordt verkozen door de inwoners <strong>van</strong> de sectie,<br />

en door de eigenaars <strong>van</strong> goederen in die sectie. Indien er minder dan 10 kiezers zijn, of<br />

er gedurende twee opeenvolgende pogingen geen commissie kan verkozen worden, of<br />

indien de opbrengst <strong>van</strong> de goederen of rechten <strong>van</strong> de sectie een bij decreet bepaald<br />

bedrag niet overschrijdt, worden de taken uitgeoefend door de gemeenteraad.<br />

- Adjoint spécial<br />

De gemeenteraad kan voor deelgebieden of voor moeilijk bereikbare gebieden een adjoint<br />

spécial benoemen. Deze heeft enkel de taken <strong>van</strong> de burgerlijke stand en het doen naleven<br />

<strong>van</strong> de politiereglementen en wetten in zijn ambtsgebied als bevoegdheid.<br />

2. Beieren<br />

Ook in Zuid-Duitsland bestaat een duidelijke mogelijkheid tot verzelfstandiging <strong>van</strong><br />

gemeentediensten. De gemeentewet <strong>van</strong> de Freistaat Bayern voorziet naast de klassieke<br />

gemeentelijke voorziening, volgende mogelijkheden 4 :<br />

- Eigenbetrieb. Deze door de gemeente in te richten dienst heeft een eigen vermogen,<br />

doch geen eigen rechtspersoonlijkheid. In onze definitie komt dit neer op interne<br />

verzelfstandiging.<br />

- Selbständiges Kommunalunternehmen des öffentlichen Rechts. Dit zijn gemeentebedrijven<br />

met eigen rechtspersoonlijkheid, die dus kunnen beschouwd worden als een vorm<br />

<strong>van</strong> externe verzelfstandiging.<br />

- Rechtsformen des Privatrechts. Binnen strikte, in de gemeentewet bepaalde grenzen,<br />

kan de gemeente ook een beroep doen op privaatrechtelijke constructies (Gesellschaft


304<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

mit beschränkter Haftung -GmbH- of Aktiengesellschaft -AG-). Zij kan zowel een gemeentebedrijf<br />

oprichten onder deze vorm of deelnemen aan een dergelijk bedrijf. Er moet<br />

wel aangetoond worden dat het bedrijf de doelstellingen <strong>van</strong> openbaar nut, vermeld<br />

in de wet, nastreeft, dat de gemeentelijke invloed binnen het bedrijf verzekerd<br />

is en dat de risico’s voor de gemeente, tot een welbepaald, voor de gemeente<br />

“draagbaar” niveau beperkt blijven.<br />

Opvallend is dat de Beierse gemeentewet duidelijk stipuleert in welke omstandigheden<br />

een gemeentebedrijf mag opgericht worden:<br />

- het vervullen <strong>van</strong> een openbaar doel moet vooropstaan, namelijk de uitoefening<br />

<strong>van</strong> de taken <strong>van</strong> de gemeente, zoals opgesomd in de gemeentewet en de Grondwet;<br />

5<br />

- het bedrijf moet een passende structuur hebben overeenkomstig zijn doel en de<br />

bestuurskracht <strong>van</strong> de gemeente;<br />

- de taken die naar het op te richten bedrijf overgedragen worden, moeten geschikt<br />

zijn om buiten de normale administratie te worden vervuld;<br />

- het doel kan niet even goed of op een even efficiënte wijze op een andere manier<br />

bereikt worden.<br />

- Deelraden (art. 60)<br />

In Beieren kan de gemeenteraad <strong>van</strong> steden met meer dan 100.000 inwoners Bezirksverwaltungsstellen<br />

(deelgemeentediensten) en Bezirksausschüsse (deelgemeentecomités) oprichten.<br />

Deze deelgemeentecomités hebben raadgevende bevoegdheden, maar de gemeenteraad<br />

kan beslissingsbevoegdheden overdragen. De deelgemeentecomités moeten een weerspiegeling<br />

zijn <strong>van</strong> de gemeenteraad en in het geval hen beslissingsbevoegdheden overgedragen<br />

werden, moeten ze rechtstreeks verkozen zijn. De aanbevelingen of beslissingen<br />

<strong>van</strong> de deelgemeentecomités waarvoor de gemeenteraad bevoegd is, moeten binnen<br />

de drie maand door de gemeenteraad behandeld worden.<br />

- “Ortssprecher”<br />

In gemeenten die voor 1952 als onafhankelijke gemeenten bestonden, doch die niet<br />

vertegenwoordigd zijn in de gemeenteraad, wordt op verzoek <strong>van</strong> een derde <strong>van</strong> de<br />

inwoners een Ortssprecher verkozen. Deze kan aan alle zittingen <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

met raadsprekende stem deelnemen, behalve indien voor het betreffende gebied een<br />

deelraad verkozen werd.<br />

§ 2. Groot-Brittannië<br />

In de Anglo-Saksische traditie werd de gemeente eerder gezien als structuur ter behartiging<br />

<strong>van</strong> individuele belangen. Naast de gemeentediensten, vindt men een heel scala <strong>van</strong><br />

para-government organizations terug. Greer and Hogget stellen dan ook dat het moeilijk is<br />

om de rol <strong>van</strong> de op het lokale vlak opererende quasi-governmental organizations (quango’s)<br />

te overschatten: in totaal werden er midden jaren 90 niet minder dan 4.800 geteld in


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

305<br />

het Verenigd Koninkrijk, met in totaal 50.000 bestuursleden, en dit tegenover 23.000<br />

verkozen raadsleden 6 . We kunnen deze organisaties wel niet allemaal als vormen <strong>van</strong><br />

externe verzelfstandiging beschouwen: vaak betreft het op het lokale vlak uitgebouwde<br />

“nationale” organisaties, zoals bijvoorbeeld de National Health service. Daarnaast bestaan<br />

er talrijke quasi-overheidsbedrijven als gevolg <strong>van</strong> de afsplitsing <strong>van</strong> de gemeenten <strong>van</strong><br />

een aantal diensten, zoals de Urban Development Corporations (UDC) en de Training and<br />

Enterprise Councils. Dit betekent dat er op het lokale vlak een sterke fragmentatie bestaat<br />

<strong>van</strong> publieke en semi-publieke organisaties, zonder echter een duidelijke band met het<br />

lokale bestuur. Dit alles is in grote mate het gevolg <strong>van</strong> het beleid <strong>van</strong> premier Thatcher<br />

in de jaren tachtig, dat er om ideologische redenen naar streefde de rol <strong>van</strong> de lokale<br />

besturen terug te dringen. Een ander fenomeen was de verminderde rol <strong>van</strong> de lokale<br />

besturen in de quango’s. Inderdaad, daar waar voorheen de lokale overheden het recht<br />

hadden vertegenwoordigers te benoemen in de raad <strong>van</strong> bestuur <strong>van</strong> nationale quango’s,<br />

actief op het lokale vlak, werd deze mogelijkheid sterk ingekrompen 7 . In dit verband<br />

moeten we ook wijzen op de praktijk <strong>van</strong> Compulsory Competitive Tendering (CCT), waardoor<br />

lokale besturen een aantal taken dienen te organiseren via aanbestedingen waarbij<br />

de eigen administratie het diende op te nemen tegen de private sector. Dit betrof<br />

aan<strong>van</strong>kelijk eerder nutsvoorzieningen en logistieke taken zoals afvalverwerking, onderhoud<br />

<strong>van</strong> voertuigen en catering, doch later werden hier ook taken zoals technische,<br />

juridische en financiële diensten toegevoegd 8 . Een kleine nuance hierbij is wel dat<br />

in deze later bijgevoegde taken de gemeente niet noodzakelijk de goedkoopste optie<br />

moest kiezen. Nadat bleek dat vaak de eigen administratie toch de aanbesteding won,<br />

werden er in 1993 maatregelen genomen om te vermijden dat bij de specificaties <strong>van</strong> de<br />

aanbesteding of offerte vereisten op maat <strong>van</strong> de eigen administratie werden geschreven<br />

9 . In het algemeen betekende dit dus een significante reductie <strong>van</strong> de beslissingsmacht<br />

<strong>van</strong> het lokale bestuur.<br />

De local government (contracts) act <strong>van</strong> 1997 bracht reeds enige versoepeling aan in de CCT,<br />

doch zowel de white paper “modern local government in touch with the people” als de local<br />

government act <strong>van</strong> 1999 blijven bij het principe dat een aantal taken <strong>van</strong> het lokale<br />

bestuur aan competitie moet onderworpen blijven. In dit verband werd het principe<br />

“best value authority” gelanceerd: de lokale overheden worden verplicht door middel <strong>van</strong><br />

benchmarking de prestaties <strong>van</strong> de dienstverleners te meten, en moeten trachten de<br />

grootst mogelijke efficiëntie te bereiken.<br />

Gemeenten in het Verenigd Koninkrijk zijn traditioneel grote structuren, met gemiddeld<br />

meer dan 100.000 inwoners. Eventueel wordt dit gemilderd door het bestaan <strong>van</strong><br />

parishes. Deze hebben echter weinig formele bevoegdheden.<br />

§ 3. Scandinavische landen en Nederland<br />

In tegenstelling tot de Anglosaksische traditie, waar de rol <strong>van</strong> de gemeentebesturen<br />

teruggedrongen werd door een uitgebreide uitbesteding <strong>van</strong> taken, heeft men in de<br />

Scandinavische landen de rol <strong>van</strong> de lokale besturen behouden, maar de flexibiliteit<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke organisatie vergroot. Ook Nederland kent veel toepassingen <strong>van</strong><br />

de externe verzelfstandiging.


306<br />

1. Denemarken<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

In Denemarken bijvoorbeeld bepaalt de gemeentewet totaal niets over de organisatie<br />

<strong>van</strong> de administratie <strong>van</strong> de lokale besturen. Er is dus weinig beperking op de vrijheid<br />

<strong>van</strong> de lokale besturen om zich te organiseren 10 . Opvallend in de Deense gemeentewet is<br />

de mogelijkheid voor het lokale bestuur om één of meer leden aan te duiden in de raad<br />

<strong>van</strong> bestuur <strong>van</strong> verenigingen, die taken <strong>van</strong> gemeentelijk belang opnemen 11 :<br />

Artikel 68a: the local council may appoint one or more of the members on the executive committee of<br />

a society, association, foundation or the like which performs tasks which the local government is entitled<br />

to solve itself […], if the local government has an interest in the activity carried out […]. The local<br />

council shall not be entitled to appoint a majority of members of such an executive committee.<br />

2. Zweden<br />

De Zweedse gemeentewet <strong>van</strong> 1991 beoogde onder meer de transparantie voor de burgers<br />

te verhogen en de gemeenten meer vrijheid te geven om hun eigen organisatie te<br />

regelen, zowel op het vlak <strong>van</strong> de politieke besluitvorming als op het vlak <strong>van</strong> de dienstverlening<br />

12 . De gemeenten hebben hier ook de mogelijkheid taken over te dragen naar<br />

de privé-sector. Het overdragen <strong>van</strong> taken aan een onderneming waar<strong>van</strong> de gemeente<br />

alle aandelen bezit, is echter alleen mogelijk als er duidelijkheid is omtrent de doelstellingen<br />

<strong>van</strong> de onderneming. De gemeenteraad moet vooraf geraadpleegd worden alvorens<br />

beslissingen genomen worden over princiepskwesties en alle leden <strong>van</strong> de bestuursraad<br />

moeten door de gemeente worden benoemd.<br />

Vanaf het moment dat de gemeente tenminste de helft <strong>van</strong> de aandelen <strong>van</strong> een onderneming<br />

bezit, of het recht heeft de helft <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> de bestuursraad te benoemen,<br />

moet het publiek inzage krijgen in de documenten <strong>van</strong> de onderneming. Deze bepaling<br />

werd ingevoerd in de gemeentewet in 1994. De meeste <strong>van</strong> deze gemeentebedrijven<br />

bevinden zich in de sector <strong>van</strong> de diensten zoals levering <strong>van</strong> elektriciteit of verwarming,<br />

doch ook hotels of zelfs muziekscholen kunnen deze vorm aannemen 13 .<br />

Naast deze eerder klassieke vorm <strong>van</strong> verzelfstandiging, kent de Zweedse gemeentewet<br />

ook de mogelijkheid toe om organisaties <strong>van</strong> gebruikers in te richten. Een uitvoerend<br />

orgaan kan de verantwoordelijkheid voor een bepaalde dienst of instelling overdragen<br />

aan een organisatie <strong>van</strong> gebruikers en personeelsleden <strong>van</strong> de dienst of de instelling in<br />

kwestie. De vertegenwoordigers <strong>van</strong> de gebruikers dienen echter in dit geval in de meerderheid<br />

te zijn. Het succes <strong>van</strong> dergelijke vorm <strong>van</strong> organisatie is eerder beperkt: minder<br />

dan 30 gemeenten kenden anno 2000 dit soort <strong>van</strong> diensten 14 .<br />

3. Nederland<br />

Ook Nederland kent een grote vrijheid <strong>van</strong> organiseren <strong>van</strong> de gemeentelijke dienstverlening<br />

op een zeer soepele wijze. Inderdaad, de Nederlandse gemeentewet kent in één<br />

artikel zowel de mogelijkheid tot interne territoriale decentralisatie als verzelfstandiging


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

307<br />

toe. Het artikel 82 stelt: “de raad kan commissies instellen”. Uit volgende artikels blijkt<br />

dat deze commissies zowel een functionele als territoriale bevoegdheid kunnen hebben.<br />

De in artikel 82 voorziene commissies kunnen eventueel ook een algemene territoriale<br />

bevoegdheid hebben:<br />

De leden <strong>van</strong> een commissie waaraan de behartiging <strong>van</strong> de belangen <strong>van</strong> een deel <strong>van</strong> de gemeente is<br />

opgedragen en waaraan met het oog daarop een zodanig samenstel <strong>van</strong> bevoegdheden <strong>van</strong> de raad is<br />

overgedragen, dat zij als een algemeen vertegenwoordigend orgaan moet worden aangemerkt, worden<br />

rechtstreeks gekozen door de ingezetenen <strong>van</strong> dat deel <strong>van</strong> de gemeente die kiesgerechtigd zijn voor de<br />

verkiezing <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> de raad.<br />

Opvallend is dat ook dit artikel voor herziening vatbaar is in Nederland. De commissie<br />

voor de behartiging <strong>van</strong> belangen <strong>van</strong> een deel <strong>van</strong> de gemeente zou als een deelraad<br />

worden aangeduid. Deze deelraad zou een dagelijks bestuur krijgen, dat een aantal taken<br />

<strong>van</strong> het college zou kunnen overnemen.<br />

Dit maakt een zeer soepele vorm <strong>van</strong> aansturing <strong>van</strong> de gemeentelijke organisatie mogelijk.<br />

Deelnemingen in privaatrechtelijke constructies daarentegen is een stuk moeilijker.<br />

Dit blijkt uit artikel 155 <strong>van</strong> de gemeentewet:<br />

1. De raad besluit slechts tot het oprichten <strong>van</strong> en deelnemen in stichtingen, maatschappen, vennootschappen,<br />

verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen indien dat bijzonder aangewezen<br />

moet worden geacht voor de behartiging <strong>van</strong> het daarmee te dienen openbaar belang.<br />

2. Het besluit behoeft de goedkeuring <strong>van</strong> de gedeputeerde staten. De goedkeuring kan slechts worden<br />

onthouden wegens:<br />

a. strijd met het bepaalde in het eerste lid of anderszins strijd met het recht;<br />

b. andere dringende redenen.<br />

Opvallend in dit verband is dat het thans ter discussie staand ontwerp voor de hernieuwing<br />

<strong>van</strong> de gemeentewet in Nederland meer opschuift in de richting <strong>van</strong> meer regulering. Zo<br />

zou voortaan een onderscheid gemaakt worden tussen deelraden enerzijds, en raads-,<br />

bestuurs- en adviescommissies anderzijds. Tevens worden privaatrechtelijke handelingen<br />

en de beslissingen <strong>van</strong> de gemeente om over te gaan tot de oprichting <strong>van</strong> en de<br />

deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties<br />

en onderlinge waarborgmaatschappijen, de bevoegdheid <strong>van</strong> het college. Wel moeten<br />

aan aantal voorwaarden nageleefd worden: (voorgestelde wijziging <strong>van</strong> artikel 160)<br />

- in het bijzonder moet aangewezen worden geacht dat dit de behartiging <strong>van</strong> het daarmee te dienen<br />

openbaar belang ten goede komt;<br />

- het besluit wordt niet genomen dan nadat de raad een ontwerp-besluit is toegezonden en hij zijn<br />

wensen en bedenkingen ter kennis <strong>van</strong> het college heeft kunnen brengen;<br />

- de goedkeuring <strong>van</strong> de gedeputeerde staten is vereist. De goedkeuring kan slechts worden onthouden<br />

wegens strijd met het recht of het algemeen belang.


308<br />

Besluit<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Het fenomeen verzelfstandiging is wijd verspreid in de Europese context. Opvallend<br />

zijn wel de verschillen in de mate <strong>van</strong> regelgeving. In de landen met een eerder Franse<br />

traditie bestaat er een grote gedetailleerdheid <strong>van</strong> regels voor de oprichting en<br />

functionering <strong>van</strong> verzelfstandigde organisaties. Dit is veel minder het geval in de Scandinavische<br />

context. Daar wordt aan de raden veel meer vrijheid gelaten, zowel wat de<br />

vorm <strong>van</strong> organisatie betreft, als de mate waarin met de privé-sector kan samengewerkt<br />

worden. De situatie in de Verenigd Koninkrijk is bijzonder. Talrijke diensten om lokale<br />

overheidstaken te vervullen bestaan er op het territorium <strong>van</strong> de gemeenten, doch deze<br />

zijn ofwel verzelfstandigde organen <strong>van</strong> de centrale overheid, of voormalige gemeentelijke<br />

verzelfstandigde diensten, waar de band tussen lokaal bestuur en dienst doorgeknipt<br />

werd, op last <strong>van</strong> de centrale overheid.<br />

Een tweede punt <strong>van</strong> verschil is de rol <strong>van</strong> de burger. Ondanks de sterke regelgeving in<br />

de gemeentewet, is participatie <strong>van</strong> de burgers in het management <strong>van</strong> de lokale<br />

verzelfstandigde organisaties beduidend minder ontwikkeld in de landen met een Franse<br />

traditie. In de Scandinavische staten is dit veel sterker ontwikkeld, een voorbeeld hier<br />

zijn de gebruikersorganisaties.<br />

Ook wat de binnengemeentelijke decentralisatie betreft, stellen we de trend vast dat de<br />

Franse traditie gekenmerkt wordt door een veel uitgebreider juridisch kader.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

HOOFDSTUK II<br />

DE VERZELFSTANDIGING VAN GEMEENTELIJKE<br />

DIENSTEN IN VLAANDEREN<br />

§ 1. Algemeen<br />

309<br />

De externe verzelfstandiging zoals omschreven in de inleiding krijgt momenteel reeds<br />

op meerdere manieren vorm in Vlaanderen. Hierna wordt enkel ingegaan op de autonome<br />

gemeentebedrijven en gemeentelijke vzw’s. Dit zijn vormen <strong>van</strong> externe verzelfstandiging<br />

binnen de gemeente op gemeentelijk initiatief.<br />

Daarnaast is er de externe verzelfstandiging, op initiatief <strong>van</strong> de gemeenten, maar op<br />

intergemeentelijk vlak, met name de intercommunales. Vervolgens bestaan er ook vormen<br />

<strong>van</strong> externe gemeentelijke verzelfstandiging op federaal of op Vlaams initiatief,<br />

waaronder de politiezones, de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen en de<br />

OCMW’s. Tenslotte zijn er de districtsraden als binnengemeentelijke territoriale organen,<br />

die een bijzondere vorm <strong>van</strong> verzelfstandiging uitmaken, in de zin dat zij niet over<br />

rechtspersoonlijkheid beschikken en dat zij rechtstreeks verkozen worden. Strikt gezien<br />

mogen zij volgens onze definitie niet als extern verzelfstandigde diensten beschouwd<br />

worden. Het gaat om rechtstreeks verkozen politieke organen <strong>van</strong> de gemeente zonder<br />

rechtspersoonlijkheid.<br />

- autonome gemeentebedrijven<br />

Vooreerst voorziet de gemeentewet sedert 1995 in de mogelijkheid voor de gemeenten<br />

om autonome gemeentebedrijven op te richten 15 . Volgens artikel 263bis beperken de<br />

activiteiten <strong>van</strong> die autonome gemeentebedrijven zich tot activiteiten <strong>van</strong> industriële of<br />

commerciële aard. Het Koninklijk Besluit ter uitvoering <strong>van</strong> deze bepaling heeft deze<br />

activiteiten echter zeer ruim omschreven 16 .<br />

De huidige wettelijke regeling met betrekking tot de autonome gemeentebedrijven bevindt<br />

zich in de artikelen 263ter tot 263decies. Hierna volgen de hoofdlijnen <strong>van</strong> die<br />

regeling. De autonome gemeentebedrijven worden beheerd door een raad <strong>van</strong> bestuur<br />

en een directiecomité. De raad <strong>van</strong> bestuur is gemachtigd alle nuttige of noodzakelijke<br />

handelingen te stellen om de doelstellingen <strong>van</strong> het autonome gemeentebedrijf te verwezenlijken.<br />

De raad <strong>van</strong> bestuur controleert het bestuur <strong>van</strong> het directiecomité. Het<br />

directiecomité brengt regelmatig verslag uit bij de raad <strong>van</strong> bestuur.<br />

De gemeenteraad wijst de leden <strong>van</strong> de raad <strong>van</strong> bestuur <strong>van</strong> het autonome gemeentebedrijf<br />

aan. De raad <strong>van</strong> bestuur is samengesteld uit ten hoogste de helft <strong>van</strong> het aantal


310<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

gemeenteraadsleden, maar met een maximum <strong>van</strong> achttien. De meerderheid <strong>van</strong> de<br />

raad <strong>van</strong> bestuur bestaat uit leden <strong>van</strong> de gemeenteraad. Elke politieke groep is erin<br />

vertegenwoordigd.<br />

Het directiecomité is belast met het dagelijks bestuur, met de vertegenwoordiging en<br />

met de uitvoering <strong>van</strong> de beslissingen <strong>van</strong> de raad <strong>van</strong> bestuur. Het is samengesteld uit<br />

een afgevaardigd bestuurder en vier bestuurdersdirecteurs aangesteld door de raad <strong>van</strong><br />

bestuur. Het directiecomité wordt voorgezeten door de afgevaardigd bestuurder.<br />

Het toezicht op de financiële toestand en op de jaarrekeningen <strong>van</strong> de autonome<br />

gemeentebedrijven wordt opgedragen aan een college <strong>van</strong> drie commissarissen, die door<br />

de gemeenteraad worden gekozen buiten de raad <strong>van</strong> bestuur <strong>van</strong> het gemeentebedrijf<br />

en waar<strong>van</strong> ten minste één lid is <strong>van</strong> het Instituut voor Bedrijfsrevisoren. Met uitzondering<br />

<strong>van</strong> deze laatste zijn de leden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> commissarissen allen lid <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad.<br />

De autonome gemeentebedrijven beslissen vrij, binnen de grenzen <strong>van</strong> hun doel, over<br />

de verwerving, de aanwending en de vervreemding <strong>van</strong> hun lichamelijke en onlichamelijke<br />

goederen, over de vestiging of de opheffing <strong>van</strong> de zakelijke rechten op die goederen,<br />

alsook over de uitvoering <strong>van</strong> dergelijke beslissingen en over hun financiering. Zij kunnen<br />

rechtstreeks of onrechtstreeks participeren in publiek- of privaatrechtelijke ondernemingen,<br />

verenigingen en instellingen, filialen genoemd, waar<strong>van</strong> het maatschappelijk<br />

doel overeenstemt met hun doel. Ongeacht de grootte <strong>van</strong> de inbreng <strong>van</strong> de verschillende<br />

partijen in het maatschappelijk kapitaal, moet het autonome gemeentebedrijf over<br />

de meerderheid <strong>van</strong> de stemmen beschikken en het voorzitterschap waarnemen in de<br />

organen <strong>van</strong> de filialen.<br />

De raad <strong>van</strong> bestuur stelt jaarlijks een ondernemingsplan op dat de doelstellingen en de<br />

strategie <strong>van</strong> het autonoom gemeentebedrijf op middellange termijn vastlegt, evenals<br />

een activiteitenverslag. Het ondernemingsplan en het activiteitenverslag worden meegedeeld<br />

aan de gemeenteraad. De gemeenteraad kan ten allen tijde aan de raad <strong>van</strong> bestuur<br />

verslag vragen.<br />

- gemeentelijke vzw<br />

Meer dan <strong>van</strong> deze autonome gemeentebedrijven, maken heel wat gemeenten gebruik<br />

<strong>van</strong> de vzw als rechtspersoon om het beheer <strong>van</strong> bepaalde diensten in onder te brengen.<br />

Deze vzw’s worden doorgaans “gemeentelijke vzw’s” genoemd, maar het gaat hier niet<br />

om een aparte rechtsfiguur. Doorgaans wordt aangenomen dat gemeenten, zoals particulieren,<br />

vzw’s kunnen oprichten of er lid kunnen <strong>van</strong> worden. Toch werden een aantal<br />

pogingen ondernomen om aan de gemeentelijke vzw een specifieke definitie te geven.<br />

Zo heeft een omzendbrief <strong>van</strong> de Vlaamse Minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden<br />

<strong>van</strong> 21 april 1993 de “gemeentelijke vzw’s” gedefinieerd als vzw’s waar<strong>van</strong> de helft<br />

<strong>van</strong> de bestuurders door de gemeente is aangeduid en waar<strong>van</strong> tenminste de helft <strong>van</strong> de<br />

financiële middelen <strong>van</strong> de gemeente afkomstig is.” Aan de aldus gedefinieerde gemeentelijke<br />

vzw’s mogen de gemeenten geen subsidies meer geven als zij hun begrotingen en<br />

rekeningen niet jaarlijks door de gemeenteraad laten goedkeuren, als ze de wet op de


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

311<br />

overheidsopdrachten niet naleven of indien ze inzake personeelsbeleid andere principes<br />

hanteren dan die welke <strong>van</strong> toepassing zijn op de gemeenten 17 . Toch worden vzw’s<br />

die niet aan deze voorwaarden voldoen soms ook gemeentelijke vzw’s genoemd. Zo<br />

zou er ook sprake zijn <strong>van</strong> een gemeentelijke vzw, <strong>van</strong> zodra er één of meer beheerders<br />

vertegenwoordiger zijn <strong>van</strong> het plaatselijk bestuur en waarbij ofwel het deficit door de<br />

gemeente wordt gedragen, de weddenschalen <strong>van</strong> het gemeentepersoneel worden gevolgd,<br />

de jaarlijkse financiën door de gemeente worden gecontroleerd, het netto-actief<br />

bij ontbinding overgedragen wordt aan de gemeente of de doelstellingen passen binnen<br />

het kader <strong>van</strong> de gemeentelijke taken 18 . Tenslotte omschreef de federale minister<br />

<strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Zaken de gemeentelijke vzw als de vzw die voldoet aan een behoefte<br />

<strong>van</strong> gemeentelijk belang, zonder dat die <strong>van</strong> commerciële of industriële aard is, die<br />

voor de helft door een gemeente gefinancierd wordt en waar<strong>van</strong> het beheer onder het<br />

toezicht staat <strong>van</strong> de gemeenteraad of <strong>van</strong> een meerderheid <strong>van</strong> de leden er<strong>van</strong> 19 .<br />

Het financieel beheer <strong>van</strong> die vzw’s is niet onderworpen aan de voor de gemeente<br />

geldende regels. Wel bepaalt de wet <strong>van</strong> 14 november 1983 betreffende de controle op<br />

de toekenning en aanwending <strong>van</strong> sommige toelagen, dat elke begunstigde <strong>van</strong> overheidssubsidies<br />

<strong>van</strong> meer dan 1.000.000 BF jaarlijks zijn balans en rekeningen alsook een verslag<br />

inzake beheer en financiële toestand aan de verstrekker moet voorleggen 20 .<br />

§ 2. Een aantal tekortkomingen <strong>van</strong> de huidige regeling 21<br />

Dat de huidige regeling inzake de autonome gemeentebedrijven een aantal tekortkomingen<br />

heeft, blijkt duidelijk uit het gebrek aan succes er<strong>van</strong> 22 . Ondanks de zeer ruime lijst<br />

<strong>van</strong> activiteiten -die in 1999 zelfs werd uitgebreid- waarvoor een autonoom gemeentebedrijf<br />

kan worden opgericht, zoals onder meer ook de exploitatie <strong>van</strong> infrastructuren<br />

bestemd voor culturele, sportieve of toeristische activiteiten of voor ontspanning, voor<br />

het onderwijs, voor sociale, wetenschappelijke of verzorgende activiteiten, is dat tot nu<br />

toe slechts in zes gemeenten gebeurd. De gemeenten Antwerpen, Oostende en Gent<br />

hebben het beheer <strong>van</strong> hun haven ondergebracht in een autonoom gemeentebedrijf<br />

terwijl Hamme, Hasselt en Kortrijk autonome grond- en woonbedrijven hebben opgericht.<br />

Ook de traditionele gemeentebedrijven hebben aan succes moeten inboeten, ondanks<br />

het feit dat zij sedert 1995 niet meer enkel voor industriële en commerciële activiteiten<br />

kunnen worden opgericht. De intercommunales hebben een deel <strong>van</strong> de activiteiten<br />

waarin ooit tal <strong>van</strong> gemeentebedrijven actief waren, overgenomen, vooral daar waar het<br />

gaat om distributie <strong>van</strong> water, gas, elektriciteit en Tv-distributie. Andere activiteiten werden<br />

geprivatiseerd, werden opnieuw als gemeentedienst geëxploiteerd of in een gemeentelijke<br />

vzw ondergebracht 23 .<br />

Ook uit de wildgroei inzake gemeentelijke vzw’s in de culturele en sportsector blijkt de<br />

nood aan een vorm <strong>van</strong> externe verzelfstandiging. Dit is een gevolg <strong>van</strong> de wetgeving op<br />

het cultuurpact. Verder lag het ook in de bedoeling <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 28 maart 1995, die<br />

het autonome gemeentebedrijf invoerde, om, zo blijkt uit de parlementaire voorbereiding,<br />

die beheersvormen daarvoor voor te bestemmen 24 . Het uitgebreide toepassings-


312<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

gebied <strong>van</strong> de wet op de autonome gemeentebedrijven, waarin ook domeinen te vinden<br />

zijn waarin veel <strong>van</strong> die gemeentelijke vzw’s actief zijn, heeft daaraan voorlopig<br />

nog niet kunnen verhelpen. Men moet dan ook uit de hieronder uiteengezette reeks<br />

<strong>van</strong> bezwaren tegen de huidige regeling afleiden dat ook voor de activiteiten <strong>van</strong> gemeentelijke<br />

vzw’s de autonome gemeentebedrijven momenteel geen werkbaar alternatief<br />

bieden.<br />

De nieuwe regeling inzake autonome gemeentebedrijven <strong>van</strong> 1995 is er vooral gekomen<br />

op vraag <strong>van</strong> de Antwerpse haven. De meeste gemeentelijke activiteiten zijn echter<br />

absoluut niet vergelijkbaar met het beheer <strong>van</strong> een haven. De eerste -en omzeggens<br />

enige- tot stand gekomen autonome gemeentebedrijven waren dan ook autonome havenbedrijven.<br />

De omslachtige en zware beheersstructuur die daaraan gekoppeld is, lijkt dan<br />

ook niet bruikbaar voor andere dan zeer grote gemeentelijke exploitaties zoals een haven<br />

of parkeerinfrastructuur.<br />

De huidige regeling kent veel leemtes. Wanneer men een rechtspersoon sui generis creëert,<br />

waar<strong>van</strong> het niet duidelijk is welk recht erop toepasselijk is 25 , moet men ofwel in een<br />

volledige uitgewerkte regeling voorzien ofwel duidelijk vermelden welke rechtstak <strong>van</strong><br />

toepassing is op welke aspecten <strong>van</strong> de verzelfstandigde entiteiten. Deze leemte was in<br />

zekere zin een bewuste keuze, vermits “enkel de essentiële regels inzake organisatie en werking<br />

<strong>van</strong> die bedrijven werden vastgelegd en een meer gedetailleerde invulling beter kon geschieden op het<br />

gemeentelijke en gewestelijk niveau” 26 . Niet alleen is het <strong>van</strong> belang te weten of het vennootschapsrecht<br />

dan wel het verenigingsrecht <strong>van</strong> toepassing is, maar ook in welke mate het<br />

gemeenterecht zelf op deze instellingen <strong>van</strong> toepassing is. We denken dan in de eerste<br />

plaats aan het personeelsbeheer, het financieel beheer en het bestuurlijk toezicht. Omtrent<br />

dit laatste moeten we vaststellen dat het toezichtsdecreet -sinds 1998- in een duidelijke<br />

regeling voorzien heeft.<br />

Omtrent het financieel beheer moeten duidelijkere regels gesteld worden in verband<br />

met kapitaalinbreng, de goedkeuring <strong>van</strong> de rekeningen en de bestemming <strong>van</strong> het resultaat.<br />

Wat de kapitaalinbreng betreft, heerst er de grootste onduidelijkheid. Zo wordt in<br />

de parlementaire voorbereiding zowel gesteld dat de privé-sector in de autonome<br />

gemeentebedrijven kan participeren, als dat dit helemaal uitgesloten is. Als dit al mogelijk<br />

zou zijn, dan zien wij niet in hoe die inbreng dan concreet dient te gebeuren. Het<br />

autonoom gemeentebedrijf is immers geen vennootschap, waar<strong>van</strong> aandelen bestaan.<br />

Daarover wordt in elk geval niets gezegd in de huidige gemeentewet. In het verlengde<br />

daar<strong>van</strong> is het dan ook vreemd dat een deel <strong>van</strong> de vennootschapswet, namelijk de<br />

artikelen 53 tot en met 67 toepasselijk worden verklaard. Deze bepaling werd dan ook<br />

door de Raad <strong>van</strong> State ongepast geacht, aangezien uit geen enkele bepaling <strong>van</strong> het<br />

voorstel blijkt dat het bedrijf de rechtsvorm <strong>van</strong> een vennootschap op aandelen zou<br />

aannemen 27 . Dat deze parallel inderdaad moeilijk door te trekken is, blijkt ook uit het<br />

ontbreken <strong>van</strong> een algemene vergadering in de autonome gemeentebedrijven. Als het<br />

autonome gemeentebedrijf over een vennootschapsvorm zou beschikken, dan zou de<br />

algemene vergadering samengesteld zijn uit de enige aandeelhouder, met name de gemeente.<br />

De klassieke rekenschapsverplichtingen zouden dan kunnen gelden ten aanzien


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

313<br />

<strong>van</strong> de aldus samengestelde algemene vergadering. Nu is de regeling inzake rekenschap<br />

onvoldoende duidelijk en zijn er niet voldoende garanties dat een democratisch orgaan<br />

ook effectief controle uitoefent op die bedrijven. Het enkel meedelen <strong>van</strong> een<br />

ondernemingsplan en activiteitenverslag aan de gemeenteraad alsook de mogelijkheid<br />

om te allen tijde een verslag op te vragen, volstaan in dat opzicht niet 28 . Nog meer<br />

problematisch zijn de verwijzingen naar de algemene vergadering in de toepasselijke<br />

bepalingen <strong>van</strong> de vennootschapswet, zo bijvoorbeeld de bevoegdheid om de bestuurders<br />

te ontslaan, of om kennis te nemen <strong>van</strong> belangenconflicten in de raad <strong>van</strong> bestuur.<br />

Bovendien bepaalt artikel 54 <strong>van</strong> deze wet dat de residuaire bevoegdheid <strong>van</strong> de<br />

raad <strong>van</strong> bestuur alles dekt behalve de expliciet bij wet aan de algemene vergadering<br />

toegewezen bevoegdheden.<br />

De huidige gemeentewet bepaalt niets omtrent het personeelsbeheer in de autonome<br />

gemeentebedrijven. Het stilzwijgen <strong>van</strong> de wetgever hieromtrent zou bedoeld zijn in de<br />

zin dat hij aan de autonome gemeentebedrijven de grootste vrijheid terzake heeft willen<br />

laten 29 . Behoudens andersluidende bepaling in een gemeentelijk reglement, kan zowel<br />

statutair als contractueel personeel worden aangeworven. Het personeel <strong>van</strong> de gemeentebedrijven<br />

zou verder onder de sectorale akkoorden <strong>van</strong> 1993 en 1997-1998 vallen 30 . Een<br />

decretale bepaling over de toepasselijke rechtspositieregeling, inclusief de tuchtregeling,<br />

is echter toch aangewezen. Wanneer hieromtrent niets bepaald is, is het niet ondenkbaar<br />

dat gemeenten speciaal met het doel om een flexibeler personeelsbeleid te kunnen voeren<br />

een autonoom gemeentebedrijf oprichten.<br />

Tenslotte dient nog opgemerkt dat de autonome gemeentebedrijven het voorwerp uitmaken<br />

<strong>van</strong> een ongunstig fiscaal regime. Zo zijn de autonome gemeentebedrijven onderworpen<br />

aan de vennootschapsbelasting. De Vlaamse decreetgever lijkt echter niet<br />

bevoegd om op dit domein in te grijpen. Ook de vraag of deze bedrijven BTW-plichtig<br />

zijn, is niet eenvoudig op te lossen. Veel hangt hier af <strong>van</strong> de terminologie, zo blijkt uit<br />

de gelijkaardige discussie inzake de intercommunales. De term “overdracht <strong>van</strong> beheersbevoegdheden”<br />

zou bijvoorbeeld impliceren dat zij geen BTW verschuldigd zijn.<br />

Omwille <strong>van</strong> deze talrijke onduidelijkheden en leemtes lijken de gemeentelijke administraties<br />

zelf geen echte voorstanders te zijn <strong>van</strong> het oprichten <strong>van</strong> autonome gemeentebedrijven.<br />

Samenhangend met dit bezwaar, vrezen de gemeenten ook een te verregaande<br />

“autonomie” <strong>van</strong> de autonome gemeentebedrijven.<br />

Meteen dient hieraan toegevoegd te worden dat het moeilijk zal zijn om een nieuwe<br />

rechtspersoon te creëren waar<strong>van</strong> alle aspecten tot in detail geregeld kunnen worden.<br />

Anderzijds lenen de nu bestaande figuren <strong>van</strong> de privaatrechtelijke rechtspersonen zich<br />

niet tot de specifieke aard en de noden <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten met zelfstandig<br />

beheer. Toch kan een iets duidelijkere regeling dan diegene die nu voorhanden is, vooral<br />

in verband met de controle door de gemeenteraad, meer rechtszekerheid met zich mee<br />

brengen en wellicht meer gemeenten doen overgaan tot het creëren <strong>van</strong> diensten met<br />

zelfstandig beheer. Die nieuwe regeling wordt hierna uitgewerkt.


314<br />

HOOFDSTUK III<br />

VOORGESTELDE REGELING VOOR<br />

DE GEMEENTELIJKE DIENSTEN<br />

MET ZELFSTANDIG BEHEER<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Bij het uitwerken <strong>van</strong> een nieuwe algemene beheersstructuur voor gemeentelijke diensten<br />

met zelfstandig beheer, mag men zich niet laten leiden door één specifieke nood,<br />

zoals in het verleden gebeurd is met betrekking tot de havens. Men dient integendeel te<br />

zoeken naar een zo algemeen mogelijk toepasbare regeling. Wel zou het <strong>gemeentedecreet</strong>,<br />

naast de algemene regeling, een aparte regeling voor bijvoorbeeld de havenbedrijven<br />

kunnen bevatten, of zou die regeling beter nog in het havendecreet of in een apart<br />

decreet kunnen worden ingeschreven, als dat nodig zou blijken. In die zin wil de hier<br />

uitgewerkte regeling dan ook vooral een raamregeling zijn die kan dienen voor aanbouw-regelingen,<br />

zoals bijvoorbeeld inzake plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen<br />

of beheersvormen voor culturele centra.<br />

Dat een efficiënt beheer <strong>van</strong> sommige gemeentelijke activiteiten idealiter plaatsvindt in<br />

één of andere vorm <strong>van</strong> externe verzelfstandiging, staat vast. De toevlucht tot de figuur<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke vzw alsook de talrijke initiatieven <strong>van</strong> publiek-private samenwerking<br />

laten dit uitschijnen. De vraag is enkel op welke manier de nieuwe regeling vorm<br />

moet krijgen. Dat de huidige regeling <strong>van</strong> de autonome gemeentebedrijven niet voldoet,<br />

hebben we hierboven reeds kunnen afleiden uit de daartegen geformuleerde bezwaren<br />

en uit het gebrek aan succes er<strong>van</strong> 31 .<br />

In dit hoofdstuk zal gepoogd worden één nieuw uniform kader uit te werken dat dienstig<br />

kan zijn voor zo veel mogelijk vormen <strong>van</strong> externe verzelfstandiging. Aangezien het<br />

de bedoeling is dat deze nieuwe beheersstructuur een zo ruim mogelijk toepassingsgebied<br />

heeft, is de term “gemeentebedrijf ” niet langer adequaat. Hij verwijst te veel naar<br />

de economische activiteit, terwijl het ook voor het beheer <strong>van</strong> een aantal “niet-economische”<br />

activiteiten of zelfs voor louter “territoriale verzelfstandiging” wenselijk kan zijn<br />

een aparte rechtspersoon op te richten. Hetzelfde kan gezegd worden <strong>van</strong> eventuele<br />

alternatieven als “gemeentelijke vennootschap” of “gemeentelijke onderneming”. De<br />

term “gemeentelijke vereniging” wijst dan weer te veel naar de andere richting, in de zin<br />

dat een vereniging per definitie een not-for-profit karakter dient te hebben. Er dient dus<br />

een neutralere term verkozen te worden. Vermits het hier in wezen gaat om het beheer<br />

<strong>van</strong> een gemeentelijke dienst, wordt de term “gemeentelijke dienst” verkozen, en meer<br />

in het bijzonder de “gemeentelijke dienst met zelfstandig beheer”. De term “autonome<br />

dienst” zou ons inziens geen correct beeld geven <strong>van</strong> waar deze rechtspersoon voor<br />

staat. Een dienst met rechtspersoonlijkheid, eventueel onderworpen aan een afgezwakt


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

315<br />

toezicht, hoeft daarom nog niet per se “autonoom” genoemd te worden. Het ontstaan<br />

of verdwijnen <strong>van</strong> de hier bedoelde verzelfstandigde diensten hangt volledig af <strong>van</strong> de<br />

gemeente. Enkel het beheer wordt verzelfstandigd. Deze diensten verwerven geen autonomie<br />

ten opzichte <strong>van</strong> de gemeente, noch ten opzichte <strong>van</strong> de toezichthoudende overheid.<br />

Bovendien wordt het onderscheid tussen de gewone gemeentelijke diensten, de<br />

diensten met afzonderlijk beheer (interne verzelfstandiging) en de diensten met zelfstandig<br />

beheer (externe verzelfstandiging) duidelijker en is de <strong>proeve</strong> terminologisch<br />

consequenter.<br />

Deze dienst is een rechtspersoon sui generis, en het is de bedoeling dat hij in de plaats<br />

komt <strong>van</strong> de gemeentelijke vzw en <strong>van</strong> het huidige autonome gemeentebedrijf. De activiteiten<br />

kunnen zeer uiteenlopend <strong>van</strong> aard zijn, zowel in de commerciële, industriële,<br />

culturele, sociale sector als in andere aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang. Ook<br />

een louter “territoriale verzelfstandiging” moet op basis <strong>van</strong> deze regeling mogelijk worden,<br />

doch niet in de zin <strong>van</strong> districtsraden. De mogelijkheid <strong>van</strong> de Koning, respectievelijk<br />

<strong>van</strong> de Vlaamse Regering om de lijst <strong>van</strong> in aanmerking komende activiteiten op te<br />

stellen, wordt niet langer opgenomen. Er wordt <strong>van</strong>uit gegaan dat de bevoegdheden <strong>van</strong><br />

de gemeentelijke dienst met zelfstandig beheer niet ruimer kunnen zijn dan die <strong>van</strong> de<br />

gemeente zelf. Bovendien gaat het bij de vraag naar verzelfstandiging niet in de eerste<br />

plaats om de aard <strong>van</strong> de activiteit, maar wel om de vraag naar een efficiënter beheer <strong>van</strong><br />

een bepaalde activiteit. De Vlaamse Regering behoudt de mogelijkheid om op te treden<br />

via het algemeen toezicht.<br />

Het creëren <strong>van</strong> één enkele uniforme beheersstructuur voor elke vorm <strong>van</strong> gemeentelijke<br />

verzelfstandiging houdt echter ook risico’s in. Men kan zich de vraag stellen of het<br />

wel überhaupt mogelijk is om één beheersstructuur op te zetten die voor het beheer <strong>van</strong><br />

de meest uiteenlopende aangelegenheden dienst kan doen. In deze context kan verwezen<br />

worden naar het voorontwerp <strong>van</strong> decreet op de intergemeentelijke samenwerking<br />

waarin eveneens uitgegaan wordt <strong>van</strong> de nood aan differentiatie in samenwerkingsverbanden,<br />

weliswaar op het intergemeentelijke niveau. Het voorontwerp voorziet in een<br />

“menu <strong>van</strong> samenwerkingsvormen” waarin we naast de interlokale verenigingen (zonder<br />

rechtspersoonlijkheid) de intercommunales aantreffen die op hun beurt ingedeeld<br />

worden in projectverenigingen, dienstverlenende verenigingen en opdrachthoudende<br />

verenigingen. Naar analogie zou men kunnen pleiten voor het invoeren <strong>van</strong> meerdere<br />

types <strong>van</strong> gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer, gaande <strong>van</strong> het klassieke<br />

gemeentebedrijf tot het gemeentebedrijf dat rechtspersoonlijkheid, verregaande zelfstandigheid<br />

en mogelijkheid om met de private sector samenwerkingsverbanden op te<br />

zetten, bezit. Eén enkele beheersvorm die een pasklare oplossing biedt voor alle gewenste<br />

mogelijkheden ter zake, dreigt tot moeilijk werkbare structuren te leiden. Een<br />

aantal aspecten zoals de interne en de externe controle, de bestuurlijke organisatie, en<br />

het bestuurlijk toezicht zou men moeten kunnen aanpassen aan de aard en de om<strong>van</strong>g<br />

<strong>van</strong> de uitgeoefende activiteit, de gewenste mate <strong>van</strong> zelfbestuur en het al dan niet samenwerken<br />

met private partners 32 .<br />

Toch wordt in de <strong>proeve</strong> een poging gedaan om via de figuur <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

dienst met zelfstandig beheer één uniform kader te creëren waarbinnen de nodige flexi-


316<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

biliteit aanwezig is om een aantal <strong>van</strong> de hierboven vermelde problemen op te <strong>van</strong>gen<br />

en om het aldus een ruim toepassingsgebied te geven. Om dat flexibel kader te creëren<br />

wordt enerzijds een beroep gedaan op de figuur <strong>van</strong> de beheersovereenkomst en anderzijds<br />

kunnen een aantal <strong>van</strong> de hierboven vermelde aspecten door de Vlaamse Regering<br />

geregeld worden, weliswaar binnen een de algemene richtlijnen die in het decreet opgenomen<br />

zijn. De hierboven vermelde aspecten zouden dan door de Vlaamse Regering<br />

kunnen aangepast worden al naar gelang de inhoud of de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de uitgeoefende<br />

activiteit. Op haar rust dan wel de verantwoordelijkheid om het zelfstandig karakter <strong>van</strong><br />

deze diensten te respecteren.<br />

Dat heel wat gemeenten de afgelopen jaren vzw’s hebben opgericht om bepaalde gemeentelijke<br />

activiteiten te beheren, wijst erop dat die in die figuur een aantal voordelen<br />

schuilen die in de regeling <strong>van</strong> de klassieke gemeentebedrijven, noch in die <strong>van</strong> de autonome<br />

gemeentebedrijven te vinden zijn. De nieuwe regeling poogt rekening te houden<br />

met een aantal <strong>van</strong> die voordelen, behalve die waarbij de gemeenten in het verleden een<br />

aantal dwingende bepalingen in verband met gemeentefinanciën en gemeentepersoneel<br />

hebben willen omzeilen door het beheer <strong>van</strong> een aantal zuiver gemeentelijke aangelegenheden<br />

in een vzw onder te brengen. Het mag evenwel niet de bedoeling zijn <strong>van</strong><br />

deze regeling om de gemeenten te verbieden “echte” vzw’s te blijven ondersteunen. De<br />

gemeente moet, wanneer zij dat nodig acht, bepaalde initiatieven <strong>van</strong> burgers of <strong>van</strong><br />

verenigingen, onder de vorm <strong>van</strong> een vzw kunnen subsidiëren 33 . Het kan echter niet<br />

langer de bedoeling zijn dat het beheer <strong>van</strong> een gemeentelijke dienst integraal in een vzw<br />

wordt ondergebracht. Een vzw mag evenmin nog dienen voor het beheer <strong>van</strong> gemeentegoederen<br />

of het aanstellen <strong>van</strong> gemeentepersoneel. Een verbod voor de gemeenten om<br />

een vzw op te richten of er lid <strong>van</strong> te worden, is een te verregaande oplossing. Ook de<br />

automatische herkwalificatie <strong>van</strong> een vzw in een gemeentelijke dienst met zelfstandig<br />

beheer, wanneer aan bepaalde voorwaarden voldaan is (bv financiering door de gemeente,<br />

lidmaatschap) lijkt een te complexe zaak. Wel kan er, zoals reeds vermeld, een zodanige<br />

regeling uitgewerkt worden in het decreet en in secundaire orde door de Vlaamse Regering,<br />

dat de gemeenten spontaan zullen kiezen voor een dienst met zelfstandig beheer,<br />

veeleer dan voor het oprichten <strong>van</strong> een gemeentelijke vzw.<br />

Daaraan gekoppeld beschikt de Vlaamse Regering steeds over de mogelijkheid om via<br />

het bestuurlijk toezicht in te grijpen bij de oprichting <strong>van</strong> een gemeentelijke vzw. In<br />

verband met deze problematiek stelde de minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Zaken: “Als men<br />

de formule <strong>van</strong> het gemeentebedrijf ook openstelt voor andere dan commerciële of<br />

industriële activiteiten, zullen de toezichthoudende overheden over een bijkomend argument<br />

beschikken om zich te verzetten tegen de oprichting <strong>van</strong> vzw’s, omdat de oogmerken<br />

die men nastreeft, zoals o.a. een grotere soepelheid op het vlak <strong>van</strong> bestuur, dan<br />

kunnen worden verwezenlijkt door gebruik te maken <strong>van</strong> de daartoe opgerichte geëigende<br />

beheersvorm, n.l. die <strong>van</strong> het gemeentebedrijf 34 . Wat hier gesteld wordt voor de<br />

gemeentebedrijven kan a fortiori gelden voor de gemeentelijke dienst met zelfstandig<br />

beheer.<br />

De flexibiliteit <strong>van</strong> de nieuwe regeling komt niet enkel tot uiting in de mogelijkheid voor<br />

de Vlaamse Regering om nadere regels te stellen, maar eveneens in de mogelijkheid voor


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

317<br />

de gemeente om met de dienst met zelfstandig beheer een beheersovereenkomst af te<br />

sluiten. Deze overeenkomst zou dan eveneens tot uiteenlopende menu’s aanleiding kunnen<br />

geven al naargelang men bijvoorbeeld alleen deskundigheid uit de particuliere sector<br />

wil aantrekken, of participatie of medebeheer wil toekennen aan sociaal-culturele<br />

verenigingen. Net zoals dit mogelijk is ten aanzien <strong>van</strong> de diensten met een afzonderlijk<br />

beheer waarbij adviesraden kunnen worden ingericht, wil ook de beheersvorm <strong>van</strong> de<br />

gemeentelijke dienst met zelfstandig beheer in het algemeen medebeheer en participatie<br />

door privé-partners en privépersonen mogelijk maken, zowel uit de sociaal-economische<br />

omgeving als uit het verenigingsleven. Moeilijker ligt het met een financiële participatie.<br />

De gemeentelijke dienst met zelfstandig beheer is in wezen een publiekrechtelijke<br />

rechtspersoon waar<strong>van</strong> geen aandelen bestaan. De financiële “inbreng” komt <strong>van</strong> de<br />

gemeente. Uit de bezwaren tegen de huidige regeling, leren we dat voor een duidelijke<br />

en ondubbelzinnige rechtsfiguur moet gekozen worden. Een gemeentelijke dienst met<br />

zelfstandig beheer is geen vennootschap; het gaat om een gemeentelijke dienst die zelfstandig<br />

beheerd wordt. De bedoeling <strong>van</strong> deze figuur is de gemeentelijke dienst vlotter<br />

te laten beheren, en niet om privé-investeerders aan te trekken om die gemeentelijke<br />

dienst te financieren. Dit wil niet zeggen dat gemeenten niet op financieel vlak met<br />

privé-partners kunnen samenwerken, maar dit kan alleen gebeuren op basis <strong>van</strong> een<br />

overeenkomst die dan wordt afgesloten met de gemeentelijke dienst met zelfstandig<br />

beheer. Samenwerking met privé-partners kan verder steeds gebeuren via de wetgeving<br />

overheidsopdrachten.<br />

Zoals reeds gesteld, wordt in het decreet niet langer de toepasselijkheid <strong>van</strong> het<br />

vennootschapsrecht ingeschreven. Het gaat om een publiekrechtelijke rechtspersoon<br />

waar<strong>van</strong> de organisatie en de werking in het decreet, in de beheersovereenkomst en de<br />

door de Vlaamse Regering uitgewerkte regelen worden vastgelegd. Het decreet kan natuurlijk<br />

niet beletten dat vroeg of laat een bepaling geïnterpreteerd wordt naar analogie<br />

met het vennootschapsrecht of dat een leemte aan de hand er<strong>van</strong> wordt ingevuld. Het<br />

decreet zelf wil dit echter niet aanmoedigen.<br />

Omtrent het financieel beheer worden een aantal duidelijke basisregels opgenomen. Die<br />

kunnen in de beheersovereenkomst aangevuld worden en ook de Vlaamse Regering kan<br />

hieromtrent nadere regels vaststellen. De basiregels over het financieel beheer <strong>van</strong> de<br />

gemeente zijn ook <strong>van</strong> toepassing op de gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer.<br />

Ook wordt ingeschreven dat de gemeente de gemeentelijke dienst met zelfstandig beheer<br />

steeds kan ontbinden, en dat het saldo na vereffening in de gemeentekas gestort<br />

wordt. Nieuw is ook dat de gemeenteraad jaarlijks de bestemming <strong>van</strong> het resultaat moet<br />

goedkeuren.<br />

Ook de leemte die ontstaat bij gebrek aan algemene vergadering wordt opge<strong>van</strong>gen<br />

door aan de gemeenteraad een aantal <strong>van</strong> die bevoegdheden toe te kennen. Zo moet aan<br />

de gemeenteraad rekenschap worden afgelegd, waarop de gemeenteraad kwijting kan<br />

verlenen. Ook de bevoegdheid om de bestuurders te ontslaan wordt expliciet opgenomen.


318<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De regeling inzake personeelsbeheer, toepasselijk op gemeenten, wordt integraal overgenomen<br />

voor wat het personeel <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer<br />

betreft. Ons inziens biedt de in deze <strong>proeve</strong> uitgewerkte regeling inzake personeelsbeheer<br />

overigens voldoende mogelijkheden om een flexibel personeelsbeleid te voeren. De rechtspositie<br />

<strong>van</strong> het gemeentepersoneel is in principe <strong>van</strong> toepassing op het personeel <strong>van</strong> de<br />

gemeentelijke dienst met zelfstandig beheer, maar die regeling kan uiteraard ook specifieke<br />

bepalingen bevatten voor specifieke categorieën <strong>van</strong> personeel <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

diensten met zelfstandig beheer, binnen de door het decreet en door de Vlaamse<br />

Regering vastgelegde grenzen. Momenteel bepaalt de gemeentewet enkel dat de bepalingen<br />

omtrent de pensioenen <strong>van</strong> het gemeentepersoneel toepasselijk zijn op de autonome<br />

gemeentebedrijven. De decreetgever lijkt niet bevoegd te zullen zijn om een bepaling<br />

daaromtrent over te nemen.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

TITEL VI<br />

DE GEMEENTELIJKE DIENSTEN MET ZELFSTANDIG BEHEER<br />

artikel 168<br />

319<br />

§ 1. De gemeenteraad kan gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer oprichten.<br />

Deze diensten, die buiten de algemene diensten beheerd worden, hebben de rechtspersoonlijkheid.<br />

§ 2. Onverminderd de bepalingen <strong>van</strong> dit decreet en de nadere regels vast te stellen door<br />

de Vlaamse Regering, regelt de gemeenteraad in een beheersovereenkomst afgesloten<br />

met de raad <strong>van</strong> bestuur <strong>van</strong> de dienst, de beheersbevoegdheden <strong>van</strong> de dienst, de manier<br />

waarop eventueel financiële middelen ter beschikking worden gesteld en de<br />

verantwoordingsplichten tegenover de gemeentelijke organen.<br />

§ 3. De gemeentesecretaris en de gemeenteont<strong>van</strong>ger zijn elk verantwoordelijk voor het<br />

opzetten <strong>van</strong> de interne controleprocedures aangaande materies die tot hun bevoegdheden<br />

behoren. Na advies <strong>van</strong> de gemeenteont<strong>van</strong>ger kan de gemeenteraad een bijzondere<br />

ont<strong>van</strong>ger aanstellen.<br />

artikel 169<br />

§ 1. De gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer worden beheerd door een raad<br />

<strong>van</strong> bestuur en een directiecomité.<br />

§ 2. De raad <strong>van</strong> bestuur is gemachtigd alle noodzakelijke handelingen te stellen om de<br />

doelstellingen <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer te verwezenlijken.<br />

De raad <strong>van</strong> bestuur controleert het directiecomité. Het directiecomité brengt regelmatig<br />

verslag uit bij de raad <strong>van</strong> bestuur, die middels overeenkomstige toepassing <strong>van</strong> artikel<br />

50 de leden <strong>van</strong> het directiecomité tot ontslag kan dwingen.<br />

§ 3. De gemeenteraad benoemt al dan niet op voordracht <strong>van</strong> de door hem aan te duiden<br />

organisaties of verenigingen de leden <strong>van</strong> de raad <strong>van</strong> bestuur <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

dienst met zelfstandig beheer. De raad <strong>van</strong> bestuur is samengesteld uit ten hoogste de<br />

helft <strong>van</strong> het aantal gemeenteraadsleden, maar met een maximum <strong>van</strong> achttien. Elke<br />

politieke groep is er in vertegenwoordigd. De raad <strong>van</strong> bestuur kiest uit zijn leden, die<br />

gemeenteraadslid zijn, een voorzitter. Bij staking <strong>van</strong> stemmen in de raad <strong>van</strong> bestuur is<br />

de stem <strong>van</strong> de voorzitter doorslaggevend.<br />

§ 4. Het directiecomité is belast met het dagelijks bestuur en met de uitvoering <strong>van</strong> de<br />

beslissingen <strong>van</strong> de raad <strong>van</strong> bestuur. Het is samengesteld uit een afgevaardigd bestuurder<br />

en uit bestuurders-directeurs waar<strong>van</strong> het aantal wordt bepaald door de raad <strong>van</strong>


320<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

bestuur met een maximum <strong>van</strong> vier. aangesteld door de raad <strong>van</strong> bestuur. Het directiecomité<br />

wordt voorgezeten door de afgevaardigd bestuurder. In geval <strong>van</strong> staking <strong>van</strong><br />

stemmen in het directiecomité is zijn stem doorslaggevend.<br />

§ 5. De gemeenteraad is bevoegd om de leden <strong>van</strong> de raad <strong>van</strong> bestuur te ontslaan.<br />

artikel 170<br />

De gemeenteraadsleden waar<strong>van</strong> het mandaat een einde neemt, worden geacht <strong>van</strong> rechtswege<br />

ontslagnemend te zijn in de gemeentelijke dienst met zelfstandig beheer. Alle mandaten<br />

in de verschillende organen <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer<br />

worden vernieuwd op de eerste vergadering <strong>van</strong> de raad <strong>van</strong> bestuur die volgt op de<br />

installatie <strong>van</strong> de gemeenteraad.<br />

artikel 171<br />

§ 1. De gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer beslissen binnen de grenzen <strong>van</strong><br />

de beheersovereenkomst en <strong>van</strong> hun doel, over de verwerving, de aanwending en de<br />

vervreemding <strong>van</strong> hun lichamelijke en onlichamelijke goederen, over de vestiging of de<br />

opheffing <strong>van</strong> de zakelijke rechten op die goederen, alsook over de uitvoering <strong>van</strong> dergelijke<br />

beslissingen en over hun financiering.<br />

§ 2. Onverminderd nadere regels hieromtrent, vast te stellen door de Vlaamse Regering,<br />

bepaalt de beheersovereenkomst de voorwaarden waaronder de gemeentelijke diensten<br />

met zelfstandig beheer kunnen participeren in publiekrechtelijke of privaatrechtelijke<br />

ondernemingen, verenigingen en instellingen.<br />

artikel 172<br />

§ 1. De bepalingen uit titel V over de meerjarenplannen, het budget, de budgetwijzigingen,<br />

de rekeningen, de beleidsnota’s en de daarbij horende verslagen zijn <strong>van</strong> overeenkomstige<br />

toepassing op de gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer. Deze documenten<br />

moeten ter goedkeuring worden voorgelegd aan de gemeenteraad<br />

§ 2. De gemeenteraad kan ten allen tijde aan de raad <strong>van</strong> bestuur verslag vragen over de<br />

activiteiten <strong>van</strong> de gemeentelijke dienst met zelfstandig beheer of over sommige er<strong>van</strong>.<br />

artikel 173<br />

§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de gemeentelijke diensten met zelfstandig<br />

beheer hun bedrijfskapitaal beheren, hun boekhouding voeren en hoe de interne<br />

en de externe audit worden verricht.<br />

§ 2. Na het afsluiten <strong>van</strong> elk boekjaar legt de raad <strong>van</strong> bestuur de rekening ter goedkeuring<br />

voor aan de gemeenteraad. Deze goedkeuring geldt als kwijting ten aanzien <strong>van</strong> de<br />

raad <strong>van</strong> bestuur, <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> het directiecomité en desgevallend <strong>van</strong> de bijzondere<br />

ont<strong>van</strong>ger.<br />

§ 3. De bestemming <strong>van</strong> het resultaat wordt eveneens jaarlijks ter goedkeuring voorgelegd<br />

aan de gemeenteraad.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

artikel 174<br />

321<br />

§ 1. De rechtspositieregeling <strong>van</strong> het gemeentepersoneel, inclusief de algemene voorwaarden<br />

opgelegd door de Vlaamse Regering, is integraal <strong>van</strong> toepassing op het personeel<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer.<br />

§ 2. De bevoegdheden terzake <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen komen in<br />

de gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer toe aan het directiecomité.<br />

artikel 175<br />

De gemeenteraad kan steeds de gemeentelijke dienst met zelfstandig beheer ontbinden.<br />

Het saldo na vereffening wordt in de gemeentekas gestort.


322<br />

BOEK II<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

DE RELATIE TUSSEN DE BURGER EN HET<br />

GEMEENTEBESTUUR<br />

ALGEMENE TOELICHTING<br />

J. CRAEGHS EN R. MAES*<br />

De kwaliteit <strong>van</strong> de organisaties en processen <strong>van</strong> openbaar bestuur wordt –naast het<br />

feit dat in een rechtsstaat steeds moet worden voldaan aan de eisen <strong>van</strong> rechtmatigheid<br />

en <strong>van</strong> behoorlijk bestuur- gemeten aan de hand <strong>van</strong> twee criteria, met name de doelmatigheid<br />

<strong>van</strong> de overheidsorganisaties en het overheidsoptreden enerzijds, en het democratisch<br />

karakter er<strong>van</strong> anderzijds. Daaraan ontleent het openbaar bestuur zijn legitimiteit.<br />

Bij de beschouwing <strong>van</strong> beide componenten <strong>van</strong> het kwaliteitsgehalte kan men<br />

volgende maatstaven hanteren 1 :<br />

DEMOCRATISCHE DOELMATIGHEIDS<br />

MAATSTAVEN MAATSTAVEN<br />

- Openheid en transparantie - Rationalisering<br />

- Openbaarheid - Doelgerichtheid<br />

- Inspraak/interactief bestuur - Effectiviteit<br />

- Klantgerichtheid - Efficiëntie<br />

- Belangenbescherming - Integratie<br />

- Rechtsbescherming<br />

- Verantwoordingsplicht<br />

Men dient in te zien dat het doelmatige karakter en het democratische karakter niet<br />

elkaars tegenpolen zijn, zoals al te vaak wordt geopperd. Het is evident dat bovenstaande<br />

bestuurskundige maatstaven tot heel uiteenlopende toepassingen aanleiding geven in<br />

het licht <strong>van</strong> de aard <strong>van</strong> de concrete overheidstaak enerzijds en <strong>van</strong> de mogelijkheid <strong>van</strong><br />

de burgers of <strong>van</strong> hun vertegenwoordigers om hierover zinvol mee te redeneren anderzijds.<br />

Zo bijvoorbeeld een slagvaardig optreden <strong>van</strong> de overheid wordt verwacht in een<br />

onvoorzienbare crisissituatie, ligt het voor de hand dat er weinig tijdsruimte beschikbaar<br />

zie eindnoten blz. 454


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

323<br />

is voor overleg over en inspraak in het voorgenomen beleidsantwoord. Dit neemt echter<br />

niet weg dat het democratisch gehalte <strong>van</strong> het overheidsoptreden zich dan moet laten<br />

waarnemen in een grote mate <strong>van</strong> openheid, transparantie, openbaarheid, klantgerichtheid,<br />

enz… Tot een vergelijkbare conclusie komt men wanneer men inspraak en participatie<br />

onwenselijk acht in beleidskwesties met een sterk technische inslag.<br />

Het inzicht dat doelmatigheid en democratie niet elkaars tegenpolen zijn, maar wel met<br />

elkaar in wisselwerking staan, leidt ertoe dat men <strong>van</strong>uit bestuurskundig perspectief<br />

dient te streven naar een democratische rationalisering <strong>van</strong> het beleid, een beleid waarbij<br />

niet alleen het formuleren <strong>van</strong> doelstellingen en het ontwikkelen <strong>van</strong> activiteiten door de<br />

beleidsvoerende instanties plaatsvindt op rationele basis, maar tevens aan de burgers<br />

opening <strong>van</strong> zaken wordt gegeven zodat zij gestimuleerd worden tot het deelhebben aan<br />

en het participeren in het beleid 2 . Dit veronderstelt een interactieve bestuursstijl.<br />

In de volgende paragrafen zullen we nagaan hoe de relatie tussen de in de maatschappij<br />

bedrijvig zijnde actoren, samengevat onder de noemer ‘burgers’, en de gemeentelijke<br />

overheid thans in de gemeentewet wordt geregeld (§ 1). De analyse <strong>van</strong> deze relatie wijst<br />

uit dat het wenselijk en misschien wel noodzakelijk is om deze relatie te herijken. Een<br />

tweetal theoretische pistes om die bestuurlijke vernieuwing door te voeren worden met<br />

elkaar geconfronteerd in § 2.<br />

In de eerste titel <strong>van</strong> boek II wordt daarbij aansluitend nader ingegaan op de voorgestelde<br />

regeling betreffende de voorlichting, de bekendmaking <strong>van</strong> de gemeentelijke reglementen,<br />

de openheid en de openbaarheid <strong>van</strong> bestuur.<br />

Titel II bevat bepalingen betreffende de eerstelijnsklachtenbehandeling in de gemeente<br />

en de mogelijkheid voor de burgers om zich te wenden tot een ombudsdienst, wanneer<br />

in het kader <strong>van</strong> de eerstelijnsklachtenbehandeling geen genoegdoening werd gevonden.<br />

De titels III en IV hebben het burgerinitiatief en de gemeentelijke volksraadpleging tot<br />

voorwerp terwijl titel V een kaderregeling bevat, waarbinnen in de gemeenten zelf vorm<br />

kan worden gegeven aan de inspraak <strong>van</strong> de burgers bij de beleidsvoorbereiding, bij de<br />

totstandbrenging <strong>van</strong> de gemeentelijke dienstverlening en bij de evaluatie er<strong>van</strong>.<br />

Daarenboven moet in dit verband ook verwezen worden naar de laatste titel <strong>van</strong> Boek I,<br />

waarin sprake is <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten met afzonderlijk beheer enerzijds en <strong>van</strong><br />

diensten met zelfstandig beheer anderzijds. Bij het beheer <strong>van</strong> de diensten met afzonderlijk<br />

beheer kunnen advies-, gebruikers of cliëntenraden worden ingericht. Indien het<br />

daarenboven in de bedoeling ligt burgers of de hen vertegenwoordigende verenigingen<br />

of organisaties ook rechten op medebeheer toe te kennen, dan zal worden overgegaan<br />

op de inrichting <strong>van</strong> diensten met zelfstandig beheer. De organisatie <strong>van</strong> deze diensten<br />

laat toe om maatschappelijk in de gemeente bedrijvig zijnde actoren te mobiliseren en te<br />

responsabiliseren. Er mag dan ook verwacht worden dat zij als instrument <strong>van</strong> medebeheer<br />

<strong>van</strong> gemeentelijke diensten en voorzieningen in de plaats zullen komen <strong>van</strong> de<br />

huidige gemeentelijke verenigingen zonder winstoogmerk.


324<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

§ 1. Thans bestaande regelingen m.b.t. openheid en burgerbetrokkenheid<br />

in de huidige gemeentewet<br />

Het traditionele denkkader betreffende de legitimiteit <strong>van</strong> het overheidsoptreden en<br />

over de binnen het politiek bestuurlijke bestel geldende verantwoordingsplichten is geschraagd<br />

op de volgende assumpties 3 :<br />

1. De kiesgerechtigde burgers verkiezen hun vertegenwoordigers om zitting te hebben<br />

in de volksvertegenwoordigende vergadering, in casu de gemeenteraad. Vanuit<br />

de waarden, waarvoor zij opkomen en waaromtrent zij het vertrouwen kregen <strong>van</strong><br />

de burgers, bepalen die vertegenwoordigers de grote beleidslijnen. Naar aanleiding<br />

<strong>van</strong> de volgende verkiezingen kunnen de burgers die vertegenwoordigers al dan<br />

niet in hun mandaat bevestigen. De verkozen vertegenwoordigers zijn op die manier<br />

verantwoording verschuldigd t.o.v. de burgers.<br />

2. Het na de verkiezingen samengestelde orgaan <strong>van</strong> het dagelijks bestuur, in casu het<br />

college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen, dient het vertrouwen te genieten <strong>van</strong> de<br />

volksvertegenwoordigende vergadering, de gemeenteraad.<br />

3. Het politiek samengestelde college, beschikt over bureaucratische organisaties, die<br />

haar bijstaat bij de voorbereiding en bij de implementatie <strong>van</strong> het beleid. Deze<br />

organisaties handelen conform de door de politieke leiding gegeven richtlijnen en<br />

zijn daaraan verantwoording verschuldigd.<br />

Deze Weberiaanse visie op de legitimiteit <strong>van</strong> het overheidsoptreden stamt uit de<br />

nachtwakersstaat. De positie <strong>van</strong> de burger is duidelijk: hij is kiezer en onderdaan en<br />

ont<strong>van</strong>gt instructies via wet en uitvoeringsbesluiten. In geval <strong>van</strong> conflict kan hoogstens<br />

nog een onafhankelijke rechtsprekende instantie optreden. Het bestuurlijk apparaat kenmerkt<br />

zich door onpersoonlijkheid, de gelijke behandeling <strong>van</strong> burgers, berekenbaarheid<br />

en formalisme.<br />

Deze rol <strong>van</strong> de burger als kiezer en rechtsonderhorige vinden we in de huidige gemeentewet<br />

terug in volgende artikels:<br />

- Artikel 7 dat stipuleert dat de gemeenteraadsleden rechtstreeks worden gekozen<br />

door de vergadering <strong>van</strong> de gemeenteraadskiezers;<br />

- Artikel 87 bis dat de aankondiging <strong>van</strong> vergaderingen door de gemeenteraad verplicht<br />

stelt4 ;<br />

- Artikel 93 dat de openbaarheid <strong>van</strong> de vergaderingen <strong>van</strong> de gemeenteraad regelt;<br />

- Artikel 102 dat stipuleert dat aan de inwoners <strong>van</strong> de gemeente niet mag worden<br />

geweigerd ter plaatse inzage te nemen <strong>van</strong> de besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad;<br />

- Artikel 242 dat het inzagerecht <strong>van</strong> de begrotingen en rekeningen vastlegt;<br />

- Artikel 112 en artikel 123, 2° die de bekendmaking <strong>van</strong> de aangenomen reglementen<br />

en verordeningen regelen;<br />

- Artikel 271§ 1 dat de burgers toelaat in rechte op te treden namens de gemeente.<br />

De opgesomde artikelen hebben betrekking op het verkiezings-, verantwoordings- en<br />

controlekader. Om de politieke leiding te kunnen aanduiden, aanvaardde men reeds bij


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

325<br />

de totstandkoming <strong>van</strong> de gemeentewet dat de burgers over een minimum aan informatie<br />

dienden te beschikken. De openbaarheid <strong>van</strong> de gemeenteraad en de inzagemogelijkheid<br />

<strong>van</strong> de begrotingen en de rekeningen werden ten tijde <strong>van</strong> de Belgische<br />

onafhankelijkheid als rechten voor de burgers aanvaard. Bovendien werd er reeds in de<br />

negentiende eeuw –zij het zeer sporadisch- naar de mening <strong>van</strong> de burger gepeild vooraleer<br />

bepaalde beslissingen werden genomen, bijvoorbeeld bij voorgenomen onteigeningen.<br />

Twee belangrijke ontwikkelingen hebben in de naoorlogse periode echter verderstrekkende<br />

inzichten omtrent de relatie tussen burger en overheid doen rijpen.<br />

In de eerste plaats konden ook de lokale besturen niet ontsnappen aan de overgang <strong>van</strong><br />

de zogenaamde nachtwakersstaat naar de moderne verzorgingsstaat. De gemeentewet<br />

<strong>van</strong> 1836 beperkte de rol <strong>van</strong> de gemeenten tot de uitvoering <strong>van</strong> bestuursopdrachten.<br />

Hun taken behelsden voornamelijk het politietoezicht met het oog op de openbare veiligheid,<br />

het in stand houden <strong>van</strong> de infrastructuur en de steunverlening –via bergen <strong>van</strong><br />

barmhartigheid en burgerlijke godshuizen- aan de burgers die er behoefte aan hadden.<br />

Na de tweede wereldoorlog heeft deze nachtwakersstaat plaats geruimd voor de moderne<br />

verzorgingsstaat, waardoor de lokale besturen steeds meer verantwoordelijkheden<br />

toebedeeld kregen op tal <strong>van</strong> beleidsterreinen. Van de gemeenten werd verwacht<br />

dat zij een beleid, gericht op de directe woon-, leef- en werkomgeving <strong>van</strong> de burger,<br />

zouden ontwikkelen. De aansluiting <strong>van</strong> deze beleidsterreinen bij het dagdagelijkse leven<br />

<strong>van</strong> de gemeentenaren maakte snel de zin <strong>van</strong> een beleidsontwikkeling in samenspraak<br />

tussen de burgers en de door hen verkozen bestuurders duidelijk. Een andere<br />

reden ligt in de emancipatie <strong>van</strong> het individu. De meer mondig geworden burgers aanvaarden<br />

niet langer dat boven hun hoofd wordt bestuurd en wensen daarom op een<br />

meer uitdrukkelijke wijze erkend te worden bij de beleidsinitiatieven en –realisaties.<br />

Deze ontwikkelingen liggen aan de basis <strong>van</strong> de wens naar een grotere burgerbetrokkenheid,<br />

en dit <strong>van</strong>uit verschillende motieven5 :<br />

- zij draagt bij tot de democratisering <strong>van</strong> het beleid en vult de werking <strong>van</strong> de democratische<br />

instellingen op een nuttige wijze aan; het beleid zelf zal er democratischer<br />

door worden;<br />

- zij heeft een preventieve functie in de rechts- en belangenbescherming <strong>van</strong> de burger;<br />

- zij verhoogt de acceptatiegraad <strong>van</strong> het overheidsoptreden;<br />

- zij verhoogt de kwaliteit <strong>van</strong> de beleidsinitiatieven, indien diegenen waarvoor de<br />

beleidsmaatregelen zijn bedoeld hun zienswijzen kunnen kenbaar maken.<br />

Deze nieuwe rol <strong>van</strong> de burger werd vastgelegd in tal <strong>van</strong> wetten en decreten (o.m. op<br />

gebieden als ruimtelijke ordening, cultuurbeleid,...) en later in de volgende artikels <strong>van</strong><br />

de gemeentewet:<br />

- Art. 120 bis dat de gemeenten in de mogelijkheid stelt om adviesraden op te richten.<br />

- Art. 263 ter dat de participatie in de autonome gemeentebedrijven regelt.


326<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De bovenstaande artikels hebben betrekking op een meer kwalitatieve invulling <strong>van</strong> de<br />

democratische beleidsvoering door de overheid. De aanscherping <strong>van</strong> de rol <strong>van</strong> de<br />

burger als kiezer en rechtsonderhorige en –in economische zin- als klant <strong>van</strong> gemeentelijke<br />

dienstverlening heeft niet tot de verhoopte resultaten geleid op het vlak <strong>van</strong> een<br />

grotere democratisering en doelmatigheid <strong>van</strong> het beleid. Om die reden volgde er een<br />

nieuwe politieke, sociale en bestuurlijke vernieuwingsgolf. De artikelen 318 e.v. die de<br />

gemeentelijke volksraadplegingen mogelijk maken, vormen hier<strong>van</strong> een bewijs.<br />

Uit bovenstaande overzicht blijkt dat de regelingen met betrekking tot de burgerbetrokkenheid<br />

en openheid op een erg diffuse manier in de tekst <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

verschijnen. In wat volgt trachten wij het bestaande instrumentarium te analyseren en te<br />

evalueren, met het oog op het formuleren <strong>van</strong> voorstellen tot verbetering <strong>van</strong> de relatie<br />

tussen de gemeentelijke overheid en haar inwoners. De volgende paragraaf zet een tweetal<br />

pistes uit waarlangs die bestuurlijke vernieuwing kan plaatsvinden.<br />

§ 2. Bestuurlijke vernieuwing: de piste <strong>van</strong> de vervolmaking of/en de<br />

vermaatschappelijking?<br />

Van een systematische en doortastende organisatie <strong>van</strong> de burgerbetrokkenheid volgens<br />

criteria <strong>van</strong> openheid en doelmatigheid is vooralsnog geen sprake. Om tot een betere<br />

relatie tussen de burgers en het gemeentebestuur te komen, wordt aanvaard dat er een<br />

aantal politiek-bestuurlijke vernieuwingen moeten worden doorgevoerd, gericht op drie<br />

objectieven 6 :<br />

(1) Vergroten <strong>van</strong> de daadkracht <strong>van</strong> het gemeentebestuur (‘rationele democratie’)<br />

In dit objectief staat het gemeentelijke beleidsproces centraal. De doorgevoerde bestuurlijke<br />

vernieuwingen zijn dan gericht op het vergroten <strong>van</strong> de effecten <strong>van</strong> dit<br />

proces. Hierbij kan o.m. gedacht worden aan de hervorming <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

organisatie en de introductie <strong>van</strong> nieuwe beleidsmethodieken.<br />

(2) Versterken <strong>van</strong> de positie <strong>van</strong> de gemeenteraad (‘representatieve democratie’)<br />

In het kader <strong>van</strong> de bestuurlijke vernieuwing worden hier initiatieven ondernomen<br />

om de authentieke rol <strong>van</strong> de raad in de politieke arena en de samenleving te herstellen.<br />

In dit kader moet gedacht worden aan een uitbreiding <strong>van</strong> de bevoegdheden <strong>van</strong><br />

de raad, de ontwikkeling <strong>van</strong> efficiënte ‘raadsinformatiesystemen’, e.d.m.<br />

(3) Vergroten <strong>van</strong> de betrokkenheid <strong>van</strong> de burgers (‘directe democratie’)<br />

De laatste categorie <strong>van</strong> initiatieven <strong>van</strong> bestuurlijke vernieuwing richt zich op de rol<br />

<strong>van</strong> de burgers. Hierbij wordt verondersteld dat de relatie tussen burger en bestuur<br />

het meest gediend is met een prominentere positie <strong>van</strong> de burgers in het politiek<br />

proces.<br />

Depla wijst erop dat de wijze, waarop deze drie doelstellingen worden nagestreefd,<br />

varieert. Niet alleen de uitingsvormen, maar ook de veronderstellingen over respec-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

327<br />

tievelijk de aard <strong>van</strong> het beleidsproces, de positie <strong>van</strong> de gemeenteraad en over de<br />

politieke rol <strong>van</strong> de burgers lopen uiteen. Op grond <strong>van</strong> deze uiteenlopende veronderstellingen,<br />

zijn per afzonderlijke doelstelling <strong>van</strong> bestuurlijke vernieuwing steeds<br />

twee methoden te onderscheiden.<br />

Assumpties met betrekking tot het beleidsproces<br />

- Beleid is de resultante <strong>van</strong> een intellectueel proces. In het beleidsproces wordt gezocht naar<br />

een zo rationeel mogelijke oplossing voor een maatschappelijk probleem. Vanuit<br />

deze benadering <strong>van</strong> het beleidsproces gaat men er<strong>van</strong> uit dat de daadkracht <strong>van</strong><br />

het gemeentebestuur toeneemt naarmate het beleid op een meer gestructureerde<br />

wijze is tot stand gekomen. De introductie <strong>van</strong> nieuwe beleidsmethoden om problemen<br />

in kaart te brengen, de beleidsalternatieven af te wegen, de strategische<br />

meerjarenplanning in te voeren, de beslissingen te beargumenteren, de uitvoering<br />

transparanter te maken en de evaluatie <strong>van</strong> het beleid te verfijnen, passen in deze<br />

benadering waarin wordt gestreefd naar een structurering <strong>van</strong> het beleidsproces.<br />

- Beleid is de resultante <strong>van</strong> een democratisch interactieproces waaraan verschillende actoren deelnemen.<br />

Dit proces grijpt plaats in een arena die zich kenmerkt door wederzijdse<br />

afhankelijkheden en strategisch gedrag. De daadkracht <strong>van</strong> het gemeentebestuur is<br />

dan afhankelijk <strong>van</strong> de wijze waarop het weet om te gaan met deze twee eigenschappen<br />

<strong>van</strong> beleidsnetwerken. Het organiseren <strong>van</strong> maatschappelijke betrokkenheid<br />

is hierbij <strong>van</strong> cruciaal belang. De bestuurlijke vernieuwingsinitiatieven die hiermee<br />

samenhangen, zoals bv. in de vorm <strong>van</strong> het toekennen <strong>van</strong> meer zeggenschap<br />

en verantwoordelijkheden aan burgers, maatschappelijke organisaties en professionals,<br />

leiden zelden tot een meer gestructureerd beleidsproces. Door het vergroten<br />

<strong>van</strong> de maatschappelijke betrokkenheid wordt het beleidsproces vaak minder voorspelbaar<br />

en transparant.<br />

Assumpties met betrekking tot de positie <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

- De gemeenteraad is het hoogste beleidsorgaan. Als enig rechtstreeks gekozen orgaan moet<br />

de raad het beleidsproces domineren. Omdat hier<strong>van</strong> in de praktijk weinig of geen<br />

sprake is, moeten er initiatieven worden genomen om het primaat <strong>van</strong> de raad te<br />

herstellen. Met het oog hierop is een verbetering <strong>van</strong> de informatievoorziening aan<br />

en een ondersteuning <strong>van</strong> de raad aangewezen. Daarnaast is ook de uitbreiding <strong>van</strong><br />

de bevoegdheden <strong>van</strong> de raad een mogelijke piste, daar de gemeenteraad dan beter<br />

in staat zou zijn om het college te sturen en te controleren. Tenslotte kan ook de<br />

plaatsing <strong>van</strong> het college buiten de gemeenteraad als een strategie ter opwaardering<br />

<strong>van</strong> de raad beschouwd worden.<br />

- De gemeenteraad is het volksvertegenwoordigende orgaan. De positie <strong>van</strong> de raad valt of<br />

staat met de relatie die hij onderhoudt met het electoraat. Een efficiënte wederzijdse<br />

informatie tussen burgers en vertegenwoordigers staat dan centraal. Men<br />

merke op dat het niet eenvoudig is om <strong>van</strong>uit deze perceptie een grote bestuurlijke<br />

inbreng te realiseren. Waar de volksvertegenwoordigende rol een maatschappelijke


328<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

oriëntatie vereist, veronderstelt de bestuurlijke en beleidsbepalende rol eerder een<br />

gerichtheid op het uitvoerend orgaan en op het ambtelijk apparaat.<br />

Assumpties met betrekking tot de politieke rol <strong>van</strong> de burger<br />

- De burger als kiezer/gerechtigde/klant. In deze benadering wordt de burger vooral beschouwd<br />

als een kiezer die zijn opvattingen en wensen ten aanzien <strong>van</strong> politieke<br />

vraagstukken mag articuleren. Omdat men er <strong>van</strong>daag de dag geen genoegen meer<br />

mee neemt dat dit eens om de zes jaar gebeurt, wordt er naar andere mogelijkheden<br />

gezocht om de burgers toe te laten hun mening kenbaar kunnen maken omtrent<br />

vraagstukken in de lokale politiek. Tegelijkertijd worden er instrumenten ontwikkeld<br />

die de burgers toelaten om hun klachten te articuleren met betrekking tot het<br />

door de gemeente gevoerde beleid of de door haar aangeboden diensten of voorzieningen.<br />

- De burger als participant. In deze benadering worden de burgers opgevat als actieve<br />

burgers die op verschillende manieren hun betrokkenheid bij ontwikkelingen in de<br />

lokale samenleving tot uitdrukking willen brengen. Vernieuwingen zijn in een dergelijke<br />

conceptie gericht op het creëren <strong>van</strong> meer ruimte voor initiatieven <strong>van</strong> burgers,<br />

maatschappelijke organisaties en professionals. Dit kan bijvoorbeeld door verantwoordelijkheden<br />

materieel over te dragen aan bijvoorbeeld wijk-, culturele of<br />

sportverenigingen.<br />

De contrasterende assumpties omtrent het beleidsproces, de positie <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

en de politieke rol <strong>van</strong> de burgers resulteren in twee perspectieven op het bestuurlijke<br />

vernieuwingsproces.<br />

In het vervolmakingsperspectief vormt het bestaande politieke systeem het uitgangspunt.<br />

Bestuurlijke vernieuwing is gericht op een structurering <strong>van</strong> het beleidsproces, een herstel<br />

<strong>van</strong> de primaat <strong>van</strong> de gemeenteraad en een aanscherping <strong>van</strong> de traditionele rollen<br />

<strong>van</strong> de burgers in het politieke proces. Bestuurlijke vernieuwing wordt dan beschouwd<br />

als een reactie op enkele ‘haperingen’ waarmee het vertrouwde politieke systeem wordt<br />

geconfronteerd. Het vernieuwingsproces is gericht op een perfectionering <strong>van</strong> het bestaande<br />

op vertegenwoordigers gesteunde politieke systeem.<br />

In het vermaatschappelijkingsperspectief wordt getwijfeld aan het feit of de vertrouwde politieke<br />

rolverdelingen en routines nog wel afdoend zijn. Vandaag de dag neemt de burger<br />

geen genoegen meer met zijn traditionele rol <strong>van</strong> kiezer of klant wanneer hij rechtstreeks<br />

betrokken raakt bij een politiek vraagstuk. Bovendien is het maar de vraag of een<br />

beperkt aantal raadsleden <strong>van</strong>uit één centrum alle beleidsprocessen kunnen sturen. Dit<br />

perspectief stelt voor dat er beter kan gezocht worden naar een nieuwe maatschappelijke<br />

verankering <strong>van</strong> de lokale democratie. Zo kan de daadkracht <strong>van</strong> het gemeentebestuur<br />

enkel toenemen door de betrokkenen een eigen rol en eigen verantwoordelijkheden<br />

te geven. De burgers zouden deze rol ook willen spelen en deze verantwoordelijkheden<br />

ook effectief willen opnemen 7 . De raad speelt in deze context in de eerste plaats<br />

de rol <strong>van</strong> volksvertegenwoordigend orgaan, terwijl de rol <strong>van</strong> hoogste beleidsorgaan


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

329<br />

wordt gerelativeerd. In dit perspectief verliezen formele politieke organen hun centrale<br />

positie in het democratisch systeem, omdat de duidelijke rolverdeling tussen de verschillende<br />

partijen in de lokale democratie vervaagt. De lokale democratie verplaatst zich zo<br />

meer en meer <strong>van</strong> politieke naar maatschappelijke netwerken 8 .<br />

Figuur: Perspectieven <strong>van</strong> bestuurlijke vernieuwing 9<br />

Doelstelling Benadering Benadering<br />

Vergroten daadkracht Structureren <strong>van</strong> Vermaatschappelijking<br />

gemeentebestuur beleidsproces <strong>van</strong> beleidsproces<br />

Versterken positie Herstel primaat Versterken volksvertegengemeenteraad<br />

politiek woordigende rol<br />

Vergroten betrokkenheid Aanscherpen rol Bevorderen <strong>van</strong> actief<br />

burgers kiezer/gerechtigde/klant burgerschap<br />

Perspectief <strong>van</strong> bestuurlijke Vervolmaken <strong>van</strong> de Vermaatschappelijken <strong>van</strong><br />

vernieuwing lokale democratie de lokale democratie<br />

Vanaf het begin <strong>van</strong> de jaren ’60 tot de politiek-bestuurlijke vernieuwingsinitiatieven <strong>van</strong><br />

<strong>van</strong>daag heeft het vervolmakingsperspectief steeds de bovenhand gehaald op het<br />

vermaatschappelijkingsperspectief. De instrumenten en de structuren, die zijn ontwikkeld<br />

om de burgers meer bij de lokale politiek te betrekken, ademen de sfeer <strong>van</strong> de<br />

bestaande routines uit. Meer voorlichting, een verbetering <strong>van</strong> de inspraakmogelijkheden<br />

en meer recent de mogelijkheid tot organisatie <strong>van</strong> een gemeentelijke volksraadpleging<br />

zijn de geëigende wegen die de burgers in de gelegenheid stellen om naar het politieke<br />

systeem toe te komen. Ook de voorstellen, die tot nu toe zijn ontwikkeld om de daadkracht<br />

<strong>van</strong> het gemeentebestuur te vergroten, kaderen in het vervolmakingsperspectief.<br />

Meer en meer worden de gemeenten geconfronteerd met de beperkingen <strong>van</strong> dit perspectief.<br />

Zo hebben reeds een aantal gemeenten aan den lijve kunnen ondervinden hoe<br />

‘de hoogmissen <strong>van</strong> de vervolmaakte lokale democratie’, in de vorm <strong>van</strong> gemeentelijke<br />

volksraadplegingen, slechts weinig burgers konden bekoren. Dergelijke ervaringen worden<br />

bovendien ondersteund door de wetenschappelijke discussie over de plaats <strong>van</strong> de<br />

politiek die momenteel gaande is 10 . Steeds meer wordt er gepleit voor ‘co-productie’,<br />

‘beleid in samenspraak’ en ‘interactieve beleidsontwikkeling’.<br />

Een dergelijke vaststelling werpt een ander licht op de taak <strong>van</strong> de bestuurs- en beleidsverantwoordelijken.<br />

Kan men m.a.w. nog volhouden dat zij instrumenten moeten aanreiken<br />

of verfijnen om het democratisch karakter en de rationaliteit <strong>van</strong> het beleid te<br />

verhogen binnen een onaangepast kader? Heeft de lokale overheid in haar traditionele<br />

rolverdeling niet haar grenzen bereikt en moet zij niet een machtsdeel afstaan aan de<br />

bevolking om de democratiseringsgraad en de rationaliteit <strong>van</strong> het beleid te verhogen?<br />

Of kan men daarentegen toch volhouden dat een optimale vervolmaking op termijn de<br />

grenzen <strong>van</strong> de vermaatschappelijking zal overstijgen? Hoe dan ook dringt zich een<br />

fundamentele keuze op die het gezicht <strong>van</strong> het meest levensnabije bestuur voor de toekomst<br />

zal bepalen.


330<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Met het oog op een grotere betrokkenheid <strong>van</strong> de burgers kan men dus twee wegen<br />

bewandelen: (1) het aanscherpen <strong>van</strong> de traditionele rollen <strong>van</strong> kiezer, gerechtigde en<br />

cliënt (vervolmakingsperspectief) en (2) het bevorderen <strong>van</strong> actief burgerschap (vermaatschappelijkingsperspectief).<br />

Ongeacht het perspectief dat men inneemt, is het <strong>van</strong>uit bestuurskundig<br />

perspectief onze betrachting om die instrumenten te behouden, die op basis <strong>van</strong><br />

hun rationaliteits- én hun democratisch gehalte een fundamentele bijdrage leveren tot<br />

een verhoogde kwaliteit <strong>van</strong> de beleidsvoering en een verbetering <strong>van</strong> de dienstverlening.<br />

De basisassumpties daarbij zijn (1) dat de betrokkenheid <strong>van</strong> de burger des te<br />

sterker is naarmate hij over de mogelijkheid beschikt om het beleid direct of indirect te<br />

beïnvloeden, en (2) dat deze mogelijkheden dienen te worden gezocht binnen het grondwettelijke<br />

werkkader <strong>van</strong> de representatiedemocratie. Het is <strong>van</strong> belang om even stil te<br />

staan bij deze laatste assumptie. De kern <strong>van</strong> de representatieve democratie bestaat erin<br />

dat de volksinvloed op wetgeving en regering in principe plaatsvindt door middel <strong>van</strong><br />

periodieke verkiezingen. De gedachte daarbij is, althans in strikt theoretische zin, dat de<br />

door het electoraat gekozen organen namens het volk handelen, en in wezen dus doen<br />

wat het volk of de natie als geheel zelf ook zou gedaan hebben, als zij bij machte waren<br />

geweest zelf te beslissen en te besturen. De relatief grote oppervlakte <strong>van</strong> de politieke<br />

entiteiten en hun complexe structuren stellen echter een praktische onmogelijkheid om<br />

allen over alles zelf te laten beslissen. Men zou nu kunnen argumenteren dat deze praktische<br />

onmogelijkheid teniet wordt gedaan door de snelle evoluties in het veld <strong>van</strong> de<br />

informatie- en communicatietechnologie (ICT), die voorziet in instrumenten waardoor<br />

burgers op grote afstand allen tegelijk hun wensen en behoeften kunnen kenbaar maken<br />

en daardoor het ruimtelijke en kwantitatieve obstakel kunnen overstijgen. Dit argument<br />

is echter niet afdoende, daar de theorie <strong>van</strong> de politieke representatie stelt dat zelfs als<br />

wij allen samengebracht zouden kunnen worden teneinde over overheidstaken te<br />

delibereren (quod non), wij dan nog niet bij machte zouden zijn om zinvolle besluiten te<br />

nemen, vermits wij zelf te zeer doordrongen zijn <strong>van</strong> de eigen particuliere belangen om<br />

het algemeen belang in het oog te houden. Samengevat betekent dit bijgevolg dat de<br />

theorie <strong>van</strong> de vertegenwoordigende democratie uitgaat <strong>van</strong> de gedachte dat de vertegenwoordigers<br />

<strong>van</strong> het volk weliswaar namens het volk handelen, maar dat dit juist niet<br />

moet betekenen dat het volk ook rechtstreeks invloed uitoefent op de besluitvorming.<br />

Integendeel, de zuivere, objectieve volkswil uit zich alleen als de vertolkers er<strong>van</strong> in een<br />

volstrekt vrij mandaat kunnen werken. Het moge duidelijk zijn dat dit natuurlijk geen<br />

feitelijk gegeven is. De volkswil is een fictie -of meer eufemistisch- een abstractie, maar<br />

maakt desalniettemin de kern uit <strong>van</strong> de legitimering <strong>van</strong> de vertegenwoordigende democratie.<br />

Conclusie bij dit alles dient te zijn dat de primaire bevoegdheid en verantwoordelijkheid<br />

voor alle aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang bij de gemeenteraad berust<br />

en dat de bevolking of een gedeelte er<strong>van</strong> onmogelijk in zijn plaats kan treden op<br />

vlak <strong>van</strong> de beslissingsbevoegdheid (directe democratie). Dit alles betekent niet dat de<br />

overheid de burgers dient te blijven bevestigen in hun traditionele rollen <strong>van</strong> rechtssubject,<br />

kiezer of klant. Hoewel de relatie tussen overheid en burgers ook op het vlak<br />

<strong>van</strong> deze rollen kan vervolmaakt worden, dient de burger ook geactiveerd in te worden<br />

om als actieve partner <strong>van</strong> de overheid op te treden en een zinvolle inbreng te doen in<br />

het beleidsvoeringsproces. De hoedanigheden waarin de burger zich verhoudt tot het


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

331<br />

bestuur zijn de afgelopen decennia immers ingrijpend veranderd en het bestuur heeft<br />

daar in zijn omgangsvormen tot nog toe eigenlijk niet of nauwelijks op ingespeeld. De<br />

bestuurskundigen hebben echter nog geen sluitend antwoord gevonden op de nieuwe<br />

rollen die de moderne burger ten opzichte <strong>van</strong> het lokale bestuur is gaan vervullen. Als<br />

kiezer toont de burger zich moeilijk voorspelbaar en wisselvallig, als klant is de burger<br />

uiterst gevoelig en kritisch en als participant voelt hij zich vaak buitengesloten en tekortgedaan.<br />

Vooral werd <strong>van</strong> deze laatste en betrekkelijk nieuwe burgerrol <strong>van</strong> participant de laatste<br />

jaren veel heil verwacht om de democratische crisis op te lossen. De taak <strong>van</strong> de overheid<br />

bestaat er dan in om op zoek te gaan naar nieuwe overlegvormen, instrumenten en<br />

beheersvormen om de burger op een actieve wijze vroegtijdig bij de bestuurlijke processen<br />

te kunnen betrekken (empowerment of the citizen). De burger wordt zo als het ware<br />

erkend als een partner en als een coproducent <strong>van</strong> beleid, waardoor de lokale democratie<br />

vermaatschappelijkt wordt.<br />

Uit het bovenstaande kunnen we besluiten dat bestuurlijke vernieuwing moet opgevat<br />

worden als een poging om instrumenten te zoeken die meer recht doen aan de wensen<br />

en behoeften <strong>van</strong> de burgers. Het gaat dus over een zoektocht naar initiatieven, die het<br />

draagvlak voor het beleid en de besluiten kunnen verbeteren en de zeggenschap <strong>van</strong><br />

burgers over het beleid en de dienstverlening kunnen vergroten. Deze zoektocht is dubbel,<br />

enerzijds betreft het een zoektocht naar instrumenten die erop gericht zijn de relatie<br />

tussen de overheid en de burger in zijn traditionele rol <strong>van</strong> kiezer en klant te verbeteren<br />

(vervolmakingsperspectief), en anderzijds betreft het een zoektocht naar instrumenten, die<br />

de burger in staat stellen om als coproducent <strong>van</strong> beleid of als partner op te treden aan<br />

de zijde <strong>van</strong> de overheid (vermaatschappelijkingsperspectief).


332<br />

TITEL I<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

VOORLICHTING, MOTIVERINGSPLICHT, OPENHEID<br />

EN OPENBAARHEID VAN BESTUUR<br />

§ 1. Verantwoording<br />

Onder openheid <strong>van</strong> bestuur verstaan we die initiatieven die buiten de formele sfeer worden<br />

genomen en die ontwikkeld worden <strong>van</strong>uit de nieuw gegroeide mentaliteit, die er borg<br />

voor wil staan dat het bestuur zoveel als mogelijk aanspreekbaar is voor de burgers, dat<br />

de burger weet waar hij voor wat terecht kan en dat hij desgevallend ook buiten de<br />

juridisch geregelde openbaarheid toegang kan hebben tot bepaalde overheidsinformatie<br />

en –documenten.<br />

Openbaarheid <strong>van</strong> bestuur is een juridisch begrip, d.w.z. een in rechtsregelen geconcretiseerde<br />

verhouding tussen het bestuur en de bestuurden. Enerzijds wordt aan de burgers<br />

een algemeen recht op informatie toegekend zodat zij toegang krijgen tot gegevens en<br />

documenten, die bij de overheid aanwezig zijn en zowel kunnen betrekking hebben op<br />

hun persoon of hun persoonlijke rechten als op aspecten <strong>van</strong> de beleidsvoering in het<br />

algemeen (passieve openbaarheid). Anderzijds wordt aan het openbaar bestuur een algemene<br />

verplichting opgelegd om regelmatig en op actieve wijze de informatieverstrekking<br />

ten behoeve <strong>van</strong> de burgers te verzekeren (actieve openbaarheid).<br />

Hoewel sinds de Belgische onafhankelijkheid tal <strong>van</strong> bepalingen betreffende de openbaarheid<br />

<strong>van</strong> bestuur en het openbaar onderzoek werden afgekondigd 11 en ook de gemeentewet<br />

<strong>van</strong> 1836 de openbaarheid verplicht stelde op een aantal gebieden 12 , kan men desalniettemin<br />

spreken <strong>van</strong> een principiële beslotenheid <strong>van</strong> het bestuur.<br />

De traditioneel geldende regeling m.b.t. openbaarheid kon zeker niet doorgaan als een<br />

reëel openbaarheidsregime, zoals dat bestond in Denemarken, Finland, Frankrijk, Nederland,<br />

Noorwegen, Zweden en de Verenigde Staten. Die openbaarheid werd in België<br />

al te exclusief gezien als een uitzondering op de principiële beslotenheid <strong>van</strong> het bestuur<br />

of als een bescheiden correctie op het geldende bestuurssysteem 13 . De uitgangspunten<br />

<strong>van</strong> de traditioneel geldende regeling kan men tot aan de grondwetsherziening <strong>van</strong> 18<br />

juni 1993, die leidde tot de invoering <strong>van</strong> artikel 32 in de Grondwet betreffende de<br />

openbaarheid <strong>van</strong> bestuur, als volgt samenvatten:<br />

- de grondwettelijke erkenning <strong>van</strong> de persvrijheid en het recht op vereniging (voornamelijk<br />

via het partijwezen) zorgen voor de toekenning <strong>van</strong> democratische actieen<br />

controlerechten aan de burgers, die kunnen aangewend worden bij de beïnvloeding<br />

<strong>van</strong> het overheidsbeleid;


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

333<br />

- de overheid verstrekt reeds een bulk aan informatie in het kader <strong>van</strong> de wettelijk<br />

verplichte bekendmakingen alsook in het kader <strong>van</strong> vrijwillig genomen initiatieven,<br />

zoals persconferenties, hoorzittingen, info-bladen, e.d.m.;<br />

- de burger heeft <strong>van</strong>uit de typisch Belgische context met tal <strong>van</strong> mechanismen <strong>van</strong><br />

sociaal-economisch overleg voldoende mogelijkheden om toegang te verkrijgen tot<br />

overheidsgegevens en –documentatie;<br />

- er moet ook niet zwaar getild worden aan de bestaande wettelijke en reglementaire<br />

beperkingen m.b.t. de openbaarheid 14 .<br />

Deze uitgangspunten leidden ertoe dat de informatieverstrekking vooral werd aanzien<br />

als een verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de verkozen politici. Zij dienden uit te maken welke<br />

informatie al dan niet werd verstrekt. Dit bracht met zich mee dat het aan ambtenaren<br />

verboden was feiten bekend te maken, die zij zouden kennen niet alleen ter oorzake <strong>van</strong><br />

hun ambt of die geheim zijn omwille <strong>van</strong> strafrechtelijke of andere wettelijke bepalingen<br />

maar ook ingevolge veelvuldige voorschriften <strong>van</strong> de hiërarchische meerderen. Laatstgenoemde<br />

voorschriften stelden in algemene zin de beslotenheid <strong>van</strong> de administratie<br />

als uitgangspunt. Dit nam echter niet weg dat er in het bestuur ambtenaren in functie<br />

waren die belast waren met specifieke informatieopdrachten. Doorgaans werd dan in de<br />

functieomschrijving bepaald welke informatie al dan niet kon worden verstrekt. Bovendien<br />

waren er in sommige besturen ook ambtenaren met een algemene informatieopdracht<br />

in functie. Deze informatieambtenaren, vooral aanwezig in de grote gemeenten, hadden<br />

tot doel de communicatie tussen het bestuur en de burgers te optimaliseren, en specifiek<br />

de informatiestroom in beide richtingen te kanaliseren en te coördineren.<br />

Dit alles maakte dat er zeker voldoende motieven <strong>van</strong> diverse aard konden worden aangevoerd<br />

om een reëel en verderstrekkend openbaarheidsregime te ontwikkelen.<br />

In de eerste plaats dient een verhoogde mate <strong>van</strong> democratisering beklemtoond te worden.<br />

De burgers hebben immers in een democratisch bestel het recht op voldoende en<br />

accurate informatie om in staat te zijn controle uit te oefenen op de door hen gekozen<br />

leiders. Een verdere democratisering is ook nodig omdat de burger mondiger is geworden,<br />

er een grotere vraag bestaat naar de beïnvloeding <strong>van</strong> de beleidsvoering buiten de<br />

verkiezingscontext en omdat de nieuwe ontwikkelingen op het vlak <strong>van</strong> de informatieen<br />

communicatietechnologie hier meer mogelijkheden scheppen.<br />

In de tweede plaats is een grotere openbaarheid gewenst ter verbetering <strong>van</strong> de rechtsbescherming.<br />

Naarmate de overheidspositie in de moderne verzorgingsstaat sterker toeneemt,<br />

moet ook de positie <strong>van</strong> de burger versterkt worden en moet hij beschermd<br />

worden tegen willekeurig en onrechtmatig overheidsoptreden. Om dit te verwezenlijken<br />

moet hij toegang hebben tot de inhoud <strong>van</strong> de documenten, die tegen hem kunnen<br />

worden opgeworpen. Deze bescherming kan trouwens nog verder uitgebreid worden<br />

door de invoering <strong>van</strong> een motiveringsplicht en de instelling <strong>van</strong> een uitgebreid klachtenmanagement<br />

en een ombudsfunctie.<br />

In de derde plaats dient gewezen te worden op aanzetten uit het internationale verdragen,<br />

die de communicatievrijheid als een grondrecht hebben vooropgesteld, waarbij het


334<br />

recht op informatie steeds centraler is komen te staan 15 .<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

In het raam <strong>van</strong> de grondwetsherziening <strong>van</strong> 1992-1993 werd de openbaarheid <strong>van</strong><br />

bestuur ingeschreven als een grondwettelijke bepaling (art. 32 GW). Dit artikel bepaalt:<br />

«Eenieder heeft recht elk bestuursdocument te raadplegen en er een afschrift <strong>van</strong> te<br />

krijgen, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden bepaald door de wet, het<br />

decreet of de regel bedoeld in artikel 134.». Deze bepaling is in werking getreden op 1<br />

januari 1995.<br />

De term bestuursdocument slaat op alle informatie waarover de administratieve overheden<br />

beschikken, welke ook de informatiedrager is. De uitzonderingsgronden op de openbaarheid<br />

zijn in principe relatief, d.w.z. dat in ieder geval het belang <strong>van</strong> de openbaarmaking<br />

moet worden afgewogen tegen het belang beschermd door de uitzonderingsgrond.<br />

Bovendien komt het elke wetgevende vergadering toe conform de eigen bevoegdheden<br />

de openbaarheid te regelen, rekening houdend met de algemene principes, al is dit in de<br />

praktijk niet altijd eenvoudig.<br />

De Vlaamse Gemeenschap regelde als eerste overheid de openbaarheid <strong>van</strong> bestuursdocumenten<br />

door het decreet <strong>van</strong> 23 oktober 1991 16 . De federale wetgever volgde d.m.v.<br />

de wet <strong>van</strong> 11 april 1994. Deze federale wet kent twee grote luiken. Enerzijds betreft het<br />

de openbaarheid op initiatief <strong>van</strong> het bestuur (de actieve openbaarheid), en anderzijds<br />

de openbaarheid op verzoek <strong>van</strong> de bestuurde (de passieve openbaarheid). Uitgangspunt<br />

voor de passieve openbaarheid vormt het principe dat alle bestuursdocumenten<br />

openbaar zijn, tenzij wanneer het gaat om documenten <strong>van</strong> persoonlijke aard. Verder<br />

bevat de wet bepalingen met betrekking tot de andere uitzonderingsgronden en betreffende<br />

de geschillenregeling.<br />

Deze federale wet <strong>van</strong> 11 april 1994 is eveneens <strong>van</strong> toepassing op de gemeentebesturen<br />

in de mate dat deze wet op gronden die tot de federale bevoegdheid behoren de openbaarheid<br />

<strong>van</strong> bestuursdocumenten verbiedt of beperkt. De wet <strong>van</strong> 12 november 1997<br />

die betrekking heeft op de openbaarheid <strong>van</strong> bestuur in de provincies en gemeenten<br />

gaat bovendien <strong>van</strong> dezelfde principes uit als de federale wet <strong>van</strong> 11 april 1994.<br />

De wet <strong>van</strong> 12 november 1997 verplicht de gemeenteraad in het kader <strong>van</strong> de actieve<br />

openbaarheid een ambtenaar aan te stellen die belast wordt met de conceptie en de<br />

realisatie <strong>van</strong> het gemeentelijk informatiebeleid, alsmede met de coördinatie, die vereist<br />

is voor de publicatie <strong>van</strong> een document met de bevoegdheden en de interne organisatie<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke overheid. Op elke briefwisseling, die uitgaat <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

overheid wordt de naam, de hoedanigheid, het adres en het telefoonnummer <strong>van</strong> degene<br />

die meer inlichtingen kan verstrekken over het dossier vermeld. Tevens dient elk document,<br />

waarmee een beslissing of een administratieve handeling met individuele strekking<br />

ter kennis wordt gebracht <strong>van</strong> een bestuurde, de eventuele beroepsmogelijkheden,<br />

de instanties bij wie het beroep moet worden ingesteld en de geldende vormen en termijnen,<br />

te vermelden.<br />

Het recht op het raadplegen <strong>van</strong> een bestuursdocument <strong>van</strong> een gemeentelijke administratieve<br />

overheid en op het ont<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> een afschrift <strong>van</strong> het document (passieve


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

335<br />

openbaarheid) bestaat erin dat eenieder op schriftelijke aanvraag elk bestuursdocument<br />

ter plaatse kan inzien, daaromtrent uitleg kan krijgen en mededeling in afschrift er<strong>van</strong><br />

kan krijgen. Voor documenten <strong>van</strong> persoonlijke aard is vereist dat de verzoeker een<br />

belang doet blijken. Verder vermeldt de wet nog een aantal restricties op de passieve<br />

openbaarheidsregeling. Wat de geschillen betreft geldt dezelfde regeling als voor de federale<br />

administratieve overheden. Bijgevolg wordt hier ook de federale Commissie voor<br />

de toegang tot bestuursdocumenten ingeschakeld en is beroep bij de Raad <strong>van</strong> State<br />

mogelijk.<br />

Uit het voorgaande mag geconcludeerd worden dat een verbeterde informatievoorziening<br />

de hoeksteen is <strong>van</strong> een verdere vervolmaking <strong>van</strong> de lokale democratie. Het belang <strong>van</strong><br />

die informatie is tweevoudig. Enerzijds heeft de burger de mogelijkheid om via de door<br />

de overheid aangeboden gegevens zich een mening te vormen over het voorgenomen<br />

of gevoerde beleid, anderzijds leidt die informatie voor de burger tot meer rechtszekerheid.<br />

Beide ontwikkelingen zorgen voor een verhoogde kwaliteit <strong>van</strong> de beleidsvoering<br />

en de dienstverlening.<br />

Vanuit dit standpunt is het aangewezen dat de basisprincipes <strong>van</strong> de actieve en passieve<br />

openbaarheid in het Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> worden opgenomen. De procedures, de<br />

uitzonderingsgronden en de geschillenregeling dienen bepaald te worden ter ver<strong>van</strong>ging<br />

<strong>van</strong> de bestaande wet <strong>van</strong> 12 november 1997 met diezelfde strekking. Dit neemt echter<br />

niet weg dat de voornoemde wet <strong>van</strong> toepassing zal blijven op de federale materies,<br />

zoals burgerlijke stand, politie, e.d.m.<br />

Daarnaast dienen de gemeenten zich ook in te spannen om een sfeer <strong>van</strong> openheid <strong>van</strong><br />

bestuur te ontwikkelen. Deze openheid dient tot stand gebracht te worden door initiatieven<br />

buiten de formeel verplichte sfeer, die ervoor moeten zorgen dat het bestuur<br />

zoveel als mogelijk aanspreekbaar is voor de burgers, dat de burger weet waar hij voor<br />

wat terecht kan en dat hij desgevallend ook buiten de juridisch geregelde openbaarheid<br />

toegang kan hebben tot bepaalde overheidsinformatie en –documenten. Het spreekt<br />

voor zich dat deze initiatieven <strong>van</strong> vrijwillige aard zijn en dienen overgelaten te worden<br />

aan de inzichten <strong>van</strong> de politieke verantwoordelijken. Daar het belang <strong>van</strong> dergelijke<br />

initiatieven <strong>van</strong> openheid niet mag onderschat worden, verdient het aanbeveling om ook<br />

dit principe in het Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> in te schrijven. Vermits het inzicht <strong>van</strong> bestuur<br />

tot bestuur en <strong>van</strong> periode tot periode kan verschillen, dienen de politiek verkozenen<br />

bij wijze <strong>van</strong> reglement hun inzichten te bepalen.<br />

§ 2. Toelichting bij de decreetsartikelen<br />

Het zou ongetwijfeld de voorkeur verdienen om in Vlaanderen tot één openbaarheidsregeling<br />

te komen die zowel zou gelden voor de bestuurlijke overheden op Vlaams niveau<br />

als voor die op provinciaal en lokaal niveau.<br />

Een voor de hand liggende oplossing zou er dan ook in bestaan dat de Vlaamse regelgeving,<br />

die thans vervat is in het decreet <strong>van</strong> 18 mei 1999 betreffende de openbaarheid <strong>van</strong><br />

bestuur, <strong>van</strong> toepassing wordt verklaard op de gemeenten. Die regelgeving is overigens


336<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

al <strong>van</strong> toepassing op de intercommunales en op de openbare centra voor maatschappelijk<br />

welzijn. In de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> <strong>gemeentedecreet</strong> zouden dan nog enkele aanvullende bepalingen<br />

kunnen worden opgenomen, daar de openbaarheid op lokaal niveau alleszins<br />

een meer doorgedreven toepassing moet vinden. Tevens zouden specifieke bepalingen<br />

moeten worden opgenomen m.b.t. de bevoegde organen en de procedures.<br />

Hierna wordt echter geopteerd voor een eigen gemeentelijke regeling. Een argument<br />

daarvoor kan gevonden worden in de vaststelling dat de thans geldende Vlaamse regelgeving<br />

onduidelijkheden bevat en dat het in hoofdzaak verwijzen naar die regelgeving<br />

de gemeenten zou opzadelen met aldus “geïmporteerde” moeilijkheden. Hiertegenover<br />

staat dan wel dat de Vlaamse regelgeving inmiddels wordt herzien in het kader <strong>van</strong> de<br />

voorbereiding <strong>van</strong> een decreetswijziging. Alles wijst er echter op dat deze decreetsaanpassing<br />

nog enige tijd op zich zal laten wachten.<br />

Het hierna opgenomen voorstel voor een specifieke voor de gemeenten geldende regeling<br />

betreffende de openbaarheid <strong>van</strong> bestuur blijft alleszins voor verdere aanpassing<br />

vatbaar, o.m. in het licht <strong>van</strong> de voorstellen die thans op Vlaams niveau worden uitgewerkt.<br />

Er zij beklemtoond dat de hiernavolgende tekst alleen de juridische regeling betreft en<br />

niets afdoet aan de mogelijkheden voor het gemeentebestuur om buiten dit juridisch<br />

minimumkader een grotere openheid <strong>van</strong> bestuur na te streven telkens dit voor een<br />

goede beleidsvoering en een adequate dienstverlening door de gemeenteraad wenselijk<br />

wordt geacht. Wel moet de bekommernis voor openheid evenzeer gepaard blijven gaan<br />

met de bekommernis om informatie over personen en derden in het algemeen, die bij<br />

het gemeentebestuur berust met de grootste zorgvuldigheid te beschermen en om telkens<br />

het decreet of de eisen <strong>van</strong> goed bestuur dit inhouden aan de openbaarheid te<br />

onttrekken.<br />

Er wordt gestreefd naar een omvattende tekst, die ook de thans geldende publicatie- en<br />

motiveringsverplichtingen insluit. Vanuit juridisch oogpunt is het zeker niet vereist om<br />

al deze regelingen onder deze hoofding onder te brengen. Soms gaat het trouwens om<br />

regelingen, die zich in federale wetten bevinden (b.v. motiveringsplicht). Omwille <strong>van</strong> de<br />

duidelijkheid, zowel voor de gemeentebestuurders als voor de burgers, wordt voorgesteld<br />

deze teksten hier te herhalen.<br />

Hoofdstuk 1 bevat twee algemene bepalingen. In de eerste plaats wordt een ruim begrip<br />

gehuldigd <strong>van</strong> de actieve openbaarheid, die in de plaats komt <strong>van</strong> de thans geldende<br />

juridische verplichting om de gemeentelijke algemene besluiten bekend te maken en om<br />

de bestuurshandelingen met individuele strekking te motiveren. Daarenboven wordt<br />

ook de verplichting om de burger te informeren over het gevoerde beleid, de gemeentelijke<br />

organisatie en de gemeentelijke dienstverlening ruim opgevat. Verder wordt ook<br />

het begrip passieve openbaarheid, dat beheerst wordt door artikel 32 <strong>van</strong> de Grondwet<br />

gedefinieerd (art. 176).<br />

In de tweede plaats wordt duidelijk gesteld dat geen afbreuk wordt gedaan aan specifieke<br />

wetten en decreten –b.v. in het domein <strong>van</strong> de ruimtelijke ordening of de burgerlijke


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

stand- die bijkomende openbaarheidsregelingen kunnen bevatten of specifieke<br />

uitzonderingsgronden afkondigen (art. 177).<br />

337<br />

Hoofdstuk 2 expliciteert de regeling voor de actieve openbaarheid en legt de basis voor<br />

een openheid op gesteunde beleids- en bestuursvoering. Wat de bekendmaking <strong>van</strong> de<br />

algemene regelgeving betreft wordt afgezien <strong>van</strong> de bekendmaking door aanplakking en<br />

wordt verwacht dat naast de minimale vereiste, vervat in artikel 178, door de gemeenteraad<br />

de voor de plaatselijke situatie meest aangepaste initiatieven zullen worden genomen<br />

om daaraan zo ruim mogelijke bekendheid te geven. Aldus moet ook een evolutieve<br />

invulling <strong>van</strong> de publicatieverplichting mogelijk zijn, rekening houdende met de ontwikkelingen<br />

<strong>van</strong> de informatie- en communicatietechnologie (art. 179).<br />

Het gemeentelijke voorlichtingsbeleid komt uitvoerig aan bod in de artikelen 180 tot<br />

186. Dit voorlichtingsbeleid is een plicht <strong>van</strong> alle organen doch er wordt verwacht dat de<br />

gemeenteraad daartoe de grote beleidslijnen uittekent en tevens zelf de verantwoordelijkheid<br />

neemt indien voorlichting wordt verstrekt over in voorbereiding zijnde beleidsmaatregelen<br />

(art. 180). Jaarlijks zal de gemeenteraad hierover een bespreking dienen te<br />

voeren (art. 186). Op ambtelijk vlak vormt de aanstelling <strong>van</strong> een voorlichtingsambtenaar<br />

een vereiste en dringt zich een nauwe samenwerking tussen deze ambtenaar en het gemeentelijk<br />

managementteam op (art. 181). De informatieverstrekking heeft minimaal<br />

betrekking op wat vermeld is in de artikelen 182 en 183, doch er zal daarbij ook rekening<br />

moeten worden gehouden met de decretaal gestelde uitzonderingsgronden. Van zeer<br />

groot belang is dat op de gemeentebesturen de verplichting berust om in een ruim te<br />

verspreiden brochure op een duidelijke wijze ten aanzien <strong>van</strong> de burgers uiteen te zetten<br />

welke regelingen <strong>van</strong> toepassing zijn inzake openheid en openbaarheid <strong>van</strong> bestuur evenals<br />

inzake klachtenbehandeling, inspraak, volksinitiatief en volksraadpleging. Hier<strong>van</strong> wordt<br />

verwacht dat dit de betrokkenheid <strong>van</strong> alle burgers zal stimuleren en aanscherpen. Daarenboven<br />

is ook bepaald dat de gemeenten bij uitstek een rol kunnen vervullen voor de<br />

verspreiding <strong>van</strong> informatie <strong>van</strong> de Vlaamse bestuurlijke overheden (art. 185).<br />

In hoofdstuk 3 wordt vervolgens de thans geldende regeling voor de motivering <strong>van</strong> de<br />

bestuurshandelingen met individuele strekking hernomen (art. 187-190). Die houdt ook<br />

in dat mededeling wordt gegeven <strong>van</strong> de beroepsmogelijkheden tegen deze beslissingen.<br />

Hoofdstuk 4 bevat de <strong>van</strong> toepassing zijnde bepalingen betreffende de passieve openbaarheid<br />

<strong>van</strong> bestuur. Daarbij wordt de thans geldende regeling hernomen en aangevuld<br />

met procedureregels, die deze regeling aanpassen aan de gemeentelijke organisatie. Deze<br />

procedureregelen betreffen zowel het recht <strong>van</strong> inzage, als dit <strong>van</strong> verbetering of aanvulling,<br />

dat toekomt aan elke natuurlijke of rechtspersoon die erom verzoekt.<br />

- In de algemene bepalingen komen naast de omschrijving <strong>van</strong> het recht op inzage,<br />

eventuele verbetering en aanvulling een aantal definities voor. Daarbij wordt de thans<br />

geldende ruime omschrijving <strong>van</strong> de bestuursdocumenten hernomen. Behalve voor de<br />

inzage <strong>van</strong> bestuursdocumenten <strong>van</strong> persoonlijke aard is nooit een belang vereist (art.<br />

191 tot 196). Daarenboven kan de gemeente in het kader <strong>van</strong> de één-loket-gedachte ook<br />

een rol vervullen voor de Vlaamse bestuurlijke overheden (art. 197).<br />

- Aanvragen worden gericht tot het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen, dat de


338<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

gemeentesecretaris evenwel kan opdragen om deze te behandelen, zoniet moet het<br />

college daarover zelf de nodige onderzoeksverrichtingen doen en beslissingen nemen<br />

(art. 198-203). Tevens geldt een doorverwijsverplichting als inzage wordt gevraagd <strong>van</strong><br />

bestuursdocumenten, die zich bij een andere overheid bevinden. Belangrijk is ook dat<br />

aan de voorlichtingsambtenaar de taak wordt toegekend om de burger behulpzaam te<br />

zijn bij het indienen of eventueel aanvullen of herformuleren <strong>van</strong> de aanvraag (art. 199).<br />

- Wat de uitzonderingsgronden betreft (art. 204-208) wordt niet alleen rekening gehouden<br />

met die welke vervat zijn in het decreet <strong>van</strong> 18 mei 1999, doch ook met die welke<br />

voorkomen in de federale wet <strong>van</strong> 11 april 1994, inzover de gevraagde informatie betrekking<br />

heeft op materies waarvoor de federale overheid bevoegd is of blijft. Het op<br />

mekaar afstemmen <strong>van</strong> deze uitzonderingsgronden bleef echter een hachelijke onderneming.<br />

Daarenboven moet voor de milieu-informatie rekening worden gehouden met<br />

de Europese richtlijn 90/313/EEG inzake de vrije toegang tot deze informatie. Deze<br />

aangelegenheid is vooralsnog in het decreet <strong>van</strong> 18 mei 1999 op een onduidelijke wijze<br />

geregeld 17 . Op federaal niveau werd inmiddels een wet aangenomen die ertoe strekt<br />

zowel de wet <strong>van</strong> 11 april 1994 betreffende de openbaarheid <strong>van</strong> bestuur als de wet <strong>van</strong><br />

12 november 1997 betreffende de openbaarheid <strong>van</strong> bestuur in de provincies en de<br />

gemeenten aan te vullen om ze in overeenstemming te brengen met het Europees recht.<br />

De Europese Commissie heeft immers twee procedures voor overtreding ingesteld tegen<br />

de Belgische Staat die gericht zijn tegen deze wetten wegens de onjuiste en onvolledige<br />

omzetting <strong>van</strong> de bepalingen <strong>van</strong> de Europese richtlijn betreffende de uitzonderingsgronden<br />

en betreffende de verplichting om zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen twee<br />

maanden antwoord te geven aan diegene die om informatie heeft verzocht en om de<br />

weigering <strong>van</strong> de gevraagde informatie uitdrukkelijk te motiveren. Laatstvermelde verplichting<br />

deed moeilijkheden rijzen daar het Belgische recht de uit de aard <strong>van</strong> de zaak<br />

zelf niet gemotiveerde impliciet afwijzende beslissing kent.<br />

- De beroepsprocedure tegen afwijzende beslissingen komt ten slotte aan bod in de<br />

artikelen 210 en volgende. Dit beroep wordt behandeld op het niveau <strong>van</strong> de Vlaamse<br />

regering.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

TITEL II<br />

GEMEENTELIJK MELDPUNT EN OMBUDSDIENST<br />

§ 1. Verantwoording<br />

In ons rechtsbestel zijn er een aantal klassieke vormen <strong>van</strong> bescherming tegen niet of<br />

weinig kwalitatief, onrechtmatig en onbehoorlijk bestuur in voege.<br />

339<br />

Het betreft hier in de eerste plaats het principe <strong>van</strong> de politieke verantwoordelijkheid. In<br />

de lokale sfeer betekent dit dat het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen verantwoording<br />

verschuldigd is aan de verkozen vergadering, de gemeenteraad. Deze politieke controle<br />

kent echter beperkingen. Zo zal de verantwoordingsplicht <strong>van</strong> het college vooral<br />

bestaan in het beantwoorden <strong>van</strong> vragen en zal alleen indien zwaarwichtige redenen<br />

kunnen worden aangevoerd beroep worden gedaan op het gebruik <strong>van</strong> een constructieve<br />

motie <strong>van</strong> wantrouwen.<br />

Een tweede klassieke vorm <strong>van</strong> bescherming betreft de jurisdictionele controle, die verzekerd<br />

wordt door de strafrechter ingeval <strong>van</strong> overtreding of misdrijf overeenkomstig<br />

het strafwetboek, door de hoven en de rechtbanken, door de administratieve rechtscolleges<br />

en door de Raad <strong>van</strong> State. Maar ook hier gelden er een aantal beperkingen,<br />

zijnde:<br />

- de gebondenheid aan bepaalde voorwaarden zoals het vereiste belang dat moet<br />

worden aangetoond in de meeste procedures;<br />

- het moet gaan om een onrecht, waarvoor men het de moeite vindt een belangrijke<br />

investering in tijd en geld te doen om rechtsherstel te verkrijgen;<br />

- er zijn tal <strong>van</strong> nalatigheden en voorbeelden <strong>van</strong> weinig correct optreden <strong>van</strong> openbare<br />

besturen waarvoor men zich moeilijk tot een rechtbank kan wenden, maar die<br />

niettemin de kwaliteit <strong>van</strong> het bestuurlijk optreden aantasten;<br />

- slechts in geval <strong>van</strong> leemten of onduidelijkheden in de wetgeving worden sommige<br />

beginselen <strong>van</strong> behoorlijk bestuur gesanctioneerd;<br />

- het bekomen resultaat is soms <strong>van</strong> louter principiële aard;<br />

- de rechters zijn overbelast en wijzen hun vonnissen en arresten pas na verloop <strong>van</strong><br />

lange wachttijden;<br />

- het aantal en de diversiteit <strong>van</strong> de rechtsprekende organen brengt een doolhof <strong>van</strong><br />

organen, procedure- en bevoegdheidsregels met zich mee. Het gebrek aan een coherente<br />

structuur, openheid en doorzichtigheid <strong>van</strong> de organisatie <strong>van</strong> de rechtscolleges<br />

maakt het voor de burger niet altijd gemakkelijk om de geëigende weg –<br />

om voor zijn rechten op te komen – te vinden18 .


340<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Een derde vorm <strong>van</strong> bescherming tegen onrechtmatig en onbehoorlijk bestuur wordt<br />

gevormd door een aantal bestuurlijke maatregelen. In de eerste plaats moet hier worden<br />

verwezen naar de verplicht opgelegde preventieve procedures, zoals bv. het voorafgaand<br />

onderzoek, het vooraf ter inzage leggen <strong>van</strong> ontwerpen en plannen, enz. Daarnaast<br />

gelden soms ook procedures <strong>van</strong> georganiseerd beroep of kan ook beroep worden gedaan<br />

op de beslissende instantie zelf of eventueel op de hiërarchische meerdere. Tenslotte<br />

moet nog gewezen worden op een aantal recente initiatieven die de verbetering<br />

<strong>van</strong> de relatie tussen het openbaar bestuur en de burgers tot doel hebben, zoals de<br />

uitdrukkelijke motivering <strong>van</strong> de bestuurshandelingen, de ombuiging <strong>van</strong> de discretieplicht<br />

<strong>van</strong> de ambtenaren tot het spreekrecht en de hierboven besproken openbaarheid<br />

<strong>van</strong> bestuur.<br />

Al deze klassieke en meer recente vormen <strong>van</strong> bescherming tegen onbehoorlijk en onrechtmatig<br />

bestuur hebben echter nog niet tot de situatie geleid waarbij in elk geval <strong>van</strong><br />

onrecht of onbehoorlijk bestuur ook reëel voldoening wordt verkregen. Bovendien kan<br />

niet elk onbehoorlijk optreden <strong>van</strong> het bestuur worden gelijkgesteld met rechtskrenking.<br />

Dat alles heeft ertoe geleid dat de laatste decennia herhaaldelijk voorstellen werden geformuleerd<br />

om de bescherming via het ombudsinstituut te verbeteren. Dit instituut kent<br />

zijn oorsprong in Zweden, waar het werd ingevoerd in 1809. Later kende het een verdere<br />

verbreiding naar de overige Scandinavische landen. Algemeen kan de taak <strong>van</strong> de<br />

ombudsman omschreven worden als het onderzoeken <strong>van</strong> klachten, die door de burgers<br />

worden ingediend wanneer deze zich benadeeld achten door het niet correct optreden,<br />

de partijdigheid, de nalatigheid of de overdreven bemoeizucht <strong>van</strong> de overheid.<br />

In de Scandinavische landen wordt de instelling <strong>van</strong> de ombudsman gekenmerkt door:<br />

- haar democratische grondslag: de ombudsman verricht zijn taak namens de volksvertegenwoordiging;<br />

- het principe <strong>van</strong> de onafhankelijkheid: in zijn werkwijze is de ombudsman volkomen<br />

onafhankelijk <strong>van</strong> de volkvertegenwoordigers, zij het dat hij door het parlement<br />

gegeven richtlijnen in acht heeft te nemen en dat hij ook door het parlement<br />

desnoods kan worden ontslagen;<br />

- het initiatiefrecht, een brede onderzoeksbevoegdheid en een ruime bevoegdheid<br />

om klachten te onderzoeken, te beoordelen en desgevallend ook af te wijzen; daarbij<br />

treedt de ombudsman bemiddelend op tussen het bestuur en de burger;<br />

- het principe <strong>van</strong> de openbaarheid;<br />

In principe treedt de ombudsman slechts op als tweedelijnsklachten-instantie.<br />

In België heeft men zich gedeeltelijk aangesloten bij deze Scandinavische traditie <strong>van</strong> de<br />

ombudsman. Op federaal vlak heeft de wet <strong>van</strong> 22 maart 1995 het college <strong>van</strong> de federale<br />

ombudsmannen ingesteld. Op Vlaams niveau werd het instituut <strong>van</strong> de ombud<br />

reeds vroeger vastgelegd in het decreet <strong>van</strong> 23 oktober 1991 betreffende de openbaarheid<br />

<strong>van</strong> bestuur. Aan<strong>van</strong>kelijk werd de ombud benoemd door de Vlaamse Regering<br />

waaraan hij ook verslag uitbracht. Ingevolge het decreet <strong>van</strong> 7 juli 1999 wordt de ombud<br />

momenteel aangesteld door het Vlaams Parlement en brengt hij hieraan verslag uit.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

341<br />

De aansluiting bij de Scandinavische traditie inzake het ombudsinstituut is een positieve<br />

ontwikkeling. De bekommernis voor een correct functionerend bestuur, de verruiming<br />

<strong>van</strong> de bescherming tegen onbehoorlijk overheidsoptreden en de uitschakeling <strong>van</strong> bepaalde<br />

vormen <strong>van</strong> machtsmisbruik dragen bij tot democratischer en doelmatiger<br />

overheidsoptreden en versterken daarom de legitimiteit.<br />

§ 2. Toelichting bij de decreetsartikelen<br />

De hiernavolgende decreetsartikelen zijn summier doch daarom niet minder belangrijk.<br />

In de eerste plaats wordt de gemeenteraad verplicht een meldpunt in te richten waar<br />

klachten of voorstellen tot verbetering <strong>van</strong> de dienstverlening, uitgaande <strong>van</strong> de burgers,<br />

de hen vertegenwoordigende organisaties of <strong>van</strong> rechtspersonen die actief zijn op het<br />

grondgebied <strong>van</strong> de gemeente, kunnen worden ingediend (art. 216).<br />

In de tweede plaats wordt een klachtmogelijkheid in de tweede lijn gegarandeerd door<br />

het optreden <strong>van</strong> een onafhankelijke ombudsdienst. Indien de gemeenteraad daartoe<br />

geen initiatief neemt of daar<strong>van</strong> zelf wenst af te zien, treedt automatisch de Vlaamse<br />

ombudsman op (art. 217). De ombudsdienst treedt evenwel alleen op indien in het<br />

kader <strong>van</strong> de eerstelijnsklachtenbehandeling geen voldoening werd bekomen. Daarbij<br />

zou de ombudsdienst in staat moeten zijn ten behoeve <strong>van</strong> de burgers bemiddelend op<br />

te treden bij het gemeentebestuur.<br />

Men merke nog op dat het beroep bij de toezichthoudende overheid niet wordt geïnstitutionaliseerd<br />

in de <strong>proeve</strong>.


342<br />

TITEL III<br />

BURGERINITIATIEF<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Een probleem wordt, <strong>van</strong>uit bestuurskundig standpunt, gedefinieerd als een discrepantie<br />

tussen een maatstaf (beginsel, norm) en een voorstelling <strong>van</strong> een bestaande of een<br />

verwachte situatie 19 . Het is echter niet zo dat ieder maatschappelijk probleem op de<br />

aandacht <strong>van</strong> het publiek of de beleidsbepalers kan rekenen. Het is trouwens een misvatting<br />

dat de ernst <strong>van</strong> het probleem steeds bepalend is voor de aandacht die het krijgt.<br />

Ondanks het bestaan <strong>van</strong> structurele problemen, volgt vaak met grote vertraging of<br />

helemaal geen beleid. Bachrach en Baratz spreken in dit verband <strong>van</strong> non-decisions, wat<br />

niet meer betekent dan beslissen om voorlopig niets doen 20 . Een mogelijke verklaring<br />

hiervoor werd in de literatuur geformuleerd onder de noemer <strong>van</strong> het barrière-model, dat<br />

stelt dat de beleidsvorming of het ontbreken daar<strong>van</strong> kan verklaard worden uit de fasen<br />

die moeten worden doorlopen vooraleer op een probleem uiteindelijk een beleid volgt.<br />

Schema: Van probleem naar beleid in het barrière-model<br />

(de verticale lijnen geven de barrières weer).<br />

Ongewenste Bewust- Omzetting Plaatsing op Plaatsing Plaatsing op Plaatsing op<br />

situatie doet wording <strong>van</strong> in eisen publieke op beleids- besluitvor- uitvoeringszich<br />

voor het probleem agenda agenda mingsagenda agenda<br />

Al deze fasen kunnen beschouwd worden als barrières die moeten worden genomen, wil<br />

uiteindelijk een beleid vorm krijgen. Allereerst dient er een omzetting plaats te vinden<br />

<strong>van</strong> een ongewenste situatie naar een bewustwording daar<strong>van</strong> en naar politiek vertaalbare<br />

eisen. De volgende barrière betreft de omzetting <strong>van</strong> deze eisen in een ‘issue’ op de<br />

publieke agenda, bijvoorbeeld via acties <strong>van</strong> politieke partijen of via mediabelangstelling.<br />

Er moet zich met andere woorden meestal een massificatie <strong>van</strong> het probleem voordoen. Het<br />

probleem moet niet door één, niet door enkele, maar meestal door vele leden <strong>van</strong> de<br />

lokale gemeenschap als een probleem beschouwd worden. Een probleem dat veel publieke<br />

aandacht krijgt, is nog niet meteen een probleem dat door de beleidsbepalers op<br />

hun agenda wordt geplaatst. En wanneer het beleidsprobleem onder de aandacht <strong>van</strong> de<br />

beleidsbepalers komt, is dit nog geen garantie voor een uiteindelijke beleidsbeslissing.<br />

Indien die beslissing er toch komt, moet het beleid nog in werking treden en dient het<br />

dus op de uitvoeringsagenda te komen. Het centrale verklaringselement in dit model is<br />

de concurrentie tussen een veelheid <strong>van</strong> maatschappelijke problemen. Het gaat m.a.w.<br />

om een probleem <strong>van</strong> issue-space (agendaruimte), de beperkte mogelijkheid <strong>van</strong> het publiek,<br />

de beleidsontwerpers en de politici om aandacht te geven aan een maatschappelijk<br />

probleem.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

343<br />

In deze titel gaat de aandacht voornamelijk uit naar de barrière die zich bevindt tussen<br />

de fase <strong>van</strong> de plaatsing op de publieke agenda en de fase <strong>van</strong> de plaatsing op de beleidsagenda,<br />

die in het bovenstaande schema met een dikke verticale lijn werd aangeduid.<br />

Het instrument dat de invloed <strong>van</strong> de burger in het agenderingsfase het best kan versterken,<br />

is de figuur <strong>van</strong> het burgerinitiatief. Met dit instrument kunnen de burgers, op voorwaarde<br />

dat ze voldoende in aantal zijn, een door hen ervaren probleem (wens of behoefte)<br />

omvormen tot een probleem voor de plaatselijke beleidsagenda 21 . De besluitvormers<br />

worden door de burgers als het ware gedwongen om zich actief met het door<br />

de burgers aangekaarte probleem bezig te houden 22 . Men merke op dat het burgerinitiatief<br />

in feite neerkomt op de institutionalisering <strong>van</strong> het petitierecht. Om die reden wordt<br />

ook een lage drempel gehanteerd om een dergelijk verzoek in te dienen (art. 218). Tevens<br />

is het belangrijk te noteren dat een dergelijk verzoek verplicht moet worden behandeld<br />

door de gemeenteraad.<br />

Vanuit het oogpunt <strong>van</strong> een democratische beleidsontwikkeling is het aangewezen dat<br />

een punt op de publieke agenda kan doorstoten tot de beleidsagenda, zonder dat dit <strong>van</strong><br />

de instemming <strong>van</strong> de gemeenteraad wordt afhankelijk gesteld. Hoewel de vertegenwoordigersdemocratie<br />

steeds een onvermijdelijke afstand impliceert tussen burgers en overheid,<br />

staat dit niet in de weg dat een voldoende aantal burgers een bepaald maatschappelijk<br />

probleem tot voorwerp kan maken <strong>van</strong> een behandeling en zo verheffen tot een<br />

beleidsprobleem. De behandeling <strong>van</strong> het beleidsprobleem door het representatieve orgaan,<br />

in casu de gemeenteraad, kan een einde nemen na de bespreking er<strong>van</strong> in de raad,<br />

indien deze oordeelt dat de oplossing <strong>van</strong> dit probleem niet onder zijn bevoegdheden<br />

valt of indien hij oordeelt dat zich omtrent dit probleem geen beleidsontwikkeling opdringt.<br />

Een invoering <strong>van</strong> een dergelijk instrument activeert het politieke debat omtrent<br />

het door de burgers gedefinieerde probleem (art. 221).


344<br />

TITEL IV<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

DE GEMEENTELIJKE VOLKSRAADSPLEGING<br />

§ 1. Verantwoording<br />

De moderne westerse democratieën zijn representatieve democratieën; politieke entiteiten<br />

waarin de volksinvloed op wetgeving en regering in principe plaatsvindt door<br />

middel <strong>van</strong> periodieke verkiezingen. De gedachte daarbij is –althans in strikt theoretische<br />

zin- dat de door het electoraat gekozen organen namens de kiezers handelen, en<br />

dus in wezen doen wat het volk zelf ook zou gedaan hebben, als het bij machte was<br />

geweest zelf te beslissen en te besturen. Dit alles zorgt ervoor dat zeker een beslissend<br />

referendum in al zijn vormen en gedaanten een erg merkwaardige figuur is. Het houden<br />

<strong>van</strong> het referendum tast de kern <strong>van</strong> de representatie-theorie aan, daar het volk, dat<br />

zijn vertegenwoordigers gekozen heeft, de beslissingen <strong>van</strong> die gekozen vertegenwoordigers<br />

doorbreekt en daar zijn eigen besluit voor in de plaats zou kunnen stellen. Het<br />

referendum is in wezen de concretisering <strong>van</strong> een politiek-filosofische visie, die diametraal<br />

tegenovergesteld is aan de visie <strong>van</strong> de representatiedenkers. Zijn filosofische<br />

wortels vindt het referendum in het gedachtengoed <strong>van</strong> Rousseau die in het politieke<br />

standaardwerk ‘Du contrat social’ stelde dat de volkswil zich maar in zuivere vorm kan<br />

uiten als er geen enkele intermediaire structuur zou bestaan tussen het volk zelf en de<br />

besluiten die het neemt. Dat betekent concreet dat in Rousseaus politieke filosofie<br />

vertegenwoordigende vergaderingen in principe slechts op de tweede plaats komen en<br />

de leden <strong>van</strong> het volk zelf, in een volksvergadering verzameld, als wetgever zouden<br />

moeten optreden.<br />

Het voorgaande maakt duidelijk dat in een representatieve democratie op theoretische<br />

gronden tegen het referendum-instrument bedenkingen zijn aan te voeren. De praktijk<br />

leert echter dat het referendum in de meeste representatieve democratieën kan gedijen<br />

als een vrij geaccepteerde vorm <strong>van</strong> correctie en aanvulling op de werking <strong>van</strong> de representatieve<br />

organen, zonder dat het voortbestaan <strong>van</strong> deze laatste dient in vraag gesteld te<br />

worden. Als de stelsels <strong>van</strong> representatieve en directe democratie worden voorgesteld<br />

als twee uitersten, dan kunnen de verschillende referenda tussen deze twee polen worden<br />

geplaatst. De twee soorten <strong>van</strong> referenda die <strong>van</strong>uit dat perspectief het verst uit<br />

elkaar liggen, zijn aan de ene kant het consultatieve, niet-bindende, facultatieve referendum<br />

dat door het te adviseren orgaan zelf wordt georganiseerd, en aan de andere kant<br />

de correctieve, bindende volksstemming die door de burgers kan worden afgedwongen.<br />

De eerste referendumvorm respecteert de meeste kenmerken <strong>van</strong> de representatieve<br />

democratie. Dit is de vorm die in België door de wet <strong>van</strong> 10 april 1995 in de gemeentewet<br />

werd ingevoerd. Tussen de genoemde uitersten zijn veel combinaties mogelijk. De


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

345<br />

keuze voor de vorm <strong>van</strong> het referendum geeft aan welke waarde gehecht wordt enerzijds<br />

hecht aan de mogelijkheid voor de burgers om hun mening kenbaar te maken<br />

over een specifiek beleidsissue en anderzijds aan het functioneren <strong>van</strong> de representatieve<br />

democratie. De gekozen vorm geeft met andere woorden aan hoe verregaand de<br />

representatieve vormen kunnen worden aangevuld.<br />

Een belangrijke kwestie met betrekking tot het referendum-instrument bestaat in de<br />

mogelijkheden die de wet en de Grondwet bieden om een referendum te houden. Het<br />

hete hangijzer betreft ongetwijfeld de binding aan de uitslag <strong>van</strong> het referendum. De<br />

conclusie <strong>van</strong> de staatsrechtdeskundigen is dat de bindende referenda onder de huidige<br />

omstandigheden in strijd zijn met artikel 41 <strong>van</strong> de Belgische Grondwet 23 . Zij strijden<br />

met het vertegenwoordigende stelsel zoals we dat thans kennen en voor het lokaal bestuur<br />

zijn zij in strijd met het regelgevende en bestuurlijke primaat <strong>van</strong> de gemeenteraad.<br />

Deze interpretatie sluit referenda in een bindende vorm uit en laat enkel nog plaats voor<br />

consultatieve referenda of volksraadplegingen. De wijziging <strong>van</strong> artikel 41 <strong>van</strong> de Grondwet<br />

<strong>van</strong> 12 maart 1999 24 neemt hieromtrent alle twijfels weg: «Over de aangelegenheden<br />

<strong>van</strong> gemeentelijk of provinciaal belang kan in de betrokken gemeente of provincie een<br />

volksraadpleging worden gehouden. De wet regelt de nadere uitwerking en de organisatie<br />

<strong>van</strong> de volksraadpleging». De expliciete articulatie <strong>van</strong> de term volksraadpleging -en<br />

niet het bredere begrip referendum, dat consultatief, decisief en correctief kan zijnwijst<br />

enkel op de juridische toelaatbaarheid <strong>van</strong> een consultatieve vorm.<br />

Los hier<strong>van</strong> rijst de vraag of de wetgever er goed aan gedaan heeft om de volledige<br />

procedure <strong>van</strong> het consultatieve referendum in de gemeentewet te verankeren. In principe<br />

zou het bijvoorbeeld ook kunnen volstaan om de volksraadpleging als instrument<br />

in de gemeentewet in te schrijven en de procedures tot voorwerp te maken <strong>van</strong> enkele<br />

bepalingen die in een aantal ‘modelspelregels’ voorzien waar gemeenten met gebruikmaking<br />

<strong>van</strong> de hen geboden beslissingsruimte op kunnen differentiëren. Deze laatste<br />

variant bezit de aantrekkelijkheid <strong>van</strong> differentiatie en autonomie, en kan als zodanig<br />

<strong>van</strong>uit een bestuurlijk vernieuwingsperspectief worden begrepen als een versterking <strong>van</strong><br />

de positie <strong>van</strong> de gemeenteraad alsook als een vergroting <strong>van</strong> daadkracht <strong>van</strong> de burger.<br />

Toch zijn er ook argumenten die pleiten voor een doorgedreven juridisering <strong>van</strong> de<br />

lokale volksraadpleging. Vanuit het principe <strong>van</strong> de gelijkheid is het aangewezen dat<br />

burgers in alle gemeenten op een enigszins gelijke en gewaarborgde manier <strong>van</strong> dit recht<br />

kunnen gebruik maken, indien men de volksraadpleging een definitieve plaats wil toekennen<br />

tussen alle andere democratische zeggenschapsrechten. Om die redenen raakt<br />

men er in Nederland alsmaar meer <strong>van</strong> overtuigd dat het niet geheel aan de lokale autonomie<br />

kan worden overgelaten om op dit vlak allerlei drempels en voorwaarden te formuleren,<br />

die uiteindelijk er ook op kunnen op neerkomen om het referendumrecht uit te<br />

hollen of zelfs volledig te niet te doen 25 .<br />

Met het oog op de keuze voor een aangepaste regeling is het nuttig om enige aandacht te<br />

wijden aan de regelingen die in andere landen bestaan met betrekking tot het lokale<br />

referendum. Hierbij werden een aantal Europese landen op een systematische manier<br />

onder de loep genomen. Niet alleen wordt in wat volgt aandacht besteed aan de situatie<br />

in de ons omringende West-Europese landen, ook de Centraal- en Midden-Europese


346<br />

landen komen aan de orde 26 .<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Een eerste belangrijk element in de reglementering betreft de vraag naar de actor of<br />

actoren die een referendum kunnen uitschrijven of afdwingen. In dit opzicht werden<br />

vier mogelijkheden teruggevonden, zijnde:<br />

a) uitsluitend de lokale overheidsorganen zijn bevoegd voor het uitschrijven<br />

<strong>van</strong> een referendum<br />

Frankrijk: de gemeenteraad beslist over het houden <strong>van</strong> een referendum in de gemeente<br />

op verzoek <strong>van</strong> de burgemeester of <strong>van</strong> één derde <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

(als de gemeente meer dan 3500 inwoners heeft) of de meerderheid <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

(als de gemeente minder dan 3500 inwoners heeft).<br />

Portugal: één derde <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> de gemeenteraad kan een verzoek tot het houden<br />

<strong>van</strong> een referendum bij de raad aanhangig maken.<br />

Noorwegen: een referendum kan alleen op initiatief <strong>van</strong> de lokale overheden tot stand<br />

komen, en slechts over een zeer beperkt aantal onderwerpen.<br />

b) een bepaald deel <strong>van</strong> de bevolking is bevoegd tot het nemen <strong>van</strong> een initiatief<br />

voor een referendum, maar de lokale autoriteiten zijn bevoegd tot<br />

het nemen <strong>van</strong> de uiteindelijke beslissing over de tenuitvoerlegging <strong>van</strong><br />

het initiatief<br />

Finland: 2 % <strong>van</strong> het electoraat (met een minimum <strong>van</strong> 50 of 100 inwoners) kan een<br />

verzoek bij het gemeentebestuur indienen tot het houden <strong>van</strong> een raadgevend referendum<br />

over een onderwerp dat binnen de lokale bevoegdheidssfeer ligt. De gemeenteraad<br />

beslist hierover bij gewone meerderheid <strong>van</strong> stemmen. Daarnaast kan de raad ook zelf<br />

beslissen om een referendum te organiseren.<br />

Bulgarije: een referendum kan worden uitgeschreven op initiatief <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

zelf, op verzoek <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> de raad, of op verzoek <strong>van</strong> minstens 10 % <strong>van</strong> het<br />

electoraat. De uiteindelijke beslissing ligt steeds bij de gemeenteraad.<br />

c) een bepaald percentage <strong>van</strong> de burgers is voldoende om het initiatief bindend<br />

voor de bestuursorganen te laten zijn<br />

Luxemburg: de gemeenteraad <strong>van</strong> een gemeente kan besluiten een referendum te houden<br />

over een onderwerp dat binnen de bevoegdheden <strong>van</strong> het gemeentebestuur valt.<br />

Daarnaast is de gemeenteraad echter verplicht een referendum te houden over een bepaald<br />

onderwerp dat binnen de bevoegdheidssfeer <strong>van</strong> de gemeente valt, als tenminste<br />

één vijfde <strong>van</strong> het electoraat in gemeenten boven de 3000 inwoners en ten minste één<br />

vierde <strong>van</strong> het electoraat in gemeenten met minder dan 3000 inwoners daarom verzoekt.<br />

De gemeente dient in dit geval binnen drie maanden een referendum te organiseren.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

347<br />

Hongarije: een referendum kan worden afgedwongen op initiatief <strong>van</strong> tenminste één<br />

vierde <strong>van</strong> de raadsleden of <strong>van</strong> de leiders <strong>van</strong> de plaatselijke maatschappelijke organisaties,<br />

of tenslotte <strong>van</strong> een bepaald minimum aantal kiezers dat per gemeente wordt vastgesteld<br />

in een verordening, maar nooit minder dan 10 % en nooit meer dan 25 % <strong>van</strong> het<br />

gemeentelijke electoraat mag zijn.<br />

Slowakije: de gemeenteraad is verplicht tot het houden <strong>van</strong> een referendum als ten<br />

minste 20 % <strong>van</strong> het lokale electoraat daartoe een verzoek ondersteunt.<br />

d) de wet zelf verplicht tot het houden <strong>van</strong> referenda over een bepaalde materie,<br />

ongeacht of daartoe <strong>van</strong> de zijde <strong>van</strong> de burgers of de lokale organen<br />

behoefte toe bestaat<br />

Hongarije: het houden <strong>van</strong> een referendum onder de gemeentelijke bevolking is wettelijk<br />

verplicht over vier onderwerpen, zijnde (1) het samenvoegen of splitsen <strong>van</strong> een<br />

gemeente; (2) het in leven roepen <strong>van</strong> een nieuwe gemeente; (3) het oprichten <strong>van</strong> een<br />

gemeenschappelijk vertegenwoordigend orgaan in het kader <strong>van</strong> een gemeenschappelijke<br />

regeling, of het opheffen daar<strong>van</strong>; (4) overige zaken, voor zover bij verordening<br />

vastgesteld.<br />

Ierland: bij referendum moet worden beslist over naamswijzigingen op lokaal niveau.<br />

Minstens 4/7 <strong>van</strong> de belasting betalende ingezetenen <strong>van</strong> het gebied dient hiermee in te<br />

stemmen.<br />

Wat België betreft, werd door de wet <strong>van</strong> 10 april 1995 bepaald dat de gemeenteraad,<br />

hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek <strong>van</strong> minstens 10 % <strong>van</strong> de gemeenteraadskiezers,<br />

kan beslissen de kiezers <strong>van</strong> de gemeente te raadplegen. Een dergelijke initiatiefregeling<br />

valt onder de hierboven beschreven mogelijkheid b). De wet <strong>van</strong> 10 april 1995<br />

werd in de huidige gemeentewet ingevoerd onder Titel XV: Over de gemeentelijke volksraadpleging<br />

(art. 318-329). De wet <strong>van</strong> 13 mei 1999 (B.S. 1 juli 1999) tot wijziging <strong>van</strong> de<br />

artikelen 318 tot 323 <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet betreffende de gemeentelijke volksraadpleging<br />

heeft de bestaande initiatiefregeling op een drietal vlakken ingrijpend gewijzigd:<br />

- Waar in de vroegere regeling de gemeenteraad de eindbeslissing nam omtrent het al<br />

dan niet organiseren <strong>van</strong> een volksraadpleging, verplicht de huidige regeling een<br />

volksraadpleging te organiseren als een voldoende aantal inwoners <strong>van</strong> de gemeente<br />

dit verzoek ondersteunt. Dit betekent een overgang <strong>van</strong> de hierboven beschreven<br />

mogelijkheid b) naar mogelijkheid c) in de huidige regeling.<br />

- In de tweede plaats werd een variabele initiatiefdrempel ingevoerd op basis <strong>van</strong> het<br />

aantal inwoners <strong>van</strong> de gemeente. De vaste drempel <strong>van</strong> 10 % in de vroegere regeling<br />

werd ver<strong>van</strong>gen door een drempel <strong>van</strong> 20 % <strong>van</strong> de inwoners in gemeenten<br />

met minder dan 15000 inwoners; een drempel <strong>van</strong> 3000 inwoners in gemeenten<br />

met minstens 15000 inwoners en minder dan 30000 inwoners; een drempel <strong>van</strong> 10<br />

% <strong>van</strong> de inwoners in gemeenten met minstens 30000 inwoners.<br />

- De potentiële groep <strong>van</strong> initiatiefnemers werd vergroot door de afschaffing <strong>van</strong> de


348<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

nationaliteitsvereiste (‘gemeenteraadskiezers’ werd ver<strong>van</strong>gen door ‘inwoners’) alsook<br />

door de verlaging <strong>van</strong> de leeftijdsvereiste <strong>van</strong> 18 naar 16 jaar.<br />

Een tweede vraag die gesteld moet worden is die naar de reikwijdte <strong>van</strong> de referendumbevoegdheid.<br />

Kan de lokale overheid over willekeurig welk onderwerp dat binnen de<br />

bevoegdhedencompetentie <strong>van</strong> de eigen gemeente valt een volksraadpleging uitschrijven?<br />

Of sluit de wet bepaalde onderwerpen uit?<br />

Ook in dit opzicht kan het nuttig zijn de regelingen die hierover in een aantal Europese<br />

landen in voege zijn eens naast mekaar te stellen:<br />

Italië, Luxemburg, Zweden, Frankrijk: de enige beperking die aan lokale referenda<br />

wordt gesteld, is gelegen in de bevoegdheidscompetentie <strong>van</strong> de gemeenten zelf.<br />

Hongarije: een lokaal referendum is niet mogelijk over (1) beslissingen omtrent de<br />

begroting; (2) verordeningen omtrent lokale heffingen en belastingen; (3) beslissingen<br />

omtrent personen.<br />

Spanje: financiële besluiten kunnen niet aan een referendum worden onderworpen.<br />

Portugal: financiële besluiten alsook besluiten waarover al een definitief oordeel geveld<br />

is, zijn niet referendabel.<br />

Tsjechië: een referendum kan niet worden gehouden over volgende kwesties: (1) de<br />

begroting <strong>van</strong> de gemeente; (2) de lokale belastingen; (3) de verkiezing of het ontslag<br />

<strong>van</strong> de burgemeester, <strong>van</strong> zijn/haar plaatsver<strong>van</strong>ger, <strong>van</strong> de gemeenteraad en andere<br />

door het electoraat <strong>van</strong> de gemeente verkozen organen; (4) de zaken die in een administratieve<br />

rechtsgang beslist worden.<br />

De voorgaande beperkingen zijn inhoudelijk <strong>van</strong> aard en bevinden zich voornamelijk in<br />

de financiële, personele of de rechtspositionele sfeer. Daarnaast bestaan er in een aantal<br />

landen nog andere voorwaarden voor referendabiliteit:<br />

Spanje: een referendum kan slechts gehouden worden als de provinciale en de nationale<br />

overheden daarmee ingestemd hebben.<br />

Luxemburg, Portugal: de expliciete eis wordt gesteld dat de vraag die in het referendum<br />

voorligt duidelijk en klaar is en dat zij met een ‘ja’ of met een ‘neen’ moet kunnen<br />

worden beantwoord.<br />

Finland: een referendum kan niet worden gehouden tegelijkertijd met lokale of nationale<br />

verkiezingen.<br />

Tsjechië: een referendum kan niet worden gehouden gedurende de eerste zes maanden<br />

dat een gemeenteraad in functie is.<br />

Frankrijk: een referendum kan niet gehouden worden <strong>van</strong>af 1 januari <strong>van</strong> het jaar dat<br />

voorafgaat aan het jaar <strong>van</strong> de lokale verkiezingen. Bovendien dient er een interval te<br />

liggen <strong>van</strong> een jaar tussen twee referenda.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

349<br />

Laten we nu de huidige Belgische situatie in ogenschouw nemen. Artikel 323 <strong>van</strong> de<br />

huidige gemeentewet stelt: «Persoonlijke aangelegenheden en aangelegenheden betreffende<br />

de rekeningen, de begrotingen, de gemeentebelastingen en retributies kunnen niet<br />

het onderwerp <strong>van</strong> een raadpleging zijn.» In inhoudelijk opzicht stemt de non-referendabiliteit<br />

<strong>van</strong> deze onderwerpen in grote lijnen overeen met de inzichten die elders in<br />

Europa worden aangehangen. Een maatschappelijke vraag rijst echter omtrent het volgend<br />

lid <strong>van</strong> dit artikel dat een referendum verbiedt betreffende de toegang tot het<br />

grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering <strong>van</strong> vreemdelingen. Daar de<br />

gemeenteraad in deze geen bevoegdheden bezit, moet deze uitzondering niet behouden<br />

blijven.<br />

Bovendien worden in de gemeentewet ook beperkingen gesteld betreffende het tijdstip<br />

en de periodiciteit <strong>van</strong> de raadpleging: « Geen raadpleging kan worden georganiseerd in<br />

een periode <strong>van</strong> zestien maanden vóór de gewone vergadering <strong>van</strong> de kiezers voor de<br />

vernieuwing <strong>van</strong> de gemeenteraden. Bovendien kan geen raadpleging worden georganiseerd<br />

in een periode <strong>van</strong> veertig dagen vóór de rechtstreekse verkiezing <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong><br />

de Kamer <strong>van</strong> volksvertegenwoordigers, de Senaat, de Raden <strong>van</strong> gewesten en gemeenschappen<br />

en het Europees Parlement. De kiezers kunnen slechts éénmaal om de zes<br />

maanden worden geraadpleegd, met een maximum <strong>van</strong> zes raadplegingen per zittingsperiode.<br />

Gedurende het tijdvak tussen twee vernieuwingen <strong>van</strong> de gemeenteraad kan<br />

slechts één volksraadpleging over hetzelfde onderwerp worden gehouden. »<br />

Ten slotte dient nog gewezen te worden op artikel 327 dat stelt dat de vragen op zulkdanige<br />

manier geformuleerd dienen te zijn dat met ja of nee kan worden geantwoord.<br />

De bepalingen in de huidige gemeentewet omtrent de gemeentelijke volksraadpleging<br />

zijn vrij stringent en laten weinig beslissingsruimte en differentiatiemogelijkheden over<br />

voor de gemeenten. Het is onze overtuiging dat de voorgestelde <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> <strong>gemeentedecreet</strong><br />

zich dient te beperken tot het voorzien in een raamregeling, waarin volgende<br />

elementen dienen te worden opgenomen:<br />

1. Bepaling <strong>van</strong> de initiatiefgerechtigden: gemeenteraad en een bepaald percentage<br />

<strong>van</strong> de inwoners;<br />

2. Non-referendabiliteit <strong>van</strong> bepaalde issues;<br />

3. Draagwijdte <strong>van</strong> de uitkomst: adviserend.<br />

§ 2. Voorstel <strong>van</strong> decreetsartikelen<br />

De hiernavolgende voorstellen <strong>van</strong> decreetsartikelen zijn grotendeels geïnspireerd op de<br />

huidige in de nieuwe gemeentewet bevatte bepalingen, doch zij streven een deregulering<br />

en een vereenvoudiging na teneinde het stigmatiserend effect <strong>van</strong> de huidige regeling<br />

te doen verminderen. Volksraadplegingen moeten een meer courant verschijnsel<br />

kunnen worden om de burgers ook effectief meer mogelijkheden te bieden de beleidsvoering<br />

door de gemeenteraad te beïnvloeden. De volksraadpleging kan zowel georganiseerd<br />

worden op initiatief <strong>van</strong> de inwoners als op initiatief <strong>van</strong> de gemeenteraad. Wel<br />

kan zij alleen worden georganiseerd over aangelegenheden die tot de bevoegdheid <strong>van</strong>


350<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

de gemeenteraad behoren en met uitsluiting <strong>van</strong> aangelegenheden die betrekking hebben<br />

op personen –inclusief op vreemdelingen- of op financiële beleids- of beheerskwesties<br />

(art. 222 en 227). De thans bestaande sperperiodes worden hernomen doch<br />

voor wat de sperperiode voor de gemeenteraadsverkiezingen betreft ingekort (art. 227).<br />

De drempel voor de initiatiefnemers wordt eenvormig op 10 tenhonderd <strong>van</strong> de inwoners<br />

<strong>van</strong>af 16 jaar gesteld (art. 222).Volgens dit voorstel wordt de uitslag <strong>van</strong> een volksraadpleging<br />

steeds bekendgemaakt (art. 225). Belangrijk is ook dat de voorlichtingsambtenaar<br />

de uitdrukkelijke taak opgedragen krijgt in te staan voor een duidelijke en<br />

objectieve toelichting bij de vraagstelling (art. 226). Zo nodig kan de Vlaamse regering<br />

verdere procedureregels afkondigen (art. 228).


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

TITEL V<br />

INSPRAAK<br />

§ 1. Aanzet tot partnerschap: de gemeentelijke adviesraden<br />

351<br />

Op een veelheid <strong>van</strong> beleidsterreinen, waar<strong>van</strong> men verwachtte dat de burgernabije<br />

invulling er<strong>van</strong> een substantiële bijdrage kon leveren aan de kwaliteit <strong>van</strong> het leven en<br />

<strong>van</strong> de directe woonomgeving, kregen de gemeenten in de naoorlogse periode een<br />

uitgesproken rol toebedeeld. Hierbij denke men vooral aan bevoegdheden op vlak <strong>van</strong><br />

de ruimtelijke ordening, het jeugd- en sportbeleid, het cultuurbeleid, het leefmilieu, en<br />

niet in het minst het lokale welzijnsbeleid. Na de jaren zestig kunnen er slechts weinig<br />

dimensies <strong>van</strong> de lokale samenleving aangetroffen worden waarbinnen de lokale besturen<br />

niet als beleidsactoren aanwezig zijn 27 . Parallel met de verruiming <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

taakopdrachten, ging in diezelfde periode veel aandacht naar de emancipatie<br />

<strong>van</strong> de steeds mondigere burger 28 . De bijval die de culturele adviesraden kenden, leidde<br />

ertoe dat dit inspraakinstrument ook vrij snel een toepassing vond op de andere lokale<br />

beleidsterreinen. Dergelijke raden kunnen als functionele of thematische raden getypeerd<br />

worden, daar ze zich bezighouden met één deelgebied <strong>van</strong> het beleid dat betrekking<br />

heeft op het hele grondgebied <strong>van</strong> de gemeente.<br />

Vooral na de fusieoperatie <strong>van</strong> de gemeenten ontplooide zich op enkele plaatsen een<br />

ander type <strong>van</strong> gemeentelijke adviesraden: de territoriale raden. De samenvoegingen <strong>van</strong><br />

gemeenten hadden weliswaar de bestuurskracht <strong>van</strong> de gemeenten verhoogd, maar hadden<br />

tegelijkertijd ook een grotere afstand tussen burgers en bestuur gecreëerd. De zorg<br />

voor een blijvend burgernabij bestuur leidde tot de oprichting <strong>van</strong> territoriale raden, die<br />

de bestuurders adviseerden over aspecten <strong>van</strong> het beleid op een beperkt gedeelte <strong>van</strong><br />

het grondgebied, zijnde de wijk, een bepaald district, het dorp of de deelgemeente.<br />

Tenslotte kan er gewag worden gemaakt <strong>van</strong> een derde type gemeentelijke adviesraden,<br />

de categoriale adviesraden, die hun werking richten op een bepaalde doelgroep ( jeugd,<br />

senioren, gehandicapten, migranten,...).<br />

Roels maakte in 1982 een inventaris op <strong>van</strong> de gemeentelijke adviesraden, op basis <strong>van</strong><br />

het in 1978 door het Centrum voor Andragogisch Onderzoek uitgevoerde onderzoek<br />

‘Participatieorganen in de Vlaamse gemeenten’ 29 :


352<br />

% <strong>van</strong> de Vlaamse gemeenten<br />

Culturele raad 60 %<br />

Jeugdraad 51 %<br />

Sportraad 49 %<br />

Raad derde leeftijd 27 %<br />

Gezinsraad 18 %<br />

Raad ruimtelijke ordening of leefmilieu<br />

Raad <strong>van</strong> economische aard (middenstand,<br />

17 %<br />

landbouw,...) 10 %<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De snelle proliferatie <strong>van</strong> de adviesraden maakte duidelijk dat de werking er<strong>van</strong> meer en<br />

meer gestalte gaf aan de participatiedemocratie, waar de burger niet de traditionele rol<br />

<strong>van</strong> kiezer, rechtsonderhorige of klant kreeg toegemeten, maar wel de rol <strong>van</strong> participant,<br />

in een horizontale relatie met de bestuurders.<br />

Vanaf het begin <strong>van</strong> de jaren ’80 werd her en der gepleit voor de afschaffing <strong>van</strong> de<br />

categoriale raden en een drastische beperking <strong>van</strong> het aantal functioneel uitgebouwde<br />

adviesraden. Ook de vaak desintegrerende werking <strong>van</strong> de territoriale raden werd herhaaldelijk<br />

op de korrel genomen. Toch leidde dit alles er niet toe dat het aantal gemeentelijke<br />

adviesraden in getal afnam. Integendeel zelfs. Uit een inventaris die recent werd<br />

opgemaakt door de Vereniging <strong>van</strong> Vlaamse Steden en Gemeenten, blijkt dat er <strong>van</strong>daag<br />

de dag ruim tweeduizend gemeentelijke adviesraden bestaan in de 308 Vlaamse gemeenten.<br />

Hoewel de oprichting <strong>van</strong> een aantal <strong>van</strong> deze raden werd verplicht gesteld door de<br />

wet- of decreetgever als gevolg <strong>van</strong> specifieke wetten en decreten of via subsidiëringsmechanismen,<br />

neemt dit niet weg dat het merendeel <strong>van</strong> de bestaande adviesraden op<br />

initiatief <strong>van</strong> de gemeenten zelf in het leven werd geroepen 30 .<br />

Het bestaan <strong>van</strong> adviesraden kan zonder enige twijfel een positieve bijdrage leveren tot<br />

de beleidsvoorbereiding. Deze organen bieden sommige al dan niet georganiseerde burgers<br />

immers de kans om zich te verenigen rond bepaalde lokale beleidssegmenten. Het<br />

bestuur heeft baat bij het bestaan <strong>van</strong> dergelijke organen, vermits de adviezen vertolken<br />

wat er leeft in de doelgroep. Dit stelt de bestuurders in staat om te beslissen met grotere<br />

kennis <strong>van</strong> zaken.<br />

In principe is de potentiële beleidsinvloed <strong>van</strong> dergelijke organen zeer groot, daar zij<br />

op constante basis over de totaliteit <strong>van</strong> een beleidsterrein kunnen dialogeren met de<br />

bestuurders. Uit de praktijk echter blijkt echter dat het inspraakgehalte ondermaats blijft.<br />

M. Suykens schuift een vijftal verklaringen naar voor: 31<br />

- Er bestaat een probleem <strong>van</strong> doelmatige organisatie <strong>van</strong> de adviesradenstructuur. welke<br />

adviesraden in een gemeente aanwezig zijn, is meestal geen gevolg <strong>van</strong> een beleidsmatige<br />

keuze <strong>van</strong> het bestuur om zich over belangrijke beleidsthema’s goed en<br />

deskundig te laten adviseren, maar eerder het gevolg <strong>van</strong> andere omstandigheden.<br />

In bepaalde gevallen legt de hogere overheid op om een adviesraad op te richten; in<br />

andere gevallen richt het bestuur een adviesraad op onder druk <strong>van</strong> sommige


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

353<br />

bevolkingsgroepen. Dergelijke ad hoc-aanpak heeft geleid tot een wildgroei aan<br />

adviesraden, waardoor de doelmatigheid vaak te kort schiet.<br />

- Er bestaat verwarring over de taak <strong>van</strong> adviesraden: nogal wat adviesraden worden<br />

gebruikt als platforms om activiteiten te organiseren en missen de essentiële taak<br />

<strong>van</strong> de beleidsadvisering.<br />

- Er is vaak een probleem m.b.t. de samenstelling <strong>van</strong> de adviesorganen: soms zijn de<br />

raden te groot, soms zijn ze op een doorgedreven manier politiek samengesteld, of<br />

hebben er tegenstrijdige belangengroepen zitting waardoor de output vrijwel nihil<br />

is.<br />

- Er is vaak een situeringsprobleem merkbaar, zowel bij de leden <strong>van</strong> adviesraad als<br />

bij de politici, wat leidt tot onvruchtbare situaties. Adviesraden moeten beseffen<br />

dat zij adviseren en niet beslissen. Dit situeringsprobleem wordt nog bemoeilijkt<br />

daar waar ook verkozen mandatarissen zitting nemen in de adviesraden.<br />

- De verplichtingen in wetgeving, omzendbrieven, subsidiereglementen leiden vaak tot regels <strong>van</strong><br />

hogere overheden inzake samenstelling en werking <strong>van</strong> lokale adviesraden. De praktijk<br />

heeft echter aangetoond dat het onmogelijk is voor de grote verscheidenheid<br />

<strong>van</strong> lokale situaties spelregels vast te leggen die overal gelden. Bovendien is de<br />

oplopende kostprijs om voor alle adviesraden materiële, financiële en personele<br />

ondersteuning te bieden niet in alle gemeenten haalbaar.<br />

§ 2. Een nieuwe poging tot partnerschap: de incidentele<br />

inspraakprocedures<br />

Idealiter wordt aangenomen dat de hogere overheden zich moeten beperken tot het<br />

uitwerken <strong>van</strong> principiële verplichtingen en waarborgen m.b.t. het recht <strong>van</strong> burgers op<br />

beleidsinformatie en -inspraak. De vorm waarin deze inspraak <strong>van</strong> de burger aan het<br />

gemeentelijk beleid dient gestalte te krijgen, dient aan de creativiteit <strong>van</strong> de bestuurders<br />

en de burgers te worden overgelaten. Een dergelijke visie op het inspraakgebeuren leidde<br />

inmiddels tot de ingebruikname <strong>van</strong> incidentele inspraakinstrumenten, die aan een welbepaald<br />

plan of project zijn gebonden en volgens een open procedure verlopen (bv.<br />

hoorzittingen). Dergelijke incidentele inspraakinstrumenten moesten de falende geïnstitutionaliseerde<br />

inspraak in de vorm <strong>van</strong> de adviesraden corrigeren.<br />

Het doel <strong>van</strong> deze inspraakprojecten en -procedures is over een concreet afgebakend<br />

probleem een dialoog op gang te brengen tussen de rechtstreeks betrokkenen bij dit<br />

probleem. Idealiter gaat de dialoog zowel over de probleemomschrijving en de probleemanalyse<br />

als over mogelijke alternatieve oplossingen en de keuzes daartussen. In dit kader<br />

werden diverse instrumenten gehanteerd: stuurgroepen, werkgroepen, hoorzittingen,<br />

inspraakmomenten,...<br />

Ook hier zijn bepaalde procedures soms wettelijk mogelijk gemaakt en/of opgelegd.<br />

Vooral in de sector <strong>van</strong> milieu en de ruimtelijke ordening kenden zij brede toepassing.<br />

De incidentele inspraakprocedures en -projecten hebben doorgaans een hoger inspraakgehalte<br />

bereikt dan het geïnstitutionaliseerd advies <strong>van</strong> de gemeentelijke adviesraden.<br />

Verder hebben zij uitgewezen dat debat en output <strong>van</strong> een beter gehalte zijn als er wordt


354<br />

gewerkt in kleine groepen onder leiding <strong>van</strong> een inspraakbegeleider.<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Het staat vast dat het bestuur <strong>van</strong> geval tot geval moet kunnen oordelen hoe het met<br />

het oog op een grondig debat en maximale output de deelnemers en de<br />

inspraakbegeleider(s) selecteert.<br />

§ 3. Naar een volwaardig partnerschap?: interactieve beleidsvoering<br />

Vandaag de dag wordt vastgesteld dat lokale bestuurders en politiek geïnteresseerde<br />

burgers nauwelijks meer warm lopen voor de klassieke inspraakbijeenkomsten, zoals zij<br />

hierboven werden beschreven 32 . Blijkbaar hebben deze instrumenten de tand des tijds<br />

niet kunnen doorstaan. Of met de woorden <strong>van</strong> M. Suykens: «Het is een vorm <strong>van</strong><br />

bestuurlijk handelen die hoort bij de cultuur <strong>van</strong> de jaren zeventig, maar die vaak niet<br />

meer past in de zakelijke, geïndividualiseerde cultuur <strong>van</strong> de jaren negentig. Burgers<br />

willen <strong>van</strong>af het begin serieus worden genomen en niet op het einde <strong>van</strong> de rit een<br />

uitnodiging voor een bijeenkomst in een zaaltje ont<strong>van</strong>gen. Aan dit soort rituele dansen<br />

blijken burgers in de praktijk steeds minder behoefte te hebben. Lokale bestuurders zien<br />

het instrument steeds vaker als een noodzakelijk kwaad en soms zelfs als een blok aan<br />

hun been. Als de plannen de lange mars door de instituties hebben afgelegd, is men niet<br />

meer snel geneigd ze bij te stellen. De algemene conclusie is dat de sterk afgebakende<br />

inspraak over zo goed als definitieve ambtelijke plannen eerder vooringenomenheid en<br />

verstarring teweegbrengt dan draagvlakvorming en creatieve inbreng.» 33<br />

Vanuit die vaststelling is men de laatste jaren in een aantal West-Europese landen<br />

naarstig op zoek gegaan naar instrumenten die een nieuwe ‘horizontale’ relatie tussen<br />

bestuur en burger kunnen bewerkstellingen. Men streeft er met andere woorden naar<br />

de burger de rol <strong>van</strong> partner toe te meten en zodoende hem als een coproducent <strong>van</strong><br />

het beleid in te schakelen. Deze ‘coproductie’ kan vele vormen aannemen.<br />

1. Informatiegaring: de burger als probleemdetector<br />

Vanuit democratisch oogpunt is het uiterst belangrijk om de maatschappelijke behoeften<br />

en wensen zo snel mogelijk te detecteren met het oog op het ontwerpen <strong>van</strong> een<br />

proactief beleid. Een techniek die dagelijks door talloze bedrijven en organisaties daartoe<br />

wordt toegepast betreft het strategisch marktonderzoek. Maar ook in bestuurlijke<br />

sfeer heeft het zogenaamde ‘strategisch burgeronderzoek’ haar vruchten 34 . De inschakeling<br />

<strong>van</strong> de burgers draagt niet alleen bij tot de modernisering <strong>van</strong> het beleidsproces. Door in<br />

interactie te treden met (vertegenwoordigers <strong>van</strong>) de burgers, kan de lokale overheid<br />

haar beleid sneller vorm geven en hun opvattingen erin betrekken. Dit draagt ook bij tot<br />

een betere werking <strong>van</strong> het lokale bestuur ingevolge een betere informatievoorziening.<br />

2. Probleemarticulatie: de burger als gesprekspartner<br />

Een andere mogelijkheid om op een meer permanente manier feeling te houden met de<br />

agenda <strong>van</strong> de burgers bestaat in de organisatie <strong>van</strong> publieke debatten of stadsconferenties.<br />

De achterliggende idee daarbij is om op een aansprekende manier tot een verbreding


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

355<br />

<strong>van</strong> de politieke discussies te komen. Op experimentele wijze dient getracht te worden<br />

een creatief en sfeervol forum gestalte te geven en de wisselwerking tussen het politieke<br />

en het maatschappelijke debat op gang te brengen.<br />

3. Klachtenarticulatie: de burger als monitor<br />

Om zo snel mogelijk bepaalde klachten omtrent het gevoerde beleid of de aangeboden<br />

diensten en voorzieningen op te sporen, hebben talrijke Europese gemeenten zogenaamde<br />

‘burgerpanels’, ‘gebruikers-‘ of ‘cliëntenraden’ in het leven geroepen. Zij zijn<br />

representatief samengesteld uit de hele gemeentelijke bevolking en dienen op regelmatige<br />

tijdstippen het beleid op een welbepaald domein of een bepaalde dienst of voorziening<br />

onafhankelijk <strong>van</strong> elkaar te quoteren. Op die manier kan de gemeente proactiever<br />

werken.<br />

4. Beleidsvoorbereiding: de burger als ideeënleverancier<br />

Het is een feit dat de permanente institutionalisering en proliferatie <strong>van</strong> de adviesraden<br />

heeft geleid tot een verstarring en een geslotenheid <strong>van</strong> de beleidsvoering. Om deze<br />

raden een dynamischer en open karakter te geven, werden zij in een aantal gevallen<br />

omgeturnd tot ‘werkteams’. Om burgers te werven voor deze teams kan een gemeente<br />

bijvoorbeeld advertenties plaatsen in de plaatselijke media. Leidende ambtenaren kiezen<br />

dan een aantal mensen onder de kandidaten. Aan deze werkteams worden beleidsproblemen<br />

in een bepaald domein voorgelegd met de vraag een aantal opties te genereren<br />

en deze te communiceren aan de gemeenteraad.<br />

5. Beleidsuitvoering: de burger als medebeheerder<br />

In dit kader dient aandacht geschonken te worden aan de uitbreiding <strong>van</strong> het medebeheer, dat<br />

de burgers in staat stelt om het door de gemeenteraad ontworpen beleid een goede<br />

toepassing te geven op de diverse beleidsterreinen. Het is een taak <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

om afhankelijk <strong>van</strong> de beleidssector daartoe de geëigende structuren in het leven te<br />

roepen, alsook de werking en de samenstelling er<strong>van</strong> te bepalen.<br />

6. Beleidsevaluatie: de burger als corrector<br />

We hebben reeds vroeger aangenomen dat de gemeenteraad primair bevoegd is voor<br />

alle aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang. Het is dan ook in de eerste plaats de<br />

verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de verkozen mandatarissen om de beleidskeuzen te maken.<br />

Zij dienen daarbij rekening te houden met de globaliteit <strong>van</strong> het maatschappelijk gebeuren<br />

en de verschillende deelbelangen tegen elkaar af te wegen. Desalniettemin moet de<br />

getroffen beslissing voldoen aan de vereisten <strong>van</strong> rationaliteit en legitimiteit. Met betrekking<br />

tot de legitimiteit <strong>van</strong> de genomen beslissing moet het mogelijk zijn om de gemeenteraad<br />

aan te sporen een door hem zelf genomen beslissing op te heffen indien blijkt dat<br />

meer dan de helft <strong>van</strong> de inwoners de beslissing <strong>van</strong> de gemeenteraad niet steunt. Hier<br />

zou het adviserende gemeentelijk correctieve volksraadpleging een uitweg kunnen bieden.


356<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Het einddoel <strong>van</strong> de partnerschapsdemocratie, waar<strong>van</strong> hierboven enkele instrumenten<br />

kort werden beschreven, bestaat in “de mobilisering <strong>van</strong> maatschappelijke creativiteit<br />

ten dienste <strong>van</strong> politieke besluitvorming; de vertaling <strong>van</strong> publieke discussies in<br />

politieke machtsvorming, gericht op het behalen <strong>van</strong> resultaten” 35 . Dit is geen eenvoudige<br />

kwestie. Het vereist een andere rolconceptie <strong>van</strong> ambtenaren en politici dan thans<br />

gebruikelijk is. Bestuurlijke vernieuwing in dit perspectief bestaat niet uit een aantal<br />

losse experimenten, maar stelt rollen ter discussie, vraagt om andere vormen <strong>van</strong> communicatie,<br />

andere stijlen <strong>van</strong> naar buiten treden, andere fora om te argumenteren.<br />

Deze wijziging in bestuurscultuur zal niet gemakkelijk verlopen. Het heeft, ons inziens,<br />

geen enkele zin om de gewenste bestuurscultuur trachten voor te schrijven door<br />

middel <strong>van</strong> een aantal dwingende bepalingen in het Vlaamse <strong>gemeentedecreet</strong>. De taak<br />

die weggelegd is voor de decreetgever dient zich te beperken tot het bepalen <strong>van</strong> de<br />

bandbreedte waarbinnen de ‘spelregels’ lokaal dienen te worden uitgewerkt. In de Memorie<br />

<strong>van</strong> Toelichting, gehecht aan de herziening <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet in<br />

1992, werd dit als volgt verwoord: “De gemeentewet moet een uniform kader geven<br />

voor de gemeentelijke bestuursinrichting en daarbinnen tevens ruimte bieden voor<br />

een zekere differentiatie op onderdelen, opdat binnen het wettelijke systeem voldoende<br />

mogelijkheden worden geschapen om de bestuursinrichting toe te snijden op specifieke<br />

wensen en behoeften <strong>van</strong> een lokale samenleving”. Vanuit de bestuurlijke vernieuwing<br />

<strong>van</strong> de representatieve democratie, met name het vergroten <strong>van</strong> de daadkracht<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad, is het aangewezen dat de bepaling <strong>van</strong> het instrumentarium<br />

wordt overgelaten aan dit orgaan.<br />

§ 4. Toelichting bij de decreetsartikelen<br />

In het licht <strong>van</strong> bovenstaande uitgangspunten zijn de voorstellen voor decreetsartikelen<br />

uiterst beperkt gehouden. Duidelijk wordt echter gesteld dat de te nemen initiatieven en<br />

de vormen <strong>van</strong> inspraakontwikkeling, waarvoor de creativiteit en de beleidsruimte <strong>van</strong><br />

de gemeente weinig beperkingen ondervindt, moeten gelinkt worden met het rechtstreeks<br />

verkozen orgaan. Ook het college of de burgemeester kunnen de door hen<br />

gewenste ad hoc-initiatieven nemen doch steeds wordt de instemming <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

vereist (art. 229). Regelmatig of systematisch functionerende adviesraden of<br />

overlegstructuren vereisen steeds de instemming <strong>van</strong> de gemeenteraad. De raad bepaalt<br />

daar<strong>van</strong> ook de samenstelling, de werkwijze en de procedures (art. 230). Tevens wordt<br />

hij steeds geïnformeerd over alle verslagen en einddocumenten (art. 231). De goede<br />

werking en de opvolging <strong>van</strong> de adviesinitiatieven wordt als een duidelijke verantwoordelijkheid<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad beklemtoond (art. 230 en 231).


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

BOEK II<br />

DE RELATIE TUSSEN DE BURGER EN HET<br />

GEMEENTEBESTUUR<br />

TITEL I - VOORLICHTING, MOTIVERINGSPLICHT, OPENHEID<br />

EN OPENBAARHEID VAN BESTUUR<br />

HOOFDSTUK I - ALGEMENE BEPALINGEN<br />

artikel 176<br />

357<br />

De openheid en openbaarheid <strong>van</strong> bestuur wordt verzekerd door toepassing <strong>van</strong> de<br />

hiernavolgende bepalingen betreffende enerzijds de door het gemeentebestuur te verstrekken<br />

voorlichting over de regelgeving, de besluiten, het beleid, de gemeentelijke<br />

organisatie en de dienstverlening en anderzijds door de op het bestuur rustende verplichting<br />

gevolg te geven aan de verzoeken om de bestuursdocumenten te raadplegen en<br />

om er afschrift <strong>van</strong> te ont<strong>van</strong>gen, behoudens de wettelijk of decretaal bepaalde uitzonderingen.<br />

In het eerste geval zijn bepalingen bedoeld die de actieve openbaarheid <strong>van</strong><br />

bestuur betreffen; in het tweede geval hebben de hierbedoelde bepalingen de passieve<br />

openbaarheid <strong>van</strong> bestuur tot voorwerp.<br />

artikel 177<br />

De hiernavolgende bepalingen gelden onverminderd de andere wettelijke of decretale<br />

bepalingen, die bijzondere openbaarheidsregelingen of specifieke uitzonderingsgronden<br />

opleggen.<br />

HOOFDSTUK II - ACTIEVE OPENBAARHEID<br />

Afdeling 1: Regelgeving<br />

artikel 178<br />

De reglementen <strong>van</strong> de gemeenteraad, <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

en <strong>van</strong> de burgemeester worden door laatstgenoemde bekendgemaakt door de opname<br />

er<strong>van</strong> in een speciaal daartoe gehouden register op de door de Vlaamse Regering bepaalde<br />

wijze. Zij zijn, behalve indien zij het anders bepalen, bindend de vijfde dag<br />

volgend op de dag <strong>van</strong> deze bekendmaking.


358<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Bedoeld register bevat de volledige tekst <strong>van</strong> alle in voege zijnde reglementen; in voorkomend<br />

geval bevat het ook de beslissingen <strong>van</strong> de toezichthoudende overheid. Het ligt<br />

voor eenieder ter inzage op het gemeentehuis.<br />

Van deze reglementen wordt melding gemaakt in het Bestuursmemoriaal <strong>van</strong> de provincie.<br />

artikel 179<br />

Indien op last <strong>van</strong> het gemeentebestuur periodieke publicaties worden verspreid om de<br />

burgers te informeren over het gemeentebestuur en het beleid, dan worden de tijdens<br />

elke publicatieperiode aangenomen reglementen daarin minstens bij uittreksel opgenomen.<br />

Zonder afbreuk te doen aan het bepaalde in artikel 178 beslist de gemeenteraad op<br />

welke andere plaatsen de in voege zijnde reglementen ter inzage zijn evenals op welke<br />

andere wijze zij toegankelijk worden gesteld voor het publiek.<br />

Afdeling 2: Beleid, organisatie en dienstverlening<br />

artikel 180<br />

De gemeentelijke organen informeren de bevolking systematisch, in begrijpelijke vorm<br />

en op objectieve wijze over hun samenstelling en hun bevoegdheden, over de organisatie<br />

<strong>van</strong> de diensten en de verstrekte dienstverlening evenals over het gevoerde beleid.<br />

De gemeenteraad bepaalt met inachtneming <strong>van</strong> de hiernavermelde uitzonderingsgronden<br />

hoe deze informatieverstrekking wordt verzekerd. Hij regelt tevens de wijze waarop<br />

informatie zal worden verstrekt over de in voorbereiding zijnde beleidsmaatregelen telkens<br />

hij dit wenselijk acht voor een goede beleidsvoorbereiding.<br />

artikel 181<br />

Er wordt een voorlichtingsambtenaar aangesteld, die in overleg met het managementteam<br />

belast is met de voorbereiding en de uitvoering <strong>van</strong> het gemeentelijk informatiebeleid.<br />

Hij legt een inventaris aan <strong>van</strong> de beschikbare informatie en informatiebronnen<br />

en stelt deze inventaris beschikbaar voor het publiek. Hij ziet erop toe dat alle voor de<br />

burgers bestemde bestuursdocumenten in correcte en begrijpelijke taal zijn gesteld. Het<br />

managementteam regelt, op voorstel <strong>van</strong> de voorlichtingsambtenaar, de wijze waarop<br />

door toedoen <strong>van</strong> de ambtelijke diensten uitleg of toelichting wordt verstrekt bij de<br />

genomen beslissingen en over de verstrekte diensten.<br />

artikel 182<br />

Elke briefwisseling uitgaande <strong>van</strong> het gemeentebestuur vermeldt de naam, de hoedanigheid,<br />

het advies en het telefoonnummer <strong>van</strong> diegene die meer inlichtingen kan verstrekken<br />

over het dossier.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

artikel 183<br />

359<br />

§ 1. Ten behoeve <strong>van</strong> iedereen die erom verzoekt worden op het gemeentehuis ter<br />

beschikking gesteld:<br />

- een beschrijving <strong>van</strong> de samenstelling en <strong>van</strong> de bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

organen, <strong>van</strong> de organisatie en <strong>van</strong> de taken en opdrachten <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

diensten evenals <strong>van</strong> de instellingen, verenigingen of organisaties waarin de<br />

gemeente vertegenwoordigd is;<br />

- de door de gemeenteraad vastgestelde of goedgekeurde beleidsnota’s, beleidsplannen,<br />

begrotingen en rekeningen;<br />

- de notulen <strong>van</strong> de gemeenteraadsvergaderingen;<br />

- een inventaris <strong>van</strong> alle andere beschikbaar gestelde informatie en informatiebronnen;<br />

- een brochure met een beschrijving <strong>van</strong> de geldende regelingen op het gebied <strong>van</strong><br />

de openbaarheid <strong>van</strong> bestuur, de klachtenbehandeling, de inspraak, het burgerinitiatief<br />

en de volksraadpleging.<br />

§ 2. Er wordt evenwel geen informatie verstrekt die valt onder de in artikelen 206 tot 208<br />

vermelde uitzonderingsgronden. Ook kan de gemeenteraad beslissen dat de met gesloten<br />

deuren genomen besluiten gedurende een bepaalde tijd geheim zullen worden gehouden.<br />

artikel 184<br />

De gemeenteraad bepaalt de vergoeding die eventueel kan gevraagd worden voor het<br />

verkrijgen <strong>van</strong> een afschrift <strong>van</strong> de in voormeld artikel vermelde documenten evenals<br />

<strong>van</strong> de in artikel 178 vermelde reglementen. Deze vergoeding mag een redelijk bedrag<br />

niet te boven gaan.<br />

artikel 185<br />

De gemeentebesturen verlenen met inachtneming <strong>van</strong> de besluiten <strong>van</strong> de Vlaamse<br />

Regering hun medewerking aan de verspreiding <strong>van</strong> de gegevens, documenten en<br />

publicaties, die kaderen in het algemeen voorlichtingsbeleid <strong>van</strong> de bestuurlijke overheden<br />

<strong>van</strong> het Vlaamse Gewest en <strong>van</strong> de Vlaamse Gemeenschap.<br />

artikel 186<br />

Elk jaar brengt de voorlichtingsambtenaar verslag uit bij de gemeenteraad over zijn activiteiten.<br />

In dat verslag kan hij aanbevelingen doen in verband met het door het gemeentebestuur<br />

te voeren voorlichtingsbeleid.<br />

HOOFDSTUK III - MOTIVERINGSPLICHT EN VERMELDING VAN<br />

DE BEROEPSMOGELIJKHEDEN<br />

artikel 187<br />

Eenzijdige rechtshandelingen met individuele strekking, die uitgaan <strong>van</strong> het gemeentebestuur<br />

en die beogen rechtsgevolgen te hebben voor één of meer bestuurden of voor


360<br />

een ander bestuur moeten uitdrukkelijk worden gemotiveerd.<br />

artikel 188<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De opgelegde motivering moet in de akte de juridische en feitelijke overwegingen<br />

vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen. Zij moet afdoende zijn. Zij geldt<br />

daarenboven telkens wanneer bijzondere regelingen de uitdrukkelijke motivering voorschrijven<br />

en daarin minder strenge verplichtingen zijn opgelegd.<br />

Dringende noodzakelijkheid ontslaat het bestuur niet <strong>van</strong> de plicht zijn handelingen<br />

uitdrukkelijk te motiveren.<br />

artikel 189<br />

De opgelegde motiveringsplicht is niet <strong>van</strong> toepassing indien de motivering <strong>van</strong> de handeling:<br />

1° de uitwendige veiligheid <strong>van</strong> de Staat in het gedrang kan brengen;<br />

2° de openbare orde kan verstoren;<br />

3° afbreuk kan doen aan de eerbied voor het privé-leven;<br />

4° afbreuk kan doen aan de bepalingen inzake zwijgplicht.<br />

artikel 190<br />

Elk document, waarmee een beslissing of een administratieve handeling met individuele<br />

strekking uitgaande <strong>van</strong> het gemeentebestuur ter kennis wordt gebracht <strong>van</strong> een bestuurde,<br />

vermeldt de eventuele beroepsmogelijkheden, de instanties bij wie beroep kan<br />

worden ingesteld en de geldende vormen en termijnen. Bij ontstentenis neemt de<br />

verjaringstermijn voor het indienen <strong>van</strong> een beroep geen aan<strong>van</strong>g.<br />

HOOFDSTUK IV - PASSIEVE OPENBAARHEID<br />

Afdeling 1: Algemene bepalingen<br />

artikel 191<br />

Elke natuurlijke of rechtspersoon, die erom verzoekt, heeft het recht op het raadplegen<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke bestuursdocumenten en op het ont<strong>van</strong>gen <strong>van</strong> een afschrift er<strong>van</strong>.<br />

Dit recht bestaat erin dat eenieder volgens de hiernavolgende bepalingen deze documenten<br />

ter plaatse kan inzien, hierover uitleg kan krijgen en er mededeling in afschrift<br />

kan <strong>van</strong> krijgen.<br />

artikel 192<br />

Voor de toepassing <strong>van</strong> de hienavolgende bepalingen wordt verstaan onder:<br />

* bestuursdocument: de drager, in welke vorm ook, <strong>van</strong> informatie waarover het<br />

gemeentebestuur beschikt;<br />

* bestuursdocument <strong>van</strong> persoonlijke aard: een bestuursdocument dat een beoor-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

361<br />

deling of een waardeoordeel bevat <strong>van</strong> een bij naam genoemd persoon of <strong>van</strong><br />

een gemakkelijk identificeerbaar natuurlijk persoon of de beschrijving <strong>van</strong> een<br />

gedrag waar<strong>van</strong> het ruchtbaar maken aan die persoon kennelijk nadeel kan berokkenen;<br />

* bestuursdocument inzake milieu: alle beschikbare informatie in geschreven, visuele,<br />

auditieve of geautomatiseerde vorm, die overeenkomstig de richtlijn 90/313/<br />

EEG <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> de Europese Gemeenschappen <strong>van</strong> 7 juni 1990 inzake de<br />

vrije toegang tot milieu-informatie, informatie bevat betreffende de toestand <strong>van</strong><br />

water, lucht, bodem, fauna, flora, akkers en natuurgebieden, betreffende activiteiten<br />

-met inbegrip <strong>van</strong> activiteiten die hinder veroorzaken, zoals lawaai- en maatregelen<br />

die hierop een ongunstig effect hebben of waarschijnlijk zullen hebben,<br />

evenals betreffende beschermende activiteiten en maatregelen ter zake, met inbegrip<br />

<strong>van</strong> bestuursrechtelijke maatregelen en milieubeheersprogramma’s.<br />

artikel 193<br />

Bestuursdocumenten <strong>van</strong> persoonlijke aard kunnen, behoudens door de betrokkene zelf,<br />

alleen worden geraadpleegd indien de aanvrager <strong>van</strong> een belang doet blijken; dit belang<br />

is steeds aanwezig bij diegene die door het document of de beslissing ter voorbereiding<br />

waar<strong>van</strong> het document werd opgesteld of waarop het betrekking heeft, rechtstreeks,<br />

persoonlijk en ongunstig in zijn rechtssituatie kan worden geraakt. In alle andere gevallen<br />

moet de betrokken persoon daarmee instemmen.<br />

artikel 194<br />

De inzage en de uitleg is vrij en kosteloos. De gemeenteraad kan de overhandiging <strong>van</strong><br />

een afschrift afhankelijk maken <strong>van</strong> de betaling <strong>van</strong> een vergoeding, op basis <strong>van</strong> een<br />

redelijke kostprijs.<br />

artikel 195<br />

De aldus verkregen bestuursdocumenten mogen niet voor commerciële doeleinden verspreid<br />

of gebruikt worden met uitzondering <strong>van</strong> bestuursdocumenten of delen <strong>van</strong><br />

bestuursdocumenten inzake milieu-informatie.<br />

artikel 196<br />

Onverminderd de toepassing <strong>van</strong> de door of krachtens een wet of decreet desgevallend<br />

voorgeschreven procedure kan eenieder, die vaststelt dat gemeentelijke bestuursdocumenten<br />

over zijn persoon onjuiste of onvolledige gegevens bevatten, het gemeentebestuur<br />

verplichten de gegevens te verbeteren of aan te vullen op voorwaarde dat de<br />

nodige bewijsstukken worden voorgelegd. De verbetering of aanvulling is kosteloos.<br />

artikel 197<br />

De gemeenten verlenen hun medewerking aan de bestuurlijke overheden <strong>van</strong> het Vlaamse<br />

Gewest en <strong>van</strong> de Vlaamse Gemeenschap wat de aanvragen tot openbaarmaking en de


362<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

daarmee verband houdende mededelingen betreft. De Vlaamse Regering stelt de nadere<br />

regelen <strong>van</strong> die medewerking vast.<br />

Afdeling 2: Aanvraag tot openbaarmaking, verbetering of aanvulling<br />

artikel 198<br />

De aanvraag tot openbaarmaking, verbetering of aanvulling wordt schriftelijk ingediend<br />

bij het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen; zij kan worden ingediend met gebruikmaking<br />

<strong>van</strong> een door de voorlichtingsambtenaar ter beschikking gesteld formulier. Zij<br />

vermeldt duidelijk de betrokken aangelegenheid, waar mogelijk de betrokken documenten,<br />

de vorm waarin deze bij voorkeur ter beschikking worden gesteld evenals de naam<br />

en het correspondentieadres <strong>van</strong> de aanvrager. De ont<strong>van</strong>gst <strong>van</strong> de aanvraag wordt<br />

onmiddellijk genoteerd in een register, met vermelding <strong>van</strong> de datum <strong>van</strong> ont<strong>van</strong>gst.<br />

artikel 199<br />

Als de aanvraag te vaag of onvolledig is wordt de aanvrager verzocht, met vermelding<br />

<strong>van</strong> de redenen, zijn verzoek te verduidelijken of te vervolledigen; de voorlichtingsambtenaar<br />

verstrekt de nodige aanwijzingen die vereist zijn om op de aanvraag te kunnen<br />

ingaan.<br />

artikel 200<br />

Als het college een aanvraag tot openbaarmaking, verbetering of aanvulling ont<strong>van</strong>gt<br />

<strong>van</strong> bestuursdocumenten, die zich bij een niet gemeentelijke overheid bevinden, wordt<br />

de aanvraag zo spoedig mogelijk doorgestuurd naar de overheid die volgens de informatie<br />

waarover het college beschikt de documenten onder zich heeft. De aanvrager wordt<br />

hier<strong>van</strong> onmiddellijk op de hoogte gebracht.<br />

artikel 201<br />

§ 1. De beslissing tot inwilliging of afwijzing <strong>van</strong> de aanvraag wordt genomen door het<br />

college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen, dat die bevoegdheid kan opdragen aan de gemeentesecretaris.<br />

Na ont<strong>van</strong>gst <strong>van</strong> de aanvraag gaat naargelang het geval het college<br />

<strong>van</strong> burgemeester en schepenen of de gemeentesecretaris na of de hierna vermelde<br />

uitzonderingsgronden <strong>van</strong> toepassing zijn. Zo spoedig mogelijk en uiterlijk vijftien dagen<br />

na ont<strong>van</strong>gst wordt de aanvraag beantwoord.<br />

§ 2. Indien al naargelang het geval het college of de gemeentesecretaris evenwel oordeelt<br />

dat de gevraagde informatie moeilijk tijdig te verzamelen is, als de toetsing <strong>van</strong> de aanvraag<br />

aan de uitzonderingsgronden moeilijk tijdig uit te voeren is, of als de rechten <strong>van</strong><br />

derden in het geding zijn en deze derden moeten worden geraadpleegd, dan wordt de<br />

termijn <strong>van</strong> vijftien dagen verlengd tot dertig dagen na de ont<strong>van</strong>gst <strong>van</strong> de aanvraag.<br />

Als de aanvraag evenwel de verbetering of de aanvulling <strong>van</strong> bestuursdocumenten betreft<br />

dan kan de termijn met dertig dagen worden verlengd. De verlengingsbeslissing<br />

vermeldt de reden voor het uitstel.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

artikel 202<br />

363<br />

De uitvoering <strong>van</strong> de beslissing tot inwilliging gebeurt zo spoedig mogelijk en uiterlijk<br />

veertig dagen na ont<strong>van</strong>gst <strong>van</strong> de aanvraag. De gemeenteraad kan nadere regelen stellen<br />

over de wijze waarop het inzagerecht kan worden uitgeoefend.<br />

artikel 203<br />

Een afwijzing <strong>van</strong> de aanvraag moet worden gemotiveerd en zij vermeldt de beroepsmogelijkheden.<br />

Bij ontstentenis <strong>van</strong> kennisgeving binnen de voorgeschreven termijnen<br />

wordt de aanvraag geacht te zijn afgewezen. Indien de aanvraag evenwel betrekking<br />

heeft op bestuursdocumenten inzake milieu dan moet daarop steeds uitdrukkelijk worden<br />

geantwoord binnen een niet verlengbare termijn <strong>van</strong> zestig dagen <strong>van</strong>af de ont<strong>van</strong>gst<br />

<strong>van</strong> de aanvraag. In geval <strong>van</strong> afwijzing moeten de redenen uiterlijk bij het verstrijken<br />

<strong>van</strong> de termijn aan de aanvrager worden medegedeeld.<br />

artikel 204<br />

Als een aanvraag om openbaarheid betrekking heeft op een bestuursdocument waarin<br />

een auteursrechtelijk beschermd werk is opgenomen, is de toestemming <strong>van</strong> de auteur<br />

of <strong>van</strong> de persoon aan wie zijn rechten zijn overgegaan, niet vereist om de aanvrager<br />

inzage <strong>van</strong> het document te verlenen of er uitleg over te verstrekken. Een afschrift<br />

wordt evenwel enkel overhandigd na de schriftelijke toestemming <strong>van</strong> de auteur of zijn<br />

rechtsopvolger.<br />

Al naargelang het geval wijst het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen of de gemeentesecretaris<br />

op het auteursrechtelijk beschermd karakter <strong>van</strong> het desbetreffende werk.<br />

Afdeling 3: Uitzonderingen op de openbaarheid<br />

artikel 205<br />

De aanvraag tot openbaarmaking mag worden afgewezen:<br />

1° als zij kennelijk onredelijk of te vaag blijft na een verzoek tot herformulering<br />

<strong>van</strong> de eerste aanvraag;<br />

2° als de inwilliging er<strong>van</strong> zou inhouden dat onvoltooide documenten of gegevens<br />

zouden moeten worden verstrekt.<br />

artikel 206<br />

§ 1. Een verzoek tot openbaarmaking wordt afgewezen als vastgesteld wordt dat het<br />

recht dat eenieder kan doen gelden om bestuursdocumenten te raadplegen en er een<br />

afschrift <strong>van</strong> te krijgen niet opweegt tegen de bescherming <strong>van</strong> één <strong>van</strong> de volgende<br />

belangen:<br />

1° de veiligheid <strong>van</strong> de bevolking;<br />

2° de openbare orde, de veiligheid of de verdediging <strong>van</strong> het land;<br />

3° de federale internationale betrekkingen <strong>van</strong> België;


364<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

4° het vertrouwelijk karakter <strong>van</strong> de internationale betrekkingen <strong>van</strong> het Vlaamse<br />

Gewest of de Vlaamse Gemeenschap, met inbegrip <strong>van</strong> de betrekkingen <strong>van</strong> dit<br />

Gewest of deze Gemeenschap met de federale overheid en met de andere gemeenschappen<br />

en gewesten;<br />

5° de fundamentele rechten en vrijheden <strong>van</strong> de bestuurden;<br />

6° de opsporing en vervolging <strong>van</strong> strafbare feiten;<br />

7° het federaal economisch of financieel belang, de munt en het openbaar krediet;<br />

8° het economisch, financieel of commercieel belang <strong>van</strong> de gemeente of <strong>van</strong> de<br />

bestuurlijke overheden <strong>van</strong> het Vlaamse Gewest of <strong>van</strong> de Vlaamse Gemeenschap;<br />

9° het vertrouwelijk karakter <strong>van</strong> de commerciële, industriële, ondernemings- en<br />

fabricagegegevens die aan de overheid zijn meegedeeld, tenzij de betrokkene<br />

met de inzage, de uitleg of de mededeling in afschrift er<strong>van</strong> heeft ingestemd;<br />

10° de geheimhouding <strong>van</strong> de identiteit <strong>van</strong> de persoon die het document of de<br />

inlichting vertrouwelijk aan de overheid heeft meegedeeld ter aangifte <strong>van</strong> een<br />

strafbaar of strafbaar geacht feit.<br />

§ 2. Wanneer een aanvraag tot openbaarmaking betrekking heeft op bestuursdocumenten,<br />

die opgesteld worden ter voorbereiding <strong>van</strong> een te nemen beslissing, afgewezen wordt<br />

omwille <strong>van</strong> één <strong>van</strong> bovenstaande belangen, dan kan de aanvrager een nieuw verzoek<br />

indienen zodra de eindbeslissing is genomen of de termijn verstreken is waarbinnen de<br />

beslissing moest worden genomen, ongeacht of de beslissing of de eventuele stilzwijgende<br />

beslissing nog vatbaar is voor beroep. De aanvraag wordt dan opnieuw getoetst<br />

aan bovenstaande uitzonderingsgronden.<br />

artikel 207<br />

Een verzoek tot openbaarmaking wordt afgewezen:<br />

1° als de openbaarmaking afbreuk doet aan een bij wet of decreet vastgestelde<br />

geheimhoudingsverplichting;<br />

2° als de openbaarmaking afbreuk doet aan het vertrouwelijk karakter <strong>van</strong> persoonsgegevens<br />

met betrekking tot een natuurlijk persoon; hier<strong>van</strong> kan alleen onder de<br />

voorwaarden, vermeld in artikel 193, worden afgeweken;<br />

3° als de openbaarmaking afbreuk doet aan het geheim <strong>van</strong> de beraadslagingen <strong>van</strong> de<br />

federale en de Vlaamse regeringen, <strong>van</strong> de verantwoordelijke overheden die er<strong>van</strong><br />

afhangen evenals <strong>van</strong> het bij wet of decreet bepaalde geheim <strong>van</strong> de beraadslagingen<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke organen;<br />

4° als het om bestuursdocumenten gaat die ressorteren onder de overheden <strong>van</strong> het<br />

Vlaamse Gewest of <strong>van</strong> de Vlaamse Gemeenschap of <strong>van</strong> de gemeente en die<br />

uitsluitend ten behoeve <strong>van</strong> de strafvordering of de mogelijke toepassing <strong>van</strong> tuchtmaatregelen<br />

zijn opgesteld;<br />

5° als het om bestuursdocumenten gaat die ressorteren onder de 4° vermelde overheden<br />

en die gegevens bevatten die door derden werden verstrekt zonder dat zij daartoe<br />

verplicht werden en die zij uitdrukkelijk als vertrouwelijk hebben bestempeld,<br />

tenzij zij zich akkoord verklaren met de openbaarmaking.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

artikel 208<br />

365<br />

Als het verzoek evenwel betrekking heeft op bestuursdocumenten inzake milieu dan<br />

kan de informatie alleen worden geweigerd indien het verzoek afbreuk doet aan een <strong>van</strong><br />

de volgende belangen of redenen:<br />

1° het vertrouwelijk karakter <strong>van</strong> handelingen <strong>van</strong> overheidsinstanties, internationale<br />

betrekkingen en defensie;<br />

2° openbare veiligheid;<br />

3° zaken die bij de rechter aanhangig zijn of zijn geweest, of waarvoor vooronderzoeken,<br />

disciplinaire onderzoeken of opsporingsonderzoeken lopen;<br />

4° vertrouwelijke commerciële en industriële gegevens, met inbegrip <strong>van</strong> intellectuele<br />

eigendom;<br />

5° het vertrouwelijk karakter <strong>van</strong> persoonlijke gegevens en/of dossiers;<br />

6° gegevens die zijn verstrekt door derden zonder dat deze daartoe wettelijk verplicht<br />

waren;<br />

7° gegevens waar<strong>van</strong> de openbaarmaking aantasting <strong>van</strong> de milieusector waarop zij<br />

betrekking hebben waarschijnlijker zou maken.<br />

artikel 209<br />

Als een bestuursdocument ingevolge bovenstaande bepalingen maar voor een deel aan<br />

de openbaarheid moet worden onttrokken wordt de inzage, de uitleg of de mededeling<br />

in afschrift er<strong>van</strong> tot het overige beperkt. Uit de beslissing moet dan in de mate <strong>van</strong> het<br />

mogelijke blijken op welke plaatsen informatie werd weggelaten en op grond <strong>van</strong> welke<br />

uitzonderingsgronden dit gebeurde.<br />

Afdeling 4: Beroepsprocedure<br />

artikel 210<br />

Tegen de beslissing die de aanvraag tot openbaarmaking, verbetering of aanvulling afwijst<br />

of na het verstrijken <strong>van</strong> de termijn waarbinnen de beslissing moest worden genomen,<br />

kan de aanvrager beroep instellen bij de Vlaamse Regering.<br />

artikel 211<br />

Het beroep moet schriftelijk worden ingesteld binnen een termijn <strong>van</strong> dertig dagen die,<br />

naar gelang <strong>van</strong> het geval ingaat de dag na het versturen <strong>van</strong> de beslissing of de dag na<br />

het verstrijken <strong>van</strong> de termijn waarbinnen een beslissing moest worden genomen.<br />

artikel 212<br />

§ 1. Over het beroep wordt door door de Vlaamse Regering aangestelde ambtenaren,<br />

die daartoe over de vereiste onafhankelijkheid beschikken, uitspraak gedaan binnen een<br />

termijn <strong>van</strong> dertig dagen <strong>van</strong>af de dag na ont<strong>van</strong>gst <strong>van</strong> het beroep. De beslissing houdende<br />

inwilliging of verwerping <strong>van</strong> het beroep wordt uiterlijk de laatste dag <strong>van</strong> die<br />

termijn naar de aanvrager en naar het gemeentebestuur verstuurd. Als het beroep tegen


366<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

een uitdrukkelijke afwijzing <strong>van</strong> een aanvraag tot openbaarmaking, verbetering of aanvulling<br />

<strong>van</strong> een bestuursdocument of het beroep ingevolge het verstrijken <strong>van</strong> de termijn<br />

waarbinnen de beslissing moest worden genomen wordt ingewilligd wordt de<br />

openbaarmaking, de verbetering of aanvulling toegestaan. De uitvoering <strong>van</strong> de beslissing<br />

tot inwilliging <strong>van</strong> het beroep gebeurt zo spoedig mogelijk en uiterlijk veertig<br />

dagen na ont<strong>van</strong>gst <strong>van</strong> het beroep. Voor de verbetering of aanvulling blijven de eventueel<br />

door of krachtens een wet of decreet bijkomend voorgeschreven procedures evenwel<br />

<strong>van</strong> kracht.<br />

§ 2. Indien geen besluit werd verstuurd binnen de voormelde termijn dan wordt de<br />

aanvraag tot openbaarmaking geacht te zijn afgewezen als het gemeentebestuur de aanvraag<br />

uitdrukkelijk had afgewezen en te zijn ingewilligd als de aanvraag door het gemeentebestuur<br />

niet werd beantwoord binnen de daarvoor bepaalde termijn.<br />

§ 3. Indien geen besluit werd verstuurd binnen voormelde termijn dan wordt de aanvraag<br />

tot verbetering of aanvulling geacht te zijn verworpen.<br />

artikel 213<br />

De door de Vlaamse Regering met de behandeling <strong>van</strong> de beroepen aangestelde ambtenaren<br />

kunnen ter plaatse alle bestuursdocumenten inzien of ze opvragen bij het gemeentebestuur.<br />

Zij kunnen alle betrokken partijen horen en het college <strong>van</strong> burgemeester<br />

en schepenen of de gemeentesecretaris om bijkomende inlichtingen verzoeken.<br />

artikel 214<br />

De Vlaamse Regering publiceert elk jaar een verslag over de beroepen, die bij haar worden<br />

ingesteld in het kader <strong>van</strong> de toepassing <strong>van</strong> de passieve openbaarheid. Dit verslag<br />

wordt meegedeeld aan het Vlaams Parlement, aan elk gemeentebestuur evenals aan iedereen<br />

die daarom verzoekt.<br />

artikel 215<br />

Tegen de in beroep genomen beslissing kunnen de aanvrager en het gemeentebestuur<br />

een verzoek tot nietigverklaring indienen bij de Raad <strong>van</strong> State.<br />

TITEL II - GEMEENTELIJK MELDPUNT EN OMBUDSDIENST<br />

artikel 216<br />

Het gemeentebestuur staat in voor een kwaliteitsvolle en burgergerichte organisatie en<br />

werking <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten. De gemeenteraad neemt daartoe de nodige algemene<br />

maatregelen en staat alleszins in voor de organisatie <strong>van</strong> een meldpunt binnen het<br />

gemeentebestuur waar klachten of voorstellen tot verbetering, die <strong>van</strong> de burger of <strong>van</strong><br />

de hem vertegenwoordigende organisaties uitgaan, mondeling of schriftelijk aanhangig<br />

kunnen worden gemaakt. Dit recht staat ook ook open voor rechtspersonen, die werkzaam<br />

zijn in de gemeente.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

367<br />

De betrokkenen worden binnen een termijn <strong>van</strong> dertig dagen op de hoogte gebracht<br />

<strong>van</strong> het gevolg dat aan die klachten en voorstellen wordt gegeven. Bij gebrek aan antwoord<br />

binnen die termijn, wordt er<strong>van</strong> uitgegaan dat daaraan geen gevolg wordt gegeven.<br />

Het gemeentebestuur houdt een register bij <strong>van</strong> de ingediende klachten en voorstellen<br />

volgens datum <strong>van</strong> ont<strong>van</strong>gst.<br />

artikel 217<br />

§ 1. Een onafhankelijke ombudsdienst onderzoekt de klachten, die betrekking hebben<br />

op het onbehoorlijk optreden <strong>van</strong> het gemeentebestuur of op het onbehoorlijk karakter<br />

<strong>van</strong> de door het bestuur gestelde handelingen. Hij beschikt daarvoor over de vereiste<br />

onderzoeksbevoegdheden en hij treedt bemiddelend op tussen diegenen die de klacht<br />

hebben ingediend en het bestuur.<br />

§ 2. Alleszins is vereist dat de betrokkenen vooraf de nodige stappen hebben gedaan om<br />

genoegdoening te bekomen overeenkomstig het bepaalde in artikel 216.<br />

§ 3. Indien de gemeenteraad zelf overgaat tot de inrichting <strong>van</strong> een onafhankelijke<br />

ombudsdienst dan dient deze te voldoen aan de voorwaarden, bepaald door de Vlaamse<br />

Regering. Bij gebrek aan een onafhankelijke door de gemeenteraad ingerichte<br />

ombudsdienst treedt de Vlaamse ombudsdienst op overeenkomstig de bepalingen <strong>van</strong><br />

het daarop betrekking hebbende decreet.<br />

§ 4. De ombudsdienst brengt jaarlijks verslag uit over zijn werkzaamheden aan de gemeenteraad.<br />

Door de Vlaamse overheid wordt dit verslag schriftelijk uitgebracht.<br />

TITEL III - BURGERINITIATIEF<br />

artikel 218<br />

Indien het verzoek uitgaat <strong>van</strong> minstens vijf ten honderd <strong>van</strong> het aantal inwoners ouder<br />

dan 16 jaar hebben dezen het recht te vragen dat de door hen in een gemotiveerde nota<br />

nader omschreven voorstellen en vragen betreffende de gemeentelijke beleidsvoering<br />

en dienstverlening op de agenda <strong>van</strong> de gemeenteraad worden ingeschreven. Bij deze<br />

nota worden desgevallend alle nuttige stukken gevoegd die de gemeenteraad kunnen<br />

voorlichten.<br />

artikel 219<br />

§ 1. Het verzoek wordt ingediend door middel <strong>van</strong> een formulier, dat ter beschikking<br />

wordt gesteld door de voorlichtingsambtenaar en het wordt bij aangetekend schrijven<br />

toegezonden aan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen. Het moet de naam, de<br />

voornaam, geboortedatum en woonplaats vermelden <strong>van</strong> eenieder die het verzoekschrift<br />

heeft ondertekend.<br />

§ 2. Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen gaat na of aan deze voorwaarden is<br />

voldaan.


368<br />

artikel 220<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Het verzoek wordt minstens twintig dagen op voorhand ingediend bij het college <strong>van</strong><br />

burgemeester en schepenen om op de eerstvolgende gemeenteraad te worden behandeld,<br />

zoniet wordt het verzoek behandeld op de daaropvolgende vergadering <strong>van</strong> de<br />

raad.<br />

artikel 221<br />

De gemeenteraad doet vooraf uitspraak over zijn bevoegdheid ten aanzien <strong>van</strong> de in het<br />

verzoek opgenomen voorstellen en vragen. Binnen zijn bevoegdheid bepaalt de gemeenteraad<br />

tevens welk gevolg daaraan wordt gegeven en hoe dit zal worden bekendgemaakt.<br />

TITEL IV - DE GEMEENTELIJKE VOLKSRAADSPLEGING<br />

artikel 222<br />

§ 1. Indien het verzoek uitgaat <strong>van</strong> tien tenhonderd <strong>van</strong> de inwoners <strong>van</strong>af 16 jaar is de<br />

gemeenteraad verplicht de door hen voorgestelde vraag of vragen betreffende de gemeentelijke<br />

beleidsvoering en dienstverlening, op voorwaarde dat die tot zijn bevoegdheid<br />

behoren, aan een volksraadpleging te onderwerpen. In gemeenten met meer dan<br />

30.000 inwoners volstaat het dat het verzoek uitgaat <strong>van</strong> minstens 3.000 inwoners <strong>van</strong>af<br />

16 jaar.<br />

§ 2. De gemeenteraad kan op eigen initiatief beslissen een volksraadpleging te organiseren<br />

over een vraag of over vragen betreffende de gemeentelijke beleidsvoering en dienstverlening<br />

op voorwaarde dat die tot zijn bevoegdheid behoren.<br />

artikel 223<br />

Elk verzoek dat uitgaat <strong>van</strong> de inwoners dient te worden gericht aan het college <strong>van</strong><br />

burgemeester en schepenen. Daarbij worden een gemotiveerde nota evenals alle nuttige<br />

stukken gevoegd, die de gemeenteraad kunnen voorlichten.<br />

Het verzoek wordt ingediend door middel <strong>van</strong> een formulier dat ter beschikking wordt<br />

gesteld door de voorlichtingsambtenaar. Het moet de naam, de voornaam, de geboortedatum<br />

en de woonplaats vermelden <strong>van</strong> eenieder die het verzoekschrift heeft ondertekend.<br />

Het formulier vermeldt tevens de vraag of de vragen waarop de gevraagde raadpleging<br />

betrekking heeft.<br />

artikel 224<br />

De vraag of de vragen, die aan een volksraadpleging worden onderworpen, moeten<br />

duidelijk met ja of neen kunnen worden beantwoord. Het verzoek wordt bij aangetekend<br />

schrijven toegezonden aan het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen dat nagaat<br />

of aan de gestelde voorwaarden is voldaan. Het moet minstens twintig dagen op voorhand<br />

worden ingediend bij het college om op de eerstvolgende gemeenteraad te worden<br />

behandeld., zoniet wordt het verzoek behandeld op de daaropvolgende vergadering <strong>van</strong>


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

369<br />

de gemeenteraad. Indien de gemeenteraad bevoegd is over de gestelde vraag of vragen<br />

een beslissing te nemen, wordt een volksraadpleging georganiseerd. In het andere geval<br />

wordt de vraag door de gemeenteraad afgewezen.<br />

artikel 225<br />

De deelneming aan de volksraadpleging is niet verplicht en elke inwoner <strong>van</strong>af 16 jaar,<br />

die met uitzondering <strong>van</strong> de leeftijdsvereiste aan de voorwaarde voldoet om deel te<br />

nemen aan de gemeenteraadsverkiezingen, heeft recht op één stem. De gemeenteraad<br />

beslist over de dag <strong>van</strong> de organisatie <strong>van</strong> de volksraadpleging evenals over de wijze<br />

waarop de uitslag <strong>van</strong> de raadpleging zal worden bekendgemaakt.<br />

artikel 226<br />

De voorlichtingsambtenaar waakt erover dat de inwoners op een duidelijke en objectieve<br />

wijze informatie krijgen over de gestelde vraag of vragen. Hij stelt daarvoor een<br />

begeleidende tekst op, die samen bezorgd wordt met de uitnodiging om aan de raadpleging<br />

deel te nemen.<br />

artikel 227<br />

Aangelegenheden betreffende personen en aangelegenheden betreffende de rekeningen,<br />

de begrotingen, de gemeentebelastingen en retributies kunnen niet het voorwerp<br />

zijn <strong>van</strong> een volksraadpleging.<br />

Geen raadpleging kan worden georganiseerd in een periode <strong>van</strong> twaalf maanden voor<br />

de gewone vergadering <strong>van</strong> de kiezers voor de hernieuwing <strong>van</strong> de gemeenteraden. Bovendien<br />

kan geen raadpleging worden georganiseerd in een periode <strong>van</strong> veertig dagen<br />

voor de rechtstreekse verkiezing <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> de Kamer <strong>van</strong> volksvertegenwoordigers,<br />

de Senaat, het Vlaams Parlement en het Europees Parlement.<br />

De inwoners <strong>van</strong> de gemeente kunnen slechts eenmaal om de zes maanden worden<br />

geraadpleegd per zittingsperiode. Gedurende de tijd tussen twee vernieuwingen <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad kan slechts één volksraadpleging over hetzelfde onderwerp worden gehouden.<br />

artikel 228<br />

De Vlaamse Regering kan bij algemeen besluit nadere regels stellen voor de procedure<br />

die moet worden gevolgd bij de volksraadpleging.<br />

TITEL V - INSPRAAK<br />

artikel 229<br />

De gemeentelijke organen nemen de door hen wenselijk geachte initiatieven om de<br />

betrokkenheid en de inspraak <strong>van</strong> de burgers of <strong>van</strong> de doelgroepen te verzekeren bij de<br />

beleidsvoorbereiding, bij de totstandbrenging <strong>van</strong> de gemeentelijke dienstverlening en<br />

bij de evaluatie er<strong>van</strong>.


370<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Indien deze initiatieven niet door de gemeenteraad zelf worden genomen, vereisen zij<br />

alleszins zijn instemming.<br />

artikel 230<br />

§ 1.Onverminderd de op dit gebied geldende wettelijke en decretale bepalingen kan<br />

alleen de gemeenteraad overgaan tot de inrichting <strong>van</strong> raden en overlegstructuren, die<br />

tot opdracht hebben op regelmatige en systematische wijze het gemeentebestuur te adviseren.<br />

§ 2. Ten hoogste twee derden <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> de hier bedoelde raden en overlegstructuren<br />

is <strong>van</strong> hetzelfde geslacht, zoniet kan niet op rechtsgeldige wijze advies worden<br />

uitgebracht. De gemeenteraad kan evenwel, doch alleen als redenen worden aangevoerd<br />

die aantonen dat onmogelijk kan worden voldaan aan deze voorwaarde, in de tijd<br />

beperkte afwijkingen toestaan.<br />

§ 3. De gemeenteraad stelt de andere voorwaarden voor de representativiteit vast en hij<br />

regelt de samenstelling, de werkwijze en de procedures. Daarbij wordt uitdrukkelijk bepaald<br />

op welke wijze het gevolg, dat aan de adviezen wordt gegeven, zal worden meegedeeld.<br />

De raad waakt erover dat de nodige middelen ter beschikking worden gesteld<br />

voor de vervulling <strong>van</strong> de adviesopdracht en voor de inspraakbegeleiding.<br />

§ 4. Gemeenteraadsleden en leden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen kunnen<br />

geen stemgerechtigd lid zijn in de bedoelde raden en overlegstructuren.<br />

artikel 231<br />

Verslagen en einddocumenten, die in het kader <strong>van</strong> de in artikelen 229 en 230 vermelde<br />

initiatieven, raden en overlegstructuren, worden uitgewerkt, worden steeds meegedeeld<br />

aan de gemeenteraad.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

BOEK III<br />

INTERBESTUURLIJKE VERHOUDINGEN<br />

371<br />

In de huidige gemeentewet worden de verhoudingen tussen de gemeente en de andere<br />

bestuursniveaus vooral benaderd <strong>van</strong>uit het begrippenpaar ‘hiërarchie <strong>van</strong> de normen’<br />

en ‘bestuurlijk toezicht.’ De aan de gemeente – overeenkomstig artikel 117 <strong>van</strong> deze in<br />

1994 gecoördineerde wet – toekomende bevoegdheid voor alles wat <strong>van</strong> gemeentelijk<br />

belang is, wordt juridisch en feitelijk beknot tot hetgeen niet aan een andere overheid is<br />

toevertrouwd of er niet door wordt waargenomen. Het bestuurlijk toezicht fungeert in<br />

dit verband als instrument ter verhindering <strong>van</strong> elke situatie waarin het gemeentelijk<br />

optreden strijdig zou zijn met de door de andere overheidsniveaus uitgewerkte en gehanteerde<br />

normen 1 . Kan met deze benaderingswijze nog wel op afdoende wijze recht<br />

gedaan worden aan de ontwikkelingen die zich volgens de theorie en de praktijk <strong>van</strong> de<br />

interbestuurlijke verhoudingen <strong>van</strong>daag voltrekken? Worden de hedendaagse centralelokale<br />

relaties met andere woorden nog steeds vooral gekenmerkt door louter op<br />

eenzijdigheid steunende bevelen opgelegd aan de gemeente door de andere bestuursniveaus<br />

of door een op gemeentelijk vlak negatief gepercipieerde en eerder weerloos te<br />

aanvaarden toezichtsuitoefening telkens deze neerkomt op het weigeren <strong>van</strong> een goedkeuring<br />

of op een beslissing tot schorsing en vernietiging?<br />

Cogovernance, partnership, negotiated decision-making zijn enkele voorbeelden <strong>van</strong> de begrippen<br />

die de recente theorievorming rond interbestuurlijke verhoudingen domineren 2 .<br />

Allen geven ze uitdrukking aan de groeiende betrokkenheid en verwevenheid tussen<br />

verschillende overheidsgeledingen, een trend die overigens niet beperkt is gebleven tot<br />

de centrale-lokale relaties maar waar<strong>van</strong> het gehele maatschappelijk bestel thans is doordrongen<br />

3 . De huidige beleids- en bestuursproblemen zijn immers dermate complex geworden<br />

dat een ermee geconfronteerde (overheids-)organisatie deze steeds minder alleen<br />

op een afdoende wijze kan aanpakken en zich derhalve in toenemende mate genoodzaakt<br />

voelt de hand te reiken naar andere maatschappelijke actoren 4 .<br />

Van de verschillende modellen die er ter duiding <strong>van</strong> de interbestuurlijke interactie bestaan,<br />

zijn bijgevolg degene waarin het lokale bestuur als een loutere uitvoeringsagent of<br />

als een los <strong>van</strong> de andere overheden opererend bestuur wordt voorgesteld al geruime<br />

tijd op stuk <strong>van</strong> hun werkelijkheidsgetrouwheid bekritiseerd. Van de hedendaagse (West-<br />

Europese) gemeente wordt daarentegen aangenomen dat zij vooral als een partner <strong>van</strong><br />

de centrale overheid dient afgebeeld te worden en zich als dusdanig ook meer in de<br />

toekomst zal profileren. 5<br />

zie eindnoten blz. 456


372<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Aan deze partnerschapsidee kan op uiteenlopende wijze vorm worden gegeven, gaande<br />

<strong>van</strong> een eerder minimalistische invulling waarbij in een bestuurlijk bestel louter een element<br />

<strong>van</strong> interactiviteit onder de vorm <strong>van</strong> consultatie of overleg met de plaatselijke<br />

besturen voorzien wordt bij de totstandkoming <strong>van</strong> elke door een ander overheidsniveau<br />

uitgewerkte regelgeving met belangrijke repercussies voor de lokale bestuurslaag tot een<br />

meer maximalistische doorwerking er<strong>van</strong> waarbij de betrokken bestuursgeledingen zich<br />

in een context <strong>van</strong> wederzijds vertrouwen toeleggen op de taak (-sfeer) die zij ten gevolge<br />

<strong>van</strong> hun positie in de binnenlands bestuurlijke organisatie het beste kunnen waarnemen.<br />

6 Voor de in de bestuurlijke organisatie hoger geplaatste overheden komt de<br />

toepassing <strong>van</strong> dit laatste beginsel <strong>van</strong> de subsidiariteit er op neer dat zij – in het geval er<br />

niet beslist wordt tot het volledig overlaten <strong>van</strong> de taakuitoefening aan de lokale bestuurslaag<br />

– zich beperken tot het uittekenen <strong>van</strong> de algemene krijtlijnen waarbinnen de beleidsvoering<br />

zich op het gehele grondgebied dient af te spelen. In een dergelijke situatie<br />

vertaalt dit principe zich dan voor de gemeente in het afstemmen <strong>van</strong> deze beleidskaders<br />

op de plaatselijke noden en behoeften. Idealiter gaat uiteraard ook bij deze maximalistische<br />

variant <strong>van</strong> partnerschap aan de centrale besluitvorming inzake de interbestuurlijke taakverdeling<br />

een moment <strong>van</strong> interactie met de lokale bestuurslaag vooraf.<br />

Deze uit de theorievorming rond interbestuurlijke verhoudingen af te leiden ontwikkeling<br />

naar (meer) wederzijdse betrokkenheid tussen centrale en lokale overheidsgeledingen<br />

is een merkbare trend in de beleidspraktijk <strong>van</strong> de (West-Europese) landen,<br />

zij het dat er differentiatie bestaat op stuk <strong>van</strong> de snelheid waarmee en de wijze waarop<br />

recentelijk (verder) in de richting <strong>van</strong> dit partnerschap wordt geëvolueerd. 7 Zo bestaat<br />

er in Denemarken en Noorwegen al geruime tijd een traditie <strong>van</strong> intensief overleg<br />

tussen de centrale overheid en de representatieve organisatie <strong>van</strong> de lokale bestuurslaag<br />

over vrijwel alle aangelegenheden die hen gezamenlijk aanbelangen. 8 Deze werkwijze<br />

heeft zich in het geval <strong>van</strong> Denemarken veruitwendigd in het afsluiten <strong>van</strong> overeenkomsten<br />

tussen de beide partijen die op stuk <strong>van</strong> de lokale regulering een alternatief<br />

vormen voor de klassieke eenzijdig opgelegde wetgeving; een uiting <strong>van</strong> een verreikende<br />

honorering <strong>van</strong> de partnerschapsidee die zich in Noorwegen vooralsnog niet<br />

heeft vertoond. 9 Zweden heeft in dit verband nog een andere koers gevolgd: intense<br />

consultatie tussen de centrale overheid en de lokale representatieve organisatie is er<br />

vooral kenmerkend voor de beleidsvoering in een eerder beperkt aantal sectoren waarbij<br />

<strong>van</strong>daag enkel in het domein <strong>van</strong> de gezondheidszorg periodiek centrale-lokale<br />

overeenkomsten worden afgesloten. 10 Op zijn beurt kent ook Nederland een diepgewortelde<br />

traditie <strong>van</strong> overleg en samenwerking tussen de centrale en decentrale overheden<br />

met als orgelpunt het afsluiten <strong>van</strong> een bestuursakkoord aan het begin <strong>van</strong> een<br />

nieuwe (centrale) regeerperiode. 11 In 1999 werd er voor de vierde maal een dergelijk<br />

akkoord afgesloten tussen de Rijksoverheid, de Vereniging <strong>van</strong> Nederlandse Gemeenten<br />

(VNG) en het InterProvinciaal Overleg (IPO), waarin door de partijen wenselijk<br />

geachte en overeengekomen omgangsregels en –vormen werden gespecificeerd. 12 Tevens<br />

zijn onze noorderburen ook vooruitstrevend op het gebied <strong>van</strong> de juridische verankering<br />

<strong>van</strong> tweezijdigheid in de centrale-lokale verhoudingen: zo kan in de Nederlandse gemeentewet<br />

menige bepaling ter zake worden aangetroffen. 13 Een totaal ander beeld<br />

dringt zich tenslotte op <strong>van</strong> een land als het Verenigd Koninkrijk waar – na een lang-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

373<br />

durige periode <strong>van</strong> conflict tussen de centrale en de lokale overheid – de Labourregering<br />

onmiddellijk na haar aantreden in 1997 de eerste stappen heeft gezet in de<br />

richting <strong>van</strong> a genuine central-local partnership onder de vorm <strong>van</strong> een beginselverklaring<br />

tot dialoog en consultatie met de lokale bestuurslaag. 14<br />

Ook in Vlaanderen leeft al enige tijd de idee <strong>van</strong> de noodzaak aan en de meerwaarde<br />

<strong>van</strong> een partnerschap in de centrale-lokale bestuursverhoudingen. Aan dit gedachtegoed<br />

is op de meest duidelijke wijze uitdrukking gegeven in het zogenaamde ‘Pact<br />

tussen de Vlaamse Regering en de Vlaamse gemeenten en OCMW’s.’ Met de ondertekening<br />

<strong>van</strong> dit pact op 8 maart 1999 brachten de Vlaamse Regering en de Vereniging<br />

<strong>van</strong> Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) voor de eerste maal een centraal-lokaal<br />

bestuursakkoord in Vlaanderen tot stand. 15 Dit akkoord is niet alleen het eindproduct<br />

<strong>van</strong> een belangrijke samenwerkingsoperatie tussen de Vlaamse centrale en lokale overheden,<br />

maar markeert tevens het beginpunt er<strong>van</strong>. De tekst bevat immers niet minder<br />

dan 63 actiepunten die er allen op gericht zijn om de kwaliteit <strong>van</strong> de (interbestuurlijke)<br />

beleidsvoering ten behoeve <strong>van</strong> de Vlaamse burger te optimaliseren. 16 Tot op heden<br />

worden nog steeds maatregelen genomen ter uitvoering <strong>van</strong> dit pact, 17 daar ook de<br />

huidige Vlaamse Regering zich voltallig achter deze tekst en de erin besloten liggende<br />

idee <strong>van</strong> een centraal-lokaal partnerschap geschaard heeft. 18<br />

Het schrijven <strong>van</strong> een <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> is een aangelegenheid om<br />

interactiviteit en partnerschap nog meer deel te laten uitmaken <strong>van</strong> de wijze waarop aan<br />

de Vlaamse centrale-lokale verhoudingen dagelijks vorm wordt gegeven. De in dit verband<br />

voorgestelde decreetsartikelen zijn ondergebracht in een drietal titels. Onder een<br />

eerste titel wordt gehandeld over de manier waarop de beleidsruimte <strong>van</strong> de gemeente<br />

door de andere overheidsgeledingen uit het Vlaamse bestuurlijke bestel dient gewaarborgd<br />

te worden, met bijzondere aandacht voor de betrokkenheid <strong>van</strong> het plaatselijk<br />

bestuur of <strong>van</strong> de haar vertegenwoordigende organisatie bij de totstandkoming <strong>van</strong> nieuwe<br />

centrale regelgeving. In de tweede titel wordt een specifiek instrument belicht waarmee<br />

ook op maximalistische wijze uitdrukking kan worden gegeven aan interactiviteit, namelijk<br />

het convenant of de beleidsovereenkomst. De derde titel is tenslotte volledig gewijd<br />

aan de in de context <strong>van</strong> toenemende tweezijdigheid noodzakelijk geachte wijzigingen<br />

op stuk <strong>van</strong> de uitoefening <strong>van</strong> het bestuurlijk toezicht. Aan het benutten <strong>van</strong> deze<br />

mogelijkheden tot het decretaal verankeren <strong>van</strong> de partnerschapsidee lijkt een dubbele<br />

meerwaarde verbonden: enerzijds kan er op deze wijze nadere uitwerking worden gegeven<br />

aan zowel de geest als de letter <strong>van</strong> het pact met de Vlaamse gemeenten en OCMW’s<br />

en anderzijds kan de huidige formele benaderingswijze <strong>van</strong> de centrale-lokale relaties<br />

hierdoor meer in lijn worden gebracht met de inzichten die daaromtrent in de theorie en<br />

de praktijk <strong>van</strong> de (Vlaamse) interbestuurlijke verhoudingen aanwezig zijn.


374<br />

TITEL I<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

PARTNERSCHAP IN DE INTERBESTUURLIJKE<br />

VERHOUDINGEN IN VLAANDEREN:<br />

DE BELEIDSRUIMTE VAN DE GEMEENTE<br />

GEWAARBORGD<br />

§ 1. Verantwoording<br />

E. WAYENBERG 19<br />

Uit de tekst <strong>van</strong> het pact tussen de Vlaamse Regering en de Vlaamse gemeenten en<br />

OCMW’s kan afgeleid worden dat er anno 1999 een engagement bestond om de partnerschapsidee<br />

op een maximalistische wijze te laten doorwerken in de Vlaamse centralelokale<br />

verhoudingen. In dit akkoord werd immers de principiële keuze verwoord om bij<br />

de beleidsvoering het subsidiariteitsbeginsel in acht te nemen, wat bestuurlijk vertaald<br />

zou worden naar het (laten) maken <strong>van</strong> de maatschappelijke keuzen op het overheidsniveau<br />

dat voor de betreffende materie het meest functioneel is. 20 Zag de Vlaamse Regering<br />

voor zichzelf nog een rol in de beleidsvoering op een bepaald domein weggelegd,<br />

dan zou haar regelgeving ter zake zich zoveel mogelijk beperken tot het uittekenen <strong>van</strong><br />

de hoofdlijnen <strong>van</strong> dat beleid en het omschrijven <strong>van</strong> de ermee beoogde resultaten. 21<br />

Daarnaast werd in het pact ook uitdrukkelijk de noodzaak onderkend aan voorafgaand<br />

en tijdig overleg over belangrijke aangelegenheden die de centrale en lokale partners<br />

gezamenlijk zouden aanbelangen en aan initiatieven die hun onderlinge communicatie<br />

en informatie-uitwisseling ten goede zouden komen. 22<br />

In een <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> kan een bijdrage geleverd worden aan de<br />

verdere concretisering <strong>van</strong> deze in het pact neergeschreven intenties, die overigens ook<br />

deel uitmaken <strong>van</strong> het door de huidige Vlaamse Regering vooropgesteld en in uitvoering<br />

verkerend beleid ten aanzien <strong>van</strong> de lokale bestuurslaag. 23 Uit een internationale screening<br />

<strong>van</strong> de gemeentewet is gebleken dat de bovenstaande aspecten inzake centrale-lokale<br />

verhoudingen en in het bijzonder de in een dergelijke context wenselijke interactieregels<br />

op de meest uitgebreide wijze behandeld worden in de Nederlandse gemeentewet. 24<br />

Vanuit de overtuiging dat een engagement tot het op een maximalistische wijze laten<br />

doorwerken <strong>van</strong> de partnerschapsidee in de centrale-lokale relaties ook maximaal uitgewerkte<br />

voorstellen ter zake verdient, is er in het hiernavolgende dan ook voor geopteerd<br />

om de betreffende bepalingen uit de Nederlandse gemeentewet toe te lichten.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

375<br />

Onder Titel III: De bevoegdheid <strong>van</strong> het gemeentebestuur - Hoofdstuk VIII: Algemene<br />

bepalingen - §2. Verhouding tot de provincie en het rijk uit de Nederlandse gemeentewet<br />

wordt interactiviteit in de centrale-lokale verhoudingen door een negental artikelen<br />

gewaarborgd. Tijdens de parlementaire behandeling <strong>van</strong> deze artikelen overheerste het<br />

standpunt dat er in geval <strong>van</strong> beleidsafhankelijkheid tussen verschillende bestuurslagen<br />

een behoefte ontstaat aan onderlinge communicatie en overleg teneinde het beleid <strong>van</strong><br />

de bestuursniveaus op elkaar af te stemmen en een passende wederzijdse beïnvloeding<br />

mogelijk te maken. 25 Een eerste stap op weg naar het teweegbrengen <strong>van</strong> deze onderlinge<br />

communicatie zou gelegen zijn in het verstrekken <strong>van</strong> informatie over elkaars beleidsvoornemens.<br />

Het eventueel daaropvolgend overleg werd opgevat als een vorm <strong>van</strong> communicatie<br />

die verder reikt dan horen of in de gelegenheid stellen zijn standpunt kenbaar<br />

te maken: wezenlijk overleg wordt immers gekenmerkt door het feit dat de wederpartij<br />

zal moeten ingaan op de ingebrachte argumenten en inzicht zal moeten verschaffen in<br />

de eigen beweegredenen. Deze laatste communicatievorm zou op zijn beurt dan kunnen<br />

resulteren in het maken <strong>van</strong> afspraken over de wijze waarop het verdere beleid door<br />

de betrokken partijen zal worden gevoerd. 26 Bij het behandelen <strong>van</strong> de vraag naar de<br />

mate waarin de gemeentewet regels inzake het waarborgen <strong>van</strong> deze interactiviteit dient<br />

te bevatten, werd het uitwerken <strong>van</strong> een wettelijke regeling waarin op detaillistische wijze<br />

wordt aangegeven in welke soorten gevallen overleg moet worden gepleegd en welke<br />

overlegprocedures en beginselen <strong>van</strong> behoorlijk overleg daarbij moeten gelden als een<br />

onwenselijk voorstel <strong>van</strong> de hand gedaan. 27 Daarentegen werd er wel voor geopteerd om<br />

in de gemeentewet een aantal bepalingen in te schrijven die zowel voor de rijksoverheid<br />

en het provinciebestuur – de ten opzichte <strong>van</strong> de gemeente in de bestuurlijke organisatie<br />

hoger geplaatste overheden – als voor de gemeente zelf stipuleren op welke wijze de<br />

betrokkenheid <strong>van</strong>wege de andere overheidspartij (-en) bij de eigen beleidsvoering vorm<br />

kan krijgen. 28<br />

“Artikel 112: Onze Minister die het aangaat en het provinciaal bestuur doen het gemeentebestuur<br />

desgevraagd mededeling <strong>van</strong> hun standpunten en voornemens met betrekking tot aangelegenheden die<br />

voor de gemeente <strong>van</strong> belang zijn, tenzij het openbaar belang zich daartegen verzet.”<br />

“Artikel 113: Onze Minister die het aangaat en het provinciaal bestuur bieden het gemeentebestuur<br />

desgevraagd de gelegenheid tot het plegen <strong>van</strong> overleg met betrekking tot aangelegenheden die voor de<br />

gemeente <strong>van</strong> belang zijn, tenzij het openbaar belang zich daartegen verzet.”<br />

In deze beide artikelen worden het rijk en de provincie ertoe verplicht om een gemeentebestuur<br />

uitsluitsel te geven over standpunten of beleidsvoornemens met betrekking<br />

tot aangelegenheden die volgens het plaatselijk bestuur haar beleidsvoering aanbelangen<br />

en om desgevraagd daaromtrent overleg te plegen. Aan deze ruim ingevulde waarborg<br />

voor de gemeente(n) kan slechts worden voorbij gegaan op grond <strong>van</strong> het openbaar<br />

belang; een begrip dat volgens de memorie <strong>van</strong> toelichting restrictief moet worden geïnterpreteerd<br />

en waarop tegenover mede-overheden minder snel een beroep kan worden<br />

gedaan dan tegenover de burger. Ook bij het ontbreken <strong>van</strong> de nodige tijd voor overleg<br />

– zoals bij toepassing door rijk of provincie <strong>van</strong> wetgeving voor buitengewone omstandigheden–<br />

zullen de neergelegde instructienormen niet zonder meer gelden. 29 Vermel-


376<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

denswaardig is verder nog dat beide artikelen betrekking hebben op materies waarbij<br />

één of meerdere individuele gemeenten een specifiek belang hebben en dus niet op<br />

zaken die in het algemeen de lokale bestuurslaag betreffen. Ook is duidelijk gestipuleerd<br />

dat beide bepalingen niet bedoeld zijn om de gemeente een weg te verschaffen tot het<br />

verkrijgen <strong>van</strong> informatie die ook langs andere wegen kan worden bekomen. 30<br />

“Artikel 114: 1. Onze Minister wie het aangaat, onderscheidenlijk het provinciaal bestuur, stelt de<br />

betrokken gemeentebesturen of een instantie die voor deze representatief kan worden geacht, zo nodig<br />

binnen een te stellen termijn, in de gelegenheid hun oordeel te geven omtrent voorstellen <strong>van</strong> wet, ontwerpen<br />

<strong>van</strong> algemene maatregel <strong>van</strong> bestuur, ontwerpen <strong>van</strong> ministeriële regeling of ontwerpen <strong>van</strong> provinciale<br />

verordening waarbij a) <strong>van</strong> de gemeentebesturen regeling of bestuur wordt gevorderd of b) in<br />

betekenende mate wijziging wordt gebracht in de taken en bevoegdheden <strong>van</strong> de gemeentebesturen. 2.<br />

Voorstellen als bedoeld in het eerste lid bevatten in de bijbehorende toelichting een weergave <strong>van</strong> de<br />

gevolgen voor de inrichting en werking <strong>van</strong> de gemeenten en een weergave <strong>van</strong> het in het eerste lid bedoelde<br />

oordeel <strong>van</strong> de betrokken gemeentebesturen of representatieve instantie. 3. Onze Minister wie het aangaat,<br />

onderscheidenlijk het provinciaal bestuur, is niet verplicht vooraf het in het eerste lid bedoelde<br />

oordeel in te winnen indien zulks ten gevolge <strong>van</strong> dringende omstandigheden niet mogelijk is. In dat geval<br />

wordt het oordeel zo spoedig mogelijk ingewonnen en openbaar gemaakt.”<br />

“Artikel 115: 1. Een wet waarbij <strong>van</strong> gemeentebesturen regeling of bestuur wordt gevorderd of waarbij<br />

in betekenende mate wijziging wordt gebracht in taken en bevoegdheden <strong>van</strong> gemeentebesturen, wijkt <strong>van</strong><br />

het bepaalde in deze wet niet af dan wanneer dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de<br />

behartiging <strong>van</strong> het daarmee te dienen openbaar belang. 2. Het voorstel voor een wet als bedoeld in het<br />

eerste lid bevat in de bijbehorende toelichting de gronden voor de voorgestelde afwijking.”<br />

De parlementaire voorbereiding met betrekking tot het eerste lid <strong>van</strong> artikel 114 getuigt<br />

<strong>van</strong> het grote belang dat onze noorderburen hechten aan inspraak <strong>van</strong> de gemeenten bij<br />

de totstandkoming <strong>van</strong> wettelijke maatregelen: deze betrokkenheid zou immers garant<br />

staan voor het goed functioneren <strong>van</strong> het binnenlands bestuur, daar er (mede) ten gevolge<br />

hier<strong>van</strong> onuitvoerbare medebewindswetten en onnodige centralisatie en betutteling<br />

in de vorm <strong>van</strong> te verreikend toezicht of te detaillistische voorschriften zouden<br />

kunnen worden vermeden. 31 Aan het betreffende rijks- of provinciaal bestuur wordt de<br />

keuze overgelaten tussen inspraak <strong>van</strong>wege de betrokken gemeenten dan wel <strong>van</strong>wege<br />

de voor de lokale bestuurslaag optredende representatieve organisatie. In de praktijk<br />

wordt in dit verband veelal de Vereniging <strong>van</strong> Nederlandse Gemeenten (VNG) ingeschakeld<br />

doch – in voorkomend geval – wordt ook het optreden <strong>van</strong> een voor een groep<br />

<strong>van</strong> gemeenten representatieve organisatie denkbaar geacht. 32 Deze inspraak wordt niet<br />

enkel voorbehouden voor maatregelen in de sfeer <strong>van</strong> het medebewind, maar ook voor<br />

maatregelen die in betekenende mate wijziging brengen aan de taken en de bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> de gemeenten zonder dat er hierbij enige vorm <strong>van</strong> medebewind te pas komt. 33<br />

Van deze laatste categorie maatregelen is bijvoorbeeld sprake wanneer een in de bestuurlijke<br />

organisatie hoger geplaatste overheid een gemeentelijke taak naar zich toe<br />

trekt zonder de plaatselijke besturen verder op enige wijze bij de uitvoering er<strong>van</strong> te<br />

betrekken of een nieuwe taak op zich neemt die tot dan toe op geen enkel bestuursniveau<br />

werd behartigd en die eigenlijk door de lokale besturen binnen hun autonomie


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

377<br />

zou kunnen worden waargenomen. In dergelijke situaties geeft inspraak aan de gemeenten<br />

de mogelijkheid om het aannemelijk te maken dat de betreffende taak even<br />

goed of wellicht beter door hen (verder) zou kunnen worden behartigd. 34<br />

Van de weergave <strong>van</strong> de bestuurlijke effecten <strong>van</strong> een voorgenomen beleidsmaatregel<br />

op stuk <strong>van</strong> de inrichting en de werking <strong>van</strong> de gemeenten – neergelegd in het tweede lid<br />

<strong>van</strong> artikel 114 – wordt aangenomen dat hiervoor in regel geen voorafgaand onderzoek<br />

met bijhorende kosten zal vereist zijn. Aan een dergelijke analyse zal naar verwachting<br />

wel een kostenplaatje verbonden zijn in het geval de betreffende maatregel belangrijke<br />

effecten voor de lokale bestuurslaag teweegbrengt. Daarnaast dient ook de toelichting<br />

<strong>van</strong> een voorstel tot beleidsmaatregel het oordeel <strong>van</strong> de betrokken gemeentebesturen<br />

of <strong>van</strong> de representatieve organisatie daaromtrent te bevatten. Als communicatievorm<br />

wordt aan het verstrekken <strong>van</strong> een oordeel minder interactiviteit toegeschreven dan aan<br />

het plegen <strong>van</strong> overleg: het geven <strong>van</strong> een oordeel wordt immers opgevat als een meer<br />

eenzijdig gebeuren waarbij (lokale) instanties louter in de gelegenheid worden gesteld<br />

tot het zich uitspreken over voorgenomen wetgeving. De waarde <strong>van</strong> de aan de lokale<br />

bestuurslaag toegekende bevoegdheid tot het beoordelen <strong>van</strong> voorgestelde regelgeving<br />

zou vooral gelegen zijn in het feit dat aan de gemeenten hun standpunt ter zake moet<br />

worden gevraagd. Hierdoor zou tijdens de parlementaire behandeling <strong>van</strong> de betreffende<br />

maatregel (-en) niet alleen naar dit oordeel zelf kunnen worden geïnformeerd,<br />

maar zouden ook de wijzigingen kunnen worden nagegaan waartoe de lokale beoordeling<br />

zou hebben geleid. 35<br />

Om redenen <strong>van</strong> spoed vervalt de voor de rijks- en provinciale overheid ingeschreven<br />

verplichting tot inwinning <strong>van</strong> het lokale oordeel over de voorgestelde regelgeving. In<br />

verband met deze uitzonderingsgrond wordt in de memorie <strong>van</strong> toelichting evenwel<br />

opgemerkt dat hierop niet te snel een beroep mag worden gedaan. Wordt er bij dergelijke<br />

spoedeisende wetsvoorstellen voorbij gegaan aan de vereiste tot lokale oordeelverstrekking,<br />

dan wordt het bovendien wenselijk geacht om de gemeenten na indiening<br />

er<strong>van</strong> bij de parlementaire kamer(s) vooralsnog te horen. Op deze wijze kunnen de<br />

lokale commentaren tijdens de parlementaire behandeling <strong>van</strong> de betreffende maatregel<br />

(-en) dan nog steeds in overweging worden genomen. 36 Met betrekking tot artikel 115<br />

beperkt de memorie <strong>van</strong> toelichting zich tot het gegeven dat dit artikel bij amendement<br />

is ingevoerd met als bedoeling om de betekenis <strong>van</strong> de gemeentewet in verhouding tot<br />

bijzondere wetten duidelijk te stellen. 37<br />

“Artikel 116: 1. Onze Minister is belast met de coördinatie <strong>van</strong> het rijksbeleid dat de gemeenten raakt.<br />

Hij bevordert voorts de beleidsvrijheid <strong>van</strong> het gemeentebestuur. 2. Over maatregelen en voornemens die<br />

<strong>van</strong> betekenis zijn voor het rijksbeleid inzake de gemeenten treden Onze Ministers onder wier verantwoordelijkheid<br />

die maatregelen en voornemens tot stand komen in een vroegtijdig stadium in overleg met<br />

Onze Minister. 3. Onze Minister maakt bezwaar tegen een maatregel of een voornemen voor zover hem<br />

die maatregel of dat voornemen met het oog op de door de Regering gevoerde decentralisatiebeleid niet<br />

toelaatbaar voorkomt.”<br />

“Artikel 117: 1. Onze Minister bevordert de decentralisatie ten behoeve <strong>van</strong> de gemeenten. 2. Voorstellen<br />

<strong>van</strong> maatregelen waarbij bepaalde aangelegenheden tot rijks- of provinciaal beleid worden gerekend,


378<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

worden slechts gedaan indien het onderwerp <strong>van</strong> zorg niet op doelmatige en doeltreffende wijze door de<br />

gemeentebesturen kan worden behandeld.”<br />

Artikelen 116 en 117 handelen over de rol <strong>van</strong> de Minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Zaken die<br />

als bewindspersoon in het bijzonder belast wordt met de bevordering <strong>van</strong> een goede<br />

verhouding tussen de onderscheiden geledingen uit het bestuurlijk bestel. Deze rol strekt<br />

er vooral toe om te waarborgen dat binnen de binnenlands bestuurlijke organisatie het<br />

principe <strong>van</strong> de decentralisatie wordt toegepast. Aan de doorwerking <strong>van</strong> dit beginsel<br />

wordt de meerwaarde gehecht <strong>van</strong> het vermijden <strong>van</strong> onnodige inmenging <strong>van</strong> de wetgever<br />

in gemeentelijke taken en – bij de keuze voor formele regelgeving – <strong>van</strong> het zoveel<br />

mogelijk betrekken <strong>van</strong> de gemeenten bij de uitvoering er<strong>van</strong> en tevens <strong>van</strong> het hun<br />

daarbij overlaten <strong>van</strong> een optimale beleidsruimte door onder meer het voorkomend<br />

toezicht zo terughoudend mogelijk te regelen. 38<br />

Vanuit het gezichtspunt <strong>van</strong> de gemeenten wordt het echter <strong>van</strong> even groot belang geacht<br />

dat het beleid <strong>van</strong> de in de bestuurlijke organisatie hoger geplaatste rijksoverheid als<br />

een samenhangend geheel en derhalve zonder tegenstrijdigheden op de lokale bestuurslaag<br />

afkomt. Vandaar dat de taak <strong>van</strong> de Minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Zaken uitgebreid<br />

wordt tot de bevordering <strong>van</strong> de eenheid en de samenhang in het door de verschillende<br />

ministers op rijksniveau gevoerde beleid ten aanzien <strong>van</strong> de gemeenten. Deze laatste<br />

taakomschrijving houdt volgens artikel 116 in dat er overleg wordt gepleegd tussen de<br />

Minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Zaken en ieder ander regeringslid dat blijk geeft <strong>van</strong> een<br />

beleidsvoornemen met (mogelijke) repercussies op stuk <strong>van</strong> de inrichting en de werking<br />

<strong>van</strong> de gemeenten. De vroegtijdigheid <strong>van</strong> deze onderlinge communicatie op rijksniveau<br />

zou het de Minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Zaken mogelijk (moeten) maken om op tijd bezwaar<br />

te formuleren aangaande elk beleidsvoorstel dat indruist tegen het gevoerde<br />

decentralisatiebeleid. 39<br />

Door het aldus uitweiden in de gemeentewet over de rol <strong>van</strong> de Minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e<br />

Zaken wordt er niet alleen een minister aangewezen die voor de gemeenten in het<br />

bijzonder aanspreekbaar is, maar worden tevens de formele aspecten <strong>van</strong> zijn/haar coördinerende<br />

rol wettelijk verankerd. Aan de rol <strong>van</strong> een coördinerend bewindspersoon<br />

zijn evenwel ook materiële aspecten verbonden die – in het geval <strong>van</strong> de Minister <strong>van</strong><br />

<strong>Binnenlands</strong>e Zaken – neerkomen op het op grond <strong>van</strong> een kabinetsafspraak onder<br />

meer beschikken over het recht om mede-ondertekening te eisen <strong>van</strong> wetten en algemeen<br />

verbindende maatregelen die in betekenende mate <strong>van</strong> belang zijn voor het<br />

decentralisatiebeleid. Tot een wettelijke verankering <strong>van</strong> dit recht tot mede-ondertekening<br />

in de gemeentewet werd evenwel niet overgegaan, daar dit recht verband houdt met<br />

de verdeling <strong>van</strong> verantwoordelijkheden binnen het kabinet en daar de formele vastlegging<br />

er<strong>van</strong> op gespannen voet zou kunnen staan met de bevoegdheid <strong>van</strong> elke regering<br />

om bij de toebedeling <strong>van</strong> verantwoordelijkheden onder haar leden eigen accenten te<br />

leggen. 40<br />

“Artikel 118: 1. Over al hetgeen de gemeente betreft, dient het gemeentebestuur onze Ministers en het<br />

provinciaal bestuur desgevraagd <strong>van</strong> bericht en raad. 2. Het dienen <strong>van</strong> bericht en raad geschiedt door het<br />

college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders, tenzij het uitdrukkelijk <strong>van</strong> de raad of <strong>van</strong> de burgemeester<br />

wordt verlangd.”


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

379<br />

“ Artikel 119: 1. Bij de wet of krachtens de wet bij algemene maatregel <strong>van</strong> bestuur worden de gevallen<br />

geregeld waarin het gemeentebestuur verplicht is tot het verstrekken <strong>van</strong> systematische informatie aan<br />

Onze Ministers wie het aangaat. Daarbij kan worden bepaald dat bij ministeriële regeling nadere<br />

voorschriften worden gegeven ten behoeve <strong>van</strong> de toepassing <strong>van</strong> de wet of <strong>van</strong> de algemene maatregel <strong>van</strong><br />

bestuur. 2. Bij algemene maatregel <strong>van</strong> bestuur op voordracht <strong>van</strong> Onze Minister <strong>van</strong> Economische<br />

Zaken, na overleg met Onze Minister, kan worden bepaald dat in die maatregel te omschrijven gegevens<br />

ten behoeve <strong>van</strong> statistische doeleinden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek worden verstrekt. 3.<br />

Omtrent de in het eerste en tweede lid bedoelde verstrekking <strong>van</strong> informatie en de inwinning daar<strong>van</strong><br />

worden bij algemene maatregel <strong>van</strong> bestuur nadere algemene regels gesteld. 4. Omtrent de in het eerste en<br />

tweede lid bedoelde verstrekking <strong>van</strong> informatie en de inwinning daar<strong>van</strong>, alsmede omtrent de verstrekking<br />

en inwinning <strong>van</strong> incidentele informatie, wordt, voor zover dat niet bij wet geschiedt, bij algemene<br />

maatregel <strong>van</strong> bestuur aangegeven hoe de financiële gevolgen <strong>van</strong> de verplichting tot informatieverstrekking<br />

worden gecompenseerd. 5. De voordrachten voor de algemene maatregelen <strong>van</strong> bestuur, bedoeld in het<br />

derde en vierde lid, worden gedaan door Onze Minister.”<br />

“Artikel 120: 1. Bij de wet of krachtens de wet bij algemene maatregel <strong>van</strong> bestuur of bij provinciale<br />

verordening worden de gevallen geregeld waarin het gemeentebestuur verplicht is tot het verstrekken <strong>van</strong><br />

systematische informatie aan het provinciaal bestuur. Daarbij kan worden bepaald dat bij ministeriële<br />

regeling of bij besluit <strong>van</strong> gedeputeerde staten nadere voorschriften worden gegeven ten behoeve <strong>van</strong> de<br />

toepassing <strong>van</strong> de wet, de algemene maatregel <strong>van</strong> bestuur of de provinciale verordening. 2. In de regelingen,<br />

bedoeld in de eerste volzin <strong>van</strong> het eerste lid, wordt tevens aangegeven hoe de financiële gevolgen <strong>van</strong><br />

de informatieverstrekking voor de gemeente worden gecompenseerd. 3. Het provinciaal bestuur doet<br />

mededeling aan Onze Minister <strong>van</strong> de inwinning <strong>van</strong> systematische informatie ingevolge een provinciale<br />

verordening.”<br />

In de parlementaire behandeling valt te lezen dat met de wettelijke regeling <strong>van</strong> de informatiestromen<br />

tussen de gemeenten en de in de bestuurlijke organisatie hoger geplaatste<br />

overheden drie doelstellingen worden beoogd: 1° de bescherming <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

zelfstandigheid; 2° de bevordering <strong>van</strong> de doelmatigheid en de doeltreffendheid <strong>van</strong> de<br />

informatievoorziening en 3° de bevordering <strong>van</strong> de democratische controleerbaarheid<br />

<strong>van</strong> de informatievoorziening. Om deze drie objectieven gezamenlijk te kunnen bereiken,<br />

werd in de betreffende artikelen uit de gemeentewet een onderscheid ingebouwd<br />

tussen het dienen <strong>van</strong> bericht en raad door de gemeente en de zogenaamde systematische<br />

informatieverstrekking. De eerste vorm <strong>van</strong> lokale informatievoorziening – het<br />

dienen <strong>van</strong> bericht en raad – regelt ten behoeve <strong>van</strong> de rijks- en provinciale overheid de<br />

wijze waarop inzicht kan worden verworven in de lokale beleidsvoering: op hun vraag<br />

dient de gemeente immers inlichtingen te verstrekken dan wel raad of advies te geven<br />

over een concrete zaak die zich plaatselijk voordoet. Niettegenstaande het feit dat een<br />

opeenstapeling <strong>van</strong> dergelijke op basis <strong>van</strong> artikel 118 gemaakte verzoeken tot een overbelasting<br />

<strong>van</strong> een welbepaalde gemeente zou kunnen leiden, is er niet voor geopteerd<br />

om in bepalingen te voorzien die de autonome gemeentelijke beleidsruimte in dit verband<br />

zouden kunnen afschermen. Het stipuleren <strong>van</strong> dergelijke maatregelen – zoals het<br />

vereisen <strong>van</strong> vooroverleg met de Minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Zaken of het uitwerken <strong>van</strong><br />

nadere regelgeving ter zake – ontlokte immers vrees voor overregulering en verstarring.<br />

41


380<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De tweede vorm <strong>van</strong> informatievoorziening – de systematische informatieverstrekking<br />

– betreft een gegevensstroom met een stelselmatig karakter en die dus bijgevolg met een<br />

zekere regelmaat geschiedt of door (vrijwel) alle gemeenten op gang wordt gebracht. 42<br />

Hierbij gaat het doorgaans om informatie-uitwisseling die met behulp <strong>van</strong> geautomatiseerde<br />

systemen tot stand wordt gebracht. Aan de artikelen 119 en 120 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

ontlenen het rijk en de provincie evenwel niet de bevoegdheid om systematische<br />

informatie rechtstreeks bij de gemeente in te winnen: een dergelijke bevoegdheid dient<br />

in bijkomende regelgeving nader te worden uitgewerkt. Wel werd er in beide artikelen<br />

een verantwoordelijkheid toegekend aan de Minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Zaken om de<br />

onderscheiden informatiestromen te coördineren en hun onderlinge afstemming te vergroten.<br />

43<br />

Vermeldenswaardig is verder de in artikelen 119 en 120 neergelegde bepaling aangaande<br />

het kostenplaatje <strong>van</strong> de voor de gemeente(n) geldende verplichting tot systematische<br />

informatieverstrekking. In dit verband werd er niet voor geopteerd om navolging te<br />

geven aan de door diverse adviesorganisaties gemaakte suggestie om de instantie die<br />

informatie inwint ook de daaraan verbonden kosten aan de gemeenten te laten vergoeden.<br />

Een dergelijke absolute regel werd verworpen <strong>van</strong>uit de overtuiging dat een zekere<br />

mate aan informatieverstrekking geacht wordt deel uit te maken <strong>van</strong> het normale takenpakket<br />

<strong>van</strong> een overheidsorganisatie. Bovendien zou een wettelijke verankering <strong>van</strong> deze<br />

stelregel ook tot gevolg hebben dat de gemeenten bij een vraag tot informatieverstrekking<br />

aan de rijksoverheid ook de daaraan verbonden kosten zou (den) moeten dragen. Daarentegen<br />

overheerste de mening dat een financiële vergoeding enkel plausibel is in het<br />

geval de informatieverstrekking uitgaat boven datgene wat redelijkerwijze geacht wordt<br />

te behoren tot de normale taakuitoefening <strong>van</strong> de betrokken overheid. Van de wijze<br />

waarop de financiële gevolgen <strong>van</strong> de informatieverstrekking voor de gemeente worden<br />

gecompenseerd, dient dan uitdrukking te worden gegeven in de geëigende regelgeving. 44<br />

Artikel 119 vermeldt tenslotte de mogelijkheid dat het aan de gemeenten verplicht kan<br />

worden gesteld om bepaalde gegevens ter beschikking te stellen aan het Centraal Bureau<br />

voor de Statistiek (CBS) met het oog op welbepaalde statistische doeleinden en dat er<br />

omtrent de centrale-lokale informatieverstrekking nadere regelgeving kan worden uitgewerkt.<br />

45<br />

Samengevat kan aan de Nederlandse gemeentewet de meerwaarde worden toegeschreven<br />

<strong>van</strong> het waarborgen <strong>van</strong> een verreikende interactiviteit in de centrale-lokale verhoudingen.<br />

Naast de honorering <strong>van</strong> het beginsel <strong>van</strong> de decentralisatie stipuleert deze wet<br />

in een negental artikelen immers een aantal bepalingen die er allen toe strekken om aan<br />

de partnerschapsgedachte nadere vorm te geven. Exemplarisch in dit verband zijn het<br />

aan elke individuele gemeente toegekende recht tot het inwinnen <strong>van</strong> informatie en het<br />

plegen <strong>van</strong> overleg inzake het door een ander bestuursniveau geambieerd en uitgevoerd<br />

beleid; de aan de rijks- en provinciale overheid opgelegde verplichting tot het laten beoordelen<br />

<strong>van</strong> vooropgestelde beleidsmaatregelen door de gemeenten of door een voor<br />

hen representatieve organisatie; het expliciet aan de Minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Zaken<br />

toewijzen <strong>van</strong> een coördinerende functie op stuk <strong>van</strong> het centraal gevoerde beleid met<br />

repercussies voor de lokale bestuurslaag; het voor de in de bestuurlijke organisatie hoger


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

381<br />

geplaatste overheden voorbehouden <strong>van</strong> een recht tot het verwerven <strong>van</strong> informatie<br />

omtrent het plaatselijke beleidsgebeuren en het trekken <strong>van</strong> een aantal krijtlijnen waarbinnen<br />

aan de centrale-lokale en systematische informatieverstrekking nader vorm dient<br />

te worden gegeven. Tot slot dient nog onderstreept dat elkeen <strong>van</strong> deze wetsartikelen<br />

werd overwogen tegen de achtergrond <strong>van</strong> het zoeken naar de optimale verhouding<br />

tussen rijks-, provinciaal en gemeentebestuur; een tripartite-considerans die ook aan het<br />

recente bestuursakkoord ten grondslag ligt. 46 Uit de Nederlandse gemeentewet werd<br />

dan ook inspiratie geput bij het uitwerken <strong>van</strong> een reeks artikelen die ertoe strekken om<br />

in de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> aan het partnerschap in de Vlaamse interbestuurlijke<br />

verhoudingen vorm te geven.<br />

§ 2.Voorstel <strong>van</strong> decreetsartikelen<br />

De principiële erkenning <strong>van</strong> het subsidiariteitsbeginsel als een voor het bestuurlijk<br />

optreden richtinggevend principe staat garant voor het waarborgen <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

beleidsruimte. De toepassing <strong>van</strong> dit beginsel vertaalt zich immers niet alleen in<br />

het (zelfstandig) (laten) maken <strong>van</strong> maatschappelijke keuzen op het daartoe meest<br />

functionele overheidsniveau, maar tevens in een wederzijdse bejegening als partner in<br />

het geval meerdere overheden tegelijk betrokken zijn bij de beleidsvoering. In dit laatste<br />

geval neemt de honorering <strong>van</strong> de partnerschapsgedachte de vorm aan <strong>van</strong> eerder<br />

algemene door de hoger geplaatste bestuursniveaus uitgetekende beleidskaders die op<br />

hun beurt door de gemeente op de plaatselijke situatie kunnen worden afgestemd.<br />

Omwille <strong>van</strong> de erin besloten liggende waarborg ten opzichte <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

beleidsruimte maakt de erkenning en bevordering <strong>van</strong> de toepassing <strong>van</strong> dit<br />

subsidiariteitsbeginsel dan ook het voorwerp uit <strong>van</strong> een in de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams<br />

<strong>gemeentedecreet</strong> neergelegde instructienorm voor de provinciebesturen en voor alle<br />

overheden <strong>van</strong> het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap. (artikelen 232 en<br />

233)<br />

Ten opzichte <strong>van</strong> deze instructienorm komt in het bijzonder aan het Vlaams Parlement<br />

een tweevoudige functie toe. In de eerste plaats geldt de erkenning en bevordering<br />

<strong>van</strong> het subsidiariteitsbeginsel – op te vatten als een hedendaagse vertaling <strong>van</strong> het<br />

grondwettelijk principe <strong>van</strong> de decentralisatie – ook als een door het Vlaams Parlement<br />

zelf te hanteren maatstaf, daar in deze arena de uiteindelijke discussie over de toepassing<br />

er<strong>van</strong> op Vlaams niveau dient te worden beslecht. In de tweede plaats berust bij de<br />

Volksvertegenwoordiging ook steeds de mogelijkheid om de met het<br />

subsidiariteitsbeginsel strijdig geachte bestuurspraktijken waar nodig via decretale bepalingen<br />

bij te sturen. (artikel 232)<br />

Een eerste in de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> neergelegde regel ter stroomlijning<br />

<strong>van</strong> de centrale-lokale interactie legt aan de Vlaamse Regering de verplichting op tot<br />

coördinatie <strong>van</strong> het beleid en <strong>van</strong> elke maatregel waaraan mogelijks gevolgen zijn verbonden<br />

voor de organisatie, de bevoegdheden, de werking en de financiering <strong>van</strong> de<br />

gemeenten of voor de regeling <strong>van</strong> het bestuurlijk toezicht. In concreto houdt deze<br />

coördinatieverplichting in dat de bevoegde Vlaamse ministers vooraf zelf binnen de


382<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Regering dienen te overleggen over alle maatregelen met eventuele weerslag op de<br />

centrale-lokale verhoudingen teneinde de nodige afstemming en eenheid in hun handelen<br />

te verzekeren. Uitdrukkelijk wordt de Vlaamse Regering ermee belast om ook het<br />

beleid en de maatregelen <strong>van</strong> de <strong>van</strong> het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap<br />

afhangende bestuurlijke overheden als voorwerp <strong>van</strong> de toegewezen coördinatietaak te<br />

beschouwen. Op deze wijze wordt (verdere) onderlinge afstemming en eenvormigheid<br />

beoogd in het optreden <strong>van</strong> de talrijke instellingen die zich in het domein <strong>van</strong> onder<br />

meer het milieubeleid, het openbaar vervoer en de huisvesting bewegen en <strong>van</strong> daaruit<br />

een impact genereren op de lokale bestuurslaag. (artikel 234)<br />

Verdere waarborgen inzake centrale-lokale interactiviteit zijn neergelegd in de artikelen<br />

235 en 237. Daarin wordt vooreerst gevolg gegeven aan de in een context <strong>van</strong> toenemende<br />

beleidsverwevenheid wenselijk geachte adviesverstrekking <strong>van</strong>wege de betrokken<br />

gemeenten of de door hen gemandateerde representatieve organisatie in geval er<br />

maatregelen worden overwogen die betrekking hebben op hun organisatie, hun bevoegdheden,<br />

hun werking, hun financiering of op de toezichtsregeling waaraan zij onderhevig<br />

zijn. De wenselijkheid <strong>van</strong> deze vorm <strong>van</strong> tweewegscommunicatie is evenwel omgezet<br />

in een verplichting tot adviesinwinning die niet alleen geldt voor alle regeringsbesluiten<br />

ter uitvoering <strong>van</strong> het Vlaamse <strong>gemeentedecreet</strong>, maar ook voor alle sectorieel georiënteerde<br />

maatregelen. Aan de bepaling tot adviesverwerving moet bovendien meer betekenis<br />

worden gehecht dan aan een loutere instructienorm: de inwinning <strong>van</strong> het lokale<br />

advies is immers opgevat als een op straffe <strong>van</strong> nietigheid geldende vormvereiste die aan<br />

het nemen <strong>van</strong> de onder de strekking <strong>van</strong> artikel 235 vallende maatregelen dient vooraf<br />

te gaan. Dit advies dient door de betrokken gemeenten of door de in hun naam optredende<br />

organisatie binnen een termijn <strong>van</strong> twee maanden verstrekt te worden, zoniet<br />

wordt het geacht gunstig te zijn. (artikel 235) Deze vorm <strong>van</strong> adviesinwinning wordt ook<br />

verplicht gesteld bij ontwerpen <strong>van</strong> decreet en voorstellen <strong>van</strong> algemene maatregelen<br />

met als objectief het opleggen <strong>van</strong> nieuwe verplichtingen aan de gemeenten, het beperken<br />

<strong>van</strong> hun beleidsruimte of het aan hen onttrekken <strong>van</strong> beleids- en bestuursaangelegenheden.<br />

Zijn dergelijke ingrepen vervat in een ontwerp <strong>van</strong> decreet, dan spreekt<br />

het voor zich dat tijdens de parlementaire behandeling de eruit resulterende gevolgen<br />

voor de gemeenten worden toegelicht en dat er melding wordt gemaakt <strong>van</strong> de ten<br />

behoeve <strong>van</strong> de gemeenten uitgebrachte adviezen. (artikel 237)<br />

De voorgaande verplichtingen tot adviesinwinning gelden evenwel niet in buitengewone<br />

omstandigheden waarbij – omwille <strong>van</strong> duidelijk te specificeren redenen <strong>van</strong> openbaar<br />

belang – een onmiddellijk overheidsoptreden noodzakelijk is. Crisissituaties en rampen<br />

kunnen in dit verband het inroepen <strong>van</strong> het openbaar belang rechtvaardigen, zij het dat<br />

deze uitzonderingsgrond slechts zeer uitzonderlijk tegenover de gemeenten als partners<br />

<strong>van</strong> de provinciale en Vlaamse overheden zal kunnen worden gehanteerd. (artikel 238)<br />

Is er geen sprake <strong>van</strong> buitengewone omstandigheden, dan noopt honorering <strong>van</strong> de<br />

partnerschapsidee tot tweewegscommunicatie tussen de centrale en lokale overheden<br />

teneinde schending <strong>van</strong> het openbaar belang – operationaliseerbaar onder de vorm <strong>van</strong><br />

optimale interbestuurlijke verhoudingen – tegen te gaan.<br />

Door de Vlaamse Regering kunnen de haar toekomende opdrachten inzake coördinatie


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

383<br />

en adviesinwinning gedelegeerd worden aan de voor de binnenlandse aangelegenheden<br />

bevoegde minister. Aan deze bewindspersoon komt trouwens uitdrukkelijk de opdracht<br />

toe te waken over de erkenning en de bevordering <strong>van</strong> de gemeentelijke beleidsruimte<br />

en over het evenwicht en de evenredigheid in de bestuurs-, toezichts- en financiële verhoudingen<br />

tussen centrale en lokale overheden. (artikel 236) Van hem / haar wordt dan<br />

ook op regeringsniveau het aantekenen <strong>van</strong> bezwaar verwacht tegen elk daarmee strijdig<br />

voornemen.<br />

Ook de voorgestelde artikelen 239 en 240 dragen tenslotte op hun beurt bij tot de<br />

decretale verankering <strong>van</strong> interactiviteit in de centrale-lokale relaties. Door beide artikelen<br />

wordt elke overheidsorganisatie op gemeentelijk, provinciaal en Vlaams niveau in de<br />

mogelijkheid gesteld tot het aanvragen <strong>van</strong> informatie bij en het plegen <strong>van</strong> overleg met<br />

een zich op een ander niveau situerende overheid over alle aangelegenheden die voor de<br />

initiatiefnemer <strong>van</strong> belang zijn. Vermeldenswaardig is in dit verband dat met de neergeschreven<br />

bepalingen enkel op situaties gezinspeeld wordt die zich in afzonderlijke gemeenten<br />

kunnen voordoen en waarbij interactiviteit dan een meerwaarde voor de beleidsvoering<br />

<strong>van</strong> de betrokken partij (en) kan betekenen. Bijgevolg is het uitgesloten dat op<br />

basis <strong>van</strong> deze artikelen <strong>van</strong> overheidswege algemene verplichtingen tot informatieverstrekking<br />

worden opgelegd bij algemene bestuursmaatregel: een dergelijke voor alle gemeenten<br />

geldende verplichting kan slechts tot stand worden gebracht mits toepassing<br />

<strong>van</strong> (één <strong>van</strong>) de andere voorgestelde artikelen. De verzochte informatie kan zowel betrekking<br />

hebben op in het bezit <strong>van</strong> een andere overheid zijnde gegevens dan wel op<br />

standpunten en beleidsvoornemens die er bij die betreffende overheid leven. Met een<br />

verzoek tot informatieverstrekking kan – tenzij bij decreet of algemeen besluit anders is<br />

bepaald – geen verplichting tot bijkomende opzoeking worden gegenereerd en kan ook<br />

geen afbreuk worden gedaan aan in wet of decreet neergelegde uitzonderingsgronden<br />

die – zoals in het geval <strong>van</strong> de regeling inzake de passieve openbaarheid <strong>van</strong> bestuur –<br />

betrekking hebben op de bescherming <strong>van</strong> de persoonlijke levenssfeer <strong>van</strong> personen<br />

wier naam in dossiers is vermeld of op het geheim <strong>van</strong> beraadslagingen. (artikelen 239<br />

en 240) Tot slot sluiten beide artikelen niet uit dat in het kader <strong>van</strong> de toezichtsregeling<br />

aan de gemeenten bijkomende verplichtingen kunnen worden opgelegd en evenmin dat<br />

in een dergelijk geval bijzondere commissarissen worden ingezet voor het inwinnen <strong>van</strong><br />

informatie.


384<br />

BOEK III<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

INTERBESTUURLIJKE VERHOUDINGEN<br />

TITEL I - PARTNERSCHAP IN DE INTERBESTUURLIJKE<br />

VERHOUDINGEN IN VLAANDEREN: DE BELEIDSRUIMTE VAN<br />

DE GEMEENTE GEWAARBORGD<br />

artikel 232<br />

Het Vlaams Parlement, de bestuurlijke overheden <strong>van</strong> het Vlaamse Gewest en <strong>van</strong> de<br />

Vlaamse Gemeenschap en de bestuurlijke overheden <strong>van</strong> de provincie erkennen en bevorderen,<br />

met toepassing <strong>van</strong> het subsidiariteitsbeginsel, de beleidsruimte <strong>van</strong> de gemeenten.<br />

artikel 233<br />

§1. De bestuurlijke overheden <strong>van</strong> het Vlaamse Gewest en <strong>van</strong> de Vlaamse Gemeenschap<br />

erkennen de gemeenten als partners in alle aangelegenheden die <strong>van</strong> gemengd<br />

Vlaams-gemeentelijk belang zijn of waarvoor de gemeenten ten aanzien <strong>van</strong> hen<br />

uitvoeringsopdrachten vervullen.<br />

§2. De bestuurlijke overheden <strong>van</strong> de provincie erkennen de gemeentebesturen als partners<br />

in alle aangelegenheden die <strong>van</strong> gemengd provinciaal-gemeentelijk belang zijn of<br />

waarvoor de gemeenten ingevolge een decreet ten aanzien <strong>van</strong> hen uitvoeringsopdrachten<br />

vervullen.<br />

artikel 234<br />

De Vlaamse Regering coördineert het beleid en de bestuursmaatregelen <strong>van</strong> de Vlaamse<br />

ministers en <strong>van</strong> de Vlaamse bestuurlijke overheden telkens die gevolgen hebben voor<br />

de organisatie, de bevoegdheden, de werking en de financiering <strong>van</strong> de gemeenten of<br />

telkens die de regeling <strong>van</strong> het bestuurlijk toezicht tot voorwerp hebben.<br />

artikel 235<br />

Wanneer door de Vlaamse Regering of door de bevoegde ministers maatregelen worden<br />

overwogen, die betrekking hebben op de in artikel 234 vermelde aangelegenheden,<br />

winnen deze vooraf het advies in <strong>van</strong> de betrokken gemeenten of <strong>van</strong> de door de gemeenten<br />

daartoe gemandateerde representatieve organisatie. De inwinning <strong>van</strong> dit ad-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

385<br />

vies vormt een op straffe <strong>van</strong> nietigheid voorgeschreven vormvereiste die het nemen<br />

<strong>van</strong> de desbetreffende maatregelen dient vooraf te gaan. Dit advies wordt verstrekt<br />

binnen een termijn <strong>van</strong> twee maanden, zoniet wordt het geacht gunstig te zijn.<br />

artikel 236<br />

De Vlaamse Regering kan de haar toekomende opdrachten op het gebied <strong>van</strong> de coördinatie<br />

en <strong>van</strong> de adviesinwinning delegeren aan de minister bevoegd voor de binnenlandse<br />

aangelegenheden. Deze minister heeft alleszins tot opdracht erover te waken dat<br />

de beleidsruimte <strong>van</strong> de gemeenten niet onnodig wordt beperkt of dat geen maatregelen<br />

worden genomen die de bestuurs- en financiële verhoudingen onnodig in het gedrang<br />

brengen.<br />

artikel 237<br />

Voorstellen <strong>van</strong> maatregelen die ertoe strekken nieuwe verplichtingen aan de gemeenten<br />

op te leggen of om hun beleidsruimte te beperken of die beogen om beleids- of bestuursaangelegenheden<br />

aan de gemeenten te onttrekken, worden door de Vlaamse Regering<br />

of door de Vlaamse ministers slechts gedaan indien in een gemotiveerde nota de noodzaak<br />

en de effecten daar<strong>van</strong> worden aangetoond en nadat hierover het advies werd<br />

ingewonnen <strong>van</strong> de gemeenten of <strong>van</strong> de door de gemeenten daartoe gemandateerde<br />

representatieve organisatie. Met voorstellen zijn uitdrukkelijk ontwerpen <strong>van</strong> decreten<br />

en voorstellen <strong>van</strong> algemene maatregelen bedoeld.<br />

artikel 238<br />

De in de artikelen 235 en 237 opgenomen verplichtingen zijn niet <strong>van</strong> toepassing<br />

indien in buitengewone omstandigheden het openbaar belang zich daartegen verzet.<br />

artikel 239<br />

§1. Indien de gemeentelijke organen, ieder binnen zijn bevoegdheidsgebied, daarom<br />

verzoeken, geven de bestuurlijke overheden <strong>van</strong> het Vlaamse Gewest, <strong>van</strong> de Vlaamse<br />

Gemeenschap en <strong>van</strong> de provincie informatie over de in hun bezit zijnde gegevens en<br />

over hun standpunten en voornemens in alle aangelegenheden die voor het bestuur <strong>van</strong><br />

de betrokken gemeente <strong>van</strong> belang zijn.<br />

§2. Indien de gemeentelijke organen, ieder binnen zijn bevoegdheidsgebied, daarom<br />

verzoeken geven dezelfde overheden aan hen of aan een door hen aangeduide afvaardiging<br />

<strong>van</strong> het gemeentebestuur de mogelijkheid tot het plegen <strong>van</strong> overleg.<br />

§3. Aan deze verzoeken wordt gevolg gegeven binnen een termijn <strong>van</strong> dertig dagen. Bij<br />

gemotiveerd besluit kan de overheid tot wie het verzoek is gericht deze termijn met<br />

dertig dagen verlengen.<br />

§4. Tenzij dit bij decreet of in uitvoering daar<strong>van</strong> bij algemeen besluit anders is bepaald,<br />

slaan de verzoeken tot informatie alleen op gegevens, die onder welke vorm ook, bij de<br />

overheid beschikbaar zijn en kunnen zij niet verplichten tot bijkomende opzoekingen.


386<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

De gevraagde informatie kan alleen worden geweigerd indien een bij wet of decreet<br />

uitdrukkelijk bepaalde uitzonderingsgrond <strong>van</strong> toepassing is.<br />

artikel 240<br />

§1. Indien de bestuurlijke overheden <strong>van</strong> het Vlaamse Gewest, de Vlaamse Gemeenschap<br />

en <strong>van</strong> de provincie daarom verzoeken, verstrekken de gemeentelijke organen hen<br />

informatie over de in hun bezit zijnde gegevens en over hun standpunten en voornemens<br />

in alle aangelegenheden die voor die overheden <strong>van</strong> belang zijn.<br />

§2. Indien die overheden daartoe verzoeken, wordt hen tevens door de gemeentelijke<br />

organen de mogelijkheid geboden tot het plegen <strong>van</strong> overleg met hen of met een door<br />

hen aangeduide afvaardiging.<br />

§3. De bepalingen vermeld in artikel 239, §3 en §4 zijn <strong>van</strong> dienovereenkomstige toepassing.<br />

§4. Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen verzekert de naleving <strong>van</strong> bovenstaande<br />

verplichtingen; indien in deze aangelegenheden alleen de burgemeester bevoegd is, staat<br />

hij in voor de naleving er<strong>van</strong>.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

TITEL II<br />

PARTNERSCHAP IN DE INTERBESTUURLIJKE<br />

VERHOUDINGEN IN VLAANDEREN:<br />

DE BELEIDSOVEREENKOMST<br />

§ 1. Verantwoording<br />

E. WAYENBERG<br />

387<br />

In de tekst <strong>van</strong> het pact tussen de Vlaamse Regering en de Vlaamse gemeenten en<br />

OCMW’s worden onder de noemer ‘strategisch samenwerken tussen Vlaanderen en zijn<br />

lokale besturen’ een aantal actiepunten opgesomd met betrekking tot het (toekomstig)<br />

gebruik <strong>van</strong> de beleidsovereenkomst of het convenant. 47 Naast het (decretaal) stipuleren<br />

<strong>van</strong> interactieregels biedt ook het inzetten <strong>van</strong> dit zogenaamde tweede generatie sturingsinstrument<br />

een weg om aan de doorwerking <strong>van</strong> de partnerschapsidee in de centralelokale<br />

verhoudingen uitdrukking te geven. Gedefinieerd als een door een overheid met<br />

een andere overheid – veelal echter met een particulier – gesloten overeenkomst tot<br />

formulering en/of tenuitvoerlegging <strong>van</strong> haar beleid in het algemeen dan wel meestal in<br />

een bepaalde sector, wordt het convenant doorgaans primair geconcipieerd met het oog<br />

op het vorm geven aan (een zekere mate <strong>van</strong>) beleidsafhankelijkheid tussen de contracterende<br />

partijen. 48 In het (willen) vermijden <strong>van</strong> bijkomende eenzijdig opgelegde regelgeving<br />

wordt een tweede element <strong>van</strong> verklaring gezien voor de groeiende aanwezigheid<br />

<strong>van</strong> dit instrument op de bestuurlijke scène. 49 Een vergelijking met de traditionele wijze<br />

<strong>van</strong> overheidsregulering laat overigens toe om de typische meerwaarde <strong>van</strong> een convenant<br />

op het vlak <strong>van</strong> sturing en beleidsvoering te duiden: precies tengevolge <strong>van</strong> de vrijwilligheid<br />

<strong>van</strong> de ermee gepaard gaande werk- en sturingswijze zou het opteren voor dit instrument<br />

het voordeel bieden <strong>van</strong> flexibiliteit en tijdsbesparing op stuk <strong>van</strong> de vormgeving<br />

er<strong>van</strong>, <strong>van</strong> een aangescherpte verantwoordelijkheidszin bij de contracterende partijen –<br />

wat zich mogelijkerwijze zou veruitwendigen in een minder problematische implementatie<br />

<strong>van</strong> de vooropgestelde objectieven – en <strong>van</strong> het bijdragen tot een positieve maatschappelijke<br />

beeldvorming over de contractanten. 50<br />

In het licht <strong>van</strong> deze aan het convenantsgebruik toegeschreven voordelen kan het dan<br />

ook nauwelijks verwondering scheppen dat dit instrument al enige tijd deel uitmaakt <strong>van</strong><br />

de gereedschapskist waaruit overheden op alle bestuursniveaus putten om aan hun verhouding<br />

tot andere maatschappelijke actoren vorm te geven. 51 Een benadering <strong>van</strong> de<br />

centrale-lokale beleidspraktijk <strong>van</strong>uit comparatieve hoek leert bovendien dat de over-


388<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

eenkomst ook frequent wordt aangewend om aan de beleidsvoering in een interbestuurlijke<br />

setting vorm te geven. Ook in Vlaanderen is deze ontwikkeling merkbaar:<br />

met onder meer het milieuconvenant, het mobiliteitsconvenant en het convenant in<br />

het kader <strong>van</strong> het Sociaal Impulsfonds heeft de beleidsovereenkomst al geruime tijd<br />

zijn intrede gedaan in de centrale-lokale verhoudingen.<br />

De theorie en de praktijk <strong>van</strong> het convenantsgebruik laten evenwel gevoelen dat aan de<br />

contractualisering <strong>van</strong> overheidsrelaties ook een aantal nadelen verbonden zijn. In het<br />

bijzonder wordt daarbij dan doorgaans gerefereerd aan de onduidelijke juridische status<br />

<strong>van</strong> dit instrument, de vaak moeilijk realiseerbare afdwingbaarheid <strong>van</strong> de erin besloten<br />

liggende verplichtingen, de mogelijks erdoor veroorzaakte onduidelijkheid op stuk <strong>van</strong><br />

de uiteindelijke verantwoordelijkheid <strong>van</strong> elkeen <strong>van</strong> de contracterende partijen en de<br />

afbreuk die ermee kan worden gedaan aan de democratische controle bij het uitblijven<br />

<strong>van</strong> enige vorm <strong>van</strong> parlementaire interventie tijdens de vormgeving er<strong>van</strong>. 53 Niettegenstaande<br />

het feit dat dergelijke bezwaren ook ten aanzien <strong>van</strong> het Vlaamse convenantsgebruik<br />

kunnen worden geformuleerd, 54 zijn de beleidsovereenkomsten in Vlaanderen<br />

evenwel vooral omwille <strong>van</strong> andere redenen onder vuur genomen. Bij hun introductie<br />

op lokaal vlak zou er te weinig ruimte zijn geboden voor maatwerk en differentiatie en<br />

zouden zij te veel het karakter hebben aangenomen <strong>van</strong> een ‘te nemen of te laten’ regeling.<br />

Bovendien zou hun uitvoering gepaard zijn gegaan met een te grote dosis aan<br />

specifiek toezicht en met een aanzienlijke financiële belasting <strong>van</strong> de plaatselijke besturen.<br />

Wat hun onderlinge vergelijkbaarheid betreft, is opgemerkt dat de erin besloten<br />

liggende planningstaken <strong>van</strong> een te uiteenlopende aard zijn om een vlotte lokale afstemming<br />

er<strong>van</strong> te bewerkstelligen en dat zij derhalve op deze wijze de verdere verkokering<br />

<strong>van</strong> de (gemeentelijke) beleidsvoering in de hand hebben gewerkt. 55<br />

1. In het pact tussen de Vlaamse Regering en de Vlaamse gemeenten en<br />

OCMW’s neergelegde bepalingen inzake het convenantsgebruik<br />

Met de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> wordt beoogd een bijdrage te leveren tot<br />

het wegwerken <strong>van</strong> een aantal tekortkomingen die het huidige convenantsgebruik in<br />

Vlaanderen ontsieren. Daartoe wordt er – in uitvoering <strong>van</strong> het pact tussen de Vlaamse<br />

Regering en de Vlaamse gemeenten en OCMW’s en <strong>van</strong> het huidige regeringsbeleid –<br />

gestreefd naar het uitwerken <strong>van</strong> een algemeen kader waarop iedere (toekomstige) beleidsovereenkomst<br />

dient afgestemd te zijn. 56 In een eerste stap op weg naar het identificeren<br />

<strong>van</strong> de bouwstenen <strong>van</strong> een dergelijk kader werd een overzicht gemaakt <strong>van</strong> de in dit<br />

verband in het pact neergelegde bepalingen. De volgende elementen droegen anno 1999<br />

de instemming weg <strong>van</strong> zowel de Vlaamse Regering als de VVSG: 57<br />

- het maken <strong>van</strong> duidelijke en controleerbare afspraken over de rechten en verplichtingen<br />

<strong>van</strong> de centrale en lokale overheden (actiepunt 44)<br />

- het creëren <strong>van</strong> een echte onderhandelingsruimte tussen de Vlaamse overheid en<br />

het betrokken lokale bestuur teneinde de toepassing <strong>van</strong> maatwerk te verzekeren<br />

(actiepunt 44)<br />

- de toespitsing <strong>van</strong> de in de beleidsovereenkomst neergelegde verbintenissen op de<br />

te behalen resultaten en minder op de te gebruiken instrumenten en methoden


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

389<br />

(actiepunt 44)<br />

- het afstemmen <strong>van</strong> de beleidsovereenkomsten op de gemeentelijke legislatuur (actiepunt<br />

45)<br />

- het streven naar het zoveel mogelijk gelijktijdig laten beginnen en aflopen <strong>van</strong> de in<br />

verschillende convenants neergelegde planningsverplichtingen (actiepunt 45)<br />

- het in algemene termen in de procedure-afspraken regelen <strong>van</strong> de wijze waarop de<br />

resultaten zullen worden gemeten en controle zal worden uitgeoefend (actiepunt<br />

45)<br />

- het duidelijk stipuleren <strong>van</strong> de financiële bijdrage waarover de lokale besturen <strong>van</strong>wege<br />

de Vlaamse overheid zullen kunnen beschikken teneinde de vooropgestelde<br />

resultaten te kunnen bereiken (actiepunt 45)<br />

- het zoveel mogelijk uniform regelen <strong>van</strong> de uitbetalingsprocedure <strong>van</strong> de onderscheiden<br />

convenants met als algemene regel dat een voorschot <strong>van</strong> minstens 50 %<br />

wordt uitbetaald op het ogenblik <strong>van</strong> ondertekening <strong>van</strong> het convenant en dat het<br />

resterende bedrag binnen een afgesproken termijn wordt uitbetaald in functie <strong>van</strong><br />

het bereiken <strong>van</strong> de resultaten (actiepunt 45)<br />

- het toekennen <strong>van</strong> een initiatiefrecht aan de lokale besturen om zelf een beleidsovereenkomst<br />

aan de Vlaamse overheid voor te stellen (actiepunt 47) 58<br />

2. Uit Nederland afkomstige voorschriften inzake het convenantsgebruik<br />

Bij het uitwerken <strong>van</strong> het algemeen kader werd in tweede instantie gebruik gemaakt <strong>van</strong><br />

het uit Nederland afkomstige document ‘Praktijkvoorschriften voor ontwerpers <strong>van</strong><br />

convenants <strong>van</strong> de rijksoverheid.’ 59 Niettegenstaande het feit dat de erin opgenomen<br />

aanwijzingen primair bedoeld zijn voor de Nederlandse rijksbesturen, leverden zij toch<br />

een aantal interessante inzichten op. In het bijzonder worden er <strong>van</strong> dit document een<br />

drietal onderdelen belicht en becommentarieerd: de gehanteerde begripsomschrijving<br />

voor een beleidsovereenkomst, de vereiste tot het voeren <strong>van</strong> een onderzoek naar de<br />

wenselijkheid <strong>van</strong> een convenant alvorens tot de nadere uitwerking er<strong>van</strong> wordt overgegaan<br />

en een reeks aan inhoudelijke en procedurele vereisten die verder aan de vormgeving<br />

en totstandkoming <strong>van</strong> dit instrument kunnen worden gesteld.<br />

2.1. Begripsomschrijving <strong>van</strong> een convenant<br />

Onder de ruime begripsbepaling <strong>van</strong> een convenant als “een schriftelijke afspraak of<br />

samenstel <strong>van</strong> afspraken – hoe ook genoemd – <strong>van</strong> de centrale overheid met één of<br />

meer wederpartijen die betrekking heeft of medebetrekking heeft op de uitoefening <strong>van</strong><br />

publiekrechtelijke bevoegdheden en of anderszins gericht of medegericht is op het voorbereiden<br />

dan wel realiseren <strong>van</strong> rijksoverheidsbeleid” gaan naast de veelvuldig voorkomende<br />

publiek-private convenants ook de hier bedoelde beleidsovereenkomsten tussen<br />

centrale en decentrale overheden schuil. 60 Bij het reflecteren over de in een (<strong>proeve</strong> <strong>van</strong>)<br />

Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> in te schrijven definitie is het bijgevolg vooreerst vereist uit te<br />

maken welke actoren er als bij een convenant betrokken partij worden beschouwd. Er<strong>van</strong><br />

uitgaande dat het beoogde algemene kader louter bedoeld is voor interbestuurlijke<br />

overeenkomsten stelt zich in dit verband de vraag of er naast de typische Vlaamse –


390<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

lokale convenants ook ruimte dient te worden geboden voor overeenkomsten tussen<br />

provinciale en lokale overheden, tussen lokale overheden onderling en voor convenants<br />

waarbij de drie Vlaamse bestuursgeledingen gezamenlijk partij zijn. 61<br />

Tegelijkertijd zal een positie moeten worden ingenomen met betrekking tot de spanbreedte<br />

<strong>van</strong> het aan een overeenkomst toekomend karakter: wordt – in navolging <strong>van</strong> de<br />

huidige Vlaamse beleidspraktijk – enkel de mogelijkheid voorzien tot het afsluiten <strong>van</strong><br />

convenants waar<strong>van</strong> de ingesloten objectieven in hoofdzaak tot één welbepaald beleidsdomein<br />

te herleiden zijn of zal de bestuurspraktijk in de toekomst ook duidelijk sectoroverschrijdende<br />

overeenkomsten te berde kunnen brengen? 62 Exemplarisch voor dit<br />

laatste geval zijn de in het kader <strong>van</strong> het Nederlandse grotestedenbeleid afgesloten<br />

convenants tussen de Rijksoverheid en een select aantal lokale besturen waarin tegelijkertijd<br />

afspraken zijn neergelegd inzake de beleidsdomeinen onderwijs, veiligheid, leefbaarheid,<br />

zorg, werkgelegenheid en economie. 63<br />

Verder is het bij de begripsomschrijving <strong>van</strong> een convenant ook onontbeerlijk om uit te<br />

maken op welke wijze het aan het gebruik <strong>van</strong> dit instrument ten grondslag liggend doel<br />

wordt omschreven: wordt dit objectief vervat in de bewoordingen ‘uitoefening <strong>van</strong> publiekrechtelijke<br />

bevoegdheden en/of het voorbereiden dan wel realiseren <strong>van</strong> overheidsbeleid’<br />

dan wel in de zinsnede ‘formulering en/of tenuitvoerlegging’ <strong>van</strong> beleid? 64 Tot<br />

slot lijkt het in de geest <strong>van</strong> de met de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> beoogde<br />

honorering <strong>van</strong> de partnerschapsidee in de centrale-lokale verhoudingen alleszins onwenselijk<br />

om bij de begripsomschrijving <strong>van</strong> een convenant voorbij te gaan aan de vereiste<br />

tot het inbouwen <strong>van</strong> enige vorm <strong>van</strong> interactiviteit bij de totstandkoming er<strong>van</strong>.<br />

2.2. Voorafgaand onderzoek inzake de wenselijkheid <strong>van</strong> een convenant<br />

Vooraleer tot het opstellen <strong>van</strong> een convenant wordt overgegaan, is het volgens de Nederlandse<br />

praktijkvoorschriften aangewezen om het antwoord na te gaan op onder meer<br />

de volgende vragen: 65<br />

- wat is het probleem / wat zijn de doelstellingen <strong>van</strong> het betrokken beleid?<br />

- ligt realisering <strong>van</strong> deze doelstellingen door een optreden <strong>van</strong> de overheid voor de<br />

hand?<br />

- welke andere instrumenten naast het convenant kunnen aangewend worden om<br />

deze doelstellingen te realiseren?<br />

- hoe wordt de mate <strong>van</strong> doelbereiking <strong>van</strong> deze andere instrumenten ingeschat in<br />

vergelijking met het gebruik <strong>van</strong> een convenant?<br />

- hoe wordt de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid <strong>van</strong> deze andere instrumenten<br />

beoordeeld in vergelijking met het gebruik <strong>van</strong> een convenant?<br />

Aan het maken <strong>van</strong> een keuze inzake het al dan niet opnemen <strong>van</strong> een vereiste tot<br />

voorafgaand onderzoek en inzake de wijze waarop de eruit resulterende bevindingen<br />

kenbaar worden gemaakt, gaat evenwel nog een andere belangrijke en te onderzoeken<br />

kwestie op stuk <strong>van</strong> het convenantsgebruik vooraf: de verhouding <strong>van</strong> een beleidsovereenkomst<br />

tot de klassieke wet- en regelgeving. De daaromtrent in Nederland ge-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

391<br />

hanteerde opvatting luidt dat “1) in gevallen waarin een keuze tussen regelgeving of een<br />

convenant aan de orde is, in beginsel voor regelgeving wordt gekozen en dat 2) indien<br />

grotere effectiviteit en doelmatigheid mag worden verwacht, er een convenant kan worden<br />

overwogen a) als vaststaat dat er wetgeving komt, om vooruitlopend daarop alvast<br />

resultaten te boeken, b) als verwacht mag worden dat wetgeving op den duur overbodig<br />

zal worden, om het bereiken <strong>van</strong> een gewenste situatie te bespoedigen en vooruitlopend<br />

daarop vast resultaten te boeken, c) om de mogelijke vormgeving <strong>van</strong> wetgeving te<br />

verkennen en tegelijkertijd vast inhoudelijk resultaat te boeken en d) ter ondersteuning<br />

<strong>van</strong> wetgeving.” 66<br />

Als basisregel voor het Nederlandse convenantsgebruik geldt met andere woorden dat<br />

wetgeving de voorrang geniet, tenzij <strong>van</strong> een convenant een grotere effectiviteit, doelmatigheid<br />

en snelheid wordt verwacht of indien dit instrument ter ondersteuning <strong>van</strong><br />

wetgeving kan fungeren. 67 Het voorhanden zijn <strong>van</strong> een uitgebreide set aan praktijkvoorschriften<br />

inzake het convenantsgebruik is bovendien een gevolg <strong>van</strong> de bij onze<br />

noorderburen aangehangen visie dat een wettelijke regeling inzake het convenantsgebruik<br />

onnodig is: <strong>van</strong> het bestaande overeenkomstenrecht wordt immers gesteld dat het een<br />

voldoende instrumentarium biedt om optredende rechtsonzekerheid weg te werken,<br />

nog afgezien <strong>van</strong> de mogelijkheid om rechtsgevolgen in een convenantstekst zelf te<br />

stipuleren. 68<br />

Anno 1994 werden de bestaande Belgische/Vlaamse beleidsovereenkomsten <strong>van</strong> een<br />

gemengd publiek-private aard door Peeters ondergebracht in een formele en materiële<br />

typologie naargelang hun verhouding tot de publiekrechtelijke regelgeving. Wat de formele<br />

indeling betreft, werd daarbij een onderscheid gemaakt tussen convenants die enerzijds<br />

min of meer door een wet of decreet voorzien zijn en qua totstandkoming, inhoud<br />

en gevolgen in wetten en uitvoeringsbesluiten worden geregeld en zogenaamde ‘paralegale’<br />

beleidsovereenkomsten die anderzijds niet op een specifiek wettelijk kader steunen.<br />

69 Het convenant in het kader <strong>van</strong> het Sociaal Impulsfonds is een voorbeeld <strong>van</strong> een<br />

Vlaamse centrale-lokale beleidsovereenkomst die zich onder de eerste categorie laat plaatsen;<br />

terwijl daarentegen de historiek <strong>van</strong> het mobiliteitsconvenant zich (initieel) buiten<br />

een specifiek wettelijk kader heeft voltrokken. 70<br />

De driedeling die aan Peeters’ materiële typologie ten grondslag ligt, bestaat uit overeenkomsten<br />

die gesloten worden ter overbrugging <strong>van</strong> of vooruitlopend op een publiekrechtelijke<br />

regelgeving; convenants die tot stand worden gebracht met het oog op het<br />

aanvullen of veelal het aanscherpen <strong>van</strong> bestaande publiekrechtelijke regels en tenslotte<br />

beleidsovereenkomsten die daadwerkelijk de plaats innemen <strong>van</strong> voorschriften met een<br />

publiekrechtelijk karakter. 71 Bij toepassing <strong>van</strong> deze indeling op de bestaande centralelokale<br />

overeenkomsten kan het mobiliteitsconvenant – waar<strong>van</strong> een decretale verankering<br />

in het vooruitzicht wordt gesteld – tot de eerste categorie uit deze materiële typologie<br />

worden gerekend en het convenant in het kader <strong>van</strong> het Sociaal Impulsfonds – waardoor<br />

nadere uitwerking wordt gegeven aan decretaal neergelegde bepalingen ter zake –<br />

tot de tweede onderverdeling er<strong>van</strong>. Als voorbeeld <strong>van</strong> een tot de derde categorie behorende<br />

overeenkomst kan tenslotte naar het milieuconvenant worden gewezen: in de<br />

succesvolle lokale respons op de geboden mogelijkheid tot het afsluiten <strong>van</strong> deze


392<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

convenant kan immers een verklaring worden gevonden voor het feit dat de Vlaamse<br />

Regering vooralsnog geen gebruik heeft gemaakt <strong>van</strong> het recht tot het verplichtend stellen<br />

<strong>van</strong> de opmaak <strong>van</strong> een milieubeleidsplan op lokaal vlak. 72<br />

De voorgaande classificatie volgens Peeters’ formele en materiële typologie bevestigt –<br />

louter voor wat de verhouding tot de publiekrechtelijke regelgeving betreft – de illusie<br />

<strong>van</strong> het bestaan <strong>van</strong> één enkel type aan beleidsovereenkomst in de Vlaamse centralelokale<br />

verhoudingen en noopt bijgevolg ook tot uitklaring ter zake. 73<br />

2.3. Enkele inhoudelijke en procedurele vereisten<br />

Verder worden er in de geconsulteerde praktijkvoorschriften uit Nederland een reeks<br />

aan inhoudelijke en procedurele vereisten opgesomd, die mogelijks ook deel zouden<br />

kunnen uitmaken <strong>van</strong> een algemeen kader inzake het convenantsgebruik. Vermeldenswaardige<br />

bepalingen in dit verband zijn: 74<br />

- het uitwerken <strong>van</strong> een toetredingsformule met duidelijke vermelding wie, op welke<br />

wijze en onder welke voorwaarden tot het convenant kan toetreden;<br />

- het vermelden <strong>van</strong> de rechten en verplichtingen per contractspartij met duidelijke<br />

specificatie <strong>van</strong> de inhoud er<strong>van</strong> en <strong>van</strong> de termijnen waarbinnen rechten kunnen<br />

worden uitgeoefend en verplichtingen moeten worden nageleefd;<br />

- het verduidelijken <strong>van</strong> de wijze waarop de afspraken uit het convenant zich verhouden<br />

tot de wettelijke regelingen die betrekking hebben op dezelfde beleidsmaterie<br />

en <strong>van</strong> de wijze waarop zij eventueel zullen worden gewijzigd;<br />

- het aanduiden <strong>van</strong> de wijze waarop bij de vormgeving <strong>van</strong> het convenant met de<br />

belangen <strong>van</strong> derde partijen wordt rekening gehouden;<br />

- het expliciteren <strong>van</strong> de juridische draagkracht <strong>van</strong> het convenant: gaat het om een<br />

gentleman’s agreement of om een overeenkomst waardoor in rechte afdwingbare<br />

rechten worden toegekend? 75<br />

- in het geval <strong>van</strong> een in rechte afdwingbare overeenkomst is het aangewezen om een<br />

geschillenregeling uit te werken, eventueel gepaard gaand met de bepaling dat geschillen<br />

in eerste instantie het voorwerp zullen uitmaken <strong>van</strong> onderling overleg, en<br />

om maatregelen te specificeren die zullen worden genomen ter bevordering <strong>van</strong> de<br />

naleving <strong>van</strong> de verplichtingen;<br />

- het vermelden <strong>van</strong> het tijdstip <strong>van</strong> inwerkingtreding en <strong>van</strong> de looptijd <strong>van</strong> het<br />

convenant;<br />

- het bepalen <strong>van</strong> de mogelijkheid tot verlenging <strong>van</strong> het convenant en <strong>van</strong> de wijze<br />

waarop dit kan gebeuren;<br />

- het uitwerken <strong>van</strong> een evaluatieregeling waarin bepaald wordt door wie en wanneer<br />

het bereiken <strong>van</strong> de vooropgestelde resultaten zal worden geëvalueerd;<br />

- het uitwerken <strong>van</strong> een opzeggingsregeling met in het bijzonder vermelding <strong>van</strong> de<br />

voorwaarden voor en gevolgen <strong>van</strong> eenzijdige opzegging;<br />

- het uitwerken <strong>van</strong> een regeling inzake het toekennen <strong>van</strong> afwijkingen op stuk <strong>van</strong><br />

de toegekende rechten en te vervullen verplichtingen;<br />

- het uitwerken <strong>van</strong> een regeling voor het geval er zich onvoorziene omstandigheden<br />

voordoen die <strong>van</strong> die aard zijn dat het convenant dient te worden gewijzigd of<br />

beëindigd;


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

393<br />

- het uitwerken <strong>van</strong> een regeling voor het geval het noodzakelijk wordt om wettelijke<br />

maatregelen te nemen.<br />

Als onderdeel <strong>van</strong> de procedurele vereisten zijn in de Nederlandse praktijkvoorschriften<br />

ook bepalingen opgenomen in verband met de betrokkenheid <strong>van</strong> Ministerraad en Parlement<br />

bij de totstandkoming <strong>van</strong> een convenant. In concreto wordt in verband met de<br />

regeringsbetrokkenheid vooropgesteld dat de Ministerraad beraadslaagt en besluit “over<br />

convenants die <strong>van</strong> invloed kunnen zijn op de positie <strong>van</strong> het kabinet of die belangrijke<br />

financiële consequenties kunnen hebben of waarover tussen de betrokken bewindspersonen<br />

geen overeenstemming bestaat.” 76 Wat de parlementaire tussenkomst betreft,<br />

luidt het verder dat er “overwogen wordt of er bijzondere redenen zijn die aanleiding<br />

geven om de Staten-Generaal bij de totstandkoming <strong>van</strong> een convenant te betrekken of<br />

daarover te informeren.” 77 Het sluiten <strong>van</strong> een convenant wordt immers opgevat als een<br />

bestuursdaad waarvoor een minister op de gebruikelijke wijze achteraf door de Staten-<br />

Generaal ter verantwoording kan worden geroepen. In beginsel kan er daarbij dan ook<br />

geen aanleiding worden onderkend om voorafgaandelijk aan het afsluiten <strong>van</strong> een<br />

convenant ook parlementaire betrokkenheid te voorzien. Als bijzondere redenen om<br />

daartoe toch over te gaan, worden de situaties aangehaald waarin met een convenant<br />

nieuwe of politiek gevoelige onderwerpen worden aangesneden, grote financiële verplichtingen<br />

gemoeid zijn of een alternatief wordt geboden voor – in de toekomst uit te<br />

vaardigen – formele wetgeving. Tot slot wordt in dit verband nog aangehaald dat het bij<br />

het sluiten <strong>van</strong> een convenant steeds mogelijk is om nadere afspraken te maken over de<br />

wijze waarop de Staten-Generaal zal worden betrokken of geïnformeerd. 78<br />

Afhankelijk <strong>van</strong> de positie die er aan een centrale-lokale beleidsovereenkomst in verhouding<br />

tot publiekrechtelijke regelgeving wordt toegekend, kan de betrokkenheid <strong>van</strong> Ministerraad<br />

en Parlement worden vastgelegd: in het geval <strong>van</strong> zogenaamde paralegale<br />

beleidsovereenkomsten kan er bijvoorbeeld een grotere wenselijkheid tot democratische<br />

controle worden aangevoeld dan bij convenants die in bestaande regelgeving geworteld<br />

zijn. Steevast dient ook altijd in het achterhoofd te worden gehouden dat niets<br />

de volksvertegenwoordiging belet om via de geëigende kanalen – zoals het stellen <strong>van</strong><br />

parlementaire vragen – informatie te verwerven over het gevoerde convenantsbeleid en<br />

dat ook de betrokken minister over de mogelijkheid beschikt om parlementsleden hieromtrent<br />

te informeren of met hen een debat aan te gaan. 79<br />

Tot slot wordt in de Nederlandse praktijkvoorschriften voor ontwerpers <strong>van</strong> convenants<br />

ook nog het onderwerp <strong>van</strong> de openbaarheid aangesneden. Naast het gegeven dat ook<br />

betrokkenheid <strong>van</strong>wege Ministerraad en Parlement hiervoor borg kunnen staan, wordt<br />

in verband met de maatschappelijke zichtbaarheid en openbaarheid <strong>van</strong> het convenantsgebruik<br />

nog verder gesteld dat: “indien anderen dan partijen direct belang kunnen hebben<br />

bij de inhoud <strong>van</strong> een convenant, <strong>van</strong> dat convenant of de zakelijke inhoud er<strong>van</strong><br />

mededeling [wordt] gedaan in de Staatscourant of op andere geschikte wijze” en dat<br />

“indien alleen <strong>van</strong> de zakelijke inhoud mededeling wordt gedaan, vermeld [wordt] waar<br />

en wanneer de gehele tekst ter inzage ligt en eventueel waar exemplaren <strong>van</strong> het convenant<br />

al dan niet tegen vergoeding verkrijgbaar zijn.” 80 Aan het actief openbaar maken <strong>van</strong> een


394<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

convenantstekst – die voor andere dan de rechtstreeks betrokken partijen <strong>van</strong> belang is<br />

– wordt door onze noorderburen met andere woorden een grote betekenis toegekend.<br />

3. Consultatie met de werkgroep convenants <strong>van</strong> de Vlaamse administratie<br />

Samen met de in uitvoering <strong>van</strong> het pact tussen de Vlaamse Regering en de Vlaamse<br />

gemeenten en OCMW’s opgerichte werkgroep convenants <strong>van</strong> de Vlaamse administratie<br />

werd op 13 september 2000 gereflecteerd over de bouwstenen <strong>van</strong> een algemeen<br />

kader inzake het convenantsgebruik en hun specifieke invulling. 81 In het bijzonder concentreerde<br />

de bespreking zich rond de volgende zes items: de definitie, de inhoudelijke<br />

bepalingen, de procedurele bepalingen, de juridische status, de totstandkoming en het<br />

tijdselement. In de onderstaande kader zijn de dimensies weergegeven die per item tijdens<br />

de bespreking aan bod zijn gekomen:<br />

1. Definitie 4. Juridische status<br />

- Wat? - Verhouding tot regelgeving<br />

- Wie? - Bindend karakter<br />

- Doel? - Afdwingbaarheid<br />

- Geschillenbeslechting<br />

- Sancties<br />

2. Inhoud 5. Totstandkoming<br />

- Partijen en bevoegdheden - Ter inzage legging ontwerpconvenant<br />

- Rechten en verplichtingen - Adviesverlening<br />

- Model <strong>van</strong> taakverdeling - Betrokkenheid Ministerraad<br />

- Resultaats- of inspanningsverbintenis - Betrokkenheid Parlement<br />

- Onderhandelingsruimte - Publicatie- / openbaarheidsvereiste<br />

- Financiële clausule<br />

3. Procedurele bepalingen 6. Tijdselement<br />

- Wijzigingsformule - Duur<br />

- Toetredingsformule - Verlengingsformule<br />

- Monitoringsformule - Inwerkingtreding<br />

- Evaluatieformule - Repercussies bestaande convenants<br />

Tijdens de bespreking met de werkgroep convenants kwamen onder meer de volgende<br />

bevindingen naar voren:<br />

- geen bezwaar tegen de mogelijkheid <strong>van</strong> het afsluiten <strong>van</strong> een tripartite overeenkomst<br />

waarbij zowel de Vlaamse, de provinciale als de gemeentelijke overheden<br />

betrokken zijn;<br />

- geen bezwaar tegen het afsluiten <strong>van</strong> een convenant tussen enerzijds de Vlaamse en<br />

/ of provinciale overheid en anderzijds een select aantal gemeenten die aan een<br />

aantal duidelijk omschreven criteria voldoen;<br />

- een duidelijke omschrijving <strong>van</strong> de bij een convenant betrokken partijen en <strong>van</strong><br />

hun respectievelijke rechten en verplichtingen is een vereiste;


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

395<br />

- een duidelijke specificatie <strong>van</strong> de criteria waaraan de (gemeentelijke) overheden<br />

moeten voldoen om bij een convenant als betrokken partij te kunnen optreden, is<br />

aangewezen;<br />

- door het afsluiten <strong>van</strong> een convenant verbinden de er bij betrokken partijen zich tot<br />

het bereiken <strong>van</strong> een welomschreven resultaat;<br />

- het in een convenant insluiten <strong>van</strong> een financiële clausule is aangewezen waarbij<br />

een voorschot <strong>van</strong> minstens 50 % dient te worden uitbetaald op het ogenblik <strong>van</strong><br />

ondertekening <strong>van</strong> een convenant;<br />

- tussentijdse wijziging <strong>van</strong> de inhoud <strong>van</strong> een convenant vereist overleg tussen de<br />

betrokken partijen;<br />

- nieuwe – Europeesrechtelijke – regelgeving kan aanleiding geven tot de noodzaak<br />

<strong>van</strong> een wijziging op stuk <strong>van</strong> de convenantsinhoud; in een dergelijk geval dient<br />

overleg gepleegd te worden tussen de betrokken partijen;<br />

- de nood wordt onderkend <strong>van</strong> een feedback – moment tussen de betrokken partijen<br />

tijdens de uitvoering <strong>van</strong> een convenant; deze terugkoppeling mag evenwel<br />

geen gevolgen teweegbrengen op stuk <strong>van</strong> de uitbetaling <strong>van</strong> de saldi;<br />

- de nood wordt onderkend <strong>van</strong> voldoende begeleiding <strong>van</strong>wege de Vlaamse overheid<br />

teneinde een vlotte lokale implementatie te bewerkstelligen;<br />

- overleg tussen de bij een convenant betrokken partijen is de eerste stap bij het<br />

opduiken <strong>van</strong> een geschil; in tweede instantie zou er in een ‘beroepsmogelijkheid’<br />

moeten worden voorzien zoals het oprichten <strong>van</strong> een arbitragecommissie;<br />

- bij de totstandbrenging <strong>van</strong> een convenant is vooroverleg met belanghebbende<br />

organisaties – zoals de VVSG of de VOI’s – aangewezen;<br />

- de lokale uitvoering <strong>van</strong> een convenant start tijdens het tweede of het vierde jaar<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke legislatuur;<br />

- het nemen <strong>van</strong> overgangsmaatregelen met betrekking tot de bestaande convenants<br />

is aangewezen.<br />

Uit de tekst <strong>van</strong> het Pact tussen de Vlaamse Regering en de Vlaamse gemeenten en<br />

OCMW’s en uit de in Nederland opgestelde praktijkvoorschriften konden de belangrijkste<br />

bouwstenen voor een algemeen kader inzake het Vlaamse convenantsgebruik worden<br />

afgeleid. Bij het redigeren <strong>van</strong> de voorgestelde decreetsartikelen werd verder inspiratie<br />

ontleend aan het decreet <strong>van</strong> 15 juni 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten<br />

(B. S. 8 juli 1994) en werd tevens rekening gehouden met de bevindingen<br />

<strong>van</strong> de werkgroep convenants <strong>van</strong> de Vlaamse administratie. 82<br />

§ 2.Voorstel <strong>van</strong> decreetsartikelen<br />

In de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong> is er voor geopteerd om aan de doorwerking<br />

<strong>van</strong> interactiviteit in de centrale-lokale bestuursverhoudingen een maximalistische invulling<br />

te geven. Naast de onder Titel I voorgestelde artikelen is dan ook besloten tot het<br />

uitwerken <strong>van</strong> een reeks bepalingen die het gebruik <strong>van</strong> het instrument <strong>van</strong> de beleidsovereenkomst<br />

in de Vlaamse centrale-lokale beleidsvoering tot voorwerp hebben. De<br />

mogelijkheid tot het afsluiten <strong>van</strong> een beleidsovereenkomst – waarvoor overigens niet<br />

langer de term ‘convenant’ zal worden gebruikt – wordt aan elkeen <strong>van</strong> de drie Vlaamse


396<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

bestuursgeledingen toegekend. Zowel een gemeente, een provincie als de Vlaamse overheid<br />

– op te vatten als de Vlaamse Regering of de door haar gemachtigde bestuurlijke<br />

overheden <strong>van</strong> het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap – kunnen derhalve<br />

betrokken partij zijn bij een beleidsovereenkomst. In dat verband is er bovendien uitdrukkelijk<br />

ruimte gecreëerd voor het afsluiten <strong>van</strong> een beleidsovereenkomst waarbij deze<br />

drie partijen tegelijkertijd als contractant optreden. (artikel 241) Naast de gemeente is<br />

het overigens ook mogelijk dat andere plaatselijke instellingen met rechtspersoonlijkheid<br />

– zoals het OCMW of een verzelfstandigde gemeentelijke dienst – betrokken worden<br />

bij een beleidsovereenkomst. (artikel 246)<br />

Eigen aan het gebruik <strong>van</strong> dit instrument is dat het wordt aangewend voor het nastreven,<br />

realiseren en verder ontwikkelen <strong>van</strong> doelstellingen waarbij alle bij de overeenkomst<br />

betrokken partijen een belang hebben. Bijgevolg is het ook aangewezen dat er<br />

onderhandelingen plaatsvinden tussen de potentieel bij een beleidsovereenkomst betrokken<br />

partijen. Vertaald naar de lokale bestuurslaag komt deze laatste stelregel er op<br />

neer dat de gemeenten die een belang hebben bij het afsluiten <strong>van</strong> een beleidsovereenkomst<br />

of de hen vertegenwoordigende en gemandateerde organisatie plaats<br />

kunnen nemen aan de onderhandelingstafel. (artikel 241) Hetzelfde geldt voor de andere<br />

gemeentelijke instellingen met rechtspersoonlijkheid die bij een overeenkomst (zullen)<br />

worden betrokken of voor de door hen daartoe gemandateerde organisatie. (artikel 246)<br />

De lokale wilsuiting tot deelname is in dit verband gewaarborgd door het feit dat Vlaamse<br />

en provinciale overheden ertoe gehouden zijn om aan de voor het sluiten <strong>van</strong> een overeenkomst<br />

in aanmerking komende gemeenten mededeling te doen <strong>van</strong> hun voornemen<br />

tot het opstarten <strong>van</strong> onderhandelingen omtrent deze beleidsovereenkomst. Op deze<br />

wijze wordt –in een context <strong>van</strong> het streven naar maatwerk en naar tegemoetkoming aan<br />

lokale differentiatie– toch een gelijke behandeling gewaarborgd voor alle potentieel bij<br />

een beleidsovereenkomst betrokken gemeenten. Van dit voornemen tot onderhandelen<br />

dient – onder de vorm <strong>van</strong> een omschrijving <strong>van</strong> de onderhandelingsmaterie en –modaliteiten<br />

– melding te worden gemaakt in het Belgisch Staatsblad en/of in het<br />

Bestuursmemoriaal <strong>van</strong> de provincie al naargelang de Vlaamse en/of provinciale overheid<br />

als betrokken partij optreden. De bovenstaande werkwijze is niet enkel <strong>van</strong> toepassing<br />

indien <strong>van</strong> het recht tot initiatief gebruik wordt gemaakt om te onderhandelen over<br />

een nieuwe beleidsovereenkomst, maar ook over wijzigingen aan of verlengingen <strong>van</strong><br />

reeds afgesloten overeenkomsten. Dit initiatiefrecht is overigens uitdrukkelijk toegekend<br />

aan de overheden <strong>van</strong> de drie Vlaamse bestuursgeledingen. (artikel 243)<br />

In een (ontwerp <strong>van</strong>) beleidsovereenkomst worden verbintenissen neergelegd die de<br />

betrokken partijen – elk binnen hun bevoegdheidsgebied – tegenover elkaar aangaan en<br />

die bestaan uit het leveren <strong>van</strong> prestaties inzake alle rechtmatig te ontwikkelen initiatieven<br />

op stuk <strong>van</strong> dienstverlening en bestuurs- en beleidsvoering. Tevens kan een (ontwerp<br />

<strong>van</strong>) beleidsovereenkomst ook door de partijen te behalen resultaten tot voorwerp<br />

hebben. (artikel 242) De overeengekomen en te bewerkstelligen prestaties en resultaten<br />

dienen nauwkeurig in de (ontwerp-) overeenkomst te worden ingeschreven, waarbij desgevallend<br />

duidelijk gestipuleerd wordt welk onderscheid er tussen de gemeenten be-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

397<br />

staat/kan bestaan op stuk <strong>van</strong> de aan te gane verbintenissen. Andere bepalingen die<br />

minstens deel uitmaken <strong>van</strong> de inhoud <strong>van</strong> een (ontwerp-) overeenkomst betreffen: de<br />

betrokken partijen, de financiële repercussies, de duurtijd, 83 de wijze <strong>van</strong> overleg en <strong>van</strong><br />

evaluatie en rapportage <strong>van</strong> de voortgang, de opzeggings- en beëindigingsregeling, de<br />

wijzigings- en verlengingsregeling, de bij niet-naleving <strong>van</strong> de verbintenissen toepasbare<br />

sancties en de procedures voor geschillenbeslechting waarbij het – overeenkomstig de<br />

door de wet <strong>van</strong> 19 mei 1998 doorgevoerde wijzigingen aan de bepalingen uit het Gerechtelijk<br />

Wetboek betreffende de arbitrage – mogelijk is gemaakt dat een geschil aan<br />

een onafhankelijke scheidsrechterlijke instantie wordt voorgelegd. Eenmaal een ontwerp<br />

<strong>van</strong> beleidsovereenkomst is voltooid, dient een samenvatting er<strong>van</strong> in het Belgisch Staatsblad<br />

en/of in het provinciale Bestuursmemoriaal te worden bekendgemaakt. Tevens<br />

dient een ontwerpovereenkomst aan alle lokale besturen te worden verzonden die voor<br />

afsluiting er<strong>van</strong> in aanmerking komen. (artikel 244)<br />

Beleidsovereenkomsten hebben een voor de partijen bindend karakter met betrekking<br />

tot de afspraken die erin gemaakt worden over de te bewerkstelligen prestaties en resultaten.<br />

(artikel 242) Van bindende gevolgen voor de gemeente is evenwel slechts sprake<br />

wanneer de overeenkomst uitdrukkelijk is goedgekeurd door de gemeenteraad; een bepaling<br />

die overigens ook geldt in het geval de aangegane verbintenissen enkel de burgemeester<br />

of het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen betreffen. Een gelijkaardige rol<br />

komt in dit verband toe aan de districtsraden indien deze bevoegd zijn tot het innemen<br />

<strong>van</strong> de plaats <strong>van</strong> de gemeenteraad. (artikel 245) In het geval er ook andere gemeentelijke<br />

instellingen met rechtspersoonlijkheid bij een overeenkomst zijn betrokken, moeten<br />

ook de op hen <strong>van</strong> toepassing zijnde verbintenissen door hun raad worden goedgekeurd.<br />

(artikel 246) Voor de bekendmaking <strong>van</strong> beleidsovereenkomsten gelden dezelfde<br />

regelen als voor gemeentelijke verordeningen. (artikel 245)<br />

Wat de verhouding tot de publiekrechtelijke regelgeving betreft, wordt duidelijk gestipuleerd<br />

dat door beleidsovereenkomsten geen wetten, decreten en algemene reglementen<br />

kunnen worden ver<strong>van</strong>gen noch er<strong>van</strong> in minder strenge zin kan worden afgeweken.<br />

Wel kan bestaande regelgeving door middel <strong>van</strong> overeenkomsten worden aangevuld,<br />

vervolledigd of – in gemeenschappelijk overleg – verder worden ontwikkeld. (artikel<br />

242) Verder is bepaald dat de Vlaamse Regering tijdens de geldingstermijn <strong>van</strong> een overeenkomst<br />

geen algemene besluiten zal uitvaardigen of ontwerpen <strong>van</strong> decreet zal indienen<br />

bij het Vlaams Parlement die ertoe strekken strengere eisen te stellen op stuk <strong>van</strong> de<br />

in een overeenkomst geregelde materies. Wel behoudt de Vlaamse Regering uitdrukkelijk<br />

de bevoegdheid om in uitvoering <strong>van</strong> geldende wetten en decreten uitvoerend op te<br />

treden en ontwerpen <strong>van</strong> decreet in te dienen in het geval er zich daartoe een dwingende<br />

noodzaak voordoet of er moet voldaan worden aan dwingende verplichtingen <strong>van</strong> internationale<br />

of Europeesrechtelijke aard. Ook in het geval het openbaar belang dit om<br />

buitengewone omstandigheden zoals rampen of crisissituaties vereist, is de Vlaamse<br />

Regering gerechtigd om de in de inhoud <strong>van</strong> een overeenkomst geregelde materies tijdens<br />

de geldingstermijn er<strong>van</strong> in klassieke regelgeving om te zetten. (artikel 249)<br />

Bestaan er op Vlaams, provinciaal of gemeentelijk niveau verplichtingen tot adviesinwinning<br />

bij derden of adviesraden over materies die het voorwerp (zullen) uitmaken


398<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

<strong>van</strong> een overeenkomst, dan worden deze vereisten ook ten aanzien <strong>van</strong> ontwerpen <strong>van</strong><br />

(verlenging of wijziging <strong>van</strong>) beleidsovereenkomsten behouden. Indien evenwel tengevolge<br />

<strong>van</strong> deze adviesinwinning het initiële ontwerp <strong>van</strong> een overeenkomst wordt aangepast,<br />

is het niet voorgeschreven dat over dit gemodificeerd ontwerp nogmaals een advies<br />

wordt verstrekt. (artikel 247)<br />

Interbestuurlijke beleidsovereenkomsten kunnen niet worden afgesloten in het jaar waarin<br />

voor de provinciale en gemeentelijke bestuursorganen verkiezingen worden georganiseerd.<br />

(artikel 248) Verder is ook een regeling uitgewerkt voor de wijze waarop informatie<br />

over de beleidsovereenkomsten aan de verkozen organen op elk bestuursniveau wordt<br />

verstrekt: de Vlaamse Regering maakt de inhoud <strong>van</strong> een overeenkomst en de lijst met<br />

betrokken partijen over aan het Vlaams Parlement en brengt ook jaarlijks aan de Volksvertegenwoordiging<br />

verslag uit over de uitvoering <strong>van</strong> de betreffende overeenkomst en<br />

over eventueel opgetreden wijzigingen op stuk <strong>van</strong> de deelname eraan; terwijl aan het<br />

college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen op gemeentelijk vlak de taak toekomt om jaarlijks<br />

over de uitvoering <strong>van</strong> de afgesloten beleidsovereenkomsten verslag uit te brengen<br />

aan de gemeenteraad. (artikel 250) Een gelijkaardige rol komt in dit verband toe aan de<br />

uitvoerende organen <strong>van</strong> de andere bestuurlijke overheden en instellingen die op gemeentelijk<br />

vlak bij een beleidsovereenkomst betrokken zijn. (artikel 250)<br />

Tot slot is nog een bepaling opgenomen met betrekking tot het toezicht dat op de in<br />

toepassing <strong>van</strong> een beleidsovereenkomst genomen gemeentelijke besluiten kan worden<br />

uitgeoefend: bij hun taakuitoefening kunnen de toezichthoudende overheden deze gemeentelijke<br />

besluiten enkel toetsen op hun wettigheid en op de overeenstemming <strong>van</strong><br />

de erin neergelegde bepalingen met de betreffende beleidsovereenkomst. Het algemeen<br />

belang wordt in dit verband met andere woorden als toezichtsmotief geschrapt, daar het<br />

in de context <strong>van</strong> in een overeenkomst neergelegde gedragsregels zijn bestaansreden<br />

heeft verloren. (artikel 250)


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

artikel 241<br />

TITEL II<br />

PARTNERSCHAP IN DE INTERBESTUURLIJKE<br />

VERHOUDINGEN IN VLAANDEREN:<br />

DE BELEIDSOVEREENKOMST<br />

399<br />

§1. Tussen de Vlaamse Regering of de door haar gemachtigde bestuurlijke overheden<br />

<strong>van</strong> het Vlaamse Gewest of de Vlaamse Gemeenschap en de gemeenten kunnen beleidsovereenkomsten<br />

worden afgesloten om doelstellingen <strong>van</strong> gemengd Vlaams-gemeentelijk<br />

belang na te streven, te realiseren en verder te ontwikkelen.<br />

§2. Beleidsovereenkomsten kunnen eveneens worden afgesloten tussen de provincies<br />

en de gemeenten om doelstellingen <strong>van</strong> gemengd provinciaal-gemeentelijk belang na te<br />

streven, te realiseren en verder te ontwikkelen.. Namens de provincie treedt de bestendige<br />

deputatie op. Ook overeenkomsten tussen de Vlaamse, de provinciale en de gemeentelijke<br />

overheden zijn mogelijk.<br />

§ 3. Over de totstandkoming <strong>van</strong> beleidsovereenkomsten wordt vooraf onderhandeld<br />

hetzij met de gemeenten hetzij met de door de gemeenten daartoe gemandateerde representatieve<br />

organisatie. Namens de gemeente treedt het college <strong>van</strong> burgemeester en<br />

schepenen op tenzij de aangelegenheid uitsluitend tot het bevoegdheidsgebied <strong>van</strong> de<br />

burgemeester behoort. Indien daartoe een mandaat werd verstrekt, treedt de representatieve<br />

organisatie op in hun plaats.<br />

artikel 242<br />

§1. Ingevolge beleidsovereenkomsten gaan de betrokken overheden, elk binnen het eigen<br />

bevoegdheidsgebied, tegenover elkaar welbepaalde verbintenissen aan die bestaan<br />

in het leveren <strong>van</strong> prestaties betreffende de onderlinge samenwerking en dienstverlening,<br />

de dienstverlening en de beleidsvoering ten aanzien <strong>van</strong> de burgers, de ontwikkeling<br />

<strong>van</strong> welbepaalde bestuursactiviteiten en de afstemming en de uitvoering <strong>van</strong> gezamenlijk<br />

gevoerd beleid. Desgevallend kunnen hieromtrent ook resultaatsverbintenissen<br />

in de overeenkomst worden opgenomen.<br />

§2. Deze overeenkomsten kunnen de geldende wetten, decreten en algemene reglementen<br />

niet ver<strong>van</strong>gen noch in minder strenge zin er<strong>van</strong> afwijken. Zij zijn verbindend voor<br />

de betrokken partijen en voor al de besturen die na het afsluiten er<strong>van</strong> rechtsgeldig<br />

toetreden.


400<br />

artikel 243<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

§1. Het initiatief tot het starten <strong>van</strong> de voorafgaande onderhandelingen kan zowel<br />

uitgaan <strong>van</strong> de gemeenten als <strong>van</strong> de Vlaamse en provinciale overheden.<br />

§2 Met de onderhandelingen wordt echter maar aange<strong>van</strong>gen nadat de bevoegde<br />

Vlaamse of provinciale overheden dit vooraf hebben meegedeeld hetzij aan alle gemeenten<br />

hetzij aan alle gemeenten, die aan de voor de doelstellingen <strong>van</strong> de overeenkomst<br />

vereiste algemene kenmerken voldoen. Daar<strong>van</strong> wordt tevens al naargelang het<br />

geval melding gemaakt in het Belgisch Staatsblad en / of in het Bestuursmemoriaal<br />

<strong>van</strong> de provincie en de onderhandelingen <strong>van</strong>gen ten vroegste dertig dagen aan na deze<br />

bekendmaking. Deze bekendmaking omschrijft de onderhandelingsmaterie en -modaliteiten<br />

op basis waar<strong>van</strong> beoogd wordt een ontwerp <strong>van</strong> beleidsovereenkomst uit te<br />

werken.<br />

§3. Deze bepalingen gelden eveneens indien het initiatief wordt genomen om te onderhandelen<br />

over wijzigingen aan de reeds afgesloten beleidsovereenkomsten of over hun<br />

verlenging.<br />

artikel 244<br />

Het ontwerp en de eigenlijke overeenkomst dienen minstens de volgende aangelegenheden<br />

te regelen:<br />

1° de precieze omschrijving <strong>van</strong> de overheden waartussen de overeenkomst kan worden<br />

afgesloten of die daartoe kunnen toetreden;<br />

2° de precieze omschrijving <strong>van</strong> de wederzijdse rechten en plichten; de verplichtingen<br />

worden omschreven ofwel in te verzekeren prestaties ofwel in te bewerkstelligen<br />

resultaten; indien bij de aan te gane verbintenissen onderscheid kan worden<br />

gemaakt tussen de gemeenten of indien keuze- en optiemogelijkheden worden<br />

ingebouwd dan moet dit duidelijk worden gepreciseerd; indien partijen daarenboven<br />

beogen in het kader <strong>van</strong> de resultaatsverbintenissen niet in rechte tegenover<br />

elkaar afdwingbare rechten en verplichtingen in het leven te roepen moet dit<br />

eveneens uitdrukkelijk worden bepaald;<br />

3° een precieze omschrijving <strong>van</strong> de financiële afspraken; indien de Vlaamse, de<br />

provinciale of de gemeentelijke overheden zich tot financiële prestaties verbinden,<br />

moeten deze duidelijk worden gestipuleerd;<br />

4° de duurtijd <strong>van</strong> de overeenkomst; deze mag niet langer zijn dan zes jaar en stilzwijgende<br />

verlenging is uitgesloten;<br />

5° de wijze waarop de partijen het overleg zullen verderzetten tijdens de periode <strong>van</strong><br />

de overeenkomst, de voortgang zullen evalueren en hierover wederzijds zullen<br />

rapporteren;<br />

6° de procedures voor de opzeg en voor de onderling overeen te komen beëindiging<br />

<strong>van</strong> de overeenkomst en de gevolgen er<strong>van</strong>;<br />

7° de procedures voor de wijziging en voor de uitdrukkelijke verlenging <strong>van</strong> de overeenkomst;


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

8° de procedures voor de geschillenbeslechting; in de overeenkomst kan worden bepaald<br />

dat daarvoor een scheidsrechtelijke procedure wordt toegepast;<br />

9° de sancties die worden toegepast bij niet-naleving <strong>van</strong> de overeenkomst.<br />

401<br />

Een samenvatting <strong>van</strong> het ontwerp <strong>van</strong> beleidsovereenkomst wordt bekendgemaakt, al<br />

naargelang het geval, in het Belgisch Staatsblad en/of in het Bestuursmemoriaal <strong>van</strong> de<br />

provincie. Tevens wordt het ontwerp meegedeeld aan alle lokale besturen, die in aanmerking<br />

komen om de overeenkomst te sluiten.<br />

artikel 245<br />

Voor de gemeenten dienen de in de overeenkomsten op te nemen verbintenissen uitdrukkelijk<br />

te worden goedgekeurd door de betrokken gemeenteraden. Voor de overeenkomsten<br />

gelden dezelfde regelen <strong>van</strong> bekendmaking als voor de gemeentelijke verordeningen.<br />

artikel 246<br />

Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, andere gemeentelijke instellingen met<br />

rechtspersoonlijkheid en districtsraden kunnen eveneens partij zijn bij de overeenkomst.<br />

In dat geval worden zij in de onderhandelingen vertegenwoordigd door hun<br />

uitvoerend orgaan of door de door het uitvoerend orgaan daartoe gemandateerde representatieve<br />

organisatie. De in het kader <strong>van</strong> de overeenkomst opgenomen verbintenissen<br />

moeten door hun raad worden goedgekeurd.<br />

artikel 247<br />

Indien wettelijke of decretale verplichtingen tot de adviesinwinning <strong>van</strong> derden of <strong>van</strong><br />

adviesraden verplichten, worden de ontwerpen <strong>van</strong> beleidsovereenkomsten of de ontwerpen<br />

tot wijziging of tot verlenging er<strong>van</strong> vooraf aan hen voorgelegd vooraleer zij<br />

kunnen worden afgesloten. Zij beschikken over een vervaltermijn <strong>van</strong> dertig dagen na<br />

ont<strong>van</strong>gst <strong>van</strong> het ontwerp om hun advies uit te brengen. Indien tengevolge hier<strong>van</strong><br />

het ontwerp <strong>van</strong> overeenkomst <strong>van</strong> wijziging of verlenging wordt aangepast, moet niet<br />

opnieuw advies worden gevraagd.<br />

artikel 248<br />

Er kunnen geen beleidsovereenkomsten worden afgesloten in het jaar waarin provincie-<br />

en gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden.<br />

artikel 249<br />

§1. Tijdens de geldingstermijn voor de beleidsovereenkomst zal de Vlaamse Regering<br />

geen algemene besluiten uitvaardigen of ontwerpen <strong>van</strong> decreten indienen bij het Vlaams<br />

Parlement waardoor met betrekking tot de in de overeenkomst geregelde punten strengere<br />

eisen zouden worden gesteld. Zij blijft evenwel bevoegd om in uitvoering <strong>van</strong> de<br />

geldende wetten en decreten verordenend op te treden of ontwerpen in te dienen hetzij<br />

in geval <strong>van</strong> dwingende noodzaak, hetzij om te voldoen aan dwingende verplichtingen<br />

<strong>van</strong> internationaal of Europeesrechtelijke aard. Vooraleer gebruik te maken <strong>van</strong> deze


402<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

bevoegdheid pleegt zij overleg met de bij de overeenkomst betrokken partijen.<br />

§2. Indien in buitengewone omstandigheden het openbaar belang dit vereist, is de<br />

Vlaamse Regering gerechtigd om de in de inhoud <strong>van</strong> de overeenkomst ook gedurende<br />

de geldingstermijn er<strong>van</strong> geheel of gedeeltelijk in reglementering om te zetten.<br />

artikel 250<br />

§1. De Vlaamse Regering deelt de inhoud <strong>van</strong> de afgesloten beleidsovereenkomsten en<br />

de lijst <strong>van</strong> de ondertekenende partijen onverwijld mede aan het Vlaams Parlement.<br />

Jaarlijks brengt de Vlaamse Regering verslag uit over de uitvoering er<strong>van</strong> en over de<br />

wijzigingen in de lijst <strong>van</strong> de ondertekenende partijen.<br />

§2. Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen brengt over de uitvoering <strong>van</strong> de beleidsovereenkomsten<br />

jaarlijks verslag uit aan de gemeenteraad.<br />

§3. Indien de in artikel 246 vermelde bestuurlijke overheden of instellingen tot de beleidsovereenkomst<br />

zijn toegetreden, brengen de uitvoerende organen jaarlijks verslag uit over<br />

de uitvoering er<strong>van</strong> aan hun raad.<br />

artikel 251<br />

De besluiten <strong>van</strong> de gemeentelijke overheden, die in toepassing <strong>van</strong> de beleidsovereenkomsten<br />

worden genomen, kunnen door de toezichthoudende overheden alleen<br />

worden getoetst op hun wettigheid of op hun overeenstemming met de bepalingen<br />

<strong>van</strong> deze overeenkomsten.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

TITEL III<br />

HET BESTUURLIJK TOEZICHT<br />

J. GEKIERE<br />

403<br />

Dat de meeste Europese staten het gemeentelijk zelfbestuur waarborgen en zelfs op<br />

grondwettelijk niveau beschermen, wil niet zeggen dat de gemeentelijke overheden een<br />

onbeperkte vrijheid hebben. Zij zijn gebonden aan de hogere normen en moeten rekening<br />

houden met bepaalde overheidsbelangen hoger dan de gemeentelijke belangen. De<br />

manier bij uitstek voor de “hogere overheden” om na te gaan of de lokale besturen niet<br />

onwettig handelen of handelen in strijd met het hogere overheidsbelangen, is het bestuurlijk<br />

toezicht. Meteen dient hieraan toegevoegd dat het bestuurlijk toezicht niet de<br />

enige manier <strong>van</strong> controle is op de lokale besturen. Onder “controle” op de lokale besturen<br />

in de ruime zin <strong>van</strong> het woord, kunnen ook begrepen worden: de al of niet<br />

herverkiezing door de burgers <strong>van</strong> de lokale mandatarissen, de mogelijkheid voor de<br />

rechtbanken om onwettige besluiten buiten toepassing te laten, de mogelijkheid voor<br />

een administratieve rechter om onwettige besluiten te vernietigen en eventueel de bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> een ombudsman. Uit het vergelijkend overzicht zal blijken dat het onderscheid<br />

tussen bepaalde <strong>van</strong> die vormen <strong>van</strong> controle en het bestuurlijk toezicht soms<br />

moeilijk te maken is, omwille <strong>van</strong> de verwevenheid <strong>van</strong> deze mechanismen.<br />

In dit hoofdstuk komt alleen het bestuurlijk toezicht aan bod in de zin <strong>van</strong> het geheel<br />

<strong>van</strong> de door of krachtens de wet aan een hogere overheid toegekende bevoegdheden<br />

om de organen <strong>van</strong> de gedecentraliseerde diensten en overheden te verplichten de wet<br />

na te leven en het algemeen belang te eerbiedigen, hetzij om hun onwilligheid te breken.<br />

84<br />

Het toezicht inzake het budget en rekeningen <strong>van</strong> de gemeente wordt ook in deze titel<br />

behandeld, in tegenstelling tot bepaalde landen waar de financiële controle strikt gezien<br />

niet onder het “bestuurlijk toezicht” valt en in een apart hoofdstuk <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

aan bod komt. We verwijzen wel naar de verantwoordelijkheid <strong>van</strong> de toezichthoudende<br />

overheid om in te staan voor de externe audit, zoals beschreven in titel V <strong>van</strong> boek I.<br />

Ook het toezicht op de gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer maakt deel uit<br />

<strong>van</strong> deze titel. Anderzijds worden de bepalingen over het toezicht in tuchtzaken hier niet<br />

behandeld. Zij komen aan bod in titel IV <strong>van</strong> boek I over het personeelsbeheer. Het<br />

toezicht in tuchtzaken is immers veeleer de regeling <strong>van</strong> het beroep dat de tuchtrechtelijk<br />

gesanctioneerde kan instellen tegen tuchtbesluiten.


404<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Na een korte vergelijkende studie over de verschillende toezichtsmechanismen in een<br />

aantal Europese landen (§1), worden de nieuwe voorstellen toegelicht (§2).<br />

§ 1. Het bestuurlijk toezicht in een aantal Europese landen<br />

Dit buitenlands overzicht beperkt zich tot het bestuurlijk toezicht en gaat niet dieper<br />

in op de talrijke andere vormen <strong>van</strong> controle op de lokale besturen die hierboven<br />

werden vermeld. Anderzijds zal echter ook blijken dat dat toezicht een zeer verscheiden<br />

invulling krijgt in de verschillende staten en niet steeds overeenstemt met de<br />

hierboven vermelde definitie <strong>van</strong> het begrip bestuurlijk toezicht. De specifieke controlemechanismen<br />

ten aanzien <strong>van</strong> de gemeentefinanciën in de desbetreffende staten, worden<br />

hier niet behandeld.<br />

De behandelde staten werden zo gekozen dat een voldoende verscheidenheid in controlemechanismen<br />

aan bod kon komen en dat tevens een aantal interessante en innoverende<br />

alternatieven konden aangereikt worden. Het zal in dat opzicht dan ook niet verwonderen<br />

dat ook hier vooral de landen <strong>van</strong> Noord-Europa en meer bepaald Scandinavië<br />

behandeld worden. Verder worden ook Nederland, Frankrijk en Duitsland in de bespreking<br />

opgenomen 85 .<br />

1. Zweden<br />

In Zweden komt het toezicht op de lokale besturen toe aan meerdere organen <strong>van</strong> de<br />

nationale overheid, zoals het “Nationaal bureau voor gezondheid en welzijn”, het “Comité<br />

voor Nationale opvoeding”, de administratieve commissies <strong>van</strong> de departementen,<br />

de parlementaire ombudsman en de “kanselier <strong>van</strong> justitie”. Deze instanties beschikken<br />

over verschillende “instrumenten” om controle uit te oefenen: het opleggen <strong>van</strong><br />

boetes, het zelf ongedaan maken <strong>van</strong> bepaalde onregelmatigheden, het inlichten <strong>van</strong><br />

de regering of het aanhangig maken <strong>van</strong> een zaak bij de rechtbank. Geen <strong>van</strong> deze<br />

instanties heeft echter zelf het recht om bepaalde handelingen en beslissingen <strong>van</strong><br />

gemeentebesturen nietig te verklaren.<br />

De wet legt aan de meeste <strong>van</strong> deze instanties strenge voorwaarden op bij het uitoefenen<br />

<strong>van</strong> de controle teneinde de lokale autonomie te vrijwaren. Sommige <strong>van</strong> deze<br />

instanties kunnen ex officio optreden, andere kunnen slechts na een specifieke klacht<br />

optreden. Bepaalde beslissingen <strong>van</strong> de Zweedse gemeenten zijn aan de voorafgaande<br />

goedkeuring onderworpen, zoals beslissingen inzake gemeentelijke belastingen en gemeentelijke<br />

reglementen. Het toezicht is over het algemeen strenger wanneer het betrekking<br />

heeft op de taken die de gemeenten moeten vervullen dan in die aangelegenheden<br />

waarin de gemeenten vrij het initiatief nemen. Zo zal de regering vaak gemeenten<br />

die bepaalde taken niet willen uitvoeren, proberen te dwingen met het dreigement<br />

dat zij in dat geval geen aanspraak meer zullen kunnen maken op bepaalde subsidies.<br />

Een aanzienlijke toezichtsbevoegdheid komt toe aan de parlementaire ombudsman,<br />

die aangeduid wordt door het parlement. Dit toezicht kan ex officio zijn ofwel na een<br />

klacht plaatsvinden. De ombudsman mag zich uitspreken over de vraag of een ge-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

405<br />

meentelijke beslissing al dan niet de burgerlijke rechten schendt. Zijn beslissingen<br />

leiden echter niet rechtstreeks tot de vernietiging <strong>van</strong> een beslissing of een handeling.<br />

Toch hebben zijn beslissingen een zeer grote invloed op het handelen <strong>van</strong> de gemeentebesturen.<br />

Jaarlijks stelt de ombudsman immers een officieel rapport op met belangrijke<br />

aanbevelingen. Verder kan de ombudsman als een “bijzonder procureur” zowel de<br />

gemeentelijke politici, met uitzondering <strong>van</strong> de gemeenteraadsleden, als de gemeentelijke<br />

ambtenaren voor de rechtbank dagvaarden wanneer zij een bepaalde inbreuk<br />

hebben gepleegd of bepaalde <strong>van</strong> hun verplichtingen niet zijn nagekomen.<br />

De administratieve commissies <strong>van</strong> de departementen hebben wel een “effectieve<br />

toezichtsbevoegdheid”. Deze commissies vertegenwoordigen de nationale overheid en<br />

situeren zich op het intermediaire bestuursniveau. De toezichtsbevoegdheid <strong>van</strong> deze<br />

commissies heeft vooral betrekking op de uitvoering <strong>van</strong> verplichte taken, opgelegd<br />

door de nationale overheid. De controle kan zowel a priori zijn als a posteriori en kan<br />

zowel ex officio plaatsvinden als na een klacht. De commissie gaat vaak te werk onder de<br />

vorm <strong>van</strong> ambtshalve inspecties. Toch ligt de nadruk bij deze toezichtsvorm vooral op<br />

het permanent overleg tussen de commissie en het gemeentebestuur en is hij dus eerder<br />

preventief <strong>van</strong> aard. De voornaamste taak <strong>van</strong> deze commissies is het inlichten <strong>van</strong> de<br />

regering over eventuele wantoestanden. In sommige gevallen is de commissie bevoegd<br />

om aan de gemeenten boetes op te leggen teneinde de rechtzetting <strong>van</strong> een onregelmatige<br />

situatie af te dwingen. Een beroep tegen de beslissingen <strong>van</strong> deze commissies is in<br />

bepaalde gevallen mogelijk, bij de administratieve rechtbanken of bij de regering zelf.<br />

De toezichtsbevoegdheden <strong>van</strong> het “Nationaal bureau voor gezondheid en welzijn” en<br />

het “Comité voor Nationaal Onderwijs” houden in dat het nationaal beleid in de sectoren<br />

<strong>van</strong> respectievelijk het onderwijs en <strong>van</strong> het sociaal welzijn en gezondheid door deze<br />

commissies wordt afgedwongen.<br />

2. Noorwegen<br />

In Noorwegen wordt het bestuurlijk toezicht geregeld door de gemeentewet <strong>van</strong> 25<br />

september 1992. Het bestuurlijk toezicht beperkt zich tot een wettigheidscontrole, tenzij<br />

een wettelijke bepaling eveneens een “opportuniteitstoezicht” toelaat. De regering<br />

zelf oefent de eigenlijke toezichtsbevoegdheid uit. Zij kan zelf het initiatief nemen om<br />

bepaalde handelingen aan een controle te onderworpen, maar meestal komt het initiatief<br />

daartoe <strong>van</strong> het gemeentelijk bestuursniveau zelf of <strong>van</strong> de gouverneur. De gemeentewet<br />

biedt namelijk aan minstens drie gemeenteraadsleden de mogelijkheid om<br />

een handeling <strong>van</strong> het gemeentebestuur aan het bestuurlijk toezicht te onderwerpen.<br />

Deze mogelijkheid geldt niet voor benoemingen en ontslagen. Ook de gouverneur kan<br />

een dergelijk initiatief nemen wanneer zijn ingrijpen gerechtvaardigd is en hij door niet<br />

op te treden <strong>van</strong> onverantwoordelijkheid blijk zou geven. Enkel de beslissingen over het<br />

budget zijn automatisch onderworpen aan het bestuurlijk toezicht. In beide gevallen<br />

wordt het initiatief meegedeeld aan de overheid die de aangevochten beslissing genomen<br />

heeft. Wanneer die overheid, in casu de gemeente, de beslissing handhaaft, wordt<br />

de regering ingelicht.


406<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Wat de legaliteitscontrole inhoudt, wordt precies omschreven in de gemeentewet. Een<br />

beslissing zal ongeldig verklaard worden als de lokale overheid niet bevoegd was om ze<br />

te nemen, als de inhoud <strong>van</strong> de beslissing strijdig is met de wet of als er procedurefouten<br />

gemaakt zijn. Zowel het gemeentelijk orgaan dat de beslissing nam, de hogere overheid<br />

als de regering kunnen de uitvoerbaarheid <strong>van</strong> de beslissing schorsen zolang er geen<br />

beslissing is over de legaliteit.<br />

In het kader <strong>van</strong> het toezicht heeft de regering het recht om <strong>van</strong> de gemeente alle<br />

informatie te krijgen alsook om alle gemeentelijke documenten in te kijken. Zij kan<br />

eveneens nadere regels stellen omtrent de termijnen waarbinnen het toezicht moet<br />

worden uitgeoefend.<br />

Het opportuniteitstoezicht kan enkel worden uitgeoefend in de specifieke gevallen<br />

waarin de wet het voorziet. Meer en meer wordt ook in Noorwegen de mogelijkheid<br />

<strong>van</strong> een opportuniteitstoezicht ingeschreven wanneer de gemeenten bevoegdheden<br />

krijgen toegewezen door de centrale overheid. Zowel de gouverneur als de regering zelf<br />

kunnen daartoe het initiatief nemen. Inzake stedenbouw bijvoorbeeld heeft de gouverneur<br />

zelfs de bevoegdheid om beslissingen <strong>van</strong> de gemeente te wijzigen, wanneer hij<br />

dat noodzakelijk of opportuun acht. De regering ziet er echter streng op toe dat de<br />

gemeentelijke zelfstandigheid hierdoor niet onnodig aangetast wordt.<br />

De rechtsonderhorige zelf kan ook een beroep instellen tegen gemeentelijke beslissingen,<br />

maar dan bij de gemeenteraad zelf. Die spreekt zich daarover uit of kan de uitspraak<br />

opdragen aan een ander gemeentelijk orgaan. Een beroep tegen deze beslissing is<br />

mogelijk bij de regering. Verder voorzien veel specifieke wetsbepalingen in bijzondere<br />

beroepsprocedures.<br />

Net zoals in Zweden speelt ook in Noorwegen de ombudsman een belangrijke rol. Hij<br />

ziet erop toe dat de openbare diensten de rechten <strong>van</strong> de burgers niet schenden en dat<br />

het personeel in dienst <strong>van</strong> de overheid zich behoorlijk <strong>van</strong> zijn taak kwijt. De ombudsman<br />

kan zich op eigen initiatief of na een klacht uitspreken over de rechtmatigheid<br />

<strong>van</strong> een bepaalde overheidshandeling. Hij kan niet de vernietiging <strong>van</strong> de handeling<br />

gebieden, maar kan wel een “aanbeveling” in die zin doen, en een disciplinaire<br />

maatregel of een schadeloosstelling voorstellen.<br />

3. Denemarken<br />

De minister <strong>van</strong> binnenlandse zaken is het hoogste toezichtsorgaan in Denemarken.<br />

Hij oefent het toezicht uit over de provincies en over de gemeenten. Het toezicht over<br />

de gemeenten wordt in eerste instantie uitgeoefend door toezichtscommissies op het niveau<br />

<strong>van</strong> de provincies. Deze worden voorgezeten door de gouverneurs en zijn verder<br />

samengesteld uit vier leden, die door en uit de raden <strong>van</strong> de provincies worden verkozen.<br />

Het toezicht houdt in dat bepaalde beslissingen vernietigd kunnen worden door de<br />

organen die met het toezicht belast zijn. Zij kunnen dit op eigen initiatief doen of na<br />

een klacht <strong>van</strong> een burger of <strong>van</strong> een deel <strong>van</strong> de gemeenteraad, zoals in Noorwegen.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

407<br />

Het toezicht behelst alleen een onderzoek naar de conformiteit <strong>van</strong> de handelingen<br />

met het vigerend “recht”, zowel vormelijk als inhoudelijk. Ten aanzien <strong>van</strong> de aan de<br />

gemeenten opgedragen bevoegdheden, beschikken de toezichthoudende overheden over<br />

de mogelijkheid om boetes op te leggen teneinde de gemeenten te dwingen de aan hen<br />

wettelijk opgelegde taken uit te voeren.<br />

Het goedkeuringstoezicht bestaat in Denemarken enkel ten aanzien <strong>van</strong> het oprichten<br />

<strong>van</strong> intergemeentelijke verenigingen, die voor rekening <strong>van</strong> de gemeenten kunnen optreden<br />

en de aansprakelijkheid <strong>van</strong> de gemeenten met zich mee kan brengen. Ook het<br />

benoemen <strong>van</strong> de rekenplichtigen en het hen verlenen <strong>van</strong> kwijting is aan het<br />

goedkeuringstoezicht onderworpen.<br />

In bepaalde gevallen is in Denemarken eveneens een opportuniteitscontrole toegestaan.<br />

4. Finland<br />

In de Finse gemeentewet vinden we slechts een beperkt aantal bepalingen terug over het<br />

bestuurlijk toezicht. De eerste legaliteitscontrole <strong>van</strong> een beslissing vindt op het gemeentelijk<br />

niveau zelf plaats. Wanneer het uitvoerend college <strong>van</strong> oordeel is dat de gemeenteraad<br />

een beslissing genomen heeft in strijd met de wet, dan kan het immers<br />

weigeren deze beslissing uit te voeren. Het college stelt de raad daar<strong>van</strong> op de hoogte en<br />

als deze zijn beslissing handhaaft, dan kan het college de zaak voorleggen aan een provinciaal<br />

administratief rechtscollege.<br />

De gemeentewet bepaalt in algemene termen dat de minister <strong>van</strong> binnenlandse zaken de<br />

handelingen en de financiën <strong>van</strong> de gemeenten controleert en dat hij rekening houdt<br />

met de gemeentelijke autonomie bij de voorbereiding <strong>van</strong> wetgeving die betrekking heeft<br />

op de lokale besturen. In de praktijk zijn nationale ambtenaren belast met de toezichtsbevoegdheid,<br />

die enkel bestaat uit een legaliteitscontrole. Verder bepaalt de gemeentewet<br />

dat de provinciebesturen kunnen onderzoeken of een gemeente al dan niet in strijd<br />

met het geldende recht heeft gehandeld. In dit geval betreft het enkel een a posterioricontrole<br />

en het toezicht is enkel mogelijk na een klacht. Elke burger die blijk geeft <strong>van</strong><br />

een belang kan ook een gemeentelijke beslissing laten vernietigen door de provinciale<br />

administratieve rechtbank.<br />

5. Nederland<br />

Artikel 132 <strong>van</strong> de Grondwet bepaalt dat de controle op de gemeenten door de wet<br />

geregeld wordt. Verder bepaalt dat artikel dat besluiten <strong>van</strong> deze besturen slechts aan<br />

voorafgaand toezicht kunnen worden onderworpen in bij of krachtens de wet te bepalen<br />

gevallen en dat vernietiging <strong>van</strong> deze besluiten alleen kan geschieden bij koninklijk<br />

besluit wegens strijd met het recht of het algemeen belang. In Nederland wordt echter<br />

een “toevlucht” tot een schending <strong>van</strong> het algemeen belang slechts zelden toegepast en<br />

over het algemeen als een ernstige aantasting <strong>van</strong> de gemeentelijk zelfstandigheid ervaren.


408<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Enkel de regering zelf of een minister kunnen het bestuurlijk toezicht uitoefenen. De<br />

provincie bezit geen algemene toezichtsbevoegdheid over de gemeenten maar de gedeputeerde<br />

staten kunnen wel een specifiek toezicht uitoefenen wanneer dat in een specifieke<br />

bepaling is voorzien. Naast de vernietiging <strong>van</strong> een bestuurshandeling kan de regering<br />

ook de schorsing er<strong>van</strong> bevelen. Andere overheden kunnen dit ook in zoverre de<br />

wet expliciet in die mogelijkheid voorziet.<br />

Tot in 1996 moesten besluiten <strong>van</strong> de gemeenteoverheid in fiscale zaken aan de goedkeuring<br />

<strong>van</strong> de regering voorgelegd worden. Dit is nu niet meer vereist. In een aantal<br />

andere aangelegenheden voorziet bijzondere wetgeving wel nog in een goedkeuringstoezicht,<br />

zoals bijvoorbeeld in de sector <strong>van</strong> de ruimtelijke ordening en stedenbouw. Zo<br />

moeten de gemeentelijke plannen, aangenomen door de gemeenteraad ter goedkeuring<br />

worden voorgelegd aan de provinciale executieve.<br />

Verder bepaalt de Grondwet ook dat de wet de voorzieningen regelt voor het geval de<br />

gemeenten in gebreke blijven wanneer regeling en bestuur gevorderd worden en dat<br />

eveneens bij wet voorzieningen kunnen worden getroffen voor het geval het bestuur<br />

<strong>van</strong> een gemeente zijn taken grovelijk verwaarloost.<br />

6. Frankrijk<br />

In Frankrijk werd het bestuurlijk toezicht op de lokale besturen in 1982 hervormd.<br />

Sindsdien is het toezicht beperkt tot een a posteriori legaliteitstoezicht. De vertegenwoordiger<br />

<strong>van</strong> de nationale overheid in het departement oefent dit toezicht uit ten aanzien<br />

<strong>van</strong> de gemeentebesturen. Tegelijkertijd dient opgemerkt dat enkel de administratieve<br />

rechtbank bevoegd is om handelingen <strong>van</strong> de lokale besturen te vernietigen. Een groot<br />

aantal <strong>van</strong> de rechtshandelingen <strong>van</strong> de gemeenten moeten aan deze vertegenwoordiger<br />

overgemaakt worden, zoals onder meer alle beslissingen <strong>van</strong> de gemeenteraad, al de<br />

beslissingen die de burgemeester genomen heeft bij delegatie <strong>van</strong> de gemeenteraad, de<br />

besluiten <strong>van</strong> de burgemeester in het kader <strong>van</strong> zijn politiebevoegdheid, alle andere door<br />

de burgemeester aangenomen besluiten in uitvoering <strong>van</strong> de wet, en bepaalde individuele<br />

beslissingen <strong>van</strong> de burgemeester inzake personeelsbeheer. Wanneer de vertegenwoordiger<br />

<strong>van</strong> de staat oordeelt dat de handelingen in kwestie niet voldoen aan het<br />

legaliteitscriterium, maakt hij die over aan de administratieve rechtbank. Volgende aspecten<br />

<strong>van</strong> de legaliteit maken deel uit <strong>van</strong> de controle: bevoegdheid en vormvereisten<br />

(légalité externe) en schending <strong>van</strong> de wet en machtsafwending (légalité interne).<br />

Ook een particulier die zijn belangen door een beslissing geschonden ziet, kan aan de<br />

vertegenwoordiger <strong>van</strong> de staat vragen dat deze de vernietiging <strong>van</strong> de beslissing aan de<br />

administratieve rechter zou vragen. Deze mogelijkheid staat open voor alle handelingen<br />

<strong>van</strong> de gemeente.<br />

7. Duitsland<br />

De toezichtsvormen verschillen ook in Duitsland naargelang de gemeenten in hun autonoom<br />

bevoegdheidsdomein optreden, dan wel of zij bevoegdheden uitoefenen die hen


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

409<br />

door de federale of deelstatelijke overheid werden opgedragen. In het eerste geval zijn<br />

de handelingen <strong>van</strong> de gemeenten enkel onderworpen aan een legaliteitscontrole, in het<br />

tweede geval kan de toezichthoudende overheid de handeling ook aan een opportuniteitscontrole<br />

toetsen. De toezichthoudende overheid kan de handelingen <strong>van</strong> de gemeenten<br />

wijzigen of nietig verklaren. Verder is er in sommige gevallen in een vorm <strong>van</strong> dwangtoezicht<br />

voorzien wanneer de gemeenten loutere uitvoeringsopdrachten zonder appreciatiebevoegdheid,<br />

niet nakomen.<br />

Hoewel de federale structuur <strong>van</strong> Duitsland met zich meebrengt dat er evenveel gemeentewetten<br />

als Länder zijn, bestaat er inzake het bestuurlijk toezicht een grote uniformiteit.<br />

In sommige Länder bestaan Regierungbezirke (“buitendiensten <strong>van</strong> het land”), die<br />

met toezichtsopdrachten zijn belast. De Länder zijn bevoegd om het bestuurlijk toezicht<br />

te regelen en uit te oefenen. Wel is het zo dat de Länder in het kader <strong>van</strong> de Bundestreue<br />

verplicht kunnen worden door de federale overheid om het toezicht uit te oefenen. Het<br />

hoogste toezichtsorgaan binnen een Land is dan ook de minister <strong>van</strong> binnenlandse zaken.<br />

8. Besluit<br />

Uit dit overzicht mag blijken dat er in Europa een grote verscheidenheid aan toezichtsregelingen<br />

en aan “toezichtsinstanties” bestaat, zelfs al gaat het hier slechts om zeven<br />

landen. Toch kunnen een aantal gemeenschappelijke kenmerken ontwaard worden. Zo<br />

blijft in de meeste landen het bestuurlijk toezicht beperkt tot een legaliteitstoezicht en is<br />

een opportuniteitscontrole alleen mogelijk in specifieke wettelijk voorziene gevallen of<br />

in de gevallen waarin de gemeenten met bepaalde opdrachten voor het centraal bestuur<br />

worden belast. Van de landen behandeld in dit overzicht, kent enkel Nederland nog een<br />

algemeen opportuniteitstoezicht, maar dat wordt slechts zelden toegepast. Het<br />

wettigheidstoezicht of de legaliteitscontrole wordt veelal omschreven in termen <strong>van</strong> het<br />

al dan niet strijdig zijn met de “wet”, maar in Denemarken en Nederland gaat het om<br />

toetsing aan het “recht”. Deze notie omschrijft inderdaad beter wat een toetsing aan “de<br />

wet” effectief inhoudt, vermits een wettigheidstoetsing in veel gevallen neerkomt op<br />

een rechtmatigheidstoetsing.<br />

In bepaalde staten beschikken meerdere toezichthoudende overheden over vernietigingsbevoegdheid,<br />

al dan niet na delegatie er<strong>van</strong>. In Zweden en Frankrijk zijn enkel de administratieve<br />

rechtbanken bevoegd om gemeentelijke bestuurshandelingen te vernietigen.<br />

Het jurisdictioneel beroep tegen bepaalde beslissingen en het bestuurlijk toezicht overlappen<br />

er elkaar gedeeltelijk. Naast het beroep <strong>van</strong> een individuele rechtsonderhorige,<br />

leidt ook het beroep <strong>van</strong> een toezichthoudende overheid tot een uitspraak <strong>van</strong> de administratieve<br />

rechter. Vooral in Zweden mag duidelijk zijn dat dit slechts één <strong>van</strong> de instrumenten<br />

<strong>van</strong> bestuurlijk toezicht is.<br />

Tenslotte vallen de toezichtsregelingen in de verschillende gemeentewetten op door hun<br />

beknoptheid. De bevoegde toezichthoudende overheid kan soms zelf binnen bepaalde<br />

grenzen sommige aspecten <strong>van</strong> het toezicht organiseren. Zo kan in Noorwegen, de<br />

minister bevoegd voor het toezicht zelf nadere regels stellen omtrent de termijnen.


410<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

In deze opsomming kunnen wel een aantal voor de Vlaamse toezichtregeling bruikbare<br />

ideeën gevonden worden, maar anderzijds blijkt het overnemen <strong>van</strong> heel wat<br />

andere principes problematisch. Zo kunnen we het toevertrouwen <strong>van</strong> de vernietigingsbevoegdheid<br />

aan administratieve rechtbanken in Vlaanderen niet invoeren, bij gebrek<br />

aan een uitgebreide administratieve rechtsorde. Ook het hiermee belasten <strong>van</strong> de bestendige<br />

deputatie als buitengerechtelijk rechtscollege of de Raad <strong>van</strong> State is geen optie.<br />

Vlaanderen is bovendien niet bevoegd om administratieve rechtbanken te creëren of<br />

hen bevoegdheden toe te kennen.<br />

De invloed <strong>van</strong> de ombudsman zoals die reeds in de Scandinavische landen bestaat, is<br />

niet zozeer een gevolg <strong>van</strong> zijn wettelijke bevoegdheden, maar wel <strong>van</strong> een zekere<br />

“bestuurscultuur”, waarbij het voor de gemeenten een zaak <strong>van</strong> oneer is om een negatieve<br />

beoordeling te krijgen.<br />

Wat wel uit de buitenlandse voorbeelden kan overgenomen worden, is de vereenvoudiging<br />

<strong>van</strong> de toezichtsregeling. Uit andere hoofdstukken <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> bleek reeds dat andere<br />

-vooral Noord-Europese gemeentewetten bepaalde materies veel beknopter behandelen.<br />

Het integreren <strong>van</strong> het Vlaams toezichtsdecreet in het <strong>gemeentedecreet</strong> zou dit<br />

decreet veel te om<strong>van</strong>grijk maken en bovendien een aantal “zware” procedurele bepalingen<br />

toevoegen die de leesbaarheid <strong>van</strong> het decreet niet ten goede zouden komen. Uitgangspunt<br />

daarbij is dat de basis-toezichtsbevoegdheid bij de Vlaamse Regering ligt en<br />

dat zij die bevoegdheid zelf kan delegeren aan andere door haar aan te duiden toezichtsorganen.<br />

Ook de toezichtsprocedure zou gedeeltelijk door de Vlaamse Regering kunnen<br />

geregeld worden, weliswaar binnen de grenzen <strong>van</strong> een aantal basisgaranties door het<br />

decreet vast te leggen, onder meer in verband met termijnen. Dit wordt verder uitgewerkt<br />

bij de algemene toelichting.<br />

§ 2. Algemene toelichting bij de bepalingen over het bestuurlijk toezicht<br />

In deze toelichting wordt niet opnieuw ingegaan op de bevoegdheidsverdeling tussen de<br />

federale staat, de gewesten en de gemeenschappen inzake de organisatie en de uitoefening<br />

<strong>van</strong> het bestuurlijk toezicht, noch op de grondwettelijke principes daarover. Deze<br />

onderwerpen werden reeds uitgebreid toegelicht in deel I. Hierna wordt achtereenvolgens<br />

ingegaan op de vereenvoudiging <strong>van</strong> de toezichtsregeling, op de toetsingsnormen,<br />

op de bevoegdheid <strong>van</strong> de Vlaamse Regering, op de toezichtsregeling inzake het<br />

personeelsbeheer en het financieel beheer en op de toezichtsregeling op de gemeentelijke<br />

diensten met zelfstandig beheer.<br />

1. De vereenvoudiging <strong>van</strong> de toezichtsregeling<br />

Vermits Vlaanderen nu reeds bevoegd is voor de organisatie <strong>van</strong> het bestuurlijk toezicht<br />

en dit intussen onder meer geregeld heeft in het decreet <strong>van</strong> 28 april 1993, houdende<br />

regeling, voor het Vlaamse Gewest, <strong>van</strong> het administratief toezicht op de gemeenten 86 ,<br />

dringt zich de vraag op of dat decreet -al dan niet- integraal kan overgenomen worden in<br />

het Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>. De integrale overname is, mits enkele terminologische<br />

aanpassingen, een eerste optie. Zoals reeds in de conclusie <strong>van</strong> het vergelijkend onder-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

zoek werd gesteld, zou dit het decreet echter te veel bezwaren, door een te groot aantal<br />

-veelal detaillistische- artikelen toe te voegen.<br />

De hierna geformuleerde artikelen gaan uit <strong>van</strong> de bestaande regeling maar proberen<br />

zowel inhoudelijk als redactioneel enkele vereenvoudigingen door te voeren:<br />

411<br />

- met redactionele vereenvoudiging wordt bedoeld dat een aantal artikelen die gelijkaardige<br />

bepalingen bevatten, zoals bijvoorbeeld dezelfde termijnen of dezelfde vorm<br />

<strong>van</strong> toezicht, zo veel mogelijk geïntegreerd worden. Ook de procedurele afhandeling<br />

<strong>van</strong> het toezicht en bijkomende bepalingen die bepaalde toezichtsregelingen gemeen<br />

hebben, worden zoveel mogelijk in één bepaling geïntegreerd;<br />

- met inhoudelijke vereenvoudiging wordt vooral bedoeld het toekennen <strong>van</strong> de bevoegdheid<br />

aan de Vlaamse Regering om zelf een aantal procedurele aspecten <strong>van</strong><br />

het toezicht te regelen, mits het naleven <strong>van</strong> de algemene principes en regels gesteld<br />

in het decreet. In dat opzicht leunt deze titel aan bij de filosofie die reeds in<br />

een aantal andere titels werd aangehangen, zoals inzake personeel en financiën waar<br />

ook geopteerd werd om enkele basisprincipes in het decreet vast te leggen en de<br />

verdere uitvoering aan de Vlaamse Regering toe te vertrouwen. Een al te gedetailleerde<br />

toezichtsregeling waarbij elke toezichtsbevoegdheid en elk aspect <strong>van</strong> de<br />

procedure decretaal geregeld wordt, zou bovendien niet stroken met de nieuwe<br />

visie op de interbestuurlijke verhoudingen in het algemeen, zoals hierboven werd<br />

uiteengezet. De toezichthoudende overheid bepaalt onder meer welke gegevens of<br />

documenten haar daarbij moeten worden overgemaakt, alsook de aard <strong>van</strong> de<br />

informatiedrager en de vorm waarin die gegevens zijn vastgelegd.<br />

De Vlaamse Regering heeft niet alleen de bevoegdheid om de procedures te regelen, zij<br />

is ook verplicht om, alvorens een vernietigingsbesluit te nemen, of een beslissing tot<br />

niet-goedkeuring, de mogelijkheid tot overleg te bieden aan het gemeentebestuur. Deze<br />

mogelijkheid bestaat niet voor de gevallen waarin een beslissing geschorst wordt vermits<br />

een overlegprocedure moeilijk te verzoenen is met het vaak dringend karakter <strong>van</strong> de<br />

schorsing.<br />

2. De toetsingsnormen<br />

De <strong>proeve</strong> gaat er<strong>van</strong> uit dat zij gehouden is aan de in artikel 162 tweede lid <strong>van</strong> de<br />

Grondwet opgelegde verplichting om het optreden <strong>van</strong> de toezichthoudende overheid<br />

te verzekeren om te beletten dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang<br />

wordt geschaad. Die dubbele toetsingsnorm -rechtmatigheid en algemeen belang- wordt<br />

derhalve ook in de bepalingen <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> opgenomen. Een toetsing aan het algemeen<br />

belang is en blijft echter een ernstige bedreiging voor de gemeentelijke zelfstandigheid<br />

doordat zij aan de hogere overheid te veel ruimte biedt voor willekeur, en wordt dan ook<br />

afgewezen door het reeds vermelde Europees Handvest <strong>van</strong> de lokale autonomie.<br />

De Vlaamse decreetgever heeft in het huidige toezichtsdecreet wel zelf de draagwijdte<br />

<strong>van</strong> de toetsing aan het algemeen belang gedefinieerd, als zijnde de toetsing aan de<br />

beginselen <strong>van</strong> een behoorlijk en goed bestuur, aan het algemeen beleid of aan de belan-


412<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

gen <strong>van</strong> de hogere overheid 87 . Een definitie <strong>van</strong> dat begrip kan inderdaad de draagwijdte<br />

er<strong>van</strong> beter aflijnen en zo beperken, al blijft de definitie uit het toezichtsdecreet<br />

te veel ruimte bieden.<br />

Ook de <strong>proeve</strong> opteert voor een definitie <strong>van</strong> het begrip algemeen belang, maar dan<br />

wel een engere definitie. De toetsing aan het algemeen belang wordt omschreven als de<br />

toetsing aan elk hoger belang dan het gemeentelijk belang. Zo wordt opnieuw aangesloten<br />

bij de vroegere definitie <strong>van</strong> het begrip algemeen belang door de rechtspraak en de<br />

rechtsleer en wordt ingegaan tegen de recente tendens om via het toezicht de handelingen<br />

<strong>van</strong> de gemeenten ook te toetsen aan het gemeentelijk belang zelf 88 . Tevens wordt<br />

volgens de <strong>proeve</strong> eveneens als een schending <strong>van</strong> het algemeen belang omschreven het<br />

regelen in de verkiezingsperiode <strong>van</strong> aangelegenheden die niet tot de lopende zaken <strong>van</strong><br />

de gemeente behoren. Een behoorlijk bestuur vereist immers dat geen “in extremis”beslissingen<br />

worden genomen. Eveneens om de draagwijdte <strong>van</strong> de toetsing aan het<br />

algemeen belang in te perken, wordt in het decreet een bepaling opgenomen op basis<br />

waar<strong>van</strong> de toezichthoudende overheid bij de uitoefening <strong>van</strong> het bestuurlijk toezicht,<br />

de evenredigheid dient in acht te nemen tussen haar interventie en de belangen die zij<br />

beoogt te dienen. Ook dit principe wordt door het Europees Handvest vooropgesteld 89 .<br />

Tenslotte legt het decreet de verplichting op voor de toezichthoudende overheid om de<br />

vernietigingsbeslissing <strong>van</strong> een besluit <strong>van</strong> een gemeentelijke overheid wegens strijdigheid<br />

met het algemeen belang, te publiceren in het Belgisch Staatsblad, inclusief de motivering<br />

<strong>van</strong> het besluit. Zo kan wellicht de toezichthoudende overheid “ontraden” worden<br />

om zich tot “een schending <strong>van</strong> het algemeen belang” te wenden. Het decreet wil op die<br />

manier duidelijk maken dat het dit toetsingscriterium niet op gelijke voet zet met de<br />

rechtmatigheidstoetsing. Dit zou ook tot een grotere rechtszekerheid moeten leiden<br />

voor de gemeenten, in de zin dat zij kennis kunnen nemen <strong>van</strong> de criteria waarmee de<br />

toezichthoudende overheid de strijdigheid met het algemeen belang beoordeelt. Er is<br />

geen reden om aan te nemen dat de decreetgever de bevoegdheid niet zou hebben om<br />

een dergelijke bepaling in te voeren. Zo zou men op termijn tot een situatie moeten<br />

kunnen komen, zoals in Nederland, waarin een toevlucht tot een schending <strong>van</strong> het<br />

algemeen belang uitzonderlijk wordt en als ze toch plaatsvindt, dit als een zeer ernstige<br />

ingreep op de gemeentelijke zelfstandigheid wordt ervaren 90 .<br />

Een andere optie, namelijk de toetsing aan het algemeen belang beperken tot de gevallen<br />

<strong>van</strong> specifiek toezicht of tot de bevoegdheden die de hogere overheid aan de gemeente<br />

opdraagt, zoals het Europees Handvest voorschrijft, lijkt niet toegelaten op basis <strong>van</strong> de<br />

in deel I geciteerde adviezen <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State.<br />

Ook het criterium <strong>van</strong> de rechtmatigheidstoetsing wordt in het <strong>gemeentedecreet</strong> ingeschreven.<br />

In deel I werd de huidige wettigheidstoetsing reeds omschreven als een<br />

rechtmatigheidstoetsing. Niet alleen de wet is de toetsingsnorm, doch ook de algemene<br />

rechtsbeginselen, de juridisch gesanctioneerde beginselen <strong>van</strong> behoorlijk bestuur en het<br />

gewoonterecht 91 . De Nederlandse grondwetgever heeft enkele jaren geleden de toetsing<br />

aan de “wet” dan ook ver<strong>van</strong>gen door de toetsing aan het “recht”. De <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Grondwet<br />

voor Vlaanderen bevat een gelijkaardige bepaling 92 . Ook de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

413<br />

<strong>gemeentedecreet</strong> schrijft als toetsingsnorm het “recht” voor. Hoewel strikt genomen de<br />

Grondwet de toetsing aan de wet als criterium vooropstelt, is het invoeren <strong>van</strong> deze<br />

bepaling niet ongrondwettig, vermits beide begrippen dezelfde draagwijdte hebben.<br />

Dat het begrip “recht” zo ruim wordt opgevat, kan een argument zijn om de toetsing<br />

aan het algemeen belang bij een volgende grondwetsherziening af te schaffen. De mogelijkheden<br />

<strong>van</strong> de toezichthoudende overheid om alleen op basis <strong>van</strong> de rechtmatigheidscontrole<br />

op te treden, blijven immers zeer uitgebreid.<br />

De <strong>proeve</strong> bepaalt dat beide toetsingsnormen gelden voor elke vorm <strong>van</strong> toezicht dat<br />

daarin ingesteld wordt. Ook het goedkeuringstoezicht mag dus nooit verder gaan dan<br />

een toetsing aan het recht of aan het algemeen belang, in tegenstelling tot wat bepaalde<br />

rechtspraak <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State daarover zegt 93 .<br />

3. De Vlaamse Regering als toezichthoudende overheid<br />

In de bepalingen worden de eigenlijke toezichthoudende organen niet meer vermeld.<br />

Alle verwijzingen naar andere instanties dan de Vlaamse Regering worden dan ook zo<br />

veel mogelijk geschrapt en ver<strong>van</strong>gen door een algemene bevoegdheid <strong>van</strong> de toezichthoudende<br />

overheid. De Vlaamse Regering kan zelf haar bevoegdheden geheel of gedeeltelijk<br />

aan andere organen overdragen. Dit kan echter nooit tot gevolg hebben dat zij<br />

haar bevoegdheid afstaat om de bestuurlijke eindbeslissing te nemen. Zo blijft zij in alle<br />

gevallen ook zelf bevoegd om een vernietigings- en schorsingstoezicht uit te oefenen. In<br />

dat kader is zij ook bevoegd om de beroepsprocedure tegen bepaalde toezichtsbesluiten<br />

te organiseren, in de zin dat zij bij het aanduiden <strong>van</strong> het voor het toezicht bevoegd<br />

orgaan kan stellen dat een beroep bij de regering mogelijk is.<br />

Uit het huidig toezichtsdecreet wordt ook het dwangtoezicht overgenomen. De toezichthoudende<br />

overheid kan één of meer commissarissen gelasten zich ter plaatse te begeven<br />

teneinde gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of de maatregelen ten<br />

uitvoer te brengen die zijn voorgeschreven bij de wetten, decreten, verordeningen en<br />

besluiten <strong>van</strong> de staat, de gemeenschappen, de gewesten en <strong>van</strong> de provinciale instellingen.<br />

Wat de provinciale instellingen betreft, wordt er nogmaals op gewezen dat zij de<br />

gemeenten enkel nog met taken kunnen belasten of hun medewerking aan zaken <strong>van</strong><br />

gemengd belang kunnen regelen wanneer daar een uitdrukkelijke decretale machtiging<br />

toe is.<br />

4. Toezicht op het gemeentelijk personeelsbeheer<br />

De bepalingen over het toezicht op het gemeentelijk personeelsbeheer worden niet langer<br />

opgenomen. Via de budgetcontrole is er voldoende toezicht mogelijk op het gemeentelijk<br />

personeelsbeheer. Het huidige goedkeuringstoezicht moet overigens gezien<br />

worden in het kader <strong>van</strong> de huidige leemte in de bevoegdheidsverdeling inzake gemeentelijk<br />

personeel. Nu de bevoegdheid om algemene regels te stellen inzake het gemeentelijk<br />

personeelsbeleid en de rechtspositie <strong>van</strong> het gemeentepersoneel aan het Vlaams<br />

Gewest zal toekomen, is dit goedkeuringstoezicht overbodig. Ook de hele procedure


414<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

omtrent het toezicht op het ontslag na één of meerdere negatieve evaluaties, voorzien<br />

in de artikelen 6bis tot 6octies <strong>van</strong> het toezichtdecreet wordt niet overgenomen. In het<br />

hoofdstuk over de tuchtregeling werd er namelijk voor geopteerd om de evaluatie indien<br />

zij negatieve consequenties heeft, aan de tucht te linken, in de zin dat een lid <strong>van</strong> het<br />

gemeentepersoneel dat na herhaalde negatieve evaluaties moedwillig volhardt in zijn of<br />

haar professionele tekortkomingen, het voorwerp kan uitmaken <strong>van</strong> een tuchtstraf en<br />

dus ook <strong>van</strong> een ontslag. Op die manier komt het personeelslid in de tuchtprocedure<br />

terecht en wordt hij of zij ook beschermd door de daarin voorziene procedurele waarborgen.<br />

Voor het toezicht op de andere maatregelen die op basis <strong>van</strong> de evaluatie tot<br />

stand komen, wordt naar het algemeen toezicht verwezen.<br />

5. Toezicht op het gemeentelijk financieel beheer<br />

Dit hoofdstuk wordt voor een deel overgenomen uit het toezichtsdecreet, maar in de<br />

lijn <strong>van</strong> wat hiervoor reeds behandeld werd, eveneens vereenvoudigd. Het goedkeuringstoezicht<br />

wordt beperkt tot de rekening <strong>van</strong> de gemeente. De rekeningen <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

diensten met zelfstandig beheer, goedgekeurd door de gemeenteraad maken er<br />

deel <strong>van</strong> uit. De besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad waardoor de financiële lasten <strong>van</strong> opgenomen<br />

leningen worden herschikt zijn niet meer aan het goedkeuringstoezicht onderworpen,<br />

maar <strong>van</strong> die besluiten moet wel een voor eensluidend verklaard afschrift toegezonden<br />

worden aan de toezichthoudende overheid.<br />

Inzake het toezicht op het budget wordt het aantal bepalingen fors afgeslankt. Dit is<br />

hoofdzakelijk het gevolg <strong>van</strong> het wegvallen <strong>van</strong> de bevoegdheid <strong>van</strong> de gouverneur en<br />

<strong>van</strong> de bepaling die de gouverneur verplicht in bepaalde gevallen de budgetten te schorsen.<br />

De gevallen waarin die schorsing moet plaatsvinden worden wel nog opgenomen.<br />

De termijnen om het toezicht uit te oefenen worden ook hier zo veel mogelijk op elkaar<br />

afgestemd en bedragen zestig dagen, tenzij voor de rekeningen waarvoor de termijn<br />

driehonderd dagen bedraagt. De toezichthoudende overheid, dus de Vlaamse Regering<br />

kan zelf verder regels stellen met betrekking tot het toezicht op het budget. Van het<br />

budget <strong>van</strong> de gemeente dat aan de toezichthoudende overheid wordt toegezonden,<br />

maken ook deel uit de budgetten <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer.<br />

6. Toezicht op de gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer<br />

In 1998 werden aan het Vlaams toezichtsdecreet <strong>van</strong> 28 april 1993 een aantal bepalingen<br />

toegevoegd in verband met het toezicht op de autonome gemeentebedrijven, waar<strong>van</strong><br />

de federale wetgever enkele jaren eerder de oprichting had mogelijk gemaakt.<br />

De hoofdbekommernis <strong>van</strong> het instellen <strong>van</strong> de gemeentelijke dienst met zelfstandig<br />

beheer is het creëren <strong>van</strong> een soepelere en doeltreffendere beheersvorm dan die <strong>van</strong> de<br />

gewone gemeentelijke diensten. Een voldoende ruime zelfstandigheid moet hen in staat<br />

stellen een eigen bedrijfsstrategie te ontwikkelen en zich te organiseren op bedrijfseconomische<br />

basis 94 . Het instellen <strong>van</strong> een bestuurlijk toezicht op deze diensten hypothekeert<br />

niet noodzakelijk deze zelfstandigheid. Net zo min als de “gemeentelijke autonomie”<br />

dient gelezen te worden als afwezigheid <strong>van</strong> elke vorm <strong>van</strong> administratief toezicht, mag


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

415<br />

ook het zelfstandig karakter <strong>van</strong> deze diensten niet op die manier geïnterpreteerd<br />

worden 95 . Dat die diensten zelfstandig zijn, mag blijken uit een aantal uit een aantal<br />

andere in de <strong>proeve</strong> opgenomen bepalingen. De zelfstandigheid heeft in de eerste<br />

plaats betrekking op het beheer <strong>van</strong> de diensten en moet vergeleken worden met het<br />

beheer <strong>van</strong> de gewone gemeentelijke diensten. De gemeentelijke dienst met zelfstandig<br />

beheer is wat zijn beheer betreft “zelfstandig” ten opzichte <strong>van</strong> de gemeente, maar niet<br />

ten opzichte <strong>van</strong> de toezichthoudende overheid. Deze diensten zijn niet meer zelfstandig<br />

ten opzichte <strong>van</strong> de toezichthoudende overheid dan de gemeente zelf. Hun bevoegdheid<br />

reikt dan ook niet verder dan die <strong>van</strong> de gemeente. De tegenstanders <strong>van</strong><br />

een toezichtregeling voor deze gemeentebedrijven of zelfstandige diensten verwijzen<br />

naar de talrijke controlemechanismen waarover de gemeenteraad beschikt. Dit is echter<br />

geen overtuigend argument. Het is onlogisch dat het regelen <strong>van</strong> gemeentelijke<br />

aangelegenheden door de gemeentelijke organen wel aan het administratief toezicht,<br />

terwijl het regelen <strong>van</strong> dezelfde aangelegenheden door een gemeentelijke dienst met<br />

zelfstandig beheer niet aan het toezicht zou onderworpen zijn. Dit systeem lijkt trouwens<br />

ook in strijd te zijn met het beginsel dat niemand tegelijkertijd rechter en partij<br />

kan zijn 96 . Zo zou men ook kunnen beweren dat de handelingen <strong>van</strong> het college <strong>van</strong><br />

burgemeester en schepenen niet langer onderworpen aan het administratief toezicht,<br />

omdat er reeds voldoende garanties bestaan in de verantwoording die het moet afleggen<br />

tegenover de gemeenteraad. Gemeenten zouden ook geneigd zijn om tal <strong>van</strong> activiteiten<br />

in gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer onder te brengen om zo aan<br />

het algemeen administratief toezicht te ontsnappen. Tenslotte heeft de Raad <strong>van</strong> State<br />

in zijn adviespraktijk meermaals laten verstaan dat op de decreetgever de verplichting<br />

rust om een toezicht op de gemeentelijke instellingen te organiseren, waaronder de<br />

autonome gemeentebedrijven, dus bij uitbreiding ook de gemeentelijke diensten met<br />

zelfstandig beheer 97 . Deze visie wordt echter door een deel <strong>van</strong> de rechtsleer betwist 98 .<br />

De enige voorwaarde waaronder de organisatie <strong>van</strong> het toezicht op de gemeentelijke<br />

dienst met zelfstandig beheer eventueel zou kunnen worden weggelaten, is een effectieve<br />

controle door de gemeenteraad door middel <strong>van</strong> goedkeuring of bekrachtiging.<br />

Op die manier komen beslissingen <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer<br />

onder het algemeen administratief toezicht op de gemeenten te liggen. Zo worden<br />

onder meer de rekeningen en de budgetten <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten met zelfstandig<br />

beheer ter goedkeuring aan de gemeenteraad voorgelegd. De goedkeuringsbesluiten<br />

<strong>van</strong> de gemeenteraad worden samen met de rekening en het budget <strong>van</strong> de gemeente<br />

zelf aan de toezichthoudende overheid toegezonden. Deze regeling uitbreiden naar alle<br />

besluiten <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer zou de procedure echter<br />

alleen maar omslachtiger maken en de besluitvorming in de dienst bezwaren. De gemeentelijke<br />

dienst met zelfstandig beheer is wel verplicht om een lijst <strong>van</strong> de besluiten<br />

<strong>van</strong> de raad <strong>van</strong> bestuur met de beknopte omschrijving <strong>van</strong> de daarin geregelde aangelegenheden<br />

aan de toezichthoudende overheid toe te zenden. Enkel <strong>van</strong> de beheersovereenkomst<br />

met de gemeenteraad moet een afschrift aan de toezichthoudende overheid<br />

worden toegezonden. Deze beheersovereenkomst alsook het besluit tot oprichting<br />

<strong>van</strong> een gemeentelijke dienst met zelfstandig beheer zijn enkel nog aan het algemeen<br />

toezicht onderworpen. Voor het overige is de toezichtsregeling voor de gemeentelijke


416<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

diensten met zelfstandig beheer zo veel mogelijk afgestemd op het toezicht op de<br />

handelingen <strong>van</strong> de gemeentelijke organen zelf. Wel weze opgemerkt dat deze toezichtregeling<br />

niet geldt voor de gemeentelijke autonome havenbedrijven, waarvoor de specifieke<br />

toezichtregeling geldt, die toepasselijk is op alle havenbesturen 99 .


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

TITEL III<br />

HET BESTUURLIJK TOEZICHT<br />

HOOFDSTUK I - ALGEMENE BEPALINGEN<br />

artikel 252<br />

417<br />

§1. In deze titel moet onder “toezichthoudende overheid” begrepen worden de Vlaamse<br />

Regering, tenzij zij zelf een ander overheidsorgaan als toezichthoudende overheid heeft<br />

aangeduid.<br />

Dit kan echter nooit tot gevolg hebben dat de Vlaamse Regering haar bevoegdheid<br />

afstaat om de bestuurlijke eindbeslissing te nemen. Onverminderd de bepalingen <strong>van</strong> dit<br />

decreet, regelt de Vlaamse Regering daar<strong>van</strong> de procedures, evenals de procedures <strong>van</strong><br />

het overleg bedoeld in artikel 257.<br />

§2. De Vlaamse Regering bepaalt welke gegevens of documenten haar samen met de in<br />

deze titel vermelde besluiten moeten worden overgemaakt, alsook de aard <strong>van</strong> de<br />

informatiedrager en de vorm waarin die gegevens zijn vastgelegd.<br />

artikel 253<br />

Bij de uitoefening <strong>van</strong> het toezicht, dient de toezichthoudende overheid de evenredigheid<br />

in acht te nemen tussen haar interventie en de belangen die zij beoogt te dienen.<br />

artikel 254<br />

De bevoegde toezichthoudende overheid kan bij de gemeentebesturen alle nodige inlichtingen<br />

en gegevens inwinnen.<br />

artikel 255<br />

Bij het uitoefenen <strong>van</strong> elke vorm <strong>van</strong> toezicht die door dit decreet wordt ingesteld,<br />

beperkt de toezichthoudende overheid zich tot een toetsing aan het recht en een toetsing<br />

aan het algemeen belang.<br />

artikel 256<br />

In dit decreet dient de toetsing aan het algemeen belang begrepen te worden als een<br />

toetsing aan elk belang hoger dan het gemeentelijk belang.<br />

Daaronder is evenwel ook begrepen dat een gemeenteoverheid in een periode <strong>van</strong> zes<br />

maanden voorafgaand aan de gemeenteraadsverkiezingen en tot aan de installatie <strong>van</strong>


418<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

de nieuw verkozen raadsleden alleen nog over de lopende aangelegenheden een beslissing<br />

kan nemen.<br />

artikel 257<br />

De toezichthoudende overheid biedt de gemeentelijke overheid, op straffe <strong>van</strong> nietigheid<br />

<strong>van</strong> het getroffen besluit, de mogelijkheid tot overleg alvorens zij een gemeentelijk<br />

besluit weigert goed te keuren, of een gemeentelijk besluit vernietigt.<br />

artikel 258<br />

De besluiten tot vernietiging wegens het schaden <strong>van</strong> het algemeen belang worden samen<br />

met de motivering er<strong>van</strong> op straffe <strong>van</strong> nietigheid gepubliceerd in het Belgisch<br />

Staatsblad, binnen de twee maanden na het treffen er<strong>van</strong>.<br />

HOOFDSTUK II - TOEZICHT OP HET GEMEENTELIJK<br />

FINANCIEEL BEHEER<br />

artikel 259<br />

§1. De besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad betreffende het budget en de erin aangebrachte<br />

wijzigingen, inclusief het besluit tot goedkeuring <strong>van</strong> de budgetten <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

diensten met zelfstandig beheer worden binnen een termijn <strong>van</strong> twintig dagen na het<br />

treffen er<strong>van</strong> aan de toezichthoudende overheid verstuurd.<br />

§2. De toezichthoudende overheid kan binnen een termijn <strong>van</strong> zestig dagen ingaande de<br />

dag na het inkomen <strong>van</strong> de besluiten bedoeld in §1, bij gemotiveerd besluit de budgetten<br />

of de erin aangebrachte wijzigingen schorsen of vernietigen wegens schending <strong>van</strong> het<br />

recht of strijdigheid met het algemeen belang. Zij verstuurt haar besluit naar de gemeenteoverheid<br />

binnen dezelfde termijn. Als binnen deze termijn geen beslissing naar de<br />

gemeenteoverheid is verstuurd, zijn de door de gemeenteraad vastgestelde of goedgekeurde<br />

budgetten of de erin aangebrachte wijzigingen definitief.<br />

§3. De toezichthoudende overheid is gehouden tot schorsing <strong>van</strong> het budget wanneer<br />

- het budget niet in evenwicht is;<br />

- als opbrengsten of verplichte kosten, die krachtens de wet of het decreet gedurende<br />

het jaar waarop het budget betrekking heeft ten gunste of ten laste <strong>van</strong> de<br />

gemeente komen, geheel of gedeeltelijk niet in het budget zijn opgenomen;<br />

- als op het budget opbrengsten worden gebracht die gedurende het jaar waarop het<br />

budget betrekking heeft, geheel of gedeeltelijk niet aan de gemeente toekomen;<br />

- als het budget in kosten of opbrengsten voorziet die strijdig zijn met het recht.<br />

§4. Voor zover de redenen die aanleiding geven tot de schorsing het evenwicht <strong>van</strong> het<br />

budget niet in gevaar brengen, kan de schorsing beperkt worden tot één of meer artikelen<br />

of onderdelen <strong>van</strong> het budget.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

artikel 260<br />

419<br />

§1. De besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad betreffende de rekeningen <strong>van</strong> de gemeente,<br />

inclusief het besluit tot goedkeuring <strong>van</strong> de rekeningen <strong>van</strong> de gemeentelijke diensten<br />

met zelfstandig beheer worden binnen een termijn <strong>van</strong> twintig dagen na het treffen<br />

er<strong>van</strong>, ter goedkeuring aan de toezichthoudende overheid verstuurd.<br />

§2. De toezichthoudende overheid spreekt zich over de goedkeuring <strong>van</strong> die besluiten<br />

uit en stelt de rekeningen vast binnen een termijn <strong>van</strong> driehonderd dagen ingaande de<br />

dag na het inkomen er<strong>van</strong>. Zij verstuurt haar besluit binnen dezelfde termijn naar de<br />

gemeenteoverheid en naar de gemeenteont<strong>van</strong>ger. Indien binnen de voormelde termijn<br />

geen besluit naar de gemeenteoverheid is verstuurd, wordt de toezichthoudende overheid<br />

geacht zijn goedkeuring te hebben verleend.<br />

artikel 261<br />

Bij weigering of vertraging in de betaalbaarstelling <strong>van</strong> de kosten die de wet of het<br />

decreet aan de gemeenten oplegt, hoort de toezichthoudende overheid het college <strong>van</strong><br />

burgemeester en schepenen en beveelt, indien nodig, de onmiddellijke betaling <strong>van</strong> bedoelde<br />

kosten.<br />

HOOFDSTUK III - ALGEMEEN BESTUURLIJK TOEZICHT<br />

artikel 262<br />

In dit hoofdstuk wordt onder gemeenteoverheid begrepen de gemeenteraad, het college<br />

<strong>van</strong> burgemeester en schepenen, de burgemeester, de raad <strong>van</strong> besuur of het directiecomité<br />

<strong>van</strong> de gemeentelijke diensten met zelfstandig beheer<br />

artikel 263<br />

Van de besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad en <strong>van</strong> de raad <strong>van</strong> bestuur <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

diensten met zelfstandig beheer wordt binnen een termijn <strong>van</strong> twintig dagen, ingaande<br />

de dag volgend op het treffen er<strong>van</strong>, een lijst met een beknopte omschrijving <strong>van</strong> de<br />

daarin geregelde aangelegenheden aan de toezichthoudende overheid verstuurd.<br />

artikel 264<br />

Onverminderd de bepalingen <strong>van</strong> artikel 263 moet, binnen een termijn <strong>van</strong> twintig dagen,<br />

ingaande de dag volgend op het treffen, een voor eensluidend verklaard afschrift<br />

naar de toezichthoudende overheid worden gestuurd <strong>van</strong>:<br />

- de besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad betreffende de rechtspositie <strong>van</strong> het gemeentepersoneel<br />

en betreffende de personeelsformatie;<br />

- de besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad betreffende de belastingen en de retributies;<br />

- de besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad, <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

betreffende de kosten die door dwingende en onvoorziene omstandigheden worden<br />

vereist;


420<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

- de besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad waardoor de financiële lasten <strong>van</strong> opgenomen<br />

leningen worden herschikt;<br />

- de besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad waarbij gemeentelijke diensten met zelfstandig<br />

beheer worden opgericht;<br />

- de beheersovereenkomsten afgesloten tussen de gemeenteraad en de gemeentelijke<br />

diensten met zelfstandig beheer, evenals alle latere wijzigingen hieraan.<br />

artikel 265<br />

§1. De toezichthoudende overheid kan bij gemotiveerd besluit een besluit <strong>van</strong> een<br />

gemeenteoverheid vernietigen of de uitvoering er<strong>van</strong> schorsen, wanneer dat besluit het<br />

recht schendt of het algemeen belang schaadt.<br />

§2. De toezichthoudende overheid verstuurt <strong>van</strong> elk vernietigings- of schorsingsbesluit<br />

een afschrift aan de gemeenteoverheid die het vernietigde of geschorste besluit had<br />

genomen.<br />

§3. De schorsing of de vernietiging <strong>van</strong> een besluit, alsook het versturen <strong>van</strong> het<br />

schorsings- of vernietigingsbesluit aan de gemeenteoverheid dient te gebeuren binnen<br />

de hierna bepaalde termijnen:<br />

1) wanneer het een besluit <strong>van</strong> de gemeenteraad of <strong>van</strong> de raad <strong>van</strong> bestuur <strong>van</strong> een<br />

gemeentelijke dienst met zelfstandig beheer betreft waar<strong>van</strong> op basis <strong>van</strong> artikel<br />

264 geen afschrift naar de toezichthoudende overheid moet worden gezonden: binnen<br />

een termijn <strong>van</strong> dertig dagen, ingaande de dag volgend op het versturen <strong>van</strong> de<br />

in artikel 263 bedoelde lijst waarop het besluit is vermeld. Deze termijn wordt<br />

gestuit door de verzending <strong>van</strong> een ter post aangetekende brief waarbij de toezichthoudende<br />

overheid het dossier betreffende een bepaald besluit bij de gemeenteoverheid<br />

opvraagt of bijkomende inlichtingen inwint.<br />

2) wanneer het een besluit <strong>van</strong> een gemeenteoverheid betreft waar<strong>van</strong> op basis <strong>van</strong><br />

artikel 264 een afschrift aan de toezichthoudend overheid moet worden gezonden:<br />

binnen een termijn <strong>van</strong> zestig dagen, ingaande op de dag na het inkomen <strong>van</strong> het<br />

besluit <strong>van</strong> de gemeenteoverheid bij de toezichthoudende overheid.<br />

3) wanneer het een door de toezichthoudende overheid opgevraagd besluit <strong>van</strong> een<br />

gemeenteoverheid betreft: binnen een termijn <strong>van</strong> dertig dagen, ingaande op de<br />

dag volgend op de ont<strong>van</strong>gst hetzij <strong>van</strong> het bij aangetekende zending toegestuurde<br />

of tegen ont<strong>van</strong>gstbewijs afgegeven dossier, hetzij <strong>van</strong> de in 1) bedoelde bijkomende<br />

inlichtingen.<br />

artikel 266<br />

In geval <strong>van</strong> schorsing <strong>van</strong> een besluit <strong>van</strong> de gemeenteoverheid:<br />

- kan de gemeenteoverheid het geschorste besluit intrekken. Zij geeft daar<strong>van</strong> kennis<br />

aan de toezichthoudende overheid.<br />

- kan de gemeenteoverheid het geschorste besluit gemotiveerd rechtvaardigen. Het<br />

rechtvaardigingsbesluit moet getroffen worden en op straffe <strong>van</strong> nietigheid <strong>van</strong> het


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

421<br />

geschorste besluit aan de toezichthoudende overheid toegestuurd worden binnen<br />

een termijn <strong>van</strong> honderd dagen ingaande op de dag na het versturen <strong>van</strong> het<br />

schorsingsbesluit <strong>van</strong> de toezichthoudende overheid naar de gemeente.<br />

artikel 267<br />

Ingeval <strong>van</strong> rechtvaardiging kan de toezichthoudende overheid bij gemotiveerd besluit<br />

het geschorste besluit waarbij de gemeenteoverheid het recht schendt of het algemeen<br />

belang schaadt, vernietigen binnen een termijn <strong>van</strong> vijftig dagen ingaande de dag na het<br />

inkomen <strong>van</strong> het rechtvaardigingsbesluit. Het vernietigingsbesluit wordt eveneens binnen<br />

die termijn naar de gemeenteoverheid verstuurd.<br />

Indien de toezichthoudende overheid de termijn voor vernietiging of voor het versturen<br />

<strong>van</strong> het vernietigingsbesluit laat verstrijken, is de schorsing ambtshalve opgeheven.<br />

HOOFDSTUK IV - DWANGTOEZICHT<br />

artikel 268<br />

De toezichthoudende overheid kan, na het verstrijken <strong>van</strong> de termijn bepaald in een uit<br />

briefwisseling blijkende uitdrukkelijke waarschuwing, een of meer commissarissen gelasten<br />

zich ter plaatse te begeven, op de persoonlijke kosten <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

overheidspersonen die verzuimd hebben aan de waarschuwing gevolg te geven, teneinde<br />

gevraagde inlichtingen of opmerkingen in te zamelen of de maatregelen ten uitvoer<br />

te brengen die zijn voorgeschreven bij de wetten, decreten, verordeningen en besluiten<br />

<strong>van</strong> de staat, de gemeenschappen, de gewesten en <strong>van</strong> de provinciale instellingen.<br />

De invordering <strong>van</strong> de kosten, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door de gemeenteont<strong>van</strong>ger<br />

op zicht <strong>van</strong> een daartoe getroffen besluit <strong>van</strong> de overheid die de dwangprocedure<br />

heeft ingesteld en dit geldt als een door de ont<strong>van</strong>ger ambtshalve uit te voeren<br />

bevelschrift.


422<br />

BIJLAGE 1<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

SCENARIO’S VOOR HET VASTLEGGEN VAN HET<br />

AANTAL RAADSLEDEN NAAR GEMEENTEGROOTTE<br />

Methodologie<br />

Als basis voor de simulaties werden de bevolkingscijfers <strong>van</strong> 1997 gehanteerd.<br />

De r² score geeft weer in welke mate er een verband is tussen bevolkingscijfer <strong>van</strong> een bepaalde<br />

gemeente en het aantal raadsleden <strong>van</strong> die gemeente, met andere woorden: een r² <strong>van</strong> 1.00 betekent<br />

dat het aantal raadsleden in elke gemeente een perfecte weergave is <strong>van</strong> het aantal inwoners,<br />

een r² <strong>van</strong> 0 zou betekenen dat er totaal geen verband is tussen inwonersaantal en aantal raadsleden.<br />

Bij de berekening <strong>van</strong> deze indicator werden in alle simulaties de kleinste gemeente en de<br />

gemeenten boven de 100.000 inwoners weggelaten. De kleinste gemeente omwille <strong>van</strong> de vertekening<br />

door het zeer lage inwonersaantal, namelijk 85, de grotere gemeenten omdat hier ook<br />

moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid tot het invoeren <strong>van</strong> districtsraden.<br />

1) Huidige situatie: r²= 0.93, aantal raadsleden= 7268, aantal inwoners per raadslid= 812<br />

De gemeenteraad bestaat:<br />

uit 7 leden in de gemeenten met minder dan 1.000 inwoners;<br />

uit 9 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 1.000 tot 1.999 inwoners;<br />

uit 11 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 2.000 tot 2.999 inwoners;<br />

uit 13 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 3.000 tot 3.999 inwoners;<br />

uit 15 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 4.000 tot 4.999 inwoners;<br />

uit 17 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 5.000 tot 6.999 inwoners;<br />

uit 19 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 7.000 tot 8.999 inwoners;<br />

uit 21 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 9.000 tot 11.999 inwoners;<br />

uit 23 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 12.000 tot 14.999 inwoners;<br />

uit 25 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 15.000 tot 19.999 inwoners;<br />

uit 27 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 20.000 tot 24.999 inwoners;<br />

uit 29 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 25.000 tot 29.999 inwoners;<br />

uit 31 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 30.000 tot 34.999 inwoners;<br />

uit 33 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 35.000 tot 39.999 inwoners;<br />

uit 35 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 40.000 tot 49.999 inwoners;<br />

uit 37 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 50.000 tot 59.999 inwoners;<br />

uit 39 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 60.000 tot 69.999 inwoners;<br />

uit 41 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 70.000 tot 79.999 inwoners;<br />

uit 43 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 80.000 tot 89.999 inwoners;<br />

uit 45 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 90.000 tot 99.999 inwoners;<br />

uit 47 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 100.000 tot 149.999 inwoners;<br />

uit 49 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 150.000 tot 199.999 inwoners;<br />

uit 51 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 200.000 tot 249.999 inwoners;<br />

uit 53 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 250.000 tot 299.999 inwoners;<br />

uit 55 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 300.000 inwoners en meer.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Dit systeem heeft als voornaamste nadeel dat indien men een scheiding tussen raad en college wil<br />

organiseren, het aantal mandatarissen te sterk zal stijgen.<br />

2) Scenario 1: r²= 0.93, aantal raadsleden= 5862, aantal inwoners per raadslid= 1006<br />

423<br />

Dit scenario is gebaseerd op het Franse indelingssysteem, en heeft tot gevolg dat voornamelijk de<br />

middelgrote gemeenten inleveren. De kleinste gemeenten en de grote steden blijven relatief goed<br />

gespaard<br />

De gemeenteraad bestaat:<br />

uit 7 leden in de gemeenten met minder dan 2.500 inwoners;<br />

uit 11 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 2.500 tot 4.999 inwoners;<br />

uit 15 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 5.000 tot 9.999 inwoners;<br />

uit 19 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 10.000 tot 19.999 inwoners;<br />

uit 21 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 20.000 tot 29.999 inwoners;<br />

uit 25 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 30.000 tot 39.999 inwoners;<br />

uit 29 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 40.000 tot 49.999 inwoners;<br />

uit 31 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 50.000 tot 59.999 inwoners;<br />

uit 35 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 60.000 tot 79.999 inwoners;<br />

uit 39 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 80.000 tot 99.999 inwoners;<br />

uit 41 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 100.000 tot 149.999 inwoners;<br />

uit 45 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 150.000 tot 199.999 inwoners;<br />

uit 49 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 200.000 tot 249.999 inwoners;<br />

uit 51 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 250.000 tot 299.999 inwoners;<br />

uit 55 leden in de gemeenten met 300.000 inwoners of meer;<br />

3) Scenario 2: r²= 0.97, aantal raadsleden= 4896, aantal inwoners per raadslid= 1205<br />

In dit scenario leveren alle gemeenten in, met uitzondering <strong>van</strong> de grotere steden. Voordeel <strong>van</strong><br />

dit systeem is de meer gelijke behandeling op het niveau <strong>van</strong> inwoners/raadslid. Nadeel is dat een<br />

aantal lokale besturen zeer sterk moeten inleveren.<br />

De gemeenteraad bestaat:<br />

uit 7 leden in de gemeenten met minder dan 2.500 inwoners;<br />

uit 11 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 2.500 tot 9.999 inwoners;<br />

uit 15 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 10.000 tot 19.999 inwoners;<br />

uit 19 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 20.000 tot 29.999 inwoners;<br />

uit 23 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 30.000 tot 39.999 inwoners;<br />

uit 27 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 40.000 tot 49.999 inwoners;<br />

uit 31 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 50.000 tot 59.999 inwoners;<br />

uit 35 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 60.000 tot 69.999 inwoners;<br />

uit 39 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 70.000 tot 79.999 inwoners;<br />

uit 43 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 80.000 tot 89.999 inwoners;<br />

uit 47 leden in de gemeenten <strong>van</strong> 90.000 tot 99.999 inwoners;<br />

uit 51 leden in de gemeenten met 100.000 inwoners of meer;<br />

4) Scenario 3: r²= 0.96, aantal raadsleden 5906, aantal inwoners per raadslid 999.<br />

Hier leveren voornamelijk de gemeenten onder de 20.000 inwoners sterk in, de anderen een stuk<br />

minder. In gemeente <strong>van</strong>af 50.000 inwoners stijgt het aantal raadsleden.


424<br />

De gemeenteraad bestaat:<br />

uit 7 raadsleden in de gemeenten met minder dan 2.500 inwoners;<br />

uit 9 raadsleden in de gemeenten <strong>van</strong> 2.500 tot 4.999 inwoners;<br />

uit 11 raadsleden in de gemeenten <strong>van</strong> 5.000 tot 7.499 inwoners;<br />

uit 13 raadsleden in de gemeenten <strong>van</strong> 7.500 tot 9.999 inwoners;<br />

uit 17 raadsleden in de gemeenten <strong>van</strong> 10.000 tot 14.999 inwoners;<br />

uit 21 raadsleden in de gemeenten <strong>van</strong> 15.000 tot 19.999 inwoners;<br />

uit 25 raadsleden in de gemeenten <strong>van</strong> 20.000 tot 29.999 inwoners;<br />

uit 29 raadsleden in de gemeenten <strong>van</strong> 30.000 tot 39.999 inwoners;<br />

uit 33 raadsleden in de gemeenten <strong>van</strong> 40.000 tot 49.999 inwoners;<br />

uit 37 raadsleden in de gemeenten <strong>van</strong> 50.000 tot 59.999 inwoners;<br />

uit 41 raadsleden in de gemeenten <strong>van</strong> 60.000 tot 69.999 inwoners;<br />

uit 45 raadsleden in de gemeenten <strong>van</strong> 70.000 tot 79.999 inwoners;<br />

uit 49 raadsleden in de gemeenten <strong>van</strong> 80.000 tot 89.999 inwoners;<br />

uit 53 raadsleden in de gemeenten <strong>van</strong> 90.000 tot 99.999 inwoners;<br />

uit 57 raadsleden in de gemeenten met 100.000 inwoners of meer.<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

BIJLAGE 2<br />

SCENARIO’S VOOR HET VASTLEGGEN VAN HET<br />

AANTAL SCHEPENEN NAAR GEMEENTEGROOTTE<br />

425<br />

Hieronder worden vier mogelijkheden uitgewerkt met betrekking tot het aantal te verkiezen schepenen.<br />

Daarbij wordt er<strong>van</strong> uitgegaan dat de burgemeester en de schepenen niet langer deel<br />

uitmaken <strong>van</strong> de gemeenteraad. Bij deze verschillende scenario’s blijft het aantal gemeenteraadsleden<br />

per gemeente constant, met name volgens de indeling die in scenario 3 <strong>van</strong> bijlage 1 beschreven<br />

werd en die ook in de <strong>proeve</strong> werd gevolgd. In de opmerkingen en de conclusie bij deze<br />

scenario’s werd daar dan ook rekening mee gehouden.<br />

Scenario 1 (louter theoretisch en niet operationeel)<br />

1 schepen en een burgemeester in de gemeenten <strong>van</strong> minder dan 2.000 inwoners;<br />

3 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 2.000 tot 9.999 inwoners;<br />

5 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 10.000 tot 74.999 inwoners;<br />

7 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 75.000 tot 99.999 inwoners;<br />

9 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 100.000 inwoners en daarboven.<br />

aantal schepenen: 1.360<br />

aantal burgemeesters: 308<br />

totaal aantal leden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen: 1.668<br />

aantal gemeenteraadsleden: 5.918<br />

totaal aantal gemeentelijke mandatarissen: 7.586<br />

huidig aantal gemeentelijke mandatarissen: 7.268<br />

saldo: + 318<br />

Opmerkingen: In deze hypothese komen er in totaal 318 gemeentelijke mandatarissen bij, maar<br />

dat belet niet dat nog 85 Vlaamse gemeenten minimum één tot maximum vier mandatarissen<br />

moeten inleveren. Het gaat om de gemeenten met minder dan 10.000 inwoners, behalve dan de<br />

allerkleinste. De gemeenten met meer dan 15.000 inwoners gaan erop vooruit wat het aantal<br />

mandatarissen betreft, gemeenten met meer 50.000 inwoners gaan er zelfs sterk op vooruit (<strong>van</strong> 6<br />

tot 20 extra mandatarissen).<br />

Scenario 2<br />

(principe: aantal schepenen = aantal raadsleden/6, afronding naar beneden).<br />

1 schepen en een burgemeester in de gemeenten <strong>van</strong> minder dan 7.500 inwoners;<br />

2 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 7.500 tot 14.999 inwoners;<br />

3 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 15.000 tot 19.999 inwoners;<br />

4 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 20.000 tot 39.999 inwoners;<br />

5 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 40.000 tot 49.999 inwoners;<br />

6 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 50.000 tot 74.999 inwoners;<br />

7 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 75.000 tot 79.999 inwoners;


426<br />

8 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 80.000 tot 99.999 inwoners;<br />

9 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 100.000 inwoners en daarboven.<br />

aantal schepenen: 819<br />

aantal burgemeesters: 308<br />

totaal aantal leden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen: 1.127<br />

aantal gemeenteraadsleden: 5.918<br />

totaal aantal gemeentelijke mandatarissen: 7.045<br />

huidig aantal gemeentelijke mandatarissen: 7.268<br />

saldo: - 223<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

Opmerkingen: In deze hypothese zouden er 223 mandatarissen minder zijn dan nu het geval is.<br />

Daarbij leveren 164 gemeenten minimum één tot maximaal 6 mandatarissen in, meer bepaald de<br />

gemeenten die minder dan 15.000 inwoners tellen. Ook hier verliezen de allerkleinste gemeenten<br />

geen mandatarissen en krijgen de gemeenten met meer dan 50.000 inwoners er minimum 7 tot<br />

maximaal 20 mandatarissen bij.<br />

Scenario 3: (de huidige regeling)<br />

2 schepenen en een burgemeester in de gemeenten <strong>van</strong> minder dan 1.000 inwoners;<br />

3 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 1.000 tot 4.999 inwoners;<br />

4 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 5.000 tot 9.999 inwoners;<br />

5 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 10.000 tot 19.999 inwoners;<br />

6 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 20.000 tot 29.999 inwoners;<br />

7 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 30.000 tot 49.999 inwoners;<br />

8 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 50.000 tot 99.999 inwoners;<br />

9 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 100.000 tot 199.999 inwoners;<br />

10 schepenen in die <strong>van</strong> 200.000 inwoners en daarboven.<br />

aantal schepenen: 1.561<br />

aantal burgemeesters: 308<br />

totaal aantal leden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen: 1.869<br />

aantal gemeenteraadsleden: 5.918<br />

totaal aantal gemeentelijke mandatarissen: 7.787<br />

huidig aantal gemeentelijke mandatarissen: 7.268<br />

saldo: 519<br />

Opmerkingen: In deze hypothese komen er in totaal 519 gemeentelijke mandatarissen bij, maar<br />

ook hier zijn er nog heel wat gemeenten die mandatarissen moeten inleveren. Net zoals in scenario<br />

1 leveren de gemeenten met minder dan 10.000 inwoners mandatarissen in, behalve dan de<br />

allerkleinste: 85 Vlaamse gemeenten verliezen minimum één tot maximaal drie mandatarissen. De<br />

andere blijven hun aantal behouden of gaan er sterk tot zeer sterk op vooruit.<br />

Scenario 4<br />

(principe: scenario 2, te beginnen met 2 schepenen en één burgemeester, en voor elke categorie<br />

één schepen meer met een plafond <strong>van</strong> 8 schepenen).<br />

2 schepenen en een burgemeester in de gemeenten <strong>van</strong> minder dan 7.500 inwoners;<br />

3 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 7.500 tot 14.999 inwoners;<br />

4 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 15.000 tot 19.999 inwoners;<br />

5 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 20.000 tot 39.999 inwoners;<br />

6 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 40.000 tot 49.999 inwoners;


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

7 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 50.000 tot 74.999 inwoners;<br />

8 schepenen en een burgemeester in die <strong>van</strong> 75.000 en daarboven;<br />

aantal schepenen: 1.120<br />

aantal burgemeesters: 308<br />

totaal aantal leden <strong>van</strong> het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen: 1.428<br />

aantal gemeenteraadsleden: 5.918<br />

totaal aantal gemeentelijke mandatarissen: 7.346<br />

huidig aantal gemeentelijke mandatarissen: 7.268<br />

saldo: 78<br />

427<br />

Opmerkingen: In deze hypothese komen er in totaal 78 gemeentelijke mandatarissen bij. Ook<br />

hier krijgen we ongeveer hetzelfde fenomeen als bij de andere scenario’s: 130 <strong>van</strong> de 185 gemeenten<br />

met minder dan 15.000 inwoners moeten minimaal één tot maximaal vijf mandatarissen inleveren.<br />

CONCLUSIE:<br />

In elke denkbare hypothese zullen de kleinere gemeenten in totaal minder mandatarissen hebben<br />

dan nu het geval is, ondanks het feit dat de schepenen en de burgemeester niet meer in de gemeenteraad<br />

zetelen. Die daling is volledig te wijten aan de nieuwe regeling in verband met het<br />

aantal gemeenteraadsleden per gemeente. De scenario’s 1 en 2 zijn niet te verkiezen om meerdere<br />

redenen. Ten eerste omdat zij voor de kleinste gemeenten een college instellen <strong>van</strong> slechts twee<br />

leden: één schepen en één burgemeester. Om de machtsverhouding binnen het college te spreiden<br />

is het zeker aangewezen om voor een college <strong>van</strong> minstens drie leden te opteren. Dit is in de<br />

scenario’s 3 en 4 wel het geval. Scenario 2 heeft niet alleen tot gevolg dat het totaal aantal gemeentelijke<br />

mandatarissen drastisch daalt, maar ook dat het aantal mandatarissen in meer dan de helft<br />

<strong>van</strong> de gemeenten daalt. Deze daling is minder uitgesproken in de scenario’s 3 en 4, en ook in<br />

scenario 1, maar daar is het nadeel dat slechts met 5 categorieën gewerkt wordt. Een spreiding<br />

over meer categorieën, zoals in artikel 16 <strong>van</strong> de gemeentewet, waarop scenario 3 trouwens gebaseerd<br />

is, is meer aangewezen, zodat de overgang <strong>van</strong> de ene naar de andere categorie eerder<br />

“geleidelijk” kan plaatsvinden. Vijf modellen voor een zo diverse groep <strong>van</strong> Vlaamse gemeenten<br />

lijkt te weinig.<br />

Scenario 3 is een volledige herschrijving <strong>van</strong> het huidige artikel 16 <strong>van</strong> de gemeentewet. Belangrijkste<br />

vaststelling hier is dat het totaal aantal gemeentelijke mandatarissen sterk stijgt. Toch moeten<br />

nog 85 gemeenten het in die hypothese met minder mandatarissen stellen, in die zin perfect<br />

vergelijkbaar met scenario 1.<br />

Scenario 4 is eigenlijk een herneming <strong>van</strong> scenario 2, maar waarbij elke categorie <strong>van</strong> gemeenten<br />

één schepen meer krijgt, te beginnen met een college bestaande uit drie leden in de kleinste<br />

gemeenten. Voor de grootste gemeenten wordt het maximum aantal geplafonneerd op 8 schepenen.<br />

Dit scenario biedt de beste oplossing. In deze hypothese kunnen we zeggen dat het totaal<br />

aantal gemeentelijke mandatarissen min of meer status quo blijft (plus 78). Het feit dat -in deze<br />

theoretische berekening- de kleinere gemeenten (- 15.000 inwoners) mandatarissen moeten inleveren<br />

ten koste <strong>van</strong> de grotere (+ 15.000) is, zoals gezegd, voornamelijk het gevolg <strong>van</strong> de nieuwe<br />

indeling op basis waar<strong>van</strong> het aantal te verkiezen gemeenteraadsleden bepaald wordt.


428<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

EINDNOTEN<br />

DEEL I - DE VLAAMSE GEMEENTEN<br />

IN DE STAATS- EN BESTUURLIJKE ORGANISATIE (blz.18)<br />

429<br />

1 De term “hoofdstructuur” wordt ontleend aan het Advies <strong>van</strong> de Commissie Bestuurlijke<br />

Organisatie: De organisatie <strong>van</strong> het binnenlands bestuur in Vlaanderen, Ministerie <strong>van</strong> de Vlaamse<br />

Gemeenschap, 1997, 55 e.v. De vormen <strong>van</strong> bestuurlijke organisatie, die daarnaast kunnen<br />

bestaan zonder rechtstreekse democratische legitimering, worden in dit advies “hulpstructuren”<br />

geheten.<br />

2 Dit was bij de gemeenteraadsverkiezingen <strong>van</strong> 2000 enkel het geval in Antwerpen. De mogelijkheid<br />

om districtsraden op te richten is sedert 1997 ingeschreven in artikel 41 <strong>van</strong> de<br />

Grondwet.<br />

3 Artikel 162 <strong>van</strong> de Grondwet.<br />

4 We verkiezen de term “regionalisering” boven de vaak gebruikte “federalisering”. Dit laatste<br />

woord wijst immers op het toekennen <strong>van</strong> bevoegdheden aan de federale overheid of ook<br />

nog op het federaal worden <strong>van</strong> een staat zonder meer.<br />

5 De onderzoekers zijn de mening toegedaan dat op dit punt in het reeds vermelde advies <strong>van</strong><br />

de Commissie Bestuurlijke Organisatie een stap te ver wordt gezet. Volgens dit advies zou<br />

de Grondwet er zich toe moeten beperken om alleen nog te bepalen dat indien de deelstaten<br />

zouden beslissen tot het inrichten <strong>van</strong> een intermediair bestuursniveau de raden <strong>van</strong> deze<br />

besturen dan rechtstreeks moeten worden verkozen. Zelfs in de optiek <strong>van</strong> het advies <strong>van</strong> de<br />

Commissie Bestuurlijke Organisatie is dit standpunt weinig logisch daar dit advies op meerdere<br />

punten aantoont dat een bestuursniveau tussen Vlaanderen en de gemeenten in de<br />

bestuurlijke organisatie een meerwaarde heeft. Deze meerwaarde wordt afgeleid uit de noodzaak<br />

<strong>van</strong> een zowel democratische als doelmatige gebiedsgerichte beleidsvoering.<br />

In dezelfde context zou het dan ook een verarming betekenen indien de decentralisatie op<br />

twee niveaus niet langer uitdrukkelijk grondwettelijke bescherming zou genieten. Deze redenering<br />

kan trouwens worden volgehouden zowel wanneer overal in Vlaanderen provincies<br />

verder blijven functioneren als wanneer -zoals in het advies <strong>van</strong> de Commissie Bestuurlijke<br />

Organisatie wordt overwogen- eventueel in sommige grootstedelijke gebieden zou worden<br />

overgegaan tot de creatie <strong>van</strong> stadsgewesten. Deze zullen binnen hun gewest de provinciale<br />

en gebiedsgerichte functies trouwens alleen kunnen overnemen indien dan op hun niveau<br />

rechtstreekse verkiezingen worden georganiseerd. Binnengemeentelijk werd het principe<br />

<strong>van</strong> de rechtstreekse verkiezing <strong>van</strong> de deelgemeente- of districtsraden inmiddels wel grondwettelijk<br />

verankerd. Ook bovengemeentelijk is dit de evidentie zelf indien “checks” en<br />

“balances”, vertrouwdheid met streekkenmerken en - prioriteiten en adequate verantwoordingsplichten<br />

t.a.v. de burgers als een meerwaarde wordt erkend in de organisatie <strong>van</strong> het<br />

binnenlands bestuur.<br />

6 CLEMENT, J., PAS, W., SEUTIN, B., VAN HAEGENDOREN, G., en VAN NIEUWENHOVE, J., Proeve <strong>van</strong><br />

Grondwet voor Vlaanderen, Brugge, Die Keure, 1996<br />

7 Zie in dit verband de uitgebreide studie over de lokale besturen in federale staten: CEREXHE,<br />

E., NIHOUL, M., REGOUT, M., en VON STRENG, E., Le statut des collectivités locales dans l’Etat<br />

fédéral, Namen, Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix. Faculté de droit, 1994, 4<br />

delen. Zie ook: NIHOUL, M., “La commune dans l’Etat fédéral. Analyse comparative de la<br />

situation dans cinq Etats fédéraux: Les Etats-Unis, le Canada, l’Allemagne, la Suisse et<br />

l’Espagne”, Le Mouvement Communal, 1993, n° 11.<br />

8 CEREXHE, E., NIHOUL, M., REGOUT, M., en VON STRENG, E., o.c., deel 1, 33.<br />

9 CEREXHE, E., NIHOUL, M., REGOUT, M., en VON STRENG, E., o.c., deel 2, 11-12.<br />

10 CEREXHE, E., NIHOUL, M., REGOUT, M., en VON STRENG, E., o.c., deel 1, 25.<br />

11 Recueil officiel des arrêts du Tribunal fédéral, nr. 40, I, 272. Zie ook BRIDEL, M., Précis de droit


430<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

constitutionnel et public suisse, Lausanne, Payot, 1965, 251.<br />

12 CEREXHE, E., NIHOUL, M., REGOUT, M., en VON STRENG, E., o.c., deel 4, 83.<br />

13 Artikel 6, al. 2, b en c. <strong>van</strong> de Zwitserse Grondwet. Zie ook CEREXHE, E., NIHOUL, M.,<br />

REGOUT, M., en VON STRENG, E., o.c., deel 1, 34.<br />

14 BRANTS, K., KETELAER, C., en DE RIDDER, G., Het Belgisch Gemeenterecht, Antwerpen, Standaard<br />

Uitgeverij, 1947, 7-11.<br />

15 Rapport fait par M. RAIKEM, dans la séance du 23 décembre 1830, in VAN OVERLOOP, J.,<br />

Exposé des motifs de la Constitution belge, Brussel, Goemaere, 1864, 355.<br />

16 MAES, R., “De staatshervorming en de gemeenten”, T.B.P., 1983, 351.<br />

17 DÉOM, D., en DE KERCHOVE, G., “L’intérêt communal”, Annales de droit, 1980, 155-156.<br />

18 Arbitragehof, 28 mei 1991, nr. 13/91. Onafhankelijk moet hier begrepen worden als zelfstandig.<br />

Het toenmalige artikel 31 is het huidige artikel 41.<br />

19 CLEMENT, J., PAS, W., SEUTIN, B., VAN HAEGENDOREN, G., en VAN NIEUWENHOVE, J., o.c., 21 en<br />

211.<br />

20 Daarvoor is trouwens geen grondwetsherziening nodig. Artikel 198 <strong>van</strong> de Grondwet bepaalt<br />

immers dat de grondwetgevende Kamers, in overeenstemming met de Koning, onder<br />

andere de onderverdeling in titels, hoofdstukken en afdelingen <strong>van</strong> de Grondwet kunnen<br />

aanpassen, met twee derden <strong>van</strong> de stemmen, op voorwaarde dat twee derden <strong>van</strong> de leden<br />

<strong>van</strong> elke Kamer aanwezig zijn.<br />

21 Zie CLEMENT, J., “Het Sint-Michielsakkoord en de lokale en provinciale besturen”, T. Gem.,<br />

1994, 2-19. CLEMENT, J., “Naar een sluipende regionalisering <strong>van</strong> de organieke gemeente- en<br />

provinciewetgeving?”, T.Gem., 1996, 237-246. Zie ook MAES, R., JOCHMANS, K., VERBELEN,<br />

B., “De gevolgen <strong>van</strong> het Sint-Michielsakkoord en <strong>van</strong> de vierde staatshervorming voor de<br />

lokale besturen”, De Gem., 1994, deel 1: 74-85, deel 2: 151-157, err., De Gem., 1994, 218.<br />

22 Verklaring tot herziening <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> 5 mei 1999, B.S. 5 mei 1999.<br />

23 Artikel 7 <strong>van</strong> de BWHI<br />

24 De wet <strong>van</strong> 26 juni 1971 houdende organisatie <strong>van</strong> de agglomeraties en de federaties <strong>van</strong><br />

gemeenten, B.S. 24 augustus 1971.<br />

25 MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M. en VANDE LANOTTE, J., Overzicht <strong>van</strong> het Belgisch<br />

Administratief Recht, 15° druk, Antwerpen, Kluwer, 1999, 102 en BOES, M., Administratief<br />

Recht, Leuven, Acco, 2000, 99.<br />

26 Vóór de wijziging <strong>van</strong> de BWHI in 1993 bepaalde artikel 6, §1, VIII, 1° <strong>van</strong> die wet dat de<br />

gewesten bevoegd waren voor de werkwijze, de controle en de vaststelling <strong>van</strong> het ambtsgebied<br />

<strong>van</strong> de verenigingen <strong>van</strong> gemeenten tot nut <strong>van</strong> het algemeen en de toepassing <strong>van</strong> de<br />

organieke wetten betreffende die verenigingen.<br />

27 Zolang immers de federale wetgever op basis <strong>van</strong> artikel 129 <strong>van</strong> de Grondwet bevoegd<br />

blijft voor het taalregime in die gemeenten, lijkt het onwaarschijnlijk dat de decreetgever<br />

bevoegd zou worden voor de wijziging <strong>van</strong> de grenzen er<strong>van</strong>.<br />

28 CLEMENT, J., PAS, W., SEUTIN, B., VAN HAEGENDOREN, G., en VAN NIEUWENHOVE, J.,o.c., 211.<br />

29 Artikel 5 <strong>van</strong> Europees Handvest voor de lokale autonomie, zie http://www.coe.fr<br />

30 Deze bepaling werd recent in de Grondwet ingevoegd door de grondwetsherziening <strong>van</strong> 11<br />

maart 1997, B.S. 2 april 1997.<br />

31 Wet <strong>van</strong> 19 maart 1999 tot wijziging <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet, de gemeentekieswet, de<br />

wet <strong>van</strong> 19 oktober 1921 tot regeling <strong>van</strong> de provincieraadsverkiezingen, de wet <strong>van</strong> 11 april<br />

1994 tot organisatie <strong>van</strong> de geautomatiseerde stemming en de wet <strong>van</strong> 7 juli 1994 betreffende<br />

de beperking en de controle <strong>van</strong> de verkiezingsuitgaven voor de verkiezing <strong>van</strong> de<br />

provincieraden en de gemeenteraden en voor de rechtstreekse verkiezing <strong>van</strong> de raden voor<br />

maatschappelijk welzijn, strekkende tot de oprichting <strong>van</strong> districten en de organisatie <strong>van</strong> de<br />

rechtstreekse verkiezing <strong>van</strong> hun raden, B.S. 31 maart 1999, err., B.S. 12 juni 1999 en B.S. 24<br />

februari 2000.<br />

32 Bijzondere wet Hervorming der Instellingen, art. 6 § 1, VIII, en 4°. De Bijzondere wet<br />

Hervorming der Instellingen werd m.b.t. de bevoegdheid voor de binnengemeentelijke territoriale<br />

organen gewijzigd bij bijzondere wet <strong>van</strong> 19 maart 1999, B.S. 31 maart 1999. Bijzonder<br />

decreet <strong>van</strong> 13 april 1999 betreffende de voorwaarden en de wijze <strong>van</strong> oprichting<br />

<strong>van</strong> binnengemeentelijke territoriale organen, B.S. 30 juni 1999.<br />

33 CLEMENT, J., PAS, W., SEUTIN, B., VAN HAEGENDOREN, G., en VAN NIEUWENHOVE, J., o.c., 221


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

431<br />

34 Deze bepaling werd in de Grondwet ingevoegd door de grondwetsherziening <strong>van</strong> 12 maart<br />

1999, B.S. 9 april 1999, tweede uitgave.<br />

35 CLEMENT, J., PAS, W., SEUTIN, B., VAN HAEGENDOREN, G., en VAN NIEUWENHOVE, J., o.c., 214<br />

36 In tegenstelling tot wat het Sint-Michielsakkoord oorspronkelijk liet uitschijnen, ziet het<br />

ernaar uit dat de decreetgever bevoegd zal zijn om de organieke wetgeving op de lokale<br />

besturen met een gewone meerderheid te regelen.<br />

37 CLEMENT, J., PAS, W., SEUTIN, B., VAN HAEGENDOREN, G., en VAN NIEUWENHOVE, J., o.c., 220.<br />

38 De Raad <strong>van</strong> State oordeelde dat dit het geval was voor de organieke wetgeving op de<br />

OCMW’s, Advies <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State, Gedr. St., Kamer, B.Z., 1988, 87/2<br />

39 Gedr. St., Vl. R., 1996-97, 720/2 en Gedr. St., Kamer, 1956-57, 762/1.<br />

40 VELAERS, J., De Grondwet en de Raad <strong>van</strong> State. Afdeling wetgeving, Maklu, Antwerpen, 1999, 651<br />

41 VELAERS, J., o.c., 651. Gedr. St., Vl. R., 1996-97, 720/2<br />

42 Bijzondere wet Hervorming der Instellingen, art. 6, § 1, VIII, 2° en 3°.<br />

43 Artikel 145 <strong>van</strong> de Nieuwe Gemeentewet<br />

44 Artikel 293 <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 16 juli 1993, B.S., 20 juli 1993.<br />

45 CLEMENT, J., PAS, W., SEUTIN, B., VAN HAEGENDOREN, G., en VAN NIEUWENHOVE, J., o.c., 214.<br />

46 De bepaling uit artikel 162 kan evenwel weggelaten worden omdat zij het principe <strong>van</strong><br />

artikel 41 enkel herhaalt. De toevoeging over de goedkeuring <strong>van</strong> hun handelingen kan<br />

eventueel in artikel 41 ingeschreven worden of zelfs weggelaten worden vermits ze besloten<br />

ligt in een andere bepaling over het bestuurlijk toezicht in hetzelfde artikel. De aparte vermelding<br />

<strong>van</strong> het goedkeuringstoezicht heeft evenwel belangrijke gevolgen volgens de Raad<br />

<strong>van</strong> State. Zie R.v.St., 2 juni 1998, gemeente Middelkerke, cfr. infra.<br />

47 MAST, A., “De specifieke inhoud <strong>van</strong> het gemeentelijk belang”, T.B.P., 1967, 345.<br />

48 Cass., 6 april 1922, Pas., 1922, 235 en MAST, A., o.c., 1967, 345.<br />

49 CLEMENT, J., PAS, W., SEUTIN, B., VAN HAEGENDOREN, G., en VAN NIEUWENHOVE, J., o.c., 212-<br />

214<br />

50 Gedr. St., Kamer, B.Z. 1968, Verslag namens de commissie voor grondwetsherziening, uitgebracht<br />

door de heer Boel, nr. 10-20/1, 4.<br />

51 Gedr. St., Kamer, B.Z. 1968, o.c., 4.<br />

52 MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M. en VANDE LANOTTE, J., o.c., 424-425.<br />

53 Als zodanig geldt dit principe ook voor de gewesten en de gemeenschappen.<br />

54 Er zou ook kunnen gewag gemaakt worden <strong>van</strong> de gemeentelijke bevoegdheden, die op een<br />

aan de specifieke wetten of decreten “gebonden” wijze moeten worden uitgeoefend. De<br />

term “gebonden bevoegdheden” is echter niet volledig adequaat. Hij wordt ook vaak buiten<br />

de context <strong>van</strong> de gemeentelijke bevoegdheid gebruikt. Zo duidt de Raad <strong>van</strong> State in zijn<br />

rechtspraak met deze term ook de bevoegdheid aan waarbij een overheid of een instelling<br />

geen beleids- of beoordelingsvrijheid heeft. De betrokken overheid of instelling kan in<br />

principe slechts één beslissing nemen. Zij heeft in dat geval geen discretionaire bevoegdheid<br />

of appreciatiebevoegdheid. Zie bijvoorbeeld: R.v.St., 30 november 1998, nr. 77.269 en R.v.St.,<br />

21 februari 2000, nr. 85.427.<br />

55 Gedr. St., Senaat, 1136-1, 1993-1994. Advies <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State, Ontwerp <strong>van</strong> wet betreffende<br />

de participatie <strong>van</strong> gemeenten in bedrijven voor produktie, vervoer en distributie <strong>van</strong><br />

energie.<br />

56 R.v.St., Gemeente Etterbeek, nr. 15.973, 10 juni 1973.<br />

57 R.v.St., Gemeente Komen, nr. 1108, 22 oktober 1951 en R.v.St., Verstichelen, nr. 7645, 21 januari<br />

1960.<br />

58 Cass., 6 april 1922, Pas., 1922, 235.<br />

59 Cass., 3 januari 1964, Pas., 1964, I, 460 en Cass., 30 december 1841, Pas., 1842, I, 25.<br />

60 BUTTGENBACH, A., Droit administratif belge, Brussel, Larcier, 1966, 623.<br />

61 MAST, A., o.c., 1967, 345.<br />

62 MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M. en VANDE LANOTTE, J., o.c., 428.<br />

63 DÉOM, D. en DE KERCHOVE, G., o.c., 153.<br />

64 Cass., 6 december 1994, Arr. Cass., 1994, 1065. MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M. en<br />

VANDE LANOTTE, J., o.c., 429<br />

65 Artikel 8 <strong>van</strong> het Handvest.<br />

66 Zie hierover paragraaf 3 <strong>van</strong> dit hoofdstuk.


432<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

67 DEMBOUR, J., Les actes de la tutelle administrative en droit belge, Larcier, Brussel, 1955, 1 en MAST, A.,<br />

DUJARDIN, J., VAN DAMME, M. en VANDE LANOTTE, J., o.c., 98.<br />

68 VELAERS, J., o.c. 805; Gedr. St., Vl. R., 1988-89, 209/1.<br />

69 Artikel 132 <strong>van</strong> de Nederlandse Grondwet.<br />

70 Artikel 83, 5°: “De toezichthoudende overheid of het decreet kunnen optreden om te beletten<br />

dat het recht wordt geschonden of het algemeen belang geschaad”, CLEMENT, J., PAS, W.,<br />

SEUTIN, B., VAN HAEGENDOREN, G., en VAN NIEUWENHOVE, J., o.c., 214.<br />

71 Verwijzing naar DE VISSCHERE, F., in MAST, A., o.c., 1967, 350, en MAST, A., DUJARDIN, J., VAN<br />

DAMME, M. en VANDE LANOTTE, J., o.c., 100.<br />

72 MAST, A., o.c., 1967, 350.<br />

73 MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M. en VANDE LANOTTE, J., o.c., 100-101.<br />

74 R.v.St., 6 januari 1981, nr. 20.840, Berghmans<br />

75 R.v.St., 13 juli 1977, nr. 18.255, Verbiest<br />

76 R.v.St., 2 juni 1998, nr. 74.031, Middelkerke<br />

77 VAN MENSEL, A., “Administratief toezicht op de gemeenten, discretionaire bevoegdheden<br />

en het beginsel <strong>van</strong> behoorlijk bestuur”, T.B.P., 1992, II.<br />

78 Artikelen 30 §5 en 33quinquies <strong>van</strong> het decreet <strong>van</strong> 28 april 1993, houdende regeling, voor het<br />

Vlaamse Gewest, <strong>van</strong> het administratief toezicht op de gemeenten, B.S. 3 augustus 1993.<br />

79 CLEMENT, J., PAS, W., SEUTIN, B., VAN HAEGENDOREN, G., en VAN NIEUWENHOVE, J., o.c., 220.<br />

80 Met het Handvest werd inmiddels wel ingestemd door de Waalse Gewestraad, bij decreet<br />

<strong>van</strong> 15 december 2000, B.S. 18 januari 2001en reeds eerder door de Brusselse Hoofdstedelijke<br />

Raad bij ordonnantie <strong>van</strong> 22 april 1999, B.S. 22 oktober 1999. Zowel het decreet als de<br />

ordonnantie bepalen dat het Handvest volkomen uitwerking zal hebben.<br />

81 Van die twintig bepalingen moeten er ten minste tien gekozen worden uit een lijst bepalingen,<br />

opgenomen in artikel 12: het gaat onder meer over het garanderen <strong>van</strong> de lokale autonomie,<br />

de wettelijke of grondwettelijke grondslag daarvoor, het subsidiariteitsbeginsel, de<br />

bescherming <strong>van</strong> de territoriale grenzen <strong>van</strong> de lokale autoriteiten, het bestuurlijk toezicht<br />

ter verzekering <strong>van</strong> de naleving <strong>van</strong> de wet, de financiële autonomie en het recht om samen<br />

te werken of zich te verenigen met andere lokale besturen.<br />

82 In het Engels draagt het Handvest de titel <strong>van</strong> “European Charter of Local Self-Government”<br />

en in het Duits “Europäische Charta der kommunalen Selbstverwaltung”. In de Franse en<br />

de Nederlandse versie is daarentegen sprake <strong>van</strong> “lokale autonomie”. In deze paragraaf<br />

wordt gesteund op de Nederlandse vertaling. Zie ook: VAN CAUWENBERGHE, J.C., “Het Europees<br />

Handvest inzake lokale autonomie”, De Gemeente, 1992, pp. 232-236; DE BRUYCKER,<br />

Ph., (Ed.), L’avenir des Communes et des Provinces dans la Belgique fédérale. Entre Régionalisation et<br />

Charte européenne de l’autonomie locale, Brussel, Bruylant, 1997.<br />

83 Handvest, Preambule en art. 4, 3.<br />

84 Handvest, artikel 13.<br />

85 Handvest, artikel 3.<br />

86 Handvest, artikel 2.<br />

87 Handvest, artikel 4, 1°, 2°, 4° en 5°.<br />

88 Handvest, artikel 4, 6° en artikel 9, 6°.<br />

89 Handvest, artikel 5.<br />

90 Handvest, artikel 11.<br />

91 Naar aanleiding <strong>van</strong> de samenvoegingen <strong>van</strong> gemeenten in de jaren ’60 en ’70, werd door<br />

twee tijdelijke wetten een procedure ingesteld waarbij de voorstellen tot territoriale wijzigingen<br />

voorgelegd moesten worden aan de gemeenteraden <strong>van</strong> de betrokken gemeenten. Toch<br />

was ook deze consultatieprocedure niet adequaat vermits de gemeenten slechts geraadpleegd<br />

werden over het initiële voorstel en nooit over het eventueel gewijzigde en definitieve voorstel.<br />

Echte raadpleging houdt in dat indien het voorstel wordt gewijzigd zich een nieuwe<br />

raadpleging opdringt.<br />

92 Handvest, artikel 6, 1°.<br />

93 Handvest, artikel 10, 1°.<br />

94 Handvest, artikel 10, 2°.<br />

95 Handvest, artikel 10, 3°.<br />

96 Benelux Economische Unie, Grensoverschrijdende samenwerking, Referaten <strong>van</strong> een studiedag


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

433<br />

gehouden in Turnhout op 30 oktober 1996. SEERDEN, R., Publiekrechtelijke grensoverschrijdende<br />

samenwerking tussen decentrale overheden. Juridische aspecten <strong>van</strong> publiekrechtelijke afspraken tussen Nederlandse<br />

decentrale overheden en hun “counterparts” in België en Duitsland. Maklu, Nomos, Antwerpen,<br />

Baden-Baden, 1993.<br />

97 Bijzondere wet Hervorming der Instellingen, art. 92bis, § 2, d.<br />

98 Handvest, artikel 7.<br />

99 Handvest, artikel 6, 2°.<br />

100 Handvest, art. 8.<br />

101 Handvest, art. 9, 1 tot en met 4.<br />

102 Handvest, artikel 9, 5° en 6°.<br />

103 Handvest, artikel 9, 7°. Deze bepaling geldt slechts “voor zover mogelijk”.<br />

104 Handvest, artikel 9, 8°.<br />

105 Zie het rechtsvergelijkend overzicht in het vorig hoofdstuk.<br />

106 Artikel 46 <strong>van</strong> de GWHI.<br />

107 De artikelen 4 en 5 <strong>van</strong> de Grondwet.<br />

108 Verklaring tot herziening <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> 5 mei 1999, B.S. 5 mei 1999.<br />

109 Waaronder voornamelijk professor ALEN. Zie “André Alen licht stelling-Alen toe”, De Standaard,<br />

29april 1999. De stelling <strong>van</strong> ALEN is genuanceerd in de zin dat hij stelt “dat het mogelijk<br />

lijkt om op grond <strong>van</strong> de rechtspraak <strong>van</strong> het Arbitragehof bij bijzondere wet “bevoegdheden” inzake<br />

ondergeschikte besturen aan de gewesten op te dragen”, waarmee hij lijkt te willen zeggen dat dit niet<br />

voor “de” of “alle” bevoegdheden inzake de ondergeschikte besturen geldt.<br />

110 Zie o.a. ALEN, A., Handboek <strong>van</strong> het Belgisch Staatsrecht, Kluwer, Antwerpen, 1995, 357-360;<br />

BRIBOSIA, H., en VAN BOXSTAEL, J. L., Le partage des compétences dans la Belgique fédérale, La<br />

Charte, Brugge, 1994, 114-131; CEREXHE, G., Les compétences implicites et leur application en droit<br />

belge, Bruylant, Brussel, 1989, p.360-380; CEREXHE, G.,” “Les matières réservées”: une notion<br />

de droit constitutionnel?”, A.P.T., 1983, 252-253; DELVA, J., en SMETS, J., “De staatshervorming<br />

en het strafrecht”, Liber Amicorum Marc Châtel, Antwerpen, Kluwer, 1991, 88-91; LEROY, M.,<br />

“L’avenir des matières réservées”, Rev. Dr. ULB, 1990, p.15-49; SENELLE, R., en VANDEVELDE,<br />

E., “De residuaire bevoegdheden”, T.B.P., 1980, 245-257 en SMETS, J., “De verklaring tot<br />

herziening <strong>van</strong> de Grondwet en de door de Grondwet aan de “wet” voorbehouden bevoegdheden<br />

- enige kanttekeningen”, T.B.P., 1992, 459-461.<br />

111 CLEMENT, J., D’HONDT, H., VAN CROMBRUGGE, J., en VANDERVEEREN, C., Het Sint-Michielsakkoord<br />

en zijn achtergronden, Maklu, Antwerpen, 1993, 49.<br />

112 Verklaring tot herziening <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> 12 april 1995, B.S., 12 april 1995.<br />

113 CLEMENT, J., D’HONDT, H., VAN CROMBRUGGE, J., en VANDERVEEREN, C., o.c., 52.<br />

114 “De brug naar de eenentwintigste eeuw”, Federaal regeerakkoord <strong>van</strong> 7 juli 1999, te vinden<br />

op http://belgium.fgov.be/nl_index.htm<br />

115 Gedr. St., Senaat, BZ 91-92, 349/2.<br />

116 Zie VAN HOOYDONK, E., “Knelpunten na vijf jaar gemeentebedrijvenwet”, in BAETEN, S.,<br />

BYTTEBIER, K., en LEUS, K., (eds.), Onderneming <strong>van</strong> publiek recht, Maklu, Antwerpen, 2000,<br />

157-246; VAN HAEGENDOREN, G., “De bevoegdheidsverdeling voor het administratief toezicht<br />

op de ‘gemeentelijke instellingen’”, T.Gem., 1998, 4-17; LEUS, K., en BERGS, A., “Het<br />

administratief toezicht op de gemeentebedrijven (decreet <strong>van</strong> 17 maart 1998 tot wijziging<br />

<strong>van</strong> het decreet <strong>van</strong> 28 april 1993 houdende regeling voor het Vlaams Gewest <strong>van</strong> het administratief<br />

toezicht op de gemeenten), T.Gem., 1999, 120-137, en VAN WALLE, E., “Het in de<br />

maak zijnde toezicht op de autonome gemeentebedrijven”, te vinden op de website http://<br />

aba.ewbl.vlaanderen.be/intercommunales.htm<br />

117 VAN HAEGENDOREN, G., “De bevoegdheidsverdeling voor het administratief toezicht op de<br />

gemeentelijke instellingen’”, T.Gem., 1998, 4-7.<br />

118 VAN HOOYDONK, E., “Knelpunten na vijf jaar gemeentebedrijvenwet”, in BAETEN, S.,<br />

BYTTEBIER, K., en LEUS, K., (eds.), o.c., 2000, 237 en 243.<br />

119 Decreet <strong>van</strong> 17 maart 1998, tot wijziging <strong>van</strong> het decreet <strong>van</strong> 28 april 1993 houdende regeling,<br />

voor het Vlaamse Gewest, <strong>van</strong> het administratief toezicht op de gemeenten, B.S. 10<br />

april 1998.<br />

120 De Grondwet wijst het regelen <strong>van</strong> aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang weliswaar toe<br />

aan de gemeenteraden, maar het weze duidelijk dat dit niet het enige orgaan <strong>van</strong> de ge-


434<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

meente is dat instaat voor het regelen <strong>van</strong> aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang. Ook<br />

het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen en de burgemeester regelen aangelegenheden<br />

<strong>van</strong> gemeentelijk belang. Meer algemeen zijn de gemeenten of de gemeentelijke instellingen<br />

bevoegd voor aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang.<br />

121 De Grondwet werd immers niet herzien om het de wetgever mogelijk te maken aan de door<br />

de gemeenten op te richten autonome gemeentebedrijven -met rechtspersoonlijkheid- bepaalde<br />

bevoegdheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang toe te kennen. Men bemerke nochtans dat de<br />

Grondwet wel gewijzigd werd met het oog op het toewijzen <strong>van</strong> bevoegdheden <strong>van</strong> gemeentelijk<br />

belang aan de binnengemeentelijke organen, die zelfs niet over rechtspersoonlijkheid<br />

beschikken (artikel 41 <strong>van</strong> de Grondwet).<br />

122 Volgens artikel 5, par. 1, II, 2°, BWHI zijn de gemeenschappen bevoegd voor het beleid<br />

inzake maatschappelijk welzijn, met inbegrip <strong>van</strong> de organieke regels betreffende de openbare<br />

centra voor maatschappelijk welzijn.<br />

123 Gedr. St., Vl. R., 1996-97, 751/1.<br />

124 Gedr. St., Vl. R., 1996-97, 720/2, Gedr. St., Kamer, B.Z., 1988, 87/2, en Gedr. St., Kamer,<br />

1996-97, 907/1.<br />

125 In deze context kan men zich ook afvragen of de federale overheid het bepalen <strong>van</strong> de<br />

ambtskledij en onderscheidingstekens <strong>van</strong> de burgemeester en de schepenen zal regionaliseren.<br />

Dit laatste lijkt geen fundamentele bevoegdheid, maar is <strong>van</strong>uit symbolisch oogpunt vrij<br />

belangrijk, vermits op basis <strong>van</strong> die bepaling de burgemeestersjerp de Belgische kleuren dan<br />

wel de respectievelijke “deelstaat-kleuren” krijgt. Hetzelfde kan gezegd worden <strong>van</strong> de eedformule<br />

en het daarin al dan niet opnemen <strong>van</strong> de getrouwheid aan Grondwet, wetten en<br />

aan de Koning. Het vaststellen <strong>van</strong> de eedformule is een aan de wetgever voorbehouden<br />

bevoegdheid, aldus artikel 192 <strong>van</strong> de Grondwet.<br />

126 De wet <strong>van</strong> 9 augustus 1988 tot wijziging <strong>van</strong> de gemeentewet, de gemeentekieswet, de<br />

organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet,<br />

het Kieswetboek, de wet tot regeling <strong>van</strong> de provincieraadsverkiezingen, en de wet tot<br />

regeling <strong>van</strong> de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen, B.S., 13 augustus<br />

1988.<br />

127 Deze bepaling uit het Sint-Michielsakkoord werd letterlijk in de verklaring tot herziening<br />

<strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> 12 april 1995, B.S., 12 april 1995, ingeschreven, maar is ondertussen<br />

enigszins achterhaald in de zin dat de wet <strong>van</strong> 7 december 1998 tot organisatie <strong>van</strong> een<br />

geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, B.S., 5 januari 1999, ten aanzien<br />

<strong>van</strong> bepaalde gemeenten afbreuk heeft gedaan aan het strikt gemeentelijk karakter <strong>van</strong> de<br />

politiedienst.<br />

128 Grondwetsherziening <strong>van</strong> 11 maart 1997, B.S. 2 april 1997<br />

129 Alleen in de hypothese dat de deelstaten grondwettelijke bevoegdheden zouden krijgen, en<br />

in zoverre de fundamentele regels met betrekking tot de gemeenten niet meer door de federale<br />

Grondwet zouden geregeld worden, zou men kunnen aanvaarden dat die fundamentele<br />

regels, die dan op deelstatelijk niveau in een Vlaamse Grondwet worden vastgesteld, met een<br />

bijzondere meerderheid dienen aangenomen te worden.<br />

130 Gedr.St. Senaat, 1998-1999, 1-1333/1, Evaluatie <strong>van</strong> de werking <strong>van</strong> de nieuwe federale structuren.<br />

Verslag uitgebracht namens de Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden door de<br />

heren Caluwé, Coene, Desmedt en Hotyat, 30 maart 1999, 237-238.<br />

131 Senaat, o.c., pp. 235-236.<br />

132 Stelling, aangenomen door het Arbitragehof in zijn arrest <strong>van</strong> 12 juli 1995. In dat verband<br />

zijn vooral de volgende uitspraken <strong>van</strong> belang: “Artikel 6 § 1, VIII, 1°, <strong>van</strong> de bijzondere wet<br />

<strong>van</strong> 8 augustus 1980 moet worden gelezen in het licht <strong>van</strong> de artikelen 41 en 162 <strong>van</strong> de<br />

Grondwet, die de gemeenten een recht <strong>van</strong> initiatief toekennen om zich te verenigen met<br />

het oog op de gezamenlijke behartiging <strong>van</strong> aangelegenheden <strong>van</strong> gemeentelijk belang. Het<br />

komt de gewestelijke wetgever toe de voorwaarden en de wijze <strong>van</strong> die samenwerking te<br />

regelen. Ten deze regelt de bevoegde federale wetgever een materie die tot de werkloosheidsreglementering<br />

behoort en bepaalt hij dat de gemeenten een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap<br />

moeten oprichten, hetzij alleen, hetzij samen met andere gemeenten.De plaatselijke<br />

werkgelegenheidsagentschappen behartigen in het raam <strong>van</strong> de werkloosheidsreglementering<br />

een algemeen belang voor rekening <strong>van</strong> de federale overheid; zij streven niet een


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

435<br />

uitsluitend gemeentelijk belang na. De bepalingen <strong>van</strong> artikel 162, vierde lid, <strong>van</strong> de Grondwet<br />

en <strong>van</strong> artikel 6, § 1, VIII, 1°, <strong>van</strong> de bijzondere wet <strong>van</strong> 8 augustus 1980 zijn dan ook<br />

niet <strong>van</strong> toepassing op die plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen.<br />

133 Art 127 <strong>van</strong> de Grondwet bepaalt dat de gemeenschapsraden voor het onderwijs bevoegd<br />

zijn, met uitsluiting <strong>van</strong> de bepaling <strong>van</strong> het begin en het einde <strong>van</strong> de leerplicht, de minimale<br />

voorwaarden voor het uitreiken <strong>van</strong> diploma’s en de pensioenregeling.<br />

134 VAN ORSHOVEN, P., o.c,, 41 en ALEN, A., o.c., 74-76.<br />

135 Artikel 10 <strong>van</strong> de Grondwet bepaalt onder meer dat alle Belgen gelijk zijn voor de wet.<br />

136 Artikel 159 GW bepaalt dat de hoven en rechtbanken de algemene, provinciale en plaatselijke<br />

besluiten en verordeningen alleen toepassen in zoverre zij met de wetten overeenstemmen.<br />

VAN ORSHOVEN, P., o.c., 41. Contra: MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M. en VANDE<br />

LANOTTE, J., o.c., 717, die het begrip “wetten” hier lezen als “formele wetten”, in de zin dat<br />

daaronder ook moeten begrepen worden “de met wetten gelijkwaardige rechtsnormen (decreten),<br />

de met wetten vergelijkbare rechtsnormen (ordonnanties) of hogere rechtsnormen<br />

(Grondwet of internationale verdragen)”. In dezelfde zin: RIMANQUE, K., De Grondwet, toegelicht,<br />

gewikt en gewogen, Intersentia, Antwerpen, 1999, 318. Zie ook PAS, W., e.a., De Grondwet,<br />

Die Keure, Brugge, 1998, 213.<br />

137 VAN ORSHOVEN, P., o.c., p.41en RIMANQUE, K., o.c., p.326. Volgens deze laatste moet “wet”<br />

hier gelezen worden als “elke hogere norm”. Artikel 162, tweede lid, 6° schrijft voor dat de<br />

wetgever het optreden <strong>van</strong> de toezichthoudende overheid of <strong>van</strong> de federale wetgevende<br />

macht verzekert om te beletten dat de wet wordt geschonden of het algemeen belang geschaad.<br />

138 Andere auteurs begrijpen onder formele wetten of wetten in de formele zin enkel de akten<br />

<strong>van</strong> de federale wetgevende macht. Zie onder meer ALEN, A., o.c., 76<br />

139 VAN ORSHOVEN, P., o.c., 43.<br />

140 ALEN, A., o.c., 76 en VELAERS, J., o.c., 845.<br />

141 Deze andere wetgevende akten zijn immers ook “formele wetten”, ook al worden zij <strong>van</strong>uit<br />

terminologisch oogpunt gemakshalve decreten en ordonnanties genoemd.<br />

142 Zie o.a. ALEN, A., o.c., 357-360; BRIBOSIA, H., en VAN BOXSTAEL, J. L., o.c., 114-131; DELPEREE,<br />

F., Le droit constitutionnel de la Belgique, Bruylant, Brussel, 2000, 597-599, SMETS, J., o.c., 459-461<br />

en UYTTENDAELE, M., Le fédéralisme inachevé, Bruylant, Brussel, 1991, 491-495.<br />

143 Zie o.a. BRIBOSIA, H., en VAN BOXSTAEL, J. L., o.c., 115 e.v.; CEREXHE, G., o.c., 1989, p.364-<br />

376;CEREXHE, G., o.c.,1983, 252-253; DELVA, J., en SMETS, J., o.c., 88-91; SENELLE, R., en<br />

VANDEVELDE, E., o.c., 245-257 en SMETS, J., o.c., 459-461.<br />

144 Deze problematiek komt uitgebreid aan bod in de parlementaire voorbereiding <strong>van</strong> de staatshervorming<br />

<strong>van</strong> 1970: Gedr. St., Senaat, 1969-1970, 390, Gedr. St., Senaat, 1969-1970, 391, en<br />

Gedr. St., Senaat, 1969-1970, 402. Zie ook LEROY, M., o.c., p.14-20;<br />

145 Zie bijvoorbeeld de artikelen 22, 22bis, 23 en 32 <strong>van</strong> de Grondwet.<br />

146 Waaronder SENELLE, R., en VANDEVELDE, E., o.c., 245-257<br />

147 Gedr. St., Senaat, BZ 1979, 261/1<br />

148 VAN ORSHOVEN, P., o.c., 109.<br />

149 Hand., Senaat, 24 juli 1980, 2480-2481 en Gedr.St., Senaat, 1979-1980, 434, n°2, p.235<br />

150 VAN ORSHOVEN, P., o.c., 110.<br />

151 Arbitragehof, nr. 44, 23 december 1987<br />

152 Gedr. St., Senaat, BZ 1979, 261/1<br />

153 Gedr. St., Vl. R., 1981-82, 54/2<br />

154 VELAERS, J., o.c., 845-847<br />

155 Gedr.St., Vl.R., 1981-1982, 54/2; zie de toenmalige artikelen 17, 23 en 59bis <strong>van</strong> de Grondwet<br />

156 Gedr.St., Vl.R., 1981-1982, 54/2.<br />

157 Arbitragehof, nr. 44, 23 december 1987<br />

158 1° de rechtstreekse verkiezing <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> de provincieraden en de gemeenteraden; 2°<br />

de bevoegdheid <strong>van</strong> de provincieraden en <strong>van</strong> de gemeenteraden voor alles wat <strong>van</strong> provinciaal<br />

en <strong>van</strong> gemeentelijk belang is, behoudens goedkeuring <strong>van</strong> hun handelingen in de gevallen<br />

en op de wijze bij de wet bepaald; 3° de decentralisatie <strong>van</strong> bevoegdheden naar de<br />

provinciale en gemeentelijke instellingen; 4° de openbaarheid <strong>van</strong> de vergaderingen der


436<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

provincieraden en gemeenteraden binnen de bij de wet gestelde grenzen; 5° de openbaarheid<br />

<strong>van</strong> de begrotingen en <strong>van</strong> de rekeningen; 6° het optreden <strong>van</strong> de toezichthoudende<br />

overheid of <strong>van</strong> de federale wetgevende macht om te beletten dat de wet wordt geschonden<br />

of het algemeen belang geschaad.<br />

159 Het decreet <strong>van</strong> 28 april 1993 houdende regeling, voor het Vlaams Gewest, <strong>van</strong> het administratief<br />

toezicht op de gemeenten, B.S. 3 augustus 1993, gewijzigd bij decreet <strong>van</strong> 21 december<br />

1994, B.S. 29 december 1994, bij decreet <strong>van</strong> 22 december 1995, B.S. 30 december 1995,<br />

bij decreet <strong>van</strong> 27 mei 1997, B.S. 19 juni 1997, bij decreet <strong>van</strong> 17 maart 1998, B.S. 10 april<br />

1998, bij decreet <strong>van</strong> 13 april 1999, B.S. 30 juni 1999, bij decreet <strong>van</strong> 13 april 1999, B.S. 30<br />

juni 1999, en bij decreet <strong>van</strong> 18 mei 1999, B.S. 30 juni 1999.<br />

160 VELAERS, J., o.c., 805, Gedr. St., W.Gew.R., 1997-98, 401/1. Zie verder ook Gedr. St., Vl. P.,<br />

1997-1998, nr. 833/1, advies <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State over een voorontwerp <strong>van</strong> decreet tot<br />

wijziging <strong>van</strong> het decreet <strong>van</strong> 28 april 1993 houdende regeling voor het Vlaamse Gewest,<br />

<strong>van</strong> het administratief toezicht op de gemeenten;<br />

161 VELAERS, J., o.c., 806; Gedr. St., Br. H. Gew., 1996-97, A-179/1.<br />

162 In artikel 162, eerste lid als “federale wet”, in artikel 162, tweede lid als “federale, decreet en<br />

ordonnantie” en in artikel 162, tweede lid, 6° in de zin <strong>van</strong> elke hogere rechtsnorm, cfr. supra.<br />

163 ALEN, A., EN MEERSSCHAUT, F., De Grondwet <strong>van</strong> het federale België: tekst <strong>van</strong> de op 17 februari 1994<br />

gecoördineerde Grondwet, Kluwer, Antwerpen, 1999, 93<br />

164 VELAERS, J., o.c., 801, Gedr. St., Vl. R., 1994-95, 647/1.<br />

165 Nog andere organen <strong>van</strong> de gemeente dan de gemeenteraad regelen aangelegenheden <strong>van</strong><br />

gemeentelijk belang, zoals het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen en de burgemeester.<br />

166 Men wou artikel 162 <strong>van</strong> de Grondwet niet herzien, omdat men er<strong>van</strong> uitging dat dit artikel<br />

nog moest worden herzien met het oog op de regionalisering <strong>van</strong> de gemeentewet en dat<br />

men <strong>van</strong> oordeel was dat men een voor herziening vatbaar verklaard artikel niet twee maal<br />

kon wijzigen in dezelfde legislatuur.<br />

167 Artikel 19, §1, werd in die zin gewijzigd door artikel 7 <strong>van</strong> de bijzondere wet <strong>van</strong> 16 juli 1993,<br />

B.S. 20 juli 1993 (2° uitgave).<br />

168 Een bijzondere wet moet in elk <strong>van</strong> beide Kamers met een bijzondere meerderheid wordenaangenomen.<br />

Dit wil zeggen dat in elk <strong>van</strong> beide taalgroepen <strong>van</strong> de Kamers een gewone<br />

meerderheid voorhanden moet zijn, en bovendien een tweederde meerderheid <strong>van</strong> de stemmen<br />

in totaal. Het aanwezigheidsquorum is bereikt wanneer de meerderheid <strong>van</strong> de leden<br />

<strong>van</strong> elke taalgroep aanwezig is. Artikel 4 <strong>van</strong> de Grondwet.<br />

169 JORIS, A., “Les franchises urbaines en pays mosan et la Charte de Huy de 1066”, Handelingen<br />

<strong>van</strong> het Internationaal Colloquium <strong>van</strong> Spa, Pro Civitate, Brussel, 1966, 319-333; GILISSEN,<br />

J., “Les villes belges”, Receuils de la société Jean Bodin, Brussel, 1955, 551-574; GIRON, A.,<br />

“Organisation administrative”, Patria Belgica, II, Brussel, 1874, 511-519; SCHILLINGS, A.,<br />

“De gemeente: ontwikkeling en bestuur”, T.B.P., 1946, 281 e.v.; SUETENS, L.P., “Historische<br />

begrippen”, Gemeenterecht, Heule, 1968, nr. 002, 4; VAN CAENEGEM, R.C., “Coutumes<br />

et législation en Flandre aux XIe et XIIe siècles”, Handelingen <strong>van</strong> het Internationaal Colloquium<br />

<strong>van</strong> Spa, Pro Civitate, 1966, Brussel, 245-279; VERCAUTEREN, F., “Les libertés urbaines<br />

et rurales du XIe au XIVe siècle”, Handelingen <strong>van</strong> het Internationaal Colloquium <strong>van</strong> Spa, Pro<br />

Civitate, Brussel, 1966, 19 e.v.; VRANCKX, A., “De ontwikkeling <strong>van</strong> de gemeentelijke<br />

autonomie”, T.B.P., 1949, 153 e.v.<br />

170 Het principe dat alle macht uitgaat <strong>van</strong> de natie werd opgenomen in de Franse Grondwet<br />

<strong>van</strong> 3-24 september 1791. Ook de Belgische Grondwet gaat er in artikel 33 <strong>van</strong> uit dat alle<br />

macht bij de natie berust.<br />

171 Idee, die ook aan de grondslag ligt <strong>van</strong> artikel 162 <strong>van</strong> de Belgische Grondwet.<br />

172 SAUTEL, G., Histoire des institutions publiques depuis la révolution française, Dalloz, Parijs, 1970;<br />

BOURJOL, M., La réforme municipale, Bergis-Lavrault, Parijs, 1975.<br />

173 SMELLIE, K.B., A History of Local Government, Unwin, Londen, 1968; SHARPE, L.J.,<br />

“Theories and values of local government”, Political Studies, 1970, nr. 2, 153-174; A. MAASS,<br />

Area and Power, Free Press, Londen, 1959; RHODES, R.A.W., “Territorial politics in the<br />

United Kingdom: the politics of change, conflict and contradiction”, Western European Politics,<br />

1987, nr. 4, 21-50.<br />

174 FLOGAITIS, S., La notion de décentralisation en France, en Allemagne et en Italie, Librairie générale


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

437<br />

de droit et de jurisprudence, Parijs, 1979; LAUWERIJSEN, S., en WUYTS, H., Bestuurswetenschappelijke<br />

analyse <strong>van</strong> de plaatselijke besturen in West-Europa, deel I, Afdeling Bestuurswetenschap,<br />

Leuven, 1979, 15-28; MAES, R., Bestuursorganisatie: gedecentraliseerde besturen, deel<br />

I, Acco, Leuven,, 1987.<br />

175 BOURJOL, M., en BODARD, S., Droits et libertés des collectivités locales territoriales, Masson,<br />

Parijs, 1984; BOURJOL, M., e.a., Juris-classeur Collectivités Locales, Editions Techniques, Parijs,<br />

s.d.<br />

176 MALVOZ, L., “De plaatselijke instellingen in België <strong>van</strong> het einde <strong>van</strong> het ancien regime tot<br />

de gemeentewet <strong>van</strong> 1836”, Driemaandelijks tijdschrift <strong>van</strong> het Gemeentekrediet <strong>van</strong> België, 1986,<br />

nr. 158, 3-64.<br />

177 Dit wil echter niet zeggen dat de termen “centralisatie” en “decentralisatie” niet worden<br />

gehanteerd in de hedendaagse bestuurskundige literatuur. In het algemeen wordt met de<br />

decentralisatie dan de territoriale spreiding <strong>van</strong> macht of bevoegdheden bedoeld. SMITH,<br />

B.C., Decentralization. The Territorial Dimension of the State, Allen & Unwin, Londen, 1985.<br />

Meer sprekend zijn evenwel de termen “Localism” en “Centralism” die ook terug te vinden<br />

zijn in de titel <strong>van</strong> het werk <strong>van</strong> PAGE, E.C., Localism and Centralism in Europe. The Political and<br />

Legal Bases of Local Self-Government, Oxford University Press, Oxford, 1991.<br />

178 JONES, G.W., “Local Government in Britain”, in: HESSE, J.J. (ed.), Local Government and<br />

Urban Affairs in International Perspective, Nomos, Baden-Baden, 1990, 197.<br />

179 COCHRANE, A., Whatever Happened to Local Government, Open University Press, Buckingham,<br />

1993.<br />

180 STOKER, G., (ed.), The New Management of British Local Governance, Macmillan Press, Londen,<br />

1999.<br />

181 FORSTHOFF, E., Traité de droit administratif allemand, Bruylant, Brussel, 1969.<br />

182 KOENIG, R., Sociologische verkenningen, Aula, Antwerpen, s.d., 278.<br />

183 Zie verder: BECKER, E., “Die Selbstverwaltung als verfassungsrechtliche Grundlage der<br />

kommunalen Ordnung in Bund und Ländern”, in: PETERS, H., Handbuch der kommunalen<br />

Wissenschaft und Praxis, Springer, Berlijn, 1965, I, 113-184. ENGELI, C., en HAUS, W., Quellen<br />

zur modernen Gemeindeverfassungsrecht in Deutschland, Kohlhammer, Stuttgart, 1975. WEBER,<br />

W., Staats- und Selbstverwaltung in der Gegenwart, O. Schwartz, Göttingen, 1967.<br />

184 SHARPE, L.J., (Ed.), Decentralist Trends in Western Democracies, Sage, Londen, 1979; DENTE,<br />

B., en KJELLBERG, F., (Eds.), The Dynamics of Institutional Change, Sage, Londen, 1988;<br />

HESSE, J.J., (Ed.), Local Government and Urban Affairs in International Perspective, Nomos,<br />

Baden-Baden, 1990; BATLEY, R., en STOKER, G., (Eds.), Local Government in Europe. Trends<br />

and Developments, Sage, Londen, 1991.<br />

185 STOKER, G., The New Management of British Local Governance, Sage, Londen, 1999.<br />

186 HESSE, J. J., o.c., 606-607.<br />

187 De Commissie Bestuurlijke Organisatie gaat er in haar advies <strong>van</strong>uit dat het optimum <strong>van</strong><br />

bestuurskracht alvast rond de 20.000 inwoners ligt. Anderzijds dient gesteld dat het verband<br />

tussen bestuurskracht en gemeentegrootte zeker niet zo rechtlijnig is als gedacht. Onderzoek<br />

in Nederland komt tot de conclusie dat de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de gemeenten eerder <strong>van</strong><br />

beperkte betekenis is voor de kwaliteit <strong>van</strong> het lokaal bestuur. Bovendien zou de tevredenheid<br />

<strong>van</strong> de burgers eerder in negatieve zin evolueren <strong>van</strong>af een gemeentegrootte <strong>van</strong> 20.000<br />

inwoners. DERKSEN, W., De gemeente als gemeenschap. Naar een nieuw lokaal bestuur, Vuga,<br />

’s Gravenhage, 1992; DENTERS, S.A.H., de JONG, H.M., en THOMASSEN, J.J.A., Kwaliteit<br />

<strong>van</strong> de gemeente. Een onderzoek naar de relatie tussen de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de gemeente en de kwaliteit <strong>van</strong> het<br />

lokaal bestuur, Vuga, ’s Gravenhage, 1990; DENTERS, S.A.H., en GEURTS, P.A.T.M., Lokale<br />

democratie in Nederland. Burgers en hun gemeentebestuur, Coutinho, Bussum,, 1998.<br />

188 Dexia, Local Finance in the fifteen countries of the European Union, 1998, 30.<br />

189 Commissie Bestuurlijke Organisatie, De organisatie <strong>van</strong> het binnenlands bestuur in Vlaanderen.<br />

Advies <strong>van</strong> de Commissie Bestuurlijke Organisatie, 74-75.<br />

190 Bron: Municipal expenditure in relations to gross domestic product and general government<br />

expenditure, 19, in: Council of Europe Local Finances in Europe, Strasbourg, 1997.<br />

191 Deze gegevens houden geen rekening met de financiële transfers die de gemeente voor<br />

100% terugbetaald krijgt <strong>van</strong> de andere overheden, vb. pensioenen. Zo men dit toch doet,<br />

worden de cijfers 26.9% <strong>van</strong> het BNP en 42.3% <strong>van</strong> de totale overheidsuitgaven.


438<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

192 Gegevens, verzameld door NORTON, A., International Handbook of local and regional Government.<br />

A comparative Analysis of ad<strong>van</strong>ced Democracies, 1994, 71 en 72, geven volgend overzicht m.b.t.<br />

het aandeel <strong>van</strong> de lokale besturen in het geheel <strong>van</strong> de fiscale inkomsten in de betrokken<br />

landen:<br />

- Scandinavische landen: meer dan 20%<br />

- Spanje, Oostenrijk, Zwitserland en Verenigd Koninkrijk: tussen 10 en 16%<br />

- Frankrijk, Duitsland: 7 tot 8%<br />

- België, Italië, Griekenland: minder dan 5%.<br />

193 Preambule tot het Europees Handvest <strong>van</strong> de lokale autonomie.<br />

194 MAES, R., De territoriale decentralisatie. Huidige situatie en toekomstperspectieven, Inbel, Brussel,<br />

1985; SMITH, B.C., Decentralization. The territorial Dimension of the State, Allen & Unwin, Londen,<br />

1985; NORTON, A., o.c., E. Elgar, Hant, 1994.<br />

195 KJELLBERG, F., “The changing values of local government” The Annals of the American<br />

Academy of Political and social science, 1995, vol. 540, 40-50.<br />

196 de TOQUEVILLE, A., Democracy in America, 1835, ed. 1945, Vintage Books, New York, 63.<br />

197 MAES, R., “Het profiel <strong>van</strong> de lokale politiek”, Res Publica, 1997, nr. 1, 12.<br />

198 <strong>van</strong> der STAAY, A.J., De onmisbare gemeente, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, 1987,<br />

11; ZIJDERVELD, A.C., De blijvende betekenis <strong>van</strong> de provincie. Een cultuursociologische beschaving,<br />

Interprovinciaal Overleg, Den Haag, 1996.<br />

199 KERKHOFS, J., DOBBELAERE, K., VOYE, L., en LAWIN-LEGROS, B., De versnelde<br />

ommekeer. De waarden <strong>van</strong> Vlamingen, Walen en Brusselaars in de jaren negentig, Lannoo, Tielt, 1992,<br />

14-15; KERKHOFS, J., en REZSOHAZY, R., De stille ommekeer. Oude en nieuwe waarden in het<br />

België <strong>van</strong> de jaren tachtig, Lannoo, Tielt, 1984, 199.<br />

200 ACKAERT, J., De gemeenteraadsverkiezingen, Davidsfonds, Leuven, 1994, 27-28 en 31-32.<br />

201 SMITH, B.C., o. c., 19-30; JONES, G., en STEWART, J., The Case for Local Government, Allen<br />

& Unwin, London, 1985, 6-10; <strong>van</strong> der STAAY, A.J., o.c., 7-11.<br />

202 NORTON, A., o. c., 28-30.<br />

203 DAHL, R., “The city in the future of democracy” in: FELDMAN, L.D., (ed.), Politics and<br />

Government of Urban Canada, Methuen, London, 1981, 47-49.<br />

204 SMITH, B.C., o. c, 26; COCHRANE, A., o. c., 70-71; BROOKE, R., Managing the Enabling<br />

Authority, Longman, Londen, 1989.<br />

205 Deze redenering veronderstelt dan wel dat de gemeentefiscaliteit voldoende doorzichtig is.<br />

In ons land kan daarover de grote twijfel bestaan daar de belangrijkste gemeentebelastingen<br />

geheven worden samen met centraal opgelegde belastingen en de meeste burgers onwetend<br />

blijven over het aan de gemeente af te dragen aandeel in de onroerende voorheffing en in de<br />

inkomstenbelasting.<br />

206 SMITH, B.C., o.c., 30-31; BERG, E.L., “Decentralisatie in drievoud”, Bestuurswetenschappen,<br />

1975, 9; MOESEN, W., VANNESTE, J., “Budgettaire autonomie. De lokale versus de federale<br />

variant”, Tijdschrift <strong>van</strong> het Gemeentekrediet <strong>van</strong> België, 1980, nr. 132, 100.<br />

207 BERG, E.L., o.c., 9-10; MOESEN, W., VANNESTE, J., o.c., 99.<br />

208 Het moge dan wel evident zijn dat in de lokale politiek mogelijkheden of kansen schuilen<br />

voor een collegiale en geïntegreerde beleidsvoering, toch is dit geen automatisme. In verschillende<br />

Belgische gemeenten wordt eveneens een splitsing in beleidssectoren - naargelang<br />

<strong>van</strong> de bevoegde schepen - vastgesteld. Deze sectorale aanpak - ook verkokering geheten<br />

- wordt vaak in de hand gewerkt als gevolg <strong>van</strong> de bevoegdheidsverdeling tussen coalitiepartners.<br />

Aldus gaat een voor de hand liggend voordeel <strong>van</strong> de lokale politiek verloren.<br />

209 Lagen de steden in het kader <strong>van</strong> de experimentfunctie, die aan het lokaal bestuur toekomt,<br />

nog wel aan de oorsprong <strong>van</strong> de in ons land genomen initiatieven tot arbeidsbemiddeling<br />

of tot het uitkeren <strong>van</strong> werkloosheidsvergoedingen, dan is het toch zo dat eenmaal een<br />

dergelijk stelsel veralgemeend wordt, de centrale overheden er in het kader <strong>van</strong> de sociale<br />

zekerheidsregeling moeten voor zorgen dat deze voorzieningen overal en in heel het land<br />

dezelfde zijn. Niemand verhuist omdat geboortepremies <strong>van</strong> de ene gemeente tot de andere<br />

verschillen doch de gevolgen <strong>van</strong> verschillende werkloosheidsuitkeringen en -bijdragen zouden<br />

ongetwijfeld tot grote volks- en bedrijvenverhuizingen leiden. Op vele domeinen is er<br />

aldus nood ontstaan aan uniformisering.<br />

210 SHARPE, L.J., Decentralist Trends in Western Democracies. Sage, London, 1979, 11 e.v., NOR-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

439<br />

TON, A., o.c., 22 e.v.<br />

211 FAVRESSE, J.M., “Déconcentration et décentralisation, Reflets d’un monde disparu”,<br />

Administration Publique, 1984, nr. 1, p. 17-34.<br />

212 BATLEY, R., en STOKER, G., o. c., 6; CLARKE, M., en STEWART, J., The Future for local<br />

Government: Issues for discussion, Local Government Training Board, 1989; CLARK, T.N., en<br />

HOFFMANN-MARTINOT, V., (Ed.), The new political Culture, Boulder, Westview, 1998.<br />

213 In Nederland gemaakte schattingen wijzen erop dat waar de verhouding tussen de gemeentelijke<br />

taken in autonomie en de taken in medebewind - in de betekenis <strong>van</strong> gebonden bevoegdheden<br />

<strong>van</strong> gemengd belang - in het midden <strong>van</strong> de vorige eeuw ruwweg 95 tegen 5<br />

bedroeg, de huidige verhouding het omgekeerde is geworden. TOONEN, T., Denken over<br />

binnenlands bestuur. Theorieën <strong>van</strong> de gedecentraliseerde eenheidsstaat bestuurskundig onderbouwd, Vuga,<br />

‘s Gravenhage, 1987, 23.<br />

214 DE RYNCK, F., “Beleidsnetwerken in het kader <strong>van</strong> het overheidsbeleid” in: MAES, R., en<br />

JOCHMANS, J., (res.), Inleiding tot de bestuurskunde, Stoho, Brussel, 1996, 242-272; DE RYNCK,<br />

F., Streekontwikkeling in Vlaanderen. Bestuurskundig bekeken. Afdeling Bestuurswetenschap,<br />

Leuven, 1994.<br />

215 Het partnerschap tussen de centrale overheid en de lokale besturen kan echter maar tot een<br />

reëel partnerschap uitgroeien indien die convenanten of resultaatsverbintenissen niet zomaar<br />

eenzijdig en uniform <strong>van</strong> bovenaf worden opgelegd. Hierover moet onderhandeld<br />

worden tussen partners, die juridisch weliswaar niet gelijk zijn, doch die elk over eigen troeven<br />

beschikken en die ook in de onderhandelingen en overeenkomsten kunnen doen gelden.<br />

216 DENTERS, S.A.H., de JONG, H.M., en THOMASSEN, J.J.A., Kwaliteit <strong>van</strong> de gemeente. Een<br />

onderzoek naar de relatie tussen de om<strong>van</strong>g <strong>van</strong> de gemeente en de kwaliteit <strong>van</strong> het lokaal bestuur, Vuga,<br />

‘s Gravenhage, 1990.<br />

217 De gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn werden via de Vereniging<br />

<strong>van</strong> Vlaamse steden en gemeenten uitgenodigd om het pact mede te ondertekenen.<br />

218 BATLEY, R., en STOKER, G., (Eds.), o.c., 5-7.<br />

219 Het tienpuntenprogramma kent de volgende hoofdingen:<br />

- Focus op de burger.<br />

- De lokale besturen: een homogeen Vlaamse bevoegdheid.<br />

- Gemeenten en OCMW’s: een samenhangend lokaal beleidsniveau.<br />

- Versterking <strong>van</strong> de lokale bestuurskracht en <strong>van</strong> de lokale democratie.<br />

- Financiën: basis voor goede relaties.<br />

- Toezicht: delicaat evenwicht tussen autonomie en externe controle.<br />

- Strategisch samenwerken tussen Vlaanderen en zijn lokale besturen.<br />

- Overleg, communicatie en informatie als voorwaarden voor verstandhouding.<br />

- Vorming als pijler voor duurzame kwaliteit.<br />

- Opvolging.<br />

DEEL II - PROEVE VAN VLAAMS GEMEENTEDECREET (blz 89)<br />

PREAMBULE EN TITELS I, II en III VAN BOEK I:<br />

HET GEMEENTEBESTUUR<br />

1 Artikel 117, al. 1 <strong>van</strong> de gemeentewet luidt: “De gemeenteraad regelt alles wat <strong>van</strong> gemeentelijk<br />

belang is; [...]”, terwijl de artikelen 41 en 162 GW het respectievelijk hebben over “De<br />

uitsluitend gemeentelijke […] belangen worden door de gemeenteraden […] geregeld […]”<br />

en “[…] de bevoegdheid […] <strong>van</strong> de gemeenteraden voor alles wat <strong>van</strong> […] gemeentelijk<br />

belang is”<br />

2 Art. 82 <strong>van</strong> de Deense Grondwet, Art. 28 <strong>van</strong> de Duitse Grondwet, Art. 50 <strong>van</strong> de Finse<br />

Grondwet, Art. 72 <strong>van</strong> de Franse Grondwet, Art. 102 <strong>van</strong> de Griekse Grondwet, Art. 5 <strong>van</strong><br />

de Italiaanse Grondwet, Art. 107 <strong>van</strong> de Luxemburgse Grondwet, Art. 118 <strong>van</strong> de Oostenrijkse<br />

Grondwet, Art. 235 <strong>van</strong> de Portugese Grondwet, Art. 140 <strong>van</strong> de Spaanse Grondwet, en<br />

Art. 1 <strong>van</strong> de Zweedse Grondwet<br />

3 Artikel 124 <strong>van</strong> de Nederlandse Grondwet: “1. Voor provincies en gemeenten wordt de


440<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake hun huishouding aan hun besturen overgelaten.<br />

2. Regeling en bestuur kunnen <strong>van</strong> de besturen <strong>van</strong> provincies en gemeenten worden gevorderd<br />

bij of krachtens de wet.”<br />

4 Artikel 108 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet<br />

5 Artikel 28, 2 <strong>van</strong> de Duitse federale Grondwet<br />

6 Artikelen 97 en 100 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Brandenburg, artikel 137 1° <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong><br />

Hessen, de artikelen 117 en 118 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Saarland, artikel 71 <strong>van</strong> de Grondwet<br />

<strong>van</strong> Baden-Württemberg, artikel 11 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Bayern, artikelen 143 en 144 <strong>van</strong><br />

de Grondwet <strong>van</strong> Bremen, artikel 72 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Mecklenburg-Vorpommern,<br />

artikel 57 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Niedersachsen, artikel 78 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Nordrhein-<br />

Westfalen, artikel 49 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Rheinland-Pfalz, artikelen 84 en 85 <strong>van</strong> de Grondwet<br />

<strong>van</strong> Sachsen, artikel 87 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Sachsen-Anhalt, en artikel 91 <strong>van</strong> de<br />

Grondwet <strong>van</strong> Thüringen<br />

7 GERN, A., Deutsches Kommunalrecht, Nomos, Baden-Baden, 1994, 74-75. Zie artikel 137 <strong>van</strong><br />

de Grondwet <strong>van</strong> Hessen, artikel 46 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Schleswig-Holstein en artikel 84<br />

<strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Sachsen.<br />

8 Artikel 137 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Hessen, artikel 99 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Brandenburg en<br />

artikel 87 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Sachsen<br />

9 Artikel 85 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Sachsen en artikel 93 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Thüringen<br />

10 Artikel 93, 1, 4b <strong>van</strong> de Duitse Grondwet, artikel 90 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Sachsen en artikel<br />

100 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Brandenburg<br />

11 Artikel 1, 1° <strong>van</strong> de Hessische Gemeindeordnung, artikel 1, 1° <strong>van</strong> Die Kommunalverfassung für das<br />

Land Nordrhein-Wetsfalen, artikel 1, 1° <strong>van</strong> de Gemeinedeordnung für Schleswig-Holstein, artikel 1,2°<br />

<strong>van</strong> de Gemeindeordnung für den Freistaat Sachsen en artikel 1, 1° <strong>van</strong> de Gemeindeordnung für das<br />

Land Brandenburg<br />

12 Artikelen 118, 2° en 3° en 119 <strong>van</strong> de Oostenrijkse Bundesverfassungsgesetz<br />

13 Artikel 116a <strong>van</strong> de Oostenrijkse Bundesverfassungsgesetz<br />

14 Bijvoorbeeld artikel 51 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Salzburg en artikel 73 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong><br />

Tirol<br />

15 Bijvoorbeeld artikel 1 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Steiermark en artikel 1 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

<strong>van</strong> Tirol<br />

16 Artikel 51 <strong>van</strong> de Finse Grondwet en artikel 1 <strong>van</strong> de Finse wet op de lokale besturen,<br />

waar<strong>van</strong> de Engelse versie te vinden is op de website <strong>van</strong> de organisatie <strong>van</strong> Finse lokale en<br />

regionale besturen: http://www.kuntaliitto.fi/indexeng.htm<br />

17 Artikel 1 <strong>van</strong> de Zweedse Grondwet en artikel 1 <strong>van</strong> de Zweedse wet op de lokale besturen<br />

18 Artikel 1 <strong>van</strong> hoofdstuk 2 <strong>van</strong> de Zweedse wet op de lokale besturen<br />

19 Artikel 82 <strong>van</strong> de Deense Grondwet<br />

20 Artikel L1111-1 <strong>van</strong> de Code Général des Collectivités Territoriales<br />

21 Artikel L2121-29 <strong>van</strong> de Code Général des Collectivités Territoriales<br />

22 Zie trouwens artikel 82 <strong>van</strong> de <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Grondwet voor Vlaanderen, CLEMENT, J., PAS, W.,<br />

SEUTIN, B., VAN HAEGENDOREN, G., VAN NIEUWENHOVE, J., Proeve <strong>van</strong> Grondwet voor Vlaanderen,<br />

Brugge, Die Keure, 1996, 212<br />

23 Artikel 124, 2° <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Nederland<br />

24 Artikel 108, 2° <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Nederland<br />

25 Artikel 146 <strong>van</strong> de Nederlandse provinciewet: 1. Provinciale staten kunnen in hun verordeningen<br />

medewerking tot de uitvoering daar<strong>van</strong> vorderen <strong>van</strong> de gemeentebesturen of, voor<br />

zover het de waterstaat betreft, <strong>van</strong> de besturen <strong>van</strong> waterschappen. 2. De kosten, verbonden<br />

aan de in het eerste lid bedoelde medewerking, worden voor zover zij ten laste <strong>van</strong> de<br />

betrokken gemeenten of waterschappen blijven, door de provincie aan hen vergoed<br />

26 BREDERVELD, M. E., Gemeenterecht, Deventer, W.E.J. Tjeen Willink, 1996, 76<br />

27 Bijvoorbeeld artikel 3 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Brandenburg<br />

28 Bijvoorbeeld artikel 2 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Hessen, artikel 2 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong><br />

Nordrhein-Westfalen en artikel 2 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Sachsen<br />

29 GERN, A., o.c., 137-138<br />

30 GERN, A., o.c., 144<br />

31 BverfGE 22, 180 (211) en BverwG, DÖV,1982, 826


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

441<br />

32 Artikel 85, 3° <strong>van</strong> de Duitse Grondwet<br />

33 Artikel 49, 2° <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Schleswig-Holstein<br />

34 Artikel 3 a <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Schleswig-Holstein<br />

35 Artikel 4 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Brandenburg, artikel 3 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Nordrhein-<br />

Westfalen, artikel 85 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Sachsen en artikel 93 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong><br />

Thüringen<br />

36 Artikelen 118, 1 en 119, 1 <strong>van</strong> de Oostenrijkse Grondwet<br />

37 Artikel 51, 3° <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Salzburg, artikel 74 <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> Tirol, artikel<br />

15 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Salzburg, artikel 11 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Tirol, en artikel 39<br />

<strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Steiermark<br />

38 Artikel 72 <strong>van</strong> de Franse Grondwet<br />

39 Artikelen 2121-29 en 2122-27 <strong>van</strong> de Code Général des Collectivités Territoriales<br />

40 Artikelen 2 en 8 <strong>van</strong> de Finse wet op de lokale besturen<br />

41 Artikel 162 <strong>van</strong> de Belgische Grondwet<br />

42 Artikel 117 <strong>van</strong> de Belgische gemeentewet<br />

43 Artikelen 123 en 133 <strong>van</strong> de Belgische gemeentewet<br />

44 Artikel 46 <strong>van</strong> de gewone wet <strong>van</strong> 9 augustus 1980 tot hervorming <strong>van</strong> de instellingen<br />

45 Zie daarvoor hoofdstuk I <strong>van</strong> deel I<br />

46 Voor Frankrijk: BOURDON, J., PONTHIER, J.-M., en RICCI, J.-C., Droit des collectivités locales, PUF,<br />

Paris, 1987, 405-406, Artikel 2212-4 <strong>van</strong> de Code Général des Collectivités Territoriales, De wet<br />

<strong>van</strong> 2 maart 1982 over de rechten en vrijheden <strong>van</strong> gemeenten, departementen en regio’s en<br />

de wetten <strong>van</strong> 7 januari 1983 en 22 juli 1983 over de verdeling <strong>van</strong> de bevoegdheden tussen<br />

gemeenten, departementen, regio’s en de staat. Voor Duitsland bij voorbeeld: artikel 3 <strong>van</strong><br />

de gemeentewet <strong>van</strong> Brandenburg, voor Oostenrijk: artikel 118 <strong>van</strong> de Oostenrijkse Grondwet,<br />

artikel 16 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Salzburg, artikel 12 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Tirol en<br />

artikel 40 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Steiermark<br />

47 Kommunale Selbstverwaltung, libre administration, lokaal of gemeentelijk zelfbestuur, lokale<br />

autonomie, bevoegdheid voor de gemeentelijke aangelegenheden, …<br />

48 MAST, A., “De specifieke inhoud <strong>van</strong> het gemeentelijk belang”, T.B.P., 1967, 345-346<br />

49 Artikel 1 <strong>van</strong> de Finse wet op de lokale besturen, “Local authorities shall strive to promote the<br />

welfare of their residents and sustainable development in their areas<br />

50 Artikel 1 <strong>van</strong> de Noorse wet op de lokale besturen. Hier werd de officiële Engelse vertaling<br />

<strong>van</strong> de Noorse gemeentewet gebruikt, uitgaande <strong>van</strong> de “Royal Ministery of Local Government<br />

and Regional Development”<br />

51 Artikel 1<strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Hessen, artikel 2 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Sachsen, artikel<br />

1 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Schleswig-Holstein en artikel 1 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong><br />

Brandenburg<br />

52 Preambule <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Tirol<br />

53 Zie onder meer artikel 1 <strong>van</strong> de organieke wet <strong>van</strong> 8 juli 1976 betreffende de openbare<br />

centra voormaatschappelijk welzijn, B.S. 5 augustus 1976, err. 26 november 1976, artikel 4<br />

<strong>van</strong> het decreet <strong>van</strong> 18 mei 1999 houdende de organisatie <strong>van</strong> de ruimtelijke ordening, B.S.<br />

8 juni 1999, gewijzigd bij decreet <strong>van</strong> 28 september 1999, B.S. 30 september 1999, en bij<br />

decreet <strong>van</strong> 22 december 1999, B.S. 30 december 1999, en artikel 1.2.1 <strong>van</strong> het decreet <strong>van</strong> 5<br />

april 1995 houdende de algemene bepalingen inzake milieubeleid, B.S. 3 juni 1995, gewijzigd<br />

bij decreet <strong>van</strong> 19 april 1995, B.S. 4 juli 1995, bij decreet <strong>van</strong> 22 december 1995, B.S. 30<br />

december 1995 en bij decreet <strong>van</strong> 8 juli 1996, B.S. 19 oktober 1996<br />

54 De artikelen 2, 4 en 10 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

55 Artikel 22 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

56 Artikel 71 en 92 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

57 De artikelen 19 en 72 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

58 Bijvoorbeeld de artikelen 13 tot 14bis wat de burgemeester betreft en de artikelen 15 tot 18<br />

wat de schepenen betreft.<br />

59 Artikel 2 <strong>van</strong> de gemeentewet bepaalt dat er in iedere gemeente een gemeentebestuur is,<br />

samengesteld uit raadsleden, de burgemeester en de schepenen.<br />

60 Dit is onder meer het geval met betrekking tot de stukken die verband houden met de<br />

agenda <strong>van</strong> de gemeenteraad, artikel 87 par. 2 <strong>van</strong> de gemeentewet


442<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

61 Artikel 87, §1<strong>van</strong> de gemeentewet<br />

62 Artikel 9 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

63 Artikel 22 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

64 Artikel 74 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

65 De auteurs danken Dr. Marleen BRANS, postdoctoraal onderzoeker bij het Instituut voor de<br />

Overheid voor haar gewaardeerde inbreng over het monistisch en het dualistisch bestuursmodel.<br />

66 Voor een goed overzicht <strong>van</strong> de begrippen monisme, dualisme, en ‘regimen mixtum’ of<br />

mengvorm, zie: KISTENKAS, F.H. ‘De verlokkingen <strong>van</strong> een ‘regimen mixtum’: tussen<br />

monisme en dualisme’, In: Openbaar bestuur, 11(2001)2: 2-6.<br />

67 Artikel 7 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet<br />

68 Volgens die bepaling stemmen de leden <strong>van</strong> de provincieraad zonder ruggespraak te houden<br />

met degenen die hen hebben gekozen. Zij vertegenwoordigen de provincie en niet enkel het<br />

district dat hen heeft gekozen.<br />

69 Artikel 8 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

70 Als basis voor deze vergelijking, alsook voor de simulaties in bijlage werden de bevolkingscijfers<br />

<strong>van</strong> 1997 gebruikt.<br />

71 Dit voorstel is scenario 3 uit bijlage I.<br />

72 Artikel 5 <strong>van</strong> de gemeentewet, gewijzigd bij de wet <strong>van</strong> 14 mei 2000, B.S. 31 mei 2000<br />

73 Vroeger artikel 5, 2°lid <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

74 Het gaat om de artikelen 2, 4 en 7 <strong>van</strong> de gemeentewet.<br />

75 Bij de eerstvolgende verkiezing na de inwerkingtreding <strong>van</strong> dit decreet, zal dit nog de burgemeester<br />

zijn. Daarna echter zal dit een tot voorzitter verkozen gemeenteraadslid zijn. Volgens<br />

dit decreet maakt de burgemeester niet langer deel uit <strong>van</strong> de gemeenteraad.<br />

76 Artikel 2 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

77 Artikel 74, §1 <strong>van</strong> de gemeentekieswet.<br />

78 Artikel 75, §1 <strong>van</strong> de gemeentekieswet.<br />

79 Als noot bij artikel 6 wordt een overgangsbepaling opgenomen op basis waar<strong>van</strong> de in de<br />

eerste verkiezingen na de inwerkingtreding <strong>van</strong> deze <strong>proeve</strong> nieuw gekozen gemeenteraadsleden<br />

hun ambt pas uitoefenen <strong>van</strong>af 1 januari <strong>van</strong> het jaar volgend op die verkiezingen, ook<br />

al heeft hun installatie vroeger plaatsgevonden. De uittredende gemeenteraadsleden zijn<br />

immers in die hypothese nog verkozen op basis <strong>van</strong> de huidige gemeentewet, dit wil zeggen<br />

voor zes jaar te rekenen <strong>van</strong>af 1 januari na hun verkiezing, dus tot 31 december <strong>van</strong> het<br />

zesde jaar na hun verkiezing.<br />

80 Artikel 75 §2 <strong>van</strong> de gemeentekieswet<br />

81 Artikel 48 <strong>van</strong> de Grondwet, artikel 31 BWHI en artikel 49 <strong>van</strong> de provinciewet<br />

82 Artikel 84 §2 <strong>van</strong> de gemeentekieswet<br />

83 Artikel 31 <strong>van</strong> de provinciekieswet bevat momenteel een gelijkaardige bepaling.<br />

84 R.v.St., arrest gemeenteraadsverkiezingen Gent <strong>van</strong> 11 april 1989 en R.v.St., arrest gemeenteraadsverkiezingen<br />

Pâturages, 26 februari 1965, nr. 11.081<br />

85 Artikel 74bis §2 en §3 <strong>van</strong> de gemeentekieswet. Ook deze bepaling kan evenwel door het<br />

gemeentekiesdecreet gewijzigd worden.<br />

86 Artikel 9 <strong>van</strong> de gemeentewet en R.v.St., 7 december 1983, nr. 23.776<br />

87 Artikel 80 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

88 Wet <strong>van</strong> 27 januari 1999 tot wijziging <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 19 oktober 1921 tot regeling <strong>van</strong> de<br />

provincieraadsverkiezingen, <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet en <strong>van</strong> de gemeentekieswet, en tot<br />

uitvoering <strong>van</strong> de richtlijn <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> de Europese Unie nr. 94/80/EG <strong>van</strong> 19 december<br />

1994, B.S. 30 januari 1999<br />

89 Wijziging <strong>van</strong> de Grondwet <strong>van</strong> 11 december 1998, B.S., 12 december 1998<br />

90 Artikel 49 <strong>van</strong> de provinciewet<br />

91 Artikel 25 <strong>van</strong> de OCMW-wet.<br />

92 Gedr. St., Kamer, 1986-87, 639/1, wetsvoorstel tot wijziging <strong>van</strong> artikel 2 <strong>van</strong> de gemeentewet,<br />

1-2<br />

93 De artikelen 13 en 15 <strong>van</strong> de gemeentewet.<br />

94 Artikel 10 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

95 R.v.St., Van Heuverswijn, nr. 21.02, 13 maart 1981


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

443<br />

96 Artikel 262 SW.: “Ieder openbaar ambtenaar die wettig ontslagen, afgezet, geschorst of <strong>van</strong><br />

rechten ontzet is en die, nadat hij daar<strong>van</strong> officieel kennis heeft gekregen, zijn bediening<br />

blijft uitoefenen, wordt gestraft met ge<strong>van</strong>genisstraf <strong>van</strong> acht dagen tot een jaar en met<br />

geldboete <strong>van</strong> zesentwintig frank tot vijfhonderd frank. Met dezelfde straffen wordt gestraft<br />

ieder bij verkiezing of tijdelijk aangesteld openbaar ambtenaar die zijn bediening blijft uitoefenen<br />

nadat zij wettelijk een einde heeft genomen.”<br />

97 Artikel 6, 1° <strong>van</strong> de Richtlijn 94/80/EG <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> 19 december 1994 tot vaststelling<br />

<strong>van</strong> de wijze <strong>van</strong> uitoefening <strong>van</strong> het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen<br />

ten behoeve <strong>van</strong> de burgers <strong>van</strong> de Unie die verblijven in een Lid-Staat waar<strong>van</strong><br />

zij de nationaliteit niet bezitten, PB, L 368, 31 december 1994.<br />

98 Artikel 8 <strong>van</strong> Grondwet en R.v.St., Warschotte, nr. 19.276, 22 november 1978<br />

99 Wet <strong>van</strong> 31 december 1992, B.S., 8 januari 1992<br />

100 Gedr.St., 1992-93, 774/1, 1-3<br />

101 Brussel, 20 september 1982, A.R., 2/82<br />

102 Artikel 72 <strong>van</strong> de gemeentewet.<br />

103 Artikel 107 Raad <strong>van</strong> State-wet en artikel 44 Bijzondere wet Arbitragehof.<br />

104 Artikel 293 Ger. Wb.<br />

105 Artikel 300 Ger. Wb.<br />

106 Artikel 353bis Ger. Wb.<br />

107 Artikel 37bis §2 BWHI.<br />

108 De zogenaamde (Vlaamse) Gemeenschapssenatoren, artikel 1ter <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 6 augustus<br />

1931 houdende vaststelling <strong>van</strong> de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de<br />

Ministers, gewezen Ministers en Ministers <strong>van</strong> Staat, alsmede de leden en gewezen leden <strong>van</strong><br />

de Wetgevende Kamers.<br />

109 Artikel 18 <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 19 april 1999, B.S. 13 mei 1999<br />

110 Gedr.St., Kamer, 1998-99, 1979/3.<br />

111 Hier werd bewust gekozen voor de term “een Lid-Staat”, en niet voor “een andere Lid-<br />

Staat”. De lokale basisoverheden <strong>van</strong> de andere Gewesten dienen er immers ook onder te<br />

vallen.<br />

112 Wet <strong>van</strong> 27 januari 1999, B.S., 30 januari 1999<br />

113 Artikel 6, 2° <strong>van</strong> de Richtlijn 94/80/EG <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> 19 december 1994 tot vaststelling,<br />

<strong>van</strong> de wijze <strong>van</strong> uitoefening <strong>van</strong> het actieve en passieve kiesrecht bij gemeenteraadsverkiezingen<br />

ten behoeve <strong>van</strong> de burgers <strong>van</strong> de Unie die verblijven in een Lid-Staat waar<strong>van</strong><br />

zij de nationaliteit niet bezitten, PB, L 368, 31december1994.<br />

114 Artikel 13 Nederlandse gemeentewet<br />

115 Gedr. St., Senaat, 1997-98, 1-818/1<br />

116 Gedr. St., Kamer, 1990-91, 1307/1<br />

117 Wet <strong>van</strong> 12 augustus 2000 tot wijziging <strong>van</strong> artikel 73 <strong>van</strong> de gemeentewet, B.S. 26 augustus<br />

2000.<br />

118 Artikel 75 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

119 Zie artikel 22 gemeentewet.<br />

120 Het voorstel <strong>van</strong> artikel 42 is scenario 4 uit bijlage 2.<br />

121 Ook voor deze simulatie werden de bevolkingscijfers <strong>van</strong> 1997 gebruikt.<br />

122 De verhouding in om<strong>van</strong>g tussen het aantal leden <strong>van</strong> het college en het aantal leden <strong>van</strong> de<br />

gemeenteraad bedraagt in de huidige regeling 1op 3,88 terwijl die verhouding in de nieuwe<br />

regeling 1 op 4,14 bedraagt.<br />

123 Zie ook de bepalingen over de verkiezing <strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

124 Wet <strong>van</strong> 27 januari 1999 tot wijziging <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 19 oktober 1921 tot regeling <strong>van</strong> de<br />

provincieraadsverkiezingen, <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet en <strong>van</strong> de gemeentekieswet, en tot<br />

uitvoering <strong>van</strong> de richtlijn <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> de Europese Unie nr. 94/80/EG <strong>van</strong> 19 december<br />

1994, B.S., 30 januari 1999<br />

125 Artikel 15, §1, derde lid <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

126 Artikel 181 <strong>van</strong> de Grondwet<br />

127 Artikel 74 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

128 Artikel 51 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet<br />

129 Loi communale annotée, Pasin., 1836, nr. 754, 343


444<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

130 Loi communale annotée, o.c., 344<br />

131 Wet <strong>van</strong> 30 juni 1842, Pasin., 1842, nr. 504, 282<br />

132 Wet <strong>van</strong> 1 maart 1848, Pasin., 1848, nr. 88, 42<br />

133 Wet <strong>van</strong> 2 juni 1987, B.S., 11 juli 1987<br />

134 Gedr.St., Kamer, 1997-98, 1767/1, 1-6<br />

135 Artikel 44 <strong>van</strong> de provinciewet<br />

136 Artikel 87 <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

137 Ingevoegd door de wet <strong>van</strong> 11 juli 1994, B.S. 20 december 1994<br />

138 Respectievelijk de vroegere artikelen 93 en 94 <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet of artikel 71 <strong>van</strong><br />

de gemeentewet <strong>van</strong> 1836<br />

139 Zie Gedr. St., Senaat, 1992-93, 851-1, 13<br />

140 Artikel 26 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet<br />

141 De auteur dankt Dr. Marleen BRANS, postdoctoraal onderzoeker bij het Instituut voor de<br />

Overheid voor haar gewaardeerde inbreng over het Nederlandse gemeentelijke bestuursmodel.<br />

142 BREDERVELD, M.E., o.c., 80<br />

143 Zo bepaalt artikel 156 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet trouwens dat de raad zijn bevoegdheden<br />

aan het college <strong>van</strong> burgemeester en wethouders en aan een commissie kan overdragen,<br />

met uitzondering <strong>van</strong> enkele specifieke bevoegdheden.<br />

144 Artikel 162 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet<br />

145 De artikelen 156 en 157 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet<br />

146 Artikel 156, lid 2 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet<br />

147 DENTERS, S.A.H., DE JONG, H.M., EN VAN DER KOLK, H., “De werking <strong>van</strong> het gemeentelijk<br />

bestuursmodel”, inventariserend onderzoek in opdracht <strong>van</strong> de staatscommissie dualisme<br />

en lokale democratie, http://www.staatscommissie-dualisme.nl/home.html. Zie ook ELZINGA,<br />

D.J., Dualisme en lokale democratie. Rapport <strong>van</strong> de Staatscommissie Dualisme en lokale democratie,<br />

Ministerie <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Zaken en Koninkrijksrelaties, 2000.<br />

148 Artikel 147 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet<br />

149 DENTERS, S.A.H., DE JONG, H.M., EN VAN DER KOLK, H., o.c., 6<br />

150 BREDERVELD, M. E., o.c., 123<br />

151 DENTERS, S.A.H., DE JONG, H.M., EN VAN DER KOLK, H., o.c., http://www.staatscommissiedualisme.nl/home.html<br />

152 Artikelen 151 en 155 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet<br />

153 DENTERS, S.A.H., DE JONG, H.M., EN VAN DER KOLK, H., o.c., http://www.staatscommissiedualisme.nl/home.html<br />

154 Artikelen 161 en 162 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet<br />

155 BREDERVELD, M. E., o.c., 167<br />

156 Artikel 10:14 <strong>van</strong> de Algemene Wet Bestuursrecht.<br />

157 Artikel 165 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet<br />

158 Artikel 176, lid 1 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet<br />

159 Artikelen 174-178 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet<br />

160 Het advies <strong>van</strong> de commissie Elzinga werd onderbouwd met een 5-tal empirische onderzoeken.<br />

Het SGBO, het onderzoeksbureau <strong>van</strong> de Vereniging <strong>van</strong> Nederlandse Gemeenten<br />

ondernam een kwalitatief onderzoek onder alle raadsleden, wethouders, burgemeesters en<br />

gemeentesecretarissen <strong>van</strong> 150 gemeenten. In een tweede, kwalitatief onderzoek, hield een<br />

onderzoeksgroep <strong>van</strong> de Faculteit Bestuurskunde <strong>van</strong> de Universiteit <strong>van</strong> Twente interviews<br />

met bestuurders en ambtenaren <strong>van</strong> 18 gemeenten. Het derde onderzoek betrof een steekproef<br />

onder de Nederlandse bevolking voor een bevraging <strong>van</strong> hun opvattingen betreffende<br />

de burgemeester. De commissie zelf verrichtte nog twee kleinere onderzoeken, één<br />

over de delegatie <strong>van</strong> bevoegdheden door de raad aan het college, een ander over het profiel<br />

<strong>van</strong> burgemeesters. De aanbevelingen <strong>van</strong> de commissie Elzinga zijn aldus sterk empirisch<br />

gefundeerd, en geënt op ontwikkelingen in de praktijk. De aanbevelingen in de <strong>proeve</strong> hebben<br />

een meer normatieve inslag.<br />

161 STAATSCOMMISSIE DUALISME EN LOKALE DEMOCRATIE. Dualisme en lokale democratie.<br />

De gemeente vernieuwt. Verkorte uitgave rapport Staatscommissie Dualisme en lokale democratie.<br />

Alphen aan den Rijn, Samson. 2000.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

445<br />

162 GERN, A., o.c., 44-47<br />

163 Gemeindeordnung für den Freistaat Sachsen, § 27 Rechtsstellung des Gemeinderats. (1)<br />

Der Gemeinderat ist die Vertretung der Bürger und der nach § 16 Abs. 1 Satz 2<br />

Wahlberechtigten und das Hauptorgan der Gemeinde. (2) In Städten führt der Gemeinderat<br />

die Bezeichnung Stadtrat. § 28 Aufgaben des Gemeinderats. (1) Der Gemeinderat legt<br />

die Grundsätze für die Verwaltung der Gemeinde fest und entscheidet über alle<br />

Angelegenheiten der Gemeinde, soweit nicht der Bürgermeister kraft Gesetzes zuständig ist<br />

oder ihm der Gemeinderat bestimmte Angelegenheiten überträgt. (2) Der Gemeinderat<br />

überwacht die Ausführung seiner Beschlüsse und sorgt beim Auftreten von Mißständen in<br />

der Gemeindeverwaltung für deren Beseitigung durch den Bürgermeister. (3) Der Gemeinderat<br />

entscheidet im Einvernehmen mit dem Bürgermeister über die Ernennung,<br />

Höhergruppierung und Entlassung der Gemeindebediensteten sowie über die Festsetzung<br />

von Vergütungen, auf die kein Anspruch aufgrund eines Tarifvertrags besteht. Kommt es<br />

zu keinem Einvernehmen, entscheidet der Gemeinderat mit einer Mehrheit von zwei Dritteln<br />

der anwesenden Stimmberechtigten allein. Der Bürgermeister ist zuständig, soweit der Gemeinderat<br />

ihm die Entscheidung überträgt oder diese zur laufenden Verwaltung gehört.<br />

Gemeindeordnung für den Freistaat Sachsen, § 51 Rechtsstellung des Bürgermeisters. (1)<br />

Der Bürgermeister ist Vorsitzender des Gemeinderats und Leiter der Gemeindeverwaltung.<br />

Er vertritt die Gemeinde. […]<br />

164 Artikelen 27, 45 en 46 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Schleswig-Holstein. Die commissies, in het<br />

Duits “Ausschüsse”, kunnen opgericht om de besluiten <strong>van</strong> de raad voor te bereiden, of om<br />

welbepaalde aangelegenheden te regelen. In die aangelegenheden kan de raad echter nog<br />

altijd zelf tot een besluit komen, zolang de commissie dit niet heeft gedaan. Een aantal zetels<br />

in die commissies kan voorbehouden worden aan daartoe te verkiezen inwoners <strong>van</strong> de<br />

gemeente.<br />

165 Artikel 28 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Schleswig-Holstein<br />

166 Artikelen 45a en 45b <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Schleswig-Holstein<br />

167 Artikelen 50 en 51 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Schleswig-Holstein<br />

168 Artikel 50 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Hessen<br />

169 Artikel 51 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Hessen<br />

170 Artikel 66 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Hessen<br />

171 Artikel 71 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Hessen<br />

172 Artikel 70 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Hessen<br />

173 Artikel 6 <strong>van</strong> de Noorse wet op de lokale besturen.<br />

174 Artikelen 18 tot 21 <strong>van</strong> de Noorse wet op de lokale besturen<br />

175 Artikelen 1 en 13 <strong>van</strong> de Finse wet op de lokale besturen<br />

176 Artikel 13, 2° lid <strong>van</strong> de Finse wet op de lokale besturen<br />

177 Artikel 14 <strong>van</strong> de Finse wet op de lokale besturen<br />

178 ELZINGA, D.J., “Monisme en dualisme. Discussiestuk voor een bruikbaar referentiekader.”,<br />

http://www.staatscommissie-dualisme.nl/home.html, 1. Zie ook ELZINGA, D.J., Dualisme en<br />

lokale democratie. Rapport <strong>van</strong> de Staatscommissie Dualisme en lokale democratie, Ministerie <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e<br />

Zaken en Koninkrijksrelaties, 2000.<br />

179 ELZINGA, D.J., o.c., 2<br />

180 Zo is volgens artikel 135, 6° <strong>van</strong> de gemeentewet de gemeente belast met het verhelpen <strong>van</strong><br />

hinderlijke voorvallen waartoe rondzwervende kwaadaardige of woeste dieren aanleiding<br />

kunnen geven. Volgens artikel 129 draagt het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen zorg<br />

voor het voorkomen en verhelpen <strong>van</strong> hinderlijke voorvallen waartoe in vrijheid gelaten<br />

zinnelozen en razenden aanleiding zouden kunnen geven. Artikel 124 bepaalt tenslotte dat<br />

het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen in fabriekssteden zorg draagt voor het oprichten<br />

<strong>van</strong> een spaarkas.<br />

181 SOMERS, W. en VANSUMMEREN, L., “Het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen”, in DUJARDIN,<br />

J., en LAMBRECHTS, W., (ed.), Recht in de gemeente, Brugge, Die keure, losbl., 251<br />

182 ALEN, A., Handboek <strong>van</strong> het Belgisch staatsrecht, Antwerpen, Kluwer, 1995, 338.<br />

183 Artikel 117 <strong>van</strong> de gemeentewet. Het is de vraag of de verplichting tot “beraadslagen”<br />

letterlijk moet opgevat worden dan wel of ze moet gezien worden als de verplichting tot het<br />

nemen <strong>van</strong> een “besluit”. In de meeste gevallen zal er na een beraadslaging in de gemeente-


446<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

raad ook wel “besloten” worden en ook de meeste besluiten zullen voorafgegaan worden<br />

door een beraadslaging. De Franse term “délibération” in de gemeentewet heeft bovendien<br />

niet alleen als betekenis “beraadslaging” maar ook “besluit” of “beslissing”. Misschien<br />

werd die versie verkeerd vertaald. Zie o.a. BIVORT, J.B., Commentaire sur la loi communale de la<br />

Belgique du 30 mars 1836, modifiée par les lois de 1842 et de 1848, Brussel, Librairie Deprez-<br />

Parent, 82<br />

184 Loi communale annotée, Pasin., 1836, n° 754, 341<br />

185 Artikel 117, 2°lid <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

186 Artikel 162, 2° lid, 2° GW<br />

187 In de zin <strong>van</strong> “gemeentelijke verordeningen”. De <strong>proeve</strong> verwijst wel nog naar verordeningen<br />

<strong>van</strong> andere overheden.<br />

188 Artikel 119, 2° lid <strong>van</strong> de gemeentewet<br />

189 MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M., en VANDE LANOTTE, J., Overzicht <strong>van</strong> het Belgisch<br />

Administratief Recht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 451; Cass., 9 januari 1882, Pas., 1882, I, 25.<br />

Zie artikel 119 <strong>van</strong> de gemeentewet.<br />

190 Deze bepalingen werden recent in de gemeentewet ingevoegd bij artikel 3 <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 13<br />

mei 1999, B.S. 10 juni 1999. Zie BOES, M. “De wet gemeentelijke administratieve sancties”,<br />

T. Gem., 2000, 2, 115-147.<br />

191 ALEN, A., “Administratieve geldboeten: hun internationaal- en internrechtelijke kwalificatie”,<br />

in Liber Amicorum Prof. Dr. G. Baeteman, Antwerpen, Kluwer, 1996, 369-421.<br />

192 Koninklijk besluit <strong>van</strong> 7 januari 2001 tot vaststelling <strong>van</strong> de procedure tot aanwijzing <strong>van</strong> de<br />

ambtenaar en tot inning <strong>van</strong> de boetes in uitvoering <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 13 mei 1999 betreffende<br />

de invoering <strong>van</strong> gemeentelijke administratieve sancties, B.S. 2 februari 2001<br />

193 MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M., en VANDE LANOTTE, J., o.c., 16<br />

194 Over deze begripsverwarring, zie: MAST, A., “Delegatie en toewijzing <strong>van</strong> bevoegdheid”, in<br />

Liber Amicorum Baron Louis Fredericq, deel I, Gent, Story-Scientia, 1966, 737-754<br />

195 DENTERS, S.A.H., DE JONG, H.M., EN VAN DER KOLK, H., o.c., http://www.staatscommissiedualisme.nl/home.html<br />

en BREDERVELD, M. E., o.c., 129<br />

196 BREDERVELD, M. E., o.c., 128-129<br />

197 VANDENBERGHE, H., Zakenrecht. Boek III: Mede-eigendom, Reeks “Beginselen <strong>van</strong> Belgisch Privaatrecht”,<br />

nr. 5, Story-Scientia, Antwerpen, 1997, 44<br />

198 Zie bij voorbeeld artikel 1418 <strong>van</strong> het Burgerlijk Wetboek.<br />

199 Voorbeelden daar<strong>van</strong> zijn onder meer terug te vinden in de wetgeving op de militie, de<br />

sociale zekerheid, het kiesrecht en de politie<br />

200 Artikel 90, 1° en 4° <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> 30 maart 1836, Pasin., 1836, 373<br />

201 Loi communale annotée, Pasin., 1836, n° 754, 373.<br />

202 Wet <strong>van</strong> 30 juni 1842<br />

203 Wet <strong>van</strong> 30 december 1887<br />

204 Artikel 27 <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 12 januari 1993, B.S., 4 februari 1993<br />

205 K.B. <strong>van</strong> 6 december 1993, B.S., 30 december 1993, gewijzigd bij K.B. <strong>van</strong> 20 oktober 1994,<br />

B.S., 26 november 1994. Artikel 5 §2 <strong>van</strong> dit K.B werd gedeeltelijk vernietigd door de Raad<br />

<strong>van</strong> State, R.v.St., 3 december 1997, nr. 69976, B.S., 24 februari 1998.<br />

206 Gedr. St., Kamer, B.Z., 1991, verslag, nr. 630/5, 33-34 en 74-75<br />

207 Gedr. St., Waalse Gewestraad, 1983-84, 113/1, 54-55, advies <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State L. 15.650/<br />

9 <strong>van</strong> 14 mei 1984.<br />

208 Gedr. St., Vlaams Parlement, 1993-1994, 485/1, 133-135, Advies <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State<br />

209 Gedr. St., Kamer, B.Z., 1991, verslag, nr. 630/5, 34<br />

210 R.v.St., 3 december 1997, v.z.w. Algemeen Eigenaarssyndicaat, nr. 69.976.<br />

211 Gedr. St., Kamer, B.Z., 1991, verslag, nr. 630/5, 33-34<br />

212 De artikelen 134ter en 134quater <strong>van</strong> de gemeentewet, ingevoegd door de wet <strong>van</strong> 13 mei<br />

1999 tot invoering <strong>van</strong> gemeentelijke administratieve sancties, B.S. 10 juni 1999. Zie BOES,<br />

M., o.c., 128-147.<br />

213 De artikelen 8 en 19 <strong>van</strong> de Noorse wet op de lokale besturen<br />

214 De artikelen 19 en 21 <strong>van</strong> de Finse wet op de lokale besturen<br />

215 De artikelen 42 en 49 <strong>van</strong> de Nederlandse gemeentewet.<br />

216 De beloning <strong>van</strong> Vlaamse lokale mandatarissen wordt enerzijds geregeld in de nieuwe ge-


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

447<br />

meentewet en de federale wetgeving op pensioenen en politiek verlof. Ze is anderzijds is<br />

ook onderworpen aan omzendbrieven <strong>van</strong> de Vlaamse Minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Zaken<br />

(bv. Omzendbrief inzake presentiegelden voor gemeenteraadsleden).<br />

217 Onlangs stelde zich een probleem m.b.t. het huidige artikel 61 <strong>van</strong> de provinciewet. Voor de<br />

provincieraadsleden stemt het presentiegeld overeen met een deling door 180 <strong>van</strong> het hoogste<br />

bedrag <strong>van</strong> de weddeschaal <strong>van</strong> bestuursassistenten in dienst <strong>van</strong> de federale staat, verhoogd<br />

of verlaagd volgens de voor die schaal geldende regels <strong>van</strong> indexkoppeling. Voor<br />

gemeenteraadsleden geldt geen gelijkaardige regeling en doen de gewestregeringen hierover<br />

aanbevelingen aan de gemeentebesturen. De Vlaamse regering had de bedoeling dezelfde<br />

aanbevelingen te richten aan provincie- en gemeentebesturen i.v.m. presentiegelden voor<br />

raadsleden doch zij kon dit uiteindelijk niet doen omwille <strong>van</strong> artikel 61 <strong>van</strong> de provinciewet.<br />

218 Het bereik, de eigenlijke toepassingen, en de mate waarin uitzonderingen worden toegestaan<br />

op de cumulbeperkingen <strong>van</strong> partijstatuten verschillen <strong>van</strong> partij tot partij. De CVP en<br />

PS verbieden sinds enige tijd de cumulatie <strong>van</strong> lokale uitvoerende mandaten met een parlementair<br />

mandaat voor mandatarissen in steden met een zeker inwonertal, resp. 30.000 en<br />

50.000, maar staan uitzonderingen toe in functie <strong>van</strong> politiek-electorale opportuniteiten. Bij<br />

de VLD is deze combinatie mogelijk alleen als een 2/3 meerderheid <strong>van</strong> de lokale en<br />

arrondissementele partijen het toestaan. Ook bij de Volksunie, die in principe de combinatie<br />

uitsluit, is er een gelijkaardige uitzonderingsbesluitvorming <strong>van</strong> toepassing. Bij de SP is de<br />

combinatie toegelaten wanneer een bijzondere meerderheid <strong>van</strong> de lokale partij, en een<br />

gewone meerderheid <strong>van</strong> de arrondissementele partij er mee akkoord gaan. De PRL<br />

mandatarissen mogen naast hun lokaal mandaat nog één lokaal uitvoerend mandaat (in een<br />

intercommunale bv.) en een parlementair mandaat hebben. Zowel Vlaams Blok als de Groenen<br />

pasten een absolute onverenigbaarheid toe tussen lokale, zowel vertegenwoordigende<br />

en uitvoerende, en parlementaire mandaten. Vlaams Blok verliet deze regel in 1991 voor de<br />

gemeenteraadsleden. De Groenen behielden de regel.<br />

219 Pact met de gemeenten, actiepunt 14.<br />

220 In de Belgische federale Kamer en in het Vlaams Parlement wordt op de basisvergoedingen<br />

voor parlementsleden een penalisatie in functie <strong>van</strong> afwezigheid toegepast. In Nederland<br />

kunnen gemeenten verordenen dat een gedeelte <strong>van</strong> de vergoeding voor werkzaamheden<br />

voor gemeenteraadsleden wordt aangemerkt voor aftrek voor afwezigheid.<br />

221 Art. 6 <strong>van</strong> het decreet <strong>van</strong> de Vlaamse Gemeenschap <strong>van</strong> 01 juli 1987 betreffende de<br />

intercommunales stelt dat de algemene vergadering, binnen de perken en overeenkomstig<br />

de toekenningsvoorwaarden vastgesteld door de Vlaamse Regering het presentiegeld en de<br />

andere vergoedingen bepaalt waarop de leden <strong>van</strong> de bestuurs- en controleorganen <strong>van</strong> de<br />

intercommunales aanspraak kunnen maken. Zie ook het Besluit <strong>van</strong> Vlaamse Executieve<br />

<strong>van</strong> 06 12 1989 (B.S. 23 063 1990, 5367 e.v.)<br />

222 Het afzien <strong>van</strong> beloning kan voor politici een electoraal, of zelfs populistisch instrument<br />

zijn om in de gunst te komen <strong>van</strong> kiezers.<br />

223 Van Braam (1977), in Tijdschrift voor Geschiedenis, bijzonder nummer over bureaucratie.<br />

224 GERTH, H.H. and MILLS, C.W. (Eds.) (1970) From Max Weber: Essays in Sociology, London,<br />

Routledge and Kegan Paul.<br />

225 FRIEDRICH, C.J. (1989) ‘Corruption Concepts in Historical Perspective’, Heidenheimer,<br />

A.J. et al. (Eds.) Political Corruption: A Handbook, New Brunswick, Transaction Publishers:<br />

15-24. HOOD, C.C. (1992) ‘Looking after Number One? Politicians’ Rewards and the<br />

Economics of Politics’, Political Studies, XL (2): 207-26.<br />

226 Zie bv. de discussie in Nederland in de jaren 60 m.b.t. de beloning voor wethouders. “Ideaal<br />

behoort de bezoldiging geen belemmering te zijn voor bekwame personen en geen aantrekkingskracht<br />

uit te oefenen op minder bekwame personen, die in andere maatschappelijke<br />

beroepen en ambten op grond <strong>van</strong> vooropleiding en capaciteiten lager beloond worden”.<br />

“Men zou het wethouderssalaris kunnen vaststellen op basis <strong>van</strong> het in een voorgaande<br />

periode (b.v. 3 jaar) gemiddeld genoten inkomen.” In: DRIESSEN, H.E.A. ‘Gemeentewet<br />

herzien’, Nieuwe Gemeente, 1968, 329-341; Vereniging <strong>van</strong> Nederlandse Gemeenten. (1969)<br />

De Wethouder. Samenvatting <strong>van</strong> beschouwingen in de vakliteratuur. Den Haag, Vereniging <strong>van</strong> Nederlandse<br />

Gemeenten, 25.<br />

227 Argumenten <strong>van</strong> voorstanders <strong>van</strong> cumulatie parlementair met gemeentelijke uitvoerend


448<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

mandaat. Uit interviews met fractieleiders Kamer en Senaat, zie: BRANS, M. (1999) o.c.. in<br />

eindnoot 230.<br />

228 Tijdens de vorige legislatuur stelde de Nederlandse gemeente Oss bij verordening een verbod<br />

in op het aanvaarden <strong>van</strong> allerhande giften.<br />

229 PETERS, B. G. en HOOD, C.C. 1994 ‘What have we learned’, in: HOOD, C.C. and PE-<br />

TERS, B.G. (Eds.) Rewards at the Top. A Comparative Study of High Public Office. London, Sage:<br />

223<br />

230 BRANS, M. (1999) ‘The 1995 revision of Belgian legislators’ rewards. An ambiguous move<br />

to transparency’. In: BRANS, M. (1999) Public Office - Private Rewards. A comparative study of<br />

material reward systems for legislators in Belgium and the Netherlands. Firenze, European University<br />

Institute, doctoraatsthesis.<br />

231 Zie uitspraak P. Tant i.v.m. verwijzing naar wetenschappelijk onderzoek naar de tijdsbesteding<br />

<strong>van</strong> lokale mandatarissen <strong>van</strong> J. Ackaert, Politicoloog aan het LUC: “Ik misken en onderschat<br />

die persoon niet, maar ik vraag mij soms af of men er wijs aan doet - op een niveau dat<br />

nog dichter bij onze mensen staat met name het Vlaamse niveau - al te vaak zijn beleid te<br />

baseren op wetenschappelijke analyses, eerder dan op het aanvoelen <strong>van</strong> verantwoordelijke<br />

mandatarissen….De politiek herleiden tot de wetenschappelijke benadering is de grootste<br />

ondienst die u aan de kwaliteit <strong>van</strong> een democratie kunt bewijzen.” Kamer <strong>van</strong> Volksvertegenwoordigers.<br />

1998-1999. Handelingen. Plenaire vergadering <strong>van</strong> 25 02 1999: 314-11119.<br />

232 Zie Kamer <strong>van</strong> Volksvertegenwoordigers. Handelingen. Plenaire vergadering <strong>van</strong> 25 02 1999.<br />

233 Hier zou men kunnen rekening houden met factoren als bevolkingsdichtheid, centrumfunctie,<br />

aantal personeelsleden….<br />

234 Zie SUYKENS, M. (1997) ‘Statuut <strong>van</strong> de lokale mandataris: investeren in lokale politiek.<br />

Dicussiedocument.’, De Gemeente, 1997, 5.<br />

235 De eventuele (aanbouw)decreten op de OCMWs en districtsraden en hun uitvoeringsbesluiten<br />

kunnen de vergoedingen <strong>van</strong> OCMW- en districtsmandatarissen afstemmen op de bepalingen<br />

voor leden <strong>van</strong> de gemeenteraad en het college <strong>van</strong> burgemeesters en schepenen. De<br />

beloning <strong>van</strong> OCMW raadsleden wordt afgestemd op dat <strong>van</strong> gemeenteraadsleden en dat<br />

<strong>van</strong> de voorzitter <strong>van</strong> het OCMW op dat <strong>van</strong> schepenen. De koppeling <strong>van</strong> hun statuut staat<br />

garant voor volledigheid en consistentie. Ook de beloning <strong>van</strong> districtsmandatarissen kan<br />

op deze manier worden georganiseerd. Hun beloningscomponenten kunnen worden uitgedrukt<br />

in percentages <strong>van</strong> de vergoedingen <strong>van</strong> raadsleden en mandatarissen.<br />

236 BRANS, M. (1997) ‘Hoe omgaan met de schijn des kwaads? Financiële beloning <strong>van</strong> politieke<br />

mandaten en transparantie’, in MAES, R. (Red.) Democratie, Legitimiteit and Nieuwe Politieke<br />

Cultuur. Leuven, Acco.<br />

237 De term ‘begeleidende vertrouwenswekkende maatregelen’ is ontleend aan het debat over<br />

de herziening <strong>van</strong> het statuut <strong>van</strong> parlementsleden zoals dat gedeeltelijk werd afgesloten<br />

door de Wet <strong>van</strong> 07 04 1995 betreffende het fiscaal statuut <strong>van</strong> de leden <strong>van</strong> de Kamer <strong>van</strong><br />

volksvertegenwoordigers, de Senaat, de Gemeenschaps- en Gewestraden en het Europees<br />

Parlement, en de wetten <strong>van</strong> 02 05 1995 betreffende de verplichting om een lijst <strong>van</strong> mandaten,<br />

ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen.<br />

238 Voor een gedetailleerd overzicht <strong>van</strong> recente wijzigingen aan het statuut <strong>van</strong> lokale mandatarissen,<br />

zie: REYNAERT, H. Het statuut <strong>van</strong> de lokale mandatarissen: een overzicht <strong>van</strong> de<br />

belangrijkste wijzigingen, T. Gem., 2000, 4.<br />

239 B.S. 28 juli 1999.<br />

240 De pensioenen die reeds zijn ingegaan op het ogenblik <strong>van</strong> de inwerkingtreding <strong>van</strong> de wet,<br />

namelijk 1 januari 2001 worden uitgesloten <strong>van</strong> de perekwatie die het gevolg is <strong>van</strong> de doorgevoerde<br />

weddenverhoging. Pensioenen na die datum ingegaan, zullen dus wel <strong>van</strong> deze<br />

perekwatie genieten. De in aanmerking te nemen basiswedde bij de berekening <strong>van</strong> het<br />

pensioen is degene die verbonden is aan het mandaat op het ogenblik dat het recht op<br />

pensioen ingaat. Reynaert stelt dat er over het pensioenluik <strong>van</strong> de wet “heel wat te doen<br />

was”. Voor een overzicht <strong>van</strong> alternatieve wetsvoorstellen zie Reynaert, H. o.c.<br />

241 B.S. 28 juli 1999<br />

242 De bezoldiging <strong>van</strong> de mandataris wordt beschouwd als een inkomen uit arbeid, zowel op<br />

fiscaal vlak als wat betreft de cumulatie met ver<strong>van</strong>gingsinkomens zoals pensioen, brugpensioen,<br />

werkloosheids-, ziekte/invaliditeitsuitkering.. Om hun ver<strong>van</strong>gingsinkomen niet


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

449<br />

te verliezen kunnen mandatarissen een vermindering <strong>van</strong> hun bezoldiging aan vragen. Dit<br />

maakt dat mandatarissen gepenaliseerd worden voor hun inzet in de lokale politiek. Het<br />

voorstel om de bezoldigingen niet te laten aanmerken als beroepsinkomsten en dus de<br />

ver<strong>van</strong>gingsinkomen te garanderen is voor de Raad <strong>van</strong> State niet aanvaardbaar omdat dit<br />

een discriminatie kan veroorzaken tussen uitkeringstrekkers. De wet <strong>van</strong> 4 mei ter wijgiging<br />

<strong>van</strong> artikel 19 <strong>van</strong> de gemeentewet trof een alternatieve regeling, waardoor het verlies <strong>van</strong><br />

het ver<strong>van</strong>gingsinkomen door de gemeente kan worden gecompenseerd. Wel is deze maatregel<br />

voorwerp <strong>van</strong> een aantal beperkingen. Eén daar<strong>van</strong> is dat de regeling beperkt is tot de<br />

uitvoerende mandatarissen <strong>van</strong> gemeenten met minder dan 50.000 inwoners. Een andere<br />

voorwaarde is dat de mandataris er zelf een aanvraag voor moet indienen. Ook werd er een<br />

maximumgrens opgelegd De wedde <strong>van</strong> de mandataris aangevuld met het bedrag ter compensatie<br />

<strong>van</strong> het inkomensverlies mag niet hoger zijn dan de bezoldiging <strong>van</strong> een burgemeester<br />

of een schepen <strong>van</strong> een gemeente met 50.000 inwoners. Ook voor gemeenteraadsleden<br />

kan de gemeente het compensatiebedrag toekennen als er sprake is <strong>van</strong> verlies <strong>van</strong> een<br />

ver<strong>van</strong>gingsinkomen. De totale som <strong>van</strong> het presentiegeld en het compensatiebedrag mag<br />

nooit hoger zijn dan de bezoldiging <strong>van</strong> een schepen <strong>van</strong> een gemeente <strong>van</strong> 50.000 inwoners.<br />

243 B.S. 28 juli 1999.<br />

244 Wet <strong>van</strong> 4 mei 1999 tot beperking <strong>van</strong> de cumulatie <strong>van</strong> het mandaat <strong>van</strong> federaal parlementslid<br />

en Europees parlementslid met andere ambten. Wet <strong>van</strong> 4 mei 1999 tot beperking<br />

<strong>van</strong> de cumulatie <strong>van</strong> het mandaat <strong>van</strong> burgemeester en schepen met ander ambten.<br />

Bijzondere wet <strong>van</strong> 4 mei 1999 tot beperking <strong>van</strong> de cumulatie <strong>van</strong> het mandaat <strong>van</strong> lid <strong>van</strong><br />

de Vlaamse Raad, <strong>van</strong> de Franse Gemeenschapsraad, <strong>van</strong> de Waalse Gewestraad en <strong>van</strong> de<br />

Brusselse hoofdstedelijke Raad met andere ambten.<br />

245 B.S. 28 juli 1999.<br />

246 Ibid.<br />

247 Overgangsbepaling: “De gemeenteraadsleden die verkozen worden bij de eerstvolgende<br />

gemeenteraadsverkiezingen na de inwerkingtreding <strong>van</strong> dit decreet, oefenen hun mandaat<br />

uit <strong>van</strong>af de 1° januari <strong>van</strong> het jaar volgend op<br />

TITEL IV VAN BOEK I: DE AMBTELIJKE ORGANISATIE EN HET<br />

PERSONEELSBEHEER (blz. 222)<br />

1 CONSEIL DE L’EUROPE, Structure et fonctionnement de la démocratie locale et régionale. Danmark, Conseil<br />

de l’Europe, Straatsburg, 1997, 30. Zie ook de website <strong>van</strong> “Coopération sociale européenne”,<br />

http://www.cse-aibs.org/<br />

2 CONSEIL DE L’EUROPE, Structure et fonctionnement de la démocratie locale et régionale. Danmark, Conseil<br />

de l’Europe, Straatsburg, 1997, 30.<br />

3 Artikel 44 <strong>van</strong> de Finse gemeentewet.<br />

4 Artikel 45 <strong>van</strong> de Finse gemeentewet.<br />

5 Artikelen 46 en 47 <strong>van</strong> de Finse gemeentewet.<br />

6 Artikel 47 <strong>van</strong> de Finse gemeentewet.<br />

7 Artikel 45 <strong>van</strong> de Finse gemeentewet.<br />

8 Artikel 16 <strong>van</strong> de Finse gemeentewet.<br />

9 CONSEIL DE L’EUROPE, Structure et fonctionnement de la démocratie locale et régionale. Finlande, Conseil<br />

de l’Europe, Straatsburg, 1997, 23.<br />

10 Artikel 23, 1 <strong>van</strong> de Noorse wet op de lokale besturen<br />

11 Artikel 19, 1 <strong>van</strong> de Noorse wet op de lokale besturen<br />

12 Artikel 24 <strong>van</strong> de Noorse wet op de lokale besturen<br />

13 Artikel 24 §1 <strong>van</strong> de Noorse gemeentewet. In de Engelse vertaling wordt de algemene term<br />

“personnel matters” gebruikt. We gaan er<strong>van</strong> uit dat ook de regeling <strong>van</strong> het statuut daaronder<br />

valt. De gemeentelijke bevoegdheid terzake valt bovendien ook impliciet af te leiden uit<br />

andere bepalingen <strong>van</strong> deze wet.<br />

14 Artikel 25 <strong>van</strong> de Noorse gemeentewet.<br />

15 Artikel 24 §3 <strong>van</strong> de Noorse gemeentewet.


450<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

16 De Zweedse gemeentewet in Engelse vertaling is te vinden op de website <strong>van</strong> de Zweedse<br />

Regering http://justitie.regeringen.se/propositionermm/ds/pdf/ds98_26e.pdf. Zie ook<br />

CONSEIL DE L’EUROPE, Structure et fonctionnement de la démocratie locale et régionale. Suède, Conseil<br />

de l’Europe, Straatsburg, 1997, 29.<br />

17 Zie de website <strong>van</strong> “Coopération sociale européenne”, http://www.cse-aibs.org/<br />

18 Artikel 11 <strong>van</strong> de Zweedse Gemeentewet. Dit wordt verder uitgewerkt in de “Local<br />

government delegation act”.<br />

19 KORTEWEG-WIERS, M.J.S., e.a., Hoofdlijnen <strong>van</strong> het ambtenarenrecht, Alphen-aan-den-Rijn/<br />

’sGravenhage, Samson-VUGA, 1999, 35-36<br />

20 Art. 4 <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 26 januari 1984<br />

21 Dit kan het geval zijn bij de ver<strong>van</strong>ging <strong>van</strong> een afwezige ambtenaar, bij het niet tijdig kunnen<br />

invullen <strong>van</strong> een vacature, en bij een occasionele of seizoensgebonden personeelsbehoefte.<br />

Ambtenaren <strong>van</strong> niveau A kunnen bij contract aangeworven worden wanneer de aard <strong>van</strong><br />

de functie en de noden <strong>van</strong> de dienst het rechtvaardigen. Verder kan elke gemeente <strong>van</strong><br />

minder dan 2000 inwoners werknemers deeltijds contractueel tewerkstellen voor zover de<br />

gepresteerde arbeid maximaal 31 uren per week bedraagt.<br />

22 Loi nr. 83-634 du 13 juillet 1983 portant droits et obligations des fontionnaires<br />

23 GERN, A., Deutsches Kommunalrecht, Nomos Verlagsgesellschaft, Baden-Baden, 1994, 113-114.<br />

24 Website <strong>van</strong> “Coopération sociale européenne”, http://www.cse-aibs.org/<br />

25 Gemeindeordnung für den Freistaat Sachsen, § 27<br />

26 Artikel 28 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Schleswig-Holstein<br />

27 Artikel 50 <strong>van</strong> de gemeentewet <strong>van</strong> Hessen<br />

28 Website <strong>van</strong> “Coopération sociale européenne”, http://www.cse-aibs.org/<br />

29 Artikel 145 <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet<br />

30 Artikel 293 <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 16 juli 1993, B.S., 20 juli 1993.<br />

31 ADMINISTRATIE BINNENLANDSE AANGELEGENHEDEN, Sectoraal Akkoord 1997-1998. Algemene weddeschaalherziening<br />

en Gemeenschappelijke Krachtlijnen voor een samenhangend personeelsbeleid in de lokale<br />

en regionale besturen, Gecoördineerde tekst, Sofadi, Brussel, 1999. En STEEN, T., Veranderingen<br />

in de publieke sector. Een onderzoek naar veranderingprocessen bij de overheid, met toepassing op het<br />

personeelsbeleid in de Vlaamse gemeenten, K.U.Leuven, Leuven, 2000.<br />

32 Omz. 14 juli 1993, B.S., 3 november 1993, Omz. 20 december 1993, B.S., 18 februari 1994,<br />

Omz. 8 maart 1994, niet gepublic., 8 juni 1994, niet gepublic., 2 augustus 1996, B.S., 31<br />

augustus 1996.<br />

33 DE LEEMANS, K., en PLEES, Y., “Profiel <strong>van</strong> de Vlaamse gemeentesecretaris”, in PSW Papers,<br />

1998, nr. 1.<br />

34 Onder de term rechtspositieregeling wordt begrepen het geheel <strong>van</strong> rechten en plichten <strong>van</strong><br />

het gemeentepersoneel, of nog het administratief en geldelijk statuut of de arbeidsvoorwaardenregeling.<br />

Zie punt 4<br />

35 De wet <strong>van</strong> 7 december 1998, tot organisatie <strong>van</strong> een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd<br />

op twee niveaus, B.S. 5 januari 1999.<br />

36 Op de betekenis <strong>van</strong> deze termen wordt verder in deze toelichting nader ingegaan.<br />

37 Daarover werd recent een samenwerkingsakkoord afgesloten tussen de Vlaamse regering,<br />

de representatieve vakorganisaties <strong>van</strong> de lokale sector en vertegenwoordigers <strong>van</strong> de lokale<br />

sector (VVSG, VVP en VOV).<br />

38 Zo is, op basis <strong>van</strong> de gegevens <strong>van</strong> de volkstelling 1991, een typologie opgemaakt <strong>van</strong><br />

gemeenten naar morfologische verstedelijkingsgraad (op basis <strong>van</strong> bevolkingsdichtheid en<br />

aandeel <strong>van</strong> de oppervlakte dat bebouwd is), en functionele verstedelijking (op basis <strong>van</strong><br />

commerciële, school- en werkfunctie <strong>van</strong> de gemeente). MERENNE-SCHOUMAKER, B., e.a.,<br />

Verstedelijking, Nationaal Instituut voor de Statistiek, Brussel, 1998.<br />

39 Artikel 26bis §2 <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet<br />

40 MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M, en VANDE LANOTTE, J., Overzicht <strong>van</strong> het Belgisch<br />

administratief recht, Kluwer, Antwerpen, 1999, 204.<br />

41 MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M, en VANDE LANOTTE, J., o.c., 205. Zie ook artikel 2 <strong>van</strong><br />

het K.B. <strong>van</strong> 26 september 1994 tot bepaling <strong>van</strong> de algemene principes <strong>van</strong> het administratief<br />

en geldelijk statuut <strong>van</strong> de rijksambtenaren die <strong>van</strong> toepassing zijn op het personeel <strong>van</strong><br />

de diensten <strong>van</strong> de Gemeenschaps- en de Gewestregeringen en <strong>van</strong> de Colleges <strong>van</strong> de


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

451<br />

Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en <strong>van</strong> de Franse Gemeenschapscommissie,<br />

alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die er<strong>van</strong> afhangen, B.S. 1 oktober 1994.<br />

42 VVSG, Naar een nieuw sectoraal akkoord voor het personeel <strong>van</strong> de lokale besturen, dossier 4,<br />

VVSG,Brussel, 1994, 39.<br />

43 VANDERMEULEN, F., en HONDEGHEM, A.,Perspectieven voor het human resource management in de<br />

Vlaamse overheid, Brugge, Die Keure, 2000, 71<br />

44 NOMDEN, K., Modernisering <strong>van</strong> het Nederlandse openbaar bestuur, Maastricht, EIPA, 1998, 8<br />

45 Artikel 2 APKB<br />

46 Vooral de OCMW’s stellen binnen de ziekenhuizen en rusthuizen veel personeel in contractueel<br />

verband te werk.<br />

47 STEEN, T.: Een nieuw en flexibel personeelsbeleid in de lokale besturen in Vlaanderen?, in<br />

Res Publica, 1998, XL(1), 85-86 en VVSG: Naar een nieuw sectoraal akkoord voor het personeel <strong>van</strong><br />

de lokale besturen, dossier 4, VVSG, Brussel, 1994, 33-39.<br />

48 RAMIOUL, M., “Flexibiliteit met twee snelheden. Flexibiliteit en de positie <strong>van</strong> de vrouwen op<br />

de arbeidsmarkt”, in HUMBLET, P., en LENAERTS, L. (ed.), Flexibele arbeid, Antwerpen, Kluwer<br />

Rechtswetenschappen, 1991, 58-159<br />

49 Gedr. St., Senaat, BZ 91-92, 349/2, NA<br />

50 Volgens artikel 5, par. 1, II, 2° BWHI zijn de gemeenschappen bevoegd voor het beleid<br />

inzake maatschappelijk welzijn, met inbegrip <strong>van</strong> de organieke regels betreffende de openbare<br />

centra voor maatschappelijk welzijn.<br />

51 Gedr. St., Vl. R., 1996-97, 751/1.<br />

52 Enkel het bepalen <strong>van</strong> het begin en het einde <strong>van</strong> de leerplicht, <strong>van</strong> de minimale voorwaarden<br />

voor het uitreiken <strong>van</strong> de diploma’s en <strong>van</strong> de pensioenregeling komt nog toe aan de federale<br />

wetgever.<br />

53 Gedr. St., Senaat, B.Z.¸1988, nr. 100-2/1°, 4.<br />

54 Arbitragehof, nr. 6/93, 27 januari 1993, R.W., 1992-93, 1019-1020.<br />

55 Zie VERSTEGEN, R., «De grondwettelijke bevoegdheidsverdeling inzake rechtspositie,<br />

medezeggenschap en inspraak <strong>van</strong> het personeel in het onderwijs.», R.W., 1994-95, nr. 34, p.<br />

1157.<br />

56 Cass., 4 oktober 1993, R.W., 1994-95<br />

57 VERSTEGEN, R., o.c., p. 1149.<br />

58 VERSTEGEN, R., o.c., p. 1151.<br />

59 Tenzij het over het afdwingen <strong>van</strong> subjectieve rechten gaat.<br />

60 Raad <strong>van</strong> State, Joye en Gees, nr. 66.653, 4 juni 1997.<br />

61 Cass., 18 december 1997, R.W., 1998-99, nr. 3. Zie ook VERSTEGEN, R., «De arbeidsverhoudingen<br />

in het vrij gesubsidieerd onderwijs zijn (nog altijd) contractueel <strong>van</strong> aard, R.W., 1998-<br />

99, nr. 3, 65.<br />

62 VERSTEGEN, R., «De arbeidsverhoudingen in het vrij gesubsidieerd onderwijs zijn (nog altijd)<br />

contractueel <strong>van</strong> aard, R.W., 1998-99, nr. 3, 65.<br />

63 Het K.B. <strong>van</strong> 26 september 1994 tot bepaling <strong>van</strong> de algemene principes <strong>van</strong> het administratief<br />

en geldelijk statuut <strong>van</strong> de rijksambtenaren die <strong>van</strong> toepassing zijn op het personeel <strong>van</strong> de<br />

diensten <strong>van</strong> de Gemeenschaps- en de Gewestregeringen en <strong>van</strong> de Colleges <strong>van</strong> de<br />

Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en <strong>van</strong> de Franse Gemeenschapscommissie,<br />

alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die er<strong>van</strong> afhangen, B.S. 1oktober 1994.<br />

(Inmiddels gewijzigd door het K.B. <strong>van</strong> 22 december 2000 met dezelfde strekking)<br />

64 De wet <strong>van</strong> 24 mei 1991 tot wijziging <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet wat de tuchtregeling<br />

betreft, B.S. 6 juni 1991.<br />

65 BRANTS, K., Het Belgisch Gemeenterecht, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1947, 289-298<br />

66 De wet <strong>van</strong> 24 mei 1991 tot wijziging <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet wat de tuchtregeling<br />

betreft, B.S. 6 juni 1991.<br />

67 De inhouding <strong>van</strong> wedde, de terugzetting in graad en het ontslag <strong>van</strong> ambtswege.<br />

68 PIETERS, K., en JANSSENS, R., Het gemeentepersoneel. 3. Tuchtregeling, in De Nieuwe Gemeentewet in<br />

de praktijk, Brugge, Vandenbroele, 1992, p. I-II<br />

69 Decreet <strong>van</strong> 24 juli 1991 houdende regeling, voor het Vlaamse Gewest, <strong>van</strong> het administratief<br />

toezicht op de handelingen betreffende tucht- en sommige ordemaatregelen genomen ten<br />

opzichte <strong>van</strong> het gemeentepersoneel bedoeld in de nieuwe gemeentewet, B.S., 29 augustus


452<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

1991.<br />

70 In 1995 werd een ambtelijke werkgroep door het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen<br />

<strong>van</strong> Antwerpen belast met de evaluatie <strong>van</strong> de bestaande tuchtregeling en het doen <strong>van</strong><br />

mogelijke voorstellen ter verbetering daar<strong>van</strong>. Dit punt is in grote mate gebaseerd op de<br />

bevindingen <strong>van</strong> deze werkgroep, gebundeld in Blauwdruk voor een nieuw tuchtrecht in lokaal<br />

bestuur.<br />

71 OPDEBEEK, I., «Evoluties en knelpunten in het ambtenarentuchtrecht», in CROMHEECKE, M.,<br />

OPDEBEEK, I., en VAN BOSSUYT, H., Tuchtrecht, Antwerpen, Maklu, 2000, 41.<br />

72 Gedr. St., Kamer, 1990-1991, Advies <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State, nr. 1400/1, 35-36.<br />

73 Gedr. St., Kamer, 1990-1991, Advies <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State, nr. 1400/1, 35-36.<br />

74 OPDEBEEK, I., o.c., 42.<br />

75 Zie pagina 3 <strong>van</strong> «Blauwdruk voor een nieuw tuchtrecht in lokaal bestuur»<br />

76 Gedr. St., Kamer, 1990-1991, nr. 1400/1, 5-6.<br />

77 “Blauwdruk voor een nieuw tuchtrecht in lokaal bestuur”, 8.<br />

78 Gedr. St., Kamer, 1990-1991, Advies <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State, nr. 1400/1, 39-40.<br />

79 Gedr. St., Senaat, 1990-1991, nr. 1278/2, 13-14.<br />

80 K.B., 28 februari 1923, Rev. Adm., 1923, 251,en K.B., 26 augustus 1907, Tijds. Gem., 1907,<br />

210, K.B., 10 september 1931, en BRANTS, K., o.c., 291. Gedr. St., Kamer, 1990-1991, nr.<br />

1400/1, 5-6.<br />

81 BRANTS, K., o.c., 291<br />

82 R.v.St., HORIE, 4 november 1980, nr. 18.258, T.B.P., 1981, 483<br />

83 PIETERS, K., en JANSSENS, R., o.c., 15-16<br />

84 Gedr. St., Kamer, 1990-1991, Advies <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State, nr. 1400/1, 35-36.<br />

85 Zoals het verbod om handel te drijven voor de secretaris, en voor de plaatselijke ont<strong>van</strong>ger,<br />

het verbod voor de gewestelijke ont<strong>van</strong>gers enig ander beroep uit te oefenen en enige winstgevende<br />

bezigheid te verrichten, het verbod voor de klerken, beambten en vaste brandweerlieden<br />

enige handel te drijven of enige bediening te vervullen waar<strong>van</strong> de uitoefening zou<br />

worden geacht onverenigbaar te zijn met hun ambt 195 en 216, eerste lid.<br />

86 Zie pagina 4 <strong>van</strong> “Blauwdruk voor een nieuw tuchtrecht in lokaal bestuur”<br />

87 OPDEBEEK, I., Tuchtrecht in de lokale besturen, Brugge, Die Keure, 1992, 133 en R.v.St., Van<br />

Bergen, nr. 30.300, 14 juni 1988<br />

88 Artikel 305 <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet<br />

89 Decreet <strong>van</strong> 24 juli 1991 houdende regeling, voor het Vlaamse Gewest, <strong>van</strong> het administratief<br />

toezicht op de handelingen betreffende tucht- en sommige ordemaatregelen genomen<br />

ten opzichte <strong>van</strong> het gemeentepersoneel bedoeld in de nieuwe gemeentewet, B.S., 29 augustus<br />

1991.<br />

90 Zie pagina 5 <strong>van</strong> “Blauwdruk voor een nieuw tuchtrecht in lokaal bestuur”<br />

91 OPDEBEEK, I., o.c., p. 232. Cass., 13 september 1984, Arr. Cass., 1984-85, 81 en Cass., 1 juni<br />

1989, Pas.¸ 1989, 1050.<br />

92 MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP, ADMINISTRATIE BINNENLANDSE AANGELEGENHE-<br />

DEN, Algemene Weddenschaalherziening en Gemeenschappelijke Krachtlijnen voor een Samenhangend<br />

personeelsbeleid in de lokale en regionale besturen. Gecoördineerde tekst, Brussel, Ministerie <strong>van</strong> de<br />

Vlaamse Gemeenschap, 1999, 59.<br />

93 HOOGSTAD, J. en WESTSTEIJN, H., “Beoordelen en beoordelingssystemen”, in KLUYTMANS, F.<br />

EN HANCKÉ, C., (ed.), Personeelsmanagement, Deventer, Kluwer Bedrijfswetenschappen, 1993,<br />

251-269; GOOSSENS, H. en THEYS, A., “De invoering <strong>van</strong> een personeelsbeoordelingssysteem<br />

in de lokale besturen”, in BOUMANS, R., LAGA, E., EN VASTIAU, W., (ed), Praktisch handboek<br />

personeelsmanagement, Brugge, Vanden Broele, 1997, III.2/1 - III.2/16<br />

94 R.v.St., B., nr. 79.405, 23 maart 1999, en OPDEBEEK, I., o.c., 43.<br />

95 R.v.St., Vekeman, nr. 23.429, 5 juli 1983.<br />

TITEL V VAN BOEK I: HET GEMEENTELIJK BELEID<br />

EN FINANCIEEL BEHEER blz. 275<br />

* De auteurs danken Prof. em. J. Umans (L.U.C) en mevr. L. Van Nuffel, medewerkster bij het<br />

Instituut voor de Overheid voor hun gewaardeerde adviezen bij de redactie <strong>van</strong> deze titel.<br />

1 Nieuwe gemeentewet: Art. 241 voor wat de begrotingen betreft en art. 240 voor wat de


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

453<br />

rekeningen betreft. De art. 96 en 99 regelen vervolgens hoe de begrotingen en de rekeningen<br />

door de raad worden behandeld, terwijl art. 242 openbaarheidsregelen afkondigt.<br />

2 Nieuwe gemeentewet: Art. 252-253. Artikel 250 bepaalt dat de bevelschriften tot betaling uit<br />

de gemeentekas, die afgegeven worden door het college <strong>van</strong> burgemeester en schepenen,<br />

ondertekend worden door de burgemeester of degene die hem ver<strong>van</strong>gt en door een schepen;<br />

zij worden medeondertekend door de secretaris.<br />

3 Nieuwe gemeentewet: Art. 249 en art. 138 bis.<br />

4 Nieuwe gemeentewet: Art. 249 §1, 2de en 3de lid. Daarnaast moet zonder verwijl kennis<br />

worden gegeven aan de gemeenteraad, die besluit of hij al dan niet met die uitgaven instemt.<br />

5 Nieuwe gemeentewet: Art. 123, 4°.<br />

6 Nieuwe gemeentewet: Art. 247.<br />

7 Nieuwe gemeentewet: Art. 248.<br />

8 Nieuwe gemeentewet: Art. 131.<br />

9 Voor het financieel beheer <strong>van</strong> de gemeentebedrijven zij verder verwezen naar het besluit<br />

<strong>van</strong> de Regent <strong>van</strong> 18 juni 1946.<br />

10 B.S., 3 oktober 1990: verslag aan de Koning.<br />

11 Nieuwe gemeentewet: Art. 120 §2.<br />

12 BOUCKAERT, G. EN VAN NUFFEL, L., Nieuw OCMW-beleid: scenario voor modernisering,<br />

Instituut voor de Overheid (K.U.Leuven), Die Keure, 2000.<br />

13 Artikel 252 <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet. De bepalingen <strong>van</strong> artikel 253 worden echter niet<br />

hernomen, daar de regeling <strong>van</strong> het bestuurlijk toezicht bepaalt welke tussenkomstmogelijkheden<br />

aan de toezichthoudende overheid toekomen als de gemeenteraad niet aan<br />

die verplichting voldoet. Deze tussenkomstmogelijkheden dekken trouwens ook de hypothese,<br />

vermeld in het huidige artikel 258 <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet, waarbij de gemeenteraad<br />

zou weigeren wettelijk verplichte uitgaven in de begroting in te schrijven.<br />

14 De lijst in art. 255 is ten eerste verouderd, en ten tweede weinig logisch. Men kan zich<br />

terecht afvragen of het kan volstaan dat de gemeentewet een aantal uitgaven opsomt waarover<br />

de gemeenten kredieten moeten opnemen in hun begroting en dat voor de rest de gemeenten<br />

vrij zouden kunnen beslissen welke uitgaven ze nog wensen op te nemen in de<br />

begroting, en dit in het kader <strong>van</strong> de gemeentelijke zelfstandigheid. Uiteraard moeten de<br />

gemeenten zich houden aan de bestaande wetten, die sommige uitgaven <strong>van</strong> de gemeenten<br />

aan een bepaalde regeling onderwerpen, bijvoorbeeld de Schoolpactwet <strong>van</strong> 29 mei 1959 en<br />

de Cultuurpactwet <strong>van</strong> 16 juli 1973. Zie ook: D. VERBEKEN, Gemeentelijke comptabiliteit.<br />

Artikelsgewijze commentaar, Die Keure, Brugge, 28.<br />

15 Om die reden wordt de opsomming, die voorkomt in artikel 255 <strong>van</strong> de nieuwe gemeentewet,<br />

niet hernomen. Ook de bepaling <strong>van</strong> artikel 256 wordt niet hernomen daar de verdeling<br />

<strong>van</strong> de daarin bedoelde uitgaven over meerdere gemeenten door aparte wettelijke regelingen<br />

wordt beheerst.<br />

16 LEROY J., Gemeentefinanciën voor niet-specialisten, Politeia, Brussel, 2000, 86.<br />

17 Koninklijk besluit <strong>van</strong> 2 augustus 1990 houdende het algemeen reglement op de gemeentelijke<br />

comptabiliteit, B.S. 3 oktober 1990.<br />

TITEL VI VAN BOEK I - DE GEMEENTELIJKE DIENSTEN<br />

MET ZELFSTANDIG BEHEER (blz. 299)<br />

1 DUJARDIN, J., “Verzelfstandiging <strong>van</strong> gemeentediensten als instrument voor een modern management”,<br />

in Liber Amicorum Prof. Dr. G. Baeteman, Deurne Kluwer, 1997, 479-480<br />

2 CLOET, M., en VAN HAMME, E., “De verzelfstandiging <strong>van</strong> de openbare diensten”, in MAES,<br />

R. en JOCHMANS, K., (red.), Inleiding tot de bestuurskunde, 3 delen, Studiecentrum Open Hoger<br />

Onderwijs, Brussel, 1996, deel 3, 142<br />

3 HAGELSTEIN, H.G., en KREUKELS, A.M.J, “Verzelfstandiging: Laat duizend bloemen bloeien<br />

……..!?” Ter Inleiding bij Themanummer: Zelfstandige bestuursorganen, Beleid en Maatschappij,<br />

XXV, 3; SKELCHER, C., The appointed state: quasi-governmental organizations and democracy, reeks<br />

Public policy and management, Open University Press Buckingham, 1998<br />

4 Gemeindeordnung für den Freistaat Bayern, Bayerisches Gesetz-und Verordnungsblatt, Nr.<br />

21/1998, artt. 86-92


454<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

5 Art. 57 Gemeindeordnung für den Freistaat Bayern:....de openbare voorzieningen verzorgen<br />

die[...] het economische, sociale en culturele welzijn bevorderen en het gemeenschapsleven<br />

<strong>van</strong> hun inwoners bevorderen<br />

6 GREER, A., en HOGGETT, P., Quango’s and local government, in PRATCHETT, L., en WILSON, D.,Local<br />

democracy and local government, Macmillan Houndmills, 1996, 150<br />

7 SKELCHER, C., The appointed state, Buckingham, Open University Press, 1996, 110<br />

8 Local Government Act, 1992<br />

9 ELCOCK, H. “Local government”, in FARNHAM, D., en HORTON S., Managing the new public<br />

services, Houndmills, MacMillan, 1997, 314<br />

10 Ministry of the Interior (Denmark). Municipalities and counties in Denmark, Copenhagen, Danish<br />

Ministry of the Interior, 61<br />

11 Denmark, Local government act No 615 as of July 18th, 1995 as amended on december<br />

29th, 1997, effective from january 1998<br />

12 MONTIN, S., EN AMNA, E. “The local government act and local government reform in Sweden”,<br />

in AMNA, E. en MONTIN, S., Towards a new concept of local self-government, Bergen, Fakbogforlaget,<br />

2000, 218<br />

13 HÄGGROTH, S., KRONVALL, K., RIBERDAHL, C. en RUDEBECK, K. Swedish local government. Traditions<br />

and reforms (2nd edition), Stockholm, Svenska Institutet, 67<br />

14 MONTIN, S., en AMNA, E., o.c., 169<br />

15 De ‘Gemeentebedrijvenwet’ <strong>van</strong> 28 maart 1995, B.S. 8 april 1995.<br />

16 1° de levering en de voorziening <strong>van</strong> water, gas, elektriciteit of stoom; 2° de verkoop <strong>van</strong><br />

bomen en hout <strong>van</strong> een bosbedrijf; 3° de exploitatie <strong>van</strong> havens, bevaarbare waterlopen en<br />

luchthavens; 4° de exploitatie <strong>van</strong> parkeergelegenheden, opslagplaatsen of kampeerterreinen;<br />

5° de exploitatie <strong>van</strong> een radio- of teledistributienet; 6° de exploitatie <strong>van</strong> een slachthuis;<br />

7° de exploitatie <strong>van</strong> infrastructuren bestemd voor culturele, sportieve of toeristische<br />

activiteiten of voor ontspanning, voor het onderwijs, voor sociale, wetenschappelijke of<br />

verzorgende activiteiten; 8° het verwerven <strong>van</strong> onroerende goederen, de vorming <strong>van</strong> zakelijke<br />

onroerende rechten, de bouw, de renovatie, de verbouwing, het verhuren of de<br />

financieringshuur <strong>van</strong> onroerende goederen met het oog op de verkoop, de verhuur, de<br />

financieringshuur of andere juridische behandelingen betreffende deze onroerende goederen;<br />

9° de exploitatie <strong>van</strong> inrichtingen voor verkoop bij opbod, zoals mijnen; 10° de levering<br />

<strong>van</strong> goederen en het presteren <strong>van</strong> diensten in het kader <strong>van</strong> rouwstoeten en begrafenissen;<br />

11° de exploitatie <strong>van</strong> openbare markten; 12° de organisatie <strong>van</strong> openbare gebeurtenissen;<br />

13° de exploitatie <strong>van</strong> vervoer te water, te land en in de lucht; 14° de leveringen <strong>van</strong> goederen<br />

en de dienstverleningen betreffende de informatica en het drukken; 15° het beheer <strong>van</strong><br />

het onroerend vermogen <strong>van</strong> de gemeente; 16° het onthaal, de integratie, de heropneming,<br />

de tewerkstelling en de hertewerkstelling <strong>van</strong> personen zonder werk of <strong>van</strong> werkzoekenden.<br />

Zie: Koninklijk besluit <strong>van</strong> 10 april 1995 tot bepaling <strong>van</strong> de activiteiten <strong>van</strong> industriële of<br />

commerciële aard waarvoor de gemeenteraad een autonoom gemeentebedrijf met rechtspersoonlijkheid<br />

kan oprichten, B.S. 13 mei 1995, gewijzigd bij Koninklijk Besluit <strong>van</strong> 9<br />

maart 1999, B.S. 15 juni 1999 (eerste uitg.).<br />

17 BOUCKAERT, G., en LEROY, J., “Lokale besturen in de eenentwintigste eeuw. Pleidooi voor een<br />

beheersmatige afstemming.”, De Gem., 1996, 554<br />

18 Zie SCHMIDT, H., “De gemeentelijke vzw: jawel, zij bestaat.”, De Gem., 1996, 543<br />

19 Kamer, Vr. en Antw., Kamer, 1995-1996, vraag nr. 24, 1059<br />

20 BOUCKAERT, G., en LEROY, J., o.c., 553-554.<br />

21 Deze tekortkomingen worden uitvoerig onderzocht in de bijdragen VAN HOOYDONK, E.,<br />

“Knelpunten na vijf jaar gemeentebedrijvenwet” en GEENS, K., en VAN BEVER, L., “Bestuur<br />

en controle in de intercommunale en het autonome gemeentebedrijf ” in BAETEN, S.,<br />

BYTTEBIER, K., en LEUS, K., (eds.), Onderneming <strong>van</strong> publiek recht, Maklu, Antwerpen, 2000,<br />

157-246. Zie ook BOVERIE, M., SUYKENS, M, LEROY, J., “De gemeentebedrijven”, De. Gem.,<br />

1995, en HULPIAU, G., De gemeentebedrijven op: http://aba.ewbl.vlaanderen.be/<br />

intercommunales.htm<br />

22 Voor een overzicht <strong>van</strong> de evolutie in het aantal gewone en autonome gemeentebedrijven,<br />

zie: HULPIAU, G., o.c.<br />

23 zie: HULPIAU, G., o.c.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

455<br />

24 Vr. en Antw., Kamer, 1995-1996, 1059. Zie SCHMIDT, H., “De gemeentelijke vzw: jawel, zij<br />

bestaat.”, De Gem., 1996, 542<br />

25 zie voor deze problematiek: GEENS, K., en VAN BEVER, L., “Bestuur en controle in de<br />

intercommunale en het autonome gemeentebedrijf ” in BAETEN, S., BYTTEBIER, K., en LEUS,<br />

K., (eds.), Onderneming <strong>van</strong> publiek recht, Maklu, Antwerpen, 2000, 127.<br />

26 Gedr.St., Senaat, B.Z. 1991-1992, 349/3, verslag Suykerbuyck<br />

27 Gedr.St., Senaat, B.Z. 1991-1992, advies <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State <strong>van</strong> 25 mei 1994, nr. 349/2,<br />

zie GEENS, K., en VAN BEVER, L., o.c., 140<br />

28 GEENS, K., en VAN BEVER, L., o.c., 146.<br />

29 VAN HOOYDONK, E., “De Gemeentebedrijvenwet <strong>van</strong> 28 maart 1995 en het juridisch statuut<br />

<strong>van</strong> de autonome gemeentebedrijven”, T. Gem, 1997, 51.<br />

30 BOVERIE, M., SUYKENS, M, LEROY, J., “De gemeentebedrijven”, De. Gem., 1995, 513<br />

31 Voor een overzicht <strong>van</strong> de evolutie in het aantal gewone en autonome gemeentebedrijven,<br />

zie: HULPIAU, G., De gemeentebedrijven op: http://aba.ewbl.vlaanderen.be/intercommunales.htm<br />

32 HULPIAU, G., De gemeentebedrijven op: http://aba.ewbl.vlaanderen.be/intercommunales.htm<br />

33 Typevoobeeld is de oprichting <strong>van</strong> een jeugdhuis door jeugdbewegingen, jongeren of ouders<br />

<strong>van</strong> jongeren onder de vorm <strong>van</strong> een vzw. De gemeente moet een dergelijk initiatief kunnen<br />

ondersteunen, ook financieel.<br />

34 Gedr. St., Senaat, 1994-1995, nr. 349-3, Zie BOVERIE, M., SUYKENS, M, LEROY, J., “De gemeentebedrijven”,<br />

De. Gem., 1995, 503<br />

BOEK II - DE RELATIE TUSSEN DE BURGER<br />

EN HET GEMEENTEBESTUUR (blz 322)<br />

* De auteurs danken de heer F. SCHRAM, Vrij medewerker bij het Instituut voor Administratief<br />

Recht <strong>van</strong> de K.U.Leuven en adjunct-adviseur bij de Commissie voor de toegang tot de<br />

bestuursdocumenten voor zijn gewaardeerde adviezen bij de uitwerking <strong>van</strong> de titel over de<br />

openheid en de openbaarheid <strong>van</strong> bestuur.<br />

1 Zie MAES, R. en JOCHMANS, K., Inleiding tot de bestuurskunde, Stoho, Brussel, 1996, boekdeel 1,<br />

168-182.<br />

2 MAES, R., Bestuurskunde: relatie bestuur-burger, Instituut voor de Overheid, Leuven, boekdeel<br />

1, 15.<br />

3 MAES, R., Democratie, Legitimititeit en Nieuwe Politieke Cultuur, Acco, Leuven, 1997, 32 e.v.<br />

4 Dit artikel werd ingevoegd ingevolge art. 7 <strong>van</strong> de Wet <strong>van</strong> 11 juli 1994.<br />

5 MAES, R., o.c.,1996, 47-48.<br />

6 DEPLA, P., Lokaal bestuur in verandering. Over achtergrond, vorm en grenzen <strong>van</strong> bestuurlijke<br />

vernieuwing. In: DE JONG P., KORSTEN A., en PRÖPPER, I., Permanente herstructurering in<br />

maatschappelijke sectoren. Dynamiek of dynamiet?, VUGA, 1997, 119-134.<br />

7 In deze zin kan gewezen worden op de introductie <strong>van</strong> vormen <strong>van</strong> medebeheer door burgers<br />

of door organisaties of verenigingen waar<strong>van</strong> ze lid zijn, alsook op de politieke wil <strong>van</strong><br />

sommige politieke partijen om een vorm <strong>van</strong> bindend referendum in te voeren.<br />

8 BOVENS, M.,e.a., De verplaatsing <strong>van</strong> de politiek. Een agenda voor democratische vernieuwing. Amsterdam,<br />

Wiardi Beckman Stichting, 1995.<br />

9 DEPLA, P., Ibid., 128.<br />

10 Zie o.m. TOPS, P., Moderne regenten, Atlas Amsterdam, 1994; DEPLA P., en MONASCH, J., In de<br />

buurt <strong>van</strong> de politiek, Wiardi Beckman Stichting, Amsterdam, 1994; PRÖPPER, I. en STEENBEEK,<br />

D., De aanpak <strong>van</strong> interactief beleid: elke situatie is anders, Coutinho, Bussem, 1999.<br />

11 Bij wijze <strong>van</strong> voorbeeld kan worden verwezen naar:<br />

- de wet <strong>van</strong> 10 april 1841 betreffende de opening, de afschaffing of de verandering <strong>van</strong> een<br />

buurtweg;<br />

- de wetgeving betreffende de onteigening;<br />

- het regentsbesluit <strong>van</strong> 11 februari 1946 in zoverre het betrekking heeft op het verlenen<br />

<strong>van</strong> vergunningen voor gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen;<br />

- de wetgeving op de ruimtelijke ordening en de stedenbouw i.v.m. de uitwerking <strong>van</strong><br />

aanlegplannen of i.v.m. de aflevering <strong>van</strong> bepaalde bouw- en verkavelingsvergunningen;<br />

- het milieurecht en de regeling <strong>van</strong> de milieuvergunningen;


456<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

- …<br />

12 De gemeentewet <strong>van</strong> 30 maart 1836 stelde de openbaarheid verplicht op volgende gebieden:<br />

- het ter inzage leggen <strong>van</strong> de belastingplichtigen <strong>van</strong> de voorlopig vastgelegde kohieren m.b.t.<br />

de omslagbelastingen;<br />

- het ter inzage leggen <strong>van</strong> de inwoners <strong>van</strong> de gemeente <strong>van</strong> de besluiten <strong>van</strong> de gemeenteraad<br />

en het ter inzage leggen <strong>van</strong> de begrotingen en rekeningen ten behoeve <strong>van</strong> de belastingplichtigen;<br />

- de openbare behandeling <strong>van</strong> het verslag over het bestuur en over de toestand <strong>van</strong> de<br />

gemeentezaken;<br />

- het aanplakken <strong>van</strong> de reglementen en verordeningen.<br />

13 ROWAT, D.C., Rapport général. In: INSTITUT INTERNATIONAL DES SCIENCES ADMINISTRATIVES,<br />

Le secret administratif dans les pays développés, Cujas, Parijs, 1977, 21-51.<br />

14 Het betreft hier de bijzondere bepalingen in het strafwetboek m.b.t. het beroepsgeheim<br />

waartoe ambtenaren zijn gehouden in zover hen gegevens m.b.t. personen bekend zijn,<br />

alsook bepalingen die de gegevens en documenten beveiligen die betrekking hebben op de<br />

defensie of de staatsveiligheid. Verder betreft het beveiligingsmaatregelen m.b.t. de toegang<br />

tot de archieven, het briefgeheim, de gegevens die meegedeeld worden aan de fiscus, de<br />

burgerlijke stand, het rijksregister, e.d.m.<br />

Tenslotte betreft het hier ook de bepalingen, vervat in de artikels 9 en 13 <strong>van</strong> het statuut <strong>van</strong><br />

het Rijkspersoneel, zoals dat in voege was tot 1991, die trouwens werden overgenomen in<br />

de personeelsstatuten <strong>van</strong> de andere openbare besturen.<br />

15 Zie o.a.:<br />

- Artikel 19 <strong>van</strong> de Universele Verklaring <strong>van</strong> de Rechten <strong>van</strong> de Mens;<br />

- Artikel 10 <strong>van</strong> het EVRM;<br />

- Verklaring betreffende de vrijheid <strong>van</strong> expressie en informatie <strong>van</strong> het Comité <strong>van</strong> Ministers<br />

<strong>van</strong> 29 april 1982;<br />

- Artikel 19 <strong>van</strong> het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten.<br />

16 Aangepast door het decreet <strong>van</strong> 13 juni 1996 en ver<strong>van</strong>gen door het decreet <strong>van</strong> 18 mei<br />

1999<br />

17 Zie verder: SCHRAM, F., “Het nieuw Vlaams openbaarheidsdecreet op de weegschaal”, in:<br />

Tijdschrift voor Gemeenterecht, 1999, nr. 4, 344-345 en 368-369; “Openbaarheid <strong>van</strong> bestuur,<br />

een voorbeeld <strong>van</strong> interactie tussen het Europees en nationaal publiekrecht”, in: TBP, 1999.<br />

Wet <strong>van</strong> 26 juni 2000 tot wijziging <strong>van</strong> de wet <strong>van</strong> 11 april 1994 en de wet <strong>van</strong> 12 november<br />

1997, B.S., 15 juli 2000.<br />

18 VANDE LANOTTE, J., en CROMHEECKE, M., Een overzicht <strong>van</strong> administratieve rechtscolleges.<br />

In: Tijdschrift voor bestuurswetenschappen en publiekrecht, nr. 5, 1966, p. 270-274.<br />

19 HOOGERWERF, A., en HERWEIJER, M., Overheidsbeleid. Een inleiding in de beleidswetenschap, Samson,<br />

Alphen aan de Rijn, 1998, 40.<br />

20 BACHRACH, P., en BARATZ, M.S., Power and Poverty: Theory and Practice, New York, 1970.<br />

21 VAN PRAAG, P., Een stem verder. Het referendum in de lokale politiek, Amsterdam, Het Spinhuis,<br />

1993, 106-109.<br />

22 GILHUIS, P.C., Het referendum. Een rechtsvergelijkende studie, Samsom Uitgeverij, Alphen aan den<br />

Rhijn, 1981, 28-29.<br />

23 Zie o.a.: ALEN, A., Advies over de noodzaak <strong>van</strong> herziening <strong>van</strong> artikel 41 <strong>van</strong> de Grondwet<br />

over de gemeentelijke en provinciale volksraadpleging. In: Tijdschrift voor Belgisch Publiekrecht,<br />

Kluwer België, nr. 3, 1999, 222-225.<br />

24 B.S. 9 april 1999.<br />

25 GILHUIS P., o.c., 34.<br />

26 De vergelijking tussen de landen is gesteund op volgende werk: BUTLER, D., EN RANNEY, A.,<br />

Referendums around the World, Macmillan Basingstoke, 1994, 304 p.<br />

27 MAES, R.,en DE RYNCK, F., Gemeentelijk beleid in samenspraak. Leidraad voor een democratische en<br />

doelmatige besluitvorming, K.U. Leuven, Afdeling Bestuurswetenschap, 1989, 1-8.<br />

28 Een grondige studie omtrent de emancipatie <strong>van</strong> de burger en het daarmee verbonden<br />

gewijzigd waardenpatroon vindt men bij INGLEHART, R., The Silent Revolution: changing values<br />

and political styles among western publics, Princeton University Press, 1977, 482 p.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

457<br />

29 Het onderzoeksrapport was gebaseerd op de gegevens die door 149 gemeenten in de vorm<br />

<strong>van</strong> een schriftelijke vragenlijst ter beschikking werden gesteld.<br />

30 Artikel 120bis <strong>van</strong> de huidige gemeentewet erkent formeel de bevoegdheid <strong>van</strong> de gemeenten<br />

om adviesraden in te richten, de samenstelling er<strong>van</strong> te regelen en de gevallen te bepalen<br />

waarin de raden geconsulteerd moeten worden.<br />

31 SUYKENS, M., Betekenis <strong>van</strong> de georganiseerde inspraak voor de lokale samenleving, VVSG, Brussel, 29<br />

juni 1999, 4-7.<br />

32 VELDBOER, L., De inspraak voorbij. Ervaringen <strong>van</strong> burgers en lokale bestuurders met nieuw vormen <strong>van</strong><br />

overleg, Instituut voor Publiek en Politiek, Amsterdam, 1996.<br />

33 SUYKENS, M., o.c., p. 9.<br />

34 LAKO, C.J., Strategisch burgeronderzoek: ogen en oren <strong>van</strong> het lokale bestuur. In: De Europese<br />

Gemeente, jaargang 33, nr. 2, 21-24.<br />

35 COMMISSIE DUYVENDAK, Duurzame democratie, Groenlinks en politieke vernieuwing, Amsterdam,<br />

1993, 27.<br />

BOEK III - INTERBESTUURLIJKE VERHOUDINGEN (blz. 371)<br />

1 Naast de hiërarchie der normen wordt in de wetgeving ook de hiërarchie der belangen<br />

gehuldigd. Het bestuurlijk toezicht heeft in dit verband als functie te verhinderen dat de<br />

gemeente zou handelen in strijd met het algemeen belang.<br />

2 DE WAARD, B., Negotiated decision-making, Boom Juridische Uitgevers, Den Haag, 2000, p.<br />

1-9. STROMME CHRISTENSEN, K., Cities and complexities: making intergovernmental decisions,<br />

London, Sage Publications, 1998, p. 48-55. TOONEN, T., “The unitary state as a system of<br />

co-governance: the case of the Netherlands”, in: Public Administration, 1990 (68), p. 291-293.<br />

WRIGHT, D. S., “Understanding intergovernmental relations”, in: Classics of public<br />

administration, 1997, p. 579.<br />

3 ROSENTHAL, U. en RINGELING, A. B. en BOVENS, M. A. P. en ’t HART, P. en VAN<br />

TWIST, M. J. W., Openbaar bestuur: beleid, organisatie en politiek, Tjeenk Willink, Alphen aan den<br />

Rijn, 1996, p. 264.<br />

4 NELISSEN, N. J. M. en IKINK, T. en VAN DE VEN, A. W., In staat <strong>van</strong> vernieuwing: maatschappelijke<br />

vernieuwingsprocessen in veelvoud, Bussum, Dick Coutinho, 1996, p. 32-33.<br />

5 KJELLBERG, F., “The changing values of local government”, in: The annals of the American<br />

Academy of Political and Social Science, 1995 (540), p. 48-49. STOKER, G. en YOUNG, S., Cities<br />

in the 1990s: local choice for a balanced strategy, Longman Harlow, 1993, p. 179.<br />

6 Inspiratie werd ontleend aan: LOWDNES, V. en SKELCHER, C., “The dynamics of multiorganizational<br />

partnerships: an analysis of changing modes of governance”, in: Public<br />

Administration, 1998 (76), p. 320-330.<br />

7 ORGANISATION FOR ECONOMIC DEVELOPMENT AND COOPERATION,<br />

Managing across levels of government, Paris, OECD, 1997, p. 23-26.<br />

8 ALBAEK, E., “Denmark”, in: Nordic local government, 1996, p. 54-68. ROSE, L. E., “Norway”,<br />

in: Nordic local government, 1996, p. 162-185.<br />

9 BLOM-HANSEN, J., “Policy-making in central-local government relations”, in: Journal of<br />

public policy, 1999 19 (3), p. 244-247.<br />

10 BLOM-HANSEN, J., o.c.., p. 246-247. ELANDER, I., “Analysing central-local government<br />

relations in different systems: a conceptual framework and some empirical illustrations”, in:<br />

Scandinavian Political Studies, 1991 14 (1), p. 45-46.<br />

11 TOONEN, T., “The unitary state as a system of co-governance: the case of the Netherlands”,<br />

in: Public Administration, 1990 (68), p. 292-293. TOONEN, T. en HENDRIKS, F., “Gemeenten<br />

en hogere overheden”, in: Lokaal Bestuur, 1996, pp. 133-134.<br />

12 LEROY, J., “Het bestuursakkoord tussen de Nederlandse gemeenten en het rijk”, in: De<br />

Gemeente, 1995 (5), p. 245. Bij de drie voorgaande akkoorden waren enkel de Rijksoverheid<br />

en de VNG betrokken.<br />

13 TOONEN, T. en HENDRIKS, F., o.c., p. 124.<br />

14 LOWDNES, V., “Rebuilding trust in central-local relations: policy or passion?”, in: Local<br />

government studies, 1999, p. 121-122. JOHN, P., “Local governance”, in: Developments in British<br />

politics, 1997, p. 257-266.


458<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

15 Een voorstel tot bestuursakkoord was al eerder in 1994 door de VVSG uitgewerkt. VERE-<br />

NIGING VAN VLAAMSE STEDEN EN GEMEENTEN, “Voorstel <strong>van</strong> bestuursakkoord<br />

aan de nieuwe Vlaamse Regering”, in: De Gemeente, 1995 (5), p. 237-346. Met het afsluiten<br />

<strong>van</strong> dit pact werd uitvoering gegeven aan het regeerakkoord <strong>van</strong> de vorige Vlaamse Regering<br />

en tevens aan één <strong>van</strong> de aanbevelingen uit het in 1997 gepubliceerde rapport <strong>van</strong> de Commissie<br />

Bestuurlijke Organisatie (CBO). VLAAMSE REGERING, Bakens voor de 21e eeuw –<br />

regeerakkoord 1995-1999, Brussel, 1995, p. 23. COMMISSIE BESTUURLIJKE ORGANI-<br />

SATIE, De organisatie <strong>van</strong> het binnenlands bestuur in Vlaanderen, Brussel, CBO, p. 200.<br />

16 VLAAMSE REGERING en VERENIGING VAN VLAAMSE STEDEN EN GEMEEN-<br />

TEN, Pact tussen de Vlaamse Regering en de Vlaamse gemeenten en OCMW’s, Brussel, 1999, p. 1.<br />

17 Voorbeelden <strong>van</strong> reeds genomen maatregelen ter uitvoering <strong>van</strong> het pact zijn: de door het<br />

decreet <strong>van</strong> 18 mei 1999 gerealiseerde aanpassing <strong>van</strong> de samenwerkingsmogelijkheden <strong>van</strong><br />

de OCMW’s; de installatie <strong>van</strong> de Hoge Raad voor <strong>Binnenlands</strong> Bestuur op 22 november<br />

1999 en de uitwerking <strong>van</strong> deze <strong>proeve</strong> <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>. DECOSTER, G., De<br />

Vlaamse begroting <strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden voor het jaar 2000 in het teken <strong>van</strong> de uitvoering <strong>van</strong> het<br />

regeerakkoord en het Pact met de gemeenten en de OCMW’s, Brussel, Vlaamse Gemeenschap –<br />

Administratie <strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden, 2000, p. 1-6. DECOSTER, G., Het pact met<br />

de gemeenten en OCMW’s: een eerste positieve balans, Brussel, Vlaamse Gemeenschap – Administratie<br />

<strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden, 2000, p. 1-7.<br />

18 SAUWENS, J., Lokaal besturen in een nieuw millenium – Beleidsnota <strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden<br />

2000-2004, Brussel, Kabinet <strong>van</strong> de Vlaamse Minister <strong>van</strong> <strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden,<br />

Ambtenarenzaken en Sport J. Sauwens, 2000, p. 6. VLAAMSE REGERING, Een nieuw<br />

project voor Vlaanderen – regeerakkoord, Brussel, 1999, p. 15-16.<br />

19 De redactie <strong>van</strong> de in titel I en titel II voorgestelde decreetsartikelen gebeurde onder begeleiding<br />

<strong>van</strong> Prof. Dr. R.Maes.<br />

20 VLAAMSE REGERING en VERENIGING VAN VLAAMSE STEDEN EN GEMEEN-<br />

TEN, o.c., Brussel, 1999, p. 1.<br />

21 VLAAMSE REGERING en VERENIGING VAN VLAAMSE STEDEN EN GEMEEN-<br />

TEN, o.c., Brussel, 1999, p. 13.<br />

22 Vermeldenswaardig in dit verband zijn onder meer de volgende actiepunten: “(52) De Vlaamse<br />

Regering organiseert binnen het Ministerie <strong>van</strong> de Vlaamse Gemeenschap een interdepartementaal<br />

overleg om zodoende te zorgen voor een betere beleidsafstemming inzake alle aangelegenheden<br />

waar de lokale besturen bij betrokken worden. De VVSG wordt betrokken bij<br />

dit overleg. … Het is aangewezen om deze afstemming ook af te spiegelen op het politieke<br />

niveau.”; “(57) De Vlaamse Gemeenschap en de lokale besturen zullen beleidsrele<strong>van</strong>te statistieken<br />

en andere rele<strong>van</strong>te data uitwisselen – via electronische weg – ten einde een voor<br />

beide bestuursniveaus doelmatiger en samenhangender beleid uit te bouwen. Alle bij de<br />

Vlaamse overheid beschikbare gegevens, zeker de ruimtelijk gerefereerde, moeten voor de<br />

lokale besturen via de computer raadpleegbaar en onderling koppelbaar zijn, o. m. via een<br />

GIS-systeem, met mogelijkheid tot directe invoer door lokale besturen en met converteerbaarheid<br />

naar algemeen gangbare software. …” en “(58) De Vlaamse Regering zal bij<br />

nieuwe maatregelen een voldoende invoeringstermijn respecteren. Daarbij zullen in het kader<br />

<strong>van</strong> de opvolgingsstructuur ook afspraken gemaakt worden over begeleidende maatregelen<br />

om de invoering te vergemakkelijken.” VLAAMSE REGERING en VERENIGING<br />

VAN VLAAMSE STEDEN EN GEMEENTEN, Pact tussen de Vlaamse Regering en de Vlaamse<br />

gemeenten en OCMW’s, Brussel, 1999, p. 15-17.<br />

23 SAUWENS, J., o.c., p. 6. VLAAMSE REGERING, o.c., p. 15-16.<br />

24 In de door ons geconsulteerde gemeentewet <strong>van</strong> Noorwegen en die <strong>van</strong> de Duitse Länder<br />

Brandenburg, Sachsen, Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen werden geen bepalingen aangetroffen<br />

inzake overleg, communicatie en informatie-uitwisseling tussen de centrale en de<br />

lokale overheden. De Finse gemeentewet beperkt zich onder ‘section 8: relationship between<br />

the state and the local authorities’ tot de bepaling dat: The ministry of the Interior shall …<br />

ensure that municipal autonomy is taken into account in the preparation of legislation concerning local<br />

authorities. … The legislation on local authorities, matters of municipal administration and finances that<br />

are important and far-reaching in principle, and coordination of state and municipal finances shall be dealt<br />

with in a negotiation procedure between the state and local authorities, provisions on which will be laid down


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

459<br />

by decree.<br />

25 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., Gemeentewet: wet <strong>van</strong> 14 februari 1992,<br />

Stb. 96, houdende nieuwe bepalingen met betrekking tot gemeenten, Zwolle, Tjeenk Willink, 1998, p.<br />

323-324. Dit werk bevat voor elkeen <strong>van</strong> de in de Nederlandse gemeentewet voorkomende<br />

artikelen een weergave <strong>van</strong> de parlementaire behandeling ter zake en werd dan ook bij de in<br />

de tekst opgenomen toelichting <strong>van</strong> de artikelen 112-120 gebruikt.<br />

26 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c., p. 324.<br />

27 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c., p. 324.<br />

28 Verdergaande procedurevoorschriften voor een wenselijk geachte vorm <strong>van</strong> overleg tussen<br />

de overheidsgeledingen op een bepaald beleidsterrein kunnen dan nog steeds in de betreffende<br />

(bijzondere) wet worden neergelegd.<br />

29 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c., p. 325.<br />

30 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c., p. 325-326.<br />

31 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c., p. 331.<br />

32 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c., p. 331-332.<br />

33 Onder de Nederlandse term ‘medebewind’ gaan zowel opdrachten <strong>van</strong> gemengd belang als<br />

loutere uitvoeringsopdrachten schuil. KABINET VAN DE MINISTER-PRESIDENT en<br />

INTERPROVINCIAAL OVERLEG en VERENIGING VAN NEDERLANDSE GE-<br />

MEENTEN, Overheden over toekomst: bestuursakkoord nieuwe stijl, Den Haag, 1999, p. 25.<br />

34 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c.,p. 332-333.<br />

35 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c., p. 333-334.<br />

36 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c.,p. 333.<br />

37 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c., p. 333.<br />

38 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c., p. 341-342.<br />

39 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c., p. 342-344.<br />

40 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c.,p. 344-349.<br />

41 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c.,p. 351.<br />

42 Voorbeelden <strong>van</strong> deze vorm <strong>van</strong> systematisch te verstrekken informatie zijn: het overleggen<br />

<strong>van</strong> de jaarlijkse begroting door de gemeente aan provinciale staten, het verrichten <strong>van</strong> steek<strong>proeve</strong>n<br />

naar bepaalde maatschappelijke aspecten bij de gemeenten of in een aantal gemeenten<br />

en het verstrekken <strong>van</strong> adresgegevens over nieuwbouw, verbouw en sloop aan het<br />

Centraal Bureau voor de Statistiek. DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D.,<br />

o.c.,p. 358.<br />

43 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c.,p. 355.<br />

44 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c., p. 356-362.<br />

45 Als mogelijke uitgangspunten voor nadere regelgeving op stuk <strong>van</strong> de systematische<br />

informatieverstrekking tussen centrale en lokale overheden werden de volgende bepalingen<br />

aangehaald: gegevens dienen zo dicht mogelijk bij de bron te worden verzameld; duplicatie<br />

bij het verzamelen, verwerken en opslaan <strong>van</strong> gegevens moet worden voorkomen tenzij het<br />

tegendeel voor de openbare sector als geheel economische voordelen biedt en de belangen<br />

<strong>van</strong> de burger daardoor niet onevenredig worden geschaad; het vergaren <strong>van</strong> detailgegevens<br />

is voorbehouden aan het laagste bestuursniveau; gegevens voor gebruik op hoger niveau<br />

worden geaggregeerd tenzij detailinformatie voor bepaalde doeleinden noodzakelijk is; de<br />

informatie die het rijk vraagt, moet nodig zijn voor de uitoefening <strong>van</strong> een concreet aan te<br />

wijzen bevoegdheid; ingewonnen informatie mag niet voor een ander doel gebruikt worden<br />

dan waarvoor zij is gevraagd en er moet gestreefd worden naar een integrale en consistente<br />

structuur <strong>van</strong> de informatievoorziening.<br />

46 Het <strong>van</strong> 4 maart 1999 daterende BestuursAkkoord Nieuwe Stijl (BANS) werd immers ondertekend<br />

namens het Kabinet, het InterProvinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging <strong>van</strong><br />

Nederlandse Gemeenten (VNG). KABINET VAN DE MINISTER-PRESIDENT en<br />

INTERPROVINCIAAL OVERLEG en VERENIGING VAN NEDERLANDSE GE-<br />

MEENTEN, o.c., p. 2.<br />

47 In het bijzonder gaat het hierbij om de volgende actiepunten: “ (44) De Vlaamse Regering<br />

zal de samenhang tussen de planningen <strong>van</strong> de verschillende beleidssectoren vergroten en<br />

de mogelijkheden <strong>van</strong> de lokale besturen voor eigen beleidskeuzen verruimen. Ze zal daarom<br />

met de lokale besturen overeenkomsten sluiten waarin de rechten en verplichtingen duide-


460<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

lijk en controleerbaar worden afgesproken, met inbegrip <strong>van</strong> de financiële verhoudingen.<br />

De Vlaamse Regering zal een echte onderhandelingsruimte creëren over de beleidsovereenkomst<br />

tussen de Vlaamse overheid en het betrokken lokale bestuur zodat geen uniforme<br />

beleidsovereenkomst aan alle geïnteresseerde lokale besturen wordt opgedrongen<br />

aangezien maatwerk wordt toegepast. De verbintenissen in een beleidsovereenkomst zullen<br />

tot slot worden toegespitst op de te behalen resultaten en minder op de te gebruiken instrumenten<br />

en methoden.”; “(46) De Vlaamse Regering zal via procedure-afspraken met de<br />

lokale besturen een algemeen kader vaststellen waarop de beleidsovereenkomsten die zij<br />

met de lokale besturen wil sluiten, afgestemd kunnen worden. Zij zal de beleidsovereenkomsten<br />

maximaal richten op de gemeentelijke legislatuur en niet op de eigen regeerperiode.<br />

Daarbij wil de Vlaamse Regering het beleid op termijn zo sturen dat alle planningsverplichtingen<br />

zo veel als mogelijk gelijktijdig beginnen en gelijktijdig aflopen. De procedure-afspraken<br />

zullen in algemene termen regelen op welke wijze het bereiken <strong>van</strong> resultaten<br />

gemeten zal worden en hoe de controle daarop zal gebeuren. Er zal hierbij meer rekening<br />

gehouden worden met de differentiatie tussen de verschillende gemeenten en OCMW’s.<br />

Zo zal de Vlaamse Regering vermijden om één uniform model <strong>van</strong> beleid voeren aan te<br />

bieden aan alle gemeenten en OCMW’s. Daarnaast moet het volstrekt duidelijk zijn over<br />

welke financiële bijdrage de lokale besturen <strong>van</strong>wege de Vlaamse overheid zullen kunnen<br />

beschikken om de vooropgestelde resultaten te bereiken. Ook de uitbetalingsprocedure moet<br />

zoveel mogelijk uniform geregeld worden voor alle te sluiten beleidsovereenkomsten, waarbij<br />

de Vlaamse Regering als algemene regel wil aannemen dat een voorschot <strong>van</strong> minstens<br />

50 % wordt uitbetaald op het ogenblik dat de beleidsovereenkomst wordt gesloten en dat de<br />

rest <strong>van</strong> het bedrag binnen een afgesproken termijn wordt uitbetaald in functie <strong>van</strong> het<br />

bereiken <strong>van</strong> de afgesproken resultaten;” en “(47) In deze procedure-afspraken zal ook het<br />

initiatiefrecht <strong>van</strong> de lokale besturen worden vastgelegd om zelf een beleidsovereenkomst<br />

voor te stellen aan de Vlaamse overheid.” VLAAMSE REGERING en VERENIGING<br />

VAN VLAAMSE STEDEN EN GEMEENTEN, o.c., p. 14-15.<br />

48 PEETERS, B., Convenanten – in het bijzonder milieuconvenanten, Zwolle, Vereniging voor de vergelijkende<br />

studie <strong>van</strong> het recht in Nederland en in België, 1994, p. 13. VAN GERVEN, W.,<br />

“Beleidsovereenkomsten”, in: Academiae Analecta, 1984 46 (5), p. 48. VAN GERVEN, W., Hoe<br />

blauw is het bloed <strong>van</strong> de prins?, Antwerpen, Kluwer, 1984, pp. 71-72.<br />

49 DE BRUIJN, J. H. en TEN HEUVELHOF, E. F., Sturingsinstrumenten voor de overheid: over<br />

complexe netwerken en tweede generatie sturingsinstrumenten, Leiden, Stenfert Kroese, 1991, pp. 12-<br />

14. PEETERS, B., o.c., p. 24-26.<br />

50 AALDERS, M. V. C., “Het milieuconvenant wordt salonfähig – convenants nieuwe stijl in<br />

het milieubeleid”, in: Beleidsinstrumenten bestuurskundig beschouwd, 1993, p. 87-90. VAN DEN<br />

HEUVEL, J. H. J., Beleidsinstrumentatie: sturingsinstrumenten voor het overheidsbeleid, Utrecht, Lemma,<br />

1998, p. 58-59.<br />

51 NELISSEN, N. en BEMELMANS-VIDEC, M.-L. en GODEFROIJ, A. en DE GOEDE,<br />

P., Renewing government: innovative and inspiring visions, Utrecht, International Books, 1999, p. 20-<br />

22.<br />

52 Zie de inleidende beschouwingen bij boek III.<br />

53 KELCHTERMANS, B., Het begrip convenant, Brussel, Administratie Gezondheidszorg – Beleidscel,<br />

1998, p. 11-12. VAN DEN HEUVEL, J. H. J., Beleidsinstrumentatie: sturingsinstrumenten voor<br />

het overheidsbeleid, Utrecht, Lemma, 1998, p. 58-59.<br />

54 WAYENBERG, E., “Twofold negotiated decision-making in the Flemish public sector: the<br />

use of covenants in the relationship between the Flemish government and the local<br />

governments”, in: Negotiated Decision-making, 2000, p. 200-203.<br />

55 DE RYNCK, F., “Convenanten in Vlaanderen: <strong>van</strong> ondergeschiktheid naar partnerschap”,<br />

in: Tijdschrift voor het Gemeentekrediet, 1999, p. 8-16. DE RYNCK, F., “Interactief beleid: werken<br />

met andere besturen”, in: Praktisch handboek voor gemeentebeleid, 2000, p. 105-106. VERE-<br />

NIGING VAN VLAAMSE STEDEN EN GEMEENTEN, Naar een pact met de lokale besturen<br />

– pleidooi voor meer lokale beleidsruimte, Brussel, VVSG, 1997, p. 3-9.<br />

56 SAUWENS, J., o.c., p. 19. VLAAMSE REGERING en VERENIGING VAN VLAAMSE<br />

STEDEN EN GEMEENTEN, o.c., p. 14.<br />

57 Eerder werd aangehaald dat ook de huidige Vlaamse Regering zich ten volle geëngageerd


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

461<br />

heeft tot verdere uitvoering <strong>van</strong> het Pact tussen de Vlaamse Regering en de Vlaamse gemeenten<br />

en OCMW’s.<br />

58 De betreffende actiepunten uit het pact zijn opgenomen in voetnoot 47.<br />

59 MINISTERIE VAN JUSTITIE -DIRECTIE WETGEVING, Aanwijzingen voor de regelgeving,<br />

aanwijzingen voor convenants: praktijkvoorschriften voor de ontwerpers <strong>van</strong> regelingen en convenants<br />

voor de rijksoverheid, Den Haag, Staatsuitgeverij Den Haag, 1996. Met het oog op het uitwerken<br />

<strong>van</strong> een ‘handreiking convenants’ – als één <strong>van</strong> de in het BestuursAkkoord Nieuwe Stijl<br />

(BANS) gestipuleerde voornemens – werden deze praktijkvoorschriften anno 2000 aan een<br />

evaluatie onderworpen. Waar nodig zal aan de aanbevelingen <strong>van</strong> de in dit verband opgerichte<br />

werkgroep Evaluatie Aanwijzingen voor Convenanten worden gerefereerd. WERK-<br />

GROEP EVALUATIE AANWIJZINGEN VOOR CONVENANTEN, Rapport werkgroep<br />

Evaluatie Aanwijzingen voor Convenanten, februari 2000. In uitvoering <strong>van</strong> het BestuursAkkoord<br />

Nieuwe Stijl (BANS) dat in 1999 tussen de Nederlandse Rijksoverheid, de Vereniging <strong>van</strong><br />

Nederlandse Gemeenten (VNG) en het InterProvinciaal Overleg (IPO) werd afgesloten,<br />

werd eind februari een nieuwe ‘Handreiking Convenants’ uitgewerkt waar<strong>van</strong> de inhoud om<br />

tijdsredenen niet in de tekst is opgenomen.<br />

60 MINISTERIE VAN JUSTITIE -DIRECTIE WETGEVING, o.c., p. 157. WERKGROEP<br />

EVALUATIE AANWIJZINGEN VOOR CONVENANTEN, o.c., p. 10.<br />

61 De wenselijkheid <strong>van</strong> provinciale-lokale overeenkomsten werd onder meer door de Vereniging<br />

<strong>van</strong> Vlaamse Provincies (VVP) aangekaart op de studiedag ‘Digitale overheden: tussen<br />

wensdroom en realiteit.’<br />

62 Cfr. de aan Peeters ontleende definitie <strong>van</strong> een convenant als een door een overheid met een<br />

andere overheid – veelal echter met een particulier – gesloten overeenkomst tot formulering<br />

en / of tenuitvoerlegging <strong>van</strong> haar beleid in het algemeen dan wel meestal in een bepaalde sector.<br />

PEETERS, B., o.c., p. 13.<br />

63 DENTERS, S. A. H. en DE JONG, H. M. en VAN HEFFEN O., “Het grotestedenbeleid:<br />

rijk en gemeenten”, in: Bestuurskunde, 1999 8 (3), p. 97-99.<br />

64 Cfr. de respectievelijk door het Nederlandse ministerie <strong>van</strong> justitie en door Peeters gehanteerde<br />

duiding <strong>van</strong> het doel <strong>van</strong> een convenant.<br />

65 MINISTERIE VAN JUSTITIE -DIRECTIE WETGEVING, o.c., p. 186.<br />

66 MINISTERIE VAN JUSTITIE -DIRECTIE WETGEVING, o.c., p. 161.<br />

67 VAN DEN HEUVEL, J. H., o.c., p. 61. WERKGROEP EVALUATIE AANWIJZINGEN<br />

VOOR CONVENANTEN, o.c., p. 5.<br />

68 DE BROUWER-KOEIJERS, J. P. en RAVELLI, D., o.c., p. 325.<br />

69 PEETERS, B., o.c., p. 31.<br />

70 Het convenant in het kader <strong>van</strong> het Sociaal Impulsfonds is gestoeld op het decreet <strong>van</strong> 14<br />

mei 1996 tot vaststelling <strong>van</strong> de regels inzake de werking en de verdeling <strong>van</strong> het Sociaal<br />

Impulsfonds (B.S. 1 juni 1996) en de in uitvoering <strong>van</strong> dit decreet genomen besluiten.<br />

71 PEETERS, B., o.c., p. 31-32.<br />

72 Uiteraard is het opstellen <strong>van</strong> een milieubeleidsplan slechts één <strong>van</strong> de talrijke acties waartoe<br />

een gemeente zich bij het ondertekenen <strong>van</strong> een milieuconvenant kan verbinden. Artikel<br />

2.1.24 §2 <strong>van</strong> het decreet <strong>van</strong> 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake het milieubeleid<br />

(B.S. 3 juni 1995): De Vlaamse Regering kan, na evaluatie <strong>van</strong> de vrijwillige uitvoering <strong>van</strong> de<br />

bepalingen <strong>van</strong> deze onderafdeling [betreffende het gemeentelijk milieubeleidsplan] door de gemeenten, besluiten<br />

dat de gemeenten verplicht zijn een milieubeleidsplan op te stellen <strong>van</strong>af een datum die ze zelf bepaalt.<br />

73 Voor een bijkomende uitweiding aangaande de illusie <strong>van</strong> hét Vlaamse centrale-lokale<br />

convenant, zie: WAYENBERG E., o.c., p. 188-190.<br />

74 MINISTERIE VAN JUSTITIE -DIRECTIE WETGEVING, o.c., p. 163-171. WERK-<br />

GROEP EVALUATIE AANWIJZINGEN VOOR CONVENANTEN, o.c., p. 11-12.<br />

75 Gentlemen’s agreements worden opgedeeld bij de overheidsovereenkomsten die slechts een<br />

beperkte binding op het oog hebben, in die zin dat nakoming er<strong>van</strong> niet onverschuldigd is,<br />

maar tegelijk ook niet kan worden afgedwongen. KELCHTERMANS, B., o.c., p. 4-8.<br />

PEETERS, B., o.c., p. 1.<br />

76 MINISTERIE VAN JUSTITIE -DIRECTIE WETGEVING, o.c., p. 172.<br />

77 MINISTERIE VAN JUSTITIE -DIRECTIE WETGEVING, o.c., p. 172-173.<br />

78 MINISTERIE VAN JUSTITIE -DIRECTIE WETGEVING, o.c., p. 173.


462<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

79 SMET, M., “Milieubeleidsovereenkomsten in België”, in: Milieubeleidsovereenkomsten, 1991, p.<br />

137.<br />

80 MINISTERIE VAN JUSTITIE -DIRECTIE WETGEVING, o.c., p. 173. Met de zakelijke<br />

inhoud wordt het gedeelte bedoeld waarin de rechten en verplichtingen <strong>van</strong> de betrokken<br />

partijen zijn neergeschreven. WERKGROEP EVALUATIE AANWIJZINGEN VOOR<br />

CONVENANTEN, o.c., p. 11-12.<br />

81 De werkgroep convenants <strong>van</strong> de Vlaamse administratie bestaat zowel uit ambtenaren <strong>van</strong><br />

onderscheiden departementen <strong>van</strong> de Vlaamse administratie als uit vertegenwoordigers <strong>van</strong><br />

de VVSG.<br />

82 Het decreet <strong>van</strong> 15 juli 1994 betreffende de milieubeleidsovereenkomsten heeft als voorwerp<br />

het afsluiten <strong>van</strong> overeenkomsten tussen het Vlaamse Gewest en één of meer overkoepelende<br />

en representatieve organisaties <strong>van</strong> ondernemingen met het doel milieuverontreiniging<br />

te voorkomen, de gevolgen er<strong>van</strong> te beperken of weg te nemen of een doelmatig<br />

milieubeheer te bevorderen.<br />

83 De maximale duurtijd <strong>van</strong> zes jaar vloeit voort uit de keuze om het gebruik <strong>van</strong> de beleidsovereenkomst<br />

af te stemmen op de gemeentelijke legislatuur.<br />

84 DEMBOUR, J., Les actes de la tutelle administrative en droit belge, Larcier, Brussel, 1955, p. 1 en<br />

MAST, A., DUJARDIN, J., VAN DAMME, M. en VANDE LANOTTE, J., Overzicht <strong>van</strong> het Belgisch<br />

Administratief Recht, 15° druk, Kluwer, Antwerpen, 1999, p. 98.<br />

85 Deze uiteenzetting is enerzijds gebaseerd op de reeds geciteerde gemeentewetten en /of<br />

Grondwetten <strong>van</strong> de behandelde staten en anderzijds op de uitgavenreeks <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong><br />

Europa over de lokale besturen, CONSEIL DE L’EUROPE, Structure et fonctionnement de la démocratie<br />

locale et régionale, Conseil de l’Europe, Straatsburg.<br />

86 Decreet <strong>van</strong> 28 april 1993, houdende regeling, voor het Vlaamse Gewest, <strong>van</strong> het administratief<br />

toezicht op de gemeenten, B.S. 3 augustus 1993.<br />

87 Artikelen 30 §5 en 33quinquies <strong>van</strong> het decreet <strong>van</strong> 28 april 1993 houdende regeling, voor het<br />

Vlaamse Gewest, <strong>van</strong> het administratief toezicht op de gemeenten.<br />

88 Zie daarvoor hoofdstuk I <strong>van</strong> deel I.<br />

89 Handvest, art. 8.<br />

90 Zo is een vernietiging wegens een schending <strong>van</strong> het algemeen belang vaak een item in de<br />

nationale Nederlandse pers.<br />

91 VELAERS, J., o.c., p. 805, Gedr. St., Vl. R., 1988-89, 209/1.<br />

92 Proeve <strong>van</strong> Grondwet voor Vlaanderen, art. 83, 5°: “De toezichthoudende overheid of het decreet<br />

kunnen optreden om te beletten dat het recht wordt geschonden of het algemeen<br />

belang geschaad”.<br />

93 Zie R.v.St., 2 juni 1998, gemeente Middelkerke; zie hoofdstuk I <strong>van</strong> Deel I.<br />

94 Gedr. St., Senaat, 1991-1992, nr. 349/1. Zie LEUS, K., en BERGS, A., o.c., 127<br />

95 Zie LEUS, K., en BERGS, A., o.c., 127<br />

96 Zie LEUS, K., en BERGS, A., o.c., 129<br />

97 Gedr.St., Br. H. G., 1996-1997, nr. A-179/1, advies <strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State over een voorontwerp<br />

<strong>van</strong> ordonnantie ‘houdende regeling<strong>van</strong> het administratief toezicht op de gemeenten<br />

<strong>van</strong> het Brussels Hoofdstedelijk Gewest’, en Gedr. St., Vl. P., 1997-1998, nr. 833/1, advies<br />

<strong>van</strong> de Raad <strong>van</strong> State over een voorontwerp <strong>van</strong> decreet tot wijziging <strong>van</strong> het decreet <strong>van</strong> 28<br />

april 1993 houdende regeling voor het Vlaamse Gewest, <strong>van</strong> het administratief toezicht op<br />

de gemeenten.<br />

98 Zie onder meer VAN HOOYDONK, E., “Knelpunten na vijf jaar gemeentebedrijvenwet” in<br />

BAETEN, S., BYTTEBIER, K., en LEUS, K., (eds.), Onderneming <strong>van</strong> publiek recht, Maklu, Antwerpen,<br />

2000, p.227-244; VAN HAEGENDOREN, G., “De bevoegdheidsverdeling voor het administratief<br />

toezicht op de ‘gemeentelijke instellingen’”, T.Gem., 1998, p.4-17 en LEUS, K., en<br />

BERGS, A., “Het administratief toezicht op de gemeentebedrijven (decreet <strong>van</strong> 17 maart<br />

1998 tot wijziging <strong>van</strong> het decreet <strong>van</strong> 28 april 1993 houdende regeling voor het Vlaamse<br />

Gewest <strong>van</strong> het administratief toezicht op de gemeenten), T.Gem., 1999, p.120-137.<br />

99 Artikel 8 <strong>van</strong> het decreet <strong>van</strong> 17 maart 1997, en het decreet <strong>van</strong> 2 maart 1999.


Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong><br />

463


464<br />

Colofon:<br />

Samenstelling:<br />

Instituut voor de Overheid<br />

Departement Politieke Wetenschappen<br />

o.l.v. prof. R. Maes, promotor,<br />

en<br />

Instituut voor Administratief Recht<br />

Rechtsfaculteit K.U.Leuven<br />

o.l.v. prof. M. Boes, co-promotor<br />

In opdracht <strong>van</strong>:<br />

de administratie Wetenschap en Innovatie,<br />

programma beleidsgericht onderzoek<br />

en <strong>van</strong> de administratie <strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden<br />

<strong>van</strong> het Ministerie <strong>van</strong> de Vlaamse Gemeenschap<br />

Verantwoordelijk uitgever:<br />

Guido Decoster, directeur-generaal<br />

<strong>van</strong> de administratie <strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden<br />

Markiesstraat 1 - 1000 Brussel<br />

Lay-out:<br />

Administratie <strong>Binnenlands</strong>e Aangelegenheden<br />

Team externe communicatie<br />

Depotnummer: D/2001/3241/075<br />

Druk: Enschedé Van Muysewinkel, Evere.<br />

Proeve <strong>van</strong> Vlaams <strong>gemeentedecreet</strong>

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!