Bestand (1.6 MB) - VVOG
Bestand (1.6 MB) - VVOG
Bestand (1.6 MB) - VVOG
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
GUN_15_7_N_2010<br />
Verantwoordelijke uitgever: V. Leclercq • Varenslaan 6, 1950 Kraainem<br />
VOL 15 NR 7 ■ 15 SEPTE<strong>MB</strong>ER - 15 OkTOBER 2010<br />
Maandelijks - Verschijnt niet in januari, juli en augustus - Afgiftekantoor: Charleroi X - P301162<br />
Officieel tijdschrift<br />
Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en<br />
Gynaecologie<br />
<strong>VVOG</strong><br />
EBCOG 2010: Sessie “Hot topics in breast cancer”<br />
Nieuwe ontwikkelingen op het vlak van screening<br />
en diagnose van borstkanker<br />
Luc Steyaert<br />
Consensus van de Belgian Menopause Society<br />
in verband met therapie en strategieën na de<br />
menopauze<br />
Goed om te weten<br />
Endometriose anno 2010, stand van zaken<br />
Ivo Brosens, Stephan Gordts, Patrick Puttemans<br />
Koninklijke Belgische<br />
Vereniging voor<br />
Gynaecologie en<br />
Verloskunde<br />
ISSN 1373-6647
Gunaïkeia<br />
gunaikeia<br />
10 nummers per jaar<br />
(speciale edities inbegrepen)<br />
Gunaïkeia is het officiële<br />
tijdschrift van de<br />
Vlaamse Vereniging<br />
voor Obstetrie<br />
en Gynaecologie<br />
en is uitsluitend bestemd<br />
voor Gynaecologen en Obstetrici<br />
In samenwerking met de<br />
Koninklijke Belgische<br />
Vereniging voor<br />
Gynaecologie en<br />
Verloskunde<br />
Hoofdredacteur<br />
Luc De Baene<br />
ldebaene@telenet.be<br />
Adjunct-hoofdredacteurs<br />
Geert Page<br />
Philippe Vantrappen<br />
Redactieraad<br />
Frédéric Amant<br />
Ivo Brosens<br />
Luc De Catte<br />
Petra De Sutter<br />
Philippe De Sutter<br />
Herman Depypere<br />
Roland Devlieger<br />
Marc Dhont<br />
Gilbert Donders<br />
Walter Foulon<br />
Piet Hinoul<br />
Yves Jacquemyn<br />
Patrick Neven<br />
Hetty Sonnemans<br />
Dirk Timmerman<br />
Ingrid Witters<br />
De uitgever kan niet verantwoordelijk<br />
worden gesteld voor de inhoud<br />
van de artikels, die onder de<br />
verantwoordelijkheid van<br />
de auteurs vallen.<br />
Vanwege de snelle evolutie van de<br />
medische wetenschap, is het aan te<br />
bevelen de diagnostische richtlijnen<br />
en therapeutische aanbevelingen<br />
extern te verifiëren.<br />
GV175N_2010<br />
Voorstel tot wijzigingen in<br />
de criteria voor opleiding en<br />
erkenning van geneesheerspecialist<br />
in de Gynaecologie en<br />
Verloskunde<br />
De opleiding en erkenning van geneesheren-specialisten alsmede de erkenning van stagemeesters<br />
en stageplaatsen is een federale materie waarvoor de Federale Overheidsdienst (FOD) voor<br />
Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu bevoegd is. De criteria waaraan<br />
opleiding en erkenning moeten voldoen zijn bij wet vastgelegd. De basiswetgeving hierover dateert<br />
echter van 1979. In alle specialismen en niet het minst in de gynaecologie en verloskunde zijn er<br />
sindsdien veel veranderingen opgetreden zowel wat betreft de inhoudelijke als de technologische<br />
aspecten. Ons vakgebied is zo omvangrijk geworden dat zich geleidelijk subspecialismen hebben<br />
ontwikkeld. Ook in de opleiding zijn er een aantal belangrijke veranderingen gekomen. De Europese<br />
norm die de werktijden regelt, is sinds kort ook in België van toepassing. Al deze redenen hebben de<br />
Hoge Raad van Geneesheren-Specialisten en Huisartsen aangezet om een advies tot wijziging van<br />
de wetgeving aangaande de opleiding en erkenning van geneesheren-specialisten te vragen aan de<br />
erkenningscommissies. Omdat het hier een federale materie betreft, moet hierover een consensus<br />
bestaan tussen de Nederlandstalige en Franstalige erkenningscommissies. Vertegenwoordigers van de<br />
Nederlandstalige en Franstalige erkenningscommissies hebben dit jaar een gemeenschappelijk voorstel<br />
gedaan. Of en wanneer deze voorstellen in een nieuwe wettekst zullen uitmonden is niet bekend. Toch<br />
lijkt het mij nuttig om de belangrijkste wijzigingen die hierin zouden moeten worden opgenomen in<br />
het kort toe te lichten.<br />
- Duur van de opleiding van 5 naar 6 jaar: door de inhoudelijke en technologische vooruitgang is de<br />
praktijk van de gynaecologie-verloskunde enorm in complexiteit toegenomen. Twee voorbeelden<br />
hiervan zijn de toenemende plaats die endoscopische ingrepen innemen in het diagnostische en<br />
therapeutische arsenaal – behalve de open chirurgie die de gynaecoloog moet blijven beheersen<br />
zoals vroeger moet de kandidaat-specialist zich ook bekwamen in de endoscopische technieken –<br />
en de vooruitgang in de beeldvorming en de genetica waardoor een kwaliteitsvolle opvolging van<br />
de zwangere vrouw meer competenties vereist dan vroeger.<br />
Iedereen is het erover eens dat ‘bedsite teaching’ en voldoende blootstelling aan de klinische<br />
praktijk het zwaartepunt moeten blijven van de opleiding. De gelegenheid tot klinische ervaring<br />
wordt verminderd door de recente beperking van de werktijden volgens de Europese normen. Een<br />
strikte naleving hiervan betekent dat de tijd voor klinische ervaring met minstens een vierde wordt<br />
verminderd. Door de recent ingevoerde academisering van de opleiding wordt ook een gedeelte<br />
van de klinische opleidingstijd ingeruild voor theoretisch onderricht.<br />
Indien de studies geneeskunde op zes jaar worden gebracht zal de totale opleidingsduur tot<br />
geneesheer-specialist in de praktijk echter niet veranderen.<br />
- Opleidingsplaatsen: de opleiding verloopt gedurende minstens twee jaar in een Belgisch<br />
universitair ziekenhuis en minstens gedurende twee jaar in een Belgisch of niet-Belgisch nietuniversitair<br />
ziekenhuis met een erkende stagedienst voor gynaecologie en verloskunde.<br />
- Buitenlandse stage: een stage in een buitenlands ziekenhuis verdient aanbeveling en bedraagt in<br />
de regel een jaar. De erkenning van buitenlandse ziekenhuizen als stagedienst gebeurt door de<br />
erkenningscommmissie. Een tweede jaar stage in een buitenlands ziekenhuis kan uitzonderlijk<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
Marc Dhont<br />
209
210<br />
worden toegestaan mits voorafgaande toestemming van de erkenningscommissie die de motivatie<br />
moet beoordelen.<br />
- Structuur van de opleiding: de eerste twee jaar van de opleiding zullen hoofdzakelijk bestaan uit het<br />
verwerven van theoretische kennis van de anatomie, fysiologie en pathofysiologie met betrekking<br />
tot de menselijke voortplanting en de zwangerschap en de klinische kennis van de diagnostiek<br />
en behandeling van gynaecologische en verloskundige aandoeningen. Een gedetailleerde lijst<br />
van de leerstof wordt opgesteld door het college van universitaire stagemeesters en wordt bij<br />
het begin van de opleiding kenbaar gemaakt aan de kandidaat-specialist. Tevens zal de kandidaat<br />
onder begeleiding deelnemen aan de patiëntenzorg bestaande uit pre- en postnatale zorg,<br />
gynaecologische raadpleging, verloskundige activiteiten en gynaecologische ingrepen.<br />
Indien na vijf jaar de kandidaat een volwaardige opleiding in de gynaecologie en verloskunde heeft<br />
doorlopen kan hij/zij zich tijdens het zesde jaar bekwamen in een specifiek aspect van het vakgebied.<br />
- Evaluatie van de kandidaat: na twee jaar opleiding zal de theoretische kennis en het klinisch<br />
redenerend vermogen van de kandidaat-specialist worden getoetst volgens modaliteiten die<br />
worden bepaald door de universitaire stagemeesters. Wanneer deze evaluatie negatief is, wordt de<br />
opleiding van de kandidaat de facto stopgezet.<br />
- Alternatieve stages: tot maximum 1 jaar opleiding in een ander specialisme dat nauw aanleunt<br />
bij gynaecologie en verloskunde (bv. neonatologie, pediatrie, urologie, chirurgie, anesthesie,<br />
pathologie, radiotherapie, medische oncologie…) is toegelaten maar niet verplicht.<br />
- Wetenschappelijke activiteiten: de kandidaat-specialist moet blijk geven van wetenschappelijke<br />
interesse door minstens één mededeling te doen op een nationaal of internationaal congres<br />
of de reflectie op een portfolio van casuïstiek met bijhorende wetenschappelijk toelichting dat<br />
mondeling wordt verdedigd, én een wetenschappelijk artikel als eerste auteur of tweede auteur<br />
in een internationaal peer-reviewed tijdschrift of als eerste auteur in een hiertoe erkend nationaal<br />
tijdschrift.<br />
- Stageverslag: de kandidaat-specialist zal in zijn/haar stageboek de lijst bijhouden van de activiteiten.<br />
Het omvat onder meer een overzicht van de dagdagelijkse activiteiten, de wachtdiensten,<br />
de verloskundige en heelkundige ingrepen, de diagnostische verrichtingen, onder meer de<br />
gynaecologische en verloskundige echografieën. Hij/zij zal eveneens de cursussen, congressen of<br />
ieder ander middel die hem/haar toegelaten hebben de kennis en vaardigheden voorzien in de<br />
eindtermen van de algemene gynaecoloog te verwerven, vermelden en de documenten ter staving<br />
hiervan bijhouden. (De volledige lijst van vereisten kan worden geraadpleegd op de website van de<br />
<strong>VVOG</strong>).<br />
Sinds 2007 werd voor de Vlaamse assistenten het klassieke stageboekje vervangen door een<br />
elektronisch stageboekje dat online moet worden ingevuld. Praktische informatie hierover vindt<br />
men op de website van de <strong>VVOG</strong>.<br />
Conclusie<br />
De drie belangrijkste wijzigingen in de opleiding zijn de verlenging van de opleidingsduur, de mogelijkheid<br />
tot (begin van) subspecialisatie tijdens het zesde opleidingsjaar en de evenwichtige verdeling van de<br />
opleidingstijd tussen universitaire en perifere ziekenhuizen.<br />
Marc Dhont<br />
Professor emeritus UGent<br />
Voorzitter erkenningscommissie Gynaecologie en Verloskunde<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010
Gunaïkeia<br />
gunaikeia<br />
Oplage: 2000 exemplaren<br />
Publicatiedirecteur<br />
Pierre-Emmanuel Dumortier<br />
pe.dumortier@rmnet.be<br />
Vaste medewerkers<br />
Erik Briers<br />
Alex Van Nieuwenhove<br />
Productie<br />
Nathalie Denys<br />
Coördinatie<br />
Stéphanie Hérion<br />
Publiciteit<br />
Laurence Girasa<br />
Sales Manager<br />
Catherine Motte<br />
sales@rmnet.be • 02/785 05 43<br />
Medical Director<br />
Dominique-Jean Bouilliez<br />
Verantwoordelijke uitgever<br />
Dokter V Leclercq<br />
Jaarlijks abonnement<br />
120<br />
Alle rechten voorbehouden,<br />
inclusief vertalingen,<br />
zelfs gedeeltelijk.<br />
Verschijnt eveneens in het Frans.<br />
Copyright<br />
Varenslaan 6 - 1950 Kraainem -<br />
02/785.07.20 - www.rmnet.be<br />
EDITORIAAL<br />
Voorstel tot wijzigingen in<br />
de criteria voor opleiding en<br />
erkenning van geneesheerspecialist<br />
in de Gynaecologie<br />
en Verloskunde<br />
Marc Dhont (Professor emeritus UGent;<br />
Voorzitter erkenningscommissie Gynaecologie<br />
en Verloskunde)<br />
EBCOG 2010:<br />
Sessie “Hot topics in breast cancer”<br />
Nieuwe ontwikkelingen op<br />
het vlak van screening en<br />
diagnose van borstkanker<br />
Luc Steyaert (AZ St-Jan, Brugge)<br />
Vergadering van de Belgian Menopause<br />
Society, Brussel, maart 2010<br />
“Imaging in the postmenopausal<br />
woman”<br />
Verslag van Elke Van den Abbeele (GSO VUB)<br />
Mededeling van de Belgian<br />
Menopause Society<br />
Herman Depypere (Voorzitter van de BMS)<br />
10th ECCEO/IOF World Congress on<br />
Osteoporosis, Florence, 5-8 mei 2010<br />
ECCEO: selectie uit plenary<br />
sessions & meet-the-experts<br />
Dominique-Jean Bouilliez<br />
GOED OM TE WETEN<br />
Endometriose anno 2010,<br />
stand van zaken<br />
Ivo Brosens, Stephan Gordts,<br />
Patrick Puttemans (Leuvens Instituut voor<br />
Fertiliteit en Embryologie, Leuven)<br />
209<br />
212<br />
216<br />
220<br />
221<br />
227<br />
KORTE BERICHTEN<br />
Bijeenkomst GGOLFB/ONCO-GF<br />
‘Oncologische behandelingen bij vrouwen<br />
ouder dan 70’, Doornik, mei 2010<br />
Postoperatieve follow-up<br />
en terugkeer naar huis van<br />
bejaarde patiënten<br />
Christophe Dumont<br />
(Grand Hôpital de Charleroi)<br />
Consensus van de Belgian<br />
Menopause Society in<br />
verband met therapie<br />
en strategieën na de<br />
menopauze<br />
Zwangerschap en<br />
immuungemedieerde<br />
aandoeningen<br />
Alex Van Nieuwenhove<br />
HET MOOISTE BEELD<br />
Een gezonde 92-jarige<br />
dame met acuut vaginaal<br />
bloedverlies<br />
Katleen Aerts, Johan Van Wiemeersch<br />
(GZA Sint-Augustinus, Wilrijk)<br />
AGENDA<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
235<br />
236<br />
241<br />
246<br />
253<br />
254<br />
211
G1354N_2010<br />
Luc Steyaert<br />
212<br />
EBCOG<br />
2010<br />
EBCOG 2010: SESSiE “HOt tOpiCS in BrEaSt CanCEr”<br />
Nieuwe ontwikkelingen op het vlak<br />
van screening en diagnose van<br />
borstkanker<br />
Luc Steyaert<br />
Dienst Radiologie, AZ St-Jan, Brugge<br />
KEywOrdS: EBCOG COnGrESS 2010 – antwErp – BElGium<br />
Screening: hoewel het misschien lijkt alsof er een verschil is tussen screening en diagnose met behulp van mammografie,<br />
is er technisch geen enkel verschil in de technische vereisten en de manier waarop de mammograaf wordt gebruikt.<br />
De voorbije jaren zijn de diagnostische beeldvormingstechnieken enorm geëvolueerd.<br />
Een CT-scan wordt in principe niet gebruikt om een borstonderzoek uit te voeren. Maar vaak worden borstletsels of gezwollen<br />
lymfeklieren ontdekt op een gewone CT van de borst; de voornaamste redenen waarom soms per toeval borstletsels worden<br />
gevonden, zijn de verbeteringen op het vlak van snelheid en ruimtelijke en contrastresolutie.<br />
De belangrijkste beeldvormingstechnieken voor borstonderzoek zijn uiteraard mammografie, echografie en MRI. Dankzij hun<br />
hoge sensibiliteit en specificiteit kan met dez e technieken borstkanker in een vroeg stadium worden opgespoord.<br />
Mammografie<br />
Sinds enkele jaren is digitale mammografie de norm. Er bestaan<br />
verschillende systemen; CR of computer radiografie<br />
bestaat uit een cassettegebaseerd systeem met een fosforbeeldplaat.<br />
Dit lijkt een voorbijgaand en zelfs al voorbijgestreefd<br />
systeem omdat het meer manipulaties (cassettes)<br />
impliceert en vooral omdat het dezelfde of zelfs een<br />
hogere dosis dan een standaard screenfilmmammografie<br />
(SFM) vereist om een goed beeld te verkrijgen met een<br />
aanvaardbare signaal-ruisverhouding.<br />
DR of directe radiografie met behulp van solid-state detectorsystemen<br />
met hoge resolutie, is nu de standaard.<br />
Deze systemen zijn snel, vereisen minder manipulaties en<br />
Figuur 1: Computer Aided Detection.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
geven een betere beeldkwaliteit dan SFM bij een aanzienlijk<br />
lagere dosis (met een goed systeem kan makkelijk een<br />
dosisreductie tot 50% worden gerealiseerd). Er bestaan<br />
verschillende technische oplossingen, elk met hun eigen<br />
voor- en nadelen (cesium-iodide scintillatorsystemen, detectoren<br />
op basis van selenium en foton-telsystemen). In<br />
grootschalige studies is aangetoond dat de kankerdetectiegraad<br />
van een digitale mammografie hoger is dan die<br />
van SFM, zeker bij patiënten met dicht borstweefsel.<br />
Digitale mammografie creëert ook mogelijkheden voor<br />
nieuwe ontwikkelingen.<br />
CAD of Computer Aided Detection is een softwareapplicatie<br />
die de digitale beelden analyseert en zoekt naar zones<br />
met microcalcificatie en afwijkende densiteit, de 2 belangrijkste<br />
kenmerken van borstkanker. Het is een grote hulp<br />
voor radiologen (Figuur 1). Studies hebben uitgewezen<br />
dat de detectie van microcalcificatiehaarden bijna 100%<br />
bedraagt; zones met een afwijkende densiteit zijn minder<br />
makkelijk te detecteren en worden te vaak aangewezen,<br />
maar het voordeel is dat het de aandacht vestigt op zones<br />
die men anders over het hoofd ziet. Het gebrek aan<br />
specificiteit is dus geen echt nadeel maar eerder een hulp<br />
bij het interpreteren van de mammogrammen. Het kan<br />
worden beschouwd als een elektronische tweede lezer. Uit<br />
studies is gebleken dat een digitale mammografie, gecombineerd<br />
met CAD, een betrouwbaarder resultaat geeft dan<br />
2 onafhankelijke lezers.
Figuur 2: Color (power) Doppler showing vascularisation of a malignant tumor.<br />
Figuur 3: Invasive ductal adenocarcinoma: bigger on elastography than in B-mode (desmoplastic reaction area), more rigid than<br />
surrounding glandular tissue.<br />
Tomosynthese is een techniek waarbij meerdere, gereconstrueerde<br />
borstplakjes worden gedistilleerd uit een reeks<br />
(meestal 15-20) lage-dosis digitale beelden van de borst,<br />
die zijn genomen vanuit verschillende hoeken. Op basis<br />
van deze gegevens, die worden verzameld in slechts één<br />
‘haal’ van een paar seconden, worden de beelden van de<br />
borst gereconstrueerd per 1mm. De lezer kan de borstplakjes<br />
mm per mm doorlopen – dit is vergelijkbaar met<br />
de lezing van CT-beelden. Het belangrijkste voordeel is dat<br />
superposities in 2D, die valse beelden kunnen creëren of<br />
bepaalde zones met een afwijkende densiteit kunnen maskeren,<br />
worden uitgeschakeld. Ook de afbakening van de<br />
contouren van een laesie, toch een belangrijk diagnostisch<br />
criterium, is verbeterd. De techniek zit nog in de validatiefase<br />
en de eerste resultaten zijn veelbelovend. De sensibiliteit<br />
en specificiteit zijn verbeterd, het aantal bijkomende<br />
radiologische onderzoeken (recall rate) is lager. In de<br />
meeste studies wordt een standaard mammografie echter<br />
gecombineerd met een tomosynthese, waardoor de totale<br />
dosis per patiënt toch weer hoger is (2 of 3 keer zo hoog).<br />
Dat is dan ook het belangrijkste nadeel van de techniek en<br />
ook de reden waarom hij nog niet officieel is ingevoerd.<br />
Ideaal zou 1 reeks tomo-beelden zijn, in dezelfde dosis<br />
als een standaard mammogram, die de standaardbeelden<br />
vervangt, met een betere sensibiliteit en specificiteit. Maar<br />
voorlopig is deze doelstelling nog niet gerealiseerd.<br />
Spectrale beeldvorming of mammografie met verhoogd<br />
contrast zijn twee recente technieken die momenteel worden<br />
onderzocht. Met digitale detectoren is het mogelijk<br />
om verschillende energieniveaus van Rö-fotonen te detecteren,<br />
omdat ze een breder sensibiliteitsbereik hebben.<br />
Jodiumhoudende contrastmiddelen (die momenteel worden<br />
gebruikt bij röntgen en CT) hebben een K-schil bindingsenergie<br />
van 33,2 KeV; dit betekent dat de verzwakkende<br />
kenmerken van de Rö-fotonen duidelijk toenemen<br />
boven 33 KeV. Dit wil zeggen dat contrastverhoging van<br />
een laesie goed kan worden gedetecteerd, met behulp van<br />
2 beelden met lage en hoge KeV (onder en boven 33KeV),<br />
en beeldsubtractie. Op deze manier kunnen zones met een<br />
sterke contrastverhoging, zoals maligne tumoren, goed<br />
zichtbaar worden gemaakt. Deze techniek zou wel eens<br />
belangrijk kunnen blijken om tumoruitbreiding en multifocaliteit<br />
in beeld te brengen. De eerste resultaten wijzen<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 213
214<br />
uit dat de prestaties vergelijkbaar zijn met die van MRI,<br />
en dit met een veel eenvoudigere techniek (IV-injectie van<br />
jodium en een reeks mammografische beelden).<br />
Ondanks deze technische verbeteringen, geeft mammografie<br />
nog steeds problemen op het vlak van sensibiliteit<br />
en specificiteit, vooral omwille van de vrij geringe weefselcontrastresolutie.<br />
Echografie<br />
Echografie bezit een betere weefselcontrastresolutie dan<br />
mammografie; het is overigens bewezen dat een combinatie<br />
van mammografie en echografie de kankerdetectiegraad<br />
significant verhoogt, vooral bij vrouwen met<br />
dicht borstweefsel. Echografie is de eerste keuze voor jongere<br />
patiënten en voor patiënten met een voelbaar letsel.<br />
Deze techniek wordt het meest gebruikt als leidraad voor<br />
operaties.<br />
Echografie wordt ook steeds meer gebruikt voor onderzoek<br />
van de lymfeklieren in de oksels.<br />
High-end multichannel digitale systemen en de ontwikkeling<br />
van keramische omvormers met hoge frequentie,<br />
hebben de beeldkwaliteit sterk verbeterd. Frequenties<br />
boven 10MHz zijn nu de norm en in borstweefsel wordt<br />
tot 18MHz gebruikt. Op deze manier wordt de ruimtelijke<br />
resolutie verbeterd en kunnen fijne, gedetailleerde,<br />
bijna anatomische microcalcificaties, letselcontouren en<br />
ductale structuren in beeld worden gebracht<br />
Matrix probes, waarbij wordt gebruikgemaakt van meerdere<br />
rijen kristallen, geven een fijnere ultrasone straalbundel.<br />
Daardoor is het contrast beter en treedt er minder<br />
partieel volume-effect op door de schijfdikte.<br />
Harmonische beeldvorming, die moeilijker te realiseren<br />
is met hogere frequenties, is zeker een van de belangrijkste<br />
verbeteringen van de voorbije jaren. Samengestelde<br />
spatiale en frequentietechnieken verhogen eveneens de<br />
beeldresolutie en verminderen artefacten en beeldruis.<br />
Color Doppler-technieken zijn tegenwoordig zeer gevoelig;<br />
ze kunnen worden gebruikt om de vascularisatie van<br />
borstlaesies te onderzoeken (Figuur 2). Maligne tumoren<br />
zijn doorgaans meer gevasculariseerd dan benigne tumoren<br />
en hebben meestal een hogere resistance flow dan<br />
goedaardige gezwellen.<br />
Elastografie is de meest recente echografische ontwikkeling.<br />
Met deze techniek is het mogelijk om het verschil in<br />
weefselelasticiteit of -stijfheid te meten; bij palpatie zijn<br />
kwaadaardige gezwellen meestal harder dan goedaardige.<br />
Bovendien lijken ze groter als gevolg van stromale reactie.<br />
Deze verschillen kunnen met behulp van elastografie worden<br />
gevisualiseerd. Elastografie lijkt de specificiteit van<br />
uitgebreide laesies te verhogen en maakt een biopsie soms<br />
overbodig (Figuur 3).<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
Elastografische gegevens kunnen worden verkregen<br />
met behulp van Doppler-weefselinformatie of via pixel-<br />
per-pixel correlatie. Een meer recente techniek meet de<br />
(transversale) afschuivingsgolven, die in verhouding staan<br />
tot de weefselelasticiteit. Hiervoor zijn hoge rasterfrequenties<br />
van meer dan 20.000 beelden per seconde vereist.<br />
Het is de enige techniek waarmee de elasticiteit in kPa<br />
kan worden uitgedrukt. Kwaadaardige tumoren hebben<br />
significant hogere waarden dan goedaardige gezwellen.<br />
Beeldvorming op basis van magnetische<br />
resonantie<br />
MRI is een waardevol hulpmiddel geworden om borstweefsel<br />
te visualiseren. Het voornaamste voordeel is<br />
de hoge gevoeligheid voor de detectie van kwaadaardige<br />
gezwellen. Het grootste probleem is het gebrek aan<br />
specificiteit.<br />
De voornaamste indicaties zijn: preoperatieve evaluatie<br />
van de omvang van de tumor en multifocaliteit, en de<br />
screening van jonge hoogrisicopatiënten; ook postoperatieve<br />
evaluatie van littekenweefsel versus recurrentie is<br />
een goede indicatie.<br />
Op technisch vlak is de beeldkwaliteit er de voorbije jaren<br />
sterk op vooruitgegaan. De hogere veldsterkte zorgt<br />
voor een betere signaal-ruisverhouding. Scanners van 1,5T<br />
en zelfs 3T zijn ondertussen standaard. Een nog grotere<br />
verbetering werd gerealiseerd met de ontwikkeling van<br />
multitransmittechnieken, gevoeligere spoelen met meer<br />
elementen, en betere sequenties en algoritmen, zoals bewegingscorrectieprogramma’s.<br />
Ook 3D-beeldvorming is<br />
ondertussen standaard.<br />
Daardoor ligt de gevoeligheid hoger en is het nu mogelijk<br />
om in veel gevallen ook DCIS te visualiseren. De verhoogde<br />
ruimtelijke resolutie geeft een betere afbakening van de<br />
contouren, wat resulteert in meer specifieke laesiekenmerken.<br />
Voor MRI worden ook CAD-systemen ontwikkeld; dankzij<br />
de algoritmen kunnen zones met afwijkende beeldversterking<br />
gemakkelijker worden gedetecteerd.<br />
Interventionele technieken<br />
Beeldgestuurde biopsietechnieken zijn tegenwoordig<br />
standaard. Operatieve open biopsieën lijken stilaan tot het<br />
verleden te behoren door het gebruik van zeer nauwkeurige,<br />
minimaal invasieve technieken en kunnen virtueel<br />
worden beschouwd als wanpraktijken.<br />
Geen enkele patiënt met een maligne gezwel zou nog<br />
mogen worden geopereerd zonder een histologische<br />
diagnose.<br />
Steeds meer wordt staging van de lymfeklieren in de oksels<br />
uitgevoerd met echografie en gestuurde naaldaspiratie<br />
of biopsie. Dat helpt bij de selectie van patiënten voor<br />
een schildwachtklierprocedure.
Figuur 4: MRI guided Mammotome biopsy.<br />
Hook wire localisation (het onder beeldvorming plaatsen<br />
van een lokalisatiedraad) wordt steeds meer gebruikt omwille<br />
van het toenemende aantal niet-palpabele tumoren.<br />
Fijnenaaldbiopsie (FNA), dikkenaaldbiopsie (microbiopsie)<br />
en de meer recente vacuümgeassisteerde dikkenaaldbiopsie<br />
(macrobiopsie) worden gebruikt onder echografische,<br />
stereotactische mammografische of MRI-beeldvorming.<br />
FNA wordt nog zelden gebruikt voor de diagnose van vaste<br />
tumoren; steeds meer wordt microbiopsie toegepast, omdat<br />
deze techniek meer histologisch materiaal oplevert<br />
en een betere en meer betrouwbare diagnose. FNA is nog<br />
steeds zinvol voor staging van lymfeklieren, waar celmateriaal<br />
gemakkelijker kan worden verzameld. Vacuümbiopsie<br />
is voorbehouden voor complexere gezwellen, microcalcificaties,<br />
zeer kleine verdachte laesies of laesies die alleen<br />
zichtbaar zijn op MRI. De mogelijkheid om meer materiaal<br />
te verzamelen, geeft een betrouwbaardere diagnose en<br />
voorkomt onderschatting van borderlinelaesies.<br />
FNA en dikkenaaldbiopsie worden enkel onder echografische<br />
beeldvorming gebruikt; onder stereotactische of<br />
MRI-beeldvorming wordt enkel vacuümbiopsie toegepast<br />
omdat door de aard van de afwijkingen (zones met microcalcificaties<br />
of het versterken van zones die niet zichtbaar<br />
zijn met andere technieken) grotere weefselstalen vereist<br />
zijn.<br />
Er bestaan twee soorten systemen voor vacuümbiopsie:<br />
op zichzelf staande systemen (bijv. Vacora, Spirotome),<br />
die beschikken over een beperkt vacuüm en waarmee<br />
slechts 1 biopsie per keer kan worden genomen – voor elke<br />
biopsie moet dus een nieuwe naald worden ingebracht.<br />
De krachtigere ‘single insertion’-systemen (Mammotome,<br />
SenoRX en Suros) zijn veel sneller omdat er zoveel stalen<br />
kunnen worden genomen als men wil zonder dat de naald<br />
moet worden verwijderd. Bovendien produceren ze een<br />
krachtigere en constante aspiratie (Figuur 4).<br />
Biopsietechnieken zijn in principe diagnostische<br />
procedures, maar met de meest recente ‘single insertion’<br />
vacuümsystemen kunnen ook goedaardige gezwellen, zoals<br />
papillomen of fibroadenomen, worden verwijderd.<br />
Samenvattend kunnen we stellen dat er enorme technische<br />
vooruitgang is geboekt in de verschillende diagnostische<br />
beeldvormingstechnieken; deze verbeteringen verhogen<br />
de sensibiliteit en specificiteit van borstonderzoeken.<br />
Dankzij minimaal invasieve diagnostische biopsietechnieken<br />
kunnen we beschikken over een zeer betrouwbaar<br />
diagnostisch beeld van vrijwel elke gevisualiseerde afwijking.<br />
Operatieve open biopsieën zouden wel eens volledig<br />
tot het verleden kunnen behoren. De meest recente<br />
vacuüm technieken hebben zelfs therapeutisch potentieel<br />
voor bepaalde soorten gezwellen.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 215
G1288N_2010<br />
Elke Van den Abbeele<br />
216<br />
VErGadErinG Van dE BElGian mEnOpauSE SOCiEty, BruSSEl, maart 2010<br />
“Imaging in the post-menopausal<br />
woman”<br />
Verslag van Elke Van den Abbeele (GSO VUB)<br />
Op 13 maart organiseerde de Belgian Menopause Society een congres over de beeldvorming bij postmenopauzale vrouwen.<br />
Het nut van pelvische echografische<br />
screening bij postmenopauzale vrouwen<br />
Thierry Van den Bosch (UZ Leuven)<br />
Voor het screenen van een ziekte, moet die ziekte een<br />
hoge incidentie hebben, een hoge morbiditeit/mortaliteit<br />
en een behandelbare precursor. Bovendien moet er een<br />
screenings test voorhanden zijn die accuraat is, weinig kost<br />
en patiëntvriendelijk is.<br />
Op wat gaan we dan screenen (via echografie) bij postmenopauzale<br />
vrouwen?<br />
Endometriumkanker? Ovariumkanker? Uteriene sarcomen?…<br />
Endometriumkanker heeft een incidentie van 25/100.000,<br />
heeft een 5-jaarsoverleving van 80% en een behandelbare<br />
precursor, namelijk EIN (Endometriale Intra-epitheliale<br />
Neoplasie).<br />
Ovariumkanker daarentegen heeft een incidentie van<br />
21/100.000, heeft een 5-jaarsoverleving van 50%, maar<br />
heeft geen behandelbare precursor. Als screeningstest<br />
kunnen we echografie of de bepaling van CA125<br />
gebruiken.<br />
Er werd een grote studie gedaan in de UK (1) waar 202.638<br />
vrouwen werden geïncludeerd. De helft werd gescreend,<br />
de andere helft niet. Van de screeningsgroep werd de helft<br />
gescreend door de bepaling van CA125 met echo in 2de<br />
lijn en de andere helft via echografie alleen.<br />
Hieruit bleek dat in de echografische screeningsgroep<br />
beduidend meer patiënten werden geopereerd en dat<br />
de positief predictieve waarde van de CA125-bepaling +<br />
echografie veel hoger is dan echografie alleen.<br />
Uit dit alles blijkt dus dat er geen indicatie is voor massascreening<br />
van ovariumtumoren en endometriumtumoren<br />
bij postmenopauzale vrouwen.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
Moeten we dan niet kijken naar specifieke gevallen?<br />
- Wat doen we met een verhoogde endometriumdikte<br />
(> 5mm bij vrouwen die bloeden, en > 11mm bij vrouwen<br />
die niet bloeden)?<br />
- Wat doen we met vrouwen onder tamoxifen? In dit<br />
geval is het aan te raden een echografie te doen voor<br />
de start van de behandeling en wanneer we een focale<br />
laesie vermoeden, een Fluid instillation-sonografie<br />
te doen.<br />
- Wat doen bij een poliep? Hier is het belangrijk om te<br />
weten dat de kans op maligniteit laag is bij asymptomatische<br />
postmenopauzale vrouwen, namelijk 1%.<br />
- Wat doen we met fibromen? De incidentie op<br />
50-jarige leeftijd is ongeveer 50%.<br />
- En wat dan als het een sarcoom is?<br />
Er zijn echografische eigenschappen die kunnen<br />
wijzen op een sarcoom (groot, ovaalvormig, inhomogeen,<br />
irreguliere bloedvatdistributie met lage impedantie<br />
en hoge bloedsnelheid, geen calcificaties),<br />
maar er is een grote overlap met gewone fibromen. Er<br />
bestaan dus geen patognomonische eigenschappen.<br />
- Als we zouden screenen voor fibromen, zou er een<br />
grotere mortaliteit zijn ten gevolge van complicaties<br />
van interventies dan als we niet zouden screenen. In<br />
dat geval zouden enkel diegenen met effectief een<br />
sarcoom sterven.<br />
- Wat doen we met een annexiële massa? Is deze<br />
goedaardig of kwaadaardig?<br />
Een gemakkelijke manier om dit uit te maken, is het<br />
gebruik van de M- en B-rules (Figuren 1 en 2).<br />
Een massa is te classificeren via deze regels in 76%<br />
van de gevallen. Deze classificatie heeft een hoge<br />
sensitiviteit (95%) en specificiteit (91%).<br />
Als conclusie kunnen we stellen dat echografische<br />
screening in postmenopauzale vrouwen geen nut heeft.
Bij abnormale bevindingen en een asymptomatische patiënt,<br />
voorkom overbehandeling. Blijf uw klinisch beoordelingsvermogen<br />
gebruiken. Een van onze basisprincipes<br />
in de geneeskunde blijft: “Primum non nocere”.<br />
Borstdensiteit:<br />
biomarker van borstkankerrisico<br />
Fabienne Liebens (UMC St Pieter)<br />
Fabienne Liebens probeerde een antwoord te geven op de<br />
meest gestelde vragen omtrent borstdensiteit.<br />
Wat is borstdensiteit?<br />
Onder borstdensiteit wordt de Mammografische Borst-<br />
Densiteit verstaan (<strong>MB</strong>D), dit wil zeggen de meting van<br />
de uitgebreidheid van radiodens fibroglandulair weefsel in<br />
de borst. Het is de weerspiegeling van de verhouding vet,<br />
stroma en epitheliaal weefsel.<br />
In 2008 (2) werd een studie verricht die naging of er<br />
histologische merkers bestaan van mammografische<br />
borstdensiteit. Hiervoor werden bij gezonde vrouwen<br />
biopten genomen van dense en niet-dense gebieden in de<br />
borst. In dens weefsel was er een verhoogd percentage<br />
van stroma en epitheel en een verminderd percentage vet.<br />
In dens weefsel is er ook vaker minder involutie in de tijd<br />
in vergelijking met niet-dens weefsel.<br />
Tweelingstudies toonden aan dat de borstdensiteit<br />
erfelijk is.<br />
Hoe wordt de <strong>MB</strong>D dan bepaald?<br />
Er zijn 2 methodes om borstdensiteit te bepalen, namelijk<br />
kwalitatief en kwantitatief.<br />
Onder de kwalitatieve methode worden de classificaties<br />
van Wolfe en BIRAD ACR en Boyd verstaan. Bij de kwantitatieve<br />
methode wordt de borstdensiteit gemeten op een<br />
digitale mammografie (volgens een standaardprocedure).<br />
Tabel 1: Factoren die de <strong>MB</strong>D beïnvloeden.<br />
Increase<br />
Decrease<br />
No change<br />
Figuur 1: M-rules.<br />
Figuur 2: B-rules.<br />
Wat met <strong>MB</strong>D en borstkankerrisico?<br />
De borstdensiteit is positief gecorreleerd met borstkanker.<br />
Het risico op het ontwikkelen van borstkanker is 4 tot 6 maal<br />
groter bij vrouwen met een borstdensiteit groter dan 60%.<br />
Ethnicity (differences consistent with those for BC risk) McCormick VA 2008; Maskarinec G 2006 review<br />
City life (more pronounced in women) < 50 Perry NM 2007<br />
Family history Martin LJ 2010<br />
NSAID (continuers use) Terry <strong>MB</strong> 2008<br />
Tamoxifen Martin LJ 2009 review<br />
Age Kerlikowske K 1996<br />
BMI Stone J 2009<br />
Tobacco Butler LM 2010<br />
Calcium and vit D (intake in childhood<br />
and young adult)<br />
Mishra G 2008<br />
Serum vit D (in BC survivors) Neuhouser ML 2010<br />
Dietary patterns Takata Y 2007<br />
Soy isoflavones Verheus M 2008<br />
Physical activity Peters TM 2008<br />
Raloxifen Pearman LM 2009 review<br />
Letrozole Cigler T 2009<br />
High dose estrogens (childhood and adolescence) Jordan HL 2010<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 217
218<br />
De borstdensiteit is niet significant geassocieerd met<br />
tumorkarakteristieken en kan veranderd worden door<br />
hormonen of andere interventies.<br />
Een verhoogde <strong>MB</strong>D verhoogt eveneens het risico op<br />
hyperplasie (atypisch of niet) van de borst en in situ<br />
afwijkingen.<br />
Is er een associatie tussen <strong>MB</strong>D en<br />
subtypes van borstkanker?<br />
De <strong>MB</strong>D is positief geassocieerd met zowel triple negatieve<br />
als, oestrogeen- en progesteronreceptorpositieve en<br />
Her-2-positieve borsttumoren.<br />
Welke factoren beïnvloeden de<br />
borstdensiteit? (Tabel 1)<br />
<strong>MB</strong>D en menopauze (HRT)<br />
De <strong>MB</strong>D verhoogt bij het gebruik van cyclische en continue<br />
estradiol en progesteron.<br />
Het verhogen van de baseline borstdensiteit is een risicofactor<br />
voor het ontwikkelen van borstkanker.<br />
De gemiddelde stijging in borstdensiteit is met de standaarddosering<br />
ongeveer 10%.<br />
Het effect van oestrogeen alleen is lager.<br />
Als conclusie kunnen we stellen dat de <strong>MB</strong>D een risicofactor<br />
is voor het ontwikkelen van borstkanker.<br />
Het is misschien een goed idee om deze dan ook in de<br />
routine te meten.<br />
Welke indicaties zijn er voor borst-MRI?<br />
Pieter De Visschere (UZ Gent)<br />
Vooreerst is het belangrijk om te weten hoe men een<br />
borst-MRI beoordeelt.<br />
Er wordt gekeken naar vorm, contour en architectuur van<br />
een borstlaesie om in te schatten of het om een goed- of<br />
kwaadaardig letsel gaat (T1, T2, substractiebeelden), maar<br />
ook naar de dynamiek van contrastopname van een tumor<br />
(time intensity curves).<br />
Het principe van de contrastopname kan uitgelegd worden<br />
door de karakteristieken van invasieve letsels, namelijk<br />
vanwege de neo-angiogenese in deze letsels groeien<br />
bestaande capillairen en worden er nieuwe bijgevormd.<br />
Hierdoor ontstaan abnormale configuraties: AV-shunts en<br />
beschadigd epitheel. Door deze eigenschappen wordt, in<br />
een invasief letsel, de contrastvloeistof vlugger opgenomen,<br />
maar ook sneller weggewassen. Er is in deze letsels<br />
ook een verhoogde extracellulaire ruimte en een verhoogde<br />
extravasatie.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
Figuur 3: Time intensity-curves.<br />
Signal intensity<br />
120<br />
100<br />
80<br />
60<br />
40<br />
20<br />
Carcinoom Hyperplasie<br />
Fibroadenoom Normaal klierweefsel<br />
Spier<br />
0<br />
0 1 2 3 4 5<br />
Time (minutes)<br />
Dit alles geeft aanleiding tot karakteristieke time intensitycurves<br />
(Figuur 3), naargelang de aard van het letsel.<br />
Een borst-MRI is een zeer sensitief (83-100%) onderzoek<br />
voor het opsporen van maligniteit, maar is minder specifiek<br />
(29-100%).<br />
De negatief-predictieve waarde van dit onderzoek is zeer<br />
hoog (> 98% voor invasief carcinoom).<br />
Het nadeel van dit onderzoek is dat er veel fout-positieven<br />
zijn. Dit komt doordat niet alle letsels met angiogenetische<br />
activiteit per definitie maligne zijn.<br />
Bij letsels met een hoge vascularisatie bestaat er dus een<br />
overlap tussen goedaardig en kwaadaardig.<br />
Fout-negatieven komen eveneens voor en dit voornamelijk<br />
bij zeer goed gedifferentieerde borstkankers en bij<br />
invasieve lobulaire carcinomen (minder neo-angiogenese)<br />
en DCIS (gevoed via ductolobulair systeem).<br />
Een ander verschijnsel bij de borst-MRI zijn de BUBO’s<br />
(Breast Unidentified Bright Object).<br />
Dit zijn kleine nodules (< 5mm), die te klein zijn om te karakteriseren<br />
en die stabiel blijven in de tijd (bij follow-up).<br />
Hun risico op maligniteit is extreem laag.<br />
De contra-indicaties voor dit onderzoek zijn: ferromagnetische<br />
structuren, claustrofobie, chronisch nierfalen<br />
(omdat gadolinium nefrogene systemische fibrose geeft,<br />
GFR moet > 30ml/min zijn), zwangerschap in de eerste<br />
3 maanden.<br />
Wanneer er twijfel bestaat bij de clinicus of er een contra-indicatie<br />
bestaat of niet, is het altijd mogelijk om dit<br />
op te zoeken op het internet: http://www.mrisafety.com/<br />
list_search.asp.<br />
Microcalcificaties in de borst zijn geen indicatie voor een<br />
borst-MRI, wel voor een borstbiopsie.<br />
Ook screening van laagrisicopatiënten is geen indicatie<br />
voor MRI, wel mammografie en echografie.<br />
MRI is ook nooit een vervangmiddel voor een biopsie.
Wat zijn dan de indicaties?<br />
De indicaties blijven beperkt vanwege de lage specificiteit<br />
van het onderzoek en blijven beperkt tot hoogrisicopatiënten<br />
(o.a. met een hoger familiaal risico).<br />
De hoogrisicopatiënten van minder dan 40 jaar krijgen<br />
jaarlijks een MRI, die van meer dan 40 jaar enkel als<br />
aanvulling op mammografie en echografie bij vrouwen<br />
met zeer dense borsten.<br />
De borst-MRI wordt ook gebruikt als preoperatieve evaluatie<br />
en dit om multifocaliteit en centriciteit en eventuele<br />
invasie van de thoraxwand uit te sluiten.<br />
MRI verandert de behandeling in 10-20% van de<br />
gevallen.<br />
Een nadeel van deze preoperatieve MRI is dat vanwege de<br />
slechte specificiteit, slechts 20% van de nieuw gevonden<br />
foci maligne is. Dit leidt tot meer fout-positieven, extra<br />
biopsieën en meer angst voor de patiënt.<br />
Uit een zeer recente studie, namelijk de COMICE-trial (3),<br />
waarbij men van de <strong>1.6</strong>00 patiënten, na mammografie,<br />
echografie en biopsie, bij 800 patiënten eveneens een MRI<br />
uitvoerde, bleek dat er geen verschil was in preoperatieratio<br />
tussen de twee groepen na 6 maanden.<br />
Hierdoor blijft deze preoperatieve MRI nog steeds controversieel.<br />
Een andere indicatie is de detectie van herval na<br />
chirurgie.<br />
Hier moeten we wel opletten dat we het litteken niet als<br />
herval aannemen. Daarom is het beter om te wachten tot<br />
6 maanden na heelkunde en 18 maanden na radio therapie.<br />
Een blijvende oplichting ter hoogte van het litteken 2 jaar<br />
na stoppen van de behandeling, is verdacht.<br />
MRI wordt ook gebruikt voor de evaluatie van neo-<br />
adjuvante chemotherapie, ter evaluatie van borstimplantaten<br />
en axillaire adenopathieën of metastasen met normale<br />
mammografie en echografie en eventueel als er een<br />
discrepantie bestaat tussen kliniek, mammo en echo.<br />
Als er twijfel is over de indicatie, bepreek het met de<br />
radioloog.<br />
Referenties<br />
1. Menon U, et al. Lancet Oncol 2009;10:327-4.<br />
2. Ghosh et al, SABCC Abstract 2008.<br />
3. Turnbull L, The Lancet, february 2010.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
15
G1360N_2010<br />
Het is maandag 23 augustus. Het is druk op de<br />
raad pleging. Er wacht tevens nog een patiënte aan<br />
de telefoon op het secretariaat. Bovendien rinkelt<br />
de gsm. Het zijn enkel vrienden die het nummer van mijn<br />
gsm kennen. Het is altijd aangenaam nieuws van hen te<br />
horen. De organisator van de persconferentie van 31 augustus<br />
belt mij op. Ze begint haar zin dat ze zeer slecht<br />
nieuws heeft. Wat kan er nu zo dramatisch slecht zijn,<br />
denk ik snel bij mijzelf. Ze vervolgt haar zin en dan staat<br />
voor mij de wereld even stil. Collega Bruno Pornel is overleden.<br />
Bruno overleden… het lijkt mij zo onwaarschijnlijk.<br />
Hij werd verrast door een golf toen hij met zijn kinderen<br />
aan het zwemmen was tijdens zijn verlof in Indonesië. Ik<br />
moet gaan zitten en kan enkel herhalen “Bruno overleden”.<br />
Bruno was nog zo actief en had nog zoveel plannen. Hij<br />
was een lieve man en vader van drie kinderen. Hij en zijn<br />
echtgenote en kinderen vormen een hecht gezin. Professioneel<br />
was hij zeer actief en ondernemend. Hij had ook een<br />
duidelijke visie. Hij was mede-oprichter van de Bel gische<br />
Menopauze Vereniging. Net zoals hij mede-oprichter was<br />
van de befaamde NAMS (North American Menopause<br />
Society). Hij was tevens expert in de CAMS (Council of Affiliated<br />
Menopause Society). Hij had in Brussel het ‘Brussels<br />
Menopause Center’ uitgebouwd. Hij was daarin een voorloper<br />
en voorbeeld voor andere menopauzecentra. In dit<br />
centrum kon de vrouw terecht voor een multidisciplinaire<br />
aanpak van menopauzeproblemen.<br />
Collega Pornel las veel en stuurde veel artikels door omdat<br />
hij wou toetsen wat de anderen van de artikels vonden.<br />
Tijdens de jaarlijkse revisie van de consensus van de Belgische<br />
Menopauze Vereniging, was hij altijd bijzonder actief.<br />
De vergadering duurde meestal een ganse dag, maar was<br />
zo boeiend voor iedereen van de raad van bestuur van de<br />
BMS, dat de dag zo voorbij was. Bruno stelde de levenskwaliteit<br />
van de vrouw en de preventie van vaatziekten,<br />
osteoporose en dementie centraal in de discussies rond<br />
onze BMS-consensus. Hij was een ervaren redenaar, maar<br />
kon ook goed luisteren naar argumenten van anderen. In<br />
2002, wanneer de WHI onheil predikte over hormonen,<br />
was hij heel doortastend om de studie te duiden naar haar<br />
kwaliteiten maar ook haar gebreken. Het is inderdaad inmiddels<br />
gebleken uit nieuwere publicaties van de WHI dat<br />
in de groep van de vrouwen die hormonen namen vroeg<br />
220<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
Mededeling van de Belgian<br />
Menopause Society<br />
dr. Bruno Pornel<br />
in de menopauze, de mortaliteit met 30% was gedaald.<br />
Bruno wilde de relatie tussen het innemen van hormonen<br />
en deze mortaliteitsdaling verder bestuderen.<br />
Bruno had reeds artikels gepubliceerd met grote namen in<br />
de menopauzewereld. Hij wou echter meer. Hij wou nog<br />
doctoreren. Na wat brainstorming had hij besloten om<br />
toch nog de mogelijke rol van oestrogenen in de bescherming<br />
van de bloedvaten verder te bestuderen. Een studie<br />
was reeds goedgekeurd door de ethische commissie van<br />
de Universiteit van Gent en alles was klaar om ook in het<br />
Brussels Menopause Center patiënten te includeren. Wij<br />
waren in Gent net gestart en Bruno zou starten na de vakantie.<br />
De natuur heeft er anders over beslist. Een man<br />
werd weggerukt. Hij was zo vitaal. Vandaar dat wanneer ik<br />
de andere leden van de raad van bestuur van de BMS op<br />
de hoogte bracht, het ongeloof bij eenieder zo groot was.<br />
Naast een collega was Bruno ook een echte vriend. Als<br />
hij me opbelde was het altijd aangenaam. Of hij had iets<br />
georganiseerd of er moest iets worden uitgewerkt. Hij<br />
was altijd sterk betrokken bij nieuwe projecten. Tijdens de<br />
vele vergaderingen drong hij er altijd op aan om met mij<br />
Nederlands te praten. Ook dat wilde hij onder de knie krijgen.<br />
Hij was niet bang om, met vallen en opstaan, iets bij<br />
te leren. Zo was Bruno. Hij was altijd spiritueel en zeer gevat.<br />
Hij kon ongelooflijk mooi verwoorden waar hij naartoe<br />
wilde met zijn argumenten. We zullen tijdens de volgende<br />
vergaderingen van de BMS de ongelooflijke leemte voelen.<br />
We denken aan zijn vrouw en kinderen en aan de vele<br />
werknemers van het ‘Brussels Menopause Center’ en aan<br />
de ontelbare vrienden die Bruno had.<br />
Bruno, je bent nu ver weg, maar toch blijf je onder ons.<br />
Herman Depypere<br />
Voorzitter van de BMS<br />
Mede namens de raad van Bestuur van de BMS
G1336N_2010<br />
10tH ECCEO (EurOpEan COnGrESS On CliniCal and ECOnOmiC aSpECtS Of OStEOpOrOSiS<br />
and OStEOartHritiS)/iOf (intErnatiOnal OStEOpOrOSiS fOundatiOn) wOrld COnGrESS On<br />
OStEOpOrOSiS, flOrEnCE, 5-8 mEi 2010<br />
ECCEO: selectie uit plenary sessions<br />
& meet-the-experts<br />
Dominique-Jean Bouilliez<br />
KEywOrdS: BOnE fOrmatiOn – CEllular COntrOl – COrtiCal BOnE – ECCEO – malE OStEOpOrOSiS – muSClE – OStEOpOrOSiS<br />
– Vitamin d – wnt/BEta-CatEnin<br />
De onophoudelijke regen was niet de enige reden om massaal af te zakken naar deze internationale manifestatie. Zelden<br />
zijn immers zoveel specialiteiten verenigd (reumatologen, gynaecologen, radiologen, chirurgen, endocrinologen,<br />
internisten, apothekers, verpleegkundigen). Tijdens de plenaire sessies werd een overzicht gegeven van de actualiteit<br />
en er was ook een zeldzame interactiviteit met de zaal, met name tijdens de ‘Meet-the-Expert Sessions’ waarin heel wat<br />
problemen uit de dagelijkse praktijk werden aangekaart. Een samenvatting van enkele sessies die wij konden bijwonen.<br />
Vitamine D: goed voor botten,<br />
maar ook voor spieren (a)<br />
Vitamine D is efficiënt om fracturen en vallen te<br />
voorkomen bij bejaarden. De stof werkt in op het<br />
calciummetabolisme en versterkt de botten, maar heeft<br />
ook een rechtstreeks effect op de spieren en vermindert<br />
het valrisico (1). Steunend op de recente meta-analyse van<br />
Bischoff-Ferrari (2), gaf Bess Dawson-Hughes (Boston) de<br />
overtuigendste elementen voor het belang van vitamine<br />
D en de aanbevolen doseringen (3). “Maar het is soms<br />
goed om van de begaande paden af te wijken, zegt ze. Alle<br />
vrouwen zijn immers niet hetzelfde en alle situaties zijn niet<br />
vergelijkbaar.” In de studies van de meta-analyse namen<br />
niet-wervelfracturen met 14% af. De resultaten varieerden<br />
significant naargelang de posologie van vitamine D.<br />
Hoe hoger overigens de dosis vitamine D en de<br />
25-hydroxy-vitamine D-spiegel, hoe minder fracturen<br />
er werden genoteerd in de behandelde groepen: een<br />
lage dosis (< 400IE/d) bracht het fractuurrisico niet naar<br />
omlaag. Een hogere dosis daarentegen verminderde de<br />
kans op een niet-wervelfractuur met 20% en de kans<br />
op een femurhalsfractuur met 18%. In hoge dosissen<br />
ten slotte had vitamine D altijd een beschermend effect<br />
in alle subgroepen, onafhankelijk van de calciuminname.<br />
“In deze dosissen kan worden bespaard op calcium, zegt<br />
Dawson-Hughes. Soms is monosuppletie van vitamine D<br />
zelfs voldoende als de patiënt genoeg calcium krijgt via de<br />
voeding, bijvoorbeeld via zuivelproducten (4).”<br />
Bess Dawson-Hughes<br />
“Moet vitamine D dagelijks, wekelijks of jaarlijks worden<br />
toegediend? Op die vraag bestaat geen antwoord aangezien er<br />
geen verschil lijkt te zijn tussen de drie toedieningswijzen. De<br />
patiënt kan dus zelf bepalen welke toediening hij verkiest, al<br />
houdt één jaarlijkse toediening wel een veel hoger valrisico in.”<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 221 17
222<br />
Omgekeerd kan calcium niet worden toegediend zonder<br />
vitamine D, temeer omdat fracturen bij bejaarden nauw<br />
verband houden met de spierzwakte en het valrisico (90%<br />
van de heupfracturen). Onder vitamine D is dat risico in<br />
enkele weken echter omkeerbaar omdat de spieren een<br />
specifieke receptor hebben (5). Meting van de vitamine<br />
D-concentratie heeft in Europa weinig belang. Ongeveer<br />
70% van de vrouwen ouder dan 20 en meer dan 80% van<br />
de bejaarden heeft een vitamine D-spiegel onder 30ng/<br />
ml (84% in de globale populatie van reumapatiënten)<br />
(6). Bovendien is de endogene vitamine D-productie bij<br />
bejaarden viermaal kleiner omdat die minder vitamine<br />
D-voorlopers hebben… Een meting van de concentratie<br />
kan daarentegen wel interessant zijn bij vrouwen onder<br />
suppletie. Een recente studie heeft immers aangetoond<br />
dat slechts 1/3 van hen een voldoende hoge vitamine<br />
D-spiegel heeft…<br />
In de praktijk moet vitamine D worden toegediend in<br />
een dosering van minstens 700IE/dag. Zonder gevaar en<br />
zonder bijzonder toezicht kan de dosis zelfs tot 1.200IE/<br />
dag bedragen (2).<br />
Mickael Hiligsmann (ULg en Univ. Maastricht) was een van de vier laureaten van<br />
de ESCEO-Amgen-prijs. Die helpt hem bij zijn onderzoek naar de voorkeuren<br />
van huisartsen bij het voorschrijven van een osteoporosebehandeling. Doel<br />
van de studie: nagaan wat de meest markante tendensen zijn om een optimale<br />
therapietrouw te bereiken.<br />
Botrigiditeit? Een overjaars concept… (b)<br />
Als op een bot druk wordt uitgeoefend onder invloed<br />
van biomechanische krachten, doen zich aan weerszijden<br />
van het membraan vochtbewegingen voor. Die komen in<br />
evenwicht dankzij een canaliculair overdrachtssysteem<br />
en dragen bij tot de nieuwe botvorming. Zonder de<br />
biomechanische stress daarentegen zenden de osteocyten<br />
signalen uit die de cel doen afsterven en microletsels<br />
veroorzaken in de botmatrix (7). Parallel daarmee wordt<br />
de differentiëring van de osteocyten beïnvloed door<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
activerende of afremmende cytokines en anabolische<br />
factoren die in evenwicht worden gehouden door de<br />
productie van osteoprotegerine of RANKL door de<br />
osteoblasten. “Enkele recente studies hebben aangetoond<br />
dat de botvorming wordt gestuurd door de osteoclasten<br />
(8)”, zegt Roland Baron (Yale). Daar zijn verschillende<br />
signalisatiekanalen bij betrokken. Het belangrijkst zijn<br />
de Wnt/bèta-catenine-signalering en de activering van<br />
TGF-b (transforming growth factor bèta). Wnt-ligands<br />
zijn krachtige hulpmiddelen voor de botvorming, terwijl<br />
het LPR5-gen (lipoprotein receptor-related protein 5)<br />
verantwoordelijk is voor het geobserveerde fenotype (9).<br />
Activering ervan is overigens nodig om de respons op<br />
de mechanische belasting te genereren, maar het is niet<br />
gevoelig voor PTH.<br />
Sclerostine, een eiwit dat wordt afgescheiden door<br />
osteocyten en botvorming afremt (10), zou een interessant<br />
therapeutisch doelwit kunnen zijn: blokkering ervan zou<br />
botvorming kunnen bevorderen, wat onrechtstreeks kon<br />
worden vastgesteld met PTH dat het SOST-gen afremt dat<br />
codeert voor sclerostine (11).<br />
Veroudering en fractuurrisico, een<br />
kwestie van mitochondriën, telomeren<br />
en lysosomen… (c)<br />
Met de leeftijd neemt het fractuurrisico toe, ongeacht<br />
de oorspronkelijke botmineraaldensiteit (12). De drie<br />
grote oorzaken daarvan zijn verlies van het vermogen om<br />
energie te produceren (ATP), verkorting van telomeren en<br />
opstapeling van intracellulair afval.<br />
Energieverlies<br />
Op het vlak van energie is bekend dat de mitochondriën de<br />
‘motor’ van de cel zijn. Het aantal mitochondriën neemt in<br />
alle organen echter af met de leeftijd, vooral in de spiercellen<br />
(waardoor die sterkte, snelheid en uithoudingsvermogen<br />
verliezen en het valrisico toeneemt), de hersencellen en de<br />
osteoclasten, met alle gevolgen van dien (13). Het behoud<br />
van een ‘normaal’ aantal mitochondriën vertraagt de<br />
veroudering, tenminste bij de muis. Die leeft langer, valt<br />
minder en behoudt een betere botmassa (14).<br />
Verkorting van telomeren<br />
Verkorting van telomeren heeft vooral betrekking op cellen<br />
met een korte levensduur, zoals osteoblasten (25 tot 200<br />
dagen) (15). De telomeren doen dienst als beschermkap: ze<br />
beschermen de chromosomen tegen externe letsels. Met<br />
de celdelingen worden ze echter korter. Omdat de meeste<br />
progenitorcellen van de osteoblasten zich gemiddeld<br />
slechts 26 keer kunnen reproduceren, leidt verkorting van<br />
telomeren tot een vermindering van het aantal mogelijke<br />
celdelingen en een afname van osteoblasten in het bot.<br />
Omgekeerd bevordert de verlenging van telomeren (met
De ‘Get up and go’-test<br />
“Deze test leert heel wat over de fysieke kracht<br />
van de patiënten: de patiënt wordt gevraagd om<br />
makkelijk op een stoel te gaan zitten, op te staan<br />
en zo snel mogelijk weer te gaan zitten, en dat<br />
vijf keer na elkaar. Als de patiënt er langer dan 10<br />
seconden over doet om deze test uit te voeren, is de<br />
kans groot dat zijn spierkracht is aangetast. Hetzelfde<br />
geldt voor de ‘up and go’ -test: de patiënt zit op<br />
een stoel, staat op, wandelt 3 meter, draait zich om,<br />
loopt terug en gaat weer zitten. Ook deze test moet<br />
in minder dan 10 seconden worden uitgevoerd. De<br />
pathognomonische factor van het spierverlies is de<br />
traagheid waarmee de patiënt zich omdraait. De test<br />
is ook een uitstekende indicator van het valrisico dat<br />
sterk afhangt van de snelheid van de spiercontractie.”<br />
Dieter Felsenberg (Univ. Humboldt, Berlijn)<br />
de telomerasen) het behoud van de botmassa tot op<br />
gevorderde leeftijd (16). “Dat geldt althans voor dierlijke<br />
modellen”, preciseert Steve Cummings (San Francisco).<br />
Oxidatiestress<br />
Voor cellen met een lange levensduur (de osteocyten<br />
kunnen 1 tot 50 jaar oud worden) (15), is het uitkijken<br />
voor oxidatiestress. De vrije radicalen beschadigen het<br />
DNA en kernletsels stapelen zich op met de tijd, wat leidt<br />
tot een geleidelijke en onvermijdelijke aftakeling van de<br />
celfunctie. Bovendien tasten vrije radicalen ook cumulatief<br />
de mitochondriën en de lysosomen aan die instaan voor<br />
recyclage van eiwitten en organellen (autofagie) (17). Door<br />
de opstapeling van deze radicalen verliezen ze hun functie.<br />
Onbruikbaar materiaal, lipofuscine genoemd, stapelt zich<br />
op in de osteocyten die zich daardoor niet meer kunnen<br />
differentiëren.<br />
Naar andere therapeutische pistes?<br />
Er bestaan verschillende oplossingen om deze verschijnselen<br />
te bestrijden. De beste daarvan is calorierestrictie.<br />
Die stimuleert de vorming van nieuwe mitochondriën, behoudt<br />
de lengte van telomeren en vermindert de frequentie<br />
en de omvang van de mitochondriale en lysosomale<br />
letsels terwijl het autofagieproces wordt opgevoerd (18).<br />
Calorierestrictie voorkomt ook botverlies, althans in dierlijke<br />
modellen. Ze moet echter altijd worden gecombineerd<br />
met lichaamsbeweging (19).<br />
Er wordt ook onderzoek verricht naar het belang<br />
van resveratrol, een antioxidant dat, door het aantal<br />
mitochondriën te verhogen, de levensduur zou verlengen<br />
(bij dierlijke modellen en gisten) en de botmassa zou<br />
verhogen (20). Rapamycine, een immunosuppressor, is een<br />
ander veelbelovend product. Het verhoogt autofagie, zou<br />
antiresorptief zijn en een anabolisch effect hebben op het<br />
bot (21).<br />
Hoewel de verouderingsmechanismen voor de botturnover<br />
goed gekend zijn, net zoals de kanalen om deze turnover<br />
te herstellen of te stimuleren, zijn de preliminaire<br />
resultaten van de interventiestudies nog wisselend.<br />
Moderne behandeling van osteoporose:<br />
oefeningen voor contractiesnelheid, niet<br />
spierkracht (d)<br />
Van osteoporosebehandelingen werd ruimschoots aangetoond<br />
dat ze het fractuurrisico kunnen verminderen. De<br />
resultaten zijn echter nog verre van optimaal, met name<br />
omdat belasting door spieren nodig is om een goede osteogenese<br />
te garanderen. Bejaarden kampen echter heel<br />
vaak met een musculair deficit dat leidt tot valpartijen en<br />
een bijkomende risicofactor is voor osteoporose. Gelukkig<br />
kan dat risico makkelijk klinisch worden gemeten (zie<br />
inzet).<br />
“De patiënt moet geen ingewikkelde oefeningen doen om<br />
dat deficit te verhelpen, zegt Felsenberg: het volstaat om,<br />
onder toezicht (om vallen te vermijden), inspanningen te<br />
doen die spiersnelheid vragen, bijvoorbeeld springen ter<br />
plaatse.” Die oefeningen leveren al heel snel resultaat<br />
op, meestal na 3-4 weken. Voorwaarde is wel dat het<br />
gaat om snelheidsoefeningen die de ontwikkeling van de<br />
spiervezels van type 2 bevorderen. Uithoudingsoefeningen<br />
bevorderen de ontwikkeling van de vezels van type 1.<br />
En uiteraard moeten al deze patiënten ook voldoende<br />
vitamine D nemen.<br />
De oefeningen verminderen niet alleen het valrisico, ze<br />
zijn ook goed voor het bot. Dat reageert immers negatief<br />
op spierzwakte. Om de botvorming te bevorderen<br />
moet het bot ‘belast’ worden en daar kunnen alleen<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 223
224<br />
de spieren voor zorgen. De spierkracht zorgt voor de<br />
grootste meerbelasting: alleen al springen op één been<br />
vermenigvuldigt de belasting met 30 (d.i. 2,1 ton voor een<br />
persoon van 70kg).<br />
Die extra belasting leidt tot een vervorming van het bot<br />
waardoor een evenwicht ontstaat tussen de botvorming<br />
en de botresorptie. Als de extra belasting afneemt,<br />
neemt de resorptie toe. Het bot verliest zijn elasticiteit<br />
en consistentie. Dat proces verloopt heel snel (een<br />
paraplegiepatiënt heeft in het eerste jaar na zijn ongeval<br />
17% botverlies, daarna verloopt het zeer traag en continu,<br />
nagenoeg zoals bij de algemene bevolking). Omgekeerd<br />
bevorderen spieroefeningen, omdat ze het bot meer<br />
vervormen, de botvorming. Dat is heel belangrijk, temeer<br />
omdat we weten dat het botverlies veroorzaakt door de<br />
leeftijd wordt gecompenseerd als het bot een grotere<br />
diameter krijgt.<br />
Andere uitstekende oefeningen zijn triltechnieken of<br />
oefeningen op een plank met wisselend steunpunt. Omdat<br />
ze de spierspanningen van het lopen nabootsen, kan de<br />
patiënt snel revalideren. Lopen is immers het belangrijkste<br />
aspect van mobiliteit…<br />
Er bestaat overigens een zeer sterk verband tussen de<br />
spiermassa en de botmassa. Het fractuurrisico bij atleten<br />
is meer het gevolg van verlies van vermogen dan van een<br />
verlies van spierkracht (spierkracht is de kracht die nodig is<br />
om een weerstand te bestrijden) omdat de notie vermogen<br />
ook een notie snelheid inhoudt. Een hoge leeftijd is niet<br />
bevorderlijk, waarschijnlijk door de vermindering van<br />
het aantal spiervezels en hun volume, maar ook van de<br />
verbindingen tussen de spiervezels. Dat vrouwen fragieler<br />
zijn dan mannen, wordt waarschijnlijk verklaard door het<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
“Vandaag is duidelijk dat het corticaal bot het meest bijdraagt<br />
tot de stevigheid van het hele bot. Dat geldt vooral voor de<br />
radius en de heup, en voor bejaarden. Het corticaal bot zou<br />
dus een specifiek therapeutisch doelwit kunnen worden. Op<br />
het vlak van de vermindering van het fractuurrisico is er nog<br />
heel wat vooruitgangsmarge. Het is niet uitgesloten dat we<br />
subgroepen zullen kunnen bepalen die meer baat hebben<br />
bij een bepaalde behandeling, en specifieke behandelingen<br />
zullen kunnen ontwikkelen voor elk soort fractuur…”<br />
Mary Bouxsein<br />
feit dat ze tijdens hun vruchtbare periode in verhouding<br />
meer bot produceren dan spieren. Dat proces verdwijnt<br />
na de menopauze en de ‘spierschaarste’ veroorzaakt een<br />
sneller botverlies.<br />
Niet alle botten zijn hetzelfde (e)<br />
Omdat veel fracturen bij mensen zonder osteoporose<br />
optreden, zonder dat een duidelijke fragiliteit de oorzaak<br />
is, wordt heel wat onderzoek verricht naar de relatieve<br />
rol van het corticaal en het trabeculair bot voor de<br />
botstevigheid en het ontstaan van fracturen. “Eerste<br />
vaststelling, zegt Mary Bouxsein (Boston): het belang<br />
van de botcomponenten (trabeculair bot dat het interne<br />
compartiment vormt en compacter corticaal bot dat<br />
de externe component is) werd zwaar onderschat. Nu<br />
beseffen we dat het corticaal bot doorslaggevend is, maar<br />
dat overwicht verschilt naargelang de plaats.”<br />
Een studie van de microarchitectuur ter hoogte van de<br />
radius leidt tot de vaststelling dat de parameters van het<br />
corticaal bot meer zeggen over de botstevigheid dan de<br />
parameters van het trabeculair bot (22). Ter hoogte van<br />
de wervels daarentegen is de situatie veel complexer: het<br />
belang van het corticaal bot voor de stevigheid varieert<br />
volgens de studies van 10 tot 80%. Dat lijkt logisch<br />
aangezien de dikte van het corticaal bot op dit niveau<br />
moeilijk kan worden gemeten met de gewone technieken.<br />
In dit kader werpt de ontwikkeling van nieuwe technieken<br />
zoals de microscanner een nieuw licht op de zaak. De<br />
bijdrage van het corticaal bot tot de botstevigheid is<br />
kleiner aan de uiteinden van het wervelplateau en groter<br />
in het midden (23).
Ook voor het femur varieert de situatie naargelang de<br />
plaats. Een factor waar rekening mee moet worden<br />
gehouden, vooral omdat 90% van de femurhalsfracturen<br />
het gevolg is van een val. Specifieke studies hebben<br />
aangetoond dat bij belasting de krachtspanningen zich<br />
aan de binnenzijde van de femurhals situeren, waar veel<br />
corticaal bot zit, terwijl bij een val vooral het bovenste<br />
deel van de hals wordt getroffen (24). Lotz had dat<br />
vermoeden al enkele jaren geleden toen hij aantoonde dat<br />
het corticaal bot slechts 30% van het subcapitale gebied<br />
inneemt, 50% in het midden van de hals en 96% in het<br />
intertrochanterische massief (25).<br />
Praktisch gezien varieert de relatieve bijdrage van het<br />
corticaal bot tot de botstevigheid dus naargelang de<br />
plaats in het skelet, de leeftijd en de belasting, en is ze<br />
sterk verbonden met het volume van het betreffende<br />
botweefsel.<br />
Mannen en vrouwen? (f)<br />
Breken mannen hun botten bij dezelfde botdensiteit als<br />
vrouwen? Een eenvoudige vraag met een eenvoudig<br />
antwoord, volgens John Kanis (Sheffield): “Ja!”. Al moeten<br />
ook de contradictoire resultaten van de epidemiologische<br />
studies worden verklaard. De eerste studies toonden<br />
aan dat vrouwen bij eenzelfde botdensiteit sneller en<br />
vaker fracturen oplopen dan mannen, terwijl latere<br />
studies precies het omgekeerde concludeerden… (26) “De<br />
epidemiologische studies waren echter vertekend”, zegt<br />
John Kanis. Het probleem werd van de ‘verkeerde’ kant<br />
bekeken. De studies onderzochten de botmineraaldensiteit<br />
bij mensen die fracturen oplopen, in plaats van de<br />
incidentie van fracturen bij elke botmineraaldensiteit en op<br />
een prospectieve manier. Op die manier komen we sneller<br />
tot de vaststelling dat het fractuurrisico bij de man en de<br />
vrouw identiek is bij elke daling van de botmineraaldensiteit<br />
ter hoogte van het femur. Hetzelfde geldt voor de wervels,<br />
ongeacht de botmineraaldensiteit en ongeacht de leeftijd.<br />
“Dat brengt ons terug bij de basis van het risico, meent<br />
John Kanis. Dat risico moet worden geëvalueerd volgens<br />
de leeftijd, de plaats, de eventuele eerdere fracturen en de<br />
oorspronkelijke botmineraaldensiteit. Bij onze beoordeling<br />
moeten we echter ook rekening houden met de duur van<br />
de follow-up en de mortaliteit die is verbonden met de<br />
verschillende fracturen.”<br />
Om dat beter te begrijpen, moet een onderscheid worden<br />
gemaakt tussen incidentie en waarschijnlijkheid. De<br />
incidentie van fracturen van de femurhals (en waarschijnlijk<br />
ook van de wervels) is bij gelijke botmineraaldensiteit voor<br />
mannen en vrouwen identiek. De waarschijnlijkheid van een<br />
femurhalsfractuur, bij een bepaalde botmineraaldensiteit,<br />
daarentegen is bij mannen kleiner dan bij vrouwen. Aan<br />
de ene kant buigt de curve van het botdensiteitsverlies bij<br />
de man naar rechts. Het verlies is dus groter dan bij een<br />
vrouw van dezelfde leeftijd. Aan de andere kant overlijden<br />
mannen vroeger dan vrouwen. “Met andere woorden, een<br />
man van 70 jaar met een gemeten botdensiteit van -2SD,<br />
heeft minder kans op een fractuur dan een vrouw van<br />
60 jaar met dezelfde botmineraaldensiteit. Hij heeft<br />
immers ‘geen tijd’ om een fractuur op te lopen gezien zijn<br />
lagere levensverwachting.”<br />
Ten slotte kan ook worden onderstreept dat de botdensiteit<br />
gemeten ter hoogte van de wervels een slechte voorspeller<br />
is van het heupfractuurrisico, terwijl de femurdensiteit het<br />
wervelfractuurrisico even goed voorspelt als de meting<br />
van de werveldensiteit, zowel bij mannen als bij vrouwen.<br />
“Als we zouden moeten besparen, zouden we gewoon<br />
bij iedereen een DEXA-onderzoek van de heup kunnen<br />
uitvoeren…” Provocerende woorden?<br />
Mannen met osteoporose: een ras apart?<br />
Osteoporose bij mannen wordt in de gecontroleerde<br />
gerandomiseerde studies zelden als dusdanig onderzocht.<br />
“We beschikken dus over slechts weinig gegevens die<br />
voldoende geloofwaardig zijn, benadrukt Ego Seeman<br />
(Melbourne). Het ontstaan van osteoporose bij mannen<br />
wordt toegeschreven aan androgeendeprivatie, maar<br />
geen enkele test kon dat met zekerheid bevestigen.”<br />
Testosteronsuppletie zou geen fractuurwerend effect<br />
hebben, maar wel de botmineraaldensiteit verhogen.<br />
Hoe dan ook zijn bepaalde aspecten van osteoporose bij<br />
mannen rechtstreeks verbonden met een oestrogeentekort.<br />
En een ander dogma dat door Ego Seeman wordt<br />
aangehaald: de prevalentie van secundaire osteoporose<br />
bij mannen zou niet groter zijn dan die van primaire<br />
osteoporose. Die is bij mannen moeilijker te bepalen<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 225
226<br />
vanwege hun ongezondere levensstijl (roken en alcohol),<br />
die leidt tot overlijden voordat klinisch opspoorbare<br />
osteoporose zich kan ontwikkelen.<br />
Hoe behandelen?<br />
Recente studies met zoledronaat en denosumab leverden<br />
overtuigende resultaten op bij een antiandrogeenbehandeling.<br />
Rest nog de vraag of dit het beste model van mannelijke<br />
osteoporose is en of de resultaten kunnen worden<br />
getransponeerd naar andere situaties. Overigens is bekend<br />
dat heel wat mannen kampen met hypercalciurie, maar we<br />
weten niet wat dat precies betekent en wat de gevolgen<br />
kunnen zijn.<br />
Een andere bijzonderheid bij mannen is de veel hogere<br />
frequentie van botfracturen tijdens de adolescentie. “Dat<br />
heeft echter niets te maken met een hoger risicogedrag,<br />
zegt Ego Seeman. De botaangroei is bij de beide geslachten<br />
vooral distaal ter hoogte van de radius en proximaal<br />
ter hoogte van het femur. Wat wel erg verschilt, is<br />
de verlengingssnelheid: bij jongens zien we vaak een<br />
achterstand in de vorming van het corticaal bot, dat<br />
wordt pas in een tweede fase gevormd door periostale<br />
appositie. Het corticaal bot van de adolescent is dan niet<br />
meer dan ‘samengedrukt’ trabeculair bot. Het is dus poreus<br />
en gevoeliger voor mechanische, met name musculaire<br />
belastingen.”<br />
Osteoporose bij mannen moet worden behandeld<br />
zodra dit wordt opgespoord. Momenteel hebben alleen<br />
bisfosfonaten hun nut bewezen, ook op het vlak van<br />
mortaliteit. De andere therapeutische klassen zouden<br />
enkel een effect hebben op de botmineraaldensiteit.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
Referenties<br />
a. Dawson-Hughes B. Optimal dose of vitamin D. Meet-the-Expert Session.<br />
b. Baron R. Plenary Lecture 1: Cellular Control of Bone Mass.<br />
c. Cummings S. Plenary Lecture 2: Osteoporosis, hip fractures and the biology of aging.<br />
d. Felsenberg D. Muscle and bone interaction. Meet-the-Expert session.<br />
e. Bouxsein M. Plenary Lecture 3: Why do bones break: contribution of cortical and<br />
trabecular bone.<br />
f. Kanis J. Plenary Lecture 4. Olof Johnell Memorial Lecture: Do men and women fracture at<br />
the same bone mineral density?<br />
g. Seeman E. Osteoporosis in men. Meet-the-Expert session.<br />
1. Bischoff-Ferrari HA, Dawson-Hughes B, Staehelin HB, et al. Fall prevention with<br />
supplemental and active forms of vitamin D: a meta-analysis of randomised controlled<br />
trials. BMJ 2009;339:b3692. doi: 10.1136/bmj.b3692.<br />
2. Bischoff-Ferrari HA, Willett WC, Wong JB, et al. Prevention of nonvertebral fractures with<br />
oral vitamin D and dose dependency: a meta-analysis of randomized controlled trials.<br />
Arch Intern Med 2009;169(6):551-61.<br />
3. Bischoff-Ferrari H. Vitamin D: what is an adequate vitamin D level and how much<br />
supplementation is necessary? Best Pract Res Clin Rheumatol 2009;23(6):789-95.<br />
4. Bischoff-Ferrari HA, Kiel DP, Dawson-Hughes B, et al. Dietary calcium and serum<br />
25-hydroxyvitamin D status in relation to BMD among U.S. soldiers. J Bone Miner Res<br />
2009;24(5):935-42.<br />
5. Barr R, Macdonald H, Steward A, et al. Association between vitamin D receptor gene<br />
polymorphisms, falls, balance and muscle power: results from two independent studies<br />
(APOSS and OPUS). Osteoporos Int 2010;21(3):457-66.<br />
6. Bischoff-Ferrari HA, Staehelin HB. Importance of vitamin D and calcium at older age. Int J<br />
Vitam Nutr Res 2008;78(6):286-92.<br />
7. Sims NA, Gooi JH. Bone remodeling: Multiple cellular interactions required for coupling of<br />
bone formation and resorption. Semin Cell Dev Biol 2008;19(5):444-51.<br />
8. Baron R, Rawadi G. Targeting the Wnt/beta-catenin pathway to regulate bone formation<br />
in the adult skin skeleton. Endocrinology 2007;148(6):2635-43.<br />
9. Yadav VK, Ryu JH, Suda N, et al. Lrp5 controls bone formation by inhibiting serotonin<br />
synthesis in the duodenum. Cell 2008;135(5):825-37.<br />
10. Moester MJ, Papapoulos SE, Löwik CW, van Bezooijen RL. Sclerostin: Current knowledge<br />
and future perspectives. Calcif Tissue Int 2010 May 15. [Epub ahead of print]<br />
11. Kramer I, Keller H, Leupin O, Kneissel M. Does osteocytic SOST suppression mediate PTH<br />
bone anabolism? Trends Endocrinol Metab 2010;21(4):237-44.<br />
12. Hui S, Slemenda CW, Johnston CC Jr. The contribution of bone loss to postmenopausal<br />
osteoporosis. Osteoporos Int 1990;1(1):30-4.<br />
13. Kukat A, Trifunovic A. Somatic mtDNA mutations and aging––facts and fancies. Exp<br />
Gerontol 2009;44(1-2):101-5.<br />
14. Wenz T, Rossi SG, Rotundo RL, Spiegelman BM, Moraes CT. Increased muscle PGC-1alpha<br />
expression protects from sarcopenia and metabolic disease during aging. Proc Natl Acad<br />
Sci U S A 2009;106(48):20405-10.<br />
15. Manolagas SC, Parfitt AM. What old means to bone. Trends Endocrinol Metab<br />
2010;21(6):369-74.<br />
16. Simonsen JL, Rosada C, Serakinci N, et al. Telomerase expression extends the proliferative<br />
life-span and maintains the osteogenic potential of human bone marrow stromal cells.<br />
Nat Biotechnol 2002;20(6):592-6.<br />
17. Cuervo A. Chaperone-mediated autophagy: selectivity pays off. Trends Endocrinol Metab<br />
2010;21(3):142-50.<br />
18. Heilbronn LK, de Jonge L, Frisard MI, et al. Effect of 6-month calorie restriction on<br />
biomarkers of longevity, metabolic adaptation, and oxidative stress in overweight<br />
individuals: a randomized controlled trial. JAMA 2006;295(13):1539-48.<br />
19. Tatsumi S, Ito M, Asaba Y, Tsutsumi K, Ikeda K. Life-long caloric restriction reveals biphasic<br />
and dimorphic effects on bone metabolism in rodents. Endocrinology 2008;149(2):634-<br />
41.<br />
20. Pearson K, Baur JA, Lewis KN, et al. Resveratrol delays age-related deterioration and<br />
mimics transcriptional aspects of dietary restriction without extending life span. Cell<br />
Metab 2008;8(2):157-68.<br />
21. Harrison DE, Strong R, Sharp ZD, et al. Rapamycin fed late in life extends lifespan in<br />
genetically heterogeneous mice. Nature 2009;460(7253):392-5.<br />
22. Muller M, Webber CE, Bouxsein ML. Predicting the failure load of the distal radius.<br />
Osteoporos Int 2003;14(4):345-52.<br />
23. Eswaran SK, Gupta A, Adams MF, Keaveny TM. Cortical and trabecular load sharing in the<br />
human vertebral body. J Bone Miner Res 2006;21(2):307-14.<br />
24. Verhulp E, van Rietbergen B, Huiskes R. Load distribution in the healthy and osteoporotic<br />
human proximal femur during a fall to the side. Bone 2008;42(1):30-5.<br />
25. Lotz JC, Cheal EJ, Hayes WC. Stress distributions within the proximal femur during gait<br />
and falls: implications for osteoporotic fracture. Osteoporos Int 1995;5(4):252-61.<br />
26. De Laet CE, Van Hout BA, Burger H, Weel AE, Hofman A, Pols HA. Hip fracture prediction<br />
in elderly men and women: validation in the Rotterdam study. J Bone Miner Res<br />
1998;13(10):1587-93.
G1327N_2010<br />
Endometriose anno 2010,<br />
stand van zaken<br />
Ivo Brosens, Stephan Gordts, Patrick Puttemans<br />
Leuvens Instituut voor Fertiliteit en Embryologie, Leuven<br />
KEywOrdS: GynaECOlOGy – EndOmEtriOSE – EpidEmiOlOGy – prEVEntiOn – patHOlOGy – patHOGEnESiS – infErtility –<br />
CanCEr – diaGnOSiS – mEdiCal imaGinG – trEatmEnt<br />
Inleiding<br />
Wie identificeerde endometriose voor het<br />
eerst?<br />
De Amerikaanse historicus Vincent Knapp beweerde in een<br />
artikel gepubliceerd in Fertility & Sterility in 1999 dat endometriose<br />
als ziekte reeds 300 jaar geleden beschreven<br />
was in Europese geschriften. Hij baseerde zich op een reeks<br />
‘Dissertatio medica’ uit de periode van 1690 tot 1795. Zijn<br />
referentielijst bevatte een zestal thesissen afkomstig van<br />
de ‘University of Louvain’. Een eerste onderzoek toonde<br />
reeds snel dat de historicus de universiteit van Leuven<br />
verwarde met de universiteit van Leiden (vier theses waren<br />
afkomstig van de universiteit van Leiden en twee van<br />
de universiteit van Leuven). Een grondig onderzoek van de<br />
Latijnse teksten toonde dat de dissertaties handelden over<br />
infectieuze aandoeningen. Bovendien heeft endometriose<br />
geen typische symptomatologie en berust de diagnose<br />
per definitie op histologie zodat de identificatie van deze<br />
aandoening niet kon gebeuren in een tijdperk vóór het<br />
bestaan van de microscopie. Endometriose wordt gedefinieerd<br />
door de aanwezigheid van weefsel met de typische<br />
kenmerken van endometrium, m.a.w. proliferatie, decidualisatie,<br />
necrose en bloeding o.i.v. seksuele steroïden, buiten<br />
de uterus. Thomas S. Cullen was in 1908 de eerste onderzoeker<br />
die op basis van deze activiteiten endometriumachtig<br />
weefsel buiten de baarmoeder identificeerde.<br />
Hoe groot is de wetenschappelijke<br />
interesse voor endometriose?<br />
Wetenschappelijke interesse voor endometriose startte<br />
in de tweede helft van de jaren 60. In de periode van<br />
‘60-‘64 verschenen 71 publicaties in wetenschappelijke<br />
tijdschriften, terwijl dit aantal steeg tot 762 in de periode<br />
van ‘65-‘69. Dit viel samen met de introductie van de<br />
laparoscopie en de detectie van peritoneale endometriose.<br />
Deze toename van publicaties betekent niet dat en-<br />
dometriose frequenter voorkwam als ziekte, doch dat de<br />
diagnose frequenter werd gesteld op basis van laparoscopie<br />
en ‘zichtbare endometriose’. Sindsdien heeft het onderzoek<br />
van endometriose een enorme vlucht gekend. In<br />
de periode van 1996-1999 en 2006-2009 verschenen er<br />
respectievelijk 2.623 en 4.603 wetenschappelijke publicaties<br />
over endometriose. In totaal werden 20.356 wetenschappelijke<br />
publicaties geregistreerd tot en met 2009. De<br />
centra met de meeste publicaties waren Universita degi<br />
Studi di Milano (276), Yale University School of Medicine<br />
(159), Brigham and Women’s Hospital (124), UZ Gasthuisberg<br />
(118) en University of Tokyo (103).<br />
Epidemiologie<br />
De kennis van de epidemiologie van endometriose is in<br />
belangrijke mate beperkt door methodologische factoren.<br />
Ivo Brosens<br />
Figuur 1a: Peritoneale blisters achter het ovarium; b: idem, gezien onder<br />
water, met vaatsteeltje (hydrolaparoscopisch); c: idem, gezien onder water,<br />
met vaatsteeltje (hydrolaparoscopisch); d: idem, gezien onder water, met<br />
vaatsteeltje (hydrolaparoscopisch).<br />
a<br />
c<br />
b<br />
d<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 227
228<br />
De aandoening is histologisch gedefinieerd en de diagnose<br />
berust voornamelijk op laparoscopie. Dit levert moeilijkheden<br />
op voor de samenstelling van een controlegroep<br />
zonder endometriose. Tegenwoordig wordt ‘laparoscopyconfirmed<br />
endometriosis’ aanvaard als ziektegroep, doch<br />
de visuele inspectie kan misleidend zijn, vermits diepe<br />
letsels niet noodzakelijk aan de peritoneale oppervlakte<br />
te zien zijn en oppervlakkige letsels kunnen gemaskeerd<br />
worden door decidualisatie of hormonale inactivatie of<br />
weggedrukt worden door de hoge druk van het pneumoperitoneum.<br />
Er zijn aanwijzingen dat het risico verhoogd is in aanwezigheid<br />
van fysieke kenmerken zoals slank en groot,<br />
vroegtijdige menarche, korte cycli en dysmenorroe. Roken<br />
en fysieke activiteit verminderen het risico, terwijl cafeine-<br />
en alcoholgebruik het risico verhogen. Mogelijk is er<br />
een familiale aanleg of voorbeschiktheid en zou endometriose<br />
minder frequent voorkomen bij het zwarte ras en<br />
méér frequent bij het gele dan wel blanke ras. Cramer en<br />
Missmer (2002) suggereerden recent een ‘endometriosetype’<br />
met hogervermelde kenmerken in de hoop hiermee<br />
het identificeren van kandidaat-genetische markers te<br />
vergemakkelijken.<br />
Preventie<br />
Endometriose werd vanaf het begin als een ernstige aandoening<br />
beschouwd, wegens de wel goedaardige, doch<br />
Figuur 2: Actieve rode endometriosehaard op het<br />
peritoneum (laparoscopisch).<br />
Figuur 3: Idem, gezien onder water, met uitgesproken<br />
vascularisatatie (hydrolaparoscopisch).<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
ernstige verwikkelingen zoals rectovaginale endometriose<br />
en hemorragische ovariële cystevorming. Er bestond geen<br />
behandeling tenzij hysterectomie en castratie. Wel wist<br />
men dat de aandoening zelden voorkwam bij vrouwen<br />
met talrijke kinderen vanaf jonge leeftijd. Decidualisatie<br />
van een endometriosehaard leidt tot apoptose en shedding.<br />
Voor Meigs was zwangerschap vanaf jonge leeftijd<br />
gevolgd door vele zwangerschappen de beste preventie.<br />
Hij raadde moeders met endometriose aan hun dochters<br />
vroeg te laten trouwen in de hoop op een snelle eerste<br />
zwangerschap, en hier desnoods geld voor te lenen. Dit<br />
concept was voor Kistner de aanleiding om in 1958, toen<br />
orale progestativa op de markt kwamen, een ‘pseudozwangerschap’<br />
als behandeling voor te stellen.<br />
Regelmatige fysieke activiteit werd in verschillende casecontrolstudies<br />
geassocieerd gevonden met een 40%-80%<br />
vermindering van endometriose. In dergelijke studies is<br />
een bias echter niet uitgesloten, aangezien vrouwen met<br />
symptomen voor de diagnose minder actief kunnen zijn<br />
dan gezonde controles. In de Nurses Health Study II, een<br />
prospectieve studie van premenopauzale Amerikaanse<br />
verpleegsters, kon een dergelijk verband alleszins niet aangetoond<br />
worden (Vitonis et al 2010).<br />
Een recente analyse van endometriose en voeding in de<br />
Nurses Health Study suggereerde dat een verhoogde inname<br />
van omega-3 vetzuur en verlaagde transvetten gepaard<br />
gaat met een verlaagd risico van ‘laparoscopisch<br />
zichtbare endometriose’ (Missmer et al 2010). Deze conclusie<br />
kan echter betwist worden op basis van een beperkt<br />
verschil en het mogelijk visuele effect bij laparoscopie van<br />
een verminderde peritoneale inflammatoire reactie, maar<br />
zonder een effect op het endometrioseletsel zelf.<br />
Pathologie<br />
Het concept endometriose is met de introductie van laparoscopie<br />
veranderd van een majeure klinische aandoening<br />
naar een visuele aandoening van het peritoneum<br />
met mineure letsels. Vóór 1960 werd de gynaecoloog<br />
geconfronteerd met een belangrijke pelvische pathologie<br />
van adenomyose (zgn. diep infiltrerende endometriose)<br />
en hemorragische ovariële cysten. Met de ontdekking van<br />
de peritoneale endometriose werd een pleiade van mineure,<br />
zogenaamd ‘subtiele’ peritoneale letsels beschreven<br />
die beantwoorden aan de definitie van endometriose. De<br />
letsels evolueren met de leeftijd naar typische letsels of<br />
kunnen zelfs spontaan verdwijnen. Meerdere studies suggereren<br />
dat peritoneale endometriose kan evolueren naar<br />
adenomyotische of hemorragische, cystische letsels.<br />
Op basis van morfologische data werden drie verschillende<br />
types endometriose onderscheiden: peritoneaal, ovarieel<br />
en rectovaginaal (Nisolle & Donnez 1997). De peritoneale<br />
letsels omvatten in hoofdzaak endometriaal epitheel (van<br />
de oppervlakte of van klierbuizen) en stroma, zijn hormoondependent<br />
en vertonen decidualisatie en desquama-
tie (Figuur 1a-d). Peritoneale letsels hoeven, ondanks het<br />
uitlokken van een peritoneale ontstekingsreactie en neovascularisatie<br />
rondom de letsels, geen probleem te zijn,<br />
doch kunnen wel een oorzaak zijn van adhesievorming<br />
Figuur 4: Centripetale neovascularisatie naar de<br />
peritoneale endometriosehaard toe (laparoscopisch).<br />
Figuur 5: Clusters peritoneale haarden in verschillende<br />
stadia van evolutie (laparoscopisch).<br />
(aangetoond onder hydroflotatie) (Figuren 2-8) en in<br />
zeldzame gevallen van SHiP (spontaan hemoperitoneum<br />
in zwangerschap) dat met een foetale mortaliteit van 30%<br />
gepaard gaat.<br />
Endometriomata hebben een complexe structuur met gedeeltelijke<br />
of volledige kolonisatie van een geïnvagineerde<br />
ovariële cortex door actieve endometriosehaarden (Figuur<br />
9a-d) en met vergroeiingen ter hoogte van de invaginatie<br />
waar tegelijkertijd ook peritoneale of diepe endometriose<br />
aanwezig kan zijn (Figuur 10a-d). De klassieke vorm betreft<br />
een ovarium dat gefixeerd ligt in de ovariële fossa<br />
en bij adhesiolyse en/of omklappen van het ovarium verschijnt<br />
de donkere viskeuze inhoud. Maar ook diep in de<br />
kloven en crypten van het ovarieel oppervlak kunnen kleine<br />
endometriomata ontstaan.<br />
Rectovaginale en andere endometriosenodulen hebben<br />
een typische adenomyotische structuur met minder prominent<br />
endometriaal klierweefsel, maar een uitgesproken<br />
aanwezigheid van stroma en gladde spierweefselcellen.<br />
Daarop en daarrond ontstaat dens bindweefsel en deze<br />
nodulen vertonen een verminderde hormonale respons.<br />
Pathogenese<br />
De meeste, zoniet alle vrouwen die menstrueren, vertonen<br />
regurgitatie van menstrueel debris naar de bekkenholte via<br />
de eileiders. De vraag is waarom niet alle menstruerende<br />
vrouwen endometriose ontwikkelen? Er werden in het verleden<br />
talrijke disfunctionele associaties aangetoond (doch<br />
dit hoeft niet te betekenen dat zij een oorzaak zijn) zoals:<br />
- subtiele ovariële stoornissen: LUF-syndroom, luteaal<br />
defect;<br />
- peritoneaal vocht: stoornissen in steroïden, macrofagen,<br />
NK(natural killer)-celactiviteit, cytokines, angiogene<br />
activiteit, IL(interleukine)-8, VEGF (vascular<br />
endothelial growth factor);<br />
- endometriale veranderingen: aromatase-expressie,<br />
apoptose, implantatiedefecten, disfunctionele immuunrespons,<br />
progesteronresistentie; stromale cellen<br />
van ectopisch en eutopisch endometrium vertonen<br />
een verminderde capaciteit tot decidualisatie<br />
(moleculair wordt deze progesteronresistentie verklaard<br />
door de aanwezigheid van de inhibitorische<br />
PR isoform PR-A en afwezigheid van de stimulerende<br />
isoform PR-B, zie Klemmt PAB et al 2006);<br />
- uteriene junctiezone: dysperistalsis, hyperplasie;<br />
- genetische data wijzen op disregulatie van selectieve<br />
genen die leiden tot een ongunstig implantatiemilieu<br />
of betrokken zijn in embryonale aanhechting,<br />
embryotoxiciteit, immuundisfunctie, apoptose, alsook<br />
genen die kunnen bijdragen tot de pathogenese zoals<br />
op het vlak van de werking van het aromatase, de<br />
progesteronreceptor en bepaalde angiogenetische en<br />
andere factoren (Kao LC et al 2003).<br />
Infertiliteit<br />
- Experimenteel onderzoek heeft aangetoond dat er<br />
een verband is tussen cytokinewaarden in peritoneaal<br />
vocht en embryotoxiciteit. IL(interleukine)-1<br />
en TNF (Tumor Necrosis Factor) werden bepaald<br />
in peritoneaal vocht van onvruchtbare vrouwen<br />
zonder endometriose, met endometriose en met<br />
medisch behandelde endometriose (danazol of<br />
buserelin). De cytokinewaarden waren significant<br />
lager in peritoneaal vocht van vrouwen zonder<br />
endometriose en zeer laag bij vrouwen met behandelde<br />
endometriose. Deze resultaten wijzen op<br />
de theoretische mogelijkheid dat medicale therapie<br />
de vruchtbaarheid bij onvruchtbare vrouwen<br />
met endometriose kan verbeteren (Taketani Y et al<br />
1992).<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 229
230<br />
- In patiënten met endometriose werd aangetoond<br />
dat er een dysperistalsis en hyperperistalsis van de<br />
junctiezone bestaat met een duidelijk gestoord transport<br />
van zaadcellen naar de ipsilaterale zijde van de<br />
dominante follikel. Een verhoogde incidentie van<br />
adenomyose werd ook vastgesteld bij patiënten met<br />
endometriose (Leyendekker et al 1996).<br />
- Een retrospectieve IVF-studie (Simon et al 1994)<br />
toonde aan dat onvruchtbaarheid bij endometriose<br />
het gevolg kan zijn van eicelveranderingen met als<br />
gevolg een verminderde implantatie van de embryo’s.<br />
De bevindingen werden bevestigd bij acceptoren<br />
voor eiceldonatie waarbij de eicellen afkomstig van<br />
endometriotische ovaria een significant lager implantatiepotentieel<br />
vertoonden in vergelijking met een<br />
controlegroep.<br />
- Een uitgebreide retrospectieve IVF-studie (Arici et al<br />
1996) vond dat abnormale embryo-implantatie, die<br />
zowel het gevolg kan zijn van endometriale disfunctie<br />
als van een embryotoxische omgeving, een belangrijke<br />
oorzaak is van endometriose-geassocieerde infertiliteit.<br />
Dit effect was groter in de groep met minimale<br />
tot milde endometriose dan in de groep met<br />
matige en ernstige endometriose.<br />
- Aansluitend op de verminderde decidualisatie van<br />
zowel eutopisch als ectopisch endometriaal stromaal<br />
weefsel (ESCs) bij patiënten met endometriose, toonden<br />
Birgit Gellersen et al (2010) dat decidua een meer<br />
actieve rol speelt in het implantatieproces. In aanwezigheid<br />
van trofoblast vertonen gedecidualiseerde<br />
ESCs een verhoogde motiliteit en invasieve capaciteit<br />
waarmee de jonge conceptus wordt ingekapseld en<br />
vervolgens door trofoblast wordt geïnvadeerd.<br />
Kanker<br />
Gegevens suggereren dat ovariële endometriose gepaard<br />
gaat met een potentialiteit van kwaadaardige ontaarding.<br />
Epidemiologische en genetische studies steunen dit<br />
concept. Er zijn aanwijzingen dat ovariële endometriose<br />
geassocieerd is met specifieke typen van ovariële kanker<br />
(endometrioid en clear cell).<br />
Er is geen duidelijk verband tussen endometriose en borst-<br />
of endometriumkanker. Er is meer studie nodig om risicofactoren<br />
voor kwaadaardige ontaarding en de individuen<br />
met verhoogd risico te identificeren voor een meer nauwkeurige<br />
opvolging.<br />
Op het ogenblik is er ook geen verband aangetoond tussen<br />
een bepaald type van kanker en het soort medicatie dat<br />
gebruikt wordt in verband met endometriose en infertiliteit<br />
(Ness et al 2002).<br />
Diagnose met beeldvorming<br />
De verschillende technieken van beeldvorming hebben een<br />
preoperatieve diagnose van ernstige vormen van endometriose<br />
mogelijk gemaakt. Mits bepaalde restricties, kun-<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
nen adenomyomata en cystische, ovariële endometriose<br />
met een hoge probabiliteit preoperatief gediagnosticeerd<br />
worden.<br />
Ovarieel endometrioma<br />
- Hoewel transvaginale sonografie (TVS) de eerste<br />
keuze van beeldvorming blijft om een verdachte pelvische<br />
massa te onderzoeken, is de capaciteit voor<br />
weefselanalyse beperkt. Zo is het niet altijd eenvoudig<br />
een cystisch en hemorragisch geel lichaam te onderscheiden<br />
van een echt endometrioma. Bovendien<br />
gaan de zeer kleine (jonge) endometriomata beneden<br />
de 10 à 12mm diameter met de conventionele vaginale<br />
echografie vaak gemist worden, terwijl het wellicht<br />
opportuun zou zijn om endometriomata in die<br />
vroege stadia te kunnen ontdekken en behandelen.<br />
Figuur 6: Klassieke oudere blauwzwarte endometriose op<br />
het peritoneum, inclusief fibrose & stellaire fibrotische<br />
retractie rondom de letsels (laparoscopisch).<br />
Figuur 7: Uitgedoofde ovariële endometriose (self limiting<br />
disease, laparoscopisch).
- NMR daarentegen, toont bovendien karakteristieken<br />
van de aard van het weefsel. Met NMR kan in een<br />
vaste massa goedaardigheid onderscheiden worden<br />
van kwaadaardigheid met een diagnostische nauwkeurigheid<br />
van 88% tot 93% (Bazot et al 2008).<br />
Diepe endometriose<br />
- De hoeksteen van de diagnose ligt besloten in een<br />
eenvoudige klinische act: het bimanueel vaginaal en<br />
rectovaginaal onderzoek. Zelfs in afwezigheid van<br />
enige symptomatologie (zoals diepe dyspareunie, tenesmen,<br />
enz.) gaat dit onderzoek vaak het startpunt<br />
zijn van bijkomend technisch onderzoek. Het nalaten<br />
van dit onderzoek zorgt vaak voor verrassingen tijdens<br />
de latere laparoscopie, wanneer de diagnose pas<br />
peroperatief wordt gesteld bij een onvoorbereide patiënte<br />
(geen darmvoorbereiding, ontbreken van enige<br />
counseling).<br />
- TVS heeft een hogere sensitiviteit, specificiteit, positieve<br />
en negatieve predictieve waarde (PPV en NPV)<br />
en nauwkeurigheid in vergelijking met NMR. Beide<br />
onderzoekingen blijven belangrijk voor het preoperatief<br />
onderzoek en bepaling van de chirurgische strategie<br />
(Abrao et al 2007; Hudelist and Keckstein 2009).<br />
Figuur 8: Primair implant op ovarium (laparoscopisch).<br />
- NMR laat toe de diagnose te stellen van diepe endometriose<br />
in sommige specifieke locaties zoals de<br />
sacro-uteriene banden, de blaas en de Douglas-holte,<br />
maar mist de sensitiviteit voor de detectie van rectale<br />
endometriose zonder rectale distensie (Kinkel et<br />
al 1999; Bazot et al 2004). Ook 3D-US laat toe een<br />
nauwkeurige diagnose te stellen in specifieke locaties<br />
(Grasso et al 2009).<br />
- NMR is gelijkwaardig met transvaginale en rectale<br />
endoscopische sonografie voor de diagnose van intestinale<br />
endometriose, maar heeft een hogere sensi-<br />
tiviteit voor sacro-uteriene en vaginale endometriose<br />
(Bazot et al 2009).<br />
- Mits darmvoorbereiding is TVS een geschikte methode<br />
om de aanwezigheid van één of meerdere rectosigmoïdale<br />
nodulen vast te stellen en de diepte van<br />
infiltratie te meten, waardoor deze methode meteen<br />
ook geschikt is voor het bepalen van de chirurgische<br />
strategie (Goncalves et al 2010).<br />
Heelkundige behandeling<br />
Pijn<br />
- De prospectief gerandomiseerde en dubbelblind gecontroleerde<br />
studie van Chris Sutton et al (1994)<br />
toonde de efficiëntie van laserlaparoscopie voor de<br />
behandeling van patiënten met endometriose en pijn<br />
(dysmenorroe, pelvische pijn, dyspareunie). Het gunstige<br />
effect op de pijn was 62% voor de laserpatiënten<br />
en 23% voor de controlegroep en was het minst uitgesproken<br />
voor minimale (stadium I) endometriose en<br />
bedroeg 74% voor patiënten met stadium II en III.<br />
- In een preliminaire en gerandomiseerde studie van 57<br />
opeenvolgende patiënten, vonden Garry et al (2000)<br />
dat laparoscopische excisie een gunstig effect had op<br />
indicatoren van levenskwaliteit.<br />
- Chapron et al (2003) analyseerden een reeks van 241<br />
histologisch bewezen diepe endometrioses en wezen<br />
op de multifocaliteit van diepe endometriose met lokalisaties<br />
ter hoogte van:<br />
- de blaas, met infiltratie van de muscularis propria,<br />
- de sacro-uteriene banden,<br />
- de schedewand met infiltratie van zowel de voorste<br />
rectovaginale plooi/pouch, de achterste vaginale<br />
plooi/pouch als de retroperitoneale zone tussen<br />
beide,<br />
- de darmen met ook daar aantasting van de muscularis<br />
propria.<br />
- In een beperkte gerandomiseerde studie vonden Abbott<br />
et al (2004) dat heelkunde gepaard gaat met een<br />
significant gunstig effect, doch ook met een 30% placebo-effect<br />
zonder verband met de ernst van de endometriose,<br />
en dat er geen verbetering volgt in ongeveer<br />
20%.<br />
- Vercellini et al (2009) relativeerden de stelling dat<br />
heelkunde de beste behandeling is bij vrouwen met<br />
symptomatische endometriose. Recidieven van pijn<br />
en re-interventie na conservatieve chirurgie komen<br />
frequent voor en worden wellicht onderschat in gerandomiseerde<br />
studies. Bovendien moeten clinici en<br />
patiënten weten dat het resultaat van de chirurgie in<br />
belangrijke mate afhankelijk is van de ervaring van de<br />
chirurg.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 231
Figuur 9a: ‘Adhesive disease’. Vliezige adhesies boven de inactieve en<br />
actieve haarden in de fossa ovarica (laparoscopisch beeld); b: ‘adhesive<br />
disease’. Dit ovarium ligt vast in zijn fossa ovarica (laparoscopisch); c:<br />
adhesiolyse veroorzaakt het afvloeien van de inhoud van deze chocoladecyste<br />
(laparoscopisch); d: blik op de binnenzijde van een opengelegd en<br />
gespoeld maar nog niet behandeld endometrioma (laparoscopisch beeld);<br />
de rode vlekjes vormen de actieve endometriose.<br />
a<br />
c<br />
Figuur 10a: Kleiner en net gedraineerd endometrioma met rode<br />
endometriosehaarden op een witte achtergrond (hydrolaparoscopisch<br />
beeld); b: close-ups van de actieve implanten aan de rand van het<br />
endometrioma (hydrolaparoscopisch); c: close-ups van de actieve<br />
implanten aan de rand van het endometrioma (hydrolaparoscopisch); d:<br />
overzicht van meerdere actieve implanten tegen een witte achtergrond<br />
(hydrolaparoscopisch).<br />
a<br />
c<br />
232<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
b<br />
d<br />
b<br />
d<br />
Infertiliteit<br />
- Marcoux et al (1997) toonden in een prospectief gerandomiseerde<br />
studie aan dat laparoscopische resectie<br />
of ablatie van zichtbare endometriose (stadium<br />
I of II) significant de vruchtbaarheid verbeterde in<br />
vergelijking met diagnostische laparoscopie alleen.<br />
Deze besluiten werden echter niet bevestigd in een<br />
weliswaar kleinere gerandomiseerde, doch méér homogene<br />
studie van Parrazzini et al (1999).<br />
- De optimale keuze voor de behandeling van endometriose-geassocieerde<br />
infertiliteit blijft nog problematisch.<br />
Verwijdering of suppressie van endometriale<br />
haarden door middel van medische of chirurgische<br />
middelen, blijft nog steeds de basis van endometriosebehandeling.<br />
Chirurgie is aangewezen in alle stadia<br />
voor correctie van de pelvische anatomie. Bij ernstige<br />
endometriose is IVF aangewezen, en het succes kan<br />
wellicht worden verhoogd door net vooraf een verlengde<br />
gonadotroop-releasing hormone analoogbehandeling<br />
in te stellen (Ozkan S et al 2008).<br />
- Omgekeerd zijn er geen gerandomiseerde studies die<br />
chirurgische behandeling voor IVF-ICSI vergelijken<br />
met een afwachtende houding (dus rechtstreekse<br />
deelname aan IVF-ICSI zonder heelkunde). Het concept<br />
dat chirurgie de slaagkans van IVF verhoogt,<br />
wordt niet ondersteund door het beschikbare bewijsmateriaal.<br />
En het gaat ook niet alleen om de conceptiekans.<br />
De kosten en risico’s van de laparoscopische<br />
heelkunde en het ontbreken van enige andere (vooral<br />
pijn-)klacht, kunnen argumenten zijn in het voordeel<br />
van een afwachtende houding. De risico’s tijdens en<br />
na de ovum pick-up, het mogelijk missen van maligniteit,<br />
en het risico op verdere progressie van de<br />
endometriose door de ovariële stimulatie, pleiten dan<br />
weer voor een chirurgische aanpak (Somigliana et al<br />
2006). Factoren zoals voorgeschiedenis, leeftijd en<br />
wens van het koppel, bepalen derhalve de keuze van<br />
het beleid.<br />
Ovarieel endometrioma<br />
- De chirurgische techniek evolueerde van drainage<br />
naar fulguratie en ten slotte excisie (Reich and<br />
McGlynn 1986). Excisie draagt het risico van een ernstig<br />
ovarieel trauma, vooral wanneer veel cortex verwijderd<br />
wordt en/of de ovariële vascularisatie geraakt<br />
wordt, met ovariële resistentie of ‘poor response’ aan<br />
de geopereerde kant bij latere hyperstimulatie (Benaglia<br />
et al 2010). Wanneer beide ovaria endometriomavorming<br />
vertonen, is het risico op daling van het AMH<br />
(Anti-Müllerian Hormone) en op POF (prematuur<br />
ovarieel falen) na bilaterale excisie niet denkbeeldig.<br />
Muzii et al (2007) toonden bovendien aan dat de<br />
wand van gereseceerde chocoladecysten inderdaad<br />
en telkens endometrioseweefsel bevat, maar dat dit<br />
endometrioseweefsel gemiddeld 60% (variërend van
10 tot 98%) van de binnenzijde van de cyste beneemt<br />
en nooit dieper reikt dan 1,5mm. De rest van het operatiestuk<br />
bestaat uit bindweefsel en ovariële cortex.<br />
Het tweede probleem is het risico van vergroeiingen,<br />
vooral bij grote endometriomata, met zowel de vorming<br />
van ‘de novo’ adhesies aan zowel het geopereerde<br />
(21%) als het niet-geopereerde ovarium (17%)<br />
als recidiverende adhesies (82%) (Canis et al 1992).<br />
- Brosens et al (1996) stelden een pathogenese-<br />
georiënteerde chirurgie voor met als eerste stap een<br />
volledige adhesiolyse en ovariolyse en vervolgens het<br />
openen van de cyste via marsupialisatie op de plaats<br />
van de inversie van de cyste en ten slotte de oppervlakkige<br />
coagulatie van de binnenzijde van de ovariële<br />
cystewand, met speciale aandacht voor de zich<br />
oppervlakkig verspreidende rode endometriosehaarden<br />
op die cystewand. Vervolgens wordt diepe coagulatie<br />
of excisie van de vergroeide pelvische wand<br />
uitgevoerd. Gordts et al (2000) toonden aan dat deze<br />
techniek langs transvaginale weg kan worden toegepast.<br />
Voorlopig is de indicatie hier echter beperkt tot<br />
de kleinere endometriomata omdat de inhoud ervan<br />
nog niet doeltreffend kan geaspireerd worden en de<br />
verspreiding van al te grote hoeveelheden chocoladevocht<br />
op zijn beurt adhesievorming en neovascularisatie<br />
in de hand werkt. Omgekeerd kan het gericht<br />
opsporen én behandelen van de kleinere endometriomata<br />
via transvaginale hydrolaparoscopie juist het<br />
voordeel bieden dat (1) de verdere evolutie naar de<br />
grotere en meer destructieve endometriomata belet<br />
wordt en (2) dat een minimaal invasieve benadering<br />
mogelijk is zonder te raken aan het reproductief potentieel<br />
en/of de vascularisatie van het ovarium zelf.<br />
Muzii en Panici (2010) stelden eveneens een combinatie<br />
voor van coagulatie en excisie om vasculair<br />
trauma ter hoogte van de hilus te vermijden. De problematiek<br />
van de optimale chirurgie van een ovarieel<br />
endometrioma is derhalve niet de keuze tussen<br />
cystectomie versus drainage gevolgd door coagulatie<br />
(Beretta et al, 1998), doch de complexe pathologie<br />
van het endometrioma met oppervlakkige (mucosale),<br />
diepe adenomyotische letsels in de fossa ovarica en<br />
pelvische vergroeiingen.<br />
- Donnez en Nisolle (1996) stelden een 3-stappentechniek<br />
voor met reductie door aspiratie, vervolgens<br />
GnRH-agonistsuppressie en ten slotte een operatieve<br />
laparoscopie met de CO 2 -laser. Met deze techniek is<br />
het risico op ovarieel trauma en recidief significant<br />
verminderd (Pados et al, 2010; Tsolakidis et al, 2010).<br />
Rectovaginale endometriose<br />
- Camran Nezhat beschreef in 1992 de laparoscopische<br />
lasertechniek voor excisie van diep infiltrerende endometriose<br />
van het rectovaginaal septum. Op basis<br />
van zijn resultaten kan endometriose van het rectosigmoïd,<br />
colon en rectovaginaal septum op efficiënte<br />
en veilige manier laparoscopisch behandeld worden<br />
door een ervaren endoscopisch opgeleide gynaecoloog.<br />
Anderzijds wordt meer recent in toenemende<br />
mate beroep gedaan op een multidisciplinair team<br />
van gynaecoloog, uroloog en colorectaal chirurg voor<br />
de behandeling van diep infiltrerende endometriose<br />
van het klein bekken.<br />
- Donnez et al (1995) rapporteerden dat op een reeks<br />
van 261 gevallen in slechts drie gevallen het rectum<br />
werd geopend. Op basis van de histopathologie werd<br />
de benaming rectovaginale adenomyose voorgesteld.<br />
Koninckx (1995) rapporteerde in 20% van de<br />
gevallen darmletsels die zonder complicaties laparoscopisch<br />
werden gehecht zonder verdere gevolgen.<br />
Ernstige postoperatieve en laattijdige complicaties<br />
zoals rectovaginale fistel, hematometrie, uterusruptuur<br />
en pseudoaneurysma van de arteria uterina,<br />
werden vermeld.<br />
- Possover et al beschreven in 2000 een techniek van<br />
laparoscopisch geassisteerde vaginale excisie van<br />
rectovaginale adenomyose met transsectie en stapling<br />
via rectale weg.<br />
- Diep infiltrerende endometriose van het posterior<br />
bekken is complex en de laparoscopische behandeling<br />
kan een complexe ingreep zijn met inbegrip van<br />
excisie van sacro-uteriene banden, rectovaginaal<br />
septum, shaving-resectie, discoïde excisie of varianten<br />
van darmresectie. De indicaties voor darmresectie<br />
zijn controversieel. Resectie van een nodulus van het<br />
rectovaginaal septum van 2cm of meer veronderstelt<br />
steeds een resectie van achterste schedegewelf of<br />
-fornix om volledig te zijn (Matsuzaki et al, 2009).<br />
Voorlopige studies tonen dat deze ingrepen veilig en<br />
efficiënt kunnen worden uitgevoerd door een gynaecologisch<br />
pelvisch chirurg mits accurate preoperatieve<br />
oppuntstelling van het intestinaal en urologisch<br />
apparaat (Periera et al, 2009). In geval van persisterende<br />
dysmenorroe na volledige excisie is het de<br />
vraag of uteriene adenomyose over het hoofd werd<br />
gezien bij de preoperatieve oppuntstelling.<br />
- Ureterale en vesicale endometriose is niet zelden<br />
(4,4%) een complicatie van rectovaginale endometriose.<br />
In de meeste gevallen volstaat een ureterolyse en<br />
de verwijdering van het omliggende adenomyomateuze<br />
weefsel (Donnez et al, 2002). Een IV pyelografie<br />
is aangewezen bij alle vrouwen met een rectovaginale<br />
nodule van ≥ 3cm ter preventie van irreversibel verlies<br />
van de renale functie.<br />
Medische behandeling<br />
Endometriose gaat gepaard met een chronische inflammatoire<br />
toestand en ondergaat de cyclisch endometriale<br />
veranderingen onder invloed van de ovariële steroïden. De<br />
huidige farmacologische behandeling is niet curatief, doch<br />
kan de klinische toestand wel stabiliseren gedurende jaren<br />
of tot het ogenblik van een zwangerschap. Gecombineerde<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 233
234<br />
orale contraceptiva en progestogenen (bv. norethisterone<br />
acetaat 2,5mg/dag) zijn omwille van hun veilig profiel, geringe<br />
nevenwerkingen en kostprijs de eerste keuze, en een<br />
alternatief voor chirurgie of voor postoperatieve nabehandeling.<br />
Ook levonorgestrel releasing-IUD werd recent<br />
voorgesteld voor pijnklachten geassocieerd met rectovaginale<br />
endometriose.<br />
Indien deze medicatie niet aangewezen of onvoldoende<br />
werkzaam is, kan gekozen worden voor GnRH-analogen,<br />
danazol of gestrinone. Recidieven zijn frequent na het<br />
stoppen van de hormonale therapie en er is geen bewijs<br />
van verhoging van de vruchtbaarheid.<br />
Onderzoek naar nieuwe medicatie is gericht op factoren<br />
die de ontwikkeling en progressie van endometriose beinvloeden<br />
en dit omvat progesteronreceptormodulatoren,<br />
gonadotropin releasing hormone (GnRH)-analogen,<br />
aromatase-inhibitoren alsook tumor necrosis factor-a<br />
(TNF-a)-inhibitoren, angiogenesisinhibitoren, matrixmetalloproteïnase-inhibitoren<br />
en oestrogeenreceptor<br />
b-agonisten.<br />
Referenties<br />
Epidemiologie<br />
Heaps JM, et al. Malignant neoplasms arising in endometriosis. Obstet Gynecol 1990;75:1023-8.<br />
Ness RB, et al. Infertility, fertility drugs, and ovarian cancer: a pooled analysis of case-control<br />
studies. Am J Epidemiol 2002;155:217-24.<br />
Rier SE, et al. Endometriosis in rhesus monkeys (Macaca mulatta) following chronic exposure to<br />
2,3,7,8-tetrachlorodibenzo-p-dioxin. Fundamental and Applied Toxicology 1993;21(4):433-41.<br />
Pathofysiologie<br />
Attia GR, et al. Progesterone receptor isoform A but not B is expressed in endometriosis. J Clin<br />
Endocrinol Metab 2000;85:2897-902.<br />
Cornillie FJ, et al. Deeply infiltrating pelvic endometriosis: histology and clinical significante.<br />
Fertil Steril 1990;53:978-83.<br />
Donnez J, et al. Vascular endothelial growth factor (VEGF) in endometriosis. Hum Reprod<br />
1998;13:1686-90.<br />
Gellersen B, et al. Invasiveness of human endometrial stromal cells is promoted by<br />
decidualization and by trophoblast-derived signals. Hum Reprod 2010;25:862-73.<br />
Kao LC, et al. Expression profiling of endometrium from women with endometriosis reveals<br />
candidate genes for disease. Based implantation failure and infertility. Endocrinology<br />
2003;144:2870-81.<br />
Klemmt PAB, et al. Stromal cells from endometriotic lesions and endometrium from women<br />
with endometriosis have reduced decidualization capacity. Fertil Steril 2006;85:564-72.<br />
Koninckx PR, et al. Suggestive evidence that pelvic endometriosis is a progressive disease,<br />
whereas deeply infiltrating endometriosis is associated with pelvic pain. Fertil Steril<br />
1991;55:759-65.<br />
McLaren J, et al. Vascular endothelial growth factor is produced by peritoneal fluid macrophages<br />
in endometriosis and is regulated by ovarian steroids. J Clin Invest 1996;98:482-9.<br />
Nisolle M, Donnez J. Peritoneal endometriosis, ovarian endometriosis, and adenomyotic nodules<br />
of the rectovaginal septum are three different entities. Fertil Steril 1997;68:585-96.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
Ryan IP, et al. Interleukin-8 concentrations are elevated in peritoneal fluid of women with<br />
endometriosis. Fertil Steril 1995;63:929-32.<br />
Shifren J., et al. Ovarian steroid regulation of vascular endothelial growth factor in the human<br />
endometrium: Implications for angiogenesis during the menstrual cycle and in the pathogenesis<br />
of endometriosis. J Clin Endocrinol Metab 1996;81:3112-8.<br />
Infertiliteit<br />
Arici A, et al. The effect of endometriosis on implantation: results from the Yale University in<br />
vitro fertilization and embryo transfer program. Fertili Steril 1996;65:603-7.<br />
Barnhart K, et al. Effect of endometriosis on in vitro fertilization. Fertil Steril 2002;77:1148-55.<br />
Leyendecker G, et al. Uterine hyperperistalsis and dysperistalsis as disfunctions of the<br />
mechanism of rapid sperm transport in patients with endometriosis and infertility. Hum Reprod<br />
1996;11:1542-51.<br />
Simon C, et al. Outcome of patients with endometriosis in assisted reproduction: Results from<br />
in-vitro fertilization and oocyte foundation. Hum Reprod 1994;9:725-9.<br />
Taketani Y, et al. Comparison of cytokine levels and embryo toxicity in peritoneal fluid in infertile<br />
women with untreated or treated endometriosis. Am J Obstet Gynecol 1992;167:265-70.<br />
Diagnose<br />
Abrao MS, et al. Comparison between clinical examination, transvaginal sonography<br />
and magnetic resonance imaging for the diagnosis of deep endometriosis. Hum Reprod<br />
2007;22(12):3092-7.<br />
Bazot M, et al. Deep pelvic endometriosis: MR imaging for diagnosis and prediction of extension<br />
of disease. Radiology 2004;232:379-89.<br />
Bazot M, et al. Value of magnetic resonance imaging for the diagnosis of ovarian tumors: A<br />
review. J Comput Assist Tomogr 2008;32:712-23.<br />
Bazot M, et al. Diagnostic accuracy of physical examination, transvaginal sonography, rectal<br />
endoscopic sonography, and magnetic resonance imaging to diagnose deep infiltrating<br />
endometriosis. Fertil Steril 2009;92:1825-33.<br />
Grasso RF, et al. Diagnosis of deep infiltrating endometriosis: accuracy of magnetic resonance<br />
imaging and transvaginal 3D ultrasonography. Abdom Imaging 2009:1-10. Article in Press.<br />
Goncalves MODC, et al. Transvaginal ultrasonography with bowel preparation is able to predict<br />
the number of lesions and rectosigmoid layers affected in cases of deep endometriosis, defining<br />
surgical strategy. Hum Reprod 2010;25:665-71.<br />
Hudelist G, Keckstein J. The use of transvaginal sonography (TVS) for preoperative diagnosis of<br />
pelvic endometriosis [Die wertigkeit der vaginalsonographie in der präoperativen diagnostik der<br />
adenomyose und tief infiltrierenden endometriose]. Schweiz Rundsch Med Prax 2009;98:603-7.<br />
Kinkel K, et al. Magnetic resonance imaging characteristics of deep endometriosis. Hum Reprod<br />
1999;14:1080-6.<br />
Heelkundige behandeling<br />
Abbott J, et al. Laparoscopic excision of endometriosis: A randomized, placebo-controlled trial.<br />
Fertil Steril 2004;82:878-84.<br />
Benaglia L, Somigliana E, Vighi V, Ragni G, Vercellini P, Fedele L. Rate of severe ovarian damage<br />
following surgery for endometriomas. Hum Reprod 2010;25:678-82.<br />
Beretta P, et al. Randomized clinical trial of two laparoscopic treatments of endometriomas:<br />
Cystectomy versus drainage and coagulation. Fertil Steril 1998;70:1176-80.<br />
Brosens IA, et al. Reconstruction of the ovary containing large endometriomas by an<br />
extraovarian endosurgical technique. Fertil Steril 1996;66:517-21.<br />
Canis M, et al. Second-look laparoscopy after laparoscopic cystectomy of large ovarian<br />
endometriomas. Fertil Steril 1992;58:617-9.<br />
Chapron C, et al. Anatomical distribution of deeply infiltrating endometriosis: Surgical<br />
implications and proposition for a classification. Hum Reprod 2003;18:157-61.<br />
Donnez J, et al. Ureteral endometriosis: A complication of rectovaginal endometriotic<br />
(adenomyotic) nodules. Fertil Steril 2002;77:32-7.<br />
Garry R, et al. The effect of endometriosis and its radical laparoscopic excision on quality of life<br />
indicators. Br J Obstet Gynaecol 2000;107:44-54.<br />
Gordts S, et al. Office transvaginal hydrolaparoscopy for early diagnosis of pelvic endometriosis<br />
and adhesions. J Am Assoc Gynecol Laparosc 2000;7:45-9.<br />
Marcoux S, et al. Laparoscopic surgery in infertile women with minimal or mild endometriosis. N<br />
Engl J Med 1997;337:217-22.<br />
Muzii L, et al. Histologic analysis of endometriomas: what the surgeon needs to know. Fertil<br />
Steril 2007;87:362-6.<br />
Muzii L, Panici PB. Combined technique of excision and ablation for the surgical treatment of<br />
ovarian endometriomas: The way forward? Reproductive BioMedicine Online 2010;20:300-2.<br />
Nezhat C, et al. Laparoscopic treatment of infiltrative rectosigmoid colon and rectovaginal<br />
septum endometriosis by the technique of videolaparoscopy and the CO 2 -laser. Br J Obstet<br />
Gynaecol 1992;99(8):664-7.<br />
Ozkan S, et al. Endometriosis and infertility: Epidemiology and evidence-based treatments. Ann<br />
N Y Acad Sci 2008;1127:92-100.<br />
Parazzini F, et al. Ablation of lesions or no treatment in minimal-mild endometriosis in infertile<br />
women: A randomized trial. Hum Reprod 1999;14:1332-4.<br />
Pados G, et al. Sonographic changes after laparoscopic cystectomy compared with three-stage<br />
management in patients with ovarian endometriomas: A prospective randomized study. Hum<br />
Reprod 2010;25:672-7.<br />
Pandis GK, et al. Short-term outcome of fertility-sparing laparoscopic excision of deeply<br />
infiltrating pelvic endometriosis performed in a tertiary referral center. Fertil Steril 2010;93:39-<br />
45.<br />
Matsuzaki S, et al. Excision of the posterior vaginal fornix is necessary to ensure complete<br />
resection of rectovaginal endometriotic nodules of more than 2cm in size. Fertil Steril<br />
2009;91:1314-5.<br />
Reich H, McGlynn F. Treatment of ovarian endometriomas using laparoscopic surgical<br />
techniques. J Reprod Med Obstet Gynecol1986;31:577-84.<br />
Remorgida V, et al. Bowel endometriosis: Presentation, diagnosis, and treatment. Obstet Gynecol<br />
Surv 2007;62:461-70.<br />
Possover M, et al. Laparoscopically assisted vaginal resection of rectovaginal endometriosis.<br />
Obstet Gynecol 2000;96: 304-7.<br />
Pereira RMA, et al. Should the Gynecologist Perform Laparoscopic Bowel Resection to<br />
Treat Endometriosis? Results Over 7 Years in 168 Patients. J Minimally Invasive Gynecology<br />
2009;16:472-9.<br />
Somigliana E, et al. Should endometriomas be treated before IVF-ICSI cycles? Hum Reprod<br />
Update 2006;12:57-64.<br />
Sutton CJG, et al. Prospective, randomized, double-blind, controlled trial of laser laparoscopy in<br />
the treatment of pelvic pain associated with minimal, mild, and moderate endometriosis. Fertil<br />
Steril 1994;62:696-700.<br />
Vercellini P, et al. The effect of surgery for symptomatic endometriosis: The other side of the<br />
story. Hum Reprod Update 2009;15:177-88.<br />
Medische behandeling<br />
Amsterdam LL, et al. Anastrazole and oral contraceptives: A novel treatment for endometriosis.<br />
Fertil Steril 2005;84:300-4.<br />
Elnahhas IM, Mitwally MF. Use of aromatase inhibitors in gynecology. Expert Review of<br />
Obstetrics and Gynecology 2010;5:257-65.<br />
Fedele L, et al. Use of a levonorgestrel-releasing intrauterine device in the treatment of<br />
rectovaginal endometriosis. Fertil Steril 2001;75:485-8.<br />
Ferrero S, et al. Norethisterone acetate in the treatment of colorectal endometriosis: A pilot<br />
study. Hum Reprod 2010;25:94-100.<br />
Petta CA, et al. Randomized clinical trial of a levonorgestrel-releasing intrauterine system and<br />
a depot GnRH analogue for the treatment of chronic pelvic pain in women with endometriosis.<br />
Hum Reprod 2005;20:1993-8.
G1356N_2010<br />
Gebruik van een hormonaal spiraaltje<br />
(Mirena ® ) verhoogt het risico op<br />
borstkanker niet<br />
In een grote veiligheidsstudie bij meer dan 5.000 vrouwen met<br />
borstkanker en 20.000 controlevrouwen werd geen verschil in het<br />
risico op borstkanker waargenomen tussen vrouwen die Mirena ®<br />
gebruiken of vroeger gebruikt hebben, in vergelijking met vrouwen<br />
die een koperspiraaltje gebruiken. Deze studie bevestigt dat het<br />
hormoon levonorgestrel (LNG) in Mirena ® het risico op borstkanker<br />
niet verhoogt.<br />
De studie werd uitgevoerd door het centrum voor epidemiologie<br />
en gezondheidsresearch in Berlijn, als een zogeheten casuscontrolestudie.<br />
In tumorregisters werden 5.113 vrouwen met een<br />
bewezen borstkanker opgespoord en die vergeleken met 20.452<br />
controlevrouwen (vrouwen zonder borstkanker) van dezelfde leeftijd<br />
en uit dezelfde streek.<br />
Van de 5.113 vrouwen met een bewezen borstkanker (= 21,2%)<br />
hadden er 1.085 vóór de diagnose Mirena ® gebruikt en 1.130<br />
(= 22,1%) een koperspiraaltje. Er was geen verschil in het tumortype,<br />
de histologie, tumorgrootte of metastasering tussen de groepen. De<br />
niet-gecorrigeerde Odds Ratio (OR) voor vrouwen die Mirena ® hadden<br />
gebruikt, versus de vrouwen met een koperspiraaltje was 1,04 [95%<br />
betrouwbaarheidsinterval (BI) 0,93-1,17]. De gecorrigeerde OR was<br />
0,99 (95% BI 0,88-1,12). Soortgelijke resultaten werden gevonden bij<br />
de vrouwen die een spiraaltje gebruikten op het ogenblik van de studie:<br />
niet-gecorrigeerde OR 0,90 (95% BI 0,58-1,41) en gecorrigeerde OR<br />
0,85 (0,52-1,39).<br />
De auteurs besluiten dat vrouwen die Mirena ® gebruiken, en vrouwen<br />
die een koperspiraaltje gebruiken, eenzelfde risico op borstkanker<br />
lopen. Huidig of vroeger gebruik van Mirena ® of een koperspiraaltje<br />
verhoogt het risico op borstkanker niet.<br />
Gardasil ® geselecteerd door de<br />
Vlaamse Gemeenschap<br />
Gardasil ® werd geselecteerd door de Vlaamse<br />
Gemeenschap voor het gratis vaccinatieprogramma<br />
tegen Humaan papillomavirus voor meisjes in het eerste<br />
jaar Vlaams secundair onderwijs.<br />
De keuze van de Vlaamse overheid om voor dit<br />
vaccinatieprogramma vanaf het schooljaar 2010-<br />
2011 Gardasil ® te gebruiken, bevestigt het belang van<br />
de voordelen die verwacht worden van deze primaire<br />
preventiemaatregel tegen HPV infecties. Gardasil ®<br />
is het enige vier-type (6, 11, 16, 18) HPV vaccin dat<br />
naast bescherming tegen baarmoederhalskanker, ook<br />
bescherming kan bieden tegen precancereuze letsels van<br />
de baarmoederhals, de vulva en de vagina veroorzaakt<br />
door bepaalde oncogene HPV types, en tegen genitale<br />
wratten veroorzaakt door bepaalde HPV types. De HPV<br />
types waartegen Gardasil ® gericht is, veroorzaken de<br />
overgrote meerderheid van genitale ziekte te wijten aan<br />
HPV.<br />
Gardasil ® blijft in België nog steeds terugbetaald door<br />
het RIZIV indien voorgeschreven voor meisjes die<br />
op het ogenblik van de eerste toediening minstens<br />
12 jaar zijn maar nog geen 19 jaar oud. Er verandert<br />
niets voor meisjes die onderwijs volgen georganiseerd<br />
of gesubsidieerd door de Franstalige Gemeenschap.<br />
Ze blijven genieten van de terugbetaling van Gardasil ®<br />
via het RIZIV. Hetzelfde geldt voor meisjes vanaf het<br />
tweede jaar Vlaams secundair onderwijs omdat er<br />
geen inhaalvaccinatie wordt voorzien door de Vlaamse<br />
overheid.<br />
Noodpil ulipristalacetaat (ellaOne ® ) significant doeltreffender dan<br />
levonorgestrel<br />
Het Europese geneesmiddelenagentschap<br />
(EMA) heeft op basis van recente studies<br />
bevestigd dat ulipristalacetaat (ellaOne ® )<br />
significant doeltreffender is dan levonorgestrel<br />
om het risico op zwangerschap<br />
te verminderen. Het EMA evalueerde<br />
hiervoor alle resultaten van een<br />
omvangrijke en gerandomiseerde fase 3<br />
studie vs. levonorgestrel en van een metaanalyse<br />
van twee vergelijkende studies vs.<br />
Levonorgestrel, waaraan bijna 3.500<br />
vrouwen deelnamen. Deze studies, gepubliceerd<br />
in The Lancet van februari 2010,<br />
kwamen tot de bevinding dat ulipristalacetaat,<br />
vergeleken met levonorgestrel,<br />
het zwangerschapsrisico bijna halveerde<br />
wanneer ingenomen binnen 72 uur<br />
(OR 0,58 [0,33; 0,99], p = 0,0462) na onbeschermd<br />
seksueel contact en met bijna<br />
twee derde verminderde wanneer ingenomen<br />
binnen de eerste 24 uur (OR 0,35,<br />
[0,11; 0,93], p = 0,0346).<br />
Kort na de bevestiging van deze resultaten<br />
door het EMA heeft ook de Amerikaanse<br />
Food and Drug Administration FDA dit ge-<br />
neesmiddel goedgekeurd voor noodanticonceptie<br />
in de VS.<br />
De Europese Commissie heeft in mei 2009<br />
ellaOne ® een vergunning afgeleverd voor<br />
het in de handel brengen als noodanticonceptie<br />
binnen 120 uur (5 dagen) na<br />
onbeschermde geslachtsgemeenschap of<br />
falende anticonceptie. Het product kwam<br />
in oktober 2009 op de markt en wordt<br />
vandaag in 22 Europese landen aangeboden,<br />
waaronder in België door Besins<br />
Healthcare.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 235
GG134N_2010<br />
BijEEnKOmSt GGOlfB/OnCO-Gf ‘OnCOlOGiSCHE BEHandElinGEn Bij VrOuwEn OudEr dan 70’,<br />
dOOrniK, mEi 2010<br />
Postoperatieve follow-up en<br />
terugkeer naar huis van<br />
bejaarde patiënten<br />
Christophe Dumont<br />
Dienst Interne Geneeskunde en Geriatrie, Grand Hôpital Charleroi<br />
KEywOrdS: GEriatry – pOStOpEratiVE – COnfuSiOn – dEnutritiOn – autOnOmy<br />
De postoperatieve follow-up en terugkeer naar huis van bejaarde patiënten verschillen van die van jonge volwassenen.<br />
Naast de gewone complicaties die in de gaten moeten worden gehouden (littekens, infecties, trombo-embolie…),<br />
vertonen fragiele bejaarde patiënten sneller andere complicaties. De meest courante zijn verwarring, ondervoeding<br />
en verlies van autonomie. De opvang van bejaarde patiënten door zorgverleners is dan ook moeilijker. Deze complicaties<br />
geven aanleiding tot een verhoogde morbiditeit en mortaliteit en tasten de levenskwaliteit van de patiënt aan. Het is<br />
aangetoond dat een specifieke geriatrische aanpak doeltreffend werkt. Deze aanpak vermindert de frequentie of ernst<br />
van de complicaties en gaat verlies van autonomie tegen, zodat de terugkeer naar huis vlotter verloopt. Gevalideerde<br />
beoordelingsschalen en een gecoördineerde postoperatieve opvolging zijn nog steeds onontbeerlijk om resultaat te boeken<br />
en bejaarde patiënten de beste kansen te bieden om hun vroegere autonomie terug te winnen. In dit artikel worden<br />
drie grote problemen besproken: verwarring, ondervoeding en verlies van autonomie. De bedoeling van een specifieke<br />
geriatrische aanpak is om de zorgverlening aan bejaarden te optimaliseren.<br />
Inleiding<br />
Dankzij de vooruitgang die is geboekt in anesthesie- en<br />
operatietechnieken, kunnen tegenwoordig ingrepen worden<br />
uitgevoerd bij steeds oudere, en dus vaak meer kwetsbare<br />
patiënten.<br />
Het aantal chirurgische ingrepen is in bijna 15 jaar haast<br />
verdubbeld; van de patiënten die in 1996 onder anesthesie<br />
werden gebracht, was 38% ouder dan 55 – in de jaren<br />
tachtig was dit slechts 26% (1). Het is ook bekend dat de<br />
frequentie van kanker of een aantal oncologische problemen<br />
toeneemt met de leeftijd. Dit zal onvermijdelijk aanleiding<br />
geven tot een toename van de multidisciplinaire<br />
behandelingen van bejaarden met kanker, die moeten<br />
worden geopereerd. De komende decennia zal de levensverwachting<br />
nog sterk toenemen; de gemiddelde leeftijd<br />
voor vrouwen zal stijgen van 83,4 jaar in 2010 tot bijna 90<br />
in 2050. Binnen veertig jaar zal het aantal tachtigers verdriedubbelen;<br />
er zullen vier keer zo veel negentigers zijn.<br />
Denken dat de aanpak van deze patiënten volstrekt identiek<br />
is aan die van een volwassene van 50, zou een zware<br />
vergissing zijn: enerzijds voor de patiënt en de problemen<br />
die hij heeft en anderzijds voor een evenwichtige medische<br />
dienstverlening (met de bijhorende kosten voor gezondheidszorg).<br />
We zullen trachten duidelijk te maken waarom<br />
de opvolging, meer in het bijzonder de postoperatieve op-<br />
volging, zo verschilt en waarop we moeten letten om onze<br />
aanpak te optimaliseren. Hiervoor moeten we focussen<br />
op drie belangrijke punten: verwarring, voeding en verlies<br />
van autonomie. En dan stellen zich vanzelf een aantal vragen:<br />
wat zijn de meest voorkomende problemen? Is een<br />
evaluatie zinvol om deze problemen te voorkomen? Welke<br />
interventies moeten worden uitgevoerd? Niet stilstaan bij<br />
deze problemen zou zonder twijfel een nadelige invloed<br />
hebben op de terugkeer van de patiënt naar huis, of erger<br />
nog, op zijn of haar prognose. We zullen in de toekomst<br />
steeds meer worden geconfronteerd met complicaties die<br />
een invloed hebben op de morbiditeit, de mortaliteit, de<br />
levenskwaliteit van de patiënt en tot slot ook op de duur<br />
van zijn/haar verblijf in het ziekenhuis.<br />
Postoperatieve follow-up van bejaarde<br />
patiënten<br />
Verwarring<br />
Verwarring is een van de meest voorkomende postoperatieve<br />
complicaties bij bejaarden. De prevalentie ervan<br />
wordt geschat op gemiddeld 36,8% (2), maar kan variëren<br />
naargelang het soort ingreep (het hoogste risico treedt op<br />
bij cardiale en orthopedische ingrepen: 24 tot 72%) en af-<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
236 41
237<br />
hankelijk van de vraag of het een geplande dan wel een<br />
urgente ingreep betrof (tot 65% voor urgente ingrepen<br />
tegenover 15 à 25% voor geplande operaties) (3).<br />
De diagnose moet zo snel mogelijk worden gesteld. In<br />
sommige gevallen – naargelang het klinisch beeld (zoals bij<br />
apathische verwarring zonder agitatie) – komt de behandeling<br />
traag op gang, waardoor het risico op complicaties<br />
voor de patiënt groter wordt. Een van de meest gebruikte<br />
beoordelingsschalen is de ‘Confusion Assessment Method’,<br />
meestal CAM genoemd (4). Verwarring (en de schaal om<br />
deze te meten) mag niet worden verward met dementie of<br />
chronische cognitieve stoornissen. Verwarring is een plots<br />
optredende, cognitieve stoornis, vaak 24 tot 48 uur na een<br />
operatie, waarvan de symptomen een schommelend verloop<br />
kennen en die omkeerbaar kan zijn. Voor medische<br />
problemen zijn de predisponerende en precipiterende factoren<br />
(5) goed bekend; diezelfde factoren, maar dan meer<br />
specifiek bij een operatie, lijken hiervan te verschillen. In<br />
studies die werden uitgevoerd in een chirurgische setting,<br />
bleken de predisponerende factoren identiek te zijn; de<br />
precipiterende factoren zijn veel minder talrijk (Tabellen<br />
1 en 2). Het type ingreep is belangrijk (hartoperaties, orthopedische<br />
en cataractingrepen bevorderen verwarring);<br />
het type anesthesie – ongeacht of het een locoregionale<br />
dan wel een algemene verdoving betreft – heeft geen<br />
invloed op het risico op verwarring. Een combinatie van<br />
parameters voor kwetsbaarheid (leeftijd, afhankelijkheid,<br />
cognitieve problemen…) en operatieve stress (hypoxie,<br />
pijn, ionenstoornissen…) werkt verwarring bij de patiënt<br />
in de hand.<br />
Tabel 1: Predisponerende factoren voor verwarring.<br />
- Leeftijd<br />
- Hersenpathologie (bijv. dementie of Parkinson)<br />
- Depressie<br />
- Afhankelijkheid<br />
- Zintuiglijke problemen (gezichtsvermogen of gehoor)<br />
- Chronische ziekten (nieren of lever)<br />
Tabel 2: Precipiterende factoren voor verwarring.<br />
- Geneesmiddelen<br />
• Polymedicatie<br />
• Preoperatief gebruik van psychotrope middelen<br />
• Neuroleptica – anticholinergica<br />
- Infecties<br />
- Ionenstoornissen<br />
- Postoperatieve hypoxie<br />
- Postoperatieve pijn<br />
De prognose is vaak ongunstig omdat verwarring gepaard<br />
gaat met een toename van de morbiditeit, de mortaliteit<br />
(van 20 tot 30%) en de duur van de opname. De patiënt<br />
wordt afhankelijk, vooral als hij/zij langdurig stoornissen<br />
blijft hebben (ook wel postoperatieve cognitieve disfunctie<br />
genoemd).<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
Er is weliswaar onderzoek gedaan naar de preventie van<br />
deze plotse opstoten van verwarring, maar weinig, terwijl<br />
het toch een vaak voorkomend probleem is. Marcantonio<br />
et al (6) hebben het effect onderzocht van een preoperatief<br />
geriatrisch consult van niet-verwarde patiënten, gevolgd<br />
door een dagelijks bezoek van de geriater tijdens het<br />
verblijf van de patiënt in het ziekenhuis (126 patiënten na<br />
heupfracturen) in combinatie met gericht advies op basis<br />
van een gestructureerd protocol (bijv. zuurstoftoediening,<br />
elektrolytenevenwicht, pijnstilling, stopzetting van nietnoodzakelijke<br />
geneesmiddelen, bewaking van de vochtbalans,<br />
aangepaste aanvoer van voedingsstoffen, snelle<br />
mobilisatie en revalidatie, behandeling van de agitatie). De<br />
groep met interventie vertoonde een daling van het relatieve<br />
risico op verwarring met 36%, vooral voor ernstige<br />
verwarring (relatief risico van -60%). De duur van het ziekenhuisverblijf<br />
is in geen van beide groepen significant<br />
gewijzigd. Lundstrom et al (7) onderzochten het effect van<br />
een educatie- en reorganisatieprogramma van het verzorgend<br />
team op het optreden van verwarring bij patiënten<br />
ouder dan 70. De prevalentie van verwarring was identiek<br />
in beide groepen (controle- en interventiegroep) bij opname,<br />
maar na één week in de interventiegroep waren minder<br />
patiënten nog steeds verward. De duur van de opname<br />
was ook korter in de interventiegroep. Aizawa et al (8)<br />
onderzochten of een verbetering van de slaap-waakcyclus<br />
in de postoperatieve periode dankzij een combinatie van<br />
opioïden en benzodiazepines, verwarring kon voorkomen.<br />
De incidentie van verwarring na een operatie bedroeg 5%<br />
in de interventiegroep tegenover 35% in de controlegroep<br />
(p = 0,023). Deze interventie ging niet gepaard met ernstige<br />
complicaties, buiten wat slaperigheid ’s morgens<br />
(40%). In de database van Cochrane (9) (Cochrane Database<br />
of Systematic Reviews) werden in een review van de<br />
literatuur 8 studies gevonden die worden beschouwd als<br />
relevant; de conclusie van de review is dat de empirische<br />
aanpak nog steeds de voorkeur verdient. De behandeling<br />
van verwarring vereist in de eerste plaats een diagnose en<br />
behandeling van bekende medische precipiterende organische<br />
factoren. Systematisch moet worden gezorgd voor<br />
een aangepaste voeding, eventueel met supplementen,<br />
bewaking van de vochtbalans en preventie van complicaties<br />
van bedlegerigheid. Toediening van geneesmiddelen<br />
in lage doses – tegenwoordig zijn dit doorgaans atypische<br />
neuroleptica (haloperidol, risperidon…) – is zelden aangewezen,<br />
behalve wanneer de patiënt in het ziekenhuis<br />
moeilijk te hanteren gedragsstoornissen vertoont.<br />
Voeding<br />
Het verband tussen peroperatieve voedingsstatus en postoperatieve<br />
morbiditeit is duidelijk aangetoond in de literatuur:<br />
tragere genezing, infectie, langer ziekenhuisverblijf;<br />
zelfs de mortaliteit ligt hoger. Tot 60% van de patiënten<br />
die worden opgenomen, lijdt aan ondervoeding. Door<br />
deze patiënten te identificeren, kunnen de morbiditeit en<br />
de mortaliteit worden verminderd, vooral als dit gebeurt
voordat de operatie wordt uitgevoerd. Kanker is een van<br />
de belangrijke oorzaken van preoperatieve ondervoeding<br />
(anorexia, slikproblemen, depressie en hypermetabolisme).<br />
Bepaalde aanvullende onderzoeken of peroperatieve voorbereidingen<br />
verergeren het probleem nog. Postoperatieve<br />
complicaties die door ondervoeding in de hand worden<br />
gewerkt, zijn vaak ernstig en talrijk. Een systematische<br />
evaluatie van de voedingsstatus van elke patiënt die een<br />
operatie moet ondergaan, is dus zinvol, vooral als het een<br />
bejaarde kankerpatiënt betreft. Deze evaluatie moet vroeg<br />
gebeuren en worden gevolgd door pre- en postoperatieve<br />
nutritionele ondersteuning. Voor de diagnose wordt gebruikgemaakt<br />
van verschillende klinische en paraklinische<br />
hulpmiddelen, zoals een meting van gewicht en lengte.<br />
Op basis hiervan kan de body mass index of BMI worden<br />
berekend [gewicht (kg)/lengte in het kwadraat (m 2 )]. Men<br />
spreekt van ondervoeding bij bejaarden als de score lager<br />
is dan 23kg/m 2 (Tabel 3).<br />
Maar een normale BMI (10), en zelfs zwaarlijvigheid, betekent<br />
niet noodzakelijk dat de voedingsstatus goed is.<br />
Ook in dit geval kan de postoperatieve prognose minder<br />
gunstig zijn en het risico op verlies van autonomie groot.<br />
Een ongewenst gewichtsverlies van 5% verraadt matigernstige<br />
ondervoeding; bij een gewichtsverlies van 10%<br />
spreekt men van ernstige ondervoeding.<br />
Hypoalbuminemie (de drempelwaarde bedraagt 35g/l)<br />
houdt verband met een toename van de postoperatieve<br />
morbiditeit en mortaliteit. Onder deze drempelwaarde<br />
wordt al een stijging van het operatieve risico vastgesteld.<br />
Een albuminewaarde < 20g/l wijst op ernstige ondervoeding.<br />
Transthyretine of prealbumine is door zijn korte halfwaardetijd<br />
een transporteiwit; op basis van een meting<br />
hiervan kan worden nagegaan of en hoe doeltreffend de<br />
nutritionele ondersteuning is. Een waarde < 20mg/dl wijst<br />
op ondervoeding. De bloedwaarden van albumine en pre-<br />
Tabel 3: Criteria voor de definiëring van ondervoeding.<br />
Volwassene < 75 jaar: gewichtsverlies ≥ 5% op 1 maand<br />
of 10% op 6 maanden of BMI < 18,5kg/m 2 of albuminemie<br />
< 35g/l<br />
Volwassene > 75 jaar: gewichtsverlies ≥ 5% op 1 maand<br />
of 10% op 6 maanden of BMI < 23kg/m 2 of MNA-score<br />
< 17/30g/l<br />
Patiënten die peroperatief geen kunstmatige voeding (KV)<br />
moeten krijgen<br />
In de peroperatieve periode (twee weken vóór en twee weken<br />
na de operatie) is kunstmatige voeding zinloos bij patiënten<br />
die weinig of geen ondervoeding vertonen en die, in de week<br />
na de operatie, weer kunnen overgaan tot een voeding die<br />
60% van hun behoeften dekt.<br />
Patiënten die peroperatief KV moeten krijgen<br />
Peroperatieve KV is enkel aanbevolen bij patiënten die zwaar<br />
ondervoed zijn en die een zware operatie moeten ondergaan<br />
zonder dat het type ingreep als dusdanig een indicatie voor<br />
KV vormt.<br />
albumine variëren omgekeerd ten opzichte van de CRPwaarde;<br />
daardoor is de interpretatie van deze waarden<br />
delicaat in acute situaties. De Mini Nutritional Assessment<br />
of MNA ® (Figuur 1) is een schaal om ondervoeding op te<br />
sporen, die in de internationale literatuur is gevalideerd<br />
voor de geriatrische populatie. Een score op deze beoordelingsschaal<br />
tussen 17 en 23,5 wijst op een risico op ondervoeding.<br />
Bij een score lager dan 17 op 30 is er duidelijk<br />
sprake van ondervoeding.<br />
Het gunstige effect van peroperatieve kunstmatige voeding<br />
is aangetoond bij zwaar ondervoede patiënten; de<br />
voeding wordt bij voorkeur enteraal toegediend. In vergelijking<br />
met parenterale voeding is enterale voeding niet<br />
alleen beter voor het behoud van de troficiteit van de darmen;<br />
enterale voeding geeft ook minder postoperatieve<br />
complicaties, is goedkoper en gaat gepaard met een minder<br />
lang ziekenhuisverblijf. Onder enterale voeding wordt<br />
verstaan: orale suppletie (bijv. verrijkte maaltijden of voedingssupplementen)<br />
en enteraal (via een neusmaagsonde)<br />
toegediende kunstmatige voeding met een polymeerproduct.<br />
Preoperatieve voeding moet gedurende ten minste<br />
zeven dagen worden toegediend aan ondervoede patiënten,<br />
ook al kan op deze manier de lichaamssamenstelling<br />
van vóór de ziekte niet hersteld worden. De calorische<br />
streefwaarde is 30 tot 35kcal/kg/dag, met 1 tot 1,2g proteïnen/kg/dag.<br />
Als preoperatief kunstmatige voeding werd<br />
voorgeschreven, moet deze in theorie ten minste nog<br />
7 dagen na de ingreep worden voortgezet, en dit totdat<br />
orale voeding 60% van de theoretische behoeften van de<br />
patiënt dekt. De orale voeding moet zo snel mogelijk worden<br />
hervat en wordt – in tegenstelling tot wat vaak wordt<br />
gedacht – zeer goed verdragen, zonder bijwerkingen. Orale<br />
voeding vermindert het aantal infecties en postoperatieve<br />
complicaties en verlaagt de kosten met bijna 25% (11).<br />
Verlies van autonomie en terugkeer naar<br />
huis<br />
Bejaarde patiënten kunnen gezond lijken, maar een van<br />
de typische problemen in de geriatrie is hun kwetsbaarheid.<br />
Op basis van een preoperatieve, gestandaardiseerde<br />
geriatrische evaluatie kunnen de verschillende parameters<br />
voor kwetsbaarheid ongetwijfeld uitgebreid in kaart worden<br />
gebracht. Zeer vaak zijn deze voorspellend voor complicaties<br />
en geriatrisch syndroom (vallen, achteruitgang<br />
van de algemene toestand, cognitieve stoornissen, verlies<br />
van autonomie…). Na de operatie verliezen deze fragiele<br />
patiënten, die ‘er toch goed uitzagen’ op de consultatie<br />
en vóór hun operatie, snel hun autonomie. Dit staat een<br />
stabilisatie van hun toestand in de weg en bemoeilijkt hun<br />
terugkeer naar huis. Niet alle bejaarde patiënten moeten<br />
daarom een gestandaardiseerde evaluatie door een multidisciplinair<br />
team ondergaan. Hiervoor kunnen verschillende<br />
eenvoudige beoordelingsschalen worden gebruikt<br />
als een predictief hulpmiddel om deze risicopopulatie te<br />
identificeren en eventueel een specifieke behandeling voor<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 238
239<br />
Figuur 1: Mini Nutritional Assessment (MNA ® ) – www.mna-elderly.com.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010
te schrijven. Ze moeten met andere woorden worden ‘gescreend’<br />
om kwetsbare personen en patiënten die risico<br />
lopen om zwaar achteruit te gaan op te sporen en door<br />
te verwijzen naar een programma via de interneliaisongeriatrie.<br />
Een hoge leeftijd als dusdanig volstaat niet als<br />
selectiecriterium. Een van de interessante beoordelingsschalen<br />
is SHERPA (12), die bestaat uit vijf vragen (leeftijdcognitie-perceptie<br />
van de gezondheid-vallen-autonomie)<br />
op basis waarvan opgenomen bejaarde patiënten snel<br />
kunnen worden ingedeeld en het risico op verlies van autonomie<br />
waaraan deze mensen worden blootgesteld, kan<br />
worden ingeschat. Door deze populatie te identificeren,<br />
kan de arts zijn patiënt doorverwijzen naar een gewone<br />
afdeling als de patiënt weinig of geen risico op achteruitgang<br />
vertoont, of naar een aangepast programma via<br />
een opgeleid team of een geriatrische afdeling als het een<br />
hoogrisicopatiënt betreft. Het preoperatieve gesprek over<br />
de toekomst van de patiënt zal gemakkelijker verlopen als<br />
de arts samen met hem/haar en zijn/haar familie beslist<br />
over hoe alles zal verlopen en welke maatregelen eventueel<br />
moeten worden genomen (nazorgkliniek, tijdelijk verblijf<br />
in een rusthuis, revalidatiecentrum).<br />
Conclusies<br />
De aanpak van een bejaarde patiënt na een operatie verschilt<br />
sterk van die van een volwassene, vooral als het een<br />
‘fragiele’ patiënt betreft. Complicaties zoals verwarring,<br />
ondervoeding en verlies van autonomie komen meer voor.<br />
Geriatrische syndromen, die soms niet duidelijk zichtbaar<br />
zijn vóór de operatie, manifesteren zich vaak duidelijk na<br />
de operatie en maken de behandeling van de patiënt moeilijker.<br />
Bij deze patiënt zijn morbiditeit en mortaliteit verhoogd.<br />
De terugkeer naar huis wordt moeilijk, soms zelfs<br />
onmogelijk. Een gestandaardiseerde geriatrische evaluatie<br />
vóór elke operatie is een gold standard en met behulp van<br />
predictieve beoordelingsschalen kan de arts anticiperen<br />
op problemen om ze nadien beter te kunnen opvangen.<br />
Anticiperen, voorkomen en beter postoperatief ingrijpen,<br />
zullen complicaties, morbiditeit en mortaliteit verminderen<br />
en bijgevolg ook het ziekenhuisverblijf van de patiënt<br />
verkorten. Deze inter- en multidisciplinaire aanpak is nog<br />
steeds een van de beste manieren om fragiele bejaarde<br />
patiënten te helpen en hen ook een betere levenskwaliteit<br />
te bieden.<br />
Referenties<br />
1. Auroy Y, Laxenaire MC, Clergue F, Péquignot F, Jougla E, Lienhart A. Anesthésies selon<br />
les caractéristiques des patients, des établissements et de la procédure associée. Ann Fr<br />
Anesth Reanim 1998;17:1311-6.<br />
2. Dyer CB, Ashton CM, Teasdale TA. Postoperative delirium. A review of 80 primary datacollection<br />
studies. Arch Intern Med 1995;155:461-5.<br />
3. Albert MS. Cognition and aging. In: Principles of Geriatric medicine and gerontology.<br />
Hazzard WR, Andres R, Bierman EL, Blass JP eds. Mc Graw-Hill, Inc, New-York 1990:913-<br />
9.<br />
4. Inouye SK, VanDyck CH, Alessi CA, et al. Clarifying confusion: the confusion assessment<br />
method. A new method for detection of delirium. Ann Intern Med 1990;113:941-8.<br />
5. Pfitzenmeyer P, Musat A, Lenfant L, Turcu A. Postoperative cognitive disorders in the<br />
elderly. Presse Med 2001;30(13):648-52.<br />
6. Marcantonio ER, Flacker JM, Wright RJ, Resnick NM. Reducing delirium after hip<br />
fracture: a randomized trial. J Am Geriatr Soc 2001;49:516-22.<br />
7. Lundstrom M, Edlund A, Karlsson S, Brannstrom B, Bucht G, Gustafson Y. A<br />
multifactorial intervention program reduces the duration of delirium, length of<br />
hospitalization, and mortality in delirious patients. J Am Geriatr Soc 2005;53:622-8.<br />
8. Aizawa K, Kanai T, Saikawa Y, et al. A novel approach to the prevention of postoperative<br />
delirium in the elderly after gastrointestinal surgery. Surg Today 2002;32:310-4.<br />
9. Britton A, Russell R. Multidisciplinary team interventions for delirium in patients with<br />
chronic cognitive impairment (Cochrane Review).<br />
10. Baumgartner RN, Wayne SJ, Waters DL, Janssen I, Gallagher D, Morley JE. Sarcopenic<br />
obesity predicts instrumental activities of daily living disability in the elderly. Obes Res<br />
2004;12(12):1995-2004.<br />
11. Beier-Holgersen R, Boesby S. Influence of postoperative enteral nutrition on<br />
postsurgical infections. Gut 1996;39(6):833-5.<br />
12. Cornette P, et al. Early evaluation of the risk of functional decline following<br />
hospitalization of older patients: development of a predictive tool. Eur J Public Health<br />
2006;16:203-8.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
45
G1349N_2010<br />
Consensus van de Belgian Menopause<br />
Society in verband met therapie en<br />
strategieën na de menopauze<br />
Laatste update 01/05/2010<br />
KEywOrdS: BElGian mEnOpauSE SOCiEty – mEnOpauSE – SymptOm – HOrmOnE rEplaCEmEnt tHErapy – BEnEfit – riSK –<br />
COnSEnSuS 2010<br />
De leden van het Bestuur van de BMS: Valérie Albert (ULB), Herman Depypere (UGent), Joëlle Desreux (ULg), Christa Eelen (Antwerpen),<br />
Ulysse Gaspard (ULg), Mieke Hendrickx (Aalst), Marc L’Hermite (ULB), Patrick Neven (KUL), Axelle Pintiaux (ULg), Bruno Pornel (✝ Bruxelles),<br />
Serge Rozenberg (ULB), Mireille Smets (UCL).<br />
Methodologie<br />
- Deze specialisten stelden samen de volgende consensus<br />
op, die is gebaseerd op recente en geactualiseerde<br />
publicaties.<br />
- Het betrof voornamelijk meta-analyses, gerandomiseerde<br />
studies en grote epidemiologische observatiestudies.<br />
In januari 2005 werd een eerste consensus<br />
geschreven. Dit is de vijfde update van de eerste consensus,<br />
waarvoor dezelfde strategie werd gehanteerd.<br />
- De experts hopen dat dit document de aanpak van<br />
de menopauze in de praktijk zal vergemakkelijken. De<br />
voorgelegde consensus weerspiegelt de collectieve<br />
visie van deze experts. In sommige gevallen werd<br />
geen consensus bereikt. Ook deze punten zullen worden<br />
vermeld.<br />
- Bewijsniveaus 1 = gerandomiseerde, gecontroleerde<br />
studies; 2 = prospectieve observationele grote cohorten;<br />
3 = dier-, experimentele of retrospectieve gegevens.<br />
- In de literatuur wordt ‘standaard oestrogeendosis’<br />
gedefinieerd als het equivalent van 2mg E2, of 0,625<br />
CEE; ‘lage’ dosis als 1mg E2 of gelijkwaardig en ‘ultralage<br />
dosis’ als 0,5mg of lager. Momenteel hebben de<br />
lage dosis en de ultralage dosis de voorkeur.<br />
Definities<br />
- Onder oestrogeentherapie (ET) verstaan we alle oraal<br />
of parenteraal (transdermaal, percutaan, implantaat,<br />
neusspray) toegediende systemische oestrogenen.<br />
Oestrogeen-progestageentherapie (EPT) omvat schema’s<br />
waarin oestrogenen en progestagenen worden<br />
gecombineerd. Hormoon(substitutie)therapie (HST<br />
of HT) of menopauzehormoontherapie (MHT) omvat<br />
alle medicatieschema’s met steroïden voor de behandeling<br />
van symptomen van de menopauze, inclusief<br />
ET, EPT en tibolon.<br />
- Andere wijzen van toediening van oestrogenen en<br />
progestagenen (vaginale vormen, systemen voor<br />
intra-uteriene afgifte) worden apart besproken.<br />
- Andere geneesmiddelen zoals SERM’s, ook wel oestrogeenagonisten-antagonisten<br />
genaamd, geneesmiddelen<br />
voor osteoporose, cholesterolverlagers, androgenen,<br />
vitamine D, calcium, enz. zullen afzonderlijk<br />
worden besproken.<br />
Climacterische symptomen<br />
Symptomen die direct of indirect verband houden met de<br />
menopauze zijn:<br />
- vasomotorische symptomen (opvliegers en nachtelijk<br />
zweten en de gevolgen hiervan)<br />
- insomnia (slapeloosheid)<br />
- stemmingswisselingen, psychologische symptomen<br />
- concentratie- en geheugenstoornissen<br />
- seksuele disfunctie<br />
- urogenitale symptomen<br />
- artralgie<br />
Informeren van de patiënt<br />
- Gepersonaliseerd advies is nodig. De risico’s en<br />
voordelen moeten worden toegelicht, bij voorkeur<br />
met vermelding van absoluut en attributief risico.<br />
- Vrouwen moeten ook worden geïnformeerd over<br />
andere gezondheidsstrategieën.<br />
- De therapeutische behandeling moet regelmatig<br />
worden herbekeken.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 241 47
242<br />
Het gebruik van H(S)T in de volgende<br />
situaties werd herzien<br />
- Premature menopauze<br />
- Climacterische symptomen<br />
- Kwaliteit van leven<br />
- Urogenitale atrofie<br />
- Seksueel welzijn<br />
- Osteoporose<br />
- Risico op borstkanker<br />
- Risico op andere vormen van kanker: colonkanker,<br />
endometriumkanker, eierstokkanker, longkanker,<br />
andere<br />
- Cardiovasculaire aandoeningen<br />
- Coronaire hartziekte, beroerte, veneuze trombo-embolie<br />
- Cognitieve functie, ziekte van Alzheimer, Parkinson<br />
- Diverse<br />
Premature en vroege menopauze<br />
- Premature (vóór de leeftijd van 40 jaar) en vroege<br />
menopauze (vóór de leeftijd van 45 jaar), hetzij op een<br />
natuurlijke manier, hetzij geïnduceerd, gaat gepaard<br />
met een verhoogde morbiditeit en mortaliteit.<br />
- Gegevens uit studies bij postmenopauzale vrouwen<br />
vanaf 50 jaar kunnen niet noodzakelijk worden<br />
geëxtrapoleerd naar jongere menopauzale vrouwen.<br />
- In het algemeen wordt aanbevolen om deze vrouwen<br />
te behandelen ten minste totdat ze de normale<br />
leeftijd voor de menopauze hebben bereikt.<br />
- Een hogere dosering van HST is mogelijk vereist<br />
(bewijsniveau 3).<br />
Climacterische symptomen<br />
- Matig-ernstige tot ernstige symptomen verstoren<br />
de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven van<br />
vrouwen gedurende een periode van variabele (kort<br />
tot zeer lang) duur.<br />
- Bij vrouwen die last hebben van deze symptomen<br />
is H(S)T de meest doeltreffende behandeling. Bij<br />
deze vrouwen verbetert H(S)T de kwaliteit van leven<br />
(niveau 1).<br />
- Sommige symptomen worden toegeschreven aan de<br />
menopauze maar kunnen het gevolg zijn van andere<br />
etiologieën (zoals iatrogene oorzaken).<br />
- Bij asymptomatische vrouwen verbetert HST de<br />
globale kwaliteit van leven niet objectief (niveau 1).<br />
Stemmingsstoornissen<br />
- De overgang naar de menopauze alsook een vroege<br />
menopauze kunnen voor sommige vrouwen een<br />
periode zijn waarin ze extra kwetsbaar zijn.<br />
- Stemmingsstoornissen en depressie als dusdanig zijn<br />
geen indicatie voor H(S)T. Het kan wel nuttig zijn voor<br />
vrouwen met stemmingsstoornissen in combinatie<br />
met climacterische symptomen.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
Urogenitale atrofie<br />
- H(S)T en regelmatige seksuele activiteit verbeteren<br />
genitale atrofie en de symptomen ervan.<br />
- Lokale (topische) behandelingen verdienen de<br />
voorkeur als er geen andere indicaties aanwezig zijn.<br />
- Dit schema vermindert de incidentie van recurrente<br />
urineweginfecties (niveau 1).<br />
- Urine-incontinentie is geen indicatie voor H(S)T.<br />
Osteoporose<br />
- Advies inzake levensstijl (lichaamsbeweging, stoppen<br />
met roken en de alcoholconsumptie beperken…) is<br />
absoluut noodzakelijk voor alle vrouwen.<br />
- Bij vrouwen met een vitamine D-tekort (vitamine D <<br />
30ng/ml) is een vitamine D-supplement aangewezen.<br />
- H(S)T (ET, EPT en Tibolon) is doeltreffend in de<br />
preventie van menopauzegerelateerd botverlies en<br />
vertebrale en/of heupfracturen (niveau 1).<br />
- Daarom kan H(S)T worden gebruikt bij vrouwen met<br />
een hoog risico op osteoporose. Aangezien deze<br />
therapie langdurig moet worden toegepast, moeten<br />
de potentiële risico’s op lange termijn ook worden<br />
afgewogen tegen de voordelen ervan. Het risico op<br />
osteoporose kan worden geëvalueerd aan de hand<br />
van FRAX met BMD en zal apart worden besproken.<br />
- Bij bestaande osteoporose is er meer bewijs voor<br />
het gebruik van andere geneesmiddelen, als er geen<br />
climacterische symptomen aanwezig zijn.<br />
- Raloxifen (een SERM) kan worden gebruikt voor de<br />
preventie van spinale osteoporose en fracturen,<br />
alsook voor invasieve borstkanker. Het heeft geen<br />
bewezen effect op de preventie van heupfracturen.<br />
Het verhoogt de incidentie van trombose (beroerte en<br />
DVT) en kan climacterische symptomen veroorzaken<br />
of versterken (niveau 1).<br />
- Bij 1.000 vrouwen ouder dan 65 zal raloxifen de<br />
jaarlijkse incidentie van borstkanker doen dalen<br />
van 2,7 gevallen tot 1,5 gevallen (reductie: 1,2 gevallen).<br />
Het aantal fracturen zal dalen van 3,7 tot<br />
2,4 fracturen per 1.000 vrouwen per jaar. Het aantal<br />
trombosen zal toenemen van 2,7 tot 3,9 per 1.000 en<br />
het aantal beroertes met 0,7 gevallen per jaar. Het<br />
aantal trombosen was beperkt tot vrouwen met een<br />
hoge ‘Framingham Stroke Risk Score’.<br />
- Andere SERM’s hebben mogelijk een ander profiel.<br />
- Bisfosfonaten (of andere geneesmiddelen zoals<br />
strontium, PTH…) worden gebruikt bij gediagnosticeerde<br />
osteoporose, meestal na de leeftijd van 60 jaar.<br />
Ze hebben een bewezen effect, ook in de preventie<br />
van heupfracturen (niveau 1).<br />
- Deze geneesmiddelen moeten worden gecombineerd<br />
met een adequate calcium- en vitamine D-opname.<br />
- Zoals voor alle langdurig gebruikte geneesmiddelen is<br />
ook voor deze behandeling compliance essentieel.
- Het risico op lange termijn van alle gebruikte<br />
geneesmiddelen moet eveneens worden geëvalueerd:<br />
mogelijke risico’s zijn voorkamerfibrilleren en<br />
osteonecrose van de kaak.<br />
Cardiovasculaire ziekten: CHD<br />
- In experimentele en observationele studies werd in<br />
het verleden melding gemaakt van een verlaagd risico<br />
op atherosclerose en CHD bij gebruiksters van H(S)T<br />
(niveau 2, 3).<br />
- Gegevens van observationele (NHS) en gerandomiseerde<br />
(WHI) lijken te wijzen op een verlaagd risico<br />
in de vroege menopauze (ten minste vóór de leeftijd<br />
van 60 jaar en/of minder dan 10 jaar na de menopauze)<br />
(niveau 1, 2). In gerandomiseerde studies met<br />
EPT werd een verhoogd risico op CHD gerapporteerd<br />
bij vrouwen bij wie de behandeling wordt opgestart<br />
op latere leeftijd (ouder dan 70) (WHI) (niveau 1).<br />
- Standaard ET-doses, gebruikt gedurende gemiddeld<br />
6,8 jaar, verlagen de incidentie van CHD bij<br />
vrouwen minder dan 10 jaar na de menopauze (WHI)<br />
(niveau 1).<br />
- Standaard ET-doses, gebruikt gedurende gemiddeld<br />
6,8 jaar, verlagen de incidentie van CHD bij vrouwen<br />
van 50-59 jaar (WHI) (niveau 1).<br />
- Sommige progestagenen kunnen de gunstige effecten<br />
van ET verminderen (bewezen voor MPA) (niveau 1).<br />
- Voorzichtigheid is geboden bij de behandeling<br />
van vrouwen met een hoge LDL-cholesterol; deze<br />
vrouwen lijken een verhoogd risico op CHD door H(S)<br />
T te lopen.<br />
Cerebrovasculaire aandoeningen:<br />
beroerte<br />
- H(S)T (EPT, ET en tibolon) en SERM’s verhogen het<br />
risico op beroerte (niveau 1).<br />
- In afwezigheid van risicofactoren zijn de attributieve<br />
risico’s echter verwaarloosbaar bij vrouwen jonger<br />
dan 60.<br />
- Bij een standaarddosis na de leeftijd van 60 jaar zijn er<br />
8 tot 11 bijkomende gevallen/10.000 vrouwenjaren op<br />
een baseline-incidentie van 26/10.000 vrouwenjaren.<br />
- Observationele studies lijken uit te wijzen dat lage<br />
doses H(S)T gepaard gaan met een lager risico op<br />
beroerte (niveau 2).<br />
- H(S)T is tegenaangewezen bij vrouwen met een<br />
voorgeschiedenis van TIA of beroerte.<br />
- Het individuele cardiovasculaire risico kan worden<br />
geëvalueerd aan de hand van risicomodellen, die we<br />
later zullen bespreken.<br />
Veneuze trombo-embolie (VTE)<br />
- In gerandomiseerde en observationele studies is<br />
gerapporteerd dat HST het risico op VTE verhoogt<br />
(2 tot 3 maal zo hoog) (niveau 1, 2). Dit betekent dat<br />
er in een cohort van 1.000 vrouwen die HST gebruiken<br />
twee extra gevallen optreden per jaar dat HST<br />
wordt gebruikt, dit op een baselinerisico van 1 per<br />
1.000 vrouwenjaren.<br />
- Standaard ET-doses gingen gepaard met een zeldzame<br />
maar significante toename van VTE (WHI) (0,8 extra<br />
gevallen/1.000 vrouwenjaren). De voornaamste<br />
risicofactoren die werden geïdentificeerd, waren<br />
leeftijd, overgewicht, een sedentaire levensstijl en<br />
trombofilie. Het risico is het hoogst gedurende het<br />
eerste behandelingsjaar.<br />
- Dit risico kan lager zijn bij gebruik van lage orale<br />
doses H(S)T of bij gebruik van H(S)T-therapie met<br />
transdermale/percutane oestrogenen (niveau 2).<br />
Risico op borstkanker<br />
- Vrouwen moeten worden geïnformeerd over het feit<br />
dat levensstijlfactoren een invloed hebben op het<br />
borstkankerrisico (postmenopauzale zwaarlijvigheid<br />
en alcoholconsumptie verhogen dit risico; lichaamsbeweging<br />
verlaagt het) (niveau 1, 2).<br />
- Screening op borstkanker moet gebeuren ongeacht of<br />
een vrouw H(S)T gebruikt.<br />
- Sommige geneesmiddelen (EPT) verhogen de mammografische<br />
densiteit. Dit wordt niet vastgesteld bij<br />
andere behandelingen (lage dosis EPT, ET, SERM’s,<br />
tibolon).<br />
- Een hoge mammografische densiteit bij baseline is<br />
een bewezen risicofactor voor borstkanker. Het is<br />
echter niet bekend of een H(S)T-geïnduceerde toename<br />
eveneens gepaard gaat met een verhoogd risico<br />
op borstkanker. Een HST-geïnduceerde toename<br />
kan de nauwkeurigheid van een mammografie wel<br />
verminderen.<br />
- Een hoge mammografische densiteit is geen contraindicatie<br />
voor H(S)T.<br />
- EPT: uit gerandomiseerde studies met gebruik van<br />
één medicatieschema (CEE + MPA) of EPT blijkt het<br />
risico op borstkanker verhoogd te zijn wanneer de behandeling<br />
langer dan 5 jaar wordt toegediend (WHI)<br />
(niveau 1).<br />
- Als we de WHI-gegevens hanteren, betekent dit<br />
bijvoorbeeld dat in een cohort van 1.000 postmenopauzale<br />
vrouwen van 50-79 jaar, die gedurende<br />
10 jaar EPT gebruiken, het berekende absolute risico<br />
op borstkanker 38 bedraagt voor EPT-gebruiksters tegenover<br />
30/1.000 vrouwen die een placebo nemen.<br />
Dit zijn dus 8 bijkomende gevallen. Dit bijkomende<br />
risico is vergelijkbaar met dat van sommige levensstijlfactoren.<br />
- Uit sommige observationele studies is gebleken dat<br />
het verhoogde relatieve risico geassocieerd met<br />
HST vroeger kan beginnen en hoger kan zijn bij<br />
vrouwen met een lage BMI. Dit risico kan verschillen<br />
naargelang het gebruikte progestageen (lager risico<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 243
244<br />
met gemicroniseerd progesteron, dydrogesteron)<br />
(E3N). Het risico is verhoogd over de volgende 5 jaar<br />
wanneer H(S)T wordt opgestart kort na de menopauze<br />
(niveau 2).<br />
- Sequentiële EPT en tibolon gaan mogelijk gepaard met<br />
een lager risico dan continue combinatieschema’s<br />
(LIFT) (niveau 1, 2).<br />
- ET: in een prospectieve, gerandomiseerde grote studie<br />
hadden standaard ET (CEE)-doses, gebruikt gedurende<br />
gemiddeld 6,8 jaar, geen invloed op de incidentie van<br />
borstkanker (WHI) (niveau 1).<br />
- De toevoeging van een progestageen is niet<br />
aangewezen bij vrouwen die een hysterectomie<br />
hebben ondergaan.<br />
- Uit posthoc analyses van deze studie is gebleken dat<br />
compliers die CEE (WHI) nemen mogelijk een lager<br />
risico lopen; over de interpretatie van deze gegevens<br />
kon door de experts geen consensus worden bereikt.<br />
- Over het effect van HST op de borstkankerrisicogerelateerde<br />
prognose en mortaliteit bestaat nog<br />
steeds controverse (niveau 1, 2 en 3).<br />
Aanpak van de menopauze bij<br />
borstkankerpatiënten<br />
- H(S)T en tibolon zijn tegenaangewezen bij borstkankerpatiënten.<br />
- Opvliegers kunnen bij sommige patiënten worden<br />
verminderd met clonidine, venlafaxine en GABA-<br />
pentine. Paroxetine en fluoxetine verminderen de<br />
effecten van tamoxifen.<br />
- Bij patiënten met hormoonafhankelijke borstkanker,<br />
die last hebben van vaginale atrofie onder aromatase-inhibitoren,<br />
worden topische niet-hormonale producten<br />
gebruikt alvorens topische hormoontherapie<br />
te gebruiken. Indien nodig verdient estriol de voorkeur<br />
(laag bewijsniveau = advies van de experts).<br />
Risico op andere vormen van kanker<br />
- In gerandomiseerde studies wordt melding gemaakt<br />
van een verlaagd risico op colonkanker bij gebruiksters<br />
van EPT en tibolon (maar niet bij vrouwen die ET<br />
innemen) (niveau 1). Voorlopig is preventie van<br />
colonkanker geen erkende indicatie voor HST.<br />
- Endometriumkanker: het gebruik van ET gaat gepaard<br />
met een aanzienlijk verhoogd risico. Gegevens uit<br />
observationele studies spreken mekaar tegen over de<br />
vraag of sequentiële EPT dit risico weer terugbrengt<br />
tot het basisrisico (niveau 2). Continue gecombineerde<br />
EPT gaat echter niet gepaard met een verhoogd risico<br />
(niveau 1).<br />
- Hoewel er over tibolon (MWS) (niveau 2) wat controverse<br />
bestond, is uit een gerandomiseerde studie<br />
over twee jaar niet gebleken dat het een verhoogd risico<br />
op aandoeningen van het endometrium met zich<br />
meebrengt (THEBES) (niveau 1).<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
- Sommige observationele gegevens wijzen op een<br />
verhoogd risico op eierstokkanker bij patiënten die<br />
HST nemen, maar hierover zijn nog onvoldoende<br />
gegevens beschikbaar (niveau 2).<br />
- Bij rooksters ouder dan 60 verhoogt EPT de incidentie<br />
van longkanker niet; het verhoogt mogelijk wel de<br />
hiermee gepaard gaande mortaliteit.<br />
Ziekte van Alzheimer en cognitieve<br />
functie<br />
- Bepaalde observationele gegevens wijzen op een<br />
verminderde cognitieve functie na castratie.<br />
- H(S)T, die kort na de menopauze wordt opgestart,<br />
verlaagt mogelijk het risico op Alzheimer (niveau 2).<br />
- Het is niet bewezen dat H(S)T Alzheimerdementie<br />
voorkomt/vertraagt.<br />
- H(S)T die na de leeftijd van 65 jaar wordt opgestart,<br />
verhoogt het risico op dementie (niveau 1).<br />
- Daarom mag H(S)T momenteel niet worden gebruikt<br />
voor deze indicatie.<br />
Goede klinische praktijk<br />
- Advies in verband met levensstijl is essentieel om<br />
cardiovasculaire ziekten, stofwisselingsproblemen,<br />
borstkanker en osteoporose te voorkomen en te<br />
behandelen.<br />
- Hoewel in posthoc analyses van WHI en één metaanalyse<br />
melding wordt gemaakt van een significant<br />
verlaagde globale mortaliteit bij vrouwen van<br />
minder dan 60 jaar(niveau 1), vormen climacterische<br />
symptomen de voornaamste indicatie voor H(S)T. In dit<br />
geval moeten de noodzaak van het verlichten van de<br />
symptomen en het schema met de laagste werkzame<br />
dosis regelmatig en op individuele basis opnieuw<br />
worden geëvalueerd. Als de symptomen terugkeren,<br />
kan worden overwogen om de medicatie opnieuw op<br />
te starten. Hierbij dient men er rekening mee te houden<br />
dat het absolute risico van H(S)T op het vlak van BK en<br />
CVD gestaag toeneemt met de leeftijd.<br />
- HT blijft hoe dan ook tegenaangewezen bij vrouwen<br />
met een voorgeschiedenis van beroerte en/of BK<br />
(niveau 1).<br />
- Sommige experts beschouwen in situ BK en atypische<br />
hyperplasie als een absolute contra-indicatie; anderen<br />
zien het als een relatieve contra-indicatie.<br />
- Op dezelfde manier zijn sommige experts van mening<br />
dat transdermale of percutane ET kan worden<br />
gebruikt bij vrouwen met een voorgeschiedenis van<br />
VTE of bekende trombofilie, maar andere hebben een<br />
verschillende mening.<br />
Bijkomende opmerkingen<br />
- Bij patiënten die een hysterectomie hebben<br />
ondergaan, mag enkel ET worden gebruikt.
- Er zijn meer studies nodig naar andere schema’s,<br />
andere wijzen van toediening en het gebruik van<br />
(gemicroniseerd) estradiol, progesteron en andere<br />
progestagenen, en tibolon, die momenteel vaker<br />
worden gebruikt in Europa.<br />
- Bij vrouwen jonger dan 60 werd een significante daling<br />
van de totale mortaliteit vastgesteld wanneer de<br />
gegevens van ET en EPT (WHI) werden gecombineerd<br />
(niveau 1).<br />
- De coronaire arteriële calcificatiescore, een<br />
surrogaatmarker voor atherosclerose en CVAincidenten,<br />
is significant verlaagd wanneer ET wordt<br />
opgestart vóór de leeftijd van 60 jaar (niveau 1).<br />
Referenties<br />
1. Anderson GL, Anderson GL, Chlebowski RT, et al. Prior hormone therapy and breast<br />
cancer risk in the Women’s Health Initiative randomized trial of estrogen plus progestin.<br />
Maturitas 2006;55:103-15.<br />
2. Bath P, Gray LJ. Association between hormone replacement therapy and subsequent<br />
stroke: a meta analysis. BMJ 2005;330:342.<br />
3. Beral V on behalf on the Million Women Study Collaborators. Endometrial cancer and<br />
hormone-replacement therapy in the Million Women Study. Lancet 2005;365:1543-51.<br />
4. Beral V, Bull D, Green J, Reeves G. Ovarian cancer and hormone replacement therapy in<br />
the Million Women Study. Lancet 2007;369:1703-10.<br />
5. Beral V, Million Women Study Collaborators .Breast cancer and hormone-replacement<br />
therapy in the Million Women Study. Lancet 2003;362(9382):419-27.<br />
6. Boyd NF, Guo H, Martin LJ, et al. Mammographic density and the risk and detection of<br />
breast cancer. N Engl J Med 2007;356(3):227-36.<br />
7. Chlebowski RT, Hendrix SL, Langer RD, et al; WHI Investigators. Influence of estrogen plus<br />
progestin on breast cancer and mammography in healthy postmenopausal women: the<br />
Women’s Health Initiative Randomized Trial. JAMA 2003;289(24):3243-53.<br />
8. Cummings SR, Ettinger B, Delmas PD, et al. The effects of tibolone in older<br />
postmenopausal women. N Engl J Med 2008;359:697-708.<br />
9. Danforth KN, Tworoger SS, Hecht JL, et al. A prospective study of postmenopausal<br />
hormone use and ovarian cancer risk. British journal of cancer 2007;96:151-6.<br />
10. Fournier A, Fabre A, Mesrine S, et al. Use of different postmenopausal hormone therapies<br />
and risk of histology- and hormone receptor-defined invasive breast cancer. J Clin Oncol<br />
2008;26:1260-8.<br />
11. Glass AG, Lacey JV Jr, Carreon JD, Hoover RN. Breast cancer incidence, 1980-2006:<br />
combined roles of menopausal hormone therapy, screening mammography, and estrogen<br />
receptor status. Journal of the National Cancer Institute 2007;99:1152-61.<br />
12. Grodstein F, Clarkson TB, Manson JE. Understanding the divergent data on<br />
postmenopausal hormone therapy. N Engl J Med 2003;348(7):645-50.<br />
13. Grodstein F, Manson JAE, Stampfer MJ, Rexrode K. Postmenopausal Hormone Therapy and<br />
Stroke. Role of Time Since Menopause and Age at Initiation of Hormone Therapy. Arch<br />
Intern Med 2008;168(8):861-6.<br />
14. Grodstein F, Manson JE, Colditz GA, Willett WC, Speizer FE, Stampfer MJ. A prospective,<br />
observational study of postmenopausal hormone therapy and primary prevention of<br />
cardiovascular disease. Ann Intern Med 2000;133(12):933-41.<br />
15. Heiss G, Wallace R, Anderson GL, et al. Health risks and benefits 3 years after stopping<br />
randomized treatment with estrogen and progestin. JAMA 2008;299:1036-45.<br />
16. Hendrix SL, Wassertheil-Smoller S, Johnson KC, et al. Effects of conjugated equine<br />
estrogen on stroke in the Women’s Health Initiative. Circulation 2006;113(20):2425-34.<br />
17. Hodis HN, Mack WJ, Lobo RA, et al. Estrogen in the Prevention of Atherosclerosis Trial<br />
Research Group Estrogen in the prevention of atherosclerosis. A randomized, doubleblind,<br />
placebo-controlled trial. Ann Intern Med 2001;135(11):939-53.<br />
18. Hsia J, Criqui MH, Herrington DM, et al; Women’s Health Initiative Research Group.<br />
Conjugated equine estrogens and peripheral arterial disease risk: the Women’s Health<br />
Initiative. Am Heart J 2006;152(1):170-6.<br />
19. Hsia J, Langer RD, Manson JE, et al; Women’s Health Initiative Investigators. Conjugated<br />
equine estrogens and coronary heart disease: the Women’s Health Initiative. Arch Intern<br />
Med 2006;166(3):357-65. Erratum in: Arch Intern Med 2006;166(7):759.<br />
20. Magliano DJ, Rogers SL, Abramson MJ, et al. Hormone therapy and cardiovascular disease:<br />
a systematic review and meta-analysis. BJOG 2006;113:5-14.<br />
21. Manson JE, Allison MA, Rossouw JE, et al, for the WHI and WHI-CACS Investigators.<br />
Estrogen Therapy and Coronary-Artery Calcification. N Engl J Med 2007;356:2591.<br />
22. Manson JE, Allison MA, Rossouw JE, et al. Estrogen therapy and coronary-artery<br />
calcification. N Engl J Med 2007;356:2591-602.<br />
23. Mendelsohn ME, Karas RH. HRT and the young at heart. N Engl J Med 2007;356(25):2639-<br />
41.<br />
24. Nasir K, Budoff MJ, Wong ND, et al. Family history of premature coronary heart disease<br />
and coronary artery calcification: Multi-Ethnic Study of Atherosclerosis (MESA).<br />
Circulation 2007;116(6):619-26. Epub 2007 Jul 23.<br />
25. Prentice RL, Chlebowski RT, Stefanick ML, et al. Conjugated equine estrogens and<br />
breast cancer risk in the Women’s Health Initiative clinical trial and observational study.<br />
American Journal of Epidemiology 2008;167:1407-15.<br />
26. Prentice RL, Chlebowski RT, Stefanick ML, et al. Estrogen plus progestin therapy and<br />
breast cancer in recently postmenopausal women. American Journal of Epidemiology<br />
2008;167:1207-16.<br />
27. Rossouw JE, Anderson GL, Prentice RL, et al. Risks and benefits of estrogen plus progestin<br />
in healthy postmenopausal women: principal results from the Women’s Health Initiative<br />
randomized controlled trial. JAMA 2002;288:321-33.<br />
28. Rossouw JE, Prentice RL, Manson JE, et al. Postmenopausal hormone therapy and risk of<br />
cardiovascular disease by age and years since menopause. JAMA 2007;297:1465-77.<br />
Verklaring met betrekking tot<br />
belangenconflicten<br />
De Belgian Menopause Society wenst de volgende bedrijven te bedanken, die<br />
ons ondersteunen met onbeperkte opleidingsbeurzen (unrestricted educational<br />
grants) waarmee we onze doelstellingen kunnen verwezenlijken, zonder dat<br />
ze controle uitoefenen op de inhoud van de consensus: Aventis, Besins, Eli-<br />
Lilly, Daiichi-Sankyo, Merck, Mithra, MSD - Merck Sharp & Dohme, Organon,<br />
Schering, Servier, Solvay Pharma, Roche, Wyeth.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
51
G1312N_2010<br />
Zwangerschap en<br />
immuungemedieerde aandoeningen<br />
Alex Van Nieuwenhove<br />
KEywOrdS: aCadEmy Of immunOlOGy fOr CliniCianS – immunE mEdiatEd diSEaSE – prEGnanCy<br />
Zwangerschap heeft een uitgesproken effect op het immuunsysteem. Het immuunsysteem heeft ook een invloed op het<br />
ontstaan, het beloop en de beëindiging van de zwangerschap. Drie sprekers gingen eind mei, tijdens een bijeenkomst<br />
in het kader van de Academy of Immunology for Clinicians (http://www.aic-belgium.net/_en/) in Leuven, verder in op<br />
dit thema. De powerpointpresentaties van deze lezingen zijn te downloaden op de website van de AIC op www.aic-belgium.<br />
net/_en/03-powerpoint.php.<br />
Mieke Hazes (reumatologie, Erasmus MC, Rotterdam) en Séverine Vermeire (gastro-enterologie, UZ Gasthuisberg, Leuven)<br />
gaven toelichting bij de klinische consequenties van zwangerschap op ziekten zoals reumatoïde artritis, lupus en psoriasis.<br />
Vincent Geenen (ULg Centre of Immunology, Liège, Sart-Tilman) schetste de huidige pathofysiologische inzichten over<br />
zwangerschap en deze aandoeningen.<br />
Effect van zwangerschap op<br />
immuungemedieerde ziekten<br />
Reumatoïde artritis en zwangerschap<br />
Gegevens afkomstig van retrospectieve studies laten<br />
uitschijnen dat reumatoïde artritis verbetert tijdens de<br />
zwangerschap. Mieke Hazes stelt vast dat hoe recenter<br />
de studie is, hoe beperkter het gerapporteerde gunstige<br />
effect wordt. In 1938 meldde Philip Hench een verbetering<br />
bij 90 procent van de vrouwen die zwanger werden. In<br />
1983 werd nog 83 procent opgetekend, en in 1993 had 53<br />
procent van de zwangere vrouwen baat bij zwangerschap<br />
(1-3). Deze studies lijken niet erg betrouwbaar. Ze zijn<br />
retrospectief in kleine populaties uitgevoerd, definiëren<br />
ziekteactiviteit verschillend en starten niet vanaf het<br />
moment van de zwangerschapswens, waardoor bias niet<br />
onwaarschijnlijk is.<br />
De studies die de ziekte na de zwangerschap opvolgen,<br />
maken duidelijk dat bijna alle patiënten in de eerste<br />
maanden tot het eerste jaar na de studie een nieuwe<br />
ziekteopflakkering doormaken (4). Bij vrouwen die<br />
borstvoeding geven is er een hoge ziekteactiviteit binnen<br />
de zes maanden na de bevalling (5).<br />
Alle gegevens samengevat over reumatoïde artritis en<br />
zwangerschap maken het mogelijk te concluderen dat<br />
de aandoening verbetert tijdens de zwangerschap, in het<br />
246<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
bijzonder in het derde trimester en dat na de bevalling de<br />
ziekte opnieuw toeslaat. De kans op een diagnose tijdens<br />
de zwangerschap is twee tot vijf keer kleiner dan buiten de<br />
zwangerschap en is drie tot zes keer groter in de eerst drie<br />
maanden na de bevalling (6-8). Wie ooit zwanger geweest<br />
is, heeft tweemaal minder kans op reumatoïde artritis (9,<br />
10). Als de ziekte dan toch opduikt, dan is de prognose<br />
misschien gunstiger (11).<br />
In Nederland loopt de PARA-studie, een prospectieve<br />
studie die het beloop van reumatoïde artritis voor, tijdens<br />
en na de zwangerschap optekent. Er zijn nu gegevens<br />
beschikbaar van 169 vrouwen, die gemiddeld 31,7 jaar<br />
oud zijn en 62 maanden aan de ziekte lijden. Die vrouwen<br />
werden geëvalueerd voor de conceptie, in het eerste,<br />
tweede en derde trimester en 6, 12 en 26 weken na de<br />
bevalling. Hun DAS28-score (Disease Activity Score), CRPwaarde<br />
en geneesmiddelengebruik werd opgetekend.<br />
Het bleek dat tijdens de zwangerschap de ziekteactiviteit<br />
bij 39 procent van de vrouwen verbetert, volgens de<br />
responscriteria van de EULAR (European League Against<br />
Rheumatism) (Figuur 1). Elf procent heeft een goede<br />
respons, 28 procent heeft een matige respons en<br />
61 procent heeft geen respons tijdens de zwangerschap.<br />
De afname van de ziekteactiviteit en de toename na de<br />
bevalling is een significante trend (p = 0,003) (12).
Een gelijkaardig onderzoek, maar nu uitgevoerd bij vrouwen<br />
met multiple sclerose, eveneens een aandoening<br />
waarin het immuunsysteem betrokken is, toont een bijna<br />
identiek beeld wat de ziekteactiviteit tijdens en na de<br />
zwangerschap betreft (13).<br />
In de PARA-studie viel een geringer gebruik van medicijnen<br />
op tijdens de zwangerschap in vergelijking met<br />
de postpartale periode. Van de zwangere vrouwen nam<br />
57 procent geneesmiddelen, tegenover 82 procent na de<br />
bevalling. De geringere ziekteactiviteit waargenomen tijdens<br />
de zwangerschap is dus eigenlijk nog wat afgezwakt<br />
door het beperktere gebruik van medicijnen. Vooral biologicals<br />
en methotrexaat zijn verantwoordelijk voor de<br />
afname van het geneesmiddelengebruik. Methotrexaat is<br />
immers teratogeen. Voor biologicals bestaat een richtlijn<br />
om ze niet tijdens de zwangerschap aan te wenden.<br />
De mediane concentraties van anti-CCP en van alle subklassen<br />
van de reumafactor bleven in de PARA-studie<br />
stabiel. De concentraties van anti-CCP, IgM-reumafactor<br />
en IgA-reumafactor namen na de bevalling af. De kans op<br />
verbetering van de ziekteactiviteit gedurende de zwangerschap<br />
was groter bij vrouwen met een negatieve reumafactor<br />
en negatief anti-CCP ten opzichte van vrouwen<br />
die voor beide positief scoren. Die kansen bedroeg hier<br />
respectievelijk 75 en 39 procent (p = 0,01). Het optreden<br />
van ziekteopflakkeringen was niet geassocieerd met de<br />
aanwezigheid van antilichamen (14).<br />
Nog steeds volgens de bevindingen van de PARA-studie<br />
heeft reumatoïde artritis globaal geen wezenlijke invloed<br />
op het geboortegewicht, de duur van de zwangerschap,<br />
het geslacht van het kind of op het risico van sectio caesarea.<br />
Wel is de kans op een instrumentele verlossing<br />
wat groter (20% versus 10,6% in de algemene bevolking;<br />
p = 0,05). Ook is de kans op een vroege geboorte groter bij<br />
vrouwen met reumatoïde artritis die prednison gebruiken<br />
tegenover vrouwen met reumatoïde artritis die dit niet gebruiken.<br />
Na 37 zwangerschapsweken is dan respectievelijk<br />
reeds 22 procent en 5 procent van de vrouwen bevallen.<br />
Dit verklaart ook het gemiddeld lagere geboortegewicht<br />
bij kinderen van vrouwen met reumatoïde artritis (14).<br />
Psoriasis bij zwangerschap en geboorte<br />
Een aantal retrospectieve studies, uitgevoerd tussen 1937<br />
en 1998, toonden dat tijdens zwangerschap de ziekteactiviteit<br />
van psoriasis meestal verbetert of onveranderd blijft.<br />
Eén recentere prospectieve studie bij 47 zwangere psoriasispatiënten<br />
stelde een verbetering vast bij 55 procent van<br />
de vrouwen en geen verandering bij 21 procent van hen.<br />
De verbetering correleerde er met de oestrogeenconcentratie<br />
(15). Na de bevalling ging de toestand weer achteruit<br />
bij 65 procent van de vrouwen.<br />
De bevindingen van een case control study die betrekking<br />
had op 145 vrouwen met psoriasis brachten aan het licht<br />
dat psoriasis de kans op verwikkelingen tijdens de zwangerschap<br />
significant verhoogt. Er was met name een stij-<br />
ging van herhaalde miskramen (odds ratio: 2,1; p = 0,04),<br />
van chronische hypertensie (OR: 2,9; p = 0,048) en van<br />
sectio caesarea (OR: 4,1; p < 0,001) (16).<br />
Een grote Amerikaanse cohortstudie kon echter weinig<br />
invloed van psoriasis op de incidentie en het resultaat van<br />
zwangerschap aantonen (17).<br />
Lupus, zwangerschap en geboorte<br />
Gedurende de zwangerschap is de kans op nieuwe ziekteepisodes<br />
van systemische lupus ongeveer tweemaal zo<br />
hoog als buiten de zwangerschap. De ernst van de opflakkeringen<br />
is echter niet verschillend van die buiten de<br />
zwangerschap.<br />
Renale aantasting en gebruik van prednison vergroten de<br />
kans op hypertensie en pre-eclampsie. Corticosteroïden<br />
verhogen ook het risico van diabetes en blaasinfecties. Het<br />
antifosfolipidensyndroom doet de kans op trombose, zoals<br />
diepveneuze trombose of beroerte, toenemen. Nieraantasting<br />
door lupus en het antifosfolipidensyndroom kunnen<br />
verwikkelingen bij de bevalling veroorzaken of het ontstaan<br />
geven aan het HELLP-syndroom (Hemolytic anemia,<br />
Elevated Liver enzymes, Low Platelet count).<br />
De kans op verlies van de vrucht tijdens de zwangerschap<br />
is tweemaal hoger. In het eerste trimester is mogelijk het<br />
risico van spontane abortus gestegen, wat misschien kan<br />
verklaard worden door actieve ziekte of door een antifosfolipidensyndroom.<br />
In het tweede en derde trimester is de<br />
kans op verlies van de vrucht vergroot, onder meer een<br />
gevolg van een antifosfolipidensyndroom, een aangetaste<br />
nierfunctie of lage C3-concentraties.<br />
Premature geboorte en intra-uteriene groeiachterstand<br />
doen zich ook vaker voor bij lupus. De kans op prematuriteit<br />
ligt tussen 24 en 59 procent. Actieve ziekte, nierziekte,<br />
hypertensie, gebruik van corticosteroïden en andere<br />
geneesmiddelen (anticoagulantie, immunosuppressiva)<br />
kunnen hiertoe bijdragen.<br />
Neonatale lupus komt eveneens voor. Dit kan van voorbijgaande<br />
aard zijn en gepaard gaan met huidrash,<br />
cytopenie, hepatosplenomegalie en myocarditis of pericarditis.<br />
Een volledig hartblok kan permanent aanwezig zijn.<br />
Anti-SSA/Ro en anti-SSB/La zijn risicofactoren.<br />
Antireumatische geneesmiddelen en<br />
zwangerschap<br />
FDA-klassen<br />
De Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) onderscheidt<br />
vijf klassen van veiligheid van geneesmiddelen<br />
in de zwangerschap, met name klasse A, B, C, D en X.<br />
Van geneesmiddelen in klasse A is in gecontroleerde studies<br />
bij dieren en vrouwen aangetoond dat ze geen risico<br />
inhouden. Onder klasse B vallen geneesmiddelen die in<br />
dierexperimenten geen foetaal risico hebben aangetoond<br />
maar waarover geen gecontroleerde studies bij zwangere<br />
vrouwen bestaan. Ook geneesmiddelen die in dierexperimenten<br />
bijwerkingen aan het licht brachten, maar die niet<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 247
Figuur 1: Ziekteactiviteit van reumatoïde artritis tijdens de zwangerschap in<br />
de PARA-studie, volgens responscriteria van de EULAR.<br />
1ste 3de trimester 6 weken postpartum<br />
12 of 26 weken postpartum<br />
Goede Matige Geen Ernstige Matige Geen<br />
respons respons respons opakkering opakkering opakkering<br />
14/122 34/122 74/122 9/138 43/138 86/138<br />
(11%) (28%) (61%) (7%) (31%) (62%)<br />
{<br />
248<br />
{<br />
39% verbeterd 38% met ziekteopakkering<br />
bevestigd werden in gecontroleerde studies bij vrouwen in<br />
het eerste trimester behoren tot klasse B.<br />
Van geneesmiddelen uit klasse C zijn geen studies bij mensen<br />
en dieren beschikbaar of er zijn bijwerkingen van vastgesteld<br />
bij dieren zonder dat bij mensen gecontroleerde<br />
studies werden uitgevoerd. Ze kunnen toch ingenomen<br />
worden wanneer de voordelen opwegen tegen de nadelen.<br />
Tot klasse D behoren middelen waarover positieve evidentie<br />
bestaat over een risico voor de foetus, maar waarvan de<br />
baten toch groter kunnen zijn dan de nadelen bij ernstige<br />
of levensbedreigende ziekte.<br />
Voor geneesmiddelen uit klasse X is zwangerschap een<br />
contra-indicatie. Studies bij dieren of mensen hebben<br />
aangetoond dat ze foetale afwijkingen veroorzaken.<br />
Eerstelijnsgeneesmiddelen tegen reuma<br />
Laaggedoseerd acetylsalicylzuur kan embryo-implantatie<br />
bevorderen en is niet teratogeen. Het middel kan een<br />
gunstig effect hebben in de late zwangerschap bij<br />
compliceerde lupus. De baten wegen dan op tegen de<br />
risico’s. Voorzichtigheid is echter geboden bij borstvoeding.<br />
NSAID’s interfereren waarschijnlijk in lichte mate met<br />
de follikelrijping. Mogelijk zijn ze teratogeen. Er is een<br />
contra-indicatie in de late zwangerschap, wegens het<br />
bloedingsrisico en de kans op voortijdige sluiting van de<br />
ductus arteriosus. In het derde trimester lijken de risico’s<br />
eerder groter dan de baten. Ze vallen onder FDA-klasse<br />
B en onder klasse D in het derde trimester. Gewoonlijk<br />
kunnen ze bij borstvoeding ingenomen worden.<br />
De invloed van selectieve COX2-remmers op de vruchtbaarheid<br />
is onbekend, net als het teratogene effect. In de<br />
laatste trimester zijn de risico’s wellicht die van de nietselectieve<br />
NSAID’s. Ze behoren tot FDA-categorie C. Er zijn<br />
geen meldingen over gebruik bij borstvoeding.<br />
Specifieke tweedelijnsgeneesmiddelen tegen<br />
reuma<br />
Hydroxychloroquine heeft geen effect op de vruchtbaar heid.<br />
Het is wellicht niet teratogeen in een dosis van ten hoogste<br />
200mg/dag. Het middel stelt geen problemen in de late<br />
zwangerschap. De verhouding van baten op risico’s is positief<br />
voor patiënten met systemische lupus. Hydroxychloroquine<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
behoort tot de FDA-categorie C, wat de hoge doses betreft.<br />
Voorzichtigheid is aangewezen bij borstvoeding.<br />
Sulfasalazine heeft geen invloed op de fertiliteit van de<br />
vrouw, maar kan wel reversibele infertiliteit bij de man<br />
veroorzaken. Het medicijn is niet teratogeen en heeft<br />
geen specifieke bijwerkingen in de derde trimester. De<br />
voordelen ervan wegen op tegen de nadelen. Sulfasalazine<br />
valt onder de FDA-klasse B. Voorzichtigheid is aangewezen<br />
bij borstvoeding.<br />
Goud beïnvloedt de vruchtbaarheid niet en is waarschijnlijk<br />
niet teratogeen. Er zijn weinig gegevens over het gebruik<br />
in het derde trimester. Het evenwicht tussen risico’s en<br />
voordelen is neutraal. De FDA klasseert goud in categorie<br />
C. Voorzichtigheid is aangewezen bij borstvoeding.<br />
Methotrexaat en leflunomide vallen onder FDA-categorie<br />
X en mogen niet in de zwangerschap gebruikt worden.<br />
Kortom<br />
Mieke Hazes rondde haar lezing af met enkele algemene<br />
raadgevingen.<br />
Voorafgaand aan de zwangerschap is het bereiken van<br />
een lage ziekteactiviteit nodig. De rol van geneesmiddelen<br />
hierbij is afhankelijk van de ernst van de ziekte en de verhouding<br />
van risico’s en baten. Medische counseling voor<br />
de conceptie is aangewezen. Tijdens de zwangerschap is<br />
een gecoördineerde reumatologische en obstetrische controle<br />
wenselijk. Frequente monitoring is aangewezen bij<br />
patiënten met complexe lupus en/of patiënten die immunosuppressiva<br />
of biologicals nemen. Bespreek borstvoeding.<br />
Na de bevalling is aandacht nodig voor het tijdig starten<br />
van doeltreffende ziektemodificerende geneesmiddelen.<br />
Advies van een gespecialiseerde verpleegkundige over<br />
zorg voor het kind is nuttig.<br />
Immunologische principes relevant voor<br />
zwangerschap en immuungemedieerde<br />
aandoeningen<br />
Geslachtsverschillen en immunologie bij<br />
auto-immuunziekten<br />
Prof. Vincent Geenen (ULg Centre of Immunology, Liège,<br />
Sart-Tilman) wees op de grote verschillen tussen man<br />
en vrouw wat de incidentie betreft van ziekten zoals lupus,<br />
sjögren, schildklieraandoeningen, sclerodermie en<br />
myasthenia gravis. Een samenspel van omgevingsfactoren<br />
en bij de ziekte betrokken genen ligt aan de basis<br />
van dergelijke aandoeningen, terwijl neuro-endocriene<br />
factoren en geslachtshormonen verder een modulerende<br />
werking hebben op de immuunrespons. Zo heeft een lage<br />
concentratie van oestrogeen een polariserend effect van<br />
Th2-lymfocyten weg naar de Th1-lymfocytenrespons toe.<br />
Een hoge oestrogeenconcentratie resulteert daarentegen<br />
in een T-helperpolarisatie naar de Th2-lymfocyten. Testosteron<br />
en progesteron hebben een negatief immunomodulerend<br />
effect, prolactine heeft een positief effect (18).
Zwangerschap leidt tot involutie van de thymus. Het aantal<br />
en subtypes van T- en B-lymfocyten verandert niet. Wel<br />
neemt de functie van NK-cellen af, net als de T-cellen die<br />
specifiek voor het H-Y-antigen zijn, een antigen betrokken<br />
bij rejectie door vrouwen van transplantatieweefsel<br />
afkomstig van mannen. De functie van de T-cel blijft tijdens<br />
de zwangerschap ongewijzigd of neemt af, hierover<br />
bestaat nog discussie.<br />
Het algemene paradigma over immunologie bij de zwangerschap<br />
is weergegeven in figuur 2. Dit verklaart verbeteringen<br />
van ziekten waarbij Th1-lymfocyten betrokken zijn,<br />
zoals reumatoïde artritis en multiple sclerose (19). Toch is<br />
er vandaag nog heel wat controverse over dit paradigma.<br />
Figuur 2: Immunologie van zwangerschap.<br />
T H<br />
Laag oestrogeen<br />
Prolactine<br />
-precursor<br />
Progesteron<br />
Testosteron<br />
Hoge progesteronoestrogeenverhouding<br />
Principes van foetomaternale tolerantie<br />
MS, RA<br />
T H1<br />
T H2<br />
In 1953 vroeg de Nobelprijswinnaar Peter Medawar zich<br />
reeds af hoe de zwangere moeder in staat is gedurende<br />
maanden een foetus te koesteren, terwijl diens antigenen<br />
als een vreemd lichaam fungeren.<br />
Elke lichaamscel heeft HLA-moleculen aan de celmembraan,<br />
ingedeeld in klasse I (bestaande uit HLA-A, B, en<br />
C) en klasse II (bestaande uit HLA-DP, DQ en DR). De twee<br />
HLA-haplotypes, van maternale en paternale origine, komen<br />
er codominant tot expressie. Kinderen zijn bijgevolg<br />
verschillend van hun moeder voor wat de HLA-allellen van<br />
vaderlijke oorsprong betreft. Ter hoogte van de placentaimplantatie<br />
is er contact tussen maternale en foetale<br />
cellen.<br />
Er is echter geen expressie van HLA-A, HLA-B en HLA-klasse<br />
II-moleculen ter hoogte van de embryonale trofoblastcellen<br />
die grenzen aan het maternale weefsel. In plaats<br />
daarvan komen niet-klassieke HLA-E’s en HLA-G’s tot<br />
expressie. Die zijn samen met HLA-C-moleculen in staat<br />
te binden met inhiberende NK-celreceptoren in de uterus<br />
van de moeder. Hierdoor wordt de activiteit van NK-cellen<br />
in de uterus afgeremd.<br />
Bovendien wordt in de trofoblastcel het aminozuur tryptofaan<br />
door tussenkomst van het enzym indolamine<br />
2,3-dioxygenase geneutraliseerd tot N-formylkynurenine.<br />
Deze lokale depletie van tryptofaan zorgt voor een reversibele<br />
blokkering van de activiteit van lymfocyten.<br />
Daarnaast komen regulerende T-cellen eveneens tussen bij<br />
foetomaternale tolerantie (20).<br />
Het complementsysteem is volledig actief in de maternale<br />
circulatie om infecties te vermijden. Een te sterke complementactiviteit<br />
ter hoogte van het trofoblast wordt aldaar<br />
echter vermeden via regulerende proteïnen (21).<br />
Immuunrespons<br />
Kruisinhibitie<br />
Zwangerschap, SLE<br />
Inammatie bevorderend<br />
IL-2<br />
INF-γ<br />
LT<br />
IL-4<br />
IL-5<br />
IL-6<br />
IL-10<br />
(TGF-β)<br />
MS: multiple sclerose; RA: reumatoïde artritis; SLE: systemische lupus erythematodes;<br />
TH: T-helperlymfocyt; IL: interleukine; IFN: interferon; LT: leukotrieen; TGF: transforming growth factor<br />
Het zijn dus vooral lokale immunosuppressieve mechanismen<br />
die de foetus beschermen tegen immunologische<br />
destructie.<br />
Het embryo speelt eveneens een actieve rol bij implantatie,<br />
maternale tolerantie en placentavorming. Zo bindt hCG,<br />
reeds aangemaakt door de blastocyste, aan specifieke receptoren<br />
in het uteriene endometrium. Die interactie bevordert<br />
de secretie van LIF (leukemie-inhiberende factor),<br />
de afname van het immunostimulerend cytokine IL-6 en<br />
een toename van VEGF (vasculaire endotheliale groeifactor).<br />
Die laatste stimuleert de angiogenese ter hoogte van<br />
het geïmplanteerde embryo (22).<br />
Daarenboven rekruteert hCG regulerende T-cellen in de foetomaternale<br />
interface tijdens de vroege zwangerschap (23).<br />
Transfer van immunoglobulines door de<br />
placenta<br />
Dat er placentale transfer is van moederlijke antilichamen,<br />
blijkt uit het bestaan van ziekten zoals foetale erytroblastose<br />
en neonatale ziekte van Graves-Basedow.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 249
250<br />
Vergelijking van foetale en maternale concentraties van immunoglobulines<br />
wijst er op dat de menselijke placenta een<br />
specifiek transportmechanisme voor IgG’s ontwikkelt. Er is een<br />
sterke afname van de maternale IgG-concentratie gedurende<br />
de evolutie van de zwangerschap, terwijl de foetale serumconcentratie<br />
van IgG’s net toeneemt. Bij de geboorte heeft het<br />
kind dan meer IgG’s in het serum dan de moeder (24).<br />
De neonatale Fc-receptor voor IgG’s is verantwoordelijk voor<br />
het transcytose van IgG’s door het syncytiotrofoblast. Deze receptor<br />
bindt enkel IgG’s en geen IgM’s, IgA’s of IgE’s. In dalende<br />
volgorde bindt de receptor IgG1’s, IgG4’s, IgG3’s en IgG2’s (25).<br />
TNFa-remming bij zwangere proefdieren<br />
Injectie van anti-TNFa bij zwangere muizen resulteert in een<br />
ernstige maar voorbijgaande groeiretardatie. De concentratie<br />
van groeihormoon blijft daarbij normaal. Wel is er een afname<br />
van de concentratie van IGF-1 (insulinegelijkende groeifactor 1)<br />
en een uitgesproken atrofie van de thymus, milt en lymfeknopen.<br />
Knock-outmuizen die geen TNFa aanmaken, vertonen geen<br />
afwijkingen qua geslacht, afmetingen van de jongen en gewichtstoename<br />
na geboorte. Er is geen verschil in de populaties<br />
van lymfocyten, granulocyten of monocyten. Wel is er een afname<br />
van de respons op T-celafhankelijke antigeenimmunisatie<br />
en is er een hoge vatbaarheid voor infecties met Candida albicans.<br />
De door lipopolysaccharide geïnduceerde cytokinerespons<br />
blijft normaal, behalve voor de activiteit van koloniestimulerende<br />
factoren.<br />
Bij zwangere of lacterende makaken is er geen invloed van de<br />
TNF-remmer golimumab (25 en 50mg/kg) op de populaties van<br />
T- en B-lymfocyten. Ook is er geen verzwakte immuunrespons<br />
na experimentele blootstelling aan antigenen. Verder is geen<br />
significante verandering qua vertraagde overgevoeligheidsreacties<br />
(26).<br />
Conclusie<br />
Vincent Geenen vat afrondend samen dat tegengestelde<br />
immunomodulerende effecten van testosteron en oestro-<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
genen de prevalentie van veel auto-immune ziekten bij<br />
vrouwen beïnvloeden. De hoge verhouding van progesteron<br />
op oestrogeen en de hoge hCG-concentraties in<br />
het eerste trimester zorgen voor een negatieve immunomodulatie.<br />
De foetomaternele tolerantie wordt vooral<br />
in stand gehouden door lokale immunosuppressieve mechanismen.<br />
Er zijn nieuwe paracriene effecten van hCG<br />
vastgesteld, die een rol spelen bij implantatie, foetale tolerantie<br />
en angiogenese in de placenta. Na de twintigste<br />
zwangerschapsweek vindt er actieve transcytose plaats<br />
van IgG’s door de placenta.<br />
Zwangerschap en inflammatoire<br />
darmziekten<br />
De kans op een nieuwe ziekte-episode van een inflammatoire<br />
darmziekte tijdens de zwangerschap bedraagt<br />
ongeveer 26 à 34 procent, waardoor die ongeveer even<br />
groot lijkt als buiten de zwangerschap, al zijn er ook wat<br />
argumenten om aan te nemen dat de ziekteactiviteit iets<br />
geringer is gedurende de zwangerschap, aldus Séverine<br />
Vermeire (UZ Leuven) (27).<br />
Uit een meta-analyse van twaalf studies bij in totaal 3.907<br />
vrouwen blijkt de inflammatoire darmziekten het risico van<br />
problemen in de zwangerschap doen toenemen. De kans<br />
op prematuriteit is 1,9 keer groter. De ziekte van Crohn<br />
verhoogt de kans op een geboortegewicht van minder dan<br />
2.500 gram met een factor 2,1. Het risico van keizersnede<br />
is 1,5 keer groter. Colitis ulcerosa verhoogt de incidentie<br />
van congenitale afwijkingen 2,4 keer (28).<br />
Om die redenen is behalen van remissie aangewezen<br />
voorafgaand aan conceptie. Bij de meeste patiënten zullen<br />
hiervoor geneesmiddelen nodig zijn, ook tijdens de zwangerschap.<br />
Het behoud van remissie met medische therapie<br />
is van groter belang dan de mogelijke risico’s van bijwerkingen<br />
voor de zwangerschap. De voordelen en risico’s<br />
van de behandeling dienen in elk geval met de patiënte<br />
besproken te worden.<br />
Tabel 1: Veiligheid van immunomodulerende geneesmiddelen in de zwangerschap volgens de FDA-categorieën.<br />
Geneesmiddel FDA-categorie Aanbevelingen<br />
Aminosalicylaten B Geen hoger risico<br />
Foliumzuursuppletie met sulfasalazine<br />
Metronidazol B Geen geboortedefecten<br />
Eén populatiegebaseerde case-control study stelde vast dat zuigelingen van in de<br />
tweede en derde zwangerschapsmaand aan metronidazol blootgestelde vrouwen vaker<br />
een gespleten lip met of zonder gespleten verhemelte hadden<br />
TNF-remmers B Geen transfer in de eerste twee trimesters<br />
Corticosteroïden C Gebruik tijdens het eerste trimester is geassocieerd met toegenomen risico van<br />
gehemeltespleet bij de pasgeborene<br />
Verhoogd risico van bijnierinsufficiëntie<br />
Cyclosporine C Lijkt geen belangrijk teratogeen effect te hebben<br />
Chinolonen C Dienen vermeden te worden wegens potentieel hoger risico van artropathie<br />
Azathioprine D Deze middelen kunnen voortgezet worden om remissie te behouden tijdens de<br />
zwangerschap<br />
Methotrexaat X Contra-indicatie in de zwangerschap<br />
Thalidomide X Contra-indicatie in de zwangerschap
Inflammatoire darmziekten en de foetus<br />
Gegevens over de veiligheid van geneesmiddelen tijdens<br />
de zwangerschap berusten vaak op vrijwillige meldingen<br />
van bijwerkingen en ongecontroleerde observationele studies.<br />
Dit maakt deze gegevens gevoelig voor allerhande<br />
biases.<br />
Tabel 1 geeft de FDA-klasse van veiligheid tijdens de<br />
zwangerschap weer van conventionele immunomodulerende<br />
middelen. De FDA-indeling in vijf klassen werd<br />
eerder door Mieke Hazes aangehaald. Methotrexaat en<br />
thalidomide vallen onder klasse X en moeten vermeden<br />
worden bij zwangerschapswens.<br />
Azathioprine en thiopurines<br />
Azathioprine valt onder klasse D van de FDA-beoordeling.<br />
Tabletten met azathioprine zijn teratogeen bij konijnen en<br />
muizen in doses die equivalent zijn met die gebruikt bij de<br />
mens (5mg/kg/dag). Zowel skelet- als orgaanafwijkingen<br />
worden er vastgesteld.<br />
Daartegenover staat dat in meerdere reeksen van transplantatiepatiënten<br />
(29) of van patiënten met inflammatoire<br />
darmziekten (30-33) er geen toename van congenitale<br />
misvormingen is vastgesteld.<br />
In een Deense cohortstudie van het gehele bevolkingsregister<br />
werden 76 zwangerschappen met blootstelling<br />
aan azathioprine of mercaptopurine bij 69 vrouwen teruggevonden.<br />
De waarnemingen suggereerden dat problemen<br />
bij de geboorte (preterme geboorte, laag geboortegewicht,<br />
congenitale afwijkingen) eerder veroorzaakt werden<br />
door de onderliggende ziekte dan door het gebruikte<br />
medicijn (34).<br />
Wel is het nodig om bij een behandeling met azathioprine<br />
tijdens de zwangerschap ten minste éénmaal de concentratie<br />
van de 6-TGN-metabolieten (6-thioguaninenucleotiden)<br />
te bepalen. Hoge concentraties houden namelijk<br />
een risico in van myelosuppressie bij moeder en kind (35).<br />
In Frankrijk is in de CESAME-studie de zwangerschap opgevolgd<br />
van vrouwen met inflammatoire darmziekten die<br />
met thiopurines behandeld werden. Aan de studie participeerden<br />
215 vrouwen, die in drie groepen verdeeld werden.<br />
De eerste groep van 86 vrouwen gebruikte thiopurines<br />
al dan niet in combinatie met een andere behandeling<br />
(5-ASA, corticosteroïden, TNF-remmers), de tweede groep<br />
van 84 vrouwen kregen andere geneesmiddelen dan thiopurines<br />
en de derde groep van 45 vrouwen nam geen<br />
medicijnen gedurende de zwangerschap. Er bleken geen<br />
significante verschillen tussen de groepen te bestaan qua<br />
levend geborenen, prematuriteit, geboortegewicht en<br />
congenitale afwijkingen. Ook was er geen patroon te herkennen<br />
in de zes gevallen van congenitale afwijkingen, of<br />
de complicaties tijdens en kort na de zwangerschap (36).<br />
TNF-remmers<br />
Drie studies beoordeelden de veiligheid van infliximab bij<br />
10, 36 en 96 zwangere patiënten.<br />
In de Amerikaanse prospectieve TREAT-studie vielen er 36<br />
zwangerschappen op te tekenen bij vrouwen die voordien<br />
met infliximab waren behandeld. Er waren geen foetale<br />
misvormingen vast te stellen. Het aantal miskramen en<br />
neonatale verwikkelingen was niet wezenlijk verschillend<br />
tussen de al dan niet met infliximab behandelde vrouwen<br />
uit deze studie (37).<br />
In de veiligheidsdatabase van infliximab waren 96 zwangerschappen<br />
terug te vinden met blootstelling aan infliximab,<br />
vanaf drie maanden voor conceptie tot het eerste<br />
trimester. Van deze vrouwen leden er 82 aan Crohn en één<br />
aan colitis ulcerosa. De gegevens suggereren dat er geen<br />
verschil is qua prognose van de zwangerschap tussen niet<br />
en wel aan infliximab blootgestelde vrouwen (38).<br />
Waarnemingen in een kleinere studie bij tien zwangere<br />
vrouwen die bewust tijdens de zwangerschap infliximab<br />
gebruikten, als onderhoudsbehandeling of ter behandeling<br />
van een nieuwe ziekte-episode, suggereren dat de voordelen<br />
van infliximab kunnen opwegen tegen de risico’s voor<br />
de foetus. Alle zwangerschappen resulteerden in de geboorte<br />
van gezonde kinderen (39).<br />
Concentraties van infliximab zijn ook in het bloed van de<br />
zuigelingen te meten, tot verschillende maanden na de<br />
geboorte. Bij acht zuigelingen waren de concentraties<br />
van IgG’s en IgA’s normaal, de IgM’s waren bij vier van<br />
zes zuigelingen vrij laag (gemiddeld 47mg/dl). Er leek weinig<br />
invloed te zijn op de bescherming die de neonatale<br />
vaccinaties bieden (40, 41).<br />
In 2009 ontstond er na de publicatie van een review van<br />
de veiligheidsgegevens betreffende de TNF-remmers infliximab,<br />
adalimumab en etanercept een controverse<br />
over het risico van congenitale VACTERL-afwijkingen bij<br />
kinderen na gebruik van die TNF-remmers door de moeder.<br />
De VACTERL-associatie bestaat uit de combinatie van<br />
minstens drie misvormingen uit vertebrale defecten, anale<br />
atresie, cardiale afwijkingen, tracheo-esofagale fistel,<br />
oeso fagusatresie, renale afwijkingen en afwijkingen van<br />
de ledematen (42).<br />
De melding van het hogere risico op VACTERL-misvormingen<br />
kon echter sterk gerelativeerd worden, omdat in de<br />
geciteerde publicatie heel wat onnauwkeurigheden bleken<br />
geslopen te zijn. De aangewende gegevens waren onder<br />
meer onderhevig aan selectiebias, de gemelde misvormingen<br />
waren ook frequent in de algemene populatie aanwezig<br />
en vaak waren er minder dan de drie vereiste afwijkingen<br />
van de VACTERL-associatie terug te vinden (43).<br />
Lactatie<br />
Volgens een review van de American Gastroenterological<br />
Association is 5-ASA veilig tijdens borstvoeding. Ook<br />
prednison en prednisolon worden als veilig beoordeeld.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 251
252<br />
De concentraties ervan in moedermelk zijn laag. Om de<br />
blootstelling zo laag mogelijk te houden, wordt vier uur<br />
wachten met borstvoeding na inname aanbevolen. Indien<br />
hoge dosissen gebruikt worden, is bijnierinsufficiëntie bij<br />
de zuigeling mogelijk na beëindigen van de borstvoeding.<br />
Thiopurines zijn waarschijnlijk veilig, wegens de lage<br />
concentraties die in moedermelk gemeten zijn. Ook TNFremmers<br />
worden als waarschijnlijk veilig ingeschat. Ze zijn<br />
in zeer lage concentraties of in het geheel niet in moedermelk<br />
terug te vinden, al zijn de bestaande gegevens hierover<br />
beperkt (44).<br />
Sperma en immunosuppressie<br />
Sommige immunosuppressiva hebben een invloed op de<br />
mannelijke fertiliteit, al zijn de gegevens hierover schaars.<br />
Er bestaan verschillende oudere meldingen van omkeerbare<br />
onvruchtbaarheid bij gebruik van sulfasalazine, als<br />
gevolg van oligospermie, verminderde beweeglijkheid en<br />
morfologische afwijkingen (45-47). Stopzetting van sulfasalazine<br />
en overschakelen naar mesalazine herstelt de<br />
spermakwaliteit (48).<br />
Azathioprine lijkt geen invloed te hebben op parameters<br />
van de spermakwaliteit (49).<br />
Gebruik van infliximab vergroot het semenvolume en<br />
toont een trend van verminderde beweeglijkheid (50).<br />
Algemeen<br />
Séverine Vermeire concludeert dat voorafgaand aan de<br />
conceptie ziekteremissie bij inflammatoire darmziekten<br />
zeer wenselijk is. Overleg met de patiënte is vereist over<br />
de noodzaak van geneesmiddelen tijdens de zwangerschap<br />
om remissie te behouden. Zo mogelijk geniet monotherapie<br />
de voorkeur boven cumulatie van verschillende<br />
behandelingen. Voedingstekorten, zoals tekorten van foliumzuur,<br />
vitamine B12, ijzer en vitamine D, dienen opgespoord<br />
te worden. In afwachting van zwangerschap is<br />
foliumzuursuppletie nuttig.<br />
Tijdens de zwangerschap is opvolging om de acht tot<br />
twaalf weken aan te bevelen, met labtests in het geval van<br />
behandeling met azathioprine of TNF-remmers. Therapie<br />
met anti-TNF wordt best gestopt in de 20ste tot 22ste<br />
zwangerschapsweek. In samenspraak met de patiënte kan<br />
de geschiktste manier van bevallen gekozen worden. Een<br />
sectio is in het bijzonder te overwegen bij perianale ziekte<br />
van Crohn of de aanwezigheid van een anale anastomose<br />
via een ileale pouch (IPAA).<br />
In overleg met de patiënte kan na de bevalling besproken<br />
worden welke geneesmiddelen opnieuw gestart worden<br />
en of aan borstvoeding gedacht wordt. Aandacht voor<br />
nieuwe ziekteopflakkeringen in de weken na de bevalling<br />
is nodig.<br />
Referenties<br />
1. Hench PS. The ameliorating effect of pregnancy on chronic atropic (infectious<br />
rheumatoid) arthritis, fibrositis and intermittenshydarthrosis. Mayo Clin Proc 1938; 13:<br />
161-7.<br />
2. Ostensen M, Aune B, Husby G. Effect of pregnancy and hormonal changes on the activity<br />
of rheumatoid arthritis. Scand J Rheumatol 1983;12(2):69-72.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
3. Nelson JL, Hughe KA, Smith AG, Nisperos BB, Branchaud AM, Hansen JA. Maternalfetal<br />
disparity in HLA class II alloantigens and the pregnancy-induced amelioration of<br />
rheumatoid arthritis. N Engl J Med 1993;329(7):466-71.<br />
4. Klipple GL, Cecere FA. Rheumatoid arthritis and pregnancy. Rheum Dis Clin North Am<br />
1989;15(2):213-39.<br />
5. Barrett JH, Brennan P, Fiddler M, Silman A. Breast-feeding and postpartum relapse in<br />
women with rheumatoid and inflammatory arthritis. Arthritis Rheum 2000;43(5):1010-5.<br />
6. Silman AJ. Parity status and the development of rheumatoid arthritis. Am J Reprod<br />
Immunol 1992;28(3-4):228-30.<br />
7. Lansink M, de Boer A, Dijkmans BA, Vandenbroucke JP, Hazes JM. The onset of rheumatoid<br />
arthritis in relation to pregnancy and childbirth. Clin Exp Rheumatol 1993;11(2):171-4.<br />
8. Nelson JL, Ostensen M. Pregnancy and rheumatoid arthritis. Rheum Dis Clin North Am<br />
1997;23(1):195-212.<br />
9. Hazes JM, Dijkmans BA, Vandenbroucke JP, de Vries RR, Cats A. Pregnancy and the risk of<br />
developing rheumatoid arthritis. Arthritis Rheum 1990;33(12):1770-5.<br />
10. Spector TD, Roman E, Silman AJ. The pill, parity, and rheumatoid arthritis. Arthritis Rheum<br />
1990;33(6):782-9.<br />
11. Drossaers-Bakker KW, Zwinderman AH, van Zeben D, Breedveld FC, Hazes JM. Pregnancy<br />
and oral contraceptive use do not significantly influence outcome in long term<br />
rheumatoid arthritis. Ann Rheum Dis 2002;61(5):405-8.<br />
12. de Man YA, Dolhain RJ, van de Geijn FE, Willemsen SP, Hazes JM. Disease activity of<br />
rheumatoid arthritis during pregnancy: results from a nationwide prospective study.<br />
Arthritis Rheum 2008;59(9):1241-8.<br />
13. Confavreux C, Hutchinson M, Hours MM, Cortinovis-Tourniaire P, Moreau T. Rate of<br />
pregnancy-related relapse in multiple sclerosis. Pregnancy in Multiple Sclerosis Group. N<br />
Engl J Med 1998;339(5):285-91.<br />
14. de Man YA, Hazes JM, van der Heide H, et al. Association of higher rheumatoid arthritis<br />
disease activity during pregnancy with lower birth weight: results of a national<br />
prospective study. Arthritis Rheum 2009;60(11):3196-206.<br />
15. Murase JE, Chan KK, Garite TJ, Cooper DM, Weinstein GD. Hormonal effect on psoriasis in<br />
pregnancy and post partum. Arch Dermatol 2005;141(5):601-6.<br />
16. Ben-David G, Sheiner E, Hallak M, Levy A. Pregnancy outcome in women with psoriasis. J<br />
Reprod Med 2008;53(3):183-7.<br />
17. Seeger JD, Lanza LL, West WA, Fernandez C, Rivero E. Pregnancy and pregnancy outcome<br />
among women with inflammatory skin diseases. Dermatology 2007;214(1):32-9.<br />
18. Whitacre CC. Sex differences in autoimmune disease. Nat Immunol 2001;2(9):777-80.<br />
19. Whitacre CC, Reingold SC, O’Looney PA. A gender gap in autoimmunity. Science<br />
1999;283(5406):1277-8.<br />
20. Sakaguchi S. Naturally arising Foxp3-expressing CD25+CD+ regulatory T cells in<br />
immunological tolerance to self and non-self. Nat Immunol 2005;6(4):345-52.<br />
21. Girardi G, Bulla R, Salmon JE, Tedesco F. The complement system in the pathofysiology of<br />
pregnancy. Mol Immunol 2006;43(1-2):68-77.<br />
22. Tsampalas M, Gridelet V, Berndt S, et al. Human chorionic gonadotropin: a hormone with<br />
immunological and angiogenic properties. J Reprod Immunol 2010;85(1):93-8.<br />
23. Schumacher A, Brachwitz N, Sohr S, et al. Human chorionic gonadotropin attracts<br />
regulatory T cells into the fetal-maternal interface during early human pregnancy. J<br />
Immunol 2009;182(9):5488-97.<br />
24. Malek A, Sager R, Kuhn P, Nicolaides KH, Schneider H. Evolution of maternofetal transport<br />
of immunoglobulins during human pregnancy. Am J Reprod Immunol 1996;36(5):248-55.<br />
25. Roopenian DC, Akilesh S. FcRn: the neonatal Fc receptor comes of age. Nat Rev Immunol<br />
2007;7(9):715-25.<br />
26. Martin PL, Oneda S, Treacy G. Effects of an anti-TNF-alpha monoclonal antibody,<br />
administered throughout pregnancy and lactation, on the development of the macaque<br />
immune system. Am J Reprod Immunol 2007;58(2):138-49.<br />
27. Dubinsky M, Abraham B, Mahadevan U. Management of the pregnant IBD patient.<br />
Inflamm Bowel Dis 2008;14(12):1736-50.<br />
28. Cornish J, Tan E, Teare J, et al. A meta-analysis on the influence of inflammatory bowel<br />
disease on pregnancy. Gut 2007;56(6):830-7.<br />
29. Polifka JE, Friedman JM. Teratogen update: azathioprine and 6-mercaptopurine.<br />
Teratology 2002;65(5):240-61.<br />
30. Alstead EM, Ritchie JK, Lennard-Jones JE, Farthing MJ, Clark ML. Safety of azathioprine in<br />
pregnancy in inflammatory bowel disease. Gastroenterology 1990;99(2):443-6.<br />
31. Francella A, Dyan A, Bodian C, Rubin P, Chapman M, Present DH. The safety of<br />
6-mercaptopurine for childbearing patients with inflammatory bowel disease: a<br />
retrospective cohort study. Gastroenterology 2003;124(1):9-17.<br />
32. Khan ZH, Mayberry JF, Spiers N, Wicks AC. Retrospective case series analysis of patients<br />
with inflammatory bowel disease on azathioprine. A district general hospital experience.<br />
Digestion 2000;62(4):249-54.<br />
33. Moskovitz DN, Bodian C, Chapman ML, et al. The effect on the fetus of medications<br />
used to treat pregnant inflammatory bowel-disease patients. Am J Gastroenterol<br />
2004;99(4):656-61.<br />
34. Langagergaard V, Pedersen L, Gislum M, Nørgard B, Sørensen HT. Birth outcome in women<br />
treated with azathioprine or mercaptopurine during pregnancy: A Danish nationwide<br />
cohort study. Aliment Pharmacol Ther 2007;25(1):73-81.<br />
35. De Boer NK, Jarbandhan SV, de Graaf P, et al. Azathioprine use during pregnancy:<br />
unexpected intrauterine exposure to metabolites. Am J Gastroenterol 2006;101(6):1390-2.<br />
36. Coelho J, Beaugerie L, Colombel JF, et al. Pregnancy outcome in patients with<br />
inflammatory bowel disease treated with thiopurines: cohort from the CESAME study. JCC<br />
2009;3(1):S70. P149.<br />
37. Lichtenstein GR, Feagan BG, Cohen RD, et al. Serious infections and mortality in<br />
association with therapies for Crohn’s disease: TREAT registry. Clin Gastroenterol Hepatol<br />
2006;4(5):621-30.<br />
38. Katz JA, Antoni C, Keenan GF, Smith DE, Jacobs SJ, Lichtenstein GR. Outcome of pregnancy<br />
in women receiving infliximab for the treatment of Crohn’s disease and rheumatoid<br />
arthritis. Am J Gastroenterol 2004;99(12):2385-92.<br />
39. Mahadevan U, Kane S, Sandborn WJ, et al. Intentional infliximab use during pregnancy<br />
for induction or maintenance of remission in Crohn’s disease. Aliment Pharmacol Ther<br />
2005;21(6):733-8.<br />
40. Mahadevan U, Terdiman JP, Church J, et al. Infliximab levels in infants born to women<br />
with inflammatory bowel disease. Gastroenterology 2007;132(Suppl 1):A144:959.<br />
41. Mahadevan U, Kane SV, Church JA, et al. The effect of maternal peripartum infliximab use<br />
on neonatal immune response. Gastroenterology 2008;134(Suppl 1):A69:499.<br />
42. Carter JD, Ladhani A, Ricca LR, Valeriano J, Vasey FB. A safety assessment of tumor<br />
necrosis factor antagonists during pregnancy: a review of the Food and Drug<br />
Administration database. J Rheumatol 2009;36(3):635-41.<br />
43. Winger EE, Reed JL. Was risk properly assessed in Carter, et al’s safety assessment of<br />
tumor necrosis factor antagonists during pregnancy? J Rheumatol 2009;36(9):2122.<br />
44. Mahadevan U, Kane S. American gastroenterological association institute technical<br />
review on the use of gastrointestinal medications in pregnancy. Gastroenterology<br />
2006;131(1):283-311.<br />
45. Levi AJ, Fisher AM, Hughes L, Hendry WF. Male infertility due to sulphasalazine. Lancet<br />
1979;2(8137):276-8.<br />
46. Toth A. Reversible toxic effect of salicylazosulfapyridine on semen quality. Fertil Steril<br />
1979;31(5):538-40.<br />
47. Toovey S, Hudson E, Hendry WE, Levi AJ. Sulphasalazine and male infertility: reversibility<br />
and possible mechanism. Gut 1981;22(6):445-51.<br />
48. Riley SA, Lecarpentier J, Mani V, Goodman MJ, Mandal BK, Turnberg LA. Sulphasalazine<br />
induced seminal abnormalities in ulcerative colitis: results of mesalazine substitution. Gut<br />
1987;28(8):1008-12.<br />
49. Dejaco C, Mittermaier C, Reinisch W, et al. Azathioprine treatment and male fertility in<br />
inflammatory bowel disease. Gastroenterology 2001;121(5):1048-53.<br />
50. Mahadevan U, Terdiman JP, Aron J, Jacobsohn S, Turek P. Infliximab and semen quality in<br />
men with inflammatory bowel disease. Inflamm Bowel Dis 2005;11(4):395-9.
G1338N_2010<br />
253<br />
Een gezonde 92-jarige dame met<br />
acuut vaginaal bloedverlies<br />
Katleen Aerts, Johan Van Wiemeersch<br />
Dienst Gynaecologie-Verloskunde, GZA Sint Augustinus, Wilrijk<br />
Een 92-jarige dame meldt zich op de spoedgevallendienst<br />
doorverwezen door de huisarts omwille van acuut<br />
vaginaal bloedverlies. Patiënte is para 1, blanco gynaecologische<br />
en algemene voorgeschiedenis.<br />
Het betreft een eerste episode van pijnloos helderrood<br />
vaginaal bloedverlies, die enkele uren eerder spontaan<br />
begonnen is. Zij neemt geen anticoagulantia.<br />
Patiënte heeft normale vitale parameters.<br />
Bij klinisch onderzoek wordt in de vulva een grote pendulerende<br />
structuur gezien, met het aspect van een georganiseerd<br />
stolsel (Figuur 1). Er wordt getracht dit te<br />
verwijderen, maar manipulatie wordt als pijnlijk ervaren.<br />
Differentiaaldiagnostisch wordt er gedacht aan een<br />
poliep/myoma nascens.<br />
Bij transvaginale echografie wordt een uterus met een<br />
met vocht gevuld cavum gevisualiseerd. Tevens is er een<br />
onregelmatig opgebouwd endometrium. De structuur lijkt<br />
verbonden met de uteriene voorwand.<br />
Patiënte krijgt de volgende dag een onderzoek onder narcose.<br />
De vulvaire structuur komt vanuit het ostium cervicis<br />
en wordt middels steeldraai vlot verwijderd (Figuur 2).<br />
Uit anatoompathologisch onderzoek blijkt het te gaan om<br />
cystisch atrofe endometriale poliep met focale infarcering.<br />
Geen atypie. Ook de curettage sluit hierbij aan.<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010
GA1507N_2010<br />
Vlaamse Vereniging voor<br />
Obstetrie en Gynaecologie<br />
Koninklijke Belgische Vereniging<br />
voor Gynaecologie en<br />
Verloskunde<br />
<strong>VVOG</strong><br />
Info: Marleen Parisis • Tel. 03/776.03.64 Fax 03/766.07.56 • E-mail: vvog@online.be<br />
<strong>VVOG</strong> Jaarcongres<br />
8 en 9 oktober 2010, Concert Noble, Aarlenstraat 82,<br />
1040 Brussel<br />
Inschrijven gebeurt bij voorkeur via de link<br />
“Congresregistratie” op de <strong>VVOG</strong>-website: www.vvog.be,<br />
uiterlijk op 1 oktober 2010.<br />
Vrijdag 8 oktober – VWV: Cytomegalovirus (CMV)<br />
(Voorzitter: L Lewi)<br />
09.00u Virologie en epidemiologie (M Van Ranst, UZ Leuven)<br />
09.20u CMV: Screeningsmogelijkheden<br />
(W Foulon, UZ Brussel)<br />
09.40u Rol van echografie en MRI<br />
(L De Catte/F Claus, UZ leuven)<br />
10.00u Postnatale uitkomst van congenitale CMV infectie<br />
(K Smets, UZ Gent)<br />
10.30u Satellietsymposium Nordic Pharma – Mifepristone<br />
gedurende de hele zwangerschap?<br />
(Voorzitter: M Merckx)<br />
VWRG: Anti-mülleriaans hormoon (AMH): wat kan de<br />
gynaecoloog er mee? (Voorzitter: J Gerris)<br />
11.30u De rol van AMH in de embryonale en foetale fase<br />
(J Visser, Erasmus MC, Rotterdam)<br />
11.55u Nut van AMH dosering in de fertiliteitskliniek<br />
(E Anckaert, UZ Brussel)<br />
12.20u De predictieve waarde van AMH op lange termijn<br />
(J Verhaeghe, UZ Leuven)<br />
13.00u Satellietsymposium GlaxoSmithKline<br />
(Voorzitter: W Poppe)<br />
Plenaire sessie (Voorzitter: I Vergote)<br />
14.30u VWV – CMV tijdens de zwangerschap: stand van<br />
zaken (L De Catte, UZ Leuven)<br />
14.50u VWOG – Borstkanker bij de oudere vrouw: een klinisch<br />
dilemma (J Decloedt, AZ Sint Blasius, Dendermonde)<br />
15.10u VWAG – Hoe buikwandcomplicaties na<br />
laparoscopische chirurgie vermijden<br />
(M Miserez, UZ Leuven)<br />
15.30u VWRG – Reproductief toerisme (G Pennings, UZ Gent)<br />
16.20u Seksuele terreur in Oost-Congo: tussen hoop en<br />
wanhoop (W Zinzen) (Voorzitter: M Temmerman)<br />
Groupement des Gynécologues<br />
Obstétriciens de Langue<br />
Française de Belgique<br />
16.50u Huldiging Ereleden en Leden van Verdienste<br />
(Voorzitter: I Vergote)<br />
Zaterdag 9 oktober – VWAG: Laparoscopische toegangsweg<br />
(Voorzitter: J Bosteels)<br />
09.00u De open toegangsweg<br />
(E Bakkum, OLV Gasthuis Amsterdam, Nederland)<br />
09.20u De klassieke gesloten toegangsweg<br />
(J Bosteels, AZ Imelda, Bonheiden)<br />
09.40u De transvaginale benadering<br />
(R Campo/S Gordts/ P Puttemans, LIFE Leuven)<br />
10.00u De alternatieven<br />
(M Degueldre, UMC Sint Pieter, Brussel)<br />
VWOG: Hot items bij pelviene en borstkanker (Voorzitter: P Neven)<br />
11.00u Doelgerichte en gepersonaliseerde medicatie: new<br />
hot spots bij borstkanker en pelviene gynaecologische<br />
tumoren (P Tummers, UZ Gent)<br />
11.30u Pelviene en para-aortale lymfadenectomie: indicatie<br />
en techniek (F Amant, UZ Leuven)<br />
12.00u Ergonomics in minimally invasive oncologic surgery<br />
(J Hauspy, Sint-Augustinus, Wilrijk)<br />
12.30u Beroepsbelangencommissie:<br />
Beroepsbelangen meer dan ooit noodzakelijk<br />
(J Van Wiemeersch, woordvoerder <strong>VVOG</strong>)<br />
13.00u Satellietsymposium Amgen – Denosumab:<br />
een nieuwe aanpak in de behandeling van diverse<br />
botaandoeningen (Voorzitter: I Vergote)<br />
13.00u De klinische relevantie van RANKL inhibitie bij<br />
postmenopauzale osteoporose<br />
(J Verhaeghe, UZ Leuven)<br />
13.15u De klinische relevantie van RANKL inhibitie in de<br />
behandeling van borstkanker (P Neven, UZ Leuven)<br />
Cursus Praktische Vaardigheden in de<br />
Verloskunde<br />
26/11/2010 – Diegem<br />
Contact: Vvog Secretariaat, vvog@online.be<br />
Postgraduaatcursus GO-club<br />
09/12/2010, Grobbendonk<br />
Contact: Vvog Secretariaat, vvog@online.be<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
254
255<br />
Demi-journée “éthique” du GGOLFB dans le<br />
cadre du 1 er Congrès européen de Médecine<br />
préconceptionnelle<br />
Samedi 9 octobre 2010, Royal Library of Belgium –<br />
boulevard de l’Empereur, 4, 1000 Bruxelles<br />
Séminaires de Gynécologie-Obstétrique<br />
– Forum du CHU Saint-Pierre (Auditoire<br />
Bastenie) à 12h15<br />
Contact: CHU Saint-Pierre: Tél. 02 535 34 00 – Fax 02<br />
535 34 09<br />
04/10/2010 Drink<br />
11/10/2010 (E) Benchmarking interactif et indicateurs de<br />
qualité en néonatologie<br />
(Dominique Haumont, Néonatologie,<br />
CHU Saint-Pierre)<br />
18/10/2010 (E) Pratique du don d’ovocytes croisés à<br />
Erasme (Romain Imbert, Clinique de la<br />
Fertilité, Erasme)<br />
25/10/2010 A ray of light for fetal therapy<br />
(Jan Deprest, KUL)<br />
08/11/2010 (Glem 2) Actualité dans l’overactive bladder<br />
(Frederika Deneft)<br />
15/11/2010 (Glem 1) Les presque perdues et les perdues (en<br />
obstétrique)<br />
(Patricia Barlow, Gynécologie-<br />
Obstétrique, CHU Saint-Pierre)<br />
22/11/2010 (Glem 2) Complications urologiques des les<br />
cancers gynécologiques (Kim Entezari,<br />
Urologie, CHU Saint-Pierre)<br />
Oktober<br />
1 st European Congress Preconception Care<br />
and Preconception Health<br />
06-09/10/2010 – Royal Library –<br />
Boulevard de l’Empereur 4, 1000 Brussels<br />
www.one.be/preconception2010<br />
Logistic coordinator: Vanessa Pontet –<br />
Tel: 0032/2/542.14.39; email: vanessa.pontet@one.be<br />
Co-Chairman:<br />
Dr Pierre Delvoye (email: pierre.delvoye@one.be)<br />
10 èmes journées européennes de la Société<br />
française de Gynécologie et Journées<br />
Albert Netter de la Société européenne de<br />
Gynécologie<br />
13-16/10/2010, Maison de la Chimie –<br />
28, rue Saint Dominique, 75007 Paris, France<br />
Inscription: Société CCC – Marie-Lou Lacrimini –<br />
32, rue de Paradis, 75010 Paris, France<br />
GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />
GGOLFB<br />
Info: Jacqueline Coppée • 6, rue Jean Bury • 4000 Liège • Tél./Fax 04/372.03.54 • E-mail: ggolfb@skynet.be<br />
NATIONALE VERGADERINGEN<br />
INTERNATIONALE VERGADERINGEN<br />
Organisation scientifique:<br />
Pierre Delvoye (ONE) et Jean-Pierre Schaaps (GGOLFB)<br />
Informations for the GGOLFB session only:<br />
J. Coppée: ggolfb@skynet.be<br />
General informations: ONE<br />
29/11/2010 (Glem 1) La prise en charge obstétricale des<br />
patientes atteintes d’un cancer (Patricia<br />
Barlow & Catherine Houba, Gynécologie-<br />
Obstétrique, CHU Saint-Pierre;<br />
Mina Mhallem, KUL)<br />
06/12/2010 La place de la chirurgie dans le cancer<br />
métastatique (Birgit Carly, Gynécologie,<br />
CHU Saint-Pierre)<br />
13/12/2010 The help syndrome (Christine Kirkpatrick,<br />
ULB Erasme)<br />
Accréditation demandée<br />
(E) Accréditation demandée en éthique ou en économie<br />
NEW LIFE SUPPORT (NLS)<br />
Nieuwe data cursus NLS 2011<br />
- Donderdag 28 april 2011<br />
- Vrijdag 29 april 2011<br />
- Donderdag 13 oktober 2011<br />
- Vrijdag 14 oktober 2011<br />
Eendaagse cursus in Aartselaar (zoals voorheen),<br />
kostprijs €220,00, inschrijvingen beperkt tot<br />
24 deelnemers per cursusdag.<br />
Inschrijving via katleen.plaskie@gza.be of<br />
kplaskie@hotmail.com of via de site van de ERC<br />
Tel.: +33 155 771 217 – Fax: +33 170 248 930 –<br />
Email: info.sfg2010@societeccc.fr<br />
www.sfgparis2010.com<br />
American Society for Reproductive Medicine<br />
66 th Annual Meeting<br />
23-27/10/10, Denver, CO (United States)<br />
Info: asrm@asrm.org<br />
13 th Biennial Meeting of the International<br />
Gynecologic Cancer Society (IGCS 2010)<br />
23-26/10/10, Prague (Czech Republic)<br />
Info: http://www2.kenes.com<br />
7 th Congress of Obstetrical and<br />
Gynecological Ultrasonography<br />
27-31/10/10, Istanbul (Turkey)<br />
Info: http://www.usgkongre2010.org