Download Dagboek - De negentiende eeuw
Download Dagboek - De negentiende eeuw Download Dagboek - De negentiende eeuw
kort daarop aan da Costa om hem jegens de vriendschap met zulk' een huichelaar, die aan de goede zaak niet dan nadeel toekonbrengen, te waarschuwen. Na tot twee uren in de Societeit gezeten te hebben, wandelden wij den weg naar Deventer op tot aan de herberg de laatste Stuiver en trokken, teruggekeerd, naar den Ritmeester Van Hogendorp. Hier aten wij met den Ritmeester Storm, een jong, klein doch zeer aartig mensch en deszelfs bevallige echtgenoote, naast welke ik geplaatst was, en met welke ik mij zeer vermaakte. Na den eten bracht de Ritmeester ons met den heer Storm in zijn open wagentje dat met twee goede bruintjens bespannen was over een vlakken en moerassigen weg doch met heerlijke bouwlanden omzoomd, naar het landgoed de Pol toebehoorende aan den Leydschen student Schimmelpenninck van der Oye, thands met zijn' vriend W. Boreel van Hogelanden op reis naar Italiën. Dit adelijk goed pronkt met uitgestrekte korenvelden, omringd door de heerlijkste eiken en beukenlanen die men zien kan. Terwijl deze vriendelijke geleider, wien de podagra belette te wandelen in een boerenhuis zijne pijp rookte, wandelden wij, daar het weder nu zeer goed was de fraaie buitenplaats rond. In het terugkeeren zag ik voor een landhuis eene jonge freule staan schoon als een engel, van eene ongelijkbare blankheid en fraaiheid van gestalte. Intusschen liep ons gesprek over de gelukkige wijze waarop de jonge Schimmelpenninck aan zijn landgoed gekomen was, dat hem door zijn oom ten prejuditie van zijn' ouder broeder was nagelaten, omdat hij naar deze Willem Anne heette. Voor het slagbaar hout alleen bood men onlangs honderdduizend guldens. Men oordeele hierna over de opbrengsten van het landgoed. Teruggekeerd bij onze vriendelijke gastvrouw bedankten wij haar voor het vriendelijk onthaal en wandelden daarop naar de Societeit waar wij van Rappard hoopten te vinden die ons zoude komen afhalen om bij hem te blijven. Dan vruchteloos. Wij trokken dus te tien ure weder huiswaart en begaven ons dadelijk naar bed. Vrijdag 18 Augustus Te vijf ure stonden wij op met voornemen, om welk weder het ware, te vertrekken. Gelukkig was de lucht helder: dus ontbeten wij spoedig en wandelden te zes ure de stad uit, na de diligence op Utrecht te hebben zien vertrekken. De morgenstond was heerlijk en de weg alleraangenaamst. Aan het lief dorpje Brummen gekomen zagen wij rechts en links fraaie buitengoederen en bekoorlijke dreven. Links af lieten wij den ouden vierkanten toren liggen van het huis te Bronkhorst. Nu in de herberg gekomen plaatsten wij ons in het zomerhuisje en spraken over het heerlijke weder. Juist keerde ik mij om en beschouwde de onbewolkte lucht, de stilte der natuur en de vrolijke lach van den blijden ochtend. Dan, toen ik mijne pijp gestopt hebbende, mij weder omdraaide, stond ik op eens als van den donder getroffen. Al het bevallige waarin de omtrek gehuld was, was voor mijne oogen verdweenen: Ik zag de lucht, de bouwlanden, de boomen, zelfs dien honderd schreden van mij verwijderd waren niet meer. Eerst waande ik dat er een dichte regen viel, doch ras bemerkte ik hoe een dikke nevel uit het Westen opgekomen door een sterken wind zichtbaar voortgejaagd zich over de gansche vlakte verspreid had. Alles stoof uit de herberg om dezen damp te aanschouwen, doch niemand kon er verklaring van geven, daar dit natuurverschijnsel zoo midden in 't land nimmer plaats gehad had. Intusschen hield de mist aan: wij schorteden onze reis op, zoolang zij duurde en het was kwartier over negen ure eer het een weinig begon op te klaren. Toen overreedde ik van Hogendorp om verder te gaan. Tegen half tien werd het wederom helder, zoodat wij op nieuw met fraai weder te Dieren aankwamen, na tusschen heerlijke bouwlanden en hoog geboomte voortgewandeld te zijn. In dit dorp legde ik bij Mevrouw Hooglandt een bezoek af, en verliet te elf ure met mijn reisgenoot dat fraaigelegen
dorp. Ras beschouwden wij het belachelijk gebouw, aldaar op last van de freule van Wassenaer- Twickel opgericht en dat als een toonbeeld van slechten smaak te pronken staat. Spoedig vonden wij ons aan den ingang van het bosch van Middachten, na eerst tusschen eene dubbele rij beuken en vervolgens tusschen eikeboomen gewandeld te hebben. Nu klommen wij de hoogte op en doorkruisten het aangenaam bosch, totdat eene breede laan ons weder aan den grooten weg bracht. Ras waren wij aan het kleine herbergje dat onder Rheeder Oost ligt, waar wij ons goed lieten en de steilte beklommen die naar deze plaats aan Mejuffrouw Brantsen toebehoorend, geleidt. Dezelve is zeer ouderwetsch aangelegd doch munt uit in fraai en zwaar geboomte: onder anderen zagen wij een beukeboom met veertien armen, die van binnen hol en altijd vol water is. De koepel op eene der hoogtens geplaatst, als ook het huis levert een heerlijk uitzicht op: Aan den voet des heuvels kronkelt de IJssel door de vlakte en prijken de torens van Doesburgh, Keppel, Deutichem en anderen, terwijl het oog van verre op den hoogen Eltenberg en op het bevallige Kleefsland rust; wat afgedaald, rusteden wij in een' koel tuinhuis uit, waar een album vol belachelijke geschriften en verzen ligt. Vervolgens aten wij eenige ponden kerssen aan het herbergje en dronken karnemelk, waarnaar wij verder opwandelden. Nu zagen wij een' grooten waterafleider tegen den weg aangeplaatst, die het daarop staand water, dat te voren geheele brokken afspoelde, in den IJssel voert. Een half uur lang was de weg open en zonder lommer, tot wij langs Biljoen kwamen. Te Velp dronken wij rhum met water en suiker en wandelden dien heerlijken weg weder op, trokken daarop Arnhem door en bevonden ons te half vijf aan de herberg de Zon, buiten de Rijnpoort, waar wij onze koffers en valiezen vonden.
- Page 57 and 58: kwamen wij aan de Smilde, welke een
- Page 59 and 60: O! Schouwspel, vol bevalligheden! O
- Page 61 and 62: schaduw: spoedig echter joegen de m
- Page 63 and 64: Te vijf ure opgestaan zijnde ontbet
- Page 65 and 66: aten wij met den pastoor en onderdi
- Page 67 and 68: waarvan het een' moes- of bloementu
- Page 69 and 70: kunnen er tusschen zoodanigen en de
- Page 71 and 72: schouwburg in de open lucht waar de
- Page 73 and 74: Te elf ure wilden wij onzen tocht n
- Page 75 and 76: Vierde Hoofdstuk het Zwarte Water 5
- Page 77 and 78: een gedeelte der gracht ten volle b
- Page 79 and 80: Vijfde Hoofdstuk Kanaal van den hee
- Page 81 and 82: heeft, kan geen ander voedsel erlan
- Page 83 and 84: dienst was. 's Winters is er dus oo
- Page 85 and 86: Volbracht de stichting Uwer wallen
- Page 87 and 88: Sticht enkel ramp bij 't galmend sc
- Page 89 and 90: en aten er vrij slecht. Ik wandelde
- Page 91 and 92: ons wonder wat van den Fürst en zi
- Page 93 and 94: Ja wel! zeide hij, en klopte op zij
- Page 95 and 96: Zevende Hoofdstuk Steengroeven 113
- Page 97 and 98: vijf ure naar het postkantoor. Men
- Page 99 and 100: middel van ruiling licht uit den we
- Page 101 and 102: dier arme kluizenaarsters eene groo
- Page 103 and 104: wij ons aan den weg naar Deventer m
- Page 105 and 106: Rappard ons afhalen om ons naar de
- Page 107: Bij het inkomen maakte Van Hogendor
- Page 111 and 112: of ik hare familie te Arnhem zoude
- Page 113 and 114: Woensdag 6 augustus Te vijf uren op
- Page 115 and 116: Vrijdag 8 Augustus. Te half vijf ve
- Page 117 and 118: Heeckeren en met Lightenveld bij de
- Page 119 and 120: 14 Aug. Te ½ 10 kwam ons de zoon v
- Page 121 and 122: uit den grond zou doen komen, en da
- Page 123 and 124: Kort na onze terugkomst in de herbe
- Page 125 and 126: wachteden dus op den postwagen die
- Page 127 and 128: van ramp liet de schipper het ranse
- Page 129 and 130: eenige wederzijdsche hooge woorden
- Page 131 and 132: 28 Augustus Des morgens te 10 ure b
- Page 133 and 134: 30 Aug. 's Morgens te 6 ure stonden
dorp. Ras beschouwden wij het belachelijk gebouw, aldaar op last van de freule van Wassenaer-<br />
Twickel opgericht en dat als een toonbeeld van slechten smaak te pronken staat. Spoedig vonden<br />
wij ons aan den ingang van het bosch van Middachten, na eerst tusschen eene dubbele rij beuken<br />
en vervolgens tusschen eikeboomen gewandeld te hebben. Nu klommen wij de hoogte op en<br />
doorkruisten het aangenaam bosch, totdat eene breede laan ons weder aan den grooten weg<br />
bracht. Ras waren wij aan het kleine herbergje dat onder Rheeder Oost ligt, waar wij ons goed<br />
lieten en de steilte beklommen die naar deze plaats aan Mejuffrouw Brantsen toebehoorend,<br />
geleidt. <strong>De</strong>zelve is zeer ouderwetsch aangelegd doch munt uit in fraai en zwaar geboomte: onder<br />
anderen zagen wij een beukeboom met veertien armen, die van binnen hol en altijd vol water is.<br />
<strong>De</strong> koepel op eene der hoogtens geplaatst, als ook het huis levert een heerlijk uitzicht op: Aan<br />
den voet des heuvels kronkelt de IJssel door de vlakte en prijken de torens van Doesburgh,<br />
Keppel, <strong>De</strong>utichem en anderen, terwijl het oog van verre op den hoogen Eltenberg en op het<br />
bevallige Kleefsland rust; wat afgedaald, rusteden wij in een' koel tuinhuis uit, waar een album<br />
vol belachelijke geschriften en verzen ligt. Vervolgens aten wij eenige ponden kerssen aan het<br />
herbergje en dronken karnemelk, waarnaar wij verder opwandelden. Nu zagen wij een' grooten<br />
waterafleider tegen den weg aangeplaatst, die het daarop staand water, dat te voren geheele<br />
brokken afspoelde, in den IJssel voert. Een half uur lang was de weg open en zonder lommer, tot<br />
wij langs Biljoen kwamen. Te Velp dronken wij rhum met water en suiker en wandelden dien<br />
heerlijken weg weder op, trokken daarop Arnhem door en bevonden ons te half vijf aan de<br />
herberg de Zon, buiten de Rijnpoort, waar wij onze koffers en valiezen vonden.