10.06.2013 Views

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>CLAIRLIEU</strong><br />

I ijl >S( ! IRIP ! GEWJj.1 i AAN DE<br />

ES( .! [I El )ENIS ! >H< KRU1SHERJ-N<br />

INHOUI)<br />

: ' IB ! 'uli.wring van d< IIUI<br />

van i • ■ H:. Krujs (] p<br />

A. lHX:i UN<br />

1 cs C idisicrs en ricaixlk/ : Ic.s Pfi Iren et de C'li.mnv . p.<br />

DR. G.Q. REIJN1<br />

ige opmcrkn n ; urgirKj de Kruisbroedfis )'-<br />

■■. JAN SSL N & DR. A. RAMAEKERS (h<br />

Ki'uishecr dr. I leiiiicus van Liesiiom 11889-1948)<br />

II. Vv. JECODTKA<br />

Grabstatten in der Ki ,s kind. .<br />

KRONIHK<br />

56ste<br />

ft G A<br />

! 9 ') N<br />

<strong>CLAIRLIEU</strong> - MAAS.<br />

p. I 1 t<br />

p. 135


<strong>CLAIRLIEU</strong><br />

TIJDSCHRIFT GEWIJD AAN DE<br />

GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN<br />

56ste<br />

JAARGAN G<br />

19 9 8<br />

<strong>CLAIRLIEU</strong> — MAASEIK


DE ROMEINSE BEVOOGDING EN DE<br />

ACTUALISERING VAN DE CONSTITUTIES VAN<br />

DE ORDE VAN HET H.KRUIS, 1902 - 1925<br />

De herstructurering van de oude orden in de negentiende eeuw<br />

kon slechts gebeuren dankzij de tussenkomst van de Romeinse<br />

instanties, die er de gewoonte aan overhielden om naar eigen<br />

goeddunken tussenbeide te komen. Vaak schreven zij voor wat het<br />

generaal kapittel van een orde mocht verwezenlijken en wat het<br />

niet mocht doen. Dat werd zozeer de gewoonte, dat in de twintigste<br />

eeuw de hervorming van het kerkelijk recht, ook wat het<br />

recht van de religieuzen betreft, gewoon van bovenaf werd opgelegd.<br />

Eerst nadat de nieuwe codex juris reeds was afgekondigd,<br />

werd aan de orden en congregaties gevraagd, om hun regels en<br />

constituties te herzien. Dit betekende alleen maar, dat zij ze moes-<br />

ten aanpassen aan de nieuwe normen, die alle vroegere of afwijkende<br />

privileges hadden opgeruimd. Aldus geschiedde tussen<br />

1920 en 1930. De meeste kapittels aanvaardden voor de vorm<br />

alles wat hun van hogerhand werd beduid.<br />

R. Hostie constateerde dat, gezien dergelijk klimaat, de generale<br />

kapittels zo goed als geen gebruik maakten van hun opperste<br />

wetgevende macht om te zorgen dat hun regel werd aangepast aan<br />

de interne veranderingen sedert de negentiende eeuw. Zij schikten<br />

zich naar de richtlijnen uit Rome en kweten zich van andere taken.<br />

Zij kozen oversten, richtten provincies op, begonnen nieuwe mis<br />

sies en bevorderden allerlei werkzaamheden. Zij vaardigden zelfs<br />

maatregelen uit om de trouw aan de regel te waarborgen en herhaalden<br />

telkens weer dat men de regel moest onderhouden, volhardend<br />

en trouw.


4 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

De generale oversten volgden dezelfde gedragslijn. Voor een<br />

groot deel van hun tijd werden zij in beslag genomen door de verspreide<br />

en steeds groeiende menigte onderdanen, activiteiten en<br />

werkterreinen. In hun brieven en tijdens hun bezoeken brachten<br />

zij telkens in herinnering, dat de regel onverkort moest worden<br />

onderhouden volgens de gesanctionneerde modaliteiten en<br />

gebruiken. Kortweg, de organisatorische structuren die in de<br />

negentiende eeuw waren opgezet om vernieuwing en aanpassing te<br />

bevorderen, gingen hoe langer hoe meer dienen om deze tegen te<br />

houden1.<br />

Tegelijk met de aanpassing van de regel en de constituties aan<br />

de nieuwe codex juris, vroeg Rome ook een sterkere beklemtoning<br />

van de specificiteit van iedere orde en congregatie. Haast iedereen<br />

was immers bezig met dezelfde of soortgelijke projecten en toch<br />

moesten er verschilpunten worden aangetroffen. Dat kon alleen<br />

gebeuren door de eigen spiritualiteit sterk in de verf te zetten. De<br />

opnieuw verankerde spiritualiteit greep terug naar de regel, de<br />

constituties en de geschiedenis van het eigen instituut, maar...<br />

bleef steeds ondergeschikt aan het juridische aspect van het kloos-<br />

terleven.<br />

Het samengaan van kerkelijk recht, regel en constituties werd<br />

door E. Bergh s.j. als volgt verwoord: "Daar de kloosterlingen zijn<br />

samengesteld uit ziel en lichaam en zij bij definitie in gemeenschap<br />

leven voor een bijzondere dienst aan het mystiek lichaam van<br />

Christus, is het onvermijdelijk dat zij voorwerp zijn van een eigen<br />

wetgeving Het is zelfi nodig te zeggen de zij, meer dan de andere gelovigen,<br />

nood hebben aan waarborgen van een particuliere juridische<br />

orde, om gericht en voortgestuwd te worden op een moeilijke weg De<br />

gehoorzaamheid aan de kerkelijke wet is ook voor hen een manier om<br />

hun effectieve liefde voor Christus te betonen. Hem immers zoeken en<br />

vinden zij in degehele wetgeving van de Kerk, die door Hem als meesteres<br />

tot heiligheid werd ingesteld" Het bestaan van een recht voor<br />

religieuzen als een speciale afdeling van het kerkelijk recht vond,<br />

1 R. HOSTIE Leven en dood van de religieuzx instituten. 1972, p.265


DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

steeds volgens Bergh, zijn rechtvaardiging in de natuur van het<br />

object, met name het voorbeeld van de heiligen en de betreurenswaardige,<br />

periodieke toestanden van decadentie in de regeltucht2.<br />

Volgens het nieuwe kerkelijk recht was de paus de hoogste overste<br />

van alle religieuzen. Hij zou een beroep mogen doen op de<br />

gelofte van gehoorzaamheid om een persoonlijk bevel te geven aan<br />

om het even welke kloosterling. Via de Congregatie van de religi<br />

euzen bereikte de paus de individuen en de instituten. De kruisheren<br />

waren een exempte orde. Daarom waren zij slechts aan de<br />

plaatselijk ordinarius onderworpen in de gevallen die door het<br />

recht uitdrukkelijk werden bepaald. Zo bijvoorbeeld kon er zonder<br />

toestemming van de bisschop geen nieuw exempt huis in zijn<br />

diocees worden opgericht. Zo ook waren de exempte kloosterlingen<br />

voor hun apostolische bediening bij de gelovigen onderwor<br />

pen aan de plaatselijke ordinarius, die hen jurisdictie tot biecht<br />

horen en de macht tot preken verleende. Alle wettig verkozen<br />

oversten bezaten de dominatieve macht. Zij bestuurden de indivi<br />

duen en de kloostergemeenschappen.<br />

De Kerk onderscheidde voortaan verschillende stadia in de vorming<br />

van de kloosterlingen. Een postulaat van ten minste zes<br />

maanden werd opgelegd aan de lekenbroeders. Het noviciaat was<br />

pas geldig, wanneer het na het vijftiende levensjaar werd begonnen<br />

en minstens een vol en ononderbroken jaar duurde in een huis,<br />

dat daarvoor werd ingericht. Omdat het noviciaat een tijd was van<br />

geestelijke vorming sloot het de uiterlijke bezigheden en de profa<br />

ne studies uit. De novicen moesten leven onder de doorlopende<br />

leiding van een bevoegd magister. De professie, de aflegging van<br />

de publieke geloften, was belangrijk omdat zij de religieuzen tot<br />

een eigen klasse van personen in de Kerk deed behoren. De ondervinding<br />

had geleerd dat definitieve verbintenissen niet vroegtijdig<br />

moesten worden aangegaan. Daarom legde het recht de tijdelijke<br />

geloften op gedurende een periode van ten minste drie jaar vooraleer<br />

de eeuwige geloften geldig konden worden afgelegd. Een reli-<br />

2 E. BERGH, Kerkelijk Recht en Kloosterleven. in: Dc Religieuzen in Gods Kerk. 1964,<br />

pp.258 - 259


6 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

gieus met plechtige geloften, die zich onttrok aan het gezag van<br />

zijn oversten, werd juridisch als een afvallige beschouwd, waardoor<br />

hij zich de excommunicatie op de hals dreigde te halen.<br />

In principe mochten de constituties van de kruisheren niet<br />

indruisen tegen de algemene bepalingen van het kerkelijk recht.<br />

Toch kon de H.Stoel bij wijze van voorrecht een beschikking<br />

goedkeuren die inging tegen het nieuwe kerkelijk recht. Het algemeen<br />

kerkelijk recht liet ook de vrijheid in een aantal belangrijke<br />

kwesties, waarop de constituties een speciale betekenis kregen. We<br />

denken bijvoorbeeld aan de duur van het ambt van de hogere<br />

oversten en aan de financiele bevoegdheden van de verschillende<br />

religieuze personen.<br />

Uit allerlei gesprekken in de jaren zestig in de Nederlandse<br />

Provincie van de Orde van het H.Kruis bleek, dat voor vele kruis<br />

heren de constituties met hun monastieke inslag onaangepast<br />

waren aan het werkelijke leven van actief apostolaat. Nochtans had<br />

Hollmann in 1925 een ernstige inspanning geleverd met het oog<br />

op de haalbaarheid van de vita mixta. Een andere kwestie, waarover<br />

geen eensgezindheid bestond, hield nauw verband met de<br />

keuze van het intreden: waarom trad men in bij de kruisheren,<br />

koos men voor een bepaalde groep van mensen, die bereid waren<br />

samen een christelijk leven te leiden in de modus vivendi van de<br />

maagdelijkheid, of koos men voor een instituut dat een objectieve<br />

meerwaarde in zich droeg welke men zich alleen eigen kon maken<br />

volgens de vaste wetten van inpassen en aanpassen? Een derde<br />

vraag richtte zich naar de betrokkenheid van de religieuzen op de<br />

wereld: was de orde in haar activiteiten (gebed, apostolaat) voldoende<br />

dienstbaar aan kerk en wereld en stelde zij haar gemeenschappelijk<br />

bezit juist en voldoende ter beschikking van de eigen<br />

leden en van de overige medemensen? Een vierde vraag richtte<br />

zich naar de persoonlijke motieven bij het kiezen voor het kloosterleven:<br />

was er een uitgesproken verlangen naar persoonlijke heiligheid,<br />

werden geloften afgelegd om zich radicaal aan God te<br />

geven en zich geheel in zijn dienst in te zetten? Of speelden er<br />

andere motieven, bijvoorbeeld het verlangen ergens thuis te zijn,


DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

deel uit te maken van een gemeenschap? Op al deze vragen zocht<br />

men vanaf de jaren zestig een ander antwoord dan de vorige generatie,<br />

die van magister-generaal Hollmann had gegeven. Want ook<br />

zijn generatie had geprobeerd de constituties een meer eigentijds<br />

gelaat te geven om op die manier voor meer zuurstof te zorgen en<br />

de toekomst van de orde veilig te stellen3.<br />

De vernieuwde belangstelling voor de constituties onder<br />

Hollmann was niet alleen noodzakelijk in het licht van het nieuwe<br />

kerkelijk recht, maar ook omdat de orde vanaf 1910 weer participeerde<br />

in de overzeese missionering. Volgens J.W. Rausch had<br />

de eerste generatie missionarissen in Minnesota moeite met de<br />

invulling van het begrip reguliere kanunnik. Heel wat missiona<br />

rissen waren zeer goede parochiepriesters, maar schoten tekort in<br />

de opbouw van het kloosterleven. Anders gezegd: aanvankelijk<br />

lukte de vita mixta niet goed in Minnesota4.<br />

Niet alleen in Amerika, maar ook in Europa waren er kruisheren,<br />

die de precieze draagwijdte van de constituties uit het oog<br />

hadden verloren. L. van Hout verwoordde in 1905, wat bij vele<br />

confraters clerici leefde, namelijk dat zij eerst priester waren en<br />

daarna pas religieus5. De prior van Hannut, M. Konings, schreef<br />

op 27 januari 1905 aan de magister-generaal: "(...) reeds zoolangin<br />

het klooster en nog niet vooruitgegaan. (...)" 6. Anderen, Gerbrandus<br />

Schuurmans bijvoorbeeld, verdiepten zich daarentegen in de Regel<br />

van Sint-Augustinus7.<br />

Later, toen hij Kongo-missionaris was, suggereerde M. Konings<br />

zelfs dat het onderscheid tussen orde en congregatie voor de kruis-<br />

3 L.G.A. VAN NOORT, Opkomst en neergang van de Nederlandse provincie van de<br />

Kruisheren. Twintigjaar op zoek naar religieuze identiteit (1957 - 1977). Provincialaat<br />

Kruisheren Nijmegen, 1992, pp.56 - 59 en 67<br />

4 J.W. RAUSCH, The Crosier Story. A History ofthe Crosier Fathers in the United States.<br />

Onamia, Minnesota, 1960, pp.125 - 127<br />

5 Arch.Generalaat, 0014.1.44 - 45<br />

6 Arch.Generalaat, 0016.1.97<br />

7 In het kloosterarchief van Diest worden een bundel conferenties op de regel<br />

bewaard. Het handschrift, waarin ze werden opeetekend, is dat van G. Schuurmans<br />

Arch.Diest, 06.7.5


8 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

heren eigenlijk niet belangrijk was 8. Voor Rome en voor het<br />

definitorium was dat nochtans wel het geval. Het maakte immers<br />

een wezenlijk verschil uit of de kruisheren tot een orde behoorden,<br />

die wel of niet exempt was, of tot een congregatie van pauselijk of<br />

bisschoppelijk recht. Daarom handhaafde Hollmann in de nieuwe<br />

constituties van 1925 in de titel de aanduiding "Broeders van de<br />

Orde van het H.Kruis", waarmee gesteld werd dat het religieuze<br />

element in de vita mixta het eerste doel was van de orde (eredienst,<br />

koorofficie, persoonlijk gebed), waaraan echter het apostolaat buiten<br />

het klooster onmiddellijk werd gekoppeld (parochiele zorg,<br />

onderwijs).<br />

Magister-generaal Manders had een tweesporenbeleid ontwikkeld<br />

met betrekking tot de plaatselijke religieuze gemeenschappen. Onder<br />

zijn opvolger, Henricus Hollmann zorgde dit voor extra kopbrekens.<br />

Het contemplatieve aspect in de vita mixta in de conventen van Sint-<br />

Agatha en Diestsprak een aantal kruisheren dermate aan, datzij van<br />

geen overplaatsing naar Uden, Maaseik, Hannut ofde overzeese missie<br />

wilden weten. Anderzijds hadden de kruisheren van Maaseik en<br />

van Uden, die hun leven inrichtten infunctie van de actieve dimensie<br />

van het religieus apostolaat, en ook de conjraters van de nieuwe<br />

stichtingen onder Hollmann, het niet gemakkelijk bij de opbouw van<br />

de vita communis. Velen wisten van geen hout pijlen te maken wanneer<br />

zij de constituties van de orde wilden laten samenvallen met hun<br />

werk binnen en buiten het klooster. Hollmann besefte dan ook, dat de<br />

orde behoefte had aan meer eigentijdse constituties. Omdat de orde<br />

een groot deel van haar autonomie verloren had, moest in deze materie<br />

rekening worden gehouden met de wensen van de Romeinse instanties,<br />

met de traditie van de orde en met het engagement van de kruis-<br />

heren in dienst van de Kerk.<br />

8 Arch. Generalaat, 0026.1.36


DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

1. De Romeinse bevoogding van de Orde van het H.Kruis onder<br />

het generalaat van Henricus Hollmann, 1899 - 1927<br />

Tijdens het generalaat van Henricus Hollmann verdubbelde de<br />

orde in aantal leden. Tevens werden nieuwe kloosters gesticht. De<br />

kruisheren hadden nu ook een convent in Hannut (1904), Rome<br />

(1920), Rotterdam (1922) en Zoeterwoude (1925). Vanaf 1910<br />

startten zij opnieuw met de missionering in de Verenigde Staten<br />

en in 1920 openden zij missieposten in Belgisch-Kongo. Tenslotte<br />

slaagde Hollmann er kort voor zijn dood in toelating te bekomen<br />

om te missioneren op Java.<br />

Gelijkopgaand met deze uitbreiding groeide het besef dat de<br />

oude structuur van de orde moest aangepast worden. De tijdsgeest<br />

speelde de kruisheren in de kaart. De grote orden gingen allemaal<br />

immers op het einde van de vorige eeuw over tot centralisatie en<br />

tot het openen van een huis in Rome. Een kardinaal speelde voortaan<br />

beschermheer bij de H.Stoel, zodat de banden met de paus<br />

nauwer werden aangehaald.<br />

Op het definitoriaal kapittel van 14 en 15 april 1912 werd<br />

besloten een verzoekschrift tot de kardinaal-staatssecretaris Merry<br />

del Val te richten, om van paus Pius X een beschermheer van de<br />

orde te verkrijgen. Dit verzoek werd niet beantwoord. Het defini<br />

toriaal kapittel van 30 en 31 maart 1913 besloot het verzoek te<br />

hernieuwen 9. Magister-generaal Hollmann had echter de bijeenkomst<br />

van dit kapittel niet afgewacht. Op het einde van 1912<br />

schreef hij een vertrouwelijke brief naarj. Drehmans, de secretaris<br />

van de in 1911 tot kardinaal verheven redemptorist Wilhelmus<br />

Marinus van Rossum. Op 2 januari 1913 dankte Drehmans voor<br />

deze brief en verstrekte enkele inlichtingen. Hollmann hoefde er<br />

zich niet ongerust over te maken, dat de orde veel plichten zou<br />

hebben tegenover haar toekomstige protector. Dat zij een<br />

beschermheer had, zou de orde vooral voordelen opleveren. "(...)<br />

9 Arch. Generalaat, 006.1., z.p.


10 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

Daarom zal het goed zijn U in alle moeielijkheden hetzij inwendige<br />

hetzij uitwendige met den H.Stoel, de Bisschoppen ofanderen tot zijn<br />

Eminentie te wenden om zijn raad en steun te verkrijgen. Verder is het<br />

de protector, die de petities aan den H.Stoel stuurt en indient. De<br />

Protector moet vooral den band tusschen de Orde en Rome nauwer<br />

aanhalen en daarom moet er een innig verkeer bestaan tusschen het<br />

bestuur der Orde en den Protector. In ein woord het is de taak van<br />

den Protector de Orde te help en en totgrooteren bloei te brengen en de<br />

zaak der Orde hem daarin te helpen en te steunen (...)" 10.<br />

In datzelfde jaar bracht van Rossum zijn eerste bezoek als kardinaal<br />

aan Nederland. In de huiskroniek van Uden tekende<br />

Linnebank op: "21 Juli (1913) Prior van Mil is met Hoogw. Heer<br />

naar den Bosch gegaan op audientie bij Z.Em. Kardinaal v.Rossum.<br />

In particuliere audientie. De Em. was zeer vermoeid; hij had anderhalfuur<br />

de H.Kommunie moeten uitreiken. Zeer minzaam onderhield<br />

hij zich met Hoogw. Heer, die verscheiden zaken vroeg voor de<br />

Orde. Z.Em, zeide dat Hoogw. Heer hem maar schrijven moest in<br />

Rome. 23 Juli - woensdag. Kardinaal v. Rossum komt door Uden. Op<br />

zijn reis van Velp (Redemptoristinnen) naar 's Bosch. In twee auto's.<br />

Prior en Heren en studenten stonden bij de doortocht aan de Kapel.<br />

Zodra de Kardinaal bij v. Geffen was, begonnen de studenten op de<br />

harmonie (Aan U, Koning der eeuwen te blazen. Tot aller verwondering<br />

Het de Kardinaal stoppen. De Prior ging naar 'tportier, maakte<br />

het open, vroeg de zegen voor Heren en studenten. Kardinaal zei min<br />

zaam: 'Ja, als de muziek is uitgespeeld. 'Die kreeg een wenk, hieldstil;<br />

de Kardinaal keerde zich halfuit de auto, om zich goed te laten zien<br />

en zegende driemaal de studenten en de Kruisheren. Daarna gafhij<br />

de Prior de hand; deze kuste de ring en de Kardinaal toette weer verder.(..Jx\<br />

Tijdens de audientie in Den Bosch vroeg Hollmann of de kar<br />

dinaal protector van de orde wilde worden12. Omdat dit echter<br />

10 Arch. Generalaau 0011.3.1<br />

11 Arch. Uden, Huiskroniek III (1913 - 1915), pp.2 - 3<br />

12 zie: Kruistriomf, jg.12, 1932 - 1933, p.66<br />

Over van Rossum zie ook Biografisch Woordenboek van Nederland, dl.II, 1985,<br />

pp.474 . 475


DE ROMEINSE BEVOOGDING 11<br />

eerst in Rome moest worden gevraagd, schreef Hollmann op 27<br />

oktober 1913 naar kardinaal Merry del Val. Op 15 november<br />

1913 werd Wilhelmus van Rossum inderdaad benoemd tot pro<br />

tector van de orde13. Dat deze benoeming in zo'n korte tijd<br />

geschiedde, dankten de kruisheren aan de generale procurator van<br />

de norbertijnen, dr. Nouwens, die in Rome verbleef. Deze was<br />

persoonlijk naar het Vaticaan gegaan om het protectorschap te<br />

regelen met de kardinaal en de Congregatie van de Regulieren14.<br />

Op 1 december 1913 stuurde de nieuwe protector een brief<br />

naar de magister-generaal, waarin hij de orde een mooie toekomst<br />

toewenste na de donkere periode die ze beleefd had. Tegelijk wees<br />

hij op de waarde van de spiritualiteit van het Kruis15. Van Rossum<br />

vatte dit protectorschap niet als een loutere formaliteit op, ook al<br />

was hij in Rome een belangrijke prelaat geworden met veel<br />

invloedrijke taken en functies. Toen hij op 27 november 1911 tot<br />

kardinaal benoemd werd, maakte dat grote indruk op de<br />

Nederlandse katholieken, die lange tijd geen kardinaal meer onder<br />

hun geestelijken hadden gehad en in deze benoeming de erken-<br />

ning zagen en een beloning voor hun kerkelijke trouw. Van<br />

Rossum bereidde de encycliek Spiritus Paraclitus voor, die in 1920<br />

verscheen en een sterke stimulans betekende voor de katholieke<br />

exegese. Op 12 maart 1918 werd hij tot prefect van de<br />

Congregatie de Propaganda Fide benoemd en op Pinksteren 1918<br />

tot bisschop gewijd. Als prefect van de Propaganda Fide werd hij<br />

wereldberoemd. Hij was de strateeg achter de missiepausen<br />

Benedictus XV en Pius XI. Door hem geinspireerd verschenen de<br />

beroemde missie-encyclieken Maximum Mud (1919) en Rerum<br />

Ecclesiae (1926). Ook de kruisheren danken aan zijn initiatief, dat<br />

de orde vanaf 1920 de missionering als een van haar voornaamste<br />

vormen van apostolaat ging beschouwen.<br />

13 Arch.Genemlaau 009.56; Arch.K.MSK., V.B.10<br />

14 Arch.Generalaat, 009.56, brief van dr. Nouwens aan H. Hollmann. Rome, 15<br />

november 1913<br />

15 Arch.Generalaat, 009.56, brief van kardinaal van Rossum aan H. Hollmann.Rome,<br />

1 december 1913


12 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

Volgens een voorschrift van het nieuw kerkelijk recht (canon<br />

517, par.l) moest iedere pauselijk goedgekeurde mannenorde een<br />

procurator generaal in Rome bezitten, om de belangen van zijn<br />

orde bij de H.Stoel te behartigen. Tevoren had de procurator gene<br />

raal van de norbertijnen, dr. Nouwens, deze taak met de zijne<br />

gecombineerd. De nieuwe bepaling liet echter een dergelijke<br />

oplossing niet meer toe. In november 1920 werd A. van Asseldonk<br />

door het definitorium tot procurator generaal benoemd. Een jaar<br />

later werd een huis op de Via di Monte Tarpeo in gebruik genomen,<br />

dat tevoren als procuur van de norbertijnen dienst had<br />

gedaan16. De woning van de procurator generaal was tevens<br />

bedoeld als verblijfplaats voor de studenten van de orde aan de<br />

kerkelijke universiteiten. Bovendien kon de magister-generaal er<br />

tijdens zijn ambtelijke bezoeken hoge gasten behoorlijk ontvangen.<br />

Van Asseldonk kreeg er al spoedig het gezelschap van P.<br />

Rutten, die sinds 1920 zijn studie in het kerkelijk recht in Rome<br />

voltooide. Voor de huishouding kwam broeder Lucas Maas, hierin<br />

in 1923 opgevolgd door broeder Piet van Doren. In 1924<br />

kwam als tweede helper broeder Paulus van den Boogaard. Vanaf<br />

1923 verbleven er ook verschillende fraters uit Sint-Agatha en<br />

Diest, die aan de universiteit gingen studeren.<br />

Tijdens het twaalfdaagse bezoek, dat Hollmann in januari 1924<br />

aan Rome bracht, behoorden kardinaal van Rossum, Mgr. Heylen<br />

(bisschop van Namen), Mgr. H. Noots (procurator van de witheren)<br />

en Mgr. B. Eras (procurator van de Nederlandse bisdommen)<br />

tot de gasten, die hij aan tafel mocht nodigen op de procuur. Zijn<br />

oude vriend L. Theissling, de generaal van de dominicanen, kwam<br />

hem reeds de eerste morgen verwelkomen. Tevens werden<br />

16 Dit huis was eigendom van de Franse norbertijnenabdij van Frigolet. Op 1 novem<br />

ber 1921 was Hollmann aanwezig bij de overdracht ervan. J. SCHEERDER, Henricus<br />

Martinus Franciscus Hollmann tweeenvijftigste magister generaal der orde van het H.Kruis<br />

1853 - 1927. in: Clairlieu, jg.23 - 24, 1965 - 1966, p. 191; zie ook: Zegepraal des<br />

Kruises, jg.2, 1922 - 1923, p. 125<br />

Over de aankoop op afbetaling en de zoektocht naar geld schreef Hollmann op 9<br />

februari 1921 aan Van Asseldonk. Arch.Proc.Generalis, 07.21<br />

A. Van Asseldonk kreeg op 21 november 1921 van de Congregatie van de Reeulieren<br />

verlof om een lening van 40.000 gulden aan te gaan om in Rome een huis te kunnen<br />

kopen. Arch.Proc.Generalis, 016.4


DE ROMEINSE BEVOOGDING 13<br />

Hollmann en Van Asseldonk op audientie ontvangen door de<br />

paus, die vijfentwintig minuten tijd had om te luisteren naar<br />

informatie over de orde. Hollmann schreef over zijn bezoek aan<br />

Rome: "Het doel van mijn rets naar Rome was voornamelijk het<br />

bespreken van de zaken onzer H.Orde met ZH. de Paus, met onzen<br />

Beschermheer Kard. van Rossum, en met den Prefect der Religieusen<br />

Kard. Laurenti en verder vooral ook het aanknoopen ofnauwer verbinden<br />

van ons met anderen grootheden in Rome en het sluiten van<br />

relaties met hen. Dit konde nu officieel het beste geschieden met het<br />

officieelopenen van de Procure.(..J\ Ook in het voorjaar van 1925<br />

verbleef Hollmann ongeveer veertien dagen in de procuur te<br />

Rome17.<br />

2. Ontstaansgeschiedenis van de nieuwe constituties van de<br />

Orde van het H.Kruis<br />

De redacteur van de Zegepraaldes Kruises vergeleek in 1923 het<br />

beleid van Henricus Hollmann met dat van Henricus Van den<br />

Wijmelenberg. "(...) Toen Mgr. Hollmann verheven werd tot (t<br />

generalaat, kwam hij aan het hoofd te staan eener Orde, waarin nog<br />

altijd op een tastbare wijze nawerkten de zware slagen, haar toegebracht<br />

door de Fransche revolutie en een onrechtvaardige Hollandsche<br />

wetgeving (...)" Hollmann had volgens hem de fundamenten van<br />

de orde, die door Van den Wijmelenberg werden gelegd, uitgebouwd.<br />

Tussen Van den Wijmelenberg en Hollmann waren er heel<br />

wat punten van overeenkomst:<br />

1. Van den Wijmelenberg begon de opmars van de orde met de stichting<br />

van een nieuw klooster in Belgie (Diest). Hollmann deed hetzelfde<br />

(klooster en college in Hannut).<br />

2. Onder Van den Wijmelenberg wijdde de orde zich gedeeltelijk aan de<br />

missie (Curacao, Wisconsin). Onder Hollmann geschiedde hetzelfde<br />

(Minnesota, Belgisch-Kongo).<br />

17 Arch.Generalaat, 004.26-27


14 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

3. Van den Wijmelenberg verplaatste in 1855 zijn residentie naar Sint-<br />

Agatha, waar men bezig was met de verbouwing van een van de kloostervleugels.<br />

Tijdens het generalaat van Hollmann werd Sint-Agatha weer de<br />

residentie van de generaal. Onder zijn bestuur werd een vleugel van het<br />

klooster geheel verbouwd18.<br />

Op het eerste gezicht is men geneigd het expose uit De<br />

Zegepraal des Kruises bij te treden. Hollmann opende immers vijf<br />

nieuwe huizen, renoveerde de bestaande kloosters, stuurde confraters<br />

naar twee overzeese missies en zag hoe het aantal leden van de<br />

orde tijdens zijn generalaat verdubbelde 19. Dat was ook het argu<br />

ment in het feestnummer van de Echo van het Land van Cuijk20y<br />

dat in 1925 de periode van Hollmann vergeleek met de beginjaren<br />

van Van den Wijmelenberg: "Men kan in het algemeen zeggen,<br />

dat de Orde gedurende de jaren van zijn bestuur een bloei vertoont,<br />

die zij slechts in de eerste tijden van haar bestaan gekend heeft. Gelijk<br />

toen met korte tusschenpoozen het eene huis na het andere verreesy zoo<br />

waren de jaren van Mgr. Hollmanris bestuur getuigen van verschillende<br />

stichtingen in binnen- en buitenland, die de een na de andere<br />

opkwamen.(...), waarbij men bedenken moety dat de orde, al is haar<br />

getalsterkte ook tijdens zijn bestuur bijna verdubbeld, toch nog altijd<br />

klein is te noemen. (...)"<br />

De magister-generaal vond alvast van zichzelf, dat hij een ander<br />

beleid voerde dan Van den Wijmelenberg. Op 3 maart 1919<br />

schreef hij aan procurator-generaal Van Asseldonk "(...) temeer<br />

daar met de nieuwe uitbreiding in Amerika en Rotterdam het noodige<br />

personeel zoude ontbreken. U zegt er zijn in onze kloosters velen,<br />

die te gemakkelijk leven, te weinig werk hebben. Ik kan dit voor een<br />

gedeelte onderschrijven, maar die het meeste klagen, zijn dikwijls<br />

degenen die het minste willen doeh en als men hun werk aanbiedt<br />

allerlei uitvluchten vinden om aan het werk te ontkomen. En die<br />

gaarne zouden willen, zij zijn meestal degenen die men in ander werk<br />

moet bezigen. (...) Er is een tweede zaak, waar een overste op moet let-<br />

18 Een zilveren jubelfeest. in: Zegepraal des Kruises, jg.3, 1923 - 1924, pp.121 - 125<br />

19 Arch.Generalaat, 004.23 (p. 11)<br />

20 Arch. Generalaat, 004.23


DE ROMEINSE BEVOOGDING 15<br />

ten. Toen in 1848 de orde weer begon te bekomen, hebben ze helaas!<br />

wat hard van stapel geloopen: zij wilden maar uitbreiding (Diest-<br />

Maeseijck-Amerika en Diest en Maeseijck college) en die uitbreiding<br />

is geschied voor er krachten genoeg waren. En wat was het gevolg De<br />

kloosters werden vermeerderd, de opleiding en de studie derjongeren<br />

moest er onder lijden en in 1870 zat men zonder novicen en zonder<br />

opleiding en zonder geregelde studien. Zoodra ik konde spreken, heb<br />

ik als novicenmeester en Prior te Sint Agatha getracht de studien op te<br />

bouwen en hetgeregeld noviciaat en studietijd doen onderhouden. En<br />

nog streefik daarna en het is daaromy dat ik U en cfr. van Lieshout<br />

en cfr.Rutten heb uitgezonden om de noodige kennissen te vergaderen,<br />

ten einde des te beter de studien te kunnen bevorderen.<br />

Langzamerhand wilde ik uitbreiden en stichtte Hannut, begon met<br />

Amerika omdat ik dacht: dit kunnen onze krachten dragen. Nu heefi<br />

de oorlog St.Agatha opgevuld met jonge priesters die wel is waar te<br />

weinig werk haddeny maar toch als... (onleesbaar) goed stonden om<br />

ah de oorlog gedaan was Belgie toe te gaan en Amerika te gaan helpen<br />

en Rotterdam zoo mogelijk als een nieuwe tak te gaan verlevendigen.<br />

Dit alles kan nu beginnen en zal met Gods hulp begonnen worden.<br />

Doch mijn visitatie in Belgie heeft mij bewezen, dat er vele zijn<br />

onder onze confratersy die voor missiewerk geen lust hebben, en niets<br />

liever zouden doen dan een klein beetje werk en voor de rest veel te<br />

weinig geest van opoffering hebben. Dezulken durfik niet naar de<br />

missien te zenden en kan ik zelfi niet in andere flinke werkzaamhedenplaatsen.<br />

(...)"2l.<br />

Dezelfde visie op Van den Wijmelenberg treffen we aan in het<br />

boek van J.W. Rausch.Deze Amerikaanse kruisheer wees er daarenboven<br />

op, dat Hollmann bij zijn tijdgenoten niet op dezelfde<br />

bewondering kon rekenen als Van den Wijmelenberg en ook niet<br />

dezelfde charismatische uitstraling bezat. Wel was hij succesrijk in<br />

alles wat hij aanpakte22.<br />

21 Arch.Proc.Genemlis, 07.2<br />

22 J.W. RAUSCH, The Crosier Story. A History ofthe Crosier Fathers in the United States,<br />

pp.107-113


16 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

Wat betreft de hervorming van de statuten van de orde ging<br />

Hollmann in ieder geval subtieler te werk dan zijn voorganger, en<br />

boekte een beter resultaat. Van den Wijmelenberg trof tussen<br />

1852 en 1855 een aantal maatregelen ter hervorming van de orde<br />

die groot tumult veroorzaakten en voor jarenlang intern gekibbel<br />

garant stonden. Hollmann van zijn kant nam rustig de tijd om te<br />

studeren en te overleggen. Men zou haast denken, dat de nieuwe<br />

statuten er kwamen wegens de nieuwe codex van het kerkelijk<br />

recht. Die indruk wordt bevestigd, wanneer men leest wat<br />

Hollmann op 19 januari 1919 aan Van Asseldonk schreef: "(...) Ik<br />

heb nog veelarbeidte doen en reeds ga ik mijn 67ste tegemoet. Nu zit<br />

ik te blokken op de hervorming van statuten in verband met de nieuwen<br />

Codex en met hetformuleeren van geheel nieuwe statuten (d.i. de<br />

oude grondslag maar weglaten wat in onbruik is, bijvoegen wat nuttig<br />

is en allesgeschoeid op den nieuwen Codex. (...)"23.<br />

Er was echter meer aan de hand. Nadat Hollmann in 1901<br />

opnieuw prior van Sint-Agatha werd gekozen, drongen een aantal<br />

kruisheren aan op meer eigentijdse constituties. Hun leider was<br />

Badoux24. Het generaal kapittel van 1902 schoof de ganse problematiek<br />

nog even voor zich uit. Op de generate kapittels van 1905<br />

en 1908 werd het echter wenselijk geacht om wijzigingen in de<br />

statuten aan te brengen. In 1908 werd besloten om de magistergeneraal<br />

een nieuwe redactie te laten opstellen, in samenspraak<br />

met een herzieningscommissie, waartoe o.a. Badoux behoorde.<br />

Aan deze commissie werden twee vragen gesteld: wat moet er<br />

gebeuren met de uitgave van 1865 van de Regel van Sint-<br />

Agustinus, die uitgeput is en moeten er herziene of geheel nieuwe<br />

statuten komen?25 Nog in 1908 vroeg Hollmann aan de<br />

Congregatie van de Religieuzen toestemming om de constituties<br />

23 Arch.Proc. Generalis, 07.1<br />

24 Hollmann zag de bui hangen en schreef op 29 maart 1902 aan Honhon: " Alhier<br />

zijn gekozen: Van Dinter en Konings; te Uden Badoux en Van Hout, te Maeseijck Dietvors<br />

en Bouman. Ik denk» dat Konings en Badoux in het Capittel nog wel eens hun staart zullen<br />

roerenl" Arch.Diest, 06.25.214<br />

25 Dit concept droeg als titel: " Constitutiones noviter conceptae." Cuijck, s.d.<br />

In het exemplaar van de vroegere statuten, dat eigendom was van Badoux werd tamelijk<br />

veel geschrapt. Arch.Clairlieu, Dossier Ramaekers, 04.2, brief van M. Colson aan A.<br />

Ramaekers, 11 mei 1956


DE ROMEINSE BEVOOGDING 17<br />

van de orde te wijzigen. Op 30 juli 1909 kreeg hij daartoe de vereiste<br />

toelating26. Tijdens het volgende generaal kapittel, in 1911,<br />

legde Hollmann een concept voor.<br />

Op 10 april 1907 kantte Honhon, de prior van het convent van<br />

Diest, zich tegen een te ingrijpende verandering van de constituties.<br />

De tekst van de statuten van 1248 wilde hij absoluut bewaren:<br />

"(...)De Dominikanen hebben den tekst der oude statuten wel<br />

degelijk behouden. (...)". Over het verwijderen van de latere toevoegingen,<br />

die in strijd waren met canonieke voorschriften, was<br />

hij akkoord. "(...)Ik ben bereid eene verandering in de oude statuten<br />

te maken op het punt van priorkeuze, verplaatsing binnen de provincie<br />

en vasten (behoudens goedkeuring van datprinciep te Rome).(...)<br />

Laten wij goed in het oog houden. De oorspronkelijke werken der orde<br />

zijn ascese, koordienst, studie enpreeken. Onderwijs later bijgekomen<br />

is niet met het eerste strijdig en kan het vasten remplaceeren"<br />

Honhon wees erop, dat de observantie verslapt was in de orde en<br />

dat de wereldse gerichtheid groot was: "Schaffen wij het oude af,<br />

dan zalhet nieuwe nietgewoon worden door de lasten omdatzij niets<br />

doen, noch door de observantie omdat zij er niet in geoefend en opveleidzijn.<br />

(...)-■- >27<br />

* J n<br />

De concept-statuten van 1911 hadden duidelijk inspiratie<br />

gezocht bij de kapucijnen. Dezen waren erin geslaagd de strenge<br />

kloosterlijke observantie te verenigen met een grote apostolische<br />

activiteit, de kruisheren tot nu toe niet. Misschien speelde de beleving<br />

van het armoede-ideaal ook een rol in het zoeken naar inspi<br />

ratie bij de kapucijnen. In de eerste decade van de twintigste eeuw<br />

namen de bedelactiviteiten bij de kruisheren weer toe. Terzelfdertijd<br />

werd op de generale kapittels grote zorg besteed aan de bepalingen<br />

over het onderhouden van de gelofte van armoede, die overigens<br />

lange tijd als de belangrijkste van de drie geloften werd<br />

bestempeld. De toename van de bedelactiviteiten hield verband<br />

met de verfraaiing van de kerk in Maaseik, het op termijn gaan in<br />

26 Arch.KMSK, V.A.2 (6-7), p.135; Arch.KMSK, V.C.1(52).3; Arch.Uden, Kast 1,<br />

Doos 1, bundel 2A, Brief van de magister-generaal, 21 april 1910<br />

27 Arch.Genemlaat, 0014.1.75


18 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

Uden voor de bouw van het nieuwe klooster en de speurtocht naar<br />

geld voor de stichting in Hannut. Sint-Agatha genoot van alle<br />

kloosters nog de meeste inkomsten uit jaargetijden28. Toch belandde<br />

ook dit klooster in een financieel minder comfortabele<br />

positie. Bij de wet van 16 juli 1907, de zogenaamde tiendwet, werden<br />

alle tienden in Nederland immers opgeheven met ingang van<br />

1 januari 190929.<br />

De statuten van de kruisheren waren echter geinspireerd op de<br />

constituties van de dominicanen, die in tegenstelling tot de kruis<br />

heren een uitgesproken studieorde geworden waren. De reactie<br />

van het generaal kapittel van 1911 op de door Hollmann voorgestelde<br />

statutenwijziging was niet onverdeeld gunstig. Men besloot<br />

dat de magister-generaal zijn huiswerk moest overdoen30.<br />

Toen de nieuwe codex van het kerkelijk recht werd ingevoerd,<br />

vroeg Hollmann inlichtingen aan kardinaal van Rossum over de<br />

repercussies voor de kruisheren. Deze kon Hollmann informatie<br />

uit de eerste hand verstrekken. Sinds 15 april 1904 was hij immers<br />

een theologisch medewerker en lid van de commissie voor de codificatie<br />

van het kerkelijk recht, hetgeen hij bleef tot aan de afkon-<br />

diging van het nieuwe kerkelijk wetboek in 1917. Samengevat<br />

kwam de informatie van de kardinaal hierop neer:<br />

1. Het was niet nodig een generaal kapittel samen te roepen om het nieu<br />

we kerkelijk recht in werking te laten treden. "(...) Om echter willekeurige<br />

28 Een overzicht van de fundatiemissen onder het prioraat van Hollmann wordt<br />

bewaard in het archiefvan Sint-Agatha, nieuw archief, niet geinventariseerd, doos fundaties<br />

etc., bundel fundaties 1870 - 1910<br />

29 De wetgeving op de afschaffing van de tienden en de repercussies ervan op Sint-<br />

Agatha kan men eedeeltelijk afleiden uit enkele bundels over afkoop van het tiendrecht,<br />

die bewaard worden in het archiefvan Sint-Agatha, nieuw archief, niet geinventariseerd,<br />

doos fundaties etc. In het kader van ons onderzoek hebben wij het niet nodig geacht<br />

deze bundels uit te spitten. Ze hebben o.m. betrekking op de afkoop in 1908 van het<br />

tiendrecht door Johannes van den Heuij, Johannes Broekmans en Martinus Caspers in<br />

Sint-Agatha en van Jacobus Kuijpers in Oeffelt. Een ander dossier, uit 1905, behandelt<br />

de afkoop van de pacht in natura door de familie Thijssen.<br />

30 Volgens Scheerder was prior Honhon e'e'n van de tegenstanders van deze conceptstatuten.<br />

J. SCHEERDER, Henricus Martinus Franciscus Hollmann tweeenvijftigste magister<br />

generaal der orde van het H.Kruis 1853 - 1927, Clairlieu 1965-66, p.167


DE ROMEINSE BEVOOGDING 19<br />

en verkeerde uitleggingen te voorkomen, ware het goed dat U aan alle kloosters<br />

mededeelde welke veranderingen en nieuwe bepalingen de Codex in ver~<br />

band met den Regel uwer H. Orde brengt. (...)"<br />

2. De magister-generaal werd verkozen ad vitam en zo zou het blijven.<br />

Het statuut van de kruisheren m.b.t. de wijze van verkiezen van prioren<br />

verviel, omdat het strijdig was met de bepaling van het nieuwe kerkelijk<br />

recht. "(...) Uheeft volkomen gelijk ten opzichte van de wenschelijkheiddat<br />

er een prior zij te S.Agatha. Dit is ook in den geest der Kerk, zooals blijkt uit<br />

de normae. (...)" . In Sint-Agatha zou er dus best een nieuwe prior gekozen<br />

werden. In de overige huizen, waar de prioren voor de duur van tien<br />

jaar gekozen waren, mochten zij eerst hun ambtstermijn uitdienen.<br />

Daarna waren zij herkiesbaar in een ander huis. Wie twee keer drie jaar<br />

prior was geweest, mocht enkel met goedkeuring van Rome aan een derde<br />

termijn beginnen.<br />

3. De conciliarii hoefden niet te wonen in hetzelfde huis als de magistergeneraal.<br />

Bovendien mochten zij andere ambten vervullen. Ook de generale<br />

econoom mocht andere ambten bekleden. "(...) Zijn officie is niet aan<br />

tijdgebonden en met reden. Wantzulke menschen welke dat ambtgoedkunnen<br />

vervullen, zijn zeldzaam. Ofichoon het natuurlijk noodzakelijk is dat de<br />

Procurator Gen. tot de Orde zelfbehoore is dat niet noodig Was dr. Nouwens<br />

niet uw Procurator?" Na de dood van J. De Vlam in 1906 had Hollmann<br />

het ambt van procurator-generaal zelf waargenomen. Op het generaal<br />

kapittel van 1919 werd J. Goumans, novicenmeester in Sint-Agatha, tot<br />

procurator-generaal benoemd31.<br />

4. Het noviciaat werd geregeld in can. 539 en 574. Clerici moesten een<br />

jaar noviciaat maken, dan volgden de tijdelijke geloften voor drie jaar en<br />

vervolgens de solemnele geloften. De conversen maakten eerst een postulaat<br />

van een half tot een volledig jaar, dan een jaar noviciaat, vervolgens<br />

tijdelijke geloften voor drie jaar en tenslotte na drie of vier jaar solemne<br />

le geloften. Novicen en geprofesten moesten gescheiden van elkaar leven.<br />

5. In het vervolg moest de aanvaarding van novicen, in overeenstemming<br />

met canon 543, gebeuren door de magister-generaal en zijn raad, de vier<br />

definitoren32.<br />

In 1919, na de bestudering van het nieuwe kerkelijk recht<br />

schreef Hollmann aan de prior en de confraters van Uden om hen<br />

31 Arch.Genemlaat, 002.46<br />

32 Arch. Generalaat, 0011.3.2


20 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

te wijzen op een aantal nieuwe bepalingen. Zijn aantekeningen<br />

hebben wij in bijlage weergegeven33.<br />

Op 3 maart 1919 schreef Hollmann aan Van Asseldonk, dat hij<br />

met betrekking tot de nieuwe statuten dubbel werk had verricht.<br />

In de vroegere statuten had hij in de oude tekst de verschillende<br />

canons ingelast, die voor de religieuzen veranderd waren sedert<br />

1868. Vervolgens had hij, "omdat er zoveelepunten in onze statuten<br />

waren, die in onbruik zijn geraakt en zoovele anderen wijziging<br />

noodig maakten pro opportunitate temporum, een geheel nieuw con<br />

cept van onze statuten gemaakty waarin ik zooveel mogelijk het oude<br />

heb behouden en het nieuw voorgeschreven jus hebt ingelascht en vele<br />

zaken, die mijns inziens noodig waren bijgevoegd. (...)"34. Toen hij<br />

echter de nieuwe versie van de statuten ter lezing aan het generaal<br />

kapittel van 1919 wilde voorleggen, werd dit door Honhon weggewuifd<br />

met het verzoek ze ter goedkeuring naar Rome op te sturen.<br />

Later, op 14 juni 1922, schreef Hollmann hierover aan Van<br />

Asseldonk: " Toen de laatste keer in het kapittel de Statuten behandeld<br />

werden, had men geen geduld om de voorlezing daarvan afte<br />

wachten en nadat ik op een avond de Statuten - eenige kapitteb - had<br />

voorgelezen, kwam men den volgenden avond mij zeggen, daarmee<br />

niet door te gaan. Men was van meening dat de hoofdzaak goed was<br />

en zeide toen algemeen, laat Rome maar zeggen hoe ze het hebben<br />

willen; als er iets niet goed is, zal Rome wel schrappen."35<br />

Hollmann stuurde het ontwerp van de nieuwe statuten op 1<br />

September 1919 naar kardinaal Van Rossum in Rome: "(...) Ukan<br />

aan zijne Eminentie zeggen, dat ik alleen heb laten vervallen, wat in<br />

onbruik sedert lange is geraakt en wat met de tegenwoordige tijden<br />

niet meer overeen te brengen of opnieuw in te voeren is. Ik heb<br />

getracht de geestelijke oefeningen meer vast te leggen en door alle confraters<br />

te samen te doen uitvoeren of verrichten. Ik heb overal de ori-<br />

33 Arch.Uden, Kast 1, Bundel 2-A, niet genummerd<br />

34 Arch.Proc.Generalis, 07.2<br />

35 Arch.Generalaat, 0011 /A; Arch.Generalaat, 002.46<br />

Tijdens dit generaal kapittel werd ook de toekomstige rol van het definitorium<br />

besproken.


DE ROMEINSE BEVOOGDING 21<br />

ginele statuten trachten te behouden, waar dit konde en de nieuwe<br />

voorschriften van hetjus alleen ingevoegd terplaatse waar het behoorde.<br />

Ik zalzoodra ik kan aan zijn Eminentie een schrijven richten met<br />

een toelichting over de statuten zooals zij nu gevormd zijn. Eindelijk<br />

kan U zijn Eminentie zeggen, dat op het Generaal Kapittel deze sta<br />

tuten met algemeene stemmen zijn goedgekeurd, zonder een enkele<br />

uitzondering (..,)"36.<br />

In het voorjaar van 1920 reisde Hollmann naar Rome en bracht<br />

een bezoek aan de kardinaal protector van de orde. Daarbij werd<br />

hij vergezeld door A. Van Asseldonk en P. Rutten. Onderweg<br />

deelde Hollman mee, dat hij van plan was om de procurator gene<br />

raal van de norbertijnen voor te stellen als agent om de belangen<br />

van de kruisheren in Rome te behartigen. Van Asseldonk reageerde<br />

afwijzend. Hij suggereerde Honhon, die een representatieve<br />

figuur was en vloeiend Frans sprak, te delegeren. Hollmann interpelleerde<br />

daarop Van Rossum, die Van Asseldonk aanbeval. Deze<br />

laatste werd in oktober 1920 als zodanig benoemd, met als eerste<br />

opdracht het verdedigen van de statuten bij de Congregatie37. Op<br />

14 december 1920 schreef Van Asseldonk aan Hollmann, dat van<br />

een getypte versie van de ontwerp-statuten twaalf exemplaren aan<br />

de Congregatie bezorgd moesten worden38.<br />

Inmiddels wenste Hollmann het generaal kapittel in de voorbereiding<br />

van de statuten te betrekken om een reactie zoals in 1853<br />

te voorkomen. De nieuwe statuten, die Van den Wijmelenberg<br />

toen had geconcipieerd, werden door zijn omgeving immers afgewezen,<br />

met als gevolg organisatorische moeilijkheden in de volgende<br />

decennia39. Daarom keek Hollmann uit naar de standpunten<br />

van de capitulares over een aantal onderwerpen, die hij eerst<br />

schriftelijk met Van Asseldonk, die in Rome was, besprak, zodat<br />

deze laatste ze ook kon voorleggen aan de consultor van de<br />

36 Arch.Procuria Genemlis, 07.3<br />

37 J. Scheerder, Henricus Martinus Franciscus Hollmann tweeenvijfiigste magister<br />

generaal der orde van het H.Kruis 1853 - 1927. in: Clairlieu. jg.23 - 24, 1965 - 1966,<br />

p. 168<br />

38 Arch.Clairlieu, Dossier A Ramaekers, 04.2<br />

39 Brief van Hollmann aan Van Asseldonk, 30 april 1922, Arch.Generalaat, 0011.1/A


22 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

Congregatie van de Regulieren. Op 21 januari 1921 schreef<br />

Hollmann naar de Congregatie over de tekst van de nieuwe constituties40.<br />

Op 21 mei 1922 werden de concept-statuten door de<br />

Congregatie van de Religieuzen teruggezonden, met de vraag om<br />

de tekst op een aantal plaatsen te verbeteren en alles weg te laten<br />

wat tot het algemeen kerkelijk recht behoorde en geen betrekking<br />

had op het eigen karakter van de orde. Belangrijke veranderingen<br />

moesten in ieder geval aangebracht worden op twee punten:<br />

1. de keuze en herkeuze van de prioren<br />

2. de centralisatie van het bestuur en de aanwezigheid van alle definitoren<br />

in het huis van de magister-generaal: " Wat betreft het aanwezigzijn van de<br />

vier Definitoren in het huis waar de Generaal is, daar is veel in onze kleine<br />

Orde op tegen. Men is dan gedwongen, omdat de Definitoren niet herkiesbaar<br />

zijn, soms om het kleine aantal van personen in dit huis, minder geschikte<br />

personen als Definitoren te kiezen - ofmen moetze kiezen uit andere huizen,<br />

die dan naar Sint-Agatha zouden moeten verhuizen, waar zij dikwijls niets<br />

kunnen uitrichten (...). Er is dus maar een oplossing mogelijk, en dat is dunkt<br />

mi] deze, dat de definitores uit alle huizen kunnen gekozen worden, doch<br />

daar infunctie blijven en hetzij schriftelijk hun votum deliberativum ofconsultivum<br />

kunnen uitbrengen bij veelvoudig voorkomende gevallen ofvoordie<br />

gevallen de communi consilio voor elk der Definitoren tin of meer personen<br />

kiezen, die in spoedeischende gevallen voor hen hun votum kunnen uitbren<br />

gen en moeten gehoord worden. Onze Orde is te klein en te ver uitgestrekt. Te<br />

klein, niemand kan bijna uit zijn post worden weggenomen zonder groote<br />

schade, niemand kan zonder groote schade meestal naar het huis van den<br />

Generaal verplaatst worden, niemand kan telkens voor dergelijke zaken als<br />

aanneming en professie telkens een verre reis maken, zoals bij voorbeeld van<br />

Diest, Maeseijck en Hannut naar Sint-Agatha. Overleg en overdenk die zaak<br />

eens met den Consultor der Congregatie. (...)"41.<br />

Hollmann overlegde over de kwestie van het definitorium ook<br />

met Gerardus Van Mil. Op 31 mei 1922 schreef deze naar Rome,<br />

dat Van Assendonk zich de gedroomde centralisatie maar uit het<br />

hoofd moest zetten: "Maar die definitoren bijeen is voor ons onuitvoerbaar.<br />

Vinddaar iets op, want wij hebben voor StAgatha geen lui,<br />

die daar werken kunnen. Geloofmij: we zijn zoo doodarm aan actie-<br />

40 Arch.Proc.generalis, 016.1<br />

41 Brief van Hollmann aan Van Asseldonk, s.d., Arch.Generalaat, 0011.1/A


DE ROMEINSE BEVOOGDING 23<br />

ve Confraters, dat deze verplaatsing van een of twee goede, geschikte<br />

heeren naar StAgatha een huis of college zowat kan stop zetten. Ik<br />

kan dat bewijzen."A1<br />

Op basis van de nieuwe Codex zouden de definitoren voortaan<br />

ook herverkiesbaar zijn. Bij de kruisheren was dit tot dan toe niet<br />

gebruikelijk: "(...) Waarop het gebruik steunt, dat bij ons de Def<br />

Cap. Generalis niet herkiesbaar zijn, terwijl er niets van in de<br />

Statuten gevonden wordty begrijp ik niet. Ik meende dat het in de<br />

Statuten stond, doch ik vind niets. (...)"43<br />

Omdat er enkele moeilijkheden gerezen waren bij de goedkeuring<br />

van de statuten in Rome, aangezien Rome in sommige punten<br />

een terugkeer verlangde naar de statuten van 1248 en 1660,<br />

zag Hollmann zich genoodzaakt het volgende generaal kapittel te<br />

verdagen tot beloken Pasen 1923: "(...) Den 4 October vertrek ik<br />

naar Rome om daar nader te onderzoeken wat de wil en het verlangen<br />

der Congregatie van de Religieusen is, daarna zal ik de noodig<br />

gebleken wijzigingen aanbrengen en hoop dan bij het Capitulum<br />

Generale in 1923 de definitieve statuten met de capitulares te bespreken<br />

en daarna de definitieve goedkeuring van Rome te verkrijgen.<br />

De duur van het prioraat, de herverkiezing van prioren en van<br />

definitoren en het eventueel samenwonen van magister-generaal<br />

en definitoren werden besproken op het generaal kapittel van<br />

1923. Tevens werd beslist dat Sint-Agatha als oudste huis van de<br />

orde, het voornaamste huis en de residentie van de magister-gene<br />

raal bleef. Het was echter niet wenselijk, dat de magister-generaal<br />

42 Arch. Genemlaat, 0011.1 /A<br />

In deze brief geeft Van Mil ook aan, waarom Hollmann prior Honhon niet al te veel<br />

betrekt in deze voorbereiding: "(...) Denk eraan, geliefde Confrater, ik zit te redeneeren en<br />

ik zeg U, als Ugeen plus minus voorloopig concept als goedgekeurd in spe meebrenp voor de<br />

definitorenkeuze, dan begint het kapittel te haperen, en Honhon te redeneeren en komen we<br />

in drie dagen met waarschijnlijkheden en groote verveling niet verder. U kent mij, voorzie<br />

hetgeval. (...) "<br />

43 Brief van Hollmann aan Van Asseldonk, 12 juni 1922, Arch.Generalaat, 0011.1 /A<br />

"Arch.Uden, Kast 1, doos 1, Bundel 2A, brief van magister-generaal Hollmann aan<br />

de confraters van Uden, 29 September 1922


24 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

ook de prior van Sint-Agatha zou aanwijzen en benoemen. Ook<br />

werd uitdrukkelijk gesteld dat de huizen niet zelfstandig waren en<br />

dat de prior localis zich in het bestuur kon laten bijstaan door vier<br />

conciliarii in plaats van door het hele conventskapittel. Aan een<br />

afzonderlijke commissie van vijf leden uit het kapittel werd de<br />

nieuwe redactie opgedragen. Nadat deze nieuwe versie van de statuten<br />

aan de Congregatie werd voorgelegd en haar goedkeuring<br />

werd bekomen, gaf de Congregatie bevel om een buitengewoon<br />

generaal kapittel samen te roepen om de wijzigingen sinds het<br />

kapittel van 1923 te affirmeren45. Bovendien adviseerde de<br />

Congregatie om het oorspronkelijke karakter van de constituties<br />

zoveel mogelijk te bewaren. Hetzelfde advies gaf Kardinaal Van<br />

Rossum.<br />

Het buitengewoon generaal kapittel kwam samen in augustus<br />

1924, bracht opnieuw wijzigingen aan, omdat de commissie niet<br />

tijdig klaar gekomen was en daardoor niet alles behandeld had,<br />

waarna de statuten voor de definitieve goedkeuring naar Rome<br />

werden opgestuurd. Deze statuten werden op 4 augustus 1925<br />

door Pius XI goedgekeurd.<br />

Op 30 oktober 1925 drukte Hollmann in een brief aan Van<br />

Asseldonk zijn vreugde uit, dat de nieuwe statuten werden goed<br />

gekeurd. Elf dagen later schreef hij: "(...) doch meer dan duizend<br />

exemplaren liet ik niet drukken en binden. Dus U weet nu mijn idee.<br />

Laat die verwijzingen naar de oude Statuten weg, en neem alleen het<br />

officieel exemplaar als voorbeeld. Ik zalzoo spoedig ik wat op rust ben<br />

met mijn epistola dedicatoria beginnen, maar heb slechts een lichaam<br />

en een ziel.(...)". Nauwelijks een dag later schreef hij: "Ziehier een<br />

epistola dedicatoria, welke grootendeels een overschrijven is van de<br />

Epistola dedicatoria van Hoogwst. Heer Van den Wijmelenberg<br />

Mocht U de meening zijn toegedaan, dat een ander geheel en al origineel<br />

gemaakt moest worden: ik voor mij kan er geen betere produceren<br />

dan die van Hoogwst. Heer Van den Wijmelenberg. (...)" Twee<br />

45 Brief van Van Asseldonk aan Hollmann, 27 februari 1924. Arch.Clairlieu, Dossier<br />

A. Ramaekers, 04.2; Arch.Generalaat, 0038.4


DE ROMEINSE BEVOOGDING 25<br />

dagen later stuurde Hollmann toch een ander specimen op. "(...)<br />

Meent UHE dat de idees hierin vervat beter zijn, dan kan U ze in<br />

dragelijk Latijn omzetten, en dan verder het andere wat in de eerste<br />

epistola staat aangegeveny bijvoegen. (...)"4G. Aan de Regel en de con-<br />

stituties liet hij nu een inleiding voorafgaan over de ontstaansge-<br />

schiedenis en het waarom van de nieuwe constituties.<br />

Het had uiteindelijk zes jaar geduurd eer de constituties van de<br />

kruisheren aan de nieuwe Codex waren aangepast. Vanaf<br />

Pinksteren 1926 kregen ze kracht van wet. Hollmann had getracht<br />

beleefbare statuten te concipieren. Wat de indeling betreft verliet<br />

men de oude weg en maakte een eerste distinctie over de algemene<br />

verplichtingen, een tweede over de ambten en een derde over<br />

het bestuur. Nieuwe hoofdstukken werden toegevoegd, zoals de<br />

cultu privato, de recreationibus en de votis. Nieuw waren ook de<br />

hoofdstukken over de aanneming tot de professie, over de wij-<br />

dingen, de studies en de wegzending. Andere hoofdstukken wer<br />

den weggelaten, omdat ze verouderd waren. Bijvoorbeeld de minu-<br />

tione en de rasura. Tenslotte werden verschillende hoofdstukken<br />

gesplitst, omdat de indeling van de statuten nu geheel anders<br />

3. Betekenis en inhoud van de nieuwe statuten<br />

3.1. De eigen aard van de orde<br />

Door het weglaten van verouderde voorschriften over mandatum<br />

en almutium vielen enkele kenmerkende bepalingen van de<br />

eigen aard van de orde uit. Door verplaatsing van het nummer<br />

46 Arch. Generalaat, 0011.1 /A<br />

47 A. RAMAEKERS, Geest en inhoud van de constituties der Kruisheren. in: Inhoud en<br />

waarde van regel en constituties der Kruisheren. Lichtland, Diest, 1957, p.84<br />

In de volgende generale kapittels werden de nieuwe statuten op verschillende punten<br />

gewijzigd. Hier en daar behoefden ze immers aanvullingen, interpretaties en veranderingen<br />

omdat tegenstrijdigheden aan het licht kwamen.


26 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

over de toewijding van de kerken, behield dit alleen zijn waarde<br />

voor de Kruiscultus. Liturgische voorschriften over buigen of<br />

knielen bij woorden als sanguis Christi vonden in het Caeremoniale<br />

geen plaats meer. De commemoratio exspirationis verdween evenals<br />

de Annuntiatio bij de priorale feesten, hoewel Goede Vrijdag werd<br />

bijgevoegd. In de plaats kwam naast de vermelding van het vasten<br />

op vrijdag ter ere van Christus' kruis en lijden (nr.4l) en het<br />

opleggen van de kruisweg bij de suffragia mortuorum (nr.31), het<br />

finis specialis van de orde (nr.25), nl. de roeping van de kruisheren<br />

om niet alleen door individuele meditatie en beschouwing, maar<br />

ook door woord en voorbeeld in anderen de devotie tot het Lijden<br />

en Kruis van Christus te doen toenemen.<br />

We hebben er reeds op gewezen, maar toch willen we het nog<br />

eens herhalen: volgens J.W. Rausch wisten de kruisheren van Sint-<br />

Agatha in het begin van de twintigste eeuw niet meer wat het betekende<br />

reguliere kanunnik te zijn. Zodoende ontstonden er problemen<br />

toen zij missioneerden in Amerika. Pas in 1955 heeft men,<br />

onmiddellijk na de proloog, duidelijk de eigen aard van de orde<br />

willen vastleggen48.<br />

3.2. De leidende gedachten in het gemeenschapsleven<br />

3.2.1. Het gebedsleven<br />

Het koorofficie was verplicht in alle huizen, waar tenminste vier<br />

geprofeste kruisheren leefden (nr.14). Al was er door de brevier-<br />

48 Voor de reguliere kanunniken van het H.Kruis moesten de kloostergeloften betekenen:<br />

het aanvaarden van het canonikale leven, doordrongen van het Kruis. Deze twee<br />

elementen behelsden het oorspronkelijke ideaal van de eerste kruisbroeders. Verder uitgewerkt<br />

bevatten ze een samenleving in broederlijke liefde volgens de Regel van<br />

Augustinus, vervolgens een liturgisch gebedsleven gekoppeld aan het apostolaat in dienst<br />

van de Kerk (actie en contemplatie) en tenslotte het aankweken van een bijzondere lief<br />

de tot de Gekruisigde, met de nadruk op het genade brengende Kruis als teken van<br />

vreugde. De kruisheren moesten het gemeenschapsleven beleven als kanunniken en als<br />

kruisheren. Ze moesten leven als kanunniken, zodat per se de nadruk lag op het litur<br />

gisch gebedsleven. Leven als kruisheren betekende dat het accent niet alleen lag op de<br />

verering van het kruis, maar ook op het mysterium vivificae crucis (niet alleen het kruishout,<br />

maar vooral het kruisoffer, de persoon van de gekruisigde, overwinnende Christus,<br />

de lessen die het kruis preekt en de vruchten die daaruit voortkomen).


DE ROMEINSE BEVOOGDING 27<br />

hervorming van 191149 reeds een aanmerkelijke verlichting gekomen,<br />

toch was het niet te verwonderen dat men in 1925 tot een<br />

ernstige omwerking van de gebedsbepalingen kwam. Het hoofdstuk<br />

de officiis divinis werd in twee gedeelten gesplitst. Nauw aansluitend<br />

bij de vroegere tekst werd in het eerste gesproken over het<br />

koorofficie volgens het Romeins brevier, waarbij het circa horam<br />

quartam voor de metten gesupprimeerd werd en de mogelijkheid<br />

van anticiperen werd voorzien. De litanie van O.-L.-Vrouw en<br />

haec est praeclarum vas bleven met het officie verbonden (nr.17),<br />

terwijl de geestelijke lezing en meditatie (nr.19) bij de cultus privatus<br />

kwamen. Verder was er een verminderen van het aantal priorale<br />

feesten en het zeer uitdrukkelijk voorzien van dispensatie in<br />

het koorgebed voor degenen die belet waren of de leeftijd van vijfenzestig<br />

jaar bereikt hadden (nr.16). Voor de broeders werd aan de<br />

praktijk van de Onze Vaders vastgehouden (nr.15). Zij waren niet<br />

gebonden aan het koor, noch aan het breviergebed. Toch moesten<br />

zij aanwezig zijn tijdens de metten en de lauden, de eucharistieviering<br />

en overige plechtigheden, voor zover zij vrij waren van<br />

huiswerk.<br />

Een tweede gedeelte handelde onder de titel de cultu privato<br />

(nrs.18 t/m 25) over dagelijkse mis en communie (nr.24), medita<br />

tie en geestelijke lezing (nr.19), gewetensonderzoek, bezoek aan<br />

het H.Sacrament en rozenhoedje. Dit laatste en een gewetenson<br />

derzoek moesten in communi plaats hebben (nr.19). Verdere voorschriften<br />

gingen over de wekelijkse biecht (nr.21), de maandelijke<br />

recollectie (nr.22) en de jaarlijkse retraite van minstens zes dagen<br />

(nr.23). De geregelde dodenofficies en psalmipoenitentiales en gra<br />

duates waren reeds vroeger in onbruik geraakt, evenals het mandatum<br />

en werden nu geschrapt. De lezing onder de maaltijden werd<br />

uitdrukkelijk geformuleerd50.<br />

49 Door de brevierhervorming van 1913 viel het Mariaofficie weg, hoewel het als privaatgebed<br />

van de novicen nog lang in gebruik bleef.<br />

50 A. RAMAEKERS, Geest en inhoud van de constitutes der Kruisheren. in: Inhoud en<br />

waarde van regel en constituties der Kruisheren. Lichtland, Diest, 1957, pp.99 - 100


28 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

Een aantal gebeden voor overledenen waren verplicht. Vanaf het<br />

feest van de H.Dyonisius tot aan de advent werden de getijden van<br />

de overledenen gebeden, hetzij in het koor, hetzij privatim. De<br />

lekenbroeders moesten drie rozenkransen bidden. Verder was<br />

iedereen verplicht tot drie missen voor de overledenen. Deze bepa<br />

lingen golden eveneens wanneer een confrater uit hetzelfde huis<br />

overleed. Bovendien werd dan een rozenkrans in gemeenschap<br />

gebeden op de dagen tussen het overlijden en de begrafenis<br />

(nr.31). Bij het overlijden van de magister-generaal werd hetzelfde<br />

scenario van gebeden gevolgd (nr.32). Voor ieder overleden con<br />

frater moest elkeen een mis opdragen of bijwonen, de getijden van<br />

de overledenen bidden, afzonderlijk of in het koor, gezamenlijk<br />

een rozenkrans en de kruisweg bidden. In geval van overlijden van<br />

een bloedverwant(e) van een confrater moest het klooster een mis<br />

opdragen (nr.33). Het jaargetijde van vaders en moeders moest<br />

geschieden op de derde dag na O.-L.-Vrouw Lichtmis, het jaarge<br />

tijde voor de weldoeners en vrienden op de derde dag voor O.-L.-<br />

Vrouw geboorte en het jaargetijde van de confraters daags na het<br />

feest van de H.Dyonisius (nr.34). Na de dood van een confrater<br />

moest de kloostergemeenschap een maand lang bidden "Miserere"<br />

en "De Profundis" met "Pater Noster, A porta inferi\ aangevuld<br />

met eigen gebeden (nr.35). De namen van overleden confraters<br />

werden onmiddellijk na hun afsterven in het martyrologium opgetekend<br />

(nr.36).<br />

3.2.2. Leven van onthechting en boete<br />

De statuten van 1868 keerden voor de armoede en boetepraktijken<br />

terug naar de strengheid van 1248, hoewel niemand eraan<br />

kon denken zich aan dit alles te houden. De voorschriften over<br />

vasten, collatie, aderlating en kruin, over de slaapzaal en het<br />

gekleed slapen, over de maten voor klooster- en kerkenbouw wer<br />

den onveranderd uit de eerste statuten overgenomen. Wei werd bij<br />

de kleding naast de oorspronkelijke bepalingen ook melding<br />

gemaakt van cingel en bonnet, mozetta en collaar, terwijl het verbod<br />

van linnen onderkleding weggelaten werd.<br />

De statuten van 1925 waren reeler. Uit het oorspronkelijke<br />

korte hoofdstuk de professione was een afzonderlijk hoofdstuk


DE ROMEINSE BEVOOGDING 29<br />

gegroeid over de geloften, waarvan de bepalingen nauw bij de<br />

Codex aansloten. Na enkele principes van algemeen recht (nrs.94<br />

- 97), voorwaarden voor aanneming en geldigheid van de professie<br />

en over de efFecten van de solemnele geloften, werden elk van<br />

de drie vota behandeld.<br />

De nummers over gehoorzaamheid (nrs.105 - 107) toonden<br />

aan wanneer men vi voti of vi virtutis obedientiae gebonden werd.<br />

Ze gaven voor de oversten een aanmaning tot voorzichtigheid in<br />

het geven van praecepta formalia of ordinationes en voor de onderdanen<br />

een oproep tot eerbied voor de oversten.<br />

Enkele nummers (103 en 104) behandelden de gelofte van zuiverheid,<br />

gaven de draagwijdte van de gelofte aan en gaven een<br />

algemene aanmaning tot voorzichtigheid mee. Bij de culpae stonden<br />

over gehoorzaamheid en zuiverheid de vroegste bepalingen<br />

van de constituties, hoewel de straffen veel minder geworden<br />

waren.<br />

Voor de armoede (nrs.37 t/m 56) schreef men, aanleunend bij<br />

de oude formulering, eenvoudige huizen voor, stevig gebouwd<br />

maar zonder luxe. De kleding werd beschreven naar de werkelijk<br />

bestaande gewoonten, waarbij gewezen werd op het handhaven<br />

van de tradities aangaande stof en vorm. Bepalingen over het<br />

gekleed slapen werden weggelaten. Andere bepalingen, zoals<br />

administratie van goederen, maken van schulden enz. werden in<br />

het hoofdstuk de votis (nrs.98 - 102) bij elkaar geplaatst, terwijl<br />

ook de in strenge termen opgestelde plichten van de visitator inzake<br />

armoede letterlijk bewaard bleven. De vroegere bepalingen die<br />

zeer nadrukkelijk op bestaande misbruiken wezen, alsook de zware<br />

straffen tegen het peculium werden weggelaten. Dit laatste bleef<br />

verboden, "ak een dodelijke ziekte van de gelofte van armoede"<br />

(nr.102).<br />

De voorschriften over vasten en onthouding droegen, vergeleken<br />

bij de moderne congregaties, nog sterk het kenmerk van de<br />

vroegere strengheid. Vanaf Pasen tot KruisverhefFing (14 septem-


30 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

ber) moest op alle vrijdagen worden gevast (nr.37). Vanaf<br />

Kruisverheffing tot aan de vasten moest er gevast worden op<br />

woensdag, vrijdag en zaterdag en tijdens de eigenlijke vasten<br />

moest er permanent gevast worden, behalve op zondag (nr.39).<br />

Feesten zorgden voor enige compensatie (nr.40). De prioren<br />

mochten dispensatie geven, doch liefst niet op vrijdag, omdat dan<br />

het lijden van Christus herdacht werd (nr.4l). Het hele jaar door<br />

zou er een kleine coUatie gehouden worden op vrijdag en zaterdag<br />

(nr.42). Op reis was men niet gebonden aan de vastenregels van<br />

het klooster, wel aan die van de Kerk (nr.43). Buiten de vastenda-<br />

gen kreeg men dagelijks twee warme maaltijden (nr.44).<br />

Aan het groot silentium werd streng de hand gehouden (nr.84).<br />

Voor het klein silentium werden gemakkelijk uitzonderingen toe-<br />

gestaan, terwijl drie maal per dag een ruime recreatie voorzien<br />

werd. Het silentium gold binnen het slot, op de kamers, in de<br />

kerk en in de sacristie. Ook aan tafel moest men het stilzwijgen<br />

bewaren (nr.48). Een van de scholastici of priesters las dan een<br />

gedeelte uit de H.Schrift voor, behalve op vrijdag en zaterdag,<br />

wanneer voorgelezen werd uit de Regel en de Constituties (nr.49).<br />

Tijdens het avondeten moest uit ascetische geschriften worden<br />

voorgelezen. Vreemdelingen mochten in geen geval in de refter<br />

worden toegelaten (nr.50). Zij zouden ontvangen worden in het<br />

gastenkwartier. Niemand mocht zonder verlof praten met vreem<br />

delingen, die op bezoek kwamen. Daarom moest de portier het<br />

bezoek van vreemdelingen eerst melden aan de prior, die daarna<br />

kon oordelen of deze of gene confrater naar de spreekkamer mocht<br />

komen (nr.85).<br />

De hoofdstukken over rasura en minutio bleven achterwege, ter<br />

wijl een enkel nummer de tonsuur, sicut religiosus decet, voor-<br />

schreef en een speciale zorg voor de haartooi alsook de pruik ver-<br />

bood (nr.72). Eenvoud en nederigheid waren ook in de kleding<br />

geboden. Niemand mocht meer dan vier habijten hebben (nr.64).<br />

Overigens moest ieder op dezelfde manier gekleed gaan (nrs.65<br />

t/m 68). Een vertrekin het klooster moest dienen voor het bewa<br />

ren en herstellen van kledij. Een van de conventualen moest er als<br />

verantwoordelijke over worden aangesteld (nr.70).


DE ROMEINSE BEVOOGDING 31<br />

Iedere conventuaal-clericus had recht op een eigen kamer<br />

(nr.73), die hij zelf moest onderhouden (nr.74). Een slot op de<br />

deur van de kamer of van een kast, waarvan de prior geen reservesleutel<br />

had, was verboden (nr.75). De prior moest regelmatig de<br />

kamers bezoeken, "en de confraters zijn dan krachtens de Statuten<br />

gehouden, hem alles, wat ten hunnen gebruike is, te laten zien, opdat<br />

hijy naar eigen goeddunken, wat te veel is, weg kan nemen, en wat er<br />

nog nodig is, aan kan vullen" (nr.76). Zomaar door het klooster<br />

dwalen op uren, waarop men verwacht werd op zijn kamer te zijn,<br />

was verboden (nr.78). Zonder verlof van de prior mocht men de<br />

kamers van confraters niet betreden (nr.79). Behalve om te slapen,<br />

diende de persoonlijke kamer om te studeren, te mediteren en te<br />

bidden (nr.79). Slapen mocht men op strozakken en kapokmatrassen<br />

en ook mocht men vederen hoofdkussens gebruiken<br />

(nr.71).<br />

Het hoofdstuk over de recreatie willen we nog even toelichten,<br />

omdat het bepalingen bevatte, die ontleend waren aan de con<br />

cepts tatuten van 1853:<br />

nr.60: Elke maand kregen de confraters een hele dag ontspanning,<br />

te bepalen door de prior.<br />

nr.6l: Op de weekdagen kregen de confraters na het middagen<br />

het avondmaal een vol uur recreatie en gedurende een half<br />

uur bij de ckoffie\ Op zon- en feestdagen mocht de recreatie<br />

langer duren, maar nooit ten koste van de kerkelijke diensten.<br />

nr.62: Tijdens de recreatie moesten de confraters zich bezighouden<br />

met gepaste ontspanning in het klooster, zonder de<br />

studie te laten varen en met zorg voor het gebed. Iedereen<br />

moest altijd in de recreatie aanwezig zijn en de broederlijke<br />

liefde ijverig beoefenen.<br />

Extra aandacht moest er geschonken worden aan de zieken en<br />

de ouden van dagen (nrs.57 t/m 59). Daarom moest elk klooster<br />

een ziekenkamer hebben. De verpleging van de zieken en bejaarde<br />

confraters moest gebeuren door een confrater, die daartoe door<br />

de prior werd aangesteld (nr.59 en 337).


32 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

3.2.3. Leven van werkzaamheid in dienst van de Kerk<br />

Toen de orde na 1840 praktisch een vita mixta leidde, probeerde<br />

Van den Wijmelenberg een aangepaste wetgeving op te stellen.<br />

Het concept, dat hij in 1853 vervaardigde, werd echter verworpen.<br />

In 1868 keerde men terug naar de bepalingen van 1248 en 1660.<br />

Daardoor beperkten de statuten zich tot enkele bepalingen van<br />

vroeger over de apostolische werkzaamheden, behalve het exceptis<br />

missionibus transmarinis waar het over de professie voor heel de<br />

orde ging en een voorschrift over de jurisdictie van de biechtva-<br />

ders.<br />

De statuten van 1925 wezen op de prediking van het Kruis<br />

(nr.25) en op de assistentie in de parochies (nrs.93 en 305). Het<br />

opnemen van enkele canons bracht vanzelf parochiewerk en colle<br />

ges ter sprake (nrs.171 en 309), terwijl ook aan de benoeming van<br />

de leraars op het college een nummer gewijd werd. Hoewel toen<br />

reeds het missiewerk in de orde hoog in aanzien stond, werd er<br />

alleen in het voorbijgaan gesproken over dtfratribus mittendis ad<br />

missiones (nr.429) en werden bij de vertegenwoordigers op het<br />

generaal kapittel de missionarissen niet vermeld. Naast de hoofdstukken<br />

over de ambten bevatten deze statuten een afeonderlijk<br />

hoofdstuk over de verschillende bedieningen binnen het klooster<br />

(D.II.c.5), dus over vormen van onrechtstreekse dienst aan de<br />

Kerk. Onder onrechtstreekse dienst aan de Kerk verstond men alle<br />

werkzaamheden die door confraters, zowel clerici als laici werden<br />

verricht. De activiteiten van de oversten in het bestuur van de<br />

orde, provincie of communiteit, die van de procurator in het zorgen<br />

voor het tijdelijke, de verschillende werkzaamheden binnen<br />

het klooster verricht, zoals die van een sacrista, een gastenmeester,<br />

een ziekenhelper of een bibliothecaris, die van de broeders als portier,<br />

in de tuin, de keuken, of waar dan ook, al deze activiteiten<br />

stonden in dienst van het rechtstreekse apostolaat, waarvoor ze een<br />

onmisbare voorwaarde vormden.


3.3. De voorbereiding op het kruisherenleven<br />

DE ROMEINSE BEVOOGDING 33<br />

In de statutenuitgave van 1925 werd voor het eerst een apart<br />

hoofdstuk gewijd aan de studie, terwijl ook de recipiendis van aanschijn<br />

veranderde. De statuten van 1660 en 1868 bevatten maatregelen<br />

tegen het aannemen van onnuttige personen, tegen het<br />

weigeren van geschikte kandidaten en tegen het aannemen zonder<br />

toestemming van de generaal. Nu veranderde dit hoofdstuk de<br />

recipiendis van aanschijn, gezien de erin opgenomen canons en de<br />

verplaatsing van de ceremonie van de kleding naar het<br />

Caeremoniale. De statuten van 1925 bevatten een hoofdstuk over<br />

het aannemen van novicen (nrs.108 t/m 120), een ander over het<br />

toelaten tot de professie (nrs.121 t/m 124). Drie andere hoofdstukken<br />

over de opleidingsjaren werden hieraan toegevoegd, evenals<br />

dat over de studies, ongeveer uit de Codex overgenomen.<br />

3.4. De bescherming van het kruisherenleven<br />

De statuten van 1868 bevatten de straffen met inbegrip van de<br />

middeleeuwse straffen van de vroegere statutenuitgaven, hoewel ze<br />

niet meer van toepassing waren. In 1925 was een hervorming van<br />

al deze hoofdstukken allernoodzakelijkst. Het kerkelijk wetboek,<br />

waarin het strafrecht een der meest ingewikkelde gedeelten is, was<br />

nauwelijks verschenen en de terminologie nog onvoldoende gei'nterpreteerd.<br />

De leves (nrs.180 t/m 206) en graves culpae (nrs.208<br />

t/m 225) konden nagenoeg onveranderd blijven. Alleen liet men<br />

de geseling en het vasten op water en brood weg51. Bij de graviores<br />

culpae (nrs.226 t/m 239) moesten niet alleen de straffen aanzienlijk<br />

worden gemilderd en van hun middeleeuwse omkadering<br />

ontdaan, maar ook moest men rekening houden met de straffen<br />

die het algemeen recht reeds voor zulke misdrijven oplegde.<br />

Dezelfde bemerking gold de zeerzware overtredingen (nrs. 240 t/m<br />

51 Aanvankelijk had Hollmann vele veranderingen aangebracht in het statuut de levi<br />

culpa. Van Asseldonk had daar echter grote kritiek op, omdat volgens hem alle negligenties<br />

nu allemaal leves culpae werden. Brief van H. Hollmann aan A. Van Asseldonk,<br />

12 juni 1922. Arch.Generalaat, 0011.1/A


34 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

242). De redenen van wegzendingen na de tijdelijke professie<br />

(nrs.150 t/m 152) en na de plechtige geloften (nrs.153 t/m 166)<br />

werden opgesomd. Exclaustratie (na de tijdelijke geloften) en<br />

secularisatie (na de eeuwige geloften) werden geregeld in een drietal<br />

artikelen (nrs.147 t/m 150), conform de bepalingen van het<br />

algemene religieuzenrecht. Men combineerde straffen van alge-<br />

meen recht en ordesrecht, maakte van de apostatis nu de apostatis<br />

et fugitivis (nrs.243 t/m 251) en voegde er een afzonderlijke<br />

gedeelte de poenis in ordine aan toe (nrs.252 t/m 259). In de pro-<br />

loog plaatste Hollmann enkele algemene regels.<br />

Door onjuiste interpratie van verschillende termen, zoals poena<br />

latae sententiae, poena inflicta, poena ab homine en a jure, kwam<br />

men tot bepalingen die het begrijpen van het geheel onmogelijk<br />

maakten. Het plaatsen van sommige delicten bij de gravior culpa,<br />

andere bij de poenae en weer andere elders doorheen de statuten<br />

verspreid, maakten het geheel onoverzichtelijk52.<br />

4. Verwantschap met de concept-statuten van 1853<br />

De nieuwe statuten kregen als titel: " Constitutiones Codici Iuris<br />

conformatae cum caeremoniali FE Ordinis SS. Crucis" Roma,<br />

1925. Tot aan de uitgave van 1925 hielden de constituties van de<br />

kruisheren zich strict aan het bestuurspatroon dat eigen was aan<br />

52 Voorbeelden hiervan waren de nrs.7 en 254. We citeren ze in vertaling:<br />

nr.7: " Straffen van Excommunicatie, Suspensie ofInterdict, die vanzelf worden opgelopen,<br />

moeten stechts dan als vanzelf opgelopen worden beschouwd, ab zij in het Kerkelijk<br />

Recht als zodanig staan vermeld.<br />

nr.254: " Bepaalde straffen, aaneegeven door het eigen recht van onze orde, loopt<br />

men niet op, dan na uitspraak of altnans verklaring van de overste, ook al heten zij vanzelf-opgelopen.<br />

Ditzelfde moet men verstaan voor de straffen, waarbij vanzelf een vermindering<br />

wordt opgelopen, als zij een openbare tenuitvoerlegging inhouden en zwaar<br />

zijn, ook als zij een zelfbeschuldiging inhouden en zwaar zijn, ook als zii een zelfbeschuldiging<br />

of schande meebrengen. Deze laatste worden in onze orde eeacnt niet opge<br />

lopen te zijn, tenminste als zij zwaar zijn en niet door het recht, doch "ab homine' te<br />

zijn, tenzij door mandaat, met aanwending van twee getuigen, of ook in het Kapittel, of<br />

buiten het Kapittel bij exploit op schrift. '


DE ROMEINSE BEVOOGDING 35<br />

een orde van reguliere kanunniken: de basis is het huis met zijn<br />

kerk en het convent met zijn prior en de bovenbouw zijn de priorgeneraal<br />

en het definitorium. In de constituties van 1925 is dit<br />

bestuurspatroon volledig omgekeerd en vertoont het een treffende<br />

overeenkomst met de ontwerp-statuten van 1853, die door Van<br />

den Wijmelenberg werden opgesteld en in 1859 door het generaal<br />

kapittel werden afgewezen.<br />

1925 Distinctio II De officiis 1853 1660 (1868)<br />

cap.1,1 De officio Magistri Generalis cap.l cap.3<br />

cap.1,2 De Definitorio Generali cap.2 cap.4<br />

cap.1,3 De Procuratore Generali — —<br />

cap.2 De officio Prioris localis cap.6 cap.2<br />

cap.3 De Subpriore cap.6 cap.2<br />

cap.4 De Procuratore cap.6 cap.2<br />

cap.5 De ceteris officiis —<br />

cap.6 De Magistro novitiorum —<br />

cap.7 De instructione novitiorum<br />

cap.8 De Conversis cap. 12 cap. 5<br />

1925 Distinctio III De gubernio ordinis 1853 1660 (1868)<br />

cap.l De domibus concedendi et construendis cap.5 cap.l<br />

cap.2 De electione canonica<br />

cap.3 De electione Magistri Generalis<br />

et Definitorium cap. 1+4 cap.3-4<br />

cap.4 De electione Prioris localis cap.6 cap.2<br />

cap.5 De Capitulo Generali cap.2 cap.6<br />

cap.6 De Capitulo Visitationis cap.3 cap.7<br />

cap.7 De Capitulo culparum et de<br />

Capitulo conventuali cap.7 cap.5<br />

De constituties van 1925 gingen wat betreft de hierarchische ordening<br />

een stap verder dan het concept van 1853. Dat was bijvoorbeeld<br />

te merken in de omschrijving van de bevoegdheden van de visitatoren53:<br />

de magister-generaal was krachtens zijn functie de eerst<br />

aangewezen visitator.<br />

53 In het overzicht werd onder dist.IIa bij cap.1,1, De officio Magistri Generalis een<br />

artikel ingeyoegd over de visitatoren (nr.266). Daarin stond dat de maeister-generaal<br />

iedere drie jaar zelf visitatie moest houden of een ander daartoe moest afvaardieen. De<br />

overige jaren moest de visitatie gebeuren door visitatoren, die op het generaal kapittel<br />

werden gekozen. In het overzicht van 1660/1868 sloot dit artikel aan op het hoofdstuk<br />

6, De capitulo Generali. De visitatores werden immers aangesteld door het generaal kapit-


36 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

In het concept van 1921 werd een volledig hoofdstuk over een<br />

provinciaal bestuur ingelast, dat echter niet opgenomen werd in<br />

de definitief goedgekeurde tekst. In een ongedateerde brief van<br />

magister-generaal Hollmann aan Van Asseldonk, vermoedelijk uit<br />

1922, lezen wij : "(...) Als de Orde grooter wordt en er drie provincies<br />

kunnen gevormd worden> zoude eene verdeeling wenschelijk zijn.<br />

Dan komen er drie provinciaals voor de drie provincies ofmeer naar<br />

gelang de Orde zich uitbreidt, en zouden de Statuten daaromtrent nu<br />

reeds wellicht voorwaardelijk kunnen goedgekeurd worden en behou-<br />

den blijven. Zoolang de Orde bestaat uit huizen, blijfi de Generaal in<br />

dat geval ah hoofd over alles staan. Wordt de Orde verdeeld in provincieSy<br />

dan komt er een curia te Rome namelijk de Generaal, de vier<br />

DefinitoreSy de Procurator Generalis en de Oeconomicus Generalis<br />

alien te Rome, en in elke provincie een provinciaal met zijn vier<br />

Definitoren. Laat ze in dien zin de Statuten die geconcipieerd zijn,<br />

tuijzigen. (...)"54.<br />

Mocht er nog enige twijfel bestaan over de autonomie van de<br />

plaatselijke huizen, dan werd ze in de constituties van 1925 helemaal<br />

weggenomen. De 'prior conventualis heette voortaan defini<br />

tief 'prior localis een benaming, die in de ontwerpen en zeker in<br />

het beleid van Van den Wijmelenberg manifest aanwezig was<br />

geweest om het overwicht van de £prior generalis', voortaan magister<br />

generalis genoemd, uit te drukken.<br />

tel, waaraan zij verslae moesten uitbrengen. In de concept-statuten van 1853 werd dit<br />

verband bewaard. In dist.IIIa, cap.5 van 1925, De capitulo Generally werden de visitatoren<br />

slechts terloops vernoemd in nr.422. Er werd niets gezegd over hun verkiezing noch<br />

over het verslag van hun visitaties. G. SCHEERDER, De prior conventualis in de orde van<br />

het Heilig Kruis. Roma, 1992, Cruciferana nr.33, p.52<br />

54 Arch. Generalaat, 001.1 /A


DE ROMEINSE BEVOOGDING 37<br />

BIJLAGE: Bepalingen over de religieuzen volgens de nieuwe<br />

codex van het kerkelijk recht, opgetekend door magister-gene-<br />

raal Hollmann in 1919<br />

De nu volgende aantekeningen van H. Hollmann presenteren wij in translatie...<br />

canon 489: Regels en constituties, die niet in strijd zijn met de verordeningen<br />

van het nieuwe recht, blijven van kracht. De andere vervallen.<br />

canon 499: De religieuzen zijn gehoorzaamheid verschuldigd aan de paus, ook<br />

krachtens de gelofte van gehoorzaamheid.<br />

canon 501: Oversten en kapittels hebben de macht om hun onderdanen te<br />

besturen en in de orde, waarin priesters zijn, hebben de oversten<br />

rechtsmacht, zowel voor het gerechtshof van de kerk als voor het<br />

geweten.<br />

canon 502: De generale overste van de orde heeft macht over alle provincies,<br />

huizen en leden van de orde. Deze macht moet hij uitoefenen vol<br />

gens de voorschriften van Regels en Statuten. De plaatselijke over<br />

sten hebben dezelfde macht over de personen, die binnen hun<br />

rechtsgebied vallen.<br />

canon 505: De hogere oversten (generaal en provinciaals) worden voor een<br />

bepaalde tijd aangesteld, tenminste wanneer zij volgens de consti<br />

tuties niet ad vitam worden aangesteld. De plaatselijke oversten<br />

mogen niet worden aangesteld voor een tijd langer dan drie jaren.<br />

Is deze tijd verstreken, dan kunnen zij opnieuw voor drie jaar her-<br />

kozen worden, als de statuten dat toelaten, doch na deze volgende<br />

drie jaren kunnen zij niet onmiddellijk opnieuw voor hetzelfde<br />

huis gekozen worden.<br />

canon 507: Bij de keuze moeten de voorschriften van het kerkelijk recht vanaf<br />

canon 160 tot 182 onderhouden worden, tegelijk met alle statuten,<br />

die daarmee niet in strijd zijn. Stemmen ronselen voor zichzelf of<br />

voor anderen mag niet. In het geval de prior niet herkiesbaar is en<br />

het toch wenselijk is dat hij aanblijft, kan in Rome gevraagd wor<br />

den om een verlenging van de ambtsduur met drie jaar.<br />

canon 509: Minstens eens per maand moeten de broeders catechetisch onder-<br />

richt krijgen.


38 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

canon 510: Iedere vijf jaar moet de generale overste verslag uitbrengen in<br />

Rome over de toestand van de orde.<br />

canon 511: De visitatie moet volgens de statuten door de algemene overste<br />

gehouden worden of door een afgevaardigde van deze overste.<br />

canon 513: De visitator kan aan iedereen uitleg over de toestand van het huis<br />

vragen. Als men niet akkoord gaat met de voorschriften van de visi<br />

tator, mag men in beroep gaan bij een hogere instantie. In afwachting<br />

van de uitspraak moet men echter wel de voorschriften van de<br />

visitator nakomen.<br />

canon 514: Elke overste mag aan alle onderhorigen en zelfs aan leken die in<br />

zijn klooster wonen en onder zijn bestuur vallen, de laatste sacra-<br />

menten toedienen.<br />

canon 515: Eretitels, die met de religieuze staat niet overeenstemmen, mag<br />

canon 516 - 517:<br />

canon 518 - 519:<br />

men niet dragen. Wel mag men de titel dragen van waardigheden,<br />

die men in de orde bekleed heeft, bijvoorbeeld oud-prior. Ook de<br />

titel van doctor is geoorloofd, mits men deze titel rechtmatig heeft<br />

verworven.<br />

Volgens de statuten hebben de generale en provinciale oversten<br />

hun raad. Ook de prior localis heeft zijn raad. De generale overste<br />

moet ook een econoom of procurator hebben, die onder zijn toe-<br />

zicht de geldelijke zaken van de orde behartigt. De prior localis<br />

moet eveneens een procurator hebben voor de tijdelijke zaken. Om<br />

dringende redenen kan de prior localis zelf dit ambt bekleden. De<br />

procurator generalis moet in Rome de zaken van de orde behartigen.<br />

In elk huis moet de prior verschillende biechtvaders benoemen. De<br />

plaatselijke overste kan de biecht van zijn onderdanen wel horen,<br />

maar zonder ernstige reden mag hij hier geen gewoonte van<br />

maken. De prior mag niemand dwingen bij hem te biechten.<br />

Ofschoon het volgens de statuten op sommige tijden verplicht<br />

wordt om bij de vastgestelde confessarii te biechten, mag een religi-<br />

eus voor andere momenten zelf een biechtvader kiezen, die door de<br />

bisschop werd goedgekeurd.<br />

canon 530: Geen enkele overste mag zijn onderdanen aansporen om hem hun<br />

gewetenstoestand te openbaren.


canon 532 t/m 537:<br />

DE ROMEINSE BEVOOGDING 39<br />

De kloostergoederen moeten bestuurd worden volgens de statuten<br />

en volgens de voorschriften van het kerkelijk recht.<br />

canon 538: De broeders moeten bij hun intrede een postulaat van zes maanden<br />

maken voor zij aan het noviciaat kunnen beginnen. De generaal<br />

kan, indien nodig, deze periode verlengen.<br />

canon 540 - 541:<br />

Een retraite van acht voile dagen moet aan het noviciaat voorafgaan<br />

en als de generale overste dit nodig acht moet de kandidaat ook<br />

biechten.<br />

canon 543: De aanvaarding tot het noviciaat, tot de kleine en de solemnele<br />

professie komt toe aan de generale overste en zijn raad.<br />

canon 553 - 566:<br />

Het noviciaat duurt een vol jaar. Ten vroegste een dag na het beeindigen<br />

van dat jaar mag de novice zijn professie doen.<br />

canon 567: voorrechten van een novitius<br />

canon 568 - 571:<br />

canon 572 - 573:<br />

Aan wie en hoe moet de novitius tijdens het novitiaat het bestuur<br />

zijner goederen opdragen?<br />

Vereisten v66r de professie<br />

canon 574: Aan de solemnele eeuwigdurende gelofte moet een tijdelijke pro<br />

fessie voor drie jaar voorafgaan.<br />

canon 578: Welke voorrechten hebben zij, die de tijdelijke geloften hebben<br />

afgelegd?<br />

canon 579 - 580:<br />

canon 581 - 586:<br />

Welke gevolgen en uitwerking heeft de tijdelijke gelofte?<br />

Hoe moet de tijdelijk geprofeste afstand doen van het eigendom<br />

der goederen, die hij bezit, en wanneer?<br />

canon 587: Welke studies moeten gevolgd worden?


40 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

canon 588: Tijdens de studiejaren staan de religieuzen onder de leiding van de<br />

prefect, die dezelfde bevoegdheden moet hebben van een novicen-<br />

meester.<br />

canon 590: Na het beeindigden van de studies moeten de jonge priesters vijf<br />

jaar lang elk jaar een examen afleggen over de opgelegde leerstof.<br />

canon 591: Elke maand moet in ieder huis een conferentie gehouden worden,<br />

die door alle theologanten en alien die hun studies voltooid heb<br />

ben, bijgewoond moet worden.De religieuzen zijn verplicht alles te<br />

ohderhouden wat voor de geestelijken in het algemeen is voorge-<br />

schreven van canon 124 - 142, tenzij het tegenovergestelde duide-<br />

lijk uit de woorden blijkt.<br />

canon 593: De religieuzen moeten alle geloften trouw onderhouden, leven vol-<br />

gens regel en constituties en streven naar volmaaktheid.<br />

canon 594: § 1. Het gemeenschappelijk leven moet, vooral wat voedsel, kle-<br />

ding en huisraad betreft, door alien onderhouden worden. § 2. Alle<br />

geld of geldwaarden, die door de overste of de onderdanen worden<br />

verkregen, moeten bij het geld van het huis, van de provincie of<br />

van de orde in de algemene brandkast worden opgeborgen. § 3. De<br />

religieuze armoede moet overal doorwerken.<br />

canon 595: De oversten moeten ervoor zorgen, dat alle relgieuzen<br />

1. een jaarlijkse retraite houden.<br />

2. dagelijks de H.Mis bijwonen en zich op het innerlijk gebed<br />

toeleggen en op alle andere godsdienstige oefeningen.<br />

3. minstens een keer per week biechten. Zij moeten ook de dage-<br />

lijkse communie bevorderen.<br />

canon 596: De religieuzen moeten het habijt dragen. Er kunnen gewichtige<br />

redenen zijn om dit niet te doen. Daarover zal geoordeeld worden<br />

door de generale, provinciale of plaatselijke overste.<br />

canon 597: In het klooster is het pauselijk slot van kracht. Onder het slot vallen<br />

het gehele bewoonde huis, de tuin, wijngaard, boomgaard of<br />

moestuin, voor zover ze binnen de kloostermuren liggen. Behoren<br />

niet tot het slot: de kerk en de aangrenzende sacristie, de gastenka-<br />

mer of spreekkamer. Waar het slot verplicht is, moet duidelijk wor<br />

den aangegeven en voor iedereen zichtbaar zijn. De generale en<br />

provinciale oversten kunnen om gegronde redenen de clausura wij-<br />

zigen of andere grenzen vastleggen.


DE ROMEINSE BEVOOGDING 41<br />

canon 2342: Wie de clausura schendt of toelaat dat ze geschonden wordt, bij-<br />

voorbeeld door vrouwen in het klooster toe te laten, loopt de pau-<br />

selijke excommunicatie op. Uitzondering wordt gemaakt voor een<br />

regerende vorstin, de vrouw van een regerende vorst en hun gevolg<br />

(canon 598 §2).<br />

canon 606: De oversten moeten ervoor zorgen dat de voorschrifren van de con-<br />

stituties omtrent het uitgaan van confraters of het ontvangen van<br />

bezoek nauwkeurig worden onderhouden. Zij kunnen geen ver-<br />

gunning geven aan hun onderdanen om buiten het klooster te<br />

leven, tenzij voor een korte periode. Een verblijf buiten het kloos<br />

ter voor een half jaar of langer kunnen zij niet geven, tenzij voor<br />

hogere studies en dan nog alleen met goedkeuring van de H.Stoel.<br />

canon 610: In elk huis, waar ten minste vier religieuzen zijn, die geschikt zijn<br />

en niet op dat ogenblik wettig verhinderd zijn, moet dagelijks het<br />

officie gehouden worden op de wijze, zoals de constituties voorschrijven.<br />

Dagelijks moet ook een H.Mis gecelebreerd worden, die<br />

met het goddelijk officie overeenstemt. De solemneel geprofeste,<br />

die niet aanwezig was in het koor, moet het officie privaat bidden.<br />

canon 611: Alle briefwisseling met de H.Stoel, de Pauselijke Legaat, de<br />

Kardinaal Protector, de Generaal, de Provinciaal, de prior (als hij<br />

afwezig is) en de bisschop mag gebeuren zonder toestemming te<br />

vragen van de eigen overste.<br />

canon 612: Als de bisschop klokkengelui, gebeden of solemniteiten voor het<br />

bisdom voorschrijft, zijn ook de religieuzen verplicht daarin te<br />

gehoorzamen.<br />

SAMENVATTING<br />

dr. Roger JANSSEN o.s.c.<br />

Magister-generaal Henricus Hollmann kwam tijdens zijn ambtsperiode stilaan tot de<br />

ontdekking dat de orde behoefte had aan nieuwe constituties. Vele kruisheren wisten<br />

immers van geen hout pijlen te maken wanneer zij de constituties van de orde wilden<br />

laten samenvallen met hun werk binnen en buiten het klooster. Omdat de orde een<br />

groot deel van haar autonomie verloren had, moest in deze materie rekening worden<br />

gehouden met de wensen van de Romeinse instanties, met de traditie van de orde en met<br />

het engagement van de kruisheren in dienst van de Kerk.


42 DE ROMEINSE BEVOOGDING<br />

De nieuwe statuten, die vanaf Pinksteren 1926 kracht van wet kregen, wezen op de<br />

prediking van het Kruis in dienst van de Kerk, op de assistentie in de parochies en op<br />

net apostolaat in de colleges. Hoewel toen reeds het missiewerk hoog in aanzien stond,<br />

werd er alleen in het voorbijgaan over gesproken. Wat betreft de hierarchische structuur<br />

van de orde gingen zij een stap verder dan het concept van Van den Wijmelenberg uit<br />

1853, dat eertijds verworpen werd door het generaal kapittel. Het gebedsleven werd<br />

beklemtoond, met betrekking tot de armoede werden de voorschriften realistischer en<br />

een hele reeks bepalingen reeelden het interne leven in het klooster op een wijze, die aangepast<br />

was aan de geplogenheden van het eerste kwart van de twintigste eeuw.<br />

ZUSAMMENFASSUNG<br />

Generalmagister Henricus Hollmann (1899-1927) kam wahrend seiner Amtszeit<br />

allmahlich zur Erkenntnis, dafi der Orden neue Konstitutionen brauchte. Viele<br />

Kreuzherren waren namlich nicht mehr in der Lage, ihre tagliche Arbeit innerhalb und<br />

aufterhalb des Klosters mit den Konstitutionen in Einklang zu bringen.<br />

Da der Orden einen Teil seiner Autonomie verloren hatte, mufite bei einer Anderung<br />

seiner Konstitutionen den Wiinschen der romischen Instanzen, aber auch den<br />

Traditionen des Ordens sowie dem Engagement der Mitbruder im Dienst der Kirche<br />

Rechnung getragen werden.<br />

Die neuen, an das neue Kirchenrecht (1917) angepaEten Konstitutionen wurden ab<br />

Pfingsten 1926 verpflichtend gestellt. Sie hoben starker die Kreuzesspiritualitat, den<br />

Schulapostolat und die Aushilfe in der Pfarrseelsorge hervor.<br />

Obwohl 1926 schon auf die Missionsarbeit grofien Wert gelegt wurde, findet man sie<br />

in den Konstitutionen nur beilaufig erwahnt.<br />

Was die hierarchische Struktur des Ordens betrifrt, gingen die neuen Konstitutionen<br />

einen Schritt weiter als das Konzept von Van den Wijmelenberg aus dem Jahr 1853, das<br />

damals vom Generalkapitel abgelehnt wurde.<br />

Das Gebetsleben wurde starker betont, die Bestimmungen im Hinblick auf das<br />

Armutsgeliibde wurden realistischer, eine Reihe von Vorschriften regelte das interne<br />

Leben im Kloster auf eine Weise, wie es dem religiosen Klima des ersten Viertels des 20.<br />

Jahrhunderts entsprach.<br />

RESUMfi<br />

Durant son generalat, le Maitre-Ge'neral Henri Hollmann decouvrit progressivement<br />

que l'ordre avait besoin de nouvelles constitutions. En effet, beaucoup de croisiers ne<br />

savaient sur quoi s'appuyer lorsqu'il s'agissait de faire coincider les constitutions de l'ord<br />

re avec leurs activites a l'interieur et a l'exterieur du couvent. Parce que l'ordre avait<br />

perdu une grande partie de son autonomie on devait pour cette question tenir compte<br />

des vceux des instances romaines, de la tradition de l'ordre et de l'engagement des croi<br />

siers au service de l'Eglise.<br />

Les nouveaux statuts qui depuis Pentecotes 1926 avaient force de loi attiraient l'attention<br />

sur la predication de la croix, l'assistance dans les paroisses et l'apostolat dans les<br />

colleges. Quoiqu'a l'e'poque on appre'ciait hautement l'oeuvre missionnaire, on n'en parlait<br />

qu'occasionnellement. Quant a la structure hie'rarchique de l'ordre, on fit un pas en<br />

avant dans la conception de Van de Wijmelenberg de 1853 qui jadis fut rejet.ee par le


DE ROMEINSE BEVOOGDING 43<br />

chapitre general. On souligna la vie de priere, on rendit plus realistes les preceptes concernant<br />

la pauvrete et une se'rie de determinations reglerent la vie intirieure des couvents<br />

aux ne'cessites de la vie du premier quart du 20° siecle.<br />

SUMMARY<br />

During his term on office, Henricus Hollmann, master general, gradually became<br />

aware of the order's need for new constitutions. Many Crosiers experienced great diffi<br />

culties combining the order's constitutions with their work inside and outside the<br />

monastery. Since the order had lost a great deal of its autonomy, the wishes of the<br />

Roman authorities had to be taken into consideration together with the order's tradition<br />

as well as the commitment and concern of the Crosiers in the service of the Church.<br />

The new statutes, which had been made obligatory since Pentecost 1926, included<br />

the preaching of the Cross in the service of the Church, assistance in the various<br />

parishes and pastoral work in the colleges. Although the mission work was already held<br />

in high esteem at that moment, it was only casually mentioned. As to the order's<br />

hierarchic structure, those statutes expanded the concept of Van den Wijmelenberg in<br />

1853, which was formerly rejected by the General Chapter. Prayerlife was emphasized<br />

and the precepts concerning poverty became more realistic ; furthermore the rules that<br />

were laid down for life inside the monastery, were adapted to the habits and customs of<br />

the first quarter of the 20th century.


LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

LES PRIEURES DE CONDREN ET DE CHAUNY<br />

Avant-Propos<br />

Si l'existence de l'Ordre des Croisiers ainsi que son histoire sont<br />

actuellement ignorees de la plupart des Fran^ais, malgre le louable<br />

souci de certaines villes ou localites, fieres de leur passe et cherchant<br />

a le faire connaitre, nous constatons qu'a travers les publica<br />

tions de l'Ordre, vivant et actif aux quatre coins du monde (sauf<br />

en France), l'histoire des prieures fran


46 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

L'Abbe Albert DURAND (1923-1985) a publie deux ouvrages<br />

tres documentes:<br />

- "Les Croisiers au Maine: le Prieure de Saint-Ursin & Lignieres-la-<br />

Doucelle (Mayenne)", dans "<strong>CLAIRLIEU</strong>" de 1964, n° 22, en 91<br />

pages (p. 3 a 90, avec illustrations),<br />

- "Les Croisiers en Normandie: le Prieure Sainte-Croix de Caen",<br />

dans "<strong>CLAIRLIEU</strong>" de 1967, n° 25, en 156 pages (3 a 147, avec<br />

illustrations).<br />

Andre BOCHIN et les croisiers Theo van den ELSEN (1916-<br />

1994) et Clement BRASSEUR ont collabore pour une premiere<br />

etude sur "LES CROISIERS A BUZANCAIS", publiee dans<br />

"<strong>CLAIRLIEU</strong>" de 1989, n° 47, en 49 pages (p. 101 a 146, avec<br />

illustrations).<br />

Le Dr. J. Michael HAYDEN est Tauteur d'un article intitule<br />

"Le Prieure de l'Hopital de Saint-Georges de Tredias" (c'est-k-dire<br />

deTremeur), paru dans "<strong>CLAIRLIEU</strong>" de 1990-1991, n° 48-49,<br />

en 16 pages (p. 93 a 106, avec illustrations), ecrit en anglais.<br />

Le Dr. J. Michael HAYDEN a aussi ecrit deux autres etudes:<br />

- Tune sur les croisiers de Paris, intitule "From inspiration to<br />

mediocrity: the early modern crosiers of Paris", mais elle ne constitue<br />

pas une veritable monographic du couvent de la Bretonnerie,<br />

- l'autre sur les croisiers fran^ais aux XVIIe et XVIIIe siecles, avec<br />

une irrempla^able liste de 289 religieux de differents couvents, a<br />

laquelle nous nous referons souvent pour la recherche de Phistoi-<br />

re de chaque communaute1.<br />

A cette cadence, il faudrait encore un siecle pour realiser la col<br />

lection complete des monographies des prieures de France dont<br />

1 DuDr. J.-M. Hayden:<br />

- dans "<strong>CLAIRLIEU</strong>", annee 1987, n° 45 (p. 31 a 52, avec illustrations), "From<br />

inspiration to mediocrity...",<br />

- dans "<strong>CLAIRLIEU</strong>", ann^e 1969, n° 27 (p. 3 a 45), "The French Crosiers in the<br />

seventeenth and eighteenth centuries".


LES CROISIERS EN PICARDIE 47<br />

nous reproduisons ci-apres la liste dans l'ordre chronologique de<br />

leur fondation avec indication de l'extinction:<br />

1. 1248-1789 TOULOUSE, Saint-Orens (deux sites successifs)<br />

2. 1258-1790 PARIS, Sainte-Croix de la Bretonnerie<br />

3. Avant 1275-1789 CAEN (Calvados)<br />

4. 1280-1486 CONDREN, Saint-Eloi (Aisne)<br />

5.1286-1789 CARIGNAN (anciennement YVOY), Sainte-Gertrude<br />

(Ardennes)<br />

6. 1292 - avant 1596 BANET (Pas-de-Calais?), localisation inconnue<br />

7. 1302-1770 LIGNIERES-ORGERES (precedemment Lignieresla-Doucelle),<br />

Saint-Ursin (Mayenne)<br />

8. 1343-1770? LAINES-AUX-BOIS (Aube)<br />

9. 1342-1789? SALIGNAC (devenu Salignac-Eyvigues), Dordogne<br />

10.1346-1789 TREMEUR (souvent confondu, a tort, avec TRE-<br />

DIAS), Saint-Georges (Cotes-d'Armor)<br />

11. 1391-1789 VARENNES-SUR-ALLIER (Allier)<br />

12. 1418-1783 BUZANCAIS (Indre)<br />

13. 1474-1792 LANNOY (Nord)<br />

14. 1486-1789 CHAUNY (Aisne), par transfert de CONDREN<br />

15. 1490-1534 WATENY (Nord?), localisation inconnue<br />

16. 1493-1790 SEICHES-SUR-LE-LOIR (Maine-et-Loire),<br />

Le Verger-Sainte-Croix<br />

17. 1672-1789 ? VERTEILLAC (Dordogne) \<br />

Le regrette Abbe Albert DURAND, a qui nous devons d'avoir<br />

ete initie a l'histoire des Croisiers des 1970, avait l'intention de<br />

poursuivre la redaction de monographies si bien inauguree avec les<br />

prieures de SAINT-URSIN et de CAEN. On ne sait a quel stade<br />

il etait parvenu, car ses notes et travaux preparatoires ont disparu.<br />

A son exemple, depuis une dizaine d'annees, nous avons entrepris<br />

de rechercher sur place ce qui peut subsister de quinze prieu<br />

res fran?ais, ceux de BANET et de WATENY n'ayant pas encore<br />

pu etre localises. Nous nous sommes rendu dans dix-huit depots<br />

d'archives publiques a travers la France, pour y effectuer des<br />

recherches personnelles avec un succes inegal. Faute de temps,<br />

2 Nous faisons des reserves sur 1'exactitude des annees indique'es. II existe peu de<br />

documents sur les fondations. On pourrait admettre que les fermetures correspondent<br />

avec le depart effectif du dernier religieux, mais l'incertitude est de regie la egalement.


48 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

nous nous sommes presentement bornd au reperage des vestiges<br />

eventuels, a la localisation geographique ainsi qu'k l'histoire<br />

gen^rale de chaque prieure, et & l'elaboration des listes des religieux<br />

qui y ont reside. Nous avons a peine effleure l'^tude du temporel<br />

(dons et fondations, biens et revenus) qui n^cessite un depouillement<br />

systematique des archives notariales car les livres de<br />

comptes, les cartulaires ou les terriers sont rares ou inexistants.<br />

Nos plus recentes recherches nous ont conduit aux Archives<br />

D^partementales de l'Aisne, a LAON, pour travailler sur les docu<br />

ments relatifs aux prieures de CONDREN et de CHAUNY. C'est<br />

ce qui nous permet d'aborder maintenant a l'histoire de ces deux<br />

communautes voisines qui n en font qu'une seule puisqu'il s'est agi<br />

d'un transfert du premier site au second. Conscient de rinsuffisante<br />

moisson de documents, nous ne pretendons realiser ici<br />

qu'une ebauche facilitant les recherches ulterieures.<br />

* *<br />

*


Situation de Chauny et de Condren par rapport a Saint-Quentin<br />

(extrait de la Carte Michelin n° 236 de 1991, ^chelle 1/200.000).


ifJep-BeJne 24<br />

N^o/iMarei<br />

Neuville-*0/s*ev<br />

Beine Qenlis<br />

Situation de Faillouel et de Condren par rapport a Chauny (extrait agrandi de la carte Michelin 236 de 1991).


LES CROISIERS EN PICARDIE 51<br />

LE PRIEURE SAINT-ELOI de CONDREN<br />

Sources et Bibliographic<br />

Quelques tres breves indications nous sont fournies par<br />

Cornelius Rudolphus HERMANS, auteur des "ANNALES" de<br />

rORDRE de SAINTE-CROIX3: le couvent Saint-Eloi de<br />

CONDREN fut fonde en 1280 au diocese de Noyon et il fut<br />

transfere a CHAUNY, dependance du duche d'Orleans, en 1487.<br />

L'abbe J. TURPIN, dans "CHAUNY et ses environs"4, dit que<br />

"CONDREN avait un prieure des religieux de Sainte-Croix; CHAUNY<br />

le lui enleva comme le reste en 1486. Le couvent fut attire a CHAUNY<br />

par Marie de Cleves qui merita par ses bienfaits de laisser son nom a une<br />

rue de CHAUNY".<br />

Maximilien MELLEVILLE, auteur d'une "Histoire de la ville<br />

de CHAUNY"5, precise quune communaute<br />

"fondle a FAILLOUEL6 en 1182, par Jean, seigneur du lieu, pour quel<br />

ques freres Croise's, en memoire sans doute d'un voyage accompli par lui<br />

dans la Terre-Sainte "avait dte transfe're'e" environ cent ans apres, a<br />

Condren, par Agnes de Faillouel, arriere-petite-fille du fondateur. Ce flit<br />

Louis d'Orleans qui songea a retirer les religieux Croises de Condren pour<br />

les mettre a Chauny, ou sa mere, Marie de Cleves, desireuse de finir ses<br />

jours dans cette ville, avait fait construire pour eux une


52 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

Nous observerons que l'annee 1182 donnee par MELLEVILLE<br />

pour la fondation de Faillouel est anterieure d'une trentaine d'annees<br />

a la fondation de l'Ordre des Croisiers (vers 1210-1211, sans<br />

certitude) et que, dans l'absence de sources historiques comme il<br />

etait d'usage a 1'epoque de MELLEVILLE, les circonstances de<br />

l'installation des Croisiers - et non pas des Croises - a Faillouel meriteraient<br />

d'etre ^claircies, sinon verifiees.<br />

Le bulletin municipal "HISTORIQUE de CONDREN", que<br />

M. Gerald NABERES, maire de cette commune, nous a aimablement<br />

offert lors d'un recent entretien, donne quelques renseignements<br />

supplementaires sans toutefois fournir les sources:<br />

"Le couvent prieural de freres croises de Sainte-Croix, e'tabli au XIIe siecle<br />

a FAILLOUEL, flit transe're a CONDREN en mai 1277 et y demeura<br />

jusqu'en i486, epoque a laquelle il rut de'finitivement transfere a CHAU-<br />

NY.<br />

En 1825, les chanoines de Sainte-Croix obtinrent de Guy des Prez, eveque<br />

de Noyon, l'autorisation de constuire une e'glise a CONDREN.<br />

Ces religieux, connus ensuite sous le nom de chanoines reguliers7 de<br />

Sainte-Croix de Tordre de Saint-Augustin, de'pendaient de Sainte-Croix<br />

de la Bretonnerie de Paris ou re'sidait le Provincial.<br />

... Les armoiries du couvent de Sainte-Croix etaient d'azur, a la croix d'or,<br />

rexu seme de fleurs de lys d'argent".<br />

"L'ancienne dglise de Condren devait etre le bas cote droit de l'dglise du<br />

couvent de Sainte-Croix qui semble ainsi avoir dur^ 600 ans, jusqu'a la<br />

destruction par les Allemands en 1917; situee au bord de 1'Oise, elle dtait<br />

completement entouree par le cimetiere communal. Orient^ d'ouest en<br />

est, l'edifice de style roman comprenait un clocher porche et un chevet<br />

carrd caracte'ristique de beaucoup d'anciennes e'glises du Laonnois".<br />

Cette compilation de documents, pour interessante qu'elle soit,<br />

gagnerait k s'enrichir de recoupements avec des documents originaux<br />

qui existent peut-etre encore dans les archives et que nous<br />

nous emploierons a decouvrir.<br />

7 Au lieu de "chanoines rigulieri\ le texte dit "chanoines religieux". Nous avons rectifie.


la Jonctikre<br />

SQUARE CLO5<br />

SAINTE-CROIX ,<br />

lesAulnes<br />

Pyl. et Bne<br />

In<br />

a Grande \<br />

pomp<br />

*»» . -<br />

Mont<br />

Extrait agrandi de la carte de l'lnstitut Ge'ographique National au 1/25.000.<br />

N° 2610 Quest - Paris 1992 - Edition 3.


Extrait du plan cadastral de Condren (Aisne) - Anne'e 1828.


Extrait reduit du plan cadastral de Condren (XXe siecle). Le "square Clos Sainte-Croix"<br />

(et non pas "square Claude Sainte-Croix") se trouve dans la pointe, au dela de la rocade.


M. Gerard Naberes, maire de Condren (Aisne), au milieu du square Clos S" Croix.<br />

Photographies Andre Bochin (24 juin 1998).


Situation Geographique<br />

LES CROISIERS EN PICARDIE 57<br />

CONDREN, commune situee a cinq kilometres a Test de<br />

CHAUNY et a vingt-et-un kilometres & vol d'oiseau et a Test de<br />

NOYON, siege d'un ancien eveche, s'etire de part et d'autre de la<br />

route departementale D.53 qui utilise le trac£ de la Chaussee<br />

Brunehaut, laquelle se superpose a Pantique voie romaine rectiligne<br />

reliant Saint-Quentin (au nord) a Soissons (au sud).<br />

C'est precisement le long de cet itineraire que subsiste "Le<br />

CLOS SAINTE-CROIX" clairement delimite sur le plan cadastral<br />

de 18288. II etait constitue par l'ensemble des parcelles n° 237 a<br />

266 qui se repartissaient sur 420 metres de longueur du nord au<br />

sud et couvraient environ 4 hectares. Les confins sont designes<br />

sous les noms de:<br />

- La Grande Hautois a Test et au nord,<br />

- Au-dessus de la Ruelle Galand v „<br />

-L'Aiguillon alouest'<br />

- Champ Mai.. ote a l'ouest et au sud,<br />

- Derriere La Montois au sud-est.<br />

Le cadastre du XXe siecle, recemment revise, comporte toujours<br />

la meme denomination "CLOS SAINTE-CROIX" (section A.1).<br />

Malgre les regroupements de parcelles et la modification de la plupart<br />

d'entre elles, il est aise de comparer leur configuration generale<br />

sur les deux generations cadastrales.<br />

Toutefois, Textremite septentrionale a et£ isol^e par le talus en<br />

remblai de la rocade qui relie desormais la route departementale<br />

D.I a la route nationale 44 (Saint-Quentin-Laon) en evitant par<br />

le sud les zones urbaines de Tergnier a La F&re.<br />

Cette partie isolee, c'est-a-dire la parcelle 99 bordee au nord par<br />

le chemin des Sarts, forme un triangle isocele de 1000 metres car-<br />

8 Section A, 2eme feuille.


58 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

res environ. La municipalite de CONDREN a eu l'heureuse idee<br />

de 1'amenager en "espace vert" pour maintenir le souvenir de cette<br />

zone jadis humide et propice au pacage. Elle y a installe une charrue<br />

du type "Brabant double", chere aux agriculteurs du premier<br />

tiers du XXe siecle, pour accentuer le caractere rural du site.<br />

Mais surtout, tres attachee au maintien du souvenir, la munici<br />

palite a donne au terrain le nom de "SQUARE CLOS Ste<br />

CROIX" que le dessinateur du cadastre a libelle curieusement<br />

"Square Claude Sainte-Croix", en inventant un personnage vraiment<br />

inattendu!<br />

Nous avons vu que Tancienne eglise de CONDREN "devait<br />

etre le bas cote droit de Teglise du couvent de Sainte-Croix, situee<br />

au bord de l'Oise", c'est-a-dire a environ un kilometre au sud du<br />

"Clos Sainte-Croix". Si cette localisation etait attestee, les batiments<br />

conventuels auraient ete situes aupres de Teglise et le "Clos<br />

Sainte-Croix" n'aurait eu qu'une vocation rurale.<br />

Cinq siecles se sont ecoules depuis le depart des croisiers pour<br />

Chauny et de nombreuses guerres ont ravage les lieux. Les vestiges<br />

eventuels ont tous disparu. Seules, les archives peuvent encore<br />

enrichir nos maigres connaissances.<br />

Liste des religieux<br />

A defaut de documents anterieurs a 1410, la principale source<br />

reside dans Pindispensable ouvrage qui rassemble "Les Definitions<br />

des Chapitres Generaux de 1'Ordre de Sainte-Croix"9. Les comptes<br />

rendus indiquent notamment les affectations des religieux dans<br />

les divers prieures ou leur nomination dans des nouvelles fonctions.<br />

Us comportent aussi la liste des defunts dont le deces est survenu<br />

depuis le precedent chapitre general10.<br />

9 A. Van de Pasch, "Definities der Generate Kapittels van de Orde van het H. Kruis<br />

1410-1786", Bruxelles, Palais des Academies, rue Ducale 1, 1969, XIII + 630 pages.<br />

10 Le tableau indique l'annee de reunion du Chapitre General. La date des dexes se<br />

situe done anterieurement, sachant que la periodicite des reunions a ete variable et que<br />

certains comptes rendus peuvent faire defaut.


LES CROISIERS EN PICARDIE 59<br />

Cette tres riche documentation est completee par les renseigne-<br />

ments figurant dans les articles de "<strong>CLAIRLIEU</strong>".<br />

Nume'ro Nume'ro Annee du<br />

d'ordre de page des Chapitre<br />

Definitions General<br />

1 - XIIIes. Jean de HARGNY, prieur de CONDREN<br />

'"Clairlieu" 1972, p. 86). II aurait fonde le<br />

couvent de Tournai en 1294.<br />

2 60 1430 Henricus OLDENKERKEN (Hinricus de<br />

ALDEKIRCHEN), du couvent de Nigrapalus,<br />

Schwarzenbroich (Allemagne), resi<br />

dera cette annee a CONDREN.<br />

3 63 1432 Arnoldus de VENLO (Pays-Bas), du couvent<br />

de CONDREN, residera au couvent de<br />

Paris.<br />

4 63 1432 Alardus, du couvent de Paris, residera a celui de<br />

CONDREN<br />

4bis<br />

5<br />

6<br />

67<br />

67<br />

67<br />

1435<br />

1435<br />

1435<br />

Alardus, de CONDREN...<br />

Petrus,de CONDREN...<br />

Arnoldus TURNOUT,<br />

du couvent de Namur.<br />

Lors du Chapitre General<br />

de 1437 (p. 70), il sera<br />

envoye au couvent de<br />

Tournai (Belgique).<br />

resideront au<br />

couvent de<br />

CONDREN<br />

jusqu'au rappel<br />

par le prieur<br />

du couvent<br />

de Namur.<br />

7 69 1436 Johannes RUNEN, du couvent de Sainte-<br />

Agathe, Cuick (Pays-Bas), envoye a<br />

Zwertzenbroch par le Chapitre General de<br />

1423 (page 47), puis a Namur par celui de<br />

1428 (p. 56), est assigne a CONDREN.<br />

II ira a Maastricht par ordre du Chapitre de<br />

1437. Son deces est connu lors du Chapitre<br />

de 1443 (p. 81).<br />

8 70 1437 Thomas, frere convers de CONDREN, reside<br />

ra "in Altonemore" (couvent de Hohenbusch,<br />

Allemagne).<br />

8.1 72 1438 II residera a Tournai jusqu'au rappel du Prieur<br />

General.<br />

8.2 75 1440 II est maintenu a Tournai.<br />

8.3 77 1441 II est de nouveau maintenu a Tournai.


60 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

8.4 89 1448 II r&idera & Sceydam (couvent de Schiedam,<br />

Pays-Bas, fonde depuis cinq ans).<br />

9 108 1458 Bertrandus GYNET, pretre du prieur* de<br />

Buzan^ais (Indre), residera au couvent de<br />

CONDREN. Son deces est cite lors des<br />

Chapitres Ge'niraux de 1469 (p. 134) et de<br />

1474 (p. 144).<br />

10 109 1459 Cornelius, pretre du couvent de Bentlage<br />

(Allemagne), residera a CONDREN a la<br />

disposition du prieur de Tournai11.<br />

10.1 117 1462 II residera au couvent de Paris.<br />

11 109 1459 Vincentius, pretre du couvent de Namur, resi<br />

dera a CONDREN a la disposition du pri<br />

eur de Tournai.<br />

12 117 1462 Richardus (Richard MARESQ), pretre du cou<br />

vent de Caen, est envoye* par son prieur,<br />

avec un ou des compagnons, comme recteur<br />

du couvent de CONDREN. A Caen, il<br />

avait 6te sous-prieur en 1431 et simple reli<br />

gieux en 143812. Le Chapitre Ge'ne'ral de<br />

1453 (p. 98) 1'envoya a Tournai pour se preparer<br />

a sa tache de reTormateur, Vy maintint<br />

en 1454 (p. 101), en 1455 (p. 102) et en<br />

1456 (p. 104), le renvoya a Caen en 1461<br />

(p. 114) pour en reformer le couvent, avec<br />

les fonctions de sous-prieur.<br />

II est envoye au prieure' de Buzancais en<br />

1470 (p. 136), avec deux compagnons,<br />

pour le reformer. II sera encore simple reli<br />

gieux a Caen en 147712. Son deces est<br />

connu lors du Chapitre General de 1478 (p.<br />

154).<br />

13 166 1484 Johannes, prieur de CONDREN, est decide.<br />

14 169 1485 Nicolaus DOCH, du couvent de Paris, r&idera<br />

a CONDREN.<br />

A partir de i486, les Definitions des Chapitres Generaux ne<br />

citeront plus de religieux du couvent de Condren, ce qui confirme<br />

le transfert de la communaute a Chauny.<br />

11 Cornelius est aussi cite* dans "<strong>CLAIRLIEU</strong>", ann&s 1962-1963, page 139, note<br />

n° 122.<br />

12 Voir "<strong>CLAIRLIEU</strong>", annexe 1967, page 43, et annee 1989, pages 131-132.


LE PRIEURE DE CHAUNY<br />

Sources et Bibliographic<br />

LES CROISIERS EN PICARDIE 61<br />

Nous retrouvons pour Chauny les memes ouvrages que pour<br />

Condren, avec quelques adjonctions.<br />

L'abbe Jules CARON, dans une "Histoire populaire de CHAU<br />

NY et de ses environs", au chapitre des rues et places publiques,<br />

cite l'impasse Sainte-Croix qui s'ouvre sur la rue des Cailloux en<br />

disant que<br />

"La maison-mere des Dames de la Croix de Chauny s'est mise dans cette<br />

impasse depuis la Revolution; elle e'tait situe'e primitivement sur la place de<br />

rhotel-de-ville, a l'entre'e de la rue Neuve-Saint-Martin; puis dans<br />

l'Abbayette; l'emplacement actuel du couvent et du pensionnat des<br />

Dames de la Croix fut occupe', jusqu'en 1790, par les fibres Croisds, ou<br />

religieux de Sainte-Croix, appeles a Chauny, en 1485, par la pieuse princesse<br />

Marie de Cleves13".<br />

Maximilien MELLEVTLLE, dans le "Dictionnaire Historique<br />

du Departement de l'Aisne"14, se borne a citer qua Chauny<br />

"une petite communaute' defreres croisis s'etablit ... en i486",<br />

et il publie une gravure anonyme representant une vue generate de<br />

Chauny en 1610. Alliant l'exactitude k une grande fantaisie,<br />

comme cela se faisait a l'epoque, cette vue comporte, pres des<br />

remparts, l'eglise des croisiers avec son abside demi-circulaire et sa<br />

fleche centrale.<br />

L. CAPAUMONT, dans la "Notice historique sur la ville de<br />

Chauny"15, donne une petite indication sur Marie de Cloves:<br />

13 "Histoire populaire de CHAUNY et de ses environs" par TAbbe* Jules CARON,<br />

curd d'Autreville. A Visbecq, libraire-editeur, Chauny, place de l'H6tel-de-Ville 1878<br />

pages 30-31.<br />

14 "Dictionnaire Historiaue du De'partement de l'Aisne" par Maximilien MELLE-<br />

VILLE, Office d'Edition du Livre d'Histoire, Paris, 1996, Edition complete et<br />

annotde de l'ddition de 1865, d'apres l'ddition originale de 1857, dont les deux tomes<br />

ont ixi rdunis en un volume.<br />

15 "Notice Historique sur la Ville de Chauny, suivie d'un traiti sur les mesures loca<br />

les, nouvelles et anciennes" par L. CAPAUMONT, secretaire de la mairie. Imprimerie<br />

Soulas-Amoudry, libraire, Noyon, 1840, 116 pages (Tome I, page 225).


62 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

"Charles, due d'Orl^ans ... a sa sortie de captivite en 1440 ... dpousa<br />

Marie de Cleves, fille d'Adolphe Ier et niece du due de Bourgogne, qui<br />

fut dame de Chauny par douaire; le sdjour de cette ville plaisait beaucoup<br />

a cette dame; elle prit la resolution de s'y e'tablir et y mourut en 1487; on<br />

ne dit pas qu'elle y fut inhumee".<br />

Maximilien MELLEVILLE, dans son "Histoire de la ville de<br />

Chauny55, poursuit la citation que nous avons donnee au chapi-<br />

tre de Condren:<br />

"Bien que places sous la protection du due et de la duchesse d'Orleans,<br />

l'etablissement (des croisiers) a Chauny ne se fit pas sans difficult^. Le<br />

cure du lieu craignant de se voir enlever, par ces nouveaux venus, une partie<br />

des offrandes et des oblations des fideles, leur suscita mille obstacles.<br />

Cela les mit dans la necessity de composer avec lui. Us s'engagerent a lui<br />

payer chaque anne*e une rente de 20 sous, a presenter tous les ans, le jour<br />

de la Chandeleur avant la messe, au prieur de Notre-Dame, un cierge de<br />

cire blanche pesant une livre, et a assister aux processions ge'nerales.<br />

Moyennant ces concessions, ils furent autorise's a se fixer a Chauny, a avoir<br />

des troncs dans leur e'glise et a recevoir les offrandes des fideles. En 1772,<br />

ces religieux etaient encore au nombre de cinq, et possedaient 2.500 livres<br />

de revenus".<br />

MELLEVILLE publie de nouveau "La vue de la ville de<br />

Chauny" mais il la date de 1604.<br />

Le Bulletin de la Societe Academique de Chauny de l'annee<br />

1890 fournit quelques precisions sur les proprietes des croisiers<br />

adjugees au titre des biens nationaux. Nous y reviendrons plus<br />

loin.<br />

Enfin, les Archives Departementales de TAisne permettent de<br />

trouver de nombreux renseignements dans les series B, H et Q.<br />

Nous n avons pas encore pu les exploiter completement, de meme<br />

que nous n avons pas entrepris de depouiller les registres de controle<br />

des actes notaries et sous-seings prives dont le bureau de<br />

Chauny, a lui seul, ne comporte pas moins de 123 registres en serie<br />

C(n° 1852 a 1974).


Identification<br />

LES CROISIERS EN PICARDIE 63<br />

II convient d'eliminer l'erreur - plusieurs fois rencontre - de la<br />

confusion de CHAUNY avec CHAULNES, toutes deux cites de<br />

Picardie. Le pr&ieux "INDEX" publie en 195316 rattache douze<br />

fois a Chaulnes les citations d'HERMANS. Dans ses "ANNA<br />

LES..."17, nous trouvons notamment<br />

"CALNIACUM ... est oppidulum Picardiae, dioecesis Noviomensis, tres<br />

distans leucas Perona ...",<br />

c'est-a-dire Chaulnes (ou Chauny?) est une petite place-forte distante<br />

de trois lieues de Peronne, soit environ douze kilometres. Or,<br />

a vol d'oiseau, Chaulnes est a 16 km de Peronne tandis que<br />

Chauny en est eloign^ de 40 km.<br />

Etymologiquement, "La Grande Encyclopedic"18 attribue CAL<br />

NIACUM a Chauny, alors que Chaulnes d^coulerait de Calnoe,<br />

Ceuloe, Cenlula ou Chaula. Au demeurant, les toponymes les plus<br />

frequemment employes par HERMANS sont Calniacensis,<br />

Calneacensis, Channyacensis et Channyensis, termes qui sont sans<br />

ambiguite.<br />

16 L'INDEX renvoie aux "ANNALES ..." d'HERMANS:<br />

- pour CHAULNES aux pages suivantes ou nous trouvons<br />

- Tome I (1) 18 Charny, 150 Calniacensi et Calniacum, 151 Channyensis,<br />

Scannii, Chaunii, Calniacum, Calniacensem.<br />

- Tome I (2) 88 Calniaci,<br />

- Tome II 191 et 196 Calniacensis, 199 Samnii, Scannii,<br />

- Tome III 88 et 91 Calneacensi, 93 et 139 Calneacensis, 226 Calniacensis.<br />

- pour CHAUNYaux pages suivantes ou nous trouvons<br />

- Tome II 192 Channyacensem, 195 Channyensis.<br />

17 "ANNALES ..." d'HERMANS, Tome I (1) page 150<br />

18 "LA GRANDE ENCYCLOPEDIE", Paris, Lamirault et Cie, e"diteurs, Paris, 61<br />

rue de Rennes, Imprimerie Arrault, Tours, pages 957 et 966 (tome 10).


Vue (jcocrale de Chauny en 1610.<br />

Extrait du "Dictionnaire Historique du Departement de l'Aisne" par Maximilien Melleville.<br />

L'eglise du Prieure Sainte-Croix est au centre.<br />

n<br />

B


CHAUNY<br />

Au centre de Chauny, l'enclos rectangulaire de l'ancien prieurd Sainte-Croix est indique'<br />

par une fleche.<br />

Extrait agrandi de la Carte de l'lnstitut Ge'ographique National au 1/25.000 N° 2510 Est.


La ville de Chauny au XVIIIe siede.<br />

Le couvent des religieux de Sainte-Croix est install* dans un angle de la ville fortifiee, a proximit*<br />

d'un Element dtfensif qui porte le nom de "Bastion Ste-Croix", pointe* vers le Nord-fcst.


CHAUNY<br />

PLAN


PLAN<br />

CHAUNY


70 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

Situation geographique<br />

Lorsque, d^muni de toute information sur la localite, nous<br />

avons eu pour la premiere fois Toccasion de faire une hake a<br />

CHAUNY en 1989, nous n'avons trouve personne qui fut en mesure<br />

de nous renseigner sur Templacement du Prieure Sainte-<br />

Croix. Nous avons craint que la Premiere Guerre Mondiale en ait<br />

definitivement efface toute trace lors de la destruction systematique<br />

opdree par les Allemands en 1917.<br />

Huit annees plus tard, revenant a Chauny, muni du plan de la<br />

ville au XVIIIe siede consulte dans l'ouvrage de TURPIN4 et<br />

apres en avoir reporte le contour des remparts sur un plan recent,<br />

nous avons constate sur place que, malgr^ les destructions dues a<br />

la Revolution et aux guerres, l'emplacement du prieure Sainte-<br />

Croix avait subsiste dans sa delimination parcellaire peripherique,<br />

avec exactitude, depuis plus de 250 ans.<br />

Grace aux deux extraits des plans cadastraux aimablement fournis<br />

par M. Pascal HIRSON, geometre-expert a Chauny, nous<br />

avons pu comparer revolution de la repartition du terrain en<br />

diverses parcelles au XVIIIe, XIXe et XXe siecles.<br />

L'enclos du prieure affecte un rectangle assez regulier mesurant<br />

environ 130 metres de longueur et 40 metres de largeur. II couvrait<br />

done approximativement un demi-hectare.<br />

II etait situe dans Tangle septentrional de la ceinture des rem<br />

parts qui entouraient Chauny. II donnait son nom au "Bastion<br />

Sainte-Croix" pointe vers le nord-est. A Test se trouvait le bastion<br />

du Pissot, isole par un foss^ en eau franchi par le pont du Pissot<br />

lui-meme verrouille par la porte du meme nom.<br />

Au nord et a Test, le mur de cloture du prieure etait longe par<br />

le large chemin de ronde, appele ult^rieurement "Les Promena<br />

des". Tres elargi et les remparts ayant ete arases, il domine le grand


LES CROISIERS EN PICARDIE 71<br />

jardin public qui occupe les fosses asseches. Le long du mur orien<br />

tal de l'enclos du prieure, l'allde plantee d'arbres porte actuellement<br />

le nom d'Allee des Veuves, probablement a cause de la proximite<br />

du monument commemorant les morts de la Deuxieme<br />

Guerre Mondiale, construit rue de la Paix.<br />

Au sud, le couvent avait un acces sur la rue d'Orleans qui evo-<br />

quait l'epoque ou le due d'Orleans etait, entre autres fiefs, seigneur<br />

de Chauny. C'est l'actuelle rue de la Paix.<br />

A l'ouest, la rue Sainte-Croix bordait le couvent sur une lon<br />

gueur de 80 metres environ et debouchait au sud a l'endroit oil la<br />

rue des Cailloux se poursuit par la rue d'Orleans. Ce n'^tait,<br />

comme de nos jours, qu'une voie sans issue qui fut appelee "Cul<br />

de sac de la Vigilance" sous la Revolution, est nommee "Cul de sac<br />

Sainte-Croix" sur le plan cadastral du XIXe siecle, et "Rue Sainte-<br />

Croix" sur celui du XXe siecle.<br />

Presque dans l'axe de cette impasse, en traversant la rue de la<br />

Paix, on trouve la tr&s courte rue de Cleves. Nous savons, par<br />

MELLEVILLE19, que Marie de Cleves, duchesse d'Orleans, fit<br />

construire le prieure de Chauny. Rappelons que Marie de Cleves,<br />

princesse de la maison de La Marck, nee le 9 septembere 1426,<br />

decedee a Chauny en 1487, etait la fille d'Adolphe IV, due de<br />

Cl&ves, et de Marie de Bourgogne. Elle etait la petite-fille de<br />

Charles le Temeraire, 4eme due de Bourgogne. Elle se maria en<br />

1440 avec Charles ler, due d'Orleans, le poete, dont elle etait la<br />

troisieme femme. Cette union scella definitivement la fin de la<br />

lutte des Armagnacs et des Bourguignons, marquee notamment<br />

par le traite de Buzan^ais signe le 14 novembre 1412. Mere du roi<br />

de France Louis XII, Marie de Cleves se remaria en 1480 avec un<br />

jeune gentilhomme artesien, Jean de Rabodanges, seigneur de<br />

Boncourt. Consideree comme l'une des femmes les plus distinguees<br />

de son temps, Marie de Cleves avait de grandes qualites<br />

' Cf. supra dans le chapitre "Sources et bibliographic" pour le prieure de Condren.


72 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

intellectuelles et morales, une profonde pi^te, un cuke pour les<br />

arts, qu'elle prot^gea, et meme un trbs reel talent po&ique20.<br />

Le plan du XVIIIe siecle ne fournit pas Vindication sur Ternplacement<br />

de 1'eglise, ni sur celui des batiments monastiques.<br />

Nous ne trouvons qu'une maigre Enumeration de ces lieux dans le<br />

proc&s-verbal de visite et d'estimation de Sainte-Croix de Chauny,<br />

datE des 14, 15 et 17 Janvier 1791, et etabli par Jacques NICO<br />

LAS dit "Cravatte", maitre mafon et entrepreneur de batiments,<br />

expert nomme par le Directoire du District de Chauny:<br />

^glise<br />

cloitre<br />

maison (monast£re)<br />

batiment<br />

grange<br />

dcurie et remise<br />

mur de cloture (et terrains batis et non batis,<br />

mesurant 100,5 verges)<br />

maison occupe'e par la dame MANGIN,<br />

petit fournil et appenti, jardin (6 verges)<br />

maison occupee par le nomme PREVOST,<br />

compagnon vitrier, batie en bois<br />

(10 pieds largeur sur 17 longueur)<br />

1<br />

1<br />

664 livres<br />

128 livres<br />

059 livres<br />

339 livres<br />

224 livres<br />

54 livres<br />

2 200 livres<br />

1 600 livres<br />

100 livres<br />

Total: 7 368 livres21.<br />

Le prieure Sainte-Croix, declare bien national, fut vendu par<br />

adjudication le 5 avril 1791. Le proc&s-verbal nous indique qu'il y<br />

avait un "belvedair" au bout du jardin (?), et que l'dglise ainsi que<br />

la chapelle de la Vierge devaient etre demolies22.<br />

Nous n'avons pas encore pu consulter les matrices cadastrales<br />

pour relever l'identit^ des propri&aires qui ont succede aux adju-<br />

20 "LA GRANDE ENCYCLOPEDIE", op.cit., Tome 11, page 667, et le "GRAND<br />

DICTIONNAIRE ENCYCLOPEDIQUE LAROUSSE", 1982, Tome III, page 2308.<br />

21 Archives Ddpartementales de 1'Aisne, LAON, Q.423/116.<br />

22 A.D. Aisne, registre Q.433, prods-verbal n° 171. II fait l'objet d'un chapitre spe<br />

cial (cf. infra). Le bulletin municipal "HISTORIQUE de CONDREN" indique "... la<br />

construction d'un couvent et d'une dglise ditruits h la Revolution".


LES CROISIERS EN PICARDIE 73<br />

dicataires de 1791. Nous pourrions y trouver l'annee lors de<br />

laquelle les Dames de la Croix, dont nous a parle l'abbe Caron23,<br />

ont fait Pacquisition des lieux.<br />

L'oeuvre du graveur A. Benoit, reproduite dans la belle publica<br />

tion sur les "Rues et Places d'hier k aujourd'hui" (M&noire du<br />

Chaunois) dont M. Rene GERARD est l'auteur24, montre une vue<br />

cavaliere du "Pensionnat des Religieuses de la Croix" qui peut etre<br />

attribute a la fin du XIXe siecle. Cette institution etait exactement<br />

installee a l'emplacement du prieure Sainte-Croix. La preuve en<br />

est apportee par trois documents:<br />

- une photographie aerienne de Chauny, anterieure k 1917, dont<br />

nous ne possedons qu'une photocopie tr&s sombre que nous avons<br />

du renoncer a reproduire,<br />

- une carte postale representant "Les Promenades" au debut du<br />

XXe siecle, oil Ton apergoit le chevet de la chapelle du pensionnat,<br />

- une reproduction d'une photographie de cette chapelle partiellement<br />

d^molie (contemporaine de la Premiere Guerre Mondiale,<br />

supposee responsable de la demolition); la magonnerie, faite de<br />

briques, semble apporter la preuve qu'il s'agissait d'une construc<br />

tion du XIXe siecle25; l'eglise initiate des croisiers (XVe siecle)<br />

aurait done effectivement disparu lors de la Revolution.<br />

Exception faite des fondations du mur d'enceinte, il apparait<br />

que rien ne subsiste desormais du prieure Sainte-Croix de Chauny.<br />

De nos jours, son emplacement est occupe par:<br />

- deux immeubles d'habitation aux numeros 4 et 6 rue de la Paix,<br />

- le magasin "Art et Lumiere" au numero 8 de cette rue,<br />

- deux demeures racemes, avec jardin bois£, aux numeros 6 et 8 de<br />

l'impasse (et non pas de la rue) Sainte-Croix.<br />

23 Abte CARON, cf. supra, note 13.<br />

24 Rend GERARD, president de la Socie'te' Acade'mique d'Histoire, d'Arche'ologie,<br />

des Arts et des Lettres de Chauny, demeurant 15 rue du Village, 02300 COMMEN-<br />

CHON. Bulletin imprime' par Dupuis S.A., 02700 Tergnier, 1995, page 27.<br />

25 Les trois documents nous ont 6t6 aimablement offerts par M. Rend GERARD que<br />

nous tenons a remercier de son aide prdcieuse.


PENSIONNAT DES RELIGIEUSES DE LA CROIX<br />

Memoire du chaunois rues et places 27.<br />

1


Vue des "Promenades", ancien chemin de ronde des remparts, en direction du "Bastion Sainte-Croix".<br />

Le couvent des Croisisers etait a gauche. Entre les arbres, on aper^oit le chevet de l'eglise des Religieuses de la Croix.<br />

La carte postale peut etre datee du debut du XX' siecle.<br />

—<br />

pa<br />

n<br />

o<br />

73<br />

z<br />

-a<br />

n<br />

g<br />

pn


L'eglise des Religieuses de la Croix, a Chauny.<br />

Cette vue semble avoir ete prise apres 1917, annee de la destruction systematique de la ville par 1'armee allemande.


Le temporel du prieure<br />

LES CROISIERS EN PICARDIE 77<br />

Nous ne le connaissons actuellement que d'une fafon fragmentaire.<br />

Dans Tattente de nos futures recherches, nous nous bornons<br />

provisoirement a quelques indications relevees aux Archives<br />

Departementales de PAisne.<br />

1. Le 16 novembre 1696, un parchemin de Gabriel SOUAILLE,<br />

conseiller du roy, president lieutenant ge'ne'ral au baillage de Chauny et<br />

prevost roial dudit lieu<br />

...concerne un bail consenti par Louis Nicolas de VERVIN,<br />

chevalier seigneur de Saint-Ay, a Me Simon de CHAGNES,<br />

conseiller du roy, lieutenant en la maitrise particuliere des Eaux et Forets<br />

de Chauny, d'une maison a Chauny<br />

en lisiere de la ruelle qui conduit aux religieux de Ste-Croix<br />

(Sous-serie 41.J.27, 2eme piece).<br />

2. Le 6 mai 1776: ... "M. de CREIL, ancien capitaine lieutenant<br />

des grenadiers a cheval du roy" avait compte acquerir le convent<br />

de Ste-Croix "pour en faire des ecuries et autres logements pour<br />

la compagnie qu'il commandait", projets qui n'ont pas pu<br />

s'executer (Sous-serie 41 J.27, 6eme pi£ce).<br />

3. Vente des biens nationaux. "ABBAYE" (sic) de Sainte-Croix:<br />

Le couvent de Sainte-Croix de Chauny, batiments, cours, jardins<br />

en dependant, ensemble deux petites maisons faisant<br />

face a la rue d'Orleans, ont ete vendus pour le prix total de<br />

13.200 livres.<br />

Acquereurs:<br />

- HEBERT Jean-Baptiste, pour 4 321 livres<br />

- DUVANET (lire DUVERNET) Gaspard,<br />

pour 2 879 livres<br />

- DEMANGEOT Jean-Baptiste, pour 6 000 livres<br />

61 seders 1/2 de terre (I4ha 87a 68ca) en 34<br />

pieces, savoir:


78 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

- 21 setiers (5ha 8a) en 11 pieces, sur le terri-<br />

toire de Chauny,<br />

- 26 setiers (6ha 29a) en 11 pieces, au terroir<br />

d'Abbecourt,<br />

- 18 setiers 3/4 (4ha 53a 42ca) en 10 pieces,<br />

au terroir d'Ognes,<br />

- 3 setiers (72a 57ca) en 2 pieces, au terroir<br />

de Neuflieux, vendus a DEBRY Jean-<br />

Baptiste, laboureur a Abbecourt, et RADET<br />

Charles, laboureur a Chauny, moyennant 17 100 livres.<br />

Une piece de terre de 3 quarterons (18 ares) et un<br />

setier neuf verges (28 ares 38 centiares) en 2<br />

pieces, a Commenchon, vendues a DUPONT<br />

pour 155 livres.<br />

Trois macaudees de terre (lha 39a 60ca) au<br />

Bailly, terroir de Chauny, vendues a GRE-<br />

NIER Jean-Charles, jardinier a Chauny, pour 1 000 livres.<br />

Un marche de 9 setiers 7 verges 1/2 de terre (2ha<br />

22a) et 2 setiers 8 verges (52a lOca) de pres,<br />

vendus a Veuve Felix MARECHAL, pour 910 livres.<br />

Ces elements ont ete publies dans le Bulletin de la Societe<br />

Academique de Chauny (Tome IV, 1890, pages 223-224) qui pre<br />

cise qu'ils proviennent de "diverses notes recueillies par M. l'abbe<br />

CARON" (Archives Departementales de l'Aisne, 8° R 10/4).<br />

Nous n avons pas pu expliquer comment les 61 setiers 1/2 de terre<br />

vendus a DEBRY et RADET deviennent 68 setiers lorsqu'ils sont<br />

repartis en quatre lots!<br />

4. Vente des biens nationaux. "COUVENT des Religieux<br />

SAINTE-CROIXde Chauny':<br />

- Deux setiers 6 verges (51a 17ca) de terre, situes<br />

a la montagne de Commenchon, lieudit La<br />

Bourgogne, plantes de deux rangees de ceri-<br />

siers au nombre de 64 et d'un noyer, vendus a


LES CROISIERS EN PICARDIE 79<br />

MARECHAL Jean-Louis et Antoine, laboureurs<br />

a Commenchon, pour 1 000 livres.<br />

- Deux autres setiers 2 verges (49a 3lea) de terre,<br />

au meme lieudit, plantes de 9 cerisiers et de<br />

cinq mauvais pommiers, vendus a Jules<br />

GUERIN, commis au district, pour<br />

- 18 verges (8a 37ca) de terre, plantees d'un pom-<br />

1 550 livres.<br />

mier, situees proche la Ruelle Epinocque, vendues<br />

moyennant 2 400 livres.<br />

- 15 verges (6a 98ca) de terre, plantees de deux<br />

pommiers et d'un cerisier, situees ruelle<br />

d'Abbecourt, lieudit Le Grand Trou, vendues<br />

a GODARD, meunier a Commenchon, pour<br />

2 075 livres.<br />

La source est identique a celle du paragraphe 3 (pages 235-236).<br />

5. Vente de biens nationaux. Adjudication du 22 mars 1971<br />

(registre Q.433, proces-verbal n° 123, Chauny):<br />

Un marche de terre contenant 46 setiers 40 ver<br />

ges (environ 11 hectares), six faulx et demie de<br />

prez, au terroir de CONDREN, et onze faulx un<br />

quart de prez au terroir d'AMIGNI, afferme par<br />

les anciens religieux de Sainte-Croix de CHAUNY<br />

a Sebastien et Quentin LEFEVRE dudit<br />

CONDREN (par acte passe devant Me FRAN-<br />

QUET, notaire a CHAUNY, le ler mars 1788),<br />

a ete adjuge apres un seizieme feu a Andre<br />

SAUTERRE, procureur demeurant a CHAU<br />

NY, moyennant 20.900 livres.<br />

Andre SAUTERRE, juge de paix du canton rural de Chauny,<br />

agissait au profit et au nom de Charles Francois Florent<br />

GOUILLART (ou GOUILLIART), ecuyer, conseiller du Roy,<br />

son Procureur au Bureau des Finances de la Generalite de<br />

Soissons, ancien maire de la ville de SOISSONS, y demeurant.


80 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

Source: minutes du notaire RABEUF, A.D. Aisne, 136.E.7,<br />

27 mai 1788 (en ce qui concerne les titres et fonctions en<br />

vigueur avant 1789).<br />

6. Vente de biens nationaux. Adjudication du 10 aout 1791<br />

(registre Q.438, proces-verbal n° 516, Chauny):<br />

Jean-Louis GOURNAY, jardinier a Chauny, par acte du 14<br />

decembre 1786, a afferm^ 3 morceaux de terre appeles Le<br />

Champ des Croises, situes au bailly terroir de Chauny, et en a<br />

6t6 adjudicataire le 22 mars 1791 (registre Q.433, proc&s-verbal<br />

n° 119) pour 1.350 livres. Pour defaut d'avoir paye les<br />

12 % de cette somme, une nouvelle adjudication a ete prononc^e<br />

au profit de Jean-Charles GRENIER, moyennant<br />

1.000 livres, par Jacques Cabart MAUPERTUIS et Pierre<br />

TOURNEUR, vice-president et membre du Directoire du<br />

District de Chauny.<br />

7. Cr^ance du prieure. Charles BIGAULT, laboureur a<br />

Abbecourt, ofifre de rembourser huit livres de rente "qu'il doit<br />

a la nation" pour 3 minots de terre a Abbecourt, appartenant<br />

a Vabbaye de Ste-Croix de Chauny (sic). Elle sera liquids a 160<br />

livres, montant fixe par le receveur de la r^gie nationale a<br />

Chauny (Q.417/109).<br />

8. Cr^ance du prieure. Le citoyen NATIER, jardinier a<br />

Senicourt, faubourg de Chauny, doit 5 livres 12 sols 6 deniers<br />

de surcens aux religieux de Sainte-Croix. Cette dette sera<br />

liquidee a 112 livres 10 sols (Q. 418/26 A).<br />

9. Dette du prieure. Claude LECONTE, boucher, reclame 187<br />

livres 13 sols pour la fourniture de viande du 5 avril au 16<br />

novembre 1790. II devra "se pourvoir" devant les religieux<br />

(Registre des deliberations du District de Chauny, 5eme<br />

Comite, seance du 3 mars 1791 Q.411/18).


La vente du prieure<br />

LES CROISIERS EN PICARDIE 81<br />

L'adjudication du prieure Sainte-Croix de Chauny, prononcee<br />

le 5 avril 1791 par LEVEQUE, vice-president, TOURNEUR,<br />

DESPREZ et DECROIX, membres du Directoire du District de<br />

Chauny, commissaires en cette partie, accompagn^s du procureursyndic<br />

(registre Q.433, proces-verbal n° 171), presente un interet<br />

particulier a cause des observations qui suivent le proces-verbal.<br />

En voici done la transcription:<br />

"Et le neuf avril mil sept cent quatre vingt onze, apres-midi, s'est pre'sente'<br />

au secretariat du District de Chauny M. Constant Jean-Baptiste Louis<br />

HEBERT, me particulier de la maitrise des eaux et forests de Chauny, y<br />

dem(euran)t, lequel a de'dare' que l'adjudication faite a son profit le cinq<br />

de ce mois, du couvent Stc Croix de cette ville et dependances, moyennant<br />

la somme de treize mille deux cents livres est tant pour lui que pour Mrs<br />

Jean-Baptiste DEMANGEOT, prieur de la ci-devant abbaye de Genlis, y<br />

demeurant, et Gaspard Content DUVERNET, religieux du ci-devant cou<br />

vent de Ste Croix dudit Chauny, lesquels, presents, ont accepti et s'obligent<br />

solidairement enver ledit sieur HEBERT de payer ladite somme de<br />

treize mille deux cents livres dans les termes et proportions fixe's par ladi<br />

te adjudication, et de satisfaire sous la meme solidite aux autres clauses,<br />

charges et conditions d'icelle. En consequence, lesdits Srs HEBERT,<br />

DEMANGEOT et DUVERNET desirant diviser entre eux lesdits biens<br />

sont convenus de ce qui suit. Savoir:<br />

- Que ledit S. DEMANGEOT aura pour sa part et portion la maison de<br />

Ste Croix, a prendre depuis le batiment qui est contre la basse-cour et tout<br />

le terrein du coti du midi qui se trouvera compris dans l'enceinte que formera<br />

un mur que lesdits Srs DEMANGEOT et HEBERT conviennent<br />

de faire sur les fondations et en continuant celui qui est existant actuellement<br />

et s^pare le jardin d'en-haut d'avec les autres petits jardins attenants<br />

la cour, et le jardin d'en-bas, et ledit mur se prolongera ensuivant celui<br />

actuellement existant jusqu'a la petite descente proche le mur du rempart<br />

ou il sera egalement, et a l'allignement du mur ci-dessus, etabli un mur<br />

par suite. Pour raison de quoi ledit S. DEMANGEOT payera du prix<br />

principal de ladite adjudication la somme de six mille livres.<br />

- Que M. HEBERT aura pour sa part et portion la basse-cour en en tier<br />

avec les granges et ecurie y etant, toute la portion de jardin, depuis le mur<br />

ci-dessus de'signe' qui sera bati entre le S. DEMANGEOT et lui, la terrasse<br />

e*tant au bout dudit jardin proche le rempart, le Belvedair et le ter<br />

rein et murs de cloture compris dans cette portion, de plus YEglise et


82 ' LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

sacristie, sauf remplacement cede a M. DEMANGEOT, apres leur demo<br />

lition et la Chapelle de la Vierge dont remplacement est cede a M.<br />

DUVERNET \ et enfin ledit sieur HEBERT aura la petite maison, sise rue<br />

d'Orteans, louee au No(tair)e PREVOT et tenante a celle occupee par la<br />

D(am)e MANGIN. Pour raison de quoi M. HEBERT payera dudit prix<br />

principal la somme de quatre mille trois cent vingt et une livres.<br />

- Et enfin que M. DUVERNET aura pour sa part et portion la maison sise<br />

rue d'Orleans, occupe'e par ladite Dame MANGIN, la cour, jardin en<br />

dependant, et remplacement de la Chapelle de la Vierge, apres sa demoli<br />

tion^ et il sera construit un mur mitoyen sur Pallignement de celui qui<br />

existe actuellement a cote de ladite chapelle, et qui separe le jardin de ladi<br />

te maison, de celui qui appartiendra a M. DEMANGEOT, laquelle cons<br />

truction sera fake aux frais et depens de ce dernier, et cependant ledit S.<br />

DUVERNET s'oblige de payer audit S. DEMANGEOT dans un an<br />

d'hui une somme de cent cinquante livres pour tenir lieu de sa moitie<br />

dans les frais dudit mur sans que les parties puissent a cet £gard exercer<br />

aucune autre repetition Tune contre l'autre. Pour raison de quoi ledit S.<br />

DUVERNET payera dudit prix principal la somme de deux mille huit<br />

cent soixante dix-neuf livres.<br />

- Tout ce que dessus a 6t6 consenti et accepte par lesdits S(ieu)rs<br />

HEBERT, DEMANGEOT et DUVERNET, sans cependant que lesdites<br />

clauses puissent deroger a la solidite ci-dessus stipulee.<br />

- Et ont lesdits S(ieu)rs susnommes signe* avec nous, secretaire de ce dis<br />

trict, Fan et jour susdits.<br />

Ont signe: HEBERT f. DEMANGEOT, prieur<br />

Enregistd a Chauny le 18 avril 1791<br />

Recu quinze sols<br />

Contant DUVERNET TOURNEUR<br />

DESPREZ LEVEQUE DECROIX<br />

Signed BOURGES (?)"<br />

(vice-president)<br />

Ce texte montre que l'eglise du prieure Sainte-Croix de Chauny,<br />

ainsi que la chapelle de la Vierge dont nous apprenons ainsi Pexis-<br />

tence, conservees jusqu'alors, etaient vouees a la demolition.<br />

Comment HEBERT, devenu proprietaire de l'^glise, aurait-il pu la<br />

conserver, sinon pour un usage profane qui aurait conduit a main-<br />

tenir Pedifice hors d'eau et Paurait peut-etre sauve comme Pa ete<br />

Teglise du prieure Sainte-Croix de Buzan


LES CROISIERS EN PICARDIE 83<br />

DUVERNET, pour autant qu'il ait conserve un attachement sen<br />

timental a son couvent, aurait-il pu entretenir la chapelle de la<br />

Vierge alors que les biens et revenus etaient supprimes par la vente<br />

des biens nationaux?<br />

II apparait done comme certain qu'eglise et chapelle n'ont pas<br />

echappe a la destruction et qu'elles ont du servir de carriere, les<br />

materiaux ainsi recup^res ayant pu etre utilises pour edifier le mur<br />

de separation des lots des acquereurs, ou vendus comme cela s'est<br />

souvent produit. On sait aussi qu'a l'epoque, on etait tres loin de<br />

celle oil Ton prit enfin de l'interet pour la conservation du patrimoine<br />

architectural historique.<br />

Dans la tourmente revolutionnaire, nos religieux<br />

DEMANGEOT et DUVERNET ont-ils pu resider paisiblement<br />

dans leur propriete ? Nous ne sommes renseignes que pour le pre<br />

mier. En effet, par le registre des seances de la Societe Populaire de<br />

CHAUNY26, nous savons que le tribunal revolutionnaire de<br />

LAON condamna comme fanatique et envoya dans les prisons<br />

d'Argenlieu:<br />

"5°. DEMANGEOT J.-B., de Chauny, 53 ans, celibataire; avant la<br />

Revolution, prieur de l'abbaye des Pre'montre's reformes de GENLIS27;<br />

aujourd'hui sans profession ni revenu; caractere couvert; opinions fanati-<br />

ques. Le Comite observe au Comite de suret^ gendrale que, lors de l'ap-<br />

position des scelles sur les effets de DEMANGEOT, il s'est trouve une<br />

quantite considerable d'ornements et de linges d'e'glise, pour 3.000 livres<br />

environ et un calice avec sa patene que sa soeur et sa niece ont dit aux<br />

membres du Comiti charges de l'apposition des scelles, etre vendus<br />

depuis quelque temps. Le citoyen DEMANGEOT est encore denonce au<br />

Comite par la Societe Populaire pour avoir assiste a des conciliabules<br />

tenus a l'Hopital chez les Soeurs, avec des pretres inconstitutionnels; le<br />

Comite informe sur cette denonciation et en rendra compte au Comite<br />

de surete generale"28.<br />

26 In "BULLETIN de la SOCIETE ACADEMIQUE de CHAUNY", Tome 4, 1890<br />

(A.D.Aisne8°R10/4).<br />

27 Abbaye (ruinee) de GENLIS, ancienne commune de GENLIS devenue<br />

VILLEQUIER-AUMONT, situe'e a 5 km au nord de Chauny.<br />

28 Cf. note 26, op.cit., pages 61-62.


84 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

Qu'est devenu DEMANGEOT apres son incarceration ? A-t-il<br />

sauve sa tete? Quant & Gaspard Constant DUVERNET, a-t-il ete<br />

assermente? Combien de temps a-t-il pu subsister a Chauny? Est-<br />

il retourne au couvent de Liege ou il avait ete ordonne pretre ? Ce<br />

sont autant de questions auxquelles il devrait etre possible d'ap-<br />

porter des reponses grace aux archives.<br />

Liste des religieux<br />

Comme pour le prieure de CONDREN dont la liste de reli<br />

gieux sera suivie de celle des religieux de CHAUNY, nous utilise-<br />

rons les Definitions des Chapitres Generaux et la revue "CLAIR-<br />

LIEU" comme principales sources. Nous ferons aussi reference a<br />

la liste ^tablie par le Dr. J-Michael HAYDEN signale dans notre<br />

avant-propos et que nous avons completee par une numerotation<br />

de 1 a 289 pour faciliter les recherches.<br />

Num^ro Num^ro de Anne'e du<br />

d'ordre pages des Chapitre<br />

Definitions Gdn^ral<br />

15 175 1487 Gherhardus LOSET, du couvent de Tournai,<br />

re'sidera dans le nouveau couvent de<br />

Chauny.<br />

16 185 1490 Cornelius GOES, du couvent "La Vallee des<br />

Lis" a Falkenhagen en Westphalie (Alle-<br />

magne), re'sidera au couvent de Chauny<br />

comme conventuel.<br />

17 185 1490 Godfridus BOMMEL, pretre du couvent<br />

d'Asperen (Pays-Bas), re'sidera a Chauny.<br />

18 186 1490 Johannes BRUGIS (Jean de Bruges), prieur de<br />

Chauny, et trois conventuels du meme cou<br />

vent sont de'ce'de's.<br />

17bis 188 1491 Gotfridus (Godefroid) BUMMEL retournera<br />

a Asperen, son couvent.


LES CROISIERS EN PICARDIE 85<br />

19 188 1491 Arnoldus BUSCODUCENSIS (Arnold de<br />

Bois-le-Duc, ou Hertogenbosch, Pays-Bas)<br />

restera au couvent de Chauny.<br />

20 188 1491 Martinus CADOMENSIS (Martin, du cou<br />

vent de Caen) re'sidera au couvent de<br />

Chauny.<br />

21 188 1491 Nicolaus donatus AQUENSIS (Nicolas, frere<br />

donne* du couvent d'Aix-la-Chapelle) re'si<br />

dera au couvent de Chauny.<br />

22 190 1492 Michael RUSSEL, du couvent de Caen, resi-<br />

dera au couvent de Chauny comme con-<br />

ventuel.<br />

23 193 1493 Glinus (Guilhain?), du couvent de Chauny,<br />

residera au couvent de Namur jusqu'au rap-<br />

pel du Reverend Pere General.<br />

24 193 1493 Natalis (Noel), du couvent de Chauny, y<br />

reviendra.<br />

25 201 1495 Lambertus CAMPIS, frere donne* du couvent<br />

Marie de la Paix (Marienfriede, au duche de<br />

Cleves, Allemagne), re'sidera au couvent de<br />

Chauny.<br />

15bis 202 1495 Gerhardus (LOSET ?), de Chauny, est d6c6d6.<br />

26 202 1495 Petrus, de Chauny, est decede. S'agirait-il de<br />

Petrus qui etait a Condren en 1435, soixan-<br />

te ans plus tot ?<br />

27 204 1496 Johannes de WARENIS (Jean, du couvent de<br />

Varennes-sur-Allier), restera au couvent de<br />

Chauny jusqu'a son rappel par le R^ Pere<br />

General.<br />

28 208 1497 Petrus WESENPELCER, pretre et procureur<br />

du couvent de Chauny, est decede\<br />

29 214 1499 Johannes BACE est de'charge' de l'office de<br />

sous-prieur du couvent de Chauny, et il est<br />

nomine* aux memes fonctions au couvent de<br />

Tournai.<br />

30 214 1499 Jacobus de HERMES est de'charge' des mainte-<br />

nant de roffice de sous-prieur de Tournai,<br />

et il est nomme' aux memes fonctions a<br />

Chauny.


86 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

31 215 1499 Johannes ROSA (Jean ROSE ou de ROSE), du<br />

couvent de Buzan^ais, residera a Chauny<br />

jusqu'au rappel du R^ Pere General.<br />

31.1 221 1501 Johannes de ROSE est incorpore au couvent<br />

de Chauny.<br />

31.2 232 1504 Johannes de ROSA est nomme prieur a<br />

Buzanc^is.<br />

31.3 251 1511 Johannes de ROSA re'sidera au couvent de<br />

Tournai.<br />

31.4 269 1519 Johannes de ROSA, pretre de Buzancais, est<br />

de-cede.<br />

32 221 1501 Matheus Parisiensis (Matthieu, clerc du cou<br />

vent de Paris) residera au couvent de<br />

Chauny jusqu'au rappel du chapitre gene<br />

ral.<br />

33 221 1501 Johannes SCENESCALLI (Jean SENE-<br />

CHAL), du couvent de Chauny, residera au<br />

prieure Saint-Georges de Tre'meur comme<br />

sous-prieur.<br />

34 223 1501 Petrus CALNIACENSIS (Pierre, pretre de<br />

Chauny) est decede\<br />

35 227 1502 Hubertus CALNIACENSIS (Hubert, du cou<br />

vent de Chauny) est decede.<br />

36 232 1504 Johannes GRAND, du couvent de Paris, reste-<br />

ra au couvent de Chauny jusqu'au rappel du<br />

Rd Pere Ge'ne'ral.<br />

37 241 1507 Jacobus SENESCALLI (Jacques SENE-<br />

CHAL), du couvent de Chauny, est decede\<br />

38 244 1508 Augustinus CONDRENSIS (Augustin de<br />

Condren) re'sidera au prieure du Verger-<br />

Sainte-Croix, a Seiches-sur-le-Loir.<br />

39 244 1508 Henricus COSFELDIE, sous-prieur a Aix-la-<br />

Chapelle, est nomme' sous-prieur a Chauny<br />

ou le prieur et les freres devront le respecter<br />

ou lui obe'ir selon la coutume de l'Ordre,<br />

sous peine de faute grave.<br />

40 262 1515 Paulus CALNIACENSIS (Paul, pretre de<br />

Chauny) est dece'de'.


LES CROISIERS EN PICARDIE 87<br />

24bis 269 1519 Natalis, prieur du couvent de Chauny, est<br />

decede.<br />

41 276 1522 Almerus, pretre du couvent de Chauny, est<br />

de'ce'de.<br />

42 277 1523 Johannes GROIT (ou GROTE), du couvent<br />

de Paris, residera au couvent de Chauny.<br />

43 278 1523 Amandus CALNIACENSIS (Amand, pretre<br />

de Chauny) est decede.<br />

44 281 1524 Bonaventura, pretre du couvent de Chauny,<br />

est decede.<br />

45 293 1529 Jacobus HARDEMONT (a identifier a<br />

Nicolaus HOUDMAN?), du couvent de<br />

Chauny, residera a Tournai jusqu'au rappel<br />

du Rd Pere (General).<br />

46 299 1531 Petrus CHADONIENSIS (Pierre, du couvent<br />

de Chauny), sous-prieur, est decede.<br />

47 301 1532 Jacobus DOLLEMART (ou DANDERMIT,<br />

ou DANTERMENT?), conventuel de<br />

Chauny, avec le consentement du prieur et<br />

des freres de ce couvent, est incorpore au<br />

couvent de Tournai avec la permission du<br />

prieur et des freres de ce monastere.<br />

48 302 1532 Helenus, pretre du couvent de Chauny, est<br />

decide.<br />

49 310 1535 Lambertus DIONENSIS (Lambert, du cou<br />

vent de DINANT ?) est nomme sous-prieur<br />

au couvent de Chauny ("conventus<br />

Schauny") dont le prieur et les freres<br />

devront se corriger honnetement et faire<br />

preuve de charite\<br />

50 329 1541 Petrus CALNIACENSIS (du couvent de<br />

Chauny) est decede.<br />

51 341 1546 Andreas BIBILLACE, anciennement sous-<br />

prieur du couvent de Chauny, est decede.<br />

52 341 1546 Thomas de LARUSH ("hoc est de RUPE"),<br />

pretre du couvent de Chauny, est dece'de'.<br />

53 343 1547 Johannes BIBLOCT (ou BYLLOCK), pretre<br />

et ancien du couvent de Chauny, est<br />

dece'de.


88 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

54 345 1548 Johannes FRAMEI est redonn


LES CROISIERS EN PICARDIE 89<br />

67 445 1624 Lucianus du FRAYER, prieur de Chauny et de<br />

Paris, ancien provincial (HERMANS, III,<br />

page 139) est de'cede depuis le dernier cha-<br />

pitre.<br />

68 - - Vers 1642, Michel GLORIS, du couvent de<br />

Paris, oppose* aux tentatives de la<br />

Congregation de Sainte-Genevieve d'englober<br />

le prieure de ia Bretonnerie, et apres un<br />

emprisonnement a 1'abbaye de Sainte-<br />

Genevieve-du-Mont (a Paris), fiit assigne au<br />

couvent de Chauny ou il vecut 18 mois. II<br />

y trouva "un" prieur mentalement des^quilibre',<br />

incapable de reagir contre le de'reglement<br />

de la vie conventuelle. C'etait a ce<br />

point qu'un religieux entretenait de coupables<br />

relations avec une femme de mauvaise<br />

vie. Ne tolerant pas ce comportement,<br />

Michel GLORIS prit l'initiatieve de faire<br />

irruption dans la chambre du religieux, au<br />

cours d'une nuit, et d'en chasser "la putain<br />

par les cheveux hors du couvent". Le<br />

confrere me'content resolut de se venger et<br />

abreuva des soldats de la garnison de la ville<br />

pour en obtenir qu'ils assassinassent Michel<br />

GLORIS. Mais Mme de SOREL, informee<br />

du complot, en avertit l'interesse', lui preta<br />

de l'argent, lui fit "bailler les chevaux de<br />

poste et ouvrir a mynuict les portes de la<br />

ville pour sauver sa vie et arriver a Paris"30.<br />

30 Analyse d'un cahier de 20 pages manuscrites, ine'dit, conserve aux ARCHIVES<br />

NATIONALES, Paris, L. 767 n° 160. Bien que ce document soit anonyme, nous pensons<br />

qu'il peut etre attribue' a Michel GLORIS dont le re'cit des aventures - quelque peu<br />

surprenantes - comporte de nombreuses precisions (dates, noms de personnes et de<br />

lieux) que nous avons pu verifier. Nous estimons, par consequent, qu'il est fiable.<br />

Sous reserve de verification, Louise de SOREL serait l'e'pouse de Louis de Sorel, sei<br />

gneur d'UGNY (a 6 km au NNO de Chauny), re'fiigie a Chauny, decide le 7 fevrier<br />

1652 (selon l'lnventaire Sommaire des Archives Communales de la Ville de Chauny,<br />

anterieures a 1790, par J. SOUCHON, archiviste de'partemental honoraire, Laon,<br />

Imprimerie de l'Aisne, 89 rue des Ecoles, 1926, page 136). Mais un autre Louis de<br />

SOREL (fils du pre'ce'dent ?) a ete' inhume le 5 septembre 1654 dans Viglise de Sainte-<br />

Croix: il etait mort la veille a Pe'ronne, des suites d'une blessure re


90 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

Gloris est present a Paris en mai 1646.<br />

Envoye au prieure Saint-Georges de<br />

Tremeur ou il de'couvre l'activite de faux-<br />

monnayage du prieur, il est de nouveau<br />

menace, se refugie dans l'abbaye benedicti-<br />

ne voisine de Languedias ("Beaulieu"), est<br />

renvoye au couvent de Paris. Pris dans un<br />

guet-apens en se rendant a l'office matinal,<br />

il est injustement incarce're au prieure de<br />

Saint-Martin-des-Champs (actuellement le<br />

Conservatoire des Arts et Metiers, a Paris)<br />

du 15 fevrier 1647 au 25 fevrier 1648. II est<br />

alors force* de se rendre au prieure Sainte-<br />

Croix de Buzancais ou il arrive le 5 mars<br />

1648. II en repart pour Paris et decide de<br />

gagner Caen ou il tente de se faire rendre<br />

justice des sevices qu'il a subis de la part du<br />

provincial Antoine OUDIN. Sur le conseil<br />

du prieur du couvent de Paris, il prend pen<br />

sion au College des Bons-Enfants, chez les<br />

Peres de la Mission, a Paris. Le 27 aout<br />

1649, lui est signifie'e une obedience emanant<br />

du General de l'Ordre des Croisiers et<br />

l'envoyant en Allemagne. Mais GLORIS<br />

fait appel au Pape dont un rescrit designe les<br />

eveques de Paris, Chartres et Senlis pour<br />

statuer sur son sort. La suite de cette rocam-<br />

Mme de SOREL devait disposer d'une certaine autorite' pour fournir des chevaux de<br />

poste a Michel GLORIS et lui faire ouvrir les portes de la ville de Chauny a minuit.<br />

L' abbe TURPIN (cf. note 4, op.cit., page 22) nous dit "... une lettre royale de 1625<br />

ordonna qu'il y aurait pour chaque porte deux clefs dont l'une serait entre les mains du<br />

maire et l'autre en celles du sergent-major", puis "Ferme'es en temps de guerre de 8 heures<br />

du soir a 5 ou 6 heures du matin, suivant la saison, les portes ne pouvaient s'ouvrir<br />

qu'au moyen des deux clefs". De son cote\ L. CAPAUMONT (cf. note 15, op.cit., pages<br />

43 et 45), nous donne:<br />

- les noms des maires elus de Chauny<br />

94eme Andrd DEMORY, 1634, 1635, 1636, 1640, 1641, 1642,<br />

95eme Hilaire DUBOIS, 1639,<br />

96eme Claude TAVERNIER, 1643, 1644, 1645,<br />

- les noms des gouverneurs de la ville de Chauny<br />

21 erne Hercule de ROHAN, due de Montbazon, pair de France, eut pour lieutenant<br />

le vicomte de Sessieres en 1635,<br />

22eme Antoine de Silly, comte de Rochefort,<br />

23eme Jean Dupassage, seigneur de Sinchenny (Sinceny) en 1676.


LES CROISIERS EN PICARDIE 91<br />

bolesque aventure nous echappe, mais nous<br />

poursuivons nos recherches...31.<br />

69 - - Avant 1644, Nicolas de HANEFFE, originaire<br />

de la maison-mere de Huy, fut prieur du<br />

couvent de Toulouse, puis de Chauny.<br />

Devenu prieur de Tournai, il devint le<br />

40eme maitre general de l'Ordre des<br />

Croisiersdel564a 167732.<br />

70 477 1652 Gabriel FANGET (ou TANGET), ancien<br />

prieur de Chauny, sous-prieur du couvent<br />

de Paris, est decede33.<br />

71 477 1652 Louis de la HAYE, prieur de Chauny, est<br />

decede34.<br />

72 477 1652 Jacques RAGENAU, prieur de Paris, ancien<br />

prieur du Verger-Sainte-Croix et de<br />

Chauny, ancien provincial de France, est<br />

decede'33.<br />

73 - - Frere ADELINE, croisier, fut pourvu, en<br />

1669, du Prieure-cure de Notre Dame de<br />

Chauny35. II fut done en rapport avec ses<br />

confreres du couvent de Sainte-Croix.<br />

Numero Annee de Page de<br />

dordre "<strong>CLAIRLIEU</strong>" "<strong>CLAIRLIEU</strong>"<br />

74 1967 79, 84 a 91 Le 18 novembre 1672, Jean-Claude PATU<br />

1969 19 est present a Chauny lors du compte<br />

1989 141 d'echeance de Mme Anne du Chauvin (?),<br />

veuve de Louis de VERVIN36. Claude<br />

PAUCQUIER, prieur du couvent de Caen,<br />

avait re^u la profession de Jean-Claude<br />

PATU le ler septembre 1664. II fut prieur a<br />

Caen de 1679 a 1683, sera present a<br />

31 Cf. "Clairlieu", annee 1969 (page 31) et ann^e 1989 (page 140).<br />

32 Sur Nicolas de HANEFFE, voir "Clairlieu", anne'e 1960, pages 42 et suivantes.<br />

33 Cf. HERMANS (op.cit., supra, note 3), III, page 226 (Fanget et Rageneau).<br />

34 Cf. HERMANS, III, page 226, et "Clairlieu", annee 1955, pages 91-92.<br />

35 Cf. HERMANS, III, page 746.<br />

36 A.D. Aisne, 41J.27 (Patu, Bourlour, Boulard, Dubois et Gigot).


92 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

Buzancais en 1698, redeviendra prieur a<br />

Caen de 1698 a 1702 oil il ddcedera le 21<br />

mars 1702, a 1'age de 54 ans37.<br />

75 - - Le 18 novembre 1672, Jean BOURLOUR est<br />

present a Chauny36.<br />

76 - -f Le 18 novembre 1672, Claude BOULARD (?)<br />

est present a Chauny36.<br />

77 1967 85et86 Le 18 novembre 1672, Louis DUBOIS<br />

1969 10 et 44 (orthographie Louis DU BOUR), pretre et<br />

prieur, est present a Chauny36. N6 en 1633,<br />

profts en 1655, ordonne en 1658, il e*tait<br />

present au couvent de Paris en 1658 et<br />

1659; il y etait greffier en 1660 et 1661; il<br />

y est present en 1663, 1665, 1666, 1668 et<br />

1671. II est prieur du couvent de Chauny<br />

en 1682; cette anneVla, il accompagne,<br />

comme assesseur, Pierre DAGNEAUX,<br />

bachelier en the'ologie, prieur de Sainte-<br />

Croix de Paris, definiteur, vicaire general et<br />

provincial de TOrdre en France, lors de la<br />

visite canonique du couvent de Caen. On le<br />

retrouve en 1691, 1692 et 1694 a Paris ou<br />

il decede le 24 aout a Tage de 61 ans. On lui<br />

fit graver une inscription funeraire publie'e<br />

par Emile Rauni


LES CROISIERS EN PICARDIE 93<br />

79 1969 12, 44 Henri LE SERGENT, ne" en 1658, profes en<br />

1677, ordonne en 1682, est present en<br />

1692, 1697-1698, 1702 et 1703 a Paris<br />

comme maitre des novices. II fut prieur a<br />

Chauny. En 1710, il be*neficiait du prieure'-<br />

cure Saint-Simeon. II mourut le 14 mars<br />

1711, et on lui fit graver une inscription<br />

funeraire publiee par Emile Raunie40.<br />

80 1967 96, 102 Francois du SAUSSON est prieur de Chauny<br />

1969 25, 44 en 1693. II devient sous-prieur a Caen en<br />

1702-1703 sous le priorat de Jacques-Henri<br />

CONTET41.<br />

81 1967 91,92,94, Pierre DURAND, fils d'un bourgeois de<br />

96 et 100 Caen, y fit sa profession le 26 avril 1685.<br />

1969 19 Sujet indiscipline, il fut transfer^ a Chauny<br />

en 1693 avec une pension annuelle de 200<br />

livres. Le 9 septembre 1694, le Provincial<br />

Jean-Francois RUFFIN le nomme prieur a<br />

Verteillac, mais il ne parvient pas a en delo-<br />

ger Pierre VERDUC, titulaire de la fonc-<br />

tion. De passage a Caen en mai 1702, il se<br />

querelle avec le frere GOT de la ROZltRE<br />

auquel il rend les coups qu'il a recus; Us sont<br />

tous deux sanctionnes le 5 juin. Assagi sans<br />

doute, Pierre DURAND est prieur perpe'-<br />

tuel a Buzancais en 173342.<br />

82 1967 102 Nicolas-Francois DE PERTHUY, religieux de<br />

1969 23et40 Chauny, devient prieur a Caen en 1703<br />

mais donne sa demission au bout de six<br />

mois43.<br />

83 1969 13, 44 Charles-Jean LARDIN, ne en L964, fit profes<br />

sion le 10 mai 1711. Sa dot etait de 8.000<br />

livres. II e'tait prieur du couvent de Chauny<br />

en 1720. II re^ut le benefice des prieures-<br />

cures Saint-Pierre de Beaumont (1732) et<br />

40 Emile RAUNlfi, op.cit., Tome III, page 460. Liste HAYDEN n°72. A.N. Paris<br />

L. 767 n° 169 (dossier disciplinaire de Gabriel LE COEUR).<br />

41 Liste HAYDEN n° 282.<br />

42 Liste HAYDEN n° 175, Archives Departementales de la Dordogne (B. 220, piece<br />

n° 19, rapport du 23 septembre 1694) et de l'lndre (8. J.10, 24 mars 1733).<br />

43 Liste HAYDEN n° 258.


94 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

Saint-Simeon (1733). II est devenu membre<br />

de l'Ordre de Cluny (1741) 4\<br />

84 1969 14, 42, 44 Jean-Baptiste LEFEVRE (ou LEFEBVRE), ne<br />

en 1715, fit profession le 25 mai 1735. Sa<br />

dot etait de 11.450 livres. Prieur de Chauny<br />

de 1741 a 1755, il s'en va apres une longue<br />

querelle avec les freres BISSON, L'ORAN-<br />

GERIE et DEVAUX. II reside a Paris en<br />

1758, 1769 et 1770; il y est procureur en<br />

1779; il est a Paris en 1783 et il y est de<br />

nouveau procureur en 1785. Toujours a<br />

Paris en 1786, il est doyen du couvent et<br />

procureur le 12 Janvier 1791, date du<br />

proces-verbal de l'inventaire general du cou<br />

vent et d'apposition des scelles45.<br />

85 1969 14 (note 65) BISSON est religieux a Chauny en 1755.<br />

86 1969 23 Charles DEVAUX est religieux a Chauny en<br />

1754-1755, puis prieur du couvent de<br />

Salignacen 175846.<br />

87 1969 15,44 Jean-Eusebe-Quentin LORANGfcRE, n


LES CROISIERS EN PICARDIE 95<br />

fut ordonne pretre le 22 decembre 1770 a<br />

Liege. II etait a Chauny en 1791 et a acquis<br />

une partie du couvent lors de l'adjudication<br />

des biens nationaux, ainsi que nous l'avons<br />

relate plus haut49.<br />

Nous soulignons que la liste qui precede est certainement tres<br />

incomplete. Nous esperons que la poursuite de nos recherches,<br />

notamment au XVIIIe siecle avec le depouillement des archives<br />

notariales, nous permettra de combler quelques lacunes.<br />

Nos lecteurs auront remarque que, comme cela se passe dans<br />

toute institution humaine, la vie monastique a Chauny a connu<br />

des manquements a l'observance des regies conventuelles. Nous<br />

tenons a souligner qu'il faut s'abstenir de generaliser ce qui a ete<br />

exceptionnel. En effet, lorsque tout se passe bien dans un prieure,<br />

personne n'eprouve le besoin de l'ecrire et il n'en reste pas de<br />

traces. Par contre, inversement, les dereglements sont la source de<br />

constats, de proces-verbaux, de sanctions, de proces, de rappels au<br />

bon ordre, etc., et ce sont les seuls documents qui franchissent les<br />

siecles. Verba volant, scripta manent: les paroles s'envolent, les<br />

ecrits restent... et i\s font le bonheur des historiens.<br />

Andre BOCHIN<br />

49 Andre DEBLON, "Les Croisiers ordonnes a Liege aux 17eme et 18eme siecles", in<br />

"Clairlieu", annee 1975, page 67. A.D. Aisne Q.433/171.


96 LES CROISIERS EN PICARDIE<br />

SAMENVATTING<br />

De Kruisheren vieren dit jaar het 750-jarig jubileum van de Pauselijke goedkeuring<br />

van de eerste Statuten (1248-1998).<br />

Vanaf de begintijd kwamen stichtingen tot stand in Frankrijk, Engeland, Duitsland<br />

en de Nederlanden.<br />

De auteur woont in Buzancais. Daar staat de laatste kruisherenkerk binnen het huidige<br />

Frankrijk. De heer Bochin is voorzitter van een stichting tot restauratie en bescherming<br />

van deze kerk. In 1985 kon de Historische Kring van Buzancais deze kerk aankopen<br />

en werden de eerste restauratie-werken aangevat.<br />

Met een ware hartstocht is de heer Bochin al jaren bezig met de geschiedenis van de<br />

Kruisheren ... speciaal de Franse kloosters boeien hem ... Uit archieven en historische<br />

documenten neemt de traditie aan dat er misschien een 17-tal Franse stichtingen geweest<br />

zijn ... Hij is die plaatsen allemaal zelf gaan bezoeken en heeft er contact gezocht met<br />

de archivarissen en autoriteiten ter plaatse.<br />

Dit artikel handelt over 2 stichtingen in Noord-Frankrijk, in Picardie: Condren<br />

vanaf 1280 ... een stichting die verhuisde naar Chauny in i486 en daar stand hield tot<br />

aan de Franse Revolutie ... 1789.<br />

Met tekst en illustratie slaagt hij erin "Le Clos Sainte-Croix" in het huidige Condren<br />

te localiseren en te omschrijven. Praktisch alle sporen ter plaatse zijn verdwenen.<br />

Voor Chauny kon hij meer documentatie vinden. Ook hier is van de gebouwen niets<br />

meer over gebleven. Alles werd geconfiskeerd door de Franse Revolutie, in 1791 in drie<br />

delen verkocht aan nieuwe eigenaars en afgebroken.<br />

Met veel opzoekwerk is hij erin geslaagd lijsten samen te stellen van de Kruisheren<br />

die in Condren en Chauny in de loop der eeuwen geleefd hebben. Heel veel studie zal<br />

nog nodig zijn om meer details te vernemen over de geschiedenis van deze kloosters ...<br />

Dit artikel wil een eerste aanzet zijn tot verdere opzoekingen.<br />

ZUSAMMENFASSUNG<br />

C. BRASSEUR<br />

Kurz nach der papstlichen Bestatigung des Ordens (1248) wurden Niederlassungen<br />

gegriindet in Frankreich, England, den Niederlanden und Deutschland.<br />

Herr. A. Bochin, der Verfasser dieses Artikels, hat sich voor allem eingesetzt far die<br />

Restaurierung der Kirche des ehemaligen Kreuzherrenklosters in Buzanc,ais (1418-1783)<br />

in Frankreich (De'p. de l'lndre). Dariiber wurde in Clairlieu 1995, p. 86-100 berichtet.<br />

In diesem Beitrag befafit er sich mit dem Kloster in Condren (1280-1486) in Picardie<br />

(N.-W. Frankreich), das spater nach Chauny (1486-1791) verlegt wurde.<br />

In Condren sind praktisch alle Spuren des ehemaligen Klosters verschwunden. Es<br />

gelang dem Verfasser jedoch "Le Clos Sainte-Croix" zu lokalisieren.<br />

Auch in Chauny ist vom Klostergebaiide nichts mehr iibrig geblieben. Aber dariiber<br />

ist in den Archiven mehr Dokumentationsmaterial vorhanden. Wahrend der<br />

Franzozischen Revolution wurde das Kloster beschlagnahmt, verkauft und spater abgerissen.<br />

Anhand der Archivalien hat Herr Bochin Namenslisten von Kreuzherren zusammengestellt,<br />

die in Condren, bzw. Chauny in Laufe der Jahrhunderte gelebt haben.<br />

Diese Arbeit ist ein erster Ansatz zu weiteren Nachforschungen.<br />

G. Reijners.


SUMMARY<br />

LES CROISIERS EN PICARDIE 97<br />

This year the Crosiers celebrate the 750th jubilee of the papal approval of the First<br />

Statutes (1248).<br />

From the beginning, foundations were started in France, Belgium, Germany,<br />

England and the Netherlands.<br />

The author lives in Buzancais, where the last Crosier church in present-day France<br />

can be found. Mr. Bochin is the president of a foundation to restore and protect this<br />

church. In 1985 the Historical Circle of Buzancais managed to buy this church so that<br />

the renovating could get started.<br />

The enthousiastic Mr. Bochin has taken a keen interest in the history of the<br />

Crosiers... especially the French monasteries have fascinated him... From archives and<br />

historical documents he assumes that there might have been some 17 French founda<br />

tions ...<br />

He personally went to visit all these sites, where he tried to contact the archivist and<br />

local authorities.<br />

This article deals with 2 foundations in Northern France, in Picardy, Condren from<br />

1280... a foundation which moved to Chauny in i486, where it persisted until the<br />

French Revolution ... 1789.<br />

With this text and the accompanying illustrations he has succeeded in locating and<br />

describing «Le Clos Sainte-Croix» in present-day Condren. Locally, nearly all traces have<br />

disappeared.<br />

As to Chauny, he managed to acquire more documentation. Of the buildings not<br />

hing has remained there, either. Everything was confiscated by the French Revolution;<br />

in 1793 it was sold - in 3 parts - to new owners and demolished.<br />

Through his extensive research work he was able to draw up lists of the Crosiers who<br />

had lived in Condren and Chauny for centuries. A lot more research will be needed to<br />

gather more details about the history of these monasteries... This article aims at giving<br />

the initial impetus for such further research work.<br />

M.Broens.


ENIGE OPMERKINGEN OVER DE LITURGIE<br />

BIJ DE KRUISBROEDERS<br />

Bij het schrijven van dit artikel stond mij als doel voor ogen: op<br />

enige aspecten van de Liturgie bij de Kruisbroeders in de vijftiende<br />

en zestiende eeuw de aandacht te vestigen, die mijns inziens<br />

verhelderend kunnen werken bij het bepalen van hun identiteit.<br />

Bovendien is het zevenhonderdvijftig jaar geleden, dat Paus<br />

Innocentius IV. de orde van het Heilig Kruis officieel goedkeurde.<br />

Ook kregen de Kruisbroeders in datzelfde jaar de goedkeuring<br />

van hun constituties, die zij voor het grootste deel aan die van de<br />

Dominicanen ontleenden. De constituties der Dominicanen hebben<br />

vele ordes tot model gediend1.<br />

Niet alleen voor hun constituties maar ook voor hun Liturgie<br />

zijn de Kruisbroeders bij de Dominicanen te rade gegaan.<br />

In het jaar 1247 hadden de Kruisbroeders bij Innocentius IV.<br />

een verzoek ingediend om de constituties en de Liturgie van de<br />

Dominicanen te mogen overnemen. Deze aanvrage bezitten we<br />

niet meer. Maar in de brief van Innocentius IV aan de deken en<br />

het kapittel van Luik, gedateerd 21 Mei 12472, en in zijn latere<br />

brief aan de elect-bisschop van Luik Hendrik van Gelder van 23<br />

Oktober 12483 is de inhoud van de aanvrage van de Kruisbroeders<br />

weergegeven. Wei is er in de weergave van de inhoud een klein verschil:<br />

in de brief aan de deken en het kapittel van Luik is sprake<br />

van de overname van "het goddelijk Officie en de constituties" van<br />

de Dominicanen, in de brief aan de elect bisschop van Luik is een<br />

1 Vgl. A.H.Thomas, De oudste constituties van de Dominicanen, Leuven 1965<br />

(Bibliotheque de la Revue d'Histoire Ecdesiastique, fasc. 42), p. XIII.<br />

2 Tekst bij H. van Rooijen, De oorsprong van de orde der Kruisbroeders of<br />

Kruisheren. De geschiedbronnen, Clairlieu 1961, p. 199, overgenomen uit het Vaticaans<br />

archief Reg. Innoc. IV, an. IV, nr. 710, fol. 392V.<br />

3 A.w., p. 205. De tekst is overgenomen uit Hs. 25 D 11, lv+2r, berustend in het groot<br />

seminarie te Luik.


100 OPMERKINGEN OVER DE LITURGIE BIJ DE KRUISBROEDERS<br />

beperking toegevoegd: "sommige regelingen" (quaedam institu-<br />

tiones) van de Dominicanen.<br />

Wei staat in beide documenten uitdrukkelijk vermeld dat de<br />

Kruisbroeders een andere ordeskledij wensten te dragen als de<br />

Dominicanen en dat ze in tegenstelling met hen goederen voor de<br />

gemeenschap wilden aannemen, als gelovigen hun schenkingen<br />

wilden doen.<br />

Hendrik van Gelder voerde de opdracht van paus Innocentius<br />

IV. uit en stelde een nader onderzoek bij de Kruisbroeders in. Hij<br />

had van de paus de volmacht gekregen om naar bevind van zaken<br />

te handelen. Op 31 December 1248 gaf hij zijn goedkeuring4. Uit<br />

het opgemaakte document blijkt dat er nog geen volledig uitgeschreven<br />

tekst van de constituties van de Kruisbroeders voorhanden<br />

was5. De goedkeuring gaat uit van de tekst van de<br />

Dominicanen. Wei worden in het document de titels van de<br />

hoofdstukken van de eerste en tweede distinctie (der constituties)<br />

vermeld, zoals de Kruisbroeders die wilden overnemen.<br />

Bij vergelijking met de titels van de hoofdstukken, die we kennen<br />

uit de uitgave van de oudste constituties der Kruisbroeders<br />

door A. van de Pasch 6, blijkt dat in de oorkonde van 31 Decem<br />

ber 1248 de titels van twee hoofdstukken der tweede distinctie<br />

ontbreken, namelijk die over de keuze van de Prior Generaal en<br />

die over de cellen 7. Deze hoofdstukken zijn klaarblijkelijk een<br />

latere toevoeging.<br />

Vooral in de eerste distinctie sluit de tekst der constituties nauw<br />

aan bij die van de Dominicanen in de redactie van Raymundus<br />

van Pennafort van 12418. In de tweede distinctie zijn een aantal<br />

hoofdstukken, die betrekking hebben op generale en provinciate<br />

kapittelbijeenkomsten en over keuzes die daar plaatsvinden, niet<br />

4 Vgl. H. van Rooijen, Oorsprong... p. 205-207. Van Rooijen heeft de tekst van dit<br />

document ontleend aan het afschrift in Hs. 25 D 11, fol. 2r-3r.<br />

5 A.w. p. 206 "... visisque constitutionibus fratrum praedicatorum, per quas specialiter<br />

affectatis regulari... ad usum vestrum, prout promisistis, in eodem libro compilantur,<br />

qui liber institutionum seu statutorum nuncupatur..."<br />

6 De tekst van de constituties van de Kruisheren van 1248, Brussel 1952.<br />

7 Vgl. H. van Rooijen, Oorsprong..., p. 88-89.<br />

8 Vgl. R. Creytens, Les constitutions des Freres Precheurs dans la redaction de saint<br />

Raymond de Pennafort (1241), in Archivum Fratrum Praedicatorum, deel XVIII, 1948,<br />

p. 5-48.


OPMERKINGEN OVER DE LITURGIE BIJ DE KRUISBROEDERS 101<br />

opgenomen. Ook het hoofdstuk "De praedicatoribus" is weggelaten<br />

evenals het hoofdstuk "De studentibus", waarvan we sommige<br />

bepalingen terugvinden in het later ingevoegde hoofdstuk "De<br />

cellis".<br />

Ons interesseren vooral de verschilpunten in de tekst der constituties<br />

bij Dominicanen en Kruisbroeders.<br />

Het eerste wat opvalt, is de scherp geformuleerde doelstelling in<br />

het voorwoord van de constituties (Quoniam ex praecepto<br />

Regulae...) bij de Dominicanen. Daar luidt de tekst: "De overste<br />

(praelatus) heeft in zijn convent de volmacht de broeders dispensatie<br />

te verlenen, als hij in bepaalde gevallen meent dat dit goed is,<br />

vooral in die zaken, die een belemmering vormen voor de studie,<br />

de prediking of het zieleheil. Want onze Orde is van het begin af<br />

aan vooral gesticht voor de prediking en het zieleheil, en onze stu<br />

die moet vooral tot doel hebben, dat wij van nut kunnen zijn voor<br />

de zielen van de naasten"9.<br />

Deze duidelijke doelstelling hebben de Kruisbroeders niet overgenomen.<br />

Waarom niet, dat wordt nergens gezegd. Wei zijn er ons<br />

inziens aanduidingen, die in een bepaalde richting wijzen.<br />

Een van de belangrijkste vinden we in een passus uit het eerste<br />

hoofdstuk van de eerste distinctie, dat handelt over de dienst<br />

(Liturgie) in de Kerk (De officio ecclesiae). Deze passus luidt alsvolgt:<br />

bij de Kruisbroeders: "Alle getijden moeten in de kerk langzaam<br />

(tractim) en met godsvrucht gebeden worden, zodat in het<br />

midden van het vers het rhythme en een rust in acht genomen<br />

worden, door de lettergrepen voor de rust en aan het einde van het<br />

vers wat langer aan te houden'l0.<br />

Hoewel ook deze tekst gedeeltelijk aan die van de Dominicanen<br />

ontleend is, is toch het verschil opmerkelijk. In de constituties van<br />

de Dominicanen lezen we: "Alle getijden moeten kort en bondig<br />

9 Latijnse tekst, ontleend aan van de Pasch, a.w. p. 43, voetnoot 7: "Ad hoc tamen<br />

in conventu suo praelatus dispensandi cum fratribus habeat potestatem, cum sibi aliquando<br />

videbitur expedire in iis praecipue, quae studium vel praedicationem vel animarum<br />

fructum videbuntur impeaire, cum ordo noster speciafiter ob praedicationem et<br />

animarum salutem ab initio noscatur institutus fuisse, et studium nostrum ad hoc<br />

debeat principaliter intendere, ut proximorum animabus possimus utiles esse."<br />

10 Latijnse tekst, ontleend aan van de Pasch, a.w., p.46: "Horae omnes in ecclesia<br />

tractim et cum devotione dicantur, ita quod in medio versus metrum cum pausa servetur,<br />

protrahendo vocem in pausa et in fine versus."


102 OPMERKINGEN OVER DE LITURGIE BIJ DE KRUISBROEDERS<br />

zo gebeden worden, dat de godsvrucht van de broeders niet verloren<br />

gaat, van de andere kant de studie er geenszins onder lijdt. We<br />

bepalen dat dit z6 moet geschieden, dat in het midden van het vers<br />

het rhythme en een rust in acht genomen worden, zonder echter<br />

de lettergreep te verlengen v66r de rust of aan het einde van het<br />

vers, maar zoals gezegd moet het vers een kort en bondig einde<br />

hebben"11.<br />

Dit duidelijk verschil in de wijze van "koreren" samen met het<br />

niet overnemen van de doelstelling van de Dominicanen, maakt in<br />

elk geval duidelijk dat de Kruisbroeders meer tijd aan hun koorgebed<br />

wilden besteden. Hun koorgebed moest rust uitstralen. In<br />

elk geval wijst dit in een meer comtemplatieve richting. In die<br />

richting wijst ook het feit dat het hoofdstuk "De predicatoribus"<br />

niet overgenomen is.<br />

Aan het einde van het eerste hoofdstuk "De officiis ecclesiae"<br />

hebben de Kruisbroeders een eigen bepaling toegevoegd :<br />

"Eveneens willen wij dat al onze kerken aan het Heilig Kruis toe-<br />

gewijd worden"12.<br />

Na het hervormingskapittel van 1410 werd deze bepaling op<br />

het generaal kapittel van 1417 onder verwijzing naar de oudste<br />

constituties nogmaals benadrukt13. Op de betekenis van deze toewijding<br />

heeft A. Ramaekers in een artikel over "De Kruisheren-<br />

orde als ordo canonicus"14 gewezen. Deze bepaling is niet alleen<br />

belangrijk om de inhoud: de toewijding van alle kerken aan het<br />

H. Kruis, maar ook vanwege de plaats in de constituties waar deze<br />

11 De Latijnse tekst, ontleend aan van de Pasch, a.w. p. 46, voetnoot 2, luidt: "Horae<br />

omnes in ecclesia breviter et succincte talker dicantur, ne fratres devotionem amittant,<br />

et eorum studium minime impediatur. Quod ita dicimus esse faciendum, ut in medio<br />

versus metrum cum pausa servetur, non protrahendo vocem in pausa vel in fine versus,<br />

sed sicut dictum est breviter et succincte terminetur."<br />

12 Latijnse tekst bij A. van de Pasch, a.w. p. 47: "Item omnes ecclesias nostras in<br />

honore sanctae Crucis volumus consecrari."<br />

13 A. van de Pasch, Definities der generate kapittels van de Orde van het H. Kruis<br />

1410-1786, Brussel 1969, p. 35.<br />

Deze definities zijn de voornaamste bron voor de volgende opmerkingen in dit arti<br />

kel. We verwijzen ernaar met "Definities", jaar van het generaal kapittel en bladzijde van<br />

deze uitgave.<br />

14 In de bundel: "Rond inhoud en beleving van de spiritualiteit der Orde van het H.<br />

Kruis", Diest 1955, p. 47-94, vooral p. 77.


OPMERKINGEN OVER DE LITURGIE BIJ DE KRUISBROEDERS 103<br />

bepaling vermeld wordt, namelijk in het hoofdstuk "De officiis<br />

ecclesiae". Door deze toewijding werd namelijk heel de Liturgie,<br />

die door de Kruisbroeders in hun kerken gevierd werd, een hulde<br />

aan het Kruis en de Gekruisigde.<br />

Op nog een ander punt zou ik in dit verband de aandacht willen<br />

vestigen: op het belang van de kloosterkerk voor de Liturgie<br />

van de Kruisbroeders. Hun Liturgie was geen min of meer private<br />

aangelegenheid, die in een huiskapel of gebedsruimte plaatsvond,<br />

maar ze was een openlijke hulde aan God in hun openbare kloos<br />

terkerk, toegankelijk voor anderen. Zij zongen God lof, maar het<br />

was tevens hun dienst (officium) voor de mensen. Dit gold voor<br />

hun koorgebed, dit gold ook voor hun Conventsmis. Hoe belangrijk<br />

hun kloosterkerk voor de Kruisbroeders was, wil ik aan de<br />

hand van een paar concrete voorbeelden verduidelijken.<br />

Toen de Kruisbroeders hun eerste stichting in Duitsland bij<br />

Wuppertal (1298) begonnen, zijn ze aanvankelijk bij de bestaande<br />

kerk op "Steinhaus" gaan wonen. Omdat het daar echter niet<br />

Kreuzherrenkirche "St. Maria Magdalena"<br />

Spatgotisch mit Barock-Rokoko-Ausstattung<br />

Wuppertal-Beyenburg


104 OPMERKINGEN OVER DE LITURGIE BIJ DE KRUISBROEDERS<br />

rustig genoeg was, hebben ze in het begin van de I4e eeuw op de<br />

"Beyenberg" een nieuw klooster met een ruime kerk voor hun<br />

Liturgie gebouwd. Deze kerk, die later vergroot werd, is tot aan de<br />

saecularisatie (1804) kloosterkerk gebleven. Eerst sindsdien werd<br />

de kloosterkerk met haar prachtig koorgestoelte als parochiekerk<br />

gebruikt15.<br />

Ook het klooster van Briiggen (bij Venlo), gesticht in 1484,<br />

beschikte over een grote kloosterkerk met een fraai koorgestoelte.<br />

Ook hier werd eerst na de saecularisatie (1802) de kloosterkerk<br />

parochiekerk16.<br />

Het klooster en de kerk van de Kruisbroeders in Falkenhagen,<br />

gesticht in 1443, brandde in 1479 af. Al in 1483 was het koorgedeelte<br />

van de kerk in zoverre hersteld, dat het na inwijding voor de<br />

koordienst in gebruik genomen kon worden. Het herstel van de<br />

gehele kerk was pas voltooid in 149717.<br />

Interessant is ook de bouwgeschiedenis van het klooster<br />

Bentlage (bij Rheine). De stichting gaat terug op het jaar 1437. In<br />

dat jaar hebben de Kruisbroeders zich gevestigd bij een bestaande<br />

kapel ter ere van de H. Gertrudis van Nivelles. Hun eerste noodbehuizing<br />

was armoedig. Bovendien was de beginperiode moeilijk,<br />

o.a. door grote financiele moeilijkheden18.<br />

Deze moeilijkheden zijn uitvoerig beschreven in het "Chroni-<br />

con Bentlacense"19, dat ons bewaard gebleven is. Eerst onder prior<br />

Everhardus van Orsoy (1457-1483), de latere prior-generaal der<br />

Orde, kon met de bouw van het klooster begonnen worden. De<br />

Kruisbroeders zelf bouwden eerst de kapittelzaal en de sacristie.<br />

Daarna begonnen ze aan de bouw van de laat-gotische klooster<br />

kerk met koor, negen altaren en een doxaal met twaalf apostelbeelden<br />

von Heinrich Brabender, waarvan er nog enkele bewaard<br />

15 Vgl. D. Wasserfuhr, Kreuzherrenkloster Steinhaus zu Beyenburg 1298-1998, in<br />

Clairlieu 1997, p. 79-81.<br />

16 Vgl. R. Haafi, Die Kreuzherren in den Rheinlanden, Bonn 1932, p. 182.<br />

17 Vgl. H.-U. Weifi, Die Kreuzherren in Westfalen, Clairlieu 1962-1963, p. 99.<br />

18 Vgl. H.-U. Weifi, a.w., p. 121-131.<br />

19 Door H. Biild, stadsarcnivaris van Rheine in het Duits vertaald en uitgegeven in:<br />

Rheine a.d. Ems. Chroniken und Augenzeugenberichte 1430-1950, Rheine 1977,<br />

p. 15-56, vooral p. 46-49.


OPMERKJNGEN OVER DE UTURGIE BIJ DE KRUISBROEDERS 105<br />

zijn. De bouw van de kerk werd in 1484 voltooid20. De bouw van<br />

een kerk voor de Liturgie was hun eerste zorg. Hun eigen behuizing<br />

kwam pas op de tweede plaats. Klooster en kerk van<br />

Bentlage21 stonden model voor de kloosterbouw van ter Apel,<br />

waar de kloosterkerk nog bewaard is.<br />

Als verdere getuigen van hun zorg voor een waardige Liturgie<br />

kunnen we nog verwijzen naar de kloosterkerk van St. Agatha bij<br />

Cuyk met zijn prachtig neogotisch koorgestoelte, dat bij een<br />

brand in 1944 verloren gegaan is, alsook naar het fraaie barokke<br />

interieur van de kloosterkerk van Kolen-Kerniel (Belgie).<br />

Ze zijn alle stille getuigen van de waarde, die de Kruisbroeders<br />

aan de viering van hun Liturgie gehecht hebben.<br />

HET KOORGESTOELTE.<br />

Koorgestoelte in Kruisherenkerk te St.-Agatha geplaatst onder<br />

Mgr. van de Wijmelenberg en verbrand in 1944.<br />

20 Vgl. H.-U. Wcifi, a.w., p. 140.<br />

21 Vgl. B. Seifen, Die Baugeschichte des spatgotischen KreuzherrenkJosters Bentlage,<br />

Greven 1994.


106 OPMERKINGEN OVER DE LITURGIE BIJ DE KRUISBROEDERS<br />

Vestigen we nu onze aandacht op de Liturgie zelf en de eigen<br />

accenten, die de Kruisbroeders gelegd hebben. Beginnen we met<br />

de Kruiscultus.<br />

Die eigen accenten worden voor ons eerst grijpbaar sinds de<br />

Ordeshervorming van 1410, omdat eerst van dat jaar af de beslui-<br />

ten van de generale kapittels bewaard gebleven zijn.<br />

Al in het hervormingskapittel van 1410 werd het Kruisofficie<br />

op de vrijdagen voorgeschreven en tot in bijzonderheden gere-<br />

geld22.<br />

In 1411 werd bepaald dat het feest Kruisverheffing met een oc-<br />

taaf moest gevierd worden 23.<br />

In 1485 volgde de bepaling dat op beide Kruisfeesten, Kruisvinding<br />

en Kruisverheffing, een processie, waarschijnlijk in de<br />

kruisgang van het klooster, gehouden moest worden24. Daardoor<br />

kreeg de viering van deze beide feestdagen — ze hadden al de<br />

hoogste rang: totum duplex — een nog grotere luister. Op zondag<br />

"Cantate" (vierde zondag na Pasen) begon het jaarlijkse kapittel,<br />

dat gewoonlijk drie dagen duurde. Als Kruisvinding onmiddellijk<br />

v66r of na het kapittel viel, werd het kapittel zo verschoven, dat<br />

Kruisvinding in de kapitteldagen viel, zodat de kapittelvaders het<br />

feest gezamenlijk konden vieren 25.<br />

Op de weekdagen waarop geen feest viel, konden er in de<br />

Laudes en de Vespers drie "memoriae" (commemoraties) aan het<br />

officie toegevoegd worden, en wel: ter ere van het H. Kruis, ter<br />

ere van de Maagd Maria en ter ere van de H. Augustinus 26. Die<br />

van het H. Kruis kwam op de eerste plaats.<br />

Deze memoria ter ere van de Moeder Gods brengt ons op de<br />

Mariaverering bij de Kruisbroeders 27. In iedere Orde heeft Maria<br />

een eigen plaats, in het persoonlijke en gemeenschappelijke religieuze<br />

leven. Bij de Kruisbroeders vond dit gemeenschappelijke een<br />

bijzondere uitdrukking in de Liturgie.<br />

22 Definities 1410, p. 27.<br />

Vgl. G. Reijners, Het Kruisofficie in de loop der eeuwen, Clairlieu 1996, p. 107-148.<br />

23 Definities 1411, p. 28; vgl. Definities 1456, p. 103.<br />

24 Definities 1485, p. 168; vgl. Definities 1505, p. 235.<br />

25 Vgl. Definities 1487, p. 174 en Definities 1553, p. 354.<br />

26 Definities 1417, p. 35.<br />

27 Vgl. Marienlexikon, St. Ottilien 1988w. s.v. Kreuzherren (G. Reijners).


OPMERKINGEN OVER DE LITURGIE BIJ DE KRUISBROEDERS 107<br />

Van het begin af aan werd Maria uitdrukkelijk in de professieformule<br />

genoemd evenals bij de Dominicanen 28.<br />

In 1424 bepaalde het generaal kapittel dat het Maria-officie in<br />

het koor gebeden moest worden, en wel voor de andere getijden<br />

en na de Completen 29. In 1606 voegde het kapittel er aan toe, dat<br />

men het ook privaat moest bidden met de motivering: "Wij willen<br />

in niets tekort doen aan de dienst ter ere van Maria, onze bijzondere<br />

patrones 30.<br />

Al in 1496 blijkt het feest "Conceptio B.M.V." op 8 December<br />

in de liturgische kalender te zijn opgenomen 31.<br />

In 1505 werd bepaald dat het feest "Compassio Mariae" op vrijdag<br />

na Beloken Pasen in de Orde als totum duplex gevierd moest<br />

worden 32.<br />

In 1588 vinden we in de Definities de bepaling dat de<br />

Kruisbroeders op de zaterdagen na de conventsmis geknield v66r<br />

het hoogaltaar de antiphoon "Haec est praeclarum vas" met vers<br />

en oratie moesten zingen voor de noden van de Kerk en de Orde33.<br />

In de uitgave van de constituties van 1660 blijkt dit gebruik te zijn<br />

uitgebreid tot alle dagen van de week 34.<br />

Het generaal kapittel van 1627 — het was tijdens de dertigjarige<br />

en tachtigjarige oorlog — bepaalde dat de litantie van Maria<br />

dagelijks in aansluiting aan de Completen gebeden moest worden<br />

voor de noden van de Kerk en de Orde 35.<br />

Ook Augustinus, de regelvader van alle reguliere kanunniken<br />

stond bij de Kruisbroeders hoog in ere, zoals o.a. blijkt uit de vele<br />

werken van Augustinus, die in hun kloosterbibliotheken zijn afgeschreven.<br />

Daarentegen blijft het bevreemdend dat Theodorus van<br />

28 Vgl. A. van de Pasch, Tekst constituties 1248, p. 67.<br />

29 Definities 1424, p. 48.<br />

30 Definities 1606, p. 429: "Nihil enim B. Mariae specialis patronae nostrae servitio<br />

detractum volumus."<br />

31 Definities 1496, p. 203.<br />

32 Definities 1505, pp. 234/5.<br />

33 Definities 1588, p. 416.<br />

34 Vgl. de uitgave van de constituties van 1660 in C.R. Hermans, Annales canonicorum<br />

regularium sancti Augustini, Ordinis sanctae Crucis, s Hertogenbosch 1858, Band<br />

3, p. 264, sub 7.<br />

35 Definities 1627, p. 448.


108 OPMERKINGEN OVER DE LITURGIE BIJ DE KRUISBROEDERS<br />

Celles in de Definities nergens genoemd wordt. De eerste vermelding<br />

van hem vinden wij in het werk van Russelius in 163536.<br />

Augustinus' feestdag (28 Augustus) werd in de Orde, zover wij<br />

weten, van het begin af aan als totum duplex gevierd.<br />

Op het kapittel van 1421 werd bepaald dat ook zijn "translatio"<br />

op 11 Oktober als duplex gevierd moest worden37 en in 1620 werd<br />

het feest van zijn bekering (conversio) in de Orde ingevoerd38.<br />

Naast de Regelvader Augustinus werden ook die heiligen bij-<br />

zonder vereerd, die door de traditie in verbinding met het Kruis<br />

van Christus gebracht werden. Als eerste is de heilige Helena, de<br />

moeder van keizer Constantijn, te noemen, van wie het historisch<br />

zeker is dat zij omstreeks 325 in Jerusalem geweest is.<br />

In Jerusalem zou keizerin Helena het kruis van Christus opge-<br />

graven hebben. Deze zeer oude overlevering, die al uit het einde<br />

van de vierde eeuw stamt39, was in de late Middeleeuwen alge-<br />

meen verbreid, onder andere door de "Legenda aurea" van Jacobus<br />

de Voragine40. Met behulp van Quiriacus, later bisschop van<br />

Jerusalem, zou Helena het kruis van Christus gevonden hebben.<br />

Quiriacus kreeg van Helena de opdracht met twaalf gezellen de<br />

kostbare reliek van het H. Kruis in Jerusalem te bewaken en te ver-<br />

eren.<br />

Dat de Middeleeuwse Kruisbroeders in deze groep de oorsprong<br />

van hun Orde zagen, blijkt duidelijk uit de oudste oorsprongsverhalen<br />

van de Orde uit de veertiende en vijftiende<br />

eeuw41.<br />

Zo is het begrijpelijk dat de Kruisbroeders Helena (Crucis<br />

inventrix) als de voornaamste patrones van hun Orde vereerden.<br />

36 Chronicon Cruciferorum, Keulen 1635; fotomechanische herdruk Diest 1964,<br />

p. 32-48.<br />

37 Definities 1421, p. 42.<br />

38 Definities 1620, p. 439. In de definitie wordt 9 Mei aangegeven. In J. Hentges,<br />

The Crosier Calendar. Its content and development, Clairlieu 52, 1994, p. 3-226, staat<br />

op p. 184 5 Mei, in het brevier van 1727 15 Mei.<br />

39Vgl. J.W. Drijvers, Helena Augusta, the mother of Constantine the Great and the<br />

legend of the finding of the True Cross, Leiden 1992.<br />

40 Duitse vertaling van R. Benz, Heidelberg 198410, p. 349-358.<br />

41 Het gedicht "Ad colendum mente pura", H. v. Rooijen, Oorsprong, p. 215-218 en<br />

het tractaat "In honore summi Regis", a.w., p. 218-223.


OPMERKINGEN OVER DE LITURGIE BIJ DE KRUISBROEDERS 109<br />

In de Definities van 1417 werd haar feest op 18 Augustus in rang<br />

tot totum duplex verhoogd42.<br />

Ook Quiriacus, de legendarische stichter van de Orde te<br />

Jerusalem, werd in deze verering betrokken. In de Definities van<br />

1483 vinden wij zijn feest op 4 Mei, daags na Kruisvinding, met<br />

de rang van duplex vermeld43.<br />

In 1489 werd zijn naam in de Allerheiligenlitanie opgenomen44.<br />

In 1590 verhoogde het kapittel de rang van zijn feest tot totum<br />

duplex, omdat hij een der patronen van de Orde was : "ob hono-<br />

rem Ordinis, cuius patronus est"45. Op het generaal kapittel van<br />

1600 werden vier heiligen als bijzondere patronen van de Orde<br />

vermeld: Augustinus, Quiriacus, Helena en Odilia46.<br />

Ook andere heiligen van wie de liefde tot het Kruis en de<br />

Gekruisigde door de traditie bekend was, werden door de<br />

Kruisbroeders vereerd.<br />

Zo Maria Magdalena, die met Maria, de moeder van Jezus, en<br />

Johannes bij het Kruis stond (Joh 19,25), aan wie Jezus na zijn<br />

verrijzenis verscheen en opdroeg, het goede nieuws van zijn verrijzenis<br />

aan de apostelen te melden (Joh 20, 11-18). Het generaal<br />

kapittel van 1507 verhoogde de rang van haar feest tot totum<br />

duplex47.<br />

Ook het feest van de apostel Andreas (30 November), wiens<br />

Kruisliefde ons uit de Acta Andreae bekend is48 en die zelf ook<br />

gekruisigd is, werd vanaf 1494 als totum duplex in de Orde<br />

gevierd49.<br />

Tot de heiligen, die bij de Kruisbroeders een bijzondere verering<br />

genoten, behoort ook de heilige Odilia. Haar verering begint eerst<br />

42 Definities 1417, p. 35.<br />

43 Definities 1483, p. 161.<br />

44 Definities 1489, p. 181.<br />

45 Definities 1590, p. 420.<br />

46 Definities 1600, p. 425.<br />

47 Definities 1507, p. 240.<br />

48 Vgl. M. Bonnet, Acta Apostolorum Apocrypha II, 1, Leipzig 1898; Passio Andreae<br />

c. 10, p. 24-25. Russelius blijkt deze passio Andreae te kennen en citeert daaruit een<br />

gedeelte in zijn "Chronicon", p. 7-8.<br />

49 Definities 1494, p. 196.


110 OPMERKINGEN OVER DE LITURGIE BIJ DE KRUISBROEDERS<br />

in 1287 na het overbrengen van haar relieken van Keulen naar<br />

Huy, waar deze een ereplaats kregen in de kerk van het hoofdklooster.<br />

In de Definities van 1419 wordt het feest "translatio<br />

Odiliae" als duplex vermeld50. J. Hentges vermoedt dat de rang<br />

van het feest in 1419 simplex was in plaats van duplex, omdat het<br />

feest in de Definities van 1470 nogmaals als duplex vermeld<br />

wordt51. Hij wordt in zijn mening gesteund door het handschrift<br />

van de Definities uit Detmold (Dtm), dat de rang van het feest in<br />

1419 als simplex aangeeft:52.<br />

Wei wordt in 1423 bevestigd dat het feest van de "Elfduizend<br />

Maagden" op 21 Oktober als to turn duplex gevierd moet worden,<br />

zoals allang gebruikelijk is : "sicut dudum servatum est"53.<br />

In 1532 wordt ook de rang van het Odiliafeest tot totum duplex<br />

verhoogd. De visitatoren krijgen de opdracht de eigen Odiliasequentie<br />

mee te nemen naar de verschillende kloosters 54.<br />

In 1600 wordt Odilia, zoals we gezien hebben, als een van de<br />

voornaamste patronen van de Orde beschouwd. Geleidelijk aan<br />

heeft: ze Helena van haar voorrangspositie verdrongen.<br />

In 1464 is in de Definities voor de eerste maal sprake van zogenaamde<br />

priorale feesten, waarop de prior in het koor voorging en<br />

de conventsmis celebreerde55. Dat was het geval op alle totum<br />

duplex feesten. De subprioren waren celebrant op alle duplex feesten<br />

die algemeen gevierd werden, de hebdomadarius op alle andere<br />

dagen. De oudste Kruisbroeders moesten de lezingen in de<br />

Metten nemen: "propter solemnitatem festorum". Ook de priora<br />

le en subpriorale "waardering" van deze feesten vindt zijn verklaring<br />

in de grotere luister, waarmee de Kruisbroeders deze feesten<br />

wilden vieren.<br />

In 1648 trad een wijziging in, vermoedelijk vanwege het steeds<br />

grotere aantal totum duplex en duplex feesten. De "pater reverendus"<br />

in Huy zal voorgaan op alle feesten van de Orde die een<br />

50 Definities 1419, p. 38.<br />

51 Vgl. Definities 1470, p. 136.<br />

52 Vgl. J. Hentees, a.w., p. 169.<br />

53 Definities 1423, p.45.<br />

54 Definities 1532, p. 301.<br />

55 Definities 1464, p. 122.


OPMERKINGEN OVER DE LITURGIE BIJ DE KRUISBROEDERS 111<br />

plechtig octaaf hebben, alsook tijdens het triduum sacrum, de overige<br />

prioren op de genoemde dagen, bovendien op alle totum<br />

duplex dagen die ook buiten de Orde als zodanig gevierd worden.<br />

Op alle andere totum duplex feesten zal de subprior voorgaan in<br />

de Liturgie, op de duplex feesten de hebdomadarius56.<br />

Deze bepaling werd in de uitgave van de constituties van 1660<br />

overgenomen met de aanvulling, dat op de priorale feesten de<br />

"seniores fratres" de lezingen in de Metten zouden overnemen en<br />

zouden assisteren in de Conventsmis57.<br />

In de Definities van 1727 werd een lijst van alle priorale en sub-<br />

priorale feesten opgenomen58.<br />

Wat ons bij het aandachtig doorlezen van de Definities der<br />

Generale Kapittels telkens weer opvalt, is de grote zorg van de<br />

kapittelvaders voor een waardige viering van de Liturgie.<br />

Regelingen die de Liturgie in hun kloosterkerk betreffen, vormen<br />

inderdaad het hoofdbestanddeel van alle bepalingen in de periode<br />

1410-1786. Daaruit kunnen we concluderen: de verzorging van<br />

de Liturgie was de eerste en voornaamste taak van de Kruis-<br />

broeders.<br />

De Liturgie bepaalde ook het rhythme van de dag; zij bood de<br />

Kruisbroeders het voedsel voor hun geestelijk leven.<br />

Ook het zogenaamde officium capituli59, de gebeden voor en na<br />

tafel en de collatio v66r de Completen kunnen als "para-liturgi-<br />

sche" plechtigheden beschouwd worden.<br />

Ook is duidelijk uit de Definities, dat de leiding van de Orde<br />

alles er aan gelegen was, dat de eenheid in de Liturgie bewaard<br />

bleef60. De visitatoren hadden de opdracht bij hun bezoeken aan<br />

de kloosters daarop toe te zien.<br />

56 Definities 1648, p. 470.<br />

57 Vgl. Annales III, p. 264, sub 9.<br />

58 Definities 1727, p. 525.<br />

59 Vgl. E. Overgaauw, Het officium capituli en de kapittelboeken van de Kruisheren,<br />

Clairlieu 1987, p. 53-87. Op p. 67-87 wordt een lijst van nog bewaarde kapittelboeken<br />

met inhoudsopgave gegeven.<br />

60 Vgl. o.a. Definities 1450, p. 92; 1457, p. 105-106; 1464, p. 122; 1469, p. 133-<br />

134; 1502, p. 224; 1627, p. 447.


112 OPMERKINGEN OVER DE LITURGIE BIJ DE KRUISBROEDERS<br />

Een laatste opmerking van meer algemene aard: de Kruisbroeders<br />

zijn zich ook in hun Liturgie altijd van hun verbondenheid<br />

met de Dominicanen bewust gebleven61.<br />

In 1469 lezen we in de Definities de bepaling dat ieder convent<br />

het psalterium, het hymnarium en de litanieen in overeenstemming<br />

moet brengen wat betreft tekst en muziek met het exemplaar<br />

dat afgeschreven is van het oorspronkelijke handschrift van de<br />

Dominicanen in Parijs, en dat dit exemplaar aan ieder klooster<br />

moet worden doorgegeven. Dit beroemde handschrift in het<br />

Dominicanenklooster St. Jacques in Parijs werd in de jaren 1254-<br />

1257 geschreven op last van de Generaal der Dominicanen<br />

Humbert van Romans om de eenheid in de Liturgie te verzekeren.<br />

Het gold als "prototypus liturgiae Dominicanae". Sinds de Franse<br />

Revolutie bevindt het zich in het archief van het Generalaat der<br />

Domicanen in Rome63. Het bevat de tekst van veertien liturgische<br />

boeken.<br />

In 1495 wordt in de Definities vermeld, dat de Kruisbroeders<br />

de Liturgie van het feest Transfiguratio op 6 Augustus (totum<br />

duplex) van de Dominicanen moeten overnemen64.<br />

In 1583 wordt bepaald dat het brevier van de Orde herzien<br />

moet worden naar de gewijzigde en door de Paus goedgekeurde<br />

uitgave van het brevier van de Dominicanen, want met deze Orde<br />

hebben wij altijd en ook nu nog een grote overeenstemming in de<br />

Liturgie gehad: "cui ordini semper fuimus et sumus conformes in<br />

divinis"65.<br />

In 1620 wordt nogmaals op eenheid in de Liturgie aangedrongen<br />

en daarbij verwezen naar het brevier en het missaal van de<br />

Dominicanen, die in de zin van het Romeinse brevier en missaal<br />

verbeterd zijn66.<br />

61 Vgl. J. Hentges, a.w., vooral hoofdstuk 2.1-2.3, The Liturgy of the Crosiers, p. 31-<br />

62 Definities 1469, p. 133.<br />

63 Vgl. E. Overgaauw, a.w., p. 55.<br />

64 Definities 1495, p. 199.<br />

65 Definities 1583, p. 399.<br />

66 Definities 1620, p. 439.


OPMERKINGEN OVER DE LITURGIE BIJ DE KRUISBROEDERS 113<br />

Zo zien we dat de Kruisbroeders zich hun verwantschap met de<br />

Dominicanen in de Liturgie bewust waren, een verwantschap, die<br />

teruggaat tot het jaar 1248.<br />

SAMENVATTING<br />

Dr. Gerard Q. REIJNERS o.s.c.<br />

In dit artikel wijst de schrijver allereerst op de verschilpunten in de constituties van<br />

de Kruisbroeders met die van de Dominicanen, die de Kruisbroeders in 1248 grotendeels<br />

overgenomen hebben. Ook hun Liturgie gaat terug op die van de Dominicanen,<br />

maar daar profileerde zich het eigen karakter steeds sterker, hoewel de Kruisbroeders in<br />

de 15e en I6e eeuw zich hun verbondenheid met de Dominicanen bewust bleven.<br />

SUMMARY<br />

In this article the author first and foremost draws attention to the differences between<br />

the constitutions of the Crosiers and the Dominicans, which the Crosiers largely adop<br />

ted in 1248. Also their liturgy reached back to the Dominicans, though the distinctive<br />

features were more and more stressed. However, in the 15th and the 16 centuries, the<br />

Crosiers were well aware of this feeling of solidarity with the Dominicans.<br />

RfiSUMfi<br />

Dans cet article, Pauteur s'attache specialement aux differences des constitutions des<br />

Freres de la croix d'avec celles des dominicains que les croisiers avaient reprises en grande<br />

partie en 1248. La liturgie aussi retourne a celle des dominicains quoique se profile<br />

toujours plus nettement le caractere propre alors que les croisiers des 15e et 16e siecles<br />

srestaient conscients de leurs attaches aux dominicains.<br />

ZUSAMMENFASSUNG<br />

In diesem Beitrag betont der Verfasser die eigenen Akzente, die die Kreuzbruder setzten,<br />

als sie im Jahr 1248 von den Dominikanern deren Konstitutionen iibernahmen.<br />

Auch die Liturgie der Kreuzbruder geht zuriick auf die der Dominikaner, obwohl der<br />

eigene Charakter sich im. 15. und 16. Jh. immer starker abzeichnete. Dennoch blieben<br />

die Kreuzbruder sich ihrer Verbundenheit mit den Dominikanern in ihrer Liturgie<br />

bewulst.


KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT<br />

(1889- 1948)<br />

Vijftig jaar geleden, op 14 September 1948, overleed Henricus<br />

van Lieshout in de abdij van Kolen/Kerniel na een langdurige en<br />

pijnlijke ziekte.<br />

Henricus Petrus Paulus van Lieshout werd geboren in Uden op<br />

29 juni 1889, als zoon van landbouwer Cornelis van Lieshout<br />

(19.11.1836- 16.03.1902) en Gertruda van Goos (11.10.1855 -<br />

I


116 KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948)<br />

31.03.1918). Hij had een broer, Antonius Maria (geboren op 31<br />

mei 1892) en Hep lagere school in Uden van 1895 tot 1901. Van<br />

1903 tot 1909 studeerde hij aan het priestercollege van de kruisheren<br />

in Uden. De laatste jaren was hij er lid van de door Herman<br />

Linnebankin 1905 opgerichte Academie Albrecht Rodenbach. Van<br />

Linnebank ging toen op het college in Uden een grote vormende<br />

invloed uit] die ook van Lieshout ondervonden heeft, zoals bleek<br />

in de levensschets die hij later van Linnebank publiceerde. Daarin<br />

schreef hij: " Veel zijn we aan Linnebank verschuldigd, en daarom<br />

kunnen we den hemel slechts danken dat hij juist dezen priester ah<br />

leraar in dien tijd op onzen levensweg heeft gevoerd. Hij heeft ons leeren<br />

besejfen, reeds op jeugdigen leeftijd, de waarde en den adel, gelegen<br />

in een intellectueel leven. Hij deed ons inzien, reeds jong, dat wij<br />

ah toekomstige geestelijken V werk van den geest op de eerste plaats<br />

hadden te stellen, dat ct geestelijk dienstwerk en daarmee ook de studie<br />

onze voornaamste bezigheid moest worden en dat heel de rest, ah<br />

minder belangrijk en van veel geringer waarde, steeds op den achtergrond<br />

blijven moest. **<br />

Van Lieshout was een neef van kruisheer Martinus van Dijk3,<br />

die hem uitvoerig feliciteerde bij zijn intrede in Sint - Agatha op<br />

1 Voor meer informatie over Hermanus Hubertus Linnebank (1875 - 1927) zie<br />

D. Snijders, Herman Linnebank 1875 - 1927. Zijn werk als Criticus en Vlamingenvriend.<br />

in: Katholieke Vlaamse Hogeschooluitbreiding, jg.46, nr.6, 1952, 80p.; Idem, Bij een verjaardag:<br />

Kruisheer Herman Linnebank (1875 - 1927). Over een Limburgspastoorke en een<br />

Nedenands Vlamingenvriend. in: De TijdspiegeU jg.7, nr.10, december 1952, pp. 253 -<br />

255; M. Brouns, Linnebank Herman Hubert, in: Nationaal Biografisch Woordenboek,<br />

dl.III, 1968, kol. 502 - 506; L. HEERE, Meneer Linnebank. in: Udense klanken, nr.98,<br />

1962, pp. 942 - 946; L. Van Noort, Henricus van Lieshout (1889 - 1948). Een<br />

Brabanderin de polder, in: Bulletin provincie sint augustinus nr.2, februari 1995, pp.18 -<br />

27; L. Van Hour, Levensschets van Diesterse Kruishereny manuscript, pp. 104 - 195,<br />

kloosterarchief Diest, 016.2<br />

2 H. Van LIESHOUT, Pater Linnebank o.s. cr. in: Kruistriomf, je.7', 1927 -1928, p. 326<br />

3 Martinus van Dijk werd geboren in Vorstenbosch op 19 december 1863 als zoon<br />

van Jan van Diik en Johanna van Lieshout. Hij volgde de humaniora in Uden (1877 -<br />

1882) en aan de Latijnse school in Gemert (1882 - 1883) en trad vervolgens op 7 mei<br />

1883 in te Sint - Agatha. Hij legde tijdelijke geloften af in Sint - Agatha op 8 mei 1884<br />

en solemnele geloften in Sint - Agatha op 8 mei 1887. De priesterwijding ontving hij in<br />

de kathedraal van Sint - Jan in Den Bosch op 26 mei 1888. Van 18 juli 1888 tot en met<br />

24 September 1895 was hij conventueel van Uden en leraar aan het Kruisherencollege.<br />

Daarna verhuisde hij naar Diest, waar hij conventueel werd tot aan zijn dood op 16 mei<br />

1928. Naar verluidt had hij een "beklante biechtstoel".


KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948) 117<br />

11 September 1909. Na zijn noviciaat in Sint - Agatha, studeerde<br />

Henricus wijsbegeerte in Diest van oktober 1910 tot 1912. Over<br />

die twee jaren zijn we iets beter ingelicht dankzij enkele schrijfboekjes<br />

van die jaren, getiteld Van den Oogst des Levens, waarin hij<br />

een verslag neerschreef over een mooie wandeling, een fraai kunstwerk,<br />

een jeugdideaal, boeken die hij las en dies meer.<br />

Buitengewone dingen staan er niet in, maar toch leren die vluchtig<br />

opgetekende notas ons de jonge kruisheer een beetje beter kennen.<br />

We vinden daar reeds de kleine trekken terug, die heel zijn<br />

leven nadrukkelijk aanwezig zouden blijven: grote ijver voor de<br />

studie, liefde voor de filosofie, bewondering voor Sint - Thomas<br />

van Aquino en voor de H. Augustinus, idem voor Vondel en tenslotte<br />

zijn voorkeur voor de psalmen. Vele van zijn confraters zou<br />

den later verstomd staan hoeveel psalmen hij van buiten kende,<br />

hoe diep hij er de zin van doorgrondde, hoe hij ervan genieten kon<br />

en hoe vaak hij ze bad tijdens zijn laatste levensdagen.<br />

Van oktober 1912 tot 1915 studeerde hij theologie in Sint -<br />

Agatha. De tonsuur en de kleine wijdingen werden hem toegediend<br />

in Sint - Agatha door magister - generaal Hollmann. Op 14<br />

September 1913 legde hij solemnele professie af in Sint - Agatha.<br />

In december van hetzelfde jaar werd hij in Den Bosch subdiaken<br />

gewijd door mgr. W. Van de Ven. Een half jaar later, op 6 juni<br />

1914 ontving hij het diaconaat. Mgr. A.E Diepen wijdde hem<br />

priester op 29 mei 1915 in Den Bosch. Na deze wijding studeer<br />

de hij tot 1920 aan de universiteit van Freiburg in Zwitserland,<br />

waar hij in januari 1921 summa cum laude het doctoraat behaalde<br />

in de theologie. Zijn proefschrift handelde over de deugdenleer bij<br />

Plotinus. Het verscheen in 1926 met als titel: "La theorie plotinienne<br />

de la vertu. Essai sur k genhe d'un article de la Somme<br />

Theologique de Saint - Thomas', Daarin toonde hij aan hoe de<br />

deugdenleer van Plotinus door de eeuwen heen te volgen is en eindelijk<br />

in een artikel van de Summa van Thomas van Aquino een<br />

plaats vindt4.<br />

4 Een zeer vleiende bespreking door dr. Silvester Coenen o.f.m. in Studia Catholica,<br />

III, 1927, pp. 136 - 137, prees de auteur om de wetenschappelijke speurzin en het onuitputtelijk<br />

geduld waarmee hij stap voor stap de sporen volgde, die Plotinus' deugdenleer


118 KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948)<br />

In december 1915 verscheen van zijn hand een artikel over<br />

Petrus Canisius in de katholieke krant De Maasbode. Gedurende<br />

de volgende twee jaren ontpopte hij zich tot een ijverige corre<br />

spondent met bijdragen o.a. over de Zwitserse neutraliteit, het<br />

werk ten behoeve van vluchtelingen, de katholieke actie en de<br />

schoolstrijd in Zwitserland. Op 12 augustus 1917 kreeg hij van de<br />

bisschop van 's- Hertogenbosch voor drie jaar verlof om verboden<br />

boeken te lezen. Bovendien kreeg hij gedurende vele jaren jurisdictiebrieven<br />

in de bisdommen Den Bosch, Haarlem, Luik en<br />

Mechelen.<br />

Vanaf 1920 doceerde van Lieshout wijsbegeerte in Sint - Agatha<br />

en vanaf 1926 tot 1931 in Zoeterwoude. Bij zijn aankomst in<br />

1926 in Zoeterwoude startte hij samen met rector G.<br />

Klaverweijden5 en A. Emond6 het philosophicum op.Wat hijzelf<br />

door de eeuwen heen achterliet: niet slechts een uiteenzetting van Plotinus' theorie,<br />

maar tevens een historische commentaar van een artikel van St. - Thomas en een groot<br />

gedeelte van de geschiedenis der ethiek volgens genetische methode.<br />

5 Gerardus Jacobus Klaverwijden werd geboren in Alkmaar op 24 juli 1880 als zoon<br />

van Petrus Joannes Klaverweijden en Elisabeth Maria van den Bos. Hij studeerde in het<br />

priestercollege te Uden en trad in te Sint - Agatha in September 1901. Op 18 September<br />

1902 legde hij tijdelijke professie af en drie jaar later volgden de eeuwige geloften. Hij<br />

werd priester gewijd in Namen op 22 december 1906. Hij was conventuaal en leraar in<br />

Maaseik van 22 September 190o tot September 1912.. Van September 1912 tot 1918<br />

werd hij leraar in Hannut. In 1918 werd hij prior en directeur van het college gekozen<br />

in Maaseik. Hij bleef overste van Maaseik tot 1925. In juni 1925 werd hij benoemd voor<br />

Rotterdam. Datzelfde jaar verhuisde hij naar Uden, waar hij subprior werd tot 1926. In<br />

dat jaar werd hij benoemd voor Zoeterwoude, waar hij conventuaal bleef tot aan zijn<br />

dood op 22 juni 1971. Hij was rector van Zoeterwoude van 1926 tot 1936 en subprior<br />

van 1936 tot 1956. In 1924 werd hii definitor.<br />

6 Aloysius Antonius Emond wera geboren in Schiedam op 2 oktober 1883 als zoon<br />

van Everard Antonius Emond en Christina Hoebben. Hij volgde de humaniora in het<br />

priestercollege van de kruisheren in Uden. Hij werd aangenomen in de Orde van het H.<br />

Kruis in Sint - Agatha op 11 September 1904 en drie dagen later ingekleed. Zijn eezondheidstoestand<br />

was niet al te best. Op 14 September 1905 werd hij tijdelijk geprofest. Hij<br />

studeerde filosofie in Diest van oktober 1905 tot 1907 en theoloeie in Sint - Agatha van<br />

oktober 1907 tot 1910. Op 4 oktober 1908 legde hij solemnele professie ah In Den<br />

Bosch werd hij priester gewijd op 21 mei 1910. Hij werd professor in de kerkgeschiedenis<br />

in Sint - Agatha van oktober 1914 tot 1926 en in Zoeterwoude van augustus 1926<br />

tot aan zijn dood. Hij bezat een grote belangstelling voor het Jansenisme. Hij overleed<br />

plots op 11 april 1931 en werd vier dagen later in Sint - Agatha begraven. Hij schreef<br />

Korte bijdragen in Kruistriomf. Van zijn hand zijn ook de volgende publicaties:<br />

- De voormalige missie der EE. Kruisheeren in Wisconsin, in: De Zegepraal des Kruises,<br />

1922 - 1923, pp. 123 - 135, 159 - 164, 185 - 189, 205 - 210<br />

- Een Kruisheer missionaris op het eiland Saba. in: De Zegepaal des Kruises, 1923 -<br />

1924, pp. 86 - 89, 108- 114


KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948) 119<br />

getuigde van Linnebank, deelden vele oud-studenten later over<br />

hem mee, wanneer ze beweerden van hem de ware liefde voor<br />

wetenschap en intellectueel leven geleerd te hebben. Naast het<br />

voorbereiden en doceren van zijn lessen in de wijsbegeerte publiceerde<br />

hij in deze periode veel als medewerker van verschillende<br />

dagbladen en tijdschriften, o.a. in De Maasbode, De Tijd, De<br />

Nieuwe Eeuw, De Leidsche Courant, Studia Catholica en het<br />

Thomistisch Tijdschrifi. Vanaf Goede Vrijdag 1927 voorzag hij de<br />

Leidsche Courant bij gelegenheid van grote feestdagen van<br />

beschouwingen en overwegingen. En in de jaren 1931 en 1932<br />

werkte hij mee aan de rubriek "Uit de Katholieke Wereld" in Hooger<br />

Leven.<br />

In 1921 werd van Lieshout benoemd tot hoofdredacteur van<br />

het missietijdschrift Kruistriomf. Bijna tien jaar lang probeerde hij<br />

aan dit tijdschrift een eigen gezicht te geven. Zelf schreef hij een<br />

groot aantal bijdragen. In September 1930 gaf hij ontslag, enerzijds<br />

omdat hij door zijn vele andere bezigheden onvoldoende tijd<br />

voor het blad overhad, anderzijds omdat hij door de missieprocurator,<br />

die eigenmachtig mee de inhoud van het blad bepaalde, voor<br />

de voeten werd gelopen. Op 4 oktober 1930 werd zijn ontslag<br />

aanvaard7.<br />

Van zijn verdere publicaties vragen er twee onze bijzondere aandacht.<br />

Ze werden geschreven in 1930 bij het vijftiende eeuwfeest<br />

- De Mariacultus in de Orde van het H. Kruis. in: Ons Geestelijk Erfi jg.l, 1927,<br />

pp. 49 - 55<br />

- Henricus Van den Wijmelenberg, 49ste Generaal der Orde van het H. Kruis, Cuijk,<br />

1931, 43p.<br />

- Kruisheeren Missionarissen in de Nederlanden, Cuijk, 1932, 64p.<br />

7 Bij zijn afscheid werd zijn werk met veel waardering gememoreerd. "Lezend en bijhoudend<br />

alles wat er iedere maand op het gebied van missieliteratuur verscheen, was hij<br />

eryan overtuigddat de missieliteratuur een machtig middel is om iets te leeren aangaande de<br />

uitbreiding van Gods rijk onder andersdenkenden en heidenen. En zelfstreefde hij ernaar om<br />

aan de lezers van Kruistriomfelke maand een boekje aan te bieden, dat men niet alleen kocht<br />

om de goede zaak te steunen, maar ook om eenige ware missiekennis op te doen. Met dit doel<br />

voor oogen heeft hij niet gevreesd vele voor hem zo kostbare uren te besteden aan een goedverzorgden<br />

tekst, aan welgekozen fotos en aan een groot getal eigen artikelen. Want als wij de<br />

verschenenjaargangen eens doorbladeren, dan vinden wij, daar weer onderteekend, dan weer<br />

eens anoniem, een groot aantal artiekelen van zijnen hand, waarvan nog altijd het lezen en<br />

herlezen een genot is om den ordelijken opzet, degelijken inhoud en keurigen stijU\<br />

Bij een apcheid. in: Kruistriomf jg.10, 1930 - 1931, pp.129 - 131


120 KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948)<br />

van St. - Augustinus. Het eerste draagt als titel Augustinus en de<br />

Ouden over de Deugd8. Van Lieshout grijpt hier terug op een<br />

gedeelte van de stof, die hij reeds in het kort in zijn doctoraatsscriptie<br />

behandelde, maar nu verder uitwerkt, met name hoe<br />

Augustinus in zijn opvattingen op de deugd tegenover de Ouden<br />

stond: Socrates, Plato, de Stoicijnen, Philo, Plotinus en<br />

Aristoteles. Al kon Augustinus hun theorieen niet overnemen<br />

omdat ze vanwege hun te intellectualistisch karakter strijdig waren<br />

met de geest van het Christendom, toch heeft hij er tal van elementen<br />

uit overgenomen. Van Lieshout gaat na hoe dit in<br />

Augustinus' werken tot uiting komt.<br />

. Het tweede artikel Wegen van waarheid bij Augustinus9 behandelt<br />

de kennisleer van Augustinus en verzamelt, vermits<br />

Augustinus nergens een volledig tractaat hierover schreef, wat er in<br />

zijn werken over het menselijk kennen te vinden is. Hiermee<br />

belicht hij dan langs welke weg Augustinus de zekerheid in het<br />

kennen van de waarheid begrondt, hoe hij zich de zinnelijke waarneming<br />

denkt en hoe hij over het verstandelijke kennen oordeelt.<br />

Deze studie werd geprezen als een "uitstekend artikel dat van veel<br />

fijn begrip getuigt"10.<br />

In die tijd geraakte van Lieshout geboeid door de psychologie<br />

van het kind. In Leiden en Zoeterwoude gaf hij er verschillende<br />

spreekbeurten over. Ook hield hij een conferentie over De<br />

Wijsbegeerte en haar plaats in de Christelijke Beschaving voor universiteitsstudenten<br />

te Leiden. Verder hield hij twee reeksen voordrachten<br />

over apologetische onderwerpen en over de Jongerenbeweging11.<br />

In Zoeterwoude en in Tilburg sprak hij in 1926 in zes<br />

voordrachten over Waarom belijdik het Roomse Geloof? In 1929 en<br />

8 Verschenen in het augustusnummer van het Thomistisch Tijdschrift, 1930, pp. 717<br />

-751<br />

9 In Studia Catholics 1930, pp. 253 - 288<br />

10 DeMorgen, 19.03.1934<br />

11 De Jongerenbeweging was een stroming van ionge katholieke schrijvers en dichters<br />

die zich soms heftig verzetten tegen de gevestigcle sociale en kerkelijke orde. Illustere<br />

voorgangers waren b.v. Anton van Duinkerken, Henri en Gerard Briining, Albert Kuyle,<br />

die voor die tijd gewaagde stellingen innamen.


KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948) 121<br />

1930 volgden twee reeksen wetenschappelijke voordrachten voor<br />

niet - katholieken in het auditorium van de universiteit van Leiden<br />

over Geloofen Psyche en Mystiek en Wetenschap 12. Door deze laatste<br />

reeks voordrachten kwam van Lieshout nog meer in aanraking<br />

met het Jongerenprobleem. Het thema "natuur en bovennatuur",<br />

dat hij in deze reeks voordrachten nog tamelijk algemeen behandelde,<br />

is hij in latere voordrachten gaan toepassen op de<br />

Jongerenbeweging. Dit was de aanleiding van zijn latere publicatie<br />

van Onze Onevenwichtige Jongeren, die in de pers een zeer luide<br />

weerklank vond en voorwerp werd zowel van de scherpste en<br />

meest sarcastische kritiek als van de meest lovende en vleiende<br />

bespreking.<br />

Voor zover is na te gaan, was hij begonnen met een voordracht<br />

over Dejongeren in NederlandVoor de Vereniging van hoofden der<br />

R.K. Bijzondere Scholen te Haarlem, waar hij sprak over Natuur<br />

en Bovennatuur bij dejongeren (23 juni 1930). Hierop volgde een<br />

reeks van zes radiocauserieen voor de KRO over De Zucht naar<br />

Vergeestelijking bij het opkomend geslacht. De eerste causerie vond<br />

plaats op 10 augustus 1930. Veel luisteraars schreven om nadere<br />

uitleg, om de tekst van de voordrachten te bekomen en om soortgelijke<br />

voordrachten op andere plaatsen. Zo kwam het dat van<br />

Lieshout hetzelfde probleem behandelde in Tilburg en in<br />

Nijmegen voor de studenten en wellicht nog elders. Hij publiceerde<br />

een artikelenreeks over De Zucht naar Vergeestelijking buiten<br />

de Kerk en had plannen om dit onderwerp, zowel binnen als bui<br />

ten de Kerk en speciaal in de Jongerenbeweging, uit te werken en<br />

als boek te publiceren. Had hij dit in 1931 kunnen doen, wellicht<br />

zou zijn werk dan heel anders ontvangen zijn, omdat het probleem<br />

juist toen in de voile belangstelling stond en de beweging toen wel<br />

het feist en scherpst was in haar uitingen. De Jongeren vormden<br />

nog een eenheid, een aaneengesloten front. Later, in 1933 - 1934,<br />

zocht men tevergeefs het elan van enkele jaren terug en de felle<br />

groepsovertuiging, zodat sommigen reeds beweerden dat de<br />

12 Zie besprekingen en een kort verslag in De Maasbode, 1929, 19 oktober, 2 november,<br />

15 en 19 november; 1930, 31 januari, 14 en 28 februari, 14 maart.


122 KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948)<br />

Beweging doodgebloed was13. Waarom heeft van Lieshout zijn<br />

boek Onze Onevenwichtige Jongeren niet eerder uitgegeven14?<br />

Zijn verplaatsing naar Belgie in de lente van 1931 is hier wellicht<br />

de oorzaak van. Feit is dat het boek pas gedrukt werd op het<br />

einde van 1933 en begin 1934 op de markt kwam. Het lokte een<br />

storm van protest en verontwaardiging uit. Ieder tijdschrift of<br />

krant schonk er aandacht aan in over het algemeen weinig lovende<br />

bewoordingen aan het adres van de schrijver. Van de kant der<br />

Jongeren spuwde men natuurlijk vuur en vlam, in eerste instantie<br />

omwille van de onsympathieke titel, die overigens niet door de<br />

auteur gekozen werd, maar hem door de uitgever werd opgedrongen.<br />

Kritiek kwam er verder natuurlijk op de inhoud, speciaal op<br />

het tweede gedeelte van het boek15. Men verweet van Lieshout, dat<br />

13 H. Van ROOIJEN, De Mentaliteit der Jongeren. in: Bouwen, jg.2, 1933, p.49<br />

14 Zie enkele kritieken op Onze Onevenwichtige Jongeren (Tilburg, 1933):<br />

B. VERHOEVEN, Evenwicht op het slappe koord. in: Bouwen, jg.3, 1934, pp. 56-58;<br />

A. Van Duinkerken, Om het Evenwicht. in: De Tijd, 14 februari 1934; J.M., Een<br />

StukjeBoekhouding. in: DeMaasbode, 24 februari 1934; N.N., DeEvenwichtigeJongere.<br />

in: De Maasbode, 6 maart 1934; N.N., Over Onevenwichtigen. in: Nieuwe Tilburgsche<br />

Couranty 16 en 17 april 1934; Van Oldenburg Ermke Schrik niet, wijzijn het!in: De<br />

Morgen, 19 maart 1934; N.G., in: Het Schild, XV, 1934, p. 517; N.N., Evenwicht. in:<br />

De Gemeenschap, maart 1934; N.N., Het Wezenlijke en het Bijkomstige. in: De Zuid -<br />

Limburger, 22 maart 1934; Th. V.D.K., in: De Katholieke Vrouw, 28 april 1934;<br />

E. RUSSE, Zijn de Jongeren Onevenwichtig? in: De Residentiebode, 12 april 1934; N.N.,<br />

in: Ons Liturgisch Tijdschrift, XIX, 1933 - 1934, p. 224; N.N., Doemsdag over de Jeugd.<br />

in: Boekengids, 1934, pp.137 - 139; G.D., Rond onze Onevenwichtige Jeugd. in: De<br />

Katholieke School, 1934, pp. 86 - 87.<br />

15 Volgens de inleiding wilde van Lieshout een karakteristiek geven van de katholieke<br />

jongeren in Nederland en aantonen dat over sommige geloofsgenoten een zucht naar<br />

vergeestelijking, een streven naar verinnerlijking en vernieuwing gekomen was. Om dit<br />

streven beter te kunnen overzien plaatste van Lieshout het naast enkele andere stromingen,<br />

die niet van katholieke oorsprong waren.<br />

Eerst eing hij het streven naar spiritualiteit en relieiositeit na in en buiten de Kerk:<br />

"in de orde der idee" bij de hedendaagse wetenschap, de reactie tegen de materialistische<br />

opvattingen van een vroeger geslacnt; "in de orde der daad" in de beweging rond<br />

Krishnamurthi, in het religieuze socialisme en het Italiaanse fascisme. Binnen de Kerk<br />

stipte hij dit streven even aan in Frankrijk (speciaal Leon Bloy) en bij de "Vrienden van<br />

Israel". Vervolgens richtte hij zich naar de Nederlandse taalgemeenschap en vernoemde<br />

Heemvaart, Ruusbroeckbroeders, enkele periodieken (vooral Roeping en De<br />

Gemeenschap) en het Verbond der Katholieke Jongeren. Daarna oordeelde hij dat het<br />

streven naar spiritualiteit bij de jongeren gaaf was naar het wezenlijke, maar met vele<br />

tekorten in het bijkomstige en met miskenning van de juiste verhouding tussen gevoel<br />

en verstand, natuur en bovennatuur.<br />

Van Lieshout paste vervolgens op een onsympathieke en kleinerende manier op de<br />

jongeren toe wat Frater Rombouts in zijn Psychologie schreef over de rijpende jeugd:<br />

"Kind en geen kind", gewichtig doen en zich een air geven, koude drukte om niets;


KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948) 123<br />

hij niet voldoende onderscheid maakte en nagenoeg al zijn argumenten<br />

putte uit De Gemeenschap, en dan nog alleen van 1930 en<br />

1931, en uit De Paal, een tijdschrift van enkele extremisten dat<br />

slechts heel kort bestaan had. In feite was dit een ernstig en<br />

gegrond verwijt. Het boek, dat de indruk wekte een overzicht en<br />

een beoordeling te releveren van de Jongerenbeweging, beantwoordde<br />

niet aan de gestelde verwachtingen. Van de beweging<br />

werd een eenzijdig en onvolledig beeld opgehangen. Kortom, als<br />

analyse van de Jongerenbeweging in Nederland was het boek een<br />

mislukking..<br />

Op 24 november 1931 werd van Lieshout onverwacht overgeplaatst<br />

naar Diest, naar later bleek omdat er beschuldigingen werden<br />

geuit dat hij homofiele betrekkingen zou gehad hebben. In<br />

Zoeterwoude werd hij vervangen door Henricus van Rooijen16.<br />

Na zijn verplaatsing naar Diest werd van Lieshout een tijdje medewerker<br />

van Hooger Leven en publiceerde in 1933 de hierboven<br />

genoemde lijvige studie over de Jongerenbeweging in Nederland.<br />

In 1931 en 1932 was hij rector van de Zusters van Tilburg in<br />

Tessenderlo en vanaf 1932 tot aan zijn dood was hij rector van de<br />

bernardinessen in Kolen/Kerniel. Tevens werd hij leraar Klassieke<br />

Talen en Nederlands in Tongeren bij de Zusters van Maria. Verder<br />

hield hij recollecties voor het mannenverbond van Katholieke<br />

Actie, hoorde biecht bij de Zusters en de Broeders in Borgloon en<br />

preekte bij diverse gelegenheden.<br />

"idealist en grof zinnelijk", ketteren teeen oppervlakkigheid, hardvochtig en overgevoelig,<br />

onverschillig en om liefde bedelend, vermetel en laf, leeuw en schaap, het tekort aan<br />

liefde en eerbied voor elkaar en voor de ouderen, maar daar tegenover uiterst gevoelig<br />

voor zichzelf en tenslotte bij een tekort aan ervaring een geest van kritiek en opstandigheid.<br />

Van Lieshout illustreerde al die gebreken met voorbeelden en aanhalingen uit het<br />

werk der Jongeren en besloot: de Jongeren hebben gelijk voor zover ze over de hele lijn<br />

streven naar een consequente doorvoering en beleving van het geloof; ze hebben ongelijk<br />

in de manier waarop ze dit nastreven. Het ontbreekt hen namelijk aan zelfbeheersing,<br />

liefde en waarheidszin.<br />

16 Voor meer informatie over Henricus Leo Maria van Rooijen (1902 - 1987) zie<br />

G.Q. REIJNDERS, De Ordeshistoricus Dr. Henri van Rooijen o.s.c. in: Clairlieu, jg.46,<br />

1988, pp. 13 - 22; R. JANSSEN, Bibliografie dr. H. van Rooijen (1902 - 19871 in:<br />

Clairlieu, feA7, 1989, pp. 177-186


124 KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948)<br />

Al wat van Lieshout tot dan toe publiceerde was, zijn korte<br />

krantenartikelen en zijn bijdragen in Kruistriomf niet meegerekend,<br />

ofwel van theologische en filosofische aard, ofwel over de<br />

geestelijke stromingen van de laatste decennia in en buiten de<br />

Kerk. Van nu af schreef hij niets meer van die aard. Al bleef hij de<br />

jongeren met veel belangstelling observeren, toch heeft hij er nooit<br />

meer over geschreven. Tegelijk beeindigde hij ook zijn wetenschappelijke<br />

publicaties op theologisch en filosofisch terrein. In de<br />

volgende jaren ging zijn belangstelling heel sterk uit naar de<br />

geschiedenis. Misschien dat zijn verblijf in het klooster van Kolen<br />

hem daartoe de stoot gaf. Dit klooster was een voormalig kruisherenklooster,<br />

dat voor wat de gebouwen betreft, de Franse<br />

Revolutie schitterend overleefd had. Het bevatte enkele kunstschatten,<br />

waaronder het koor met de Sint - Odiliacyclus en de<br />

rijke sacristie met de schilderingen van de Luikse kunstschilder<br />

Aubee17. Daarbij berustten in de parochie Kerniel enkele overblijfselen<br />

van de kruisheren, waaronder het oude schrijn met de<br />

relieken van de H. Odilia, de patrones van de kruisheren.<br />

Voor de kunstschatten van het klooster van Kolen heeft van<br />

Lieshout heel veel gedaan. Van verschillende eiken beelden liet hij<br />

vernis of verf afhalen, de credens naast het altaar liet hij restaureren,<br />

voor de kerk vond hij in Maaseik een aangename biechtstoel,<br />

schilderijen, die als oud vuil op zolder lagen, liet hij schoonmaken<br />

en herstellen... Hij ging de herkomst na van alles: de geschiedenis<br />

van het klooster, de historie van het reliekschrijn van Kerniel met<br />

de erin vervatte relieken en documenten, de historie van de vele<br />

Lutgardisherinneringen, die zich in het klooster bevonden. Alles<br />

wat oud en mooi was verzamelde hij, zodat zijn huis naast het<br />

klooster na jaren een echt museum werd. Ook de geschiedenis van<br />

de streek interesseerde hem, de geschiedenis van de zusters en van<br />

al hun heiligen, speciaal de H. Lutgardis18. Zo kreeg hij stilaan in<br />

de streek de naam van "oudheidkundige". Zijn vele pastorale acti-<br />

17 Over de kruisheren en Aube'e zie: Martin Aube'e Schilder in het Land van Loon.<br />

Werkgroep Martin Aube'e, V.T.B.- V.A.B., Kerniel, 1996, 54p., ill.<br />

18 Zie ook dr. A. RAMAEKERS, Oudheidkundige Dr. H. VAN LIESHOUT, kruisheer. in:<br />

Het Oude Land van Loon, Hasselt, 1949


KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948) 125<br />

viteiten en ook het leraarsambt dat veel van hem vergde, stond een<br />

intensief historisch veldwerk natuurlijk in de weg. De vele mappen<br />

met aantekeningen over de merkwaardigheden van Kolen,<br />

over de geschiedenis van het klooster, over het klooster<br />

Nonnenmielen, over de heiligen van de Cistercienzerinnen raakten<br />

bedolven onder stapels proefwerken, vertalingen van klassieken,<br />

preken en conferenties. Van Lieshout heeft dan ook slechts<br />

weinig gepubliceerd, voor zover bekend enkel een artikel over het<br />

klooster Kolen in de Zondagsvriend ( 1935, pp. 930 - 931), een<br />

reeks bijdragen Lutgardisherinneringen in het klooster Kolen in<br />

Gudrun (1934 - 1936) en het werk Rondhet reliekschrijn van Sint<br />

Odilia (Verzamelde Opstellen, XI, 1, Hasselt, 1935).<br />

In de reeks van zes bijdragen in Gudrun beschreef van Lieshout,<br />

na een korte inleiding over de geschiedenis van het klooster, hoe<br />

de verschillende kunstschatten van het klooster in het bezit van de<br />

zusters gekomen waren, waarbij hij dan tevens de oorsprong en de<br />

lotgevallen ervan optekende19. Behalve de beschrijving van de<br />

kloosterschatten en vele bijzonderheden over hun oorsprong en<br />

geschiedenis, bevatte deze studie ook interessante bijzonderheden<br />

over de stichteres van het klooster Kolen, Dame Maximilienne,<br />

een zuster van de opgeheven abdij van Woutersbrakel, die in 1822<br />

het klooster kocht, en over enkele van haar relaties, juffrouw<br />

Paridaens, Nic. Jos. Minsart, een monnik van de opgeheven abdij<br />

van Boneffe, en vrouwe Regine de Musiel, de laatste zuster van het<br />

opgeheven Nonnenmielen. Naar aanleiding hiervan ontving hij<br />

een interessante brief van de jezuiet pater B. Spaapen, lid van het<br />

19 1. De kunstschatten afkomstig van de kruisheren, houtwerk en schilderingen van<br />

kerk en sacristie, eikenhouten Christoffel en Ecce - Homo<br />

2. De oude, meestal liturgische boeken, afkomstig van benedictinessen - en cistercienzerskloosters<br />

3. Andere kostbaarheden en schilderijen: een kruisbeeld uit de abdij van<br />

Woutersbrakel, een schilderij van Ida van Leuven door Joos Stevaert, een schilderii van<br />

de H. Lutgardis, toegeschreven aan de Meester van Diepenbeek, een schilderwerk "de<br />

familieboom der H. Humbelina", kerkbenodigheden, eikenhouten meubelen, serviezen,<br />

tafelzilver, oude ingelijste prenten en schilderijen, allemaal afkomstig van het klooster<br />

Nonnenmielen.<br />

4. De koorstoel van de H. Luteart, eveneens afkomstig van Nonnenmielen<br />

5. Een handschrift van een oud Vlaams rijmwerk, dat net leven verhaalde van de H.<br />

Lutgardis en van Christina de Wbnderbare.


126 KRU1SHEER DR. HENR1CUS VAN LIESHOUT (1889-1948)<br />

Ruusbroecgenootschap (Antwerpen, 22 februari 1946), die werkte<br />

aan een bijdrage voor Ons Geestelijk Erf'over de H. Lutgardis en<br />

die vroeg naar mogelijk nog andere literaire bronnen.<br />

In Rond het reliekschrijn van Sint Odilia behandelde van<br />

Lieshout alles wat met dit merkwaardige en kostbare schrijn verband<br />

houdt. Na een inleiding over de verschillende reliekschrijnen<br />

in Kerniel, over de literatuur rond het schrijn en de legende van de<br />

H. Odilia, werden de documenten met hun zegels tot in de puntjes<br />

bestudeerd en nagegaan wat ze juist over de gebeurtenissen met<br />

de relieken te vermelden hebben. De lotgevallen van het schrijn<br />

werden vanaf 1292 zo nauwkeurig mogelijk onderzocht, de<br />

beschilderingen beschreven, de legende en beschildering aan<br />

elkaar getoetst en het ontstaan van de legende in haar verschillen<br />

de onderdelen geschetst. Van Lieshout trachtte het historische van<br />

het legendarische te onderscheiden en uit te maken in hoeverre de<br />

schilderingen de bestaande legende weergeven en omgekeerd in<br />

hoeverre zij de legende beinvloed hebben.<br />

:<br />

Diest - Kruisherenkerk.<br />

SINTE-ODILIA-SCHRIJN.<br />

Reconstructie door kunstschilder Koos VAN DER HORST jr. (A° 1951):<br />

gemaakt naar 't oude schrijn van Kerniel (A0 1292)


KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948) 127<br />

Beide historische publicaties waren degelijk gefundeerde stu<br />

dies. Een nadeel was wel dat van Lieshout gemakkelijk afdwaalde<br />

en tal van gegevens verstrekte, die met het eigenlijke onderwerp<br />

niet veel te maken hadden.<br />

Aan het schrijven van de geschiedenis van het oude kruisherenklooster<br />

van Kolen is van Lieshout nooit toegekomen, hoewel er<br />

van de kant van de orde herhaaldelijk op werd aangedrongen.<br />

Door zijn kennis van de details van het klooster en van de streek<br />

zou hij er nochtans wellicht toe in staat geweest zijn.<br />

Men kan zich hier afvragen: was van Lieshout een Lutgart-<br />

kenner? In bredere kringen ging hij hier zeker voor door, wat ten<br />

dele zijn verklaring vindt in het feit, dat hij vele groepen van<br />

Vlaamse meisjes rondleidde in Kolen om hun de oude kunst-<br />

schatten, waaronder de Lutgardisherinneringen uit te leggen. Hij<br />

woonde verschillende vieringen in verband met St.- Lutgart bij,<br />

zoals het vijfentwintigjarig bestaan van de St - Lutgartkring in het<br />

H. Graf teTurnhout (1936), het vijfentwintig jarig bestaan van de<br />

St. - Lutgartschool te Antwerpen (1936) en de eeuwfeestherden-<br />

king in die school in 1946. In Tongeren hield hij bij deze herden-<br />

king op 18 juni 1946 de feestrede. Tevens stimuleerde hij de uitgave<br />

van het boek van Emiel van der Straeten, Lutgart Herderin<br />

van het Vlaamse Volk, in 1947, waarvoor hij de inleiding schreef.<br />

Of hij zich met de studie van St. Lutgart verder nog speciaal heeft<br />

bezig gehouden, is uit zijn nagelaten papieren niet op te maken.<br />

Heeft van Lieshout ervoor geijverd om andere werken van de<br />

schilder Aubee, van elders in de streek, naar Kolen te krijgen? Alles<br />

wat er van Martin Aubee aan schilderijen in Kolen en omgeving<br />

aanwezig was, vanaf de Odilia - cyclus tot en met later ontdekte<br />

fragmenten, evenals het leven van Aubee, beschreef hij in zijn boek<br />

over Odilia. Op 21 September ontving hij bericht van pastoor J.<br />

Vandebroek van Beverst, dat te Hasselt een apotheker Le Beau<br />

twee schilderijen van Aubee bezat: een "Geseling van Christus",<br />

afkomstig uit Luik, te koop aan 3000 Fr. en een "Boodschap",<br />

afkomstig uit Vlaanderen, te koop aan 7000 Fr. Omdat de apo-


128 KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948)<br />

theker een kasteeltje "Haagsmeer" bezat onder Gors-Opleeuw -<br />

vlak bij Kerniel-, zou van Lieshout daar het gemakkelijkst informeren.<br />

Er is evenwel geen enkele aanwijzing dat hij ooit pogingen<br />

hiertoe ondernomen heeft.<br />

Na al het werk dat hij gedurende bijna vijftien jaar voor het<br />

klooster gedaan had, was het voor van Lieshout een pijnlijke slag<br />

toen hij op 12 december 1944 plots voor een half verwoest kloos<br />

ter stond. Een vliegende bom viel die dag op vijftig meter afstand<br />

van de kerk en het klooster in de aangrenzende boomgaard. Het<br />

noviciaatsgebouw was totaal verwoest, het klooster als het ware<br />

helemaal verwrongen en gescheurd, de kerk lag er zonder dak, alle<br />

glasramen ingedrukt, de helft van de Sinte- Odiliacyclus met tientallen<br />

scherven en splinters geschonden en doorkorven. De sacristie<br />

bleef gespaard. Maar alles zat onder stof en vuil. Zonder echter<br />

de moed er bij te verliezen leidde de rector aanstonds de opruimings-<br />

en herstellingswerken. Samen met de zusters sloofde hij<br />

zich maandenlang af om alles weer in zijn oude glorie te herstellen.<br />

Maar daar dient men bij te bedenken, dat het in die tijd nog<br />

zeer moeilijk was de nodige bouwmaterialen te vinden, zonder dan<br />

nog te spreken van de vereiste fondsen. Pas in de zomer van 1945<br />

kon er aan de kerk 'n voorlopige dakbekleding worden aangebracht<br />

in goudronpapier.<br />

Voor zJn laatste ziekte heeft hij gelukkig kunnen zien, dat Kolen<br />

weer het vroegere uitzicht had teruggekregen en op 2 mei 1947<br />

voelde hij zich zeer voldaan over het feit, dat de Koninklijke<br />

Commissie voor Monumenten en Landschappen het oude kloos<br />

ter als monument gerangschikt had om zijn architectonische, oudheidkundige<br />

en geschiedkundige waarde. Zelf had hij het verslag<br />

hiervoor opgesteld.<br />

Op 14 September 1948, feest van Kruisverheffing, overleed van<br />

Lieshout, uitgeteerd door een vorm van kanker, die hem reeds lang<br />

hinderde, maar in 1948 in alle hevigheid uitbrak om van de sterke<br />

man in een mum van tijd een levend geraamte te maken. Dr.<br />

Van Lieshout was een geachte en beminde persoonlijkheid in de


KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948) 129<br />

streek van Borgloon, die een grote aantrekkingskracht uitoefende<br />

op al wie met hem omging. Dit verklaart de grote toeloop op zijn<br />

begrafenis in Kolen en in de dienst, die enkele dagen later in de<br />

parochiekerk van Kerniel opgedragen werd. Zijn goede vriend, de<br />

pastoor van Kerniel, die hem gedurende zijn lange ziekte, dagelijks<br />

bezocht, vertelde bij zijn doodsbed ontroerd, dat hij van Lieshout<br />

nooit tevergeefs om een dienst verzocht had. Enkele maanden na<br />

zijn dood vergaderden de leden van het Mannenverbond voor<br />

Katholieke Aktie, waarvan hij de steeds klaar staande raadgever<br />

was geweest en waarvoor hij vele recollecties had gepreekt, nog<br />

eens te Kolen waarbij de deken van Borgloon een herdenkingsrede<br />

hield. Van Mgr. Kerkhofs hadden zij de toelating gekregen om<br />

op het graf van van Lieshout, gelegen binnen het slot van het<br />

klooster, te gaan bidden. Geen priester, verklaarde volksvertegen-<br />

woordiger Roppe van Tongeren bij die gelegenheid, heeft ooit<br />

zulke indruk op mij gemaakt als dr. van Lieshout.<br />

Dr. van Lieshout was een geleerd priester, minnaar van al het<br />

schone, kenner van kunst en historie, maar ook was hij een man<br />

die steeds even eenvoudig, dienstvaardig en belangstellend was<br />

voor eenieder. Het gedachtenisprentje, dat opgesteld werd door<br />

kruisheer M. Vinken, stelde: "Dr. H. Van Lieshout was een goede<br />

confrater, een geleerd en ijverig priester (...). Zijn scherp verstand<br />

drong diep door in het wezen der dingeny en in klare taal deelde hij<br />

zijn kennis mee in lessen en predikaties. Voor vele priesters, kloosterlingen<br />

en voormannen van de Katholieke Aktie was hij een gezocht<br />

raadsman. (...)".<br />

Bibliografie van dr. Henricus van Lieshout<br />

1915<br />

Het feest van den Zaligen Petrus Canisius.(Canisiusviering te Freiburg), in De Maasbode,<br />

31.12.1915.<br />

1916<br />

Treinen der ellende: het overbrengen der Fransche Bevolking. in: De Maasbode, 31. 1. 1916.<br />

Een merkwaardige lezing over Nederlandsche Kunst. in: De Maasbode, 2.2.1916<br />

Relletjes te Lausanne, in: De Maasbode, 4.2.1916


130 KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948)<br />

De "Mission Catholique Suisse". in: De Maasbode, 26.2.1916<br />

De Zwitsersche Neutraliteit. in: De Maasbode, 5.3.1916<br />

West - Zwitserland verontwaardigd; opstootje te Freiburg, in: De Maasbode, 7.3.1916<br />

Uit den grooten Raad van Bern, in: De Maasbode, 17.4.1916<br />

Missiewerk in Zwitserland. in: De Maasbode, 24.6.1916<br />

1917<br />

Schoolstrijd in Zwitserland. in: De Maasbode, 1.1.1917 en 2.1.1917<br />

Het Vondelmuseum. in: De Maasbode, 3.11.1917<br />

Alma Mater Friburgensis. in: De Maasbode, 21.11.1917<br />

1918<br />

Alma Mater Friburgensis II. in: De Maasbode, 18.2.1918<br />

De Zwitsersche Neutraliteit. in: De Maasbode, 3.3.1918<br />

Twee boeken over Litauen. in: De Maasbode, 2.8.1918<br />

1921<br />

TerInleiding. in: Kruistriomf, I, 1921 - 1922, pp.1 - 2<br />

DeKruisherenmissie in Neder - Uele. in: Kruistriomf, I, 1921 - 1922, pp.4 - 12<br />

Missieverslag. in: Kruistriomf, I, 1921 - 1922, pp.130 - 131<br />

1922<br />

Z.H. Paus BenedictusXV. in: Kruistriomf, pp.152 - 157<br />

Van verre en nabij. in: Kruistriomf, pp.236 - 238<br />

Verandering. in: Kruistriomf, pp.249 - 251<br />

Het eeuwfeest der Propaganda, in: Kruistriomf, pp.263 - 276 (eveneens in De Zegepraal<br />

desKruises, jg.l, 1921 - 1922, pp.217 - 220)<br />

Bij het ingaan van den tweeden jaargang. in: Kruistriomf, jg.II, pp.3 - 6<br />

Twaalf- en - een - half - jarig bestaan onzer Amerikaansche Missie. in: Kruistriomf, II,<br />

pp.129- 134<br />

Een verlies. in: Kruistriomf, jg.II, pp. 321 - 324<br />

1924<br />

ZaligNieuwjaar. in: Kruistriomf, jg.III, 1923 - 1924, pp.161 - 163<br />

Pastoor van Schijndel. in: Kruistriomf, III, pp.164 - 167<br />

Ons nieuw college te Uden. in: Kruistriomf, III, pp. 167 - 172<br />

Een zilveren]ubili. in: Kruistriomf, III, pp.193 - 197<br />

Twee missiedagen. in: Kruistriomf, III, pp.293 - 296<br />

De rozen der eeuwigheid. in: Kruistriomf, jg.4, 1924 - 1925, pp.65 - 69<br />

Allerheiligen - Allerzielen. in: Kruistriomf, jg.4, pp.97 - 101<br />

Naar ct heiligKerstfeest. in: Kruistriomf, jg.4, pp.129 - 133<br />

1925<br />

Missielectuur en ... Zalig Nieuwjaar. in: Kruistriomf, jg.4, pp.161 - 171<br />

Sijntje de Wever. in: Kruistriomf, jg.5, 1925 - 1926, pp.7 - 10<br />

1926<br />

Bij het wentelen der jaren. in: Kruistriomf,)^, 1925 - 1926, pp.161 - 163


KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948) 131<br />

Verrijzenis. in \Kruistriomf, jg.5, pp.259 - 261<br />

Mgr. Joannes Mattheus Konings, eerste apostolische Prefect van Bondo. in: Kruistriomf<br />

jg.VI, 1926 - 1927, pp.3 - 5<br />

Bezijden van Leiden naar Zoeterwouden. in: Kruistriomf, jg.VI, pp.97 - 101<br />

La Thiorie Plotinienne de la Vertu, Essai sur la Ginhe d'un article de la Somme Theologique<br />

de Saint Thomas. Freiburg, 1926, reeks Studia Freiburgensia, X - 204p. (uitgave van het<br />

proefschrift, verdedigd in 1921)<br />

Godsdienstige artikeltjes in het Sint - Jozefiblad<br />

1927<br />

Maria Adelheid van Luxemburg, in: Kruistriomf, jg.VI, pp. 255 - 256<br />

In memoriam H. Linnebank. in: Kruistriomf jg.VI, pp.321 - 324<br />

Van 1927 tot 1931 godsdienstige artikelen in De Leidsche Courant<br />

1928<br />

Pater Linnebank. in: Kruistriomf jg. VII, 1927 - 1928, pp.289 - 298 en 321 - 332<br />

Naar Tuindorp - Vreewijk, Rotterdam, in: Kruistriomf jg.VII, pp.354 - 360<br />

1930<br />

Augustinus en de Ouden over de Deugd. in: Thomistisch tijdschrift voor Katholiek<br />

Cultuurleven, jg.l, 1930, pp. 717 - 751<br />

Wegen van WaarheidbijAugustinus. in: Studia Catholica, 1930, pp. 253 - 288<br />

Middeleeuwen en Renaissance, een onjuiste opvatting. in: De Maasbode, 8 en 9 december<br />

1930 (polemiek naar aanleiding van een reeks artikelen van K. Lautenschutz over<br />

Erasmus in Het Schild)<br />

Dezuchtnaar vergeestelijking buiten de Kerk. in: De Gemeenschap, 1930, pp. 97-98, 121<br />

- 122, 145 - 146, 169 - 170, 193 - 194, 217 - 218, 241 - 242, 265 - 266, 289 - 290<br />

In Hooger Leven, 1930, 1931 en 1932 publiceerde hij een dental artikels die vroeger<br />

reeds verschenen in Kruistriomf.<br />

Ook werkte hij mee aan De Tijd en De Nieuwe Eeuw.<br />

1933<br />

Onze onevenwichtige Jongeren. Tilburg, 1933, 295 p.<br />

1935<br />

Lutgardisherinneringen in het klooster Kolen. in: Gudrun, Orgaan van den Vlaamschen<br />

Landsbond voor Roomsch - Katholieke Vrouwen en Meisjes, jg.l6 (1934 - 1935), pp. 201 -<br />

204, 242 - 248; jg.17, 1935 - 1936, pp.5 - 13, 44 - 50, 89 - 91, 115 - 123<br />

Rond het Reliekschrijn van Sint - Odilia. in: Verzamelde Opstellen, Hasselt, 11, 1935,<br />

159p.<br />

Het klooster van Kolen. in: De Zondagsvriend, 22.9.1935, pp. 930 - 931<br />

1947<br />

Voorwoord. in: E. VAN DER STRAETEN, Lutgart, Herderin van 't Vlaamsch Volk.<br />

Leuven, 1947, pp. 5 - 8<br />

dr. Roger Janssen & dr. Andre Ramaekers (+)


132 KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948)<br />

SAMENVATTING<br />

Dr. Henricus van Lieshout (1889 - 1948) was een veelziidig geleerde. Aanvankelijk<br />

legde hii zich vooral toe op de thomistische wijsbegeerte en de theologie, waarin hij overigens<br />

doctoreerde. Hij was een briljant lesgever aan de kruisherenstudenten in Sint -<br />

Agatha en in Zoeterwoude. Ook publiceerde hij in zijn jonge jaren veel in kranten en<br />

tijdschriften, waaronder Kruistriomf, waarvan hij de eerste hoofdredacteur was. Een<br />

breuk in zijn leven en werk ontstond toen hij zich ging bezighouden met de Nederlandse<br />

Jongerenbeweging en er een boek over schreef dat een storm van kritiek uitlokte. In<br />

1931 werd hij benoemd voor het kruisherenklooster van Diest. Als rector bij de zusters<br />

bernardinessen in Kolen verwierf hij faam als oudheidkundige. Hij stierf aan de gevolgen<br />

van een slepende kanker.<br />

SUMMARY<br />

Dr. Henricus van Lieshout (1889-1948) was a versatile scholar. First he applied him<br />

self to the Thomistic philosophy and also to theology, in which he took his doctor s deg<br />

ree. He was a brilliant teacher for the students of the Crosiers in Sint-Agatha and in<br />

Zoeterwoude. In addition, he published a lot of articles in newspapers and magazines,<br />

among which "Kruistriomf", of which he became the first editor-in-chief. A real split<br />

both in his life and in his work was caused by his involvement in the Dutch<br />

"Jongerenbeweging" (Youth Movement), about which he wrote a book that raised a<br />

storm of criticism. In 1931 he got an appointment in the monastery in Diest. Later, as<br />

rector in the convent of the Sisters of Saint Bernard (Cistercians) in Kolen, he became<br />

famous as an archaeologist. A languishing cancer ended his life.<br />

RfiSUMfi<br />

Henri van Lieshout, Dr. (1889-1948) fut un erudit aux multiples facettes. Au debut<br />

il se consacra surtout a la philosophie thomiste et a la the'ologie, ou il acquit son doctorat.<br />

II fut un enseignant eminent pour les etudiants croisiers a Saint-Agathe et a<br />

Zoeterwoude. Dans ses jeunes annees il publia beaucoup dans la presse et les revues<br />

parmi lesquelles "Kruistriomf" dont il fut le premier redacteur en chef. Il connut un<br />

dechirement dans sa vie et dans son ceuvre lorsqu'il s'occupa du "Mouvement de la jeunesse<br />

ne'erlandaise" sur lequel il e'crivit un livre qui de'chaina une tempete de critiques.<br />

En 1931 il fut nomme au couvent croisier de Diest. En tant que recteur des sceurs bernardines<br />

de Kolen il se fit un nom comme specialists pour les archives. II mourut des<br />

suites d'une longue maladie (cancer).<br />

ZUSAMMENFASSUNG<br />

Dr. Henricus van Lieshout (1889-1948) war ein vielseitiger Gelehrter. Zunachst<br />

hatte er sich vor allem auf die thomistische Philosophie verlegt wie auch auf die katholische<br />

Theologie, in der er auch promovierte. In den Bildungshausern St. Agatha und


KRUISHEER DR. HENRICUS VAN LIESHOUT (1889-1948) 133<br />

Zoeterwoude in den Niederlanden war er ein hervorraeender Dozent. Er veroffentlichte<br />

in den zwanziger Jahren dieses Jahrhunderts viele Beitrage in Zeitungen und<br />

Zeitschriften, u.a. in "Kruistriomf", einer ordenseigenen Zeitschrift, deren erster<br />

Chefredakteur er war.<br />

Als er die "Nederlandse Jongerenbewegine", einen Kreis von Schriftstellern, in seinem<br />

Buch "Onze onevenwichtige Jqngeren" kritisierte, erhob sich ein heftiger Protest.<br />

Dies fiihrte zu einer grundlegenden Anderung in seinem Leben. Im Jahr 1931 wurde er<br />

in das Diester Kreuznerrenkloster (Belgien) versetzt.<br />

Spater hat er sich als Rektor des Zisterzienserinnenklosters in Kolen/Kerniel<br />

(Belgien) intensiv mit der Geschichte des beriihmten Odiliaschreins aus 1292 befafit. Er<br />

starb 1948 an den Folgen eines Krebsleidens.


Einleitung<br />

GRABSTATTEN IN DER<br />

KREUZHERRENKIRCHE DttSSELDORF<br />

"... Die Kreuzbriider erfreuten sich grofiter Beliebtheit und des<br />

Schutzes der weltlichen und geistlichen Behorden".<br />

So schreibt 1645 Aegidius Gelenius in seinem beruhmten Werk<br />

£De admiranda magnitudine Coloniae'.<br />

Anno 1592:<br />

"Kreuzherren in Diisseldorf"<br />

Kreuzherren von Diisseldorf im Leichenzug des Herzogs "Wilhelms des Reichen" 1592<br />

Originale im stadtischen Museum Kleve.<br />

Stich von: Franz HOGENBERG


136 GRABSTATTEN IN DER KREUZHERRENKIRCHE DOSSELDORF<br />

Und das, was Aegidius Gelenius 1645 iiber die Kolner Kreuzbriider<br />

vermerkt, das gait auch fiir die Kreuzbriider in Diisseldorf<br />

bis zur Aufhebung ihres Konventes im Jahre 1802.<br />

Mit besonderer Vorliebe hatten in Diisseldorf biirgerliche und<br />

adelige Familien sich die Kirche der Kreuzherren als Begrabnisstatte<br />

erwahlt. So war denn auch der Fufiboden der Kirche mit<br />

Grabplatten vollig bedeckt.<br />

Durch die schreckliche Uberschwemmung des Jahres 1784 war<br />

es dringend notwendig geworden, den Bodenbelag der Kreuzherrenkirche<br />

ganzlich zu erneuern, aufierdem brachten diverse<br />

bauliche Veranderungen und Grabpliinderungen durch russische<br />

Truppen (in den Jahren 1809 bis 1813) es mit sich, dafi der jahrhundertealte<br />

Glanz und Zauber der Kirche fiir immer verloren<br />

ging.<br />

Als 1819 die Klosterkirche der Kreuzherren zu profanen<br />

Zwecken genutzt werden sollte, wurden die noch dort befindlichen<br />

Leichen auf den jetzigen Stadtfriedhof iiberfiihrt, wo sie vor<br />

dem Hochkreuz ihre endgiiltige Ruhestatte fanden.<br />

So liefien sich bei den Kreuzherren zu Diisseldorf zur letzten<br />

Ruhe betten:<br />

Johann von Blumenthal:<br />

Johann v. Blumenthal, geboren vor 1500, gestorben nach<br />

1546.<br />

Er war jiilichscher Geheimrat, Amtmann zu Wassenberg (17<br />

km siidlich von Briiggen). Vielleicht lernte er an diesem Ort die<br />

Kreuzherren kennen, die dort ihr Kloster besafien.<br />

Aufierdem war er noch Amtmann zu Liilsdorf (rechtsrheinisch,<br />

siidlich von Koln).<br />

Johann v. Blumenthal diente seinem Herzog Johann III. von<br />

Jiilich-Kleve-Berg (1516-1539) als Gesandter beim Kaiser Karl V.<br />

und als solcher erschien er auf dem Reichstag zu Worms im Jahre<br />

152 1.<br />

Vermahlt hatte sich Johann v. Blumenthal mit:


GRABSTATTEN IN DER KREUZHERRENKIRCHE DOSSELDORF 137<br />

Elisabeth v. Gruithausen<br />

Sie war die Tochter des Arnold v. Gruithausen und der Bertha<br />

v. Inden.<br />

Zu Brachelen (zwischen Hiickelhoven und Linnich) entstand<br />

"Haus BlumenthaT als Stammsitz der gleichnamigen Familie.<br />

Wappen: Die 'Blumenthals' fuhrten in goldenem Felde eine rote<br />

Nelke am griinen Stiel, welche aus einem Tale zwischen zwei grunen<br />

Bergen hervorwachst.<br />

Auf dem Helm: ein schwarzer Bock mit goldenen Hornern, der<br />

die Nelke im Maule halt.<br />

Robert (Rabode, Rabod, Rabold) von Plettenberg:<br />

Robert v. Plettenberg, Erb-Landmarschall des Herzogtums<br />

Jiilich (1519-1532), Hofmeister, Rat und Amtmann zu Heimbach<br />

(zwischen Nideggen und Schleiden gelegen), Herr zu Eller.<br />

Im Jahre 1544 wird er noch in einigen Urkunden als lebend<br />

erwahnt.<br />

Robert v. Plettenberg entstammte einer Familie, die unbestritten<br />

die bedeutendste des Kolnischen Westfalenlandes gewesen ist.<br />

Fast jede Generation derselben ist wichtig fur die Landesgeschichte.<br />

In seiner Zeit war Robert v. Plettenberg ein friiher Industrieller:<br />

um 15 3 0 hatte er mit herzoglicher Genehmigung eine<br />

Eisenhutte in Olef (in der Eifel) erbauen lassen.<br />

Verheiratet war Robert mit: Margarethe v. Eynenberg, (Erbin<br />

zu Landscron und Drimborn).<br />

Sie brachte 15 2 3 auch den Rittersitz Eller an ihren Gatten, zu<br />

dessen erheblichem Vermogen sie durch die Heirat noch beitrug.<br />

Margarethe v. Eynenberg war die Tocher des Conen (Cuno) v.<br />

Eynenberg und der Margaretha v. Nesselrode.<br />

Wappen: Die Familie v. Plettenberg fiihrte einen rechteckig gold<br />

und blau geteilten Schild.<br />

Dietrich von der Horst und Elisabeth vom Haus:<br />

Dietrich v.d. Horst, Herr des Rittersitzes zum Haus' bei<br />

Ratingen, bergischer Hofmeister, Geheimrat, Amtmann zu Diis-


138 GRABSTATTEN IN DER KREUZHERRENKIRCHE DOSSELDORF<br />

seldorf und Angermund, Lehrer und Erzieher des -spateren- Her-<br />

zogs Johann Wilhelm v. Jiilich-Kleve-Berg.<br />

Dietrich v.d. Horst wurde im Jahre 1521 als dritter Sohn des<br />

Johann v.d. Horst, Herr zu Horst, und der Margaretha vom Haus,<br />

Erbin zu Miillingenhoven (auch Miidlinghoven) geboren.<br />

In -erster- Ehe vermahlte er sich 1554 mit Elisabeth vom Haus,<br />

Erbin des Rittersitzes mm Haus'.<br />

Sie war eine Cousine 'dritten Grades' von ihm.<br />

Als wichtige Personlichkeit im Herzogtum, erschien Dietrich<br />

v.d.Horst auch 1562 auf dem "Wahltag" des Kaisers Maximilian<br />

II. in Frankfurt am Main.<br />

Am 16. September 1589 verstarb Dietrich ganz plotzlich und<br />

unerwartet in Diisseldorf.<br />

In weiser Voraussicht verheimlichte man zunachst diese<br />

Nachricht dem Jungherzog Johann Wilhelm und hielt ihn fur<br />

einige Zeit von Diisseldorf fern.<br />

Als er dann dennoch davon erfuhr, weil sich das Fortbleiben des<br />

vertrauten und hochverehrten Erziehers auf Dauer nicht entschuldigen<br />

liefi, verschlechterte sich sein ohnehin labiler Zustand (der<br />

Jungherzog litt unter Schwermut und starkerwerdendem<br />

Schwachsinn) abermals rapide.<br />

Auch nach dem Tode ihres Familienoberhauptes, spielten die<br />

Von der Horst' noch lange eine einflufireiche Rolle am Hof zu<br />

Diisseldorf.<br />

Wappen: Die Familie v.d. Horst fiihrte ein Wappen in Silber<br />

mit fhnf blauen Balken, iiber alles hin ein rechts steigender, roter,<br />

goldgekronter, einschwanziger Lowe. Auf dem Helme: der Lowe<br />

aus der Krone wachsend zwischen zwei silbernen mit ftinf blauen<br />

Balken belegten Fliigeln; Decken: blau-silbern.<br />

Elisabeth vom und zum Haus<br />

Im ehemaligen Amte Angermund, im Herzogtum Berg, liegt<br />

bei Ratingen der Rittersitz "zum Haus".<br />

Don wurde Elisabeth vom Haus um 1534 als Tochter des<br />

Johann IV. Vom Haus' und der Sophia v. Wittenhorst geboren.<br />

Am 8. Mai des Jahres 1554 heiratete Elisabeth ihrenVetter dritten<br />

Grades £Dietrich von der Horst'. Aus dieser Ehe sind zehn


grabstAtten in der kreuzherrenkirche dOsseldorf i 39<br />

Kinder bekannt, darunter acht Sohne, von denen aber nur zwei<br />

heirateten.<br />

So kam der Rittersitz 'zum Haus' durch diese Heirat an Dietrich<br />

v.d. Horst.<br />

Im Juni 1576 starb Elisabeth vom Haus und wurde bei den<br />

Kreuzbriidern zu Diisseldorf beigesetzt.<br />

Als im September 1589 ihr Ehemann Dietrich v.d. Horst in<br />

Diisseldorf verstarb, wurde sein Leichnam neben dem seiner Frau,<br />

"in einem Grab", bei den Kreuzbriidern zu Diisseldorf bestattet1.<br />

Mit der bisherigen Tradition brechend, wahlte Elisabeth nicht<br />

die "Erbbegrabnisstatte" ihrer Familie in der Pfarrkirche 'St. Peter<br />

und Paul' in Ratingen zu ihrem letzten Ruheplatz, obschon das<br />

'Erbbegrabnisrecht' weiter bestehen blieb.<br />

Nach dem Tode der Elisabeth vom Haus, der letzten<br />

Angehorigen der 'Ratinger Linie', verlor der Rittersitz in Ratingen<br />

schnell an Bedeutung fiir die Familie Von der Horst5, die nur noch<br />

zeitweise diese alte Burg bewohnte.<br />

In Diisseldorf am herzoglichen Hof spielte sich nun hauptsachlich<br />

das Leben des Dietrich v.d. Horst und seiner Familie ab.<br />

Wappen: Das Wappen derer Vom und zum Haus': in rotem<br />

Felde ein silberner Querbalken iiber den dreirechts-schrage<br />

Sparren (Leisten) liegen, auf dem Helme: ein Hut mit -drei- roten<br />

Federn.<br />

1 In der Redinghovenschen-Sammlung in Munchen, Band. 24, S. 169 ff, findet sich<br />

iiber das Grab der Elisabeth vom Haus folgende Aufzeichnung:<br />

"An der Wand (in der Kreuzherrenkirche) nach der Strafie, auf einer kupfernen Platte<br />

geschrieben oder vielmehr eingegossen:<br />

Tumulus nobilis et egregiae matronae Elisabeth ab Huis, generosi ac praestantis viri<br />

Theodori ab Horst, illustrissimi Principis Juliae etc. Consiliarii et Principis junioris aulae<br />

Praefecti, Satrapae in Diisseldorf et Angermondt etc. uxoris."<br />

(Grabmal der vornehmen und edlen Gattin Elisabeth vom Haus, des edlen und vortrefflichen<br />

Dietrich v.d. Horst, des Rates des Herzogs von Julich usw. ... und des<br />

Amtmannes von Diisseldorf und Aneermund Ehegattin).<br />

In den dann folgenden -zweiundzwanzig- lateinischen Versen wird Elisabeth vom<br />

Haus u.a. als giitige Helferin der Armen geschildert. Dietrich v.d. Horst ist hier 1589<br />

beigesetzt worden.


140 GRABSTATTEN IN DER KREUZHERRENKIRCHE DOSSELDORF<br />

Erasmus Freiherr von der Horst<br />

Erasmus Freiherr von der Horst, Dom-Dechant zu Speyer und<br />

Trier, wurde geboren als Sohn des Henderich v.d. Horst, ehemali-<br />

ger Kanonikus zu Speyer, Herr 'Zum Haus' und Herr zu Bell,<br />

Kriegskommissar und Amtmann zu Mettmann, und der Agnes<br />

Schall v. Bell, Erbin zu Bell.<br />

Seinen Vornamen erhielt Erasmus v.d. Horst nach seinem<br />

Grofivater -miitterlicherseits-: Erasmus Schall v. Bell.<br />

Im Jahre 1650 starb Erasmus v.d. Horst; und wie einst seine<br />

Grofieltern -vaterlicherseits-: Dietrich v.d. Horst und Elisabeth<br />

Vom und zum Haus', fand auch er seine letzte Ruhestatte bei den<br />

Kreuzbriidern zu Dtisseldorf.<br />

Christian Freiherr von der Horst<br />

Christian Freiherr von der Horst, Domherr zu Speyer und Trier,<br />

Herr 'Zum Haus', Herr zu Milsen und Mileforst, war der zweite<br />

Sohn des: Johann v.d. Horst, Herr zu Milsen, kaiserlicher<br />

Generalmajor, Gouverneur zu Heidelberg, und der Felicitas v.<br />

Warendorp, Erbin zu Milsen.<br />

1654 schenkte Christian seinem -alteren- Bruder Jobst<br />

Diedrich v.d. Horst, pfalz-neuburgischer Kammerherr, das Haus<br />

Nr. -13- auf der 'Altestadtstr.' in Diisseldorf als "Donatio inter<br />

vivos". Dieses Haus gehorte seit 1632 zum Familienbesitz derer<br />

Von der Horst'.<br />

1663 iibernahm Christian v.d. Horst die Vormundschaft iiber<br />

die drei Kinder seines Bruders Jobst Diedrich.<br />

Christian Freiherr v.d. Horst starb im Jahre 1673 und wurde<br />

wie sein Onkel Erasmus (ein jlingerer Bruder seines Vaters) in<br />

Diisseldorf bei den Kreuzbriidern bestattet.<br />

Jakoba Herzogin von Jiilich - Kleve - Berg, geborene Markgrafin<br />

von Baden<br />

Jakobaa (auch: Jakobe) Markgrafin von Baden wurde am 16.<br />

Januar 1558 als Tochter des Markgrafen Philibert v. Baden-Baden<br />

und der Mechthild v. Wittelsbach (sie war die Tochter des Herzog


grabstAtten in der kreuzherrenkirche dOsseldorf 141<br />

Wilhelm IV. v. Bayern) im cNeuen SchloE' zu Baden-Baden gebo-<br />

ren.<br />

Jakobaa war, nachdem sie in ihrem -zehnten- Lebensjahre die<br />

Mutter und im -zwolften- Jahr den Vater, Markgraf Philibert (er<br />

war am 3. Oktober 1569 auf dem Schlachtfeld gefallen), verloren<br />

hatte, an den Hof des Herzogs Albrecht v. Bayern, ihres Onkels<br />

und Vormundes, geschickt worden.<br />

Dort in der liebevollen Obhut ihrer Grofimutter -miitterlicher-<br />

seits- sollte sie und ihre drei jiingeren Geschwister behiitet auf-<br />

wachsen und erzogen werden.<br />

Herzog Ernst, der zweite Sohn Albrechts v. Bayern (ein Vetter<br />

der verwaisten Jakobaa), seit dem 23. Mai 1583 Kurfiirst v. Koln,<br />

hatte die Heirat von Jakobaa mit Johann Wilhelm, dem Jung-<br />

herzog van Julich-Kleve-Berg, der einem der reichsten und ange-<br />

sehendsten Fiirstenhauser Deutschlands entstammte, zuerst in<br />

Anregung gebracht.<br />

Am 18. September 1584 wurde der Heiratsvertrag in<br />

Diisseldorf unterzeichnet, und am. 16. Juli 1585 fand dort die<br />

Trauung statt.<br />

Die Hochzeit (die sogenannte cJiilicher Hochzeit') wurde mit<br />

einer, selbst fur jene an verschwenderischen Luxus gewohnten<br />

Zeit, ungewohnlichen Pracht gefeiert. Fiirsten und Adelige von<br />

nah und fern, selbst ein aufierordentlicher Gesandter des Kaisers,<br />

sowie der Statthalter der Niederlande, Herzog Alexander v. Parma,<br />

waren zu den Feierlichkeiten erschienen.<br />

Acht Tage lang war Diisseldorf Schauplatz der Festlichkeiten,<br />

von Banketten und glanzvollen Turnieren.<br />

Nach den prachtvollen Hochzeitstagen fand sich Jakobaa an<br />

einen Fiirstenhof versetzt, der ihr kalt und fremd entgegentrat.<br />

Die Reserviertheit Herzog Wilhelm des Reichen, um nicht zu<br />

sagen: seine ablehnende Haltung seiner Schwiegertochter Jakobaa<br />

gegentiber, liefien auf beiden Seiten keine verwandtschaftlichen<br />

Gefiihle aufkommen. Hinzu kam, dafi Jakobaa, die ihrem Gatten<br />

geistig bei weitem uberlegen war, sehr bald merkte, dafi man gar<br />

nicht daran dachte, sie und ihren Gemahl an Regierungsgeschaf-<br />

ten teilnehmen zu lassen.


142 grabstAtten in der kreuzherrenkirche dOsseldorf<br />

as<br />

Herzogin Jakobe v. Jiilich-Kleve-Berg (1558-97)<br />

Stich van Crispin de Passe (1610) in Dusseldorfer Stadtmuseum.


grabstAtten in der kreuzherrenkirche dOsseldorf 143<br />

Und schon bald zeigten sich bei Johann Wilhelm, dem<br />

Jungherzog, erste Anzeichen der spateren furchtbaren Geistes-<br />

krankheit (Johann Willhelm war von Seiten beider Eltern her<br />

erblich belastet).<br />

Jakobaa, die als energisch und lebensfroh bezeichnet wird,<br />

wurde so immer mehr in die Isolation gedrangt.<br />

Aber sie wollte unbedingt an der Regierung des Herzogtums<br />

beteiligt sein, taktierte aber nun so ungeschickt, dafi sie es<br />

schliefilich mit alien Parteien verdarb (mit den Erzkonservativen<br />

und den Protestanten).<br />

Auch der kranke Herzog Johann Wilhelm I. von Jiilich-Kleve-<br />

Berg entfremdete sich in dieser Zeit immer mehr seiner dominie-<br />

renden und lebenslustigen Gemahlin.<br />

Daher empfand Jakobaa grofte Freude und auch grofie Ge-<br />

nugtuung, als ihr Papst Sixtus V. am. 9. Mai 1587 in Diisseldorf<br />

durch seinen Geheimen Kammerer und Legaten, Monsignore<br />

Antonio Caraccioli, die beriihmte 'Goldene Tugendrose' iiberreichen<br />

liefi2.<br />

Doch auch ihre Feinde ruhten nicht. Im Laufe des Jahres 1595<br />

wurde Jakobaa unter der Anklage 'ehewidriger Beziehungen' (diese<br />

Anklage konnte aber nicht erhartet werden) inhaftiert.<br />

Diese haftahnliche Uberwachung sollte bis zu ihrem plotzlichen<br />

Tode andauern. Sogar ihre vertrautesten Diener und Kammerfrauen<br />

liefi man ebenfalls gefangen nehmen.<br />

Am 3. September 1597, friihmorgens, fand man die Herzogin<br />

Jakobaa, noch nicht vierzig Jahre alt, tot in ihrem Bette, nachdem<br />

sie sich am Abend zuvor gesund niedergelegt hatte.<br />

Ob sie ermordet wurde, wofiir Indizien sprechen, wird endgiiltig<br />

nicht mehr geklart werden konnen.<br />

Jakobaa von Baden wurde ohne jeden hofischen Prunk und<br />

ohne jedes Zeremoniell am 9. September 1597 in der<br />

Diisseldorfer Kreuzherrenkirche beigesetzt, so schmucklos (das<br />

2 Die "Goldene Tugendrose": In einer jeweils am 4. Fastensonntag 'Laetare' stattfindenden<br />

Prozession trug der Papst als Schmuck ein Rosenbouquet mit sich.<br />

Ein besonders schones Exemplar der Blumen iiberreichte er alljahrlich, nach<br />

Abschlufi der Feierlichkeiten, einer durch vorbildliche Lebensweise oder eine uberragende<br />

Tat sich auszeichnenden Person.


144 GRABSTATTEN IN DER KREUZHERRENKIRCHE D0SSELDORF<br />

Grab Jakobaas blieb noch kurze Zeit mit einem billigen<br />

Leichentuch bedeckt, das mit einem weifien Kreuz und an vier<br />

anderen Stellen, - auf der Fiirstin Herkunft weisend - auch noch<br />

mit dem badischen Wappen geschmiickt war), dafi ihr Grab in<br />

Vergessenheit geriet.<br />

Jakobe ruhte an dem Ort ihrer ersten Beisetzung, der Kreuz-<br />

herrenkirche, 221 Jahre, bis sie 1819 exhumiert und im Marz<br />

1820 doch noch an der ihr gebiihrenden Statte ihrer Familie, der<br />

Gruft in St. Lambertus zu Diisseldorf beigesetzt wurde.<br />

Arnold von Haes:<br />

Arnold von Haes, Herr zu Tiirnich (15 km siidwestlich von<br />

Koln gelegen) war ein Sohn des Hermann v. Haes und der<br />

Wilhelma v. Wachtendonck und Germenseel.<br />

Am 2. Oktober des Jahres 1591 verschied er als letzter seines<br />

Stammes, da seine Ehe kinderlos geblieben war.<br />

Verheiratet war er mit: Agnes Ketteler von Nesselrode, die ihn<br />

iiberlebte.<br />

Im Jahre 1585 nahmen Arnold v. Haes und seine Frau Agnes an<br />

der sogenannten "Jlilicher Hochzeit", der Hochzeit von Jungherzog<br />

Johann Wilhelm von Jiilich-Kleve-Berg mit der Markgrafin<br />

Jakobaa von Baden, teil.<br />

Bei diesem, mit grofiem Pomp gefeierten Hochzeitsfest, trat<br />

Arnold v. Haes als sehr erfolgreicher Turnierreiter auf. Er war wohl<br />

zu seiner Zeit einer der turniererfahrendsten und erfolgreichsten<br />

Turnierkampfer am Niederrhein.<br />

Das Geschlecht derer "v. Haes" hatte seinen Stammsitz zu Tiir<br />

nich, war aber auch in Bockelsum, Vrechen, Bell, Hull, Conradsheim<br />

und Sollbriiggen begiitert.<br />

Sie besafien das "Erbkammereramt" des Erzstiftes Koln.<br />

Wappen: Das Familienwappen der v. Haes ist ein sogenanntes<br />

'sprechendes5: namlich ein rechtsspringender Hase im roten Felde.<br />

Der Hase ist auf dem Helm sitzend wiederholt.


GRABSTATTEN IN DER KREUZHERRENKIRCHE DOSSELDORF 145<br />

Gabriel Mattencloet (-cloet, -doit):<br />

Gabriel Mattencloet, Licentiat und Rat, erblickte 1585 in<br />

Diisseldorf das Licht der Welt.<br />

Am 12. Januar 1656 starb er in seiner Geburtsstadt im Alter<br />

von 70 Jahren.<br />

Seit 1632 wohnten er und Hildegerus Mattencloet (sehr wahr-<br />

scheinlich sein jlingerer Bruder) auf der Ratinger Str. als Besitzer<br />

der Hauser Nr. 12 und Nr. 10 (also direkt nebeneinander).<br />

Die in Diisseldorf sehr angesehene Familie Mattencloet gehor-<br />

te zum Diisseldorfer Stadtpatriziat und stellte im Laufe der Zeit<br />

der Regierung von Jiilich-Berg oftmals tiichtige Staatsdiener (z.B.:<br />

Joachim Mattencloit; 1671 war er Richter des Amtes Angermund,<br />

und Bernhard Mattencloet, der von 1626 bis 1643 Kellner des<br />

Amtes Angermund war).<br />

Hildegerus Mattencloet (-cloet, -doit, -clot):<br />

Hildegerus Mattencloet, Dr. juris utriusque; er wurde in Diis<br />

seldorf 1589 geboren und starb auch dort 1634 in seinem Hause,<br />

Ratinger Str. Nr. 10, ganz in der Nahe des ehemaligen Kreuzher-<br />

renklosters.<br />

Johann von Winkelhausen (auch 'Winckelhausen'):<br />

Johann v. Winkelhausen, Herr zu Mirlo, Domscholaster zu<br />

Paderborn, Propst zu Budorf wurde nach 1585 als Sohn des<br />

Johann und der Anna v. Ketteler zu Calcum geboren.<br />

Er starb am 3. Dezember 1633.<br />

Seine jiingere Schwester Guda v. Winkelhausen (1591-1638)<br />

stand dem Konvent "Maria im Kapitolio" in Koln und dem<br />

Konvent in Gerresheim als Abtissin vor.<br />

Das alte Geschlecht derer von Winkelhausen ist nach dem<br />

Stammsitz 'Winkelhausen (nicht weit von Diisseldorf bei Hom-<br />

berg) benannt.<br />

Der Rittersitz 'Winkelhausen' wird bereits im 12. Jahrhundert<br />

erwahnt.


146 GRABSTATTEN IN DER KREUZHERRENKIRCHE DOSSELDORF<br />

Wappen: Die Familie fuhrte als Wappen ein schwarzes Teerkranzeisen<br />

(ein altes Beleuchtungswerkzeug) schrag nach rechts im<br />

silbernen Felde.<br />

Als Helmzier: zwei Adlerfliigel, einer schwarz, der andere silbern,<br />

zwischen beiden wird der Wappenschild wiederholt.<br />

Andreas Therlaen, genannt von Lennep und<br />

Anna Maria de Bruyn, genannt Blankenforst:<br />

Andreas Therlaen genannt v. Lennep, iuris utriusque dr., pfalzneuburgischer<br />

Rat und Hofgerichtskommissar in Dusseldorf,<br />

wurde 1597 in Koln als Sohn des Kolner Senators Peter Therlaen,<br />

genannt v. Lennep und der Catharina v. Gail (mit dem Zusatz:<br />

auf der Herzogstr.) geboren.<br />

Andreas Therlaen entstammte -vaterlicherseits- einer alten und<br />

begiiterten Kolner Patrizierfamilie.<br />

Auch -mutterlicherseits- konnte Andreas Therlaen auf eine<br />

aufiergewohnliche Ahnenreihe zuriickblicken.<br />

Denn die Familie v. Gail war eine von denjenigen Kolner<br />

Patrizierfamilien, welche durch die Wissenschaft eine "Achtung<br />

gebietende Stellung einzunehmen wufiten, und indem sie der<br />

Welt wichtige Dienste leisteten, mit Recht eine grofie Beriihmt-<br />

heit erlangt haben".<br />

Der Grofivater von Andreas Therlaen, Andreas von Gail, wurde<br />

als der grofite Jurist seiner Zeit bezeichnet und stand schon im<br />

ersten Mannesalter als Kanzler unmittelbar neben dem Kaiser Karl<br />

V., der ihn besonders ehrte.<br />

Andreas Therlaen gen. v. Lennep heiratete: Anna Maria de<br />

Bruyn gen. Blankenforst.<br />

Sie war die Tochter des Adrian de Bruyn genannt Blankenforst3<br />

und der Gertrud v. Cronenberg.<br />

Im Jahre 1677 starb Andreas Therlaen genannt v. Lennep hoch-<br />

betagt.<br />

Er und seine Gattin wurden bei den Kreuzherren in Diisseldorf<br />

beigesetzt.<br />

5 Sieh: 'Clairlieu, 54. Jg. 1996, S. 101, Adrian de Bruyn.


GRABSTATTEN IN DER KREUZHERRENKIRCHE DUSSELDORF 147<br />

Wappen: Die Kolner Patrizierfamilie Therlaen genannt v.<br />

Lennep, fuhrten anfanglich in goldenem Felde einen blauen Balken,<br />

unten von einer blauen, oben von einer roten Rose beseitet.<br />

Spater erhielten sie ein Wappen vom Papst: quergeteilt, unten:<br />

-silber-, oben: in -rot- ein goldenes Petri- und Andreaskreuz.<br />

Johann Bertram Freiherr von Scheidt -genannt- Weschpfennig<br />

auch Wespennink:<br />

Johann Bertram Freiherr von Scheidt genannt Weschpfennig,<br />

Herr zu Heltorp, Broel, Sauerbach und Rotzekoven, wurde im<br />

Jahre 1581 als zweiter Sohn des Wilhelm v. Scheidt genannt<br />

Weschpfennig (Amtmann zu Solingen und einer der Flihrer der<br />

Protestanten im bergischen Land) und der Maria v. Troistorf gebo-<br />

ren.<br />

Am 4. Juni 1662 starb er -81-jahrig.<br />

Verheiratet war Johann Bertram mit Maria v. Tengnagel, die<br />

ihm zwei Tochter gebar.<br />

Die alte Familie Von Scheidt' (vom Scheide) genannt Wesch<br />

pfennig, stammte aus dem Amte Blankenberg, von dem Hofe<br />

"zum Scheidt" bei Herrenbrol, einem ehemaligen Rittersitz.<br />

Johann Bertram v. Scheidt war einer der bedeutendsten Manner<br />

am Diisseldorfer Hofe. Schon seine Titel: Geheimer Rat, bergischer<br />

Marschall, Kammerer, Oberhofmeister und Amtmann zu<br />

Angermund und Landsberg, verraten seine einfluftreiche und<br />

wirksame Tatigkeit in der Zeit der Religionswirren.<br />

Freiherr v. Scheidt genannt Weschpfennig erwarb sich grofie<br />

Verdienste um die Stadt Diisseldorf. Seinen personlichen Bemiihungen<br />

bei der Infantin Isabella und bei den Generalstaaten war<br />

es zu danken, daf? die Stadt Dusseldorf und das bergische Land in<br />

den vierziger Jahren des 17. Jh. von spanischer Garnison befreit<br />

blieb.<br />

Wappen: Die Familie Von Scheidt genannt Weschpfennig"<br />

fiihrte ein durch seine Farbung auffallendes Wappen: Der Schild<br />

ist -dreimal- in die Quere geteilt: von Silber, Gold und Schwarz;<br />

im silbernen Raume -drei- runde blaue Spiegel mit goldener<br />

Einfassung, in einer Reihe nebeneinander.


148 GRABSTATTEN IN DER KREUZHERRENKIRCHE DOSSELDORF<br />

Konrad Gumprecht Freiherr von Aldenbriick genannt Velbriick<br />

Konrad Gumprecht Freiherr von Velbriick, Herr zu Graven,<br />

Lanquit und Mauel, wurde im Jahre 1624 als Sohn des Amtmanns<br />

von Bornefeld Gerhard von Velbriick und der Agnes v. Boddelenberg<br />

genannt Kessel auf 'Haus Mauel5 geboren.<br />

1673 starb er.<br />

Konrad Gumprecht war pfalz-neuburgischer Geheimrat, Kammerer,<br />

Generalmajor und Amtmann zu Windeck (an der Sieg).<br />

Aufierdem diente er seinem Herrn Philipp Wilhelm von Pfalz-<br />

Neuburg: 1659 als pfalz-neuburgischer Gesandter in Mainz, 1665<br />

als pfalz-neuburgischer Gesandter in Preussen und 1667 als Ge<br />

sandter von Jiilich-Berg am schwedischen Hof.<br />

Die Familie v. Aldenbriick genannt Velbriick war eine alte bergische<br />

Adelsfamilie, urspriinglich aber ein Rittergeschlecht aus<br />

Koln.<br />

Im furchtbaren Pestjahr 1634 verlor Junker Konrad Gumprecht<br />

seine Eltern und -acht-! seiner Geschwister. Von den -zehn-<br />

Kindern seiner Eltern iiberlebten nur Konrad Gumprecht und<br />

seine jiingere Schwester Gisela.<br />

Vor 1649 vermahlte er sich mit:<br />

Maria Agnes von der Reven<br />

Sie war die Tochter des Dietrich von der Reven und der<br />

Elisabeth von Galen, Erbin zu Vorst.<br />

Zwei Sohne gingen aus dieser Ehe hervor.<br />

Von den beiden Sohnen ihres Enkels Maximilian Heinrich von<br />

Velbriick (1674-1737), wurde der -jungere- Franz Karl (1719-<br />

1784), im Jahre 1772 Furstbischof (1772-1784) von Luttich.<br />

Wappen: Der Schild zeigt einen blauen Querbalken in goldenen<br />

Feld.<br />

Johann Gottfried Freiherr von Redinghoven und Maria Theresia<br />

von Jansen (auch: von Jaentzen):<br />

Johann Gottfried v. Redinghoven, Freiherr, jiilich-bergischer<br />

Geheimrat und Religionskommissar am Diisseldorfer Ho£ Herr<br />

zu Miillersdorf, Erzelbach und Werstein, Herr des Gutes Unter-<br />

Erzelbach (Pfarrei Boslar) war der Sohn des Johann Gottfried von


GRABSTATTEN IN DER KREUZHERRENKIRCHE DOSSELDORF 149<br />

Redinghoven4 und der Marie Elisabeth von Neuhof genannt Ley<br />

zu Bulgenau.<br />

Am 14. Marz 1712 wurde er von Kaiser Karl VI in den Reichsfreiherrenstand<br />

erhoben.<br />

Johann Gottfried von Redinghoven vermahlte sich mit:<br />

Maria Theresia von Jansen zu Erzelbach und Millendorf.<br />

Sie war die Tochter des jiilich-bergischen Vize-Kanzlers Jakob<br />

von Jansen und der Maria Johanna von Kaldenberg.<br />

Maria Theresia von Jansen starb am 27.Mai 1714 und wurde in<br />

der Klosterkirche der Kreuzherren zu Diisseldorf beigesetzt.<br />

Johann Gottfried v. Redinghoven starb fast genau zehn Jahre<br />

spater: am 5. April 1724 in Diisseldorf.<br />

Wappen: Im goldenen Schilde eine schwarze Spitze, begleitet<br />

von zwei schwarzen Seerosenblattern; auf dem gekronten Helme<br />

zwischen offenem, abwechselnd von Gold und Schwarz geteiltem<br />

Doppelfluge, ein goldenes Frauenhaupt, belegt mit zwei gezierten<br />

Querbalken; die Decken von Gold und Schwarz, als Schildhalter<br />

zwei naturfarbige Pfauenvogel.<br />

Johann Friedrich II. von Schaesberg und Maria Anna Katharina<br />

Wolff-Metternich zur Gracht:<br />

Johann Friedrich II. Freiherr v. Schaesberg (seit 1706:<br />

Reichsgraf) wurde um das Jahr 1663/64 in Schlofi Krickenbeck<br />

(zwischen Maas und Niers, ostlich von Venlo) als Sohn des<br />

Wolfgang Wilhelm Freiherr von Schaesberg und der Maria<br />

Florentina von Eynatten zu Lichtenberg geboren.<br />

Die Eltern des Johann Friedrich waren von streng katholischer<br />

Gesinnung. Verbindungen zu Kirchen und Klostern, die in der<br />

Familie von Schaesberg-Eynatten schon lange bestanden, wurden<br />

immer noch erweitert und intensiviert; durch Stiftungen z.B.<br />

schlofi man sich u.a. in die 'Gebetsgemeinschaft' der Diilkener<br />

Kreuzherren ein.<br />

Der junge Freiherr Johann Friedrich von Schaesberg ging in<br />

Roermond zur Schule, wo das Niederlandische seine Mutter-<br />

4 Johann Gottfried von Redinghoven, der Vater des gleichnamigen Sohnes, war ein<br />

ausgezeichneter Geschichtsforscher und hat fur die Regionalgeschichte des Niederrheins<br />

nicht weniger als -78- Folianten wertvollster Materialien hinterlassen.


150 GRABSTATTEN IN DER KREUZHERRENKIRCHE DUSSELDORF<br />

sprache wurde, das er auch in seiner Dusseldorfer Zeit nicht abgestreift<br />

hat.<br />

1688 vermahlte er sich in -erster- Ehe mit dem Freifraulein<br />

Maria Mechtildis von Scholler;<br />

sie war die letzte Erbin des 'Hauses Scholler" (zwischen Mettmann<br />

und Elberfeld gelegen).<br />

Maria Mechtildis v. Scholler starb am 3. November 1708.<br />

Jan Frans van Douven:<br />

"Johann Friedrich Graf v. Schaesberg" (1693)


GRABSTATTEN IN DER KREUZHERRENKIRCHE DOSSELDORF 151<br />

Seine -zweite- Ehe, geschlossen im Jahre 1718, mit Maria Anna<br />

Katharina Wolff-Metternich zur Gracht, verwitweter Freifrau von<br />

Elmpt-Burgau, war nur von kurzer Dauer.<br />

Die Grafin von Schaesberg ging ihrem Manne 1722 schon im<br />

Tode voraus.<br />

Maria Anna Katharina v. Schaesberg diente der Kurfurstin<br />

Anna Maria Luisa (der letzten Medicaerin) als Oberhofmeisterin<br />

am Diisseldorfer Hofe.<br />

Am Diisseldorfer Hof erklomm Johann Friedrich von Schaes<br />

berg als Favorit des Kurfursten Johann Wilhelm von der Pfalz<br />

("Jan Willem") rasch die Karriereleiter:<br />

1694: bestellte ihn der Kurflirst zum Amtmann in Blankenberg.<br />

1695: Ernennung zum Hofkammerprasidenten, am 9. Dezember<br />

des selben Jahres Ernennung zum 'Geheimen Rat'.<br />

1703: Berufung zum Prasidenten der £Geheimen Kriegskommission'.<br />

1706: Erhebung in den -erblichen Reichsgrafenstand- durch<br />

Kaiser Joseph I. am 9. September.<br />

Seinen cKarrieregipfel erreichte von Schaesberg am 23. Septem<br />

ber 1715, als ihn der Kurfiirst, der sich enttauscht und krank vom<br />

politischen Leben zuriickzog, zum Statthalter von Jiilich-Berg<br />

ernannte.<br />

Auch die Kurfurstin-Witwe Anna Maria Luisa, eine geborene<br />

Medici, pflegte auch spater, von Florenz aus, noch die enge<br />

Verbindung zu der Familie von Schaesberg, die uber ein reines<br />

Dienstverhaltnis hinaus ging.<br />

Johann Friedrich II. Reichsgraf von Schaesberg starb am 18.<br />

August 1723 enttauscht und verbittert und wurde mit grofiem<br />

Pomp bei den Kreuzherren in Diisseldorf beigesetzt5.<br />

Wappen: Die julich-sche Dynastenfamilie von Schaesberg fiihrte<br />

in silbernem Felde -drei- rote Kugeln und daruber einen blau-<br />

5 siehe: Leo Peters: "Die Begrabnisse der Oberhofmeisterin Grafin von Schaesberg, geb.<br />

Wolff-Metternich und ihres Mannes, des jiilich-bergischen Statthalters in Dusseldorf, 1722<br />

und 1723".<br />

in: Diisseldorfer Jahrbuch (Beitrage zur Geschichte des Niederrheins) 60. Band,<br />

Dusseldorf 1986, S. 64-77.


152 GRABSTATTEN IN DER KREUZHERRENKIRCHE DOSSELDORF<br />

en Turnierkragen. Das Wappen ist spater im 2. und 3. Felde mit<br />

einem roten Hirschgeweih von -vier- Enden in Gold vermehrt.<br />

Auf dem Helme steht ein Pfauenschweif.<br />

Elias Monarque und Barbara Meuss:<br />

Im Jahre 1712 erwarben Elias Monarque und Barbara Meuss<br />

das Haus Nr. 12 auf der damaligen Hunsriickenstr. in Diisseldorf<br />

und richteten es zu einem Gasthof ein, der schnell sehr beriihmt<br />

wurde.<br />

"Dieser Gasthof cHof zum (sic) Holland' war lange Jahre hindurch.der<br />

feudalste Gasthof der Stadt Diisseldorf: ... worin die<br />

sich vor und nach bey hiesiger Hofstatt Einfindenden auswartigen<br />

Ministri und Standespersonen bequemlich verpfleget werden kon-<br />

nen .<br />

Auch Konigen diente der 'Hof zum Holland' wahrend ihres<br />

Aufenthaltes in Diisseldorf als Wohnung.<br />

1738 wurde Elias Monarque Alt-Rat5 der Stadt Diisseldorf und<br />

spater auch Biirgermeister dieser Stadt.<br />

Elias Monarque starb am 9. Marz 1743.<br />

Verheiratet war er mit Barbara Meuss, die am 3. Februar 1744<br />

in Diisseldorf verstarb, und wie ihr Ehemann bei den Kreuzherren<br />

beigesetzt wurde.<br />

Quellen- Verzeichnis :<br />

Heinz-Wilhelm JEGODTKA<br />

Clemen, Paul und Renard, Edmund, "Die Kunstdenkmdler des Kreises Euskirchen",<br />

Dusseldorf 1900<br />

Dahm, August, "Die Dusseldorfer Altstadt", Dusseldorf 1963<br />

Dusseldorfer Jahrbuch, Band 60, Dusseldorf 1986<br />

Fahne, Anton, "Geschichte der Kolnischen, Jiilichschen und Bergischen Geschlechter", Koln<br />

Bd.I(1848), KolnBd. 11(1853)<br />

Ferber, H., "Historische Wanderung durch eine alte Stadt", Dusseldorf, 1889


grabstAtten in der kreuzherrenkirche dCsseldorf i 53<br />

Germes, Jakob, "Die Ratinger Edelherren und ihre Burg - Geschichte der Wasserburg 'Zum<br />

Haus"'<br />

Haass, R., "Die Kreuzherren in den Rheinlanden" Bonn 1932. S. 116-131<br />

Hashagen, J., Narr, K., Rees, W, und Strutz, E. "Bergische Geschichte", Remscheid-<br />

Lennep 1958<br />

Herzog, Harald, "Burgen und Schlosser" (Geschichte und Typologie der Adelssitze im<br />

Kreise Euskirchen"), Koln 1989<br />

Hinrichs, Fritz, "Eine Burg und drei adelige Hduser", Koln und Opladen 1965<br />

Isenburg, Prinz von, Wilhelm Karl: "Stammtafeln zur Geschichte der Europdischen<br />

Staaten", Bd. I: Die deutschen Staateri, Marburg 1953<br />

Kaiser, Gert, "Krickenbeck - Biographie eines niederrheinischen Schlosses", Diisseldorf 1991<br />

von Mehring, F.E., "Geschichte der Burgen, Rittergiiter, Abteien und Kloster in den<br />

Rheinlanden, -12- Hefte, Koln 1833-1844;<br />

Muschka, Wilhelm, "Opfergang einer Frau - ein Lebensbild der Herzogin Jakobe u Ju'lich-<br />

Kleve und Berg. Baden-Baden 1987<br />

Neubecker, O., "Grofies 'Wappen-Bilder-Lexikori der burgerlichen Geschlechter in<br />

Deutschland, Osterreich und der Schweiz", Augsburg 1992<br />

Niederau, Kurt, "Beitrdge zur Solinger Geschichte (Anker und Schert), Bd.5, Duisburg<br />

1983<br />

Ott, Hans, "Rheinische Wasserburgen" (Geschichte, Formen und Funktionen), Wiirzburg<br />

1984<br />

Redlich, Otto, "Mulheim an der Ruhr" (Seine Geschichte von den Anfangen bis zum<br />

Ubergangan PreuGen 1815), Mulheim 1939<br />

Schmitz, Heinz, "Angermunder Land und Leute" (Zur Geschichte des Amtes und der<br />

Burgermeisterei Angermund), Bd. I und Bd. II, Diisseldorf 1979<br />

Schonneshofer, Bernhard, "Geschichte des Bergischen Landes", Elberfeld 1895<br />

Vestische Zeitschrift (Zeitschrift der Vereine fur Orts- und Heimatkunde im Vest Recklinghausen),<br />

herausgegeben von Werner Burghardt, Band: -86/87-, Recklinghausen<br />

1987/1988<br />

Wisplinghoff, Erich, "Diisseldorf - Geschichte von den Ursprungen bis ins 20. Jh.", Band I,<br />

Dusseldorfl988.


154 GRABSTATTEN IN DER KREUZHERRENKIRCHE DOSSELDORF<br />

SAMENVATTING<br />

Zoals eertijds in Keulen (zie Clairlieu 1996, pp. 99-106) werd ook de Kruisherenkerk<br />

van Diisseldorf tot begraafplaats uitgekozen door heel wat burgerliike en adellijke fami<br />

lies. Een zware overstroming in 1784 maakte dringende herstelwerken aan vloer en kerk<br />

noodzakelijk. Grafplunderingen door Russische soldaten (1809-1813) brachten nieuwe<br />

verwoestine. Toen in 1819 de Kerk voor profane doeleinden gebruikt ging worden, zijn<br />

de laatste doden overgebracht naar het stedelijk kerkhof.<br />

SUMMARY<br />

Just like in Cologne (see Clairlieu 1996 pp. 99-106) the Church of the Crosiers in<br />

Diisseldorf became the favourite burial ground for many a bourgois or noble family.<br />

Because of the severe flooding in 1784 the floor and the church needed urgent repairs.<br />

Looting of the tombs by marauding Russian soldiers (1809-1813) caused even more<br />

destruction. When it was decided in 1819 that the church would be destined for secu<br />

lar ends, the remaining dead were taken to the city cemetery.<br />

RfiSUMfi<br />

Comme autrefois a Cologne (voir Clairlieu 1996, pp. 99-106) l'e'glise des croisiers de<br />

Diisseldorf fut choisie comme lieu de sepulture par bon nombre de families bourgeoises<br />

et nobles. En 1784 une grave inondation rendit urgente la restauration du pavement et<br />

du batiment. De nouvelles devastations furent accomplies par des soldats russes (1809-<br />

1813) qui violerent les tombes. Lorsqu'en 1819 l'^glise fut destinee a des usages profa<br />

nes, on inhuma les derniers defunts au cimetiere de la ville.


KRONIEK<br />

VERSLAG <strong>CLAIRLIEU</strong>VERGADERING 1998<br />

Op woensdag 6 mei hield de Historische Kring "Clairlieu" jaarvergadering -<br />

eigenlijk gepland voor 15 april - traditioneel in het gastvrije klooster der<br />

Kruisheren te Maaseik.<br />

Aanwezig waren: Clem Brasseur, voorzitter, en de leden: K. Cools, R. Janssen,<br />

G. Reijners en P. Winkelmolen.<br />

Afiuezig met verontschuldiging: W. Slangen, H. Douma en Jo Corstjens.<br />

Drs. Fr. Zonnenberg (Nijmegen) was ook voor de vergadering uitgenodigd. De<br />

voorzitter heette alien van harte welkom, in het bijzonder Drs. Frans<br />

Zonnenberg, directeur van de stichting "Sint Aegten", die ook tot de Clairlieukring<br />

toetreden wilde, hetgeen door alle leden ten zeerste begroet werd.<br />

De volgende agendapunten werden besproken:<br />

Verslagjaarvergadering 1997> Dit was al aan de leden kort na de jaarvergadering<br />

1997 ter aanvulling en correctie toegezonden en reeds opgenomen in de kroniek<br />

van jaargang 1997 van Clairlieu. Tijdens deze vergadering kwamen er van<br />

de kant van de leden geen verdere opmerkingen.<br />

Financieel verslag boekjaar 1997. Dit verslag was de leden tegelijk met de uitnodiging<br />

voor de vergadering toegezonden en werd ten vergadering door de<br />

pennningmeester P. Winkelmolen toegelicht. Het blijkt dat de financiele basis<br />

gezond is. Dank zij de financiele steun van het Generalaat en de Provincies van<br />

de Orde kan Clairlieu zo fraai uitgegeven worden.<br />

Wei is het goed dat zowel in Nederland als in Belgie meerdere personen tekenbevoegdheid<br />

bezitten.<br />

Een lijst van nog voorradige jaargangen en andere uitgaven van Kruisheren, die<br />

nog verkrijgbaar zijn, zal bij de verzending van jaargang 1998 worden ingeslo-<br />

ten.<br />

De voorzitter dankt P. Winkelmolen voor zijn nauwkeurig en spaarzaam beheer<br />

van de financien.


156 KRONIEK<br />

Jaargang 1998 Clairlieu. Ter beschikking staan:<br />

* een artikel van R. Janssen over "De Romeinse bevoogding en actualisering<br />

van de Constituties van 1902-1925"<br />

* een artikel van H.-W. Jegotka met genealogische gegevens over de personen,<br />

die in de Kruisherenkerk te Diisseldorf begraven zijn.<br />

* een artikel van G. Reijners met "Opmerkingen over de Liturgie bij de<br />

Kruisbroeders".<br />

* R. Janssen: een herdenkingsartikel over Dr. Henricus van Lieshout o.s.c.<br />

* A. Bochin, Het Kruisherenklooster te Condren/Chauny (Frankrijk).<br />

Voor de "Kroniek" zijn al enige bijdragen ingeleverd, andere zijn toegezegd.<br />

OSC-Actualia<br />

* Op 19 September a.s. wordt in Hannut en Huy feestelijk het feit herdacht<br />

dat 750 jaar geleden de Orde officieel door paus Innocentius IV werd goedgekeurd.<br />

Roger Janssen zal naar aanleiding hiervan een korte geschiedenis<br />

van de Orde van het H. Kruis publiceren, die vooral bedoeld is voor de<br />

opleiding en daarom ook in meerdere talen zal verschijnen.<br />

* Pater Winkelmolen zal nogmaals op kprte termijn met professor Persoons,<br />

directeur van het Rijksarchief in Belgie, contact opnemen over de publicatie<br />

van het personeelsbestand van de Kruisherenorde sinds 1840. Het<br />

Rijksarchief had 1996 aangeboden deze publicatie te financieren. Het materiaal<br />

is practisch verzameld. Frans Zonnenberg ziet waarschijnlijk een mogelijkheid<br />

om de gegevens van het personeelsbestand "persklaar" te maken.<br />

* Tot behoud van het cultuurgoed der Kruisheren in Europa is de stichting<br />

"Sint Aegten" in het leven geroepen. Frans Zonnenberg, de directeur van<br />

deze stichting, zal in de kroniek van 1998 de lezers van Clairlieu daarover<br />

informeren.<br />

* Piet Winkelmolen deelde mee, dat in de catalogus van de stadsbibliotheek<br />

van Maastricht uit het jaar 1888 de heer A.J. Flament een beschrijving geefr<br />

van een antiphonarium, dat uit een Kruisherenklooster afkomstig is en toen<br />

in het bezit was van H.M. Hobo te Maastricht, die nog meerdere liturgische<br />

handschriften in zijn bezit zou hebben. Frans Zonnenberg zal de opsporing<br />

van deze handschriften op zich nemen.<br />

* Ook Leo van Noort is bezig met een geschiedenis van de Orde van 1248 tot<br />

nu toe.<br />

* In Beyenburg wordt de feestelijke herdenking van het zevende eeuwfeest<br />

van de stichting van het eerste Kruisherenklooster in Duitsland op 20 Sep<br />

tember a.s. afgesloten met een pontificale H. Mis, te celebreren door<br />

Joachim Kardinaal Meisner.<br />

Jaargang 1999<br />

* R. Janssen zegt een artikel toe over "Het prioraat in de Orde na de Franse<br />

Revolutie".<br />

* H.W. Jegodtka is bezig met een geschiedenis van het klooster in Duisburg,<br />

gesticht in 1499, als aanvulling op de gegevens van Robert Haafi.


KRONIEK 157<br />

Nieuwe voorzitter<br />

Clem Brasseur stelde om gezondheidsredenen zijn fiinctie als voorzitter ter<br />

beschikking. Hij blijft echter tot medewerking in de redactie en bij de "lay out"<br />

van Clairlieu bereid. Met instemming van de aanwezige leden zal Roger Janssen<br />

het voorzitterschap van de Stichting overnemen. Pater Brasseur heeft met grote<br />

zorg en accuratesse de uitgave van ons tijdschrift in de jaren 1987 tot 1998 ver-<br />

zorgd. Daarvoor zij hem oprecht gedankt!<br />

Varia<br />

G. Reijners uitte de wens om een aanvulling op de indices op Clairlieu vanaf<br />

1983.<br />

Om 17.30 sloot de voorzitter de vergadering en stelde als datum voor de volgende<br />

jaarvergadering vast: woensdag 7 april 1999 vanaf 14.30, wederom in<br />

Maaseik.<br />

G.R.<br />

OPRICHTING VAN DE STICHTING SINT AEGTEN - Op 21 april 1998<br />

is — na veel voorwerk door Prior F. Bull van Amersfoort — de Stichting Sint<br />

Aegten officieel opgericht. Tijdens het kapittel van de Nederlandse Provincie<br />

van 10-14 mei 1998 kreeg de oprichting van de Stichting de instemming en<br />

goedkeuring, hetgeen eerder ook al was geschied tijdens het halfjaarlijks overleg<br />

van het Generaal Bestuur.<br />

Vinculum Crucigerorum, XVI, 3, mei 1998 bericht hierover:<br />

"Het klooster van St. Agatha staat symbool voor geheel de Orde. Het feit dat<br />

het generaal bestuur hier vergaderde was een welkome hulp om de vraag vanwege<br />

de Stichting Sint Aegten om ondersteuning, positief te beantwoorden.<br />

Vooral de gedetailleerde documenten en de aanwezigheid van de confraters<br />

Frans Bull en Frans Zonnenberg bij de bespreking ervan waren doorslaggevend.<br />

De Stichting Sint Aegten is een project van de Orde. Zij stelt zich tot doel zorg<br />

te dragen voor het behoud en het beheer van het cultuur- en kunsthistorisch<br />

patrimonium van onze Orde. Het generaal bestuur onderschrijft deze doelstelling.<br />

In dienst van de hele Orde dient ook de studie van de Ordesgeschiedenis<br />

en van onze spiritualiteit en de ijver voor een voortgaande verdieping van het<br />

kruisherenleven als een belangrijke doelstelling van de Stichting Sint Aegten<br />

vooropgesteld te worden. Gesuggereerd werd het internationaal karakter van de<br />

Stichting te doen weerspiegelen, bijvoorbeeld in de leden van de Road van<br />

Advies. De magister generaal en de provinciaal van de Nederlandse provincie<br />

zullen de kwestie van de financiele ondersteuning van deze Stichting door de<br />

Orde nader onderzoeken."


158 KRONIEK<br />

De Stichting bestaat uit een Raad van Advies, waarvan de meerderheid<br />

bestaat uit kruisheren, een Bestuur, waarvan de meerderheid eveneens wordt<br />

gevormd door kruisheren, en een directeur, kruisheer. Verder maken een vijftal<br />

commissies, bestaande uit deskundigen van diverse disciplines, deel uit van de<br />

Stichting; zo is er de Commissie Archief/Bibliotheek, de Commissie Pretiosa,<br />

de Tuincommissie, een Bouwcommissie en een Commissie Financieel Beleid,<br />

tezamen 33 personen.<br />

De Stichting heeft tot doel om het geestelijk en cultuurhistorisch erfgoed<br />

van de Orde der Kruisheren te behouden en te beheren, in het klooster St.<br />

Agatha. Vervolgens, om de verzamelde bibliotheken en kunsthistorische collecties<br />

van St. Agatha, Uden en Amersfoort te ontsluiten en toegankelijk te maken<br />

voor een breed publiek, dat geinteresseerd is in de spiritualiteit en de traditie<br />

van de Kruisheren de eeuwen door.<br />

De Stichting tracht haar doel te verwezenlijken via een gefaseerd beleidsplan,<br />

waarin de diverse commissies — in voortdurende afstemming op elkaar — hun<br />

activiteiten ontwikkelen en uitvoeren. Zij gaat daarbij uit van een integrale aanpak,<br />

waarbij de pretiosa, archieven/bibliotheken, gebouwen, en kloostertuin<br />

gelijktijdig in de activiteiten worden opgenomen; de cultuur- en kunsthistori<br />

sche aspecten van elk der genoemde onderdelen staan daarbij in het middelpunt<br />

van de aandacht. Spiritualiteit en Ordestraditie van de Kruisheren zullen op<br />

deze wijze tot hun recht komen, en op de juiste wijze tot uitdrukking worden<br />

gebracht en bewaard voor de toekomst.<br />

Inmiddels zijn er al een aantal werkzaamheden in deze rich ting afgerond,<br />

momenteel in uitvoering, en in voorbereiding. Een deskundig opgeleide bibliothecaresse<br />

bereidt de catalogisering van de bibliotheek voor volgens het internationaal<br />

toegankelijk PICA-systeem; bouwkundige aanpassingen t.b.v. beveiliging<br />

en passieve conservering van archief en bibliotheek zijn momenteel in<br />

uitvoering; eerste besprekingen met Deloitte & Touche International BV, spe-<br />

cialisten inzake het verzorgen van subsidie-aanvragen bij de Europese<br />

Commissie in Brussel, hebben intussen plaatsgevonden; dit laatste in nauwe<br />

samenwerking met Museum Klooster Ter Apel en Kloster Schlof? Bentlage.<br />

E ZONNENBERG O.S.C.<br />

750 JAAR CONSTITUTIES VAN DE ORDE - Bij gelegenheid van de her-<br />

denking van 750 jaar constituties van de Orde van het H. Kruis schreef confrater<br />

Roger Janssen in opdracht van het generaal bestuur van de orde een merkwaardige<br />

synthese van "Vijf breuklijnen van traditie en vernieuwing in de Orde<br />

van hetH. Kruis, 1248-1998". Graag citeren wij een fragment uit het 'ten geleide'<br />

van dit voor de orde en voor de geschiedenis van de kruisheren belangrijke<br />

boek, dat naar verluidt, een vertaling zal krijgen in de voornaamste wereldtalen.


We laten Janssen even aan het woord:<br />

KRONIEK 159<br />

"In feite passeerden en overleefden de kruisheren in de loop van de eeuwen<br />

vijf breuklijnen:<br />

1. Zoals geweten ondergaan de meeste religieuze instituten tweehonderd jaar<br />

na hun stichting een ernstige vertrouwenscrisis. Een groot aantal instituten<br />

overleven deze crisis niet. De kruisheren hebben deze inzinking als gevolg van<br />

ouderdom echter glansrijk overwonnen in de loop van de 15e eeuw.<br />

2. Er wordt soms beweerd dat de I6e en 17e eeuw een breuk veroorzaakten<br />

in de geschiedenis van de orde. Uiteraard heeft men het dan over de opheffing<br />

van de kruisherenkloosters in de gereformeerde landen. Ook wordt gewezen op<br />

de andere vorm van Kruisverering en op de gewijzigde kijk op het samenspel<br />

van actie en contemplatie, waarbij de contemplatie naar het achterplan werd<br />

gedrongen.<br />

3. Politisten, die zich bezighouden met de problemen van het bestuur over<br />

mensen, wijzen er al geruime tijd op dat de absolutistische 17e eeuw de mees<br />

te orden ongunstig heeft beinvloed. De pogingen van de generale oversten om<br />

hun regulier instituut te centraliseren en met autoriteit te besturen vielen in de<br />

Eeuw van de Verlichting immers niet in goede aarde. De meeste religieuze insti<br />

tuten waren niet krachtig genoeg om weerstand te bieden aan de secularisatie-<br />

golf. De kruisheren waren dat evenmin. Officieel stierf de orde tijdens de Franse<br />

Revolutie wel niet uit, maar haar einde was nooit veraf.<br />

4. De orde van het H. Kruis herrees na 1840 in een andere gedaante. Er was<br />

sprake van restauratie, maar ook van vernieuwing en transformatie. De herop-<br />

leving verliep moeizaam, o.m. omdat een aantal ingetredenen geen oog had<br />

voor de tijdstroom, voor het gewijzigd algemeen klimaat en voor de toenemen-<br />

de greep van Rome op het religieus leven. Vijftig jaar na de nieuwe start van<br />

1840 begon de waarschijnlijk grootste bloeiperiode van de orde. Deze bloei<br />

duurde tot de jaren zestig van de twintigste eeuw en bevatte alle ingredienten<br />

van het rijke Roomse leven: een jeugdig enthousiasme, een massa intredingen,<br />

een vruchtbaar apostolaat in parochies en scholen en last but not least bloeien-<br />

de overzeese missies.<br />

5. Sedert enkele decennia ondergaat de orde in het noordelijk halfrond een<br />

andere evolutie dan in het zuidelijk halfrond. Allerlei thema's over spiritualiteit<br />

en inculturatie beroerden sindsdien de geesten. Intussen wordt het steeds dui-<br />

delijker dat de orde in Europa en Noord-Amerika in nood verkeert, terwijl zij<br />

bloeit in het zuidelijk halfrond. Voor de zoveelste keer in hun bestaan moeten<br />

de kruisheren een antwoord zoeken op de volgende vragen: wat is religieus zijn<br />

vandaag?; wat moet behouden blijven uit de traditie van de orde en wat niet?;<br />

op welke wijze kunnen de kruisheren overgaan tot inculturatie ?<br />

Deze publicatie beantwoordt aan een nood. Niettegenstaande het feit dat er<br />

al zeer veel bijdragen verschenen zijn over de geschiedenis van de orde, is er geen<br />

studie voorhanden die de problematiek van het leven en het werk (lees: van het<br />

overleven en het zoeken naar nieuw werk) van de kruisheren globaal belicht.<br />

Het is bovendien, dunkt mij, de plicht van de Europese kruisheren om de con-


160 KRONIEK<br />

fraters in de overige werelddelen vertrouwd te maken met de traditie van de<br />

orde. Door de assimilatie van het verleden zullen de toekomstige kruisheren<br />

waar ook ter wereld altijd een beetje verwant blijven aan die eerste reguliere<br />

kanunniken die verbleven in de buurt van Hoei."<br />

Cl. Brasseur, o.s.c.<br />

BENTLAGE - Am 2. November 1997 ubergab der Lionsclub Rheine dem<br />

Museum "Kloster Bentlage" das Gemalde eines Kreuzherrn aus dem 18.<br />

Jahrhundert. Dieses Portrat war von dem Lionsclub fur das Museum angekauft.<br />

Der Grund dieses Ankaufs war, dafi es sich aller Wahrscheinlichkeit nach um<br />

einen Kreuzherrn handelte geburtig aus Rheine, namlich Heinrich Helmich.<br />

Im Taufregister von St. Dionysius in Rheine ist sein Name mit Henricus<br />

Hermanus Helmich unter dem 27. Juli 1692 verzeichnet. Im Alter von 26<br />

Jahren (1718) legte er in Bentlage seine Profefi ab, wurde Priester geweiht und<br />

starb in Bentlage am 16. Marz 1734 im Alter von 41 Jahren (vgl. H.-U. Weifi,<br />

Die Kreuzherren in Westfalen, Clairlieu 1963, S. 215).<br />

Das Gemalde stammt aus niederlandischem Privatbesitz. Die Vorfahren der<br />

Besitzerin hatten enge Beziehungen zur Stadt Rheine. Das Gemalde ist anderen<br />

Kreuzherrenportraits aus dem 18. Jh. ahnlich. Es zeigt keine hervorgehobenen<br />

individuellen Gesichtsziige. Die Kappe (Schultermantelchen mit Kapuze) ist<br />

vorn noch geschlossen, aber schon langer als in friiheren Zeiten. Auffallend ist<br />

auch der leinene Stehkragen.<br />

Im 18. Jahrhundert ging die Uniformitat in der Ordenstracht verloren. Eine<br />

Studie der aus diesem Jahrhundert stammenden Kreuzherrenportraits ware<br />

aufschlufireich.<br />

G.R.<br />

BENTLAGE - Neuerwerbung Museum "Kloster Bentlage".<br />

Es handelt sich hier um ein Ziborium mit acht hervorragenden goldenen<br />

Reliefs auf dem Fufi und acht vierfarbigen, emaillierten Plattchen aus Gold auf<br />

dem Knauf. Nach dem Urteil von Dr. G. Jaszai, Lei ter der Abteilung<br />

"Mittelalter" in Westfalischen Landesmuseum fur Kunst und Kultur zu<br />

Minister, stamme diese Reliefs und Plattchen aus der Zeit um 1320-1330.<br />

Diese Reliefs stellen vier Bilder aus dem Alten Testament und vier aus dem<br />

Neuen Testament dar, teilweise Gegenstiicke:


KRONIEK 161<br />

* Der Tisch mit Schraubroten im Tempel - Die wunderbare Brotvermehrung<br />

* Das Quellenwunder in der Wiiste - Der Lanzenstich in die Seite Jesu am<br />

Kreuz<br />

* Das Opfer Melchisedechs - Das Brotbrechen Jesu mit dem Enmausjiingern<br />

* Die Kundschafter mit der Traube aus dem Gelobten Land - Die Grablegung<br />

Jesu.<br />

Die acht emaillierten Vierpasse auf dem Knauf stellen Symbole des Todes<br />

und der Auferstehung Christi dar.<br />

Dieses Ziborium, das aus dem Kloster Bentlage stammt, wurde vermutlich<br />

bei der Griindung (1437) vom Mutterkloster Koln geschenkt.<br />

Bei der Auflosung des Klosters (1803) ist das Ziborium in die Pfarrkirche St.<br />

Dionysius zu Rheine gekommen. Da ist es von einem fachkundigen<br />

Goldschmied restauriert worden. Via die St. Antoniuskirche gelangte es in die<br />

Marienkirche zu Rheine. Dessen Pfarrer Wilhelm Trappe, ein Historiker und<br />

Freund der Kreuzherren, hat schon auf dieses Ziborium aufmerksam gemacht.<br />

Sein Nachfolger, Giinter Hillebrandt, iibergab das wertvolle Ziborium als<br />

Dauerleihgabe dem Museum "Kloster Bentlage".<br />

Gerard REIJNERS o.s.c.<br />

DUSSELDORF - Elisabeth HEMFORT, Illuminierte Kreuzherrenhandschriften<br />

aus Dusseldorf. Beobachtungen zur Stilkonvention monastischer<br />

Buchausstattungen im ausgehenden 15. Jahrhundert am Niederrhein, in<br />

WESTFALEN, Hefte fur Geschichte, Kunst und Volkskunde, Band 73. 1995,<br />

S. 187-211, Aschendorf, Minister in Westfalen.<br />

Frau Hemfort hat einige, herausgeschnittene Seiten aus spatmittelalterlichen<br />

Chorbuchern, die jetzt im westfalischen Landesmuseum in Miinster verwahrt<br />

werden (KdZ 2814 WKV, KdZ 2815 WKV und KdZ 2816 WKV), mit an<br />

Sicherheit grenzender Wahrscheinlichkeit dem Skriptorium des Kreuzherrenklosters<br />

in Dusseldorf zuschreiben konnen. Dazu hat sie diese Einzelblatter, die<br />

wahrscheinlich aus ein und demselben Kodex stammen, mit Choralbiichern aus<br />

dem Bestand des Diisseldorfer Konvents verglichen, die sich jetzt in der<br />

Handschriften-Abteilung der Diisseldorfer Universitats- und Landesbibliothek<br />

befinden. Dabei war vor allem die Ahnlichkeit mit Hs. D 16 (Antiphonar) und<br />

Hs. D. 30 (Graduale) frappant.<br />

Aufgrund einer Analyse des Buchschmucks, vor allem der Randverzierung,<br />

der Ahnlichkeit in der Form der Buchstaben und der Choralmusik-Notation<br />

kommt sie zu diesem Ergebnis.<br />

Gleichzeitig bietet sie uns viele Einzelheiten iiber den Stil und die<br />

Werkmethode des Diisseldorfer Skriptoriums in der Zeit von 1480-1506. Das<br />

Kloster mufi damals iiber ein effizientes Skriptorium und einheitliche Stilregeln


162 KRONIEK<br />

verfiigt haben. Zeitweilig sind dort bekannte Skriptoren und Illuminatoren wie<br />

Henricus de Werdenborch und Lambertus Bruynkens von Xanten tatig gewe-<br />

sen.<br />

Auch konnte sie im Buchschmuck Ahnlichkeit mit alteren Windesheimer<br />

Handschriften aus Koln und Gaesdonck feststellen, was die Vermutung einer<br />

Beeinfliissung seitens der Devotio moderna nahelegt.<br />

Diese Studie ist mit grofier Sachkenntnis geschrieben und reich illustriert<br />

mit sehr schonen, teilweise farbigen Aufnahmen der besprochenen Einzelblatter<br />

und zum Vergleich herangezogener Handschriften. Einige historische<br />

Ungenauigkeiten (auf S. 196, 199, 204 und 210) tun dieser Sache keinen<br />

Abbruch.<br />

Voller Erwartung sehen wir weiteren Verdffentlichungen von Frau Hemfort<br />

entgegen.<br />

Dr. Ger. Q. REIJNERS o.s.c.<br />

GRATHEM - Grathem is een dorp in het midden van de nederlandse provin-<br />

cie Limburg. In 1996 werd er een gedenkboek uitgegeven bij gelegenheid van<br />

het 750 jaar bestaan van de parochie van de heilige Severinus en de heilige<br />

Agatha. Vijf historici hebben aan dit gedenkboek gewerkt en vertellen, elk op<br />

zijn eigen manier, een stuk dorpsgeschiedenis waarin de kerk een belangrijke rol<br />

heeft gespeeld.<br />

Het gedenkboek begint met de geschiedenis over het ontstaan van Grathem<br />

in de Romeinse tijd. Getuigen uit die tijd zijn de vele vondsten die er bij opgra-<br />

vingen gedaan zijn. Het oudste document waarin de naam Grathem opduikt<br />

dateert uit het jaar 1116. Dan gaat het verhaal verder over de kerstening van de<br />

bevolking in het Maasdal, de organisatie van het kerkelijk leven en de bevoor-<br />

rechte positie van dit dorp tussen 1500 en 1794. Het eerste deel sluit af met de<br />

verdrukking in de Franse tijd (1794-1814) en de opleving in de negentiende en<br />

twintigste eeuw.<br />

In het tweede deel worden we ruimschoots ingewijd in de bouw van het<br />

kerkgebouw met zijn massieve Romaanse toren en zijn rijkdom aan beelden,<br />

verdere kerkschatten en kerkzilver.<br />

Het derde deel handelt in hoofdzaak over de parochiepriesters in Grathem<br />

vanaf 1478 tot heden en over hun werkzaamheden in de parochie. Dit deel<br />

wordt afgesloten met een lijst van priesters en religieuzen, die in Grathem gebo-<br />

ren zijn vanaf 1700. Van elk worden biografische bijzonderheden vermeld.<br />

In de lijst van de parochiepriesters worden ook twee kruisheren vermeld. Op<br />

13 januari 1952 kreegjan dejager vanuit Neeritter zijn benoeming tot kapelaan


KRONIEK 163<br />

in Grathem. Uitvoerig vertelt hij over zijn kapelaanstijd tot 1 januari 1959.<br />

Zeven jaar lang heeft hij lief en leed gedeeld met zijn parochianen. De Jager<br />

werd op 1 januari 1959 opgevolgd door zijn ordebroeder Jo Zijerveld. Deze<br />

werd er tevens benoemd tot rector van het Mariaklooster. Het gedenkboek vermeldt<br />

dat hij zeer waardevol werk in de parochie verricht heeft. Hij stierf er<br />

plotseling op 22 augustus 1971. Wij mogen niet nalaten de parochie van<br />

Grathem geluk te wensen met de uitgave van dit gedenkboek 'Ter kerke in<br />

Grathem'. Kosten en moeite zijn niet gespaard om in dit gedenkboek de<br />

geschiedenis van Grathem voor het nageslacht vast te leggen. De samenstellers<br />

verdienen alle lof. Het werk is uitgegeven in groot formaat en verlucht met meer<br />

dan 200 foto's en kaarten van personen en parochiegebeurtenissen. Het boek<br />

telt221 bladzijden.<br />

P.W.<br />

HOHENBUSCH - Im "Heimatskalender der Kreises Heinsberg 1998", S. 42-<br />

58 veroffentlichte Dr. Michael Schmitz (Erkelenz) einen lesenswerten Aufsatz<br />

iiber die Klosterbibliothek vom Kreuzherrenkloster "Hohenbusch (Altum<br />

Nemus). Ein Teil der Handschriften und Inkunabeln ist noch erhalten in der<br />

Diozesanbibliothek zu Koln (Maternushaus). Dr. Schmitz beschrankt sich auf<br />

diese noch vorhandenen Handschriften (36 Bande; oft sind Werke von verschiedenen<br />

Autoren in einen Band zusammengeheftet) sowie auf die 40<br />

Inkunabeln. Einige der Handschriften sind auf Pergament, die meisten aber auf<br />

Papier geschrieben. Sie stammen fast alle aus dem 15. Jh. und sind in lateinischer<br />

Sprache.<br />

Mit Recht meint Dr. Schmitz, dafi das Kloster Hohenbusch iiber ein<br />

Skriptorium verfiigte, wie auch die Kloster in Koln, Dusseldorf und<br />

Marienfrede, von deren Skriptorien uns noch viele Handschriften erhalten sind.<br />

Nach der Ordensreform von 1410 waren viele Kreuzbriider als Abschreiber,<br />

Illuminator oder Rubrikator von Handschriften tatig. Die abgeschriebenen<br />

Werke in Hohenbusch befassen sich mit theologischen, asketischen oder pastoralen<br />

Themen; auch humanistische Literatur ist vertreten. Auch hier zeigt<br />

sich das iibliche Bild: die Kreuzbriider lieGen sich in ihrer Spiritualitat von<br />

unterschiedlichen Stromungen beeinflussen: von den Zisterziensern, den<br />

Dominikanern, Franziskanern, Viktorinen sowie von der Devotio moderna.<br />

Abschlieftend fiigt Dr. Schmitz eine wertvolle alphabetische Liste der<br />

Autoren und deren Werke in den Handschriften und Inkunabeln hinzu.<br />

Dr. Ger. Q. REIJNERS o.s.c.


164 KRONIEK<br />

HOORN - In 1996 verscheen als nummer 2 van de Hoornse Historische Reeks<br />

het boek 'Uit de schemer van Hoorns verleden', geschreven door drs. J. van der<br />

Knaap en L. Veerkamp. Het handelt over de vroegste geschiedenis van de stad<br />

Hoorn: 1300-1536. Vele jaren hebben beide schrijvers aan dit boek gewerkt.<br />

Vele archieven werden door hen geraadpleegd en het ene handschrift na het<br />

andere werd door hen ontdekt. In het British Museum te Londen ontdekte dhr.<br />

Veerkamp een uitgebreide geschiedenis over de stad Hoorn tot het jaar 1521.<br />

Door dit handschrift ontstond bij hen een nieuwe kijk op de bekende Kroniek<br />

van Theodorus Velius.<br />

Bij de beschrijving van de verschillende kloosters in Hoorn neemt ook het<br />

Hoornse Kruisherenklooster 'PietersdaT een plaats in. Het klooster heeft er 110<br />

jaren bestaan. Dat de observantie in het Hoornse klooster niet slecht is geweest,<br />

blijkt wel uit het feit dat drie van de Hoornse kloosterlingen het brachten tot<br />

magister-generaal van de Orde: Nicolaas van Haarlem, Antonius Fresen en<br />

Gerbrandus van Sneek.<br />

Het boek is geschreven in een prettig leesbare verteltrant en rijkelijk voorzien<br />

van aantekeningen en noten en bevat vele zwart-wit en kleurenfoto's.<br />

Het werk is uitgebracht op groot formaat van 21 x 29,7 cm en gedrukt op<br />

135 grams halfmat M.C. van Grafisch Papier en telt 304 bladzijden. Wij zijn<br />

blij met de uitgave van dit werk over Hoorn. Ons past een woord van dank en<br />

felicitatie aan beide schrijvers. Spijtig is dat dhr. L. Veerkamp kort voor de uit<br />

gave en presentatie plotseling is overleden (14 december 1995).<br />

Misschien mogen v i van dhr. Van der Knaap nog eens een uitgebreide<br />

geschiedenis van het Hoornse Kruisherenklooster verwachten.<br />

P.W.<br />

MAASEIK - Raymond Driessen leverde in Limburgy jg. 5, 1996, afl. 2, pp. 65-<br />

80, een boeiende bijdrage Over de tienden in Heppeneert (17de-18de eeuw).<br />

Omdat de kerkelijke diensten in die eeuwen aan de kruisheren van Maaseik<br />

werden toevertrouwd, kan de analyse van Driessen zeker bijdragen tot een bete-<br />

re kennis van de financiele situatie van de kruisheren in de 17e en 18e eeuw.<br />

In De Maaseikenaar, jg. 29, 1998, afl. 2, schreef Raymond Driessen op biz.<br />

101-105 "Over de inkomsten van depastorie van Heppeneert: een inventaris door<br />

Pastoor Coopmans (1793)". Driessen toont aan dat een zelfstandige parochie<br />

Heppeneert lange tijd tot de onmogelijkheden behoorde, omdat de pastoor er<br />

onvoldoende inkomsten had. In de 17e eeuw bijvoorbeeld had hij een inkomen<br />

dat gelijk stond met e'en vierde van dat van zijn confrater in Ophoven. In de<br />

18e eeuw was de financiele situatie echter veel beter, zoals blijkt uit de aanteke-


KRONIEK 165<br />

ningen van Petrus Arnoldus Coopmans. Op 16 augustus 1792 werd hij pastoor<br />

van een parochie waarvan de administratie te wensen overliet. Coopmans zette<br />

zich na een korte aanloopperiode aan het werk en stelde een inventaris op, die<br />

Driessen publiceert. Coopmans heeft de administratie van zijn parochie bijgehouden<br />

tot 1797, dus ook nadat de kruisheren uit hun klooster in Maaseik ver-<br />

dreven werden.<br />

Roger JANSSEN o.s.c.<br />

MAASEIK - Toen de kruisbroeders in Maaseik de St.-Jacobskapel overnamen<br />

van de plaatselijke broederschap van St.-Jacob kregen zij van de deken van het<br />

kapittel van Aldeneik het begrafenisrecht voor de kloosterlingen, hun familieleden,<br />

weldoeners, knechten en geregelde kostgangers. Jan Poukens beschrijft in<br />

De Maaseikenaan jg. 29, 1998, afl. 2, pp. 93-95, het testament van Lucia<br />

Simons, dienstmaagd bij de familie Verschuyl, die in de kruisherenkerk begraven<br />

wenste te worden. Hendrik Verschuyl en kruisheer Augustinus Matthiae<br />

waren op 15 november 1672 als getuigen aanwezig bij het opstellen van dit tes<br />

tament.<br />

Roger JANSSEN o.s.c.<br />

MAASEIK - In De Maaseikenaan jg. 28, 1997, afl. 3, p. 106 bespreekt<br />

Raymond Driessen in een korte bijdrage, getiteld De bruidschat van de kruishe<br />

ren, de overeenkomst van 6 September 1648 tussen het kruisherenconvent van<br />

Maaseik en de Maaseikse jongeling Lambrecht Voss, die op die dag professie<br />

deed, waarbij een dote van 1000 gulden contant moest neergeteld worden.<br />

Lambrecht en zijn beide broeders Heyn en Jacob Voss brachten daartoe een<br />

schuldvordering van 800 gulden bij, op 16 februari 1633 afgesloten op panden<br />

van Jan Scheepers en Jan Jaecken van Meeswijk. Voor de resterende 200 gulden<br />

zorgde hun stiefvader Herman Jacobs. De drie broers waren namelijk de<br />

gemeenschappelijke bezitters van een "moeshof" in de Pelserstraat. Deze tuin<br />

werd nu verkocht voor 200 gulden aan Herman Jacobs. Lambrecht Voss functioneerde<br />

binnen het klooster als sacrista. Hij overleed in 1695.<br />

Roger JANSSEN, o.s.c.


166 KRONIEK<br />

MAASEIK - In twee lezenswaardige en wetenschappelijk gefundeerde bijdragen<br />

in De Maaseikenaar beschrijft Roger Janssen de beginjaren van het kruisherenconvent<br />

na de terugkeer naar Maaseik in 1855. De eerste bijdrage draagt als titel<br />

De terugkeer van de kruisheren naar Maaseik in 1855: een samenspraak van res<br />

tauratie en herstichting (jg.28, 1997, afl. 3, pp. 122-128). De tweede bijdrage is<br />

getiteld: Aanpassingsproblemen van de kruisheren in de eerstejaren na de terugkeer<br />

naar Maaseik 1855-1860 (jg. 29, 1998, afl. 1, pp. 24-30). Janssen ordent hier<br />

niet alleen bekende gegevens, maar levert ook nieuwe informatie. Van belang<br />

lijkt ons echter de thesis die hij uitwerkt, dat de kruisheren bij hun terugkeer in<br />

1855 de draad van 1797 gewoon dachten op te nemen, alsof er niets veranderd<br />

was. Een dergelijke restauratie, ondervonden zij al heel vlug, kon niet. Vandaar<br />

de aanpassingsproblemen die het convent ondervond in de eerste jaren na de<br />

terugkeer.<br />

Cl. BRASSEUR o.s.c.<br />

MAASEIK- In januari 1998 verscheen het Liber Amicorum Tony van Wijck<br />

(Maaseik/Sittard, Stichting Charles Beltjens, dl. 53, 164 p.). Confrater Roger<br />

Janssen leverde op biz. 87-92 een bijdrage voor dit album over Het<br />

Kruisherenklooster van Maaseik 1476-1797. Daarin belicht hij kort en bondig,<br />

eeuw per eeuw de betekenis van de kruisheren voor de stad Maaseik. Dit artikel<br />

vormt een mooie samenvatting van hetgeen wij weten over het Maaseikse<br />

convent. De informatie, die hij verstrekt over de laatste kruisheren van de 18e<br />

eeuw vormt een interessante aanvulling op hetgeen M. Colson in het eeuwfeestboek<br />

van 1955 schreef over de kruisheren tijdens de Franse Revolutie en<br />

hun lotgevallen na de uitdrijving.<br />

Cl. BRASSEUR, o.s.c.<br />

MAASEIK - Zoals bekend probeerde de eerste prior van het Maaseikse kruis<br />

herenklooster na de Franse Revolutie, C.W.A. De Bruijn eerst in Bree het voormalige<br />

augustijnenklooster te verwerven. Dit klooster, dat in 1657-1659 werd<br />

gebouwd, had voor de Franse Revolutie grote diensten bewezen aan de Breese<br />

bevolking. De augustijnen hadden er in de Latijnse school kosteloos les gegeven


KRONIEK 167<br />

aan jongens van Bree en omgeving. In 1797 werden de kloostergebouwen<br />

geconfisceerd en de kloosterlingen uitgedreven. Jarenlang bleven de gebouwen<br />

zonder definitieve bestemming. De rijkswachtkazerne werd erin ondergebracht.<br />

In 1820 opende het gemeentebestuur in de gedeeltelijk leegstaande gebouwen<br />

een lagere school. Het verdwijnen van de Latijnse school zat de Breese bevolking<br />

echter decennia lang hoog. In 1857 drongen zij er bij de bisschop van Luik<br />

op aan om in het voormalige Augustijnenklooster een college te mogen openen.<br />

Aan deze aanvraag en aan de reactie van de bisschop wijdde Jo Corstjens een<br />

korte bijdrage in Het Ezendropke, haljjaarlijks tijdschrift van de geschied- en<br />

heemkundige kring Groot-Bree, mei 1997, pp. 45-50, met als titel: Het voorma<br />

lige Breese augustijnenklooster in de 19de eeuw.<br />

Corstjens spreekt van een brief die Henricus Van den Wijmelenberg begin<br />

maart 1855 schreef aan het Breese gemeentebestuur. De magister-generaal<br />

wilde in Bree op dezelfde wijze handelen als tien jaar voorheen in Diest, met<br />

name het augustijnenklooster aankopen en een college openen. Tijdens de zit-<br />

ting van 30 maart 1855 juichten de gemeenteraadsleden dit plan unaniem toe.<br />

Er was echter een probleem: de kloostergebouwen waren eigendom van het<br />

rijk. Aan de verkoop, die 50.000 BEF moest opleveren, werd de voorwaarde<br />

gekoppeld dat de gemeente zou zorgen voor een nieuw onderkomen voor de<br />

rijkswacht en voor de lagere school. Van den Wijmelenberg stuurde nu De<br />

Bruijn naar Bree om het complex te inspecteren en met de burgerlijke overheid<br />

te onderhandelen. Toen hij in Bree aankwam bezocht De Bruijn ook de pastoor-deken<br />

Tessens om het standpunt van de kerkelijke overheid te kennen.<br />

Tessens toonde zich duidelijk gekant tegen de komst van de kruisheren.<br />

Overigens had hij geen hoge dunk van de magister-generaal, "zeggende dat hij<br />

een man van niets was, die zich met de herbergen en herbergsklap ophield (hetwelk<br />

men in Holland kroeg noemd) omdat hij uit eene herberg voortkwam en veel meer<br />

andere hevige woorden" (notulen gemeenteraad, 28.06.1855).<br />

De kruisheren lieten daarna hun oog vallen op Maaseik. Op 12 juni 1855<br />

bekwamen zij van Mgr. de Montpellier de toestemming om in de Eikerstede<br />

een klooster te stichten, op voorwaarde dat zij een college zouden openen. In<br />

Bree was dit nieuws nog niet doorgedrongen. De gemeenteraad besliste er op<br />

21 juni 1855 om de besprekingen met de kruisheren opnieuw aan te vatten. De<br />

raadsleden Broeren en Vandermeulen werden naar Uden gezonden om te<br />

onderhandelen met de magister-generaal. Zij werden er van de botte houding<br />

van deken Tessens op de hoogte gebracht. Tevens vernamen zij dat de kruishe<br />

ren in Maaseik zowel door de burgerlijke als door de kerkelijke overheid welkom<br />

geheten werden en dat zij daarom hun plannen met betrekking tot Bree<br />

inruilden voor Maaseik. Op 28 juni 1855 kwam de Breese gemeenteraad in<br />

spoedvergadering bijeen. Er werd openlijk beweerd "dat de fout van het groot<br />

verlies dat de gemeente van Bree komt te ondergaan aen den heer deken van Bree<br />

komt te worden toegeschreven. "<br />

Roger JANSSEN, o.s.c.


168 KRONIEK<br />

MAASEIK - Bij gelegenheid van het honderdjarig bestaan van het internaat van<br />

de kruisheren in Maaseik verscheen een leuk boekje van de hand van M.<br />

Henckens, R. Janssen o.s.c, A. Levenstond en J. Muermans. Het draagt als<br />

titel: "Intern bij de kruisheren moetjegeweest zijn... lOOjaar internaat op het col<br />

lege van het Heilig Kruis in Maaseik 1897-1997" (Maaseik, mei 1998, 132 p.,<br />

ill.). Dit boekje werpt een indringende blik op het opvoedingsproject van de<br />

kruisheren gedurende de voorbije eeuw. Inderdaad, naast een kort historisch<br />

overzicht van de werkzaamheden van de kruisheren, vernemen we meer over de<br />

godsdienstige uitstraling, de sociale vorming, de pedagogische en didactische<br />

hulpmiddelen, de infrastructuur, het leven buiten de klaslokalen en het contact<br />

met de ouders.<br />

De samenstellers hebben via een originele opzet een fris boekje afgeleverd.<br />

Zij nemen als vertrekbasis het vijftig jarig bestaan van het internaat. Vanuit dit<br />

punt blikken zij terug en vooruit: hoe was het na vijftig jaar, hoe was het in het<br />

begin en hoe gaat het er nu aan toe ? Het samenspel van toen en nu levert ver-<br />

rassende resultaten op. Vooral blijkt, dat de kruisheren een grote continuiteit<br />

hebben gelegd in hun opvoedingsproject en dat zij er telkens weer in geslaagd<br />

zijn de werkvormen en de doelstellingen van hun project te vernieuwen, aan te<br />

passen aan nieuwe tijden en dito maatschappelijke ontwikkelingen.<br />

Een paar minpuntjes moeten toch vermeld worden. De talrijke foto's, die in<br />

dit boekje werden opgenomen, blijven spijtig genoeg beperkt tot de recente tijd.<br />

Tevens missen wij een lijst van de internen die bij de kruisheren gestudeerd heb<br />

ben. Deze twee minpuntjes nemen niet weg, dat de samenstellers een prettig<br />

boekje hebben geschreven, dat menig oud-intern plezier zal doen.<br />

Cl. BRASSEUR o.s.c.<br />

MAASTRICHT. - Enige tijd geleden troffen we tussen oude papieren een sterk<br />

vergeeld gestencild blad aan van de volgende inhoud:<br />

ANTIPHONARIUM op perkament afkomstig van het Kruisheerenklooster te<br />

Maastricht, met de volgende miniaturen, gedeeltelijk beschreven in den catalo-<br />

gus der stads-bibliotheek van Maastricht door A.J. Flament, dl. I, pag. 20 der<br />

geschiedkundige inleiding. (1988).<br />

Pag. 1 In den letter A: de verrijzenis van Christus: Een Engel wentelt den<br />

steen af, twee soldaten voor het graf in slaap, een er achter op den rand van het<br />

graf leunend. In het verschiet landschap met kerken. Fraai ornamentwerk in de<br />

randen, met voorstellingen van menschen, leeuwen, steltvogels, bladeren enz.<br />

Rijk in goud en kleuren.<br />

Pag. 74 In de letter M: Wapen van Gelderland onder de heerschappij van<br />

het Huis Egmond, in den rechterrand 'Gelre'. In kleuren.


KRONIEK 169<br />

Pag. 94 In de letter D : eene afbeelding van een kruisheer, kenbaar aan het<br />

kruis, dat op het kleed is aangebracht. Met inkt.<br />

Pag. 118 In de letter S: Ladder van Jakob. Twee Engelen klimmen opwaarts,<br />

boven de ladder Gods aanschijn: landschap in het verschiet. Rijk van kleur.<br />

Pag 129 In de letter F: Rijk van goud, met ingegrift ornamentwerk: Een bisschop<br />

met een zwaard in de linker- en krukvormig kruis T in de rechterhand.<br />

In het verschiet een landschap. Randornament met voorstellingen van kinderen<br />

met trompet, orgel, mandoline en harp en van dieren als: arend, haas, leeuw. In<br />

goud en kleuren.<br />

Pag 136 In de letter G: De heilige Helena, patrones der kruisheeren, met de<br />

Duitsche keizerskroon op het hoofd, in de rechterhand het kruis, in de linker<br />

een scepter. Met goud en kleuren. (Bij het officie van Kruisvinding 3 mei).<br />

Pag. 330 In de letter E: Rijk met goud afgezet: de Salvator mundi. Als randwerk<br />

in den buitenrand en van onderen de volgende apostelen: Petrus met sleutel<br />

en boek; Paulus met zwaard en boek; Joannes met kelk waarin een adder in<br />

de linkerhand; Jacobus de meerdere met knots en boek; Jacobus de mindere<br />

met boek en zwaard; Andreas met boek en St Andrieskruis; een apostel met<br />

boek en speer (St. Thomas?) met onderschrift 'St. Bartholomew' wat kennelijk<br />

op den daaronder staanden apostel — zonder onderschrift — met scalpel en<br />

boek voorgesteld, betrekking heeft; Matthias met boek en hellebaard ; Simon<br />

met zaag en boek; Judas (Thaddeus) met winkelhaak en boek en Philippus met<br />

boek en kruis.<br />

Pag. 395 De Paaschmaaltijd der Joden. In de letter E, gevormd door twee<br />

figuren als: links een man met blauw kleed, rechts een man met tulband (hooge<br />

priester), in het midden een tafel waarop de kop van een lam en brooden. In<br />

goud en kleuren.<br />

Het boek bevat verder meer dan een 200 tal initialen met versierselen, voorstellende<br />

phantastische dieren- en mensenkoppen, telt 426 bladzijden en heeft<br />

een hoogte van 53, bij een breedte van 38 cm.<br />

Op het einde leest men 'In vigilia pentecostes missa finita consummata sunt<br />

ista per me f. S.V. ano 1517 die 30 May.<br />

Dit handschrift en nog een 6 tal liturgische Mss in fol. op papier o.a. een graduale,<br />

zijn in bezit van den Heer H.M. Hoho te Maastricht.<br />

Tot zover het gestencilde papier. Het bovenstaande stelt ons vanzelf voor<br />

enkele vragen. Allereerst wie is f. S.V. ? In een conventualenlijst van Maastricht<br />

vinden we een S.V., nl. fr. Sanderus van Venlo waarvan het generaal kapittel van<br />

1509 zegt dat hij van Venlo teruggaat naar zijn eigen convent te Maastricht. Het<br />

generaal kapittel van 1520 vermeldt hem onder de overledenen. Verder interesseert<br />

ons natuurlijk de vraag waar dit antiphonarium zich momenteel bevindt.<br />

Is het nog in particuliere handen of is het terecht gekomen op een of andere<br />

universiteits- of koninklijke bibliotheek? Misschien zijn er lezers van 'Clairlieu'<br />

die ons op weg kunnen helpen. Wij zijn er u dankbaar voor.<br />

P.W.


170 KRONIEK<br />

SCHIEDAM - GJ.L SCHEERDER, De Kruisbroeders van Schiedam 1443-<br />

1591, Rotterdam 1997. Pater Gerard Scheerder, een broer van Jan Scheerder,<br />

ons bekend door zijn publicaties over de Magisters Generaal der Orde uit de<br />

vorige en deze eeuw, heeft in eigen beheer een studie over de Kruisbroeders van<br />

Schiedam uitgegeven.<br />

Bij het schrijven van deze studie kon hij gebruik maken van artikelen van Dr.<br />

AJ. van de Ven. Deze had namelijk in 1921 in de pastorie van de Oud-<br />

Katholieke kerk in Delft een gedeelte van het archief van het<br />

Kruisbroedersklooster in Schiedam teruggevonden. De tekst van de gevonden<br />

documenten publiceerde hij in de "Bijdragen voor de geschiedenis van het<br />

Bisdom Haarlem" 1925-1926.<br />

Een tweede bron was een artikel van pater G.A. Meijer O.P. uit 1896, even-<br />

eens opgenomen in de genoemde "Bijdragen", getiteld: "Kerkelijk Schiedam<br />

v66r de Hervorming".<br />

Een derde en belangrijke bron vormden de "Definities der Generale<br />

Kapittels van de Orde van het Heilig Kruis 1410-1796", door Dr. A. van de<br />

Pasch in 1969 uitgegeven.<br />

Verdere gegevens werden ontleend aan het Stedelijk Archief van Schiedam.<br />

Met deze al met al toch nog zeer onvolledige gegevens heeft Gerard<br />

Scheerder op populaire wijze een goed leesbaar boek geschreven over de niet zo<br />

lange geschiedenis van dit betrekkelijk kleine convent. De beginperiode was erg<br />

moeilijk, vooral door de tegenwerking van de pastoor van Schiedam, alsook<br />

door gebrek aan geld en door vele sterfgevallen onder de Kruisbroeders. In de<br />

zestiende eeuw deed zich de invloed van de Hervorming geleidelijk aan sterker<br />

gevoelen, in 1572 werd het klooster door de Geuzen verwoest. Alleen de naam<br />

"Broersvest" herinnert nu nog in Schiedam aan de Kruisbroeders.<br />

Ondanks alle achting voor het werk van pater Scheerder zou ik toch graag<br />

enige opmerkingen willen maken:<br />

Over het geestelijke leven in het klooster zelf had ik graag wat meer gelezen.<br />

De Ordeshervorming van 1410 was er toch vooral op gericht het religieuze<br />

leven in de kloosters zelf te hervormen. De pastorale werkzaamheid van de<br />

Schiedamse Kruisbroeders wordt eenzijdig benadrukt (zie p. 5, p. 40, p. 42).<br />

Toch wijst Paus Eugenius IV in zijn breve van 1443 uitdrukkelijk op de<br />

Liturgie in hun kloosterkerk: "... quotidie in illo (sc. Monasterio) Altissimo lau-<br />

des extollantur (p. 98) en : "... eo devotius, quo quietius Altissimo valeant<br />

famulari" (p. 100).<br />

Dat de Kruisbroeders als convent na 1572 in Schiedam gebleven zijn,<br />

betwijfel ik. De schrijver beroept zich daarop, dat bij het doodsbericht van de<br />

laatste Prior van Schiedam in 1591, Bernardus van Hasselt, in de "Definities"<br />

vermeld wordt: "Prior Schidamensis" (Def. 1591, p. 421).<br />

Het kan goed zijn, dat hij met behoud van titel in een ander klooster der<br />

Orde een toevlucht gevonden heeft. Maar ook als hij in Schiedam gebleven is,<br />

zegt dit nog niets over het voortbestaan van het convent.


KRONIEK 171<br />

Overigens blijft het bevreemdend, dat in de "Definities" van de opheffing<br />

van geen enkel der Noord-Nederlandse kloosters, zoals Asperen, Goes en<br />

Hoorn gewag gemaakt wordt.<br />

Gerard Scheerder heeft zich in het historische Schiedamse milieu goed ingeleefd.<br />

Afgezien van de vele herhalingen is zijn verhaal vlot geschreven. De voornaamste<br />

bronnen zijn als Bijlagen toegevoegd. Het boek is ook fraai uitgegeven.<br />

G.R.


Dr. i<br />

TP.C, a<br />

VAN Df.<br />

"<strong>CLAIRLIEU</strong>"<br />

d aan de<br />

/ 16500 B<br />

■ (Ja/r/icif<br />

■'short<br />

H.W. JEi h<br />

Km ■■-' ()bc<br />

/' WlNlfEU<br />

rM • ' 'a n U \rrwrsfboft<br />

(... /'/C

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!