13.05.2013 Views

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

CLAIRLIEU - Canons Regular Blog

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

<strong>CLAIRLIEU</strong><br />

TIJDSCHRIFT GEWIJD AAN DE<br />

GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN<br />

A. VAN DE PASCH, Prior Henricus Walteri Verheijen 1584-1647 P-<br />

KRON1EK<br />

I N H O U D<br />

TWEEENDERTIGSTE<br />

19 7 4<br />

JAARGANG<br />

LICHTLAND — DIEST<br />

P-<br />

3<br />

75


<strong>CLAIRLIEU</strong><br />

TIJDSCHRIFT GEWIJD AAN DE<br />

GESCHIEDENIS DER KRUISHEREN<br />

TWEEENDERTIGSTE<br />

197 4<br />

JAARGANG<br />

LICHTLAND — DIEST


PRIOR HENRICUS WALTERI<br />

VERHEIJEN 1584-1647<br />

INGETREDEN IN BALLINGSCHAP<br />

In het archief van het kruisherenklooster St Agatha is een<br />

deductie omtrent de lotgevallen van het klooster van 1371 tot<br />

circa 1620, opgemaakt door prior Golt rond 1650 \ Daarin wordt<br />

de deportatie van de procurator met drie religieuzen naar Zaltbommel<br />

vermeld tussen 1560 en 1566 ; en dan circa 1575, dat nu<br />

wederom eenige religieussen gevanckelijck tot Bommel ende Blijenbeeck<br />

2 geleyt zijn. Er staat niet bij, wie hen heeft weggevoerd en<br />

welke losprijs het klooster heeft moeten betalen 8. Op 8 augustus<br />

1566 gaf Willem van Oranje vanuit Antwerpen beschermenisse<br />

ende sauvegarde ... consentirende, dat in kennisse ende teeken<br />

onser wapen opte porten van den convente, huysingen ende woningen,<br />

hoeven ende guederen slaen ende stellen moegen ... zoe lange<br />

1 H. Douma, Inventaris van het archief van het Kruisherenklooster Sint-Agatha,<br />

in Clairlieu, 1970-1971, inv. n. 387 (Verder afgekort: ASA, inv.).<br />

2 Kasteel bij Afferden, prov. Limburg, Nl.<br />

3 In de tachtigjarige oorlog is dat meer gebeurd. Bij de verovering van Roermond<br />

door Willem van Oranje in 1572 werd ook de prior der kruisheren gevangen<br />

genomen en mishandeld tot het klooster hem met 1000 daalders kon vrijkopen.<br />

(L. Heere, Het Roermondse Kruisherenklooster, in Publications de la Societe historique<br />

et archeologique dans le Limbourg, LXXVII, 1941, 25). Theodorus a Boecholt,<br />

prior te St Agatha (1609-1613) heeft 110 gulden uitgegeven voor de gevangen<br />

genomen broeder Samuel ; ASA, inv. 2, fol. 13r. In november 1628 werd Martinus<br />

Pauli, prior te Maastricht, door zeven Hollandse soldaten gevangen meegenomen<br />

naar Emmerik. In maart 1629 betaalde het klooster van Maastricht 500 patacons als<br />

losgeld. (H. P. A. VAN Hasselt, Geschiedenis van het klooster der kruisheren te<br />

Maastricht, in Publications, 1903, 37). Hulptroepen, die in 1632 Maastricht mee<br />

veroverd hadden, namen Leonardus Campius, prior van Hohenbusch gevangen en<br />

vorderden een hoge losprijs. (C. R. Hermans, Annales canonicorum regularium<br />

S. Augustini ordinis sanctae crucis. Silvae-Ducis, 1858, 3 vol. (verder afgekort Ann.),<br />

I, 2, 33, 114).


4 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

ons gelieven sal durende*. Willem van Oranje was toen nog<br />

katholiek en in dienst van de Spaanse koning. Bij zijn vertrek naar<br />

Spanje in 1559 had Philips de stad Grave en het land van Cuyk<br />

aan hem verpand voor een som van fl. 60.000 5. Vandaar had hij<br />

in het land van Cuyk zijn ambtenaren. Hij was door Margareta<br />

van Parma naar Antwerpen gezonden om daar de rust te herstellen.<br />

Het werd voor hem een joyeuse entree 6. Zo werd de sauvegarde<br />

vanuit Antwerpen gegeven. In 1573 werd een sauvegarde nodig<br />

van Wilhelm Hertogh tho Cleve Gulich und Bergh etc voor bezit<br />

op Kleefs gebied7, 10 oktober 1575 een van Willem van Oranje8,<br />

die sinds 4 juni stadhouder van Holland en Zeeland was9, en<br />

6 augustus 1580 weer een van Spaanse zijde10. De bescherming<br />

van Spaanse zijde werd uiterst miserabel. In 1580 had syne Majes-<br />

teit van Spaengien goed gevonden Nijmegen en Grave met garni-<br />

zoenen te bezetten ende te doen fortifficeren het vorstelick huys<br />

van Middeler11. De Spaanse gouverneur Camillo Sacchini ende<br />

de capiteynen begonnen het kasteel van Middelaar en van Heumen<br />

te versterken tot sluytinge van de stadt Grave, die eenen Pierlings<br />

met verrasching hadt ingenoomen 12. Materiaal werd gehaald van<br />

het klooster St Agatha, aan de overkant van de Maas, tegenover<br />

het huis Middelaar. Daar de toestand onhoudbaar werd, moesten<br />

de kloosterlingen in 1582 vluchten : eerst naar de Kleppenburg in<br />

Oefelt, dat tot het hertogdom Kleef behoorde en dan naar<br />

Gennep. Prior Otto van Doisborch vond onderdak in het klooster<br />

te Emmerik. De supprior, de procurator en enige anderen bleven<br />

in Gennep om het klooster en de landerijen in het oog te houden.<br />

Terwijl de Spaansen materiaal naar Middelaar sleepten, kwam<br />

4 ASA, inv. 309 ; Ann., Ill, 62-63.<br />

5 J. G. A. Faber, Het klooster van St Agatha in het land van Kuik, overdruk uit<br />

De Wachter, 8 (1818), 246.<br />

6 Th. Juste, Histoire de Belgique, II, 67, 68.<br />

7 ... van den up und affreisenden kriegsfolck ... dwyl sie unss van aren guderen<br />

in unseren furstentumb Cleve gelegen, jarlichs ein merckligs verrichten muten. Ann.,<br />

Ill, 68-69. ASA, inv. 310, reg. 935.<br />

8 Ibid., inv. 311, reg. 937 ; Ann., Ill, 70.<br />

9 Juste, o.c, 92.<br />

10 Goerdt de Roede van Hekeren vanwege Kon Matt zu Hispanien in abwesent<br />

dess edelen und erntvesten manhaften Marten Schenck van Nideggen bestalter<br />

hopman in der besattunge des huus Blienbeck. Deze werd gegeven voor een half<br />

jaar: dus dan moest men weer betalen. ASA, inv. 312, reg. 949.<br />

11 ASA, inv. 357 ; Ann., Ill, 177.<br />

12 ASA, inv. 387, fol. lv.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 5<br />

genoemde Pierlings van Grave om te plunderen 13. Vanuit Gennep<br />

is het soms bij nachte heymelyck 14 gelukt te gaan kijken.<br />

Op 17 September 1584 geven supprior, procurator ende gemeyn<br />

conventualen verslag : In de kerk zijn de altaren vernield. De kerk<br />

is anders nu met dan een stall van allerley beesten, als koe, peerden<br />

en verken. Er zijn hele stukken uit het leiendak. Van de zolders<br />

zijn de planken en ribben weggehaald. De ijzeren muurankers zijn<br />

uitgebroken ; deuren en ramen weggehaald, enige balken versleept.<br />

Eikenbomen, grote en kleine, zijn omgehouwen. Twee boerderijen<br />

zijn afgebrand ; de velden staan leeg. We moeten schulden maken<br />

en kunnen van hen, die bij ons schulden hebben, geen betaling<br />

verlangen. We worden myt onbillicken ende onbehoerlicken scatpennongen<br />

soe seer beswaert, ... dat wy quellick van onsen guederen<br />

den schemelen koest kunnen gehehben 15. Een rapport van de<br />

schepenen der hooftbanck des landts van Cuyck meldt ook nog,<br />

dat zelfs de naemensche steenen daer met de kercke geplaveyt was,<br />

waren uitgebroken en weggehaald.<br />

Het necrologium van St Agatha geeft enige aanwijzing voor het<br />

aantal kruisheren, dat in 1582 in ballingschap ging. In 1583 stierf<br />

fr. Ambrosius en werd in Oefelt begraven ; in 1585 stierf Arnoldus<br />

Kampen neomagensis ; in 1586 Arnoldus Haps, Wilhelmus<br />

Horst, donaat, Joh. Broickum, donaat, Petrus Haren, donaat,<br />

magister agriculturae, Joh. Goch, donaat, Mattheus Venlonensis,<br />

donaat, Joh. Cuick, supprior, Jacobus Puiffelick senior en procura<br />

tor. Acht in een jaar ! Hadden ze door ontberingen geen weerstand<br />

meer ? Bij de laatste zes staat er bij, dat ze in Gennep begraven<br />

werden ; bij de laatste, dat hij stierf door de pest. In 1587 stierf<br />

Everardus Hummel, donaat, in het kruisherenklooster te Emmerik ;<br />

in 1595 Wilhelmus Dirvant, procurator ; in 1597 Gerardus Neoma-<br />

gus, procurator, in 1600 Thomas Sepperen en in 1602 Johannes<br />

Raimeker, donaat.<br />

Prior Otto van Duisburg stierf op 2 februari 1590 in het klooster<br />

te Emmerik en werd daar in het koor begraven 16. Zijn opvolger<br />

13 den brouwketel, boecken, huysraedt, deuren van de cellen. ASA, inv. 387<br />

fol. 2r. '<br />

14 ASA, inv. 387, fol. 2r.<br />

15 Ann., Ill, 103-104.<br />

16 Ann., II, 127.


6 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

was Cornelius van Oye sijnde prior tot Drapel ende Hoorn erst<br />

geweest11, die in St Agatha was ingetreden. Hij was prior geweest<br />

in Hoorn, St Pietersdal, dat de kruisheren na de overgave der stad<br />

in 1572 aan de Staatsen, wel voorgoed moesten verlaten18. De ge-<br />

meentearchivaris van Groningen Dr A. T. Schuitema Meijer vond<br />

in archiefstukken Cornelis van Nimwegen het eerst als prior van<br />

Ter Apel vermeld op 21 januari 157719 en het laatst op 1 november<br />

1586, en zijn opvolger het eerst op 13 december 1587 20. Wijnants<br />

bericht, dat hij biechtvader was in een adellijk vrouwenstift in<br />

Groningen21. Als banneling begon hij zijn derde prioraat in<br />

Gennep met de overgebleven conventualen van St Agatha, waarvan<br />

ze aan de andere kant van de Maas de mine konden zien. Op<br />

26 februari 1587 heeft de stad Grave die conventualen des does-<br />

ters van Synte Agathen reeds toegestaan, dat zy luyden enige kleyne<br />

huysinge huyrende, moegen hebben vryheyt van garnisoon, wach-<br />

ten, byten, botten ende dyergelycke burgerlicke lasten 22. Op 2 no<br />

vember 1588 gaf de generaal der orde, Georgius Constantini, aan<br />

Cornelis van Nijmegen, prior, en aan de procurator Gerardus<br />

van Gelder23 verlof het convent van St Agatha te verplaatsen naar<br />

Nijmegen of Grave 24. Op 12 april 1589 verklaarde de senaat van<br />

Nijmegen, dat de kruisheren van St Agatha, als ze naar Nijmegen<br />

zouden verhuizen, dezelfde exempties en privileges zouden hebben<br />

als andere religieuzen 25. In het archief van St Agatha is nog een<br />

sauvegarde voor het klooster, zowel buiten, als binnen de stad<br />

Grave, gegeven door prins Maurits in Den Haag op 5 September<br />

159126. Men heeft dus reeds langer het plan gehad naar Grave<br />

te verhuizen.<br />

17 ASA, inv. 209 bericht, dat hij gekozen werd na de dood van Otto van Duisburg<br />

: dus in 1590. Dit werd ca. 70 jaar later geschreven. Een authentieke gezegelde<br />

brief van de generaal Georgius Constantini van 1588 (Ann., Ill, 118) vermeldt hem<br />

reeds als prior.<br />

18 L. Heere, 5"/ Pietersdal te Hoorn, in Kruistriomj, 1962, 41 ; id., Het Sint-<br />

Pietersdal of het Kruisbroedersklooster te Hoorn, in Cruciferana, nr. 22, z.p., 1963,<br />

p. 30.<br />

19 Oy hoort bij Nijmegen : Corn, ab Oy of van Nimwegen is dezelfde.<br />

20 A. T. Schuitema Meyer, Het klooster Ter Apel, Groningen, 1966, 142.<br />

21 Ann., II, 127.<br />

22 Ann., Ill, 105.<br />

23 Gerard van Nijmegen, Ann., II, 132 ; III, 121.<br />

2* Ann., Ill, 118-120.<br />

2s Ann., Ill, 120.<br />

2e ASA, inv. 313 ; reg. 961.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 7<br />

In 1595 werd Gennep in tijt van een uyre in aschen gesett27,<br />

waardoor o.a. boecken ende charters vam selve convent binnen<br />

Gennep onder bewaringe van eenen Mr Reynier Reynierss Burg... 28<br />

verloren gingen. Hierop verhuisde het convent naar Grave, dat<br />

weer in Spaanse handen was. Broeder Cornelis van Oy, prior,<br />

Broeder Gerit van Ninmeghen, procurator des convents van St<br />

Agatha, hadden 15 Jan. 1596, tegen land in pandtschap reeds dui-<br />

zend gulden Brabants geleend, om het huis, daar ze in meynen te<br />

woenen, tot Grave by het casteel geleghen29 Joncker Spijrinx<br />

huys30, te betalen. Philips II gaf 6 September 1596 aan de kruis-<br />

heren, die naar Grave gekomen waren, daar hun klooster vernield<br />

was ende den dienst Goides naerden Regel van hun ordre gecon-<br />

tinueert in zekere gehuurde huysinge, maar ... dyckwyls zijn be-<br />

dwongen geweest te verhuysen, ... brieven van octroy d.w.z. verlof<br />

om in Grave een huis te kopen 31. De deductie van prior G. Golt<br />

noemt 1598 als het jaar, waarin de religieusen onder den p. Corn,<br />

ab Oy, prior en noch vier mit eenen leeckebroder een huys neffens<br />

het casteel gecocht hebben, waarin zij collegialiter haere getijden<br />

volgens des H. Ordens costuyme gesongen en gelesen hebben 32.<br />

Op 16 oktober 1599 kregen ze, gerefugieerde binnen die stadt<br />

Grave ... van den President en de luyden van den earneren vanden<br />

rekeninghen van hunne hoocheyden in Brabant ... te Bruessele<br />

verlof voor een eygente rosmoelen tot behoeff van hun huysge-<br />

sin 33. In dat refugiehuis hebben ze vier jonge brueders aengetoe-<br />

gen 34. Prior G. Golt schreef, dat 3 patres binnen de Grave ge-<br />

profest sijn op 't clooster St Agatha, als blijekt uit haere professie-<br />

brieven 35.<br />

Een van hen was Henricus Waited Verheijen. Hij werd geboren<br />

in 158436, zoon van Wouter Hendriksz Verheijen en Elisabeth van<br />

Denzen. Henricus Walteri behoorde tot een aanzienlijk geslacht,<br />

27 ASA, inv. 387, fol. 2v.<br />

28 ASA, 353. Burggraven ?<br />

Ann., Ill, 121.<br />

so ASA, inv. 209.<br />

31 Gegeven in onser stadt van bruessele, in Clairlieu, 1953, 40-42.<br />

32 ASA, inv. 387, fol. 2v.<br />

33 Ann., Ill, 123-126.<br />

34 ASA, inv. 209.<br />

35 ASA, inv. 387.<br />

36 Of 1583. Gestorven 18 febr. 1647, 63 jaar oud. Ann., II, 133.


8 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

,,dat thans nog in ons land voortleeft en in het begin van de<br />

vorige eeuw enige zijner leden tot den adelstand zag verheven" 37.<br />

37 L. Emond, Kruisheren-missionarissen in de Nederlanden (overdruk uit Kruistriomj<br />

1932-33, 17, n. 4.) id., Het klooster St Agatha in den lande van Cuyk, in<br />

Kruistriomj, 1921-22, 114. Bij de nagelaten papieren van L. Emond is een stamboom<br />

der familie Verheijen. L. Emond heeft in 1919 daarover gecorrespondeerd met<br />

A. F. van Beurden, voorzitter der ,,Roermondsche Kunstvereeniging", die verwees<br />

naar familie Verheijen van Estvelt in Boxmeer, fam. Verheijen in Nijmegen, naar<br />

twee grafstenen in Grave, en naar de Schepenprotocollen van het Oudrechterlijk<br />

archief te Nijmegen.<br />

Jan Wolterse Verheijen X Neze Preijens<br />

~~i i i<br />

Goswijn Johan Hendrik X Hilda Pels<br />

Dirck Niclaes Aletta Johan Gerard<br />

X<br />

Lijsje (?)<br />

Walter Elisabeth Dirck<br />

X X<br />

Elisabeth v. Densen Lucia Arts van Bardewijk<br />

x<br />

| | Maria Wijnants<br />

Hendrik O.S.C. Jan<br />

X<br />

Maria Heijmans<br />

Wolter Anna Arnold<br />

X<br />

Geertruyd Coebergh<br />

Maria Cornelia Johan Hendrik<br />

X X<br />

Pieter Schott Catharina Wessinck<br />

X<br />

Cath. Wevelinchoven<br />

Arnold Pieter Johan<br />

X<br />

Cath. v. d. Veecken<br />

Het necrologium van St Agatha heeft op 26 September : A0 1604, Anniversarium<br />

Woltheri Henrici et Elizabethae van Densen conjugum. Item mgri Arnoldi filii<br />

eorundem. Dan zou Arnold niet een zoon, maar een broer van Johan en van prior<br />

Verheijen zijn. L. Emond noteerde echter dat Arnold 10 oktober 1652 te Leuven<br />

promoveerde tot licentiaat in de beide rechten. Zijn promotor was Henricus Loyens.<br />

Dan moet Arnold een zoon van Johan geweest zijn.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 9<br />

Henricus Walteri noemt in zijn Memoriale 3S: in 1622 Johannes<br />

Heymans, griffiarius foedorum, avunculus meus ; zijn broer Johan<br />

Wolters Verheijen is bij burgerlijke autoriteiten meerdere malen<br />

zijn plaatsvervanger39, zaakgelastigde, receveur40. In 1623 noteert<br />

prior Verheijen41, dat hij door zijn broer, Joh. Waltheri, 100<br />

gulden, die het convent vroeger van de ouders van hun nicht<br />

Francisca van Aken geleend heeft, met rente heeft terugbetaaid.<br />

Toen in 1602 Grave door prins Maurits veroverd was, heeft<br />

P. Basilius van de Capucijnen van Velp daar zielzorg uitgeoefend.<br />

Aan de bisschop van Roermond werd voor hem jurisdictie ge-<br />

vraagd door twee daartoe door de burgerij afgevaardigde heeren,<br />

met namen Antonius Diemers en Arnoldus Verheijen, beide der<br />

regten licenciaten 42. Dat moet dezelfde Arnoldus Verheijen zijn,<br />

die als notarius publicus een authentieke kopie gaf van de sauve-<br />

garde van hertog Willem van Kleef43. In het professieboek van<br />

de begijnen vaft Marien-Graff te Grave staat een S. Jerisken<br />

Verheijen, procuratersse in 1641 en 1642 44.<br />

Henricus Walteri zal 17 jaar geweest zijn, toen hij zich aansloot<br />

bij een kleine rest verjaeght ... over vele jaeren uyt hun klooster<br />

... buyten alle apparentien, dat ... ze (nu geheelyck verarmt)<br />

tzelve souden konnen restitueren45. Hij moet een groot geloof<br />

gehad hebben om zo'n avontuur te wagen, voor heel zijn leven,<br />

gehoorzaam tot de dood. In een kamer van een huis voor een<br />

gewoon gezin heeft hij geleerd met hen, die daar woonden colle-<br />

gialiter de getijden volgens des H. Ordens costuyme te zingen of<br />

te lezen. Hij zal het meegemaakt hebben, dat er een uit het huis,<br />

Theodorus Looman uit Stralen, - die pater met een lidteken in<br />

zijn gezicht, dat een plunderende soldaat hem bezorgde 46 - weg-<br />

gehaald werd om prior in Keulen te zijn (1600-1613). Hij had<br />

als novicenmeester prior Cornelis van Oy, die Gods voorzienigheid<br />

steeds meer onthechting had laten leren.<br />

38 ASA, inv. 2, fol. 7v.<br />

39 ASA, inv. 237, 363, 370.<br />

40 ASA, inv. 320.<br />

41 ASA, inv. 2, fol. l4r.<br />

42 De Godsdienstvriend, 1833, XXX, 350.<br />

43 Ann., Ill, 69 ; ASA, inv. 310.<br />

44 Thijmalmanak, 1855, 198.<br />

45 Verlof voor rosmolen voor eigen gebruik, 1599. Ann., Ill, 124.<br />

46 Ann., II, 127.


10 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

Toen prins Maurits in 1602 Grave veroverd had, mochten de<br />

kruisheren blijven : ze zouden worden getracteerd, als andere ingesetenen<br />

der vereenigde Nederlanden 47 ; maar door overlast des<br />

goeverneurs en offkieren hebben ze het opgegeven en zijn vertrokken.<br />

Onder dforten hebben de soldaten mit toelaten van de<br />

offkiers ... dies tot buyt gemaeckt, en mit slaegen en stooten<br />

betaelt. Alles verlatende zijn (ze) wederom op Gennep vertrocken<br />

48. Het bericht, dat de vluchtelingen in andere huizen der<br />

orde werden opgenomen 49, betreft natuurlijk de drie geprofesten,<br />

die nog theologie moesten studeren. De nieuwe generaal, Herman<br />

Haas uit Stralen, 9 juli 1602 gekozen, was prior in Diisseldorf,<br />

maar conventuaal van St Agatha. Deze heeft Henricus Walteri<br />

Verheijen naar Hoei laten komen 50, en bijzonder door zijn voorbeeld<br />

veel invloed op hem gehad. G. van Lit zou kunnen vertellen,<br />

hoezeer men in Hoei over hem tevreden was 51. Prior Cornelis ab<br />

Oy stierf 7 mei 1605 en werd in Gennep begraven 52.<br />

47 J. G. A. Faber, I.e., 247.<br />

48 ASA, inv. 387, fol. 2v-3r.<br />

49 Ann., II, 131.<br />

50 evocatum e conventu suo nativo St Agathae ... ha apud se in domo primordiali<br />

Huenst regularibus instruxit disciplinis, ut pietatis humtlitatisque Hasii sectator<br />

egregius foret. H. Russelius, Cbronicon cruciferorum, Coloniae 1635, 176.<br />

51 dicerem, nisi mihi tua modestia et humilitas silentium imponeret, quo zelo ordinem<br />

petiisti. quam laudabiliter in domo primordiali ordinis egisti. G. A Lit Lucerna<br />

splendens, geciteerd in Ann., I, 2, 50.<br />

52 Volgens Ann., I, 2, 69 was hij in 1562 supprior : dan was hij bij zijn laatste<br />

vlucht al een oude man. Een andere Corn, de Noviomagio, eveneens conventuaal<br />

van St Agatha was prior van Schiedam, toen hij in 1551 prior van Emmerik werd.<br />

L. Sips, De canonie Marienbongerd te Emmerik, in Cruciferana 16, 1953, 12.


NA DE BALLINGSCHAP<br />

Na de dood van prior Cornelis van Oy heeft Theodorus van<br />

Bocholt1 vanuit Gennep getracht de goederen van het klooster<br />

te administreren2. Hij zou dit als rector gedaan hebben3. Een<br />

rekest aan prins Maurits om de administratie der goederen niet in<br />

handen van een rentmeester te leggen, maar deze in eigen beheer<br />

te houden, werd in 1608 reeds ingediend door prior en conven<br />

tualen4. Van de tijd der capitulatie van Grave zijn noch sesse<br />

geprofessigde religieusen in den leven, met naemen Herman van<br />

Straelen 5, Derick Loeman van Straelen, Derick van Boicholt van<br />

Grave, Henrick van Stayck van Grave, Henrick Wolters van Grave<br />

ende Joest Henricks van Grave6. Prins Maurits heeft toen bij<br />

speciale acte in date 28 Augusti 1608 aen de conventualen vergunt<br />

de administratie van de goederen vant voorn clooster tot weder-<br />

roepens. Ende op conditien, dat deselve moeten uytsterven en gene<br />

nieuwe aengenomen werden. Ende datse oock de goederen vant<br />

voorn klooster niet en sullen vermogen te alieneren ofte be-<br />

swaeren 7.<br />

Bij het begin van het ,,twaal£jarig bestand" 8 zijn de overgeble-<br />

ven kruisheren van Gennep weer naar St Agatha teruggekeerd,<br />

waar de bouwhoeven verdestrueert en d'huysen afgebrocken ...<br />

alsoo de landen infructuos waren, en hebben wederom begonnen<br />

neffens d'kerk een afhanck te maecken, daer sij mochten onder<br />

schuylen. Van prins Maurits kregen ze verlof en vrijdomme om<br />

1 Derick, Bochholt, Bockholt, Boecholt, Boicholt.<br />

2 ,,desolatam canoniam absens administravit" ; Ann., II, 127.<br />

s Ann., I, 2, 63.<br />

4 ASA, lnv. 351, 352.<br />

5 Generaal Herman Haas.<br />

6 ASA, lnv. 352.<br />

7 ASA, lnv. 383.<br />

8 Spanje wilde de onafhankelijkheid van de republiek der Verenigde Nederlanden<br />

erkennen, maar eiste afstand van de vaart op Indie en vrije uitoefening van de<br />

katholieke godsdienst. Dit wilden de staten niet toegeven ; vandaar geen vrede, maar<br />

twaalfjarige wapenstilstand. Bij de onderhandelingen vond men een formule voor de<br />

handel met Indie en gaven de Hollanders vrijheid voor de katholieke godsdienst in<br />

het deel van Brabant, dat aan de staten-generaal werd afgestaan. Bij de onderhande<br />

lingen waren twee Franse diplomaten aanwezig, Jeannin en de Russy. Daar moet<br />

het op teruggaan, dat prior Golt schreef : anno 1610 per ins tan tiam regis Galliarum<br />

conventum eiusque desolata bona recepimus. ASA, 'lnv. 5 ; Th. Juste, Histoire de<br />

Belgique, 3 ed., Bruxelles, z.j. II, 124; ASA, lnv. 2, fol. llr noemt voor de<br />

desolate toestand de jaren ca. 1579-1612.


12 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

hout, calck, de maese op en af te bringen tot herbouwinge des<br />

verdestrueerde clooster9. Zo begon Theodorus van Bocholt de<br />

wederopbouw na 27 jaren.<br />

Op 28 augustus 1612 schreef de rekenmeester van prins Maurits<br />

een brief aan de generaal der orde 10, om archiefstukken beschikbaar<br />

te stellen ten behoeve van de administratie van de goederen<br />

van het klooster van St Agatha ; waarop de generaal antwoordde :<br />

de prior is sui juris; sijne gedaene verklaeringe is over at warachtich<br />

; wat in zijn handen gekomen is kan hij niet afgeven om<br />

gekopieerd te worden ".<br />

In hetzelfde jaar schonk prins Maurits een raam voor de kerk :<br />

een gebrandschilderd raam, dat hem voorstelt knielend, met gevouwen<br />

handen voor een openliggend boek, dat de bijbel moet zijn.<br />

Prior G. Golt vermeldt dit zo : Hierboven heeft sijn vorst. Genaede<br />

de conventualen begnaedkht mit ander protectie voor de<br />

loopende partijen: gevende meede tot een cijraet van de kercke,<br />

die nu beginden uyt andere oogen te sien, een seer uytmuntende<br />

schoon geschildert off geheel gebrandt gelaes ... belastende te<br />

betaelen aen syn Rentmeester tot Grave 1612. Dat Maurits het<br />

anders begon te zien, zal wel doelen op een besluit van de statengeneraal<br />

van 9 december 1611 om op verzoek van Maurits het<br />

pandschap van de koning van Spanje voor Grave en het land van<br />

Cuyk te converteren in eigendom 12. De andere protectie is dan een<br />

blijvende sauvegarde door dit sierlijke stempel van het huis van<br />

Oranje. Het religieuse karakter kan mee aanleiding gegeven hebben,<br />

dat onder het volk het verhaal ontstond, dat de prinsen<br />

Lodewijk en Hendrik van Nassau de nederlaag op de Mokerheide<br />

in 1574 overleefd hadden, in het klooster ondergedoken waren<br />

en als kloosterlingen waren gestorven 13. Architekt P. J. H. Cuypers,<br />

die ook de kerk van St Agatha restaureerde, polste 17 december<br />

1871 het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap of het Rijk ge-<br />

9 ASA, Inv. 387, fol. 3v.<br />

10 ,,Eerwaardige Hooggeleerde wijse voorsienige Heere Heere Herman van Stralen<br />

generael van de ordre sanctae crucis, woonende tot Hoey."<br />

11 ASA, lnv. 353: „... souden tselve inde generale vergaderinge, die geschyet<br />

van alle de kloesters van het coninckryck van Vranckryck als in alle andere provincien<br />

gelegen, yrst moeten voertraegen.<br />

12 Faber, I.e., 248.<br />

13 L. Heere, Oranje en de Kruhheren, in Kruistriomf, 1964, 102.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 13<br />

interesseerd zou zijn aan het glasraam van Prins Maurits. Op<br />

15 januari 1875 schreef hij, dat het klooster St Agatha dit glasraam<br />

schonk terwille van het huis van Oranje bij gelegenheid van het<br />

25-jarig jubelfeest van koning Willem III14. Dit raam bevindt zich<br />

thans in het rijksmuseum in Amsterdam.<br />

Nadat Theodorus van Bocholt een eerste begin gemaakt had<br />

met de wederopbouw, is hij noch jongh sijnde 15 op 23 mei 1613<br />

gestorven. Zijn opvolger werd een andere conventuaal van St<br />

Agatha, Theodorus Looman, die sinds 1600 prior was in Keulen 16.<br />

Hij was vroeger lang in St Agatha geweest. Het is Derichen van<br />

Stralen, unsern gastwerder, die in 1587 met de procurator Ger-<br />

haertten van Nynmegen opdracht kreeg twee stukken land in<br />

Oefelt te verkopen 17. Hij was een verstandig man met veel onder-<br />

vinding. Hij was jubilaris, en had dus het vijftigste jaar van zijn<br />

professie reeds gevierd, toen hij 6 augustus 1618 stierf. In de vloer<br />

van de kerk van St Agatha lag voor de brand van 1944 een kleine<br />

afgelopen grafsteen, waarop zijn naam nog goed leesbaar was.<br />

Dan heeft het convent weer een conventuaal, een van de zes, die<br />

in 1608 als nog overgebleven gemeld werden, tot prior gekozen :<br />

Henricus Walteri Verheijen. Deze was toen reeds 10 jaar prior in<br />

Roermond. In het archief der stad vond L. Heere, dat de generaal<br />

der orde, Herman Hasius, de keuze voorgezeten heeft18. Verder<br />

bleek daar, dat de prior in 1612 een verzoekschrift indiende bij<br />

het stadsbestuur om evenals de Karthuisers vrijstelling van waag-<br />

kosten aan de meelwaag te verkrijgen. Dit voorrecht en vrijstelling<br />

van belasting op graan, dat naar de molen vervoerd werd, ver-<br />

golden de kruisheren door aan de stad een aanzienlijke korting op<br />

de renten te verlenen, die de stad jaarlijks aan de kruisheren op<br />

14 ASA, Inv. 116.<br />

15 ASA, Inv. 387, fol. 3v : ,,pondus diet et aestus portans praemature succubuit".<br />

Ann., II, 127.<br />

16 Dat hij Ann., II, 127 provincialis ad Rhenum genoemd wordt is niet juist.<br />

Toen hij in 1606 definitor was, kreeg hij plenaria auctoritas voor de conventus<br />

Germaniae. Dat was hetzelfde als de provincialis Franciae. De term provincialis<br />

Germaniae is eerst in 1617 gebruikt voor Paulus Reineri, dan prior in Keulen. De<br />

verdeling in Maas- en Rijnprovincie kwam eerst in 1631.<br />

17 Ann., Ill, 107.<br />

18 L. Heere, Het Roermondse kruisherenklooster, in Publications de la societS<br />

historique et archeologique dans le Limbourg h Maestrieht, LXXVII, 1941, 29.


14 PRIOR HENRICUS WALTER! VERHEIJEN 1584-1647<br />

het feest van S. Petrus' Stoel moest uitkeren19. De conventualen<br />

van Roermond begrepen dat prior Verheijen een heel wat zwaardere<br />

opgave had in St Agatha en dat hij daarvoor de geschikte<br />

man was. Op 28 augustus 1618 kwam hij in zijn domus nativa<br />

terug, waar hij zich had aangemeld toen het in ballingschap was.<br />

Toen hij mit meerder cloeckmoedigheit ... mit materiele en levende<br />

steenen te repareeren begonnen was, kreeg hij bericht, dat hij zich<br />

behoorde te praesenteeren en coram bij sijn vorst. gen. te compareeren<br />

om geapprobeert te worden. Dat vor d'eerste reyse doen geschiet<br />

is door beleyt van den rentmeester 20.<br />

Het twaalfjarig bestand, de wapenstilstand, eindigde 21 april<br />

162121. Prior Verheijen heeft bijtijds geprobeerd weer een sauvegarde<br />

te verkrijgen. Het archief van St Agatha heeft nog de<br />

sauvegarde van de landvoogd Albert van Oostenrijk, gegeven te<br />

Brussel 30 april 1621 22, dan weer een van prins Maurits van<br />

12 juli 1622 23 met het verlof zijn wapen aan muren en deuren<br />

aan te brengen. Frederik Hendrik herhaalde de sauvegarde van<br />

prins Maurits op 13 oktober 1625 24.<br />

In deze jaren heeft prior Verheijen in zijn Memoriale een en<br />

ander geschreven, wat men later ook diende te weten over verpachting,<br />

bezit en afgeloste schuld. Het klooster schijnt toch iets<br />

meegekregen te hebben van Hollands, gouden eeuw. Prior Verheijen<br />

heeft in de jaren 1619-1624 meerdere schulden kunnen aflossen.<br />

In het verhaal staat er dan een ,,God dank" tussen25. Zijn broer<br />

Johannes Walteri bemiddelde toen al soms. Onder de crediteuren<br />

is het armenbestuur van Venray26 en dat van Nijmegen. In<br />

September 1621 - dus na de wapenstilstand - werd onderhandeld<br />

met de prior van Keulen, Johannes Antonii, in tegenwoordigheid<br />

van de generaal Augustinus Neerius en de provinciaal Paulus<br />

Reineri over afkoop van een rente. De schuld werd opgeheven.<br />

Het convent van Keulen kreeg de zogenaamde grote monstrans, die<br />

19 ibid.<br />

20 ASA, Inv. 387, fol. 4v.<br />

21 De gezanten van Engeland en Frankrijk hebben deze kunnen rekken tot<br />

augustus. Juste, I.e., II, 132.<br />

22 ASA, Inv. 316 ; Ann., Ill, 158.<br />

23 ASA, Inv. 317 ; Ann., Ill, 161.<br />

24 ASA, Inv. 318 ; Ann., Ill, 175.<br />

25 Deo laus, Deo adjuvante, Benedictus Deus.<br />

26 Relatie met Venray zal hoofdzakelijk gelopen hebben over het klooster Jerusa<br />

lem, waar meerdere kruisheren, vooral van St Agatha, rector geweest zijn.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 15<br />

niet meer gebruikt werd, en betaalde nog 100 daalders 27. In 1622<br />

werd een rente van een gouden gulden afgelost, die St Agatha<br />

aan Colen (Marienlof) moest betalen voor de 200 gulden, die ze<br />

hadden gekregen van het vroegere klooster van Schiedam. Prior<br />

Verheijen betwijfelt of het klooster te Venlo, dat hetzelfde ge<br />

kregen had, dit heeft teruggegeven. Prior Theodorus van Boecholt,<br />

die destijds het geld voor St Agatha aangenomen had, noteerde<br />

toen 40 gulden reisgeld en 110 gulden namens de orde als losgeld<br />

voor de gevangengenomen broeder Samuel. Ondanks dat, schrijft<br />

prior Verheijen, hebben we aan de bepaling van het kapittel vol-<br />

daan. In het relict van het generaal kapittel van 1620 staat, dat<br />

de orde geen geld heeft, en dat daarom de afzonderlijke huizen<br />

jaarlijks een bijdrage of een bedrag in eens zouden geven voor een<br />

fonds, waarover op de generale kapittels verslag wordt uitge-<br />

bracht28. Dan is er op dat kapittel zeker gesproken over bezit van<br />

opgeheven kloosters.<br />

Met een schrijven van 9 november 1627 verklaart de generaal<br />

der orde, Augustinus Neerius, op verzoek van prior Verheijen,<br />

Willem van Wachtendonk, lid van de hoge raad van Kleef, heer<br />

van Hulhausen, burgemeester van Kranenburg en diens zoon<br />

Arnoldus tot participantes der orde 29, vanwege zijn verdiensten<br />

voor de kerk en de orde, vooral voor het desolate huis van<br />

St Agatha. Er zijn zeker nog andere onbekende helpers geweest.<br />

In de jaren 1625-27 staat er geen aflossing van schuld of ver-<br />

handeling over bezit meer in het Memoriale. Dit staat wel in<br />

verband met een proces van het klooster over het beheer van de<br />

kloostergoederen vanwege het overlijden van rentmeester de Haen<br />

en de aanstelling van diens opvolger Trip 30. Het kan ook, dat de<br />

prior reeds waar het mogelijk was bouwmateriaal gekocht had,<br />

want in het Memoriale staat er dan : in 1628 zijn we begonnen met<br />

27 ASA, Uv. 2. Memoriale fol. 12r.<br />

28 A. v. D. Pasch, Definities der generale kapittels van de Orde van het H. Kruis,<br />

1410-1786, Brussel, 1969 (verder gecit. Def.) 440.<br />

29 Ann., Ill, 175-176. Alardus van Wachtendonk kruisheer te Roermond f 1479.<br />

Jacobus v. W. in Asperen f 1458. Joh. v. W. in St Agatha f 1479- Arn. v. W. in<br />

St Agatha f 1543. Wilh. v. W. werd in 1583 als supprior in Hohenbusch geincorporeerd<br />

(Def. 403). In 1627 was Arnold Freiherr von Wachtendonk aartsdiaken van<br />

Xanten. D. Coenen, Die katholische Kirche am Niederrhein von der Reformation<br />

bis zum Beginn des 18. Jahrhunderts. Minister, 1967.<br />

so ASA, Inv. 356.


16 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

het bouwen van ons dormhorium, het definitieve dak en dan het<br />

overige31. Wat kan dat geweest zijn ?<br />

Abraham Rademaker heeft in 1620 een ,,printtafereer ge-<br />

maakt32 toen het klooster een vleugel had, met een tweede verdie-<br />

ping, die vier ramen had aan de oostkant. Vanaf dit gebouw toont<br />

deze prent drie steunberen aan de zuidkant der absis. Toen na de<br />

brand van de kerk onder de tweede wereldoorlog de bepleistering<br />

van de muren af was, was op de plaats waar het klooster op de<br />

prent van 1620 aan de kerk stond, een langwerpig hoog massief<br />

zichtbaar, waartegen en waarop de zuidmuur van de kerk gebouwd<br />

was. In dit massief was onder links een gedeelte van de tegenwoordige<br />

toegang uitgehouwen, terwijl er verder geen spoor van<br />

een opening of naad te zien was. Dit moet de noordgevel van het<br />

klooster van 1620 geweest zijn, wat ook past bij de drie zichtbare<br />

steunberen. Op de prent gaat achter het klooster het dak van de<br />

kerk door naar beneden. Na de brand waren in de kerk, van<br />

genoemd massief in noordelijke richting, drie dichtgemetselde lage,<br />

nogal brede spitsbogen te zien. Daar was dus een kleine zijbeuk<br />

onder het doorlopende dak van de prent. De eerste boog zal dan<br />

de toegang tot koor en altaar geweest zijn. De tegenwoordige<br />

buitenmuur van de kruisgang in de oostvleugel sluit niet aan bij<br />

genoemd massief. In 1641 prees Frederik Hendrik het vierkant,<br />

dat gebouwd was, en de gecommitteerden-te-velde logeerden in de<br />

westvleugel. Tot de verbouwing van 1906 was daar nog de ,,statenkamer",<br />

d.w.z. de kamer, waar de gecommitteerden van de staten<br />

generaal tijdens het beleg van Gennep gelogeerd hadden. Het<br />

bouwen van het dormitorium in 1628 begon dan ook met de<br />

afbraak van het grootste gedeelte van het klooster van 1620, dat<br />

voor de oudste ramen van de tegenwoordige kruisgang te klein<br />

was 33. In 1641 was het ,,viercantich pandt" 34 compleet; dan moet<br />

tussen 1628 en 1641 een stuk aan de kerk aangebouwd zijn. Na<br />

31 Cepimus edificare nostrum dormitor'tum, perficientes tectum, deinde reliqua.<br />

ASA, Inv. 2, fol. I4r.<br />

32 Isaac Le Long, Kabinet van nederlandsche en Kleefsche outheden, geopent,<br />

opgeheldert, en wijdloopig beschreven, door Isaac Le Long, en in 300 verscheide<br />

printtajereelen vertoont, door Abraham Rademaker. Sesde deel. Amsterdam, A.<br />

Schoonenburg. 1733. tussen 318 en 319.<br />

33 De mine van Schwarzenbroich en het nog bestaande gedeelte van het klooster<br />

te Bentlage deed bezoekers denken aan de ramen van S. Agatha.<br />

34 ASA, Inv. 574, fol. 2v.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 17<br />

de brand der kerk in 1944 was de naad van het aanbouwen links<br />

van het eene bredere raam in de noordzijde en daar tegenover goed<br />

zichtbaar; eveneens drie hoge dichtgemetselde spitsbogen in de<br />

zuidzijde, die op aanwijzing van monumentenzorg in de nieuwe be-<br />

pleistering werden aangeduid. Deze uitbreiding der kerk werd<br />

zeker nodig, toen in 1630 de Latijnse school geopend werd.<br />

Hermans vertelt in 1855, dat hij rondom het klooster wandelde en<br />

dan in het brouwhuis in gotische cijfers het jaartal 1536 vond 35.<br />

Dit moet een deel geworden zijn van de westvleugel van het<br />

vierkant, dat in 1641 compleet was. Boven de oude poort staat<br />

nog het jaartal 1644.<br />

35 Ann., I, 2, 67. Voor rijke illustratie over de gebouwen van die tijd, vgl.<br />

L. Heere, 600 Jaar Sint Agatha, Amersfoort, 1971.


DE LATIJNSE SCHOOL<br />

In 1630 opende prior Verheijen een Latijnse school te St<br />

Agatha3. In het gebied van de zeven provincien was katholiek<br />

onderwijs niet meer mogelijk. Daarom zochten zij die het konden<br />

een mogelijkheid buiten dit gebied. Dat het ook in het land van<br />

Cuijk mogelijk zou zijn, was lang niet zeker. Prior Verheijen, die<br />

in ballingschap was ingetreden, durfde een risico te wagen. Een<br />

eerste begin was al een paar jaar eerder geprobeerd. In het archief<br />

zijn nog brieven van een notaris P. Diert uit 's Gravenhage wegens<br />

een proces over het beheer van de kloostergoederen, waarin de<br />

notaris op 12 april 1627 tevens aan de prior vraagt, of zijn ,,zoon,<br />

nu over de negen jaren out sijnde, ... een jongen met clouck<br />

verstant" in het klooster St Agatha onderricht kon worden ,,int<br />

latijn ende fondamenten vant gelooff'. Op 18 augustus 1627<br />

schreef de notaris aan de prior : ,,Ick hoope mette eerste gelegent-<br />

heyt met mijnen zoon, mij op de Grave te begeven, volge U.Eerw<br />

lest schrijvens" 2. In 1630 was het zover, dat ze een Latijnse school<br />

begonnen. Behalve van zijn eigen opleiding kende de prior de<br />

praktijk van Venlo, waar de kruisheren in 1619 de Latijnse school<br />

van de stad hadden overgenomen 3. Ook het klooster te Briiggen<br />

was in 1606 de Latijnse school, die ze in de I6e eeuw gehad<br />

hadden, door een contract met de stad weer opnieuw begonnen4.<br />

Als visitator te Venlo wenste hij op 4 april 1623, dat de leraren<br />

hun taak goed zouden vervullen, de aangewezen biechtvaders<br />

steeds bereid zouden zijn aan de leerlingen biechtgelegenheid te<br />

geven, en dat de prior als rector der school zijn welwillendheid zou<br />

tonen 5. Wat hij als visitator voor Venlo wenste, wilde hij ook<br />

zeker voor zijn eigen Latijnse school realiseren.<br />

In het archief ligt nog correspondence van 1632 over Lambertus<br />

Jansen van de Waterlaet6, geboren 18 december 1615, die in 1630<br />

1 ASA, lnv. 4.<br />

2 ASA, lnv. 356.<br />

3 L. Heere, Het kruisherenklooster te Venlo in Publications, 1956-1957, 316-325.<br />

4 R. Haass, Die Kreuzherren in den Rheinlanden, Bonn, 1932, 177.<br />

5 magistri ... diligenter sua munia prestent ... deputati ... presto sint studiosis<br />

confiteri volentibus. P. Prior etiam tamquam rector scbolae ... magistros et studiosos<br />

animet sua benevolentia.<br />

e ASA, lnv. 54.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 19<br />

in de Latijnse school was gekomen en kruisheer wilde worden. De<br />

prior, die toen provinciaal der Rijn-provincie was, stelde hem eerst<br />

uit, nam hem later aan voor Bentlage of Oosterberg 7. Op 18 maart<br />

1634 schreef Clamor Averkamp, toen prior in Marienfrede, aan<br />

prior Henricus Walteri Verheijen, provinciaal van de Rijnprovincie,<br />

dat hij Johannes Spyck, die onlangs op advies van de dokter terug-<br />

kwam8 aan drie candidaten voor de filosofie, samen met de<br />

candidaat uit Stralen die de provinciaal aanbevolen had, rhetorica<br />

wilde laten geven, tot ze beter klaar zouden zijn voor de filosofie.<br />

Die jongeman uit Stralen is wellicht een leerling van de Latijnse<br />

school.<br />

Als Hermans vertelt, dat hij in het brouwhuis het jaartal 1536<br />

vond, zegt hij erbij, dat het eens voor school gediend heeft9.<br />

Totdat er gebouwd was, moesten de leerlingen toch ergens ondergebracht<br />

worden. Wat er nu nog staat, als merkwaardige rest van<br />

de Latijnse school (te mooi om als puin op te ruimen, te duur<br />

om te restaureren) kan niet verward worden met het oude brouw<br />

huis, daar de gebouwen aan de zuidkant van de kerk op de prent<br />

van 1620 zover niet komen. Op de prent van 1641 ,,Het Logement<br />

der H.H. Staten generael in 't klooster St Aechten" 10 is de Latijnse<br />

school met haar trapgevels duidelijk te zien. Nergens is aan het<br />

klooster een stuk te vinden dat zo sierlijk is gebouwd, in rode<br />

baksteen, afgewisseld met lagen van blokken zandsteen. Prior<br />

Verheijen heeft de school met internaat minder sober als het<br />

klooster willen bouwen. Wijnantz meent, dat er ooit 30 leerlingen<br />

7 1632. ,,Derick Thijssen en Reynier Otten, als mombers van naegelaeten kinderen<br />

Jan Gaerts (en Marijken Tijssen eluyden) wegens haeren neeff Lambert Janssen,<br />

soon van voornoemde Jan en Marijken, die nu bij ons int clooster van St Agatha tot<br />

nog toe bij de twe (sic) jaeren als student in den kost heeft geweest en hebbe<br />

voorders sinne en affectie bij ons te blijven en den geestelycken staet aen te verden,<br />

nochtans door syne joncheyt en cortheyt van persoone daer toe niet wel bequem<br />

synde". Lambertus deed in 1634 professie, en werd 22 juni 1635 door de generaal<br />

in Osterberg gei'ncorporeerd. Hij kan niet verder gekomen zijn als Bentlage, waar<br />

de overgeblevenen van Osterberg wachtten op de mogelijkheid naar hun klooster<br />

terug te keren. Zou hij predikant geworden zijn vanwege Osterberg ? Hij was eerst<br />

25 jaar oud, toen prior Verheijen hem schreef: 0 injelix fr Lamberte, ad quid<br />

venisti.<br />

8 Joh. Spyck studeerde in 1632 nog theologie in Diisseldorf.<br />

9 Ann., I, 2, 67.<br />

10 J. Blaeu, Tooneel der Steden van de Vereenigde Nederlanden, Amsterdam,<br />

1649 (Prenten niet genummerd).


20 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

waren ; hij stelde een lijst op met namen, die hij nog kon vinden 11.<br />

Een vage aanduiding van het aantal leerlingen kan men zien in<br />

de rekeningen, die liepen over de broer van de prior, waar deze,<br />

Johan Wolters Verheijen, voor St Agatha (op de margo staat<br />

studenten) op 11 oktober 1639 noteerde : ,,12 duijtsche catechis-<br />

mus van 49 lessen" en ,,24 latijnsche canisii" 12.<br />

Waar haalde de prior de leraren vandaan ? Van degenen, van<br />

wie bekend is, dat ze les hebben gegeven kan Theodorus Candidus<br />

(le Blanc, Dublanc, du Blanc, du Blan) in 1630 in St Agatha<br />

geweest zijn, als hij in 1603 of 1604 geboren is. Hij is geboren<br />

te Hoei, geprofest te St Agatha, was moderator toen Neercassel<br />

er studeerde, en maakte de ballingschap in Kranenburg mee13.<br />

Hermans noemt de gepubliceerde werken van Th. Candidus:<br />

Ode in praetiosissimam Tapetem, 1662, Symbola Trinitatis, 1663,<br />

Altera clavis, 1676, Clypeus metrkus, 1685 14. Laurentius Biel deed<br />

zijn professie in St Agatha op 10 augustus 1633, 18 jaar oud15,<br />

11 Deze lijst is met enkele verbeteringen en verschuivingen door prior Gielen<br />

gepubliceerd in De Godsdienstvriend, XXX, 1833, 288-289, overgenomen in R.K.<br />

Jaarboek, Breda, 1837, 158-160 : Wilhelm van Bronchorst, nobilis, de Brederode<br />

4 fratres nobiles, Stepraet de doornik 2, Adrianus van Rede nobilis, de Armeyden<br />

drossardi filii 4, Wevelinckhoven nobilis, van Hemert nobilis per dnum de Montfoort,<br />

van Bommel nobilis, van Galen nobilis, van Adrichem 2, Henr. Hoornbeeck,<br />

van Wyckersloot 2, van Heemskerken 2, Brandyn 2 hagenses Corn. Hub., Roosendael,<br />

Clemens de Roy, oudenhoven, van Ryswyck, Alb. van den Ancker (ingetreden),<br />

Godefridus Bodinckhuysen, Petrus Valckenstegen (Valckensteyn), Vandergeest 2,<br />

(Gheest), Reynesteyn, Verheyen, Theodorus Beyer, Eugenius ab Oeveren, Steenhuysen,<br />

Pieck 2 (Arn. later prior St Agatha), J. Cuyckhoven dordracenus, J.<br />

Rymsdyck, Judocus Goldsteyn, Bernardus Ryssen fratres 4, Sebastian de Wys, Jac.<br />

ex Maeslandsluis, Jac (Jan) van der Cammen, Petrus Herinx, Lucas Kerckhof, Jac<br />

van Eck neomag, Diickers, Sprong, Godefridus Wolfs bommelensis, Pet. Francken,<br />

J. Groenhoud, Canter (ingetreden), Bloemarts gorcomiensis, Bemmel, H. C. van den<br />

Berg (ingetreden), Buckum, van Driel, Verschueren, Buys, Corn, van Lynden,<br />

G. Golt (ingetreden), Alarts, Th. de Beest, Lib. van den Bosch gorcom., Hinsberg,<br />

Smetius, Schouten, Danckers, Gisb. Lap, Nieuwpoort, Steenler, van der Hoogh,<br />

Ger van Wyck Daventriae, Everard van Cleef, van den Broeck, van Oorschot,<br />

Sebastianus Glimmerst, Florentius van Os (ingetreden), Gisbert Dulcks, Meulenberg,<br />

Schoondervoort, Slingerland, van Vyanen, Steenhouwer, Fluit, Spil, Otto Hagens,<br />

Herm. de Zeller, Henr. van Goch, Lamb. Vincent (Lovanii S.T.D. et prof.), Ger.<br />

Munster, Ant. Godefridi Venrad., Boermans, Caspar Absoloms, Joh. Neercassel<br />

(apost. vie), Clabbers, Marcellus Vervoort, Braber 2, W. Martini, Nic. Jacobi,<br />

Engelbert Craeyenvanger, van Ommeren Zutphaniensis, Corn. Loeffs, ex Hybernia<br />

3 fratres, Corn. Stakenburg.<br />

12 ASA, Inv. 189.<br />

13 A. Ceyssens, Prior Theodorus Candius, ,,zanger" van de Onbevlekte, in<br />

Clairlieu, XII, 1954, 49-54 ; Ann., I, 2, 64.<br />

14 Ann., I, 2, 100-102, 108.<br />

15 ASA, Inv. 2, fol. 17r en 165.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 21<br />

en kan dus niet reeds in 1630 geholpen hebben. Bij zijn dood en<br />

begrafenis te Gennep in 1651 wordt hij magister rhetoricae ge-<br />

noemd. De bibliotheek te St Agatha heeft een handschrift, ge-<br />

schreven door Ant. Jo. Wevelinchoven16, gedicteerd door Lauren-<br />

tius Biel. Dit handschrift bevat twee drama's in Latijnse verzen,<br />

die door de leerlingen werden opgevoerd: Gorcomienses sive fidei<br />

exilium, tragoedia en Lucta carnis et spiritus in SS Patris nostri<br />

Augustini conversione. Een ander handschrift van 48 bladen bevat<br />

Latijnse gedichten, die hij schreef in Maaseik, toen hij daar 1644-<br />

1647 de poesis gaf17. Twee anderen, waarvan bekend is dat ze er<br />

les gegeven hebben, zijn later gekomen: Petrus Ebbenius uit<br />

Gennep, die grammatica heeft gegeven 18, deed zijn professie op<br />

2 juli 1633, 20 jaar oud19 ; hij stierf reeds in 1635. De professie-<br />

brief van Stephanus Canter heeft geen datum ; maar hij was eerst<br />

leerling van de school, zodat hij eerst jaren later leraar der poesis<br />

geweest kan zijn20.<br />

16 Zou familie zijn van pr H. W. Verheijen ; was later secretaris van de apostolische<br />

vicaris van Neercassel.<br />

17 Ann., I, 2, 65.<br />

18 Ann., II, 133.<br />

19 ASA, Inv. 2, fol. 17r en 165.<br />

20 Ann., II, 134. Stephanus Canterus was 1655-1658 pastoor te Heyen ; overleden<br />

4.5.1659.


VISITATOR<br />

De definitoren werden op het eerstvolgende generaal kapittel<br />

nooit onmiddellijk herkozen, maar konden wel op het tweede<br />

volgende nieuw gekozen worden. Dat was geen statuut, maar wel<br />

vaste gewoonte. Henricus Walteri werd als prior van Roermond<br />

voor de eerste keer tot definitor gekozen in 1612. Hij zal toen<br />

28 jaar oud geweest zijn. Bij het tweede volgende kapittel werd<br />

hij weer opnieuw gekozen. Hij was toen nog prior in Roermond.<br />

Zo ging het in St Agatha verder. Telkens afwisselend was hij heel<br />

zijn leven bij het definitorium. Zo moet hij ook buiten St Agatha<br />

zijn invloed in de orde gehad hebben. Dit blijkt duidelijk uit de<br />

papieren van prior Verheijen, welke in St Agatha bewaard ge-<br />

bleven zijn. Daarbij is een rij visitatie-relicten, ofwel eigenhandige<br />

ontwerpen met verbeteringen en aanvullingen of kopieen door<br />

andere handen. Het officiele stuk bleef natuurlijk in het gevisi-<br />

teerde huis. Van 1623-1625 zijn relicten bewaard van vele visita<br />

ties ; in 1623 te Diisseldorf 30 maart, te Venlo 4 april, te Marien-<br />

frede 1 juni, te Hohenbusch 21 juli, te Emmerich 1 augustus, te<br />

Bentlage 22 September, te Duisburg 3 oktober, te 's Hertogenbosch<br />

21 oktober ; van 1624 te Keulen 26 September en te Marien-<br />

frede (?); van 1625 te Wickrath 29 april, te Keulen 6 mei. Bij<br />

de drie eersten was Goswinus Judenus, prior van Hohenbusch,<br />

socius van de visitator ; bij de visitatie van Hohenbusch was het<br />

de prior van Wickrath, Leonard van Ruweel; bij de overige<br />

Christianus Buirensis, prior van Marienfrede, behalve voor 's Her<br />

togenbosch en Marienfrede in 1624 waar geen socius genoemd<br />

wordt. Hermans heeft gedeelten van de tekst der relicten opge-<br />

nomen \<br />

Deze visitaties brachten heel wat voetreizen mee en ook gevaren,<br />

daar na het twaalfjarig bestand in 1621 de oorlog weer voortgezet<br />

werd. Wellicht was dit niet zo erg in het land van Kleef en het<br />

gebied van Gulik en Berg, en is juist daarom prior Verheijen in<br />

deze jaren meerdere malen in het Rijnland op visitatie geweest.<br />

Hij trachtte als visitator de bepalingen der generate kapittels door<br />

te voeren en bracht van de visitaties zijn indrukken en ervaringen<br />

daarheen mee.<br />

1 Annales, III, 161-175.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 23<br />

In Emmerik wenst de visitator het convent ,,heil, vrede en vreugde<br />

in de H. Geest" 2. Eveneens in Duisburg, waar de sfeer hetzelfde<br />

geweest zal zijn : ,,vreugde en vrede in de H. Geest" 3. Gewoonlijk<br />

zegt de visitator eerst iets over het koor. Het worde rustig, eerbie-<br />

dig en devoot gehouden (Diisseldorf). In Marienfrede werden in<br />

1623 de metten *s morgens om vier uur gehouden. Dit moet be-<br />

tekenen, dat er toen geen zes priesters in het klooster waren. Het<br />

generaal kapittel van 1614 betreurde immers, dat de oude gewoonte<br />

van het nachtkoor door de tijdsomstandigheden en de slordigheid<br />

van enkele prioren verloren was gegaan. Daarom schreef het voor,<br />

dat men, waar een prior vijf of zes medebroeders bij zich had,<br />

om middernacht moest opstaan om de metten te houden4. In 1624<br />

gaf het visitatie-relict aan, wat gezongen werd5. In Duisburg was<br />

het gewone uur voor de metten vier uur. Als het de ea is, vooral<br />

in de winter, worde het vijf uur. De antifoon Salve of Ave regina<br />

wordt altijd gezongen. In den Bosch zegt de visitator, prior H. W.<br />

Verheijen, dat alien weten, dat volgens de definities het nacht- en<br />

dagofficie moet gezongen worden, als er negen confraters zijn.<br />

Vanwege het gebrek aan zangers staat de visitator toe, dat alleen<br />

op feestdagen alle uren gezongen worden ; voor de andere dagen<br />

omschrijft hij zijn dispensatie. Praatjes of gelach bij het koorgebed<br />

of onder de H. Mis worden gestraft met op de grond zitten tijdens<br />

de maaltijd (1623). In Keulen werd het koorgebed, zowel overdag<br />

als 's nachts, volgens de goede gewoonte van het huis door alien<br />

eerbiedig en eenstemmig gehouden 6. Werk naar buiten moest men<br />

zo regelen, dat men het koorgebed kon meemaken.<br />

Een paar keer wijst de visitator op het altaarkruis. Het is passend<br />

en het is gewoonte, dat de celebrerende priester een beeld van de<br />

Gekruiste voor zich heeft7 (Emmerik, Bentlage). De priesters be-<br />

2 salutem, pacem et gaudium in Spiritu Sancto.<br />

3 gaudium et pacem in Spiritu Sancto. Cum officii nostri ratio postulet, ut com<br />

plectamur vos in visceribus Jesu Christi et adoptemus vos socios consolationis et<br />

gaudii in Spiritu Sancto, hinc oramus ut charitas vestra magis ac magis abundet et<br />

in omni sensu, ... ut sitis sinceri et sine offensa in die Christi; repleti fructu<br />

justitiae in laudem et gloriam Dei per Jesum Christum.<br />

4 Def., 435.<br />

5 In totis duplicibus celebribus ex integro vel majori pane (matutinae) cantentur,<br />

sicut et omnes aliae horae; in duplicibus et dominicis saltern a laudibus; in simplicibus<br />

et jeriis 5tis, 6 et sab bat his a capitulo laudum cantentur.<br />

6 conformi concentu.<br />

7 semotis aliis superfluis (Emmerik, Bentlage). Het missale romanum van Pius V<br />

in 1570 heeft het altaarkruis in Rubricae generales missalis XX voorgeschreven.


24 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

horen zich goed voor te bereiden voor de H. Mis8, om met<br />

dezelfde mening, welke Christus aan het kruis had, zijn offer aan<br />

de Vader aan te bieden ('s Hertogenbosch). De priesters, die de<br />

eerstgeboren Zoon des Vaders gaan opdragen, naderen in gebed<br />

de Calvarieberg, en hun dankbaarheid moeten ze tonen in hun<br />

toewijding (Keulen 1624).<br />

Het generaal kapittel van 1614 wilde, dat de confraters na de<br />

completen en eveneens voor de priem minstens een kwartier medi-<br />

tatie hielden9. In de visitatie-relicten staat telkens een half uur<br />

voor de priem en een kwartier na de completen (Emmerik, Bentlage).<br />

,,V66r de priem*' wordt ,,na de metten" in Den Bosch en<br />

Marienfrede. Christus is gekomen om vuur te brengen op aarde,<br />

dat brande in de meditatie (Den Bosch). In Keulen werd erbij<br />

gezegd, dat alien het half uur meditatie moesten meemaken in de<br />

kerk; wie er niet bij kon zijn, moest het doen zodra hij kon.<br />

Merkwaardig is, dat het kwartier meditatie na de completen hier<br />

niet genoemd wordt.<br />

De prior denke er aan, dat hij door de Heer is aangesteld om<br />

door het bloed van Christus verloste mensen op de smalle weg der<br />

tucht en versterving te geleiden. Hij moet opkomend onkruid<br />

verwijderen door zijn voorbeeld en aansporend woord, opdat deze<br />

tuin van de Heer voor de gelovigen een teken zij, waarvoor zij<br />

God de Vader loven (Den Bosch). Vasten en strengheden van<br />

het kloosterleven zijn de doornen, waarmee de kostbare planten<br />

van deugden en geestelijke heerlijkheden in de tuin der ziel worden<br />

beschermd voor de vernieling door zwijnen of duivels 10. Wollen<br />

kleding, stroozak (strati durities), vasten en onthouding zijn de<br />

doornen, waarmee de tuin der deugden beveiligd isu. Weest<br />

waakzaam: nog probeert de duivel, terwijl de mensen slapen,<br />

onkruid te zaaien op het veld van de Heer (Bentlage).<br />

In Marienfrede spoorde de visitator tot de tria essentialia aan.<br />

8 ponderando Christi institutionem et conformando eiusdem intentionem ... Agnum<br />

immaculatum patri aeterno oblaturi simul et in se suscepturi, cum timore et amore<br />

accedant.<br />

» Def., 435.<br />

10 veluti spirits pretiosae virtutum spiritualiumque deliciarum herbae in borto<br />

animae crescentes, a devastatione porcorum seu demonum illaesae servantur. (Duisburg).<br />

11 veluti spinis virtutum hortus cingatur. (Den Bosch) Ann., Ill, 167.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 25<br />

Voor de gehoorzaamheid citeert hij Hebr. 13, 17 : ,,Weest gehoorzaam<br />

en onderdanig aan uw leidslieden, want zij waken over uw<br />

zielen, als mensen die rekenschap hebben af te leggen. Zorgt<br />

ervoor, dat ze dit met vreugde kunnen doen en niet met zuchten ;<br />

want dat zou u niet voordelig zijn". De clausuur werd er blijkbaar<br />

niet ernstig genoeg genomen. Voor de armoede wijst de visitator<br />

op het afschrikwekkende geval van Achan, die bij de verovering van<br />

Jericho zich een en ander toegeeigend had, waarop Israel ver-<br />

slagen werd12; tevens naar het leven in gemeenschap in de<br />

Handelingen der apostelen 4, 32. In Hohenbusch sprak de visitator<br />

ook van de tria essentialia, van de volmaakte gehoorzaamheid,<br />

meer waard als alle andere offers 13, van de maagdelijke zuiverheid,<br />

de hemelse bruidegom zo dierbaar, van de armoede als bij de<br />

apostelen. lets bij de prior deponeren is uitgesloten 14. In Duisburg<br />

sprak hij eveneens van de tria essentialia en noemde daarbij weer<br />

het geval van Achan ; hij wenst de confraters, dat ze een licht<br />

voor de wereld zouden zijn, tot glorie van onze Heer Jezus Chris-<br />

tus 15. In Diisseldorf noemt de visitator weer de diefstal van Achan<br />

bij de banvloek over Jericho. Het hebben van eigen bezit is het-<br />

zelfde en moet volstrekt uitgesloten worden, ondanks privileges,<br />

welke ook en door wie ook gegeven. Inkomsten, giften, al wat<br />

men hoe dan ook krijgt, komt aan de gemeenschap ; de prior of<br />

procurator bezorgt ieder wat hij nodig heeft. Zo wordt ook het<br />

overtollige vermeden.<br />

De visitatie in Keulen (1624) bracht een vreemde vraag over de<br />

armoede. Omdat het kloosterleven zijn stabiliteit voornamelijk<br />

heeft van de religieuse armoede, meent de visitator, prior H. W.<br />

Verheijen, dat de ondeugd van eigen bezit - die helaas al te zeer<br />

toegenomen is - niet anders als de diefstal van Achan moet<br />

uitgesloten worden, overtuigd, dat God anders niet met ons is 16.<br />

Hoe bedenkelijk lijkt dan de situatie in Keulen. Over wat de prior<br />

aldaar uit toewijzing of gelden of rechten ontvangt en uitgeeft -<br />

(,,het is niet onze bedoeling hem dit af te nemen") - legge hij<br />

ieder jaar verantwoording af voor de visitatoren of voor de<br />

12 Jos. 7.<br />

13 ad instar holocausti super omnes victimas est acceptabilis.<br />

14 deposita non permittimus.<br />

15 luceatis sicut luminaria in mundo ...in gloriam D.N.J.Chr.<br />

16 certi alioquin, quod Deus non erit nobiscum.


26 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

senioren van het huis 17. Waarom neemt prior Verheijen hem dat<br />

niet af, terwijl hij in Dusseldorf zo duidelijk sprak ? Waarom<br />

deed de prior van Keulen, Johannes Anthonius Alcmarianus18<br />

geen afstand hiervan, ondanks het geciteerde geval van Achan,<br />

ondanks de bepaling van het generaal kapittel van 1606, dat<br />

proprietarii gesuspendeerd moesten worden en niet kerkelijk begraven<br />

konden worden ?19 Is er misschien een criticus geweest, die<br />

wilde doordrijven dat de prior voor elke ongewone uitgave toestemming<br />

van zijn kapittel moest hebben ? Ze hebben zich wellicht<br />

niet als proprietarii gezien.<br />

In Venlo werd herinnerd aan het silentium. In Dusseldorf zou<br />

voortaan gedurende heel de maaltijd voorgelezen worden, om zo<br />

de mogelijkheid het silentium niet te houden, weg te nemen. Het<br />

silentium maakt het kloosterleven standvastig en sterk 20. In Duisburg<br />

werd iedere dag na het middagmaal een uur colloquium<br />

toegestaan, zoals ook bij de recreatie tweemaal in de week voor<br />

een eerzaam spel21 binnen de muren. Keulen heeft in het relict:<br />

eens in de week colloquium en gelegenheid om te spelen. In<br />

Marienfrede spelen ze ook eens in de week. Als in Hohenbusch<br />

de recreaties, in vroegere visitaties gegeven, geregeld gehouden<br />

worden, dan blijve het in de advent en in de vasten bij een recreatie<br />

in de week.<br />

In 1620 had het generaal kapittel er op gewezen, dat de kloosterlijke<br />

discipline geweld werd aangedaan, wanneer confraters meerdere<br />

malen uitgingen om feesten en maaltijden mee te maken. In<br />

1624 werd de ,,evidente noodzakelijkheid" hiervan voor de prioren<br />

als een gewetenszaak beschouwd. Dit laatste zou kunnen aansluiten<br />

op de visitaties van prior Verheijen. In 1623 wees hij hiervoor al<br />

op de statuten en voegde er aan toe, dat niemand verlof zou<br />

krijgen om na de completen nog buitenshuis te gaan. Als soms<br />

een feestmaal gehouden moest worden, dan moest dat eenvoudig<br />

17 ex assignatione annali vel ex denariis aliisque juribus suis ... coram visitatoribus<br />

aut domus s(enioribus). Het hs is hier beschadigd.<br />

18 Definitor in 1620 en 1627, overleden als prior in Ehrenstein in 1634. Def., 438.<br />

19 Cf. L. Heere, Het kruisherenklooster te Venlo, in Publications, 1958, 1959,<br />

212, 213 : ,,spielpenninck", ,,ex nummis suis".<br />

20 stabilimentum et fortitudo totius religionis, (Marienfrede), qui custodit os<br />

suum, custodit animam suam ; qui autem multis utitur verbis, odibilis est. (Emmerik).<br />

21 lusus alearum et chartarum omnibus est illicit us.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 27<br />

en sober zijn, vooral wat wijn betreft (Bentlage). Als de prior<br />

toestaat met eerbare vrienden iets te drinken, blijve dat een uitzondering<br />

en is dat geen reden om uit de vespers of completen<br />

weg te blijven. Men houde zich aan het statuut van niet buitens-<br />

huis te eten. Als de prior het ooit moet toestaan, moeten ze voor<br />

de vespers weer terug zijn (Keulen).<br />

In Marienfrede meent de visitator in 1623, dat ze graag een<br />

titel zoeken om te drinken. De recreatie, die tweemaal in de week<br />

gegeven wordt, mag geen titel zijn. Als de helse furie van drankzucht<br />

ingang vindt, is er geen voortgang meer in het geestelijk<br />

leven. In Bentlage was in 1623 het kloosterleven verslapt. Sommigen<br />

gingen graag uit en zochten buitenshuis fureur te maken. De<br />

visitator schreef in zijn relict, dat iemand, die dronken is geweest<br />

of binnen of buiten met dames gedanst heeft onder poena gravis<br />

culpae stond 22. Het is de confraters niet geoorloofd met bezoek<br />

tot in de nacht te drinken. Bezoek van vrienden is voor supprior<br />

en confraters geen excuus om uit het koorgebed weg te blijven.<br />

Niemand krijge verlof om 's avonds na acht uur in de gastenkamer<br />

te zijn. In Diisseldorf schreef de visitator : ,,met wijn en andere<br />

schepselen, die komen uit de guile weldoende hand van God,<br />

moeten we nauwkeurig en goed omgaan, ze matig en sober uit-<br />

delen en met dankzegging aannemen, steeds het woord van de<br />

apostel indachtig : vertroetelt het vlees niet tot begeerlijkheid" 23.<br />

De wekelijkse biecht wordt enkele malen vermeld. Als liefde-<br />

werken worden genoemd 24, wordt daar ook huiswerk, als vegen<br />

van koor en slaapzaal, inbegrepen. De discipline als akt van boet-<br />

vaardigheid bestond nog25 ; de riem was nog niet vervangen door<br />

een singel. Het portret van prior H. W. Verheijen te St Agatha<br />

toont ons de riem nog.<br />

Van de novicen wordt verondersteld, dat ze minstens om de<br />

veertien dagen communiceren. Tot hun private devotie rekent men<br />

het bezoeken der altaren (Bentlage).<br />

Graan is het voornaamste deel der voeding. In Marienfrede<br />

22 Veniam petentibus et non clamatis tres correctiones in capitulo dentur et tres<br />

dies in pane et aqua jejunent; clamatis vero una dies et una correctio superaddatur.<br />

Constitutiones : Dist. I, cap. 17, n. 14.<br />

23 Rm. 13, 14.<br />

24 ad opera caritatis voluntarii concurrant. (Emmerik).<br />

25 Disciplina ordinaria quando propter externos in choro dari nequit, in capitulo<br />

flexis genibus et more solito ab omnibus excipiatur. (Emmerik).


28 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

ligge de molen op zon- en feestdagen stil, tenzij eventuele noodzaak<br />

dwingt. De verzorger van de granen moet nauwkeurig verantwoording<br />

geven. In Diisseldorf mag het gebruik van de graanzolders,<br />

bij of boven het dormitorium, niet aan leken worden<br />

toegestaan, tenzij men noodgedwongen voor korte tijd de pachters<br />

moet helpen. In Duisburg blijkt uit rekening en verantwoording,<br />

dat het tegoed aan granen gering is, maar dat er geen schuld aan<br />

granen is. Voor brood en bier is er voor een jaar genoeg26.<br />

In Keulen heeft de visitator de zorg voor de bibliotheek aanbevolen.<br />

In Den Bosch zou men de bibliotheek, die men begon op<br />

te bouwen, van zeer goede boeken moeten voorzien, zoveel men<br />

maar kan 27. Daarvoor bestede men jaarlijks de inkomsten uit de<br />

dodenlijsten. Fr Joannes Gast werd bibliothecaris.<br />

Enkele keren wordt bij de visitatie een nieuwe prior gekozen.<br />

In juni 1623 was in Marienfrede een nieuwe prior nodig28. In<br />

het relict staat er verder niets van. De eventueel afgezette prior was<br />

Johannes Fuchs 29, de nieuwe Christianus Buirensis 30. In juli van<br />

hetzelfde jaar was visitatie en priorkeuze in Hohenbusch31. In<br />

augustus van hetzelfde jaar visiteerde prior Verheijen in Emmerik,<br />

waar Georgius Raethovius in mei reeds ontslag gevraagd had<br />

wegens ouderdom en ziekte. Het convent was het er mee eens. De<br />

supprior Hieronimus zal zolang zijn taak overnemen. Er zal zo<br />

spoedig mogelijk voor een oplossing gezorgd worden. Nog in<br />

hetzelfde jaar werd Henricus Vedder geboortig uit Rees, conventuaal<br />

van Emmerik, prior in Briiggen, in zijn convent gekozen 82.<br />

Uit deze visitatierelicten blijkt, dat enige conventen commensalen<br />

hebben, leken die in het klooster wonen en meeeten. In Venlo<br />

zal men geen commensalen meer aannemen en die er zijn zo gauw<br />

mogelijk laten gaan. In Diisseldorf wordt in het dormitorium een<br />

26 Ann., Ill, 164 ; Haass, o.c, 221.<br />

27 quam possint maxime.<br />

28 etiam in regimine vestro novo moderatore opus fuerit.<br />

29 Haass, o.c, 144; Weiss, o.c, 151.<br />

30 Deze was volgens Weiss, o.c, 151, 240, die teruggaat op een latere lijst van<br />

prioren, Staatsarchiv Miinster, A 1, S. 74, prior in Bentlage van 1617-20 en van<br />

1625-37 ; volgens J. Overmeyj-r, 400 Jahre Pfarrgemeinde Loikum, Bocholt 1941,<br />

S. 11, als supprior van Marienfrede, pastoor in Loikum van 1612-21.<br />

31 Goswinus Judenus was als prior van Hohenbusch socius van H. W. Verheijen<br />

bij de visitatie op 23 maart in Diisseldorf en op 4 april in Venlo. In 1630 was<br />

Leonardus Campius prior van Hohenbusch. Ann., Ill, 180.<br />

32 Ann., II, 400, 401.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 29<br />

afscheiding gewenst tussen donaten en commensalen. Een eigen<br />

trap zou de moeite waard zijn. Voor het leven mogen er geen<br />

meer aangenomen worden, tenzij met toestemming van de gene<br />

raal. Het is beter, dat zij die er nu zijn niet in de refter, maar in<br />

de keuken eten. In Keulen mogen ze er eveneens geen meer op-<br />

nemen, tenzij met uitdrukkelijk verlof van de generaal. In Venlo<br />

sloot prior H. W. Verheijen zijn relict met ,,finis legis Christus".<br />

Ook in het Augustinessenklooster , Jerusalem" heeft prior Ver-<br />

heyen ooit visitatie gehouden en zelfs professie afgenomen33.<br />

33 Archief van ,Jerusalem" te Venray : Memorieboek voor de overledenen, biz.<br />

12 : Februarius. Memori heer henricus wouters verheiden, prior tot sint agata onsen<br />

eerwerdighen visitator. M. J. Janssen, Een bladzijde uit de geschiedenis van het<br />

Augustinessenklooster Jerusalem" te Venray, in Volksalmanak voor Nederlandsche<br />

Katholieken, 1876, bijeengebracht door Jos-Alb. Alberdingk Thijm, biz. 54 : 1638<br />

Juni 13. Petronella Jacobs, geb. te Oploo, geprofest door den eerw. H. Henric<br />

Wolters, prior S. Agathae.


RIJNPROVINCIE EN MAASPROVINCIE<br />

In Hohenbusch waren enige prioren bijeengekomen om zich te<br />

bezinnen op het leven in de orde. In naam van alien had prior<br />

Verheijen een verslag daarvan aan de generaal gestuurd. Toen de<br />

generaal hierop niet reageerde, kwamen ze op 13 april 1630 opnieuw<br />

bij elkaar, nu in Keulen, en ondertekenden daar een schrijvan<br />

aan de generaal, waarin ze verklaarden, dat ze het jammer<br />

vonden dat hij niet gereageerd had op het verslag van hun besprekingen.<br />

Het waren de prior van Roermond, al jaren provincialis<br />

Germaniae, de prioren van St Agatha, Diisseldorf, Schwarzenbroich,<br />

Hohenbusch, Marienfrede, Briiggen en Diilken. De prior<br />

van Keulen blijkt niet ondertekend te hebben \ Het woord ,,provinciaal<br />

kapittel" wordt hier nog niet gebruikt.<br />

De gewenste reactie van de generaal is toch gekomen. Twee<br />

maanden later, op 10 juni, werd in Roermond een provinciaal<br />

kapittel gehouden, waarvan het relict werd ondertekend door<br />

generaal Augustinus Neerius en 16 prioren, waaronder Paulus<br />

Reineri als provinciaal met nog twee discreti van de Maasprovincie,<br />

H. W. Verheijen van St Agatha en Godefridus van Lith van<br />

Venlo, en drie van de Rijnprovincie, Henricus Vadder van Emmerik,<br />

Christianus Buirensis van Bentlage en Clamor Averkamp van<br />

Marienfrede2.<br />

Er kwam kritiek op wat er in Roermond gebeurd was. Op 11<br />

februari 1631 schreef Henricus Waltheri een brief aan de provin<br />

ciaal Paulus Reineri3. Enigen willen alles, wat er in Roermond<br />

gebeurd is, afbreken, bekritiseren en belasteren, en de generaal'<br />

zelf, die dit driemaal ondertekende en openlijk met voile instem-<br />

ming der vergaderden heeft geprezen, is het hier, volgens de<br />

prior van Keulen, niet meer mee eens en handelt anders. De prior<br />

van Keulen, Joannes Busaeus, is de enige uit de kring der deel-<br />

nemers aan de vergadering in Roermond, die wat hij eens prees<br />

nu herroept, en is daarom, zoals hij schrijft, aangewezen om op<br />

1 Ann., Ill, 180.<br />

2 Ann., Ill, 185-186. Joh. Lievens schreef: prior extra Silvam duels.<br />

3 Dat blijkt uit de inhoud.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 31<br />

het generaal kapittel de preek te houden 4. Anoniem heeft er een<br />

zich hierbij aangesloten. De prior van Marienfrede, Clamor Aver<br />

kamp, heeft een artikel geschreven om de akten van Roermond te<br />

verdedigen. De geadresseerde moge het lezen en het aanbeveling<br />

waard vinden 5. (Hier wordt er niets van gezegd, dat de generaal<br />

ondertussen, 10 juli 1630, van Urbanus VIII de pontificalia6 heeft<br />

verkregen.)<br />

Zo liggen de zaken, als de prioren drie maanden later naar<br />

Hoei reizen voor het generaal kapittel. Wat voor kritiek zal er<br />

komen over Roermond ? Waarom zou men niet zeggen over het<br />

provinciaal kapittel ? De prior van Maastricht was er in Roermond<br />

niet bij ; de drie andere op 28 mei 1631 gekozen definitoren,<br />

Paulus Reineri, Henricus Waltheri en Clamor Averkamp, hadden<br />

de besluiten mee gevormd. De tekst van Roermond werd bijna<br />

geheel op het generaal kapittel overgenomen. Uit de vergelijking<br />

van beide teksten blijken echter duidelijk de bezwaren 7.<br />

Na de esseniialia ordinis moet het noviciaat de grootste zorg<br />

zijn van de provinciaal. Het noviciaat is in Schwarzenbroich, met<br />

de prior aldaar, Leonardus a Ruweel, als novicenmeester : de<br />

filosofie werd gegeven in Briiggen, de theologie in Emmerik. Voor<br />

iedere novice of student, die niet van het eigen convent was,<br />

werden per jaar 25 imperiales betaald. Hiervoor gaf ieder huis<br />

jaarlijks een bijdrage van 10 imperiales. Eventueel tekort werd per<br />

persoon door de eigen conventen betaald. De rente van het geld<br />

van Falkenhagen mocht hiervoor gebruikt worden 8. Het generaal<br />

kapittel van 1631 verplaatste echter het gemeenschappelijk novi<br />

ciaat naar St Agatha en de theologie naar Marienfrede, en noemt<br />

het geld van Falkenhagen niet9.<br />

4 In Aegis Aegidio Vresana van Aeg. de Vrese, posthuum in 1665 uitgegeven door<br />

prior Clamor Averkamp, Coloniae Agrippinae apud Jodocum Kalcovium, staat biz.<br />

171 : P. foanni Busaeo Neomagensi domus S. Crucis Coloniae Uotorum priori<br />

dignissimo et pro tempore capitulo generali a condone.<br />

5 Ann., Ill, 191.<br />

6 quibus fere omnes alii aliorum ordinum generales et capita utuntur. Ann., Ill,<br />

186-190.<br />

7 Ann., Ill, 181-185, 145-148. Def., 453-455.<br />

8 Afstand van recht op Falkenhagen, 10 augustus 1628, voor 6240 gulden ;<br />

Weiss, o.c, 116 ; Ann., I, 2, 43.<br />

9 Haass, o.c, 25. Het hs. de triplici regimine claustrali et novitiorum exercitio<br />

spirituali heeft Hermans ten onrechte voor een hs van pr. Verheijen aangezien ;<br />

Ann., I, 2, 106, n.d.


32 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

Het verschil in volgorde van de zondagsmisteksten met de<br />

romeinse ritus zouden de prioren van Hohenbusch en van Roermond<br />

oplossen ; volgens hun verbetering moesten de rubrieken der<br />

koorboeken aangepast worden. Terwille van de gelijkvormigheid<br />

zouden zij het ordinarium van het missale romanum volgen. Het<br />

confiteor zou worden overgenomen, ook voor het koor, met toe-<br />

voeging van de naam van S. Augustinus. Het generaal kapittel van<br />

1631 geeft deze opdracht aan de prior van Luik10 en de prior van<br />

Emmerik ".<br />

Binnen en buitenshuis wordt het habijt gedragen. Of op het<br />

habijt der donaten het ordeskruis opgenaaid zou worden, werd in<br />

Roermond aan het generaal kapittel overgeiaten. Het generaal<br />

kapittel heeft echter niets over de kleding der donaten bepaald.<br />

Aan de bepaling over confraters-gasten, over eten en drinken<br />

buitenshuis, over bezoek van dames, over een vestiarius, over geld<br />

dat hoe ook verkregen aan de gemeenschap komt, wordt niets<br />

veranderd.<br />

Het besluit dat de prioren geen dispensatie mochten geven om<br />

vlees te eten op woensdag en in de advent, tenzij voor onverwachte<br />

gasten in de gastenkamer, werd op het generaal kapittel niet<br />

overgenomen.<br />

Bij verplaatsing mogen de confraters hun manuscripta mee-<br />

nemen. Het generaal kapittel voegde hier een honestum viaticum<br />

aan toe.<br />

Het statuut, dat men geen confraters op vaste assistenties stuurt,<br />

moet gehandhaafd blijven. In geval van noodzaak moet het voor-<br />

gelegd worden aan het generaal of provinciaal kapittel. Het<br />

generaal kapittel redigeerde dat het geval moest worden voorge-<br />

legd aan de generaal en definitoren.<br />

Waar de lofwaardige gewoonte om 's nachts op te staan in<br />

onbruik geraakt was, moest deze weer hersteld worden, tenzij er<br />

ernstige bezwaren waren, waarover de provinciaals moesten oor-<br />

delen. Het generaal kapittel maant in 't algemeen aan de regel en<br />

10 Henricus Silvius, Monasticon beige, II, 420.<br />

11 Henricus Vedder (Vadder) stierf als prior van Emmerik in 1631 (Sips,<br />

Emmerik, 18). 9 juli 1631 visiteerde Goswinus Judenus, prior van Emmerik, als<br />

socius van prior Verheijen in Marienfrede (Ann., Ill, 192), waarschijnlijk als socius<br />

aangewezen op het generaal kapittel 30 mei. Dan zal hij het ook geweest zijn, die<br />

met de prior van Luik de opdracht kreeg de aanpassing aan het missale romanum<br />

voor te bereiden.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 33<br />

constituties te volgen, conformiteit en eenzelfde algemene gewoonte<br />

te bewaren.<br />

Om tot een betere observantie te komen, worden de conventus<br />

Germaniae in twee provincies ingedeeld : tot de Maasprovincie<br />

behoren: St Agatha, Venlo, Roermond, Maaseik, Maastricht,<br />

Kolen, Briiggen, Dulken, Wickrath, Hohenbusch, Schwarzenbroich,<br />

Aken, Brandenburg, 's Hertogenbosch, Hoorn, Schiedam, Asperen,<br />

Woudrichem, Goes ; tot de Rijnprovincie : Helenenberg, Ehren-<br />

stein, Keulen, Diisseldorf, Duisburg, Emmerik, Marienfrede, Bent-<br />

lage, Osterberg, Beyenburg, Glindfeld, Hohnscheid, Ter Apel,<br />

Sneek, Franeker, Scharmer. Noviciaat, studie en de bijdragen<br />

hiervoor kunnen verenigd blijven, totdat het wegens het aantal<br />

nodig wordt deze te scheiden. Het generaal kapittel van 1631 laat<br />

in de lijst van de conventen der Maasprovincie Maaseik, Maastricht,<br />

Kolen, Aken en Brandenburg weg en geeft dan de ambtsduur,<br />

keuze, macht en taak van de provinciaal, zoals het provinciaal<br />

kapittel dat in 1630 in het begin van zijn artikelen gaf ; maar met<br />

dit belangrijk verschil, dat de provinciaal voortaan voor drie jaar<br />

op het generaal kapittel gekozen wordt, niet uit en door de prioren<br />

van zijn provincie, maar uit de prioren der provincie door de<br />

generaal en de definitoren. De moeilijkheid, die aanleiding was<br />

voor de brief van Henricus Waltheri van 17 februari 1631 moet<br />

wel de indeling in provincies betreffen. Paulus Reineri was reeds<br />

in 1617 op het generaal kapittel onder generaal Hermannus Hasius,<br />

als provincialis Germaniae benoemd. Hij was toen prior in Keulen.<br />

Misschien zijn er ook ergens stemmen opgegaan, dat Keulen het<br />

hoofdklooster van de Rijnprovincie moest zijn. Een vergadering<br />

van prioren, al waren het de meesten, en al was de generaal erbij,<br />

was toch nog geen kapittel. Voelden de kloosters, die bij afwezigheid<br />

bij de Maasprovincie waren ingedeeld, zich meer verbonden<br />

met de kloosters die onder het directe bestuur van de generaal<br />

bleven ? Van de vijf kloosters, die in 1631 van de lijst der Maas<br />

provincie werden afgenomen, was alleen Maaseik op de vergade<br />

ring te Roermond vertegenwoordigd 12. Maaseik ligt tamelijk dicht<br />

bij Roermond en Venlo. De vier andere kloosters hadden misschien<br />

meer relaties met de Frans-sprekende kloosters aan de Maas.<br />

12 De prior van Maaseik, Joannes Corselius (Jan van Koersel), conventuaal van<br />

's Hertogenbosch, trof er Johannes Lievens, de prior van het verbannen klooster<br />

te 's Hertogenbosch.


34 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

Brandenburg lag bij Aken in de richting Luik. Aken en Maastricht<br />

liggen niet ver van Luik. Bij de papieren van prior Verheijen ligt<br />

een aantekening over een fundatie van het klooster te Aken met<br />

de namen van de conventualen : prior was Joh. de Soye ; op de<br />

margo staat dat hij conventualis van Namen was. Bij de naam van<br />

fr Matthias Preall staat: dionanti habitat13, en bij fr Henricus<br />

Lyria : habitat in Suxia. Martinus Pauli, prior te Maastricht van<br />

1619-1645, was eerst prior in Kolen van 1596-1619. Martinus Pauli<br />

van Weeze werd in november 1628 op reis naar Luik door zeven<br />

Hollandse soldaten gevangen genomen en naar Emmerik gevoerd.<br />

Het convent van Maastricht nam geld op in Luik om het gevor-<br />

derde losgeld voor de prior in maart 1629 te kunnen betalen 14. De<br />

vorige prior van Maastricht, Francois Borset (1607-1619) was een<br />

conventuaal van Hoei15.<br />

Uit de bepaling van het generaal kapittel van 1631, dat de<br />

provinciaal niet door de prioren van zijn provincie, maar door de<br />

generaal en definitoren zou gekozen worden, blijkt, dat men bang<br />

was voor een te grote zelfstandigheid der provincies. Zo werd<br />

hier ook het oordeel of het noodzakelijk was, iemand voor een<br />

parochie of voor een statie in de ,,Hollandse zending" in te zetten,<br />

niet meer overgelaten aan een generaal of provinciaal kapittel,<br />

maar aan de generaal en definitoren.<br />

Paulus Reineri bleef provinciaal, maar nu dan van de Maas-<br />

provincie ; voor de Rijnprovincie werd Henricus Waltheri Ver<br />

heijen tot provinciaal benoemd ; voor deze keer en vanwege spe-<br />

ciale omstandigheden 16 gebeurde dit niet uit de prioren der eigen<br />

provincie.<br />

33 Def., 455.<br />

14 Van Hasselt, H. P. A., Geschiedenis van het klooster der Kruisheren te<br />

Maastricht, in Publications, Maastricht, 1903, 37.<br />

15 Ibid. 48.<br />

16 hac vice specialiter ex causis.


PROVINCIAAL DER RIJNPROVINCIE<br />

Uit de jaren dat prior Verheijen provinciaal der Rijnprovincie<br />

was (1631-1634), zijn enige relicten bewaard gebleven van visita-<br />

ties en van de provinciale kapittels. Op 9 juli 1631 visiteerde de<br />

provinciaal met Goswinus Judenus, prior van Emmerik, in Marienfrede.<br />

De visitatoren verheugen zich over het kloosterleven, dat<br />

ze hier vinden. Het klinkt heel anders als in 1623. Prior was hier<br />

Clamor Averkamp, die evenals Henricus Waltheri op 28 mei<br />

definitor was gekozen. Volgens de gewoonte in de orde worden de<br />

metten voortaan om middernacht gehouden. Het generaal kapittel<br />

van 1614 wilde, dat aan deze oude gewoonte werd vastgehouden,<br />

als er minstens zes priesters in huis waren1. De visitatoren keuren<br />

het plan om onderwijs aan de jeugd te geven niet af, willen het<br />

zelfs bijzonder aanbevelen 2, maar wijzen er op, dat een geschikte<br />

plaats gevonden zou moeten worden, zodat de rust van het klooster<br />

niet wordt gestoord ; men zou geen meisjes in de school moeten<br />

aannemen. Aan de prior en supprior wordt aanbevolen de parochiekerk<br />

van Leukum op te knappen, ter ere Gods en ook voor de<br />

eer van het klooster. Bijna twee eeuwen lang heeft het klooster<br />

Marienfrede de parochie Loikum (Leukum) verzorgd 3.<br />

Ruim een week later, op het feest van S. Odilia werd de visitatie<br />

in Bentlage gesloten. Het ligt voor de hand, dat het dezelfde<br />

visitatoren zijn, al worden de namen op het afschrift te St Agatha<br />

niet vermeld. De laatste zin, als een postscriptum toegevoegd, is<br />

van de hand van prior Verheijen : met verbazing bemerkt hebbend,<br />

dat veren bedden gebruikt worden, willen wij dat deze gewoonte<br />

veranderd wordt volgens de statuten. Het koorgebed moet beter<br />

verzorgd worden : de metten worden volgens oud en lofwaardig<br />

gebruik der orde om middernacht gehouden. Het provinciaal<br />

kapittel van 1630 in Roermond wilde dit gebruik herstellen, waar<br />

men het afgeschaft had, tenzij er wettige bezwaren waren waarover<br />

de provinciaals moesten oordelen4. Voor de ceremonien der<br />

H. Mis mogen ze zich aanpassen aan het missale romanum. Bij-<br />

1 Def., 435.<br />

2 quin et summe commendamus.<br />

3 J. Overmeyer, 400 Jahre Pfarrgemeinde Loikum, Bocholt, 1941, 11 ; R. Haass,<br />

o.c, 145-146. Loikum bij Hamminkeln, Kr. Rees.<br />

4 Ann., Ill, 184.


36 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

zonder bij de pericopen der evangelien moeten ze zich houden aan<br />

ons hervormd brevier. Dit was bepaald op het generaal kapittel<br />

van 28-30 mei 1631 5. Klandestiene eet- of drinkgelegenheden<br />

kunnen op geen manier toegelaten worden. Handenarbeid voorkomt<br />

ledigheid, is gezond voor het lichaam en past bij onze<br />

armoede. Het verlof en de praktijk om de H. Mis te gaan lezen in<br />

Rheine is voor het huis lastig en verstrooiend ; daarom raden de<br />

visitatoren aan dit door priesters van buiten het klooster te laten<br />

doen6. In het klooster zijn nu : prior Christianus Buirensis, fr<br />

Paulus Rongs procurator, fr Severinus Severini professus sacerdos<br />

Embricensis, fr Fredericus Stockum sacerdos, fr Godefridus Hinkamp<br />

sacerdos, fr Bernardus Noerhofs sacerdos, fr Laurentius<br />

Hollen conversus 7.<br />

Als op 22 juli 1631 prior Verheijen het klooster te Emmerik,<br />

het convent van prior Goswinus Judenus visiteert, is Clamor Averkamp,<br />

de prior van Marienfrede zijn socius. Ze verheugen zich er<br />

over, dat het klooster hier een teken is8. Men vermijde zoveel<br />

mogelijk in de stad te gaan. Om buitenshuis te eten of te drinken<br />

moet men verlof hebben van de prior. De prior moet een andere<br />

trap laten bouwen ; men hoort het in de kerk en door het huis,<br />

wanneer iemand over de nu bestaande gaat. Confraters, die in de<br />

buurt in de zielzorg staan, moeten, wanneer ze in de stad komen,<br />

zich eerst in het klooster melden. ,,Wij bidden, dat gij vruchten<br />

draagt in de boomgaard der H. Maagd Maria" 9.<br />

Als prior Verheijen en C. Averkamp 6 September 1631 het<br />

klooster in Duisburg visiteren, vinden ze grote armoede, vooral<br />

door aangedaan onrecht en last van soldaten. Voor meer confraters<br />

hebben ze niet te eten. De visitatoren drukken de hoop uit, dat ze<br />

eensgezind mogen blijven volharden in het koorgebed, zoals ze<br />

het tot dan toe gedaan hebben. Ze verheugen zich zeer, dat ze dit<br />

mochten vaststellen. Tegen het einde van de herfst, als de voedselvoorziening<br />

wat beter is, willen ze hun tot troost minstens een<br />

priester zenden.<br />

s Def., 453.<br />

6 per exteros sacerdotes.<br />

7 Weiss, o.c, 248 : Stocken : 246 : Niehoff.<br />

8 sine reprehensione in medio nationis pravae et perversae ... inter quos luceatis<br />

sicut luminaria in mundo.<br />

9 Pomarium BMV is de naam van het klooster te Emmerik.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 37<br />

Als provinciaal der Rijnprovincie heeft Henricus Walteri klach-<br />

ten gekregen over fr Wilhelmus Romanus van Helenenberg. Hij<br />

wil hierover niet oordelen, voor hij deze zelf gehoord heeft.<br />

Daarom geeft hij hem een praeceptum formale om naar Keulen te<br />

komen en zich voor de provinciaal te verantwoorden. Hij moge<br />

deze met vaderlijke liefde gegeven aanwijzing als gehoorzame zoon<br />

aannemen. St Agatha 12 november 1631. De brief, waarmee de<br />

provinciaal fr Benedictus van Keulen naar Helenenberg verplaatst,<br />

is een dag later gedateerd. Hij wenst Benedictus ,,heil en vreugde<br />

in de H. Geest" 10. Het klooster te Helenenberg heeft hulp nodig<br />

om de eredienst behoorlijk te kunnen vervullen. De prior zal hem<br />

goed ontvangen. De benoemingsbrief is tevens een getuigschrift<br />

en aanbeveling voor de lange voetreis ". Deze litterae testimoniales<br />

zijn 12 dagen gel dig.<br />

Op 21 September 1631 visiteerde H. W. Verheijen het klooster<br />

te Diisseldorf. Als socius nam hij de prior van Keulen, Joannes<br />

Busaeus mee. Dat was de enigste uit de kring van prioren, die in<br />

Roermond een kapittel op provinciaal niveau gehouden hadden,<br />

die achteraf er tegen was en daarop door de generaal aangewezen<br />

was om op het generaal kapittel de preek te houden. Juist deze<br />

opponent, die op het generaal kapittel in mei had moeten aan<br />

nemen, dat het relict van Roermond bijna geheel werd overgenomen,<br />

heeft H. W. Verheijen meegenomen om in Diisseldorf te<br />

visiteren. Het lijkt wel, dat hij hem ook in de redactie van het<br />

relict het woord liet: houdt vast aan de professie, een ziel en een<br />

hart ... opdat gij samengroeit onder de gekruiste Christus, de<br />

eerste kruisdrager en daarom onze leider en hoofd. Neemt naar<br />

het voorbeeld, dat hij zelf, gehoorzaam tot de dood, op de<br />

Calvarieberg gaf, het zoete juk van het klooster met vreugde aan.<br />

Om onder het met doornen gekroonde hoofd geen wekelijke leden<br />

te zijn, willen we, dat veren bedden en linnen verboden blijven.<br />

Het dormitorium worde met de algemene sleutel afgesloten. Recreatie<br />

is geen titel om te drinken. De prior moet er op letten, dat<br />

10 salutem et gaudium in Spiritu Sancto.<br />

11 omnes praeterea venerabiles patres et dominos, quorum loca et visitare et<br />

transire contigerit in visceribus Jesu Christi rogamus, ut religiosa fraternaque caritate<br />

te excipere dignetur, mercedem inde ab omnipotent habituri.


38 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

alien 's nachts en overdag in het koor komen 12. Om het silentium<br />

in het klooster niet te storen, worde een speeltafel uit refter en<br />

kloostergang verwijderd en gebracht onder het laatste afdak in de<br />

tuin. Commensalen worden voortaan niet meer aangenomen, noch<br />

tijdelijk, noch voorgoed, tenzij met uitdrukkelijk verlof van een<br />

generaal of provinciaal kapittel.<br />

Pfalzgraaf Wolfgang Wilhelm von Neuburg, die na de Kleefse<br />

successieoorlog door het verdrag van Xanten in 1614 het gebied<br />

van Gulik-Berg toegewezen kreeg, was zo spoedig daarna katholiek<br />

geworden, dat hij de echtheid zijner bekering meerdere malen wilde<br />

bewijzen. Daarvandaan wel zijn interesse voor de kruisheren van<br />

Diisseldorf en zijn wens, dat de theologie in dat huis zou ondergebracht<br />

worden. Het provinciaal kapittel van 1623 te Venlo is<br />

daarop ingegaan. De cursus der theologie moest daar goed geregeld<br />

zijn. Vorig jaar hadden de visitatoren dat niet kunnen<br />

voorzien. Op 25 September was H. W. Verheijen met Joh. Busaeus<br />

weer daar, voornamelijk om hun aanwijzingen te geven voor de<br />

studenten, als een aanvulling van de vorige visitatie. Deze betreffen<br />

in hoofdzaak het liturgische leven. Wegens' gebrek aan tijd<br />

achten zij het raadzaam op feriale dagen priem, terts, sext, noon<br />

en vespers devoot te reciteren. De completen worden iedere dag<br />

gezongen. De litanie wordt door een priester in superplie, geknield<br />

met twee acolieten gelezen of gezongen voor de noden van deze<br />

tijd. Als de stof voor de meditatie in het koor voorgelezen is<br />

(tenzij men het 's nachts beter vindt) houde men een kwartier<br />

meditatie. Als er vrijdags of anders preces communes zijn, zitte men<br />

op de beurt met witte stool biddend voor het allerheiligste Sacra<br />

ment. De ceremonien dienen verricht volgens de rubrieken van<br />

het Romeins officie. Tijdens de recreatie zouden ze een moment<br />

moeten oefenen om ze alle gelijk te verrichten. Wierook wordt<br />

gebruikt op donderdag, vrijdag en zaterdag en simplexfeesten bij<br />

het evangelie en bij de opheffing. Bij duplex-feesten ook bij de<br />

offerande ; bij tota-duplicia ook bij het nadertreden aan het altaar,<br />

(waarvoor we reinheid en bijzondere verzorging ten zeerste aan-<br />

12 In een van de twee copieen (Ann. Ill, 192, 195, nr. 231 en 236) van dit<br />

relict staat er hier dit nog bij : si quis vero ab hora aliqua canonica sine his (h.e.<br />

infirmitate vel gravi necessitate) et absque licentia se absentaverit poena sessionis<br />

ad terram et carentia portionis aut portionum pro discretione R.D. prioris corrigantur.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 39<br />

bevelen). De dagorde voor de studenten hebben de visitatoren<br />

apart gegeven. Om vijf uur worden ze gewekt. Een kwartier medi-<br />

tatie voor de studie. Om zes uur de priem. De tijd voor de kleine<br />

uren kan voor de studenten blijven, zoals hier gebruikelijk was :<br />

priem, terts (sext ?) voor de conventmis ; de noon direkt na tafel<br />

en daarna colloquium tot een uur, waarvoor dan het colloquium<br />

na de vespers wegvalt. Dinsdags en donderdags hebben ze vrij om<br />

te spelen en te musiceren ; op zon- en feestdagen tot twee uur,<br />

behalve op de voornaamste feesten 13, wanneer ze het hele officie<br />

van de dag en van de nacht zingen. Om 5 uur avondeten 14 en een<br />

half uur colloquium. Oefeningen in vernedering en versterving,<br />

die de orde heeft, moeten we vernieuwen en voortzetten, zoals de<br />

vernedering voor de H. Communie15, en die in de advent of in<br />

de vasten gebruikelijk zijn 16.<br />

Op 9 mei 1632 gaven fr Paulus Reineri, provinciaal der Maas-<br />

provincie en fr Henricus Waltheri, provinciaal der Rijnprovincie<br />

en hun assessoren (voor de Maasprovincie Godefridus a Lith, prior<br />

te Venlo, en Leonardus Campius, prior van Hohenbusch, en voor<br />

de Rijnprovincie Goswinus Judenus, prior van Emmerik en Clamor<br />

Averkamp, prior van Marienfrede) een relict van het provinciaal<br />

kapittel, dat in Venlo werd gehouden. Op de eerste plaats wijzen<br />

ze op de observance van de volmaakte armoede volgens voorschrift<br />

van regel en constituties en van het generaal kapittel. Alle confra-<br />

ters zouden de visitatoren duidelijk inzicht moeten geven. Het<br />

gaat vooral over afstand van geld of bezit in welke vorm ook, over<br />

het gebruik van wollen ondergoed, het verwijderen van veren<br />

bedden en het inrichten van een gemeenschappelijk vestiarium.<br />

Het capitulum quotidianum, waarvan de constituties spreken, worde<br />

niet meer als een week uitgesteld ; alle veertien dagen geven de<br />

prioren, zelf of door een ander, een aansporing tot observantie.<br />

Over niet geregistreerde ontvangsten moeten de prioren of de<br />

procuratoren minstens eens per jaar verantwoording afleggen voor<br />

het convent en de visitatoren. Wie de bijdragen voor noviciaat en<br />

13 exceptis principalioribus.<br />

14 signum pro cena vel collatione in Ecclesia detur.<br />

15 prostratie met confiteor ?<br />

16 oscula pedum et alia exercitia religiosa ... tune commensales ... a refectorio<br />

arceantur.


40 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

studie nog niet betaald heeft, moet dat binnen drie maanden doen<br />

op straffe van het dubbele bedrag. Zij die naar het noviciaat of<br />

naar een studiehuis gestuurd zijn, kunnen door de prioren niet<br />

teruggeroepen worden zonder toestemming van het provinciaal<br />

kapittel. De filosofie is in Briiggen, de theologie in Diisseldorf ;<br />

het noviciaat blijft in St Agatha. De namen van de novicen en<br />

studenten worden genoemd, evenals verplaatsingen 17.<br />

Op 24 april 1633 werd een provinciaal kapittel gehouden in<br />

St Agatha. Paulus Reineri, provinciaal der Maasprovincie, Henricus<br />

Waltheri, provinciaal der Rijnprovincie en him assessoren Arn.<br />

Jordens, prior van Dusseldorf, Leon, van Ruweel, prior van<br />

Schwarzenbroich, Walter Ledmat, prior van Beijenburg, Adolf<br />

Offerhausen van Briiggen, beginnen hun relict aldus : ,,Daar<br />

volgens de H. Schrift een niet gehouden belofte God mishaagt,<br />

moeten we er voor zorgen, dat we, wat we den Heer onzen God<br />

beloofd hebben, trouw vervullen ; wat zoveel beter gaat, als we<br />

ons gelijkermate houden aan regel en constituties". Daarvoor<br />

worden, in een zin, de bepalingen van verleden jaar herhaald.<br />

Ieder, die een taak heeft make binnen een maand een inventaris<br />

op van alle roerende en onroerende goederen, die onder zijn zorg<br />

vallen. Deze inventaris moet bij de visitatie voorgelegd worden.<br />

Ook de vestiarius maakt een inventaris op. De cellen moeten er<br />

uitzien, zoals het voor arme religieuzen past. Daarom moeten<br />

visitatoren en prioren de cellen der broeders meermalen bezoeken,<br />

het overtollige wegnemen en het noodzakelijke bezorgen. Voor<br />

17 Pro studio philisophico continuamus conventum nostrum pontis coeli et ad<br />

illud destinamus fr Gerardum Golt S. Agathae, fres Adrianum Cracht et Johannem<br />

Hees, Embricenses, fres Henricum Holthuysen et Ernestum Onkelbach post professionem<br />

Dusseldorpenses, frm Tilmannum Erckelents, Wickradiensem, frm Conrardum<br />

Haren Altinemoris, frm Johannem Cornelium pontis coeli, frm Henricum ab Aken<br />

eiusdem, frm Antonium ab Oell Ruremundensem post professionem, fr Johannem<br />

Silvaeducis, frm Johannem Fabricium S. Helenae.<br />

Pro studio theologico ad requisitionem serenissimi principis Neuburgici ordinamus<br />

conventum nostrum Duysseldorpensem et ad illud destinamus fres Theodorum Reneri<br />

et Johannem Georgii S. Agathae, frm Johannem Spyck b. Mariae pads, frs Gerardum<br />

Lendt et Jordanum de Raedt Embricenses, frm Johannem Linden pontis coeli,<br />

fr Johannem Campium Altinemoris et praeter hos ad hanc gratiam conventuales<br />

ibidem, qui vacare possunt, admittimus.<br />

Pro loco novitiatus continuamus conventum nostrum S. Agathae ... frm Florentium,<br />

frm Cornelium, frm Laurentium, ibidem susceptos, frm Johannem van Bree Venlonensem,<br />

frm Ernestum Duysseldorpensem, fr Georgium S. Helenae, fr Henricum<br />

Coloniensem,


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 41<br />

recreatie menen we, dat het voldoende is, wanneer de broeders<br />

eens in de week vrij hebben om te spelen. In de advent en de vasten<br />

is het aan de prioren overgelaten het verlof niet te geven. Brieven<br />

worden ter verzending open bij de prior gebracht. De bijdragen<br />

voor studenten en novicen worden vastgesteld : Dulken, Duisburg,<br />

Ehrenstein en Glindfeld kunnen niets betalen ; de overige 16 huizen<br />

betalen 160 rijksdaalders ; de andere 209,5 rijksdaalders worden<br />

verdeeld per kop voor 23 studenten en novicen (o.a. 3 van<br />

St Agatha), behalve de conventualen. De studenten moeten hun<br />

prioren niet lastig vallen voor reizen naar hun eigen convent of<br />

elders, maar afwachten tot de locale prior er om vraagt; en dan<br />

niet meer als tweemaal per jaar. Enige confratres worden ver-<br />

plaatst18. Godefridus Paedtsy uit Cuijk wordt wegens zijn ver-<br />

diensten voor de orde, vooral voor St Agatha, participans verklaard<br />

aan de verdiensten en goede werken der beide provincies.<br />

Er is nog een visitatie-relict van prior Verheijen bewaard geble-<br />

ven. Het is een concept met aanvullingen en verbeteringen en heeft<br />

geen datum. Een andere hand schreef op de margo ,,ca 1635".<br />

Op het generaal kapittel in mei 1634 was Godefridus van Lith,<br />

prior van Venlo, benoemd tot vicaris generaal van de Maas-<br />

provincie19. Wickrath behoorde tot de Maasprovincie. Normaal<br />

visiteerde de nieuwe vicaris generaal. De visitatie door prior<br />

Verheijen zal eerder gehouden zijn. Het relict bevat volgende<br />

bepalingen : de eredienst ligge de confraters aan het hart20 ; daar<br />

ze met te weinig zijn om steeds te zingen, zouden ze toch klaar,<br />

rustig en eerbiedig moeten koreren, opdat het God behage en de<br />

mensen stichte. Preken en katechetische instructies moeten ze met<br />

ijver houden, vooral wegens de zielzorg, die ze daar hebben.<br />

Omdat de prior-pastoor met zijn zwakke gezondheid en zijn werk<br />

daar niet altijd voor zorgen kan, zullen de confraters, die het wel<br />

en beter kunnen, dat doen : in de hoogmis de pastoor of fr<br />

Tilmannus (die we hem als helper toewijzen) of fr Petrus 21. Een<br />

18 Ann., Ill, 201, 202.<br />

19 Def., 458.<br />

20 vobis cordi sit.<br />

21 Deze prior kan Leonard Ruweel-Ingenhous (Ruwell, Rouwels, Ingenhuis,<br />

Husius) niet zijn. Dat was nog geen versleten man. Na zijn prioraat in Wickrath<br />

1621-27, was hij prior in Schwarzenbroich 1627-37, weer in Wickrath 1637-42 en<br />

in Venlo 1642-56. Prior moet toen geweest zijn Thomas Buchler uit Gladbach, die


42 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

goed voorbeeld helpt anderen : daarom geen persoonlijk bezit,<br />

apostolische armoede en gemeenschappelijk leven. Om de kuisheid<br />

zeker en smetteloos te bewaren, verbiedt de visitator, dat vrouwen<br />

worden toegelaten in het gedeelte waar de cellen zijn en in de<br />

kloostergang ; de huur van kamers in het gedeelte waar de cellen<br />

zijn, moet opgezegd worden. In de kruisgang (in ambitu) moeten<br />

twee afscheidingen gemaakt worden, waardoor een gedeelte alleen<br />

voor de kruisbroeders gereserveerd wordt22. De prior moet bezorgd<br />

zijn voor klooster en parochie en mag de geregelde instructie en<br />

vermaningen, vooral op de in de orde gebruikelijke tijden niet<br />

verwaarlozen. Hij moet zelf voorgaan.<br />

Ondanks de winter moet prior Verheijen in het voorjaar van<br />

1634 nog in Keulen gevisiteerd hebben. Bij zijn nagelaten papieren<br />

is nog een brief van 14 maart 1634, waarin Clamor Averkamp,<br />

prior van Marienfrede hem schrijft, dat hij van het succes van de<br />

visitatie in Keulen gehoord heeft en van andere maatregelen, die<br />

de provinciaal nam voor de studiehuizen. Hij zou het convent te<br />

Keulen willen feliciteren met de nieuwe supprior, Gerardus Lent23<br />

en hoopt, dat deze veel kan bijdragen voor de hervorming van het<br />

convent. Maar het hoofd daar is ziek. Het is een vraag, of dat<br />

niet zijn invloed heeft op onze jonge mensen, die daar studeren.<br />

als supprior en procurator zijn registrum seu liber rationis begon en ook als prior<br />

1627-36 de boekhouding verder bijhield tot aan zijn dood. (R. Brandts, Vnventar<br />

des Archivs der Pfarrkirche St Antonius in Wickrath, Dusseldorf, 1957, 79 ; R.<br />

Haass, o.c, 204, 207; Ann., Ill, 186). Hij stierf in 1636 door de pest; zou uit<br />

privaatvermogen bijgedragen hebben aan de restauratie van het klooster. (Haass,<br />

o.c, 205, teruggaand op Jos. Husmann, Th. Trippel, Geschichte der ehemaligen<br />

Herrlichkeit bzw Reichsgrafschajt und der Pfarre Wickrath, Giesenkirchen, 1909-11,<br />

II, 83-84.) Dat zullen de bijzondere inkomsten van de prior zijn, zoals in 1624 in<br />

Keulen, en 1632 in Venlo. Tilmannus Brewer (Breuwer) was in 1636 pastoor in<br />

Wegberg, in 1639 supprior in Helenenberg, ondertekende mede in 1681, toen de<br />

strijd met Reichsfreiherr von Quadt werd bijgelegd als supprior en senior van<br />

Wickrath (Haass, o.c, 198, 225, 226 ; Def., 466 ; Brandts, o.c, 71). Petrus Loven<br />

wordt als sacrista vermeld in 1626-1634 (Brandts, o.c, 80), als pastoor in<br />

Borschemich, Kr. Erkelenz, in 1627 (Haass, o.c, 212), verplaatst naar Beyenbure<br />

in 1648 (Def., 473).<br />

22 Wickrath had een hogere school, oorspronkelijk een kloosterschool, die onder<br />

Johannes Buchlerus als rector, 1595-1623 naam had. In 1624 staat magister Johannes<br />

Buchlerus moderator scholae Wickradiensis, als participans in de lijst der overledenen<br />

(Ann., Ill, 140; Def., 446). Thomas Buchlerus, prior 1627-36, eveneens uit<br />

Gladbach, noteert in zijn Registrum, in verband met het convict, dat met het<br />

klooster verbonden was, namen van studenten uit de adel en de burgerij (van Bylandt,<br />

van Elmpt, von Frentz, von Palant ; Brandts, o.c, 80). In verband met dit convict<br />

is het verhuren van kamers binnen het klooster en het aanbrengen van afscheidingen<br />

in de kruisgang begrijpelijk.<br />

23 Gerardus Lent studeerde in 1632 nog theologie in Dusseldorf.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 43<br />

Als hij meent, dat wij hem onrecht gedaan hebben, laat hem met<br />

ons voor de oversten samenkomen en hij zal inzien, dat hij noch<br />

naar goddelijk recht, noch naar menselijk recht in zijn ambt ge-<br />

handhaafd kan worden.<br />

Op 16 mei 1634 was de laatste dag van het generaal kapittel.<br />

Vier of vijf dagen zullen ze wel hebben moeten lopen van Hoei<br />

tot Bruggen. Daar werd op 22 mei een bespreking gehouden door<br />

prior Verheijen met de nieuwe vicaris generaal der Rijnprovincie,<br />

Leonardus Campius, prior van Hohenbusch en de prioren van<br />

Dusseldorf en Bruggen om de bijdragen te taxeren voor de studiehuizen<br />

voor het studiejaar 1633, dat eindigde met het generaal<br />

kapittel van 1634. Het betreft Dusseldorf voor de theologie (sinds<br />

1632) en Bruggen voor de filosofie. Bruggen heeft 5 confraters<br />

meer als hun normaal aantal van 10 fratres chorales 24 en krijgt<br />

dus 5 X 20 imperiales ; Dusseldorf heeft er 4 meer en krijgt dus<br />

4 X 20 imperiales en 40 voor de lector. St Agatha als noviciaats-<br />

huis zou voor 4 novicen 80 imperiales moeten krijgen. Gezien de<br />

financien der orde verlangt prior Verheijen deze niet, opdat de<br />

orde ook St Agatha moge helpen 25 als het noodzakelijk zou wor<br />

den. Prior Verheijen moet wel aan de plakkaten gedacht hebben.<br />

15 mei 1635 is hij weer in Schwarzenbroich om de huizen te<br />

taxeren voor de bijdragen aan de studiehuizen. Het generaal kapit<br />

tel van 1634 had Keulen aangewezen voor de theologie. De prior<br />

van Keulen, Johannes Busaeus was toen definitor. Binnen een jaar<br />

wilde de prior van Keulen de studenten niet meer, hoewel hij er<br />

zelf om gevraagd had en prior Verheijen, in opdracht van de<br />

generaal de theologie-cursus daar geopend had. Prior Verheijen<br />

heeft de studenten dan weer moeten terugroepen 26. Hij was geen<br />

provinciaal meer, en moet dus wel een speciale opdracht van de<br />

generaal gehad hebben. Het zal meer aan zijn persoonlijk gezag<br />

gelegen hebben, dat hij de huizen kon taxeren voor de bijdragen.<br />

Met de lector mee had het convent van Keulen toen 19 fratres<br />

24 Op een van de papieren staan ze opgeteld : prior, procurator, lector, fr<br />

Holthuyss, fr Johannes, fr Lambertus, hi sacerdotes, fr Johannes Glintfeldt, fr<br />

Tilmannus Wickradiensis, fr Andreas Cracht Embricensis, Johannes Hees Embricensis,<br />

fr Gerardus Golt St Agathae, fr Antonius Ruremundensis, fr Ernestus Duysseldorpensis,<br />

fr Cornelius Bruggensis, fr Henricus ab Aken.<br />

25 succurrat in corpore vel membris pro necessitate, quae evenire posset.<br />

2* Cfr. Ann., Ill, 205.


44 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

chorales, vijf meer als het officiele aantal, en kreeg dus 5 X 20<br />

imperiales. De lector heeft drie maanden geen lessen gegeven en<br />

krijgt daarom 34 imperiales. Briiggen had vier studenten meer als<br />

het officiele aantal van 10 en kreeg dus 4X20 imperiales. Briiggen<br />

heeft een afschrift van de lijst der getaxeerde bijdragen, ondertekend<br />

door de generaal.


GEBRUIKEN<br />

Henricus Waltheri Verheijen kreeg op het generaal kapittel van<br />

1634 opdracht om met Nicolaus Pasport, oud-supprior van Hoei,<br />

consuetudines te verzamelen en deze aan het volgende generaal<br />

kapittel voor te leggen. Daar zou dan over gediscuteerd worden<br />

en als ze goedgekeurd werden, zouden ze verplichtend worden 1.<br />

Op het volgende generaal kapittel, 1639, werd niet gesproken over<br />

een liber consuetudinum, althans niet in het relict. Een gewoonte<br />

is een interpretatie van de wet. Locale nuancen kunnen niet alge-<br />

meen verplichtend gelden. H. W. Verheijen is wel begonnen met<br />

een inleiding. Daar de definitoren hem de opdracht gegeven heb-<br />

ben, wil hij de statuten nagaan en daarbij aantekeningen maken.<br />

,,Z6 beginnen de statuten : Daar we volgens voorschrift van de<br />

regel een hart en een geest moeten hebben in de Heer, is 't wense-<br />

lijk dat alien met de nodige zorg him best doen om dit voorschrift<br />

te volgen, zoals er maar een doel van alien is, waarnaar geestelijke<br />

verenigingen streven, waardoor ze bevestigd en bekroond worden,<br />

dat ze een weergave mogen zijn van die zaligmakende eenheid der<br />

hemelse burgers en verheven geesten, waarnaar wij verlangen2.<br />

God verheugt zich zeer, deze eenheid in vrede, zij het in sterfelijk<br />

omhulsel, bij ons te vinden en daarin bij ons te zijn. Daarom zegt<br />

hij : waar twee of drie in mijn naam samen zijn, daar ben ik<br />

midden onder hen3. Vandaar dat hij zo dringend zijn Vader<br />

vraagt: Vader, ik bid U, dat die Gij mij gegeven hebt, een zijn,<br />

zoals ... enz.4 en in deze eenheid het teken der zijnen stelt:<br />

daaraan zullen alien erkennen, dat gij mijne leerlingen zijt, dat<br />

gij liefde hebt voor elkander 5. Vandaar zegt terecht de psalmist zo<br />

mooi, als hij deze in den geest ziet: ziet hoe goed en aangenaam<br />

het is als broeders samen te wonen 6, en S. Basilius : Wat kan men<br />

aangenamer, gelukkiger, mooier uitdenken ? Mensen uit verschil-<br />

lende volken en streken die door een volkomen gelijkheid van<br />

1 stride observandae. Def., 459.<br />

2 Div't Laurentii Justiniani protopatriarchae, Veneti 1524, fol. LXIIv. De<br />

disciplina et perjectione monasticae conversationis cap. VII. gerit in se imaginem<br />

coelestis patriae.<br />

3 Mt. 18, 20.<br />

4 Joh. 17, 11.<br />

5 Joh. 13, 35.<br />

6 Ps. 132, 1.


46 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

zeden en disciplien zo ineengegroeid zijn, dat in meerdere lichamen<br />

maar een geest schijnt te zijn, en wederkerig meerdere lichamen<br />

als instrumenten van een geest gezien worden 7.<br />

In de canonieke orde van het H. Kruis moeten we een hart<br />

hebben in de Heer. 1. Daartoe dient de ene regel, 2. de gelofte<br />

eener professie, 3. de eenvormigheid in de observances. De eenvormigheid<br />

zichtbaar houden in gebruiken, moet de innerlijke<br />

eenheid in de harten verzorgen en weerspiegelen.<br />

Opdat zich hierin niemand vergisse, bepaalt het statutenboek<br />

hoe alien moeten leven. Hieraan kan niemand op eigen gezag iets<br />

veranderen. Ook als het maar kleine dingen zijn, zijn deze niet te<br />

verwaarlozen om niet verder af te zakken. Al heeft de prior in zijn<br />

convent de faculteit om zijn medebroeders te dispenseren, als het<br />

hem goeddunkt, toch moet de dispensatie om geldig te zijn en niet<br />

schuldig voor God, volgens de wil en de wens van de almachtige<br />

God gegeven worden, d.w.z. uit redelijke grond, zonder dat het<br />

recht onrecht wordt en de waarheid geweld wordt aangedaan.<br />

Voor dispensatie is volgens de doctores een dubbele reden nodig,<br />

namelijk dwingende noodzakelijkheid en ware en klare nuttigheid.<br />

Deze faculteit moet de opbouw en niet de afbraak dienen, zoals<br />

Bernardus zegt 1.3, de consid8. Waar noodzakelijkheid dwingt is<br />

dispensatie te verontschuldigen, waar nuttigheid ze vordert is ze<br />

te prijzen. Het nut moet algemeen zijn, niet particulier, want waar<br />

dit niet zo is, is het geen eerlijke verplichting, maar een gemene<br />

vernieling." 9<br />

Bij deze inleiding schijnt het gebleven te zijn. In zijn visitatierelicten<br />

haalt prior H. W. Verheijen meerdere gebruiken aan en<br />

beroept zich zelfs daarop.<br />

Het generaal kapittel van 1614 betreurt, dat de prijzenswaardige<br />

oude gewoonte van 's nachts op te staan voor de metten in<br />

meerdere huizen door de ongunstige tijdsomstandigheden en de<br />

slordigheid van enkele prioren verloren gegaan is, en schrijft voor,<br />

dat in alle huizen, waar de prior vijf of zes medebroeders bij zich<br />

heeft de metten 's nachts gehouden worden 10. In het visitatierelict<br />

7 S. Basilius, PG 31, 1382-1383.<br />

8 S. Bernardus, PL 182, 769, de consideratione lib. 3, cap. 4.<br />

9 non plane fidelis dispensatio, sed crudelis dissipatio.<br />

10 media nocte (quae devotionis arnica). Def., 435.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 47<br />

van 1623 in Duisburg wordt vier uur aangegeven. Hoewel ze in<br />

's Hertogenbosch weten, dat ze, als er negen confraters zijn ", het<br />

nacht- en dagofficie moeten zingen, dispenseert H. W. Verheijen<br />

bij de visitatie vanwege de moeite met de zang, gedeeltelijk naargelang<br />

de rang van het feest12. In Keulen werd het hele officie<br />

gezongen 13. Het provinciaal kapittel van Roermond in 1630 ver-<br />

klaarde, dat de prijzenswaardige gewoonte van 's nachts op te<br />

staan, waar deze in onbruik geraakt was, weer ingevoerd moest<br />

worden, tenzij er redelijke bezwaren waren, waarover de provin-<br />

ciaals moesten oordelen14. Bij de visitatie van 1631 voerde H. W.<br />

Verheijen het weer in in Marienfrede en in Bentlage 15. In 1627<br />

meende het generaal kapittel om verschillende redenen, vooral om<br />

de eenheid en vanwege de studies, dat vier uur voor de metten een<br />

geschikte tijd was 16. In 1634 verklaarde het generaal kapittel, dat<br />

dit bedoeld was voor de studiehuizen. Waar 10 fratres chorales<br />

zijn, conformere men zich aan de oude gewoonte van middernacht<br />

op te staan.<br />

Het provinciaal kapittel van 1632 te Venlo verlengde het verlof<br />

voor fr Johannes Scenck van het klooster te Briiggen voor de<br />

bediening van de kapel te Maashees 17 om zijn moeder te onder-<br />

houden. Hij moest echter het ordeshabijt blijven dragen. Het pro<br />

vinciaal kapittel van 1630 te Roermond wilde, dat het habijt ge-<br />

dragen werd, zowel binnen als buitenshuis 18. Het generaal kapittel<br />

van 1631 verlangde, dat de uitgezondenen voor de zielzorg het<br />

habijt zouden dragen, tenzij reden en noodzaak om het niet te doen,<br />

door de generaal en definitoren op het generaal kapittel erkend<br />

waren19.<br />

Op zijn geschilderd portret te St Agatha heeft Henricus<br />

Waltheri een kleine baard. Het generaal kapittel van 1624 herin-<br />

11 novem in choro fratres. Ann., Ill, 165.<br />

12 1587 : 8 fratres habitantes. Def., 414.<br />

13 diurnum pariter et nocturnum juxta laudabilem domus consuetudinem omnium<br />

fratrum concentu. 1624.<br />

14 Ann., Ill, 184.<br />

15 In Bentlage waren toen 7 chorales.<br />

16 Def., 448.<br />

17 L. H. C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's Hertogenbosch, V, St<br />

Michiels Gestel, 1876. Kerkelijk onderhorig aan het naburige Geisteren.<br />

18 habitum plenum. Ann., Ill, 183.<br />

19 Def., 454.


48 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

nerde eraan dat men volgens de statuten geen baard draagt, tenzij<br />

de magister generaal, d.i. Augustinus Neerius, het wegens noodzakelijkheid<br />

of naburige ketters anders beschikt20. Het generaal<br />

kapittel van 1627 herhaalde, dat niet getolereerd werd baard en<br />

haren te laten snijden, zoals de mensen in de wereld dat doen21.<br />

Het generaal kapittel van 1648 wilde nog, dat zowel pastoors, als<br />

prioren en overige confraters de corona behielden, tenzij in ketterse<br />

plaatsen, waar het wel niet ging 22. Augustinus Neerius droeg in<br />

het begin als generaal geen baard, later wel23.<br />

Het capitulum, dat in de statuten van 1660 en in die van 1868 24<br />

nog quotidianum heet, zal volgens de visitatie van 1623 door H. W.<br />

Verheijen in Venlo minstens om de veertien dagen gehouden worden.<br />

Eveneens in Marienfrede bij de visitatie van 1631.<br />

In 1623 bij de visitatie in 's Hertogenbosch verklaart prior<br />

Verheijen, dat het de gewoonte is in de orde, dat gedurende heel<br />

de maaltijd gelezen wordt25. Hetzelfde nog in hetzelfde jaar bij<br />

de visitatie in Bentlage. Uit dezelfde visitatie in 's Hertogenbosch<br />

blijkt tweemaal, dat zitten op de grond als straf nog bestaat26. In<br />

het visitatie-relict van Diisseldorf in 1623 staat, dat de broeders<br />

na de maaltijd voor dankzegging met de anderen meegaan naar<br />

de kerk.<br />

De gewoonte om niet in de keuken te komen tenzij met verlof,<br />

blijkt uit de visitatie van Marienfrede en die van Bentlage in<br />

1623, uit die van Keulen in 1624.<br />

De gewoonte om de sleutels van de kerk en van de voordeur<br />

's avonds bij de prior te brengen en 's morgens weer te halen, is te<br />

vinden in het visitatie-relict van 1623 te Diisseldorf en te Venlo en<br />

in dat van Emmerik in 1631.<br />

Dat H. W. Verheijen de opdracht van het kapittel, om een liber<br />

consuetudinum te schrijven, niet volbracht heeft, kan zeer goed<br />

20 Def., 444.<br />

21 Def., 449.<br />

22 Def., 471.<br />

23 In het begin had Aug. Neerius nog de corona, zoals ook Aegidius de Vreese<br />

op het titelblad van zijn posthuum in 1665 uitgegeven Aegis Aegidio Vresana, en<br />

zeer duidelijk generaal Georgius Hachten (1677-78). Clairlieu, I960, 52, 53, 54.<br />

24 Dist. II, cap. V.<br />

25 Ann., Ill, 168.<br />

26 poena sessionis ad terrain in prandio. Ann., Ill, 167, 168.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 49<br />

gelegen hebben aan de vraag of men een gebruik, dat zeker niet<br />

algemeen is of misschien reeds in onbruik geraakt is, nog kan<br />

vastleggen om het dan weer als algemeen verplichtend voor te<br />

stellen.


BLOEI EN TWEEDE BALLINGSCHAP<br />

Toen Henricus Waltheri op 22 mei 1634 met de nieuwe vicarisgeneraal<br />

(provinciaal), Leonardus Campius en de prioren der twee<br />

studiehuizen in Briiggen de bijdragen voor de studenten vaststelden,<br />

voegde hij er een postscriptum aan toe. St Agatha had als<br />

gemeenschappelijk noviciaat aanspraak op bijdragen van zeker<br />

80 rijksdaalders \ De prior weet hoe de orde ervoor staat, wil zijn<br />

aanspraak niet laten gelden, in de hoop, dat de orde ook St Agatha,<br />

het convent en de leden, zal helpen, als de nood komt, die komen<br />

kan 2. Hij kon dat: het klooster had zich hersteld en uitgebreid,<br />

doordat ze merkelycke studenten in de kost hadden aengenommen<br />

ende die patrimonien der nieuw-aengenomen religieusen daertoe<br />

geappliceert3. Het moet voor de generaal, Augustinus Neerius, een<br />

vreugde geweest zijn, toen hij in 1635 in St Agatha visiteerde. Hij<br />

is niets tegengekomen waarvoor een bijzondere vermaning nodig<br />

zou zijn. Maar iedereen schiet tekort en in het religieuse leven<br />

betekent niet-vooruitgaan een teruggaan ; daarom wil hij toch een<br />

en ander noemen. Niemand ontbreke bij het koorgebed, tenzij om<br />

een wettige reden en met verlof van de prior, 's Zaterdags of op<br />

een Mariafeest in de week zingen de confraters ter ere van<br />

O.-L.-Vrouw, onze bijzondere patrones : Te Dei matrem laudamus.<br />

Allen zouden moeten letten op het silentium in het koor, in de<br />

kloostergang, dormitorium en refter. Het middagmaal is om 11 uur,<br />

het avondmaal of collatie om zes uur. Wie in opdracht of met<br />

verlof van de prior buitenshuis gaat, kome op tijd weer terug, op<br />

straffe sessionis ad terrain. Niemand ga naar de deur, behalve<br />

wiens taak het is. Daar onze vader Augustinus niet wil, dat men<br />

buitenshuis eet, verbiedt de visitator spijs of drank op de eel te<br />

hebben. Als het teken daarvoor gegeven is, komen alien onmiddellijk<br />

voor de meditatie naar de kerk. Als de prior niet thuis is, vrage<br />

men niet te gemakkelijk verlof om uit te gaan. Wie in de gastenkamer<br />

voorzit bidde na tafel staande en dan worde niets meer<br />

aangeboden. Mogen alien hun gelofte blij en ijverig beleven 4.<br />

1 Volgens het provinciaal kapittel van Venlo in 1632 waren er toen 3 novicen<br />

van St Agatha en 4 van andere huizen.<br />

2 Ann., Ill, 204-205.<br />

a Ann., I, 2, 64.<br />

4 Ann., Ill, 207, 208.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 51<br />

Er waren toen in St Agatha meerdere jonge mensen, die zeer<br />

duidelijk in de dan gebruikelijke formule hun algehele toewijding<br />

hadden uitgesproken of uitspreken wilden : belove dat ick de drij<br />

gelofte der H. Religie van gewillighe armoede, eewijghe reijnigheyt,<br />

ende volcomen gehoorsaemheijt ongheschendt nae den regel<br />

ende Instellinghe des selve heijlighe Ordens totter doodt toe sal<br />

ondert houden. Soo helpe mij Godt. Ende in alle ghevallen, bij soo<br />

veere (dair mij Godt wil voor behuijden) ick van mijn professie<br />

aftvijcke, soo kenne ick mij onteerft ende geprivert van alle recht<br />

der goederen soo wel des Cloosters als de H. Ordens, ende so wel<br />

der geestelijcke als tijdelijcke 5. Ze moeten wel begrepen hebben,<br />

dat er gevaren dreigden voor hun klooster. Prior Verheijen heeft<br />

hun dat zeker niet verborgen. En toch zijn er onder zijn prioraat<br />

een hele rij in St Agatha ingetreden. In het archief en het necrologium<br />

zijn zeker de meeste namen terug te vinden6.<br />

In de Annales wordt de lijst van overledenen onderbroken met<br />

Hie siste viator, in korte tijd heeft de dood acht jonge mensen uit<br />

onze groep weggehaald, van wie we grote verwachtingen hadden.<br />

De een heeft zijn weg snel afgelegd, de ander leert er onthechting<br />

door en een grotere overgave aan God.<br />

Een deductie over de lotgevallen van het klooster van 1581 -<br />

ca. 1640 7 vermeldt: int Jaer 1633 synt door die inlegeringen van<br />

Croaten ende int fortificeeren vant Genneper huyssalle des convents<br />

bowhoven affgebroken ofte verbrant, uytgenoomen eenen, den<br />

Heyterack. De Croaten versterkten het huis van Gennep, waren<br />

dus huurlingen aan Spaanse zijde. Er werden weer sauvegardes<br />

nodig. De eerste werd gehaald te Stevensweert bij Franciscus de<br />

Moncada, markies d'Aytona, op 30 juli 1635 8; een tweede te Goch,<br />

bij Ferdinand, de Infant van Spanje op 19 augustus 1635, die<br />

5 G. Van Hoorn, Memoriale, in Cruciferana 21, Amersfoort 1962, 28.<br />

6 Inv. 2, 5, 165. Adrichomius Jac. ; Ancker, Alb. van den ('s Hertogenbosch) ;<br />

Biel, Laurentius (Nijmegen) ; Canter, Stephanus ; Christianus Cornelii; Henricus<br />

Cornelii; Joh. alias Hagen (Grave) ; Ebben Petrus (Gennep) ; Engels (Engelkens) ;<br />

Bernardus Georgii ; Joh. Golt; Gerardus Henrici Jac. (Ravenstein) ; Hendriks, Jan<br />

(Sambeek) ; Honnen, Wilh, Nijmegen ; Lamerts, Simon ; Linden Corn, van (Antwerpen)<br />

; Jansen, Bartholemeus (Jansz. van der Hagen) ; Jansen, Nic. (Schijndel) ;<br />

Os, Florentius van ('s Hertogenbosch) ; Pieck, Arn. Reneri ; Theod. Sartorius;<br />

Petrus (Straelen) ; Siegers, Joh.; Stayck (Scayck ?), Henricus; Teunissen, Peter;<br />

Vinckelbach, Edmundus ; Waterlaet, Lamb, van de (Beers).<br />

7 ASA, Inv., 361.<br />

8 ASA, Inv., 319.


52 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

toen met een leger daar geweest moet zijn. Op 25 September 1635<br />

werd deze sauvegarde officieel van uit Brussel gegeven9. Deze<br />

moet een bescherming zijn voor het klooster, prior en conventualen,<br />

Gerard Leunissen agent et Jean Wolters, bourgois de la ville de<br />

Gravej frere dudict prieur et receveur du dit cloistre, leurs servi-<br />

teurs, domestiques et les estudians y demeurans, grains, fourrages,<br />

bestiaux, et autres biens y estans 10. Van deze sauvegarde zijn vier<br />

authentieke kopieen bewaard gebleven. Jean Wolters (Wautersen,<br />

Wauterssen, Wolterss, recepteur, receveur), en estudiens (estu<br />

dians) worden in elke kopie genoemd ; Gerard Leunissen niet in<br />

alle. De bevrijdingsoorlog had al lang een godsdienstige motivering<br />

gekregen. De retorsie-plakkaten van de staten-generaal schreven<br />

voor, dat de geestelijken haer sullen hebben te onthouden van alle<br />

exercitie der Rooms che Religie. Op 2 december 1636 verscheen een<br />

Stricter Plakaat tegens de roomse exercitien in de meyerye X1 waarbij<br />

aan alle priesters eenvoudig gelast werd, binnen 14 dagen het land<br />

te verlaten12. Daarmee begon de tweede ballingschap. Op 3 januari<br />

1637 werden de Kruisheren uit hun klooster gezet en gingen de<br />

Maas over. De leerlingen der Latijnse school gingen mee, de<br />

Mookse bergen over, tussen Groesbeek en het Reichswald naar<br />

Kranenburg. Daar was Arnold van Wachtendonk, van de hoge<br />

raad van het hof van Kleef, burgemeester. Deze was 9 november<br />

1627 op verzoek van prior Verheijen door de generaal der orde<br />

tot participans verklaard. Als hij in vorige jaren een weldoener van<br />

het desolate St Agatha was, dan heeft prior Verheijen geweten,<br />

dat hij er ook nu hulp zou vinden. Door enige Latijnse verzen<br />

door de studerende jeugd in Kranenburg opgesteld, is bekend, dat<br />

de kruisheren daar in de uytwijck gewoond hebben, terwijl hun<br />

leerlingen bij de verschillende burgers een onderdak vonden13.<br />

Volgens het archief van St. Agatha kwamen 3 januari 1637<br />

8 priesters, 6 clerici, 2 conversen en 5 lekenbroeders naar Kranen-<br />

9 Th. Juste, Histoire de Belgique, Bruxelles, II, 151. Alors (1635) Ferdinand<br />

d'Espagne reprit I'offensive: les redoutables Croates de Piccolomini attaquerent<br />

I'arriere-garde frangaise, qui se retirait a Ruremonde: un autre corps d'armee penetra<br />

dans la Gueldre et surprit ... plusieurs forteresses du duche de Cleves.<br />

10 ASA, Inv., 320.<br />

11 Nikolaas Willems, Kerkelijk Plakaat-boek, 's Gravenhage, 1722, 573-582.<br />

12 L. Emond, Het klooster St Agatha in den lande van Cuyk, in Kruistriomf I,<br />

121.<br />

13 Emond, I.e., 121.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 53<br />

burg14. Op 12 januari 1637 kregen ze van de secretaris van<br />

Frederik Hendrik antwoord op hun rekest, dat ze nog in 1636<br />

hadden ingediend. Ze hadden zich beroepen op art. 3 en 4 van de<br />

capitulatie van Grave in 1602 expresse capitulatien, de welcke<br />

althijt serieuselyck onderhouden sijn geweest, ende oock bij den<br />

Placcaten van Retorsie nyet en syn geannuleert. De secretaris be-<br />

richtte, dat syn hoocheyt die versoeck nyet en hadde willen toe-<br />

staen15. Verblijvende in het Stedeken van Cranenburch in den<br />

lande van cleeff richtte Broeder Hendrick Verheijen, prior van de<br />

cruysbroederen van St Aechten een rekest aan de Ed.mo. Heeren<br />

Raeden van State der vereenichde Nederlanden om bij tijd en<br />

wijle met een broeder naar het klooster te mogen terugkeren. Het<br />

antwoord staat op de margo : De suppliant heeft hem te reguleren<br />

nae de placcaten, dat. 24en Augu 1637. C. M. Huygens16. Toch<br />

hebben ze kans gezien een van hun jonge mensen, Wilhelmus<br />

Honnen, die reeds diaken was en op 14 oktober 1637 stierf, in<br />

St Agatha te begraven17. Op 3 januari 1639 keerden ze naar<br />

St Agatha terug. Twee jaar waren ze met de leerlingen der Latijnse<br />

school in ballingschap in Kronenburg en voor de winter 1637-38,<br />

toen de prior pastoor in Gennep was benoemd, met enkelen in<br />

Gennep. Wijnants schreef, dat ze in processie terugkeerden om<br />

school en koorgebed voort te zetten18. Het zal meer van een<br />

bedevaart hebben gehad als van een manifestatie.<br />

14 ASA, Inv. 5.<br />

15 ASA, Inv., 358.<br />

16 Ibid., 359.<br />

17 Necrologium : exilii nostri temp ore hie sepultus.<br />

18 Ann., II, 132.


PASTOOR IN GENNEP<br />

Het generaal kapittel van 1624 betreurde, dat enkelen buiten<br />

weten en zonder verlof van de oversten geprobeerd hadden een<br />

pastoraat of ander kerkelijk beneficie, zelfs van Rome, te verkrijgen.<br />

Zulken kunnen in de beneficies der orde niet meer delen,<br />

noch in leven noch bij de dood. Als zij op welke tijd ook bij ons<br />

zouden willen terugkomen, worden ze absoluut niet aangenomen1.<br />

Er moeten in die tijd enkele gevallen geweest zijn, waar het<br />

beneficie gezocht werd, en als dat zonder verlof gebeurde, met<br />

onafhankelijke beschikking, was de armoede verloren. Het generaal<br />

kapittel van 1631 riep vier Kruisheren naar het klooster terug2.<br />

In 1639 staat bij de benoemingen twee keer, dat iemand werd<br />

teruggeroepen van een pastoraat3, en werd Petrus Henningii van<br />

Glintfeld vanwege de nood der vervallen kerk van Diidinghausen,<br />

daarheen gezonden voor het voorlopige beheer4. Menig klooster<br />

heeft in de zielzorg geholpen. Hoe prior Henricus Waltheri<br />

Verheijen er toe kwam het pastoraat van Gennep aan te nemen,<br />

wordt duidelijk uit het Stiftsarchiv te Xanten 5. Op 30 September<br />

1637 schreef prior H. W. Verheijen een brief aan de aartsdiaken<br />

te Xanten : hij had al eerder contact gewenst en diens mening over<br />

hun situatie willen weten, vooral omdat Paulus Reineri op over-<br />

name van het pastoraat van Gennep geinsinueerd had. Hij zegt<br />

niet eerst wie Paulus Reineri was ; de aartsdiaken van Xanten,<br />

Joh. Sternenberg kent dus Paulus Reineri provincialis Germaniae,<br />

daarna provinciaal der Maasprovincie en rector van het Augustines-<br />

senklooster Jerusalem te Venray. Deze heeft wellicht de praepositus<br />

van Xanten op mogelijke hulp voor Gennep gewezen. Prior<br />

Verheijen schreef : ,,Terwijl onze jammerlijke ballingschap door-<br />

gaat, en we in Kranenburg met zoveel confraters erg bekrompen<br />

zitten en U ons verblijf hier niet graag ziet, is ondertussen Gennep<br />

weer neutraal geworden en hebben meerderen ons geraden het<br />

1 Def., 444.<br />

2 ad ordinem revocatus. Def., 456. Het provinciaal kapittel van 1646 riep Alb.<br />

Tonsorius en Ant. Herck terug : cessat enim aut potius non est in Mis statutaria<br />

causa extra ordinem residendi. ASA, Inv., 147.<br />

3 ex pastoratus deservitura revocatur.<br />

4 ob penuriam ecclesiae. Def., 466.<br />

5 einzelne Pfarreien Nr 24 Gennep.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 55<br />

huis van de adellijke Bering aldaar, dicht bij de kerk, te huren of<br />

te kopen. We hebben wel schrik voor de dichtbijliggende leger-<br />

plaats en gevaar voor oorlogsgeweld, maar de woning is 20 ge-<br />

schikt, dat we nog voor de winter zouden willen overhuizen. En<br />

hoewel het mijn roeping is de stilte te zoeken, ben ik bij onze<br />

verstrooiing en vervolging bereid met mijn confraters de heilige<br />

kerk in nood, zo God wil, met onze zwakke krachten te helpen en<br />

te steunen en 'k wil mijne diensten naar de wens van Uwe Hoog-<br />

waardigheid daarvoor nederig en eerbiedig aanbieden, met de wens<br />

te kunnen helpen en in Gods geest te werken voor het heil en de<br />

bekering der zondaars." Het Stiftsarchiv te Xanten heeft nog een<br />

tweede brief van Henricus Waltheri aan de aartsdiaken van 24<br />

januari 1638, in Oefelt geschreven. Hij heeft inlichtingen moeten<br />

bezorgen over een ongelukkige pastoor, Johannes Wilhelmi, Win-<br />

desheimer van Elisabethsdal6, gewezen pastoor van Baexem, toen<br />

bisdom Luik. Volgens de publieke opinie en de mening van zijn<br />

confraters is hij volkomen ongeschikt om pastoor te worden in<br />

Gennep. Een regeringspersoon had hem geschreven, dat hij niet<br />

zou toelaten, dat hij de administratie kreeg : misschien wel de<br />

exploitatie 7. Hij zou echter reeds benoemd zijn. De burgers van<br />

Gennep waren al op de hoogte, en ze hebben geprobeerd de<br />

regeringspersonen te bereiken, maar vanwege het hoog water en<br />

de gladheid konden ze niet in Emmerik komen. In vertrouwen op<br />

Gods voorzienigheid zal prior Verheijen zijn best doen om tot een<br />

goede oplossing te komen, en alvast gehoorzaam de machtiging<br />

voor verzorging der parochie Gennep, die de aartsdiaken van<br />

Xanten hem stuurde, aanvaarden. Hij wil deze echter niet uit-<br />

oefenen, voordat de opdracht aan de pastoor van Beugen is inge-<br />

trokken. Als dat zou kunnen door de brenger van deze brief, zou<br />

dat de inwoners van Gennep zeer aangenaam zijn. Aanstaande<br />

zondag hebben ze een eerste H. Mis van een neef van kanunnik<br />

Holt van Xanten. Daartoe nodigt de prior de aartsdiaken met<br />

genoemde kanunnik uit. De prior wil dan beginnen met de over-<br />

6 Te Nunhem. J. Habets, Geschiedenis van het tegenwoordig bisdom Roermond.<br />

Ill, Roermond, 1892, 686.<br />

7 D. Coenen, Die katholische Kirche am Niederrhein von der Reformation bis<br />

zum Beginn des 18. Jahrhunderts, Munster 1967, 121. Entweder verkauften die<br />

Rate vakante Pjriinden direkt an geistliche Interessenten, oder sie iiberliefien protestantischen<br />

Predigern und anderen Personen, die sie dann meistbietend an katholische<br />

Bewerber versteigerten.


56 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

name van de administratie in plaats van genoemde pastoor, tot de<br />

aartsdiaken het geschikt vindt hem of een ander door de heren<br />

van de regering te laten benoemen 8. Hij wil morgen weer naar<br />

Emmerik gaan om met de heren der regering daarover te spreken.<br />

In een postscriptum laat de prior volgen, dat ze in Emmerik zijn<br />

testimoniales hebben van de schrijver van het land van Cuijk en<br />

van de secretaris van Grave. Georg Wilhelm von Brandenburg<br />

moest volgens het verdrag van Xanten van 1614 de verschillende<br />

religies in het land van Kleef gelijke rechten toestaan. Normaal<br />

was het toen, dat de aartsdiaken van Xanten - een deel van het<br />

aartsbisdom Keulen - iemand aanwees, die dan door de regering<br />

of haar regionale vertegenwoordiging werd benoemd. Zo kreeg<br />

prior Verheijen een benoeming als pastoor van Gennep, gedateerd<br />

15 maart 16389. Wie er nog voor de winter van 1637-38 van<br />

Kranenburg naar Gennep overgehuisd is, is niet bekend. Dat de<br />

ballingschap in Kranenburg in de Annales in een zin met de terug-<br />

keer wordt genoemd, laat vermoeden, dat de meesten met de<br />

leerlingen der Latijnse school toch wel in Kranenburg gebleven<br />

zijn totdat ze 3 januari 1639 in processie zijn teruggekeerd10. De<br />

prior is zeker mee teruggekeerd en moet zijn werk in Gennep wel<br />

dadelijk aan een ander hebben overgedragen. Dat zal zeer waar-<br />

schijnlijk Johannes Georgii of Jorissen zijn, die op het generaal<br />

kapittel van 1648 als concionator naar Wickrath werd verplaatstX1<br />

en in het necrologium van St Agatha op 17 oktober als overleden<br />

in 1658 vermeld wordt met ,,eertijds pastoor in Gennep" 12. Prior<br />

Verheijen zal meerdere malen vanaf de Mookse bergen, vanaf de<br />

weg van Kranenburg naar Gennep, met een gebed naar St Agatha<br />

gekeken hebben.<br />

8 quousque visum juerit Vre Rme Gre vel collatio nobls vel alterl a DD Clariss.<br />

de Regimine fiat.<br />

9 Von Gottes gnaden Wir Georg Wilhelm dess Heyl. Rom. Reichs Erzz-Cammerer,<br />

unnd Churfurst in Preufien zue Cleve, Gulich ... Graff zue der Marck unnd<br />

Ravensberg, Herr zue Ravenstein Thun kundt unnd tiigen unserm Ambtman Schulteissen<br />

unnd andern unsern Beambten zue Gennep, wie auch insonderheit den<br />

Vorstehern unnd samtlichen Einwobnern daselbst unnd sonsten menniglicben hiemit<br />

zuwissen. Alss sich newlicher Zeit die Pastorei zue bltem Gennep erlediget, unnd<br />

unns anderwertiglich zuersetzen heimbgefalien dass wir darauff vorweisnen dieses<br />

Henricum Wolteri Verheijden mit solcher vacirenden Pastorei aus unns zustehender<br />

gerechtigkeit bin wiederumb gnedigst providirt haben.<br />

10 Ann., II, 132.<br />

11 Def., 473.<br />

12 Ann., II, 141 : olim.


GRAVAMINA<br />

Bij de papieren van prior Verheijen te St Agatha liggen acht<br />

bladzijden met gravamina, bezwaren, tegen de generaal Augustinus<br />

Neerius. Het is een copie van de hand van Wynantz. Volgens het<br />

onderschrift zijn deze in 1639 aan de generaal gezonden door de<br />

definitoren, die in mei van dat jaar gekozen waren. Zij voelen zich<br />

verplicht en opgevorderd 1 deze bezwaren aan zijne hoogwaardige<br />

paterniteit voor te leggen, met de raad zijn ambt neer te leggen<br />

en zich in een klooster, dat hij wenst, terug te trekken. Hermans<br />

heeft het wel niet kunnen geloven. Hij moet deze papieren gezien<br />

hebben, want als hij de kwestie van Falkenhagen vermeldt, geeft<br />

hij precies de wporden van het gravamen, dat de generaal dit deed<br />

non praehabito S. Ordinis patrum sufficiente assensu2. Het is<br />

inderdaad vreemd, dat Wijnantz bij het copieren der onderschriften<br />

wel de naam van Henricus Waltheri Verheijen prior Agathensis en<br />

bij de vierde definitor Adolphus Offerhausen prior Dusseldorpiensis<br />

vermeldt, maar bij de prior Altinemoris en bij de Coloniensis<br />

de naam openlaat, terwijl juist hij deze toch wel had kunnen lezen<br />

o£ had kunnen invullen. De namen, die in de gravamina genoemd<br />

worden : Dans, Walterus a Castro en Voet zijn te identificeren.<br />

In die tijd was het zeer gebruikelijk eventueel te protesteren door<br />

gravamina in te dienen3.<br />

De bezwaren waren als volgt:<br />

1. De generaal heeft eigenmachtig de rechten op Falkenhagen<br />

laten vallen4.<br />

2. Het generaal kapittel wil proberen deze terug te krijgen. De<br />

kosten voor dit proces zal de generaal moeten dragen.<br />

3. Het geld van Falkenhagen moet voor heel de orde gebruikt<br />

worden.<br />

4. De kosten voor de pontificalia, die volgens de apostolische bul<br />

1 ad providendum de remedio shut obligati et requisiti.<br />

2 Ann., I, 2, 43.<br />

3 D. Coenen, Die katholische Kirche am Niederrhein von der Reformation bis<br />

zum Beginn des 18. Jahrbunderts, 101, n. 26. Gravamina ... wurden im 17. Jahrhundert<br />

massenhaft abgefafit und vorgetragen ... und zwar sowohl von Katholiken<br />

als auch Protestanten.<br />

4 Het geld voor Falkenhagen kwam in 1628. Moeilijkheden daarover hebben<br />

geduurd tot 1648. Weiss, o.c, 116; Def., All.


58 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

door het convent van Hoei gedragen kunnen worden 5, waarover<br />

de orde niet is gehoord, en waarvan ze geen voordeel<br />

heeft en de kosten voor het geschil met pater Voet, destijds<br />

prior van Yvois-Carignan6, en met Pater Servatius, oud-<br />

procurator van Hoei7, hoeven door de orde niet gedragen te<br />

worden : dat nemen we dus niet.<br />

5. De definitoren worden in him taak gehinderd. De generaal<br />

reserveerde zich de visitatie van Aken. Pater Bonna, Augustinus<br />

a Quercu en anderen kwamen op de derde dag van het kapittel<br />

na de vespers met de nodige herrie eisen, dat de definitoren<br />

zouden ophouden met definities. Het is meer gebeurd, dat de<br />

definities de vierde dag werden gepromulgeerd : na vijf jaren<br />

is er veel te behandelen : voor de controvers tussen de generaal<br />

en Pater Dans zou men meer tijd moeten hebben, een vierde<br />

dag aan het kapittel moeten toevoegen 8: Walterus a Castro<br />

werd op het generaal kapittel van zijn taak als supprior van<br />

Schwarzenbroich ontslagen en verplaatst en dan spoedig door<br />

de generaal in zijn ambt en klooster weer aangesteld. Belangrijke<br />

bepalingen van generale kapittels worden niet eens<br />

in het hoofdklooster gevolgd9, nog minder elders in de gallo-<br />

Belgische provincie.<br />

6. Het is bekend, dat de generaal huizen met zware schulden toch<br />

weer geld laat opnemen ; dat voor sommige huizen de visitatie<br />

7, 8 en 9 jaar werd verschoven. Soms wordt een visitatie van<br />

de generaal zo lang en zo duur, dat hij niet veel meer kan<br />

zeggen. Bij visitaties door de generaal en de prior van Dinant10<br />

zijn erg versierde afrekeningen aanvaard en goedgekeurd.<br />

7. Bepalingen van visitatoren maakt de generaal weer ongedaan<br />

door schriftelijk verlof.<br />

8. De generaal heeft meerdere ongeschikte paters als prioren<br />

ingezet.<br />

5 ex fructibus monasterii praefati commode sustentari valet. Ann., Ill, 187.<br />

6 Hermannus Voet, quondam prior Ivodiensis, projessione Leodiemis, in de lijst<br />

der overledenen van 1634. Def., 461.<br />

7 Servatius Dans, prior Vertonensis, overl. 1652. Def., 477.<br />

8 Registrum notarii conventus Huyensis vermeldt onder de capitulares in 1637 :<br />

Nic. Bonhomius senior en Augustinus a Quercu. Univ. Luik, ms 176 (341).<br />

Bibliotheca manuscripta fratrum S. Crucis, I, 9. W. a Castro, Def., 466.<br />

9 Dit wordt bevestigd door de bepalingen van generaal Pierre Blavier in nov<br />

1650. Ann., Ill, 721-724.<br />

10 Henricus Collart, 1634 definitor, 1644 f, Def., 457, 468.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 59<br />

9. De generaal luistert gemakkelijk naar kankeraars en niet naar<br />

personal, die jaren lang verdienstelijk hun werk deden.<br />

10. De generaal zou de bloei van conventen, waar bijzondere<br />

mogelijkheid is, moeten bevorderen. In Aken heeft de prior<br />

de professies af te nemen en de visitaties te houden van de<br />

Cellebroeders en Cellezusters, en moeten ze de preken houden<br />

voor de onlangs opgerichte broederschap ". Naar Maaseik en<br />

Kolen heeft de generaal Frans-sprekende paters gestuurd12,<br />

wel haast ongeschikt voor preken, biechthoren en katechese.<br />

De kans voor een school in Diisseldorf in 1620 was al langer<br />

definitief voorbij13.<br />

11. Gedurende heel de tijd van zijn bestuur zijn er onenigheden<br />

geweest tussen de generaal en zijn ondergeschikten. Er zijn<br />

vooral twee oorzaken, die bij het ouder worden niet minder<br />

worden : lichtzinnigheid en onstandvastigheid w en ten tweede<br />

gebrek aan kennis van het recht, waardoor hij van alles meent<br />

te mogen en te kunnen.<br />

12. Zijn conversatie is gewaagd 15.<br />

13. De definitoren vragen de generaal, de schade te herstellen,<br />

zover het mogelijk is en manen hem zijn ambt neer te leggen<br />

en zich terug te trekken.<br />

Dan ondertekenen ,,de gehoorzaamste zonen van de orde en van<br />

zijne paterniteit, de definitoren van ons kapittel, dit jaar in mei<br />

gehouden".<br />

Een argument voor de authenticiteit der gravamina ligt in het<br />

relict van het generaal kapittel van 1639 16. De prioren van Keulen<br />

en Diisseldorf, de definitoren Clamor Averkamp en Adolf Offer-<br />

hausen, krijgen opdracht om te onderzoeken of het gerechtelijk<br />

mogelijk is het klooster Falkenhagen terug te krijgen. Het kapittel<br />

neemt het geld, dat de Jezuieten betaald hebben, aan als vergoeding<br />

11 Sebastianus-broederschap in 1622, toen er pest was in Aken, opgericht en in<br />

1629 door Urbanus VIII erkend. R. Haass, Die Kreuzherren in den Rheinlanden,<br />

109.<br />

12 connationales suos patres ex linguis differentia.<br />

13 Haass, o.c, 126.<br />

14 naturalis facilitas et agendi inconstantia. Evenals met het capitulum provinciate<br />

van 1630 te Roermond. Ann., Ill, 191.<br />

15 irreligiosa.<br />

16 Def., 464, 465.


60 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

voor de opbrengst der kloostergoederen en niet anders ; 20 niet,<br />

protesteert het uitdrukkelijk. De generaal zal verantwoording afleggen<br />

over de vermindering van het kapitaal (die bekend werd)<br />

en ook papieren voorleggen over de besteding van de rest vanaf<br />

het begin, welke in de kast van de definitoren bewaard zullen<br />

worden.<br />

In plaats van een jaarlijkse vergadering van de definitoren en<br />

commissarissen te Hoei maant en vordert het kapittel17, dat de<br />

generaal zijn driejaarlijkse visitatie der orde en de jaarlijkse zijner<br />

eigen huizen, zelf of door een ander, zorgvuldig houdt, dat de<br />

filialen door de prioren der moederhuizen en de huizen der dietse<br />

provincies 18 door de vicarissen gevisiteerd worden. Als verder de<br />

visitaties worden geregeld, wenst het kapittel, dat de generaal de<br />

Frans-Belgische provincie voortaan elk jaar zal visiteren en ze tot<br />

een voorbeeld stellen voor de nodige hervorming in de orde. Dit<br />

zou ook een verklaring kunnen zijn voor gravamen 5, de herrie in<br />

Hoei op de avond van de derde dag van het kapittel.<br />

17 hortamur et respective requirimus.<br />

18 per provincias Germaniae.


PREEK BIJ HET GENERAAL KAPITTEL<br />

Prior Verheijen was in 1612 als prior van Roermond voor de<br />

eerste keer definitor. Sindsdien was hij bij elk tweede volgende<br />

generaal kapittel een der definitoren en overigens ook spoedig een<br />

bijzondere autoriteit. Hij zal daarom wel meerdere keren de preek<br />

bij de eerste zitting van het generaal kapittel hebben gehouden.<br />

De preken die in St Agatha bewaard zijn gebleven, laten door<br />

verbeteringen en aanvullingen zien, dat hij ze goed voorbereid<br />

heeft. Mogelijk zijn ze nog eens opnieuw geschreven, daar ze soms<br />

door of in de verbeteringen onleesbaar zijn. Twee volledige teksten<br />

zijn er zeker bij. De ene begint Ut is qui graviore, de andere<br />

Quandoquidem. De eerste heeft 11, de tweede 12 folio-zijden. Ze<br />

hebben geen datum. Omdat Ut is qui graviore op fol. 6r reeds<br />

voorstelt, dat er meer zorg besteed gaat worden aan het noviciaat \<br />

kan men vermoeden, dat deze sermo gehouden werd in 1620, toen<br />

een gemeenschappelijk noviciaat werd opgericht2. De sermo Quan<br />

doquidem over het belang van de generale kapittels is vermoedelijk<br />

gehouden in 1644. In 1639 kwamen in Hoei op de derde dag van<br />

het kapittel na de vespers enkele paters schreeuwen, dat de defini<br />

toren zouden ophouden met definities te geven. Dit kan goed de<br />

aanleiding geweest zijn voor deze sermo op het eerstvolgende<br />

kapittel. In 1644 werd alleen maar verwezen naar de definities<br />

van de twee laatste voorgaande kapittels ; deze moesten in de<br />

kloosters voorgelezen en doorgevoerd worden 8.<br />

Volgend uittreksel kan tevens een samenvatting zijn.<br />

Ut is qui graviore. Gij zijt het zout der aarde, gij zijt het licht<br />

der wereld4. Helder licht brengt deze dag ... nu gij, aanvoerders<br />

en voornaamste geestelijke leiders en de bloem onzer heilige orde,<br />

op deze plaats zijt samengekomen, met het doel, zou 'k zeggen,<br />

om de waardigheid onzer heilige orde hoog te houden en haar<br />

welzijn te sterken of tenminste om godsvrucht en disciplien, tegen-<br />

1 cuperem autem ego el plurimi mecum, ut circa novitios bene turn moribus, turn<br />

litteris instruendos major quam hactenus ratio haberetur.<br />

2 in Belgio she Germania, in Hohenbusch. Def., 439. In 1631, toen St Agatha<br />

gemeenschappelijk noviciaat werd, preekte Joh. Busaeus ; Ann., Ill, 191.<br />

3 Def., 467.<br />

4 Mt. 5 : 13, 14.


62 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

woordig helaas al te zeer vergeten, in de harten der onzen weer<br />

terug te roepen en aan te wakkeren... Christus heeft beloofd bij<br />

deze vergadering te zijn, toen hij zei: waar twee of meer in mijn<br />

naam vergaderd zijn, daar ben ik midden onder hen... God wil de<br />

mensen door mensen helpen. Het licht van veel fakkels is meer<br />

als het licht van een. ... De herder hoede zijn schapen, bezorge<br />

hun wat ze nodig hebben, geneze de zieken, beware de gezonden.<br />

Zout der aarde en licht der wereld ... niet alleen door het klare<br />

licht van de leer, maar ook van het leven ... ,,Van uw hand verlang<br />

ik zijn bloed" 6 ... Wee de ongeschikte herder, die zijn kudde in<br />

de steek laat6, herder voor het ambt ... de eigen herder heeft zijn<br />

leven gegeven, met zijn bloed betaald ... zoals Hieronymus zegt :<br />

schuld aan een misdaad heeft ongetwijfeld wie verwaarloosde te<br />

verbeteren wat hij had kunnen verbeteren ... Ezech. 34, 3-5<br />

Herder is wie het welzijn zijner schapen zoekt, niet het zijne ... de<br />

huurling loopt weg...<br />

Onze orde is er tegenwoordig ongelukkig aan toe. Is niet die<br />

waarachtige liefde van vroeger, die welwillende gezindheid verloren<br />

gegaan en is niet die prachtige naam, waarmee we vroeger<br />

broeders genoemd werden, volkomen vreemd geworden ? Laat ik<br />

het duidelijker zeggen: is de broederlijke door-God-geboden<br />

liefde uit onze harten verstoten ? ... is de opbouw geen afbraak<br />

(in het algemeen gezegd), het goede voorbeeld niet een ergernis,<br />

een gebruik geen bederf, trouw aan regel en statuten niet verachting,<br />

vrede en eensgezindheid niet strijd en onenigheid, eenvoud<br />

niet tot arglist, nederigheid niet tot opschepperij geworden, en<br />

om het kort te zeggen : is de gehoorzaamheid niet in openlijk<br />

verzet veranderd ? (... Malach. 1, 10, Phil. 2, 21 ...) ze zoeken<br />

zichzelf ... om plat getrapt te worden door de mensen... Het gaat<br />

niet op de schuld hiervan op elkaar af te schuiven, onze onderdanen<br />

alleen de schuld te geven, of het aan de slechte tijd of ander<br />

kwaad toe te schrijven. Als we God en ons geweten tot getuigen<br />

nemen, kunnen we niet anders zeggen als dat we in het vervullen<br />

van onze taak in zeer veel zijn tekort geschoten en niet in het<br />

minste zijn de slechte tijden, welke onze orde nu moet doormaken,<br />

daarvan de oorzaak, zoals terecht degene, die de akker niet be-<br />

5 Ezech. 3 : 18, 33 : 8.<br />

6 Zach. 11 : 17.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 63<br />

bouwde, die hij bebouwen moest, oorzaak ervan is, dat hij braak<br />

ligt en zonder vruchten ... U zijt hier, godgewijde mensen, u zijt<br />

hier bijeen gekomen om samen te overleggen, wat we kunnen doen<br />

voor de hervorming der orde. Zorgt ervoor, werkt er aan, dat men<br />

bij niemand vergeefs zoekt, wat tot zijn taak behoort. Zorgt ervoor,<br />

dat dit kapittel niet, zoals meerdere, belachelijk gemaakt wordt,<br />

omdat er veel gepraat en niets gedaan is, behalve dat de bijdragen<br />

betaald werden. Als men de regel en de constituties inkijkt, valt<br />

op wat diametraal daar tegenoverstaat ... oude gebruiken... ; als<br />

men die verwaarloost krijgt de orde haar vroegere waardigheid<br />

niet terug. Aan de opleiding der novicen, in deugden en in de<br />

letteren, moet meer zorg besteed worden.<br />

Quandoquidem<br />

... Hoelang nog zo dikwijls gehouden generate kapittels ?<br />

Waarheen met zoveel verplichtingen van constituties en defini-<br />

ties ? Wat is het resultaat daarvan ? Welk nut heeft de orde<br />

daarvan ? Welke vooruitgang komt daaruit voort ? Mochten toch,<br />

die zo praten, hun onverstand inzien, om niet te zeggen, hun<br />

dwaasheid verbergen. Wie van ons, die bij verstand is, houdt zo'n<br />

geluid niet voor dom en voor verstandige mensen volkomen on-<br />

waardig ? Ik voor mij meen, dat zo'n geluid komt van mensen, die<br />

het kloosterleven aan de deur gegroet hebben of een afkeer daarvan<br />

hebben of totaal niet begrijpen, welke krachten en welke voordelen<br />

voor de orde er liggen in het voortdurend houden van generate<br />

kapittels. Omdat het te weinig zou zijn het gezegd maar niet<br />

bewezen te hebben, wil 'k het u in het kort duidelijk aantonen,<br />

bijzonder ook daar het kleine aantal aanwezigen mij deze gelegen-<br />

heid biedt. Het is ons duidelijk en boven alle twijfel verheven,<br />

dat wij, hoewel religieus verplicht en door Gods wet als met een<br />

omheining beschermd, dikwijls vallen en langzaam begonnen zijn<br />

onze vurigheid te verliezen (zoals de ervaring van iedere dag<br />

leert) ... de gewoonte, meerdere eeuwen door volgehouden, om<br />

zoveel paters naar deze plaats (Hoei) samen te roepen... Hij zelf<br />

heeft beloofd bij deze vergaderingen tegenwoordig te zijn, toen<br />

Hij zei: waar twee of drie in mijn naam vergaderd zijn, ben ik<br />

in hun midden.


64 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

Wijd verspreid is in onze orde het zaad van ondeugden en niet<br />

uitgeroeid ... ondanks dat generale kapittels gehouden werden en<br />

de constituties zeker niet ontbraken ? Ik antwoord : dit ligt niet<br />

aan de generale kapittels en onze constituties, maar aan ons zelf ...<br />

talloos zijn de christenen, die niet leven volgens het geloof, hun<br />

bij het doopsel gegeven...<br />

... 'k feliciteer u, dat gij u niet liet afschrikken door de last en<br />

de gevaren van de reis 7 ... niet om over eigen voordeel te spreken<br />

... maar over het welzijn van alien, over de eer van God de<br />

Allerhoogste, over de beklagenswaardige toestand onzer vervallende<br />

orde ... ; u weet welke ellende we moeten meemaken, welk<br />

gevaar de orde bedreigt ... in welke kwaal, in welke verwarring<br />

onze orde zich bevindt. Ziet u niet hoe de zin van het koorgebed<br />

en de eredienst onduidelijk is geworden, de regel van het koor<br />

verdraaid, tenslotte alle opgaven der oude echte disciplien veracht<br />

en de verzorging van de geestelijke mens zo goed als verwaarloosd<br />

worden ? ... die de last der heilige gehoorzaamheid van hun<br />

schouders schoven, geen eerbied hebben voor hun oversten, zodat<br />

enkelen zich verzetten en protesteren ... zich niet of nauwelijks<br />

weerhouden te slaan... Als men de glans onzer oude orde bedenkt,<br />

wie zou dan niet daarover treuren, dat deze bij ons verloren ging...<br />

Eens hebben de Israelieten geweend, toen ze de verwoesting der<br />

heilige stad Jerusalem en de mine harer muren zagen.<br />

Zie 'k u niet hier, die vurig verlangt wat verdeeld is door de<br />

vaste band der liefde te verbinden ; wat gevallen is weer op te<br />

richten ; treurenden te troosten ; die met Gods hulp de storm van<br />

het kwaad bedaren, de lang verwachte rust der eenheid brengen,<br />

weer de hoogachting der religieuse disciplien herstellen zult ... gij<br />

hebt de taak van een voorzichtige en bekwame geneesheer ...<br />

Jer. I, 9b, 10, zie ik leg mijn woorden in uw mond ... ; die door<br />

hun voorbeeld en het licht ener heilige disciplien moesten voorgaan,<br />

deden het niet. Dat is naar mijn mening de voornaamste<br />

reden, waarom de akker des Heren, onze heilige orde, zo afschuwelijk<br />

en onverzorgd ligt... Een vuile hand kan de andere niet<br />

wassen, tenzij ze zich zelf eerst gereinigd heeft... Gaat de anderen<br />

voor in deugden ... laat uw licht stralen voor alien, die in huis zijn.<br />

7 80-jarige oorlog.


BEZOEK VAN FREDERIK HENDRIK 1641<br />

Het was begin juni 1641* dat Frederik Hendrik met een leger<br />

kwam om ,,het huis te Gennep, 't welk de Spanjaarden met twee-<br />

duizend-vijf-honderd mannen bezet hadden" te veroveren. ,,Bij het<br />

Ste Aagten-klooster deed de prins het Heir stil houden, om de<br />

plaatsen uit te gaan zien, waar hij het legeren wilde, om gemelde<br />

vesting in te sluiten en te belegeren" 2. Met al dat krijgsvolk was<br />

spoedig een sauvegarde nodig, die 8 juni en nog eens 9 juni door<br />

Frederik Hendrik welwillend werd verleend 3. Het moet aan het<br />

front rustig geweest zijn, toen ,,in den jaere 1641 St Agatha het<br />

geluk gehad heeft Frederik Hendrik binnen syn mueren te ontfan-<br />

gen". Deze heeft zijn ,,voldoening getoond over de restauratie van<br />

so een oud klooster en gelijk syne doorl. voorsaten, heere van den<br />

lande van Cuyk" heeft ook hij het onder bescherming genomen.<br />

Hij prees bijzonder den ,,viercantigen gang des cloosters. Bij deze<br />

gelegentheyt hebben de studenten alhier de eer gehad ter eer<br />

van syne doorl. hoogh., op te dragen een gedicht4 ter gelegentheyt<br />

van 't houwelijk van de jong vorst Willem 2de met de princesse<br />

Maria oudste dochter van Carel lste coning van engeland, vol-<br />

trocken in 't voorg. jaer 1640, en hebben so een grandiose beloning<br />

ontfangen : 6 gouden ducaten ter weerde van 90 gl."<br />

Tijdens het beleg van het huis van Gennep hebben de gecom-<br />

mitteerden van de staten in het klooster te St Agatha gelogeerd<br />

,,en hebben tot beloning gegeven 250 gl." Drie maanden hebben<br />

de gecommiteerden in de ,,statencamer" gewoond 5.<br />

Tegen het einde van het beleg van Gennep heeft het klooster<br />

bij Frederik Hendrik een verzoek ingediend om de rosmolen weer<br />

te mogen opbouwen. Ze ontvingen als antwoord : ,,op dit versoeck<br />

sal bij sijne Hoogheyt, als deselve in den Hage gekomen sal sijn,<br />

gelet werden. Actum in 't leger tot Oeffel den 30en Augu 1641".<br />

Het volgende bericht was : ,,gestelt in handen van den Rentmeester<br />

van den lande van Cuyck, Geraert Trip, omme ... te informeren ...<br />

1 Th. Juste, Histoire de Belgique, II, 152.<br />

2 Het leven van Frederik Hendrik, 's Gravenhage, 1737, II, 374.<br />

3 ASA, Inv., 321 : Copie ondertekend door C. Huygens, secretaris van S. Hoocht.<br />

Ann., Ill, 214.<br />

4 Bovengeschreven : groetschrift.<br />

5 Ann., II, 126. Bij de verbouwing van 1906 afgebroken.


66 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

daer over te dienen van ... advis. Actum 's Gravenhage, 19 Dec.<br />

1641". Trip antwoordde 24 februari 1642, dat het klooster wel<br />

wilde wachten, tot de nieuwe rosmolen in Cuyk, onder de Croaten<br />

in 1635 afgebrand, weer was opgebouwd 6.<br />

Voor zijn vertrek na het beleg van Gennep is Frederik Hendrik<br />

8 September 1641 nog een keer in St Agatha geweest, ,,heeft ge-<br />

prezen en gelooft de herstellinge van sulcke eene oude en schoone<br />

fundatie, de Religieusen bezoekende ende beschermende tegen alle<br />

haere benijders 7, deselve mit alle princelycke geneegentheyt ende<br />

faveur voorcommende, en in presentie van die gecommitteerde<br />

Heeren Staeten Generaal ses groote gelasen presenteerende in haer<br />

viercantich pandt te vereeren" 8.<br />

6 ASA, Inv., 591.<br />

7 ,,vianden" is doorgestreept en verbeterd met ,,benijders".<br />

s ASA, Inv., 374.


PROVINCIAAL DER MAASPROVINCIE<br />

Op het generaal kapittel van 1639 werd de prior van Keulen,<br />

Clamor Avercamp vicarius der Rijnprovincie en de prior van<br />

St Agatha tot vicarius der Maasprovincie benoemd \ Deze benoeming<br />

werd herhaald in 1644 2. Visitatierelicten zijn er verder geen<br />

meer bewaard gebleven, terwijl men toch zeker kan aannemen, dat<br />

deze gehouden zijn. Wei zijn er nog twee relicten van provinciale<br />

kapittels, gehouden in Keulen 19 april 1640 en 4 September 1646.<br />

In 1640 werd nog eens verlangd, dat de visitatoren op het goed<br />

verzorgen van het koorgebed zouden letten. De gemeenschap van<br />

goederen is in de meeste huizen in orde, bij enkele nog niet. Men<br />

houde vast aan het besluit van 1537 wollen hemden te dragen.<br />

Waar we een klooster hebben moeten we onze kleding dragen. In<br />

de advent blijft binnen en buitenshuis onthouding, volgens besluit<br />

van 1518. De tijd om te spreken wordt op een uur vast gelegd,<br />

de tijd om te spelen op eens in de week. Voor filosofie wordt<br />

Diisseldorf aangewezen en de studenten worden genoemd 3. Tot<br />

lector en regens wordt benoemd Peter Joannes Spick, die elk tri<br />

mester verslag uitbrengt aan de vicarius der provincie. De theologie<br />

wordt voortgezet aan de universiteit in Keulen 4. Voor de onkosten<br />

worden de huizen getaxeerd. Pastoors van geincorporeerde kerken<br />

moeten voor hun convent verantwoording over inkomsten en uit-<br />

gaven geven. Bij enige verplaatsingen wordt Maaseik tweemaal<br />

genoemd 5. Twee of drie novicen van Glindfeld zullen in Hohen-<br />

1 Def., 464.<br />

2 Def., 467.<br />

3 fr Joannes Casparus Unkelbach et fr Godefridus Steingens, Colonienses, fr<br />

Arnoldus Pick et fr Albertus ab Ancker, St Agathae, fr Thomas Buchlerus Wickradiensis,<br />

fr Gerardus Ritter et fr Joannes Bungart, Pontis coeli, fr Joannes Theodori<br />

nigrae paludis, fr Joannes Morellus et fr Petrus Anchem, Ehrensteinianos, fr<br />

Joannes Oleades, Dulckensis.<br />

4 fr Robertus Glindbach, Mariae pads (Glimbach, pastoor in Loikum 1646-1655,<br />

prior Domus lapideae, f 1655. Ann., Ill, 248, Def., 482 ; J. Overmeier, 400 Jahre<br />

Pfarre Loikum, Bocholt, 1941, 11, fr Wilhelmus Beeck, pontis coeli (Def., 475,<br />

483, 487, 488), fr Gerardus Glas, Altinemoris, (Def., 482, 488, 499), fr Franciscus<br />

Segers (Def., 494) et fr Jacobus Hessels, Dusseldorpenses, fr Petrus, Glindbach<br />

(Glimbach) et fr Joannes Wilhelmi, Embricenses, fr Bernardus Essing, Mariae pacis<br />

(pastoor in Loikum 1660-1661), fr Reinerus Biel (Biell), Altinemoris.<br />

5 Patrem Joannem Herck sacerdotem Coloniensem in subsidium reformationis<br />

domus Masekensis destinamus. Pater Joannes Fuchtius, prout petiit prior, stabit<br />

Masecae. Maaseik moet in deze tijd bij de Maasprovincie zijn aangesloten. Dat zou<br />

een reactie op de gravamina kunnen zijn.


68 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

busch hun noviciaat maken. Alle prioren hebben deze tekst per-<br />

soonlijk ondertekend 6. Hermans heeft een gedeelte van het relict<br />

van het provinciaal kapittel van 4 September 1646 opgenomen 7.<br />

Daarin wordt gezegd, dat vanwege de oorlog het vorig jaar geen<br />

provinciaal kapittel kon gehouden worden en dat ze dit daarom<br />

op 4 September willen houden in Keulen, terwille van het reli-<br />

gieuse leven, de zorg voor het tijdelijke en de verzorging van de<br />

scholen. Toen eerst Richelieu met Lodewijk XIII en dan Mazarin<br />

met Lodewijk XIV de wens hadden om met Frederik Hendrik de<br />

katholieke Nederlanden samen te delen, en de koning van Spanje<br />

Piccolomini tot opperbevelhebber in de Nederlanden benoemd had<br />

in plaats van Francisco de Mello, konden er allicht oorlogsspan-<br />

ningen ontstaan. Ondanks de oorlog hebben de vicarissen der<br />

Maas- en Rijnprovincie, Henricus Waltheri Verheijen en Clamor<br />

Averkamp, gemeend op 4 September 1646 een provinciaal kapittel<br />

te moeten houden. Aegidius de Vreese schreef Latijnse gedichten<br />

op elke prior, die het provinciaal kapittel van 1646 in Keulen<br />

meemaakte8. Het provinciaal kapittel van 1646 in Keulen wilde,<br />

dat de novicen acht dagen retraite maakten voor hun professie9.<br />

Het oude onderscheid in kleding tussen clerici en leken blijft,<br />

zodat de donaten geen schapulier en geen capuce dragen. Hier<br />

staat donaten en niet conversen. Voor de filosofie te Keulen en<br />

voor de theologie, tot nut en sier der orde, zullen de vicarissen der<br />

beide provincies zorgen. De prioren worden vermaand geen novicen<br />

aan te nemen, die geen ijver hebben voor het religieuse leven en<br />

6 fr H. W. Verheijen pr. S. Agathae ; fr Clamor Averkamp pr Colon. ; fr Goswinus<br />

Judenus pr. Altinemoris ; fr Adolphus Offerhausen, pr Dusseldorpiensis ; fr<br />

Godefridus Lithus pr Venlonensis ; fr Leonardus a Ruweel, pr Wicradensis ;<br />

fr Aegidius de Vriese, vallis B.M.V. in Ehrenstein ; fr Hieronymus Georgii pr Montis<br />

S. Helenae; fr Henricus Antonii pr Bentlacensis ; fr Henricus Stayck pr pontis<br />

coeli ; fr Gerardus a Lendt pr Embricensis ; fr Joannes Adriani, pr Duisburgensis ;<br />

fr Waltherus Deckerius pr nigrae paludis ; fr Andreas Bolsterus pr Mariae pacis ;<br />

fr Martinus Efferti pr Dulkensis ; fr Antonius ab Oell pr Ruremundensis.<br />

7 Ann., Ill, 216-217. Het staat gedateerd op 1 September.<br />

8 De lijst der ondertekenende prioren is sinds 1640 in Aegis Aegidio Vresana,<br />

179-198 aldus veranderd : Leonardus a Ruwel d. Ingen-huis van Venlo, Everhardus<br />

Brunhart van Glinfeld, Henricus Holthausen van Helenenberg, Cornelius Rutten<br />

van Beyenburg, Tilmannus Greven van Ehrenstein, Antonius Offerhausen van<br />

Duisburg, Paulus Gielenus van Hohenbusch, Martinus Effers van Wickrath, Wilhelmus<br />

Beeckius van Briiggen, Joannes Arsen van Den Bosch/Uden, Johannes<br />

Spyckius van Dulken, Gerhardus Goltzius van Maaseik, Paulus Sibenius van Wegberg.<br />

9 Vgl. Ada cap. gen. 1961 en Acta cap. intermedii OSC 1962. Constitutiones,<br />

Dist. I, cap. 13 : 135 (143). Can. 571, § 3.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 69<br />

voor de studie of geen beschaafd voorkomen hebben. Het kapittel<br />

geeft Aegidius de Vreese opdracht te proberen het klooster Osterberg<br />

terug te krijgen, vanuit Bentlage. Joannes Fabeus en Godefridus<br />

Hilden van het convent van Keulen, worden benoemd voor<br />

de Latijnse school te Venlo en Joannes Schmits, eveneens van<br />

Keulen voor de Latijnse school te Maaseik10. Het provinciaal<br />

kapittel wees de prioren van Diisseldorf en Beyenburg aan om<br />

Helenenberg te visiteren.<br />

Op 16 September 1643 schreef de generaal Augustinus Neerius<br />

aan de provinciaal H. W. Verheijen, dat de nieuwe prior van<br />

Venlo, Leonard van Ruweel n, de Latijnse school weer tot haar<br />

vroegere bloei wilde brengen, en dat de provinciaal geschikte<br />

krachten zou zoeken, eventueel ook uit de Rijnprovincie. Hij zou<br />

Aegidius de Vreese12 aanstellen als prefect en Joh. Bapt. Bonaventura<br />

Volmerhausen 13 verplaatsen naar een ander convent, misschien<br />

Hohenbusch of Wickrath, en als hij een andere goede<br />

predikant had, deze in diens plaats benoemen tot steun van de<br />

prior en tot stichting van de mensen te Venlo. De provinciaal heeft<br />

Reinier op het Hoff, prior te Duisburg, bereid gevonden naar<br />

Venlo te komen14.<br />

Gerardus Golt heeft opgeschreven, dat de prior van St Agatha<br />

H. W. Verheijen, provinciaal, voor de eer der orde het klooster te<br />

Maaseik wilde helpen. Daar hij geen andere oplossing vond,<br />

spaarde hij zijn gezondheid en eigen voordeel niet; op de vigilie<br />

van St Michael stelde hij hem, Gerardus Golt van St Agatha, aan<br />

als prior en gaf hem fr Laurentius Biel, als musicus et scholarum<br />

praefectus mee en een broeder, eveneens van St Agatha. Golt<br />

vertelt verder wat de prior van St Agatha voor de kerk, voor de<br />

refter en voor de keuken in Maaseik meegaf15: een rood damasten<br />

kasuifel met dalmatieken en koorkap, een wit kasuifel met gouden<br />

10 Deze worden alle drie met clericus vermeld. Juist is het onderscheid tussen<br />

clerici en donaten genoemd.<br />

11 L. Heere, Venlo, in Publications, XCII-XCIII, XCIV-XCV, 219, 291, 341.<br />

12 Clamor Averkamp zegt in zijn voorwoord op Aegis Aegidio Vresana, dat de<br />

pauselijke nuntius in Keulen, Fabius Chigi, de latere paus Alexander VII, hem een<br />

keer gevraagd heeft of Aeg. de Vreese nog leefde en toen hij hoorde, dat hij<br />

gestorven was, hem een groot dichter genoemd had. Ann., I 2 74<br />

« Heere, Venlo, 343. ' ' '<br />

" Ibid, 214, 289. Def., 466, 468, 473.<br />

15 Heere, Maaseik, 63.


70 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

kruis, een paars kasuifel, grote en kleine kandelaars en crucifixen<br />

voor de altaren, een rood en een wit velum, drie alben, vier super-<br />

plies en een nieuw antipendium16. In de refter was maar een<br />

beker: de prior van St Agatha stuurde 10 tinnen bekers. Toen<br />

prior Verheijen zijn confrater op de eel van de prior bracht,<br />

vonden ze daar niets als een kaal bed met twee wollen dekens,<br />

en 7 of 8 boekjes. Cfr G. Golt bracht mee : Summa divi Thomae,<br />

Opuscula Bellarmini, Theologia Laymanni, Lessii omnes condones,<br />

Philosophia Eustachii, Abra d'Raco, Bibliotheca sanctorum Patrum,<br />

omnia opuscula vernacula Rodriguez, de perfectione, compendium<br />

de Ponte 17, en meerdere devotieboekjes. Op het einde van de lijst<br />

staat dan, dat de prior van St Agatha, om het gemeenschapsleven<br />

te helpen, 7 wollen habijten, twee zwarte mantels en wat zak-<br />

doeken stuurde. Tussen haakjes staat hierbij ,,totdan leefden de<br />

paters uit eigen middelen ; ze kregen niets uit een gemeenschappe-<br />

lijke kas, als alleen de kost". De zonden van het uitverkoren volk,<br />

werden opgeschreven tot waarschuwing voor ons18.<br />

16 Ibid., 39. Het necrologium van Maaseik (Staatsarchief Hasselt, fol. I49r)<br />

vermeldt Henricus Verheyen als ,,huius domus benefactor singularis".<br />

17 Toen Ger. Golt in 1647 Henricus Waltheri als prior van St Agatha moest<br />

opvolgen, nam hi] deze boeken mee terug naar St Agatha. Th. van den Elsen wist<br />

deze boeken op de bibliotheek van St Agatha terug te vinden.<br />

is I Cor. 10, 11.


DE DRIJ GELOFTE... TOTTER DOODT TOE<br />

Gerardus Golt, die Henricus Walteri als prior van St Agatha<br />

opvolgde, schreef hoe deze als vicaris-generaal zijn gezondheid<br />

niet spaarde en geen lasten vreesde om hem te helpen en in te<br />

leiden als prior van Maaseik. In 1644 was zijn gezondheid niet<br />

meer zo goed. Aegidius de Vrese noemt hem in 1646 lichamelijk<br />

zwak, geestelijk sterk ... door werk gebroken1.<br />

In het necrologium van St Agatha staat op 18 februari: Henricus<br />

Wolteri Verheijen, vicarius generalis, prior hujus domus et eiusdem<br />

restaurator. Anno 16472. Bij de papieren van prior Verheijen is<br />

een geschreven bericht: ,,3 priors van 't order hebben de lijkdienst<br />

gedaen, hebben hem de laatste eer aengedaen en de so door<br />

welsprekendheid als godsvrucht beroemde P. basilius, capucyn te<br />

Velp, heeft de lijkpraedicatie gedaen". Een der kruisheren van<br />

St Agatha heeft ook een rede gehouden bij de uitvaart van<br />

Henricus Woutersz Verheijen op 21 februari 1647. Deze spreekt<br />

ook van de preek van Basilius ,,gardiaan der capucynen". Hij<br />

spreekt o.a. de studenten aan, meent uit liefde en eerbied verplicht<br />

te zijn ,,heden het woord te nemen", om ook in ,,deze doorluchtige<br />

en eerbiedwaardige vergadering" de zorgen, de wijsheid en de<br />

liefde te gedenken, waarmee de overledene 29 jaar ,,als prior dit<br />

huis en als rector deze kweekschool van deugd en wetenschap<br />

bestuurd" heeft. Deze rede werd als ,,lijkklacht" gedrukt in 1647<br />

bij Nic. van Hervelt te Nijmegen 3.<br />

Zijn broer, Johannes Walteri Verheijen, die in wijs beleid op<br />

hem lijkend, bijzonder in relaties buitenshuis geholpen heeft, liet<br />

een grafsteen houwen : half zo groot als ,,die sepulturen van<br />

Heeren ende Jonckeren dair begraven, als toe weeten Garder<br />

Tuerch, Marschalck des Vorstendoms Cleeff myt Margareta van<br />

1 Aegis, 180 : Per varios casus, per tot discrimina rerunt<br />

Perstas, injirmus corpore, corde valens<br />

Quo properas aetate gravis fractusque labore<br />

ASA, lnv., 147, in het relict van het provinciaal kapittel van 1646 wordt corporh<br />

imbecillitas en sublevamen infirmi Rev. patris vicarii Mosani, d.i. prior Verheyen<br />

genoemd.<br />

2 Anno 1618 desolatum plane hunc conventum, jratribus et aedificiis et reditibus<br />

auxit. Ob'tit plenus charitate et bonis exemplis, in choro sepultus. Ann., I, 2, 137.<br />

3 L. Emond heeft het begin van deze Lijkklacht in handschrift gecopieerd.


72 PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647<br />

Egmondt syn huysfrou; Heer Johan Schynck van Nydeggen,<br />

Rytterheer, Heer tot Walbeck ; Joncker Arnt Schynck ; Joncker<br />

Christoffel van Vylack ; Joncker Otth van Wylack" 4. Deze steen<br />

was gesierd met een wapen en met een chronicon. Dit is geen<br />

familiewapen, maar een voorname versiering, die een program<br />

van zijn leven zou kunnen voorstellen : het wapen heeft drie<br />

velden : in het bovenste het ordeskruis ; in het onderste links drie<br />

hamers boven een balk ; onder de balk drie kleine bloemen ; op<br />

het derde veld, het onderste rechts drie instrumenten. Het in<br />

kleuren getekende epitaphium, dat Hermans nog gezien heeft5,<br />

is over oud-burgemeester van de Mortel weer in St Agatha terug-<br />

gekomen. De drie instrumenten lijken hier drie jachthoorns of<br />

posthoorns. De drie kleine bloemen lijken een tormentil. Dan is<br />

deze genomen vanwege de drietallige blaadjes 6. De symboliek in<br />

de H. Schrift, bij de kerkvaders en in de liturgie moet H. W.<br />

Verheijen dikwijls geholpen hebben om de juiste weg volgens de<br />

uitnodiging van Christus te vinden. Zo is zijn interesse voor<br />

getallen-symboliek goed te verstaan. Tussen zijn papieren liggen<br />

enkele aantekeningen voor een eventuele preek bij een professie,<br />

de gratia et benignitate Domini vocantis ad religionem. Het is de<br />

welwillendheid van God, die roept; misereor super turbam. Het<br />

antwoord der drie geloften beweegt God, quia ecce jam triduo<br />

sustinent me \ Hierop is Exod. 3, 18 toe te passen : we gaan drie<br />

dagreizen in de eenzaamheid om den Heer onzen God, een offer<br />

te brengen. Het kloosterleven bestaat om God een offer te brengen.<br />

Een ander beeld staat in 2 Reg 23 : Toen David zei, dat hij graag<br />

water zou drinken uit de put bij de poort van Bethlehem, drongen<br />

drie van zijn helden door de vijandelijke Philistijnen, haalden dat<br />

water en brachten het David. Deze wilde het niet drinken, maar<br />

schudde het uit voor God. Dit is een beeld van de ziel, die<br />

verlangt naar de bron van hemels leven 8, met de drie geloften<br />

door de vijanden heendringt, de levensbron toegezegd krijgt, maar<br />

er niet van drinkt voordat de Heer het wil. Zo is de diepste zin<br />

4 Ann., Ill, 103.<br />

5 Ann., I, 2, 107.<br />

6 De kern van de wortelstok is rood ; vandaar de Duitse naam Blutwurz.<br />

7 Me. 8, 2.<br />

8 Quia David, nisi fidelem quamque animam ad coelestis vitae fontem anhelantem<br />

denotat.


PRIOR HENRICUS WALTERI VERHEIJEN 1584-1647 73<br />

van het kloosterleven een offer uit godsverering (immolamus<br />

domino deo nostro), zich weggieten - non gustare, sed libare. In<br />

een Nederlands artikel met de Latijnse titel de statu religionis<br />

monastico, fol. 2v schreef hij : ,,de oersake van alle goet is de<br />

liefde, waerdoer de religieusen bewecht sijnde, tot remedie tegen<br />

die drij stucken van begerlicheit des werelts, waepenen sich met<br />

den schilt van de drij geloeften als te weten, euwige reijnicheit,<br />

willige erremoet ende gehorsamheit, waerdoer sij hun selven ge-<br />

helick Godt overgeven, welcke tot de volmaekte lyfde des heren<br />

wort vereyst". In hetzelfde artikel fol. 3r : ,,ick sorge het is all<br />

sonder profijt en den doeven gepreekt."


KRONIEK<br />

Aan deze kroniek werkten mee: L. Heere (f), P. van den Bosch, A. van de Pasch,<br />

P. Peumans, A. Ramaekers, W. Sangers, J. Scheerder en P. Winkelmolen. Bij de<br />

mededelingen en bibliograjie over de kloosters wordt de aljabetische orde gevolgd.<br />

APEL (Ter Apel). R. Steensma heeft in zijn boek : Langs de oude Groninger<br />

kerken, Baarn, z.j. speciaal voor toeristen, die van kerken houden, zes routes door<br />

het Groninger land uitgeschreven. Het grandiose slot van de laatste route, aldus<br />

Steensma, wordt gevormd door het klooster Ter Apel (p. 135-136, foto's nrs. 91-96).<br />

P. v. d. B.<br />

In het tijdschrift Westerwolde, cultured maandblad, jg. 12, 1970, p. 147-164,<br />

verscheen een artikel: Uit de geschiedenis van Westerwolde, geschreven door P. J.<br />

Winter. De pagina's 159 w. zijn gewijd aan het Kruisherenklooster Ter Apel. De<br />

schrijver brengt geen nieuwe gegevens.<br />

P. v. d. B.<br />

In de Hoeksteen, Tijdschrift voor Vaderlandse Kerkgeschiedenis, jg. 1 (1972),<br />

pag. 48-50, geeft J. Martijnse een korte beschrijving van het klooster Ter Apel en<br />

schenkt vooral aandacht aan de bezienswaardigheden in de kerk.<br />

P. v. d. B.<br />

ASPEREN. Wie volledig ingelicht wenst te worden over het geslacht Van den<br />

Boetzelaer zal moeten raadplegen : Het geslacht Van den Boetzelaer. De historische<br />

ontwikkeling van de rechtspositie en de staatkundige invloed van een belangrijk<br />

riddermatig geslacht, door J. W. des Tombe, 1921, bewerkt door C. W. L. baron<br />

van Boetzelaer, Assen 1969. Sinds het huwelijk van heer Rutger van den Boetzelaer<br />

met Elburg van Langerak, vrouwe van Asperen, ca. 1430, waren leden van dit<br />

geslacht heren van Asperen. De houding van de heren van Boetzelaer tegenover<br />

het Kruisherenklooster te Asperen was weinig tolerant, speciaal in de jaren 1566-1568.<br />

P. v. d. B.<br />

BRUEGGEN. Als deel 16 van de Maaslandse Monograjieen verscheen L. Peters,<br />

Geschichte des Geschlechtes von Schaesberg bis zur Mediatisierung, Assen, 1972,<br />

291 biz. Enkele leden van dit adellijk geslacht onderhielden goede relaties met de


76 KRONIEK<br />

Kruisheren van Bruggen (pag. 17, 140, 147, 153), van Diilken (p. 68) en van<br />

Dusseldorf (p. 203). De auteur steunt op de boeken van B. Rottgen, Bruggen und<br />

Born im Schwalmtal, Kempen 1934, en R. Haass, Die Kreuzberren in den Rheinlanden,<br />

Bonn 1932 en verschaft ons geen nieuwe gegevens.<br />

P. v. d. B.<br />

DUISBURG. Van de hand van Dr. Giinter von Roden, de stadsarchivaris van<br />

Duisburg, verscheen : Geschichte der Stadt Duisburg, I : Das alte Duisburg von den<br />

Anfangen bis 1903, Duisburg, 1970. De auteur maakte, zoals hij in de ondertitel<br />

en in het voorwoord vermeldde, een zeer ruim gebruik van de stadsgeschiedenissen,<br />

die zijn voorgangers Heinrich Averdunk (1666) en Walter Ring (1927 en 1949)<br />

samenstelden.<br />

Op pag. 250-251 schrijft Von Roden over het Kruisherenklooster te Duisburg.<br />

Tegenover de gegevens van R. Haass in zijn boek : Die Kreuzberren in den Rheinlanden,<br />

Bonn 1932, p. 218-224, zijn die van Von Roden maar zeer beperkt. Opvallend<br />

is wel, dat Von Roden naast de zielzorg de ziekenverpleging als een van de<br />

werkzaamheden van de Kruisheren te Duisburg noemt.<br />

Na de Reformatie werd hun kerk parochiekerk voor de katholieken van een groot<br />

deel van Duisburg, de wijken Marienviertel, Feldmark of Hochfeld en Kasslerfeld.<br />

De katholieke studenten, die aan de universiteit van Duisburg studeerden, woonden<br />

bij de Kruisheren en aartshertog Karel van Oostenrijk, de latere keizer Karel VI<br />

logeerde er in 1703.<br />

Voetnoten ontbreken in dit boek, zodat de gegevens over de Kruisheren moeilijk<br />

te controleren zijn. Bij nadere informatie bleek, dat Von Roden zijn opmerking over<br />

de ziekenverpleging van de Kruisheren niet op bronnen kon gronden, maar dat hij<br />

die had overgenomen uit de stadsgeschiedenis van de zeventiende-eeuwse auteur<br />

Heinrich Averdunk. De andere gegevens berusten wel degelijk op bronnen.<br />

De huidige straat Peterstal herinnert nog aan het Kruisherenklooster, Conventus<br />

Vallis S. Petri. Het klooster lag op het terrein, dat thans omgeven is door de<br />

volgende straten : Peterstal, Klosterstrasse, Unterstrasse en Christianstrasse, zoals<br />

bhjkt uit het stadsplan van Johannes Corputius uit het jaar 1566 (zie: Duisburg<br />

im ]ahre 1366. Der Stadtplan des Johannes Corputius, erlautert von Giinter von<br />

Roden, Duisburg 1964; vgl. bespreking in dit tijdschrift, 1964, p. 127).<br />

P. v. d. B.<br />

GLINDFELD. De Westfalenpost van 7 juli 1971 berichtte, dat er onder de<br />

duizenden pelgrims, die vanuit de hele omtrek van Medebach op de eerste zondag<br />

van juli naar de berg Kahlen nabij deze plaats waren gekomen, diepe verontwaardiging<br />

was, omdat enkele dagen daarvoor onbekenden de ramen van de Maria-kapel<br />

ingeslagen en de beelden van de Kruisberg en van de grafkapel omvergeworpen en<br />

beschadigd hadden. De pelgrims zagen deze wandaad als een protest tegen de reeds<br />

tweehonderdvijftig jaar bestaande traditie om te pelgrimeren naar de berg Kahlen.<br />

Dat ook vele jongeren op deze zondag ter bedevaart gingen, bewijst, aldus de<br />

journalist, dat diese religiose Vbung keinesweges ein alter Zopf ist.<br />

Tweehonderdvijftig jaar geleden hebben de Kruisheren van Glindfeld tegen de<br />

beide zijden van de berghelling kruiswegen opgericht, een vanaf het klooster en een<br />

vanuit de plaats Medebach. Boven op de berg kwamen zij samen. Er staan thans<br />

twee kapellen, een Mariakapel op de bergtop en iets lager de grafkapel (de<br />

veertiende statie). In de laatste kapel is de graftombe versierd met het Kruisheren.<br />

km is.<br />

P. v. d. B.


KRONIEK 77<br />

Dr. Klaus Hamper, Winterberg Hochsauerland. Landschajt, Geschichte, Brauch-<br />

tum, Winterberg, z.j., 40 pag. Dr. Hamper heeft het gepresteerd om in veertig<br />

bladzijden de belangrijkheid van het stadje Winterberg in het grijze verleden aan te<br />

tonen. Hij bereikte dit door de essentiele aspecten uit de geschiedenis van Winterberg<br />

niet alleen te signaleren, maar ook afzonderlijk en op boeiende wijze toe te lichten.<br />

Een hiervan is het parochiele leven in Winterberg gedurende de loop der eeuwen :<br />

Zur Geschichte der Pfarrei.<br />

Daar drie eeuwen lang Kruisheren uit het klooster Glindfeld, tien kilometer van<br />

Winterberg, hun beste krachten aan deze parochie en deze stad hebben afgestaan, is<br />

het vanzelfsprekend, dat we wat dieper ingaan op hetgeen Hamper ons mede-<br />

deelde in zijn boekje. We mogen ons daarbij niet tot de geschiedenis van de<br />

parochie beperken ; juist de overige besproken aspecten van Winterbergs verleden<br />

belichten de maatschappij, waarin de Kruisheren van Glindfeld werkten en leefden<br />

en waarvoor deze Kruisheren zich inzetten.<br />

We hebben de indruk, dat Hamper het boek van H. U. Weiss, Die Kreuzherren<br />

in Westfalen, noch het artikel van A. van de Pasch, o.s.c. Het Kruisherenklooster<br />

te Glindfeld, 1499-1804, in Clairlieu, 10 (1952), p. 41-53, kende. Dat is jammer,<br />

want het boek van Weiss en het artikel van Van de Pasch zouden hem belangrijke<br />

gegevens verstrekt hebben.<br />

Door gebruik te maken van de geschiedenis van Hamper, en de gegevens van<br />

Weiss en Van de Pasch over Winterberg hierbij te verwerken, is het mogelijk een<br />

meer gedetailleerd verhaal, hoewel nog onvolledig, over de werkzaamheden van de<br />

parochiegeestelijken van Winterberg in de Middeleeuwen en in de tijd hierna<br />

samen te stellen.<br />

Ook het boek van Josef Ruetler, Heimatgeschichte des Landkreises Brilon,<br />

Minister 1957, zal hierbij te pas komen.<br />

Evenals de steden Hallenberg en Schmallenberg is Winterberg in het midden van<br />

de dertiende eeuw door de bisschoppen van Keulen uit militaire overwegingen<br />

gesticht. De genoemde steden dienden bolwerken en burchten te zijn ter verdediging<br />

en ter consolidatie van het Keulse gebied tegenover de bedreiging van omliggende<br />

graafschappen Arnsberg, Waldeck en Wittgenstein. Toch heeft de stad Winterberg<br />

haar belangrijke status in de Middeleeuwen niet te danken aan haar strategische<br />

positie, maar veeleer aan haar omvangrijke handel. In plaats van een door grachten<br />

en versterkingen omsloten burcht, zoals de bisschoppen van Keulen wensten, zagen<br />

de Middeleeuwse Winterbergers hun stad als een open stad, waar iedere koopman<br />

vrije toegang had. Tegenover de territoriale politiek van de vorsten hebben zij<br />

geprobeerd hun handel veilig te stellen door zich aan te sluiten bij de steden-<br />

verbonden, die tot doel hadden zich gezamenlijk te beschermen in de oorlogen tussen<br />

de grote landheren, o.a. in 1325 en 1451. Dit kon toch niet verhinderen, dat<br />

Winterberg het slachtoffer van deze strijd werd. Zo werd de stad in de vijftiger<br />

jaren van de veertiende eeuw door de graaf van Arnsberg met de grond gelijk<br />

gemaakt.<br />

Er waren diverse omstandigheden, die invloed uitoefenden op de uitbloei van<br />

Winterberg tot handelsstad. De grond in Winterberg kon slechts voor weiden<br />

gebruikt worden, vandaar de naam Winterberg, wat volgens Hamper Weideberg<br />

betekende. De belangrijkste omstandigheid was echter, dat in Winterberg de grote<br />

Duitse handelswegen elkaar kruisten. De meest bekende weg was de Heidenstrasse,<br />

die van west naar oost liep, namelijk van uit Keulen via Attendorn, Elspe, Worm-<br />

bach, Nordenau, Winterberg, Korbach en Kassel naar Leipzig. Over de oorsprong<br />

van de naam is men het niet eens. Men geeft twee verklaringen. Het was de weg,


78 KRONIEK<br />

waarover de missionarissen trokken om de heidenen in het oosten tot het Christendom<br />

te bekeren. De tweede verklaring is, dat de weg zich slingerde door een land, waar<br />

veel paarse heide groeide. Aan deze Heidenstrasse lagen ook de Kruisherenkloosters<br />

van Glindfeld en Hohnscheid.<br />

De tweede grote weg was die van zuid naar noord. Hij kruiste bij Winterberg<br />

de Heidenstrasse en liep vanuit Frankfurt via Giessen, Marburg, Battenberg,<br />

Hallenberg, Winterberg, Brilon naar Paderborn of Soest.<br />

Meer secundair waren de wegen in de dalen, waar rivieren doorheen stroomden,<br />

die hun oorsprong in de Winterberger hoogvlakte vonden, zoals de Ruhr, die bij<br />

Duisburg in de Rijn uitmondde, de Diemel en de Orke. Al deze wegen leidden naar<br />

Winterberg, zodat deze stad een kniispunt en samenkomst van vele wegen was.<br />

Als handelsstad was Winterberg aangesloten bij de Westfaalse Hanze. Beroemd<br />

was vooral de paardenhandel, die er bedreven werd. Tot in de negentiende eeuw<br />

waren er drie jaarmarkten. Tegelijk met de stichting van de stad zal ook de parochie<br />

kerk van Winterberg gebouwd zijn. In 1276 werd deze kerk voor het eerst genoemd.<br />

Daar de stad gebouwd was op grond, die aan het klooster der Augustinessen van<br />

Kustelberg, gelegen tussen Winterberg en Medebach, toebehoorde, bleef de opbrengst<br />

van de grond en kerk aan dit klooster, hoewel die gedeeld moest worden met de<br />

kerk van Medebach, de moederkerk. Het klooster te Kustelberg kreeg ook het recht<br />

de pastoors van de kerk voor te dragen. Dat recht behielden de zusters, toen zij<br />

hun klooster enkele kilometers verder naar het oosten verplaatsten, naar Glindfeld.<br />

De Kruisheren hebben bij hun komst naar Glindfeld in 1499 de presentatie-rechten<br />

van de zusters overgenomen. Als gevolg hiervan werd de parochie te Medebach in<br />

1502 bij het Kruisherenklooster van Glindfeld ge'incorporeerd, zoals het ook in de<br />

stichtingsbrief staat. Volgens Weiss zou de parochie te Winterberg pas in 1569<br />

door de commissarissen van het Keurvorstendom Keulen bij Glindfeld ge'incorporeerd<br />

zijn. V66r 1569 hebben de Kruisheren van Glindfeld zeker een inspraak gehad<br />

betreffende benoemingen van in Winterberg dienstdoende priesters. Uit het artikel<br />

van Van de Pasch is bekend, dat prior en convent van Glindfeld toestonden dat<br />

bepaalde priesters de parochie of het Catharinaaltaar in de parochiekerk bedienden :<br />

o.a. in 1507, 1527, 1528 en 1549. De burgemeesters en de Raad van Winterberg<br />

zullen het recht gehad hebben een priester voor diverse ambten aan de Kruisheren<br />

voor te stellen. De parochiele archieven kunnen geen oplossing voor dit probleem<br />

geven want zij zijn bij een brand in de achttiende eeuw verloren geraakt. Volgens<br />

Weiss is de magistraat van Winterberg in 1569 in gebreke gebleven, omdat men<br />

niet in staat was een priester voor te dragen, die trouw aan de katholieke kerk was<br />

gebleven. Om er zeker van te zijn, dat er in Winterberg altijd een pastoor zou zijn,<br />

die de belangen van de katholieken zou behartigen, hebben de commissarissen van<br />

de aartsbisschop van Keulen de parochiekerk geincorporeerd bij Glindfeld. Dit zal<br />

wel een incorporatio plena geweest zijn, quoad temporalia et sptritualia. Deze<br />

incorporate zal wel onder protest van de burgers van Winterberg plaats gehad<br />

hebben. In de loop der eeuwen hebben zij verscheidene malen geprobeerd opnieuw<br />

invloed op de pastoorsbenoemingen uit te oefenen. Deze pogingen gelukten naar<br />

gelang zij de hulp verkregen van de aartsbisschoppen van Keulen, die zich door<br />

middel van visitatoren en commissarissen op de hoogte stelden van de gang van<br />

zaken in Winterberg en over het algemeen er voor waakten, dat de kloosterlingen<br />

niet te veel aan hun iurisdictie tornden.<br />

In 1663 vaardigde de aartsbisschop Maximilianus Henricus van Beieren een<br />

decreet uit, waarin hij kloosterlingen, die parochies in zijn bisdom bedienden, oplegde<br />

binnen een maand naar hun klooster terug te keren. De burgers van Winterberg


KRONIEK 79<br />

grepen deze gelegenheid aan om de aartsbisschop hun verlangen mede te delen, dat<br />

zij graag een wereldgeestelijke als pastoor van hun parochie zouden hebben. De<br />

Kruisheren van Glindfeld hebben zich terstond tegen het decreet van de aarts<br />

bisschop verzet, maar in 1668 besliste de aartsbisschop naar de zin van de burgers<br />

van Winterberg. De Kruisheren hielden vol voor hun rechten te pleiten. Zij hebben<br />

het tenslotte gewonnen en bleven in Winterberg.<br />

In 1740 vernieuwde aartsbisschop Clemens Augustus van Beieren het decreet<br />

van Maximilianus Henricus uit het jaar 1663. De Kruisheer Fabricius Becker was<br />

in deze tijd pastoor van Winterberg en heeft zich blijkbaar niet aan het decreet<br />

van de aartsbisschop gestoord. Na zijn dood in 1745 echter verhinderden de<br />

burgers van Winterberg de door het klooster Glindfeld benoemde Kruisheer zijn<br />

ambt van pastoor te Winterberg uit te oefenen. Wederom duurde het een aantal<br />

jaren, voordat de rechten van de Kruisheren bekrachtigd werden. Dit gebeurde in<br />

1750 door de officiaal van Keulen. Uit vreugde over dit resultaat maakte een<br />

Kruisheer uit Glindfeld een Latijns triomfgedicht.<br />

Aangaande de parochie te Winterberg hebben de Kruisheren van Glindfeld nogal<br />

eens overhoop gelegen met de aartsbisschop van Keulen.<br />

In 1759 legde een brand geheel Winterberg en ook de kerk in as. De kerk<br />

dateerde volgens Hamper uit het jaar 1550 en het zal wel de tweede kerk van<br />

Winterberg geweest zijn. Ofschoon de Kruisheren de plicht hadden de kerk weer<br />

op te bouwen - zij kregen voor het onderhoud van de kerk tienden van de<br />

landerijen -, waren zij niet van plan voor de opbouw van de kerk zorg te dragen.<br />

De aartsbisschop heeft hen er toe moeten dwingen. Dit gebeurde in 1776, zeventien<br />

jaar na de brand. De parochianen van Winterberg dienden ergens anders naar de<br />

kerk te gaan. In 1791 woedde weer een grote brand in de stad Winterberg;<br />

wederom werd de kerk getroffen. Nu kwam het herstel vlugger. Reeds vijf jaar<br />

later had Winterberg weer een parochiekerk, die er thans nog staat. De barokaltaren<br />

zijn zeker uit de tijd van de Kruisheren. De ingang, aan de zijkant van de<br />

kerk, en een dichtgemetselde toegangspoort aan de achterzijde van de kerk, zijn<br />

versierd met het Kruisherenkruis. Het convent van Glindfeld had voor de bouw van<br />

1796 geld opgenomen, wat echter tot grote onenigheid in het convent zelf leidde.<br />

Enkele jaren voor de laatste brand dreigde de aartsbisschop Maximilianus<br />

Franciscus van Oostenrijk de pastoor van Winterberg naar zijn convent terug te<br />

sturen, daar deze in zijn parochie verboden misbruiken invoerde o.a. het houden<br />

van wereldlijke optochten.<br />

Hamper geeft ook een lijst van pastoors van Winterberg vanaf 1705. Deze lijst<br />

kan met de gegevens van Van de Pasch en Weiss worden aangevuld.<br />

Konrad Bernds, ca. 1527<br />

Kilianus Ecberti, o.s.c, ca. 1550<br />

Rotgereus Schulten, o.s.c, ca. 1551<br />

Joannes Geek, ca. 1554-1569<br />

Georgius Lindemann, o.s.c, ca. 1573<br />

Joannes Geek, ca. 1579<br />

Melchior Cappius, ca. 1600<br />

Melchior Couvalt, ca. 1609<br />

Niclaas Wales, ca. 1610<br />

Remigius Haneklen, ca. 1623<br />

Henricus Kruper, o.s.c, ca. 1630<br />

Joannes Conradi, o.s.c, ca. 1661-1669<br />

Bernhardus Strieker, o.s.c, ca. 1670


80 KRONIEK<br />

Jodocus Schenne, o.s.c, ca. 1680-1690<br />

Casparus Fabri, o.s.c, ca. 1700<br />

Rudolphus Weller, o.s.c, ca. 1705<br />

Henricus Kohle, o.s.c, ca. 1717<br />

Josephus Spancken, o.s.c, ca. 1740<br />

Fabricius Becker, o.s.c, ca. 1740-1745<br />

Joannes Henricus Gerwin, o.s.c, 1785-1797.<br />

Hamper vestigde de aandacht nog op de patroon van de parochiekerk van<br />

Winterberg: de H. Jacobus de Oudere of de Meerdere, en vertelt daarbij, dat<br />

Winterberg een van de rustplaatsen was voor de pelgrims, die vanuit het oosten<br />

en het noorden van Duitsland op weg waren naar Santiago de Compostella in<br />

noordwest Spanje. Winterberg was een kruispunt van wegen en vanzelfsprekend, dat<br />

hier veel pelgrims de stad aandeden, die behalve naar Santiago ook naar andere<br />

bedevaartplaatsen op weg waren. Soms was Winterberg zelf het eindpunt, want<br />

Hamper schrijft dat op 25 en 26 juli Winterberg vol van pelgrims was.<br />

Hamper blijkt er niet van op de hoogte te zijn, dat bij kerken en kapellen op de<br />

weg naar Santiago en toegewijd aan Jacobus de Oudere zich bijna altijd een<br />

hospitaal bevond, waar de pelgrims konden eten en overnachten. Hamper heeft<br />

vanzelf ook niet naar sporen van zo'n hospitaal gezocht. Wei deelt hij mede, dat<br />

de pastorie zich aan de oostzijde van het kerkkoor, noordelijk van het stadhuis,<br />

bevond, en dat naast de pastorie, aan een bron, een brouwerij stond waar tot 1832<br />

iedere burger van Winterberg zijn bier kon laten brouwen. Misschien is deze<br />

brouwerij een laatste overblijfsel geweest van de gratis-huisvesting van pelgrims,<br />

die Winterberg aandeden. Op de pastorie daarnaast woonde zeker vanaf 1550 tot<br />

1800, op enkele onderbrekingen na, een Kruisheer uit Glindfeld. Nu zal na 1550<br />

het aantal doortrekkende pelgrims sterk geminderd zijn, rnaar Winterberg zelf bleef<br />

een bedevaartsplaats. Of de Kruisheren in de loop der eeuwen de pelgrims onderdak<br />

verschaften is waarschijnlijk uit de schriftelijke bronnen niet meer te achterhalen,<br />

maar gezien dat deze werkzaamheid, deze vorm van zielzorg, eigen was aan de<br />

Kruisheren, ook nog na 1550, mogen we wel veronderstellen dat zij ook te<br />

Winterberg zich toegelegd hebben op de verzorging van pelgrims.<br />

P. v. d. B.<br />

GOES. In verscheidene tijdschriften prees men reeds de Amsterdamse dissertatie<br />

van C. Dekker, Zuid-Beveland. De Historische geografie en de instellingen van een<br />

Zeeuws eiland in de Middeleeuwen, Assen 1971, 684 biz. De Kruisbroeders van<br />

Goes worden slechts hier en daar genoemd o.a. als belastingplichtigen (pag. 358,<br />

440, 449, 574, 576) zonder dat de auteur nader op hun levenswijze ingaat. Van<br />

groot belang is de uitgebreide lijst van bronnen en boeken betreffende de gehele<br />

provincie Zeeland.<br />

P. v. d. B.<br />

C. Dekker en J. G. Kruisheer publiceerden gezamenlijk : De geschiedenis van<br />

het Victorinnenklooster Jerusalem te Biezelinge, 1246 - begin 17e eeuw, in Archief<br />

voor de geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland, jg. 14 (1972), pag. 3-88.<br />

Biezelinge ligt niet ver van Goes, waar de Kruisheren eens een klooster hadden.<br />

Het klooster Jerusalem werd gesticht door de familie Van de Maelstede. Op pag. 66<br />

vermelden de auteurs, dat de laatste Van de Maelstedes meer aandacht besteedden<br />

aan het Kruisherenklooster te Goes, in 1429 gesticht door Wolfert van de Maelstede,


KRONIEK 81<br />

dan aan het oude Jerusalem en op pag. 73, noot 1, dat het Kruisherenklooster te<br />

Goes als dotatie overgegeven werd aan de kanunniken van het kathedraalkapittel<br />

te Middelburg, een maatregel die door hevige tegenstand van de orde en de<br />

magistraat van Goes niet doorgevoerd kon worden. Jammer dat de auteurs w.b. de<br />

Kruisheren van Goes een beroep doen op het zeer oude boek van Romer, Geschied-<br />

kundig overzigt van de kloosters en abdijen in de voormalige graafschappen van<br />

Holland en Zeeland (I9 Leiden 1854, p. 486, 487. Het zoeken naar meer recente<br />

literatuur moet voor de auteurs toch niet zo moeilijk geweest zijn.<br />

P. v. d. B.<br />

HELENENBERG. Im Staatsarchiv zu Koblenz sind in Abt. 94, Urkunden und<br />

Akten von Heienenberg, folgende Namen von Kreuzherren zu finden :<br />

(1488) Paulus de Gladbach, Henricus Huls de Colonia, Tilmannus de Burchen,<br />

Johannes de Schoppingen. Bi. Trier, T. 46.<br />

1501 Johann von Schoppingen, prior, 15 S. 8, 28.<br />

1562 Sebastianus a Venlo, prior, Johannes Roest supprior, Wesselus senior. 19.<br />

1628 Hieronymus Georgii prior. 101, S. 37.<br />

1633 Hieronymus Georgii prior. 36.<br />

1641 Richardus Pergener professus, 101, S. 66.<br />

1655 Franciscus Segers prior, Joannes Georgius supprior, Petrus Irsch. 101, S. 33.<br />

1661 Johannes Schmitt. 32.<br />

1669 Winandus Vest, prior, Otto Richardus Pergener, Petrus Irsch, Conradus Kochs,<br />

Petrus Gruyter, Leonardus Dockendorff. 110, S. 4.<br />

1680 Joannes Dolthausen. 110, S. 123.<br />

1702 Conradus Kochs, prior, Philippus Langevelt, Henricus Cremer, Joannes Haen.<br />

113, S. 30. Conr. Kochs pr. 113, S. 33.<br />

1710 Conradt Kochs prior, Ernest Weyer subprior, Martinus Braun custos, Joannes<br />

Haen, Nicolaus Wengeler, Adamus Jaixen. 113, S. 39.<br />

1718 Conradus Kochs prior, Martinus Braun senior, Henricus Cremer subsenior,<br />

Joannes Haen cellarius, Nicolaus Wengeler custos, Josephus Tilmanni pastor<br />

Meckelensis. 101, S. 49.<br />

1727 Josephus Tilmanni prior, Henricus Cremer subprior, Henricus Krips, Joannes<br />

Mathias Printz, Nicolaus Jacobi. 101, S. 45.<br />

1727 Josephus Tilmanni prior, Henricus Cremer subprior, Henricus Krips, Joannes<br />

Mathias Printz, Nicolaus Jacobi, Mathias Miiller. 103, f. I4r. Jos. Tilmanni<br />

pr. 101, S. 47, 58.<br />

1732 Josephus Tilmanni prior, Joannes Lang subprior, Joannes Krips senior, Joannes<br />

Consbriick, Joannes Martinus Kreit. 110, S. 122. Jos. Tilmanni pr. 110, S. 121.<br />

1734 Stephanus Tilmanni prior, Joannes Lang subprior, Henricus Krips senior.<br />

103, f. 8r. Steph. Tilmanni pr. 101, S. 45 ; 113, S. 18.<br />

1734 Stephanus Tilmanni prior, Joannes Lang subprior, Joannes Consbriick, Nicolaus<br />

Jacobi. 101, S. 12.<br />

1738 Stephanus Tilmanni prior. 101, S. 10.<br />

1744 Stephanus Tilmanni prior. 102, S. 92.<br />

1745 N. Tilmanni. 34.<br />

1768 Serger prior. 108. 104.<br />

1778 J. P. Serger prior, J. Andre subprior procurator, M. J. Schimper, J. Jacobi,<br />

J. P. Mergen cellarius, J. N. Groulardt. 101, S. 54.<br />

1781 Josephus Andre subprior procurator. 102, S. 137.


82 KRONIEK<br />

1782 J. P. Serger prior, J. Andre" subprior, Joannes Jacobi, J. P. Mergen cellarius,<br />

J. Nicolaus Groulard, J. Petrus Montzell. 110, S. 145.<br />

1783 Peter Serger prior, J. Andre subprior, J. P. Mergen Kellner. 110, S. 25.<br />

1786 Joseph Andre prior. 113, S. 60 ; 102, S. 105, 125.<br />

1788 Josephus Andre* prior. 102, S. 114.<br />

1790 Josephus Andre prior, P. Dixius subprior, Petrus Mergen Kellner, J. N.<br />

Groulard, Joannes Petrus Montzell. 110, S. 19.<br />

1791 Josephus Andre prior. 102, S. 117.<br />

Alphabetisch :<br />

Andre, Josephus, subprior, procurator, 1778, 1780, 1781, 1782, 1783, prior, 1786,<br />

1788, 1790, 1791. Braun, Martinus, custos 1710, senior 1718. Burchen, Tilmannus<br />

de (1488). Consbrueck, Joannes, 1732, 1734. Cremer, Henricus, 1702, 1718,<br />

subprior 1727. Dixius, P., subprior 1790. Dockendorff, Leonardus, 1669.<br />

Dolthaussen, Joannes, 1680. Georgii, Hieronymus prior, 1628, 1633. Georgius,<br />

Johannes, subprior 1655. Gladbach, Paulus de, (1488). Groulard, J. Nicolaus,<br />

1778, 1782, 1790. Gruyter, Petrus, 1669. Haen, Joannes, cellarius, 1702, 1710,<br />

1718. Irsch, Petrus, 1655, 1669. Jacobi, Johannes, 1778, 1782. Jacobi, Nicolaus,<br />

1727, 1734. Jaixen, Adamus, 1710. Kochs, Conradus, 1669, prior, 1702, 1710,<br />

1718. Kreit, Joannes Martinus, 1732. Krips, Henricus, 1727, senior 1734. Krips,<br />

Joannes, 1732, Lang, Joannes, subprior, 1732, 1734. Langevelt, Philippus, 1702.<br />

Mergen, J. P., cellarius, 1778, 1782, 1783, 1790. Montzell, J. Petrus, 1782, 1790.<br />

Muller, Mathias, 1727. Pergener, Otto Richardus, 1641, 1669. Printz, Joannes<br />

Mathias, 1727. Roest, Joannes, subprior, 1562. Schimper, M. J., 1778. Schmitt,<br />

Johannes, 1661. Schoppingen, Johannes de, (1488), prior 1501. Segers, Franciscus,<br />

prior, 1655. Serger, J. Petrus, prior, 1768, 1778, 1782, 1783. Tilmanni, Josephus,<br />

pastor Meckelensis, 1718, prior 1727, 1732. Tilmanni, Stephanus, prior, 1734,<br />

1738, 1744, 1745. Venlo, Sebastianus a, prior, 1562. Vest, Winandus, prior, 1669.<br />

Wengeler, Nicolaus 1710, custos 1718. Wesselius senior, 1562. Weyer, Ernest,<br />

subprior, 1710.<br />

Ein Siegel des Klosters hiingt an den Urkunden 19 und 28.<br />

A. v. d. P.<br />

's HERTOGENBOSCH. Als een deel van de Zaltbommelse miniaturen, - een<br />

reeks boekjes met betrekking tot de geschiedenis der Nederlanden in de ruimste zin<br />

van het woord, uitgegeven door de Europese Bibliotheek te Zaltbommel, - verscheen<br />

's Hertogenbosch. Het is een herdruk van het gedeelte betreffende 's-Hertogenbosch,<br />

Stad en Meierij, uit het Aardrijkskundig Woordenboek der Nederlanden bijeengebracht<br />

door A. J. van der Aa en in 1844 verschenen te Gorichem. Deze nieuwe uitgave<br />

is niet gedateerd en evenmin gepagineerd. Behalve de Kerk Sint Catharina ofwel<br />

de Kruiskerk wordt als een van de beroemde Bosse godgeleerden genoemd Henricus<br />

de Buscoducis (Hendrik van 's-Hertogenbosch), gestorven vermoedelijk in 1470,<br />

als Kruisheer te Keulen.<br />

P. v. d. B.<br />

HOEI. N. Mann heeft een onderzoek ingesteld naar de verspreiding en de<br />

invloed van Petrarca's tractaat De remediis utriusque fortunae. In 1969 publiceerde<br />

hij : Arnold Geilhoven: an Early Disciple of Petrach in the Low Countries, in<br />

journal of the Wartburg and Courtauld Institutes, t. 32 (1969), pag. 100-118. Zijn<br />

conclusie was, dat Arnold Geilhoven het tractaat van Petrarca veel reciteerde en


KRONIEK 83<br />

een van de eerste leerlingen van Petrarca in de Nederlanden was. Arnold Geilhoven,<br />

te Rotterdam geboren, trad reeds v66r 1416 te Groenendaal in. Hij is vooral bekend<br />

om zijn tractaat Gnotosolitos. Dit werk werd door de vijftiende-eeuwse Kruisheren<br />

meermalen gekopieerd : te Hoei (Luik, Grootseminarie, 6 F 18, f. l4lro-230vo,<br />

6 G 22, f. I66vo-170vo, 6 H 9, f. Il4ro-128ro), te Keulen (Hist. Arch. GBf 208).<br />

In een tweede artikel : The manuscript of Petrarch's De remediis: A checklist, in<br />

Italia medioevale e umanistica, dl. 14 (1971), pag. 59-90, geeft N. Mann het<br />

resultaat van zijn onderzoek naar de verspreiding van het tractaat De remediis<br />

utriusque jortunae zelf weer. Zo vond hij dit tractaat ook in een handschrift,<br />

afkomstig van het Kruisherenklooster te Luik (Luik, Universiteitsbibliotheek, 85 C).<br />

In een ander handschrift van dit klooster (Luik, Grootseminarie, 6 F 11)<br />

ontdekte hij een versie van het tractaat van de hand van Adrinaus Monet O. Carth.<br />

Ter aanvulling kan hier aan toegevoegd worden, dat in een van de handschriften<br />

van de Keulse Kruisheren een fragment van het tractaat is te vinden (Keulen,<br />

Hist. Arch. GB8, 150, f. 57-67). Zie verder : A. van Asseldonk, Keulse Kruisherenhandschriften<br />

te Wenen, in Clairlieu, jg. 27 (1969), p. 55-59 ; Archief- en<br />

Bibliotheekwezen in Belgie, dl. 4l (1970), p. 634.<br />

P. v. d. B.<br />

J. P. Depaire, La bibliotheque des Croisiers de Huy, de Liege et de Namur,<br />

2 delen van 138 en 301 biz., gepolycopieerd en gebonden, thesis voor het verkrijgen<br />

van de graad van licenciaat in geschiedenis aan de Universiteit te Luik, z.p.,<br />

1969-1970.<br />

Men kan moeilijk de geestesstromingen in de geschiedenis leren kennen, zonder<br />

een uitgebreide kennis van de ontwikkeling der bibliotheken. Vanzelf geldt dit<br />

ook van de kruisheren, die in de eerste Constituties bij de levis culpa hun zorg<br />

voor de boeken tot uitdrukking brachten. Uit de kommentaar van de Venlose<br />

kruisheer Godefridus van Lit op die constituties spreekt opnieuw de liefde voor het<br />

boek (Lucerna splendens, 1632). Depaire wil proberen de drie bibliotheken van<br />

genoemde kloosters te reconstitueren, al verdwenen vele werken tot in Wenen en<br />

Parijs. Hij raadpleegde catalogi, oude zowel als nieuwe, van moderne bibliotheken<br />

en van verkopen, van manuscripten en gedrukte boeken ; uit inschriften trachtte hij<br />

de oorsprong en eigenaar te achterhalen. Zo verkreeg hij talloze gegevens die<br />

belangrijk kunnen zijn, vooreerst voor de kennis van de spiritualiteit, maar ook<br />

voor de boekbanden, de afkortingen, en in het algemeen voor de kultuur der<br />

Waalse provincies.<br />

Het eerste gedeelte over het Hoeise klooster begint met een korte weergave van<br />

de oorsprong van de orde volgens vroeger verschenen studies en bronnen, en de<br />

verdere geschiedenis tot de Franse revolutie (1-14), met hier en daar een persoon-<br />

lijk opmerking van de auteur. Van p. 15-54 volgt dan de geschiedenis van de<br />

kloosterbibliotheek vanaf de ondergang van het klooster. Van de eerst door de<br />

Fransen verzegelde bibliotheek worden op 15 oktober 1796 de zegels geheven.<br />

Vanaf 23 oktober wordt door een delegatie van Luik 29 dagen lang gewerkt aan<br />

een inventaris van alle onroerende goederen, waaronder de bibliotheek met 3719<br />

boekdelen, terwijl de mooiste er blijkbaar al eerder uitgehaald waren. De beste<br />

boeken moesten naar de ,,bibliotheque nationale" te Luik waar ook de werken van<br />

andere kerkelijke bibliotheken zouden ondergebracht worden. Het duurde intussen<br />

tot einde September 1797 eer men de boeken per boot naar Luik overbracht, terwijl<br />

,,weinig-waardevolle werken" ter plaatse werd en verkocht. Daar de fameuze ,,biblio-<br />

theque nationale" uitbleef, gelastte Napoleon in 1804 de oprichting van een publieke


84 KRONIEK<br />

bibliotheek waarheen een gedeelte der opgestapelde werken zou heengaan, terwijl<br />

een ander gedeelte naar het heropende groot-seminarie ging. Dit bleef opgeslagen<br />

in een kerk tot 1819, terwijl de universiteit in 1817 haar deel ontving. Op barbaarse<br />

manier, waardoor veel waardevols verloren ging, werden zo de twee fondsen ge-<br />

vormd die nu nog bestaan van de Hoeise kruisherenbibliotheek (p. 15-20).<br />

Het zal moeilijk zijn een kloosterbibliotheek te kennen die door plundering van<br />

vreemde troepen, door brand, soms door het verdwijnen van de kloosterdisdpline<br />

maar vooral door de suppressie zware verliezen geleden heeft in de loop der tijden.<br />

Het is gedeeltelijk mogelijk door de catalogi die sinds de late M.E. zijn opgemaakt.<br />

Voor Hoei is er een van de XVe eeuw, reeds vroeger (1949) door J. Aerts uit-<br />

gegeven; verder de collectieve catalogus van het Rooklooster van 1487 waarin<br />

20 hss van Hoei vermeld worden ; de collectieve catalogus van W. de Vleeschouwer<br />

en J. van den Bundere, twee dominikanen van Gent, waarvan de tekst verloren<br />

ging maar die later kon gerekonstitueerd worden ; die van de Bollandisten van<br />

rond 1600 waarin het beroemde hs 25 D 11 en 8 andere banden voorkomen ;<br />

moderne catalogi waaronder Fiess en Grandjean (inkompleet maar erg belangrijk en<br />

die door S. aangevuld wordt en verbeterd), een van het Groot Seminarie van Luik<br />

van einde XIXe eeuw, waarin men Daris terugkent, nr. 13 nova series van Cruet-<br />

jerana die een algemeen overzicht van de bibliotheek van Hoei toelaat, en gedeeltelijk<br />

catalogi of studies waarin boeken van Hoei worden vermeld. Uit dit alles zal<br />

Depaire proberen een rekonstruktie te geven van de bibliotheek van Hoei. Van<br />

p. 37-55 volgt een lijst van schrijvers, eigenaars en schenkers van boeken, kruisheren<br />

en anderen, met vele interessante bijzonderheden over personen en werk, al zouden<br />

die hier en daar uit bestaande studies kunnen worden aangevuld. Dit kan voor S.<br />

geen verwijt zijn, omdat aan zulk werk ergens een grens moet getrokken worden.<br />

Door een laatste gedeelte over het scriptorium (p. 56-69) kan men, langs de evolutie<br />

daarvan, ook die van de bibliotheek volgen (de indeling in 7 period en doet hier erg<br />

kunstmatig aan). In vergelijking met andere kruisherenkloosters had Hoei zeker de<br />

voornaamste bibliotheek, al valt te betwijfelen of het vergelijkingsmateriaal van<br />

Depaire hier overal juist is ; de bibliotheek van Hohenbusch had zeker meer dan<br />

de 265 boekdelen die S. noemt en die volgens een recente studie slechts een keuze<br />

waren uit een groter geheel (zie verder bij Hohenbusch de studie van Goller). De<br />

aktiviteit op het Hoeise scriptorium, voor 1410 gering, nam vanaf 1420 toe, mede<br />

dank aan de hervorming van de orde ; het is belangrijk dat Depaire hier konstateert<br />

dat 't tot 1439 duurt voordat de eerste tekst van de moderne devotie gecopieerd<br />

wordt, en dan nog wel een van Gerard Zerbolt die bijzondere relaties met de<br />

kruisheren had (zie de bespreking van A. van de Pasch bij Hohenbusch). De<br />

bewering dat alle namen die van de XVIe eeuw bewaard bleven oud-studenten van<br />

de Leuvense universiteit zijn, is zeker overdreven ; in de matricules wordt wel<br />

Bartholomaeus van Bree maar geen Henricus van Bree aangetroffen, terwijl ook van<br />

meerdere andere hier genoemden niet bekend is dat ze te Leuven studeerden.<br />

Men kan uit de boekenschat enigszins nagaan voor welke disciplines in Hoei<br />

belangstelling bestond ; zo bv. voor positieve wetenschappen als wiskunde en<br />

astrologie, waarover S. interessante bijzonderheden weet te geven. Kostbare liturgische<br />

boeken of gradualia zijn van Hoei niet overgebleven, al zullen ze er zeker ge-<br />

weest zijn.<br />

Heel dit hoofdstuk over Hoei, is evenals trouwens de twee volgende, de vrucht<br />

van het rekonstitueren van de verzameling hss en gedrukte werken, die we verder<br />

vinden in deel II, p. 6-167, en waarvoor Depaire kontakt nam met 'n dertigtal<br />

Europese bibliotheken, 'n honderdtal gedrukte catalogi en de 800 verkoopcatalogi


KRONIEK 85<br />

die de Luikse universiteit bezit nazocht. Reeds bestaande studies of beschrijvingen<br />

tracht hij in die omvangrijke lijst aan te vullen en daarbij de volledige catalogus<br />

uit te geven van het Groot-seminarie te Luik. Al zal deze lijst noodzakelijk onvolledig<br />

blijven en naarmate nieuwe vondsten moeten worden aangevuld : het<br />

geheel geeft in ieder geval de indruk van zorgvuldige nasporing en degelijkheid.<br />

Alles in deel II is gerangschikt volgens de plaats waar handschrift of boek nu<br />

berust, in alfabetische volgorde, zodat we beurtelings terechtkomen in Aken,<br />

Antwerpen, Brussel, Luik, Londen, Metz, Nijmegen, Parijs, Sint Truiden en Utrecht.<br />

Bij elk volume worden bibliografische gegevens meegedeeld.<br />

Het tweede gedeelte gaat over de bibliotheek van het kruisherenklooster te Luik,<br />

dat rond 1270 gesticht, in 1801 door de kruisheren verlaten werd (I, 71-101, II,<br />

169-262). Kort wordt in 'n viertal biz. de geschiedenis van het klooster geschetst<br />

aan de hand van uitgegeven studies, waarna zoals in het eerste hoofdstuk de<br />

geschiedenis van bibliotheek en scriptorium volgt, uiteraard waar 't over het weg-<br />

halen van hss en boeken gaat, gelijkend op die van het Hoeise klooster. De<br />

gebruikte catalogi zijn ook hier die van het Rooklooster, van Bunderius en Carnifex<br />

en van de Bollandisten (zie boven bij Hoei). In het overzicht der scriptores krijgen<br />

we eerst de flinke groep van 23 kruisheren van het klooster zelf, waar vaak vele<br />

levensbijzonderheden van bekend zijn ; dan 3 kruisheren van andere kloosters die<br />

te Luik werkten en 11 buitenstaanders waarvan de geschriften op de kruisherenbibliotheek<br />

terecht kwamen (p. 75-85). Ook Luik bezat zijn weldoeners, die door<br />

testamentaire beschikking hun boekenschat of een gedeelte ervan aan de kruisheren<br />

nalieten (p. 86-90). Aan de hand van merkcijfers en letters rekent Depaire uit dat<br />

Luik al in 1490 een bibliotheek had van 173 handschriften en incunabelen (91-94).<br />

Het scriptorium kende blijkbaar zijn bloeitijd vanaf het midden der XVe eeuw,<br />

toen ook de voornaamste werken van de devotio moderna werden overgeschreven.<br />

S. sluit dit hoofdstuk af met enkele problemen, waaronder een over een verzameling<br />

orgelstukken, waaronder die van een zekere Gerard Scronx ; was hij 'n kruisheer ?<br />

In een artikel van 1963 wordt deze vraag negatief beantwoord. Bij dit tweede<br />

hoofdstuk hoort dan weer de boekenlijst in deel II, p. 169-262, waarvan enkele<br />

volumes in de Kon. Bibl. te Brussel berusten, de grote massa in de Universiteits-<br />

bibliotheek en het Groot-Seminarie te Luik, en 'n enkel exemplaar in de U.S.A.<br />

(verkoopcataloog van New-York), in Parijs en in Wenen. S. volgt hier dezelfde<br />

methode als in de lijst van Hoei en in de hierna volgende van Namen.<br />

Zowel het artikel als de lijst van het Naamse klooster zijn minder omvangrijk<br />

(I, p. 103-123, II, p. 264-286). Na enkele gegevens over het twijfelachtige stichtingsjaar<br />

van Namen en erg losse details over de tijd van 1410 tot de opheffing van 1778,<br />

blijft blijkbaar alleen een straatnaam en een erg twijfelachtige romanheld, Henri<br />

Gedeon, over. De geschiedenis van de bibliotheek vanaf de suppressie is kort;<br />

boeken en hss werden bestemd om verkocht te worden. De verkoopcatalogi vermelden<br />

309 boeken van de kruisheren ; de hss komen na vele lotgevallen in de<br />

meest verschillende bibliotheken terecht: Antwerpen, Brussel, Gent, Den Haag,<br />

Luik Londen, New York, Parijs en Wenen. S. doet ook hier beroep op de catalogi<br />

van het Rooklooster, van Bunderius-Carnifex en op die van de suppressie (358<br />

titels). Van het scriptorium zijn slechts een twaalftal scriptores bekend ; schenkers<br />

van boeken slechts een.<br />

Opzettelijk heeft Depaire in zijn lijsten sommige hss niet opgenomen, omdat ze<br />

niet tot de eigenlijke bibliotheek behoorden of waarschijnlijk van andere kloosters<br />

afkomstig zijn. Hij besluit zijn studie met een hoofdstuk over de boekbinderij van


86 KRONIEK<br />

de drie bibliotheken (I, 124-134). In een korte slotbeschouwing stelt hij nog enkele<br />

problemen, waarvan voor de oplossing te weinig elementen aanwezig zijn (eigen<br />

papierfabricage, geregelde uitwisseling van boeken tussen de verschillende kloosters<br />

e.a.), en besluit dit interessante werk met de voorzichtige conclusie dat, bij nadere<br />

studie van andere bibliotheken die een bredere synthese zou mogelijk maken, de<br />

kruisbroeders van de XVe eeuw hierin een vooraanstaande plaats zouden innemen.<br />

Jammer dat deze gestencilde uitgave zoveel typefouten bevat, die vaak hinderlijk<br />

zijn bij de lectuur. Naast datgene wat in het verleden door A. van Asseldonk,<br />

A. van de Pasch en L. Heere en de laatste tijd door P. van den Bosch gepresteerd<br />

werd door de studie van het boekenbezit in de orde, is dit een belangrijk werk. We<br />

kunnen slechts hopen dat Depaire de mogelijkheid krijgt zijn nasporingen op dit<br />

gebied voort te zetten. Onlangs verscheen van hem Les incunables dans les anciennes<br />

bibliotheques des Croisiers de Huy, de Liege et de Namur, in een apart nr. van<br />

Archief- en Bibliotheekwezen in Belgie, Brussel, 1974, p. 69-78.<br />

A. R.<br />

Het artikel van L. Heere o.s.c. : Het Stiff Thorn en het geslacht van Merode, in<br />

Limburg, jg. L (1971), afl. 4, p. 163-170, geeft een duidelijk beeld, hoe moeilijk<br />

het voor de dames van het geslacht van Merode was kanunnikessen van de abdij<br />

van Thorn te worden.<br />

Daar enkele leden van het geslacht van Merode de orde der Kruisheren begunstig-<br />

den, o.a. de kloosters Hoei, Luik en Schwarzenbroich, heeft de auteur er goed aan<br />

gedaan dit geslacht aan een nader onderzoek te onderwerpen.<br />

P. v. d. B.<br />

J. Leclercq bespreekt in een artikel Lencyclique de Saint Bernard en faveur de<br />

la Croisade in Revue Benedictine, dl. 81 (1971), pag. 282-308, de literaire activiteit<br />

van Bernardus en zijn kanselarij ten gunste van de tweede kruistocht. Bernardus<br />

schreef twee brieven, een aan Wladislas van Bohemen en een aan de vorsten en<br />

prelaten. De tekst van de beide brieven zijn in middeleeuwse handschriften bewaard<br />

gebleven, o.a. van de tweede brief: Ad peregrinantes Jerusalem in een handschrift<br />

van de Kruisheren van Hoei (Luik, Univers. Bibl. 84 C).<br />

P. v. d. B.<br />

HOHENBUSCH. Toen de stad Erkelenz in 1966 haar duizendjarig bestaan<br />

vierde, werd door de ,,Arbeitsgemeinschaft fur Rheinische Musikgeschichte" daar<br />

de jaarlijkse bijeenkomst gehouden. De toen gehouden referaten, reeds in 1968 uit-<br />

gegeven, waren de grondslag van een lijvig boek, waarin de muziekgeschiedenis<br />

van het Erkelenzer Land wordt weergegeven, en ook vragen van algemene kultuur-<br />

geschiedenis niet worden voorbijgegaan : Gottfried Goeller und Hans Hilberath,<br />

Musik in den Erkelenzer Landen, in Schriftenreihe des Kreises Heinsberg, Band I,<br />

Kreis Heinsberg, 1972, gebonden, 307 biz. tekst en 68 foto's, waarna een vierstemmig<br />

,,Venite filiae Sion" van Cornelius Burgh (1630) en een plaatje met vier geestelijke<br />

liederen. Het geheel is keurig uitgegeven en verzorgd. In deze bespreking beperken<br />

we ons tot datgene wat betrekking heeft op de geschiedenis van de kruisheren.<br />

Reeds met het eerste grote artikel, van de hand van G. Goller, komen we bij de<br />

kruisheren van Hohenbusch terecht: Die Kreuzbruderhandschriften aus Hohenbusch,<br />

biz. 17-41. Natuurlijk heeft R. Haass bij de studie van de Rijnlandse kloosters ook<br />

handschriften van Hohenbusch onderzocht, evenals P. Heusgen, die later trachtte<br />

een catalogus op te maken van de handschriften die berustten in de aartsbisschoppe-


KRONIEK 87<br />

lijke diocesaanbibliotheek te Keulen. Daar door de laatste oorlog talrijke handschriften<br />

verloren gingen, wint deze catalogus nog aan waarde, al kon hij door de<br />

dood van de auteur niet word en voltooid. Alle bekende hss van Hohenbusch stammen<br />

uit de XVe eeuw, toen er door de vernieuwing van het geestelijk leven en dus de<br />

nood aan lectuur veel hss werden overgeschreven.<br />

Voor de achtergrond van deze studie steunt Goller vooral op het werk van<br />

R. Haass, Die Kreuzherren in den Rheinlanden, Bonn, 1934. Hij geeft een lijst van<br />

de kruisheren-copiisten (19-20), aanduidingen over de bezitter, het papier en de<br />

banden om de herkomst van de hss te onderzoeken (20-22), de lijst van de nog<br />

aanwezige hss en van de door de oorlog verwoeste (22-23 en 24-25), terwijl van<br />

p. 26-32 het calendarium volgt uit hs 147. Op p. 33 w. tracht de auteur dan uit<br />

overgebleven signaturen op de banden een beeld te geven van de kruisbroedersbibliotheek<br />

en de verschillende afdelingen ervan. (Verdere beoordeling van dit<br />

artikel, van de hand van dr. A. van de Pasch, volgt hierna).<br />

Volgende artikels van Jose Quintin, Untersucbungen u'ber die Musikpflege<br />

Maastrichts im XVI. Jahrhundert, 43-54, van G. Goeller, Die Engel des Marienleuchters<br />

in der Pfarrkirche St. Lambertus zu Erkelenz und ihre kirchemusikalische<br />

Bedeutung, p. 55-88, en van Karlheinz Hoefer, Cornelius Burgh, Leben und Werk,<br />

p. 89-110 bevatten nagenoeg geen gegevens over de kruisheren. Op p. 67 komt<br />

Goller nog even terug op zijn reeds in zijn vorig artikel vermelde stelling, dat de<br />

kruisheren bij hun hervorming van 1410 uitgingen van de gedachten van de<br />

devotio moderna (zie verder bij de bespreking van v. d. Pasch); voor Erkelenz<br />

zouden de nabijgelegen kloosters der kruisheren te Hohenbusch, Wegberg, Wickrath<br />

en Diilken doorslaggevend geweest zijn voor deze nieuwe geesteshouding. Dit zal<br />

moeilijk aan de hand van konkrete gegevens te bewijzen zijn, al is door de hervor<br />

ming van 1410 een nieuwe periode in de ordesgeschiedenis en zo ook in het<br />

geestelijk leven van de orde begonnen. Dit hervormingsideaal heeft zonder enige<br />

twijfel invloed ondergaan van bestaande stromingen als de devotio moderna en dan<br />

vanzelf ook invloed uitgeoefend in een streek waar meerdere kloosters zo kort bij<br />

elkaar lagen. Wezenlijke verschillen van de devotio moderna en de kruisbroedersspiritualiteit<br />

mag men echter niet over het hoofd zien (vgl. P. van den Bosch,<br />

Studien over de observance der kruisbroeders, Diest 1968, p. 153-161 waar hij de<br />

vergelijking maakt van kruisbroeders en moderne devoten).<br />

Meer vinden we bij Hans Hilberath, Die Orgeln des Kreises Erkelenz, p. 111-<br />

329, de hoofdbrok van dit boek. Al is er in het begin van deze eeuw veel verloren<br />

gegaan aan waardevolle oude instrumenten, ofwel door het plaatsen van ,,grotere<br />

en mooiere orgels", ofwel door oorlogsverwoestingen, toch hebben meerdere orgelminnaars<br />

zich ingezet tot behoud en herstel van oude orgels, o.a. dr. Karl Dreimuller<br />

die ijverde voor de restauratie van het orgel van Wegberg en van het klooster<br />

Hohenbusch (nu in de evangelische kerk van Linnich). Hilberath tracht hier de<br />

geschiedenis te geven van alle orgels van de Kreis Erkelenz die tot het einde van<br />

de vorige eeuw werden gebouwd, hierbij steunend op parochie-, gemeente- en<br />

diocesane archieven en eventueel and ere. In een algemene inleiding over het<br />

mechanische sleepladenorgel en zijn onderdelen noemt hij de vijf orgelfronten in<br />

barokstijl die bewaard bleven, en waartoe ook dat van Hohenbusch van 1764 behoort<br />

(foto 33, vijfdelig front met twee verdiepingen) en van Wegberg van 1681 (foto<br />

44 ; foto 45 geeft 'n gedeelte van het innerlijke van het orgel; afb. 43 een schets<br />

van een onbekende orgelbouwer uit de eerste helft van de XVIIe eeuw, waarvan<br />

men bestemming of uitvoering niet kent). Dan volgt een algemene beoordeling<br />

over de streekorgels en hun registersamenstelling ; 'n eigen orgeltype, gewoonlijk


88 KRONIEK<br />

tamelijk klein in omvang, zonder zelfstandig pedaal, zodat het voor de grote<br />

orgelwerken der barok niet geschikt was. In alfabetische volgorde der plaatsen,<br />

worden de 33 orgels van het Erkelenzer gebied apart en soms zeer uitgebreid<br />

behandeld (p. 122-232). Bij de bespreking van het orgel van de Franciskanen te<br />

Erkelenz, konstateert de auteur dat dit orgel en dat van Hohenbusch van dezelfde<br />

orgelbouwer zijn. Het front van beide orgels vertoont een grote gelijkenis (zie<br />

foto 23 en 33). De legende, dat er tussen het kruisherenklooster van Hohenbusch<br />

en de franciskanen van Erkelenz een onderaardse gang bestond, zou toch op nauwe<br />

betrekkingen wijzen, die het voorstelbaar maken dat, na de bouw van het orgel<br />

van Hohenbusch, de franciskanen de opdracht voor hun orgel aan dezelfde bouwer<br />

gaven, waarschijnlijk Joan Theodor Gilman, die later ook het orgel van de kruisheren<br />

van Briiggen herstelde (146). Legenden over onderaardse gangen leven blijkbaar<br />

nog heel sterk onder het volk. Enkele jaren geleden nog kregen we hetzelfde verhaal<br />

te horen over het klooster Schwarzenbroich, dat een onderaardse gang naar een<br />

zusterklooster in de nabijheid zou hebben. P. 157-160 krijgt Hohenbusch zijn<br />

beurt, waar in 1632 een nieuwe kerk gebouwd werd. Over een wellicht ook toen<br />

geplaatst orgel is niets zekers bekend. Wei over dat van 1764, dat samen met dat<br />

van de franciskanen in Erkelenz het voornaamste barokorgel van het Erkelenzer<br />

gebied was, en nu in de evangelische kerk te Linnich staat waaraan het, in de tijd<br />

van de secularizatie, met toestemming van Berdolet, bisschop van Aken, geschonken<br />

werd. De dispositie werd naderhand meermalen veranderd. De hoge waarde van<br />

het orgel werd eigenlijk pas ,,ontdekt" in 1936, toen het door dr. K. Dreimuller<br />

beschreven werd (ms in parochie-archief) als ,,ein Werk, das zu den schonsten und<br />

wertvollsten Klangdenkmalern am Niederrhein" te rekenen is. Schrijver geeft de<br />

dispositie aan van toen : 11 registers op het hoofdwerk, 7 op het positief, geen<br />

zelfstandig pedaal. Door de tweede wereldoorlog werd het zwaar beschadigd, doch<br />

in 1955 deskundig gerestaureerd in zijn oorspronkelijke dispositie van 1764 met<br />

11 registers op het hoofdwerk en 8 op het positief, terwijl er plannen bestaan om<br />

een zelfstandig pedaal met 6 registers in te bouwen.<br />

Bij het orgel van de St.-Servatiuskerk te Hikkhoven (p. 185) wordt even de<br />

veronderstelling gemaakt dat het van Hohenbusch afkomstig zou zijn, al zijn hier<br />

geen argumenten voor aan te halen. Gelet op het bouwjaar 1755 en '56 zou het<br />

mogelijk zijn. Meerdere andere kerken hadden orgels die uit kloosterkerken kwamen<br />

(p. 170, 194, 205, 208, 219, 222, 227), maar dan als gevolg van het sluiten van<br />

die kerken. Hohenbusch zou het gedaan kunnen hebben, omdat ze plannen voor<br />

het nieuwe orgel van 1764 hadden.<br />

Ook het ,,eerste barokorgel van de Kreis Erkelenz", wordt uitvoerig besproken,<br />

nl. dat van Wegberg waar de kruisheren de parochie bedienden. Over dit orgel<br />

verschenen meerdere artikels, waarin o.a. de barbaarsheid aangeklaagd wordt waarmee<br />

dit orgel door ondeskundigen behandeld is. S. geeft een vroegere beschrijving over<br />

de wondermooie klank van dit orgel ; de korte geschiedenis van de ombouw en het<br />

front en de dispositie die het had in 1940. In plaats van een geplande restauratie,<br />

bracht een vernieuwing in 1943 onherstelbare schade aan, daar er nog slechts<br />

twee registers van het oude orgel overbleven. In het gemeentearchief is er nog<br />

een schets van 'n orgelfront uit de eerste helft der XVIIe eeuw, en een dispositie,<br />

waarvan echter niet bekend is of en waar ze ooit werden uitgevoerd.<br />

In de verdere artikels wordt over de kruisheren niets nieuws meer vermeld, zodat<br />

we, tot juist inzicht van de omvang en inhoud van dit werk, kunnen volstaan met<br />

de opsomming ervan : E. Klusen, Lieder aus dem Erkelenzer Land, 241-266;<br />

H. Hilberath, Zur Musikgescbichte des Erkelenzer Landes im 19. Jahrbundert,


KRONIEK 89<br />

267-283, die bij het vermelden van Latijnse hoogmis en vespers die te Wegberg<br />

werden gezongen rond 1850, hierin de nawerking ziet van de traditie, de Latijnse<br />

koorzang in het vroegere kruisbroedersklooster (268); U. Wagner, Franz Nekes und<br />

sein Wirken im Erkelenzer Raum, 285-290 ; H. Hilberath, Das Musikleben in der<br />

Kreisstadt nach dem zweiten Weltkrieg, 291-299 en Schrifttum zur Musikgeschichte<br />

der Stadt und des Kreises Erkelenz, 301-307, 'n literatuurlijst die wellicht ook voor<br />

de muziek in de ordesgeschiedenis interessante gegevens bieden kan. Bij het<br />

illustratiemateriaal wijzen we op n. 3, 4-6 uit hs 147 van Hohenbusch ; 33 orgelfront,<br />

43-46 orgel en koorbanken van Wegberg. Voor muziekhistorici een belangrijk<br />

en boeiend werk.<br />

A. R.<br />

Goller, Die Kreuzbruderhandschriften aus Hohenbusch. Die Erzbischofliche<br />

Diozesanbibliothek besafi 39 Handschriften aus dem Kreuzherrenkloster Hohenbusch,<br />

wovon beim letzten Krieg 18 verloren gegangen sind. Dabei sind zwei liturgische<br />

Bucher bewahrt geblieben : Hs 18 ist ein Brevier, das deutlich von Hohenbusch<br />

herkommt, weil im Kalendarium am 13 Okt. die Kirchweihe von Hohenbusch<br />

(dedicatio altinemoris) steht und am 18 Okt. Oktav der Kirchweihe. Hs 147 ist<br />

ein Psalterium aus Hohenbusch, dessen Schreiber, ,,ein armer Kreuzbruder" seinen<br />

Namen nicht nennt, damit er beim letzten Gericht, als die Bucher offengelegt<br />

werden, bei den Heiligen geschrieben sei (nomen ... scriptum, Bild 3). Das<br />

Chorgebet wurde grofienteils gesungen. Dafi die Kreuzherren dort von 1302-1802<br />

ihren Choral gesungen haben ist der gluckliche Anlafi fur Gottfried Goller einen<br />

Artikel uber die Kreuzbruderhandschriften aus Hohenbusch zu schreiben. Die<br />

Veroffentlichung eines Katalogs der Handschriften von Hohenbusch ist zu begriifien.<br />

Bei der Suche nach einem bestimmten Text ergab es sich, dafi zu den 18 im Krieg<br />

verlorengegangenen Handschriften auch Hs 16, 39, 54, 80, 84, 86 gehoren (S. 24-<br />

25). Hat der Schreiber der Hs 147 das Jahr 1496 notiert ? Das Fest der HI.<br />

Appollonia wurde vom General kapitel am 15 Mai 1498 vorgeschrieben (Def. 211)<br />

und ist in der Hs 147 nachtraglich beigeschrieben. Im Kalendarium steht am 18,7<br />

Translatio S. Odiliae mit Mum duplex eingetragen. Diesen hoheren Rang hat dieses<br />

Fest erst erhalten durch das Generalkapitel von 1532 (Def. 301). Die Abkiirzung<br />

fur memoria ist mem.<br />

S. 19-20 erwahnt G. Goller die Schreiber, deren Namen im Katalog zu finden<br />

sind. Gerardus Wolff de Heynsberg schrieb Hs 12 im Jahre 1431, als er Pfarrer<br />

in Glimbach war. Joannes Lupus alias a gandavo, der 5 Jan. 1445 Hs 42 vollendete,<br />

konnte auch irgendanderswo zu Hause sein.<br />

Die Reform innerhalb des Ordens von 1410 ,,ist eng mit der devotio moderna<br />

verbunden" schreibt G. Goller S. 18. P. van den Bosch hat in seiner Dissertation<br />

(Studien over de observantie der kruisbroeders in de vijjtiende eeuw, Diest 1968 ;<br />

in Clairlieu 26 (1968) darauf hingewiesen, dafi man den Einflufi der devotio<br />

moderna nicht iibertreiben soil. Dafi von drei Priestern aus der Famille Minne alias<br />

Zerboldes zwei Kreuzherren sind, mag. generaal Helmicus und Johannes Amoris<br />

(Clairlieu, 18, I960, S. 16) und einer, Gerard, Fraterherr ; dafi Thomas a Kempis<br />

in seiner Chronik (M. J. Pohl, Thomae Hemerken a Kempis Can. Reg. Ord. S.<br />

Augustini opera omnia, Bd 7, S. 510) Johannes Cele, den Rektor der Schule zu<br />

Zwolle, lobt und dann sagt, dafi viele Kloster aus seinen Schulern Kandidaten<br />

bekommen haben, am meisten die Windesheimer, die Kreuzherren und die Cistercienser;<br />

dafi noch vorhandene Handschriften aus friiheren Kreuzherrenklostern<br />

mehrere Texte der modernen Devoten haben, ist noch kein Beweis, dafi eine neue


90 KRONIEK<br />

Observanz hieraus hervorgekommen ware. Dafi die devotio moderna die ersehnte<br />

Observanz gefordert hat ist klar.<br />

A. v. d. P.<br />

HOORN. In de Volkskrant van zaterdag 26 mei 1973 schrijft Gabriel Smit over<br />

de voorbeeldige restauratie van Sint Pietershof in oud Hoorn die na rwaalf jaar<br />

plannen maken en vier jaar breken en bouwen klaar kwam. In de Annales (I, 1,<br />

118-122) heet het klooster der kruisheren Sint Pietersdal (Vallis S. Petri). In 1426<br />

wilden vier mannen in gemeenschap gaan leven. Ze begonnen alvast en keken uit<br />

of ze zich bij een orde zouden aansluiten. In 1457 kwamen tertiarissen uit Amsterdam,<br />

die de woonruimten in steen optrokken. In 1461 sloten zij zich aan bij de kruisheren<br />

(Cruysebroeders); enkele tertiarissen keerden naar Amsterdam terug. De eerste<br />

prior, later generaal, Nicolaas van Haarlem, begon een nieuwe kerk te bouwen.<br />

Toen de Hoekse en Kabeljauwse twisten in Hoorn veel vernield hadden, probeerden<br />

de kloosterlingen zelf een en ander te herstellen. Gabriel Smit verwijst naar een<br />

oude stadskroniek, waar men leest, dat de broeders beter bidden dan bouwen konden.<br />

Na de hervorming kregen de gebouwen een andere bestemming : de kloosterkerk<br />

werd pesthuis, dan oefenlokaal voor de schutterij, dan in 1577 oude-mannenhuis.<br />

In 1961 kreeg architekt D. Fledderus opdracht voor een restauratieplan. De in mei<br />

1968 goedgekeurde begroting bedroeg ongeveer 2 miljoen. Door de betere inrichting<br />

werden de 97 wooneenheden teruggebracht op 50. Dat de binnenhof een<br />

fraai architektonisch geheel is toont de Volkskrant met een foto (34 bij 15 cm).<br />

Hoewel G. Smit in de titel veel beloofde, Rijke Historie van Sint Pietershof, is zijn<br />

relaas erg oppervlakkig gebleven.<br />

P. v. d. B.<br />

KEULEN. Een brief van Rudolf Dier van Muiden.<br />

Stephanus Axters wijst in zijn Geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden 1<br />

op een handschrift van de Koninklijke Bibliotheek2 waarin negen brieven van<br />

Fraterheren uit het Heer-Florenshuis te Deventer zijn opgenomen, die berichten<br />

over de zorgen, welke de pestepidemie in het Heer-Florenshuis had gebracht. De<br />

acht brieven over de pest in Deventer moeten van 1398 zijn. De negende is nog niet<br />

uitgegeven. Deze zou er een met goeden raad van Rudolf Dier van Muiden voor<br />

een kruisheer te Keulen moeten zijn 3. De tekst van de brief :<br />

In Christo Jesu charissime pater. Noveritis quod Rodolphus quondam cocus in<br />

1 IIlj De moderne devotie, 87.<br />

2 128, G, 16 een verzamelkodex.<br />

3 Hs Koninklijke Bibl. fol. 203v-204r; Axters, I.e.<br />

De scriptor schreef kleiner boven de tekst: epistola Rodolphi de Muden, quam<br />

scripsit cuidam crucifero in Colonia. Een ander schreef hierboven nog : Apparet ex<br />

vita (D. A. Brinkerink, Biographien. AGAU, 28, 1902) ejus hanc epistolam eum<br />

misisse ad quemdam cruciferum In Colonia. Het kan dezelfde hand zijn, die de<br />

brief copieerde en nog met dunnere inkt boven de tekst van de brief schreef : ex<br />

qua relucet vera cordis eius humilitas, en aan het einde van de tekst: legatur titulus<br />

sequens. Door de bundeling veranderde de paginering en werd op de bovenste<br />

margo 137 doorgeschrapt en er naast verbeterd in 204. Waar Rudolf Dier van<br />

Muiden over zijn eigen leven begint te vertellen, staat er op de margo van fol. 203v :<br />

Hie incipit, en verder op de margo van fol. 204r : relucere eius vera perfecta cordis<br />

humilitas.


KRONIEK 91<br />

nova domo 4 tactus a peste inguinaria (liesbuilenpest) secundum desiderium animae<br />

suae perrexit ad dominum ipso die dyonisii et sociorum ejus. Et ab eadem peste<br />

obierunt in daventria in diversis domibus 52 sorores. Dignemini propter deum<br />

fideliter orare pro hiis omnibus, et procurare eis orationes ab aliis religiosis et<br />

devotis, ac dicere domino priori ad corpus domini, qui sepius apud nos hospitatus<br />

est 5, quod de illis 52 sororibus 24 defuncte sunt in domo magistri Gerardi, relique<br />

vero in aliis quatuor domibus6. Oretis similiter et pro me, qui ultra annos 60<br />

applicui daventrie causa studii7. Anno domini MCCCXCVIir in vigilia beati<br />

Martini et anno domini MCCCCII circa festum Pasche intravi domum domini<br />

Florentii ad habitandum ibidem. Multi anni, sed fructus fere nullus, sed in negligentia<br />

et tepiditate et effusione ad externa heu male consumpsi dies meos. Nam<br />

tempore quo fui in domo domini Florencii pene semper deputatus fui ad officia<br />

exteriora et jam deputatus sum ad serviendum sororibus. Unde ignarus mei ipsius<br />

timeo, quod ad me dirigetur illud dictum, quod dicitur ad sponsam : si ignoras te,<br />

abi post greges sodalium tuorum 8. Verum, charissime pater, rogo humiliter quatenus<br />

charitas vestra moveatur ad compaciendum miserie mee et orandum pro me, ut<br />

saltern in decrepita etate possim converti toto corde ad dominum, nihil querens<br />

extra Jesum Christum, ut saltern adhuc incipiam ambulare in spiritu, qui proh<br />

dolor in carne ambulavi. Benevaleatis. Scriptum in vigilia beati Martini episcopi.<br />

Rodulphus de muden, vester in domino, quern scitis saltern ab extra, nam interiora<br />

plena sunt turpitudine.<br />

Ze moeten elkaar goed gekend hebben ; waarschijnlijk toen Rudolf Dier van<br />

Muiden in Deventer studeerde, daar hij schrijft dat hij in 1398 en in 1402 in het<br />

4 Toen het oude vikariehuis van Florens Radewijns te klein werd, betrokken ze in<br />

1396 een groter gebouw, dat dan verder bekend werd als het Heer-Florenshuis.<br />

(R. R. Post, De moderne devotie, Amsterdam, 1950, biz. 37). Dit zal dan het<br />

nieuwe huis zijn waarin Rodolphus nog kok geweest is. Een kruisheer van het<br />

convent te Keulen heeft bij Rudolf Dier van Muiden navraag gedaan naar deze<br />

Rodolphus, en dit is dan het antwoord.<br />

5 In Keulen braakte een zieke na de H. Kommunie. Benigna, weduwe van Henricus<br />

de Cupino, liet in 1331 ter plaatse een kapelletje bouwen ; Arn. Schillink uit<br />

Keulen liet in 1423 daar een kerk bouwen. In 1434 werd er een klooster van de<br />

Windesheimers bijgebouwd, en Thomas van den Wai van het klooster Marienborn<br />

bij Arnhem als prior hierheen verplaatst. (H. F. Van Heussen, Historia episcopatuum<br />

foederati Belgit, Lugduni in Batavia, 1719 : Hhtoria seu notitia episcopates<br />

Daventriensis, Pars III, pg 133b). De incorporatie van Ven. corporis Domini<br />

('s Heeren lichaam, unsres lieben Hern Leichnamb) had eerst plaats in 1451.<br />

(J. C. Van Slee, De kloostervereeniging van Windesheim, Leiden, 1874, 142).<br />

6 Toen het aantal zusters des gemenen levens in het Mr Geertshuis te zeer<br />

groeide, werden er in dezelfde stad nog vier andere zuster-communiteiten gesticht,<br />

nml. het Brantshuis, Buyskenshuis, Lammershuis en Kerstenhuis. (Post, o.c, 130).<br />

7 Rudolf Dier van Muiden werd in 1384 geboren te Muiden en stierf in het<br />

Fraterhuis te Deventer in 1458 {Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek,<br />

VIII, Leiden 1930, kol. 392). D. A. Brinkerink publiceerde in Archief voor de<br />

Geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht, 27-28, 1901-2, Biographien van<br />

beroemde mannen uit den Deventer-kring, naar een hs in de provinciale bibliotheek<br />

van Friesland. De onbekende schrijver is uit de Deventer-kring. De vierde van deze<br />

beroemde mannen is Rudolf Dier van Muiden. Met veertien jaar kwam hij naar<br />

Deventer. ,,Als hij dan toe Deventer volleert was, soe begerde hij groetlic van Here<br />

Florens ende sinen bruderen mit hem te wonnen" (AGAU, 28, 226). Zijn confraters<br />

wensten, dat hij priester werd. 23 jaar was hij procurator met de hulp van een<br />

lekenbroeder, zodat hij niet behoefde ,,argens uut te reysen".<br />

8 Cant. I, 7 en 6. Als ge het niet weet ... volg dan de kudden uwer vrienden.


92 KRONIEK<br />

Heer-Florenshuis wonen mocht. Zijn belijdenis schrijft hij aan iemand, van wie hij<br />

weet, dat hij hem verstaat. R. Dier van Muiden geb. 1384, kwam met veertien jaar<br />

jaar naar Deventer. Dat was dus in 1398 ; hij was 60 jaar in Deventer : dus schreef<br />

hij deze brief in 1458 en hij stierf in 1458. In de biographieen, die Brinkerink publiceerde9<br />

wordt de brief niet letterlijk geciteerd, maar de inhoud toch wel goed<br />

weergegeven : ,,Ende hij screef op ene tijt, niet lange voer sijnre doet aldus tot<br />

enen cruysbruder : Ic bijn oelt van jaeren mer in mij en is gene vrucht der duechden ;<br />

bidt om Gods wille voer mij, opdat ic mij yo in der leester oeltheit beteren moet".<br />

Zo kan men deze brief wel geen raad tot meer observance noemen 10.<br />

Het convent te Keulen telde in 1456 22 Kruisbroeders. Hs 1 van het Historisch<br />

Archiv der Stadt Koln heeft fol. 26v enkele participationes kort aangegeven.<br />

1456 Participatio. Fratres tune fuerunt Theodericus de Hal prior, Johannes Martini<br />

de Trijs supprior, f. Conradus Gronenberg Moguntina dire (?), f. Nicolaus de<br />

Geldria, f. Johannes de Lirria, f. Theod. de Neomagio, f. Abbo de Middelborch,<br />

Herman de Bercha, Gerhardus de Salice (?), Henricus Odendail, Nicolaus de<br />

Harlem, Bruno de flokou (? slokou ?), Rodolphus de Gravia, Wilh. de Ruremunda,<br />

Wilh. Buckilmundi, Henricus de Buscoducis, David de Monte S. Gertrudis, Petrus<br />

Rolandi de Colonia, Godefridus de Kalker, Anthonius de Wageningen, Johannes<br />

Clivis, Johannes de Dueren. 22 religiosi.<br />

Participatio data P. Theoderico ab Hall priori crucif. Colon, a definitoribus<br />

capli gnlis ord Carthusiensis. 1457.<br />

A. v. d. P.<br />

In de Bibliographia Franciscana Neerlandia 1969, Franciscana, jg. 25 (1970),<br />

pag. 21, wordt als nr. 70 opgegeven het artikel van A. van Asseldonk, Keulse<br />

Kruisherenhandschriften te Wenen in Clairlieu, jg. 27 (1969), pag. 47-64. Door de<br />

bewerker wordt er aan toegevoegd, dat het tractaat De proprietate quorundam<br />

religiosorum cognoscenda in handschrift 4931 (fol. 120-140) niet van de hand van<br />

de minderbroeder Diederich Coelde is, maar van een naamgenoot, niet minderbroeder,<br />

Theodorus de Monasterio, die in de vorige eeuw geleefd heeft. De laatste<br />

opmerking zal wel foutief zijn. Een auteur uit de 19e eeuw kan moeilijk een tractaat<br />

geschreven hebben, dat reeds in de 15e eeuw gekopieerd is. De bewerker zal wel<br />

bedoeld hebben : die een eeuw eerder dan Diederik Coelde geleefd heeft.<br />

P. v. d. B.<br />

H. van Rooijen licht in Dictionnaire de Spiritualite, Parijs, fasc. LII-LIII, kol.<br />

389-390, nr. 62, de betekenis van Jean Cocus of Coci, prior van het Kruisherenklooster<br />

te Keulen circa 1415, voor het geestelijk leven van de Kruisheren toe.<br />

Van deze prior zijn in twee handschriften (Keulen, Hist. Arch. GB8, 58 en GB4,<br />

118) 32 Collationes spirituals bewaard gebleven. Van Rooijen constateert, dat<br />

Johannes Cocus zeer vaak uit de H. Schrift, uit de geschriften van de kerkvaders<br />

en middeleeuwse schrijvers citeerde. Hij ontdekt verder une certaine presence du<br />

catharisme, en vraagt zich verder af, of de hervorming van de Kruisherenorde<br />

gedurende de 15e eeuw niet dieper ging dan alleen maar een terugkeer tot de<br />

observance. Uit mijn Studien over de observance van de Kruisbroeders gedurende<br />

de 15e eeuw en in het bijzonder in het hoofdstuk : De bibliotheken van de Kruis-<br />

9 AGAU, 28, 236.<br />

10 Cfr. P. van den Bosch, Studien over de observance der kruisbroeders in de<br />

vijftiende eeuw, in Clairlieu, 26, 1968.


KRONIEK 93<br />

breeders, blijkt, dat deze hervorming wel degelijk dieper ging dan een uiterlijk<br />

observeren van de statuten en voorschriften. We hopen, dat H. van Rooijen spoedig<br />

b.v. in het tijdschrift Clairlieu de Collationes van Joannes Cocus zal uitgeven en<br />

van de nodige comraentaar zal voorzien, zodat hij zijn opmerkingen kan waar maken.<br />

P. v. d. B.<br />

KOLEN (Kerniel). Het prachtig uitgegeven werk van A. Dusar, Limburgs Kunstbezit<br />

van pre-historie tot classicisme, Hasselt, 1970, in 4°, 296 biz., 263 illustrates,<br />

waarvan sommige in kleuren, wil een overzicht geven van het geheel van Limburgse<br />

kunstwerken die tot in de kleinste kerkjes te vinden zijn. Uiteraard worden de<br />

kruisheren meermalen vernoemd : pater W. Sangers vanwege de beschrijvende<br />

catalogus van de kerkschatten te Maaseik, die hij in samenwerking met M. Hendrickx<br />

samenstelde (p. 57, 126); de kruisherenkerk van Maaseik, die ,,aanvankelijk nog<br />

laat-gotisch, uiteindelijk in rococostijl voltooid werd" (p. 161); een foto van het<br />

geboortehuis van magister-generaal Reynders op de Bleumerstraat te Maaseik (p.<br />

150) of de gevel van de Karthuizerij te Zelem, die ons doet denken aan de<br />

hervormingsgeneraal Libertus Janssen van Bommel, die daar op zijn visitatiereis<br />

langs de kruisherenkloosters in 1411 overleed (afb. 131). Een flinke plaats wordt<br />

echter ingeruimd voor het klooster van Kolen (Kerniel) waarover op talrijke<br />

plaatsen gesproken wordt. Eerst en vooral over het St Odiliaschrijn, uit het klooster<br />

van Hoei afkomstig, een kunstwerk uit 1292 en de oudst gedateerde olieverfschilde-<br />

ring ,,van heel de Nederlanden". Hierover detailfoto's op p. 114, 115 en 117, en<br />

tekst op p. 123. Het is eigenlijk een korte samenvatting van wat men uitgebreider<br />

terugvindt in het boek van A. Dusar, Het Sint Odiliaschrijn, Hasselt, 1965. Maar<br />

ook de kloostergebouwen en andere kunstwerken worden niet vergeten. Bij een<br />

vergelijking van meerdere kerken wijst S. op de haspengouwse gewoonte om de<br />

overkluizing van het koor in baksteen te bouwen, waarvan de kerk van Kolen een<br />

voorbeeld is (142). Afbeelding 118 geeft een zicht op de voorgevel van het klooster<br />

Marienlof, dat op p. 162 een voorbeeld van Maaslandse renaissance genoemd<br />

wordt. Daar wordt ook de korte geschiedenis van de kloostergebouwen geschetst,<br />

terwijl p. 165 op het stukadoorwerk gewezen wordt. Van het beeldhouwwerk wordt<br />

genoemd : Christus op de koude steen (p. 181) en het Christoffelbeeld (p. 193 met<br />

detailfoto 185), terwijl bij het behandelen van de signaturen der kunstenaars in<br />

Limburg gewezen wordt op een soort jodenster die op dat beeld aanwezig is<br />

(p. 223). Uitvoerig worden ook de schilderingen van Aube behandeld, ,,waardoor<br />

de kerk van Kolen bijna voor een Aube-museum kan doorgaan" (p. 256-257). Uit<br />

dit rijke werk is het bovenstaande over de kruisheren slechts een klein deeltje. Ook<br />

voor wat deze orde betreft worden niet veel nieuwe gegevens verstrekt. Toch is het<br />

belangrijk en interessant de enkele genoemde kunst- en bouwwerken te zien in het<br />

kader van het geheel der Limburgse kunstschatten, en in vergelijking met andere<br />

kunstwerken of gebouwen uit dezelfde tijd, van dezelfde stijl of dezelfde aard. Bij<br />

de schilderingen van Aube merkt S. op dat deze, tijdens zijn herhaald en lang<br />

verblijf in de streek, ook voor de omgeving verschillende stukken maakte, bv. voor<br />

de pastorie te Jesseren. Toen die pastorie in 1961 werd afgebroken, werden zeven<br />

schilderijen van daar naar het klooster Kolen gebracht, waar ze nu in de vroegere<br />

kapittelzaal hangen. De wandschilderingen die daar vroeger hingen, een verheer-<br />

lijking van het boerenleven, waren in 1914 door de zusters Cistercienserinnen<br />

verkocht.<br />

A. R.


94 KRONIEK<br />

Eindhovens Dagblad van donderdag 24 december 1970 besteedde anderhalve<br />

pagina aan het klooster Colen onder de titel : Klooster Colen, middeleeuwse hoeve<br />

in onbedorven land. Klooster Colen, oase van rust voor wie gebukt gaat onder het<br />

jachtige drukke leven: Zeven grote foto's illustreren dit artikel. De schrijfster van<br />

dit verhaal, Gerda Smits, vertelt alleen over het leven van de Cistercienserinnen in<br />

dit klooster, zoals het vijftig jaar geleden was en hoe het thans is. Over de geschiedenis<br />

van het klooster wordt met geen enkel woord gerept; slechts even wordt<br />

vermeld, dat er vroeger Kruisheren woonden. Het artikel zal alleen bedoeld zijn om<br />

de lezers op het feest van Kerstmis iets te doen proeven van de rust en het geluk<br />

in het klooster Colen.<br />

P. v. d. B.<br />

Vele Kruisherenkloosters waren gelegen in het Land van Rijn en Maas. Dat dit<br />

gebied rijk was aan kunst en cultuur zal ieder, die de tentoonstelling Rijn en Maas,<br />

Kunst en Cultuur, 800-1400 (Keulen, 14 mei-23 juni 1972, Brussel 15 sept-1 okt.<br />

1972) bezocht, hebben kunnen vaststellen. Behalve het reliekschrijn van de H. Odilia,<br />

afkomstig van het opgeheven Kruisherenklooster te Hoei en thans in het bezit van<br />

het Cistercienserinnenklooster van O.-L.-Vrouw van Kolen, eertijds eveneens een<br />

Kruisherenklooster (Catalogus p. 37 en p. 423, beschrijving p. 422-423), was er<br />

onder de tentoongestelde pelgrimstekens waarschijnlijk een van de Kruisherenkerk<br />

te Diisseldorf te zien. Volgens Kurt Koster, die in de catalogus p. 157, VIII 49<br />

het pelgrimsteken uit Diisseldorf beschreef, kan de voorstelling van de Moeder Gods<br />

in het midden van het pelgrimsteken wijzen op een bedevaart naar een genadebeeld,<br />

dat zich in een kleine O.-L.-Vrouwekapel vor den portner, d.w.z. voor de O.L.-<br />

Vrouwepoort bevond. Deze kapel moet de Kruisherenkapel zijn geweest.<br />

Op het Keulse stadsgezicht van Anton Woensam von Worms uit 1531 (Catal.<br />

p. 34) is links van de kerk St. Aposteln de kerk van de Kruisheren aangegeven.<br />

Ook op het Luikse stadsgezicht van Aegidius Marichal (Cat. p. 34) is het Kruis<br />

herenklooster en kerk te zien. Op de plattegronden van beide steden (Cat. p. 36)<br />

zijn de beide kloosters op te sporen.<br />

P. v. d. B.<br />

Rijksarchief Hasselt. Agnetenklooster Tongeren. Reg. n° 1. 1434-1792. Register<br />

van goederen en renten. Register toebehoorende het cloester van Ste Agnetenberch<br />

binnen Tongeren concernerende hunne landen guderen ende renten deur Godt<br />

Almachtich hun verleent synde gefondert Anno 1434. f° 40, 40V0 en 41.<br />

Niel<br />

Aengaende XIIIJ ende V1J roijen weijde deur groote noot des Cloesters veralieneert<br />

gelegen achter Niel bij Loon tot behoeff des cloesters van Coelen Is wederomme<br />

glost a° 1609.<br />

Allen eijn eeghelken die desen teghenwordighen brieff sullen aensien offt hoeren<br />

lesen, sij groet in Gode onsen here en kentlijck bij der waerheit dat in den jaer ons<br />

heren viertheen hondert ende negentich den XXIJsten dach der loijmaent der<br />

Eerwerdich Heer Brueder Henrick van Sijchem pater des besloten cloesters der<br />

Susteren gheheijten van St Agneten Berch bennen der stat van Tongeren gelegen<br />

met wille ende consent der overste mater ende oeck aller ghemeinte der susteren<br />

des voerscreven Cloesters doeren dieren tijt van orloghe alsoe sij seden bij groten<br />

ghebreck ende armoede bevanghen ende bestr^mt sijnde erffelijck vercocht hebben<br />

den prioer ende cloester der Cruijsbruederen orden tot Colen bij borchloen ghelegen<br />

eijn bonder druegher haghener weijden in twee stucken gelegen te weten viertheen


KRONIEK 95<br />

roiden achter niel int oespronck op op die ghemeijn heirstraet naest den dome<br />

bruxken tussen eerff des cloesters van Sinte lambrechts dael ende der custerijen der<br />

kerken van kerniel ende seven roijen gelegen in die hombruck bemden tussen Coelen<br />

ende Rudercoven in erff der voerscreven Cruijsbruederen collaertsbampt gheheiten<br />

ruerende ter andere sijden aen maffarts busken voer een seecker summe van pennin-<br />

ghen wellijck sij bekenden ontfangen te hebben belovende ende toe seggende den<br />

voerscreven prioer ende cloester der cruijsbruederen voer behoerlijck recht wettighe<br />

gichtinghe ende opdracht te doen ende hon gerichtelijck daer in te vestighen wanner<br />

sij in bequemer tijt alsullicx solden versuecken altoes sonder argelist ende sonder<br />

wederseggen nae wel liken het voerscreven cloester der Cruijsbruederen hefft dat<br />

voorgenoempt goet mits wettigen coepe int selff jaer tot gebruick en possessien<br />

ghenomen ende voerdaen in spacien van seven en viertich jaren lanck in stiller<br />

wreedeliker possessien beseten Es daernae gecomen int jaer ons heren XVc XXXVIIJ<br />

der Eerwerdich Heer Brueder Jan van Hasselt pater des voerscreven cloesters Sinte<br />

Agneten in naem sijns cloesters alsullick boven genoempt vercocht goet wederheijssende<br />

ende bij recht meijnende mits wederkeringe der penningen daer voer onborst<br />

sijnde weder te hebben In williker differencien es doer middel ende uijtspraeck<br />

goeder bescheijdener mannen als arbitruers daer toe gebeden tussen bieden partijen<br />

geaccordeert ende gesloeten dattet cloester der cruijsbruederen van Colen in possessie<br />

des voorscreven goets ewelick bliven sal ende noch sal opleggen den pater ende<br />

cloester der susteren voerscreven eijns vier roesen nobelen mits welliker penninghen<br />

teelinghe hefft der pater des convents des susteren dat selff goet voer sijn wittich<br />

gericht in naem sijns cloesters overghegicht ende opgedragen tot behoeff ende<br />

possessien des cloesters der cruijsbruederen van colen voerscreven renuncierende op<br />

alle gherechtigheijt daer toe. Item alle voerscreven denghen heefft die mater oock<br />

metten gansen convent der susteren voerscreven gelaudeert en ratificeert ende tot<br />

orconde der waerheid ter ewigher ghedinckenis desen brieff met haren properen<br />

ghemeijnen convents siegel ondergedruckt ende aengehangen desgelijken hefft oeck<br />

der Eerwerdich Heer pater generael ouste haers ganse ordens all wes boven gescreven<br />

is gheconsenteert ende bij sijnre aucttorittijt geconfirmeert ende tot ganser visticheit<br />

hefft oeck met aen desen Brieff besieghelt int jaer ons Heren vijffteen hondert<br />

achtendertich den XVIden dach der maent septembris.<br />

P. P.<br />

A. F. Marcus, Klooster Marienlof Kolen-Kerniel, apart nr. van De Tijdspiegel,<br />

XXVII, 1972, 2e aflevering, 36 biz. In 1972 was het 150 jaar geleden dat de<br />

zusters Cistercienserinnen naar Kolen kwamen. Ze namen er de kloostergebouwen<br />

in gebruik waar de kruisheren sinds eeuwen hun kanonikaal leven geleid hadden.<br />

Een gedeelte van de brochure is dan ook gewijd aan de kruisheren en schetst kort<br />

de stichting van orde en klooster en de geschiedenis van Marienlof : de definitieve<br />

vestiging in Kolen in 1439, de incorporate van de parochie Kerniel waarvoor de<br />

prior de pastoor benoemde, de bouw van kerk en klooster in verschillende perioden,<br />

totdat in 1822 met de verkoop der kloostergoederen de geschiedenis van de kruisheren<br />

in Kolen eindigde (p. 4-12). Naast bekende gegevens geeft S. ook enkele bijzonderheden<br />

die voor de kunstgeschiedenis van dit klooster van belang zijn. In 1963<br />

werden nl. enkele mooie versierde zuilen ontdekt uit de XVIe eeuw, waarschijnlijk<br />

het enige dat overblijft van 'n vroegere open gaanderij. In 1961 werden bij afbraak<br />

van de pastorie te Jesseren de wandschilderingen van Aubee naar Kolen overgebracht<br />

en in de gastenkamer geplaatst, zodat dit klooster nog meer dan vroeger tot een<br />

Aubee-museum werd (zie boven de bespreking van Dusar, Limburgs Kunstbezh...).


96 KRONIEK<br />

De rest van dit boekje, p. 13-35 gaat over de zusters, die in dit klooster nu reeds<br />

150 jaar het erfgoed van hun voorgangers met zorg in ere houden. Ook hun orde<br />

kende de storm van de Franse revolutie, zodat in 1822 de komst naar Kolen de<br />

gelegenheid was tot een nieuw maar erg moeilijk begin. In 1831 bood het onafhankelijk<br />

Belgie de mogelijkheid tot werkelijke hervatting van het kloosterleven.<br />

,,Citeaux herleefde in Kolen", schrijft pater Marcus. Voor de kruisheren is het<br />

ook nu nog een troost, bij een bezoek aan Kolen, deze herleving te zien doorgaan.<br />

De kunstschatten van het oude kruisherenklooster werden verrijkt met de erfenis van<br />

het opgeheven Benedictinessenklooster van Nonnemielen, en in 1843, toen de<br />

Cistercienzers van Bornem de geestelijke leiding van Kolen kregen, met koorboeken<br />

en schilderijen van daar. S. tracht tevens de geest van het klooster te tekenen,<br />

duidelijk gekenmerkt door zuster Maximilienne, de stichtster, die samen met eenvoud<br />

en kontemplatieve geest ook de soepelheid bezat om, reeds toen, oud en nieuw te<br />

verzoenen. Naast een kontemplatief kloosterleven ,,zonder tralies", was er een<br />

bloeiend pensionnaat, ,,dirige par les Dames Bernardines", dat echter in 1855<br />

gesloten werd, zodat alleen de school ,,voor arme kinderen" - later de school voor<br />

iedereen - bleef bestaan. Vanaf 1933 berust ook het reliekschrijn van de parochie<br />

Kerniel, afkomstig van Hoei, in het klooster. Het werd er gebracht door de<br />

kruisheer H. van Lieshout die er van 1932-1948 rector was en er een uitgebreide<br />

studie over uitgaf. Aan wat deze kruisheer deed voor het herstel van kerk en<br />

kunstwerken na de vernieling door een vliegende bom op het einde van de oorlog,<br />

had hier wel even herinnerd mogen worden. Kort voor en in 1971 werden nog<br />

meerdere kunstwerken uit de XVIIIe eeuw aangekocht voor de kerk. Kolen is een<br />

oord van schoonheid, van gebed en werk voor de zusters ; 'n oord ook van rust<br />

en bezinning voor velen daarbuiten. Dit boekje sluit met een lijst van oversten en<br />

rectoren, een inventaris van de waardevolle kunstvoorwerpen en 'n bibliografie.<br />

Voor alien die een korte en betrouwbare geschiedenis van dit klooster wensen, is<br />

dit een prettig geschreven en mooi geillustreerd boekje. In verscheidene dagbladen<br />

verschenen rond dezelfde tijd artikels over het klooster Kolen, o.a. in De Standaard<br />

van 2 juni 1972 : Klooster ,,Marienlof} te Kerniel bestaat 150 jaar.<br />

A. R.<br />

LEUVEN. P. Drs. Sebald van Ruysevelt, o.f.m., geeft in samenwerking met<br />

P. Archangelus Houbaert, o.f.m., provinciaal archivaris der Minderbroeders in<br />

Belgie, in Franciscana, Bijdragen tot de geschiedenis van de Minderbroeders in de<br />

Nederlanden, een reeks korte artikelen uit onder de titel: De Franciscaanse kerken.<br />

De stichtingen van de dertiende eeuw. De artikelen vormen samen een soort monasticon.<br />

Ieder artikel is als volgt onderverdeeld : I. Bronnen, II. Geschiedenis,<br />

III. Beschrijving.<br />

In artikel IX: Leuven (Franciscana, jg. 27 (1972), p. 107-121) vermelden de<br />

samenstellers, dat het Franciscanerklooster, in 1231 gebouwd op het terrein tussen<br />

de huidige Minderbroederstraat, de Waaistraat en de rechteroever van de Dijle, in<br />

1616 uitgebreid werd op het terrein over de Dijle tegen de oude stadsvesten. Dit<br />

terrein behoorde vroeger aan de Kruisheren van Leuven (pag. 112). Dit gegeven<br />

vonden de samenstellers in E. de Roy, Histoire des anciens couvents Franciscains de<br />

Belgique, Convent de Louvain, in Le Message de S. Francois, XIV (1888-1889),<br />

pag. 111.<br />

P. v. d. B.


KRONIEK 97<br />

LUIK. Ruim een eeuw geleden heeft J. H. Bormans in zijn artikel Notice sur<br />

un manuscrit de Thomas a Kempis appartenant au seminaire de Liege, in Compterendu<br />

des seances de la Commission d'Histoire ou recueil de ses Bulletins, X (1845),<br />

pag. 156-171, gemeend te kunnen aantonen, dat het handschrift 6 M 21 van het<br />

Groot-Seminarie te Luik en afkomstig van het Kruisherenklooster te Luik, een<br />

Thomas-autograaf en dan nog wel van de Imitatio zou bevatten. A. Ampe, s.j., is<br />

in zijn artikel lmitationistica: Handscbrijten en getuigen, in Ons Geesteltjk Erf, jg.<br />

45 (1971), pag. 376-431, van oordeel, dat hoewel de bewering van Bormans door<br />

diverse kenners van Thomas' geschriften werd afgewezen, het handschrift een nieuw<br />

onderzoek verdient (pag. 383, noot 16).<br />

P. v. d. B.<br />

In het Dagboek van Gebeurtenissen, opgetekend door Christiaan Munters, 1529-<br />

1545, uitgegeven door J. Grauwels (Maaslandse Monografieen, nr. 13, Assen 1972)<br />

wordt op fol. 29v. vermeld, dat in 1536 de heer van Eggermont ad Cruciferos van<br />

Luik werd begraven. De heer van Eggermont was Robert II van de Marck, heer<br />

van Aigremont. Zijn oom Everard IV van de Marck was ook in de kerk van de<br />

Kruisheren begraven. Op fol. 57v. wordt medegedeeld, dat Laureys Hessels, kanunnik<br />

van Loon en van O.-L.-Vrouw te Maastricht het hart van de overleden kardinaal<br />

Erard de la Marck, bisschop van Luik, naar Hoei bracht om het in de Kruisherenkerk<br />

aldaar te begraven (zie A. van de Pasch, Het Klooster Clairlieu te Hoei en zijn<br />

prioren-generaal 1210-1796, in Clairlieu, jg. 18 (I960), pag. 31).<br />

P. v. d. B.<br />

MAASEIK. In 1939 gaf G. Simenon een verzameling uit van visitatierelikten, die<br />

berusten in het archief van het bisdom Luik : Visitationes Archidiaconales Archidiaconatus<br />

Hasbaniae in dioecesi Leodiensi, Luik. Op p. 430-433 staan interessante<br />

bijzonderheden over het klooster Colen bij Kerniel in verband met de daar gehouden<br />

visitaties ; de kerk van Kerniel was nl. bij het klooster geincorporeerd. In hetzelfde<br />

archief te Luik berust er echter nog een andere verzameling van visitaties, nl.<br />

Visitationes archidiaconales archidiaconatus Campiniae (reg. 38). L. Heere bestu-<br />

deerde die verzameling en maakte er enkele nota's uit voor deze kroniek, met de<br />

vermelding: nog niet uitgegeven. Enkeie hebben betrekking op de visitaties die<br />

gehouden werden door de aartsdiaken van de Kempen te Heppeneert ; we laten ze<br />

hier volgen, omdat deze parochie bij de kruisheren van Maaseik geincorporeerd was<br />

(een andere nota van L. Heere uit deze verzameling staat verder bij ,,Roermond").<br />

Visitatie van 1646<br />

Patrona sta Gertrudis<br />

Heppenart 7 7bris 1646 visitata fuit ecclesia de Heppenart que est filia sub<br />

Nederoetteren valens 16 m. silig.<br />

Incorporata monasterio Cruciferorum eyckensium repertus rector absens cuius causa<br />

non fuerunt visitata Sacramenta, fuit iniunctum incolis ut muros cemiterij reparent.<br />

et reperta fuit fornix navis ecclesie corrupta et caduca.<br />

habet unam missam extra (?) festivales et dominicales<br />

Dna Thorensis habet decimas<br />

(latere hand) matricularia est annalis et constituitur a dno pastore et communitate<br />

(?) qui habet annue 16 florenos pro deservitura 12 florenos pro pulsatione<br />

campanarum, 3 flor pro lotione linteorum ecclesie et [pulsa]tione campanarum,


98 KRONIEK<br />

1 mensura vel carrucam carbonum, % et ab unaquaque Domo (?)<br />

fasciculum granorum q.... sunt 16 vel 18<br />

pro uno quoque puero p.r quinque asses pro scholis et paup... debet inst ,<br />

,... 1680 in visitatione idem fuit confirmatum quad custodem et eiusdem scho... (?)<br />

Rescriptio 1646<br />

Patrona sta Gertrudis<br />

Heppenart Ecclesia filia sub Nederoeteren<br />

habet 1 missam ultra dominicales et festivales<br />

habet decimas Dna thorensis<br />

16 m silig<br />

dicitur incorporata monasterio cruciferorum eyckensium<br />

(latere hand) rector Rdus Dominus Theodorus le blanck prior cruciferorum<br />

eyckensium qui ea qualitate interfuit electione novi Decani ruralis, et suffragium<br />

dedit undecima 8bris 1660.<br />

Visitatie van 1671<br />

Patrona S. Gertrudis<br />

visitata fuit ecclesia de Heppenart que est filia sub Nederoeteren valens 16 m. silig.<br />

incorporata monasterio Crucigerorum Eyckensium habet unam missam ultra<br />

Dominicalem et festivales.<br />

Domina Thorensis habet decimas.<br />

Rector venlis fr Theodorus le blanck prior monasterij cruciferorum eyckensium.<br />

Visitatie 1111<br />

Heppenaert. die sexta maij 1711 visitata fuit Ecclesie de Heppenaert filia sub<br />

neeroeteren, quae incorporata est monasterio Cruciferorum Maseykensi et quia nee<br />

rector nee matricularius in loco aderant, sacra vasa et ornamenta visitari non potuerunt<br />

Baptisterium est bene redusum, et ecclesia in satis honesto statu, salvo quod in<br />

tabulatu aliqui sint defectus reparandi.<br />

de proventibus et administratione fabricae seu luminaris et pauperum ex causa<br />

praedictae absentiae nihil dignosci potuit.<br />

Visitatie van 1726<br />

Heppenaert. die vigesima tertia octobris 1726 visitata fuit ecclesia de Heppenaert<br />

et cum pastor non dederit responsionem conformiter ordinatione nostrae, iniungimus<br />

eidem ut infra octo dies proximos illam edat et nobis scripto transmittat alioquin<br />

providebimus.<br />

... interea haec decreta sunt Maximilianus Henricus Hyacinthus Baro de Horion<br />

canonicus et archidiaconus Campiniae in Ecclesia Leodiensis monemus maioris decimae<br />

possessores ut tectum navis refici faciant et libros cantuales decimae incumbentes<br />

subministrent infra trimestre<br />

idem parocho quoad chorum iniungimus<br />

datum in visitatione ecclesiae de Heppenaert die vigesima tertia octobris 1726<br />

spatium pro<br />

inserenda respne<br />

A. R.


KRONIEK 99<br />

Zuster Magdalena Nouwen vertelt in de Heraut van het Bethaniewerk, 1972,<br />

pag. 2 en 5, dat vooral de Kruisheren van Maaseik in de 18e eeuw de devotie tot<br />

O.-L.-Vrouw van Rust te Heppeneert nabij Maaseik gestimuleerd hebben, zo zelfs<br />

dat in 1768 een grotere kapel gebouwd moest worden, daar van alle kanten de<br />

pelgrims toestroomden.<br />

P. v. d. B.<br />

Postuum werd in Publications dans le Limbourg, tome CVII-CVIII (1971-1972),<br />

pag. 155-209, een artikel van M. Colson, o.s.c, gepubliceerd : Notaris Jan Matty<br />

Dode, 1765-1799- Biograjische aantekeningen.<br />

In zijn Rapporten van Kantonkommissarissen (1797-1800), deel I : Maaseik,<br />

Hasselt 1969, had de auteur reeds enkele bladzijden gewijd aan het leven en de<br />

persoon van de Kantonkommissaris van Maaseik Jan Matthijs Dode (pag. 43-47).<br />

De thans verschenen biografische aantekeningen zijn uitvoeriger. Zoals we van<br />

M. Colson gewend waren is ook dit verhaal over Dode zeer leesbaar en overzichtelijk.<br />

In de vele toegevoegde noten gaf hij met zijn bekende accuratesse nog allerlei<br />

verantwoorde toelichtingen. Pater Colson was zeer goed op de hoogte van de<br />

geschiedenis van Limburg ten tijde van de Franse Revolutie. Hoewel dit artikel op<br />

de eerste plaats voor de geschiedenis van het voormalige kanton Maaseik van belang<br />

is en in het bijzonder voor de geschiedenis van de stad Thorn, past het ook in de<br />

Kroniek van het tijdschrift Clairlieu de aandacht op deze studie te vestigen. Dode<br />

was een overtuigde republikein en met voortvarendheid heeft hij de wet van<br />

1 September 1796 tot opheffing van alle kloosters uitgevoerd o.a. ten aanzien van<br />

het Kruisherenklooster te Maaseik (p. 188). In hetzelfde Kruisherenklooster, hersteld<br />

in 1855, kwamen de notariele archieven van Dode terecht. De Kruisheer S. Drost<br />

heeft stukken genummerd. In 1951 stonden de Kruisheren van Maaseik de archiefstukken<br />

af aan het Rijksarchief te Hasselt en van hieruit zijn ze weer verhuisd naar<br />

het rijksarchief te Maastricht (pag. 162, noot 42). Uiteindelijk was het een Kruisheer<br />

uit Maaseik, Pater M. Colson, die aan de hand van deze archiefstukken enkele<br />

belangrijke studies verrichtte.<br />

P. v. d. B.<br />

MAASTRICHT. Rijksarchief Maastricht. Kapittel van St Servaas ; ri° 812, bundel<br />

Herderen.<br />

Gegeven ter Copijen uutten Register Auctentijck Scholtis ende Schepenen der<br />

Justitie Heerderen.<br />

Voor ons is gecompareert den Eerw: Pater Leonardus Goddingh Procurator van 't<br />

Clooster der Cruijsbroderen binnen der stadt Maestricht, den welrken heeft nedergeleijt<br />

dese twee naervolgende acten notariael wesende de eene van den elffden<br />

novemb: anno duijsent ses hondert vijff en negentich gepasseert ende beschreven<br />

door den Notaris H: Mich: Schaapen ende die ghetuijghen aldaer ghenoemt door<br />

welck Sr Servatius Kamps Borgher der stadt Tongeren heeft vercoght ende opgedragen<br />

tot behooff ende profijt van de seer Eerw: Paters Laurentius Van der haegen<br />

ende Leonardus Goddingh respective Prior ende Procurator van 't Clooster der<br />

Cruijsbroeders binnen der stadt Maestricht sesthien groot rooden ackerlants, het<br />

ander is van den thienden des selven maendt ende jaer gepasseert ende beschreven<br />

door den Notaris Henric Mathei ende die ghetuijgen aldaer genoempt door welck<br />

den voorsc: Camps ende Margareta Coonen sijne huijsvrouwe hebben opgedragen<br />

tot behooff Sr Cornelis Hardij hunne tochte van de voorgenoemde sesthien groot<br />

rooden ackerlants ende ter selver tijdt heeft den voorsc: Hardij den voors Camps


100 KRONIEK<br />

sijnen stiefvader geconstitueert, om die selve te vercoopen oft belasten, versoeckende<br />

alsoo approbatie, realisatie ende registratie der selven, waer van den tenur van<br />

wordt te wordt hier naer is volgende-<br />

Op Huijden den elffden november a° een duijsent ses hondert vijff en negentich<br />

comparerende voor mij ondergesc: oepenbaer Notaris binnen Maestricht residerende,<br />

ende in presentie der geloofw: getuijgen naergenoemt Sr Servatius J. Camps borgher<br />

der stadt Tongeren, denwelcken als geconstitueerde van Sr Cornelius Hardij sijnen<br />

stijfsoon, heeft verclaert bij wettigen titule van coop ende vercoop gecedeert ende<br />

getransporteert te hebben, gelijck hij cedeert ende transporteert mits desen tot<br />

oirbaer, behooff ende in profijt van de seer Eerw: Paters Laurentius Van de Haegen<br />

ende Leonardus Goddingh respective prior ende procurator van 't clooster der<br />

Cruijsbroders binnen dese stad present ende in naeme van 't selve Clooster acceptanten<br />

soodane sesthien groot rooden lants als sijn gelegen onder Heerderen op die<br />

Steenstraet achter Jan Thiri Wenhoff reijgenoeten naer Maestricht die representanten<br />

Mees Caproens naer Meer die Steenstraet, ter sijden naer Tongeren die representan<br />

ten Thirij Heckelers, nu de weduwe Jan Vrients sulcx uijt crachte van tocht<br />

doodinge tot behooff van den vorsc. Cornells Hardij geschiet volgens acte gepasseert<br />

op den thienden hujus voor den Notaris Hen: Mathej tot Tongeren, waerin de<br />

volmacht oft constitutie tot dese vercoopinghe oock is geinsereert, ende den teneur<br />

daer aff hier onder sal volgen sulcx om ende voor de somme van vierhondert<br />

tachtentigh gulden brabants Maestrichter cours Godtshelder eenen blauwmuijser<br />

lijcoop naer lantcoop, bekennende den cedent de voorsc: cooppenninghen in goude<br />

Louwij d'ors (: in ons notaris ende getuijghen presentie getelt:) ontfangen te heb<br />

ben, ende daer van verneught betaelt ende voldaen te wesen werende de gecedeerde<br />

landen nieverants mede belast noch beswaert te wesen spreeckende oversulcx voor<br />

gode gicht, cessie ende transport mitsgaders voor alle calangien ende aenspraecken<br />

soo binnen als buijten jaers onder obligatie soo van sijn persoon ende gooderen soo<br />

meubele als immeubele hebbende ende vercrijgende, als oock die van sijnen princi-<br />

paelen om daer aen in cas van eenige faut, bedrogh oft aenmaeninge oft molestatie<br />

erhael ghenomen te worden, ende om 't ghene voorsc: is soo noodigh te vernieuwen<br />

ende realiseren voor Richters competent heeft den cedent geconstitueert alle<br />

thoonderen deser acte in solidum. aldus gepasseert ende gestipuleert binnen<br />

Maestricht op dagh date als boven, ter presentie van Aert Mussen, ende gerard<br />

Celis, beijde als getuijgen tot desen gerequireert, die de minute deses beneffens de<br />

contrahenten met mij Notaris hebben onderteekent, ende gehandtmerckt, Sic signatum<br />

quod attestor H: Mich: Schaepen nots publicus.<br />

P. P.<br />

Als nummer 11 van de Maaslandse Monografieen, een serie uitgegeven onder<br />

leiding van het Sociaal Historisch Centrum voor Limburg en het Limburgs Geschied-<br />

en Oudheidkundig Genootschap, verscheen : H. H. E. Wouters, Grensland en<br />

Bruggehoofdf Historische studies met betrekking tot het Limburgs Maasdal en,<br />

meer in het bijzonder, de stad Maastricht, Assen 1970.<br />

Alleen al door de literatuurlijst, die de auteur na zijn Inleiding geeft, en die<br />

58 pagina's telt, is dit boekwerk voor de beoefening van de geschiedenis van de<br />

Orde der Kruisheren waardevol. Jammer, dat de auteur maar een publicatie van<br />

L. Heere, o.s.c, noemt, namelijk : Het Obituarium der Kruisheren van Roermond<br />

(p. 40), terwijl er toch meerdere publicaties betreffende Limburg van L. Heere zijn<br />

verschenen. Vervolgens, ieder die zich zal verdiepen in het verleden van de<br />

Kruisherenkloosters in de Zuidelijke Nederlanden d.w.z. de kloosters bezuiden de


KRONIEK 101<br />

grote rivieren, mag studie IV : Het Limburgse Maasdal gedurende de Tachtigjarigeen<br />

de Dertigjarige Oorlog, niet ongelezen laten. De meeste aandacht trekt wel<br />

studie III: Mattheus Herb en us Traiectensis, een humanist van het eerste uur (reeds<br />

eerder verschenen in Miscellanea Trajectensia; bijdragen tot de geschiedenis van<br />

Maastricht, uitgegeven bij gelegenheid van het 300-jarig bestaan van de Stadsbiblio-<br />

theek van Maastricht, Maastricht 1962, p. 263-329).<br />

Herbens, 1451-1538, tijdens zijn leven o.a. rector scholarum B. Servatii te Maas<br />

tricht, was een groot vriend van de Kruisheren van Maastricht, maar in het bijzonder<br />

van de Maastrichtse Kruisheer Matthias Mynnecom van Wijck. Deze trad in het<br />

klooster te Maastricht in 1488. Van 1517-1527 was hij aldaar prior. Voor dit<br />

prioraat was hij eerst prior te Luik, waarschijnlijk van 1498 tot 1501, en daarna<br />

supprior en procurator te Maastricht. Het laatste ambt zal hij bekleed hebben van<br />

1504 tot 1517. Na zijn prioraat bleef hij nog lang supprior. Hij stierf in 1544. Hij<br />

hield zich veel bezig met wiskunde en tijdrekening en werd vanwege zijn uitgebreide<br />

kennis hiervan Astronomus genoemd (H. van Hasselt, o.s.c, Geschiedenis van<br />

het klooster der Kruisheren te Maastricht, in Publ. de la soc. hist, et arch. Limbourg,<br />

jg. 39, p. 44 en 50 ; A. v. D. Pasch, o.s.c, Monasticon Beige, torn. II, Province de<br />

Liege, Monastere des Croisiers a Liege, p. 419).<br />

De vriendschap tussen Herbens en Mynnecom kwam voort uit het feit dat zij<br />

geestverwanten waren ; beiden waren grote bewonderaars van Joannes Trithemius,<br />

1462-1516, abt van de Benedictijnerabdij Sponheim in het Rijnland. Deze abdij had<br />

zich aangesloten bij de Congregatie van Bursfeld, wat inhield dat de abdij bereid<br />

was mede te helpen de observantie binnen de Benedictijnerabdij en te herstellen.<br />

Joannes Trithemius zelf meende, dat de observantie in zijn abdij zou stand houden,<br />

wanneer zijn monniken maar in geleerdheid en ontwikkeling toenamen, vooral in<br />

de kennis van de H. Schrift en de Kerkvaders. Dit streven wordt thans Monachaal<br />

Humanisme genoemd. Joannes Trithemius legde vervolgens zich tezamen met zijn<br />

monniken er op toe, dat de bibliotheek van de abdij hoe langer hoe meer in<br />

omvang toenam. Het gevolg was dat de bibliotheek reeds tijdens het leven van<br />

Joannes Trithemius 2000 oude codices en boeken telde. Joannes Trithemius poogde<br />

ook invloed buiten zijn abdij uit te oefenen. Geleerden werden door hem uitgenodigd<br />

naar de abdij te komen, waar hij hen gastvrij onthaalde. Met geleerden, die hij<br />

niet door middel van persoonlijk contact kon benaderen, stond hij in correspondentie.<br />

Zo vormde hij rondom zich een geleerdenkring.<br />

Hiertoe behoorden zowel Herbens als de Kruisheer Mynnecom. Beiden worden,<br />

volgens Wouters, genoemd door Joannes Trithemius in zijn boek: Catalogus<br />

illustrium virorum Germanium exornantium, Moguntiae, 1495. (Wouters, p. 126).<br />

Of echter Matthias Mynnecom onder invloed van Joannes Trithemius zich op de<br />

studie heeft toegelegd, is lang niet zo zeker. Immers reeds in 1482 stelde priorgeneraal<br />

Nicolaas van Haarlem voor, dat de Kruisheren zich moesten laten inschrijven<br />

aan de universiteiten en zich moesten wijden aan de wetenschap. Dat de<br />

Kruisheren deze vermaning ter harte gen omen hebben, blijkt wel uit het feit, dat<br />

zij sinds 1482 voor hun bibliotheken steeds meer wetenschappelijke werken kopieerden<br />

en aanschaften.<br />

Herbens legateerde in zijn testament (afgedrukt op p. 152-156) enkele boeken<br />

aan de Kruisheren (p. 154) o.a. de opera S. Bonaventurae. Alleen de opera worden<br />

genoemd. Herbens wist zeker dat de Kruisheren over deze werken nog niet beschikten<br />

en ze graag wensten voor hun bibliotheek.<br />

Een andere Maastrichtenaar, Nicolaas Beisel, kanunnik van St. Servaas, schonk<br />

in 1497 aan de Kruisheren van Maastricht : Paulus Venetus, Expositio librorum


102 KRONIEK<br />

naturalium Aristotelis, Venetiis, 1476 (p. 140). Deze Nicolaas Beisel stond ook in<br />

contact met Joannes Trithemius.<br />

Op p. 205 wordt vermeld, dat leden van de magistraat van Venlo met gevaar<br />

voor hun eigen leven verhinderden, dat de inventaris van de St. Nicolaaskerk te<br />

Venlo werd vernield, waarmee door etliche rebellen een begin was gemaakt<br />

(1566-1567).<br />

P. v. d. B.<br />

Van de Kruisheer, Antoon Mulkens, te Maastricht in 1766 ingetreden en op<br />

23 januari 1793 op 61-jarige leeftijd tot deportatie veroordeeld, vertelt J. Brouwers<br />

in zijn artikel : Het Lanaakse geslacht Dolmans en de deportatie van priester<br />

Alexander Dolmans in 1798, in het tijdschrift Limburg, jg. 50 (1971), afl. 5, pag.<br />

204-217, dat deze Kruisheer met enkele andere priesters niet verder kwam dan het<br />

hospitaal Hotel Dieu te Compiegne, onder voorwendsel, dat hij evenals de andere<br />

priesters door ziekten niet verder kon trekken (p. 213). Na zijn vrijlating verbleef<br />

Antoon Mulkens bij Louis Vanbrabant in de Brugstraat te Maastricht (p. 214).<br />

P. v. d. B.<br />

MARIENFREDE. D. Coenen, Die katholische Kirche am Niederrbein von der<br />

Reformation bis zum Beginn des 18. Jahrhunderts, Miinster, 1967, biz. 225, n. 108.<br />

Die Gemeinde Bislich hatte sich bei Boyss iiber den Pastor Konstantin Frentrop,<br />

ordinis S. Crucis, beschwert, den seinerzeit auf Empfehlung seiner Ordensoberen<br />

der Archidiakon investiert hatte. Boyss war ein Jesuit, vom Erzbischof von Koln<br />

ins Archidiakonat gesandt mit Vollmacht, um dem Archidiakon oder praepositus<br />

klar zu machen, dafi er zu Koln gehorte. Boyss enthob Frentrop ,,non sine despectu<br />

Archidiaconi" seines Amtes und ersetzte ihn durch einen ,,perigrinatus sacerdos",<br />

der seine eigene Pfarre in Gotterswickerhamm ,,in handen haeretici praedicantis<br />

(habe) pleiben (!) lassen". In der Totenliste des Generalkapitels von 1655 steht<br />

Constantius Frentrost aus Marienfrede.<br />

A. v. d. P.<br />

NAMEN. C. Vleeschouwers gaf in Ons Geestelijk Erf, dl. XLVII (1973), pag.<br />

173-220, een Kroniek van Joes van Dormael uit, die omstreeks 1488 samengesteld<br />

moet zijn en vooral de hervorming binnen de Brabantse Cistercienserinnenabdij<br />

Hertogendal beschrijft. Op fol. 14 (pag. 218) staat het volgende van de Kruisheren<br />

van Namen vermeld : ,,Oec sonderlinghe int beghinsel onser reformacien, soe<br />

stonden ons ghetrouwelijk bij de Cruysbroeders van Namen, die ons leenden eenen<br />

ghetrouwen broeder convers, scrijnmakere, die hier vele wercx van tymmerringhen<br />

maecte sonder tijtelijcken loen : God wil sijn eueghe loen sijn, ende alder gheender,<br />

die ons ye doeght deden".<br />

P. v. d. B.<br />

Het tijdschrift Oteaux,Commentarii Cistercienses, heeft door zijn studies en<br />

artikelen in belangrijke mate bijgedragen tot verdieping van onze kennis betreffende<br />

het geestelijk leven in het verleden. De redactie heeft nu het zeer loffelijk initiatief<br />

genomen tot het uitgeven van een nieuwe serie studien, namelijk Citeaux, Commen-<br />

tarii Cistercienses. Studia et documenta. Als eerste deel verscheen : E. Brouette,<br />

Recueil des Chartes et documents de I'abbaye du Val-Saint-Georges a Salzinnes<br />

(Namur), 1196/97-1300, Achel, Abbaye Cistercienne, 1971, XLVI, 289 pag.


KRONIEK 103<br />

In verscheidene tijdschriften heeft E. Brouette reeds een aantal artikelen gepubli-<br />

ceerd, die gewijd waren aan de geschiedenis van deze abdij, speciaal aan de<br />

oorsprong hiervan. Door zijn onderzoekingen is het nu zo goed als zeker, dat de<br />

abdij in de jaren 1196-1197 gesticht werd. E. Brouette heeft nu zijn werk ge-<br />

continueerd door de uitgave van de oorkonden en documenten sinds de stichting<br />

tot aan het jaar 1300. Zo heeft hij de grondslag gelegd voor een uitgebreidere studie<br />

van de uitgroei van de abdij in de eerste eeuwen van haar bestaan.<br />

Aan de uitgave laat Brouette een inleiding voorafgaan, waarin hij heel summier<br />

de geschiedenis van de abdij weergeeft. Deze inleiding is vooral belangrijk door de<br />

conclusies, die Brouette trekt, o.a. dat aanvankelijk de geestelijke en wereldlijke heren<br />

de abdij met schenkingen en privileges begiftigden, maar dat sedert het einde van<br />

de dertiende eeuw het veel meer de burgers waren, die de abdij bedachten, hoewel<br />

hun schenkingen van niet zo'n grote omvang waren en veelal uit renten bestonden.<br />

De schenkers waren waarschijnlijk geparenteerd aan de kloosterlingen. De exploitatie<br />

van de landgoederen werd voor een groot deel toevertrouwd aan pachters, die in<br />

de dertiende eeuw voor onbepaalde tijd aan de abdij verbonden waren. Op het<br />

einde van deze eeuw kwam hierin verandering : men sloot een huurcontract voor<br />

een aantal jaren, meestal niet langer dan twaalf jaar.<br />

In het tweede gedeelte van zijn inleiding beschrijft Brouette hoe de oorkonden en<br />

documenten na de opheffing van de abdij tijdens de Franse Revolutie verstrooid<br />

zijn geraakt en waar zij zich thans bevinden. Hij geeft ook de resultaten van het<br />

inwendig en uitwendig onderzoek van de oorkonden en documenten. De uitgave<br />

wordt besloten met uitvoerige registers.<br />

Nr. 153 is een document (van 1274, 14 maart), dat betrekking heeft op de<br />

Kruisheren van Namen. In naam van het kapittel van St. Aubain, van Joannes,<br />

pastoor van St. Jan Evangelist, de Minderbroeders, de Kruisheren, de Tafel der<br />

armen te Namen en het nieuwe hospitaal te Jambes, eiste Lambertus de Frocourt,<br />

als hun gevolmachtigde, van de abdij de uitbetaling van enkele legaten op, die de<br />

begijn Catharina de Lesve, had gemaakt voor het celebreren van jaargetijden. De<br />

abdij bestreed de rechtsgeldigheid van het testament. Baudoin d'Autre-Eglise, officiaal<br />

van de Luikse bisschop, stelde de abdij in het gelijk.<br />

Onder de archiefstukken, afkomstig van het Kruisherenklooster te Namen, bevindt<br />

zich een testament van Nicolaas van Jameda uit het jaar 1273, 16 januari. In dit<br />

testament komt eveneens een legaat aan de abdij van Salzinnes voor. Brouette heeft<br />

dit testament niet in zijn Recueil opgenomen. Zie J. Bovesse, Mventaire general<br />

sommaire des Archives ecclesiastiques de la Province de Namur, Bruxelles, 1962,<br />

p. 257, 4 : Convent des Croisiers a Namur, nr. 3478. Zie ook Analectes H.E.B.<br />

torn. 7, p. 490.<br />

P. v. d. B.<br />

PARIJS. In 1970 verscheen te Parijs een zeer omvangrijk werk van de hand van<br />

Paul en Marie-Louise Biver, Abbayes, Monasteres et convents de Paris, Editions<br />

d'histoire et d'art, 1, Paris, 606 pag. Wie verwacht, dat enkele bladzijden gewijd<br />

zullen zijn aan de Kruisheren, die zovele eeuwen in Parijs verbleven, komt bedrogen<br />

uit. Op geen enkele bladzijde worden zij vermeld. Evenmin is dit het geval in het<br />

boek van Charles Klein, Saint Louis un roi aux pieds de pauvre, Editions S.O.S. 106,<br />

Paris, 162 pag.<br />

P. v. d. B.


104 KRONIEK<br />

ROERMOND. Bisschoppelijk Archief van Luik. Visttationes archidiaconales archldiaconatus<br />

Campiniae, reg. 38, Horn bij Roermond.<br />

visitatie 13 October 1688<br />

est in eadem ecclesia prima missa diebus dominicis et festivis fundata per dominum<br />

Pilmans, pastorem eiusdem ecclesiae piae memoriae, deservitur per crucigeros ruremondenses<br />

constitutos ab herede fundatoris. Ijdem crucigeri catechisant diebus<br />

dominicis et festivis sub prima missa et habent a communitate singulis annis<br />

duodecim imperiales<br />

Pastoor Pilmans, meestal Pylmans genoemd, Arnoldus Pylmans werd op 10 juni<br />

1670 tot pastoor van Horn aangesteld. Bij de visitatie in 1688 is Pylmans niet meer<br />

pastoor, maar Bartholomeus Crins.<br />

Bij de visitatie in 1711 wordt de bediening van de vroeg-mis niet meer genoemd.<br />

Bij de visitatie in 1726 leest men : Est fundatio unius Sacri singulis diebus domi<br />

nicis et festis pro qua recepit parochia quingentos patacones ab haeredibus domini<br />

Pylmans, quondam pastoris in Home, cum onere solvendi 25 patacones annue vel<br />

plus si opus fuerit ad habendum sacerdotem, qui celebrat illud Sacrum.<br />

L. H.<br />

J. Linsen, De grondheerlijkheid Leeuwen onder Maasniel, in De Maasgouw,<br />

jg. 89 (1970), kol. 66-80. De schrijver geeft in regestvorm de laatbrieven (gerechts-<br />

brieven) van Leeuwen, een oude grondheerlijkheid, die het gehele westelijke ge-<br />

deelte van de voormalige gemeente Maasniel besloeg. Enkele van deze brieven<br />

bevonden zich in het archief van het Kruisherenklooster te Roermond, als volgt<br />

aangegeven : R.A.M. Archief Kruisherenklooster van Roermond, charter nr. 105 in<br />

cartularium fol. 325 (kol. 74), charter nr. 106 in cartularium fol. 326 (kol. 76)<br />

en fol. 331 (kol. 76). In de laatste brief oorkonden Willem Konnen, richter, Heyne<br />

Plane en Reyner Goltsteyn, laten tot Leeuwen, dat door Heynrich Lyndemans met<br />

toestemming van Ymmelen zijn echtgenote geschonken werd aan broeder Johannes<br />

Goltsteyn, prior der Kruisheren te Roermond in 1432, 9 maart, voor een erfjaar-<br />

getijde en memorie ,,ten ewige dage" jaarlijks in het klooster te houden voor beider<br />

zielen en die van beider ouders en verwanten, een ,,alden Franckrixen schilt" jaar-<br />

lijkse en erfelijkse cijns op twee bunder land gelegen in het gericht van Leeuwen.<br />

P. v. d. B.<br />

Zr. M. Hereswitha (G. Froedure) maakt in haar artikel: De Priorij van de<br />

Reguliere Kanunniken van het Heilig Graf te Sint-Odilienberg, (1467-1639), in<br />

Augustiniana, annus XXI (1971), p. 267-320, melding van de Kruisheren van<br />

Roermond. Op pag. 284, noot 4, vertelt zij de stichting van het zusterklooster<br />

Godsboomgaard of Broodboomgaard, gelegen in de Schoolstraat te Roermond.<br />

Onder leiding van de Kruisheren namen ca. 1425 twee meisjes de regel van Sint<br />

Augustinus aan. Het duurde nog tot 1462 voordat het zusterklooster door de stad<br />

erkend werd. De zusters legden zich toe op de ziekenverpleging. Door de Roermondse<br />

bevolking werden zij broet-, zwart-, celle-, of falie (= gewijlde) zusters genoemd.<br />

Op pag. 306 wordt medegedeeld dat prior Christoffel van Beesel op 12 maart<br />

1561 een morgen land, gelegen te Roermond, van Richardus a Cruce, prior van<br />

Odilienberg, kocht.<br />

P. v. d. B.


KRONIEK 105<br />

Onder grote belangstelling werd op 14 maart 1974 te Roermond aan de ,,Kruisherenstraat"<br />

de meubelboutique ,,De Kruisheren" geopend. De eigenaar van Tuyl<br />

verkoopt eiken meubelen van allerlei aard, alsmede Perzische tapijten, schilderijen,<br />

koper en tin. Het pand heeft een oppervlakte van 350 m2.<br />

W. S.<br />

In een artikel van J. Linsen, Kroniek van de Roermondse Watermolens in Publica<br />

tions de la societe hist, et archeolog. dans le Limbourg, tome CVII-CVIII (1971-<br />

1972), pag. 81-154, worden enkele stukken land uit het bezit van het vroegere<br />

Roermondse Kruisherenklooster genoemd (pag. 92, noot 39 ; pag. 109-111, noot 83<br />

en 86; pag. 154).<br />

P. v. d. B.<br />

In zijn artikel: Het intellectuele leven in het klooster Bethlehem in de 15e eeuw,<br />

in Archief- en Bibliotheekwezen in Belgie, dl. XLIII (1972), pag. 47-84, en dl.<br />

XLIV (1973), pag. 85-143, bericht E. Persoons (pag. 138, noot 647), dat de<br />

Kruisheren van Roermond in 1784 negenenveertig handschriften bezaten.<br />

P. v. d. B.<br />

In de Publications de la societe historique et archeologique dans le Limbourg,<br />

tome CV-CVI (1967-1970) gaat J. Linsen in een artikel : Een vergeten Schepenbank<br />

(pag. 37-71) nader in op de schepenbamk van Hoembergen nabij Roermond.<br />

Twijfelde men eerst aan het bestaan van deze Schepenbank, aan alle onzekerheid<br />

is een eind gekomen, omdat een onderzoek in het archief van het Kruisherenklooster<br />

van Roermond een negental schepenbrieven van Hoembergen heeft opgeleverd (pag.<br />

38). Dit archief is in 1953 van het Algemeen Rijksarchief te Brussel naar het<br />

Rijksarchief te Maastricht overgebracht. Linsen geeft in de Bijlagen afschriften van<br />

deze negen originele oorkonden : charter 23 (1388), 35 (1391), 24 (1395), 37<br />

(1397), 38 (1397), 42 (1398), 51 (1409), 59 (1413), 79 (1422). Op pag. 55,<br />

noot 61, gaat de auteur uitvoerig in op de verkoop van een erfcijns op een huis<br />

door de prior der Roermondse Kruisheren en over de uitoefening van hun rechten<br />

van deelgerechtigheid in Elmpt (Cartularium, 359-363).<br />

P. v. d. B.<br />

SCHWARZENBROICH. Der Archivdirektor des Stadt- und Kreisarchivs Duren,<br />

Dr. H. J. Domsta, veranstaltete eine Ausstellung im Schlofi Merode bei Diiren,<br />

schrieb zur Einfuhrung kurz die Geschichte von 800 Jahre Schloss und Herrschaft<br />

Merode und bearbeitete den Katalog, der 84 Nummer zahlt, wovon N. 52-64 das<br />

Kloster Schwarzenbroich betreffen.<br />

N. 52. Urkunde der vom Erzbischof Walram von Koln erteilten Genehmigung<br />

zur Griindung des Kreuzherrenklosters (1340).<br />

N. 53. Werner, Herr von Merode stattet die neue Niederlassung der Kreuzbriider<br />

mit Land, Fruchtrenten und Grundzinsen aus (1340), und schenkte am selben Tage<br />

das Patronatsrecht der Kirche zu Mariaweiler, welche Schenkung 1351 Januar 28<br />

von Papst Clemens VI bestatigt wurde.<br />

N. 54. Brevier, 15. Jahrhundert.<br />

N. 56. Franciscus Thomas Franck conventualis Nigrae Paludis : Origo monasterii<br />

vallis S. Matthiae Ordinis S. Crucis et de fundatione eiusdem D. Wernero Barone<br />

Meroedensi pientissimo. Coloniae, 1627. Hermans (Ann. I, 1, 70) schreibt den Titel


106 KRONIEK<br />

so wie er steht bei J. Hartzheim, Bibliotheca Coloniensis, Coloniae, 1747, 85 :<br />

Origo momasterii vallis S. Matthiae ordinis sanctae Crucis et vita jundatoris eiusdem<br />

monasterii D. herneri (Werneri), Baronis Mervedensis (Meroedensis) sapientissimi<br />

ac nobilissimi. Coloniae. Bertramus Widen, 1627. Hermans hat kein Exemplar<br />

gefunden ; Dr Domsta fand eins in der Universitats- und Stadtbibliothek Koln<br />

Rh T 1239.<br />

N. 57. Schwarzenbroicher Pilgerbiichlein. Abbildung sampt Ausslegung Der Stiftung<br />

des Gottes-Hauss zu Schwartzenbroich des H Creutz-Ordenss Dutch Offenbarung<br />

des h. Apostels Matthiae, Theils aus dem Anno 1627 dutch R. P. F. Franciscum<br />

Thomam Franck Ordinis S. Crucis gedruckten Lateinischen bericht vom Ursprung<br />

dieses h. Gottes-Hauss: Theils aus anderen bewehrten uhralten Manusctiptis genommen<br />

dutch Verordnung des Wol-Ehrwutdigen P. F. Arnold Hertzworm, obgemelten<br />

Gottes-Hauss Ptioten, Mit einer Histori und Lytaney von gemeltes Heyligen Leben<br />

und einigen anderen Andachten. Zu Nutz deren, die iht Andacht Jdhrlichs auff dem<br />

Festag S. Matthiae unnd H. Pfingst-Montag in gesagtem Gottes-Hauss verrichten,<br />

an Tag geben Im Jaht 1663. Gedtuckt zu Colin. Bey Peter Alsstorff auff dem<br />

Katzenbuch in der Sonnen.<br />

Nach dem Katolog folgen 18 Abbildungen, wovon Abb. 8 bis 14 Schwarzenbroich<br />

betreffen.<br />

Sehr schon sind Abb. 8 : Maria mit dem Kind, Apostel Matthias und Margareta<br />

von Wezemael, Gattin Rikalts I von Merode. Rheinisch urn 1470 (auf einer Banderolle<br />

steht wie eine Bitte der nobilis et generosa domina Margareta de Wesemaal,<br />

domina de Merode et de Vrentz: O mater dei memento met); und Abb. 9-11 : Ein<br />

Triptychon : Die heilige Sippe und die Trinitat mit Stiftern aus der Familie Merode.<br />

Siidniederlandisch, um 1512.<br />

Aus dem Kloster Schwarzenbroich, im Wallraf-Richartz-Museum in Koln. (H. J.<br />

Domsta, Schwatzenbtoich. Zut Ausstattung des ehemaligen Kteuzhettenklosters, in<br />

Durener Geschichtsbla'tter, 54 (1970), 1340-1343).<br />

A. v. d. P.<br />

SNEEK. Van 1406 tot 1580 stond te Tirn bij Sneek het klooster Thabor. Het<br />

behoorde tot de congregatie van Windesheim. Vooral in het begin van de I6e eeuw<br />

was het klooster een centrum van geschiedschrijving. Naast diverse historische<br />

geschriften hebben de kloosterlingen van Thabor ook theologische en natuurwetenschappelijke<br />

verhandelingen nagelaten. Over de geschiedenis van dit klooster en de<br />

geschriften van de kloosterlingen gaf R. Steensma een uitgebreide studie uit onder<br />

de titel : Het Kloostet Thabot bij Sneek en zijn nagelaten geschriften. Een inleiding<br />

en inventatisatie, Leeuwarden, 1970 (Varia Frisica nr. VII). In het eerste deel,<br />

waarin de geschiedenis van Thabor, het dagelijks en het geestelijk leven, de<br />

contacten met de omringende maatschappij, de inkomsten en bezittingen worden<br />

beschreven, worden enkele malen de Kruisbroeders van Sneek en Franeker vermeld.<br />

Zo was er op 7 april 1508 een bijeenkomst in het kapittelhuis van het Kruisbroedersklooster<br />

te Sneek georganiseerd over het uitbaggeren van de Franekervaart. De<br />

prior van Thabor was als vertegenwoordiger van zijn klooster met andere belanghebbenden<br />

aanwezig (p. 43). In 1570 werden de kloosters van Windesheim in<br />

Friesland niet op tijd gevisiteerd, omdat de generaal der Kruisheren Jacobus<br />

Mattheus Goudanus de prior van het klooster Nieuwlicht te Westerblokker, een<br />

van de visitatoren, had gewaarschuwd dat de reis over zee te gevaarlijk was, omdat<br />

piraten tussen Sneek en Stavoren wel 14 roofholen hadden (pag. 29). Op pag. 50<br />

en 51 geeft Steensma een lijst van legaten, welke aan het klooster Thabor tussen


KRONIEK 107<br />

1450-1541 geschonken waren. Hij noemt ook de andere gelegateerden o.a. de<br />

Kruisheren van Sneek vijfmaal en die van Franeker driemaal. De Kruisbroeders<br />

van Sneek blijken ook het voogdijschap over weeskinderen gehad te hebben<br />

(pag. 39). Op pag. 279 wordt aangegeven, waar men de lijst van landerijen van<br />

het Kruisbroedersklooster, welke bestemd waren voor het weeshuis, kan aantreffen<br />

nl. in de Provinciale Bibliotheek te Leeuwarden, hs. 459, pag. 58b.<br />

De kloosterkerk van Thabor geleek op de kerk van het Kruisbroedersklooster te<br />

Ter Apel. In het boek van Steensma wordt niets gezegd over contacten tussen<br />

Thabor en het Kruisbroedersklooster te Sneek. Over het algemeen hadden de<br />

Kruisbroeders goede relaties met de kloosterlingen van Windesheim. Waarschijnlijk<br />

zijn er in de documenten geen gegevens voorhanden. Aan het einde van het boek<br />

worden diverse bronnen en boeken opgenoemd, waaruit men zeker nog talrijke<br />

gegevens omtrent de Kruisbroeders te Sneek en Franeker zal kunnen putten.<br />

P. v. d. B.<br />

SINT-AGATHA. In Merlet, Driemaandelijks Blad van het streekarchivariaat Land<br />

van Cuijk, 1971, p. 118-132, publiceerde H. Douma de lezing : Het klooster Sint<br />

Agatha en de Republiek der Verenigde Nederlanden (1602-1794). Hij hield deze<br />

lezing op 16 oktober 1971 in het stedelijk archiefgebouw te Antwerpen ter<br />

gelegenheid van de jaarlijkse samenkomst van archivarissen, die werkzaam zijn in<br />

het territorium van het voormalige hertogdom Brabant. De heer Douma bespreekt<br />

hierin, hoe het klooster te lijden had van de oorlog tussen Spanje en de Republiek,<br />

waardoor de kloosterlingen genoodzaakt waren naar omliggende steden te vluchten,<br />

en vervolgens over de overeenkomsten of contracten van admodiatie, die de Kruis<br />

heren, toen zij weer in hun klooster woonden, met de Nassause Domeinraad aangingen.<br />

In deze contracten werden de kloostergoederen in het land van Cuijk en het<br />

Rijk van Nijmegen aan de Kruisheren verpacht tegen een bepaald bedrag. Het<br />

kostte de Kruisheren van Sint Agatha soms veel moeite de contracten verlengd te<br />

krijgen.<br />

De heer Douma benutte als bron voor zijn lezing het archief van het klooster<br />

Sint Agatha. Hij hoopt nog een aantal archieven te kunnen onderzoeken en het<br />

artikel of lezing nader uit te werken.<br />

P. v. d. B.<br />

Naar aanleiding van het Getijdenboek van Coudewater (1417-1457) geeft pater<br />

Gerlach in een artikel Noordbrabantse ,,scrivers" en ,,Verluchters", in Archief- en<br />

Bibliotheekwezen in Belgie, dl. 43 (1972), pag. 131-140, enkele kanttekeningen<br />

over de miniatuurkunst in Noord-Brabant. Volgens hem is het Kruisherenklooster<br />

Sint Agatha zeker een centrum van miniatuurkunst geweest (p. 133, p. 137). In dit<br />

artikel spreekt pater Gerlach echter meer over de schrijfkunst van de Broeders van<br />

het Gemene leven. Volgens Pinchart (Archives des arts, sciences et lettres, t. II,<br />

Gent (1860), pag. 200-201) moet Joannes Becken anno Domini 1467 in Buscoducis,<br />

die enkele tractaten, waaronder een Imitatio Christi, geschreven heeft ten gerieve<br />

van het klooster Marienfrede bij Rees, een Bossche frater geweest zijn. Pater<br />

Gerlach betwijfelt deze notitie van Pinchart. Hij vermoedt, dat de schrijver een<br />

Bossche Kruisheer was. Waarschijnlijk is dit vermoeden juist. In 1469 was er in<br />

het Bossche Kruisherenklooster een kloosterling met de naam Johannes Beken of<br />

Becker (Hermans, Ann., II, pag. 344-359). Het is mogelijk, dat deze Kruisheer


108 KRONIEK<br />

later prior van Osterberg geworden is. Zie A. van de Pasch, Definities, pag. 173 ;<br />

zie ook P. Gerlach, Een Brabants handschrijt, in Brabants Heem, jg. 24 (1972),<br />

pag. 56-62.<br />

P. v. d. B.<br />

Pater Dag. Gooren, ss.cc, vermeldt in zijn artikel: Sint Donatus en zijn verering<br />

in Nederland, in Brabants Heem, jg. 23 (1971), p. 11, dat de parochie te Ledeacker<br />

in 1854 een relikwie van de H. Donatus, de patroon tegen bliksem en onweer,<br />

verkreeg van de Kruisheren van Sint Agatha.<br />

P. v. d. B.<br />

De chartermeester van het land van Cuijk, de heer H. Douma, beschrijft in een<br />

kort artikel in het tijdschrift Merlet, Driemaandelijks Blad van het streekarchivariaat<br />

Land van Cuijk, 1971, p. 68-70, aan de hand van twee inventarisstukken uit het<br />

archief van het klooster Sint Agatha, hoe het belangrijkste gedeelte van de bibliotheek<br />

en van de kunstschatten van dit klooster in 1812 niet in handen van de Fransen is<br />

gekomen. Wei zijn 1407 boeken en 25 grote en kleine schilderijen naar 's-Hertogenbosch<br />

versleept, waar de buit jarenlang op de zolder van het ,,H6tel de la Pre<br />

fecture" bewaard werd om tenslotte geveild te worden.<br />

Op pag. 72 van het zelfde tijdschrift geeft H. Douma de inhoud van een<br />

schepenacte van 26 September 1692, waarbij een echtpaar uit het dorp Sint Agatha<br />

de Kruisheren 250 gulden legateert ten bate van de armen van het dorp.<br />

P. v. d. B.<br />

Het zesde eeuwfeest van het kruisherenklooster te St Agatha in 1971 was aanleiding<br />

tot twee voor onze geschiedenis belangrijke gebeurtenissen : vooreerst het<br />

houden van een historisch congres van 17-19 September, onder de titel Het Land<br />

van Cuyk, kerkelijk en politiek verleden ; verder het verschijnen van de archiefinventaris<br />

van dit klooster, uitgegeven in Clairlieu, jg. 28-29, 1970-71 (samen<br />

486 biz.) en tegelijk in de Inventarisreeks nr. 9 van het Rijksarchief van Brabant<br />

(3 delen). Verder werd er die dagen een tentoonstelling gehouden waarvan de<br />

Gids Tentoonstelling St Agatha 600 jaar (gestencilde uitgave) 121 nummers bevat,<br />

en een boekje uitgegeven 600 Jaar Sint Agatha, 24 biz. van de hand van L. Heere<br />

(de tekst van vroeger verschenen artikels in Kruistriomf 1956-57 en 1964).<br />

Een eerste verslag van het congres, heet van de naald, schreef onze betreurde<br />

confrater M. Colson (overleden in 1972) : Omtrent ,,Sint Agatha 600 jaar" ;<br />

brieven over het Kongres, in Cellesiana, jg. 8, 1971, in 3 nrs. van p. 282-286, 287-<br />

290 en 291-293. Het eigenlijke verslagboek verscheen als nr. 5 in de Anna van<br />

Egmondreeks, onder de titel Het Land van Cuyk, kerkelijk en politiek verleden.<br />

Verslagboek Historisch Congres Cuyk 1971. Het werd, evenals de lnventaris opgedragen<br />

aan Marcel Colson, Pietatis plenus in memoriam jr M. Colson o.s.c. f 4 februari<br />

1972. 'n Stevig verslag van VI en 139 biz. De voorzitter van het congres,<br />

Dr. P. van den Bosch, schetst in de Inleiding (p. 1-9) het ontstaan van het plan tot<br />

het vieren van dit eeuwfeest in deze vorm, en het verloop van het congres. Dan<br />

volgen de teksten van de gehouden referaten, die belangrijk zijn voor de geschiedenis<br />

van onze orde, omdat het klooster Sint Aagten gelegen was in het Land van Cuyk,<br />

en alle studies hierop betrekking hebben. Rechtstreeks over het klooster en zijn<br />

archief sprak H. Douma : De inventaris van het kloosterarchief van Sint Agatha<br />

en het belang ervan voor de geschiedenis van Oost-Brabant, Noord Limburg en het<br />

Rijk van Nijmegen (p. 10-25). Dit belang wist H. Douma duidelijk aan te tonen,<br />

vooreerst natuurlijk voor de kloostergeschiedenis zelf, maar ook voor de geschiedenis


KRONIEK 109<br />

van de landbouw, het kerkelijk en maatschappelijk leven van de omliggende gebieden,<br />

en voor toponymie en genealogie. Als archivaris ook met andere streekarchieven<br />

bekend, kon hij vergelijkingen maken met elders berustend materiaal en door massa's<br />

voorbeelden zijn referaat geestig en boeiend maken. Waar hij beweert dat het<br />

admodiatiekontrakt in feite een afstand doen van de goederen was, lijkt dit een<br />

minder waarschijnlijke interpretatie voor door de Staat in beslag genomen goederen<br />

van een door hem opgeheven klooster, temeer omdat de kruisheren door aanvaarding<br />

van dit kontrakt trachtten te redden wat er te redden viel, steeds hopend op betere<br />

tijden. We hopen dat de heer Douma sommige pun ten die hij hier slechts terloops<br />

aanraakte, later zal kunnen uitwerken ; zijn jarenlang werken op het kloosterarchief<br />

heeft hem hiertoe werkelijk voorbereid.<br />

De historie van Sint Agatha speelde zich af in het Land van Cuyk, twistappel<br />

tussen Gelre en Brabant in de tweede helft van de veertiende eeuw, titel van het<br />

tweede referaat door J. A. Coldewey (p. 26-33). De dynastie van de Heren van<br />

Cuyk, die bij het beluisteren van de voordracht vaak erg ingewikkeld leek, wordt bij<br />

rustig lezen van deze gedrukte tekst duidelijk en overzichtelijk. Behalve voor de<br />

stichting, worden hier nergens rechtstreekse relaties met de kruisheren van St Agatha<br />

aangehaald.<br />

Op de avond van de eerste congresdag gaf prior F. Bull van Amersfoort een<br />

mooie voordracht met dia's onder de titel Pretiosa bij de kruisheren, waarbij hij zich<br />

echter beperkte tot De minitauurkunst van Joannes van Deventer, kruisheer uit het<br />

klooster St Agatha (tekst p. 120-133) die nu nog te bewonderen valt in zijn voor-<br />

naamste werk, het grote Graduate romanum dat hij te St Agatha na 30 jaar werken<br />

in 1529 voltooide. Van de 1409 hoofdletters in dit Graduale besprak F. Bull alleen<br />

de 17 grote miniaturen bij de hoogfeesten van het jaar, en hij noemt de kruisheer<br />

Joannes van Deventer ,,ongetwijfeld een van de grootste miniaturisten van<br />

Nederland".<br />

De tweede congresdag, 18 September, hield Drs. H. B. M. Essink, streekarchivaris<br />

van de archiefdienst ,,Land van Cuyk", zijn inleiding over de oudste stadsrekeningen<br />

van de stad Grave; reeds elders verschenen, werd deze niet in dit verslagboek<br />

opgenomen. Wei de inleiding van Dr. J. A. Schimmel, stadsarchivaris van Nijmegen,<br />

over De Migratie vanuit het Land van Cuyk naar Nijmegen van 1330 tot 1900<br />

(p. 34-67), hier tot een degelijk artikel verwerkt en gedocumenteerd, dat in zoverre<br />

voor de geschiedenis van St Agatha belangrijk is, als het ons de ekonomische situatie<br />

van de bevolking rond het klooster duidelijk maakt. Het is wel erg belangrijk voor<br />

de stad Nijmegen, de historie van haar economie, de uitgeoefende beroepen der<br />

immigranten en de aantrekkingskracht op de inwoners van de omliggende gebieden.<br />

Meer direkt belangrijk voor de orde is C. C. de Bruin, Opmerkingen over de<br />

inspiratiebronnen van de moderne devotie (p. 68-91) waarheen de aandacht nog<br />

veel te weinig is uitgegaan. Al wordt Geert Grote ,,fons et origo modernae devo-<br />

tionis" genoemd, toch staat hij niet los van de voorbije stromingen vanaf de<br />

Xlle eeuw. S. wil hier alleen een later uit te werken ,,blauwdruk" geven, waarbij<br />

hij aanstipt : 1. de mogelijke samenhang met Bohemen en de invloed die uitging van<br />

de universiteit van Praag die door vele Noordnederlanders bezocht werd, waaronder<br />

Florens Radewijns en Jan Cele ; ondanks vele verschillen vindt men er ook meerdere<br />

paralellen met de Noordnederlandse reformatiebewegingen ; 2. de oudere begijnen<br />

en begardengemeenschappen ; 3. Groenendaal en de kring van Merswin van<br />

Straatsburg; 4. Henricus Suso z'n invloed, evenals de bewegingen die het vita<br />

communis ad instar primitivae ecclesiae als ideaal stelden, waarbij men meerdere<br />

ordestichters en geestelijke schrijvers kan rangschikken.


110 KRONIEK<br />

Van 'n heel andere aard was de inleiding van Dr. W. A. J. Munier, De kerkelijke<br />

kaart van bet Land van Cuyk en omgeving. Kanttekeningen over de toestand in de<br />

negentiende eeuw (p. 92-114, van 5 uitslaande kaarten voorzien), waarbij S. zich<br />

beperkt tat de jaren 1801-1853, die voor het klooster Sint Agatha en voor de orde<br />

en haar voortbestaan van zo'n enorm belang waren. Daarom kan dit artikel verhelderend<br />

werken, als men bedenkt dat het klooster op een halve eeuw 20 jaar bij<br />

het bisdom Roermond hoorde, dan bij Luik, bij het apostolisch vicariaat Grave en<br />

vanaf 1840 bij het apostolisch vicariaat van den Bosch, waarmee telkens ook<br />

politieke veranderingen gepaard gingen.<br />

Op de laatste dag van het congres had in de namiddag een plechtige eucharistieviering<br />

plaats door de magister-generaal van de orde, Mgr. dr. W. van Hees,<br />

waarbij het Eemlandkoor van Amersfoort de ,,missa brevis" van Mozart en verschillende<br />

middeleeuwse gezangen uitvoerde (zie programma p. 7). De door<br />

W. van Hees gehouden homelie, p. 134-139, sluit dit gedenkboek af. 't Is een<br />

aangename herinnering voor hen die erbij waren, en een leerzaam werk voor<br />

historici en anderen die zich interesseren aan het Land van Cuyk en het klooster<br />

van Sint Agatha.<br />

A. R.<br />

Onder de titel Een onbekende Pieta ca. 1520 door Hendrik Douvermann te<br />

Afferden, bracht G. de Werd in het tijdschrift Antiek, jg. 6 (1971), pag. 674-688,<br />

een tot nog toe onbekend beeld van de vermaarde beeldhouwer aan de Nederrijn<br />

en vertegenwoordiger van de zg. school van Kalkar aan het licht. Het prachtige<br />

beeld van St. Antonius Abt in het Kruisherenklooster Sint-Agatha is ook van de<br />

hand van deze Hendrik Douvermann.<br />

P. v. d. B.<br />

In Merlet, Driemaandelijks blad van het streekarchivariaat Land van Cuyk, febr.<br />

1972, wordt op pag. 17 melding gemaakt van een oorkonde of charter van 6 oktober<br />

1376, uit het gasthuisarchief te Grave, nummer 1350. Hierin is sprake van een Sint<br />

Aechtenstoc bij de Luysmorter. De term ,,stoc" betekent veldkapelletje. Of dit<br />

kapelletje de oudste vorm van een Sint-Agathacultus te Brakel in de jurisdictie van<br />

Cuijk is geweest, zoals H. E. beweert, valt te betwijfelen. Immers in 1315 bestond<br />

reeds de kapel van Sint-Agatha, die in 1371 aan de Kruisheren werd toevertrouwd.<br />

P. v. d. B.<br />

In Merlet, driemaandelijks Blad van de Archiefdienst Land van Cuijk, febr. 1973,<br />

pag. 16-18 schreef H. Douma : lets over de Hervormde Kerk van Beugen. In dit<br />

artikel lezen we dat de predikant van Beugen, Theodorus Repelius samen met de<br />

Cuikse predikant Brants in 1742 bij de autoriteiten een schrijven ten gunste van<br />

het klooster Sint-Agatha indiende. Zie ook lnventaris van het Archief van het Kruisherenklooster<br />

Sint Agatha, nr. 12.<br />

P. v. d. B.<br />

In het tijdschrift Antiek wordt voor de tweede maal een artikel over een beeld<br />

van Hendrik Douvermann gepubliceerd, deze keer door W. Halsema-Kuber en<br />

G. DE Werd : Een Mariabeeld van Hendrik Douvermann in het Museum Boymansvan<br />

Beuningen (in Antiek, jg. 7 (1973), pag. 721-731). De auteurs beschrijven een<br />

gepolychromeerd Mariabeeld, dat waarschijnlijk vervaardigd is tussen de jaren 1513-<br />

1518 en eertijds een onderdeel van een triomfkruisgroep was. Zij noemen het beeld,<br />

dat tot nu toe in de literatuur onopgemerkt gebleven is, een welkome aanvulling


KRONIEK 111<br />

voor de kennis van het werk van Douvermann. Het artikel is zoals gewoonlijk in<br />

het tijdschrift Antiek rijk geillustreerd. Een aantal foto's van andere beelden of<br />

beeldengroepen van Douvermann o.a. uit Afferden, Kalkar, Birgden en Kleef zijn<br />

opgenomen.<br />

P. v. d. B.<br />

Als extranummer 8 van Archiej- en Bibliotheekwezen in Belgie, Brussel, 1973,<br />

verscheen van de hand van P. F. J. Obbema : Een Deventer Bibliotheekcatalogus<br />

van het einde der vijftiende eeuw (Deel I : Het onderzoek van de catalogus,<br />

Deel II : Tekst en commentaar), 225 pag. De auteur noemt op de pag. 34 en 35,<br />

resp. noot 82 en 89 enkele handschriften die door Kruisheren of door toekomstige<br />

Kruisheren te Deventer zelf in het Heer-Florenshuis zijn afgeschreven o.a. de<br />

handschriften : Keulen, Hist. Archiv. GB4° 249 (hierin bevindt zich een aantekening,<br />

dat enkele bladzijden van het handschrift door een kat bedorven waren toen de<br />

kopiist ze in het Heer-Florenshuis 's nachts voor het open venster had laten liggen),<br />

Diisseldorf, Landes- und Stadt-Bibl. B 180, Luik, Bibl. Groot-Sem. 6N19 (zie ook<br />

pag. 164) en 6Ml ; vermoedelijk ook Keulen, Hist. Arch. GB8° 116. In zijn<br />

commentaar op de titels van de Deventercatalogus verwijst de auteur betreffende<br />

het tractaat: De simonia ad beguttas, naar de zgn. Collectie Frenswegen C 9 in<br />

Sint-Agatha (pag. 167) en betreffende het tractaat : Commentum super Cathonem,<br />

naar dezelfde collectie C 4 (pag. 194).<br />

P. v. d. B.<br />

In het tijdschrift Ardenne et Famenne, 1968, nr. 4 (verschenen in 1971) wordt<br />

op pag. 259-260 door de redacteur A. Geubel de offset-uitgave van het Chronicon<br />

Crucijerorum van H. Russelius besproken. De red en voor de bespreking is dat<br />

Russelius prior van het Kruisherenklooster te Suxy was en dit plaatsje ligt binnen<br />

het belangstellingsgebied van genoemd tijdschrift. De bespreking zelf geeft aan<br />

insiders niet veel nieuws, echter wel de voetnoten. In voetnoot 1 wordt een Franse<br />

vertaling gegeven van het gedicht van Aegidius de Vrese, waarin deze de auteur<br />

gelukwenst. In voetnoot 3 worden twee publicaties aangekondigd nl. van P. Hannick<br />

over de prioren van Suxy en van A. Geubel zelf over de doopvont van de kerk<br />

in Suxy, een bijzondere herinnering aan de Kruisheren, die er eertijds deze kerk<br />

bedienden.<br />

P. v. d. B.<br />

UDEN. Naar aanleiding van het 125-jarig bestaan van de Achelse Kluis verscheen<br />

in Abdijleven, een uitgave van de stichting ,,Vrienden van de Achelse Kluis", XV,<br />

1971, p. 30-34 een artikel, zonder vermelding van auteur : 1871-1971, 100 jaar<br />

abdij, 9 abten. De eerste abt. Dom Bonaventura Hoes, was een oud-kruisheer.<br />

Volgens dit artikel werd hij geboren te Ewijk (Gelderland) op 10 augustus 1810,<br />

priester gewijd op 20 december 1834 en bij de kruisheren geprofest te Uden op<br />

27 September 1841. Op 11 maart 1852 zou hij bij de trappisten te Achel zijn<br />

ingetreden, waar hij dan op 10 mei 1871 tot eerste abt gekozen werd. Deze jaartallen<br />

zijn wellicht juist, maar wijken in ieder geval af van wat men in de kruisheren-<br />

archieven vindt. J. Scheerder in zijn nog onuitgegeven studie over generaal Van den<br />

Wijmelenberg plaatst de intrede te Uden op 27 September 1841. Hoes was van te<br />

voren kapelaan geweest te Borgharen. Te Uden geprofest op 27 September 1842,<br />

was hij er meerdere jaren leraar aan de Latijnse school. Ook volgens L. Sips,<br />

Elenchus van Uden, in de reeks Cruciferana nr. 24, Amersfoort, 1966, komt J. L.<br />

Hoes als novice voor in de lijst van 1842 ; als geboortedatum wordt daar aan-


112 KRONIEK<br />

gegeven 10 augustus 1811, als professiedatum 27 September 1842, en als datum van<br />

priesterwijding 30 december 1835. Eveneens volgens Sips zou hij reeds in 1851<br />

naar de trappisten te Achel gegaan zijn.<br />

Pater Dominicus de Jong, archivaris van de abdij te Achel, gaf in 1973 een werk<br />

uit, Momenten uit drie eeuwen Kluishistorie, Achel 1973, 216 biz., met vele foto's<br />

en tekeningen, op glanzend papier en mooi ingebonden. Waarschijnlijk zal het<br />

bovengenoemd artikel ook wel van zijn hand zijn. Naast de daar reeds gedane<br />

mededeling dat Bonaventura Hoes een vroom studieman was, geeft hij hier meer<br />

bijzonderheden. Na de voorgeschiedenis over de grenskapel voor de heerlijkheid<br />

Waalre-Wedert (1656-1670) en voor Valkenswaard (vanaf 1689), geeft hij eerst<br />

de geschiedenis van de hermitage van St. Jozef in de Achelse Heide (1685-1798),<br />

die bleef bestaan tot de Franse revolutie. Dan volgt de geschiedenis van het<br />

trappistenklooster dat vanuit Westmalle gesticht werd te Meerseldreef, waar de<br />

monniken zich op verzoek van het bisdom toelegden op zielzorg en onderwijs. Om<br />

trouw te kunnen blijven aan hun ideaal van contemplatieleven, gingen ze van daar<br />

naar Achel in 1846.<br />

Bonaventura Hoes, die er vanuit de kruisherenorde te Uden intrad in 1852<br />

(1851 ?) werd er prior in 1868, en zette het werk van zijn voorganger voort, nl. de<br />

,,Kluis" meer bewoonbaar maken en verder inrichten. Hij liet de ,,buitenpoort"<br />

bouwen, een poortgebouw met aangrenzende vertrekken om zo het private leven van<br />

de monniken te beschermen. Op 10 mei 1871 werd hij, reeds bij de eerste stemming,<br />

tot abt gekozen. Langs aartsbisschop Deschamps werd te Rome de confirmatie<br />

gevraagd en op 7 oktober kwam de abt van Westmalle hem installeren. De<br />

abtswijding zou plaats hebben op 18 oktober. Alhoewel Mgr. de Montpellier<br />

plotseling verhinderd was, belette dit de monniken niet om het feest van de kommuniteit,<br />

samen met de genodigden, toch te laten doorgaan. De abtswijding geschiedde<br />

veertien dagen later in de kerk van het Groot-seminarie te Luik (p. 100-103 ; op<br />

p. 100 een tekening van zijn portret). Bij de pogingen om de Belgische trappisten-<br />

congregatie uit te bouwen (bestuur, liturgie, zang, observances) werkte Hoes ijverig<br />

mee, onder zijn devies ,,ardua vincit amor". Ook wist hij blijkbaar zijn mensen op<br />

hun juiste waarde te schatten en aan dat ideaal dienstbaar te maken. In 1872<br />

bezorgde hij een vertaling van de kloosterregel, in 1874 stelde hij een ,,gebruiken-<br />

boek" op voor de lekebroeders en werkte mee aan een gebruikenboek voor de<br />

koormonniken. De voltooiing hiervan mocht hij echter niet meer beleven, daar hij<br />

stierf op 1 juni 1880 (p. 105-106, 117).<br />

Verdere bespreking van dit interessante, en om zijn openhartigheid en vele details<br />

boeiend boek valt buiten het bestek van dit tijdschrift. Over Joannes Laurentius Hoes<br />

is nog even sprake op p. 181 in een namenlijst van de overleden monniken, en op<br />

p. 192-193 in de lijst der abten, waar nog eens zijn portret (tekening) en zijn<br />

wapenschild met beschrijving gegeven wordt. Al heeft de ,,Kluis" in de loop der<br />

jaren meerdere oud-studenten van het kruisherencollege te Uden onder haar led en<br />

geteld, dan wordt dit toch alleen vermeld bij de tegenwoordige abt Emmanuel van<br />

Gassel. Meerdere jaren studeerden de fraters van de abdij de filosofie bij de<br />

kruisheren te Achel, maar ook hiervan wordt geen melding gemaakt.<br />

A. R.<br />

In Brabants Heem, jg. 21 (1969), p. 129-132, wijdde W. H. Th. Knippenberg<br />

een artikel aan de Noordbrabantse bedevaartvaantjes. In Brabants Heem, jg. 22<br />

(1970), p. 71-72 vulde J. R. W. Sinninghe de lijst van Knippenberg aan. In de


KRONIEK 113<br />

laatste lijst worden twee vaantjes uit Uden genoemd : a. O.-L.-Vrouw ter Linde ;<br />

de vervaardiger is Luc. van Hoek ; b. O.-L.-Vrouw ter Linde ; hiervan is bij het<br />

Provinciaal Genootschap te 's-Hertogenbosch een houtblok aanwezig.<br />

P. v. d. B.<br />

In het Archiej voor de Gesch'tedenis van de Katholieke Kerk in Nederland (jg. 15,<br />

1973, p. 1-56) verscheen een artikel van de hand van drs. C. F. J. Brakkee, o.p.,<br />

getiteld De Theologische Hogeschool van Huisseling. Het draagt het karakter van<br />

een bewerkte doctoraal-scriptie en vormt een goede gedocumenteerde, interessante en<br />

uitgebreide uiteenzetting over genoemd onderwerp. Uit de talrijke voetnoten blijkt,<br />

hoe degelijk de schrijver zich heeft georienteerd in de bestaande literatuur, en vooral<br />

met hoeveel speurzin hij de betreffende archieven heeft benut. Deze studie doet een<br />

waardevol hulpmiddel aan de hand om zich een denkbeeld te kunnen vormen<br />

omtrent de aard en omstandigheden van de theologische opleiding voor seculieren,<br />

zoals die in het eerste kwart van de vorige eeuw speciaal in Oost-Brabant gebruikelijk<br />

was. In wezen toont de opleiding te Huisseling nagenoeg geen verschil met die te<br />

Groot-Linden als voortzetting van die te Nijmegen.<br />

Brakkee gaat metodisch, omzichtig en verhelderend te werk en laat zich niet<br />

verleiden tot overhaaste en oncontroleerbare veronderstellingen of conclusies.<br />

Vooreerst schetst hij het raam van de politieke en godsdienstige verhoudingen,<br />

waarin oprichting en bestaan van een dergelijke instelling mogelijk en wenselijk<br />

werd gemaakt. Tot 1794 was zowel het Land van Ravenstein als het graafschap<br />

Megen een leen van het hertogdom Brabant. Elk van de twee vormde een politieke<br />

enclave, bestuurd door een katholieke landsheer, hetgeen de vrije uitoefening van<br />

deze godsdienst met zich mee bracht. In deze gunstige toestand kwam in godsdienstig<br />

opzicht weinig verandering, toen de Fransen op 5 januari 1800 deze gebieden aan<br />

de Bataafse Republiek overdroegen.<br />

Beide waren kerkelijke districten van het bisdom Luik. Na de opheffing van dit<br />

bisdom als gevolg van het concordaat van 1801, bleef Mgr. de Mean, de vorige<br />

bisschop, zich beschouwen als bestuurder van het overschot van zijn diocees,<br />

Ravenstein en Megen. In 1806 werd hij ten slotte door Rome als apostolisch<br />

administrator van beide districten aangesteld. Als zijn vertegenwoordiger benoemde<br />

hij Arnold Borret, met de titel van commissaris- of vicaris-generaal. Na de dood<br />

van de Mean in 1831 werd Borret tot vicarius apostolicus van Ravenstein en Megen<br />

benoemd. Het groot-seminarie van Luik was in 1797 door de Franse bezetters<br />

opgeheven. Ook de colleges te Leuven, waar veel van de toekomstige seculiere<br />

priesters van Nederland hun opleiding ontvingen, werden in datzelfde jaar gesupprimeerd.<br />

Er moest dus naar nieuwe mogelijkheden op eigen bodem worden gezocht.<br />

De katholieke enclaves waren daarvoor de aangewezen plaatsen. Voor Ravenstein<br />

en Megen ontstond er zulk een instituut te Huisseling, een dorpje van 380 inwoners,<br />

alien katholiek. Walter Ruys, pastoor te Huisseling, begon omstreeks 1799 met een<br />

hogere opleiding. In april 1820 zou Borret verklaren, dat hij in 1806 Ruys als<br />

professor in de theologie had gecommitteerd. Borret ontkent echter, dat de Huisselingse<br />

school een seminarie in de eigenlijke zin zou zijn. De reden daarvan zal zijn,<br />

dat destijds een seminarie afhankelijk was van erkenning door de Nederlandse<br />

regering, die zich voortdurend mengde in aangelegenheden van de Kerk en gedweee<br />

volgzaamheid van haar eiste.<br />

In de gevraagde inlichtingen die hij in 1819 aan de gouverneur van Noord-<br />

Brabant zond, noemt Borret de school het ,,Institut of Collegie te Huisseling voor<br />

de Studenten in de Godgeleerdheid".<br />

Ruys was zelf leerling geweest van het groot-seminarie te Luik en was in 1775


114 KRONIEK<br />

priester gewijd. In 1778 werd hij pastoor van Huisseling. Hij kon niet met geld<br />

omgaan en raakte enorm in de schulden. Om zich daaruit te redden, begon hij met<br />

lesgeven in de theologie. Dit schijnt trouwens in de lijn van zijn interesse en<br />

bekwaamheden te hebben gelegen. In zijn pastorie, waarin hij ook enkele studenten<br />

als kostgangers herbergde, diende een groot vertrek als leszaal. Het schoolgeld<br />

bedroeg dertig gulden. De overige studenten werden ondergebracht in vrij afge<br />

legen en soms moeilijk bereikbare boerderijen.<br />

Juist als te Leuven duurde deze filosofische en theologische cursus vier jaar. Hij<br />

omvatte filosofie, H. Schrift, rubrieken, en als hoofdmoot ,,de Theologie" ; in de<br />

laatste lag de nadruk op de praktische vorming.<br />

Ruys schijnt een goed leraar te zijn geweest. Zijn boekenbezit suggereert de<br />

gewetensvolle docent en wellicht de studax. Het omvatte 142 nummers. De theolo<br />

gische werken daaronder waren meest in het handboekengenre. Verder preken,<br />

katechetische werken en meditatieboeken. Niet veel Schriftuuruitgaven, terwijl<br />

alleen Cornelius a Lapide en Jac. Menochius, s.j., als bijbelcommentators worden<br />

genoemd. Van de Kerkvaders is alleen Augustinus met De civitate Dei vertegenwoordigd.<br />

Als handboek voor de praktijk schijnt Ruys, naast of in plaats van<br />

Bossaert, de Cursus theologiae moralis van de tot het probabilisme geneigde<br />

Sasserath te hebben gebruikt. Bossaerts Principia Theologiae moralis et scbolasticae<br />

bestaat uit zes delen, waarvan alleen het eerste aan dogmatiek, de vijf overige aan<br />

moraal-theologie zijn gewijd. Ruys heeft een nieuwe uitgave ervan bezorgd, met<br />

eigen aantekeningen aangevuld.<br />

Het instituut heeft zijn zilveren jubileum niet meer gevierd. In de laatste twaalf<br />

jaar van zijn bestaan telde het rond de dertig leerlingen. Volgens opgave van Ruys<br />

in 1821 had het toen reeds meer dan 60 priesters geleverd.<br />

Ruys was de grootste tijd de enige leerkracht. Alleen in de laatste vier, vijf jaar<br />

koos hij een begaafde student uit de hoogste klas als assistent. Deze kreeg de lessen<br />

in filosofie, Schriftuur en rubrieken opgedragen. Van vier van hen vallen de namen<br />

te achterhalen : Cornelius Van den Brand, Wilhelmus Van den Bergh (of Berg),<br />

Henricus Van der Velden en Henricus Van den Wijmelenberg. Bij K.B. van 6 april<br />

1821 werd Huisseling, wat betreft de vrijstelling van militaire dienst, door de<br />

regering gelijkgesteld met de overige seminaries. Bovendien werd bij K.B. van<br />

9 november 1821 door de koning aan Ruys een jaarlijkse toelage van 150 gulden<br />

verleend.<br />

Ongeveer twee jaar voor zijn dood begon Ruys ernstig met zijn gezondheid te<br />

sukkelen. Hij zou op 18 ianuari 1824 sterven. Het blijkt duidelijk dat, zeker in die<br />

laatste jaren, het streven van Borret er op gericht was de theologische school naar<br />

Uden over te brengen. Als gevolg van de slechte gezondheidstoestand van Ruys<br />

ging het onderwijs te Huisseling er niet op vooruit. Bovendien beantwoordde het<br />

instituut niet aan twee andere eisen die het decreet van Trente over de priesteropleiding<br />

stelde : die van een zekere geestelijke vorming en die van het verblijf in<br />

een internaat. De accomodatie te Huisseling was van die aard, dat er buiten de lessen<br />

weinig sprake kon zijn van contact met Ruys of onderling. In Uden, het grootste<br />

dorp van het Land van Ravenstein, zou het toezicht op de studenten intensiever<br />

kunnen zijn en het aantal professoren zou er gemakkelijker vergroot kunnen worden<br />

door de leraren van de Latijnse school in te schakelen. Uden bezat in dit opzicht<br />

reeds een zekere traditie. Naast hun Latijnse school hadden de kruisheren<br />

van Uden er een theologische opleiding gesticht. Een van de leraren van de Latijnse<br />

school, de kruisheer Willem Rijken, had er vanaf 1787 tot 1810 met goed gevolg<br />

theologie gedoceerd. Ofschoon deze opleiding bedoeld was voor de eigen fraters,


KRONIEK 115<br />

schijnen er ook anderen in de gelegenheid te zijn gesteld dit onderricht te volgen.<br />

Als geschikte ruimte voor leslokaal kon een gedeelte van het klooster van de<br />

Brigitinessen, het vorige kruisherenklooster te Uden, worden benut. Sinds 1820<br />

gaven er reeds seculiere priesters uit het kerkelijk district Ravenstein-Megen les aan<br />

de Latijnse school. Wegens het regeringsverbod om novicen aan te nemen ontbrak<br />

het de kruisheren op de duur aan voldoende krachten om deze taak zelf te blijven<br />

vervullen. Borret bracht zijn plan geleidelijk, maar systematisch ten uitvoer. Knappe<br />

koppen en uitstekende leerkrachten benoemde hij tot leerkrachten aan de Latijnse<br />

school : Van den Brand in 1821 en Henricus Van der Velden in 1823. Ook<br />

studenten werden zoveel mogelijk naar Uden gedirigeerd, zodat er in 1823 te<br />

Huisseling maar enkele meer over waren. Borret schijnt de dood van Ruys te<br />

hebben afgewacht als een geschikte aanleiding om de school te Huisseling definitief<br />

op te heffen. Ruys daarentegen blijkt zijn school te hebben willen handhaven. Men<br />

kan zich de ergernis van Borret voorstellen, toen de zieke pastoor in 1823 toch nog<br />

zijn leerling, de drieentwintigjarige Henricus Van den Wijmelenberg, als zijn assistent<br />

aanstelde.<br />

Brakkee acht het zeker, dat, ook in de ogen van Borret, de theologische school<br />

te Huisseling met het overlijden van Ruys op 18 januari 1823 als opgeheven kon<br />

worden beschouwd. Enkele weken daarna liet Borret aan de inwoners van Huisseling<br />

weten, dat alle priesterstudenten zich voorlopig naar Uden hadden te begeven. De<br />

kostbazen kwamen nu in rep en roer en namen het gemeentebestuur in de arm, dat<br />

bij de regering alles op haren en snaren zette om de school te doen voortduren. Van<br />

den Wijmelenberg werd daarin voorgesteld als uitermate bekwaam om dit te verzekeren.<br />

Een middel dat zij daartoe gebruikten was, het peil van het onderwijs zo<br />

hoog mogelijk op te schroeven. Vandaar de hoogdravende benaming ,,theologische<br />

hogeschool", die zij voor het eerst in hun rekest gebruikten. Zij smeekten om<br />

Van den Wijmelenberg, ,,thans provisioned Professor", definitief aan te stellen.<br />

Bovendien werd Borret vanuit Den Haag op zijn vingers getikt, omdat hij zonder<br />

voorkennis en goedkeuring van de regering de school naar Uden had verplaatst.<br />

Borret heeft zich soms in vreemde kronkels gewrongen om ten slotte toch zijn zin<br />

te kunnen doorzetten. Hoe boos hij over de tegenstand te Huisseling was, blijkt wel<br />

mt het kleinerend oordeel dat hij gaf over de capaciteiten van Van den Wijmelenberg.<br />

Brakkee komt ten slotte tot de volgende conclusies. De theologische school te<br />

Huisseling hield in 1824 op te bestaan. Over de aard van het theologisch onderwijs<br />

aldaar en over de manier waarop de lessen gegeven werden blijkt weinig of niets<br />

wetenswaardigs uit de stukken. Huisseling illustreert ook de bemoeizucht van de<br />

regering met de priesteropleiding. Merwaardig is eindelijk de vanzelfsprekendheid<br />

waarmee de katholieken in het Land van Ravenstein en Megen die bemoeienis niet<br />

alleen verdragen, maar er ook duidelijk gebruik van maken.<br />

Voor de biografie van Van den Wijmelenberg is de kennisname van dit artikel<br />

van belang. Deze zou namelijk op 28 augustus 1840 zijn intrede doen bij de<br />

kruisheren te Uden. Vanaf december 1841 oefende hij de hoogste leiding in de<br />

kruisherenorde uit, als commissaris-generaal tot 1853, en daarna tot zijn dood op<br />

25 maart 1881 als magister generaal. In die hoedanigheid heeft hij terecht de naam<br />

van hersteller van de orde verworven. J. S.<br />

Zur Nachricht iiber fr Jan Campman, Clairlieu, III, 1945, 63-64 ; XXVII, 1969,<br />

112-113. 28-2-1970 schrieb Wolfgang Lutsches, Sohn des Herrn P. Lutsches der<br />

die Nachricht iiber fr Jan Campman gab : ,,Nach der Riickkehr aus der K 2-Haft<br />

gab mein Vater als Journalist einige zeitschriften heraus. Seine Gesundheit war


116 KRONIEK<br />

stark herunter sodass er sein Vorhaben Memoiren nieder zu schreiben, wohl nicht<br />

mehr hat ausfiihren konnen. Am 31-10-1959 verstarb er nach schwerem Leiden".<br />

A. v. d. P.<br />

VENLO. In Augustiniana, jg. 21 (1971), pag. 725-767, vervolgt zr. M. Heres-<br />

WITHA haar verhaal over De Priorij van de Reguliere Kanunniken van het Heilig<br />

Graf te Sint-Odilienberg (1467-1639). Hier en daar vergelijkt zij het leven van de<br />

kloosterlingen in de Priorij met dat van de Kruisheren van Venlo, zoals L. Heere,<br />

o.s.c, het beschreven heeft (zie Publ. Limb. 92-93 (1956-57), pag. 235-368 ; 94-95<br />

(1958-59), pag. 209-300). Op pag. 726, noot 4, vergist de schrijfster zich : het<br />

klooster Neufmoustier bij Hoei was geen Kruisherenklooster.<br />

P. v. d. B.<br />

Op 21 juni 1974 is de poort, die toegang gaf tot de Klaaskerk van Venlo in ere<br />

hersteld. Vanwege stadssanering was zij een aantal jaren geleden afgebroken en<br />

opgeborgen. Nu heeft zij een plaats gekregen als afsluiting van de westzijde van het<br />

Goltziusmuseum te Venlo. Bij deze gelegenheid was er in het Goltziusmuseum een<br />

tentoonstelling ingericht van pretiosa, die betrekking hadden op het kruisheren<br />

klooster van Venlo, terwijl op de openingsavond door prior F. Bull, osc, een<br />

lezing met lichtbeelden werd gehouden over het grote graduale van Joannes van<br />

Deventer. De belangstelling hiervoor was zeer groot. - De poort dateert van 1777<br />

en werd destijds in de Vleesstraat geplaatst door prior Petrus Antonius van Oeyen.<br />

Een foto van genoemde poort vindt men in Clairlieu, jaarg. 13 (1955), bl. 47.<br />

P. W.<br />

ZAIRE en IRIAN-YAYA. In de periodiek voor inwijding in de beeldende kunsten,<br />

Openbaar Kunstbezit, XII, 1974, p. 91-134, wordt de aandacht besteed aan het<br />

Volkenkundig museum van de Rijksuniversiteit te Groningen, speciaal aan de<br />

kollektie ,,Van Baaren", verzamelaar en hoogleraar te Groningen, die in 1968 zijn<br />

eigen kollektie aan de Rijksuniversiteit schonk. Enkele bladzijden in kleuren- of<br />

zwartwit-foto's kunnen voor de kruisheren van Zaire en Irian-Yaya belangrijk zijn.<br />

P. 99-101 : Yandabeeldjes, Za'ire word en enkele gegevens afgedrukt over het geheime<br />

genootschap dat deze Yandabeeldjes gebruikte, en wordt uitdrukkelijk vermeld dat<br />

de kruisheren in de jaren 1920-25 een groot aantal van deze Yanda-beeldjes in<br />

handen kregen. Het missie-museum te Diest bezit er een betrekkelijk groot aantal.<br />

De twee zeer typische beeldjes waarvan hier de kleurenfoto's, evenals meerdere<br />

andere maken deel uit van de kollektie ,,Van Baaren". Het korte artikel sluit met<br />

deze passage : ,,Dat ook vooral de missie sterk gekant was tegen deze 'secte' die<br />

door haar geslotenheid een moeilijk werkterrein was, is begrijpelijk. Een van de<br />

paters kruisheren die in het vicariaat Bondo werkte, schreef in 1925, vervuld van<br />

afschuw over de 'heidense' macht van de yanda en het genootschap, een boekje.<br />

Hierin staan een aantal yanda die zij hadden 'verzameld', op een foto van een<br />

opstelling in het toenmalig Missiemuseum in een Nederlands klooster van deze<br />

paters. Uit deze verzameling kocht Prof. Van Baaren er veel later een tiental ;<br />

enkele van deze staan hier afgebeeld". Gelukkig dat ze nu tenminste veilig bewaard<br />

zijn ! Op p. 127-130 staan interessante gegevens en foto's van Asmatschilden,<br />

Zuidwest Nieuw Guinea. Asmat is de streek waar de Amerikaanse kruisheren hun<br />

werkterrein hebben (vgl. ook het rijk geillustreerde artikel van M. S. Kirk, The<br />

Asmat of New-Guinea. Headhunters in Today's World, in National Geographic,<br />

vol. 141, 1972, 376-408).<br />

A. R.


REGISTER<br />

Al volgen mededelingen en bibliographie in de ,,Kroniek" de alfabetische orde<br />

van de kloosters, toch is er in sommige notds sprake van meerdere kloosters.<br />

Daarom dit kleine register.<br />

APEL (TER), bl. 75, 107.<br />

ASPEREN, bl. 75.<br />

BRUEGGEN, bl. 75, 88.<br />

DIEST, bl. 116.<br />

DUELKEN, bl. 87.<br />

DUESSELDORF, bl. 94.<br />

DUISBURG, bl. 76.<br />

GLINDFELD, bl. 76-80.<br />

GOES, bl. 80-81.<br />

HELENENBERG, bl. 81-82.<br />

's HERTOGENBOSCH, bl. 82, 107.<br />

HOEI, bl. 82-86, 93, 94, 96, 97.<br />

HOHENBUSCH, bl. 84, 86-90.<br />

HOORN, bl. 90.<br />

IRIAN-YAYA, bl. 116.<br />

KEULEN, bl. 82, 83, 90-93, 94.<br />

KOLEN, bl. 93-96, 97.<br />

LEUVEN, bl. 84, 96.<br />

LUIK, bl. 83, 85, 86, 97.<br />

MAASEIK, bl. 93, 97-99.<br />

MAASTRICHT, bl. 99-102.<br />

MARIENFREDE, bl. 102, 107.<br />

NAMEN, bl. 85-86, 102-103.<br />

OSTERBERG, bl. 108.<br />

PARIJS, bl. 103.<br />

ROERMOND, bl. 100, 104-105.<br />

SCHWARZENBROICH, bl. 86, 88, 105.<br />

SINT-AGATHA, bl. 107-110.<br />

SNEEK, bl. 106-107.<br />

SUXY, bl. 111.<br />

UDEN, bl. 111-116.<br />

VENLO, bl. 102, 116.<br />

WEGBERG, bl. 87, 88, 89.<br />

WICKRATH, bl. 87.<br />

ZAIRE, bl. 116.


DRUK N.V. VONKSTEEN<br />

M ARKTPLEIN 33<br />

8920 LANGEMARK


.<strong>CLAIRLIEU</strong>"<br />

Tijdschrift gewijd aan de gescbiedenis van de Kruisheren.<br />

Verschijnt tweemaal per jaar op ongeveer vijftig bladzijden per nummer;<br />

— ofwel in eenmaal op ongeveer 100 bladzijden ;<br />

— ofwel als dubbele jaargang op minstens tweehonderd bladzijden.<br />

Artikels en mededelingen aan de redaktie, gelieve men te zenden aan :<br />

Dr. A. Ramaekers, o.s.c, Sint-Odilialaan 30, B-3581 Acbel (Belgie).<br />

Voor BELGIE :<br />

Geschiedkundige Kring ,,ClairHeu"<br />

Kruisherenklooster, B-3381 Achel.<br />

postrekening 1226.79 Clairlieu, Achel.<br />

Voor NEDERLAND :<br />

ADRES VAN DE MEDEWERKER :<br />

Daam Fockeiiialaan 10, NL - Amersfoorl.<br />

giro 816.444 t.n.v.<br />

Adminislvalew Clairlieu, Amersfoort.<br />

A. VAN DE PASCH, Kloosterlaan 26, NL. - St.-Agatha-Cuyk

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!