Download Dagboek - De negentiende eeuw
Download Dagboek - De negentiende eeuw Download Dagboek - De negentiende eeuw
Om na de kortste nacht een heller glans te ontsteken Verliet het tweelingpaar voor 't rugwaarts gaande kreeft De warme zomer was zijn' zuster nagestreefd, En wachtte om met zijn gloed op 't aardrijk neer te dalen Tot weer de morgenster in 't oosten zoude pralen. - In Grunoos grijzen vest blies de oude torenwacht, En 't zwaar metaal weergalmde op 't uur van middernacht. 't Sliep alles, of voor 't minst, in 't donzig bed gedoken, Vergat men daar de zorg die daags ons komt bestoken: Slechts Hylax waakte met een rustelooze stoet, En de oude wijn verhitte en blaakte 't jong gemoed. - Hij was 't, die tot den rang van doctor nu verheven Tot viering van die eer een afscheidsmaal wou geven: En ieder, dankte aldaar, bij 't leêgen der pokaal, Met stroomen ouden wijns den gastheer voor 't onthaal. Dan, boven 't ruim vertrek, waar zich de feestgenooten Vergaerden om den disch, te vrêen en onverdroten, Lag thands van Hogendorp van 't drentelen door de stad En 't draven heen en weer vermoeid en afgemat In de armen van de slaap op 't zachte rustbed neder. Een aangename droom bracht hem die tijden weder Voor oogen, toen zijn mond in fiksche waarheidstaal Prins Willems recht bepleitte in de academiezaal. - Niet ver, maar bij een gang die van mijn vriend mij scheidde En dichter aan de trap die naar beneden leidde, Lag ik terwijl de slaap ook mij verkwikking bood Niet min dan hij vermoeid in Morpheus zachten schoot. Slechts kort zou ons de nacht, slechts kort de rusttijd wezen; Want, als weer Phebus uit den Dollert was gerezen, Moest elk van ons terstond de zachte sponde ontgaan En weer met vracht en pak ter afreis vaardig staan. Dan ach! vergeefs gehoopt een' zachte rust te smaken! Een akelig gebaar komt mijn' bedwelming staken. De naam van Hogendorp jaagt met een schor geluid Den slaapgod van mij heen en mij ter slaapplaats uit. - Meld muze! meld wat stem het eerst dien naam deed hooren, - Meld muze welk rumoer mijn sluimring kwam verstooren. Meld van die schrikbre nacht, zoo akelig en bang En beev' 't rechtschapen hart bij 't hooren van mijn zang. - - Reeds had de feestgenoot tot Hylax eer geklonken, Voor vorst en vaderland de bekers leeg gedronken, Wanneer Arioch rijst, door 't schuimend nat verblijd, En aan Van Hogendorp een' nieuwen eerdronk wijdt. Met luid gejuich wordt nu de beker opgeheven. Alastor zet alleen, door felle haat gedreven. Hem neder en roept uit met wreveligen toon:
'Wien brengt gij dezen dronk, den Vader of den zoon?' 'Wien dan den vader,' is het antwoord,'zoude ik meenen? Verga wie hier en zoon en vader dorst vereenen. Die zoon, de vroeger' deugd van zijne stam onwaard, Beschimpt 't voorgeslacht aan 't Neerlandsch hart zoo waard. En predikt stellingen, afschuwelijk in onze ooren.' - Nu doet Tavoach zich met helschen grimlach hooren: 'Zegt, weet gij 't, vriendenrei dus luidt zijn vuige taal, Dat de eigen' booswicht rust juist boven deze zaal? Men rukk' hem uit de sponde en doe hem hier genaken. Om voor zijn lastertaal 't verdiende loon te smaken. Men wijte hem met kracht zijn schandelijk geblaf. En onder dit biljard wacht hij zijn verdre straf'! Elk juicht dit voorstel toe. Een galm wordt aangeheven Die Hylax voor 't gevolg dier zinloosheid doet beven Men krijt met heesche stem: 'Van Hogendorp verschijn! En leere wat het zegt, geen liberaal te zijn.' Nu maken zij zich op om 't opzet uittevoeren, Als tijgers die hun prooi met grimmigheid beloeren; En elk wil de eerste zijn in 't hatelijk besluit. De toorn en felle wrok vlamt allen de oogen uit. En, wagg'lend opgestaan zijn ze, evenzeer verbolgen, gereed om naar omhoog Tavoach natevolgen. - -Wat sloeg U 't hart, mijn Vriend, toen ge, in uw slaap gestoord, Met innig zielsverdriet die gruwlen hadt gehoord! Eerst wildet gij, vol moed, door edel vuur gedreven, Tot in de zaal en aan den feestdisch U begeven, En dus U hooren doen: 'gij, die mij roekloos hoont, Ziet hier Van Hogendorp die zich aan U vertoont, Wat eischt ge.' - Doch de vrees kwam straks U overheeren Dat zulk een grootsch bestaan Uw reisgenoot zou deeren, En wikk'len in 't gevaar dat gij niet zoudt ontzien. Dus wacht gij even kalm (gereed tot weerstand bien. Wanneer een dolle schaar het roekeloos dorst wagen In uw verblijfplaats U met schennis te belagen, En leunend met het hoofd in de omgebogen hand) Den aanval rustig af in 't donzig ledekant. - Maar ik, om 't snood bestaan van felle woede aan 't branden, Sprong op en greep terstond den doornen staf in handen, En dacht nu; 'de eerste die ons naakt, al te onbesuisd Voel straks hoe hem deez' knods het bekkeneel vergruist. 'k zal, aan de voorpost, hier van Hogendorp bewaken, Eer iemand, wie hij zij, zijn leger durft genaken Moet hij eerst, over mijn ontzield en bloedig lijf Een weg zich banen naar mijns halsvriends slaap verblijf.' Dan, vreezend voor 't gevolg van 't geen men dorst besluiten,
- Page 1 and 2: DAGBOEK Van mijne reis; in 1823 doo
- Page 3 and 4: Terwijl 't gebogen hoofd in de open
- Page 5 and 6: gevraagd had, en zeilden met heerli
- Page 7 and 8: En drukte in overmaat van smart Aan
- Page 9 and 10: Daar 't heden strafloos mag geschie
- Page 11 and 12: vallen is. Aan het tolhek naar Mede
- Page 13 and 14: zoovele smaragden deed schitteren.
- Page 15 and 16: plaatsten wij ons bij den S/s[?]chi
- Page 17 and 18: Derde Hoofdstuk De Lemmer; groote h
- Page 19 and 20: Wat zien we aan onzen voet en over
- Page 21 and 22: annen. Na een zeer aangenaam en ver
- Page 23 and 24: Na de wandeling plaatsten wij ons a
- Page 25 and 26: en bracht, hoezeer elk om de koddig
- Page 27 and 28: Vijfde Hoofdstuk Leeuwaarden 65 Pri
- Page 29 and 30: 'k Herken die blonde vlechten Die L
- Page 31 and 32: Zondag 15 Juny. Daar Van Hogendorp
- Page 33 and 34: Zesde Hoofdstuk Vaart naar Dokkum 7
- Page 35 and 36: Zes duijzent roeden dijks bespaart,
- Page 37 and 38: feest recht nationaal was afgeloope
- Page 39 and 40: den hoogleeraar van Swinderen, dien
- Page 41: Heer Hendriks ons af kwam halen en
- Page 45 and 46: En dat hij zweert voortaan een libe
- Page 47 and 48: van vruchtboomen beplant was, trade
- Page 49 and 50: Ras hieldt gij; Groningen, deez' ni
- Page 51 and 52: De meester beviel ons wel: een tach
- Page 53 and 54: gebouwd. Twee Hervormde, eene Rooms
- Page 55 and 56: DAGBOEK Van mijne reis; in 1823 doo
- Page 57 and 58: kwamen wij aan de Smilde, welke een
- Page 59 and 60: O! Schouwspel, vol bevalligheden! O
- Page 61 and 62: schaduw: spoedig echter joegen de m
- Page 63 and 64: Te vijf ure opgestaan zijnde ontbet
- Page 65 and 66: aten wij met den pastoor en onderdi
- Page 67 and 68: waarvan het een' moes- of bloementu
- Page 69 and 70: kunnen er tusschen zoodanigen en de
- Page 71 and 72: schouwburg in de open lucht waar de
- Page 73 and 74: Te elf ure wilden wij onzen tocht n
- Page 75 and 76: Vierde Hoofdstuk het Zwarte Water 5
- Page 77 and 78: een gedeelte der gracht ten volle b
- Page 79 and 80: Vijfde Hoofdstuk Kanaal van den hee
- Page 81 and 82: heeft, kan geen ander voedsel erlan
- Page 83 and 84: dienst was. 's Winters is er dus oo
- Page 85 and 86: Volbracht de stichting Uwer wallen
- Page 87 and 88: Sticht enkel ramp bij 't galmend sc
- Page 89 and 90: en aten er vrij slecht. Ik wandelde
- Page 91 and 92: ons wonder wat van den Fürst en zi
'Wien brengt gij dezen dronk, den Vader of den zoon?'<br />
'Wien dan den vader,' is het antwoord,'zoude ik meenen?<br />
Verga wie hier en zoon en vader dorst vereenen.<br />
Die zoon, de vroeger' deugd van zijne stam onwaard,<br />
Beschimpt 't voorgeslacht aan 't Neerlandsch hart zoo waard.<br />
En predikt stellingen, afschuwelijk in onze ooren.' -<br />
Nu doet Tavoach zich met helschen grimlach hooren:<br />
'Zegt, weet gij 't, vriendenrei dus luidt zijn vuige taal,<br />
Dat de eigen' booswicht rust juist boven deze zaal?<br />
Men rukk' hem uit de sponde en doe hem hier genaken.<br />
Om voor zijn lastertaal 't verdiende loon te smaken.<br />
Men wijte hem met kracht zijn schandelijk geblaf.<br />
En onder dit biljard wacht hij zijn verdre straf'!<br />
Elk juicht dit voorstel toe. Een galm wordt aangeheven<br />
Die Hylax voor 't gevolg dier zinloosheid doet beven<br />
Men krijt met heesche stem: 'Van Hogendorp verschijn!<br />
En leere wat het zegt, geen liberaal te zijn.'<br />
Nu maken zij zich op om 't opzet uittevoeren,<br />
Als tijgers die hun prooi met grimmigheid beloeren;<br />
En elk wil de eerste zijn in 't hatelijk besluit.<br />
<strong>De</strong> toorn en felle wrok vlamt allen de oogen uit.<br />
En, wagg'lend opgestaan zijn ze, evenzeer verbolgen,<br />
gereed om naar omhoog Tavoach natevolgen. -<br />
-Wat sloeg U 't hart, mijn Vriend, toen ge, in uw slaap gestoord,<br />
Met innig zielsverdriet die gruwlen hadt gehoord!<br />
Eerst wildet gij, vol moed, door edel vuur gedreven,<br />
Tot in de zaal en aan den feestdisch U begeven,<br />
En dus U hooren doen: 'gij, die mij roekloos hoont,<br />
Ziet hier Van Hogendorp die zich aan U vertoont,<br />
Wat eischt ge.' - Doch de vrees kwam straks U overheeren<br />
Dat zulk een grootsch bestaan Uw reisgenoot zou deeren,<br />
En wikk'len in 't gevaar dat gij niet zoudt ontzien.<br />
Dus wacht gij even kalm (gereed tot weerstand bien.<br />
Wanneer een dolle schaar het roekeloos dorst wagen<br />
In uw verblijfplaats U met schennis te belagen,<br />
En leunend met het hoofd in de omgebogen hand)<br />
<strong>De</strong>n aanval rustig af in 't donzig ledekant. -<br />
Maar ik, om 't snood bestaan van felle woede aan 't branden,<br />
Sprong op en greep terstond den doornen staf in handen,<br />
En dacht nu; 'de eerste die ons naakt, al te onbesuisd<br />
Voel straks hoe hem deez' knods het bekkeneel vergruist.<br />
'k zal, aan de voorpost, hier van Hogendorp bewaken,<br />
Eer iemand, wie hij zij, zijn leger durft genaken<br />
Moet hij eerst, over mijn ontzield en bloedig lijf<br />
Een weg zich banen naar mijns halsvriends slaap verblijf.'<br />
Dan, vreezend voor 't gevolg van 't geen men dorst besluiten,