Aantekeningen van Arnoldus Buchelius over zijn ... - gahetNA

Aantekeningen van Arnoldus Buchelius over zijn ... - gahetNA Aantekeningen van Arnoldus Buchelius over zijn ... - gahetNA

31.05.2013 Views

Men seyt dat in India met den coninck van Banta gepacificeert is, ende dat hij gerenuncieert heeft de souveraineté van Jacatra. Deselve den onsen met volle recht latende behouden. Wesende een princepale oorsaecke van den orlooge, nu sommige jaeren tusschen de Batavieren ende Javanesen gevoert. Den generael Coenen is noch aldaer, ende mocht wel tegens den toecomenden jaere over comen, doch is noch onseecker. Onse ambassadeurs in Engelant gesonden princepalicken omme de questiën mette Engelschen aff te handelen, sijn daer nu over de 9 maenden geweest, onder welcken sijn den heer van Someldijck, den ridder Bas. Doch hebben tot in novembri toe geen expeditie connen becomen, den coninck verscheyden uuytwegen makende, ende sich absenterende. Alleenlicken hebbe ick verstaen, dat de questie van Banda soude bij den coninck voor den onsen gepronuncieert wesen, ende dat hij den sijnen daerinne ongelijck hebbe gegeven. Fama erat (sed nondum mihi liquet de veritate) a rege Brittaniarum captum Smits, ex primoribus collegii Indici apud Anglos, ob litteras proditas, quibus cum Lusitanis contra regiam maiestatem, quid tentasse convinceretur. Het schip daar Westerholt mede gevaren is naer Oost-Indiën, ut mater ex litteris filii mihi indicavit, was wel overcomen met 175 mannen, sonder eenige achter te laten. Simon Cool, ut intelligo, qui, ut supra notatum, me adminiculante primum tanquam armiger vel capitanus armorum, sub stipendii 18 fl. menstruo nomen suum dederat, et inde sergantus factus, 30 in mensem florenos stipulatus erat. Cum in India praeter 18 fl. menstruos ei non darent, reditu impetrato, iam Amsterodamum, cum praedictis navibus nuper redierat, et litem contra Collegium Indicum coram senatu urbano instituit, et obtinuit, a qua administr[atores] Indici ad curiam Hollandicam appellarunt. Ick verstae, dat de extraordinarise bewinthebberen onlancx leden, na ’tgeene Van Esch nu voor desen proponeerden, versocht hebben d’ordinairise provisiën te genieten mette oude bewinthebberen, maer noch niet uuytgerecht hebben. Ontrent te midsomer anno 1622, na verscheyde versoecken bij de dolerende ofte malcontente participanten, oock remonstrantiën aen de heeren Staten gedaen. Alsoo die sagen, dat de oude bewinthebberen meerder werden gefavoriseert als sij wel wilden, hebben in druck uuyt laten gaen seecker discours. Waerinne sij hunne gravamina vermengt met eenige harde ende calumnieuse woorden hebben willen uuytdrucken. Sommige weynich vrintlick geneycht, oock andere, als te geloven, vianden van de gemeene ruste, daertoe als olye in’t vier werpende, ende materie van dissentie, die niet dan teveel ons vaderlant is beswarende, sayende het haere daertoe doende. Alsoo dat de heeren Staten het quaet dat daeruuyt soude mogen voortcomen aenmerckende, sodanighe scriften geboden hebben inne te trecken ende te dempen. Den titel daervan is ‘Nootwendich discours aen de hoochmogende heeren Staten-Generael van de participanten der Oost-Indische Compaignie tegens de bewinthebbers, anno 1622’. De republiecq ende een schip en worden niet qualick samen vergeleecken, alwaer ymant in geraect sijnde, moet het solange die aen’t stuyr sitten toe betrouwen, tot dat men oogenschijnlick siet, dat se de gemeente een verderf dreygen. Alsdan is’t yder geoorlooft met 116

opgerechte ooren te rijsen om te vernemen, of die stierluden niet aan leger wal vervallen willen. Ende sulcx bevindende, is’t haer schuldige plicht, als in’t gemeen schip sijnde, na den helmstock te grijpen, en ’t roer soo te stieren, dat sij mogen voorcomen den joncxsten stoot haers ongevals, om niet genootsaeckt te sijn, voor’t uuyterste plechtancker ’t schip met den boot te ruymen. In sulcken staet schijnen nu de dolerende participanten van de Oost-Indische Compaignie vervallen te wesen, door enige der bewinthebbers, eygen baat soeckende, regieringe. Die met een onversadelicke giericheyt haer soo verre verlopen, dat sij tegens recht ende redenen, als geweldenaers haer hebben willen meesters maecken over anderlieden goederen (die wijser sijn als sij), om die te regieren tegens haren danck. Sonder immermeer rekeninge te doen (’twelck stilswijgende ander luden goet eygen en is), alwaer haer de verblynde giericheyt oock so verre van alle redelickheyt verleyt heeft, dat sij haer niet geschaemt en hebben, hiervan octroy ende privilegie, als een groot werck uuytgewrocht hebbende, aan de hoochmogende heeren Staten-Generael te versoecken. Maer de dolerende participanten, wel verstaende wat het gemeene lant ende haere personen in’t particulier aan de Oost-Indische Compaignie gelegen was, hebben op het doen ende laten der bewinthebberen een gestadich ooch gehadt, haer achtergaen ende nagespoort, ende overlang een groot misnoegen in heur beleyt geschept. Maer in’t oogenmerck van’t octroy, haer bij de H.M. heeren Staten-Generael verleent, hebben sij met verduldicheyt die expiratie van’t octroy uuytgewacht. Denckende, dat de rekeninge dan haere goede ofte quaede regieringe wel uuytwijsen soude, daer sij alsdan dachten ’tgeene si hadden tegens bewynthebbers in te brengen. Maer alsoo bewinthebbers prolongatie van de eerste tienjaerige rekeninge hebben genomen, ende na het expireren van dit lopende 20-jaerich octroy, noch prolongatie van L jaeren versochten, om alsoe rekeninge in d’ander werelt aen onse kintskynderen te doen, soo hebben haer de dolerende participanten aan de gemelde H.M.heeren Staten-Generael vervoecht. Versoeckende, dat de bewinthebbers (voor ende aleer die doleanten gehoort waren) de prolongatie van’t octroy niet werde verleent, hetwelck haer is vergunt. Waerop dat gevolcht is, dat sij haer H.M. een corte ende oock een naerder deductie hebben overgelevert, inhoudende haer versoeck van redressement van ordre. Hetwelck sij vertrouden, so billick te sijn, dat alle de werelt haer moet verwonderen, dat de bewinthebbers haer niet en schamen, hen daertegens te versotten, gelijck sij gedaen hebben voor de Edelmogende heeren Staten van Hollant, alwaer sij nochtans sooveel hebben weeten te wege te brengen, dat het versoeck van de doleanten ten meesten deele is afgeslagen, ende sijluyden aldaer vercregen hebben al wat sij begeerden. Veranderende alleenlick maer eenige articulen van cleynen gevolch. Ende dat noch so soberlick, alsoft men ten naestenbij met de doleanten (die dubbelt over gefondeert sijn), gespot hadde. Gelijck de deductiën der Seeuwsche doleanten, aen de Ed. heeren Staten van Zeelant overgelevert, genochsaem voor alle de werelt bewijsen sullen. Maer buyten verwonderinge, nademael bewinthebbers ofte de heure, grootendeel aldaer als rechters sitten, tenwaer sij als gelaste van de vroetschappen daer verschenen. Soe is’t dan, dat de doleanten haer hierin te seer beswaert vindende, heur nu moeten keeren tot de H.M. heeren Staten-Generael, hare souveraine overheden, of tot justitie. Om dieselve te kennen te geven de gewichtige redenen, die heur dese nieuwe souveraine gewinhebbers tot beclagen hebben 117

opgerechte ooren te rijsen om te vernemen, of die stierluden niet aan leger wal vervallen<br />

willen.<br />

Ende sulcx bevindende, is’t haer schuldige plicht, als in’t gemeen schip sijnde, na den<br />

helmstock te grijpen, en ’t roer soo te stieren, dat sij mogen voorcomen den joncxsten stoot<br />

haers ongevals, om niet genootsaeckt te sijn, voor’t uuyterste plechtancker ’t schip met den<br />

boot te ruymen. In sulcken staet schijnen nu de dolerende participanten <strong>van</strong> de Oost-Indische<br />

Compaignie vervallen te wesen, door enige der bewinthebbers, eygen baat soeckende,<br />

regieringe. Die met een onversadelicke giericheyt haer soo verre verlopen, dat sij tegens recht<br />

ende redenen, als geweldenaers haer hebben willen meesters maecken <strong>over</strong> anderlieden<br />

goederen (die wijser sijn als sij), om die te regieren tegens haren<br />

<br />

<br />

danck. Sonder immermeer rekeninge te doen (’twelck stilswijgende ander luden goet eygen en<br />

is), alwaer haer de verblynde giericheyt oock so verre <strong>van</strong> alle redelickheyt verleyt heeft, dat<br />

sij haer niet geschaemt en hebben, hier<strong>van</strong> octroy ende privilegie, als een groot werck<br />

uuytgewrocht hebbende, aan de hoochmogende heeren Staten-Generael te versoecken.<br />

Maer de dolerende participanten, wel verstaende wat het gemeene lant ende haere personen<br />

in’t particulier aan de Oost-Indische Compaignie gelegen was, hebben op het doen ende laten<br />

der bewinthebberen een gestadich ooch gehadt, haer achtergaen ende nagespoort, ende<br />

<strong>over</strong>lang een groot misnoegen in heur beleyt geschept. Maer in’t oogenmerck <strong>van</strong>’t octroy,<br />

haer bij de H.M. heeren Staten-Generael verleent, hebben sij met verduldicheyt die expiratie<br />

<strong>van</strong>’t octroy uuytgewacht. Denckende, dat de rekeninge dan haere goede ofte quaede<br />

regieringe wel uuytwijsen soude, daer sij alsdan dachten ’tgeene si hadden tegens<br />

bewynthebbers in te brengen.<br />

Maer alsoo bewinthebbers prolongatie <strong>van</strong> de eerste tienjaerige rekeninge hebben genomen,<br />

ende na het expireren <strong>van</strong> dit lopende 20-jaerich octroy, noch prolongatie <strong>van</strong> L jaeren<br />

versochten, om alsoe rekeninge in d’ander werelt aen onse kintskynderen te doen, soo hebben<br />

haer de dolerende participanten aan de gemelde H.M.heeren Staten-Generael vervoecht.<br />

Versoeckende, dat de bewinthebbers (voor ende aleer die doleanten gehoort waren) de<br />

prolongatie <strong>van</strong>’t octroy niet werde verleent, hetwelck haer is vergunt.<br />

Waerop dat gevolcht is, dat sij haer H.M. een corte ende oock een naerder deductie hebben<br />

<strong>over</strong>gelevert, inhoudende haer versoeck <strong>van</strong> redressement <strong>van</strong> ordre. Hetwelck sij vertrouden,<br />

so billick te sijn, dat alle de werelt haer moet verwonderen, dat de bewinthebbers haer niet en<br />

schamen, hen daertegens te versotten, gelijck sij gedaen hebben voor de Edelmogende heeren<br />

Staten <strong>van</strong> Hollant, alwaer sij nochtans sooveel hebben weeten<br />

<br />

<br />

te wege te brengen, dat het versoeck <strong>van</strong> de doleanten ten meesten deele is afgeslagen, ende<br />

sijluyden aldaer vercregen hebben al wat sij begeerden. Veranderende alleenlick maer eenige<br />

articulen <strong>van</strong> cleynen gevolch. Ende dat noch so soberlick, alsoft men ten naestenbij met de<br />

doleanten (die dubbelt <strong>over</strong> gefondeert sijn), gespot hadde. Gelijck de deductiën der<br />

Seeuwsche doleanten, aen de Ed. heeren Staten <strong>van</strong> Zeelant <strong>over</strong>gelevert, genochsaem voor<br />

alle de werelt bewijsen sullen.<br />

Maer buyten verwonderinge, nademael bewinthebbers ofte de heure, grootendeel aldaer als<br />

rechters sitten, tenwaer sij als gelaste <strong>van</strong> de vroetschappen daer verschenen. Soe is’t dan, dat<br />

de doleanten haer hierin te seer beswaert vindende, heur nu moeten keeren tot de H.M. heeren<br />

Staten-Generael, hare souveraine <strong>over</strong>heden, of tot justitie. Om dieselve te kennen te geven de<br />

gewichtige redenen, die heur dese nieuwe souveraine gewinhebbers tot beclagen hebben<br />

117

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!