Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 ... - Liberaal Archief
Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 ... - Liberaal Archief Hoofdstuk III. Leden van de Gentse loges tot 1786 ... - Liberaal Archief
prachtig gemeubileerd gebouw, tot dit door de Fransen werd geconfisqueerd. Een buurman, de wijnhandelaar Louis Blommaert, die in de Sint-Janstraat woonde, kocht het Kapittelhuis aan en verkocht het dadelijk door aan de twee kanunniken. Kanunnik Louis Jean Papeleu (ca. 1760-1823) was een zoon van de in 1783 geadelde Denis Jacques Papeleu, heer van Poelvoorde, en Marie Elizabeth Hopsomere, die een halfzus was van de vermogende jakobijn Constant Louis Hopsomere (zie onder het lemma de Nottet d'Anglier). Kanunnik Louis Papeleu was 'heer van 's Graven Haersche', een heerlijkheid binnen de gemeente Deurle (waar nog steeds een 'Papeleugoed' bestaat, bij de Lindenstraat). In zijn familie kreeg de kanunnik om duistere redenen de bijnaam 'de zwarte vent'. In de burgerlijke kringen van het Gentse was hij vooral als huwelijksmakelaar bekend. Kanunnik Louis Papeleus broers: (i) Benoît Jean Papeleu huwde Charlotte Thérèse Goethals, een nicht van gewezen schepen Adriaen Jacques Goethals*, Voorzittend Meester van La Discrète Impériale et Royale van 1762 tot 1767. (ii) Denis Antoine Papeleu (ca. 1752-1810) huwde Jeanne Françoise Carpentier. Zij waren de ouders van onder meer: - Louis Papeleu (1785-1833) die in de Provinciale Staten zetelde van 1816 tot 1830. In 1809 werd hij lid van Les Vrais Amis, in 1818 werd hij geaffilieerd bij La Félicité Bienfaisante, waar hij in 1822 de 1ste Opziener werd. Zijn zoon Adolphe Papeleu (1811-1859) opende met Louis van Houtte (1810- 1876) in 1839 een van de eerste 'hofbouwinrichtingen' te Gentbrugge. Hij vestigde zich in 1850 te Wetteren waar hij een pionier werd van de boomkwekerij. Te Ledeberg kreeg een parkje de naam 'Adolf Papeleu, tuinbouwkundige'. - Marie Thérèse Papeleu huwde met Pierre Alexandre Tinel, geboren te Montpellier in 1781, secretaris-generaal van de Prefectuur van het Scheldedepartement te Gent. In 1806 werd Tinel lid van La Félicité Bienfaisante. Na het overlijden van Mgr. de Lobkowitz in 1795 maakte kanunnik de Meulenaere deel uit van het vicariaat dat het bisdom moest besturen tot de benoeming van een opvolger. In 1797 stond kanunnik de Meulenaere, die toen deken van het kapittel was, voor de moeilijke keuze of hij al dan niet de vereiste eed van trouw (incl. 'haine à la royauté') aan de Franse republiek zou afleggen. In juni van dat jaar schreven drie belangrijke parochiepastoors van Gent (P.F. Huybrecht van de Sint-Baafskathedraal, Joannes Franciscus Wauters [1754-1820] van de Sint-Michielsparochie, en Franciscus Sartel [1749-1799] van de Onze-Lieve-Vrouwparochie) aan de 'Conseil des Cinq Cents' te Parijs een open brief om mee te delen dat de eed niet verenigbaar was met het vervullen van hun godsdienstige plicht. Waarschijnlijk was dit ook de opvatting van kanunnik de Meulenaere. Hoe dan ook, precies in 1797 week hij voor enige maanden uit naar Düsseldorf, blijkbaar om te ontsnappen de MEULENAERE, Maximilien - 379
aan een dreigende deportatie. De jakobijnen brandmerkten hem in die tijd, zoals talrijke andere priesters, als een "ennemi déclaré du gouvernement français", die bovendien "doctrines insidieuses" en "principes contre-révolutionnaires... le fanatisme" verspreidde. In maart 1799 werd kanunnik de Meulenaere enige tijd in het Correctiehuis aan de Coupure opgesloten, maar kwam opnieuw vrij, "na machtige voorspraak bij de consuls" (waarschijnlijk door zijn broer). Na zijn vrijlating legde kanunnik de Meulenaere niettemin de door de Fransen vereiste nieuwe eed af, houdende erkenning van de soevereiniteit van het Franse volk, alsmede onderwerping en gehoorzaamheid aan de Franse republiek (maar zonder 'haine à la royauté'). In december 1801 publiceerde hij met zijn collega's kanunniken Egide de Grave (1730-1813) en Louis Jean Papeleu een open brief over hun persoonlijke interpretatie van deze eed: 'onderwerping aan de wetten' houdt niet in dat men de wetten ook 'goedkeurt'. Zeven jaar na het overlijden van Mgr. de Lobkowitz kreeg Gent in 1802 een nieuwe bisschop, de Fransman Mgr. Etienne Fallot de Beaumont (1750-1835). Deze Nederlandsonkundige bisschop werd onmiddellijk geconfronteerd met talrijke praktische problemen, in het bijzonder de materiële gevolgen van de sluiting van de kloosters en de verdediging van het katholiek onderwijs in de scholen van de Republiek. Spoedig werden de bevoegdheden van het bisschoppelijk kapittel toegewezen aan het vicariaat, waarin vicaris-generaal de Meulenaere een leidende rol vervulde. In mei 1802 nodigden kanunnik de Meulenaere en de overige vicarissen-generaal de geestelijkheid van het bisdom uit om een stem uit te brengen ten gunste van de toekenning aan Napoleon Bonaparte van het Consulaat voor het leven. Enige maanden later zond bisschop Fallot de Beaumont een herderlijk mandement aan alle priesters van het bisdom om hen te verplichten de volgende woorden te 'zingen' voor de 'benedictie': Domine, salvam fac Rempublicam; Domine, salvos fac Consules. Kort daarop werd het Salvum fac Imperatorem. Na de mutatie van Mgr. Fallot de Beaumont naar het bisdom van Piacenza (Italië) in 1807, werd de Franse edelman Mgr. Maurice de Broglie (1766-1821) de nieuwe bisschop van Gent. Kanunnik de Meulenaere (die even gehoopt had zèlf als opvolger van Mgr. Fallot de Beaumont te worden benoemd) werd niet bevestigd in zijn ambt van vicaris-generaal. Dit ontstemde hem temeer daar Mgr. de Broglie blijkbaar alleen vertrouwen had in de Franse 'abbé' Jacques Joseph Le Surre, die hij naar Gent had laten overkomen. Hij benoemde Le Surre tot kanunnik en vicaris-generaal. De bedoeling van de bisschop was dat Le Surre het feitelijk bestuur van het bisdom in handen zou nemen, zodat de bisschop zijn volle aandacht kon besteden aan meer principiële problemen. Le Surre was een vrij radikaal ultramontaan en hij werd herhaaldelijk door de Franse regering berispt. Wanneer in 1815 de Fundamentele Wet van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden aan de notabelen ter goedkeuring werd voorgelegd, schreef Le Surre in een Avis aux Notables dat "la protection générale de tous les cultes dans un Etat était un dogme politique d'invention moderne, qui devait sa naissance et sa réputation à cet atroce 380 - de MEULENAERE, Maximilien
- Page 15 and 16: (ii) Graaf Philippe Balthazar de Le
- Page 17 and 18: e/ kasteel van Beloeil, 'Waepen van
- Page 19 and 20: "avec tous ses officiers fort polis
- Page 21 and 22: est de chercher subtilement le sér
- Page 23 and 24: Admirez, devinez et reconnaissez de
- Page 25 and 26: (v) Flore (1775-1849) met baron Rab
- Page 27 and 28: In zijn (gedeeltelijke) genealogie
- Page 29 and 30: van LOO, Christophel (1751-1825) a/
- Page 31 and 32: g/ 13, 19, 35, 41, 50.13, 52, 83, 8
- Page 33 and 34: aristocratische) Staten van Vlaande
- Page 35 and 36: De familie Maelcamp was afkomstig u
- Page 37 and 38: e/ Gent, Bisschopstraat (= Gouverne
- Page 39 and 40: MAHY, Honoré Egide (? - ?) a/ Fél
- Page 41 and 42: - Baudouin Joseph Manilius (1745-17
- Page 43 and 44: MARCHAND, Paul Louis (1745-1834) a/
- Page 45 and 46: Men weet niet welke opleiding Jacqu
- Page 47 and 48: Hij is waarschijnlijk de Mechelynck
- Page 49 and 50: die een bewogen leven kende. Hij we
- Page 51 and 52: Wanneer Jean Charles Mechelynck de
- Page 53 and 54: Uit het echtpaar Mechelynck-Delehay
- Page 55 and 56: de MEULENAERE, Pierre Georges (1751
- Page 57 and 58: P[rovinciale] etc., entièrement co
- Page 59 and 60: ambt behouden tot 1793, zij het dat
- Page 61 and 62: militaire commandant van Gent en Oo
- Page 63 and 64: constitutiebrief van markies de Gag
- Page 65: Dioecesis Gandavensis) opdat hij de
- Page 69 and 70: Avonds werd een toneelvoorstelling
- Page 71 and 72: en discipel van Mgr. de Broglie voo
- Page 73 and 74: het Hof van Assisen te Brussel tot
- Page 75 and 76: Meulenaere voert) stelt de joden vo
- Page 77 and 78: Reeds in 1749 poogde Jan Thomas Mey
- Page 79 and 80: (i) Jean François Meyer, geboren i
- Page 81 and 82: In 1798 werd Jacques Guillaume Meye
- Page 83 and 84: licentiaat in de rechten, die tot 1
- Page 85 and 86: Monclergeon was waarschijnlijk een
- Page 87 and 88: Hij was waarschijnlijk verwant (de
- Page 89 and 90: stad betaalde de kosten van de doop
- Page 91 and 92: eaux-arts sont cultivés avec trop
- Page 93 and 94: een bepaald tijdstip ook militair c
- Page 95 and 96: meester van Brussel. Charles Joseph
- Page 97 and 98: Hij was alleszins de grootste koper
- Page 99 and 100: Goesin II (1722-1787) en Anna Maria
- Page 101 and 102: tot 1869 liberaal gemeenteraadslid
- Page 103 and 104: van de Intendantie te Brugge, maar
- Page 105 and 106: door een schilderij op koper door z
- Page 107 and 108: Gentenaar Constant van Hoobrouck d'
- Page 109 and 110: In 1765 was François van Outroy pa
- Page 111 and 112: PAREZ, Charles Joseph (1723- ?) a/
- Page 113 and 114: Het neringhuis aan de Kraanlei (bij
- Page 115 and 116: Jacob Ferdinand huwde Isabelle Cath
prachtig gemeubileerd gebouw, <strong>tot</strong> dit door <strong>de</strong> Fransen werd geconfisqueerd. Een<br />
buurman, <strong>de</strong> wijnhan<strong>de</strong>laar Louis Blommaert, die in <strong>de</strong> Sint-Janstraat woon<strong>de</strong>,<br />
kocht het Kapittelhuis aan en verkocht het da<strong>de</strong>lijk door aan <strong>de</strong> twee kanunniken.<br />
Kanunnik Louis Jean Papeleu (ca. 1760-1823) was een zoon <strong>van</strong> <strong>de</strong> in 1783<br />
gea<strong>de</strong>l<strong>de</strong> Denis Jacques Papeleu, heer <strong>van</strong> Poelvoor<strong>de</strong>, en Marie Elizabeth Hopsomere,<br />
die een halfzus was <strong>van</strong> <strong>de</strong> vermogen<strong>de</strong> jakobijn Constant Louis<br />
Hopsomere (zie on<strong>de</strong>r het lemma <strong>de</strong> Nottet d'Anglier). Kanunnik Louis Papeleu<br />
was 'heer <strong>van</strong> 's Graven Haersche', een heerlijkheid binnen <strong>de</strong> gemeente Deurle<br />
(waar nog steeds een 'Papeleugoed' bestaat, bij <strong>de</strong> Lin<strong>de</strong>nstraat). In zijn familie<br />
kreeg <strong>de</strong> kanunnik om duistere re<strong>de</strong>nen <strong>de</strong> bijnaam '<strong>de</strong> zwarte vent'. In <strong>de</strong><br />
burgerlijke kringen <strong>van</strong> het <strong>Gentse</strong> was hij vooral als huwelijksmakelaar bekend.<br />
Kanunnik Louis Papeleus broers:<br />
(i) Benoît Jean Papeleu huw<strong>de</strong> Charlotte Thérèse Goethals, een nicht <strong>van</strong> gewezen<br />
schepen Adriaen Jacques Goethals*, Voorzittend Meester <strong>van</strong> La Discrète Impériale<br />
et Royale <strong>van</strong> 1762 <strong>tot</strong> 1767.<br />
(ii) Denis Antoine Papeleu (ca. 1752-1810) huw<strong>de</strong> Jeanne Françoise Carpentier. Zij<br />
waren <strong>de</strong> ou<strong>de</strong>rs <strong>van</strong> on<strong>de</strong>r meer:<br />
- Louis Papeleu (1785-1833) die in <strong>de</strong> Provinciale Staten zetel<strong>de</strong> <strong>van</strong> 1816 <strong>tot</strong><br />
1830. In 1809 werd hij lid <strong>van</strong> Les Vrais Amis, in 1818 werd hij geaffilieerd<br />
bij La Félicité Bienfaisante, waar hij in 1822 <strong>de</strong> 1ste Opziener werd. Zijn<br />
zoon Adolphe Papeleu (1811-1859) open<strong>de</strong> met Louis <strong>van</strong> Houtte (1810-<br />
1876) in 1839 een <strong>van</strong> <strong>de</strong> eerste 'hofbouwinrichtingen' te Gentbrugge. Hij<br />
vestig<strong>de</strong> zich in 1850 te Wetteren waar hij een pionier werd <strong>van</strong> <strong>de</strong><br />
boomkwekerij. Te Le<strong>de</strong>berg kreeg een parkje <strong>de</strong> naam 'Adolf Papeleu, tuinbouwkundige'.<br />
- Marie Thérèse Papeleu huw<strong>de</strong> met Pierre Alexandre Tinel, geboren te<br />
Montpellier in 1781, secretaris-generaal <strong>van</strong> <strong>de</strong> Prefectuur <strong>van</strong> het<br />
Schel<strong>de</strong><strong>de</strong>partement te Gent. In 1806 werd Tinel lid <strong>van</strong> La Félicité<br />
Bienfaisante.<br />
Na het overlij<strong>de</strong>n <strong>van</strong> Mgr. <strong>de</strong> Lobkowitz in 1795 maakte kanunnik <strong>de</strong><br />
Meulenaere <strong>de</strong>el uit <strong>van</strong> het vicariaat dat het bisdom moest besturen <strong>tot</strong> <strong>de</strong><br />
benoeming <strong>van</strong> een opvolger.<br />
In 1797 stond kanunnik <strong>de</strong> Meulenaere, die toen <strong>de</strong>ken <strong>van</strong> het kapittel was, voor<br />
<strong>de</strong> moeilijke keuze of hij al dan niet <strong>de</strong> vereiste eed <strong>van</strong> trouw (incl. 'haine à la<br />
royauté') aan <strong>de</strong> Franse republiek zou afleggen. In juni <strong>van</strong> dat jaar schreven drie<br />
belangrijke parochiepastoors <strong>van</strong> Gent (P.F. Huybrecht <strong>van</strong> <strong>de</strong> Sint-Baafskathedraal,<br />
Joannes Franciscus Wauters [1754-1820] <strong>van</strong> <strong>de</strong> Sint-Michielsparochie,<br />
en Franciscus Sartel [1749-1799] <strong>van</strong> <strong>de</strong> Onze-Lieve-Vrouwparochie) aan <strong>de</strong><br />
'Conseil <strong>de</strong>s Cinq Cents' te Parijs een open brief om mee te <strong>de</strong>len dat <strong>de</strong> eed niet<br />
verenigbaar was met het vervullen <strong>van</strong> hun godsdienstige plicht. Waarschijnlijk<br />
was dit ook <strong>de</strong> opvatting <strong>van</strong> kanunnik <strong>de</strong> Meulenaere. Hoe dan ook, precies in<br />
1797 week hij voor enige maan<strong>de</strong>n uit naar Düsseldorf, blijkbaar om te ontsnappen<br />
<strong>de</strong> MEULENAERE, Maximilien - 379