Download Dagboek - De negentiende eeuw

Download Dagboek - De negentiende eeuw Download Dagboek - De negentiende eeuw

negentiende.eeuw.nl
from negentiende.eeuw.nl More from this publisher
13.05.2013 Views

Tweede Hoofdstuk Bezoeken enz. 30 - De Pol 31 Brummen 32 Zonder1ing luchtverschijnsel 33 Dieren Middachten 34 RheederOost, Waterafleiding, Arnhem 35. Onze vriend A. Capadose had ons verzocht te Zutphen zekeren doctor Rozenstein te bezoeken, een bekeerden Poolschen Jood, die na veele tegenspoeden zich in die plaats als geneesheer had nedergezet en wien hij als een zeer vroom en ieverig Christen aanmerkte. Bij onze aankomst in die stad hoorden wij aan onze tafel de officieren en vooral Krol zich sterk over hem uitlaten en met bespotting van hem spreken. Nu hoorden wij de heeren Cels[?] en Van Rappard nopens hem uit en vernamen dat Rozenstein in Zutphen als een gelukzoeker werd aangemerkt, die onder den dekmantel der godvreezenheid zich bij verscheidene huisgezinnen had aangenaam gemaakt, en door den Gelderschen adel, bijzonder bij Freule Amélie van Pallandt zeer gezien was. Hierbij verhaalde men ons het volgende voorval, dat zoo het dus gebeurd is, weinig tot eer van den bekeerling verstrekt. De beruchte van der Lee op verzoek van eenige ingezetenen te Zutphen gekomen, had zich bij zekeren Doctor Sxxxx vervoegd, en zijn intrek in deszelfs huis genomen om zijne geneezingen te doen. Nu vaarde Rozenstein geweldig tegen den αυτοδιδακτον uit, hem een kwakzalver en bedrieger noemende, ja ontzag zich niet het den gemelden doctor Sxxxx in zijn huis te verwijten, dat hij zulk een kerel bij zich konde dulden: De doctor had hem hierover gebelgd, reeds meermalen verzocht zulke uitdrukkingen en tooneelen hem te sparen; dan eens terwijl vander Lee weder bezig was aan zijne magnetische operatiën en de wooning van Dr. Sxxxx vol menschen was, treedt Rozenstein binnen en overlaadt beide Sxxxx en Vander Lee met scheldwoorden, zeggende dat zij hem een' zijner patienten ontroofd hadden. De doctor verzoekt hem hierop herhaalde reizen het huis te ruimen, en daar hij aan dat verzoek niet voldoet, laat hij hem er uit smijten. Nu daagt Rozenstein den ouden Sxxxx die een huisvader met zes of zeven kinderen is, voor den degen. De gezondheidsofficier Krol, die hierbij tegenwoordig was, neemt het voor den laatsten op, waarin Rozenstein toestemt, beloovende den volgenden morgen te vijf ure aan zekere herberg buiten de poort met pistoolen en een' seconde te zullen aanwezig zijn. - Krol bevindt zich met zijnen seconde op de bestemde plaats en tijd, doch wacht tot zeven ure op zijne partij, die eindelijk alleen komt, zeggende geenen seconde noch wapenen gevonden te hebben, en Krol verzoekt den volgenden dag weder te komen. Krol hierover vertoornd, slaat den armen bekeerling duchtig met de karawatsch, en laat hem gaan, sints welk geval Rozenstein zich nergens dorst vertoonen. Thands echter besloten wij den man zelve op te zoeken om te zien welk een oordeel over hem moest geveld worden. Wij begaven ons dus naar zijne wooning en werden dadelijk bij hem gebracht. De zaal intredende, ontfingen wij beide reeds een' onaangenamen indruk van zijne eerste verwelkoming. Zijne gestalte was eerder klein dan middelmatig; zijn lichaam tenger en welgemaakt: zijn hoofd hong eenigzins in den linkerschouder, daar zijn geheel lijf dien draai met gemaaktheid aannam. Zijn gitzwart haar was over een zijde gestreken en eindigde daar en tirebouchon; het gelaat was bleek en van de kinderziekte hier en daar geteekend: neus en mond waren fijn besneden; de zwarte oogen, diep in hunne kassen verscholen, draaiden gedurig gluipende rond, en waren alleen dan wanneer strak op de anderen gevestigd wanneer deze hem niet aanzagen. Hij scheen zes of zevenentwintig jaren oud en was in eene witgrijze ochtendjas gekleed.

Bij het inkomen maakte Van Hogendorp zich bekend en deed hem de groet van Capadose en da Costa. 'Ja, antwoordde hierop Rozenstein, 'het is mij recht aangenaam geweest in hen broeders in Jesu Christo te vinden: dat was een balsem voor mijn hart.' Dit gezegde hinderde mij: het had iets van de gesprekken van Tartuffe. - Wij namen plaats en het gesprek een aanvang. Nu verhaalde hij ons uit zich zelve de gansche historie met Krol, doch met al die uitleggingen welke tot zijn voordeel konden strekken, en verder zijn ganschen levensloop, waarin dat ons stuitte, dat hij als zendeling naar Noord Amerika had willen gaan. Ook beviel ons zijne groote genegenheid voor den gelderschen adel niet, wiens godsdienstigheid genoeg bekend is veel uit klatergoud te bestaan. - Echter waren de gesprekken die hij voerde, verstandig, hoewel zeer afgepast Ik bemerkte dat hij als het gesprek veranderde er dadelijk op uit was om ons gevoelen uittehooren om dan geheel in onzen zin daarover te kunnen spreken, en moet toegeven dat hij die kunst meesterlijk verstond. Na een goed uur gezeten te hebben, vertrokken wij, hem beloovende indien wij te Zutphen bleven, den volgenden dag weder bij hem te zullen komen. Op straat gekomen moesten wij elkander bekennen, dat wij nog even ver waren en niet wisten of wij den man voor een' waren geloovigen, voor een dweeper of voor een' bedrieger houden moesten. Wij besloten dus hem, zoo wij bleven, bij ons volgend bezoek eens duchtig en met beleid uittehooren. In de Societeit gekomen vonden wij van Rappard met wien wij wijn dronken, en zagen in de nabijgelegen kolfbaan den heer Kretschmar die terug in stad gekeerd ons zeer veele inlichtingen gaf nopens zijne fabriek en die van Deventer. Te tien ure wandelden wij huiswaart met de parapluie van den oversten Molenbeek. Donderdag 31 July 's Morgens te vijf ure stonden wij op en begaven ons naar het venster om te zien of het weder ons zoude toelaten naar Arnhem te vertrekken: dan de regen noodzaakte ons te blijven. Wij ontbeten dus en schreven; vervolgens teekende ik eenige schetsjens op welke ik op de cingels gemaakt had van de torens en vergezichten. Te half twaalf wandelden wij naar Rozenstein. Hij wachtte ons zeer net gekleed op, en schoon hij nu zijne conversatie had voorbereid, konde hij onze strikvragen niet ontduiken. In het begin verhaalde hij ons dat hij zoovele patienten door zijne krachten en Gods hulp genezen had. Nu vroeg hem Van Hogendorp; terwijl het gesprek over de Duitsche theologen liep, hoe men in Duitschland over Michaëlis dacht. Rozenstein, die waarschijnlijk dien schrijver niet gelezen had, beet op zijne lippen en na zich bedacht te hebben antwoordde hij, dat Michaëlis bij allen niet evenzeer bevriend was. Door dit dubbelzinnig gezegde meende hij de navorsching te ontduiken, doch Van Hogendorp vroeg hem nadere uitlegging en liet zich eenige woorden ontvallen waaruit hij opmaken konde dat Van Hogendorp Michaelis prees. Straks weidde Rozenstein in den lof van dien schrijver uit: doch toen mijn reisgenoot zich sterk tegen denzelven verklaarde, sloeg het blaadje weder om en hij schold op Michaëlis, telkens echter het gesprek weder trachtende aftewenden. De Remonstranten had hij nooit hooren noemen en veele godsdienstpunten schenen hem vreemd. Nu vroeg ik hem hoe men in Duitschland over de praedestinatie en de vrije wil dacht. 'Zij nemen die aan,' antwoordde hij. 'Welke? hernam ik, want zij strijden tegen elkander.' En nu gaf hij ons eene alleronbegrijpelijkste en wangedrochtelijke beschrijving van zijn geloof, waaruit ons ten klaarsten bleek dat hij met het masker der godsdienst alleen diegenen bedriegen kon die met derzelver hoofdpunten en voorname geschillen onbekend zijn. Toen hij eindelijk de existentie des duivels ontkende en de goede werken verhief, kon Van Hogendorp het niet langer uithouden. Wij stonden op en namen ons afscheid, thands bewust hoe wij over hem hadden te denken. Ook schreef Van Hogendorp

Tweede Hoofdstuk<br />

Bezoeken enz. 30 - <strong>De</strong> Pol 31 Brummen 32 Zonder1ing luchtverschijnsel 33<br />

Dieren Middachten 34 RheederOost,<br />

Waterafleiding, Arnhem 35.<br />

Onze vriend A. Capadose had ons verzocht te Zutphen zekeren doctor Rozenstein te bezoeken,<br />

een bekeerden Poolschen Jood, die na veele tegenspoeden zich in die plaats als geneesheer had<br />

nedergezet en wien hij als een zeer vroom en ieverig Christen aanmerkte. Bij onze aankomst in<br />

die stad hoorden wij aan onze tafel de officieren en vooral Krol zich sterk over hem uitlaten en<br />

met bespotting van hem spreken. Nu hoorden wij de heeren Cels[?] en Van Rappard nopens hem<br />

uit en vernamen dat Rozenstein in Zutphen als een gelukzoeker werd aangemerkt, die onder den<br />

dekmantel der godvreezenheid zich bij verscheidene huisgezinnen had aangenaam gemaakt, en<br />

door den Gelderschen adel, bijzonder bij Freule Amélie van Pallandt zeer gezien was. Hierbij<br />

verhaalde men ons het volgende voorval, dat zoo het dus gebeurd is, weinig tot eer van den<br />

bekeerling verstrekt.<br />

<strong>De</strong> beruchte van der Lee op verzoek van eenige ingezetenen te Zutphen gekomen, had<br />

zich bij zekeren Doctor Sxxxx vervoegd, en zijn intrek in deszelfs huis genomen om zijne<br />

geneezingen te doen. Nu vaarde Rozenstein geweldig tegen den αυτοδιδακτον uit, hem een<br />

kwakzalver en bedrieger noemende, ja ontzag zich niet het den gemelden doctor Sxxxx in zijn<br />

huis te verwijten, dat hij zulk een kerel bij zich konde dulden: <strong>De</strong> doctor had hem hierover<br />

gebelgd, reeds meermalen verzocht zulke uitdrukkingen en tooneelen hem te sparen; dan eens<br />

terwijl vander Lee weder bezig was aan zijne magnetische operatiën en de wooning van Dr.<br />

Sxxxx vol menschen was, treedt Rozenstein binnen en overlaadt beide Sxxxx en Vander Lee met<br />

scheldwoorden, zeggende dat zij hem een' zijner patienten ontroofd hadden. <strong>De</strong> doctor verzoekt<br />

hem hierop herhaalde reizen het huis te ruimen, en daar hij aan dat verzoek niet voldoet, laat hij<br />

hem er uit smijten. Nu daagt Rozenstein den ouden Sxxxx die een huisvader met zes of zeven<br />

kinderen is, voor den degen. <strong>De</strong> gezondheidsofficier Krol, die hierbij tegenwoordig was, neemt<br />

het voor den laatsten op, waarin Rozenstein toestemt, beloovende den volgenden morgen te vijf<br />

ure aan zekere herberg buiten de poort met pistoolen en een' seconde te zullen aanwezig zijn. -<br />

Krol bevindt zich met zijnen seconde op de bestemde plaats en tijd, doch wacht tot zeven ure op<br />

zijne partij, die eindelijk alleen komt, zeggende geenen seconde noch wapenen gevonden te<br />

hebben, en Krol verzoekt den volgenden dag weder te komen. Krol hierover vertoornd, slaat den<br />

armen bekeerling duchtig met de karawatsch, en laat hem gaan, sints welk geval Rozenstein zich<br />

nergens dorst vertoonen.<br />

Thands echter besloten wij den man zelve op te zoeken om te zien welk een oordeel over<br />

hem moest geveld worden. Wij begaven ons dus naar zijne wooning en werden dadelijk bij hem<br />

gebracht. <strong>De</strong> zaal intredende, ontfingen wij beide reeds een' onaangenamen indruk van zijne<br />

eerste verwelkoming. Zijne gestalte was eerder klein dan middelmatig; zijn lichaam tenger en<br />

welgemaakt: zijn hoofd hong eenigzins in den linkerschouder, daar zijn geheel lijf dien draai met<br />

gemaaktheid aannam. Zijn gitzwart haar was over een zijde gestreken en eindigde daar en<br />

tirebouchon; het gelaat was bleek en van de kinderziekte hier en daar geteekend: neus en mond<br />

waren fijn besneden; de zwarte oogen, diep in hunne kassen verscholen, draaiden gedurig<br />

gluipende rond, en waren alleen dan wanneer strak op de anderen gevestigd wanneer deze hem<br />

niet aanzagen. Hij scheen zes of zevenentwintig jaren oud en was in eene witgrijze ochtendjas<br />

gekleed.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!