13.05.2013 Views

Untitled

Untitled

Untitled

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

A L G E M E E N E<br />

SPECTATORIAALE<br />

SCHOUWBURG.<br />

ZESDE DE E Li


% I tttd 843 G-i<br />

I<br />

A L (i E M E E N K<br />

S P E C I A T OE.IAALE<br />

SGHOXJWBtlRG*,<br />

T O ONEEL STUKKEN<br />

DOOI DE<br />

E E» S TE VEENUF TEN VAN EUILOPA,<br />

Met Nieuw-geïnventecrde KuuslplaateE.<br />

TT. A >I S X X 11 D A M B§<br />

II.GARTMAX, ^V.VliR>ÏAXDEI.,Ex J-W.S AlIT.<br />

M D C C X C I I .


JElk die een gevoelig hart in den boezem omdraagt,<br />

gal, na het kezen van het tooneeljluk, waaraan de be.<br />

roemde Maaier goedgevonden heeft den naam van PAPE­<br />

GAAI te geeven, met den braaven grijzen vader RI.<br />

CHARD, welmeenend gaarne zeggen: Zóó ja,<br />

zóó toch - beloont de Hemel kinderlijke liefde! -<br />

Rijzend gejlacht, dat uwe fchreeden naar den Schouwburg<br />

zoo greetig verhaast, welk eene leerfclwol zoude dezelve<br />

voor u weezen, wanneer uw aandacht aldaar fieeds vermees-<br />

tcrd mogt worden door het hooren voordraagen van zoo veels<br />

onderfcheidene drangmiddelen, als ooi het vuur der ouder­<br />

liefde en demiver zalige gevolgen, in uwe jeugdige ziel tt<br />

gloedender kunnen houden'.<br />

In Broeder MORITZ zult gij allen; die hem reeds<br />

kent, — of voor zoo veelengij dien zonderlingen hier zult<br />

leeren kennen, een karakter bewonderen, dat, fchoon<br />

verre van bovenmenschlijk te weezen, nogthands flschts<br />

weinige Jlervelingen bezipten.<br />

Het WEES ME isj EN - dan waartoe eenige aan,-<br />

beveeling deezer edele bij eenen landaart ,die zelf aan on­<br />

waardige ouderlmen nkt ophoudt wél te dom ?


DE PAPEGAAI.<br />

I N H O U D .<br />

BROEDER MORITZ.<br />

HET WEESMEISJEN.


G£ö3t,t>£.


D E<br />

P A P E G A A I ,<br />

T O O N E E L S P E L ,<br />

I M<br />

D R I E B E D R I J V E N ,<br />

DOOR<br />

AUGUST VAN KOTSEBUE.


P E R S O O N E N .<br />

Lady AMALIA BEDFORD, eene rijke wedmve.<br />

E E T T Ï , haare kamenier.<br />

RiciiARD W E S T E R L A N D , een wei-eer gegoedkoop-<br />

G E O R G E , \<br />

> zijne zoonen.<br />

LO DE WIJK, J<br />

XURY, een neger enjlaaf van George.<br />

HENDRIK, knecht van Lodewijk<<br />

EEN OUDE VISSCHER.<br />

mant<br />

Het Stuk Jpeelt in eene Duitfche Koopjlad. dich­<br />

ter op tet tooneel ziet men een gedeelte der zee­<br />

haven , en eene visfchers-hut. Op den voorgrond<br />

ftaat, ter wederzijden, een fchom huis, eik vut »m<br />

ruim balcon.


D E<br />

P A P E G A A I ,<br />

T O O N E E L S P E L .<br />

E E R S T E BEDRIJF.<br />

E E R S T E T O O N E E L.<br />

AMALIA: 2 ij zit op het Balkon van haar huis: voor<br />

haar, op de leuning daarvan fiaat een kooi met eenen<br />

vogel daar in : zij zit met de hand onder liet<br />

hoofd,en heeft haar oog op den vogel gevestigd:<br />

BETIY, ftaai een weinig ter zijde,<br />

AMALIA: zij zingt.<br />

Klapwiek, klapwiek, kleine vogel!<br />

Nu verlost van tirannij!<br />

Dartel door des levens lente,<br />

Klapwiek, klapwiek, gij zijt vrij.<br />

Hoort ge intusfehen in 't geboomte,<br />

Een verleidelijk gefluit !<br />

O verrrouw niet op dat lokken;<br />

Klapwiek, en vlieg 't bosch weêr uit.<br />

A Ziet


j D E P A P E G A A I ,<br />

Ziet gij niet die bonte ftrikken,<br />

Waai- die roode bezie hangt ?<br />

Klapwiek, klapwiek, arme vogelr<br />

Eer men u, bedrogen, vangt.<br />

Hebt ge uw lusten nu verzadigd<br />

Aan die bezies, zoet en rood;<br />

O vergeefs is dan uw fpartlen,<br />

Niets verio^t u, dan de dood.<br />

Neen, neen, ongelukkig dier! ik meen het za<br />

erg niet met u. Wie zelve, jaaren lang in den ker­<br />

ker verfmachtte, zal voorzeker geen levendig we­<br />

zen opfluiten. Ik ben weder vrij. Alles om mij<br />

heen moet vrij zijn; ook gij, lieve vogel! (Zij opent<br />

de kooi, laat den vogel' wegvliegen, en zingt, terwijl zij<br />

hem naziet:')<br />

K'apwick, klapwiek, kleine vcgel'.<br />

Nu verlost van tirannij!<br />

Darteldoor des levens lente,<br />

Klapwiek, klapwiek, gij ziit vrij.<br />

B E T T Y , ter zïde.<br />

Daar zit zij weder een quartier lang van wegvlie­<br />

gen te praaten ; ik geloof waarlijk dat haar ver-<br />

Hand mcêgevlcgen is.<br />

AM A-


T O O N E E L S P E L . 3<br />

AMALIA.<br />

Wat fiaat gij daar bij u zelve te fnappen?<br />

BETTY.<br />

Een fnaphaan, Milady?<br />

AMALIA.<br />

O gij doof fchcpfel! men moet waarlijk al een heel<br />

vrolijk humeur hebben, om aan uwe zijde door het<br />

leven heen te fJenteren; of' u flechts achter na te<br />

Jaatcn ileepen.<br />

BETTY.<br />

Een fleep! MiladxPdieis immers languit de mode.<br />

A M A L I A , na gelagchen te hebben , zegt zij, cenigzins<br />

fchreeuwende.<br />

Ik vroeg, waarom gij daar in den hoek ftaat, en<br />

in u zelve pruttelt?<br />

BETTY.<br />

Ik maakte mijne aanmerkingen over het geen gij<br />

zeider.<br />

A M A L 1 A.<br />

En die zijn ? laat hooren !<br />

BETTY.<br />

Voor eerst kwam het mij voor als of ik 'cr niet<br />

veel van verftond.<br />

4 M . U A , lagehmae.<br />

r Het cerile is reeds zo fraai, dat ik het tweede<br />

niet hooren wil — 't was een lied, dat de genoe­<br />

gens mijner vrijheid uitdrukte, en mij te gelijk<br />

A 2 waar.


4 D E P A P E G A A I ,<br />

waarfchouvvde, het net niet weder zo fchielijk over<br />

het hoofd te laaten werpen.<br />

BETT Y , fnopachtig.<br />

Ach, waarom juist een net, Milady? maak 'er<br />

tcnroozenkleuden band van, en het ding krijgt een<br />

geheel ander aanzien.<br />

AMALIA.<br />

Ha! nu heb ik uw geliefdst gefprek op het tapijt<br />

gebragt!<br />

BETTY.<br />

Daar gij eenen ouden knorrepot van een man<br />

had, die de genoegens des levens niet meer genie-<br />

een kon, en ze ook u misgunde, wijt gij nu<br />

iet aan het huwelijk, waarvan de man alleen de<br />

fchuld draagt; beproef het Hechts , Milady ! Milord<br />

liedfbit was een oud man, neem een jongen: Mi-<br />

lord Bcdfo.'t was immer knorrig, neem 'er een, die<br />

immer vrolijk is ; bij voorbeeld den Baron WesteT-<br />

land : (zij wijst op het huis aan de andere zijde.)<br />

AM U I A<br />

ja dat dacht ik wel! die (laat zeer in uw gunst:<br />

een paarmaal uwe bevalligheden gevleid , en een<br />

handvol geld in uw beurs geflopt, dit heeft eene<br />

bijzondere uitwerking gedaan.<br />

BETTY.<br />

Uitwerking moet het ook doen ; hierin hebt gij<br />

zeer


T O O N E E L S P E L . S<br />

zeer gelijk: Milady! hij is een bevallig, rijk en<br />

voornaam jong Heer.<br />

AMALIA.<br />

Zulks is mij om 't even.<br />

BETTY.<br />

Met het beste hart van de wereld!<br />

AMALIA.<br />

Dit zou eerder in aanmerking komen.<br />

BETTY.<br />

Hij heeft in 't geheel geen naastbeftaanden,<br />

uitgezonderd een' ouden oom , die Gouverneur,<br />

de Hemel weet, op welk een Antülisch eiland, is, een<br />

fchatrijk man; als die fterft, erft de jonge Heer<br />

nog een paar tonnen gouds.<br />

AMALIA.<br />

Altoos goud! heb ik dan geen geld genoeg? of<br />

wil ik meteen' geldzak trouwen?<br />

BETTY.<br />

O trouwen kunt gij hem gerust; hij is op verre<br />

na geen grootfpreeker : ook ken ik zijn' kamer­<br />

dienaar, den Heer Hendrik Fliederbosch; een recht<br />

aartig hupseh mensen, zo braaf, zo wèl gemaakt,<br />

omtrent dertig jaaren oud, en nog ongetrouwd;<br />

die zeide mij<br />

AMALIA.<br />

Wat ik niet weeten wil! Om te trouwen, moet<br />

men minnen; om te minnen, moet men iemand<br />

A 3<br />

h 0 ü<br />

£-


6 D E P A P E G A A I ,<br />

hoogachten. O.' Hymen is een gebreklijkc knaap,<br />

wanneer hij niet links en rechts op achting en lief­<br />

de fïeunt.<br />

BETTY, ter zijde.<br />

Dat verfla ik in 't geheel nier.<br />

AMALIA.<br />

En van beiden heeft de jonge Heer nog geen<br />

vonkjen in mij verwekt; hij is een zeer dagclijkscli<br />

maakfel , een roman , dien men in een half uur<br />

doorbladert.<br />

BETTY.<br />

Roman hier, roman daar ! een rechte roman<br />

moet tog met een huwelijk eindigen.<br />

A M A L I A .<br />

Hij bevalt mij, en is een aartige pop; maar wie<br />

wil immer fpeelen?<br />

BETTY.<br />

Spoelen? dir zeggen zijne vijanden; hij is geen<br />

fpeeler; dat hij tot tijdverdrijf nu en dan....<br />

AMALIA.<br />

Ik twijfel ook nog zeer aan de goedheid van zijn<br />

hart.<br />

Ik in 't geheel niet!<br />

BETTY.<br />

AMALIA.<br />

Neen, neen! Goudene vrijheid, nimmer zal<br />

ik


T O O N E E L S P E L . 7<br />

ik u vervvisfclen, zo waare verdienften mij de ban­<br />

den niet reiken.<br />

BETTY.<br />

De huwelijken worden in den hemel gefloten.<br />

AMALIA.<br />

Juist daarom zou ik u raaden, u daarmede niet<br />

te bemoejen.<br />

BETTY.<br />

Maar zo gij niet trouwen wilt, waarom dan zo<br />

lang hier gebleven ?<br />

A M A L I A .<br />

Denkt gij dat ik hier op het trouwen uitga,<br />

zo als onze zuidzeevaarders op ontdekkingen ? Ik<br />

blijf' hier — ik weet het zelve niet recht om<br />

dat ik 'er te wél ben om verder te reizen, en om<br />

dat ik mij verheug, hier te kunnen blijven zonder<br />

iemand rekenfehap daarvan te moeten geeven.<br />

BETTY, levendig.<br />

Ach; daar zie ik den Heer Fliederbosch ko­<br />

men.<br />

AMALIA, glimplagchendt.<br />

En een, ach 1 vliegt hem te gemoet.<br />

BEUÏ,<br />

O! in alle eer, Milady 1<br />

A4 TWKK.


8 D E P A P E G A A I ,<br />

TWEEDE T O O N E E L.<br />

De vnorigen, H E N D R I K : hij draagt aan zijrt<br />

arm een gioote korf, die met een witten doek<br />

bedekt is.<br />

H E N D R I K ; hij groet in 't voorbijgaan, en wil<br />

het huis aan de andere zijde intreeden.<br />

B E T T Y ,<br />

"V^aarheen, HeTte lieer Fliederbosch?<br />

H E N D R I K .<br />

Naar huis, gelijk gij ziet. Ik heb haast,<br />

Haast u langzaam!<br />

BE T T Y.<br />

H E N D R I K , ter zijde.<br />

Dat is; blijf nog wat hier, om u te verveelen.<br />

B E T T Y , klimt van het baken af en gaat naar<br />

hem toe.<br />

Wat zweet gij! dat heeft u van daag zuur ge­<br />

vallen !<br />

H E N D P . I K.<br />

Ja in zuure appelen moet men ook bijten.<br />

B E I T Y.<br />

Het weder is geweldig benaauwend.<br />

Red:; drukkend.<br />

H E N D R I K , zinfpeeknde op Betty.<br />

EK T-


T Q O N E E L S F E L . g<br />

BET TY.<br />

Wij zullen van daag nog onweer krijgen; de<br />

haanen kraajen.<br />

HE N D RIK.<br />

Ja; en de ganzen fhateren te veel.<br />

BETT Y.<br />

Wat hebt gij daar in uw' korf?<br />

HENDRIK.<br />

Het een en ander voor mijn' Heer. De korf is<br />

ten uwen dienst.<br />

BETTY.<br />

Wonderlijk mensen', dat weet ik immers wel,<br />

dat gij in den dienst van uw' Heer zijt. Laat toch eens<br />

Z :<br />

en ! (Zij ligt den doek een weinig op: Hendrik poogt<br />

denzelven neder te houden; terwijl BETTÏ een citroen<br />

vit den korf krijgt.) Ei! fchoone groote citroenen.<br />

Wat Zal uw Heer daarmede doen ?<br />

Limonade maaken.<br />

HENDRIK. •<br />

BETTY, zoekt verder, en vindt een met harst toe­<br />

gemaakte flesch, waaraan een kaart;en gebon­<br />

den is: op hetzelve, leest zij ;<br />

Arak -— Dat ziet 'er bijna uit, als of gij punch<br />

maaken wildet? zou het waar zijn wat de men­<br />

tenen van uw' Heer zeggen ? f<br />

AS «E»'


io D E P A P E G A A I ,<br />

HENDRIK.<br />

Wat zeggen de menfehen dan?<br />

BETTY.<br />

Dat hij een weinig aan den drank is.<br />

HENDRIK.<br />

Een weinig? ei; waarnn niet in 't geheel? —<br />

Den Arak branden wij in de nachtlamp. Mijn-<br />

Heer kan de reuk van de boomolij niet verdraagen.<br />

BETTY-<br />

Zo, zo. (Z7 haait een andere fltsch uit den korf,<br />

waarop zij leest-) Champagne! ei! brandt gij dia<br />

ook in de nachtlamp ?<br />

HENDRIK.<br />

Daar drinkt Mijnheer fomwijlen een glas van,<br />

om zig des nachts onder het ftudeeren uit den<br />

flaap te houden.<br />

BETTY, zij vindt een pak kaarten.<br />

Ei, kaarten! zou het waar zijn, wat de men.<br />

fchen zeggen?<br />

HENDRIK.<br />

Wat zeggen de menfehen dan?<br />

BETTY.<br />

Dat uw Heer een fpeeler is.<br />

Gekheid!<br />

HE N D RIK.<br />

BETTY.<br />

Wat doet gij dan met de kaarten?<br />

MSN»


T O O N E E L S P E L. n<br />

HENDRI K.<br />

Wij maaken 'er loutjcns van voor den muziek,<br />

meester.<br />

In zulk een menigte'<br />

BETTY.<br />

HENDRIK.<br />

De overigen gebruiken wij voor vifitekaartjens.<br />

BETTY.<br />

Ja zo!<br />

HENDRIK, zeer wellevend en met veile compli­<br />

menten, echter wat zacbt.<br />

Nu, doove domme babbeltoot.' heb ik u toch een'<br />

logen op den mouw gefpeld.<br />

BETTY, denkende dat Hendrik haar een fraai com­<br />

O gij zijt al te goed!<br />

pliment maakt.<br />

HENDRIK, als vooren.<br />

Dat u de drommel haal', nieuwsgierige aap.<br />

B E T T Y , vriendlijk neigende.<br />

Uw gehoorzaame dienaaresfc.<br />

HENDRIK, bij zig zeiven, terwijl hij in huis gaat.<br />

ik moet mijn Heer een' wenk geeven, dat zijne<br />

fchoone zichtbaar is.<br />

B E T T Y , tegen Amalia.<br />

Die Heer Fliederbosch is tog een recht innee-<br />

mendmensch, altoos wees hij iet aartigs te zeggen.<br />

A M A •


ia D E P A P E G A A I ,<br />

AMALIA,<br />

Ja; zo gij die aartige dingen maar recht hooren<br />

kost.<br />

D E R D E T O O N E E L.<br />

LODEWIJK, AMALIA, BETTY.<br />

LODEWIJK, voor het vengfier aan de over zijde.<br />

Ooeden avond, Milady!<br />

AMALIA.<br />

Goeden avond, Mijnheer Baron!<br />

LODEWIJK.<br />

Gij zijt buiten gekomen, om frisfehc lucht te<br />

feheppen ?<br />

AMALIA.<br />

Frisch is de lucht juist niet. Gints fchijnt een<br />

onweder optekomen.<br />

L O DE WIJ K.<br />

De godin der liefde heeft niets te vreezen van<br />

baars vaders blikfemftraalen.<br />

AMALIA.<br />

Een goed geweeten is de beste afleider.<br />

LODEWIJK.<br />

Beneemt echter de inwendige angst des harren<br />

niet: een gewond hart trekt den blik (cm naar zig,<br />

trots ijzer en ftaal: ik zal onder uwe vleugelen<br />

een


T O O N E E L S P E L . 13<br />

een fchuilplaats komen zoeken. (Hij fluit liet<br />

vengfter zonder antwoord aftewachen.~)<br />

A M A L I A .<br />

Maak mij de mensch toch tot geen klokhen: het<br />

duifjcn moge dat onnozel kuikentjen onder haare<br />

vleugelen neemen , ik bedank 'er zeer voor. (Zij<br />

vertrekt.')<br />

BETTY.<br />

De Hemel weet welk een mengelmoes de verlief­<br />

den tegen elkander al uitflaarï, van klokhennen^<br />

en kuikentjensj van donder en onweder, en blik-<br />

fem en harten. (Zij neemt de ledige kooi op en wil<br />

vertrekken.)<br />

V I E R D E T O O N E E L.<br />

BETTY, LODEWIJK, HENDRIK.<br />

L 0 D E W ij K , haar toeroepende.<br />

"Vfy aar is Milady ?<br />

Zij ging in huis.<br />

B 1$ T T Y.<br />

L O D E W IJ K.<br />

]uist als ik kom! 'er zal hier dan niet zeer<br />

veel voor mij opzitten, merk ik wel.<br />

BET rY.<br />

Opzitten ! o ja: 't heeft eerst zeven uuren<br />

gefiagen , en zij gaat nimmer voor middernacht naar<br />

bed;


14 D E P A P E G A A I ,<br />

bed; maar, wat zal ik zeggen; zij heeft fomtijdl<br />

grillen,<br />

LODEWIJK.<br />

Wat doet gij met die ledige kooi ? wilt .gij 'er<br />

harten in opfluiten?<br />

BETTY.<br />

Zij heeft een papegaai gekocht, en hem na een<br />

half uur weder laa.cn vliegen.<br />

V IJ I D E T O O N E E L.<br />

LODEWIJK, HE ND li IK.<br />

LODEWIJK, zig op de bank nederwerpende.<br />

Die vrouw heeft wonderlijke grillen : ik zie<br />

wel, langs den gewoonen weg zal ik haar geen<br />

meester worden.<br />

HENDRIK. .<br />

Met verlof, Mijnheer Baron! wat noemt gij<br />

den gewoonen weg, om zig van een vrouw meester<br />

te maaken ?<br />

LODEWIJK.<br />

Wat? die groote ruime weg van ijdelheid, van zucht<br />

om te bchaagen, op welken zij allen wandelen.<br />

HENDRIK.<br />

Ware het wel kwaad dat gij den zijweg des<br />

lederen gevoels eens infloegt?<br />

LO-


O O N E E L S P E L .<br />

LODEWIJ K.<br />

Die is reeds met gras bewasfen en in het ge­<br />

heel niet meer begaanbaar, federt de hekell'ehiij-<br />

vers 'er ftrohalmen op geplant hebben.<br />

HENDRIK.<br />

Zo moet ik u rasden, Mijnheer , ter zijde met ge­<br />

weld een nieuw pad te maaken ; want op den<br />

groeten weg van het borgen zal men in 't kort<br />

voor ons den flagtboom hiaten vallen.<br />

Hoe zo?<br />

LODEWIJK.<br />

HENDRIK.<br />

Wc!, de heeren kooplieden fpreeken zekerlijk<br />

Weinig, en febrijven veel: echter hoort men nog al<br />

hier en daar fomwijlen een woord van wisfel , van<br />

prompte betaaling, van arrest z'j zijn on­<br />

barmhartige menfehen : niet eens de noodigfte dage-<br />

lijklche behoeften , Champagne noch Bourgogne<br />

willen z'j meer laaten volgen. Ik heb goed Zeg­<br />

gen": Mijnheer drinkt niet anders; hij kan geen<br />

water in den mond verdraagen : zij lagchen mi/<br />

Uit, en zeggen: ik meest de fletch onder den drop<br />

zetten, als het eens Champagne regent.<br />

L O D E W Y K.<br />

Die menfehen weeten met geene Edellieden cm-<br />

tegaan. <br />

HEM-


i6 D E P A P E G A A I ,<br />

HENDRIK.<br />

En zijn zo ongeloovig, en mompelen van Zelf.<br />

gefmeedde vrijheers-diplomas. De naam van Wes-<br />

terland is onder de kooplieden al te bekend. Uws<br />

vaders weleer zo uitgeftrekte handel....<br />

L O D E W IJ K.<br />

Dat zij praaten, wat zij willen; ik heb mij ru<br />

flechts tot Baron gemaakt; er was eens een Kei­<br />

zer, die zig zei ven de kroon opzette.<br />

HENDRIK.<br />

En wij voeren de kroon flechts in het cachet.<br />

Evenwel was het vrij beter dat gij eenen anderen<br />

naam haddet aangenomen;bij voorbeeld. Baron West-<br />

wind! dat klinkt zo warm, zo verkwikkend, zo<br />

vruchtbaar: of wat verhevens, als Adelaarsveld ,<br />

Cederenberg , Leeuwenkop, Zonne - fterren , dit<br />

klinkt prachtig!<br />

Gij zijt een zot,<br />

LODEWIJK.<br />

HENDRIK.<br />

Neen, neen, op den naam komt het in de<br />

wereld zeer veel aan: ga flechts bij u zeiven<br />

eens na, wanneer gij een' vreemden naam hoort,<br />

of gij 'er niet aanftonds een zeker gevolg uit trekc,<br />

en of gij u, bij voorbeeld, een meisjen wel als fehoon<br />

zoudt voordellen, dieBregetta Modder of Sibille AU<br />

fetn heette?<br />

LO-


T O O N E E L S P E L. 17<br />

LODEWIJK.<br />

Houd op met die grillen! gij hebt mij daar iets<br />

in den kop gebrigt. Jk lagch met het oordeel<br />

der waere.d ; het is mij om het even, of men mij<br />

voor ecnen honderdjaangen, dan voor ecnen Baron<br />

van drie dagen houdc; maar de Lady kan het ge­<br />

waar worden 'er zijn overal dienstvaardige<br />

lieden.<br />

11 EN DRIK.<br />

Ach! de dienstvaardige lieden zouden ons zo<br />

veel niet fchaden, zo maar uw oude papa niet<br />

hier ware!<br />

Wat?<br />

L 0 D E w ij K.<br />

HENDRIK.<br />

Hij is reeds tweemaal aan de deur geweest.<br />

Ik heb hem telkens laaten kloppen , en door het<br />

ileutclgat toegeroepen.- mijn Heer is uit de flad;<br />

want hij zag 'er niet naar uit, om ons geld te<br />

brengen.<br />

LODEWIJK.<br />

Welk een booze geest mag hem in deeze ftad<br />

gevoerd hebben?<br />

HENDRIK.<br />

Waarfchijnlijk die der armoede. Hij heeft een<br />

ongelukkig eerlijk bankroet gemaakt, verftaat niet<br />

ter rechter tijd te fterven, heeft vermoedelijk ge-<br />

B noord *


jt D E P A P E G A A I ,<br />

hoord, dat wij door onze industrie (hij maakt eau<br />

beweging van kaarten te mengen) iets overgelegd heb.<br />

ben, e:i bezoekt nu het lieve Loodjen , dat altoos<br />

zijn liefde zoontjen was, om in zijne armen te<br />

ftcrvcn. Mais helasl hij koomt hier ook te laat: s»<br />

gewonnen, zo verteerd.<br />

L O D E W IJ K.<br />

Moed, moed, lieve Hendrik! Het geluk zal ons<br />

niet altijd den rug toekeeren. De guinies der Engel-<br />

fche Dame, en de dukaaten onzer gasten gij<br />

hebt, hoop ik, die beiden vreemden wel ver-<br />

zogt?<br />

HENDRIK.<br />

Dit fpreekt van zelfs: zij hebben het aangenoo-<br />

men en zuilen koomen. Maar aan de guinies<br />

der Engelfche Dame twijfel ik nog zeer. •<br />

LOD E WIJK.<br />

Helaas', ik ook; nu wie weet welk een fchat<br />

de volgende nagt in haaren fchoot verbergt.<br />

HENDRIK.<br />

Als wij hem maar geligt hadden.<br />

LOD E w ij K.<br />

Intusfchen is het noodzaaklijk dat gij alle ca<br />

gangen mijnes vaders naauwkcurig nafpoort, en alle<br />

onheilen zo veel mooglijk afweert. Altans moet<br />

volftrekt niemand weeten, dat mijn vader een bede­<br />

laar is. Heb ik eerst die twee vreemden eens ge­<br />

plukt,


T O O A T<br />

E E L S P E L. 1$<br />

pinkt, dan geef ik den ouden 'er een gedeelte<br />

van; want als hjj waarlijk zo arm is, moet ik<br />

toch iets voor hem doen. Meent gij dit ook niet ?<br />

waar is zijn verblijf?<br />

HENSRIB:, haalt de [chouders op.<br />

In een c'cndig kroegjen in de voorftad. (Het don­<br />

dert van verre.)<br />

LOD EW1JK.<br />

Het onweder koomt op.<br />

IUNDRIK, omziende.<br />

Ginds over de zee hangt eene zwaare bui .<br />

m a a r wat d/ommel! zie ik wel ? -<br />

wanneer ik mij niet bedrieg, Heer Baron, zo<br />

is de man , dio daar van de brug afkoomt,<br />

uw vader<br />

LODEWIJK.<br />

Mijn vader? ja waarlijk! zou hij herwaards kol­<br />

men ? 0:n 's hemels wil, zoek hem ergens anders<br />

onder het dak te brengen. Eer ik hem fprcek,<br />

moet -ik eerst hebben .. gij verftaat mij ? Voor het<br />

tegenwoordige wil ik hem niet zien. Dat ware een<br />

dubbel onweaer. (Hij gaat in zijn huis )<br />

Z E S D E T O O N E E L.<br />

HENDRIK, alleen.<br />

Ergens anders onder het dak brengen! ja waar<br />

dan? het is toch zeer gemaklijk, wanneer men tot<br />

B a alle


20 D E P A P E G A A I ,<br />

alle lastposten zijne lieden heeft. Daar gaat hij<br />

heen, drinkt een glas punch, en ik mag toezien,<br />

hoe ik hest den ouden affcheep. Wat zal ik<br />

hem zeggen ? mijn Heer is uitgegaan dan<br />

wagt hij, tot hij te huis koomt. Mijn Heer is uit<br />

de ftad — daar mede heb ik hem al eens wegge-<br />

krcegcn. Mijn Heer is ziek ja; nu meet hij<br />

eens ziek wezen. Wel ingezien, is het ook geen<br />

leugen; want hem ontbreekt de nervw rerum geren-<br />

dantm, her welk, overgezet zijnde, zoveel te zeg­<br />

gen is, a's de zenuuwkoorts.<br />

Het dondert van tijd tot tijd en van verre.<br />

Z E V E N D E T O O N E E L.<br />

De oude R I C I I A R D W E S T E R L A N D ,<br />

H E N D R[K.<br />

R I C H A R D , langzaam naderende.<br />

Mijn vriend! is mijn Heer Westerland te huis?<br />

H E N D R I K .<br />

Mijn Heer Westerland? dien ken ik niet.<br />

Wie woont bier dan'<br />

R I C H A R D .<br />

H E N D R I K .<br />

De Baron van Westerland.


T O O N E' E L S P E L. ai<br />

RICHARD.<br />

Nu ja; Baron! in 's Hemels naam. Is hij te<br />

huis ?<br />

HENDRIK.<br />

RICHARD, terwijl hij in huis gaan wil.<br />

Op de eerfte verdieping?<br />

HENDRIK.<br />

Hou , hou , goede vriend. M ;<br />

jn Heer is niet te<br />

fpreeken.<br />

RICHARD.<br />

Niet te fpreeken! Ik ben zijn vader.<br />

Gij zijn vader ?<br />

HENDRIK.<br />

RICIARD, hem fcherp in de oogen-ziende.<br />

jr n - en • gij zijt Hendrik.<br />

HENDRIK, eenigzins verlegen.<br />

Hendrik Vlicdcrbosch om u te dienen.<br />

RICHARD.<br />

Gij Zijt dan die Hendrik, die, toen ik nog in<br />

eencn bloeijCndén ftaat leefde, als jongen, aan<br />

mijn deur bedelde; ik nam u halfbevroren in. Heb<br />

ik een Gang in mijnen boezem gekoesterd?<br />

H E N D KIK, zich feilende, als of bij hem allengs-<br />

kens leert kennen.<br />

Ach! g ;<br />

j zijt mooglijk zelf de Heer Richard<br />

Westerland.<br />

RICHARD.<br />

Die ben ik, Hei d.ik! eens bragt ik ubij mijnen<br />

B 3 zoon


22 D E P A P E G A A I ,<br />

zoon, en'iet u met hem opvoeden; breng gij mij<br />

nu ook bij mijnen zoon.<br />

HENDRIK.<br />

Dit zou ik gaarne doen maar hij is ziek —•<br />

hij heeft uitdrukiijk verboden... •<br />

RI C II A R D.<br />

Is hij ziek? wie zal hem beter oppasfen, dan zijn<br />

vader ? breng mij bij hem!<br />

Ik durf niet.<br />

HENDRIK.<br />

RICHARD.<br />

Gij durft niet? Wist Lodewijk dat zijn vader<br />

koomen zou? mooglijk weet hij het; maar<br />

ik wil hoopen, dat hij het niet weet.<br />

HENDRI K.<br />

En al wist hij het; is het heden de dag van de<br />

fcheiding z'jner z'ekte; hij moet zich voor gemoeds­<br />

bewegingen wagten. De plorslijke vreugd van u<br />

weder te zién, kon hem het leven kosten.<br />

RICHARD.<br />

Hemel! zo heb ik oude man met angst en ge­<br />

vaar een weg van zeventig mijlen vergeefs afgelegd!<br />

waar zal ik troost en hulp zoeken; wanneer mij.<br />

ne kinderen hunne deur voor mij fluiten ?<br />

HENDRIK.<br />

Zo is het niet gemeend, oude Heer! op een an­<br />

deren tijd wanneer zj'ne krachten het toelaaten. (een<br />

der gasten gaat htt buis in,)<br />

RI,


T O O N E E L S P E L . 23<br />

RICH AR D.<br />

Wie is dat, die daar ingaat?<br />

HENDRIK-<br />

Dat is de doktor. QEr gaat nog een ander in.)<br />

RICH A RD.<br />

En wie is die ? HENDRIK.<br />

De apotheker.<br />

RICHARD.<br />

Wee u, Hendrik, zo gij mij beliegt! reeds ze-<br />

dert drie dagen zit ik tusfehen deeze muuren. Mij­<br />

ne armoede ls verteerd.<br />

Des te flimmer l<br />

HENDRIK, ter zijde.<br />

RICHARD.<br />

De fchipper, die mij over het Baltisch meir voer­<br />

de, vordert betaling.<br />

Des te erger !<br />

HENDRIK, ter zijde.<br />

RICHARD.<br />

Ik bewoon eenelendig vertrekje!) in dc voorflad,<br />

en zal welhaast op de ftraat vernagten moeten.<br />

HENDRIK, ter zijde.<br />

Een ruime herberg.<br />

RICHARD.<br />

Wee u , Hendrik, zo gij mij beliegt! gij zult<br />

eenen grijsaart als uwen aanklaager voor 's Hemels<br />

richterftocl zenden.<br />

B 4


24 D E P A P E G A A I ,<br />

HENDRIK.<br />

Ei klaag uwen zoon aan ! ik heb hem immers<br />

niet krank gemaakt '<br />

RICH AR D.<br />

Zo beloont Lodcvvijk mijne teerhartige vader­<br />

liefde! Heeft hij vergecten, dat ik om zijnentwil<br />

niet zelden zijnen ouderen broeder mishandelde?<br />

dat hij het is, om wiens wil mijn goede George<br />

zich vrijwillig naar Amerika verbond? Ik liet hem<br />

vertrekken Waarfchijnlijk vertrok bij in<br />

elendel O ik zal hem opzoeken! — George!<br />

George! Ik koom tot u naar Amerika.<br />

HENDRIK.<br />

Is zulks u ernst, mijn Heer Westerland! 'er lig­<br />

gen twee fcheepen zeilvaardig , het eene naar Vir-<br />

ginien; het andere naar Penfylvanien. Mijn Heer<br />

zal gaarne een plaats voor u in de kajuit betaalen.<br />

RICHARD.<br />

Monster! een plaats in de hel hebt gij aan, mij<br />

verdiend!<br />

Het donjërt Jlerker.<br />

H E N D ü i K , een weinig verfchrikt.<br />

Het onweder koomt nader het begint<br />

reeds donker te worden ftraks zal het ftor-<br />

rnen en regenen: weet gij wat, oude Heer, ginds<br />

ziet gij eene vi fcliers - hut, wanneer gij daar tot<br />

morgen blijven kondet!---<br />

Rl-


T O O N E E L S P E L . 25<br />

E IC II A R D.<br />

Hendrik! Hendrik! hier onder den vrijen hemel,<br />

in ftorm en onwedcr wilt gij mij, arme oude man!<br />

Iaaten Haan ?<br />

II F, N r-, RIK,<br />

De Hemel bewaar mij? ik wijs u immers die gindfehe<br />

hut, waar gij tot morgen blijven kunt: volg nfjnen<br />

raad. Intusfchen word uw zoon mfsfehien beter,<br />

en dan breng ik u bij hem. {Hij gaat in huis en<br />

fluit de deur toe.)<br />

AG T S T E T O O N E E L.<br />

RiciiAF.D W E S T E R L A N D alleen; hij floot eeni-<br />

ge oogenblikken in eene peinzende houding.<br />

Ontwaak, oude man, Uit dcezen verlchriklijken<br />

droom! fpreek hem niet uit, den vloek, die op<br />

uwe lippen zweeft. Hij was immers mijn zoon,<br />

niet flechts een huurling met eene gemeene ziel,<br />

die, wanneer hij aich zat gegeten heeft, opftaat,<br />

en niet eens zegt: ik dank u. Neen, mijn zoon<br />

weetniet dat ik hier ben. Hij is krank! {zine<br />

handen naar de ven/Iers om hoog ftrekkende) de Hemel<br />

geeve hem eene zagte rust! Ik zal morgen weder<br />

koomen. QWj doet eenige fchreden.) Maar waar ga<br />

ik heen? in gindfehe hut, zonder geld? men zal<br />

mij wegzenden. De verre weg, en dit gefprek<br />

JJ 5 heb-


26 D E P A P E G A A I ,<br />

hebben mijne krachten verteerd — het onweder<br />

koomt allengskens nader tot aan mijne woo­<br />

ning kan ik het niet uithouden. En al kon ik<br />

het tot in de voorftad brengen! beloofde ik niet<br />

bij mijne wederkomst mijne fchuld te betalen? zal<br />

men mij in huis neemen, als ik met ledige handen<br />

koom ? Och, goede Hemel! hebt gij niet éénen<br />

biikfem voor mij ? ik heb genoeg geleefd !<br />

NEGENDE T O O N E E L.<br />

R I C H A R D , E E N O U D E V I S S C H E R .<br />

D E V I S S C H E R , treedt uit zijne hut en ziet naar<br />

het onweder.<br />

Dat zal een zwaar weder worden. De zee<br />

ftaat verfchriklijK hol. Goed, dat ik mijn boot aan<br />

land gebragt heb. 't Is beter bewaard , dan beklaagd.<br />

Het ziet 'er uit, als of het van nagt afgrijslijk zal<br />

flormcn en regenen. De Hemel hclpe eiken braaven<br />

zeeman, die thans op de woedende zee zwalkt.' de<br />

arme duivel, die van agtermiddag cp deeze hoog­<br />

te kruiste, en door tegenwind niet in zee konde<br />

loopen, zal het regt hard te verantwoorden heb­<br />

ben. De Hemel zij hem genadig! (.hij wil weder in<br />

zijne hut gaan.<br />

KI-


T O O N E E L S P E L . 27<br />

RICH ARD. Zttgl. diep.<br />

DE VISSCHER, lioort het, en blijft ftaan.<br />

Wie zugc daar zo ? Hoe 1 is 'er iemand in nood ?<br />

RIC HARD.<br />

Ach, goede grijsaart, ik kan niet verder', de<br />

nagt en het onweder hebben mij hier overvallen.<br />

Wie zijt gij dan ?<br />

DE VISSCHER.<br />

RICHARD.<br />

Een vreemdeling, wel eer een Koopman inBee-<br />

men, gelukkig en gegoed. Rampen en valfehe<br />

vrienden hebben mij arm gemaakt.<br />

DE VISSCHER.<br />

Een Breemer? Breemen is ver van hier.<br />

RICHARD.<br />

Niet zo wijd voor hem, wicn clende door de<br />

waereld drijft.<br />

DE VtSSCH ER.<br />

Wat voerde u herwaards?<br />

RICHARD.<br />

De ecnige vriend, die m'j niet verhaten had : de<br />

hoop Ik had twee zoonea: de oudfte, een eerlijke<br />

jongen, wiens braaiheid de verblinde vader niet naar<br />

waardij beloonde, ging twaalf jaa/en geleden naar<br />

Amerika. Dejongfle, mijn lieveling, was deel­<br />

genoot m'jner gunftige omftandigheden. Toen ech-<br />

ter het gebrek in mijne wooning zijnen ze el ves­<br />

tigde, verliet hij mij, en ging de wijde waereld in.<br />

DE


28 D E P A P E G A A I ,<br />

Dat was Hecht.<br />

DE VISSCHER.<br />

F IC H A R D.<br />

Vijf jaaren bragr ik in elende alleen door. Na lang<br />

zoeken en uitvorfchen',verneem ik eindelijk , dat bij,<br />

ik weet niet hoe , een glinsterend fortuin gemaakf<br />

nebbe en in decze ftad woone. Deeze tijding<br />

lokte mij uit.<br />

DE VISSCHER.<br />

Hebt gij uwen zoon gevonden?<br />

Nog niet.<br />

RICHARD.<br />

DE VISSCHER.<br />

Nu in dit weder zult gij hem ook niet zoeken,<br />

Koom in, en blijf bij mij, tot het onweder voor­<br />

bij zij.<br />

RICHARD.<br />

]k neem het met dank aan.<br />

DE VISSCHER, naar de zijde der hutte.<br />

Roosj en!<br />

Een vrouwlijke Jlem van binnen.<br />

Vader!<br />

DE VISSCHER.<br />

Zet den ketel op het vuur, en hang den visch over,<br />

(Zij gaan in de hut: men hoort ferm en onweder.)<br />

T I E N D E T O O N E E L.<br />

G E O R G E , xuRY, draagt op de hand een papegaai.<br />

Beide blootshoofds, met natte hairen en jlordige kleeren.<br />

GEORGE, de handen wringend:,<br />

jolles verlooren; ö Hemel! x u-


T O O N E E L S P E L . 29<br />

XURY.<br />

Hou moed, beste Heer! Ik heb u altoos hooren zeggen,<br />

leven en eer alleen kan niemand wedergeeven; maar<br />

al het overige kan men herwinnen.'<br />

GEORGE.<br />

Ach, Xury! deeze heerlijke grondbeginzels zïjn<br />

gecne vrienden in nood. Zij verzeilen ons in ge­<br />

lukkige dagen, maar vlieden weg, wanneer wij<br />

hunne huip noodig hebben.<br />

XURY.<br />

Daar voor hebt gij mij, goede heer, dat ik hen<br />

vasthoude, wanneer z^j u ontfl'ppm willen.<br />

Zie! het leven hebben wij gered, en onze eer,<br />

denk ik, ook!<br />

GEORGE.<br />

Dit is echter ook alles,<br />

XURY.<br />

Ei toch niet, gij hebt den papegaai vergeten.<br />

GEORGE.<br />

Dat arme dier zal ook met ons verhongeren!<br />

XURY, den vogel lief hozende.<br />

Jaco zal niet hongeren, zo lang Xury nog éeii<br />

fl.uk broods heeft.<br />

Heeft Xury dat ?<br />

GEORGE, bitter.<br />

XURY, in zijn zik voelende en lagcliende.<br />

Neen waarlijk! ik heb vergeeten be r<br />

chu't in mijn<br />

zak te fteeken. Domme Xury! anders heb ik al­<br />

toos alle mijne zakken vol. Hou! daar vinde ik<br />

toch


^0 D E P A P E G A A I ,<br />

toch iets, een klein flesjen, dit nam ik, toen ons<br />

fchip tegen de klippen ftict met de eene hand, en<br />

onzen papegaai met de andere. 'Er is echter niet<br />

veel meer in: drink , goede Heer !<br />

GEORGR.<br />

Zo het gift zij; geef dan hier!<br />

XURY.<br />

Gift? — Foei! Toen men mij in Afrika<br />

bij u bragt, en ik geene andere goden kende, dan<br />

mijn Fetifchjen, toen leerde gij mij den waaren<br />

Schepper kennen, cn zeide altoos: hij ware een fChild<br />

in nood.<br />

GEORGE, aangedaan.<br />

Xury! 0nj fluit hem in zijne armen,) ik ben niet<br />

arm ; ik heb eenen vriend gered!<br />

XURY.<br />

En hebt ecnen vader ; die is Opperheer! niet<br />

waar, goede Heer?<br />

GEORGE,<br />

Hemel! Decze voortreflijke ziel heb ik u gebragt.<br />

XURY.<br />

Thans is het nagt; eens zal het wel weder dag<br />

worden ! Hebt gij dan in het geheel niets gered ?<br />

uw beurs ? uwe papieren ?<br />

GEORGE.<br />

Niets; hoegenaamd, niets.<br />

XURY, huiverende van de koude.<br />

Ha, het is koud en nat! Zijt gij ook niet koud,<br />

arme Jako? GE-


T O O N E E L S P E L , 3t<br />

GEORGE.<br />

Goede Xury! zult gij het mij vergeeven, dat, ik<br />

u tot deelgenoot mijner rampen maakte?<br />

XURY.<br />

Neen, mijn Heer! zo moet gij niet fpreeken. Ie­<br />

mand op zulk eene wijs aan weldaadon erinneren,<br />

is niet beter, dan hem dezelvcn verwijten. Zonder<br />

u , ware ik tans levendig begraven in de Spaan-<br />

fche geldgroeven, of befproeide met mijn zweet<br />

eene Engelfche ftikerplantagïe. Goede Heer! de<br />

opgezwollen kring, dien mij eens mijne ketenen druk­<br />

ten, en welken ik lang om handen en voeten droeg,<br />

is van tijd tot tijd verdweenen; meent gij , dat<br />

mijne dankbaarheid insgelijks verdwijnen zal ? meent<br />

gij , dat, wijl ik geene ketenen meer draag, ik ook<br />

met u geene ongelukken meer draagen wil? Ik ben<br />

p-ezond en fterk; zo lang ik mijne armen roeren<br />

kan, zal het u nimmer aan brood ontbreeken. Ver­<br />

geef mij, dat Xury zo dwaas was om over koude te<br />

klaagen. Duid zulks niet ten kwaade; ik wilde u<br />

flechts doen opmerken, dat het tijd was, inkoomen<br />

te zoeken, cn onze kleederen te dróogen.<br />

GEORGE.<br />

Wie zal in . het holle des nagts ons fchïpbreuke-<br />

lingen inneemen, die niets gered hebben', dan eenen<br />

papegaai — en het medelijden met geene baare<br />

munt koopen kunnen ?<br />

x v-


3~ D,E P A P E G A A I ,<br />

'XURY.<br />

Zo? is men hier te lande gewoon het medelijden<br />

te betaalen? 6 Lieve Heer! trek dan met mij te<br />

rug naar Africa, naar onze wildernisfen; ik zal u bij<br />

mijnen ouden vader brengen, hij zal u zijne biezen<br />

legerftede inruimen, hij zal onze vocen wasfen en<br />

zalven , zijnen boog van den wand neemen, tusfehen<br />

de klipp n omzwerven, en u een Huk wild fchieten.<br />

GEORGE.<br />

Zwijg ffil, Xury! m'jn hart reikhalsde naar het<br />

land, waarin wij zijn; het is mijn vaderland! arm<br />

en elendig werd ik 'er uit verftooten, arm en elen-<br />

dig keere ik in hetzelve weder.<br />

XURY, het huis aan de linkerzijde beziende.<br />

ïn dit groote feboone huis moet zekerlijk een rijk<br />

man woonen. Daar brandt nog licht zie ik, en<br />

het fchijnt mij toe , als of ik glazen hoorde klinken.<br />

Laat ons 'er aankloppen, lieve Heer! die rijke man<br />

zal zich verheugen, op het onverwagtst in het mid­<br />

den des tïagts eene weldaad te kunnen doen.<br />

Denkt gij dit ?<br />

G E o R G E.<br />

XURY.<br />

Wel zekerlijk; waar voor is hij anders rijk?<br />

GEORGE.<br />

Zo klop aan; en leer door ondervinding, het geene<br />

ik mij fchaam u te leeren.<br />

XURY, klopt aan.<br />

He! holla! doe open! ELF-


T O Ö N E E L S P E L . 33<br />

ELFDE T O O N E E L.<br />

DE VOOIIICEN, HENDRIK.<br />

HENDRIK, aan het venfter.<br />

Wie , drommel! maakt daar zulk een geweld?<br />

xuu v.<br />

Doe open ! doe open ! hier zijn gasten.<br />

HENDRIK.<br />

De verzogte gasten zijn reeds lang daar; de onver-<br />

zogte kunnen voor de deur blijven. (Hij Jlaat het<br />

venfter toe.)<br />

XURY.<br />

De kaerel weet niet, dat wij arme fchipbrcukün»<br />

gen zijn; hij zal wel anders fpreeken, als hij zulks<br />

hoort. (Hij klopt op nieuws.) Hei daar ! Hollal<br />

HENDRIK, aan het venfter.<br />

Al weder? Zijt gij nachtwagts!<br />

XURY.<br />

Wij zijn arme ongelukkigen, die fchipbreük gele­<br />

den hebben, met natte kleêren, en leêge maagen.<br />

HENDRIK.<br />

Zo wilde ik dat gij in den afgrond der zee laagt!<br />

(Hij fmijt het venfter toe.)<br />

Ontmenschte fchurk!<br />

Bied hem geld!<br />

XURY.<br />

OXOKOI.<br />

C X»RY.


34 D E P A P E G A A I ,<br />

XURY.<br />

Wij hebben het immers niet.<br />

GEORGE.<br />

Slechts om u te doen zien —<br />

XURY.<br />

Nu zo gij wilt. (Tegen Hendrik.) Hei! goede vriend?<br />

wij verlangen uwcmoeite niet voor niots.<br />

Wat zegt gij daar ?<br />

HENDRIK.<br />

XURY.<br />

Doe open, wij willen u geld geeven.<br />

HENDRIK»<br />

Geld ? o! dan zijt gij overal welkoom. Ik ben oo-<br />

genbliklijk bij u. (.Hij fluit het venfter weder toe.)<br />

XURY.<br />

Schurk! zo uw heer dit wist; hij liet u dood flaan.<br />

GEORGE.<br />

Goede zoon der natuur! gij zult nog uit menig<br />

eenen zoeten droom worden opgewekt.<br />

XURY.<br />

Ei, laaten wij naar Jamaika terug keeren !<br />

HENDRIK, met een' lantaarn.<br />

Daar ben ik reeds. Wat kan ik hier verdienen?<br />

Een godsloon.<br />

Anders niet.<br />

XURY.<br />

HENDRIK.<br />

XURY.


T O O N E E L S P E L * 35<br />

XURY.<br />

Hebt gij daar reeds een kapitaal van bij een?<br />

HENDRIK.<br />

Zulk een kapitaal brengt eenen flegten interest op.<br />

XURY.<br />

Nu! de Hemel vermeerdere het kapitaal met den<br />

interest; en betaal het daar te famen.<br />

HENDRIK.<br />

Hebt gij mij geroepen, om mij zedelesfen voor<br />

te prediken?<br />

X U 3 Y.<br />

Wij wilden u flechts zeggen, dat gij een fchurk<br />

zijt. Kondt gij niet aanftonds, op het hooren dat<br />

wij twee fchipbreukelingen waren , naar beneden koo-<br />

men? Verkoopt gij uw medelijden voor geld, zo<br />

fcheer u maar weder naar binnen ! met zulk een beest<br />

zouden wij geen uur zelfs onder één dak willen zijn.<br />

HENDRIK, hem r,iet het licht van<br />

nabij beziende.<br />

Gij,zwarte duivel! Ik laat ftraks een paar duchtige<br />

kaere's koomen, en u murw flaan.<br />

XURY, met den arm dreigend.<br />

Ja! laat ze maar koomen, gij, witte fatan ! Het zal<br />

mij regt aangenaam zijn t wanneer ik gelegenheid<br />

vinde om de koude een weinig uit mijne leden te<br />

bakfen.<br />

GEORGE.<br />

Goede vriend, wie woont cr in dit huis?<br />

Ca BEN-


35 D E P A P E G A A I ,<br />

HENDRIK.<br />

De Baron van Westerland.<br />

G E O B G E.<br />

Lodewijk Westerland? Maajr Baron — is hij reed»<br />

lang Baron?<br />

HENDRIK.<br />

Niet zo lang als noodig is om wijs te worden.<br />

GEORGE.<br />

Uw heer is alzo geen gebooren edelman?<br />

HENDRIK.<br />

Ik was er niet bij, toen hij gebooren werd: de<br />

•delijke ftempel word in 's moeders lijf zeer onduide-<br />

ijk uitgedrukt.<br />

GEORGE.<br />

Is dit land zijn vaderland?<br />

HENDRIK.<br />

Zijn vaderland is overal, waar oesters en Cham­<br />

pagne te bekoomen zijn.<br />

GEORGE, ter zijde.<br />

Dit moet ik nader onderzoeken.<br />

HENDRIK.<br />

Maar ik vinde dat deeze tijd zeer ongefchikt tot<br />

een faamenfpraak is. Gij zijt door en door nat, arme<br />

drommels! nu ik wil u bewijzen, dat mij de punch<br />

tot milddaadigheid aangezet heeft. Koomt in; wij<br />

zullen den koetfier een goed woord geeven, dat hij<br />

i een plaatsjen in zijn ffcal aanwijst!<br />

GS*.


T Q Q N E E L S P E L . 37<br />

GEORGE, ter zijde.<br />

Ik in mijns broeders (lal! liever onder den vrijen<br />

hemel derven, (.hard.) Ik dank 11, mijn vriend; ik heb<br />

uwe hulp niet noodig.<br />

HENDRIK.<br />

Loopt dan naar den drommel ! waarom mij r!an ge­<br />

plaagd, om af te koomen? Juist daar een van onzen<br />

gasten het interesfantde quinzelevée gevouwen heeft.<br />

XURY.<br />

Om u te zeggen , dat gij een grof fchepfel zijt. Bij<br />

mij te lande brengt men geen gasten in de dal. • Jvlen<br />

geeft hun rijst te eeten, en een flok rum te drinken ,<br />

en een bed zo goed als men het heeft: verdaat gij mij ?<br />

HENDRIK.<br />

Zo zijn de lieden bij u te lande zot. (Terwijl hij<br />

heen gaat, en de deur fiuit.) Waar geen geld is, daar<br />

is ook geen Duitfchcr. De dood is gekheid, en uwe<br />

aanwijzing op het eeuwige leeven is reeds lang ver­<br />

vallen munt.<br />

TWAALFDE -TOONEEL.<br />

XURY, GEORGE.<br />

XURY.<br />

Vervloekte hond ! Liever wil ik in de Afrikaanfche<br />

wiidernisfen tiigers bevegten , of in de Nieuwe waereld<br />

in het graf eener zilvergroeve afdijgen. Onder gind­<br />

fehe omwandelende geraamten geeft het nog menfehen.<br />

C 3 GE-


38. D E P A P E G A A I ,<br />

GEORGE.<br />

Wees bedaard, goede Xury! meet het befchaafde<br />

land niet naar den maatftok uwer ruuwe deugden.<br />

XURY.<br />

Regt goed, Mijnheer. Ik bekommer mij weinig om<br />

eenen üaapeloozen nagt onder den blooten hemel.<br />

Maar vergun mij alleen iets té vraagen; wanneer gij<br />

wist hoe uwe landslieden denken, waarom verliet<br />

gij dan onze vreedzaame hutten? uwe bloeijende<br />

Plantagiën? waarom verkogt gij alles, en waagde u<br />

op het ftormend element, om naar een land te vaaren ,<br />

waar men meer huizen, maar minder menfehen dan<br />

bij' ons heeft?<br />

G E O R G K.<br />

Weet gij, wat het is! vaderland?<br />

XURY, vergenoegd.<br />

o Ja, de plaats, waar ik gebooren ben.<br />

GEORGE.<br />

Hoe is het u te moede, wanneer gij aan deezen<br />

oord denkt.<br />

xu R Y.<br />

_ Ach ! het is reeds lang. lang, dat ik hem niet ge­<br />

zien heb. Ik was" naauwlijks zes jaaren oud, toen een<br />

Portugeesch fchipper mij kogt en naar Jamaika voerde,<br />

maar altoos nog zou ik de plaats kunnen affchetfen,<br />

waar de hut mijner ouderen ftond. (Verrukt enfehie.<br />

lijk-) Zij was aan een beek, aan de rechterzijde een<br />

heu-


J Q O N E E L S P E L . 39<br />

heuvel, aan de linkerzijde een klein bosch. Op den<br />

heuvel plagt mijne moeder te Hijgen , wanneer zij<br />

mijnen vader fan de jagt terug wagtte. Ik hing mij<br />

dan aan haar, huppelde mijnen vader tegemoet; hij<br />

gaf mij een ftuk wild, dat ik hem nadroeg, mij in-<br />

beeldende, dat mijn perfoon al zeer gewigtig zijn<br />

moest. ( Zeer aangedaan.) Och ! vergeef mij, mijn­<br />

heer! wanneer ik nog aan deeze hut denk. —<br />

Begrijpt gij mij nu?<br />

GEORGE.<br />

XURY.<br />

Hos vergenoegd en vrolijk ik di€ jaaren mijner<br />

kindsheid doorbragt. —<br />

GEORGE.<br />

Vaderftad ! waar ik dat gelukkige van de jaaten der<br />

jongelingfchap genoot! —<br />

XURY.<br />

Waar elke boom, elke plant met mij opwiesch! -<br />

GEORGE.<br />

Nu dunkt mij zou ik elke bedelaarfter fchilderen,<br />

welke aan dien en dien hoek zat.<br />

XURY.<br />

Nog hoor ik het gezang der vogelen, en het ge­<br />

ruisen, der beeke. —•<br />

GEORGE.<br />

.Nog bromt het geluid der klok van den nabij ftaaa-<br />

den kerktooren in mijn ooten.


4o DE P A P E G A A I ,<br />

XURY.<br />

Nog dunkt mij, fta ik naast mijnen vader aan het<br />

beekjen, en zie de visfchen fpartelen. —<br />

GEORGE.<br />

Nog huppel ik in gedachten om de tafel mijner<br />

moeder, als zij koeken bakte.<br />

XURY.<br />

Vong ik een vischjen : o hoe vrolijk fprong ik op !<br />

GEORGE-<br />

Een ftuk koek in mijne hand, en alle mijne wen-<br />

fchen waren bevredigd!<br />

XURT.<br />

Of ik in mijn leven nog wel ooit daar meer koomen<br />

zal, waar die hut ftaat? mooglijk ftaat zij er nu niet<br />

meer! of mijn vacter en moeder nog leeven ? zij<br />

moeten al zeer oud zijn.<br />

GEORGE.<br />

En mijn vader! — ach ! — Iaaten wij hier van ftil<br />

zwijgen, Xury! en liever nog eens ons best doen,<br />

om onder het dak te koomen. Ik zie daar ginds nog<br />

iicht branden. (Op de risfchershut wijzende.') Mis-<br />

fchien neemt men ons daar wel in.<br />

XURY.<br />

Daar? — Mijnheer! dat huis is wat klein. Heeft<br />

men ons de deer eenes rijken voor het hoofd ge-<br />

fmeeten; hoe kunnen wij dan hopen onder het dak<br />

eenes armen een fchuilplaats te zullen vinden ?<br />

GE*


T O O N E E L S P E L . 41<br />

GEORGE.<br />

Weder den bal misgeflagen. De arme weet, wat<br />

armoede is.<br />

XURY.<br />

Ja, maar hij heeft niets, en de rijke heeft.<br />

GEORGE.<br />

De arme deelt zijn niets mede, en geeft meer dan<br />

de rijke heeft.<br />

XURY.<br />

Dit verfta ik niet.<br />

GEORGE.<br />

Goed; wij zullen zien, wie de menfehen beter<br />

kent. QHij klopt aan de hut.')<br />

DE VISSCHER, van binnen.<br />

Wie daar?<br />

GEORGE.<br />

Een ongelukkige, die fchipbreuk geleden heeft.<br />

Ik koom zo aanftonds.<br />

Wat zegt gij nu?<br />

DE VISSCHER.<br />

GEORGE, tegen Xury.<br />

XURY.<br />

Ik zeg, dat hier te lande de verkeerde waereld is.<br />

D E R T I E N D E T O O N E E L.<br />

DE VISSCHER, DE VOOBIGEN.<br />

DE VISSCHER, met eenen lantaarn.<br />

w ie klopt er nog zo laat? of zo vroeg, wil ik<br />

zeggen ?<br />

C s xu-


4t DE PAPEGAAI;<br />

XURY.<br />

Vriend, hebt gij een plaatsjen voor twee menfehen<br />

en een papegaai?<br />

DE VISSCHER.<br />

De hut is klein, maar wanneer gij met een klein<br />

plaatsjen te vreden zijt, zo is zij groot genoeg.<br />

XURY.<br />

Maar wij hebben niets, waarmede wij het u ver­<br />

gelden kunnen.<br />

DE VISSCHER.<br />

Echter wel eene aanwijzing op een godsloon^<br />

XURY.<br />

Dit is hier te land vervallen munt.<br />

Maar daar niet!<br />

DE VISSCHEK, net aandagt he-<br />

melwaards ziende.<br />

XURY, vrolijk aangedaan, ter zijde»<br />

Mij dunkt: dit is mijnes vaders hut.<br />

DE VISSCHER.<br />

Ik zie dat gij door en door nat zijt. Gij zijt gewis<br />

met het fchip verongelukt, dat hier den geheelen dag<br />

voor de wal gedreven heeft.<br />

GEORGE.<br />

Ja, goede oude, wij ftieten tegen een klip; het<br />

fchip wierd lek, raakte in weinig tijds vol water, en<br />

zonk.<br />

DE VISSCHER.<br />

Ik heb het wel gedagt; deeze haven is allerbe-<br />

zwaarlijkst in te vaaren. Maar zaagt gij dan die<br />

aonnen niet?<br />

• E-


TOOSEELSP&L. 43<br />

GEORGE.<br />

Men kon ze door het woeden der zee niet zien,<br />

en al had men dit — de ilorm 1 . .<br />

DE VISSCHER.<br />

Zekerlijk het weder was al te erg; en het was niet<br />

mooglijk een fchip te regeeren. Nu koomt in ! droogt<br />

uwe kleederen, maar met het bed zal het wat moeilijk<br />

vallen. Ik heb reeds een oud man in huis, die<br />

is !ook bij mij door het booze weder binnen geraakt;<br />

dien heeft mijne dochter haar bed ingeruimd:<br />

hij ligt in haar vertrek. Mijn bed is tot uwen dienst;<br />

maar gij, zwarte ! zult het met een bos ftroo voor lief<br />

moeten neemen.<br />

XURY.<br />

' De wijze, waarop gij uw ftroo aanbiedt, maakt het<br />

tot zwaanendons.<br />

DE VISSCHEH.<br />

De mensch doet niets vergeefs. Ik had ook eens<br />

een zoon, die voor veele jaaren naar de Oost-Indien<br />

, als matroos, voer. Hij heette Nicolaas<br />

Röder. Zederd heb ik niets van hem gehoord.<br />

Mooglijk rust hij reeds op den bodem derzee.Mooglijk<br />

vang ik menigen visch, welke zich met zijn vleesch<br />

gevoed heeft. Mooglijk ook niet. Men heeft voorbeelden<br />

genoeg, dat een jong kaerel, na veele jaaren<br />

te hebben rond gezworven, gelukkig en rijk is terug<br />

gekeerd. Daarom hoop ik nog altoos; en zo lang mijne<br />

vermolmde knokken nog zoo faamenhangen als mijn<br />

oud


44 D E P A P E G A A I ,<br />

oud gelapt net, denk ik: wie weet waar en van wie<br />

mijn zoon Nikolaas thands weldaaden ontvangt! dit<br />

wil ik vergelden, aan eiken ongelukkigen, dien ik<br />

ontmoet. Koomc binnen !<br />

XURY.<br />

Aan dat fchoone groote huis heeft men ons afgewezen.<br />

DE VISSCHER.<br />

Dat geloof ik wel; wanneer gij een paar meisjens,<br />

een paar fpelers, of een paar paerden geweest waart,<br />

zou men u wel ingelaaten hebben; gij vindt het voor­<br />

zeker bij mij wel zo goed en gerust. In dat huis<br />

fpookt het.<br />

Het fpookt?<br />

XURY.<br />

DE VISSCHER.<br />

Het ergfte fpook. Het booze geweten dwaalt daar<br />

in rorid. Neen, den hemel zij dank ! Ik ben drie-<br />

en- zeventig jaaren oud, gezond, vrolijk en wel<br />

gemoed. Ik ben nimmer krank geweest; de arbeid is<br />

mijn arts, mijn kok en keldermeester. Ik woon<br />

zekerlijk maar in eene arme hut; maar eene hut,<br />

waarin ik van harte vrolijk ben, is mij meer waard<br />

dan een paleis , het welk mij traanen doet ftorten<br />

Koomt binnen! In een kwartier uurs weet gij mijne<br />

geheele levensgefchiedenis van buiten.<br />

XURY.<br />

En ik zal ze nooit vergeeten.<br />

(Zij gaan alk drie in de hut.)<br />

, Einde van het eerfte bedrijf x<br />

TWEE-


T O O N E E L S P E L . 45<br />

TWEEDE BEDRIJF.<br />

E E R S T E T O O N E E L.<br />

LODEWIJK, in een overrok uit zijn huis jluipende;<br />

daarna HENDRIK.<br />

LODEWIJK.<br />

Schielijk ! Schielijk ! alles is dood. ^<br />

Ja, ja, onze zonden lecven.<br />

HENDRIK, van binnen.<br />

LODEWIJK.<br />

Verdoemd geluk ! juist, daar ik u zo noodig heb.<br />

HENDRIK, terwijl hij eenen mantel'<br />

zak nederlegt.<br />

Moest ik te veel drinken, en dronken worden.<br />

L O D E W IJ K.<br />

Na geen fcherts,kaerel, — maak dat wij voordkomen'.<br />

HENDRIK.<br />

Naar mij behoeft gij niet te wagten: ik zal wel na<br />

koomen. (Hij gaat binnen.)<br />

L O D E W IJ K.<br />

Welk een duivel maakte mij zo dom, om mijn geld<br />

aan lieden te verliezen, die ik overzien kon!<br />

Wanneer de Engelanderin — neen, neen, — hoe<br />

zou ik mijn armoede, mijne fchulden, mijnen vader<br />

voor haar verbergen! — mijnen ouden vader! —<br />

Weg


4ö D E P A P E G A A I ,<br />

Weg met deeze herinnering ! — (naar de deur gaande)<br />

Schielijk, Hendrik ! fchielijk, de dag breekt aan.<br />

HENDRIK, brengt nog eenen mantelzak.<br />

Zijt gij nog hier? — Ik dagt, dat gij al op de ha­<br />

ven waart.<br />

LODEWIJK.<br />

Ten einde gij u zo veel te zekerer metmijneganfe-<br />

robe wegpakken kondt?<br />

HENDRIK.<br />

Ware dat niet vriendelijk ? zou er uw last niet lig-<br />

ter, en de mijne zwaarer mede worden? en moet<br />

in deeze waereld de een den anderen niet helpen<br />

draagen ?<br />

. LODEWIJK.<br />

Mensch ! hoe kunt gij nog fchertfen?<br />

HENDRIK.<br />

Treurigheid maakt zwaare beenen, en wij hebben<br />

ligte voeten noodig, zo ons de fchuldenaars niet ag-<br />

terhaalen zullen.<br />

L O D E W IJ K.<br />

Maar Hendrik, wanneer mijn plan met de Enge.<br />

landerin. . .<br />

HENDRIK.<br />

Gekheid ! — om die vrouw in uw belang te krij­<br />

gen, had gij het heel anders moeten aanleggen. —<br />

Zelfs, als .een waarlijk rijke Baron had gij niets uit­<br />

gerecht. ~ Alzo voord — voord!<br />

LO-


T O O N E E L S P E L . 47<br />

L O D E WIJ K.<br />

Gij hebt niets vergeeten?<br />

HENDRIK.<br />

Een redelijke portie onbetaalde rekeningen uitge­<br />

zonderd , zo kan zich geen mot aan 't geen wij agter-<br />

gelaaten hebben, verzadigen. — Maar wagtl — Ik<br />

moet de deur fluiten: het leêge nest kon Hechte ge­<br />

dachten veroorzaaken.<br />

LODEWIJK, i'n het weggaan.<br />

Ik ga naar Turkijen, en worde een tweede Bon -<br />

neval.<br />

HENDRIK, heeft den mantelzak<br />

opgenomen, en volgt hem.<br />

En ik ga naar Eldorado, en zamel keilteenen.<br />

TWEEDE T O O N E E L.<br />

De •mde RICHARD uit de hut komende.<br />

Neen, ik kan niet flaapen, terwijl mijn kranke zoon<br />

Lodewijk mooglijk den nagt, vol fmart, in eene<br />

heete koorts waakende doorbrengt. Laaten die arme<br />

fchipbreukelingen, die ik in de hut des ouden visfehers<br />

hoorde, mijn bed inneemen; ik zal intusfehen voor<br />

Lodewijk bidden.—De morgen breektaan; het is nog<br />

zo doodsch en .iiil op de ftraat; den galm van een<br />

eenigen voetftap hoort men tot aan de poort; zo uit-<br />

geftorven, zo eenzaam, en in de eerfte fcheemring<br />

de-s morgens. — o Welk een hartelijke opwekking<br />

tot het gebed ! •— Ik wil mij hier nederzetten (Hij<br />

zet


48 D E P A P E G A A I ,<br />

set zich op de floep van Amalia's huis, en wagt tot het<br />

volkomen dag is) en luisteren naar elke fchaduw,<br />

die ik agter de venftergordijnen wandelen zie.<br />

Het is een heerlijke morgen na eenen ftormachtigen<br />

nagt! Beeld onzes levens ! Ach ja ! Ik heb ook reeds<br />

menigmaal mijne zon zien op-en ondergaan, en daarom<br />

vertrouw ik op den Hemel! — Zo frisch en blo­<br />

zend, ais het morgenrood, was mijn Lodewijk, toen<br />

hij van mij fcheidde; doodsch en bleek zal ik hem<br />

weder vinden. — Geduld ! ingevallene wangen worden<br />

weder vol, matte holle oogen weder levendig; zo<br />

het maar van binnen niet ichuilt; daar weet geen<br />

arts raad voor ! — Hemel! doe met uwen verk wikken -<br />

den morgendaauw eene geneezende kracht op hem<br />

nederdaalen ! — Het word toch weder levendig in<br />

de ftad, daar hoor ik van verre eenen fmid arbei­<br />

den, en het rad eenes waterputs knarfen. Vlijt en<br />

kommer zijn altoos het eerst wakker. Ha ! de oude<br />

visfcher! —<br />

DER-


t O O N E E L S ƒ E L. 4'J<br />

DERDE T O O N E E L.<br />

KICHARD, DE OUDE VISSCHER, met een net.<br />

RICHARD.<br />

Goeden morgen, oude vriend!<br />

DE VISSCHER, werpt zyn tiet weg en<br />

treedt voorwaarts.<br />

Wat? — Ja, 7.0 waar ik leef! — Ik denk, pij<br />

ligt nog in diepe rust, en zit daar op dien harden<br />

fteenl — Waarom zijt gij toch opgedaan; daar gij<br />

de rust zo nodig hebt!<br />

RICHARD.<br />

Rust? goede oude! ik ken geen rust. Mijn hart<br />

word door eene teerhartige bekommering beangstigd.<br />

Gij zijt immers ook vader, gij zult het weeten, hoe<br />

men te moede is, wanneer men naar zijn kind reik­<br />

halst.<br />

DE VISSCHER.<br />

Dit zou ik denken. Maar het is nog vroeg. Beter<br />

ware het, dat gij eerst uitfliept, en dan uwen zoon<br />

opzocht.<br />

RICHARD.<br />

Ach, ik heb hem reeds gevonden, goede man! —<br />

maar ik kan hem niet fpreken, de arme jongen is<br />

krank. —<br />

D


50 D E P A P E G A A I ,<br />

DE VISSCHER.<br />

Dan beklaag ik u, arme Heer! Nu heb maar ge­<br />

duld, tot het volkomen dag is, dan zal ik er u heên<br />

brengen. Gij zijt zwak, en hebt eenen leidsman<br />

noodig.<br />

RICHARD.<br />

Ik dank u. Maar ik heb niet wijd te loopen; hij<br />

woont in dat huis hier regt tegen over.<br />

DE VISSCHER.<br />

Woont daar uw zoon? — Ach lieve Hemel!<br />

RICHARD.<br />

Gij ziet mij zo bedrukt aan? gij weet dan ook,<br />

dat hij krank is? mooglijk ftaat het heel flecht met<br />

hem.<br />

DE VISSCHER.'<br />

Ja wel ftaat het flecht met hem.<br />

o Hemel!<br />

RICHARD.<br />

DE VISSCHER.<br />

Het zal haast met hem gedaan zijn.<br />

RICHARD.<br />

Ongelukkige vader! zo moest ik dan komen, OIO<br />

hem de oogen toe te drukken !<br />

DE VISSCHER.<br />

De oogen toe te drukken?<br />

RICHARD.<br />

Ja, deezen jammerlijken troost zal men mij toch<br />

niet ontzeggen. Ik moet naar hem toe.<br />

DIS


T O O N E E L S P E L . 5!<br />

D E VISSCHER.<br />

Ik verfta u niet, goede Heer! uw zoon is niet<br />

krank.<br />

Niet krank?<br />

RICHARD.<br />

DE VISSCHER.<br />

Ten minften zijn ligchaam is niet krank.<br />

RICHARD.<br />

Zijn ligchaam is niet krank; hoe begrijp ik dat? —<br />

Gisteren avond laat was ik aan zijne deur, men wees<br />

mij af, en zeide: hij lag in eene heete koorts: mijne<br />

tegenwoordigheid zoude hem te veel aandoen.<br />

DE VISSCHER.<br />

Foei — dat is al te flecht!<br />

Spreek, fpreek!<br />

RiciiARD, angftig.<br />

DE VISSCHER.<br />

Uw zoon deugt niet, goede Heer! ik weet zijne<br />

geheele gefchiedenis. Een oude trouwe bediende,<br />

welken hij voor eenige weeken wegjaagde, wijl hij<br />

voor hem te eerlijk was, heeft mij alles verhaald.<br />

RICHARD.<br />

Dat was gewis mijn oude eerlijke Jofeph,<br />

DE VISSCHER.<br />

Juist! zo heet hij. Wij waren goede buuren,<br />

praatten menigen avond te faamen. Immer fïonden<br />

hem de traanen in de oogen, wanneer hij van de<br />

flechte huishouding fprak, Daar is een fchurk in<br />

D 2 buis,


5a D E P A P E G A A I ,<br />

huis, zekere Hendrik; die is het bederf uives zoons,<br />

die brengt hem tot alles kwaads.<br />

RICHARD.<br />

Die? Is dit de dank voor mijne weldaadcn ?<br />

DE VISSCHER.<br />

Zulks zeide de oude Jcfeph ook. Uw zoon verliet<br />

u; niet om den last te verlichten; maar, wijl uwe<br />

omftandigheden begonnen te veranderen. Met het<br />

geld, dat gij hem gaaft, girg hij naar Spa;het groote<br />

fpel lokte hem; de duivel liet hem winnen; in vier<br />

weeken was hij een fpeeler.<br />

RICHARD.<br />

Ach! zo heeft hij de rust zijnes vaders op eene<br />

kaart gezet — en verloren.<br />

DE VISSCHER.<br />

In het begin ging het goed ; dit is juist het erglie.<br />

Van waar zouden er zo veele booswigten koomen,<br />

wanneer het kwaad niet altoos in het begin gelukte?<br />

Hij zal wel ;


T O O N E E L S P E L.<br />

RICHARD.<br />

Ongetwijfeld een flecht vrouwsperfooH!<br />

DE VISSCHER.<br />

Dat niet, het zou eene braave vrouwzijn, eene<br />

weduwe, eene Engelfche. Maar, zo als de oude<br />

Jofeph zeide, zo mag zij hem niet lijden, en beeft<br />

gelijk;mooglijk zou hij haar ook niet moogen lijden,<br />

wanneer zij zo rijk.niet was , en hij niet op het<br />

drooge zat!<br />

RICHARD.<br />

Alles weder doorgebragt?<br />

DE VISSCHER.<br />

Zulk goed houdt geenen ftand. Verfpeeld, ver­<br />

dronken. Hendrik, die fijne fchurk, helpt hem be-<br />

fleelen!<br />

RICHARD.<br />

En hij was gisteren avond t'huis?<br />

DE VISSCHER.<br />

Ja wel, en heeft den gantfehen nagt met drinken<br />

.en fpeelen doorgebragj;.<br />

RICHARD.<br />

Ach ongelukkige vader! ik wil weder naar huis<br />

bedelen, en mij daar bij mijne vrouw laaterj begra­<br />

ven. Ja, ik wil voord ! de grond brandt onder mijne<br />

voeten. Maar ik ben den fchipper, die mij herwaarts<br />

bragt, dertien daalders fchuldig, en heb geen pen­<br />

ning! waait gij er niet geweest, zo had ik gisteren<br />

svond mij -hongerig moeten nederliggen.<br />

D 3 DE


54 DE P A P E G A A I ,<br />

DE VISSCHER.<br />

Dertien daalders? ach, ik arme man ! hier zijn<br />

twaalf ftuivers, dit is al het geld, wat ik heb —•<br />

neem het voor lief.<br />

RICHARD.<br />

De Hemel zegene u; maar neen. —<br />

DE VISSCHER.<br />

Verfmaad mijne armoede niet! Ik bid u!<br />

RICHARD.<br />

Neen, goede oude! ik zal het neemen, wijl het<br />

u fmarten zou, wanneer ik het affloeg.<br />

DEVISSCHER.<br />

o Welk eene vreugd is het wél te doen ! Er zou­<br />

den geene rijken zijn, wanneer de rijke dit gevoel­<br />

de. Nu zal ik de gantfehe ftad rondloopen, en de<br />

dertien daalders voor u zien bij een te zamelen.<br />

De Hemel zegene u!<br />

VIERDE T O O N E E L.<br />

DE OUDE RICHARD, alleen.<br />

jNeen! hij is niet geheel en al verlaaten, die in<br />

den nood eenen vriend aantreft, welke hem troost.<br />

Rijk of arm, in pei of in zijde, altoos is het ge­<br />

zicht eenes vriends troostelijk. Helpen kunt gij<br />

mij niet, goede oude! maar verkwikt hebt gij mij.<br />

(.Hij vak in eene diepe gedachte ) George! George!<br />

dit heb ik aan u verdiend ! Kondet gij zien, hoe veele<br />

dui-


T O O N E E L S P E L. 55<br />

duizendmaalen uw broeder mij de hardheid vergeldt,<br />

niet wel!;e ik u eens van mij afftiet! Even zo als ik hier<br />

vreemd en hulploos fta,even zohebtgij waarfchijnlijk<br />

onder eenen vreemden hemel moeten omdwaalen. —<br />

o Dat gij mijn zegen kondet hooren, gelijk gij mijnen<br />

vloek gehoord hebt! — Ik ben zeer mat — dit ge^<br />

fprek heeft mij mijne Iaatfte krachten benomen. —<br />

Hij valt op eene bank voor het huis van Amalia neder,)<br />

Ik ben zeer mat.— wat is dat — dat mijne oogen<br />

toevallen — en ik toch niet flaapen kan. — (Hij<br />

zit met gejlotene oogen, half Jluimerende.)<br />

V IJ F D E T O O N E E L.<br />

GEORGE uit de hut komende zonder EICHASB<br />

te zien.<br />

Daar ben ik nu weder even ver, als toen ik voor<br />

tien jaaren mijnes vaders huis verliet. Maar neen !<br />

toen was ik tien jaaren jonger;en dat is veel. Konde<br />

ik flechts mijn overvaaren naar de West-Indien be-<br />

taalen, dan er blijft mij zo veel niet over, 0111 mijne<br />

overvaart in het rijk der dcoden te voldoen. Klaagen<br />

en jammeren echter baat niet;-ik ben flechts drie- en<br />

dertig jaaren oud; wat de grijsheid drukt, werpt de<br />

man van zich af. — Een fchoone morgen; geen fpoor<br />

van het onweder van gisteren. Waarom alzo in mij<br />

de fpooren der ongelukken van gisteren? Waar nog<br />

kracht is, is nog hulp. Ik wil mijn best doen, en<br />

«1 doorflaan. Maar hoe? Naar Breemen, naar mijnen<br />

D 4 v a-


56" D E P A P E G A A I ,<br />

vader? Neen. Het was mijn geliefd voorneemen,<br />

zo lang ik geld in den zak had, mij voor hem te (tel­<br />

len , en te zeggen : „ Nu, vader! ben ik thands u meer<br />

waardig? De flaperige George, zo als gij mij noemde,<br />

heeft het zo ver gebragt: de aanhoudende vlijt heeft<br />

zijn geluk bevorderd." Maar zo — door mijn gezicht<br />

alleen weldaaden van hem te eisfehen — neen, dit<br />

doe ik niet! — fïier bij mijnen broeder? — Ik<br />

weet nog niet eens of het mijn broeder wel is; en,<br />

geftsld, hij ware het, of hij dan wel een mensen<br />

is, dien ik iéts wil vcrfchuldigd zijn? — Neen,<br />

bij naastbeftaanden moet men het laatst hulp zoeken.<br />

Er zal toch nog wel iemand in de waereld zijn, die<br />

een bekwaame waarneemer zijner zaaken nodig heeft.<br />

In deeze ftad woont eene menigte van kooplieden;<br />

Ik heb hier zelf mijnen correspondent; dien zal ik<br />

opzoeken, als het wat laater is: deeze zal mij onge­<br />

twijfeld, met raad en daad bijftaan. (Hij keert zich<br />

onder htt Jpre eken toevallig naar de tijde, waar zijn vader<br />

zit.) Hemel.' wat zie ik! — {hij blijft een oogenblik<br />

ftaroogend ftaari) mijn vader! o mijn oude vader ! wat<br />

is dat? — Hoe komt die oude man hier? — en hier<br />

op die bank? _ Is het huis, waarin mijn broeder<br />

Woont, mooglijk het zijne? Waarom of hij toch Brèe-<br />

n»en verlaaten heeft? — Zou hij zich hier nederge­<br />

zet hebben? _ doch zijn uiterlijk aanzien fchijnt<br />

gebrek aan te duiden. En hij fluimert op deeze bank?<br />

Wuf zal ik daar van denken? — (Hij treedt nader.)<br />

Zijn


2 0 0 N E E L S P B L . J?<br />

Zijn hair is grijs geworden, zijne wangen ziin ingè«<br />

vallen, zijne handen vermagerd: ach! hij moei veel<br />

verdriet hebben gehad. Wanneer hem maar de ge­<br />

dachte aan George niet gepijnigd hebbe! mijn hart<br />

heeft het hem vergeeven. — Wat zal ik doen? zal ik<br />

hem wekken ? — neen ! ik blijf hier, en bewaak hem,<br />

terwijl hij fluimen. Of hij mij nog kennen zal? Eene<br />

tienjaarige fcheiding, menigvuldige zorgen en flaa-<br />

pelooze nagten hebben ook mijn gezigt veranderd —<br />

zou ik bij zijn ontwaaken mij aan zijne voeten ne-<br />

derftorten, en den naam van vader ftamelen ? of zou<br />

ik beproeven, mij in te houden ? — Ja; ik zal zien<br />

wat de item der natuur in hem zal te weeg brengen ?<br />

RICHARD, Jpringt met fchrik op<br />

en ontwaakt.<br />

ja! dat was een ijsfelijke droom ! Mijn zoon<br />

George itond voor mij, bleek en ontfteld; een hulle,<br />

ilraalende blik —hu! dat was een verfchrikkelijke<br />

èioom.<br />

GEORGE.<br />

Goede oude ! gij zit daar zo in de zon. Gij zult<br />

hoofdpijn krijgen.<br />

RICHARD.<br />

Hoofdpijn, mijnheer! het weinige brein, dat<br />

lik nog overig heb, is door het ongeluk reeds uit­<br />

gedroogd?<br />

GEORGE.<br />

Zijt gij dan ongelukkig, goede glijbaan?<br />

1)5<br />

R I<br />

"


'j8 D E P A P E G A A I ,<br />

RICHARD.<br />

Hebt gij nimmer het treurfpel Kening Lear zien<br />

fpeelen? God bewaare u voor zijn noodlot! — Mijn<br />

hoofd word zeer zwak.<br />

GEORGE.<br />

Zouden uwe eige kinderen? . .<br />

Ik had twee zoonen.<br />

En beiden? —<br />

RICHARD.<br />

GEORGE.<br />

RICHARD.<br />

Niet beiden ! laster mijnen goeden George niet!<br />

Ik verftootte hem, en zijn broeder verftootmij, dit<br />

is des Hemels gerechte ftraf!— o mijn zoon George !<br />

inogt ik u nog eenmaal zien, eer ik fterve ! — konde<br />

ik met de laatlte traan,uit deeze uitgedroogde oogen<br />

gedrukt, u om vergiffenis mijner wreedheid fmee-<br />

ken, — u zegenen!<br />

GEORGE, aan zijne voeten.<br />

Zegen mij dan, mijn vader, zegen uwen zoon<br />

George!<br />

RICHARD, erkent zijn Z"on, wil hem aan<br />

het hart drukken, en valt in<br />

onmagt neder.<br />

GEORGE.<br />

Hemel! deeze ontdekking was te fchielijk, vader!<br />

vader ! — (Naar de zijde der hutte.) Xury i Xury!<br />

Hij fterft — ach ! wat heb ik gedaan. (Hj zoskt den<br />

ouden weder bij zich zeiven te brengen; Ricfiard bekoomt<br />

ailengskens, George Jlort zich in zijne armen.)<br />

u i-


T O O N E E L S P E L. 59<br />

R 1 c H A tt D , drukt hem vast aan zich, laat hen<br />

vervolgends fidderend los, en valt<br />

met opgeheven handen op beidt<br />

knieën neder.<br />

Vergeving, mijn zoon, vergeving !<br />

G E O R G E , zoekt vergeefs hem op te heffen<br />

en knielt naast hem.<br />

Goede vader! niets van het voorlcdene. — Uw<br />

zegen-<br />

RiCHARD, legt de handen op hem.<br />

Hij zegene u , in wiens mngt het alleen ftaat kin­<br />

derlijke liefde te beloonen. Hij zegene u, zo als Hij<br />

het mij vergeeve?<br />

GEORGE, heft den ouden mm op, en<br />

zet hem weder op de bank.<br />

Vergeeten is al mijn elend I vergeeten de lange<br />

tienjaarige proeftijd I Ik heb de liefde mijnes vaders<br />

weder! Ik ben gelukkig en vergenoegd! de zegen<br />

mijnes vaders rust op mij! ik ben rijk! ik ruil met<br />

geenen koning.<br />

RICHARD.<br />

7.et u naast mij, George ! dat ik u aanzie, en de<br />

trekken uwer moeder op uw gezicht zoeke. — Ja,<br />

gij zijt het: dit is het oog mijner goede Frederika;<br />

dat, geheel en al, haar goedaartig uitzicht! Hemel!<br />

hoe was het mooglijk, dat zulk een braave vrouw<br />

ook de moeder eenes monfters worden kon? Ach!<br />

de veikwikkendfte vrugt endewormfteekigftefpruiten<br />

uit


6o D E P A P E G A A I ,<br />

uit éénen ftam. Uw broederl — of hoe? weet gij<br />

mooglijk reeds?... Ik vind u hier? hoe en waarom<br />

vlnde ik u hier? Behoort gij ook tot dat huis?<br />

GEORGE.<br />

Neen, vader ! eerst zedert weinige uuren ben ik<br />

in deeze Had.<br />

R r c II A K D.<br />

God zij dank ! gij geeft mij het leven weder.<br />

GEO R GE.<br />

Maar mijn broeder? — Gij wilde van mijnen broeder<br />

fpreeken. —<br />

RICHARD.<br />

Hij verdient het niet, dat wij deeze vrolijke oo-<br />

genblikken met zijnen naam bezoedelen. Hij _ if<br />

zal alle zijne ondeugden in één woord te faamen noe­<br />

men — hij verachtte zijnen vader.<br />

GEORGE.<br />

Ik iidder ! Maar zijt gij hier van verzekerd , beste<br />

vader?<br />

RICHARD.<br />

Zal er wel een vader zijn, die zijnen zoon be-<br />

fchuldig*. wanneer hij van deszelfs fchuld niet over­<br />

tuigd is? zeventig mijlen ver ben ik, arm, bedorven<br />

man! herwaarts gekoomen op het hooren, dat het<br />

mijnen Lodewijk wél ging, en wijl ik dagt: dat het<br />

hem nog beter gaan zou, wanneer hij met zijnen ou­<br />

den vader deelen koride. In ftorm en onweder klopte<br />

ik in den laaten avond aan zijne deur, en werd afge-<br />

wee-


T O O N E Ë L S P E L . 6*<br />

weezen. Speelers en fehürken meldden zich aan,<br />

en werden iogdaaten. Ik hongerde; en zij zwelg-<br />

den. Mij zeide men dat mijn zoon krank was: ik<br />

bad voor hem; en hij zondigde. Met één woord,<br />

George! daar is uwes broeders huis; en hier zit uw<br />

oude vader onder den vrijen hemel, zonder te wee­<br />

ten waar heen.<br />

GEORGE.<br />

Foei! dat is fchandelijk ! C Opfpringende.) Ik moet<br />

er naar toe-<br />

RICHARD»<br />

Blijf! zijne misdaad is te groot; de Hemel alleen<br />

kan hem ftraffen ! Die zij richter mijner zaaken ! Ik wil<br />

weder naar mijne wooning terug keeren: ga met nüj<br />

mede, lieve zoon! wilt gij?<br />

o Zeer gaarne.<br />

GEORGE.<br />

RICHARD.<br />

Van waar koomt gij hier?<br />

Uit de West -Indien.<br />

GEORGE.<br />

RICHARD.<br />

Voorzeker niet met ledige handen.<br />

GEORGE.<br />

De Hemel heeft mijnen vlijt gezegend, maar de<br />

baaren hebben deszelfs vrusten weder verfionden.<br />

RICHARD.<br />

Dat is erg. — Doch ik heb u weder? druk u weder


62 D E P A P E G A A I ,<br />

der aan mijn hart; ik ben niet arm. Maak flechts,<br />

dat wij van hier weg koomen, want hier zal ik nimmer<br />

wel zijn.<br />

GEORGE.<br />

Ik volg u, zo haast gij wilt.<br />

RICHARD.<br />

Den fchipper, die mij herwaards bragt, een woest<br />

oploopend mensen, ben ik nog dertien daalders fchul-<br />

dig, en heb geen dertien ftuivers; want ik dagt hier<br />

geld te zullen ontvangen. Zo gij maar maaken kunt,<br />

dat ik van deezen ongemakkelijken fchuldeisfcher<br />

bevrijd raak ; zullen wij aanftonds de poort uitgaan.<br />

Dertien daalders?<br />

GEORGE.<br />

RICHARD.<br />

Zo veel zult gij toch wel gered hebben ?<br />

GEORGE.<br />

Ach, goede vader! geen penning heb ik gereed.<br />

RICHARD.<br />

Niet? — De Hemel ftraft mij zwaar!<br />

GEORGE.<br />

Ja, wel zwaar! mijn weinigen rijkdom kon ik ook<br />

misfen, maar het genoegen, eenen vader te helpen;<br />

zou ik ook dat derven moeten? Wagt! Ik heb hier<br />

eenen correspondent, die mij in alle zijne brieven<br />

vriend noemde: ik heb hem verfcheiden kleine diensten<br />

bewezen; menig klein voordeel gedaan : hij zal mij het­<br />

zelve van daag met woeker vergelden; dertien daal­<br />

ders»


T O O N E E L S P E L . 63<br />

ders, weinig voor hem, oneindig veel voor mij!<br />

o Voor mij had ik niet kunnen bedelen ! Ik vlieg naar<br />

hem toe —» maar — u hier zo alleen te laaten. —<br />

Xury*, Xury! — Ik zal een mensch bij u brengen,<br />

welken ik van fliaf tot mijnen vriend maakte. Zijn<br />

gezicht is zwart als eene kool; zijne ziel wit,als het<br />

gewaad eenes cherubims. — (Naar de zijde der Mm<br />

roepende.) Xury ! Xury !<br />

Ik koom al.<br />

ZESDE T O O N E E L.<br />

XURY, DE VOORIGEN.<br />

XURY, geeuwende.<br />

GEORGE.<br />

Hier,lieve Xurylfiaap een andermaal langer,koom<br />

en omhels de knie deezes grijsaarts; hij is mijn vader!<br />

XURY.<br />

Uw vader? (Hij knielt voor den ouden man neder,en<br />

zet deszelfs voet op zyn hoofd. De oude Ilichard reikt hem<br />

de hand; Xury kuscht dezelve.<br />

GEORGE.<br />

Ik moet de ftad in; vertrouw hem derhalven u<br />

aan, wijk niet van zijne zijde!<br />

XURY.<br />

Eer zal men de Leeuwin van haare jonge fcheidenj<br />

GEORGE, fpoedt zich heen.<br />

Z E-


«H D E P A P E G A A I " ,<br />

1<br />

ZEVENDE T O O N E E L.<br />

RICHARD, XURY.<br />

XURY.<br />

Gij zijt zijn vader ? dit verheugt mij. Zie , hoe het'<br />

Opperwezen eiken blikfem des voorledenen nagts door<br />

eenen zonneftraal weder krachteloos maakt. Mijn<br />

goede Heer is ook weer vrolijk en moedig gewon­<br />

den. Waar ging hij heen?<br />

RICHARD.<br />

Naar eenen vriend om een weinig geld te leenen.—<br />

Zijt gij reeds lang bij mijnen zoon ?<br />

ÏUkï,<br />

Zederd zeven jaaren. Hij verloste mij uit eene harde<br />

flavernij, mij en nog vijf mijner kameraaden. Ach!hij<br />

heeft het altoos zo goed met mij gemeend. Een paar<br />

jaaren agter malkander ftrafte de Hemel het land met<br />

misgewas; veele andere flaaven ftierven van hon­<br />

ger; wij hadden altoos vol op; en toen hij defchoone<br />

plantagie verkogt, om naar zijn vaderland te keeren,<br />

hadt gij het gehuil en gejammer eens moeten hooren !<br />

Ja zulk eenen Heer krijgen zij gewis niet weder.<br />

RICHARD.<br />

Zeg mij eens, Xury! heeft hij u wel immer van<br />

mij gefproken?<br />

Dikwils, zeer dikwils.<br />

XURY.<br />

RICHARD.<br />

En mij nimmer vervloekt ?<br />

x v R 7.


T O O N E E L S P E L . 6S<br />

X'JR Y.<br />

Dit zij verre; wij hebben een papegaai. Gij<br />

zult hem zien. Hij is het eenigc, wat wij uit de<br />

fchipbreuk gered hebben. Mijn Heer heeft hem<br />

zelf opgevoed, en hem alles leeren zeggen: bij<br />

voorbeeld: „ bid George! fcbep moed! bid voor<br />

uwen vader !" wanneer hij zich den gantfclien dsg<br />

moede en mat gearbeid had, en des avonds te huis<br />

kwam; dan riep de vogel hem toe: bid George!<br />

bid voor Uwen vader. Dikwils heb ik gezien,<br />

hoe hij dan nederknielde, en den Hemel bad, om<br />

u te zegenen.<br />

RICHARD.<br />

Genoeg, genoeg! gij baart mij vreugd en wee.<br />

Ach! Xury! Ik had nog een zoon.<br />

XURY.<br />

Nog eenen? Is hij dood?<br />

RICHARD.<br />

Gave de Hemel, dat hij dood ware! zo dorst ik hem<br />

nog beminnen. Hij is van mij vervreemd: hij ver-<br />

ftoot, hij veracht mij —<br />

Foei!<br />

XURY.<br />

RICHARD, droogt de oogen af.<br />

XURY.<br />

Ik mogt zulke traanen niet op mijne ziel «ebben;<br />

ik denk, zij branden gelijk de middags-zon onder<br />

de linie.


66 DE PAPEGAAI,<br />

RICHARD.<br />

Hij leeft in aanzien en vreugd.<br />

XURY.<br />

Zo; dat kan onmooglijk lang duuren. Altoos<br />

denk ik, dat een booswigt, de lucht zij ook nog<br />

zo helder , van verre het geklater des donders<br />

hoort, en daar voor fiddert. — Ween niet, oude<br />

Heer.' uwe traanen zullen hem noch verbeteren,<br />

noch dooden. Volg mij in die hut; hier gaar/en<br />

ons de voorbijgaanden aan. Daar woont<br />

een arm man met een rijk hart. Hij zal u met<br />

een flok rum verkwikken, en dan zult gij mooglijk<br />

een weinig fluimeren, tot mijn Heer wederkoomt.<br />

RICHARD*<br />

Ach, Xury! zijn er in Africa of America ook<br />

zulke onnatuurlijke zoonen?<br />

XURY.<br />

Neen, oude Heer! in Africa niet, maar in America<br />

woont een volk,dat zijne grijsaarts d.jodt , wanneer<br />

zij niet meer voort kunnen, doch vooraf het tederfte<br />

affcheid van hun neemt.<br />

RICHARD.<br />

Beter, Xury! tienmaal beter, eenen kusch op den<br />

mond des vaders en op het zelve oogenblik hem<br />

het hoofd verpletterd, dan duizendmaal door eenen<br />

zoon vermoord te worden. Ach! de eerfte traan,<br />

die


T O O N E E L S P E L .<br />

die geweend wierd, was de traan eenes ongelukki-<br />

gen vaders.<br />

{Hij gaat langzaam naar de hut.)<br />

AGTS TE T O O N EE L.<br />

XURY alleen, hem naziende.<br />

Zulke traanen zoude ik niet gaarne op mijn»<br />

ziel hebben. — Is dit het land, waar de menfehen<br />

vrij zijn ? geen flaaven van hun hart; maar tienmaal<br />

meer flaaven hunner lusten? — Goede Hemel!<br />

laat mij nimmer van mijne flaaffche denkwijs<br />

afwijken! Heet is het land, waar ik gebooren<br />

wierd; ruuw zijn de zeden des volks, maar zulke<br />

traanen heb ik er echter nooit zien ftorten.<br />

NEGENDE T O O N E E L.<br />

GEORGE, XURY.<br />

GEORGE, (nedergeflagen enteenvreden.')<br />

Waar liet gij mijnen [vader?<br />

XURY.<br />

Ik bragt hem in de hut.<br />

GEORGE.<br />

Xury 1 ik moet dertien daalders hebben.<br />

E % X¥-


«53 D E P A P E G A A I ,<br />

XURY.<br />

Ik heb niet eenen penning.<br />

G EO B G E.<br />

Dit weet ik; maar dat geld moet er zijn, al zou­<br />

den wij het uit het middelpunt der aarde<br />

krabben,<br />

XURY.<br />

Was uw vriend ook meedogenloos, en Hit hij u<br />

•ngeholpen heen gaan? Ja, mijn Heer, een goede<br />

bron kent men eerst in den tijd der droogte.<br />

GEORGE.<br />

Gij doet hem onregt. Hij ftierf voor weinige<br />

Weeken; ik vond zijne weduwe in rouw en<br />

traanen.<br />

XURY.<br />

Hij ftierf? ja! dan heeft hij geen fchuld. Maar<br />

meer ter ongelegener tijd had hij waarlijk niet fterven<br />

kunnen, {hij bedenkt zig een oogenblik) Weet gij<br />

wat, mijn Heer! verkoop mij!<br />

GEORGE.<br />

Foei, foei, Xury! Ik drijf geenen handel in<br />

menfehen. Gij zijt in een vrij land, en, wat meer<br />

is dan dit, gij zijt mijn vriend.<br />

XURY.<br />

Juist daarom. Uw vijand zou zich voor u niet<br />

laaten verkoopen.<br />

GEORGE.<br />

Geen woord meer! —. Ik heb niet veel noo-<br />

digi


T O O N E E L S P E L . 69<br />

dig; dertien daalders, om eenenonredelijkenfchuld-<br />

•ifcher te voldoen. Er valt mij ieis in, haal<br />

onzen papegaai, De ftad is groot; er zijn gekken<br />

genoeg in, die een paar goudftukken wegfmijten<br />

zullen, 'om het genoegen te hebben eenen bonten<br />

fnappenden vogel in het venfter te zetten: want<br />

dit is tegenwoordig de fmaak. Ga; veil hem de<br />

ftad rond; en verkoop hem ; maar voor geen pen­<br />

ning minder, dan voor dertien daalers.<br />

XURY.<br />

Ach! lieve Hemel! mijn Jako! Liever wilde<br />

ik het kleed van mijn lijf verkoopen,<br />

GEORGE.<br />

Ik ook ; maar daar zal niemand zo veel gelds<br />

voor geeven.<br />

XURY.<br />

Deze vogel is 'evenwel het eenigfte , wat wij<br />

nog hebben.<br />

GEORGE.<br />

Ji.ist daarom behoort het aan mijnen vader. 1<br />

XURY.<br />

Hij heeft altoos uit mijnen mond gegeeten.<br />

GEORGE.<br />

Mijn vader lijdt honger.<br />

XURY.<br />

Nu zo, vaarwel, lieve Jaco! Gij zult mooglijk<br />

in handen koomen, waar uit gij meer fuik er en aman-<br />

E 3 de-


7e DE PAPEGAAI,<br />

len krijgen zult, dan uit de mijnen; echter zal u<br />

gewis niemand lief hebben, als ik.<br />

GEORGE,<br />

Ook mijn hart hangt aan den vogel. Hij heeft<br />

mij menig een onfchuldig genoegen gebaard. Doch<br />

het moet zijn; koom!<br />

XURY.<br />

Arme Jacol vaarwel! Qbeiden gaan in de hut.)<br />

Einde van het tweede bedrijf.<br />

DER-


T O O N E E L S P E L . 71<br />

DERDE BEDRIJF.<br />

EERSTE TOON EEL.<br />

B E T T Y , daarna A M A L I A .<br />

B E T T Y , koomt op het balkon en maakt de<br />

theetafel gereed.<br />

AMALIA, koomt vervolgens in een morgengewaad,<br />

zet zich aan de theetafel, fchenkt in en drinkt.<br />

B E T T Y fnijdt een boterham.<br />

De thee deugt niet.<br />

ben.<br />

AM A LI A.<br />

BETTY.<br />

Er deugt nimmer iets, als Milady verdrietig is.<br />

A M A L I A .<br />

Zo? ben ik verdrietig? en waarover?<br />

BETTY.<br />

Dat niet- Neen. A M A L I A .<br />

Ik vraag , waarom gij denkt, dat ik verdrietig<br />

E 4 *ET-


7* D E P A P E G A A I ,<br />

BETTY.<br />

Ja zo! eên van beiden, of gij weet het reeds<br />

en dan behoef ik u zulks niet te zeggen; of gij<br />

zijt verdrietig zonder zelf te weeten waarom, en<br />

dan wil ik het u wel zeggen.<br />

AMALIA.<br />

Gij maakt mij nieuwsgierig.<br />

Gij zijt verliefd.<br />

Op uwe kat?<br />

BETTY.<br />

A M A L I A .<br />

BETTY.<br />

Op den Baron van Westerland.<br />

AMALIA.<br />

Waarlijk? Gij treft het wit niet,<br />

BETTY.<br />

Wel nu, wie zou bij een mansperfoon op het ge-»<br />

?icht letten ? zo geweldig bruin is hij toch ook niet,<br />

AMALIA.<br />

Ware uwe mond zo toegenageld, als uw oor —-<br />

BETTY.<br />

Hagel en ftortregen. Ja het was een fchriklijk<br />

weder.<br />

AMALIA.<br />

Gij fpreekt van den voorleden nagt; en echter<br />

heeft mij het onweder minder in mijnen flaap ge-<br />

floord, dan het tieren en raazen hiertegenover. Daar<br />

heb ik hooren zingen, fehreeuwen, de glazen hooren


T O O N E E L S P E L . 73<br />

ren klinken. Het was ais of zij, in plaats van pau-<br />

ken,den donder befteld hadden, om hen te accom-<br />

pagneeren.<br />

BETTY.<br />

Ik houde niet veel van de pauken.<br />

AMALIA.<br />

Pat verwondert mij. Het is nog het eenigfte in»<br />

ftrument, het welk gij hooren kunt.<br />

BETTY.<br />

Neen, het vocaal muziek verkies ik verre.<br />

AMALIA.<br />

In London, nietwaar? wanneer Handel's mees-<br />

terftukken van negen honderd kunftenaars vereeu­<br />

wigd worden? Dan zijn uwe ooren toereikende.<br />

O ja? als ik rijk was.<br />

BETTY.<br />

AMALIA.<br />

Ha! ha! hn! het aartigfte onderhoud van de<br />

waereld; echter met dat alles verveelend, als men<br />

haar daaglijks bij zich heeft. Zij gelijkt volmaakt een<br />

man , dien men ook daaglijks bij zich heeft en<br />

altoos heeft, en dien men toch zo zeldzaam noodig<br />

heeft.<br />

BETTY, die zeer opmerkzaam geluisterd heeft.<br />

Alzo heeft men hem toch fomtijds noodig.<br />

AMALIA.<br />

Ja toch; bij voorbeeld bij een onweder gelijk<br />

E 5<br />

d<br />

«


74 D E P A P E G A A I ,<br />

dat van den voorigcn nacht,om een lied uit het ge­<br />

zangboek voor te leezen.<br />

BETTY.<br />

Bijeen onweder flechts? Ach Milady! Maar er<br />

zijn zo veele onweders in het menschiijk leeven,<br />

waarin het regt aangenaam is wanneer men in de<br />

armen eenes vriends de oogen durft fluiten , als<br />

het blikfemt.<br />

AMALIA.<br />

Zie! daar hebt gij iets gezegd, dat zo dom niet<br />

is. Ach ja; alleen genieten en alleen lijden, is bij­<br />

kans even verdiïetig. Ik ben nog jong genoeg, om<br />

te gevoelen, dat liefde mij ontbreekt; echter ben ik<br />

ook oud genoeg om te begrijpen, dat liefde zonder<br />

hoogachting flechts een aartig kind is, waarmede<br />

men zich wel eenige oogenblikken vermaaken kan,<br />

maar het daarna weder laat loopen , en hetzelve<br />

ten hoogden naroept: koom fpoedig weder, lieve<br />

kleine knaap!<br />

Waar is hij dan ?<br />

BET T Y, omziende.<br />

AMALIA.<br />

Is het mijn fchuld, dat-ik tot heden nog niet<br />

vond, wat ik zogt? Js het mijn fchuld, dat 'er<br />

veele menfehen in de waereld zijn, welke men<br />

flechts beminnen kan ?<br />

BET-


T O O N E E L S P E L . 75<br />

BETTY, ter zijde.<br />

Zij beweegt den mond; ik merk, dat zij (preekt,<br />

maar niet met mij.<br />

AMALIA.<br />

Ik heb noch ouders noch voogden, die mijne<br />

jeugd leiden! dus moet ik de reden wel tot mij­<br />

ne opzichtfter maaken. Haar wil ik ook de zorg<br />

toevertrouwen , om mij een echtgenoot te kiezen;<br />

het hart wil ik flechts tot eenen dienaar mede<br />

geeven.<br />

T W E E D E T O O N E E L.<br />

DE VOORIOEH, XURY, met den papegaai.<br />

XURY.<br />

Wie koopt er een papegaai ? wie koopt! wie<br />

koopt!<br />

Hm! die is zwart.<br />

BETTY.<br />

XURT.<br />

Goeden dag! Wilt gij mijn papegaai koopen?<br />

Kan hij praaten ?<br />

AMALIA.<br />

XURY.<br />

O ja, hij praat van 's morgens tot 's avonds.<br />

A M A-


76 DE P A P E G A A I ,<br />

A M A L I A.<br />

Hoe veel moet hij kosten?<br />

XURY.<br />

Drie Louis d'or. »<br />

BETTY.<br />

Zijt gij razend? hier koopt men een' papegaai<br />

voor een dukaat.<br />

XURY.<br />

Dat is meer dan ik voor u geeven zou, en minder<br />

dan een eenige veder van mijnen pagegaai<br />

waard is.<br />

BETTY.<br />

Gij zijt zeer wellevend!<br />

XURY.<br />

Men kan niet alles te gelijk zijn. Ik ben" eerlijk.<br />

Wilt gij hem koopen, fchoone vrouw?<br />

zo gij het geld misfen kunt, zo doe het! ik verkoop<br />

M iets, dat honderd daalders waard is. Den papegaai<br />

geef ik u toe.<br />

En dat is<br />

AMALIA.<br />

XURY.<br />

De vreugd van een weldaad gedaan te hebben.<br />

AMALl A.<br />

Gij b„-haagt mij : koom ik zal u het geld<br />

geeven.<br />

XUR Y.<br />

Nu,goede Jaco, lieve landsman, wij zien elkan.<br />

der


T O O N E E L S P E L . 77<br />

der thands voor de laatfte maal. Vaarwel ! pas<br />

braaf op, doe uwer opvoeding geene fchande aan!<br />

(Hij volgt Amalia. in kuis.)<br />

DERDE T O O N E E L.<br />

BETTY alleen.<br />

D at is nu weder een inval. — Wat helpt het?<br />

zij koopt den vogel, om hem morgen weder bij<br />

de eene of andere medelijdende ziel in den kost te<br />

befteeden. — Altooszegt zij: „Betty,gij hebt gril-<br />

„ len";en zij zeif is toch louter vol grillen. Hoort<br />

zij iets groots, iets fchitterends verhaalen; aanftonds<br />

fchieten haar de traanen in de oogen, en dan ftaat<br />

zij oogenbliklijk in beraad om een dommen<br />

ftreek te begaan- In zulke gevallen denkt zij dikwils<br />

noch aan ftand noch aan afkomst. Haare<br />

gunst kan men door kleinigheden winnen, en ook<br />

door kleinigheden verliezen. Reeds tweemaalen ftond<br />

zij op het punt om aanzienlijke huuwlijken aan<br />

te gaan. De eene minnaar was een Lord: deeze<br />

geviel haar; wijl hij in treurfpelen weende ; en<br />

zij gaf hem liet affcheid, wijl hij, bij gelegenheid<br />

dat zij met hem uitgereeden was, te veel de zweep<br />

gebruikte. Lieve hemel! en hij deed het alleen<br />

ten haaren gevalle. •— Nu vraag ik: heeft Betty<br />

zulke grillen? — De andere was een rijke Baronet :•<br />

dee


D E P A P E G A A I ,<br />

deeze wierp eens, toen men voor eenen prediker,<br />

wiens huis verbrand was, ineen groot gezelfchap,<br />

geld inzamelde , zijne geheele beurs in den hoed.<br />

Fluks had hij haar hart ingenomen ; daarna hoorde<br />

zij dat hijeenen ouden bedienden had weggejaagd,<br />

die twintig jaaren in het huis zijnes vaders geweest<br />

was: knap! gaf zij hem den zak. — Heeft Betty<br />

zulke grillen? — Een andermaal wilde zij met drom­<br />

mels geweld met eenen armen luitenant ter zee<br />

trouwen, wijl hij met gevaar zijnes levens eene<br />

zwangere vrouw gered had, die in het water ge­<br />

vallen was. Bij geluk moest de jonge heer kort<br />

daar aan met het esquader uitzeilen. — Heeft<br />

Betty zulke grillen? — Daar komt hij weder. Het<br />

moet toch aartig zijn, zulk eenen zwarten man te<br />

hebben. Ik moet eens met dien knaap wat prar.-<br />

ten. Quidj Hoor eens,zwarte!<br />

V I E R D E T O O N E E L.<br />

XURY; tellende het geld, dat hij ontvangen heeft,<br />

Zijt gij getrouwd?<br />

met aandagt na.<br />

BETTY.<br />

XURY, de munt van hetJluk gelds beziende.<br />

Dit is een vrouw.<br />

BET-


T O O N E Z L S P E L . 79<br />

BETTY.<br />

Wel zekerlijk, zot! met eene vrouw! of trouwen<br />

bij u te lande de mannen met mannen?<br />

XURY.<br />

Het zilver fchijnt mij toe zeer flecht te zijn. De<br />

neus is rood.<br />

BETTY.<br />

Wat! dat zegt mij een fchelm na! Denkt gij dat<br />

het mijne gewoonte is, wat diep in het glas te<br />

kijken?<br />

XURY.<br />

Wiens beeld of het toch zij ? het vrouwsperfooa<br />

is fchoon genoeg.<br />

BETTY, eene zekere houding aannemende.<br />

Men heeft zich in acht genomen.<br />

XURY.<br />

Daar ftaat iets gefchreven. Ik moet toch eens<br />

zien of ik het weinigje leezen, dat ik gekend heb,<br />

nog niet vergeeten ben. {.hij fpelt) E-li-fa- beth.<br />

BETTY.<br />

Ja zo heet ik ; maar kortheidshalve noemt mea<br />

mij Betty.<br />

x u * Y , terwijl hij het geld in zijnen zak fteekt.<br />

Wat drommel fnapt zij? zij is razend, of doof.<br />

Vaarwel!<br />

BETTY, hem terug houdende.<br />

Neen, zo hebben wij niet gewed.


Zo D E P A P E G A A I ,<br />

XURY.<br />

Wij hebben in het geheel niet gewed.<br />

BE TT Y."<br />

Maar wij zullen wedden.<br />

Waar over?<br />

XURY.<br />

BETTY.<br />

Dat gij u op mij verlieven zult.<br />

XURY.<br />

Ik? — ha! ha! ha! Ja waart gij in Afrika.<br />

BETTY.<br />

Wel nu! ware het niet zo ver van hier, intusfchen<br />

wat de Hemel eens befloten heeft.<br />

XURY,<br />

Git zwart, als ebbenhout.<br />

BETTY.<br />

Ei, daar let ik niet op,<br />

Ik wel.<br />

XURY.<br />

BETTY.<br />

Gij zijt al te befcheiden. Wanneer ik voor u<br />

maar fchoon genoeg ben.<br />

Hm! de mond —<br />

XII R ï.<br />

BETTY op haar lippen bijtende.<br />

De mond? Is die niet klein genoeg?


dik.<br />

T O O N E E L S P E L . 8t<br />

XURY.<br />

Juist daarom! breed moet hij zijn , de lippen<br />

BETTY.<br />

Wij verftaan malkander niet.<br />

XURY.<br />

Dit koomt mij ook zo voor; daarom ga ik.<br />

BETTY.<br />

Wagt nog een oogenblik , ik heb u zo iets te<br />

vraagen.<br />

XURY.<br />

En ik u niets te antwoorden; want offchoon gij<br />

zo zwart waart, als gij nu blank zijt, en wanneer<br />

gij ook flechts den fchijn van een neus, en lippen<br />

als leverbeulingen had; zou echter voor het tegen,<br />

woordige mijn Heer voorgaan?<br />

(Hij gaat heen.)<br />

BETTY.<br />

Wat fnapt dat wonderlijk fchepfel ? fchijn<br />

van een neus? lippen als leverbeulingen? Meent hij<br />

mij daar mede ? heeft hij lust mijne nagels in zijn<br />

kroeskop te voelen ?<br />

FT F


8? DE PAPEGAAI.<br />

V IJ F D E T O O N E E L.<br />

AMALIA, EETTY.<br />

A M A L I A driftig.<br />

Betty, Betty! loop hem na; haal hem terug:<br />

ik moet hem fpreeken.l<br />

BETTY.<br />

Waarom? Waarom?<br />

AMALIA.<br />

Dit zult gij naderhand wel hooren, — Loop!<br />

loop!<br />

, BETTY.<br />

Maar als hij niet koomen wil ?<br />

AMALIA.<br />

Zo beloof hem geld!<br />

BETTY, heengaande.<br />

Ik geloof, waarlijk, dat zij op dien zwarten verliefd<br />

is.<br />

Z E S D E T O O N E E L.<br />

AMALIA alleen.<br />

De zeldzaamfte papegaai, dien ik ooit gehoord<br />

heb. „ Bid George, bid voor uwen vader," riep hij<br />

Mij duidelijk toe. Daar fteekt iets agter, dat ik<br />

out-


T O O N E E L S P E L . 83<br />

ontwikkelen moet. Wie eenen papegaai, in plaatfe<br />

van: Wie daar? Goed vriend, en iets diergelijks,<br />

eene vermaaning tot een gebed kan leeren, moet zijne<br />

bijzondere redenen daartoe hebben. — Riep de vo­<br />

gel: „ Bid George!*' dan zou ik gelooven, dat hij<br />

aan eenen kwaker toebehoord had; maar! „ bid voor<br />

uwen vader!" Waarom juist: „ voor uwen vader"<br />

ZEVENDE T O O N E E L.<br />

A M A L I A , X U R Y , BETTY.<br />

Wat is 'er vnn uwen dienst, fchoone vrouw?<br />

Ik heb grooten haast.<br />

AMALIA.<br />

Waarom zo haastig?<br />

XURY.<br />

In dit oogenblik weent mooglijk een vader aan<br />

den h?ls zijnes zoons , en Xury , dat domme<br />

icl.epfel! kan hulp bieden, en koomt nog niet.<br />

AMALIA.<br />

Gij kunt hulp bieden? hoe zo?<br />

XURY.<br />

Een aartige vraag, met dit geld.<br />

AMALIA<br />

Gij maakt mime nieuwsgierigheid (reeds grooter.<br />

W?t is dat voor eenen vogel, dien gij mij verkogt<br />

hebt?<br />

F a XV-..


*4<br />

DE P A P E G A A I ,<br />

XURY.<br />

De fchoonfte vogel van de waereld: hij is ge­<br />

boortig van St. Domingo, niet ouder dan zeven jaa­<br />

ren, en kan'er nog honderd leeven, (preekt duitsch,<br />

eet amandelen, laat zich gaarne den kop kraauwen,<br />

en bijt kleine kinderen. — Berouwt u de koop,<br />

zo geef hem mij terug, maar het geld bekoomt gij<br />

niet weder.<br />

AMALIA.<br />

Zot! de vogel behaagt mij. Wie heeft hem het<br />

fpreeken geleerd ?<br />

Mijn Heer?<br />

Wie is uw Heer ?<br />

XURY.<br />

AMALIA.<br />

XURY.<br />

Een braaf ongelukkig man.<br />

Hoe is zijn naam?<br />

George Westerland.<br />

AMALIA.<br />

XURY.<br />

AMALIA deinst terug.<br />

George Westerland ? Baron van Westerland ?<br />

XURY.<br />

Niets van Baron ? Kan men zonder dat ook niet<br />

braaf zijn?<br />

AM A-


T O O N E E L S P E L . 85<br />

AMALIA.<br />

O ja, de deugd geeft geene diplomaas! Heeft<br />

uw Heer nabeftaanden in de ftad?<br />

Eenen armen vader?<br />

„Anders niemand ?<br />

dat?<br />

XURY.<br />

AMALIA.<br />

XURY.<br />

En eenen rijken broeder?<br />

AMALIA.<br />

De vader arm ? de broeder rijk ? hoe koomt<br />

XURY.<br />

Dat koomt zo; wijl de zoon een deugniet is, die<br />

den vader laat bedelen. Neem het mij niet kwaa-<br />

lijk, fclioone vrouw, de jonge Heer is mooglijk<br />

iemand van uwe kennis?<br />

AMALIA.<br />

Ja, ik ken hem; maar zo goed niet als gij hem<br />

mij leert kennen. Die arme vader! Maar hij heeft<br />

twee zoonen. — Ik wil hoopen dat uw Heer zij.<br />

nen broeder ongelijk zij.<br />

XURY.<br />

Zóó ongelijk als uwe kleur aan demijne is, dan ;he­<br />

laas! zijn goede wil is alles, wat hij bezit. Wanneer<br />

gij bij fchoon weder eens voor uw vermaak rij­<br />

den gaat; zo vestig uwe oogen op gindfehe klip­<br />

pen, en denk dan: het was toch hard, dat een<br />

F 3 goe-


Stf D E P A P E G A A I .<br />

goede zoon juist voor de haven fchipbreuk Jijden,<br />

alles 'er bij infchieten, en zijnen vader aan deube-<br />

delftaf vinden moest.<br />

A M A L I A .<br />

Gij hebt fchipbreuk geleden?<br />

XUK Y<br />

In den ftorrn van den voorledenen nagt.<br />

Maar de pnpegar.i ?<br />

AMALIA.<br />

XURY.<br />

De papegaai' Nu die deed zijn best om zich te<br />

redden; daar toe had hem de goede Hemel een paar<br />

vleugels aan het lijf gegeven. Toen het onweer op<br />

het hevigfte was, en het fchip tïootte on verbrij­<br />

zelde, vloog mijn arme Jaco op een Huk van<br />

de kajuit, dat op het water dreef; en riep: „ bid<br />

George:" jn , dagt ik: bidden heeft zijn tijd, thans<br />

moeten wij zwemmen. Ik deed mijn best om hem<br />

te naderen, vatte hem bij de pooten — want gij<br />

moet weeten, dat ik in het zwemmen mijnes gelij.<br />

ken wel zien wil — en zo bragt ik hem gelukkig<br />

aan land.<br />

AMALIA.<br />

En kund zo wreed zijn, hem te verkoopen ?<br />

XURY.<br />

Ach, fchoone vrouw! wat moesten wij doen' de<br />

©jademan had r.iets te eeten,en was dertien daalders<br />

fchuldig. Ik raadpleegde met mijnen Heer, en<br />

wij


T O O N E E L S P E L .<br />

wij befloten — neen; hij beiloot, ik heb geen<br />

deel aan deeze goede daad — den armen Jaco te<br />

verkoopen. Zekerlijk hebben wij beiden geweend,<br />

toen ik hem wegdroeg; en Jaco had gewis ook<br />

geweend, als hij had kunnen weenen.<br />

AMALIA.<br />

Maar fpreeken kan hij; en wat beduiden dewoor»<br />

den, die hij (preekt?<br />

XURY.<br />

Hoor, fchoone vrouw ! Mijn Heer werd voor<br />

tien jaaren uit zijnes vaders huis verftooten. Hij<br />

kwam te Jamaika, waar het hem in den aanvang<br />

jammerlijk genoeg ging. Lieve Hemel! hij bleef<br />

mensch,had zijnen vader nooit beledigd, en kwam<br />

dikwils in de verzoeking, om hem, onï zijne wreed­<br />

heid te vervloeken. Toen kweekte hij deezen pa­<br />

pegaai op , welke hem in de naare oogenblikken zijner<br />

wanhoop toeroepen moest: bid,George! bid voor<br />

uwen vader!<br />

AMALIA, aangedaan,<br />

Ik weet genoeg. Uw Heer moet een voortreflijk<br />

hart hebben.<br />

XURY, vuurig.<br />

Ja, fchoone vrouw! dat heeft hij.<br />

AMALIA.<br />

Gij zult hem zekerlijk niet verlaaten?<br />

F 4 x»-


D E P A P E G A A I ,<br />

XURY.<br />

Om alle de diamantmijnen van Golkonda niet.<br />

Goede jongen! — den papeguai hebt gij goedkoop<br />

verkogt. (Zij reik hem eene volle beurs toe)<br />

daar neem dat, en doe 'er u goed mede.<br />

x n R y.<br />

Ik dank u, fchoone vrouw. Gij zijt meer dan<br />

fchoon: gij zijt goed!<br />

AMALIA, ter zijde.<br />

Nimmer heeft mij iemand iets zo ftreelends gezegd.<br />

XURY.<br />

Nu flechts naar mijnen Heer geloopen, die zal<br />

opkijken over den rijken Xury. Vaarwel, fchoone<br />

vrouw.' de voorzienigheid geeve u een goudenftoel<br />

in den Hemel, en een zagt Bruiloftsbed op<br />

de aarde.<br />

AMALIA.<br />

Nog iets! waar is uw verblijf?<br />

XUR y.<br />

Wij hebben 'er geen. De goede oude visfcher<br />

nam ons in,<br />

C Hij loopt weg.)<br />

ACH


T O O N E E L S P E L . 89<br />

A C H T S T E T O O N E E L.<br />

AMALIA, BETTY.<br />

AMALIA, werpt zich op de bank neder, en leunt<br />

met het hoofd op haare hand.')<br />

BETTY.<br />

"Waar over of zij nu weder peinst? Ik heb van het<br />

ganfche gefprek bijkans niets verilaan. — Een<br />

fchipbreuk — een oude papegaai, die fchulden had,<br />

— een vaderlijk huis, dat naar Jamaika verftooten<br />

werd — daar moog de drommel wijs uit worden.<br />

AMALIA.<br />

Mijn hoofd is zo vol van gedachten, als 'er op<br />

een guuren winterdag fneeuwvlokken vallen, flechts<br />

zo koud niet als die.<br />

BETTY, ter zijde.<br />

Zij fpreekt van fneeuwvlokken; en wij hebben<br />

den fchoonften zomerfchen dag.<br />

AMALIA.<br />

Is het de liefde tot deezen zonderlingen; of is<br />

het mijn hart, dat mij romaneske beelden voormaalt?<br />

BETTY.<br />

Ha! lia! Zij fpreekt van beelden.<br />

F 5 AMA-


93 D E P A P E G A A I ,<br />

AMALIA.<br />

Hoe! wanneer ik befterad was, om dit deugd­<br />

zaam mensch gelukkig te maken; hoe ! wanneer<br />

hij beftemd was om mij die fchoone jaaren weder<br />

te geven, welken ik aan de zijde eenes knorrigen<br />

grijsaarts verloren heb?<br />

BETTY.<br />

Verloren? Het verftand verloren; zo fchijnt het<br />

•rij toe.<br />

AMALIA.<br />

Maar Lady Bedford en een bedelaar! maar een<br />

bedelaar met zulk een hart! het mijne heeft<br />

bij rang en rijkdom gebrek moeten lijden.<br />

wen:<br />

BETTY.<br />

Ik geloof waarlijk, zij wil den zwarten trou- .<br />

AMALIA.<br />

Of hij welgemaakt is? — want dit is toch al­<br />

toos het punt, waar naar onze oogen het eerst<br />

zien, die den troon der reden voorbij gaan, en<br />

ons hart er berigt van doen. — Onverfchillig is<br />

mij zijne geftalte zekerlijk niet; maar mijn befluit<br />

bepaalen neen, dat zal zij ook niet. Mij<br />

is zijne deugd genoeg. Een goede zoon is ook<br />

een goede echtgenoot. - Die zogenaamde Baron<br />

—— is gewis zijn broeder. Gelukkig, dat dit<br />

toeval mij hem beeft leeren kennen. Hij is niet<br />

flechts een gek, hij is een lasteraar; want de eer-<br />

fte


T O O N E E L S P E L . *i<br />

fie fdireede van dien affchuuwlijken booswigt<br />

was de verachting zijner ouderen. Laat ons zien;h, e<br />

vang ik het aan, om den fpraakmeester van mijnen<br />

papegaai te leeren kennen ? — hem tot mijnent te<br />

verzoeken? — dit zou mij verlegen maaken. Ik<br />

•weuschte liever bij toeval — (zij bedenkt zich.)<br />

NEGENDE T O O N E E L.<br />

SE VOORICEN. DU OUDE VISSCHER.<br />

DE VISSCHER.<br />

Ei, zo wilde ik, dat gij allen in den afgrond der<br />

zee laagt, gij, onbarmhartige menfehen! üitgelag-<br />

chen heeft mij dat duivels volk, die rijken :<br />

Slechts<br />

bij arme hondsvotten, als ik. heb ik deeze drie<br />

daalders te faamgekregen — wat zal hij daar mede<br />

aanvangen ?<br />

Waarschijnlijk is dat de oude Visfcher die hem her-<br />

tergde — Goede vriend! is die hut de uwe?<br />

DE VISSCHER, ter zijde.<br />

Dat is ook eene rijke — Zo het niet met de wel­<br />

levendheid ftreed, gaf ik haar geen antwoord.<br />

AMALIA.<br />

Hebt gij mij niet verftaan? Is die hut de uwe?<br />

BE


92 DE PAPEGAAI,<br />

DEVISSCHEH.<br />

Ja, Mevrouw! Ik ben er geen penning op fchuldig.<br />

AMALIA, glimlagchende.<br />

Dit is het niet: waarom ik het vraag: men<br />

heeft mij gezegd, dat gij eenen grijsaart met zijnen<br />

zoon herbergt,<br />

DE VISSCHER.<br />

Dan heeft men u de waarheid gezegd.<br />

AMALIA.<br />

Zijt voorzichtig, oude! Op die lieden zou geen<br />

goed hair zitten.<br />

DE VISSCHEB.<br />

Dan heeft men hen verdoemd belogen,<br />

Hoe zo ?<br />

AMALIA.<br />

DE VISSCHER.<br />

Wijl ik fchier geloof, dat gij in alle uwe voornaame<br />

huizen te vergeefs zoeken zult naar het geen<br />

ik in mijne hut heb. Den ouden maaken zijn<br />

grijs hair en ongelukken achtbaar. De jonge — o<br />

een braave jonge! zo eerlijk en braaf, zo kinderlijk<br />

en vroom — hij'heeft niets, dan zijn hart en<br />

goeden naam: (Mj neemt zijn muts af) en ik bid u<br />

mevrouw, geen van beiden in mijne tegenwoordigheid<br />

te beledigen.<br />

A M A-


T O O N E E L S P E L . 93<br />

A M A L I A .<br />

Wanneer ik naar uwe loffpraak oordeelen zal,<br />

zo rhoet uw gast een voortreflijk mensch zijn.<br />

DE vrssciiER.<br />

Dat is hij ook. Wanneer eene jonge rijke we­<br />

duwe haar geluk bevorderen wilde. —<br />

A M A L I A .<br />

Zijn geluk bevorderen wilde?<br />

DE VISSCHER.<br />

Haar geluk bevorderen wilde. Ik weet wel wat<br />

ik zeg.<br />

A M ALI A.<br />

Waarlijk? Ik dank u, goede grijsaart! maar —<br />

(ter Zijde) Vrouwen! hoe bezwaarlijk valt u het<br />

veinzen! (eenvóuwig) ziet hij 'er we !<br />

l uit?<br />

DE V I S S C H E R , glimlagchende.<br />

Of hij 'er wél uitziet? — ha! ha! ha! wat<br />

fcheelt het mij, of hij er wél uitziet? Hij heeft<br />

een bult, Mevrouw! en ziet fcheel met beide oo­<br />

gen. — Daar komt hij zelf. Nu kunt gij hem zei.<br />

ven opneemen en bezien, zo veel het u lust. Of<br />

hij 'er wél uitziet? Ha, ha, ha! als of daarom zijn<br />

hart beter ware!<br />

A M A L I A , nieuwsgierig G E O R G E aanziende.<br />

Juist zo, gelijk ik hem wenschte.<br />

TIEN-


#4 DE PAPEGAAI,<br />

TIENDE T O O N E E L.<br />

GEORGE met de beurs van A M A L I A in dt '<br />

hand.<br />

DE VOORIGEN.<br />

GEORGE tegen den Fisfcher,<br />

Eerlijke grijsaart! mijn vader fluimen en Xury weert<br />

hem de vliegen van het aangezicht — koom!<br />

help mij den norfchen fchipper opzoeken! Zie<br />

hier is geld —geld! nu k-m ik hem helpen. In het<br />

vervolg zullen wij flechts één huisgezin uitmaaken;<br />

de ganfche week arbeiden . en des zondags onder de<br />

luiden bij een glas bier regt vrolijk zijn.<br />

DE VISSCH F R.<br />

Zie, jonge Heer! nu zou ik mij verheugen; maar<br />

ik verheug mij echter flechrsten halven, wijl ik niet<br />

helpen kan. Drie daalders is alles, wat ik heb kun­<br />

nen bijeenkrijgen.<br />

GEORGE.<br />

Goede oude! Uwe daad blijft, wat zij is, Koom!<br />

koom!<br />

Mijn heer! een woord!<br />

AMALIA (eenvouwig.)<br />

Gfioi- GE (verlegen.)<br />

Mevrouw! ik heb diingende berglieden. —<br />

AM A.


T O O A ' E E L S P E L . &<br />

AMALIA.<br />

Uwe bezigheden ken ik, en u wenschte ik te<br />

leeren kennen.<br />

GEORGE.<br />

Mevrouw, gij zult u in den perfoon vergisfen.<br />

Ik ben een vreemdeling, die eerst zederd weinige<br />

uuren... —,<br />

AMALIA.<br />

Ik vergis mij niet. Ik fpreek met George Westerland.<br />

GEORGE, verbaasd.<br />

Zo is mijn naam; doch ik moet mij met regt<br />

verwonderen, deezen onverfchilligen naam uit den<br />

mond eener onbekende Dame te hooren,<br />

AMALIA.<br />

Mijn heer! deeze naam is mij niet onverfchillig,<br />

GEORGE, ter zijde.<br />

Zonderling! waarfchijnlijk eene Iigte kooi, die<br />

mij voor eenen rijken West-Indienvaarder aanziet,<br />

(hard). Mevrouw, gij ziet eenen fchipbreukling<br />

voor u, die u in niets, in niets hoegenaamd van<br />

dienst zijn kan.<br />

AMALIA.<br />

Zo kan ik u misfchien van dienst zijn. Ik verwonder<br />

mij in zulk een goed hart den argwaan tevinden:<br />

flechts eigenbelang zij de drijfveer aller<br />

handelingen,.<br />

6 S-


25 DE P A P E G A A I ,<br />

GEORGE.<br />

ó Mevrouw! wanneer men veel onder het menschdora<br />

verkeerd heeft, zo verdwijnt de zoete droom<br />

van broederliefde en men feitelijkheid.<br />

AMALIA.<br />

Ik zou u om dit grondbeginfel haaten; wanneer<br />

niet uwe ongelukken u ontfchuldigden. .<br />

GEORGE, ter zijde.<br />

Hm! Zo fpreekt geene lichtekooi!<br />

AMALIA.<br />

Sta mij eene vraag toe, die u waarfchijnlijk zeer<br />

zonderling zal voorkoomen, maar ik bid u, mij<br />

nier in den aanvang, maar na het einde, onzes gefpreks<br />

te beoordeelen!<br />

GEORGE.<br />

Vraag flechts, Mevrouw!<br />

AMALIA.<br />

Zijt gij getrouwd?<br />

GEORGE, fchielijk.<br />

De Hemel zij gedankt! neen.<br />

AMALIA.<br />

De Hemel zij gedankt! neen? — Zijt gij dan<br />

een vrouwenhaater?<br />

GEORGE.<br />

Dit zij verre; doch het zoude mij van harte<br />

leed doen, een onfchuldig fchepfel in mijne elende<br />

te hebben gewikkeld; maar vergeef mij! klaagen<br />

is mijne gewoonte niet.<br />

AM A-


T O O N E E L S P E L . 97<br />

AMALIA.<br />

Moed! moed! Een uwer dichters zegt, zoowaar<br />

als fchoon: „Eeneenigoogenblik kan alles vergoeden."<br />

Gij ftaat alzo in hoegenaamd geene verbindnis<br />

met eene vrouw; het zij hier , het zij in Indien?<br />

GEORGE.<br />

Ik begrijp niet, Mevrouw —<br />

AMALIA.<br />

Waarom ik dit vraag' Gij zult het wel ontdek,<br />

ken. Mijn heer! ik ben lady Amalia Bedfort.<br />

Milady.<br />

GEORGE.<br />

AMALIA.<br />

Dezelfde, die uwen papegaai kogt.<br />

G EO RGB, zeer verlegen.<br />

Zo moet ik u danken.<br />

AMALIA.<br />

Tot nog toe niets; maar veelligt eens iets. - Ik<br />

weet uwe gefchiedenis; ik weet ook waarom gij<br />

uwen papegaai verkogt.<br />

GEORGE, half ter zijde.<br />

Zou Xury mij verraaden hebben?<br />

AMALIA.<br />

Niets minder. Uw papegaai verried 0, en Xury<br />

verried Hechts den papegaai.<br />

GEORGE.<br />

Ik begrijp niet, Mevrouw! waar been gij met<br />

dit alles wilt.<br />

Q ; A M A-


5>t DE PAPEGAAI,<br />

AMALIA.<br />

Misfehien naar een onverwagt, maar goed emde„<br />

Uwe kinderlijke liefde heeft mijn hart geheel en-<br />

al ingenomen. De fchrede, welke ik op het puat<br />

fta om te doen, is zonderling, zeer zonderling;<br />

maar ik ben eene vrije Brittin, en volg de infpraak<br />

mijnes harte. Mijn' naam weet gij. Ik heb jaarlijks<br />

3000 pondenfterlings inkoomcn. Lord Bedfort,een<br />

grijsaart, dien ik eens gedwongen wierd mijne hand<br />

te geeven, leeft niet meer. Dat ik geen leelijke<br />

vrouw ben, zegt mij mijn fpiegel; dat. ik eene<br />

goede vrouw ben, bewijst ti de achting, die ik<br />

voor uwe deugd toon; want die alleen kan de deugd<br />

hoogfchatten, wiens hart voor dezelve vatbaar is..<br />

— Mijn heer •- het word mij zwaar, verder te<br />

fpreeken — verlfaat gij mij 2<br />

GEORGE.<br />

Milady — ik heb flechts ééns gedachte — en<br />

die is te groot voor deeze waereld<br />

AMALIA.<br />

Gij moet mij eerst regt leeren kennen, (levendig)<br />

fta mij toe u mijn karakter te fehetfen. Ik ben agt-<br />

en - twintig jaaren oud , een weinig i jdel, lagch<br />

gaarne, en zie zeer ongaarne dat anderen weenen —<br />

(eensklaps ernjlig'i Ik kan echter ook wecnen , wanneer<br />

ik goede menfehen lijden zie; en als de nood het<br />

vordert, meer dan weenen. (weder levendig • Mijn<br />

weduwftaat begint mij te verveelen ; ik befloot<br />

we-


TOONEELS P E L. 99<br />

weder te trouwen; en mijne keuze meer aan de<br />

reden , dan aan het hart overtelaaten. Ik zag vee •<br />

ie mannen, maar hart en reden zweegen. Ook<br />

W2s uw broeder onder deezen.<br />

Ja, uw broeder! —<br />

D E VISSCHER.<br />

AMALIA.<br />

Stil! niets meer van hem, het moet u wee doen<br />

zijnen naam te hooren. — Reeds dagt ik mij<br />

tot den eeuwigen weduwflaat veroordeeld; wie<br />

had kunnen denken, dat een papegaai daar Ipreeken<br />

zou, waar reden en hart zweegen! „ George bid,<br />

„ voor uwen vader," riep mij de vogel toe; en<br />

deeze ongewoone woorden in den bek eenes pape-<br />

gaais maakten mijne nieuwsgierigheid gaande. Ik<br />

liet uwen Xury terug roepen; ik vroeg hem uit<br />

nu weet gij alles. Uwe kinderlijke liefde heeft mij<br />

met agting en verwondering vervuld , heeft mij<br />

den wensch doen uitboezemen , dat ik, van het<br />

lot tot een middel mogte zijn uitgekozen, om uwe<br />

deugd te beloonen. — Wij kennen malkanderen<br />

nog te weinig, om ons te minnen; maar genoeg,<br />

om ons hoog te fchatten, en dan, zegt men, is 'er<br />

flechts eene kleine fchreede meer overig. En wan­<br />

neer ik nu befloten had. na den proeftijd van een<br />

jaar, mijn lot met u te deelen. — antwoord, mijn<br />

heer! vrij en openhartig, hoe de Duitfche man<br />

G 2 over


100 DE PAPEGAAI,<br />

over de Britfche vrouw denkt! Zoudt gij met mij<br />

dien ftap waagen durven ?<br />

GEORGE.<br />

Milady! — Uwe grootmoedigheid — mijne verbaasdheid<br />

— wanneer het geen droom zij<br />

AMALIA.<br />

Waarheid ! hoe zonderling dit alles mij zeiven<br />

ook fchijne.<br />

GEORGE.<br />

Zo gij dan niet flechts fchertst, Milady! zo gij<br />

dan waarlijk eene openhartige Brittin zijt ;<br />

zo hoor vrijwillig de openlijke bekentenis eenes<br />

Duitfchers. Ik heb nimmer bemind; maar een<br />

hart, dat nooit bemind heeft, is voor de min het<br />

vatbaarfte. Gij zijt fchoon, Milady! gij hebt ver-<br />

ftand, en een edel hart. Ik gevoel.dat ik u bemin­<br />

nen zal. Maar wanneer nu eens de zagtfte band<br />

ons vereenigt . wanneer aan uwen boezem mijn<br />

geluk weder ontluikt, wanneer uw rijkdom mij<br />

in ftaat ftelt, mijnen ouden vader zijne laatfte dagen<br />

te verzoeten; zal u nimmer in het een of ander<br />

oogenbiik eenig verwijt ontflippen ; zal nimmer<br />

de gedachte kwelling geeven van u aan eenen bede­<br />

laar zonder naam , rang , • of aanzien te hebben<br />

opgeofferd? Zult gij het altoos aan mijn eben<br />

gevoel overlaaten, mij aan het geen te herinneren<br />

wat gij voor mij deed? ó Milady! Elk droevig'<br />

00.


T O O N E E L S P E L . ioi<br />

oogenblik, elke rimpel in uw voorhoofd zou mij<br />

de verfchriklijke ged?ch: e doen opvatten : „De (tap,<br />

welken gij thans doen wilt, hebbe u berouwd!**<br />

en ach! tienmaal ongelukkiger zou ik dan zijn!<br />

tienmaal rampzaliger, wanneer ik u minde. Be­<br />

proef u zelve! Luister niet naar de infpraak uwes<br />

harte, overweeg de gevolgen , en bellis daa<br />

n.ijn lot.<br />

AMALIA.<br />

Ja, gij zïit mijn hart, mijne liefde waardig!<br />

De Hemel geeve, dat deeze mijne gevoelens nim­<br />

mer veranderen mogen, zo ben ik binnen het<br />

jaar eene der gelukkigfte vrouwen.<br />

Dit tijdperk —<br />

GEOttGIi.<br />

AMALIA.<br />

Is niet te lang; ons geluk hangt daar van af.<br />

Het geen ik doe, is reeds zo vreemd — wat<br />

zoudt gij van mij denken, wanneer ik zonder a<br />

te kennen, nog verder ging ? — Spreek!<br />

GEORGE.<br />

Ik onderwerp mij aan elke proef; ook aan dit<br />

viitftel mijnes geluks. — (hij kuschtJiaare hand.)<br />

DE VISSCHEB.<br />

En hij zal de proef doorftam, zo waar als ik een<br />

eerlijk man ben! Ook zij zal de proef door-<br />

ftaan; want zo iets heb ik in mijn leeven nog<br />

nimmer van eene rijke gehoord. En wijl zij dus<br />

G 3 bei-


102 D E P A P E G A A I ,<br />

beiden de proef zullen doorftaan, zo zeg ik<br />

ziet gij! met traanen in de oogen — de liemel<br />

zegene hun voorneemen!<br />

BETTY.<br />

Mijne ooreu hebben niets verftaan ; mijne oogen<br />

echter des te meer.<br />

G E O R G E .<br />

Goede oude! nimmer zal ik vergeeten, dat gij<br />

mij uwe hut opende, toen nog alle harten voor<br />

mij gefloten waren.<br />

AMALIA.<br />

Leef nog flechts één jaar, braave man! en gij<br />

zult op mijne bruiloft aan onze tafel zitten.<br />

DE VISSCHER.<br />

Te veel eer, Mevrouw! neen, daarbij voeg ik<br />

aïet. Ik zal van verre Haan, en voor u om zegen<br />

bidden.<br />

G E O R G E .<br />

Ik vlieg naar mijnen vader! Zulk eene boodfcbap<br />

is verkwikkender, dan (luimeriug. Met deeze vreugd<br />

zal ik hem wekken, en in de armen zijner dochter<br />

voeren! (hij gaat heen.)<br />

B E T T Y .<br />

Nu, dat heb ik lang gedagt, dat zij zich op zulk<br />

eene wijs nog eens zoude laaten vangen. Milady!<br />

Uwen voornaame naastbeftaanden in London zal het<br />

regt aangenaam zijn, wanneer zij de tijding van uw<br />

huwlijk krijgen,<br />

A M A


T Q O N E E L S F E L . 103<br />

AMALtA.<br />

Ik verzoek diergelijke aanmerkingen na te laten.<br />

B E T T Y .<br />

Dat denk ik ook; aan aanmerkingen zal het niet<br />

entbreeken.<br />

AMALIA.<br />

Ik leef voor mij, en niet voor mijne rVastbeftaan»<br />

^ e n - Bij den jammerhartigen heer BaVon wordt<br />

het van daag laat dag! —<br />

D E VIS SC II E R.<br />

Ta, dat wilde ik u daareven reeds zeggen — die<br />

is over alle bergen heên,<br />

Wat zegt gij ?<br />

AMALIA.<br />

D E VISSCHER.<br />

^Reeds afgezeild. Ik zag hem en Hendrik ophet<br />

dek gij zult gelukkig overkoomcn, dagt<br />

ik; want wat hangen zal...<br />

ELFDE T O O N E E L.<br />

BE VOORIOEN, RICHARD, GEORGE, X V E V.<br />

G E OR G F.<br />

Hier is zij, die edele, zonderlinge vrouwf<br />

R I C H A R D , gatt waggelende mar haar toe.<br />

Milady! — mijn dank is itom — Een traan vaa<br />

vreugd —. in twintig jaaren heb ik dien niet ge­<br />

weend — zij het loon uwer grootmoedigheid!<br />

A M A-


101 D E P A P E G A A I .<br />

AM AL IA.<br />

Lieve vader! Het loon voor bet geene ik doe,<br />

is de hand eens braaven. Staat hij zijne proef<br />

door!....<br />

RICHARD.<br />

Dit zal hij — of het vuurig gebed eenes vaders<br />

moest niet tot's Hemels troon klimmen! —<br />

A M A LI A.<br />

Zo zal in het vervolg niets deezen gelukkigen<br />

kring fcheiden: onze vader, mijn George, ik, en<br />

deeze braave oude, (op den visjcher wijzende.)<br />

x u R Y.<br />

En den armen Xury zoudt gij vergeeten, die zo<br />

blijd is — zo blijd is, dat hij weenen moet,als een<br />

kind.<br />

GEORGE.<br />

Xury! mijn vriend! onder geenen anderen naam<br />

zult gij bij mij woonen.<br />

AMALIA.<br />

En den papegaai fchenk ik u weder.<br />

XURY.<br />

Ik dank u hartelijk: Mijn goede Jaco! hoe blijd<br />

zal hij zijn Eiken morgen zal ik hem de woorden<br />

lecren: „ Xury! bidvoor Ge irgeen de goede vrouw!"<br />

RICHARD.<br />

Leer hem: „ Zó beloont deïlemel kinderlijke liefde."<br />

Einde van liet derde en hatjle bedrijf.


...lieve Meïiie! g'ij moet Let ilarerblaatljen voltallig"<br />

ma aken .


BROEDER MÖRIÏS,<br />

DE ZONDERLINGE;<br />

O F<br />

DE VOLKPLANTING<br />

VOOR DE<br />

PELEW-EILANDEN.<br />

T O O N E E L S P E L ,<br />

IN DRIE B E D R I J V E N ,<br />

DOOR<br />

A. VAN KOTSEBUE.


P E R S O O N EN.<br />

M0RITS ELDINGEN.<br />

EUFROSINE, oude moei^<br />

JOULTJE, 1<br />

7 zusters .<br />

>van MORITS.<br />

NETJE , J R<br />

OMAR, een jong Arabier, J<br />

vriend en bediende J<br />

MARIA, kamenier van Eufrojine. •<br />

WILLEM VAN MOLL, asfesfor bij den raad van<br />

Juflitie.<br />

DIEDRIK VAN MOLL, gepenjïoneerd officier, en<br />

broeder van Willem.<br />

De kamerheer van STIERENBOCK.<br />

Schipper THOM.<br />

K A R G , een hedendaagsch fchrijver.<br />

Een kind. /<br />

(Het tooneel is in eene zeejlad.)


B R O E D E R M O R I T S ,<br />

T O O N E E L S P E L .<br />

E E R S T E BEDRIJF.<br />

E E R S T E T 0 O N E E L.<br />

Het tooneel verbeeldt een zeer groen oord: aan deszelfseinde<br />

ziet men eenen tuin, met een hek omringd, wiens deur<br />

op het tooneel uitkomt: aan beide zijden ftaan eenige<br />

banken van zoden:op den voorgrond ziet men rechts en<br />

links de beelden van de Liefde en van Diana: ver in het ver-<br />

fchiet verheft zig een fraai gebouw boven het geboomte uit.<br />

K A R G : hij zit op één der banken met een lei en<br />

griffie in de hand, bedenkt zig, fchrijft,<br />

fchudt het hoofd, wischt het gefchrevene<br />

uit, en bedenkt zig andermaal.<br />

Eerst den tytel ! het boek zal wel volgen : een<br />

boek te fchrijven is geen kunst: op drie, vierhon­<br />

derd bladzijden allerleie waar ter markt te brengen,<br />

die den kooper graag maakt! — ei! wie kan dat niet?<br />

maar een' tytel te vinden, die zonder eenige ver­<br />

dere hulp in ftaat is het boek aan den man te- bren­<br />

gen ; een' tytel , die zelfs, bevoorens men eens<br />

weete of er aardappelen dan wel fefanten of pafteien<br />

zullen opgedischt worden, den eetlust wekt; een'<br />

tytel, dis uit één , ten hoogften twee woorden be-<br />

A a ftaat,


4 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

ftaat, en echter op honderd boeken toepasfelijk is,<br />

dit is het meesterftuk der hedendaagfche vernuften;<br />

en, de Hemel zij dank! in het maaken van tytels<br />

wijk ik niemand : mijn boekverkooper bevindt er zig<br />

ook reeht wèl bij: deeze keer wil het echter niet<br />

lukken; en, al is de inhoud zelve nog zo gewigtig,<br />

wie leest tegenwoordig een boek als de tytel niet<br />

nieuw is, en op het eerfte aanzien, bevalt. (Zig be­<br />

denkende.) Over den oorfprong des kwaads — dit koopt<br />

niemand—-Da bron der boosheid — dit leest niemand —<br />

De bron des ongeluks — dit zou er eerder naar gelij­<br />

ken — Pandora's doos — dit is al oud vuil. (Zig<br />

voor het hoofd flaande.) Zo! daar heb ik het: een<br />

electrique vonk ! Duivel, zal het boek heeten —<br />

Duivel', en niet ééne lettergreep meer: (Hijfchrijft.)<br />

Een goede Engel heeft mij daar den Duivel ingefluis­<br />

terd : dat boek zal een verbazenden aftrek hebben ï<br />

ik wed dat de duivel zijn' derden druk beleeft.<br />

TWEEDE TOONEEL.<br />

K A R G , O M A R , die een tafel uit den tuin draagt<br />

en dezelve voor eene der banken zet.<br />

KARG.<br />

Goeden morgen, goeden morgen Mijnheer Omar!<br />

reeds zo vroeg uit de pluimen? wat zal dit hier<br />

worden ?<br />

OMAR.<br />

Men wil in het groen ombijten.<br />

KARG?


T O O N E E L S P E L , $<br />

K A R G.<br />

Ei, ei! de inval is niet kwaad! een recht poëti-<br />

fche inval! ik ben ook nog nuchteren, en zal des<br />

maar hier blijven.<br />

OMAR.<br />

Zo als het u belieft: 't is hier koel, de fchaduw<br />

is recht aangenaam : het gindfehe huis — neem het<br />

mij niet kwalijk, Mijnheer! op het bouwen verftaat<br />

gij u niet — 't huis is als een lantaarn; in alle ka­<br />

mers wordt men fchier door de zon gebraden :<br />

veel liever wilde ik voor eene Arabifche tent dub­<br />

belde huur geevea, dan een enkele voor zulk een<br />

broeikast.<br />

KAR G.<br />

Goede vriend! ik heb het huis niet gebouwd.<br />

OMAR.<br />

Eten moest gij het ook niet gekocht hebben.<br />

K A R G.<br />

Ik heb het ook niet gekocht; het is eene ervenis<br />

van mijn' vader»<br />

OMAR.<br />

Was uw vader ook een fchrijver?<br />

K ARG.<br />

Ach, lieve Hemel! neen ! hij was een kousfen -fa-<br />

brikeur.<br />

OMAR.<br />

Wat van beiden brengt meer op? het fchrijven of<br />

èe koufenfabriek?<br />

A 3 IAIÏ.


6 B R O E D E R . M O R I T S ,<br />

K ARG.<br />

Helaas! de koufen fabriek ; doch maar alleen ,<br />

wat baar geld , niet wat roem en eer betreft: in<br />

de kamers, die ik thans verhuur, ben ik groot<br />

gebragt.<br />

OMAR.<br />

En uwe kamer onder het dak ?<br />

KAR G.<br />

Bewoonden toenmaals mijns vaders leerjongens: de<br />

wereld is onbillijk, blind !<br />

OMAR.<br />

Dat's niet waar , zij ziet met heldere oogen :<br />

koufen zijn noodzaakelijk, boeken kan men ontbee-<br />

ren; zo denkt de wereld.<br />

K A R c.<br />

En heeft onrecht. (Omar gaat af en aan, en haalt<br />

het theegoed: Karg roept hem, na:) Doch de eer 1 de<br />

eer! — maar wat weet een Arabier van eer ! ik<br />

woon zekerlijk flechts onder het dak, dan, mijn<br />

naam woont in paleizen: zekerlijk zijn mijne maal-<br />

tijden flechts Pythagorisch ; dan mijn naam is zout<br />

en peper op'de tafel der Grooten: (Tegen Omar.)<br />

Kom eens wat nader , goede vriend ! laaten wij<br />

wat praaten : het is nog vroeg ; en uw meester<br />

flaapt nog: ik wil u een ontwerp mededeelen, waar­<br />

door gij op éénmaal door gantsch Europa beroemd<br />

kunt worden,<br />

OMAR.


TOONEELSPEL. y<br />

OMAR.<br />

Beroemd? ik wil niet beroemd zijn.<br />

K ARG.<br />

Hoor flechts: een ontwerp, welks uitvoering u<br />

allergemaklijkst vallen zal: reeds lang ben ik voor.<br />

neemens geweest, eene befchrijving van Egypten uit-<br />

tegeeven, waarin noch Savary, noch Pococke, noch<br />

Volney, of hoe zij anders heeten, breedvoerig ge­<br />

noeg geweest zijn.<br />

OMAR.<br />

Zijt gij dan in Egypten geweest?<br />

Wel neen I 1<br />

KAKG.<br />

OMAR.<br />

,En gij wilt er eene befchrijving van uitgeeven?<br />

KARG.<br />

Waarom niet? gij zult mij helpen: Egypten is uw<br />

vaderland; gij kunt mij de gewigtige zaaken aan de<br />

hand doen, en tot erkentenis zal ik uwen naam laa-<br />

ten drukken.<br />

Zeer verpligt.<br />

OMAR.<br />

KARG.<br />

Men kon zelfs in een bijvoegzel uwe reizen op-<br />

disfchen: het publiek houdt veel van reisbefchrij-<br />

vingen.<br />

OMAR.<br />

'T zou mogelijk de moeite niet waardig zijn.<br />

KARG.<br />

Ei! waarom niet? tegenwoordig is alles de moeite<br />

A 4. waar-


* B R O E D E R M O R I T S ,<br />

waardig , en , voor zo ver ik weet hebt gij met<br />

uwen Heer de halve wereld doorkruist?<br />

Zo omtrent.<br />

OMAR.<br />

K A R G .<br />

En een menigte avantuuren gehad!<br />

Ja-<br />

OMAR.<br />

KARG.<br />

Misfchien zelfs eens fchipbreuk geleden 2<br />

Neen, dat niet.<br />

OMAR.<br />

KARG.<br />

Ofwel een nieuw eiland ontdekt?<br />

Dat ook niet.<br />

OMAR.<br />

KARG.<br />

Maar zeg mij' toch, hoe is uw Heer aan dien groo.<br />

ten rijkdom gekomen?<br />

Is mijn Heer rijk?<br />

OMAR.<br />

KARG.<br />

Wel zekerlijk! als een Spaansch regifterfcbip :<br />

men weet immers den armoedigen ftand wel, waarin<br />

vóór zijne aankomst, zijne beide zusters en oude<br />

moei leefden? zij woonden in een acbterïtraatjen, op<br />

een armzalig klein kamertjen, alwaar zij zig, bijkans<br />

dag en nacht, de vingers aan ftukken naaiden om met<br />

£cre aan een kqrstjen broods te komen; naauwlijis<br />

ech-


T O O N E E L S P E L , $<br />

echter verfcbeen hun Heer broeder, of het kleins<br />

hutjen werd, als door eene toverroede, in dit prach.<br />

tig landhuis veranderd, wollen tegen zijden verwis-<br />

feld, en diamanten namen de plaats van glascierfels<br />

in: de gantfche ftad heeft er den mond vol van, men<br />

gist er op allerleie wijse over.<br />

Die arme menscbjens!<br />

O M A K.<br />

KARG.<br />

Nu , nu , het is een geoorloofde nieuwsgierig­<br />

heid — ik zeif moet bekennen dat ik het gaarne<br />

wist — mogelijk heeft uw Heer in de Egyptifche<br />

pyramiden het graf van deezen of geenen Koning ge­<br />

plunderd ?<br />

Neen.<br />

OMAR.<br />

KARG.<br />

Of van onder de ruïnen van Palmyra ecnen fchat<br />

opgegraven ?<br />

Ook niet.<br />

OMAR.<br />

KARG.<br />

Of goud uit het flik van de Nijl gewasfchen?<br />

OMAR.<br />

Nog minder; ik wil u het geheim met korte woor­<br />

den yerklaaren: mijn Heer is een woekeraar.<br />

KARG.<br />

Een woekeraar ! daar zie ik hem evenwel niet<br />

voor aari. 4<br />

A 5 OMAI^.


*0 B R O E D E R M O R I T S j<br />

OMAR.<br />

Hij is door de Natuur met twee groote fchatten<br />

bedeeld ; de eene draagt hij hier , (op zijn hart<br />

vijzende:) de andere daar, (op zijn voorhoofd -wij­<br />

zende:) de eene heeft hem duizend harten verwor­<br />

ven , en de andere de beurs gevuld: verftaat gij mij ?<br />

KARG, glimplagchende, en op een<br />

ontevreden toon.<br />

Ja, ja ! dit is recht aartig gezegd, en Iaat zig wel<br />

eens in een boek ftellen; jammer flechts, dat het<br />

niet waarfchijnelijk is: het hart, mijn lieve vriend !<br />

kan in baare munt geen'penning opweegen, en het<br />

hoofd — ach goede Hemel! elk ander lid wordt beter<br />

betaald dan dat.<br />

OMAR.<br />

Gij hebt mis ! maar, al ware het zo, had echter<br />

de Natuur hierin niet onbillijk gehandeld; want het<br />

hoofd en hart betaalen zig zelvcn met een munt,<br />

welke geen Vorst flaan kan: met het gevoel hunner<br />

waardij e naamlijk.<br />

(Men hoort van verre Netje in den tuin zingen.)<br />

jMetje komt!<br />

DERDE TOONEEL.<br />

De voorigen. JUULTJE, NETJE.<br />

OMAR, met blijken van onrust.<br />

(Juultje en Netje komen gearmd aan.)<br />

HET-


TOONEELSPEL. rt<br />

NETJE: op de theetafel wijzende.<br />

Zie daar ! 't is waarlijk als of wij in de oude goede<br />

dagen der fchikgodinnen leefden: „ Tafel, deku!"<br />

een flag der toverroede, en alles is gereed.<br />

JUULTJE.<br />

Goeden morgen, Omar !<br />

Goeden morgen, Omar!<br />

NETJE.<br />

OMAR.<br />

Goeden morgen, fchoone meisjens!<br />

Goeden morgen, lieve Zon !<br />

NETJE, opwaards ziende.<br />

JUULTJE, Karg gewaar wordende.<br />

Ook onzen huisheer ! (Zij neigt.)<br />

NETJE.<br />

Van Febus tot zijnen voedfterling. (Tegen Karg.)<br />

Zoon van den Olympus ! (Zij maakt eene diepe neiging.)<br />

KARG: haaren groet met gemaaktheid<br />

beantwoordende.<br />

Gezellinne van Venus! fchalkachtige gratie !<br />

NETJE.<br />

Mooi! mooi! nog niemand heeft mij eene gra.<br />

tie genoemd: om bezongen te worden, moet men<br />

flechts den dichter prijzen. Goede Heer Karg! vereer<br />

mij toch een klein weinig onftervelijkheid ! maak<br />

toch eens een vers op mij!<br />

KARG.<br />

Bckoorelijke zanggodin ! de bezielende vonken, die<br />

uit


12 B R O E D E R M 0 8 I T S ,<br />

uit uwe oogen vloejen . . . (ter zijde.) Ik geloof<br />

dat zij op mij verliefd is.<br />

NETJE.<br />

O ga voord ! mijn ziel plaatst zig in mijne oorea.<br />

K AR o.<br />

Hoe ! gij zelve vernedert u om mijne lier te ftem-<br />

men? (Ter zijde.) 'T is zo i<br />

Ontila ons van den gek.<br />

JUULTJE, tegen Netje.<br />

NETJE.<br />

Hij maakt mij den tijd kort.<br />

En mij lang.<br />

JUULTJE.<br />

NETJE.<br />

Ik begrijp het: gij wilt mij een nieuws vertellen<br />

dat ik reeds, van buiten ken : het zij zo luit zusterlijke<br />

liefde. — Mijnheer Karg! er is mij een ongeluk<br />

overgekomen.<br />

KARG.<br />

Een ongeluk? (Ter zijde, terwijl hij over zijn hart<br />

Jlrijkt.) ja ! ja ! een ongeluk.<br />

NETJE.<br />

Gij kunt het mij echter draagelijk maaken,<br />

KARG, ter zijde.<br />

Daar hebben wij 't! (Tegen Netje.) Spreek! mijn<br />

hart opent zig als een ftads poort.<br />

Mijn kater is dood.<br />

N E T J E .


T O O N E E L S P E L . 13<br />

Uw — uw — kater!<br />

KARG, zeer bedremmeld en Jiotterendi*<br />

NETJE.<br />

Hij ving reeds zo lief muizen.<br />

KA R G.<br />

En — en ik — zou de eer hebben, u dit verlies<br />

te vergoeden? ik verfta mij immers niet op 'tmuizen»<br />

vangen ?<br />

NETJE.<br />

Och neen! 't verlies is onherftelbaar: luide jam-<br />

merklagten alleen kunnen mijne fmart verzachten;<br />

klagten , welke de dichterlijke lier op eenen zo<br />

zachten toon uitbrengt: mijn hart begeert een' treur­<br />

zang op den dood van dit lieve dier, ik zal er met<br />

blijdfchap een' Dukaat voor betaalen.<br />

KARG.<br />

Een ... 0 wees toch zo goed dit laatfte wooré<br />

eens te herhaalen?<br />

Een dukaat.<br />

NETJE.<br />

KARG.<br />

Dukaat! ik verfta het — Niet het goud, het welk<br />

de dichter als ftof onder zijne voeten treedt; maar<br />

de kirrende fmart der tederfte duive zal mij bezielen<br />

NETJE: zeer kuisch.<br />

Ja, mijn lieve heer Karg ! ik ben een- duifjen, dat-<br />

van haarsn kater verlaaten is.<br />

KARG.<br />

Ik zal mijne lier met floers overtrekken, enzingeffj<br />

NET-


14 B R O E D E R M O R 1 T S ,<br />

NETJE.<br />

Haast u, haast u! de morgenftond heeft goud iri<br />

den mond; en, zo het u recht gelukt, geef ik u nog<br />

bovendien een kusch.<br />

KARG, verrukt.<br />

Dorst ik vooraf mijne brandende lippen op deeze<br />

zwaanehand drukken ?<br />

NETJE, haar hand hem toereikende.<br />

Daar ! zijt gij nu bezield?<br />

KARG.<br />

Ja — maar — (Na de theetafel wijzende, en op een<br />

hoofdfeiten toon.) Ik heb nog niet ontbeten.<br />

Tast maar toe !<br />

NETJE, lagchende.<br />

KARG.<br />

Slechts ééne minut voor het ligchaam , dan is mijn<br />

geest geheel tot uwen dienst. (Hij gaat naar de tafel,<br />

fchenkt thee en eet gretig een boterham : Juultje en<br />

Netje houden intusfehen een ander gefprek, zij bekom­<br />

meren zig niet verder over hem, en worden niet eens<br />

gewaar , dat hij , na eenige onopgemerkte buigingen<br />

heenjluipt.)<br />

V I E R D E TOONEEL.<br />

JUULTJE, NETJE, OMAR.<br />

NETJE.<br />

IVT-iar Juultje ! hij zal alles fchoon opeeten.<br />

JUUL.


T O O N E E L S P E L . ig<br />

JUULTJE.<br />

Laat hij; ik heb geen' honger.<br />

Ik wel.<br />

NETJE.<br />

Is mijn broeder al opgedaan ?<br />

JUULTJE, tegen Omar.<br />

OMAR.<br />

Reeds federt twee uuren is hij met de oude TantS<br />

aan den gang.<br />

Waar over?<br />

NETJE.<br />

OMAR.<br />

Zij wil den glans van haar huis nerftellen; zij wil<br />

eene kamenier, een' looper, portier, rij tuig, enz. heb­<br />

ben; en Morits antwoprdt niets anders, dan: „ Ge-<br />

„ lijk gij verkiest, lieve Tante! betaal flechts die lie-<br />

„ den van mijn geld niet": als zij zig bijna half dood<br />

hoest, om er hem de noodzaakelijkheid van te be­<br />

wijzen, glimplacht hij, en fchudt het hoofd.<br />

JÏULTJEN.<br />

Recht goed dat hij lacht! maar Tante, vrees ik,<br />

zal zo lang verzoeken en begeeren, tot den goeden<br />

Morits het geeven verveelen zal; 't is ook ondank­<br />

baar ! zij vergeet wie wij waren, en wie wij door<br />

hem zijn.<br />

NETJE.<br />

Een kamenier echter kan hij ons niet afflaan s<br />

gij hebt ze gezien , dat lief en droefgeestig fchep-<br />

zeltjen. <br />

JUUL-


16 B i t O E D Ë R J v l Ö R I T S ,<br />

JUULTJE.<br />

Gezien, en van het eerfte oogenbiik af aan bemind.<br />

NETJE.<br />

Wij hebben geene bediende , maar zij eene mees­<br />

teres noodig: als zo eene zullen wij haar aan Morits<br />

voordraagen. O! zo wij eene zaak iriaar altoos aan het<br />

rechte einde vatten, moeten de mannen doen wat<br />

wij willen.<br />

OMAR.<br />

En de Natuur heeft voor dat rechte einde u zö<br />

veel fijn vernuft gegeven, dat het u zelden mislukt.<br />

NETJE.<br />

Hoe met gij dat, kroeskoppige Arabier!<br />

OM A !!.<br />

Heb ik de halve wereld niet doorgereisd ? Drf<br />

meisjens en geestlijken gelijken elkander overal.<br />

NETJE<br />

Ook onder uwe omzwervende benden?<br />

Ook daar.<br />

OMAR.<br />

NETJE.<br />

O befchrijf mij toch eens uwe fchöohheden ! hoê<br />

moet er een meisjen wel uitzien, oin zulke woests<br />

rhenfchen den kop gek te maaken ?<br />

O M A R.<br />

Zij moet zwarte oogen hebben, groot en zacht, en<br />

ais overwelfd met twee hoogen van ebbenhout: zij moet<br />

lang


T O ONEELSPEL. j 7<br />

lang en dun zijn, als een lans; ligt op de voeten, als<br />

een jong veulen; haare lippen verwt zij blaauw, en<br />

haare nagels goudkleurig: baar boezem gelijkt twee<br />

granaatappelen, en haare woorden zijn zoeter dan<br />

honig.<br />

De lippen blaauw!<br />

NETJE.<br />

JUULTJE.<br />

De nagels goudkleurig !<br />

KETJE.<br />

Welk een elendige fmaak !<br />

OMAR.<br />

Dat zelfde zeggen mijne landslieden van B.<br />

NETJE.<br />

Uwe landslieden zijn gekken, die beter meteen'<br />

fabel weeten omtegaan dan met een paar purpere<br />

lipjens.<br />

t<br />

OMAR.<br />

Gij moet het hun vergeeven; zij zagen Netje niet.<br />

NETJE,<br />

Ei! de drommel! dat is een fraai compliment:<br />

maar g.j vergat dat Juultje ook hier is.<br />

OMAR.<br />

Wat vergeet men bij u niet?<br />

Nog fraajer!<br />

NETJE. .<br />

OMAR.<br />

Vaderland _ ouders _ alles zou men bij u verjee<br />

ten !<br />

^ NE Ti


ïS B R O E D E R M O R I T S ,<br />

KETJE, verlegen.<br />

Wilt gij mijn' broeder niet roepen? zeg hem das<br />

wij honger hebben — dat wij naar hem wachten.<br />

OMAR.<br />

Ja, ja, ik ga—gij wilt maar van mij ontflagen zijn-<br />

mogelijk heb ik te gek gepraat — vergeef het mij!<br />

(Hij drukt haar in V heengaan de hand.)<br />

V IJ F ü E T O O N E E L .<br />

KETJE, JUULTJE.<br />

NETJE, eenigzins bewogen.<br />

Of die knaap zig ook op het handdrukken verftaat!'<br />

waarlijk, als of hij van jongs af niet anders gedaan<br />

hadde.<br />

JUULTJE.<br />

Ik wensch u geluk met uwe verovering.<br />

KETJE, lagchende.<br />

Ja toch ! den bediende van mijn' broeder !<br />

JUULTJE.<br />

Zo noemt hij zig, maar noemt Morits hemookzo?<br />

KETJE.<br />

Laat mij met vrede ; beneem mij mijne vrolijk­<br />

heid niet. (Zij keert zig mar het beeld van Diana.)<br />

Kuifche Diana ! overtrek mijn hart met een ijskorst v<br />

door geen verliefden blik te fmelten, en kunt gij dan<br />

niet , zo fla de mannen met blindheid, op dat zij-<br />

mijne bekoorelijkheden niet zien!<br />

juuv-


T O O N E E L S P E L . t 9<br />

JUULTJE.<br />

Of maak hen minder onbeftendig!<br />

NETJE.<br />

Of liever verdelg hen geheel van den aardbodem?<br />

dit ware we! het beste: de mannen verbeelden zig<br />

dat wij zonder hen niet leeven kunnen; zij fchrïjvcii<br />

dikke boeken , met bewijzen dat de biftorie der<br />

Amazoonen een fabel is — eene dwaasheid! eene be­<br />

klagenswaardige dwaasheid! zij ergeren zig, dat er<br />

vrouwen waren , die moeds genoeg hadden om de<br />

rechter borst opteofferen ais het er op aankwam dat<br />

eenen zuchtend minnaar den kop gekloofd zou worden.<br />

JUULTJE.<br />

Gelukkig meisjen ! met uwe bertendige vrolijkheid!<br />

NETJE.<br />

Zeg liever; gezond Netjen ! ik ben zo gezond als<br />

een visch ; mij fcheelt niets; geen enkele droppel<br />

bloeds die traag in mij omloopt j alles is even<br />

vlug — mijn ligchaam moet altoos wat doen, al<br />

ware het ook niet anders dan dat mij fomwijlen de<br />

lust bevangt om te huppelen: (Zij huppelt.) zie, zo<br />

ftaat mijn ziel onder de plak; zij durft maar in hel<br />

geheel geene grillen aanvangen , al wilde zij ook<br />

nog zo gaarne: bij u echter is 't juist het tegendeel:<br />

de eerwaardige geest voert den fcepter, en veroor­<br />

looft bet ligchaam ter naauwernood zig te verza­<br />

digen : volg mij lieve zuster , en fmijt den dub- 1<br />

helzinnigen Wilm de deur uvvs harten uit; fluit ze<br />

£ 3<br />

toej


.ao B R O E D E R M O R I T S ,<br />

toe; en klopt hij, zo roep door het fleutelgat: „Er<br />

„ is niemand t huis! "<br />

JUULTJE.<br />

Hoe kan ik ! is niet mijne liefde een deel mijns<br />

levens geworden? ach, Netje! wat heb ik hem toch<br />

gedaan? waarom mijdt hij mij federt de terugkomst<br />

van mijn' broeder? waarom ftamelt hij flechts nietsbe-<br />

duidende pligtplegingen tegen mij? ik ben hem ge­<br />

trouw, Netje! waarlijk, ik ben hem getrouw! mijn<br />

hart verwijt mij niets! waar van daan dan deezefchie-<br />

lijke verandering ?<br />

NETJE.<br />

Dit hebt gij mij reeds honderdmaal gevraagd, en<br />

honderdmaal heb ik u geantwoord: ik weet het niet:<br />

wie kan de mannen doorgronden? geloof mij; deeze<br />

wonderlijke fchepfels weeten zeiven niet wat zij<br />

willen.<br />

JUULTJE.<br />

Als ik mij nog den laatften avond herinner — twee<br />

dagen vóór de terugkomst van mijn' broeder — welke<br />

fraaje kafteelen wij in de lucht bouwden; hoe wij in<br />

verbeelding reeds de begravenis van den ouden Raads­<br />

heer, die zijne bevordering tegenhoudt, bijwoonden;<br />

hoe wij zijne inkomften alsdan berekenden ; onze<br />

huislijke inrichtingen beraamden , en hij mij, Jag-<br />

chende, beloofde het loon zijner fchilderkunst tot<br />

fpeldegeld te zullen geeven — ach ! welk een ver­<br />

rukkende droom! wat heb ik hem toch gedaan?<br />

. . NET.


T Q O N E E L S P E L . si<br />

NETJE.<br />

'Een fchoone droom is ook dankens waardig: wat<br />

waren wij toch, lieve Juultje! zonder zuike droo-<br />

men? beneem ons het genoegen der verbeelding;<br />

o hoe weinig blijft ons dan overig! zie daar; ik<br />

begin te filofofeeren, 't zijn fententien , die ik fpreck ;<br />

nu zal het ook niet lang meer aanloopen of ik fehiijf<br />

een boek.<br />

JUULTJE.<br />

Ach ! wat heb ik hem gedaan ?<br />

NETJE, rondom zig ziende.<br />

St — vraag het hem zeiven — daar komt hij.<br />

JUULTJE, verjchrikt.<br />

Daar komt hij! wie?<br />

NE TJE.<br />

Willem van Moll: daar komt hij den vijver langs —<br />

zie, nu gaat hij de weide over — nu ftaat hij onder<br />

den grooten populier — hij fcbijnt in bedenken te<br />

zijn — maar ik verwed mijn gebedeboek dat hij hier<br />

voorbijkomt.<br />

JUULTJE.<br />

Ach Netje! wat zal ik doen ? kom laat ons gaan.<br />

NETJE.<br />

Neen zeker niet , meisjen ! niet hier van daan !<br />

't zou den jongen Heer kittelen, als twee hupfche<br />

meisjens voor hem liepen.<br />

JUULTJE.<br />

Ik fidder — ik zal geen één woord kunnen uitbrengen.<br />

B 3 HET"


a* BROEDER MORITS,<br />

KETJE.<br />

Des te beter! waagt hij het om ons aantefpreeken,<br />

dan zal ik hem wel tand bieden.<br />

JUULTJE.<br />

Gij moet hem echter niet beledigen.<br />

KETJE.<br />

Zachtaartig duifjen! (Omziende,) moedig! — de<br />

vijand rukt aan.<br />

ZESDE TOONEEL.<br />

De voorigen. WILLEM VAK MOLL.<br />

(Willem groen in 't voorbijgaan zeer eerbiedig.)<br />

KETJE, hem toeroepende.<br />

Keeds zo vroeg uit, Mijnheer van Moll?<br />

WILLEM, zeer droog.<br />

Om den fchoonen morgen te genieten, Mejuffrouw'<br />

(Hij gaat aan de andere zijde weder heen.)<br />

ZEVENDE T O O N E E L .<br />

KETJE, JUULTJE, die op een der banken<br />

nedervalt, en in traanen uitbarst.<br />

KETJE , met den voet Jlampende.<br />

Die ondeugd! — zo doen zij allen — zij bemin­<br />

nen, en weeten niet waarom; zij fcheiden en weeten<br />

ook niet waarom — vroeg men de Natuur: waarom<br />

fchiept gij mannen? ik wed zij wist het ook niet —<br />

maai


T V O N E E L S P E L . s 3<br />

maar ja! tot onze plaag _ neen! neen! — om van<br />

alle fchoone meisjens bedrogen te worden; dit is onze<br />

roeping: wee de ongelukkige, die zig door haar hart<br />

op een' dwaalweg laaten brengen ! wees vrolijk ,<br />

Juultje! help mij de mannen bedriegen — fta op!<br />

droog af die traanen; ik hoor Tante hoesten: 't is<br />

waarlijk goed dat zij komt, mijn toorn wijkt voor<br />

mijn' honger: kom, laac ons ontbijten; de mannen<br />

zijn geen boterham waardig.<br />

(Juultje veegt haare oogen af, en tracht eene vrolijke<br />

houding aanteneemen.')<br />

AG T S T E TOONEEL.<br />

Nu, komt gij alleen?<br />

Be voorigen. OMAR.<br />

KETJE.<br />

OMAR.<br />

De oude Tante is nog in den moestuin: de mos-<br />

fchen hehfcen veel fchade aan de vruchten gedaan;<br />

zij wil er een vogelverfchrikker doen zetten.<br />

KETJE.<br />

Zij behoeft er flechts zelve te gaan ftaan , dan<br />

kan zij die kosten fpaaren.<br />

B 4 & E-


=4 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

NEGENDE TOONEEL.<br />

De voorigen. MOEITS.<br />

MORITS: hij gaat na Omar enfchudt<br />

~ hem hartlijk bij de hand.<br />

Lroeden morgen Omar! wij z a g e n elkander flechts<br />

ter Joops.<br />

OMAR.<br />

Goeden morgen lieve Morits!<br />

MORITS.<br />

Hebt gij fchfpper Thom gefproken?<br />

T<br />

OMAR.<br />

Ja.<br />

... MORITS.<br />

wat zeide hij ?<br />

OMAR.<br />

Hij zal van daag of morgen komen.<br />

MORITS.<br />

Zo mag me„ welhaast om eenen fchilder denken.<br />

(.regen zijne Zusters.) Goeden morgen, kinderen !<br />

K JETJE.<br />

Een allerlieffle rangfehikking! eerst den bediende<br />

en daarna zijne zusters.<br />

MORITS.<br />

Ja, lieve zusters! gij m o o g t e r m e d e f p o t ( e n Z Q<br />

veel gij wilt; m i j n e rangrehikkir^ ftaat in mijn hart<br />

gefchreven.<br />

NETJE.<br />

Nog fraaier! die kroeskop is u liever dan het te.<br />

derhartige Juultje én het vrolijke Netje?<br />

M O-


TOONEEL S P E Li 2 5<br />

Hij is mij liever.<br />

MORITS.<br />

NETJE: in eene fchertfende gramfchap.<br />

Barbaar! gij verfcheurt alle banden van het bloed.<br />

MORITS.<br />

Ik zou u immers in de verlegenheid brengen, als<br />

ik vroeg: wat denkt gij bij deeze uitdrukking?<br />

NETJE.<br />

Wat ik denk? dat is een domme vraag! een vrouw<br />

denkt niet.<br />

MORITS.<br />

De gekheid der ouders, de dankbaarheid der kin­<br />

deren , de gewoonte, welke zusters verbindt; dit<br />

noemt gij banden van het bloed !<br />

NETJE.<br />

Maar de fympathie — die geheime trek van 't<br />

harte . . .<br />

MORITS.<br />

Zwijg mij toch van zulk eene dwaasheid!<br />

NETJE.<br />

Gelooft gij er niet aan?<br />

MORITS.<br />

Zo min als ik geloof dat twee boomen hunne krui­<br />

nen zamen neigen , om dat hunne zaaden voormaals<br />

in eene zelfde vrucht verborgen lagen.<br />

NETJE, over zijne vangen Jlrijkende.<br />

Maar zeg mij toch eens, zotskap! waarom zijt gij<br />

P' 5 dan


26 B R O E D E R M O R I T S .<br />

dan terug gekomen , als uwe zusters u zo onver-<br />

fcbillig zijn?<br />

M o rt I TS.<br />

Onverfchillig? wie zegt dat? ik houde recht veel<br />

van u; want ik denk altoos met verrukking aan de<br />

vrolijke uuren mijner kindsheid en jongelingfchap:<br />

alle genoegens deeldet gij met mij; geen aangenaame<br />

herinnering wordt in mijne ziel levendig, zonder<br />

uw beeld in derzelver betrekking met zig te voeren :<br />

wanneer mijn geest in de lommerrijke droeven<br />

van mijns vaders flot omdwaalt, zo zie ik Juultje,<br />

hoe zij eens haar gaazen fchort aan een' doornhaag<br />

fcheurde, en, uit angst voor de magere vingeren haa-<br />

rcr knorrige Gouvernante, weende: ga ik de weide<br />

langs, door welke zig het kabbelend beekjen flingerde,<br />

waarin wij die fchoone kreeften vingen; zo zie ik<br />

Netje, hoe zij voor een kikvorsen, die haar na-<br />

fprong, vlugtte : treed ik de donkere kamer onzes<br />

pedanten Gouverneurs in , zo zie ik Juultje , hoe<br />

zij voor mij, toen hij mij kastijden wilde, om dat ik<br />

perfiken gtftolen had, in de bres fprong: zet ik mij<br />

op den fteenen bank voor het huis neder , zo zie ik<br />

Netje, hoe zij mij haaren fpaarpenning in de hand<br />

drukte, om die aan eene arme ongelukkige vrouw<br />

€e geeven, welke haar kind op den rug in een korf<br />

droeg; zie, dit zijn de banden, die mij aan u bin­<br />

den ; dit zijn de bronnen, die mij naar u doen reik­<br />

halzen: de Natuur fpot met uwe dwaaling.<br />

NET-


T O O N E E L S P E L . 27<br />

NETJE.<br />

Wel nu , zo wij dit al eens laaten gelden, wat<br />

heeft die zwartkop dan gedaan, dat bij een plaats<br />

boven ons in uw hart bekleedt?<br />

M O It IT S.<br />

Wat hij gedaan heeft? — o ! — lieve Omar! ver­<br />

laat mij voor eenige oogenblikken! ik moet u prijzen.<br />

O M A R.<br />

Dit zult gij niet — gij weet, ik kan dat niet<br />

lijden.<br />

MORITS.<br />

Noch ik; maar nu is het noodzaakelijk; ga, bid<br />

ik u, en wacht hier digt bij.<br />

OMAR, tegen Netje, met neder,<br />

gejlagene oogen.<br />

Zo ik door uws broeders lof uwe vriendfchap ver­<br />

werven kan , wil ik die gaarne ten koste mijner<br />

fchaamte koopen. (Hij gaat den tuin in.)<br />

TIENDE TOONEEL.<br />

J U U L T J E , N E T J E , MORITS.<br />

NETJE.<br />

Altoos heeft hij mij wat te zeggen: laatst verfioutte<br />

hij zig, zelfs mij de hand te drukken.<br />

MORITS.<br />

Gij hebt hetzelve, hoop ik, niet onbeantwoord<br />

gelasten?<br />

NET-


-28 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

Et, dat liet ik wel.<br />

KETJE.<br />

MORITS.<br />

De hand van zulk een braaf man!<br />

KETJE.<br />

Dan hadden wij waarlijk veel te doen, wanneer<br />

wij alle eerlijke mannen de hand drukken moesten.<br />

MORITS.<br />

Hij heeft het leven van uw' broeder tweemaal<br />

gered.<br />

Heeft hij ?<br />

JUULTJE.<br />

KETJE.<br />

De drommclfche jongen zal nog maaken dat ik hem<br />

lief moet hebben.<br />

MORITS.<br />

Dit zult gij — alles wat ik heb , ben ik aan hem<br />

verfchuldigd; het Rond in de magt zijns vaders mij<br />

alles te beneemen, en zijne broederliefde deed mij<br />

hetzelve houden.- het is nu vier jaaren geleden, dat<br />

ik, deels uit nieuwsgierigheid, deels om door mijne<br />

koopmanfchap nog meer fchatten bijeen te zamelen,<br />

met de groote Karavaan naar Mecca reisde; veertig<br />

kameelen waren met mijne goederen beladen; ons<br />

gezelfchap beftond uit eenige duizende perfoonen:<br />

naauwlijks hadden wij twee dagen gereisd , toen<br />

eene bende Arabieren ons, in eene ontzachlijkezand-<br />

woeltijn, overviel: de Janitfaaren, die ons tot be­<br />

dekking dienden, werden verftrooid, alles, wat wij<br />

bij


T O O N E E L S P E L . 29<br />

bij ons hadden , werd geplunderd, en wij, als eene<br />

kudde fchaapen naar de gevangenis gedreeven : Omar's<br />

vader was Cheick of Vorst dezer bende, en Omarzeif<br />

maakte mij, met den fabel in de vuist, tot zijn' fiaaf:<br />

mijne tegenwoordigheid van geest , die mij minst<br />

verlaat als jk niets dan geld te verliezen heb, ver-<br />

fchilde merkelijk van het gezucht en gekerm der ove­<br />

rigen: men zonderde mij uit, en vattede eindelijk<br />

eenige achting voor mij op : ik was verfcheidene<br />

kleine nuttige wetenfchappen magtig: ik reed te paard<br />

fpijt een geboren Arabier, en fchoot met hetpiftool,<br />

flng op flag, een Huk gelds van de lans af: elk ver­<br />

wonderde zig over mij: des avonds plaatfte ik mij<br />

in hunnen kring, en verhaalde allerhande-fprookjens,<br />

waarmede zij veel ophebben: fomwijlen mengde ik<br />

er eenige zedelesfen onder, om, ware het mogelijk,<br />

deeze ruwe menfehen een weinig te befchaaven :<br />

zo werd ik hun eindelijk onontbeerelijk: de oude<br />

Cheick noemde mij zoon, en Omar werd dagelijks<br />

meer en meer aan mij verbonden : ik fchepte<br />

vermaak in den jongeling te vormen ; en het ge­<br />

lukte mij boven verwachting: de plant was goed en<br />

fchoon: ik paste dezelve broederlijk op; haar bloe-<br />

fem was heerlijk, en beloofde de kostelijkfte vruch­<br />

ten: allengskens, naarmaate zijne begrippen zig ont­<br />

wikkelden , bejtroop hem de lust, om befchaaifde<br />

volken te leeren kennen , en deugden onder hen<br />

uitteoefenen waarvoor zijne landslieden nog on-<br />

vat-


3o B R O E D E R M O R I T S ,<br />

vatbaar waren. Het viel bezwaarlijk den ouden vader<br />

tot zulk eene fcheiding te beweegens eindelijk echter<br />

ftond hij ons verzoek toe — vertrouwde hem mijner<br />

zorgen aan, en wij vertrokken: van het geen ons<br />

federt gebeurd is, zal Ik u alleenlijk zeggen, dat, toen<br />

wij eens in Sirié'n van eene bende rovers overvallen<br />

werden , Omar's dapperheid mijn leven , vrijheid<br />

en goederen rcddede; dat hij zelf, in zijn bloed<br />

zwemmende, zodanig nederviel, dat zijn voorhoofd<br />

en hals er nog tegenwoordig de lidtekens van draagen :<br />

dit is nog niet alles: te Smirna met een boot naar<br />

het fchip zeilende, waarmede wij vertrekken zouden,<br />

kwam er op het onverwachtfte een baar , die het<br />

kleine vaartuig omver fmeet, wanneer ik, niet kun­<br />

nende zwemmen, buiten twijfel had moeten verdrin­<br />

ken , zo niet Omar- mij bij het hair gegrepen, mijn<br />

hoofd boven water gehouden, en met mij meer dan<br />

een half uur tegen de woede der zee geworftcld had-<br />

de, tot men ons eindelijk te hulp kwam: naauwlijk»<br />

was hij aan land, of hij viel in onmagt neder.<br />

O hoe liefheb ik hem nu !<br />

JUULTJE, bewogen.<br />

NETJE, een' traan van haare wangen<br />

veegende.<br />

De kroeskop dringt zig met geweld in mijn hart.<br />

MORITS.<br />

Begrijpt gij nu, waarom hij mij liever dan ouders<br />

en


T O O N E E L S P E L . g<br />

en zusters is? hij is mijn weldoener; en een edel.<br />

moedig hart kent geen vaster banden dan die des<br />

dankbaarheid: wel nu,- Ketje! wilt gij zijne hand<br />

nog niet wederom drukken ?<br />

K E T J E .<br />

Ktisfchen zelfs wil ik hem.<br />

M08ITS.<br />

Zo hoor ik het gaarne. (Hij roept.) Omar! Omar '3<br />

ELFDE TOONEEL.<br />

De voerigen. OMAR.<br />

MORITS.<br />

Kom nader, trouwe vriend! dat ik de gedenkte­<br />

kens uwer liefde aan mijne zusters toone! (Hij ftrijki<br />

het hair van Omar s voorhoofd weg.) Ziet hier, lieve<br />

kinderen! (Hijfchuift zijnen halsdoek weg.) En hier !<br />

(legen Omar, wiens voorhoofd en hals hij kuscht.) Die<br />

was ik aan mijn hart verfchuldigd, en nu fpreek ik<br />

er ook nimmer in uw bijzijn een enkel woord<br />

meer van.<br />

OMAR.<br />

Goed, lieve Morits! beloof mij dit!<br />

JUULTJE, hem vrijmoedig omhelzende.<br />

Ik dink u voor het leven van mijn' broeder.<br />

K E T J E , een weinig fchuw.<br />

Daar, druk mijn hand nog eens! (Omar doet hetj<br />

zij drukt de zijne weder, en kus.ht hem.)<br />

OM A St,


32. B R O E D E R M O R I T S ,<br />

OMAR, geheel verrukt.<br />

O'i welk een oogenblik!<br />

T W A A L F D E T O O N E E L .<br />

De voorigen. EUFROSINE.<br />

EUFROSINE, al hoestende.<br />

tVinderen ! kinderen! ei, lieve hemel! wat doet<br />

gij daar? hebt gij dan alle tucht, alle eerbaarheid<br />

uit het oog verloren ?<br />

NETJE.<br />

Een kusch in eeren, kan niemand deeren.<br />

JUULTJE.<br />

Lieve Tante! het was een gevolg onzer dankbaarheid.<br />

EUFROSINE.<br />

Dankbaarheid ? wat dankbaarheid ! die moet bij een<br />

jongmeisjen op geen kusfchen uitioopen: een kuschjen<br />

is dikwijls gevaarlijk, zegt men: ik heb het echter<br />

nooit ondervonden.<br />

MORITS.<br />

Als het hart vol is, en 't ons aan woorden ont­<br />

breekt , kan eene vuurige omhelzing alleen onze<br />

tolk zijn.<br />

EUFROSINE.<br />

Maar fpreekt dan toch ! wat is er? wat heeft hij<br />

gedaan , dat uwe harten er zo vol van zijn ? als<br />

*t inderdaad de moeite waardig is, ben ik ook zo<br />

grootsch


T O O J V E E L S P E L . S 3<br />

grootsch niet als de meesten mijner gelijken, en wil<br />

hem zelfs wel een* kusch geeven.<br />

N E T J E.<br />

Hij heeft het leven van broeder Morits gered.<br />

1 weemaal.<br />

E UFROSINE.<br />

Hoe? waar? wanneer?<br />

KETJE.<br />

Eéns werden zij van rovers overvallen.<br />

EUFROSINE.<br />

En toen heeft hij zig dapper geweerd?<br />

Geraden.<br />

KETJE..<br />

EUFROSINE.<br />

Nu, dit was immers zijn pligt?<br />

JUULTJE.<br />

Op een anderen tijd vielen zij beiden in het water.<br />

EUFROSIN*.<br />

En hij heeft hem gered?<br />

Geraden. NETJE.<br />

EUFROSINE.<br />

Nu, dit was immers zijn pligt?<br />

M 0 R I T S<br />

. 'enigzins ophopend.<br />

Weet gij wat, lieve Tante ! pas op, dat gijniet<br />

« het water valt! want, als Omar u er uithelpen<br />

wilde, zou ik hem bij de hairen terug houden.<br />

EUFROSINE.<br />

Kinderen! kinderen ! gij maakt u te gemeenzaam<br />

C<br />

met


34 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

met de bedienden: het is een geluk, wanneer men<br />

trouwe lieden in zijnen dienst heeft; maar men moetze<br />

door toegevendheid niet bederven : ('Lij haalt een<br />

ft uk gelds uit haar beurs.) Daar, goede vriend ! drink<br />

eens op mijn gezondheid.<br />

MOKITS: hij rukt haar het geld uit de hand<br />

en werpt het voor haar voeten:<br />

waarna hij Omar omhelst.<br />

Vergeef het haar, waarde Omar ! zij is te beklaa.<br />

gen ; zij heeft een bekrompen hart, maar het is haare<br />

fchuld niet: zij zou een recht goed flag van een<br />

vrouw zijn, ware haar niet reeds in haare kindsheid<br />

door eene trotfche gouvernante ingeprent, dat alles<br />

wat zij doet den fchijn van iet bijzonders, iet voor­<br />

naams moet hebben: het ging met haar als met die<br />

Romeinfche knaapen , welke men ontwrichtte, om<br />

hen tot den krijgsdienst en dappere daaden onbe­<br />

kwaam te maaken: dit is haar fchuld niet.<br />

EUFROSINE,<br />

Ei, goede Hemel! . . .<br />

MORITS, haar fchielijk in de rede<br />

vallende.<br />

Niets meer, lieve tante! hij is onze weldoener:<br />

het weinige geld zelfs, het welk ik zo even weg­<br />

wierp, hebt gij aan hem te danken: dat hij u 'smor­<br />

gens de thee gereed maakt , uwe bloemen begiet ,<br />

en uwe canarievogels oppast, is zijne vrije keuze;<br />

want, bij den Hemel! begeert hij het, zo ben ik zijn<br />

knecht»


T O O N E E L S P E L . 3 J<br />

knecht, gij zijn meid, Netje zijne naaifter, en Juultje<br />

zijn waschvrouw.<br />

OMAR, verlegen.<br />

Houd toch op, bid ik u, gij hebt het mij beloofd.<br />

M O E I T S.<br />

Nog maar één woord; misfchien moet ik morgen<br />

of overmorgen van ujcheiden: (Tegen Eufrofme.) hij<br />

is mijn eenigfte erfgenaam, en alles het zijne wat het<br />

mijne was: ook mijne zusters draag ik hem op, en,<br />

wil hij na mijnen dood uw broeder zijn, zo hebt gij<br />

geenen broeder verlooren.<br />

OMAR, aangedaan en verlegen.<br />

Gij houdt uw woord niet, maar jaagt mij we *<br />

der weg.<br />

DERTIENDE TOONEEL.<br />

MORITS, EUFROSINE, JUULTJE, NETJE.<br />

MORITS.<br />

JfLen bediende is een mensch als wij; niet zelden<br />

beter dan wij ; wie koel en onvriendlijk is tegen<br />

een' trouwen bediende , moge misfchien een groot<br />

ftaatsman, een dapper held zijn. maar mijn vriend is<br />

hij niet: dan, dit behoort tot die fouten, welken de<br />

gewoonte gebillijkt heeft; met dit alles bid ik u<br />

mijne Zusters! bid ik u, beste Tante! Iaat mij nim­<br />

mer eenig ongenoegen tegen Omar blijken: eert mij<br />

in hem! hij is mijn broeder, laat ik des niemand uit<br />

trotsheid den neus voor hem zien optrekken.<br />

C 2<br />

EUFEO-


3


T O O N E E L S P E LI S 7<br />

•zekerlijk ftipt gevorderd; want, lieve Hemel! deeze<br />

foort van menfehen zijn daar immers toe geboren!<br />

MORITS.<br />

Beeze foort! er is geen foort! ik zeg u. al!e men­<br />

fehen zijn als wij: wij behooren allen tot ééne foort"<br />

een domkop alleen, zijn vader zij een houthakker of<br />

een Baron, is, van rechtswege, tot flaavernij ge­<br />

boren.<br />

EUFROSINE.<br />

Hoe vliegt gij daar weder op als buskruid<br />

waarom liet gij mij niet uitpraaten ? ik wilde u ver-<br />

haaien , dat er nog vier perfoonen in leven zijn<br />

welke in betere tijden bij mij gediend hebben, er!<br />

•door mij allen verzorgd zijn: daar was Anna Goed-<br />

brood; die trouwde met den Hofmeester des Graaven<br />

van Solms, en ik gaf haar een kostelijk uitzet: daar<br />

was Catharina Zipfelman, die met een huzaaren<br />

Wachtmeester, onder het regiment van mijnen Heer<br />

Oom zaliger trouwde; deeze verzocht mij nog voor twee<br />

jaaren om een haarer kinderen ten doop te houden . .•<br />

MORITS.<br />

Al genoeg! al genoeg, lieve Tante! ik ben van<br />

uwe goedhartigheid overtuigd.<br />

EUFROSINE.<br />

Zo dat ik maar zeggen wilde, als wij nu dat jonge<br />

meisjen, waarvan ik u laatst fprak, in onzen dienst<br />

namen, zoudt gij zien, beste Neef! dat ik haar als<br />

mijn kind handelen zou.<br />

C 3 MORITS.


38 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

MORITS.<br />

AI weer het oude deuntjen !<br />

EUFROSINE.<br />

Ik moet het wel zo lang zingen, tot gij er einde­<br />

lijk naar luiftert: Juultje! Netje! helpt mij dat won­<br />

derlijk fchepzel toch overtuigen! hij flaatglad af om de<br />

lieve kleine Maria in dienst te neemen : hij bedenkt<br />

zelfs niet eens dat ik, van jongs af aan, tot den dood<br />

van mijnen Heer broeder zaliger, mij nimmer zonder<br />

kamenier beholpen heb: geen muts kan ik alleen<br />

meer opzetten , geen veter rijgen! is het dan nog<br />

niet genoeg, dat wij zijne grillen, ten gevalle van<br />

onzen ftand , verbergen? hij zegt: het is flechts<br />

uitwendige vertooning; welaan! dit ware zo eens;<br />

is dan mijn gemak, het vergenoegen mijns ouderdoms,<br />

ook flechts uitwendige vertooning?<br />

MORITS.<br />

Zo moet ik het u dan nog eens herhaalen ? ik ben<br />

terug gekomen om u en mijne zusters een gerust, een<br />

zorgloos leven te verfchafFen : gij hebt voor het<br />

lieve brood moeten werken ; hier van zijt gij nu<br />

bevrijd; en wees daarmede te vreden: u in over­<br />

vloed te zetten was nooit mijn oogmerk, en ik zelf<br />

verlang dit niet: gij hebt eene meid die u bedient;<br />

dat is genoeg : wilt gij er meer, en ben ik zwak<br />

genoeg uw verzoek intewilligen, zo ontrooft gij mij<br />

niet van het geld, 't welk noodeloos daar aan ver-<br />

fpild wordt; maar ontfteelt het aan ongelukkigen.<br />

J U U L«


T O O N E E L S P E L . 39<br />

JUULTJE.<br />

Maar, lieve Broeder! als uwe inwilliging eens een<br />

weldaad aan eene ongelukkige ware?<br />

Hoe zo?<br />

MORITS.<br />

NETJE,<br />

Het meisjen dat Tante in haaren dienst neemen<br />

zou , is een arme verlaatene wees: wij hebben haar<br />

niet noodig, maar zij ons.<br />

MORITS.<br />

Dat's iet anders: waarom zeidet gij mij dat niet<br />

aanftonds ?<br />

NETJE.<br />

Gij moet haar zien ; zij zal u voorzeker bevallen:<br />

zachte droefgeestigheid rust op haar gelaat; haar<br />

mond klaagt niet, maar het oog verraadt dat zij<br />

ongelukkig is.<br />

MORITS.<br />

Laat haar komen, hoe eer hoe liever! zo lang mij<br />

een plekjen gronds overig blijft, 't geen ik het mijne<br />

noemen kan, zal een ongelukkige mij nimmer ver­<br />

geefs om eene fchuilplaats fmeeken.<br />

Goede Broeder!<br />

JUULTJE en NETJE.<br />

EUFROSINE.<br />

Dit heet als Edelman denken.<br />

MORITS.<br />

Denken moest, wanneer hij een mensch is.<br />

C 4 juui-


40 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

JUULTJE.<br />

Hoe blijde zal de arme kleine Maria zijn !<br />

KETJE.<br />

Wij zullen aanftonds om haar zenden.<br />

MORITS.<br />

Daar het nu toch zo valt, is het mij lief, dat ons<br />

klein huisgezin met een fchepzel vermeerderd wordt:<br />

er kon een tijd komen waarin wij ze noodig hadden.<br />

NETJE.<br />

Wat wil mijn Heer broeder daar mede zeggen?<br />

Ik wil trouwen.<br />

MORITS.<br />

NETJE, JUULTJE en EUFROSINE.<br />

Gij!<br />

MORITS.<br />

Ja ik ! reeds lang gevoel ik dat mij wat ontbreekt .*<br />

nooit zie ik een lief meisjen, of mijn oog blijft met<br />

eene begeerte aan haar hangen, welke ik, zo lang<br />

ik omzwierf en in bezigheden woelde, nimmer on­<br />

dervond: niets doen en gebrek aan tijdkorting zijn<br />

meest altoos de bronnen, waaruit de liefde ont-<br />

fpringt: zie ik ergens een klein kind zo neem ik het<br />

op den arm, kusch het, en knijp het in de bolle<br />

koontjens — ik wil vader worden, en des wil ik een<br />

vrouw neemcn.<br />

NETJE.<br />

Durft men vraagen, wie de hooggebiedende Sultan<br />

den neusdoek zal toewerpen ?<br />

MO-


- T O O N E E L S P E L . 41<br />

U, als gij wilt.<br />

Mij ! (.Zij lacht.)<br />

Of u.<br />

Mij ? (Zij lacht mede.)<br />

MORITS.<br />

NETJE.<br />

MORITS, legen Juultje.<br />

JUULTJE.<br />

(Eufrofine heest.)<br />

MORITS.<br />

Waarom lacht gij? ik fpreek in ernst: gij gevalt<br />

mij beiden: ik ken u beiden: gij zijt een paar goede<br />

meisjens — beiden even fchoon : wie van beiden mij<br />

derhalven hebben wil is mij onverfchillig.<br />

NETJE.<br />

Broeder ! het fchort u in de harfens.<br />

MORITS.<br />

Vindt gij dat? en waarom?<br />

EUFROSINE.<br />

Neef! neef! gij zijt waarlijk op den weg om dol<br />

te. worden: hebt gij dan in het geheel geen ontzach<br />

voor de heilige banden des bloeds?<br />

MORITS.<br />

Daar hebben wij 't! weder een verdoemd voor­<br />

oordeel ! ik wil li, in dénen adem, honderd volken<br />

opnoemen-, die hunne zusters trouwen, en er zig<br />

zeer wèl bij bevinden.<br />

EUFROSINE.<br />

Dat zijn heidenen! blinde heidenen! maar bij een<br />

C 5<br />

b s<br />

"


42 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

befchaafd christelijk volk is zulks niet geoorloofd:<br />

met eene Tante zou 't nog door den beugel kunnen,<br />

dit word fomwijlen wel eens toegelaaten.<br />

Met een Tante! wat dunkt u?<br />

NETJE, Jpotachtig, tegen Morits.<br />

MORITS.<br />

Ik denk dat gij zottinnen zijt, waarmede men over<br />

zaaken , die het gezonde vernuft betreffen , niet<br />

ftrijden moet: gij wilt mij dan niet? alzo het u ge­<br />

lieft : van daag of morgen wandel ik den gemeenen<br />

weg langs, en zoek mij eene vrouw.<br />

EUFROSINE.<br />

Zie toch vooral op eene adelijke afkomst, en on-<br />

befproken geflacht!<br />

MORITS.<br />

Venus werdt uit zeefchuim geboren: een fchoon<br />

meisjen is mij een Koningin, al ware het ook dat ik<br />

haar op eenen misthoop vonde!<br />

• O gij zwakke mannen!<br />

NETJE.<br />

V E E R T I E N D E TOONEEL.<br />

De voorigen. OMAR, THOM.<br />

II ier is fchipper Thom.<br />

Welkom, Thom!<br />

OMAR.<br />

MORITS.'<br />

THOM,


T O O N E E L S P E L . 45<br />

THOMS hem de hand toereikende^<br />

De Hemel zegene u Mijnheer! ik wilde u maar zeg­<br />

gen dat ik haast klaar ben: morgen of uiterlijk over­<br />

morgen denk ik voor de haven te liggen,.en, zo<br />

wind en weder gunftig zijn, zeilen wij, als het den<br />

Hemel belieft, over een paar dagen naar den Levant:<br />

hebt gij iet aan uwe goede vrienden te beftellen? zo<br />

breng het in gereedheid.<br />

MORITS.<br />

Ik dank u , Thom ! voor uw bericht: ik zal u<br />

een pakjen medcgeeven voor den ouden Cheick ,<br />

Omar's vader: ik heb het reeds met onzen Conful te<br />

Smirna afgcfproken: deeze weet middelen en wegen<br />

om het hem te doen toekomen; aan dien behoeft gij<br />

het derhalven flechts aftegeeven.<br />

Goed ! goed !<br />

THOM.<br />

MORITS.<br />

Maar kinderen ! nu heb ik eenen fchilder noodig:<br />

toen wij van den goeden ouden Cheick fcheidden,<br />

moest ik hem mijne beeltenis belooven : weet gij mij<br />

nu een' kunftenaar aan de hand te doen, die zijne<br />

kunst verltaat?<br />

NETJE, fthielijk.<br />

De Asfesfor Willem van Moll.<br />

JUULTJE, jchielijk en Jlil tegen Netje.<br />

Om 'sHemels wil, Netje !<br />

M ÓIIIT s.<br />

Asfesfor? en van? neen, dat gaat niet: ik wil<br />

geen


44 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

geen mensch hebben die mij door opoffering van tijd<br />

en moeite eenige verpligting zou opleggen: ik moet<br />

iemand hebben dien ik betaalen kan.<br />

NETJE.<br />

Deeze Iaat zig ook betaalen; kom, ik zal hem maar<br />

laaten roepen : (Zij vertrekt.)<br />

Netje ! Netje !<br />

JUULTJE, haar volgende.<br />

EUFROSINE.<br />

Wacht dan toch! ei, mijn Hemel! kinderen! wacht<br />

dan toch ! (Zij volgt al hoestende.)<br />

THOM,<br />

Is er nog iet anders van uwen dienst? ik heb nog<br />

allerlei kramerij te bezorgen.<br />

MORITS.<br />

Niets , niets , mijn goede Thom ! kom na den<br />

middag nog eens weder, zo kunnen wij zamen bij<br />

Valet nog een flescbjen leêgen.<br />

T H O M.<br />

Dat kon wel gebeuren: de Hemel zegene u!<br />

VIJFTIENDE TOONEEL.<br />

M ORITS, OMA R.<br />

MORITS.<br />

Gij ftaat in gedachten?<br />

OMAR, bewogen.<br />

Ik denk aan mijn' vader.<br />

MORITS.


T O O N E E L S P E L . 45<br />

MO RITS.<br />

Wilt gij hem ook uw portrait niet zenden?<br />

OMAR , na een oogenblik zmjgens.<br />

Wat dunkt u Morits ! dat ik hem liever het origi­<br />

neel zelve bragt?<br />

Ernst of fcherts ?<br />

Ik ben niet gelukkig.<br />

Wat ontbreekt u?<br />

MORITS, verfchrikt.<br />

OMAR.<br />

MORITS, zijnen arm om hem Jlaande.<br />

OMAR.<br />

Ik heb meer dan ik immer had: mijn rijkdom is<br />

mijn ongeluk: gij waart het, die mij dat geen, wat<br />

mij van mijne paarden en kameelen onderfcheidt,<br />

deedt kennen — mijn hart naamlijk ! — ik waande<br />

toenmaals van uwe hand eenen weêrgaloozen fchat<br />

ontvangen te hebben: maar, o Morits! hoe moeje.<br />

lijk valt het dien fchat te bewaaren ! de genoegens<br />

des harten zijn weinig, en die, welke het ontbree-<br />

ken, martelen ons.<br />

MORITS.<br />

Lieve Omar! ik begrijp u niet.<br />

OMAR.<br />

Hoor, gij moet het mij vergeeven, dat, wanneer<br />

ik fomwijlen mijne voorige levenswijs met mijne te­<br />

genwoordige vergelijk, ik de laatfte zekerlijk ver-<br />

rukkend — mogelijk met 'smenfehen beftemming.<br />

mee?


A-S B R O E D E R M O R I T S ,<br />

meer overkomftig vind; maar echter bi] de herinne­<br />

ring mijner voorige woestheid, een gevoeligen traan<br />

pleng, en wensen — vergeef het mij, Morits! —<br />

u nooit gekend te hebben.<br />

MORITS, treurig.<br />

Mij? uw' vriend, uw' broeder?<br />

OMAR.<br />

U! mijn' vriend! mijn' broeder! voor alle de fchat-<br />

ten van Indien wilde ik niet weder zijn wat ik was •<br />

maar alle de fchatten des aardbodems gaf ik gaarne,<br />

om nooit geweest te zijn wat ik ben: fla flechts een<br />

vlugtigen blik op mijne toenmaalige gefteldheid, en<br />

op mijne tegenwoordige : gij hebt een jaar onder<br />

ons geleefd, en weet hoe weinig een'Arabier noodig<br />

heeft om gelukkig te zijn: het moedige ros te be­<br />

rijden , en met eene gefpierde vuist de lans te dwin­<br />

gen — zie daar het toppunt zijner eerzucht! een<br />

jonge zedige Beduine tot vrouw , een tent , een'<br />

pels, en een merrie om veulens te fokken l — zie<br />

daar zijn' ganfehen rijkdom: had ik 'smorgens de zon<br />

zien opgaan, en mijnen vader zien lagchen, dan was<br />

ik gelukkig; 'smiddags zat ik vrolijk aan den ingang<br />

mijner tent, at mijn melk en dadelen, en elk voorbij­<br />

ganger was mijn gast: viel mij de tijd lang, zo ging<br />

ik flaapen: de flaap Hond mij altoos ten dienfte, want<br />

hoofd noch maag was bezwaard: een fpreuk uit den<br />

Koran, en een aartig fprookjen waren de eenige fpij-<br />

zen mijner ziel; en het eenige voedzel mijner denk-<br />

beel-


T O O N E E L S P E L . 47<br />

beelden: naauwlijks echter waart gij bij ons, of in<br />

weinige weeken zag ik een geheel andere wereld<br />

rondom mij: gij deedt nieuwe begeerten — nieuwe<br />

behoeften in mij ontfraan: bevredigdet veelen der-<br />

zelven; maar om allen te bevredigen, moest gij een God<br />

geweest zijn: zal ik het nu aan den Hemel, of zal ik<br />

het aan u wijten, dat mijn hart ontbreekt watmijnie-<br />

mand geeven kan? dat ik altoos begeer wat ik niet<br />

verkrijgen kan ? dat mijn vernuft immer uit den kring<br />

wil, welke de Natuur zelve getrokken heeft?waarom-<br />

moest ik gevoelen dat er zulk een kring is? waarom<br />

hebt gij dit gevoel in mij verwekt? uwe Iesfen kos­<br />

ten mij de rust mijns levens.<br />

MORITS.<br />

Ik fta verftomd ! dikwijls heeft Omar met mij over<br />

tijd en eeuwigheid — over 's menfehen geluk en be-<br />

ftemining gefproken: het is de eerftemaal niet, dat<br />

hij over den nevel klaagt welke het toekomflrige voor<br />

onze oogen verbergt; maar hield zig immer te vre-<br />

den, wanneer ik hem in het verfchiet den engel des<br />

doods toonde, die ons van achter het voorhangzei,<br />

het geen genot en hoop vanéén fcheidt, toewenkt:<br />

hoe het nu daar uitziet, is hetzelfde! genoeg, dat<br />

ik u overtuigde, dat de laatfte oogenblikken van dit<br />

leven niet de allerlaatnen zijn : mijn geweeten kan<br />

ik niets wijten: ik heb u niets ontnomen, hetwelk<br />

ik u niet duizendmaal vergoed heb — neen Omar!<br />

veins niet! dit is de oorzaak uwer zwaarmoedigheid<br />

niet;


4-8 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

niet: deeze gedachte is in u flechts weder levendig<br />

geworden, daar gij buiten dien niet gelukkig waart:<br />

zeker is u iet droevigs bejegend, (Hem hartlijk om­<br />

armende.) en gij wilt zulks voor mij verbergen?<br />

Ach, Morits 1<br />

OMAR.<br />

MORITS.<br />

Vertrouw mij alles.<br />

Ik bemin uwe zuster!<br />

Juultje ?<br />

Neen, Netje.<br />

OMAR.<br />

MORITS.<br />

OMAR.<br />

MORITS.<br />

Is dit het alles? ik geef ze u tot vrouw!<br />

OMAR.<br />

Tegen haaren wil?<br />

MORITS.<br />

Waarom zou zij niet willen?<br />

OMAR.<br />

Neen! neen! zij wil niet.<br />

MORITS.<br />

Heeft zij 't u gezegd?<br />

OMAR.<br />

O , dat befpeurt men rasch : als onze oogen<br />

elkander ontmoeten, en ik de mijnen nederfla, ziet<br />

zij mij onbefchroomd in het aangezicht: als mij het<br />

hart overftroomt, en een beduidend woord mijnen<br />

mond ontflipt, zo moest zij mij immers verdaan?<br />

maar zij lacht er mede.<br />

MORITS.


TOONEELSPEL. 4 §<br />

MORITS.<br />

Dit is zo haare gewoonte.<br />

OMAR.<br />

O wist gij federt hoe lang deeze drift, van wier<br />

oorfprong ik zo min reden, weet te geeven als van<br />

dien des Nijls, in mijnen boezem heerschte! ik flaap<br />

met, en waakende droom ik: ik eet niet, en ben<br />

nooit hongerig: ik ftrek mijn hand uit, en denk niets<br />

daar bij; ik fpreek, en weet niet wat: 'k heb altoos<br />

moeten lagchen om onze Oosterfche dichters, wan­<br />

neer zij van eenen fmoorlijk verliefden plagten te<br />

zeggen: „ zijn ligchaam werpt geene fchaduw meer<br />

van zig;- ach, Morits! haast zal ik die groot-<br />

fpraak waarmaaken - neen, ik wil weder naar mijnen<br />

ouden vader, die mogelijk eiken morgen de kracht-<br />

iooze armen naar de zon uitftrekt, e n zijnen zoon<br />

van den Hemel terug eischt.<br />

MORITS.<br />

Wel, wie had ooit gedacht, dat Omar op mijn<br />

zuster ftompneusjen zo verzot zou geraakt zijn 1 wees<br />

gerust, Heffte vriend ! ik zal Netje fpreeken.<br />

Wilt gij?<br />

OMAR.<br />

MORITS.<br />

Nu, dat fpreekt immers van zelf!<br />

OMAR.<br />

Maar haar niet te overreden !<br />

® MORITS.


50 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

MORITS.<br />

Neen toch niet! laat mij flechts begaan: waarach.<br />

tig Omar ! ik moet lagchen : het begin was zo treu­<br />

rig, dat ik voor het minst een zelfmoord verwachtte,<br />

en eindelijk, van nabij gezien, is het niets dan de<br />

gunst van een meisjen; het wispeltuuriglte ding op<br />

den aardbodem!<br />

Zo als gij het neemt.<br />

OMAR.<br />

MORITS.<br />

En gij het , binnen kort of lang, neemen zult:<br />

(Hijfchudt hem bij de hand.') Frisch op! wees vrolijk!<br />

kan het bezit mijner zusters u gelukkig maaken, zo<br />

fchenk ik ze u beiden, en de oude Tante daarenboven.<br />

OMAR.<br />

Is Netje de mijne, zo ben ik de gelukkigfte der<br />

ftervelingen. (Zij vertrekken, doch worden door Karg<br />

wederhoudend)<br />

Z E S T I E N D E T O O N E E L .<br />

De voorigen. KARG, met een papier in de<br />

hand.<br />

KARG, met drift.<br />

O, maar één oogenblik Mijnheer ! maar één<br />

oogenblik!<br />

MORITS.<br />

Wat is er van uw' dienst?<br />

KARG,


TOONE ELSPEL. $ 1<br />

KAK d<br />

Ik ben zelf geheel tot uwen dienst: hier is het<br />

klaagdicht, Mijnheer! — het klaagdicht! gij hebt<br />

immers den kater van Mejuffrouw uwe zuster wel ge­<br />

kend? nu deeze is onder de Harren verplaatst! —<br />

zie hier zijn' geloofsbriel!<br />

MORITS, tegen Omar.<br />

Wat wil het mensch hebben ?<br />

KARG.<br />

Een' dukaat wil ik hebben, dien Mejuffrouw uwe<br />

zuster mij beloofd heeft; en ik fchenk haar wel ne­<br />

gen-en-negentig dukaaten in de plaats; want ditklaag-<br />

dicht, Mijnheer! ... het fiaagde mij! zeg ik u; het<br />

flaagde mij! honderd dukaaten is het onder de broe­<br />

ders waard'! ik zal het voorleezen; hoor. (Hij fchraapt<br />

zijn keel uit.)<br />

MORITS, hem geld geevende.<br />

Daar mijn vriend ! doch met beding dat gij mij<br />

niets voorleest. (Hij gaat met Omar den tuin in.)<br />

ZEVENTIENDE TOONEEL.<br />

KARG.<br />

Gehoorzaame dienaar ! (de dukaat beziende.) een<br />

fchoone gerande dukaat! maar niets voorleezen ! —<br />

neen, Mijnheer! dit onuitfpreekelijk genoegen ver­<br />

koopt een dichter voor alle de Ichatten van Pluto<br />

niet: voorleezen moet ik het; aan wien. dat ver-<br />

fcheelt mij niet; en wil volfhekt niemand mij hoo-<br />

D 2 n. ,,,


52 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

ren, zo hoort gij, vogelen des wouds! gij bronnen<br />

en boomen 1 (Rond ziende.) Ha! ginds zie ik een'<br />

herder zijne kudde drijven: t' fa lustig, Karg ! fchie-<br />

lijk naar hem toe! dat hij uw klaagdicht hoore, en<br />

dat zijn fluit verftomme !<br />

Sinds van het eerfle ledrijf.<br />

T W E E -


TOONEELSPEL. 53<br />

TWEEDE BEDRIJF.<br />

EERSTE TOONEEL.<br />

KETJE; zij zit nevens het beeld van Diana;<br />

naast haar op den grond ftaat een korf-<br />

jen met roozen gevuld, van welke zij<br />

zingende een' krans vlecht; van verre<br />

Jlaat Omar haar te befpieden.<br />

Nooit is 't huwlijk zo gelukkig,<br />

Meisjen ! of gij loopt gevaar;<br />

Zelfs de beste mannen volgen<br />

Doorgaands hunne grillen naar.<br />

Volgen? neen: zij gallopeeren ! daar is geen hou-<br />

den, geen binden aan: zij doen het geen hun goed­<br />

dunkt, en het haft begeert.<br />

(Zij zingt weder.)<br />

Sla de zottin doch met roeden ,<br />

Die het dwaaze ftuk beging,<br />

Zig, haar leven lang, te kluiftreu<br />

Door den gouden huwlijksring.<br />

(Zij neuriet en bromt in zig zelve, terwijl zij dan op<br />

haaren arbeid, dan op het ledige korf jen ziet.)<br />

Ik heb geen roozen genoeg geplukt: het zij zo<br />

Diaua moet het zo voor lief neemen.<br />

D 3 (Omar %


S4 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

(Omar deeze woorden naauwlijks gehoord hebbende,<br />

vertrekt. Netje vervolgt met zingen.)<br />

De bruigom zegt: „ kom zoete lam! "<br />

Maar: „ wijf, kom hier I" zo fpreekt de man.<br />

'k Wil daarom nimmer zijn gcvixên ,<br />

Neen I neen! neen! neen, neen! neen!<br />

Text en verklaaring, ipfe fecit: het vers is wel<br />

juist niet fchoon, maar 't is toch waar.<br />

(Omar is ondertusfchen, zonder gezien te worden, uit<br />

den tuin teruggekomen, en vult, ongemerkt, het korf­<br />

den met roozen, die hij medegebragt heeft, waarna hij<br />

Jlil weder wegfluipt — Netje herhaalt de laatjle<br />

regels.)<br />

'k Wil daarom nimmer, enz.<br />

(Zij ziet toevallig naar het korf jen en fpringt terug.)<br />

Ach ! wat is dat? ik wed, dit heeft geen getrouwd<br />

mm gedaan : maar het is toch aartig ! (Zij ziet<br />

in 't rond.) Geen levendige ziel ! gewis is de eene of<br />

andere Boschgod op mij verliefd: o zulke minnaars<br />

moet men vasthouden; men kan ze tot alles gebrui­<br />

ken. (Zij werpt een' kitsch in de lucht.) Mijnheer de<br />

BoschgoJ! ik bedank u voor deeze aartige welle­<br />

vendheid. (Zij begint de roozen te vlechten , en<br />

neuriet.)<br />

TWEE-


T O O N E E L S P E L . %%<br />

TWEEDE TOONEEL.<br />

NETJE, MORITS.<br />

MORITJ.<br />

luster Netje! 't is mij lief dat ik u alleen vind.<br />

Ik ben niet alleen.<br />

Wie is dan bij u?<br />

Mijn minnaar.<br />

NETJE.<br />

MORITS,<br />

NETJE.<br />

MORITS, al lagchentle omziende.<br />

Waarfchijnelijk een onligcbaamlijk wezen?<br />

Geraaden.<br />

NETJE,<br />

MORITS.<br />

Lieveling van Goden en menfehen ! maar ftel voor<br />

een oogenblik de geesten eens aan een zijde; wij<br />

moeten van aardfche dingen met elkander wat<br />

fpreeken.<br />

Laat hooren.<br />

NETJE.<br />

MORITS.<br />

Een minnaar met vleesch en been is immers wel<br />

zo goed als een onzichtbaar wezen?<br />

NETJE.<br />

Dat's de vraag.<br />

MORITS.<br />

, G«ene kan u omhelzen, en dat kan deeze niet.<br />

D 4 METJJZ.


5


T O O N E E L S P E L . 5 7<br />

MORITS.<br />

Neen, mijn fchat! gij mogt mij weder naar de oude<br />

laiue verwijzen.<br />

NETJE.<br />

Nu, dan zeg ik u dat deeze foort van honger mij<br />

niet aangrijpen zal: ik zie zo raenig een, die demaig<br />

overladen heeft.<br />

MORITS.<br />

Grillen! wat zult gij beginnen, wanneer de herf?t<br />

voorbij is en niemand de overrijpe vruchten begeert ?<br />

wanneer gij de wereld en u zelve tot last, al kug-<br />

chende, zult omdwaalen: bij de lïuronen huwen de<br />

oude wijven hunne Vorlten ; bij de Marfanen hcer-<br />

fchen zij; en laas! men vindt zelfs een volk, het<br />

welk niemand voor Koning erkent dan eene oude<br />

vrijfter: maar bij de Europcërs, lieffte Zuster! is<br />

.'ene oude vrijfter gelijk etn oude brief, die wel<br />

jefchrevSn, maar niet afgezonden is.<br />

KETJ E.<br />

Wel nu; wat kan u dat fchcelcn? hij is immers<br />

aan u nietgeaddresjeerdl<br />

MORITS.<br />

Een bloem, die aan den fteel verwelkt.<br />

N E T J E.<br />

Gij behoeft die immers niet te plukken'?<br />

MORITS.<br />

Een boom vol bladen, maar zonder vruchten.<br />

D 5 NETJE,


58 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

NETJE.<br />

Verkwik u bij eenen anderen.<br />

MORITS.<br />

Een huis door niemand bewoond, wijl er de ou.<br />

derdom in fpookt.<br />

NETJE.<br />

Mijnheer , Broeder ! gij put al uwe fchrander-<br />

faeid uit.<br />

MORITS.<br />

En gij mijn geduld: kort en goed, meisjen ! gij<br />

zijt voor het huwelijk gefchapen; dit is uwe eenigfte<br />

beftemming: een oude vrijer kan de wereld nog op<br />

duizenderleie wijzen van nut zijn ; maar eene oude<br />

vrijfter ontfteelt haaren evennaasten eiken brok dat<br />

zij in den mond fteekt, terwijl zij in alles het on­<br />

kruid evenaart, behalven in vruchtbaarheid.<br />

NETJE.<br />

Pha ! hoe vliegt dat op ! — maar mijn vernuftige<br />

Heer Broeder ! die u zo veel over het welzijn uwer<br />

zusters bekommert, ëéne hoofdzaak vergeet gij.<br />

En die is?<br />

MORITS.<br />

NETJE.<br />

Een meisjen moet niet eer trouwen, als: ten eer-<br />

ften: voor zij er lust toe heeft; en ten tweeden:<br />

voor er iemand is die haar hebben wil.<br />

MORITS.<br />

Dit laatfle is voor deeze keer uw geval niet.<br />

NETJE.


T O O N E E L S P E L . 5£><br />

NETJE.<br />

Niet? o fchielijk! mijne nieuwsgierigheid barst in<br />

volle vlam uit: wie ftaat er toch zo teèrhaitigen<br />

eerbiedig naar deeze kleine witte hand?<br />

MORITS.<br />

Een man met een vlekloos hart, brandend voor<br />

de liefde, heet voor de vriendfehap, warm voor de<br />

deugd , week voor het medelijden , fchoon als de<br />

lente , weldaadig als de herfst, zachtzinnig als een<br />

kind , en verftandig als een grijsaart.<br />

NETJE.<br />

Met één woord — een god!<br />

MORITS.<br />

Met één woord — Omar !<br />

Omar!<br />

NETJE , bedeesd.<br />

MORITS, haar nabeotzende.<br />

Omar ! — ja Omar! gij fpreekt zijn' naam uit als of<br />

gij een' beter' man wist.<br />

NETJE.<br />

Neen, Omar is mij te verftandig.<br />

Een wonderlijk gebrek.<br />

MORITS.<br />

NETJE.<br />

Als ik tog trouwen moet, zo geef mij een'man,<br />

hoe dommer hoe liever, met wien ik naar mijnen<br />

zin kan omfpringen , die mij nooit met een maar<br />

lastig valt; die, als ik hem zeg: deeze a is een b,<br />

mij,


6o B R O E D E R M O R I T S ,<br />

mij, zeer ootmoedig, zijn b nazegt; die, als ik gril­<br />

len heb , mij fchoon vindt ; en bekoorelijk, als ik<br />

meesmuil; die mijne minnaars vriendelijk voor de<br />

deur ontvangt, en mijne kinderen wiegt.<br />

MORITS.<br />

AI fpots genoeg! wist ik dat gij dacht gelijk gij<br />

fpreekt, ik ware in Raat u aan onzen fchrijver Karg<br />

te koppelen.<br />

NETJE.<br />

Dat zou er beter naar gelijken: de vrouw eens<br />

fchrijvers heeft het zo kwaad niet, zo zij nu en dan<br />

maar eens de goedheid heeft, om de vruchten van<br />

den geest haars gemaals te prijzen, kan zij doen en<br />

laaten wat zij wil, en het hart goeddunkt — maar<br />

neen! vrijheid! edele vrijheid! u wijde ik mijne<br />

dagen ! de ijzeren ketens zijn, met bloemen omwon­<br />

den, zekerlijk wel zeer fchoon, wanneer men ze van<br />

buiten beziet, maar zij die ze draagt gevoelt hunnen<br />

last, en eerlang vei welken de bloemen. (Zij heeft<br />

intusfchcn haaren bloemenkrans voltooid.') Diana! kuis-<br />

fche Diana! ontvang de gelofte uwer dienaaresfe! maak<br />

mij ongevoelig als een' Reen, en koud als de maan,<br />

die uwen fchedel fiert! (Dit zeggende, omwindt zij<br />

het beeld van Diana met den krans.)<br />

MORITS.<br />

Gij zijt een zottin! en dit moogt gij mijnenthalve<br />

altoos blijven, zo maar uwe zotheid niet fchadelijk<br />

ware: ik moet haar duur betaalen! zij kost mij eenen<br />

vriend —.


T O O N E E L S P E L . 6 l<br />

vriend — ik had er flechts één'; deeze verlaat mij;<br />

deszelfs plaats wordt ledig in mijn hart, en wie kan<br />

dezelve vervullen?<br />

NETJE.<br />

Waarom ledig? liefde en vriendfchap worden door<br />

de fcheiding nog warmer.<br />

MORITS.<br />

Een verwijderd vriend is een afgeflorven vriend.<br />

NETJE.<br />

Ook wil ik u in vertrouwen zeggen, dat gij, zo<br />

dit uwe eenigfte bekommering is, zoer gerust kunt<br />

zijn: Omar zal niet vertrekken.<br />

Niet ? ik zeg u hij zal.<br />

• MORITS.<br />

NETJE.<br />

En ik zeg u hij zal niet: hij is verliefd.<br />

Daarom juist.<br />

MORITS.<br />

NETJE.<br />

Juist daarom niet: konden de verliefden vertrek-<br />

ken, er waren i» de wereld gewis zo veele ongeluk-<br />

kigen niet.<br />

MORITS.<br />

Gij kent hem niet : nog voor weinige minuten<br />

heeft bij mij zijn voorneemen geopenbaard.<br />

NETJE.<br />

Dat moest ik beter weeten : al hadd' hij zijne koffer<br />

gepakt, al ftond' hij zelfs reeds met den eenen voet<br />

in


6z B R O E D E R M O R I T S ,<br />

in het fchip, zo zeg ik: (teerhartig.') Omar! — aan-<br />

llonds trekt hij den voet terug.<br />

Kwaadaartig genacht!<br />

MORITS.<br />

KETJE.<br />

Wei zo! is het dan zo kwaad dat men zijne wa­<br />

pens kent en gebruikt?<br />

MORITS.<br />

Ik wenschte dat Omar ons hadde beluisterd ! — hij<br />

moest u haaten.<br />

KETJE.<br />

Paperlapap ! — maar laat ons van wat anders praa-<br />

ten : ginds komt de Heer van Moll om u te por-<br />

traiteeren.<br />

MORITS.<br />

Ik weet waarlijk niet of het wel noodig zal zijn;<br />

want gaat Omar heen, dan ga ik mede.<br />

KETJE, met een fchertzende deftigheid.<br />

Om eens ajs Orestes en Pylades in de gefchie-<br />

denis te fchitteren.<br />

DERDE TOONEEL.<br />

De voorigen, WILLEM VAK MOLL.<br />

(Na wederzijds elkander gegroet te hebben.)<br />

KETJE.<br />

Vergeef eene uwer oude vriendinnen haare fioutheid<br />

Mijnheer van Moll! mijn broeder wilde zig gaarne<br />

laaten portraiteersn, en ik was zo vry . . .<br />

W I L.


T O O N E E L S P E L . 6%<br />

WILLEM.<br />

Zonder complimenten : ik doe het zeer gaarne.<br />

NETJE ; levendig.<br />

Een tafeU een glas water, (Tet zijde.) en Juultje,<br />

(Overluid.) zullen op het oogenblik hier zijn. (Zij<br />

vertrekt.)<br />

VIERDE TOONEEL.<br />

MOEITS, WILLEM.<br />

MORITS.<br />

Vooraf, lieve man! — want uwe phyfiognomie<br />

ftaat mij zeer wel aan — moet ik u iet zeggen: ik<br />

ben een vijand van alle nietsbeduidende uiterlijkhe­<br />

den; van alle zogenaamde welleevendheid, die ledige<br />

harsfeas uitvonden, en zotten naaapten; hieronder<br />

behoort ook die wonderlijke gewoonte, van iemand<br />

in de derde perfoon aantefpreeken; ik kan dat ver-<br />

wenschte gemijnheer niet uitftaan; neem het mij der­<br />

hal ven ten goede, wanneer ik zulks nalaat; het is<br />

niet kwaad gemeend.<br />

WILLEM.<br />

Spreek zo als 't u belieft, Mijnheer! wanneer uw<br />

omgang mij behaagt, zal ik u veelligt even gemeen­<br />

zaam behandelen.<br />

MORITS..<br />

Braaf! dat is hartetaal: zo hoor ik het gaarne :<br />

nu moet ik nog iet verzoeken; en dat is, mij den<br />

prijs van uwen arbeid te zeggen.<br />

WIL-


T O Ö N E E L S P E L . 6?<br />

ttunften nog in de wieg liggen : hij heeft den droes<br />

van coloriet, houding, kleeding , enz. als<br />

hij flechts een beeldjen heeft , het welk hem de<br />

trekken zijns vriends in de gedachten brengt, is hij<br />

te vreden.<br />

V IJ FD E TOONEEL.<br />

De voorigen. OMAR, die eene tafel en een glas water<br />

Als 't Mijnheer gelieft?<br />

binnen brengt.<br />

WILLEM.<br />

MORITS.<br />

Wijs mij een plaats aan, en zet of draai mij, gelijk<br />

gij mij hebben wilt.<br />

WILLEM.<br />

Op gintfche bank.<br />

MORITS : hij zet zig op de bank; Willem<br />

plaatst zig tegen over hem aan de<br />

tafel, en krijgt zijn fchildtrtuig<br />

voor den dag.<br />

OMAR, zacht, tegen Morits.<br />

Gij fpraakt met Netjen?<br />

Ja.<br />

En mijn hoop?<br />

MORITS.<br />

OMAR.<br />

MORITS.<br />

I» op het ftuifzand van een vrouwenhart gebouwd-<br />

^ OMAR.


66 B R O E D E R M O R I T S\.<br />

Ach! dat dacht ik wel.<br />

OMAR.<br />

W I L L E Mi<br />

Het hoofd een weinig meer rechts z o ­<br />

niet ftijf, niet ernftig — 't zal mij aangenaam zijn r<br />

als Mijnheer zig met iemand onderhoudt.<br />

MORITS.<br />

Zet u hier nevens mij , Omar! wij zullen over<br />

uwen vader fpreeken. (Omar gaat naast hem zitten 7<br />

Zij praaten zacht, terwijl Willem Jchildert.)<br />

ZESDE T O O N E E L .<br />

De voorigen. STIERENBOCK, KARG: zij komen<br />

eene der zijdeuren uit, en blijven voor op<br />

het tooneel jlaan.<br />

KARG.<br />

u we Excellentie zij zo goed, ginds heen het oog-<br />

te wenden: daar zit hij op die bank.<br />

Wie van beiden?<br />

STIERENBOCK, door een vergroot­<br />

KARG.<br />

glas ziende.<br />

Die, in den grijzen rok: hij draagt nooit een an­<br />

der kleed.<br />

En die naast hem zit?<br />

Is zijn bediende.<br />

STIERENBOCK.<br />

KARG.


T O O N E E L S P E L . 6 ?<br />

STIER ENBOCFC.<br />

Zijn bediende ! (Hij lacht.) Een allerliefst debut,<br />

dat mij den man op het eerde gezicht charakterifeert!<br />

KARG.<br />

Een Arabier, dien hij uit Egypten medebragt.<br />

STIERENBOCK.<br />

Nog beter ! — dus niet eens van een vernuftig<br />

menfehen-ras — kijk , kijk daar fiaat hij den arm<br />

om zijn' bals: men zou fchier gelooven, dat zwart­<br />

bruine monfhr ware eene Socratifche liefde.<br />

KARG.<br />

s<br />

O! het hoofd van deezen man is zo vol wonderlijke<br />

grillen, als hst hoofd van uwe Excellentie vol poe-<br />

derftofjens; en ik twijfel zeer, of de welleevende<br />

hoveling zig met zulk een' ruwen zoon vandeNatuur<br />

wel verdragen zal.<br />

STIERENBOCK.<br />

Wees daar niet bang voor; ik weet mij naar alles<br />

te voegen ; des noods allerlei masquen voor het<br />

gezicht te houden ; ja , al kroop mij een tor het<br />

eene neusgat in, en het andere weder uit, zo ver­<br />

zeker ik u, dat ik er mijn' neus zelfs niet eens van<br />

zou optrekken : ik zeide u zo even , dat het ebbe in<br />

mijne finantiën is ; een rijk huwelijk alleen kan er<br />

den vloed weder inbrengen; al ging er ook al den<br />

trots mijner oude dappere voorvaderen mede om een<br />

luchtjen.<br />

E 2 KARG.


68 B R O E D E R M O R I T S .<br />

K A R G .<br />

O fchoon! fchoon ! (Hij haalt een memorieboek]'en<br />

uit zijn' zak, enfchrijft.)<br />

Wat doet gij?<br />

STIEREN BOCK.<br />

KARG.<br />

Ik fchrijf die fraaje gelijkenis op, om er in een<br />

mijner nieuwfte fchriften gebruik van te maaken.<br />

STIERENBOCK.<br />

Ik heb daarom befioten, wat er het Hof en de<br />

ftad ook van mogen zeggen, de zustér van deezen<br />

man mijne hand te bieden: ik weet een voortreffelijk<br />

middel om de fpotters den mond te ftoppen: ik zal<br />

naamlijk de eerfte zijn, die over mijn huwlijk rail­<br />

leert; en maakt mijne aanftaande Burgervrouw aan<br />

het Hof eene bêtife, zal ik de glimplagchende jonkers<br />

met eenige dukaaten om de ooren rammelen. Cela<br />

mettra les rieurs de mm cêté,<br />

KARG.<br />

Geeft de milde broeder haar flechts de helft zg-<br />

ner diamanten tot een bruidlchat, zo kan hij de ge­<br />

meende boerin in eene Vorftin herfcheppen.<br />

STIERENBOCK.<br />

Hij is verduiveld rijk, zegt men; des te beter?<br />

goud is 't verfoelifel, dat men onder de eer moet leg­<br />

gen , om haar eenigzins te doen gelden.<br />

KARG.<br />

O fchoon! fchoon! (Hijfchrijft weder.)<br />

STI&»


ZOONEELSPEL; 69<br />

STIERENBOCK.<br />

Ten einde echter deeze wonderlijke ffiap niet te<br />

vergeefs gedaan worde, diende ik te weeten hoe ik<br />

mij best, ten opzichte van dit mensen, gedraagen<br />

moet; wees derbalven zo goed, mijn vriend ! en<br />

onderricht mij, eer wij verdergaan, een weinig van<br />

zijne wijze van denken, fpreeken , en handelen;<br />

van zijne grillen en domheden; in 't kort, verraad<br />

mij de zwakke zijde der vesting: buiten de twee Louis<br />

d'or, die ik u voor het Bruiloftsdicht beloofd heb,<br />

kunt gij op mijn volle erkentenis — op mijne proteüie<br />

ftaat maaken.<br />

KARG.<br />

Uwe Excellentie heeft over mijn hoofd en tong<br />

flechts te beveelen : charakters te fchetfen, verfta ik<br />

trots Epitletes en la Btuycre: een der hoofd-charakters<br />

deezes wonderlijken mans is zijn vast geloof aan de<br />

gelijkheid aller Handen: een Graaf, met verlof van<br />

uwe Excellentie, en een handwerker, met eerbied<br />

gezegd, acht hij gelijk, en niet zelden de laatfte nog<br />

iet meer : eens drukte hij zig in mijn bijzijn dus<br />

uit: ,, een kruisbeziën - bosch ware hem liever, dan<br />

„ eene verdorde tak op eenen honderdjaarigen eik."<br />

STIERENBOCK, een fnuifjen neemenie.<br />

Ik ken deeze elendige grondbeginzels, welke de<br />

vrijheid der drukpers fn de wereld verfpreid heeft: zij<br />

zijn het gewoone ftokpaardvan alle burgerlijke fchrij-<br />

vers: die honden blaffen de maane aan, en zouden ze<br />

&wn naar beneden fcheuren — Nu verder.<br />

E 3 KARG.


?o BROEDER MORITS,<br />

K A R G.<br />

Uit dit begrip rpruiten «Jte de anderen voord: hij<br />

is een gezworen vijand van alle de in de menschlijke<br />

zamenleeving zo wèl ingevoerde gebruiken: jij! jij!<br />

zo noemt hij den Vorst, en den boer: wanneer het<br />

hem lust, gaat hij zitten , en laat zijne gasten liaan;<br />

men zal den hoed voor hem afneemen, en hij den<br />

zijnen ophouden; men zal hem willen fpreeken, en<br />

hij zal met koite woorden zeggen , dat men hem<br />

alleen moet laaten.<br />

STIERENBOCK.<br />

Ik weet genoeg: laaten wij nu maar naar hem toe­<br />

gaan, en maak hem mijnen Rand en naam bekend!<br />

(Zij gaan naar Morits.)<br />

KARG,<br />

Mijnheer Eldingen ! ik heb de eer, u zijne Excel­<br />

lentie, den Heer Graaf Eugenius van Stierenbock,<br />

Erfheer van Goldbach en Lummerdingen, zijn door­<br />

luchtigheids welbeminden Kamerheer, Prefident van de<br />

Akademte der Wetenfchappen , medelid des Oeconomi-<br />

fchen taks, en veifcheideneanderegenootfehnppen...<br />

STIERENBOCK.<br />

Waartoe dient die lofzang, lieve man? ware ik ooit<br />

trots op titelen? — Mijnheer! ik ben, in 't kort<br />

gezegd, Graaf Stierenbock, wie'n alles, wat hij van<br />

u zag en hoorde, wenfehen deed om kennis met u<br />

te maaken en veelligt — uwe vriendfehap te ge­<br />

winnen. <br />

MO-


T Ü O N E E L S P E t . 71<br />

MORITS, zig een weinig na hem toekee-<br />

rende, doch zonder optszien.<br />

Zeer verpligt: mijn vriendfchap is weinig , en<br />

mijn kennis in het geheel niets waardig.<br />

STIERENBOCK.<br />

Altoos was de befcheidenheid de gezellin vanwaare<br />

verdienften.<br />

MORITS.<br />

Even gelijk het koper altoos eenig goud met zig<br />

voert, zo vindt men ook overal veele ondeugden<br />

met eenige deugden vermengd.<br />

STIERENBOCK.<br />

Voortreffelijk gedacht en gezegd : het eerfte oogen­<br />

blik onzer kennis overtuigt mij, dat de geheime trek<br />

mijns harten mij niet bedrogen heeft — doch — wat<br />

zult gij van mijn eigenbelang denken — wanneer ik<br />

u zo aanftonds vrijmoedig beken., dat nog een ander<br />

oogmerk mij herwaarts voert.<br />

Dit vermoedde ik wel.<br />

MORITS.<br />

STIERENBOCK.<br />

Vermoeddet gij wel! hoe zo?<br />

MORITS.<br />

Slechts eigenbelang bindt menfehen aan menfehen.<br />

STIERENBOCK.<br />

Waar blijven dan achting, vriendfchap en liefde?<br />

MORITS.<br />

Deezeu hangen allen van het eigenbelang af.<br />

L' 4 STIE-


72 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

S T I E R E N B O C K .<br />

Ja , wanneer gij het zo neemen wilt, en des te<br />

eerder durve ik u het geheim mijns harten ontdek­<br />

ken , waarvan het geluk mijns levens afhangt — zo<br />

het u niet ongelegen kwame , wilde ik u gaarne eens<br />

een oogenblik alleen fpreeken.<br />

M O R I T S .<br />

Sedert ik geen koopman meer ben, heb ik voor<br />

niemand op de geheele wereld iet geheims.<br />

S T I E R E N B O C K ,<br />

Maar ik heb iet, dat voor deezeHeeren een geheim is.<br />

M O R I T S .<br />

Dan moet ik u verzoeken, mij hetzelve op een andermaal<br />

medetedeelen !<br />

S T I E R E N B O C K .<br />

Ja — ja _ ik — mijn dienst — de neiging van<br />

den Vorst, die zig zo zeer aan mijn gezelfchap ge­<br />

wend heeft, vergunnen mij zo weinig, mijnen tijd<br />

doortebrengen , daar waar mijn hart mij roept —<br />

gij wilt het? het zij zo ! — er huisvest in mijne ziel<br />

geen gedachte, welke het daglicht fchuwen moetj<br />

en buiten dien zal het tog in het kort geen geheim<br />

meer zijn ; doch — wanneer het hart te vol is ,<br />

weigert de tong haaren dienst; 't is derhalven uwe<br />

beurt, vriend Karg !<br />

K A R G , Hit eenige keeren zijn keel uit-<br />

gefchraapt te hebben.<br />

Blode en befchroomd zou ik optreeden in deeze<br />

hoog-


T O O N E E L S P E L . 73<br />

hoog- aanzienlijke vergadering, zo het gewigt mij­<br />

ner rede, zonder eenige pronk of praal voorgedra­<br />

gen , mij geen borg bleeve voor de goedkeuring<br />

mijner hoorderen; welk oor kan de liefde zijn hoor-<br />

kracht , welk hart haar zijne voelkracht ontzeggen J<br />

mij verftaat niet alleen de mikrokosmos, tot wien<br />

ik fpreek; mij verftaat elke boom, elke grashalm,<br />

elke tjilpende vogel in de lucht, elkwormtjen, dat<br />

zig wellustig in het ftof kromt.<br />

STIERENBOCK.<br />

Hou den mond! gij zijt een gek ! — Mijnheer El-<br />

dingen ! zonder voorrede — want ik heb het, voor<br />

een' hoveling lastig, gebrek, dat het hart mij altoos<br />

op de lippen ligt — ik bemin uwe zuster, en wilde<br />

haar tot mijne vrouw hebben.<br />

MORITS.<br />

Mijn zuster! wie van beiden?<br />

Wie is het?<br />

Juultje.<br />

Juultje.<br />

STIERENBOCK: hij keert zig verlegen<br />

fchielijk naar Karg, en zegt Jlii.<br />

KARG, ftil,<br />

STIERENBOCK: hard cp.<br />

(Willem laat de grootfte onrust blijken : hij veegt uit<br />

wat hij begonnen heeft , begint weder , veegt het<br />

weder Uit.")<br />

MORITS.<br />

Het Haat aan mijne zuster om te kiezen: tot baar<br />

E 5 had


74 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

had gij u moeten wenden: in zaaken van het hart zal<br />

ik mij nimmer aanmaatigen een meisjen de wet voor­<br />

telen rij ven.<br />

STIERENBOCK.<br />

Zo moest mij een rechtfehapen man antwoorden;<br />

dit kon ik reeds vooruit opmaaken : ook ben ik hier<br />

niet gekomen, om de hand der zuster van den broe­<br />

der te verzoeken; maaralleen om u te bewegen, mij<br />

in mijn voorneemen eenigermaate behulpzaam te zijn,<br />

flechts de tolk mijner gevoelens te weezen , want<br />

in het bijzijn uwer beminnenswaardige zuster, zou­<br />

den flechts mijne oogen fpreeken, en mijn mond zou<br />

verftommen.<br />

MORITS.<br />

Dit wil zeggen dat ik Juultje zal voorbereiden.<br />

Juist.<br />

STIERENBOCK.<br />

MORITS.<br />

Dat wil ik wel doen.<br />

STIERENBOCK.<br />

Mijn rust is in uwe handen : reeds jaaren lang<br />

heeft mij deeze verborgen drift verteerd: gij weet,<br />

beste Eldingen ! dat niets ter wereld meer van<br />

ijdele omftandigheden afhangt, dan de wenfehen van<br />

ons hart.<br />

Dat weet ik.<br />

MORITS.<br />

STIERENBOCK.<br />

Mijn rang, mijn ftand , mijne familie, de Vorst<br />

zelfs,


T O O N E E L S P E L . 7 S<br />

gel fis, alles heeft mij teruggehouden: men heeftop<br />

allerhande wijs getracht mij van mijn Voorneemen af-<br />

tebrengeh ; men heeft mij bcfpot, gebeden , be-<br />

dreiqd — vergeefs! in eiken ftrijd met mij zeiven,<br />

zegevierde de liefde.<br />

WILLEM, die zig' niet langer<br />

kan bedwingen.<br />

Mag ik vrangen, Mijnheer Stierenbock! hoe, en<br />

waar gij de juffer hebt leeren kennen ?<br />

STIERENBOCK, hem van liet hoofd tot de<br />

voeten bejehouwende.<br />

Bijna zou ik antwoorden: ,, gij moogt niet vraa-<br />

„gen;" maar ik ben te vrolijk om de paaien der wel-<br />

ieevendheid te buiten gaan: flechts onder het wande­<br />

len en in de kerk heb ik dat engelachtig meisjen ge­<br />

zien ! en o, om haar te beminnen, moet men haar<br />

flechts zien !<br />

WILLE M.<br />

Daar heht gij gelijk in, (zig herft ellende, doch een<br />

weinig ftekelack-ig.) niet waar ,• uit haare zwarte<br />

oogen draalt een vuur . . .<br />

STIERENBOCK.<br />

O haare oogen ! zo zwart als een raavenveder in<br />

de draaien der zon.<br />

Zij heeft blaauwe oogen.<br />

K A R G , hem aanftootende.<br />

STIER EN30CK.<br />

Zo fchijnt het van verre; kemt men haar echter<br />

na.


75 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

nader bij, zo gelijken zij de violen en koornbJoemen.<br />

W I L L E M .<br />

En haar lang goudgeel hair ....<br />

STIERENBOCK.<br />

Als het golvend langs haaren boezem flattert, ftel<br />

ik mij altoos het fchoone meisjen voor, waarvan<br />

Tacitus gewaagt, de bevallige Bisfula . . . .<br />

K A R o, hem weder aanjlotende.<br />

Haar hair is aschkleurig.<br />

STIERENBOE K.<br />

De kunst heeft zekerlijk wel dit goudgeel hair na­<br />

gebootst, maar ook zonder geele poeder, welke de<br />

mode uitvondt , zouden haare aschkleurige lokken<br />

mannenharten verftrikken.<br />

WILLEM.<br />

En haare fraaje talie. . . .<br />

STIERENBOCK, bemerkende dat men den<br />

fpot met hem drijft.<br />

Waartoe die optelling van alle haare bekoorlijkhe­<br />

den , die zig flechts gevoelen — niet befchrijven laa­<br />

ten. (Tegen Willem op een Jiekelachtigen toon.') Gij ver­<br />

gist u geheel, Mijnheer de Asfesfor! hoe ligt kon<br />

•dit verzuim in uw fchildery uwen arbeid, uwen roem<br />

£n uwe inkomjlen nadeel toebrengen.<br />

WILLEM.<br />

Wat wilt gij daarmede zeggen ?<br />

STIE-


T O O N E E L S F E L . 77<br />

STIERENBOCK.<br />

O , niets ter wereld! ik weet dat de verheven<br />

geest van den Heere van Moli fpot met die dwaasheid<br />

des vooroordeels, welke een' Edelman verbiedt eene<br />

burgerlijke handteering te drijven, en zig daarvoor<br />

te laaten betaalen.<br />

W I L L E M .<br />

'T is waar, ik fpot er mede.<br />

STIERENBOCK.<br />

Ook weet ik zeer wel dat de Heer Asfesfor van<br />

Moll een' post bekleedt, die hem rijk lijk het on­<br />

derhoud verfchaft; maar wie kan het hem ten kwaa-<br />

de duiden, dat hij een' fchat zoekt bijeen te fchraa.<br />

pen , ten einde , wanneer hij zig blind geschil­<br />

derd zal hebben, het hem niet gaan moge, als Beli-<br />

farius. (Hij lacht.)<br />

Graaf . . . .<br />

WILLEM.<br />

STIERENBOCK.<br />

Niet verder: ieder mensch handelt naar zijne be­<br />

grippen, en die geenen zijn de besten, welke zqn<br />

innerlijk geluk bevorderen, zonder zig aan het oor­<br />

deel der wereld te iiooren — Vaarwel, liefde El-<br />

dingen ! moet ik herhaalen, dat de rust mijns le­<br />

vens in uwe handen is? deez«n nademiddag zie ik u<br />

weder — om u — verrukkende gedachte ! — mo­<br />

gelijk, als broeder aan mijn hart te drukken. (Hij<br />

maakt een kleine buiging, en vertrekt.)<br />

KARG.,


78 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

KARG, hem aan de flip van zijnen rok<br />

vasthoudende.<br />

Uwe Excellentie ! nog één woord.<br />

Maar fchielijk.<br />

STIERENBOCK.<br />

KARG.<br />

Zoude uw Excellentie mij, op afflag der twee<br />

Louis d'or, niet een'daalder willen geeven ?<br />

STIEREN BOCK.<br />

Ik heb niet dan goud geld bij mij.<br />

(Hij vertrekt; Karg fchudt het hoofd en volgt hem.)<br />

ZEVENDE TOONEEL.<br />

MORITS, WILLEM VAN MOLL, OMAR.<br />

(Een oogenblik zwijgens, Willem tracht vruchtloos<br />

zijne gemoedsbeweeging te verbergen.)<br />

G ij hebt u geërgerd?<br />

MORITS.<br />

WILLEM.<br />

Ik had mij niet moeten ergeren.<br />

MORITS.<br />

Neen waarlijk; het wns de moeite niet waard':<br />

maar weet gij ook waar over gij u geërgerd hebt ?<br />

WILLEM.<br />

Over zijn valsch gezicht, zijn fchimplagchen, over<br />

zijnen giftigen toon, zijne Hekelachtige wijze van<br />

ipreeken. . .<br />

MO-


T O O N E E L S P E L , 79<br />

MORITS.<br />

Neem het mij niet kwalijk, mijn fchat! gijergerdet<br />

H, om dat hij byna gelijk had.<br />

Had hij gelijk?<br />

WILLEM.<br />

MORITS.<br />

Ja, zie, als het waar is, dat gij een voordeeligen<br />

post bekleedt . . .<br />

Dat is- waar.<br />

WILLEM.<br />

MORITS.<br />

Waarvan gij ordentelijk leeven kunt.<br />

WILLEM.<br />

Waarvan ik leeven kan.<br />

MORITS.<br />

Nu, zo moest de fchilderkunst u tot uitfpanning<br />

en niet tot winst dienen: gij moet er niet weder<br />

boos om worden ; ik meen het goed, en zoek 11<br />

geenzins te beledigen: gij hebt eene van die gezich­<br />

ten , tot welken ik altoos fpreeken moet gelijk-<br />

ik denk.<br />

WILLEM.<br />

Gij gelooft dan ook, dat ik mijn' flamboom onteer,<br />

als . . . .<br />

M O RIT S.<br />

Gekheid met den ftamboom ! een goed hart, waar-<br />

Bit de takken der deugd zig verfpreiden, is de echte<br />

ftamboom.<br />

WIL-


So B R O E D E R M O R I T S ,<br />

Nu, derhalven.<br />

Zij't gij getrouwd ?<br />

Neen.<br />

WILLEM.<br />

MORITS.<br />

WILLEM.<br />

MORITS. . ,<br />

Hebt gij misfchien onvermogende ouders?<br />

Neen.<br />

WILLEM.<br />

MORITS.<br />

Zo blijf ik bij mijne gedachte : een jong gezond<br />

mensch, die volop heeft om te leeven, denkt weinig<br />

aan fpaaren en fchatten te verzamelen: doet hij het<br />

echter — zo doet hij recht verftandig, recht prijs­<br />

lijk; maar in de zorgelooze jeugd verraadt het een<br />

kleine trek tot gierigheid, die in den ouderdom in<br />

voile vlam zal uitbarften.<br />

WILLEM, zeer aangedaan.<br />

Gij doet mij onrecht — maar laat ons hiervan<br />

zwijgen.<br />

MORITS.<br />

Zeer gaarne.<br />

WILLEM, na een oogenblik zwijgens.<br />

Waarlijk — ik heb mij over dien Iaaghartigen een<br />

weinig geërgerd — zo geërgerd, dat mijn hand nog<br />

beeft: ik kan niet voordwerken: vergun mij eenige<br />

minuten verpoozing.<br />

MORITS.<br />

Naar uw goedvinden : kom , Omar ! laaten wij<br />

in-


1 0 0 N E E L S P R L , 9 )<br />

Intusfcheq onder de linden eens wandelen. (Hij haalt<br />

een boek uit zijn' zak.) Ik zal n een' fchat mede*<br />

deelen , dien ik van daag in dit boek vond. (Hij<br />

leest.) „Befchrijving 'der Peluw - Eilanden:" dat<br />

moet een volk weezen ! ja, Omar! er zijn nog men­<br />

fehen ! ik heb een kostelijkcn inval: kom, dat ik<br />

u dien mededeele, en help mij denzelven ten uit­<br />

voer brengen. (Hij vat hem onder den arm, en zij<br />

vertrekken.)<br />

A GTS TE TOONEEL.<br />

WILLEM, met het hoofd in de hand, en<br />

den elleboog op de tafel rustende.<br />

Openbaare laster wordt den mensch voor eene<br />

deugd aangerekend ; en in het verborgen werken­<br />

de deugd, met befchimpende vermoedens gebrand-<br />

merkt! wat baat het mij, dat ik goed , dat ik recht-<br />

fchapen handel ! ik word miskend; cn niet alleen<br />

miskennen mij zotten, maar ook lieden, wier oor-<br />

deel ik hoog fchat, wier achting mij zou opbeuren,<br />

gelijk derzelver minachting mij nederdrukt — wat<br />

baat het mij? _ o Deugd! Deugd! beloondet gij u<br />

zelve niet, wie zou moed hebben, om aan deeze<br />

zijde des grafs om loon te (trijden ?<br />

N E,


82 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

NEGENDE T O O N E E L .<br />

JUULTJE, WILLEM.<br />

(Willem, in gedachten verzonken, hoort Juultje<br />

Willem!<br />

Hemel! Juultje!<br />

niet komen.)<br />

JUULTJE, zij Jlaat naast hem, en legt<br />

' haare hand op zijn' fchouder^<br />

WILLEM, van fchrik opfpringende.<br />

JUULTJE, met een weemoedigeflem.<br />

Wat heb ik u gedaan , Willem ? waarmede heb<br />

ik u beledigd?<br />

Gij mij beledigd ?<br />

WILLEM, zeer verward.<br />

JUULTJE.<br />

Reeds lang dwaalde ik door den hof, trachtte<br />

te vergeefs u een oogenblik alleen te vinden —<br />

en nu dat oogenblik dadr is — laat mijn beklem*<br />

hart mij naauwlijks toe te fpreeken — neen, ik<br />

heb u niet beledigd — en echter zijt gij zo ver­<br />

anderd!<br />

Veranderd ?<br />

WILLEM.<br />

JUULTJE.<br />

Gij fchuwt mijn tegenwoordigheid.<br />

Wil'


T O O N R E L S P E L . g 3<br />

WILLEM.<br />

Ben Ik daarom veranderd? _ ook Juultje miskent<br />

mij!<br />

JUULTJE.<br />

Spreek dan I wat is het dat u van mij verwijdert?<br />

Uw goud.<br />

Mijn goud!<br />

WILLEM.<br />

JUULTJE.<br />

WILLEM.<br />

De fchatten uws broeders: o gij z ij t n i e t m e e r<br />

die gij waart! ik minde u _ de Hemel alleen<br />

weet boe zeer ik u minde ! alle mijne gedachten<br />

liepen over u ; alles had betrekking op u ! als<br />

ik eenzaam op mijn kamer zat, en, met'een'<br />

berg van aften voor mij, een relaas opmaakte; kon<br />

het mij fomwijlcn uuren lang verbijsteren, als 'ik op<br />

het onverwachtfte eene groote J fchrijven moest:alle<br />

mijne vrouwen - portraiten geleeken naar U; alle<br />

mijne tekeningen zinfpeelden op u: zag ik iémand<br />

die fchatten bijéén vergaêrde, of las ik in een der<br />

nieuwspapieren dat ergens een Vorst den troon be­<br />

klommen had , zo ftelde ik mij in zijne plaats; en<br />

dacht hoe arm ik zonder u zijn zoude.<br />

JUULTJE, hem omhelzende.<br />

Ach Willem! wat heb ik u misdaan, dat gii z o<br />

niet meer denkt?<br />

WILLEM.<br />

Ja ik ben arm zonder ul zeer arm! _ 0! dat gij<br />

F 2 nog


14 BROEDER MORITS,<br />

nog mijn nooddruftig Juultje waart! hoe zoet was<br />

die gewaarwording, waarmede ik eertijds, hetgeen<br />

ik uitgefpaard had , weglegde, denkende: dat ii<br />

voor Juultje ! heden nog ga ik dagelijks tweemaal<br />

het kleine ftraatjen door, waarin gij weleerwoondet,<br />

en zie dan door het Iaage vengfter in het donkere ka-<br />

mertjen, in 't welke ik zo veele zalige oogenbrik­<br />

ken genoot — Juultje! Juultje! betrek dat huisjen<br />

weder! hervat uwen arbeid, op dat ik u weder durve<br />

beminnen.<br />

JUULTJE.<br />

Verfta ik u recht ? gij durft het lot berispen<br />

dat uw Juultje van gebrek en armoede bevrijd heeft?<br />

WILLEM.<br />

Ik alleen moest u daarvan bevrijd hebben; mis­<br />

fchien wat laater; maar is een laater vrucht uit de<br />

hand der liefde ontvangen, niet duizendmaal zoeter<br />

dan een vroeger uit die des gevals?<br />

JUULTJE.<br />

Gewis, beste Willem! maar daar het nu zo is<br />

zonder mijn toedoen zo is, zonder dat ik zelfs daar­<br />

toe ooit de minfte hoop heb kunnen opvatten; zal<br />

ik nu dit toeval met het geluk mijns levens moeten<br />

boeten?<br />

WILLEM.<br />

Het is voorbij! die fchoone droom isuitgedroomdl<br />

ik wil mijn geluk aan geene vrouw te danken heb­<br />

ben ! die oorringen, die gij daar draagt, zijn. al­<br />

ken


• T O O N E E L S P E L . «j<br />

leen genoeg, om mij voor altoos u te doen fcbuwen.<br />

JUULTJE: met drift haare oorrin­<br />

gen losmaakende.<br />

Daar, neem ze! en geef ze den eerften nooddruf-<br />

tigen, die u ontmoet.<br />

WILLEM, haare hand terug Jlootende.<br />

Hoe ijslijk is het, wanneer grondbegïnzels door<br />

het gevoel beftormd worden ! — neen Juultje ! 't<br />

is bepaald — nimmer zal ik bij uwen rijken broede*<br />

om uwe hand bedelen.<br />

JUULTJE.<br />

Mijn broeder is een weldenkend man.<br />

WILLEM.<br />

Dat zij zo! maar hij, die mij reeds nu, daar ik<br />

om loon fchilder , voor gierig uitmaakt; wat zou<br />

hij denken, wanneer ik zijne rijke zuster ten huwelijk<br />

vroeg'? meent gij, dat ik mij vernederen zoude om<br />

hem beter te onderrichten ?<br />

Laat dat aan mij over!<br />

JUULTJE.<br />

WILLEM.<br />

Gij zult hem zijne inwilliging afdwingen, hieraan<br />

twijfel ik geenzins; dit zou hem echter van zijne ge­<br />

dachten in het minst niet afbrengen, en elk dubbel­<br />

zinnig gezicht van hem ware mij een fteek in de ziel,<br />

die zelfs elke vreugd, welke ik in uwe armenfmaakte,<br />

verbitteren zoude.<br />

F 3 JUUL-


«ff B R O E D E R M O R I T S ,<br />

,JiruLTjE, aangedaan.<br />

Dit is e e n 0verdreevene trotsheid , of mogelijk<br />

flechts een voorwendsel.<br />

Ook dat nog!<br />

WILLEM.<br />

JUULTJE.<br />

Gij bemint mij niet meer, Willem! en zijt om een<br />

voorwendzel verlegen.<br />

WILLEM.<br />

Ach Hemel! hoe word ik gefolterd!<br />

JUULTJE.<br />

Wees gerust , Mijnheer van Moll ! gij behoeft<br />

geene uitvlugten: ik had geene andere aanfpraak,<br />

dan die uw hart mij gaf: voor den rechterftoel der<br />

liefde alleen konde ik dezelve doen gelden.<br />

WILLEM, hij haalt een portrait uit zijn' zak,<br />

Troost gij mij!<br />

het welk hij weemoedig beziet.<br />

JUULTJE.<br />

Dit is mogelijk een wenk — ik heb ook het uwe<br />

nog: (Zij haalt het portrait van Willem voor den dag.)<br />

willen wij ruilen ?<br />

WILLEM.<br />

O Hemel! Juultje ! dit kwam uit uw hart niet voord.<br />

(Juultje barst uit in traanen, die zij te vergeefs<br />

zoekt te verbergen.)<br />

WILLEM.<br />

Neen! de dood alleen kan mij dit ontrukken! op<br />

tnijn boret zal het met mij ten grave daalen!<br />

de


T O O N E E L S P E L . ij<br />


88 B R O E D E R M O R l'r S,<br />

JUULTJE.<br />

Hij verlaat mij, en ik kan hem niet haaten.<br />

, . N E T J E , bedroefd.<br />

Ik ook niet.<br />

JUULTJE. 9<br />

Trotfche weldenkend» Willem!<br />

NETJE.<br />

Verdoemde kroeskop!<br />

J U U L T J E , zig naar haare zusier keerende.<br />

Help mij, Netje!<br />

_ , NETJE.<br />

llaad mij, Juultje!<br />

JUULTJE.<br />

Hij wil mij niet hebben, om dat ik rijk ben.<br />

NETJE.<br />

En ik wil hem niet hebben, om dat ik zelve niet<br />

weet wat ik wil.<br />

JUULTJE.<br />

Maar ik zal met mijn' broeder fpreekr-.<br />

N E T J E .<br />

Ja, dat zal ik ook doen.<br />

JUULTJE.<br />

Het is mij intusfchen recht lief, dat ik eindelijk de<br />

zaak doorgrond heb, en de reden weet waarom hij<br />

mij fchuwt: deeze hevige fpanning zijner ziele kan<br />

met lang duuren; de trotsheid eener edele weigering<br />

kan mijn' Willem flechts eenige oogenblikken het<br />

genot der liefde vergoeden (Zij ftaat op.) Neen I nog<br />

is alles niet voor mij verlooren, weg met die traa­<br />

nen: mijn hoop wordt weder levendig.<br />

NETJE.


T O O N E E L S P E L . 8 V<br />

KETJE,<br />

Zie, zie, gij' zijt recht fpraakzaam geworden: bij<br />

ons werkt de liefde zeer verfchillend; u doet zij<br />

fpreeken, en mij — zwijgen.<br />

Bemint gij dan?<br />

JUULTJE..<br />

NETJE, vsrfchrikt.<br />

Wat? heb ik dat gezegd? zulks zou zeer dom zijn,'<br />

en nog dommer , als het zo ware. (Haare beiden<br />

ooien toejloppende.) Neen! 't is nietwaar! 't is niet<br />

waar! ik zal zo lang fchreeuwen, tot ik mijn hart<br />

overfchreeuw.<br />

JUULTJE.<br />

Vergeeffche moeite! en waarom ook , gelukkig<br />

meisjen! wanneer het flechts aan U ftaat, de liefde<br />

in de armen te Ioopen ?<br />

NETJE.<br />

Daar hebben wij 't! — maar, recht toe recht aan,<br />

in de armen geloopen ! hoe men daar bij vaarcn zal,<br />

vindt men naderhand wel: de liefde is een kind met<br />

reuzen. armen ; alles omgrijpt zij, maar drukt het<br />

minfte aan 't hart.<br />

JUULTJE.<br />

Zo lang gij nog zo praaten kunt, zijt gij niet verliefd,<br />

Netje!<br />

NETJE.<br />

Ben ik niet? waarlijk niet? ik bedï.nk u, zuster!<br />

(Zij vat haar om den hals, en kuscht haar.) Gij geeft mij het<br />

leven weder: derhalven, die huppelt, zingt en fpringt,<br />

* 5 item,


pa BROEDER MORITS,<br />

item, die kluchtige invallen heeft, is niet verliefd:<br />

ergo, ben ik niet verliefd: hoe moet men er dan<br />

toch uitzien, als men verliefd is? (Zij neemt een<br />

vertwijfelde houding aan , en Jlaat de oogen neder.)<br />

ach ! — o! — ach ! — o ! — (De eogen len Hemel<br />

Jlaande.) heilige, kuifche maan! zie op myn üroevig<br />

lijden neder!<br />

Dartel fchepfel I<br />

JUULTJE.<br />

KETJE.<br />

Gij, en onze kleine lieve Maria, maaken zamen<br />

een allerliefst paar : ik zou wel om een blik uit<br />

Omar's fchelmachtige oogen durven wedden , dat het<br />

meisjen, zo niet verliefd is, ten minden verliefd is<br />

geweest, en er een afkeer van gekregen heeft: maar<br />

weet gij wel, dat dit Madonnen • gezicht bij mij in<br />

een heel goed blaadjen daat? haare befcheidenheid,<br />

haar knipoogen, haar plotsling bloozen over niets,<br />

haar dilzwijgen, haar lagchen, als men haar aanziet,<br />

en haar zuchten, als men haar niet aanziet; dit alles<br />

heeft zo iet romanesks, zo iè\ nieuwsgierigheid-<br />

wekkends — wij moesten dit meisjen voor onze<br />

vriendin aanneemen,<br />

JUULTJE.<br />

Dit zullen wij, en in zeker opzicht zijn wij haar<br />

zulks verpligt: Tante zal met haare grillen haar ge­<br />

noeg plaagen en kwellen.<br />

WETJE.


TOONEEL S PEL. ot<br />

NETJE.<br />

Zo zij dat doet, zeg ik het mijn' broeder; die<br />

zal haar het hoofd wel recht zetten.<br />

ELFDE TOONEEL.<br />

De voorigen. MAR IA.<br />

MARIA.<br />

Uwe Tante zendt mij hier: de Juffrouwen zouden<br />

fchielijk, fchielijk boven komen.<br />

NETJE.<br />

Wat is er dan zo fchielijk fchielijk te doen?<br />

MARIA.<br />

De kanarievogels moeten eeten gegeven, en dan uit<br />

Benjamin Smolk een paar bladzijden gelezen worden.<br />

NETJE.<br />

Kon zij deeze gewigtige bezigheden u niet toevertrouwen?<br />

MARIA.<br />

Ik heb er mij toe aangeboden, maar zij denkt dat<br />

ik daarmede nog niet goed kan omgaan.<br />

NETJE.<br />

'T is ook een groote kunst!<br />

j ÜULTJE.<br />

Wij dienen evenwel te gaan.<br />

NETJE.<br />

Zo aanftonds _ Nu lieve Maria, hoe ftaat het u<br />

hier aan?<br />

MA'


5* B R O E D E R M O R I T S ,<br />

MARIA.<br />

Ach ! zo ik u maar aan fta.<br />

NETJE.<br />

Ware ik een jongen , ik zou u, over dit punt,<br />

recht aartige dingen zeggen: hebt gij mijn' broeder<br />

al gezien?<br />

Neen.<br />

MARIA.<br />

NETJE.<br />

Wanneer otfze Tante u fomwijlcn wat ruw beje­<br />

gent, moet gij u zulks niet aantrekken: 't is zo<br />

haare gewoonte; zij is zieklijk, en maakt het met<br />

ons niet beter.<br />

JUULTJE.<br />

Onze liefde zal u een' ftand , waartoe gij niet ge­<br />

boren fchijnt, gemaklijk maaken. (Zij kuscht haar en<br />

vertrekt.)<br />

NETJE.<br />

Geboren ? een fchoon meisjen is geboren om te<br />

heerfchen ; vergeet dit niet, en maak bij de eerfte<br />

gelegenheid gebruik van de wapens , die gij in<br />

uwe oogen draagt. (Zij kuscht haar ook, en volgt haar<br />

zuster.)<br />

TWAALFDE TOONEEL.<br />

MARIA.<br />

B ~n ik alleen ? — zal ik een verborgen plek jen vinden,<br />

waar ik den Hemel in het verborgen danken kan,<br />

dat zijne goedheid der bedrogene onfchuld eene vei­<br />

lige fchuilplaats gaf? — nimmer heb ik mij durven<br />

rlei-


T O O N E E L S P E L . ^<br />

vleien , dat mij nog zulk een geluk in de wereld<br />

zoude te beurt vallen — een paar lieve, deugdzaame<br />

meisjens , in het geheel niet meesterachtig , nie­<br />

mand over den fchouder aanziende — maar ja! hij<br />

alleen weet rijk te zijn, die eens arm was: de oude<br />

Tante is zekerlijk een weinig knorrig — maar lieve<br />

Hemel ! zij heeft ook een benaauwde borst! — neen,<br />

ik ben te vreden : zuinigheid zal mij, en mijn ander<br />

ik , tot genoegzaam onderhoud verftrekken : hier zal<br />

ik trachten te vergeeten, (zuchtende,) dat men mij<br />

vergat. (Zij wil vertrekken.)<br />

DERTIENDE TOONEEL.<br />

MARIA, MORITS.<br />

M o R i T s: Maria ziende, blijft hij verwonderdfiaan.<br />

Lieve kleine! wie zijt gij?<br />

MARIA: op een eenvoudigen toon.<br />

Mijnheer! ik dien in dit huis.<br />

MO RITS.<br />

En ik beveel in dit huis: het fchijnt mij echter toe,*<br />

als waart gij tot beveelen en ik tot dienen geboren.<br />

MARIA, met eene befcheidene vriendlijkheid.<br />

Mijnheer is veelligt de broeder van mijne Juf­<br />

frouwen?<br />

MORITS.<br />

Juist, mijn fchat!<br />

MARIA.<br />

Ik beveel mij in uwe gunst.<br />

MO-


94 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

MORITS.<br />

Gij hebt die reeds: hoor, fchoon meisjen! toea<br />

ik u vroeg: wie zijt gij? antwoorddet gij mij een-<br />

voudig: — „ Mijnheer ik dien in dit huis", en toen<br />

gij hoordet dat ik de broeder mijner zusters was,<br />

betaaldet gij mij die verwantfchap aanftonds met een<br />

vriendlijken oogwenk: ik moet u evenwelzeggen,<br />

niet te kunnen lijden dat men, om eens anderens<br />

wille , mij vriendlijk aanziet: de minzaamheid van<br />

een jong meisjen wil ik alleen aan mij zeiven te<br />

danken hebben.<br />

MARIA.<br />

Het meisjen, dat u voor de eerftemaal ziet, en<br />

aanftonds vriendlijk bejegent, zulk eene vriendlijk-<br />

heid is weinig waard'.<br />

MORITS, verwonderd.<br />

Meent gij dat? — gij kunt gelijk hebben.<br />

MARIA.<br />

Er zijn gezichten, die het vermogen bezitten, om<br />

op het eerfte oogenblik iemands hart inteneemen: gij<br />

Mijnheer! zijt een dier gunftelingen der Natuur: in<br />

uw oog is de verzekering te leezen, dat een eerlijk,<br />

(ftamelend.) een eerlievend meisjen bij u niets waagt :<br />

ik, ongelukkige weeze! heb in uw huis een veilige fchuil-<br />

plaats gevonden; gij zult mij niet weder wegjaagen ?<br />

MORITS.<br />

Wegjaagen? gaf ik u grond om zo iet te duchten?<br />

MA-


Bijna.<br />

T O O N E E L S r i l . 9 g<br />

Wanneer? waar?<br />

MARIA.<br />

MORITS, fchielijk.<br />

MARIA.<br />

Dat gij mij geduurig bekeeft , mij aanhoudend<br />

ftuurs bebandeldec, zoude ik gewillig verdraagen;<br />

mijn ijver zou u uwe genegenheid afdwingen: maar<br />

naauwlijks ziet gij mij, of gij vleit mij, en noemt<br />

mij fchoon; dit maakt mij bekommerd: een meisjen<br />

dat men niet kent, fchoon te noemen, geeft eene<br />

begeerte te kennen om haare deugd te ondermijnen-<br />

beste Heer! zie mij zo niet aan; zulk een blik all e«<br />

ware in ftaat om mij uit uw huis te jaagen.<br />

MORITS.<br />

Gij vreest de mannen ?<br />

Ach, ja!<br />

MARIA.<br />

MORITS.<br />

Gij fpreekt mogelijk bij ondervinding?<br />

MARIA.<br />

Ik ben negentien jaaren oud.<br />

MORITS.<br />

Waarlijk, dit was een domme vraag: vertel mij<br />

toch eens, fchoon kind! _ g o ed kind! wilde ik<br />

zeggen _ welk leed heeft de wereld u gedaan?<br />

MA R I A.<br />

Moet ik het eerfte uur mjjns verblijfs in uw huis<br />

»eeds aan een droevige herinnering wijden ?<br />

MO-


pd BROEDER M O RITS,<br />

MORITS.<br />

Meisjen ! gij fpreekt recht, en uwe oogen tekenen<br />

nog veel meer dan gij fpreekt : hoe zou het zijn,<br />

als gij vergat, dat het geval u onbillijk behandeld<br />

heeft — dat gij flechts mijne oude Tante dienstbaar<br />

zijt? — en hoe als ik uw broeder ware?<br />

MARIA.<br />

Dan zou ik zeggen : lieve broeder ! Iaat mij met<br />

vrede! mijne elende is mij lief geworden: lijden en<br />

zwijgen valt dien niet zwaar, die door het medelij»<br />

den eens vreemden vernederd zou worden.<br />

MORITS.<br />

En ik — ik zou zeggen, dat mij door Natuur een<br />

dommen trek gefpeeld ware , zo zij u tot mijne<br />

zuster gevormd hadde; ten minden zou ik het<br />

menschdom voor zinneloos uitkrijten, dat de Natuur<br />

de wet had voorgefchreven, waarbij geen broeder<br />

zijne zuster, als vrouw, beminnen mag; want zie,<br />

ik begin u lief te hebben : de Hemel zij gedankt<br />

dat gij mijne zuster niet zijt? federt den tijd mijner<br />

jongelingfchap , federt ik het eerfte daglicht zag ,<br />

heeft het vooroordeel zig altoos tegen mijne geliefde<br />

neigingen verzet: dit heeft mij tot een vervolger tot<br />

een'aartsvijand van alle menschlijke domheden gemaakt:<br />

mijn ganifche leven was eene onafgebrokene beftrij-<br />

ding van het vooroordeel; immer bereid om met het<br />

zelve te flaan, als de MallhefersmetdeMufulmannen:<br />

menig genoegen heeft het mij verbitterd, menig ge­<br />

heel


T O O N E E L S P E L .<br />

heel benomen: beklaag mij. fchoon meisjen ! nim­<br />

mer heb ik dit verdiend , want ik heb nooit het<br />

fpoor der eerlijkheid te buiten gegaan. (Hij vat haar<br />

liefkoozend bij de hand.) O. zo gij mij beklaagt, hebt<br />

gij nog maar één' kleinen Ifap noodig, tot den wensch,<br />

om mij de onbillijkheid des noodlots te vergoeden:<br />

ik heb mij zo dikwijls over vooroordeelen moe­<br />

ten ergeren — in uwe armen zoude ik er flechts<br />

over lagcben.<br />

MAUIA, haare hand terug trekkende.<br />

Gij vergeet, MijnheerI dat vrouwlijke deugd geen<br />

vooroordeel is. (Zij vertrekt met drift.)<br />

VEERTIENDE TOONEEL.<br />

MOKITs , hij ziet Maria eenige cogenblikken<br />

zwijgende na.<br />

/Maar , maar, lief trotsch meisjen ! vrouwlijke<br />

deugd is flecht* vooroordeel: de Europeer verdedigt<br />

haar met het zwaard, en de Timgu*er verkoopt haar<br />

voor een blaas met traan; de Morgenlander fluit haar<br />

achter deuren en grendels, en de Neger verkoopt haar<br />

aan den meestbiedenden — maar zo zijn de vrouwen,<br />

naamlijk de Schoone vrouwen; zij houwen den knoop<br />

met één' flag door: „zo is 't! zo moet het zijn !"<br />

wij fchrijven dikke boeken , en niemand gelooft ons; zij<br />

fpreeken één woord, en de verftandiglte mannen zeg.<br />

G gen-


j-jf B R O E D E R M O R I T S ,<br />

gen ootmoedig; Ja'. — Dat meisjen heeft mij waarlijk<br />

het hoofd (JVa een weinig zwijgens.) wat zeg ik! —<br />

het hart verrukt! — dit is te erg! oost en west<br />

doorgekruist, overal ongefchonden'er afgekomen;<br />

en hier in deezen afgelegenen hoek der wereld! —•<br />

lieve Hemel! is men dan nergens voor de vrouwea<br />

zeker?<br />

Einde van het tweede bedrijf.<br />

DER-


T O O N E E L S P E L . g 9<br />

D E R D E BEDRIJF.<br />

E E R S T E TOONEEL.<br />

MORITS, OMAR.<br />

(Omar is bezig met de eerjie letter van Netjes nam<br />

in een' boom'te fnijden : Morits komt in gedachten<br />

met een' nedergeflagenen hoed aan de andere zijde des<br />

tooneels, een laan uit, en /peelt met eene roos, welke<br />

hij tusfchen zijne vingers houdt, en waaraan hij/om-<br />

wijlen riekt.)<br />

Wat doet gij daar?<br />

MORITS, Omar gewaar wordende.<br />

OMAR.<br />

Ik maak een' boom trotsch: hij zal den naam van<br />

uwe zuster draagen.<br />

MORITS, zig van hem afkeerende.<br />

Waarlijk de lentelucht is de bron der liefde! al­<br />

les mint! (Tegen Omar.) Zo aanftonds heb ik een<br />

vinkenestjen ontdekt: de moeder fladderde fchuw.en<br />

echter zeer vrolijk digtom mijn hoofd heen : hoor Omar!<br />

(Met den vinger wijzende.) ginds in het bosch ! zorg<br />

daar voor, dat geen moedwillige knaap het verftoore!<br />

Dat wil ik gaarne.<br />

OMAR, voordjhijdende.<br />

MORITS: hij keert zig boschwaarts.<br />

Alles mint! alles maakt nestjeus! (Tegen Omar.)<br />

G 3 'J i s


ioo B R O E D E R M O R I T S ,<br />

'T is van daag een fchoone lentedag : mijne oude<br />

Tante heeft voor de eerftemaal het vengftergeopend:<br />

haddet gij eens gezien, hoe levendig de kanarievo­<br />

gels in hunne hokjens werden! hoe vrolijk zij van<br />

ftokjen op ftokjen fprongen, en het noodige voor<br />

hunne nestjens bijecnzamelden! mijn zuster Netje<br />

ftond er ook bij.<br />

Stond daar ook bij ?<br />

En lachte.<br />

En lachte.<br />

OMAR, zig fchielijk omkeerende.<br />

MORITS.<br />

OMAR, met tegeiizin.<br />

MORITS.<br />

En glimplachte, wil ik zeggen.<br />

OMAR, vriendlijk.<br />

En glimplachte? — en haalde een weinig dieper<br />

adem dan voorheen?<br />

Zo kwam he: mij voor.<br />

MORITS.<br />

OMAR.<br />

Ach I (Hij gaat voord met in den loom te fnijden.)<br />

MORITS, van Omar afgekeerd.<br />

Alles mint! alles bouwt zig nestjens! mcnfchen-<br />

oogen zwemmen in traanen van wellust, en zelfs<br />

zulk een zucht is wellust. (Tegen Omar.) Hebt gij<br />

gezien, hoe de zwaluwen onder ons dak zingen en<br />

rondzwieren; hoe zij in- en uitvliegen en zig verlusti­<br />

gen l


T O O N E E L S P E L . r o t<br />

?en! liefde Omar! zorg toch, dat geen zindelijke<br />

huisknecht mij deeze gasten verjaage !<br />

OMAR, zig naar hem toewendende.<br />

Als gij in de zoete vermenging der gantfche Natuur<br />

zo veel behaagen fchept, waarom bouwt gij n<br />

zelve dan geen nest?<br />

MORITS, na een oogenblik zwijgen!.<br />

Zie deeze roos!<br />

OMAR.<br />

Zij is fchoon, pas ontloken, en riekt. (Hij Jleeki<br />

zijne hand daarna uit.)<br />

MORITS, trekt de roos fchielijk terug en<br />

houdt dezelve achter zijn' rug.<br />

Neen, goede vriend! 't genot zij mij alleen ver­<br />

gund — ik heb een meisjen gevonden !<br />

Een meisjen?<br />

OMA R a<br />

MORITS.<br />

Voor weinige minuten zag ik dat lieve bekoord ij t;<br />

fchepfel: mij dunkt, ik min!<br />

OMA Ra<br />

Sedert weinige minuten?<br />

MORITS.<br />

Hoe veele minuten beeft een vink noodig om dg<br />

eene egaè te kiezen ?<br />

OMAR.<br />

Alleenlijk met dit kleine onderfcheid .--een vink ver­<br />

kiest voor één* zomer, en wij voor alle de zomers,<br />

herfsten en winters van ons leven.<br />

G<br />

.3 M O-


io2 B R O E D E R M O R I T S .<br />

Wie zegt dat?<br />

MORITS.<br />

OMAR.<br />

De tyran aller volken ! de gewoonte.<br />

MORITS,<br />

De tyran aller volken, maar de miine niet: be­<br />

haagt mijn vrouw mij niet dan neem ik morgen weder<br />

eene andere.<br />

OMAR.<br />

En overmorgen neemt mogelijk geen eene u meer ?<br />

MORITS. t<br />

Maar Omar, de vink is een zot, zo hij eiken zomer<br />

uit onbeftendigheid verwisfeit; hij is een zot, want<br />

kent noch zijn voordeel, noch zijn genoegen: een<br />

nieuwe Iieffte is even zo ongefchikt als een nieuw<br />

kleed: het drukt op de borst, fpant onder den arm;<br />

en, is het laken ftijf, zo buigt het zig nief in de<br />

noodige vouwen, maar beangftigt het arme fchepfel<br />

zo als u , morgenlander ! toen gij voor de eerfte<br />

maal een Europisch kleed aantrekt: wij hebben een<br />

fpreekwoord : oude liefde roest niet: een waar<br />

woord, mijn vriend! nieuwe en oude liefde evenaar­<br />

ten eikanderen, als een ftaatliekleed en een flaap.<br />

rok: o hos blij is een hoveling, als hij 'savonds<br />

van het ftijve cirkel t'huis komt, en zijn' gemak­<br />

lijken ouden flaaprok kan aantrekken!<br />

OMAR.<br />

Wij fpraken van uw ftaatfiekleed.<br />

MORITS.


Y O O N E E L S P E L . i 0j<br />

- MORITS.<br />

Ik wil het tot mijn flaaprok maaken: de gewoonte<br />

verbindt het gemeen aan ééne vrouw, maar mij mijne<br />

keuze, het genoegen :het gemeen durft niet verande­<br />

ren, en ik wil niet.<br />

OMAR.<br />

O, noem mij toch mijne aanftaande meesteres!<br />

MORITS.<br />

Uwe vriendin! — een fraaje bloem, niet ontijdig<br />

door de kunst van de hand eens Hoveniers uitgedreven,<br />

maar onder den vrijen hemel heerelijk opgewasferj:<br />

een meisjen door de Natuur tot Vorftin gevormd,<br />

en door het noodlot tot kamenier vernederd —<br />

"Maria.<br />

OMAR.<br />

Die, bij de oude Tante?<br />

Dezelfde.<br />

Al o R I T s.<br />

OMAR.<br />

Een fchoon meisjen! en zo zij goed is, een lief<br />

meisjen ! iet vorstlijks echter heb ik aan haar niet<br />

befpeurd. ''<br />

M e R i T s.<br />

Wat noemt gij vorstlijk? — onnozele Omar! —'<br />

alles, wat zig eenige magt over het menschdom aan-<br />

maatigt, is vorstlijk: een fchrander vernuft, een<br />

zwaard in de hand , een volle beurs ; dit alles is<br />

vorstlijk; en een fchoon meisjen is koninglijk ! hoe<br />

vaak immers heeft fchoonheid voltooid , waar het<br />

G 4 ver-


ï4 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

vernuft en het zwaard te vergeefs naar trachtten? —<br />

gij Jacht ?<br />

OMAR.<br />

Vergeef het mij: ik herinnerde mij hos dikwijls<br />

dezelfde Morits, van een aartig meisjen terug komen­<br />

de, glimplagchende mij op den fchouder klopte, en<br />

zeide: ,, Waarlijk, de oude grijsaart Pluto heeft ge­<br />

lijk ; de vrouwen hebben geene ziel; een tijdverdrijf<br />

van weinige oogenblikken - en zij verveelen ons".<br />

MORITS.<br />

Hoor , beste Omar ! zend Maria herwaarts, op<br />

dat ik in haare armen voor deezen laster boete!<br />

OMAR.<br />

Een harde ftrafl.— zijt gij dan reeds zo ver gevorderd,<br />

dat ik haar eene heimelijke zamenkomst<br />

durve vooritellen ?<br />

MORITS.<br />

Ach neen ! — gij moet een voorwendzei zoeken —<br />

Nog veele dingen moeten weggeruimd worden — zeg;<br />

ik heb haar bevolen . . . .<br />

Bevolen ?<br />

O M A R,<br />

M o R i T s.<br />

Nu ja, voor de iaatfte keer bevelen.<br />

OMAR, glimplagchende.<br />

Om in het vervolg altooa te gehoorzaamen.<br />

TWEE.


TOONEELSPEL. ia%<br />

TWEEDE TOONEEL.<br />

MORITS.<br />

Gehoorzaamen ? — waarom niet? — wat is het<br />

voor een vrijen man, te gehoorzaamen ? gehoorzaam<br />

ik der zonne niet, als zij mij noopt, mij in haare<br />

frraalen te koesteren? gehoorzaam ik der deugd niet,<br />

als zij mij gebied: een edele daad te volvoeren ?<br />

— ja , ik zal ook Maria gehoorzaamen — doen »<br />

wat men doen wil; volgen, wat Natuur en het hart<br />

gebieden; hier in beftaat de vrijheid eens wijzen ! —<br />

zonderling! — federt deeze weinige minuten, ont­<br />

wikkelen zig honderd nieuwe begrippen: ontelbaare<br />

zaaken , waarover ik nimmer dacht, komen mij thans<br />

zo helder, zo klaar voor; en echter fchijnt het mij<br />

toe dat het daar, (op zijn hoofd wijzende,) Hechts<br />

gefluimerd heeft.: alles is plotslings ontwaakt; hoe,<br />

weet ik niet: eene verwarring in de harsfens! eene<br />

verwarring in het hart! de jonge pas geborene be­<br />

grippen trachten de ouden te verdelgen; het teêr-<br />

hartigfte eerst ontftaane gevoel zoekt het oude te<br />

verdringen — het oude — wat heb ik dan voor­<br />

heen gevoeld? — niets! in het geheel niets! (Be-<br />

wogen.) het is van daag voor de eerftemaal, dat ik<br />

gevoel! (Hij wischt zijne oogen af.) Ik ben ! — ik<br />

gevoel dat ik ben ! — en de geheele verwarring ont­<br />

wikkelt zig in het godlijk gevoel mijns aanwezens!<br />

G s DER.-


iorj B R O E D E R M O R I T S ,<br />

DERDE TOONEEL.<br />

MORITS, MARIA.<br />

MORITS: Maria te gemoet gaande.<br />

Vergeef het mij, lief meisjen! ik heb u daar even<br />

allerlei nietsbeduidende woorden voorgepraat: hon­<br />

derdmaal herhaalde dingen, doen bij honderdduizen­<br />

den altoos dezelfde uitwerking: ik telde u onder den<br />

grooten hoop, en bedroog mij: weg met die vernede­<br />

rende gedachte! ik ben geen Iafaart — en ook geen<br />

wellusteling: wat ik u thans vraagen zal, is mij ernst.<br />

(Met de hand op de borst.") De Hemel ziet mij! nooit<br />

deed ik een' zwaarder' eed.<br />

Wat beduidt dit alles ?<br />

MARIA.<br />

MORITS.<br />

Gij behaagt mij: wilt gij het genot des levens met<br />

mij deelen?<br />

MARIA.<br />

Mijnheer! voor geld kan men alles koopen, ook<br />

niet zeldzaam de eer van een jong meisjen ! doch de<br />

mijne niet. (Zij wil vertrekken.)<br />

MORITS, haar wederhoudende.<br />

Gij hebt mij niet begreepen, Jief meisjen! gij kent<br />

mijne denkenwijs niet ; uit dezelve vloeien alle<br />

mijne uitdrukkingen voord: het genot mijns levens<br />

met mij deelen, kan alleen mijne vrouw, mijne echt-<br />

genoote: dit zult gij zijn! de zegen eens Priesters<br />

ech-


T O O N E E L S P E L . io 7.<br />

echter is bij mij van veel minder waarde, dan de<br />

band der liefde: geen formulier — mijn hart alleen<br />

kan u voor mijn' trouw tot) een zekeren borg ftrek-<br />

ken: zijt gij echter in andere begrippen groot ge-<br />

bragt: welaan! geef mij uw hand, en breng mij bij<br />

den eerden geestlijken, die zeer gaarne voor een<br />

paar daalders onze verbintenis in het protocol des<br />

Hemels zal opfchrijven.<br />

MAEIA, zeer verbaasd.<br />

Mijnheer! — het gerucht verfpreidt honderd won.<br />

derlijke trekken uws charakters; maar het geen ik<br />

heden ondervind , gaat mijne verwachting verre te<br />

boven.<br />

MORITS.<br />

Ik heb echter nimmer, in mijn geheeleleven,met<br />

de dagelijkfche gewoonte overeenkomftiger gehan­<br />

deld: er-is toch niets wonderlijker dan de algemeene<br />

opvatting der menfehen; overal zegt men: Morits<br />

is een zonderling man, die altoos zijn' eigen' kop<br />

volgt, nooit doet wat anderen doen; nooit denkt<br />

wat anderen denken: duizenden trouwen, en men<br />

vindt zulks zeer natuurlijk ; maar Morits wil trou­<br />

wen — ei! dat vindt men iet zeer bijzonders.<br />

MARIA.<br />

Dat niet, maar den aart en wijze: gij ziet mij<br />

van daag voor 't eerst!<br />

MORITS.<br />

Ik begrijp u reeds, lief meisjen ! maar zeg mij<br />

toch!


TO8 B R O E D E R M O R I T S,<br />

toch! zijn dan die huwelijken altijd de besten, tot<br />

wier voltrekking men jaaren lang noodig heeft? als<br />

men jaaren lang met vrijen doorbrengt, en eerbiedig<br />

rondsom de bloem, welke men zou kunnen plukken,<br />

maar met geduld Iaatoverrijpen,heen trippelt?geloof<br />

mij; hij, wie zijn harten het toeval aanftonds opvolgt,<br />

word zeldzaamcr bedrogen, dan de bedachtzaame, die<br />

op de kruk van het verftand omhinkt, een bril van<br />

eigenbelang op den neus zet, en een vrouw voor<br />

het huishouden, niet voor het hart neemt.<br />

MARIA.<br />

Wat noemt gij, mannen ! toch een VTOUW voor uw<br />

hart? in uwe verliefde oogenblikken , waarin alles<br />

ligchaamlijk is, waant gij immer, dat het hart in uwe<br />

verrukkingen deelt: een bevallige blik uit een fchoon<br />

oog — „ Ach! dit heeft mijn hart getroffen!" —<br />

een zachte druk eener fneeuwwitte hand _ „ Ach!<br />

„ dit drong mij tot in de ziel I" _ ' t j s niet<br />

waar! gij vleit u te genieten, maar begeert flechts; en<br />

naauwlijks is deeze begeerte voldaan, of het meisjen<br />

uws harten is vergeeten, in haare plaats ftaat, (geen.<br />

wende,) een vrouw.<br />

MORITS.<br />

Gij hebt gelijk, allerliefst fnapftertjen! als gij van<br />

visouwen fpreekt, zo als zij gewoonlijk zijn; want<br />

aan dezulken ligt bitter weinig gelegen: maar een<br />

vrouw, die het ééne oogenblik met haaren echtge-<br />

mot in een zee van wellust zwemt, en in het andere<br />

zijn


T O O N E E L S P E L ; ityi<br />

zijn kommer met hem deelt; in het eene oogenblik<br />

met hem dartelt, en in het andere, zo niet Phaedon,<br />

ten minften Wieland met hem leest; zulk eene vrouw<br />

doet haaren echtgenoot immer begeeren immer ge.<br />

nieten; en zulk een vrouw zijt gij! — Ha toe! het<br />

zal u waarlijk nooit berouwen.<br />

M A K I A.<br />

Neen "Mijnbeer! gij vergeet, dat uw geflacht zeer<br />

dikwijls dingen doen durft, die men 't onze niet<br />

vergeeven zou: een man mag, zo rasch hij wil, het<br />

huwelijk inhollen; maar een meisjen durft hem flechts<br />

ftapvoets navolgen": ik ken u niet.<br />

MORITS.<br />

Maar gij hebt van mij gehoord? Morits, de zon­<br />

derlinge, is het fprpokjen der ftad! wel nu, wat,<br />

zegt men van mij? wij zijn zelden erger dan er van<br />

ons gefproken wordt; veeltijds' zelfs beter: men zal<br />

mij veelligt als een mensch vol grillen en dwaas*<br />

heden affchilderen, maar nimmer van een onedele<br />

daad overtuigen — dat ik in een' fchooncn zomer­<br />

nacht, als andere menfehen flaapen, of Faro fpee-<br />

len , onder den fchoon geftarnden hemel wandel;<br />

dat ik fomwijlen des morgens om zes uuren het<br />

middagmaal houde , cn 's avonds koffij drink ; dat<br />

men mij nooit dan met eenen aschgraauwen rok ge­<br />

kleed ziet ; dat ik zondags mijn hair niet witter<br />

laat poederen, dan des faturdags; dit alles behoort<br />

tot het wezen des menfehen niet — is alleen de<br />

lijst


HO B R O E D E R M O R I T S ,<br />

lijst van het fchilderij: Iaat nu die lijst eenïgzins<br />

naar den Chineefchen fmaak gemaakt zijn; zomaar<br />

de fchilderij goed en onbedorven is, gelijk zij van<br />

de hand haars grooteu meesters kwam: en waarlijk?<br />

zo is het : dit ongepoederd hair bedekt een den-<br />

kend breid ; onder deezen eenvoudigen rok flaat een'<br />

warm hart: zie, meisjen! zo als ik hier voor u fta _<br />

eenige kleinigheden uitgezonderd _ houde ik mij<br />

voor eenen der besten menfehen in de geheeie we­<br />

reld: denk niet, dat dit ijdelheid _ trotfche waan<br />

is; ik gevoel dat ik goed ben; waarom zou ik het dan<br />

niet zeggen?<br />

MARIA.<br />

Gewis : ook ik gevoel dat een braaf man tot mij<br />

fpreekt: deeze taal kan geen flecht hart voeren:<br />

maar. . . .<br />

MORITS.<br />

O , ware dit maar het laaffte offer, dat gij der<br />

maagdlijke fchaamte wijdet!<br />

MARIA.<br />

Neen, Mijnheer! dit offer ben ik aan mijn'pligt<br />

fchuldig: het wordt mij zwaar uwe hand te weigeren:<br />

des te beter! ik dank u ! ik begin mij zelve weder<br />

hoog te fchatten.<br />

MORITS.<br />

Dat's een raadfel, lief meisjen ! — geef reden, ver-<br />

ftandige reden , en hebt gij die niet, zo zeg fchielijk s<br />

Ja! — bij den Hemel! het zal u nimmer berouwen.<br />

MA-


T O O N E E L S P E L . n|<br />

MARIA.<br />

Mijn hart heeft flechts ééne beweegreden; maar<br />

voor u zijn er veel meer: ik ben eene arme vaderlooze<br />

wees.<br />

MORITS.<br />

Een fraaje beweegreden, waarlijk!<br />

MARIA.<br />

Mijn vader was flechts een arm hand - werksman.<br />

MORITS.<br />

Een fchoone beweegreden 1<br />

MARIA.<br />

Mijne moeder . . .<br />

MORITS, haar ongeduldig in de re-<br />

de vallende.<br />

Ik wil immers met uwe moeder niet trouwen, lief<br />

Vind? ga bij haar; laat zij u haaren zegen geeven,<br />

en kom ftraks aan dit hart weder: of is zij arm?<br />

waarfchijnelijk! we! nu, ik heb gelds genoeg; wat<br />

het mijne is, is ook het uwe.<br />

Braave man !<br />

MARIA, bewogen»<br />

MORITS.<br />

Of denkt gij dat ik mij haarer fchaamen zal ? breng<br />

haar hier! al ware zij ook nog zo met lappen gekleed;<br />

de eerfte plaats aan mijn tafel zal de haare zijni<br />

Edelmoedig mant<br />

MARIA, zeer bewegen.<br />

MO-


Ua BROEDER MORITS,<br />

MORITS.<br />

Foei kind! dit is geene edelmoedigheid! een goede<br />

gedachte - meer niet! ik vergeet nimmer dat ik<br />

mensen ben - doch , wanneer gij het zo neemen<br />

wilt, wel! gaarne ware ik in uwe oogen nog een<br />

weinig meer waard', dan ik tegenwoordig ben —<br />

nu! — uwe reden ?<br />

Ach!<br />

MARIA.<br />

MORITS.<br />

Gij fpraakt van een beweegreden , welke in tiw<br />

hart huisvest? openbaar ze mij! de beweegrede­<br />

nen daar, (op het hart wijzende.-) zijn zekerlijk veel<br />

zwaarder te beftrijden, dan die hier: (op zijn hofd<br />

wijzende.) maar laat ik het beproeven !<br />

MARIA, zeer verlegen.<br />

Ja — ja — ik wil u toonen , wie ik ben — in<br />

weinige oogenblikken — ik verlaat u — binnen een<br />

quartier uurs ben ik weder hier.<br />

MORITS.<br />

Wat zal dat? waarom niet aanftonds?<br />

MARIA.<br />

Vergun mij ten minften nog een quartier den zoeten<br />

waan, van door een' braav' man bemind te worden;<br />

FIER.


T O O N E E L S P E L . 113<br />

VIERDE TOONEEL.<br />

MOKITS: hij ftaat verwonderd, en ziet<br />

Maria eenige oogenblikken zwij­<br />

gend na.<br />

Wat wil zij daarmede zeggen ? (Hij leunt tegen<br />

het eene beeld, in de houding eens diepdenkenden , met<br />

de oogen naar den grond gekeerd, terwijl hij deeze<br />

woorden herhaalt:) Wat drommel wil zij daarmede<br />

zeggen?<br />

V IJ F D E T O O N E E L .<br />

IOBITS, DIEDEIic VAN MOLL, met een houten<br />

Uw dienaar, Mijnheer!<br />

been, en op een kruh<br />

DIEDRIK, een weinig haastig.<br />

MORITS: hij keert het hoofd naar Diedrik, be-<br />

fchouwt hem, en zegt op een droegen toon.<br />

Dat zijt gij niet.<br />

DIEDRIK.<br />

Nu, ou, het is zo de gewoone wijze van fpreeken»<br />

MORITS.<br />

Ik bedien mij van geen fpreekwijzen. (Hij neemt zijn<br />

vorigen ftand aan , en verliest zig in zijne gedachten.)<br />

DIEDRIK.<br />

Niet? zo (peelt Mijnheer een droevige rol in de<br />

wereld; want hedendaags is alles eene wijze van<br />

fpreeken; de vriendfchap is eene wijze van fpreeken,<br />

PI de


H4 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

de deugd is hetzelfde; en het is zeer natuurlijk ;wani<br />

een zekere wijze van handelen is altijd bezwaarelijker<br />

dan een zekere wijze van fpreeken : zie ; zonder<br />

een wijze van fpreeken is Mijnheer in onze beste<br />

gezelfchappen niet gezien: „ Uw gehoorzaame die-<br />

„ naar, Mijnheer! — Van harten de uwe — Hoe vaart<br />

„ gij? — Zeer wèl, pin u te dienen — En uwe be-<br />

,, minde? — Zo redelijk — En de lieve kleine fa-<br />

„ mille? — De jongde krijgt tandjens — Hoe gaat<br />

„ het voor 't overige, beste vriend? — Nog naar<br />

„ ouder gewoonte — Gij zijt, hoop ik, van mijne<br />

„ vriendfchap overtuigd? (Hij doet, als of hij iemand<br />

„ hij de hand fchudde:) zo ik u ergens in van dienst<br />

„ kan zyn , hebt gij flechts over mij te beveeleu;<br />

,, het zal mij tot een innig genoegen ftrekken —<br />

„ Maar, Route vriend! men ziet u zo zelden; gij<br />

„ maakt u recht raar — Ik bid gehoorzaamst om ver-<br />

„ gecving: men heeft mij nog nergens gemist—Stout<br />

„ man ! gij zondigt tegen de vriendfchap" — Zie,<br />

Mijnheer! zo brengt de eene wijze van fpreeken de<br />

andere voord; en ware dit zoniet, zou menig jong<br />

Heer — o wonder! geen tien woorden kunnen za-<br />

menhechten; en menige fnapachtige Dame — o won­<br />

der boven wonder! — in het geheel moeten ftil-<br />

zwijgen.<br />

MORITS, die in 't geheel geen acht<br />

op hem gejlagen lieeft.<br />

Wat drommel of zij daar toch mede zeggen wil?<br />

DTE-


T O O N E E L S P E L . u 5<br />

DIEDRIK.<br />

Wat ik daarmede zeggen wil ? niets ter wereld,<br />

imijn vriend! een onwederfpreekelijke waarheid, van<br />

dewelke gij u heden of morgen in alle talrijke gezel-<br />

fchappen overtuigen zult: ook kwam ik waarlijk hier<br />

niet om wijzen van fpreeken uitteventen: ik zou al­<br />

leenlijk gaarne weeten, of de Graaf van Stierenbock<br />

hier geweest is, dan of hij nog komen zal, en wan­<br />

neer ? — nu wees toch zo goed van mij te antwoor­<br />

den?— hè! — droomt "Mijnheer?<br />

Wie ben je? wat wil je?<br />

MORITS, fchielijk opziende.<br />

DIEDRIK, gramjlorig terug fpringende.<br />

Je'. —— Bomben, mortieren en kartouwen! ziet<br />

Mijnheer niet dat ik Officier ben? of denkt Mijn­<br />

heer, dat ik den rechterarm niet meer roeren kan 9<br />

fchoon mijn linkerbeen bij Quebek begraven ligt?<br />

MORITS, zeer bedaard.<br />

Dit moet gij mij ten goede houden, mijn vriend !<br />

ik fpreek tegen alle menfehen zo gemeenzaam.<br />

DIEDRIK, bedaard.<br />

Ei! derhalven een kwaaker? nu, in 's Hemels naam<br />

dan ! ik mag het lijden: hoor, Broeder Eldingen! ik<br />

vroeg, of de Graaf van Stierenbock bij u geweest is?<br />

Deezen morgen, ja.<br />

2a! hij wederkomen?<br />

MORIT s.<br />

DIEDRIK.


Htf B R O E D E R M O R I T S ,<br />

MORITS.<br />

Hij zeide het ten minden.<br />

DIEDRIK.<br />

Dit zegt niets: maar vordert zijn belang dat hij<br />

wederkome ?<br />

Ik denk ja.<br />

MORITS.<br />

DIEDRIK.<br />

Nu, dan komt hij zeker: gij zult mij immers wel<br />

toedaan, hier een weinig op hem te wachten? ik zoek<br />

reeds federt drie uuren naar dien windhond: eerst<br />

was ik aan zijn hotel; daar fnaauwde een Franfchen<br />

lichtmis mij toe: ,, Zijne Excellentie is niet t'huis.'<br />

intusfehen hij, met een hoonend medelijden mijn<br />

been befchouwde , en de hand over zijne dikke kui­<br />

ten ftreek: ja, ja mijn vriend! gezonde kuiten-gel­<br />

den zekerlijk meer dan elendige houten beenen: van<br />

daar hinkte Ik naar eene danferesfe uit de Opera,<br />

die ijslijk op hem fchimpte, en mij verzekerde, zijne<br />

Excellentie hadde reeds federt lang de genadige voe.<br />

ten over haaren drempel niet meer gezet: federt<br />

eenigen tijd, verftaat gij het Broeder Eldingen! dat<br />

wil zeggen, federt hij geen geld meer heeft: van daar<br />

zocht ik hem in het kofFyhuis: ééne minut vroe­<br />

ger, dan had ik hem gevonden: zo even had hij i<br />

conto honderd dukaaten verlooren , en was in geen<br />

zeer vrolijke luim naar het groote veld gereden, om<br />

met een luchtbal in de hoogte te ftijgen: zo hij den<br />

hals niet breekt, zal hij daarvan daan wel hier komen.<br />

110-


T O O N E E L S P E L . 117<br />

MORITS.<br />

Wat wilt gij dan van hem hebben?<br />

DIEDRIK.<br />

Ik wil met hem vechten.<br />

•Vechten ! duelleeren ?<br />

MOR ITS.<br />

DIEDRIK.<br />

Ja, met den degen of met de piftoolen: hij heeft<br />

flechts te kiezen.<br />

MORITS.<br />

Weet gij wel, dat deeze wijze van zig recht te<br />

verfchafFen , eene der gruwzaamfte vooroordeelen<br />

is, welke het menschdom vergiftigen?<br />

DIEDRIK.<br />

Dat fcheelt mij niet, ik heb het niet verzonnen.<br />

MORITS.<br />

Het zal de beledigde eer wreeken ; maar wat<br />

is eer?<br />

DIEDRIK.<br />

Eer ? gelooft gij, dat ik niet weet wat eer is?<br />

(Op den degen Jlaande.) Hier, hier is de eer.<br />

MORITS.<br />

Uw degen is flechts een middel om eere te ver­<br />

fchafFen; maar gewis niet in een tweegevecht! eer<br />

is de zedelijke waarde, welke het oordeel van een<br />

braaf man in ons ftelt.<br />

DIEDRIK.<br />

Dat Lan zijn; maar ik moet met den Graaf vechten.<br />

II 3 M*.


«« B R O E D E R M O R I T S ,<br />

MORITS.<br />

Een braaf m a n kan ik nimmer doormijn' degen van<br />

m m d a a d e<br />

e n e e n<br />

"'<br />

vecbl? a<br />

" e S ffl<br />

^ - wil i k n i e c o v e r t u i g e n.<br />

° geUjki m 0 £ t m e t d e n G r a a f<br />

i k dZT7r , b r 3 a f<br />

felaLl ?T<br />

k W 3 a d m i ] ^<br />

icnande — mij niet.<br />

PI E D R I K.<br />

'<br />

ftrskt Z ü , k s<br />

Dat f s W 3 a r. m a a. i k m o e t > ^ d a<br />

met den Graaf vechten.<br />

MORITS.<br />

Wat heeft hij u dan gedaan?<br />

^ een fchurk<br />

hem tot<br />

n , e t S<br />

heei?l ' f "^""'"W armen broeder<br />

» die grootfpreeker beledigd, en mij i„ h e m.<br />

MORITS.<br />

Wie is U W broeder? is die niet mans genoeg o r a<br />

zrjne eigen zaak te verdedigen ?<br />

DIEDRIK.<br />

Ja. bij den Hemel! dat is hij: Willem van Moll<br />

^aagt het hart op de rechte plaats; maar heeft een<br />

burgerlijke bediening! de Vorst is naauwziende, en<br />

"••jn goede broeder moet honderd zaaken in het oog<br />

«ouden, die bij mij vervallen.<br />

3<br />

MO»


l O O N E E L S P E L i n 9<br />

MORITS.<br />

Willem van Moll? dat is die jonge fchilder?<br />

DIEDRIK.<br />

Dezelfde, die deezen morgen hier was. Nu, gij<br />

•waart er bij ?<br />

MORITS.<br />

Ja, en ik moet bekennen, dat de wijze, waarop.<br />

de Graaf tegen uw' broeder fprak zeer beledigend<br />

was; ten minften, in gevalle een verftandig man van<br />

een' dwaas beledigd kan worden: de flelling dat uw<br />

broeder zijne geboorte onteert, om dat hij zijne<br />

kunst laat betaalen , is een armhartige flelling: echter<br />

zult gij mij moeten toeflemmen, dat een jong<br />

mensch, die een post bekleedt welke hem een fat-<br />

foenlijk onderhoud verfchaft, door eene foortgslijke<br />

handelwijze, eene onedele hebzucht verraadt: ware<br />

ik in uws broeders plaats, ik zou dit fchoone talent<br />

als een' teerpenning aanzien, en denken: „ Zo een<br />

„ fchurk mij durft dwingen, hem om het dagelijks<br />

,, brood naar de oogen te zien, ik fmijt hem ampt<br />

„ en tytel naar den kop, vat het penfeel op, én ga<br />

,, de poort uit" — D, gij gelooft niet wat moed,<br />

welke gerustheid het in alle gevallen van 't leven geeft,<br />

als men op zulk een fteun kan roemen! maar uw broe­<br />

der heeft zijn talent ontëert, daar hij het tot een<br />

flaaf van noodelooze behoeften maakt.<br />

Dl E D R 1 K.<br />

Zeg eens, Broeder Eldingcn! oordeelt gij altoos<br />

z© fchielijk? H 4 K. a.


1 2 0 B R<br />

O E D E R Ivi o 11 i T S j<br />

MORITS.<br />

Of mogelijk wil hij fchatten verzamelen - maar ook<br />

9<br />

hit geen werk voor zijne jaaren. * - * « *<br />

dedd<br />

a r a<br />

? i e<br />

' "<br />

C<br />

Ik houde u voor P P„. , ^ J,ft<br />

""-><br />

b r a a V e n m a n<br />

niet i> , •• ^ed ik dit<br />

kwikken? of »»i<br />

neen ' w , , ^<br />

e e i e M a , t r e s t e<br />

' '<br />

J<br />

"gchaam te ver.<br />

? _<br />

BITS, ^n haU vallende, en<br />

met aandoening aan zijn bons<br />

„ , , drukkende.<br />

S St<br />

f»W=«, en ttok 11V °'" ''' ;e<br />

" l:<br />

" «"<<br />

kwam


TOONEELSPEL. in<br />

kwam te rug : mijn ongeluk , mijne armoede , de<br />

zelfvervee]ing wierpen mij op het ziekbed: daar lag<br />

ik anderhalf jaar, en ware, zonder de hulp van mijn'<br />

broeder, van gebrek geftorven: tot laat in den nacht<br />

zat hij te arbeiden , zo dat, als hij des morgens op-<br />

ftond, zijne dik opgezwollene oogen traanden: alles<br />

wat ik ben en heb, is het zijne! de rok, dien ik<br />

draag, is de zijne! (Zeer bewogen.) en mijn hart!<br />

jnijn hart is eeuwig voor hem.<br />

MORITS.<br />

Man ! geef mij uw hand ! laat ons vrienden zijn !<br />

ik deed uw' broeder onrecht: hij zal't mij vergce.<br />

ven , hoop ik — o , kon ik voor dat jonge edel<br />

fchepfel iet doen , zonder zijnen hoogmoed te be­<br />

ledigen !<br />

DIEDRIK.<br />

Dat kunt gij, en wil ik u zeggen wat?<br />

M o R i T ?.<br />

Spreek! ik ben rijk: durf ik met hem deelen?<br />

DIEDRIK<br />

Willem van Moll fchildert voor geld: oordeel nu<br />

of hij gefchenken kan aanneemen!<br />

M o R i x s.<br />

Zo kan ik hem niets dan mijne vriendfchap aanbieden.<br />

En uw zuster Juultje.<br />

DIEDRIK.<br />

H 5 Mo»


Ïi2 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

MORITS.<br />

Met een bruidfchat van tienduizend dukaaten.<br />

DIEDRIK.<br />

Dan neemt hij haar niet.<br />

Hoe zo!<br />

MORITS.<br />

DIEDRIK.<br />

Sedert vier jaaren beminnen zij elkander; hoopen<br />

cn wenfchen zij - de oude Juftitieraad , op wien<br />

mijn broeder volgt, gaat in zijn zeventigfte jaar:<br />

fterft deeze, dan treedt Willem in zijne plaats, en<br />

heeft genoeg om met vrouw en kinderen te ieeven;<br />

dan trouwt hij Juultje: zie, zo Honden de zaaken.'<br />

toen gij met die verdoemde fchatten terug kwaamt:<br />

federt flijt mijn broeder geen vrolijk oogenblik meer.<br />

MOR ITS.<br />

Dat kan niet zijn: al het goud der beide Indien<br />

was niet in ftaat om het hart mijner zuster te veranderen.<br />

DIEDRIK".<br />

Wie zegt dat? Juultje is een braaf meisjen: gij<br />

kwaamt terug, en zij dacht eerlang het toppunt haa-<br />

rer wenfchen te zullen herijken.<br />

Zij had gelijk.<br />

MORITS.<br />

DIEDRIK.<br />

Zij had ongelijk; want mijn broeder volgt zijne<br />

eigene grillen : hij wil geehé vrouw zijn geluk te<br />

danken hebben.<br />

MO-


T O O N E E L S P E L . 123<br />

MORITS.<br />

Wat is dat, aan eene vrouw zijn geluk te danken<br />

hebben! als Juultje hem tot een gelukkig man — tot<br />

een gelukkig vader maakt, heeft hij dan zijn geluk<br />

haar niet te danken?<br />

DIEDRIK.<br />

Zekerlijk.<br />

MORITS.<br />

Derhalven, fchoon met andere woorden: hij wil<br />

haar geen geld te danken hebben : al weder een ver.<br />

wenscht vooroordeel! wij moeten ons best doen om<br />

hem daar van aftebrengen.<br />

DIEDRIK.<br />

Zo gij meent dat het gelukken zal.<br />

MORITS.<br />

Ik zal hem bewijzen dat . . . . wij worden ge*<br />

ftoord; blijf hier, ftraks fpreeken wij nader.<br />

A ha ! Mijnheer Graaf!<br />

DIEDRIK, omziende.<br />

ZESDE TOONEEL.<br />

De voorigen. DE GRAAF STIERENBOCK.<br />

STIERENBOCK, tegen zijn' looper.<br />

De Vorst kan wachten. (Nader komende.") Ook de<br />

liefde en vriendfchap hebben haare rechten : niet<br />

waar, mijn dierbaare vriend Eldingen? ik vlieg her.<br />

waards: de Vorst wil uitrijden , hij kreeg in 't hoofd<br />

arn mij medeteneemen; ik zou hem met eenig aaneê-


124 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

genaam gefprek onderhouden — ik? _ ben ik in<br />

ftaat om Vorften te onderhouden ? ik met mijn ge­<br />

voelens? met mijn denkenswijs? Gij zijt niet wét<br />

zeide mij de Vorst onlangs; gij zijt hypochonder;<br />

gij moest reizen; en bewees mij tevens de genade om<br />

mij een gezantfchap optedraagen, om 't welk dezoon<br />

des Minifters hem op nieuw te vergeefs gebeden had —<br />

maar — ,, Uwe doorluchtigheid vergeeve 't mij ",<br />

zeide ik, „ ik ben te zeer aan het Vaderland en het<br />

,, Hof verknocht: de Maatkunde is het vak niet,<br />

„ waarin ik zoek uittemunten" . . . . uittemunten?<br />

neen, ik wil hoegenaamd niet uitmunten: het uit­<br />

muntende is niet altoos het beste, nietwaar lieflte<br />

vriend ? cn dan moet men nog de vereischte talenten<br />

hebben ; men moet een' kop hebben, en ik heb<br />

meer hans dan kops : de Natuur ichiep mij voor<br />

ftille huislijke genoegens: een man als gij, Jieffte<br />

Eldingen ! bereisd , gevormd , doet den Staat te kort<br />

als hij zig in dc eenzaamheid begraaft — A propts!<br />

deezen middag fpijsde ik bij den Minifter der buiten-<br />

landfche zaaken; gij zult het mij vergeeven, zo ik te<br />

voorhaarig geweest ben ? de vriendfchap rukte mij<br />

voord: deMinifter fprak van zekeren moejelijken post —<br />

onder ons: (hij fluiftert hem iet in het oor:) na de<br />

tafel waren wij in zijn kabinet. „ Lieve Graaf!"<br />

zeide hij tegen mij: „ gij weet in welk een verband<br />

„ wij tegenwoordig met dat hof ftaan ; gij kent ons<br />

» oogmerk en de koelheid, met welke wij aldaar,<br />

» fe-


T O O N E E L S P E L . lij<br />

„ federt eenigcn tijd, behandeld worden; wij moe­<br />

ten iemand derwaards zenden , die, zo als men<br />

>, zegt, den grond peilt; een' man van een voor-<br />

„ beeldige kennis, van eene verfijnde levenswijze; in<br />

„ 'tkort, gij begrijpt mij? gij zijt een menscbken-<br />

„ ner, fla er mij zulk eenen toch eens voor!" ver­<br />

geef het mij, mijn vriend ! uw naam ontflipte mijne<br />

lippen: de Minister kende u niet, ik befchreef u:<br />

de vriendfchap beftuurde mij, en hij beloofde mij<br />

den Vorst er over te zullen fpreeken: dat zal ik ook<br />

doen, daar kunt gij u gerust op verlaaten, en mijn credit<br />

is niet twijfelachtig: ik vraag zelden iet; en hem,<br />

«lie zelden vraagt, wordt zelden iet afgeflagen: maar<br />

apropos, mijn waarde! hoe vaart Juultje! mijn hart<br />

is zo vol van haar; ik kan aan niets anders denken,<br />

van niets anders fpreeken, dan aan en van haar.<br />

. MORITS.<br />

Dat doet mij leed; want Juultje wil en zal met den<br />

Graaf Stierenbock niet trouwen.<br />

STIERENBOCK.<br />

Zij wil niet? — zij zal niet? hoe begrijp ik dat?<br />

MORITS.<br />

Woordlijk, als 't u belieft: zij v/il niet om dat haar<br />

zin, zij kan niet om dat haar hart het verbiedt.<br />

STIERENBOCK.<br />

Haar hart? — a ha! daar heeft men mijne be-<br />

fchroomdheid een verduivelden trek gefpeeld: men<br />

heeft mij gefupplandeerd? men is mij voorgekomen?<br />

ge-


m B R O E D E R M O R I T S ,<br />

gelukkig medeminnaar! ik kan niets doen, als bem<br />

benijden, en zwijgen: mag men ook zijn naam wee­<br />

ten? dat toch geen onwaardige hand mij deezen fchat<br />

ontroovs! zij kent mij niet, zij kent dat hart niet,<br />

't welk geen offer te groot ware om Juultje te bezit­<br />

ten : men beeft mij van mijn voorneemen trachten te<br />

doen afzien; men heeft mij den ouderdom mijns ge-<br />

Üachts voorgehouden, wiens wapen reeds voor zeven­<br />

honderd jaaren in de tournooifpelen bekend was, en<br />

federt die zijnafgefchaft,indedom-capittelsfchittert:<br />

zwijg ! heb ik geantwoord; wat mij het geval gaf,<br />

zal mij de liefde niet aanrekenen: Juultjes gemaal<br />

is de fchoone tytel waarnaar ik tracht, en alle ove­<br />

rigen verfmaad ik: nu bedreigde men mij met de on­<br />

genade van den Vorst, om dat deeze eens zeer ge­<br />

nadige oogmerken met mij had; maar had men mijn<br />

hart om raad gevraagd i ik ben eerst mensch en dan<br />

Graaf: die denkt en gevoelt als ik, weegt Juultjes<br />

genade zeer gemaklijk tegen die van den Vorst op:<br />

daar hoort gij nu, Üeffte vriend! wat ik gezegd heb.<br />

MORITS.<br />

Zulke gevoelens zijn immer fchoon , ook dan,<br />

•Wanneer men zijne oogmerken niet bereikt.<br />

STIERENBOCK.<br />

Zekerlijk — ja — men moet zig fchikken in din­<br />

gen, die niet te veranderen zijn: mijne gevoelens<br />

voor u, waardfte vriend ! zullen altoos dezelfdera<br />

blijven: zo ik u ooit ergens in van dienst kan'zijn,<br />

hebs


TOONEELSPE,L; -27<br />

hebt gij flechts over mij te beveelen — A propos —<br />

nu ik tog hier ben — hoewel de- Hofraad Muller<br />

heeft het mij reeds toegezegd — ook zijn broeder<br />

de Krijgsraad — maar men treft die Heeren na den<br />

middag zo zelden t'huis — en de zaak vereischt<br />

fpoed, gij kunt mij iet ten gevalle doen.<br />

MO RITS.<br />

Zeer gaarne ! flechts fchielijk.<br />

STIEREN BOCK.<br />

De Baron Winter verkoopt zijne fchoone Heer­<br />

lijkheid Wintershagen; kent gij ze? voor een fpot-<br />

geld van 30,000 daalders: het mensch heeft gefpeeld,<br />

en is te gronde gegaan; er was een coup te doen: ik<br />

ben het met hem reeds zo goed als ééns: deezen<br />

avond zal onder een flesch wijn het contract gefloten<br />

worden: eenige maanden te voren had ik geld ge­<br />

noeg liggen , was zelfs verlegen, hoe het veiligst<br />

uittezetten : eenige maanden laater zal het even<br />

zo zijn, maar juist tegenwoordig ben ik niet bij kasr<br />

ik wende mij tot u, beste vriend! want beledig<br />

mijne vrienden niet gaarne door mistrouwen, of te­<br />

rughouding : gij zult immers wel zo goed willen zijn,,<br />

van mij 10,000 dukaaten op een folo wisfelbrief te<br />

verlhekken?<br />

Ik zet nooit geld uit,<br />

MORITS.<br />

STIERENBOCK.<br />

Niet? wat doet gij er dan mede?<br />

MO»


iül B R O E D E R M O R I T S ,<br />

Ik verteer het.<br />

MORITS.<br />

STIER ENBOCK.<br />

En als het op is?<br />

MORITS, glimplagchende.<br />

Dan fpeel ik Faro.<br />

STIERENBOCK?.<br />

En zo gij verliest?<br />

MORITS.<br />

Dan trouw ik een rijk meisjen.<br />

STIERENBOCK.<br />

Gij fchertst, of zijt van daag in een kwaade luim;<br />

ik zal morgen wederkomen, en de bewijzen mijner<br />

goederen medebrengen : zekerheid , hijpotbeeck ,<br />

pand, alles, alles, zo als gij het maar hebben wilt:<br />

arevoir! mijn beste vriend! (Morits omhelzende.')On­<br />

gaarne verlaat ik u, zo zeer heb ik mij reeds aan uwen<br />

geestrijken omgang gewend: (Hij wil vertrekken.)<br />

DIEDRIK: geduurende dit gefprek heeft deeze zijne<br />

handfehoenen aangetrokken, en door verfcheidene<br />

gebaarden zijn ongeduld te kennen gegeven:<br />

hij gaat voords den Graaf in den weg ftaan.)<br />

Houd , Mijnheer Graaf! wij hebben nog een paar<br />

woorden met elkander te wisfelen.<br />

STIERENBOCK: hij beziet Diedrik van 't hoofd<br />

tot de voeten; en gelaat zig als of hij<br />

hem plotslings herkent.<br />

Ach! mijn beste vriend, de Lieutenant van Moll ï<br />

ein-


T O O N E E L S P E L . 129<br />

eindelijk zie ik u dan weder! ftout man! moet ik u<br />

dan op de derde plaats aantreffen ? heb ik u niet<br />

ontelbaare reizen verzocht, mijn huis voor het uwe<br />

te rekenen? is er aan mijne tafel niet altoos voor<br />

u mede gedekt ? beter u , of ik daag u voor den<br />

rechterftoel der vriendfchap. (Hij wil nogmaals ver-<br />

trekken.)<br />

DIEDRIK, hem bij den arm vattende.<br />

Snappen, zonder eind! — Maar tweewoorden,<br />

lieer Graaf! de Vorst zal de genade wel hebben van<br />

nog eenige oogenblikken te wachten: het heeft u he­<br />

den morgen geliefd, mijn' broeder eenige zotheden te<br />

zeggen; 't zal u daarom deezen namiddag gelieven<br />

een paar kogels met mij te wisfelen. (Hij haalt twee<br />

•pijlooien uit zijn' zak.)<br />

STIERENBOCK, zijn fchrik, zo veel mogelijk,<br />

onder een glimplach trachtende te verbergen.<br />

Allerliefst! immer goeds moeds! immer vrolijk !<br />

zie, beste Eldingen! daar moet men een voorbeeld<br />

aan neemen: de braave man heeft ongelukken gehad<br />

veele ongelukken; hij heeft met eer gediend; ik zeg<br />

het u, hij heeft zijn regiment eer aangedaan ; en wat<br />

heeft hij daarvan ? lieve Hemel ! de wispeltuurige<br />

Fortuin boeleert met het geluk ; maar zelden met ver­<br />

dienden: in fpijt echter van dit alles is hij de vroliikite<br />

in gezelfchap , altijd even charmant; il a toujours le<br />

mot poar rire: ik ben au des efpoir, waarde vriend! dat<br />

de tijd mij niet langer toelaat, in deezen kleinen<br />

1<br />

ver-


1Zo B R O E D E R M O R I T S ,<br />

vertrouwelijken kring, op deezen heerlijken lentedag,<br />

het waare genot des levens met u te deelen: maar<br />

de lastige dienst. . . . (Hij wil weder vertrekken.)<br />

DIEDRIK hem andermaal terug houdende.<br />

Donder en blikfem ! Mijnheer! denkt gij, dat de<br />

eer mijns broeders voor een wein-ig pluimftrijkerij<br />

veil is ? ik moet fatisfaétie hebben : kies één deezer<br />

piftoolen ! of wilt gij liever met den degen, zo trek<br />

van leer, want zonder vechten komt gij er bij mijn<br />

ziel niet af.<br />

STIERENBOCK.<br />

De eer uws broeders! mijn lieffte beste Heer Lieu-<br />

tenant! hier beeft ongetwijfeld eenmisverftandplaats:<br />

ik ben een der beste vrienden van den Heer van<br />

Moll; wij zijn zelfs nog met den anderen vermaag-<br />

fchapt; mijne overoudtante was een eige nicht van<br />

den Baron Hammer, wiens ftiefbroeder een geborene<br />

van Mol tot vrouw had; vraag maar eens aan den<br />

Prefident, den Graaf van Sorr, hoe ik mij nog on­<br />

langs omtrent uwen Heer broeder heb uitgelaten ;<br />

vraag de Hofdame hunner Doorluchtigheden, de Baro­<br />

nes Werbing, wat ik nog gisteren van hem zeide. . .<br />

DIEDRIK.<br />

Dat is mij het zelfde: ik weet, wat het u van daag<br />

geliefd heeft te zeggen, en derhal ven, zonder verdere<br />

omftandigheden. (Hij reikt hem een pjiool toe.)<br />

STIERENBOCK.<br />

Van daag? Hemel! zou mij in een vriendlijk ge-<br />

fprek


T O O N E E L S P E L . I I 3<br />

fprek ook misfchien een woord ontflipt zijn? maar<br />

neen.' dit is niet mogelijk! een misverftand mijn<br />

lieffte Heer Lietitenant! een bloot misverftand , en<br />

zulk een quid pro qutt zou mij verleiden, den degen<br />

te trekken tegen een' man, dien ik om zijne verdien-<br />

ften en beminnelijk charakter hoogfchat! nimmer,<br />

al konde ik ook de waarfchouwing vergeeten, die<br />

de Vorst mij deed, toen ik, eenige jaaren gele­<br />

den , het ongeluk had van den Ridder Cedcrholm in<br />

een tweegevecht te dooden : hier houdt geene be­<br />

dreiging des Vorften mij terug — hier is 't vriend­<br />

fchap , ongeveinsde genegenheid , die mijnen arm<br />

verlamt: ik vlieg naar uwen Heer broeder, druk<br />

hem aan mijn hart , en wij zullen deeze gekheid<br />

in een flesch Champagne verdrinken. (Hij vertrekt:<br />

Diedrik wil hem, weder terug houden , doch hij ont-<br />

fnapt hem )<br />

ZEVENDE TOONEEL.<br />

DIEDRIK VAK MOLL, MORITS.<br />

Verdoemde windbuil!<br />

DIEDRIK, den Graaf naloopende.<br />

MORITS.<br />

Laat hem loopen; 't is de moeite niet waard', dat<br />

gij er een' fplinter uit uw' kruk om verliest.<br />

DIEDRIK.<br />

Ik denk, Broeder Eldingen ! ik floeghem liever den<br />

gantfchen kruk om de ooren in Rukken.<br />

12 iio-


ljï BROEDER MORITS,<br />

MORITS.<br />

En zo gij een nieuwen moest koopen, zou'tu meer<br />

kosten, dan de geheele Graaf waardig is: geloof mij,<br />

goede Moll! zijn eer aan een' zot kwijt raaken, en<br />

van een' zot', wedervorderen , is even het zelfde<br />

als naarftiglijk een Ruk gouds te zoeken in 't ftof dat<br />

men in zijn zakken draagt-<br />

DIEDRIK.<br />

Gij fpreekt als een boek; maar de wetten der<br />

eer ... .<br />

MORITS.<br />

Zijn niet in de holle hersfenpan gegraveerd; zij lig-<br />

gen hier, in het hart, begraven, en zijn de wetten der<br />

deugd: eer en deugd zijn zo onaffcheidbaar, als licht<br />

en warmte.... doch genoeg daarvan! ik heb haast.<br />

(Hij ziet op zijn horologie.) Dat quartier is bijkans<br />

reeds een half uur geworden: ga lieve Mol, en haal<br />

uw' braaven broeder! ik zou u vergezellen, maar<br />

mijn hart heeft hier nog iet aftedoen: breng hem<br />

des in de armen eens mans, die anders niet zeer<br />

mild met zijne vriendfchap is: verhaal hem echter<br />

niet, wat er tusfchen ons is voorgevallen; wij zul­<br />

len hem onverwachts een' vrolijken avond ver-<br />

fchaffen.<br />

DIEDRIK.<br />

Ja, ja, dat zulten wij! lieve Broeder Willem!—<br />

omhelzen moet ik u, mijn beste ! (Zij omhelzen elkan­<br />

der.) Mijn' broeder Willem vrolijk maaken! Heifa,<br />

houten Romp! voorwaards! mars!<br />

AG T-


T O O N E E L S P E L . m<br />

AG TS TE TOONEEL.<br />

MORITS.<br />

Er zijn tog veele goede menfehen in de wereld<br />

en de ongevormden zijn doorgaands de besten: zij<br />

zingen zo natuurlijk — hebben naar geene lier ge­<br />

leerd — Welk een fchoone dag, wanneer alles gaat<br />

zo als het gaan moet! ik ben van daag juist gefchikt<br />

om menfehen gelukkig te maaken ; want ik ben zo<br />

vrolijk en luchtig, als een tienjaarige knaap, dieniets<br />

denkt, dan heden! heden! en niets gevoelt, dan dat<br />

hij leeft en gezond is — maar Maria — uitbottende<br />

liefde en vrolijkheid; dit zegt men immers, kan niet<br />

zamen gaan ? O neen ! neen I Maria gaf dit hart alles<br />

wat het ontbrak: het zocht, en wist zelf niet wat;<br />

het leed gebrek, en had overvloed; het hing aan de<br />

vriendfchap, gelijk het oog eens Jentimenteelen nacht­<br />

wandelaars aan de maan — het was bevrozen — de<br />

zon ging op _ o hoe warm is het mij geworden !<br />

NEGENDE TOONEEL.<br />

MORITS, MARIA: met een klein knaap]en aan<br />

de hand.<br />

MORITS, haar te gemoet gaande.<br />

il-indelijk daar, lief meisjen? noemt gij dit woord<br />

houden ? is dit een quartier ? daarvoor zult gij<br />

in het vervolg ook mijne jaaren tot quartieren<br />

maaken.<br />

•* 3 MA-


134 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

MARIA.<br />

Reeds lang Rond ik achter het gintfche hek — gij<br />

waart niet alleen - en ik 'wilde mij eerst herftel-<br />

ien — mij voorbereiden _ mijne oogen waren<br />

zo rood.<br />

MORITS.<br />

Lief meisjen ! de roode wangen kan ik u vergee-<br />

ven; wart masgdlnke fchaamte doet de wangen; maar<br />

verdriet de oogen rooi worden — mijn vrouw mag<br />

flechts om de elende van een ander traanen (tonen.<br />

MARIA.<br />

De edelmoedigheid van een'man kan bittere traanen<br />

droogen, maar de edelmoedigheid van een'man is niet<br />

thnagtig, kan het voorledene niet vernietigen, noch<br />

deszelfs fpooren uit het verfcheur.l hart uitwis-<br />

fchen — „ Uwe vrouw!" — poel edel r„an ! er<br />

was een tijd . waarin ik mij zulk een tijtel zou<br />

wa.irdig geacht hebben; maar van de zoete dagen<br />

der onfchuld , is mij niets overig gebl v n — dan<br />

de moed, om zelve u te zeggen - dat die tyj vooibij<br />

is — dit knaapien — is mijn kind! (Zij ziet het kind<br />

ma aandoening aan, en prangt het met verrukking in<br />

haare armen., Karei ! Karei ! uw moeder heeft u<br />

iet groots geofFerd ! om deezes offers wille, durft<br />

gij' mij nimmer vloeken, dat ik in een zwak oogen­<br />

blik u een eerloos aanwezen gaf| Vaarwel, Mijn-<br />

fieer ! deeze traanen zijn getuigen mijner dank­<br />

baarheid en zegen : ik bea u zeer veel verfchul-<br />

"'-•'; ' digd ;


T O O N E E L S P E L . 135<br />

digd ; gij hebt mijne ziel bet leven wedergege­<br />

ven : gij deed mij op nieuw gevoelen, dat ik nog<br />

niet geheel en al verachtelijk ben: ja, Mijnheer 1<br />

gaarne wi! ik 't u bekennen: ik ware zo diep verne­<br />

derd, dat ik mij zelve niet eens onderwinden dorst<br />

den Hemel te bidden: want wat had ik anders tot<br />

verzoening mijner fchuld intebrengen dan woorden?<br />

dit offer, het welk ik van daag der deugd breng,<br />

geeft mij eene geringe aanfpraak op mijne eigene waar­<br />

dij weder: ik dank u, Mijnheer! gij hebt eene ramp­<br />

zalige gered ! want wie is rampzaliger dan die zig<br />

zelve veracht ? de herinnering deezer eogenblik-<br />

ken zal mij nog jaaren lang het leven verzoeten;<br />

ik zal den Hemel weder vrolijk bidden ! en in elk<br />

gebed zal uw naam van mijne lippen vloejen —><br />

vaarwel!<br />

MORITS, haar bij de hand vattend;.<br />

Blijf! (Na een korte poos zwijgens, trekt hij het kind<br />

naar zig toe.) Waar is uw vader, kleine?<br />

Hij is dood.<br />

HET KI MD.<br />

Ik ben uw vader, lieve jongen !<br />

Hemel!<br />

MORITS: hij tilt het kind emhoog.<br />

MARIA.<br />

MORITS, terwijl hij het kind<br />

weder neerzet-<br />

Gij werpt mij daar weder een vooroordeel in den<br />

1 4<br />

w e<br />

ëï


136 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

weg; doch ik ftruikel echter niet — zie deezen<br />

diamant; (hij toont haar zijn' ring;) hij is fraai,<br />

van het beste water: hij is de mijne; ik ben dé<br />

eerile niet die hem bezat; maar, zo de Hemel<br />

wil, zal ik de laatfte zijn; hij moet met mij begra­<br />

ven worden , en zijn bezit verfchaft mij zo veel<br />

vergenoeging, als hadde ik hem met eigen hand uit<br />

de mijnen van Golconda gehaald, ftf// vat Maria op<br />

eene hartlijke wijze bij de hand.) Meisjen! ik gevoel<br />

dat gij mij, zo als gij daar voor mij ftaat, recht ge­<br />

lukkig zult maaken : gij fpreekt van een' tijd waar-<br />

in gij beter waart dan nu? en ik, ik zeg u; gij zijt<br />

nu beter dan ooit; uwe onfchuld was onweetend-<br />

heid - gewoonte: gij waart goed, om dat men u<br />

gezegd had, dat men goed zijn moet: thans weet gij<br />

waarom gij goed zijt; des zijt gij nu eerst deugd­<br />

zaam ! en ik zou het geluk mijns geheelen levens aan<br />

eenen gril opofferen ? eene roos niet plukken, om<br />

dat eens een kapel met haar boeide? — ik heb geen<br />

recht om te vraagen wat gij voorheen waart; ik weet,<br />

wat gij nu zijt, en wat gij mij zijn zult: vraagt gij<br />

mij ook niet, of ik altoos een zedig jongeling was?<br />

zonder eenige onbezonnenheid? — in mijn oogen<br />

hebben beide gedachten het zelfde recht: fla toe ,<br />

meisjen ! heden begint voor ons beiden een nieuw'<br />

leven ! het tegenwoordige is vrolijk ; het toekom-<br />

ftige lacht ons toe; het voorledene ligt achter ons,<br />

gelijk een regenwolk , die door den wind over<br />

ons


T O O N E E L S P E . L . 137<br />

ons heen gedreeven is: blijf niet aan uw verdriet<br />

hangen ! herinner in uw lijden met een innige blijd-<br />

fchap, dat het is doorgedaan: het geen u in het ver­<br />

volg bedroeven megt, zal ik eerlijk met u deelen.<br />

MARIA: Jlerk ontroerd, tracht zij te vergeefs<br />

En dit kind?<br />

te fpreeken: zij drukt haare dankbaar­<br />

heid met gebaarden uit; fluit vervol­<br />

gends het kind in haare armen, ziet, aan­<br />

doenlijk en teder, Morits aan, en brengt<br />

de volgende woorden al flikkende uit:<br />

MORITS.<br />

Ik ben zijn vader — hij is mijn zoon ! de moeder,<br />

welke mij hem baarde, heet niet wellust, maar liefde:<br />

de Natuur heeft mij denzelven in geen dartel oogen­<br />

blik, tot zoon opgedrongen: hij is mijn zoon dooi­<br />

de keuze van mijn hart. (Hij reikt het knaapjen zijne<br />

hand toe.) Kom, kleine ! fla toe ! (Het knaapjen doet<br />

het: Morits fchudt hem de hand.) Hier beloof ik u,<br />

voor het aangezicht des geenen, die het meeste deel<br />

in uw lot neemen zal; voor het aangezicht van den<br />

Hemel en uwe moeder, dat ik u een eerlijk, een<br />

liefhebbend vader zijn zal! ja ik zal u zo vaderlijk<br />

handelen, dat eens uw rechte vader, zelfs voor zig,<br />

ten geenen dage zig niet zal verftouten te zeggen:<br />

't is mijn kind!<br />

iiET KIND, zijn handjen terug trekkende.<br />

Ai! gij doet mij zeer.<br />

IS MO-


33* BROEDER MORIT &,<br />

MORITS, glimplagchende.<br />

Hij heeft mij niet verftaan; maar daar, (naar den<br />

Hemel wijzende,) daar ben ik verftaan — en gij —<br />

niet waar?<br />

J3 . . •<br />

MARIA, zeer ontroerd.<br />

MORITS.<br />

Dat's dan afgedaan : ik ben u thans niet meer<br />

vreemd, en durf u derhalvenmetmeergrondsvraagen:<br />

Wilt gij mijn vrouw worden, lief meisjen?<br />

MARIA.<br />

Ach! gij verdient een onverdeeld hart.<br />

MORITS,<br />

Verdien ik dit, dan zal ik het ook ongetwijfeld<br />

verkrijgen: wat nog hier of daar hangen bleef, zal<br />

de tijd terug brengen; elke dag zal mijn' rijkdom ver­<br />

meerderen; en het ge'voei daarvan mij telkens een<br />

nieuw genot zijn.<br />

MARIA.<br />

Ja I ik zal u beminnen ! voor het tegenwoordige<br />

echter is het mij nog onmógelijk: gij waart ai te zeer<br />

mijn weldoener: wij zijn elkander nog niet genoeg<br />

gelijk: maar zo hoogachting en dankbaarheid de eer-<br />

fte voedfels der waare liefde zijn — gelijk ik het<br />

mij in dit oogenblik verbeelde te gevoelen — nu<br />

dan — Ja!<br />

Zeg mij na: „ Morits!"<br />

MORITS, met verrukking haare<br />

hand vattende.<br />

MA-


Morits!<br />

T O O N E E L S P E L . 139<br />

„ Ik bemin u!"<br />

ü.<br />

„ Ik ben de uwe."<br />

De uwe.<br />

MARIA, befchaaizd en ontroerd.<br />

MORITS.<br />

MARIA.<br />

MORITS.<br />

MARIA.<br />

MORITS: hij omreist haar hartlijk.<br />

De mijne! kom hier, lieve kleine! gij moet het<br />

klaverblaadjen voltallig maaken. (Hij heft hem omhoog,<br />

en het knaapjen omarmt hen beiden — Terwijl Morits<br />

het kind nederzet en Maria loslaat, vervolgt hij:)<br />

De knoop is gelegd, voor eeuwig gelegd; doch<br />

Hechts in mijne oogen ; in de uwen ontbreekt er nog<br />

eene plechtigheid aan: kom ! volg mij naar een'<br />

predikant.<br />

MARIA.<br />

Vergun mij, dat ik eerst een weinig ademhaale! —<br />

ik ben te zeer ontroerd — kan te naauwernood op<br />

mijne voeten blijven daan.<br />

M O R I T S.<br />

Ga naar uw kamer, lieve engel!<br />

MARIA.<br />

Ach ja! — 't hart is mij zo eng — ik moet met<br />

J<br />

den


Uo B R O E D E R M O R I T S ,<br />

den Hemel fpreeken ! (Het knaapjen bij de hand neemende.)<br />

Kom kind! gij zult nevens mij knielen! uw<br />

femelen en mijne traanen - „een, die zullen bij<br />

den Hemel niet verfmaad worden. (Zij wil vertrekken:<br />

Morits omhelst haar.)<br />

MORITS.<br />

Toef niet lang _ niet lang toch!<br />

TIENDE TOONEEL.<br />

De voorigen. OMAR, die de tuindeur uitkomt.<br />

V eel geluks!<br />

OMAR.<br />

MORITS.<br />

Ha! zijt gij daar? (Hijomhelst Omar, en omhelst hem.)<br />

gevoelt gij dat ik gelukkig ben?<br />

OMAR.<br />

Bij mijns vaders baard ! ik gevoel het.<br />

MORITS.<br />

Omar! gij ziet in haar mijn vrouw; Maria! hij is ><br />

mijn broeder.<br />

OMAR, Maria de hand toereikende.<br />

De Hemel zegene u, lief meisjen! laaten wij vrienden<br />

zijn! - maar nu ga i k ; de oude tante kijft;<br />

zij heeft reeds twintigmaal naar u gevraagd: zij fcheld<br />

en hoest als omftrijd.<br />

MORITS.<br />

Wees onbezorgd ; ga naar uw kamer! ik zal in-<br />

tus-


T O O N E E L S P E L . Hi<br />

tusfchen de oude tante zo veel nieuws vertellen,<br />

dat haar fchielijk het raazen en hoesten vergaan zal:<br />

gij, Omar! denk aan mijn voorneemen! maak u reis­<br />

vaardig; wij ftuuren naar de Peluw-Eilanden.<br />

ELFDE TOONEEL.<br />

OMAR,<br />

Naar de Peluw - Eilanden ? en liefde is uw ftuur-<br />

man? neen, Omar's droefgeestigheid voege bij uwe<br />

vrolijkheid niet: ik wil terug naar mijn ouden va­<br />

der! ik was een dwaas, dat ik van hem afging: daar<br />

hielden onze te vredene meisjens mij voor een wel­<br />

gemaakt Arabier; hier is mijn gezicht te geel, te<br />

bruin, te wild, te bars: daar roemde men mij, als<br />

een bekwaam jongeling; want ik zat treffelijk te paard ,<br />

en kon een paar fpreuken uit den Coran : hier lacht<br />

men over mijne domheid, want ik kan zelfs niet eens<br />

danfen , en weet niets — niets anders dan dat ik<br />

bemin! — ja, ik wil terug ! als 't maar niet te laat<br />

is — ach ja , 't is te laat ! melk drinken , dade-<br />

Ien eeten, mij met lappen kleeden, en onder ten-<br />

ten woonen ; dit alles wilde ik gaarne; maar mijn<br />

hoofd! mijn hoofd! ik denk niet meer op zijn Ara­<br />

bisch. (Met de hand voor het voorhoofd.) Daar heerscht<br />

het koude Noorden, en al de warmte, welke ik uit<br />

het Zuiden medebragt, is naar het hart gezonken<br />

(Zijn oog valt op den loom, waarop hij den naam van<br />

Netje gefneeden heeft.) Ha, mijn werk is nog niet<br />

vol-


H2 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

voleind ! (Hij gaat naar den boom, en vervolgt zijn 1<br />

arbeid.) Goede boom! in twintig jaaren zal deeze naam<br />

in uwe korst nog zo diep niet zijn ingegroeid, als<br />

hij zig in weinige maanden in dit hart groef!<br />

T W A A L F D E T O O N E E L .<br />

OM AU, NETJE: zij komt Jlil zien wat Omar<br />

doet, en leunt vervolgends, diep in gedachten,<br />

Ach Netje!<br />

met den elleboog op het voet/luk van<br />

't beeld van Diana.<br />

OMAR: zijn werk voltooid hebbende i<br />

ziet hij het tederlijk aan.<br />

NETJE, op een boertig-treurigen toon.<br />

Ach Omar!<br />

OMAR, verfchrikt, laat het mesvallen,<br />

loopt naar Netje, en vat haar hand.<br />

Wien geldt dit, ach?<br />

Mij zelve.<br />

NETJE.<br />

OMAR.<br />

Gij noemdet mijn' naam.<br />

Gij den mijnen.<br />

NETJE.<br />

OMAR.<br />

Om dat ik u lief heb.<br />

NET-


TOONF. E L S P E L , j 4 3<br />

, NETJE.<br />

Om dat ik geen' man lief hebben wil.<br />

Waarom niet?<br />

OMAR*<br />

NETJE.<br />

Om dat er geen een deugt.<br />

Ik ben een goed menscf»<br />

OMAR, hartlijk.<br />

NETJE.<br />

Dat zijt gij allen, zo lang gij wenscht en bweïrf.'<br />

Gij doet mij onrecht!<br />

OMAR.<br />

, NETJE.<br />

Ei zekerl<br />

OMAR.<br />

Ik zal u altoos lief hebben.<br />

NETJE.<br />

Gij zult mij niet lief hebben.<br />

Ik moet.<br />

O M A R.<br />

NETJE.<br />

Wie .dwingt u? k<br />

OMA R.<br />

Waarom volgt gij mij overal? of ik u zie, dan<br />

niet zie , is het zelfde: 't zij ik met mijne gedachten<br />

Egypten's verzengde luchtftreek doorzweev', of.mij<br />

aan den oever van den Nijl verlustig'; overal ftaat<br />

gij voor mij: zoek ik de tent van mijn' vader, gij<br />

zit


J44 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

zit aan den ingang! dwaal ik in de ruïnen van Balbefc<br />

om, gij ftaat achter ieder afgebroken zuil.<br />

Gij zijt een gek!<br />

Ja wel!<br />

NETJE*<br />

OMAR, zuchtende.<br />

NETJE.<br />

Wat zal men met u beginnen ?<br />

OMAR.<br />

Mij weder bij mijn verftand brengen.<br />

KETJE.<br />

Neen, goede vriend! wij maaken de mannen gaarne<br />

gek, want hun verftand verveelt ons.<br />

OMAR.<br />

Ik zal u niet langer verveelen , ook door mijn<br />

gekheid niet: ik keer naar de hut mijns vaders terug:<br />

Schipper Thom zal binnen weinige dagen derwaarts<br />

zeilen, en mij medeneemen: maar geloof mij, Netje!<br />

als ik weg zal zijn, zult gij voorzeker nog dikwijls<br />

zeggen: „ die Omar was tog een goed mensch!"<br />

NETJE.<br />

Wel ja toch! een meisjen denkt dat flechts.<br />

Vaarwel!<br />

Zijt gij dol ?<br />

OMAR.<br />

KETJE.<br />

OMAR.<br />

Het blijft bepaald — ik vertrek — gij zult mij<br />

nooit —


T O O N E E L S P E L : ,45<br />

nooit — nooit wederzien! een' affcheidskusch kunt<br />

gij' mij' evenwel niet waigeren.<br />

N E TJE.<br />

Zie zulk een onbefchaamd fchepfel eens aan!<br />

OMAR.<br />

Hoe ligt vergeet een meisjen een' kusch! mij echter<br />

zal hij een verkwikkend voedzel zijn tot in mijne<br />

hut toe.<br />

NETJE.<br />

Hadde ik ooit gedacht, dat een kusch zo voedzaam<br />

was?<br />

OMAR, eenigzins fcherp.<br />

Spot heb ik niet verdiend. {Hij wil vertrekken.)<br />

NETJE.<br />

Blijf! — blijf jong mensch ! — hoe ! vertrek­<br />

ken? — hebt gij mij reeds verlof gevraagd ?<br />

OMAR.<br />

Gij jaagt mij immers voord ?<br />

NETJE.<br />

Neen, neen ! ik beveel u te blijven.<br />

OMAR.<br />

Zo zoekt gij mij te martelen, als een knaap zijn'<br />

tor, dien hij aan een' draad gebonden heeft?<br />

NETJE.<br />

Daar zijt gij toe gemaakt: verzet u tegen uwe beftemming<br />

niet!<br />

OMAR.<br />

Gaarne zoude' ik alles lijden, konde ik in 't ver­<br />

volg flechts, al ware het ook nog zo laat, opdeminfte<br />

vergoeding hoopeft! J£ W E X.


145 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

KETJE.<br />

Dat is: wanneer gij op uwe beurt mij eens kondet<br />

martelen?<br />

OMAR.<br />

Ja, zo gij, bemind worden, eene marteling noemt.<br />

WETJE.<br />

Hoor, hoor, hoe die bruine jongen fnappen kan!<br />

als of hij alle onze romans gelezen hadde !<br />

Lieve Netje!<br />

OMAR, knielende.<br />

KETJE.<br />

Nu ja, dat ontbreekt er nog aan.<br />

OMAR.<br />

Ik weet niet, of het geen ik u zeg in romans<br />

ftaati maar waarlijk ! in mijn hart ftaat het.<br />

KETJE, hem eenigzins teder aan­<br />

ziende.<br />

En daarbij ziet hij er uit als of het zo ware.<br />

'T is waar.<br />

OMAR.<br />

KETJE, tegen 't beeld van Diana.<br />

Kuifche Diana ! befcherm mij! — fta op jong<br />

mensch ! ziet gij niet dat ginds alle oogenblikken<br />

He a voorbij gaan ? een Europisch meisjen mag<br />

g-en' Arabier onder den vrijen hemel voor haar laa-.<br />

ten knielen.<br />

OMAR, opjlaande.<br />

Maar plaagen mag zij hem wel 1<br />

KET-


T Q Q N E E L S F E L . Hf<br />

NETJE.<br />

Wees verftandig! wat wilt gij van mij hebben ?<br />

Ik wil u trouwen.<br />

OMAR.<br />

NETJE.<br />

Dacht ik 't niet! aanftonds maar trouwen! 't woord<br />

alleen jaagt mij een' febrik op 't lijf.<br />

OMAR.<br />

De zaak echter is zeer gemaklijk.<br />

NETJE, op Diana wijzende.<br />

En ik heb deezen beloofd, (met een belagchelyksu<br />

sucht ,) in haaren dienst grijs te worden : zie! dee­<br />

zen bipemkrans heb ik met eige hand gevlochten —<br />

met eige hand haar ten offer gebragt: deeze roozen<br />

zijn het zinnebeeld van mijn maagdlijken ftaat.<br />

OMAR.<br />

Laat haar het zinnebeeld; ik ben met het overige<br />

te vreden.<br />

NETJE.<br />

Gij zijt waarlijk zeer ligt te vergenoegen !<br />

O M A R.<br />

En die roozen ftaan uwe trotfche Diana niet eens<br />

goed; zij zouden de fchalkachtige Liefde wel eens zo<br />

fraai kleeden,<br />

Denkt gij dat?<br />

NETJE.<br />

OMAR.<br />

Laaten wij het eens beproeven. (Hij nikt Diana<br />

phtsling den krans af, en vliegt daarmede naar het<br />

ieeld der Liefde.)<br />

K 2 HEÏJE,


ttf BROEDER MORITS,<br />

NETJE, vergramd, echter fpot acht ig.<br />

Baldadige fchavuit!<br />

OMAR, na fchielijk het eene einde van denbloemkrans<br />

aan de hand der Liefde vastgemaakt te<br />

hebben, gaat hij ylings naar Netje, trekt<br />

haar met geweld voord, Jlingert zijnen<br />

arm om den hooren, en wikkelt zig met<br />

haar in den krans.)<br />

Gij zult de mijne zijn ! ja, ik lees het, in fpijt van<br />

uw' moedwil, in die zwarte oogen! gij zijt de mijne.<br />

NETJE, zig zachtlijk verweerende.<br />

Ik zal dien duivelfchen fnapper de oogen uit­<br />

krabben.<br />

Gij zijt de mijne?<br />

OMAR, haar vuuriglijk kusfchende.<br />

NETJE : zij ziet hem tederlijk aan,<br />

Ach ja ! (Een oogenblik zwijgens.)<br />

en valt hem eindelijk om den hals.<br />

OMAR, verrukt.<br />

Gij hebt mij tot een' God verheven ! — nu weg<br />

met deeze banden ! (Hij maakt den bloemkrans lus.)<br />

Zelfs geen bloemen zullen u binden — flechts<br />

mijne liefde! flechts mijn hart! U allesvennogende<br />

zoon der goden! u pasfen deeze roozen ! (Hij om-<br />

windt de Liefde met den krans.)<br />

NETJE, hem aanziende, en na een<br />

poos gezwegen te hebben.<br />

Qui que tufois, voila ton maitrel<br />

11 fejl, il le fut, eu il doit l'etre.<br />

DER.


T O Ó N E E L S P E Ll 149<br />

DERTIENDE TOONEEL.<br />

Ach Juultje i<br />

Wat is er?<br />

De voorigen, JUULTJE.<br />

KETJE.<br />

JUULTJE,<br />

NETJE.<br />

Ik had een' minnaar, en nu heb ik een' man!<br />

Ernst of fcherts?<br />

JUULTJE.<br />

. KETJE.<br />

Ziet gij dan aan mijn huwelijksgelaat niet, dat het<br />

mjar eens recht ernst is?<br />

o M A R.<br />

Wensch mij geluk, zuster! geJuk met mijn behaalden<br />

zegen!<br />

JUULTJE.<br />

Van gantfcber harten ! (Zij omarmt Netje.)<br />

NETJE.<br />

En , hebt gij mij lief, zo volg mijn voorbeeld;<br />

want niets is verdrietiger, dan gevangen te zyn, en<br />

een ander in vrijheid te zien omwandelen.<br />

JUULTJE.<br />

Zal ik mij vernederen voor een' trotsch man, die<br />

mij om mijn goud verfmaadt?Ach Netje! ik vrees dat<br />

zijn hoogmoed fterker zal weezen dan zijne liefde.<br />

K 3 NET-


(J50 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

NETJE.<br />

Tog niet! zijn hoogmoed houdt flechts de kamer<br />

gefloten , waarin zijne liefde brandt; maar geloof mij,<br />

het helpt hem niets: binnen kort of lang flaat d«<br />

vlam alle de vengtTers te gelijk uit. (Tegen Omar<br />

die mtusfchen haare hand kuscht en Jlreelt.) Nu, nu,'<br />

horst! eet mijn hand niet op!<br />

Ach, Netje!<br />

-TT . N E T I E.<br />

Wat is 't?<br />

1<br />

JUULTJE, omziende.<br />

TT" i JUULTJE»<br />

Hij komt.<br />

NETJE.<br />

O wat groot ongeluk !<br />

Verlaat mij niet!<br />

JUULTJE.<br />

NETJE.<br />

Wil hij u fchaaken ?<br />

JUULTJE.<br />

^erberg mijne droefgeestigheid achter uwen vro-<br />

hjken luim! fpreek, lach, fcherts, opdat hij niet<br />

hemerke hoe het in mijn hart gefield is.<br />

NETJE.<br />

En waarom mag hij dat niet bemerken?<br />

JUULTJE.<br />

Ik wil hem zijne trotschheid betaald zetten,<br />

NETJE.<br />

Bravo ! A ce truitje reconnois mon/ang.<br />

VEER.


TOONEELSPEL: t$ t<br />

VEERTIENDE TOONEEL.<br />

De vorigen. W I L L E M en DIEDRIK VAN M O L L .<br />

(Na elkander wederzijds gegroet te hebben.')<br />

NETJE.<br />

Zijt welkom, Mijne Heeren!<br />

DIEDRIK.<br />

Wij dachten Mijnheer uwen broeder te zullen aan­<br />

treffen.<br />

NETJE.<br />

En waart zeer aangenaam bedrogen, niet waar?<br />

want gij vondt ons.<br />

DIEDRIK.<br />

Zekerlijk — dat — dat fpreekt van zelf.<br />

NETJE.<br />

Mijn lieffte Heer Lfraténapt, u neem ik het niet<br />

kwalijk, als een jong meisjen n eene galanterie uit de<br />

keel baaien moet : want de krijgstrompet verdraagt<br />

zig flecht met het zachte bofgeiispei; maar uw Heer<br />

broeder . • .<br />

Is krank.<br />

DIEDRIK.<br />

Krank ? wat fcheelt hem ?<br />

J U U L T J E , fchielijk.<br />

NETJE.<br />

Een' neusdoek, om de traanen aftewisfchen, die<br />

aan zijne blonde oogleden hangen: leen hem uwe<br />

hand, lieve zuster!<br />

K 4 wit-.


*52 B R O E D E R M O R I T S ,<br />

WILLEM, verlegen.<br />

Vergeef het mij _ ik weetniet, lieve broeder'ik<br />

ben zeer gezond.<br />

DIEDRIK.<br />

Dafs gelogen! oordeel zelve! ik kom t'huis *<br />

heb hem veel te vertellen: ik begin mijn verhaal; hij<br />

ziet mij ftrak in de oogen; ik praat meer dan een<br />

quartier lang, en, toen ik wèl had uitgepraat, had<br />

hij er geen enkel woord van verfiaan.<br />

NETJE.<br />

Zeker een-gebrek aan 't gezicht; eene zorglijke<br />

aiel-verfchijning; maar mijn arme zuster is er'noz<br />

veel erger aan.<br />

s<br />

WILLEM, fchielijk.<br />

Hoe zo? watfcheelt haar?<br />

NETJE.<br />

Zij lijdt in de edele leevensdeelen - voor eemVe<br />

minuten bejegende haar een geval, waarin men het<br />

hart noodig heeft; zij zoekt het, en, begrijp welk<br />

eene omRandigheid! t is weg- weg 0Ver alle bergen.<br />

Netie. nI1J ü<br />

- ÜLTJE<br />

m e t e e n t r e u<br />

JNetje ! plaag ' "Se glimplach.<br />

Uuj niet!<br />

WILLEM.<br />

Zoekt gij mij ook de overwinning des vernuft, he<br />

zwaarehjk te maaken ? veinufts be-<br />

NE T.


T O O N E E L S P E L . 153<br />

NETJE: zij maakt eene diepe buiging.<br />

Dit is voor het Vernuft, en dit voor de Liefde !<br />

(Zij omarmt Omar.)<br />

DIEDRIK.<br />

Bravo ! dat's een fnoepig ding ! ik geloof men zou<br />

met haar de wereld kunnen doormarcheeren, zonder<br />

een' enkelen dag rust te houden.<br />

NETJE.<br />

Wel zo, Mijnheer de krijgsman ! gij begint los te<br />

raaken.<br />

DIEDRIK.<br />

Waarlijk , ik zou bijna bemerken , dat er nog<br />

een ander vuur dan kanonsvuur is: maar genoeg, die<br />

jonge vriendlijke man daar, (op O mar wijzende.) heeft ze<br />

eerlijk prijs gemaakt; en al ware dit zo niet — mijri -<br />

houten been! — ach ! lieve Hemel ! mijn houten<br />

been !<br />

VIJFTIENDE TOONEEL.<br />

De vorigen. MORITS, MARIA, EUFROSINE.<br />

EUFROSINE, al hoestende.<br />

Als het maar niet reeds te koel is.<br />

NETJE.<br />

Ach neen! wij zweeten hier allen.<br />

MORITS, tegen Diedrik.<br />

Ik dank u, Broeder Moll! dat gij uw woord ge­<br />

houden hebt.<br />

K 5 DIE-


154 BROEDER MORITS,<br />

DIEDRIK.<br />

Ik hou immer mijn woord.<br />

MORITS, tegen Willem.<br />

Lieve jonge man! ik bid om uwe vriendfchap:<br />

heeft mijn voorbaarig oordeel u deezen morgen fmart<br />

veroorzaakt, zo is 't mij van harten leed : men<br />

ontmoet zo zeldzaam in de wereld een mensch; en<br />

men ziet het zo weinig iemand aan den neus: uw<br />

broeder heeft mij het raadzel opgelost ; zeer hard<br />

zoudt gij mij ftraffen , zo gij een' gril tegen mij<br />

behieldt.<br />

W I L L E M .<br />

Hoe, broeder! gij hebt gepraat?<br />

D IE D K I K.<br />

Dat heb ik: voor den duivel dat heb ik ! hoe! ik<br />

zou het gelaten aanzien, dat men vergiftige pijlen op<br />

uwe eer fcboot?<br />

MORITS.<br />

Gij bemint mijn zuster; Juultje mint u; gij waart<br />

het ééns; mijn goud heeft u gefcheiden, dat moet<br />

het niet; het moge zulk een gril zijn als het will';<br />

*t is een fchoone weldenkende gril, en ik eer den-<br />

zelven : Juultje is arm, dood arm; van mij krijgt zij<br />

geen' penning.<br />

Juultje !<br />

W I L L E M , vliegt naar Juultje.<br />

JUULTJE, in zijne armen.<br />

Stoute, hoogmoedige Willem !<br />

EUFRO-


T O O N E E L S P E L . 1-5<br />

EUFROSINE.<br />

Wacht toch kinderen ! ei mijn Hemel ! wacht<br />

toch ! (Zij trippelt tusjchen hen beiden.) ik moet immers<br />

de plaats haarer moeder bekleeden — Ik geef 11 mijn'<br />

zegen, en ben met dit huwelijk recht in mijn' fchik;<br />

want zijne afkomst is van adel.<br />

NETJE.<br />

Maar, lieve Tante! Juultje vraagt immers niet, waar<br />

hij van daan gekomen is ? zo hij er maar is.<br />

EUFROSINE.<br />

Zwijg; als dat zo ware, moesten alle menfehen<br />

gelijk zijn, want alle menfehen zijn er: (zij hoest.)<br />

hoe ongerijmd!<br />

WILLEM: hij omarmt Morits.<br />

Mijn broeder!<br />

MORITS.<br />

Geen grillen meer.<br />

WILLE M.<br />

Hartlijke, broederlijke vriendfchap!<br />

MORITS.<br />

Nu, de vriend dorst u niets aanbieden, de broe­<br />

der durft eerder een woord fpreeken. (Hem ver­<br />

trouwelijk naar zig trekkende.) Zo 't u eens aan geld<br />

mogte ontbreeken — niet waar?<br />

Ja, ja.<br />

WILLEM.<br />

(Diedrik is hartlijk bewogen, hinkt naar Willem, naar<br />

Juultje en Morits, fchudt hun jlilzwijgend de han­<br />

den , en gaat vervolgends in een' hoek, waar hij de<br />

traanen van zijne oogen wischt.)<br />

K ET-


3S


T O O N E E L S P E L . i sr<br />

EUFROSINE.<br />

Een Vorst! hij draagt evenwel geen ordeband.<br />

MORITS.<br />

Het hart maakt hem kennelijker dan de orde.<br />

EUFROSINE.<br />

Nu, nu, ik geef u mijn' zegen.<br />

N E T J E , zuclttende.<br />

Ach ! — Numero twee is ook afgedaan.<br />

MORITS.<br />

Maar Netje! ziet gij niets aan mij?<br />

NETJE.<br />

Gij ziet er uit, als een vernuftige broeder, die<br />

zijne zuster tien duizend dukaaten fchenken wil.<br />

MORITS.<br />

Gefchonken heeft: dit aan een zijde — ziet gg<br />

anders niets?<br />

EUFROSINE.<br />

. Ach , dat had zijne moeder zaliger hem zekerlijk<br />

ook niet aangezien,<br />

MORITS.<br />

Lieve Tante! laat mijn moeder rusten!<br />

NETJE.<br />

Gij maakt mij nieuwsgierig.<br />

Ziet gij nog niets?<br />

MORITS, Maria omarmende.<br />

N E T J E , in de handen klappende.<br />

Ja waarlijk! ik zie 't! ik zie 't! Numero drie ! Nu­<br />

mero drie!<br />

J U U L T J E .<br />

Onze Maria. JEUFRO-


iS§ B R O E D E R M O R I T S ,<br />

EUFROSINE, fterk hoestende.<br />

Ja, onze Maria!<br />

Lieve zuster!<br />

JUULTJE, naar Maria gaande en<br />

haar omarmende.<br />

NETJE: zij omhelst Maria mede.<br />

Nu zijn de drie gratiën voltallig. (Alle de overigen<br />

émringen Maria en Morits, en wenfchen hem met ge-<br />

laarden geluk.)<br />

ï UFROSINE.<br />

Wacht toch kinderen ! ei , mijn lieve Hemel!<br />

wacht dan toch! (Zij trippelt in den kring.) Ik moet<br />

immers de plaats uwer moeder bckleeden ! 'Tis waar,<br />

de afkomst — de afkomst: dit heeft nog geen Graaf<br />

van Eldingen gedaan.<br />

WILLFM, DIEDRIK en MARIA, te gelijk.<br />

De Graaf!<br />

MORITS»<br />

Waar toe dit, lieve Tante? —Ja, mijne vrienden !<br />

ik ben Graaf: mijn vader bezat aanzienlijke goederen<br />

in den Elzas; hij leefde goed, ftierf arm, enlietons,<br />

behalven zijn' Graaflijken titel, niets dan fchuldenna:<br />

wij verlieten de p.laats waar wij niet meer konden fchit-<br />

teren : gij allen weet, hoe mijne zusters zig federt onder<br />

het opzicht haarer Tante geneerden : de jongens kun­<br />

nen gemaklper door de wereld komen: ik verzettede<br />

den gouden bijhang mijns Graaflijken diploma's bij<br />

eenen Jood, om aan reisgeld te geraaken: ik ging<br />

KtiC


T O O N E E L S P E L . 150<br />

naar den Levant, en werd koopman: de handel, mijn<br />

iiver, het geluk, de vriendfchap en ook een paarmaal<br />

de liefde hebben mij rijk gemaakt; de Graaf heeft<br />

geen enkel middagmaal voor mij betaald: een Afri-<br />

kaansch Prins, wiens vriendfchap ik bij zekere gele­<br />

genheid won , verhief mij tot Vorst van de Maan en<br />

het geflernte ; hij zelf was onbegrensd Heer der<br />

Zonne: dit alles is gekheid, en wanneer gij mij lief<br />

hebt, zo laat mij nimmer meer het woord Graaf uit<br />

uwen mond hooren: mijne jongens kunnen doen wat<br />

zij willen: (tegen Maria.) en gij, hef meisjen! zal<br />

Morits, Graaf van Eldingen, u liever zijn , dan Mo­<br />

rits , zo maar eenvoudig weg ? (Maria omhelst hem )<br />

EUFROSINE.<br />

Nu, nu, gij zijt en blijft een wonderlijk fchepzel:<br />

kom hier, dat ik u mijn' zegen geeve.<br />

NETJE.<br />

Dank zij den Hemel! de drie gratiën zijn allen<br />

bezorgd.<br />

MORITS.<br />

Luiftert kinderen! ik heb u een ontwerp medetc-<br />

deelen : wij mosten allen , zo als wij hier ftaan,<br />

flechts één huisgezin uitmaaken: een hoopjen goede<br />

menfehen , die, van de befchaafde zotten afgezon­<br />

derd, met eige handen het veld bouwen, de vruch­<br />

ten onzes ijvers inoogflcn , van de grootcn des Lands<br />

ongekweld blijven, en van niemand, dan de Engelen<br />

benijd vvoidentzuik eene vrijplaats biedt ons een klein<br />

plek-


iSo B R O E D E R M O R I T S ,<br />

plekjen gronds in den Oceaan aan, het welk te arm is<br />

om de hebzucht der menfehen optewekken reen zekere<br />

Engelander,Wilfon , heeft de Pelew-Eilanden ontdekt;<br />

daar woonen goede, onbedorvene fchepfels: ik heb<br />

befloten, mijn geheel vermogen in nooddruften des<br />

levens te verwisfelen ; deezen wil ik in eenige fche-<br />

pen laaden, en daar mij met mijn huisgezin neder­<br />

zetten : wilt gij mij volgen ?<br />

JUULTJE.<br />

Gaat Willem meê?<br />

KETJE.<br />

Gaat Omar meê ?<br />

DIEDRIK.<br />

Niemand vraagt: gaat Diedrik meê?<br />

ALLEN.<br />

Ja, wij gaan allen meê.<br />

KETJE.<br />

Paar voor paar, gelijk in J e aike Noachs.<br />

DIEDRIK.<br />

Mij uitgenomen: ik breng niet eens een paar beenen<br />

meê.<br />

NETJE, ter zijde, tegen Diedrik.<br />

Trouw de oude Tante !<br />

DIEDRIK.<br />

Gehoorzaame dienaar ! li e v e r worde ik fchool-<br />

meester op de Pelew-Eilanden.<br />

WILLEM, tegen Morits.<br />

Gij hebt mijne ziel van dit ontwerp beroofd; reeds<br />

voor


T O O N E E L S P E L. isi<br />

voor lang verveelde mij de hedendaagfchelevenswijs:<br />

Laat ons het land bebouwen, zegt Candide.<br />

En hij had gelijk.<br />

Hij had gelijk.<br />

MO KITS.<br />

ALLEN.<br />

Z E S T I E N D E T O O N E E L .<br />

De voorigen. THOM.<br />

T li O M.<br />

II eifa 1 dat gaat hier lustig.<br />

MORITS.<br />

Gij komt net van pas, eerlijke Thom! hebt gij<br />

wel ooit van de Pelew-Eilanden gehoord?<br />

THOM,<br />

'Die zijn immers daar , waar de Antelope fchip­<br />

breuk geleden heeft? zou ik niet!<br />

MORITS.<br />

Wilt gij ons derwaards brengen ï<br />

T H o M.<br />

Is er wat mede te verdienen?<br />

Wel zeker!<br />

MORITS.<br />

THOM.<br />

Goed, dan breng ik u naar Lapland en Spitsbergen<br />

EUFROSINE.<br />

Maar, kinderen! gij denkt om mijn' hoest niet!<br />

L NET-


itfa B R O E D E R MO. R I T S .<br />

NETJE.<br />

Lieve fante ! het is een voortreffelijk climaat,<br />

vooral voor longzieken.<br />

EUFROSINE.<br />

Nu ja, zo gij dat denkt.<br />

MORITS.<br />

O hoe gelukkig zullen wij, hoe gelukkig zulle»<br />

onze kinderen zijn!<br />

Is het u dan ernst!<br />

Recht ernst.<br />

THOM.<br />

WILLEM.<br />

THOM.<br />

Dan laat ik mijn' broeder naar den Levant zeilen,<br />

en geef u mijn nieuw fchip, het welk morgen van<br />

ftapel zal loopen: gij moest het koopen.<br />

Hoe zal het heeten ?<br />

Broeder Morits.<br />

MORITS.<br />

JUULTJE.<br />

ALLEN.<br />

Vivat! lang leeve Broeder Morits! (Zij zwaajert<br />

met den hoed-)<br />

Einde van het derde of laatjle ledrijf


Mijïi mowflei'! ...


H E T<br />

W E E S M E I S J E N,<br />

B L J? S P E jr.<br />

IN DRIE BEDRIJVEN,<br />

D O O K<br />

L E B R U N.


P E R S O O N E N .<br />

DE GRAAVIN VAN E L M O NT.<br />

DE GRAAF VAN E L M O N T , Zoott dsf GriMVitlHtt<br />

DE GRAAF VAN VALBOURG.<br />

JULIA, Doekt er van den Graave van Valhourg.<br />

DE MARQUIS VAN V E R V I L L E .<br />

p i c A R D , Kamerdienaar van den Graave van Efmottt,<br />

LOUISE, Kamenier van de Graavinne.<br />

EEN KNECHT,<br />

Het tooneel is in de twee eerfte Bedrijven op een<br />

landgoed, en in het derde te Parijs.


H E T<br />

W E E S M E I S J E N,<br />

B L IJ S P E L.<br />

EERSTE BEDRIJF.<br />

Het tooneel verbeeldt de zaal in een<br />

tuitenvet bltjf.<br />

EERSTE TOONEEL.<br />

PICARD, LOUIS E.<br />

L O U I S E.<br />

Z o zijn wij dan eindelijk commenfaalen in'tzeifde<br />

huis?<br />

PICARD.<br />

Ja, mijn fchoone! wij woonen onder één dak»<br />

in afwachting van beter.<br />

LOUISE.<br />

O, gij komt altijd met gekheid voor den dag.<br />

PICARD.<br />

Is 't gekheid u te willen trouwen?<br />

As LOUISE.


4 HET WEESMEISJEN,<br />

10ÜIIE.<br />

Voorzeker, als het eene onmogelijke zaak is.<br />

PICARD.<br />

Onmogelijk! en waarom?<br />

LO UISE.<br />

Wilt gij dat weeten ? hoor. • Het huwelijk it<br />

alleen voor de Rijken ingefleld; wij arme duivels»<br />

die gemak en luiheid aan de dienstbaarheid hechten,<br />

zijn wij gefchikt om een huishouden te beginnen?<br />

PICARD.<br />

Gemak en luiheid! weet gij dan wat het lot ons<br />

toegedacht heeft? Wie heeft u gezegd dat wij geen<br />

fortuin zullen maaken , en dat gij u eindelijk aan<br />

uwe heerfchende neiging niet zult kunnen overgeeven?<br />

LOUISE.<br />

Ik beken, dat ik een lief hebfter van de rust ben»<br />

en dat ik bijzonder veel werks zoude maaken van<br />

dat lieve voorwerp, 't welk mij van 't genot daarvan<br />

verzekerde; maar komt u dat zo gemaklljk<br />

voor?<br />

PICARD.<br />

Niets gemaküjker dan dat, mijn hartediefjen! Om<br />

in de dienstbaarheid fortuin te maaken, behoeft men<br />

flechts zijne meefters te kennen, en hunne hartstochten<br />

te vleien. Ik heb twee jaaren bij den<br />

Marquis van Verville gewoond, en hem die dienden<br />

beweezen, welke de groote Heeren nooit vergeeten,<br />

ja zelfs tegen goud opweegen.<br />

LOUISE.


B L IJ S P E L. 5<br />

L O U I S E.<br />

Gij zijt niet zeer kieich, Plctrd I<br />

PICARD.<br />

In tegendeel, mijn kind! het is uit overman van<br />

kieschheid dat ik het zo naauw niet heb willen<br />

uitpluizen; ik heb alle middelen, die mij nader bij<br />

mijne Louife konden brengen, voor uitmuntend gehouden.<br />

LOUISI.<br />

Ik moet u ten minden voor de beweegoorzaak<br />

danken.<br />

PICARD.<br />

Ik verzeker u, dat, zo de Graaf van Elmont,<br />

mijn nieuwe meefter, denzelfden fmaak heeft als<br />

de Marquis van Verville, ik 'er wel rasch mijn<br />

voordeel mede zal doen, en hem de drijfveer van<br />

onze ontwerpen maaken: vooreerst moeten wij tegen<br />

allen een offenfif en defenfif verbord fluiten;<br />

gij moet mijn misdagen verbloemen, en ik zal uw<br />

gekke ftreaken bedekken; gij moet mij bij mijn'<br />

meefter voorfpreeken, ik zal uw' vlijt bij uwe meefteresfe<br />

doen gelden; en wij zouden al heel dom<br />

moeten zijn, zo wij niet binnen een jaar twee drie<br />

den dienst op eene eerlijke wijs vaarwel konden<br />

zeggen.<br />

LOCISE.<br />

Bat zijn inderdaad groote voorteemens, jnijn<br />

vriend I<br />

h 3 PI-


6 HET WEESMEISJE N,<br />

PICARD.<br />

Wilt gij aan de uitvoering medewerken?<br />

LOUIS E.<br />

Gaarne! mits gij niets onderneemt, zonder mij<br />

tlvoorens te raadpleegen.<br />

PICARD.<br />

Fiat! zie daar mijn hand, lieve Louife! en dat<br />

een kuschjen het zegel van ons kleine verbond zij!<br />

L O UI S E.<br />

Zacht wat, Picard! gij hebt nog geen fortuin gemaakt.<br />

PICARD.<br />

Dat's waar: maar laat ons geen' tijd verliezen.<br />

Kom aan, geef mij eent een fchets van die wezens,<br />

welken, door het recht van de rijkften te weezen,<br />

over onj gebieden.<br />

LOUISE.<br />

Vooreerst: de Graavin van Elmont is eene aantrekkelijke<br />

en nog jonge weduwe; zij maakt een afgod<br />

van haar'eenigften zoon, den jongen Graaf van<br />

Elmont, wiens kamerdienaar gij de eer hebt te<br />

zijn.<br />

PICARD.<br />

Zij maakt 'er een' afgod van ? goed: zij zal hem<br />

dan ook braaf geld laaten verkwisten?<br />

LOUISE.<br />

Gantsch niet: zij, bemint hem op eene verftandig©<br />

wijs.


B L ry s p E L. 7<br />

PICARD.<br />

En ha»r trant van leeven?<br />

LOUISE.<br />

lt voorbeeldig; in den volften zin.<br />

PICARD.<br />

Te drommel! maar haar vriendfchapiverbintenisfen?<br />

LOUISE.<br />

Zij bepaalt zig bij 't gezelfchap van Mevrouw de<br />

Tourville, wier landhoeve een mijl hier van daan<br />

ligr.<br />

PICARD.<br />

Dat vraag ik niet heeft zij niemand die...<br />

die... wac duivel, gij verftaat mij immers wel ? een<br />

man , wiens... een goeden vriend meen ik ?<br />

LOUISE,<br />

Sedert veertien jaaren leefde zij in de nanuwfie<br />

vriendfchap met den Graave van Valbourg.<br />

PICARD.<br />

Ha! ha! nu begin ik lont te ruiken.<br />

LOUISE.<br />

Gij bedriegt u, mijn lieve Picard! de gantfche<br />

wereld draagt den Graaf van Valbourg eerbied toe,<br />

en niettegenflaande de vriendfchap,die 'er tusfchen<br />

hem en mijne meefteresfe heerscbt, is hun goede<br />

naam onbevlekt gebleven: ten anderen begint men<br />

hem te verdenken van ernftige oogmerken omtrent<br />

juffrouw Julia, dat weesmeisjen, waarvan ik u<br />

alreè gefproken heb.<br />

A 4 PI-


9 HET WEES MEISJEN,<br />

PICARD.<br />

Oogmerken! dat laac zig hooren; maar ernftige<br />

oogmerken! {Hij lacht.)<br />

LOUISE.<br />

Ja, ernftige; en zeer erndige: de Graaf van Val­<br />

bourg heeft veel te vee! eerbied voor zijne vriendin,<br />

om andere oogmerken te hebben wegens een mei»!<br />

jen, waarvoor zij federt veertien jaaren zorgt; wier<br />

geboorte zekerlijk nog niet bekend is, maar wie r<br />

fchoonheid,gaaven en goede hoedanigheden'tgemis<br />

van veele andere voordeden vergoeden.<br />

PICARD.<br />

Zo 't mij voorkomt, moet ons verval in dit huis<br />

fchaars weezen?<br />

LOUISE.<br />

Schaars? neen: maar het is evenredig aan de<br />

dienden; en dewijl hier niemand zulke dienden vor.<br />

dert als de groote Heeren nooit vergeeten en tegen<br />

goud opweegen, moet meu 'er alle gedachten van<br />

een fpoedig en fchitterend fortuin volftrekt verbannen.<br />

PI C AR D.<br />

O, zie daar de zwakke geesten! de minde hin.<br />

derpaal verfchrikt hun, en doet hen den moed verliezen.<br />

LOUISE.<br />

Ik ontfla u van de moeite om mijne geestvermo.<br />

geni eere aan te doen; wat voordeel uwe levendige<br />

«n flikkerende verbeelding u op mij geeve, houdt<br />

ecb-


B L IJ S P E L. 9<br />

echter in *t oog, dat ik u in alles moet beftuuren:<br />

die is 't eerfte artijkel van ons verbond.<br />

PICARD.<br />

En het zal ftand houden, mijn Louife! dat zweer<br />

ik bij mijne liefde! voleindig uwe charakterfchetfen<br />

met dat van den Graave van Elmont — wat man<br />

is hij?<br />

LOUISE.<br />

Een allerliefst jongman, die zijne ftudie naauwlijks<br />

voleindigd heeft?<br />

PICARD.<br />

En de kleine Julia, hè? geen heerenrecht?<br />

LOUISE.<br />

Hij bemint zijne moeder, en befchouwt haar, die<br />

zij befchermt, als een aangenomen zuster, welke hij<br />

van harte lief heeft — anders niet.<br />

PICARD.<br />

Ik ga dan bij volmaakte wezens woonen, en zal<br />

den geveinsden moeten uithangen.<br />

LOUISE.<br />

Den geveinsden ? neen 1 maar gij zult de voorbeelden,<br />

die gij ziet, moeten volgen, en vooral, zo<br />

•t mogelijk is, vergeeten dat gij bij den Marquii<br />

van Verville gediend hebt.<br />

PICARD.<br />

Maar a propos, van den Marquis van Verville;<br />

hij is de boezemvriend van mijn nieuwen meefter;<br />

boe (iaat die vriendfchap mevrouw de Graavin aan ?<br />

AS LOUISE.


10 HET WEESMEISJE N,<br />

LOUISE.<br />

De vriendfchap van den jongen Graaf voor den<br />

Marquis is het eenigfte gebrek, dat men hem kan<br />

verwijten, en men hoopt dat hy 'er het gevaar van<br />

zal inzien.<br />

PICARD.<br />

Je, maar onder inwachting dat hij de oogen<br />

opene , zullen wij van zijne verblindheid gebruik<br />

maaken: de Marquis is van die menfehen, welken<br />

de ondeugden onder het dekkleed der bevalligheden<br />

doen doorgaan. Een jongman, de handen van zijn'<br />

opzichter ontfnapt, heeft meer lust om die gekjens<br />

van aanbelang nateaapen, dan voorzichtigheid om<br />

zig voor hunne verleidingen te behoeden, en ik zie<br />

dat de Marquis van Verville in allen gevalle de be.<br />

werker van mijn fortuin moet zijn.<br />

LOUISE.<br />

Luister Picard, luister: ik bemin, ik acht, en<br />

eerbiedig de geenen, die ik dien: zo gij wilt dat wij<br />

vrienden blijven, zult gij in mijne verkleefdheid<br />

aan hun moeten deelen: verre van den Graaf laagen<br />

te leggen, hoop ik dat gij mij van de dwaasheden,<br />

waartoe men hem zoude kunnen verleiden , zult<br />

verwittigen: bedenk wel, dat ik nooit de vrouw<br />

zal zijn van iemand , die mij, om een weinig goud,<br />

op eene onbehoorelijke wijze verkreegen, de ondeugden<br />

en belagchelijke gebreken van een' Marquis<br />

v*n Verville zou doen gevoelen.<br />

PI-


B L IJ S P E L. ii<br />

PICARD.<br />

Seldrement, mijn fchoone, wat een vloed van<br />

zedekunde! zo ik u geloofde, zou ik van kamerdienaar<br />

preceptor worden.<br />

LOUISE.<br />

Waarom niet? het lot heeft u in den Jaagden<br />

dand geplaatst, maar gij Uunt voordeel doen met<br />

uwe omdandigheid. Een hupsch man weet zig al.<br />

tijd achting te verwerven.<br />

PICARD.<br />

Zie daar nu weder philofophie! ik zie wel dat'er<br />

in dit kadeel menig ernftig gefprek wordt gevoerd.<br />

LOUISE.<br />

Stil: ik hoor iemand, 't Is de Graaf van Valbourg.<br />

— Hoel hij zo vroeg op?<br />

PICARD.<br />

Dat's ook waar! Daar het nog zo vroeg is, hadden<br />

wij op een langer geheim gefprek kunnen hoopen:<br />

hij moet geweldig verliefd zijn! deeze zal ons<br />

ten minden in het een of ander van dienst weezen.<br />

T WE EDE TOONEEL.<br />

De voorigen. VALBOURG.<br />

VALBOURG, mijmerende.<br />

rla! goeden morgen Louife! is de Graavin bij<br />

de hand?<br />

LOUISE.


72 HET WE ES MEISJEN,<br />

LOUISE.<br />

Neen, Heer Graaf — bij de hand! om zei uuren<br />

'8 morgens ?<br />

VALBOURG, zijn horologie ziende.<br />

Gij hebt gelijk: 't is eerst zes uuren. Wie is<br />

die knaap?<br />

touisi.<br />

Een jongman, dien men gister als kamerdienaar<br />

bij Mijnheer den Graaf van Elmont geplaatst heeft.<br />

VALBOURG.<br />

Bij den Graaf van Elmont ? Waar was uw lastite<br />

dienst, mijn vriend?<br />

PICA R D.<br />

Bij den Marquis van Verville, Mijnheer.<br />

VALBOURG.<br />

De Marquis van Verville! ik geloof niet dat gij<br />

hier zult aarten.<br />

PICARD.<br />

Mijnheer.... ik.... .<br />

VALBOURG.<br />

Zo gij de genegenheid van uw volk wilt verdienen,<br />

moet gij Louife om raad vraagen; 't is een<br />

meisjen dat achtingwaardig is; dat op haare zaaken<br />

past, en veel van Julia houdt.<br />

LOUISE.<br />

Wel, Mijnheer, wie zou Julia niet liefhebben?<br />

VALBOURG, Louife eengoudbeurt<br />

aanbiedende.<br />

Zie daar, liefkind! het is uwe genegenheid voor<br />

Julia


B L IJ S P E L. 13<br />

Julia niet die ik betaal: 't is een blijk mijner vriendfchap<br />

, die ik u gaarne wil geeven.<br />

PICARD , bij zig zeiven, en ver.<br />

trekkende.<br />

Verrukkend begin! hij is verzot op Julia.<br />

LOUISE.<br />

Ach! Mijnheer.... mijne erkentenis...<br />

VALBOURG.<br />

't Is wel, 't is wel, mijn kind! (Heen en weder<br />

gaande) Ik dachc niet dat het nog zo vroeg was.—.<br />

Voorzeker rust de Graavin nog?— zo zij echter eens<br />

wakker ware! — mijn hart heeft verligting noodig —<br />

Louife!<br />

Mijnheer!<br />

LOUISE.<br />

VALBOURG.<br />

Ga bij uwe Meefteres; maar zachtjes, heel zacht­<br />

jes : 20 zij niet meer flaapt, zeg haar dan dat haar<br />

oude vriend haar verzoekt aftekomen.<br />

Goed, Mijnheer!<br />

LOUISE.<br />

DERDE TOONEEL.<br />

VALBOURG.<br />

CjTevoelig hart van een' vader! hart, dat federt zo<br />

langen tijd gefchokt is! zult gij dan nooit rust heb­<br />

ben ? Julia! ongelukkig kind! dat ik mogelijk met<br />

bet


14 HET WEESMEISJEN,<br />

het zegel der fchande zal gebrandmerkt zien ! o<br />

mijne dochter! zult gij mij uw geboorte vergeeven<br />

indien de wetten u tot de vergetelheid doemen ? En<br />

gij, getrouwe vriendin! die de ongelukkige vrucht van<br />

de tederfte liefde opkweektet, zonder haar te kennen<br />

1 gij hebt geen kennis aan de ongerustheid, die<br />

mij grieft;'t is heden de dag: de nagedachtenis<br />

mijner vrouw: mijn lot, het lot van mijne dochter,<br />

alles zal in weinige oogenbükken onherroepelijk bepaald<br />

zijn: de onzekerheid van mijn toekomend loc<br />

verfcheurt mij —O gij, die onder den last van nooddruft<br />

en ramprpoeden zucht, befchouwt mijn lot, en<br />

leert het uwe zegenen; eene onmenschlijke hand<br />

ontrukt u niet uwe vrouwen, uwe kindereu! in 'r,<br />

midden van uwe ellenden, {hekken u haare liefkoo><br />

zingen, haare traanen zelfs tot troost — het brood,<br />

met uw zweet bevochtigd, verliest zijne bitterheid<br />

tusfchen de natuur en de liefde — en ik mijn<br />

vrouw! — mijn dochter; mijn Julia!...<br />

LOUISE, die onmiddelijk daarna<br />

weder vertrekt.<br />

^Mevrouw de Graavin was op, Mijnheer; zij komt<br />

V A L B O U E G.<br />

'T is wel, ik bedank u. (Zijne traanen afwhfende.)<br />

Herftellen wij ons, en laat ons de gevoeligheid<br />

onzer vriendinne ontzien.<br />

FIER.


B L IJ S P E L. i5<br />

VIERDE TOONEEL.<br />

VALBOURG, DE GRAAVIN.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Gij zijt al zeer vroeg op, mijn vriend J federt<br />

gij bij mij zijt, fchijnt de flaap u te ontvlugten ?<br />

VALBOURG.<br />

'T is waar, Mevrouw , dat ik federt eenigen tijd<br />

zeer weinig flaap maar mijn hart zou nog min.<br />

der rust hebben in Parijs, dan hier.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Wat kan uw rust ftooren? geluk, gezondheid,<br />

aanzien! gij hebt alles,wat herleven kan veraangenaamen:<br />

de vriendfchap, de tedere vriendfchap,<br />

ciert het boven alles op, en gij zoudt niet geluk»<br />

tig zijn! wat ontbreekt u?<br />

v ALBOUR G.<br />

Het hoogfte goed; de vrede der ziele.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Gij maakt mij ongerust.<br />

VALBOURG.<br />

Mijn kwaaien zijn niet versch: federt vijftien jaaren<br />

zijn ze in dit hart beiloten.<br />

DE


i6 HET WEE S MEISJEN,<br />

DE GRAAVIN.<br />

En geen enkel oogenblik van vertrouwen, dat'er<br />

mij de bewaarder van gemaakt zou hebben! Ach<br />

Valbourg!<br />

VALBOURG.<br />

Zou het droevig Vermaak van u over mijn leed te<br />

onderhouden, van 'er u in te zien deelen,mij vertroost<br />

hebben? Ik heb geleeden, maar alléén: ik heb mijn<br />

vriendin gelukkig gezien, en ook fomtijds het<br />

genoegen gehad iet tot haar geluk toetebrengen.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Ga dan voord, wreede man! en overtuig mij dat<br />

ik uw vriendin ben — wat is uw leed?<br />

VALBOUR G.<br />

Mevrouw, herïnner u de eerde tijden van onze<br />

vriendfchap; zij begon met den dood van uwen echt*<br />

genoot; eene endezelfde droefgeestigheid had onze<br />

zielen vervuld, en dit gevoelen vermeerderde ea<br />

bevestigde onze vriendfchap — wij waren beiden<br />

flagtoffers van eene fmartlijke fcheiding.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Hoe mijn vriend! gij waart echtgenoot?<br />

VALBOURG.<br />

En ik ben vader: een meisjen, zo wel van de<br />

natuur als van het fortuin begundigd, boezemde<br />

mij weleer de hevigfte drift in haare ouden<br />

ontzeiden mij haar hand; ik was jong, vuurig, over-<br />

reedend, men beminde mij, en gaf mijne beden ge­<br />

hoor: een geheim, doch wettig huwelijk, maakte<br />

mij


B L IJ S P E L. ï ?<br />

mij eindelijk den gelukkigften der mannen: dan ach!<br />

zo veel geluks duurde flechts een oogenblik: mijn<br />

vrouw gaf onder het ter wereld brengen van het zo<br />

gewenschte kind , in mijne armen den geest ; ik be-<br />

daauwde haare koude overblijffels met mijne traa.<br />

nen; ik wischte de tekenen van dit doodlijk geval<br />

uit; ik nam mijn kind mede, en gaf het in vertrouw­<br />

de handen over: mijn vrouws vader wist de oor­<br />

zaak van haar dood niet, of veinsde die niet te<br />

weeten: alles gefchiedde zonder gerucht: ik zal u<br />

de overmaat van mijne droefheid niet fchetfen •—<<br />

gij hebt een zelfden flag gevoeld: het tafreel mijner<br />

rampen te vertoonen, zou u de uwen herinneren.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Ik heb ze maar al te wél gevoeld. Wat zou ik<br />

geworden zijn, zonder mijn' zoon!<br />

VALBOURG.<br />

En wat zou mijn lot geweest zijn , zonder mijn<br />

dochter? Schoon ik dikwijls haar geboorte beweend<br />

heb, heb ik mij echter fomtijds bij haar kunnen<br />

vertederen: 't is of haare eerfte ongelukken, mij nog<br />

fterker aan haar verbinden.<br />

DE GRAAVIN.<br />

En wat is van dit kind geworden?<br />

VALBOUR G.<br />

'T is wél. Ach! de tederïle vader zou niet<br />

meer gedaan hebben dan de weldaadige handen die<br />

haare kindschheid hebben opgevoed: maar, mijne<br />

B<br />

vriea.


iS HET WEESMEISJEN,<br />

vriendin^ dit ongelukkig wezen kan zig nog op<br />

niemand in de gantfche wereld beroepen.<br />

De vader mijner ecbtgenoote ftierf, nu een jaar<br />

geleeden: ik dacht hec toen tijd te zijn om een<br />

huwelijk te wettigen, waartegen het vaderlijk gezach<br />

zig niet meer konde aankanten; ik dacht een aanzienlijk<br />

fortuin, 't geen de Natuur dit kind, hetwelk<br />

mij nog niet kent, en dat mij te vergeefsch<br />

zou kennen zo het onder de vruchten van een on.<br />

geoorloofde liefde moest gefteld worden , niet te<br />

moeten laaten verlooren gaan. Ik bragt mijne bewijzen<br />

voor, en baatzuchtige, wreede erfgenaamen<br />

dorden ze miskennen: men beftreed de wettigheid<br />

van mijn huwelijk, en op den eerften eisch werd het verklaard<br />

van geener waarde te zyn: verbeeld u mijne wanhoop!<br />

ik appelleerde tegen dit vonnis: deberoemdfte<br />

Rechtsgeleerden beijveren mijne zaak zonder ophouden,<br />

en belooven mij een gunftige uitfpraak; maar<br />

hoe meer het oogenblik nadert, hoe meer mijne<br />

angften verdubbelen, en de ftandvastigheid en<br />

de hoop mij begeeven. 'T is heden dat mijn lot<br />

beflist wordt: als ik denk dat ik binnen eenige uuren<br />

in 't aanzien der wetten, over den geheiligden naam<br />

van vader kan bloozen, en dat een kind, hetwelk<br />

ik aanbid, mij misfchien zijn aanweezen zal verwijten!—<br />

ach! vriendin, deeze toeftand is fchrikkelijk,<br />

gij alleen kunt dien verzachten, mijn' moed<br />

onderfteunen, en mijn hoop verlevendigen: dit is<br />

't oog-


B L IJ S P E L. ig<br />

't oogmerk van een misfchien te laat vertrouwen ,<br />

maar dat voor mijn hare noodzaakelijk geworden is.<br />

DE GRAAVIN.<br />

'T is op den rand van den afgrond dat uw geheim<br />

n ontvalt! en gij zegt mij den naam van uw kind<br />

niet, waar het zig ophoudt! — — moet het<br />

eene andere fchuilplaats hebben dan in mijn huis?<br />

wie anders dan ik moet haar tot moeder ver'<br />

ft.reK.ken, als de wet haar veroordeelt? en kan,<br />

als de uitflag naar onzen wensch is, Mejuffrouw<br />

Valbourg ergens voegelijker zijn dan bij mij? in al><br />

le gevallen, mijn vriend, zijt gij mij een volkomen<br />

vertrouwen fchuldig.<br />

VALBOURG.<br />

Zo dra haar lot beflist is, zal ik 'tuzeggen: komt<br />

het met mijne wenfchen overeen , met wat vermaak<br />

zal ik dat geliefde kind, 't geen ik als dan zonder<br />

bloozen zal kunnen erkennen, u niet aanbieden!<br />

tedere vriendin! fpaar mij het verdriet en de<br />

fchaamte, van, vóór het beflisfend oogenblik, mijn<br />

kind voor u te doen verfchijnen.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Ik zal 'er niet meer op (laan; de vriendfchap moet<br />

niet te veel vergen; ik zal mij troosten , dewijl gij<br />

mijne dienstaanbiedingen weigert; ik had echter<br />

gedacht dat, na de verpligting die mijn zoon aan u<br />

heeft, gij mij ook iet zoudt hebben willen fchuldig<br />

weezen.<br />

B i V4V


29 HET WEESMEISJE N,<br />

VALBOURG.<br />

Ik ben u meer fchuldig dan gij denkt en wat<br />

uw' zoon aangaat, ik heb alleenlijk mijne genegenheid<br />

opgevolgd , in het vormen van het hart en 't<br />

verftand van een beminnelijk jongman, die zo volmaakt<br />

aan mijne zorgen beantwoordt: ik bekenuechter,<br />

dat ik bedroefd en verwonderd ben over zijne<br />

naauwe verbintenis met den Marquis van Verville:<br />

die vriend voegt hem niet, hij moet het gezien hebben,<br />

en echter doet hij hem in zijn kasteel blijven i<br />

Wij moeten op middelen bedacht zijn, om deezen<br />

gevaarlijken omgang te fluiten.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Gij komt mij vóór: ik wilde 'er u over fpreeken;<br />

wij zullen 'er ons werk van maaken. Laaten wij ons<br />

nu aan de troostrijke gedachte van een gunftig von­<br />

nis overgeeven: maar zie daar mijne Julia, dit kind,<br />

zo waardig haare ouders te kennen, en hun geluk uit-<br />

temaaken.<br />

VALBOURG.<br />

Ik zie haar nimmer zonder ontroering.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Haar gezicht moet u herinneren....<br />

VALBOURG.<br />

Achl alles, Mevrouw, allesi<br />

VIJF-


B L IJ S P E L. * i<br />

V IJ F D E TOONEEL.<br />

De voorigen. TUL IA.<br />

JULIA, de Graavin omhelzende.<br />

G oeden dag, lieve MamaJ Heer Graaf, ik heb de<br />

eer u te groeten.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Gij omhelst hem niet, Julia? weet gij dan niet<br />

dat hij mijn oude vriend is P<br />

JULIA.<br />

Och! met groot vermaak. ([Zij gaat tusfchenheiden<br />

door, en omhelst Falbourg.j Maar hoe 1 gij<br />

fchijnt verdrietig te zijn! Ach! Mijnheer, ik had<br />

nooit gedacht dat men bij mijn lieve Mama verdrietig<br />

kon weezen.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Beminnelijk kind! gij zult mij helpen hem troosten.<br />

JULIA.<br />

Met al mijn hart: maar waar over?<br />

DE GRAAVIN.<br />

Een proces dat hij vreest te verliezen, maakt hem<br />

ongerust en bedroefd.<br />

JULIA.<br />

Waarom zou hij het verliezen ? ik ben wel verzekerd<br />

dat het recht aan zijne zijde is.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Hoe dat?<br />

B 3 ] H.


SMÈ HET WEËSMEISjEN,<br />

JULIA.<br />

Voor eerst: om dat hij de vriend is van mijn He vé<br />

Mama, en dat al wie bij haar is, gelijk moet hebben;<br />

en dan is de Graaf zo goed, zo bedaard! zie daar,<br />

Mama, ik heb hem haast zo lief als u.<br />

VALBOURG.<br />

Welk eene beminnelijke oprechtheid!<br />

JULIA.<br />

Gij ontroert u nog meer, dat wfl ik niet hebben 5<br />

Heer Graaf. Ik ben gelast u te troosten; ik wil u<br />

Uwe fmerten doen vergeeten: kom, zie mij eens<br />

aan: lach eens tegen mij, lach dan! doe dan ook<br />

iet voor julia!<br />

V A L B O U R G , haar in zijne armen<br />

neemende.<br />

Ja, liefkind ! gij hebt het recht om alles van mij<br />

te verkrijgen: maar 'er zijn droefheden die gij niet<br />

kunt lullen, en die men in uwe jaaren gelukkig niet<br />

kent.<br />

JULIA.<br />

Denkt gij dat, Mijnheer? ik heb mijne droefheden<br />

ook: maar als ze mij kwellen, weet ik ze zeer<br />

fchielijk te vergeeten.<br />

DE GRAAVIN,<br />

Hé! hoe doet gij dat?<br />

JULIA.'<br />

Dan kom ik bij u, Mamaatjen, ik omhels u, en<br />

ik denk 'er niet meer om*<br />

VA L«


B L IJ S P E L. 23<br />

VALBOURG.<br />

Maar, lieve Julia, wat zijn uw droefheden? Ik<br />

kan niet zien dat gij zulke groote zoudt kunnen<br />

hebben.<br />

JULIA, a/sten uiterjlen geraakt.<br />

Het zijn de uwen , Mijnheer, die u niet meer moes­<br />

ten aandoen, daar Mama en ik 'er u om bidden: als<br />

ik droevig ben, dan is het niet om een armzalig<br />

proces; het zijn vrij wat gevvigtiger zaaken; maar ik<br />

zou het mij verwijten,indien ik Mama mijne traanen<br />

liet zien: ik weet dat zij de haaren zoude doen<br />

vloeien; gij zijt zo kiesch niet; zie daar, zie daar<br />

^e uwen verdubbelen.... fchei 'er dan uit, gij zult<br />

mij ook doen huilen.<br />

VALBOURG.<br />

Ach! laat ze vloejen; die traanen, waarvan ik<br />

geen meefter meer ben.... maar, mijn kind! wat<br />

zijn dat dan voor droefheden, waarvan gij met zo<br />

.veel belang fpreekt ?<br />

JULIA, haare oogen nederflaande.<br />

Gij vraagt het mijl kan men ze , met zo veel verftand,<br />

niet vooruit gevoelen?<br />

DE GRAAVIN.<br />

Spreek, fpreek, mijn kind! gij hebt 'er te veel<br />

vau gezegd, om het overige te zwijgen.<br />

JULIA.<br />

Ach! mijn goede Mama! als ik uü wen zoon in uwe<br />

armen zie drukken,hem de tederfte naamen geeven.<br />

als ik hetn uwe liefde zie beantwoorden, denkt gij<br />

B 4 dat


«4 HET WEESMEISJEN,<br />

dat mijn hart mij dan niets zegt ? Ach, Mama! waar<br />

om heb ik ook geene ouders? ik zou ze zo wei weeten<br />

te beminnen.<br />

VALBOURG, bij zig zeiven.<br />

Mijn hart breekt.<br />

D<br />

E GRAAVIN.<br />

Mijn Julia! gij kunt u over het geluk beklaagen;<br />

maar-over mijn hart...<br />

JULIA, haar omhelzende.<br />

Ach! mijn lieve Mama! ik ben u vrij wat meer<br />

dan mijne ouders verfchuldigd: zij hebben mij verworpen,<br />

verlaaten, mogelijk haaten zij mij 'er nog bij;<br />

ik vraag hun noch om aanzien, noch om geluk,<br />

maar zij zijn mij haare liefde fchuldig: kunnen zij<br />

'er mij zonder onrechtvaardigheid van berooven ?<br />

Ik vraag het u, Mijnheer, aan u die zulk een<br />

deugdzaam man zijt.<br />

VALBOURG, bij zig zeiven.<br />

Mijn geheim is op het punt van mij te ontglip,<br />

pen. (Oveiluid.) Julia!... Ach! geloof dat uweou-<br />

ders... zo zij leeven... zo zij u gezien hebben...<br />

zo zij u kennen... hoe moeten zij zuchten! (Tegen<br />

de Graavln.) Mijn hart is verfcheurd... dit kind<br />

herinnert mij ieder oogenblik.... Julia.... uw va­<br />

der.... 'er moeten zeker dringende redenen.... 'er<br />

«oeten onoverwinnelijke hinderpaalen zijn.... ik<br />

un mijne traanen niet weerhouden... iaat ons gaan<br />

Mevrouw,laat ons gaan... ach! nimmer was uw vriend<br />

«eer ontroerd, meer bewogen, meer ongelukkig.<br />

ZES.


B L IJ S P E L. 25<br />

ZESDE TOONEEL. •<br />

Jü L IA.<br />

Ik wilde hen niet bedroeven: dat is de eerfte maal<br />

dat ik van mijn' toeftand fpreek, en... men moe*<br />

dan ftilzwljgend lijden, als men waare vrienden<br />

heeft!— Zie daar mijn goede Mama uitgegaan, haar<br />

zoon zal welhaast komen; hij zegt mij altijd dat<br />

hij mij bemint, en ik geloof het; maar wat zal daar<br />

van worden? Ik voor mij heb hem lief uit al mijn<br />

hart, maar ik zal het hem nooit zeggen, want ik<br />

gevoel wel dat mijn goede Mama niet kan toeftaan...<br />

daar is hij. (Met blijd/chap.) Och! ik wist wel dat<br />

hij komen zou.<br />

ZEVENDE TOONEEL.<br />

ELMONT, JULIA.<br />

ELMONT.<br />

H oe, lief zusjen! gij verwachtte mij?<br />

JULIA.<br />

Ik, Mijnheer! in 't geheel niet.<br />

ELMONT.<br />

Nogthans meende ik te hooren... zoudt gij vreezen<br />

mij een oogenblik 't geluk te doen fmaaken?<br />

JULIA.<br />

Integendeel, Mijnheer, ik zal mij altijd gevleid<br />

li 5 vin-


Sé HET WEE S MEISJEN,<br />

vinden, wanneer ik den zoon van mijn goede Mama<br />

vermaak kan doen: mijne erkentenis beveelt hes<br />

mij.<br />

ELMONT.<br />

Gij verftaat wel wat ik zeggen wil, Mejuffrouw'<br />

maar uw hart, altoos ongevoelig...<br />

JULIA.<br />

Ongevoelig, Mijnheer? waarom belastert gij mijn<br />

bart? het minnen is te zoet, dan dat het 'erzigooit<br />

aan zoude onttrekken.<br />

ELMONT.<br />

Is het wel waar, mijn Julia ? gij doet mijne lief­<br />

de dan eindelijk recht ? — hoe! gij bemint mij ?<br />

JULIA.<br />

Wat hij mij daar al vraagt 1 ik bemin en bet is<br />

mijn pligt: zijt gij mijn broeder niet? Ik bemin<br />

allen die mij genegen zijn.<br />

ELMONT.<br />

En vooral Mijnheer van Valbourg, niet waar?<br />

JULIA.<br />

Och ja! ik bemin hem uitermaate.<br />

ELMONT. \<br />

Ik geloof het: men brengt geen geheele dagen<br />

door met iemand die ons onverfchillig is, Me.<br />

juffrouw.<br />

JULI A.<br />

Gij fchijnt geraakt, Mijnheer! hoe veelen hebt gij<br />

'er met hem doorgebragt, zonder dat ik 'er u ooit<br />

iet van gezegd heb?<br />

E L-


È L IJ S P E L. a ?<br />

E L M O N T .<br />

Ik geloof dat 'er eenig onderfcheid te niaaken is,<br />

Mejuffrouw.<br />

J U L I A .<br />

Ik zie 'er geen, Mijnheer.<br />

E L M O N T .<br />

Waarom kan ik dan het zelfde voorrecht niet ge»<br />

nieten? gij weet hoe dierbaar mij die oogenblikken<br />

zijn zouden.<br />

J U L I A .<br />

Ja, ik geloof dat u dit wel zou aanftaan ; maar<br />

de zaak is niet mogelijk.<br />

En waarom niet?<br />

E L M O N T .<br />

J U L I A .<br />

Om dat gij Mijnheer Valbourg niet zijt.<br />

E L M O N T .<br />

Ziet gij mij voor zo teder, zo eerlijk, zo kiesch<br />

niet aan als hem?<br />

J U L I A .<br />

Ik zie u voor een ten naastenbij volmaakt wezentjen<br />

aan, daarom heb ik u ook zo lief.<br />

E L M O N T .<br />

Achl nu lacht gij met mij.<br />

J U L I A »<br />

Gij weet wel, broêrtjen, dat ik daartoe niet in<br />

ftaat ben.<br />

E L '


«8. HET WEES MEISJEN,<br />

ELMONT.<br />

Maar, fpreek dan uit, ondeugend meisjen als gij<br />

zijt, en plaag mij niet langer.<br />

JULIA.<br />

Zie eens, nu plaag ik hem! maar hoe moet ik<br />

dan doen, om vrede met u te houden? Gij zijt het<br />

Mijnheer, die een plaaggeest zijt.<br />

ELMONT.<br />

Ja, als ik n van mijne liefde fpreek, niet waar,<br />

Mejuffrouw ?<br />

JULIA.<br />

Waarlijk gij neemt alles verkeerd op: ik zal<br />

woorden met u krijgen.<br />

ELMONT.<br />

Och neen! zusjen lief.... maar gij hebt foratijds<br />

zulke onaangenaame grillen....<br />

JULIA.<br />

Maar, waar haalt gij uwe uitdrukkingen van daan,<br />

Mijnheer? Gij zijt van daag ineen onverdraagelijke<br />

luim.<br />

ELMONT»<br />

Ik ben misfchien nog onverdraagelijker dan mijne<br />

uitdrukkingen en mijn luim.<br />

JULIA.<br />

Al verder, Mijnheer, gij hebt een wonderbaar<br />

doorzicht!<br />

ELMONT.<br />

Ik heb genoeg doorzicht, om in den grond van<br />

uw hart te leezcn.


B L IJ S P E L. i y<br />

JULIA.<br />

Daar is niet veel toe noodig, MijnheerI ik draag<br />

groote zorg om juist te fpreeken zo als ik denk.<br />

ELMONT.<br />

Ja, tegen Mijnheer Valbourg, Mejuffrouw.<br />

JULIA.<br />

Tegen hem, tegen u, en tegen de gintfche wereld<br />

, Mijnheer.<br />

ELMONT.<br />

O, tegen mij? neem mij niet kwalijk dat ik daar<br />

aan twijfel': voor 't overige is 't natuurlijk achterhoudend<br />

te zijn met die geenen, die ons verwijtiagen<br />

zouden kunnen doen.<br />

om.<br />

JULIA.<br />

Nu verfta ik u niet meer.<br />

ELMONT.<br />

Mijn lieve Julia! geef mij gehoor, ik bid 'er u<br />

JULIA.<br />

Hé, federt een uur doe ik anders niet.<br />

ELMONT.<br />

Zeg mij in ernst dat gij mij bemint.<br />

JULIA.<br />

Daar lach ik nooit meê-<br />

Bemint gij mij, Julia?<br />

E L M O N T. '<br />

JULIA.<br />

Met mijn geheele ziel; ik heb 't u honderdmaal<br />

gezegd.<br />

EL.


3» HET WEESMEISJEN,<br />

ELMONT.<br />

Gij bemint Mijnheer Valbourg dan niet?<br />

JULIA.<br />

Hé, waarom zou ik hem niet beminnen?<br />

ELMONT.<br />

Daar ontfnapt zij mij wéér!<br />

JUL I A.<br />

Gij zoudt dan willen dat ik niemand lief had<br />

dan u?<br />

ELMONT.<br />

Die begeerte is zeer natuurlijk.<br />

En waarom?<br />

JULIA.<br />

ELMONT.<br />

Om dat ik u mijn geheele hart heb gegeven, en<br />

dat gij mij het uwe fchuldig zijt: om dat de liefde<br />

de eenige belooning is, die men der liefde kan aanbieden.<br />

JULIA.<br />

Welnu, zie hoe onnozel dat ik ben: ik had altoos<br />

gedacht, dat gij niet meer dan vriendfchap voor mij<br />

had.<br />

ELMONT.<br />

Denkt gij dat men lang bij zulk een koud gevoe.<br />

len kan blijven?<br />

JULIA.<br />

k ken 'er, die 'er mede te vreden zijn.<br />

ELMONT.<br />

Zijn zij 'er te gelukkiger om?


B L IJ S P E L. tl<br />

O dar"weet ik niet.<br />

JULIA.<br />

ELMONT.<br />

Ik voedt federt lang, mijn waarde Julia! detederffie<br />

liefde voor u.,<br />

Gij zijt wel goed.<br />

JULIA.<br />

ELMONT.<br />

Zo ik mij vleien konde 'er u eens in te zien deelen?<br />

JULIA.<br />

Dat is eene andere zaak.<br />

ELMONT.<br />

Zo gij ten minden de vrees, die mij ftraks be«<br />

naauwde, wildet verdrijven.<br />

JULIA.<br />

Hij gaat mij wéér fpreeken van Mijnheer Val.<br />

bourg.<br />

ELMONT.<br />

Hebt gij genegenheid voor hem?<br />

JULIA.<br />

Ver daar van daan.<br />

Kan ik het gelooven?<br />

ELMONT.<br />

JULIA.<br />

Gij weet wel dat ik nooit onwaarheid fpreek.<br />

ELMONT.<br />

Die verzekering geeft mij de rust weder.<br />

JULIA.<br />

G, des te beter, lieve broeder!<br />

SL.


3* HET WEES MEISJEN,<br />

ELMONT.<br />

Ik geef mij over aan de hoop van uw hart teraa»<br />

ken, en 'er alleen van bemind te zijn — antwoord<br />

mij*<br />

JULIA.<br />

Dat is mijn geheim.<br />

A GT ST E TOONEEL.<br />

De voorigen. VERVILLE.<br />

VERVILLE, onbe/uisd binnen komende.<br />

Verrukkend gefprek! waarlijk!... hoe nu ,<br />

waarde Graaf! gij fluipt uit uw vertrek?... Qülia<br />

aanziend».) Mejuffrouw! zijn haast verwondertmiJ<br />

niet meer; uwe oogen rechtvaardigen hem.<br />

JULIA.<br />

Mijne oogen, Mijnneer?<br />

VERVILLE, tegen Elmont.<br />

Ik dank u van mij hier gebragt te hebben; maar<br />

ik moet over u klaagen: hoe! gij bezit een aller­<br />

liefst voorwerp, en federt drie groote maanden dat<br />

wij elkander kennen, hebt gij het voor mij verbol­<br />

gen gehouden; och! dat is niet welgedaan: Mejuf­<br />

frouw, ontvang ten minften de verzekering van mijn<br />

leedweezen: men kan u niet zien, zonder fpijt te<br />

gevoelen, van u niet eerder gezien te hebben.<br />

ju-


B L IJ S P E L. 33<br />

JULIA.<br />

Mijnheer!... waarlijk... (Ter zijde.) Ik weetniet<br />

wat ik hem zeggen zal,<br />

ELMONT [lil tegen Verville.<br />

Niet waar, mijn vriend, is zij niet bekooreUjk?<br />

VERVILLE.<br />

Ja, ja, bekoorelijk, dat is het woord : maar<br />

ik ben misfchien op het belangrijkst oogenblik<br />

van het gefprek ingekomen : welk vermaak men<br />

ook bij u vinde, Mejuffrouw, zo ik hinder, ver*<br />

trek ik: 'er zijn opofferingen, die men de vriendfchap<br />

fchuldig is.<br />

Maar.... Ik....<br />

JULI A.<br />

VERVILLE.<br />

Antwoord Mejuffrouw nooit dan met lettergree.<br />

pen? haar te zien is zeer zoet-; maar men zou ze<br />

ten miniten moeten hooren: zou het een overmaat<br />

van befchroomdheid zijn, die dit lief mondjen gefloten<br />

houdt? gij moet 'er u van ontdoen, Mejuffrouw;<br />

gij moet 'er u van ontdoen: ik heb nog<br />

geen wezentlijke rechten op uw vertrouwen; maar<br />

dat zal binnen kort komen, ik hoop het, en gijzult<br />

die naare achterhoudendheid voor mij niet meer<br />

hebben: kom fchoon kind, neem uw gemak: ik<br />

geloof niet dat mijn opflag zeer verfchrikkend is.<br />

JULIA.<br />

Gij hebt gelijk, Mijnheer.<br />

C<br />

VER.


34. HET WEESMEISJEN,<br />

VERVILLE.<br />

Zij zegt het ten minden zeer naïf: 't is een<br />

bloem, versch uit de handen der Natuur gelto­<br />

men ; maar die aangekweekt moet worden: geluk­<br />

kig de den-ding die gij waardig zult achten, uwe<br />

berfchepping te bewerken! 't is Mamaatje Hef, die<br />

zig tot hiertoe met haare opvoeding belast heeft:<br />

ik zie het aan dit bij uitdek eerbaar gelaat: maar,<br />

Mejuffrouw, zodanig een leermeester voegt u niet<br />

meer: ieder ding heeft zijn' tijd: gij verdaat mij?<br />

JULIA.<br />

Neen, Mijnheer: maar ik ga Mevrouw de Graavin<br />

rekenfchap geeven, van het geen gij mij de<br />

eer gedaan hebt te zeggen, en van haar de wijze<br />

leeren, waarop ik aartigheden moet beantwoorden,<br />

die men zig met mij nog niet veroorloofd<br />

had.<br />

NEGENDE TOONEEL.<br />

VERVILLE, ELMONT.<br />

VERVILLE.<br />

U w fchoon Weesmeisjen is een weinig droef.<br />

ELMONT.<br />

Gij zijt te gaauw geweest, mijn vriend: ik verzoek<br />

u, haar meer te ontzien.<br />

VERVILLE.<br />

Hé! gaauwdief, gij ziet 'er mij wel na uit, om<br />

haar eenigde leermeester te willen worden.<br />

EL-


È L IJ S P E L. 35<br />

ELMONT.<br />

Ik beken u, dat zij mij bij rjitflek waardig is.<br />

VERVILLE.<br />

En hoe ver zijt gij met haar?<br />

ELMONT.<br />

Ik hoop mij met 'er tijd te doen beminnen.<br />

VERVILLE.<br />

Bekoorelijk vooruitzicht 1 waarlijk! gij zult dan<br />

van een vuurige min blaaken, op hoop van een on­<br />

zekere wederliefde, die men misfchien nog de<br />

wreedheid zal hebben, u te verbergen?<br />

ELMONT.'<br />

Maar, wat wilt gij dan dat ik worde?<br />

VERVILLE.<br />

Gelukkig, mijn vriend! gelukkig! daar moet men<br />

meê beginnen.<br />

ELMONT.<br />

Ik zal haar onfchuld aanranden! ik heb 'er nog<br />

geene gedachten van durven voeden.<br />

VER. VILLE.<br />

Het is dan zeer gelukkig, dat ik hier gekomen<br />

ben, om ze u integeeven.<br />

ELMONT.<br />

Gij zult goedvinden dat ik ze verwerp?<br />

VERVILLE.<br />

Zo als gij wilt: maar denkt gij dat ieder zo<br />

kiesch zal zijn? gij hebt mij al gefproken van<br />

eenen Graaf van Valbourg; hij is een liefhebber, ik<br />

heb van zijn Hukken gehoord: men heeft mij ge-<br />

C 2 zegd,


2


B L IJ S P E L. 37<br />

ELMONT.<br />

Laat ons ophouden met boerten, Marquis: kunt<br />

gij geen oogenblik redelijk zijn?<br />

VERVILLE.<br />

Een oogenblik redeneeren! o dat is hard genoeg]<br />

maar wat kan 't fcheelen, men moet iet doen voor<br />

zijne goede vrienden: laat ons dan redeneeren;<br />

maar laat ons kort zijn: kom, ondervraag u zeiven<br />

wêl, en als de aart van uwe liefde bepaald zal zijn,<br />

zullen wij na middelen omzien om ze te kroonen.<br />

ELMONT.<br />

O, mijne liefde is al wat zij kan.<br />

VERVILLE.<br />

Dat is te zeggen hevig in al de kracht van het<br />

woord.<br />

ELMONT.<br />

Zij is boven alle uitdrukking.<br />

VERVILLE.<br />

De kwaal is gevaarlijk, zij moet geneezen wor­<br />

den. Vooreerst veronderftel ik niet dat gij de<br />

groote dwaasheid zoudt willen begaan?<br />

Welke?<br />

ELMONT.<br />

VERVILLE.<br />

Van te trouwen.<br />

ELMONT.<br />

Haar trouwen.... ach! zo ik dorst.... zo mij:<br />

ne moeder....<br />

C 3 VER"


3? HET WEESMEISJEN,<br />

VERVILLE.<br />

Ik verfta u: zo gij uw eigen meester waart... :<br />

ELMONT.<br />

Ik zou niet twijfelen.<br />

VERVILLE.<br />

Maar gij zijt het niet, bij geluk: gij hebt een'<br />

naam, een' ftaat, een aanzienlijk fortuin, en boven<br />

dat alles, eea moeder te ontzien: gij ziet dat ik zo<br />

goed als een ander redeneer, als ik 'er mij mede<br />

bemoejen wil.<br />

ELMONT.<br />

Mijn moeder heeft mij zo liefl men zou haar eens<br />

kunnen toetfen, zo gij dit op u wildet neemen.<br />

VERVILLE.<br />

Gij fcheert den gek met mij: zij zou mij in mijn<br />

aangezicht uitlagchen en mij den rug toedraajen:<br />

dat zou waarfchijnelijk het antwoord zijn, dat ik<br />

van haar krijgen zoude; ik zóu haar gaan voorftel.<br />

len, u met een' kleine kleuter te verè'enigen, die<br />

gij niet eens zoudt aanzien, zonder die fnoepige<br />

tronie, die u den kop doet draajen? zo zij van geboorte<br />

was, en vijftig duizend guldens inkomen<br />

bad, zou ik mij met de boodfchap belasten, en het<br />

zou mij kunnen gelukken: maar Julia van dit alles<br />

ontbloot, kan uw vrouw niet zijn — laaten wij 'er<br />

des uwe lieffte van maaken.<br />

ELMONT.<br />

Haar ontè'eren! haar verhagen 1 neen nooit....<br />

Ik wenschte wel te weeten wat mijn moeder denkt:<br />

ik heb alle mogelijke toevlugt bij haare liefde.<br />

VEE'


B L TJ S P È L. 53<br />

VERVILLE.<br />

Weet gij waar toe uw koppigheid u zal brengen?<br />

dat zal ik u zeggen: uw moeder, eens achter het<br />

geheim zijnde, zal wijze maatregelen neemen, en<br />

zal wèl doen: men zal u ontzien, men zal u hoo-<br />

nig om den mond fmeeren, gij zult nergens erg in<br />

hebben, en op een zekeren morgen, zal men uwe<br />

Julia in een rijtuig laaten (lappen, en haar na de eene<br />

of andere afgelegene plaats brengen: mogelijk zelfs<br />

zal de gedienftige Valbourg op zig neemen om haar<br />

te geleiden: neen mijn vriend, de zaaken moeten<br />

zo niet behandeld worden.<br />

ELMONT.<br />

Ik begrijp dat gij gelijk kant hebben;<br />

VERVILLE.<br />

Dat is zeer gelukkig: voor eerst moet menden<br />

lieven Valbourg in zijne ontwerpen dwarsboomen, zo<br />

hij 'er heeft, dat zeer mogelijk is: ik ken de flenter<br />

van die oude jongens: zij draajen zig in een huis,<br />

onder de fcboonfchijnenden naam van vrienden;<br />

langzamerhand vestigen zij hun gezach; verwij­<br />

deren die hun in den weg zijn,laaten niemand zien<br />

dan zigzelve; vertoonen zig dikwijls; bewijzen dienst<br />

op dienst; verbannen het wantrouwen, door een<br />

ingetogen en zelfs ftreng voorkomen; laaten hunne<br />

liefde niet blijken dan onder den onfchuldigen<br />

fchijn van vriendfchap; verwekken eindelijk een<br />

volkomen zorgeloosheid, en verwachten, altoos<br />

meesters van hunne zinnen, het gunftig oogenblik,<br />

C 4. maa


4* HET VVE ES ME IS JEN,<br />

g e b r U I k V a D Z 0 D d e r d a t m e<br />

' ' « tana ze-<br />

0 0 r Z i e n<br />

E n I . h e e f t<br />

' * ««« vervolgends her<br />

du f en a a n e e n J 0 D g e n > J o o r e n d o Q r<br />

n a a r ï d i e d r e e<br />

o e d h e c h t<br />

huwS<br />

huwelnk<br />

T<br />

alle. weder herfteit:<br />

°° " * «• ««k<br />

g l j 2 u l t m i j t o e f t e m,<br />

denke<br />

m<br />

° a i t e d a t m e D<br />

ELMONT.<br />

Ik weet niet wat ik doen zal: wreede vriend"<br />

zaatnï ? f"**"** a<br />

waar in ik<br />

zaaken zie, la ' e r maar é é n hulpmiddel.<br />

En dat is?...<br />

Schaaken.<br />

«ceder bezondigen!<br />

..<br />

ELMONT,<br />

VERVILLE.<br />

ELMONT.<br />

V<br />

ERVILLE.<br />

J t e g e<br />

" m i j n<br />

' er<br />

^ W* w u liever tegen u zeiven bezondigen? de<br />

«en ch „ t o t vermaak gefchapen; de ftrenge dwee<br />

per aa t h e n t f n a p p e n ; ^ *dwe*<br />

voor t overige wil ik u niet dwingen geluk-<br />

<br />

kig


li L IJ S P E L. 4 r<br />

kig te worden; dat Valbourg en zijns gelijken de<br />

opvoeding van Julia beginne, gij zult ze vervolgends<br />

voltoojen: deeze uitkomst is juist de vleiendiïe<br />

niet, maar het is ten ininften de zekerfte.<br />

E L M O NT.<br />

Gij doet mij ijzen: uw redenen fchijnen mij niet<br />

overtuigend: nogthans heb ik 'er geenen, die wezentlijker<br />

zijn, tegen intebrengen: uwe ondervinding,<br />

uw waereldkennis, geeven u op mij een vermogen,'<br />

dat mijne reden wederfpreekt, maar waaraan ik mij<br />

niet onttrekken kan.<br />

VERVILLE.<br />

Laat u dan geleiden, en verlaat u op klaarziender<br />

oogen, dan de uwen; ik heb u een zekeren Picard<br />

afgeftaan, die u in dergelijke zaaken met nut moet<br />

dienen; hij is een fchat, waarvan ik mij om uwentwil<br />

beroofd heb: geen brak heeft zulk een fijne lucht;<br />

geen wild ontfnapt hem; die fnaak heeft mij groote<br />

dienften beweezen, en hij is bijna zo bekwaam als<br />

ik, om uwe onervarenheid te geleiden; laat hem hier<br />

komen, dat wij hem zijn les opzeggen. Picard !<br />

Picard! Picard 1<br />

TIENDE TOONEEL.<br />

De voorigen. PICARD.<br />

PICARD.<br />

\V,. belieft Mijnheer?


42 HET WEESMEISJE N,<br />

VERVILLE.<br />

Luister, Picard: ik heb u gelegenheid ver-<br />

fchaft, om uw nieuwen meefter uw' ijver te<br />

betoonen. Gij moet de gangen van den Graaf van<br />

Valbourg nafpeuren, die voorneemeus zou kunnen<br />

hebben...<br />

PICARD.<br />

O! hij heeft 'er, Marquis! ik verzeker het u.<br />

ELMONT.<br />

Wat zegt gij? wat hebt gij gezien?<br />

PICARD.<br />

Ik behoef de zaaken niet te zien, Mijnheer! om<br />

'er het fijne van te weeten: ik heb een goed gevoel:<br />

als men uit den dienst ,van Mijnheer den Marquis<br />

komt, bezit men het pit van de kunst.<br />

ELMONT.<br />

Wat hebt gij dan opgemerkt?<br />

PICARD.<br />

Gefmoorde zuchten, fteelsgewiis geworpene blikken<br />

, eene verwarde houding, in tegenwoordigheid<br />

van Mevrouw de Graavin; een vuurig gelaat, doordringendoog,<br />

tusfchen vier oogen; zie, dat heb ik<br />

waargenomen.<br />

E L AI O N T.<br />

Alles vermeerdert mijne bekommering: moet ik<br />

ze verliezen? Ach! Julia! zoudt gij u tot zo verre<br />

vergeeten!<br />

PI.


B L IJ S P E L. 43<br />

PICARD.<br />

Ik kwam zo even in Mevrouws geheim vertrek;<br />

ik had 'er niets te doen, maar ik wist dat Juffrouw<br />

Julia en Mijnheer Valbourg 'er alleen waren, en<br />

ik weet gaarne wat 'er meer omgaat.<br />

ELMONT.<br />

Ga voord ; fpreek, wat deeden zij 'er?<br />

PICARD.<br />

Zij zitten naast elkander: Mijnheer Valbourg houdt<br />

de handen van Juffrouw Julia in de zijnen ; Juffrouw<br />

Julia laat bet hoofd hangen, en haare traanen vloe-<br />

jen op de handen van Mijnheer Valbourg.<br />

ELMONT.<br />

'T is te grof, 't is te grof: haar gefprek moet ge-<br />

floord worden — neen, loop, ga in de zijkamers,<br />

maak groot gerucht, gebruik eenig voorwendfel om<br />

weder in het vertrek te komen; houdt ze in 't oog:<br />

gij ftaat mij voor alles in.<br />

PICARD.<br />

Maar indien Mijnheer Valbourg gewaar wordt<br />

dat ik hem beloer , en dat hij de vrijheid neemt....<br />

mij... gij veiftaat mij immers wel ?<br />

ELMONT.<br />

Mijne weldaaden zullen het u vergoeden — ge­<br />

hoorzaam. <br />

ELF-


«• HET WEESMEIS JEN,<br />

E L F D E TOONEEL.<br />

VERVILLE, ELMONT.<br />

VERVILLE.<br />

W el nu, mijn vriend, had ik ongelijk? uw jon*.<br />

he.d, uw gulheid, doet u alles aan den fchoonften<br />

kantbefchouwen, en zonder mij... Ha! daar is uw<br />

eerbiedwaardige Mama.<br />

TWAALFDE TOONEEL.<br />

De vootïgen. DE GRAAVIN.<br />

_ T DE GRAAVIN.<br />

Mijnheer de Marquis! wilt gij mij wel toeftaan,<br />

met mijn' zoon een woordjen alleen te fpreeken?<br />

VER VILLE.<br />

Ik, Mevrouw! ik heb mij nimmer tegen iemands<br />

vermaak gefteld : ten anderen heeft een moeder ge<br />

heiligde rechten: ik ga, en laat u op uw gemak<br />

zedenkunde preéken.<br />

DERTIEND E TOONEEL.<br />

DE GRAAVIN, ELMONT.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Mijn zoon! ik ben niet te vreden, en ik zou u<br />

verwijtingen kunnen doen: luiller naar mij: gij hebtu<br />

on-


B L IJ S P E L. 45<br />

onvoorzichtig met den Marquis van Verville ver­<br />

bonden : ik heb uw vriendfchap in haar geboorte<br />

beftreeden, gij hebt mijn' raad niet willen hooren;<br />

welhaast is die man uw eenigfte vriend geworden,<br />

en om zijnentwil hebt gij uw moeder vergeeten, zo<br />

wel als Mijnheer Valbourg, wien gij verpligtingenhebt.<br />

Ach! Valbourg!<br />

ELMONT, ter zijde.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Ik heb mijn verzoek herhaald, gij hebt het beant­<br />

woord , door Mijnheer van Verville in mijn kafteel<br />

te brengen: heb vrienden die uwer waardig zijn,<br />

mijn zoon! en het zal mij een vermaak weezen,<br />

om ze onder de mijnen te tellen; wat deeze betreft,<br />

hij voegt u, noch mij, noch Julia: hoe heeft hij<br />

zig daar even tegen haar aangefteld ? op wat wijs<br />

verlaat hij ons daar ? ik heb reden te gelooven<br />

dat hij in zijne zeden zo wuft als in zijne daadeais:<br />

en zo ik het wêl heb, wat gevaar loopt gij dan met<br />

zulk een' man niet? hoe veel traanen zal hij uw<br />

moeder misfchien niet doen ilorten ?<br />

ELMONT, verleegen.<br />

Ach! Mevrouw! uw vreezen.... zo gij mijn<br />

hart kendet ..<br />

DE GRAAVIN.<br />

Ik heb nooit aan uw hart getwijfeld maar ik vrees<br />

voor uwe al te groote gezeggelijkheid. Mijn vriend!<br />

uwe jaaren zijn die van het vertrouwen: men zoekt<br />

zig alsdan niet te hoeden voor de gebreken, die man<br />

nut


45 HET WEES MEISJEN,<br />

niet kent; maar langzaaraerhand verliest men zijne<br />

pligten uit het oog, men vergeet ze, de verkeerd<br />

heid neemt de overhand, fleept ons mede, en knaagingen<br />

alleen blijven over aan hem, die niet dan<br />

het getuigenis van een goed geweeten had behooren<br />

te gevoelen.<br />

ELMONT.<br />

Ach! moeder! wat tafereel fchetst gij mij daar!<br />

zou het mogelijk zijn, dat ik inderdaad ondeugend<br />

wierd? ach Verville, zoudt gij mij kunnen verleiden?<br />

DE GRAAVIN.'<br />

Twijfel 'er niet aan, mijn zoon! de adem van<br />

een zedenloos mensch is vergiftig; en de zui-<br />

•erfte deugd, wanneer zij hem te na komt, ver­<br />

liest haar frischheid en haaren glans: wat kan het<br />

onderwerp van uw lange en menigvuldige gefprek-<br />

ken zijn? — Gij zwijgt, mijn zoon! gij fchroomt<br />

voor mij te bloozen: 'er zijn harde bekentenisfen,<br />

die een moeder niet hooren moet; maar wij hebben<br />

beiden een'vriend, wijs, befcheiden,san wien gij u<br />

kunt openbaaren — Mijnheer Valbourg...<br />

ELMONT, met verontwaardiging.<br />

Mij aan hem vertrouwen, moeder! neen nooit!<br />

DE GRAAVIN.<br />

Wat hoor ik? zou men hem bij u reeds zwart<br />

gemaakt hebben? beef! indien men bij u zijn deugd<br />

zoekt verdacht te maaken, heeft men uw verderf gezworen! <br />

EL-


B L IJ S P E L. 47<br />

ELMONT, hutten zigzehen.<br />

Zijn deugd 1.... ongelukkige Julia!<br />

DE GRAAVIN.<br />

Gij weigert mij op Mijnheer Valbourg te ver­<br />

trouwen? uw achterhoudenheid bedroeft mij; ik<br />

verberg het u niet: dit is het eerlle verdriet dat gij<br />

mij aandoet, Elmont! doe mij ten minften hoopeo<br />

dat het van geen ander zal gevolgd zijn: ik eiscb<br />

dat gij met Mijnheer Verville volftrekt geen vriend­<br />

fchap meer houdt; dit is het eenige middel, ommij<br />

van u te verzekeren, men zal het zodanig overleg­<br />

gen, dat gij in geene ongelegenheid komt: zo een<br />

brief, die Mijnheer Valbourg deezen morgen ver­<br />

wacht, mij niet noodzaakt hier te blijven, zal ik<br />

met Julia op het kafteel van Tourville gaan eeten:<br />

gij zult méégaan: Mijnheer Valbourg zal bij den<br />

Marquis blijven, hij zal u iigtlijk bij hem veront-<br />

fchuldigen, en zal 'er ons behendig van weeten te<br />

ontlasten : gij zult mij die opoffering doen, niet<br />

waar,mijn vriend? gij zijt het mijne liefdefchuldig:<br />

het is 't noodlottig vermogen, dat die man op uw<br />

hart verkreegen heeft, 'twelk dat hart vóór mij Huk;<br />

maar zijn gebied is verwoest, dat van de natuur ee<br />

de deugd, zal herboren worden — Wij zullen za.<br />

men het middagmaal houden F Julia zai 'er zijn; 'tis<br />

uw kleine zuster, gij hebt haar lief... Kom, mijn<br />

zoon! kom mijn vriend! (Zij omhelst hem,)<br />

Einde van het eerfte Bedrijf.<br />

TWEE-


4« HET WEES MEISJEN,<br />

TWEEDE BEDRIJF.<br />

EERSTE TOONEEL,<br />

JULIA, VALBOURG.<br />

JULIA.<br />

Ja, heer Graaf, het is met liefde, dat hij mij<br />

bftmint, en hij heeft het mij zo even gezegd.<br />

VALBOURG.<br />

En het is de eerile maai dat hij het u zegt?<br />

JULIA.<br />

Ja, maar ik had het al gemerkt.<br />

VALBOURG.<br />

En de bekentenis, die hij 'er u van gedaan heeft,<br />

mishaagde u niet?<br />

JULIA.<br />

Integendeel: hij is zo beminnelijk!'<br />

VALBOURG.<br />

Gij bemint hem dan ook?<br />

JULIA.<br />

OI ik ben verzot op hem.<br />

Weet hij het?<br />

VALBOURG.<br />

JULIA.<br />

Hij zal het nooit weeten.<br />

En waarom?<br />

VALBOURG.<br />

ju.


B L IJ S P E L.<br />

JULTA.<br />

Wilt gij dat ik mijn goede Mama verdriet aandoe ?<br />

Maar zie daar, als ik 'er meer van zeg.,,.<br />

VALBOURG.<br />

Spreek, fpreek, mijn kind; fchenk mij uw vertrouwen<br />

, ik ben het niet onwaardig.<br />

JULIA.<br />

Gij ziet wel dat ik u niets verberg: niet dat ik<br />

iet voor Mama geheim wil houden; maarzo ik haar<br />

ongerustheden kan befpaaren... gij gevoelt immerj<br />

wel, Heer Graaf! dat ik niet moet denken om de<br />

vrouw van haar' zoon te worden.<br />

VALBOURG.<br />

Julia, gij kent u zelve nog niet.<br />

JULIA.<br />

Helaas! neen: dit doet mij wanhoopen...<br />

VALBOURG,<br />

Een enkele dag kan uw toeftand grootüjks veranderen.<br />

JULIA, met drift.<br />

Hoe! zou Mama gezien hebben... zou zij den­<br />

ken... Ach! Heer Graaf! ik zie wel dat gij alles<br />

weet... zeg mij dan eens... fpreek, fpreek, mijn<br />

lieve vriend! verligt mijn bart: is men waarlijk ge.<br />

zind mij mijn' broeder te laaten trouwen ? wat een<br />

goedheid! wat een edelmoedigheid!<br />

VALBOURG.<br />

Ik geloof niet, mijn kind, dat men het voorge­<br />

le no<br />

49


50 HET WEESMEIS J EN,<br />

nomen heefc: maar de zaak fchijnc mij niet volftrekt<br />

onmogelijk.<br />

JULIA.<br />

Maar wat middelen zal men aanwenden? ik zie 'er<br />

geen een, dat....<br />

VALBOURG.<br />

Dan zie ik ze, Julia, en ik zal ze op zijn' tijd in<br />

't werk Hellen.<br />

JULIA.<br />

Hoe! gij belooft mij...<br />

VALBOURG.<br />

Ik beloof niets; ik verbind mij alken u uit al mijn<br />

vermogen te helpen.<br />

JULIA.<br />

Maar zal het heel lan^ duuren, Heer Graaf? ik<br />

wenschte dat de zaak al gedaan ware.<br />

VALBOURG.<br />

Matig u, mijn kind: ik denk dat men in zijn vijftiende<br />

jaar wel wachten kon.<br />

JULIA.<br />

O, het is voor mij niet dat ik haast maak; ik zou<br />

wachten zo lang men wilde.<br />

VALBOURG.<br />

En wat zet u dan aan ?<br />

JULIA.<br />

'T belang van mijn kleinen Graaf doet mij bedui-<br />

ten ; hij zou geduurig bij mij willen zijn, en ik kan<br />

mij daar, welllaans halve, niet toe leenen, niet<br />

waar, mijn vriend? indien wij getrouwd waren,<br />

zou


B L IJ S P E L. 51<br />

zou ik hem geen oogenblik verlaaten, en ik zou<br />

Mijnheer Verville, die met zijn verlof, een onbe-<br />

fcheiden Heer is, wel beletten, mijn' man te plaa<br />

gen, en zijn goede Mama verdriet aantedoen; arme<br />

kleine broêr! ik zou u zo lief hebben, ik zou u<br />

zo ftreelen, dat gij geen oogenblik zoude overhou­<br />

den, voor uwe vrienden.<br />

VALBOURG.<br />

Liefkind! gij zoudt mij de vrolijkheid wedergee-<br />

ven, indien ik 'er vatbaar voor ware: behoud lang<br />

die gulheid, kentekenen van een gevoelige en zui­<br />

vere ziel; laat ons hoopen, mijne Julia: de hemel<br />

zal de onfcbuld, die hij bemint, niet verlaaten ;<br />

o mijn God! ontruk haar aan deboosaartigheid haa.<br />

rer vijanden!<br />

JULIA, verwonderd.<br />

Ik heb dan vijanden, Heer Graaf?<br />

VALSOURG.<br />

Al zeer wreede, mijn kind.<br />

JULIA.<br />

Ik heb nooit iemand kwaad gedaan.<br />

VALBOURG.<br />

Daarom is hun haat niet minder werkzaam.<br />

JULIA.<br />

Kunnen zij mijn huwelijk beletten?<br />

Ik hoop neen.<br />

VALBOURG.<br />

JULIA.<br />

Dan vergeef ik het hun : maar ga dan, Heer<br />

D 2 Graaf,


52 HET WEE S MSISJEN,<br />

Graaf, ga bij mijn lieve Mama, en gij zult haar<br />

zeggen: Julia en Elmont hebben elkander lief: die<br />

arme Julia is niets, heeft niets; maar zij heeft een<br />

goed hart, en zij zou het willen verdeelen tusfchen<br />

u en uw 1<br />

zoon,<br />

VALBOURG.<br />

Ik zal fpreeken, Julia, ik zal misfchien van daag<br />

fpreeken, ik durf 'er mij meê vleien : (Elmont<br />

en Verville vertoonen zig in 't verfckiet, en luiste'<br />

ren.) Ik keur uwe befcheidenheid omtrent Mevrouw<br />

en haar'zoon goed,- vertrouw aan niemand het geen<br />

wij elkander zo even gezegd hebben: ik zal niets<br />

verzuimen, wees 'er van verzeekerd om uw geluk<br />

te bevestigen.<br />

JULIA.<br />

Ach! wat zal ik u liefhebben!<br />

VALBOUR G.<br />

Wat zullen wij elkander liefhebben! .<br />

JULIA.<br />

' Gij alleen kunt mijn geluk uitmaaken.<br />

VALBOURG.<br />

Beminnelijk kind! gij zijt het,die het mijne moet<br />

uitmaaken.<br />

JULIA.<br />

Och! als wij getrouwd zullen zijn...<br />

VALBOURG.<br />

Zullen mijn wenfchen vervuld weezen.<br />

JULIA.<br />

Wat zijt gij goed! wat zijt gij beminnelijk! om.<br />

heli


B L IJ S P E L. 53<br />

hels mij, mijn vriend. (Elmont maakt eenige beweeging;<br />

de Marquis weêrhoudt hem , en leidt hem weg.)<br />

VALBOURG.<br />

Ach ! Julia! welk een gevoel doet gij mij onder­<br />

vinden ! waarom is het zuiverde genot door vreezen<br />

vergiftigd. Gij zoudt ongelukkig zijn.'... ach! wie<br />

zal aanfpraak op het geluk kunnen maaken, zo het<br />

uw gerechte deel niet zij ?<br />

v<br />

T WE EDE TOONEEL.<br />

/<br />

JULIA.<br />

at is hij beleefd! wat is hij zachtzïnnigt welk<br />

een belang neemt hij in mij! 't is de waardige vriend<br />

wei van mijn goede Mama: zie daar mijn kleine El­<br />

mont... o! die lelijke Marquis is weêr bij hem: hij<br />

ftaat mij niet aan: niemand in huis heeft hem lief:<br />

D E R D E TOONEEL.<br />

VERVILLE, JULIA, ELMONT.<br />

VERVILLE.<br />

Daar zijt gij dan alleen, fchoon kind: ik ben verwonderd<br />

dat men u zo rasch verlaaten heeft: ik bemerk<br />

in uwe oogen een zekere kwijning, die den<br />

hoogden trap van gevoel te kennen geeft: het ge.<br />

fprek was levendig, naar dat ik zien kan.., nog<br />

D 3 maaü


54 HET WEESMEISJEN,<br />

maals fpraakloos ? weinig menfehen , dunkt mij<br />

bezitten de kunst van u te doen fpreeken.<br />

JULIA.<br />

Voor zo ver ik kan, Mijnheer, houd ik geen lang<br />

gefprek, als met die geenen voor wie ik achting<br />

heb.<br />

VIERDE TOONEEL.<br />

VERVILLE. ELMONT.<br />

VERVILLE.<br />

M erkt gij wel hoe fchamper zij is, onder die zo.<br />

genaamde onfchuld? gij wilt ze volftrekt voor een<br />

kind aandien, en ik zie ze voor...<br />

ELMONT.<br />

Ik weet niet wat ik 'er van denken zal: ik verlies<br />

mij in mijne gistingen: 'er zijn oogenblikken, waar.<br />

in ik alles geloof, om dat ik alles vrees: indien ik<br />

mijn liefde ondervraag, fchrik ik; zo ik mijn reden<br />

gehoor geef, kan ik ze mij niet fchuidig verbeelden.<br />

VERVILLE.<br />

Zag dan integendeel dat uw reden haar veroor.<br />

deelt, en dat uw dwaaze liefde haar ontfchuldigt;<br />

zinlooze! kan men verblind genoeg zijn, om zijne<br />

oogen en ooren niet te gelooven ? Gij hebt elkander<br />

zo even de tederfte uitdrukkingen hooren doen, de<br />

klaarfte blijken van liefde gegeeven, en gij twijfelt<br />

aan


B L IJ S P E L. SS<br />

aan uw ongeluk! wat zeg ikï het is't ongelukkigfte<br />

dat u kon gebeuren: geef ze aan haare belagchelijke<br />

liefde over; wees een man.<br />

ELMONT.<br />

Hé, kan ik, wrcede vriend? ziet gij niet, dat<br />

gij, door mij haare misdagen onder 't oog te bren­<br />

gen, mij den angel, dia mijn hart reeds verfcheur-<br />

de, 'er nog dieper indrukt? 't is aan Valbourg, dat<br />

men mij opoffert! ik keur uwe befcheidenheid om­<br />

trent Mevrouw Elmont en haar' zoon goed,zeide zo<br />

even de verleider: mijn moeder weet dan niets: wij<br />

allen drekken des dien man tot een fpeelpop... mijn<br />

woede is onbefchrijvelijk. Ach! Julia! Julia! gij<br />

verliest de achting voor u zelve!... ongelukkige!<br />

het was 't eenigde goed, dat u de Voorzienigheid<br />

had gelaaten, en fchaamteloos ontbloot gij 'er u<br />

van!<br />

VER VILLE.<br />

'T is thans om geen boos worden, of klaagen te<br />

doen, 'er moet een beduit genomen worden.<br />

ELMONT.<br />

Het is genomen: ik ga bij mijn moeder, ik zal<br />

haare aanflagen ontdekken...<br />

VERVILLE.<br />

Die zij niet zal willen gelooven. Van wat kracht<br />

zal het getuigenis van een' jongman van agttien jaa­<br />

ren zijn, wanneer 't bedreeden wordt door iemand,<br />

die federt veertien jaaren een onbepaald vertrouwen<br />

D 4 ge-


5^ HET WEESMEIS JEN,<br />

geniet? geloof mij, hoe oprechter uw moeder is,<br />

hoe minder geloof zij aan uwe woorden zal flaan.<br />

ELMONT.<br />

Dat voel ik: maar dat huwelijk daar zij van fortken...<br />

VERVILLE.<br />

Grof lokaas, 't welk een heerschzuchtig meisjen<br />

aangrijpt, om zig uit haar' iaagen ftand te verheffen.<br />

ELMONT.<br />

Maar het middel dat gij mij voorgefiagen hebt, is<br />

haatelijk. Mijn moeder, mijn goede moeder!,...<br />

met welk eene toegevendheid behandelde zij mij nog<br />

pas een oogenblik geleeden.<br />

VERVILLE.<br />

Uw jongheid zal u verontfchuldigen.<br />

ELMONT.<br />

Hé! wie zal haar overblijven, om haare traanen<br />

aftedroogen, zo zij door Valbourg en door mij verraaden<br />

is?<br />

VERVILLE.<br />

De reden: gelooft gij dat zij zo fterk aan dien kleinen<br />

kleuter verkleefd is?<br />

ELMONT.<br />

Maar zo de gevolgen...<br />

VERVILLE.<br />

En wat voor gevolgen hebt gij te vreezen? ver.<br />

onderftel dat ons fchelraftukjen ontdekt werd, wat<br />

zou het dan nog weezen ? zou uw moeder u ver­<br />

vol.


B L PJ S P E L. 5 7<br />

volgen? zouden het de ouders van Julia zijn, die<br />

niemand kent? kom aan, z-varigheidmaaker! laat u<br />

overreeden.<br />

ELMONT*<br />

O! mijn moeder, mijn moeder.<br />

VERVILLE.<br />

O • laat uw verveelende gedachten vaaren: zo ik<br />

naar u luister, zullen wij nergens toe komen: wij<br />

zullen te paard gaan zitten: heel zacht, heel bedaard<br />

tijden, tot aan het einde van de dreeven: en<br />

vervolgends zetten wij door, op een galop tot Parijs<br />

toe, alwaar uw fchoone u deezen avond zal<br />

komen vinden.<br />

Deezen avond?<br />

ELMONT, verwonderd.<br />

VERVILLE.<br />

Wei ja, fchalk, deezen avond: ik hou niet van<br />

dingen, die lang duuren.<br />

ELMONT.<br />

Maar... ik weetniet... zo...<br />

VERVILLE.<br />

Maar... zo... alles is gezegd, alles is bepaald.<br />

Holla! iemand. {Tegen een knecht, die op zijn ge'<br />

geven teken binntn gekomen is.) Roep Picard.<br />

D 5 FT F-


53 HET WEES MEISJEN,<br />

V IJ F D E TOONEEL.<br />

VERVILLE. ELMONT.<br />

VERVILLE.<br />

VJelukkige fchalk! een meisjen van vijftien jaaren,<br />

engelachtig fchoon; een oude medevrijer, wanhoo-<br />

pig, en de vrucht zijner listen verliezende; welk<br />

een genot! daar bij nog het vermaak om zijn eerde<br />

rol op het tooneel der wereld, met eene fchaaking<br />

te fpeelen : een fchaaking in uwe jaaren, is een<br />

heldhaftige trek, die in de jaarboeken der liefde zal<br />

aangetekend worden, en die u met onze eerfte en<br />

beste jonge lieden gelijk fielt.<br />

ZESDE TOONEEL.<br />

De voorigen. r i c A R r>.<br />

Mij nheer Picard, loop naar Parijs, verzamel de<br />

fchelmen van uwe kennis, die u in uwe groote on-<br />

derneemirigen helpen: gij zult ze plaatfen met een<br />

rijtuig in het kleine bosch, dat bij het kasteel van<br />

Tijurville ligt, en deezen avond, als de Graavin en<br />

Julia wederkomen<br />

VERVILLE.<br />

PICARD.<br />

Ah! Ik begrijp Mijnheer. Men zal zig meester<br />

maa-


B L IJ S P E L. 59<br />

maaken van de jonge Juffrouw, en men zal ze bren­<br />

gen .... waar ?<br />

VERVILLE.<br />

Te Parijs, in mijn huisjen, alwaar wij u zullen<br />

verwachten. Zo de Juffrouwen deezen dag niet koo­<br />

men, zult gij het ons waarfchouwen: gij ziet<br />

wst vertrouwen men in uwe bekwaamheden fielt,<br />

zoek het te rechtvaardigen.<br />

PICARD.<br />

O! de Marquis weet wel....<br />

VERVILLE.<br />

Het is nog vroeg, wij zijn maar een mijl van Pa­<br />

rijs af, dit kan zig alles zeer wèl fchikken: (Tegen<br />

Elmont) A propos, hebt gij geld ?<br />

ELMONT.<br />

Wel .... niet genoeg....<br />

VERVILLE.<br />

Ik zal het u bezorgen. Daar ik van 't vermaak<br />

mijn afgod maak', heb ik altijd gevoeld dat het<br />

goud 'er het beweegrad van was, en de begeerte<br />

om mijn genot te verlengen, heeft mij fpaarzaam<br />

gemaakt. Ten allen tijde kan ik over duizend<br />

louifen befchikken: zij zijn tot uw' dienst. Mijnheer<br />

Picard, wees befcheiden en werkzaam ; 'er<br />

zitten een vijftig louifen op, zonder het geen gij<br />

nog op de dagelijkfche kosten zult weeten te fteelen:<br />

kom aan, mijn vriend! kom aan, fchielijk ta<br />

paard, (Hij voert Elmont weg.^<br />

ZE


CO HET WEESMEISJEN,<br />

ZEVENDE TOONEEL.<br />

PICARD»<br />

Er zitten een vijftig louifen op, zonder het geen<br />

gij nog op de dagelijkfche kosten zult weeten<br />

te fteelen: waarlijk het uitzicht is alleraange­<br />

naamst. ... En ik zal voorzeker Mijnheer den Mar­<br />

quis tot geen logenaar maaken zo de duizend<br />

louifen mij door de handen gaan; ach! mijne Loui­<br />

fe! wat een oogst zal ik dan voor uw voeten „neer­<br />

leggen!... Waarlijk! die kleine Graaf Elmont is<br />

gelijk week wasch, waarvan de Marquis al maakt<br />

wat hij wil. Wij gaan dan fchaaken. fchai-<br />

ken 1 — Ik weet tog niet of mijn onverbiddelijke<br />

Louifa .... neen, zij zal het mij niet vergeeven;<br />

want zij is een meisjen, dat vaste grondbeginfelen<br />

heeft, en in den trant van de verhevene weezer.s,<br />

welken dit kasteel bewoonen, fpreekt en denkt: de<br />

duivel haal, als ik fomtijds niet in verzoeking<br />

kom, om te Iagchen over mijne genegenheid voor<br />

zulk een zottin: haar eruftig voorkomen, haar deftige<br />

woorden zijn al heel aartig, en dac alles maakt<br />

mij den kop gek. Zo ik den Marquis gehoorzaam,<br />

word ik kwaade vrienden met haar; en dan is 't<br />

eens voor al over.... neen, wij zullen goede<br />

vrienden blijven; ik wil geen inbreuk maaken op<br />

het verbond van deezen morgen.... aan den ande­<br />

ren kant zo ik mij aan Louife vertrouw, en dat zij<br />

bah-


B L IJ S P E L. 61<br />

babbelt, baal ik mij den Marquis op den hals,<br />

en ik verlies een fom.... Ik kan 'er niet toe overgaan.<br />

Wat de liefde ook doe, ik zal niet méegeeven:<br />

ten anderen ben ik een man van eer, ik<br />

zal mijn' meester niet verraaden,<br />

A G TST E TOONEEL.<br />

Gij zijt dan alleen?<br />

LOUISE. PICARD.<br />

LOUISE.<br />

PICARD.<br />

Gantsch niet: ik fprak met u,<br />

Met mij i<br />

LOUISE.<br />

PICARD.<br />

Zeker, gij zijt geen oogenblik uit mijne hersfens.<br />

LOUISE.<br />

Mijnheer Picard is hoflijk.<br />

PICARD.<br />

Ik ben oprecht. {Stil.) Wat is zij mooi! wat leedweezen<br />

om daarvan afteftappen!<br />

Wat pruttelt gij daar?<br />

LOUISE.<br />

PICARD, fiil.<br />

Maar mijn geld, een geld, dat ik om zo te zeg­<br />

gen beet heb, zal ik dat mijn' neus voorbij laaten<br />

gaan? LOL-.


(,% HET WEES MEISJEN,<br />

LOUISE.<br />

Heer Picard I voor een kamerdienaar van den<br />

goeden trant toont gij al weinig * uw wereld te<br />

weeten.<br />

PICARD, fiil.<br />

Ja; mijn Louife, of geld: ik moet kiezen.<br />

LOUISE, ah zig verveelende.<br />

Picard! Picard.<br />

PICARD.<br />

Een oogeEblik, ik kom bij u. (fiil.) 'T geld<br />

is zeer aantrekkelijk.... Maar Louife...;. Ach!<br />

Louife is zo uitlokkende. Ongelukkige ifrijd! de<br />

liefde en 't belang.... aan welke der twee Godhe­<br />

den moet ik dan hulde doen? (Tegen Louife.) Zie<br />

mij aan, heks: wat een oog! wat is het fchoon!<br />

wat is het fpreekend!... Gij grimlacht!.... ach.'<br />

't is gedaan, gij wint het, en ik offer u mijn for­<br />

tuin op.<br />

LOUISE.<br />

Ik denk dat ons in dat ftuk onze opofferingen<br />

niet zwaar zullen vallen.<br />

PICARD.<br />

De mijne kost mij drommels veel: twee honderd<br />

louifen ten minnen; mijn kind , twee honderd loui­<br />

fen, die ik met de voet fchop, die ik de moeite niet<br />

wil neemen om opteraapen.<br />

LOUISE.<br />

Ik zou u zo belangloos niet geloofd hebben.<br />

PICARD.<br />

Noch ik waarlijk ook niet: gij zult meer twijfelen<br />

aan


B L IJ S P E L. 61<br />

aan het vermogen van uwe bekoorlijkheden, dewijl<br />

zij wonderen bewerken.<br />

Maar fpreek dan uir.<br />

LOUISE.<br />

PICARD.<br />

Dat is juist het moejelijke ik zie u al van te<br />

vooren een donker gezicht zetten... echter'er moet<br />

gefproken worden.... want.... al wat ik u zeg,<br />

heeft u nog niet wijzer gemaakt.<br />

LOUISE.<br />

Maak een einde van uwe brabbeltaal.<br />

PICARD, knielende.<br />

Zie daar Louife; ik zal mijn verhaal beginnen,<br />

met u om vergiffenis te vraagen.<br />

En waar voor?<br />

LOUISE.<br />

PICARD.<br />

Van het geen wij deezen morgen beftemd hadden,<br />

een oogenblik uit het oog verlooren te hebben.<br />

LOUISE.<br />

Picard, gij zult gewis de eene of andere gekheid<br />

gebrouwd hebben.<br />

PICARD.<br />

Neen , ik heb de eer van de uitvinding niet.<br />

LOUIS E.<br />

Maar die van de uitvoering?<br />

PICARD.<br />

Hoor dan, men wint geen twee honderd louifen<br />

met leégzitten; ik heb wel moeten belooven om<br />

iet


f>4 HET WEESMEISJEN,<br />

iet te doen: hé! wie zou het hebben kunnen laaten?<br />

gij waart 'er niet; en waarom waart gij 'er<br />

niet? een enkele blik van u had mij belet voor de<br />

verzoeking te bezwijken.<br />

LOUISE.<br />

Tot de zaak, tot de zaak!<br />

Vergeeft gij 't mij?<br />

PICARD.<br />

LOUISE.<br />

Ja: dewijl gij niets gedaan hebt als belooven, en<br />

dat gij eerlijk genoeg zijt om 'er berouw van te<br />

hebben. Ik geloof dat 'er van u nog een eerlijk<br />

man te maaken is.<br />

PICARD, opjiaande.<br />

Gij doet mij veel eer aan.<br />

LOUISE.<br />

'T is met dien Marquis van Verville dat gij u dus<br />

bedorven hebt: ik wed dat hij begreeen p zal zijn<br />

in 't geen gij mij zult vertellen.<br />

PICARD.<br />

O! 't is waarlijk een ijsfelijk mensch; mijn Louife J<br />

hij heeft mij last gegeven...<br />

LOUISE.<br />

Hij heeft u last gegeeven? ..<br />

PICARD.<br />

Om te fchaaken...<br />

LOUISE.<br />

Om te fchaaken?.. Wie?<br />

Juffrouw Julia.<br />

PICARD.<br />

LOUISE,


È L Ij S P E L, fe3<br />

LobisE, verbaasd, hetwelk tot<br />

aan 't einde van dit tooneel<br />

voordduurt.<br />

Julia! o! wat booswicht! wat gedrocht! 'er is<br />

geen oogenblik te verliezen; ik ga Mevrouw ter-<br />

Hond waarfchouwen.<br />

PICARD.<br />

Hé, wacht wat! ik zeg u immers dat ik het ben,<br />

die haar fchaaken moet, en gij ziet wel dat ik haar<br />

niet fchaak: luifter naar mij.<br />

LOUISE.<br />

Spreek fchielijk... fchielijk.., mijn Julia fchaaken?<br />

PICARD.<br />

Ja, van avond, bij haar wederkomst van 't kalïeel<br />

Van Tourville.<br />

LOUISE.<br />

Zijzal'er nletgaan... neen, zij zal'er niet gaan... ik<br />

zal het beletten —die eerlooze! wat middelen durft hij<br />

gebruiken! ach ! 'twasheteenigftedat hij kondeaartgrijpen;<br />

Julia zou nooit naar hem geluifterd hebbeii.-<br />

PICARD.<br />

Maar de Marquis bemint haar niet.<br />

LOUISE.<br />

Hij bemint haar niet, en hij fchaakt haar!<br />

PICARD.<br />

'T is niet Voor hem.<br />

LOUISE.<br />

Voor wis dan ? fpreek, fpreek... gij doet mij iterven<br />

van ongeduld.


65 HET WEES MEISJEN,<br />

PICARD.<br />

•\ioor den Graaf van Elmont, die op haar verzot is.<br />

LOUISE.<br />

Wat, hij heeft dien jongman reeds bedorven<br />

ik loop, ik vlieg naar Mevrouw, om haar alles te<br />

zeggen.<br />

PICARD.<br />

Maar bedaar toch wat! als gij zo doet, zult gij het<br />

gantfche kasteel in rep en roer brengen: als de Mar­<br />

quis verneemt dat ik gefproken heb... hij is niet<br />

gemaklijk.<br />

LOUISE.<br />

Ik zal mij ftil houden, mijn goede Picard, ik zat<br />

mij ftil houden... ik zal om uwe veiligheid denken...<br />

gij zijt een braave jongen... nu bemin ik u met al<br />

mijn hart. (Zij omhelst hem.) Vaarwel, mijn lieve<br />

Picard! vaarwel.mijn vriend!<br />

NEGENDE TOONEEL.<br />

PICARD.<br />

,,\^aarwel ,mijn lieve Picard! vaarwel, mijn vriend V'<br />

en dan nog twee kuschjens, dat heb ik voor mijn<br />

twee honderd louifen: dat is op zijn groot Heers be­<br />

taald... ik geloof, dat ik met al mijn verftand daar<br />

een domme ftreek gedaan heb; waarlijk, het is de<br />

fchuld van mijn verftand niet, dat ik verliefd ben }<br />

het is die van mijn hart; en men vergeeft al de mis-<br />

Hagen, die daar uit ontftaan: een zwak, eenie­<br />

der,


£ L IJ S P E L. 67<br />

der, een brandend hart, heeft de grootfte mannen<br />

r<br />

ot ontfchuldiging geftrekt; waarom zou ik hetzelfde<br />

voorrecht niet hebben ? ik, die de zotte begeerte<br />

niet heb van mij beroemd te maaken, door mijne<br />

hartstochten te beftrijden? — maar de Marquis zal<br />

zig aan mijne redenen,al waren zij nog zo gegrond,<br />

niet overgeaven ; hoe zal ik mij daar toch uitredden?<br />

maar, voor den duivel, niets is ligter, ik<br />

ben onbefcheiden geweest uit liefde; ik za! uitnood<br />

deugdzaam worden: mijne bekentenis aan Louife<br />

geeft mij rechten op de achting van Mevrouw de<br />

Graavin, en van Mijnheer Valbourg; ik zal mij<br />

onder hunne befcherming dellen, en niets mee r<br />

vreezen van dan Marquis — mijn eerfte daad in<br />

dit huis zal 'er mij zelfs een zekere vastigheid geeven:<br />

men zal 'er mij noemen als een voorbeeld<br />

van eerlijkheid, terwijl dat... o! hoe veele daaden<br />

zijn 'er in fchijn deugdzaam, die haaren oorfprong<br />

niet dan alleenlijk aan menschlijke inzichten te danken<br />

hebben ! Zie daar Mijnheer Valbourg — laat ons<br />

deezen maar vast waarneernen: Iaat ons zijne heerichende<br />

hartstogt vleien.<br />

TIENDE TOONEEL.<br />

VALBOURG. PICARD.<br />

V A L B O U R G , in gedachten.<br />

Neen, federt deezen morgen heb ik geen enkel<br />

E 2 oogen.


6B HET WEES MÈISJEN,<br />

oogenblik voor mij gehad; ik ga, ik kom; mijné<br />

ongerustheden , mijne zorgen volgen mij overal-<br />

(Hij haalt zijn horologie voor den dag ) Zie daar het<br />

oogenblik -— ik zou mogelijk nog op het Raadhuis<br />

kunnen weezen ,en ik zou hooren... het vonnis van<br />

mijn dood misfehien... neen, ik zal hier niet van<br />

daan gaan: ik zal 'er ilerker zijn tusfchen mijn doch •<br />

ter en mijn vriendin.<br />

PICARD, achter op het tooneel.<br />

Hij peinst ernftig- laat ons naderen.<br />

VALBOURG'.<br />

Mijn Julia! deeze dag zou u ten toppunt van'tgeluk<br />

kunnen voeren.<br />

PICARD, ter zijde.<br />

En hem ook —— hij wordt mij niet gewaar.<br />

VALBOURG.<br />

Het zou mij zo aangenaam zijn,, zulke welgefchik •<br />

te banden te knoopen.<br />

PICARD, ter zijde.<br />

O! bij voorbeeld, 'er is niets fchreeuwends in de<br />

welvoeglijkheid... Mijnheer...<br />

VALBOURG.<br />

Aan de liefde en aan de erkentenis te gelijk ta<br />

voldoen.<br />

PICARD.<br />

Hij ziet of hoort niets! die kleine Julia heeft alle<br />

koppen gek gemaakt: (Harder.) Mijnheer!<br />

VALBOURG.<br />

Ha! zijt gij daar, mijn vriend! Louife heeft mij<br />

veel


3 L IJ S P E L. «5?<br />

veel goeds van u gezegd: ik zal u bij Mevrouw van<br />

Elmont ten voorfpraak verftrekken; zij is een weinig<br />

tegen u vooringenomen, maar zij is rechtvaardig;<br />

en zo gij inderdaad eerlijk zijt, die kleine buien<br />

gaan over.<br />

PICARDi<br />

Ik zal mij gelukkig achten, Mijnheer, de guns t<br />

van Mevrouw aan uwe goedheden fchuldig te zijn •<br />

ik hoop ook die van Juffrouw Julia aan u te danken<br />

te hebben.<br />

VALBOURG.<br />

Julia? ik weet niet om wat reden...<br />

PICARD.<br />

Ik ben haar gunst niet onwaardig; en indien ik een<br />

pogcherware, zoudt gij moeten toeltetnmen, dat zij<br />

mij reeds eenige verpligting heeft; maar men kan<br />

zig niet beroemen.van 'c geen men voor haar doet:<br />

men is reeds betaald, door 't vermaak van haar van<br />

dienst te zijn.<br />

VALBOURG.<br />

Maar wat kunst bezit zij dan om zig te doen be­<br />

minnen ?<br />

Ach ! 't is geen kunst.<br />

PICARD.<br />

VALBOURG.<br />

Dat's waar, zij kent niet dan de Natuur, en zo zij<br />

behaagt, is het zonder het te weeten.<br />

PICARD.<br />

Wij verlangen allen om haar gelukkig te zien.<br />

E 3 VAL-


7© HET WEESMEISJEN,<br />

VALBOURG.<br />

Ik bedank u voor uwe gevoelens omtrent haart<br />

uwe wenfchen zullen misfchien vervuld worden.<br />

PICARD.<br />

Dat hoopen wij ook: een bondig huwelijk...<br />

VALBOURG, hem vriendlijk toelagchende.<br />

Ja, ik zal 'er mijn werk van maaken.<br />

PICARD.<br />

Ach! Mijnheer, voor u is het vermaak bewaard<br />

van haar geluk te vestigen.<br />

VALBOURG, ter zijde.<br />

Die jongen dunkt mij een allerbest hart te hebben.<br />

PICARD.<br />

Gij wordt door geen baatzuchtige liefde gedreeven.<br />

VALBOURG.<br />

Wat wilt gij zeggen ?<br />

PICARD.<br />

Dat uw keus voortreffelijk is; dat de gantfche<br />

wereld u zal goedkeuren.<br />

VALBOURG.<br />

Gij doet mij verwonderd (taan, mijn vriend; wie<br />

heeft u kunnen toevertrouwen...?<br />

PICARD.<br />

Niemand in de wereld, Mijnheer!! eenige woor­<br />

den hier en daar gehoord, tekens, blikken de<br />

liefde verbergt zig niet ligt voor een opmerkend oog<br />

TAL.


B L IJ S P E L. 7i<br />

VALBOURG.<br />

Kom 'er voor uit: heeft de Graaf van Elmont u<br />

zijne liefde toevertrouwd ?<br />

Ja, Mijnheer.<br />

PICARD.<br />

V A L B O U R G .<br />

En hij heeft u belast hem daarin te dienen?<br />

PICARD.<br />

Ja, Mijnheer; maar juffrouw Julia is mij veel te<br />

dierbaar, clan dat ik haar zo wreed in zwaarigheid<br />

zou brengen.<br />

VALBOURG.<br />

In zwaarigheid brengen?<br />

PICARD.<br />

Ten anderen, is het een meisjen, dat naar haare<br />

jaaren zeer veel reden en oordeel bezit: zij geeft<br />

niet veel om de jonge lieden: o! zij denkt gezond!<br />

VALBOURG.<br />

Ik zie, mijn vrieud, dat gij niets weet, en dat<br />

gij alles zoudt willen weeten - ontdoe u van die<br />

kuuren, zij zouden u hier niet voordeelig zijn; de<br />

dienstboden worden hier zacht behandeld; maar men<br />

verftaat niet, dat zij doordringen in het geen men<br />

niet noodig oordeelt hun te ontdekken; hebt gij<br />

uwe waarneemingen .aan iemand medegedeeld?<br />

Neen, Mijnheer.<br />

PICARD.<br />

VALBOURG.<br />

Bewaar een diep geheim omtrent Julia; den<br />

Graaf van Elmont, en mij; ik dank u voor uwe<br />

E 4 ver-


7* HET WEESMEISJEN,<br />

me<br />

d k i 0 n g e iTTrf.r<br />

m a a r '*-><br />

een onbefcheidenheid doen ftraffen, gelijk ik uwe<br />

goed wll,igheid zal weeten te beioonen. Ga, mijn<br />

ELFDE TOONEEL.<br />

VALBOURG.<br />

Peeze knecht, bij Verville gedurig bezig met<br />

konkelen.heeft 'er de gewoonte nog van behouden,<br />

ik hoor uit eenige woorden, die hem ontfnaptzijn<br />

dat mj m.jne gevoelens voor Julia verkeerd heeftop'<br />

genomen: hij heeft gelijk, een hevige genegenhetd<br />

ontdekt zig altijd; gelukkig nog, dat mem'er<br />

de bron niet van kent, en dat ik mijn geheim bewaard<br />

heb,<br />

TWAALFDE TOONEEL.<br />

DE GRAAVIN, VALBOURG.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Ach! mijn vriend kom mij te bu'p t r o o s t<br />

m,, - raad mij _ h e I p m i j d f i ^ ^<br />

lukken voor een goede moederdraagen,datnaamlijk<br />

van een ondeugenden zoon te hebben.<br />

^ ^ ^ ^ ^ ^ Veranderti<br />

" -<br />

DE<br />

•* *on


B l IJ S P E £,<br />

n<br />

DE GRAAVIN.<br />

Mij toeft mijne tedere bekommeringen gezien;<br />

bij is doof geweest voor mijne gebeden; zijn bijna<br />

fmeekende moeder heeft hem het geheim van zijne<br />

misdaad niet kunnen doen openbasren , terwijl een<br />

knecht het ontdekt heeft: al te teder vader! gijvreest<br />

de geboorte van uw kind te zullen moeten beweenen:<br />

deszMfs deugden kunr.cn die ten minften coen ver­<br />

geeten; macrwat zal V van mij worden, zo mijn<br />

zoon de zijne onteert?<br />

V A L B O U R G .<br />

Gij doet mij fchrikken, Mevrouw: wat is 'er dan<br />

gebeurd ?<br />

DE GRAAVIN.<br />

Mijn zoon, door een losbandige liefde voor Julia<br />

ingenomen, heeft vergeeten wat hij zig zelv' verfchnldigd<br />

is, wat hij mij fchuldig is, wat hij fchuldig<br />

is san een meisjen , 't welk voor hem heilig<br />

moest zijn: hij heeft het ontwerp van een fchaaking<br />

gevormd.<br />

VALBOURG.<br />

Hij is niet fchuldig, Mevrouw: men gaat des van<br />

de onfchuld tot de groottte verkeerdheid niet over:<br />

het omwerp is niet van hem.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Ik geloof het zo wel ais gij: maar wat kan het<br />

fcheelen hoe men de misdaad bedrijft, zo zij inderdaad<br />

bedreven wordt?<br />

E 5 DER-


7* HET WEES'MEISJEN,<br />

D E RTIE ND E TOONEEL.<br />

De voorigen. JULIA.<br />

JULIA, zij werpt zig in de armen<br />

der Graavinne.<br />

O, mijn goede Mama! befcherm mij! help mij!<br />

red mij!<br />

DE GRAAVIN.<br />

Hoe! zou Louife u gezegd hebben...<br />

JULIA.<br />

Kon zij het mij verbergen? zij heeft mij zo lief!<br />

ik zag haar lijden, ik bood haar mijn hulp aan, en<br />

het is op mij .. Elmont, Verville — wat heb ik<br />

hun gïdaan? de eene bid mij aan, de andere ken ik<br />

niet: hebben zij het recht van mij te verachten, om<br />

dat ik niets in de wereld ben? 't is genoeg dat men<br />

ongelukkig is om geplaagd te worden, zelfs door<br />

die, welken ons dierbaar zijn.<br />

•DE GRAAVIN.<br />

Verban uw vreezen, mijn kind! zijt gij niet bij<br />

mij?<br />

JULIA.<br />

Ach! gij ziet het, Mama! uwe befchermingheeft<br />

uw' zoon niet tegengehouden; hij gevoelt wel, die<br />

booswicht! dat ik aan u niet verbonden ben, dan door<br />

de banden van medelijden, en dat hij alles mag on­<br />

der-


B L IJ S P E L. 73<br />

derftaan met een arm meisjen, dat niets dan haare<br />

onfehnld ten wapen heeft: ach! mijne zwakheid zei.<br />

ve moest hem gevoelens ingeboezemd hebben —<br />

ten anderen, kent hij mij? weet hij of ik ook geen<br />

ouders heb, of ik ze niet eens zal kennen, of hij<br />

niet genoodzaakt zal zijn hun rekenfchap te geeven<br />

van zijne aanflagen? vergeef mij, Mama! ik bedroef<br />

u door uw' zoon te beïchuldigen maar hij beeft<br />

mijn hart verfcheurd, en het gevoel van mijn' hoon<br />

geeft mij een kracht, die ik mij nooit toekende: mijn<br />

moeder, mi;n goede vriend ! uwe traanen vloejen?<br />

(Tusjchen beiden doorgaande.) Ach! dat ik 'er de mij­<br />

ne bij voege daar zijn wij met ons drieën be­<br />

zig een misdaad te beweenen, waaraan geen één<br />

onzer fchuldig is, en die ik nooit zal vergeeten.<br />

Juli*.<br />

Bedaar, troost u.<br />

VALBOURG.<br />

DE GRAAVIN.<br />

JULIA.<br />

Ik wil den bewerker van mijn leed niet meer zien:<br />

ik zal uit dit huis gaan; Mevrouw, gij hebt mij<br />

aan de armoede ontrukt, en ik zal moeds genoeg<br />

hebben van 'er mij weder inteftorten, zoo niemand<br />

mij wil aanneemen: wat zeg ik ? federt veertien<br />

jaaren moet gij eenïg bewijs van mijne geboorte ge­<br />

kregen hebben: zo gij 'er iet van weet, fpreek, ik<br />

bid u, ik bezweer u; gij kunt niet langer zwijgen.<br />

D2


?6 HET WEESMEISJEN,<br />

DE GRAAVIN.<br />

Hoe verheft zig haare ziel! mijn vriend help mij<br />

haare bekommeringen verdrijven.<br />

JULIA.<br />

Zoudt gij ergens van weeten, Heer Graaf? wat<br />

wreedheid noopt u tot zwijgen? heb medefjden<br />

met mij! breng mij aan de voeten van mijn* vader!<br />

dat ik u het vermaak fchuldig zij, van hem voor de<br />

eerfte maal te omhelzen!<br />

VALBOURG.<br />

Ongelukkig kind! misfchien zult gij hem maar al<br />

te rasch kennen,<br />

JULIA.<br />

Wie hij pok zij, voor mijne eer en mijne rust za!<br />

ik hem te laat gekend hebben,<br />

VALBOUR G.<br />

Zo hij zig over het fortuin te beklaagen hadde ?<br />

JULIA.<br />

Ach 1 des te beter! ik zou voor hem werken.<br />

VA LBO UR G.<br />

Gij verfhat mij niet, zo uw vader ongelukken<br />

ondervonden had ?<br />

JULIA.<br />

Ik zou'er hem over troosten.<br />

VALBOURG.<br />

Indien gij hem verwijten te doen haddet?<br />

Dat kan niet zijn.<br />

JULIA.<br />

VAL.


B L IJ S P E L. 7f<br />

VALBOURG,<br />

Dat hij u ongelijk gedaan hadde?<br />

JULIA.<br />

In hem te omhelzen, zou ik ze vergeeten.<br />

V A L B O U R G , haar in zijne armen<br />

drukkende.<br />

Beminnelijk en dierbiar kind! gij verdient te zègepraalen:<br />

hoe het ook uitvalle, ik geef mij ovaria,<br />

Julia, gij hebt een' vader, en gij zijtin zijne<br />

armen.<br />

JULIA.<br />

Ach! mijn goede Mama! indian ik de keus gehad<br />

hadde, zou ik geen'ander'vader gewild hebben, dan<br />

uw vriend.<br />

Lieve Valbourg!<br />

DE GRAAVIN.<br />

VALBOURG.<br />

O mijn dochter! mijn lieve dochter! —*•— het 'n<br />

geen vreemdeling meer, die u tegen zijn' boezem<br />

drukt 3 't is een vader, een tedere vader — ach!<br />

mijne rampen zijn geëmdigd.<br />

EEN KNECHT, die terftond weder vertrekt.<br />

Een bijzondere bode, fpoorflags van Parijs geko­<br />

men, heeftmij deezen brief voor Mijnheer den Graaf<br />

overhandigd.<br />

VALBOURG.<br />

Geef hier, en last ons alleen. (Hij ziet beurtlings<br />

den briefen Julia aan, maakt een beweeging om<br />

denzelven opentebreeken, en geeft hem einde/ijk aan de<br />

Graas


?t HET WEE S MEISJEN,<br />

Graavin over.) Zie daar mijn lot, het uwe — deeze<br />

brief... ach! boe is mijn hart... ik heb de kracht<br />

niet... daar, breek open, en lees.<br />

DE GRAAVIN, leest.<br />

,, Mijnheer! zo even hebt gij uw proces gewon-<br />

„ nen." — Ach, Julia! ach, mijn vriend!<br />

VALBOURG.<br />

Ik flerf... o Hemel! ik dank 'er u voor... mijn<br />

dochter!., mijn vriendin!., wat al weldaaden op<br />

éénmaal!<br />

DE GRAAVIN, weder kezende.<br />

„ Mijnheer! zo even hebt gij uw proces gewon-<br />

„ nen, en ik haast mij het u te fchrijvcn; gantsch<br />

„ Parijs juicht een vonnis, door alle eerlijkeiieden<br />

„ zo zeer gewenscbt, toe: ik zal u van de bijzon-<br />

„ derheden verwittigen, wanneer ik de eer zal heb-<br />

M ben u te zien."<br />

JULIA.<br />

Ik wist wel dat hij geen ongelijk kon hebben.<br />

VALBOURG.<br />

Neen, dewijl ik voor uw heil arbeidde. Welk een<br />

dag! mijn lieve Julia! gij weet nog niet hoe belangrijk<br />

hij is: maar dat hij u altijd in geheugen blijve!<br />

JULIA.<br />

Kan ik het oogenblik vergeeten, dat mij mijn' vader<br />

heeft wedergegeeven!<br />

VALBOURG.<br />

Mijn lieve, mijn waardige vriendin! ik gevoel de<br />

groot-


B L IJ S P E L. 7P<br />

grootheid mijner verpligtingen aan u: gijkuntzenog<br />

vermeerderen.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Ik wil u alles te danken hebaen, uw beminnelijke<br />

dochter zal het geluk van mijn' zoon uitmaaken.<br />

JULIA.<br />

Ze? dan, Mama, dat hij het is, die h?t mijne zal<br />

uitmaaken: hij heeft mij van daag kwaad gedaan,<br />

maar Ik heb de kracht niet om langerboosre blij ven:<br />

(Haar' Vader omhelzende.) Ik ben geheel aan mijne<br />

liefde overgegeven.<br />

Waar is uw zoon?<br />

VALBOURG.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Hij is met den Marquis te paard gaan rijden.<br />

VALBOURG.<br />

En hoe hebt gij ontdekt?...<br />

DE GRAAVIN.<br />

Picard, die met de uitvoering belast was, heeft<br />

aan mijn kamenier alles bekend.<br />

VALBOURG.<br />

Zijn bekentenis duidt een gevoelige ziel aan,<br />

en ik geloof dat men zig op hem kan verha­<br />

ten: men moet uw' zoon zo ver brengen, dat hij de<br />

grootheid zijns misflags van zii£ zeiven gevoele; dat<br />

hij bemerke dat een onbepaald vertrouwen tot de<br />

misdaad kan Leiden, en dat een jongman altoos tege n<br />

zijn


jfo HÉT WEESMEISJEN,<br />

zijn eigeü hart moet gewapend zijn... daar-valt<br />

mij iet in.., ja... Mevrouw, ik geloof dat gij hét<br />

zult goedkeuren, het vereiécht een weinig gedienftigheid<br />

van ü; maar de les zal krachtig zijn, eh uw<br />

zoon zal ze nooit vergeeten,<br />

DE 0 R A A V I N.<br />

Ga uw' gang, mijn vriend! ik laat alles aan uw<br />

zorg en voorzichtigheid over.<br />

JULIA.<br />

Ja, maar gaat hem geen verdriet aandoen, want<br />

ik zou hem van alles waarfchouwen; ik wil niet dat<br />

hij een oogenblik lijde; ik heb zo even gevoeld wat<br />

men uitftaat als het hart beklemd is.<br />

VALBOURG.<br />

Wees gerust, mijn kind! wij hebben hem zo lief<br />

als gij. Holla! iemand. (Een knecht verfchijnt.)<br />

Laat Picard komen. Hoe meer ik 'er over denkj<br />

hoe zekerder mij dit r..iddel voorkomt. De nut-<br />

löosheid van een misdaad, vermeeidert de knaa.<br />

ging nog: wat berouw zal hij hebben! wat zal hij<br />

zijn' vriend, en zijn misdaadige toegeevelijkheid<br />

terwenfehen!<br />

VIJF-


B L IJ S P £ L.<br />

VEERTIENDE TOONEEL,<br />

De VQQrigen. PICARD.<br />

V A L B O U R G .<br />

TC<br />

•*-*-om nader, Picard ƒ uw gedrag i s prijzenswaardig,<br />

en het zal 'er niet bij blijven. Mevrouw de<br />

Graavin weet wat men een trouwen dienaar fchuldig<br />

is, en gij zult u verheugen over 't geen gij gedaan<br />

hebt: dat uwe bekentenis ain Louife een geheim<br />

tusfchen ons zij: handel even als of gij mij niet<br />

gefproken hadt; voer de bevelen van uw' meester<br />

uit.<br />

PICARD.<br />

Hoe, Mijnheer! in ernst? gij belast mij Mejuffrouw<br />

te fchaaken, op haar wederkomst van 't kafieel<br />

van Tourville?<br />

VALBOURG.<br />

Ja, en om het nog gemakiijker te maaken, zal<br />

Julia alleen naar Tourville gaan: Mevrouw de Graavin<br />

en ik zulien hier blijven; wij hebben iet te<br />

doen.<br />

JULIA.<br />

Neen, ik zal u niet verlaaten; dit is mijn va«<br />

voorueeaien.<br />

VALBOURG.<br />

Mijn kind! gij kent mijne tederheid; geloof dat '<br />

ik u niet in gevaar zal Hellen.<br />

PICARD.<br />

Waarlijk, ik fta 'er van verfteld! Hoe, Mijnheer!<br />

gij wilt volftrekt...?<br />

F<br />

V A i -


Is HET WEESMEISJEN,<br />

VALBOURG.<br />

Dat gij Mevrouw gehoorzaamt, in wier naam ik<br />

thans tegen u fpreek: voer de bevelen van uw'<br />

meester ftiptlijk uit. (Tegen Julia) Vrees niet voor<br />

y, noch voor Elmont. (legen de Graavin.) Gij zult<br />

mijne ontwerpen weeten; gij zult ze goedkeuren.<br />

(Tegen Julia) Moed en vertrouwen ; (Tegen de Graa­<br />

vin) vast befluit en (landvastigheid; (Tegen Picard)<br />

gewilligheid, geheim, en fpoed. (Tegen de Graa­<br />

vin en Julia) Komt, en zijt verzekerd dat alles zai<br />

gelukken.<br />

FTFTIENDE TOONEEL.<br />

PICARD, alleen.<br />

Ik ben niet meer achter het fijne van de mis: de<br />

lh'mfle zou in zijne gistingen verdwaalen... Men<br />

biedt mij geld aan, om Julia te fchaaken; ik denk<br />

een bijzondere ijverige en belangelooze daad te<br />

doen, door alles te bekennen, en die, aan welke<br />

ik had gemeend een wezenlijken dienst te bewijzen,<br />

belasten mij mijne eerfte bevelen te volgen... Hier<br />

is eene ingewikkeldheid... eene tegenftrijdigheid<br />

van belangen, die... welke... dat is al een drom-<br />

melfche verwarde zaak: dit's alles wat ik 'er in<br />

zie: laaten zij 'er in allen gevalle voor opdraajen,<br />

ik zal de geheele wereld gehoorzaamen, ik zal de<br />

geheele wereld dienen, ik zal van de geheele we­<br />

reld geld trekken, en als men wil, zal ik de geheele<br />

wereld fchaaken.<br />

Einde yan het Tweede Bednf.<br />

DERDE


B L IJ S P E L. 85<br />

D E R D E BEDRIJF.<br />

Het Tooneel vertoont een geheim vertrek.<br />

EERSTE TOONEEL.<br />

VERVILLE, ELMONT.<br />

V E R V I L L E .<br />

Wei nu, mijn vriend 1 zie daar u dan in zon­<br />

derlinge avantuuren! gij hebt zo even den eerften<br />

ftap gedaan tot de onftervelijkheid; uw gezegge-<br />

lijkheid verrukt mij: wat zou het jammer ge­<br />

weest zijn, een' jongman, die zo veel belooft, on­<br />

der de moederlijke vleugelen te laaten! — Wel nu...<br />

hoe! altoos in gedachten? altoos fentimenteel?<br />

Kom, mijn vriend! ftaak uwe mijmering, en bereid<br />

u om de aankomst van uwe beminde behoorelijk te<br />

vieren.<br />

ELMONT.<br />

Verville! gij zult mij belagchelijk vinden; gij zult<br />

mij befpotteu; maar ik kan u het geen ik gevoel, niet<br />

verbergen, ik befpeur knaaging.. .<br />

VERVILLE.<br />

Op het oogenblik van het geluk! die knaaging<br />

komt fraai van pas! maar het gezicht van uwe fchoo­<br />

ne zal ze doen verdwijnen; haare groote kwijnende<br />

oogen zullen u weder tot de liefde terug brengen.<br />

F 2 Eb-


l + HET WEES MEISJEN,<br />

ELMONT.<br />

En het is mijn liefde zelve die mijn plaag is, hoe<br />

dierbaarder Julia mij zij, hoe bekoorelijker ik haar<br />

vind, hoe meer ik mij verwijr<br />

VE R VIL LE.<br />

U van uwe overwonnene verzekerd te hebben.<br />

ELMONT.<br />

En mijn moeder, cie haar te vergeefs zal hebben<br />

willen befchermen: ik zie haar overtoliige pogingen<br />

doen, om haar te wederhouden; den geen' die haar<br />

uit haare armen rukt, verwenfehen, hem met ver­<br />

vloekingen belaaden, die hij zonder twijfel ver-<br />

dient: dat zij in lang niet weete<br />

VERVILLE.<br />

Ik maak 'er wel ftaat op, dat zij het nooit z»<br />

weeten: gij wordt docr den bekwaamden fchurk van<br />

Parijs gediend; onderneemend, ijverig en geheim:<br />

gij kunt alle dagen een fnoepreisjen doen, hier eenige<br />

uuren komen doorbrengen, en weder ftilletjes<br />

naar het kasteel teiug keeren, om uw moeder te<br />

troosten.<br />

ELMONT.<br />

Haare fmart befpotten! bij mijne eerfte feilen<br />

nog de laagheid van de geveinsdheid voegen! ach!<br />

ik zou op dit oogenblik mijn moeder te voet willen<br />

vallen, en haar zeggen: ik heb een misdaad beraamd,<br />

die mijn hatt ontkent: ik kom 'er de vergiffenis<br />

van verdienen, door een oprechte bekentenis.<br />

VER-


B L IJ S P E L. 85<br />

VERVILLE.<br />

Gij hebt uitmuntende gedachten, mijn vriend: gij<br />

moest ze mij een weinig eer medegedeeld hebben,<br />

wij zouden elk zijn gemak hebben laaten houden 5<br />

maar Iaat ons weder te pasrd gaan zitten, laaten wij<br />

het rijtuig te gemoet rijden, wij zullen Julia in zegepraal<br />

weder in 't kasteel van' Elmont brengen, en ....<br />

ELMONT.<br />

De raad dien gij mij geeft, is mogelijk de beste,<br />

dien ik nog van u gekregen heb.<br />

VERVILLE.<br />

Wel nu, mijn vriend! gij moet hem volgen, en<br />

dewijl gij thans bezig zijt met aanfpraaken opteftellen,<br />

zult gij zeggen: „ Mijnheer Valbourg, gij die<br />

„ mijn moeder bedrogen hebt, Julia en mij, ik wil<br />

„ veel liever de fpeelpopvan mijne oprechtheid zijn,<br />

„ dan een meisjen , dat gij misleiden wilt, asn uwe<br />

„ verleidingen ontrukken daar is ze, ik breng<br />

„ ze u weder, volg uwe ontwerpen, en ik....."<br />

ELMONT.<br />

Houd op, Marquis! wat durft gij mij voorflaan?<br />

Ik haar weder onder de magt van dien man bren«<br />

gen! ik zag haar liever in het graf daalen.<br />

VERVILLE.<br />

In het graf! altoos tot uiterltens.. ..I<br />

F 3 TWEE-


86 HET WEESMEISJEN,<br />

TWEEDE TOONEEL.<br />

De voorigen. PICAKD, in rijknechts-klederen.<br />

PICARD»<br />

Plaats, plaats voor den Heer Mercurius: ik heb<br />

mij vertoond, ik heb gefproken, ik heb gefchaakt.<br />

VERVILLE,<br />

Het jong meisjen... ?<br />

PICARD.<br />

Is hier twee honderd fchreden van daan; zo<br />

zacht als een lam: het was de moeite niet waardig<br />

geweest zo veel voorzorgen te neemen: bij de<br />

eerfte opeisfching is zij van equipage veranderd, en<br />

naardien zij door niemand verzeld was, en wij<br />

door niemand gezien zijn, heb ik een gedeelte van<br />

haar geleide te rug gezonden, en wij zijn ftilletjes<br />

in Parijs gekomen , zonder dat 'er op ons gelet<br />

is.<br />

VERVILLE.<br />

En wat heeft zij gezegd ?<br />

PICARD.<br />

Geen enkel woord ! het is onmogelijk meer onderwerping<br />

te betoonen.<br />

VE RVILLE.<br />

Noch een ftilz wijgen der meisje te vinden.<br />

ELMONT.<br />

De groote fmarten befluiten zig altoos diep in 't<br />

hart, haar fmart heeft zig uitwendig moeten vertoonen...,


B L IJ S P E L. «7<br />

PICARD»<br />

Door zeer dubbelzinnige tekens, waarlijk, eeni­<br />

ge zuchten voor, ik weet niet wie; boezem.zwel­<br />

lingen gelijkende naar, ik weet niet wat.<br />

ELMONT.<br />

En dat is genoeg, om mij te bekommeren: aan<br />

wien zou zij haar leed vertrouwd hebben? aan den<br />

geenen die de wreedheid zoude gehad hebben, om<br />

'er zig in te verheugen? O! mijne lieve Julia! wat<br />

gevoel ik mij fchuldig, wanneer ik om den toe-<br />

fland denk daar gij u in moet bevinden.... Ik heb<br />

beiloten....<br />

Waar toe?<br />

VERVILLE.<br />

ELMONT.<br />

Haar aan Valbourg te ontrukken, dien ik verfoei,<br />

dien ik haat, en dien ik niet meer wil- ontzien.<br />

Zeer wel.<br />

VERVILLE.<br />

ELMONT.<br />

Maar ik zal ook haare jongheid weeten te eerbiedi­<br />

gen, ik zal haare traanen afdroogen, of ik zal 'er<br />

de mijnen bijvoegen,en ik zal mijne eerftemisflagen<br />

niet vergrooten, door ijsfelijk genoeg te zijn, van<br />

haare zwakheid te overvallen, en mij een eeuwig<br />

leedweezen te bereiden.<br />

VERVILLE.<br />

Een meisjen fchaaken, om haare deugd te redden,<br />

dat is een trek, die een Romein, in de tijden der<br />

F 4<br />

b u r<br />

*


«8 HET WEESMEISJEN,<br />

burgerlijke vrijheid, zou gepast hebben; maar,<br />

mijn vriend, gij denkt 'er niet om.<br />

ELMONT.<br />

Vergeef mij, MijnheerI het vertrouwen beeft<br />

*ijne paaien: men kan de welvoeglijkheid onwillig<br />

uit het oog verliezen; doch men krenkt da<br />

eerlijkheid niet zonder het te weeten,<br />

Ik hoor de koets.<br />

PICARD.<br />

VERVILLE.<br />

Ga haar ontvangen, en breng haar hier.<br />

DERDE TOONEEL.<br />

VERVILLE, ELMONT.<br />

T _ ELMONT.<br />

Aloë zal ik mij voor haar verwonen ? hoe zal ik<br />

haare tegenwoordigheid verduuren? Achl Verville!<br />

wat fta ik uit!<br />

VERVILLE.<br />

Dat begrijp ik zonder moeite:het eeifte oogenblik<br />

valt zwaar, voor een'jongman die nog niets gezien<br />

heeft; maar ik ben 'er ook, en ik zal u beiden opgeruimd<br />

maaken.<br />

EL Af ONT.<br />

Beleefdheid, mijn vriend, ordentelijkheid.<br />

VERVILLE.<br />

Ja, ja, mijn beste.<br />

E L-


B L IJ S P E L.<br />

ELMONT.<br />

'T is het dierbasrfte teken van vriendfchap....<br />

VERVILLE.<br />

Du ik u kan geeven : ik verfta u , ik verfta u.<br />

ELMONT.<br />

Men komt.... zij is 't.... ik beef.... ik heb<br />

moeite om ftaande te blijven. (Hij werpt zig in een"<br />

leuning/loei.)<br />

VIERDE TOONEEL.<br />

VERVILLE, de Graavin, gefluiërd en met<br />

de klederen van Julia aan : Picard,<br />

geleid de Graavin, en vertrekt na de­<br />

zelve aan Verville overgegeven te hebben,<br />

ELMONT.<br />

VERVILLE.<br />

(Hij neemt de Graavin uit de handen van Picard,<br />

en brengt haar bij een' leuningjloel, waarop zij<br />

gaat zitten.)<br />

Ach! daar is onze fchoone gevangene! Gij zult<br />

ons vergeeven, lief kind! het geen uw reisjen<br />

onregelmaatig moge gemaakt hebben? wij zullen<br />

.uwe gevangenis zodanig verzachten, dat gij het<br />

zoete van de vrijheid zult vergeeten;. maar waarom<br />

die fluiët, die kap? de lelijkheid alleen heeft 'er<br />

het gebruik van kunnen uitvinden.<br />

F 5 EL-


9» HET WEES MEISJEN,<br />

ELMONT.<br />

Ik neem de eer en de liefde rot getuigen, van a<br />

mijne gevoelens niet optedraagen , dan met de<br />

eerbied en de achting, die men der ongelukkigs<br />

fchoonheid fchuldig is.<br />

VERVILLE.<br />

Een aartige eed!<br />

ELMONT.<br />

Ik zal hem houden.<br />

VERVILLE.<br />

Dat kan niet zijn.<br />

ELMONT.<br />

Gij zult het zien.<br />

VERVILLE.<br />

Maar terwijl wij den tijd met hairklooven doorbrengen<br />

, houdt de jonge Juffrouw hardnekkig haare<br />

koelheid, het ftilzwijgen en haar masqué. Sta mij<br />

toe, Elmont, dat ik deezen ondoordringbaaren fluiër<br />

opligte?<br />

ELMONT.<br />

Zonder haare toeffemming?<br />

VERVILLE.<br />

Wat drommel heb ik daarmeé nodig? (Hij ligt '<br />

den fluiër op.)<br />

ELMONT.<br />

Mijn moeder!.... welk een donderflag treft mij<br />

hier 1 (Hij valt weder in zijn' leuning/loei.')<br />

DE GRAAVIN, tegen Verville.<br />

Ik heb willen zien, in hoe verre een man zonder<br />

be.


IS L IJ S P E L. 91<br />

beginfelen zig kan vergeeten: gij hebt u verbeeld<br />

Mijnheer, uwe manier van denken, door middel van<br />

een weinig op.^efmukte taal te doen aanneemen;<br />

maar ik ken mijn' zoon; zijne dwaalihg kan niet lang<br />

duuren : reeds gevoelt hij het ijdele der ijsfelijke<br />

gronden, die gij hem ingeboezemd hebt: te ver­<br />

geefs zoekt gij 'er het haatelijke van te vermom­<br />

men; te vergeefs wilt gij u zei ven beguichelen:<br />

uwe vermenigvuldigde dwaasheden kunnen geen*<br />

ftand houden tegen eene fchemering van waarheid.<br />

Op 't oogenblik dat ik tegen u fpreek, zijt gij ter néér<br />

geflsgeu, door de tegenwoordigheid van een moe­<br />

der, die gij niet verwachtte. (Tegen Verville,) Gij<br />

glimplacht, Mijnheer! de bittere lach der ondeugd<br />

verliest zijn kracht, wanneer hij ontmaskerd is, en<br />

door de Natuur en door de eerlijkheid beftreeden<br />

wordt.<br />

VERVILLE.<br />

Gij behandelt mij al zeer hard, Mevrouw! ik ben<br />

in mijn huis en ik zie niet wat recht gij hebt....<br />

DE GRAAVIN.<br />

Mijne rechten zijn die, welken de deugd altijd zal<br />

hebben, om de misdaad te befchaamen,<br />

VERVILLE.<br />

Gij zegt mij zeker al zeer mooje dingen! maar<br />

Mevrouw, al die ijdele uitftal kan mij niet doen<br />

zwichten: ik kan dat alles op zijn rechte waar­<br />

de fchatten: voor 't overige, Elmont! laat ik<br />

u mijn huisjen over, en ik geef u de magt, om het<br />

optedraagen, aan wie het ook in bezit zou willen<br />

neemen.<br />

VTF-


3* HET WEES ME IS JEN,<br />

V'TF D E TOONEEL.<br />

DE GRAAVIN, ELMONT.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Y)ia man is ongeneezelijk, laaten wij hem voor al­<br />

tijd vergeeren. Wel nu, mijn zoon, gij hoort<br />

reeds de eerde roep eener fchuldige ziel: een<br />

blik vsn uw moeder vernietigt u; wat zou het<br />

dtn zijn, zo ik, eene rechtvaardige gedrengheid ge-<br />

hoor geevende, mij aan al de wederwraak overgave,<br />

die mij zoude kunnen bezielen? wat is de ondeugd<br />

laag! wat is zij verachtelijk! zij onteert u voor uwe<br />

eigene oogen; zij beneemt u den moed om vergiffenis<br />

aftebidden, en ze te verdienen.<br />

ELMONT.<br />

Zij zal mij ten minden de bracht niet beneemen,<br />

om voor uwe voeten neder te vallen, en 'er mijn<br />

vonnis aftewachten.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Daar heeft uwe noodlottige vriendfchap u toe<br />

gebragt: het tederde en het allergeliefd.fte kind,<br />

ziet in zijne moeder niet meer dan een dreigende<br />

rechteresfe: tij is aan haare voeten, terwijl hij in haare<br />

armen moest zijn; hij. heeft zelfs geen vertrouwen<br />

meer op die liefde, die hem nooit is afgevallen!<br />

ongelukkige! zoudt gij verblind genoeg zijn, om<br />

aan mijn hart te twijfelen? kom weder tot u zelv';<br />

wordt mijn' zoen weder, en gij zult uw moeder<br />

we-


3 L IJ S P E L. $3<br />

wedervinden: ik ben hier flechts om u uw' ffiisftap<br />

te deen gevoelen en ze u te vergeeven.<br />

ELMONT.<br />

Zal ik ze mij zei ven kunnen vergeeven? ... Ach!<br />

mijn moeder! ik ben tegen zo veele goedheden niet<br />

gewapend gij verdrukt mij onder den last van<br />

mijne misdaad : uwe toegeevendheid vermeerdert<br />

mijne knaagingen.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Hoor, mijn zoon: door haar cp


94- HET WEES MEISJEN,<br />

waarom opendet gij mij uw hart niet? gij zoudt mrj<br />

geene traanen gekost, gij zoudt 'er Julia geene ontrukt<br />

hebben.<br />

ELMONT.<br />

Aan Julia!... Hemel!... zij zou kennis hebben<br />

van een' aanflag<br />

DE GRAAVIN.<br />

Daar zij u niet in ftaat toe dacht, en welke<br />

Picard u belet heeft ter uitvoer te brengen: ik heb<br />

'er op het oogenblik over gebloosd; ik bloos nog,<br />

over de bekentenis die ik 'er van doe; maar uw<br />

knecht heeft van daag meer eerlijkheids bezeten dan<br />

gij: gij verlaagdet een onfchuldige, die omtrent u<br />

geen ander ongelijk had, als u te beminnen; gij gaaft<br />

haar over aan de verachting van Verville, aan de onbefchaal'dheid,<br />

en misfchien aan de fmaadheden.<br />

(Elmont Werpt zig in de armen zijner moeder.') Ach!<br />

Elmont! ik heb het u vergeeven, ik heb 'er geen<br />

berouw van; maar vergeet de ongelukken nooit die<br />

gij fchier zoudt veroorzaakt hebben.<br />

ELMONT.<br />

Die vergeeten, Moeder! neen, nooit! Ach! een<br />

toomlooze liefde alleen, kon mij voor mijne misdaad<br />

blind maaken.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Was de misdaad het eenigfte middel dat u gelukkig<br />

kon doen weezen? zou ik u een beminnelijk en<br />

deugdzaam meisjen, dat ik als mijn kind befchouw,<br />

geweigerd hebben?<br />

EL-


£ L IJ S P E L. 05<br />

ELMONT.<br />

Hoe,Moeder! gij zoudt ze mij gegeven hebben?<br />

DE GRAAVIN.<br />

Wat heb ik anders gezocht, dan uw geluk, zo lang<br />

gij ademhaalt?<br />

ELMONT.<br />

Ach! Julia!... zal Julia het mij vergeeven? Mevrouw<br />

, op u hoop ik alleen: hoe meer fmaads ik<br />

haar aangedaan heb, hoe meer pogingen ik doen<br />

zal, om mij haarer waardig te maaken.<br />

DE GRAAVIN..<br />

Zie daar het edel voorneemen, waaraan ik mijn'<br />

zoon erken. Ja, mijn vriend, Julia zal mime be­<br />

den gehoor geeven; ik denk 'er mij mede te kun­<br />

nen vleien.<br />

ELMONT.<br />

Ik, Mevrouw... (Mefbefchroomdheid) Valbourg!...<br />

ik heb het gezien... ik heb het gehoord...,<br />

DE GRAAVIN.<br />

'Er zijn gevallen, waarin de wijze man noch zijne<br />

ooren, noch zijne oogen moetgelooven. Veertig<br />

jaaren van een onbefproken gedrag, mijne vriendfchap<br />

en mijne achting waren bewijzen, die de k!aar«<br />

blijkelijkheid zelve logenachtig gemaakt moesten<br />

hebben. Gij zult ijzen, jongman, als gij de uiigeftrektheid<br />

van uwe verongelijking, omtrent dien<br />

eerbiedwaardigen man zult weeten.<br />

ELMONT.<br />

Ach! Mevrouw, het is genoeg dat gij hem nog<br />

bemint, om hem te rechtvaardigen... Echter die<br />

lieikoozingen van Valbourg, hebben iet verdachts.<br />

DE


96 HET WEE S MEISJEN,<br />

DE GRAAVIN.<br />

We! nu, Mijnheer, dewijl mijn getuigenis niet<br />

voldoende is, om u van begrip te doen veranderen,<br />

zo weet dan alles: weet dat die liefkoozingen die<br />

u zo zeer bekommeren, haar oorfprong in de Na»<br />

tuur hebben.<br />

ELMONT.<br />

Ik bid u, fpreek duidelijker.<br />

DE GRAAVIN.<br />

Die man, die van het huwelijk van Julia fprsk,<br />

dacht alleen om u ; hij zocht het middel om uw lot<br />

met dat van dit beminnelijk kind te vereenigen: die<br />

man, die haar in zijne armen drukte ,gaf zig aan het<br />

onfchuldig vermaak over, van een dochter; zijns<br />

waardig, te omhelzen, en 't is de vaderlijke liefde<br />

die gij hebt durven lasteren en veroordeel en.<br />

E L ïl O M T.<br />

Julia zou zijn dochter zijn!<br />

DE GRAAVIN.<br />

En zijn wettige dochter: 't is Mejuffrouw van<br />

Valbourg, 't is haar vadur die gij gehoond hebt.<br />

ELMONT, buiten zig zeiven.<br />

Ach! ongelukkige, die ik ben!... ik durf niet<br />

denken aan de cisfelijkneden.... liemel! wat ben ik<br />

fchuldig!<br />

ZES.


B L IJ S P E L. 97<br />

ZESDE TOONEEL.<br />

DE GRAAVIN, JULIA, VALBOURG, ELMONT.<br />

VALBOURG.<br />

Gij zijt het niet meer, jongman; uw misdag wai<br />

van Verville, uw berouw is van u.<br />

ELMONT.<br />

Ach! Mijnheer... ach! Mejuffrouw... ik ben be-<br />

fchaamd... ter neêr geflagen.... iloe! Mijnheer,<br />

gij overlaad mij niet met verwijtingen.<br />

VALBOURG.<br />

Verwijtingen, als men berouw heeft?<br />

JULIA.<br />

Als men door een valfciien vriend is verleid ge­<br />

worden.<br />

ELMONT : hij wil zig voor de voeten<br />

van Valbourg werpen, die hem<br />

weder opbeurt.<br />

Mijnheer, ik val u te voet: mijne herdelling kan<br />

niet te fterk noch te bondig zijn; zo gij wist met<br />

welk een ligtvaardigheid ik u veroordeeld heb, met<br />

welk eene drengheid ik uwvonnishebuitgefprokenl<br />

VALBOURG.<br />

Mijnheer, dat verwondert mij niet: de jeugd is<br />

onbezonnen; maar wees niet drenger voor u, als<br />

ik zelve wil zijn: Mevrouw de Graavin heeft u<br />

al gezegd wat zij u moest zeggen: laat ons het<br />

G voor-


eS HET WEES ME IS JE N,<br />

voorleedcne vergeeten, en omhels mij, mijn fchoon«<br />

zoon.<br />

JULIA.<br />

Gij ziet hoe goed mijn vader is: troost u, mijn<br />

vriend, en wees altijd mijn broeder, tot dat gij<br />

mijn man wordt.<br />

zijn.<br />

ELMONT.<br />

Is die dierbaare naam voor mij gemaakt ?<br />

JULIA.<br />

Ja, dewijl gij mij lief hebt, en mij belooft zoet te<br />

ELMONT.<br />

Ik leg in uwe handen den eed daarop af: het is<br />

door u mijn gantfche leven aan te bidden, dat ik<br />

gruwelen zal uitwisfchen.<br />

J U L T 1_<br />

Ach! ik bid u, fpreek daar niet meer van: mijn<br />

vader vergeet alles, ik vergeet het insgelijks: wees<br />

gelukkig, mijn broértjen, ik leed van u nog te zien<br />

lijden.<br />

ELMONT.<br />

Ach! moeder! ach! Mijnheer... ach! mij­<br />

ne Julia!... ik weet niet hoe ik mij zal uitdrukken..-,<br />

wat is het zoet de deugd te volgen, en haar zijn<br />

geluk verfchuldigd te weezen! neen, ik zal geen<br />

gedachten meer hebben, of ik zal ze die eerbied,<br />

waardige wezens toevertrouwen ; zij zullen mij<br />

bewaaren voor de klippen mijner jaaren, en zo ik<br />

mij


B L IJ S P E L.<br />

mij ooit door de ondeugd voel aanranden, zal Ik<br />

mij deezen proefdag herinneren, en ik zal aan mijn<br />

vrouw, aan mijne moeder, en aan mijn' vriend we­<br />

dergegeven worden.<br />

Einde van V laatfte Bedrijf.<br />

$9

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!