You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
A L G E M E E N E<br />
SPECTATORIAALE<br />
SCHOUWBURG.<br />
ZESDE DE E Li
% I tttd 843 G-i<br />
I<br />
A L (i E M E E N K<br />
S P E C I A T OE.IAALE<br />
SGHOXJWBtlRG*,<br />
T O ONEEL STUKKEN<br />
DOOI DE<br />
E E» S TE VEENUF TEN VAN EUILOPA,<br />
Met Nieuw-geïnventecrde KuuslplaateE.<br />
TT. A >I S X X 11 D A M B§<br />
II.GARTMAX, ^V.VliR>ÏAXDEI.,Ex J-W.S AlIT.<br />
M D C C X C I I .
JElk die een gevoelig hart in den boezem omdraagt,<br />
gal, na het kezen van het tooneeljluk, waaraan de be.<br />
roemde Maaier goedgevonden heeft den naam van PAPE<br />
GAAI te geeven, met den braaven grijzen vader RI.<br />
CHARD, welmeenend gaarne zeggen: Zóó ja,<br />
zóó toch - beloont de Hemel kinderlijke liefde! -<br />
Rijzend gejlacht, dat uwe fchreeden naar den Schouwburg<br />
zoo greetig verhaast, welk eene leerfclwol zoude dezelve<br />
voor u weezen, wanneer uw aandacht aldaar fieeds vermees-<br />
tcrd mogt worden door het hooren voordraagen van zoo veels<br />
onderfcheidene drangmiddelen, als ooi het vuur der ouder<br />
liefde en demiver zalige gevolgen, in uwe jeugdige ziel tt<br />
gloedender kunnen houden'.<br />
In Broeder MORITZ zult gij allen; die hem reeds<br />
kent, — of voor zoo veelengij dien zonderlingen hier zult<br />
leeren kennen, een karakter bewonderen, dat, fchoon<br />
verre van bovenmenschlijk te weezen, nogthands flschts<br />
weinige Jlervelingen bezipten.<br />
Het WEES ME isj EN - dan waartoe eenige aan,-<br />
beveeling deezer edele bij eenen landaart ,die zelf aan on<br />
waardige ouderlmen nkt ophoudt wél te dom ?
DE PAPEGAAI.<br />
I N H O U D .<br />
BROEDER MORITZ.<br />
HET WEESMEISJEN.
G£ö3t,t>£.
D E<br />
P A P E G A A I ,<br />
T O O N E E L S P E L ,<br />
I M<br />
D R I E B E D R I J V E N ,<br />
DOOR<br />
AUGUST VAN KOTSEBUE.
P E R S O O N E N .<br />
Lady AMALIA BEDFORD, eene rijke wedmve.<br />
E E T T Ï , haare kamenier.<br />
RiciiARD W E S T E R L A N D , een wei-eer gegoedkoop-<br />
G E O R G E , \<br />
> zijne zoonen.<br />
LO DE WIJK, J<br />
XURY, een neger enjlaaf van George.<br />
HENDRIK, knecht van Lodewijk<<br />
EEN OUDE VISSCHER.<br />
mant<br />
Het Stuk Jpeelt in eene Duitfche Koopjlad. dich<br />
ter op tet tooneel ziet men een gedeelte der zee<br />
haven , en eene visfchers-hut. Op den voorgrond<br />
ftaat, ter wederzijden, een fchom huis, eik vut »m<br />
ruim balcon.
D E<br />
P A P E G A A I ,<br />
T O O N E E L S P E L .<br />
E E R S T E BEDRIJF.<br />
E E R S T E T O O N E E L.<br />
AMALIA: 2 ij zit op het Balkon van haar huis: voor<br />
haar, op de leuning daarvan fiaat een kooi met eenen<br />
vogel daar in : zij zit met de hand onder liet<br />
hoofd,en heeft haar oog op den vogel gevestigd:<br />
BETIY, ftaai een weinig ter zijde,<br />
AMALIA: zij zingt.<br />
Klapwiek, klapwiek, kleine vogel!<br />
Nu verlost van tirannij!<br />
Dartel door des levens lente,<br />
Klapwiek, klapwiek, gij zijt vrij.<br />
Hoort ge intusfehen in 't geboomte,<br />
Een verleidelijk gefluit !<br />
O verrrouw niet op dat lokken;<br />
Klapwiek, en vlieg 't bosch weêr uit.<br />
A Ziet
j D E P A P E G A A I ,<br />
Ziet gij niet die bonte ftrikken,<br />
Waai- die roode bezie hangt ?<br />
Klapwiek, klapwiek, arme vogelr<br />
Eer men u, bedrogen, vangt.<br />
Hebt ge uw lusten nu verzadigd<br />
Aan die bezies, zoet en rood;<br />
O vergeefs is dan uw fpartlen,<br />
Niets verio^t u, dan de dood.<br />
Neen, neen, ongelukkig dier! ik meen het za<br />
erg niet met u. Wie zelve, jaaren lang in den ker<br />
ker verfmachtte, zal voorzeker geen levendig we<br />
zen opfluiten. Ik ben weder vrij. Alles om mij<br />
heen moet vrij zijn; ook gij, lieve vogel! (Zij opent<br />
de kooi, laat den vogel' wegvliegen, en zingt, terwijl zij<br />
hem naziet:')<br />
K'apwick, klapwiek, kleine vcgel'.<br />
Nu verlost van tirannij!<br />
Darteldoor des levens lente,<br />
Klapwiek, klapwiek, gij ziit vrij.<br />
B E T T Y , ter zïde.<br />
Daar zit zij weder een quartier lang van wegvlie<br />
gen te praaten ; ik geloof waarlijk dat haar ver-<br />
Hand mcêgevlcgen is.<br />
AM A-
T O O N E E L S P E L . 3<br />
AMALIA.<br />
Wat fiaat gij daar bij u zelve te fnappen?<br />
BETTY.<br />
Een fnaphaan, Milady?<br />
AMALIA.<br />
O gij doof fchcpfel! men moet waarlijk al een heel<br />
vrolijk humeur hebben, om aan uwe zijde door het<br />
leven heen te fJenteren; of' u flechts achter na te<br />
Jaatcn ileepen.<br />
BETTY.<br />
Een fleep! MiladxPdieis immers languit de mode.<br />
A M A L I A , na gelagchen te hebben , zegt zij, cenigzins<br />
fchreeuwende.<br />
Ik vroeg, waarom gij daar in den hoek ftaat, en<br />
in u zelve pruttelt?<br />
BETTY.<br />
Ik maakte mijne aanmerkingen over het geen gij<br />
zeider.<br />
A M A L 1 A.<br />
En die zijn ? laat hooren !<br />
BETTY.<br />
Voor eerst kwam het mij voor als of ik 'cr niet<br />
veel van verftond.<br />
4 M . U A , lagehmae.<br />
r Het cerile is reeds zo fraai, dat ik het tweede<br />
niet hooren wil — 't was een lied, dat de genoe<br />
gens mijner vrijheid uitdrukte, en mij te gelijk<br />
A 2 waar.
4 D E P A P E G A A I ,<br />
waarfchouvvde, het net niet weder zo fchielijk over<br />
het hoofd te laaten werpen.<br />
BETT Y , fnopachtig.<br />
Ach, waarom juist een net, Milady? maak 'er<br />
tcnroozenkleuden band van, en het ding krijgt een<br />
geheel ander aanzien.<br />
AMALIA.<br />
Ha! nu heb ik uw geliefdst gefprek op het tapijt<br />
gebragt!<br />
BETTY.<br />
Daar gij eenen ouden knorrepot van een man<br />
had, die de genoegens des levens niet meer genie-<br />
een kon, en ze ook u misgunde, wijt gij nu<br />
iet aan het huwelijk, waarvan de man alleen de<br />
fchuld draagt; beproef het Hechts , Milady ! Milord<br />
liedfbit was een oud man, neem een jongen: Mi-<br />
lord Bcdfo.'t was immer knorrig, neem 'er een, die<br />
immer vrolijk is ; bij voorbeeld den Baron WesteT-<br />
land : (zij wijst op het huis aan de andere zijde.)<br />
AM U I A<br />
ja dat dacht ik wel! die (laat zeer in uw gunst:<br />
een paarmaal uwe bevalligheden gevleid , en een<br />
handvol geld in uw beurs geflopt, dit heeft eene<br />
bijzondere uitwerking gedaan.<br />
BETTY.<br />
Uitwerking moet het ook doen ; hierin hebt gij<br />
zeer
T O O N E E L S P E L . S<br />
zeer gelijk: Milady! hij is een bevallig, rijk en<br />
voornaam jong Heer.<br />
AMALIA.<br />
Zulks is mij om 't even.<br />
BETTY.<br />
Met het beste hart van de wereld!<br />
AMALIA.<br />
Dit zou eerder in aanmerking komen.<br />
BETTY.<br />
Hij heeft in 't geheel geen naastbeftaanden,<br />
uitgezonderd een' ouden oom , die Gouverneur,<br />
de Hemel weet, op welk een Antülisch eiland, is, een<br />
fchatrijk man; als die fterft, erft de jonge Heer<br />
nog een paar tonnen gouds.<br />
AMALIA.<br />
Altoos goud! heb ik dan geen geld genoeg? of<br />
wil ik meteen' geldzak trouwen?<br />
BETTY.<br />
O trouwen kunt gij hem gerust; hij is op verre<br />
na geen grootfpreeker : ook ken ik zijn' kamer<br />
dienaar, den Heer Hendrik Fliederbosch; een recht<br />
aartig hupseh mensen, zo braaf, zo wèl gemaakt,<br />
omtrent dertig jaaren oud, en nog ongetrouwd;<br />
die zeide mij<br />
AMALIA.<br />
Wat ik niet weeten wil! Om te trouwen, moet<br />
men minnen; om te minnen, moet men iemand<br />
A 3<br />
h 0 ü<br />
£-
6 D E P A P E G A A I ,<br />
hoogachten. O.' Hymen is een gebreklijkc knaap,<br />
wanneer hij niet links en rechts op achting en lief<br />
de fïeunt.<br />
BETTY, ter zijde.<br />
Dat verfla ik in 't geheel nier.<br />
AMALIA.<br />
En van beiden heeft de jonge Heer nog geen<br />
vonkjen in mij verwekt; hij is een zeer dagclijkscli<br />
maakfel , een roman , dien men in een half uur<br />
doorbladert.<br />
BETTY.<br />
Roman hier, roman daar ! een rechte roman<br />
moet tog met een huwelijk eindigen.<br />
A M A L I A .<br />
Hij bevalt mij, en is een aartige pop; maar wie<br />
wil immer fpeelen?<br />
BETTY.<br />
Spoelen? dir zeggen zijne vijanden; hij is geen<br />
fpeeler; dat hij tot tijdverdrijf nu en dan....<br />
AMALIA.<br />
Ik twijfel ook nog zeer aan de goedheid van zijn<br />
hart.<br />
Ik in 't geheel niet!<br />
BETTY.<br />
AMALIA.<br />
Neen, neen! Goudene vrijheid, nimmer zal<br />
ik
T O O N E E L S P E L . 7<br />
ik u vervvisfclen, zo waare verdienften mij de ban<br />
den niet reiken.<br />
BETTY.<br />
De huwelijken worden in den hemel gefloten.<br />
AMALIA.<br />
Juist daarom zou ik u raaden, u daarmede niet<br />
te bemoejen.<br />
BETTY.<br />
Maar zo gij niet trouwen wilt, waarom dan zo<br />
lang hier gebleven ?<br />
A M A L I A .<br />
Denkt gij dat ik hier op het trouwen uitga,<br />
zo als onze zuidzeevaarders op ontdekkingen ? Ik<br />
blijf' hier — ik weet het zelve niet recht om<br />
dat ik 'er te wél ben om verder te reizen, en om<br />
dat ik mij verheug, hier te kunnen blijven zonder<br />
iemand rekenfehap daarvan te moeten geeven.<br />
BETTY, levendig.<br />
Ach; daar zie ik den Heer Fliederbosch ko<br />
men.<br />
AMALIA, glimplagchendt.<br />
En een, ach 1 vliegt hem te gemoet.<br />
BEUÏ,<br />
O! in alle eer, Milady 1<br />
A4 TWKK.
8 D E P A P E G A A I ,<br />
TWEEDE T O O N E E L.<br />
De vnorigen, H E N D R I K : hij draagt aan zijrt<br />
arm een gioote korf, die met een witten doek<br />
bedekt is.<br />
H E N D R I K ; hij groet in 't voorbijgaan, en wil<br />
het huis aan de andere zijde intreeden.<br />
B E T T Y ,<br />
"V^aarheen, HeTte lieer Fliederbosch?<br />
H E N D R I K .<br />
Naar huis, gelijk gij ziet. Ik heb haast,<br />
Haast u langzaam!<br />
BE T T Y.<br />
H E N D R I K , ter zijde.<br />
Dat is; blijf nog wat hier, om u te verveelen.<br />
B E T T Y , klimt van het baken af en gaat naar<br />
hem toe.<br />
Wat zweet gij! dat heeft u van daag zuur ge<br />
vallen !<br />
H E N D P . I K.<br />
Ja in zuure appelen moet men ook bijten.<br />
B E I T Y.<br />
Het weder is geweldig benaauwend.<br />
Red:; drukkend.<br />
H E N D R I K , zinfpeeknde op Betty.<br />
EK T-
T Q O N E E L S F E L . g<br />
BET TY.<br />
Wij zullen van daag nog onweer krijgen; de<br />
haanen kraajen.<br />
HE N D RIK.<br />
Ja; en de ganzen fhateren te veel.<br />
BETT Y.<br />
Wat hebt gij daar in uw' korf?<br />
HENDRIK.<br />
Het een en ander voor mijn' Heer. De korf is<br />
ten uwen dienst.<br />
BETTY.<br />
Wonderlijk mensen', dat weet ik immers wel,<br />
dat gij in den dienst van uw' Heer zijt. Laat toch eens<br />
Z :<br />
en ! (Zij ligt den doek een weinig op: Hendrik poogt<br />
denzelven neder te houden; terwijl BETTÏ een citroen<br />
vit den korf krijgt.) Ei! fchoone groote citroenen.<br />
Wat Zal uw Heer daarmede doen ?<br />
Limonade maaken.<br />
HENDRIK. •<br />
BETTY, zoekt verder, en vindt een met harst toe<br />
gemaakte flesch, waaraan een kaart;en gebon<br />
den is: op hetzelve, leest zij ;<br />
Arak -— Dat ziet 'er bijna uit, als of gij punch<br />
maaken wildet? zou het waar zijn wat de men<br />
tenen van uw' Heer zeggen ? f<br />
AS «E»'
io D E P A P E G A A I ,<br />
HENDRIK.<br />
Wat zeggen de menfehen dan?<br />
BETTY.<br />
Dat hij een weinig aan den drank is.<br />
HENDRIK.<br />
Een weinig? ei; waarnn niet in 't geheel? —<br />
Den Arak branden wij in de nachtlamp. Mijn-<br />
Heer kan de reuk van de boomolij niet verdraagen.<br />
BETTY-<br />
Zo, zo. (Z7 haait een andere fltsch uit den korf,<br />
waarop zij leest-) Champagne! ei! brandt gij dia<br />
ook in de nachtlamp ?<br />
HENDRIK.<br />
Daar drinkt Mijnheer fomwijlen een glas van,<br />
om zig des nachts onder het ftudeeren uit den<br />
flaap te houden.<br />
BETTY, zij vindt een pak kaarten.<br />
Ei, kaarten! zou het waar zijn, wat de men.<br />
fchen zeggen?<br />
HENDRIK.<br />
Wat zeggen de menfehen dan?<br />
BETTY.<br />
Dat uw Heer een fpeeler is.<br />
Gekheid!<br />
HE N D RIK.<br />
BETTY.<br />
Wat doet gij dan met de kaarten?<br />
MSN»
T O O N E E L S P E L. n<br />
HENDRI K.<br />
Wij maaken 'er loutjcns van voor den muziek,<br />
meester.<br />
In zulk een menigte'<br />
BETTY.<br />
HENDRIK.<br />
De overigen gebruiken wij voor vifitekaartjens.<br />
BETTY.<br />
Ja zo!<br />
HENDRIK, zeer wellevend en met veile compli<br />
menten, echter wat zacbt.<br />
Nu, doove domme babbeltoot.' heb ik u toch een'<br />
logen op den mouw gefpeld.<br />
BETTY, denkende dat Hendrik haar een fraai com<br />
O gij zijt al te goed!<br />
pliment maakt.<br />
HENDRIK, als vooren.<br />
Dat u de drommel haal', nieuwsgierige aap.<br />
B E T T Y , vriendlijk neigende.<br />
Uw gehoorzaame dienaaresfc.<br />
HENDRIK, bij zig zeiven, terwijl hij in huis gaat.<br />
ik moet mijn Heer een' wenk geeven, dat zijne<br />
fchoone zichtbaar is.<br />
B E T T Y , tegen Amalia.<br />
Die Heer Fliederbosch is tog een recht innee-<br />
mendmensch, altoos wees hij iet aartigs te zeggen.<br />
A M A •
ia D E P A P E G A A I ,<br />
AMALIA,<br />
Ja; zo gij die aartige dingen maar recht hooren<br />
kost.<br />
D E R D E T O O N E E L.<br />
LODEWIJK, AMALIA, BETTY.<br />
LODEWIJK, voor het vengfier aan de over zijde.<br />
Ooeden avond, Milady!<br />
AMALIA.<br />
Goeden avond, Mijnheer Baron!<br />
LODEWIJK.<br />
Gij zijt buiten gekomen, om frisfehc lucht te<br />
feheppen ?<br />
AMALIA.<br />
Frisch is de lucht juist niet. Gints fchijnt een<br />
onweder optekomen.<br />
L O DE WIJ K.<br />
De godin der liefde heeft niets te vreezen van<br />
baars vaders blikfemftraalen.<br />
AMALIA.<br />
Een goed geweeten is de beste afleider.<br />
LODEWIJK.<br />
Beneemt echter de inwendige angst des harren<br />
niet: een gewond hart trekt den blik (cm naar zig,<br />
trots ijzer en ftaal: ik zal onder uwe vleugelen<br />
een
T O O N E E L S P E L . 13<br />
een fchuilplaats komen zoeken. (Hij fluit liet<br />
vengfter zonder antwoord aftewachen.~)<br />
A M A L I A .<br />
Maak mij de mensch toch tot geen klokhen: het<br />
duifjcn moge dat onnozel kuikentjen onder haare<br />
vleugelen neemen , ik bedank 'er zeer voor. (Zij<br />
vertrekt.')<br />
BETTY.<br />
De Hemel weet welk een mengelmoes de verlief<br />
den tegen elkander al uitflaarï, van klokhennen^<br />
en kuikentjensj van donder en onweder, en blik-<br />
fem en harten. (Zij neemt de ledige kooi op en wil<br />
vertrekken.)<br />
V I E R D E T O O N E E L.<br />
BETTY, LODEWIJK, HENDRIK.<br />
L 0 D E W ij K , haar toeroepende.<br />
"Vfy aar is Milady ?<br />
Zij ging in huis.<br />
B 1$ T T Y.<br />
L O D E W IJ K.<br />
]uist als ik kom! 'er zal hier dan niet zeer<br />
veel voor mij opzitten, merk ik wel.<br />
BET rY.<br />
Opzitten ! o ja: 't heeft eerst zeven uuren<br />
gefiagen , en zij gaat nimmer voor middernacht naar<br />
bed;
14 D E P A P E G A A I ,<br />
bed; maar, wat zal ik zeggen; zij heeft fomtijdl<br />
grillen,<br />
LODEWIJK.<br />
Wat doet gij met die ledige kooi ? wilt .gij 'er<br />
harten in opfluiten?<br />
BETTY.<br />
Zij heeft een papegaai gekocht, en hem na een<br />
half uur weder laa.cn vliegen.<br />
V IJ I D E T O O N E E L.<br />
LODEWIJK, HE ND li IK.<br />
LODEWIJK, zig op de bank nederwerpende.<br />
Die vrouw heeft wonderlijke grillen : ik zie<br />
wel, langs den gewoonen weg zal ik haar geen<br />
meester worden.<br />
HENDRIK. .<br />
Met verlof, Mijnheer Baron! wat noemt gij<br />
den gewoonen weg, om zig van een vrouw meester<br />
te maaken ?<br />
LODEWIJK.<br />
Wat? die groote ruime weg van ijdelheid, van zucht<br />
om te bchaagen, op welken zij allen wandelen.<br />
HENDRIK.<br />
Ware het wel kwaad dat gij den zijweg des<br />
lederen gevoels eens infloegt?<br />
LO-
O O N E E L S P E L .<br />
LODEWIJ K.<br />
Die is reeds met gras bewasfen en in het ge<br />
heel niet meer begaanbaar, federt de hekell'ehiij-<br />
vers 'er ftrohalmen op geplant hebben.<br />
HENDRIK.<br />
Zo moet ik u rasden, Mijnheer , ter zijde met ge<br />
weld een nieuw pad te maaken ; want op den<br />
groeten weg van het borgen zal men in 't kort<br />
voor ons den flagtboom hiaten vallen.<br />
Hoe zo?<br />
LODEWIJK.<br />
HENDRIK.<br />
Wc!, de heeren kooplieden fpreeken zekerlijk<br />
Weinig, en febrijven veel: echter hoort men nog al<br />
hier en daar fomwijlen een woord van wisfel , van<br />
prompte betaaling, van arrest z'j zijn on<br />
barmhartige menfehen : niet eens de noodigfte dage-<br />
lijklche behoeften , Champagne noch Bourgogne<br />
willen z'j meer laaten volgen. Ik heb goed Zeg<br />
gen": Mijnheer drinkt niet anders; hij kan geen<br />
water in den mond verdraagen : zij lagchen mi/<br />
Uit, en zeggen: ik meest de fletch onder den drop<br />
zetten, als het eens Champagne regent.<br />
L O D E W Y K.<br />
Die menfehen weeten met geene Edellieden cm-<br />
tegaan. <br />
HEM-
i6 D E P A P E G A A I ,<br />
HENDRIK.<br />
En zijn zo ongeloovig, en mompelen van Zelf.<br />
gefmeedde vrijheers-diplomas. De naam van Wes-<br />
terland is onder de kooplieden al te bekend. Uws<br />
vaders weleer zo uitgeftrekte handel....<br />
L O D E W IJ K.<br />
Dat zij praaten, wat zij willen; ik heb mij ru<br />
flechts tot Baron gemaakt; er was eens een Kei<br />
zer, die zig zei ven de kroon opzette.<br />
HENDRIK.<br />
En wij voeren de kroon flechts in het cachet.<br />
Evenwel was het vrij beter dat gij eenen anderen<br />
naam haddet aangenomen;bij voorbeeld. Baron West-<br />
wind! dat klinkt zo warm, zo verkwikkend, zo<br />
vruchtbaar: of wat verhevens, als Adelaarsveld ,<br />
Cederenberg , Leeuwenkop, Zonne - fterren , dit<br />
klinkt prachtig!<br />
Gij zijt een zot,<br />
LODEWIJK.<br />
HENDRIK.<br />
Neen, neen, op den naam komt het in de<br />
wereld zeer veel aan: ga flechts bij u zeiven<br />
eens na, wanneer gij een' vreemden naam hoort,<br />
of gij 'er niet aanftonds een zeker gevolg uit trekc,<br />
en of gij u, bij voorbeeld, een meisjen wel als fehoon<br />
zoudt voordellen, dieBregetta Modder of Sibille AU<br />
fetn heette?<br />
LO-
T O O N E E L S P E L. 17<br />
LODEWIJK.<br />
Houd op met die grillen! gij hebt mij daar iets<br />
in den kop gebrigt. Jk lagch met het oordeel<br />
der waere.d ; het is mij om het even, of men mij<br />
voor ecnen honderdjaangen, dan voor ecnen Baron<br />
van drie dagen houdc; maar de Lady kan het ge<br />
waar worden 'er zijn overal dienstvaardige<br />
lieden.<br />
11 EN DRIK.<br />
Ach! de dienstvaardige lieden zouden ons zo<br />
veel niet fchaden, zo maar uw oude papa niet<br />
hier ware!<br />
Wat?<br />
L 0 D E w ij K.<br />
HENDRIK.<br />
Hij is reeds tweemaal aan de deur geweest.<br />
Ik heb hem telkens laaten kloppen , en door het<br />
ileutclgat toegeroepen.- mijn Heer is uit de flad;<br />
want hij zag 'er niet naar uit, om ons geld te<br />
brengen.<br />
LODEWIJK.<br />
Welk een booze geest mag hem in deeze ftad<br />
gevoerd hebben?<br />
HENDRIK.<br />
Waarfchijnlijk die der armoede. Hij heeft een<br />
ongelukkig eerlijk bankroet gemaakt, verftaat niet<br />
ter rechter tijd te fterven, heeft vermoedelijk ge-<br />
B noord *
jt D E P A P E G A A I ,<br />
hoord, dat wij door onze industrie (hij maakt eau<br />
beweging van kaarten te mengen) iets overgelegd heb.<br />
ben, e:i bezoekt nu het lieve Loodjen , dat altoos<br />
zijn liefde zoontjen was, om in zijne armen te<br />
ftcrvcn. Mais helasl hij koomt hier ook te laat: s»<br />
gewonnen, zo verteerd.<br />
L O D E W IJ K.<br />
Moed, moed, lieve Hendrik! Het geluk zal ons<br />
niet altijd den rug toekeeren. De guinies der Engel-<br />
fche Dame, en de dukaaten onzer gasten gij<br />
hebt, hoop ik, die beiden vreemden wel ver-<br />
zogt?<br />
HENDRIK.<br />
Dit fpreekt van zelfs: zij hebben het aangenoo-<br />
men en zuilen koomen. Maar aan de guinies<br />
der Engelfche Dame twijfel ik nog zeer. •<br />
LOD E WIJK.<br />
Helaas', ik ook; nu wie weet welk een fchat<br />
de volgende nagt in haaren fchoot verbergt.<br />
HENDRIK.<br />
Als wij hem maar geligt hadden.<br />
LOD E w ij K.<br />
Intusfchen is het noodzaaklijk dat gij alle ca<br />
gangen mijnes vaders naauwkcurig nafpoort, en alle<br />
onheilen zo veel mooglijk afweert. Altans moet<br />
volftrekt niemand weeten, dat mijn vader een bede<br />
laar is. Heb ik eerst die twee vreemden eens ge<br />
plukt,
T O O A T<br />
E E L S P E L. 1$<br />
pinkt, dan geef ik den ouden 'er een gedeelte<br />
van; want als hjj waarlijk zo arm is, moet ik<br />
toch iets voor hem doen. Meent gij dit ook niet ?<br />
waar is zijn verblijf?<br />
HENSRIB:, haalt de [chouders op.<br />
In een c'cndig kroegjen in de voorftad. (Het don<br />
dert van verre.)<br />
LOD EW1JK.<br />
Het onweder koomt op.<br />
IUNDRIK, omziende.<br />
Ginds over de zee hangt eene zwaare bui .<br />
m a a r wat d/ommel! zie ik wel ? -<br />
wanneer ik mij niet bedrieg, Heer Baron, zo<br />
is de man , dio daar van de brug afkoomt,<br />
uw vader<br />
LODEWIJK.<br />
Mijn vader? ja waarlijk! zou hij herwaards kol<br />
men ? 0:n 's hemels wil, zoek hem ergens anders<br />
onder het dak te brengen. Eer ik hem fprcek,<br />
moet -ik eerst hebben .. gij verftaat mij ? Voor het<br />
tegenwoordige wil ik hem niet zien. Dat ware een<br />
dubbel onweaer. (Hij gaat in zijn huis )<br />
Z E S D E T O O N E E L.<br />
HENDRIK, alleen.<br />
Ergens anders onder het dak brengen! ja waar<br />
dan? het is toch zeer gemaklijk, wanneer men tot<br />
B a alle
20 D E P A P E G A A I ,<br />
alle lastposten zijne lieden heeft. Daar gaat hij<br />
heen, drinkt een glas punch, en ik mag toezien,<br />
hoe ik hest den ouden affcheep. Wat zal ik<br />
hem zeggen ? mijn Heer is uitgegaan dan<br />
wagt hij, tot hij te huis koomt. Mijn Heer is uit<br />
de ftad — daar mede heb ik hem al eens wegge-<br />
krcegcn. Mijn Heer is ziek ja; nu meet hij<br />
eens ziek wezen. Wel ingezien, is het ook geen<br />
leugen; want hem ontbreekt de nervw rerum geren-<br />
dantm, her welk, overgezet zijnde, zoveel te zeg<br />
gen is, a's de zenuuwkoorts.<br />
Het dondert van tijd tot tijd en van verre.<br />
Z E V E N D E T O O N E E L.<br />
De oude R I C I I A R D W E S T E R L A N D ,<br />
H E N D R[K.<br />
R I C H A R D , langzaam naderende.<br />
Mijn vriend! is mijn Heer Westerland te huis?<br />
H E N D R I K .<br />
Mijn Heer Westerland? dien ken ik niet.<br />
Wie woont bier dan'<br />
R I C H A R D .<br />
H E N D R I K .<br />
De Baron van Westerland.
T O O N E' E L S P E L. ai<br />
RICHARD.<br />
Nu ja; Baron! in 's Hemels naam. Is hij te<br />
huis ?<br />
HENDRIK.<br />
RICHARD, terwijl hij in huis gaan wil.<br />
Op de eerfte verdieping?<br />
HENDRIK.<br />
Hou , hou , goede vriend. M ;<br />
jn Heer is niet te<br />
fpreeken.<br />
RICHARD.<br />
Niet te fpreeken! Ik ben zijn vader.<br />
Gij zijn vader ?<br />
HENDRIK.<br />
RICIARD, hem fcherp in de oogen-ziende.<br />
jr n - en • gij zijt Hendrik.<br />
HENDRIK, eenigzins verlegen.<br />
Hendrik Vlicdcrbosch om u te dienen.<br />
RICHARD.<br />
Gij Zijt dan die Hendrik, die, toen ik nog in<br />
eencn bloeijCndén ftaat leefde, als jongen, aan<br />
mijn deur bedelde; ik nam u halfbevroren in. Heb<br />
ik een Gang in mijnen boezem gekoesterd?<br />
H E N D KIK, zich feilende, als of bij hem allengs-<br />
kens leert kennen.<br />
Ach! g ;<br />
j zijt mooglijk zelf de Heer Richard<br />
Westerland.<br />
RICHARD.<br />
Die ben ik, Hei d.ik! eens bragt ik ubij mijnen<br />
B 3 zoon
22 D E P A P E G A A I ,<br />
zoon, en'iet u met hem opvoeden; breng gij mij<br />
nu ook bij mijnen zoon.<br />
HENDRIK.<br />
Dit zou ik gaarne doen maar hij is ziek —•<br />
hij heeft uitdrukiijk verboden... •<br />
RI C II A R D.<br />
Is hij ziek? wie zal hem beter oppasfen, dan zijn<br />
vader ? breng mij bij hem!<br />
Ik durf niet.<br />
HENDRIK.<br />
RICHARD.<br />
Gij durft niet? Wist Lodewijk dat zijn vader<br />
koomen zou? mooglijk weet hij het; maar<br />
ik wil hoopen, dat hij het niet weet.<br />
HENDRI K.<br />
En al wist hij het; is het heden de dag van de<br />
fcheiding z'jner z'ekte; hij moet zich voor gemoeds<br />
bewegingen wagten. De plorslijke vreugd van u<br />
weder te zién, kon hem het leven kosten.<br />
RICHARD.<br />
Hemel! zo heb ik oude man met angst en ge<br />
vaar een weg van zeventig mijlen vergeefs afgelegd!<br />
waar zal ik troost en hulp zoeken; wanneer mij.<br />
ne kinderen hunne deur voor mij fluiten ?<br />
HENDRIK.<br />
Zo is het niet gemeend, oude Heer! op een an<br />
deren tijd wanneer zj'ne krachten het toelaaten. (een<br />
der gasten gaat htt buis in,)<br />
RI,
T O O N E E L S P E L . 23<br />
RICH AR D.<br />
Wie is dat, die daar ingaat?<br />
HENDRIK-<br />
Dat is de doktor. QEr gaat nog een ander in.)<br />
RICH A RD.<br />
En wie is die ? HENDRIK.<br />
De apotheker.<br />
RICHARD.<br />
Wee u, Hendrik, zo gij mij beliegt! reeds ze-<br />
dert drie dagen zit ik tusfehen deeze muuren. Mij<br />
ne armoede ls verteerd.<br />
Des te flimmer l<br />
HENDRIK, ter zijde.<br />
RICHARD.<br />
De fchipper, die mij over het Baltisch meir voer<br />
de, vordert betaling.<br />
Des te erger !<br />
HENDRIK, ter zijde.<br />
RICHARD.<br />
Ik bewoon eenelendig vertrekje!) in dc voorflad,<br />
en zal welhaast op de ftraat vernagten moeten.<br />
HENDRIK, ter zijde.<br />
Een ruime herberg.<br />
RICHARD.<br />
Wee u , Hendrik, zo gij mij beliegt! gij zult<br />
eenen grijsaart als uwen aanklaager voor 's Hemels<br />
richterftocl zenden.<br />
B 4
24 D E P A P E G A A I ,<br />
HENDRIK.<br />
Ei klaag uwen zoon aan ! ik heb hem immers<br />
niet krank gemaakt '<br />
RICH AR D.<br />
Zo beloont Lodcvvijk mijne teerhartige vader<br />
liefde! Heeft hij vergecten, dat ik om zijnentwil<br />
niet zelden zijnen ouderen broeder mishandelde?<br />
dat hij het is, om wiens wil mijn goede George<br />
zich vrijwillig naar Amerika verbond? Ik liet hem<br />
vertrekken Waarfchijnlijk vertrok bij in<br />
elendel O ik zal hem opzoeken! — George!<br />
George! Ik koom tot u naar Amerika.<br />
HENDRIK.<br />
Is zulks u ernst, mijn Heer Westerland! 'er lig<br />
gen twee fcheepen zeilvaardig , het eene naar Vir-<br />
ginien; het andere naar Penfylvanien. Mijn Heer<br />
zal gaarne een plaats voor u in de kajuit betaalen.<br />
RICHARD.<br />
Monster! een plaats in de hel hebt gij aan, mij<br />
verdiend!<br />
Het donjërt Jlerker.<br />
H E N D ü i K , een weinig verfchrikt.<br />
Het onweder koomt nader het begint<br />
reeds donker te worden ftraks zal het ftor-<br />
rnen en regenen: weet gij wat, oude Heer, ginds<br />
ziet gij eene vi fcliers - hut, wanneer gij daar tot<br />
morgen blijven kondet!---<br />
Rl-
T O O N E E L S P E L . 25<br />
E IC II A R D.<br />
Hendrik! Hendrik! hier onder den vrijen hemel,<br />
in ftorm en onwedcr wilt gij mij, arme oude man!<br />
Iaaten Haan ?<br />
II F, N r-, RIK,<br />
De Hemel bewaar mij? ik wijs u immers die gindfehe<br />
hut, waar gij tot morgen blijven kunt: volg nfjnen<br />
raad. Intusfchen word uw zoon mfsfehien beter,<br />
en dan breng ik u bij hem. {Hij gaat in huis en<br />
fluit de deur toe.)<br />
AG T S T E T O O N E E L.<br />
RiciiAF.D W E S T E R L A N D alleen; hij floot eeni-<br />
ge oogenblikken in eene peinzende houding.<br />
Ontwaak, oude man, Uit dcezen verlchriklijken<br />
droom! fpreek hem niet uit, den vloek, die op<br />
uwe lippen zweeft. Hij was immers mijn zoon,<br />
niet flechts een huurling met eene gemeene ziel,<br />
die, wanneer hij aich zat gegeten heeft, opftaat,<br />
en niet eens zegt: ik dank u. Neen, mijn zoon<br />
weetniet dat ik hier ben. Hij is krank! {zine<br />
handen naar de ven/Iers om hoog ftrekkende) de Hemel<br />
geeve hem eene zagte rust! Ik zal morgen weder<br />
koomen. QWj doet eenige fchreden.) Maar waar ga<br />
ik heen? in gindfehe hut, zonder geld? men zal<br />
mij wegzenden. De verre weg, en dit gefprek<br />
JJ 5 heb-
26 D E P A P E G A A I ,<br />
hebben mijne krachten verteerd — het onweder<br />
koomt allengskens nader tot aan mijne woo<br />
ning kan ik het niet uithouden. En al kon ik<br />
het tot in de voorftad brengen! beloofde ik niet<br />
bij mijne wederkomst mijne fchuld te betalen? zal<br />
men mij in huis neemen, als ik met ledige handen<br />
koom ? Och, goede Hemel! hebt gij niet éénen<br />
biikfem voor mij ? ik heb genoeg geleefd !<br />
NEGENDE T O O N E E L.<br />
R I C H A R D , E E N O U D E V I S S C H E R .<br />
D E V I S S C H E R , treedt uit zijne hut en ziet naar<br />
het onweder.<br />
Dat zal een zwaar weder worden. De zee<br />
ftaat verfchriklijK hol. Goed, dat ik mijn boot aan<br />
land gebragt heb. 't Is beter bewaard , dan beklaagd.<br />
Het ziet 'er uit, als of het van nagt afgrijslijk zal<br />
flormcn en regenen. De Hemel hclpe eiken braaven<br />
zeeman, die thans op de woedende zee zwalkt.' de<br />
arme duivel, die van agtermiddag cp deeze hoog<br />
te kruiste, en door tegenwind niet in zee konde<br />
loopen, zal het regt hard te verantwoorden heb<br />
ben. De Hemel zij hem genadig! (.hij wil weder in<br />
zijne hut gaan.<br />
KI-
T O O N E E L S P E L . 27<br />
RICH ARD. Zttgl. diep.<br />
DE VISSCHER, lioort het, en blijft ftaan.<br />
Wie zugc daar zo ? Hoe 1 is 'er iemand in nood ?<br />
RIC HARD.<br />
Ach, goede grijsaart, ik kan niet verder', de<br />
nagt en het onweder hebben mij hier overvallen.<br />
Wie zijt gij dan ?<br />
DE VISSCHER.<br />
RICHARD.<br />
Een vreemdeling, wel eer een Koopman inBee-<br />
men, gelukkig en gegoed. Rampen en valfehe<br />
vrienden hebben mij arm gemaakt.<br />
DE VISSCHER.<br />
Een Breemer? Breemen is ver van hier.<br />
RICHARD.<br />
Niet zo wijd voor hem, wicn clende door de<br />
waereld drijft.<br />
DE VtSSCH ER.<br />
Wat voerde u herwaards?<br />
RICHARD.<br />
De ecnige vriend, die m'j niet verhaten had : de<br />
hoop Ik had twee zoonea: de oudfte, een eerlijke<br />
jongen, wiens braaiheid de verblinde vader niet naar<br />
waardij beloonde, ging twaalf jaa/en geleden naar<br />
Amerika. Dejongfle, mijn lieveling, was deel<br />
genoot m'jner gunftige omftandigheden. Toen ech-<br />
ter het gebrek in mijne wooning zijnen ze el ves<br />
tigde, verliet hij mij, en ging de wijde waereld in.<br />
DE
28 D E P A P E G A A I ,<br />
Dat was Hecht.<br />
DE VISSCHER.<br />
F IC H A R D.<br />
Vijf jaaren bragr ik in elende alleen door. Na lang<br />
zoeken en uitvorfchen',verneem ik eindelijk , dat bij,<br />
ik weet niet hoe , een glinsterend fortuin gemaakf<br />
nebbe en in decze ftad woone. Deeze tijding<br />
lokte mij uit.<br />
DE VISSCHER.<br />
Hebt gij uwen zoon gevonden?<br />
Nog niet.<br />
RICHARD.<br />
DE VISSCHER.<br />
Nu in dit weder zult gij hem ook niet zoeken,<br />
Koom in, en blijf bij mij, tot het onweder voor<br />
bij zij.<br />
RICHARD.<br />
]k neem het met dank aan.<br />
DE VISSCHER, naar de zijde der hutte.<br />
Roosj en!<br />
Een vrouwlijke Jlem van binnen.<br />
Vader!<br />
DE VISSCHER.<br />
Zet den ketel op het vuur, en hang den visch over,<br />
(Zij gaan in de hut: men hoort ferm en onweder.)<br />
T I E N D E T O O N E E L.<br />
G E O R G E , xuRY, draagt op de hand een papegaai.<br />
Beide blootshoofds, met natte hairen en jlordige kleeren.<br />
GEORGE, de handen wringend:,<br />
jolles verlooren; ö Hemel! x u-
T O O N E E L S P E L . 29<br />
XURY.<br />
Hou moed, beste Heer! Ik heb u altoos hooren zeggen,<br />
leven en eer alleen kan niemand wedergeeven; maar<br />
al het overige kan men herwinnen.'<br />
GEORGE.<br />
Ach, Xury! deeze heerlijke grondbeginzels zïjn<br />
gecne vrienden in nood. Zij verzeilen ons in ge<br />
lukkige dagen, maar vlieden weg, wanneer wij<br />
hunne huip noodig hebben.<br />
XURY.<br />
Daar voor hebt gij mij, goede heer, dat ik hen<br />
vasthoude, wanneer z^j u ontfl'ppm willen.<br />
Zie! het leven hebben wij gered, en onze eer,<br />
denk ik, ook!<br />
GEORGE.<br />
Dit is echter ook alles,<br />
XURY.<br />
Ei toch niet, gij hebt den papegaai vergeten.<br />
GEORGE.<br />
Dat arme dier zal ook met ons verhongeren!<br />
XURY, den vogel lief hozende.<br />
Jaco zal niet hongeren, zo lang Xury nog éeii<br />
fl.uk broods heeft.<br />
Heeft Xury dat ?<br />
GEORGE, bitter.<br />
XURY, in zijn zik voelende en lagcliende.<br />
Neen waarlijk! ik heb vergeeten be r<br />
chu't in mijn<br />
zak te fteeken. Domme Xury! anders heb ik al<br />
toos alle mijne zakken vol. Hou! daar vinde ik<br />
toch
^0 D E P A P E G A A I ,<br />
toch iets, een klein flesjen, dit nam ik, toen ons<br />
fchip tegen de klippen ftict met de eene hand, en<br />
onzen papegaai met de andere. 'Er is echter niet<br />
veel meer in: drink , goede Heer !<br />
GEORGR.<br />
Zo het gift zij; geef dan hier!<br />
XURY.<br />
Gift? — Foei! Toen men mij in Afrika<br />
bij u bragt, en ik geene andere goden kende, dan<br />
mijn Fetifchjen, toen leerde gij mij den waaren<br />
Schepper kennen, cn zeide altoos: hij ware een fChild<br />
in nood.<br />
GEORGE, aangedaan.<br />
Xury! 0nj fluit hem in zijne armen,) ik ben niet<br />
arm ; ik heb eenen vriend gered!<br />
XURY.<br />
En hebt ecnen vader ; die is Opperheer! niet<br />
waar, goede Heer?<br />
GEORGE,<br />
Hemel! Decze voortreflijke ziel heb ik u gebragt.<br />
XURY.<br />
Thans is het nagt; eens zal het wel weder dag<br />
worden ! Hebt gij dan in het geheel niets gered ?<br />
uw beurs ? uwe papieren ?<br />
GEORGE.<br />
Niets; hoegenaamd, niets.<br />
XURY, huiverende van de koude.<br />
Ha, het is koud en nat! Zijt gij ook niet koud,<br />
arme Jako? GE-
T O O N E E L S P E L , 3t<br />
GEORGE.<br />
Goede Xury! zult gij het mij vergeeven, dat, ik<br />
u tot deelgenoot mijner rampen maakte?<br />
XURY.<br />
Neen, mijn Heer! zo moet gij niet fpreeken. Ie<br />
mand op zulk eene wijs aan weldaadon erinneren,<br />
is niet beter, dan hem dezelvcn verwijten. Zonder<br />
u , ware ik tans levendig begraven in de Spaan-<br />
fche geldgroeven, of befproeide met mijn zweet<br />
eene Engelfche ftikerplantagïe. Goede Heer! de<br />
opgezwollen kring, dien mij eens mijne ketenen druk<br />
ten, en welken ik lang om handen en voeten droeg,<br />
is van tijd tot tijd verdweenen; meent gij , dat<br />
mijne dankbaarheid insgelijks verdwijnen zal ? meent<br />
gij , dat, wijl ik geene ketenen meer draag, ik ook<br />
met u geene ongelukken meer draagen wil? Ik ben<br />
p-ezond en fterk; zo lang ik mijne armen roeren<br />
kan, zal het u nimmer aan brood ontbreeken. Ver<br />
geef mij, dat Xury zo dwaas was om over koude te<br />
klaagen. Duid zulks niet ten kwaade; ik wilde u<br />
flechts doen opmerken, dat het tijd was, inkoomen<br />
te zoeken, cn onze kleederen te dróogen.<br />
GEORGE.<br />
Wie zal in . het holle des nagts ons fchïpbreuke-<br />
lingen inneemen, die niets gered hebben', dan eenen<br />
papegaai — en het medelijden met geene baare<br />
munt koopen kunnen ?<br />
x v-
3~ D,E P A P E G A A I ,<br />
'XURY.<br />
Zo? is men hier te lande gewoon het medelijden<br />
te betaalen? 6 Lieve Heer! trek dan met mij te<br />
rug naar Africa, naar onze wildernisfen; ik zal u bij<br />
mijnen ouden vader brengen, hij zal u zijne biezen<br />
legerftede inruimen, hij zal onze vocen wasfen en<br />
zalven , zijnen boog van den wand neemen, tusfehen<br />
de klipp n omzwerven, en u een Huk wild fchieten.<br />
GEORGE.<br />
Zwijg ffil, Xury! m'jn hart reikhalsde naar het<br />
land, waarin wij zijn; het is mijn vaderland! arm<br />
en elendig werd ik 'er uit verftooten, arm en elen-<br />
dig keere ik in hetzelve weder.<br />
XURY, het huis aan de linkerzijde beziende.<br />
ïn dit groote feboone huis moet zekerlijk een rijk<br />
man woonen. Daar brandt nog licht zie ik, en<br />
het fchijnt mij toe , als of ik glazen hoorde klinken.<br />
Laat ons 'er aankloppen, lieve Heer! die rijke man<br />
zal zich verheugen, op het onverwagtst in het mid<br />
den des tïagts eene weldaad te kunnen doen.<br />
Denkt gij dit ?<br />
G E o R G E.<br />
XURY.<br />
Wel zekerlijk; waar voor is hij anders rijk?<br />
GEORGE.<br />
Zo klop aan; en leer door ondervinding, het geene<br />
ik mij fchaam u te leeren.<br />
XURY, klopt aan.<br />
He! holla! doe open! ELF-
T O Ö N E E L S P E L . 33<br />
ELFDE T O O N E E L.<br />
DE VOOIIICEN, HENDRIK.<br />
HENDRIK, aan het venfter.<br />
Wie , drommel! maakt daar zulk een geweld?<br />
xuu v.<br />
Doe open ! doe open ! hier zijn gasten.<br />
HENDRIK.<br />
De verzogte gasten zijn reeds lang daar; de onver-<br />
zogte kunnen voor de deur blijven. (Hij Jlaat het<br />
venfter toe.)<br />
XURY.<br />
De kaerel weet niet, dat wij arme fchipbrcukün»<br />
gen zijn; hij zal wel anders fpreeken, als hij zulks<br />
hoort. (Hij klopt op nieuws.) Hei daar ! Hollal<br />
HENDRIK, aan het venfter.<br />
Al weder? Zijt gij nachtwagts!<br />
XURY.<br />
Wij zijn arme ongelukkigen, die fchipbreük gele<br />
den hebben, met natte kleêren, en leêge maagen.<br />
HENDRIK.<br />
Zo wilde ik dat gij in den afgrond der zee laagt!<br />
(Hij fmijt het venfter toe.)<br />
Ontmenschte fchurk!<br />
Bied hem geld!<br />
XURY.<br />
OXOKOI.<br />
C X»RY.
34 D E P A P E G A A I ,<br />
XURY.<br />
Wij hebben het immers niet.<br />
GEORGE.<br />
Slechts om u te doen zien —<br />
XURY.<br />
Nu zo gij wilt. (Tegen Hendrik.) Hei! goede vriend?<br />
wij verlangen uwcmoeite niet voor niots.<br />
Wat zegt gij daar ?<br />
HENDRIK.<br />
XURY.<br />
Doe open, wij willen u geld geeven.<br />
HENDRIK»<br />
Geld ? o! dan zijt gij overal welkoom. Ik ben oo-<br />
genbliklijk bij u. (.Hij fluit het venfter weder toe.)<br />
XURY.<br />
Schurk! zo uw heer dit wist; hij liet u dood flaan.<br />
GEORGE.<br />
Goede zoon der natuur! gij zult nog uit menig<br />
eenen zoeten droom worden opgewekt.<br />
XURY.<br />
Ei, laaten wij naar Jamaika terug keeren !<br />
HENDRIK, met een' lantaarn.<br />
Daar ben ik reeds. Wat kan ik hier verdienen?<br />
Een godsloon.<br />
Anders niet.<br />
XURY.<br />
HENDRIK.<br />
XURY.
T O O N E E L S P E L * 35<br />
XURY.<br />
Hebt gij daar reeds een kapitaal van bij een?<br />
HENDRIK.<br />
Zulk een kapitaal brengt eenen flegten interest op.<br />
XURY.<br />
Nu! de Hemel vermeerdere het kapitaal met den<br />
interest; en betaal het daar te famen.<br />
HENDRIK.<br />
Hebt gij mij geroepen, om mij zedelesfen voor<br />
te prediken?<br />
X U 3 Y.<br />
Wij wilden u flechts zeggen, dat gij een fchurk<br />
zijt. Kondt gij niet aanftonds, op het hooren dat<br />
wij twee fchipbreukelingen waren , naar beneden koo-<br />
men? Verkoopt gij uw medelijden voor geld, zo<br />
fcheer u maar weder naar binnen ! met zulk een beest<br />
zouden wij geen uur zelfs onder één dak willen zijn.<br />
HENDRIK, hem r,iet het licht van<br />
nabij beziende.<br />
Gij,zwarte duivel! Ik laat ftraks een paar duchtige<br />
kaere's koomen, en u murw flaan.<br />
XURY, met den arm dreigend.<br />
Ja! laat ze maar koomen, gij, witte fatan ! Het zal<br />
mij regt aangenaam zijn t wanneer ik gelegenheid<br />
vinde om de koude een weinig uit mijne leden te<br />
bakfen.<br />
GEORGE.<br />
Goede vriend, wie woont cr in dit huis?<br />
Ca BEN-
35 D E P A P E G A A I ,<br />
HENDRIK.<br />
De Baron van Westerland.<br />
G E O B G E.<br />
Lodewijk Westerland? Maajr Baron — is hij reed»<br />
lang Baron?<br />
HENDRIK.<br />
Niet zo lang als noodig is om wijs te worden.<br />
GEORGE.<br />
Uw heer is alzo geen gebooren edelman?<br />
HENDRIK.<br />
Ik was er niet bij, toen hij gebooren werd: de<br />
•delijke ftempel word in 's moeders lijf zeer onduide-<br />
ijk uitgedrukt.<br />
GEORGE.<br />
Is dit land zijn vaderland?<br />
HENDRIK.<br />
Zijn vaderland is overal, waar oesters en Cham<br />
pagne te bekoomen zijn.<br />
GEORGE, ter zijde.<br />
Dit moet ik nader onderzoeken.<br />
HENDRIK.<br />
Maar ik vinde dat deeze tijd zeer ongefchikt tot<br />
een faamenfpraak is. Gij zijt door en door nat, arme<br />
drommels! nu ik wil u bewijzen, dat mij de punch<br />
tot milddaadigheid aangezet heeft. Koomt in; wij<br />
zullen den koetfier een goed woord geeven, dat hij<br />
i een plaatsjen in zijn ffcal aanwijst!<br />
GS*.
T Q Q N E E L S P E L . 37<br />
GEORGE, ter zijde.<br />
Ik in mijns broeders (lal! liever onder den vrijen<br />
hemel derven, (.hard.) Ik dank 11, mijn vriend; ik heb<br />
uwe hulp niet noodig.<br />
HENDRIK.<br />
Loopt dan naar den drommel ! waarom mij r!an ge<br />
plaagd, om af te koomen? Juist daar een van onzen<br />
gasten het interesfantde quinzelevée gevouwen heeft.<br />
XURY.<br />
Om u te zeggen , dat gij een grof fchepfel zijt. Bij<br />
mij te lande brengt men geen gasten in de dal. • Jvlen<br />
geeft hun rijst te eeten, en een flok rum te drinken ,<br />
en een bed zo goed als men het heeft: verdaat gij mij ?<br />
HENDRIK.<br />
Zo zijn de lieden bij u te lande zot. (Terwijl hij<br />
heen gaat, en de deur fiuit.) Waar geen geld is, daar<br />
is ook geen Duitfchcr. De dood is gekheid, en uwe<br />
aanwijzing op het eeuwige leeven is reeds lang ver<br />
vallen munt.<br />
TWAALFDE -TOONEEL.<br />
XURY, GEORGE.<br />
XURY.<br />
Vervloekte hond ! Liever wil ik in de Afrikaanfche<br />
wiidernisfen tiigers bevegten , of in de Nieuwe waereld<br />
in het graf eener zilvergroeve afdijgen. Onder gind<br />
fehe omwandelende geraamten geeft het nog menfehen.<br />
C 3 GE-
38. D E P A P E G A A I ,<br />
GEORGE.<br />
Wees bedaard, goede Xury! meet het befchaafde<br />
land niet naar den maatftok uwer ruuwe deugden.<br />
XURY.<br />
Regt goed, Mijnheer. Ik bekommer mij weinig om<br />
eenen üaapeloozen nagt onder den blooten hemel.<br />
Maar vergun mij alleen iets té vraagen; wanneer gij<br />
wist hoe uwe landslieden denken, waarom verliet<br />
gij dan onze vreedzaame hutten? uwe bloeijende<br />
Plantagiën? waarom verkogt gij alles, en waagde u<br />
op het ftormend element, om naar een land te vaaren ,<br />
waar men meer huizen, maar minder menfehen dan<br />
bij' ons heeft?<br />
G E O R G K.<br />
Weet gij, wat het is! vaderland?<br />
XURY, vergenoegd.<br />
o Ja, de plaats, waar ik gebooren ben.<br />
GEORGE.<br />
Hoe is het u te moede, wanneer gij aan deezen<br />
oord denkt.<br />
xu R Y.<br />
_ Ach ! het is reeds lang. lang, dat ik hem niet ge<br />
zien heb. Ik was" naauwlijks zes jaaren oud, toen een<br />
Portugeesch fchipper mij kogt en naar Jamaika voerde,<br />
maar altoos nog zou ik de plaats kunnen affchetfen,<br />
waar de hut mijner ouderen ftond. (Verrukt enfehie.<br />
lijk-) Zij was aan een beek, aan de rechterzijde een<br />
heu-
J Q O N E E L S P E L . 39<br />
heuvel, aan de linkerzijde een klein bosch. Op den<br />
heuvel plagt mijne moeder te Hijgen , wanneer zij<br />
mijnen vader fan de jagt terug wagtte. Ik hing mij<br />
dan aan haar, huppelde mijnen vader tegemoet; hij<br />
gaf mij een ftuk wild, dat ik hem nadroeg, mij in-<br />
beeldende, dat mijn perfoon al zeer gewigtig zijn<br />
moest. ( Zeer aangedaan.) Och ! vergeef mij, mijn<br />
heer! wanneer ik nog aan deeze hut denk. —<br />
Begrijpt gij mij nu?<br />
GEORGE.<br />
XURY.<br />
Hos vergenoegd en vrolijk ik di€ jaaren mijner<br />
kindsheid doorbragt. —<br />
GEORGE.<br />
Vaderftad ! waar ik dat gelukkige van de jaaten der<br />
jongelingfchap genoot! —<br />
XURY.<br />
Waar elke boom, elke plant met mij opwiesch! -<br />
GEORGE.<br />
Nu dunkt mij zou ik elke bedelaarfter fchilderen,<br />
welke aan dien en dien hoek zat.<br />
XURY.<br />
Nog hoor ik het gezang der vogelen, en het ge<br />
ruisen, der beeke. —•<br />
GEORGE.<br />
.Nog bromt het geluid der klok van den nabij ftaaa-<br />
den kerktooren in mijn ooten.
4o DE P A P E G A A I ,<br />
XURY.<br />
Nog dunkt mij, fta ik naast mijnen vader aan het<br />
beekjen, en zie de visfchen fpartelen. —<br />
GEORGE.<br />
Nog huppel ik in gedachten om de tafel mijner<br />
moeder, als zij koeken bakte.<br />
XURY.<br />
Vong ik een vischjen : o hoe vrolijk fprong ik op !<br />
GEORGE-<br />
Een ftuk koek in mijne hand, en alle mijne wen-<br />
fchen waren bevredigd!<br />
XURT.<br />
Of ik in mijn leven nog wel ooit daar meer koomen<br />
zal, waar die hut ftaat? mooglijk ftaat zij er nu niet<br />
meer! of mijn vacter en moeder nog leeven ? zij<br />
moeten al zeer oud zijn.<br />
GEORGE.<br />
En mijn vader! — ach ! — Iaaten wij hier van ftil<br />
zwijgen, Xury! en liever nog eens ons best doen,<br />
om onder het dak te koomen. Ik zie daar ginds nog<br />
iicht branden. (Op de risfchershut wijzende.') Mis-<br />
fchien neemt men ons daar wel in.<br />
XURY.<br />
Daar? — Mijnheer! dat huis is wat klein. Heeft<br />
men ons de deer eenes rijken voor het hoofd ge-<br />
fmeeten; hoe kunnen wij dan hopen onder het dak<br />
eenes armen een fchuilplaats te zullen vinden ?<br />
GE*
T O O N E E L S P E L . 41<br />
GEORGE.<br />
Weder den bal misgeflagen. De arme weet, wat<br />
armoede is.<br />
XURY.<br />
Ja, maar hij heeft niets, en de rijke heeft.<br />
GEORGE.<br />
De arme deelt zijn niets mede, en geeft meer dan<br />
de rijke heeft.<br />
XURY.<br />
Dit verfta ik niet.<br />
GEORGE.<br />
Goed; wij zullen zien, wie de menfehen beter<br />
kent. QHij klopt aan de hut.')<br />
DE VISSCHER, van binnen.<br />
Wie daar?<br />
GEORGE.<br />
Een ongelukkige, die fchipbreuk geleden heeft.<br />
Ik koom zo aanftonds.<br />
Wat zegt gij nu?<br />
DE VISSCHER.<br />
GEORGE, tegen Xury.<br />
XURY.<br />
Ik zeg, dat hier te lande de verkeerde waereld is.<br />
D E R T I E N D E T O O N E E L.<br />
DE VISSCHER, DE VOOBIGEN.<br />
DE VISSCHER, met eenen lantaarn.<br />
w ie klopt er nog zo laat? of zo vroeg, wil ik<br />
zeggen ?<br />
C s xu-
4t DE PAPEGAAI;<br />
XURY.<br />
Vriend, hebt gij een plaatsjen voor twee menfehen<br />
en een papegaai?<br />
DE VISSCHER.<br />
De hut is klein, maar wanneer gij met een klein<br />
plaatsjen te vreden zijt, zo is zij groot genoeg.<br />
XURY.<br />
Maar wij hebben niets, waarmede wij het u ver<br />
gelden kunnen.<br />
DE VISSCHER.<br />
Echter wel eene aanwijzing op een godsloon^<br />
XURY.<br />
Dit is hier te land vervallen munt.<br />
Maar daar niet!<br />
DE VISSCHEK, net aandagt he-<br />
melwaards ziende.<br />
XURY, vrolijk aangedaan, ter zijde»<br />
Mij dunkt: dit is mijnes vaders hut.<br />
DE VISSCHER.<br />
Ik zie dat gij door en door nat zijt. Gij zijt gewis<br />
met het fchip verongelukt, dat hier den geheelen dag<br />
voor de wal gedreven heeft.<br />
GEORGE.<br />
Ja, goede oude, wij ftieten tegen een klip; het<br />
fchip wierd lek, raakte in weinig tijds vol water, en<br />
zonk.<br />
DE VISSCHER.<br />
Ik heb het wel gedagt; deeze haven is allerbe-<br />
zwaarlijkst in te vaaren. Maar zaagt gij dan die<br />
aonnen niet?<br />
• E-
TOOSEELSP&L. 43<br />
GEORGE.<br />
Men kon ze door het woeden der zee niet zien,<br />
en al had men dit — de ilorm 1 . .<br />
DE VISSCHER.<br />
Zekerlijk het weder was al te erg; en het was niet<br />
mooglijk een fchip te regeeren. Nu koomt in ! droogt<br />
uwe kleederen, maar met het bed zal het wat moeilijk<br />
vallen. Ik heb reeds een oud man in huis, die<br />
is !ook bij mij door het booze weder binnen geraakt;<br />
dien heeft mijne dochter haar bed ingeruimd:<br />
hij ligt in haar vertrek. Mijn bed is tot uwen dienst;<br />
maar gij, zwarte ! zult het met een bos ftroo voor lief<br />
moeten neemen.<br />
XURY.<br />
' De wijze, waarop gij uw ftroo aanbiedt, maakt het<br />
tot zwaanendons.<br />
DE VISSCHEH.<br />
De mensch doet niets vergeefs. Ik had ook eens<br />
een zoon, die voor veele jaaren naar de Oost-Indien<br />
, als matroos, voer. Hij heette Nicolaas<br />
Röder. Zederd heb ik niets van hem gehoord.<br />
Mooglijk rust hij reeds op den bodem derzee.Mooglijk<br />
vang ik menigen visch, welke zich met zijn vleesch<br />
gevoed heeft. Mooglijk ook niet. Men heeft voorbeelden<br />
genoeg, dat een jong kaerel, na veele jaaren<br />
te hebben rond gezworven, gelukkig en rijk is terug<br />
gekeerd. Daarom hoop ik nog altoos; en zo lang mijne<br />
vermolmde knokken nog zoo faamenhangen als mijn<br />
oud
44 D E P A P E G A A I ,<br />
oud gelapt net, denk ik: wie weet waar en van wie<br />
mijn zoon Nikolaas thands weldaaden ontvangt! dit<br />
wil ik vergelden, aan eiken ongelukkigen, dien ik<br />
ontmoet. Koomc binnen !<br />
XURY.<br />
Aan dat fchoone groote huis heeft men ons afgewezen.<br />
DE VISSCHER.<br />
Dat geloof ik wel; wanneer gij een paar meisjens,<br />
een paar fpelers, of een paar paerden geweest waart,<br />
zou men u wel ingelaaten hebben; gij vindt het voor<br />
zeker bij mij wel zo goed en gerust. In dat huis<br />
fpookt het.<br />
Het fpookt?<br />
XURY.<br />
DE VISSCHER.<br />
Het ergfte fpook. Het booze geweten dwaalt daar<br />
in rorid. Neen, den hemel zij dank ! Ik ben drie-<br />
en- zeventig jaaren oud, gezond, vrolijk en wel<br />
gemoed. Ik ben nimmer krank geweest; de arbeid is<br />
mijn arts, mijn kok en keldermeester. Ik woon<br />
zekerlijk maar in eene arme hut; maar eene hut,<br />
waarin ik van harte vrolijk ben, is mij meer waard<br />
dan een paleis , het welk mij traanen doet ftorten<br />
Koomt binnen! In een kwartier uurs weet gij mijne<br />
geheele levensgefchiedenis van buiten.<br />
XURY.<br />
En ik zal ze nooit vergeeten.<br />
(Zij gaan alk drie in de hut.)<br />
, Einde van het eerfte bedrijf x<br />
TWEE-
T O O N E E L S P E L . 45<br />
TWEEDE BEDRIJF.<br />
E E R S T E T O O N E E L.<br />
LODEWIJK, in een overrok uit zijn huis jluipende;<br />
daarna HENDRIK.<br />
LODEWIJK.<br />
Schielijk ! Schielijk ! alles is dood. ^<br />
Ja, ja, onze zonden lecven.<br />
HENDRIK, van binnen.<br />
LODEWIJK.<br />
Verdoemd geluk ! juist, daar ik u zo noodig heb.<br />
HENDRIK, terwijl hij eenen mantel'<br />
zak nederlegt.<br />
Moest ik te veel drinken, en dronken worden.<br />
L O D E W IJ K.<br />
Na geen fcherts,kaerel, — maak dat wij voordkomen'.<br />
HENDRIK.<br />
Naar mij behoeft gij niet te wagten: ik zal wel na<br />
koomen. (Hij gaat binnen.)<br />
L O D E W IJ K.<br />
Welk een duivel maakte mij zo dom, om mijn geld<br />
aan lieden te verliezen, die ik overzien kon!<br />
Wanneer de Engelanderin — neen, neen, — hoe<br />
zou ik mijn armoede, mijne fchulden, mijnen vader<br />
voor haar verbergen! — mijnen ouden vader! —<br />
Weg
4ö D E P A P E G A A I ,<br />
Weg met deeze herinnering ! — (naar de deur gaande)<br />
Schielijk, Hendrik ! fchielijk, de dag breekt aan.<br />
HENDRIK, brengt nog eenen mantelzak.<br />
Zijt gij nog hier? — Ik dagt, dat gij al op de ha<br />
ven waart.<br />
LODEWIJK.<br />
Ten einde gij u zo veel te zekerer metmijneganfe-<br />
robe wegpakken kondt?<br />
HENDRIK.<br />
Ware dat niet vriendelijk ? zou er uw last niet lig-<br />
ter, en de mijne zwaarer mede worden? en moet<br />
in deeze waereld de een den anderen niet helpen<br />
draagen ?<br />
. LODEWIJK.<br />
Mensch ! hoe kunt gij nog fchertfen?<br />
HENDRIK.<br />
Treurigheid maakt zwaare beenen, en wij hebben<br />
ligte voeten noodig, zo ons de fchuldenaars niet ag-<br />
terhaalen zullen.<br />
L O D E W IJ K.<br />
Maar Hendrik, wanneer mijn plan met de Enge.<br />
landerin. . .<br />
HENDRIK.<br />
Gekheid ! — om die vrouw in uw belang te krij<br />
gen, had gij het heel anders moeten aanleggen. —<br />
Zelfs, als .een waarlijk rijke Baron had gij niets uit<br />
gerecht. ~ Alzo voord — voord!<br />
LO-
T O O N E E L S P E L . 47<br />
L O D E WIJ K.<br />
Gij hebt niets vergeeten?<br />
HENDRIK.<br />
Een redelijke portie onbetaalde rekeningen uitge<br />
zonderd , zo kan zich geen mot aan 't geen wij agter-<br />
gelaaten hebben, verzadigen. — Maar wagtl — Ik<br />
moet de deur fluiten: het leêge nest kon Hechte ge<br />
dachten veroorzaaken.<br />
LODEWIJK, i'n het weggaan.<br />
Ik ga naar Turkijen, en worde een tweede Bon -<br />
neval.<br />
HENDRIK, heeft den mantelzak<br />
opgenomen, en volgt hem.<br />
En ik ga naar Eldorado, en zamel keilteenen.<br />
TWEEDE T O O N E E L.<br />
De •mde RICHARD uit de hut komende.<br />
Neen, ik kan niet flaapen, terwijl mijn kranke zoon<br />
Lodewijk mooglijk den nagt, vol fmart, in eene<br />
heete koorts waakende doorbrengt. Laaten die arme<br />
fchipbreukelingen, die ik in de hut des ouden visfehers<br />
hoorde, mijn bed inneemen; ik zal intusfehen voor<br />
Lodewijk bidden.—De morgen breektaan; het is nog<br />
zo doodsch en .iiil op de ftraat; den galm van een<br />
eenigen voetftap hoort men tot aan de poort; zo uit-<br />
geftorven, zo eenzaam, en in de eerfte fcheemring<br />
de-s morgens. — o Welk een hartelijke opwekking<br />
tot het gebed ! •— Ik wil mij hier nederzetten (Hij<br />
zet
48 D E P A P E G A A I ,<br />
set zich op de floep van Amalia's huis, en wagt tot het<br />
volkomen dag is) en luisteren naar elke fchaduw,<br />
die ik agter de venftergordijnen wandelen zie.<br />
Het is een heerlijke morgen na eenen ftormachtigen<br />
nagt! Beeld onzes levens ! Ach ja ! Ik heb ook reeds<br />
menigmaal mijne zon zien op-en ondergaan, en daarom<br />
vertrouw ik op den Hemel! — Zo frisch en blo<br />
zend, ais het morgenrood, was mijn Lodewijk, toen<br />
hij van mij fcheidde; doodsch en bleek zal ik hem<br />
weder vinden. — Geduld ! ingevallene wangen worden<br />
weder vol, matte holle oogen weder levendig; zo<br />
het maar van binnen niet ichuilt; daar weet geen<br />
arts raad voor ! — Hemel! doe met uwen verk wikken -<br />
den morgendaauw eene geneezende kracht op hem<br />
nederdaalen ! — Het word toch weder levendig in<br />
de ftad, daar hoor ik van verre eenen fmid arbei<br />
den, en het rad eenes waterputs knarfen. Vlijt en<br />
kommer zijn altoos het eerst wakker. Ha ! de oude<br />
visfcher! —<br />
DER-
t O O N E E L S ƒ E L. 4'J<br />
DERDE T O O N E E L.<br />
KICHARD, DE OUDE VISSCHER, met een net.<br />
RICHARD.<br />
Goeden morgen, oude vriend!<br />
DE VISSCHER, werpt zyn tiet weg en<br />
treedt voorwaarts.<br />
Wat? — Ja, 7.0 waar ik leef! — Ik denk, pij<br />
ligt nog in diepe rust, en zit daar op dien harden<br />
fteenl — Waarom zijt gij toch opgedaan; daar gij<br />
de rust zo nodig hebt!<br />
RICHARD.<br />
Rust? goede oude! ik ken geen rust. Mijn hart<br />
word door eene teerhartige bekommering beangstigd.<br />
Gij zijt immers ook vader, gij zult het weeten, hoe<br />
men te moede is, wanneer men naar zijn kind reik<br />
halst.<br />
DE VISSCHER.<br />
Dit zou ik denken. Maar het is nog vroeg. Beter<br />
ware het, dat gij eerst uitfliept, en dan uwen zoon<br />
opzocht.<br />
RICHARD.<br />
Ach, ik heb hem reeds gevonden, goede man! —<br />
maar ik kan hem niet fpreken, de arme jongen is<br />
krank. —<br />
D
50 D E P A P E G A A I ,<br />
DE VISSCHER.<br />
Dan beklaag ik u, arme Heer! Nu heb maar ge<br />
duld, tot het volkomen dag is, dan zal ik er u heên<br />
brengen. Gij zijt zwak, en hebt eenen leidsman<br />
noodig.<br />
RICHARD.<br />
Ik dank u. Maar ik heb niet wijd te loopen; hij<br />
woont in dat huis hier regt tegen over.<br />
DE VISSCHER.<br />
Woont daar uw zoon? — Ach lieve Hemel!<br />
RICHARD.<br />
Gij ziet mij zo bedrukt aan? gij weet dan ook,<br />
dat hij krank is? mooglijk ftaat het heel flecht met<br />
hem.<br />
DE VISSCHER.'<br />
Ja wel ftaat het flecht met hem.<br />
o Hemel!<br />
RICHARD.<br />
DE VISSCHER.<br />
Het zal haast met hem gedaan zijn.<br />
RICHARD.<br />
Ongelukkige vader! zo moest ik dan komen, OIO<br />
hem de oogen toe te drukken !<br />
DE VISSCHER.<br />
De oogen toe te drukken?<br />
RICHARD.<br />
Ja, deezen jammerlijken troost zal men mij toch<br />
niet ontzeggen. Ik moet naar hem toe.<br />
DIS
T O O N E E L S P E L . 5!<br />
D E VISSCHER.<br />
Ik verfta u niet, goede Heer! uw zoon is niet<br />
krank.<br />
Niet krank?<br />
RICHARD.<br />
DE VISSCHER.<br />
Ten minften zijn ligchaam is niet krank.<br />
RICHARD.<br />
Zijn ligchaam is niet krank; hoe begrijp ik dat? —<br />
Gisteren avond laat was ik aan zijne deur, men wees<br />
mij af, en zeide: hij lag in eene heete koorts: mijne<br />
tegenwoordigheid zoude hem te veel aandoen.<br />
DE VISSCHER.<br />
Foei — dat is al te flecht!<br />
Spreek, fpreek!<br />
RiciiARD, angftig.<br />
DE VISSCHER.<br />
Uw zoon deugt niet, goede Heer! ik weet zijne<br />
geheele gefchiedenis. Een oude trouwe bediende,<br />
welken hij voor eenige weeken wegjaagde, wijl hij<br />
voor hem te eerlijk was, heeft mij alles verhaald.<br />
RICHARD.<br />
Dat was gewis mijn oude eerlijke Jofeph,<br />
DE VISSCHER.<br />
Juist! zo heet hij. Wij waren goede buuren,<br />
praatten menigen avond te faamen. Immer fïonden<br />
hem de traanen in de oogen, wanneer hij van de<br />
flechte huishouding fprak, Daar is een fchurk in<br />
D 2 buis,
5a D E P A P E G A A I ,<br />
huis, zekere Hendrik; die is het bederf uives zoons,<br />
die brengt hem tot alles kwaads.<br />
RICHARD.<br />
Die? Is dit de dank voor mijne weldaadcn ?<br />
DE VISSCHER.<br />
Zulks zeide de oude Jcfeph ook. Uw zoon verliet<br />
u; niet om den last te verlichten; maar, wijl uwe<br />
omftandigheden begonnen te veranderen. Met het<br />
geld, dat gij hem gaaft, girg hij naar Spa;het groote<br />
fpel lokte hem; de duivel liet hem winnen; in vier<br />
weeken was hij een fpeeler.<br />
RICHARD.<br />
Ach! zo heeft hij de rust zijnes vaders op eene<br />
kaart gezet — en verloren.<br />
DE VISSCHER.<br />
In het begin ging het goed ; dit is juist het erglie.<br />
Van waar zouden er zo veele booswigten koomen,<br />
wanneer het kwaad niet altoos in het begin gelukte?<br />
Hij zal wel ;
T O O N E E L S P E L.<br />
RICHARD.<br />
Ongetwijfeld een flecht vrouwsperfooH!<br />
DE VISSCHER.<br />
Dat niet, het zou eene braave vrouwzijn, eene<br />
weduwe, eene Engelfche. Maar, zo als de oude<br />
Jofeph zeide, zo mag zij hem niet lijden, en beeft<br />
gelijk;mooglijk zou hij haar ook niet moogen lijden,<br />
wanneer zij zo rijk.niet was , en hij niet op het<br />
drooge zat!<br />
RICHARD.<br />
Alles weder doorgebragt?<br />
DE VISSCHER.<br />
Zulk goed houdt geenen ftand. Verfpeeld, ver<br />
dronken. Hendrik, die fijne fchurk, helpt hem be-<br />
fleelen!<br />
RICHARD.<br />
En hij was gisteren avond t'huis?<br />
DE VISSCHER.<br />
Ja wel, en heeft den gantfehen nagt met drinken<br />
.en fpeelen doorgebragj;.<br />
RICHARD.<br />
Ach ongelukkige vader! ik wil weder naar huis<br />
bedelen, en mij daar bij mijne vrouw laaterj begra<br />
ven. Ja, ik wil voord ! de grond brandt onder mijne<br />
voeten. Maar ik ben den fchipper, die mij herwaarts<br />
bragt, dertien daalders fchuldig, en heb geen pen<br />
ning! waait gij er niet geweest, zo had ik gisteren<br />
svond mij -hongerig moeten nederliggen.<br />
D 3 DE
54 DE P A P E G A A I ,<br />
DE VISSCHER.<br />
Dertien daalders? ach, ik arme man ! hier zijn<br />
twaalf ftuivers, dit is al het geld, wat ik heb —•<br />
neem het voor lief.<br />
RICHARD.<br />
De Hemel zegene u; maar neen. —<br />
DE VISSCHER.<br />
Verfmaad mijne armoede niet! Ik bid u!<br />
RICHARD.<br />
Neen, goede oude! ik zal het neemen, wijl het<br />
u fmarten zou, wanneer ik het affloeg.<br />
DEVISSCHER.<br />
o Welk eene vreugd is het wél te doen ! Er zou<br />
den geene rijken zijn, wanneer de rijke dit gevoel<br />
de. Nu zal ik de gantfehe ftad rondloopen, en de<br />
dertien daalders voor u zien bij een te zamelen.<br />
De Hemel zegene u!<br />
VIERDE T O O N E E L.<br />
DE OUDE RICHARD, alleen.<br />
jNeen! hij is niet geheel en al verlaaten, die in<br />
den nood eenen vriend aantreft, welke hem troost.<br />
Rijk of arm, in pei of in zijde, altoos is het ge<br />
zicht eenes vriends troostelijk. Helpen kunt gij<br />
mij niet, goede oude! maar verkwikt hebt gij mij.<br />
(.Hij vak in eene diepe gedachte ) George! George!<br />
dit heb ik aan u verdiend ! Kondet gij zien, hoe veele<br />
dui-
T O O N E E L S P E L. 55<br />
duizendmaalen uw broeder mij de hardheid vergeldt,<br />
niet wel!;e ik u eens van mij afftiet! Even zo als ik hier<br />
vreemd en hulploos fta,even zohebtgij waarfchijnlijk<br />
onder eenen vreemden hemel moeten omdwaalen. —<br />
o Dat gij mijn zegen kondet hooren, gelijk gij mijnen<br />
vloek gehoord hebt! — Ik ben zeer mat — dit ge^<br />
fprek heeft mij mijne Iaatfte krachten benomen. —<br />
Hij valt op eene bank voor het huis van Amalia neder,)<br />
Ik ben zeer mat.— wat is dat — dat mijne oogen<br />
toevallen — en ik toch niet flaapen kan. — (Hij<br />
zit met gejlotene oogen, half Jluimerende.)<br />
V IJ F D E T O O N E E L.<br />
GEORGE uit de hut komende zonder EICHASB<br />
te zien.<br />
Daar ben ik nu weder even ver, als toen ik voor<br />
tien jaaren mijnes vaders huis verliet. Maar neen !<br />
toen was ik tien jaaren jonger;en dat is veel. Konde<br />
ik flechts mijn overvaaren naar de West-Indien be-<br />
taalen, dan er blijft mij zo veel niet over, 0111 mijne<br />
overvaart in het rijk der dcoden te voldoen. Klaagen<br />
en jammeren echter baat niet;-ik ben flechts drie- en<br />
dertig jaaren oud; wat de grijsheid drukt, werpt de<br />
man van zich af. — Een fchoone morgen; geen fpoor<br />
van het onweder van gisteren. Waarom alzo in mij<br />
de fpooren der ongelukken van gisteren? Waar nog<br />
kracht is, is nog hulp. Ik wil mijn best doen, en<br />
«1 doorflaan. Maar hoe? Naar Breemen, naar mijnen<br />
D 4 v a-
56" D E P A P E G A A I ,<br />
vader? Neen. Het was mijn geliefd voorneemen,<br />
zo lang ik geld in den zak had, mij voor hem te (tel<br />
len , en te zeggen : „ Nu, vader! ben ik thands u meer<br />
waardig? De flaperige George, zo als gij mij noemde,<br />
heeft het zo ver gebragt: de aanhoudende vlijt heeft<br />
zijn geluk bevorderd." Maar zo — door mijn gezicht<br />
alleen weldaaden van hem te eisfehen — neen, dit<br />
doe ik niet! — fïier bij mijnen broeder? — Ik<br />
weet nog niet eens of het mijn broeder wel is; en,<br />
geftsld, hij ware het, of hij dan wel een mensen<br />
is, dien ik iéts wil vcrfchuldigd zijn? — Neen,<br />
bij naastbeftaanden moet men het laatst hulp zoeken.<br />
Er zal toch nog wel iemand in de waereld zijn, die<br />
een bekwaame waarneemer zijner zaaken nodig heeft.<br />
In deeze ftad woont eene menigte van kooplieden;<br />
Ik heb hier zelf mijnen correspondent; dien zal ik<br />
opzoeken, als het wat laater is: deeze zal mij onge<br />
twijfeld, met raad en daad bijftaan. (Hij keert zich<br />
onder htt Jpre eken toevallig naar de tijde, waar zijn vader<br />
zit.) Hemel.' wat zie ik! — {hij blijft een oogenblik<br />
ftaroogend ftaari) mijn vader! o mijn oude vader ! wat<br />
is dat? — Hoe komt die oude man hier? — en hier<br />
op die bank? _ Is het huis, waarin mijn broeder<br />
Woont, mooglijk het zijne? Waarom of hij toch Brèe-<br />
n»en verlaaten heeft? — Zou hij zich hier nederge<br />
zet hebben? _ doch zijn uiterlijk aanzien fchijnt<br />
gebrek aan te duiden. En hij fluimert op deeze bank?<br />
Wuf zal ik daar van denken? — (Hij treedt nader.)<br />
Zijn
2 0 0 N E E L S P B L . J?<br />
Zijn hair is grijs geworden, zijne wangen ziin ingè«<br />
vallen, zijne handen vermagerd: ach! hij moei veel<br />
verdriet hebben gehad. Wanneer hem maar de ge<br />
dachte aan George niet gepijnigd hebbe! mijn hart<br />
heeft het hem vergeeven. — Wat zal ik doen? zal ik<br />
hem wekken ? — neen ! ik blijf hier, en bewaak hem,<br />
terwijl hij fluimen. Of hij mij nog kennen zal? Eene<br />
tienjaarige fcheiding, menigvuldige zorgen en flaa-<br />
pelooze nagten hebben ook mijn gezigt veranderd —<br />
zou ik bij zijn ontwaaken mij aan zijne voeten ne-<br />
derftorten, en den naam van vader ftamelen ? of zou<br />
ik beproeven, mij in te houden ? — Ja; ik zal zien<br />
wat de item der natuur in hem zal te weeg brengen ?<br />
RICHARD, Jpringt met fchrik op<br />
en ontwaakt.<br />
ja! dat was een ijsfelijke droom ! Mijn zoon<br />
George itond voor mij, bleek en ontfteld; een hulle,<br />
ilraalende blik —hu! dat was een verfchrikkelijke<br />
èioom.<br />
GEORGE.<br />
Goede oude ! gij zit daar zo in de zon. Gij zult<br />
hoofdpijn krijgen.<br />
RICHARD.<br />
Hoofdpijn, mijnheer! het weinige brein, dat<br />
lik nog overig heb, is door het ongeluk reeds uit<br />
gedroogd?<br />
GEORGE.<br />
Zijt gij dan ongelukkig, goede glijbaan?<br />
1)5<br />
R I<br />
"
'j8 D E P A P E G A A I ,<br />
RICHARD.<br />
Hebt gij nimmer het treurfpel Kening Lear zien<br />
fpeelen? God bewaare u voor zijn noodlot! — Mijn<br />
hoofd word zeer zwak.<br />
GEORGE.<br />
Zouden uwe eige kinderen? . .<br />
Ik had twee zoonen.<br />
En beiden? —<br />
RICHARD.<br />
GEORGE.<br />
RICHARD.<br />
Niet beiden ! laster mijnen goeden George niet!<br />
Ik verftootte hem, en zijn broeder verftootmij, dit<br />
is des Hemels gerechte ftraf!— o mijn zoon George !<br />
inogt ik u nog eenmaal zien, eer ik fterve ! — konde<br />
ik met de laatlte traan,uit deeze uitgedroogde oogen<br />
gedrukt, u om vergiffenis mijner wreedheid fmee-<br />
ken, — u zegenen!<br />
GEORGE, aan zijne voeten.<br />
Zegen mij dan, mijn vader, zegen uwen zoon<br />
George!<br />
RICHARD, erkent zijn Z"on, wil hem aan<br />
het hart drukken, en valt in<br />
onmagt neder.<br />
GEORGE.<br />
Hemel! deeze ontdekking was te fchielijk, vader!<br />
vader ! — (Naar de zijde der hutte.) Xury i Xury!<br />
Hij fterft — ach ! wat heb ik gedaan. (Hj zoskt den<br />
ouden weder bij zich zeiven te brengen; Ricfiard bekoomt<br />
ailengskens, George Jlort zich in zijne armen.)<br />
u i-
T O O N E E L S P E L. 59<br />
R 1 c H A tt D , drukt hem vast aan zich, laat hen<br />
vervolgends fidderend los, en valt<br />
met opgeheven handen op beidt<br />
knieën neder.<br />
Vergeving, mijn zoon, vergeving !<br />
G E O R G E , zoekt vergeefs hem op te heffen<br />
en knielt naast hem.<br />
Goede vader! niets van het voorlcdene. — Uw<br />
zegen-<br />
RiCHARD, legt de handen op hem.<br />
Hij zegene u , in wiens mngt het alleen ftaat kin<br />
derlijke liefde te beloonen. Hij zegene u, zo als Hij<br />
het mij vergeeve?<br />
GEORGE, heft den ouden mm op, en<br />
zet hem weder op de bank.<br />
Vergeeten is al mijn elend I vergeeten de lange<br />
tienjaarige proeftijd I Ik heb de liefde mijnes vaders<br />
weder! Ik ben gelukkig en vergenoegd! de zegen<br />
mijnes vaders rust op mij! ik ben rijk! ik ruil met<br />
geenen koning.<br />
RICHARD.<br />
7.et u naast mij, George ! dat ik u aanzie, en de<br />
trekken uwer moeder op uw gezicht zoeke. — Ja,<br />
gij zijt het: dit is het oog mijner goede Frederika;<br />
dat, geheel en al, haar goedaartig uitzicht! Hemel!<br />
hoe was het mooglijk, dat zulk een braave vrouw<br />
ook de moeder eenes monfters worden kon? Ach!<br />
de veikwikkendfte vrugt endewormfteekigftefpruiten<br />
uit
6o D E P A P E G A A I ,<br />
uit éénen ftam. Uw broederl — of hoe? weet gij<br />
mooglijk reeds?... Ik vind u hier? hoe en waarom<br />
vlnde ik u hier? Behoort gij ook tot dat huis?<br />
GEORGE.<br />
Neen, vader ! eerst zedert weinige uuren ben ik<br />
in deeze Had.<br />
R r c II A K D.<br />
God zij dank ! gij geeft mij het leven weder.<br />
GEO R GE.<br />
Maar mijn broeder? — Gij wilde van mijnen broeder<br />
fpreeken. —<br />
RICHARD.<br />
Hij verdient het niet, dat wij deeze vrolijke oo-<br />
genblikken met zijnen naam bezoedelen. Hij _ if<br />
zal alle zijne ondeugden in één woord te faamen noe<br />
men — hij verachtte zijnen vader.<br />
GEORGE.<br />
Ik iidder ! Maar zijt gij hier van verzekerd , beste<br />
vader?<br />
RICHARD.<br />
Zal er wel een vader zijn, die zijnen zoon be-<br />
fchuldig*. wanneer hij van deszelfs fchuld niet over<br />
tuigd is? zeventig mijlen ver ben ik, arm, bedorven<br />
man! herwaarts gekoomen op het hooren, dat het<br />
mijnen Lodewijk wél ging, en wijl ik dagt: dat het<br />
hem nog beter gaan zou, wanneer hij met zijnen ou<br />
den vader deelen koride. In ftorm en onweder klopte<br />
ik in den laaten avond aan zijne deur, en werd afge-<br />
wee-
T O O N E Ë L S P E L . 6*<br />
weezen. Speelers en fehürken meldden zich aan,<br />
en werden iogdaaten. Ik hongerde; en zij zwelg-<br />
den. Mij zeide men dat mijn zoon krank was: ik<br />
bad voor hem; en hij zondigde. Met één woord,<br />
George! daar is uwes broeders huis; en hier zit uw<br />
oude vader onder den vrijen hemel, zonder te wee<br />
ten waar heen.<br />
GEORGE.<br />
Foei! dat is fchandelijk ! C Opfpringende.) Ik moet<br />
er naar toe-<br />
RICHARD»<br />
Blijf! zijne misdaad is te groot; de Hemel alleen<br />
kan hem ftraffen ! Die zij richter mijner zaaken ! Ik wil<br />
weder naar mijne wooning terug keeren: ga met nüj<br />
mede, lieve zoon! wilt gij?<br />
o Zeer gaarne.<br />
GEORGE.<br />
RICHARD.<br />
Van waar koomt gij hier?<br />
Uit de West -Indien.<br />
GEORGE.<br />
RICHARD.<br />
Voorzeker niet met ledige handen.<br />
GEORGE.<br />
De Hemel heeft mijnen vlijt gezegend, maar de<br />
baaren hebben deszelfs vrusten weder verfionden.<br />
RICHARD.<br />
Dat is erg. — Doch ik heb u weder? druk u weder
62 D E P A P E G A A I ,<br />
der aan mijn hart; ik ben niet arm. Maak flechts,<br />
dat wij van hier weg koomen, want hier zal ik nimmer<br />
wel zijn.<br />
GEORGE.<br />
Ik volg u, zo haast gij wilt.<br />
RICHARD.<br />
Den fchipper, die mij herwaards bragt, een woest<br />
oploopend mensen, ben ik nog dertien daalders fchul-<br />
dig, en heb geen dertien ftuivers; want ik dagt hier<br />
geld te zullen ontvangen. Zo gij maar maaken kunt,<br />
dat ik van deezen ongemakkelijken fchuldeisfcher<br />
bevrijd raak ; zullen wij aanftonds de poort uitgaan.<br />
Dertien daalders?<br />
GEORGE.<br />
RICHARD.<br />
Zo veel zult gij toch wel gered hebben ?<br />
GEORGE.<br />
Ach, goede vader! geen penning heb ik gereed.<br />
RICHARD.<br />
Niet? — De Hemel ftraft mij zwaar!<br />
GEORGE.<br />
Ja, wel zwaar! mijn weinigen rijkdom kon ik ook<br />
misfen, maar het genoegen, eenen vader te helpen;<br />
zou ik ook dat derven moeten? Wagt! Ik heb hier<br />
eenen correspondent, die mij in alle zijne brieven<br />
vriend noemde: ik heb hem verfcheiden kleine diensten<br />
bewezen; menig klein voordeel gedaan : hij zal mij het<br />
zelve van daag met woeker vergelden; dertien daal<br />
ders»
T O O N E E L S P E L . 63<br />
ders, weinig voor hem, oneindig veel voor mij!<br />
o Voor mij had ik niet kunnen bedelen ! Ik vlieg naar<br />
hem toe —» maar — u hier zo alleen te laaten. —<br />
Xury*, Xury! — Ik zal een mensch bij u brengen,<br />
welken ik van fliaf tot mijnen vriend maakte. Zijn<br />
gezicht is zwart als eene kool; zijne ziel wit,als het<br />
gewaad eenes cherubims. — (Naar de zijde der Mm<br />
roepende.) Xury ! Xury !<br />
Ik koom al.<br />
ZESDE T O O N E E L.<br />
XURY, DE VOORIGEN.<br />
XURY, geeuwende.<br />
GEORGE.<br />
Hier,lieve Xurylfiaap een andermaal langer,koom<br />
en omhels de knie deezes grijsaarts; hij is mijn vader!<br />
XURY.<br />
Uw vader? (Hij knielt voor den ouden man neder,en<br />
zet deszelfs voet op zyn hoofd. De oude Ilichard reikt hem<br />
de hand; Xury kuscht dezelve.<br />
GEORGE.<br />
Ik moet de ftad in; vertrouw hem derhalven u<br />
aan, wijk niet van zijne zijde!<br />
XURY.<br />
Eer zal men de Leeuwin van haare jonge fcheidenj<br />
GEORGE, fpoedt zich heen.<br />
Z E-
«H D E P A P E G A A I " ,<br />
1<br />
ZEVENDE T O O N E E L.<br />
RICHARD, XURY.<br />
XURY.<br />
Gij zijt zijn vader ? dit verheugt mij. Zie , hoe het'<br />
Opperwezen eiken blikfem des voorledenen nagts door<br />
eenen zonneftraal weder krachteloos maakt. Mijn<br />
goede Heer is ook weer vrolijk en moedig gewon<br />
den. Waar ging hij heen?<br />
RICHARD.<br />
Naar eenen vriend om een weinig geld te leenen.—<br />
Zijt gij reeds lang bij mijnen zoon ?<br />
ÏUkï,<br />
Zederd zeven jaaren. Hij verloste mij uit eene harde<br />
flavernij, mij en nog vijf mijner kameraaden. Ach!hij<br />
heeft het altoos zo goed met mij gemeend. Een paar<br />
jaaren agter malkander ftrafte de Hemel het land met<br />
misgewas; veele andere flaaven ftierven van hon<br />
ger; wij hadden altoos vol op; en toen hij defchoone<br />
plantagie verkogt, om naar zijn vaderland te keeren,<br />
hadt gij het gehuil en gejammer eens moeten hooren !<br />
Ja zulk eenen Heer krijgen zij gewis niet weder.<br />
RICHARD.<br />
Zeg mij eens, Xury! heeft hij u wel immer van<br />
mij gefproken?<br />
Dikwils, zeer dikwils.<br />
XURY.<br />
RICHARD.<br />
En mij nimmer vervloekt ?<br />
x v R 7.
T O O N E E L S P E L . 6S<br />
X'JR Y.<br />
Dit zij verre; wij hebben een papegaai. Gij<br />
zult hem zien. Hij is het eenigc, wat wij uit de<br />
fchipbreuk gered hebben. Mijn Heer heeft hem<br />
zelf opgevoed, en hem alles leeren zeggen: bij<br />
voorbeeld: „ bid George! fcbep moed! bid voor<br />
uwen vader !" wanneer hij zich den gantfclien dsg<br />
moede en mat gearbeid had, en des avonds te huis<br />
kwam; dan riep de vogel hem toe: bid George!<br />
bid voor Uwen vader. Dikwils heb ik gezien,<br />
hoe hij dan nederknielde, en den Hemel bad, om<br />
u te zegenen.<br />
RICHARD.<br />
Genoeg, genoeg! gij baart mij vreugd en wee.<br />
Ach! Xury! Ik had nog een zoon.<br />
XURY.<br />
Nog eenen? Is hij dood?<br />
RICHARD.<br />
Gave de Hemel, dat hij dood ware! zo dorst ik hem<br />
nog beminnen. Hij is van mij vervreemd: hij ver-<br />
ftoot, hij veracht mij —<br />
Foei!<br />
XURY.<br />
RICHARD, droogt de oogen af.<br />
XURY.<br />
Ik mogt zulke traanen niet op mijne ziel «ebben;<br />
ik denk, zij branden gelijk de middags-zon onder<br />
de linie.
66 DE PAPEGAAI,<br />
RICHARD.<br />
Hij leeft in aanzien en vreugd.<br />
XURY.<br />
Zo; dat kan onmooglijk lang duuren. Altoos<br />
denk ik, dat een booswigt, de lucht zij ook nog<br />
zo helder , van verre het geklater des donders<br />
hoort, en daar voor fiddert. — Ween niet, oude<br />
Heer.' uwe traanen zullen hem noch verbeteren,<br />
noch dooden. Volg mij in die hut; hier gaar/en<br />
ons de voorbijgaanden aan. Daar woont<br />
een arm man met een rijk hart. Hij zal u met<br />
een flok rum verkwikken, en dan zult gij mooglijk<br />
een weinig fluimeren, tot mijn Heer wederkoomt.<br />
RICHARD*<br />
Ach, Xury! zijn er in Africa of America ook<br />
zulke onnatuurlijke zoonen?<br />
XURY.<br />
Neen, oude Heer! in Africa niet, maar in America<br />
woont een volk,dat zijne grijsaarts d.jodt , wanneer<br />
zij niet meer voort kunnen, doch vooraf het tederfte<br />
affcheid van hun neemt.<br />
RICHARD.<br />
Beter, Xury! tienmaal beter, eenen kusch op den<br />
mond des vaders en op het zelve oogenblik hem<br />
het hoofd verpletterd, dan duizendmaal door eenen<br />
zoon vermoord te worden. Ach! de eerfte traan,<br />
die
T O O N E E L S P E L .<br />
die geweend wierd, was de traan eenes ongelukki-<br />
gen vaders.<br />
{Hij gaat langzaam naar de hut.)<br />
AGTS TE T O O N EE L.<br />
XURY alleen, hem naziende.<br />
Zulke traanen zoude ik niet gaarne op mijn»<br />
ziel hebben. — Is dit het land, waar de menfehen<br />
vrij zijn ? geen flaaven van hun hart; maar tienmaal<br />
meer flaaven hunner lusten? — Goede Hemel!<br />
laat mij nimmer van mijne flaaffche denkwijs<br />
afwijken! Heet is het land, waar ik gebooren<br />
wierd; ruuw zijn de zeden des volks, maar zulke<br />
traanen heb ik er echter nooit zien ftorten.<br />
NEGENDE T O O N E E L.<br />
GEORGE, XURY.<br />
GEORGE, (nedergeflagen enteenvreden.')<br />
Waar liet gij mijnen [vader?<br />
XURY.<br />
Ik bragt hem in de hut.<br />
GEORGE.<br />
Xury 1 ik moet dertien daalders hebben.<br />
E % X¥-
«53 D E P A P E G A A I ,<br />
XURY.<br />
Ik heb niet eenen penning.<br />
G EO B G E.<br />
Dit weet ik; maar dat geld moet er zijn, al zou<br />
den wij het uit het middelpunt der aarde<br />
krabben,<br />
XURY.<br />
Was uw vriend ook meedogenloos, en Hit hij u<br />
•ngeholpen heen gaan? Ja, mijn Heer, een goede<br />
bron kent men eerst in den tijd der droogte.<br />
GEORGE.<br />
Gij doet hem onregt. Hij ftierf voor weinige<br />
Weeken; ik vond zijne weduwe in rouw en<br />
traanen.<br />
XURY.<br />
Hij ftierf? ja! dan heeft hij geen fchuld. Maar<br />
meer ter ongelegener tijd had hij waarlijk niet fterven<br />
kunnen, {hij bedenkt zig een oogenblik) Weet gij<br />
wat, mijn Heer! verkoop mij!<br />
GEORGE.<br />
Foei, foei, Xury! Ik drijf geenen handel in<br />
menfehen. Gij zijt in een vrij land, en, wat meer<br />
is dan dit, gij zijt mijn vriend.<br />
XURY.<br />
Juist daarom. Uw vijand zou zich voor u niet<br />
laaten verkoopen.<br />
GEORGE.<br />
Geen woord meer! —. Ik heb niet veel noo-<br />
digi
T O O N E E L S P E L . 69<br />
dig; dertien daalders, om eenenonredelijkenfchuld-<br />
•ifcher te voldoen. Er valt mij ieis in, haal<br />
onzen papegaai, De ftad is groot; er zijn gekken<br />
genoeg in, die een paar goudftukken wegfmijten<br />
zullen, 'om het genoegen te hebben eenen bonten<br />
fnappenden vogel in het venfter te zetten: want<br />
dit is tegenwoordig de fmaak. Ga; veil hem de<br />
ftad rond; en verkoop hem ; maar voor geen pen<br />
ning minder, dan voor dertien daalers.<br />
XURY.<br />
Ach! lieve Hemel! mijn Jako! Liever wilde<br />
ik het kleed van mijn lijf verkoopen,<br />
GEORGE.<br />
Ik ook ; maar daar zal niemand zo veel gelds<br />
voor geeven.<br />
XURY.<br />
Deze vogel is 'evenwel het eenigfte , wat wij<br />
nog hebben.<br />
GEORGE.<br />
Ji.ist daarom behoort het aan mijnen vader. 1<br />
XURY.<br />
Hij heeft altoos uit mijnen mond gegeeten.<br />
GEORGE.<br />
Mijn vader lijdt honger.<br />
XURY.<br />
Nu zo, vaarwel, lieve Jaco! Gij zult mooglijk<br />
in handen koomen, waar uit gij meer fuik er en aman-<br />
E 3 de-
7e DE PAPEGAAI,<br />
len krijgen zult, dan uit de mijnen; echter zal u<br />
gewis niemand lief hebben, als ik.<br />
GEORGE,<br />
Ook mijn hart hangt aan den vogel. Hij heeft<br />
mij menig een onfchuldig genoegen gebaard. Doch<br />
het moet zijn; koom!<br />
XURY.<br />
Arme Jacol vaarwel! Qbeiden gaan in de hut.)<br />
Einde van het tweede bedrijf.<br />
DER-
T O O N E E L S P E L . 71<br />
DERDE BEDRIJF.<br />
EERSTE TOON EEL.<br />
B E T T Y , daarna A M A L I A .<br />
B E T T Y , koomt op het balkon en maakt de<br />
theetafel gereed.<br />
AMALIA, koomt vervolgens in een morgengewaad,<br />
zet zich aan de theetafel, fchenkt in en drinkt.<br />
B E T T Y fnijdt een boterham.<br />
De thee deugt niet.<br />
ben.<br />
AM A LI A.<br />
BETTY.<br />
Er deugt nimmer iets, als Milady verdrietig is.<br />
A M A L I A .<br />
Zo? ben ik verdrietig? en waarover?<br />
BETTY.<br />
Dat niet- Neen. A M A L I A .<br />
Ik vraag , waarom gij denkt, dat ik verdrietig<br />
E 4 *ET-
7* D E P A P E G A A I ,<br />
BETTY.<br />
Ja zo! eên van beiden, of gij weet het reeds<br />
en dan behoef ik u zulks niet te zeggen; of gij<br />
zijt verdrietig zonder zelf te weeten waarom, en<br />
dan wil ik het u wel zeggen.<br />
AMALIA.<br />
Gij maakt mij nieuwsgierig.<br />
Gij zijt verliefd.<br />
Op uwe kat?<br />
BETTY.<br />
A M A L I A .<br />
BETTY.<br />
Op den Baron van Westerland.<br />
AMALIA.<br />
Waarlijk? Gij treft het wit niet,<br />
BETTY.<br />
Wel nu, wie zou bij een mansperfoon op het ge-»<br />
?icht letten ? zo geweldig bruin is hij toch ook niet,<br />
AMALIA.<br />
Ware uwe mond zo toegenageld, als uw oor —-<br />
BETTY.<br />
Hagel en ftortregen. Ja het was een fchriklijk<br />
weder.<br />
AMALIA.<br />
Gij fpreekt van den voorleden nagt; en echter<br />
heeft mij het onweder minder in mijnen flaap ge-<br />
floord, dan het tieren en raazen hiertegenover. Daar<br />
heb ik hooren zingen, fehreeuwen, de glazen hooren
T O O N E E L S P E L . 73<br />
ren klinken. Het was ais of zij, in plaats van pau-<br />
ken,den donder befteld hadden, om hen te accom-<br />
pagneeren.<br />
BETTY.<br />
Ik houde niet veel van de pauken.<br />
AMALIA.<br />
Pat verwondert mij. Het is nog het eenigfte in»<br />
ftrument, het welk gij hooren kunt.<br />
BETTY.<br />
Neen, het vocaal muziek verkies ik verre.<br />
AMALIA.<br />
In London, nietwaar? wanneer Handel's mees-<br />
terftukken van negen honderd kunftenaars vereeu<br />
wigd worden? Dan zijn uwe ooren toereikende.<br />
O ja? als ik rijk was.<br />
BETTY.<br />
AMALIA.<br />
Ha! ha! hn! het aartigfte onderhoud van de<br />
waereld; echter met dat alles verveelend, als men<br />
haar daaglijks bij zich heeft. Zij gelijkt volmaakt een<br />
man , dien men ook daaglijks bij zich heeft en<br />
altoos heeft, en dien men toch zo zeldzaam noodig<br />
heeft.<br />
BETTY, die zeer opmerkzaam geluisterd heeft.<br />
Alzo heeft men hem toch fomtijds noodig.<br />
AMALIA.<br />
Ja toch; bij voorbeeld bij een onweder gelijk<br />
E 5<br />
d<br />
«
74 D E P A P E G A A I ,<br />
dat van den voorigcn nacht,om een lied uit het ge<br />
zangboek voor te leezen.<br />
BETTY.<br />
Bijeen onweder flechts? Ach Milady! Maar er<br />
zijn zo veele onweders in het menschiijk leeven,<br />
waarin het regt aangenaam is wanneer men in de<br />
armen eenes vriends de oogen durft fluiten , als<br />
het blikfemt.<br />
AMALIA.<br />
Zie! daar hebt gij iets gezegd, dat zo dom niet<br />
is. Ach ja; alleen genieten en alleen lijden, is bij<br />
kans even verdiïetig. Ik ben nog jong genoeg, om<br />
te gevoelen, dat liefde mij ontbreekt; echter ben ik<br />
ook oud genoeg om te begrijpen, dat liefde zonder<br />
hoogachting flechts een aartig kind is, waarmede<br />
men zich wel eenige oogenblikken vermaaken kan,<br />
maar het daarna weder laat loopen , en hetzelve<br />
ten hoogden naroept: koom fpoedig weder, lieve<br />
kleine knaap!<br />
Waar is hij dan ?<br />
BET T Y, omziende.<br />
AMALIA.<br />
Is het mijn fchuld, dat-ik tot heden nog niet<br />
vond, wat ik zogt? Js het mijn fchuld, dat 'er<br />
veele menfehen in de waereld zijn, welke men<br />
flechts beminnen kan ?<br />
BET-
T O O N E E L S P E L . 75<br />
BETTY, ter zijde.<br />
Zij beweegt den mond; ik merk, dat zij (preekt,<br />
maar niet met mij.<br />
AMALIA.<br />
Ik heb noch ouders noch voogden, die mijne<br />
jeugd leiden! dus moet ik de reden wel tot mij<br />
ne opzichtfter maaken. Haar wil ik ook de zorg<br />
toevertrouwen , om mij een echtgenoot te kiezen;<br />
het hart wil ik flechts tot eenen dienaar mede<br />
geeven.<br />
T W E E D E T O O N E E L.<br />
DE VOORIOEH, XURY, met den papegaai.<br />
XURY.<br />
Wie koopt er een papegaai ? wie koopt! wie<br />
koopt!<br />
Hm! die is zwart.<br />
BETTY.<br />
XURT.<br />
Goeden dag! Wilt gij mijn papegaai koopen?<br />
Kan hij praaten ?<br />
AMALIA.<br />
XURY.<br />
O ja, hij praat van 's morgens tot 's avonds.<br />
A M A-
76 DE P A P E G A A I ,<br />
A M A L I A.<br />
Hoe veel moet hij kosten?<br />
XURY.<br />
Drie Louis d'or. »<br />
BETTY.<br />
Zijt gij razend? hier koopt men een' papegaai<br />
voor een dukaat.<br />
XURY.<br />
Dat is meer dan ik voor u geeven zou, en minder<br />
dan een eenige veder van mijnen pagegaai<br />
waard is.<br />
BETTY.<br />
Gij zijt zeer wellevend!<br />
XURY.<br />
Men kan niet alles te gelijk zijn. Ik ben" eerlijk.<br />
Wilt gij hem koopen, fchoone vrouw?<br />
zo gij het geld misfen kunt, zo doe het! ik verkoop<br />
M iets, dat honderd daalders waard is. Den papegaai<br />
geef ik u toe.<br />
En dat is<br />
AMALIA.<br />
XURY.<br />
De vreugd van een weldaad gedaan te hebben.<br />
AMALl A.<br />
Gij b„-haagt mij : koom ik zal u het geld<br />
geeven.<br />
XUR Y.<br />
Nu,goede Jaco, lieve landsman, wij zien elkan.<br />
der
T O O N E E L S P E L . 77<br />
der thands voor de laatfte maal. Vaarwel ! pas<br />
braaf op, doe uwer opvoeding geene fchande aan!<br />
(Hij volgt Amalia. in kuis.)<br />
DERDE T O O N E E L.<br />
BETTY alleen.<br />
D at is nu weder een inval. — Wat helpt het?<br />
zij koopt den vogel, om hem morgen weder bij<br />
de eene of andere medelijdende ziel in den kost te<br />
befteeden. — Altooszegt zij: „Betty,gij hebt gril-<br />
„ len";en zij zeif is toch louter vol grillen. Hoort<br />
zij iets groots, iets fchitterends verhaalen; aanftonds<br />
fchieten haar de traanen in de oogen, en dan ftaat<br />
zij oogenbliklijk in beraad om een dommen<br />
ftreek te begaan- In zulke gevallen denkt zij dikwils<br />
noch aan ftand noch aan afkomst. Haare<br />
gunst kan men door kleinigheden winnen, en ook<br />
door kleinigheden verliezen. Reeds tweemaalen ftond<br />
zij op het punt om aanzienlijke huuwlijken aan<br />
te gaan. De eene minnaar was een Lord: deeze<br />
geviel haar; wijl hij in treurfpelen weende ; en<br />
zij gaf hem liet affcheid, wijl hij, bij gelegenheid<br />
dat zij met hem uitgereeden was, te veel de zweep<br />
gebruikte. Lieve hemel! en hij deed het alleen<br />
ten haaren gevalle. •— Nu vraag ik: heeft Betty<br />
zulke grillen? — De andere was een rijke Baronet :•<br />
dee
D E P A P E G A A I ,<br />
deeze wierp eens, toen men voor eenen prediker,<br />
wiens huis verbrand was, ineen groot gezelfchap,<br />
geld inzamelde , zijne geheele beurs in den hoed.<br />
Fluks had hij haar hart ingenomen ; daarna hoorde<br />
zij dat hijeenen ouden bedienden had weggejaagd,<br />
die twintig jaaren in het huis zijnes vaders geweest<br />
was: knap! gaf zij hem den zak. — Heeft Betty<br />
zulke grillen? — Een andermaal wilde zij met drom<br />
mels geweld met eenen armen luitenant ter zee<br />
trouwen, wijl hij met gevaar zijnes levens eene<br />
zwangere vrouw gered had, die in het water ge<br />
vallen was. Bij geluk moest de jonge heer kort<br />
daar aan met het esquader uitzeilen. — Heeft<br />
Betty zulke grillen? — Daar komt hij weder. Het<br />
moet toch aartig zijn, zulk eenen zwarten man te<br />
hebben. Ik moet eens met dien knaap wat prar.-<br />
ten. Quidj Hoor eens,zwarte!<br />
V I E R D E T O O N E E L.<br />
XURY; tellende het geld, dat hij ontvangen heeft,<br />
Zijt gij getrouwd?<br />
met aandagt na.<br />
BETTY.<br />
XURY, de munt van hetJluk gelds beziende.<br />
Dit is een vrouw.<br />
BET-
T O O N E Z L S P E L . 79<br />
BETTY.<br />
Wel zekerlijk, zot! met eene vrouw! of trouwen<br />
bij u te lande de mannen met mannen?<br />
XURY.<br />
Het zilver fchijnt mij toe zeer flecht te zijn. De<br />
neus is rood.<br />
BETTY.<br />
Wat! dat zegt mij een fchelm na! Denkt gij dat<br />
het mijne gewoonte is, wat diep in het glas te<br />
kijken?<br />
XURY.<br />
Wiens beeld of het toch zij ? het vrouwsperfooa<br />
is fchoon genoeg.<br />
BETTY, eene zekere houding aannemende.<br />
Men heeft zich in acht genomen.<br />
XURY.<br />
Daar ftaat iets gefchreven. Ik moet toch eens<br />
zien of ik het weinigje leezen, dat ik gekend heb,<br />
nog niet vergeeten ben. {.hij fpelt) E-li-fa- beth.<br />
BETTY.<br />
Ja zo heet ik ; maar kortheidshalve noemt mea<br />
mij Betty.<br />
x u * Y , terwijl hij het geld in zijnen zak fteekt.<br />
Wat drommel fnapt zij? zij is razend, of doof.<br />
Vaarwel!<br />
BETTY, hem terug houdende.<br />
Neen, zo hebben wij niet gewed.
Zo D E P A P E G A A I ,<br />
XURY.<br />
Wij hebben in het geheel niet gewed.<br />
BE TT Y."<br />
Maar wij zullen wedden.<br />
Waar over?<br />
XURY.<br />
BETTY.<br />
Dat gij u op mij verlieven zult.<br />
XURY.<br />
Ik? — ha! ha! ha! Ja waart gij in Afrika.<br />
BETTY.<br />
Wel nu! ware het niet zo ver van hier, intusfchen<br />
wat de Hemel eens befloten heeft.<br />
XURY,<br />
Git zwart, als ebbenhout.<br />
BETTY.<br />
Ei, daar let ik niet op,<br />
Ik wel.<br />
XURY.<br />
BETTY.<br />
Gij zijt al te befcheiden. Wanneer ik voor u<br />
maar fchoon genoeg ben.<br />
Hm! de mond —<br />
XII R ï.<br />
BETTY op haar lippen bijtende.<br />
De mond? Is die niet klein genoeg?
dik.<br />
T O O N E E L S P E L . 8t<br />
XURY.<br />
Juist daarom! breed moet hij zijn , de lippen<br />
BETTY.<br />
Wij verftaan malkander niet.<br />
XURY.<br />
Dit koomt mij ook zo voor; daarom ga ik.<br />
BETTY.<br />
Wagt nog een oogenblik , ik heb u zo iets te<br />
vraagen.<br />
XURY.<br />
En ik u niets te antwoorden; want offchoon gij<br />
zo zwart waart, als gij nu blank zijt, en wanneer<br />
gij ook flechts den fchijn van een neus, en lippen<br />
als leverbeulingen had; zou echter voor het tegen,<br />
woordige mijn Heer voorgaan?<br />
(Hij gaat heen.)<br />
BETTY.<br />
Wat fnapt dat wonderlijk fchepfel ? fchijn<br />
van een neus? lippen als leverbeulingen? Meent hij<br />
mij daar mede ? heeft hij lust mijne nagels in zijn<br />
kroeskop te voelen ?<br />
FT F
8? DE PAPEGAAI.<br />
V IJ F D E T O O N E E L.<br />
AMALIA, EETTY.<br />
A M A L I A driftig.<br />
Betty, Betty! loop hem na; haal hem terug:<br />
ik moet hem fpreeken.l<br />
BETTY.<br />
Waarom? Waarom?<br />
AMALIA.<br />
Dit zult gij naderhand wel hooren, — Loop!<br />
loop!<br />
, BETTY.<br />
Maar als hij niet koomen wil ?<br />
AMALIA.<br />
Zo beloof hem geld!<br />
BETTY, heengaande.<br />
Ik geloof, waarlijk, dat zij op dien zwarten verliefd<br />
is.<br />
Z E S D E T O O N E E L.<br />
AMALIA alleen.<br />
De zeldzaamfte papegaai, dien ik ooit gehoord<br />
heb. „ Bid George, bid voor uwen vader," riep hij<br />
Mij duidelijk toe. Daar fteekt iets agter, dat ik<br />
out-
T O O N E E L S P E L . 83<br />
ontwikkelen moet. Wie eenen papegaai, in plaatfe<br />
van: Wie daar? Goed vriend, en iets diergelijks,<br />
eene vermaaning tot een gebed kan leeren, moet zijne<br />
bijzondere redenen daartoe hebben. — Riep de vo<br />
gel: „ Bid George!*' dan zou ik gelooven, dat hij<br />
aan eenen kwaker toebehoord had; maar! „ bid voor<br />
uwen vader!" Waarom juist: „ voor uwen vader"<br />
ZEVENDE T O O N E E L.<br />
A M A L I A , X U R Y , BETTY.<br />
Wat is 'er vnn uwen dienst, fchoone vrouw?<br />
Ik heb grooten haast.<br />
AMALIA.<br />
Waarom zo haastig?<br />
XURY.<br />
In dit oogenblik weent mooglijk een vader aan<br />
den h?ls zijnes zoons , en Xury , dat domme<br />
icl.epfel! kan hulp bieden, en koomt nog niet.<br />
AMALIA.<br />
Gij kunt hulp bieden? hoe zo?<br />
XURY.<br />
Een aartige vraag, met dit geld.<br />
AMALIA<br />
Gij maakt mime nieuwsgierigheid (reeds grooter.<br />
W?t is dat voor eenen vogel, dien gij mij verkogt<br />
hebt?<br />
F a XV-..
*4<br />
DE P A P E G A A I ,<br />
XURY.<br />
De fchoonfte vogel van de waereld: hij is ge<br />
boortig van St. Domingo, niet ouder dan zeven jaa<br />
ren, en kan'er nog honderd leeven, (preekt duitsch,<br />
eet amandelen, laat zich gaarne den kop kraauwen,<br />
en bijt kleine kinderen. — Berouwt u de koop,<br />
zo geef hem mij terug, maar het geld bekoomt gij<br />
niet weder.<br />
AMALIA.<br />
Zot! de vogel behaagt mij. Wie heeft hem het<br />
fpreeken geleerd ?<br />
Mijn Heer?<br />
Wie is uw Heer ?<br />
XURY.<br />
AMALIA.<br />
XURY.<br />
Een braaf ongelukkig man.<br />
Hoe is zijn naam?<br />
George Westerland.<br />
AMALIA.<br />
XURY.<br />
AMALIA deinst terug.<br />
George Westerland ? Baron van Westerland ?<br />
XURY.<br />
Niets van Baron ? Kan men zonder dat ook niet<br />
braaf zijn?<br />
AM A-
T O O N E E L S P E L . 85<br />
AMALIA.<br />
O ja, de deugd geeft geene diplomaas! Heeft<br />
uw Heer nabeftaanden in de ftad?<br />
Eenen armen vader?<br />
„Anders niemand ?<br />
dat?<br />
XURY.<br />
AMALIA.<br />
XURY.<br />
En eenen rijken broeder?<br />
AMALIA.<br />
De vader arm ? de broeder rijk ? hoe koomt<br />
XURY.<br />
Dat koomt zo; wijl de zoon een deugniet is, die<br />
den vader laat bedelen. Neem het mij niet kwaa-<br />
lijk, fclioone vrouw, de jonge Heer is mooglijk<br />
iemand van uwe kennis?<br />
AMALIA.<br />
Ja, ik ken hem; maar zo goed niet als gij hem<br />
mij leert kennen. Die arme vader! Maar hij heeft<br />
twee zoonen. — Ik wil hoopen dat uw Heer zij.<br />
nen broeder ongelijk zij.<br />
XURY.<br />
Zóó ongelijk als uwe kleur aan demijne is, dan ;he<br />
laas! zijn goede wil is alles, wat hij bezit. Wanneer<br />
gij bij fchoon weder eens voor uw vermaak rij<br />
den gaat; zo vestig uwe oogen op gindfehe klip<br />
pen, en denk dan: het was toch hard, dat een<br />
F 3 goe-
Stf D E P A P E G A A I .<br />
goede zoon juist voor de haven fchipbreuk Jijden,<br />
alles 'er bij infchieten, en zijnen vader aan deube-<br />
delftaf vinden moest.<br />
A M A L I A .<br />
Gij hebt fchipbreuk geleden?<br />
XUK Y<br />
In den ftorrn van den voorledenen nagt.<br />
Maar de pnpegar.i ?<br />
AMALIA.<br />
XURY.<br />
De papegaai' Nu die deed zijn best om zich te<br />
redden; daar toe had hem de goede Hemel een paar<br />
vleugels aan het lijf gegeven. Toen het onweer op<br />
het hevigfte was, en het fchip tïootte on verbrij<br />
zelde, vloog mijn arme Jaco op een Huk van<br />
de kajuit, dat op het water dreef; en riep: „ bid<br />
George:" jn , dagt ik: bidden heeft zijn tijd, thans<br />
moeten wij zwemmen. Ik deed mijn best om hem<br />
te naderen, vatte hem bij de pooten — want gij<br />
moet weeten, dat ik in het zwemmen mijnes gelij.<br />
ken wel zien wil — en zo bragt ik hem gelukkig<br />
aan land.<br />
AMALIA.<br />
En kund zo wreed zijn, hem te verkoopen ?<br />
XURY.<br />
Ach, fchoone vrouw! wat moesten wij doen' de<br />
©jademan had r.iets te eeten,en was dertien daalders<br />
fchuldig. Ik raadpleegde met mijnen Heer, en<br />
wij
T O O N E E L S P E L .<br />
wij befloten — neen; hij beiloot, ik heb geen<br />
deel aan deeze goede daad — den armen Jaco te<br />
verkoopen. Zekerlijk hebben wij beiden geweend,<br />
toen ik hem wegdroeg; en Jaco had gewis ook<br />
geweend, als hij had kunnen weenen.<br />
AMALIA.<br />
Maar fpreeken kan hij; en wat beduiden dewoor»<br />
den, die hij (preekt?<br />
XURY.<br />
Hoor, fchoone vrouw ! Mijn Heer werd voor<br />
tien jaaren uit zijnes vaders huis verftooten. Hij<br />
kwam te Jamaika, waar het hem in den aanvang<br />
jammerlijk genoeg ging. Lieve Hemel! hij bleef<br />
mensch,had zijnen vader nooit beledigd, en kwam<br />
dikwils in de verzoeking, om hem, onï zijne wreed<br />
heid te vervloeken. Toen kweekte hij deezen pa<br />
pegaai op , welke hem in de naare oogenblikken zijner<br />
wanhoop toeroepen moest: bid,George! bid voor<br />
uwen vader!<br />
AMALIA, aangedaan,<br />
Ik weet genoeg. Uw Heer moet een voortreflijk<br />
hart hebben.<br />
XURY, vuurig.<br />
Ja, fchoone vrouw! dat heeft hij.<br />
AMALIA.<br />
Gij zult hem zekerlijk niet verlaaten?<br />
F 4 x»-
D E P A P E G A A I ,<br />
XURY.<br />
Om alle de diamantmijnen van Golkonda niet.<br />
Goede jongen! — den papeguai hebt gij goedkoop<br />
verkogt. (Zij reik hem eene volle beurs toe)<br />
daar neem dat, en doe 'er u goed mede.<br />
x n R y.<br />
Ik dank u, fchoone vrouw. Gij zijt meer dan<br />
fchoon: gij zijt goed!<br />
AMALIA, ter zijde.<br />
Nimmer heeft mij iemand iets zo ftreelends gezegd.<br />
XURY.<br />
Nu flechts naar mijnen Heer geloopen, die zal<br />
opkijken over den rijken Xury. Vaarwel, fchoone<br />
vrouw.' de voorzienigheid geeve u een goudenftoel<br />
in den Hemel, en een zagt Bruiloftsbed op<br />
de aarde.<br />
AMALIA.<br />
Nog iets! waar is uw verblijf?<br />
XUR y.<br />
Wij hebben 'er geen. De goede oude visfcher<br />
nam ons in,<br />
C Hij loopt weg.)<br />
ACH
T O O N E E L S P E L . 89<br />
A C H T S T E T O O N E E L.<br />
AMALIA, BETTY.<br />
AMALIA, werpt zich op de bank neder, en leunt<br />
met het hoofd op haare hand.')<br />
BETTY.<br />
"Waar over of zij nu weder peinst? Ik heb van het<br />
ganfche gefprek bijkans niets verilaan. — Een<br />
fchipbreuk — een oude papegaai, die fchulden had,<br />
— een vaderlijk huis, dat naar Jamaika verftooten<br />
werd — daar moog de drommel wijs uit worden.<br />
AMALIA.<br />
Mijn hoofd is zo vol van gedachten, als 'er op<br />
een guuren winterdag fneeuwvlokken vallen, flechts<br />
zo koud niet als die.<br />
BETTY, ter zijde.<br />
Zij fpreekt van fneeuwvlokken; en wij hebben<br />
den fchoonften zomerfchen dag.<br />
AMALIA.<br />
Is het de liefde tot deezen zonderlingen; of is<br />
het mijn hart, dat mij romaneske beelden voormaalt?<br />
BETTY.<br />
Ha! lia! Zij fpreekt van beelden.<br />
F 5 AMA-
93 D E P A P E G A A I ,<br />
AMALIA.<br />
Hoe! wanneer ik befterad was, om dit deugd<br />
zaam mensch gelukkig te maken; hoe ! wanneer<br />
hij beftemd was om mij die fchoone jaaren weder<br />
te geven, welken ik aan de zijde eenes knorrigen<br />
grijsaarts verloren heb?<br />
BETTY.<br />
Verloren? Het verftand verloren; zo fchijnt het<br />
•rij toe.<br />
AMALIA.<br />
Maar Lady Bedford en een bedelaar! maar een<br />
bedelaar met zulk een hart! het mijne heeft<br />
bij rang en rijkdom gebrek moeten lijden.<br />
wen:<br />
BETTY.<br />
Ik geloof waarlijk, zij wil den zwarten trou- .<br />
AMALIA.<br />
Of hij welgemaakt is? — want dit is toch al<br />
toos het punt, waar naar onze oogen het eerst<br />
zien, die den troon der reden voorbij gaan, en<br />
ons hart er berigt van doen. — Onverfchillig is<br />
mij zijne geftalte zekerlijk niet; maar mijn befluit<br />
bepaalen neen, dat zal zij ook niet. Mij<br />
is zijne deugd genoeg. Een goede zoon is ook<br />
een goede echtgenoot. - Die zogenaamde Baron<br />
—— is gewis zijn broeder. Gelukkig, dat dit<br />
toeval mij hem beeft leeren kennen. Hij is niet<br />
flechts een gek, hij is een lasteraar; want de eer-<br />
fte
T O O N E E L S P E L . *i<br />
fie fdireede van dien affchuuwlijken booswigt<br />
was de verachting zijner ouderen. Laat ons zien;h, e<br />
vang ik het aan, om den fpraakmeester van mijnen<br />
papegaai te leeren kennen ? — hem tot mijnent te<br />
verzoeken? — dit zou mij verlegen maaken. Ik<br />
•weuschte liever bij toeval — (zij bedenkt zich.)<br />
NEGENDE T O O N E E L.<br />
SE VOORICEN. DU OUDE VISSCHER.<br />
DE VISSCHER.<br />
Ei, zo wilde ik, dat gij allen in den afgrond der<br />
zee laagt, gij, onbarmhartige menfehen! üitgelag-<br />
chen heeft mij dat duivels volk, die rijken :<br />
Slechts<br />
bij arme hondsvotten, als ik. heb ik deeze drie<br />
daalders te faamgekregen — wat zal hij daar mede<br />
aanvangen ?<br />
Waarschijnlijk is dat de oude Visfcher die hem her-<br />
tergde — Goede vriend! is die hut de uwe?<br />
DE VISSCHER, ter zijde.<br />
Dat is ook eene rijke — Zo het niet met de wel<br />
levendheid ftreed, gaf ik haar geen antwoord.<br />
AMALIA.<br />
Hebt gij mij niet verftaan? Is die hut de uwe?<br />
BE
92 DE PAPEGAAI,<br />
DEVISSCHEH.<br />
Ja, Mevrouw! Ik ben er geen penning op fchuldig.<br />
AMALIA, glimlagchende.<br />
Dit is het niet: waarom ik het vraag: men<br />
heeft mij gezegd, dat gij eenen grijsaart met zijnen<br />
zoon herbergt,<br />
DE VISSCHER.<br />
Dan heeft men u de waarheid gezegd.<br />
AMALIA.<br />
Zijt voorzichtig, oude! Op die lieden zou geen<br />
goed hair zitten.<br />
DE VISSCHEB.<br />
Dan heeft men hen verdoemd belogen,<br />
Hoe zo ?<br />
AMALIA.<br />
DE VISSCHER.<br />
Wijl ik fchier geloof, dat gij in alle uwe voornaame<br />
huizen te vergeefs zoeken zult naar het geen<br />
ik in mijne hut heb. Den ouden maaken zijn<br />
grijs hair en ongelukken achtbaar. De jonge — o<br />
een braave jonge! zo eerlijk en braaf, zo kinderlijk<br />
en vroom — hij'heeft niets, dan zijn hart en<br />
goeden naam: (Mj neemt zijn muts af) en ik bid u<br />
mevrouw, geen van beiden in mijne tegenwoordigheid<br />
te beledigen.<br />
A M A-
T O O N E E L S P E L . 93<br />
A M A L I A .<br />
Wanneer ik naar uwe loffpraak oordeelen zal,<br />
zo rhoet uw gast een voortreflijk mensch zijn.<br />
DE vrssciiER.<br />
Dat is hij ook. Wanneer eene jonge rijke we<br />
duwe haar geluk bevorderen wilde. —<br />
A M A L I A .<br />
Zijn geluk bevorderen wilde?<br />
DE VISSCHER.<br />
Haar geluk bevorderen wilde. Ik weet wel wat<br />
ik zeg.<br />
A M ALI A.<br />
Waarlijk? Ik dank u, goede grijsaart! maar —<br />
(ter Zijde) Vrouwen! hoe bezwaarlijk valt u het<br />
veinzen! (eenvóuwig) ziet hij 'er we !<br />
l uit?<br />
DE V I S S C H E R , glimlagchende.<br />
Of hij 'er wél uitziet? — ha! ha! ha! wat<br />
fcheelt het mij, of hij er wél uitziet? Hij heeft<br />
een bult, Mevrouw! en ziet fcheel met beide oo<br />
gen. — Daar komt hij zelf. Nu kunt gij hem zei.<br />
ven opneemen en bezien, zo veel het u lust. Of<br />
hij 'er wél uitziet? Ha, ha, ha! als of daarom zijn<br />
hart beter ware!<br />
A M A L I A , nieuwsgierig G E O R G E aanziende.<br />
Juist zo, gelijk ik hem wenschte.<br />
TIEN-
#4 DE PAPEGAAI,<br />
TIENDE T O O N E E L.<br />
GEORGE met de beurs van A M A L I A in dt '<br />
hand.<br />
DE VOORIGEN.<br />
GEORGE tegen den Fisfcher,<br />
Eerlijke grijsaart! mijn vader fluimen en Xury weert<br />
hem de vliegen van het aangezicht — koom!<br />
help mij den norfchen fchipper opzoeken! Zie<br />
hier is geld —geld! nu k-m ik hem helpen. In het<br />
vervolg zullen wij flechts één huisgezin uitmaaken;<br />
de ganfche week arbeiden . en des zondags onder de<br />
luiden bij een glas bier regt vrolijk zijn.<br />
DE VISSCH F R.<br />
Zie, jonge Heer! nu zou ik mij verheugen; maar<br />
ik verheug mij echter flechrsten halven, wijl ik niet<br />
helpen kan. Drie daalders is alles, wat ik heb kun<br />
nen bijeenkrijgen.<br />
GEORGE.<br />
Goede oude! Uwe daad blijft, wat zij is, Koom!<br />
koom!<br />
Mijn heer! een woord!<br />
AMALIA (eenvouwig.)<br />
Gfioi- GE (verlegen.)<br />
Mevrouw! ik heb diingende berglieden. —<br />
AM A.
T O O A ' E E L S P E L . &<br />
AMALIA.<br />
Uwe bezigheden ken ik, en u wenschte ik te<br />
leeren kennen.<br />
GEORGE.<br />
Mevrouw, gij zult u in den perfoon vergisfen.<br />
Ik ben een vreemdeling, die eerst zederd weinige<br />
uuren... —,<br />
AMALIA.<br />
Ik vergis mij niet. Ik fpreek met George Westerland.<br />
GEORGE, verbaasd.<br />
Zo is mijn naam; doch ik moet mij met regt<br />
verwonderen, deezen onverfchilligen naam uit den<br />
mond eener onbekende Dame te hooren,<br />
AMALIA.<br />
Mijn heer! deeze naam is mij niet onverfchillig,<br />
GEORGE, ter zijde.<br />
Zonderling! waarfchijnlijk eene Iigte kooi, die<br />
mij voor eenen rijken West-Indienvaarder aanziet,<br />
(hard). Mevrouw, gij ziet eenen fchipbreukling<br />
voor u, die u in niets, in niets hoegenaamd van<br />
dienst zijn kan.<br />
AMALIA.<br />
Zo kan ik u misfchien van dienst zijn. Ik verwonder<br />
mij in zulk een goed hart den argwaan tevinden:<br />
flechts eigenbelang zij de drijfveer aller<br />
handelingen,.<br />
6 S-
25 DE P A P E G A A I ,<br />
GEORGE.<br />
ó Mevrouw! wanneer men veel onder het menschdora<br />
verkeerd heeft, zo verdwijnt de zoete droom<br />
van broederliefde en men feitelijkheid.<br />
AMALIA.<br />
Ik zou u om dit grondbeginfel haaten; wanneer<br />
niet uwe ongelukken u ontfchuldigden. .<br />
GEORGE, ter zijde.<br />
Hm! Zo fpreekt geene lichtekooi!<br />
AMALIA.<br />
Sta mij eene vraag toe, die u waarfchijnlijk zeer<br />
zonderling zal voorkoomen, maar ik bid u, mij<br />
nier in den aanvang, maar na het einde, onzes gefpreks<br />
te beoordeelen!<br />
GEORGE.<br />
Vraag flechts, Mevrouw!<br />
AMALIA.<br />
Zijt gij getrouwd?<br />
GEORGE, fchielijk.<br />
De Hemel zij gedankt! neen.<br />
AMALIA.<br />
De Hemel zij gedankt! neen? — Zijt gij dan<br />
een vrouwenhaater?<br />
GEORGE.<br />
Dit zij verre; doch het zoude mij van harte<br />
leed doen, een onfchuldig fchepfel in mijne elende<br />
te hebben gewikkeld; maar vergeef mij! klaagen<br />
is mijne gewoonte niet.<br />
AM A-
T O O N E E L S P E L . 97<br />
AMALIA.<br />
Moed! moed! Een uwer dichters zegt, zoowaar<br />
als fchoon: „Eeneenigoogenblik kan alles vergoeden."<br />
Gij ftaat alzo in hoegenaamd geene verbindnis<br />
met eene vrouw; het zij hier , het zij in Indien?<br />
GEORGE.<br />
Ik begrijp niet, Mevrouw —<br />
AMALIA.<br />
Waarom ik dit vraag' Gij zult het wel ontdek,<br />
ken. Mijn heer! ik ben lady Amalia Bedfort.<br />
Milady.<br />
GEORGE.<br />
AMALIA.<br />
Dezelfde, die uwen papegaai kogt.<br />
G EO RGB, zeer verlegen.<br />
Zo moet ik u danken.<br />
AMALIA.<br />
Tot nog toe niets; maar veelligt eens iets. - Ik<br />
weet uwe gefchiedenis; ik weet ook waarom gij<br />
uwen papegaai verkogt.<br />
GEORGE, half ter zijde.<br />
Zou Xury mij verraaden hebben?<br />
AMALIA.<br />
Niets minder. Uw papegaai verried 0, en Xury<br />
verried Hechts den papegaai.<br />
GEORGE.<br />
Ik begrijp niet, Mevrouw! waar been gij met<br />
dit alles wilt.<br />
Q ; A M A-
5>t DE PAPEGAAI,<br />
AMALIA.<br />
Misfehien naar een onverwagt, maar goed emde„<br />
Uwe kinderlijke liefde heeft mijn hart geheel en-<br />
al ingenomen. De fchrede, welke ik op het puat<br />
fta om te doen, is zonderling, zeer zonderling;<br />
maar ik ben eene vrije Brittin, en volg de infpraak<br />
mijnes harte. Mijn' naam weet gij. Ik heb jaarlijks<br />
3000 pondenfterlings inkoomcn. Lord Bedfort,een<br />
grijsaart, dien ik eens gedwongen wierd mijne hand<br />
te geeven, leeft niet meer. Dat ik geen leelijke<br />
vrouw ben, zegt mij mijn fpiegel; dat. ik eene<br />
goede vrouw ben, bewijst ti de achting, die ik<br />
voor uwe deugd toon; want die alleen kan de deugd<br />
hoogfchatten, wiens hart voor dezelve vatbaar is..<br />
— Mijn heer •- het word mij zwaar, verder te<br />
fpreeken — verlfaat gij mij 2<br />
GEORGE.<br />
Milady — ik heb flechts ééns gedachte — en<br />
die is te groot voor deeze waereld<br />
AMALIA.<br />
Gij moet mij eerst regt leeren kennen, (levendig)<br />
fta mij toe u mijn karakter te fehetfen. Ik ben agt-<br />
en - twintig jaaren oud , een weinig i jdel, lagch<br />
gaarne, en zie zeer ongaarne dat anderen weenen —<br />
(eensklaps ernjlig'i Ik kan echter ook wecnen , wanneer<br />
ik goede menfehen lijden zie; en als de nood het<br />
vordert, meer dan weenen. (weder levendig • Mijn<br />
weduwftaat begint mij te verveelen ; ik befloot<br />
we-
TOONEELS P E L. 99<br />
weder te trouwen; en mijne keuze meer aan de<br />
reden , dan aan het hart overtelaaten. Ik zag vee •<br />
ie mannen, maar hart en reden zweegen. Ook<br />
W2s uw broeder onder deezen.<br />
Ja, uw broeder! —<br />
D E VISSCHER.<br />
AMALIA.<br />
Stil! niets meer van hem, het moet u wee doen<br />
zijnen naam te hooren. — Reeds dagt ik mij<br />
tot den eeuwigen weduwflaat veroordeeld; wie<br />
had kunnen denken, dat een papegaai daar Ipreeken<br />
zou, waar reden en hart zweegen! „ George bid,<br />
„ voor uwen vader," riep mij de vogel toe; en<br />
deeze ongewoone woorden in den bek eenes pape-<br />
gaais maakten mijne nieuwsgierigheid gaande. Ik<br />
liet uwen Xury terug roepen; ik vroeg hem uit<br />
nu weet gij alles. Uwe kinderlijke liefde heeft mij<br />
met agting en verwondering vervuld , heeft mij<br />
den wensch doen uitboezemen , dat ik, van het<br />
lot tot een middel mogte zijn uitgekozen, om uwe<br />
deugd te beloonen. — Wij kennen malkanderen<br />
nog te weinig, om ons te minnen; maar genoeg,<br />
om ons hoog te fchatten, en dan, zegt men, is 'er<br />
flechts eene kleine fchreede meer overig. En wan<br />
neer ik nu befloten had. na den proeftijd van een<br />
jaar, mijn lot met u te deelen. — antwoord, mijn<br />
heer! vrij en openhartig, hoe de Duitfche man<br />
G 2 over
100 DE PAPEGAAI,<br />
over de Britfche vrouw denkt! Zoudt gij met mij<br />
dien ftap waagen durven ?<br />
GEORGE.<br />
Milady! — Uwe grootmoedigheid — mijne verbaasdheid<br />
— wanneer het geen droom zij<br />
AMALIA.<br />
Waarheid ! hoe zonderling dit alles mij zeiven<br />
ook fchijne.<br />
GEORGE.<br />
Zo gij dan niet flechts fchertst, Milady! zo gij<br />
dan waarlijk eene openhartige Brittin zijt ;<br />
zo hoor vrijwillig de openlijke bekentenis eenes<br />
Duitfchers. Ik heb nimmer bemind; maar een<br />
hart, dat nooit bemind heeft, is voor de min het<br />
vatbaarfte. Gij zijt fchoon, Milady! gij hebt ver-<br />
ftand, en een edel hart. Ik gevoel.dat ik u bemin<br />
nen zal. Maar wanneer nu eens de zagtfte band<br />
ons vereenigt . wanneer aan uwen boezem mijn<br />
geluk weder ontluikt, wanneer uw rijkdom mij<br />
in ftaat ftelt, mijnen ouden vader zijne laatfte dagen<br />
te verzoeten; zal u nimmer in het een of ander<br />
oogenbiik eenig verwijt ontflippen ; zal nimmer<br />
de gedachte kwelling geeven van u aan eenen bede<br />
laar zonder naam , rang , • of aanzien te hebben<br />
opgeofferd? Zult gij het altoos aan mijn eben<br />
gevoel overlaaten, mij aan het geen te herinneren<br />
wat gij voor mij deed? ó Milady! Elk droevig'<br />
00.
T O O N E E L S P E L . ioi<br />
oogenblik, elke rimpel in uw voorhoofd zou mij<br />
de verfchriklijke ged?ch: e doen opvatten : „De (tap,<br />
welken gij thans doen wilt, hebbe u berouwd!**<br />
en ach! tienmaal ongelukkiger zou ik dan zijn!<br />
tienmaal rampzaliger, wanneer ik u minde. Be<br />
proef u zelve! Luister niet naar de infpraak uwes<br />
harte, overweeg de gevolgen , en bellis daa<br />
n.ijn lot.<br />
AMALIA.<br />
Ja, gij zïit mijn hart, mijne liefde waardig!<br />
De Hemel geeve, dat deeze mijne gevoelens nim<br />
mer veranderen mogen, zo ben ik binnen het<br />
jaar eene der gelukkigfte vrouwen.<br />
Dit tijdperk —<br />
GEOttGIi.<br />
AMALIA.<br />
Is niet te lang; ons geluk hangt daar van af.<br />
Het geen ik doe, is reeds zo vreemd — wat<br />
zoudt gij van mij denken, wanneer ik zonder a<br />
te kennen, nog verder ging ? — Spreek!<br />
GEORGE.<br />
Ik onderwerp mij aan elke proef; ook aan dit<br />
viitftel mijnes geluks. — (hij kuschtJiaare hand.)<br />
DE VISSCHEB.<br />
En hij zal de proef doorftam, zo waar als ik een<br />
eerlijk man ben! Ook zij zal de proef door-<br />
ftaan; want zo iets heb ik in mijn leeven nog<br />
nimmer van eene rijke gehoord. En wijl zij dus<br />
G 3 bei-
102 D E P A P E G A A I ,<br />
beiden de proef zullen doorftaan, zo zeg ik<br />
ziet gij! met traanen in de oogen — de liemel<br />
zegene hun voorneemen!<br />
BETTY.<br />
Mijne ooreu hebben niets verftaan ; mijne oogen<br />
echter des te meer.<br />
G E O R G E .<br />
Goede oude! nimmer zal ik vergeeten, dat gij<br />
mij uwe hut opende, toen nog alle harten voor<br />
mij gefloten waren.<br />
AMALIA.<br />
Leef nog flechts één jaar, braave man! en gij<br />
zult op mijne bruiloft aan onze tafel zitten.<br />
DE VISSCHER.<br />
Te veel eer, Mevrouw! neen, daarbij voeg ik<br />
aïet. Ik zal van verre Haan, en voor u om zegen<br />
bidden.<br />
G E O R G E .<br />
Ik vlieg naar mijnen vader! Zulk eene boodfcbap<br />
is verkwikkender, dan (luimeriug. Met deeze vreugd<br />
zal ik hem wekken, en in de armen zijner dochter<br />
voeren! (hij gaat heen.)<br />
B E T T Y .<br />
Nu, dat heb ik lang gedagt, dat zij zich op zulk<br />
eene wijs nog eens zoude laaten vangen. Milady!<br />
Uwen voornaame naastbeftaanden in London zal het<br />
regt aangenaam zijn, wanneer zij de tijding van uw<br />
huwlijk krijgen,<br />
A M A
T Q O N E E L S F E L . 103<br />
AMALtA.<br />
Ik verzoek diergelijke aanmerkingen na te laten.<br />
B E T T Y .<br />
Dat denk ik ook; aan aanmerkingen zal het niet<br />
entbreeken.<br />
AMALIA.<br />
Ik leef voor mij, en niet voor mijne rVastbeftaan»<br />
^ e n - Bij den jammerhartigen heer BaVon wordt<br />
het van daag laat dag! —<br />
D E VIS SC II E R.<br />
Ta, dat wilde ik u daareven reeds zeggen — die<br />
is over alle bergen heên,<br />
Wat zegt gij ?<br />
AMALIA.<br />
D E VISSCHER.<br />
^Reeds afgezeild. Ik zag hem en Hendrik ophet<br />
dek gij zult gelukkig overkoomcn, dagt<br />
ik; want wat hangen zal...<br />
ELFDE T O O N E E L.<br />
BE VOORIOEN, RICHARD, GEORGE, X V E V.<br />
G E OR G F.<br />
Hier is zij, die edele, zonderlinge vrouwf<br />
R I C H A R D , gatt waggelende mar haar toe.<br />
Milady! — mijn dank is itom — Een traan vaa<br />
vreugd —. in twintig jaaren heb ik dien niet ge<br />
weend — zij het loon uwer grootmoedigheid!<br />
A M A-
101 D E P A P E G A A I .<br />
AM AL IA.<br />
Lieve vader! Het loon voor bet geene ik doe,<br />
is de hand eens braaven. Staat hij zijne proef<br />
door!....<br />
RICHARD.<br />
Dit zal hij — of het vuurig gebed eenes vaders<br />
moest niet tot's Hemels troon klimmen! —<br />
A M A LI A.<br />
Zo zal in het vervolg niets deezen gelukkigen<br />
kring fcheiden: onze vader, mijn George, ik, en<br />
deeze braave oude, (op den visjcher wijzende.)<br />
x u R Y.<br />
En den armen Xury zoudt gij vergeeten, die zo<br />
blijd is — zo blijd is, dat hij weenen moet,als een<br />
kind.<br />
GEORGE.<br />
Xury! mijn vriend! onder geenen anderen naam<br />
zult gij bij mij woonen.<br />
AMALIA.<br />
En den papegaai fchenk ik u weder.<br />
XURY.<br />
Ik dank u hartelijk: Mijn goede Jaco! hoe blijd<br />
zal hij zijn Eiken morgen zal ik hem de woorden<br />
lecren: „ Xury! bidvoor Ge irgeen de goede vrouw!"<br />
RICHARD.<br />
Leer hem: „ Zó beloont deïlemel kinderlijke liefde."<br />
Einde van liet derde en hatjle bedrijf.
...lieve Meïiie! g'ij moet Let ilarerblaatljen voltallig"<br />
ma aken .
BROEDER MÖRIÏS,<br />
DE ZONDERLINGE;<br />
O F<br />
DE VOLKPLANTING<br />
VOOR DE<br />
PELEW-EILANDEN.<br />
T O O N E E L S P E L ,<br />
IN DRIE B E D R I J V E N ,<br />
DOOR<br />
A. VAN KOTSEBUE.
P E R S O O N EN.<br />
M0RITS ELDINGEN.<br />
EUFROSINE, oude moei^<br />
JOULTJE, 1<br />
7 zusters .<br />
>van MORITS.<br />
NETJE , J R<br />
OMAR, een jong Arabier, J<br />
vriend en bediende J<br />
MARIA, kamenier van Eufrojine. •<br />
WILLEM VAN MOLL, asfesfor bij den raad van<br />
Juflitie.<br />
DIEDRIK VAN MOLL, gepenjïoneerd officier, en<br />
broeder van Willem.<br />
De kamerheer van STIERENBOCK.<br />
Schipper THOM.<br />
K A R G , een hedendaagsch fchrijver.<br />
Een kind. /<br />
(Het tooneel is in eene zeejlad.)
B R O E D E R M O R I T S ,<br />
T O O N E E L S P E L .<br />
E E R S T E BEDRIJF.<br />
E E R S T E T 0 O N E E L.<br />
Het tooneel verbeeldt een zeer groen oord: aan deszelfseinde<br />
ziet men eenen tuin, met een hek omringd, wiens deur<br />
op het tooneel uitkomt: aan beide zijden ftaan eenige<br />
banken van zoden:op den voorgrond ziet men rechts en<br />
links de beelden van de Liefde en van Diana: ver in het ver-<br />
fchiet verheft zig een fraai gebouw boven het geboomte uit.<br />
K A R G : hij zit op één der banken met een lei en<br />
griffie in de hand, bedenkt zig, fchrijft,<br />
fchudt het hoofd, wischt het gefchrevene<br />
uit, en bedenkt zig andermaal.<br />
Eerst den tytel ! het boek zal wel volgen : een<br />
boek te fchrijven is geen kunst: op drie, vierhon<br />
derd bladzijden allerleie waar ter markt te brengen,<br />
die den kooper graag maakt! — ei! wie kan dat niet?<br />
maar een' tytel te vinden, die zonder eenige ver<br />
dere hulp in ftaat is het boek aan den man te- bren<br />
gen ; een' tytel , die zelfs, bevoorens men eens<br />
weete of er aardappelen dan wel fefanten of pafteien<br />
zullen opgedischt worden, den eetlust wekt; een'<br />
tytel, dis uit één , ten hoogften twee woorden be-<br />
A a ftaat,
4 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
ftaat, en echter op honderd boeken toepasfelijk is,<br />
dit is het meesterftuk der hedendaagfche vernuften;<br />
en, de Hemel zij dank! in het maaken van tytels<br />
wijk ik niemand : mijn boekverkooper bevindt er zig<br />
ook reeht wèl bij: deeze keer wil het echter niet<br />
lukken; en, al is de inhoud zelve nog zo gewigtig,<br />
wie leest tegenwoordig een boek als de tytel niet<br />
nieuw is, en op het eerfte aanzien, bevalt. (Zig be<br />
denkende.) Over den oorfprong des kwaads — dit koopt<br />
niemand—-Da bron der boosheid — dit leest niemand —<br />
De bron des ongeluks — dit zou er eerder naar gelij<br />
ken — Pandora's doos — dit is al oud vuil. (Zig<br />
voor het hoofd flaande.) Zo! daar heb ik het: een<br />
electrique vonk ! Duivel, zal het boek heeten —<br />
Duivel', en niet ééne lettergreep meer: (Hijfchrijft.)<br />
Een goede Engel heeft mij daar den Duivel ingefluis<br />
terd : dat boek zal een verbazenden aftrek hebben ï<br />
ik wed dat de duivel zijn' derden druk beleeft.<br />
TWEEDE TOONEEL.<br />
K A R G , O M A R , die een tafel uit den tuin draagt<br />
en dezelve voor eene der banken zet.<br />
KARG.<br />
Goeden morgen, goeden morgen Mijnheer Omar!<br />
reeds zo vroeg uit de pluimen? wat zal dit hier<br />
worden ?<br />
OMAR.<br />
Men wil in het groen ombijten.<br />
KARG?
T O O N E E L S P E L , $<br />
K A R G.<br />
Ei, ei! de inval is niet kwaad! een recht poëti-<br />
fche inval! ik ben ook nog nuchteren, en zal des<br />
maar hier blijven.<br />
OMAR.<br />
Zo als het u belieft: 't is hier koel, de fchaduw<br />
is recht aangenaam : het gindfehe huis — neem het<br />
mij niet kwalijk, Mijnheer! op het bouwen verftaat<br />
gij u niet — 't huis is als een lantaarn; in alle ka<br />
mers wordt men fchier door de zon gebraden :<br />
veel liever wilde ik voor eene Arabifche tent dub<br />
belde huur geevea, dan een enkele voor zulk een<br />
broeikast.<br />
KAR G.<br />
Goede vriend! ik heb het huis niet gebouwd.<br />
OMAR.<br />
Eten moest gij het ook niet gekocht hebben.<br />
K A R G.<br />
Ik heb het ook niet gekocht; het is eene ervenis<br />
van mijn' vader»<br />
OMAR.<br />
Was uw vader ook een fchrijver?<br />
K ARG.<br />
Ach, lieve Hemel! neen ! hij was een kousfen -fa-<br />
brikeur.<br />
OMAR.<br />
Wat van beiden brengt meer op? het fchrijven of<br />
èe koufenfabriek?<br />
A 3 IAIÏ.
6 B R O E D E R . M O R I T S ,<br />
K ARG.<br />
Helaas! de koufen fabriek ; doch maar alleen ,<br />
wat baar geld , niet wat roem en eer betreft: in<br />
de kamers, die ik thans verhuur, ben ik groot<br />
gebragt.<br />
OMAR.<br />
En uwe kamer onder het dak ?<br />
KAR G.<br />
Bewoonden toenmaals mijns vaders leerjongens: de<br />
wereld is onbillijk, blind !<br />
OMAR.<br />
Dat's niet waar , zij ziet met heldere oogen :<br />
koufen zijn noodzaakelijk, boeken kan men ontbee-<br />
ren; zo denkt de wereld.<br />
K A R c.<br />
En heeft onrecht. (Omar gaat af en aan, en haalt<br />
het theegoed: Karg roept hem, na:) Doch de eer 1 de<br />
eer! — maar wat weet een Arabier van eer ! ik<br />
woon zekerlijk flechts onder het dak, dan, mijn<br />
naam woont in paleizen: zekerlijk zijn mijne maal-<br />
tijden flechts Pythagorisch ; dan mijn naam is zout<br />
en peper op'de tafel der Grooten: (Tegen Omar.)<br />
Kom eens wat nader , goede vriend ! laaten wij<br />
wat praaten : het is nog vroeg ; en uw meester<br />
flaapt nog: ik wil u een ontwerp mededeelen, waar<br />
door gij op éénmaal door gantsch Europa beroemd<br />
kunt worden,<br />
OMAR.
TOONEELSPEL. y<br />
OMAR.<br />
Beroemd? ik wil niet beroemd zijn.<br />
K ARG.<br />
Hoor flechts: een ontwerp, welks uitvoering u<br />
allergemaklijkst vallen zal: reeds lang ben ik voor.<br />
neemens geweest, eene befchrijving van Egypten uit-<br />
tegeeven, waarin noch Savary, noch Pococke, noch<br />
Volney, of hoe zij anders heeten, breedvoerig ge<br />
noeg geweest zijn.<br />
OMAR.<br />
Zijt gij dan in Egypten geweest?<br />
Wel neen I 1<br />
KAKG.<br />
OMAR.<br />
,En gij wilt er eene befchrijving van uitgeeven?<br />
KARG.<br />
Waarom niet? gij zult mij helpen: Egypten is uw<br />
vaderland; gij kunt mij de gewigtige zaaken aan de<br />
hand doen, en tot erkentenis zal ik uwen naam laa-<br />
ten drukken.<br />
Zeer verpligt.<br />
OMAR.<br />
KARG.<br />
Men kon zelfs in een bijvoegzel uwe reizen op-<br />
disfchen: het publiek houdt veel van reisbefchrij-<br />
vingen.<br />
OMAR.<br />
'T zou mogelijk de moeite niet waardig zijn.<br />
KARG.<br />
Ei! waarom niet? tegenwoordig is alles de moeite<br />
A 4. waar-
* B R O E D E R M O R I T S ,<br />
waardig , en , voor zo ver ik weet hebt gij met<br />
uwen Heer de halve wereld doorkruist?<br />
Zo omtrent.<br />
OMAR.<br />
K A R G .<br />
En een menigte avantuuren gehad!<br />
Ja-<br />
OMAR.<br />
KARG.<br />
Misfchien zelfs eens fchipbreuk geleden 2<br />
Neen, dat niet.<br />
OMAR.<br />
KARG.<br />
Ofwel een nieuw eiland ontdekt?<br />
Dat ook niet.<br />
OMAR.<br />
KARG.<br />
Maar zeg mij' toch, hoe is uw Heer aan dien groo.<br />
ten rijkdom gekomen?<br />
Is mijn Heer rijk?<br />
OMAR.<br />
KARG.<br />
Wel zekerlijk! als een Spaansch regifterfcbip :<br />
men weet immers den armoedigen ftand wel, waarin<br />
vóór zijne aankomst, zijne beide zusters en oude<br />
moei leefden? zij woonden in een acbterïtraatjen, op<br />
een armzalig klein kamertjen, alwaar zij zig, bijkans<br />
dag en nacht, de vingers aan ftukken naaiden om met<br />
£cre aan een kqrstjen broods te komen; naauwlijis<br />
ech-
T O O N E E L S P E L , $<br />
echter verfcbeen hun Heer broeder, of het kleins<br />
hutjen werd, als door eene toverroede, in dit prach.<br />
tig landhuis veranderd, wollen tegen zijden verwis-<br />
feld, en diamanten namen de plaats van glascierfels<br />
in: de gantfche ftad heeft er den mond vol van, men<br />
gist er op allerleie wijse over.<br />
Die arme menscbjens!<br />
O M A K.<br />
KARG.<br />
Nu , nu , het is een geoorloofde nieuwsgierig<br />
heid — ik zeif moet bekennen dat ik het gaarne<br />
wist — mogelijk heeft uw Heer in de Egyptifche<br />
pyramiden het graf van deezen of geenen Koning ge<br />
plunderd ?<br />
Neen.<br />
OMAR.<br />
KARG.<br />
Of van onder de ruïnen van Palmyra ecnen fchat<br />
opgegraven ?<br />
Ook niet.<br />
OMAR.<br />
KARG.<br />
Of goud uit het flik van de Nijl gewasfchen?<br />
OMAR.<br />
Nog minder; ik wil u het geheim met korte woor<br />
den yerklaaren: mijn Heer is een woekeraar.<br />
KARG.<br />
Een woekeraar ! daar zie ik hem evenwel niet<br />
voor aari. 4<br />
A 5 OMAI^.
*0 B R O E D E R M O R I T S j<br />
OMAR.<br />
Hij is door de Natuur met twee groote fchatten<br />
bedeeld ; de eene draagt hij hier , (op zijn hart<br />
vijzende:) de andere daar, (op zijn voorhoofd -wij<br />
zende:) de eene heeft hem duizend harten verwor<br />
ven , en de andere de beurs gevuld: verftaat gij mij ?<br />
KARG, glimplagchende, en op een<br />
ontevreden toon.<br />
Ja, ja ! dit is recht aartig gezegd, en Iaat zig wel<br />
eens in een boek ftellen; jammer flechts, dat het<br />
niet waarfchijnelijk is: het hart, mijn lieve vriend !<br />
kan in baare munt geen'penning opweegen, en het<br />
hoofd — ach goede Hemel! elk ander lid wordt beter<br />
betaald dan dat.<br />
OMAR.<br />
Gij hebt mis ! maar, al ware het zo, had echter<br />
de Natuur hierin niet onbillijk gehandeld; want het<br />
hoofd en hart betaalen zig zelvcn met een munt,<br />
welke geen Vorst flaan kan: met het gevoel hunner<br />
waardij e naamlijk.<br />
(Men hoort van verre Netje in den tuin zingen.)<br />
jMetje komt!<br />
DERDE TOONEEL.<br />
De voorigen. JUULTJE, NETJE.<br />
OMAR, met blijken van onrust.<br />
(Juultje en Netje komen gearmd aan.)<br />
HET-
TOONEELSPEL. rt<br />
NETJE: op de theetafel wijzende.<br />
Zie daar ! 't is waarlijk als of wij in de oude goede<br />
dagen der fchikgodinnen leefden: „ Tafel, deku!"<br />
een flag der toverroede, en alles is gereed.<br />
JUULTJE.<br />
Goeden morgen, Omar !<br />
Goeden morgen, Omar!<br />
NETJE.<br />
OMAR.<br />
Goeden morgen, fchoone meisjens!<br />
Goeden morgen, lieve Zon !<br />
NETJE, opwaards ziende.<br />
JUULTJE, Karg gewaar wordende.<br />
Ook onzen huisheer ! (Zij neigt.)<br />
NETJE.<br />
Van Febus tot zijnen voedfterling. (Tegen Karg.)<br />
Zoon van den Olympus ! (Zij maakt eene diepe neiging.)<br />
KARG: haaren groet met gemaaktheid<br />
beantwoordende.<br />
Gezellinne van Venus! fchalkachtige gratie !<br />
NETJE.<br />
Mooi! mooi! nog niemand heeft mij eene gra.<br />
tie genoemd: om bezongen te worden, moet men<br />
flechts den dichter prijzen. Goede Heer Karg! vereer<br />
mij toch een klein weinig onftervelijkheid ! maak<br />
toch eens een vers op mij!<br />
KARG.<br />
Bckoorelijke zanggodin ! de bezielende vonken, die<br />
uit
12 B R O E D E R M 0 8 I T S ,<br />
uit uwe oogen vloejen . . . (ter zijde.) Ik geloof<br />
dat zij op mij verliefd is.<br />
NETJE.<br />
O ga voord ! mijn ziel plaatst zig in mijne oorea.<br />
K AR o.<br />
Hoe ! gij zelve vernedert u om mijne lier te ftem-<br />
men? (Ter zijde.) 'T is zo i<br />
Ontila ons van den gek.<br />
JUULTJE, tegen Netje.<br />
NETJE.<br />
Hij maakt mij den tijd kort.<br />
En mij lang.<br />
JUULTJE.<br />
NETJE.<br />
Ik begrijp het: gij wilt mij een nieuws vertellen<br />
dat ik reeds, van buiten ken : het zij zo luit zusterlijke<br />
liefde. — Mijnheer Karg! er is mij een ongeluk<br />
overgekomen.<br />
KARG.<br />
Een ongeluk? (Ter zijde, terwijl hij over zijn hart<br />
Jlrijkt.) ja ! ja ! een ongeluk.<br />
NETJE.<br />
Gij kunt het mij echter draagelijk maaken,<br />
KARG, ter zijde.<br />
Daar hebben wij 't! (Tegen Netje.) Spreek! mijn<br />
hart opent zig als een ftads poort.<br />
Mijn kater is dood.<br />
N E T J E .
T O O N E E L S P E L . 13<br />
Uw — uw — kater!<br />
KARG, zeer bedremmeld en Jiotterendi*<br />
NETJE.<br />
Hij ving reeds zo lief muizen.<br />
KA R G.<br />
En — en ik — zou de eer hebben, u dit verlies<br />
te vergoeden? ik verfta mij immers niet op 'tmuizen»<br />
vangen ?<br />
NETJE.<br />
Och neen! 't verlies is onherftelbaar: luide jam-<br />
merklagten alleen kunnen mijne fmart verzachten;<br />
klagten , welke de dichterlijke lier op eenen zo<br />
zachten toon uitbrengt: mijn hart begeert een' treur<br />
zang op den dood van dit lieve dier, ik zal er met<br />
blijdfchap een' Dukaat voor betaalen.<br />
KARG.<br />
Een ... 0 wees toch zo goed dit laatfte wooré<br />
eens te herhaalen?<br />
Een dukaat.<br />
NETJE.<br />
KARG.<br />
Dukaat! ik verfta het — Niet het goud, het welk<br />
de dichter als ftof onder zijne voeten treedt; maar<br />
de kirrende fmart der tederfte duive zal mij bezielen<br />
NETJE: zeer kuisch.<br />
Ja, mijn lieve heer Karg ! ik ben een- duifjen, dat-<br />
van haarsn kater verlaaten is.<br />
KARG.<br />
Ik zal mijne lier met floers overtrekken, enzingeffj<br />
NET-
14 B R O E D E R M O R 1 T S ,<br />
NETJE.<br />
Haast u, haast u! de morgenftond heeft goud iri<br />
den mond; en, zo het u recht gelukt, geef ik u nog<br />
bovendien een kusch.<br />
KARG, verrukt.<br />
Dorst ik vooraf mijne brandende lippen op deeze<br />
zwaanehand drukken ?<br />
NETJE, haar hand hem toereikende.<br />
Daar ! zijt gij nu bezield?<br />
KARG.<br />
Ja — maar — (Na de theetafel wijzende, en op een<br />
hoofdfeiten toon.) Ik heb nog niet ontbeten.<br />
Tast maar toe !<br />
NETJE, lagchende.<br />
KARG.<br />
Slechts ééne minut voor het ligchaam , dan is mijn<br />
geest geheel tot uwen dienst. (Hij gaat naar de tafel,<br />
fchenkt thee en eet gretig een boterham : Juultje en<br />
Netje houden intusfehen een ander gefprek, zij bekom<br />
meren zig niet verder over hem, en worden niet eens<br />
gewaar , dat hij , na eenige onopgemerkte buigingen<br />
heenjluipt.)<br />
V I E R D E TOONEEL.<br />
JUULTJE, NETJE, OMAR.<br />
NETJE.<br />
IVT-iar Juultje ! hij zal alles fchoon opeeten.<br />
JUUL.
T O O N E E L S P E L . ig<br />
JUULTJE.<br />
Laat hij; ik heb geen' honger.<br />
Ik wel.<br />
NETJE.<br />
Is mijn broeder al opgedaan ?<br />
JUULTJE, tegen Omar.<br />
OMAR.<br />
Reeds federt twee uuren is hij met de oude TantS<br />
aan den gang.<br />
Waar over?<br />
NETJE.<br />
OMAR.<br />
Zij wil den glans van haar huis nerftellen; zij wil<br />
eene kamenier, een' looper, portier, rij tuig, enz. heb<br />
ben; en Morits antwoprdt niets anders, dan: „ Ge-<br />
„ lijk gij verkiest, lieve Tante! betaal flechts die lie-<br />
„ den van mijn geld niet": als zij zig bijna half dood<br />
hoest, om er hem de noodzaakelijkheid van te be<br />
wijzen, glimplacht hij, en fchudt het hoofd.<br />
JÏULTJEN.<br />
Recht goed dat hij lacht! maar Tante, vrees ik,<br />
zal zo lang verzoeken en begeeren, tot den goeden<br />
Morits het geeven verveelen zal; 't is ook ondank<br />
baar ! zij vergeet wie wij waren, en wie wij door<br />
hem zijn.<br />
NETJE.<br />
Een kamenier echter kan hij ons niet afflaan s<br />
gij hebt ze gezien , dat lief en droefgeestig fchep-<br />
zeltjen. <br />
JUUL-
16 B i t O E D Ë R J v l Ö R I T S ,<br />
JUULTJE.<br />
Gezien, en van het eerfte oogenbiik af aan bemind.<br />
NETJE.<br />
Wij hebben geene bediende , maar zij eene mees<br />
teres noodig: als zo eene zullen wij haar aan Morits<br />
voordraagen. O! zo wij eene zaak iriaar altoos aan het<br />
rechte einde vatten, moeten de mannen doen wat<br />
wij willen.<br />
OMAR.<br />
En de Natuur heeft voor dat rechte einde u zö<br />
veel fijn vernuft gegeven, dat het u zelden mislukt.<br />
NETJE.<br />
Hoe met gij dat, kroeskoppige Arabier!<br />
OM A !!.<br />
Heb ik de halve wereld niet doorgereisd ? Drf<br />
meisjens en geestlijken gelijken elkander overal.<br />
NETJE<br />
Ook onder uwe omzwervende benden?<br />
Ook daar.<br />
OMAR.<br />
NETJE.<br />
O befchrijf mij toch eens uwe fchöohheden ! hoê<br />
moet er een meisjen wel uitzien, oin zulke woests<br />
rhenfchen den kop gek te maaken ?<br />
O M A R.<br />
Zij moet zwarte oogen hebben, groot en zacht, en<br />
ais overwelfd met twee hoogen van ebbenhout: zij moet<br />
lang
T O ONEELSPEL. j 7<br />
lang en dun zijn, als een lans; ligt op de voeten, als<br />
een jong veulen; haare lippen verwt zij blaauw, en<br />
haare nagels goudkleurig: baar boezem gelijkt twee<br />
granaatappelen, en haare woorden zijn zoeter dan<br />
honig.<br />
De lippen blaauw!<br />
NETJE.<br />
JUULTJE.<br />
De nagels goudkleurig !<br />
KETJE.<br />
Welk een elendige fmaak !<br />
OMAR.<br />
Dat zelfde zeggen mijne landslieden van B.<br />
NETJE.<br />
Uwe landslieden zijn gekken, die beter meteen'<br />
fabel weeten omtegaan dan met een paar purpere<br />
lipjens.<br />
t<br />
OMAR.<br />
Gij moet het hun vergeeven; zij zagen Netje niet.<br />
NETJE,<br />
Ei! de drommel! dat is een fraai compliment:<br />
maar g.j vergat dat Juultje ook hier is.<br />
OMAR.<br />
Wat vergeet men bij u niet?<br />
Nog fraajer!<br />
NETJE. .<br />
OMAR.<br />
Vaderland _ ouders _ alles zou men bij u verjee<br />
ten !<br />
^ NE Ti
ïS B R O E D E R M O R I T S ,<br />
KETJE, verlegen.<br />
Wilt gij mijn' broeder niet roepen? zeg hem das<br />
wij honger hebben — dat wij naar hem wachten.<br />
OMAR.<br />
Ja, ja, ik ga—gij wilt maar van mij ontflagen zijn-<br />
mogelijk heb ik te gek gepraat — vergeef het mij!<br />
(Hij drukt haar in V heengaan de hand.)<br />
V IJ F ü E T O O N E E L .<br />
KETJE, JUULTJE.<br />
NETJE, eenigzins bewogen.<br />
Of die knaap zig ook op het handdrukken verftaat!'<br />
waarlijk, als of hij van jongs af niet anders gedaan<br />
hadde.<br />
JUULTJE.<br />
Ik wensch u geluk met uwe verovering.<br />
KETJE, lagchende.<br />
Ja toch ! den bediende van mijn' broeder !<br />
JUULTJE.<br />
Zo noemt hij zig, maar noemt Morits hemookzo?<br />
KETJE.<br />
Laat mij met vrede ; beneem mij mijne vrolijk<br />
heid niet. (Zij keert zig mar het beeld van Diana.)<br />
Kuifche Diana ! overtrek mijn hart met een ijskorst v<br />
door geen verliefden blik te fmelten, en kunt gij dan<br />
niet , zo fla de mannen met blindheid, op dat zij-<br />
mijne bekoorelijkheden niet zien!<br />
juuv-
T O O N E E L S P E L . t 9<br />
JUULTJE.<br />
Of maak hen minder onbeftendig!<br />
NETJE.<br />
Of liever verdelg hen geheel van den aardbodem?<br />
dit ware we! het beste: de mannen verbeelden zig<br />
dat wij zonder hen niet leeven kunnen; zij fchrïjvcii<br />
dikke boeken , met bewijzen dat de biftorie der<br />
Amazoonen een fabel is — eene dwaasheid! eene be<br />
klagenswaardige dwaasheid! zij ergeren zig, dat er<br />
vrouwen waren , die moeds genoeg hadden om de<br />
rechter borst opteofferen ais het er op aankwam dat<br />
eenen zuchtend minnaar den kop gekloofd zou worden.<br />
JUULTJE.<br />
Gelukkig meisjen ! met uwe bertendige vrolijkheid!<br />
NETJE.<br />
Zeg liever; gezond Netjen ! ik ben zo gezond als<br />
een visch ; mij fcheelt niets; geen enkele droppel<br />
bloeds die traag in mij omloopt j alles is even<br />
vlug — mijn ligchaam moet altoos wat doen, al<br />
ware het ook niet anders dan dat mij fomwijlen de<br />
lust bevangt om te huppelen: (Zij huppelt.) zie, zo<br />
ftaat mijn ziel onder de plak; zij durft maar in hel<br />
geheel geene grillen aanvangen , al wilde zij ook<br />
nog zo gaarne: bij u echter is 't juist het tegendeel:<br />
de eerwaardige geest voert den fcepter, en veroor<br />
looft bet ligchaam ter naauwernood zig te verza<br />
digen : volg mij lieve zuster , en fmijt den dub- 1<br />
helzinnigen Wilm de deur uvvs harten uit; fluit ze<br />
£ 3<br />
toej
.ao B R O E D E R M O R I T S ,<br />
toe; en klopt hij, zo roep door het fleutelgat: „Er<br />
„ is niemand t huis! "<br />
JUULTJE.<br />
Hoe kan ik ! is niet mijne liefde een deel mijns<br />
levens geworden? ach, Netje! wat heb ik hem toch<br />
gedaan? waarom mijdt hij mij federt de terugkomst<br />
van mijn' broeder? waarom ftamelt hij flechts nietsbe-<br />
duidende pligtplegingen tegen mij? ik ben hem ge<br />
trouw, Netje! waarlijk, ik ben hem getrouw! mijn<br />
hart verwijt mij niets! waar van daan dan deezefchie-<br />
lijke verandering ?<br />
NETJE.<br />
Dit hebt gij mij reeds honderdmaal gevraagd, en<br />
honderdmaal heb ik u geantwoord: ik weet het niet:<br />
wie kan de mannen doorgronden? geloof mij; deeze<br />
wonderlijke fchepfels weeten zeiven niet wat zij<br />
willen.<br />
JUULTJE.<br />
Als ik mij nog den laatften avond herinner — twee<br />
dagen vóór de terugkomst van mijn' broeder — welke<br />
fraaje kafteelen wij in de lucht bouwden; hoe wij in<br />
verbeelding reeds de begravenis van den ouden Raads<br />
heer, die zijne bevordering tegenhoudt, bijwoonden;<br />
hoe wij zijne inkomften alsdan berekenden ; onze<br />
huislijke inrichtingen beraamden , en hij mij, Jag-<br />
chende, beloofde het loon zijner fchilderkunst tot<br />
fpeldegeld te zullen geeven — ach ! welk een ver<br />
rukkende droom! wat heb ik hem toch gedaan?<br />
. . NET.
T Q O N E E L S P E L . si<br />
NETJE.<br />
'Een fchoone droom is ook dankens waardig: wat<br />
waren wij toch, lieve Juultje! zonder zuike droo-<br />
men? beneem ons het genoegen der verbeelding;<br />
o hoe weinig blijft ons dan overig! zie daar; ik<br />
begin te filofofeeren, 't zijn fententien , die ik fpreck ;<br />
nu zal het ook niet lang meer aanloopen of ik fehiijf<br />
een boek.<br />
JUULTJE.<br />
Ach ! wat heb ik hem gedaan ?<br />
NETJE, rondom zig ziende.<br />
St — vraag het hem zeiven — daar komt hij.<br />
JUULTJE, verjchrikt.<br />
Daar komt hij! wie?<br />
NE TJE.<br />
Willem van Moll: daar komt hij den vijver langs —<br />
zie, nu gaat hij de weide over — nu ftaat hij onder<br />
den grooten populier — hij fcbijnt in bedenken te<br />
zijn — maar ik verwed mijn gebedeboek dat hij hier<br />
voorbijkomt.<br />
JUULTJE.<br />
Ach Netje! wat zal ik doen ? kom laat ons gaan.<br />
NETJE.<br />
Neen zeker niet , meisjen ! niet hier van daan !<br />
't zou den jongen Heer kittelen, als twee hupfche<br />
meisjens voor hem liepen.<br />
JUULTJE.<br />
Ik fidder — ik zal geen één woord kunnen uitbrengen.<br />
B 3 HET"
a* BROEDER MORITS,<br />
KETJE.<br />
Des te beter! waagt hij het om ons aantefpreeken,<br />
dan zal ik hem wel tand bieden.<br />
JUULTJE.<br />
Gij moet hem echter niet beledigen.<br />
KETJE.<br />
Zachtaartig duifjen! (Omziende,) moedig! — de<br />
vijand rukt aan.<br />
ZESDE TOONEEL.<br />
De voorigen. WILLEM VAK MOLL.<br />
(Willem groen in 't voorbijgaan zeer eerbiedig.)<br />
KETJE, hem toeroepende.<br />
Keeds zo vroeg uit, Mijnheer van Moll?<br />
WILLEM, zeer droog.<br />
Om den fchoonen morgen te genieten, Mejuffrouw'<br />
(Hij gaat aan de andere zijde weder heen.)<br />
ZEVENDE T O O N E E L .<br />
KETJE, JUULTJE, die op een der banken<br />
nedervalt, en in traanen uitbarst.<br />
KETJE , met den voet Jlampende.<br />
Die ondeugd! — zo doen zij allen — zij bemin<br />
nen, en weeten niet waarom; zij fcheiden en weeten<br />
ook niet waarom — vroeg men de Natuur: waarom<br />
fchiept gij mannen? ik wed zij wist het ook niet —<br />
maai
T V O N E E L S P E L . s 3<br />
maar ja! tot onze plaag _ neen! neen! — om van<br />
alle fchoone meisjens bedrogen te worden; dit is onze<br />
roeping: wee de ongelukkige, die zig door haar hart<br />
op een' dwaalweg laaten brengen ! wees vrolijk ,<br />
Juultje! help mij de mannen bedriegen — fta op!<br />
droog af die traanen; ik hoor Tante hoesten: 't is<br />
waarlijk goed dat zij komt, mijn toorn wijkt voor<br />
mijn' honger: kom, laac ons ontbijten; de mannen<br />
zijn geen boterham waardig.<br />
(Juultje veegt haare oogen af, en tracht eene vrolijke<br />
houding aanteneemen.')<br />
AG T S T E TOONEEL.<br />
Nu, komt gij alleen?<br />
Be voorigen. OMAR.<br />
KETJE.<br />
OMAR.<br />
De oude Tante is nog in den moestuin: de mos-<br />
fchen hehfcen veel fchade aan de vruchten gedaan;<br />
zij wil er een vogelverfchrikker doen zetten.<br />
KETJE.<br />
Zij behoeft er flechts zelve te gaan ftaan , dan<br />
kan zij die kosten fpaaren.<br />
B 4 & E-
=4 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
NEGENDE TOONEEL.<br />
De voorigen. MOEITS.<br />
MORITS: hij gaat na Omar enfchudt<br />
~ hem hartlijk bij de hand.<br />
Lroeden morgen Omar! wij z a g e n elkander flechts<br />
ter Joops.<br />
OMAR.<br />
Goeden morgen lieve Morits!<br />
MORITS.<br />
Hebt gij fchfpper Thom gefproken?<br />
T<br />
OMAR.<br />
Ja.<br />
... MORITS.<br />
wat zeide hij ?<br />
OMAR.<br />
Hij zal van daag of morgen komen.<br />
MORITS.<br />
Zo mag me„ welhaast om eenen fchilder denken.<br />
(.regen zijne Zusters.) Goeden morgen, kinderen !<br />
K JETJE.<br />
Een allerlieffle rangfehikking! eerst den bediende<br />
en daarna zijne zusters.<br />
MORITS.<br />
Ja, lieve zusters! gij m o o g t e r m e d e f p o t ( e n Z Q<br />
veel gij wilt; m i j n e rangrehikkir^ ftaat in mijn hart<br />
gefchreven.<br />
NETJE.<br />
Nog fraaier! die kroeskop is u liever dan het te.<br />
derhartige Juultje én het vrolijke Netje?<br />
M O-
TOONEEL S P E Li 2 5<br />
Hij is mij liever.<br />
MORITS.<br />
NETJE: in eene fchertfende gramfchap.<br />
Barbaar! gij verfcheurt alle banden van het bloed.<br />
MORITS.<br />
Ik zou u immers in de verlegenheid brengen, als<br />
ik vroeg: wat denkt gij bij deeze uitdrukking?<br />
NETJE.<br />
Wat ik denk? dat is een domme vraag! een vrouw<br />
denkt niet.<br />
MORITS.<br />
De gekheid der ouders, de dankbaarheid der kin<br />
deren , de gewoonte, welke zusters verbindt; dit<br />
noemt gij banden van het bloed !<br />
NETJE.<br />
Maar de fympathie — die geheime trek van 't<br />
harte . . .<br />
MORITS.<br />
Zwijg mij toch van zulk eene dwaasheid!<br />
NETJE.<br />
Gelooft gij er niet aan?<br />
MORITS.<br />
Zo min als ik geloof dat twee boomen hunne krui<br />
nen zamen neigen , om dat hunne zaaden voormaals<br />
in eene zelfde vrucht verborgen lagen.<br />
NETJE, over zijne vangen Jlrijkende.<br />
Maar zeg mij toch eens, zotskap! waarom zijt gij<br />
P' 5 dan
26 B R O E D E R M O R I T S .<br />
dan terug gekomen , als uwe zusters u zo onver-<br />
fcbillig zijn?<br />
M o rt I TS.<br />
Onverfchillig? wie zegt dat? ik houde recht veel<br />
van u; want ik denk altoos met verrukking aan de<br />
vrolijke uuren mijner kindsheid en jongelingfchap:<br />
alle genoegens deeldet gij met mij; geen aangenaame<br />
herinnering wordt in mijne ziel levendig, zonder<br />
uw beeld in derzelver betrekking met zig te voeren :<br />
wanneer mijn geest in de lommerrijke droeven<br />
van mijns vaders flot omdwaalt, zo zie ik Juultje,<br />
hoe zij eens haar gaazen fchort aan een' doornhaag<br />
fcheurde, en, uit angst voor de magere vingeren haa-<br />
rcr knorrige Gouvernante, weende: ga ik de weide<br />
langs, door welke zig het kabbelend beekjen flingerde,<br />
waarin wij die fchoone kreeften vingen; zo zie ik<br />
Netje, hoe zij voor een kikvorsen, die haar na-<br />
fprong, vlugtte : treed ik de donkere kamer onzes<br />
pedanten Gouverneurs in , zo zie ik Juultje , hoe<br />
zij voor mij, toen hij mij kastijden wilde, om dat ik<br />
perfiken gtftolen had, in de bres fprong: zet ik mij<br />
op den fteenen bank voor het huis neder , zo zie ik<br />
Netje, hoe zij mij haaren fpaarpenning in de hand<br />
drukte, om die aan eene arme ongelukkige vrouw<br />
€e geeven, welke haar kind op den rug in een korf<br />
droeg; zie, dit zijn de banden, die mij aan u bin<br />
den ; dit zijn de bronnen, die mij naar u doen reik<br />
halzen: de Natuur fpot met uwe dwaaling.<br />
NET-
T O O N E E L S P E L . 27<br />
NETJE.<br />
Wel nu , zo wij dit al eens laaten gelden, wat<br />
heeft die zwartkop dan gedaan, dat bij een plaats<br />
boven ons in uw hart bekleedt?<br />
M O It IT S.<br />
Wat hij gedaan heeft? — o ! — lieve Omar! ver<br />
laat mij voor eenige oogenblikken! ik moet u prijzen.<br />
O M A R.<br />
Dit zult gij niet — gij weet, ik kan dat niet<br />
lijden.<br />
MORITS.<br />
Noch ik; maar nu is het noodzaakelijk; ga, bid<br />
ik u, en wacht hier digt bij.<br />
OMAR, tegen Netje, met neder,<br />
gejlagene oogen.<br />
Zo ik door uws broeders lof uwe vriendfchap ver<br />
werven kan , wil ik die gaarne ten koste mijner<br />
fchaamte koopen. (Hij gaat den tuin in.)<br />
TIENDE TOONEEL.<br />
J U U L T J E , N E T J E , MORITS.<br />
NETJE.<br />
Altoos heeft hij mij wat te zeggen: laatst verfioutte<br />
hij zig, zelfs mij de hand te drukken.<br />
MORITS.<br />
Gij hebt hetzelve, hoop ik, niet onbeantwoord<br />
gelasten?<br />
NET-
-28 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
Et, dat liet ik wel.<br />
KETJE.<br />
MORITS.<br />
De hand van zulk een braaf man!<br />
KETJE.<br />
Dan hadden wij waarlijk veel te doen, wanneer<br />
wij alle eerlijke mannen de hand drukken moesten.<br />
MORITS.<br />
Hij heeft het leven van uw' broeder tweemaal<br />
gered.<br />
Heeft hij ?<br />
JUULTJE.<br />
KETJE.<br />
De drommclfche jongen zal nog maaken dat ik hem<br />
lief moet hebben.<br />
MORITS.<br />
Dit zult gij — alles wat ik heb , ben ik aan hem<br />
verfchuldigd; het Rond in de magt zijns vaders mij<br />
alles te beneemen, en zijne broederliefde deed mij<br />
hetzelve houden.- het is nu vier jaaren geleden, dat<br />
ik, deels uit nieuwsgierigheid, deels om door mijne<br />
koopmanfchap nog meer fchatten bijeen te zamelen,<br />
met de groote Karavaan naar Mecca reisde; veertig<br />
kameelen waren met mijne goederen beladen; ons<br />
gezelfchap beftond uit eenige duizende perfoonen:<br />
naauwlijks hadden wij twee dagen gereisd , toen<br />
eene bende Arabieren ons, in eene ontzachlijkezand-<br />
woeltijn, overviel: de Janitfaaren, die ons tot be<br />
dekking dienden, werden verftrooid, alles, wat wij<br />
bij
T O O N E E L S P E L . 29<br />
bij ons hadden , werd geplunderd, en wij, als eene<br />
kudde fchaapen naar de gevangenis gedreeven : Omar's<br />
vader was Cheick of Vorst dezer bende, en Omarzeif<br />
maakte mij, met den fabel in de vuist, tot zijn' fiaaf:<br />
mijne tegenwoordigheid van geest , die mij minst<br />
verlaat als jk niets dan geld te verliezen heb, ver-<br />
fchilde merkelijk van het gezucht en gekerm der ove<br />
rigen: men zonderde mij uit, en vattede eindelijk<br />
eenige achting voor mij op : ik was verfcheidene<br />
kleine nuttige wetenfchappen magtig: ik reed te paard<br />
fpijt een geboren Arabier, en fchoot met hetpiftool,<br />
flng op flag, een Huk gelds van de lans af: elk ver<br />
wonderde zig over mij: des avonds plaatfte ik mij<br />
in hunnen kring, en verhaalde allerhande-fprookjens,<br />
waarmede zij veel ophebben: fomwijlen mengde ik<br />
er eenige zedelesfen onder, om, ware het mogelijk,<br />
deeze ruwe menfehen een weinig te befchaaven :<br />
zo werd ik hun eindelijk onontbeerelijk: de oude<br />
Cheick noemde mij zoon, en Omar werd dagelijks<br />
meer en meer aan mij verbonden : ik fchepte<br />
vermaak in den jongeling te vormen ; en het ge<br />
lukte mij boven verwachting: de plant was goed en<br />
fchoon: ik paste dezelve broederlijk op; haar bloe-<br />
fem was heerlijk, en beloofde de kostelijkfte vruch<br />
ten: allengskens, naarmaate zijne begrippen zig ont<br />
wikkelden , bejtroop hem de lust, om befchaaifde<br />
volken te leeren kennen , en deugden onder hen<br />
uitteoefenen waarvoor zijne landslieden nog on-<br />
vat-
3o B R O E D E R M O R I T S ,<br />
vatbaar waren. Het viel bezwaarlijk den ouden vader<br />
tot zulk eene fcheiding te beweegens eindelijk echter<br />
ftond hij ons verzoek toe — vertrouwde hem mijner<br />
zorgen aan, en wij vertrokken: van het geen ons<br />
federt gebeurd is, zal Ik u alleenlijk zeggen, dat, toen<br />
wij eens in Sirié'n van eene bende rovers overvallen<br />
werden , Omar's dapperheid mijn leven , vrijheid<br />
en goederen rcddede; dat hij zelf, in zijn bloed<br />
zwemmende, zodanig nederviel, dat zijn voorhoofd<br />
en hals er nog tegenwoordig de lidtekens van draagen :<br />
dit is nog niet alles: te Smirna met een boot naar<br />
het fchip zeilende, waarmede wij vertrekken zouden,<br />
kwam er op het onverwachtfte een baar , die het<br />
kleine vaartuig omver fmeet, wanneer ik, niet kun<br />
nende zwemmen, buiten twijfel had moeten verdrin<br />
ken , zo niet Omar- mij bij het hair gegrepen, mijn<br />
hoofd boven water gehouden, en met mij meer dan<br />
een half uur tegen de woede der zee geworftcld had-<br />
de, tot men ons eindelijk te hulp kwam: naauwlijk»<br />
was hij aan land, of hij viel in onmagt neder.<br />
O hoe liefheb ik hem nu !<br />
JUULTJE, bewogen.<br />
NETJE, een' traan van haare wangen<br />
veegende.<br />
De kroeskop dringt zig met geweld in mijn hart.<br />
MORITS.<br />
Begrijpt gij nu, waarom hij mij liever dan ouders<br />
en
T O O N E E L S P E L . g<br />
en zusters is? hij is mijn weldoener; en een edel.<br />
moedig hart kent geen vaster banden dan die des<br />
dankbaarheid: wel nu,- Ketje! wilt gij zijne hand<br />
nog niet wederom drukken ?<br />
K E T J E .<br />
Ktisfchen zelfs wil ik hem.<br />
M08ITS.<br />
Zo hoor ik het gaarne. (Hij roept.) Omar! Omar '3<br />
ELFDE TOONEEL.<br />
De voerigen. OMAR.<br />
MORITS.<br />
Kom nader, trouwe vriend! dat ik de gedenkte<br />
kens uwer liefde aan mijne zusters toone! (Hij ftrijki<br />
het hair van Omar s voorhoofd weg.) Ziet hier, lieve<br />
kinderen! (Hijfchuift zijnen halsdoek weg.) En hier !<br />
(legen Omar, wiens voorhoofd en hals hij kuscht.) Die<br />
was ik aan mijn hart verfchuldigd, en nu fpreek ik<br />
er ook nimmer in uw bijzijn een enkel woord<br />
meer van.<br />
OMAR.<br />
Goed, lieve Morits! beloof mij dit!<br />
JUULTJE, hem vrijmoedig omhelzende.<br />
Ik dink u voor het leven van mijn' broeder.<br />
K E T J E , een weinig fchuw.<br />
Daar, druk mijn hand nog eens! (Omar doet hetj<br />
zij drukt de zijne weder, en kus.ht hem.)<br />
OM A St,
32. B R O E D E R M O R I T S ,<br />
OMAR, geheel verrukt.<br />
O'i welk een oogenblik!<br />
T W A A L F D E T O O N E E L .<br />
De voorigen. EUFROSINE.<br />
EUFROSINE, al hoestende.<br />
tVinderen ! kinderen! ei, lieve hemel! wat doet<br />
gij daar? hebt gij dan alle tucht, alle eerbaarheid<br />
uit het oog verloren ?<br />
NETJE.<br />
Een kusch in eeren, kan niemand deeren.<br />
JUULTJE.<br />
Lieve Tante! het was een gevolg onzer dankbaarheid.<br />
EUFROSINE.<br />
Dankbaarheid ? wat dankbaarheid ! die moet bij een<br />
jongmeisjen op geen kusfchen uitioopen: een kuschjen<br />
is dikwijls gevaarlijk, zegt men: ik heb het echter<br />
nooit ondervonden.<br />
MORITS.<br />
Als het hart vol is, en 't ons aan woorden ont<br />
breekt , kan eene vuurige omhelzing alleen onze<br />
tolk zijn.<br />
EUFROSINE.<br />
Maar fpreekt dan toch ! wat is er? wat heeft hij<br />
gedaan , dat uwe harten er zo vol van zijn ? als<br />
*t inderdaad de moeite waardig is, ben ik ook zo<br />
grootsch
T O O J V E E L S P E L . S 3<br />
grootsch niet als de meesten mijner gelijken, en wil<br />
hem zelfs wel een* kusch geeven.<br />
N E T J E.<br />
Hij heeft het leven van broeder Morits gered.<br />
1 weemaal.<br />
E UFROSINE.<br />
Hoe? waar? wanneer?<br />
KETJE.<br />
Eéns werden zij van rovers overvallen.<br />
EUFROSINE.<br />
En toen heeft hij zig dapper geweerd?<br />
Geraden.<br />
KETJE..<br />
EUFROSINE.<br />
Nu, dit was immers zijn pligt?<br />
JUULTJE.<br />
Op een anderen tijd vielen zij beiden in het water.<br />
EUFROSIN*.<br />
En hij heeft hem gered?<br />
Geraden. NETJE.<br />
EUFROSINE.<br />
Nu, dit was immers zijn pligt?<br />
M 0 R I T S<br />
. 'enigzins ophopend.<br />
Weet gij wat, lieve Tante ! pas op, dat gijniet<br />
« het water valt! want, als Omar u er uithelpen<br />
wilde, zou ik hem bij de hairen terug houden.<br />
EUFROSINE.<br />
Kinderen! kinderen ! gij maakt u te gemeenzaam<br />
C<br />
met
34 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
met de bedienden: het is een geluk, wanneer men<br />
trouwe lieden in zijnen dienst heeft; maar men moetze<br />
door toegevendheid niet bederven : ('Lij haalt een<br />
ft uk gelds uit haar beurs.) Daar, goede vriend ! drink<br />
eens op mijn gezondheid.<br />
MOKITS: hij rukt haar het geld uit de hand<br />
en werpt het voor haar voeten:<br />
waarna hij Omar omhelst.<br />
Vergeef het haar, waarde Omar ! zij is te beklaa.<br />
gen ; zij heeft een bekrompen hart, maar het is haare<br />
fchuld niet: zij zou een recht goed flag van een<br />
vrouw zijn, ware haar niet reeds in haare kindsheid<br />
door eene trotfche gouvernante ingeprent, dat alles<br />
wat zij doet den fchijn van iet bijzonders, iet voor<br />
naams moet hebben: het ging met haar als met die<br />
Romeinfche knaapen , welke men ontwrichtte, om<br />
hen tot den krijgsdienst en dappere daaden onbe<br />
kwaam te maaken: dit is haar fchuld niet.<br />
EUFROSINE,<br />
Ei, goede Hemel! . . .<br />
MORITS, haar fchielijk in de rede<br />
vallende.<br />
Niets meer, lieve tante! hij is onze weldoener:<br />
het weinige geld zelfs, het welk ik zo even weg<br />
wierp, hebt gij aan hem te danken: dat hij u 'smor<br />
gens de thee gereed maakt , uwe bloemen begiet ,<br />
en uwe canarievogels oppast, is zijne vrije keuze;<br />
want, bij den Hemel! begeert hij het, zo ben ik zijn<br />
knecht»
T O O N E E L S P E L . 3 J<br />
knecht, gij zijn meid, Netje zijne naaifter, en Juultje<br />
zijn waschvrouw.<br />
OMAR, verlegen.<br />
Houd toch op, bid ik u, gij hebt het mij beloofd.<br />
M O E I T S.<br />
Nog maar één woord; misfchien moet ik morgen<br />
of overmorgen van ujcheiden: (Tegen Eufrofme.) hij<br />
is mijn eenigfte erfgenaam, en alles het zijne wat het<br />
mijne was: ook mijne zusters draag ik hem op, en,<br />
wil hij na mijnen dood uw broeder zijn, zo hebt gij<br />
geenen broeder verlooren.<br />
OMAR, aangedaan en verlegen.<br />
Gij houdt uw woord niet, maar jaagt mij we *<br />
der weg.<br />
DERTIENDE TOONEEL.<br />
MORITS, EUFROSINE, JUULTJE, NETJE.<br />
MORITS.<br />
JfLen bediende is een mensch als wij; niet zelden<br />
beter dan wij ; wie koel en onvriendlijk is tegen<br />
een' trouwen bediende , moge misfchien een groot<br />
ftaatsman, een dapper held zijn. maar mijn vriend is<br />
hij niet: dan, dit behoort tot die fouten, welken de<br />
gewoonte gebillijkt heeft; met dit alles bid ik u<br />
mijne Zusters! bid ik u, beste Tante! Iaat mij nim<br />
mer eenig ongenoegen tegen Omar blijken: eert mij<br />
in hem! hij is mijn broeder, laat ik des niemand uit<br />
trotsheid den neus voor hem zien optrekken.<br />
C 2<br />
EUFEO-
3
T O O N E E L S P E LI S 7<br />
•zekerlijk ftipt gevorderd; want, lieve Hemel! deeze<br />
foort van menfehen zijn daar immers toe geboren!<br />
MORITS.<br />
Beeze foort! er is geen foort! ik zeg u. al!e men<br />
fehen zijn als wij: wij behooren allen tot ééne foort"<br />
een domkop alleen, zijn vader zij een houthakker of<br />
een Baron, is, van rechtswege, tot flaavernij ge<br />
boren.<br />
EUFROSINE.<br />
Hoe vliegt gij daar weder op als buskruid<br />
waarom liet gij mij niet uitpraaten ? ik wilde u ver-<br />
haaien , dat er nog vier perfoonen in leven zijn<br />
welke in betere tijden bij mij gediend hebben, er!<br />
•door mij allen verzorgd zijn: daar was Anna Goed-<br />
brood; die trouwde met den Hofmeester des Graaven<br />
van Solms, en ik gaf haar een kostelijk uitzet: daar<br />
was Catharina Zipfelman, die met een huzaaren<br />
Wachtmeester, onder het regiment van mijnen Heer<br />
Oom zaliger trouwde; deeze verzocht mij nog voor twee<br />
jaaren om een haarer kinderen ten doop te houden . .•<br />
MORITS.<br />
Al genoeg! al genoeg, lieve Tante! ik ben van<br />
uwe goedhartigheid overtuigd.<br />
EUFROSINE.<br />
Zo dat ik maar zeggen wilde, als wij nu dat jonge<br />
meisjen, waarvan ik u laatst fprak, in onzen dienst<br />
namen, zoudt gij zien, beste Neef! dat ik haar als<br />
mijn kind handelen zou.<br />
C 3 MORITS.
38 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
MORITS.<br />
AI weer het oude deuntjen !<br />
EUFROSINE.<br />
Ik moet het wel zo lang zingen, tot gij er einde<br />
lijk naar luiftert: Juultje! Netje! helpt mij dat won<br />
derlijk fchepzel toch overtuigen! hij flaatglad af om de<br />
lieve kleine Maria in dienst te neemen : hij bedenkt<br />
zelfs niet eens dat ik, van jongs af aan, tot den dood<br />
van mijnen Heer broeder zaliger, mij nimmer zonder<br />
kamenier beholpen heb: geen muts kan ik alleen<br />
meer opzetten , geen veter rijgen! is het dan nog<br />
niet genoeg, dat wij zijne grillen, ten gevalle van<br />
onzen ftand , verbergen? hij zegt: het is flechts<br />
uitwendige vertooning; welaan! dit ware zo eens;<br />
is dan mijn gemak, het vergenoegen mijns ouderdoms,<br />
ook flechts uitwendige vertooning?<br />
MORITS.<br />
Zo moet ik het u dan nog eens herhaalen ? ik ben<br />
terug gekomen om u en mijne zusters een gerust, een<br />
zorgloos leven te verfchafFen : gij hebt voor het<br />
lieve brood moeten werken ; hier van zijt gij nu<br />
bevrijd; en wees daarmede te vreden: u in over<br />
vloed te zetten was nooit mijn oogmerk, en ik zelf<br />
verlang dit niet: gij hebt eene meid die u bedient;<br />
dat is genoeg : wilt gij er meer, en ben ik zwak<br />
genoeg uw verzoek intewilligen, zo ontrooft gij mij<br />
niet van het geld, 't welk noodeloos daar aan ver-<br />
fpild wordt; maar ontfteelt het aan ongelukkigen.<br />
J U U L«
T O O N E E L S P E L . 39<br />
JUULTJE.<br />
Maar, lieve Broeder! als uwe inwilliging eens een<br />
weldaad aan eene ongelukkige ware?<br />
Hoe zo?<br />
MORITS.<br />
NETJE,<br />
Het meisjen dat Tante in haaren dienst neemen<br />
zou , is een arme verlaatene wees: wij hebben haar<br />
niet noodig, maar zij ons.<br />
MORITS.<br />
Dat's iet anders: waarom zeidet gij mij dat niet<br />
aanftonds ?<br />
NETJE.<br />
Gij moet haar zien ; zij zal u voorzeker bevallen:<br />
zachte droefgeestigheid rust op haar gelaat; haar<br />
mond klaagt niet, maar het oog verraadt dat zij<br />
ongelukkig is.<br />
MORITS.<br />
Laat haar komen, hoe eer hoe liever! zo lang mij<br />
een plekjen gronds overig blijft, 't geen ik het mijne<br />
noemen kan, zal een ongelukkige mij nimmer ver<br />
geefs om eene fchuilplaats fmeeken.<br />
Goede Broeder!<br />
JUULTJE en NETJE.<br />
EUFROSINE.<br />
Dit heet als Edelman denken.<br />
MORITS.<br />
Denken moest, wanneer hij een mensch is.<br />
C 4 juui-
40 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
JUULTJE.<br />
Hoe blijde zal de arme kleine Maria zijn !<br />
KETJE.<br />
Wij zullen aanftonds om haar zenden.<br />
MORITS.<br />
Daar het nu toch zo valt, is het mij lief, dat ons<br />
klein huisgezin met een fchepzel vermeerderd wordt:<br />
er kon een tijd komen waarin wij ze noodig hadden.<br />
NETJE.<br />
Wat wil mijn Heer broeder daar mede zeggen?<br />
Ik wil trouwen.<br />
MORITS.<br />
NETJE, JUULTJE en EUFROSINE.<br />
Gij!<br />
MORITS.<br />
Ja ik ! reeds lang gevoel ik dat mij wat ontbreekt .*<br />
nooit zie ik een lief meisjen, of mijn oog blijft met<br />
eene begeerte aan haar hangen, welke ik, zo lang<br />
ik omzwierf en in bezigheden woelde, nimmer on<br />
dervond: niets doen en gebrek aan tijdkorting zijn<br />
meest altoos de bronnen, waaruit de liefde ont-<br />
fpringt: zie ik ergens een klein kind zo neem ik het<br />
op den arm, kusch het, en knijp het in de bolle<br />
koontjens — ik wil vader worden, en des wil ik een<br />
vrouw neemcn.<br />
NETJE.<br />
Durft men vraagen, wie de hooggebiedende Sultan<br />
den neusdoek zal toewerpen ?<br />
MO-
- T O O N E E L S P E L . 41<br />
U, als gij wilt.<br />
Mij ! (.Zij lacht.)<br />
Of u.<br />
Mij ? (Zij lacht mede.)<br />
MORITS.<br />
NETJE.<br />
MORITS, legen Juultje.<br />
JUULTJE.<br />
(Eufrofine heest.)<br />
MORITS.<br />
Waarom lacht gij? ik fpreek in ernst: gij gevalt<br />
mij beiden: ik ken u beiden: gij zijt een paar goede<br />
meisjens — beiden even fchoon : wie van beiden mij<br />
derhalven hebben wil is mij onverfchillig.<br />
NETJE.<br />
Broeder ! het fchort u in de harfens.<br />
MORITS.<br />
Vindt gij dat? en waarom?<br />
EUFROSINE.<br />
Neef! neef! gij zijt waarlijk op den weg om dol<br />
te. worden: hebt gij dan in het geheel geen ontzach<br />
voor de heilige banden des bloeds?<br />
MORITS.<br />
Daar hebben wij 't! weder een verdoemd voor<br />
oordeel ! ik wil li, in dénen adem, honderd volken<br />
opnoemen-, die hunne zusters trouwen, en er zig<br />
zeer wèl bij bevinden.<br />
EUFROSINE.<br />
Dat zijn heidenen! blinde heidenen! maar bij een<br />
C 5<br />
b s<br />
"
42 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
befchaafd christelijk volk is zulks niet geoorloofd:<br />
met eene Tante zou 't nog door den beugel kunnen,<br />
dit word fomwijlen wel eens toegelaaten.<br />
Met een Tante! wat dunkt u?<br />
NETJE, Jpotachtig, tegen Morits.<br />
MORITS.<br />
Ik denk dat gij zottinnen zijt, waarmede men over<br />
zaaken , die het gezonde vernuft betreffen , niet<br />
ftrijden moet: gij wilt mij dan niet? alzo het u ge<br />
lieft : van daag of morgen wandel ik den gemeenen<br />
weg langs, en zoek mij eene vrouw.<br />
EUFROSINE.<br />
Zie toch vooral op eene adelijke afkomst, en on-<br />
befproken geflacht!<br />
MORITS.<br />
Venus werdt uit zeefchuim geboren: een fchoon<br />
meisjen is mij een Koningin, al ware het ook dat ik<br />
haar op eenen misthoop vonde!<br />
• O gij zwakke mannen!<br />
NETJE.<br />
V E E R T I E N D E TOONEEL.<br />
De voorigen. OMAR, THOM.<br />
II ier is fchipper Thom.<br />
Welkom, Thom!<br />
OMAR.<br />
MORITS.'<br />
THOM,
T O O N E E L S P E L . 45<br />
THOMS hem de hand toereikende^<br />
De Hemel zegene u Mijnheer! ik wilde u maar zeg<br />
gen dat ik haast klaar ben: morgen of uiterlijk over<br />
morgen denk ik voor de haven te liggen,.en, zo<br />
wind en weder gunftig zijn, zeilen wij, als het den<br />
Hemel belieft, over een paar dagen naar den Levant:<br />
hebt gij iet aan uwe goede vrienden te beftellen? zo<br />
breng het in gereedheid.<br />
MORITS.<br />
Ik dank u , Thom ! voor uw bericht: ik zal u<br />
een pakjen medcgeeven voor den ouden Cheick ,<br />
Omar's vader: ik heb het reeds met onzen Conful te<br />
Smirna afgcfproken: deeze weet middelen en wegen<br />
om het hem te doen toekomen; aan dien behoeft gij<br />
het derhalven flechts aftegeeven.<br />
Goed ! goed !<br />
THOM.<br />
MORITS.<br />
Maar kinderen ! nu heb ik eenen fchilder noodig:<br />
toen wij van den goeden ouden Cheick fcheidden,<br />
moest ik hem mijne beeltenis belooven : weet gij mij<br />
nu een' kunftenaar aan de hand te doen, die zijne<br />
kunst verltaat?<br />
NETJE, fthielijk.<br />
De Asfesfor Willem van Moll.<br />
JUULTJE, jchielijk en Jlil tegen Netje.<br />
Om 'sHemels wil, Netje !<br />
M ÓIIIT s.<br />
Asfesfor? en van? neen, dat gaat niet: ik wil<br />
geen
44 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
geen mensch hebben die mij door opoffering van tijd<br />
en moeite eenige verpligting zou opleggen: ik moet<br />
iemand hebben dien ik betaalen kan.<br />
NETJE.<br />
Deeze Iaat zig ook betaalen; kom, ik zal hem maar<br />
laaten roepen : (Zij vertrekt.)<br />
Netje ! Netje !<br />
JUULTJE, haar volgende.<br />
EUFROSINE.<br />
Wacht dan toch! ei, mijn Hemel! kinderen! wacht<br />
dan toch ! (Zij volgt al hoestende.)<br />
THOM,<br />
Is er nog iet anders van uwen dienst? ik heb nog<br />
allerlei kramerij te bezorgen.<br />
MORITS.<br />
Niets , niets , mijn goede Thom ! kom na den<br />
middag nog eens weder, zo kunnen wij zamen bij<br />
Valet nog een flescbjen leêgen.<br />
T H O M.<br />
Dat kon wel gebeuren: de Hemel zegene u!<br />
VIJFTIENDE TOONEEL.<br />
M ORITS, OMA R.<br />
MORITS.<br />
Gij ftaat in gedachten?<br />
OMAR, bewogen.<br />
Ik denk aan mijn' vader.<br />
MORITS.
T O O N E E L S P E L . 45<br />
MO RITS.<br />
Wilt gij hem ook uw portrait niet zenden?<br />
OMAR , na een oogenblik zmjgens.<br />
Wat dunkt u Morits ! dat ik hem liever het origi<br />
neel zelve bragt?<br />
Ernst of fcherts ?<br />
Ik ben niet gelukkig.<br />
Wat ontbreekt u?<br />
MORITS, verfchrikt.<br />
OMAR.<br />
MORITS, zijnen arm om hem Jlaande.<br />
OMAR.<br />
Ik heb meer dan ik immer had: mijn rijkdom is<br />
mijn ongeluk: gij waart het, die mij dat geen, wat<br />
mij van mijne paarden en kameelen onderfcheidt,<br />
deedt kennen — mijn hart naamlijk ! — ik waande<br />
toenmaals van uwe hand eenen weêrgaloozen fchat<br />
ontvangen te hebben: maar, o Morits! hoe moeje.<br />
lijk valt het dien fchat te bewaaren ! de genoegens<br />
des harten zijn weinig, en die, welke het ontbree-<br />
ken, martelen ons.<br />
MORITS.<br />
Lieve Omar! ik begrijp u niet.<br />
OMAR.<br />
Hoor, gij moet het mij vergeeven, dat, wanneer<br />
ik fomwijlen mijne voorige levenswijs met mijne te<br />
genwoordige vergelijk, ik de laatfte zekerlijk ver-<br />
rukkend — mogelijk met 'smenfehen beftemming.<br />
mee?
A-S B R O E D E R M O R I T S ,<br />
meer overkomftig vind; maar echter bi] de herinne<br />
ring mijner voorige woestheid, een gevoeligen traan<br />
pleng, en wensen — vergeef het mij, Morits! —<br />
u nooit gekend te hebben.<br />
MORITS, treurig.<br />
Mij? uw' vriend, uw' broeder?<br />
OMAR.<br />
U! mijn' vriend! mijn' broeder! voor alle de fchat-<br />
ten van Indien wilde ik niet weder zijn wat ik was •<br />
maar alle de fchatten des aardbodems gaf ik gaarne,<br />
om nooit geweest te zijn wat ik ben: fla flechts een<br />
vlugtigen blik op mijne toenmaalige gefteldheid, en<br />
op mijne tegenwoordige : gij hebt een jaar onder<br />
ons geleefd, en weet hoe weinig een'Arabier noodig<br />
heeft om gelukkig te zijn: het moedige ros te be<br />
rijden , en met eene gefpierde vuist de lans te dwin<br />
gen — zie daar het toppunt zijner eerzucht! een<br />
jonge zedige Beduine tot vrouw , een tent , een'<br />
pels, en een merrie om veulens te fokken l — zie<br />
daar zijn' ganfehen rijkdom: had ik 'smorgens de zon<br />
zien opgaan, en mijnen vader zien lagchen, dan was<br />
ik gelukkig; 'smiddags zat ik vrolijk aan den ingang<br />
mijner tent, at mijn melk en dadelen, en elk voorbij<br />
ganger was mijn gast: viel mij de tijd lang, zo ging<br />
ik flaapen: de flaap Hond mij altoos ten dienfte, want<br />
hoofd noch maag was bezwaard: een fpreuk uit den<br />
Koran, en een aartig fprookjen waren de eenige fpij-<br />
zen mijner ziel; en het eenige voedzel mijner denk-<br />
beel-
T O O N E E L S P E L . 47<br />
beelden: naauwlijks echter waart gij bij ons, of in<br />
weinige weeken zag ik een geheel andere wereld<br />
rondom mij: gij deedt nieuwe begeerten — nieuwe<br />
behoeften in mij ontfraan: bevredigdet veelen der-<br />
zelven; maar om allen te bevredigen, moest gij een God<br />
geweest zijn: zal ik het nu aan den Hemel, of zal ik<br />
het aan u wijten, dat mijn hart ontbreekt watmijnie-<br />
mand geeven kan? dat ik altoos begeer wat ik niet<br />
verkrijgen kan ? dat mijn vernuft immer uit den kring<br />
wil, welke de Natuur zelve getrokken heeft?waarom-<br />
moest ik gevoelen dat er zulk een kring is? waarom<br />
hebt gij dit gevoel in mij verwekt? uwe Iesfen kos<br />
ten mij de rust mijns levens.<br />
MORITS.<br />
Ik fta verftomd ! dikwijls heeft Omar met mij over<br />
tijd en eeuwigheid — over 's menfehen geluk en be-<br />
ftemining gefproken: het is de eerftemaal niet, dat<br />
hij over den nevel klaagt welke het toekomflrige voor<br />
onze oogen verbergt; maar hield zig immer te vre-<br />
den, wanneer ik hem in het verfchiet den engel des<br />
doods toonde, die ons van achter het voorhangzei,<br />
het geen genot en hoop vanéén fcheidt, toewenkt:<br />
hoe het nu daar uitziet, is hetzelfde! genoeg, dat<br />
ik u overtuigde, dat de laatfte oogenblikken van dit<br />
leven niet de allerlaatnen zijn : mijn geweeten kan<br />
ik niets wijten: ik heb u niets ontnomen, hetwelk<br />
ik u niet duizendmaal vergoed heb — neen Omar!<br />
veins niet! dit is de oorzaak uwer zwaarmoedigheid<br />
niet;
4-8 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
niet: deeze gedachte is in u flechts weder levendig<br />
geworden, daar gij buiten dien niet gelukkig waart:<br />
zeker is u iet droevigs bejegend, (Hem hartlijk om<br />
armende.) en gij wilt zulks voor mij verbergen?<br />
Ach, Morits 1<br />
OMAR.<br />
MORITS.<br />
Vertrouw mij alles.<br />
Ik bemin uwe zuster!<br />
Juultje ?<br />
Neen, Netje.<br />
OMAR.<br />
MORITS.<br />
OMAR.<br />
MORITS.<br />
Is dit het alles? ik geef ze u tot vrouw!<br />
OMAR.<br />
Tegen haaren wil?<br />
MORITS.<br />
Waarom zou zij niet willen?<br />
OMAR.<br />
Neen! neen! zij wil niet.<br />
MORITS.<br />
Heeft zij 't u gezegd?<br />
OMAR.<br />
O , dat befpeurt men rasch : als onze oogen<br />
elkander ontmoeten, en ik de mijnen nederfla, ziet<br />
zij mij onbefchroomd in het aangezicht: als mij het<br />
hart overftroomt, en een beduidend woord mijnen<br />
mond ontflipt, zo moest zij mij immers verdaan?<br />
maar zij lacht er mede.<br />
MORITS.
TOONEELSPEL. 4 §<br />
MORITS.<br />
Dit is zo haare gewoonte.<br />
OMAR.<br />
O wist gij federt hoe lang deeze drift, van wier<br />
oorfprong ik zo min reden, weet te geeven als van<br />
dien des Nijls, in mijnen boezem heerschte! ik flaap<br />
met, en waakende droom ik: ik eet niet, en ben<br />
nooit hongerig: ik ftrek mijn hand uit, en denk niets<br />
daar bij; ik fpreek, en weet niet wat: 'k heb altoos<br />
moeten lagchen om onze Oosterfche dichters, wan<br />
neer zij van eenen fmoorlijk verliefden plagten te<br />
zeggen: „ zijn ligchaam werpt geene fchaduw meer<br />
van zig;- ach, Morits! haast zal ik die groot-<br />
fpraak waarmaaken - neen, ik wil weder naar mijnen<br />
ouden vader, die mogelijk eiken morgen de kracht-<br />
iooze armen naar de zon uitftrekt, e n zijnen zoon<br />
van den Hemel terug eischt.<br />
MORITS.<br />
Wel, wie had ooit gedacht, dat Omar op mijn<br />
zuster ftompneusjen zo verzot zou geraakt zijn 1 wees<br />
gerust, Heffte vriend ! ik zal Netje fpreeken.<br />
Wilt gij?<br />
OMAR.<br />
MORITS.<br />
Nu, dat fpreekt immers van zelf!<br />
OMAR.<br />
Maar haar niet te overreden !<br />
® MORITS.
50 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
MORITS.<br />
Neen toch niet! laat mij flechts begaan: waarach.<br />
tig Omar ! ik moet lagchen : het begin was zo treu<br />
rig, dat ik voor het minst een zelfmoord verwachtte,<br />
en eindelijk, van nabij gezien, is het niets dan de<br />
gunst van een meisjen; het wispeltuuriglte ding op<br />
den aardbodem!<br />
Zo als gij het neemt.<br />
OMAR.<br />
MORITS.<br />
En gij het , binnen kort of lang, neemen zult:<br />
(Hijfchudt hem bij de hand.') Frisch op! wees vrolijk!<br />
kan het bezit mijner zusters u gelukkig maaken, zo<br />
fchenk ik ze u beiden, en de oude Tante daarenboven.<br />
OMAR.<br />
Is Netje de mijne, zo ben ik de gelukkigfte der<br />
ftervelingen. (Zij vertrekken, doch worden door Karg<br />
wederhoudend)<br />
Z E S T I E N D E T O O N E E L .<br />
De voorigen. KARG, met een papier in de<br />
hand.<br />
KARG, met drift.<br />
O, maar één oogenblik Mijnheer ! maar één<br />
oogenblik!<br />
MORITS.<br />
Wat is er van uw' dienst?<br />
KARG,
TOONE ELSPEL. $ 1<br />
KAK d<br />
Ik ben zelf geheel tot uwen dienst: hier is het<br />
klaagdicht, Mijnheer! — het klaagdicht! gij hebt<br />
immers den kater van Mejuffrouw uwe zuster wel ge<br />
kend? nu deeze is onder de Harren verplaatst! —<br />
zie hier zijn' geloofsbriel!<br />
MORITS, tegen Omar.<br />
Wat wil het mensch hebben ?<br />
KARG.<br />
Een' dukaat wil ik hebben, dien Mejuffrouw uwe<br />
zuster mij beloofd heeft; en ik fchenk haar wel ne<br />
gen-en-negentig dukaaten in de plaats; want ditklaag-<br />
dicht, Mijnheer! ... het fiaagde mij! zeg ik u; het<br />
flaagde mij! honderd dukaaten is het onder de broe<br />
ders waard'! ik zal het voorleezen; hoor. (Hij fchraapt<br />
zijn keel uit.)<br />
MORITS, hem geld geevende.<br />
Daar mijn vriend ! doch met beding dat gij mij<br />
niets voorleest. (Hij gaat met Omar den tuin in.)<br />
ZEVENTIENDE TOONEEL.<br />
KARG.<br />
Gehoorzaame dienaar ! (de dukaat beziende.) een<br />
fchoone gerande dukaat! maar niets voorleezen ! —<br />
neen, Mijnheer! dit onuitfpreekelijk genoegen ver<br />
koopt een dichter voor alle de Ichatten van Pluto<br />
niet: voorleezen moet ik het; aan wien. dat ver-<br />
fcheelt mij niet; en wil volfhekt niemand mij hoo-<br />
D 2 n. ,,,
52 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
ren, zo hoort gij, vogelen des wouds! gij bronnen<br />
en boomen 1 (Rond ziende.) Ha! ginds zie ik een'<br />
herder zijne kudde drijven: t' fa lustig, Karg ! fchie-<br />
lijk naar hem toe! dat hij uw klaagdicht hoore, en<br />
dat zijn fluit verftomme !<br />
Sinds van het eerfle ledrijf.<br />
T W E E -
TOONEELSPEL. 53<br />
TWEEDE BEDRIJF.<br />
EERSTE TOONEEL.<br />
KETJE; zij zit nevens het beeld van Diana;<br />
naast haar op den grond ftaat een korf-<br />
jen met roozen gevuld, van welke zij<br />
zingende een' krans vlecht; van verre<br />
Jlaat Omar haar te befpieden.<br />
Nooit is 't huwlijk zo gelukkig,<br />
Meisjen ! of gij loopt gevaar;<br />
Zelfs de beste mannen volgen<br />
Doorgaands hunne grillen naar.<br />
Volgen? neen: zij gallopeeren ! daar is geen hou-<br />
den, geen binden aan: zij doen het geen hun goed<br />
dunkt, en het haft begeert.<br />
(Zij zingt weder.)<br />
Sla de zottin doch met roeden ,<br />
Die het dwaaze ftuk beging,<br />
Zig, haar leven lang, te kluiftreu<br />
Door den gouden huwlijksring.<br />
(Zij neuriet en bromt in zig zelve, terwijl zij dan op<br />
haaren arbeid, dan op het ledige korf jen ziet.)<br />
Ik heb geen roozen genoeg geplukt: het zij zo<br />
Diaua moet het zo voor lief neemen.<br />
D 3 (Omar %
S4 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
(Omar deeze woorden naauwlijks gehoord hebbende,<br />
vertrekt. Netje vervolgt met zingen.)<br />
De bruigom zegt: „ kom zoete lam! "<br />
Maar: „ wijf, kom hier I" zo fpreekt de man.<br />
'k Wil daarom nimmer zijn gcvixên ,<br />
Neen I neen! neen! neen, neen! neen!<br />
Text en verklaaring, ipfe fecit: het vers is wel<br />
juist niet fchoon, maar 't is toch waar.<br />
(Omar is ondertusfchen, zonder gezien te worden, uit<br />
den tuin teruggekomen, en vult, ongemerkt, het korf<br />
den met roozen, die hij medegebragt heeft, waarna hij<br />
Jlil weder wegfluipt — Netje herhaalt de laatjle<br />
regels.)<br />
'k Wil daarom nimmer, enz.<br />
(Zij ziet toevallig naar het korf jen en fpringt terug.)<br />
Ach ! wat is dat? ik wed, dit heeft geen getrouwd<br />
mm gedaan : maar het is toch aartig ! (Zij ziet<br />
in 't rond.) Geen levendige ziel ! gewis is de eene of<br />
andere Boschgod op mij verliefd: o zulke minnaars<br />
moet men vasthouden; men kan ze tot alles gebrui<br />
ken. (Zij werpt een' kitsch in de lucht.) Mijnheer de<br />
BoschgoJ! ik bedank u voor deeze aartige welle<br />
vendheid. (Zij begint de roozen te vlechten , en<br />
neuriet.)<br />
TWEE-
T O O N E E L S P E L . %%<br />
TWEEDE TOONEEL.<br />
NETJE, MORITS.<br />
MORITJ.<br />
luster Netje! 't is mij lief dat ik u alleen vind.<br />
Ik ben niet alleen.<br />
Wie is dan bij u?<br />
Mijn minnaar.<br />
NETJE.<br />
MORITS,<br />
NETJE.<br />
MORITS, al lagchentle omziende.<br />
Waarfchijnelijk een onligcbaamlijk wezen?<br />
Geraaden.<br />
NETJE,<br />
MORITS.<br />
Lieveling van Goden en menfehen ! maar ftel voor<br />
een oogenblik de geesten eens aan een zijde; wij<br />
moeten van aardfche dingen met elkander wat<br />
fpreeken.<br />
Laat hooren.<br />
NETJE.<br />
MORITS.<br />
Een minnaar met vleesch en been is immers wel<br />
zo goed als een onzichtbaar wezen?<br />
NETJE.<br />
Dat's de vraag.<br />
MORITS.<br />
, G«ene kan u omhelzen, en dat kan deeze niet.<br />
D 4 METJJZ.
5
T O O N E E L S P E L . 5 7<br />
MORITS.<br />
Neen, mijn fchat! gij mogt mij weder naar de oude<br />
laiue verwijzen.<br />
NETJE.<br />
Nu, dan zeg ik u dat deeze foort van honger mij<br />
niet aangrijpen zal: ik zie zo raenig een, die demaig<br />
overladen heeft.<br />
MORITS.<br />
Grillen! wat zult gij beginnen, wanneer de herf?t<br />
voorbij is en niemand de overrijpe vruchten begeert ?<br />
wanneer gij de wereld en u zelve tot last, al kug-<br />
chende, zult omdwaalen: bij de lïuronen huwen de<br />
oude wijven hunne Vorlten ; bij de Marfanen hcer-<br />
fchen zij; en laas! men vindt zelfs een volk, het<br />
welk niemand voor Koning erkent dan eene oude<br />
vrijfter: maar bij de Europcërs, lieffte Zuster! is<br />
.'ene oude vrijfter gelijk etn oude brief, die wel<br />
jefchrevSn, maar niet afgezonden is.<br />
KETJ E.<br />
Wel nu; wat kan u dat fchcelcn? hij is immers<br />
aan u nietgeaddresjeerdl<br />
MORITS.<br />
Een bloem, die aan den fteel verwelkt.<br />
N E T J E.<br />
Gij behoeft die immers niet te plukken'?<br />
MORITS.<br />
Een boom vol bladen, maar zonder vruchten.<br />
D 5 NETJE,
58 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
NETJE.<br />
Verkwik u bij eenen anderen.<br />
MORITS.<br />
Een huis door niemand bewoond, wijl er de ou.<br />
derdom in fpookt.<br />
NETJE.<br />
Mijnheer , Broeder ! gij put al uwe fchrander-<br />
faeid uit.<br />
MORITS.<br />
En gij mijn geduld: kort en goed, meisjen ! gij<br />
zijt voor het huwelijk gefchapen; dit is uwe eenigfte<br />
beftemming: een oude vrijer kan de wereld nog op<br />
duizenderleie wijzen van nut zijn ; maar eene oude<br />
vrijfter ontfteelt haaren evennaasten eiken brok dat<br />
zij in den mond fteekt, terwijl zij in alles het on<br />
kruid evenaart, behalven in vruchtbaarheid.<br />
NETJE.<br />
Pha ! hoe vliegt dat op ! — maar mijn vernuftige<br />
Heer Broeder ! die u zo veel over het welzijn uwer<br />
zusters bekommert, ëéne hoofdzaak vergeet gij.<br />
En die is?<br />
MORITS.<br />
NETJE.<br />
Een meisjen moet niet eer trouwen, als: ten eer-<br />
ften: voor zij er lust toe heeft; en ten tweeden:<br />
voor er iemand is die haar hebben wil.<br />
MORITS.<br />
Dit laatfle is voor deeze keer uw geval niet.<br />
NETJE.
T O O N E E L S P E L . 5£><br />
NETJE.<br />
Niet? o fchielijk! mijne nieuwsgierigheid barst in<br />
volle vlam uit: wie ftaat er toch zo teèrhaitigen<br />
eerbiedig naar deeze kleine witte hand?<br />
MORITS.<br />
Een man met een vlekloos hart, brandend voor<br />
de liefde, heet voor de vriendfehap, warm voor de<br />
deugd , week voor het medelijden , fchoon als de<br />
lente , weldaadig als de herfst, zachtzinnig als een<br />
kind , en verftandig als een grijsaart.<br />
NETJE.<br />
Met één woord — een god!<br />
MORITS.<br />
Met één woord — Omar !<br />
Omar!<br />
NETJE , bedeesd.<br />
MORITS, haar nabeotzende.<br />
Omar ! — ja Omar! gij fpreekt zijn' naam uit als of<br />
gij een' beter' man wist.<br />
NETJE.<br />
Neen, Omar is mij te verftandig.<br />
Een wonderlijk gebrek.<br />
MORITS.<br />
NETJE.<br />
Als ik tog trouwen moet, zo geef mij een'man,<br />
hoe dommer hoe liever, met wien ik naar mijnen<br />
zin kan omfpringen , die mij nooit met een maar<br />
lastig valt; die, als ik hem zeg: deeze a is een b,<br />
mij,
6o B R O E D E R M O R I T S ,<br />
mij, zeer ootmoedig, zijn b nazegt; die, als ik gril<br />
len heb , mij fchoon vindt ; en bekoorelijk, als ik<br />
meesmuil; die mijne minnaars vriendelijk voor de<br />
deur ontvangt, en mijne kinderen wiegt.<br />
MORITS.<br />
AI fpots genoeg! wist ik dat gij dacht gelijk gij<br />
fpreekt, ik ware in Raat u aan onzen fchrijver Karg<br />
te koppelen.<br />
NETJE.<br />
Dat zou er beter naar gelijken: de vrouw eens<br />
fchrijvers heeft het zo kwaad niet, zo zij nu en dan<br />
maar eens de goedheid heeft, om de vruchten van<br />
den geest haars gemaals te prijzen, kan zij doen en<br />
laaten wat zij wil, en het hart goeddunkt — maar<br />
neen! vrijheid! edele vrijheid! u wijde ik mijne<br />
dagen ! de ijzeren ketens zijn, met bloemen omwon<br />
den, zekerlijk wel zeer fchoon, wanneer men ze van<br />
buiten beziet, maar zij die ze draagt gevoelt hunnen<br />
last, en eerlang vei welken de bloemen. (Zij heeft<br />
intusfchcn haaren bloemenkrans voltooid.') Diana! kuis-<br />
fche Diana! ontvang de gelofte uwer dienaaresfe! maak<br />
mij ongevoelig als een' Reen, en koud als de maan,<br />
die uwen fchedel fiert! (Dit zeggende, omwindt zij<br />
het beeld van Diana met den krans.)<br />
MORITS.<br />
Gij zijt een zottin! en dit moogt gij mijnenthalve<br />
altoos blijven, zo maar uwe zotheid niet fchadelijk<br />
ware: ik moet haar duur betaalen! zij kost mij eenen<br />
vriend —.
T O O N E E L S P E L . 6 l<br />
vriend — ik had er flechts één'; deeze verlaat mij;<br />
deszelfs plaats wordt ledig in mijn hart, en wie kan<br />
dezelve vervullen?<br />
NETJE.<br />
Waarom ledig? liefde en vriendfchap worden door<br />
de fcheiding nog warmer.<br />
MORITS.<br />
Een verwijderd vriend is een afgeflorven vriend.<br />
NETJE.<br />
Ook wil ik u in vertrouwen zeggen, dat gij, zo<br />
dit uwe eenigfte bekommering is, zoer gerust kunt<br />
zijn: Omar zal niet vertrekken.<br />
Niet ? ik zeg u hij zal.<br />
• MORITS.<br />
NETJE.<br />
En ik zeg u hij zal niet: hij is verliefd.<br />
Daarom juist.<br />
MORITS.<br />
NETJE.<br />
Juist daarom niet: konden de verliefden vertrek-<br />
ken, er waren i» de wereld gewis zo veele ongeluk-<br />
kigen niet.<br />
MORITS.<br />
Gij kent hem niet : nog voor weinige minuten<br />
heeft bij mij zijn voorneemen geopenbaard.<br />
NETJE.<br />
Dat moest ik beter weeten : al hadd' hij zijne koffer<br />
gepakt, al ftond' hij zelfs reeds met den eenen voet<br />
in
6z B R O E D E R M O R I T S ,<br />
in het fchip, zo zeg ik: (teerhartig.') Omar! — aan-<br />
llonds trekt hij den voet terug.<br />
Kwaadaartig genacht!<br />
MORITS.<br />
KETJE.<br />
Wei zo! is het dan zo kwaad dat men zijne wa<br />
pens kent en gebruikt?<br />
MORITS.<br />
Ik wenschte dat Omar ons hadde beluisterd ! — hij<br />
moest u haaten.<br />
KETJE.<br />
Paperlapap ! — maar laat ons van wat anders praa-<br />
ten : ginds komt de Heer van Moll om u te por-<br />
traiteeren.<br />
MORITS.<br />
Ik weet waarlijk niet of het wel noodig zal zijn;<br />
want gaat Omar heen, dan ga ik mede.<br />
KETJE, met een fchertzende deftigheid.<br />
Om eens ajs Orestes en Pylades in de gefchie-<br />
denis te fchitteren.<br />
DERDE TOONEEL.<br />
De voorigen, WILLEM VAK MOLL.<br />
(Na wederzijds elkander gegroet te hebben.)<br />
KETJE.<br />
Vergeef eene uwer oude vriendinnen haare fioutheid<br />
Mijnheer van Moll! mijn broeder wilde zig gaarne<br />
laaten portraiteersn, en ik was zo vry . . .<br />
W I L.
T O O N E E L S P E L . 6%<br />
WILLEM.<br />
Zonder complimenten : ik doe het zeer gaarne.<br />
NETJE ; levendig.<br />
Een tafeU een glas water, (Tet zijde.) en Juultje,<br />
(Overluid.) zullen op het oogenblik hier zijn. (Zij<br />
vertrekt.)<br />
VIERDE TOONEEL.<br />
MOEITS, WILLEM.<br />
MORITS.<br />
Vooraf, lieve man! — want uwe phyfiognomie<br />
ftaat mij zeer wel aan — moet ik u iet zeggen: ik<br />
ben een vijand van alle nietsbeduidende uiterlijkhe<br />
den; van alle zogenaamde welleevendheid, die ledige<br />
harsfeas uitvonden, en zotten naaapten; hieronder<br />
behoort ook die wonderlijke gewoonte, van iemand<br />
in de derde perfoon aantefpreeken; ik kan dat ver-<br />
wenschte gemijnheer niet uitftaan; neem het mij der<br />
hal ven ten goede, wanneer ik zulks nalaat; het is<br />
niet kwaad gemeend.<br />
WILLEM.<br />
Spreek zo als 't u belieft, Mijnheer! wanneer uw<br />
omgang mij behaagt, zal ik u veelligt even gemeen<br />
zaam behandelen.<br />
MORITS..<br />
Braaf! dat is hartetaal: zo hoor ik het gaarne :<br />
nu moet ik nog iet verzoeken; en dat is, mij den<br />
prijs van uwen arbeid te zeggen.<br />
WIL-
T O Ö N E E L S P E L . 6?<br />
ttunften nog in de wieg liggen : hij heeft den droes<br />
van coloriet, houding, kleeding , enz. als<br />
hij flechts een beeldjen heeft , het welk hem de<br />
trekken zijns vriends in de gedachten brengt, is hij<br />
te vreden.<br />
V IJ FD E TOONEEL.<br />
De voorigen. OMAR, die eene tafel en een glas water<br />
Als 't Mijnheer gelieft?<br />
binnen brengt.<br />
WILLEM.<br />
MORITS.<br />
Wijs mij een plaats aan, en zet of draai mij, gelijk<br />
gij mij hebben wilt.<br />
WILLEM.<br />
Op gintfche bank.<br />
MORITS : hij zet zig op de bank; Willem<br />
plaatst zig tegen over hem aan de<br />
tafel, en krijgt zijn fchildtrtuig<br />
voor den dag.<br />
OMAR, zacht, tegen Morits.<br />
Gij fpraakt met Netjen?<br />
Ja.<br />
En mijn hoop?<br />
MORITS.<br />
OMAR.<br />
MORITS.<br />
I» op het ftuifzand van een vrouwenhart gebouwd-<br />
^ OMAR.
66 B R O E D E R M O R I T S\.<br />
Ach! dat dacht ik wel.<br />
OMAR.<br />
W I L L E Mi<br />
Het hoofd een weinig meer rechts z o <br />
niet ftijf, niet ernftig — 't zal mij aangenaam zijn r<br />
als Mijnheer zig met iemand onderhoudt.<br />
MORITS.<br />
Zet u hier nevens mij , Omar! wij zullen over<br />
uwen vader fpreeken. (Omar gaat naast hem zitten 7<br />
Zij praaten zacht, terwijl Willem Jchildert.)<br />
ZESDE T O O N E E L .<br />
De voorigen. STIERENBOCK, KARG: zij komen<br />
eene der zijdeuren uit, en blijven voor op<br />
het tooneel jlaan.<br />
KARG.<br />
u we Excellentie zij zo goed, ginds heen het oog-<br />
te wenden: daar zit hij op die bank.<br />
Wie van beiden?<br />
STIERENBOCK, door een vergroot<br />
KARG.<br />
glas ziende.<br />
Die, in den grijzen rok: hij draagt nooit een an<br />
der kleed.<br />
En die naast hem zit?<br />
Is zijn bediende.<br />
STIERENBOCK.<br />
KARG.
T O O N E E L S P E L . 6 ?<br />
STIER ENBOCFC.<br />
Zijn bediende ! (Hij lacht.) Een allerliefst debut,<br />
dat mij den man op het eerde gezicht charakterifeert!<br />
KARG.<br />
Een Arabier, dien hij uit Egypten medebragt.<br />
STIERENBOCK.<br />
Nog beter ! — dus niet eens van een vernuftig<br />
menfehen-ras — kijk , kijk daar fiaat hij den arm<br />
om zijn' bals: men zou fchier gelooven, dat zwart<br />
bruine monfhr ware eene Socratifche liefde.<br />
KARG.<br />
s<br />
O! het hoofd van deezen man is zo vol wonderlijke<br />
grillen, als hst hoofd van uwe Excellentie vol poe-<br />
derftofjens; en ik twijfel zeer, of de welleevende<br />
hoveling zig met zulk een' ruwen zoon vandeNatuur<br />
wel verdragen zal.<br />
STIERENBOCK.<br />
Wees daar niet bang voor; ik weet mij naar alles<br />
te voegen ; des noods allerlei masquen voor het<br />
gezicht te houden ; ja , al kroop mij een tor het<br />
eene neusgat in, en het andere weder uit, zo ver<br />
zeker ik u, dat ik er mijn' neus zelfs niet eens van<br />
zou optrekken : ik zeide u zo even , dat het ebbe in<br />
mijne finantiën is ; een rijk huwelijk alleen kan er<br />
den vloed weder inbrengen; al ging er ook al den<br />
trots mijner oude dappere voorvaderen mede om een<br />
luchtjen.<br />
E 2 KARG.
68 B R O E D E R M O R I T S .<br />
K A R G .<br />
O fchoon! fchoon ! (Hij haalt een memorieboek]'en<br />
uit zijn' zak, enfchrijft.)<br />
Wat doet gij?<br />
STIEREN BOCK.<br />
KARG.<br />
Ik fchrijf die fraaje gelijkenis op, om er in een<br />
mijner nieuwfte fchriften gebruik van te maaken.<br />
STIERENBOCK.<br />
Ik heb daarom befioten, wat er het Hof en de<br />
ftad ook van mogen zeggen, de zustér van deezen<br />
man mijne hand te bieden: ik weet een voortreffelijk<br />
middel om de fpotters den mond te ftoppen: ik zal<br />
naamlijk de eerfte zijn, die over mijn huwlijk rail<br />
leert; en maakt mijne aanftaande Burgervrouw aan<br />
het Hof eene bêtife, zal ik de glimplagchende jonkers<br />
met eenige dukaaten om de ooren rammelen. Cela<br />
mettra les rieurs de mm cêté,<br />
KARG.<br />
Geeft de milde broeder haar flechts de helft zg-<br />
ner diamanten tot een bruidlchat, zo kan hij de ge<br />
meende boerin in eene Vorftin herfcheppen.<br />
STIERENBOCK.<br />
Hij is verduiveld rijk, zegt men; des te beter?<br />
goud is 't verfoelifel, dat men onder de eer moet leg<br />
gen , om haar eenigzins te doen gelden.<br />
KARG.<br />
O fchoon! fchoon! (Hijfchrijft weder.)<br />
STI&»
ZOONEELSPEL; 69<br />
STIERENBOCK.<br />
Ten einde echter deeze wonderlijke ffiap niet te<br />
vergeefs gedaan worde, diende ik te weeten hoe ik<br />
mij best, ten opzichte van dit mensen, gedraagen<br />
moet; wees derbalven zo goed, mijn vriend ! en<br />
onderricht mij, eer wij verdergaan, een weinig van<br />
zijne wijze van denken, fpreeken , en handelen;<br />
van zijne grillen en domheden; in 't kort, verraad<br />
mij de zwakke zijde der vesting: buiten de twee Louis<br />
d'or, die ik u voor het Bruiloftsdicht beloofd heb,<br />
kunt gij op mijn volle erkentenis — op mijne proteüie<br />
ftaat maaken.<br />
KARG.<br />
Uwe Excellentie heeft over mijn hoofd en tong<br />
flechts te beveelen : charakters te fchetfen, verfta ik<br />
trots Epitletes en la Btuycre: een der hoofd-charakters<br />
deezes wonderlijken mans is zijn vast geloof aan de<br />
gelijkheid aller Handen: een Graaf, met verlof van<br />
uwe Excellentie, en een handwerker, met eerbied<br />
gezegd, acht hij gelijk, en niet zelden de laatfte nog<br />
iet meer : eens drukte hij zig in mijn bijzijn dus<br />
uit: ,, een kruisbeziën - bosch ware hem liever, dan<br />
„ eene verdorde tak op eenen honderdjaarigen eik."<br />
STIERENBOCK, een fnuifjen neemenie.<br />
Ik ken deeze elendige grondbeginzels, welke de<br />
vrijheid der drukpers fn de wereld verfpreid heeft: zij<br />
zijn het gewoone ftokpaardvan alle burgerlijke fchrij-<br />
vers: die honden blaffen de maane aan, en zouden ze<br />
&wn naar beneden fcheuren — Nu verder.<br />
E 3 KARG.
?o BROEDER MORITS,<br />
K A R G.<br />
Uit dit begrip rpruiten «Jte de anderen voord: hij<br />
is een gezworen vijand van alle de in de menschlijke<br />
zamenleeving zo wèl ingevoerde gebruiken: jij! jij!<br />
zo noemt hij den Vorst, en den boer: wanneer het<br />
hem lust, gaat hij zitten , en laat zijne gasten liaan;<br />
men zal den hoed voor hem afneemen, en hij den<br />
zijnen ophouden; men zal hem willen fpreeken, en<br />
hij zal met koite woorden zeggen , dat men hem<br />
alleen moet laaten.<br />
STIERENBOCK.<br />
Ik weet genoeg: laaten wij nu maar naar hem toe<br />
gaan, en maak hem mijnen Rand en naam bekend!<br />
(Zij gaan naar Morits.)<br />
KARG,<br />
Mijnheer Eldingen ! ik heb de eer, u zijne Excel<br />
lentie, den Heer Graaf Eugenius van Stierenbock,<br />
Erfheer van Goldbach en Lummerdingen, zijn door<br />
luchtigheids welbeminden Kamerheer, Prefident van de<br />
Akademte der Wetenfchappen , medelid des Oeconomi-<br />
fchen taks, en veifcheideneanderegenootfehnppen...<br />
STIERENBOCK.<br />
Waartoe dient die lofzang, lieve man? ware ik ooit<br />
trots op titelen? — Mijnheer! ik ben, in 't kort<br />
gezegd, Graaf Stierenbock, wie'n alles, wat hij van<br />
u zag en hoorde, wenfehen deed om kennis met u<br />
te maaken en veelligt — uwe vriendfehap te ge<br />
winnen. <br />
MO-
T Ü O N E E L S P E t . 71<br />
MORITS, zig een weinig na hem toekee-<br />
rende, doch zonder optszien.<br />
Zeer verpligt: mijn vriendfchap is weinig , en<br />
mijn kennis in het geheel niets waardig.<br />
STIERENBOCK.<br />
Altoos was de befcheidenheid de gezellin vanwaare<br />
verdienften.<br />
MORITS.<br />
Even gelijk het koper altoos eenig goud met zig<br />
voert, zo vindt men ook overal veele ondeugden<br />
met eenige deugden vermengd.<br />
STIERENBOCK.<br />
Voortreffelijk gedacht en gezegd : het eerfte oogen<br />
blik onzer kennis overtuigt mij, dat de geheime trek<br />
mijns harten mij niet bedrogen heeft — doch — wat<br />
zult gij van mijn eigenbelang denken — wanneer ik<br />
u zo aanftonds vrijmoedig beken., dat nog een ander<br />
oogmerk mij herwaarts voert.<br />
Dit vermoedde ik wel.<br />
MORITS.<br />
STIERENBOCK.<br />
Vermoeddet gij wel! hoe zo?<br />
MORITS.<br />
Slechts eigenbelang bindt menfehen aan menfehen.<br />
STIERENBOCK.<br />
Waar blijven dan achting, vriendfchap en liefde?<br />
MORITS.<br />
Deezeu hangen allen van het eigenbelang af.<br />
L' 4 STIE-
72 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
S T I E R E N B O C K .<br />
Ja , wanneer gij het zo neemen wilt, en des te<br />
eerder durve ik u het geheim mijns harten ontdek<br />
ken , waarvan het geluk mijns levens afhangt — zo<br />
het u niet ongelegen kwame , wilde ik u gaarne eens<br />
een oogenblik alleen fpreeken.<br />
M O R I T S .<br />
Sedert ik geen koopman meer ben, heb ik voor<br />
niemand op de geheele wereld iet geheims.<br />
S T I E R E N B O C K ,<br />
Maar ik heb iet, dat voor deezeHeeren een geheim is.<br />
M O R I T S .<br />
Dan moet ik u verzoeken, mij hetzelve op een andermaal<br />
medetedeelen !<br />
S T I E R E N B O C K .<br />
Ja — ja _ ik — mijn dienst — de neiging van<br />
den Vorst, die zig zo zeer aan mijn gezelfchap ge<br />
wend heeft, vergunnen mij zo weinig, mijnen tijd<br />
doortebrengen , daar waar mijn hart mij roept —<br />
gij wilt het? het zij zo ! — er huisvest in mijne ziel<br />
geen gedachte, welke het daglicht fchuwen moetj<br />
en buiten dien zal het tog in het kort geen geheim<br />
meer zijn ; doch — wanneer het hart te vol is ,<br />
weigert de tong haaren dienst; 't is derhalven uwe<br />
beurt, vriend Karg !<br />
K A R G , Hit eenige keeren zijn keel uit-<br />
gefchraapt te hebben.<br />
Blode en befchroomd zou ik optreeden in deeze<br />
hoog-
T O O N E E L S P E L . 73<br />
hoog- aanzienlijke vergadering, zo het gewigt mij<br />
ner rede, zonder eenige pronk of praal voorgedra<br />
gen , mij geen borg bleeve voor de goedkeuring<br />
mijner hoorderen; welk oor kan de liefde zijn hoor-<br />
kracht , welk hart haar zijne voelkracht ontzeggen J<br />
mij verftaat niet alleen de mikrokosmos, tot wien<br />
ik fpreek; mij verftaat elke boom, elke grashalm,<br />
elke tjilpende vogel in de lucht, elkwormtjen, dat<br />
zig wellustig in het ftof kromt.<br />
STIERENBOCK.<br />
Hou den mond! gij zijt een gek ! — Mijnheer El-<br />
dingen ! zonder voorrede — want ik heb het, voor<br />
een' hoveling lastig, gebrek, dat het hart mij altoos<br />
op de lippen ligt — ik bemin uwe zuster, en wilde<br />
haar tot mijne vrouw hebben.<br />
MORITS.<br />
Mijn zuster! wie van beiden?<br />
Wie is het?<br />
Juultje.<br />
Juultje.<br />
STIERENBOCK: hij keert zig verlegen<br />
fchielijk naar Karg, en zegt Jlii.<br />
KARG, ftil,<br />
STIERENBOCK: hard cp.<br />
(Willem laat de grootfte onrust blijken : hij veegt uit<br />
wat hij begonnen heeft , begint weder , veegt het<br />
weder Uit.")<br />
MORITS.<br />
Het Haat aan mijne zuster om te kiezen: tot baar<br />
E 5 had
74 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
had gij u moeten wenden: in zaaken van het hart zal<br />
ik mij nimmer aanmaatigen een meisjen de wet voor<br />
telen rij ven.<br />
STIERENBOCK.<br />
Zo moest mij een rechtfehapen man antwoorden;<br />
dit kon ik reeds vooruit opmaaken : ook ben ik hier<br />
niet gekomen, om de hand der zuster van den broe<br />
der te verzoeken; maaralleen om u te bewegen, mij<br />
in mijn voorneemen eenigermaate behulpzaam te zijn,<br />
flechts de tolk mijner gevoelens te weezen , want<br />
in het bijzijn uwer beminnenswaardige zuster, zou<br />
den flechts mijne oogen fpreeken, en mijn mond zou<br />
verftommen.<br />
MORITS.<br />
Dit wil zeggen dat ik Juultje zal voorbereiden.<br />
Juist.<br />
STIERENBOCK.<br />
MORITS.<br />
Dat wil ik wel doen.<br />
STIERENBOCK.<br />
Mijn rust is in uwe handen : reeds jaaren lang<br />
heeft mij deeze verborgen drift verteerd: gij weet,<br />
beste Eldingen ! dat niets ter wereld meer van<br />
ijdele omftandigheden afhangt, dan de wenfehen van<br />
ons hart.<br />
Dat weet ik.<br />
MORITS.<br />
STIERENBOCK.<br />
Mijn rang, mijn ftand , mijne familie, de Vorst<br />
zelfs,
T O O N E E L S P E L . 7 S<br />
gel fis, alles heeft mij teruggehouden: men heeftop<br />
allerhande wijs getracht mij van mijn Voorneemen af-<br />
tebrengeh ; men heeft mij bcfpot, gebeden , be-<br />
dreiqd — vergeefs! in eiken ftrijd met mij zeiven,<br />
zegevierde de liefde.<br />
WILLEM, die zig' niet langer<br />
kan bedwingen.<br />
Mag ik vrangen, Mijnheer Stierenbock! hoe, en<br />
waar gij de juffer hebt leeren kennen ?<br />
STIERENBOCK, hem van liet hoofd tot de<br />
voeten bejehouwende.<br />
Bijna zou ik antwoorden: ,, gij moogt niet vraa-<br />
„gen;" maar ik ben te vrolijk om de paaien der wel-<br />
ieevendheid te buiten gaan: flechts onder het wande<br />
len en in de kerk heb ik dat engelachtig meisjen ge<br />
zien ! en o, om haar te beminnen, moet men haar<br />
flechts zien !<br />
WILLE M.<br />
Daar heht gij gelijk in, (zig herft ellende, doch een<br />
weinig ftekelack-ig.) niet waar ,• uit haare zwarte<br />
oogen draalt een vuur . . .<br />
STIERENBOCK.<br />
O haare oogen ! zo zwart als een raavenveder in<br />
de draaien der zon.<br />
Zij heeft blaauwe oogen.<br />
K A R G , hem aanftootende.<br />
STIER EN30CK.<br />
Zo fchijnt het van verre; kemt men haar echter<br />
na.
75 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
nader bij, zo gelijken zij de violen en koornbJoemen.<br />
W I L L E M .<br />
En haar lang goudgeel hair ....<br />
STIERENBOCK.<br />
Als het golvend langs haaren boezem flattert, ftel<br />
ik mij altoos het fchoone meisjen voor, waarvan<br />
Tacitus gewaagt, de bevallige Bisfula . . . .<br />
K A R o, hem weder aanjlotende.<br />
Haar hair is aschkleurig.<br />
STIERENBOE K.<br />
De kunst heeft zekerlijk wel dit goudgeel hair na<br />
gebootst, maar ook zonder geele poeder, welke de<br />
mode uitvondt , zouden haare aschkleurige lokken<br />
mannenharten verftrikken.<br />
WILLEM.<br />
En haare fraaje talie. . . .<br />
STIERENBOCK, bemerkende dat men den<br />
fpot met hem drijft.<br />
Waartoe die optelling van alle haare bekoorlijkhe<br />
den , die zig flechts gevoelen — niet befchrijven laa<br />
ten. (Tegen Willem op een Jiekelachtigen toon.') Gij ver<br />
gist u geheel, Mijnheer de Asfesfor! hoe ligt kon<br />
•dit verzuim in uw fchildery uwen arbeid, uwen roem<br />
£n uwe inkomjlen nadeel toebrengen.<br />
WILLEM.<br />
Wat wilt gij daarmede zeggen ?<br />
STIE-
T O O N E E L S F E L . 77<br />
STIERENBOCK.<br />
O , niets ter wereld! ik weet dat de verheven<br />
geest van den Heere van Moli fpot met die dwaasheid<br />
des vooroordeels, welke een' Edelman verbiedt eene<br />
burgerlijke handteering te drijven, en zig daarvoor<br />
te laaten betaalen.<br />
W I L L E M .<br />
'T is waar, ik fpot er mede.<br />
STIERENBOCK.<br />
Ook weet ik zeer wel dat de Heer Asfesfor van<br />
Moll een' post bekleedt, die hem rijk lijk het on<br />
derhoud verfchaft; maar wie kan het hem ten kwaa-<br />
de duiden, dat hij een' fchat zoekt bijeen te fchraa.<br />
pen , ten einde , wanneer hij zig blind geschil<br />
derd zal hebben, het hem niet gaan moge, als Beli-<br />
farius. (Hij lacht.)<br />
Graaf . . . .<br />
WILLEM.<br />
STIERENBOCK.<br />
Niet verder: ieder mensch handelt naar zijne be<br />
grippen, en die geenen zijn de besten, welke zqn<br />
innerlijk geluk bevorderen, zonder zig aan het oor<br />
deel der wereld te iiooren — Vaarwel, liefde El-<br />
dingen ! moet ik herhaalen, dat de rust mijns le<br />
vens in uwe handen is? deez«n nademiddag zie ik u<br />
weder — om u — verrukkende gedachte ! — mo<br />
gelijk, als broeder aan mijn hart te drukken. (Hij<br />
maakt een kleine buiging, en vertrekt.)<br />
KARG.,
78 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
KARG, hem aan de flip van zijnen rok<br />
vasthoudende.<br />
Uwe Excellentie ! nog één woord.<br />
Maar fchielijk.<br />
STIERENBOCK.<br />
KARG.<br />
Zoude uw Excellentie mij, op afflag der twee<br />
Louis d'or, niet een'daalder willen geeven ?<br />
STIEREN BOCK.<br />
Ik heb niet dan goud geld bij mij.<br />
(Hij vertrekt; Karg fchudt het hoofd en volgt hem.)<br />
ZEVENDE TOONEEL.<br />
MORITS, WILLEM VAN MOLL, OMAR.<br />
(Een oogenblik zwijgens, Willem tracht vruchtloos<br />
zijne gemoedsbeweeging te verbergen.)<br />
G ij hebt u geërgerd?<br />
MORITS.<br />
WILLEM.<br />
Ik had mij niet moeten ergeren.<br />
MORITS.<br />
Neen waarlijk; het wns de moeite niet waard':<br />
maar weet gij ook waar over gij u geërgerd hebt ?<br />
WILLEM.<br />
Over zijn valsch gezicht, zijn fchimplagchen, over<br />
zijnen giftigen toon, zijne Hekelachtige wijze van<br />
ipreeken. . .<br />
MO-
T O O N E E L S P E L , 79<br />
MORITS.<br />
Neem het mij niet kwalijk, mijn fchat! gijergerdet<br />
H, om dat hij byna gelijk had.<br />
Had hij gelijk?<br />
WILLEM.<br />
MORITS.<br />
Ja, zie, als het waar is, dat gij een voordeeligen<br />
post bekleedt . . .<br />
Dat is- waar.<br />
WILLEM.<br />
MORITS.<br />
Waarvan gij ordentelijk leeven kunt.<br />
WILLEM.<br />
Waarvan ik leeven kan.<br />
MORITS.<br />
Nu, zo moest de fchilderkunst u tot uitfpanning<br />
en niet tot winst dienen: gij moet er niet weder<br />
boos om worden ; ik meen het goed, en zoek 11<br />
geenzins te beledigen: gij hebt eene van die gezich<br />
ten , tot welken ik altoos fpreeken moet gelijk-<br />
ik denk.<br />
WILLEM.<br />
Gij gelooft dan ook, dat ik mijn' flamboom onteer,<br />
als . . . .<br />
M O RIT S.<br />
Gekheid met den ftamboom ! een goed hart, waar-<br />
Bit de takken der deugd zig verfpreiden, is de echte<br />
ftamboom.<br />
WIL-
So B R O E D E R M O R I T S ,<br />
Nu, derhalven.<br />
Zij't gij getrouwd ?<br />
Neen.<br />
WILLEM.<br />
MORITS.<br />
WILLEM.<br />
MORITS. . ,<br />
Hebt gij misfchien onvermogende ouders?<br />
Neen.<br />
WILLEM.<br />
MORITS.<br />
Zo blijf ik bij mijne gedachte : een jong gezond<br />
mensch, die volop heeft om te leeven, denkt weinig<br />
aan fpaaren en fchatten te verzamelen: doet hij het<br />
echter — zo doet hij recht verftandig, recht prijs<br />
lijk; maar in de zorgelooze jeugd verraadt het een<br />
kleine trek tot gierigheid, die in den ouderdom in<br />
voile vlam zal uitbarften.<br />
WILLEM, zeer aangedaan.<br />
Gij doet mij onrecht — maar laat ons hiervan<br />
zwijgen.<br />
MORITS.<br />
Zeer gaarne.<br />
WILLEM, na een oogenblik zwijgens.<br />
Waarlijk — ik heb mij over dien Iaaghartigen een<br />
weinig geërgerd — zo geërgerd, dat mijn hand nog<br />
beeft: ik kan niet voordwerken: vergun mij eenige<br />
minuten verpoozing.<br />
MORITS.<br />
Naar uw goedvinden : kom , Omar ! laaten wij<br />
in-
1 0 0 N E E L S P R L , 9 )<br />
Intusfcheq onder de linden eens wandelen. (Hij haalt<br />
een boek uit zijn' zak.) Ik zal n een' fchat mede*<br />
deelen , dien ik van daag in dit boek vond. (Hij<br />
leest.) „Befchrijving 'der Peluw - Eilanden:" dat<br />
moet een volk weezen ! ja, Omar! er zijn nog men<br />
fehen ! ik heb een kostelijkcn inval: kom, dat ik<br />
u dien mededeele, en help mij denzelven ten uit<br />
voer brengen. (Hij vat hem onder den arm, en zij<br />
vertrekken.)<br />
A GTS TE TOONEEL.<br />
WILLEM, met het hoofd in de hand, en<br />
den elleboog op de tafel rustende.<br />
Openbaare laster wordt den mensch voor eene<br />
deugd aangerekend ; en in het verborgen werken<br />
de deugd, met befchimpende vermoedens gebrand-<br />
merkt! wat baat het mij, dat ik goed , dat ik recht-<br />
fchapen handel ! ik word miskend; cn niet alleen<br />
miskennen mij zotten, maar ook lieden, wier oor-<br />
deel ik hoog fchat, wier achting mij zou opbeuren,<br />
gelijk derzelver minachting mij nederdrukt — wat<br />
baat het mij? _ o Deugd! Deugd! beloondet gij u<br />
zelve niet, wie zou moed hebben, om aan deeze<br />
zijde des grafs om loon te (trijden ?<br />
N E,
82 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
NEGENDE T O O N E E L .<br />
JUULTJE, WILLEM.<br />
(Willem, in gedachten verzonken, hoort Juultje<br />
Willem!<br />
Hemel! Juultje!<br />
niet komen.)<br />
JUULTJE, zij Jlaat naast hem, en legt<br />
' haare hand op zijn' fchouder^<br />
WILLEM, van fchrik opfpringende.<br />
JUULTJE, met een weemoedigeflem.<br />
Wat heb ik u gedaan , Willem ? waarmede heb<br />
ik u beledigd?<br />
Gij mij beledigd ?<br />
WILLEM, zeer verward.<br />
JUULTJE.<br />
Reeds lang dwaalde ik door den hof, trachtte<br />
te vergeefs u een oogenblik alleen te vinden —<br />
en nu dat oogenblik dadr is — laat mijn beklem*<br />
hart mij naauwlijks toe te fpreeken — neen, ik<br />
heb u niet beledigd — en echter zijt gij zo ver<br />
anderd!<br />
Veranderd ?<br />
WILLEM.<br />
JUULTJE.<br />
Gij fchuwt mijn tegenwoordigheid.<br />
Wil'
T O O N R E L S P E L . g 3<br />
WILLEM.<br />
Ben Ik daarom veranderd? _ ook Juultje miskent<br />
mij!<br />
JUULTJE.<br />
Spreek dan I wat is het dat u van mij verwijdert?<br />
Uw goud.<br />
Mijn goud!<br />
WILLEM.<br />
JUULTJE.<br />
WILLEM.<br />
De fchatten uws broeders: o gij z ij t n i e t m e e r<br />
die gij waart! ik minde u _ de Hemel alleen<br />
weet boe zeer ik u minde ! alle mijne gedachten<br />
liepen over u ; alles had betrekking op u ! als<br />
ik eenzaam op mijn kamer zat, en, met'een'<br />
berg van aften voor mij, een relaas opmaakte; kon<br />
het mij fomwijlcn uuren lang verbijsteren, als 'ik op<br />
het onverwachtfte eene groote J fchrijven moest:alle<br />
mijne vrouwen - portraiten geleeken naar U; alle<br />
mijne tekeningen zinfpeelden op u: zag ik iémand<br />
die fchatten bijéén vergaêrde, of las ik in een der<br />
nieuwspapieren dat ergens een Vorst den troon be<br />
klommen had , zo ftelde ik mij in zijne plaats; en<br />
dacht hoe arm ik zonder u zijn zoude.<br />
JUULTJE, hem omhelzende.<br />
Ach Willem! wat heb ik u misdaan, dat gii z o<br />
niet meer denkt?<br />
WILLEM.<br />
Ja ik ben arm zonder ul zeer arm! _ 0! dat gij<br />
F 2 nog
14 BROEDER MORITS,<br />
nog mijn nooddruftig Juultje waart! hoe zoet was<br />
die gewaarwording, waarmede ik eertijds, hetgeen<br />
ik uitgefpaard had , weglegde, denkende: dat ii<br />
voor Juultje ! heden nog ga ik dagelijks tweemaal<br />
het kleine ftraatjen door, waarin gij weleerwoondet,<br />
en zie dan door het Iaage vengfter in het donkere ka-<br />
mertjen, in 't welke ik zo veele zalige oogenbrik<br />
ken genoot — Juultje! Juultje! betrek dat huisjen<br />
weder! hervat uwen arbeid, op dat ik u weder durve<br />
beminnen.<br />
JUULTJE.<br />
Verfta ik u recht ? gij durft het lot berispen<br />
dat uw Juultje van gebrek en armoede bevrijd heeft?<br />
WILLEM.<br />
Ik alleen moest u daarvan bevrijd hebben; mis<br />
fchien wat laater; maar is een laater vrucht uit de<br />
hand der liefde ontvangen, niet duizendmaal zoeter<br />
dan een vroeger uit die des gevals?<br />
JUULTJE.<br />
Gewis, beste Willem! maar daar het nu zo is<br />
zonder mijn toedoen zo is, zonder dat ik zelfs daar<br />
toe ooit de minfte hoop heb kunnen opvatten; zal<br />
ik nu dit toeval met het geluk mijns levens moeten<br />
boeten?<br />
WILLEM.<br />
Het is voorbij! die fchoone droom isuitgedroomdl<br />
ik wil mijn geluk aan geene vrouw te danken heb<br />
ben ! die oorringen, die gij daar draagt, zijn. al<br />
ken
• T O O N E E L S P E L . «j<br />
leen genoeg, om mij voor altoos u te doen fcbuwen.<br />
JUULTJE: met drift haare oorrin<br />
gen losmaakende.<br />
Daar, neem ze! en geef ze den eerften nooddruf-<br />
tigen, die u ontmoet.<br />
WILLEM, haare hand terug Jlootende.<br />
Hoe ijslijk is het, wanneer grondbegïnzels door<br />
het gevoel beftormd worden ! — neen Juultje ! 't<br />
is bepaald — nimmer zal ik bij uwen rijken broede*<br />
om uwe hand bedelen.<br />
JUULTJE.<br />
Mijn broeder is een weldenkend man.<br />
WILLEM.<br />
Dat zij zo! maar hij, die mij reeds nu, daar ik<br />
om loon fchilder , voor gierig uitmaakt; wat zou<br />
hij denken, wanneer ik zijne rijke zuster ten huwelijk<br />
vroeg'? meent gij, dat ik mij vernederen zoude om<br />
hem beter te onderrichten ?<br />
Laat dat aan mij over!<br />
JUULTJE.<br />
WILLEM.<br />
Gij zult hem zijne inwilliging afdwingen, hieraan<br />
twijfel ik geenzins; dit zou hem echter van zijne ge<br />
dachten in het minst niet afbrengen, en elk dubbel<br />
zinnig gezicht van hem ware mij een fteek in de ziel,<br />
die zelfs elke vreugd, welke ik in uwe armenfmaakte,<br />
verbitteren zoude.<br />
F 3 JUUL-
«ff B R O E D E R M O R I T S ,<br />
,JiruLTjE, aangedaan.<br />
Dit is e e n 0verdreevene trotsheid , of mogelijk<br />
flechts een voorwendsel.<br />
Ook dat nog!<br />
WILLEM.<br />
JUULTJE.<br />
Gij bemint mij niet meer, Willem! en zijt om een<br />
voorwendzel verlegen.<br />
WILLEM.<br />
Ach Hemel! hoe word ik gefolterd!<br />
JUULTJE.<br />
Wees gerust , Mijnheer van Moll ! gij behoeft<br />
geene uitvlugten: ik had geene andere aanfpraak,<br />
dan die uw hart mij gaf: voor den rechterftoel der<br />
liefde alleen konde ik dezelve doen gelden.<br />
WILLEM, hij haalt een portrait uit zijn' zak,<br />
Troost gij mij!<br />
het welk hij weemoedig beziet.<br />
JUULTJE.<br />
Dit is mogelijk een wenk — ik heb ook het uwe<br />
nog: (Zij haalt het portrait van Willem voor den dag.)<br />
willen wij ruilen ?<br />
WILLEM.<br />
O Hemel! Juultje ! dit kwam uit uw hart niet voord.<br />
(Juultje barst uit in traanen, die zij te vergeefs<br />
zoekt te verbergen.)<br />
WILLEM.<br />
Neen! de dood alleen kan mij dit ontrukken! op<br />
tnijn boret zal het met mij ten grave daalen!<br />
de
T O O N E E L S P E L . ij<br />
88 B R O E D E R M O R l'r S,<br />
JUULTJE.<br />
Hij verlaat mij, en ik kan hem niet haaten.<br />
, . N E T J E , bedroefd.<br />
Ik ook niet.<br />
JUULTJE. 9<br />
Trotfche weldenkend» Willem!<br />
NETJE.<br />
Verdoemde kroeskop!<br />
J U U L T J E , zig naar haare zusier keerende.<br />
Help mij, Netje!<br />
_ , NETJE.<br />
llaad mij, Juultje!<br />
JUULTJE.<br />
Hij wil mij niet hebben, om dat ik rijk ben.<br />
NETJE.<br />
En ik wil hem niet hebben, om dat ik zelve niet<br />
weet wat ik wil.<br />
JUULTJE.<br />
Maar ik zal met mijn' broeder fpreekr-.<br />
N E T J E .<br />
Ja, dat zal ik ook doen.<br />
JUULTJE.<br />
Het is mij intusfchen recht lief, dat ik eindelijk de<br />
zaak doorgrond heb, en de reden weet waarom hij<br />
mij fchuwt: deeze hevige fpanning zijner ziele kan<br />
met lang duuren; de trotsheid eener edele weigering<br />
kan mijn' Willem flechts eenige oogenblikken het<br />
genot der liefde vergoeden (Zij ftaat op.) Neen I nog<br />
is alles niet voor mij verlooren, weg met die traa<br />
nen: mijn hoop wordt weder levendig.<br />
NETJE.
T O O N E E L S P E L . 8 V<br />
KETJE,<br />
Zie, zie, gij' zijt recht fpraakzaam geworden: bij<br />
ons werkt de liefde zeer verfchillend; u doet zij<br />
fpreeken, en mij — zwijgen.<br />
Bemint gij dan?<br />
JUULTJE..<br />
NETJE, vsrfchrikt.<br />
Wat? heb ik dat gezegd? zulks zou zeer dom zijn,'<br />
en nog dommer , als het zo ware. (Haare beiden<br />
ooien toejloppende.) Neen! 't is nietwaar! 't is niet<br />
waar! ik zal zo lang fchreeuwen, tot ik mijn hart<br />
overfchreeuw.<br />
JUULTJE.<br />
Vergeeffche moeite! en waarom ook , gelukkig<br />
meisjen! wanneer het flechts aan U ftaat, de liefde<br />
in de armen te Ioopen ?<br />
NETJE.<br />
Daar hebben wij 't! — maar, recht toe recht aan,<br />
in de armen geloopen ! hoe men daar bij vaarcn zal,<br />
vindt men naderhand wel: de liefde is een kind met<br />
reuzen. armen ; alles omgrijpt zij, maar drukt het<br />
minfte aan 't hart.<br />
JUULTJE.<br />
Zo lang gij nog zo praaten kunt, zijt gij niet verliefd,<br />
Netje!<br />
NETJE.<br />
Ben ik niet? waarlijk niet? ik bedï.nk u, zuster!<br />
(Zij vat haar om den hals, en kuscht haar.) Gij geeft mij het<br />
leven weder: derhalven, die huppelt, zingt en fpringt,<br />
* 5 item,
pa BROEDER MORITS,<br />
item, die kluchtige invallen heeft, is niet verliefd:<br />
ergo, ben ik niet verliefd: hoe moet men er dan<br />
toch uitzien, als men verliefd is? (Zij neemt een<br />
vertwijfelde houding aan , en Jlaat de oogen neder.)<br />
ach ! — o! — ach ! — o ! — (De eogen len Hemel<br />
Jlaande.) heilige, kuifche maan! zie op myn üroevig<br />
lijden neder!<br />
Dartel fchepfel I<br />
JUULTJE.<br />
KETJE.<br />
Gij, en onze kleine lieve Maria, maaken zamen<br />
een allerliefst paar : ik zou wel om een blik uit<br />
Omar's fchelmachtige oogen durven wedden , dat het<br />
meisjen, zo niet verliefd is, ten minden verliefd is<br />
geweest, en er een afkeer van gekregen heeft: maar<br />
weet gij wel, dat dit Madonnen • gezicht bij mij in<br />
een heel goed blaadjen daat? haare befcheidenheid,<br />
haar knipoogen, haar plotsling bloozen over niets,<br />
haar dilzwijgen, haar lagchen, als men haar aanziet,<br />
en haar zuchten, als men haar niet aanziet; dit alles<br />
heeft zo iet romanesks, zo iè\ nieuwsgierigheid-<br />
wekkends — wij moesten dit meisjen voor onze<br />
vriendin aanneemen,<br />
JUULTJE.<br />
Dit zullen wij, en in zeker opzicht zijn wij haar<br />
zulks verpligt: Tante zal met haare grillen haar ge<br />
noeg plaagen en kwellen.<br />
WETJE.
TOONEEL S PEL. ot<br />
NETJE.<br />
Zo zij dat doet, zeg ik het mijn' broeder; die<br />
zal haar het hoofd wel recht zetten.<br />
ELFDE TOONEEL.<br />
De voorigen. MAR IA.<br />
MARIA.<br />
Uwe Tante zendt mij hier: de Juffrouwen zouden<br />
fchielijk, fchielijk boven komen.<br />
NETJE.<br />
Wat is er dan zo fchielijk fchielijk te doen?<br />
MARIA.<br />
De kanarievogels moeten eeten gegeven, en dan uit<br />
Benjamin Smolk een paar bladzijden gelezen worden.<br />
NETJE.<br />
Kon zij deeze gewigtige bezigheden u niet toevertrouwen?<br />
MARIA.<br />
Ik heb er mij toe aangeboden, maar zij denkt dat<br />
ik daarmede nog niet goed kan omgaan.<br />
NETJE.<br />
'T is ook een groote kunst!<br />
j ÜULTJE.<br />
Wij dienen evenwel te gaan.<br />
NETJE.<br />
Zo aanftonds _ Nu lieve Maria, hoe ftaat het u<br />
hier aan?<br />
MA'
5* B R O E D E R M O R I T S ,<br />
MARIA.<br />
Ach ! zo ik u maar aan fta.<br />
NETJE.<br />
Ware ik een jongen , ik zou u, over dit punt,<br />
recht aartige dingen zeggen: hebt gij mijn' broeder<br />
al gezien?<br />
Neen.<br />
MARIA.<br />
NETJE.<br />
Wanneer otfze Tante u fomwijlcn wat ruw beje<br />
gent, moet gij u zulks niet aantrekken: 't is zo<br />
haare gewoonte; zij is zieklijk, en maakt het met<br />
ons niet beter.<br />
JUULTJE.<br />
Onze liefde zal u een' ftand , waartoe gij niet ge<br />
boren fchijnt, gemaklijk maaken. (Zij kuscht haar en<br />
vertrekt.)<br />
NETJE.<br />
Geboren ? een fchoon meisjen is geboren om te<br />
heerfchen ; vergeet dit niet, en maak bij de eerfte<br />
gelegenheid gebruik van de wapens , die gij in<br />
uwe oogen draagt. (Zij kuscht haar ook, en volgt haar<br />
zuster.)<br />
TWAALFDE TOONEEL.<br />
MARIA.<br />
B ~n ik alleen ? — zal ik een verborgen plek jen vinden,<br />
waar ik den Hemel in het verborgen danken kan,<br />
dat zijne goedheid der bedrogene onfchuld eene vei<br />
lige fchuilplaats gaf? — nimmer heb ik mij durven<br />
rlei-
T O O N E E L S P E L . ^<br />
vleien , dat mij nog zulk een geluk in de wereld<br />
zoude te beurt vallen — een paar lieve, deugdzaame<br />
meisjens , in het geheel niet meesterachtig , nie<br />
mand over den fchouder aanziende — maar ja! hij<br />
alleen weet rijk te zijn, die eens arm was: de oude<br />
Tante is zekerlijk een weinig knorrig — maar lieve<br />
Hemel ! zij heeft ook een benaauwde borst! — neen,<br />
ik ben te vreden : zuinigheid zal mij, en mijn ander<br />
ik , tot genoegzaam onderhoud verftrekken : hier zal<br />
ik trachten te vergeeten, (zuchtende,) dat men mij<br />
vergat. (Zij wil vertrekken.)<br />
DERTIENDE TOONEEL.<br />
MARIA, MORITS.<br />
M o R i T s: Maria ziende, blijft hij verwonderdfiaan.<br />
Lieve kleine! wie zijt gij?<br />
MARIA: op een eenvoudigen toon.<br />
Mijnheer! ik dien in dit huis.<br />
MO RITS.<br />
En ik beveel in dit huis: het fchijnt mij echter toe,*<br />
als waart gij tot beveelen en ik tot dienen geboren.<br />
MARIA, met eene befcheidene vriendlijkheid.<br />
Mijnheer is veelligt de broeder van mijne Juf<br />
frouwen?<br />
MORITS.<br />
Juist, mijn fchat!<br />
MARIA.<br />
Ik beveel mij in uwe gunst.<br />
MO-
94 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
MORITS.<br />
Gij hebt die reeds: hoor, fchoon meisjen! toea<br />
ik u vroeg: wie zijt gij? antwoorddet gij mij een-<br />
voudig: — „ Mijnheer ik dien in dit huis", en toen<br />
gij hoordet dat ik de broeder mijner zusters was,<br />
betaaldet gij mij die verwantfchap aanftonds met een<br />
vriendlijken oogwenk: ik moet u evenwelzeggen,<br />
niet te kunnen lijden dat men, om eens anderens<br />
wille , mij vriendlijk aanziet: de minzaamheid van<br />
een jong meisjen wil ik alleen aan mij zeiven te<br />
danken hebben.<br />
MARIA.<br />
Het meisjen, dat u voor de eerftemaal ziet, en<br />
aanftonds vriendlijk bejegent, zulk eene vriendlijk-<br />
heid is weinig waard'.<br />
MORITS, verwonderd.<br />
Meent gij dat? — gij kunt gelijk hebben.<br />
MARIA.<br />
Er zijn gezichten, die het vermogen bezitten, om<br />
op het eerfte oogenblik iemands hart inteneemen: gij<br />
Mijnheer! zijt een dier gunftelingen der Natuur: in<br />
uw oog is de verzekering te leezen, dat een eerlijk,<br />
(ftamelend.) een eerlievend meisjen bij u niets waagt :<br />
ik, ongelukkige weeze! heb in uw huis een veilige fchuil-<br />
plaats gevonden; gij zult mij niet weder wegjaagen ?<br />
MORITS.<br />
Wegjaagen? gaf ik u grond om zo iet te duchten?<br />
MA-
Bijna.<br />
T O O N E E L S r i l . 9 g<br />
Wanneer? waar?<br />
MARIA.<br />
MORITS, fchielijk.<br />
MARIA.<br />
Dat gij mij geduurig bekeeft , mij aanhoudend<br />
ftuurs bebandeldec, zoude ik gewillig verdraagen;<br />
mijn ijver zou u uwe genegenheid afdwingen: maar<br />
naauwlijks ziet gij mij, of gij vleit mij, en noemt<br />
mij fchoon; dit maakt mij bekommerd: een meisjen<br />
dat men niet kent, fchoon te noemen, geeft eene<br />
begeerte te kennen om haare deugd te ondermijnen-<br />
beste Heer! zie mij zo niet aan; zulk een blik all e«<br />
ware in ftaat om mij uit uw huis te jaagen.<br />
MORITS.<br />
Gij vreest de mannen ?<br />
Ach, ja!<br />
MARIA.<br />
MORITS.<br />
Gij fpreekt mogelijk bij ondervinding?<br />
MARIA.<br />
Ik ben negentien jaaren oud.<br />
MORITS.<br />
Waarlijk, dit was een domme vraag: vertel mij<br />
toch eens, fchoon kind! _ g o ed kind! wilde ik<br />
zeggen _ welk leed heeft de wereld u gedaan?<br />
MA R I A.<br />
Moet ik het eerfte uur mjjns verblijfs in uw huis<br />
»eeds aan een droevige herinnering wijden ?<br />
MO-
pd BROEDER M O RITS,<br />
MORITS.<br />
Meisjen ! gij fpreekt recht, en uwe oogen tekenen<br />
nog veel meer dan gij fpreekt : hoe zou het zijn,<br />
als gij vergat, dat het geval u onbillijk behandeld<br />
heeft — dat gij flechts mijne oude Tante dienstbaar<br />
zijt? — en hoe als ik uw broeder ware?<br />
MARIA.<br />
Dan zou ik zeggen : lieve broeder ! Iaat mij met<br />
vrede! mijne elende is mij lief geworden: lijden en<br />
zwijgen valt dien niet zwaar, die door het medelij»<br />
den eens vreemden vernederd zou worden.<br />
MORITS.<br />
En ik — ik zou zeggen, dat mij door Natuur een<br />
dommen trek gefpeeld ware , zo zij u tot mijne<br />
zuster gevormd hadde; ten minden zou ik het<br />
menschdom voor zinneloos uitkrijten, dat de Natuur<br />
de wet had voorgefchreven, waarbij geen broeder<br />
zijne zuster, als vrouw, beminnen mag; want zie,<br />
ik begin u lief te hebben : de Hemel zij gedankt<br />
dat gij mijne zuster niet zijt? federt den tijd mijner<br />
jongelingfchap , federt ik het eerfte daglicht zag ,<br />
heeft het vooroordeel zig altoos tegen mijne geliefde<br />
neigingen verzet: dit heeft mij tot een vervolger tot<br />
een'aartsvijand van alle menschlijke domheden gemaakt:<br />
mijn ganifche leven was eene onafgebrokene beftrij-<br />
ding van het vooroordeel; immer bereid om met het<br />
zelve te flaan, als de MallhefersmetdeMufulmannen:<br />
menig genoegen heeft het mij verbitterd, menig ge<br />
heel
T O O N E E L S P E L .<br />
heel benomen: beklaag mij. fchoon meisjen ! nim<br />
mer heb ik dit verdiend , want ik heb nooit het<br />
fpoor der eerlijkheid te buiten gegaan. (Hij vat haar<br />
liefkoozend bij de hand.) O. zo gij mij beklaagt, hebt<br />
gij nog maar één' kleinen Ifap noodig, tot den wensch,<br />
om mij de onbillijkheid des noodlots te vergoeden:<br />
ik heb mij zo dikwijls over vooroordeelen moe<br />
ten ergeren — in uwe armen zoude ik er flechts<br />
over lagcben.<br />
MAUIA, haare hand terug trekkende.<br />
Gij vergeet, MijnheerI dat vrouwlijke deugd geen<br />
vooroordeel is. (Zij vertrekt met drift.)<br />
VEERTIENDE TOONEEL.<br />
MOKITs , hij ziet Maria eenige cogenblikken<br />
zwijgende na.<br />
/Maar , maar, lief trotsch meisjen ! vrouwlijke<br />
deugd is flecht* vooroordeel: de Europeer verdedigt<br />
haar met het zwaard, en de Timgu*er verkoopt haar<br />
voor een blaas met traan; de Morgenlander fluit haar<br />
achter deuren en grendels, en de Neger verkoopt haar<br />
aan den meestbiedenden — maar zo zijn de vrouwen,<br />
naamlijk de Schoone vrouwen; zij houwen den knoop<br />
met één' flag door: „zo is 't! zo moet het zijn !"<br />
wij fchrijven dikke boeken , en niemand gelooft ons; zij<br />
fpreeken één woord, en de verftandiglte mannen zeg.<br />
G gen-
j-jf B R O E D E R M O R I T S ,<br />
gen ootmoedig; Ja'. — Dat meisjen heeft mij waarlijk<br />
het hoofd (JVa een weinig zwijgens.) wat zeg ik! —<br />
het hart verrukt! — dit is te erg! oost en west<br />
doorgekruist, overal ongefchonden'er afgekomen;<br />
en hier in deezen afgelegenen hoek der wereld! —•<br />
lieve Hemel! is men dan nergens voor de vrouwea<br />
zeker?<br />
Einde van het tweede bedrijf.<br />
DER-
T O O N E E L S P E L . g 9<br />
D E R D E BEDRIJF.<br />
E E R S T E TOONEEL.<br />
MORITS, OMAR.<br />
(Omar is bezig met de eerjie letter van Netjes nam<br />
in een' boom'te fnijden : Morits komt in gedachten<br />
met een' nedergeflagenen hoed aan de andere zijde des<br />
tooneels, een laan uit, en /peelt met eene roos, welke<br />
hij tusfchen zijne vingers houdt, en waaraan hij/om-<br />
wijlen riekt.)<br />
Wat doet gij daar?<br />
MORITS, Omar gewaar wordende.<br />
OMAR.<br />
Ik maak een' boom trotsch: hij zal den naam van<br />
uwe zuster draagen.<br />
MORITS, zig van hem afkeerende.<br />
Waarlijk de lentelucht is de bron der liefde! al<br />
les mint! (Tegen Omar.) Zo aanftonds heb ik een<br />
vinkenestjen ontdekt: de moeder fladderde fchuw.en<br />
echter zeer vrolijk digtom mijn hoofd heen : hoor Omar!<br />
(Met den vinger wijzende.) ginds in het bosch ! zorg<br />
daar voor, dat geen moedwillige knaap het verftoore!<br />
Dat wil ik gaarne.<br />
OMAR, voordjhijdende.<br />
MORITS: hij keert zig boschwaarts.<br />
Alles mint! alles maakt nestjeus! (Tegen Omar.)<br />
G 3 'J i s
ioo B R O E D E R M O R I T S ,<br />
'T is van daag een fchoone lentedag : mijne oude<br />
Tante heeft voor de eerftemaal het vengftergeopend:<br />
haddet gij eens gezien, hoe levendig de kanarievo<br />
gels in hunne hokjens werden! hoe vrolijk zij van<br />
ftokjen op ftokjen fprongen, en het noodige voor<br />
hunne nestjens bijecnzamelden! mijn zuster Netje<br />
ftond er ook bij.<br />
Stond daar ook bij ?<br />
En lachte.<br />
En lachte.<br />
OMAR, zig fchielijk omkeerende.<br />
MORITS.<br />
OMAR, met tegeiizin.<br />
MORITS.<br />
En glimplachte, wil ik zeggen.<br />
OMAR, vriendlijk.<br />
En glimplachte? — en haalde een weinig dieper<br />
adem dan voorheen?<br />
Zo kwam he: mij voor.<br />
MORITS.<br />
OMAR.<br />
Ach I (Hij gaat voord met in den loom te fnijden.)<br />
MORITS, van Omar afgekeerd.<br />
Alles mint! alles bouwt zig nestjens! mcnfchen-<br />
oogen zwemmen in traanen van wellust, en zelfs<br />
zulk een zucht is wellust. (Tegen Omar.) Hebt gij<br />
gezien, hoe de zwaluwen onder ons dak zingen en<br />
rondzwieren; hoe zij in- en uitvliegen en zig verlusti<br />
gen l
T O O N E E L S P E L . r o t<br />
?en! liefde Omar! zorg toch, dat geen zindelijke<br />
huisknecht mij deeze gasten verjaage !<br />
OMAR, zig naar hem toewendende.<br />
Als gij in de zoete vermenging der gantfche Natuur<br />
zo veel behaagen fchept, waarom bouwt gij n<br />
zelve dan geen nest?<br />
MORITS, na een oogenblik zwijgen!.<br />
Zie deeze roos!<br />
OMAR.<br />
Zij is fchoon, pas ontloken, en riekt. (Hij Jleeki<br />
zijne hand daarna uit.)<br />
MORITS, trekt de roos fchielijk terug en<br />
houdt dezelve achter zijn' rug.<br />
Neen, goede vriend! 't genot zij mij alleen ver<br />
gund — ik heb een meisjen gevonden !<br />
Een meisjen?<br />
OMA R a<br />
MORITS.<br />
Voor weinige minuten zag ik dat lieve bekoord ij t;<br />
fchepfel: mij dunkt, ik min!<br />
OMA Ra<br />
Sedert weinige minuten?<br />
MORITS.<br />
Hoe veele minuten beeft een vink noodig om dg<br />
eene egaè te kiezen ?<br />
OMAR.<br />
Alleenlijk met dit kleine onderfcheid .--een vink ver<br />
kiest voor één* zomer, en wij voor alle de zomers,<br />
herfsten en winters van ons leven.<br />
G<br />
.3 M O-
io2 B R O E D E R M O R I T S .<br />
Wie zegt dat?<br />
MORITS.<br />
OMAR.<br />
De tyran aller volken ! de gewoonte.<br />
MORITS,<br />
De tyran aller volken, maar de miine niet: be<br />
haagt mijn vrouw mij niet dan neem ik morgen weder<br />
eene andere.<br />
OMAR.<br />
En overmorgen neemt mogelijk geen eene u meer ?<br />
MORITS. t<br />
Maar Omar, de vink is een zot, zo hij eiken zomer<br />
uit onbeftendigheid verwisfeit; hij is een zot, want<br />
kent noch zijn voordeel, noch zijn genoegen: een<br />
nieuwe Iieffte is even zo ongefchikt als een nieuw<br />
kleed: het drukt op de borst, fpant onder den arm;<br />
en, is het laken ftijf, zo buigt het zig nief in de<br />
noodige vouwen, maar beangftigt het arme fchepfel<br />
zo als u , morgenlander ! toen gij voor de eerfte<br />
maal een Europisch kleed aantrekt: wij hebben een<br />
fpreekwoord : oude liefde roest niet: een waar<br />
woord, mijn vriend! nieuwe en oude liefde evenaar<br />
ten eikanderen, als een ftaatliekleed en een flaap.<br />
rok: o hos blij is een hoveling, als hij 'savonds<br />
van het ftijve cirkel t'huis komt, en zijn' gemak<br />
lijken ouden flaaprok kan aantrekken!<br />
OMAR.<br />
Wij fpraken van uw ftaatfiekleed.<br />
MORITS.
Y O O N E E L S P E L . i 0j<br />
- MORITS.<br />
Ik wil het tot mijn flaaprok maaken: de gewoonte<br />
verbindt het gemeen aan ééne vrouw, maar mij mijne<br />
keuze, het genoegen :het gemeen durft niet verande<br />
ren, en ik wil niet.<br />
OMAR.<br />
O, noem mij toch mijne aanftaande meesteres!<br />
MORITS.<br />
Uwe vriendin! — een fraaje bloem, niet ontijdig<br />
door de kunst van de hand eens Hoveniers uitgedreven,<br />
maar onder den vrijen hemel heerelijk opgewasferj:<br />
een meisjen door de Natuur tot Vorftin gevormd,<br />
en door het noodlot tot kamenier vernederd —<br />
"Maria.<br />
OMAR.<br />
Die, bij de oude Tante?<br />
Dezelfde.<br />
Al o R I T s.<br />
OMAR.<br />
Een fchoon meisjen! en zo zij goed is, een lief<br />
meisjen ! iet vorstlijks echter heb ik aan haar niet<br />
befpeurd. ''<br />
M e R i T s.<br />
Wat noemt gij vorstlijk? — onnozele Omar! —'<br />
alles, wat zig eenige magt over het menschdom aan-<br />
maatigt, is vorstlijk: een fchrander vernuft, een<br />
zwaard in de hand , een volle beurs ; dit alles is<br />
vorstlijk; en een fchoon meisjen is koninglijk ! hoe<br />
vaak immers heeft fchoonheid voltooid , waar het<br />
G 4 ver-
ï4 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
vernuft en het zwaard te vergeefs naar trachtten? —<br />
gij Jacht ?<br />
OMAR.<br />
Vergeef het mij: ik herinnerde mij hos dikwijls<br />
dezelfde Morits, van een aartig meisjen terug komen<br />
de, glimplagchende mij op den fchouder klopte, en<br />
zeide: ,, Waarlijk, de oude grijsaart Pluto heeft ge<br />
lijk ; de vrouwen hebben geene ziel; een tijdverdrijf<br />
van weinige oogenblikken - en zij verveelen ons".<br />
MORITS.<br />
Hoor , beste Omar ! zend Maria herwaarts, op<br />
dat ik in haare armen voor deezen laster boete!<br />
OMAR.<br />
Een harde ftrafl.— zijt gij dan reeds zo ver gevorderd,<br />
dat ik haar eene heimelijke zamenkomst<br />
durve vooritellen ?<br />
MORITS.<br />
Ach neen ! — gij moet een voorwendzei zoeken —<br />
Nog veele dingen moeten weggeruimd worden — zeg;<br />
ik heb haar bevolen . . . .<br />
Bevolen ?<br />
O M A R,<br />
M o R i T s.<br />
Nu ja, voor de iaatfte keer bevelen.<br />
OMAR, glimplagchende.<br />
Om in het vervolg altooa te gehoorzaamen.<br />
TWEE.
TOONEELSPEL. ia%<br />
TWEEDE TOONEEL.<br />
MORITS.<br />
Gehoorzaamen ? — waarom niet? — wat is het<br />
voor een vrijen man, te gehoorzaamen ? gehoorzaam<br />
ik der zonne niet, als zij mij noopt, mij in haare<br />
frraalen te koesteren? gehoorzaam ik der deugd niet,<br />
als zij mij gebied: een edele daad te volvoeren ?<br />
— ja , ik zal ook Maria gehoorzaamen — doen »<br />
wat men doen wil; volgen, wat Natuur en het hart<br />
gebieden; hier in beftaat de vrijheid eens wijzen ! —<br />
zonderling! — federt deeze weinige minuten, ont<br />
wikkelen zig honderd nieuwe begrippen: ontelbaare<br />
zaaken , waarover ik nimmer dacht, komen mij thans<br />
zo helder, zo klaar voor; en echter fchijnt het mij<br />
toe dat het daar, (op zijn hoofd wijzende,) Hechts<br />
gefluimerd heeft.: alles is plotslings ontwaakt; hoe,<br />
weet ik niet: eene verwarring in de harsfens! eene<br />
verwarring in het hart! de jonge pas geborene be<br />
grippen trachten de ouden te verdelgen; het teêr-<br />
hartigfte eerst ontftaane gevoel zoekt het oude te<br />
verdringen — het oude — wat heb ik dan voor<br />
heen gevoeld? — niets! in het geheel niets! (Be-<br />
wogen.) het is van daag voor de eerftemaal, dat ik<br />
gevoel! (Hij wischt zijne oogen af.) Ik ben ! — ik<br />
gevoel dat ik ben ! — en de geheele verwarring ont<br />
wikkelt zig in het godlijk gevoel mijns aanwezens!<br />
G s DER.-
iorj B R O E D E R M O R I T S ,<br />
DERDE TOONEEL.<br />
MORITS, MARIA.<br />
MORITS: Maria te gemoet gaande.<br />
Vergeef het mij, lief meisjen! ik heb u daar even<br />
allerlei nietsbeduidende woorden voorgepraat: hon<br />
derdmaal herhaalde dingen, doen bij honderdduizen<br />
den altoos dezelfde uitwerking: ik telde u onder den<br />
grooten hoop, en bedroog mij: weg met die vernede<br />
rende gedachte! ik ben geen Iafaart — en ook geen<br />
wellusteling: wat ik u thans vraagen zal, is mij ernst.<br />
(Met de hand op de borst.") De Hemel ziet mij! nooit<br />
deed ik een' zwaarder' eed.<br />
Wat beduidt dit alles ?<br />
MARIA.<br />
MORITS.<br />
Gij behaagt mij: wilt gij het genot des levens met<br />
mij deelen?<br />
MARIA.<br />
Mijnheer! voor geld kan men alles koopen, ook<br />
niet zeldzaam de eer van een jong meisjen ! doch de<br />
mijne niet. (Zij wil vertrekken.)<br />
MORITS, haar wederhoudende.<br />
Gij hebt mij niet begreepen, Jief meisjen! gij kent<br />
mijne denkenwijs niet ; uit dezelve vloeien alle<br />
mijne uitdrukkingen voord: het genot mijns levens<br />
met mij deelen, kan alleen mijne vrouw, mijne echt-<br />
genoote: dit zult gij zijn! de zegen eens Priesters<br />
ech-
T O O N E E L S P E L . io 7.<br />
echter is bij mij van veel minder waarde, dan de<br />
band der liefde: geen formulier — mijn hart alleen<br />
kan u voor mijn' trouw tot) een zekeren borg ftrek-<br />
ken: zijt gij echter in andere begrippen groot ge-<br />
bragt: welaan! geef mij uw hand, en breng mij bij<br />
den eerden geestlijken, die zeer gaarne voor een<br />
paar daalders onze verbintenis in het protocol des<br />
Hemels zal opfchrijven.<br />
MAEIA, zeer verbaasd.<br />
Mijnheer! — het gerucht verfpreidt honderd won.<br />
derlijke trekken uws charakters; maar het geen ik<br />
heden ondervind , gaat mijne verwachting verre te<br />
boven.<br />
MORITS.<br />
Ik heb echter nimmer, in mijn geheeleleven,met<br />
de dagelijkfche gewoonte overeenkomftiger gehan<br />
deld: er-is toch niets wonderlijker dan de algemeene<br />
opvatting der menfehen; overal zegt men: Morits<br />
is een zonderling man, die altoos zijn' eigen' kop<br />
volgt, nooit doet wat anderen doen; nooit denkt<br />
wat anderen denken: duizenden trouwen, en men<br />
vindt zulks zeer natuurlijk ; maar Morits wil trou<br />
wen — ei! dat vindt men iet zeer bijzonders.<br />
MARIA.<br />
Dat niet, maar den aart en wijze: gij ziet mij<br />
van daag voor 't eerst!<br />
MORITS.<br />
Ik begrijp u reeds, lief meisjen ! maar zeg mij<br />
toch!
TO8 B R O E D E R M O R I T S,<br />
toch! zijn dan die huwelijken altijd de besten, tot<br />
wier voltrekking men jaaren lang noodig heeft? als<br />
men jaaren lang met vrijen doorbrengt, en eerbiedig<br />
rondsom de bloem, welke men zou kunnen plukken,<br />
maar met geduld Iaatoverrijpen,heen trippelt?geloof<br />
mij; hij, wie zijn harten het toeval aanftonds opvolgt,<br />
word zeldzaamcr bedrogen, dan de bedachtzaame, die<br />
op de kruk van het verftand omhinkt, een bril van<br />
eigenbelang op den neus zet, en een vrouw voor<br />
het huishouden, niet voor het hart neemt.<br />
MARIA.<br />
Wat noemt gij, mannen ! toch een VTOUW voor uw<br />
hart? in uwe verliefde oogenblikken , waarin alles<br />
ligchaamlijk is, waant gij immer, dat het hart in uwe<br />
verrukkingen deelt: een bevallige blik uit een fchoon<br />
oog — „ Ach! dit heeft mijn hart getroffen!" —<br />
een zachte druk eener fneeuwwitte hand _ „ Ach!<br />
„ dit drong mij tot in de ziel I" _ ' t j s niet<br />
waar! gij vleit u te genieten, maar begeert flechts; en<br />
naauwlijks is deeze begeerte voldaan, of het meisjen<br />
uws harten is vergeeten, in haare plaats ftaat, (geen.<br />
wende,) een vrouw.<br />
MORITS.<br />
Gij hebt gelijk, allerliefst fnapftertjen! als gij van<br />
visouwen fpreekt, zo als zij gewoonlijk zijn; want<br />
aan dezulken ligt bitter weinig gelegen: maar een<br />
vrouw, die het ééne oogenblik met haaren echtge-<br />
mot in een zee van wellust zwemt, en in het andere<br />
zijn
T O O N E E L S P E L ; ityi<br />
zijn kommer met hem deelt; in het eene oogenblik<br />
met hem dartelt, en in het andere, zo niet Phaedon,<br />
ten minften Wieland met hem leest; zulk eene vrouw<br />
doet haaren echtgenoot immer begeeren immer ge.<br />
nieten; en zulk een vrouw zijt gij! — Ha toe! het<br />
zal u waarlijk nooit berouwen.<br />
M A K I A.<br />
Neen "Mijnbeer! gij vergeet, dat uw geflacht zeer<br />
dikwijls dingen doen durft, die men 't onze niet<br />
vergeeven zou: een man mag, zo rasch hij wil, het<br />
huwelijk inhollen; maar een meisjen durft hem flechts<br />
ftapvoets navolgen": ik ken u niet.<br />
MORITS.<br />
Maar gij hebt van mij gehoord? Morits, de zon<br />
derlinge, is het fprpokjen der ftad! wel nu, wat,<br />
zegt men van mij? wij zijn zelden erger dan er van<br />
ons gefproken wordt; veeltijds' zelfs beter: men zal<br />
mij veelligt als een mensch vol grillen en dwaas*<br />
heden affchilderen, maar nimmer van een onedele<br />
daad overtuigen — dat ik in een' fchooncn zomer<br />
nacht, als andere menfehen flaapen, of Faro fpee-<br />
len , onder den fchoon geftarnden hemel wandel;<br />
dat ik fomwijlen des morgens om zes uuren het<br />
middagmaal houde , cn 's avonds koffij drink ; dat<br />
men mij nooit dan met eenen aschgraauwen rok ge<br />
kleed ziet ; dat ik zondags mijn hair niet witter<br />
laat poederen, dan des faturdags; dit alles behoort<br />
tot het wezen des menfehen niet — is alleen de<br />
lijst
HO B R O E D E R M O R I T S ,<br />
lijst van het fchilderij: Iaat nu die lijst eenïgzins<br />
naar den Chineefchen fmaak gemaakt zijn; zomaar<br />
de fchilderij goed en onbedorven is, gelijk zij van<br />
de hand haars grooteu meesters kwam: en waarlijk?<br />
zo is het : dit ongepoederd hair bedekt een den-<br />
kend breid ; onder deezen eenvoudigen rok flaat een'<br />
warm hart: zie, meisjen! zo als ik hier voor u fta _<br />
eenige kleinigheden uitgezonderd _ houde ik mij<br />
voor eenen der besten menfehen in de geheeie we<br />
reld: denk niet, dat dit ijdelheid _ trotfche waan<br />
is; ik gevoel dat ik goed ben; waarom zou ik het dan<br />
niet zeggen?<br />
MARIA.<br />
Gewis : ook ik gevoel dat een braaf man tot mij<br />
fpreekt: deeze taal kan geen flecht hart voeren:<br />
maar. . . .<br />
MORITS.<br />
O , ware dit maar het laaffte offer, dat gij der<br />
maagdlijke fchaamte wijdet!<br />
MARIA.<br />
Neen, Mijnheer! dit offer ben ik aan mijn'pligt<br />
fchuldig: het wordt mij zwaar uwe hand te weigeren:<br />
des te beter! ik dank u ! ik begin mij zelve weder<br />
hoog te fchatten.<br />
MORITS.<br />
Dat's een raadfel, lief meisjen ! — geef reden, ver-<br />
ftandige reden , en hebt gij die niet, zo zeg fchielijk s<br />
Ja! — bij den Hemel! het zal u nimmer berouwen.<br />
MA-
T O O N E E L S P E L . n|<br />
MARIA.<br />
Mijn hart heeft flechts ééne beweegreden; maar<br />
voor u zijn er veel meer: ik ben eene arme vaderlooze<br />
wees.<br />
MORITS.<br />
Een fraaje beweegreden, waarlijk!<br />
MARIA.<br />
Mijn vader was flechts een arm hand - werksman.<br />
MORITS.<br />
Een fchoone beweegreden 1<br />
MARIA.<br />
Mijne moeder . . .<br />
MORITS, haar ongeduldig in de re-<br />
de vallende.<br />
Ik wil immers met uwe moeder niet trouwen, lief<br />
Vind? ga bij haar; laat zij u haaren zegen geeven,<br />
en kom ftraks aan dit hart weder: of is zij arm?<br />
waarfchijnelijk! we! nu, ik heb gelds genoeg; wat<br />
het mijne is, is ook het uwe.<br />
Braave man !<br />
MARIA, bewogen»<br />
MORITS.<br />
Of denkt gij dat ik mij haarer fchaamen zal ? breng<br />
haar hier! al ware zij ook nog zo met lappen gekleed;<br />
de eerfte plaats aan mijn tafel zal de haare zijni<br />
Edelmoedig mant<br />
MARIA, zeer bewegen.<br />
MO-
Ua BROEDER MORITS,<br />
MORITS.<br />
Foei kind! dit is geene edelmoedigheid! een goede<br />
gedachte - meer niet! ik vergeet nimmer dat ik<br />
mensen ben - doch , wanneer gij het zo neemen<br />
wilt, wel! gaarne ware ik in uwe oogen nog een<br />
weinig meer waard', dan ik tegenwoordig ben —<br />
nu! — uwe reden ?<br />
Ach!<br />
MARIA.<br />
MORITS.<br />
Gij fpraakt van een beweegreden , welke in tiw<br />
hart huisvest? openbaar ze mij! de beweegrede<br />
nen daar, (op het hart wijzende.-) zijn zekerlijk veel<br />
zwaarder te beftrijden, dan die hier: (op zijn hofd<br />
wijzende.) maar laat ik het beproeven !<br />
MARIA, zeer verlegen.<br />
Ja — ja — ik wil u toonen , wie ik ben — in<br />
weinige oogenblikken — ik verlaat u — binnen een<br />
quartier uurs ben ik weder hier.<br />
MORITS.<br />
Wat zal dat? waarom niet aanftonds?<br />
MARIA.<br />
Vergun mij ten minften nog een quartier den zoeten<br />
waan, van door een' braav' man bemind te worden;<br />
FIER.
T O O N E E L S P E L . 113<br />
VIERDE TOONEEL.<br />
MOKITS: hij ftaat verwonderd, en ziet<br />
Maria eenige oogenblikken zwij<br />
gend na.<br />
Wat wil zij daarmede zeggen ? (Hij leunt tegen<br />
het eene beeld, in de houding eens diepdenkenden , met<br />
de oogen naar den grond gekeerd, terwijl hij deeze<br />
woorden herhaalt:) Wat drommel wil zij daarmede<br />
zeggen?<br />
V IJ F D E T O O N E E L .<br />
IOBITS, DIEDEIic VAN MOLL, met een houten<br />
Uw dienaar, Mijnheer!<br />
been, en op een kruh<br />
DIEDRIK, een weinig haastig.<br />
MORITS: hij keert het hoofd naar Diedrik, be-<br />
fchouwt hem, en zegt op een droegen toon.<br />
Dat zijt gij niet.<br />
DIEDRIK.<br />
Nu, ou, het is zo de gewoone wijze van fpreeken»<br />
MORITS.<br />
Ik bedien mij van geen fpreekwijzen. (Hij neemt zijn<br />
vorigen ftand aan , en verliest zig in zijne gedachten.)<br />
DIEDRIK.<br />
Niet? zo (peelt Mijnheer een droevige rol in de<br />
wereld; want hedendaags is alles eene wijze van<br />
fpreeken; de vriendfchap is eene wijze van fpreeken,<br />
PI de
H4 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
de deugd is hetzelfde; en het is zeer natuurlijk ;wani<br />
een zekere wijze van handelen is altijd bezwaarelijker<br />
dan een zekere wijze van fpreeken : zie ; zonder<br />
een wijze van fpreeken is Mijnheer in onze beste<br />
gezelfchappen niet gezien: „ Uw gehoorzaame die-<br />
„ naar, Mijnheer! — Van harten de uwe — Hoe vaart<br />
„ gij? — Zeer wèl, pin u te dienen — En uwe be-<br />
,, minde? — Zo redelijk — En de lieve kleine fa-<br />
„ mille? — De jongde krijgt tandjens — Hoe gaat<br />
„ het voor 't overige, beste vriend? — Nog naar<br />
„ ouder gewoonte — Gij zijt, hoop ik, van mijne<br />
„ vriendfchap overtuigd? (Hij doet, als of hij iemand<br />
„ hij de hand fchudde:) zo ik u ergens in van dienst<br />
„ kan zyn , hebt gij flechts over mij te beveeleu;<br />
,, het zal mij tot een innig genoegen ftrekken —<br />
„ Maar, Route vriend! men ziet u zo zelden; gij<br />
„ maakt u recht raar — Ik bid gehoorzaamst om ver-<br />
„ gecving: men heeft mij nog nergens gemist—Stout<br />
„ man ! gij zondigt tegen de vriendfchap" — Zie,<br />
Mijnheer! zo brengt de eene wijze van fpreeken de<br />
andere voord; en ware dit zoniet, zou menig jong<br />
Heer — o wonder! geen tien woorden kunnen za-<br />
menhechten; en menige fnapachtige Dame — o won<br />
der boven wonder! — in het geheel moeten ftil-<br />
zwijgen.<br />
MORITS, die in 't geheel geen acht<br />
op hem gejlagen lieeft.<br />
Wat drommel of zij daar toch mede zeggen wil?<br />
DTE-
T O O N E E L S P E L . u 5<br />
DIEDRIK.<br />
Wat ik daarmede zeggen wil ? niets ter wereld,<br />
imijn vriend! een onwederfpreekelijke waarheid, van<br />
dewelke gij u heden of morgen in alle talrijke gezel-<br />
fchappen overtuigen zult: ook kwam ik waarlijk hier<br />
niet om wijzen van fpreeken uitteventen: ik zou al<br />
leenlijk gaarne weeten, of de Graaf van Stierenbock<br />
hier geweest is, dan of hij nog komen zal, en wan<br />
neer ? — nu wees toch zo goed van mij te antwoor<br />
den?— hè! — droomt "Mijnheer?<br />
Wie ben je? wat wil je?<br />
MORITS, fchielijk opziende.<br />
DIEDRIK, gramjlorig terug fpringende.<br />
Je'. —— Bomben, mortieren en kartouwen! ziet<br />
Mijnheer niet dat ik Officier ben? of denkt Mijn<br />
heer, dat ik den rechterarm niet meer roeren kan 9<br />
fchoon mijn linkerbeen bij Quebek begraven ligt?<br />
MORITS, zeer bedaard.<br />
Dit moet gij mij ten goede houden, mijn vriend !<br />
ik fpreek tegen alle menfehen zo gemeenzaam.<br />
DIEDRIK, bedaard.<br />
Ei! derhalven een kwaaker? nu, in 's Hemels naam<br />
dan ! ik mag het lijden: hoor, Broeder Eldingen! ik<br />
vroeg, of de Graaf van Stierenbock bij u geweest is?<br />
Deezen morgen, ja.<br />
2a! hij wederkomen?<br />
MORIT s.<br />
DIEDRIK.
Htf B R O E D E R M O R I T S ,<br />
MORITS.<br />
Hij zeide het ten minden.<br />
DIEDRIK.<br />
Dit zegt niets: maar vordert zijn belang dat hij<br />
wederkome ?<br />
Ik denk ja.<br />
MORITS.<br />
DIEDRIK.<br />
Nu, dan komt hij zeker: gij zult mij immers wel<br />
toedaan, hier een weinig op hem te wachten? ik zoek<br />
reeds federt drie uuren naar dien windhond: eerst<br />
was ik aan zijn hotel; daar fnaauwde een Franfchen<br />
lichtmis mij toe: ,, Zijne Excellentie is niet t'huis.'<br />
intusfehen hij, met een hoonend medelijden mijn<br />
been befchouwde , en de hand over zijne dikke kui<br />
ten ftreek: ja, ja mijn vriend! gezonde kuiten-gel<br />
den zekerlijk meer dan elendige houten beenen: van<br />
daar hinkte Ik naar eene danferesfe uit de Opera,<br />
die ijslijk op hem fchimpte, en mij verzekerde, zijne<br />
Excellentie hadde reeds federt lang de genadige voe.<br />
ten over haaren drempel niet meer gezet: federt<br />
eenigen tijd, verftaat gij het Broeder Eldingen! dat<br />
wil zeggen, federt hij geen geld meer heeft: van daar<br />
zocht ik hem in het kofFyhuis: ééne minut vroe<br />
ger, dan had ik hem gevonden: zo even had hij i<br />
conto honderd dukaaten verlooren , en was in geen<br />
zeer vrolijke luim naar het groote veld gereden, om<br />
met een luchtbal in de hoogte te ftijgen: zo hij den<br />
hals niet breekt, zal hij daarvan daan wel hier komen.<br />
110-
T O O N E E L S P E L . 117<br />
MORITS.<br />
Wat wilt gij dan van hem hebben?<br />
DIEDRIK.<br />
Ik wil met hem vechten.<br />
•Vechten ! duelleeren ?<br />
MOR ITS.<br />
DIEDRIK.<br />
Ja, met den degen of met de piftoolen: hij heeft<br />
flechts te kiezen.<br />
MORITS.<br />
Weet gij wel, dat deeze wijze van zig recht te<br />
verfchafFen , eene der gruwzaamfte vooroordeelen<br />
is, welke het menschdom vergiftigen?<br />
DIEDRIK.<br />
Dat fcheelt mij niet, ik heb het niet verzonnen.<br />
MORITS.<br />
Het zal de beledigde eer wreeken ; maar wat<br />
is eer?<br />
DIEDRIK.<br />
Eer ? gelooft gij, dat ik niet weet wat eer is?<br />
(Op den degen Jlaande.) Hier, hier is de eer.<br />
MORITS.<br />
Uw degen is flechts een middel om eere te ver<br />
fchafFen; maar gewis niet in een tweegevecht! eer<br />
is de zedelijke waarde, welke het oordeel van een<br />
braaf man in ons ftelt.<br />
DIEDRIK.<br />
Dat Lan zijn; maar ik moet met den Graaf vechten.<br />
II 3 M*.
«« B R O E D E R M O R I T S ,<br />
MORITS.<br />
Een braaf m a n kan ik nimmer doormijn' degen van<br />
m m d a a d e<br />
e n e e n<br />
"'<br />
vecbl? a<br />
" e S ffl<br />
^ - wil i k n i e c o v e r t u i g e n.<br />
° geUjki m 0 £ t m e t d e n G r a a f<br />
i k dZT7r , b r 3 a f<br />
felaLl ?T<br />
k W 3 a d m i ] ^<br />
icnande — mij niet.<br />
PI E D R I K.<br />
'<br />
ftrskt Z ü , k s<br />
Dat f s W 3 a r. m a a. i k m o e t > ^ d a<br />
met den Graaf vechten.<br />
MORITS.<br />
Wat heeft hij u dan gedaan?<br />
^ een fchurk<br />
hem tot<br />
n , e t S<br />
heei?l ' f "^""'"W armen broeder<br />
» die grootfpreeker beledigd, en mij i„ h e m.<br />
MORITS.<br />
Wie is U W broeder? is die niet mans genoeg o r a<br />
zrjne eigen zaak te verdedigen ?<br />
DIEDRIK.<br />
Ja. bij den Hemel! dat is hij: Willem van Moll<br />
^aagt het hart op de rechte plaats; maar heeft een<br />
burgerlijke bediening! de Vorst is naauwziende, en<br />
"••jn goede broeder moet honderd zaaken in het oog<br />
«ouden, die bij mij vervallen.<br />
3<br />
MO»
l O O N E E L S P E L i n 9<br />
MORITS.<br />
Willem van Moll? dat is die jonge fchilder?<br />
DIEDRIK.<br />
Dezelfde, die deezen morgen hier was. Nu, gij<br />
•waart er bij ?<br />
MORITS.<br />
Ja, en ik moet bekennen, dat de wijze, waarop.<br />
de Graaf tegen uw' broeder fprak zeer beledigend<br />
was; ten minften, in gevalle een verftandig man van<br />
een' dwaas beledigd kan worden: de flelling dat uw<br />
broeder zijne geboorte onteert, om dat hij zijne<br />
kunst laat betaalen , is een armhartige flelling: echter<br />
zult gij mij moeten toeflemmen, dat een jong<br />
mensch, die een post bekleedt welke hem een fat-<br />
foenlijk onderhoud verfchaft, door eene foortgslijke<br />
handelwijze, eene onedele hebzucht verraadt: ware<br />
ik in uws broeders plaats, ik zou dit fchoone talent<br />
als een' teerpenning aanzien, en denken: „ Zo een<br />
„ fchurk mij durft dwingen, hem om het dagelijks<br />
,, brood naar de oogen te zien, ik fmijt hem ampt<br />
„ en tytel naar den kop, vat het penfeel op, én ga<br />
,, de poort uit" — D, gij gelooft niet wat moed,<br />
welke gerustheid het in alle gevallen van 't leven geeft,<br />
als men op zulk een fteun kan roemen! maar uw broe<br />
der heeft zijn talent ontëert, daar hij het tot een<br />
flaaf van noodelooze behoeften maakt.<br />
Dl E D R 1 K.<br />
Zeg eens, Broeder Eldingcn! oordeelt gij altoos<br />
z© fchielijk? H 4 K. a.
1 2 0 B R<br />
O E D E R Ivi o 11 i T S j<br />
MORITS.<br />
Of mogelijk wil hij fchatten verzamelen - maar ook<br />
9<br />
hit geen werk voor zijne jaaren. * - * « *<br />
dedd<br />
a r a<br />
? i e<br />
' "<br />
C<br />
Ik houde u voor P P„. , ^ J,ft<br />
""-><br />
b r a a V e n m a n<br />
niet i> , •• ^ed ik dit<br />
kwikken? of »»i<br />
neen ' w , , ^<br />
e e i e M a , t r e s t e<br />
' '<br />
J<br />
"gchaam te ver.<br />
? _<br />
BITS, ^n haU vallende, en<br />
met aandoening aan zijn bons<br />
„ , , drukkende.<br />
S St<br />
f»W=«, en ttok 11V °'" ''' ;e<br />
" l:<br />
" «"<<br />
kwam
TOONEELSPEL. in<br />
kwam te rug : mijn ongeluk , mijne armoede , de<br />
zelfvervee]ing wierpen mij op het ziekbed: daar lag<br />
ik anderhalf jaar, en ware, zonder de hulp van mijn'<br />
broeder, van gebrek geftorven: tot laat in den nacht<br />
zat hij te arbeiden , zo dat, als hij des morgens op-<br />
ftond, zijne dik opgezwollene oogen traanden: alles<br />
wat ik ben en heb, is het zijne! de rok, dien ik<br />
draag, is de zijne! (Zeer bewogen.) en mijn hart!<br />
jnijn hart is eeuwig voor hem.<br />
MORITS.<br />
Man ! geef mij uw hand ! laat ons vrienden zijn !<br />
ik deed uw' broeder onrecht: hij zal't mij vergce.<br />
ven , hoop ik — o , kon ik voor dat jonge edel<br />
fchepfel iet doen , zonder zijnen hoogmoed te be<br />
ledigen !<br />
DIEDRIK.<br />
Dat kunt gij, en wil ik u zeggen wat?<br />
M o R i T ?.<br />
Spreek! ik ben rijk: durf ik met hem deelen?<br />
DIEDRIK<br />
Willem van Moll fchildert voor geld: oordeel nu<br />
of hij gefchenken kan aanneemen!<br />
M o R i x s.<br />
Zo kan ik hem niets dan mijne vriendfchap aanbieden.<br />
En uw zuster Juultje.<br />
DIEDRIK.<br />
H 5 Mo»
Ïi2 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
MORITS.<br />
Met een bruidfchat van tienduizend dukaaten.<br />
DIEDRIK.<br />
Dan neemt hij haar niet.<br />
Hoe zo!<br />
MORITS.<br />
DIEDRIK.<br />
Sedert vier jaaren beminnen zij elkander; hoopen<br />
cn wenfchen zij - de oude Juftitieraad , op wien<br />
mijn broeder volgt, gaat in zijn zeventigfte jaar:<br />
fterft deeze, dan treedt Willem in zijne plaats, en<br />
heeft genoeg om met vrouw en kinderen te ieeven;<br />
dan trouwt hij Juultje: zie, zo Honden de zaaken.'<br />
toen gij met die verdoemde fchatten terug kwaamt:<br />
federt flijt mijn broeder geen vrolijk oogenblik meer.<br />
MOR ITS.<br />
Dat kan niet zijn: al het goud der beide Indien<br />
was niet in ftaat om het hart mijner zuster te veranderen.<br />
DIEDRIK".<br />
Wie zegt dat? Juultje is een braaf meisjen: gij<br />
kwaamt terug, en zij dacht eerlang het toppunt haa-<br />
rer wenfchen te zullen herijken.<br />
Zij had gelijk.<br />
MORITS.<br />
DIEDRIK.<br />
Zij had ongelijk; want mijn broeder volgt zijne<br />
eigene grillen : hij wil geehé vrouw zijn geluk te<br />
danken hebben.<br />
MO-
T O O N E E L S P E L . 123<br />
MORITS.<br />
Wat is dat, aan eene vrouw zijn geluk te danken<br />
hebben! als Juultje hem tot een gelukkig man — tot<br />
een gelukkig vader maakt, heeft hij dan zijn geluk<br />
haar niet te danken?<br />
DIEDRIK.<br />
Zekerlijk.<br />
MORITS.<br />
Derhalven, fchoon met andere woorden: hij wil<br />
haar geen geld te danken hebben : al weder een ver.<br />
wenscht vooroordeel! wij moeten ons best doen om<br />
hem daar van aftebrengen.<br />
DIEDRIK.<br />
Zo gij meent dat het gelukken zal.<br />
MORITS.<br />
Ik zal hem bewijzen dat . . . . wij worden ge*<br />
ftoord; blijf hier, ftraks fpreeken wij nader.<br />
A ha ! Mijnheer Graaf!<br />
DIEDRIK, omziende.<br />
ZESDE TOONEEL.<br />
De voorigen. DE GRAAF STIERENBOCK.<br />
STIERENBOCK, tegen zijn' looper.<br />
De Vorst kan wachten. (Nader komende.") Ook de<br />
liefde en vriendfchap hebben haare rechten : niet<br />
waar, mijn dierbaare vriend Eldingen? ik vlieg her.<br />
waards: de Vorst wil uitrijden , hij kreeg in 't hoofd<br />
arn mij medeteneemen; ik zou hem met eenig aaneê-
124 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
genaam gefprek onderhouden — ik? _ ben ik in<br />
ftaat om Vorften te onderhouden ? ik met mijn ge<br />
voelens? met mijn denkenswijs? Gij zijt niet wét<br />
zeide mij de Vorst onlangs; gij zijt hypochonder;<br />
gij moest reizen; en bewees mij tevens de genade om<br />
mij een gezantfchap optedraagen, om 't welk dezoon<br />
des Minifters hem op nieuw te vergeefs gebeden had —<br />
maar — ,, Uwe doorluchtigheid vergeeve 't mij ",<br />
zeide ik, „ ik ben te zeer aan het Vaderland en het<br />
,, Hof verknocht: de Maatkunde is het vak niet,<br />
„ waarin ik zoek uittemunten" . . . . uittemunten?<br />
neen, ik wil hoegenaamd niet uitmunten: het uit<br />
muntende is niet altoos het beste, nietwaar lieflte<br />
vriend ? cn dan moet men nog de vereischte talenten<br />
hebben ; men moet een' kop hebben, en ik heb<br />
meer hans dan kops : de Natuur ichiep mij voor<br />
ftille huislijke genoegens: een man als gij, Jieffte<br />
Eldingen ! bereisd , gevormd , doet den Staat te kort<br />
als hij zig in dc eenzaamheid begraaft — A propts!<br />
deezen middag fpijsde ik bij den Minifter der buiten-<br />
landfche zaaken; gij zult het mij vergeeven, zo ik te<br />
voorhaarig geweest ben ? de vriendfchap rukte mij<br />
voord: deMinifter fprak van zekeren moejelijken post —<br />
onder ons: (hij fluiftert hem iet in het oor:) na de<br />
tafel waren wij in zijn kabinet. „ Lieve Graaf!"<br />
zeide hij tegen mij: „ gij weet in welk een verband<br />
„ wij tegenwoordig met dat hof ftaan ; gij kent ons<br />
» oogmerk en de koelheid, met welke wij aldaar,<br />
» fe-
T O O N E E L S P E L . lij<br />
„ federt eenigcn tijd, behandeld worden; wij moe<br />
ten iemand derwaards zenden , die, zo als men<br />
>, zegt, den grond peilt; een' man van een voor-<br />
„ beeldige kennis, van eene verfijnde levenswijze; in<br />
„ 'tkort, gij begrijpt mij? gij zijt een menscbken-<br />
„ ner, fla er mij zulk eenen toch eens voor!" ver<br />
geef het mij, mijn vriend ! uw naam ontflipte mijne<br />
lippen: de Minister kende u niet, ik befchreef u:<br />
de vriendfchap beftuurde mij, en hij beloofde mij<br />
den Vorst er over te zullen fpreeken: dat zal ik ook<br />
doen, daar kunt gij u gerust op verlaaten, en mijn credit<br />
is niet twijfelachtig: ik vraag zelden iet; en hem,<br />
«lie zelden vraagt, wordt zelden iet afgeflagen: maar<br />
apropos, mijn waarde! hoe vaart Juultje! mijn hart<br />
is zo vol van haar; ik kan aan niets anders denken,<br />
van niets anders fpreeken, dan aan en van haar.<br />
. MORITS.<br />
Dat doet mij leed; want Juultje wil en zal met den<br />
Graaf Stierenbock niet trouwen.<br />
STIERENBOCK.<br />
Zij wil niet? — zij zal niet? hoe begrijp ik dat?<br />
MORITS.<br />
Woordlijk, als 't u belieft: zij v/il niet om dat haar<br />
zin, zij kan niet om dat haar hart het verbiedt.<br />
STIERENBOCK.<br />
Haar hart? — a ha! daar heeft men mijne be-<br />
fchroomdheid een verduivelden trek gefpeeld: men<br />
heeft mij gefupplandeerd? men is mij voorgekomen?<br />
ge-
m B R O E D E R M O R I T S ,<br />
gelukkig medeminnaar! ik kan niets doen, als bem<br />
benijden, en zwijgen: mag men ook zijn naam wee<br />
ten? dat toch geen onwaardige hand mij deezen fchat<br />
ontroovs! zij kent mij niet, zij kent dat hart niet,<br />
't welk geen offer te groot ware om Juultje te bezit<br />
ten : men beeft mij van mijn voorneemen trachten te<br />
doen afzien; men heeft mij den ouderdom mijns ge-<br />
Üachts voorgehouden, wiens wapen reeds voor zeven<br />
honderd jaaren in de tournooifpelen bekend was, en<br />
federt die zijnafgefchaft,indedom-capittelsfchittert:<br />
zwijg ! heb ik geantwoord; wat mij het geval gaf,<br />
zal mij de liefde niet aanrekenen: Juultjes gemaal<br />
is de fchoone tytel waarnaar ik tracht, en alle ove<br />
rigen verfmaad ik: nu bedreigde men mij met de on<br />
genade van den Vorst, om dat deeze eens zeer ge<br />
nadige oogmerken met mij had; maar had men mijn<br />
hart om raad gevraagd i ik ben eerst mensch en dan<br />
Graaf: die denkt en gevoelt als ik, weegt Juultjes<br />
genade zeer gemaklijk tegen die van den Vorst op:<br />
daar hoort gij nu, Üeffte vriend! wat ik gezegd heb.<br />
MORITS.<br />
Zulke gevoelens zijn immer fchoon , ook dan,<br />
•Wanneer men zijne oogmerken niet bereikt.<br />
STIERENBOCK.<br />
Zekerlijk — ja — men moet zig fchikken in din<br />
gen, die niet te veranderen zijn: mijne gevoelens<br />
voor u, waardfte vriend ! zullen altoos dezelfdera<br />
blijven: zo ik u ooit ergens in van dienst kan'zijn,<br />
hebs
TOONEELSPE,L; -27<br />
hebt gij flechts over mij te beveelen — A propos —<br />
nu ik tog hier ben — hoewel de- Hofraad Muller<br />
heeft het mij reeds toegezegd — ook zijn broeder<br />
de Krijgsraad — maar men treft die Heeren na den<br />
middag zo zelden t'huis — en de zaak vereischt<br />
fpoed, gij kunt mij iet ten gevalle doen.<br />
MO RITS.<br />
Zeer gaarne ! flechts fchielijk.<br />
STIEREN BOCK.<br />
De Baron Winter verkoopt zijne fchoone Heer<br />
lijkheid Wintershagen; kent gij ze? voor een fpot-<br />
geld van 30,000 daalders: het mensch heeft gefpeeld,<br />
en is te gronde gegaan; er was een coup te doen: ik<br />
ben het met hem reeds zo goed als ééns: deezen<br />
avond zal onder een flesch wijn het contract gefloten<br />
worden: eenige maanden te voren had ik geld ge<br />
noeg liggen , was zelfs verlegen, hoe het veiligst<br />
uittezetten : eenige maanden laater zal het even<br />
zo zijn, maar juist tegenwoordig ben ik niet bij kasr<br />
ik wende mij tot u, beste vriend! want beledig<br />
mijne vrienden niet gaarne door mistrouwen, of te<br />
rughouding : gij zult immers wel zo goed willen zijn,,<br />
van mij 10,000 dukaaten op een folo wisfelbrief te<br />
verlhekken?<br />
Ik zet nooit geld uit,<br />
MORITS.<br />
STIERENBOCK.<br />
Niet? wat doet gij er dan mede?<br />
MO»
iül B R O E D E R M O R I T S ,<br />
Ik verteer het.<br />
MORITS.<br />
STIER ENBOCK.<br />
En als het op is?<br />
MORITS, glimplagchende.<br />
Dan fpeel ik Faro.<br />
STIERENBOCK?.<br />
En zo gij verliest?<br />
MORITS.<br />
Dan trouw ik een rijk meisjen.<br />
STIERENBOCK.<br />
Gij fchertst, of zijt van daag in een kwaade luim;<br />
ik zal morgen wederkomen, en de bewijzen mijner<br />
goederen medebrengen : zekerheid , hijpotbeeck ,<br />
pand, alles, alles, zo als gij het maar hebben wilt:<br />
arevoir! mijn beste vriend! (Morits omhelzende.')On<br />
gaarne verlaat ik u, zo zeer heb ik mij reeds aan uwen<br />
geestrijken omgang gewend: (Hij wil vertrekken.)<br />
DIEDRIK: geduurende dit gefprek heeft deeze zijne<br />
handfehoenen aangetrokken, en door verfcheidene<br />
gebaarden zijn ongeduld te kennen gegeven:<br />
hij gaat voords den Graaf in den weg ftaan.)<br />
Houd , Mijnheer Graaf! wij hebben nog een paar<br />
woorden met elkander te wisfelen.<br />
STIERENBOCK: hij beziet Diedrik van 't hoofd<br />
tot de voeten; en gelaat zig als of hij<br />
hem plotslings herkent.<br />
Ach! mijn beste vriend, de Lieutenant van Moll ï<br />
ein-
T O O N E E L S P E L . 129<br />
eindelijk zie ik u dan weder! ftout man! moet ik u<br />
dan op de derde plaats aantreffen ? heb ik u niet<br />
ontelbaare reizen verzocht, mijn huis voor het uwe<br />
te rekenen? is er aan mijne tafel niet altoos voor<br />
u mede gedekt ? beter u , of ik daag u voor den<br />
rechterftoel der vriendfchap. (Hij wil nogmaals ver-<br />
trekken.)<br />
DIEDRIK, hem bij den arm vattende.<br />
Snappen, zonder eind! — Maar tweewoorden,<br />
lieer Graaf! de Vorst zal de genade wel hebben van<br />
nog eenige oogenblikken te wachten: het heeft u he<br />
den morgen geliefd, mijn' broeder eenige zotheden te<br />
zeggen; 't zal u daarom deezen namiddag gelieven<br />
een paar kogels met mij te wisfelen. (Hij haalt twee<br />
•pijlooien uit zijn' zak.)<br />
STIERENBOCK, zijn fchrik, zo veel mogelijk,<br />
onder een glimplach trachtende te verbergen.<br />
Allerliefst! immer goeds moeds! immer vrolijk !<br />
zie, beste Eldingen! daar moet men een voorbeeld<br />
aan neemen: de braave man heeft ongelukken gehad<br />
veele ongelukken; hij heeft met eer gediend; ik zeg<br />
het u, hij heeft zijn regiment eer aangedaan ; en wat<br />
heeft hij daarvan ? lieve Hemel ! de wispeltuurige<br />
Fortuin boeleert met het geluk ; maar zelden met ver<br />
dienden: in fpijt echter van dit alles is hij de vroliikite<br />
in gezelfchap , altijd even charmant; il a toujours le<br />
mot poar rire: ik ben au des efpoir, waarde vriend! dat<br />
de tijd mij niet langer toelaat, in deezen kleinen<br />
1<br />
ver-
1Zo B R O E D E R M O R I T S ,<br />
vertrouwelijken kring, op deezen heerlijken lentedag,<br />
het waare genot des levens met u te deelen: maar<br />
de lastige dienst. . . . (Hij wil weder vertrekken.)<br />
DIEDRIK hem andermaal terug houdende.<br />
Donder en blikfem ! Mijnheer! denkt gij, dat de<br />
eer mijns broeders voor een wein-ig pluimftrijkerij<br />
veil is ? ik moet fatisfaétie hebben : kies één deezer<br />
piftoolen ! of wilt gij liever met den degen, zo trek<br />
van leer, want zonder vechten komt gij er bij mijn<br />
ziel niet af.<br />
STIERENBOCK.<br />
De eer uws broeders! mijn lieffte beste Heer Lieu-<br />
tenant! hier beeft ongetwijfeld eenmisverftandplaats:<br />
ik ben een der beste vrienden van den Heer van<br />
Moll; wij zijn zelfs nog met den anderen vermaag-<br />
fchapt; mijne overoudtante was een eige nicht van<br />
den Baron Hammer, wiens ftiefbroeder een geborene<br />
van Mol tot vrouw had; vraag maar eens aan den<br />
Prefident, den Graaf van Sorr, hoe ik mij nog on<br />
langs omtrent uwen Heer broeder heb uitgelaten ;<br />
vraag de Hofdame hunner Doorluchtigheden, de Baro<br />
nes Werbing, wat ik nog gisteren van hem zeide. . .<br />
DIEDRIK.<br />
Dat is mij het zelfde: ik weet, wat het u van daag<br />
geliefd heeft te zeggen, en derhal ven, zonder verdere<br />
omftandigheden. (Hij reikt hem een pjiool toe.)<br />
STIERENBOCK.<br />
Van daag? Hemel! zou mij in een vriendlijk ge-<br />
fprek
T O O N E E L S P E L . I I 3<br />
fprek ook misfchien een woord ontflipt zijn? maar<br />
neen.' dit is niet mogelijk! een misverftand mijn<br />
lieffte Heer Lietitenant! een bloot misverftand , en<br />
zulk een quid pro qutt zou mij verleiden, den degen<br />
te trekken tegen een' man, dien ik om zijne verdien-<br />
ften en beminnelijk charakter hoogfchat! nimmer,<br />
al konde ik ook de waarfchouwing vergeeten, die<br />
de Vorst mij deed, toen ik, eenige jaaren gele<br />
den , het ongeluk had van den Ridder Cedcrholm in<br />
een tweegevecht te dooden : hier houdt geene be<br />
dreiging des Vorften mij terug — hier is 't vriend<br />
fchap , ongeveinsde genegenheid , die mijnen arm<br />
verlamt: ik vlieg naar uwen Heer broeder, druk<br />
hem aan mijn hart , en wij zullen deeze gekheid<br />
in een flesch Champagne verdrinken. (Hij vertrekt:<br />
Diedrik wil hem, weder terug houden , doch hij ont-<br />
fnapt hem )<br />
ZEVENDE TOONEEL.<br />
DIEDRIK VAK MOLL, MORITS.<br />
Verdoemde windbuil!<br />
DIEDRIK, den Graaf naloopende.<br />
MORITS.<br />
Laat hem loopen; 't is de moeite niet waard', dat<br />
gij er een' fplinter uit uw' kruk om verliest.<br />
DIEDRIK.<br />
Ik denk, Broeder Eldingen ! ik floeghem liever den<br />
gantfchen kruk om de ooren in Rukken.<br />
12 iio-
ljï BROEDER MORITS,<br />
MORITS.<br />
En zo gij een nieuwen moest koopen, zou'tu meer<br />
kosten, dan de geheele Graaf waardig is: geloof mij,<br />
goede Moll! zijn eer aan een' zot kwijt raaken, en<br />
van een' zot', wedervorderen , is even het zelfde<br />
als naarftiglijk een Ruk gouds te zoeken in 't ftof dat<br />
men in zijn zakken draagt-<br />
DIEDRIK.<br />
Gij fpreekt als een boek; maar de wetten der<br />
eer ... .<br />
MORITS.<br />
Zijn niet in de holle hersfenpan gegraveerd; zij lig-<br />
gen hier, in het hart, begraven, en zijn de wetten der<br />
deugd: eer en deugd zijn zo onaffcheidbaar, als licht<br />
en warmte.... doch genoeg daarvan! ik heb haast.<br />
(Hij ziet op zijn horologie.) Dat quartier is bijkans<br />
reeds een half uur geworden: ga lieve Mol, en haal<br />
uw' braaven broeder! ik zou u vergezellen, maar<br />
mijn hart heeft hier nog iet aftedoen: breng hem<br />
des in de armen eens mans, die anders niet zeer<br />
mild met zijne vriendfchap is: verhaal hem echter<br />
niet, wat er tusfchen ons is voorgevallen; wij zul<br />
len hem onverwachts een' vrolijken avond ver-<br />
fchaffen.<br />
DIEDRIK.<br />
Ja, ja, dat zulten wij! lieve Broeder Willem!—<br />
omhelzen moet ik u, mijn beste ! (Zij omhelzen elkan<br />
der.) Mijn' broeder Willem vrolijk maaken! Heifa,<br />
houten Romp! voorwaards! mars!<br />
AG T-
T O O N E E L S P E L . m<br />
AG TS TE TOONEEL.<br />
MORITS.<br />
Er zijn tog veele goede menfehen in de wereld<br />
en de ongevormden zijn doorgaands de besten: zij<br />
zingen zo natuurlijk — hebben naar geene lier ge<br />
leerd — Welk een fchoone dag, wanneer alles gaat<br />
zo als het gaan moet! ik ben van daag juist gefchikt<br />
om menfehen gelukkig te maaken ; want ik ben zo<br />
vrolijk en luchtig, als een tienjaarige knaap, dieniets<br />
denkt, dan heden! heden! en niets gevoelt, dan dat<br />
hij leeft en gezond is — maar Maria — uitbottende<br />
liefde en vrolijkheid; dit zegt men immers, kan niet<br />
zamen gaan ? O neen ! neen I Maria gaf dit hart alles<br />
wat het ontbrak: het zocht, en wist zelf niet wat;<br />
het leed gebrek, en had overvloed; het hing aan de<br />
vriendfchap, gelijk het oog eens Jentimenteelen nacht<br />
wandelaars aan de maan — het was bevrozen — de<br />
zon ging op _ o hoe warm is het mij geworden !<br />
NEGENDE TOONEEL.<br />
MORITS, MARIA: met een klein knaap]en aan<br />
de hand.<br />
MORITS, haar te gemoet gaande.<br />
il-indelijk daar, lief meisjen? noemt gij dit woord<br />
houden ? is dit een quartier ? daarvoor zult gij<br />
in het vervolg ook mijne jaaren tot quartieren<br />
maaken.<br />
•* 3 MA-
134 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
MARIA.<br />
Reeds lang Rond ik achter het gintfche hek — gij<br />
waart niet alleen - en ik 'wilde mij eerst herftel-<br />
ien — mij voorbereiden _ mijne oogen waren<br />
zo rood.<br />
MORITS.<br />
Lief meisjen ! de roode wangen kan ik u vergee-<br />
ven; wart masgdlnke fchaamte doet de wangen; maar<br />
verdriet de oogen rooi worden — mijn vrouw mag<br />
flechts om de elende van een ander traanen (tonen.<br />
MARIA.<br />
De edelmoedigheid van een'man kan bittere traanen<br />
droogen, maar de edelmoedigheid van een'man is niet<br />
thnagtig, kan het voorledene niet vernietigen, noch<br />
deszelfs fpooren uit het verfcheur.l hart uitwis-<br />
fchen — „ Uwe vrouw!" — poel edel r„an ! er<br />
was een tijd . waarin ik mij zulk een tijtel zou<br />
wa.irdig geacht hebben; maar van de zoete dagen<br />
der onfchuld , is mij niets overig gebl v n — dan<br />
de moed, om zelve u te zeggen - dat die tyj vooibij<br />
is — dit knaapien — is mijn kind! (Zij ziet het kind<br />
ma aandoening aan, en prangt het met verrukking in<br />
haare armen., Karei ! Karei ! uw moeder heeft u<br />
iet groots geofFerd ! om deezes offers wille, durft<br />
gij' mij nimmer vloeken, dat ik in een zwak oogen<br />
blik u een eerloos aanwezen gaf| Vaarwel, Mijn-<br />
fieer ! deeze traanen zijn getuigen mijner dank<br />
baarheid en zegen : ik bea u zeer veel verfchul-<br />
"'-•'; ' digd ;
T O O N E E L S P E L . 135<br />
digd ; gij hebt mijne ziel bet leven wedergege<br />
ven : gij deed mij op nieuw gevoelen, dat ik nog<br />
niet geheel en al verachtelijk ben: ja, Mijnheer 1<br />
gaarne wi! ik 't u bekennen: ik ware zo diep verne<br />
derd, dat ik mij zelve niet eens onderwinden dorst<br />
den Hemel te bidden: want wat had ik anders tot<br />
verzoening mijner fchuld intebrengen dan woorden?<br />
dit offer, het welk ik van daag der deugd breng,<br />
geeft mij eene geringe aanfpraak op mijne eigene waar<br />
dij weder: ik dank u, Mijnheer! gij hebt eene ramp<br />
zalige gered ! want wie is rampzaliger dan die zig<br />
zelve veracht ? de herinnering deezer eogenblik-<br />
ken zal mij nog jaaren lang het leven verzoeten;<br />
ik zal den Hemel weder vrolijk bidden ! en in elk<br />
gebed zal uw naam van mijne lippen vloejen —><br />
vaarwel!<br />
MORITS, haar bij de hand vattend;.<br />
Blijf! (Na een korte poos zwijgens, trekt hij het kind<br />
naar zig toe.) Waar is uw vader, kleine?<br />
Hij is dood.<br />
HET KI MD.<br />
Ik ben uw vader, lieve jongen !<br />
Hemel!<br />
MORITS: hij tilt het kind emhoog.<br />
MARIA.<br />
MORITS, terwijl hij het kind<br />
weder neerzet-<br />
Gij werpt mij daar weder een vooroordeel in den<br />
1 4<br />
w e<br />
ëï
136 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
weg; doch ik ftruikel echter niet — zie deezen<br />
diamant; (hij toont haar zijn' ring;) hij is fraai,<br />
van het beste water: hij is de mijne; ik ben dé<br />
eerile niet die hem bezat; maar, zo de Hemel<br />
wil, zal ik de laatfte zijn; hij moet met mij begra<br />
ven worden , en zijn bezit verfchaft mij zo veel<br />
vergenoeging, als hadde ik hem met eigen hand uit<br />
de mijnen van Golconda gehaald, ftf// vat Maria op<br />
eene hartlijke wijze bij de hand.) Meisjen! ik gevoel<br />
dat gij mij, zo als gij daar voor mij ftaat, recht ge<br />
lukkig zult maaken : gij fpreekt van een' tijd waar-<br />
in gij beter waart dan nu? en ik, ik zeg u; gij zijt<br />
nu beter dan ooit; uwe onfchuld was onweetend-<br />
heid - gewoonte: gij waart goed, om dat men u<br />
gezegd had, dat men goed zijn moet: thans weet gij<br />
waarom gij goed zijt; des zijt gij nu eerst deugd<br />
zaam ! en ik zou het geluk mijns geheelen levens aan<br />
eenen gril opofferen ? eene roos niet plukken, om<br />
dat eens een kapel met haar boeide? — ik heb geen<br />
recht om te vraagen wat gij voorheen waart; ik weet,<br />
wat gij nu zijt, en wat gij mij zijn zult: vraagt gij<br />
mij ook niet, of ik altoos een zedig jongeling was?<br />
zonder eenige onbezonnenheid? — in mijn oogen<br />
hebben beide gedachten het zelfde recht: fla toe ,<br />
meisjen ! heden begint voor ons beiden een nieuw'<br />
leven ! het tegenwoordige is vrolijk ; het toekom-<br />
ftige lacht ons toe; het voorledene ligt achter ons,<br />
gelijk een regenwolk , die door den wind over<br />
ons
T O O N E E L S P E . L . 137<br />
ons heen gedreeven is: blijf niet aan uw verdriet<br />
hangen ! herinner in uw lijden met een innige blijd-<br />
fchap, dat het is doorgedaan: het geen u in het ver<br />
volg bedroeven megt, zal ik eerlijk met u deelen.<br />
MARIA: Jlerk ontroerd, tracht zij te vergeefs<br />
En dit kind?<br />
te fpreeken: zij drukt haare dankbaar<br />
heid met gebaarden uit; fluit vervol<br />
gends het kind in haare armen, ziet, aan<br />
doenlijk en teder, Morits aan, en brengt<br />
de volgende woorden al flikkende uit:<br />
MORITS.<br />
Ik ben zijn vader — hij is mijn zoon ! de moeder,<br />
welke mij hem baarde, heet niet wellust, maar liefde:<br />
de Natuur heeft mij denzelven in geen dartel oogen<br />
blik, tot zoon opgedrongen: hij is mijn zoon dooi<br />
de keuze van mijn hart. (Hij reikt het knaapjen zijne<br />
hand toe.) Kom, kleine ! fla toe ! (Het knaapjen doet<br />
het: Morits fchudt hem de hand.) Hier beloof ik u,<br />
voor het aangezicht des geenen, die het meeste deel<br />
in uw lot neemen zal; voor het aangezicht van den<br />
Hemel en uwe moeder, dat ik u een eerlijk, een<br />
liefhebbend vader zijn zal! ja ik zal u zo vaderlijk<br />
handelen, dat eens uw rechte vader, zelfs voor zig,<br />
ten geenen dage zig niet zal verftouten te zeggen:<br />
't is mijn kind!<br />
iiET KIND, zijn handjen terug trekkende.<br />
Ai! gij doet mij zeer.<br />
IS MO-
33* BROEDER MORIT &,<br />
MORITS, glimplagchende.<br />
Hij heeft mij niet verftaan; maar daar, (naar den<br />
Hemel wijzende,) daar ben ik verftaan — en gij —<br />
niet waar?<br />
J3 . . •<br />
MARIA, zeer ontroerd.<br />
MORITS.<br />
Dat's dan afgedaan : ik ben u thans niet meer<br />
vreemd, en durf u derhalvenmetmeergrondsvraagen:<br />
Wilt gij mijn vrouw worden, lief meisjen?<br />
MARIA.<br />
Ach! gij verdient een onverdeeld hart.<br />
MORITS,<br />
Verdien ik dit, dan zal ik het ook ongetwijfeld<br />
verkrijgen: wat nog hier of daar hangen bleef, zal<br />
de tijd terug brengen; elke dag zal mijn' rijkdom ver<br />
meerderen; en het ge'voei daarvan mij telkens een<br />
nieuw genot zijn.<br />
MARIA.<br />
Ja I ik zal u beminnen ! voor het tegenwoordige<br />
echter is het mij nog onmógelijk: gij waart ai te zeer<br />
mijn weldoener: wij zijn elkander nog niet genoeg<br />
gelijk: maar zo hoogachting en dankbaarheid de eer-<br />
fte voedfels der waare liefde zijn — gelijk ik het<br />
mij in dit oogenblik verbeelde te gevoelen — nu<br />
dan — Ja!<br />
Zeg mij na: „ Morits!"<br />
MORITS, met verrukking haare<br />
hand vattende.<br />
MA-
Morits!<br />
T O O N E E L S P E L . 139<br />
„ Ik bemin u!"<br />
ü.<br />
„ Ik ben de uwe."<br />
De uwe.<br />
MARIA, befchaaizd en ontroerd.<br />
MORITS.<br />
MARIA.<br />
MORITS.<br />
MARIA.<br />
MORITS: hij omreist haar hartlijk.<br />
De mijne! kom hier, lieve kleine! gij moet het<br />
klaverblaadjen voltallig maaken. (Hij heft hem omhoog,<br />
en het knaapjen omarmt hen beiden — Terwijl Morits<br />
het kind nederzet en Maria loslaat, vervolgt hij:)<br />
De knoop is gelegd, voor eeuwig gelegd; doch<br />
Hechts in mijne oogen ; in de uwen ontbreekt er nog<br />
eene plechtigheid aan: kom ! volg mij naar een'<br />
predikant.<br />
MARIA.<br />
Vergun mij, dat ik eerst een weinig ademhaale! —<br />
ik ben te zeer ontroerd — kan te naauwernood op<br />
mijne voeten blijven daan.<br />
M O R I T S.<br />
Ga naar uw kamer, lieve engel!<br />
MARIA.<br />
Ach ja! — 't hart is mij zo eng — ik moet met<br />
J<br />
den
Uo B R O E D E R M O R I T S ,<br />
den Hemel fpreeken ! (Het knaapjen bij de hand neemende.)<br />
Kom kind! gij zult nevens mij knielen! uw<br />
femelen en mijne traanen - „een, die zullen bij<br />
den Hemel niet verfmaad worden. (Zij wil vertrekken:<br />
Morits omhelst haar.)<br />
MORITS.<br />
Toef niet lang _ niet lang toch!<br />
TIENDE TOONEEL.<br />
De voorigen. OMAR, die de tuindeur uitkomt.<br />
V eel geluks!<br />
OMAR.<br />
MORITS.<br />
Ha! zijt gij daar? (Hijomhelst Omar, en omhelst hem.)<br />
gevoelt gij dat ik gelukkig ben?<br />
OMAR.<br />
Bij mijns vaders baard ! ik gevoel het.<br />
MORITS.<br />
Omar! gij ziet in haar mijn vrouw; Maria! hij is ><br />
mijn broeder.<br />
OMAR, Maria de hand toereikende.<br />
De Hemel zegene u, lief meisjen! laaten wij vrienden<br />
zijn! - maar nu ga i k ; de oude tante kijft;<br />
zij heeft reeds twintigmaal naar u gevraagd: zij fcheld<br />
en hoest als omftrijd.<br />
MORITS.<br />
Wees onbezorgd ; ga naar uw kamer! ik zal in-<br />
tus-
T O O N E E L S P E L . Hi<br />
tusfchen de oude tante zo veel nieuws vertellen,<br />
dat haar fchielijk het raazen en hoesten vergaan zal:<br />
gij, Omar! denk aan mijn voorneemen! maak u reis<br />
vaardig; wij ftuuren naar de Peluw-Eilanden.<br />
ELFDE TOONEEL.<br />
OMAR,<br />
Naar de Peluw - Eilanden ? en liefde is uw ftuur-<br />
man? neen, Omar's droefgeestigheid voege bij uwe<br />
vrolijkheid niet: ik wil terug naar mijn ouden va<br />
der! ik was een dwaas, dat ik van hem afging: daar<br />
hielden onze te vredene meisjens mij voor een wel<br />
gemaakt Arabier; hier is mijn gezicht te geel, te<br />
bruin, te wild, te bars: daar roemde men mij, als<br />
een bekwaam jongeling; want ik zat treffelijk te paard ,<br />
en kon een paar fpreuken uit den Coran : hier lacht<br />
men over mijne domheid, want ik kan zelfs niet eens<br />
danfen , en weet niets — niets anders dan dat ik<br />
bemin! — ja, ik wil terug ! als 't maar niet te laat<br />
is — ach ja , 't is te laat ! melk drinken , dade-<br />
Ien eeten, mij met lappen kleeden, en onder ten-<br />
ten woonen ; dit alles wilde ik gaarne; maar mijn<br />
hoofd! mijn hoofd! ik denk niet meer op zijn Ara<br />
bisch. (Met de hand voor het voorhoofd.) Daar heerscht<br />
het koude Noorden, en al de warmte, welke ik uit<br />
het Zuiden medebragt, is naar het hart gezonken<br />
(Zijn oog valt op den loom, waarop hij den naam van<br />
Netje gefneeden heeft.) Ha, mijn werk is nog niet<br />
vol-
H2 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
voleind ! (Hij gaat naar den boom, en vervolgt zijn 1<br />
arbeid.) Goede boom! in twintig jaaren zal deeze naam<br />
in uwe korst nog zo diep niet zijn ingegroeid, als<br />
hij zig in weinige maanden in dit hart groef!<br />
T W A A L F D E T O O N E E L .<br />
OM AU, NETJE: zij komt Jlil zien wat Omar<br />
doet, en leunt vervolgends, diep in gedachten,<br />
Ach Netje!<br />
met den elleboog op het voet/luk van<br />
't beeld van Diana.<br />
OMAR: zijn werk voltooid hebbende i<br />
ziet hij het tederlijk aan.<br />
NETJE, op een boertig-treurigen toon.<br />
Ach Omar!<br />
OMAR, verfchrikt, laat het mesvallen,<br />
loopt naar Netje, en vat haar hand.<br />
Wien geldt dit, ach?<br />
Mij zelve.<br />
NETJE.<br />
OMAR.<br />
Gij noemdet mijn' naam.<br />
Gij den mijnen.<br />
NETJE.<br />
OMAR.<br />
Om dat ik u lief heb.<br />
NET-
TOONF. E L S P E L , j 4 3<br />
, NETJE.<br />
Om dat ik geen' man lief hebben wil.<br />
Waarom niet?<br />
OMAR*<br />
NETJE.<br />
Om dat er geen een deugt.<br />
Ik ben een goed menscf»<br />
OMAR, hartlijk.<br />
NETJE.<br />
Dat zijt gij allen, zo lang gij wenscht en bweïrf.'<br />
Gij doet mij onrecht!<br />
OMAR.<br />
, NETJE.<br />
Ei zekerl<br />
OMAR.<br />
Ik zal u altoos lief hebben.<br />
NETJE.<br />
Gij zult mij niet lief hebben.<br />
Ik moet.<br />
O M A R.<br />
NETJE.<br />
Wie .dwingt u? k<br />
OMA R.<br />
Waarom volgt gij mij overal? of ik u zie, dan<br />
niet zie , is het zelfde: 't zij ik met mijne gedachten<br />
Egypten's verzengde luchtftreek doorzweev', of.mij<br />
aan den oever van den Nijl verlustig'; overal ftaat<br />
gij voor mij: zoek ik de tent van mijn' vader, gij<br />
zit
J44 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
zit aan den ingang! dwaal ik in de ruïnen van Balbefc<br />
om, gij ftaat achter ieder afgebroken zuil.<br />
Gij zijt een gek!<br />
Ja wel!<br />
NETJE*<br />
OMAR, zuchtende.<br />
NETJE.<br />
Wat zal men met u beginnen ?<br />
OMAR.<br />
Mij weder bij mijn verftand brengen.<br />
KETJE.<br />
Neen, goede vriend! wij maaken de mannen gaarne<br />
gek, want hun verftand verveelt ons.<br />
OMAR.<br />
Ik zal u niet langer verveelen , ook door mijn<br />
gekheid niet: ik keer naar de hut mijns vaders terug:<br />
Schipper Thom zal binnen weinige dagen derwaarts<br />
zeilen, en mij medeneemen: maar geloof mij, Netje!<br />
als ik weg zal zijn, zult gij voorzeker nog dikwijls<br />
zeggen: „ die Omar was tog een goed mensch!"<br />
NETJE.<br />
Wel ja toch! een meisjen denkt dat flechts.<br />
Vaarwel!<br />
Zijt gij dol ?<br />
OMAR.<br />
KETJE.<br />
OMAR.<br />
Het blijft bepaald — ik vertrek — gij zult mij<br />
nooit —
T O O N E E L S P E L : ,45<br />
nooit — nooit wederzien! een' affcheidskusch kunt<br />
gij' mij' evenwel niet waigeren.<br />
N E TJE.<br />
Zie zulk een onbefchaamd fchepfel eens aan!<br />
OMAR.<br />
Hoe ligt vergeet een meisjen een' kusch! mij echter<br />
zal hij een verkwikkend voedzel zijn tot in mijne<br />
hut toe.<br />
NETJE.<br />
Hadde ik ooit gedacht, dat een kusch zo voedzaam<br />
was?<br />
OMAR, eenigzins fcherp.<br />
Spot heb ik niet verdiend. {Hij wil vertrekken.)<br />
NETJE.<br />
Blijf! — blijf jong mensch ! — hoe ! vertrek<br />
ken? — hebt gij mij reeds verlof gevraagd ?<br />
OMAR.<br />
Gij jaagt mij immers voord ?<br />
NETJE.<br />
Neen, neen ! ik beveel u te blijven.<br />
OMAR.<br />
Zo zoekt gij mij te martelen, als een knaap zijn'<br />
tor, dien hij aan een' draad gebonden heeft?<br />
NETJE.<br />
Daar zijt gij toe gemaakt: verzet u tegen uwe beftemming<br />
niet!<br />
OMAR.<br />
Gaarne zoude' ik alles lijden, konde ik in 't ver<br />
volg flechts, al ware het ook nog zo laat, opdeminfte<br />
vergoeding hoopeft! J£ W E X.
145 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
KETJE.<br />
Dat is: wanneer gij op uwe beurt mij eens kondet<br />
martelen?<br />
OMAR.<br />
Ja, zo gij, bemind worden, eene marteling noemt.<br />
WETJE.<br />
Hoor, hoor, hoe die bruine jongen fnappen kan!<br />
als of hij alle onze romans gelezen hadde !<br />
Lieve Netje!<br />
OMAR, knielende.<br />
KETJE.<br />
Nu ja, dat ontbreekt er nog aan.<br />
OMAR.<br />
Ik weet niet, of het geen ik u zeg in romans<br />
ftaati maar waarlijk ! in mijn hart ftaat het.<br />
KETJE, hem eenigzins teder aan<br />
ziende.<br />
En daarbij ziet hij er uit als of het zo ware.<br />
'T is waar.<br />
OMAR.<br />
KETJE, tegen 't beeld van Diana.<br />
Kuifche Diana ! befcherm mij! — fta op jong<br />
mensch ! ziet gij niet dat ginds alle oogenblikken<br />
He a voorbij gaan ? een Europisch meisjen mag<br />
g-en' Arabier onder den vrijen hemel voor haar laa-.<br />
ten knielen.<br />
OMAR, opjlaande.<br />
Maar plaagen mag zij hem wel 1<br />
KET-
T Q Q N E E L S F E L . Hf<br />
NETJE.<br />
Wees verftandig! wat wilt gij van mij hebben ?<br />
Ik wil u trouwen.<br />
OMAR.<br />
NETJE.<br />
Dacht ik 't niet! aanftonds maar trouwen! 't woord<br />
alleen jaagt mij een' febrik op 't lijf.<br />
OMAR.<br />
De zaak echter is zeer gemaklijk.<br />
NETJE, op Diana wijzende.<br />
En ik heb deezen beloofd, (met een belagchelyksu<br />
sucht ,) in haaren dienst grijs te worden : zie! dee<br />
zen bipemkrans heb ik met eige hand gevlochten —<br />
met eige hand haar ten offer gebragt: deeze roozen<br />
zijn het zinnebeeld van mijn maagdlijken ftaat.<br />
OMAR.<br />
Laat haar het zinnebeeld; ik ben met het overige<br />
te vreden.<br />
NETJE.<br />
Gij zijt waarlijk zeer ligt te vergenoegen !<br />
O M A R.<br />
En die roozen ftaan uwe trotfche Diana niet eens<br />
goed; zij zouden de fchalkachtige Liefde wel eens zo<br />
fraai kleeden,<br />
Denkt gij dat?<br />
NETJE.<br />
OMAR.<br />
Laaten wij het eens beproeven. (Hij nikt Diana<br />
phtsling den krans af, en vliegt daarmede naar het<br />
ieeld der Liefde.)<br />
K 2 HEÏJE,
ttf BROEDER MORITS,<br />
NETJE, vergramd, echter fpot acht ig.<br />
Baldadige fchavuit!<br />
OMAR, na fchielijk het eene einde van denbloemkrans<br />
aan de hand der Liefde vastgemaakt te<br />
hebben, gaat hij ylings naar Netje, trekt<br />
haar met geweld voord, Jlingert zijnen<br />
arm om den hooren, en wikkelt zig met<br />
haar in den krans.)<br />
Gij zult de mijne zijn ! ja, ik lees het, in fpijt van<br />
uw' moedwil, in die zwarte oogen! gij zijt de mijne.<br />
NETJE, zig zachtlijk verweerende.<br />
Ik zal dien duivelfchen fnapper de oogen uit<br />
krabben.<br />
Gij zijt de mijne?<br />
OMAR, haar vuuriglijk kusfchende.<br />
NETJE : zij ziet hem tederlijk aan,<br />
Ach ja ! (Een oogenblik zwijgens.)<br />
en valt hem eindelijk om den hals.<br />
OMAR, verrukt.<br />
Gij hebt mij tot een' God verheven ! — nu weg<br />
met deeze banden ! (Hij maakt den bloemkrans lus.)<br />
Zelfs geen bloemen zullen u binden — flechts<br />
mijne liefde! flechts mijn hart! U allesvennogende<br />
zoon der goden! u pasfen deeze roozen ! (Hij om-<br />
windt de Liefde met den krans.)<br />
NETJE, hem aanziende, en na een<br />
poos gezwegen te hebben.<br />
Qui que tufois, voila ton maitrel<br />
11 fejl, il le fut, eu il doit l'etre.<br />
DER.
T O Ó N E E L S P E Ll 149<br />
DERTIENDE TOONEEL.<br />
Ach Juultje i<br />
Wat is er?<br />
De voorigen, JUULTJE.<br />
KETJE.<br />
JUULTJE,<br />
NETJE.<br />
Ik had een' minnaar, en nu heb ik een' man!<br />
Ernst of fcherts?<br />
JUULTJE.<br />
. KETJE.<br />
Ziet gij dan aan mijn huwelijksgelaat niet, dat het<br />
mjar eens recht ernst is?<br />
o M A R.<br />
Wensch mij geluk, zuster! geJuk met mijn behaalden<br />
zegen!<br />
JUULTJE.<br />
Van gantfcber harten ! (Zij omarmt Netje.)<br />
NETJE.<br />
En , hebt gij mij lief, zo volg mijn voorbeeld;<br />
want niets is verdrietiger, dan gevangen te zyn, en<br />
een ander in vrijheid te zien omwandelen.<br />
JUULTJE.<br />
Zal ik mij vernederen voor een' trotsch man, die<br />
mij om mijn goud verfmaadt?Ach Netje! ik vrees dat<br />
zijn hoogmoed fterker zal weezen dan zijne liefde.<br />
K 3 NET-
(J50 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
NETJE.<br />
Tog niet! zijn hoogmoed houdt flechts de kamer<br />
gefloten , waarin zijne liefde brandt; maar geloof mij,<br />
het helpt hem niets: binnen kort of lang flaat d«<br />
vlam alle de vengtTers te gelijk uit. (Tegen Omar<br />
die mtusfchen haare hand kuscht en Jlreelt.) Nu, nu,'<br />
horst! eet mijn hand niet op!<br />
Ach, Netje!<br />
-TT . N E T I E.<br />
Wat is 't?<br />
1<br />
JUULTJE, omziende.<br />
TT" i JUULTJE»<br />
Hij komt.<br />
NETJE.<br />
O wat groot ongeluk !<br />
Verlaat mij niet!<br />
JUULTJE.<br />
NETJE.<br />
Wil hij u fchaaken ?<br />
JUULTJE.<br />
^erberg mijne droefgeestigheid achter uwen vro-<br />
hjken luim! fpreek, lach, fcherts, opdat hij niet<br />
hemerke hoe het in mijn hart gefield is.<br />
NETJE.<br />
En waarom mag hij dat niet bemerken?<br />
JUULTJE.<br />
Ik wil hem zijne trotschheid betaald zetten,<br />
NETJE.<br />
Bravo ! A ce truitje reconnois mon/ang.<br />
VEER.
TOONEELSPEL: t$ t<br />
VEERTIENDE TOONEEL.<br />
De vorigen. W I L L E M en DIEDRIK VAN M O L L .<br />
(Na elkander wederzijds gegroet te hebben.')<br />
NETJE.<br />
Zijt welkom, Mijne Heeren!<br />
DIEDRIK.<br />
Wij dachten Mijnheer uwen broeder te zullen aan<br />
treffen.<br />
NETJE.<br />
En waart zeer aangenaam bedrogen, niet waar?<br />
want gij vondt ons.<br />
DIEDRIK.<br />
Zekerlijk — dat — dat fpreekt van zelf.<br />
NETJE.<br />
Mijn lieffte Heer Lfraténapt, u neem ik het niet<br />
kwalijk, als een jong meisjen n eene galanterie uit de<br />
keel baaien moet : want de krijgstrompet verdraagt<br />
zig flecht met het zachte bofgeiispei; maar uw Heer<br />
broeder . • .<br />
Is krank.<br />
DIEDRIK.<br />
Krank ? wat fcheelt hem ?<br />
J U U L T J E , fchielijk.<br />
NETJE.<br />
Een' neusdoek, om de traanen aftewisfchen, die<br />
aan zijne blonde oogleden hangen: leen hem uwe<br />
hand, lieve zuster!<br />
K 4 wit-.
*52 B R O E D E R M O R I T S ,<br />
WILLEM, verlegen.<br />
Vergeef het mij _ ik weetniet, lieve broeder'ik<br />
ben zeer gezond.<br />
DIEDRIK.<br />
Dafs gelogen! oordeel zelve! ik kom t'huis *<br />
heb hem veel te vertellen: ik begin mijn verhaal; hij<br />
ziet mij ftrak in de oogen; ik praat meer dan een<br />
quartier lang, en, toen ik wèl had uitgepraat, had<br />
hij er geen enkel woord van verfiaan.<br />
NETJE.<br />
Zeker een-gebrek aan 't gezicht; eene zorglijke<br />
aiel-verfchijning; maar mijn arme zuster is er'noz<br />
veel erger aan.<br />
s<br />
WILLEM, fchielijk.<br />
Hoe zo? watfcheelt haar?<br />
NETJE.<br />
Zij lijdt in de edele leevensdeelen - voor eemVe<br />
minuten bejegende haar een geval, waarin men het<br />
hart noodig heeft; zij zoekt het, en, begrijp welk<br />
eene omRandigheid! t is weg- weg 0Ver alle bergen.<br />
Netie. nI1J ü<br />
- ÜLTJE<br />
m e t e e n t r e u<br />
JNetje ! plaag ' "Se glimplach.<br />
Uuj niet!<br />
WILLEM.<br />
Zoekt gij mij ook de overwinning des vernuft, he<br />
zwaarehjk te maaken ? veinufts be-<br />
NE T.
T O O N E E L S P E L . 153<br />
NETJE: zij maakt eene diepe buiging.<br />
Dit is voor het Vernuft, en dit voor de Liefde !<br />
(Zij omarmt Omar.)<br />
DIEDRIK.<br />
Bravo ! dat's een fnoepig ding ! ik geloof men zou<br />
met haar de wereld kunnen doormarcheeren, zonder<br />
een' enkelen dag rust te houden.<br />
NETJE.<br />
Wel zo, Mijnheer de krijgsman ! gij begint los te<br />
raaken.<br />
DIEDRIK.<br />
Waarlijk , ik zou bijna bemerken , dat er nog<br />
een ander vuur dan kanonsvuur is: maar genoeg, die<br />
jonge vriendlijke man daar, (op O mar wijzende.) heeft ze<br />
eerlijk prijs gemaakt; en al ware dit zo niet — mijri -<br />
houten been! — ach ! lieve Hemel ! mijn houten<br />
been !<br />
VIJFTIENDE TOONEEL.<br />
De vorigen. MORITS, MARIA, EUFROSINE.<br />
EUFROSINE, al hoestende.<br />
Als het maar niet reeds te koel is.<br />
NETJE.<br />
Ach neen! wij zweeten hier allen.<br />
MORITS, tegen Diedrik.<br />
Ik dank u, Broeder Moll! dat gij uw woord ge<br />
houden hebt.<br />
K 5 DIE-
154 BROEDER MORITS,<br />
DIEDRIK.<br />
Ik hou immer mijn woord.<br />
MORITS, tegen Willem.<br />
Lieve jonge man! ik bid om uwe vriendfchap:<br />
heeft mijn voorbaarig oordeel u deezen morgen fmart<br />
veroorzaakt, zo is 't mij van harten leed : men<br />
ontmoet zo zeldzaam in de wereld een mensch; en<br />
men ziet het zo weinig iemand aan den neus: uw<br />
broeder heeft mij het raadzel opgelost ; zeer hard<br />
zoudt gij mij ftraffen , zo gij een' gril tegen mij<br />
behieldt.<br />
W I L L E M .<br />
Hoe, broeder! gij hebt gepraat?<br />
D IE D K I K.<br />
Dat heb ik: voor den duivel dat heb ik ! hoe! ik<br />
zou het gelaten aanzien, dat men vergiftige pijlen op<br />
uwe eer fcboot?<br />
MORITS.<br />
Gij bemint mijn zuster; Juultje mint u; gij waart<br />
het ééns; mijn goud heeft u gefcheiden, dat moet<br />
het niet; het moge zulk een gril zijn als het will';<br />
*t is een fchoone weldenkende gril, en ik eer den-<br />
zelven : Juultje is arm, dood arm; van mij krijgt zij<br />
geen' penning.<br />
Juultje !<br />
W I L L E M , vliegt naar Juultje.<br />
JUULTJE, in zijne armen.<br />
Stoute, hoogmoedige Willem !<br />
EUFRO-
T O O N E E L S P E L . 1-5<br />
EUFROSINE.<br />
Wacht toch kinderen ! ei mijn Hemel ! wacht<br />
toch ! (Zij trippelt tusjchen hen beiden.) ik moet immers<br />
de plaats haarer moeder bekleeden — Ik geef 11 mijn'<br />
zegen, en ben met dit huwelijk recht in mijn' fchik;<br />
want zijne afkomst is van adel.<br />
NETJE.<br />
Maar, lieve Tante! Juultje vraagt immers niet, waar<br />
hij van daan gekomen is ? zo hij er maar is.<br />
EUFROSINE.<br />
Zwijg; als dat zo ware, moesten alle menfehen<br />
gelijk zijn, want alle menfehen zijn er: (zij hoest.)<br />
hoe ongerijmd!<br />
WILLEM: hij omarmt Morits.<br />
Mijn broeder!<br />
MORITS.<br />
Geen grillen meer.<br />
WILLE M.<br />
Hartlijke, broederlijke vriendfchap!<br />
MORITS.<br />
Nu, de vriend dorst u niets aanbieden, de broe<br />
der durft eerder een woord fpreeken. (Hem ver<br />
trouwelijk naar zig trekkende.) Zo 't u eens aan geld<br />
mogte ontbreeken — niet waar?<br />
Ja, ja.<br />
WILLEM.<br />
(Diedrik is hartlijk bewogen, hinkt naar Willem, naar<br />
Juultje en Morits, fchudt hun jlilzwijgend de han<br />
den , en gaat vervolgends in een' hoek, waar hij de<br />
traanen van zijne oogen wischt.)<br />
K ET-
3S
T O O N E E L S P E L . i sr<br />
EUFROSINE.<br />
Een Vorst! hij draagt evenwel geen ordeband.<br />
MORITS.<br />
Het hart maakt hem kennelijker dan de orde.<br />
EUFROSINE.<br />
Nu, nu, ik geef u mijn' zegen.<br />
N E T J E , zuclttende.<br />
Ach ! — Numero twee is ook afgedaan.<br />
MORITS.<br />
Maar Netje! ziet gij niets aan mij?<br />
NETJE.<br />
Gij ziet er uit, als een vernuftige broeder, die<br />
zijne zuster tien duizend dukaaten fchenken wil.<br />
MORITS.<br />
Gefchonken heeft: dit aan een zijde — ziet gg<br />
anders niets?<br />
EUFROSINE.<br />
. Ach , dat had zijne moeder zaliger hem zekerlijk<br />
ook niet aangezien,<br />
MORITS.<br />
Lieve Tante! laat mijn moeder rusten!<br />
NETJE.<br />
Gij maakt mij nieuwsgierig.<br />
Ziet gij nog niets?<br />
MORITS, Maria omarmende.<br />
N E T J E , in de handen klappende.<br />
Ja waarlijk! ik zie 't! ik zie 't! Numero drie ! Nu<br />
mero drie!<br />
J U U L T J E .<br />
Onze Maria. JEUFRO-
iS§ B R O E D E R M O R I T S ,<br />
EUFROSINE, fterk hoestende.<br />
Ja, onze Maria!<br />
Lieve zuster!<br />
JUULTJE, naar Maria gaande en<br />
haar omarmende.<br />
NETJE: zij omhelst Maria mede.<br />
Nu zijn de drie gratiën voltallig. (Alle de overigen<br />
émringen Maria en Morits, en wenfchen hem met ge-<br />
laarden geluk.)<br />
ï UFROSINE.<br />
Wacht toch kinderen ! ei , mijn lieve Hemel!<br />
wacht dan toch! (Zij trippelt in den kring.) Ik moet<br />
immers de plaats uwer moeder bckleeden ! 'Tis waar,<br />
de afkomst — de afkomst: dit heeft nog geen Graaf<br />
van Eldingen gedaan.<br />
WILLFM, DIEDRIK en MARIA, te gelijk.<br />
De Graaf!<br />
MORITS»<br />
Waar toe dit, lieve Tante? —Ja, mijne vrienden !<br />
ik ben Graaf: mijn vader bezat aanzienlijke goederen<br />
in den Elzas; hij leefde goed, ftierf arm, enlietons,<br />
behalven zijn' Graaflijken titel, niets dan fchuldenna:<br />
wij verlieten de p.laats waar wij niet meer konden fchit-<br />
teren : gij allen weet, hoe mijne zusters zig federt onder<br />
het opzicht haarer Tante geneerden : de jongens kun<br />
nen gemaklper door de wereld komen: ik verzettede<br />
den gouden bijhang mijns Graaflijken diploma's bij<br />
eenen Jood, om aan reisgeld te geraaken: ik ging<br />
KtiC
T O O N E E L S P E L . 150<br />
naar den Levant, en werd koopman: de handel, mijn<br />
iiver, het geluk, de vriendfchap en ook een paarmaal<br />
de liefde hebben mij rijk gemaakt; de Graaf heeft<br />
geen enkel middagmaal voor mij betaald: een Afri-<br />
kaansch Prins, wiens vriendfchap ik bij zekere gele<br />
genheid won , verhief mij tot Vorst van de Maan en<br />
het geflernte ; hij zelf was onbegrensd Heer der<br />
Zonne: dit alles is gekheid, en wanneer gij mij lief<br />
hebt, zo laat mij nimmer meer het woord Graaf uit<br />
uwen mond hooren: mijne jongens kunnen doen wat<br />
zij willen: (tegen Maria.) en gij, hef meisjen! zal<br />
Morits, Graaf van Eldingen, u liever zijn , dan Mo<br />
rits , zo maar eenvoudig weg ? (Maria omhelst hem )<br />
EUFROSINE.<br />
Nu, nu, gij zijt en blijft een wonderlijk fchepzel:<br />
kom hier, dat ik u mijn' zegen geeve.<br />
NETJE.<br />
Dank zij den Hemel! de drie gratiën zijn allen<br />
bezorgd.<br />
MORITS.<br />
Luiftert kinderen! ik heb u een ontwerp medetc-<br />
deelen : wij mosten allen , zo als wij hier ftaan,<br />
flechts één huisgezin uitmaaken: een hoopjen goede<br />
menfehen , die, van de befchaafde zotten afgezon<br />
derd, met eige handen het veld bouwen, de vruch<br />
ten onzes ijvers inoogflcn , van de grootcn des Lands<br />
ongekweld blijven, en van niemand, dan de Engelen<br />
benijd vvoidentzuik eene vrijplaats biedt ons een klein<br />
plek-
iSo B R O E D E R M O R I T S ,<br />
plekjen gronds in den Oceaan aan, het welk te arm is<br />
om de hebzucht der menfehen optewekken reen zekere<br />
Engelander,Wilfon , heeft de Pelew-Eilanden ontdekt;<br />
daar woonen goede, onbedorvene fchepfels: ik heb<br />
befloten, mijn geheel vermogen in nooddruften des<br />
levens te verwisfelen ; deezen wil ik in eenige fche-<br />
pen laaden, en daar mij met mijn huisgezin neder<br />
zetten : wilt gij mij volgen ?<br />
JUULTJE.<br />
Gaat Willem meê?<br />
KETJE.<br />
Gaat Omar meê ?<br />
DIEDRIK.<br />
Niemand vraagt: gaat Diedrik meê?<br />
ALLEN.<br />
Ja, wij gaan allen meê.<br />
KETJE.<br />
Paar voor paar, gelijk in J e aike Noachs.<br />
DIEDRIK.<br />
Mij uitgenomen: ik breng niet eens een paar beenen<br />
meê.<br />
NETJE, ter zijde, tegen Diedrik.<br />
Trouw de oude Tante !<br />
DIEDRIK.<br />
Gehoorzaame dienaar ! li e v e r worde ik fchool-<br />
meester op de Pelew-Eilanden.<br />
WILLEM, tegen Morits.<br />
Gij hebt mijne ziel van dit ontwerp beroofd; reeds<br />
voor
T O O N E E L S P E L. isi<br />
voor lang verveelde mij de hedendaagfchelevenswijs:<br />
Laat ons het land bebouwen, zegt Candide.<br />
En hij had gelijk.<br />
Hij had gelijk.<br />
MO KITS.<br />
ALLEN.<br />
Z E S T I E N D E T O O N E E L .<br />
De voorigen. THOM.<br />
T li O M.<br />
II eifa 1 dat gaat hier lustig.<br />
MORITS.<br />
Gij komt net van pas, eerlijke Thom! hebt gij<br />
wel ooit van de Pelew-Eilanden gehoord?<br />
THOM,<br />
'Die zijn immers daar , waar de Antelope fchip<br />
breuk geleden heeft? zou ik niet!<br />
MORITS.<br />
Wilt gij ons derwaards brengen ï<br />
T H o M.<br />
Is er wat mede te verdienen?<br />
Wel zeker!<br />
MORITS.<br />
THOM.<br />
Goed, dan breng ik u naar Lapland en Spitsbergen<br />
EUFROSINE.<br />
Maar, kinderen! gij denkt om mijn' hoest niet!<br />
L NET-
itfa B R O E D E R MO. R I T S .<br />
NETJE.<br />
Lieve fante ! het is een voortreffelijk climaat,<br />
vooral voor longzieken.<br />
EUFROSINE.<br />
Nu ja, zo gij dat denkt.<br />
MORITS.<br />
O hoe gelukkig zullen wij, hoe gelukkig zulle»<br />
onze kinderen zijn!<br />
Is het u dan ernst!<br />
Recht ernst.<br />
THOM.<br />
WILLEM.<br />
THOM.<br />
Dan laat ik mijn' broeder naar den Levant zeilen,<br />
en geef u mijn nieuw fchip, het welk morgen van<br />
ftapel zal loopen: gij moest het koopen.<br />
Hoe zal het heeten ?<br />
Broeder Morits.<br />
MORITS.<br />
JUULTJE.<br />
ALLEN.<br />
Vivat! lang leeve Broeder Morits! (Zij zwaajert<br />
met den hoed-)<br />
Einde van het derde of laatjle ledrijf
Mijïi mowflei'! ...
H E T<br />
W E E S M E I S J E N,<br />
B L J? S P E jr.<br />
IN DRIE BEDRIJVEN,<br />
D O O K<br />
L E B R U N.
P E R S O O N E N .<br />
DE GRAAVIN VAN E L M O NT.<br />
DE GRAAF VAN E L M O N T , Zoott dsf GriMVitlHtt<br />
DE GRAAF VAN VALBOURG.<br />
JULIA, Doekt er van den Graave van Valhourg.<br />
DE MARQUIS VAN V E R V I L L E .<br />
p i c A R D , Kamerdienaar van den Graave van Efmottt,<br />
LOUISE, Kamenier van de Graavinne.<br />
EEN KNECHT,<br />
Het tooneel is in de twee eerfte Bedrijven op een<br />
landgoed, en in het derde te Parijs.
H E T<br />
W E E S M E I S J E N,<br />
B L IJ S P E L.<br />
EERSTE BEDRIJF.<br />
Het tooneel verbeeldt de zaal in een<br />
tuitenvet bltjf.<br />
EERSTE TOONEEL.<br />
PICARD, LOUIS E.<br />
L O U I S E.<br />
Z o zijn wij dan eindelijk commenfaalen in'tzeifde<br />
huis?<br />
PICARD.<br />
Ja, mijn fchoone! wij woonen onder één dak»<br />
in afwachting van beter.<br />
LOUISE.<br />
O, gij komt altijd met gekheid voor den dag.<br />
PICARD.<br />
Is 't gekheid u te willen trouwen?<br />
As LOUISE.
4 HET WEESMEISJEN,<br />
10ÜIIE.<br />
Voorzeker, als het eene onmogelijke zaak is.<br />
PICARD.<br />
Onmogelijk! en waarom?<br />
LO UISE.<br />
Wilt gij dat weeten ? hoor. • Het huwelijk it<br />
alleen voor de Rijken ingefleld; wij arme duivels»<br />
die gemak en luiheid aan de dienstbaarheid hechten,<br />
zijn wij gefchikt om een huishouden te beginnen?<br />
PICARD.<br />
Gemak en luiheid! weet gij dan wat het lot ons<br />
toegedacht heeft? Wie heeft u gezegd dat wij geen<br />
fortuin zullen maaken , en dat gij u eindelijk aan<br />
uwe heerfchende neiging niet zult kunnen overgeeven?<br />
LOUISE.<br />
Ik beken, dat ik een lief hebfter van de rust ben»<br />
en dat ik bijzonder veel werks zoude maaken van<br />
dat lieve voorwerp, 't welk mij van 't genot daarvan<br />
verzekerde; maar komt u dat zo gemaklljk<br />
voor?<br />
PICARD.<br />
Niets gemaküjker dan dat, mijn hartediefjen! Om<br />
in de dienstbaarheid fortuin te maaken, behoeft men<br />
flechts zijne meefters te kennen, en hunne hartstochten<br />
te vleien. Ik heb twee jaaren bij den<br />
Marquis van Verville gewoond, en hem die dienden<br />
beweezen, welke de groote Heeren nooit vergeeten,<br />
ja zelfs tegen goud opweegen.<br />
LOUISE.
B L IJ S P E L. 5<br />
L O U I S E.<br />
Gij zijt niet zeer kieich, Plctrd I<br />
PICARD.<br />
In tegendeel, mijn kind! het is uit overman van<br />
kieschheid dat ik het zo naauw niet heb willen<br />
uitpluizen; ik heb alle middelen, die mij nader bij<br />
mijne Louife konden brengen, voor uitmuntend gehouden.<br />
LOUISI.<br />
Ik moet u ten minden voor de beweegoorzaak<br />
danken.<br />
PICARD.<br />
Ik verzeker u, dat, zo de Graaf van Elmont,<br />
mijn nieuwe meefter, denzelfden fmaak heeft als<br />
de Marquis van Verville, ik 'er wel rasch mijn<br />
voordeel mede zal doen, en hem de drijfveer van<br />
onze ontwerpen maaken: vooreerst moeten wij tegen<br />
allen een offenfif en defenfif verbord fluiten;<br />
gij moet mijn misdagen verbloemen, en ik zal uw<br />
gekke ftreaken bedekken; gij moet mij bij mijn'<br />
meefter voorfpreeken, ik zal uw' vlijt bij uwe meefteresfe<br />
doen gelden; en wij zouden al heel dom<br />
moeten zijn, zo wij niet binnen een jaar twee drie<br />
den dienst op eene eerlijke wijs vaarwel konden<br />
zeggen.<br />
LOCISE.<br />
Bat zijn inderdaad groote voorteemens, jnijn<br />
vriend I<br />
h 3 PI-
6 HET WEESMEISJE N,<br />
PICARD.<br />
Wilt gij aan de uitvoering medewerken?<br />
LOUIS E.<br />
Gaarne! mits gij niets onderneemt, zonder mij<br />
tlvoorens te raadpleegen.<br />
PICARD.<br />
Fiat! zie daar mijn hand, lieve Louife! en dat<br />
een kuschjen het zegel van ons kleine verbond zij!<br />
L O UI S E.<br />
Zacht wat, Picard! gij hebt nog geen fortuin gemaakt.<br />
PICARD.<br />
Dat's waar: maar laat ons geen' tijd verliezen.<br />
Kom aan, geef mij eent een fchets van die wezens,<br />
welken, door het recht van de rijkften te weezen,<br />
over onj gebieden.<br />
LOUISE.<br />
Vooreerst: de Graavin van Elmont is eene aantrekkelijke<br />
en nog jonge weduwe; zij maakt een afgod<br />
van haar'eenigften zoon, den jongen Graaf van<br />
Elmont, wiens kamerdienaar gij de eer hebt te<br />
zijn.<br />
PICARD.<br />
Zij maakt 'er een' afgod van ? goed: zij zal hem<br />
dan ook braaf geld laaten verkwisten?<br />
LOUISE.<br />
Gantsch niet: zij, bemint hem op eene verftandig©<br />
wijs.
B L ry s p E L. 7<br />
PICARD.<br />
En ha»r trant van leeven?<br />
LOUISE.<br />
lt voorbeeldig; in den volften zin.<br />
PICARD.<br />
Te drommel! maar haar vriendfchapiverbintenisfen?<br />
LOUISE.<br />
Zij bepaalt zig bij 't gezelfchap van Mevrouw de<br />
Tourville, wier landhoeve een mijl hier van daan<br />
ligr.<br />
PICARD.<br />
Dat vraag ik niet heeft zij niemand die...<br />
die... wac duivel, gij verftaat mij immers wel ? een<br />
man , wiens... een goeden vriend meen ik ?<br />
LOUISE,<br />
Sedert veertien jaaren leefde zij in de nanuwfie<br />
vriendfchap met den Graave van Valbourg.<br />
PICARD.<br />
Ha! ha! nu begin ik lont te ruiken.<br />
LOUISE.<br />
Gij bedriegt u, mijn lieve Picard! de gantfche<br />
wereld draagt den Graaf van Valbourg eerbied toe,<br />
en niettegenflaande de vriendfchap,die 'er tusfchen<br />
hem en mijne meefteresfe heerscbt, is hun goede<br />
naam onbevlekt gebleven: ten anderen begint men<br />
hem te verdenken van ernftige oogmerken omtrent<br />
juffrouw Julia, dat weesmeisjen, waarvan ik u<br />
alreè gefproken heb.<br />
A 4 PI-
9 HET WEES MEISJEN,<br />
PICARD.<br />
Oogmerken! dat laac zig hooren; maar ernftige<br />
oogmerken! {Hij lacht.)<br />
LOUISE.<br />
Ja, ernftige; en zeer erndige: de Graaf van Val<br />
bourg heeft veel te vee! eerbied voor zijne vriendin,<br />
om andere oogmerken te hebben wegens een mei»!<br />
jen, waarvoor zij federt veertien jaaren zorgt; wier<br />
geboorte zekerlijk nog niet bekend is, maar wie r<br />
fchoonheid,gaaven en goede hoedanigheden'tgemis<br />
van veele andere voordeden vergoeden.<br />
PICARD.<br />
Zo 't mij voorkomt, moet ons verval in dit huis<br />
fchaars weezen?<br />
LOUISE.<br />
Schaars? neen: maar het is evenredig aan de<br />
dienden; en dewijl hier niemand zulke dienden vor.<br />
dert als de groote Heeren nooit vergeeten en tegen<br />
goud opweegen, moet meu 'er alle gedachten van<br />
een fpoedig en fchitterend fortuin volftrekt verbannen.<br />
PI C AR D.<br />
O, zie daar de zwakke geesten! de minde hin.<br />
derpaal verfchrikt hun, en doet hen den moed verliezen.<br />
LOUISE.<br />
Ik ontfla u van de moeite om mijne geestvermo.<br />
geni eere aan te doen; wat voordeel uwe levendige<br />
«n flikkerende verbeelding u op mij geeve, houdt<br />
ecb-
B L IJ S P E L. 9<br />
echter in *t oog, dat ik u in alles moet beftuuren:<br />
die is 't eerfte artijkel van ons verbond.<br />
PICARD.<br />
En het zal ftand houden, mijn Louife! dat zweer<br />
ik bij mijne liefde! voleindig uwe charakterfchetfen<br />
met dat van den Graave van Elmont — wat man<br />
is hij?<br />
LOUISE.<br />
Een allerliefst jongman, die zijne ftudie naauwlijks<br />
voleindigd heeft?<br />
PICARD.<br />
En de kleine Julia, hè? geen heerenrecht?<br />
LOUISE.<br />
Hij bemint zijne moeder, en befchouwt haar, die<br />
zij befchermt, als een aangenomen zuster, welke hij<br />
van harte lief heeft — anders niet.<br />
PICARD.<br />
Ik ga dan bij volmaakte wezens woonen, en zal<br />
den geveinsden moeten uithangen.<br />
LOUISE.<br />
Den geveinsden ? neen 1 maar gij zult de voorbeelden,<br />
die gij ziet, moeten volgen, en vooral, zo<br />
•t mogelijk is, vergeeten dat gij bij den Marquii<br />
van Verville gediend hebt.<br />
PICARD.<br />
Maar a propos, van den Marquis van Verville;<br />
hij is de boezemvriend van mijn nieuwen meefter;<br />
boe (iaat die vriendfchap mevrouw de Graavin aan ?<br />
AS LOUISE.
10 HET WEESMEISJE N,<br />
LOUISE.<br />
De vriendfchap van den jongen Graaf voor den<br />
Marquis is het eenigfte gebrek, dat men hem kan<br />
verwijten, en men hoopt dat hy 'er het gevaar van<br />
zal inzien.<br />
PICARD.<br />
Je, maar onder inwachting dat hij de oogen<br />
opene , zullen wij van zijne verblindheid gebruik<br />
maaken: de Marquis is van die menfehen, welken<br />
de ondeugden onder het dekkleed der bevalligheden<br />
doen doorgaan. Een jongman, de handen van zijn'<br />
opzichter ontfnapt, heeft meer lust om die gekjens<br />
van aanbelang nateaapen, dan voorzichtigheid om<br />
zig voor hunne verleidingen te behoeden, en ik zie<br />
dat de Marquis van Verville in allen gevalle de be.<br />
werker van mijn fortuin moet zijn.<br />
LOUISE.<br />
Luister Picard, luister: ik bemin, ik acht, en<br />
eerbiedig de geenen, die ik dien: zo gij wilt dat wij<br />
vrienden blijven, zult gij in mijne verkleefdheid<br />
aan hun moeten deelen: verre van den Graaf laagen<br />
te leggen, hoop ik dat gij mij van de dwaasheden,<br />
waartoe men hem zoude kunnen verleiden , zult<br />
verwittigen: bedenk wel, dat ik nooit de vrouw<br />
zal zijn van iemand , die mij, om een weinig goud,<br />
op eene onbehoorelijke wijze verkreegen, de ondeugden<br />
en belagchelijke gebreken van een' Marquis<br />
v*n Verville zou doen gevoelen.<br />
PI-
B L IJ S P E L. ii<br />
PICARD.<br />
Seldrement, mijn fchoone, wat een vloed van<br />
zedekunde! zo ik u geloofde, zou ik van kamerdienaar<br />
preceptor worden.<br />
LOUISE.<br />
Waarom niet? het lot heeft u in den Jaagden<br />
dand geplaatst, maar gij Uunt voordeel doen met<br />
uwe omdandigheid. Een hupsch man weet zig al.<br />
tijd achting te verwerven.<br />
PICARD.<br />
Zie daar nu weder philofophie! ik zie wel dat'er<br />
in dit kadeel menig ernftig gefprek wordt gevoerd.<br />
LOUISE.<br />
Stil: ik hoor iemand, 't Is de Graaf van Valbourg.<br />
— Hoel hij zo vroeg op?<br />
PICARD.<br />
Dat's ook waar! Daar het nog zo vroeg is, hadden<br />
wij op een langer geheim gefprek kunnen hoopen:<br />
hij moet geweldig verliefd zijn! deeze zal ons<br />
ten minden in het een of ander van dienst weezen.<br />
T WE EDE TOONEEL.<br />
De voorigen. VALBOURG.<br />
VALBOURG, mijmerende.<br />
rla! goeden morgen Louife! is de Graavin bij<br />
de hand?<br />
LOUISE.
72 HET WE ES MEISJEN,<br />
LOUISE.<br />
Neen, Heer Graaf — bij de hand! om zei uuren<br />
'8 morgens ?<br />
VALBOURG, zijn horologie ziende.<br />
Gij hebt gelijk: 't is eerst zes uuren. Wie is<br />
die knaap?<br />
touisi.<br />
Een jongman, dien men gister als kamerdienaar<br />
bij Mijnheer den Graaf van Elmont geplaatst heeft.<br />
VALBOURG.<br />
Bij den Graaf van Elmont ? Waar was uw lastite<br />
dienst, mijn vriend?<br />
PICA R D.<br />
Bij den Marquis van Verville, Mijnheer.<br />
VALBOURG.<br />
De Marquis van Verville! ik geloof niet dat gij<br />
hier zult aarten.<br />
PICARD.<br />
Mijnheer.... ik.... .<br />
VALBOURG.<br />
Zo gij de genegenheid van uw volk wilt verdienen,<br />
moet gij Louife om raad vraagen; 't is een<br />
meisjen dat achtingwaardig is; dat op haare zaaken<br />
past, en veel van Julia houdt.<br />
LOUISE.<br />
Wel, Mijnheer, wie zou Julia niet liefhebben?<br />
VALBOURG, Louife eengoudbeurt<br />
aanbiedende.<br />
Zie daar, liefkind! het is uwe genegenheid voor<br />
Julia
B L IJ S P E L. 13<br />
Julia niet die ik betaal: 't is een blijk mijner vriendfchap<br />
, die ik u gaarne wil geeven.<br />
PICARD , bij zig zeiven, en ver.<br />
trekkende.<br />
Verrukkend begin! hij is verzot op Julia.<br />
LOUISE.<br />
Ach! Mijnheer.... mijne erkentenis...<br />
VALBOURG.<br />
't Is wel, 't is wel, mijn kind! (Heen en weder<br />
gaande) Ik dachc niet dat het nog zo vroeg was.—.<br />
Voorzeker rust de Graavin nog?— zo zij echter eens<br />
wakker ware! — mijn hart heeft verligting noodig —<br />
Louife!<br />
Mijnheer!<br />
LOUISE.<br />
VALBOURG.<br />
Ga bij uwe Meefteres; maar zachtjes, heel zacht<br />
jes : 20 zij niet meer flaapt, zeg haar dan dat haar<br />
oude vriend haar verzoekt aftekomen.<br />
Goed, Mijnheer!<br />
LOUISE.<br />
DERDE TOONEEL.<br />
VALBOURG.<br />
CjTevoelig hart van een' vader! hart, dat federt zo<br />
langen tijd gefchokt is! zult gij dan nooit rust heb<br />
ben ? Julia! ongelukkig kind! dat ik mogelijk met<br />
bet
14 HET WEESMEISJEN,<br />
het zegel der fchande zal gebrandmerkt zien ! o<br />
mijne dochter! zult gij mij uw geboorte vergeeven<br />
indien de wetten u tot de vergetelheid doemen ? En<br />
gij, getrouwe vriendin! die de ongelukkige vrucht van<br />
de tederfte liefde opkweektet, zonder haar te kennen<br />
1 gij hebt geen kennis aan de ongerustheid, die<br />
mij grieft;'t is heden de dag: de nagedachtenis<br />
mijner vrouw: mijn lot, het lot van mijne dochter,<br />
alles zal in weinige oogenbükken onherroepelijk bepaald<br />
zijn: de onzekerheid van mijn toekomend loc<br />
verfcheurt mij —O gij, die onder den last van nooddruft<br />
en ramprpoeden zucht, befchouwt mijn lot, en<br />
leert het uwe zegenen; eene onmenschlijke hand<br />
ontrukt u niet uwe vrouwen, uwe kindereu! in 'r,<br />
midden van uwe ellenden, {hekken u haare liefkoo><br />
zingen, haare traanen zelfs tot troost — het brood,<br />
met uw zweet bevochtigd, verliest zijne bitterheid<br />
tusfchen de natuur en de liefde — en ik mijn<br />
vrouw! — mijn dochter; mijn Julia!...<br />
LOUISE, die onmiddelijk daarna<br />
weder vertrekt.<br />
^Mevrouw de Graavin was op, Mijnheer; zij komt<br />
V A L B O U E G.<br />
'T is wel, ik bedank u. (Zijne traanen afwhfende.)<br />
Herftellen wij ons, en laat ons de gevoeligheid<br />
onzer vriendinne ontzien.<br />
FIER.
B L IJ S P E L. i5<br />
VIERDE TOONEEL.<br />
VALBOURG, DE GRAAVIN.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Gij zijt al zeer vroeg op, mijn vriend J federt<br />
gij bij mij zijt, fchijnt de flaap u te ontvlugten ?<br />
VALBOURG.<br />
'T is waar, Mevrouw , dat ik federt eenigen tijd<br />
zeer weinig flaap maar mijn hart zou nog min.<br />
der rust hebben in Parijs, dan hier.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Wat kan uw rust ftooren? geluk, gezondheid,<br />
aanzien! gij hebt alles,wat herleven kan veraangenaamen:<br />
de vriendfchap, de tedere vriendfchap,<br />
ciert het boven alles op, en gij zoudt niet geluk»<br />
tig zijn! wat ontbreekt u?<br />
v ALBOUR G.<br />
Het hoogfte goed; de vrede der ziele.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Gij maakt mij ongerust.<br />
VALBOURG.<br />
Mijn kwaaien zijn niet versch: federt vijftien jaaren<br />
zijn ze in dit hart beiloten.<br />
DE
i6 HET WEE S MEISJEN,<br />
DE GRAAVIN.<br />
En geen enkel oogenblik van vertrouwen, dat'er<br />
mij de bewaarder van gemaakt zou hebben! Ach<br />
Valbourg!<br />
VALBOURG.<br />
Zou het droevig Vermaak van u over mijn leed te<br />
onderhouden, van 'er u in te zien deelen,mij vertroost<br />
hebben? Ik heb geleeden, maar alléén: ik heb mijn<br />
vriendin gelukkig gezien, en ook fomtijds het<br />
genoegen gehad iet tot haar geluk toetebrengen.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Ga dan voord, wreede man! en overtuig mij dat<br />
ik uw vriendin ben — wat is uw leed?<br />
VALBOUR G.<br />
Mevrouw, herïnner u de eerde tijden van onze<br />
vriendfchap; zij begon met den dood van uwen echt*<br />
genoot; eene endezelfde droefgeestigheid had onze<br />
zielen vervuld, en dit gevoelen vermeerderde ea<br />
bevestigde onze vriendfchap — wij waren beiden<br />
flagtoffers van eene fmartlijke fcheiding.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Hoe mijn vriend! gij waart echtgenoot?<br />
VALBOURG.<br />
En ik ben vader: een meisjen, zo wel van de<br />
natuur als van het fortuin begundigd, boezemde<br />
mij weleer de hevigfte drift in haare ouden<br />
ontzeiden mij haar hand; ik was jong, vuurig, over-<br />
reedend, men beminde mij, en gaf mijne beden ge<br />
hoor: een geheim, doch wettig huwelijk, maakte<br />
mij
B L IJ S P E L. ï ?<br />
mij eindelijk den gelukkigften der mannen: dan ach!<br />
zo veel geluks duurde flechts een oogenblik: mijn<br />
vrouw gaf onder het ter wereld brengen van het zo<br />
gewenschte kind , in mijne armen den geest ; ik be-<br />
daauwde haare koude overblijffels met mijne traa.<br />
nen; ik wischte de tekenen van dit doodlijk geval<br />
uit; ik nam mijn kind mede, en gaf het in vertrouw<br />
de handen over: mijn vrouws vader wist de oor<br />
zaak van haar dood niet, of veinsde die niet te<br />
weeten: alles gefchiedde zonder gerucht: ik zal u<br />
de overmaat van mijne droefheid niet fchetfen •—<<br />
gij hebt een zelfden flag gevoeld: het tafreel mijner<br />
rampen te vertoonen, zou u de uwen herinneren.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Ik heb ze maar al te wél gevoeld. Wat zou ik<br />
geworden zijn, zonder mijn' zoon!<br />
VALBOURG.<br />
En wat zou mijn lot geweest zijn , zonder mijn<br />
dochter? Schoon ik dikwijls haar geboorte beweend<br />
heb, heb ik mij echter fomtijds bij haar kunnen<br />
vertederen: 't is of haare eerfte ongelukken, mij nog<br />
fterker aan haar verbinden.<br />
DE GRAAVIN.<br />
En wat is van dit kind geworden?<br />
VALBOUR G.<br />
'T is wél. Ach! de tederïle vader zou niet<br />
meer gedaan hebben dan de weldaadige handen die<br />
haare kindschheid hebben opgevoed: maar, mijne<br />
B<br />
vriea.
iS HET WEESMEISJEN,<br />
vriendin^ dit ongelukkig wezen kan zig nog op<br />
niemand in de gantfche wereld beroepen.<br />
De vader mijner ecbtgenoote ftierf, nu een jaar<br />
geleeden: ik dacht hec toen tijd te zijn om een<br />
huwelijk te wettigen, waartegen het vaderlijk gezach<br />
zig niet meer konde aankanten; ik dacht een aanzienlijk<br />
fortuin, 't geen de Natuur dit kind, hetwelk<br />
mij nog niet kent, en dat mij te vergeefsch<br />
zou kennen zo het onder de vruchten van een on.<br />
geoorloofde liefde moest gefteld worden , niet te<br />
moeten laaten verlooren gaan. Ik bragt mijne bewijzen<br />
voor, en baatzuchtige, wreede erfgenaamen<br />
dorden ze miskennen: men beftreed de wettigheid<br />
van mijn huwelijk, en op den eerften eisch werd het verklaard<br />
van geener waarde te zyn: verbeeld u mijne wanhoop!<br />
ik appelleerde tegen dit vonnis: deberoemdfte<br />
Rechtsgeleerden beijveren mijne zaak zonder ophouden,<br />
en belooven mij een gunftige uitfpraak; maar<br />
hoe meer het oogenblik nadert, hoe meer mijne<br />
angften verdubbelen, en de ftandvastigheid en<br />
de hoop mij begeeven. 'T is heden dat mijn lot<br />
beflist wordt: als ik denk dat ik binnen eenige uuren<br />
in 't aanzien der wetten, over den geheiligden naam<br />
van vader kan bloozen, en dat een kind, hetwelk<br />
ik aanbid, mij misfchien zijn aanweezen zal verwijten!—<br />
ach! vriendin, deeze toeftand is fchrikkelijk,<br />
gij alleen kunt dien verzachten, mijn' moed<br />
onderfteunen, en mijn hoop verlevendigen: dit is<br />
't oog-
B L IJ S P E L. ig<br />
't oogmerk van een misfchien te laat vertrouwen ,<br />
maar dat voor mijn hare noodzaakelijk geworden is.<br />
DE GRAAVIN.<br />
'T is op den rand van den afgrond dat uw geheim<br />
n ontvalt! en gij zegt mij den naam van uw kind<br />
niet, waar het zig ophoudt! — — moet het<br />
eene andere fchuilplaats hebben dan in mijn huis?<br />
wie anders dan ik moet haar tot moeder ver'<br />
ft.reK.ken, als de wet haar veroordeelt? en kan,<br />
als de uitflag naar onzen wensch is, Mejuffrouw<br />
Valbourg ergens voegelijker zijn dan bij mij? in al><br />
le gevallen, mijn vriend, zijt gij mij een volkomen<br />
vertrouwen fchuldig.<br />
VALBOURG.<br />
Zo dra haar lot beflist is, zal ik 'tuzeggen: komt<br />
het met mijne wenfchen overeen , met wat vermaak<br />
zal ik dat geliefde kind, 't geen ik als dan zonder<br />
bloozen zal kunnen erkennen, u niet aanbieden!<br />
tedere vriendin! fpaar mij het verdriet en de<br />
fchaamte, van, vóór het beflisfend oogenblik, mijn<br />
kind voor u te doen verfchijnen.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Ik zal 'er niet meer op (laan; de vriendfchap moet<br />
niet te veel vergen; ik zal mij troosten , dewijl gij<br />
mijne dienstaanbiedingen weigert; ik had echter<br />
gedacht dat, na de verpligting die mijn zoon aan u<br />
heeft, gij mij ook iet zoudt hebben willen fchuldig<br />
weezen.<br />
B i V4V
29 HET WEESMEISJE N,<br />
VALBOURG.<br />
Ik ben u meer fchuldig dan gij denkt en wat<br />
uw' zoon aangaat, ik heb alleenlijk mijne genegenheid<br />
opgevolgd , in het vormen van het hart en 't<br />
verftand van een beminnelijk jongman, die zo volmaakt<br />
aan mijne zorgen beantwoordt: ik bekenuechter,<br />
dat ik bedroefd en verwonderd ben over zijne<br />
naauwe verbintenis met den Marquis van Verville:<br />
die vriend voegt hem niet, hij moet het gezien hebben,<br />
en echter doet hij hem in zijn kasteel blijven i<br />
Wij moeten op middelen bedacht zijn, om deezen<br />
gevaarlijken omgang te fluiten.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Gij komt mij vóór: ik wilde 'er u over fpreeken;<br />
wij zullen 'er ons werk van maaken. Laaten wij ons<br />
nu aan de troostrijke gedachte van een gunftig von<br />
nis overgeeven: maar zie daar mijne Julia, dit kind,<br />
zo waardig haare ouders te kennen, en hun geluk uit-<br />
temaaken.<br />
VALBOURG.<br />
Ik zie haar nimmer zonder ontroering.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Haar gezicht moet u herinneren....<br />
VALBOURG.<br />
Achl alles, Mevrouw, allesi<br />
VIJF-
B L IJ S P E L. * i<br />
V IJ F D E TOONEEL.<br />
De voorigen. TUL IA.<br />
JULIA, de Graavin omhelzende.<br />
G oeden dag, lieve MamaJ Heer Graaf, ik heb de<br />
eer u te groeten.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Gij omhelst hem niet, Julia? weet gij dan niet<br />
dat hij mijn oude vriend is P<br />
JULIA.<br />
Och! met groot vermaak. ([Zij gaat tusfchenheiden<br />
door, en omhelst Falbourg.j Maar hoe 1 gij<br />
fchijnt verdrietig te zijn! Ach! Mijnheer, ik had<br />
nooit gedacht dat men bij mijn lieve Mama verdrietig<br />
kon weezen.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Beminnelijk kind! gij zult mij helpen hem troosten.<br />
JULIA.<br />
Met al mijn hart: maar waar over?<br />
DE GRAAVIN.<br />
Een proces dat hij vreest te verliezen, maakt hem<br />
ongerust en bedroefd.<br />
JULIA.<br />
Waarom zou hij het verliezen ? ik ben wel verzekerd<br />
dat het recht aan zijne zijde is.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Hoe dat?<br />
B 3 ] H.
SMÈ HET WEËSMEISjEN,<br />
JULIA.<br />
Voor eerst: om dat hij de vriend is van mijn He vé<br />
Mama, en dat al wie bij haar is, gelijk moet hebben;<br />
en dan is de Graaf zo goed, zo bedaard! zie daar,<br />
Mama, ik heb hem haast zo lief als u.<br />
VALBOURG.<br />
Welk eene beminnelijke oprechtheid!<br />
JULIA.<br />
Gij ontroert u nog meer, dat wfl ik niet hebben 5<br />
Heer Graaf. Ik ben gelast u te troosten; ik wil u<br />
Uwe fmerten doen vergeeten: kom, zie mij eens<br />
aan: lach eens tegen mij, lach dan! doe dan ook<br />
iet voor julia!<br />
V A L B O U R G , haar in zijne armen<br />
neemende.<br />
Ja, liefkind ! gij hebt het recht om alles van mij<br />
te verkrijgen: maar 'er zijn droefheden die gij niet<br />
kunt lullen, en die men in uwe jaaren gelukkig niet<br />
kent.<br />
JULIA.<br />
Denkt gij dat, Mijnheer? ik heb mijne droefheden<br />
ook: maar als ze mij kwellen, weet ik ze zeer<br />
fchielijk te vergeeten.<br />
DE GRAAVIN,<br />
Hé! hoe doet gij dat?<br />
JULIA.'<br />
Dan kom ik bij u, Mamaatjen, ik omhels u, en<br />
ik denk 'er niet meer om*<br />
VA L«
B L IJ S P E L. 23<br />
VALBOURG.<br />
Maar, lieve Julia, wat zijn uw droefheden? Ik<br />
kan niet zien dat gij zulke groote zoudt kunnen<br />
hebben.<br />
JULIA, a/sten uiterjlen geraakt.<br />
Het zijn de uwen , Mijnheer, die u niet meer moes<br />
ten aandoen, daar Mama en ik 'er u om bidden: als<br />
ik droevig ben, dan is het niet om een armzalig<br />
proces; het zijn vrij wat gevvigtiger zaaken; maar ik<br />
zou het mij verwijten,indien ik Mama mijne traanen<br />
liet zien: ik weet dat zij de haaren zoude doen<br />
vloeien; gij zijt zo kiesch niet; zie daar, zie daar<br />
^e uwen verdubbelen.... fchei 'er dan uit, gij zult<br />
mij ook doen huilen.<br />
VALBOURG.<br />
Ach! laat ze vloejen; die traanen, waarvan ik<br />
geen meefter meer ben.... maar, mijn kind! wat<br />
zijn dat dan voor droefheden, waarvan gij met zo<br />
.veel belang fpreekt ?<br />
JULIA, haare oogen nederflaande.<br />
Gij vraagt het mijl kan men ze , met zo veel verftand,<br />
niet vooruit gevoelen?<br />
DE GRAAVIN.<br />
Spreek, fpreek, mijn kind! gij hebt 'er te veel<br />
vau gezegd, om het overige te zwijgen.<br />
JULIA.<br />
Ach! mijn goede Mama! als ik uü wen zoon in uwe<br />
armen zie drukken,hem de tederfte naamen geeven.<br />
als ik hetn uwe liefde zie beantwoorden, denkt gij<br />
B 4 dat
«4 HET WEESMEISJEN,<br />
dat mijn hart mij dan niets zegt ? Ach, Mama! waar<br />
om heb ik ook geene ouders? ik zou ze zo wei weeten<br />
te beminnen.<br />
VALBOURG, bij zig zeiven.<br />
Mijn hart breekt.<br />
D<br />
E GRAAVIN.<br />
Mijn Julia! gij kunt u over het geluk beklaagen;<br />
maar-over mijn hart...<br />
JULIA, haar omhelzende.<br />
Ach! mijn lieve Mama! ik ben u vrij wat meer<br />
dan mijne ouders verfchuldigd: zij hebben mij verworpen,<br />
verlaaten, mogelijk haaten zij mij 'er nog bij;<br />
ik vraag hun noch om aanzien, noch om geluk,<br />
maar zij zijn mij haare liefde fchuldig: kunnen zij<br />
'er mij zonder onrechtvaardigheid van berooven ?<br />
Ik vraag het u, Mijnheer, aan u die zulk een<br />
deugdzaam man zijt.<br />
VALBOURG, bij zig zeiven.<br />
Mijn geheim is op het punt van mij te ontglip,<br />
pen. (Oveiluid.) Julia!... Ach! geloof dat uweou-<br />
ders... zo zij leeven... zo zij u gezien hebben...<br />
zo zij u kennen... hoe moeten zij zuchten! (Tegen<br />
de Graavln.) Mijn hart is verfcheurd... dit kind<br />
herinnert mij ieder oogenblik.... Julia.... uw va<br />
der.... 'er moeten zeker dringende redenen.... 'er<br />
«oeten onoverwinnelijke hinderpaalen zijn.... ik<br />
un mijne traanen niet weerhouden... iaat ons gaan<br />
Mevrouw,laat ons gaan... ach! nimmer was uw vriend<br />
«eer ontroerd, meer bewogen, meer ongelukkig.<br />
ZES.
B L IJ S P E L. 25<br />
ZESDE TOONEEL. •<br />
Jü L IA.<br />
Ik wilde hen niet bedroeven: dat is de eerfte maal<br />
dat ik van mijn' toeftand fpreek, en... men moe*<br />
dan ftilzwljgend lijden, als men waare vrienden<br />
heeft!— Zie daar mijn goede Mama uitgegaan, haar<br />
zoon zal welhaast komen; hij zegt mij altijd dat<br />
hij mij bemint, en ik geloof het; maar wat zal daar<br />
van worden? Ik voor mij heb hem lief uit al mijn<br />
hart, maar ik zal het hem nooit zeggen, want ik<br />
gevoel wel dat mijn goede Mama niet kan toeftaan...<br />
daar is hij. (Met blijd/chap.) Och! ik wist wel dat<br />
hij komen zou.<br />
ZEVENDE TOONEEL.<br />
ELMONT, JULIA.<br />
ELMONT.<br />
H oe, lief zusjen! gij verwachtte mij?<br />
JULIA.<br />
Ik, Mijnheer! in 't geheel niet.<br />
ELMONT.<br />
Nogthans meende ik te hooren... zoudt gij vreezen<br />
mij een oogenblik 't geluk te doen fmaaken?<br />
JULIA.<br />
Integendeel, Mijnheer, ik zal mij altijd gevleid<br />
li 5 vin-
Sé HET WEE S MEISJEN,<br />
vinden, wanneer ik den zoon van mijn goede Mama<br />
vermaak kan doen: mijne erkentenis beveelt hes<br />
mij.<br />
ELMONT.<br />
Gij verftaat wel wat ik zeggen wil, Mejuffrouw'<br />
maar uw hart, altoos ongevoelig...<br />
JULIA.<br />
Ongevoelig, Mijnheer? waarom belastert gij mijn<br />
bart? het minnen is te zoet, dan dat het 'erzigooit<br />
aan zoude onttrekken.<br />
ELMONT.<br />
Is het wel waar, mijn Julia ? gij doet mijne lief<br />
de dan eindelijk recht ? — hoe! gij bemint mij ?<br />
JULIA.<br />
Wat hij mij daar al vraagt 1 ik bemin en bet is<br />
mijn pligt: zijt gij mijn broeder niet? Ik bemin<br />
allen die mij genegen zijn.<br />
ELMONT.<br />
En vooral Mijnheer van Valbourg, niet waar?<br />
JULIA.<br />
Och ja! ik bemin hem uitermaate.<br />
ELMONT. \<br />
Ik geloof het: men brengt geen geheele dagen<br />
door met iemand die ons onverfchillig is, Me.<br />
juffrouw.<br />
JULI A.<br />
Gij fchijnt geraakt, Mijnheer! hoe veelen hebt gij<br />
'er met hem doorgebragt, zonder dat ik 'er u ooit<br />
iet van gezegd heb?<br />
E L-
È L IJ S P E L. a ?<br />
E L M O N T .<br />
Ik geloof dat 'er eenig onderfcheid te niaaken is,<br />
Mejuffrouw.<br />
J U L I A .<br />
Ik zie 'er geen, Mijnheer.<br />
E L M O N T .<br />
Waarom kan ik dan het zelfde voorrecht niet ge»<br />
nieten? gij weet hoe dierbaar mij die oogenblikken<br />
zijn zouden.<br />
J U L I A .<br />
Ja, ik geloof dat u dit wel zou aanftaan ; maar<br />
de zaak is niet mogelijk.<br />
En waarom niet?<br />
E L M O N T .<br />
J U L I A .<br />
Om dat gij Mijnheer Valbourg niet zijt.<br />
E L M O N T .<br />
Ziet gij mij voor zo teder, zo eerlijk, zo kiesch<br />
niet aan als hem?<br />
J U L I A .<br />
Ik zie u voor een ten naastenbij volmaakt wezentjen<br />
aan, daarom heb ik u ook zo lief.<br />
E L M O N T .<br />
Achl nu lacht gij met mij.<br />
J U L I A »<br />
Gij weet wel, broêrtjen, dat ik daartoe niet in<br />
ftaat ben.<br />
E L '
«8. HET WEES MEISJEN,<br />
ELMONT.<br />
Maar, fpreek dan uit, ondeugend meisjen als gij<br />
zijt, en plaag mij niet langer.<br />
JULIA.<br />
Zie eens, nu plaag ik hem! maar hoe moet ik<br />
dan doen, om vrede met u te houden? Gij zijt het<br />
Mijnheer, die een plaaggeest zijt.<br />
ELMONT.<br />
Ja, als ik n van mijne liefde fpreek, niet waar,<br />
Mejuffrouw ?<br />
JULIA.<br />
Waarlijk gij neemt alles verkeerd op: ik zal<br />
woorden met u krijgen.<br />
ELMONT.<br />
Och neen! zusjen lief.... maar gij hebt foratijds<br />
zulke onaangenaame grillen....<br />
JULIA.<br />
Maar, waar haalt gij uwe uitdrukkingen van daan,<br />
Mijnheer? Gij zijt van daag ineen onverdraagelijke<br />
luim.<br />
ELMONT»<br />
Ik ben misfchien nog onverdraagelijker dan mijne<br />
uitdrukkingen en mijn luim.<br />
JULIA.<br />
Al verder, Mijnheer, gij hebt een wonderbaar<br />
doorzicht!<br />
ELMONT.<br />
Ik heb genoeg doorzicht, om in den grond van<br />
uw hart te leezcn.
B L IJ S P E L. i y<br />
JULIA.<br />
Daar is niet veel toe noodig, MijnheerI ik draag<br />
groote zorg om juist te fpreeken zo als ik denk.<br />
ELMONT.<br />
Ja, tegen Mijnheer Valbourg, Mejuffrouw.<br />
JULIA.<br />
Tegen hem, tegen u, en tegen de gintfche wereld<br />
, Mijnheer.<br />
ELMONT.<br />
O, tegen mij? neem mij niet kwalijk dat ik daar<br />
aan twijfel': voor 't overige is 't natuurlijk achterhoudend<br />
te zijn met die geenen, die ons verwijtiagen<br />
zouden kunnen doen.<br />
om.<br />
JULIA.<br />
Nu verfta ik u niet meer.<br />
ELMONT.<br />
Mijn lieve Julia! geef mij gehoor, ik bid 'er u<br />
JULIA.<br />
Hé, federt een uur doe ik anders niet.<br />
ELMONT.<br />
Zeg mij in ernst dat gij mij bemint.<br />
JULIA.<br />
Daar lach ik nooit meê-<br />
Bemint gij mij, Julia?<br />
E L M O N T. '<br />
JULIA.<br />
Met mijn geheele ziel; ik heb 't u honderdmaal<br />
gezegd.<br />
EL.
3» HET WEESMEISJEN,<br />
ELMONT.<br />
Gij bemint Mijnheer Valbourg dan niet?<br />
JULIA.<br />
Hé, waarom zou ik hem niet beminnen?<br />
ELMONT.<br />
Daar ontfnapt zij mij wéér!<br />
JUL I A.<br />
Gij zoudt dan willen dat ik niemand lief had<br />
dan u?<br />
ELMONT.<br />
Die begeerte is zeer natuurlijk.<br />
En waarom?<br />
JULIA.<br />
ELMONT.<br />
Om dat ik u mijn geheele hart heb gegeven, en<br />
dat gij mij het uwe fchuldig zijt: om dat de liefde<br />
de eenige belooning is, die men der liefde kan aanbieden.<br />
JULIA.<br />
Welnu, zie hoe onnozel dat ik ben: ik had altoos<br />
gedacht, dat gij niet meer dan vriendfchap voor mij<br />
had.<br />
ELMONT.<br />
Denkt gij dat men lang bij zulk een koud gevoe.<br />
len kan blijven?<br />
JULIA.<br />
k ken 'er, die 'er mede te vreden zijn.<br />
ELMONT.<br />
Zijn zij 'er te gelukkiger om?
B L IJ S P E L. tl<br />
O dar"weet ik niet.<br />
JULIA.<br />
ELMONT.<br />
Ik voedt federt lang, mijn waarde Julia! detederffie<br />
liefde voor u.,<br />
Gij zijt wel goed.<br />
JULIA.<br />
ELMONT.<br />
Zo ik mij vleien konde 'er u eens in te zien deelen?<br />
JULIA.<br />
Dat is eene andere zaak.<br />
ELMONT.<br />
Zo gij ten minden de vrees, die mij ftraks be«<br />
naauwde, wildet verdrijven.<br />
JULIA.<br />
Hij gaat mij wéér fpreeken van Mijnheer Val.<br />
bourg.<br />
ELMONT.<br />
Hebt gij genegenheid voor hem?<br />
JULIA.<br />
Ver daar van daan.<br />
Kan ik het gelooven?<br />
ELMONT.<br />
JULIA.<br />
Gij weet wel dat ik nooit onwaarheid fpreek.<br />
ELMONT.<br />
Die verzekering geeft mij de rust weder.<br />
JULIA.<br />
G, des te beter, lieve broeder!<br />
SL.
3* HET WEES MEISJEN,<br />
ELMONT.<br />
Ik geef mij over aan de hoop van uw hart teraa»<br />
ken, en 'er alleen van bemind te zijn — antwoord<br />
mij*<br />
JULIA.<br />
Dat is mijn geheim.<br />
A GT ST E TOONEEL.<br />
De voorigen. VERVILLE.<br />
VERVILLE, onbe/uisd binnen komende.<br />
Verrukkend gefprek! waarlijk!... hoe nu ,<br />
waarde Graaf! gij fluipt uit uw vertrek?... Qülia<br />
aanziend».) Mejuffrouw! zijn haast verwondertmiJ<br />
niet meer; uwe oogen rechtvaardigen hem.<br />
JULIA.<br />
Mijne oogen, Mijnneer?<br />
VERVILLE, tegen Elmont.<br />
Ik dank u van mij hier gebragt te hebben; maar<br />
ik moet over u klaagen: hoe! gij bezit een aller<br />
liefst voorwerp, en federt drie groote maanden dat<br />
wij elkander kennen, hebt gij het voor mij verbol<br />
gen gehouden; och! dat is niet welgedaan: Mejuf<br />
frouw, ontvang ten minften de verzekering van mijn<br />
leedweezen: men kan u niet zien, zonder fpijt te<br />
gevoelen, van u niet eerder gezien te hebben.<br />
ju-
B L IJ S P E L. 33<br />
JULIA.<br />
Mijnheer!... waarlijk... (Ter zijde.) Ik weetniet<br />
wat ik hem zeggen zal,<br />
ELMONT [lil tegen Verville.<br />
Niet waar, mijn vriend, is zij niet bekooreUjk?<br />
VERVILLE.<br />
Ja, ja, bekoorelijk, dat is het woord : maar<br />
ik ben misfchien op het belangrijkst oogenblik<br />
van het gefprek ingekomen : welk vermaak men<br />
ook bij u vinde, Mejuffrouw, zo ik hinder, ver*<br />
trek ik: 'er zijn opofferingen, die men de vriendfchap<br />
fchuldig is.<br />
Maar.... Ik....<br />
JULI A.<br />
VERVILLE.<br />
Antwoord Mejuffrouw nooit dan met lettergree.<br />
pen? haar te zien is zeer zoet-; maar men zou ze<br />
ten miniten moeten hooren: zou het een overmaat<br />
van befchroomdheid zijn, die dit lief mondjen gefloten<br />
houdt? gij moet 'er u van ontdoen, Mejuffrouw;<br />
gij moet 'er u van ontdoen: ik heb nog<br />
geen wezentlijke rechten op uw vertrouwen; maar<br />
dat zal binnen kort komen, ik hoop het, en gijzult<br />
die naare achterhoudendheid voor mij niet meer<br />
hebben: kom fchoon kind, neem uw gemak: ik<br />
geloof niet dat mijn opflag zeer verfchrikkend is.<br />
JULIA.<br />
Gij hebt gelijk, Mijnheer.<br />
C<br />
VER.
34. HET WEESMEISJEN,<br />
VERVILLE.<br />
Zij zegt het ten minden zeer naïf: 't is een<br />
bloem, versch uit de handen der Natuur gelto<br />
men ; maar die aangekweekt moet worden: geluk<br />
kig de den-ding die gij waardig zult achten, uwe<br />
berfchepping te bewerken! 't is Mamaatje Hef, die<br />
zig tot hiertoe met haare opvoeding belast heeft:<br />
ik zie het aan dit bij uitdek eerbaar gelaat: maar,<br />
Mejuffrouw, zodanig een leermeester voegt u niet<br />
meer: ieder ding heeft zijn' tijd: gij verdaat mij?<br />
JULIA.<br />
Neen, Mijnheer: maar ik ga Mevrouw de Graavin<br />
rekenfchap geeven, van het geen gij mij de<br />
eer gedaan hebt te zeggen, en van haar de wijze<br />
leeren, waarop ik aartigheden moet beantwoorden,<br />
die men zig met mij nog niet veroorloofd<br />
had.<br />
NEGENDE TOONEEL.<br />
VERVILLE, ELMONT.<br />
VERVILLE.<br />
U w fchoon Weesmeisjen is een weinig droef.<br />
ELMONT.<br />
Gij zijt te gaauw geweest, mijn vriend: ik verzoek<br />
u, haar meer te ontzien.<br />
VERVILLE.<br />
Hé! gaauwdief, gij ziet 'er mij wel na uit, om<br />
haar eenigde leermeester te willen worden.<br />
EL-
È L IJ S P E L. 35<br />
ELMONT.<br />
Ik beken u, dat zij mij bij rjitflek waardig is.<br />
VERVILLE.<br />
En hoe ver zijt gij met haar?<br />
ELMONT.<br />
Ik hoop mij met 'er tijd te doen beminnen.<br />
VERVILLE.<br />
Bekoorelijk vooruitzicht 1 waarlijk! gij zult dan<br />
van een vuurige min blaaken, op hoop van een on<br />
zekere wederliefde, die men misfchien nog de<br />
wreedheid zal hebben, u te verbergen?<br />
ELMONT.'<br />
Maar, wat wilt gij dan dat ik worde?<br />
VERVILLE.<br />
Gelukkig, mijn vriend! gelukkig! daar moet men<br />
meê beginnen.<br />
ELMONT.<br />
Ik zal haar onfchuld aanranden! ik heb 'er nog<br />
geene gedachten van durven voeden.<br />
VER. VILLE.<br />
Het is dan zeer gelukkig, dat ik hier gekomen<br />
ben, om ze u integeeven.<br />
ELMONT.<br />
Gij zult goedvinden dat ik ze verwerp?<br />
VERVILLE.<br />
Zo als gij wilt: maar denkt gij dat ieder zo<br />
kiesch zal zijn? gij hebt mij al gefproken van<br />
eenen Graaf van Valbourg; hij is een liefhebber, ik<br />
heb van zijn Hukken gehoord: men heeft mij ge-<br />
C 2 zegd,
2
B L IJ S P E L. 37<br />
ELMONT.<br />
Laat ons ophouden met boerten, Marquis: kunt<br />
gij geen oogenblik redelijk zijn?<br />
VERVILLE.<br />
Een oogenblik redeneeren! o dat is hard genoeg]<br />
maar wat kan 't fcheelen, men moet iet doen voor<br />
zijne goede vrienden: laat ons dan redeneeren;<br />
maar laat ons kort zijn: kom, ondervraag u zeiven<br />
wêl, en als de aart van uwe liefde bepaald zal zijn,<br />
zullen wij na middelen omzien om ze te kroonen.<br />
ELMONT.<br />
O, mijne liefde is al wat zij kan.<br />
VERVILLE.<br />
Dat is te zeggen hevig in al de kracht van het<br />
woord.<br />
ELMONT.<br />
Zij is boven alle uitdrukking.<br />
VERVILLE.<br />
De kwaal is gevaarlijk, zij moet geneezen wor<br />
den. Vooreerst veronderftel ik niet dat gij de<br />
groote dwaasheid zoudt willen begaan?<br />
Welke?<br />
ELMONT.<br />
VERVILLE.<br />
Van te trouwen.<br />
ELMONT.<br />
Haar trouwen.... ach! zo ik dorst.... zo mij:<br />
ne moeder....<br />
C 3 VER"
3? HET WEESMEISJEN,<br />
VERVILLE.<br />
Ik verfta u: zo gij uw eigen meester waart... :<br />
ELMONT.<br />
Ik zou niet twijfelen.<br />
VERVILLE.<br />
Maar gij zijt het niet, bij geluk: gij hebt een'<br />
naam, een' ftaat, een aanzienlijk fortuin, en boven<br />
dat alles, eea moeder te ontzien: gij ziet dat ik zo<br />
goed als een ander redeneer, als ik 'er mij mede<br />
bemoejen wil.<br />
ELMONT.<br />
Mijn moeder heeft mij zo liefl men zou haar eens<br />
kunnen toetfen, zo gij dit op u wildet neemen.<br />
VERVILLE.<br />
Gij fcheert den gek met mij: zij zou mij in mijn<br />
aangezicht uitlagchen en mij den rug toedraajen:<br />
dat zou waarfchijnelijk het antwoord zijn, dat ik<br />
van haar krijgen zoude; ik zóu haar gaan voorftel.<br />
len, u met een' kleine kleuter te verè'enigen, die<br />
gij niet eens zoudt aanzien, zonder die fnoepige<br />
tronie, die u den kop doet draajen? zo zij van geboorte<br />
was, en vijftig duizend guldens inkomen<br />
bad, zou ik mij met de boodfchap belasten, en het<br />
zou mij kunnen gelukken: maar Julia van dit alles<br />
ontbloot, kan uw vrouw niet zijn — laaten wij 'er<br />
des uwe lieffte van maaken.<br />
ELMONT.<br />
Haar ontè'eren! haar verhagen 1 neen nooit....<br />
Ik wenschte wel te weeten wat mijn moeder denkt:<br />
ik heb alle mogelijke toevlugt bij haare liefde.<br />
VEE'
B L TJ S P È L. 53<br />
VERVILLE.<br />
Weet gij waar toe uw koppigheid u zal brengen?<br />
dat zal ik u zeggen: uw moeder, eens achter het<br />
geheim zijnde, zal wijze maatregelen neemen, en<br />
zal wèl doen: men zal u ontzien, men zal u hoo-<br />
nig om den mond fmeeren, gij zult nergens erg in<br />
hebben, en op een zekeren morgen, zal men uwe<br />
Julia in een rijtuig laaten (lappen, en haar na de eene<br />
of andere afgelegene plaats brengen: mogelijk zelfs<br />
zal de gedienftige Valbourg op zig neemen om haar<br />
te geleiden: neen mijn vriend, de zaaken moeten<br />
zo niet behandeld worden.<br />
ELMONT.<br />
Ik begrijp dat gij gelijk kant hebben;<br />
VERVILLE.<br />
Dat is zeer gelukkig: voor eerst moet menden<br />
lieven Valbourg in zijne ontwerpen dwarsboomen, zo<br />
hij 'er heeft, dat zeer mogelijk is: ik ken de flenter<br />
van die oude jongens: zij draajen zig in een huis,<br />
onder de fcboonfchijnenden naam van vrienden;<br />
langzamerhand vestigen zij hun gezach; verwij<br />
deren die hun in den weg zijn,laaten niemand zien<br />
dan zigzelve; vertoonen zig dikwijls; bewijzen dienst<br />
op dienst; verbannen het wantrouwen, door een<br />
ingetogen en zelfs ftreng voorkomen; laaten hunne<br />
liefde niet blijken dan onder den onfchuldigen<br />
fchijn van vriendfchap; verwekken eindelijk een<br />
volkomen zorgeloosheid, en verwachten, altoos<br />
meesters van hunne zinnen, het gunftig oogenblik,<br />
C 4. maa
4* HET VVE ES ME IS JEN,<br />
g e b r U I k V a D Z 0 D d e r d a t m e<br />
' ' « tana ze-<br />
0 0 r Z i e n<br />
E n I . h e e f t<br />
' * ««« vervolgends her<br />
du f en a a n e e n J 0 D g e n > J o o r e n d o Q r<br />
n a a r ï d i e d r e e<br />
o e d h e c h t<br />
huwS<br />
huwelnk<br />
T<br />
alle. weder herfteit:<br />
°° " * «• ««k<br />
g l j 2 u l t m i j t o e f t e m,<br />
denke<br />
m<br />
° a i t e d a t m e D<br />
ELMONT.<br />
Ik weet niet wat ik doen zal: wreede vriend"<br />
zaatnï ? f"**"** a<br />
waar in ik<br />
zaaken zie, la ' e r maar é é n hulpmiddel.<br />
En dat is?...<br />
Schaaken.<br />
«ceder bezondigen!<br />
..<br />
ELMONT,<br />
VERVILLE.<br />
ELMONT.<br />
V<br />
ERVILLE.<br />
J t e g e<br />
" m i j n<br />
' er<br />
^ W* w u liever tegen u zeiven bezondigen? de<br />
«en ch „ t o t vermaak gefchapen; de ftrenge dwee<br />
per aa t h e n t f n a p p e n ; ^ *dwe*<br />
voor t overige wil ik u niet dwingen geluk-<br />
<br />
kig
li L IJ S P E L. 4 r<br />
kig te worden; dat Valbourg en zijns gelijken de<br />
opvoeding van Julia beginne, gij zult ze vervolgends<br />
voltoojen: deeze uitkomst is juist de vleiendiïe<br />
niet, maar het is ten ininften de zekerfte.<br />
E L M O NT.<br />
Gij doet mij ijzen: uw redenen fchijnen mij niet<br />
overtuigend: nogthans heb ik 'er geenen, die wezentlijker<br />
zijn, tegen intebrengen: uwe ondervinding,<br />
uw waereldkennis, geeven u op mij een vermogen,'<br />
dat mijne reden wederfpreekt, maar waaraan ik mij<br />
niet onttrekken kan.<br />
VERVILLE.<br />
Laat u dan geleiden, en verlaat u op klaarziender<br />
oogen, dan de uwen; ik heb u een zekeren Picard<br />
afgeftaan, die u in dergelijke zaaken met nut moet<br />
dienen; hij is een fchat, waarvan ik mij om uwentwil<br />
beroofd heb: geen brak heeft zulk een fijne lucht;<br />
geen wild ontfnapt hem; die fnaak heeft mij groote<br />
dienften beweezen, en hij is bijna zo bekwaam als<br />
ik, om uwe onervarenheid te geleiden; laat hem hier<br />
komen, dat wij hem zijn les opzeggen. Picard !<br />
Picard! Picard 1<br />
TIENDE TOONEEL.<br />
De voorigen. PICARD.<br />
PICARD.<br />
\V,. belieft Mijnheer?
42 HET WEESMEISJE N,<br />
VERVILLE.<br />
Luister, Picard: ik heb u gelegenheid ver-<br />
fchaft, om uw nieuwen meefter uw' ijver te<br />
betoonen. Gij moet de gangen van den Graaf van<br />
Valbourg nafpeuren, die voorneemeus zou kunnen<br />
hebben...<br />
PICARD.<br />
O! hij heeft 'er, Marquis! ik verzeker het u.<br />
ELMONT.<br />
Wat zegt gij? wat hebt gij gezien?<br />
PICARD.<br />
Ik behoef de zaaken niet te zien, Mijnheer! om<br />
'er het fijne van te weeten: ik heb een goed gevoel:<br />
als men uit den dienst ,van Mijnheer den Marquis<br />
komt, bezit men het pit van de kunst.<br />
ELMONT.<br />
Wat hebt gij dan opgemerkt?<br />
PICARD.<br />
Gefmoorde zuchten, fteelsgewiis geworpene blikken<br />
, eene verwarde houding, in tegenwoordigheid<br />
van Mevrouw de Graavin; een vuurig gelaat, doordringendoog,<br />
tusfchen vier oogen; zie, dat heb ik<br />
waargenomen.<br />
E L AI O N T.<br />
Alles vermeerdert mijne bekommering: moet ik<br />
ze verliezen? Ach! Julia! zoudt gij u tot zo verre<br />
vergeeten!<br />
PI.
B L IJ S P E L. 43<br />
PICARD.<br />
Ik kwam zo even in Mevrouws geheim vertrek;<br />
ik had 'er niets te doen, maar ik wist dat Juffrouw<br />
Julia en Mijnheer Valbourg 'er alleen waren, en<br />
ik weet gaarne wat 'er meer omgaat.<br />
ELMONT.<br />
Ga voord ; fpreek, wat deeden zij 'er?<br />
PICARD.<br />
Zij zitten naast elkander: Mijnheer Valbourg houdt<br />
de handen van Juffrouw Julia in de zijnen ; Juffrouw<br />
Julia laat bet hoofd hangen, en haare traanen vloe-<br />
jen op de handen van Mijnheer Valbourg.<br />
ELMONT.<br />
'T is te grof, 't is te grof: haar gefprek moet ge-<br />
floord worden — neen, loop, ga in de zijkamers,<br />
maak groot gerucht, gebruik eenig voorwendfel om<br />
weder in het vertrek te komen; houdt ze in 't oog:<br />
gij ftaat mij voor alles in.<br />
PICARD.<br />
Maar indien Mijnheer Valbourg gewaar wordt<br />
dat ik hem beloer , en dat hij de vrijheid neemt....<br />
mij... gij veiftaat mij immers wel ?<br />
ELMONT.<br />
Mijne weldaaden zullen het u vergoeden — ge<br />
hoorzaam. <br />
ELF-
«• HET WEESMEIS JEN,<br />
E L F D E TOONEEL.<br />
VERVILLE, ELMONT.<br />
VERVILLE.<br />
W el nu, mijn vriend, had ik ongelijk? uw jon*.<br />
he.d, uw gulheid, doet u alles aan den fchoonften<br />
kantbefchouwen, en zonder mij... Ha! daar is uw<br />
eerbiedwaardige Mama.<br />
TWAALFDE TOONEEL.<br />
De vootïgen. DE GRAAVIN.<br />
_ T DE GRAAVIN.<br />
Mijnheer de Marquis! wilt gij mij wel toeftaan,<br />
met mijn' zoon een woordjen alleen te fpreeken?<br />
VER VILLE.<br />
Ik, Mevrouw! ik heb mij nimmer tegen iemands<br />
vermaak gefteld : ten anderen heeft een moeder ge<br />
heiligde rechten: ik ga, en laat u op uw gemak<br />
zedenkunde preéken.<br />
DERTIEND E TOONEEL.<br />
DE GRAAVIN, ELMONT.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Mijn zoon! ik ben niet te vreden, en ik zou u<br />
verwijtingen kunnen doen: luiller naar mij: gij hebtu<br />
on-
B L IJ S P E L. 45<br />
onvoorzichtig met den Marquis van Verville ver<br />
bonden : ik heb uw vriendfchap in haar geboorte<br />
beftreeden, gij hebt mijn' raad niet willen hooren;<br />
welhaast is die man uw eenigfte vriend geworden,<br />
en om zijnentwil hebt gij uw moeder vergeeten, zo<br />
wel als Mijnheer Valbourg, wien gij verpligtingenhebt.<br />
Ach! Valbourg!<br />
ELMONT, ter zijde.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Ik heb mijn verzoek herhaald, gij hebt het beant<br />
woord , door Mijnheer van Verville in mijn kafteel<br />
te brengen: heb vrienden die uwer waardig zijn,<br />
mijn zoon! en het zal mij een vermaak weezen,<br />
om ze onder de mijnen te tellen; wat deeze betreft,<br />
hij voegt u, noch mij, noch Julia: hoe heeft hij<br />
zig daar even tegen haar aangefteld ? op wat wijs<br />
verlaat hij ons daar ? ik heb reden te gelooven<br />
dat hij in zijne zeden zo wuft als in zijne daadeais:<br />
en zo ik het wêl heb, wat gevaar loopt gij dan met<br />
zulk een' man niet? hoe veel traanen zal hij uw<br />
moeder misfchien niet doen ilorten ?<br />
ELMONT, verleegen.<br />
Ach! Mevrouw! uw vreezen.... zo gij mijn<br />
hart kendet ..<br />
DE GRAAVIN.<br />
Ik heb nooit aan uw hart getwijfeld maar ik vrees<br />
voor uwe al te groote gezeggelijkheid. Mijn vriend!<br />
uwe jaaren zijn die van het vertrouwen: men zoekt<br />
zig alsdan niet te hoeden voor de gebreken, die man<br />
nut
45 HET WEES MEISJEN,<br />
niet kent; maar langzaaraerhand verliest men zijne<br />
pligten uit het oog, men vergeet ze, de verkeerd<br />
heid neemt de overhand, fleept ons mede, en knaagingen<br />
alleen blijven over aan hem, die niet dan<br />
het getuigenis van een goed geweeten had behooren<br />
te gevoelen.<br />
ELMONT.<br />
Ach! moeder! wat tafereel fchetst gij mij daar!<br />
zou het mogelijk zijn, dat ik inderdaad ondeugend<br />
wierd? ach Verville, zoudt gij mij kunnen verleiden?<br />
DE GRAAVIN.'<br />
Twijfel 'er niet aan, mijn zoon! de adem van<br />
een zedenloos mensch is vergiftig; en de zui-<br />
•erfte deugd, wanneer zij hem te na komt, ver<br />
liest haar frischheid en haaren glans: wat kan het<br />
onderwerp van uw lange en menigvuldige gefprek-<br />
ken zijn? — Gij zwijgt, mijn zoon! gij fchroomt<br />
voor mij te bloozen: 'er zijn harde bekentenisfen,<br />
die een moeder niet hooren moet; maar wij hebben<br />
beiden een'vriend, wijs, befcheiden,san wien gij u<br />
kunt openbaaren — Mijnheer Valbourg...<br />
ELMONT, met verontwaardiging.<br />
Mij aan hem vertrouwen, moeder! neen nooit!<br />
DE GRAAVIN.<br />
Wat hoor ik? zou men hem bij u reeds zwart<br />
gemaakt hebben? beef! indien men bij u zijn deugd<br />
zoekt verdacht te maaken, heeft men uw verderf gezworen! <br />
EL-
B L IJ S P E L. 47<br />
ELMONT, hutten zigzehen.<br />
Zijn deugd 1.... ongelukkige Julia!<br />
DE GRAAVIN.<br />
Gij weigert mij op Mijnheer Valbourg te ver<br />
trouwen? uw achterhoudenheid bedroeft mij; ik<br />
verberg het u niet: dit is het eerlle verdriet dat gij<br />
mij aandoet, Elmont! doe mij ten minften hoopeo<br />
dat het van geen ander zal gevolgd zijn: ik eiscb<br />
dat gij met Mijnheer Verville volftrekt geen vriend<br />
fchap meer houdt; dit is het eenige middel, ommij<br />
van u te verzekeren, men zal het zodanig overleg<br />
gen, dat gij in geene ongelegenheid komt: zo een<br />
brief, die Mijnheer Valbourg deezen morgen ver<br />
wacht, mij niet noodzaakt hier te blijven, zal ik<br />
met Julia op het kafteel van Tourville gaan eeten:<br />
gij zult méégaan: Mijnheer Valbourg zal bij den<br />
Marquis blijven, hij zal u iigtlijk bij hem veront-<br />
fchuldigen, en zal 'er ons behendig van weeten te<br />
ontlasten : gij zult mij die opoffering doen, niet<br />
waar,mijn vriend? gij zijt het mijne liefdefchuldig:<br />
het is 't noodlottig vermogen, dat die man op uw<br />
hart verkreegen heeft, 'twelk dat hart vóór mij Huk;<br />
maar zijn gebied is verwoest, dat van de natuur ee<br />
de deugd, zal herboren worden — Wij zullen za.<br />
men het middagmaal houden F Julia zai 'er zijn; 'tis<br />
uw kleine zuster, gij hebt haar lief... Kom, mijn<br />
zoon! kom mijn vriend! (Zij omhelst hem,)<br />
Einde van het eerfte Bedrijf.<br />
TWEE-
4« HET WEES MEISJEN,<br />
TWEEDE BEDRIJF.<br />
EERSTE TOONEEL,<br />
JULIA, VALBOURG.<br />
JULIA.<br />
Ja, heer Graaf, het is met liefde, dat hij mij<br />
bftmint, en hij heeft het mij zo even gezegd.<br />
VALBOURG.<br />
En het is de eerile maai dat hij het u zegt?<br />
JULIA.<br />
Ja, maar ik had het al gemerkt.<br />
VALBOURG.<br />
En de bekentenis, die hij 'er u van gedaan heeft,<br />
mishaagde u niet?<br />
JULIA.<br />
Integendeel: hij is zo beminnelijk!'<br />
VALBOURG.<br />
Gij bemint hem dan ook?<br />
JULIA.<br />
OI ik ben verzot op hem.<br />
Weet hij het?<br />
VALBOURG.<br />
JULIA.<br />
Hij zal het nooit weeten.<br />
En waarom?<br />
VALBOURG.<br />
ju.
B L IJ S P E L.<br />
JULTA.<br />
Wilt gij dat ik mijn goede Mama verdriet aandoe ?<br />
Maar zie daar, als ik 'er meer van zeg.,,.<br />
VALBOURG.<br />
Spreek, fpreek, mijn kind; fchenk mij uw vertrouwen<br />
, ik ben het niet onwaardig.<br />
JULIA.<br />
Gij ziet wel dat ik u niets verberg: niet dat ik<br />
iet voor Mama geheim wil houden; maarzo ik haar<br />
ongerustheden kan befpaaren... gij gevoelt immerj<br />
wel, Heer Graaf! dat ik niet moet denken om de<br />
vrouw van haar' zoon te worden.<br />
VALBOURG.<br />
Julia, gij kent u zelve nog niet.<br />
JULIA.<br />
Helaas! neen: dit doet mij wanhoopen...<br />
VALBOURG,<br />
Een enkele dag kan uw toeftand grootüjks veranderen.<br />
JULIA, met drift.<br />
Hoe! zou Mama gezien hebben... zou zij den<br />
ken... Ach! Heer Graaf! ik zie wel dat gij alles<br />
weet... zeg mij dan eens... fpreek, fpreek, mijn<br />
lieve vriend! verligt mijn bart: is men waarlijk ge.<br />
zind mij mijn' broeder te laaten trouwen ? wat een<br />
goedheid! wat een edelmoedigheid!<br />
VALBOURG.<br />
Ik geloof niet, mijn kind, dat men het voorge<br />
le no<br />
49
50 HET WEESMEIS J EN,<br />
nomen heefc: maar de zaak fchijnc mij niet volftrekt<br />
onmogelijk.<br />
JULIA.<br />
Maar wat middelen zal men aanwenden? ik zie 'er<br />
geen een, dat....<br />
VALBOURG.<br />
Dan zie ik ze, Julia, en ik zal ze op zijn' tijd in<br />
't werk Hellen.<br />
JULIA.<br />
Hoe! gij belooft mij...<br />
VALBOURG.<br />
Ik beloof niets; ik verbind mij alken u uit al mijn<br />
vermogen te helpen.<br />
JULIA.<br />
Maar zal het heel lan^ duuren, Heer Graaf? ik<br />
wenschte dat de zaak al gedaan ware.<br />
VALBOURG.<br />
Matig u, mijn kind: ik denk dat men in zijn vijftiende<br />
jaar wel wachten kon.<br />
JULIA.<br />
O, het is voor mij niet dat ik haast maak; ik zou<br />
wachten zo lang men wilde.<br />
VALBOURG.<br />
En wat zet u dan aan ?<br />
JULIA.<br />
'T belang van mijn kleinen Graaf doet mij bedui-<br />
ten ; hij zou geduurig bij mij willen zijn, en ik kan<br />
mij daar, welllaans halve, niet toe leenen, niet<br />
waar, mijn vriend? indien wij getrouwd waren,<br />
zou
B L IJ S P E L. 51<br />
zou ik hem geen oogenblik verlaaten, en ik zou<br />
Mijnheer Verville, die met zijn verlof, een onbe-<br />
fcheiden Heer is, wel beletten, mijn' man te plaa<br />
gen, en zijn goede Mama verdriet aantedoen; arme<br />
kleine broêr! ik zou u zo lief hebben, ik zou u<br />
zo ftreelen, dat gij geen oogenblik zoude overhou<br />
den, voor uwe vrienden.<br />
VALBOURG.<br />
Liefkind! gij zoudt mij de vrolijkheid wedergee-<br />
ven, indien ik 'er vatbaar voor ware: behoud lang<br />
die gulheid, kentekenen van een gevoelige en zui<br />
vere ziel; laat ons hoopen, mijne Julia: de hemel<br />
zal de onfcbuld, die hij bemint, niet verlaaten ;<br />
o mijn God! ontruk haar aan deboosaartigheid haa.<br />
rer vijanden!<br />
JULIA, verwonderd.<br />
Ik heb dan vijanden, Heer Graaf?<br />
VALSOURG.<br />
Al zeer wreede, mijn kind.<br />
JULIA.<br />
Ik heb nooit iemand kwaad gedaan.<br />
VALBOURG.<br />
Daarom is hun haat niet minder werkzaam.<br />
JULIA.<br />
Kunnen zij mijn huwelijk beletten?<br />
Ik hoop neen.<br />
VALBOURG.<br />
JULIA.<br />
Dan vergeef ik het hun : maar ga dan, Heer<br />
D 2 Graaf,
52 HET WEE S MSISJEN,<br />
Graaf, ga bij mijn lieve Mama, en gij zult haar<br />
zeggen: Julia en Elmont hebben elkander lief: die<br />
arme Julia is niets, heeft niets; maar zij heeft een<br />
goed hart, en zij zou het willen verdeelen tusfchen<br />
u en uw 1<br />
zoon,<br />
VALBOURG.<br />
Ik zal fpreeken, Julia, ik zal misfchien van daag<br />
fpreeken, ik durf 'er mij meê vleien : (Elmont<br />
en Verville vertoonen zig in 't verfckiet, en luiste'<br />
ren.) Ik keur uwe befcheidenheid omtrent Mevrouw<br />
en haar'zoon goed,- vertrouw aan niemand het geen<br />
wij elkander zo even gezegd hebben: ik zal niets<br />
verzuimen, wees 'er van verzeekerd om uw geluk<br />
te bevestigen.<br />
JULIA.<br />
Ach! wat zal ik u liefhebben!<br />
VALBOUR G.<br />
Wat zullen wij elkander liefhebben! .<br />
JULIA.<br />
' Gij alleen kunt mijn geluk uitmaaken.<br />
VALBOURG.<br />
Beminnelijk kind! gij zijt het,die het mijne moet<br />
uitmaaken.<br />
JULIA.<br />
Och! als wij getrouwd zullen zijn...<br />
VALBOURG.<br />
Zullen mijn wenfchen vervuld weezen.<br />
JULIA.<br />
Wat zijt gij goed! wat zijt gij beminnelijk! om.<br />
heli
B L IJ S P E L. 53<br />
hels mij, mijn vriend. (Elmont maakt eenige beweeging;<br />
de Marquis weêrhoudt hem , en leidt hem weg.)<br />
VALBOURG.<br />
Ach ! Julia! welk een gevoel doet gij mij onder<br />
vinden ! waarom is het zuiverde genot door vreezen<br />
vergiftigd. Gij zoudt ongelukkig zijn.'... ach! wie<br />
zal aanfpraak op het geluk kunnen maaken, zo het<br />
uw gerechte deel niet zij ?<br />
v<br />
T WE EDE TOONEEL.<br />
/<br />
JULIA.<br />
at is hij beleefd! wat is hij zachtzïnnigt welk<br />
een belang neemt hij in mij! 't is de waardige vriend<br />
wei van mijn goede Mama: zie daar mijn kleine El<br />
mont... o! die lelijke Marquis is weêr bij hem: hij<br />
ftaat mij niet aan: niemand in huis heeft hem lief:<br />
D E R D E TOONEEL.<br />
VERVILLE, JULIA, ELMONT.<br />
VERVILLE.<br />
Daar zijt gij dan alleen, fchoon kind: ik ben verwonderd<br />
dat men u zo rasch verlaaten heeft: ik bemerk<br />
in uwe oogen een zekere kwijning, die den<br />
hoogden trap van gevoel te kennen geeft: het ge.<br />
fprek was levendig, naar dat ik zien kan.., nog<br />
D 3 maaü
54 HET WEESMEISJEN,<br />
maals fpraakloos ? weinig menfehen , dunkt mij<br />
bezitten de kunst van u te doen fpreeken.<br />
JULIA.<br />
Voor zo ver ik kan, Mijnheer, houd ik geen lang<br />
gefprek, als met die geenen voor wie ik achting<br />
heb.<br />
VIERDE TOONEEL.<br />
VERVILLE. ELMONT.<br />
VERVILLE.<br />
M erkt gij wel hoe fchamper zij is, onder die zo.<br />
genaamde onfchuld? gij wilt ze volftrekt voor een<br />
kind aandien, en ik zie ze voor...<br />
ELMONT.<br />
Ik weet niet wat ik 'er van denken zal: ik verlies<br />
mij in mijne gistingen: 'er zijn oogenblikken, waar.<br />
in ik alles geloof, om dat ik alles vrees: indien ik<br />
mijn liefde ondervraag, fchrik ik; zo ik mijn reden<br />
gehoor geef, kan ik ze mij niet fchuidig verbeelden.<br />
VERVILLE.<br />
Zag dan integendeel dat uw reden haar veroor.<br />
deelt, en dat uw dwaaze liefde haar ontfchuldigt;<br />
zinlooze! kan men verblind genoeg zijn, om zijne<br />
oogen en ooren niet te gelooven ? Gij hebt elkander<br />
zo even de tederfte uitdrukkingen hooren doen, de<br />
klaarfte blijken van liefde gegeeven, en gij twijfelt<br />
aan
B L IJ S P E L. SS<br />
aan uw ongeluk! wat zeg ikï het is't ongelukkigfte<br />
dat u kon gebeuren: geef ze aan haare belagchelijke<br />
liefde over; wees een man.<br />
ELMONT.<br />
Hé, kan ik, wrcede vriend? ziet gij niet, dat<br />
gij, door mij haare misdagen onder 't oog te bren<br />
gen, mij den angel, dia mijn hart reeds verfcheur-<br />
de, 'er nog dieper indrukt? 't is aan Valbourg, dat<br />
men mij opoffert! ik keur uwe befcheidenheid om<br />
trent Mevrouw Elmont en haar' zoon goed,zeide zo<br />
even de verleider: mijn moeder weet dan niets: wij<br />
allen drekken des dien man tot een fpeelpop... mijn<br />
woede is onbefchrijvelijk. Ach! Julia! Julia! gij<br />
verliest de achting voor u zelve!... ongelukkige!<br />
het was 't eenigde goed, dat u de Voorzienigheid<br />
had gelaaten, en fchaamteloos ontbloot gij 'er u<br />
van!<br />
VER VILLE.<br />
'T is thans om geen boos worden, of klaagen te<br />
doen, 'er moet een beduit genomen worden.<br />
ELMONT.<br />
Het is genomen: ik ga bij mijn moeder, ik zal<br />
haare aanflagen ontdekken...<br />
VERVILLE.<br />
Die zij niet zal willen gelooven. Van wat kracht<br />
zal het getuigenis van een' jongman van agttien jaa<br />
ren zijn, wanneer 't bedreeden wordt door iemand,<br />
die federt veertien jaaren een onbepaald vertrouwen<br />
D 4 ge-
5^ HET WEESMEIS JEN,<br />
geniet? geloof mij, hoe oprechter uw moeder is,<br />
hoe minder geloof zij aan uwe woorden zal flaan.<br />
ELMONT.<br />
Dat voel ik: maar dat huwelijk daar zij van fortken...<br />
VERVILLE.<br />
Grof lokaas, 't welk een heerschzuchtig meisjen<br />
aangrijpt, om zig uit haar' iaagen ftand te verheffen.<br />
ELMONT.<br />
Maar het middel dat gij mij voorgefiagen hebt, is<br />
haatelijk. Mijn moeder, mijn goede moeder!,...<br />
met welk eene toegevendheid behandelde zij mij nog<br />
pas een oogenblik geleeden.<br />
VERVILLE.<br />
Uw jongheid zal u verontfchuldigen.<br />
ELMONT.<br />
Hé! wie zal haar overblijven, om haare traanen<br />
aftedroogen, zo zij door Valbourg en door mij verraaden<br />
is?<br />
VERVILLE.<br />
De reden: gelooft gij dat zij zo fterk aan dien kleinen<br />
kleuter verkleefd is?<br />
ELMONT.<br />
Maar zo de gevolgen...<br />
VERVILLE.<br />
En wat voor gevolgen hebt gij te vreezen? ver.<br />
onderftel dat ons fchelraftukjen ontdekt werd, wat<br />
zou het dan nog weezen ? zou uw moeder u ver<br />
vol.
B L PJ S P E L. 5 7<br />
volgen? zouden het de ouders van Julia zijn, die<br />
niemand kent? kom aan, z-varigheidmaaker! laat u<br />
overreeden.<br />
ELMONT*<br />
O! mijn moeder, mijn moeder.<br />
VERVILLE.<br />
O • laat uw verveelende gedachten vaaren: zo ik<br />
naar u luister, zullen wij nergens toe komen: wij<br />
zullen te paard gaan zitten: heel zacht, heel bedaard<br />
tijden, tot aan het einde van de dreeven: en<br />
vervolgends zetten wij door, op een galop tot Parijs<br />
toe, alwaar uw fchoone u deezen avond zal<br />
komen vinden.<br />
Deezen avond?<br />
ELMONT, verwonderd.<br />
VERVILLE.<br />
Wei ja, fchalk, deezen avond: ik hou niet van<br />
dingen, die lang duuren.<br />
ELMONT.<br />
Maar... ik weetniet... zo...<br />
VERVILLE.<br />
Maar... zo... alles is gezegd, alles is bepaald.<br />
Holla! iemand. {Tegen een knecht, die op zijn ge'<br />
geven teken binntn gekomen is.) Roep Picard.<br />
D 5 FT F-
53 HET WEES MEISJEN,<br />
V IJ F D E TOONEEL.<br />
VERVILLE. ELMONT.<br />
VERVILLE.<br />
VJelukkige fchalk! een meisjen van vijftien jaaren,<br />
engelachtig fchoon; een oude medevrijer, wanhoo-<br />
pig, en de vrucht zijner listen verliezende; welk<br />
een genot! daar bij nog het vermaak om zijn eerde<br />
rol op het tooneel der wereld, met eene fchaaking<br />
te fpeelen : een fchaaking in uwe jaaren, is een<br />
heldhaftige trek, die in de jaarboeken der liefde zal<br />
aangetekend worden, en die u met onze eerfte en<br />
beste jonge lieden gelijk fielt.<br />
ZESDE TOONEEL.<br />
De voorigen. r i c A R r>.<br />
Mij nheer Picard, loop naar Parijs, verzamel de<br />
fchelmen van uwe kennis, die u in uwe groote on-<br />
derneemirigen helpen: gij zult ze plaatfen met een<br />
rijtuig in het kleine bosch, dat bij het kasteel van<br />
Tijurville ligt, en deezen avond, als de Graavin en<br />
Julia wederkomen<br />
VERVILLE.<br />
PICARD.<br />
Ah! Ik begrijp Mijnheer. Men zal zig meester<br />
maa-
B L IJ S P E L. 59<br />
maaken van de jonge Juffrouw, en men zal ze bren<br />
gen .... waar ?<br />
VERVILLE.<br />
Te Parijs, in mijn huisjen, alwaar wij u zullen<br />
verwachten. Zo de Juffrouwen deezen dag niet koo<br />
men, zult gij het ons waarfchouwen: gij ziet<br />
wst vertrouwen men in uwe bekwaamheden fielt,<br />
zoek het te rechtvaardigen.<br />
PICARD.<br />
O! de Marquis weet wel....<br />
VERVILLE.<br />
Het is nog vroeg, wij zijn maar een mijl van Pa<br />
rijs af, dit kan zig alles zeer wèl fchikken: (Tegen<br />
Elmont) A propos, hebt gij geld ?<br />
ELMONT.<br />
Wel .... niet genoeg....<br />
VERVILLE.<br />
Ik zal het u bezorgen. Daar ik van 't vermaak<br />
mijn afgod maak', heb ik altijd gevoeld dat het<br />
goud 'er het beweegrad van was, en de begeerte<br />
om mijn genot te verlengen, heeft mij fpaarzaam<br />
gemaakt. Ten allen tijde kan ik over duizend<br />
louifen befchikken: zij zijn tot uw' dienst. Mijnheer<br />
Picard, wees befcheiden en werkzaam ; 'er<br />
zitten een vijftig louifen op, zonder het geen gij<br />
nog op de dagelijkfche kosten zult weeten te fteelen:<br />
kom aan, mijn vriend! kom aan, fchielijk ta<br />
paard, (Hij voert Elmont weg.^<br />
ZE
CO HET WEESMEISJEN,<br />
ZEVENDE TOONEEL.<br />
PICARD»<br />
Er zitten een vijftig louifen op, zonder het geen<br />
gij nog op de dagelijkfche kosten zult weeten<br />
te fteelen: waarlijk het uitzicht is alleraange<br />
naamst. ... En ik zal voorzeker Mijnheer den Mar<br />
quis tot geen logenaar maaken zo de duizend<br />
louifen mij door de handen gaan; ach! mijne Loui<br />
fe! wat een oogst zal ik dan voor uw voeten „neer<br />
leggen!... Waarlijk! die kleine Graaf Elmont is<br />
gelijk week wasch, waarvan de Marquis al maakt<br />
wat hij wil. Wij gaan dan fchaaken. fchai-<br />
ken 1 — Ik weet tog niet of mijn onverbiddelijke<br />
Louifa .... neen, zij zal het mij niet vergeeven;<br />
want zij is een meisjen, dat vaste grondbeginfelen<br />
heeft, en in den trant van de verhevene weezer.s,<br />
welken dit kasteel bewoonen, fpreekt en denkt: de<br />
duivel haal, als ik fomtijds niet in verzoeking<br />
kom, om te Iagchen over mijne genegenheid voor<br />
zulk een zottin: haar eruftig voorkomen, haar deftige<br />
woorden zijn al heel aartig, en dac alles maakt<br />
mij den kop gek. Zo ik den Marquis gehoorzaam,<br />
word ik kwaade vrienden met haar; en dan is 't<br />
eens voor al over.... neen, wij zullen goede<br />
vrienden blijven; ik wil geen inbreuk maaken op<br />
het verbond van deezen morgen.... aan den ande<br />
ren kant zo ik mij aan Louife vertrouw, en dat zij<br />
bah-
B L IJ S P E L. 61<br />
babbelt, baal ik mij den Marquis op den hals,<br />
en ik verlies een fom.... Ik kan 'er niet toe overgaan.<br />
Wat de liefde ook doe, ik zal niet méegeeven:<br />
ten anderen ben ik een man van eer, ik<br />
zal mijn' meester niet verraaden,<br />
A G TST E TOONEEL.<br />
Gij zijt dan alleen?<br />
LOUISE. PICARD.<br />
LOUISE.<br />
PICARD.<br />
Gantsch niet: ik fprak met u,<br />
Met mij i<br />
LOUISE.<br />
PICARD.<br />
Zeker, gij zijt geen oogenblik uit mijne hersfens.<br />
LOUISE.<br />
Mijnheer Picard is hoflijk.<br />
PICARD.<br />
Ik ben oprecht. {Stil.) Wat is zij mooi! wat leedweezen<br />
om daarvan afteftappen!<br />
Wat pruttelt gij daar?<br />
LOUISE.<br />
PICARD, fiil.<br />
Maar mijn geld, een geld, dat ik om zo te zeg<br />
gen beet heb, zal ik dat mijn' neus voorbij laaten<br />
gaan? LOL-.
(,% HET WEES MEISJEN,<br />
LOUISE.<br />
Heer Picard I voor een kamerdienaar van den<br />
goeden trant toont gij al weinig * uw wereld te<br />
weeten.<br />
PICARD, fiil.<br />
Ja; mijn Louife, of geld: ik moet kiezen.<br />
LOUISE, ah zig verveelende.<br />
Picard! Picard.<br />
PICARD.<br />
Een oogeEblik, ik kom bij u. (fiil.) 'T geld<br />
is zeer aantrekkelijk.... Maar Louife...;. Ach!<br />
Louife is zo uitlokkende. Ongelukkige ifrijd! de<br />
liefde en 't belang.... aan welke der twee Godhe<br />
den moet ik dan hulde doen? (Tegen Louife.) Zie<br />
mij aan, heks: wat een oog! wat is het fchoon!<br />
wat is het fpreekend!... Gij grimlacht!.... ach.'<br />
't is gedaan, gij wint het, en ik offer u mijn for<br />
tuin op.<br />
LOUISE.<br />
Ik denk dat ons in dat ftuk onze opofferingen<br />
niet zwaar zullen vallen.<br />
PICARD.<br />
De mijne kost mij drommels veel: twee honderd<br />
louifen ten minnen; mijn kind , twee honderd loui<br />
fen, die ik met de voet fchop, die ik de moeite niet<br />
wil neemen om opteraapen.<br />
LOUISE.<br />
Ik zou u zo belangloos niet geloofd hebben.<br />
PICARD.<br />
Noch ik waarlijk ook niet: gij zult meer twijfelen<br />
aan
B L IJ S P E L. 61<br />
aan het vermogen van uwe bekoorlijkheden, dewijl<br />
zij wonderen bewerken.<br />
Maar fpreek dan uir.<br />
LOUISE.<br />
PICARD.<br />
Dat is juist het moejelijke ik zie u al van te<br />
vooren een donker gezicht zetten... echter'er moet<br />
gefproken worden.... want.... al wat ik u zeg,<br />
heeft u nog niet wijzer gemaakt.<br />
LOUISE.<br />
Maak een einde van uwe brabbeltaal.<br />
PICARD, knielende.<br />
Zie daar Louife; ik zal mijn verhaal beginnen,<br />
met u om vergiffenis te vraagen.<br />
En waar voor?<br />
LOUISE.<br />
PICARD.<br />
Van het geen wij deezen morgen beftemd hadden,<br />
een oogenblik uit het oog verlooren te hebben.<br />
LOUISE.<br />
Picard, gij zult gewis de eene of andere gekheid<br />
gebrouwd hebben.<br />
PICARD.<br />
Neen , ik heb de eer van de uitvinding niet.<br />
LOUIS E.<br />
Maar die van de uitvoering?<br />
PICARD.<br />
Hoor dan, men wint geen twee honderd louifen<br />
met leégzitten; ik heb wel moeten belooven om<br />
iet
f>4 HET WEESMEISJEN,<br />
iet te doen: hé! wie zou het hebben kunnen laaten?<br />
gij waart 'er niet; en waarom waart gij 'er<br />
niet? een enkele blik van u had mij belet voor de<br />
verzoeking te bezwijken.<br />
LOUISE.<br />
Tot de zaak, tot de zaak!<br />
Vergeeft gij 't mij?<br />
PICARD.<br />
LOUISE.<br />
Ja: dewijl gij niets gedaan hebt als belooven, en<br />
dat gij eerlijk genoeg zijt om 'er berouw van te<br />
hebben. Ik geloof dat 'er van u nog een eerlijk<br />
man te maaken is.<br />
PICARD, opjiaande.<br />
Gij doet mij veel eer aan.<br />
LOUISE.<br />
'T is met dien Marquis van Verville dat gij u dus<br />
bedorven hebt: ik wed dat hij begreeen p zal zijn<br />
in 't geen gij mij zult vertellen.<br />
PICARD.<br />
O! 't is waarlijk een ijsfelijk mensch; mijn Louife J<br />
hij heeft mij last gegeven...<br />
LOUISE.<br />
Hij heeft u last gegeeven? ..<br />
PICARD.<br />
Om te fchaaken...<br />
LOUISE.<br />
Om te fchaaken?.. Wie?<br />
Juffrouw Julia.<br />
PICARD.<br />
LOUISE,
È L Ij S P E L, fe3<br />
LobisE, verbaasd, hetwelk tot<br />
aan 't einde van dit tooneel<br />
voordduurt.<br />
Julia! o! wat booswicht! wat gedrocht! 'er is<br />
geen oogenblik te verliezen; ik ga Mevrouw ter-<br />
Hond waarfchouwen.<br />
PICARD.<br />
Hé, wacht wat! ik zeg u immers dat ik het ben,<br />
die haar fchaaken moet, en gij ziet wel dat ik haar<br />
niet fchaak: luifter naar mij.<br />
LOUISE.<br />
Spreek fchielijk... fchielijk.., mijn Julia fchaaken?<br />
PICARD.<br />
Ja, van avond, bij haar wederkomst van 't kalïeel<br />
Van Tourville.<br />
LOUISE.<br />
Zijzal'er nletgaan... neen, zij zal'er niet gaan... ik<br />
zal het beletten —die eerlooze! wat middelen durft hij<br />
gebruiken! ach ! 'twasheteenigftedat hij kondeaartgrijpen;<br />
Julia zou nooit naar hem geluifterd hebbeii.-<br />
PICARD.<br />
Maar de Marquis bemint haar niet.<br />
LOUISE.<br />
Hij bemint haar niet, en hij fchaakt haar!<br />
PICARD.<br />
'T is niet Voor hem.<br />
LOUISE.<br />
Voor wis dan ? fpreek, fpreek... gij doet mij iterven<br />
van ongeduld.
65 HET WEES MEISJEN,<br />
PICARD.<br />
•\ioor den Graaf van Elmont, die op haar verzot is.<br />
LOUISE.<br />
Wat, hij heeft dien jongman reeds bedorven<br />
ik loop, ik vlieg naar Mevrouw, om haar alles te<br />
zeggen.<br />
PICARD.<br />
Maar bedaar toch wat! als gij zo doet, zult gij het<br />
gantfche kasteel in rep en roer brengen: als de Mar<br />
quis verneemt dat ik gefproken heb... hij is niet<br />
gemaklijk.<br />
LOUISE.<br />
Ik zal mij ftil houden, mijn goede Picard, ik zat<br />
mij ftil houden... ik zal om uwe veiligheid denken...<br />
gij zijt een braave jongen... nu bemin ik u met al<br />
mijn hart. (Zij omhelst hem.) Vaarwel, mijn lieve<br />
Picard! vaarwel.mijn vriend!<br />
NEGENDE TOONEEL.<br />
PICARD.<br />
,,\^aarwel ,mijn lieve Picard! vaarwel, mijn vriend V'<br />
en dan nog twee kuschjens, dat heb ik voor mijn<br />
twee honderd louifen: dat is op zijn groot Heers be<br />
taald... ik geloof, dat ik met al mijn verftand daar<br />
een domme ftreek gedaan heb; waarlijk, het is de<br />
fchuld van mijn verftand niet, dat ik verliefd ben }<br />
het is die van mijn hart; en men vergeeft al de mis-<br />
Hagen, die daar uit ontftaan: een zwak, eenie<br />
der,
£ L IJ S P E L. 67<br />
der, een brandend hart, heeft de grootfte mannen<br />
r<br />
ot ontfchuldiging geftrekt; waarom zou ik hetzelfde<br />
voorrecht niet hebben ? ik, die de zotte begeerte<br />
niet heb van mij beroemd te maaken, door mijne<br />
hartstochten te beftrijden? — maar de Marquis zal<br />
zig aan mijne redenen,al waren zij nog zo gegrond,<br />
niet overgeaven ; hoe zal ik mij daar toch uitredden?<br />
maar, voor den duivel, niets is ligter, ik<br />
ben onbefcheiden geweest uit liefde; ik za! uitnood<br />
deugdzaam worden: mijne bekentenis aan Louife<br />
geeft mij rechten op de achting van Mevrouw de<br />
Graavin, en van Mijnheer Valbourg; ik zal mij<br />
onder hunne befcherming dellen, en niets mee r<br />
vreezen van dan Marquis — mijn eerfte daad in<br />
dit huis zal 'er mij zelfs een zekere vastigheid geeven:<br />
men zal 'er mij noemen als een voorbeeld<br />
van eerlijkheid, terwijl dat... o! hoe veele daaden<br />
zijn 'er in fchijn deugdzaam, die haaren oorfprong<br />
niet dan alleenlijk aan menschlijke inzichten te danken<br />
hebben ! Zie daar Mijnheer Valbourg — laat ons<br />
deezen maar vast waarneernen: Iaat ons zijne heerichende<br />
hartstogt vleien.<br />
TIENDE TOONEEL.<br />
VALBOURG. PICARD.<br />
V A L B O U R G , in gedachten.<br />
Neen, federt deezen morgen heb ik geen enkel<br />
E 2 oogen.
6B HET WEES MÈISJEN,<br />
oogenblik voor mij gehad; ik ga, ik kom; mijné<br />
ongerustheden , mijne zorgen volgen mij overal-<br />
(Hij haalt zijn horologie voor den dag ) Zie daar het<br />
oogenblik -— ik zou mogelijk nog op het Raadhuis<br />
kunnen weezen ,en ik zou hooren... het vonnis van<br />
mijn dood misfehien... neen, ik zal hier niet van<br />
daan gaan: ik zal 'er ilerker zijn tusfchen mijn doch •<br />
ter en mijn vriendin.<br />
PICARD, achter op het tooneel.<br />
Hij peinst ernftig- laat ons naderen.<br />
VALBOURG'.<br />
Mijn Julia! deeze dag zou u ten toppunt van'tgeluk<br />
kunnen voeren.<br />
PICARD, ter zijde.<br />
En hem ook —— hij wordt mij niet gewaar.<br />
VALBOURG.<br />
Het zou mij zo aangenaam zijn,, zulke welgefchik •<br />
te banden te knoopen.<br />
PICARD, ter zijde.<br />
O! bij voorbeeld, 'er is niets fchreeuwends in de<br />
welvoeglijkheid... Mijnheer...<br />
VALBOURG.<br />
Aan de liefde en aan de erkentenis te gelijk ta<br />
voldoen.<br />
PICARD.<br />
Hij ziet of hoort niets! die kleine Julia heeft alle<br />
koppen gek gemaakt: (Harder.) Mijnheer!<br />
VALBOURG.<br />
Ha! zijt gij daar, mijn vriend! Louife heeft mij<br />
veel
3 L IJ S P E L. «5?<br />
veel goeds van u gezegd: ik zal u bij Mevrouw van<br />
Elmont ten voorfpraak verftrekken; zij is een weinig<br />
tegen u vooringenomen, maar zij is rechtvaardig;<br />
en zo gij inderdaad eerlijk zijt, die kleine buien<br />
gaan over.<br />
PICARDi<br />
Ik zal mij gelukkig achten, Mijnheer, de guns t<br />
van Mevrouw aan uwe goedheden fchuldig te zijn •<br />
ik hoop ook die van Juffrouw Julia aan u te danken<br />
te hebben.<br />
VALBOURG.<br />
Julia? ik weet niet om wat reden...<br />
PICARD.<br />
Ik ben haar gunst niet onwaardig; en indien ik een<br />
pogcherware, zoudt gij moeten toeltetnmen, dat zij<br />
mij reeds eenige verpligting heeft; maar men kan<br />
zig niet beroemen.van 'c geen men voor haar doet:<br />
men is reeds betaald, door 't vermaak van haar van<br />
dienst te zijn.<br />
VALBOURG.<br />
Maar wat kunst bezit zij dan om zig te doen be<br />
minnen ?<br />
Ach ! 't is geen kunst.<br />
PICARD.<br />
VALBOURG.<br />
Dat's waar, zij kent niet dan de Natuur, en zo zij<br />
behaagt, is het zonder het te weeten.<br />
PICARD.<br />
Wij verlangen allen om haar gelukkig te zien.<br />
E 3 VAL-
7© HET WEESMEISJEN,<br />
VALBOURG.<br />
Ik bedank u voor uwe gevoelens omtrent haart<br />
uwe wenfchen zullen misfchien vervuld worden.<br />
PICARD.<br />
Dat hoopen wij ook: een bondig huwelijk...<br />
VALBOURG, hem vriendlijk toelagchende.<br />
Ja, ik zal 'er mijn werk van maaken.<br />
PICARD.<br />
Ach! Mijnheer, voor u is het vermaak bewaard<br />
van haar geluk te vestigen.<br />
VALBOURG, ter zijde.<br />
Die jongen dunkt mij een allerbest hart te hebben.<br />
PICARD.<br />
Gij wordt door geen baatzuchtige liefde gedreeven.<br />
VALBOURG.<br />
Wat wilt gij zeggen ?<br />
PICARD.<br />
Dat uw keus voortreffelijk is; dat de gantfche<br />
wereld u zal goedkeuren.<br />
VALBOURG.<br />
Gij doet mij verwonderd (taan, mijn vriend; wie<br />
heeft u kunnen toevertrouwen...?<br />
PICARD.<br />
Niemand in de wereld, Mijnheer!! eenige woor<br />
den hier en daar gehoord, tekens, blikken de<br />
liefde verbergt zig niet ligt voor een opmerkend oog<br />
TAL.
B L IJ S P E L. 7i<br />
VALBOURG.<br />
Kom 'er voor uit: heeft de Graaf van Elmont u<br />
zijne liefde toevertrouwd ?<br />
Ja, Mijnheer.<br />
PICARD.<br />
V A L B O U R G .<br />
En hij heeft u belast hem daarin te dienen?<br />
PICARD.<br />
Ja, Mijnheer; maar juffrouw Julia is mij veel te<br />
dierbaar, clan dat ik haar zo wreed in zwaarigheid<br />
zou brengen.<br />
VALBOURG.<br />
In zwaarigheid brengen?<br />
PICARD.<br />
Ten anderen, is het een meisjen, dat naar haare<br />
jaaren zeer veel reden en oordeel bezit: zij geeft<br />
niet veel om de jonge lieden: o! zij denkt gezond!<br />
VALBOURG.<br />
Ik zie, mijn vrieud, dat gij niets weet, en dat<br />
gij alles zoudt willen weeten - ontdoe u van die<br />
kuuren, zij zouden u hier niet voordeelig zijn; de<br />
dienstboden worden hier zacht behandeld; maar men<br />
verftaat niet, dat zij doordringen in het geen men<br />
niet noodig oordeelt hun te ontdekken; hebt gij<br />
uwe waarneemingen .aan iemand medegedeeld?<br />
Neen, Mijnheer.<br />
PICARD.<br />
VALBOURG.<br />
Bewaar een diep geheim omtrent Julia; den<br />
Graaf van Elmont, en mij; ik dank u voor uwe<br />
E 4 ver-
7* HET WEESMEISJEN,<br />
me<br />
d k i 0 n g e iTTrf.r<br />
m a a r '*-><br />
een onbefcheidenheid doen ftraffen, gelijk ik uwe<br />
goed wll,igheid zal weeten te beioonen. Ga, mijn<br />
ELFDE TOONEEL.<br />
VALBOURG.<br />
Peeze knecht, bij Verville gedurig bezig met<br />
konkelen.heeft 'er de gewoonte nog van behouden,<br />
ik hoor uit eenige woorden, die hem ontfnaptzijn<br />
dat mj m.jne gevoelens voor Julia verkeerd heeftop'<br />
genomen: hij heeft gelijk, een hevige genegenhetd<br />
ontdekt zig altijd; gelukkig nog, dat mem'er<br />
de bron niet van kent, en dat ik mijn geheim bewaard<br />
heb,<br />
TWAALFDE TOONEEL.<br />
DE GRAAVIN, VALBOURG.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Ach! mijn vriend kom mij te bu'p t r o o s t<br />
m,, - raad mij _ h e I p m i j d f i ^ ^<br />
lukken voor een goede moederdraagen,datnaamlijk<br />
van een ondeugenden zoon te hebben.<br />
^ ^ ^ ^ ^ ^ Veranderti<br />
" -<br />
DE<br />
•* *on
B l IJ S P E £,<br />
n<br />
DE GRAAVIN.<br />
Mij toeft mijne tedere bekommeringen gezien;<br />
bij is doof geweest voor mijne gebeden; zijn bijna<br />
fmeekende moeder heeft hem het geheim van zijne<br />
misdaad niet kunnen doen openbasren , terwijl een<br />
knecht het ontdekt heeft: al te teder vader! gijvreest<br />
de geboorte van uw kind te zullen moeten beweenen:<br />
deszMfs deugden kunr.cn die ten minften coen ver<br />
geeten; macrwat zal V van mij worden, zo mijn<br />
zoon de zijne onteert?<br />
V A L B O U R G .<br />
Gij doet mij fchrikken, Mevrouw: wat is 'er dan<br />
gebeurd ?<br />
DE GRAAVIN.<br />
Mijn zoon, door een losbandige liefde voor Julia<br />
ingenomen, heeft vergeeten wat hij zig zelv' verfchnldigd<br />
is, wat hij mij fchuldig is, wat hij fchuldig<br />
is san een meisjen , 't welk voor hem heilig<br />
moest zijn: hij heeft het ontwerp van een fchaaking<br />
gevormd.<br />
VALBOURG.<br />
Hij is niet fchuldig, Mevrouw: men gaat des van<br />
de onfchuld tot de groottte verkeerdheid niet over:<br />
het omwerp is niet van hem.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Ik geloof het zo wel ais gij: maar wat kan het<br />
fcheelen hoe men de misdaad bedrijft, zo zij inderdaad<br />
bedreven wordt?<br />
E 5 DER-
7* HET WEES'MEISJEN,<br />
D E RTIE ND E TOONEEL.<br />
De voorigen. JULIA.<br />
JULIA, zij werpt zig in de armen<br />
der Graavinne.<br />
O, mijn goede Mama! befcherm mij! help mij!<br />
red mij!<br />
DE GRAAVIN.<br />
Hoe! zou Louife u gezegd hebben...<br />
JULIA.<br />
Kon zij het mij verbergen? zij heeft mij zo lief!<br />
ik zag haar lijden, ik bood haar mijn hulp aan, en<br />
het is op mij .. Elmont, Verville — wat heb ik<br />
hun gïdaan? de eene bid mij aan, de andere ken ik<br />
niet: hebben zij het recht van mij te verachten, om<br />
dat ik niets in de wereld ben? 't is genoeg dat men<br />
ongelukkig is om geplaagd te worden, zelfs door<br />
die, welken ons dierbaar zijn.<br />
•DE GRAAVIN.<br />
Verban uw vreezen, mijn kind! zijt gij niet bij<br />
mij?<br />
JULIA.<br />
Ach! gij ziet het, Mama! uwe befchermingheeft<br />
uw' zoon niet tegengehouden; hij gevoelt wel, die<br />
booswicht! dat ik aan u niet verbonden ben, dan door<br />
de banden van medelijden, en dat hij alles mag on<br />
der-
B L IJ S P E L. 73<br />
derftaan met een arm meisjen, dat niets dan haare<br />
onfehnld ten wapen heeft: ach! mijne zwakheid zei.<br />
ve moest hem gevoelens ingeboezemd hebben —<br />
ten anderen, kent hij mij? weet hij of ik ook geen<br />
ouders heb, of ik ze niet eens zal kennen, of hij<br />
niet genoodzaakt zal zijn hun rekenfchap te geeven<br />
van zijne aanflagen? vergeef mij, Mama! ik bedroef<br />
u door uw' zoon te beïchuldigen maar hij beeft<br />
mijn hart verfcheurd, en het gevoel van mijn' hoon<br />
geeft mij een kracht, die ik mij nooit toekende: mijn<br />
moeder, mi;n goede vriend ! uwe traanen vloejen?<br />
(Tusjchen beiden doorgaande.) Ach! dat ik 'er de mij<br />
ne bij voege daar zijn wij met ons drieën be<br />
zig een misdaad te beweenen, waaraan geen één<br />
onzer fchuldig is, en die ik nooit zal vergeeten.<br />
Juli*.<br />
Bedaar, troost u.<br />
VALBOURG.<br />
DE GRAAVIN.<br />
JULIA.<br />
Ik wil den bewerker van mijn leed niet meer zien:<br />
ik zal uit dit huis gaan; Mevrouw, gij hebt mij<br />
aan de armoede ontrukt, en ik zal moeds genoeg<br />
hebben van 'er mij weder inteftorten, zoo niemand<br />
mij wil aanneemen: wat zeg ik ? federt veertien<br />
jaaren moet gij eenïg bewijs van mijne geboorte ge<br />
kregen hebben: zo gij 'er iet van weet, fpreek, ik<br />
bid u, ik bezweer u; gij kunt niet langer zwijgen.<br />
D2
?6 HET WEESMEISJEN,<br />
DE GRAAVIN.<br />
Hoe verheft zig haare ziel! mijn vriend help mij<br />
haare bekommeringen verdrijven.<br />
JULIA.<br />
Zoudt gij ergens van weeten, Heer Graaf? wat<br />
wreedheid noopt u tot zwijgen? heb medefjden<br />
met mij! breng mij aan de voeten van mijn* vader!<br />
dat ik u het vermaak fchuldig zij, van hem voor de<br />
eerfte maal te omhelzen!<br />
VALBOURG.<br />
Ongelukkig kind! misfchien zult gij hem maar al<br />
te rasch kennen,<br />
JULIA.<br />
Wie hij pok zij, voor mijne eer en mijne rust za!<br />
ik hem te laat gekend hebben,<br />
VALBOUR G.<br />
Zo hij zig over het fortuin te beklaagen hadde ?<br />
JULIA.<br />
Ach 1 des te beter! ik zou voor hem werken.<br />
VA LBO UR G.<br />
Gij verfhat mij niet, zo uw vader ongelukken<br />
ondervonden had ?<br />
JULIA.<br />
Ik zou'er hem over troosten.<br />
VALBOURG.<br />
Indien gij hem verwijten te doen haddet?<br />
Dat kan niet zijn.<br />
JULIA.<br />
VAL.
B L IJ S P E L. 7f<br />
VALBOURG,<br />
Dat hij u ongelijk gedaan hadde?<br />
JULIA.<br />
In hem te omhelzen, zou ik ze vergeeten.<br />
V A L B O U R G , haar in zijne armen<br />
drukkende.<br />
Beminnelijk en dierbiar kind! gij verdient te zègepraalen:<br />
hoe het ook uitvalle, ik geef mij ovaria,<br />
Julia, gij hebt een' vader, en gij zijtin zijne<br />
armen.<br />
JULIA.<br />
Ach! mijn goede Mama! indian ik de keus gehad<br />
hadde, zou ik geen'ander'vader gewild hebben, dan<br />
uw vriend.<br />
Lieve Valbourg!<br />
DE GRAAVIN.<br />
VALBOURG.<br />
O mijn dochter! mijn lieve dochter! —*•— het 'n<br />
geen vreemdeling meer, die u tegen zijn' boezem<br />
drukt 3 't is een vader, een tedere vader — ach!<br />
mijne rampen zijn geëmdigd.<br />
EEN KNECHT, die terftond weder vertrekt.<br />
Een bijzondere bode, fpoorflags van Parijs geko<br />
men, heeftmij deezen brief voor Mijnheer den Graaf<br />
overhandigd.<br />
VALBOURG.<br />
Geef hier, en last ons alleen. (Hij ziet beurtlings<br />
den briefen Julia aan, maakt een beweeging om<br />
denzelven opentebreeken, en geeft hem einde/ijk aan de<br />
Graas
?t HET WEE S MEISJEN,<br />
Graavin over.) Zie daar mijn lot, het uwe — deeze<br />
brief... ach! boe is mijn hart... ik heb de kracht<br />
niet... daar, breek open, en lees.<br />
DE GRAAVIN, leest.<br />
,, Mijnheer! zo even hebt gij uw proces gewon-<br />
„ nen." — Ach, Julia! ach, mijn vriend!<br />
VALBOURG.<br />
Ik flerf... o Hemel! ik dank 'er u voor... mijn<br />
dochter!., mijn vriendin!., wat al weldaaden op<br />
éénmaal!<br />
DE GRAAVIN, weder kezende.<br />
„ Mijnheer! zo even hebt gij uw proces gewon-<br />
„ nen, en ik haast mij het u te fchrijvcn; gantsch<br />
„ Parijs juicht een vonnis, door alle eerlijkeiieden<br />
„ zo zeer gewenscbt, toe: ik zal u van de bijzon-<br />
„ derheden verwittigen, wanneer ik de eer zal heb-<br />
M ben u te zien."<br />
JULIA.<br />
Ik wist wel dat hij geen ongelijk kon hebben.<br />
VALBOURG.<br />
Neen, dewijl ik voor uw heil arbeidde. Welk een<br />
dag! mijn lieve Julia! gij weet nog niet hoe belangrijk<br />
hij is: maar dat hij u altijd in geheugen blijve!<br />
JULIA.<br />
Kan ik het oogenblik vergeeten, dat mij mijn' vader<br />
heeft wedergegeeven!<br />
VALBOURG.<br />
Mijn lieve, mijn waardige vriendin! ik gevoel de<br />
groot-
B L IJ S P E L. 7P<br />
grootheid mijner verpligtingen aan u: gijkuntzenog<br />
vermeerderen.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Ik wil u alles te danken hebaen, uw beminnelijke<br />
dochter zal het geluk van mijn' zoon uitmaaken.<br />
JULIA.<br />
Ze? dan, Mama, dat hij het is, die h?t mijne zal<br />
uitmaaken: hij heeft mij van daag kwaad gedaan,<br />
maar Ik heb de kracht niet om langerboosre blij ven:<br />
(Haar' Vader omhelzende.) Ik ben geheel aan mijne<br />
liefde overgegeven.<br />
Waar is uw zoon?<br />
VALBOURG.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Hij is met den Marquis te paard gaan rijden.<br />
VALBOURG.<br />
En hoe hebt gij ontdekt?...<br />
DE GRAAVIN.<br />
Picard, die met de uitvoering belast was, heeft<br />
aan mijn kamenier alles bekend.<br />
VALBOURG.<br />
Zijn bekentenis duidt een gevoelige ziel aan,<br />
en ik geloof dat men zig op hem kan verha<br />
ten: men moet uw' zoon zo ver brengen, dat hij de<br />
grootheid zijns misflags van zii£ zeiven gevoele; dat<br />
hij bemerke dat een onbepaald vertrouwen tot de<br />
misdaad kan Leiden, en dat een jongman altoos tege n<br />
zijn
jfo HÉT WEESMEISJEN,<br />
zijn eigeü hart moet gewapend zijn... daar-valt<br />
mij iet in.., ja... Mevrouw, ik geloof dat gij hét<br />
zult goedkeuren, het vereiécht een weinig gedienftigheid<br />
van ü; maar de les zal krachtig zijn, eh uw<br />
zoon zal ze nooit vergeeten,<br />
DE 0 R A A V I N.<br />
Ga uw' gang, mijn vriend! ik laat alles aan uw<br />
zorg en voorzichtigheid over.<br />
JULIA.<br />
Ja, maar gaat hem geen verdriet aandoen, want<br />
ik zou hem van alles waarfchouwen; ik wil niet dat<br />
hij een oogenblik lijde; ik heb zo even gevoeld wat<br />
men uitftaat als het hart beklemd is.<br />
VALBOURG.<br />
Wees gerust, mijn kind! wij hebben hem zo lief<br />
als gij. Holla! iemand. (Een knecht verfchijnt.)<br />
Laat Picard komen. Hoe meer ik 'er over denkj<br />
hoe zekerder mij dit r..iddel voorkomt. De nut-<br />
löosheid van een misdaad, vermeeidert de knaa.<br />
ging nog: wat berouw zal hij hebben! wat zal hij<br />
zijn' vriend, en zijn misdaadige toegeevelijkheid<br />
terwenfehen!<br />
VIJF-
B L IJ S P £ L.<br />
VEERTIENDE TOONEEL,<br />
De VQQrigen. PICARD.<br />
V A L B O U R G .<br />
TC<br />
•*-*-om nader, Picard ƒ uw gedrag i s prijzenswaardig,<br />
en het zal 'er niet bij blijven. Mevrouw de<br />
Graavin weet wat men een trouwen dienaar fchuldig<br />
is, en gij zult u verheugen over 't geen gij gedaan<br />
hebt: dat uwe bekentenis ain Louife een geheim<br />
tusfchen ons zij: handel even als of gij mij niet<br />
gefproken hadt; voer de bevelen van uw' meester<br />
uit.<br />
PICARD.<br />
Hoe, Mijnheer! in ernst? gij belast mij Mejuffrouw<br />
te fchaaken, op haar wederkomst van 't kafieel<br />
van Tourville?<br />
VALBOURG.<br />
Ja, en om het nog gemakiijker te maaken, zal<br />
Julia alleen naar Tourville gaan: Mevrouw de Graavin<br />
en ik zulien hier blijven; wij hebben iet te<br />
doen.<br />
JULIA.<br />
Neen, ik zal u niet verlaaten; dit is mijn va«<br />
voorueeaien.<br />
VALBOURG.<br />
Mijn kind! gij kent mijne tederheid; geloof dat '<br />
ik u niet in gevaar zal Hellen.<br />
PICARD.<br />
Waarlijk, ik fta 'er van verfteld! Hoe, Mijnheer!<br />
gij wilt volftrekt...?<br />
F<br />
V A i -
Is HET WEESMEISJEN,<br />
VALBOURG.<br />
Dat gij Mevrouw gehoorzaamt, in wier naam ik<br />
thans tegen u fpreek: voer de bevelen van uw'<br />
meester ftiptlijk uit. (Tegen Julia) Vrees niet voor<br />
y, noch voor Elmont. (legen de Graavin.) Gij zult<br />
mijne ontwerpen weeten; gij zult ze goedkeuren.<br />
(Tegen Julia) Moed en vertrouwen ; (Tegen de Graa<br />
vin) vast befluit en (landvastigheid; (Tegen Picard)<br />
gewilligheid, geheim, en fpoed. (Tegen de Graa<br />
vin en Julia) Komt, en zijt verzekerd dat alles zai<br />
gelukken.<br />
FTFTIENDE TOONEEL.<br />
PICARD, alleen.<br />
Ik ben niet meer achter het fijne van de mis: de<br />
lh'mfle zou in zijne gistingen verdwaalen... Men<br />
biedt mij geld aan, om Julia te fchaaken; ik denk<br />
een bijzondere ijverige en belangelooze daad te<br />
doen, door alles te bekennen, en die, aan welke<br />
ik had gemeend een wezenlijken dienst te bewijzen,<br />
belasten mij mijne eerfte bevelen te volgen... Hier<br />
is eene ingewikkeldheid... eene tegenftrijdigheid<br />
van belangen, die... welke... dat is al een drom-<br />
melfche verwarde zaak: dit's alles wat ik 'er in<br />
zie: laaten zij 'er in allen gevalle voor opdraajen,<br />
ik zal de geheele wereld gehoorzaamen, ik zal de<br />
geheele wereld dienen, ik zal van de geheele we<br />
reld geld trekken, en als men wil, zal ik de geheele<br />
wereld fchaaken.<br />
Einde yan het Tweede Bednf.<br />
DERDE
B L IJ S P E L. 85<br />
D E R D E BEDRIJF.<br />
Het Tooneel vertoont een geheim vertrek.<br />
EERSTE TOONEEL.<br />
VERVILLE, ELMONT.<br />
V E R V I L L E .<br />
Wei nu, mijn vriend 1 zie daar u dan in zon<br />
derlinge avantuuren! gij hebt zo even den eerften<br />
ftap gedaan tot de onftervelijkheid; uw gezegge-<br />
lijkheid verrukt mij: wat zou het jammer ge<br />
weest zijn, een' jongman, die zo veel belooft, on<br />
der de moederlijke vleugelen te laaten! — Wel nu...<br />
hoe! altoos in gedachten? altoos fentimenteel?<br />
Kom, mijn vriend! ftaak uwe mijmering, en bereid<br />
u om de aankomst van uwe beminde behoorelijk te<br />
vieren.<br />
ELMONT.<br />
Verville! gij zult mij belagchelijk vinden; gij zult<br />
mij befpotteu; maar ik kan u het geen ik gevoel, niet<br />
verbergen, ik befpeur knaaging.. .<br />
VERVILLE.<br />
Op het oogenblik van het geluk! die knaaging<br />
komt fraai van pas! maar het gezicht van uwe fchoo<br />
ne zal ze doen verdwijnen; haare groote kwijnende<br />
oogen zullen u weder tot de liefde terug brengen.<br />
F 2 Eb-
l + HET WEES MEISJEN,<br />
ELMONT.<br />
En het is mijn liefde zelve die mijn plaag is, hoe<br />
dierbaarder Julia mij zij, hoe bekoorelijker ik haar<br />
vind, hoe meer ik mij verwijr<br />
VE R VIL LE.<br />
U van uwe overwonnene verzekerd te hebben.<br />
ELMONT.<br />
En mijn moeder, cie haar te vergeefs zal hebben<br />
willen befchermen: ik zie haar overtoliige pogingen<br />
doen, om haar te wederhouden; den geen' die haar<br />
uit haare armen rukt, verwenfehen, hem met ver<br />
vloekingen belaaden, die hij zonder twijfel ver-<br />
dient: dat zij in lang niet weete<br />
VERVILLE.<br />
Ik maak 'er wel ftaat op, dat zij het nooit z»<br />
weeten: gij wordt docr den bekwaamden fchurk van<br />
Parijs gediend; onderneemend, ijverig en geheim:<br />
gij kunt alle dagen een fnoepreisjen doen, hier eenige<br />
uuren komen doorbrengen, en weder ftilletjes<br />
naar het kasteel teiug keeren, om uw moeder te<br />
troosten.<br />
ELMONT.<br />
Haare fmart befpotten! bij mijne eerfte feilen<br />
nog de laagheid van de geveinsdheid voegen! ach!<br />
ik zou op dit oogenblik mijn moeder te voet willen<br />
vallen, en haar zeggen: ik heb een misdaad beraamd,<br />
die mijn hatt ontkent: ik kom 'er de vergiffenis<br />
van verdienen, door een oprechte bekentenis.<br />
VER-
B L IJ S P E L. 85<br />
VERVILLE.<br />
Gij hebt uitmuntende gedachten, mijn vriend: gij<br />
moest ze mij een weinig eer medegedeeld hebben,<br />
wij zouden elk zijn gemak hebben laaten houden 5<br />
maar Iaat ons weder te pasrd gaan zitten, laaten wij<br />
het rijtuig te gemoet rijden, wij zullen Julia in zegepraal<br />
weder in 't kasteel van' Elmont brengen, en ....<br />
ELMONT.<br />
De raad dien gij mij geeft, is mogelijk de beste,<br />
dien ik nog van u gekregen heb.<br />
VERVILLE.<br />
Wel nu, mijn vriend! gij moet hem volgen, en<br />
dewijl gij thans bezig zijt met aanfpraaken opteftellen,<br />
zult gij zeggen: „ Mijnheer Valbourg, gij die<br />
„ mijn moeder bedrogen hebt, Julia en mij, ik wil<br />
„ veel liever de fpeelpopvan mijne oprechtheid zijn,<br />
„ dan een meisjen , dat gij misleiden wilt, asn uwe<br />
„ verleidingen ontrukken daar is ze, ik breng<br />
„ ze u weder, volg uwe ontwerpen, en ik....."<br />
ELMONT.<br />
Houd op, Marquis! wat durft gij mij voorflaan?<br />
Ik haar weder onder de magt van dien man bren«<br />
gen! ik zag haar liever in het graf daalen.<br />
VERVILLE.<br />
In het graf! altoos tot uiterltens.. ..I<br />
F 3 TWEE-
86 HET WEESMEISJEN,<br />
TWEEDE TOONEEL.<br />
De voorigen. PICAKD, in rijknechts-klederen.<br />
PICARD»<br />
Plaats, plaats voor den Heer Mercurius: ik heb<br />
mij vertoond, ik heb gefproken, ik heb gefchaakt.<br />
VERVILLE,<br />
Het jong meisjen... ?<br />
PICARD.<br />
Is hier twee honderd fchreden van daan; zo<br />
zacht als een lam: het was de moeite niet waardig<br />
geweest zo veel voorzorgen te neemen: bij de<br />
eerfte opeisfching is zij van equipage veranderd, en<br />
naardien zij door niemand verzeld was, en wij<br />
door niemand gezien zijn, heb ik een gedeelte van<br />
haar geleide te rug gezonden, en wij zijn ftilletjes<br />
in Parijs gekomen , zonder dat 'er op ons gelet<br />
is.<br />
VERVILLE.<br />
En wat heeft zij gezegd ?<br />
PICARD.<br />
Geen enkel woord ! het is onmogelijk meer onderwerping<br />
te betoonen.<br />
VE RVILLE.<br />
Noch een ftilz wijgen der meisje te vinden.<br />
ELMONT.<br />
De groote fmarten befluiten zig altoos diep in 't<br />
hart, haar fmart heeft zig uitwendig moeten vertoonen...,
B L IJ S P E L. «7<br />
PICARD»<br />
Door zeer dubbelzinnige tekens, waarlijk, eeni<br />
ge zuchten voor, ik weet niet wie; boezem.zwel<br />
lingen gelijkende naar, ik weet niet wat.<br />
ELMONT.<br />
En dat is genoeg, om mij te bekommeren: aan<br />
wien zou zij haar leed vertrouwd hebben? aan den<br />
geenen die de wreedheid zoude gehad hebben, om<br />
'er zig in te verheugen? O! mijne lieve Julia! wat<br />
gevoel ik mij fchuldig, wanneer ik om den toe-<br />
fland denk daar gij u in moet bevinden.... Ik heb<br />
beiloten....<br />
Waar toe?<br />
VERVILLE.<br />
ELMONT.<br />
Haar aan Valbourg te ontrukken, dien ik verfoei,<br />
dien ik haat, en dien ik niet meer wil- ontzien.<br />
Zeer wel.<br />
VERVILLE.<br />
ELMONT.<br />
Maar ik zal ook haare jongheid weeten te eerbiedi<br />
gen, ik zal haare traanen afdroogen, of ik zal 'er<br />
de mijnen bijvoegen,en ik zal mijne eerftemisflagen<br />
niet vergrooten, door ijsfelijk genoeg te zijn, van<br />
haare zwakheid te overvallen, en mij een eeuwig<br />
leedweezen te bereiden.<br />
VERVILLE.<br />
Een meisjen fchaaken, om haare deugd te redden,<br />
dat is een trek, die een Romein, in de tijden der<br />
F 4<br />
b u r<br />
*
«8 HET WEESMEISJEN,<br />
burgerlijke vrijheid, zou gepast hebben; maar,<br />
mijn vriend, gij denkt 'er niet om.<br />
ELMONT.<br />
Vergeef mij, MijnheerI het vertrouwen beeft<br />
*ijne paaien: men kan de welvoeglijkheid onwillig<br />
uit het oog verliezen; doch men krenkt da<br />
eerlijkheid niet zonder het te weeten,<br />
Ik hoor de koets.<br />
PICARD.<br />
VERVILLE.<br />
Ga haar ontvangen, en breng haar hier.<br />
DERDE TOONEEL.<br />
VERVILLE, ELMONT.<br />
T _ ELMONT.<br />
Aloë zal ik mij voor haar verwonen ? hoe zal ik<br />
haare tegenwoordigheid verduuren? Achl Verville!<br />
wat fta ik uit!<br />
VERVILLE.<br />
Dat begrijp ik zonder moeite:het eeifte oogenblik<br />
valt zwaar, voor een'jongman die nog niets gezien<br />
heeft; maar ik ben 'er ook, en ik zal u beiden opgeruimd<br />
maaken.<br />
EL Af ONT.<br />
Beleefdheid, mijn vriend, ordentelijkheid.<br />
VERVILLE.<br />
Ja, ja, mijn beste.<br />
E L-
B L IJ S P E L.<br />
ELMONT.<br />
'T is het dierbasrfte teken van vriendfchap....<br />
VERVILLE.<br />
Du ik u kan geeven : ik verfta u , ik verfta u.<br />
ELMONT.<br />
Men komt.... zij is 't.... ik beef.... ik heb<br />
moeite om ftaande te blijven. (Hij werpt zig in een"<br />
leuning/loei.)<br />
VIERDE TOONEEL.<br />
VERVILLE, de Graavin, gefluiërd en met<br />
de klederen van Julia aan : Picard,<br />
geleid de Graavin, en vertrekt na de<br />
zelve aan Verville overgegeven te hebben,<br />
ELMONT.<br />
VERVILLE.<br />
(Hij neemt de Graavin uit de handen van Picard,<br />
en brengt haar bij een' leuningjloel, waarop zij<br />
gaat zitten.)<br />
Ach! daar is onze fchoone gevangene! Gij zult<br />
ons vergeeven, lief kind! het geen uw reisjen<br />
onregelmaatig moge gemaakt hebben? wij zullen<br />
.uwe gevangenis zodanig verzachten, dat gij het<br />
zoete van de vrijheid zult vergeeten;. maar waarom<br />
die fluiët, die kap? de lelijkheid alleen heeft 'er<br />
het gebruik van kunnen uitvinden.<br />
F 5 EL-
9» HET WEES MEISJEN,<br />
ELMONT.<br />
Ik neem de eer en de liefde rot getuigen, van a<br />
mijne gevoelens niet optedraagen , dan met de<br />
eerbied en de achting, die men der ongelukkigs<br />
fchoonheid fchuldig is.<br />
VERVILLE.<br />
Een aartige eed!<br />
ELMONT.<br />
Ik zal hem houden.<br />
VERVILLE.<br />
Dat kan niet zijn.<br />
ELMONT.<br />
Gij zult het zien.<br />
VERVILLE.<br />
Maar terwijl wij den tijd met hairklooven doorbrengen<br />
, houdt de jonge Juffrouw hardnekkig haare<br />
koelheid, het ftilzwijgen en haar masqué. Sta mij<br />
toe, Elmont, dat ik deezen ondoordringbaaren fluiër<br />
opligte?<br />
ELMONT.<br />
Zonder haare toeffemming?<br />
VERVILLE.<br />
Wat drommel heb ik daarmeé nodig? (Hij ligt '<br />
den fluiër op.)<br />
ELMONT.<br />
Mijn moeder!.... welk een donderflag treft mij<br />
hier 1 (Hij valt weder in zijn' leuning/loei.')<br />
DE GRAAVIN, tegen Verville.<br />
Ik heb willen zien, in hoe verre een man zonder<br />
be.
IS L IJ S P E L. 91<br />
beginfelen zig kan vergeeten: gij hebt u verbeeld<br />
Mijnheer, uwe manier van denken, door middel van<br />
een weinig op.^efmukte taal te doen aanneemen;<br />
maar ik ken mijn' zoon; zijne dwaalihg kan niet lang<br />
duuren : reeds gevoelt hij het ijdele der ijsfelijke<br />
gronden, die gij hem ingeboezemd hebt: te ver<br />
geefs zoekt gij 'er het haatelijke van te vermom<br />
men; te vergeefs wilt gij u zei ven beguichelen:<br />
uwe vermenigvuldigde dwaasheden kunnen geen*<br />
ftand houden tegen eene fchemering van waarheid.<br />
Op 't oogenblik dat ik tegen u fpreek, zijt gij ter néér<br />
geflsgeu, door de tegenwoordigheid van een moe<br />
der, die gij niet verwachtte. (Tegen Verville,) Gij<br />
glimplacht, Mijnheer! de bittere lach der ondeugd<br />
verliest zijn kracht, wanneer hij ontmaskerd is, en<br />
door de Natuur en door de eerlijkheid beftreeden<br />
wordt.<br />
VERVILLE.<br />
Gij behandelt mij al zeer hard, Mevrouw! ik ben<br />
in mijn huis en ik zie niet wat recht gij hebt....<br />
DE GRAAVIN.<br />
Mijne rechten zijn die, welken de deugd altijd zal<br />
hebben, om de misdaad te befchaamen,<br />
VERVILLE.<br />
Gij zegt mij zeker al zeer mooje dingen! maar<br />
Mevrouw, al die ijdele uitftal kan mij niet doen<br />
zwichten: ik kan dat alles op zijn rechte waar<br />
de fchatten: voor 't overige, Elmont! laat ik<br />
u mijn huisjen over, en ik geef u de magt, om het<br />
optedraagen, aan wie het ook in bezit zou willen<br />
neemen.<br />
VTF-
3* HET WEES ME IS JEN,<br />
V'TF D E TOONEEL.<br />
DE GRAAVIN, ELMONT.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Y)ia man is ongeneezelijk, laaten wij hem voor al<br />
tijd vergeeren. Wel nu, mijn zoon, gij hoort<br />
reeds de eerde roep eener fchuldige ziel: een<br />
blik vsn uw moeder vernietigt u; wat zou het<br />
dtn zijn, zo ik, eene rechtvaardige gedrengheid ge-<br />
hoor geevende, mij aan al de wederwraak overgave,<br />
die mij zoude kunnen bezielen? wat is de ondeugd<br />
laag! wat is zij verachtelijk! zij onteert u voor uwe<br />
eigene oogen; zij beneemt u den moed om vergiffenis<br />
aftebidden, en ze te verdienen.<br />
ELMONT.<br />
Zij zal mij ten minden de bracht niet beneemen,<br />
om voor uwe voeten neder te vallen, en 'er mijn<br />
vonnis aftewachten.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Daar heeft uwe noodlottige vriendfchap u toe<br />
gebragt: het tederde en het allergeliefd.fte kind,<br />
ziet in zijne moeder niet meer dan een dreigende<br />
rechteresfe: tij is aan haare voeten, terwijl hij in haare<br />
armen moest zijn; hij. heeft zelfs geen vertrouwen<br />
meer op die liefde, die hem nooit is afgevallen!<br />
ongelukkige! zoudt gij verblind genoeg zijn, om<br />
aan mijn hart te twijfelen? kom weder tot u zelv';<br />
wordt mijn' zoen weder, en gij zult uw moeder<br />
we-
3 L IJ S P E L. $3<br />
wedervinden: ik ben hier flechts om u uw' ffiisftap<br />
te deen gevoelen en ze u te vergeeven.<br />
ELMONT.<br />
Zal ik ze mij zei ven kunnen vergeeven? ... Ach!<br />
mijn moeder! ik ben tegen zo veele goedheden niet<br />
gewapend gij verdrukt mij onder den last van<br />
mijne misdaad : uwe toegeevendheid vermeerdert<br />
mijne knaagingen.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Hoor, mijn zoon: door haar cp
94- HET WEES MEISJEN,<br />
waarom opendet gij mij uw hart niet? gij zoudt mrj<br />
geene traanen gekost, gij zoudt 'er Julia geene ontrukt<br />
hebben.<br />
ELMONT.<br />
Aan Julia!... Hemel!... zij zou kennis hebben<br />
van een' aanflag<br />
DE GRAAVIN.<br />
Daar zij u niet in ftaat toe dacht, en welke<br />
Picard u belet heeft ter uitvoer te brengen: ik heb<br />
'er op het oogenblik over gebloosd; ik bloos nog,<br />
over de bekentenis die ik 'er van doe; maar uw<br />
knecht heeft van daag meer eerlijkheids bezeten dan<br />
gij: gij verlaagdet een onfchuldige, die omtrent u<br />
geen ander ongelijk had, als u te beminnen; gij gaaft<br />
haar over aan de verachting van Verville, aan de onbefchaal'dheid,<br />
en misfchien aan de fmaadheden.<br />
(Elmont Werpt zig in de armen zijner moeder.') Ach!<br />
Elmont! ik heb het u vergeeven, ik heb 'er geen<br />
berouw van; maar vergeet de ongelukken nooit die<br />
gij fchier zoudt veroorzaakt hebben.<br />
ELMONT.<br />
Die vergeeten, Moeder! neen, nooit! Ach! een<br />
toomlooze liefde alleen, kon mij voor mijne misdaad<br />
blind maaken.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Was de misdaad het eenigfte middel dat u gelukkig<br />
kon doen weezen? zou ik u een beminnelijk en<br />
deugdzaam meisjen, dat ik als mijn kind befchouw,<br />
geweigerd hebben?<br />
EL-
£ L IJ S P E L. 05<br />
ELMONT.<br />
Hoe,Moeder! gij zoudt ze mij gegeven hebben?<br />
DE GRAAVIN.<br />
Wat heb ik anders gezocht, dan uw geluk, zo lang<br />
gij ademhaalt?<br />
ELMONT.<br />
Ach! Julia!... zal Julia het mij vergeeven? Mevrouw<br />
, op u hoop ik alleen: hoe meer fmaads ik<br />
haar aangedaan heb, hoe meer pogingen ik doen<br />
zal, om mij haarer waardig te maaken.<br />
DE GRAAVIN..<br />
Zie daar het edel voorneemen, waaraan ik mijn'<br />
zoon erken. Ja, mijn vriend, Julia zal mime be<br />
den gehoor geeven; ik denk 'er mij mede te kun<br />
nen vleien.<br />
ELMONT.<br />
Ik, Mevrouw... (Mefbefchroomdheid) Valbourg!...<br />
ik heb het gezien... ik heb het gehoord...,<br />
DE GRAAVIN.<br />
'Er zijn gevallen, waarin de wijze man noch zijne<br />
ooren, noch zijne oogen moetgelooven. Veertig<br />
jaaren van een onbefproken gedrag, mijne vriendfchap<br />
en mijne achting waren bewijzen, die de k!aar«<br />
blijkelijkheid zelve logenachtig gemaakt moesten<br />
hebben. Gij zult ijzen, jongman, als gij de uiigeftrektheid<br />
van uwe verongelijking, omtrent dien<br />
eerbiedwaardigen man zult weeten.<br />
ELMONT.<br />
Ach! Mevrouw, het is genoeg dat gij hem nog<br />
bemint, om hem te rechtvaardigen... Echter die<br />
lieikoozingen van Valbourg, hebben iet verdachts.<br />
DE
96 HET WEE S MEISJEN,<br />
DE GRAAVIN.<br />
We! nu, Mijnheer, dewijl mijn getuigenis niet<br />
voldoende is, om u van begrip te doen veranderen,<br />
zo weet dan alles: weet dat die liefkoozingen die<br />
u zo zeer bekommeren, haar oorfprong in de Na»<br />
tuur hebben.<br />
ELMONT.<br />
Ik bid u, fpreek duidelijker.<br />
DE GRAAVIN.<br />
Die man, die van het huwelijk van Julia fprsk,<br />
dacht alleen om u ; hij zocht het middel om uw lot<br />
met dat van dit beminnelijk kind te vereenigen: die<br />
man, die haar in zijne armen drukte ,gaf zig aan het<br />
onfchuldig vermaak over, van een dochter; zijns<br />
waardig, te omhelzen, en 't is de vaderlijke liefde<br />
die gij hebt durven lasteren en veroordeel en.<br />
E L ïl O M T.<br />
Julia zou zijn dochter zijn!<br />
DE GRAAVIN.<br />
En zijn wettige dochter: 't is Mejuffrouw van<br />
Valbourg, 't is haar vadur die gij gehoond hebt.<br />
ELMONT, buiten zig zeiven.<br />
Ach! ongelukkige, die ik ben!... ik durf niet<br />
denken aan de cisfelijkneden.... liemel! wat ben ik<br />
fchuldig!<br />
ZES.
B L IJ S P E L. 97<br />
ZESDE TOONEEL.<br />
DE GRAAVIN, JULIA, VALBOURG, ELMONT.<br />
VALBOURG.<br />
Gij zijt het niet meer, jongman; uw misdag wai<br />
van Verville, uw berouw is van u.<br />
ELMONT.<br />
Ach! Mijnheer... ach! Mejuffrouw... ik ben be-<br />
fchaamd... ter neêr geflagen.... iloe! Mijnheer,<br />
gij overlaad mij niet met verwijtingen.<br />
VALBOURG.<br />
Verwijtingen, als men berouw heeft?<br />
JULIA.<br />
Als men door een valfciien vriend is verleid ge<br />
worden.<br />
ELMONT : hij wil zig voor de voeten<br />
van Valbourg werpen, die hem<br />
weder opbeurt.<br />
Mijnheer, ik val u te voet: mijne herdelling kan<br />
niet te fterk noch te bondig zijn; zo gij wist met<br />
welk een ligtvaardigheid ik u veroordeeld heb, met<br />
welk eene drengheid ik uwvonnishebuitgefprokenl<br />
VALBOURG.<br />
Mijnheer, dat verwondert mij niet: de jeugd is<br />
onbezonnen; maar wees niet drenger voor u, als<br />
ik zelve wil zijn: Mevrouw de Graavin heeft u<br />
al gezegd wat zij u moest zeggen: laat ons het<br />
G voor-
eS HET WEES ME IS JE N,<br />
voorleedcne vergeeten, en omhels mij, mijn fchoon«<br />
zoon.<br />
JULIA.<br />
Gij ziet hoe goed mijn vader is: troost u, mijn<br />
vriend, en wees altijd mijn broeder, tot dat gij<br />
mijn man wordt.<br />
zijn.<br />
ELMONT.<br />
Is die dierbaare naam voor mij gemaakt ?<br />
JULIA.<br />
Ja, dewijl gij mij lief hebt, en mij belooft zoet te<br />
ELMONT.<br />
Ik leg in uwe handen den eed daarop af: het is<br />
door u mijn gantfche leven aan te bidden, dat ik<br />
gruwelen zal uitwisfchen.<br />
J U L T 1_<br />
Ach! ik bid u, fpreek daar niet meer van: mijn<br />
vader vergeet alles, ik vergeet het insgelijks: wees<br />
gelukkig, mijn broértjen, ik leed van u nog te zien<br />
lijden.<br />
ELMONT.<br />
Ach! moeder! ach! Mijnheer... ach! mij<br />
ne Julia!... ik weet niet hoe ik mij zal uitdrukken..-,<br />
wat is het zoet de deugd te volgen, en haar zijn<br />
geluk verfchuldigd te weezen! neen, ik zal geen<br />
gedachten meer hebben, of ik zal ze die eerbied,<br />
waardige wezens toevertrouwen ; zij zullen mij<br />
bewaaren voor de klippen mijner jaaren, en zo ik<br />
mij
B L IJ S P E L.<br />
mij ooit door de ondeugd voel aanranden, zal Ik<br />
mij deezen proefdag herinneren, en ik zal aan mijn<br />
vrouw, aan mijne moeder, en aan mijn' vriend we<br />
dergegeven worden.<br />
Einde van V laatfte Bedrijf.<br />
$9