28.06.2013 Views

Bestand (1.6 MB) - VVOG

Bestand (1.6 MB) - VVOG

Bestand (1.6 MB) - VVOG

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

GUN_15_7_N_2010<br />

Verantwoordelijke uitgever: V. Leclercq • Varenslaan 6, 1950 Kraainem<br />

VOL 15 NR 7 ■ 15 SEPTE<strong>MB</strong>ER - 15 OkTOBER 2010<br />

Maandelijks - Verschijnt niet in januari, juli en augustus - Afgiftekantoor: Charleroi X - P301162<br />

Officieel tijdschrift<br />

Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en<br />

Gynaecologie<br />

<strong>VVOG</strong><br />

EBCOG 2010: Sessie “Hot topics in breast cancer”<br />

Nieuwe ontwikkelingen op het vlak van screening<br />

en diagnose van borstkanker<br />

Luc Steyaert<br />

Consensus van de Belgian Menopause Society<br />

in verband met therapie en strategieën na de<br />

menopauze<br />

Goed om te weten<br />

Endometriose anno 2010, stand van zaken<br />

Ivo Brosens, Stephan Gordts, Patrick Puttemans<br />

Koninklijke Belgische<br />

Vereniging voor<br />

Gynaecologie en<br />

Verloskunde<br />

ISSN 1373-6647


Gunaïkeia<br />

gunaikeia<br />

10 nummers per jaar<br />

(speciale edities inbegrepen)<br />

Gunaïkeia is het officiële<br />

tijdschrift van de<br />

Vlaamse Vereniging<br />

voor Obstetrie<br />

en Gynaecologie<br />

en is uitsluitend bestemd<br />

voor Gynaecologen en Obstetrici<br />

In samenwerking met de<br />

Koninklijke Belgische<br />

Vereniging voor<br />

Gynaecologie en<br />

Verloskunde<br />

Hoofdredacteur<br />

Luc De Baene<br />

ldebaene@telenet.be<br />

Adjunct-hoofdredacteurs<br />

Geert Page<br />

Philippe Vantrappen<br />

Redactieraad<br />

Frédéric Amant<br />

Ivo Brosens<br />

Luc De Catte<br />

Petra De Sutter<br />

Philippe De Sutter<br />

Herman Depypere<br />

Roland Devlieger<br />

Marc Dhont<br />

Gilbert Donders<br />

Walter Foulon<br />

Piet Hinoul<br />

Yves Jacquemyn<br />

Patrick Neven<br />

Hetty Sonnemans<br />

Dirk Timmerman<br />

Ingrid Witters<br />

De uitgever kan niet verantwoordelijk<br />

worden gesteld voor de inhoud<br />

van de artikels, die onder de<br />

verantwoordelijkheid van<br />

de auteurs vallen.<br />

Vanwege de snelle evolutie van de<br />

medische wetenschap, is het aan te<br />

bevelen de diagnostische richtlijnen<br />

en therapeutische aanbevelingen<br />

extern te verifiëren.<br />

GV175N_2010<br />

Voorstel tot wijzigingen in<br />

de criteria voor opleiding en<br />

erkenning van geneesheerspecialist<br />

in de Gynaecologie en<br />

Verloskunde<br />

De opleiding en erkenning van geneesheren-specialisten alsmede de erkenning van stagemeesters<br />

en stageplaatsen is een federale materie waarvoor de Federale Overheidsdienst (FOD) voor<br />

Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu bevoegd is. De criteria waaraan<br />

opleiding en erkenning moeten voldoen zijn bij wet vastgelegd. De basiswetgeving hierover dateert<br />

echter van 1979. In alle specialismen en niet het minst in de gynaecologie en verloskunde zijn er<br />

sindsdien veel veranderingen opgetreden zowel wat betreft de inhoudelijke als de technologische<br />

aspecten. Ons vakgebied is zo omvangrijk geworden dat zich geleidelijk subspecialismen hebben<br />

ontwikkeld. Ook in de opleiding zijn er een aantal belangrijke veranderingen gekomen. De Europese<br />

norm die de werktijden regelt, is sinds kort ook in België van toepassing. Al deze redenen hebben de<br />

Hoge Raad van Geneesheren-Specialisten en Huisartsen aangezet om een advies tot wijziging van<br />

de wetgeving aangaande de opleiding en erkenning van geneesheren-specialisten te vragen aan de<br />

erkenningscommissies. Omdat het hier een federale materie betreft, moet hierover een consensus<br />

bestaan tussen de Nederlandstalige en Franstalige erkenningscommissies. Vertegenwoordigers van de<br />

Nederlandstalige en Franstalige erkenningscommissies hebben dit jaar een gemeenschappelijk voorstel<br />

gedaan. Of en wanneer deze voorstellen in een nieuwe wettekst zullen uitmonden is niet bekend. Toch<br />

lijkt het mij nuttig om de belangrijkste wijzigingen die hierin zouden moeten worden opgenomen in<br />

het kort toe te lichten.<br />

- Duur van de opleiding van 5 naar 6 jaar: door de inhoudelijke en technologische vooruitgang is de<br />

praktijk van de gynaecologie-verloskunde enorm in complexiteit toegenomen. Twee voorbeelden<br />

hiervan zijn de toenemende plaats die endoscopische ingrepen innemen in het diagnostische en<br />

therapeutische arsenaal – behalve de open chirurgie die de gynaecoloog moet blijven beheersen<br />

zoals vroeger moet de kandidaat-specialist zich ook bekwamen in de endoscopische technieken –<br />

en de vooruitgang in de beeldvorming en de genetica waardoor een kwaliteitsvolle opvolging van<br />

de zwangere vrouw meer competenties vereist dan vroeger.<br />

Iedereen is het erover eens dat ‘bedsite teaching’ en voldoende blootstelling aan de klinische<br />

praktijk het zwaartepunt moeten blijven van de opleiding. De gelegenheid tot klinische ervaring<br />

wordt verminderd door de recente beperking van de werktijden volgens de Europese normen. Een<br />

strikte naleving hiervan betekent dat de tijd voor klinische ervaring met minstens een vierde wordt<br />

verminderd. Door de recent ingevoerde academisering van de opleiding wordt ook een gedeelte<br />

van de klinische opleidingstijd ingeruild voor theoretisch onderricht.<br />

Indien de studies geneeskunde op zes jaar worden gebracht zal de totale opleidingsduur tot<br />

geneesheer-specialist in de praktijk echter niet veranderen.<br />

- Opleidingsplaatsen: de opleiding verloopt gedurende minstens twee jaar in een Belgisch<br />

universitair ziekenhuis en minstens gedurende twee jaar in een Belgisch of niet-Belgisch nietuniversitair<br />

ziekenhuis met een erkende stagedienst voor gynaecologie en verloskunde.<br />

- Buitenlandse stage: een stage in een buitenlands ziekenhuis verdient aanbeveling en bedraagt in<br />

de regel een jaar. De erkenning van buitenlandse ziekenhuizen als stagedienst gebeurt door de<br />

erkenningscommmissie. Een tweede jaar stage in een buitenlands ziekenhuis kan uitzonderlijk<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

Marc Dhont<br />

209


210<br />

worden toegestaan mits voorafgaande toestemming van de erkenningscommissie die de motivatie<br />

moet beoordelen.<br />

- Structuur van de opleiding: de eerste twee jaar van de opleiding zullen hoofdzakelijk bestaan uit het<br />

verwerven van theoretische kennis van de anatomie, fysiologie en pathofysiologie met betrekking<br />

tot de menselijke voortplanting en de zwangerschap en de klinische kennis van de diagnostiek<br />

en behandeling van gynaecologische en verloskundige aandoeningen. Een gedetailleerde lijst<br />

van de leerstof wordt opgesteld door het college van universitaire stagemeesters en wordt bij<br />

het begin van de opleiding kenbaar gemaakt aan de kandidaat-specialist. Tevens zal de kandidaat<br />

onder begeleiding deelnemen aan de patiëntenzorg bestaande uit pre- en postnatale zorg,<br />

gynaecologische raadpleging, verloskundige activiteiten en gynaecologische ingrepen.<br />

Indien na vijf jaar de kandidaat een volwaardige opleiding in de gynaecologie en verloskunde heeft<br />

doorlopen kan hij/zij zich tijdens het zesde jaar bekwamen in een specifiek aspect van het vakgebied.<br />

- Evaluatie van de kandidaat: na twee jaar opleiding zal de theoretische kennis en het klinisch<br />

redenerend vermogen van de kandidaat-specialist worden getoetst volgens modaliteiten die<br />

worden bepaald door de universitaire stagemeesters. Wanneer deze evaluatie negatief is, wordt de<br />

opleiding van de kandidaat de facto stopgezet.<br />

- Alternatieve stages: tot maximum 1 jaar opleiding in een ander specialisme dat nauw aanleunt<br />

bij gynaecologie en verloskunde (bv. neonatologie, pediatrie, urologie, chirurgie, anesthesie,<br />

pathologie, radiotherapie, medische oncologie…) is toegelaten maar niet verplicht.<br />

- Wetenschappelijke activiteiten: de kandidaat-specialist moet blijk geven van wetenschappelijke<br />

interesse door minstens één mededeling te doen op een nationaal of internationaal congres<br />

of de reflectie op een portfolio van casuïstiek met bijhorende wetenschappelijk toelichting dat<br />

mondeling wordt verdedigd, én een wetenschappelijk artikel als eerste auteur of tweede auteur<br />

in een internationaal peer-reviewed tijdschrift of als eerste auteur in een hiertoe erkend nationaal<br />

tijdschrift.<br />

- Stageverslag: de kandidaat-specialist zal in zijn/haar stageboek de lijst bijhouden van de activiteiten.<br />

Het omvat onder meer een overzicht van de dagdagelijkse activiteiten, de wachtdiensten,<br />

de verloskundige en heelkundige ingrepen, de diagnostische verrichtingen, onder meer de<br />

gynaecologische en verloskundige echografieën. Hij/zij zal eveneens de cursussen, congressen of<br />

ieder ander middel die hem/haar toegelaten hebben de kennis en vaardigheden voorzien in de<br />

eindtermen van de algemene gynaecoloog te verwerven, vermelden en de documenten ter staving<br />

hiervan bijhouden. (De volledige lijst van vereisten kan worden geraadpleegd op de website van de<br />

<strong>VVOG</strong>).<br />

Sinds 2007 werd voor de Vlaamse assistenten het klassieke stageboekje vervangen door een<br />

elektronisch stageboekje dat online moet worden ingevuld. Praktische informatie hierover vindt<br />

men op de website van de <strong>VVOG</strong>.<br />

Conclusie<br />

De drie belangrijkste wijzigingen in de opleiding zijn de verlenging van de opleidingsduur, de mogelijkheid<br />

tot (begin van) subspecialisatie tijdens het zesde opleidingsjaar en de evenwichtige verdeling van de<br />

opleidingstijd tussen universitaire en perifere ziekenhuizen.<br />

Marc Dhont<br />

Professor emeritus UGent<br />

Voorzitter erkenningscommissie Gynaecologie en Verloskunde<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010


Gunaïkeia<br />

gunaikeia<br />

Oplage: 2000 exemplaren<br />

Publicatiedirecteur<br />

Pierre-Emmanuel Dumortier<br />

pe.dumortier@rmnet.be<br />

Vaste medewerkers<br />

Erik Briers<br />

Alex Van Nieuwenhove<br />

Productie<br />

Nathalie Denys<br />

Coördinatie<br />

Stéphanie Hérion<br />

Publiciteit<br />

Laurence Girasa<br />

Sales Manager<br />

Catherine Motte<br />

sales@rmnet.be • 02/785 05 43<br />

Medical Director<br />

Dominique-Jean Bouilliez<br />

Verantwoordelijke uitgever<br />

Dokter V Leclercq<br />

Jaarlijks abonnement<br />

120<br />

Alle rechten voorbehouden,<br />

inclusief vertalingen,<br />

zelfs gedeeltelijk.<br />

Verschijnt eveneens in het Frans.<br />

Copyright<br />

Varenslaan 6 - 1950 Kraainem -<br />

02/785.07.20 - www.rmnet.be<br />

EDITORIAAL<br />

Voorstel tot wijzigingen in<br />

de criteria voor opleiding en<br />

erkenning van geneesheerspecialist<br />

in de Gynaecologie<br />

en Verloskunde<br />

Marc Dhont (Professor emeritus UGent;<br />

Voorzitter erkenningscommissie Gynaecologie<br />

en Verloskunde)<br />

EBCOG 2010:<br />

Sessie “Hot topics in breast cancer”<br />

Nieuwe ontwikkelingen op<br />

het vlak van screening en<br />

diagnose van borstkanker<br />

Luc Steyaert (AZ St-Jan, Brugge)<br />

Vergadering van de Belgian Menopause<br />

Society, Brussel, maart 2010<br />

“Imaging in the postmenopausal<br />

woman”<br />

Verslag van Elke Van den Abbeele (GSO VUB)<br />

Mededeling van de Belgian<br />

Menopause Society<br />

Herman Depypere (Voorzitter van de BMS)<br />

10th ECCEO/IOF World Congress on<br />

Osteoporosis, Florence, 5-8 mei 2010<br />

ECCEO: selectie uit plenary<br />

sessions & meet-the-experts<br />

Dominique-Jean Bouilliez<br />

GOED OM TE WETEN<br />

Endometriose anno 2010,<br />

stand van zaken<br />

Ivo Brosens, Stephan Gordts,<br />

Patrick Puttemans (Leuvens Instituut voor<br />

Fertiliteit en Embryologie, Leuven)<br />

209<br />

212<br />

216<br />

220<br />

221<br />

227<br />

KORTE BERICHTEN<br />

Bijeenkomst GGOLFB/ONCO-GF<br />

‘Oncologische behandelingen bij vrouwen<br />

ouder dan 70’, Doornik, mei 2010<br />

Postoperatieve follow-up<br />

en terugkeer naar huis van<br />

bejaarde patiënten<br />

Christophe Dumont<br />

(Grand Hôpital de Charleroi)<br />

Consensus van de Belgian<br />

Menopause Society in<br />

verband met therapie<br />

en strategieën na de<br />

menopauze<br />

Zwangerschap en<br />

immuungemedieerde<br />

aandoeningen<br />

Alex Van Nieuwenhove<br />

HET MOOISTE BEELD<br />

Een gezonde 92-jarige<br />

dame met acuut vaginaal<br />

bloedverlies<br />

Katleen Aerts, Johan Van Wiemeersch<br />

(GZA Sint-Augustinus, Wilrijk)<br />

AGENDA<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

235<br />

236<br />

241<br />

246<br />

253<br />

254<br />

211


G1354N_2010<br />

Luc Steyaert<br />

212<br />

EBCOG<br />

2010<br />

EBCOG 2010: SESSiE “HOt tOpiCS in BrEaSt CanCEr”<br />

Nieuwe ontwikkelingen op het vlak<br />

van screening en diagnose van<br />

borstkanker<br />

Luc Steyaert<br />

Dienst Radiologie, AZ St-Jan, Brugge<br />

KEywOrdS: EBCOG COnGrESS 2010 – antwErp – BElGium<br />

Screening: hoewel het misschien lijkt alsof er een verschil is tussen screening en diagnose met behulp van mammografie,<br />

is er technisch geen enkel verschil in de technische vereisten en de manier waarop de mammograaf wordt gebruikt.<br />

De voorbije jaren zijn de diagnostische beeldvormingstechnieken enorm geëvolueerd.<br />

Een CT-scan wordt in principe niet gebruikt om een borstonderzoek uit te voeren. Maar vaak worden borstletsels of gezwollen<br />

lymfeklieren ontdekt op een gewone CT van de borst; de voornaamste redenen waarom soms per toeval borstletsels worden<br />

gevonden, zijn de verbeteringen op het vlak van snelheid en ruimtelijke en contrastresolutie.<br />

De belangrijkste beeldvormingstechnieken voor borstonderzoek zijn uiteraard mammografie, echografie en MRI. Dankzij hun<br />

hoge sensibiliteit en specificiteit kan met dez e technieken borstkanker in een vroeg stadium worden opgespoord.<br />

Mammografie<br />

Sinds enkele jaren is digitale mammografie de norm. Er bestaan<br />

verschillende systemen; CR of computer radiografie<br />

bestaat uit een cassettegebaseerd systeem met een fosforbeeldplaat.<br />

Dit lijkt een voorbijgaand en zelfs al voorbijgestreefd<br />

systeem omdat het meer manipulaties (cassettes)<br />

impliceert en vooral omdat het dezelfde of zelfs een<br />

hogere dosis dan een standaard screenfilmmammografie<br />

(SFM) vereist om een goed beeld te verkrijgen met een<br />

aanvaardbare signaal-ruisverhouding.<br />

DR of directe radiografie met behulp van solid-state detectorsystemen<br />

met hoge resolutie, is nu de standaard.<br />

Deze systemen zijn snel, vereisen minder manipulaties en<br />

Figuur 1: Computer Aided Detection.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

geven een betere beeldkwaliteit dan SFM bij een aanzienlijk<br />

lagere dosis (met een goed systeem kan makkelijk een<br />

dosisreductie tot 50% worden gerealiseerd). Er bestaan<br />

verschillende technische oplossingen, elk met hun eigen<br />

voor- en nadelen (cesium-iodide scintillatorsystemen, detectoren<br />

op basis van selenium en foton-telsystemen). In<br />

grootschalige studies is aangetoond dat de kankerdetectiegraad<br />

van een digitale mammografie hoger is dan die<br />

van SFM, zeker bij patiënten met dicht borstweefsel.<br />

Digitale mammografie creëert ook mogelijkheden voor<br />

nieuwe ontwikkelingen.<br />

CAD of Computer Aided Detection is een softwareapplicatie<br />

die de digitale beelden analyseert en zoekt naar zones<br />

met microcalcificatie en afwijkende densiteit, de 2 belangrijkste<br />

kenmerken van borstkanker. Het is een grote hulp<br />

voor radiologen (Figuur 1). Studies hebben uitgewezen<br />

dat de detectie van microcalcificatiehaarden bijna 100%<br />

bedraagt; zones met een afwijkende densiteit zijn minder<br />

makkelijk te detecteren en worden te vaak aangewezen,<br />

maar het voordeel is dat het de aandacht vestigt op zones<br />

die men anders over het hoofd ziet. Het gebrek aan<br />

specificiteit is dus geen echt nadeel maar eerder een hulp<br />

bij het interpreteren van de mammogrammen. Het kan<br />

worden beschouwd als een elektronische tweede lezer. Uit<br />

studies is gebleken dat een digitale mammografie, gecombineerd<br />

met CAD, een betrouwbaarder resultaat geeft dan<br />

2 onafhankelijke lezers.


Figuur 2: Color (power) Doppler showing vascularisation of a malignant tumor.<br />

Figuur 3: Invasive ductal adenocarcinoma: bigger on elastography than in B-mode (desmoplastic reaction area), more rigid than<br />

surrounding glandular tissue.<br />

Tomosynthese is een techniek waarbij meerdere, gereconstrueerde<br />

borstplakjes worden gedistilleerd uit een reeks<br />

(meestal 15-20) lage-dosis digitale beelden van de borst,<br />

die zijn genomen vanuit verschillende hoeken. Op basis<br />

van deze gegevens, die worden verzameld in slechts één<br />

‘haal’ van een paar seconden, worden de beelden van de<br />

borst gereconstrueerd per 1mm. De lezer kan de borstplakjes<br />

mm per mm doorlopen – dit is vergelijkbaar met<br />

de lezing van CT-beelden. Het belangrijkste voordeel is dat<br />

superposities in 2D, die valse beelden kunnen creëren of<br />

bepaalde zones met een afwijkende densiteit kunnen maskeren,<br />

worden uitgeschakeld. Ook de afbakening van de<br />

contouren van een laesie, toch een belangrijk diagnostisch<br />

criterium, is verbeterd. De techniek zit nog in de validatiefase<br />

en de eerste resultaten zijn veelbelovend. De sensibiliteit<br />

en specificiteit zijn verbeterd, het aantal bijkomende<br />

radiologische onderzoeken (recall rate) is lager. In de<br />

meeste studies wordt een standaard mammografie echter<br />

gecombineerd met een tomosynthese, waardoor de totale<br />

dosis per patiënt toch weer hoger is (2 of 3 keer zo hoog).<br />

Dat is dan ook het belangrijkste nadeel van de techniek en<br />

ook de reden waarom hij nog niet officieel is ingevoerd.<br />

Ideaal zou 1 reeks tomo-beelden zijn, in dezelfde dosis<br />

als een standaard mammogram, die de standaardbeelden<br />

vervangt, met een betere sensibiliteit en specificiteit. Maar<br />

voorlopig is deze doelstelling nog niet gerealiseerd.<br />

Spectrale beeldvorming of mammografie met verhoogd<br />

contrast zijn twee recente technieken die momenteel worden<br />

onderzocht. Met digitale detectoren is het mogelijk<br />

om verschillende energieniveaus van Rö-fotonen te detecteren,<br />

omdat ze een breder sensibiliteitsbereik hebben.<br />

Jodiumhoudende contrastmiddelen (die momenteel worden<br />

gebruikt bij röntgen en CT) hebben een K-schil bindingsenergie<br />

van 33,2 KeV; dit betekent dat de verzwakkende<br />

kenmerken van de Rö-fotonen duidelijk toenemen<br />

boven 33 KeV. Dit wil zeggen dat contrastverhoging van<br />

een laesie goed kan worden gedetecteerd, met behulp van<br />

2 beelden met lage en hoge KeV (onder en boven 33KeV),<br />

en beeldsubtractie. Op deze manier kunnen zones met een<br />

sterke contrastverhoging, zoals maligne tumoren, goed<br />

zichtbaar worden gemaakt. Deze techniek zou wel eens<br />

belangrijk kunnen blijken om tumoruitbreiding en multifocaliteit<br />

in beeld te brengen. De eerste resultaten wijzen<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 213


214<br />

uit dat de prestaties vergelijkbaar zijn met die van MRI,<br />

en dit met een veel eenvoudigere techniek (IV-injectie van<br />

jodium en een reeks mammografische beelden).<br />

Ondanks deze technische verbeteringen, geeft mammografie<br />

nog steeds problemen op het vlak van sensibiliteit<br />

en specificiteit, vooral omwille van de vrij geringe weefselcontrastresolutie.<br />

Echografie<br />

Echografie bezit een betere weefselcontrastresolutie dan<br />

mammografie; het is overigens bewezen dat een combinatie<br />

van mammografie en echografie de kankerdetectiegraad<br />

significant verhoogt, vooral bij vrouwen met<br />

dicht borstweefsel. Echografie is de eerste keuze voor jongere<br />

patiënten en voor patiënten met een voelbaar letsel.<br />

Deze techniek wordt het meest gebruikt als leidraad voor<br />

operaties.<br />

Echografie wordt ook steeds meer gebruikt voor onderzoek<br />

van de lymfeklieren in de oksels.<br />

High-end multichannel digitale systemen en de ontwikkeling<br />

van keramische omvormers met hoge frequentie,<br />

hebben de beeldkwaliteit sterk verbeterd. Frequenties<br />

boven 10MHz zijn nu de norm en in borstweefsel wordt<br />

tot 18MHz gebruikt. Op deze manier wordt de ruimtelijke<br />

resolutie verbeterd en kunnen fijne, gedetailleerde,<br />

bijna anatomische microcalcificaties, letselcontouren en<br />

ductale structuren in beeld worden gebracht<br />

Matrix probes, waarbij wordt gebruikgemaakt van meerdere<br />

rijen kristallen, geven een fijnere ultrasone straalbundel.<br />

Daardoor is het contrast beter en treedt er minder<br />

partieel volume-effect op door de schijfdikte.<br />

Harmonische beeldvorming, die moeilijker te realiseren<br />

is met hogere frequenties, is zeker een van de belangrijkste<br />

verbeteringen van de voorbije jaren. Samengestelde<br />

spatiale en frequentietechnieken verhogen eveneens de<br />

beeldresolutie en verminderen artefacten en beeldruis.<br />

Color Doppler-technieken zijn tegenwoordig zeer gevoelig;<br />

ze kunnen worden gebruikt om de vascularisatie van<br />

borstlaesies te onderzoeken (Figuur 2). Maligne tumoren<br />

zijn doorgaans meer gevasculariseerd dan benigne tumoren<br />

en hebben meestal een hogere resistance flow dan<br />

goedaardige gezwellen.<br />

Elastografie is de meest recente echografische ontwikkeling.<br />

Met deze techniek is het mogelijk om het verschil in<br />

weefselelasticiteit of -stijfheid te meten; bij palpatie zijn<br />

kwaadaardige gezwellen meestal harder dan goedaardige.<br />

Bovendien lijken ze groter als gevolg van stromale reactie.<br />

Deze verschillen kunnen met behulp van elastografie worden<br />

gevisualiseerd. Elastografie lijkt de specificiteit van<br />

uitgebreide laesies te verhogen en maakt een biopsie soms<br />

overbodig (Figuur 3).<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

Elastografische gegevens kunnen worden verkregen<br />

met behulp van Doppler-weefselinformatie of via pixel-<br />

per-pixel correlatie. Een meer recente techniek meet de<br />

(transversale) afschuivingsgolven, die in verhouding staan<br />

tot de weefselelasticiteit. Hiervoor zijn hoge rasterfrequenties<br />

van meer dan 20.000 beelden per seconde vereist.<br />

Het is de enige techniek waarmee de elasticiteit in kPa<br />

kan worden uitgedrukt. Kwaadaardige tumoren hebben<br />

significant hogere waarden dan goedaardige gezwellen.<br />

Beeldvorming op basis van magnetische<br />

resonantie<br />

MRI is een waardevol hulpmiddel geworden om borstweefsel<br />

te visualiseren. Het voornaamste voordeel is<br />

de hoge gevoeligheid voor de detectie van kwaadaardige<br />

gezwellen. Het grootste probleem is het gebrek aan<br />

specificiteit.<br />

De voornaamste indicaties zijn: preoperatieve evaluatie<br />

van de omvang van de tumor en multifocaliteit, en de<br />

screening van jonge hoogrisicopatiënten; ook postoperatieve<br />

evaluatie van littekenweefsel versus recurrentie is<br />

een goede indicatie.<br />

Op technisch vlak is de beeldkwaliteit er de voorbije jaren<br />

sterk op vooruitgegaan. De hogere veldsterkte zorgt<br />

voor een betere signaal-ruisverhouding. Scanners van 1,5T<br />

en zelfs 3T zijn ondertussen standaard. Een nog grotere<br />

verbetering werd gerealiseerd met de ontwikkeling van<br />

multitransmittechnieken, gevoeligere spoelen met meer<br />

elementen, en betere sequenties en algoritmen, zoals bewegingscorrectieprogramma’s.<br />

Ook 3D-beeldvorming is<br />

ondertussen standaard.<br />

Daardoor ligt de gevoeligheid hoger en is het nu mogelijk<br />

om in veel gevallen ook DCIS te visualiseren. De verhoogde<br />

ruimtelijke resolutie geeft een betere afbakening van de<br />

contouren, wat resulteert in meer specifieke laesiekenmerken.<br />

Voor MRI worden ook CAD-systemen ontwikkeld; dankzij<br />

de algoritmen kunnen zones met afwijkende beeldversterking<br />

gemakkelijker worden gedetecteerd.<br />

Interventionele technieken<br />

Beeldgestuurde biopsietechnieken zijn tegenwoordig<br />

standaard. Operatieve open biopsieën lijken stilaan tot het<br />

verleden te behoren door het gebruik van zeer nauwkeurige,<br />

minimaal invasieve technieken en kunnen virtueel<br />

worden beschouwd als wanpraktijken.<br />

Geen enkele patiënt met een maligne gezwel zou nog<br />

mogen worden geopereerd zonder een histologische<br />

diagnose.<br />

Steeds meer wordt staging van de lymfeklieren in de oksels<br />

uitgevoerd met echografie en gestuurde naaldaspiratie<br />

of biopsie. Dat helpt bij de selectie van patiënten voor<br />

een schildwachtklierprocedure.


Figuur 4: MRI guided Mammotome biopsy.<br />

Hook wire localisation (het onder beeldvorming plaatsen<br />

van een lokalisatiedraad) wordt steeds meer gebruikt omwille<br />

van het toenemende aantal niet-palpabele tumoren.<br />

Fijnenaaldbiopsie (FNA), dikkenaaldbiopsie (microbiopsie)<br />

en de meer recente vacuümgeassisteerde dikkenaaldbiopsie<br />

(macrobiopsie) worden gebruikt onder echografische,<br />

stereotactische mammografische of MRI-beeldvorming.<br />

FNA wordt nog zelden gebruikt voor de diagnose van vaste<br />

tumoren; steeds meer wordt microbiopsie toegepast, omdat<br />

deze techniek meer histologisch materiaal oplevert<br />

en een betere en meer betrouwbare diagnose. FNA is nog<br />

steeds zinvol voor staging van lymfeklieren, waar celmateriaal<br />

gemakkelijker kan worden verzameld. Vacuümbiopsie<br />

is voorbehouden voor complexere gezwellen, microcalcificaties,<br />

zeer kleine verdachte laesies of laesies die alleen<br />

zichtbaar zijn op MRI. De mogelijkheid om meer materiaal<br />

te verzamelen, geeft een betrouwbaardere diagnose en<br />

voorkomt onderschatting van borderlinelaesies.<br />

FNA en dikkenaaldbiopsie worden enkel onder echografische<br />

beeldvorming gebruikt; onder stereotactische of<br />

MRI-beeldvorming wordt enkel vacuümbiopsie toegepast<br />

omdat door de aard van de afwijkingen (zones met microcalcificaties<br />

of het versterken van zones die niet zichtbaar<br />

zijn met andere technieken) grotere weefselstalen vereist<br />

zijn.<br />

Er bestaan twee soorten systemen voor vacuümbiopsie:<br />

op zichzelf staande systemen (bijv. Vacora, Spirotome),<br />

die beschikken over een beperkt vacuüm en waarmee<br />

slechts 1 biopsie per keer kan worden genomen – voor elke<br />

biopsie moet dus een nieuwe naald worden ingebracht.<br />

De krachtigere ‘single insertion’-systemen (Mammotome,<br />

SenoRX en Suros) zijn veel sneller omdat er zoveel stalen<br />

kunnen worden genomen als men wil zonder dat de naald<br />

moet worden verwijderd. Bovendien produceren ze een<br />

krachtigere en constante aspiratie (Figuur 4).<br />

Biopsietechnieken zijn in principe diagnostische<br />

procedures, maar met de meest recente ‘single insertion’<br />

vacuümsystemen kunnen ook goedaardige gezwellen, zoals<br />

papillomen of fibroadenomen, worden verwijderd.<br />

Samenvattend kunnen we stellen dat er enorme technische<br />

vooruitgang is geboekt in de verschillende diagnostische<br />

beeldvormingstechnieken; deze verbeteringen verhogen<br />

de sensibiliteit en specificiteit van borstonderzoeken.<br />

Dankzij minimaal invasieve diagnostische biopsietechnieken<br />

kunnen we beschikken over een zeer betrouwbaar<br />

diagnostisch beeld van vrijwel elke gevisualiseerde afwijking.<br />

Operatieve open biopsieën zouden wel eens volledig<br />

tot het verleden kunnen behoren. De meest recente<br />

vacuüm technieken hebben zelfs therapeutisch potentieel<br />

voor bepaalde soorten gezwellen.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 215


G1288N_2010<br />

Elke Van den Abbeele<br />

216<br />

VErGadErinG Van dE BElGian mEnOpauSE SOCiEty, BruSSEl, maart 2010<br />

“Imaging in the post-menopausal<br />

woman”<br />

Verslag van Elke Van den Abbeele (GSO VUB)<br />

Op 13 maart organiseerde de Belgian Menopause Society een congres over de beeldvorming bij postmenopauzale vrouwen.<br />

Het nut van pelvische echografische<br />

screening bij postmenopauzale vrouwen<br />

Thierry Van den Bosch (UZ Leuven)<br />

Voor het screenen van een ziekte, moet die ziekte een<br />

hoge incidentie hebben, een hoge morbiditeit/mortaliteit<br />

en een behandelbare precursor. Bovendien moet er een<br />

screenings test voorhanden zijn die accuraat is, weinig kost<br />

en patiëntvriendelijk is.<br />

Op wat gaan we dan screenen (via echografie) bij postmenopauzale<br />

vrouwen?<br />

Endometriumkanker? Ovariumkanker? Uteriene sarcomen?…<br />

Endometriumkanker heeft een incidentie van 25/100.000,<br />

heeft een 5-jaarsoverleving van 80% en een behandelbare<br />

precursor, namelijk EIN (Endometriale Intra-epitheliale<br />

Neoplasie).<br />

Ovariumkanker daarentegen heeft een incidentie van<br />

21/100.000, heeft een 5-jaarsoverleving van 50%, maar<br />

heeft geen behandelbare precursor. Als screeningstest<br />

kunnen we echografie of de bepaling van CA125<br />

gebruiken.<br />

Er werd een grote studie gedaan in de UK (1) waar 202.638<br />

vrouwen werden geïncludeerd. De helft werd gescreend,<br />

de andere helft niet. Van de screeningsgroep werd de helft<br />

gescreend door de bepaling van CA125 met echo in 2de<br />

lijn en de andere helft via echografie alleen.<br />

Hieruit bleek dat in de echografische screeningsgroep<br />

beduidend meer patiënten werden geopereerd en dat<br />

de positief predictieve waarde van de CA125-bepaling +<br />

echografie veel hoger is dan echografie alleen.<br />

Uit dit alles blijkt dus dat er geen indicatie is voor massascreening<br />

van ovariumtumoren en endometriumtumoren<br />

bij postmenopauzale vrouwen.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

Moeten we dan niet kijken naar specifieke gevallen?<br />

- Wat doen we met een verhoogde endometriumdikte<br />

(> 5mm bij vrouwen die bloeden, en > 11mm bij vrouwen<br />

die niet bloeden)?<br />

- Wat doen we met vrouwen onder tamoxifen? In dit<br />

geval is het aan te raden een echografie te doen voor<br />

de start van de behandeling en wanneer we een focale<br />

laesie vermoeden, een Fluid instillation-sonografie<br />

te doen.<br />

- Wat doen bij een poliep? Hier is het belangrijk om te<br />

weten dat de kans op maligniteit laag is bij asymptomatische<br />

postmenopauzale vrouwen, namelijk 1%.<br />

- Wat doen we met fibromen? De incidentie op<br />

50-jarige leeftijd is ongeveer 50%.<br />

- En wat dan als het een sarcoom is?<br />

Er zijn echografische eigenschappen die kunnen<br />

wijzen op een sarcoom (groot, ovaalvormig, inhomogeen,<br />

irreguliere bloedvatdistributie met lage impedantie<br />

en hoge bloedsnelheid, geen calcificaties),<br />

maar er is een grote overlap met gewone fibromen. Er<br />

bestaan dus geen patognomonische eigenschappen.<br />

- Als we zouden screenen voor fibromen, zou er een<br />

grotere mortaliteit zijn ten gevolge van complicaties<br />

van interventies dan als we niet zouden screenen. In<br />

dat geval zouden enkel diegenen met effectief een<br />

sarcoom sterven.<br />

- Wat doen we met een annexiële massa? Is deze<br />

goedaardig of kwaadaardig?<br />

Een gemakkelijke manier om dit uit te maken, is het<br />

gebruik van de M- en B-rules (Figuren 1 en 2).<br />

Een massa is te classificeren via deze regels in 76%<br />

van de gevallen. Deze classificatie heeft een hoge<br />

sensitiviteit (95%) en specificiteit (91%).<br />

Als conclusie kunnen we stellen dat echografische<br />

screening in postmenopauzale vrouwen geen nut heeft.


Bij abnormale bevindingen en een asymptomatische patiënt,<br />

voorkom overbehandeling. Blijf uw klinisch beoordelingsvermogen<br />

gebruiken. Een van onze basisprincipes<br />

in de geneeskunde blijft: “Primum non nocere”.<br />

Borstdensiteit:<br />

biomarker van borstkankerrisico<br />

Fabienne Liebens (UMC St Pieter)<br />

Fabienne Liebens probeerde een antwoord te geven op de<br />

meest gestelde vragen omtrent borstdensiteit.<br />

Wat is borstdensiteit?<br />

Onder borstdensiteit wordt de Mammografische Borst-<br />

Densiteit verstaan (<strong>MB</strong>D), dit wil zeggen de meting van<br />

de uitgebreidheid van radiodens fibroglandulair weefsel in<br />

de borst. Het is de weerspiegeling van de verhouding vet,<br />

stroma en epitheliaal weefsel.<br />

In 2008 (2) werd een studie verricht die naging of er<br />

histologische merkers bestaan van mammografische<br />

borstdensiteit. Hiervoor werden bij gezonde vrouwen<br />

biopten genomen van dense en niet-dense gebieden in de<br />

borst. In dens weefsel was er een verhoogd percentage<br />

van stroma en epitheel en een verminderd percentage vet.<br />

In dens weefsel is er ook vaker minder involutie in de tijd<br />

in vergelijking met niet-dens weefsel.<br />

Tweelingstudies toonden aan dat de borstdensiteit<br />

erfelijk is.<br />

Hoe wordt de <strong>MB</strong>D dan bepaald?<br />

Er zijn 2 methodes om borstdensiteit te bepalen, namelijk<br />

kwalitatief en kwantitatief.<br />

Onder de kwalitatieve methode worden de classificaties<br />

van Wolfe en BIRAD ACR en Boyd verstaan. Bij de kwantitatieve<br />

methode wordt de borstdensiteit gemeten op een<br />

digitale mammografie (volgens een standaardprocedure).<br />

Tabel 1: Factoren die de <strong>MB</strong>D beïnvloeden.<br />

Increase<br />

Decrease<br />

No change<br />

Figuur 1: M-rules.<br />

Figuur 2: B-rules.<br />

Wat met <strong>MB</strong>D en borstkankerrisico?<br />

De borstdensiteit is positief gecorreleerd met borstkanker.<br />

Het risico op het ontwikkelen van borstkanker is 4 tot 6 maal<br />

groter bij vrouwen met een borstdensiteit groter dan 60%.<br />

Ethnicity (differences consistent with those for BC risk) McCormick VA 2008; Maskarinec G 2006 review<br />

City life (more pronounced in women) < 50 Perry NM 2007<br />

Family history Martin LJ 2010<br />

NSAID (continuers use) Terry <strong>MB</strong> 2008<br />

Tamoxifen Martin LJ 2009 review<br />

Age Kerlikowske K 1996<br />

BMI Stone J 2009<br />

Tobacco Butler LM 2010<br />

Calcium and vit D (intake in childhood<br />

and young adult)<br />

Mishra G 2008<br />

Serum vit D (in BC survivors) Neuhouser ML 2010<br />

Dietary patterns Takata Y 2007<br />

Soy isoflavones Verheus M 2008<br />

Physical activity Peters TM 2008<br />

Raloxifen Pearman LM 2009 review<br />

Letrozole Cigler T 2009<br />

High dose estrogens (childhood and adolescence) Jordan HL 2010<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 217


218<br />

De borstdensiteit is niet significant geassocieerd met<br />

tumorkarakteristieken en kan veranderd worden door<br />

hormonen of andere interventies.<br />

Een verhoogde <strong>MB</strong>D verhoogt eveneens het risico op<br />

hyperplasie (atypisch of niet) van de borst en in situ<br />

afwijkingen.<br />

Is er een associatie tussen <strong>MB</strong>D en<br />

subtypes van borstkanker?<br />

De <strong>MB</strong>D is positief geassocieerd met zowel triple negatieve<br />

als, oestrogeen- en progesteronreceptorpositieve en<br />

Her-2-positieve borsttumoren.<br />

Welke factoren beïnvloeden de<br />

borstdensiteit? (Tabel 1)<br />

<strong>MB</strong>D en menopauze (HRT)<br />

De <strong>MB</strong>D verhoogt bij het gebruik van cyclische en continue<br />

estradiol en progesteron.<br />

Het verhogen van de baseline borstdensiteit is een risicofactor<br />

voor het ontwikkelen van borstkanker.<br />

De gemiddelde stijging in borstdensiteit is met de standaarddosering<br />

ongeveer 10%.<br />

Het effect van oestrogeen alleen is lager.<br />

Als conclusie kunnen we stellen dat de <strong>MB</strong>D een risicofactor<br />

is voor het ontwikkelen van borstkanker.<br />

Het is misschien een goed idee om deze dan ook in de<br />

routine te meten.<br />

Welke indicaties zijn er voor borst-MRI?<br />

Pieter De Visschere (UZ Gent)<br />

Vooreerst is het belangrijk om te weten hoe men een<br />

borst-MRI beoordeelt.<br />

Er wordt gekeken naar vorm, contour en architectuur van<br />

een borstlaesie om in te schatten of het om een goed- of<br />

kwaadaardig letsel gaat (T1, T2, substractiebeelden), maar<br />

ook naar de dynamiek van contrastopname van een tumor<br />

(time intensity curves).<br />

Het principe van de contrastopname kan uitgelegd worden<br />

door de karakteristieken van invasieve letsels, namelijk<br />

vanwege de neo-angiogenese in deze letsels groeien<br />

bestaande capillairen en worden er nieuwe bijgevormd.<br />

Hierdoor ontstaan abnormale configuraties: AV-shunts en<br />

beschadigd epitheel. Door deze eigenschappen wordt, in<br />

een invasief letsel, de contrastvloeistof vlugger opgenomen,<br />

maar ook sneller weggewassen. Er is in deze letsels<br />

ook een verhoogde extracellulaire ruimte en een verhoogde<br />

extravasatie.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

Figuur 3: Time intensity-curves.<br />

Signal intensity<br />

120<br />

100<br />

80<br />

60<br />

40<br />

20<br />

Carcinoom Hyperplasie<br />

Fibroadenoom Normaal klierweefsel<br />

Spier<br />

0<br />

0 1 2 3 4 5<br />

Time (minutes)<br />

Dit alles geeft aanleiding tot karakteristieke time intensitycurves<br />

(Figuur 3), naargelang de aard van het letsel.<br />

Een borst-MRI is een zeer sensitief (83-100%) onderzoek<br />

voor het opsporen van maligniteit, maar is minder specifiek<br />

(29-100%).<br />

De negatief-predictieve waarde van dit onderzoek is zeer<br />

hoog (> 98% voor invasief carcinoom).<br />

Het nadeel van dit onderzoek is dat er veel fout-positieven<br />

zijn. Dit komt doordat niet alle letsels met angiogenetische<br />

activiteit per definitie maligne zijn.<br />

Bij letsels met een hoge vascularisatie bestaat er dus een<br />

overlap tussen goedaardig en kwaadaardig.<br />

Fout-negatieven komen eveneens voor en dit voornamelijk<br />

bij zeer goed gedifferentieerde borstkankers en bij<br />

invasieve lobulaire carcinomen (minder neo-angiogenese)<br />

en DCIS (gevoed via ductolobulair systeem).<br />

Een ander verschijnsel bij de borst-MRI zijn de BUBO’s<br />

(Breast Unidentified Bright Object).<br />

Dit zijn kleine nodules (< 5mm), die te klein zijn om te karakteriseren<br />

en die stabiel blijven in de tijd (bij follow-up).<br />

Hun risico op maligniteit is extreem laag.<br />

De contra-indicaties voor dit onderzoek zijn: ferromagnetische<br />

structuren, claustrofobie, chronisch nierfalen<br />

(omdat gadolinium nefrogene systemische fibrose geeft,<br />

GFR moet > 30ml/min zijn), zwangerschap in de eerste<br />

3 maanden.<br />

Wanneer er twijfel bestaat bij de clinicus of er een contra-indicatie<br />

bestaat of niet, is het altijd mogelijk om dit<br />

op te zoeken op het internet: http://www.mrisafety.com/<br />

list_search.asp.<br />

Microcalcificaties in de borst zijn geen indicatie voor een<br />

borst-MRI, wel voor een borstbiopsie.<br />

Ook screening van laagrisicopatiënten is geen indicatie<br />

voor MRI, wel mammografie en echografie.<br />

MRI is ook nooit een vervangmiddel voor een biopsie.


Wat zijn dan de indicaties?<br />

De indicaties blijven beperkt vanwege de lage specificiteit<br />

van het onderzoek en blijven beperkt tot hoogrisicopatiënten<br />

(o.a. met een hoger familiaal risico).<br />

De hoogrisicopatiënten van minder dan 40 jaar krijgen<br />

jaarlijks een MRI, die van meer dan 40 jaar enkel als<br />

aanvulling op mammografie en echografie bij vrouwen<br />

met zeer dense borsten.<br />

De borst-MRI wordt ook gebruikt als preoperatieve evaluatie<br />

en dit om multifocaliteit en centriciteit en eventuele<br />

invasie van de thoraxwand uit te sluiten.<br />

MRI verandert de behandeling in 10-20% van de<br />

gevallen.<br />

Een nadeel van deze preoperatieve MRI is dat vanwege de<br />

slechte specificiteit, slechts 20% van de nieuw gevonden<br />

foci maligne is. Dit leidt tot meer fout-positieven, extra<br />

biopsieën en meer angst voor de patiënt.<br />

Uit een zeer recente studie, namelijk de COMICE-trial (3),<br />

waarbij men van de <strong>1.6</strong>00 patiënten, na mammografie,<br />

echografie en biopsie, bij 800 patiënten eveneens een MRI<br />

uitvoerde, bleek dat er geen verschil was in preoperatieratio<br />

tussen de twee groepen na 6 maanden.<br />

Hierdoor blijft deze preoperatieve MRI nog steeds controversieel.<br />

Een andere indicatie is de detectie van herval na<br />

chirurgie.<br />

Hier moeten we wel opletten dat we het litteken niet als<br />

herval aannemen. Daarom is het beter om te wachten tot<br />

6 maanden na heelkunde en 18 maanden na radio therapie.<br />

Een blijvende oplichting ter hoogte van het litteken 2 jaar<br />

na stoppen van de behandeling, is verdacht.<br />

MRI wordt ook gebruikt voor de evaluatie van neo-<br />

adjuvante chemotherapie, ter evaluatie van borstimplantaten<br />

en axillaire adenopathieën of metastasen met normale<br />

mammografie en echografie en eventueel als er een<br />

discrepantie bestaat tussen kliniek, mammo en echo.<br />

Als er twijfel is over de indicatie, bepreek het met de<br />

radioloog.<br />

Referenties<br />

1. Menon U, et al. Lancet Oncol 2009;10:327-4.<br />

2. Ghosh et al, SABCC Abstract 2008.<br />

3. Turnbull L, The Lancet, february 2010.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

15


G1360N_2010<br />

Het is maandag 23 augustus. Het is druk op de<br />

raad pleging. Er wacht tevens nog een patiënte aan<br />

de telefoon op het secretariaat. Bovendien rinkelt<br />

de gsm. Het zijn enkel vrienden die het nummer van mijn<br />

gsm kennen. Het is altijd aangenaam nieuws van hen te<br />

horen. De organisator van de persconferentie van 31 augustus<br />

belt mij op. Ze begint haar zin dat ze zeer slecht<br />

nieuws heeft. Wat kan er nu zo dramatisch slecht zijn,<br />

denk ik snel bij mijzelf. Ze vervolgt haar zin en dan staat<br />

voor mij de wereld even stil. Collega Bruno Pornel is overleden.<br />

Bruno overleden… het lijkt mij zo onwaarschijnlijk.<br />

Hij werd verrast door een golf toen hij met zijn kinderen<br />

aan het zwemmen was tijdens zijn verlof in Indonesië. Ik<br />

moet gaan zitten en kan enkel herhalen “Bruno overleden”.<br />

Bruno was nog zo actief en had nog zoveel plannen. Hij<br />

was een lieve man en vader van drie kinderen. Hij en zijn<br />

echtgenote en kinderen vormen een hecht gezin. Professioneel<br />

was hij zeer actief en ondernemend. Hij had ook een<br />

duidelijke visie. Hij was mede-oprichter van de Bel gische<br />

Menopauze Vereniging. Net zoals hij mede-oprichter was<br />

van de befaamde NAMS (North American Menopause<br />

Society). Hij was tevens expert in de CAMS (Council of Affiliated<br />

Menopause Society). Hij had in Brussel het ‘Brussels<br />

Menopause Center’ uitgebouwd. Hij was daarin een voorloper<br />

en voorbeeld voor andere menopauzecentra. In dit<br />

centrum kon de vrouw terecht voor een multidisciplinaire<br />

aanpak van menopauzeproblemen.<br />

Collega Pornel las veel en stuurde veel artikels door omdat<br />

hij wou toetsen wat de anderen van de artikels vonden.<br />

Tijdens de jaarlijkse revisie van de consensus van de Belgische<br />

Menopauze Vereniging, was hij altijd bijzonder actief.<br />

De vergadering duurde meestal een ganse dag, maar was<br />

zo boeiend voor iedereen van de raad van bestuur van de<br />

BMS, dat de dag zo voorbij was. Bruno stelde de levenskwaliteit<br />

van de vrouw en de preventie van vaatziekten,<br />

osteoporose en dementie centraal in de discussies rond<br />

onze BMS-consensus. Hij was een ervaren redenaar, maar<br />

kon ook goed luisteren naar argumenten van anderen. In<br />

2002, wanneer de WHI onheil predikte over hormonen,<br />

was hij heel doortastend om de studie te duiden naar haar<br />

kwaliteiten maar ook haar gebreken. Het is inderdaad inmiddels<br />

gebleken uit nieuwere publicaties van de WHI dat<br />

in de groep van de vrouwen die hormonen namen vroeg<br />

220<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

Mededeling van de Belgian<br />

Menopause Society<br />

dr. Bruno Pornel<br />

in de menopauze, de mortaliteit met 30% was gedaald.<br />

Bruno wilde de relatie tussen het innemen van hormonen<br />

en deze mortaliteitsdaling verder bestuderen.<br />

Bruno had reeds artikels gepubliceerd met grote namen in<br />

de menopauzewereld. Hij wou echter meer. Hij wou nog<br />

doctoreren. Na wat brainstorming had hij besloten om<br />

toch nog de mogelijke rol van oestrogenen in de bescherming<br />

van de bloedvaten verder te bestuderen. Een studie<br />

was reeds goedgekeurd door de ethische commissie van<br />

de Universiteit van Gent en alles was klaar om ook in het<br />

Brussels Menopause Center patiënten te includeren. Wij<br />

waren in Gent net gestart en Bruno zou starten na de vakantie.<br />

De natuur heeft er anders over beslist. Een man<br />

werd weggerukt. Hij was zo vitaal. Vandaar dat wanneer ik<br />

de andere leden van de raad van bestuur van de BMS op<br />

de hoogte bracht, het ongeloof bij eenieder zo groot was.<br />

Naast een collega was Bruno ook een echte vriend. Als<br />

hij me opbelde was het altijd aangenaam. Of hij had iets<br />

georganiseerd of er moest iets worden uitgewerkt. Hij<br />

was altijd sterk betrokken bij nieuwe projecten. Tijdens de<br />

vele vergaderingen drong hij er altijd op aan om met mij<br />

Nederlands te praten. Ook dat wilde hij onder de knie krijgen.<br />

Hij was niet bang om, met vallen en opstaan, iets bij<br />

te leren. Zo was Bruno. Hij was altijd spiritueel en zeer gevat.<br />

Hij kon ongelooflijk mooi verwoorden waar hij naartoe<br />

wilde met zijn argumenten. We zullen tijdens de volgende<br />

vergaderingen van de BMS de ongelooflijke leemte voelen.<br />

We denken aan zijn vrouw en kinderen en aan de vele<br />

werknemers van het ‘Brussels Menopause Center’ en aan<br />

de ontelbare vrienden die Bruno had.<br />

Bruno, je bent nu ver weg, maar toch blijf je onder ons.<br />

Herman Depypere<br />

Voorzitter van de BMS<br />

Mede namens de raad van Bestuur van de BMS


G1336N_2010<br />

10tH ECCEO (EurOpEan COnGrESS On CliniCal and ECOnOmiC aSpECtS Of OStEOpOrOSiS<br />

and OStEOartHritiS)/iOf (intErnatiOnal OStEOpOrOSiS fOundatiOn) wOrld COnGrESS On<br />

OStEOpOrOSiS, flOrEnCE, 5-8 mEi 2010<br />

ECCEO: selectie uit plenary sessions<br />

& meet-the-experts<br />

Dominique-Jean Bouilliez<br />

KEywOrdS: BOnE fOrmatiOn – CEllular COntrOl – COrtiCal BOnE – ECCEO – malE OStEOpOrOSiS – muSClE – OStEOpOrOSiS<br />

– Vitamin d – wnt/BEta-CatEnin<br />

De onophoudelijke regen was niet de enige reden om massaal af te zakken naar deze internationale manifestatie. Zelden<br />

zijn immers zoveel specialiteiten verenigd (reumatologen, gynaecologen, radiologen, chirurgen, endocrinologen,<br />

internisten, apothekers, verpleegkundigen). Tijdens de plenaire sessies werd een overzicht gegeven van de actualiteit<br />

en er was ook een zeldzame interactiviteit met de zaal, met name tijdens de ‘Meet-the-Expert Sessions’ waarin heel wat<br />

problemen uit de dagelijkse praktijk werden aangekaart. Een samenvatting van enkele sessies die wij konden bijwonen.<br />

Vitamine D: goed voor botten,<br />

maar ook voor spieren (a)<br />

Vitamine D is efficiënt om fracturen en vallen te<br />

voorkomen bij bejaarden. De stof werkt in op het<br />

calciummetabolisme en versterkt de botten, maar heeft<br />

ook een rechtstreeks effect op de spieren en vermindert<br />

het valrisico (1). Steunend op de recente meta-analyse van<br />

Bischoff-Ferrari (2), gaf Bess Dawson-Hughes (Boston) de<br />

overtuigendste elementen voor het belang van vitamine<br />

D en de aanbevolen doseringen (3). “Maar het is soms<br />

goed om van de begaande paden af te wijken, zegt ze. Alle<br />

vrouwen zijn immers niet hetzelfde en alle situaties zijn niet<br />

vergelijkbaar.” In de studies van de meta-analyse namen<br />

niet-wervelfracturen met 14% af. De resultaten varieerden<br />

significant naargelang de posologie van vitamine D.<br />

Hoe hoger overigens de dosis vitamine D en de<br />

25-hydroxy-vitamine D-spiegel, hoe minder fracturen<br />

er werden genoteerd in de behandelde groepen: een<br />

lage dosis (< 400IE/d) bracht het fractuurrisico niet naar<br />

omlaag. Een hogere dosis daarentegen verminderde de<br />

kans op een niet-wervelfractuur met 20% en de kans<br />

op een femurhalsfractuur met 18%. In hoge dosissen<br />

ten slotte had vitamine D altijd een beschermend effect<br />

in alle subgroepen, onafhankelijk van de calciuminname.<br />

“In deze dosissen kan worden bespaard op calcium, zegt<br />

Dawson-Hughes. Soms is monosuppletie van vitamine D<br />

zelfs voldoende als de patiënt genoeg calcium krijgt via de<br />

voeding, bijvoorbeeld via zuivelproducten (4).”<br />

Bess Dawson-Hughes<br />

“Moet vitamine D dagelijks, wekelijks of jaarlijks worden<br />

toegediend? Op die vraag bestaat geen antwoord aangezien er<br />

geen verschil lijkt te zijn tussen de drie toedieningswijzen. De<br />

patiënt kan dus zelf bepalen welke toediening hij verkiest, al<br />

houdt één jaarlijkse toediening wel een veel hoger valrisico in.”<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 221 17


222<br />

Omgekeerd kan calcium niet worden toegediend zonder<br />

vitamine D, temeer omdat fracturen bij bejaarden nauw<br />

verband houden met de spierzwakte en het valrisico (90%<br />

van de heupfracturen). Onder vitamine D is dat risico in<br />

enkele weken echter omkeerbaar omdat de spieren een<br />

specifieke receptor hebben (5). Meting van de vitamine<br />

D-concentratie heeft in Europa weinig belang. Ongeveer<br />

70% van de vrouwen ouder dan 20 en meer dan 80% van<br />

de bejaarden heeft een vitamine D-spiegel onder 30ng/<br />

ml (84% in de globale populatie van reumapatiënten)<br />

(6). Bovendien is de endogene vitamine D-productie bij<br />

bejaarden viermaal kleiner omdat die minder vitamine<br />

D-voorlopers hebben… Een meting van de concentratie<br />

kan daarentegen wel interessant zijn bij vrouwen onder<br />

suppletie. Een recente studie heeft immers aangetoond<br />

dat slechts 1/3 van hen een voldoende hoge vitamine<br />

D-spiegel heeft…<br />

In de praktijk moet vitamine D worden toegediend in<br />

een dosering van minstens 700IE/dag. Zonder gevaar en<br />

zonder bijzonder toezicht kan de dosis zelfs tot 1.200IE/<br />

dag bedragen (2).<br />

Mickael Hiligsmann (ULg en Univ. Maastricht) was een van de vier laureaten van<br />

de ESCEO-Amgen-prijs. Die helpt hem bij zijn onderzoek naar de voorkeuren<br />

van huisartsen bij het voorschrijven van een osteoporosebehandeling. Doel<br />

van de studie: nagaan wat de meest markante tendensen zijn om een optimale<br />

therapietrouw te bereiken.<br />

Botrigiditeit? Een overjaars concept… (b)<br />

Als op een bot druk wordt uitgeoefend onder invloed<br />

van biomechanische krachten, doen zich aan weerszijden<br />

van het membraan vochtbewegingen voor. Die komen in<br />

evenwicht dankzij een canaliculair overdrachtssysteem<br />

en dragen bij tot de nieuwe botvorming. Zonder de<br />

biomechanische stress daarentegen zenden de osteocyten<br />

signalen uit die de cel doen afsterven en microletsels<br />

veroorzaken in de botmatrix (7). Parallel daarmee wordt<br />

de differentiëring van de osteocyten beïnvloed door<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

activerende of afremmende cytokines en anabolische<br />

factoren die in evenwicht worden gehouden door de<br />

productie van osteoprotegerine of RANKL door de<br />

osteoblasten. “Enkele recente studies hebben aangetoond<br />

dat de botvorming wordt gestuurd door de osteoclasten<br />

(8)”, zegt Roland Baron (Yale). Daar zijn verschillende<br />

signalisatiekanalen bij betrokken. Het belangrijkst zijn<br />

de Wnt/bèta-catenine-signalering en de activering van<br />

TGF-b (transforming growth factor bèta). Wnt-ligands<br />

zijn krachtige hulpmiddelen voor de botvorming, terwijl<br />

het LPR5-gen (lipoprotein receptor-related protein 5)<br />

verantwoordelijk is voor het geobserveerde fenotype (9).<br />

Activering ervan is overigens nodig om de respons op<br />

de mechanische belasting te genereren, maar het is niet<br />

gevoelig voor PTH.<br />

Sclerostine, een eiwit dat wordt afgescheiden door<br />

osteocyten en botvorming afremt (10), zou een interessant<br />

therapeutisch doelwit kunnen zijn: blokkering ervan zou<br />

botvorming kunnen bevorderen, wat onrechtstreeks kon<br />

worden vastgesteld met PTH dat het SOST-gen afremt dat<br />

codeert voor sclerostine (11).<br />

Veroudering en fractuurrisico, een<br />

kwestie van mitochondriën, telomeren<br />

en lysosomen… (c)<br />

Met de leeftijd neemt het fractuurrisico toe, ongeacht<br />

de oorspronkelijke botmineraaldensiteit (12). De drie<br />

grote oorzaken daarvan zijn verlies van het vermogen om<br />

energie te produceren (ATP), verkorting van telomeren en<br />

opstapeling van intracellulair afval.<br />

Energieverlies<br />

Op het vlak van energie is bekend dat de mitochondriën de<br />

‘motor’ van de cel zijn. Het aantal mitochondriën neemt in<br />

alle organen echter af met de leeftijd, vooral in de spiercellen<br />

(waardoor die sterkte, snelheid en uithoudingsvermogen<br />

verliezen en het valrisico toeneemt), de hersencellen en de<br />

osteoclasten, met alle gevolgen van dien (13). Het behoud<br />

van een ‘normaal’ aantal mitochondriën vertraagt de<br />

veroudering, tenminste bij de muis. Die leeft langer, valt<br />

minder en behoudt een betere botmassa (14).<br />

Verkorting van telomeren<br />

Verkorting van telomeren heeft vooral betrekking op cellen<br />

met een korte levensduur, zoals osteoblasten (25 tot 200<br />

dagen) (15). De telomeren doen dienst als beschermkap: ze<br />

beschermen de chromosomen tegen externe letsels. Met<br />

de celdelingen worden ze echter korter. Omdat de meeste<br />

progenitorcellen van de osteoblasten zich gemiddeld<br />

slechts 26 keer kunnen reproduceren, leidt verkorting van<br />

telomeren tot een vermindering van het aantal mogelijke<br />

celdelingen en een afname van osteoblasten in het bot.<br />

Omgekeerd bevordert de verlenging van telomeren (met


De ‘Get up and go’-test<br />

“Deze test leert heel wat over de fysieke kracht<br />

van de patiënten: de patiënt wordt gevraagd om<br />

makkelijk op een stoel te gaan zitten, op te staan<br />

en zo snel mogelijk weer te gaan zitten, en dat<br />

vijf keer na elkaar. Als de patiënt er langer dan 10<br />

seconden over doet om deze test uit te voeren, is de<br />

kans groot dat zijn spierkracht is aangetast. Hetzelfde<br />

geldt voor de ‘up and go’ -test: de patiënt zit op<br />

een stoel, staat op, wandelt 3 meter, draait zich om,<br />

loopt terug en gaat weer zitten. Ook deze test moet<br />

in minder dan 10 seconden worden uitgevoerd. De<br />

pathognomonische factor van het spierverlies is de<br />

traagheid waarmee de patiënt zich omdraait. De test<br />

is ook een uitstekende indicator van het valrisico dat<br />

sterk afhangt van de snelheid van de spiercontractie.”<br />

Dieter Felsenberg (Univ. Humboldt, Berlijn)<br />

de telomerasen) het behoud van de botmassa tot op<br />

gevorderde leeftijd (16). “Dat geldt althans voor dierlijke<br />

modellen”, preciseert Steve Cummings (San Francisco).<br />

Oxidatiestress<br />

Voor cellen met een lange levensduur (de osteocyten<br />

kunnen 1 tot 50 jaar oud worden) (15), is het uitkijken<br />

voor oxidatiestress. De vrije radicalen beschadigen het<br />

DNA en kernletsels stapelen zich op met de tijd, wat leidt<br />

tot een geleidelijke en onvermijdelijke aftakeling van de<br />

celfunctie. Bovendien tasten vrije radicalen ook cumulatief<br />

de mitochondriën en de lysosomen aan die instaan voor<br />

recyclage van eiwitten en organellen (autofagie) (17). Door<br />

de opstapeling van deze radicalen verliezen ze hun functie.<br />

Onbruikbaar materiaal, lipofuscine genoemd, stapelt zich<br />

op in de osteocyten die zich daardoor niet meer kunnen<br />

differentiëren.<br />

Naar andere therapeutische pistes?<br />

Er bestaan verschillende oplossingen om deze verschijnselen<br />

te bestrijden. De beste daarvan is calorierestrictie.<br />

Die stimuleert de vorming van nieuwe mitochondriën, behoudt<br />

de lengte van telomeren en vermindert de frequentie<br />

en de omvang van de mitochondriale en lysosomale<br />

letsels terwijl het autofagieproces wordt opgevoerd (18).<br />

Calorierestrictie voorkomt ook botverlies, althans in dierlijke<br />

modellen. Ze moet echter altijd worden gecombineerd<br />

met lichaamsbeweging (19).<br />

Er wordt ook onderzoek verricht naar het belang<br />

van resveratrol, een antioxidant dat, door het aantal<br />

mitochondriën te verhogen, de levensduur zou verlengen<br />

(bij dierlijke modellen en gisten) en de botmassa zou<br />

verhogen (20). Rapamycine, een immunosuppressor, is een<br />

ander veelbelovend product. Het verhoogt autofagie, zou<br />

antiresorptief zijn en een anabolisch effect hebben op het<br />

bot (21).<br />

Hoewel de verouderingsmechanismen voor de botturnover<br />

goed gekend zijn, net zoals de kanalen om deze turnover<br />

te herstellen of te stimuleren, zijn de preliminaire<br />

resultaten van de interventiestudies nog wisselend.<br />

Moderne behandeling van osteoporose:<br />

oefeningen voor contractiesnelheid, niet<br />

spierkracht (d)<br />

Van osteoporosebehandelingen werd ruimschoots aangetoond<br />

dat ze het fractuurrisico kunnen verminderen. De<br />

resultaten zijn echter nog verre van optimaal, met name<br />

omdat belasting door spieren nodig is om een goede osteogenese<br />

te garanderen. Bejaarden kampen echter heel<br />

vaak met een musculair deficit dat leidt tot valpartijen en<br />

een bijkomende risicofactor is voor osteoporose. Gelukkig<br />

kan dat risico makkelijk klinisch worden gemeten (zie<br />

inzet).<br />

“De patiënt moet geen ingewikkelde oefeningen doen om<br />

dat deficit te verhelpen, zegt Felsenberg: het volstaat om,<br />

onder toezicht (om vallen te vermijden), inspanningen te<br />

doen die spiersnelheid vragen, bijvoorbeeld springen ter<br />

plaatse.” Die oefeningen leveren al heel snel resultaat<br />

op, meestal na 3-4 weken. Voorwaarde is wel dat het<br />

gaat om snelheidsoefeningen die de ontwikkeling van de<br />

spiervezels van type 2 bevorderen. Uithoudingsoefeningen<br />

bevorderen de ontwikkeling van de vezels van type 1.<br />

En uiteraard moeten al deze patiënten ook voldoende<br />

vitamine D nemen.<br />

De oefeningen verminderen niet alleen het valrisico, ze<br />

zijn ook goed voor het bot. Dat reageert immers negatief<br />

op spierzwakte. Om de botvorming te bevorderen<br />

moet het bot ‘belast’ worden en daar kunnen alleen<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 223


224<br />

de spieren voor zorgen. De spierkracht zorgt voor de<br />

grootste meerbelasting: alleen al springen op één been<br />

vermenigvuldigt de belasting met 30 (d.i. 2,1 ton voor een<br />

persoon van 70kg).<br />

Die extra belasting leidt tot een vervorming van het bot<br />

waardoor een evenwicht ontstaat tussen de botvorming<br />

en de botresorptie. Als de extra belasting afneemt,<br />

neemt de resorptie toe. Het bot verliest zijn elasticiteit<br />

en consistentie. Dat proces verloopt heel snel (een<br />

paraplegiepatiënt heeft in het eerste jaar na zijn ongeval<br />

17% botverlies, daarna verloopt het zeer traag en continu,<br />

nagenoeg zoals bij de algemene bevolking). Omgekeerd<br />

bevorderen spieroefeningen, omdat ze het bot meer<br />

vervormen, de botvorming. Dat is heel belangrijk, temeer<br />

omdat we weten dat het botverlies veroorzaakt door de<br />

leeftijd wordt gecompenseerd als het bot een grotere<br />

diameter krijgt.<br />

Andere uitstekende oefeningen zijn triltechnieken of<br />

oefeningen op een plank met wisselend steunpunt. Omdat<br />

ze de spierspanningen van het lopen nabootsen, kan de<br />

patiënt snel revalideren. Lopen is immers het belangrijkste<br />

aspect van mobiliteit…<br />

Er bestaat overigens een zeer sterk verband tussen de<br />

spiermassa en de botmassa. Het fractuurrisico bij atleten<br />

is meer het gevolg van verlies van vermogen dan van een<br />

verlies van spierkracht (spierkracht is de kracht die nodig is<br />

om een weerstand te bestrijden) omdat de notie vermogen<br />

ook een notie snelheid inhoudt. Een hoge leeftijd is niet<br />

bevorderlijk, waarschijnlijk door de vermindering van<br />

het aantal spiervezels en hun volume, maar ook van de<br />

verbindingen tussen de spiervezels. Dat vrouwen fragieler<br />

zijn dan mannen, wordt waarschijnlijk verklaard door het<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

“Vandaag is duidelijk dat het corticaal bot het meest bijdraagt<br />

tot de stevigheid van het hele bot. Dat geldt vooral voor de<br />

radius en de heup, en voor bejaarden. Het corticaal bot zou<br />

dus een specifiek therapeutisch doelwit kunnen worden. Op<br />

het vlak van de vermindering van het fractuurrisico is er nog<br />

heel wat vooruitgangsmarge. Het is niet uitgesloten dat we<br />

subgroepen zullen kunnen bepalen die meer baat hebben<br />

bij een bepaalde behandeling, en specifieke behandelingen<br />

zullen kunnen ontwikkelen voor elk soort fractuur…”<br />

Mary Bouxsein<br />

feit dat ze tijdens hun vruchtbare periode in verhouding<br />

meer bot produceren dan spieren. Dat proces verdwijnt<br />

na de menopauze en de ‘spierschaarste’ veroorzaakt een<br />

sneller botverlies.<br />

Niet alle botten zijn hetzelfde (e)<br />

Omdat veel fracturen bij mensen zonder osteoporose<br />

optreden, zonder dat een duidelijke fragiliteit de oorzaak<br />

is, wordt heel wat onderzoek verricht naar de relatieve<br />

rol van het corticaal en het trabeculair bot voor de<br />

botstevigheid en het ontstaan van fracturen. “Eerste<br />

vaststelling, zegt Mary Bouxsein (Boston): het belang<br />

van de botcomponenten (trabeculair bot dat het interne<br />

compartiment vormt en compacter corticaal bot dat<br />

de externe component is) werd zwaar onderschat. Nu<br />

beseffen we dat het corticaal bot doorslaggevend is, maar<br />

dat overwicht verschilt naargelang de plaats.”<br />

Een studie van de microarchitectuur ter hoogte van de<br />

radius leidt tot de vaststelling dat de parameters van het<br />

corticaal bot meer zeggen over de botstevigheid dan de<br />

parameters van het trabeculair bot (22). Ter hoogte van<br />

de wervels daarentegen is de situatie veel complexer: het<br />

belang van het corticaal bot voor de stevigheid varieert<br />

volgens de studies van 10 tot 80%. Dat lijkt logisch<br />

aangezien de dikte van het corticaal bot op dit niveau<br />

moeilijk kan worden gemeten met de gewone technieken.<br />

In dit kader werpt de ontwikkeling van nieuwe technieken<br />

zoals de microscanner een nieuw licht op de zaak. De<br />

bijdrage van het corticaal bot tot de botstevigheid is<br />

kleiner aan de uiteinden van het wervelplateau en groter<br />

in het midden (23).


Ook voor het femur varieert de situatie naargelang de<br />

plaats. Een factor waar rekening mee moet worden<br />

gehouden, vooral omdat 90% van de femurhalsfracturen<br />

het gevolg is van een val. Specifieke studies hebben<br />

aangetoond dat bij belasting de krachtspanningen zich<br />

aan de binnenzijde van de femurhals situeren, waar veel<br />

corticaal bot zit, terwijl bij een val vooral het bovenste<br />

deel van de hals wordt getroffen (24). Lotz had dat<br />

vermoeden al enkele jaren geleden toen hij aantoonde dat<br />

het corticaal bot slechts 30% van het subcapitale gebied<br />

inneemt, 50% in het midden van de hals en 96% in het<br />

intertrochanterische massief (25).<br />

Praktisch gezien varieert de relatieve bijdrage van het<br />

corticaal bot tot de botstevigheid dus naargelang de<br />

plaats in het skelet, de leeftijd en de belasting, en is ze<br />

sterk verbonden met het volume van het betreffende<br />

botweefsel.<br />

Mannen en vrouwen? (f)<br />

Breken mannen hun botten bij dezelfde botdensiteit als<br />

vrouwen? Een eenvoudige vraag met een eenvoudig<br />

antwoord, volgens John Kanis (Sheffield): “Ja!”. Al moeten<br />

ook de contradictoire resultaten van de epidemiologische<br />

studies worden verklaard. De eerste studies toonden<br />

aan dat vrouwen bij eenzelfde botdensiteit sneller en<br />

vaker fracturen oplopen dan mannen, terwijl latere<br />

studies precies het omgekeerde concludeerden… (26) “De<br />

epidemiologische studies waren echter vertekend”, zegt<br />

John Kanis. Het probleem werd van de ‘verkeerde’ kant<br />

bekeken. De studies onderzochten de botmineraaldensiteit<br />

bij mensen die fracturen oplopen, in plaats van de<br />

incidentie van fracturen bij elke botmineraaldensiteit en op<br />

een prospectieve manier. Op die manier komen we sneller<br />

tot de vaststelling dat het fractuurrisico bij de man en de<br />

vrouw identiek is bij elke daling van de botmineraaldensiteit<br />

ter hoogte van het femur. Hetzelfde geldt voor de wervels,<br />

ongeacht de botmineraaldensiteit en ongeacht de leeftijd.<br />

“Dat brengt ons terug bij de basis van het risico, meent<br />

John Kanis. Dat risico moet worden geëvalueerd volgens<br />

de leeftijd, de plaats, de eventuele eerdere fracturen en de<br />

oorspronkelijke botmineraaldensiteit. Bij onze beoordeling<br />

moeten we echter ook rekening houden met de duur van<br />

de follow-up en de mortaliteit die is verbonden met de<br />

verschillende fracturen.”<br />

Om dat beter te begrijpen, moet een onderscheid worden<br />

gemaakt tussen incidentie en waarschijnlijkheid. De<br />

incidentie van fracturen van de femurhals (en waarschijnlijk<br />

ook van de wervels) is bij gelijke botmineraaldensiteit voor<br />

mannen en vrouwen identiek. De waarschijnlijkheid van een<br />

femurhalsfractuur, bij een bepaalde botmineraaldensiteit,<br />

daarentegen is bij mannen kleiner dan bij vrouwen. Aan<br />

de ene kant buigt de curve van het botdensiteitsverlies bij<br />

de man naar rechts. Het verlies is dus groter dan bij een<br />

vrouw van dezelfde leeftijd. Aan de andere kant overlijden<br />

mannen vroeger dan vrouwen. “Met andere woorden, een<br />

man van 70 jaar met een gemeten botdensiteit van -2SD,<br />

heeft minder kans op een fractuur dan een vrouw van<br />

60 jaar met dezelfde botmineraaldensiteit. Hij heeft<br />

immers ‘geen tijd’ om een fractuur op te lopen gezien zijn<br />

lagere levensverwachting.”<br />

Ten slotte kan ook worden onderstreept dat de botdensiteit<br />

gemeten ter hoogte van de wervels een slechte voorspeller<br />

is van het heupfractuurrisico, terwijl de femurdensiteit het<br />

wervelfractuurrisico even goed voorspelt als de meting<br />

van de werveldensiteit, zowel bij mannen als bij vrouwen.<br />

“Als we zouden moeten besparen, zouden we gewoon<br />

bij iedereen een DEXA-onderzoek van de heup kunnen<br />

uitvoeren…” Provocerende woorden?<br />

Mannen met osteoporose: een ras apart?<br />

Osteoporose bij mannen wordt in de gecontroleerde<br />

gerandomiseerde studies zelden als dusdanig onderzocht.<br />

“We beschikken dus over slechts weinig gegevens die<br />

voldoende geloofwaardig zijn, benadrukt Ego Seeman<br />

(Melbourne). Het ontstaan van osteoporose bij mannen<br />

wordt toegeschreven aan androgeendeprivatie, maar<br />

geen enkele test kon dat met zekerheid bevestigen.”<br />

Testosteronsuppletie zou geen fractuurwerend effect<br />

hebben, maar wel de botmineraaldensiteit verhogen.<br />

Hoe dan ook zijn bepaalde aspecten van osteoporose bij<br />

mannen rechtstreeks verbonden met een oestrogeentekort.<br />

En een ander dogma dat door Ego Seeman wordt<br />

aangehaald: de prevalentie van secundaire osteoporose<br />

bij mannen zou niet groter zijn dan die van primaire<br />

osteoporose. Die is bij mannen moeilijker te bepalen<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 225


226<br />

vanwege hun ongezondere levensstijl (roken en alcohol),<br />

die leidt tot overlijden voordat klinisch opspoorbare<br />

osteoporose zich kan ontwikkelen.<br />

Hoe behandelen?<br />

Recente studies met zoledronaat en denosumab leverden<br />

overtuigende resultaten op bij een antiandrogeenbehandeling.<br />

Rest nog de vraag of dit het beste model van mannelijke<br />

osteoporose is en of de resultaten kunnen worden<br />

getransponeerd naar andere situaties. Overigens is bekend<br />

dat heel wat mannen kampen met hypercalciurie, maar we<br />

weten niet wat dat precies betekent en wat de gevolgen<br />

kunnen zijn.<br />

Een andere bijzonderheid bij mannen is de veel hogere<br />

frequentie van botfracturen tijdens de adolescentie. “Dat<br />

heeft echter niets te maken met een hoger risicogedrag,<br />

zegt Ego Seeman. De botaangroei is bij de beide geslachten<br />

vooral distaal ter hoogte van de radius en proximaal<br />

ter hoogte van het femur. Wat wel erg verschilt, is<br />

de verlengingssnelheid: bij jongens zien we vaak een<br />

achterstand in de vorming van het corticaal bot, dat<br />

wordt pas in een tweede fase gevormd door periostale<br />

appositie. Het corticaal bot van de adolescent is dan niet<br />

meer dan ‘samengedrukt’ trabeculair bot. Het is dus poreus<br />

en gevoeliger voor mechanische, met name musculaire<br />

belastingen.”<br />

Osteoporose bij mannen moet worden behandeld<br />

zodra dit wordt opgespoord. Momenteel hebben alleen<br />

bisfosfonaten hun nut bewezen, ook op het vlak van<br />

mortaliteit. De andere therapeutische klassen zouden<br />

enkel een effect hebben op de botmineraaldensiteit.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

Referenties<br />

a. Dawson-Hughes B. Optimal dose of vitamin D. Meet-the-Expert Session.<br />

b. Baron R. Plenary Lecture 1: Cellular Control of Bone Mass.<br />

c. Cummings S. Plenary Lecture 2: Osteoporosis, hip fractures and the biology of aging.<br />

d. Felsenberg D. Muscle and bone interaction. Meet-the-Expert session.<br />

e. Bouxsein M. Plenary Lecture 3: Why do bones break: contribution of cortical and<br />

trabecular bone.<br />

f. Kanis J. Plenary Lecture 4. Olof Johnell Memorial Lecture: Do men and women fracture at<br />

the same bone mineral density?<br />

g. Seeman E. Osteoporosis in men. Meet-the-Expert session.<br />

1. Bischoff-Ferrari HA, Dawson-Hughes B, Staehelin HB, et al. Fall prevention with<br />

supplemental and active forms of vitamin D: a meta-analysis of randomised controlled<br />

trials. BMJ 2009;339:b3692. doi: 10.1136/bmj.b3692.<br />

2. Bischoff-Ferrari HA, Willett WC, Wong JB, et al. Prevention of nonvertebral fractures with<br />

oral vitamin D and dose dependency: a meta-analysis of randomized controlled trials.<br />

Arch Intern Med 2009;169(6):551-61.<br />

3. Bischoff-Ferrari H. Vitamin D: what is an adequate vitamin D level and how much<br />

supplementation is necessary? Best Pract Res Clin Rheumatol 2009;23(6):789-95.<br />

4. Bischoff-Ferrari HA, Kiel DP, Dawson-Hughes B, et al. Dietary calcium and serum<br />

25-hydroxyvitamin D status in relation to BMD among U.S. soldiers. J Bone Miner Res<br />

2009;24(5):935-42.<br />

5. Barr R, Macdonald H, Steward A, et al. Association between vitamin D receptor gene<br />

polymorphisms, falls, balance and muscle power: results from two independent studies<br />

(APOSS and OPUS). Osteoporos Int 2010;21(3):457-66.<br />

6. Bischoff-Ferrari HA, Staehelin HB. Importance of vitamin D and calcium at older age. Int J<br />

Vitam Nutr Res 2008;78(6):286-92.<br />

7. Sims NA, Gooi JH. Bone remodeling: Multiple cellular interactions required for coupling of<br />

bone formation and resorption. Semin Cell Dev Biol 2008;19(5):444-51.<br />

8. Baron R, Rawadi G. Targeting the Wnt/beta-catenin pathway to regulate bone formation<br />

in the adult skin skeleton. Endocrinology 2007;148(6):2635-43.<br />

9. Yadav VK, Ryu JH, Suda N, et al. Lrp5 controls bone formation by inhibiting serotonin<br />

synthesis in the duodenum. Cell 2008;135(5):825-37.<br />

10. Moester MJ, Papapoulos SE, Löwik CW, van Bezooijen RL. Sclerostin: Current knowledge<br />

and future perspectives. Calcif Tissue Int 2010 May 15. [Epub ahead of print]<br />

11. Kramer I, Keller H, Leupin O, Kneissel M. Does osteocytic SOST suppression mediate PTH<br />

bone anabolism? Trends Endocrinol Metab 2010;21(4):237-44.<br />

12. Hui S, Slemenda CW, Johnston CC Jr. The contribution of bone loss to postmenopausal<br />

osteoporosis. Osteoporos Int 1990;1(1):30-4.<br />

13. Kukat A, Trifunovic A. Somatic mtDNA mutations and aging––facts and fancies. Exp<br />

Gerontol 2009;44(1-2):101-5.<br />

14. Wenz T, Rossi SG, Rotundo RL, Spiegelman BM, Moraes CT. Increased muscle PGC-1alpha<br />

expression protects from sarcopenia and metabolic disease during aging. Proc Natl Acad<br />

Sci U S A 2009;106(48):20405-10.<br />

15. Manolagas SC, Parfitt AM. What old means to bone. Trends Endocrinol Metab<br />

2010;21(6):369-74.<br />

16. Simonsen JL, Rosada C, Serakinci N, et al. Telomerase expression extends the proliferative<br />

life-span and maintains the osteogenic potential of human bone marrow stromal cells.<br />

Nat Biotechnol 2002;20(6):592-6.<br />

17. Cuervo A. Chaperone-mediated autophagy: selectivity pays off. Trends Endocrinol Metab<br />

2010;21(3):142-50.<br />

18. Heilbronn LK, de Jonge L, Frisard MI, et al. Effect of 6-month calorie restriction on<br />

biomarkers of longevity, metabolic adaptation, and oxidative stress in overweight<br />

individuals: a randomized controlled trial. JAMA 2006;295(13):1539-48.<br />

19. Tatsumi S, Ito M, Asaba Y, Tsutsumi K, Ikeda K. Life-long caloric restriction reveals biphasic<br />

and dimorphic effects on bone metabolism in rodents. Endocrinology 2008;149(2):634-<br />

41.<br />

20. Pearson K, Baur JA, Lewis KN, et al. Resveratrol delays age-related deterioration and<br />

mimics transcriptional aspects of dietary restriction without extending life span. Cell<br />

Metab 2008;8(2):157-68.<br />

21. Harrison DE, Strong R, Sharp ZD, et al. Rapamycin fed late in life extends lifespan in<br />

genetically heterogeneous mice. Nature 2009;460(7253):392-5.<br />

22. Muller M, Webber CE, Bouxsein ML. Predicting the failure load of the distal radius.<br />

Osteoporos Int 2003;14(4):345-52.<br />

23. Eswaran SK, Gupta A, Adams MF, Keaveny TM. Cortical and trabecular load sharing in the<br />

human vertebral body. J Bone Miner Res 2006;21(2):307-14.<br />

24. Verhulp E, van Rietbergen B, Huiskes R. Load distribution in the healthy and osteoporotic<br />

human proximal femur during a fall to the side. Bone 2008;42(1):30-5.<br />

25. Lotz JC, Cheal EJ, Hayes WC. Stress distributions within the proximal femur during gait<br />

and falls: implications for osteoporotic fracture. Osteoporos Int 1995;5(4):252-61.<br />

26. De Laet CE, Van Hout BA, Burger H, Weel AE, Hofman A, Pols HA. Hip fracture prediction<br />

in elderly men and women: validation in the Rotterdam study. J Bone Miner Res<br />

1998;13(10):1587-93.


G1327N_2010<br />

Endometriose anno 2010,<br />

stand van zaken<br />

Ivo Brosens, Stephan Gordts, Patrick Puttemans<br />

Leuvens Instituut voor Fertiliteit en Embryologie, Leuven<br />

KEywOrdS: GynaECOlOGy – EndOmEtriOSE – EpidEmiOlOGy – prEVEntiOn – patHOlOGy – patHOGEnESiS – infErtility –<br />

CanCEr – diaGnOSiS – mEdiCal imaGinG – trEatmEnt<br />

Inleiding<br />

Wie identificeerde endometriose voor het<br />

eerst?<br />

De Amerikaanse historicus Vincent Knapp beweerde in een<br />

artikel gepubliceerd in Fertility & Sterility in 1999 dat endometriose<br />

als ziekte reeds 300 jaar geleden beschreven<br />

was in Europese geschriften. Hij baseerde zich op een reeks<br />

‘Dissertatio medica’ uit de periode van 1690 tot 1795. Zijn<br />

referentielijst bevatte een zestal thesissen afkomstig van<br />

de ‘University of Louvain’. Een eerste onderzoek toonde<br />

reeds snel dat de historicus de universiteit van Leuven<br />

verwarde met de universiteit van Leiden (vier theses waren<br />

afkomstig van de universiteit van Leiden en twee van<br />

de universiteit van Leuven). Een grondig onderzoek van de<br />

Latijnse teksten toonde dat de dissertaties handelden over<br />

infectieuze aandoeningen. Bovendien heeft endometriose<br />

geen typische symptomatologie en berust de diagnose<br />

per definitie op histologie zodat de identificatie van deze<br />

aandoening niet kon gebeuren in een tijdperk vóór het<br />

bestaan van de microscopie. Endometriose wordt gedefinieerd<br />

door de aanwezigheid van weefsel met de typische<br />

kenmerken van endometrium, m.a.w. proliferatie, decidualisatie,<br />

necrose en bloeding o.i.v. seksuele steroïden, buiten<br />

de uterus. Thomas S. Cullen was in 1908 de eerste onderzoeker<br />

die op basis van deze activiteiten endometriumachtig<br />

weefsel buiten de baarmoeder identificeerde.<br />

Hoe groot is de wetenschappelijke<br />

interesse voor endometriose?<br />

Wetenschappelijke interesse voor endometriose startte<br />

in de tweede helft van de jaren 60. In de periode van<br />

‘60-‘64 verschenen 71 publicaties in wetenschappelijke<br />

tijdschriften, terwijl dit aantal steeg tot 762 in de periode<br />

van ‘65-‘69. Dit viel samen met de introductie van de<br />

laparoscopie en de detectie van peritoneale endometriose.<br />

Deze toename van publicaties betekent niet dat en-<br />

dometriose frequenter voorkwam als ziekte, doch dat de<br />

diagnose frequenter werd gesteld op basis van laparoscopie<br />

en ‘zichtbare endometriose’. Sindsdien heeft het onderzoek<br />

van endometriose een enorme vlucht gekend. In<br />

de periode van 1996-1999 en 2006-2009 verschenen er<br />

respectievelijk 2.623 en 4.603 wetenschappelijke publicaties<br />

over endometriose. In totaal werden 20.356 wetenschappelijke<br />

publicaties geregistreerd tot en met 2009. De<br />

centra met de meeste publicaties waren Universita degi<br />

Studi di Milano (276), Yale University School of Medicine<br />

(159), Brigham and Women’s Hospital (124), UZ Gasthuisberg<br />

(118) en University of Tokyo (103).<br />

Epidemiologie<br />

De kennis van de epidemiologie van endometriose is in<br />

belangrijke mate beperkt door methodologische factoren.<br />

Ivo Brosens<br />

Figuur 1a: Peritoneale blisters achter het ovarium; b: idem, gezien onder<br />

water, met vaatsteeltje (hydrolaparoscopisch); c: idem, gezien onder water,<br />

met vaatsteeltje (hydrolaparoscopisch); d: idem, gezien onder water, met<br />

vaatsteeltje (hydrolaparoscopisch).<br />

a<br />

c<br />

b<br />

d<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 227


228<br />

De aandoening is histologisch gedefinieerd en de diagnose<br />

berust voornamelijk op laparoscopie. Dit levert moeilijkheden<br />

op voor de samenstelling van een controlegroep<br />

zonder endometriose. Tegenwoordig wordt ‘laparoscopyconfirmed<br />

endometriosis’ aanvaard als ziektegroep, doch<br />

de visuele inspectie kan misleidend zijn, vermits diepe<br />

letsels niet noodzakelijk aan de peritoneale oppervlakte<br />

te zien zijn en oppervlakkige letsels kunnen gemaskeerd<br />

worden door decidualisatie of hormonale inactivatie of<br />

weggedrukt worden door de hoge druk van het pneumoperitoneum.<br />

Er zijn aanwijzingen dat het risico verhoogd is in aanwezigheid<br />

van fysieke kenmerken zoals slank en groot,<br />

vroegtijdige menarche, korte cycli en dysmenorroe. Roken<br />

en fysieke activiteit verminderen het risico, terwijl cafeine-<br />

en alcoholgebruik het risico verhogen. Mogelijk is er<br />

een familiale aanleg of voorbeschiktheid en zou endometriose<br />

minder frequent voorkomen bij het zwarte ras en<br />

méér frequent bij het gele dan wel blanke ras. Cramer en<br />

Missmer (2002) suggereerden recent een ‘endometriosetype’<br />

met hogervermelde kenmerken in de hoop hiermee<br />

het identificeren van kandidaat-genetische markers te<br />

vergemakkelijken.<br />

Preventie<br />

Endometriose werd vanaf het begin als een ernstige aandoening<br />

beschouwd, wegens de wel goedaardige, doch<br />

Figuur 2: Actieve rode endometriosehaard op het<br />

peritoneum (laparoscopisch).<br />

Figuur 3: Idem, gezien onder water, met uitgesproken<br />

vascularisatatie (hydrolaparoscopisch).<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

ernstige verwikkelingen zoals rectovaginale endometriose<br />

en hemorragische ovariële cystevorming. Er bestond geen<br />

behandeling tenzij hysterectomie en castratie. Wel wist<br />

men dat de aandoening zelden voorkwam bij vrouwen<br />

met talrijke kinderen vanaf jonge leeftijd. Decidualisatie<br />

van een endometriosehaard leidt tot apoptose en shedding.<br />

Voor Meigs was zwangerschap vanaf jonge leeftijd<br />

gevolgd door vele zwangerschappen de beste preventie.<br />

Hij raadde moeders met endometriose aan hun dochters<br />

vroeg te laten trouwen in de hoop op een snelle eerste<br />

zwangerschap, en hier desnoods geld voor te lenen. Dit<br />

concept was voor Kistner de aanleiding om in 1958, toen<br />

orale progestativa op de markt kwamen, een ‘pseudozwangerschap’<br />

als behandeling voor te stellen.<br />

Regelmatige fysieke activiteit werd in verschillende casecontrolstudies<br />

geassocieerd gevonden met een 40%-80%<br />

vermindering van endometriose. In dergelijke studies is<br />

een bias echter niet uitgesloten, aangezien vrouwen met<br />

symptomen voor de diagnose minder actief kunnen zijn<br />

dan gezonde controles. In de Nurses Health Study II, een<br />

prospectieve studie van premenopauzale Amerikaanse<br />

verpleegsters, kon een dergelijk verband alleszins niet aangetoond<br />

worden (Vitonis et al 2010).<br />

Een recente analyse van endometriose en voeding in de<br />

Nurses Health Study suggereerde dat een verhoogde inname<br />

van omega-3 vetzuur en verlaagde transvetten gepaard<br />

gaat met een verlaagd risico van ‘laparoscopisch<br />

zichtbare endometriose’ (Missmer et al 2010). Deze conclusie<br />

kan echter betwist worden op basis van een beperkt<br />

verschil en het mogelijk visuele effect bij laparoscopie van<br />

een verminderde peritoneale inflammatoire reactie, maar<br />

zonder een effect op het endometrioseletsel zelf.<br />

Pathologie<br />

Het concept endometriose is met de introductie van laparoscopie<br />

veranderd van een majeure klinische aandoening<br />

naar een visuele aandoening van het peritoneum<br />

met mineure letsels. Vóór 1960 werd de gynaecoloog<br />

geconfronteerd met een belangrijke pelvische pathologie<br />

van adenomyose (zgn. diep infiltrerende endometriose)<br />

en hemorragische ovariële cysten. Met de ontdekking van<br />

de peritoneale endometriose werd een pleiade van mineure,<br />

zogenaamd ‘subtiele’ peritoneale letsels beschreven<br />

die beantwoorden aan de definitie van endometriose. De<br />

letsels evolueren met de leeftijd naar typische letsels of<br />

kunnen zelfs spontaan verdwijnen. Meerdere studies suggereren<br />

dat peritoneale endometriose kan evolueren naar<br />

adenomyotische of hemorragische, cystische letsels.<br />

Op basis van morfologische data werden drie verschillende<br />

types endometriose onderscheiden: peritoneaal, ovarieel<br />

en rectovaginaal (Nisolle & Donnez 1997). De peritoneale<br />

letsels omvatten in hoofdzaak endometriaal epitheel (van<br />

de oppervlakte of van klierbuizen) en stroma, zijn hormoondependent<br />

en vertonen decidualisatie en desquama-


tie (Figuur 1a-d). Peritoneale letsels hoeven, ondanks het<br />

uitlokken van een peritoneale ontstekingsreactie en neovascularisatie<br />

rondom de letsels, geen probleem te zijn,<br />

doch kunnen wel een oorzaak zijn van adhesievorming<br />

Figuur 4: Centripetale neovascularisatie naar de<br />

peritoneale endometriosehaard toe (laparoscopisch).<br />

Figuur 5: Clusters peritoneale haarden in verschillende<br />

stadia van evolutie (laparoscopisch).<br />

(aangetoond onder hydroflotatie) (Figuren 2-8) en in<br />

zeldzame gevallen van SHiP (spontaan hemoperitoneum<br />

in zwangerschap) dat met een foetale mortaliteit van 30%<br />

gepaard gaat.<br />

Endometriomata hebben een complexe structuur met gedeeltelijke<br />

of volledige kolonisatie van een geïnvagineerde<br />

ovariële cortex door actieve endometriosehaarden (Figuur<br />

9a-d) en met vergroeiingen ter hoogte van de invaginatie<br />

waar tegelijkertijd ook peritoneale of diepe endometriose<br />

aanwezig kan zijn (Figuur 10a-d). De klassieke vorm betreft<br />

een ovarium dat gefixeerd ligt in de ovariële fossa<br />

en bij adhesiolyse en/of omklappen van het ovarium verschijnt<br />

de donkere viskeuze inhoud. Maar ook diep in de<br />

kloven en crypten van het ovarieel oppervlak kunnen kleine<br />

endometriomata ontstaan.<br />

Rectovaginale en andere endometriosenodulen hebben<br />

een typische adenomyotische structuur met minder prominent<br />

endometriaal klierweefsel, maar een uitgesproken<br />

aanwezigheid van stroma en gladde spierweefselcellen.<br />

Daarop en daarrond ontstaat dens bindweefsel en deze<br />

nodulen vertonen een verminderde hormonale respons.<br />

Pathogenese<br />

De meeste, zoniet alle vrouwen die menstrueren, vertonen<br />

regurgitatie van menstrueel debris naar de bekkenholte via<br />

de eileiders. De vraag is waarom niet alle menstruerende<br />

vrouwen endometriose ontwikkelen? Er werden in het verleden<br />

talrijke disfunctionele associaties aangetoond (doch<br />

dit hoeft niet te betekenen dat zij een oorzaak zijn) zoals:<br />

- subtiele ovariële stoornissen: LUF-syndroom, luteaal<br />

defect;<br />

- peritoneaal vocht: stoornissen in steroïden, macrofagen,<br />

NK(natural killer)-celactiviteit, cytokines, angiogene<br />

activiteit, IL(interleukine)-8, VEGF (vascular<br />

endothelial growth factor);<br />

- endometriale veranderingen: aromatase-expressie,<br />

apoptose, implantatiedefecten, disfunctionele immuunrespons,<br />

progesteronresistentie; stromale cellen<br />

van ectopisch en eutopisch endometrium vertonen<br />

een verminderde capaciteit tot decidualisatie<br />

(moleculair wordt deze progesteronresistentie verklaard<br />

door de aanwezigheid van de inhibitorische<br />

PR isoform PR-A en afwezigheid van de stimulerende<br />

isoform PR-B, zie Klemmt PAB et al 2006);<br />

- uteriene junctiezone: dysperistalsis, hyperplasie;<br />

- genetische data wijzen op disregulatie van selectieve<br />

genen die leiden tot een ongunstig implantatiemilieu<br />

of betrokken zijn in embryonale aanhechting,<br />

embryotoxiciteit, immuundisfunctie, apoptose, alsook<br />

genen die kunnen bijdragen tot de pathogenese zoals<br />

op het vlak van de werking van het aromatase, de<br />

progesteronreceptor en bepaalde angiogenetische en<br />

andere factoren (Kao LC et al 2003).<br />

Infertiliteit<br />

- Experimenteel onderzoek heeft aangetoond dat er<br />

een verband is tussen cytokinewaarden in peritoneaal<br />

vocht en embryotoxiciteit. IL(interleukine)-1<br />

en TNF (Tumor Necrosis Factor) werden bepaald<br />

in peritoneaal vocht van onvruchtbare vrouwen<br />

zonder endometriose, met endometriose en met<br />

medisch behandelde endometriose (danazol of<br />

buserelin). De cytokinewaarden waren significant<br />

lager in peritoneaal vocht van vrouwen zonder<br />

endometriose en zeer laag bij vrouwen met behandelde<br />

endometriose. Deze resultaten wijzen op<br />

de theoretische mogelijkheid dat medicale therapie<br />

de vruchtbaarheid bij onvruchtbare vrouwen<br />

met endometriose kan verbeteren (Taketani Y et al<br />

1992).<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 229


230<br />

- In patiënten met endometriose werd aangetoond<br />

dat er een dysperistalsis en hyperperistalsis van de<br />

junctiezone bestaat met een duidelijk gestoord transport<br />

van zaadcellen naar de ipsilaterale zijde van de<br />

dominante follikel. Een verhoogde incidentie van<br />

adenomyose werd ook vastgesteld bij patiënten met<br />

endometriose (Leyendekker et al 1996).<br />

- Een retrospectieve IVF-studie (Simon et al 1994)<br />

toonde aan dat onvruchtbaarheid bij endometriose<br />

het gevolg kan zijn van eicelveranderingen met als<br />

gevolg een verminderde implantatie van de embryo’s.<br />

De bevindingen werden bevestigd bij acceptoren<br />

voor eiceldonatie waarbij de eicellen afkomstig van<br />

endometriotische ovaria een significant lager implantatiepotentieel<br />

vertoonden in vergelijking met een<br />

controlegroep.<br />

- Een uitgebreide retrospectieve IVF-studie (Arici et al<br />

1996) vond dat abnormale embryo-implantatie, die<br />

zowel het gevolg kan zijn van endometriale disfunctie<br />

als van een embryotoxische omgeving, een belangrijke<br />

oorzaak is van endometriose-geassocieerde infertiliteit.<br />

Dit effect was groter in de groep met minimale<br />

tot milde endometriose dan in de groep met<br />

matige en ernstige endometriose.<br />

- Aansluitend op de verminderde decidualisatie van<br />

zowel eutopisch als ectopisch endometriaal stromaal<br />

weefsel (ESCs) bij patiënten met endometriose, toonden<br />

Birgit Gellersen et al (2010) dat decidua een meer<br />

actieve rol speelt in het implantatieproces. In aanwezigheid<br />

van trofoblast vertonen gedecidualiseerde<br />

ESCs een verhoogde motiliteit en invasieve capaciteit<br />

waarmee de jonge conceptus wordt ingekapseld en<br />

vervolgens door trofoblast wordt geïnvadeerd.<br />

Kanker<br />

Gegevens suggereren dat ovariële endometriose gepaard<br />

gaat met een potentialiteit van kwaadaardige ontaarding.<br />

Epidemiologische en genetische studies steunen dit<br />

concept. Er zijn aanwijzingen dat ovariële endometriose<br />

geassocieerd is met specifieke typen van ovariële kanker<br />

(endometrioid en clear cell).<br />

Er is geen duidelijk verband tussen endometriose en borst-<br />

of endometriumkanker. Er is meer studie nodig om risicofactoren<br />

voor kwaadaardige ontaarding en de individuen<br />

met verhoogd risico te identificeren voor een meer nauwkeurige<br />

opvolging.<br />

Op het ogenblik is er ook geen verband aangetoond tussen<br />

een bepaald type van kanker en het soort medicatie dat<br />

gebruikt wordt in verband met endometriose en infertiliteit<br />

(Ness et al 2002).<br />

Diagnose met beeldvorming<br />

De verschillende technieken van beeldvorming hebben een<br />

preoperatieve diagnose van ernstige vormen van endometriose<br />

mogelijk gemaakt. Mits bepaalde restricties, kun-<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

nen adenomyomata en cystische, ovariële endometriose<br />

met een hoge probabiliteit preoperatief gediagnosticeerd<br />

worden.<br />

Ovarieel endometrioma<br />

- Hoewel transvaginale sonografie (TVS) de eerste<br />

keuze van beeldvorming blijft om een verdachte pelvische<br />

massa te onderzoeken, is de capaciteit voor<br />

weefselanalyse beperkt. Zo is het niet altijd eenvoudig<br />

een cystisch en hemorragisch geel lichaam te onderscheiden<br />

van een echt endometrioma. Bovendien<br />

gaan de zeer kleine (jonge) endometriomata beneden<br />

de 10 à 12mm diameter met de conventionele vaginale<br />

echografie vaak gemist worden, terwijl het wellicht<br />

opportuun zou zijn om endometriomata in die<br />

vroege stadia te kunnen ontdekken en behandelen.<br />

Figuur 6: Klassieke oudere blauwzwarte endometriose op<br />

het peritoneum, inclusief fibrose & stellaire fibrotische<br />

retractie rondom de letsels (laparoscopisch).<br />

Figuur 7: Uitgedoofde ovariële endometriose (self limiting<br />

disease, laparoscopisch).


- NMR daarentegen, toont bovendien karakteristieken<br />

van de aard van het weefsel. Met NMR kan in een<br />

vaste massa goedaardigheid onderscheiden worden<br />

van kwaadaardigheid met een diagnostische nauwkeurigheid<br />

van 88% tot 93% (Bazot et al 2008).<br />

Diepe endometriose<br />

- De hoeksteen van de diagnose ligt besloten in een<br />

eenvoudige klinische act: het bimanueel vaginaal en<br />

rectovaginaal onderzoek. Zelfs in afwezigheid van<br />

enige symptomatologie (zoals diepe dyspareunie, tenesmen,<br />

enz.) gaat dit onderzoek vaak het startpunt<br />

zijn van bijkomend technisch onderzoek. Het nalaten<br />

van dit onderzoek zorgt vaak voor verrassingen tijdens<br />

de latere laparoscopie, wanneer de diagnose pas<br />

peroperatief wordt gesteld bij een onvoorbereide patiënte<br />

(geen darmvoorbereiding, ontbreken van enige<br />

counseling).<br />

- TVS heeft een hogere sensitiviteit, specificiteit, positieve<br />

en negatieve predictieve waarde (PPV en NPV)<br />

en nauwkeurigheid in vergelijking met NMR. Beide<br />

onderzoekingen blijven belangrijk voor het preoperatief<br />

onderzoek en bepaling van de chirurgische strategie<br />

(Abrao et al 2007; Hudelist and Keckstein 2009).<br />

Figuur 8: Primair implant op ovarium (laparoscopisch).<br />

- NMR laat toe de diagnose te stellen van diepe endometriose<br />

in sommige specifieke locaties zoals de<br />

sacro-uteriene banden, de blaas en de Douglas-holte,<br />

maar mist de sensitiviteit voor de detectie van rectale<br />

endometriose zonder rectale distensie (Kinkel et<br />

al 1999; Bazot et al 2004). Ook 3D-US laat toe een<br />

nauwkeurige diagnose te stellen in specifieke locaties<br />

(Grasso et al 2009).<br />

- NMR is gelijkwaardig met transvaginale en rectale<br />

endoscopische sonografie voor de diagnose van intestinale<br />

endometriose, maar heeft een hogere sensi-<br />

tiviteit voor sacro-uteriene en vaginale endometriose<br />

(Bazot et al 2009).<br />

- Mits darmvoorbereiding is TVS een geschikte methode<br />

om de aanwezigheid van één of meerdere rectosigmoïdale<br />

nodulen vast te stellen en de diepte van<br />

infiltratie te meten, waardoor deze methode meteen<br />

ook geschikt is voor het bepalen van de chirurgische<br />

strategie (Goncalves et al 2010).<br />

Heelkundige behandeling<br />

Pijn<br />

- De prospectief gerandomiseerde en dubbelblind gecontroleerde<br />

studie van Chris Sutton et al (1994)<br />

toonde de efficiëntie van laserlaparoscopie voor de<br />

behandeling van patiënten met endometriose en pijn<br />

(dysmenorroe, pelvische pijn, dyspareunie). Het gunstige<br />

effect op de pijn was 62% voor de laserpatiënten<br />

en 23% voor de controlegroep en was het minst uitgesproken<br />

voor minimale (stadium I) endometriose en<br />

bedroeg 74% voor patiënten met stadium II en III.<br />

- In een preliminaire en gerandomiseerde studie van 57<br />

opeenvolgende patiënten, vonden Garry et al (2000)<br />

dat laparoscopische excisie een gunstig effect had op<br />

indicatoren van levenskwaliteit.<br />

- Chapron et al (2003) analyseerden een reeks van 241<br />

histologisch bewezen diepe endometrioses en wezen<br />

op de multifocaliteit van diepe endometriose met lokalisaties<br />

ter hoogte van:<br />

- de blaas, met infiltratie van de muscularis propria,<br />

- de sacro-uteriene banden,<br />

- de schedewand met infiltratie van zowel de voorste<br />

rectovaginale plooi/pouch, de achterste vaginale<br />

plooi/pouch als de retroperitoneale zone tussen<br />

beide,<br />

- de darmen met ook daar aantasting van de muscularis<br />

propria.<br />

- In een beperkte gerandomiseerde studie vonden Abbott<br />

et al (2004) dat heelkunde gepaard gaat met een<br />

significant gunstig effect, doch ook met een 30% placebo-effect<br />

zonder verband met de ernst van de endometriose,<br />

en dat er geen verbetering volgt in ongeveer<br />

20%.<br />

- Vercellini et al (2009) relativeerden de stelling dat<br />

heelkunde de beste behandeling is bij vrouwen met<br />

symptomatische endometriose. Recidieven van pijn<br />

en re-interventie na conservatieve chirurgie komen<br />

frequent voor en worden wellicht onderschat in gerandomiseerde<br />

studies. Bovendien moeten clinici en<br />

patiënten weten dat het resultaat van de chirurgie in<br />

belangrijke mate afhankelijk is van de ervaring van de<br />

chirurg.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 231


Figuur 9a: ‘Adhesive disease’. Vliezige adhesies boven de inactieve en<br />

actieve haarden in de fossa ovarica (laparoscopisch beeld); b: ‘adhesive<br />

disease’. Dit ovarium ligt vast in zijn fossa ovarica (laparoscopisch); c:<br />

adhesiolyse veroorzaakt het afvloeien van de inhoud van deze chocoladecyste<br />

(laparoscopisch); d: blik op de binnenzijde van een opengelegd en<br />

gespoeld maar nog niet behandeld endometrioma (laparoscopisch beeld);<br />

de rode vlekjes vormen de actieve endometriose.<br />

a<br />

c<br />

Figuur 10a: Kleiner en net gedraineerd endometrioma met rode<br />

endometriosehaarden op een witte achtergrond (hydrolaparoscopisch<br />

beeld); b: close-ups van de actieve implanten aan de rand van het<br />

endometrioma (hydrolaparoscopisch); c: close-ups van de actieve<br />

implanten aan de rand van het endometrioma (hydrolaparoscopisch); d:<br />

overzicht van meerdere actieve implanten tegen een witte achtergrond<br />

(hydrolaparoscopisch).<br />

a<br />

c<br />

232<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

b<br />

d<br />

b<br />

d<br />

Infertiliteit<br />

- Marcoux et al (1997) toonden in een prospectief gerandomiseerde<br />

studie aan dat laparoscopische resectie<br />

of ablatie van zichtbare endometriose (stadium<br />

I of II) significant de vruchtbaarheid verbeterde in<br />

vergelijking met diagnostische laparoscopie alleen.<br />

Deze besluiten werden echter niet bevestigd in een<br />

weliswaar kleinere gerandomiseerde, doch méér homogene<br />

studie van Parrazzini et al (1999).<br />

- De optimale keuze voor de behandeling van endometriose-geassocieerde<br />

infertiliteit blijft nog problematisch.<br />

Verwijdering of suppressie van endometriale<br />

haarden door middel van medische of chirurgische<br />

middelen, blijft nog steeds de basis van endometriosebehandeling.<br />

Chirurgie is aangewezen in alle stadia<br />

voor correctie van de pelvische anatomie. Bij ernstige<br />

endometriose is IVF aangewezen, en het succes kan<br />

wellicht worden verhoogd door net vooraf een verlengde<br />

gonadotroop-releasing hormone analoogbehandeling<br />

in te stellen (Ozkan S et al 2008).<br />

- Omgekeerd zijn er geen gerandomiseerde studies die<br />

chirurgische behandeling voor IVF-ICSI vergelijken<br />

met een afwachtende houding (dus rechtstreekse<br />

deelname aan IVF-ICSI zonder heelkunde). Het concept<br />

dat chirurgie de slaagkans van IVF verhoogt,<br />

wordt niet ondersteund door het beschikbare bewijsmateriaal.<br />

En het gaat ook niet alleen om de conceptiekans.<br />

De kosten en risico’s van de laparoscopische<br />

heelkunde en het ontbreken van enige andere (vooral<br />

pijn-)klacht, kunnen argumenten zijn in het voordeel<br />

van een afwachtende houding. De risico’s tijdens en<br />

na de ovum pick-up, het mogelijk missen van maligniteit,<br />

en het risico op verdere progressie van de<br />

endometriose door de ovariële stimulatie, pleiten dan<br />

weer voor een chirurgische aanpak (Somigliana et al<br />

2006). Factoren zoals voorgeschiedenis, leeftijd en<br />

wens van het koppel, bepalen derhalve de keuze van<br />

het beleid.<br />

Ovarieel endometrioma<br />

- De chirurgische techniek evolueerde van drainage<br />

naar fulguratie en ten slotte excisie (Reich and<br />

McGlynn 1986). Excisie draagt het risico van een ernstig<br />

ovarieel trauma, vooral wanneer veel cortex verwijderd<br />

wordt en/of de ovariële vascularisatie geraakt<br />

wordt, met ovariële resistentie of ‘poor response’ aan<br />

de geopereerde kant bij latere hyperstimulatie (Benaglia<br />

et al 2010). Wanneer beide ovaria endometriomavorming<br />

vertonen, is het risico op daling van het AMH<br />

(Anti-Müllerian Hormone) en op POF (prematuur<br />

ovarieel falen) na bilaterale excisie niet denkbeeldig.<br />

Muzii et al (2007) toonden bovendien aan dat de<br />

wand van gereseceerde chocoladecysten inderdaad<br />

en telkens endometrioseweefsel bevat, maar dat dit<br />

endometrioseweefsel gemiddeld 60% (variërend van


10 tot 98%) van de binnenzijde van de cyste beneemt<br />

en nooit dieper reikt dan 1,5mm. De rest van het operatiestuk<br />

bestaat uit bindweefsel en ovariële cortex.<br />

Het tweede probleem is het risico van vergroeiingen,<br />

vooral bij grote endometriomata, met zowel de vorming<br />

van ‘de novo’ adhesies aan zowel het geopereerde<br />

(21%) als het niet-geopereerde ovarium (17%)<br />

als recidiverende adhesies (82%) (Canis et al 1992).<br />

- Brosens et al (1996) stelden een pathogenese-<br />

georiënteerde chirurgie voor met als eerste stap een<br />

volledige adhesiolyse en ovariolyse en vervolgens het<br />

openen van de cyste via marsupialisatie op de plaats<br />

van de inversie van de cyste en ten slotte de oppervlakkige<br />

coagulatie van de binnenzijde van de ovariële<br />

cystewand, met speciale aandacht voor de zich<br />

oppervlakkig verspreidende rode endometriosehaarden<br />

op die cystewand. Vervolgens wordt diepe coagulatie<br />

of excisie van de vergroeide pelvische wand<br />

uitgevoerd. Gordts et al (2000) toonden aan dat deze<br />

techniek langs transvaginale weg kan worden toegepast.<br />

Voorlopig is de indicatie hier echter beperkt tot<br />

de kleinere endometriomata omdat de inhoud ervan<br />

nog niet doeltreffend kan geaspireerd worden en de<br />

verspreiding van al te grote hoeveelheden chocoladevocht<br />

op zijn beurt adhesievorming en neovascularisatie<br />

in de hand werkt. Omgekeerd kan het gericht<br />

opsporen én behandelen van de kleinere endometriomata<br />

via transvaginale hydrolaparoscopie juist het<br />

voordeel bieden dat (1) de verdere evolutie naar de<br />

grotere en meer destructieve endometriomata belet<br />

wordt en (2) dat een minimaal invasieve benadering<br />

mogelijk is zonder te raken aan het reproductief potentieel<br />

en/of de vascularisatie van het ovarium zelf.<br />

Muzii en Panici (2010) stelden eveneens een combinatie<br />

voor van coagulatie en excisie om vasculair<br />

trauma ter hoogte van de hilus te vermijden. De problematiek<br />

van de optimale chirurgie van een ovarieel<br />

endometrioma is derhalve niet de keuze tussen<br />

cystectomie versus drainage gevolgd door coagulatie<br />

(Beretta et al, 1998), doch de complexe pathologie<br />

van het endometrioma met oppervlakkige (mucosale),<br />

diepe adenomyotische letsels in de fossa ovarica en<br />

pelvische vergroeiingen.<br />

- Donnez en Nisolle (1996) stelden een 3-stappentechniek<br />

voor met reductie door aspiratie, vervolgens<br />

GnRH-agonistsuppressie en ten slotte een operatieve<br />

laparoscopie met de CO 2 -laser. Met deze techniek is<br />

het risico op ovarieel trauma en recidief significant<br />

verminderd (Pados et al, 2010; Tsolakidis et al, 2010).<br />

Rectovaginale endometriose<br />

- Camran Nezhat beschreef in 1992 de laparoscopische<br />

lasertechniek voor excisie van diep infiltrerende endometriose<br />

van het rectovaginaal septum. Op basis<br />

van zijn resultaten kan endometriose van het rectosigmoïd,<br />

colon en rectovaginaal septum op efficiënte<br />

en veilige manier laparoscopisch behandeld worden<br />

door een ervaren endoscopisch opgeleide gynaecoloog.<br />

Anderzijds wordt meer recent in toenemende<br />

mate beroep gedaan op een multidisciplinair team<br />

van gynaecoloog, uroloog en colorectaal chirurg voor<br />

de behandeling van diep infiltrerende endometriose<br />

van het klein bekken.<br />

- Donnez et al (1995) rapporteerden dat op een reeks<br />

van 261 gevallen in slechts drie gevallen het rectum<br />

werd geopend. Op basis van de histopathologie werd<br />

de benaming rectovaginale adenomyose voorgesteld.<br />

Koninckx (1995) rapporteerde in 20% van de<br />

gevallen darmletsels die zonder complicaties laparoscopisch<br />

werden gehecht zonder verdere gevolgen.<br />

Ernstige postoperatieve en laattijdige complicaties<br />

zoals rectovaginale fistel, hematometrie, uterusruptuur<br />

en pseudoaneurysma van de arteria uterina,<br />

werden vermeld.<br />

- Possover et al beschreven in 2000 een techniek van<br />

laparoscopisch geassisteerde vaginale excisie van<br />

rectovaginale adenomyose met transsectie en stapling<br />

via rectale weg.<br />

- Diep infiltrerende endometriose van het posterior<br />

bekken is complex en de laparoscopische behandeling<br />

kan een complexe ingreep zijn met inbegrip van<br />

excisie van sacro-uteriene banden, rectovaginaal<br />

septum, shaving-resectie, discoïde excisie of varianten<br />

van darmresectie. De indicaties voor darmresectie<br />

zijn controversieel. Resectie van een nodulus van het<br />

rectovaginaal septum van 2cm of meer veronderstelt<br />

steeds een resectie van achterste schedegewelf of<br />

-fornix om volledig te zijn (Matsuzaki et al, 2009).<br />

Voorlopige studies tonen dat deze ingrepen veilig en<br />

efficiënt kunnen worden uitgevoerd door een gynaecologisch<br />

pelvisch chirurg mits accurate preoperatieve<br />

oppuntstelling van het intestinaal en urologisch<br />

apparaat (Periera et al, 2009). In geval van persisterende<br />

dysmenorroe na volledige excisie is het de<br />

vraag of uteriene adenomyose over het hoofd werd<br />

gezien bij de preoperatieve oppuntstelling.<br />

- Ureterale en vesicale endometriose is niet zelden<br />

(4,4%) een complicatie van rectovaginale endometriose.<br />

In de meeste gevallen volstaat een ureterolyse en<br />

de verwijdering van het omliggende adenomyomateuze<br />

weefsel (Donnez et al, 2002). Een IV pyelografie<br />

is aangewezen bij alle vrouwen met een rectovaginale<br />

nodule van ≥ 3cm ter preventie van irreversibel verlies<br />

van de renale functie.<br />

Medische behandeling<br />

Endometriose gaat gepaard met een chronische inflammatoire<br />

toestand en ondergaat de cyclisch endometriale<br />

veranderingen onder invloed van de ovariële steroïden. De<br />

huidige farmacologische behandeling is niet curatief, doch<br />

kan de klinische toestand wel stabiliseren gedurende jaren<br />

of tot het ogenblik van een zwangerschap. Gecombineerde<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 233


234<br />

orale contraceptiva en progestogenen (bv. norethisterone<br />

acetaat 2,5mg/dag) zijn omwille van hun veilig profiel, geringe<br />

nevenwerkingen en kostprijs de eerste keuze, en een<br />

alternatief voor chirurgie of voor postoperatieve nabehandeling.<br />

Ook levonorgestrel releasing-IUD werd recent<br />

voorgesteld voor pijnklachten geassocieerd met rectovaginale<br />

endometriose.<br />

Indien deze medicatie niet aangewezen of onvoldoende<br />

werkzaam is, kan gekozen worden voor GnRH-analogen,<br />

danazol of gestrinone. Recidieven zijn frequent na het<br />

stoppen van de hormonale therapie en er is geen bewijs<br />

van verhoging van de vruchtbaarheid.<br />

Onderzoek naar nieuwe medicatie is gericht op factoren<br />

die de ontwikkeling en progressie van endometriose beinvloeden<br />

en dit omvat progesteronreceptormodulatoren,<br />

gonadotropin releasing hormone (GnRH)-analogen,<br />

aromatase-inhibitoren alsook tumor necrosis factor-a<br />

(TNF-a)-inhibitoren, angiogenesisinhibitoren, matrixmetalloproteïnase-inhibitoren<br />

en oestrogeenreceptor<br />

b-agonisten.<br />

Referenties<br />

Epidemiologie<br />

Heaps JM, et al. Malignant neoplasms arising in endometriosis. Obstet Gynecol 1990;75:1023-8.<br />

Ness RB, et al. Infertility, fertility drugs, and ovarian cancer: a pooled analysis of case-control<br />

studies. Am J Epidemiol 2002;155:217-24.<br />

Rier SE, et al. Endometriosis in rhesus monkeys (Macaca mulatta) following chronic exposure to<br />

2,3,7,8-tetrachlorodibenzo-p-dioxin. Fundamental and Applied Toxicology 1993;21(4):433-41.<br />

Pathofysiologie<br />

Attia GR, et al. Progesterone receptor isoform A but not B is expressed in endometriosis. J Clin<br />

Endocrinol Metab 2000;85:2897-902.<br />

Cornillie FJ, et al. Deeply infiltrating pelvic endometriosis: histology and clinical significante.<br />

Fertil Steril 1990;53:978-83.<br />

Donnez J, et al. Vascular endothelial growth factor (VEGF) in endometriosis. Hum Reprod<br />

1998;13:1686-90.<br />

Gellersen B, et al. Invasiveness of human endometrial stromal cells is promoted by<br />

decidualization and by trophoblast-derived signals. Hum Reprod 2010;25:862-73.<br />

Kao LC, et al. Expression profiling of endometrium from women with endometriosis reveals<br />

candidate genes for disease. Based implantation failure and infertility. Endocrinology<br />

2003;144:2870-81.<br />

Klemmt PAB, et al. Stromal cells from endometriotic lesions and endometrium from women<br />

with endometriosis have reduced decidualization capacity. Fertil Steril 2006;85:564-72.<br />

Koninckx PR, et al. Suggestive evidence that pelvic endometriosis is a progressive disease,<br />

whereas deeply infiltrating endometriosis is associated with pelvic pain. Fertil Steril<br />

1991;55:759-65.<br />

McLaren J, et al. Vascular endothelial growth factor is produced by peritoneal fluid macrophages<br />

in endometriosis and is regulated by ovarian steroids. J Clin Invest 1996;98:482-9.<br />

Nisolle M, Donnez J. Peritoneal endometriosis, ovarian endometriosis, and adenomyotic nodules<br />

of the rectovaginal septum are three different entities. Fertil Steril 1997;68:585-96.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

Ryan IP, et al. Interleukin-8 concentrations are elevated in peritoneal fluid of women with<br />

endometriosis. Fertil Steril 1995;63:929-32.<br />

Shifren J., et al. Ovarian steroid regulation of vascular endothelial growth factor in the human<br />

endometrium: Implications for angiogenesis during the menstrual cycle and in the pathogenesis<br />

of endometriosis. J Clin Endocrinol Metab 1996;81:3112-8.<br />

Infertiliteit<br />

Arici A, et al. The effect of endometriosis on implantation: results from the Yale University in<br />

vitro fertilization and embryo transfer program. Fertili Steril 1996;65:603-7.<br />

Barnhart K, et al. Effect of endometriosis on in vitro fertilization. Fertil Steril 2002;77:1148-55.<br />

Leyendecker G, et al. Uterine hyperperistalsis and dysperistalsis as disfunctions of the<br />

mechanism of rapid sperm transport in patients with endometriosis and infertility. Hum Reprod<br />

1996;11:1542-51.<br />

Simon C, et al. Outcome of patients with endometriosis in assisted reproduction: Results from<br />

in-vitro fertilization and oocyte foundation. Hum Reprod 1994;9:725-9.<br />

Taketani Y, et al. Comparison of cytokine levels and embryo toxicity in peritoneal fluid in infertile<br />

women with untreated or treated endometriosis. Am J Obstet Gynecol 1992;167:265-70.<br />

Diagnose<br />

Abrao MS, et al. Comparison between clinical examination, transvaginal sonography<br />

and magnetic resonance imaging for the diagnosis of deep endometriosis. Hum Reprod<br />

2007;22(12):3092-7.<br />

Bazot M, et al. Deep pelvic endometriosis: MR imaging for diagnosis and prediction of extension<br />

of disease. Radiology 2004;232:379-89.<br />

Bazot M, et al. Value of magnetic resonance imaging for the diagnosis of ovarian tumors: A<br />

review. J Comput Assist Tomogr 2008;32:712-23.<br />

Bazot M, et al. Diagnostic accuracy of physical examination, transvaginal sonography, rectal<br />

endoscopic sonography, and magnetic resonance imaging to diagnose deep infiltrating<br />

endometriosis. Fertil Steril 2009;92:1825-33.<br />

Grasso RF, et al. Diagnosis of deep infiltrating endometriosis: accuracy of magnetic resonance<br />

imaging and transvaginal 3D ultrasonography. Abdom Imaging 2009:1-10. Article in Press.<br />

Goncalves MODC, et al. Transvaginal ultrasonography with bowel preparation is able to predict<br />

the number of lesions and rectosigmoid layers affected in cases of deep endometriosis, defining<br />

surgical strategy. Hum Reprod 2010;25:665-71.<br />

Hudelist G, Keckstein J. The use of transvaginal sonography (TVS) for preoperative diagnosis of<br />

pelvic endometriosis [Die wertigkeit der vaginalsonographie in der präoperativen diagnostik der<br />

adenomyose und tief infiltrierenden endometriose]. Schweiz Rundsch Med Prax 2009;98:603-7.<br />

Kinkel K, et al. Magnetic resonance imaging characteristics of deep endometriosis. Hum Reprod<br />

1999;14:1080-6.<br />

Heelkundige behandeling<br />

Abbott J, et al. Laparoscopic excision of endometriosis: A randomized, placebo-controlled trial.<br />

Fertil Steril 2004;82:878-84.<br />

Benaglia L, Somigliana E, Vighi V, Ragni G, Vercellini P, Fedele L. Rate of severe ovarian damage<br />

following surgery for endometriomas. Hum Reprod 2010;25:678-82.<br />

Beretta P, et al. Randomized clinical trial of two laparoscopic treatments of endometriomas:<br />

Cystectomy versus drainage and coagulation. Fertil Steril 1998;70:1176-80.<br />

Brosens IA, et al. Reconstruction of the ovary containing large endometriomas by an<br />

extraovarian endosurgical technique. Fertil Steril 1996;66:517-21.<br />

Canis M, et al. Second-look laparoscopy after laparoscopic cystectomy of large ovarian<br />

endometriomas. Fertil Steril 1992;58:617-9.<br />

Chapron C, et al. Anatomical distribution of deeply infiltrating endometriosis: Surgical<br />

implications and proposition for a classification. Hum Reprod 2003;18:157-61.<br />

Donnez J, et al. Ureteral endometriosis: A complication of rectovaginal endometriotic<br />

(adenomyotic) nodules. Fertil Steril 2002;77:32-7.<br />

Garry R, et al. The effect of endometriosis and its radical laparoscopic excision on quality of life<br />

indicators. Br J Obstet Gynaecol 2000;107:44-54.<br />

Gordts S, et al. Office transvaginal hydrolaparoscopy for early diagnosis of pelvic endometriosis<br />

and adhesions. J Am Assoc Gynecol Laparosc 2000;7:45-9.<br />

Marcoux S, et al. Laparoscopic surgery in infertile women with minimal or mild endometriosis. N<br />

Engl J Med 1997;337:217-22.<br />

Muzii L, et al. Histologic analysis of endometriomas: what the surgeon needs to know. Fertil<br />

Steril 2007;87:362-6.<br />

Muzii L, Panici PB. Combined technique of excision and ablation for the surgical treatment of<br />

ovarian endometriomas: The way forward? Reproductive BioMedicine Online 2010;20:300-2.<br />

Nezhat C, et al. Laparoscopic treatment of infiltrative rectosigmoid colon and rectovaginal<br />

septum endometriosis by the technique of videolaparoscopy and the CO 2 -laser. Br J Obstet<br />

Gynaecol 1992;99(8):664-7.<br />

Ozkan S, et al. Endometriosis and infertility: Epidemiology and evidence-based treatments. Ann<br />

N Y Acad Sci 2008;1127:92-100.<br />

Parazzini F, et al. Ablation of lesions or no treatment in minimal-mild endometriosis in infertile<br />

women: A randomized trial. Hum Reprod 1999;14:1332-4.<br />

Pados G, et al. Sonographic changes after laparoscopic cystectomy compared with three-stage<br />

management in patients with ovarian endometriomas: A prospective randomized study. Hum<br />

Reprod 2010;25:672-7.<br />

Pandis GK, et al. Short-term outcome of fertility-sparing laparoscopic excision of deeply<br />

infiltrating pelvic endometriosis performed in a tertiary referral center. Fertil Steril 2010;93:39-<br />

45.<br />

Matsuzaki S, et al. Excision of the posterior vaginal fornix is necessary to ensure complete<br />

resection of rectovaginal endometriotic nodules of more than 2cm in size. Fertil Steril<br />

2009;91:1314-5.<br />

Reich H, McGlynn F. Treatment of ovarian endometriomas using laparoscopic surgical<br />

techniques. J Reprod Med Obstet Gynecol1986;31:577-84.<br />

Remorgida V, et al. Bowel endometriosis: Presentation, diagnosis, and treatment. Obstet Gynecol<br />

Surv 2007;62:461-70.<br />

Possover M, et al. Laparoscopically assisted vaginal resection of rectovaginal endometriosis.<br />

Obstet Gynecol 2000;96: 304-7.<br />

Pereira RMA, et al. Should the Gynecologist Perform Laparoscopic Bowel Resection to<br />

Treat Endometriosis? Results Over 7 Years in 168 Patients. J Minimally Invasive Gynecology<br />

2009;16:472-9.<br />

Somigliana E, et al. Should endometriomas be treated before IVF-ICSI cycles? Hum Reprod<br />

Update 2006;12:57-64.<br />

Sutton CJG, et al. Prospective, randomized, double-blind, controlled trial of laser laparoscopy in<br />

the treatment of pelvic pain associated with minimal, mild, and moderate endometriosis. Fertil<br />

Steril 1994;62:696-700.<br />

Vercellini P, et al. The effect of surgery for symptomatic endometriosis: The other side of the<br />

story. Hum Reprod Update 2009;15:177-88.<br />

Medische behandeling<br />

Amsterdam LL, et al. Anastrazole and oral contraceptives: A novel treatment for endometriosis.<br />

Fertil Steril 2005;84:300-4.<br />

Elnahhas IM, Mitwally MF. Use of aromatase inhibitors in gynecology. Expert Review of<br />

Obstetrics and Gynecology 2010;5:257-65.<br />

Fedele L, et al. Use of a levonorgestrel-releasing intrauterine device in the treatment of<br />

rectovaginal endometriosis. Fertil Steril 2001;75:485-8.<br />

Ferrero S, et al. Norethisterone acetate in the treatment of colorectal endometriosis: A pilot<br />

study. Hum Reprod 2010;25:94-100.<br />

Petta CA, et al. Randomized clinical trial of a levonorgestrel-releasing intrauterine system and<br />

a depot GnRH analogue for the treatment of chronic pelvic pain in women with endometriosis.<br />

Hum Reprod 2005;20:1993-8.


G1356N_2010<br />

Gebruik van een hormonaal spiraaltje<br />

(Mirena ® ) verhoogt het risico op<br />

borstkanker niet<br />

In een grote veiligheidsstudie bij meer dan 5.000 vrouwen met<br />

borstkanker en 20.000 controlevrouwen werd geen verschil in het<br />

risico op borstkanker waargenomen tussen vrouwen die Mirena ®<br />

gebruiken of vroeger gebruikt hebben, in vergelijking met vrouwen<br />

die een koperspiraaltje gebruiken. Deze studie bevestigt dat het<br />

hormoon levonorgestrel (LNG) in Mirena ® het risico op borstkanker<br />

niet verhoogt.<br />

De studie werd uitgevoerd door het centrum voor epidemiologie<br />

en gezondheidsresearch in Berlijn, als een zogeheten casuscontrolestudie.<br />

In tumorregisters werden 5.113 vrouwen met een<br />

bewezen borstkanker opgespoord en die vergeleken met 20.452<br />

controlevrouwen (vrouwen zonder borstkanker) van dezelfde leeftijd<br />

en uit dezelfde streek.<br />

Van de 5.113 vrouwen met een bewezen borstkanker (= 21,2%)<br />

hadden er 1.085 vóór de diagnose Mirena ® gebruikt en 1.130<br />

(= 22,1%) een koperspiraaltje. Er was geen verschil in het tumortype,<br />

de histologie, tumorgrootte of metastasering tussen de groepen. De<br />

niet-gecorrigeerde Odds Ratio (OR) voor vrouwen die Mirena ® hadden<br />

gebruikt, versus de vrouwen met een koperspiraaltje was 1,04 [95%<br />

betrouwbaarheidsinterval (BI) 0,93-1,17]. De gecorrigeerde OR was<br />

0,99 (95% BI 0,88-1,12). Soortgelijke resultaten werden gevonden bij<br />

de vrouwen die een spiraaltje gebruikten op het ogenblik van de studie:<br />

niet-gecorrigeerde OR 0,90 (95% BI 0,58-1,41) en gecorrigeerde OR<br />

0,85 (0,52-1,39).<br />

De auteurs besluiten dat vrouwen die Mirena ® gebruiken, en vrouwen<br />

die een koperspiraaltje gebruiken, eenzelfde risico op borstkanker<br />

lopen. Huidig of vroeger gebruik van Mirena ® of een koperspiraaltje<br />

verhoogt het risico op borstkanker niet.<br />

Gardasil ® geselecteerd door de<br />

Vlaamse Gemeenschap<br />

Gardasil ® werd geselecteerd door de Vlaamse<br />

Gemeenschap voor het gratis vaccinatieprogramma<br />

tegen Humaan papillomavirus voor meisjes in het eerste<br />

jaar Vlaams secundair onderwijs.<br />

De keuze van de Vlaamse overheid om voor dit<br />

vaccinatieprogramma vanaf het schooljaar 2010-<br />

2011 Gardasil ® te gebruiken, bevestigt het belang van<br />

de voordelen die verwacht worden van deze primaire<br />

preventiemaatregel tegen HPV infecties. Gardasil ®<br />

is het enige vier-type (6, 11, 16, 18) HPV vaccin dat<br />

naast bescherming tegen baarmoederhalskanker, ook<br />

bescherming kan bieden tegen precancereuze letsels van<br />

de baarmoederhals, de vulva en de vagina veroorzaakt<br />

door bepaalde oncogene HPV types, en tegen genitale<br />

wratten veroorzaakt door bepaalde HPV types. De HPV<br />

types waartegen Gardasil ® gericht is, veroorzaken de<br />

overgrote meerderheid van genitale ziekte te wijten aan<br />

HPV.<br />

Gardasil ® blijft in België nog steeds terugbetaald door<br />

het RIZIV indien voorgeschreven voor meisjes die<br />

op het ogenblik van de eerste toediening minstens<br />

12 jaar zijn maar nog geen 19 jaar oud. Er verandert<br />

niets voor meisjes die onderwijs volgen georganiseerd<br />

of gesubsidieerd door de Franstalige Gemeenschap.<br />

Ze blijven genieten van de terugbetaling van Gardasil ®<br />

via het RIZIV. Hetzelfde geldt voor meisjes vanaf het<br />

tweede jaar Vlaams secundair onderwijs omdat er<br />

geen inhaalvaccinatie wordt voorzien door de Vlaamse<br />

overheid.<br />

Noodpil ulipristalacetaat (ellaOne ® ) significant doeltreffender dan<br />

levonorgestrel<br />

Het Europese geneesmiddelenagentschap<br />

(EMA) heeft op basis van recente studies<br />

bevestigd dat ulipristalacetaat (ellaOne ® )<br />

significant doeltreffender is dan levonorgestrel<br />

om het risico op zwangerschap<br />

te verminderen. Het EMA evalueerde<br />

hiervoor alle resultaten van een<br />

omvangrijke en gerandomiseerde fase 3<br />

studie vs. levonorgestrel en van een metaanalyse<br />

van twee vergelijkende studies vs.<br />

Levonorgestrel, waaraan bijna 3.500<br />

vrouwen deelnamen. Deze studies, gepubliceerd<br />

in The Lancet van februari 2010,<br />

kwamen tot de bevinding dat ulipristalacetaat,<br />

vergeleken met levonorgestrel,<br />

het zwangerschapsrisico bijna halveerde<br />

wanneer ingenomen binnen 72 uur<br />

(OR 0,58 [0,33; 0,99], p = 0,0462) na onbeschermd<br />

seksueel contact en met bijna<br />

twee derde verminderde wanneer ingenomen<br />

binnen de eerste 24 uur (OR 0,35,<br />

[0,11; 0,93], p = 0,0346).<br />

Kort na de bevestiging van deze resultaten<br />

door het EMA heeft ook de Amerikaanse<br />

Food and Drug Administration FDA dit ge-<br />

neesmiddel goedgekeurd voor noodanticonceptie<br />

in de VS.<br />

De Europese Commissie heeft in mei 2009<br />

ellaOne ® een vergunning afgeleverd voor<br />

het in de handel brengen als noodanticonceptie<br />

binnen 120 uur (5 dagen) na<br />

onbeschermde geslachtsgemeenschap of<br />

falende anticonceptie. Het product kwam<br />

in oktober 2009 op de markt en wordt<br />

vandaag in 22 Europese landen aangeboden,<br />

waaronder in België door Besins<br />

Healthcare.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 235


GG134N_2010<br />

BijEEnKOmSt GGOlfB/OnCO-Gf ‘OnCOlOGiSCHE BEHandElinGEn Bij VrOuwEn OudEr dan 70’,<br />

dOOrniK, mEi 2010<br />

Postoperatieve follow-up en<br />

terugkeer naar huis van<br />

bejaarde patiënten<br />

Christophe Dumont<br />

Dienst Interne Geneeskunde en Geriatrie, Grand Hôpital Charleroi<br />

KEywOrdS: GEriatry – pOStOpEratiVE – COnfuSiOn – dEnutritiOn – autOnOmy<br />

De postoperatieve follow-up en terugkeer naar huis van bejaarde patiënten verschillen van die van jonge volwassenen.<br />

Naast de gewone complicaties die in de gaten moeten worden gehouden (littekens, infecties, trombo-embolie…),<br />

vertonen fragiele bejaarde patiënten sneller andere complicaties. De meest courante zijn verwarring, ondervoeding<br />

en verlies van autonomie. De opvang van bejaarde patiënten door zorgverleners is dan ook moeilijker. Deze complicaties<br />

geven aanleiding tot een verhoogde morbiditeit en mortaliteit en tasten de levenskwaliteit van de patiënt aan. Het is<br />

aangetoond dat een specifieke geriatrische aanpak doeltreffend werkt. Deze aanpak vermindert de frequentie of ernst<br />

van de complicaties en gaat verlies van autonomie tegen, zodat de terugkeer naar huis vlotter verloopt. Gevalideerde<br />

beoordelingsschalen en een gecoördineerde postoperatieve opvolging zijn nog steeds onontbeerlijk om resultaat te boeken<br />

en bejaarde patiënten de beste kansen te bieden om hun vroegere autonomie terug te winnen. In dit artikel worden<br />

drie grote problemen besproken: verwarring, ondervoeding en verlies van autonomie. De bedoeling van een specifieke<br />

geriatrische aanpak is om de zorgverlening aan bejaarden te optimaliseren.<br />

Inleiding<br />

Dankzij de vooruitgang die is geboekt in anesthesie- en<br />

operatietechnieken, kunnen tegenwoordig ingrepen worden<br />

uitgevoerd bij steeds oudere, en dus vaak meer kwetsbare<br />

patiënten.<br />

Het aantal chirurgische ingrepen is in bijna 15 jaar haast<br />

verdubbeld; van de patiënten die in 1996 onder anesthesie<br />

werden gebracht, was 38% ouder dan 55 – in de jaren<br />

tachtig was dit slechts 26% (1). Het is ook bekend dat de<br />

frequentie van kanker of een aantal oncologische problemen<br />

toeneemt met de leeftijd. Dit zal onvermijdelijk aanleiding<br />

geven tot een toename van de multidisciplinaire<br />

behandelingen van bejaarden met kanker, die moeten<br />

worden geopereerd. De komende decennia zal de levensverwachting<br />

nog sterk toenemen; de gemiddelde leeftijd<br />

voor vrouwen zal stijgen van 83,4 jaar in 2010 tot bijna 90<br />

in 2050. Binnen veertig jaar zal het aantal tachtigers verdriedubbelen;<br />

er zullen vier keer zo veel negentigers zijn.<br />

Denken dat de aanpak van deze patiënten volstrekt identiek<br />

is aan die van een volwassene van 50, zou een zware<br />

vergissing zijn: enerzijds voor de patiënt en de problemen<br />

die hij heeft en anderzijds voor een evenwichtige medische<br />

dienstverlening (met de bijhorende kosten voor gezondheidszorg).<br />

We zullen trachten duidelijk te maken waarom<br />

de opvolging, meer in het bijzonder de postoperatieve op-<br />

volging, zo verschilt en waarop we moeten letten om onze<br />

aanpak te optimaliseren. Hiervoor moeten we focussen<br />

op drie belangrijke punten: verwarring, voeding en verlies<br />

van autonomie. En dan stellen zich vanzelf een aantal vragen:<br />

wat zijn de meest voorkomende problemen? Is een<br />

evaluatie zinvol om deze problemen te voorkomen? Welke<br />

interventies moeten worden uitgevoerd? Niet stilstaan bij<br />

deze problemen zou zonder twijfel een nadelige invloed<br />

hebben op de terugkeer van de patiënt naar huis, of erger<br />

nog, op zijn of haar prognose. We zullen in de toekomst<br />

steeds meer worden geconfronteerd met complicaties die<br />

een invloed hebben op de morbiditeit, de mortaliteit, de<br />

levenskwaliteit van de patiënt en tot slot ook op de duur<br />

van zijn/haar verblijf in het ziekenhuis.<br />

Postoperatieve follow-up van bejaarde<br />

patiënten<br />

Verwarring<br />

Verwarring is een van de meest voorkomende postoperatieve<br />

complicaties bij bejaarden. De prevalentie ervan<br />

wordt geschat op gemiddeld 36,8% (2), maar kan variëren<br />

naargelang het soort ingreep (het hoogste risico treedt op<br />

bij cardiale en orthopedische ingrepen: 24 tot 72%) en af-<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

236 41


237<br />

hankelijk van de vraag of het een geplande dan wel een<br />

urgente ingreep betrof (tot 65% voor urgente ingrepen<br />

tegenover 15 à 25% voor geplande operaties) (3).<br />

De diagnose moet zo snel mogelijk worden gesteld. In<br />

sommige gevallen – naargelang het klinisch beeld (zoals bij<br />

apathische verwarring zonder agitatie) – komt de behandeling<br />

traag op gang, waardoor het risico op complicaties<br />

voor de patiënt groter wordt. Een van de meest gebruikte<br />

beoordelingsschalen is de ‘Confusion Assessment Method’,<br />

meestal CAM genoemd (4). Verwarring (en de schaal om<br />

deze te meten) mag niet worden verward met dementie of<br />

chronische cognitieve stoornissen. Verwarring is een plots<br />

optredende, cognitieve stoornis, vaak 24 tot 48 uur na een<br />

operatie, waarvan de symptomen een schommelend verloop<br />

kennen en die omkeerbaar kan zijn. Voor medische<br />

problemen zijn de predisponerende en precipiterende factoren<br />

(5) goed bekend; diezelfde factoren, maar dan meer<br />

specifiek bij een operatie, lijken hiervan te verschillen. In<br />

studies die werden uitgevoerd in een chirurgische setting,<br />

bleken de predisponerende factoren identiek te zijn; de<br />

precipiterende factoren zijn veel minder talrijk (Tabellen<br />

1 en 2). Het type ingreep is belangrijk (hartoperaties, orthopedische<br />

en cataractingrepen bevorderen verwarring);<br />

het type anesthesie – ongeacht of het een locoregionale<br />

dan wel een algemene verdoving betreft – heeft geen<br />

invloed op het risico op verwarring. Een combinatie van<br />

parameters voor kwetsbaarheid (leeftijd, afhankelijkheid,<br />

cognitieve problemen…) en operatieve stress (hypoxie,<br />

pijn, ionenstoornissen…) werkt verwarring bij de patiënt<br />

in de hand.<br />

Tabel 1: Predisponerende factoren voor verwarring.<br />

- Leeftijd<br />

- Hersenpathologie (bijv. dementie of Parkinson)<br />

- Depressie<br />

- Afhankelijkheid<br />

- Zintuiglijke problemen (gezichtsvermogen of gehoor)<br />

- Chronische ziekten (nieren of lever)<br />

Tabel 2: Precipiterende factoren voor verwarring.<br />

- Geneesmiddelen<br />

• Polymedicatie<br />

• Preoperatief gebruik van psychotrope middelen<br />

• Neuroleptica – anticholinergica<br />

- Infecties<br />

- Ionenstoornissen<br />

- Postoperatieve hypoxie<br />

- Postoperatieve pijn<br />

De prognose is vaak ongunstig omdat verwarring gepaard<br />

gaat met een toename van de morbiditeit, de mortaliteit<br />

(van 20 tot 30%) en de duur van de opname. De patiënt<br />

wordt afhankelijk, vooral als hij/zij langdurig stoornissen<br />

blijft hebben (ook wel postoperatieve cognitieve disfunctie<br />

genoemd).<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

Er is weliswaar onderzoek gedaan naar de preventie van<br />

deze plotse opstoten van verwarring, maar weinig, terwijl<br />

het toch een vaak voorkomend probleem is. Marcantonio<br />

et al (6) hebben het effect onderzocht van een preoperatief<br />

geriatrisch consult van niet-verwarde patiënten, gevolgd<br />

door een dagelijks bezoek van de geriater tijdens het<br />

verblijf van de patiënt in het ziekenhuis (126 patiënten na<br />

heupfracturen) in combinatie met gericht advies op basis<br />

van een gestructureerd protocol (bijv. zuurstoftoediening,<br />

elektrolytenevenwicht, pijnstilling, stopzetting van nietnoodzakelijke<br />

geneesmiddelen, bewaking van de vochtbalans,<br />

aangepaste aanvoer van voedingsstoffen, snelle<br />

mobilisatie en revalidatie, behandeling van de agitatie). De<br />

groep met interventie vertoonde een daling van het relatieve<br />

risico op verwarring met 36%, vooral voor ernstige<br />

verwarring (relatief risico van -60%). De duur van het ziekenhuisverblijf<br />

is in geen van beide groepen significant<br />

gewijzigd. Lundstrom et al (7) onderzochten het effect van<br />

een educatie- en reorganisatieprogramma van het verzorgend<br />

team op het optreden van verwarring bij patiënten<br />

ouder dan 70. De prevalentie van verwarring was identiek<br />

in beide groepen (controle- en interventiegroep) bij opname,<br />

maar na één week in de interventiegroep waren minder<br />

patiënten nog steeds verward. De duur van de opname<br />

was ook korter in de interventiegroep. Aizawa et al (8)<br />

onderzochten of een verbetering van de slaap-waakcyclus<br />

in de postoperatieve periode dankzij een combinatie van<br />

opioïden en benzodiazepines, verwarring kon voorkomen.<br />

De incidentie van verwarring na een operatie bedroeg 5%<br />

in de interventiegroep tegenover 35% in de controlegroep<br />

(p = 0,023). Deze interventie ging niet gepaard met ernstige<br />

complicaties, buiten wat slaperigheid ’s morgens<br />

(40%). In de database van Cochrane (9) (Cochrane Database<br />

of Systematic Reviews) werden in een review van de<br />

literatuur 8 studies gevonden die worden beschouwd als<br />

relevant; de conclusie van de review is dat de empirische<br />

aanpak nog steeds de voorkeur verdient. De behandeling<br />

van verwarring vereist in de eerste plaats een diagnose en<br />

behandeling van bekende medische precipiterende organische<br />

factoren. Systematisch moet worden gezorgd voor<br />

een aangepaste voeding, eventueel met supplementen,<br />

bewaking van de vochtbalans en preventie van complicaties<br />

van bedlegerigheid. Toediening van geneesmiddelen<br />

in lage doses – tegenwoordig zijn dit doorgaans atypische<br />

neuroleptica (haloperidol, risperidon…) – is zelden aangewezen,<br />

behalve wanneer de patiënt in het ziekenhuis<br />

moeilijk te hanteren gedragsstoornissen vertoont.<br />

Voeding<br />

Het verband tussen peroperatieve voedingsstatus en postoperatieve<br />

morbiditeit is duidelijk aangetoond in de literatuur:<br />

tragere genezing, infectie, langer ziekenhuisverblijf;<br />

zelfs de mortaliteit ligt hoger. Tot 60% van de patiënten<br />

die worden opgenomen, lijdt aan ondervoeding. Door<br />

deze patiënten te identificeren, kunnen de morbiditeit en<br />

de mortaliteit worden verminderd, vooral als dit gebeurt


voordat de operatie wordt uitgevoerd. Kanker is een van<br />

de belangrijke oorzaken van preoperatieve ondervoeding<br />

(anorexia, slikproblemen, depressie en hypermetabolisme).<br />

Bepaalde aanvullende onderzoeken of peroperatieve voorbereidingen<br />

verergeren het probleem nog. Postoperatieve<br />

complicaties die door ondervoeding in de hand worden<br />

gewerkt, zijn vaak ernstig en talrijk. Een systematische<br />

evaluatie van de voedingsstatus van elke patiënt die een<br />

operatie moet ondergaan, is dus zinvol, vooral als het een<br />

bejaarde kankerpatiënt betreft. Deze evaluatie moet vroeg<br />

gebeuren en worden gevolgd door pre- en postoperatieve<br />

nutritionele ondersteuning. Voor de diagnose wordt gebruikgemaakt<br />

van verschillende klinische en paraklinische<br />

hulpmiddelen, zoals een meting van gewicht en lengte.<br />

Op basis hiervan kan de body mass index of BMI worden<br />

berekend [gewicht (kg)/lengte in het kwadraat (m 2 )]. Men<br />

spreekt van ondervoeding bij bejaarden als de score lager<br />

is dan 23kg/m 2 (Tabel 3).<br />

Maar een normale BMI (10), en zelfs zwaarlijvigheid, betekent<br />

niet noodzakelijk dat de voedingsstatus goed is.<br />

Ook in dit geval kan de postoperatieve prognose minder<br />

gunstig zijn en het risico op verlies van autonomie groot.<br />

Een ongewenst gewichtsverlies van 5% verraadt matigernstige<br />

ondervoeding; bij een gewichtsverlies van 10%<br />

spreekt men van ernstige ondervoeding.<br />

Hypoalbuminemie (de drempelwaarde bedraagt 35g/l)<br />

houdt verband met een toename van de postoperatieve<br />

morbiditeit en mortaliteit. Onder deze drempelwaarde<br />

wordt al een stijging van het operatieve risico vastgesteld.<br />

Een albuminewaarde < 20g/l wijst op ernstige ondervoeding.<br />

Transthyretine of prealbumine is door zijn korte halfwaardetijd<br />

een transporteiwit; op basis van een meting<br />

hiervan kan worden nagegaan of en hoe doeltreffend de<br />

nutritionele ondersteuning is. Een waarde < 20mg/dl wijst<br />

op ondervoeding. De bloedwaarden van albumine en pre-<br />

Tabel 3: Criteria voor de definiëring van ondervoeding.<br />

Volwassene < 75 jaar: gewichtsverlies ≥ 5% op 1 maand<br />

of 10% op 6 maanden of BMI < 18,5kg/m 2 of albuminemie<br />

< 35g/l<br />

Volwassene > 75 jaar: gewichtsverlies ≥ 5% op 1 maand<br />

of 10% op 6 maanden of BMI < 23kg/m 2 of MNA-score<br />

< 17/30g/l<br />

Patiënten die peroperatief geen kunstmatige voeding (KV)<br />

moeten krijgen<br />

In de peroperatieve periode (twee weken vóór en twee weken<br />

na de operatie) is kunstmatige voeding zinloos bij patiënten<br />

die weinig of geen ondervoeding vertonen en die, in de week<br />

na de operatie, weer kunnen overgaan tot een voeding die<br />

60% van hun behoeften dekt.<br />

Patiënten die peroperatief KV moeten krijgen<br />

Peroperatieve KV is enkel aanbevolen bij patiënten die zwaar<br />

ondervoed zijn en die een zware operatie moeten ondergaan<br />

zonder dat het type ingreep als dusdanig een indicatie voor<br />

KV vormt.<br />

albumine variëren omgekeerd ten opzichte van de CRPwaarde;<br />

daardoor is de interpretatie van deze waarden<br />

delicaat in acute situaties. De Mini Nutritional Assessment<br />

of MNA ® (Figuur 1) is een schaal om ondervoeding op te<br />

sporen, die in de internationale literatuur is gevalideerd<br />

voor de geriatrische populatie. Een score op deze beoordelingsschaal<br />

tussen 17 en 23,5 wijst op een risico op ondervoeding.<br />

Bij een score lager dan 17 op 30 is er duidelijk<br />

sprake van ondervoeding.<br />

Het gunstige effect van peroperatieve kunstmatige voeding<br />

is aangetoond bij zwaar ondervoede patiënten; de<br />

voeding wordt bij voorkeur enteraal toegediend. In vergelijking<br />

met parenterale voeding is enterale voeding niet<br />

alleen beter voor het behoud van de troficiteit van de darmen;<br />

enterale voeding geeft ook minder postoperatieve<br />

complicaties, is goedkoper en gaat gepaard met een minder<br />

lang ziekenhuisverblijf. Onder enterale voeding wordt<br />

verstaan: orale suppletie (bijv. verrijkte maaltijden of voedingssupplementen)<br />

en enteraal (via een neusmaagsonde)<br />

toegediende kunstmatige voeding met een polymeerproduct.<br />

Preoperatieve voeding moet gedurende ten minste<br />

zeven dagen worden toegediend aan ondervoede patiënten,<br />

ook al kan op deze manier de lichaamssamenstelling<br />

van vóór de ziekte niet hersteld worden. De calorische<br />

streefwaarde is 30 tot 35kcal/kg/dag, met 1 tot 1,2g proteïnen/kg/dag.<br />

Als preoperatief kunstmatige voeding werd<br />

voorgeschreven, moet deze in theorie ten minste nog<br />

7 dagen na de ingreep worden voortgezet, en dit totdat<br />

orale voeding 60% van de theoretische behoeften van de<br />

patiënt dekt. De orale voeding moet zo snel mogelijk worden<br />

hervat en wordt – in tegenstelling tot wat vaak wordt<br />

gedacht – zeer goed verdragen, zonder bijwerkingen. Orale<br />

voeding vermindert het aantal infecties en postoperatieve<br />

complicaties en verlaagt de kosten met bijna 25% (11).<br />

Verlies van autonomie en terugkeer naar<br />

huis<br />

Bejaarde patiënten kunnen gezond lijken, maar een van<br />

de typische problemen in de geriatrie is hun kwetsbaarheid.<br />

Op basis van een preoperatieve, gestandaardiseerde<br />

geriatrische evaluatie kunnen de verschillende parameters<br />

voor kwetsbaarheid ongetwijfeld uitgebreid in kaart worden<br />

gebracht. Zeer vaak zijn deze voorspellend voor complicaties<br />

en geriatrisch syndroom (vallen, achteruitgang<br />

van de algemene toestand, cognitieve stoornissen, verlies<br />

van autonomie…). Na de operatie verliezen deze fragiele<br />

patiënten, die ‘er toch goed uitzagen’ op de consultatie<br />

en vóór hun operatie, snel hun autonomie. Dit staat een<br />

stabilisatie van hun toestand in de weg en bemoeilijkt hun<br />

terugkeer naar huis. Niet alle bejaarde patiënten moeten<br />

daarom een gestandaardiseerde evaluatie door een multidisciplinair<br />

team ondergaan. Hiervoor kunnen verschillende<br />

eenvoudige beoordelingsschalen worden gebruikt<br />

als een predictief hulpmiddel om deze risicopopulatie te<br />

identificeren en eventueel een specifieke behandeling voor<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 238


239<br />

Figuur 1: Mini Nutritional Assessment (MNA ® ) – www.mna-elderly.com.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010


te schrijven. Ze moeten met andere woorden worden ‘gescreend’<br />

om kwetsbare personen en patiënten die risico<br />

lopen om zwaar achteruit te gaan op te sporen en door<br />

te verwijzen naar een programma via de interneliaisongeriatrie.<br />

Een hoge leeftijd als dusdanig volstaat niet als<br />

selectiecriterium. Een van de interessante beoordelingsschalen<br />

is SHERPA (12), die bestaat uit vijf vragen (leeftijdcognitie-perceptie<br />

van de gezondheid-vallen-autonomie)<br />

op basis waarvan opgenomen bejaarde patiënten snel<br />

kunnen worden ingedeeld en het risico op verlies van autonomie<br />

waaraan deze mensen worden blootgesteld, kan<br />

worden ingeschat. Door deze populatie te identificeren,<br />

kan de arts zijn patiënt doorverwijzen naar een gewone<br />

afdeling als de patiënt weinig of geen risico op achteruitgang<br />

vertoont, of naar een aangepast programma via<br />

een opgeleid team of een geriatrische afdeling als het een<br />

hoogrisicopatiënt betreft. Het preoperatieve gesprek over<br />

de toekomst van de patiënt zal gemakkelijker verlopen als<br />

de arts samen met hem/haar en zijn/haar familie beslist<br />

over hoe alles zal verlopen en welke maatregelen eventueel<br />

moeten worden genomen (nazorgkliniek, tijdelijk verblijf<br />

in een rusthuis, revalidatiecentrum).<br />

Conclusies<br />

De aanpak van een bejaarde patiënt na een operatie verschilt<br />

sterk van die van een volwassene, vooral als het een<br />

‘fragiele’ patiënt betreft. Complicaties zoals verwarring,<br />

ondervoeding en verlies van autonomie komen meer voor.<br />

Geriatrische syndromen, die soms niet duidelijk zichtbaar<br />

zijn vóór de operatie, manifesteren zich vaak duidelijk na<br />

de operatie en maken de behandeling van de patiënt moeilijker.<br />

Bij deze patiënt zijn morbiditeit en mortaliteit verhoogd.<br />

De terugkeer naar huis wordt moeilijk, soms zelfs<br />

onmogelijk. Een gestandaardiseerde geriatrische evaluatie<br />

vóór elke operatie is een gold standard en met behulp van<br />

predictieve beoordelingsschalen kan de arts anticiperen<br />

op problemen om ze nadien beter te kunnen opvangen.<br />

Anticiperen, voorkomen en beter postoperatief ingrijpen,<br />

zullen complicaties, morbiditeit en mortaliteit verminderen<br />

en bijgevolg ook het ziekenhuisverblijf van de patiënt<br />

verkorten. Deze inter- en multidisciplinaire aanpak is nog<br />

steeds een van de beste manieren om fragiele bejaarde<br />

patiënten te helpen en hen ook een betere levenskwaliteit<br />

te bieden.<br />

Referenties<br />

1. Auroy Y, Laxenaire MC, Clergue F, Péquignot F, Jougla E, Lienhart A. Anesthésies selon<br />

les caractéristiques des patients, des établissements et de la procédure associée. Ann Fr<br />

Anesth Reanim 1998;17:1311-6.<br />

2. Dyer CB, Ashton CM, Teasdale TA. Postoperative delirium. A review of 80 primary datacollection<br />

studies. Arch Intern Med 1995;155:461-5.<br />

3. Albert MS. Cognition and aging. In: Principles of Geriatric medicine and gerontology.<br />

Hazzard WR, Andres R, Bierman EL, Blass JP eds. Mc Graw-Hill, Inc, New-York 1990:913-<br />

9.<br />

4. Inouye SK, VanDyck CH, Alessi CA, et al. Clarifying confusion: the confusion assessment<br />

method. A new method for detection of delirium. Ann Intern Med 1990;113:941-8.<br />

5. Pfitzenmeyer P, Musat A, Lenfant L, Turcu A. Postoperative cognitive disorders in the<br />

elderly. Presse Med 2001;30(13):648-52.<br />

6. Marcantonio ER, Flacker JM, Wright RJ, Resnick NM. Reducing delirium after hip<br />

fracture: a randomized trial. J Am Geriatr Soc 2001;49:516-22.<br />

7. Lundstrom M, Edlund A, Karlsson S, Brannstrom B, Bucht G, Gustafson Y. A<br />

multifactorial intervention program reduces the duration of delirium, length of<br />

hospitalization, and mortality in delirious patients. J Am Geriatr Soc 2005;53:622-8.<br />

8. Aizawa K, Kanai T, Saikawa Y, et al. A novel approach to the prevention of postoperative<br />

delirium in the elderly after gastrointestinal surgery. Surg Today 2002;32:310-4.<br />

9. Britton A, Russell R. Multidisciplinary team interventions for delirium in patients with<br />

chronic cognitive impairment (Cochrane Review).<br />

10. Baumgartner RN, Wayne SJ, Waters DL, Janssen I, Gallagher D, Morley JE. Sarcopenic<br />

obesity predicts instrumental activities of daily living disability in the elderly. Obes Res<br />

2004;12(12):1995-2004.<br />

11. Beier-Holgersen R, Boesby S. Influence of postoperative enteral nutrition on<br />

postsurgical infections. Gut 1996;39(6):833-5.<br />

12. Cornette P, et al. Early evaluation of the risk of functional decline following<br />

hospitalization of older patients: development of a predictive tool. Eur J Public Health<br />

2006;16:203-8.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

45


G1349N_2010<br />

Consensus van de Belgian Menopause<br />

Society in verband met therapie en<br />

strategieën na de menopauze<br />

Laatste update 01/05/2010<br />

KEywOrdS: BElGian mEnOpauSE SOCiEty – mEnOpauSE – SymptOm – HOrmOnE rEplaCEmEnt tHErapy – BEnEfit – riSK –<br />

COnSEnSuS 2010<br />

De leden van het Bestuur van de BMS: Valérie Albert (ULB), Herman Depypere (UGent), Joëlle Desreux (ULg), Christa Eelen (Antwerpen),<br />

Ulysse Gaspard (ULg), Mieke Hendrickx (Aalst), Marc L’Hermite (ULB), Patrick Neven (KUL), Axelle Pintiaux (ULg), Bruno Pornel (✝ Bruxelles),<br />

Serge Rozenberg (ULB), Mireille Smets (UCL).<br />

Methodologie<br />

- Deze specialisten stelden samen de volgende consensus<br />

op, die is gebaseerd op recente en geactualiseerde<br />

publicaties.<br />

- Het betrof voornamelijk meta-analyses, gerandomiseerde<br />

studies en grote epidemiologische observatiestudies.<br />

In januari 2005 werd een eerste consensus<br />

geschreven. Dit is de vijfde update van de eerste consensus,<br />

waarvoor dezelfde strategie werd gehanteerd.<br />

- De experts hopen dat dit document de aanpak van<br />

de menopauze in de praktijk zal vergemakkelijken. De<br />

voorgelegde consensus weerspiegelt de collectieve<br />

visie van deze experts. In sommige gevallen werd<br />

geen consensus bereikt. Ook deze punten zullen worden<br />

vermeld.<br />

- Bewijsniveaus 1 = gerandomiseerde, gecontroleerde<br />

studies; 2 = prospectieve observationele grote cohorten;<br />

3 = dier-, experimentele of retrospectieve gegevens.<br />

- In de literatuur wordt ‘standaard oestrogeendosis’<br />

gedefinieerd als het equivalent van 2mg E2, of 0,625<br />

CEE; ‘lage’ dosis als 1mg E2 of gelijkwaardig en ‘ultralage<br />

dosis’ als 0,5mg of lager. Momenteel hebben de<br />

lage dosis en de ultralage dosis de voorkeur.<br />

Definities<br />

- Onder oestrogeentherapie (ET) verstaan we alle oraal<br />

of parenteraal (transdermaal, percutaan, implantaat,<br />

neusspray) toegediende systemische oestrogenen.<br />

Oestrogeen-progestageentherapie (EPT) omvat schema’s<br />

waarin oestrogenen en progestagenen worden<br />

gecombineerd. Hormoon(substitutie)therapie (HST<br />

of HT) of menopauzehormoontherapie (MHT) omvat<br />

alle medicatieschema’s met steroïden voor de behandeling<br />

van symptomen van de menopauze, inclusief<br />

ET, EPT en tibolon.<br />

- Andere wijzen van toediening van oestrogenen en<br />

progestagenen (vaginale vormen, systemen voor<br />

intra-uteriene afgifte) worden apart besproken.<br />

- Andere geneesmiddelen zoals SERM’s, ook wel oestrogeenagonisten-antagonisten<br />

genaamd, geneesmiddelen<br />

voor osteoporose, cholesterolverlagers, androgenen,<br />

vitamine D, calcium, enz. zullen afzonderlijk<br />

worden besproken.<br />

Climacterische symptomen<br />

Symptomen die direct of indirect verband houden met de<br />

menopauze zijn:<br />

- vasomotorische symptomen (opvliegers en nachtelijk<br />

zweten en de gevolgen hiervan)<br />

- insomnia (slapeloosheid)<br />

- stemmingswisselingen, psychologische symptomen<br />

- concentratie- en geheugenstoornissen<br />

- seksuele disfunctie<br />

- urogenitale symptomen<br />

- artralgie<br />

Informeren van de patiënt<br />

- Gepersonaliseerd advies is nodig. De risico’s en<br />

voordelen moeten worden toegelicht, bij voorkeur<br />

met vermelding van absoluut en attributief risico.<br />

- Vrouwen moeten ook worden geïnformeerd over<br />

andere gezondheidsstrategieën.<br />

- De therapeutische behandeling moet regelmatig<br />

worden herbekeken.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 241 47


242<br />

Het gebruik van H(S)T in de volgende<br />

situaties werd herzien<br />

- Premature menopauze<br />

- Climacterische symptomen<br />

- Kwaliteit van leven<br />

- Urogenitale atrofie<br />

- Seksueel welzijn<br />

- Osteoporose<br />

- Risico op borstkanker<br />

- Risico op andere vormen van kanker: colonkanker,<br />

endometriumkanker, eierstokkanker, longkanker,<br />

andere<br />

- Cardiovasculaire aandoeningen<br />

- Coronaire hartziekte, beroerte, veneuze trombo-embolie<br />

- Cognitieve functie, ziekte van Alzheimer, Parkinson<br />

- Diverse<br />

Premature en vroege menopauze<br />

- Premature (vóór de leeftijd van 40 jaar) en vroege<br />

menopauze (vóór de leeftijd van 45 jaar), hetzij op een<br />

natuurlijke manier, hetzij geïnduceerd, gaat gepaard<br />

met een verhoogde morbiditeit en mortaliteit.<br />

- Gegevens uit studies bij postmenopauzale vrouwen<br />

vanaf 50 jaar kunnen niet noodzakelijk worden<br />

geëxtrapoleerd naar jongere menopauzale vrouwen.<br />

- In het algemeen wordt aanbevolen om deze vrouwen<br />

te behandelen ten minste totdat ze de normale<br />

leeftijd voor de menopauze hebben bereikt.<br />

- Een hogere dosering van HST is mogelijk vereist<br />

(bewijsniveau 3).<br />

Climacterische symptomen<br />

- Matig-ernstige tot ernstige symptomen verstoren<br />

de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven van<br />

vrouwen gedurende een periode van variabele (kort<br />

tot zeer lang) duur.<br />

- Bij vrouwen die last hebben van deze symptomen<br />

is H(S)T de meest doeltreffende behandeling. Bij<br />

deze vrouwen verbetert H(S)T de kwaliteit van leven<br />

(niveau 1).<br />

- Sommige symptomen worden toegeschreven aan de<br />

menopauze maar kunnen het gevolg zijn van andere<br />

etiologieën (zoals iatrogene oorzaken).<br />

- Bij asymptomatische vrouwen verbetert HST de<br />

globale kwaliteit van leven niet objectief (niveau 1).<br />

Stemmingsstoornissen<br />

- De overgang naar de menopauze alsook een vroege<br />

menopauze kunnen voor sommige vrouwen een<br />

periode zijn waarin ze extra kwetsbaar zijn.<br />

- Stemmingsstoornissen en depressie als dusdanig zijn<br />

geen indicatie voor H(S)T. Het kan wel nuttig zijn voor<br />

vrouwen met stemmingsstoornissen in combinatie<br />

met climacterische symptomen.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

Urogenitale atrofie<br />

- H(S)T en regelmatige seksuele activiteit verbeteren<br />

genitale atrofie en de symptomen ervan.<br />

- Lokale (topische) behandelingen verdienen de<br />

voorkeur als er geen andere indicaties aanwezig zijn.<br />

- Dit schema vermindert de incidentie van recurrente<br />

urineweginfecties (niveau 1).<br />

- Urine-incontinentie is geen indicatie voor H(S)T.<br />

Osteoporose<br />

- Advies inzake levensstijl (lichaamsbeweging, stoppen<br />

met roken en de alcoholconsumptie beperken…) is<br />

absoluut noodzakelijk voor alle vrouwen.<br />

- Bij vrouwen met een vitamine D-tekort (vitamine D <<br />

30ng/ml) is een vitamine D-supplement aangewezen.<br />

- H(S)T (ET, EPT en Tibolon) is doeltreffend in de<br />

preventie van menopauzegerelateerd botverlies en<br />

vertebrale en/of heupfracturen (niveau 1).<br />

- Daarom kan H(S)T worden gebruikt bij vrouwen met<br />

een hoog risico op osteoporose. Aangezien deze<br />

therapie langdurig moet worden toegepast, moeten<br />

de potentiële risico’s op lange termijn ook worden<br />

afgewogen tegen de voordelen ervan. Het risico op<br />

osteoporose kan worden geëvalueerd aan de hand<br />

van FRAX met BMD en zal apart worden besproken.<br />

- Bij bestaande osteoporose is er meer bewijs voor<br />

het gebruik van andere geneesmiddelen, als er geen<br />

climacterische symptomen aanwezig zijn.<br />

- Raloxifen (een SERM) kan worden gebruikt voor de<br />

preventie van spinale osteoporose en fracturen,<br />

alsook voor invasieve borstkanker. Het heeft geen<br />

bewezen effect op de preventie van heupfracturen.<br />

Het verhoogt de incidentie van trombose (beroerte en<br />

DVT) en kan climacterische symptomen veroorzaken<br />

of versterken (niveau 1).<br />

- Bij 1.000 vrouwen ouder dan 65 zal raloxifen de<br />

jaarlijkse incidentie van borstkanker doen dalen<br />

van 2,7 gevallen tot 1,5 gevallen (reductie: 1,2 gevallen).<br />

Het aantal fracturen zal dalen van 3,7 tot<br />

2,4 fracturen per 1.000 vrouwen per jaar. Het aantal<br />

trombosen zal toenemen van 2,7 tot 3,9 per 1.000 en<br />

het aantal beroertes met 0,7 gevallen per jaar. Het<br />

aantal trombosen was beperkt tot vrouwen met een<br />

hoge ‘Framingham Stroke Risk Score’.<br />

- Andere SERM’s hebben mogelijk een ander profiel.<br />

- Bisfosfonaten (of andere geneesmiddelen zoals<br />

strontium, PTH…) worden gebruikt bij gediagnosticeerde<br />

osteoporose, meestal na de leeftijd van 60 jaar.<br />

Ze hebben een bewezen effect, ook in de preventie<br />

van heupfracturen (niveau 1).<br />

- Deze geneesmiddelen moeten worden gecombineerd<br />

met een adequate calcium- en vitamine D-opname.<br />

- Zoals voor alle langdurig gebruikte geneesmiddelen is<br />

ook voor deze behandeling compliance essentieel.


- Het risico op lange termijn van alle gebruikte<br />

geneesmiddelen moet eveneens worden geëvalueerd:<br />

mogelijke risico’s zijn voorkamerfibrilleren en<br />

osteonecrose van de kaak.<br />

Cardiovasculaire ziekten: CHD<br />

- In experimentele en observationele studies werd in<br />

het verleden melding gemaakt van een verlaagd risico<br />

op atherosclerose en CHD bij gebruiksters van H(S)T<br />

(niveau 2, 3).<br />

- Gegevens van observationele (NHS) en gerandomiseerde<br />

(WHI) lijken te wijzen op een verlaagd risico<br />

in de vroege menopauze (ten minste vóór de leeftijd<br />

van 60 jaar en/of minder dan 10 jaar na de menopauze)<br />

(niveau 1, 2). In gerandomiseerde studies met<br />

EPT werd een verhoogd risico op CHD gerapporteerd<br />

bij vrouwen bij wie de behandeling wordt opgestart<br />

op latere leeftijd (ouder dan 70) (WHI) (niveau 1).<br />

- Standaard ET-doses, gebruikt gedurende gemiddeld<br />

6,8 jaar, verlagen de incidentie van CHD bij<br />

vrouwen minder dan 10 jaar na de menopauze (WHI)<br />

(niveau 1).<br />

- Standaard ET-doses, gebruikt gedurende gemiddeld<br />

6,8 jaar, verlagen de incidentie van CHD bij vrouwen<br />

van 50-59 jaar (WHI) (niveau 1).<br />

- Sommige progestagenen kunnen de gunstige effecten<br />

van ET verminderen (bewezen voor MPA) (niveau 1).<br />

- Voorzichtigheid is geboden bij de behandeling<br />

van vrouwen met een hoge LDL-cholesterol; deze<br />

vrouwen lijken een verhoogd risico op CHD door H(S)<br />

T te lopen.<br />

Cerebrovasculaire aandoeningen:<br />

beroerte<br />

- H(S)T (EPT, ET en tibolon) en SERM’s verhogen het<br />

risico op beroerte (niveau 1).<br />

- In afwezigheid van risicofactoren zijn de attributieve<br />

risico’s echter verwaarloosbaar bij vrouwen jonger<br />

dan 60.<br />

- Bij een standaarddosis na de leeftijd van 60 jaar zijn er<br />

8 tot 11 bijkomende gevallen/10.000 vrouwenjaren op<br />

een baseline-incidentie van 26/10.000 vrouwenjaren.<br />

- Observationele studies lijken uit te wijzen dat lage<br />

doses H(S)T gepaard gaan met een lager risico op<br />

beroerte (niveau 2).<br />

- H(S)T is tegenaangewezen bij vrouwen met een<br />

voorgeschiedenis van TIA of beroerte.<br />

- Het individuele cardiovasculaire risico kan worden<br />

geëvalueerd aan de hand van risicomodellen, die we<br />

later zullen bespreken.<br />

Veneuze trombo-embolie (VTE)<br />

- In gerandomiseerde en observationele studies is<br />

gerapporteerd dat HST het risico op VTE verhoogt<br />

(2 tot 3 maal zo hoog) (niveau 1, 2). Dit betekent dat<br />

er in een cohort van 1.000 vrouwen die HST gebruiken<br />

twee extra gevallen optreden per jaar dat HST<br />

wordt gebruikt, dit op een baselinerisico van 1 per<br />

1.000 vrouwenjaren.<br />

- Standaard ET-doses gingen gepaard met een zeldzame<br />

maar significante toename van VTE (WHI) (0,8 extra<br />

gevallen/1.000 vrouwenjaren). De voornaamste<br />

risicofactoren die werden geïdentificeerd, waren<br />

leeftijd, overgewicht, een sedentaire levensstijl en<br />

trombofilie. Het risico is het hoogst gedurende het<br />

eerste behandelingsjaar.<br />

- Dit risico kan lager zijn bij gebruik van lage orale<br />

doses H(S)T of bij gebruik van H(S)T-therapie met<br />

transdermale/percutane oestrogenen (niveau 2).<br />

Risico op borstkanker<br />

- Vrouwen moeten worden geïnformeerd over het feit<br />

dat levensstijlfactoren een invloed hebben op het<br />

borstkankerrisico (postmenopauzale zwaarlijvigheid<br />

en alcoholconsumptie verhogen dit risico; lichaamsbeweging<br />

verlaagt het) (niveau 1, 2).<br />

- Screening op borstkanker moet gebeuren ongeacht of<br />

een vrouw H(S)T gebruikt.<br />

- Sommige geneesmiddelen (EPT) verhogen de mammografische<br />

densiteit. Dit wordt niet vastgesteld bij<br />

andere behandelingen (lage dosis EPT, ET, SERM’s,<br />

tibolon).<br />

- Een hoge mammografische densiteit bij baseline is<br />

een bewezen risicofactor voor borstkanker. Het is<br />

echter niet bekend of een H(S)T-geïnduceerde toename<br />

eveneens gepaard gaat met een verhoogd risico<br />

op borstkanker. Een HST-geïnduceerde toename<br />

kan de nauwkeurigheid van een mammografie wel<br />

verminderen.<br />

- Een hoge mammografische densiteit is geen contraindicatie<br />

voor H(S)T.<br />

- EPT: uit gerandomiseerde studies met gebruik van<br />

één medicatieschema (CEE + MPA) of EPT blijkt het<br />

risico op borstkanker verhoogd te zijn wanneer de behandeling<br />

langer dan 5 jaar wordt toegediend (WHI)<br />

(niveau 1).<br />

- Als we de WHI-gegevens hanteren, betekent dit<br />

bijvoorbeeld dat in een cohort van 1.000 postmenopauzale<br />

vrouwen van 50-79 jaar, die gedurende<br />

10 jaar EPT gebruiken, het berekende absolute risico<br />

op borstkanker 38 bedraagt voor EPT-gebruiksters tegenover<br />

30/1.000 vrouwen die een placebo nemen.<br />

Dit zijn dus 8 bijkomende gevallen. Dit bijkomende<br />

risico is vergelijkbaar met dat van sommige levensstijlfactoren.<br />

- Uit sommige observationele studies is gebleken dat<br />

het verhoogde relatieve risico geassocieerd met<br />

HST vroeger kan beginnen en hoger kan zijn bij<br />

vrouwen met een lage BMI. Dit risico kan verschillen<br />

naargelang het gebruikte progestageen (lager risico<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 243


244<br />

met gemicroniseerd progesteron, dydrogesteron)<br />

(E3N). Het risico is verhoogd over de volgende 5 jaar<br />

wanneer H(S)T wordt opgestart kort na de menopauze<br />

(niveau 2).<br />

- Sequentiële EPT en tibolon gaan mogelijk gepaard met<br />

een lager risico dan continue combinatieschema’s<br />

(LIFT) (niveau 1, 2).<br />

- ET: in een prospectieve, gerandomiseerde grote studie<br />

hadden standaard ET (CEE)-doses, gebruikt gedurende<br />

gemiddeld 6,8 jaar, geen invloed op de incidentie van<br />

borstkanker (WHI) (niveau 1).<br />

- De toevoeging van een progestageen is niet<br />

aangewezen bij vrouwen die een hysterectomie<br />

hebben ondergaan.<br />

- Uit posthoc analyses van deze studie is gebleken dat<br />

compliers die CEE (WHI) nemen mogelijk een lager<br />

risico lopen; over de interpretatie van deze gegevens<br />

kon door de experts geen consensus worden bereikt.<br />

- Over het effect van HST op de borstkankerrisicogerelateerde<br />

prognose en mortaliteit bestaat nog<br />

steeds controverse (niveau 1, 2 en 3).<br />

Aanpak van de menopauze bij<br />

borstkankerpatiënten<br />

- H(S)T en tibolon zijn tegenaangewezen bij borstkankerpatiënten.<br />

- Opvliegers kunnen bij sommige patiënten worden<br />

verminderd met clonidine, venlafaxine en GABA-<br />

pentine. Paroxetine en fluoxetine verminderen de<br />

effecten van tamoxifen.<br />

- Bij patiënten met hormoonafhankelijke borstkanker,<br />

die last hebben van vaginale atrofie onder aromatase-inhibitoren,<br />

worden topische niet-hormonale producten<br />

gebruikt alvorens topische hormoontherapie<br />

te gebruiken. Indien nodig verdient estriol de voorkeur<br />

(laag bewijsniveau = advies van de experts).<br />

Risico op andere vormen van kanker<br />

- In gerandomiseerde studies wordt melding gemaakt<br />

van een verlaagd risico op colonkanker bij gebruiksters<br />

van EPT en tibolon (maar niet bij vrouwen die ET<br />

innemen) (niveau 1). Voorlopig is preventie van<br />

colonkanker geen erkende indicatie voor HST.<br />

- Endometriumkanker: het gebruik van ET gaat gepaard<br />

met een aanzienlijk verhoogd risico. Gegevens uit<br />

observationele studies spreken mekaar tegen over de<br />

vraag of sequentiële EPT dit risico weer terugbrengt<br />

tot het basisrisico (niveau 2). Continue gecombineerde<br />

EPT gaat echter niet gepaard met een verhoogd risico<br />

(niveau 1).<br />

- Hoewel er over tibolon (MWS) (niveau 2) wat controverse<br />

bestond, is uit een gerandomiseerde studie<br />

over twee jaar niet gebleken dat het een verhoogd risico<br />

op aandoeningen van het endometrium met zich<br />

meebrengt (THEBES) (niveau 1).<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

- Sommige observationele gegevens wijzen op een<br />

verhoogd risico op eierstokkanker bij patiënten die<br />

HST nemen, maar hierover zijn nog onvoldoende<br />

gegevens beschikbaar (niveau 2).<br />

- Bij rooksters ouder dan 60 verhoogt EPT de incidentie<br />

van longkanker niet; het verhoogt mogelijk wel de<br />

hiermee gepaard gaande mortaliteit.<br />

Ziekte van Alzheimer en cognitieve<br />

functie<br />

- Bepaalde observationele gegevens wijzen op een<br />

verminderde cognitieve functie na castratie.<br />

- H(S)T, die kort na de menopauze wordt opgestart,<br />

verlaagt mogelijk het risico op Alzheimer (niveau 2).<br />

- Het is niet bewezen dat H(S)T Alzheimerdementie<br />

voorkomt/vertraagt.<br />

- H(S)T die na de leeftijd van 65 jaar wordt opgestart,<br />

verhoogt het risico op dementie (niveau 1).<br />

- Daarom mag H(S)T momenteel niet worden gebruikt<br />

voor deze indicatie.<br />

Goede klinische praktijk<br />

- Advies in verband met levensstijl is essentieel om<br />

cardiovasculaire ziekten, stofwisselingsproblemen,<br />

borstkanker en osteoporose te voorkomen en te<br />

behandelen.<br />

- Hoewel in posthoc analyses van WHI en één metaanalyse<br />

melding wordt gemaakt van een significant<br />

verlaagde globale mortaliteit bij vrouwen van<br />

minder dan 60 jaar(niveau 1), vormen climacterische<br />

symptomen de voornaamste indicatie voor H(S)T. In dit<br />

geval moeten de noodzaak van het verlichten van de<br />

symptomen en het schema met de laagste werkzame<br />

dosis regelmatig en op individuele basis opnieuw<br />

worden geëvalueerd. Als de symptomen terugkeren,<br />

kan worden overwogen om de medicatie opnieuw op<br />

te starten. Hierbij dient men er rekening mee te houden<br />

dat het absolute risico van H(S)T op het vlak van BK en<br />

CVD gestaag toeneemt met de leeftijd.<br />

- HT blijft hoe dan ook tegenaangewezen bij vrouwen<br />

met een voorgeschiedenis van beroerte en/of BK<br />

(niveau 1).<br />

- Sommige experts beschouwen in situ BK en atypische<br />

hyperplasie als een absolute contra-indicatie; anderen<br />

zien het als een relatieve contra-indicatie.<br />

- Op dezelfde manier zijn sommige experts van mening<br />

dat transdermale of percutane ET kan worden<br />

gebruikt bij vrouwen met een voorgeschiedenis van<br />

VTE of bekende trombofilie, maar andere hebben een<br />

verschillende mening.<br />

Bijkomende opmerkingen<br />

- Bij patiënten die een hysterectomie hebben<br />

ondergaan, mag enkel ET worden gebruikt.


- Er zijn meer studies nodig naar andere schema’s,<br />

andere wijzen van toediening en het gebruik van<br />

(gemicroniseerd) estradiol, progesteron en andere<br />

progestagenen, en tibolon, die momenteel vaker<br />

worden gebruikt in Europa.<br />

- Bij vrouwen jonger dan 60 werd een significante daling<br />

van de totale mortaliteit vastgesteld wanneer de<br />

gegevens van ET en EPT (WHI) werden gecombineerd<br />

(niveau 1).<br />

- De coronaire arteriële calcificatiescore, een<br />

surrogaatmarker voor atherosclerose en CVAincidenten,<br />

is significant verlaagd wanneer ET wordt<br />

opgestart vóór de leeftijd van 60 jaar (niveau 1).<br />

Referenties<br />

1. Anderson GL, Anderson GL, Chlebowski RT, et al. Prior hormone therapy and breast<br />

cancer risk in the Women’s Health Initiative randomized trial of estrogen plus progestin.<br />

Maturitas 2006;55:103-15.<br />

2. Bath P, Gray LJ. Association between hormone replacement therapy and subsequent<br />

stroke: a meta analysis. BMJ 2005;330:342.<br />

3. Beral V on behalf on the Million Women Study Collaborators. Endometrial cancer and<br />

hormone-replacement therapy in the Million Women Study. Lancet 2005;365:1543-51.<br />

4. Beral V, Bull D, Green J, Reeves G. Ovarian cancer and hormone replacement therapy in<br />

the Million Women Study. Lancet 2007;369:1703-10.<br />

5. Beral V, Million Women Study Collaborators .Breast cancer and hormone-replacement<br />

therapy in the Million Women Study. Lancet 2003;362(9382):419-27.<br />

6. Boyd NF, Guo H, Martin LJ, et al. Mammographic density and the risk and detection of<br />

breast cancer. N Engl J Med 2007;356(3):227-36.<br />

7. Chlebowski RT, Hendrix SL, Langer RD, et al; WHI Investigators. Influence of estrogen plus<br />

progestin on breast cancer and mammography in healthy postmenopausal women: the<br />

Women’s Health Initiative Randomized Trial. JAMA 2003;289(24):3243-53.<br />

8. Cummings SR, Ettinger B, Delmas PD, et al. The effects of tibolone in older<br />

postmenopausal women. N Engl J Med 2008;359:697-708.<br />

9. Danforth KN, Tworoger SS, Hecht JL, et al. A prospective study of postmenopausal<br />

hormone use and ovarian cancer risk. British journal of cancer 2007;96:151-6.<br />

10. Fournier A, Fabre A, Mesrine S, et al. Use of different postmenopausal hormone therapies<br />

and risk of histology- and hormone receptor-defined invasive breast cancer. J Clin Oncol<br />

2008;26:1260-8.<br />

11. Glass AG, Lacey JV Jr, Carreon JD, Hoover RN. Breast cancer incidence, 1980-2006:<br />

combined roles of menopausal hormone therapy, screening mammography, and estrogen<br />

receptor status. Journal of the National Cancer Institute 2007;99:1152-61.<br />

12. Grodstein F, Clarkson TB, Manson JE. Understanding the divergent data on<br />

postmenopausal hormone therapy. N Engl J Med 2003;348(7):645-50.<br />

13. Grodstein F, Manson JAE, Stampfer MJ, Rexrode K. Postmenopausal Hormone Therapy and<br />

Stroke. Role of Time Since Menopause and Age at Initiation of Hormone Therapy. Arch<br />

Intern Med 2008;168(8):861-6.<br />

14. Grodstein F, Manson JE, Colditz GA, Willett WC, Speizer FE, Stampfer MJ. A prospective,<br />

observational study of postmenopausal hormone therapy and primary prevention of<br />

cardiovascular disease. Ann Intern Med 2000;133(12):933-41.<br />

15. Heiss G, Wallace R, Anderson GL, et al. Health risks and benefits 3 years after stopping<br />

randomized treatment with estrogen and progestin. JAMA 2008;299:1036-45.<br />

16. Hendrix SL, Wassertheil-Smoller S, Johnson KC, et al. Effects of conjugated equine<br />

estrogen on stroke in the Women’s Health Initiative. Circulation 2006;113(20):2425-34.<br />

17. Hodis HN, Mack WJ, Lobo RA, et al. Estrogen in the Prevention of Atherosclerosis Trial<br />

Research Group Estrogen in the prevention of atherosclerosis. A randomized, doubleblind,<br />

placebo-controlled trial. Ann Intern Med 2001;135(11):939-53.<br />

18. Hsia J, Criqui MH, Herrington DM, et al; Women’s Health Initiative Research Group.<br />

Conjugated equine estrogens and peripheral arterial disease risk: the Women’s Health<br />

Initiative. Am Heart J 2006;152(1):170-6.<br />

19. Hsia J, Langer RD, Manson JE, et al; Women’s Health Initiative Investigators. Conjugated<br />

equine estrogens and coronary heart disease: the Women’s Health Initiative. Arch Intern<br />

Med 2006;166(3):357-65. Erratum in: Arch Intern Med 2006;166(7):759.<br />

20. Magliano DJ, Rogers SL, Abramson MJ, et al. Hormone therapy and cardiovascular disease:<br />

a systematic review and meta-analysis. BJOG 2006;113:5-14.<br />

21. Manson JE, Allison MA, Rossouw JE, et al, for the WHI and WHI-CACS Investigators.<br />

Estrogen Therapy and Coronary-Artery Calcification. N Engl J Med 2007;356:2591.<br />

22. Manson JE, Allison MA, Rossouw JE, et al. Estrogen therapy and coronary-artery<br />

calcification. N Engl J Med 2007;356:2591-602.<br />

23. Mendelsohn ME, Karas RH. HRT and the young at heart. N Engl J Med 2007;356(25):2639-<br />

41.<br />

24. Nasir K, Budoff MJ, Wong ND, et al. Family history of premature coronary heart disease<br />

and coronary artery calcification: Multi-Ethnic Study of Atherosclerosis (MESA).<br />

Circulation 2007;116(6):619-26. Epub 2007 Jul 23.<br />

25. Prentice RL, Chlebowski RT, Stefanick ML, et al. Conjugated equine estrogens and<br />

breast cancer risk in the Women’s Health Initiative clinical trial and observational study.<br />

American Journal of Epidemiology 2008;167:1407-15.<br />

26. Prentice RL, Chlebowski RT, Stefanick ML, et al. Estrogen plus progestin therapy and<br />

breast cancer in recently postmenopausal women. American Journal of Epidemiology<br />

2008;167:1207-16.<br />

27. Rossouw JE, Anderson GL, Prentice RL, et al. Risks and benefits of estrogen plus progestin<br />

in healthy postmenopausal women: principal results from the Women’s Health Initiative<br />

randomized controlled trial. JAMA 2002;288:321-33.<br />

28. Rossouw JE, Prentice RL, Manson JE, et al. Postmenopausal hormone therapy and risk of<br />

cardiovascular disease by age and years since menopause. JAMA 2007;297:1465-77.<br />

Verklaring met betrekking tot<br />

belangenconflicten<br />

De Belgian Menopause Society wenst de volgende bedrijven te bedanken, die<br />

ons ondersteunen met onbeperkte opleidingsbeurzen (unrestricted educational<br />

grants) waarmee we onze doelstellingen kunnen verwezenlijken, zonder dat<br />

ze controle uitoefenen op de inhoud van de consensus: Aventis, Besins, Eli-<br />

Lilly, Daiichi-Sankyo, Merck, Mithra, MSD - Merck Sharp & Dohme, Organon,<br />

Schering, Servier, Solvay Pharma, Roche, Wyeth.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

51


G1312N_2010<br />

Zwangerschap en<br />

immuungemedieerde aandoeningen<br />

Alex Van Nieuwenhove<br />

KEywOrdS: aCadEmy Of immunOlOGy fOr CliniCianS – immunE mEdiatEd diSEaSE – prEGnanCy<br />

Zwangerschap heeft een uitgesproken effect op het immuunsysteem. Het immuunsysteem heeft ook een invloed op het<br />

ontstaan, het beloop en de beëindiging van de zwangerschap. Drie sprekers gingen eind mei, tijdens een bijeenkomst<br />

in het kader van de Academy of Immunology for Clinicians (http://www.aic-belgium.net/_en/) in Leuven, verder in op<br />

dit thema. De powerpointpresentaties van deze lezingen zijn te downloaden op de website van de AIC op www.aic-belgium.<br />

net/_en/03-powerpoint.php.<br />

Mieke Hazes (reumatologie, Erasmus MC, Rotterdam) en Séverine Vermeire (gastro-enterologie, UZ Gasthuisberg, Leuven)<br />

gaven toelichting bij de klinische consequenties van zwangerschap op ziekten zoals reumatoïde artritis, lupus en psoriasis.<br />

Vincent Geenen (ULg Centre of Immunology, Liège, Sart-Tilman) schetste de huidige pathofysiologische inzichten over<br />

zwangerschap en deze aandoeningen.<br />

Effect van zwangerschap op<br />

immuungemedieerde ziekten<br />

Reumatoïde artritis en zwangerschap<br />

Gegevens afkomstig van retrospectieve studies laten<br />

uitschijnen dat reumatoïde artritis verbetert tijdens de<br />

zwangerschap. Mieke Hazes stelt vast dat hoe recenter<br />

de studie is, hoe beperkter het gerapporteerde gunstige<br />

effect wordt. In 1938 meldde Philip Hench een verbetering<br />

bij 90 procent van de vrouwen die zwanger werden. In<br />

1983 werd nog 83 procent opgetekend, en in 1993 had 53<br />

procent van de zwangere vrouwen baat bij zwangerschap<br />

(1-3). Deze studies lijken niet erg betrouwbaar. Ze zijn<br />

retrospectief in kleine populaties uitgevoerd, definiëren<br />

ziekteactiviteit verschillend en starten niet vanaf het<br />

moment van de zwangerschapswens, waardoor bias niet<br />

onwaarschijnlijk is.<br />

De studies die de ziekte na de zwangerschap opvolgen,<br />

maken duidelijk dat bijna alle patiënten in de eerste<br />

maanden tot het eerste jaar na de studie een nieuwe<br />

ziekteopflakkering doormaken (4). Bij vrouwen die<br />

borstvoeding geven is er een hoge ziekteactiviteit binnen<br />

de zes maanden na de bevalling (5).<br />

Alle gegevens samengevat over reumatoïde artritis en<br />

zwangerschap maken het mogelijk te concluderen dat<br />

de aandoening verbetert tijdens de zwangerschap, in het<br />

246<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

bijzonder in het derde trimester en dat na de bevalling de<br />

ziekte opnieuw toeslaat. De kans op een diagnose tijdens<br />

de zwangerschap is twee tot vijf keer kleiner dan buiten de<br />

zwangerschap en is drie tot zes keer groter in de eerst drie<br />

maanden na de bevalling (6-8). Wie ooit zwanger geweest<br />

is, heeft tweemaal minder kans op reumatoïde artritis (9,<br />

10). Als de ziekte dan toch opduikt, dan is de prognose<br />

misschien gunstiger (11).<br />

In Nederland loopt de PARA-studie, een prospectieve<br />

studie die het beloop van reumatoïde artritis voor, tijdens<br />

en na de zwangerschap optekent. Er zijn nu gegevens<br />

beschikbaar van 169 vrouwen, die gemiddeld 31,7 jaar<br />

oud zijn en 62 maanden aan de ziekte lijden. Die vrouwen<br />

werden geëvalueerd voor de conceptie, in het eerste,<br />

tweede en derde trimester en 6, 12 en 26 weken na de<br />

bevalling. Hun DAS28-score (Disease Activity Score), CRPwaarde<br />

en geneesmiddelengebruik werd opgetekend.<br />

Het bleek dat tijdens de zwangerschap de ziekteactiviteit<br />

bij 39 procent van de vrouwen verbetert, volgens de<br />

responscriteria van de EULAR (European League Against<br />

Rheumatism) (Figuur 1). Elf procent heeft een goede<br />

respons, 28 procent heeft een matige respons en<br />

61 procent heeft geen respons tijdens de zwangerschap.<br />

De afname van de ziekteactiviteit en de toename na de<br />

bevalling is een significante trend (p = 0,003) (12).


Een gelijkaardig onderzoek, maar nu uitgevoerd bij vrouwen<br />

met multiple sclerose, eveneens een aandoening<br />

waarin het immuunsysteem betrokken is, toont een bijna<br />

identiek beeld wat de ziekteactiviteit tijdens en na de<br />

zwangerschap betreft (13).<br />

In de PARA-studie viel een geringer gebruik van medicijnen<br />

op tijdens de zwangerschap in vergelijking met<br />

de postpartale periode. Van de zwangere vrouwen nam<br />

57 procent geneesmiddelen, tegenover 82 procent na de<br />

bevalling. De geringere ziekteactiviteit waargenomen tijdens<br />

de zwangerschap is dus eigenlijk nog wat afgezwakt<br />

door het beperktere gebruik van medicijnen. Vooral biologicals<br />

en methotrexaat zijn verantwoordelijk voor de<br />

afname van het geneesmiddelengebruik. Methotrexaat is<br />

immers teratogeen. Voor biologicals bestaat een richtlijn<br />

om ze niet tijdens de zwangerschap aan te wenden.<br />

De mediane concentraties van anti-CCP en van alle subklassen<br />

van de reumafactor bleven in de PARA-studie<br />

stabiel. De concentraties van anti-CCP, IgM-reumafactor<br />

en IgA-reumafactor namen na de bevalling af. De kans op<br />

verbetering van de ziekteactiviteit gedurende de zwangerschap<br />

was groter bij vrouwen met een negatieve reumafactor<br />

en negatief anti-CCP ten opzichte van vrouwen<br />

die voor beide positief scoren. Die kansen bedroeg hier<br />

respectievelijk 75 en 39 procent (p = 0,01). Het optreden<br />

van ziekteopflakkeringen was niet geassocieerd met de<br />

aanwezigheid van antilichamen (14).<br />

Nog steeds volgens de bevindingen van de PARA-studie<br />

heeft reumatoïde artritis globaal geen wezenlijke invloed<br />

op het geboortegewicht, de duur van de zwangerschap,<br />

het geslacht van het kind of op het risico van sectio caesarea.<br />

Wel is de kans op een instrumentele verlossing<br />

wat groter (20% versus 10,6% in de algemene bevolking;<br />

p = 0,05). Ook is de kans op een vroege geboorte groter bij<br />

vrouwen met reumatoïde artritis die prednison gebruiken<br />

tegenover vrouwen met reumatoïde artritis die dit niet gebruiken.<br />

Na 37 zwangerschapsweken is dan respectievelijk<br />

reeds 22 procent en 5 procent van de vrouwen bevallen.<br />

Dit verklaart ook het gemiddeld lagere geboortegewicht<br />

bij kinderen van vrouwen met reumatoïde artritis (14).<br />

Psoriasis bij zwangerschap en geboorte<br />

Een aantal retrospectieve studies, uitgevoerd tussen 1937<br />

en 1998, toonden dat tijdens zwangerschap de ziekteactiviteit<br />

van psoriasis meestal verbetert of onveranderd blijft.<br />

Eén recentere prospectieve studie bij 47 zwangere psoriasispatiënten<br />

stelde een verbetering vast bij 55 procent van<br />

de vrouwen en geen verandering bij 21 procent van hen.<br />

De verbetering correleerde er met de oestrogeenconcentratie<br />

(15). Na de bevalling ging de toestand weer achteruit<br />

bij 65 procent van de vrouwen.<br />

De bevindingen van een case control study die betrekking<br />

had op 145 vrouwen met psoriasis brachten aan het licht<br />

dat psoriasis de kans op verwikkelingen tijdens de zwangerschap<br />

significant verhoogt. Er was met name een stij-<br />

ging van herhaalde miskramen (odds ratio: 2,1; p = 0,04),<br />

van chronische hypertensie (OR: 2,9; p = 0,048) en van<br />

sectio caesarea (OR: 4,1; p < 0,001) (16).<br />

Een grote Amerikaanse cohortstudie kon echter weinig<br />

invloed van psoriasis op de incidentie en het resultaat van<br />

zwangerschap aantonen (17).<br />

Lupus, zwangerschap en geboorte<br />

Gedurende de zwangerschap is de kans op nieuwe ziekteepisodes<br />

van systemische lupus ongeveer tweemaal zo<br />

hoog als buiten de zwangerschap. De ernst van de opflakkeringen<br />

is echter niet verschillend van die buiten de<br />

zwangerschap.<br />

Renale aantasting en gebruik van prednison vergroten de<br />

kans op hypertensie en pre-eclampsie. Corticosteroïden<br />

verhogen ook het risico van diabetes en blaasinfecties. Het<br />

antifosfolipidensyndroom doet de kans op trombose, zoals<br />

diepveneuze trombose of beroerte, toenemen. Nieraantasting<br />

door lupus en het antifosfolipidensyndroom kunnen<br />

verwikkelingen bij de bevalling veroorzaken of het ontstaan<br />

geven aan het HELLP-syndroom (Hemolytic anemia,<br />

Elevated Liver enzymes, Low Platelet count).<br />

De kans op verlies van de vrucht tijdens de zwangerschap<br />

is tweemaal hoger. In het eerste trimester is mogelijk het<br />

risico van spontane abortus gestegen, wat misschien kan<br />

verklaard worden door actieve ziekte of door een antifosfolipidensyndroom.<br />

In het tweede en derde trimester is de<br />

kans op verlies van de vrucht vergroot, onder meer een<br />

gevolg van een antifosfolipidensyndroom, een aangetaste<br />

nierfunctie of lage C3-concentraties.<br />

Premature geboorte en intra-uteriene groeiachterstand<br />

doen zich ook vaker voor bij lupus. De kans op prematuriteit<br />

ligt tussen 24 en 59 procent. Actieve ziekte, nierziekte,<br />

hypertensie, gebruik van corticosteroïden en andere<br />

geneesmiddelen (anticoagulantie, immunosuppressiva)<br />

kunnen hiertoe bijdragen.<br />

Neonatale lupus komt eveneens voor. Dit kan van voorbijgaande<br />

aard zijn en gepaard gaan met huidrash,<br />

cytopenie, hepatosplenomegalie en myocarditis of pericarditis.<br />

Een volledig hartblok kan permanent aanwezig zijn.<br />

Anti-SSA/Ro en anti-SSB/La zijn risicofactoren.<br />

Antireumatische geneesmiddelen en<br />

zwangerschap<br />

FDA-klassen<br />

De Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) onderscheidt<br />

vijf klassen van veiligheid van geneesmiddelen<br />

in de zwangerschap, met name klasse A, B, C, D en X.<br />

Van geneesmiddelen in klasse A is in gecontroleerde studies<br />

bij dieren en vrouwen aangetoond dat ze geen risico<br />

inhouden. Onder klasse B vallen geneesmiddelen die in<br />

dierexperimenten geen foetaal risico hebben aangetoond<br />

maar waarover geen gecontroleerde studies bij zwangere<br />

vrouwen bestaan. Ook geneesmiddelen die in dierexperimenten<br />

bijwerkingen aan het licht brachten, maar die niet<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 247


Figuur 1: Ziekteactiviteit van reumatoïde artritis tijdens de zwangerschap in<br />

de PARA-studie, volgens responscriteria van de EULAR.<br />

1ste 3de trimester 6 weken postpartum<br />

12 of 26 weken postpartum<br />

Goede Matige Geen Ernstige Matige Geen<br />

respons respons respons opakkering opakkering opakkering<br />

14/122 34/122 74/122 9/138 43/138 86/138<br />

(11%) (28%) (61%) (7%) (31%) (62%)<br />

{<br />

248<br />

{<br />

39% verbeterd 38% met ziekteopakkering<br />

bevestigd werden in gecontroleerde studies bij vrouwen in<br />

het eerste trimester behoren tot klasse B.<br />

Van geneesmiddelen uit klasse C zijn geen studies bij mensen<br />

en dieren beschikbaar of er zijn bijwerkingen van vastgesteld<br />

bij dieren zonder dat bij mensen gecontroleerde<br />

studies werden uitgevoerd. Ze kunnen toch ingenomen<br />

worden wanneer de voordelen opwegen tegen de nadelen.<br />

Tot klasse D behoren middelen waarover positieve evidentie<br />

bestaat over een risico voor de foetus, maar waarvan de<br />

baten toch groter kunnen zijn dan de nadelen bij ernstige<br />

of levensbedreigende ziekte.<br />

Voor geneesmiddelen uit klasse X is zwangerschap een<br />

contra-indicatie. Studies bij dieren of mensen hebben<br />

aangetoond dat ze foetale afwijkingen veroorzaken.<br />

Eerstelijnsgeneesmiddelen tegen reuma<br />

Laaggedoseerd acetylsalicylzuur kan embryo-implantatie<br />

bevorderen en is niet teratogeen. Het middel kan een<br />

gunstig effect hebben in de late zwangerschap bij<br />

compliceerde lupus. De baten wegen dan op tegen de<br />

risico’s. Voorzichtigheid is echter geboden bij borstvoeding.<br />

NSAID’s interfereren waarschijnlijk in lichte mate met<br />

de follikelrijping. Mogelijk zijn ze teratogeen. Er is een<br />

contra-indicatie in de late zwangerschap, wegens het<br />

bloedingsrisico en de kans op voortijdige sluiting van de<br />

ductus arteriosus. In het derde trimester lijken de risico’s<br />

eerder groter dan de baten. Ze vallen onder FDA-klasse<br />

B en onder klasse D in het derde trimester. Gewoonlijk<br />

kunnen ze bij borstvoeding ingenomen worden.<br />

De invloed van selectieve COX2-remmers op de vruchtbaarheid<br />

is onbekend, net als het teratogene effect. In de<br />

laatste trimester zijn de risico’s wellicht die van de nietselectieve<br />

NSAID’s. Ze behoren tot FDA-categorie C. Er zijn<br />

geen meldingen over gebruik bij borstvoeding.<br />

Specifieke tweedelijnsgeneesmiddelen tegen<br />

reuma<br />

Hydroxychloroquine heeft geen effect op de vruchtbaar heid.<br />

Het is wellicht niet teratogeen in een dosis van ten hoogste<br />

200mg/dag. Het middel stelt geen problemen in de late<br />

zwangerschap. De verhouding van baten op risico’s is positief<br />

voor patiënten met systemische lupus. Hydroxychloroquine<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

behoort tot de FDA-categorie C, wat de hoge doses betreft.<br />

Voorzichtigheid is aangewezen bij borstvoeding.<br />

Sulfasalazine heeft geen invloed op de fertiliteit van de<br />

vrouw, maar kan wel reversibele infertiliteit bij de man<br />

veroorzaken. Het medicijn is niet teratogeen en heeft<br />

geen specifieke bijwerkingen in de derde trimester. De<br />

voordelen ervan wegen op tegen de nadelen. Sulfasalazine<br />

valt onder de FDA-klasse B. Voorzichtigheid is aangewezen<br />

bij borstvoeding.<br />

Goud beïnvloedt de vruchtbaarheid niet en is waarschijnlijk<br />

niet teratogeen. Er zijn weinig gegevens over het gebruik<br />

in het derde trimester. Het evenwicht tussen risico’s en<br />

voordelen is neutraal. De FDA klasseert goud in categorie<br />

C. Voorzichtigheid is aangewezen bij borstvoeding.<br />

Methotrexaat en leflunomide vallen onder FDA-categorie<br />

X en mogen niet in de zwangerschap gebruikt worden.<br />

Kortom<br />

Mieke Hazes rondde haar lezing af met enkele algemene<br />

raadgevingen.<br />

Voorafgaand aan de zwangerschap is het bereiken van<br />

een lage ziekteactiviteit nodig. De rol van geneesmiddelen<br />

hierbij is afhankelijk van de ernst van de ziekte en de verhouding<br />

van risico’s en baten. Medische counseling voor<br />

de conceptie is aangewezen. Tijdens de zwangerschap is<br />

een gecoördineerde reumatologische en obstetrische controle<br />

wenselijk. Frequente monitoring is aangewezen bij<br />

patiënten met complexe lupus en/of patiënten die immunosuppressiva<br />

of biologicals nemen. Bespreek borstvoeding.<br />

Na de bevalling is aandacht nodig voor het tijdig starten<br />

van doeltreffende ziektemodificerende geneesmiddelen.<br />

Advies van een gespecialiseerde verpleegkundige over<br />

zorg voor het kind is nuttig.<br />

Immunologische principes relevant voor<br />

zwangerschap en immuungemedieerde<br />

aandoeningen<br />

Geslachtsverschillen en immunologie bij<br />

auto-immuunziekten<br />

Prof. Vincent Geenen (ULg Centre of Immunology, Liège,<br />

Sart-Tilman) wees op de grote verschillen tussen man<br />

en vrouw wat de incidentie betreft van ziekten zoals lupus,<br />

sjögren, schildklieraandoeningen, sclerodermie en<br />

myasthenia gravis. Een samenspel van omgevingsfactoren<br />

en bij de ziekte betrokken genen ligt aan de basis<br />

van dergelijke aandoeningen, terwijl neuro-endocriene<br />

factoren en geslachtshormonen verder een modulerende<br />

werking hebben op de immuunrespons. Zo heeft een lage<br />

concentratie van oestrogeen een polariserend effect van<br />

Th2-lymfocyten weg naar de Th1-lymfocytenrespons toe.<br />

Een hoge oestrogeenconcentratie resulteert daarentegen<br />

in een T-helperpolarisatie naar de Th2-lymfocyten. Testosteron<br />

en progesteron hebben een negatief immunomodulerend<br />

effect, prolactine heeft een positief effect (18).


Zwangerschap leidt tot involutie van de thymus. Het aantal<br />

en subtypes van T- en B-lymfocyten verandert niet. Wel<br />

neemt de functie van NK-cellen af, net als de T-cellen die<br />

specifiek voor het H-Y-antigen zijn, een antigen betrokken<br />

bij rejectie door vrouwen van transplantatieweefsel<br />

afkomstig van mannen. De functie van de T-cel blijft tijdens<br />

de zwangerschap ongewijzigd of neemt af, hierover<br />

bestaat nog discussie.<br />

Het algemene paradigma over immunologie bij de zwangerschap<br />

is weergegeven in figuur 2. Dit verklaart verbeteringen<br />

van ziekten waarbij Th1-lymfocyten betrokken zijn,<br />

zoals reumatoïde artritis en multiple sclerose (19). Toch is<br />

er vandaag nog heel wat controverse over dit paradigma.<br />

Figuur 2: Immunologie van zwangerschap.<br />

T H<br />

Laag oestrogeen<br />

Prolactine<br />

-precursor<br />

Progesteron<br />

Testosteron<br />

Hoge progesteronoestrogeenverhouding<br />

Principes van foetomaternale tolerantie<br />

MS, RA<br />

T H1<br />

T H2<br />

In 1953 vroeg de Nobelprijswinnaar Peter Medawar zich<br />

reeds af hoe de zwangere moeder in staat is gedurende<br />

maanden een foetus te koesteren, terwijl diens antigenen<br />

als een vreemd lichaam fungeren.<br />

Elke lichaamscel heeft HLA-moleculen aan de celmembraan,<br />

ingedeeld in klasse I (bestaande uit HLA-A, B, en<br />

C) en klasse II (bestaande uit HLA-DP, DQ en DR). De twee<br />

HLA-haplotypes, van maternale en paternale origine, komen<br />

er codominant tot expressie. Kinderen zijn bijgevolg<br />

verschillend van hun moeder voor wat de HLA-allellen van<br />

vaderlijke oorsprong betreft. Ter hoogte van de placentaimplantatie<br />

is er contact tussen maternale en foetale<br />

cellen.<br />

Er is echter geen expressie van HLA-A, HLA-B en HLA-klasse<br />

II-moleculen ter hoogte van de embryonale trofoblastcellen<br />

die grenzen aan het maternale weefsel. In plaats<br />

daarvan komen niet-klassieke HLA-E’s en HLA-G’s tot<br />

expressie. Die zijn samen met HLA-C-moleculen in staat<br />

te binden met inhiberende NK-celreceptoren in de uterus<br />

van de moeder. Hierdoor wordt de activiteit van NK-cellen<br />

in de uterus afgeremd.<br />

Bovendien wordt in de trofoblastcel het aminozuur tryptofaan<br />

door tussenkomst van het enzym indolamine<br />

2,3-dioxygenase geneutraliseerd tot N-formylkynurenine.<br />

Deze lokale depletie van tryptofaan zorgt voor een reversibele<br />

blokkering van de activiteit van lymfocyten.<br />

Daarnaast komen regulerende T-cellen eveneens tussen bij<br />

foetomaternale tolerantie (20).<br />

Het complementsysteem is volledig actief in de maternale<br />

circulatie om infecties te vermijden. Een te sterke complementactiviteit<br />

ter hoogte van het trofoblast wordt aldaar<br />

echter vermeden via regulerende proteïnen (21).<br />

Immuunrespons<br />

Kruisinhibitie<br />

Zwangerschap, SLE<br />

Inammatie bevorderend<br />

IL-2<br />

INF-γ<br />

LT<br />

IL-4<br />

IL-5<br />

IL-6<br />

IL-10<br />

(TGF-β)<br />

MS: multiple sclerose; RA: reumatoïde artritis; SLE: systemische lupus erythematodes;<br />

TH: T-helperlymfocyt; IL: interleukine; IFN: interferon; LT: leukotrieen; TGF: transforming growth factor<br />

Het zijn dus vooral lokale immunosuppressieve mechanismen<br />

die de foetus beschermen tegen immunologische<br />

destructie.<br />

Het embryo speelt eveneens een actieve rol bij implantatie,<br />

maternale tolerantie en placentavorming. Zo bindt hCG,<br />

reeds aangemaakt door de blastocyste, aan specifieke receptoren<br />

in het uteriene endometrium. Die interactie bevordert<br />

de secretie van LIF (leukemie-inhiberende factor),<br />

de afname van het immunostimulerend cytokine IL-6 en<br />

een toename van VEGF (vasculaire endotheliale groeifactor).<br />

Die laatste stimuleert de angiogenese ter hoogte van<br />

het geïmplanteerde embryo (22).<br />

Daarenboven rekruteert hCG regulerende T-cellen in de foetomaternale<br />

interface tijdens de vroege zwangerschap (23).<br />

Transfer van immunoglobulines door de<br />

placenta<br />

Dat er placentale transfer is van moederlijke antilichamen,<br />

blijkt uit het bestaan van ziekten zoals foetale erytroblastose<br />

en neonatale ziekte van Graves-Basedow.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 249


250<br />

Vergelijking van foetale en maternale concentraties van immunoglobulines<br />

wijst er op dat de menselijke placenta een<br />

specifiek transportmechanisme voor IgG’s ontwikkelt. Er is een<br />

sterke afname van de maternale IgG-concentratie gedurende<br />

de evolutie van de zwangerschap, terwijl de foetale serumconcentratie<br />

van IgG’s net toeneemt. Bij de geboorte heeft het<br />

kind dan meer IgG’s in het serum dan de moeder (24).<br />

De neonatale Fc-receptor voor IgG’s is verantwoordelijk voor<br />

het transcytose van IgG’s door het syncytiotrofoblast. Deze receptor<br />

bindt enkel IgG’s en geen IgM’s, IgA’s of IgE’s. In dalende<br />

volgorde bindt de receptor IgG1’s, IgG4’s, IgG3’s en IgG2’s (25).<br />

TNFa-remming bij zwangere proefdieren<br />

Injectie van anti-TNFa bij zwangere muizen resulteert in een<br />

ernstige maar voorbijgaande groeiretardatie. De concentratie<br />

van groeihormoon blijft daarbij normaal. Wel is er een afname<br />

van de concentratie van IGF-1 (insulinegelijkende groeifactor 1)<br />

en een uitgesproken atrofie van de thymus, milt en lymfeknopen.<br />

Knock-outmuizen die geen TNFa aanmaken, vertonen geen<br />

afwijkingen qua geslacht, afmetingen van de jongen en gewichtstoename<br />

na geboorte. Er is geen verschil in de populaties<br />

van lymfocyten, granulocyten of monocyten. Wel is er een afname<br />

van de respons op T-celafhankelijke antigeenimmunisatie<br />

en is er een hoge vatbaarheid voor infecties met Candida albicans.<br />

De door lipopolysaccharide geïnduceerde cytokinerespons<br />

blijft normaal, behalve voor de activiteit van koloniestimulerende<br />

factoren.<br />

Bij zwangere of lacterende makaken is er geen invloed van de<br />

TNF-remmer golimumab (25 en 50mg/kg) op de populaties van<br />

T- en B-lymfocyten. Ook is er geen verzwakte immuunrespons<br />

na experimentele blootstelling aan antigenen. Verder is geen<br />

significante verandering qua vertraagde overgevoeligheidsreacties<br />

(26).<br />

Conclusie<br />

Vincent Geenen vat afrondend samen dat tegengestelde<br />

immunomodulerende effecten van testosteron en oestro-<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

genen de prevalentie van veel auto-immune ziekten bij<br />

vrouwen beïnvloeden. De hoge verhouding van progesteron<br />

op oestrogeen en de hoge hCG-concentraties in<br />

het eerste trimester zorgen voor een negatieve immunomodulatie.<br />

De foetomaternele tolerantie wordt vooral<br />

in stand gehouden door lokale immunosuppressieve mechanismen.<br />

Er zijn nieuwe paracriene effecten van hCG<br />

vastgesteld, die een rol spelen bij implantatie, foetale tolerantie<br />

en angiogenese in de placenta. Na de twintigste<br />

zwangerschapsweek vindt er actieve transcytose plaats<br />

van IgG’s door de placenta.<br />

Zwangerschap en inflammatoire<br />

darmziekten<br />

De kans op een nieuwe ziekte-episode van een inflammatoire<br />

darmziekte tijdens de zwangerschap bedraagt<br />

ongeveer 26 à 34 procent, waardoor die ongeveer even<br />

groot lijkt als buiten de zwangerschap, al zijn er ook wat<br />

argumenten om aan te nemen dat de ziekteactiviteit iets<br />

geringer is gedurende de zwangerschap, aldus Séverine<br />

Vermeire (UZ Leuven) (27).<br />

Uit een meta-analyse van twaalf studies bij in totaal 3.907<br />

vrouwen blijkt de inflammatoire darmziekten het risico van<br />

problemen in de zwangerschap doen toenemen. De kans<br />

op prematuriteit is 1,9 keer groter. De ziekte van Crohn<br />

verhoogt de kans op een geboortegewicht van minder dan<br />

2.500 gram met een factor 2,1. Het risico van keizersnede<br />

is 1,5 keer groter. Colitis ulcerosa verhoogt de incidentie<br />

van congenitale afwijkingen 2,4 keer (28).<br />

Om die redenen is behalen van remissie aangewezen<br />

voorafgaand aan conceptie. Bij de meeste patiënten zullen<br />

hiervoor geneesmiddelen nodig zijn, ook tijdens de zwangerschap.<br />

Het behoud van remissie met medische therapie<br />

is van groter belang dan de mogelijke risico’s van bijwerkingen<br />

voor de zwangerschap. De voordelen en risico’s<br />

van de behandeling dienen in elk geval met de patiënte<br />

besproken te worden.<br />

Tabel 1: Veiligheid van immunomodulerende geneesmiddelen in de zwangerschap volgens de FDA-categorieën.<br />

Geneesmiddel FDA-categorie Aanbevelingen<br />

Aminosalicylaten B Geen hoger risico<br />

Foliumzuursuppletie met sulfasalazine<br />

Metronidazol B Geen geboortedefecten<br />

Eén populatiegebaseerde case-control study stelde vast dat zuigelingen van in de<br />

tweede en derde zwangerschapsmaand aan metronidazol blootgestelde vrouwen vaker<br />

een gespleten lip met of zonder gespleten verhemelte hadden<br />

TNF-remmers B Geen transfer in de eerste twee trimesters<br />

Corticosteroïden C Gebruik tijdens het eerste trimester is geassocieerd met toegenomen risico van<br />

gehemeltespleet bij de pasgeborene<br />

Verhoogd risico van bijnierinsufficiëntie<br />

Cyclosporine C Lijkt geen belangrijk teratogeen effect te hebben<br />

Chinolonen C Dienen vermeden te worden wegens potentieel hoger risico van artropathie<br />

Azathioprine D Deze middelen kunnen voortgezet worden om remissie te behouden tijdens de<br />

zwangerschap<br />

Methotrexaat X Contra-indicatie in de zwangerschap<br />

Thalidomide X Contra-indicatie in de zwangerschap


Inflammatoire darmziekten en de foetus<br />

Gegevens over de veiligheid van geneesmiddelen tijdens<br />

de zwangerschap berusten vaak op vrijwillige meldingen<br />

van bijwerkingen en ongecontroleerde observationele studies.<br />

Dit maakt deze gegevens gevoelig voor allerhande<br />

biases.<br />

Tabel 1 geeft de FDA-klasse van veiligheid tijdens de<br />

zwangerschap weer van conventionele immunomodulerende<br />

middelen. De FDA-indeling in vijf klassen werd<br />

eerder door Mieke Hazes aangehaald. Methotrexaat en<br />

thalidomide vallen onder klasse X en moeten vermeden<br />

worden bij zwangerschapswens.<br />

Azathioprine en thiopurines<br />

Azathioprine valt onder klasse D van de FDA-beoordeling.<br />

Tabletten met azathioprine zijn teratogeen bij konijnen en<br />

muizen in doses die equivalent zijn met die gebruikt bij de<br />

mens (5mg/kg/dag). Zowel skelet- als orgaanafwijkingen<br />

worden er vastgesteld.<br />

Daartegenover staat dat in meerdere reeksen van transplantatiepatiënten<br />

(29) of van patiënten met inflammatoire<br />

darmziekten (30-33) er geen toename van congenitale<br />

misvormingen is vastgesteld.<br />

In een Deense cohortstudie van het gehele bevolkingsregister<br />

werden 76 zwangerschappen met blootstelling<br />

aan azathioprine of mercaptopurine bij 69 vrouwen teruggevonden.<br />

De waarnemingen suggereerden dat problemen<br />

bij de geboorte (preterme geboorte, laag geboortegewicht,<br />

congenitale afwijkingen) eerder veroorzaakt werden<br />

door de onderliggende ziekte dan door het gebruikte<br />

medicijn (34).<br />

Wel is het nodig om bij een behandeling met azathioprine<br />

tijdens de zwangerschap ten minste éénmaal de concentratie<br />

van de 6-TGN-metabolieten (6-thioguaninenucleotiden)<br />

te bepalen. Hoge concentraties houden namelijk<br />

een risico in van myelosuppressie bij moeder en kind (35).<br />

In Frankrijk is in de CESAME-studie de zwangerschap opgevolgd<br />

van vrouwen met inflammatoire darmziekten die<br />

met thiopurines behandeld werden. Aan de studie participeerden<br />

215 vrouwen, die in drie groepen verdeeld werden.<br />

De eerste groep van 86 vrouwen gebruikte thiopurines<br />

al dan niet in combinatie met een andere behandeling<br />

(5-ASA, corticosteroïden, TNF-remmers), de tweede groep<br />

van 84 vrouwen kregen andere geneesmiddelen dan thiopurines<br />

en de derde groep van 45 vrouwen nam geen<br />

medicijnen gedurende de zwangerschap. Er bleken geen<br />

significante verschillen tussen de groepen te bestaan qua<br />

levend geborenen, prematuriteit, geboortegewicht en<br />

congenitale afwijkingen. Ook was er geen patroon te herkennen<br />

in de zes gevallen van congenitale afwijkingen, of<br />

de complicaties tijdens en kort na de zwangerschap (36).<br />

TNF-remmers<br />

Drie studies beoordeelden de veiligheid van infliximab bij<br />

10, 36 en 96 zwangere patiënten.<br />

In de Amerikaanse prospectieve TREAT-studie vielen er 36<br />

zwangerschappen op te tekenen bij vrouwen die voordien<br />

met infliximab waren behandeld. Er waren geen foetale<br />

misvormingen vast te stellen. Het aantal miskramen en<br />

neonatale verwikkelingen was niet wezenlijk verschillend<br />

tussen de al dan niet met infliximab behandelde vrouwen<br />

uit deze studie (37).<br />

In de veiligheidsdatabase van infliximab waren 96 zwangerschappen<br />

terug te vinden met blootstelling aan infliximab,<br />

vanaf drie maanden voor conceptie tot het eerste<br />

trimester. Van deze vrouwen leden er 82 aan Crohn en één<br />

aan colitis ulcerosa. De gegevens suggereren dat er geen<br />

verschil is qua prognose van de zwangerschap tussen niet<br />

en wel aan infliximab blootgestelde vrouwen (38).<br />

Waarnemingen in een kleinere studie bij tien zwangere<br />

vrouwen die bewust tijdens de zwangerschap infliximab<br />

gebruikten, als onderhoudsbehandeling of ter behandeling<br />

van een nieuwe ziekte-episode, suggereren dat de voordelen<br />

van infliximab kunnen opwegen tegen de risico’s voor<br />

de foetus. Alle zwangerschappen resulteerden in de geboorte<br />

van gezonde kinderen (39).<br />

Concentraties van infliximab zijn ook in het bloed van de<br />

zuigelingen te meten, tot verschillende maanden na de<br />

geboorte. Bij acht zuigelingen waren de concentraties<br />

van IgG’s en IgA’s normaal, de IgM’s waren bij vier van<br />

zes zuigelingen vrij laag (gemiddeld 47mg/dl). Er leek weinig<br />

invloed te zijn op de bescherming die de neonatale<br />

vaccinaties bieden (40, 41).<br />

In 2009 ontstond er na de publicatie van een review van<br />

de veiligheidsgegevens betreffende de TNF-remmers infliximab,<br />

adalimumab en etanercept een controverse<br />

over het risico van congenitale VACTERL-afwijkingen bij<br />

kinderen na gebruik van die TNF-remmers door de moeder.<br />

De VACTERL-associatie bestaat uit de combinatie van<br />

minstens drie misvormingen uit vertebrale defecten, anale<br />

atresie, cardiale afwijkingen, tracheo-esofagale fistel,<br />

oeso fagusatresie, renale afwijkingen en afwijkingen van<br />

de ledematen (42).<br />

De melding van het hogere risico op VACTERL-misvormingen<br />

kon echter sterk gerelativeerd worden, omdat in de<br />

geciteerde publicatie heel wat onnauwkeurigheden bleken<br />

geslopen te zijn. De aangewende gegevens waren onder<br />

meer onderhevig aan selectiebias, de gemelde misvormingen<br />

waren ook frequent in de algemene populatie aanwezig<br />

en vaak waren er minder dan de drie vereiste afwijkingen<br />

van de VACTERL-associatie terug te vinden (43).<br />

Lactatie<br />

Volgens een review van de American Gastroenterological<br />

Association is 5-ASA veilig tijdens borstvoeding. Ook<br />

prednison en prednisolon worden als veilig beoordeeld.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010 251


252<br />

De concentraties ervan in moedermelk zijn laag. Om de<br />

blootstelling zo laag mogelijk te houden, wordt vier uur<br />

wachten met borstvoeding na inname aanbevolen. Indien<br />

hoge dosissen gebruikt worden, is bijnierinsufficiëntie bij<br />

de zuigeling mogelijk na beëindigen van de borstvoeding.<br />

Thiopurines zijn waarschijnlijk veilig, wegens de lage<br />

concentraties die in moedermelk gemeten zijn. Ook TNFremmers<br />

worden als waarschijnlijk veilig ingeschat. Ze zijn<br />

in zeer lage concentraties of in het geheel niet in moedermelk<br />

terug te vinden, al zijn de bestaande gegevens hierover<br />

beperkt (44).<br />

Sperma en immunosuppressie<br />

Sommige immunosuppressiva hebben een invloed op de<br />

mannelijke fertiliteit, al zijn de gegevens hierover schaars.<br />

Er bestaan verschillende oudere meldingen van omkeerbare<br />

onvruchtbaarheid bij gebruik van sulfasalazine, als<br />

gevolg van oligospermie, verminderde beweeglijkheid en<br />

morfologische afwijkingen (45-47). Stopzetting van sulfasalazine<br />

en overschakelen naar mesalazine herstelt de<br />

spermakwaliteit (48).<br />

Azathioprine lijkt geen invloed te hebben op parameters<br />

van de spermakwaliteit (49).<br />

Gebruik van infliximab vergroot het semenvolume en<br />

toont een trend van verminderde beweeglijkheid (50).<br />

Algemeen<br />

Séverine Vermeire concludeert dat voorafgaand aan de<br />

conceptie ziekteremissie bij inflammatoire darmziekten<br />

zeer wenselijk is. Overleg met de patiënte is vereist over<br />

de noodzaak van geneesmiddelen tijdens de zwangerschap<br />

om remissie te behouden. Zo mogelijk geniet monotherapie<br />

de voorkeur boven cumulatie van verschillende<br />

behandelingen. Voedingstekorten, zoals tekorten van foliumzuur,<br />

vitamine B12, ijzer en vitamine D, dienen opgespoord<br />

te worden. In afwachting van zwangerschap is<br />

foliumzuursuppletie nuttig.<br />

Tijdens de zwangerschap is opvolging om de acht tot<br />

twaalf weken aan te bevelen, met labtests in het geval van<br />

behandeling met azathioprine of TNF-remmers. Therapie<br />

met anti-TNF wordt best gestopt in de 20ste tot 22ste<br />

zwangerschapsweek. In samenspraak met de patiënte kan<br />

de geschiktste manier van bevallen gekozen worden. Een<br />

sectio is in het bijzonder te overwegen bij perianale ziekte<br />

van Crohn of de aanwezigheid van een anale anastomose<br />

via een ileale pouch (IPAA).<br />

In overleg met de patiënte kan na de bevalling besproken<br />

worden welke geneesmiddelen opnieuw gestart worden<br />

en of aan borstvoeding gedacht wordt. Aandacht voor<br />

nieuwe ziekteopflakkeringen in de weken na de bevalling<br />

is nodig.<br />

Referenties<br />

1. Hench PS. The ameliorating effect of pregnancy on chronic atropic (infectious<br />

rheumatoid) arthritis, fibrositis and intermittenshydarthrosis. Mayo Clin Proc 1938; 13:<br />

161-7.<br />

2. Ostensen M, Aune B, Husby G. Effect of pregnancy and hormonal changes on the activity<br />

of rheumatoid arthritis. Scand J Rheumatol 1983;12(2):69-72.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

3. Nelson JL, Hughe KA, Smith AG, Nisperos BB, Branchaud AM, Hansen JA. Maternalfetal<br />

disparity in HLA class II alloantigens and the pregnancy-induced amelioration of<br />

rheumatoid arthritis. N Engl J Med 1993;329(7):466-71.<br />

4. Klipple GL, Cecere FA. Rheumatoid arthritis and pregnancy. Rheum Dis Clin North Am<br />

1989;15(2):213-39.<br />

5. Barrett JH, Brennan P, Fiddler M, Silman A. Breast-feeding and postpartum relapse in<br />

women with rheumatoid and inflammatory arthritis. Arthritis Rheum 2000;43(5):1010-5.<br />

6. Silman AJ. Parity status and the development of rheumatoid arthritis. Am J Reprod<br />

Immunol 1992;28(3-4):228-30.<br />

7. Lansink M, de Boer A, Dijkmans BA, Vandenbroucke JP, Hazes JM. The onset of rheumatoid<br />

arthritis in relation to pregnancy and childbirth. Clin Exp Rheumatol 1993;11(2):171-4.<br />

8. Nelson JL, Ostensen M. Pregnancy and rheumatoid arthritis. Rheum Dis Clin North Am<br />

1997;23(1):195-212.<br />

9. Hazes JM, Dijkmans BA, Vandenbroucke JP, de Vries RR, Cats A. Pregnancy and the risk of<br />

developing rheumatoid arthritis. Arthritis Rheum 1990;33(12):1770-5.<br />

10. Spector TD, Roman E, Silman AJ. The pill, parity, and rheumatoid arthritis. Arthritis Rheum<br />

1990;33(6):782-9.<br />

11. Drossaers-Bakker KW, Zwinderman AH, van Zeben D, Breedveld FC, Hazes JM. Pregnancy<br />

and oral contraceptive use do not significantly influence outcome in long term<br />

rheumatoid arthritis. Ann Rheum Dis 2002;61(5):405-8.<br />

12. de Man YA, Dolhain RJ, van de Geijn FE, Willemsen SP, Hazes JM. Disease activity of<br />

rheumatoid arthritis during pregnancy: results from a nationwide prospective study.<br />

Arthritis Rheum 2008;59(9):1241-8.<br />

13. Confavreux C, Hutchinson M, Hours MM, Cortinovis-Tourniaire P, Moreau T. Rate of<br />

pregnancy-related relapse in multiple sclerosis. Pregnancy in Multiple Sclerosis Group. N<br />

Engl J Med 1998;339(5):285-91.<br />

14. de Man YA, Hazes JM, van der Heide H, et al. Association of higher rheumatoid arthritis<br />

disease activity during pregnancy with lower birth weight: results of a national<br />

prospective study. Arthritis Rheum 2009;60(11):3196-206.<br />

15. Murase JE, Chan KK, Garite TJ, Cooper DM, Weinstein GD. Hormonal effect on psoriasis in<br />

pregnancy and post partum. Arch Dermatol 2005;141(5):601-6.<br />

16. Ben-David G, Sheiner E, Hallak M, Levy A. Pregnancy outcome in women with psoriasis. J<br />

Reprod Med 2008;53(3):183-7.<br />

17. Seeger JD, Lanza LL, West WA, Fernandez C, Rivero E. Pregnancy and pregnancy outcome<br />

among women with inflammatory skin diseases. Dermatology 2007;214(1):32-9.<br />

18. Whitacre CC. Sex differences in autoimmune disease. Nat Immunol 2001;2(9):777-80.<br />

19. Whitacre CC, Reingold SC, O’Looney PA. A gender gap in autoimmunity. Science<br />

1999;283(5406):1277-8.<br />

20. Sakaguchi S. Naturally arising Foxp3-expressing CD25+CD+ regulatory T cells in<br />

immunological tolerance to self and non-self. Nat Immunol 2005;6(4):345-52.<br />

21. Girardi G, Bulla R, Salmon JE, Tedesco F. The complement system in the pathofysiology of<br />

pregnancy. Mol Immunol 2006;43(1-2):68-77.<br />

22. Tsampalas M, Gridelet V, Berndt S, et al. Human chorionic gonadotropin: a hormone with<br />

immunological and angiogenic properties. J Reprod Immunol 2010;85(1):93-8.<br />

23. Schumacher A, Brachwitz N, Sohr S, et al. Human chorionic gonadotropin attracts<br />

regulatory T cells into the fetal-maternal interface during early human pregnancy. J<br />

Immunol 2009;182(9):5488-97.<br />

24. Malek A, Sager R, Kuhn P, Nicolaides KH, Schneider H. Evolution of maternofetal transport<br />

of immunoglobulins during human pregnancy. Am J Reprod Immunol 1996;36(5):248-55.<br />

25. Roopenian DC, Akilesh S. FcRn: the neonatal Fc receptor comes of age. Nat Rev Immunol<br />

2007;7(9):715-25.<br />

26. Martin PL, Oneda S, Treacy G. Effects of an anti-TNF-alpha monoclonal antibody,<br />

administered throughout pregnancy and lactation, on the development of the macaque<br />

immune system. Am J Reprod Immunol 2007;58(2):138-49.<br />

27. Dubinsky M, Abraham B, Mahadevan U. Management of the pregnant IBD patient.<br />

Inflamm Bowel Dis 2008;14(12):1736-50.<br />

28. Cornish J, Tan E, Teare J, et al. A meta-analysis on the influence of inflammatory bowel<br />

disease on pregnancy. Gut 2007;56(6):830-7.<br />

29. Polifka JE, Friedman JM. Teratogen update: azathioprine and 6-mercaptopurine.<br />

Teratology 2002;65(5):240-61.<br />

30. Alstead EM, Ritchie JK, Lennard-Jones JE, Farthing MJ, Clark ML. Safety of azathioprine in<br />

pregnancy in inflammatory bowel disease. Gastroenterology 1990;99(2):443-6.<br />

31. Francella A, Dyan A, Bodian C, Rubin P, Chapman M, Present DH. The safety of<br />

6-mercaptopurine for childbearing patients with inflammatory bowel disease: a<br />

retrospective cohort study. Gastroenterology 2003;124(1):9-17.<br />

32. Khan ZH, Mayberry JF, Spiers N, Wicks AC. Retrospective case series analysis of patients<br />

with inflammatory bowel disease on azathioprine. A district general hospital experience.<br />

Digestion 2000;62(4):249-54.<br />

33. Moskovitz DN, Bodian C, Chapman ML, et al. The effect on the fetus of medications<br />

used to treat pregnant inflammatory bowel-disease patients. Am J Gastroenterol<br />

2004;99(4):656-61.<br />

34. Langagergaard V, Pedersen L, Gislum M, Nørgard B, Sørensen HT. Birth outcome in women<br />

treated with azathioprine or mercaptopurine during pregnancy: A Danish nationwide<br />

cohort study. Aliment Pharmacol Ther 2007;25(1):73-81.<br />

35. De Boer NK, Jarbandhan SV, de Graaf P, et al. Azathioprine use during pregnancy:<br />

unexpected intrauterine exposure to metabolites. Am J Gastroenterol 2006;101(6):1390-2.<br />

36. Coelho J, Beaugerie L, Colombel JF, et al. Pregnancy outcome in patients with<br />

inflammatory bowel disease treated with thiopurines: cohort from the CESAME study. JCC<br />

2009;3(1):S70. P149.<br />

37. Lichtenstein GR, Feagan BG, Cohen RD, et al. Serious infections and mortality in<br />

association with therapies for Crohn’s disease: TREAT registry. Clin Gastroenterol Hepatol<br />

2006;4(5):621-30.<br />

38. Katz JA, Antoni C, Keenan GF, Smith DE, Jacobs SJ, Lichtenstein GR. Outcome of pregnancy<br />

in women receiving infliximab for the treatment of Crohn’s disease and rheumatoid<br />

arthritis. Am J Gastroenterol 2004;99(12):2385-92.<br />

39. Mahadevan U, Kane S, Sandborn WJ, et al. Intentional infliximab use during pregnancy<br />

for induction or maintenance of remission in Crohn’s disease. Aliment Pharmacol Ther<br />

2005;21(6):733-8.<br />

40. Mahadevan U, Terdiman JP, Church J, et al. Infliximab levels in infants born to women<br />

with inflammatory bowel disease. Gastroenterology 2007;132(Suppl 1):A144:959.<br />

41. Mahadevan U, Kane SV, Church JA, et al. The effect of maternal peripartum infliximab use<br />

on neonatal immune response. Gastroenterology 2008;134(Suppl 1):A69:499.<br />

42. Carter JD, Ladhani A, Ricca LR, Valeriano J, Vasey FB. A safety assessment of tumor<br />

necrosis factor antagonists during pregnancy: a review of the Food and Drug<br />

Administration database. J Rheumatol 2009;36(3):635-41.<br />

43. Winger EE, Reed JL. Was risk properly assessed in Carter, et al’s safety assessment of<br />

tumor necrosis factor antagonists during pregnancy? J Rheumatol 2009;36(9):2122.<br />

44. Mahadevan U, Kane S. American gastroenterological association institute technical<br />

review on the use of gastrointestinal medications in pregnancy. Gastroenterology<br />

2006;131(1):283-311.<br />

45. Levi AJ, Fisher AM, Hughes L, Hendry WF. Male infertility due to sulphasalazine. Lancet<br />

1979;2(8137):276-8.<br />

46. Toth A. Reversible toxic effect of salicylazosulfapyridine on semen quality. Fertil Steril<br />

1979;31(5):538-40.<br />

47. Toovey S, Hudson E, Hendry WE, Levi AJ. Sulphasalazine and male infertility: reversibility<br />

and possible mechanism. Gut 1981;22(6):445-51.<br />

48. Riley SA, Lecarpentier J, Mani V, Goodman MJ, Mandal BK, Turnberg LA. Sulphasalazine<br />

induced seminal abnormalities in ulcerative colitis: results of mesalazine substitution. Gut<br />

1987;28(8):1008-12.<br />

49. Dejaco C, Mittermaier C, Reinisch W, et al. Azathioprine treatment and male fertility in<br />

inflammatory bowel disease. Gastroenterology 2001;121(5):1048-53.<br />

50. Mahadevan U, Terdiman JP, Aron J, Jacobsohn S, Turek P. Infliximab and semen quality in<br />

men with inflammatory bowel disease. Inflamm Bowel Dis 2005;11(4):395-9.


G1338N_2010<br />

253<br />

Een gezonde 92-jarige dame met<br />

acuut vaginaal bloedverlies<br />

Katleen Aerts, Johan Van Wiemeersch<br />

Dienst Gynaecologie-Verloskunde, GZA Sint Augustinus, Wilrijk<br />

Een 92-jarige dame meldt zich op de spoedgevallendienst<br />

doorverwezen door de huisarts omwille van acuut<br />

vaginaal bloedverlies. Patiënte is para 1, blanco gynaecologische<br />

en algemene voorgeschiedenis.<br />

Het betreft een eerste episode van pijnloos helderrood<br />

vaginaal bloedverlies, die enkele uren eerder spontaan<br />

begonnen is. Zij neemt geen anticoagulantia.<br />

Patiënte heeft normale vitale parameters.<br />

Bij klinisch onderzoek wordt in de vulva een grote pendulerende<br />

structuur gezien, met het aspect van een georganiseerd<br />

stolsel (Figuur 1). Er wordt getracht dit te<br />

verwijderen, maar manipulatie wordt als pijnlijk ervaren.<br />

Differentiaaldiagnostisch wordt er gedacht aan een<br />

poliep/myoma nascens.<br />

Bij transvaginale echografie wordt een uterus met een<br />

met vocht gevuld cavum gevisualiseerd. Tevens is er een<br />

onregelmatig opgebouwd endometrium. De structuur lijkt<br />

verbonden met de uteriene voorwand.<br />

Patiënte krijgt de volgende dag een onderzoek onder narcose.<br />

De vulvaire structuur komt vanuit het ostium cervicis<br />

en wordt middels steeldraai vlot verwijderd (Figuur 2).<br />

Uit anatoompathologisch onderzoek blijkt het te gaan om<br />

cystisch atrofe endometriale poliep met focale infarcering.<br />

Geen atypie. Ook de curettage sluit hierbij aan.<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010


GA1507N_2010<br />

Vlaamse Vereniging voor<br />

Obstetrie en Gynaecologie<br />

Koninklijke Belgische Vereniging<br />

voor Gynaecologie en<br />

Verloskunde<br />

<strong>VVOG</strong><br />

Info: Marleen Parisis • Tel. 03/776.03.64 Fax 03/766.07.56 • E-mail: vvog@online.be<br />

<strong>VVOG</strong> Jaarcongres<br />

8 en 9 oktober 2010, Concert Noble, Aarlenstraat 82,<br />

1040 Brussel<br />

Inschrijven gebeurt bij voorkeur via de link<br />

“Congresregistratie” op de <strong>VVOG</strong>-website: www.vvog.be,<br />

uiterlijk op 1 oktober 2010.<br />

Vrijdag 8 oktober – VWV: Cytomegalovirus (CMV)<br />

(Voorzitter: L Lewi)<br />

09.00u Virologie en epidemiologie (M Van Ranst, UZ Leuven)<br />

09.20u CMV: Screeningsmogelijkheden<br />

(W Foulon, UZ Brussel)<br />

09.40u Rol van echografie en MRI<br />

(L De Catte/F Claus, UZ leuven)<br />

10.00u Postnatale uitkomst van congenitale CMV infectie<br />

(K Smets, UZ Gent)<br />

10.30u Satellietsymposium Nordic Pharma – Mifepristone<br />

gedurende de hele zwangerschap?<br />

(Voorzitter: M Merckx)<br />

VWRG: Anti-mülleriaans hormoon (AMH): wat kan de<br />

gynaecoloog er mee? (Voorzitter: J Gerris)<br />

11.30u De rol van AMH in de embryonale en foetale fase<br />

(J Visser, Erasmus MC, Rotterdam)<br />

11.55u Nut van AMH dosering in de fertiliteitskliniek<br />

(E Anckaert, UZ Brussel)<br />

12.20u De predictieve waarde van AMH op lange termijn<br />

(J Verhaeghe, UZ Leuven)<br />

13.00u Satellietsymposium GlaxoSmithKline<br />

(Voorzitter: W Poppe)<br />

Plenaire sessie (Voorzitter: I Vergote)<br />

14.30u VWV – CMV tijdens de zwangerschap: stand van<br />

zaken (L De Catte, UZ Leuven)<br />

14.50u VWOG – Borstkanker bij de oudere vrouw: een klinisch<br />

dilemma (J Decloedt, AZ Sint Blasius, Dendermonde)<br />

15.10u VWAG – Hoe buikwandcomplicaties na<br />

laparoscopische chirurgie vermijden<br />

(M Miserez, UZ Leuven)<br />

15.30u VWRG – Reproductief toerisme (G Pennings, UZ Gent)<br />

16.20u Seksuele terreur in Oost-Congo: tussen hoop en<br />

wanhoop (W Zinzen) (Voorzitter: M Temmerman)<br />

Groupement des Gynécologues<br />

Obstétriciens de Langue<br />

Française de Belgique<br />

16.50u Huldiging Ereleden en Leden van Verdienste<br />

(Voorzitter: I Vergote)<br />

Zaterdag 9 oktober – VWAG: Laparoscopische toegangsweg<br />

(Voorzitter: J Bosteels)<br />

09.00u De open toegangsweg<br />

(E Bakkum, OLV Gasthuis Amsterdam, Nederland)<br />

09.20u De klassieke gesloten toegangsweg<br />

(J Bosteels, AZ Imelda, Bonheiden)<br />

09.40u De transvaginale benadering<br />

(R Campo/S Gordts/ P Puttemans, LIFE Leuven)<br />

10.00u De alternatieven<br />

(M Degueldre, UMC Sint Pieter, Brussel)<br />

VWOG: Hot items bij pelviene en borstkanker (Voorzitter: P Neven)<br />

11.00u Doelgerichte en gepersonaliseerde medicatie: new<br />

hot spots bij borstkanker en pelviene gynaecologische<br />

tumoren (P Tummers, UZ Gent)<br />

11.30u Pelviene en para-aortale lymfadenectomie: indicatie<br />

en techniek (F Amant, UZ Leuven)<br />

12.00u Ergonomics in minimally invasive oncologic surgery<br />

(J Hauspy, Sint-Augustinus, Wilrijk)<br />

12.30u Beroepsbelangencommissie:<br />

Beroepsbelangen meer dan ooit noodzakelijk<br />

(J Van Wiemeersch, woordvoerder <strong>VVOG</strong>)<br />

13.00u Satellietsymposium Amgen – Denosumab:<br />

een nieuwe aanpak in de behandeling van diverse<br />

botaandoeningen (Voorzitter: I Vergote)<br />

13.00u De klinische relevantie van RANKL inhibitie bij<br />

postmenopauzale osteoporose<br />

(J Verhaeghe, UZ Leuven)<br />

13.15u De klinische relevantie van RANKL inhibitie in de<br />

behandeling van borstkanker (P Neven, UZ Leuven)<br />

Cursus Praktische Vaardigheden in de<br />

Verloskunde<br />

26/11/2010 – Diegem<br />

Contact: Vvog Secretariaat, vvog@online.be<br />

Postgraduaatcursus GO-club<br />

09/12/2010, Grobbendonk<br />

Contact: Vvog Secretariaat, vvog@online.be<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

254


255<br />

Demi-journée “éthique” du GGOLFB dans le<br />

cadre du 1 er Congrès européen de Médecine<br />

préconceptionnelle<br />

Samedi 9 octobre 2010, Royal Library of Belgium –<br />

boulevard de l’Empereur, 4, 1000 Bruxelles<br />

Séminaires de Gynécologie-Obstétrique<br />

– Forum du CHU Saint-Pierre (Auditoire<br />

Bastenie) à 12h15<br />

Contact: CHU Saint-Pierre: Tél. 02 535 34 00 – Fax 02<br />

535 34 09<br />

04/10/2010 Drink<br />

11/10/2010 (E) Benchmarking interactif et indicateurs de<br />

qualité en néonatologie<br />

(Dominique Haumont, Néonatologie,<br />

CHU Saint-Pierre)<br />

18/10/2010 (E) Pratique du don d’ovocytes croisés à<br />

Erasme (Romain Imbert, Clinique de la<br />

Fertilité, Erasme)<br />

25/10/2010 A ray of light for fetal therapy<br />

(Jan Deprest, KUL)<br />

08/11/2010 (Glem 2) Actualité dans l’overactive bladder<br />

(Frederika Deneft)<br />

15/11/2010 (Glem 1) Les presque perdues et les perdues (en<br />

obstétrique)<br />

(Patricia Barlow, Gynécologie-<br />

Obstétrique, CHU Saint-Pierre)<br />

22/11/2010 (Glem 2) Complications urologiques des les<br />

cancers gynécologiques (Kim Entezari,<br />

Urologie, CHU Saint-Pierre)<br />

Oktober<br />

1 st European Congress Preconception Care<br />

and Preconception Health<br />

06-09/10/2010 – Royal Library –<br />

Boulevard de l’Empereur 4, 1000 Brussels<br />

www.one.be/preconception2010<br />

Logistic coordinator: Vanessa Pontet –<br />

Tel: 0032/2/542.14.39; email: vanessa.pontet@one.be<br />

Co-Chairman:<br />

Dr Pierre Delvoye (email: pierre.delvoye@one.be)<br />

10 èmes journées européennes de la Société<br />

française de Gynécologie et Journées<br />

Albert Netter de la Société européenne de<br />

Gynécologie<br />

13-16/10/2010, Maison de la Chimie –<br />

28, rue Saint Dominique, 75007 Paris, France<br />

Inscription: Société CCC – Marie-Lou Lacrimini –<br />

32, rue de Paradis, 75010 Paris, France<br />

GUNAIKEIA ■ VOL 15 Nr 7 ■ 2010<br />

GGOLFB<br />

Info: Jacqueline Coppée • 6, rue Jean Bury • 4000 Liège • Tél./Fax 04/372.03.54 • E-mail: ggolfb@skynet.be<br />

NATIONALE VERGADERINGEN<br />

INTERNATIONALE VERGADERINGEN<br />

Organisation scientifique:<br />

Pierre Delvoye (ONE) et Jean-Pierre Schaaps (GGOLFB)<br />

Informations for the GGOLFB session only:<br />

J. Coppée: ggolfb@skynet.be<br />

General informations: ONE<br />

29/11/2010 (Glem 1) La prise en charge obstétricale des<br />

patientes atteintes d’un cancer (Patricia<br />

Barlow & Catherine Houba, Gynécologie-<br />

Obstétrique, CHU Saint-Pierre;<br />

Mina Mhallem, KUL)<br />

06/12/2010 La place de la chirurgie dans le cancer<br />

métastatique (Birgit Carly, Gynécologie,<br />

CHU Saint-Pierre)<br />

13/12/2010 The help syndrome (Christine Kirkpatrick,<br />

ULB Erasme)<br />

Accréditation demandée<br />

(E) Accréditation demandée en éthique ou en économie<br />

NEW LIFE SUPPORT (NLS)<br />

Nieuwe data cursus NLS 2011<br />

- Donderdag 28 april 2011<br />

- Vrijdag 29 april 2011<br />

- Donderdag 13 oktober 2011<br />

- Vrijdag 14 oktober 2011<br />

Eendaagse cursus in Aartselaar (zoals voorheen),<br />

kostprijs €220,00, inschrijvingen beperkt tot<br />

24 deelnemers per cursusdag.<br />

Inschrijving via katleen.plaskie@gza.be of<br />

kplaskie@hotmail.com of via de site van de ERC<br />

Tel.: +33 155 771 217 – Fax: +33 170 248 930 –<br />

Email: info.sfg2010@societeccc.fr<br />

www.sfgparis2010.com<br />

American Society for Reproductive Medicine<br />

66 th Annual Meeting<br />

23-27/10/10, Denver, CO (United States)<br />

Info: asrm@asrm.org<br />

13 th Biennial Meeting of the International<br />

Gynecologic Cancer Society (IGCS 2010)<br />

23-26/10/10, Prague (Czech Republic)<br />

Info: http://www2.kenes.com<br />

7 th Congress of Obstetrical and<br />

Gynecological Ultrasonography<br />

27-31/10/10, Istanbul (Turkey)<br />

Info: http://www.usgkongre2010.org

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!