06.05.2013 Views

dpo_884.pdf

dpo_884.pdf

dpo_884.pdf

SHOW MORE
SHOW LESS

Create successful ePaper yourself

Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.

01 2426 0589 UB AMSTERDAM


tt Ë ï *L E<br />

N A A R<br />

bE K A A P DE GOEDE HOOP, biÈ<br />

L A N D E N VAN DEN ZUIDPOOL,<br />

EN R O N D O M DE WAERELD;<br />

D O O R<br />

ANDREAS SPARMAN*<br />

È E R S T E STUF,


1. J&&ervtoéten. ej>, een.' j^erecktm Os rydmJc . 2- &ne Jók&n&r&eA* m- kaar voZ&vjrun, jtovaad, kaar JCmd 7<br />

zeagrena 7<br />

*! .<br />

j. £en- 3£&*nM; in- Zyn 20rvs ef Xares jeJJeeJ, Taèak roekenJc, en J e. JfSsfyai éf zyne. AanJ AouJenJe. . 4 . £au Jfobn-^ -


JL E 1 Z.'E<br />

N A A R<br />

DE KAAP DE GOEDE HOOP, DÉ<br />

L A N D E N VAN DEN ZUIDPOOL,<br />

EN R O N D O M DE W A E R E L D ;<br />

DOCH VOORN AAMLIJK<br />

I N D E L A N D E N<br />

DER HOTTENTOTTEM<br />

EN K A F F E R E N ;<br />

In de jaaren 1772 tst 1776 gedaan<br />

D O o R<br />

ANDREAS SPARMAN,<br />

jkcïor en Profesfor in de Geneeskunde te Stokholm; Li&<br />

Van de KoningUjk-Zweed)'che Akademie der Weetenfchappen<br />

en Opziener van derzelver Naturalienkabinet;<br />

Lid van het natuurkundig Genootfchap te Lund}<br />

van het Genoetfchap der Weetenfchuppenen fchoone<br />

Kunjicn te Gothenburg ; en van het<br />

Hes/en - Homkirgsch Genootfchap.<br />

MET E E N E<br />

VOORREED E EN AANTEKENINGEN<br />

VAN DEN HEER<br />

G E O R G E F O ' R S T E R ,<br />

Thans Hoogleeraar in de Natuurkunde te Wilna,<br />

Alles in 'c NedertiuHsch vertaald.<br />

Met Planten.<br />

E E R S T E S T U K .<br />

~T~E L E T D E N, *<br />

BJJ SAM. EN JOH. LUCHTMANS,<br />

EN TE AMSTERDAM,<br />

B IJ M. DE B R U IJ N.<br />

« 7 8 7 .


VOORREED E<br />

VAN DEN HEER. PROFESSOR<br />

GEORGE FORSTE R.<br />

fchrijf geeazins een' onmaatigen, een*<br />

al te hoog gedreeven lof aan het tegen­<br />

woordig Werk toe,wanneer ik het, bene­<br />

vens alle de berichten, tot hier toe nopens<br />

de Kaap de Goede Hoop ten voorfchijn ge­<br />

komen, bij uitneemendheid aanprijs. Is<br />

eene ftrenge liefde toe de waarheid de eer-<br />

lte eigenfehap van een' goeden Reisbe-<br />

fchrijver; en zijn buiten dien een opmerk-<br />

zaame geest van waarneeming en vooraf­<br />

gaande kennis van veelerleie foort dienftig<br />

en noodzaaklijk, om het dagboek van ee-<br />

nen reiziger gewigtig te maaken : dan mag<br />

men zich met recht van den arbeid van den<br />

Jfceer pro^êsfor SPARMAN meor onderwijs*


3 VOOR RE EDE<br />

V_A. V.V -vjL »3. Jf\ jfM, \} '5 T<br />

en meerweezenlijk vermaak belooven, darï<br />

van veeie andere zoogenaamde befchrijyin-<br />

gen dier volkplanting, welken het maar al<br />

te dikwijls aan de bovengemelde vereiscb><br />

ten mangelt. Zijn langer verblijf aan die<br />

plaats is reeds toereikende genoeg, om eei*.<br />

goed vooroordeel voor zijne waarneemin-.<br />

gen te verwekken , en haar meer echt­<br />

heid en geloofwaardigheid toetefchrijven 7<br />

dan aan de opftellen van zoodaanige zeevaa­<br />

renden , die aldaar flechts , geduurende<br />

een'korten tijd van verkwikking, en. ge­<br />

noegzaam als in 't voorbijgaan j- vliegende<br />

blikken op de naalle voorwerpen konden<br />

vestigen , maar de .afgelcgenere ten eene-<br />

naaal- onaangeroerd moesten laaten.<br />

Bereids in de jaaren IJ66 en 1757 had<br />

de heer SPARMAN, uit bijzondere en<br />

heerfchende liefde voor de natuurkunde,<br />

onder de aanvoering van zijnen bloedver­<br />

want,


VA 5Ï PEOF.G. IfORSTEÏt.' ft|<br />

want , den beroemden fchcepskapitcin ,<br />

KA REL CU STA AF EK E BERG , CCTl6<br />

rcize naar China gedaan, welke hem ter<br />

voorbereiding dienen , en in de kunst<br />

om waaïnecmingen en verfamelingen te<br />

maaken ècne nuttige geoefendheid geeveri<br />

$?n. Do ontdekking van verfchefdene, tot?<br />

dien tijd t'ce neg niet bekende, diereri eri<br />

planten waren de vruchten dier vroege-reit<br />

ze , welken hij in het zevende deel van da<br />

verfameling der Amxmtates Academica<br />

door Wijlen den ridder LINNAEUS begon?,<br />

nen, befchreeven heeft.<br />

" Na zijne terugkomst oeffende hij zich op'<br />

de hoogefcnool van Upfal in de geneeskun­<br />

de, en bevlijtigde zich bijzonder op de<br />

kruidkunde, waartoe hem de lesfen en de<br />

kruidkundige wandelingen van den gröoteri<br />

(*) Pag. 497,


jv VOOR R E EDE<br />

LINNAEUS de beste gelegenheid aan-<br />

booden.<br />

Met deeze kundigheden uitgerust, ging<br />

hij in het jaar 1772 wederom tefcheep,<br />

en naar de Kaap de Goede Heop, om daar<br />

de kinderen van een man van aanzien, den<br />

heer onderbevelhebber KERS TE, te onder­<br />

wijzen , en teffens de fchatten der natuur<br />

dier verre gelegen gewesten, voor een groot<br />

gedeelte nog onaangeroerd, naauwkeuriger<br />

te onderzoeken. —- Het laatite was zijn<br />

hoofdoogmerk, het eerfte flechts het mid­<br />

del om dat te bereiken. — Hij had be­<br />

reids zes maanden aan de Kaap en in de na-<br />

buurige volkplantingen aan zijne geliefkoos­<br />

de navorfchingen belteed, toen JA MES<br />

COOKS tweede reize om den aardkloot ook<br />

mijnen vader en mij derwaard bragt, en<br />

ons het onverwacht genoegen verzorgde,<br />

$ 3<br />

eenjsa


VAN PttOF. G. Ï-ÖRSTBR. V<br />

eenen natuurkundigen uit LINNAEUS<br />

fchool in Afrika te vinden. — De over-<br />

eenftemming in onze beoeffeningen der na­<br />

tuurlijke hiftorie, en in de wijze om ze ie-,<br />

verig met achteraanftelling van alle andere<br />

uitzigten te bevorderen, bewoog den heer<br />

SPARMAN, mijn vaders voorftel aante-<br />

neemen, en ons op de verdere reize rond­<br />

om de waereld te verzeilen. Hier knoop­<br />

ten naauwere geaieenzaame verkeering en<br />

wederzijdfche hoogachting tusfchen ons<br />

een' vasten baad van vriendfchap. In de<br />

landen, welken wij geduurende de reize be­<br />

zochten, zetten wij onze natuuronderzoe­<br />

kingen gemeenfchaplijk voort; en wanneer<br />

wij, door bijster groots drijvende' ijsber­<br />

gen omringd, in den zwaaren mist, des<br />

zui<strong>dpo</strong>ols, geene nieuwe voorwerpen onder-<br />

fcheiden konden, verkortten wij ons de<br />

droevige, onvriendlijke dagen met de ver­<br />

handeling van den lijfarts ROS EN VAN<br />

33 " RQ*


n V O O R R E E D ' E<br />

ROSF.NSTSIN over de ziekten der kindcrsn ?<br />

welke dc heer SPARMAN met mijne hulp<br />

uit het Zweedsch in het Pngëlsch overzet­<br />

te, en naderhand drukken liet.<br />

" Toen wij, na verloop van acht en twin­<br />

tig maanden, de Kaap de Goede Hoop :<br />

voor de tweede maal bereikt hadden, be»<br />

floot de heer SPARMAN aldaar nog een jaar<br />

tc verteeven, en de afgelegenfte verblijf- :<br />

plaatfen dcezer Hollandfche volkplanting,<br />

door geenen Europeer nog gezien, te be­<br />

zoeken. —- [jij zijne terugkomst in Zwee-<br />

den, welke, in oen jaare 1776 gefchicd-<br />

de, verkreeg hij de waardigheid van Lee-<br />

raar in "de geneeskunde, en werd van de<br />

koningiijke akademïc te Stokhplm , gelijk,<br />

ook van ecnige andere geleerde genoot-<br />

fchappen, tot medelid yerkooren. De be­<br />

roemde infektenkenner, kamerheer VAN<br />

gfï'lf? '\velke altijd zijn vriend geweest :<br />

was ?<br />

1


VAN PROF. G. FORSTER." 7ÏV<br />

faas , vermogt zoo veel op hem, dat hij<br />

hem tot zijnen dood toe, die niet lang<br />

daarna volgde, geftaadig in zijne onderzoe­<br />

kingen omtrent dat onderwerp de behulp­<br />

zame hand bood. De verfameling van<br />

deezen waardigen geleerden, welke hij bij<br />

uiterfteii wil aan de akademie naliet, bleef<br />

echter na gelijk voor onder S P A R M A N S<br />

opzigt, vermits de akademie hem tot op­<br />

ziener over haar kabinet benoemde. Ook<br />

heeft dezelve hem > fedért eenigen tijd, den<br />

eertijtel van Profcsfor toegevoegd.<br />

' Nadat de beurt aan hem gekomen was,<br />

om, geduurende driemaanden, de voor-<br />

zittersplaats van dit aanzienlijk en geleerd<br />

genootfchap tebekleeden, deed hij , bij de<br />

overgaaf van dat eerampt aan zijnen op­<br />

volger, eene reedevoering over de nuttig,<br />

"heid, welke de reizen naar de Zuidzee voor<br />

34 de


fflP V O O R R E E D E<br />

de weetenfchappen over 't algemeen, en is<br />

't bijzonder voor de natuurlijke hiftorie ge­<br />

had hebben, of nog kunnen hebben (**).<br />

Van den jaare 177Ó* af,tot nu toe, vindt<br />

men in de gedrukte Verhandelingen van de<br />

koninglijke Zweedfche akademie der wee­<br />

tenfchappen te Stokholm een taaralijk aan­<br />

tal van opftellen van den heer s PUMAN,<br />

de natuurlijke hiilorie van Afrika betref­<br />

fende, waarin hij de merkwaardigfte ont-<br />

> dekkingen zijner reize, in 't binnenfte des<br />

lands gedaan, mededeelt. — Ook heeft<br />

het köninglijk genootfchap der weeten­<br />

fchappen te Londen zijne verhandeling over<br />

den<br />

(**) Tal om den tilvaxt ecb nytta ftm Vetenfkaper-<br />

-?;f - - redan vanuit, och ytlerliga kunm' vinna gtnom.<br />

vnderfökningqr i Soderhalvet. Hollet för Kongl. p'&<br />

tenjkaps Akademkn, O / A N D R E A S S T A R M A N , M»<br />

D. Stokholm 1771. ia Oftavo.


fAN PROF. ff. TORSTER. M.<br />

den honigkoekoek in zijne Philofophical<br />

Trmsaclions (***) laaten drukken.<br />

Deeze en eenige kleine fchriften van on­<br />

zen fchrijver getuigen niet alleen van zrjhè<br />

bekwaamheid en kennis, maar ook van zij­<br />

nen werkzaamen iever tot uitbreiding der<br />

weetenfchappen, dien men in dit zijn te­<br />

genwoordig allernieuwst werk ook genoeg­<br />

zaam op elke bladzijde onderkennen zal.<br />

Den natuuronderzoekeren is al 't geen<br />

ik tot hiertoe gezegd heb , overgenoeg be­<br />

kend; dan den grooten hoop der leezeren<br />

over 't algemeen was het zoo veel te nood-<br />

zaaklijker een richtfnoer in de kand te gee-<br />

ven , naar welk zij hunne verwachtingen<br />

aangaande dit voor alle foorten van leeze­<br />

ren beflemde werk bcpaalen konden, ver­<br />

mits de bovengemelde opfteücn enkel va»<br />

(***) Tom. LXVIL a $


Sê V O O R R E E D E"<br />

geleerden en kunstmaatigen inhoud, en ; h%<br />

vreemde taaien verfeheenen zijn. Het zou<br />

«iet voor de eerftemaal weezen, dat ver­<br />

dienden over 't hoofd gezien waren, terwijl<br />

men ontijdig daarvan zweeg; en het ver­<br />

wijt eener zoodaanige zonde van nalaatig-<br />

heid zou in dit geval eenig cn alleen den<br />

uitgeever treffen.<br />

.Non ego te me is<br />

Chartis inomatum filebo,<br />

Totve tuos patlar labores<br />

Impune, Lolli, carpere lividas.<br />

ObHviones!<br />

Onder de groote menigte reizigers, die<br />

de Kaap de Goede Hoop bezocht en daar,<br />

van gefchreeven-,hebben, is het. getal der<br />

geenen, die zich aldaar geduurende eenen<br />

ge- uimen tijd opgehouden . hebben , zeer<br />

gering. De heeren ANSON, BYRON,<br />

BQU-


fAN' PROF. G. FORStER. "jï<br />

BOUGAINVILLE, S. PIERRE, COOK,<br />

MACiiiNTOsii, cn zoo veele anderen 5<br />

,<br />

konden in de weinige dagen van hun ver­<br />

blijf aan dat vermaarde voorgebergte niét<br />

yeel met eigene oogen bemerken, en voor<br />

de echtheid en geloofwaardigheid van dat<br />

geen, 't welk zij op trouwe en geloof aan<br />

moesten neemen, zekerlijk niet altijd borg<br />

zijn. Aan mijne eigene berichten nopens<br />

die volkplanting begeer ik boven de hunnen<br />

geenen voorrang tègeeven; zij zijn de uit­<br />

komst cn het verflag mjner aanmerkingen<br />

gediiurendc de drie weeken, welken wij in<br />

denjaare 1772, en de vijf weeken, die wij<br />

in den jaare f775 aldaar vertoefden. —--<br />

Buiten twijfel had onze landgenoot, PE­<br />

TER, KOLBE , uit hoofde van zijn lang-<br />

duurig, bijna tienjaarig verblijf in dat ge­<br />

west, voor allen iets' vooruit: dan, om nu<br />

niet te zeggen, dat ] federt den tijd, in wel­<br />

ken hij fchreef, aldaar veel aamnerklijk ver-


m V O O R R E E B E<br />

anderd is, zoo is ook het gebrek aan de noo-'<br />

dige kundigheden, en de liefde tot hetwon-<br />

derbaare en buitengevvoone in alle zyne be­<br />

richten , zonder eene verïïandige keuze fa-<br />

mengeraapt, doorgaans zigtbaar. —<br />

Deabt DE LA CAILLE, die om eenen<br />

graad der breedte aldaar te meeten , der-<br />

waard gezonden werd , bemerkte wel, ea<br />

gaf het ook met recht te kennen, dat K O L B E,<br />

als eert man van flechte zeden, die daaren­<br />

boven nog niets minder dan opmerkzaam<br />

en onderzoekend was, zijne anekdoten on-<br />

mooglijk uit de beste bronnen gefchept kon<br />

hebben: nogthans verraadt hij bij menig­<br />

vuldige gelegenheden , wanneer hij voor­<br />

wendt, dien fchrijver terecht te brengen<br />

en te verbeteren, dat hec hem zeiven met<br />

deperfoonen , welken hij geraadpleegd mag<br />

hebben, niet veel beter gegaan zij. Hij<br />

feerispt hem fomtijds met onrecht, en zulks<br />

niet


VAK PRO*. C. PORSfïR. Xhl<br />

tiet uit eigene waarneemingen, maar insge­<br />

lijks van hooren zeggen; en 't geen hij nó­<br />

pens andere weetenfchappen buiten zijn<br />

vak inmengt, is gemeenlijk drooger, dan<br />

men het van eenen zoo beroemdea man<br />

verwacht zou hebben.<br />

In den jaare 1772 zond men aan boord<br />

van hetzelve fchip, welk mij rondom de<br />

waereidvoer, eenen tuinmansjongen, zijn­<br />

de een Schot van geboorte, met naam<br />

MATSON, uit den kruidtuin van Kcw,<br />

naar de Kaap de Goede Hoop, om aldaar<br />

Voor dien waarlijk koninglijken tuin aller­<br />

hande foort van zaaden en planten te verfa-<br />

melen. Deeze M A T S O N , die zich an­<br />

derhalve jaar of omtrent twee jaaren aldaar<br />

opgehouden, ook eenige reizen landwaard<br />

in gedaan had, ontwierp aangaande dit ge­<br />

west, zoo verre hij het gezien had, een<br />

kort bericht, welk lommigen zijner begun-


ztv- VOO R R E E D E .<br />

ftigers; van fchnjiTouten gezuiverd, aan da<br />

Jvöninglijke maatfchappij der weetenfchap­<br />

pen te Londen voorgelegd , en ook zoo<br />

verre gebragt hebben, dat hetzelve opftei<br />

in de JPhilofopbical Transactions gedrukt ver-<br />

fcheen; —; Eene overzetting van dit<br />

fchraal en mager ftuk is mi] tot hiertoe nog<br />

niet voorgekomen ; cn , bijaldien dit het<br />

geval mogt zijn , dat alle onze fchrijfzuch-<br />

tige fabrieken het inderdaad verworpen<br />

hebben, zoo zou zelfs daardoor de waar­<br />

de , of liever onwaarde Van dat -opftei zoo<br />

Volkomen beflist zijn,dat ik 'er'verder geen<br />

woord deswege behoefde bij te voegen.<br />

Voor den natuuronderzoeker alleen bevat<br />

het enkele brüikbaare trekken, in zoo verré<br />

men zich op des fchrijvers oprechtheid in<br />

dingen, die zijn inzigt niet te boven gaan,<br />

verhaten kan.<br />

•*•&)?»' evfeï ftë&dg. ïïd riff '9110V' 0


VAN PROF. 6. FORST EK. Xlf<br />

kapitein HOP (j) , nog eene. bijzonde­<br />

re melding, te meer , vermits het eenen<br />

.dergelijken binnenlandfchen togt, als dié<br />

van SPARMAN is, betreft. Dan, zoo<br />

ondcrfcheiden de gewesten zijn, werwaard<br />

deeze beide reizen gingen , wijl, naamlijk,<br />

die van den profesfor SPARMAN oost-<br />

tvaard, maar die van den kapitein HOP 1<br />

noordwaard gericht was; zoo zeer onder-<br />

fcheiden is cok de behandeling der voor-<br />

. wer-<br />

( f ) Nouvelle defcription du C'ap de Êonne Efperance,<br />

ttvec mi Journal hijhrique d'un voyage dam Vinterieur<br />

de l'slfrique fous le commandiment de Mr. HENK!<br />

HOP. Amfterdam 1778. in'Octavo. Met Planten.—•<br />

• t)it zelfde werkje is. ook in 'c Nedcrduitsch uit^ekajneh<br />

onder den volgenden tijtel: Nieuwjle en beknoptsBe/chrijvmg<br />

van de Kaap de Goede Hoop; nevens een<br />

Dagverhaal, gehouden op den landt egt % docr het tand<br />

der kleine en groote Nunacquas' 1<br />

, op bevel van den<br />

gouverneur, wijlen den heer RIJK TULEACH, door<br />

een gezelfchap van LXXXV perfoonen , onder 'aanvoering<br />

van den kapitein HKNDRIK HOP, om binnenwaards<br />

ten NoürJcn, van de Kaap de Goede Hoop liggende landen<br />

nader te ontdekken.


\n V O O R R E E D E .<br />

werpen, welke den wederzijdfchen reizi-<br />

geren onEmöet Zijn. HOPS Dagboek is<br />

Voor 't overige geene eigenlijke befchrijving<br />

Van de Kaap de Goede Hoop en het omlig­<br />

gend gewest, maar een bloot bericht van<br />

den togt, hem opgedraagen, en gelukkig<br />

"door hem volbragt. 'c Is waar, de uitgee-<br />

vers hebben wel bij die gelegenheid uit de<br />

reeds gemelde bronnen iets over de aan leg­<br />

ging der volkplanting , de gefteltenis des<br />

ïands en der inwooneren te famen gefiansd,<br />

en vooraflaaten gaan; jaa» zij hebben zelfs<br />

uit de werken van de heeren DE EUFFON<br />

en PALLAS de afbeeldingen van verfchei-<br />

dene bekende dieren 'er bijgevoegd; maar<br />

de nieuwontdekten zoo gebrekkig bcfchree-<br />

ven en uitgetekend, dat men die befchrij-<br />

vingen en afbeeldingen in 't geheel niet ge­<br />

bruiken kan (" |t J).<br />

Zon-<br />

(ff) De nïtuM algemeens Befchrijving van de Kaap<br />

dt


VAN PROF. Ö. FO R STER. ScVtl<br />

Zonder hier te willen beweeren, dat aan<br />

dit tegenwoordig werk ten aanzien der vol­<br />

ledigheid niets ontbreeke, zal het, met alle<br />

de voorgaanden vergeleeken zijnde, merk-<br />

ïijk moeten winnen. — LINNAEÜS leer­<br />

ling , COOKS, EKEBERGS en THUX-<br />

BERGS vriend, die China, Nieuw - Zee­<br />

land, de Societeits-en de Vriendlijke Ei­<br />

landen in de Zuidzee, en de Magellaanfche<br />

kusten reeds doorzocht had, was zekerlijk<br />

tot een' waarneemer veel beter gefchikt»<br />

dan een KOLBE, LA CAILLE, HOP<br />

en MATSON , waarvan een ieder in zijn'<br />

eigen kring, als fterrekundige, als krijgs­<br />

man en kruidkundige , veelligt bekwaam­<br />

heid en begaafdheden bezat, maar bezwaar»<br />

lijk<br />

ie Goedt Hoop, in 1777 te Amfterdam in 'c licht geko*<br />

men in twee deekn in Octavo, rnct Plaatcn, is, volgens<br />

de eigene bekentenis des fchrijvers in oe voorteede,<br />

niets anders dan leu uittrskfel uit leltSt<br />

CAILLE, en anderen.<br />

b


gvni 'VOÓR'REEDÊ''<br />

lijk geleerd had zoo te zien, gelijk een rei­<br />

ziger zien moet. -—*<br />

De heer SPARMAN had, geduurende<br />

zijn verblijf in de ftad aan de Kaap , eeti'<br />

vrijen toegang in de beste en aanzierilijkfte<br />

huizen ; en zulks in eenen tijd, in welken<br />

men óver zekere vooroordeëlen, de ei­<br />

genlijke ftaats-en regeerings -' geitel tenfs<br />

der volkplanting , en het geheele fyfte.ra<br />

der Oostindifche maatfehappij betreffende,<br />

jegens vreemdelingen en reizigers te'fpreeken<br />

geen geheim meer pleegt te maaken,<br />

Zijn reisgenoot, de heer ito ME L MAN,<br />

met wien hij ongelijk veel verder , dan alle<br />

zijne voorgangers , in het binnenfte des<br />

lands doordrong, en de alleruiterfte Kaap-<br />

fehe volkplantingen ten noordoosten be­<br />

zocht, had insgelijks, op eene voorgaan-<br />

de dergelijke binnenlandfche reize reeds<br />

veele


VAN-PR ÓF. Ói FORSTElC. XIX<br />

Veelé. ondervinding en eene grondige ken­<br />

nis van deezen merkwaardigen uithoek vari<br />

Afrika verkreegen. —- Bij-zoodaanige om«<br />

ftandigheden is het geen wonder, wanneet<br />

het tegenwoordig werk van onzen fchrijver<br />


XX V O O R R E E D E<br />

zer genoemde weetenfchappen betreft, af<br />

't peen de heer SPARMAN hieromtrent ter<br />

neerftelt, is meestal onmiddelijk uit den<br />

omgang en de gefprekken met kundige en<br />

geodrende landbouwers ontleend, welken<br />

onze reiziger met onvermoeide zorgvuldig-<br />

,heid ping te ondervraagen , en telkens te<br />

.raade te neemen. Overal bejegent men der-<br />

.halve daaden, verrichtingen en gebeure-<br />

,nisfen , welken men alleen van gezetene<br />

lieden vernoemen kon, en die het zegel<br />

4er echtheid aan het voorhoofd draagen. -—<br />

Die menigvuldige waarneemingen , welke<br />

haare onmiddelijke betrekking op die foort<br />

van het menfehengeflacht, welke daar in-<br />

heemschis, hebben, zijn zoo eigenaar tig,<br />

zoo bijzonder karakteristiek, dat zij veel-<br />

ligt fi echts aan die leezers zullen mishaa-<br />

gen, welke geen boek voor gewigtig hou-<br />

-den, wanneer het niet ten minlte een do­<br />

zijn


VAN PROF. G. FORSTE R. XXÏ<br />

zijn avontuuren of zeldzaams ontmoetin­<br />

gen , en even zoo veele ongelooflijke<br />

fprookjes behelst. Deezen moeten wij<br />

vooraf zeggen, dat de heer SPARMA N ze­<br />

kerlijk noch monorchiden of half ontman­<br />

den, noch natuurlijke voorhangfels bij de<br />

Hottentotfche vrouwen gevonden heeft.-—<br />

De wijsgeerige eeuw, welker befluit wij<br />

te gemoet zien, verfchoone en bewaare mij;<br />

dat ik deeze ongerijmde verdichtfels ,<br />

fchoon van kundige lieden maar al te los<br />

voor bijzonderheden der natuur aangeno­<br />

men , zelfs maar op zoodaanige wijze zou<br />

melden, die veelligt eene flaauwe twijfeling<br />

aan haare verlichting begunlrigen mogt!<br />

Kon ik over den bijval en de goedkeuring<br />

van het algemeen eenige beflelling maa-<br />

ken, dan zou ik hun den heer SPARMAN<br />

en zijn werk reeds uit deezen gFond aanprij-<br />

aen, vermits hij niet, gelijk fomtnige nieu-<br />

b 3 - ' we


3£XH V O O R R E E 43 E v<br />

.we fchrijyers, meer redenkavclingen dan.<br />

zaaken endaaden levert, jaa-nie-t eens zijne<br />

waarneemingen.droog en beflisfender wijze<br />

ter neerftelt; maar iederen leezer door het<br />

eenvoudig, onopgefierd verhaal der gebeu*<br />

renisfen zei ven in de plaats des waarnee;-;<br />

taierg doet treeden, alwaar hij zich alles zoo<br />

naauwkenrig, als of hij het zeli zag, naaf<br />

zijn eigen gewaanyordingsvermoogen af­<br />

maaien en ontvouwen kan. — Den rijkdom<br />

van inbeddingskracht en vernuft, waar­<br />

mede men fomtijds ons verilancl ver-rasfei^<br />

cn om den tuin leiden wil, en de betove^<br />

ring van ftijf, waarvan ccne zekere wijsgee-<br />

rige gezindheid zich zoo vaardig tot ver­<br />

blinding bedient, zou ik zonder morren ui<br />

een werk willen ontbecren, waarin deeze-<br />

pnbefprooken geest van waarneeming m$jj<br />

prnfh'ge waarheidliefde heerscht.


VAN PROF. G. FORS TER, XXII]<br />

va < ..i •'< W -34 P' • v VT>tX<br />

Den kenneren en liefhebberen der fchoo-<br />

ne natuur, zal de heer SPAR MA N nog veel,<br />

meer dienften kunnen bewijzen. — De<br />

Afrikaanfche wilderaisfen krielen van on-<br />

telbaare foorten van dieren, waarvan de.<br />

weinigflen tot hiertoe ontdekt, en met ken-<br />

baare onderfcheidende trekken befchree^ei>r<br />

zijn. Het rijk der planten pronkt insge­<br />

lijks aldaar met eene groote menigte onbc-- :<br />

kende foorten, welke fedextetlijkejaaren vcr-<br />

fcheidene kruidkundigen bezig gehouden lub­<br />

ben ("*), Hierom zou het zeer verfchoonbaa?;.<br />

geweest zijn, wanneer onze fchrijvcr, ,naar<br />

het voorbeeld van andere leer - en lievelingen,<br />

van LINNAEUS, in zijn werk meer kunst-,<br />

maatige befchrijvingen\van dieren en plan­<br />

ten , door hem ontdekt, Cs e<br />

hjk hé . voor<br />

*<br />

beeld, een HASSELQUIST in zijne reis-<br />

{*) Naamlijk, BERGHJS, KÖNIO, BANKS en;<br />

SOLANDER, SPARMAN, THUNBERG, B U R M A M><br />

en anderen.<br />

b 4<br />

\


xxiv V O O R R E EDE<br />

bcfchrijving heeft gedaan) offchoon ook" •<br />

ten koste van het geduld van ongeleerde<br />

leczcrs , ingelascht had. — Mij dunkt,<br />

de reizende natuurnavorfcher had in dit op­<br />

ziet hetzelve recht als een reizende oud-<br />

héidsnavorfcher, boekhandelaar, en exmi-<br />

nifter, die geene zwaarigheid maaken , om<br />

zich in hun meestgeliefkoosde vak diep in-<br />

telaaten, en wier verhaalen men desniette-<br />

genftaande met genoegen en deelneeming<br />

fèest. — Nogthnns heeft de heer SPAR-<br />

ii A N , tot vermaak van de mcesten zijner<br />

leezercn , van dat recht afftand gedaan , en<br />

zonder zich met dorre, kunstmaatige be-<br />

fchrijvingen op te houden , alleenlijk zulke<br />

algemeene artikelen der natuurlijke hiftorie»<br />

in welken de menigte belang fielt, uitge-<br />

koozen , die en de weetenichsppen verrij­<br />

ken, en de opmerkzaamheid van het alge­<br />

meen op eene aangenaame wijze bezig hou­<br />

den.<br />

Zijn*


VAN ÏROF. 6. ÏORSTER. XXV -<br />

Zijne natuurkundige bemerkingen ver­<br />

krijgen ook nog daardoor eene nieuwe en<br />

bellisfende waardij , dat zij menige inge-<br />

floopene, en zelfs op het getuignis van<br />

beroemde mannen rullende, vooroordee-<br />

len uit den weg ruimen , en op die wij­<br />

ze de groote huishouding der natuur, ge­<br />

lijk ook de inllinkten, de kunstdriften en<br />

vaardigheden der dieren, vollediger aan<br />

den dag leggen.<br />

De bijgevoegde afbeeldingen van zoo<br />

veele dieren , tot hiertoe of nog in 't ge­<br />

heel niet, of ten rfiinile zeer gebrekkig<br />

en onrichtig uitgetekend, verftrekken ons<br />

werk niet alleen tot fieraad, maar ver­<br />

meerderen nog het voordeel der evenge-<br />

noemde verbeteringen, en zetten een' bij­<br />

zonderen luister en duidlijkheid aan de be­<br />

schrijvingen bij.<br />

b s De*


-Des heeren SPARMANS landkaart van<br />

de Kaap de .Gopde Hoop en de gewesten,•<br />

,<strong>dpo</strong>r;hem. bereisd, welke hij ; naar zijne ei­<br />

gene waarnemingen , en itöar^oorfprong-<br />

lijke handtekeningen , •hem aan de Kaap<br />

door zijne vrienden medegedeeld, ontwor^<br />

pen heeft, is insgelijks een.des te aanmerk-<br />

• lijker bijdrag tot de. aardrijkskunde, hoe<br />

minder uitt.ekenipgen wij van het oos.tjljjfc<br />

deel van deezen uithoek van Afrika 'h&ih<br />

$en.<br />

óos rtav • lio^rjfUood'in sbgeov^jid 0Q1.<br />

Dewijl ik deèze voorreedc voor de Hoogs<br />

duitfche ö•veczettin^f van dit fchatbaar<br />

werk plaats, moet ik nog met een woord<br />

daarvan aanmerken, dat zij bearbeid is<br />

door eenen man, die niet'alleen beide dre<br />

taaien volkomen bezit, maar die ook in<br />

dit vak bereids, met grooten roem be­<br />

kend is geworden , naamlijk, den geleerden<br />

heer CHRISTIAAN HENDRIX GROS-<br />

l j KL !<br />

RD,


VAN PROF. Ö. FÖ.RSTER. ' XXVij( :<br />

JKURD .Reflor van het Gymnafiam te<br />

Straalzond. , .. jgrf<br />

De omftandige befchnjvïng der rietda­<br />

ken aan de Kaap de Goede Hoop, door<br />

den heer E K , B L R G , bladzijde 14 zeer ge­<br />

roemd, is door den fchrijver nog niet be­<br />

kend gemaakt; zij kan dus, wanneer zij<br />

nieuw en gevyigtig is, nog altijd, al zou,<br />

het ook op eene andere plaats zijn , na-<br />

geleverd worden.<br />

De Hoogduitfche uitgaaf heeft nog ba.<br />

yen de oorfpronglijk# deezen voorrang,<br />

dat fommigen der afbeeldingen door ee­<br />

nen des kundigen, die de uitgebeelde die­<br />

ren insgelijks in hun vaderland , gelijk de<br />

heer SPARMAN, getekend had , verbe­<br />

terd zijn. Hier en daar heb ik tot op­<br />

heldering van den tekst een paar, woor-<br />

\ den


JWMfe VOORREEDE YAN PROF. GK FOKSTER.<br />

den in de aanmerkingen bijgevoegd , en<br />

het geheele overgezien.<br />

Kasfel in Wijnmaand 1783.<br />

GEORGE F©RSTER.<br />

FOOR-


VOORBERICHT<br />

VAN DEN SCHRIJVER ZE L VEN,<br />

PROFESSOR ANDREAS SPARMAN]<br />

/ \<br />

In Herfstmaand des jaars 1771 had ifc<br />

de volgende aanleiding tot eene reize naar<br />

den zuidlijken uithoek van Afrika.<br />

De kapitein en ridder KA REL GÜSTAAF<br />

É K E B E R G , een man van uitgebreide ken­<br />

nis , die geene gelegenheid, om aan de<br />

weetenfchappen dienst te doen, voorbij<br />

laat gaan, had, geduurende zijn kort ver­<br />

blijf aan de Kaap de Goede Hoop, bij de<br />

regeering des lands" verlof weeten te ver­<br />

werven , om cenen natuuronderzoeker der-<br />

waard te moogen zenden. — En, gelijk<br />

deeze door die vergunning beveiligd werd 5<br />

om bij zijne onderzoekingen van gewas-<br />

fen,


' v<br />

B E R 1 c l<br />

% °^ i j O I<br />

fen , wilde dieren en andere natuurlijke<br />

zeldzaamheden, geen gevaar teloopen, om<br />

als een landverfpieder aangezien te worden;<br />

j zoo was 'er ook {effens zorg gedraagen* dat<br />

deeze natuurkundige , om zijn oogmerk<br />

met geringe kosten te kunnen bereiken, d#<br />

hinderen des Hollandfchen bevelhebbers<br />

^an Baai-Fals in de wis-en aardrijkskunde,-<br />

gelijk ook in de Franfche taal onderwij­<br />

zen zou.<br />

Mijne groote genegenheid voor de na­<br />

tuurlijke hiftorie was den heer EKEBERS<br />

op eene reize, in de jaaren 1765 en 1766<br />

met hem naar Kanton in China gedaan , be.<br />

reids bekend geworden. —& Dit was de<br />

oorzaak, dat hij ten aanzien der ontworpe.<br />

ne reize naar de Kaap het oog voornaam-<br />

.lijk op mij liet vallen. Zijn aanbod nam<br />

ik met des te meer blijdfebnp aai; wijl ik<br />

.naar eene bekwaame gelegenheid, om de<br />

wae-


V- A N A. S P A R M A N. xxxi<br />

.«wereld te bezien , lang met groöte begees?-<br />

, te: verlangd had. —Jntusfehen kwam het<br />

nogvoornaamlijk op de goedwilligheid van-<br />

de heeren bewiiidhebberen der Koninglijlc-<br />

: Zwecdfche Oostindifche maatfehappij aan,<br />

; of het mij toegedaan, zou worden, om met<br />

een haarer, fchepen, naar de Kaap de Goe­<br />

de Hoop eaKanton beftemd, tot de eerst­<br />

genoemde plaats te moogen medegaan. ——<br />

De heer EKEBÈRG Helde derhalve aan be­<br />

windhebberen de reize, welke ik onder-<br />

derneemen wilde , zoo voor, dat 'er aan<br />

de weetenfchappen bijzondere dienst door<br />

zou gedaan worden. Uit aanmerking van<br />

een zoo loflijk oogmerk werd mij de beste<br />

. hoop gegeeven. Den heer .lijfarts en rid­<br />

derLINNAEÜS- was de tijding aangaan­<br />

de deeze reize zoo zeer aangenaam, dat hij<br />

zelf het verzoekfehrift, mijne reize betref­<br />

fende , in zijnen eigen naam opitelde. ——<br />

De heeren bewindhebberen willigden dit<br />

ver-


XXXII VOORBERICHT,<br />

verzoek niet flechts in; maar zij betoonden<br />

zich nog gunftiger, dan men gehoopt had.<br />

Zij maakten zeer genegen de fchikking, dat<br />

ik aan boord van een fchip der maatfehap­<br />

pij , welk tegens Kerstijd zeilvaardig moest<br />

zijn, en aan de Kaap de Goede Hoop, als<br />

de eerfte ververfchingsplaats op de vaart<br />

naar China , inloopen zou, eene vrije en<br />

' gemaklijke reize kreeg.<br />

Eer ik intusfehen de befchrijving zelve<br />

mijner reize begin, verzoek ik mijne lee-<br />

Zers vooraf, met mijn verhaal niet gantsch-<br />

lijk te onvrede te zijn. —. Op eene lange<br />

reize kunnen ons de voorwerpen nooit in<br />

die orde voorkomen , als men zulks<br />

wenseht; hoe zou men dus op het papier­<br />

zijne reizen naar een ieders zin en fmaak<br />

kunnen inrichten en ter neer (tellen? .Meer<br />

omtrent de zaaken zeiven, dan omtrent den<br />

fchrijflbjl bekommerd, ben ik ten opzigte<br />

van


VAN A. SPARMAN, xxxm<br />

van den laatflen dikwijls met mij zeiven<br />

niet wel te vrede, en vind mij dus ver-<br />

pligt, als een ongeoelfendc in dit vak der<br />

letterkunde, meer dan menig ander, mijne<br />

Leezers om gunftige verfchooning in dee­<br />

zen te verzoeken. 't Geen ik federt<br />

verfcheidene jaaren gefchreeven heb, heeft<br />

meestal ia korte aantekeningen, en kleine op-<br />

Hellen en waarneemingen, naar ge,ang mij­<br />

ne bezigheid en mijn verblijf mij zulks aaii<br />

de hand gaven, beftaan, in gefchiïfte gefteld,<br />

nu eens in deeZe, dan in geene, en dan in<br />

verfcheidene taaien te gelijk. — Uit deeze<br />

vermenging van taaien heb ik thans in mij­<br />

ne moedertaal overgezet al 't geen ik op<br />

bovengemelde wijze, bij voorkomende ge»<br />

legenheden, nu en dan verftrooid in mijn<br />

dagboek opgefchreeven , en met voorko­<br />

mende bemerkingen verzeld had, voerende<br />

het teffens naar vereisch der omftandighe-<br />

den breeder uit.<br />


*xXïv V O O R B E R I C H T<br />

:<br />

Wat de echtheid en geloofwaardigheid<br />

zoo'van de vernaaien mijner ontmoetingen,<br />

als van de höfchrijvingen der bijzonderhe­<br />

den, de natuurlijke hiftorie betreffende,<br />

aangaat, daar kan ik. met volkomen zeker­<br />

heid voor inflaan. Dan , 't gèen het ge-<br />

meenfce fiach van Leezcrs in foortgelijke<br />

werken, als dit is, doorgaans zoekt, naam-<br />

lijk, avontuuren van vreemden aart op el­<br />

ke bladzijde, zal men in mijn boek of in 't<br />

geheel niet, of Hechts zeer f chaarsch, aan­<br />

treffen, 't is waar, van eenen man, dien<br />

de nieuwsgierigheid uit zijn land gelokt<br />

heeft, opdat hij op zijne reize rondom de<br />

waereld, en in de wildernisfen der Hotten-<br />

totten en Kaffers zeldzaamheden moge<br />

zien, verwacht men , gelijk menig een mij<br />

zelfs te kennen heeft gegeeven, berichten<br />

van zeer onderhoudende, aandachtverwek-<br />

keflde en wonderhaare dingen. Men heeft<br />

zeifs , ik moet het bekennen , recht tot<br />

deeze


V A N A. SPARMAN, xxxy<br />

deeze verwachting ; want ik heb de zoo<br />

menigvuldige natuur altijd Verwonderens-<br />

waardig, dikwijls betooverende, fomtijds<br />

fchnklijk, bevonden. Doch , des niettegen-'<br />

itaande Zal men veele zeldzaame dingen-;<br />

welken men zich door andere reisbefchrij-<br />

vingen irt den zin heeft laaten prenten;<br />

in mijne berichten niet aantreffen. Een-<br />

voetige menfehen , cyclopen, firenen;<br />

hachtmenfehen, en dergelijke hersfenfchini--<br />

inen, zijn thans wel uit onze meerverlichtë<br />

waereld zoo taamlijk vercfreeven en ver-<br />

dweenen; doch menig een heeft zich ech­<br />

ter laaten verleiden, om andere niet min­<br />

der vreemde en wonderbaare verdichtfels<br />

te gelooven, waarmede verfcheidene fchrij-<br />

vers, die voor mij de Hottentotteri be­<br />

zocht en befchreeven hebben, hunne bè.<br />

richten hebben opgefierd , om daardoor<br />

meer leezers cn verwonderaars te ver-<br />

é i wer-


xxxvi V O O R B E R I C H T<br />

werven. Wanneer derhalve mijne be-J<br />

richten van die mijner voorgangeren dik­<br />

wijls zeer onderfcheiden zijn, en ik mij<br />

fomtijds met ernftig onderzoek en we­<br />

derlegging hunner vertelfelen ophouden<br />

Zal Zulks, hoop ik; niemand mijner Leeze-<br />

ren mishaagen.<br />

Nog móet ik mijnen Leezereft voorlöó^<br />

pig melden, dat ik niet voorgenomen heb*<br />

eene volledige befchrijving van het voor­<br />

gebergte , de Kaap de Goede Hoop ge­<br />

raamd , te geeveri; maar flechts berich­<br />

ten nopens dat geen , 't welk ik over dat<br />

gedeelte des aardbodems zelf heb bemerkt,<br />

Of van N<br />

anderen kunnen verfamelcn , mede<br />

te deelen. Dit kart, en zal ook, hoop ik,<br />

niemand als eene onvolledigheid aanmer­<br />

ken, vermits mijn hoofdoogmerk was, al­<br />

le die bijzonderheden uit de drie rijken<br />

der


V A N A. S P A R M A N , xxxvö<br />

der natuur, welken de aandachtige befchou-<br />

wing van dit gewest en deszelfs onder-<br />

fcheiden inwooneren mij aan de hand zou<br />

geeven, naauwkeurig op te zoeken, en tót<br />

opheldering der natuurlijke hiftorie zorg­<br />

vuldig aantewenden. Intusfchen is<br />

mijne reize, met mijne omltandigheden<br />

vergeleeken, nog fteeds wijdloopig genoeg<br />

geweest. Nagenoeg vijf en twintig rijks­<br />

daalders bedroeg de geheele fom , welke ik<br />

als reisgeld mede nam; en iets meer, dan<br />

tweemaal zoo veel was het, 't geen ik<br />

bij mijne terugkomst befpaard had. In<br />

ftee dus van voor geld zonder moeite ge­<br />

legenheden en verfamelingen te kunnen<br />

koopen, ben ik in 'de noodzaaklijkheid ge­<br />

weest, om niet zonder leevensgevaar en<br />

moeite geld te verdienen; en daarbij heb<br />

ik mij met dat geen moeten vergenoe­<br />

gen , 't welk zich op mijne reize , ge-<br />

c 3 noeg-


xxxvni V O O R B E R I C H T<br />

noegzaam van zelfs aan mijne opmerkzaam­<br />

heid heeft opgedaan.<br />

De gedaante van Dagboek , welke ik aan<br />

mijne reisbefchrijving gegecyenheb, is in<br />

zekeren opzigte niet de beste * maar in de<br />

meelle gevallen de natuurlijküe en eigenaar-<br />

tigfte. Om zich van dat geen, 't welk 'er<br />

voorkomt, een behoorlijk, idee te kunnen<br />

maaken, is het buiten alle tegenfpraak nut­<br />

tig, te weeten Ï op welken dag het ver­<br />

haalde of befchreevene voorgevallen , of<br />

door mij gezien is. Tijd, en wijze en or­<br />

de in dergeii:ke omflandigheden zijn. allen<br />

dingen, welke veel licht kunnen geeven.-—»<br />

Bijzonder wordt het daardoor zoo we] voor<br />

den fchrijver j als voor den leezer gemak-<br />

liiker , te onderfcheiden , wat men met<br />

meer of minder zekerheid waargenomen<br />

heeft, en wat men uit de berichten van<br />

an-


V A N A. SPARMAN. xxx$j<br />

anderen, welke altijd niet even echt en ge­<br />

loofwaardig zijn , heeft moeten ter neer<br />

ftellen.<br />

Om intusfchen den leezer niet langer opr<br />

te houden, en hem het genoegen te gee­<br />

ven , het dagverhaal mijner reize en de be-<br />

fchrijving der bijzonderheden, de natuur­<br />

lijke hiftorie betreffende, mij daarin voor­<br />

gekomen, te bezitten, zal ik zekere andere<br />

flukken, beoordeelingen en waarneemin­<br />

gen, welke eene rijper bearbeiding verei*<br />

fchen, nog eenigen tijd uitiïeïten, en ze<br />

deels als aanmerkingen bij het voorgaande,<br />

deels als bijzondere afdeelingen, laaten vol­<br />

gen. . Berichten van meer dan een paar<br />

duizend voortbrengfelen der gefchapen na­<br />

tuur, voorheen onbekend , welken ik in<br />

het zuidlijk gedeelte van Afrika, van ande­<br />

re landen zoo zeer onderfcheiden, bij eene<br />

flechts


VL VOORBERICHT. VAN A. SPARMAN,<br />

flechts middelmaatige opmerkzaamheid ont­<br />

dekt, en waarvan ik dat. geen, 't welk<br />

daarvan te zeggen is, nog niet volkomen<br />

in orde-gebragt heb, zün te veel, dan dat<br />

zij, of in uitvoerige befchrijvingen, of<br />

zelfs maar bij w;jze van uittrekfels, in dit<br />

boek plaats konden, hebben.<br />

A. SPARMAN,<br />

KORTE


KORTE INHOUD<br />

DER<br />

H O O F D S T U K K E N<br />

E N . - i'<br />

A F D E E L I N G E N ,<br />

IN DE jj E I D E STUKKEN<br />

VAN<br />

A. SPARMANS REIZË<br />

V O O R K O M E N D E .<br />

m ; - . . .—-— -»•<br />

EERSTE HOOFDSTUK.<br />

Reize van Gothenburg naar de<br />

Kaap de Goede Hoop. B!adz* 3<br />

TWEEDE HOOFDSTUK*<br />

YHblijf aan de Kaap de Goede<br />

Aoop tot de ftize naar de<br />

Zuidzee. *0'<br />

d LAF*


aan K O R T E I N H O U D .<br />

I. AFDEEL. Verblijf in de Stad aan de Kaap<br />

de Goede Hoop. 10<br />

II. aan Baai Fals. 17<br />

' " " te Alphen, niet verre van<br />

Konftantia tot de reize naar<br />

Paarl, 35<br />

IV. —"* Reize naar Paarl. 59<br />

V. ' Verblijf te Alphen na mijne te­<br />

rugkomst van Paarl. 91<br />

r D E R D E HOOFDSTUK.<br />

Reize op de Zuidzee, en naar<br />

de landen omtrent den Zuid­<br />

pool gelegen. 96<br />

I. Inleiding tot deeze reize. 96<br />

JT, . . Reize van de Kaap de Goede<br />

Hoop naar Nieuw-Zeeland. 104<br />

III. AF-


K O i T ï INttOÜÖi SLHI<br />

Ut. AFDEEL. Eerde Reize var] Nieuw-Zee-<br />

lartd naar Otahitti, en van<br />

daar wederom naar Nieuw-<br />

Zedand. lop<br />

jy —. Tweede Reize van Nieuw-Zee­<br />

V. - 1<br />

land naar Otahitti , en van<br />

daar Wederom naar Nieuvf-<br />

Zedand. ' ll§<br />

Reize van Nieuw - Zeeland %<br />

naar het Vuurland , Terra<br />

del Fuego , en van daar ve­<br />

der naar den kant des Zuid-<br />

i pools. 121<br />

yi_ m 1 Terugreize naar de Kaap de<br />

Goede Hoop. I2g<br />

VIERDE HOOFDSTUK<br />

Reize in Afrika» van de Stad<br />

d 1 MÏÏ


XIIV K O R T E I N H O U D .<br />

aan de Kaap de Goede Hoop<br />

tot het Jand der Kaffers. 13»<br />

I. AFDEEL. Verblijf in de Stad aan de<br />

Kaap de Goede Hoop toe<br />

het begin der Afrikaanfche<br />

Reize.<br />

II. —— Toerusting tot de Afrikaan­<br />

fche Reize.<br />

III. Reize van de Kaap de Goede<br />

Hoop naar h x Wanne Bad. 147<br />

IV. Verblijf bij hec Warme Bad. 1 £5<br />

VIJFDE HOOFDSTUK.<br />

Rsize van hec Warme Bad naar<br />

Zwellendam. 202<br />

I. Reize van het Warme'Bad tot<br />

de Rivier zonder einde. 20a<br />

II. AF-


K O R T E INHOUD. XLV<br />

11, AFDEEL. Uicvoerig Bericht aangaande de<br />

ïigchaarn gefteltenis, het ka­<br />

rakter , de leevenswijze en<br />

andare bijzonderheden der<br />

Hotcencoccen. 2iz<br />

117. Van den aart, de leevenswijze,<br />

wapenen, wooningen, taal,<br />

godsdienst en hec geheele karak­<br />

ter dier Hottentotten, wel­<br />

ken Boschlieclen , of Boschman­<br />

nen , of IVoudmenfchen ge­<br />

naamd worden. 232<br />

IV. Reize van den Tijgerhoek of<br />

de Rivier zonder einde tot<br />

Zwellendam. 24.7<br />

d 3 ZES-


ÏI.VI K O R T E I N II 0 V B.<br />

Z E S D E HOOFDSTUK.<br />

Reüe van Zwellende nacjr de<br />

Müsfeibaai.<br />

ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

Reize door Houtmcjuashad. 297-<br />

ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />

Reize door de Lange Kioof,<br />

of bet Lange Dal. 32$<br />

NEGENDE HOOFDSTUK.<br />

Reize van het Lange Dal , of<br />

de Lange Kloof na.ar §i?i-<br />

kwift. 345


J C O R T E I N H O U D . KLYI|<br />

TIENDE HOOFDSTUK.<br />

Verblijf in Sizikamma, en Rei*<br />

ze van daar naar de Zee­<br />

koerivier. 3 01<br />

ELFDE HOOFDSTUK.<br />

Reize van de Zeekoerivier tot<br />

aan de kleine Zondagsrivier. 418<br />

I. AFDEEL. Reize van de Zeekoerivier toe<br />

aan de Zwartskopsrivier. 418<br />

II, Reize van de Zwartkopsrivier.<br />

naar de Waadplaats der Zon­<br />

dagsrivier. 432<br />

IJl. . Reize van de Waadplaats der<br />

Zondagsrivier tot de kleine<br />

Zondagsrivier, 44.2<br />

ü 4 TWAALF-


XLVIK K O R T E I N H O U D .<br />

TWAALFDE HOOFDSTUK,<br />

Reize van de kleine Zondags­<br />

rivier naar de Boschmansri­<br />

vier. 457<br />

.Ai.) J


II, AFDEEL. 1<br />

K O R T E I N H O U D . XUX J<br />

Natuurlijke Hiftorie van den<br />

Neushoorn , en vervolg der<br />

Reize, 5l6<br />

VEERTIENDE HOODSTUK.<br />

Reize van Kwammedakka tot<br />

onze aankomst- ia Achter-<br />

bruintjeshoogte. 537<br />

I, Vertrek van Kwammedakka,<br />

' en natuurlijke Hiflorie van den<br />

Struisvogel, 537<br />

II. ——h* Vervolg der Reize, en de na­<br />

tuurlijke Hiftorie van het zon-<br />

/ derlinge dier, hec Gnou ge­<br />

naamd, 547 '<br />

d 5 VIJF-


P7 lt SC O RTE INHOüB.<br />

VIJFTIENDE HOOFDSTUK. '<br />

Verblijf in Achterbruintjeshoogte.<br />

$ 6 %<br />

„. I. AFDEEL. Van de Sneeuwbergen , en de<br />

verfcheidene foorten van Vol­<br />

ken, daaromtrent woonende, en<br />

hunne Landen, en het Een-<br />

hoorndier. ^<br />

H — _ Vervolg der befchrijving van<br />

de Landen der Chineefche<br />

Hottentotten; van het Land<br />

der Kafferen, en deszelfs Be-<br />

wooneren,<br />

lil. ——Van het landfchap Kamdebo;<br />

van Achterbruintjeshoogte j<br />

en derzelver Bewooneren. 5J5<br />

IV. «•* • Verblijf in Achterbruintjes-<br />

hoog-


K O R T E 4 N H C U D , ty<br />

hoogte, en befchrijving der<br />

Landziekte aldaar, 595<br />

Vt AFDEEL. Van verfcheidene dieren, als<br />

het Gnon , den Grijzen Sja-<br />

kal, en derzelven onderfchei-<br />

dene foorten , en den Ka-<br />

tel. 60%<br />

VI. —* Van. de Afrikaanfcbe Antilopen<br />

of Ga,zellep; bijzonder van<br />

de Herteheesten en Eland-<br />

dieren. ói 5<br />

VIL ———' Vervolg van de Afrikaanfcbe<br />

Antilopen of Gazellen, bijzon­<br />

der van den Koedoe, Gems-<br />

bok , Blauwen Bok , Bonten<br />

Buk, eq nog andere Bok­<br />

ken. 630<br />

VUL ~ Van den Kameelpardel, de Tij-<br />

bpschkat, en den Baviaan. Ö44<br />

1%


^ K O R T E I N H O U D .<br />

IX. AFDEEL, Van. de Kaapfche Gerbua, en<br />

de onderfcheidene foor ten<br />

der Kaapfche Mollen. 651<br />

X, . De natuurlijke Hiftorie des<br />

Bijenverraaders, of Bijen ver-<br />

raaderkoekkoeks, 658<br />

Xt ~ Onderzoek, of alle dieren , wel­<br />

ke fiechts eene maag en<br />

kleine ingewanden hebben,<br />

zich, op gelijke wijze, a!s<br />

de menfchen , mee vkesch<br />

moeten voecen, có$<br />

ZESTIENDE HOOFDSTUK,<br />

Reize van Achterbruintjeshoog-<br />

te naar de kleine Vischri-<br />

vieren , en verblijf aldaar.


KORTE INHOUD.' LUI<br />

naamden Tijger, of Panther-<br />

dier , en mee een groeten<br />

troep Kaffers. 680<br />

II. AFDEEL. Ongemeen groote Steenhopen<br />

in Achterbruintjeshoogte en<br />

de aangrenzende landftreek<br />

te zien. Verfcheidene jagten<br />

op Zeekoeien of Rivierpaar-<br />

den omftandig btfehreeven. 997<br />

III. Befchrijving en natuurlijke His­<br />

torie van het Rivierpaard. 714<br />

IV. •—— Reize naar de kleine Vischri-<br />

vier, verfcheidene ontmoe­<br />

tingen met Rhinocerosfen, en<br />

andere dieren. 718<br />

ZE-


iiy K O R T E I N H O Ü D.<br />

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />

Terugreize mar de Kaap de<br />

Goede Hoop. 73 §<br />

I. AFDEEL. Terugreize van ÖHlirttjeshoog*<br />

te tot de Zwartkopsrivier,<br />

van de Ginjjemans-Hotten-<br />

toften.<br />

~ Vervolg der terugreize van de<br />

Zwartkopsrivier tot de Ku-<br />

koirivier»<br />

lil. ., Vertrek vail de Kukoirivier.<br />

Gebrek aan ijzer in die land­<br />

ftreek. Twist onder mijne<br />

Hottentotiem Menigte Aloë»<br />

plinten aan de Goreerivxr.<br />

Befchrijving eener zeer ver­<br />

giftige Haagdis , en der<br />

groote Kaapfche Haagdis,


K O E T Ë INHOUD. tt<br />

en nog van een onbekend<br />

alier.<br />

IV. AFDEEL. Vervolg der terugreize. Moord,<br />

dror flaaven aan een boer<br />

gepleegd, en zonderlinge ont­<br />

koming van zijnen zoon. 777<br />

EERSTE AANHANGSEL.<br />

Behelzende eenige woorden en<br />

fpreekwijzen uit de Taal der<br />

Hottentotten. 787<br />

TWEEDE AANHANGSEL.<br />

Van eenige woorden uit de Taal<br />

der Chineefche Hottentotten.<br />

DSR«


tVI K O R T E I N H O U D .<br />

DERDE AANHANGSEL.<br />

Van eenige woorden uit de Taal<br />

der Kafferen. 794<br />

VIERDE AANHANGSEL.<br />

Proeve van de Muziek der Hot-<br />

tentotfche Kafferen* 796


ANDREASSPARMANS<br />

R E I Z E ,<br />

N A A R D E<br />

KAAP DE GOEDE HOOP, DE ZUID-<br />

ZEE, EN RONDOM DE WAERELD;<br />

DOCH VOORNAAM LIJK IN DE<br />

LANDEN DER HOTTENTOTTEN<br />

EN KAFFERS.<br />

v A w 1772<br />

T 0 T<br />

*77 6<br />

-


ANDREAS SPAR MANS<br />

R E I Z E .<br />

E E R S T E HOOFDSTUK.<br />

REIZE VAN COTHENBVRG NAAR DE<br />

KAAP DE GOEDE HOOP.<br />

D en tienden van Louwmaand des jaars 1772<br />

ging ik met hetZweedfcbe Oostindifche fchip, het<br />

Slot van Stokholm, van Gothenburg onder zeil.<br />

In den beginne hadden wij een' zoo gunftigen<br />

wind , dat onze lootfen ras teruggezonden wierden,<br />

en wij de Zweedfche kust fchielijk uit hec<br />

gezigt verlooren. De koude was, overeenkomftig<br />

het jaargetijde, taamlijk ftreng; doch wij vonden<br />

ze, in de openbaare zee, eenigzins gemaatigder,<br />

dan tusfchen de kleine eilanden en klippen<br />

langs het ftrand.<br />

Toen wij het noordlijkst gedeelte van Schotland<br />

omzeilden, hadden wij het andere Zweedfche<br />

Oostindifche fchip Louifa, welk ons verzeilen<br />

, en te Kadix voor de eerftemaal versch water,<br />

en teffens de kas voor beide de fchepen inneemen<br />

zou , nog bij ons. Dan, kort daarna<br />

werden wij door eenen ftorm, welke in deeze<br />

wateren, en bijzonder in dit jaarfaifoen , niet<br />

ongewoonlijk zijn, vroeger dan wij gedacht hadden,<br />

van elkander gefcheiden. In een' van die<br />

ftormen leeden wij raerklijke fchaade, welke op<br />

•enige honderd rijksdaalders gefchat werd. De<br />

A a wind


4 I. HOOFDSTV REIZE VAN GOTHENBTJRG<br />

wind woei zoo hevig, dat onze grooce bramzeil<br />

daardoor weggevoerd wierd, niettegenfhande hè<br />

van nieuw en rterk zeildoek gemaakt was. Dk<br />

tooneel van verwoefting was eene zoo prachtige,<br />

ais voor m„ gantsch nieuwe, vertooning! De<br />

Z W 3 a r e r e<br />

met !Tl<br />

baLn ï<br />

r g<br />

e n v I a a<br />

g<br />

S heddeS alles<br />

T aad b e k l e e d<br />

' Schuimende<br />

baaren fl v a n a l j e k a m e n ^ ^<br />

weid tegen het fchip aan, dat zij niet zelden bijkans<br />

zoo hoog als de masten reezen. Op een­<br />

maal werd het bramzeil los gereeten, en zweefv<br />

6<br />

J m e<br />

;/, " d 0 0 r m i d d e l z ,<br />

> e r<br />

witte kleur<br />

waar kon neemen, een'tijdlang in eene golfachtige<br />

beweeging her- e n derwa^rd, tot dat het<br />

eindelijk in de donkere lucht verdween. De {hikken<br />

des zeils welke aan de fprieten nog vast<br />

hingen, en de enden der touwen werden door<br />

het geweld desftormwinds met zoo veele hevigheid<br />

gezweept, dat al het ander gedruisch voor een'<br />

tijdlang door hun geklap overitemd wierd. Eindelijk<br />

hield het op; maar nu was ook hec geraas<br />

der zee het bruisfchen der golven, het geloei<br />

des winds, en het kraaken der masten en deV zijden<br />

des (chips des te ontzaglijker!. En niet min-<br />

J W 3 S h ÏÏLll r. . C C t G l k e n S n i<br />

' ' »rdatde voorfteven<br />

des fchjp. of naar de rechter- of naar de<br />

Imkerhand geflingerd werd, het onophoudlijk geroep<br />

des kapiteins, bakboord aan boord! fiuur,<br />

boord aan boord ( en het antwoord der Huurlieden<br />

hec geroep van hunnen kapitein onmiddelijk in'<br />

pinken toon herhaalende; en voorts ook aan alle<br />

kanten het nevelvoeren der mindere bevelhebberen,<br />

het grommel der zeelieden, en hetonophoudhjk<br />

geklater van het zeil- en touwwerk, ce<br />

Den


KAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 5.<br />

Den tweeden van Sprokkelmaand, toen wij op<br />

de noor der breedte van vier en dertig graaden en<br />

twee en twintig minuuten, en één graad en tweeën<br />

dertig minuuten oostwaard van den middagcirkelvan<br />

Parijs waren, gaf een fchip, op eenigen afftand<br />

van ons, des namiddags, door middel van<br />

verfcheidene kanonfchooten, ons te kennen, dat<br />

het in nood was, en met ons wikte fpreeken. Wij<br />

draaiden dus bij, en vernamen, dat het aan de Hollandfche<br />

Ouiiindifcbe maatfchappij behoorde, JJuinenburg<br />

heette, op zijne terugreize naar huis was,<br />

en Koenraad Louw tot zijnen bevelhebber had.<br />

Het had zijn roer verlooren, en wegens de onftuimigheid<br />

der zee had men geen ander kunnen,<br />

aanhangen; waarom ook het fchip zoo verre van<br />

zijnen koers af was gedreeven. Het fchecpsvolk,<br />

had noch water, noch leevensrniddelen, en zag<br />

"er jammerlijk verzwakt uit. lntusfchen kreegen<br />

deeze verlegene fcheeplingen door de liefdaauig-y<br />

heid van onzen bevelhebber zoo veel voorraad van.<br />

aüerleie noodwendigheden , als hunne en onze'<br />

floepen in Haat waren te voeren, tot dat eindelijk<br />

de invallende nacht en toeneemende wind<br />

hen van de verdere hulp, welke ieder van ons hun<br />

gaarn zou beweezen hebben, gmuschlijk beroofden.<br />

Onze gemeene matroozen zelfs betoonden •<br />

hunnen ongelukkigen medebroederen daadlijk medelijden,<br />

en ichonken hun vrijwillig iets van hunnen<br />

kleinen voorraad, dien zij aan tabak en andere<br />

behoeften hadden.<br />

Toen wij den twaalfden van Sprokkelmaand,<br />

dicht bij den noordlijken keerkring, op de noorder<br />

breedte van vier en twintig graaden en een en<br />

vijftig minuuten waren, zag ik een zeedier, zeven<br />

of acht voet lang, bij de zeevaarenden onder den<br />

A 3. naam


tS I. HOOFDST. REIZE VAN GOTHENBURG<br />

naam van zeeduivel bekend. In de reisbefchrijvingen<br />

worde hec als zeer gevaarlijk voor de paerelvisfehers<br />

gefchilderd. Op mijne voorige reize<br />

naar China had ik een dergelijk dier waargenomen,<br />

en uit zijne uicwendige geftalce coen reeds geoordeeld,<br />

dac hec veelligc toe hec geflachc der<br />

roch, raja, behoorde.<br />

Den een en twintigften derzelve maand, des avonds<br />

omtrent zes uur, op den afïtand van drie graaden<br />

en vier en twintig minuuten noordwaard van<br />

den evenaar, vertoonde zich een prachtig luchtverfchijnfel.<br />

Hec geleek naar een' gloeienden kanonkogel,<br />

en zweefde met een zachc zisfen dwars<br />

over hec fchip, en cusfehen de ftengen der masten<br />

heen, maar veroorzaakte, tegen het vermoeden<br />

onzer oudfte zeelieden, geene verandering<br />

van weer.<br />

Den vierden van Lentemaand pasfeerden wij<br />

de linie, waarbij, volgens oud gebruik, een menigte<br />

zotte plechtigheden in 't werk werd gefield.<br />

Den vijfden derzelve maand, omtrent zeven<br />

en dercig graaden zuider breedte 1<br />

, en een en<br />

twin-<br />

1<br />

[ „ Zoo lees ik uitdruklijk bij onzen fchrijver. Ondertusfehen<br />

is het ontwijfelbaar , dat hier een drukfeil<br />

„ plaats heeft; want, behalve dat het niet mooglijk is, dat<br />

„ een fchip den vierden van Lentemaand de linie zou kun-<br />

„ nen pasfeeren , en den volgenden dag zeven en dertig<br />

graaden van den evennaar afzijn, ligt ook de Kaap de<br />

„ Goede Hoop niet op zulke hooge zuidlijke graaden, maar<br />

M flechts op vier en dertig en een' halven graad zuider breedn<br />

te. Hieruit blijkt het, dat de drukfeil niet in de dag-<br />

„ tekening, maar in het getal der graaden ligt. Het komt<br />

mij derhalve waarfchijnlijkst voor , dat men in plaats<br />

van graaden hier minuuten moet leezèn ; waardoor alle<br />

zwaarigheid zal weggenomen zijn ". C.J


NAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 7<br />

twintig graaden westwaard van Parijs, bemerkten<br />

wij, des nachts, behalve het gewoone fchijnfel<br />

Cdat, zo ras het donker wordt , op de gantfche<br />

oppervlakte der zee, gelijk een fchitterende<br />

glans of vonkend licht te zien is ) een' fterkeren<br />

glans, welken de zeevaarende lieden eenen zeebrand<br />

noemen. Hij was meestal van eene ronde<br />

gedaante, had drie voet in de middellijn, en<br />

glinfterde, in zijnen geheelen omtiek, overal<br />

éven vuurig- Wanneer zijne gedaante zich lomtijds<br />

veranderde, en meer Iangachtig werd, werd<br />

zulks, naar het fcheen, door de beweeging der<br />

golven veroorzaakt. Met dergelijke lichtende<br />

ftof was thans de geheele oppervlakte der zee;<br />

bedekt. Somtijds waren deeze zeelichtjes eenige<br />

fchipslengten, maar fomtijds flechts eenige voetbreed,<br />

van elkander verwijderd. Hec gelukte ons<br />

incusfchen niet, iets van deezen zeebrand optefcheppen,<br />

om zulks nader ce kunnen onderzoeken.<br />

Wij hadden, geduurende deezen cijd, eene<br />

frisfche koelte, die niec zelden mee fterke regenbuien<br />

verzeld ging. — Den volgenden dag ontdekten<br />

wij niets buitengewoons op de oppervlakte<br />

der zee, welk als de oorzaak des zoogenaamden<br />

zeebrands zou kunnen aangemerkt worden.<br />

Etlijke nachten te vooren hadden wij bereids hier<br />

en daar enkelen zeebrand waargenomen, waarbij<br />

het Hechts betrokkene lucht was. Zeelieden,<br />

die menigvuldige en verre zeereizen gedaan hadden<br />

, verhaalden mij, dat dit verfchijnfel bijzon?<br />

der in de Noordzee en in den zeeboezem van<br />

Mexiko gezien wierd, en eene verandering van<br />

weer plag te voorfpeilen.<br />

He gewoone lichten der zee des nachts, ontftaat<br />

waarfchijnlijk, deels uic de eigene beftand-<br />

A 4 deel-


&» I V HOOFDST. REIZE VAN GOTHENBURG<br />

deeltjes van het zeewater, deels van visfchen en<br />

allerleie anuere kleine diertjes, welke zich in ontelbaars<br />

menigte daarin ophouden. Doch van<br />

den zeebrand heb ik nog in geene reisbefchrijving<br />

jets aangetroffen. Zou hij niet veel ligt van deeze<br />


NAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 9<br />

lce de natuur in de diepte der zee heeft; en wij<br />

zagen, in een frel'voorbijgaarid oogenblik, eenen<br />

ftraal van dien overvloed, welke veelligt niet Hechts<br />

millioenen visfchen het behoeftig voediel verfehaft,<br />

maar die vcrbaazende zeegedrochten , de walvisfchen,<br />

zelfs inet vet omkleedt! — Buiten twijfel<br />

is het dergelijk zeegewormte, welk de vette<br />

zeeleeuwen, phocae, en m^nigerleie watervogels,<br />

als, bij voorbeeld, de duikers, verfcheidene foorten<br />

van albatrosfen, pinguïns, diomedeae, ftorfnvogels<br />

en meer andere vervolgden , toen ik ze omtrent<br />

de Kaap de Goede Hoop en op dezuidlijke zeeén<br />

zooieverig ja öt zag maaken.<br />

Den twaalfden van Grasmaand ontdekten wi}<br />

de Kaap de Goede Nood, en kwamen, nog dien<br />

zeiven dag, in de 'lafelbaai ten anker.<br />

A 5 TWEE-


JÖ II. HOOFDST. I. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />

TWEEDE HOOFDSTUK.<br />

VEREL IJ F AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP<br />

TOT li E REIZE NAAR DE ZUIDZEE.<br />

E E R S T E A F D E E L I N G .<br />

Verblijf in de Stad aan de Kaap de Goede Hoop.<br />

^Jeevaarende lieden, welke de Kaap de Goe»<br />

de Hoop flechts voor een' korten tijd bezocht<br />

hebben, worden gemeenlijk door deeze landfpits<br />

buitengewoon bekoord. Dit komt waarfchijnlijk<br />

daar van daan, dewijl men over de langduurigheid<br />

eener zeereize van verfcheidene maanden verdrietig,<br />

bij de eerfte voetbreedte aarde, welke men<br />

betreedt, genoegzaam in verrukking geraakt, en<br />

dan zijne berichten naar deezen eerften indruk<br />

vormt. — Ten .aanzien der Kaap is dit zoo veel<br />

te meer het geval, dewijl de zeevaarenden hier<br />

zelden zo lang pleegen te vertoeven, dat het verblijf<br />

aldaar iets onaangenaams voor hun zou kunnen<br />

hebben. In tegendeel is het ook wederom<br />

niets zeldzaams, dat de zeelieden, na eene aanweezigheid<br />

van fommige maanden op hec land,<br />

ook verdriet. daarin krijgen , en weder naar de<br />

zee verlangen. — Kapitein JAMES COOK heeft<br />

mij verhaald, dat hij, benevens de heeren BANKS<br />

en SOL ANDER, zich ook door vreemde berichten


AAN DE K A A P DE C O E D E KOOP. n<br />

ten voorheen hebbende laaten inneemen , de<br />

Kaap, bij den eerften opflag van het oog, voor<br />

de gelukkigfte en bekoorlijkite landfïreek der waereld<br />

gehouden, en deswege ook de hei aan de<br />

noordzijde der ftad voor vruchtdraagende velden<br />

aangezien had. Om nu mijnen leezeren in dit<br />

ftuk eene gegronder onderrechting te geeven,<br />

ben ik zeer op mijne hoede geweest, om de'<br />

volgende befchrijving der Kaap niet eer,' dan<br />

na eigen onderzoek en rijp overleg, opteflellen.<br />

Om mijne befchrijving des te beter en te gemaklijker<br />

te verftaan, zullen mijne leezers niet<br />

kwaahjk doen, wanneer zij zich vooraf in mijne<br />

bijgevoegde landkaart van de Kaap de Goede Hoop<br />

en de aangrenzende gewesten naauwkeurig oeffenen;<br />

vermits zij van de ftrekking der haven, van<br />

de naamen en ligging der nabuurige bergen, en<br />

van de plaacfen en Jandfheeken, door mij bezocht<br />

en befchreeven, een algemeen ontwerp geeft.<br />

De ftad, op dit voorgebergte gelegen, is de<br />

eenige in de geheele volkplanting, en heet eigenlijk<br />

de Kaap* offchoon deeze naam zeer dikwijls,<br />

alhoewel verkeerdlijk, aan het geheele<br />

Iiollandfche grondgebied gegeeven wordt. Zij<br />

ligt tusfehen het ftrand en de noordzijde des Tafeibergs,<br />

dte wegens de uitgeftrekce vlakte boven<br />

op zijnen kruin zoo genoemd wordt. — Volgens<br />

de meeting van den heer DE L A CAILI.E, is<br />

hij vijfhonderd en vijftig toifes ofFranfche roeden<br />

boven de oppervlakte der zee verheven,<br />

en, in zijne grooefte uitgebreidheid van hec oof^n<br />

naar hec westen, dertien honderd vier en veercig dergelijke<br />

coifes lang. Het midden des bergs ligc in<br />

hec


12 II. HOOFDST. I. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />

het zuidoosten van de ftad, op eenen aflrand van<br />

nagenoeg twee honderd toifes. — De Duivelskop,<br />

door de Engelfchen Charles mountain geheeten,<br />

hangt met den Tafelberg grootdcels te (amen , maan<br />

is ruim .een en dertig toifes laager, en daarbij i<br />

fpits en naakt. — De Leeuwenkop, welken de<br />

Engelfchen Lionshead of Sugarloaf, dac is, Zui<br />

kerbrood, noemen, is een meer afgezonderde,,<br />

doch niet zoo hooge berg. — Uit zelve geldt ook<br />

ten aanzien van den Leeuwenjlaart, door de Engelfchen<br />

Lionsrump of Lionstail geheeten, welke<br />

niet verre van daar ligt.<br />

Van eenen der gemelde bergen worden, bij de<br />

aankomst van ieder fchip, welk zijnen koers naar<br />

de haven gericht fchijnt te hebben, door eenige<br />

kanonfchooten feinen gedaan, en bij deszelfs dichter<br />

nadering eene vlag opgehijst, welke den kapiteinen<br />

der Hollandfche fchepen tot een teken<br />

dient; hoewel buiten deezen en den bevelhebber<br />

der Kaap niemand weet, hoe de kleur der<br />

vlag in iedere maand afwisfelt. Het oogmerk<br />

hier van is, dat de Hollandfche fchepen, wanneer<br />

zij aankomen, terftond zouden ontdekken, of de<br />

haven veelligt in vijandlijke handen gevallen ware,<br />

en zij bijgevolg op hunne hoede moesten zijn, om<br />

aldaar niet binnenteloopen.<br />

De bovengenoemde bergen zijn voor het grootfte<br />

gedeelte kaal, en de Tafelberg teffens aan den<br />

kant naar de ftad taamlijk fteil. De heesters en<br />

overige zeer kleine boomen, welke nog hier en<br />

daar in 't wild groeien, willen deels wegens den<br />

grond, en deels wegens den zuidoosten - en noordwestenwind<br />

niet goed tieren. Om deeze reden<br />

zien zij 'er ook bijkans doorgaans dor en onbehaaglijk,<br />

en hun loof bleek uit. Sommigen, die. in


AAN DE KAAP DK GOEDE HOOP. IJ<br />

de klooven der rotten befchutting tégen de winden<br />

hebben, en door de neêrvlietende beeken bevochtigd<br />

worden, groeien wel fterker; maar vertoonen<br />

nogthans over 't algemeen die leevendige<br />

kleur niet, waarmede de eikenboomen, wijnftokken,<br />

myrten-, laurier-, citroen- en dergelijke<br />

boomen, die verder naar beneden bij de ftad<br />

geplant zijn, fteeds pronken. De dorre hei en<br />

zandige vlakten langs de kust brengen ook niec<br />

weinig daartoe bij, om het land een mager en onvruchtbaar<br />

aanzien te doen hebben, 't Is waar,<br />

deeze landftreeken zijn wel, in het aangenaamfte<br />

jaarfaifoen, met eene aanzienlijke menigte der<br />

fchoonfte Aftikaanfche bloemen overal verfierd;<br />

dan, onder de veelvuldige grasfoorten, welkegrootdeels<br />

taamlijk bleek zijn, en overwinteren, onder<br />

dorre heesters, en op velden, welke, ten<br />

minfte nader om de ftad, bijna fteeds afgeweid zijn,<br />

kunnen deeze bloemen mee haare fchitterende kleuren<br />

maar weinig uitfteeken. Zij vermaaken hierom<br />

in verre na het oog zoo zeer niet, als het keurig<br />

gebloemte op onze groene weilanden, tusfehen<br />

het gras, welk jaarlijks op nieuw voortkomt,<br />

ons bekoort. De fchoone en bevallige plantaadjen,<br />

benevens fommige enkele ftukken akkerland,<br />

omtrent de ftad gelegen, fteeken bij de Aftikaanfche<br />

wildheid, die hen omringt, en hunne bekoorlijkheid<br />

ontegenzeglijk nog meer verheft, zekerlijk<br />

ongemeen fraai uit; maar de gefnoeide<br />

boomen en kundig aangelegde, regelmaattge plantaadjen<br />

behouden haare 1<br />

bekoorlijkheden niet zoo<br />

lang, niet zo vooreduurend voor ons, als de fchoone<br />

leevendiggroene nacuur, welke een Europeer,<br />

wanneer hij zich een tijdlang aan de Kaap de<br />

Goede Hoop op heeft gehouden, buiten twijfel<br />

misfen zal, jrje


J4 Et. HOOFDST. ï. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />

. De ftad is klein, en, boomgaarden en moes*»<br />

tuinen medegerekend , misfchien twee honderd<br />

fchreeden lang, en even zo veelen breed. Aan<br />

de eene zijde ligt zij aan het hangen van den berg.<br />

Zij heeft breede ftraaten, maar die niet geplaveid<br />

zijn ; een groot gedeelte daarvan is met eikenboomen<br />

bezet. De huizen zijn fraai, doch niet meer<br />

dan twee verdiepingen hoog, de meesten zijn met<br />

kalk bepleisterd en gewit, maar eenigen groen gefchilderd:<br />

de groene kleur, die wij in Zweeden<br />

tot onze huizen zoo zelden gebruiken, is eene geliefkoosde<br />

kleur der Hollanderen in hunne kleeding,<br />

aan hunne booten en fchepen, en bijzonder<br />

aan hunne huizen. Zeer veelen van de Kaapfche<br />

huizen, insgelijks de kerk, zijn zeer net gedekt, en<br />

wel met eene foortvan riet of zwartachtige biezen<br />

reftio teclorum, die op drooge en zandige plaatfen<br />

groeien, en een weinig harder, maar bijna fijner<br />

en brosfer, dan ftroo zijn. De daken der huizen<br />

deezer ftad verdienen zekerlijk de opmerkzaamheid<br />

onzer landlieden: hierom heb ik kapitein EKE-<br />

BERGS naauwkeurigere befchrijving derzei ven als<br />

eeneweluitgevoerde verhandeling veelen liefhebberen<br />

van het landleeven aangepreezen; en voeg hier<br />

alleenlijk nog maar bij, dat men ze hier en daarin<br />

Zweeden met voordeel nagevolgd heeft. De overige<br />

daken aan de Kaap zijn nagenoeg plat, met<br />

dakpannen belegd , of zogenaamde Italiaanfche<br />

daken.<br />

De tuin der Hollandfche Oostindifche maatfchappij,<br />

door KOLDE, BYRON en BOUGAIN­<br />

VILLE ZO ongelijk befchreeven, is de grootfte in<br />

de ftad, en omtrent vier honderd fchreeden breed<br />

en duizend lang. Hij beflaat uit verfcheidene regelmaatige<br />

en vierkante verdeelingen, welke grootdeels-


AAK DB KAAP DE GOEDE HOOP' 15<br />

deels met kool en andere moeskruiden beplant<br />

zijn, om de tafel des bevelhebbers, de Hollandfche<br />

fchepen en hec gasthuis met overvloed van<br />

verfche groenten te voorzien. Doch fommigen ><br />

deezer vierkante perken dienen ook tot boomgaarden,<br />

en zijn mee eene raenigce oofeboomen bezec.<br />

Om de fchaadelijke uicwerkingen der hevige<br />

zuidooscenwinden te beletten, zijn zij doorgaans<br />

met haagen van myrten- en olmenboomen<br />

omgeeven. Daarenboven ftaan in de groocere<br />

laanen eikenboomen, eer hoogte van omtrent dertig<br />

voet , welker koele lommer den vreemden<br />

zeevaarenden, van tijd tot tijd hier aankomende,<br />

bij hunne wandelingen eene verkwiklijke<br />

toevlugt aanbieden. De vier verdeelingen, naast<br />

aan des bevelhebbers paleis noordwaard grenzende,<br />

pronken wel mee eenige bloembedden: maar<br />

deswege verdienc de cuin in verre na dien lof niec,<br />

welken KOLBE daaraan geefe, fchilderende hem<br />

als onvergelijklijk en rijk in de kostlijkite en<br />

heerlijkfte gewasfen uic alle de vier waerelddeelen.<br />

Aan hec oosteinde des tuins ligt een diergaarde,<br />

met eenen muur omringd, waarin ' ftruisvogels,<br />

kaiuarisfen, Kaapfche ezels, zebra > fomtijds verfcheidene<br />

foorcen van ancilopen en andere kleenere<br />

, grootdeels inheemfche viervoetige dieren,<br />

ook in eene bijzondere afdeeling onderfcheidene<br />

in-en uitlandfche landvogels onderhouden<br />

worden»<br />

De vesting ligt eenige honderd fchreeden noordwaard<br />

van de ftad, van welke zij door eene groe-<br />

"f V A K T E<br />

,J » m e t<br />

grachten en wegen doorfneeden,<br />

argefcheiden wordt. Daarenboven zijn aan beide<br />

aan


l6 II. HÖOFDST. I. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />

zijden der ftad, insgelijks aan hec ftrand baccenierx<br />

aangelegd.<br />

Aan de zuidzijde der ftad, die een weinig hooger<br />

dan de anderen ligt, ziec men de graven der Chineezen<br />

en vrije Maleiers, welke zich aan de Kaap<br />

ophouden, gelijk ook de eigene begraafplaats der<br />

Hollanderen, mee eenen muur omgeeven. Maar<br />

'cgeen de ftad merklijk ontfierc, is eene galg<br />

benevens affchuwlijke raderen en paaien; op bevel<br />

der regeering, genoegzaam op de voo'rnaamfte<br />

plaacs, dichtbij de vesting, op de bovengemelde<br />

vlakte, onlangs opgerecht. Voorts zijn nog rwee<br />

andere galgen, in't gezigc der ftad, aan iedere zijde<br />

derzelve eene, zoo veele merktekens van de<br />

bekende ftrengheid, waarmede de Hollanders in<br />

Ooscindie recht oefFenen.<br />

Den dertienden van Grasmaand, daags na onze<br />

aankomst aan de Kaap, betrad ik den Afrikaanlchen<br />

bodem voor de eerfte maal. Eene dier bezigheden,<br />

waarin ik grooc belang ftelde, was,<br />

dac ik bij den bevelhebber, vrijheer JOACHIM<br />

VAN PLETTENBRKG, mijne opwachting ginomaaken,<br />

en hem te kennen gaf, dat ik voornee^<br />

mens was, een tijdlang hier te blijven. Toen ik<br />

hem gezegd had, in welke hoedaanigheid ik mij<br />

aan de Kaap meende optehouden , willigde hij<br />

rrijn verzoek zonder eenige bedenking in, en,<br />

hoorende, dat de geneeskunst het vcornaame doelwit<br />

mijner letteroefFeningen geweest was, bood<br />

hij mij zelfs de vrijheid aan, om mijne weecenfchap<br />

hier ce moogen oeffenen. Gelijk hij, zoo<br />

jegenden mij ook verfcheidene leden der regeering,<br />

bijzonderde bevelhebber der croepen , vrijheer<br />

VAN PREHN, mee veele hoflijkheid. Deeze<br />

laatfte is wel een gebooren Afrikaan ; maar hij<br />

heeft


VAN BE KAAP DE GOEDE HOOP. IJ<br />

heeft echter, 't geen ik als eene bijzonderheid,<br />

onder zijne landgenootenzeer zeldzaam, moet aanmerken,<br />

Europa bezocht, en is een liefhebber<br />

der weetenfchappen. Hij heeft, in den jongden<br />

Duitfchen oorlog, als generaaladjudant in hec le-.<br />

ger des konings van Pruisfen gediend, en kan ten<br />

bewijze zijner dapperheid verfcheidene wonden<br />

toonen.<br />

T W E E D E A F D E E L I N G .<br />

Verblijf aan Baai F als.<br />

C3ffchoon ik reeds verfcheidene dagen aan dö<br />

Kaap geweest was, had ik mij echcer den refident,<br />

die cegenwoordig onderbevelhebber is, en<br />

wiens kinderen ik onderwijzen zou, nog niet kunnen<br />

vertoonen, omdat hij coc zekere amptsverrichtingen<br />

naar Baai Fats, omtrent drie mijlen 1<br />

van<br />

de<br />

1<br />

[ „ Tot geraak van den Nederduitrchen leezer zal<br />

t< het, dunkt mij, niet ondienflig zijn, hier, eens voor-<br />

„ al, aantemerken, dat de toifes of Franichc roeden, waar-<br />

,1 van de Heer SPARMAN zich doorgaans bedient, zes<br />

„ Pa'rijfche voeten houden, De Parijfche voet ftaat tot den<br />

,i Rhijnlandfchen voet a!s 30 tot 29; of, om het voor een<br />

„ ieder bevatbaarer te maaken, zij hebben zoodaanige betrekking<br />

tot elkander, dat honderd Parijfche voeten zes en<br />

„ negentig en twee derde Rhijnlandfche voet maaken, zijn-<br />

„ de dus het verfchil, op honderd voet, drie en een derde<br />

voet, welken de Rhijnlandfche grooter dan de Parijfche<br />

„ zijn. — Voorts brengt onze fchrijver de ttffet gemeen-<br />

B lijk


18 II. HOOFDST. II. AFD. VKRELIjr<br />

dé Kaap, had moeten reizen, ten einde wegens<br />

fommige fchepen, die een weinig vroeg in die<br />

bogt ingeloopen warefl, het noodige te bezorgen.<br />

Hierom reisde ik hem derwaard na. Onderweegs<br />

vertoefde ik eenen nacht bij een' eerlijken landman<br />

, dien ik tot mijnen wegwijzer wilde aanneemen.<br />

— Hier ondervond ik eerst, hoe onaangenaam<br />

het is, wanneer men de taal van een land,,<br />

daarin men als vreemdeling verkeert, niet verftaat.<br />

Een weinig Hoogduitsch had ik • wel op de vaart<br />

tusfchen Gothénburg en de Kaap geleerd; doch<br />

het.beftond ilechts in iexs te kunnen leezen; maar<br />

om mij in dit land te doen 'verftaan, daartoe 'deed<br />

mijne geringe kundigheid in die taal mij weinig<br />

dienst. Intusfchen vermeerderde de behoeftigheid<br />

tegen vermoeden mijne vatbaarheid, om de meening<br />

van anderen te begrijpen, en hun de mijne begrijpiijk<br />

te maaken. — Mijn huisheer, ongemeen begeerigi<br />

om aangaande den toefhnd der zaaken in Euro*<br />

pa eenige onderrechting te bekomen, ten einde deeze<br />

en geene geneeskundige ophelderingen te ontvangen,<br />

was onvermoeid bezig,, om mij zijne,<br />

vraagen , zoo goed als hij kon , in de Hoogduitfeha<br />

taal voortelteüen. Ik van mijnen kant<br />

verklaarde mij daartegen- zoo duidlijk, als mij<br />

mooglijk was, en herhaalde mijne antwoorden<br />

bellenuig: in welke taal, weet ik zelf niet. —<br />

't is<br />

„ lijk in Zweedfche vademen over, waarvan honderd negen<br />

„ en twee vijfde aan honderd toifes of Franfche roeden ge-<br />

„ lijk zijn; zo dat één Zweedfche vadem bijkans een tien-<br />

„ de gedeelte kleiner dan eene toife is. Maar wijlde<br />

„ Zweedfche vademen, hier te lande, noch gebruiklijk,<br />

„ noch bekend zijn, heb ik deeze laatften, als van geen<br />

„ nut voor den Ncderduitfchen leezer. veilig kunne®<br />

„ weglaaten." C. J


A A R B A A I F A L S. Ip<br />

'c Is waar, de Hoogduicfche, Zweedfche en<br />

Hollandfche taaien hebben wel eene merkhjke<br />

overeenkomst, en veel onder elkander gemeen:<br />

dan, de gantsch ©nderfcheidene . uitfpraaken en<br />

de menigvuldige tongvallen maaken , dat deeze<br />

overeenkomst zelden veel nut doet. De<br />

nieuwsgierige echtgenoote van mijnen huisheer,<br />

die onze ïarocnipraak , zónder 'er iets van te<br />

verftaan, gaapende aanhoorde, verliet zich op<br />

mijne onkunde haarer taal, en vioeg haaren<br />

man, of wel iets anders, dan. mangel aan leevensbehoeften,<br />

iemand uit Europa naar Afrika<br />

lokken kon ? Deeze aanmerking , die juist geen<br />

gunltig vooroordeel voor de vreemdelingen verrjed,<br />

was voor mij nog zoo veel te bitterer,<br />

dewijl men mij, ingevolge van dien , op eene<br />

zeer gemeene en behoeftige maalcjd , uic bruinen<br />

kool, ft.'rk gepeperd vleesch , en zandig<br />

brood beftaande, onthaalde..<br />

Den volgenden morgen kwam ik bij Baai Fals<br />

aan, De refident aldaar beloofde mij, zijn woord<br />

ten mijnen behoeve aan kapicein EEKBERG gegeeven,<br />

ce willen vervullen, en droeg mij terftond<br />

op, hem bij de Franfchen, in die baai binnen<br />

geloopen , als tolk behulpziam te weezen.<br />

De bijzondere hofjijkheid deezer natie, om dac<br />

geen, 'c welk men in haare caal offlechc, of verkeerd<br />

uitdrukt, fchielijk te raaden, te verfchoonen,<br />

op het beste uitteleggen en welmeenend in<br />

orde te brengen, kwam mij des te beter te ftaade,<br />

hoe meer mij hunne Oostindifche tongvallen<br />

en uitdrukkingen onbekend waren. — Veelen inwooneren<br />

der Kaap , en voornaamlijk aan hec<br />

fchoone geflachc, oncbreekc, helaas! deeze loflijke<br />

hoedaanigheid, welke bloot uic eene nacuur-<br />

B 2 lijk-


26 II. HOOFDST. II. AFD. VERBLIJF<br />

lijk goede gemoedsgefteldheid en eene behoorlijke<br />

opvoeding ontftaat; en om dit gebrek vormen<br />

de Europeërs zich grootdeels taamlijk nadeelige<br />

gedachten van de goede leevenswijze der ingezetenen<br />

in de Afrikaanfche volkplantingen. En offchoon<br />

deeze laatften, wanneer het op zaaken , den<br />

koophandel en de winst betreffende, aankomt, anders<br />

zoo onverdrooten zijn; en de geheele bloei der<br />

volkplanting niet alleen, maar ook het voordeel<br />

der meeste invvooneren, eenig en alleen op den<br />

buitenlandfchen - koophandel berust, zoo leeren<br />

zij nogthans zeer zelden vreemde taaien.<br />

Eenen dag aldaar vertoefd hebbende, keerde<br />

ik naar de Kaap terug, om mijne goederen van<br />

boord te haaien, en van mijne vrienden affcheid<br />

te neemen. Eit kon mij niet anders dan zeer gevoelig<br />

treffen, en ten aanzien van verfcheidenen<br />

van hun nog des te meer, wijl ik hen voor de<br />

laatftemaal zag. — Nadat de Zweedfche vlag mij<br />

uit het gezigt was geraakt, gevoelde ik eerst<br />

recht, dat ik op deeze verregelegene kust een<br />

vreemdeling was!<br />

Ondertusfchen fleet ik nog eenige dagen in de<br />

ftad met den heer doctor THUNBERG, mijnen<br />

ouden akademievriend, tegenwoordig leeraar op<br />

de univerfiteit van Upfala, zeer vergenoegd. De<br />

liefde tot de plantkunde had hem bewoogen, eene<br />

reize naar deeze uiterfte fpits van Afrika te onderneemen.<br />

Hij deed deeze reize op kosEen van de<br />

Hollandfche Oostindifche niaatfchappij, en was<br />

eenige dagen na mij aan boord van een Holiandsch<br />

fchip alhier aangekomen. Niets kon hem onverwachter<br />

voorkomen, dan den geenen aan de Kaap<br />

te vinden, welken hij, volgens de laatfte brieven<br />

uic Holland, nog met zijne akademifche letteroeffeaia*


A A N B A A I ? A L S. 91<br />

feningen meende bezig te zijn; en door hem brieven<br />

van zijne nabelhanden en vrienden in ons vaderland<br />

te ontvangen. Doch ik moesc wel ras<br />

weder van deezen mijnen vriend fcheiden, wiens<br />

tegenwoordigheid alleen dit voorgebergte voor<br />

mij tot een half Zweeden had kunnen herfcheppen,<br />

en mij onze gemeenfchaplijke beoeffening<br />

der kruidkunde nog aangenaamer en gemaklijker<br />

maaken. — Het bijzonder vergenoegen , welk<br />

wij bij het gemeenlchaplijk kruidenzoeken ondervonden,<br />

zal ondertusfchen niemand, dan een liefhebber<br />

der natuurkunde, zich leevendig kunnen<br />

verbeelden. In den beginne verzekerde bijkans<br />

ieder dag ons van eenen rijken oogst der zeldzaamfte<br />

en lehoonfte gewasfen, en nagenoeg bij<br />

iedere ichreede deeden wij eene, of fomtijds meer<br />

dan eene" nieuwe vond. Dewijl ik fteeds eenige<br />

Zweedfche vrienden, bijzonder den grooten LIN-<br />

N/EÜS, in mijne gedachten had, oordeelde ik<br />

mij telkens dubbel gelukkig, wanneer ik van een<br />

gewas het tweede of derde exemplaar plukte. —<br />

Doch aanvanglijk verleidde mij de al te groote<br />

begeerte , om voor mij en mijne vrienden op<br />

eenmaal al te veel en daaglijks meer inrefamelen<br />

, dan ik naderhand behoorlijk oppasfen en<br />

droogen kon. Dan, dit zal wel iederen liefhebber<br />

der kruidkunde meer of minder wedervaaren.<br />

— In het vervolg werd ik door mijne bezigheden<br />

in het huis des onderbevelhebbers in<br />

dit mijn lieffte werk niet weinig verhinderd, en<br />

had dikwijl» niet eens gelegenheid, om de nieuwe<br />

planten, welken ik gevonden had, naauwkeuriger<br />

te onderzoeken, ik verzuimde het daarom<br />

nooit, zoo dikwijls ik bekwaame gelegenheid*<br />

daartoe had , den heer M N N ^ U S de dubbelen<br />

B 3 van.


22 II. IIO O F D S T. II. AF D. VERBLIJF<br />

van al 't geen ik aantrof, met mijne aanmerkingen<br />

toetezenden. Ongelukkiger wijze zijn de<br />

zwakheid, de hooge ouderdom, en de dood van<br />

deezen onfterflijken geleerden, welke niet lang<br />

daarna volgde, eenen geruimen tijd eene merklijke<br />

hindernis geweest, cm alles in orde gebragt,<br />

en in een derde aanhangfel, Mantisfa tertia^<br />

door den druk aan de geleerde waereld medegedeeld<br />

te z en.<br />

Na het tederite affcheid van den heer THUN 4<br />

BERG genomen te hebben, moest ik thans naar<br />

Baai Fals terugkeeren.<br />

Ik bleef hier tot het einde van den winter.<br />

Die jaargetij ie wordt de kwaade moe f fort geheeten<br />

. en duu.t van den veertienden van Bloeimaand,<br />

tot d


A A N B A A I T A L S. «3<br />

derbevelhebbers , allerleie noodwendigheden in<br />

voorraad houdt. — Onder anderen heefc men<br />

hier een groot gebouw aangelegd, welk niet alleen<br />

tot een magazijn dient, maar teffens fmeederijen<br />

en eene bakkerij, benevens de vereischte<br />

wooningen voor de handwerkslieden, bevat; welke<br />

laatiien, onder de aanvoering van eenen fergeant<br />

en twee korporaalen, de gantfche waehc<br />

aldaar uirmaaken. Tot het zouèen van vleesch is<br />

een bijzonder gebouw beftemd. Het gasthuis is<br />

insgelijks een enkel gebouw, en de onderbevelhebber<br />

heeft 'er een eigen woonhuis. Bij mijn<br />

vertrek uit Afrika werd hier nog aan een ander<br />

groot en fraai huis gebouwd, welk tot een aangenaam<br />

buitenverblijf voor den bevelhebber,<br />

wanneer hij 'er zich vermaakshalve eenigen tijd op<br />

wilde houden , verllrekken zou. — Om met<br />

meer gemak versch water van den ftroom, die<br />

van den berg neerftore, aan boord der fchepen te<br />

kunnen neemen , is 'er een bekwaame laading*<br />

plaats gemaakt. — Eertlgé burgers hebben ook<br />

vergunning gekreegen, om hier herbergen aanteleggen;<br />

maar zij zijn noch gemaklijk, noch toereikende<br />

genoeg, om die allen, welke na eene<br />

lange zeereize zich op het land wenfehen te verkwikken<br />

, gevoeglijk te ontvangen ; bijzonder<br />

wanneer 'er fchepen aankomen, die twintig en<br />

meer reizigers aan boord hebben. — Voor wooning<br />

en onderhoud betaalt men hier zoo veel, als<br />

in de ftad, te weecen, daaglijks een' of een en<br />

een' halven rijksdaalder, en men heeft daarvoor<br />

een' taamüjk goeden disch en de noodige op*<br />

pasfing. — Wie van Baai Fals naar de Kaap,<br />

op eenen afftand van drie Zweedfche mijlen, of<br />

zes uuren gaans van elkander liggende, reist,<br />

B 4 dien


2* II. HOOFDST. II. AFD. VERBLIJF<br />

dien komt de vracht, in vergelijking met andere<br />

landen, ongemeen duur voor: want voor een rijpaard<br />

betaalt men drie of vier rijksdaalders, en<br />

voor een rijtuig twaalf of zestien rijksdaalders.<br />

Behalve dien zijn de rijruigen doorgaans zeer ongemaklijk<br />

, en gemeenlijk met zesof acht paarden<br />

, of ook met even zoo veele osfen befpannen.<br />

Behalve in den wintertijd, pleegen de fchepen<br />

zelden of nooit in Baai Fals inteloopert, wijl de<br />

zuidoostewind, het geheele overige jaar door<br />

heerfchende, deeze bocht in meer dan eenen opzigte<br />

onbekwaam en onveilig maakt.. De gemelde<br />

wind waait hier met zoo veel geweld, dat<br />

daardoor fommige bergen, van onder van den oever<br />

af, tot boven op den rug toe, met diep zand<br />

bedekt zijn. Deeze zanditreek is uit zee reeds van<br />

verre te zien, en dient den binnenloopenden fchepen<br />

tot een merkteken, vermits de Simonsbaai ^<br />

de plaats, waar zij dan moeten ankeren, terilond<br />

aan de linkerhand of een weinig zuidlijker ligt.<br />

De breedte van Baai Fals is niet grooter. dan dat<br />

men, bij helder weer, uit de- Simonsbaai, het<br />

land, oostwaard daartegenover liggende, of de<br />

zoogenaamde Schaapenbergen, in "het Hottentotsch<br />

Holland zien, en door middel eens verrekijkers<br />

zelfs de huizen in die ftreek duidlijk onderfcheiden<br />

kan.<br />

Van de uiterfte landfpits der Kaap de Goede<br />

Hoop tot aan de ftad ftrekt z'ch eene rei bergen<br />

uit, welke omftreeks de Simonsbaai wat dichter<br />

langs het ftrand heen loopt, tot het noordlijkite<br />

A of binnenfle gedeelte van Baai Fals voortgaat,<br />

en daar zich noordwaard keert, en eindelijk met<br />

den Tafelberg vereenigt. Van de Simonsbaai af<br />

wordt echter deeze rei bergen op twee plaatfen<br />

af-


A A N I A A I F A L S .<br />

afgebroken, naamlijk, voor eerst door middel van<br />

een dal bij Konftantia, door welk de weg naar<br />

de Houtbaai loopt; en, in de tweede plaats,<br />

door eene laage zandvlakte, een weinig noordwaard<br />

van de Simonsbaai. — Door deeze zandvalei<br />

gaat Hechts een korte weg tusfchen den<br />

westlijken en oostlijken oever; en eertijds heeft<br />

hier, naar hetfchijnt, eene zeeëngte midden door<br />

geloopen, welke door den geweldigen wind en<br />

het aanfpoelen van tijd tot tijd opgevuld is. —.<br />

Het geheele vlakke land aan de oostzijde der ftad,<br />

uit zand en hei beftaande, is waarschijnlijk op<br />

gelijke wijze ontfiaan, en de tegenwoordige Kaap<br />

de Goede Hoop aanvanglijk een eiland geweest,<br />

welk eerst naderhand mee het Tijgergebergte en<br />

de bergen in het Hottentotsch Holland verbonden<br />

werd. — Ook komt het mij zeer geloof lijk voor,<br />

dat het vaste land, door middel van zand, mosfelen,<br />

zeegras en ander zinkfel en aanfpoelfel der<br />

zee, allengs merklijk verhoogd en vergrooc zij.<br />

In Baai Fals brengc de hevige zuidooste -wind niet<br />

weinig daartoe bij; hij rukt menigmaal haagen,<br />

boomen en tuingewasfen met de wortelen uit de<br />

aarde, en werpt, gelijk ik boven reeds gezegd<br />

heb, groote zandvlakten op. • De Tafelbaai<br />

is ook van tijd tot tijd ondieper geworden , zoo<br />

dat de huizen , voorheen aan het ftrand gebouwd,<br />

thans op een' wijden afltand van daar liggen , en<br />

de landing- en laadingplaatfen, of houten (reigers,<br />

in de haven aangelegd, meermaal hebben<br />

moeten verlengd worden. •—- Verder grond ik<br />

mijn vermoeden op de grooter-en kleiner mosfelen<br />

en flakkenhuisjes, welken ik op de zandige<br />

plaacfen eener vlakce beneden hec Tijgergebergce<br />

gevonden heb. Een eerlijk en verftandig landman,<br />

B 5 KOR-


36 II. H00FDST. IL AT IE VERBLIJF<br />

KORNELIS VERWEY, die mij naar dit oord,<br />

omtrent twee uure» gaans van den oever der zee<br />

gelegen, verzelde, was insgelijks van mijne meenmg,<br />

en fprak de gisfing, dat de Hakken veelligt<br />

door de Hottentotten derwaard gebragt waren;,<br />

uit d'en grond tegen, wijl deeze lieden, uic mangel<br />

aan water, daar niet woonen kunnen.<br />

De weg tusfchen de ftad aan de Kaap en Baai<br />

Fals is zeer moeilijk en dikwijls meer dan te gevaarlijk.<br />

Op dien zeiven tijd, wanneer de zuidoostewind<br />

ilerk waait, pleegt in deeze bochc de<br />

vloed zoo ongemeen hoog te rijzen, dat de zee j<br />

zelfs bij het laagfte der eb, op fommige plaatfen,<br />

nog aan den voet der naastgelegene bergen ftaat.<br />

Men is hier derhalve, bij zulke omftandigheden j<br />

genoodzaakt, eenen taamlijk langen weg, dicht<br />

aan het water langs te rijden, offchoon de branding,'<br />

of het aanrollend water, dikwijls over de<br />

nave der wielen gaat, jaa zelfs wel in den bak<br />

van het rijtuig komt. Om deeze reden kiest<br />

nien tot deeze reize gemeenlijk zwaare en fterke<br />

wagens , makke en welafgerichte trekosfen en<br />

kundige koetziers, daar men op vertrouwen kan,<br />

en rijdt fomtijds, op een' merklijken afftand van<br />

den voet van het duin, beneden over het ftrand,<br />

wijl het zand aldaar vaster op elkander en effen<br />

ligt, daar integendeel verder opwaard naar den<br />

voet van het gebergte de rijtuigen, wegens het<br />

losfe en diepe zand, zeer bezwaarlijk voorttetrekken<br />

zijn. -— Door de groote vlakte, welke de<br />

noordzijde van Baai Fals omringt, loopt de weg<br />

overeen taamlijk groot zandgeld, welk door den<br />

zwaaren winterregen en fterken vloed fomvvijlen<br />

zoo hoog onder water wordt gezet, dat de reizigers<br />

niet zelden in gevaar geraaken , om in de<br />

die-


A A N B A A I - F A L S . ij<br />

diepe golven omtekomen. Dergelijke kleine ongelukken<br />

gebearden 'er ook in deezen winter.<br />

Geduurende mijn verblijf alhier, kwamen in<br />

de Simonsbaai verfcheidene Engelfche, Franfcjie,<br />

maar voornaamlijk Hollandfche Öostinaifche fchepen<br />

ten anker. De voornaarmle fcheepsbedienden<br />

en reizigers van deeze natiën, namen hunnen intrek<br />

in het huis van den onderbevelhebber. Onder<br />

de maalujd werden verfcheidene Europeefche<br />

taaien, benevens die geene, welke in Indie in<br />

zaaken, den koophandel betreffende, gebruiklijk<br />

zijn, naamlijk Maleitsch en een zeer verbasterd<br />

Portugeesch, te gelijk gefprooken; doch waarbij<br />

ook de aanzittende gasten niet zelden in eene Babeifche<br />

fpraakverwarring geraakten. — Üe zeden<br />

en het gedrag waren menigmaal even zoo onderfcheiden.<br />

Eene omftandigheid trok hierbij mijne<br />

aandacht bijzonder tot zich. Wanneer de,<br />

vreemdelingen van de overige natiën aan het nagerecht<br />

begonnen, zetten gemeenlijk de Holland-<br />

.fche fcheepsbevelhebbers hunne hoeden op, en<br />

ftaken eene pijp tabak aan. Ik vroeg andere<br />

Hollanders, of dit niet voor iets buitengewoons,<br />

en'voor een gebrek van welleevendheid gehouden<br />

wierd? Doch men antwoordde mij, dat<br />

tabak zekerlijk voor eenen bevaaren zeeman een<br />

veel fmaaklijker en ook gepaster nagerecht was,<br />

dan gebak of lekkernijen, en in Oostindie was<br />

deeze gewoonte nog veel gebruiklijker, dan elc<br />

! e r s<br />

- ~— Zoo bemerkte ik ook in de ftad aan<br />

de Kaap, dat de Hollanders in huis den hoed<br />

op hun hoofd hadden, zelfs wanneer 'er gezelf'chap<br />

bij hen was, zonder dac zulks ooit van<br />

iemand als eene krenking der hofiijkhcid aan<br />

werd gezien. Den hoed, gelijk in fommige ge-<br />

wes-


ï8 II. HOOFD ST. 'II. AFD. VERBLIJF<br />

westen van Europa, onder den arm te draagen,<br />

is ten minfle onnatuurlijker; en wanneer het<br />

eerfte onbefcheiden is, zoo heb ik integendeel<br />

dit laatfte gebruik, buiten tegenfpraak zeer verkeerd,<br />

in Oostindie nergens aangetroffen.<br />

Wij hadden hier dikwijls gezelfchap van Engelfche<br />

dames, waar van eenigen bij het rooken<br />

van tabak in fleê van het nagerecht tegenwoordig<br />

waren. Ten deele kwamen deeze dames uit Oostindie<br />

, om naar Europa terug te reizen, ten deele<br />

uit Engeland, en wel de gehuuwden , om te<br />

Bombai, Madras en in Bengale hunne mannen te<br />

gaan bezoeken, en de ongehuuwden, om mannen<br />

te krijgen. — Van de eerften hadden verfcheidenen<br />

haare echtgenooten in veele jaaren<br />

noch gezien, noch eer kunnen bezoeken, voor<br />

dat deeze in Oostindie een genoegzaam vermogen<br />

bijeen gebragt, of een rijk en voordeelig ampt<br />

verkreegen hadden, om daar eene kostbaare huishouding<br />

te kunnen voeren. De laatften doen<br />

zelden eene vergeeffche reize, maar zijn den ongehuuwden<br />

Nabobs, ik meen, den rijken Engelanderen,<br />

welke aan de donkerbruine fchoonen van<br />

Indie geen lust hebben gehad, gelijk nogthans<br />

altijd fommigen pleegen te hebben, en die, om<br />

zich vrouwen uittezoeken, niet wel naar Europa<br />

hebben kunnen terug reizen , ongemeen welkom.<br />

Men geloofde derhalve, dat van deeze<br />

reizende fchoonhedcn fommigen werklijk , op<br />

zekere wijze, door kommisflonarisfen ontbooden<br />

waren , alhoewel zij als zoodaanigen in geene<br />

waarenlijst opgetekend frcnden. Jk laat dit aan<br />

zijne plaats; ondertusfchen fcheencn zij allen,<br />

zoo wel wegens haar kloekmoedig befluit om den<br />

Oceaan te bevaaren , als wegens veele andere<br />

voor-


A A N S A A I F A L S . 2f><br />

Voorcreflijke eigenfchappen, rijke en goede mannen<br />

te verdienen. Dewijl zij iteeds in hec<br />

gezelfchap en onder hec opzigt van eerbaare vrouwen<br />

waren, zoo mag men, naar het fchijnt, aan<br />

haar goed gedrag wel niet twijfelen. In deezen<br />

opzigte is intusfchen de volgende gebeurtenis<br />

merkwaardig genoeg, om hier eene plaats te<br />

verdienen. Eene van de ongehuuwde fchoonen,<br />

eenigen tijd geleeden, naar Oostindie gereisd,<br />

was voor eenen zekeren itadhouder in Oostindie,<br />

als zijne toekomende vrouw, belteld. Bij<br />

haare aankomst wilde deeze de hertelling zoo terftond<br />

daadlijk aanvaarden en zich ten nutce maaken<br />

; dan hec vronwsperfoon weigerde zulks hard»<br />

nekkig, en oncfchuldigde zich eindelijk, dac zij<br />

hem niec bedriegen wilde; dac zij zich aan den<br />

fcheepskapicein verloofd had , die ,' nieccegenftaande<br />

hunne onderlinge verlooving, van merklijk<br />

gevolg fcheen ce zijn, nogthans laag genoeg<br />

geweest was , om zijn woord , haar gegeeven,<br />

te breeken. De fhdhouder beantwoordde deeze<br />

oprechte bekentenis met edelmoedigheid : —-<br />

Het baarde hem geene verwondering, zeide hij,<br />

dat zij liever eenen jongen en tegenwoordigen<br />

kapicein haare hand had willen geeven, dan eenen<br />

onbekenden, wijd van haar vervreemden , ftadhouder<br />

op eene onzekere wijze afwachcen. Hij<br />

nam ze dus zonder eenige bedenking roe zijne<br />

echtgenoote , na dat deeze vergeeffche moeite en<br />

poogingen gedaan had, om haaren ontrouwen<br />

minnaar daartoe overtehalen.<br />

Het kleine Malagasfeneiland in Baai Fals is<br />

eene verblijfplaats vart pinguins en zeehonden.<br />

Het Kobben - of Pinguineiland in de Tafelbaai<br />

voert


J(* II. HOOFDST.'II. AFD. VBU8LJJF<br />

voert wel den naam van deeze dierenV dan, zij<br />

ver oonen zich ;<br />

thans, fints dit eiland bewoond<br />

wordt, aldaar zeer zelden. Maar op het Das-<br />

Jeneilcnd houden zij- zich in des te grooter getal<br />

ep, zoo dat 'er van tijd tot tijd eene voordeelige<br />

robbenvangst ten behoeve der traankookerij gedaan<br />

wordt. De huid , hje fraai zij ook is,<br />

wordt goedkoop verkocht , en enkel door de<br />

bóeren gezocht, die 'er tabakszakken van maaken<br />

, wijl de tabak vochtig daar in blijft,<br />

Ik heb eene. m'euwgeboorene opgeftopte rob<br />

van de: Kaap de Goede Hoop medegebragc. Zij<br />

is van dezelve foort, als die, welke ik bij Nieuw<br />

Zeeland, Tena del Fuego of het Vuurland, en<br />

Zuidthule met den heer FOUSTER onderzocht<br />

en gegeeten heb. Wanneer men het vet zorgvuldig<br />

daarvan afgezonderd had, was het vleesch<br />

gjóed en eetbaar, bijzonder doordien de nood ons<br />

Op die plaatfen daartoe dwong. Het fmaakte ons<br />

als osfenvleesch ; maar het had eene onaangenaame<br />

zwarte kleur. — Van verfcheidene robben heb<br />

ik het gedarmte onderzocht, doch hetzelve, uitgenomen<br />

eenig zand, benevens etlijke kleine<br />

flakkenhuisjes en fteenen van de grootte eener<br />

noot af tot die van een ei toe , altijd leedig<br />

gevonden. De oorzaak van dit verfchijniel fchijnt<br />

of daar in te liggen, dat deeze dieren ongemeen<br />

fnel verduuwen en het zeegewormte, hun waarfchijnlijk<br />

voedfel, zeer gemaklijk en fchielijk ,<br />

opgelost of ontbonden wordt ; of dat zij zich<br />

geduurende hun verblijf op het land , wanneer<br />

zij paaren , van alle voedfel hebben onthouden.<br />

Omtrent de Kaap zoo wel , als in Baai Fals,<br />

Zijn verfcheidene lóorten van zeevisfchen. In de<br />

Baai Fals werd, geduurende mijn verblijf aan de<br />

zei-


A A N S A A I F A L S . J l<br />

zelve, een krampvisch, raja torpedo, gevangen.<br />

Doch ongelukkiger wijze gebeurde het, dat ik<br />

'er niet bij tegenwoordig was, toen hij nog leefde<br />

, en 'er proeven mede gedaan werden. —*<br />

Verfcheidene perfoonen , die deezen visch aanraakten,<br />

hadden allen als eenen elektrieken ilag gekreegen<br />

, uitgenomen alleen de onderbevelhebber<br />

, die hem, zonder het minfte ongemak te gevoelen',<br />

behandelen kon. Of hij ten aanzien van<br />

dlle de gewoone werkingen der elektriciteit ongevoelig<br />

ware-, had hij wel nooit door proefneeniingert<br />

onderzocht:; dan, het is nogthans waarfehijnlijk<br />

; en zulks--zoo veel temeer, vermits<br />

M us SCHESBR o E K (a) een drievoudig voorbeeld<br />

van lieden bijbrengt, die bij herhaalde<br />

|>roeven in 't geheel geene gewaarwording der<br />

eiekttïeke kracht gehad hebben. Buiten dien ken<br />

fk zelf een' zekeren man, van wien men zegt,<br />

dat hij zeer antielektriek is. -— Uit de menigvuldige<br />

proefneemingen, die met den elektrieken<br />

roch gedaan, en in de verhandelingen der koninglijke<br />

Sociëteit van Londen befchreeven zijn,<br />

blijkt het duidlijk, dat 'er.eene onwederfpreeklijke<br />

overeenkomst tusfehen de werking van deezen<br />

visch en die der elektriciteit zij.<br />

Mosfelen zag ik hier weinig; maar in de Tafelbaai<br />

, beneden den Leeuwenberg^ zijn zij in<br />

overvloed, en zeer welfmaakende.<br />

De Noorweegfche kreeft, cancer Nervegicus*<br />

heb ik dikwijls aan de gemelde baai gegeeten.<br />

Eene foort Hukken, die den naam klipkoufen,<br />

bij<br />

(a) In Imroi, ai Pkilofipltiamntinraktr. J. 832. num. 3.<br />

(b) In de jaaren 1773 tot 1776.


3» tl. HOOFDST. II. AFD. VERBLIJF<br />

bij LiNN/Eus haliotis, zeeoor, voeren, en vèrt<br />

een halven toe een en een halven voet in de middellijn<br />

hebben, werden insgelijks gekookt gegeer<br />

ten; maar, volgens mijnen fmaak, waren zij een<br />

onaangenaam gerecht. — Dit zelve zeg ik ook<br />

van den achtvoet en de zeekat, uit het geflacht<br />

der visfehen, fepia oEtopedia en fepia loligo, welke<br />

tot foep gebruikt werden; en ook onzen zeelieden<br />

onder den naam van blakvisch en zeekat,<br />

gelijk den Engelfchen onder de benaaming van<br />

cuttlefifh bekend zijn. ~ Oesters, doch in geringe<br />

menigte , vindt men insgelijks op eene<br />

plaats der baai; doch deezen heeft de bevelhebber<br />

zich voor zijne tafel voorbehouden.<br />

De vischworm, myxina glutinofa^ was in den<br />

Tang der wormen, vermes, niet over't hoofd te<br />

zien: hij gelijkt naar eenen aal of flang met een'<br />

platten Haart; de mond bellaar uit eene langwerpige<br />

opening onder den neus, doch niet in het<br />

dwars, maar in de lengte, en had dubbele en beweegbaare<br />

kaaken , met tanden wel voorzien.<br />

Zijne beet, zegt men, veroorzaakt een kwaadaartig,<br />

doch niet doodlijk, gezwel.<br />

Onder de gewasfen, welken ik omtrent Baai<br />

Fals vond is de Kaapfche cunonie , cunonia<br />

Capenfis, bJjna de hoogfte boom, alhoewel zij<br />

maar twee, of ten hoogde drie manslengten<br />

hoog is: zij groeit aan het water, en bevat in haare<br />

pijlvormige bladenknoppea of bijbladen met<br />

twee klapjes, eene ibort van vocht, dat, naar het<br />

uitwendig aanzien, melk- of roomachtig, maar<br />

voor het overige taai is.<br />

Verfcheidene fophoren, fophorae, bloeien tegens<br />

de lente, maar fleches in goeden grond. —-<br />

Op


A A N S A A I F A L S .<br />

Óp !<br />

de Kaapfche fophore, Jophora Cafiewis, vind<br />

ik bijzonder eene nieuwe foort marentak, viscunty<br />

in groote menigte. De Ethiopifche iteenbloem,<br />

antholyza Aethiepica, is drie of vier voeten hoog,<br />

heeft fraaie roode bloemen, en groeit liefst dicht<br />

aan ftrand, en onder den lommer van andere gewasfen.<br />

Ik vond ze ook in de Kaapfche bosfchen*<br />

bijzonder in het land der Houtniquas. De Moorfche<br />

fteenbloem , antholyza Maura c<br />

, welker<br />

half geele, half zwarte bloem eene heerlijke vertooning<br />

maakt, viel mij nergens in 'toog, dart<br />

alleen op eene plaats aan den berg, aan eene<br />

beek, die boven de vleeschhal neêrvliet.


34 HOOFD ST. I Ia AFD. VERBLIJF<br />

en fterrebloemen, asteres, onder elkander begroeid.<br />

Eene zekere foorc biezen of nee,<br />

restiones, gelijk ook zaferbloemen, mefembryanthema,<br />

fcheenen hier en daar in hec bloote zand<br />

wel ce tieren. — De hisbanche fanguinea , een<br />

lekkerbekkengewas, begon tegens de lente, mee<br />

haare bloedroode bloemknoppen uic hec zand een<br />

voorfchijn ce komen. — Op gelijke wijze kwam<br />

ook een en ander beenzaadgewas , osteofpermum,<br />

zoo wel _ van de boomachtige als kruidachtige<br />

foorc, uic hec, dorre en naakce zand voor den<br />

dag. — De arkcotigen , goudsbloemen, calendulae,<br />

en chunisbloemen , othonnae, groeiden<br />

menigvuldigs* in zandgrond. Op de bergen<br />

vond ik, behalve de reeds gemelde foorcen, dfosmen<br />

en ftilbcn , ook indigoitruiken, bafilien, erini,<br />

felago, manuleen, chironien van verfcheidene<br />

foorten, en veele plancen uic den rang der<br />

geenen , wier helmftijltjes aan den zaad weg aangegroeid<br />

zijn, gynandria. • Ook moeskruiden<br />

waren 'er in taamlijk groote menigte in dit ongunitig<br />

jaarfaifoen te vinden. Tegens de lente<br />

begonnen verfcheidene foorten van de ixia,<br />

zwaardkruid, gladiolus, morae, zuuring, oxalis,<br />

zaferbloemen, mefsmbryamhema, oranc of kalfsmuil,<br />

anthyrrinum, zelfs eenige fchoone foorten<br />

liseh, irides, eenige duimen hoog, deels met<br />

blaauwe, deels met witte kroonen, zich te vertoonen.<br />

Van de planten, een deele reeds bekend, ten<br />

,dee!e gantsch nieuw ontdekc, weiken ik hier aantrof,<br />

kwamen fommigen juist niet in grooce menigte<br />

ten voorfchijn; anderen vond ik op andere<br />

plaacfen, die ik in Afrika bezocht, naderhand in<br />

'ï geheel niet weder. Iedere landftreek heefc aK


A A N S A A I F A L S . I 35<br />

tijd iets bijzonders. — Geen wonder derhalve,<br />

wanneer door mij zoo wel, als door den heer<br />

ÏHUNBERG, veelligtverfcheidenegewasfen mogté'n<br />

weggelaaten zijn. — Het oude en bekende<br />

fpreekwoord: femper aliquid novi ex Africa ; dat<br />

is : Afrika brengt altijd iets nieuws voort , zal<br />

nog veele jaaren lang gelden. De liefhebbers der<br />

' kruidkunde moeten daarom hier geene gantsch<br />

•naauwkeurige lijst der planten verwachten, maar<br />

zich vergenoegen , in 't vervolg, uit mijn reisverhaal<br />

de gewoonlijkfte gewasfen, benevens het<br />

jaarfaifoen, in welk zij bloeien, te kunnen opfamelen.<br />

D E R D E A F D E E L I N G .<br />

Verblijf te Alphen, niet verre van Konflantia,<br />

tot de reize naar Paarl.<br />

^ 11 ^oen de. winter voorbij was, en de fchepen<br />

nu liever in de Tafelbaai ten anker gingen liggen ,<br />

reisde ik met den onderbevelhebber naar zijn landgoed<br />

Alphen, in de landllreek van Konflantiay<br />

omtrent eene halve mijl van daar, en bijna op<br />

den halven weg tusfen de Tafelbaai en Simonsbaai<br />

gelegen Eer wij het bergachtig gedeelte<br />

van deezen weg verlieten, werden wij eenen<br />

hoop baviaanen gewaar, die tegen de ftcile klippen<br />

zeer behendig wisten opteklouteren, en zich<br />

door hun fnel loopen voor onze honden, die hen<br />

C 3 ras


j6 n. HOOFDST. in. AFD. VERBLIJF TE ALPHEK,<br />

ras op de hielen zaten, redden. Kort nadat wi)<br />

op de vlakte gekomen waren, zagen wij groote<br />

troepen flamingoos, phoenicopteri rubri, uit het<br />

gedacht der waadende vogelen, grallae, die daar,<br />

waar het water opdroogde, hun voedfel zochten.<br />

Vermits deeze vogelen, grooterdan on?e kraanvogels,<br />

fneeuwwit van kleur, en aan de vleugelen met<br />

roozenrood gevlamd zijn, zoo kan'men zich gemaklijk<br />

verbeelden, welk een aangenaam gezigt<br />

op het groene veld dit verfchijnfel maakte. •<br />

Daarop ging de weg over eene zandvlakte. Hier<br />

is de plaats, daar men fomtijds in den winter, na<br />

fterke regenbuien, doorwaaden moet. En hierop<br />

begon een veld, met eene menigte heifoorten, en<br />

andere foorten van heesters , ook kleine zilverboomen,<br />

begroeid. —<br />

Van de bloemen en kruiden, die 'er tusfehen<br />

beiden llonden, bloeiden fommigen laater , dan<br />

omtrent Baai Fak. Dit komt waarfchijnlijk daar<br />

van daan, dewiji in deeze laatstgenoemde ftreek<br />

deels het zeewater met zijne menigvuldige uitwca<br />

femirgen , deels de warme zonneltraalen ,<br />

van de omliggende bergen weerom gekaatst, het<br />

bloei fel vroeger uitdrijven. Wat in tegendeel<br />

ixien, zwaardkruid, moreen, hyacinthen,<br />

cyphien, honigbloemen , melanthia , goudwortel,<br />

albuza, aspergie, asparagus, ojevaarsbtk,<br />

geranium , monfonien , arktotiden, goudsbloemen,<br />

wachendorfien, en barvoet, arctoptis, welken<br />

ik omtrent de Tafelbaai zelden of nooit gezien<br />

had, aangaat, zoo vond ik onderweeg verfcheidenen<br />

derzelver in den fchoonfien bloei. —.<br />

't Is naauvvlijks te befchrijven, welk ongemeen<br />

groot genoegen een liefhebber der kruidkunde<br />

ondervindt, wanneer hij, in een vreemd wae-<br />

reld-


TOT DE REIZE NAAR PAARL. 27<br />

relddeel , op eens, eenen zoo rijken oogst van<br />

onbekende, zeldzaame en fchoone lentebloemen<br />

aantreft. Met ongeduld verwachtte ik bet einde<br />

der reize , hoe aangenaam zij anders ook was.<br />

Eindelijk bereikten wij het buitengoed des onderbevelhebbers.<br />

Hier verzuimde ik geen oogenblik,<br />

om mij eene nog aangenaamere tijdkorting<br />

te bezorgen , en de gewasfen , welke mij<br />

nog onbekend waren, te voet te bezoeken.<br />

Het landgoed heefc zeer goede gebouwen ,<br />

eenen taamlijk grooten tuin, en aanzienlijke<br />

wijnbergen, die jaarlijks meer en meer uitgebreid<br />

worden. Doch van akkerland vindt men in de<br />

geheele omliggende landltreek naauwirjks een paar<br />

morgen. De eigenaars der wijnbergen gclooven<br />

ook niet , dat het der moeite waard zij, zich<br />

met den akkerbouw optehouden. Zij waren<br />

integendeel thans, in het laatst van Oogstmaand,<br />

daarmede bezig , om hunne wijnftokken omtefpitten<br />

, en nieuwen aanteleggen. De jonge<br />

wijnftokken binden zij niet aan ftaaken ; zij laaten<br />

ze niet in lange ranken uitfchieten , maar befnoejen<br />

ze veel meer zoo, dat zij zeer laag blijven;<br />

en om ze tegen den hevigen wind des te meer<br />

te befchutten , omringen zij de wijnbergen met<br />

haagen; .van welke voorzorg zij zich ook om dezelve<br />

oorzaak bij de ooftboomen, of boomgaarden<br />

bedjenen. Een kleine kever met een fnuit,<br />

curculo, deed aan de botten of knoppen en tedere<br />

bladen der wijnftokken onbefchrijflijke<br />

fchaade; waarom men zich zeer veel moeite gaf,<br />

om deeze infekten optefamelen.<br />

Naar maate de zomer meer naderde , begon<br />

het fpilronde riet, exacum, en. de Afrikaanfche<br />

C 3 gen»


$S II. HOOFDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />

gentiaan , genliana exacoïdes


TOT DE REIZE NAAR PAARL. 39<br />

kweekt gevonden. —• Dewijl hij ondertusfchen<br />

de grootite van alle zilvei boomen en bijkans<br />

van alle de iaheemfche boomen op de Kaap is,<br />

zoo moet men zich grootlijks daarover verwonderen,<br />

dat de aankweeking van deezen boom de<br />

opmerkzaamheid der regeering zoo weinig tot<br />

zich getrokken heefc. En nogthans kan aan dezelve<br />

niet onbekend zijn , dat het gebruik van<br />

het hout van deezen boom zoo wel ten behoeve<br />

der fchepen, als der fïad daaglijks toeneemt,<br />

maar de voorraad daarvan fteeds vermindert. —<br />

Voorheen haalde de Oostindifche maatfchappij<br />

haar hout, bijzonder van eenige foorten kleine<br />

zilverboomen met kromme (kramen, van de vlakten<br />

langs de kusc. Doch tegenwoordig is de<br />

houtmangel' aan de Kaap zoo groot, dat bijzondere<br />

perfoonen hunne rekening meer daarbij<br />

vinden, hetzelve door hunne flaaven van het gebergte<br />

te laaten haaien , en Hukken of oude<br />

Hammen en drooge takken te laaten opfumelen,<br />

dan het te koopcn , alhoewel ook de waardij<br />

van het hout, op die wijze opgefameld, niet<br />

meer dan één fcheiling bedraagt. -—- Dat derhalve<br />

niet de weersgeftelcenis, maar enkel de<br />

haard tot toebereiding der fpijs , de tabakspijp,<br />

en de ftooven der vrouwen brandftof noodig hebben,<br />

is voor de Hollanders in een gewest, zoo<br />

ontbloot van houtgewas, een waar geluk.<br />

Alphen, het landgoed, daar ik mij geduurende<br />

deezen zomer ophield, ligt aan de zuidzijde<br />

des Tafelbergs , omtrent een vierde van eene<br />

mijl, of een half uur gaans van deszelfs voet.<br />

Ook van hier vertoont zich deeze berg, even<br />

zoo wel als uit de Tafelbaai en daaromtienc, van<br />

C 4 bo»


40 II. H00FDST. III. AFD. VERELIJF TE ALPHEI»,<br />

boven vlak, niettegenftaande hij daar aanzienlijt<br />

ke hoogten en laagten heeft. Wanneer het veel<br />

regent, treft men in deeze holten fomtijds groote<br />

waterpoelen aan , maar geenzins, gelijk formmigen<br />

voorgegeeven hebben, boven op deszelfs<br />

kruin. • Wanneer deeze rei bergen met wolken<br />

bedekt is, en de noordwestenwind waait, zou<br />

men gelooven, dat deeze wind de wolken onfeilbaar<br />

over de vlakte, die aan de zuidzijde derzelve<br />

begint, naar beneden moest drijven, en<br />

daar in-regen neêrvallen: en nogthans regent het<br />

dan nooit: een verfchijnfel, welk, gelijk alle<br />

andere natuurlijke verfchijnfels, buiten twijfel in<br />

de natuur zijnen onwankelbaaren grond heeft,<br />

IVlij komt het allerwaarfchijnlijkst voor, dat de<br />

dampen, door den noordwestenwind uit de zee<br />

herwaard gedreeven, door middel der aantrekr<br />

kende kracht, rondom den berg vergaderen, en,<br />

zoo lang zij ligt en dun zijn, zich daar ophouden<br />

; maar dat, wanneer zij eindelijk meer en<br />

meer toeneemen en dikker worden , de hevige<br />

•windvlaagen de aantrekkende kracht overwinnen,<br />

en dan die wolken te fchielijk wegdrijven, dan'<br />

dat zij in eene vlakte, zoo dicht aan den voet<br />

des bergs gelegen, in regen zouden kunnen nêervallen.<br />

Dit kan eerst dan gefchieden, wanneer<br />

zij verder tot aan de overzijde der Zoutrivier<br />

weggewaaid zijn. —<br />

Toen ik bij mijne wandelingen eenige maaien<br />

onnoodiger wijze voor regen uit deeze wolken<br />

bezorgd was geweest, nam ik eindelijk het befluit,<br />

naar dezelven opwaard te klimmen, ten<br />

einde mij aangaande de eigenlijke gefteldheid<br />

der zaak naauwkeurig te onderrechten. Beneden aan<br />

den voet des bergs was hec op dien tijd fchoon<br />

weer,


TOT DE REIZE NAAR PAARL. 41<br />

weêr, en taamlijk ftil van wind; maar boven<br />

ontmoetten mij verfcheidene windvlaagen , die<br />

eene vochtige koude verfpreidden , gevoelig waren,<br />

en genoegzaam neêrvielen. De koele lucht,<br />

waarin ik mij toenmaals drie vierde uur lang bevond,<br />

wisfelde reet goed weer, dunnen nevel,<br />

en fijnen itofregen, nu meer, dan minder overvloedig,<br />

af. De kaalheid des bergs, het koude<br />

en regenachtige weer, en het gering aantal van<br />

gewasfen, die aldaar te vinden, en nog daarenboven<br />

door de fchuld van weer en lucht kwaalijk<br />

gebeeld en ilecht geraaden waren, bragten<br />

allen het hunne daartoe bij, om rondom mij<br />

eenen laacen herfst te vormen ; uit welken ik<br />

nogthans op eenen aangenaamen zomer beneden<br />

aan den voet des bergs neêr kon zien. De voet<br />

van het gebergte fcheen in zeer langwerpige,<br />

verhevene en ecnigermaate aan elkander gelijkvormige<br />

en evenwijde heuvels uitteloopen, die<br />

door even zoo veele valeien gefcheiden waren.<br />

Langs fommigen deezer valeien liep het water,<br />

boven op de bergen verfameld, naar beneden.<br />

Eene menigte groene boomenen heestergewasfen,<br />

aan de beide oevers deezer natuurlijke waterleidingen<br />

weelig groeiende , beeldden aan den allengs<br />

zinkenden berg en de heuvelen, beneden<br />

aan deszelfs voet zachtjes uitloopende, fraaie riemen,<br />

die mijn gezigt vermaakten. Verfcheidene<br />

welbebouwde landhoeven, hier en daar verfpreid,<br />

met wit en zwart geverfde gebouwen en rondom<br />

wel aangelegde tuinen en bekoorlijke wijnbergen<br />

pronkende, fchilderden van verre voor het<br />

oog de natuurlijkiTe en fraaifle tekening, welke<br />

men zich verbeelden kan. Een weinig verder<br />

zag ik het begin eener bleeke hei, met zandi,<br />

c<br />

5 ge


42 II. HOOFDST. III. AFD. VERBLIJFT! ALPHEK,<br />

ge vlakten daar tusfchen gemengd, en, door<br />

kromme bereedene landwegen doorfneeden. Deeze<br />

.aanmerklijke vlakte iïrekte zich van het noor*<br />

den naar het zuiden uit, en eindigde bij de Tijgerbergen<br />

en de bergen, die het Hottentotsch<br />

Holland bezoomen. Daarop zag ik andere bergen,<br />

hunne hooge toppen verheffen, welke, naar<br />

maate van hunnen afftand, hoe langer hoe onduidlijker<br />

werden, tot dat zij eindelijk genoegzaam<br />

geheel in de wolken verdwcenen. Behalve enkele<br />

poelen van regenwater, ontdekte ik van verre<br />

een groot gedeelte des zeeboezems, die de Baai<br />

i Fals uitmaakt. Deeze vercoonde zich thans, wegens<br />

het dille weêr en den aanmerklijken afftand ,<br />

zoo effen en^lad als een fpiegel, en verloor zich<br />

in den oceaan, en bijgevolg op dezelve grenzen j<br />

waardoor de gezigecinder paal en perk voor mijn<br />

uitzigt Helden. — Uit den nevel, die mij op den<br />

berg omringde, zag ik nu en dan kleine wolkeni<br />

door den noordenwind weggevoerd, en nu eens<br />

boven, en dan weder beneden in de lucht met<br />

groote fnelhéid voorezwemmen, jaa zelfs de<br />

ïchaduw , op de vlakte daardoor veroorzaakt,<br />

haar navolgen. Met een woord: — eene<br />

zoo wijduitgeftrekte , zoo zeldzaame en teffens<br />

door haare verfcheidenheid zoo ongemeen bekoorlijke<br />

fchoiuvplaats kon niet anders dan zeer<br />

inneemende zijn.<br />

. Vermits ik nu niet gewoon was, naar den roem<br />

eens waaghals te dingen, vertrouwde ik mij niet<br />

zooverre, als ik wel wenschte, om de bovenlle<br />

vlakte des Tafeïbergs aan deezen kant te onderzoeken.<br />

Want bij toeneemende donkerheid had ik<br />

ligt kunnen verdwaalen, en eene prooi van luipaarden<br />

en tijgerwolven of hyeenen worden. -<br />

Dee.


TOT DE REIZE NAAR FAARL. 43<br />

Deeze dieren houden zich hier in menigte op,<br />

en zijn des nachts zeer driest. Kort te vooren<br />

hadden zij op een landgoed, aan den voet des<br />

bergs gelegen, merklijke fchaade gedaan; en hun<br />

gehuil hoorde ik op even denzelven avond reeds<br />

in de fchemering, daar ik mij twee uuren te vooren<br />

met nieuwe ontdekkingen voor de kruidkundete<br />

doen, grootlijks vermaakt had. —— Op den<br />

klaaren dag zou ik daar niet veel veiliger geweest<br />

zijn; want ik liep gevaar om van eenen<br />

hoop flaaven , kort te vooren weggeloopen,die<br />

zich , naar men zeide, op den Tafelberg!<br />

ophielden, geplonderd te worden.,. De overblijf-,<br />

fels van een vuur, pas uitgebrand, door mij aangetroffen,<br />

waren, naar alle vermoeden, door hen<br />

nagelaaten. Desnietiegenftaande ontmoette mij<br />

bij deeze natuur- en kruidkundige wandeling verder<br />

niets onaangenaams , dan dat ik, bij hec<br />

necrdaalen van den berg, bij het al te ieverig<br />

nafpooren der zeldzaamc gewasfen, welken ik<br />

hier vond, op eene plek met zeer dicht kreupelbosch<br />

begroeid, verdwaalde, waaruit ik mij niet<br />

dan met mfpauning van alle mijne krachten door<br />

arbeiden kon.<br />

Eenigen tijd voorbeen, in 't begin van Herfstmaand<br />

, was ik naar de ftad gereeden, om van<br />

den heer T HUN IJ ERG, die, op kosten der Hollandfche<br />

Oostindifche maatfchappij , eene verre<br />

reize diep landwaard in aanvaarden zou, affcheid<br />

te neemen. Ik vertoefde bij hem tot taamlijk<br />

laat tegens den avond, weshalve ik, op mijnen<br />

terugweg, door de duisternis overvallen werd,<br />

en aan het dwaalen geraakte. Ik reed op een<br />

landgoed aan, om naar den rechten weg te vraa-?<br />

gen»


4"4 HOOFDST. m. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />

gen, en met de hulp der onderrechting, aldaar<br />

ontvangen, meende ik nu de landhoeve Alphen<br />

zeer wel te zullen vinden. Dan. onder geftaadigen<br />

regen, en bij toeneemende donkerheid,<br />

verviel ik andermaal op bijwegen, en kwam aan<br />

een fchoon buitengoed. Nadat ik hier eenen<br />

aanval, van eene menigte honden door had gellaan<br />

, kwamen zestien of twintig flVaven ten voorfchijn.<br />

Zij waren boosaartig genoeg, om mij<br />

niet te antwoorden; alhoewel fommigen van hun<br />

mij zekerlijk zeer wel verftonden, en ik hun, in<br />

taamlijk goed Hollandsen, een goed drinkgeld<br />

beloofde, wanneer zij mij den rechten weg wilden<br />

wijzen. Maar, in fteê van zulks te doen,<br />

beraadflaagden zij integendeel onder elkander in<br />

'cMaleitsch of verbasterd Portugeesch, en wel<br />

op eene zoodaanige wijze, die mij deed vermoeden,<br />

dat deeze lieden veelügt geene betere geneigdheid<br />

jegens mij, dan jegens andere vreemdelingen,<br />

mogten hebben, welken zij fomtijds gewelddaadiger<br />

wijze van alles beroemen, en als<br />

lijfeigenen pleegen re verkoopen. Wanneer thans<br />

ook de heer van het huis op zijn landgoed geweest<br />

ware, zou zulks mij waarfchijnlijk weinig<br />

geholpen hebben, omdat de heeren zelve, ui'c<br />

vreeze voor de wraakzucht hunner flaaven , genoodzaakt<br />

zijn, des nachts hunne deuren wel te<br />

verzekeren, en gelaaden geweer in gereedheid te<br />

houden. Hoe ligt had men dus eenen moord aan<br />

mij kunnen pleegen, en dien, wanneer men mijn<br />

dood ligchaam begraaven, of den wilden dieren<br />

tér fpijs in de bösfchiadje gefleepc had, voor al*,<br />

toos verheden ? Ik begaf mij derhalve wederom<br />

op weg, in verwachting van een beter<br />

ïot, ln deeze hoop liet ik mijn"paard den teugel


TOT DX REIZB NAAR PAARlv. 4j<br />

geheel los, bedenkende, dat het veelligt zelf,<br />

beter dan ik, het rechte pad zou treffen. Hec<br />

bediende zich ook van zijne vrijheid dermaate,<br />

dat het alle gebaande wegen verliet, misfchien<br />

om den kortften weg naar huis te zoeken. Hierdoor<br />

geraakte ik , in korten tijd, in eene bezwaarlijke<br />

landitreek, daar wegens bosfchen en<br />

beeken niet wel door was te komen. Eindelijk<br />

deed het paard onvermoede fprongen; waarop wij<br />

beiden hals over hoofd in eene kuil flortten, en<br />

ons vooreerst niet verder zagen. Het fchielijk<br />

wegloopen mijner ruin gaf mij aanleiding om te<br />

vreezen, dat het eene of andere wilde dier in de<br />

nabuurfchap deeze gebeurtenis mogt veroorzaakt<br />

hebben; weshalve ik dan, wegens de behoudenis<br />

van mijn leeven niet weinig bezorgd, mij door<br />

middel van een groot mes, welk ik, om de bollen<br />

en wortels der gewasfen uit den grond te haaien,<br />

gemeenlijk bij mij droeg, ter mijner verweering<br />

gereed maakte. — Dewijl ik nu te voec<br />

was, liep ik op nieuw gevaar, om van de groote<br />

honden, welken men, ten einde de dieven aftehouden,<br />

des nachts los laat loopen, verfcheurd<br />

te worden. Bij den aanhoudenden regen den nacht<br />

onder den blooten hemel doorcebrengen, was niec<br />

alleen r ;en uiterite onaangenaam , maar ook zeer<br />

gevaarlijk. Middelerwijl befloot ik, allengs voorttewandelen,<br />

om mij warm te houden. Na verloop<br />

van weinig minuuten bevond ik mij, aa»<br />

den overkant eener kleine hoogte , zeer na bij<br />

een landgoed. In de duisternis moest ik mij vrij<br />

lang bedenken , eer ik het voor de plaats van<br />

mijn verblijf onderfcheiden kon. Mijn paard<br />

vond ik reeds zeer itil en mak voor de flalJeur<br />

ftaan ; en daarenboven was ik zoo gelukkig,<br />

dce-


40* II. HÖOf DST. IU. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN ,<br />

deeze geheele rampfpoedige ontmoeting voor die<br />

geenen, welke ze niet mogten weeten, geheim<br />

te houden.<br />

Ik heb bereids van Konflantia gewag ge.<br />

maakt. — Deeze plaats beiraat uit twee landgoederen<br />

of wooningen. Hier wordt een ongemeen<br />

voortreflijke wijn, in Europa zeer geacht<br />

èn gezocht , en onder den naam van Kaapfche<br />

of'Konftantiawijn bekend, geteeld. De plaats<br />

ligt omtrent een vierde van eene mjl, of een<br />

half uur gaans, van Alphen, aan de bocht van<br />

de rei der bergen, die als eene voorezetting van<br />

den Muizenberg moogen aangemerkt worden,<br />

en wel taamlijk nabij deeze bergen, juist daar,<br />

waar zij zich, naar den kant der Houtbaai, uittrekken.<br />

— Het eene deezer landgoederen heet<br />

Klein-Konflantia, daar de witte Konftantiawijn<br />

groeit, terwijl integendeel van het andere landgoed<br />

de roode komt. — Volgens de berekening<br />

van den heer DE LA CAILLE wordt hier jaarlijks<br />

niet meer dan zestig leggers roode, en negentig<br />

leggers witte Konftantiawijn geperst, leder<br />

legger wordt op zes honderd pinten, of omtrent<br />

honderd en vijftig kannen Zweedfche maat,<br />

gerekend; zoo dat de geheele menigte jaarlijks<br />

twee en twintig duizend vijfhonderd kannen, of<br />

negentig duizend pinten bedraagt. Vermits de<br />

Oostindifche maatfchappij een derde deel daarvan<br />

voor zich behouden heeft, zoo is het overige<br />

reeds lang vooruit door Europeërs befleld.<br />

Aan de Kaap krijgt men den Konftantiawijn<br />

zelden op den disch te zien, deels, omdat hij<br />

duur, deels veelligt, omdat hij inheemsch is. —<br />

Van den rooden wordt het halve aam voor omtrent<br />

zestig rijksdaalders verkocht: maarden witten


TOT DE REIZE NAAR PAARL. 47<br />

ten pleegt men een weinig beterkoop te kunnen<br />

bekomen.<br />

Aan de Kaap teelt men daarenboven nog zoogenaamde<br />

Bourgonje-, Madera-, Moezel- en<br />

muskadellewijnen, welke hunne benaaming naar<br />

die Europeefehe wijnen, waaraan zij gelijkvormig<br />

zijn, gelijk ook naar de gewesten in Europa<br />

, waar van daan deeze wijnftokken oorfpronglijk<br />

kwamen, gekreegen hebben..- Deeze wijnen<br />

zijn evenredig duurder, dan de gewoone witte<br />

wijnen. Dewijl de Kaapfche wijnen over 't<br />

geheel, uit hoofde van het fterk vertier derzelven<br />

op de menigvuldige fchepen, zeer voordeelig verkocht<br />

worden, zoo vindt men ze zelden anders,<br />

dan zeer jong. Door langere bewaaring, betere<br />

oppasfing en ze minder te zwavelen, zouden zij<br />

anders even zoo goed, als de beste Europeefehe<br />

wijnen worden. —<br />

De echte Konftantiawijn is onloogchenbaar een<br />

zeer fterke en geurige wijn voor het nagerecht:<br />

hij heeft een' zekeren bijzondereigen aangenaamen<br />

fmaak. Dat hij zijne uitmuntende goedheid<br />

niet door de eene of andere bijzondere wijze<br />

van toebereiding en behandeling verkrijgt,<br />

daarvan ben ik ten volle overtuigd; wanc anders<br />

zou men 'er zijn werk van maaken , om veel<br />

meer daarvan te bereiden. De oorzaak daarvan<br />

zou integendeel deeze zijn, dat men maar aan<br />

zekere oorden den echten Konftantiawijn teelen<br />

kan. De ftreeken, het naast bij deezen gelegen,<br />

geeven Hechts gemeenen wijn. offchoon men<br />

zelfs van die , gelijk ook van de gewesten aan<br />

den Rhijn , daar de echte Konftantiawijn, naar<br />

men meenc, van afkomftig is, wijnftokken genomen<br />

, en ze hier verplant heeft , en niettegen-


48 tl. M00FDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHÉK^<br />

ftaande alle de wijnbergen rondom Konfiantiay<br />

zoo het fchijnt, eenen gelijkfoortigen grond hebben.<br />

Zoo heeft men ook niet alleen aan de<br />

Kaap, maar insgelijks in Europa voorbeelden, dat<br />

goede druiven fomtijds Hechten, en omgekeerd<br />

Hechte druiven goeden wijn geeven. Bij de deugdzaamheid<br />

van zekere wijnen komt het dus, naar<br />

allen fchijn, wel hooftizaaklijk op zekere fijnere<br />

deeltjes, in deeze of geene toevallige omflandigheden<br />

aan; maar die men eerst zorgvuldiger onderzoeken<br />

moet. —<br />

Zij, die weeten, wat voor eene menigte Konftantiawijn<br />

in Europa vertierd en gebruikt wordt,<br />

zullenveelligt de aanmerking gemaakt hebben,<br />

dat mijne bovengemelde opgaaf van het jaarlijksch<br />

voortbrengfel der wijnbergen van Konfiantia daartoe<br />

veel te gering zij: dan, dat is zij zekerlijk<br />

niet. Het overfchot is een voortbrengfel niet der<br />

natuur, maar der kunst, en wordt door baatzuchtige<br />

lieden bereid. — Hierom is het raadzaam,<br />

zelfs aan de Kaap, wel op zijne hoede te zijn,<br />

opdat men, wanneer men eene proeve van den<br />

echten en onvervalschten Konfiantiawijn gehad<br />

heeft, naderhand niet nagemaakten rooden wijn<br />

van dien naam, die anders voor de helft van den<br />

prijs pleegt verkocht te worden, betaalen moet.<br />

Wanneer voorts deeze onechte wijnen, door het<br />

vaaren over de zee, (waardoor de wijnen altijd<br />

in deugdzaamheid winnen) verbeterd , en door<br />

den naam des waaren Konftantiawijns, naar welken<br />

zij ten aanzien van den fmaak vrij veel zweemen,<br />

veredeld zijn, zoo is het ligt, dezelven in<br />

Europa voor den echten te verkoopen *.<br />

De<br />

« Zoo de wijn niet op zicbzelven goed was, zou<br />

hij ook de lange zeereize niet uithouden , veel minder<br />

dêus


TOT ÜE REIZE NAAR PAARL. 40<br />

De 'Houtbaaï bèzocht ik in deezen 'zorfiër ook.<br />

De ecnig; weg, der waard leidende, loopt: door<br />

eene naauwe vilei, uic welke de haven, door<br />

middel van een klein riviertje, versch water anc-<br />

«flnga Deeze beek is door de menigte zooge-.<br />

naamde palmboomen, palmites, eene foorc kal-;<br />

mus, a'corus , bijkans' dicht «begroeid. D^eze<br />

boomen hebben eenen. dikken ftarm en bree'de<br />

bladen, die, gelijk aan de waare- palmboomén,<br />

zonder (teel onmiddelijk u ;<br />

c den ltam voortkomen<br />

, en o:n dezelve .reden aan deeze gewasfen<br />

die benaaming gegeevem: hebben. In de.<br />

meefte rivieren worden zij in grdoten aantal, gevonden<br />

, en deeze zijn door hunne .Hammen of<br />

wortelen, zeer in elkander gevlochten, dan eens<br />

meer dan minder verllopc en verhinderd.<br />

De<br />

daardoor in kncht en goeden fnnak winnen. — Doch,<br />

jehalve deezen. wijn , door kunst fcirfid cn Kpèffiii&<br />

/ervalscht, zijn 'er aan de Kaap de Goede Hoop rlog aalere,<br />

foort.:n van wijnen, die ontwijfelbaar echt en "rein,<br />

•ïciewel niet .op de- wijnbergen van Konibntia gesroeffl<br />

zijn, ook niet daarvoor uit worden gegceven. -— Fens<br />

rooJe foort , fl^chts een weinig ligt'er, dan de'waars<br />

Konftantiawijn, deed den reizigeren rondom de wa-reld,<br />

geduurende hun zomerverblijf in de eeuwige revelen der<br />

zuiil'i' - Yszie, uimeemend goede dienden,, en werd eeti<br />

tijd lang daagliiks bij het ontbijt, als een liqueur, onder<br />

den naam van een Mjgellaansch flikje genooten. — Eene<br />

andere zeer. 2 >Mare foort komt den Spaanfchen zoogenoemden<br />

tintowijn van Rota zeer nabij. — Nog eune<br />

andere foort zweemt in haaren fmaal< zeer vee! naar den<br />

Franfchen Frontignacwijn , maar is nog aangenasmer,<br />

ïnz. — Dat dee/.e heerlijke wijnen, door de natuur zoo<br />

irolkomen gekookt.'en met den verkwiklijkiren fpeceriiachdgen<br />

fmaak begiftigd , niet aan de wrangere Rhijnf:hewijnranken<br />

gegroeid zijn, kan men ligt denken, OÏOI-<br />

• £ rORSTEï,<br />

D


50 H. H00IDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN ,<br />

De Houtbaai zelve integendeel draagt haaren<br />

naam met veel minder recht} vermits hier, "•eheel<br />

tegen deszei fs beduidenis aan, geen een enkele<br />

boom groeide, en veelligt nooit gegroeid<br />

had. Tot eene haven kwam mij deeze kreek te<br />

eng, en aan de zuidewinden al te zeer bloorgefteld<br />

voor. Maar om 'er, voor een' korten<br />

tijd, in te ankeren, is 'er de grond, geljk twee<br />

visfchers mij verzekerden , zeer goed. — De<br />

zee heeft eene menigte zand in het binnenfte cier<br />

bocht aangefpoeld, welk daar, zoo het fchijnt,<br />

eene lange ondiepte zal vormen, en waardoor<br />

de bovengemelde rivier zeer geflremd wordr.<br />

Hier en daar was thans dit zand zoo week en los,<br />

dat men 'er niet op gaan kon, zonder in gevaar<br />

te geraaken, van niet flechts daarin te zakken,<br />

maar zelfs in het water, daaronder flaande, te<br />

verdrinken. Door den tijd wordt deeze plaats<br />

veelligt gantsch toegedamd. — Aan de westzijde,<br />

omtrent het midden der baai, is eene hoogte,<br />

geheel en al met zand overdekt, welk de hevige<br />

wind, uic zee komende, naar allen fchijn,<br />

van het ftrand derwaard gejaagd heefc. Tegens<br />

hec Oosten wordt de baai door fteile bergen, die<br />

zich coc dicht aan het water uitftrekken, ingefloocen.<br />

De westzijde is vol groote los liggende<br />

rotsfteenen, groeflen. — Des niet tegen Haan de zijn<br />

'er verfcheidene plaatfen , daar de booten zeer<br />

goed aan kunnen leggen. Maar voor 'r overige<br />

is de haven , zoo wel wegens de windvlaagen,<br />

waaraan zij brootgefteld is, en die niec gunftig<br />

voor het uitloopen zijn, als wegens den mangel<br />

aan versch water om te drinken, niet zeer bruikbaar.<br />

-—<br />

tl


TOT DE REIZfi-9J'AA ;<br />

R- PAAkï/. ;<br />

: • &<br />

Etlijke iTeenworpen hooger op in de valei ligt<br />

eene landhoeve, met wijnbergen. De bezitter*<br />

een Europeer, is de eenige in dit gewest van<br />

Afrika, die zoo Wijs is geweest, om, tef verrichting<br />

van zijn landwerk, ezels te laaten komen,<br />

welke voor deezen aardkreits véél bekwaamer dan<br />

osfen en paarden z ;<br />

jn, vermits zij in deeze bergachtige<br />

landltreeken de plaats van wagens én trekbeeften<br />

voortreflijk vervullen, eri gemaklijker,<br />

voor geringe kosten, met loof, bladen en gro-'<br />

vere grasfoorten te onderhouden zijn. — Eindelijk<br />

merk ik nog aan , dac mij hier een klein<br />

zwart viervoetig dier, in geftalte bijkans aan eene<br />

adder gelijk, met groote fnelheid voorbij liep,<br />

en zich tusfchen de iteenen verborg.<br />

Het wild in deeze lahdftreek en die van Konftantia,<br />

beflaat in kleine antilopen, gelijk om Baai<br />

Fals , in fteenbokken f, Guineefche antilopen<br />

bij P A L L A S , en klipfpringtrs, welken ik echter<br />

geene gelegenheid gehad heb, nader te onderzoeken;<br />

gelijk ook duïkerbokken, of onderduiken,<br />

die wegens hun bijzonder fprino-en cn<br />

genoegzaam onderduiken onder de bosfchen, deezen<br />

naam draagem — De jagt deezer kleine antilopen<br />

' wordt zoo verricht , dac zij uit hunne<br />

legers in de bosfchaadjen uitgedreeven en ge-<br />

fchoo-<br />

ƒ Steenbokken zijn eene bastaardfoore van den nagor,<br />

door den heer BUFFON in het XII. Deel der Nat. Hifi.<br />

befchreeven, en biigevolg niet de kleine Guineefche antilope,<br />

welke de duikerbok, aan de Kaap zoo genoemd, is.<br />

De Klipfpringers zijn eene nieuwe foort uitditgeflacht, wélke"<br />

den natuuronderzöekeren tot hier toe onbekend is gebleeven<br />

antilope «reotragut s o HST K ui. G E O R C E FORJIBR. '<br />

Da


5*fc n. HOPFDST. Uh AFD. VERBLIJF TE AtFHEtf,<br />

fehqoten .worden.—— Hec opjaagem gefchiedt:<br />

ajlergevoeglijkst en fnelsc door honden 3 doch bi}<br />

hec uitkomen moet de jaager mee zijn fchiero-e-,<br />

weer ook.cerftond gereed liaan.<br />

.Anders worden zij ook aan de ingangen der<br />

wijnbergen en moestuinen in fïrikken gevangen<br />

Hec ftrik worde aan hec fpitfe end van een'lan",<br />

gen , - taaien en buigzaamen cak vastgemaakt ,<br />

welks eene end in den grond gezet, maar het<br />

andere neêrgeboogen, en met eene plank, op<br />

den bodem gelegd,, en met aarde een weinig-bedekt,<br />

zeer los. verbonden is. De geheele val is<br />

verder zoo ingericht, dac, wanneer hec dier op<br />

de plank xreedc, deeze in ft midden een weinig,<br />

neerbuigt, waardoor de kromgeboogen tak door,<br />

zijne groote veerkracht fchielijk los vliegt , hec<br />

ltrik^ aan het end-van die ftaak wel vastgemaakt,<br />

om één of twee.-beenen van heit dier toetrekt, en<br />

het dus zoo mee zich in de hoogte neemt , dac<br />

het moet blijven hangen<br />

• '•-> 5J ishcn . •" '•- •> «jfeg t-nsssVafc<br />

3 [ „ Eene afbeelding van deeze val is té vinden bij<br />

„PETER KOLBE-, in zijne uitvoerigs en naauwkeurice<br />

„ befchrijving van de Kaai de ff oede Hoop, I. Deel , XJ<br />

„ Hoqfdft.. tegenover, biaaz. 174. Welke zelve' plaat'<br />

v benevens de meeste andere plaaten bit bet wérk van<br />

„ Kor.El!, ook voorkomt inde zoogenaamde nieuwe al'.<br />

„ gemeene befchrijving yan-deKaap de Goede Èoop } diern<br />

ïi jaar 1777 in twee deelen in groot oflavo te Amfterdam<br />

„ en Hsrhngen uitgekomen is. Zie dezelve I. Deel IV<br />

„Hoofdft 1,-Afd. tegenover, bWz. 427: "De befchrijving,"<br />

„.op.oeide plaatfen bijgevoegd, en genoegzaam .-eene eri<br />

„ en afezelve , is in verfcheidene bijzonderheden niet<br />

„ zeer .nauwkeurig; en kan uit de-korte aantekening,<br />

* w e l k<br />

f<br />

DE H C E R<br />

, SPARMAN daarvan maakt, verbeterd en<br />

„ opgehelderd worden; gelijk zij, die geiegenbeid en lusc<br />

„ hebuen, om deze :geme!de befchrijvtrgen met die-van.<br />

„ onzen fchnjver te vergelijken, zullen bevinden " C. J


TOT DE REIZE NAAR PAARL. JJ-,<br />

Van andere dieren zag ik !<br />

hier de zoogenaan>..<br />

de Pharaosrot, mats hum', viverra ichneumon f<br />

^<br />

ok de maskeljaatkat •? ,• gcnette,. viverra: genetta,<br />

welke nabij de hoeve op hec veld gevangen<br />

Waren. : Zij waren een weinig groocer, dan<br />

onze gemeene katten. — Men beichuldigt deeze<br />

dieren, dac zij, in de huishouding, aan de hoenders<br />

en eieren fchaade doen; doch waarcegen zij<br />

aan den anderen kanc door-uicroeijing van groocerotten,<br />

welke hier in menigte zijn, den ingezetenen<br />

groot nut aanbrengen. In de alge-<br />

meene huishouding der natuur zijn zij nog voordeeligere<br />

dieren, dan men dezelven aan de Kaap<br />

de Goede Hoop daarvoor houdt, of zich cennucte<br />

weet te maaken. DeiNijl en Egypte, bij<br />

voorbeeld , zouden van krokodillen krielén en<br />

gantsch overvloeien, wanneer de Pharaosrot haare<br />

eieren niet grootdeels vernielde. In'Oostindie<br />

roemt men dit dier deswege, dewijl -het de.menigte<br />

der haagdisfen en vergiftige (langen, aldaar<br />

bijkans zelfs al te groot, merklijk vermindert;<br />

en deeze zelve verdienfte heeft het fret. ook<br />

buiten tegenfpraak ten aanzien van Afrika. Niet<br />

minder brengen deeze diereu veel daarcoe bij., -om<br />

de<br />

s De mvskeljaatkr.t , hierboven genaamd , is nogt.hans<br />

niet volkomen de Europeefehe en Noordafrikaanfche ge •<br />

nette, zoo min als de buntfwg, terftond volgende, juist,<br />

dezelve foort is, welke zich in Noordamerika ophoudt,<br />

en bij den Heer LINN,EUS viverra putorius heet. — Doch<br />

vermits de nnderftelling van BUFFON in het algemeen<br />

hec geheele geflacht der ftinkdieien, uitfluiten 'er wijze*<br />

voor een inwooner van Amerika houdt, zoo beftrijdt de<br />

heer SPARMAN hem hier met recht, CEQRGJE FOP.;<br />

STJ5R.<br />

D 3 * • "


54'. H- HOOFDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />

de mollen binnen zekere paaien te houden. In<br />

Oostindie pleegen de inwooners den ichneumon<br />

ook tam te maaken, zoo dac hij gelijk een hond<br />

gantsch tam met hun gaac.<br />

En door middel van die zelve dier heefc men<br />

oncdekc, dac de flangenworcel, ophiorhiza, een<br />

voorcreflijk geneesmiddel cegen de beec der (langen<br />

is. ~ Aan de Kaap de Goede Hoop zou<br />

men waarfcbijnlijk even zoo heilzaame ontdekkingen<br />

doen, wanneer men camgemaakce Pharaosrotten<br />

hield, dezelven met opzet door verfcheidene<br />

foorcen van Hangen Iiec fteeken, en daarbij<br />

opmerkte, wat voor middelen zij tot hunne<br />

geneezing zochten; want de Maaker der natuur,<br />

die den ichneumon in Afrika hetzelve werk als<br />

in Afie, naamlijk de vergiftige ilangen in zekere<br />

paaien te houden, opgedraagen heefc, heefc hun<br />

waarfchijnlijk ook, in de beide waerelddeelen,<br />

met even goede wapenen en even zekere geneejmiddelen<br />

daartegen uitgerust. — Met de genette<br />

en andere foorten uit het geflacht der fretten zou<br />

het buiten twijfel insgelijks de moeite waardig<br />

zijn , dergelijke proeven in 't werk te Hellen.<br />

Bot zakje der genetkat bevat eene foort bifam,<br />

welke, naar het fchijnt, niet zonder een bijzonder<br />

oogmerk des Scheppers, en nut voor hec dier<br />

zelve, veelligt ook, wanneer men 'er mee vlije<br />

over uic was om zulks nacefpeuren , voor de<br />

menfehen is. —<br />

Hier is het ook wel de bekwaamHe plaats ,<br />

om van eene derde foorc der Kaapfche fretten<br />

melding te doen, alhoewel ik ze niet eer, dan<br />

na mijne terugkomst uit de Zuidzee gezien heb.<br />

Ik meen het jlinkdier, viverra putorius, waarvan


TOT DB REIZE NAAR PAARL. 55<br />

van een mijner vrienden, op het landgoed van<br />

den heer DRRYER, bij Kondbosch, welk nader<br />

dan Alphen bij de Kaap ligt, verfcheidenen gevangen<br />

heefc. Men weet niet, dat dit dier in<br />

meer landen, dan in Noordamerika en hier,<br />

bijgevolg ce gelijk in hec noordlijk deel der nieuwe<br />

tn in de zuidlijkfle fpics der oude waereld<br />

voorhanden is. — Die itrijdc dus regelrechc tegen<br />

BUFFONS meening, welke hij nogthans als<br />

zedelijk waar aanneemt. Deeze groote en onvergelijklijke<br />

natuuronderzoeker zou des, buiten<br />

tegenfpraak, den zekerden weg gegaan zijn, wanneer<br />

hij zich Hechts met nuttige overweeging der<br />

natuur vergenoegd bad, zonder haar algemeene<br />

wetten te willen voorfchrijven; als of de oude<br />

en de nieuwe waereld geene andere dieren met<br />

elkander gemeen zouden hebben, dan die, welke<br />

uit Ahe naar Amerika te land hebben kunnen<br />

komen.<br />

Bij eene mijner omzwervingen tusfehen Alphen<br />

en Rondbosch, dicht bij eene moerasfige<br />

plaats in een dal, ontmoette mij onverwacht een<br />

onbekend dier, maar welk ik , offchoon Hechts<br />

op den afHand van zeventig of tachtig fchreeden,<br />

wegens de bosfehaadje en zijnen fnellen loop<br />

niet zeer naauwkeurig waarneemen kon. Intusfehen<br />

fcheen het mij niet meer dan twee en<br />

een' halven voet hoog te zijn. Dan, zijne aschgraauwe<br />

kleur en ongemeen zwaare fprongen<br />

doen mij thans gelooven , dat het niet anders»<br />

dan een jong J\ijl- of rivierpaard, hippopotamus,<br />

of, 't geen men hier zeekoe noemt, heeft kunnen<br />

zijn: dergelijken heeft men wel in deeze Hreek nooit<br />

gezien; maar zij pleegen verre omheen te zwerven.<br />

Het tegenwoordige was dus veelligt,<br />

D 4<br />

i Q


56 ii. HOOrnsT. in. AFÖ. VET BLIJF TE ALPHEN,<br />

in den vnnrigen nacht, uit het Zeekoejendal,<br />

ömfrreeks Baai Fals , alwaar zoodaanige dieren<br />

zich niet zelden ophouden, herwaard verdwaald.<br />

Bijaldien dit zoo ware, dan ben ik in 't geheel<br />

niet onvergenoegd, dat ik een dier, anders zoo<br />

gevaarlijk, niet al te zeer van nabij heb kunnen<br />

waarneenfen ;> vermits ik, volgens mijne gewoonte,<br />

geen ander geweer, dan mijn mes en mijne<br />

infektenrang bij mij had.<br />

Dat de fchoone Kaapfche bloem - en heestergewasfen<br />

mij, in deezen zomer, tijd tot droefgeefhgheid<br />

over hebben gebaten , zal men zich ter<br />

raauwer nood zelfs kunnen verbeelden: en nogthans<br />

moet ik bekennen, dat fommige eenzaame<br />

uuren, in welken ik geene bezigheden vond, mij<br />

verdrietig genoeg gemaakt hebben. — • De dagen<br />

zijn, wegens de groo ere nabijheid der evennachtslijn,<br />

dés zemers op de Kaap de Goede Koop korter,<br />

dan in Zweeden. Door eenen brandenden<br />

ïever en drift, om de natuur te onderzoeken, bezield,<br />

kon ik niet anders, dan verdrietig daarover<br />

weezen, dat mij aan eenen oord, alwaar zoo veele<br />

gelegenheid daartoe is, over dag door andere<br />

bezit heden de handen meer of min gebonden waren;<br />

en de lange avonden, Wegens mangel aan<br />

boeken, en zoo veele andere noodzaaklijké hulpr<br />

i.ulelen, bijzonder wegéns gebrek aan goede<br />

vrienden, en niemand omtrent'mij hebberde, die<br />

op de weetenfchappen, maar allerminst iemand,<br />

die op de kennis en het onderzoek der natuur<br />

eenige waardij fh 1de, mij insgelijks onnut verftreeken.<br />

Van deeze laatfte omfhindigheid kan ik riet najaatcn,<br />

bij deeze gelegenheid,, een doorflaand<br />

bewijs ter neer te ïtelien. - ÉettiKaapsth genees-


TOT DE REIZE NAAR PAARt,. 57<br />

neesheer, die zich ïn Holland eenigen tijd in de<br />

geneeskunde geoeffend had , leide op het landgoed<br />

, daar ik mij ophield, een bezoek af, en<br />

wenschte, ik weet niet door welke aanleiding<br />

daartoe bewoogen, mijne verfameling van kruiden<br />

te zien lk had zeer grooten lust, om hem<br />

en mijzelven deeze gedienfligheid te beroonen.<br />

Want natuurlijker wijze moest ik hoopen, dat ik<br />

de geneeskracht van verfcheidene kruiden van hem<br />

zou leeren kennen. Dan, ik vond mij in mijne<br />

verwachting ras bedroogen, vermits de Afrikaanfche<br />

Eikulaap naauwlijks hec een of ander ten<br />

aanzien van den naam, ik laat (laan, van zijne<br />

nuttigheid en gebruik in de geneeskunde, kende.<br />

Do lieden op het land hadden mij in deezen op- '<br />

zigte reeds meer, hoewel ook maar zeer weinige,<br />

berichten .gegeeyen. Van, etiijke honderd<br />

opgeplakte plantgewasfen, welken ik hem voorleide,<br />

hadden wij nog geen derde deel doorbladerd,<br />

toen hij reeds alle oogenblik geeuwde.<br />

Ik hield derhalve ras op, van hem met mijne<br />

navorfchingeh moeilijk te vallen. Integendeel<br />

zocht ik hem door mijne onderflellingen aangaande<br />

de kracht van dit of dat gewas optewekken,<br />

en aantecoonen, in welke toevallen ik geloofde,<br />

dac 'er met zekerheid, en gegronde hoop van een<br />

goed gevolg, de proeve van kon genomen worden<br />

; en wel naar maate zijner verwandfchap en<br />

gelijkvormigheid mee andere kruiden , reeds bekend,<br />

en ten aanzien hunner werking bij herhaaling<br />

beproefd, of in zoo verre men door behulp<br />

hunner natuurlijke rangfehikkingen en gedachten<br />

moesc kunnen ^befluiten. Op alles jaa te zeggen,<br />

daartoe was hij, hoe zal ik het noemen? hof lijk<br />

of opgeklaard genoeg; dan, geeuwen zag ik hem<br />

D 5 nog


58 II. HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />

nog fteeds. — De helft der gewasfen liet ik<br />

dernalve onaangeroerd, en bragt hec gefprek op<br />

de fcheepvaart en den handel in het kleine,<br />

waardoor hij terftond leevendiger en vlugger werd:<br />

eene zaak, waarover ik mij ook juist niet grootlijks<br />

verwonderde; want de goede arts had meer<br />

inkomilen door het koopen en verkoopen, dan<br />

door de oeffening der geneeskunst. — Dit zelve<br />

is biikans het geval bij alle de overige artfen aan<br />

de Kaap de Goede Hoop: erg genoeg voor de<br />

kranken zoo wel, als voor de natuur- en geneeskunde.<br />

°<br />

•> £«i>> <br />

V I E R D E A F D E E L I N G .<br />

Reize naar Paarl.<br />

33 ewijl mijn oogmerk is , gelijk ik boven<br />

rteas gezegd heb, om mijnen leezeren van dit<br />

land en diszelfs inwooneren, in die orde en naar<br />

maate ik zelf' kennis daarvan kreeg, een duidlijk<br />

begrip medetedeelen; zoo heb ik gemeend, hier<br />

het bericht aangaande mijne reize naar Paarl en<br />

de omliggende landilreek, en wel zoo als ik ze,<br />

terllond na mijne te huis komst, in een' brief,<br />

aan eenen mijner goede vrienden en geweezen<br />

reisgenoot op het fchip befchreef, te moeten invoegen.<br />

Ik geef ze daarom ook, in even denzelven<br />

gemeenzaamen fchrijfftijj, van welken ik mij<br />

toen bediende, en met verfcheidene uitdrukkingen<br />

, onder zeelieden gebruiklijk.<br />

M IJ N


N A A R P A A R L . 5£<br />

M IJ N H E E R !<br />

Met een ongemeen zeer vermoeid en afgemat<br />

ligchaam ben ik, onlangs, na gelukkige volbrenging<br />

eener achtdaagfche reize te voet over dorre<br />

Afrikaanfche velden, en nadat ik gelegenheid gehad<br />

heb, om verfcheidene Afrikaanfche wijn - en<br />

koornbouwers te bezoeken, hier terug gekomen.<br />

Den naam van wijn- en koornbouwers geeft men<br />

hier aan eene foort buicengemeen goede en eerlijke<br />

lieden, die in de rangfchikking wel geene andere<br />

plaats bekleeden, dan onze Zweedfche boeren,<br />

maar dikwijls zeer gegoed zijn, offchoon<br />

zij gemeenlijk geenen grooteren Haat voeren,<br />

dan bij voorbeeld de rentmeesters opdeadelijke<br />

landgoederen in Zweeden pleegen te doen.<br />

Den negenden van Wijnmaand des tegenwoordigen<br />

jaars 1772, begaf ik mij naar de Kaap, om de<br />

wapenoefFening der burgerij aldaar bijtewoonen,<br />

\ en volgens affpraak met den heer O g, eenen<br />

mijner landgenooten, de leliën op het veld, de<br />

dochters des lands, en andere voortbrengfel»<br />

deezer landflreek met bijzondere opmerkzaamheid<br />

te overwegen. Ziet gij wel, mijn vriend! hoe<br />

goed ik het hebbe weeten te treffen, meer vliegen<br />

met eenen klap te flaan? — De wapenoeffeningen<br />

betreffende, moet ik u zeggen, dat deeze<br />

manhafce krijgslieden zich, den tienden deezer<br />

maand, wegens den Herken wind, in huis hielden:<br />

deeze was ook aan den voet des Leeuwenbergs,<br />

gelijk ik bij mijne kruidkundige wandeling<br />

ondervond , inderdaad zoo hevig , dat ik<br />

fomtijds genoodzaakt wierd, mij vlak op den<br />

grond neerteleggen.<br />

Den


6o II. HOOFDST. IV. AFD. REIZB<br />

Den elfden trokken de burgers in 't véld. De<br />

rokken der ruiterij zoo wel als des voetvolks waren<br />

wel allen blaauw, maar afwisfèlende van donkerder<br />

en helderer kleur; de vesten of kamizoolen<br />

, bijzonder der voetknechten, bruin, blaauw<br />

en wit, kortom, van allerhande foort van kleuren.<br />

Een Fransch geestlijke iri zwarte kleeding<br />

en met roode hielen aan zijne fchoenen,-was 'er<br />

ook tegenwoordig, en betuigde mij zijne verwondering<br />

over eene zoo bonté monteering. Doch<br />

desniettegenftaande gingen echter hunne krijgsoeffeningen<br />

vrij" goed, vermits een groot gedeelte<br />

van hun Europeërs waren , die in den Duicfehen<br />

oorlog, en naderhand onder de bezetting<br />

van de Kaap de Goede Hoop gediend, en<br />

vervolgens na eenen vijfjaarigen krijgsdienst het<br />

burgerrecht alhier gewonnen hadden'. — Hierom<br />

hebben ook deeze lieden, gelijk men mij verhaalde,<br />

niet alleen zich hunner krijgsverdienflen bewusr,<br />

maar ook op hunne betere omftandigheden<br />

moedig, hét eens, eenige jaaren geleeden, als<br />

vernederend aangezien, tegen de bezetting front<br />

te maaken. Deeze integendeel zag, van haaren<br />

kant, eene zoodaanige weigering als eene groote<br />

beleediging aan; waarom dan een aanval, tusfbhen<br />

beide, die partijen gedaan, taamlijk erndig 1<br />

werd, doordien men van beide zijden, onder anderen,<br />

met roksknoopen, geld en andere dergelijke<br />

dingen op elkander fchoot. — Sedert die<br />

gebeurtenis, waren ook beide deeze genoodfchappen,<br />

naar men mij verzekerde, nooit weder te gelijk<br />

in den wapenhandel geoeffend.<br />

Dewijl het mij mislukte, den bovengemelde<br />

eerlijken landman tot mijnen leidsman te krijgen,<br />

be-


N A A R P :A Aj R h. 6t.<br />

begaf ik mij met.eenen donkerbruinen wegwijk<br />

zer, welken i!$ voor den daaglijkfchen loon van<br />

een vierde van eenen rijksdaalder.gehuurd had,<br />

op .reize. - Deeze mijn leidsman.; droeg op zijnen<br />

eenen fchouder een' (laak, aan welks eene end..<br />

eene-kruidpers,' en' aan het andere end een tege,nw4gt<br />

van'eenige kleederen enTommige mondbehoeften<br />

hing — Stout op den naam .eens bas-,<br />

taards of fpeelkinds, gaf hij mij ras te kennen,<br />

dat hij geen fhaf, geliik de meeste :zwarten, maar<br />

van de .moederlijke zijde een vriigeboorene was,'<br />

vermits zijn' grootmoeder eene Hóttentotfche<br />

vrouw , maar zijn vader een Europeer, en wel,<br />

naar zijne meening, van eene taamlijk voornaa-<br />

me geboorte, geweest was. Met een woord,<br />

ik fchikte mij in mijn lot, volgde mijnen zwarten<br />

leidsman, en verliet de Had.<br />

••Wij namen onzen vveg noordwestwaard, en,<br />

na eene menigte wendingen, waren wij reeds ten,<br />

twaalf uur bij de galg, eene akelige vertooning!,<br />

aangekomen. Heus via'tor! —- Hier maakten<br />

wij een weinig halte, om de frerflijkheid te overweegen.<br />

Meer dan een dozijn xondom fraande<br />

raderen en paaien droegen de fchriklijke vruchten<br />

,• gevolgen en ;-bewijzen van flaavernij en<br />

dwingiandij,. twee wangedrochten , die, zoo ras<br />

een van hun zich ergens genesteld .heeft, gemeenlijk<br />

veele andere misgeboorten , het. mensen?<br />

lijk geflaeht onteerende, voortteelen. De gafg<br />

?eiye, de grootlte, welke ik ooit of ooit gezien<br />

heb, was, wel op zichzelve eena taamlijk wijde<br />

deur naar de- eeuwigheid-; maar nogthans door<br />

eene ongemeen itr-enge regeering, welke in eene<br />

zoo kleine itad, als die aan de Kaap de Goede<br />

Hoop


(fe II. HOÖFDST. IV. AÏD. REfZB<br />

Hoop is, zeven dóodsofferén , die opgehangen<br />

moesten worden, gevonden had , geen fier te<br />

ruim ingericht.<br />

• Wat verder neêrwaard, alwaar het nederftortende<br />

regenwater het zand hard had gemaakt,<br />

vond ik eene menigte huppelende zandloopers,<br />

dcindelae, van eene foort, die mij tot hiertoe<br />

onbekend was geweest. Mijn reisgenoot, die<br />

voorheen nooit eenen verfamelaar van infekten<br />

gezien had, geraakte door mijne nieuwsgierigheid<br />

in eene onbefchrijflijke verwondering, en begon<br />

overluid te lagchen.<br />

• Bruggen zijn in dit gedeelte van Afrika niet.'<br />

Wij moesten derhalve taamlijk diepe beeken en<br />

kleine rivieren doorwaaden. Hoe bezwaarlijk ondertusfchen,<br />

om deeze raden, het verfamelen van<br />

kruiden en planten hier te lande ook zij, zoo<br />

lijk is daarentegen ook de oogst.<br />

- Zoo ras ik mij neder had gezet, maakte ik<br />

de aangenaame ontdekking eener bijzondere getakte<br />

foort van peerdik , rumex, en den gemeenen<br />

aardangel, tribulus terreflris. Hier en daar<br />

kreeg ik ook nieuwlingen voor mijne infektenverfameling,<br />

en menig zeldzaam invoegfel in mijn<br />

kruidboek. — Dit verfpreidde vreugde in mijn<br />

hart, en insgelijks kracht en iever door mijne<br />

beenen. Deeze laatilen kreegen, behalve dien,<br />

door het volgende toeval gelegenheid om uitterusten.<br />

Wij vernamen achter ons etlijke wagens. Het<br />

duurde ook niet lang, of wij werden door dezelven<br />

ingehaald. Een dier wagens was, naar het<br />

gebruik van dit land, met twaalf osfen befpannen.<br />

Op deezen wagen lag en fliep een flaaf,<br />

die,


H A A R P A A R L . 63<br />

die, insgelijks naar de wijze van dit land, iet<br />

den hoogden graad dronken was. Een ander ,<br />

maar die nuchteren was, zat voor op, en wel<br />

met eene zweep, welker Heel ten minde drie<br />

manslengten hield, en waaraan de zweep zelve<br />

naar evenredigheid lang was. — Toornen worden<br />

bij deosfen in *t geheel niet gébruikt; waarom<br />

dan ook deezen, omdat zij niet wel afge-»<br />

recht waren, niectegendaande zij telkens wel aangebragte<br />

zweepflagen aan de rechter -en aan de<br />

linkerzij kreegen, nu eens naar duurboord,<br />

dan weder naar bakboord, dwars van den rechten<br />

weg af, ter zijde uitweeken, en den koetzier<br />

niet zelden noodzaakten, om van den wagen<br />

aftefpringen, en aan het voorde gefpan zijne raeeittag<br />

nog gevoeliger en nadruklijker te kennen<br />

te geeven. — De wagens, waarvan men zich<br />

hier bedient, zijn zoo groot, en tusfehen de<br />

wielen zoo breed , dat men met dezelven niec<br />

ligt om kan vallen. Daar men ondertusfehen<br />

wat voorzigcig moet rijden, worden de voorde<br />

osfen met de hand geleid. Op den wagen zac<br />

een welgeaart Hollander, dien het jammerde mij<br />

te voet te zien, en welke daarom" mij, benevens<br />

mijnen huurling , zeer hof lijk noodigde , om opteklimmen<br />

en met hem te rijden.<br />

Nagenoeg op deeze zelve hoogte ontmoetten<br />

wij eenen boer. Wij preiden hem, dac is, wij<br />

riepen elkander toe, en groetten de een den anderen,<br />

gelijk men in den open Oceaan van de<br />

fchepen pleegt ce doen; en vernamen van hem,<br />

dac hij em vaderlandse fikaar, (zoo heecen hier<br />

de Europeërs) en gehuuwd was, ook omdreeks<br />

de vier en twintig rivieren, veertig uuren gaans<br />

van hier, in eene landdreek, welke naar zijne<br />

mee»


&l II. HOVORDS T. IV. A FD. REIZE<br />

meening vcror-eene der- fchcemlen in dit gêheelè<br />

gewest door kon gaan, gezeten was, en zijne<br />

eigene grondbezitting had.<br />

Ik erinnerde mij ras, dat noch de geleerde<br />

TO u R NtFoRT in het Oosten, noch de groote<br />

IINNJEUS op de .Laplandfche bergen, noch<br />

eenige andere, kruiden - en plantenyerfamelaars,<br />

ooit op eenen rwaalffpannigen wagen kruidkundige<br />

reizen gedaan hadden; en dac mijne kennis<br />

Zoo weinig, als mijne verfamelingen , bij zooijaanig<br />

een rijtuig, eenigen aangroei of vermeerdering<br />

erlangen konden; alsook, dac ai dat<br />

geen, 'c welk mjjne beenen door het uitrusten<br />

gewonnen hadden, door het geduurig flooten op<br />

«ene andere wijze weder verloore». ging. ik<br />

fteeg derhalve af, en wandelde wederom te<br />

VfGfr -"- ,: r.~ . "o< i-oos ruis 3 - ..:<br />

Wlfrcsvl tram j > , \ m<br />

Kort daarna.,kwam ik bij eene landhoeve, aan<br />

de. Hollandfche.Oosundifche. maatfchappij tocbe*<br />

hoorende. - De-Opziener van-dezelve of fchrijver,<br />

hier baas genaamd, zetce mij een glas iier-<br />

,ken wijn voor, doch die mijnen dorsc weinig<br />

leschte. Hef water, welk ik hier vond , had<br />

geenen zuiveren fmaak, en was een weinig<br />

brak. IVielk was hier zoo min voorhanden, als<br />

melkkoe ien , oflchoon op de hoeve een aanzienlijk<br />

«getal paarden en hoornvee- gehouden wierd.<br />

De oorzaak van die gebrek aan melk is daarin gelegen,<br />

dac zoodaanige plaatfen door krijgsknechten<br />

bewaakt worden, die zich meer om wijn,<br />

..dan om melk bekommeren. Ten deele worde<br />

r.de-fchuld ook aan de weiden gegeeven, die zeer<br />

üechc zijn, en veroorzaaken, dat de melk bij de'<br />

koeien


N A A R . P A A R L . 65<br />

koeien ras opdroogt. Hierom nam ik van den<br />

baas affcheid. Baas noemen de flaaven alle<br />

Christenen, bijzonder de opzieners en huisheeren.<br />

De naastvolgende landhoeve was het eigendom<br />

van een' gebooren Afrikaanfchen boer. Thans<br />

had ik gelegenheid en ook lust, om de gastvrijheid<br />

deezer lieden , mij zoo zeer geroetid, voor<br />

de eerftemaal te beproeven Maar. bij ongeluk,<br />

was de boer in de ftad aan de Kaap de<br />

Goede Hoop, om de oeffeningen in den wapenhandel<br />

aldaar bijtewoonen. Slechts etlijke flaaven<br />

waren te huis ; van welken een oud wijf<br />

het woord voerde, en zeide, ere bedden zijn<br />

weggeilooten. — Ik zag zeer fchielijk, dat zij<br />

even zoo weinig genegen was om mij te herbergen,<br />

als ik, om bij haar te blijven.<br />

De avond begon wel reeds te vallen; doch<br />

desniettegenftaande, en hoewel mijne beenen vrij<br />

ftijf waren, befloot ik nogchans, mij naar eene<br />

andere hoeve te begeeven. — Onderweegs verdwaalden<br />

wij in een dal, en vericoren ons in "het<br />

kreupelbosch. De fjakhals of Afrikaanfche vosfen<br />

maakten thans hun avondmuziek bijna volkomen<br />

in dezelve fpraak, als de Europeefchen. Ook<br />

heften de kikvorfchen en nachtuilen bereids hun<br />

onaangenaam gefchreeuw aan. — Eindelijk kwamen<br />

wij op eene kleine hoogte, van waar wij<br />

de landhoeve weder zien , en op den rechten<br />

weg komen konden. Eene gantfche wacht honden,<br />

welke in Afrika de onbepaalde vrijheid<br />

hebben, om laat rond te zwerven, en verdachte<br />

voetgangers te bijten, maakte ons zeer veel te<br />

doen. Het was bereids half negen uur; wijl de<br />

lieden echter nog niet te bed waren gegaan ,<br />

E kwa*


6$ II. HÖOÏDST. tv. AF». Rfeiz»<br />

kwamen zij buiten, om ons te redden; zoo dat<br />

Wij geene andere wonden , dan alleen in onze<br />

roksflippen , kreegen. - Men bragt ons in de<br />

keuken, alwaar ons terftond een donderdag trof»<br />

ik meen de tijding van de afweezigheid van den<br />

baas of opziener, (die insgelijks naar de Kaap<br />

was gegaan, om den wapenhandel te aanfchouwén)<br />

en* dat al dat geen, 't welk tot gerieflijkheid<br />

en verkwikking dient, volgens gewoonte<br />

weggeflooten was. Thans gevoelde ik den<br />

last van deezen dag dubbel zwaar. De befcheiden<br />

Haaf bood mij ondertusfchen aan, of ik<br />

een weinig thee en brood, waar van hij met eenen<br />

kleinen voorraad nog voorzien was, voor lief<br />

wilde neemen. Mijn leidsman, de evengemelde<br />

huisflaaf, en een ander , die veehoéder of<br />

herder was, roerden een gerecht van grof brood<br />

en vet, welk hun ongemeen wel fmaakte, onder<br />

een.<br />

Nadat men eenige beraadflaagingen in de Porrugeefche<br />

taal gehouden had , kwam men over<br />

een, om mij de eigene flaapkamer van den afweezigen<br />

baas overcelaaten. Het béd was taamlijk<br />

gemaklijk; maar de vloer was van leem, en<br />

de wanden ruuw of onbepleisterd. Alle de<br />

meubelen beflonden in een geborden trekpot,<br />

etlijke leedige flesfen, en een paar doelen. — i<br />

Wijl de-deur niet toe kon gefloöten worden, zette<br />

ik de doelen daartegen, om door het geraas,<br />

welk deezen verocrzaaken zouden , wanneer men<br />

mij veelligt op 't lijf wilde vallen, te ontwadken.<br />

Daarop leide ik mij neêrom te flaapen, hoewel<br />

met een bloot mes bij mij; tot welke voorzigtigheid<br />

ik uit het bericht der menigvuldige<br />

moorddaaden, bij nachtijd in dit land gepleegd,<br />

aanleiding kreeg. £>eq


N A .A ;R 9 A A R t,i 6j<br />

Den volgenden morgen kreeg ik , op mijn<br />

verzoek, een ontbijt, welk uit grof brood, en<br />

oud fmout, of eene foort gefmölten en toebereid<br />

vet, welk in eene houten doos bewaard,<br />

en in plaats van boter gebruikt werd, beieond;<br />

en, beaalve dat, zette men mij een it.uk bokkenvleesch<br />

, op kooien gebraaden, en met Spaanfchen<br />

peper al ce zeer gekruid, voor. De honger<br />

noopte mij, om de lekkere becten van mijnen<br />

zwarten waard niet te verfmaaden. Ik hield<br />

mij echter niet lang aan tafel op. — 1<br />

Middelerwijl<br />

oncdond 'er tusfchen den huisdaaf en den<br />

veeherder, onvermoeds, een zeer hevige cwisc in<br />

de Portugeefche caal. Schoon ik dien, uit onkunde<br />

der caal niec verftond, zag ik echcer, hoe<br />

beider zwarce aangezigten van woede gloeiden.<br />

De laacfte greep naar zijn mes, en dwong den<br />

eerden , om hem een duk vleesch te geeven %<br />

'c welk deeze, om zich ce redden , gereedlijk<br />

-deed; waar op de herder, nadac de vriendfchap<br />

met de liefderijkde gebaarden van weerskanten<br />

vernieuwd was, en deeze zijne gewoone pijp na<br />

het oncbijc aan had gedooken, heenen ging.<br />

Nietcegendaande deeze verzoening oeffende de<br />

huisdaaf nogchans aan zijnen wederparnjders<br />

hond, die bij geval in de keuken terug was gebleeven,<br />

eene grouwlijke wraak. Bij al dit laag<br />

gedrag, bezat deeze daaf echcer van het edelmoedige<br />

der Afrikaanfche gastvrijheid zoo veel,<br />

dat ik hem niec zonder moeite overreeden kon,<br />

om voor de dienstvaardigheid, mij door hem<br />

beweezen , een drinkpenning aanteneemen.<br />

Kort na hec aanbreeken van den dag , begaf<br />

ik mij weder op den weg. Thans genoot ik i<br />

E 2 ie-


6% II. HOOFDST. IV. Ar». REIZE<br />

federt mijne aankomst op deeze landfpits voor de<br />

eerfternaal, het bijzonder genoegen, om groote<br />

beploegde en bebouwde akkers te zien. Zij waren<br />

thans groen, en hec koorn daar op een voet<br />

lang. Want, omftreeks den Tijgerberg, daar ik<br />

mij tegenwoordig bevond, was de akkerbouw de<br />

voornaamfte handteering des landmans. Ondertusfchen<br />

zijn tarwe en garst de eenige foorten<br />

van graanen , welken men in deeze geheele<br />

valkp'nnring teelt. De tarwe worde alleen tot<br />

broodkoorn, en de garst alleen tot voeder voor<br />

de panrden gebruikt. Hec groene koorn worde,<br />

naar maate het weder opgroeit, verfcheidenmaal<br />

afgemaaid; Gf, wanneer het rijp is geworden ,<br />

gel.jk in Zweeden en elders, met itroo gemengd,<br />

aan het vee gegeeven.<br />

Omtrent tien uur, moest ik wegens den zwaaren<br />

regen mijne roevlugt op eene landhoeve neemen,<br />

daar ik de ilaavinnen, bij haar naaiwerk ,<br />

Christlijke gezangen hooide zingen. Haarhuisheer,<br />

door eenen godsdienstijver, die, vooral<br />

in dit land, iets buitengewoons is, gedreeven ,<br />

had haar aan deeze ftichtl?jke leevenswijze gewend;<br />

dan, in gevolge zekere grondflellingen,<br />

het huishoudlijke betieffende, welke hier te land<br />

even zoo gewoonlijk zijn, had hij echter nage<br />

laaten, om haar door het bondzegel des doops<br />

in de gemeente der Christenen te laaten aanneemen<br />

; vermits zij daardoor, overeenkomflig de<br />

wetten des lands, haare vrijheid zouden verkreegen,<br />

en hij haar uit zijnen dienst verlooren<br />

hebben. Deeze godvrugtige boer was uit Berlijn<br />

geboortig, en had als fluurman op Ooftindie ge-<br />

vaaren. Mijn gefprek mee hem viel ras op<br />

de overwinningen vau zijnen voorigen monarch,<br />

dien


N A A R P A A R L . 6b<br />

dien hij nog eene bijzondere liefde toedroeg;<br />

en van die, geduurende den rijd van ruim eene<br />

uur , bijkans op alle voorwerpen in de waereld.<br />

M jn hals brandde mij nog van * J<br />

en<br />

Spaanfchen peper, en mijne maag fchreeuwde<br />

van honger. Mijnen dorst leschte ik door eeni»<br />

ge glazen wijn; maar mijne maag liet ik, te<br />

bloö om mij over haar ce bczwaaren, aan haar<br />

loc en den naderenden middag over, indien men<br />

mij veelligt moge noodigen, om 'er te fpijzigen.<br />

Ik begaf mij derhalve wederom tot de vervulling<br />

van mijn kruidkundig beroep. en toe mijnen<br />

arbeid tusfehen de kreupelbosfehen , waarmede<br />

dit land, eenige vruchtbiar gemaakte ilreeken<br />

alleen uitgezonderd, hier bijkans geheel en<br />

al bedekt is. Geen fpoor van een woud, en<br />

naauwlijks ergens een wilde boom is 'er te zien.<br />

Het aardrijk in deeze landftreek , voornaamhjk<br />

op de 'lijgerbergen en de Koebergen, beibaat,<br />

naar den uitwendigen fehijn, meestal uit dor onvruchtbaar<br />

zand , en zeer kleine keifteentjes.<br />

Ondertusfchen zijn 'er in deeze zelve landttreek,<br />

mee kleine heuveltjes bezec, eenige valeien, die<br />

mee goede aarde doormengd , en zelfs aan den<br />

eenen en anderen landman, welke zich op de<br />

aankweeking van citroen -, Chinaasappel - en oranjeboomen<br />

beviijtigt, vrij dankbaar zijn.<br />

Des namiddags ten drie uur, kwam ik bij den<br />

landbouwer VAN DER SPOIT, eenen weduwnaar,<br />

geboorenen Afrikaan, en broeder des bezitters<br />

van Konikmtia. Deeze man bleef, zonder<br />

eenige omftandigheden , in de deur van zijn<br />

huis gantsch ftil ftaan, verwachtende mijne aankomst,<br />

zonder mij eenen enkelen tred te gemoet<br />

E 3 te


fO II. HOOFDST. IV.'AFD. REIZE<br />

ce gaan. Maar hierop vatte hij mij bij de hand ,<br />

wenschte mij goeden dag, heette mij welkom,<br />

en vroeg mij: — ,, Hoe vaart gij ? Wie zijt<br />

„ gij ? Een glas wijn ? Eene pijp tabak ? Wilt<br />

„ gij iets te eeten hebben " ? - Ik beantwoordde<br />

deeze vraagen in behoorlijke orde , en nam<br />

het laatfte aanbod gereedlijk aan. Zijne dochter,<br />

een taamlijk aarrig meisje , van twaalf of<br />

veertien jaar, die ook , naar het landsgebruik<br />

alhier te rekenen, vrij wel wist te leeven, bragt<br />

eene fchoone lamsborst, met een fchoteltje geele_<br />

wortelen, op de tafel, en na de maaltijd bood<br />

zij mij met zoo veele inneemende bevalligheid<br />

thee aan, dat ik wel op het meisje had kunnen<br />

verlieven. Niet Hechts bij den vader, maar ook<br />

bij het kind, verrieden gelaat en gedrag een ftil,<br />

zacht weezen , en een goed gemoed. — Om<br />

het ftilzwijgen aftebreeken , fprak ik mijnen<br />

waard etlijke maaien aan. Hij antwoordde kort<br />

en zeer befcheiden , zonder op nieuw zelf een<br />

ander gefprek te beginnen , dan dat hij mij vriendlijk<br />

verzocht, om den nacht bij hem te vertoeven.<br />

Ik nam echter affcheid ; en zulks kon ik<br />

niet doen, zonder door eene zoo buitengewoone<br />

en onverdiende goedwilligheid merklijk geroerd<br />

te zijn.<br />

Mijne ftijve beenen kwamen bij mijnen kruidkundigen<br />

iever in geene aanmerking; maar ik<br />

befloot , om over de dorre hoogten, daar, ik,<br />

den geheelen dag, om zoo te fpreeken als op<br />

ftelten gegaan had, fpoedig voort te ijlen. Tegens<br />

den avond gevoelde ik mij veel minder vermoeid<br />

; want hec geduurig gaan en loopen fcheen<br />

mijne leden ongemeen buigzaam gemaakt te hebben.<br />

Niet


N A A R P A A R ft<br />

Niet verre van de landhoeve moesten wij eene<br />

beek doorwaaden. Eene llaavin kwam, en wees<br />

ons op eene bij uitftek gedienlrige wijze de on»<br />

diep!te plaats aan. Zij i'eheen op eene liefderijke<br />

belooning fiaat te maaken; 't welk haar nogthans<br />

mislukte, en ook mislukken moest, vermits<br />

zij eenen emsthaftigcn en vermoeiden wijsgeer<br />

aantrof.<br />

Des avonds kwam ik vroegtijds op eene landhoeve<br />

aan , daar vader en moeder wel niet te<br />

huis waren, maar de jonge Jan en juffer Suzanna<br />

mij echter met genegenheid aannamen. Het<br />

gebouw was, gelijk allen, welken ik op deezen<br />

weg aantrof, fraai, en van gebakkene fteenen,<br />

of wel doorgewerkte leerrraarde , opgehaald;<br />

maar de vloer beflond overal uit bloote aarde.<br />

Ik had voorgenomen verder te gaan; dan, toen<br />

ik zag, dat men bij een groot botervat zeer bezig<br />

was, en ik uit Suzannaas eigenen mond hoorde,<br />

dat hier dertig koeien waren, die melk gaven,<br />

zou ik, gelijk gij ligtl jk denken kunt,<br />

niet gemakhjk aftewijzen geweest zijn; te meer<br />

nog, wijl ik, federt mijne aankomst in Afrika,<br />

zeer zelden melk geproefd had. — Deeze landhoeve,<br />

verhaalde men mij, bragt jaarlijks, e ni«<br />

ge jaaren door een gerekend , omtrent achthonderd<br />

tonnen * graan op , en de inkomilen des<br />

lands waren gemeenlijk tien - of vijftienvoudig.<br />

Nu<br />

* Eene Zweedfche ton houdt vier Zweedfche fchepels,<br />

of vijf en drie vierde vierkante Zweedfche voet; en een<br />

en twintig en nagenoeg eene halve ton maaken eene Hamburger<br />

last. Bijgevolg bragc deeze landhoeve jaarlijk*<br />

luim zes en djrcijj Hamburger lasten op.<br />

E 4


7* II. HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />

Nu zette men mij een welgereezen en weldoorbakken<br />

rond brood voor , welk meer dan<br />

twee voet in de middellijn had; en daarenboven<br />

kon ik aan melk en verlche boter mijn hart naar<br />

mijn genoegen ophaalen. De jonge lieden hadden<br />

'er hun bijzonder vermaak in , mij wel en<br />

naar mijnen zin te kunnen onthaalen, en teffens<br />

over mijn krom Hollandsch, of, gelijk zij het<br />

roemden, mijne kromme taal, en mijnen gantfchen<br />

infektencoeftel ftil en ongemerkt te lagchen.<br />

Mijne kruidenverfameling billijkten zij echter ,<br />

vermits zij zeiven uit fommige kruiden en wasch<br />

eene foort van pleiscer maakten. Den volgenden<br />

ochtend liet ik de koffij onaangeroerd<br />

ftaan; want hij was troebel , en , naar de gewoonte<br />

van dit land, zoo flap, als dun bier;<br />

en ging, na een zoo heerlijk en aangenaam onthaal<br />

op melk, leevendig en vrolijk weder<br />

op weg.<br />

Dewijl mijne infektendoos reeds vol was, zag<br />

ik mij genoodzaakt, om eene geheele bezetting van<br />

vliegen, kleine infekten en misckevers rondom<br />

den bol van mijnen hoed te maaken. — Onderweegs<br />

ontmoetten wij eenen herder, die eene kleine<br />

fcbildpad bried: hec vleesch was aangenaam, en<br />

imaakte gelijk zeer jong hoendervleesch. Omtrent<br />

eene halve Zweedfche mijl, of een uur gaans,<br />

verder, troffen wij een' fchaapherder aan, die op<br />

kosten van zijnen heer een lamsgebraad verteerde.<br />

Mijn leidsman , die de waardij zijner vrijheid<br />

kende, betuigde 'er zijn genoegen over, dat de<br />

flaaven fomtijds, door de eene of andere ontrouwe,<br />

van hunne dwinglanden wraak kunnen neemen.<br />

Hij verhaalde, dat de fchaapherders, welke ftrerjge<br />

en


N A A R P A A R L . ' 73<br />

en gierige heeren hebben, van alle tweelingslammeren<br />

het eene, en, wanneer zij zoodaanige dieverij<br />

meenen te kunnen verheelen, ook het andere<br />

tot eene lekkere beet voor zich afzonderen<br />

en bereiden.<br />

Ten drie uur des namiddags kwamen wij aan eene<br />

andere landhoeve, daar ik mij met de vrouw des<br />

eigenaars over de jicht in haare handen en voeten,<br />

en over de jichtige pijn van haaren man, om welke<br />

uittezweeten, hij thans naar de warme baden gereisd<br />

was, een geruimen tijd onderhield. — Een flecht<br />

huis, van veel leem lomp en plomp famengefmeerd,<br />

verfcheidene morfige en flurdige kinderen,<br />

eene flaavin , met eene dikke keten om haar<br />

been, de gezigtscrekken en fpitfe neus der oude<br />

vrouw, haar fchelden en raazen met het huisgezin<br />

, en hec koude water , waarin mijn eem'oonthaal<br />

beflond, toonden overvloedig, dac niiT<br />

alleen armoede in dit huis woonde, maar dac ook<br />

de jicht eene vruchtbaare cholerieke gemoedsgefteldheid<br />

daarin tot haare dienstvaardige hulpgenoote<br />

had. — Het oude wijf ried mij, dat ik<br />

mij te Paarl, een dorp, welks inwooners zich<br />

met den wijnbouw zeer wel geneerden , en dac<br />

Hechts een klein end weegs van hier lag, met der<br />

woon neêr zou zetten, om met kwakzalverij rijklijk<br />

, zoo zij meende , mijne kosc ce winnen.<br />

Zij vertelde mij, dac 'er voorheen een arcs gewoond<br />

had; maar die niec veel te doen had gehad<br />

, omdat hij zich al te duur liet betaalen. Tot<br />

eene aderlaating en het inneenen van geneesmiddelen<br />

had zij, volgens haar eigen zeggen, zich<br />

nooit kunnen laaten overreeden, en zou het ook<br />

nooit laaten doen; maar desniettegenftaande hield<br />

E<br />

5 zij


74 n. HOOVDST. IV. Am. RBIZB<br />

zij het voor haar perfoon voor iets troostliiks,<br />

wanneer men ziek is, eenen geneesheer in de<br />

nabijheid te hebben. Hier leert gij in eene<br />

flechte Afrikaanfche hut den mensch van dien<br />

zeiven kant kennen, van welken gij hem in Europeefehe<br />

paleizen vermoedlijk hebt gezien : hij<br />

roept wel den arts, maar laat het groocite deel<br />

zijner gencezing aan zijne wonderlijke en grilzieke<br />

invallen gecroost over.<br />

In gevolge eene aanwijzing, die men mij gedaan<br />

had , floeg ik eenen weg ter rechterhand<br />

in, en vervolgde dien, welke mij aan de wooring<br />

eener rijke en zieküjke weduw van<br />

twee en vijftig jaar brengen zou. Mijn bediende<br />

, die daar bekend was, waarfchouwde<br />

mij, om door de infekten, boven op mijnen hoed<br />

geilooken, de oule vrouw riet te verfchrikken;<br />

wijl zij anders beroerte en fhauwte zou kunnen<br />

krijgen. — Des namiddags omtrent vijf uur kwam<br />

ik bij haar aan , en werd goed verwelkomd.<br />

Ovcreenkomflig de gedaane erinnering hield ik<br />

mijnen hoed met alle zorgvuldigheid zoo , dat<br />

zij de buitenzijde vin dien niet zien kon, en verborg<br />

hem naderhand in eenen hoek. Kaas, boter,<br />

brood, wijn, thee , maar tefFeiis eene breedvoerige<br />

verhandeling over de jicht , zinkingen,<br />

beroerte, flerk neusbloeden, hoesten en de waterzucht<br />

van wijlen haaren man, bragten mijnen<br />

mond terltond in llerke biweeging. De oude<br />

vrouw was even z >o aandachtig in het hooren ,<br />

als ik in het etten, voor zoo veel mijne voorleezmgen<br />

zulks toelieten. — Onder,usfehen had<br />

eene praatachtige geliefkoosde fliavin mijnen<br />

dienstknecht in de keuken uitgevraagd; waarop


N A A R P A A R L . *?5<br />

li] haare vrouw in het oor luisterde, dat mijn<br />

hoed vol kleine beestjes was. Terflond liep deeze<br />

, zonder op de heerlijke voorfchriften eener<br />

gezonde levenswijze, welken ik juist met iever<br />

bezig was haar te geeven, verder te merken,<br />

weg, om die wonderdingen op mijnen hoed te<br />

bezien. Allermeest werd zij daarover verbaasd ,<br />

dat zij die kleine beestjes met fpelden op den<br />

hoed vastgeftooken zag, en zij begeerde, zonder<br />

eenig uitftel , eene nadere verklaaring deezer<br />

bijzonderheid.<br />

Nu moest ik met het eeten een weinig halte<br />

maaken , om van de Hollandfche fpreekwijzen<br />

niets neêr te flikken, welken ik, zo goed ik kon,<br />

famen moest fmeeden, om de goede oude vrouw<br />

van het nut te overtuigen, welk de kennis deezer<br />

kleine diertjes in de geneeskunst en huishoukunst,<br />

en tot bevordering van de eer des grooten<br />

Scheppers hebben. Bij geluk verhandelde<br />

ik , hoewel niet zonder bekommering, dit onderwerp<br />

volkomen tot haar genoegen. In een<br />

tegengefteld geval zou zij mij , als eenen tovenaar<br />

of hexenmeester, zekerlijk het gat van de<br />

deur geweezen hebben. • Maar nu verzocht<br />

deeze bejaarde en deftige matroone mij in ernst,<br />

om in haar huis te overnachten; en in een zoo<br />

fraai, en met alle gerieflijkheden zoo wel voorzien,<br />

huis beloofde ik mij eene bij uitftek aangenaame<br />

nachtrust. — Kort daarna kwam 'er<br />

een kleine fpeelwagen met vreemden aan. Deeze<br />

waren eerstlijk haare dochter , die gehuuwd<br />

was; in de tweede plaats een ongemeen dikke<br />

en vette landman, de heer M***, die, gelijk<br />

men mij zeide , aan iedere van zijne dochters<br />

(waarvan de eene bereids toevalliger wijze een<br />

zware


7°" II HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />

zwart kind had gekreegen, welks vader, tot be-<br />

Ioomng zijner liefde, van eenen flaaf tot eenen<br />

gevangenen voor zijn geheele Jeeven op het Robbeneiland<br />

, maar het meisje tot de huisvrouw<br />

van haar vaders rentmeester of fchrijver bevorderd<br />

was ) vijftig duizend plaacen i tot eene<br />

huwhjksgitt medegeeven kon; en ten derde een<br />

nog lijviger halve broeder van den Jaatften.<br />

De vader van deeze beide welgewasfené heeren<br />

was een gebooren Lijflander, had als<br />

Zweedsch krijgsknecht gediend, en was eindelijk<br />

m dienst der Hollandfche Ooftindiiche maatfchappij<br />

herwaard gekomen. Zij hadden voorheen<br />

wel reeds infektenvei-famelaarsgezien; maar, to-n<br />

zij in mijne verfameling van kruiden, be'halve<br />

bloemen, ook gras en dunne takjes van boomen<br />

en heesters ontdekten, vonden zij dit even zoo<br />

belachlijk als ongewoon. — De jonge vrouwlokte<br />

al, wat ik haar van de roos en de moederkwaal<br />

wist te zeggen, uit mij uit; en ik, ikfteldemij door<br />

vraagen naar huismiddelen, en naar het warme<br />

bad, weik zij, drie weeken geleeden, gebruikt<br />

had, weder betaald. Ook deeze, gelijk haare<br />

moeder, ried mij, praktizeerend geneesheer in<br />

Paarl ce worden; „ dan," voegde zij 'er bij,"'t<br />

„ is jammer, dat de man, die van onze ziektenen<br />

„ kwaaien zulke goede kennis fchijnc te hebben,<br />

onze<br />

'De Heer »AXMAN rekent hier, gelijk natuurlijker<br />

Wijze overal door z.jne geheele reisbefchrijving, naar<br />

die geldmunt welke hem best bekend was, dat is, naar<br />

zijne vaderlandfche munt. Eene plaat was voorheen ir»<br />

tweeden zes daalders kopermunt, of twee daalders zilver-<br />

"'oS<br />

D U i t S C h 6 e r e k c n J<br />

> o m t r e n t t w a a l f<br />

8P*


H A A S P A A R L » 77<br />

onze taal niet verftaat , en dezelve zoo krom<br />

„ (preekt. "— Melk was hier thans wel niet; maar<br />

desniettegenftaande hadden wij echter eene weltoebereide<br />

avondmaaltijd. Bij den wijn dronken<br />

wij gezondheden en de goede kommercie. De<br />

bijzondere vetheid, de middagflaap, en de oor?<br />

zaak van die beide verfchijnfelen , naamlijk de<br />

•Lijflandfche badlloof deezer heeren onder deeze<br />

hemelsftreek , werden in ons gefprek breedvoe?<br />

rig opgehelderd. -— Wij wenscheen elkander<br />

eenen goeden nacht; maar ik voor mijn perfoon<br />

.Hiep zeer weinig: want de ongemeen uitwaasfemende<br />

jonge man was een bezwaarlijk en (hor-<br />

-kend bedgenoot voor mij. Hij zag'er wel, gelijk<br />

zijn leevendige en vrolijke broeder, zeer vergenoegd<br />

uit ; maar hij had niet veel te fpreeken;<br />

en wanneer dit nu en dan nog eens gefchiedde, of<br />

gefchieden moest, zoo deed hij het met zoodaanig<br />

een gclis of fisfend geluid , welk hem ten hoogde<br />

onverfhanbaar voor mij maakte. Hij (leunde<br />

, om zijne fchoenen en kousfen uit te krijgen,<br />

meer dan ik, toen ik, niet lang geleeden,<br />

den Tafelberg opklouterde. —. Des zondags<br />

's> morgens nam ik van dit buitenverblijf een teder<br />

aflchcid.<br />

Mijnen weg nam ik langs de Bergrivier naar<br />

Paarl. Het veer over deezen droom was wel<br />

taamlijk verre van mij verwijderd, doch aan den<br />

overkant was ook niets van belang voor mij te<br />

verrichten. Maar toen ik, niet lang na mijn<br />

vertrek, een klein eilandje , drie of «ier vademen<br />

van den oever, in de rivier gewaar werd,<br />

alwaar geen vee geweid had, en dus noch fchaapen,<br />

noch geiten , mij eenige afbreuk hadden<br />

kun-


75 II. HÖOFD*T: IV. AFü. "R E I Z E<br />

Runnen doen , waagde ik het, om door en over<br />

het gladde gevlechcfel der palmicen, acorus paltnita<br />

, welken ik boven < reeds befchreeven<br />

heb , en die veelal zoo brosch en teffens zoo<br />

glad en glibberig waren, dac ik uitgleed, en<br />

onder dezelven bijkans verdronken ware, der-<br />

Waard overcewaaden. Hoed en gebonden hair<br />

üicgezonderd, zochc ik de kruiden en plancen , op<br />

die kleine eilandje, op in dien zei ven opichik ,<br />

waarin Adam zich in den ftaac der onfchuld vertoond<br />

heefc; hoewel mijne huid, door de zon<br />

gebraaden, ondervond, dat ik in mijn kleine Paradijs<br />

de heerfchappij over de muggen en vliegen<br />

verlooren had; wanc deeze kleine diertjes dwongen<br />

mij ras , om ce rug te keeren en mijne<br />

kleederen weder aan te doen.<br />

Daarna zecce ik, de rivier langs, mijne kruidenverfameling<br />

voort. Tusfchen de landhoeven,<br />

in den omtrek van Paarl gelegen, kwam ik hoe<br />

langer hoe verder, en eindelijk aan de wooning<br />

van eenen molenaar. — Ik ging tot hem in, en<br />

vond hem zittende en zijnen middagflaap houdende.<br />

Nooit heb ik eenen man gezien, die 'er<br />

fomberder en ernsthaftiger uitzag, dan deeze!<br />

Hij zette mij eenen ftoel, die als eene wieg heren<br />

der waard ging, e n zeide, zonder te vraagen,<br />

wie ïk^was, terftond: — „ wat wik gij hebben?<br />

" — „ Ik zie," antwoordde ik, „ dac gij<br />

„ chee hebt; geef'er mij brood'bij, dan kan ik<br />

„ honger en dorst te gelijk Itillen; hec middag*<br />

eecen heb ik door mijne liefhebberij in het<br />

'„ verfamelen van kruiden verzuimd. " „ Wel<br />

K Zie hier boven bladz. 49.<br />

» zoo! "


NAAR F A A R U f§<br />

», zoo! " hervatte hij, „ hebt gij deezen miS-<br />

„ dag nog niet gegeeten ? Slaavin, breng vleescb*<br />

,, brood en de wijnfles hier, •' voegde de öuuc*<br />

iche man 'er bij. Ik at en dronk op zijne gezondheid,<br />

terwijl hij gantsch flil zijne pijp cabak rank»<br />

te, en in eenen a-trologifchen almanak van het<br />

zeventien honderdite jaar las. Niet een enkel<br />

maal fprak hij mij, federt dat hij het bovengen<br />

melde gezegd bad, aan; en wanneer ik hem ie»<br />

vroeg, antwoordde hij zoo kort, dat ik geloofde4<br />

dat mijn bezoek hem ten uiterlle onaangenaam,<br />

was, en ik hem deswege volflrekt becaaling voor<br />

het genootene op wilde dringen. Mij verzette<br />

*er zich zeer eigenzinnig tegen , en zeide in eenen<br />

Onbeweegboaren toon: „ Eli dat doe ik niett<br />

„ het is toch een fchuldige pligt, reizenden be-<br />

„ hulpzaam te zijn. " Aan mijnen knecht had<br />

hij insgelijks, buiten mijn weeten, een aanzienlijk<br />

deel brood en vleesch d.>en geeven. — Dan f<br />

Voor 't overige bezat hij niet de rninite welleevendheid,<br />

en roen ik affchdd van hem nam, verzelde<br />

hij mij niet eens tot de helft van fijnen gübberigen<br />

leemen vloer. Doch van oprechte dankbaarheid<br />

jegens hem doordrongen, wensch»<br />

te ik bij mijzelven, dat de Hemel het toch deezen<br />

braaven molenaar wilde vergeeven, bijaldien<br />

hij zich aan zijns naasten broodkoorn verzondigen<br />

mogt,<br />

Een endweegs van dien zonderlingen man, ontmoette<br />

ik eenen koster. Zoodaanig een man ié<br />

bij de leden der Hervormde Kerk in grootere<br />

achting, dan bij die der Lutheriche Die geen,<br />

van welken ik fpreek, was van moeders zijde ,<br />

van zwarte afkomst. Ik ging met hem binnen.<br />

Hij


fcO II. HOOFDST. IV. AFD. REIZfi<br />

Hij noodigde mij om te gaan zitten, en onthaalde<br />

mij op eene fpoelkom vol Hechte thee zonder<br />

fuiker. Zijne taamlijk bejaarde vrouw<br />

was bedlegerig. Ik deed onderzoek naar den<br />

aart haarer ziekte; en toen ik vernam, dat de<br />

lijderes , nieccegenfïaande zij drie weeken lang.<br />

zich van het warme bad bediend had, nog even<br />

zoo ftijf in haare ledemaaten , pijnlijk , uitgeteerd<br />

en met jichtknobbels bezet was , als "te<br />

yooren, durfde ik niets meer .zeggen , dan dac<br />

jicht eene booze kwaal zij, trok de fchouders op,<br />

nam affcheid, en vroeg naar den weg.<br />

• Voor de deur van zijn huis ftonden purgeernooten,<br />

femina cataputiae. „ Gebruikt gij die, "<br />

vroeg ;lk hem, „ of laat gij wel daar van plukken<br />

? " „ Zelf gebruik ik ze wel niet, " antwoordde<br />

hij, „ maar ik ben gewoon mijne goe-<br />

„ de vrienden daarmede te bedienen. Pluk gij<br />

„ maar,-" ging hij voort, „ ik heb nooit voor-<br />

„ heen een eenig mensch daar naar hooren vraa-<br />

„ gen; waartoe wilt gij ze hebben? " „ Tot<br />

„ artfenij, " hernam ik, „ en zoo verder. "<br />

Nu moest ik op nieuw binnen komen , ten einde<br />

mij verfcheidene foorten van krampen, waarmede<br />

de oude vrouw behebt was, te laaten befchrijven,<br />

en te verklaaren; waarbij ik mij dan<br />

ook genoodzaakt zag, om haar met eenige omwegen<br />

te kennen te geeven, dat zij van de moeilijkheden<br />

en wederwaardigheden van dit leeven<br />

niet veel meer te verdraagen zou hebben. Zij<br />

was 'er wel mede te vrede , dat zij eerlang uit<br />

dit jammerdal zou verlost, en haar man, dac hij<br />

haast van zijne bouwvallige vrouw zou ontlast<br />

worden; weshalve dan ook beiden mijne ongelukige<br />

voorfpelling mee genoegen fcheenen<br />

aan-


N A A R P A A R L . 8Ï<br />

aahtehoor :n . toe belooning mijner* genomene<br />

moeite nodigden , ren paar glaasjes wijn te<br />

drinken, en mij aanbooden ,. om mij de kerk<br />

te laaten zien. i - - •<<br />

B Da kerk ligt zeer dicht aün des kosrers wooning.<br />

Het is een bewijs, 'dat deeze land^<br />

beden met des Hoeren haö niet meer omfhndigbeden,<br />

als met hmme eigene huizen, maaken. .<br />

Dit Godshuis is wel zoo groot, als* eene groote Up*<br />

iandi'ehe hooifehuur 4,' en gelijk de andere hmzen<br />

zeer<br />

033;"i.j ïsbnox na r: ;'oo M lsiu£}j s(T<br />

4 [ „ Ik kan niet nalaaten, ten aanzien van defgeUiké<br />

„ vergelijkingen, hier eens vooral eene kleine aanteke-<br />

,, ning te plaatfen — Niets is gemeener, dan zulke ver-<br />

„ gelijkende bepaaüngen vari breedte of hoogte van rivie-<br />

„ r«n of gebouwen bij de refsliefchrijveis te leezeff.<br />

Zeifs de gcachtfteii dnder hen zijn 'er niet vrij van'*;<br />

,i gelijk, bij voorbeeld, bij de heeren R. tococKt'<br />

„ TH. SHAW, ST. SCHULTZ, en anderen te zien is!<br />

,> De heer SFABMAN bedient 'er zich ook hier vpr*<br />

„ Als zij de vergelijking rrenl-.en bij iets, dat in hun Va-<br />

„ derland, met reden, ak bijna algemeen bekend migpe-<br />

,t, houden worden; gelijk veelligt deeze véffelijking Vah<br />

,; onzen lchrijver bij zijne vaderlanders, tot'welker nut<br />

h i<br />

A J bêpaaïdUjk fchreef, genoegzaam over 'talgemeen bé.<br />

kend is, is deeze handelwijze nog eenigzins'intefchik-<br />

k e n<br />

»t<br />

i s<br />

- tA)<br />

echter desniettegenftaande altijd zeer onze-<br />

„ ker en onvolkomen. Integendeel voldoet een reisbe-<br />

„ fchrijvcr aan zijn oogmerk, wannneer hij, van zulkè<br />

„ vergelijkingen, daar veelen geen meer hut van hebben,<br />

,; dan of men ze van zaaken in China ontleende , zich<br />

onthoudende, eenvoudig zegt, dat een gebouw of'rivier<br />

„ zoo veel voet hoog of breed is. Doch fomtijds zijn<br />

,, dergelijke vergelijkingen niet zonder merklijke ver.vaand-<br />

„ heid. Ik kon dit met veele voorbeelden bewijzen;<br />

£ maar zal mij met flechts één vergenoegen. De ge?<br />

§<br />

E!DE H E<br />

'" « ÏCHULTZ , de hoogte van Abfaloms graf,<br />

„ bij Jerufalem, befchrijvende, zegt in zijn werk : Lei'


82 II. HOOFDST. IV. AID. REIZE<br />

zeer net, naamlijk met eene foort van zwartachtig<br />

g«s, gedekt; maar heeft noch gewelf, noch<br />

eene zoldering van planken; en de dwarsbalken<br />

van het dak, met de fparren, van alle kanten<br />

daaraan fluitende, maaken inwendig eene leelijke<br />

vertooning. Vermits de Gereformeerden over<br />

het geheel noch altaar, noch altaartafel gebruiken,<br />

zoo ziet men hier ook geen van beiden.<br />

Aan weêrskanten zijn banken voor de mansperfoonen;<br />

maar de vrouwen hebben iedere haaren<br />

ftoel of zeteltje in het ruim of midden der kerk.<br />

De kanfel is ook flecht, en zonder eenigen<br />

fieraad.<br />

. Van hier begaf ik mij op mijnen terug weg,<br />

die wel merklijk nader, maar mijnen wegwijzer<br />

even zoo onbekend was, als mij zei ven. ——<br />

Acht fluks Chinaasappelen, welken ik in Paarl voor.<br />

eenen Hollandfchen fchclling gekocht had, kwamen<br />

mij ongemeen wel te pas; en een fluk tabak<br />

was voor mijnen oppasfer eene behoefte, welke<br />

hij nog veel minder ontbeeren kun. Hljdróeg<br />

waarlijk eenen zwaaren last, maar desniette;>en^<br />

ftaande was hij echter op geenerhande wijze te<br />

vermoeien. Daartegen ging hij ook altijd rechtuit,<br />

wannéér ik in de bosfchen veele kromme<br />

lijnen ter zijde van hem befchreef.<br />

Het was reeds duister, toen wij aan eene landhoe-<br />

„ itmgtn dis H&chflcn auf feinen rejjfm diirch Europa, Af<br />

„ und Afrika, V. Deel. bladz. 138., dat hij het geheele<br />

,, gefticht zoo hoog rekent te zijn, als de roode toren te<br />

„ Halle, als de S. Markustoren te Venetië, of als de<br />

„ gedenkzuil te Londen, ter gedacht.iis van den zwaaren<br />

„ brand van ióöfj. aldaar opgerecht. " C. 1


N A A R P A A R L . 8g<br />

hoeve kwamen, waarvan de boer zelf niec te huis<br />

Was. — Onderrusfchen bragc ik de vrouw op ge-'<br />

fprekken, de huishoukunsc becrefFende, en vernam,<br />

dac in die huis, anders zoo fchoon, zeer<br />

zelden melk ce vinden was , vermits de dorre<br />

heuvelen , heczelve omringende, geen voedfel<br />

voor hec hoornvee leverden; zoo dac men daartegen<br />

de fchaapfokkerij, een weinig akkerbouw<br />

én de wijnteelt dreef, waarbij men de nuccige<br />

gewoonte-had, om de wijnbergen door afleidingen<br />

van het water vruchtbaar te maaken. De<br />

boerin was eene 1<br />

hartlijk goede en eerlijke<br />

vrouw, maar had het ongeluk, om mij iteeds<br />

dat geen_ aantebieden, 'cwelk ik niet wilde hebben:<br />

wijn, brandewijn, tabak. . De man,<br />

van eene leevendigo en vuurige gemoedsgeltelcenis,<br />

kwam na èene wijle cijds'te huis, dronk mij<br />

terftond tóe , en zeide: „ Gij meent veelligt<br />

w e<br />

ft l' dat gij met uwe kruidenverfameling hier<br />

„ alleen wijs zijt; maar, hoor hier! dat toch<br />

„ ook niec alle Afrikaanfche landlieden zoo dom<br />

„ zijn, zult gij cerflond zien " Daarop verraste<br />

hij mij door hec vertoonen van fommige fraaié<br />

boeken, en eene menigte kleine ichrifcèn uic Wle<br />

weecenfehappen; welken ik allen nacuurlijker<br />

Wijzi móest prijzen, terwij! hij tusfehen mij en<br />

de boekenplank heen en weêr liep, en van allen<br />

hecgeheelecijcelblad.den naam des boêkyerkoopeni<br />

niec uitgeflooten, mij voorlas. „ Ziet gij we],<br />

Zeide hij, „ dat ik niet Hechts achter den ploeg<br />

„ gaa?" — Hierop maakren wij nnauwere kennis;<br />

want hij was een Lijfbnder, en ik een Zweed.<br />

;<br />

Des avonds ontbrak het niet aan eéte'n, „ op<br />

„ boerenplaacfen," zeide de gully vrouw, „moet<br />

"„ gij braaf eeten; hec wordt u-Wel gegund, frj<br />

'fiocer en kaas kreegen deeze lieden van hunne<br />

F a vee-


$4 II. HQOFDSTV IV. AF£K REI Z B<br />

veefokkerijen, welken zij honderd uuren gaans<br />

verre landwaard in hadden ; ook ontvingen zij<br />

van daar gerookt osfenvleesch. Aan de foep en<br />

de groene erwecen kon ik klaar zien, 'dar mijn,<br />

Latijnfche waard zich in geen kookboek geoeffend<br />

had, 'c welk hem in Afrika .meer voordeel<br />

zou aangebragt hebben, dan de .dichtkunst en de<br />

geleerde taaien hem. daar konden geeven. -—,<br />

De vrouw moest alleen te bed gaan, omdat haar man<br />

zich in de Joodfche gefchiedenisfen van j o s E-<br />

PHUs al te diep inliet, om mij van zijne groote<br />

neiging toe de weetenfchappen te overtuigen.<br />

* Des morgens vroeg werd ik door, het klaagge 7<br />

fchreeuw van januarius en Februarius (zoo noe-,<br />

men ecnigen hunne flaaven, nu eens met de-naamen<br />

der maanden, dan met die van de dagen,<br />

der week, dan wederom op eene andere wijze)<br />

uit mijnen flaap opgewekt. Deeze arme halzen,<br />

k'reegen van hunne heeren en bezitters fugen,<br />

omdat zij de paarden den avond te vooren niec<br />

wedergevonden hadden. Nu maakte men<br />

zich gereed, om naar de kerk re rijden; maar<br />

eene fterke regenbui verhinderde de uitvoering<br />

van dit loflijk voornsemen. Middelerwijl ge?,<br />

bruikcen wij ons oncbijc, en dronken daarbij een<br />

goed glas wijn, waarop dan nog een cot dankzegging,<br />

en een op mijne gelukkige reize volgde;<br />

coc dat een dubbel geboterd brood, welk de<br />

waard en waardin coc reiskost-mij in mijnen rokszak<br />

hielpen fteeken, het befluit maakte. ,—<br />

Zoo veel goeds , door onbekenden mij op de<br />

guihartigfte wijze beweezen , roerde mij ongef<br />

meen. l)e vrouw was de goedheid zelve; doch<br />

haar geest woonde in een zeer phlegmatiek -ligchaain.<br />

De bibliotheek en de geleerde aanmer-


N A A R P A A R L . 85<br />

iitigen de* mans gaven genoegzaam te kennen ,<br />

dat hij, gelijk ik, een fludent, zijn vaderland<br />

ontloopen, waïi Naderhand vernam ik ook, dat<br />

hij een krijgswondbeeler geweest , en door dé<br />

zielverkoopers, als krijgsknecht, herwaard gehragC<br />

was; maar hec grootite deel zijner boeken<br />

door het huwlijk met zijne tegenwoordige<br />

vrouw, voorheen eene predikants weduuw, gekreegcn<br />

had. — Ten aanzien haarer natuurlijke<br />

traagheid , had zij N wel gecnen choleriekeren<br />

man kunnen bekomen; wanc deeze had, naar men<br />

mij verhaalde, riïettegenftaande zjjne bijzondere<br />

goedhartigheid , nogrh ins verfcheidenen • zijner<br />

flaaven, en wel om geringe misdrijven, zoo hard<br />

geftraft , dat zij daarvan geflorven waren. —<br />

ik zou u, bij deeze gelegenheid, nog meer<br />

voorbeelden kunnen bijbrengen, hoe de uitoefening<br />

eener misdaad, van welken aart dezelve ook<br />

zij, bijzonder zoodaanige, die , gelijk de flaavenhandel<br />

of de handel met de vrijheid van andere<br />

menfehen, niec alleen geduld worden, maar<br />

zells door openbaar gezag geweuigd zijn , gemeenlijk<br />

de menfehen tor» nog groocere ongeW<br />

geldbeden en euveldaaden verleiden.<br />

Op den grond en bodem, tot deeze landhoeve<br />

behoorende, ligt de zoogenaamde Babijloni-<br />

Jche loren, Dus heet een kleine heuvel, welken<br />

KOLEE, onder deezen naam, als merkwaardig<br />

en grooc befchreeven heefc' ; en die bijgevolg<br />

een fteedsduurend gedenkteken der ongeloofwaardigheid<br />

van deezen fchrijver zal blijven.<br />

Mijne<br />

l Men zie zijne bovengemelde befchrijving van de Kaap<br />

4e Goede Hoop, 1. Deel, VlII. Hoofdft. bladz. nu.<br />

F 3


?6 II. HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />

Mijne kleine en zonderlinge ontmoetingen met<br />

flangen, fcorpioenen, chameieons en andere foorten<br />

van haagdisfen gaa ik met fliizwijgen voorbij,<br />

dewijl ik weet, dat het met uwe neiging niet<br />

overeenkomt, deeze dieren , waarvan bet Afrikaanfche<br />

Knnaan krielt, kennen te leeren en<br />

lief te krijgen. — Doch dit kan ik echter niet<br />

vergeet?n te melden, hoe verlegen wij dikwijls,<br />

bijzonder op dè groote heien, waren, om den<br />

terugweg te vinden. Eindelijk ontmoetten wij<br />

zeven voetknechten van de Hollandfche Oostindifche<br />

maatfchappij, doch zonder voordeel voor<br />

ons. Want deeze mijne Medechristenen waren<br />

van den wijn, dien zij in ledesen zakken en uitgeholde<br />

kalebasfen bij zich hadden, zoo zeer befchonken<br />

, dat zij zelfs onder elkander in twist<br />

waren, en ons dus in \ geheel geene goede onderrechting<br />

fcheenen te gunnen , vermits ieder<br />

van hun ons bijkans eentn bijzonderen weg wees.<br />

In verbasterde Hoogduirfche, PJatdurtfche, Hanoyerfche<br />

en andere tongvallen voorfpelden zij<br />

mij telfens allen, dat ik rivieren, bergen, wildernisfen,<br />

en dergelijke onaangenaamheden meer<br />

ontmoeten zou , wanneer ik , ingevolge- hunne<br />

zeemans uitdrukkingen , mijnen koers niet naar<br />

hunne aanwijzing Huurde. Een ander vroeg mij,<br />

werwaard ik gaan wilde, nadat hij reeds gezegd<br />

Had, dat ik rechts of links wenden moest. -<br />

Ik fcheurde mij los van hun, en dankte hen.<br />

Daarop flooten zij om mijnen leidsman eenen<br />

kring, en maakten hem, door hun geprevel nopens<br />

den rechten weg , bijkans dol. Eindelijk<br />

geraakten Zij, over dit zelve onderwerp , zelfs<br />

onder elkander oneens, en wij kreegen daardoor<br />

gelegenheid, om op eene goede wijze van hun<br />

ontflagen te komen. Wat<br />

/


N A A R P A A R L . 8/<br />

Wat was 'er nu te doen? Zonder landkaarten<br />

kompas, moesr ik mijnen loop naar de zon rich-'<br />

ten , tot dat ik eenen zwarten Heiden aantrof,<br />

die eene kudde fchaapen hoede. — Door zijne<br />

nuchterpn en befcheidene terechtwijzing, kwam<br />

ik, tegens den avond, aan eene landhoeve, daar<br />

de rentmeester, een Hanoversehman van geboorte<br />

, mij met den gewoonen Afrikaanfchen hand<br />

flag op het vriendlijkite welkom heette. Hi;<br />

onthaalde mij op melk, en deed mij teffcns eene<br />

lange vertelling van zijnen minnehandel, welken<br />

hij eertijds, als krijgsknecht in Bn'tfchen diensc,<br />

in Engdand gehad had. Ook zeide hij mij woordlijk<br />

voor om in mijn fchrijfboekje opcetekenen,<br />

eene zonderlinge liefderangfchikking van het<br />

fchoone gedacht in Afrika, op eigene naauwkeurige<br />

ondervinding gegrond, welke zoo luidde:<br />

„ De Madngnskarfche fchoonen, de<br />

„ zwarrtte en voortrefIijklte; dan de Malabar-<br />

„ lche, en üuguneefifche of tVJaleitfche; hierop<br />

„ de Hottencotfche; maar ten laatlle, de Hol-<br />

„ landfche blanken, als de flechtlten. "<br />

Deeze opzien Ier hield zijnen kool, die ongemeen<br />

fmaaklijk was, voor den besten in de geheele<br />

waereld; en de bijzondere murfheid en<br />

malfchen aart van dien fchreef hij voornaamlijk<br />

aan de falpeterachtige gevleidheid van den grond<br />

toe. Het aardrijk was hier over 't algemeen zandig<br />

en vhk, en waarfchijniijit met zeezout merklijk<br />

bezwangerd. Vermits wij, onder twaalf<br />

of veertien flaaven, flechts twee Christenen fterk<br />

waren, grendelden w;j onze deur wel toe, en<br />

over orze bedlteede hingen vijf ^elaadene geweereu.<br />

Den geheelen avond had ik de llaaven in<br />

eene zoo vrolijke luim, en zoo liefderijk en necr-<br />

F 4 bui-


83 II. H00FBST. IV. AFD. R BI Z K<br />

bu.ger.de behandeld gezien, dac men bijkans ge,<br />

Jooven zou , dac hun uiterlijke toeftand becer w**i<br />

re, dan die van veelen onzer EuropeefcLe dienscbooden.<br />

Ik zeide daarom mijnen waard: „ Uwe<br />

„ goedheid en milddaadhj,heid zijn u de zekerfte:<br />

„ waarborg, en de krachcdaadigfte wapenen."<br />

Dat wil ik niet Joogchencn, " antwoordde<br />

nij, „maar, deels ftroopen vreemde, wegge-<br />

„ loopene en oproerige flaaven wijd en zijd om<br />

,., heen, en zoeken of leevensmiddelen en ge-<br />

„ weer te fïeelen, of anderen in hun belang over-<br />

„ tehaalen; deels heeft men hier en daar ook<br />

„ voorbeelden, dat de Zwarten des nachts in<br />

„ eene foort van raazernij vervallen, welke hen<br />

aandrijft, om aan den eenen of den andrreit<br />

„ allerliefst aan hunnen heer en meester, maar*<br />

„ fomtijds bij gebreke van dien, aan eenen hun-<br />

,t ner medeflaaven, of zelfs wel aan zichzelvcn,<br />

„ eenen moord te pleegen. Ik vervang de plaats<br />

„ van den heer en eigenaar der hoeve, en moet<br />

„ ze llraffen, wanneer zij zich regen mij, of te-<br />

„ gen eenen anderen misgrijpen. De Bugunee-<br />

,, zen zijn bij uicfiek wraakzuchtig, en ten aan-<br />

„ zien der rechtpleeging zeer flipt. Om iever-<br />

„ zuchc, tweedragt en moord te verhoeden, laat-<br />

„ mijn heer niet roe, dat hier flaavinnen gehou-<br />

„ den worden. Ik wenschte ondertusfchen, dat<br />

„ du hier zoo wel, als op andere plaatfen, daar<br />

„ ik voorheen gediend heb, geene zwaarigheden<br />

„ vinrfen mogt. Maar nu is hec hier zelfs al te<br />

„ eenzaam cn te verdrietig. De voornanmfte in.<br />

„ komften, welken mijn heer van deeze landhoe-<br />

„ ve heefr, fpruiten uit eene ftoecerij; kon hij<br />

„ hier flaavinnen houden, dan zou hij door haare<br />

3, vruchtbaarheid grooter voordeel behaalen, dan<br />

door


N A A R P A A R L . 89<br />

„ door die andere fokkerij. Tot een bewijs hier-<br />

,, van kan dienen, dat eene vruchtbaare flaavin<br />

„ driemaal duurder, dan eene onvruchtbaare,<br />

„ betaald wordt. — Wat dunkt u nu wel hier-<br />

„ bij ? Ziet gij niet daaruit, dat zelfs eene<br />

„ zachtere dwinglandij ook door haare ftraf,<br />

door eenen ongerusten flaap en een rustloos ge-<br />

„ weecen, fteeds verzeld wordt? Slaaven zijn ook<br />

onder de goedaartigfte bezitters flaaven, dat is,<br />

„ lieden van hun natuurlijk recht, de vrijheid,<br />

„ naamlijk , beroofd. Het zvwarmoedig aandenken<br />

aan een zoo fmertlijk verlies ontwaakt<br />

„ allereerst en meest des nachts, wanneer het<br />

„ gewoel en de bezigheid van den dag zulks niet<br />

„ verflrooien kan. — Wat wonder derhalve,<br />

„ wanneer de gewelddrijvende onderdrukkers<br />

„ hunner vrijheid fomwijlen met hun eigen bloed<br />

„ de verkrachte rechren der 'menschhcid wederom<br />

ondertekenen moeten? " Moest dan<br />

riet mijn Waard, hoe zachtmoedig ook, nog-<br />

Pr/arts voor wreekende wanhoop van twaalf vlugge<br />

küaapen vreezen; knaapen, die van hun vaderland<br />

, van hunne bloedverwanten, en van hunne<br />

vrijheid gewclddaadiger wijze beroofd, en zelfs<br />

van die lexe, welke ons leeven en deszelfs moeilijkheden<br />

verzoet, gantsch afgefneeden waren? En<br />

was het niet bij deezen hunnen beklaaglijken<br />

toeftand zekerlijk te bezorgen, dat hunne gemoederen,<br />

van natuur zeer vuurig, mogten ontbranden<br />

, en zij zich aan hunne medemtmfchen vergrijpen?<br />

Een (haf, in het land gebooren , bijzonder<br />

een onechte, die een goed voerman is, op welken<br />

men zich verlaacen kan, en wien het opzigt<br />

over anderen mag toevertrouwd worden, of dien<br />

F 5 - men


$0 II. H00FDST. IV. AFD. REIZE<br />

men anders voor getrouw en bekwaam houdr,<br />

wordt, gejijk mijn waard in onze huishoukundige<br />

gefprekken mij onder anderen verhaalde, met<br />

vijf honderd rijksdaalders; een flaaf, die nieuwlings<br />

van Madagaskar gekocht, en die weiniger<br />

bekwaam is, of daar men minder op vertrouwen<br />

kan , met honderd tot honderd en vijftig rijksdaalders<br />

betaald. — Een paard, dat in Zweeden<br />

tien rijksdaalders kost , geldt aan de Kaap de<br />

Goede Hoop dertig tot veertig; een os, voor<br />

den wagen of de ploeg te gebruiken , acht of<br />

tien; eene goede melkkoe twaalf of veertien;<br />

eene dergelijke, die uit hec Vaderland of uit andere<br />

Europeefehe gewesten derwaard gebragc<br />

wordt, en veele en goede melk geeft, veertig tot<br />

vijftig rijksdaalders; en koeien van deezen aart<br />

worden bijzonder gezocht. — Dit alles, en nog<br />

veel meer, daartoe behoorende, hebben anderen<br />

mij in het vervolg op gelijke wijze bericht.<br />

Des Maandags 's morgens namen wij affcheid<br />

van elkander. Ik vroeg, welken weg wij, om<br />

naar huis te komen, in moesten liaan. Zijn antwoord<br />

was: „ Daar is geen gebaande weg der-<br />

„ waard; dien, welke naar de ftad aan de Kaap<br />

de Goede hoop loopt, moet gij aan de rech-<br />

„ terhand laaten, en rechcuic door deeze bosfehen<br />

gaan; daarop zulc gij den berg in hec gezigt<br />

„ krijgen , die zich tusfehen Konftantia en de<br />

„ Kaap in de lengte uitilrekt; vervolgens ftuurt<br />

„ gij recht voor u uic, over de dorre vlakte heen,<br />

„ op den uitfteekenden berg aan, die hec dichtst<br />

„I bij Konftantia en de plaats van uw verblijf ligt.<br />

„ Eene landhoeve ontmoet gij onderweegs in<br />

„ 't geheel niet meer. " — Goed , dacht ik<br />

bij


N A A R P A A R L . $1<br />

bij mijzelven, dan zal ik te middag wel gras moeten<br />

eeceri; en ik was, deels verdrietig, dat ik<br />

geen ontbijt kreeg, en deels te bloo, om van<br />

eenen man, die mij, daags te vooren, zoo wel<br />

onthaald had, een iluk tot ontbijt te vraagen.<br />

Wij hadden dien berg nog niet lang in het oog<br />

gehad, wanneer hij ons eene dikke wolk te gemoet<br />

zond, die, in de gemelde vlakte, in eenen<br />

fterken plasregen op ons neêrviel. —- Om mijne<br />

verfameling van kruiden te dekken, moest ik<br />

nu zelf ongemak lijden, en mij door en doornat<br />

laaten worden. Ondertusfchen droogt deeze luchtftreek<br />

zoo ongemeen fchielijk op, dat ik, toen<br />

óe zon wederom fcheen, binnen weinig minuuten<br />

reeds droog was. -— Toen ik des avonds<br />

te Alphen terug kwam, vernam ik, dat het daar<br />

in 't geheel niet geregend, maar de wolk, volgens<br />

gewoonte, den berg bedekt had m<br />

.<br />

Dat ik, onderweegs, met mijnen Heidenfchen<br />

reisgenoot, eenige maaien gefprekken over den<br />

godsdienst gewisfeld heb, moet ik toch ook billijk<br />

melden. — „ lk was de eerfle," zeide hij<br />

mij, „ die met hem over dit onderwerp gefproo-<br />

„ ken had. Hij, als een dom mensch, " (want<br />

zoo noemde hij zichzelven) „ kon niets daarvan<br />

„ begrijpen; ook kwam het hem niet toe, orn<br />

„ zich daarmede bezig te houden " — Ondertusfchen<br />

toonde hij zich niet ongenegen, om al<br />

wac<br />

- Zie hiervooren , wat 'er ran de wolken, gemeenlijk<br />

Over de bergen alhier hangende, uit menigvuldige ondervindingen<br />

opgemaakt is, bladz. 40 en 41.


II.HOOFÖST. V. AFÖ. VER'BtYF TE ALPHEN,<br />

wat men begeerde ," te willen gelooven. Duid-'<br />

lijk ontdekte ik, dat zijne gedachten zich nooit<br />

tot een hooger Weezen verheven, noch hem tot<br />

den eerften oorfprong der fchepping, of tot den<br />

Schepper van eenig ding, veel minder van het<br />

geheelal, geleid hadden — Dat de blanken in de<br />

kerk vergaderden, wist hij wel; maar het was nooic<br />

m zijne gedachten opgekomen, om te onderzoeken,<br />

tot welk einde zij zulks deeden. — Het zal<br />

wel zoo moeten weezen, antwoordde hij mij.:<br />

Desmettegenllaande feheen hij eenigen afkeer van<br />

de zonde te hebben, en de deugd hoogrefchanen.<br />

Die geen, welke hem mij, geduurende deeze dagen,<br />

tot mijnen dienst aan had bevolen, roemde<br />

hem wegens zijne getrouwheid. — Voorts was<br />

hij voor eene verdere opklaaring zekerlijk niet<br />

onvatbaar; maar, dewijl profelyten te maaken,<br />

den Hollanderen noch kapitaal noch intrest aanbrengt,<br />

hebben zij zich om deezen zoo min, als<br />

om de zielen van veele anderen bekommerd. —<br />

Doch in 't toekomende meer van deeze cn dergelijke<br />

ftoffen.<br />

; Ik blijf,<br />

M IJ N HEER.'<br />

Uwe enz.<br />

Met mijne kruidkundige reize, in deezen brief<br />

kort en gemeenzaam verhaald, was ik, in meer<br />

dan eenen opzigte, bijzonder wel te vrede. De<br />

laatfle zes dagen derzelve kon ik bijna eenen geweldigen<br />

tocht, of in Onduiisch, een' geforreerden<br />

marsch, noemen, die met loopen, fprmgen<br />

en niet minder vermoeiend klouteren geduurig afwisfelde.<br />

Ennogthans, geloof ik, had ik het,<br />

met


. NA DR TERUGKOMST -VAN PAARL. , 0|<br />

toet even,.groot-genoegen, nog meer dagen op<br />

dezelve w'jze'willen uithouden. —' De tweede<br />

dagreizevan de Ivaap de Goede Hoop was, gerïijn<br />

ik.boven reeds verhaald heb, de moeilijkfte<br />

en meestafmattende voor mij geweest Nader*<br />

hand fcbeenen mijne ledemaaten en beenen zic^<br />

aan dergelijke vermoeijingen meer te gewennen.<br />

Na mime terugkomst te huis gevoelde ik my<br />

wei, in deeerlte dagen,'flap, of, gelijk mep<br />

pleegr ce zeggen* als of mij alle mijne leden ia<br />

(hikken waren geüagen: dan, allengs ging dat wey<br />

I der over. - Genoegzaam als pit dankbaarheid<br />

voor deeze lbrke ligcnaamsbeweégïdg, rerdwee"nen<br />

eenige, jvel geringe, maar rjogthans onaangenaam»--<br />

ge waar wordingen eener jichtige gefield-<br />

Jjetd. welke mij te" vooren, bijzonder bij «genachtig<br />

weêr, menigmaal groQtlij'ks bezwaard<br />

bad , en die niet eer, dan in de koude luchtjftreek,<br />

bij den Zui<strong>dpo</strong>ol, w^de'j kwamen. Ik<br />

bediende mij echter, na mijne terugkomst, van<br />

de voorzorg, om daaglijks ee'ae. 'kleine wandeling<br />

te doen.<br />

•nao nsl idi s / ansa Hab 19*01 qo<br />

'• 'i ovb iii ibr: ,.: V/ , ïA:\ , ul'Sï<br />

''• V IJ F D E A F D E E L I N G .<br />

- Ferbl'jf te Ahhen, na mijne terugkomst<br />

• van Paarl. af ,.<br />

'Eene der binnenlandfehe/eisjes, ter bevorlérmg<br />

mijner plantkunde gedaan , en hierboven<br />

s^o .uovatoorf op robis*q rorw vjhsov ,ïood [«vbft-<br />

» Boven bisdj. C-fT én'vervolgens.


94 II. H00IDST. Y. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />

befchreeven, gaf mij gelegenheid, om met den<br />

onderbevelhebber, heer HEMMING, op zijn<br />

landgoed , in het rechtsgebied van Konftantia<br />

gelegen , kennis te maaken. Deeze heer<br />

Helde wel op de kruidkunde eenigen prijs; maar<br />

hij verwonderde zich echter, hoe de enthufiasmus<br />

of drift voor dezelve mij, zes dagen lang;<br />

zoo wijd om heen had kunnen voeren ; van de<br />

Kaap de Goede Hoop, naamlijk, over de Tijgerbergen,<br />

door Paarl en de Bottelerij t, en in<br />

eenen kring weder naar huis: en wel niets minder,<br />

dan langs de naaste wegen. —<br />

De tuin van den heer H E M M IN G is een van<br />

de besten in deeze geheele landftreek. Hij heeft<br />

veele moeite aangewend, om jonge fpruicen van<br />

appelchinaas -, oranje - encitroenboome'n uit Spanje<br />

te laaten komen , van welken hij zich even<br />

zulke goede vruchten, als de Spaanfchen, belooft<br />

; want die geenen, welke thans aan de<br />

Kaap groeien, zijn in lang na zoo goed niet. —<br />

Verfcheidene kerfenboomen, die hier ftonden ,<br />

gaven naauwlijks een eenige kers, öffchoon men<br />

op meer dan eene wijze, en op meer dan eene<br />

plaats proeven daarvan genomen heeft. Het<br />

fpitsgras, unkla, welk zich in den moestuin<br />

I : ' A al-<br />

ï [„ De BOTTELmIJ is eene vruchtbaare landftreek<br />

„ in het rechtsgebied van Stellenbosch, hebbende het ei-<br />

„ genlijke Stellenbosch ten zuiden , Draaken dein ten<br />

„,oosten en noorden, en de zoogenaamde Mosfelbank ten<br />

'„ westen. De reden dier benaaming is onzeker, KOL-<br />

„ B E meent, dat het is, om dat deeze landftreek zeer<br />

• „ veel hooi, tot voeder voor paarden en hoornvee, op-<br />

„ levert. Zie zijne Befchrijving van de Kaap. I. Deel,<br />

„ VII. Hoofdft. bUdz. 198. " C].


NA DE TERUGKOMST VAN PAARL. $$<br />

al te zeer wilde uitbreiden, heeft hij allerbest<br />

daardoor uitgeroeid , dat hij , geduurende een<br />

jaar, witten kool daarop geplant heeft; wijl hij<br />

de aanmerking had gemaakt, dat het gemelde<br />

onkruid op koolland nooit tierde. De pifangboom<br />

groeit in zijnen tuin zeer voortreflijk;<br />

maar de vrucht daarvan, zeide hij, wierd noehter<br />

deeg rijp, noch fmaaklijk. Eene foort hiervan<br />

groeit in het land der Houtniquas, een weinig<br />

ooscwaard van de Mosfelbaai gelegen, in *t<br />

wild. Óndercusfchen heb ik ze zelf daar niet<br />

aangetroffen.<br />

Mijn verblijf op het landgoed Alphen duurde<br />

tot in Slagtmaand. In geitaadige bezigheid met<br />

de Kaapfehe planten overwoog ik niet zelden,<br />

boe ik in de volgende maanden en jaaren daarmede<br />

voort wilde gaan. — Dan, de Voorzienigheid<br />

had het anders bepaald. Het was voor<br />

mij beflemd , het land om de Kaap de Goede<br />

Hoop gelegen, den zomer, en deszelfs vrolijke<br />

gewasfen, tegen eenen kouden en met ijsbergen<br />

als' bezaaiden Oceaan te verruilen.<br />

| • • • - ;<br />

"°'


Q.6" III. HOOFDST. I. AFD. INLEIDING<br />

DERDE HOOFDSTUK.<br />

AEIZB OP DE ZUIDZEE, EN NslAR DE LytN-<br />

DEN OMTRENT DEN ZU:DPOOL GE LEG Elf.<br />

E E R S T E A F D E E L I N G..<br />

D e<br />

Inleiding tot deeze reize.<br />

aanleiding, welke ik coc deeze reize kreeg,<br />

Wtsie volgende. —> De Engeifehe fchepen, the<br />

Réfolution cn the Adventnre, die eene reizé<br />

naar den zui<strong>dpo</strong>ol, en rondom'de waereld zouden<br />

doen, lagen toen in de Tafelbaai ten anker. —<br />

De heeren FORST^R e behoorden méde, als na-<br />

V)ov arw wli .blewjad wis.jsd tnïrfi<br />

vshsoD ai- ntayi ob mo bftej »d -.onuiJbd 'tffl<br />

* [ „ Ik had gelegenheid, oin hie r<br />

• tot eene aangena.Tii.me<br />

onderrechring van iden Nederduiriehen leezer, cer.e<br />

„ uitvoerige aantekening t


TOT M REÏZÏNAAR, DE ZUIDZEE. $7<br />

tuuronderzoekers, tot het reisgenootfehap, welk<br />

zich aanboord van deeze fchepen bevond. Zij genooten<br />

van het Parlement van Groot Britannie eene,<br />

jaarwedde of belooning van vier duizend ponden<br />

fter»<br />

„ Amerika tot aan de Philippijnfche eilanden, meer dan.<br />

„ drie duizend uuren of zeemijlen van twintig in een' gmad<br />

„ bretd, en bevat dus vijf twaalfden van den geheelen om-<br />

„ trek des aardkloots, die zeven duizend en twee honderd<br />

,, dergelijke uuren of/.eemijlen bedraagt. — Om deeze ont-,<br />

„ dekking in het znidtijk halfrond der waereld, zooverre.<br />

„ mooglijk was, voort te zetten;- om eene noordwest- of<br />

„ ook noordoostlijke doorvaart te zoeken ; den noor<strong>dpo</strong>ol,.<br />

„ zoo dicht mooglijk, te naderen, hebbende het Britfche<br />

„ Parlement op de vinding van zoodaanige doorvaart eene<br />

„ belooning van twintig duizend ponden fterling ge-<br />

„ fteld, en aan den Engelfchen fcheepskapitein, die tot<br />

„ op éinen graad na van den noor<strong>dpo</strong>ol zou doordringen,<br />

„ eene van vijf duizend ponden beloofd; om over 't ge-<br />

„ heel de aardrijksbefchrijving te verbeteten, en de mensch-<br />

„ lijke kennis in alle de taüken der natuurlijke hieorie<br />

„ uittebreiden, hebben voornaamlijk gediend de drie groo-<br />

„ te zeereizen , weiken de welgemelde kapitein J I M I S<br />

„ C O O K gedaan beeft; de eerfte in de jaaren 1768 toe<br />

1771; de tweede in de jaaren 1772 tot 1775; en de<br />

,, derde , welke hij echter niet ten einde toe volbragt<br />

„ heeft, zijnde hij den zestienden van Sprokkelmaand des<br />

jaars 1779. op het eiland Owaihi jammerlijk om 'tlee-<br />

„ ven geraakt, in de jaaren 1776 tot 1780.<br />

„ Op de eerfte reize verzelde Sir JOSEPH B A K K S ,<br />

„ een heer van aanzienlijk vermogen, enkel uit liefde tot<br />

„ de natuurlijke historie, den heer COOK, en nam zelfi<br />

„ op zijne eigene kosten den heer S Q L A N D E I , eenen<br />

„ Zweed, en leerling van den beroemden ridder Lia-<br />

„ » m u S, mede. "<br />

. „ Op de tweede reize zouden dezelve heeren BAHIS<br />

„en soLAKoit den kapitein COOK wederom , uit<br />

„ eigene beweeging, verzeld hebben. De heer BANX»<br />

„ had reeds groote kosten tot de reize gedaan, «n zou<br />

Q „ nog


P8 III. HOOFDST. I. AFD. INLEIDING<br />

ilerling,of acht duizend dukaatën, voor de geheele<br />

reize. — De heer majoor VAN PREHN verzelde<br />

hen naar Alphen, om ons met elkander bekend te<br />

maa-<br />

,, nog zes Jonge lieden, deels natuurkundigen, deels te-<br />

„ kenaars, tot zijne hulp medegenomen hebben; maar een<br />

„ verfchil, tusfchen den graaf van SANDWICH, voorzitter<br />

van, het admiraliteitshof, enden heer BANK s<br />

,j ontdaan, deed dit goede voorneemen mislukken. De<br />

„ heer sANKs begeerde flechts nog eenige veranderin-<br />

„ gen in het fchip, om wat meer gemak op de reize te<br />

„ hebben. Doch de ftaatsdienaar weigerde zulks onvér-<br />

„ zetiijk; 'twelk tot gevolg had, dat de heer BANKS<br />

„ tien dagen voor den dag, tot het vertrek beftemd, ver-<br />

„ klaarde , dat hij met zijn geheele gezelfchap de reize<br />

„ niet aanvaarden wilde. De graaf, om zich te wrec-<br />

„ ken, ftelde den heer JOHAN REINHARD rot-<br />

„STER en zijnen zoon GEOROK FOKSTER voor ,<br />

„ oin ais natuurkundigen, met kapitein COOK te gaan;<br />

,, waarvoor het Parlement hun vier duizend ponden fter-<br />

„ ling toeftond. Zij namen dat voorftel , uit zucht voor<br />

„ de weetenfchapnen, gereedlijk aan. -— De heer JOH,<br />

REINH. FORST ER is niet verre van Dantz-g predi-<br />

„ l«nt geweest ; doch leide zijn ampt neêr. In 176*;.<br />

ging hij nasr Petersburg , en reisde van daar naar de<br />

„ Wolga, om de nieuwe Rusfifche volkplantingen te zien,<br />

„ waarover hij nuttige aanmerkingen maakte. In 1766<br />

„ begaf hij zich naar Londen, en werd aldaar door zijne<br />

„ geleerdheid en groöte kundieheid in de natuurlijke his-<br />

„ torie ras met lof bekend. Hij is Juris, Medkinae £f<br />

„ Fhilofiphiae Dtöor en thans hoogleeraer in de natuuriij-<br />

„ ke historie te Halle. — Zijn zoon, de heer OEOF.OE<br />

FORST ER , is geheimeraad des konings van Poolen ,<br />

„ leeraar der wijsgeerte , en tegenwoordig hoogleeraar<br />

„ in de natuurlijke historie te Wilna in Litthauwen. •<br />

Deeze heeren TORSTER zijn bet, welken onze fchrij-<br />

„ ver boven bedoelt, en met welken hij de reize om dc<br />

waereld vergenoegd volbrapt heeft. "<br />

„ De derde reize, die gelijk gezegd is, 2 0o ongeluk-<br />

„ Hg


TOT DB RHIÏB NAAR DE ZUIDZEE. O?<br />

«aaken. Hierdoor werd mij het genoegen van<br />

hunnen gemeenzaamen omgang geduurende eenige<br />

dagen ten deel. Het vijfde groote waerelddeel<br />

in<br />

„ kig voor kapitein COOK afliep, en geduurende welke<br />

„ ook kapitein CHAKLES CL ER RE overleed, die niet<br />

j, verre van Petropautauskaja, of de haven van Peter en<br />

„ Paulus , in Kamtfchatka onder eenen boom begraaven<br />

werd, is gefchied, zonder dac 'er geleerden of naiuur-<br />

„ onderzoekers met opzet medegegeeven of medegs-<br />

„ gaan zijn. "<br />

„ De befchrijving van deeze drie onderscheidene rei.<br />

zen van kapitein cooi is, van iedere reize afzonder-<br />

„ lijk, op kosten van het admiraliteitshof, in het Engelsch,<br />

„ door eene prachtige uitgaaf ten voorfchijn gekomen ,<br />

„ maakende te famen acht deelen in groot quaito, met<br />

„ eene groote menigte land - en zeekaarten en ongemeen<br />

„ heerlijke kunstplaaten verfierd. — De tweede reize,<br />

welke de heeren TORSTER, vader en zoon, en de<br />

„ heer s r A R M A M medegedaan hebben, en waar van onze<br />

„ fchrijver, enkel om den fameuhang, een zeer kort be-<br />

„ richt hier laat volgen , is door beide eerstgenoemde<br />

„ heeren omftandig befchreeven in een werk, dat in 't Hoog-<br />

„ duitsch drie deelen in groot oclavo beflaat, en , wijl het<br />

„ de bijzonderheden, de zeereize eigenlijk betreffende,<br />

, en daar de meeste leezers weinig nut van hebben, weg-<br />

„ laat, en daartegen de aardrijksbefchrijving en alle de dee-<br />

„ len der natuurlijke historie des te meer opheldert,<br />

„ zeer leezenswaardig is. "<br />

„ Door alle deeze fcheepvaarten, meestal in het zuider<br />

„ halfrond des aardkloots gefchied, zijn menige ontdekkin-<br />

„ gen gedaan. De aardrijksbefchrijving is 'er aanmerkJijk<br />

„ door verbeterd Van landen , voorheen reeds ontde!;c,<br />

„bijvoorbeeld Nieuw Zeeland, Nieuw• Holland, enz.<br />

„ heeft men betere kennis gekreegen. Ook heeft men<br />

„ in de groote Zuidzee eene menigte nieuwe eilanden get,<br />

vonden; en, 't geen ik in 'tbegin als het oogmerk dee<br />

„ zer reizen opgaf, door dezelve heeft men met zekerheid<br />

„ ontdekt, dac 'er in de meergemelde Zuidzee, tusfcbeB


. ; 100 m. H00FDST. I. AFD. INLEIDING<br />

in het zuidlijke halfrond, welk toenmaals nog vrif<br />

algemeen aangenomen werd, was fteeds eenS<br />

wigug voorwerp mijner verbeeldingskracht |e-<br />

S ~<br />

I k m e e n d e derf<br />

*lve reden te hebben,<br />

om den heeren ÏORSTER met het bijzonder vertrouwen<br />

en gewigtig voorrecht, hun te beurt gevallen,<br />

om , naamlijk, een zoo verre gelegen en<br />

onbekend deel van onzen aardkloot, L natuur­<br />

den^ V* b<br />

? zoek<br />

> ^ » nioogen wen-<br />

fcben ik ondervond inderdaad, dat z% niet al<br />

een zeerieveng waren, om ieder voor zijn perron<br />

dac geen te verrichten, 'c welk men van<br />

hun te verwachten en te eifchen had; maar dat<br />

ZIJ ook in hunnen loflijken drift, om de natuur<br />

VMZ T dekken<br />

'<br />

z o<br />

° v e r r e<br />

*w<br />

zelfs bedacht waren, om op eigene, waarlijk<br />

t n<br />

en^S n<br />

!ll k0S£en e e n e n h u l<br />

PS^ot mede-<br />

Tot dat oogmerk booden zij mij eene vrije<br />

reize, en een gedeelte der natuurlijke zeidzaamhe-<br />

„ de westkust van Amerika cn de oostkust van Afïe eeen<br />

„ groot vast land, gelijk men eertijds meende, te ; £<br />

„ «, noeh van den veertigften graad zuider breedte nóoS "<br />

,!? IlH' n0<<br />

J die breedte zuidwaard tot den zeve„<br />

„ tigften graad zuider breedte, daar de heer COOK met<br />

„ de neeren j o » , T , R en s , A * u A X , is geweest e n<br />

» W 3<br />

h e m<br />

V 0 0 r<br />

f e een<br />

Europeer ooit geweest was; vocns<br />

" TJ m&3<br />

\ eene<br />

" o o r d w e s t<br />

• of noordoost!!ike doorvaart'<br />

" Z es<br />

\ me<br />

" «tot de eerstgemelde of noordwestlijke '<br />

„ d e dan door de Hudfons of Baffir.s Easi 2 0 u moeten 4-<br />

„ fch-eden, volftrekt onmooglijk is, dewijl die baaien<br />

„ teeue u.tgangeo ten westen hebben; en de andere of i<br />

„ noordoostlrjlce wel plaats zou kunnen hebben, bijaldien<br />

K a ! t i j d d a u r e , j d d i c h t e<br />

" kt wierd -r n " ^ J 3r ijs be- '


'TÓT DE REIZE NAAR ÖE ZUIDZEE. IOï'<br />

heden , weiken zij verfa melen zouden , aan ;<br />

waartegen ik hun naar mijn vermoogen behulpzaam<br />

zou zijn. i Eene zoo gantsch onverwachte<br />

hoflijkheid zou mij in de grootfte verlegenheid,<br />

om hen te antwoorden, geftort hebben , bijaldien<br />

niet de dankbaarheid voor hét vertrouwen,<br />

dat zij in mij Helden, mij de woorden, om zoo<br />

te fpreeken , in den motid gelegd had.<br />

Een kortbondig jaa of neen, ten aanzien<br />

eener zoo nuttige , aangenaame en roemvolle,'<br />

maar teffens langduurige, moeilijke en gevaarlijke<br />

reize vorderden zekerlijk rijp overleg. 1<br />

Nam ik het aanbod aan, dacht ik bij mij zeiven<br />

, en was de uitgang gelukkig en gewenscht;<br />

dan zou ik naderhand alle de moeilijkheden dier<br />

reize fchielijk vergeeten, en aan de doorgeftaane<br />

bekommernisfen en gevaaren dikwijls metge-t<br />

noegen gedenken. Maar liet ik integendeel zoodaanig<br />

eene gelegenheid vruchtloos voorbijgaan;<br />

dan zou ik mij zulks langen tijd daarna te verwijten<br />

hebben. — Hierbij erinnerde ik mij , dat<br />

de heer LINNSUJ verfcheiden maaien gezegd<br />

had, dat hem niets meer berouwde, dan dat Mjjf<br />

bij zijn verblijf'in Holland, zich van het aanbod,<br />

hem meer dan eens gedaan, om eene reize<br />

naar de Kaap de Goede Hoop te doen, niet<br />

bediend had. — Twee Zweeden, de heer doctor<br />

SOLANDER en de heer SPORING, waren het ;<br />

geweest, die , tot uicmuncende eere en gancsch<br />

bijzonder nuc der weetenfchappen, aan de voorjge<br />

reize rondom de waereld, naar.Nieuw• Holland<br />

en zooverder, deelhadden genoomen. — 3<br />

Een Zweed, wenschce ik hierom, moge ook den<br />

Zui<strong>dpo</strong>ol en de landen , welken men daar om-<br />

G 3 trenc


10» III. H00FDST. I. AFD. ItftEï DlNC<br />

trent verwachtte, bezoeken. Ik mogt toch even<br />

zoo wel, als de heeren F O R S T E R , hoopen, dat<br />

de ontdekking van de zeldzaame voortbrengfelen<br />

der natuur, welken de andere beide beroemde<br />

natuuronderzoekers zouden poogen optefpooren,<br />

door mijne hulp, als die van eenen derden onderzoeker<br />

en liefhebber der natuur, ook zou<br />

winnen en bevorderd worden, voornaamlijk in<br />

die landen, welke thans voor de eerrtemaal, en<br />

waarfchijnlijk ook voor de laatftemaal bezocht<br />

zouden worden. — Mogt daarenboven in de koude<br />

Zuidlanden het eene of andere gewas, voor<br />

de koude Noordlanden nuttig , te vinden zijn,<br />

wien zou ik het wel toe kunnen vertrouwen ,<br />

dat hij dergelijke kruiden zoo onverdrooten, verfamelen,<br />

en hunne zaaden zoo zorgvuldig bewaaren<br />

zou, als een Zweed? —<br />

Doch aan den anderen kant dacht ik, zou de<br />

reize integendeel mislukken; dan hoopte ik, dac<br />

nood, en ellend, en leeven ras een einde zouden<br />

neemen. Met zoodaanige gedachten bragt ik den<br />

nacht door, en wel onrustiger, dan men zich<br />

verbeelden kan.<br />

Den volgenden morgen leidde mij, met het<br />

aanbreeken van den dag, mijne verlegenheid naar<br />

het venlter mijner kamer. Lang hechtte ik mijne<br />

oogen op de omliggende vlakte, en wilde, om<br />

zoo te fpreeken, de planten en gewasfen der zelve<br />

om raad vraagen of ik mij zoo fchieüjk van<br />

hun af zou zonderen. Een taamlijk langen<br />

tijd waren zij bijkans mijn eenig vergenoegen,<br />

mijne eenige vrinden en gezelfchappers geweest.<br />

Zij waren het dus, die mij de zeereize ontrieden.<br />

— Eindelijk bleef ik bij het befluit, om<br />

de


TOT DB REIZE NAAR DE ZUIDZEE. IO3<br />

de reize te onderneemen, hoewel met het vaste<br />

voorneemen, om mij, na gelukkige terugkomsc<br />

aan de Kaap de Goede Hoop, aldaar op nieuw<br />

met de onderzoeking der natuur, mij boven al<br />

aangenaam, bezig te houden.<br />

Ik begon derhalve mij reisvaardig te maaken.<br />

Van de infekten en kruiden, door mij verfameld,<br />

zond ik den heer eerften lijfarts L I N N ^ U S en<br />

anderen liefhebheren der natuurlijke historieproefftukken<br />

toe. Het overige liet ik bij den refidenc<br />

aan de Kaap te rug, met verzoek, om het naar<br />

Zweeden aftevaardigen , ingevalle van het verongelukken<br />

van ons fchip zekere tijding mogt aankomen,<br />

of ook eeno al te lange afweezigheid hem<br />

aanleiding zou geeven, om aan mijne wederkomst<br />

te twijfelen.<br />

De gevaaren der reize bekommerden mij het<br />

allerminst; maar haare vermoedlijke langwijligheid,<br />

en het gebrek mijner kennis van de Engelfche<br />

taal zoo wel, als van het karakter dier per»<br />

foonen, met welken ik, dien ganfchen tijd door,<br />

om zou gaan, veroorzaakten mij veel meer bezorgdheid.<br />

— De affcheidsbrieven aan fommigen<br />

mijner bloedverwanten waren voor mij zoo veel<br />

te fraertlijker, wijl ik mij daardoor onrust en bekommernis<br />

, wegens mijn aanftaande lotgeval,<br />

voor kon Hellen. Ik hield het dus voor het raadzaamfte,<br />

hun de reize zoo ligt en gemaklijk, als<br />

mooglijk was, afcemaalen. — Geduurende de<br />

zeven maanden, federt mijn vertrek uit mijn vaderland<br />

verloopen, had ik geene tijding van daar<br />

gehad Thans moest ik het mij laaten welgevallen,<br />

in viermaal zoo langen tijd uit geheel Eu»<br />

ropa geen enkel woord te verneemen. —• Wel-<br />

G 4


t>4 Ut HOOFDST. n. AFD. REIZE VAN DE KAAP<br />

ke overwinning op zich zeiven het bij zoodaanige<br />

onhandigheden kost, aan boord te gaan, zal een<br />

ieder, die gevoel heeft, zich ligiiijk kunnen<br />

verbeelden.<br />

't Geen op deeze merkwaardige reize voorgevallen<br />

is, zou, vrees ik, aan verveelende herhaalingen<br />

onderworpen zijn, bijaldien ik het in de<br />

geltalce van een dagboek verhaalen wilde; vermits<br />

gelijkfoortige gsbeurtenisfen meermaalen<br />

voor zouden komen, en veele eilanden verfcheidenmaalen<br />

door ons bezocht werden. De befchrijving<br />

derzelve ftel ik derhalve, om meer gemaks<br />

wille, tot eene eigene behandeling uit, bij<br />

welke ik onder anderen twaalf afbeeldingen van<br />

bewooneren van eilanden in de groote Zuidzee<br />

tot opheldering zal voegen. — Doch wegens den<br />

famenhang, en meerdere ordehaive, met betrekking<br />

tot den tijd, is het noodig, om van den.<br />

weg, welken ik, geduurende de volgende achten<br />

twintig maanden, tot mijne behoudene terugkomst<br />

aan de Kaap de Goede Hoop toe, af heb<br />

gelegd, hier een kort bericht te geeven.<br />

T W E E D E A F D E E L I N G<br />

Reize van de Kaap de Goede Hoop naar<br />

JSieuw • Zeeland.<br />

33 en<br />

twee en twintigffen van Slagtmaand des<br />

jaari 1772, des namiddags omtrent vier uur,f<br />

gingen wij van de Kaap onderzeil. i\'og op dien<br />

j<br />

zel« I


DE GOEDE HOOP EN NAAR NIEUW • ZEELAND. IO$<br />

gelven dag' kreegen wij ftormachtig weêr , en de<br />

gewoone verdrietige zeeziekte openbaarde zich<br />

jn een zoo hoogen trap, dat zij in mij bijkans<br />

een verlangen naar het vaste land zou veroorzaakt<br />

hebben.<br />

- Reeds den achttienden dag, nadat ik defchoone<br />

Kaapfche velden, met veelerhande fraaie bloemen<br />

bedekt, verlaaten had, bevonden wij ons zeer nabij<br />

eenen aanzienlijken zwemmenden ijsklomp ff. De<br />

thermometer itond weinig graaden boven het vriespunt<br />

, en onze poolshoogte was eerren vijftig graaden<br />

zuid-<br />

7 [„ De heeren ro«sTi» hebben in hunne Reife urn die welt,<br />

„ hier vooren in mijne zesde aantekening, bladz. 90. en<br />

volgende met roem gemeld , I. Deel, IV Hoofdil.<br />

,, merkwaardige bijzonderheden omtrent deeze ongemeen<br />

„ groote drijvende ijsklompen aangetekend. Zij verhaalen<br />

„ bladz. 96. dat zij den negenden van Wintermaand<br />

17 72 , en dus op denzelven dag, als de heer s p AÜMAH<br />

„ meldt, behalve anderen een vierkant fuik ijs voorbij-<br />

„ voeren, welk nagenoeg twee duizend voet lang, vier<br />

„ honderd breed, en ten minfte nog eens zoo hoog als<br />

„ hunne middenfte en hoogfte mast, dat is, omtrent twee<br />

„ honderd voet hoog was. Wijl nu, volgens de proeven<br />

„ van BOijLi en MAIEAM dijfertationjur la glacé, pag.<br />

„ a6i., de zwaarte van het ijs tegen zeewater nagenoeg<br />

„ is als tien tegen negen; zoo moet, volgens de bekende wa-<br />

,„ terweegkundige wetten, de hoogte van het ijs boven de<br />

„ oppervlakte des waters tot die, welke onder het water<br />

,, is, als een tot negen zijn. Indien nu het gemelde ftuk ijs van<br />

%j eene gantsch regelmaatige geda.mte geweest is, 't welk<br />

-„ zij eens onderftellen , zoo moet het achttien honderd<br />

„ voet diep in het water gegaan, en in't geheel twee duizend<br />

„ voet hoog geweest zijn. En rekent men zijne breedte op<br />

„vierhonderd, en zijne lengte op tweeduizend voet, gelijk<br />

J t hier boven opgegeeven is; dan moet deez« eene ijsklomp<br />

G 5 «*"


XP6 m HOOFDST. ir. AFD. REIZE VAN DB KAAI*<br />

zuidlijk. — Hoe onaangenaam wij het overige<br />

deel van dien zomer op dit zuidlijk halfrond doorbragten,<br />

kan men daaruit afleiden, dat wij van<br />

hier tot de zuider breedte van zeven en zestig eraaden<br />

tien minuuten, tusfchen drijvende ijsbrokken»<br />

dikwijls ter grootte van eenen berg, door arbeid-<br />

n ;.--7~ °<br />

p d e e z e w i<br />

z e z i J<br />

1 1 W i Ü de eenige<br />

fterfhjken, en zullen het waarfchijnlijk blijven ,<br />

die, ik mogt wel zeggen, met eene gezochte eer<br />

praaien konden, onder den zuidlijken aspunts-<br />

Knng heen gevaaren te zijn.<br />

Ruim zeventien weeken , of honderd tweeen<br />

twintig dagen verliepen 'er ,in welken wij geen<br />

land te zien kreegen, maar wel aan veele gevaaren<br />

bloot gefteld „waren; om niet te fpreeken van de<br />

.menigvuldige bezwaarlijkheden, welken wij moesten<br />

doorihan, vermits wij ons het grootfte gedeelte<br />

van dien tijd in koude en met ijs als bezaaide<br />

ftreeken ophielden.<br />

„ zestien honderd millioenen vierkante voeten ijs bevatheb-<br />

" ° er<br />

} ~ Voorwaar een verbaazend groot .brok ijs. Maar zii<br />

„ hebben ze nog grooter ontmoet; want den elfden<br />

„ dier maand voeren zij een ftufc voorbij, welk zij daarom<br />

„ ook een tjstüani noemen, welk ten minfte eene halve<br />

Engelfche mij! lang was De beweeging van die<br />

„ bijster groote en zwaare ijsbergen is maar zeer langzaam<br />

„ en bijkans onmerkbaar. Wind en baaren maaken Hechts<br />

„ weinig indruk op die onmeetlijke ligchaamen, maar de<br />

„ ftroomen in de zee zijn, volgens de gisfingder heeren<br />

„ FOKSTER «.*., de voornaamfte krachten, waardoor<br />

„ zij ,n beweegmg gebragt worden; doch zij meenen<br />

„ tellens, dat de fnelften dier ftroomen nooit fterk genoeg<br />

„ zijn , ornze in vier en twintig uuren twee Engelfche<br />

„ mijlen verre voort te drijven. " C. ]<br />

In


DE GOEDE HOOP NAAR NIEUW - ZSELAHD. IOjr<br />

In Lentemaand vertoonde zich eenige maaien<br />

eal ik het zoo noemen? — — het zuiderlkht,<br />

aurora auflralis, welk in het zuidlijk halfrond<br />

des aardkloots even het. zelve is, 't welk op<br />

ons noordlijk halfrond het noorderlicht genaamd<br />

wordt. Zoo veel ik weet, heeft dit zuiderlichc<br />

tot hiertoe nog geen Europeer gezien.<br />

Den zes en twintigften van Lentemaand ankerden<br />

wij in de Donkere Baai, Dusky Bai, die<br />

niet verre van de zuidlijke fpics vanNieuw-Zéeland<br />

is. Van hier gingen wij naar Cooks Zeeè'ngto<br />

of flraat, Cooks ftrait, alwaar wij de zonderlinge<br />

vereeniging tusfchen het water en de wolken,<br />

welken de zeelieden eene waterhoos noemen, te<br />

zien kreegen. — Daar op gingen wij in Koningin<br />

Cbariottaas fond, Queen Chat lotto's found,<br />

ten anker. — Het andere fchip, the Advcnture<br />

genaamd, was reeds federt Louwmaand in eenen<br />

zwaaren mist, omtrent dien tijd ontdaan, van<br />

ons af geraakt. Hierop had het de westkust van<br />

Diemens Land onderzocht , welk een gedeelte<br />

van ftieuw Holland, en wel die kust uitmaakt,<br />

door welke het, gelijk men meent, met Nituw-<br />

Zuidwalesy op COOKS eerde reize ontdekt, vereenigd<br />

is. — Het verftrekte ons tot eene bijzondere<br />

blijdfchap te zien, dat het gemelde fchip aan<br />

deeze plaats, alwaar wij ons, volgens gemaakte<br />

affpraak, wilden wachten, reeds voor ons gelukkig<br />

aangekomen was.<br />

De gewasfen en boomen in Nieuw-Zeeland<br />

zijn, wanneer men Hechts een gedeelte der varenkruiden<br />

en het mos, daar te vinden, uitzondert,<br />

bijna geheel onbekend, en aan die geenen,<br />

wel-


t«.8 III. HOOFDST. III. AFD. EERSTE REIZE -<br />

welke in de overige bekende landen der waereld<br />

groeien , volkomen ongelijkvormig. s Zij gaven<br />

mij dus, gelijk de vogelen en visichen van dit gewest,<br />

eene aangenaame bezigheid. — De inwooilers<br />

integendeel, een geflachc van raenfchenvree»<br />

ters, leeven in eenen zoodaam'gen jammerlijken<br />

toeftand, en hebben zulke,verdorvene zeden, dat<br />

men zich, hunnenchalve, over zijn eigen geflachc<br />

moet fchaamen. Gelijk het ondertusfehen zelfs<br />

onder de befchaafdfte volken geenzins aan lieden<br />

mangelt, die de menschheid onteeren; zoo bemerkte<br />

ik integendeel onder de menfehenvreeters<br />

zeiven, ten minfte eenige fpooren van goede natuurlijke<br />

neigingen, en zaaden van vatbaarheden<br />

desgeestes, welke, door de heilzaame werking<br />

van opklaarende weetenfchappen , deeze onze<br />

wilde medebroeders tot veel deugdzaamere en gelukkigere<br />

lieden herfcheppen konden. — be<br />

yoornaamfte bezigheid der inwooneren is de visfcherij.<br />

Door eene zoo onzekere wijze om hunnen<br />

leeftocht te vinden, verliezen zij tijd en lm,c<br />

tot den akkerbouw, tot handwerken, en Lot die<br />

orde, welke eene befchaafde leevenswijze uittekent.<br />

Want terwijl zij op het water hun voedfel zoeken^<br />

kunnen buitengewoon groote brandenetels, en veele<br />

andere onkruiden en doornachtige gewasfen,<br />

ongehinderd in hun vaderland voortgroeien ; zoodat<br />

zij dikwijls genoodzaakt zijn , zich met hunne<br />

hutten en visfehers gereedfehappen aan eenzaame<br />

kusten met der woon neer te zetten , alwaar zij<br />

wegens de dieren, welken zij in een grensloos<br />

element vervolgen, vlugtig en ongeftaadig, dan<br />

hier, dan daar, rondzwerven. —. Doch desniettegenftaande<br />

bezit hun land vruchtbaarheid genoeg,<br />

om'zich tot de fchoonfte en voordeeligfte akkeren<br />

|


VAN. NIEUW-ZEELAND. NAAR OTAHITTI. Icj<br />

en wijnlanden te laaten bereidenwelke aan eene<br />

menigvuldig verdubbelde menigte van inwoonéren.<br />

zoo veel voedfel en gerieflijkheid zouden geeven,<br />

dat zij, behoorlijk met. elkander vereenigd, zeer<br />

ligt een magtige ftaat zouden kunnen worden, d$e<br />

zijnen koophandel en overwinningen over de geheele<br />

Zuidzee uitbreidde °.<br />

D E R D E A F D E E L I N G .<br />

•<br />

Eerfte reize van Nieuw • Zeeland naar Otahitti<br />

, en van daar weder naar<br />

Nieuw • Zeeland.<br />

D en zevenden van Zomermaand vertrokken<br />

wij weder van Nieuw - Zeeland , en waren<br />

daarop bedacht, om ons op warmere eilanden te<br />

herhaalen, wijl nu het koudere jaargetijde in dk<br />

waerelddeel begonnen was.<br />

. Na eene vaart van eenige dagen beflooten wij \<br />

eenen vetten, offchoon leüjken, Holkndfchen<br />

hond te flachcen, eer de fcheurbuik en naauwere<br />

bepaaling der fcheepskost zijn vieesch flechter<br />

konden maaken. — Vermits wij, op de reize<br />

tusfehen de Kaap de Goede Hoop en Nieuw - Zeeland<br />

, reeds gewoon waren geworden, verfcheide-<br />

• Men zie hier over mijne reedevoering, welke ik bij<br />

het nederleggen der waardigheid als voorzitter in de koninglijke<br />

Akademie der weetenfchappen te Stokholm gedaaa<br />

heb, en die ook afzonderlijk gedrukt is.<br />

•'!


tfO R£ HOOFDSf. IÜ. AFD. EERSTE REIZE<br />

dene fchaapen , die aan de fcheurbuik en veellto<br />

aan krampen geftorven waren, insgelijks zieke<br />

hoenders, en ganzen, en dergelijken te eeten;<br />

zoo lloegen wij thans ook een hondsgebraad, welk<br />

inderdaad fmaakiijk was, niet af.<br />

Nadat wij op onze reize tusfchen den zuider<br />

keerkring en den evenaar gevorderd waren, zagen<br />

wij verfcheidene eilanden, ten deele voorheen<br />

reeds ontdekt, ten deele tot hiertoe nog gantsch<br />

onbekend, en kwamen, den zesden van Oogstmaand,<br />

aan het wijden zijd beruchce, en veelligt<br />

al te zeer geroemde eiland Otahitti. Bij dit etland<br />

der liefde waren wij in het grootfte gevaar<br />

van fchipbreuk te lijden; want, eer wij ten anker<br />

kwamen, kreeg de kiel van ons fchip aan eene<br />

koraalrots aldaar verfcheidene hevige ftoocen.<br />

Wij bezochten , na een verblijf van veertien<br />

dagen aan Otahitti, vervolgens de eilanden Huaheine,<br />

Ulieteaen Otaha, ontdekten daarop een eiland,<br />

tot hiertoe onbekend; doch waarfchijnlijk<br />

ook onbewoond ; zochten de eilanden Nisuw-<br />

Amjlerdam en Nieuw - Middelburg op, welken<br />

TASMAN, omtrent honderd jaar geleeden, ontdekt<br />

had, daar wij ons verkwikten; en kwamen<br />

van daar, na eene afweezigheid van bijkans<br />

een half jaar weder in Koningin Charloitaas fond<br />

op Nieuw • Zeeland aan.<br />

Geduurende deeze zeereize hadden wij , naar<br />

het eigenlijke jaarfaifoen te rekenen, winter, maar<br />

naar de warmte , zomer. — De afvvisfeling en<br />

verfcheidenheid van merkwaardige voorwerpen,<br />

Janden, gewasfen, dieren, volken en zonderlinge<br />

ze-


•AH NIEUW - ZEELAND NAAR OTAHTTTI. Ut:<br />

Zéden is te groot, dan dat ik ze hier in weinig<br />

woorden zou kunnen bevatten. — Eenige bijzon*<br />

dere gebeurtenisfen, ons in dien tijd bejegend,<br />

moet ik echter melden.<br />

Hiertoe reken ik in de eerfte plaats het volgende.<br />

— Toen, op zekeren avond , bij een*<br />

taamlijk fterken wind beide fchepen (om mij<br />

van de gewoone uitdrukkingen der zeelieden te<br />

bedienen) elkander preien, dat is, met elkander<br />

fpreeken zouden, kwamen zij door de fterke<br />

beweeging der zee en de achtloosheid der lieden,<br />

die aan het roer waren, en het touwwerk<br />

beftierden, zoo dicht aan elkander, dat 'er,<br />

niettegenftaande onze officier, die de wacht had,<br />

verfcheidén maaien, het bevel: ftuurboord aan<br />

boord, met veele hevigheid herhaalde, weinig aan<br />

fcheelde, of zij zouden tegen elkander geftooten<br />

hebben; in welk geval beide fchepen, buiten<br />

twijfel, in een oogenblik verpletterd en naar den<br />

grond gezonken zouden zijn. Dewijl buiten mij<br />

Hechts zeer weinig perfoonen van de wacht op<br />

het verdek waren, werd dit geval noch in het<br />

logboek, noch in een der dagboeken, welke<br />

reeds gedrukt zijn, ingelascht. In den beginne<br />

fcheen het, als of de fchepen met de volle laag<br />

tegen elkander zouden ftooten ; doch kort daarna<br />

zonk de Adventure achterwaard, zoo dat hec<br />

fchip met de fpits zijner boegfpriet ons bezaanszeil<br />

tot op den afftand van flechts drie of vier ellen<br />

naderde, en dus over onzen vlaggeftok -—<br />

en achrerfteven in eenen zwenk heen draaide. —<br />

Een officer der andere wacht, die juist tegenwoordig<br />

was, maakte oumiddelijk daarop de gegronde<br />

aanmerking, dat het ten hoogfte onvoorzigtig<br />

zij, bij eenen zoo fterken wind en onftuimi-


112 UB HOorDIT. IV. AFD. TWEEDE KEIZB<br />

ge zee, zonder gewigcige oorzaak op elkander<br />

toe te zeilen. Doch die geen, welke op ons<br />

fchip de wacht had, antwoordde hierop niets<br />

anders, dan eenige maaien achterelkander met een'<br />

zeer vergenoegden toon te zeggen:,, het is nu alles<br />

„ voorbij. " Beiden beleeden ondertusfchen, dat<br />

het maar zeer weinig gefcheeld had, of wij<br />

zouden in volle zee fchipbreuk geleeden hebben.<br />

— Eene andere ontmoeting betrof mij<br />

alleen. Toen ik eens , op zekeren dag, op<br />

het eiland Huaheine kruiden zocht, werd ik door<br />

de Indiaanen overvallen, en zoo rein uitgefchud,<br />

dat ik zonder kleederen of hembd, en aan het<br />

hoofd en de borst gekwetst, te huis kwam.<br />

Deeze ruuwe behandeling kwam deels uit hunne<br />

begeerte naar mijne kleederen, deels uit wraakzucht<br />

voort; omdat kapitein COOK kort te vooren<br />

genoodzaakt was geweest, om eenen neuswijzen<br />

Indiaan met geweld weg te ruimen, en<br />

hem zijne wapenen te on.neemen.<br />

Op de kust van Nieuw-Zeeland werden wij<br />

door eenen fiorm van de Adventure gefoheid en<br />

en federt dien tijd hebben wij het fchip niet<br />

weder ontmoet. Ook is het in Koningin Charlottaas<br />

fond niet eer ten anker gekomen, dan<br />

nadat wij die plaats reeds verlaaten hadden. Naderhand<br />

heeft het aldaar het ongeluk gehad, de<br />

geheele bezetting eener boot, uit tien man be-<br />

Itaande, te verliezen , welke allen door die<br />

Ni euw-Zeelandfche Kanibaalen gedood, gebraaden<br />

en opgegeeten 2ijn. Vervolgens is het van<br />

daar terug gezeild, en een jaar vroeger dan de<br />

Refolution, door kapitein COOK gevoerd, in Europa<br />

weder aangekomen.<br />

VIER-


VAN NIEUW ZEELAND NAAR OTAHITTI. 113<br />

V I E R D E A F D E E L I N G .<br />

Tweede reize van Nieuw - Zeeland naar<br />

Otahitti, en van daar weder naar<br />

Niéuw - Zeeland.<br />

D<br />

en vijf en twintigften van Slagcmaand des<br />

jaars 1773, gingen wij van Nieuw-Zeeland onder<br />

zeil, om de koude zuidlijke luchtftreek voor<br />

de tweede maal, en in den tweeden zomer te<br />

onderzoeken. — Van den 'dertienden tot den een<br />

en twintigften van Wintermaand bevoer ik voor de<br />

eerfte-, en raar allen fchijn ook voor de laatfte<br />

maal die ftreek van onzen aardkloot, welke de<br />

antipode, of de tegengeftelde ftreek van Zweeien<br />

is. Bijgevolg was ik , geduurende die dagen,<br />

van mijn vaderland zo wijd vervreemd , als het.<br />

op den geheelen aardbodem ooit mooglijk is. De 1<br />

naaste weg naar huis ging door het middenpunt<br />

der aarde, en zou aan haare middellijn gelijk zijn*<br />

dat is, elf honderd drie en negentig Zweedfche<br />

mijlen 8<br />

lang. Ondertusfchen verhinderde.<br />

deeze verre afftand mij echter niet, om bij mijne<br />

ge-<br />

* [ „ Ik had at eer moeten aantekenen, dat de heer<br />

„ SPA K M A N van mijlen, zonder eenige bijvoeging,<br />

„ fpreekendc, altijd Zweedfche mijlen verftaat, waarvan<br />

„ tien éénen graad des evenaars uitmaaken; en wijl wij<br />

„ twintig Hollandfche mijlen of uuren gaans in eenen dergelijken<br />

graad rekenen , is het zeer gemaklijk , de<br />

„ Zweedfche mijlen in Hollandfche uuren gaans overtebrengen,<br />

" C. 1<br />

H


114<br />

m<br />

- HOOFOST. IV. AFD. REIZB VAN<br />

geliefde bloedverwandten en waarde landgenot.<br />

ten, terwijl ik hun, geduurende al deezen tijd,<br />

de voeten toekeerde , in mijne gedachten zeer<br />

dikwijls de vlugfte bezoeken afteleggen.<br />

Hierop gingen wij nog verder, zoo dat wij den<br />

twimïgfTenvan Wintermaand aan den anderen kant<br />

van den zuidlijken aspuntskring ten tweede maal<br />

zeilden, en niet eer dan den vijf en twintigften<br />

dier maand onder denzelven terug kwamen. Op<br />

die wijze vierde ik den Kersavond, fchoon op<br />

eene zeer magere avondmaaltijd, in de zuidlijke<br />

koude luchtftreek p.<br />

In het volgende jaar 1774, den zes en twintigften<br />

van Louwmaand, pasfeerden wij den zuidlijken<br />

aspuntskring voor de derde maal. •—•<br />

Thans drongen wij, zoo diep als mooglijk was,<br />

naar het zuiden door, en lieten ons in ons voorneemen,<br />

om of op een zesde waerelddeel, (onderfteld<br />

zijnde, dat 'er zoodaanig een werklijk<br />

voorhanden was) of bij den zui<strong>dpo</strong>ol zeiven,<br />

de Britfche vlag te planten, niet eer, dan onder<br />

den een en zeventigften graad, tien minuuten,<br />

door het ijs hinderen. Doch dit noodzaakte<br />

Ons , om naar her noorden omtekeeren, ten<br />

einde tefFens in warmere luchtftreeken onze verkwikking<br />

te zoeken; vermics de tijd nabij was,<br />

in welken de winter of het koude jaargetijde<br />

weder in vallen moest.<br />

Den<br />

T He avond voor het Kersfeest wordt, in Zweeden<br />

en Duitschland, door grooten en aanzienlijken zoo wel ,<br />

als door geringeren en zelfs de boeren, met overvloediger<br />

maaitijden en gastmaalen, ï?ij uitftek plechtig gevierd.


NIEUW 1<br />

-ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG. lt$<br />

Den veertienden van Lentemaand lieten wij<br />

bij het Paasch Eiland, tasterhlani , het anker<br />

vallen. Dit eiland ligt op den zeven en<br />

twintiglten graad zuider breedte en de westlijké<br />

lengte van honderd en negen graaden, zes en<br />

veertig minuiten 9. Wij vonden hier in 't geheel<br />

geen goed water, en voorts maar weinig*<br />

*t geen ons eenige verfrisfching had kunnen aanbrengen.<br />

Verfcheidene uitwerkingen van brandende<br />

bergen, gelijk ook groote opgefechte Iteenen<br />

beeldnisfen toonden overvloedig, dat de eene<br />

of andere gewigtige aardomwenteling dit voorheen<br />

veel betere land moete verdorven, en<br />

daardoor een volk, voorheen magciger, tot zijnen<br />

tegenwoordigen hoogstellendigen toeiland<br />

vernederd hebben.<br />

Den zestienden dier maand gingen wij weder<br />

onder zeil, en den zevenden van Grasmaand<br />

kwamen wij bij een der Marquefas Eilanden<br />

ten anker. Deeze eilanden liggen omtrent op<br />

den tienden graad zuider breedte. Reeds<br />

omtrent honderd jaaren geleeden, hebben de<br />

Span-<br />

9 [ ,, Vermits de heer sr ARMAH deeze reize aan boord<br />

j, van Engelfche fchepen gedaan beeft, zoo wordt ook de<br />

lengte, naar de wijze der Engelfchen, van Londen,<br />

i t of eigenlijk van het fterreplat van Greenwich gerekend;<br />

„ welke lengte men gemaklijk op de andere voorheen<br />

„ meest gebmiklijke lengten, of eerfte middagcirkels, van<br />

„ het eiland Ferro, Palma, den berg Piko op Teneriffa,<br />

op die van Parijs of Amfterdam over kan brengen,<br />

j, door middel eener tafel, welke ik ten dien einde op-<br />

„ gemaakt, en in mijne algemetne inleiding tot de aardrijks-<br />

„ befchrijving voor het t. Deel van j. HWBNERS algemeent<br />

it geographie der uitgaave te Amfterdam, 1769 geplaatst*<br />

„ bladz., XLV. medegedeeld heb. * C. 1<br />

H 2


IIÖ III. HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAR<br />

Spanjaarden de meescen daarvan ondekt. De inwooners<br />

gaven ons blijken hunner vijandlijke<br />

neigingen en dieverij, zoodat wij genoodzaakt<br />

wierden, om aldaar bloedige fpooren van de uitwerking<br />

onzer fchietgeweeren, die hun onbekend<br />

was, natelaaten.<br />

Na verloop van eenige dagen gingen wij ook<br />

van daar verder , en landden eindelijk in allen<br />

haast bij Teaukea, op de zuider breedte van veertien<br />

graaden. Hier ontmoette men ons insgelijks<br />

vijandlijk. Doch wij vergenoegden 'er<br />

ons mede, om door eenige kanonl'chooten, zonder<br />

te befchaadigen , fchrik onder hen te veripreidcn.<br />

Hierop ontdekten wij eenige kleine eilanden ,<br />

en kwamen eindelijk, den twee en twintigllen van<br />

Grasmaand, voor de tweede en laastemaal bij<br />

Otahitti ten anker. Hier bleeven wij tot den<br />

veertienden van Bloeimaand. — Dat ons tegenwoordig<br />

verblijf aan dit eiland veel aangenaamer;<br />

dan het voorige was, daartoe bragten verfcheidene<br />

omflandigheden het baare bij. Thans<br />

kreegen wij ook veele gewigcige berichten aangaande<br />

die land en volk, die ons voorheen niet<br />

bekend waren'.' — Den tweeden van Zomermaand<br />

verhaalden ons eenige ingeböorenen , dat aan<br />

hec eiland Huahewe of Owahcine twee fchepen<br />

waren aangenomen, van welken het etne grooter,<br />

dan het onze, was. — Door berichten uit<br />

Spanje weet mert thans, dat die fchepen uit de<br />

Spaanfche volkplantingen in Ametika kwamen,<br />

en dat, geduurende ons verblijf in het vocrlee- J<br />

dene' jaar aan het eiland Otahitti eenige manfehap J<br />

va» 1


NIEUW * ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG, lij<br />

van hec fcheepsvolk van een Spaansch fchip aldaar<br />

terug was gelaaten ; van weike een zich<br />

werklijk onder den hoop inboorlingen zochc ce<br />

verbergen, maar die nogchans, nieccegenflaande<br />

zijne Indiaanfche kleeding , door eenen Engelfchen<br />

matroos voor eenen Europeer erkend, en<br />

mee eenen Franfchcn groec aangefprooken werd. —<br />

Deeze en andere omltandigheden deeden hec een<br />

hoogfte waarfchijnlijk zijn, dac men in beide jaaren<br />

Spaanfche fchepen uïcgezonden had, om ons<br />

te befpieden, en ons bezoek in een waerelddeel<br />

te beletten, op welks bezie zij zoo iev'erzuchcig<br />

zijn, en waarom zij menigen Engelschman, die<br />

uic hoofde van den koophandel deeze landen naderde<br />

, mee zwaaren arbeid in hunne zilver-en<br />

goudmijnen geitrafc hebben 7<br />

,<br />

Nadat wij Otahitti verlaatën hadden, bezochten<br />

wij Huaheine en ülietea, insgelijks voor de<br />

tweede en laatftemaal. Op hec eiland Ulietea<br />

zeccen wij eenen aartigen jongman aan land, die,<br />

omcrenc acht maanden geleeden, de kloekmoedigheid<br />

gehad had, om met ons aan boord te<br />

gaan. Zijn naam was Oedide; doch hij noemde<br />

zich ook Maheim.<br />

Den vierden van Zomermaand verlieten wij<br />

Uliecea , en voeren den zesden voorbij Howtshland.<br />

—- Den zestienden ontdekten wij Palmerjiones-<br />

Island, en den twintigften Savage Island,<br />

of hec Eiland der Wilden, welken wij<br />

deswege zoo noemden , omdat de wilde inwooners<br />

9 Zie het Qottingfches magap'm van het jaar I /80 I. fiuk,<br />

Uadz. 75» en yotoende,<br />

H 3


ïlS ÏII. HOOFDST. IV. AFD. KE1ZE VAN<br />

ners van hetzelve ons zeer vijandlijk behandelden.<br />

MIJ kwerften. zij den arm met' een' taan dijk<br />

grooten .fteen , en wierpen eene fpies tusteht*j<br />

ons. Om deeze reden gingen wij niet Werf<br />

maar eerst bij Namoka of Meuw - Rotterdam,<br />

een der bovengemelde Vriendjchaplijke Eilanden,<br />

ten anker .<br />

In deeze ftreek zagen wij nog meer eilanden,<br />

dan TASMAN ontdekt had, en op eenen van<br />

die eenen brandenden berg. — Den tweeden van<br />

1 .ommaand ontdekten wij een eiland, welk zeer<br />

Weinig inwooners had. Wij noemden het Schildpadden<br />

- Eiland, Turtle-Istand, enlieten aldaaF<br />

den volgenden dag het anker vallen.<br />

Den zestienden vnn Hooimaand kwamen wij<br />

bij de eilanden, door QOIRO ;-: ontdekt, welken<br />

de heer DE B OUGA I N VIL r.s naauwkeuriVer<br />

onderzocht, en de Cijdaden genoemd heefc.<br />

Kapitein COOK, welke tegenwoordig meer van<br />

dié edanden vond, gaf aan deezen geheejen zuid-<br />

Jijken Archipel den naam van de Nieuws HebrU<br />

den, New IMrides. — Bi] een derzei «m, welk<br />

wij Malhcolo noemden, lieten wij den twee en<br />

fwincigften van Hooimaand het anker vallen<br />

Hier vonden wij eene natie, die uit zeer kleine'<br />

lieden beftond, eene der zonderlingile taaien<br />

fprak, en vergiftigde wapens voerde. Zij namen<br />

ons wel vriendfchaplijk aan; maar 'cronftond<br />

eencer een fchotgevechc tiisfchen ons en hen l<br />

hoewel wij na eene vercoeving van edijke dacren<br />

als vrieriden van elkander fcheidden. —<br />

Den derden van Oogstmaand ankerden wij,<br />

Hechts eenige uuren lang, bij Irromanm, een ;<br />

voorheen onhekend eiland, alwaar de inwooners<br />

pqor J


NIFUW- ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG. 119<br />

poogingen deeden, om onzen fcheepsbevelhebber<br />

en onze boot te rug te houden, doch waarvoor<br />

fommigen van hun met het lceven moeiten boeten,<br />

terwijl van ons volk niet meer dan twee gekwetst<br />

werden.<br />

Den vijfden kwamen wij bij het eiland Tanna<br />

op de zuider breedte van negentien graaden,<br />

dertig minuuten, ten anker. Zeer na bij de haven<br />

is een brandende berg., uit welken het daaglijks<br />

asch op ons regende. De rook, de vlammen,<br />

en de derke donder van deezen berg maakten<br />

zeer prachtige, maar tefFen


120 III. HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAN<br />

was ons fchip aan den grond geraakt- . o n<br />

rnTalen'gevaa? Tm^e<br />

l i C P e<br />

"<br />

V e<br />

r f c b e i d e<br />

' "°<br />

te worden; —- weder op een ander^^wlren<br />

wij bijltans m de volle zee verbrand.<br />

d e n H e r f s t m a a<br />

n f t^n/S «d ontdekten wij,<br />

na eene fcheepvaart van drie dagen, een eiland<br />

wejk naast Nieuw-Zeeland het%root(le in de<br />

Zuidzee is. c o o K noemde het Nieuw - G*/*&-<br />

a a n Z ,<br />

d C r § e W a s f e n e n<br />

SrV~ J?? '" J<br />

forten van;<br />

1 d a a r TOn<br />

NLUW H f";' *n,.fcheen het met<br />

rvheuw- Holland eenige overeenkomst te hebben<br />

De inwooners waren aartige en gastvrije, maar<br />

aT K^'i ?<br />

h a<br />

d e n<br />

i<br />

, e e<br />

« e<br />

bWondere ,<br />

taal. Bij geluk mijdde ik hier, van de lever van<br />

een vergiftigen visch te eeten , gelijk kapitein<br />

COOK en deheeren FORSTER gedaan hadden,<br />

en waarvan zij, geduurende eenige dagen zeer<br />

krank waren.<br />

fa fc<br />

' r<br />

Den vijftienden waren wij wegens mangel aan<br />

wind m merklijk gevaar, dm *<br />

ftooten. Den twee en twintigften zagen wij ons<br />

door koraalbanken omringd; eene defgev! IHk<br />

He hagen. Toen ik deezen avond te bed cini<br />

was er de grootfte waarfchijnlijkheid, dat ik -<br />

veelhgt nooit, dan in het rijk der geesten, weder "<br />

ontwaaken zou. I<br />

e n<br />

AW?;?<br />

iv" Va<br />

" W i<br />

•<br />

n m<br />

i »^d ontdekten wij de<br />

Notdfolks-Eilanaen, op de zuider breedte van<br />

negen en twintig graaden, twee minuuten. Dit<br />

W e l k e<br />

\JL"l P * * ^ ^ Engelfchen<br />

guiten den keerkring gemaakt hebben! Wijland-


NIEUW " ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG. III<br />

landden op dezelven, maar vonden ze onbewoond.<br />

Den achttienden kwamen wij voor de derde<br />

maal in Koningin Charlottaas -Jond, bij Nieuw-<br />

Zeeland, ten anker.<br />

#^$r4>'$r fe)|><br />

V I J F D E A F D E E L I N G .<br />

Reize van Nieuw-Zeeland naar het Vuurland,<br />

Terra del Fuego, en van daar verder<br />

naar den kant des zui<strong>dpo</strong>ols.<br />

D en tienden van Shgtmnand 1774, gingen<br />

wij wederom van Nieuw - Zeeland onder zeil.<br />

Thans ontdekren wij, dat ons'fchip een lekKad,<br />

welk echter bij geluk van weinig beduidnis was.<br />

In d..n tijd van zes wet ken waren wij den<br />

Oceaan tusfehen Nieuw-Zeeland en de zmdïijkfte<br />

fpits van Amerika overgezeild; zoo dat wij den<br />

twintigften van Wintermaand aan de zuidkust van<br />

Terra del Fuego, of het Vuurland, het anker<br />

lieten vallen. Hier zagen wij de allerellendigfte<br />

menfehen der waereld.<br />

• Den negen en twintigften zeilden wij Hoorns<br />

Kaap voorbij, en den een en dertigften, daags<br />

voor Nieuwjaar, kwamen wij bij een klein eiland,<br />

dicht bij Staatenland, in de ftraat van Ie Maire,<br />

ten anker.' -—- Hier hadden wij eene aangenaame<br />

jagt van zeeleeuwen, zeehonden en zeevogelen,<br />

die zich daar in ontelbaare menigte bevonden.<br />

H 5 In


Ui III. HOOFD5T. V. Ar D. REIZE VAN<br />

In het jaar 1775, den drie en twintigften van<br />

Louwmaand, Huurden wij onzen loop zuidoostwaard.<br />

Den volgenden dag daarop ontdekten<br />

Wij het eiland Zuid- Georgië, op de zuider breed- v<br />

te van vier en vijftig graaden, drie en dertig minuuten.<br />

Met alien fpoed gingen wij hier<br />

aan land. Offchoon het thans zomer was, vonden-.<br />

Wij echter het gantfche land met eeuwigen<br />

fneeuw bedekt. Alleenlijk waren 'er eenige lireeken<br />

langs het ftrand uitgezonderd, daar een eenige<br />

foort van gras, en eene plant, naar het fperwerskruid,<br />

ancistrum, gelijkende, groeiden.<br />

^ Dit onherbergzaams land gaf ons echter eene<br />

kleine verkwikking van versch vleesch, naamlijk<br />

van zeeleeuwen en robben: eene fpijs, welke<br />

wij reeds eenige maaien voorheen, op onze reize<br />

geleerd hadden voor lief te neemen.<br />

1<br />

Vervolgens ontdekten wij, van tijd tot tijd,<br />

andere kleine eilanden en klippen. Bij eeti derzelven<br />

ontkwamen wij ter naauwernood een fchipbreuk,<br />

welke wij in eenen zwaaren mist bijkans<br />

geleeden hadden, en die toen van onze ontdek<br />

kingen én van ons leeven ligtlijk een einde had<br />

kunnen maaken.<br />

Den acht en twintigften van Louwmaand konden<br />

wij, op de breedte van zestig graaden, wegens<br />

het ijs niet verder komen. Den een en<br />

dertigften bevonden wij ons wederom in een' dikten<br />

nevel, en nabij een hoog en overal met eeuwigduurenden<br />

fneeuw bedekt land. Doch de naderende<br />

winter en andere omftandigheden noopten<br />

ons, de verdere onderzoeking van hetzelve te<br />

«aaken. De uiterfte landfpits daarvan, welke<br />

wij


HIEUW'ZEELAND NAAR HET VUURLAND. 12$<br />

wij zien konden, noemden wij Zuid-Thule<br />

als het allerverstgelegen land, welk wij op dit<br />

zuidlijk halfrond gezien hadden.<br />

Z E S D E A F D E E L I N G .<br />

De terugreize naar de Kaap de Goede Hoop.<br />

1 0<br />

,<br />

JÏjjindelijk keerden wij aan deeze koude luchtltreeken<br />

gantschlijk den rug toe. — De daaglijks<br />

toeneemende warmte en onze vordering<br />

noordwaard, onze nadering aan de befchaafde<br />

waereld, aan ons vaderland, èn aan onze vrienden,<br />

vereenigden zich met elkander, om ons met<br />

de hoop van een fpoedig en gelukkig belluit der<br />

geheele reize en der menigvuldige wederwaardigheden<br />

, onaffcheidlijk daarmede verbonden , te<br />

bezielen. Dat wij ditmaal veel meer dan<br />

BY-<br />

1 0<br />

C „De heer RETNHOLD FOR STE R gaf den boven-<br />

„ genoemden naam aan dit land, welken de kapitein COOK<br />

„ behield. Zie de Hoogduitfene uitgaaf van de reize der<br />

„ heeren FORSTE R rondom den aardkloot, III. Deel,<br />

j, VI. Hoofdft. pladz. 364. Hij kon ook geenen gevoeg-<br />

„ lijkeren hebben gevonden voor dit uiterfte zuidiijke<br />

,, land, door onze reinigers ontdekt. De naam ziet op<br />

j. het Thult, daar de ouden, bij voorbeeld PLINIUS<br />

F, TOMPONIUS MRLA en anderen veel van fpreeken,<br />

en welk zij, sis het uiterfte noordlijke land of eiland,<br />

» den Romeinen in Europa bekend, befchreeven. Men<br />

„ is het tegenwoordig niet eens, welk land of eiland<br />

zij daar door verftaan hebben. " C. J


Ï24 III. HOOFDST. VU 1FD. D E TERUGREIZE<br />

SYRON, WALLIS en zelfs COOK op de voorige<br />

reizen rondom de waereld uitteftaan gehad<br />

hadden, betuigden verfcheidenen onzer officieren<br />

en bootslieden, welke eene of meer daarvan mede<br />

gedaan hadden. Her. oogmerk onzer vaart, om het<br />

zuidlijk aspunt , zoo na als eenigzms mooglijk<br />

zou zijn, te naderen, maakte het noodzaaklijk ,<br />

meer te waagen en meer te beproeven. Het<br />

gevolg was ook werklijk bijna eene keten van<br />

gevaaren en ongemakken.<br />

Den zeventienden van Lentemaand zagen wij<br />

land, naamlijk de kust van Afrika. Hoe lief ons<br />

dit gezigt geweest zij, mag eenieder mijner leezeren<br />

zelt oordeelen. Dewijl wij ondertusfchen<br />

van den toeftand in Europa niet het minfte<br />

wisten, konden wij niec eens in het gezigt<br />

der haven zelve volkomen zeker zijn , dat wij<br />

niet eenen vijand, ons onbewust, in de handen<br />

zouden vallen, en van deezen veelligt in afgelegene<br />

gewesten van Oostindie , als gevangenen,<br />

weggevoerd worden. .— Ooch den volgenden<br />

dag ontmoetten wij een Hollandsen fchip, welk<br />

ons met de tijding van een' algeraeenen vrede<br />

in Europa verblijdde. Tegens den avond vertoonden<br />

zich nog eenige fchepen, die de Kaap<br />

de Goede Hoop voorbij, en naar Europa fcheenen<br />

te zeikn: op twee derzelven zag ik, tot<br />

mijn waar en innig genoegen , de Zweedfche<br />

vlag waaien. De Oceaan was voor ons, geduurende<br />

de gancfehe reize , een al te eenzaame<br />

fchouwplaats geweest, cn men moest wegens het<br />

geftaadige eenerlei van dien onmeetlijken waterplas<br />

even zoo verdrietig geworden zijn, als wij,<br />

om


NAAR DE KAAP DE GOEDÉ HOOP. I*$<br />

om door eene vertooning, onder andere omftandighéden<br />

minder merkwaardig , op denzelven *<br />

op gelijke wijze en in gelijke maate verheugd to<br />

worden als wij. — Geen wonder, wanneer wij<br />

ook in zoo langen tijd de een den anderen een<br />

weinig moe waren geworden ; wanneer, bij voorbeeld<br />

, die geenen, welke gewoon zijn, een gezelfchap<br />

te vermaaken , de voorige vertellingen<br />

en gebeurtenisfen voor de tweede en derde maal<br />

yoor den dag moesten haaien.<br />

Uen negentienden preiden wij het Engelfche<br />

•fchip True Breton , gevoerd . door kapitein<br />

BROAULEY, die ons eenige nieuwspapieren en<br />

dergelijke bladen zond. — Uit eenen zuchc voor<br />

mijn vaderland zag ik voor alle dingen met groote<br />

begeerte alle die berichten door, welke Zweeden<br />

betroffen. Doch ik vond maar een paar regels<br />

, die ons aanleiding gaven om, te gelooven ,<br />

dat aldaar eene groote ltaatsverandering moest<br />

gebeurd zijn , zonder nogthans te kunnen beitemmen,<br />

hoe en wanneer? — Hierdoor geraakten<br />

wij op allerhande gisfingen, en voor mij in<br />

1 bijzonder was dit een gewigtig voorwerp, ora<br />

daarover natevorfchen.<br />

Ondertusfchen zeiden mij de overtuiging der<br />

Engelfchen zoo wel, als mijne eigene, dat, de<br />

verwarring van het Zweedfche ftaatsligchaam bijkans<br />

tot eene zoodaanige hoogte geklommen was ,<br />

dat zij naauwlijks erger kon worden, en dat dus<br />

deeze nieuwigheid, naar allen fchijn, iets goeds<br />

beduidde.<br />

Eindelijk wierpen wij den volgenden Woensdag,<br />

den twee en twincigtten van Lentemaand<br />

des jaars 1775, na eene zeereize van zestig duizend


t46 WLi ftÓOFDST. VI. AFD. DE TEKÜGREIZt<br />

1 1<br />

zend Engelfche zeemijlen , en eene afweezig^heid<br />

van zeven en twintig maanden van de<br />

Ghristlijke en be r<br />

chaafde waereld, in de lafeU<br />

haai het anker weder uit. — Diegeenen, welke<br />

voorheen rondom de aarde gezeild zijn, hebben<br />

hunnen koers altijd westlijk genomen, en m<br />

huöne rekening eenen dag daardoor verlooren.<br />

Maar, wijl wij oostlijk gereisd, en dus den opgang<br />

der zon allengs voorgekomen waren , zoo<br />

konden wij ons als de eerite reizigers aanzien,<br />

die in hunne dagboeken eenen dag gewonnen,<br />

óf te veel gekreegen hadden. Bijgevolg was<br />

het naar den almanak der Hollanderen Dingsdag,<br />

den twee en twintigften van Lentemaand, toen<br />

wij aldaar aankwamen ; en , om deeze reden ,<br />

hebben wij , tegen alle gewoonte , en met het<br />

tekende fpreekwoord regelrecht ftrijdig , inderdaad<br />

twee Dingsdagen in eene week gehad.<br />

Het was nu niet alleen hoogsrgewénscht, maar<br />

ook van het grootfte belang voor ons , in eene<br />

traven te komen , omdat verfchcidencn van ons<br />

fcheepsvolk met de feheurbuik behebt waren.<br />

Onze<br />

" [ „ Van de Engelfche zeemijlen, ieagues, nagenoeg<br />

„ zoo groot als de Hollandfchen , rekent men twintig in<br />

„ eenen graad. Doch zij kunnen met geene mooglijkheid,<br />

„ in den tijd van Hechts zeven en twintig maanden, van welken<br />

,i nog al die tijd, dat zij ftil hebben gelegen, af moet gé-<br />

„ trokken'worden, eenen weg van zes'ifg duizend dergè-<br />

„ lijke mijlen hebben af gelegd. — Derhalve heeft hier<br />

„ een gewigtige misflig plaats — Dewijl het in 't oor-<br />

„ fpronglijke met cijfers uitgedrukt is , oordeel ik, dat<br />

„ men 'er in plaats van zestig, integendeel zes duizend mij-<br />

„ len of uuren leezen moet; 't welk nog ten'verbaazendes<br />

„ weg aanduidt." C ]


NAAR Dl KAAP DE GOEDE HOOP. Ï2?<br />

Onze onvergelijklijke behoedmiddelen, van zuurkool<br />

en zoetbier hadden wel tot hiertoe deeze<br />

krankheid, anders zoo zeer de overhand neemende,<br />

taamlijk van ons afgeweerd ; en federt ons<br />

vertrek van de Kaap hadden wij Hechts een' man<br />

v*an al het fcheepsvolk door eene langduurige<br />

ziekte, naamlijk teering, verlooren. — Dan ons<br />

bloed en onze lappen waren , gelijk het mout<br />

én hét grootfte deel der overige leevensmiddelen<br />

, door de lange duuring der reize , bedorven,<br />

en in Hechten toeftand geraakt. Ons brood<br />

was reeds federt langen tijd verfchimmeld en vermolfemd;<br />

maar daarenboven nog krielde het van<br />

twee foorten kleine bruine wormen , den zwarten<br />

koornworm, curculio granarius , en den<br />

brood vreeter, dermestes paniceus , die zich of<br />

zeiven, of met hunne larven, den vliegenden<br />

maaden gelijkvormig, in ieder kruimelken brood<br />

zoo zeer genesteld hadden, dat menze onmooglijk<br />

mijden kon, maar dikwijls, de eerften door<br />

eenen wrangen, en de laatften door eenen onaangenaamen<br />

kouden fmaak, in den mond , duidlijk<br />

proefde. — ln eene erwetenfoep werden deeze larven<br />

of wormen in zoo groote menigte gevonden,<br />

als of het gantfche bord met opzet daarmede beftrooid<br />

was, om dat men met iederen lepel vol<br />

noodzaaklijk verfcheidenen daarvan doorflikken<br />

moest. De erweten zeiven had men in Engeland<br />

voorheen een weinig gekwetst , opdat zij gemaklijker<br />

te kooken zouden zijn; doch even daardoor<br />

waren zij ook voor het gemelde leelijke<br />

ongedierte des te gereeder te verteeren. —<br />

Maar nog erger dan dit was het, dat van het brood,<br />

hoe flecht het ook weezen mogt , flechts nog<br />

voor


III. HOOFDST. VI. AFD. DE TERUGREIZE<br />

voor weinigdagen voorraad, in ons fchip iets voorhanden<br />

, en de brandewijn, deeze voor ons fcheepsvolk<br />

zoo gewigtige behoefte, indien ik mij niec<br />

bedrieg, daags voor dat wij in de haven binnen<br />

liepen, verteerd was. — Peper, azijn, koffij en<br />

fuiker, door welker hulp en afwisfeling men den.<br />

gezoutenen leevensmiddelen iets van hunne walgachcigheid<br />

ontneemen kon , hadden wij reeds lang<br />

in 't geheel niet meer gehad. — Het gezoucene<br />

vleesch, welk nu bijkans drie jaar oud was, en<br />

ook bijna al dien tijd aan boord gelegen had ,<br />

was daardoor, dat het zout een' zoo langen tijd<br />

gehad had, om al het fap en de vochtigheid intezuigen<br />

en uictedroogen , flechts nog drooger en<br />

dorrer geworden , en meer ingekrompen.<br />

Deeze en veele andere bedenklijke oraftandigbeden<br />

maakten onze blijdfchap, om, in eene zoo<br />

lang verwachte haven, een leeven, in meer dan<br />

eenen opzigte genoegzaam als een nieuw leeven<br />

aancemerken, ce kunnen leiden, grooe en algemeen.<br />

Onze brieven uic Europa namen wij ook wel<br />

mee verlangen en genoegen, maar ceffens niec<br />

zonder gegronde bekommernis, de bedroefdfle<br />

tijdingen aangaande het verlies onzer nabeftaanden<br />

en vrienden daarin te zullen vinden, aan.<br />

Het fchip, de Refolution, hield zich nog<br />

omcrenc vijf weeken aan de Kaap op, eer hec naar<br />

Engeland onder zeil ging, werwaard mijne oprechte<br />

wenfehingen voor zijne behqudene aankomst<br />

aldaar hetzelve verzelden. — De hoflijkheid,<br />

welken men mij op die fchip algemeen becqond<br />

had;


HAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 1*9<br />

had; de gevaaren, welken ik met mijne reisgenoocen<br />

gedeeld had; en de banden van vriendfchap,<br />

welken ik, geduurende deeze lange reiza,<br />

gelegenheid had gehad te maaken, waren de<br />

zuivere bronnen mijner hartlijke deelneeming aan<br />

zijne gewenichce overkomst.<br />

Ik bleef, ingevolge het befluit, vooraf door<br />

mij genomen, ïn Afrika, eenig en alleen, om<br />

mijne navorfehingen in dit land voort te zetten.<br />

In mijne afgebrokene berichten nopens hetzelve<br />

gaa ik derhalve nu ook weder voort.<br />

1<br />

VIER»


13® IV. H00FDST. I. AFD. VEBBLIjr<br />

VIERDE HOOFDSTUK.<br />

REJZB IN AFRIKA, VAN DB STAD AAN DE<br />

KAAP DE GOEDE HOOP , TOT HET<br />

LAND DER KAFFERS.<br />

E E R S T E A F D E E L I N G .<br />

Verblijf in de ftad aan de Kaap de<br />

Goede Hoop tot het begin der Afrikaanfche<br />

reize.<br />

N a mijne terugkomst aan de Kaap de Goede<br />

Hoop, was de reize in de binnenlanden van<br />

dit gewest mijn voornaamfte doelwit. i\;aar ik<br />

was echter genoodzaakt, om in de ftad de lente<br />

en het gunftiger jaargetijde aftewachten.<br />

Boven heb ik bereids aangemerkt , dat de<br />

kwaade moesfon ' , of de winter, van den veertienden<br />

van Bloeimaand tot den veertienden van<br />

Oogstmaand gerekend wordt, en dat, geduurende<br />

dien tijd, de fchepen het zelden waagen, om<br />

in de Tafelbaai binnen te loopen. — Ondertusfchen<br />

fcheelde het niet veel, of een fchip der<br />

' Zie hier vooren, blad;» 23.<br />

Hol-


AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. t$l<br />

Hollandfche Oostindifche maatfchappij, welk om<br />

eene bijzon lere reden hier nog vertoefde, en<br />

des nachts tusfchen den .veertienden en vijftienden<br />

van Bloeimaand, wegens den iterken noordwestenwind,<br />

ai Ie zijne ankers uitgeworpen had,<br />

ware, niettegenftaande deeze genomen voorzorg,<br />

ter zijde van de vesting op het ftrand gedreeven,<br />

weik aldaar met eene menigte klippen bezet<br />

is. — Den volgenden morgen was de baai door<br />

den ftorm nog in zulke fterke beweeging , dat<br />

'er noch boot, noch floep, naar of van het<br />

fchip komen kon. Des nachts daarop nam de<br />

wind nog meer toe , en iedere minuut zag het<br />

arme fcheepsvolk zijn leevensend te gemoet.<br />

Ik woonde in de hovende verdieping van een<br />

iteencn huis, dicht aan het hooger gedeelte der<br />

ftad, d3ar de wervelwind vensters en dak , en<br />

genoegzaam het geheele huis deed fchudden. •<br />

Hierdoor, en teffens door den hoogstgevaarlijken<br />

toeftand van het Hollandfche fchip, werd ik aan<br />

de koude, en menigvuldige ftormen, omtrent<br />

den zuidlijken aspuntskring doorgedaan, op eene<br />

leevendige wijze wederom erinnerd. Dit leerde<br />

mij nu, aan deneenen kant, de waardij van een<br />

fluapvertrek op het vaste land des te hooger te<br />

fchatten, maar aan den anderen kant ook , ora<br />

dezelve oorzaak, de noodlijdenden op dat fchip<br />

met zoo veel te meer deelneeming te beklaagen.<br />

— Ondertusfchen hielden de touwen en<br />

ankers van het fctnp het, tegen alle vermoeden,<br />

geduurende deezen nacht, tegen den ftorm uit,<br />

en de ftilte van den volgenden dag had eene<br />

algeroeene vreugde en de redding van het fchip<br />

tot haar gevolg.<br />

Eene andere, met deeze naauw vermaagfchap-<br />

I 4 se,.


Ï3 a<br />

IV HOOÏDST. t. AFD. VERBLIJF<br />

te, maarnog droevigere, gebeurtenis, offchoon,<br />

geduurende mijne afweezigheid op de Zuidzee ,<br />

hier voorgevallen , verdient echter eer deezer<br />

plaatfe gemeld te worden; bijzonder, wijl zij<br />

een nieuw bewijs van de onveiligheid deezer ree<br />

m den winter is. Het fchip de Jonge 1 homos<br />

werd dicht aan het land, naar den kant der Zoutrivier,<br />

noordwaard van de vesting, aan den grond<br />

gedreeven.<br />

Bij het aanbreeken van den volenden dag ,<br />

werd door de regeering op verbeurte des ieëvens<br />

verbooden , zelfs maar op een verren afftand<br />

het ongelukkig ftrand te naderen ; alwaar<br />

men fcffens, om aan dit verbod des te meer gewigt<br />

bijcezettèn, eenige galgen oprechtte, en<br />

overal in 't rond fchildwachtcn plaatfte. — Dan,<br />

noch deeze, noch andere fchikkingen doelden in<br />

'tminfte op de redding der menfehen, die zich<br />

aan boord van dat fchip bevonden ; aüeenliik<br />

was het geheele oogmerk daarvan fleebts, het<br />

fteelen der goederen en waaren, die uit het verongelukte<br />

fchip aan ftrand mogten geworpen<br />

worden, te verhinderen. Hec fchip'was nogthans<br />

zeer dicht aan het land gedreeven, en men<br />

kon hec weeklaagen der lieden op hetzelve, en<br />

hun gefchreeuw om hulp zeer duidlijk hooreh ;<br />

maar wegens de baaren der zee , die vreeslijk<br />

hoog gingen, mee hec grootfte geweld over het<br />

fchip heen floegen, en vervolgens aan den oever<br />

de geduchclle branding veroorzaakten , was het<br />

voor die fchipbreukelingen onmooglijk, om zich<br />

of mee boocen , of door zw< mmen te redden.<br />

Sommigen van hun, welke die laatfte beproefden,<br />

zag men, op eene jammerlijke wijze, regen de"<br />

klippen geworpen en verpletterd, anderen, nadac<br />

zij


AAV DE KAAP DE GOEDE HOOP; I3J<br />

zij zich , met groote moeite, door den wilden<br />

vioed , genoegzaam tot het ftrand door hadden gearbeid<br />

, door de terugkeerende baaren weder<br />

zecwaard gevoerd en verdrinken. —<br />

Een van de oppasferen der diergaarde, aan de Hollandfche<br />

Oottindifche maatfchappij behoorende, die<br />

voor het krieken van den dageraat, eer nog hec<br />

gemelde verbod bekend was gemaakt, uitgereeden<br />

was, om zijnen zoon, eenen korporaal bij<br />

de krijgsknechten der maatfchappij, het ontbijt<br />

te brengen, kreeg hierdoor de droevige gelegenheid,<br />

om een aanfehouwer van de ellende dier<br />

verongelukten te worden. Door dit bartbreekend<br />

gezigt getroffen, werd hij met de lust tot<br />

een zoo edel en werkzaam medelijden bezield,dat<br />

hij met zijn vlugge paard naar het geftrande<br />

fchip zwom, ecnigen der fchipbreukelingen opriep,<br />

om deels hec einde van een touw , welk<br />

hij ten dien einde uitwierp, en deels den ftaart<br />

van zijn paard te vatten ; waarna hij omkeerde,<br />

en ze gelukkig aan land bragc, nademaal de na<br />

ttiuriijke vaardigheid van dit dier in het zwemmen,<br />

de grooter omtrek van zijn ligchaam, en<br />

zijne uitmuntende fterkte door de baaren der<br />

zee niet zoo ligt overweldigd konden worden. .<br />

Maar ongelukkiger wijze werd deeze edelmoedige<br />

en ieverige grijsaart zelf een offer des doods<br />

voor veertien jonge perfoonen, welken hij bereids<br />

gered had. Toen hij, naamjjjk, voor de<br />

achtfte maal terug zwom, verdronk hij benevens<br />

zijn paard, en wel bij de volgende gelegenheid.<br />

Toen hij na den zevenden togt een weinig<br />

langer vertoefde, om uicterusten, was men aan<br />

boord beducht, dat zijn doelwit veelligt was ,•<br />

niet weder naar het fchip te keeren. Hierom<br />

I | ver-


»34 IV. HO OF D S T. t. AFD. VERSMJF<br />

verbubbelde men daar met groot omrooVri 1 ti<br />

fmeeken en fchreeuwen om hulp. Dit dééd<br />

op het gevoeligite aan, en hij foocdde tot 1<br />

i<br />

ding der overigen naar hec fchip' tertsg, éejr h<br />

paard nog genoeg gerust had. — Djc 'was dan<br />

ook dereden, dac hec des te eer zonk; te meer,<br />

wijl niec alleen al ce veelen op eenmaal zich z >ctïten<br />

te redden, maar ook een van hun , gelijk<br />

men over 't algemeen geloofde, ongèlükliïgèr<br />

Wijze het paard bij den teugel gevat , en hec<br />

zelve daardoor den kop onder hec~ water getrokken<br />

had.<br />

Deeze onyerrzaagde menfrhenvriend verdient<br />

des te meer de verwondering cn véréering van<br />

alle zijne medebroederen, vermits hij , zonder<br />

zelf ce kunnen zwemmen, zich toe redditfg van<br />

anderen aan dit oogfchijnlijk gevaar bloot had gefield.<br />

— Hierom heb ik hec voor mijne bijzondere<br />

pligc gehouden, zijnen naam WOLTKMA-<br />

Eï, en zijne fchoone daad, hier i n het gehéü*<br />

gen te bewaaren. De bewindhebbers der Ooftïrfdifche<br />

maatfchappij in Holland hebben , op ontvangen<br />

bericht daar van, hem ter eere een gedenkteken,<br />

zijne nagedachenfs en hunne billijkheid<br />

waardig, opgerecht; doordien zij een haarfcr<br />

nieuwe fchepen Held V/oltemade genaamd, en- op<br />

deszelfs fpiêgel de gefchtedanis , zoo als deeze<br />

man zich, om de noodlijdenden te redden, met<br />

zijn paard in het gevaar heefc geftort, hebben<br />

laaten afmaaien. — Daarenboven hebben zij aan<br />

de regeering op de Kaap de Goede Hoop bevel<br />

afgevaardigd, van deezen inhoud, dat ingevalle<br />

•WOL TE MA DE kinderen had, zij voor hun onderhoud,<br />

bevordering en geluk, *t zij dezelve<br />

aich aan den burger» of aan den krijgsftaat toe<br />

had-


AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. 135<br />

hadden gewijd, op de beste en meestuitfteekende<br />

wijze, en wel bij de allereerfte gelegenheid<br />

zorg zou moeten draagen. — Maar, bij ongeluk,<br />

hadden niet alle de leden der regeering in<br />

Afrika zulke dankbaare gevoelens. Het verzoek<br />

van den jongen korporaal WOL TE MA DE, die<br />

een ooggetuige geweest was, hoe zijn vader<br />

zich in dienst der maatfchappij en der menschheid<br />

op had geofferd, om de bediening, door<br />

den dood van zijnen vader opengevallen, floeg<br />

men onvriendlijk af, offchoon deeze naauwlijks<br />

voor eene bevordering aan kon gezien worden.<br />

Uic verdriet ging hij daarom van de<br />

ondankbaare Kaap naar Batavia, daar hij reeds<br />

overleeden was, eer de tijding eener zoo magcige<br />

en onverwachte aanbeveeling bij hem had kunnen<br />

aankomen.<br />

Onderrusfchen ontmoette ik eenige Kaapfche<br />

burgers, die, toen zij met billijke deelneeming<br />

WOLTEMAOÏS en zijns zoons lot beklaagden,<br />

teffens ftaande hielden , dat de een of ander<br />


13(5 IV. H0 0FDST. I. AFT, VERBLIJF<br />

goederen als ijzer gcftoolen wierden. —- Onder<br />

voorwendfel, dat 'er door de geredde pèrfoonen<br />

niet heimiijk eenige goederen vervreemd zouden<br />

worden, werden deeze terftond , op de plaats<br />

zelve, tot den avond onder bewaaring gehouden,<br />

en wel zonder iets het geringfte tot verkwikking<br />

te bekomen, offchoon zij nat, hongerig<br />

en van den zwaaren arbeid , in den<br />

voorgaanden nacht doorgedaan, gantsch afgemat<br />

waren. Naderhand zag men ze , verfcheidene<br />

dagen achter een, langs de ftraaten zwerven ,<br />

oro kost en kkederen bedelende. Bijzonder<br />

werd mij aangaande eenen onder hen verhaald ,<br />

dat hij het ongeluk had gehad, eene zeer wreede<br />

behandeling te ontmoeten. — Alhoewel het<br />

geval naauwlijks geloof zal vinden, en het waare<br />

menschlievende gemoederen gevoelig moet treffen,<br />

zal ik het echter onbewimpeld ter neêrftellen,<br />

of het een middel mogt zijn , om zulke<br />

fchreeuwende ongerechtigheden in 't toekomende<br />

te verhelpen.<br />

Deeze was een matroos, die, om des te vaardiger<br />

te kunnen zwemmen, zich bijkans naakt<br />

van het geftrande fchip in het water had begeeven,<br />

en met zijne kist gelukig aan ftrand was gekomen,<br />

Hij op?nt zijne kist, om 'er een kamizool uitteneenien,<br />

en daarmede zijne naaktheid te bedekken 4<br />

doch van eeL' jonden krijgsbevelheber, die aan<br />

ftrand het gebied voerde, werd hij hierin niet<br />

alleen verhinderd, maar hij moest ook boven liien<br />

nog etlijke ftokflagen van hem voor lief neemen,<br />

met bijvoeging, dat hij zich fchuldig had gemaak»,<br />

pm aan eene van de opgerechte galgen opgehangen<br />

te worden, omdat hij, regelrecht tegen het<br />

yfr'ppd der regeer/ingaan, zich met goederen, van<br />

hei


AAN DB KAAP DE GOEDE HOOP. \%J<br />

het geftrande fchip geborgen, bemoeid had. —<br />

De bootsgezel ontrchuldigde zich niet alleen<br />

daarmede, dat hij van een dergelijk verbod volftrekt<br />

niets had kunnen weeten; maar dat hij ook<br />

met den flctnel zijner kist, volgens zeemans<br />

gewoonte, aan zijnen gordel vastgebonden, gelijk<br />

ook met eengezangboek, in dezelve kist te vinden,<br />

en waarin zijn naam opgefchreeven was, genoegzaam<br />

bewijzen kon, dat hij de rechte bezitter daar<br />

van was. Desniettemin werd hij naauwlijks verfchoond<br />

en van de galg bevrijd, maar moest, zoo<br />

nat en naakt als hij was, onder den Wooten<br />

hemel op den grond den avond afwachten. Van<br />

koude beevende, kreeg hij daar eindelijk, op<br />

zijn aanhoudend verzoek, verlof, om zijne kist<br />

optezoeken, cn 't geen hij daar uit van nooden<br />

had, te krijgen, maar hij vond ze opengebroken<br />

en geplonderd Ten laatlle bragc men hem In de<br />

ftad, en liet hem in de poort gantsch naakt en<br />

bloot gaan. Op de ftraat had hij echter nog het<br />

geluk, eenen medelijdenden burger te ontmoeten,<br />

die geene zwaarigheid maakte, om hem terftond zijnen<br />

eigen rok aantedoen, en hem met zich naar<br />

zijn huis te neemen. —*<br />

... Mogten toch in Europa, en in alle de Europeefehe<br />

volkplantingen in de andere waerelddeelen,<br />

integendeel zulke medelijdende en goedertierene<br />

wetten ten aanzien der fchipbreukc-lingen<br />

kunnen worden opgeweezen, als in China!<br />

Op de kusten van dat uitg-ftrekte rijk genieten<br />

alle en een ieder, die ongelukkig genoeg zijn<br />

van te ftranden, zij moogen inboorlingen zijn ,<br />

of uit de afgelegenfte landen afkomftig, niec<br />

alleen volkomene zekerheid , maar ook verzorging<br />

en overvoering naar de plaats hunner woo-<br />

I 5 ning


I38 IV. H O O F D S T. I. A F D. V E R B L I J F<br />

ning of toe de hunnen. Een gedeelte van<br />

het febeepsvolk van het Zweedfche fchip Frederik<br />

Adolph, den derden van Herfstmaand des<br />

jaars 1761 bij de Platabank verongelukt ,<br />

welk in booten bij de Chmesfcfie Had Ka - tik<br />

landde , heefc de uicvoering deezer inrichting ,<br />

weike der menschheid zoo zeer coc eer verllrekc,<br />

in haaren geheelen omtrek ondervonden. De<br />

heer opperkoopman M A U L E , die onder hun getal<br />

was , heefc mij verzekerd, dac zij silen zeer<br />

menschlievend behandeld, op des keizers kosten<br />

mee eecen en drinken verzorgd , en op taanriijk<br />

groote Chineefche vaartuigen tot de overige Eu<br />

ropeërs in (Juang • Uheon , of, gelijk wij zeg<br />

gen, Kamen, overgebragt zijn.<br />

Dewijl ik boven van den ftormachtigen winter<br />

aan de Kaap melding heb gedaan, zoo houd<br />

ik het hier voor eene gepaste plaats , om een<br />

kort uittrekfel uit mijne weerkundige waarneemingen,<br />

welken ik in Bloeimaand, in Zomermaand<br />

, en Hooimaand deezes jaars gelegenheid<br />

had ce maaken, mijnen leezeren medecedeelen ;<br />

doch ik moec vooraf erinneren, dac ik een aanzien<br />

der koude en warmte mij van eenen Fahrenheitfehen<br />

thermometer bediend heb , dien<br />

de heer FORS TER bij zijn affcheid neemen mij<br />

tcruggelaaten had; als ook, dat ik de waarneemingen<br />

daarmede, in de fehaduw, onder den<br />

bloocen hemel, des morgens cusfehen zeven en<br />

jacht uur, wanneer de lucht ten aanzien van<br />

warmte en koude bijkans even zoo als des nachts<br />

gefteld was, gedaan heb. — Voorts moec ik<br />

«og aanmerken, dac de wincers aan de Kaap de<br />

tïoede Hoop over 't algemeen niet ftreng zijn,<br />

\ '• ea


AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. «3S^<br />

en de winter van het jaar 1775 voor eenen der<br />

zat.hr.eren gehouden wierd.<br />

Jn de eerfte helft van Bloeimaand ftond de<br />

thermometer vtm FAHREMHEIT gdtaadig tus»<br />

fchen den drie en vijftigften en drie en zestig*<br />

ltengraad' 1<br />

; en in de laacltè heffttusfchenden vijf*<br />

tigfteri en aci-t vijftigften graad, uitgenomen den zeveüedtwintigften<br />

deezer maand , toen dezelve het<br />

laagst ftond en den negen, en veertigften en een'<br />

halven graad aanwees, offchoon het op' dien dag<br />

helder weer en zonnefchijn was. Regenachtige<br />

dagen in deeze maand wa>:en de elfde, twaalfde^<br />

vijftiende, zestiende en dertigfte; op de drie<br />

eerlten van welken het teffei>s fterk uit hec<br />

"noordwesten ftormde ; zoodat den elfden, toen<br />

ik door de Zourrivier reed , het water Hechts'<br />

tot aan de knie van het paard reikte; maar toen<br />

ik den vijftienden terug kwam, wegens den<br />

zwaaren regen en hooge zee zoo zeer opgezwollen<br />

was, dat het hoog aan het zadel kwam.<br />

11 £ „ De heer s r A R M A N heeft, ten behoeve zijner<br />

„ lamlgenooten, die gewoon zijn, de gelteldheid en ver-<br />

„ anderingen van het weêr naar den Zweedfchen thermo-<br />

„ meter te beftemmen, de graaden van den Fahrenheit-<br />

„ fchen thermometer telkens in die van den Zweedfchen<br />

„ övergebragt, en dezelven tusfehen baaksken* 'er bijge-<br />

'„ voegd. Doch, wijl detZweedfche thermometer in onze<br />

,, gewesten ten eenemaal onbekend, en integendeel dia<br />

„ van FAH» INHEIT tot het doen rah waarneemingen<br />

„ genoegzaam in algemeen gebruik is; zoo zal de Ne-<br />

„ derdtiitfehe leezer 'er niets bij verliezen, wanneer ilc<br />

„ de graaden van den Zweedfchen thermometer, als ie»<br />

„ overtolligs, weglaat. C."}<br />

In


140 IV. H00FBST. B. AFD. TOXRUSTINGEM<br />

In Zomermaand ftond de gemelde thermometer<br />

tusl'chen den vier en vijftigften en zestigilen<br />

graad. Vochtig weêr was het den cerften, tweeden,<br />

derden, vierden, veertienden, zeven en<br />

twintigften en een en dertigitcn. Behalve<br />

deezen waren 'er nog eenige andere betrokkene<br />

en windige dagen; maar alle de overigen geleeken<br />

naar de Zweedfche fchoone zomerdagen. -—<br />

Den tweeden regende het zeer fterk, waarvan hec<br />

gevolg was, dat eene menigte wacet, welk in<br />

de voorgaande dagen in hec gebergce verfameld<br />

was, coc aan de ftad coe doorbrak, de grachten<br />

derzelve vervulde, en eenige ftraacen zoo zeer<br />

overftroomde , dac hec wacer eenige minuuten<br />

lang cwee of drie voec hoog aan de huizen ftond,<br />

eenen kleinen muur van een fteenen huis deed<br />

omftorcen, en in verfcheidene kelders drong.<br />

In Hooimaand kon ik de gcfteldheid cn de<br />

veranderingen van hec weêr, wegens opgekomene<br />

beleefden, fleches coc den negentienden<br />

waarneemen. De hoogce des chermomecers was<br />

tot dien tijd toe tusfehen den vier en vijftigften<br />

en negen en vijftigften graad geweesc. Regenachtige<br />

dagen waren de zesde, zevende, achcfte,<br />

elfde en twaalfde, donkere en betrokkene<br />

dagen zonder regen de derde, negende, tiende<br />

dertiende en veertiende.<br />

T W E E -


TOT DE AFRIKAAMSCPIE REIZE. 14%<br />

T W E E D E A F D E E L I N G .<br />

Toerustingen tot de Afrikaanfche reize.<br />

JFIf^et grootfte gedeelte der voorbeen gemelde<br />

Wintermaand bragtik in de itad door, en bereidde<br />

mij op veelerleië wijze tot mijne aanftaande<br />

reize. •— Hiertoe reken ik onder anderen, dat<br />

ik de genees-en heelkunst oeffende; vermits het<br />

geld, welk ik daarmede verdiende, een noodwendig<br />

hulpmiddel tot de wijduitgeftrekte toerustingen<br />

was, welken mijn voorneemen vereischte.<br />

—— Maar nog meer was mijn reisgeld<br />

door mijne naarftigheid geduurende mijne zeereize<br />

toegenomen. —— Ik had naamlijk in de laatfre<br />

maanden van onzen kruistogt op de Zuidzee, eetr<br />

werk van R O S E N S T E I N ' overgezet, en Zestig<br />

dukaten daarmede verdiend. Dit was in die<br />

ruuwcre gewesten meestal mijne bezigheid geweest,<br />

omdat ik toen allerminst door andere bezigheden<br />

verhinderd werd ; alhoewel ik , onaf<br />

Hechts te kunnen fchrijven, door het ftormachtige<br />

weêr, niet zelden, genoodzaakt wierd, mijne<br />

beenen vast om den voet der tafel te liaan, en<br />

mij met de linkerhand vast te houden. — Vari<br />

deeze gelegenheid bedien ik mij teffens, om de<br />

heeren FORS T E R voor de hulp, welke zij mij<br />

daarin beweezen hebben, openlijk mijne dankzegging<br />

Verhandeling over de ziekttn der kinderen.


143 IV. HOOFDST. II. AFD. TOERUSTINGEN<br />

ging te betuigen; want zij waren het, die mijnei<br />

overzetting niet alleen op verlcheidene plaatfen,<br />

daar het noodig was, in orde gebragt, maar ook<br />

den druk daarvan te Londen bezorgd hebben.<br />

Tot verdere bevordering mijner reize, deed<br />

ik alle mooglijke navorfchingen naar dat geen,<br />

't welk ooit eenige verbindtenis daarmede hebben<br />

kon. Dan, in ueê van licht te bekomen, geraakte<br />

ik maar in des te grootere onzekerheid ,<br />

wijl men mij enkel verwarde en niet zelden tegenitrijdige<br />

berichten gaf. Doch voornaamlijk<br />

ontried men mij de reize als eene zeer ongerijmde<br />

en gevaarlijke onderreeming , omdat<br />

ik , als een vreemdeling , in Afrika nog onbekend<br />

en teffens niet bemiddeld , mij noodzaaklijk<br />

veele onaangenaamheden zou moeten laaten<br />

welgevallen. — Wijl ik echter de onmoodijkheid,<br />

om de uitvoering van mijn voorneemen<br />

ten minfte te beproeven , niet inzag , bleef ik<br />

onveranderlijk bij mijn befluit.<br />

Om deeze reden maakte ik met den heer DA-<br />

N IEL FR EDEEIK IMMSLMAN , een' jongen<br />

Afrikaan, kennis , welke r.is in vertrouwde<br />

vriendfehap veranderde. — Deeze jongman had<br />

bereids voorheen, tot zijn bijzonder genoegen,<br />

eerie reize landwaard in gedaan, door de Ichoone<br />

bedenking daartoe opgewekt, dat het toch<br />

hem en den overigen Ahikaanfchen Vf.dkplanteren<br />

geenzins tot eere verltrekte , de onderzoeking<br />

Jn het jaar 1776.


TOT DE AFRIKAANS CHE REIZB. I45<br />

king van hun land verzuimd te hebben't welk<br />

hen nu ras zou noodzaaken, om van mij en andere<br />

vreemdelingen de vereischte berichten aangaande<br />

dit land en deszelfs merkwaardigheden<br />

te verzoeken. Voor zijn perfoon liet hij zich<br />

dus zeer ras overreeden, om alle mijne voorflagen<br />

aantcneemen en mij gezelfchap te houden.<br />

Maar, om de toeliemming zijner nabeftaanden te<br />

verkrijgen, werd alle mooglijke overlegging, en<br />

aanhoudend gemeenfchaplijk verzoek vereischc<br />

en in 't werk gefield. De moeder, eene<br />

verrtandige vrouw, van geboorte eene Europeefehe,<br />

en haare dochter , een ongemeen bekoorlijk<br />

meisje, gaven eerst na langen tegenftand hunne<br />

toeftemming daartoe ; en wel voornaamlijk<br />

uit dien grond, omdat hij eene zeer zwakke boist<br />

had, weshalve eene lange reize te paard, bijzonder<br />

onder het oog van een' arts, bij uitneeniendheid<br />

heilzaam voor hem was ; waartegen<br />

hij te huis van de teering een' veel zekerderen<br />

en geduchteren dood, dan van de omzwervende<br />

Hottentotten, of de wilde dieren, welke zich is<br />

het binnenlle des lands ophouden , te verwachten<br />

had. — De vader, een oud krijgsman, die<br />

zoo wel in Europa als in Oostindie dienst gedaan<br />

had, en tegenwoordig lieutenant bij de bezetting<br />

aan de Kaap was, voegde 'er ook nog<br />

ten laatite deezen veelwerkenden grond bij, dat<br />

een jong mensen, wanneer het op gevaaren aankwam<br />

, niets fchuuwen noch vrfcezen moest.<br />

Nu maakten wij de noodige toerusting tot onze<br />

reize. —- De heer Immelman kocht een' goeden<br />

hengst, die teffens zachtmoedig was, en geaaaklijk<br />

ging , voor vijftig rijksdaalders; en ik<br />

had


144<br />

l V<br />

' HOOFDST. II. AFD. TOERUSTINGEN'<br />

had bereids voor vier en dertig eenen gewoonen<br />

klepper gekocht. Daarenboven had ik ecu 1<br />

''<br />

nieuwen pakwagen bezorgd. Deeze was noge-<<br />

noeg zoo groot als de gewoone legerwagens;<br />

zijn, en op gehjfce wijze, als de wagens der'<br />

Kaapfche landlieden , van boven met zeildoek bedekt.<br />

De prijs was ook de gewoonlijke, naamlijk<br />

omtrent twee honderd rijksdaalders, en wel<br />

zoo, dat voor het houtwerk vier en zeventig,<br />

voor hot ijzerbefhg dercig rijksdaalders, en voor<br />

juk, (per-en trekkecenen, zeildoek, teerpot en<br />

andere kleinigheden het overige deezer geldfom<br />

gerekend was. — Om een' zoodaanigen wagen<br />

te trekken, worden gemeenlijk tien osfen vereischt,<br />

welken ik derhalve,<br />

rijksdaalders, inkocht.<br />

het ituk voor acht<br />

Verder nam ik verfcheidene artfenijen mede,<br />

en wel deels met uitzigt op onze eigene gezondheid,<br />

deels om lieden op het land daardoor<br />

van nut te zijn. — Wijders voorzag ik mij van<br />

kleine glospaarlen , koperen tonderdoozen, vuurflag,<br />

mesfen, en tabak; allen waaren, die bijzonder<br />

dc-n Hottentotten zeer welkom zijn. —<br />

Om Hangen en andere dieren in brandewijn te bewaaren,<br />

nam ik een vaatje van eikenhout, bijzonder<br />

daartoe ingericht; tot het opdroogen van<br />

kruiden eenige riemen papier, en voor de infekten,<br />

welken ik hoop had te verfamelen, doo- j<br />

zenen fpelden, mede. - Dat wij ook den noodigen<br />

voorraad van kleederen en linnengoed inpakten,<br />

behoef ik wel niet te zeggen. — Met thee,<br />

koffii, chokolaad en fuiker voorzagen wij ons insgelijks<br />

, deels tot ons eigen gebruik, deels om de<br />

genegenheid dier landlieden, welke wegens hun- ,<br />

»»"n yprrpn pffhmd van de Kaap aan deeze behoeften


TOT DE AFRIKAANSCHE REIZE. I45<br />

ten dikwijls mangel hebben, daardoor te winnen.<br />

Overgehaalde dranken, zeide men mij wel, zouden<br />

bij menig eenen, tot bereiking van dit oog-,<br />

merk, veel werkzaamer zijn : dan om de ruimte,<br />

de zwaarte en de kosten te belpaaren, nam ik dergelijken<br />

in 't. geheel niet méde. Met naalden<br />

van verfcheidene foorten voorzagen wij ons rijklijk,<br />

omdat wij wisten, dat wij ons door deeze<br />

waaren, en goede woorden, de goedwilligheid<br />

en hulp der boerenmeisje s bij het veriameien<br />

van infekten verwerven zouden.<br />

;, Buskruid kocht ik ruim dertig pond; met een'<br />

gedeelte daarvan vulde ik verfcheidene kruidhoorns,<br />

welken ik nader bij de hand hield; het<br />

overige deed ik in een' leeren zak, dien ik in mijnen<br />

koffer floot, voornaamlijk, om dien voor<br />

het tabaksvuur der Hottentotten te beveiligen.<br />

Hiertoe nam ik omtrent zeventig pond hagel<br />

van onderfcheidene grootte , gelijk ook eenen<br />

evenredigen voorraad van looden kogels en kogelvormen<br />

mede. Men had mij wel niet geraa.<br />

den, zoo veele fchietbehoeften medeteneemen ,<br />

en zoo veel geld daarvoor te befteeden; ik vermoedde<br />

ook zelf niet, dat ik 'er zoo veel van<br />

gebruiken zou: dan, bij onze terugkomst aan de<br />

Kaap bevond ik, dat op deeze reize, die toch<br />

maar acht maanden geduurd had, bijkans alles<br />

verfchooten was. — lk moet daarom allen, die<br />

zich veelligt op eenen dergelijken weg zouden<br />

willen begeeven, den goeden raad mededeelen,<br />

om zich met fchietgeweer, en de noodwendigheden,<br />

daartoe vereischt, wel te voorzien. Niet<br />

alle fchooten treffen, en het fchieten van kleine<br />

vogelen neemt een aanzienlijk deel weg. —•<br />

K Daar-


$4<br />

de hand te "gaarj, • an tot mijne reize ;bevorders<br />

lijft, te zijn. >*m Eeaimdeue brief diende, om mij<br />

brj het warme.'bad in Houentöisch .Holland de<br />

floédige kamers te bezorgen :, 'want dk middel<br />

had ik tegen de verkoudheden, welken ik in de<br />

nabijheid van den zui<strong>dpo</strong>ol gekreegen had, voorgenomen<br />

te beproeven.<br />

D E R-


DE GOEOE .HOOP NAAR HET WARME BAD. I47<br />

^00OO000000000000O0O0O><br />

D E R D E A F D E E L I N G.<br />

Ytmèl'nH•fi'J230in5i:f.: i ti«* t*>te* sfa


"I4"8 IV, HOOFDST. III. AFD. REIZE VAN 'DE KAAF<br />

Zoo ras de avondkoelte begon zetten wij on*<br />

ze reize over de Eerfte rivier tot aan den voer<br />

eens hoogen bergs voort. , De naauwe vaiei tusfchen<br />

dit gëbergce heet Huttentotsch nelldnsp-<br />

Kloof, dat is, de valei van Hoctentotsch Holland,<br />

cm is hooger, ook niet zoo dor. als.'andere Valeien.<br />

— Men vindt hier verfcheidene aanzienlijke<br />

landhoeven. Toen wij aankwamen, was hec 1<br />

reeds nacht en zeer duister. Wij Haken een<br />

klein vuur aart . bij welk wij eerst onze avondmaaltijd,<br />

die voorwaar zeer maang-was," hielden,<br />

-.en waarna wij ons . ter rust necrleiden. Het zadel'was<br />

ons hoofd'kusfen, de aarde ons bed, en<br />

een overrok onze deken tegen de kou ie van den<br />

nacht: deeze dingen maakten, gelijk naderhand<br />

nog zeer dikwijls, alle onze gerieflijkheid bij<br />

nacht uit. —-<br />

Toe eene legerplaats verkooren wij bij zoodaanige<br />

gelegenheden die zijde van een bosch ,<br />

welke ons de beste befchutting tegen den zuidoosten<br />

of eenen anderen wind , die dan voor- I<br />

.Tiaamlijk woei, kon geeven. — Bij regenactdg ]<br />

weer, namen wij onze toevlugt in onzen bedekten<br />

wagen, doch daar wij wegens aile de pakkaacje<br />

nog veel onbekwaamer ligplaats hadden.<br />

De beste plaats, die ik daar voor mij vinden kon,<br />

was mijn koffer, offchoon hec dekfel rond ver-<br />

.heeven was. De heer IMMKLMAN, die rank<br />

en dunner was, dan ik, kon zich, hoewel met<br />

viel moeite, tuslchen deezen koffer en de zijde<br />

des wagens neerleggen, waar hij dan op eenige :<br />

bundels papier, doch juist niet in eene betere of '<br />

- aangenaamërë bedfleede, piag te liggen. — Somtijds<br />

maakcen wij ons bed onderden wagen, daar<br />

wij genoegzaam als onder dak, en tegen regen<br />

en I


DE GOKDE HOOP NAAR. HET WARME BAD. 149<br />

en daauw eenisrzins belchut waren: doch daartegen<br />

moesten wij ows dan ook het gezelfchap or-.<br />

zer osfen, welk ons in dien .weiland zeer nabij<br />

en juist niet aangenaam was , laaten welgevallen; •<br />

want deeze dieren waren aande wielen vin onzen<br />

wagen, aan den disfelboom, en ook aan de ladders<br />

of de zijplanken van den zei ven vastgebonden,<br />

en zoo .onhandig, dat wij het Hechts waagden<br />

om tusfchen de tarnden of mak tien door te<br />

kruipen: daarenboven waren deeze onze nabuuren<br />

, wanneer 'er zich wilde dieren in de nabijheid<br />

vertoonden, in*geilaadige onrust.<br />

Menigmaal hadden wij gelegenheid, om op<br />

boerenplaatfen onze nachtrust te neemen: dun,<br />

hier hadden wij het dikwijls bijkans nog erger. —<br />

Want gemeenlijk beftond hec huis, daar wij inkeerden,<br />

Hechts uit twee vertrekken met leemea<br />

vloeren: het binnenfte diende tot een flaapvertrek<br />

voor den boer zei ven en zijne vrouw en kinderen;<br />

het andere maakte de keuken uit, en hier<br />

was het, daar men in een' hoek, op den grond,<br />

eene mat voor ons uitfpreidde, welke dan doorgaans<br />

alle de gerieflijkheid was, die de goede<br />

lieden ons konden bezorgen. Voor 't overige<br />

moesten wij ons daarmede vergenoegen, om onze<br />

zadels en overrokken coc ons bed ce gebruiken.<br />

De Hottentotten van beiderleie fexe,<br />

ouden en jongen, welke in diensc van den boer<br />

waren, koozen hunne legerfteéde alcijd om den<br />

haard. Deeze befloeg gewoonlijke wijze eene<br />

gantfche zijde der keuken, en had geene andere<br />

plaats, daar het vuur brandde, dan de vloer, op<br />

welke wij gevolglijk allen nevens elkander lagen.<br />

Eene gantfche bende van vlooien , en menig<br />

ander ongemak, welk wij om die oorzaak uic<br />

K 3 moes-


15° IV. HOOFEST, lil. AFD. REEË VAN D* KAAP<br />

moesten liaan, maakccn, dat wij dikwijls aan de<br />

frisfche lucht de voorkeur gaven, wanneer niet'<br />

koude, lierke wind en regenachtig" weêr zulks<br />

nog ondraaglijker voor ons deeden zijn. -—<br />

Bij de befchrijving van ons eerfte nachtleger voegde<br />

her, naar mijnen dunk, allerbest, dit algemeen<br />

bericht nopens de wijze, op welke wij ons genoodzaakt<br />

hebben gezien , de meeste overige<br />

nachten cp de reize doortebrengen, mijnen leezeren<br />

medetedeelen.<br />

Den volgenden morgen maakten wij ons het<br />

aanbreeken van den dag ten nutte, om in de koelte<br />

den weg over de bergen van het fiottentotsc<br />

Heiland afteleggen; De weg opwaard was<br />

zeer Heil en Heenachtig, en had veele kromten'en<br />

andere ongemaklijkheden. Ter rechterhand troffen<br />

wij terflond in 't begin eenen akeliger) dwarsweg<br />

aan, die zeer fchuinsch naar beneden liep,<br />

alwaar menigmaal wagens en osfen ongelukkiger<br />

wijze zouden van boven neêrgeflort en verpletterd<br />

zijn. — Deezen en dergelijke bergen zou, zelfs ook<br />

met het fterkfté gefpan trekosfen, geen ander hebben<br />

kunnen oprijden, dan die de rechte handgreep<br />

verftond, en eene even zoo lange zweep had,'<br />

waarmede de Afrikaanfche voerlieden hunne osfen<br />

gemeenlijk beflieren. • Aan eene zöodaanïge<br />

zweep is de Heel twee en eene halve vadem lang,<br />

de zweep zelve nog iets langer, en het fnoer<br />

daaraan nog een en eene halve el lang, cn van<br />

Herk bereid of zeemleder gemaakt. Dit hefcuig,<br />

ïm voortbrenging van den wagen in zekeren opzij-.te<br />

meest werkzaam, houdt de voerman in beide<br />

handen; en dewijl hij voor op den wogen, op<br />

zijnen bok of' bankje, zit, zoo kan hij daarmede<br />

tot


DE GOEcJJ/.H/OOP' NAAR HET WARME BAD. 15.£<br />

tót het voorfte. gefpa'n osfen reiken, en , wanneer<br />

het vereischt'wordt,': zeer fchtclijk en. zonder op-,<br />

houden, onder. zijne dieren rond flaan, en z$daarbij<br />

telkens aan die zijde, daar. hij wil, tref-,<br />

ten, en wel ZOQ Herk,.dat 'er geheele bosfen hair<br />

uitvliegen. Hierdoor worden de osfen gedwongen,<br />

om op eenmaal alle hunne fterkce ce vereetfjgen,<br />

en den wagen zoo wel uit de diepfte gaten<br />

uitcecrekken, als ook over fteenen en fteile<br />

hoogcen voorctebrengen. -— Maar 'er wordt<br />

veele behoedzaamheid vereischc , zoo wel om<br />

niec op eenmaal al, ce fterk a-meedrijven, als ook<br />

om cusfehen beiden niec al ce lang te laacen uitruscen.<br />

Want in het eerfte gevat worden zij zoo<br />

zeer vermoeid en mat, dat zij niec meer van de<br />

plaats ce brengen zijn; in hec laacfte incegendeel<br />

verfiaauwt bij hen. de iever, voorheen opgewekc,<br />

en bij aanhoudendheid zoo hoognoodig, om 'er<br />

zichzelven door ce arbeiden; waarvan dan hec gevolg<br />

is, dac men' niec meer mee hun vorderen<br />

kitiK Wanneer men tegen zeer fteile bergen<br />

pp moet rijden, pleegt daarom de voerman hen,<br />

naar bevinding van omftandigheden, iedere halve,<br />

of geheele, of Gok alle twee minuuten, een<br />

iveinig te laaten rusten. Wanneer men integendeel<br />

den berg afrijdt, heeft men, zelfs op zoodaanige<br />

^plaatfen, die minder fchuinsch zijn, te<br />

vreezen (<br />

, dat de wagen, bijzonder wanneer hij<br />

zwaar belaaden is^ fchielijker dan de osfen, naar<br />

beneden, of op hen rollen zal; omdat Hechts<br />

de beide achterleen aan den disfelboom gefpanhen<br />

, en. niec in ftaac zijn, om den. wagen, zoo<br />

veel noodig. is , . .tegen ceh ouden. , Hierom moet<br />

hij dan gefperd worden.<br />

K 4 Van


152 IV. HOOPDST. dB ƒ FD. REIZE VAN DF. KAAP<br />

Van kruiden was onderrusfchen óp de gemelde<br />

bergen van Hottentotsch Holland nog weinig<br />

aancecreffen. — Hecverheugdemif*nogtbans, eenen<br />

prachtigen zilverboom,protea, in zijn volle bloeilbl<br />

aancetreffen. Het is dezelve, waarvan ik, onder<br />

de verhandelingen van de koninglijke akademie<br />

der weetenfchappen te Stokholm « , eene befchrijving<br />

en afbeelding bekend gemaakt, en<br />

waaraan ik den naam van Oujlaafs fcepter, fceptrum<br />

Oufavi, gegeeven heb. De gemelde<br />

zilverboom beitaat uit eenen iiruik of bos, van<br />

twee tot vier voer hoog, die fomtijds ongedeeld,<br />

i n gelijk een fcepter rechtop in de hoogte groeit,<br />

fomtijds twee of drie imitervormige takken heeft,<br />

die in züverkleurde bloemcrosfen eindigen. —<br />

Hec b-jzonrierfte aan die gewas zijn zijne bladen,<br />

die ongemeen verfchillende in maaklel zijn: want<br />

die aan hec bovemfe gedeelte van den itam of<br />

fleel zijn ilechts een of twee duim groot, kegelvormig<br />

en ongedeeld; daar integendeel de lengte<br />

der onderden eenige duim bedraagt, en dezelve<br />

in de gedaante van kleine cakjes menigvuldig<br />

gedeeid of gefpleeten zijn.<br />

Aan de noordzijde van den zoogenoemden Hoctenrottch-<br />

Holiandl'chen berg, was de weg wel<br />

in lang na zoo Heil niec, doch wij moescen echcer<br />

nuen dan een wiel fperren. Hec ganefche land,<br />

aan de noordzijde van deezen berg gelegen, noemen<br />

de Inwooners mee een' algemeenen naam<br />

Achter den berg, of Over den berg.<br />

Tegens den middag kwamen wij bij de Paltnietrivier<br />

aan, en wel ter dier plaats, waar zij<br />

door<br />

' Des jaars 177."'.


DE GOEDE HOOP NA AP. HET WARME BAD. I 5J<br />

d -or eene kleine fchoone vlakte ftroomt. Hier<br />

rustten wij, volgens gewoonte, geduurende den<br />

beeten middagcifd. — Wijl men in dit gedeelte<br />

van Afrika over geene rivier, 't zij gfoote of kleine<br />

, eene bru;r, aantreft, en Hechts op twee piaacfen<br />

veeren aangelegd zijn, moesten wij hier vier<br />

voet diep door het water rijden, wij zoo wel,<br />

als onze wagen; hec water kwam mij tot onder<br />

het zadel. OiTchoon de rivieren op die<br />

plaacfen , daar de gewoone rijweg 'er door gaac,<br />

gemeenlijk niec diep zijn; zoo is echcer deeze wijze,<br />

om ze door ce (rekken, menigmaal even zoo<br />

gevaarlijk als langzaam. Want, wanneer het<br />

eenen of eenige weinige dagen geregend heeft,<br />

bijzonder in den winter, moec men wel acht of<br />

veertien dagen , cn fomtijds nog langer vertoeven,<br />

eer het water zoo laag valt, dac men die doortogt<br />

waagen durfc; en die oncmoec men zelfs op zoodaanige<br />

plaacfen, daar men op andere cijden, bijzonder<br />

des zomers, bijkans droogsvoers door kan<br />

gaan. — Wanneer hec water naderhand ook eenigzins<br />

gezakt is, kan men echter op den gewoonen<br />

rijweg door de rivier niec mee zekerheid vertrouwen,<br />

wijl men bezorgd moet zijn, dac de<br />

fterke itroom aldaar door wegfpoelen van het zand<br />

veelligt eene diepte gemaakt heeft. Scoute boeren<br />

, die geen geduld hebben, om naar hec vallen<br />

van hec wacer lang ee wachcen , of welken de<br />

geringe voorraad van le evens middelen niec toelaat,<br />

zich zoo lang optehouden, plcegen het te<br />

waagen, om hunne osfen den wagen zwemmende<br />

te laaten overtrekken, wanneer het water gemeenlijk<br />

tot midden aan de ladders of de zijplanken<br />

komt, en vrouw en kinderen, en alle de<br />

overige pakkaadje door en door nat worden. —•<br />

K j De


Ï54 !V- H00FD3T. IU. AFD. RF.IZR VAN DE KAAP<br />

De flaaf of Hottencot, die deswege, omdat men<br />

geene toornen gebruikt, op gevaarlijke plaatfen,<br />

de beide voorfte osfen noodzaa.klijk leiden moet,<br />

is gedwongen, bij zoodaanige gelegenheden dezeiven<br />

zwemmende door de rivier te ftuuren; .et*<br />

hij is gelukkig, wanne,er deeze dan niet zoo eigenzinnig<br />

en. boosaarcig zijn, om den ilroorn tgvolgen,<br />

omtekeeren, .of anders verwarring te<br />

maaken. — Wanneer de osfen intusfchen tot het<br />

rijden en trekken wel afgerecht zijn, pleegen<br />

zij op het geluid Ho Ha, hun zacht toegeroepen,<br />

op eenmaal halte te maaken. — Op gelijke<br />

wijze merkt ieder os terftond op,, en gaat<br />

naar de rechter of linker hand, wanneer 1<br />

hij zij?<br />

nen naam., met Hot of Haar verbonden , hoort. —<br />

Van dit gefchreeuw der voerlieden , gelijk ook<br />

van het afwisfelend oproepen van de naamen dec<br />

osfen, om nu van het menigvuldig geklap der<br />

zweep niet te fpreeken, eene geduurige en tot de<br />

grootlfe walging toe vermoeiende herhaaling, bijzonder<br />

in flechre wegen, te hooren, valt eenen<br />

reiziger ten uiterfte bezwaarlijk. — Bij deeze<br />

naauwkeurige opmerkzaamheid, de groote zweep<br />

wel en dikwijls genoeg te bezigen, is het werk<br />

var» eenen voerman in Afrika; een zeer moeilijk<br />

beroep: maar het reizen in dit waerelddeel ongemaklijk<br />

en gevaarlijk.<br />

Des avonds zeer laat kwamen wij bij de woomoz<br />

van den boer, die ons reed, aan. Zij had<br />

e


DE GOFDS HOOP WiPAH HET'WARRÏE B "D. I 55 1<br />

zekerlijk nieidoor^enntmirrerfroiid in don beginne,<br />

mr.sr door haare ómweim lii^rciV gevormd,-'-KWWI<br />

Zeiis dé harde cn fpiti'e rots, van welke men zich<br />

verbeelden zou, dac zij toe eéneeeuwigduurende<br />

naaktheid veroordeeld ware , was hier aan haaren<br />

donkeren en ijzerachtigpn wand, nier eenige gewasfen,<br />

langsidcnzclven optoaard kruipende, verlierd,<br />

welker ranken zij, uic dankbaarheid,- door<br />

middel haarer lcherpe hoeken onderlteunde en<br />

uitbreidde. In -dé klooven van die afhangen<br />

der bergen zig ik kruiden, welke op de hooge<br />

drijfbedden of crekkasfen, door de nacuur zelve<br />

voor haar ffangelegd', reeds in Vollen bloei Honden,<br />

en in hu-me pracht al wat de menschlijke<br />

kunsc ooic of ooic voorc kan brengen, uittarten<br />

konden.<br />

Eenige fteenworpen verre van de hoeve kwam<br />

een mineraal water uic den grond voorc, doch<br />

welk niemand zich een nucce wisc ce maaken. —-<br />

Over 'c algemeen bevond ik, dac de fteenen en<br />

rotfen deezer landftreek op verfcheidene plaatfen<br />

veel ijzer bevatten. Langs de Bbterrivier<br />

liggen nog meer boerenwooningen, wier voortbrengfels<br />

voornaamlijk in graanen en de fchaa*<br />

penteelt beftaan. De wijn , welke hier<br />

groeit, is een zuurachtige drank, die iir dé ftad<br />

aan de Kaap niet eer aan den man kan gebragt<br />

worden, dan na dat hij tot azijn of brandewijH<br />

veredeld is. :<br />

De boeren zelve drinken echter<br />

deezen wijn ongemeen gaarn. De Oorzaak zijner<br />

flechte gefteldheid, gelijk bijkans van alleh.Wijn^<br />

die in de landftreek achter de bergen gewonnen<br />

wordt, ligc in de koude des gronds, in den grooiteren<br />

afftand van de zee, gevolglijk in den mangel<br />

van vruchtbaar maakende uitwaasfèmittgen,<br />

en


t$6 IV. IIOOFDST. III. AFÜ. REIZE VAN DE KAAP<br />

e,n voornaamlijk in de groote verhevenheid deezer<br />

landilreeken over de oppervlakte der zee. Voons<br />

hielden wij ons hier niet langer dan eenen dag op.<br />

Nu aanvaardden wij de reize naar het Warme<br />

Bad zelve. Mijnen wagen liet ik voor eersc<br />

terug, en reed met eenen anderen wagen, die.<br />

naar hetzelve had ging. Om zoo veel te fpoediger<br />

derwaard te komen, hielden wij ons aanbenen<br />

gebaanden weg, maar trokken over bergen<br />

en vlakten, en door valeien regelrecht voort. -—<br />

Deeze geheele uitgeitrekie landftreek is, wegens<br />

gebrek aan water, gantsch onbebouwd en onbewoond.<br />

Eene menigte wilde dieren heeft daarom<br />

hier hunne verblijfplaats genomen. Thans<br />

had ik voor de eerllemaal het genoegen, geheele<br />

kudden van de beide grootere foorten van antilopen<br />

of gazellen, welken de Hollanders herteheesten<br />

en bonte bokken noemen, te zien. Üe eerite<br />

naam, welke herten beduidt, fchijnt aan de eene<br />

foort deswege gegeeven te zijn, omdat zij.ten aanzien<br />

der kleur mee de Europeefehe herten eenige<br />

overeenkomst hebben. De laatfte,. of die van<br />

bonte bokken, voegt beter voor de dieren, welke<br />

daarmede benoemd worden , omdat hunne<br />

brandgeele of ligtbruine huid met veele witte<br />

vlekken en flreepen getekend, is. . Van de<br />

Kaapfche zoogenaamde hertebeesten heb ik, in de<br />

verhandelingen van de koninglijke akademie der<br />

weetenfchappen te Stokholm eene befchrijving<br />

doen plaatfen •, waarin ik dit dier antilope dorcas<br />

noem<br />

* Dei jaars 1779.


DE GOEDE HOOP NAAR HET WARME BAD. 1^7<br />

•noem Eene afbeelding van hetzelve ziet men<br />

;op plaaclü., welke hier tegenover geplaatst is.<br />

Dit fraaie dier ,zal ons in 't vervolg nog dikwijls<br />

voorkomen. Den bonten bok, die een<br />

weinig kleiner, maar integendeel Iterker en veeter,<br />

dan het hertebeest is, vindt men bij rAL-<br />

LAS onder den naam' van antilope fcripta, en bij<br />

•BUFFON onder dien van guïb. Ingevolge de<br />

verzekering van ADANSON is hij aan de rivier<br />

'van Senegal in menigte aantetrefFen. Ik kan 'er<br />

•nog de aanmerking bijvoegen-, dat het wijfken<br />

van deeze foort geene hoornen heefc. — Heden<br />

•zag ik ook voor. de eeritemaal geheele troepen<br />

-wilde zebra, welken de volkplanters wilde paar,"<br />

• den- noemen. , Zij houden zich in groote kudden<br />

bij elkander-, *en maaken in hun zware en wit<br />

geftreepc kleed eene fchoone vertooning, Hec<br />

is de huid van deeze dieren, welke men bij .onze<br />

bontwerkers onder den ongerijmden naam,van<br />

zeepaardenhuiden pleegc ce vinden 'V — Op<br />

dee-<br />

14 [ ,, Dit zelve dier, welk de heer S P A R M A N hier<br />

boven antilope dorcas, en de Hollanders aan de Kaap<br />

„ hertebeest noemen,-is de koba van B U T T O N , en de an-<br />

- tilope bubalis van TAL LAS. De Duitfchv;rs heeten het<br />

,, kirsch - antilope. De uitvoerige befchrijving van dit dier<br />

„ zal hierna in het veertiende hoofdfüik volgen. " C.,] '<br />

15 [ ,, De zebra is hei meest onder de benaaming, vla<br />

„ den geflreepten Kaapfchen ezel bekend, K O L B E ,, 'die<br />

• „ dier befebrijvende, geeft 'er eene afbeelding van ,<br />

„ 1. c. I. Deel, XI. Hoofdft. tegenover bladz. 174!,<br />

,, welke in de zoogenaamde nieuwe algemeene befchrijving<br />

: „ van de Kaap de Goede Hoop, I, Deel, IV. J.oofdfl:.<br />

„ tegenover bladz. 424. overgenomen is. Ondertusfchén<br />

,, is die afbeelding in lang na niec naauwkeurig. Hóa<br />

„ veele overeenkouisc de zebra ook met een paard m<br />

^^|®


T58 IV. HOOÏÜST.- III. AFD, REIZE VAN DE KAAP<br />

ideezen dag-zag' ikvinsgefijks ;die vogelen, wvr<br />

xeeven •onze -:iedel.heid zelfs uic het. léfgel^une<br />

-Afrika! -ontleent,- ilc .meen db:\firmsvoge!s^ ïffi de<br />

zuidlijkftc fpits vara\ die waereldéeei;, , jn .hurihen<br />

wilden ftaat. : Somtijds naderde ik -den eenen .en<br />

•anderen van hun binnen hec bereik van' een fnapiïaanfehoot',<br />

waardoor ik lust-kreeg, hen te vervolgen.<br />

Doch dic gefchiedde.telkens ce vergeefs:<br />

•wanc mee hunne lange beenen en groote fchree-<br />

'den liepdi zij nog eens zoo fnel, „als. hun jaagden<br />

'paard, 'die', beiden ongeoefend ,waren , hen<br />

-vervolgen konden. Zij liepen.--altijd mee uitgebreide<br />

vleugelen, waarfchijnlijbmaar om in even-<br />

'Wigc ce blijven. Wanc om hun zwaare ligchaam<br />

.'bok maav-.in 'hec -minile opiceheffen-,. waren, zij<br />

geenzins in ftaat. ..In hec vervolg vernam ik,<br />

-dat men ze niec eens mee hec beste jagepaard bij<br />

hec eerfte vervolgen inhaalen kan, zonder dat<br />

zij, geduurende eenige minuuten, uit het gezigc<br />

r<br />

geraaken. Desniercegenftaande moec de jaager<br />

dezelve ftreek houden ; doch bijtijds zijn paard<br />

verfchoonen, en het niet beftendig mtt veel drifc<br />

' ' :<br />

a a<br />

' ''"" ''' '^ '<br />

„ hebben, zweemt echter het geheele maakfel van het<br />

„ zelve daarin al te veel naar dat van een paard, en bij-<br />

„ zonder de kop,- iriettegenftaande hét daar in het metst<br />

„ van een paard verfchilt, en het meest na»r een'- ezel gelijkt.<br />

Eene betere en naamvkeurigere afbeelding' van<br />

„ dit ongemeen fraaie dier vindt men 'bij het Dagverhaal<br />

-,, van een' togt door hei'land der kléine en groote Namacqttas<br />

fichter de 'Beknopte befchrijving van de' Kaap de Goede<br />

„ Hoop, in groot 'octavo-, Amfterdam 1778. gevoegd, tagenover<br />

bladz.. 5*6. in drie bijzondere plaaten, daar ook<br />

„ eene keurige befchrijving van dit merkwaardig dier<br />

„door den booggel. heer AL LAM AND, hoogleeraar<br />

tt op 's Lands imiverJiteic te Leiden, te vinden is. " G. J


•DS GOEDE HOOP NAAR HET' V/ARME BAD. t$§<br />

teaten rennen,' tot dat hij dén ftrüisvógel van de<br />

eene of andere hoogte wederom gewaar wordt:j<br />

wanneer deeze wegens vermoeidheid en ftijf gewordene<br />

beenen~ter naauwer noo'd'-ontkomt--, en<br />

bij de derde vervolging of gevangen -of gefchooten<br />

wordt. —•<br />

- Even zoo- vetgeefsch -was het, de antilopen!<br />

naartezetten. — •-'. Deeze hebben de bijzondere<br />

ejgenfchap, dat zij op haare vhsgt bij herhaaiing<br />

balte maaken, om baaren vervolger.telkens een<br />

weinig- ce bezien ;<br />

en te wachten. ;<br />

Intusfeherj<br />

treft men deeze gewoonte niec Hechts , gelijk<br />

fommigen gemeend. hebben , bij hec antilopen<br />

geflachc alleen, Ook niec bij alle foorten van het*<br />

#:elve zonder onderfcheid aan. Wanc buffels en<br />

wilde tieh^v^ttagga, heb ik fömtijds op gehjkè<br />

wijze ftil zien ftaan. >—- Daartegen pleegert<br />

etnigen van de kleinere ancilopen , als de fteenbokken,<br />

klipfpringers, riecrheebokken , enboschof<br />

woudbokkcn met onafgebroken loopen den<br />

jaageren te ontvlieden. Het Kaapfche eland,<br />

Welk ik ook in de verhandelingen van de-koninglijke<br />

akademie der weetenfchappen té Stokholm<br />

befchreeven heb, is, omdatzijn vleesch en zij*<br />

ne huid boven anderen gezocht worden, in die gewesc,<br />

zoo men zege, reeds uicgeroeid; en zoo ras<br />

'er uic de binnenlanden een overkomt, wordt<br />

het weggefchoocen; verroics deeze dieren niet<br />

alleen van groorere waardij,- maar ook gemaklijker<br />

te jaagen, dan de zoogenoemde hercebéesten,<br />

zijn ' 6<br />

. —<br />

Te-<br />

•ö [ „ Ook dit dier zal in hec volgende veertiende<br />

„ hoofdituli xmiftandig befchreeven worden. " C. ]


?60 IV. HOOFDST. III. AFD. REIZE VAN DE KA AF<br />

Tegens den avond kwamen wij op eenen rj^roo*<br />

ten heerenweg, die ons eenige boeren woon ingeu<br />

voorbij, en eindelijk in tic ichemering bij<br />

bet Warme Bad bragr. Kort voor. .onze aanr<br />

komst hadden wij eenen anderen w


DE GOEDE HOOP NAAR HET WARME BAD. l6t<br />

fchoon op een effen weg , en wanneer de wagen<br />

juist niec zwaarbelaaden is, deeze bijna in eenen<br />

even zoo Merken draf en even zoo fnel gaan, als<br />

men gewoonlijk rijdt. — Vier zoodaanige uuren<br />

te paard, of acht uuren rijdèns mee eenen wagen,<br />

door osfen getrokken , maaken hier eene<br />

zoogenaamde fcheft uic; en zoo verre pleegc men,<br />

mee een' belaaden wagen, op eenen dag, of in<br />

cwaalf uuren ce rijden, waarbij men edijkemaal<br />

pleillerc. —<br />

De boeren, welke dieper landwaard in woonen<br />

, en verre wegen hebben, voorzien zich<br />

van rwee of vier osfen op voorzorg, welken zij<br />

bij afwisfeling voorfpannen. Op deeze wijze kunnen<br />

zij, in eenen dagennachc, of in vieren twintig<br />

uuren, twee fchofcen, dat is, acht uuren te paard,<br />

rijden. — Dewijl nu bij zulke dubbele voorfpannen<br />

veertien, fomtijds meer dan twintig dagen vereischc<br />

worden, in weiken cijd zij echcer eenen<br />

en anderen dag ftil moeten leggen , om te rusten,<br />

wanneer de landlieden, in het binnenfte des lands<br />

woonende, hunne voortbrengfelen naar de ftad aan<br />

de Kaap willen brengen, en de terugreize bijkans<br />

even zoo veel cijd wegneemc; zoo ziec men<br />

ligc . dar, hec arme vee niec gefpaard worde. •—-<br />

Dikwijls moeten zij trekken, offchoon zij ook<br />

nog zoo zeer hijgen, en de tong hun uic den<br />

hals hangc; en daarbij worde zelfs weinig tijd om<br />

ce rusten, nog weiniger om te graazen, gelaaten.<br />

Zijn zij ook fomtijds nog zoo gelukkig ,<br />

om zich met gras en bladen en ftruiken van<br />

heefters te verzadigen , en hunnen dorst te lesfchen;<br />

zoo krijgen zij toch naauwlijks tijd om re<br />

herkaauwen. Hierom worden zij dan ook op<br />

L zoo-


tfjï IV. HOOFDST. til. AFD. REIZE VAN DE KAAP<br />

zoodannige reize taamlijk, mager al waren zij te<br />

vooren ook nog zoo vet. Maar eer 'er wederom<br />

eene reize naar de Kaap gedaan wordt,<br />

kunnen zij op de weiden aldaar, die gewoonlijk<br />

zeer rijk zijn, hun voorige vleesch en vet volkomen<br />

wederkrijgen; te meer, vermits zij in den<br />

tuslchemijd voor den wagen zeer weinig gebruikt<br />

worden.<br />

Dewijl ik voorheen van het Kaapfche rij - of<br />

voerwerk gehandeld heb , moet ik 'er hier nog<br />

bijvoegen , dat men in deeze geheele volkplanting<br />

de osfen nooit zoo voor den wagen (pant,<br />

dat zij met de hoornen, maar alleen met de<br />

borst trekken, wairbij twee en twee nevens elkander<br />

onder één juk gaan, welk met zijne houten<br />

fcheenen om hunnen hals ligt, en inlhijdingen<br />

beeft, aan welken de halsriemen gemaklijk<br />

vast genaakt, en weder afgenomen kunnen wor<br />

den. Het juk van het achterne paar is in het:<br />

midden aan den dislélboom, maar van de overigen<br />

aan een touw, riem of iets dergelijks,<br />

welk ten dien einde tusfchen de osfen doorgetrokken<br />

wordt, bevestigd. Veelligt is deeze<br />

wijze, om de osfen aantefpannen, welke hun<br />

veele vrijheid laat om te loopen, zonder de fierkte<br />

hunner hoornen op de proef te ftellen , de<br />

oorzaak, dat men met deeze dieren in Afrika<br />

zulke foelie en wijde reizen kan doen ; doch<br />

waarregen men ook tien of twaalf voor éénen<br />

wagen of ploeg noodig heefc. AR TUUR<br />

J O U N G brengt in zijne reize door Ierland van<br />

den jaare i 7 7ó tot 1778 eene proef bij, welke<br />

hiertoe betrekking, en mij op die vermoeden gebragt


DE GOEDE HOOP NAAR IÏBT WARME BAD. 1*6$<br />

bragt heeft. Om deeze reden zal hec niet ongevoeglijk<br />

zijn , wanneer ik de geheele plaacs,<br />

welke hierop betreklijk is , mijnen leezer vertaald<br />

mededeel *. „ Ierland, " lees ik daar ' ,<br />

„ is federt langen tijd deswege merkwaardig ge*<br />

„ weesc, wijl de paarden daar eertijds mee deri<br />

„ ftaarc hebben moccen trekken. Eene even zoo<br />

„ zonderlinge wijze, om de osfen ce laacen crek-<br />

„ ken, naamlijk mee hunne hoornen, heefc on-<br />

„ langs Lord SHANNON aldaar uic Frankrijk ingevoerd.<br />

Mee dat oogmerk heefc hij eenen<br />

" voerman, welke ervaren was om op deeze wij-<br />

„ ze ce rijden, gelijk ook eenen os van de aller-<br />

*, besce foorc, die wel doorvoed en fterk, ook<br />

drie jaaren lang voor wagen, ploeg en eg ge-<br />

„ bruikc was, benevens hec getuig, daarcoe be-<br />

„ hoorende, van Bourdeaux laacen komen. Of-<br />

',' fchoon hem die meer dan honderd ponden fter-<br />

] liw Jcoscte, was hij toch verzekerd, dac dee-<br />

,'' zeforn hem terftond in hec eerfte jaar, in welk<br />

, hij deeze wijze van rijden op alle zijne land-<br />

', goederen algemeen in wilde voeren, volkomen<br />

H vergoed zou worden. Hij heefc ook nader-<br />

L hand dezelve mee hec giootfte voordeel be-<br />

„ houden, en bevindt, dac de osftn daarbij zoo<br />

„ vrij en ongedwongen gaan, dac het een bijzon-<br />

, der genoegen is zulks ce zien. De heer<br />

jou NO zag twee osfen, op deeze wijze aange-<br />

„ 1 pannen , met Weinig moeite meer dan drie<br />

„ tonnen tarwe voorecrekken; cerwijl hij cwu-<br />

" fel-<br />

* Ik heb dezelve uit het Gentlemen Magazine van het jaar<br />

17S0 ontleend.<br />

y Bladz. 431.<br />

L 2


tÖ4 IV. HOOFDST. IV. AFD. VERÈtlJF<br />

„ felde, dat zij soo veel van de plaats zouden<br />

„ hebben kunnen beweegen, wanneer zij enkel<br />

„ met het juk aangefpannen geweest waren. "<br />


B IJ H E T W A R M E BAD. 165<br />

«fegebragc , of in den bedekten wagen ophouden.<br />

— Het huis zelf is aan het hangen van een'<br />

kleinen berg gebouwd, zonder niet eene gracht<br />

voorzien te zijn. Hier van daan komt het, dat<br />

het water in het eene vertrek doorzijgt, en het<br />

taamlijk vochtig maakt; voornaamlijk, waaneer<br />

'er meer bedden in ilaan, en meer kranken 'er<br />

zich in op moeten houden. — Uic de lijsten ,<br />

welken de bronmeescer federt verfcheidene jaaren<br />

gehouden heefc, zag ik , dac honderd en vijftig<br />

coc cwee honderd perfoonen coe zich jaarlijks van<br />

die bad bedienen. Doch chans i wijl die jaargetijde<br />

tot het baaden bijkans te koud en te onbekwaam<br />

is, baadden zich hier maar achc perfoonen,<br />

en desnietcegenftaande werden wij op eene<br />

beklaaghjke wijze bediend. — De weinige ellendige<br />

banken en tafels, welken men hier vindt,<br />

behooren den bronmees-er in eigendom toe, en<br />

moeten van hem gehuurd worden.<br />

Omtrent honderd fchreeden van dit gebouw<br />

ftaat het eigenlijke badhuis. Dit is niets anders,<br />

dan eene kleine hut, die aan twee zijden grootdeels<br />

onder de aarde ftaat, Hechts door twee kleine<br />

openingen licht ontvangt, drie en een halve<br />

of vier vademen lang, en een en een halve vadem<br />

breed is. — Aan het eene end is eene groef<br />

of bak, die ©en en een halve vadem in het vierkant<br />

grooc, en een él diep is. I Iet warme water<br />

worde, een klein end weegs verre, onder<br />

den grond, van zijnen oorfprong af voortgeleid,<br />

tot dac het in den eenen gevel van het badhuis<br />

inkomt, van waar hec door eene opene goot<br />

neêrloopc, en eindelijk in eenen ftraal, omtrent<br />

L 3 een


l66 IV. HOOIDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />

een duim dik, in de baiigroef valt. Bij deeze<br />

inrichting worden wei de wanden befpaard;<br />

maar veelligt wordt ook daardoor veroorzaakt,<br />

dat de fijnfte en werkzaamlte deeltjes vervliegen.<br />

Het baaden zelve gefchiedt op de volgende<br />

wijze. - De zieke plaatst of legt zich tot onder<br />

den kin in de badrroof of groef neêr. Hier<br />

gevoelt men het water zeer heet, doch zonder'<br />

dat het brandt; teffens bemerkt men eenen aandrang<br />

des blocds uit het binnenfte des ligchaams<br />

raar deszelfs oppervinkte- De (helheid der pols-<br />

Hagen neemt, benevens het kloppen van het hart,'<br />

toe. Reeds na verloop van acht of tien minuuten<br />

, en dikwijls nog vroeger, befpeurt men<br />

voorgevoelens van flaauwce. Hierom is het juist<br />

niet raadzaam alleen te zijn , om van dezelve niet<br />

overvallen te worden, en in het bad te verdrinken:<br />

want dergelijk ongeluk zou hier werklijk<br />

gebeurd zijn. Ten laatfte, wanneer men uit<br />

het water opgereezen is, gaat men aan het ander<br />

end der hut onder bedden of dekens neêrliggen,<br />

om te zweeten. Drinkt men dan van het<br />

warme water , zoo geraakt men des te ligter in<br />

het zweet. - — Zoo ras het zweeten voorbij,<br />

of ten minfte geringer geworden is, fpoelt men<br />

zich fchielijk in de badgroef af, om zoo veel te<br />

eer droog te worden; en daarna doet men zijne<br />

kleedercn wederom aan. —. Sommigen baadden<br />

zich cn zweeten op deeze wijze tweemaal<br />

achter elkander, en bevinden zich daarbij wel.<br />

De bak kan tuslchen ieder baaden, zoo men<br />

wil, leedig getapt worden. Gewoonlijk bedient<br />

men «ich van het bad tweemaal, zeiden driemaal


Bij H E T W A R M E BAD. l6><br />

maal des daags : ten minfte laaten die geenen ,<br />

welken de bronkuur een geruimen meenen voorctezetten,<br />

het altijd bij tweemaal berusten.<br />

Een klein vierde eener Zweedfche mijl , of<br />

èen klein half uur gaans van hier, ligt eene<br />

Boeren wooning, daar fomtijds bron^ascen hun<br />

verblijf neemen; doch wegens den grooteren<br />

afftand is zij zeer ongelegen.<br />

Eenige weinige fchreeden van het bad, welk<br />

ik zoo even befchreeven heb, zijn nog twee andere~<br />

baden, die warm water opgeeven , doch<br />

over de groeven of bakken zijn Hechts hutten<br />

van rijs of dunne takjes gemaakt. Het eene van<br />

deeze baden is niet zoo heec , maar het andere<br />

is heeter. dan het gemelde eerfte. Beide worden<br />

maar van flaaven en Hottentotten gebru kt. —<br />

Daarenboven zijn in deeze zelve ftreek nog twee<br />

bronnen, maar die zonder dak zijn, en niet gebruikt<br />

worden, offchoon de eene de overvloedigfte<br />

van allen , en het naast bij hec bronruns<br />

gelegen is. In eene valei beneden d - heete<br />

bronnen , op eenen afftand van omcrenc vijftig<br />

fchreeden, vindc men eene bron. die koud water<br />

van eenen zeer zuiveren finaak geeft.<br />

De onderfcheidene deelen, waarmc dit bronwater<br />

beftaac, en den juiften graad zijner warmte<br />

, kan ik niet zeer naauwkeurig opyee/en, •<br />

Deels was de fchaal van mijnen thermomecer<br />

daar niec hoog genoeg toe; deels ontbraken mij<br />

veele zaaken, daartoe vereischt, niec Hechts menige<br />

eenvoudige middelen, toe een dergelijk onderzoek<br />

noodig, maar ook zelfs glazen en vace;.:<br />

wanc het brandewijnsglaasje van den bronmeesur<br />

L 4 uic-


16S IV. HOOFD S T. IV. AFD. VERBLIJF<br />

uitgezonderd, waren hier niet meer j dan twee<br />

bierglazen, welken ik medegebragc had, voorhanden.<br />

De volgende zijn derhalve de eenige<br />

proeven, welken ik met het warme water heb<br />

kunnen neemen. —<br />

Opgelost loodwit fcheen een onrein , (lijmachtig<br />

ligchaam op den bodem des glas te doen<br />

ontdaan. Aftrekfel van zilver gaf aan het water<br />

eene opaalkleur, en veroorzaakte ten laacfre eenwit<br />

zinkfel. Opgelost wijnfteenzout deed naauwlijks<br />

eenig zinkfel ontdaan. Ziiverfchuim, falammoniak,<br />

lakmoes, en vioolfiroop, ieder afzonderlijk<br />

, met het water wel vermengd , bragt<br />

geene verandering van kleur voort. Poeier van<br />

galnooten onder het water' in zijne natuurlijke<br />

warmte gemengd , veroorzaakte eene bruine<br />

kleur , gelijk, bij de Zweedfche mineraale wateren<br />

, en deeze kleur bleef belrendig; — maar<br />

onder het water, in een glas koud geworden,<br />

gemengd, verfde het 't water Hechts zeer weinig;<br />

— onder het gekookte water gedaan, verfde<br />

het dat genoegzaam in H geheel niet. — In<br />

den bak en langs de zoomen van het griftje<br />

waardoor het bronwater afvloeide, had zich veel<br />

oker aangezet. — Wanneer ik het water in eene<br />

fles met een' naauwe,n hals goot , openbaarden<br />

zich veele blaasjes. Kalkwater veroorzaakte wel<br />

geenen zwavelreuk , maar vormde echter in hec<br />

warme water verfcheidene kleine wolken , die<br />

Zich ras met elkander vereem'gden, zonder nogthans<br />

te zakken. Ik moet echter hierbij aanmerken,<br />

dac hec kalkwacer, hiercoe gebruikc, niet<br />

volkomen goed was; want de kalk, welken ik I<br />

bij gebrek van anderen daartoe neemen moest , j<br />

was taamlijk fterlwgeleschc, en hec water kon ikl<br />

niec


B IJ H E T W A R M E B A D . 16$<br />

niet anders, dan door middel van twee theeketels,<br />

op elkander gezet, overhaalen. Zilver,<br />

welk lang in dit water gelegen had, toonde niet<br />

hec minde fpoor van zwavel. — Men pleegt<br />

van die wacer anders wel ce beweeren , dac het<br />

naar zwavel fmaakc : doch inderdaad bemerkt<br />

men 'er niets van deeze ertsdof aan, 't zij door<br />

fmaak , of reuk; maar het is een zeer merklijke<br />

vitriool - of inktachtige fmaak , dien men voor<br />

zwavelachtig heeft aangezien. Desniettegendaan-;<br />

de heeft het water echter niets walgachtigs of<br />

onaangenaams, en veroorzaakt aan eene maag,<br />

die maar eenigzins goed is, in 't geheel geene<br />

bezwaarnis.<br />

Wijl men hier bijkans nooit gelegenheid heeft,<br />

om zich den raad van eenen geneesheer ten nutte<br />

te maaken, zoo volgt men bij deeze bronkuuren<br />

geene andere aanwijzingen en voorfchrilten, dan<br />

die geenen, welken eigen goedvinden en gemak<br />

aan de hand geeven, zonder oide, jaa zonder den<br />

geringlten leevensregel in acht te neemen.<br />

Men maakt niet eens een onderfcheid der ziekten,<br />

waarin men het bad gebruiken wil. Zoo had,<br />

bij voorbeeld, een flaaf eene hevige koorts, welke<br />

toen heerschte, in zoo verre doorgedaan,<br />

dat de natuur zich door ui flag begon te reinigen.<br />

Maar des niettegendaande zond de landdrost van<br />

Zwellendam hem herwaard, als of het bad een algemeen<br />

geneesmiddel in alle krankheden was.<br />

l!c wendde wel alle moeite aan, om het baaden<br />

bij hem te beletten; maar, wijl de opperde<br />

amptenaar zelf dier landdreek het bevel daartoe<br />

gegeeven had , kon ik niets daartegen uitrichcen.<br />

Weinige uuren na hec eerde baaden werd dan<br />

L 5 ook


ï?0 IV. HOOFDST. IV, A,FI). VERBLIJF<br />

ook de zieke door den dood van Éjcflag en fln-<br />

b a<br />

vernij bevrijd.<br />

Ten aanzien van den tijd des daas, tot hec<br />

baaden ce kiezen, warende brongascen Juist niet<br />

angscvalhg: ZIJ ontzagen zich niec eens, onmidde-<br />

>K na de maaltijd in hec bad ce gaan Zekerlijk<br />

iaat dit z.ch fomtucjs doen, zonder jtusc merkii k<br />

Swnade gevolgen daarvan te befpeuren: ondertuslehen<br />

is echcer alcijd het gevaar daarmede verbomen<br />

, dat de genooten fpijzen te fchieJijk in<br />

net bloed overgaan.<br />

De uitwerkingen van die warme bod, en bil<br />

welke krankheden het goede dienden doet, en<br />

bij welken niec, wil ik nu wac omftandiger be-<br />

Uic het geen mén mij daarvan verhaald heefc,<br />

a t h e t R i e c z e J d e n<br />

tl, £?' ?<br />

g«*«wre, dac<br />

hardnekkige rhumacieke pijnen en lammigheden<br />

in den tijd van drie of vier dagen door die bad geheel<br />

en al geneezen worden. Maar tegen de<br />

Tjcnc is het geen bijzonder werkzaam middel<br />

J?ij zinkingen en verouderde gezwellen hebt hec<br />

ionuijds ongemeen veel; maar ook menigmaal<br />

doet hec integendeel niec de minfre werking<br />

Een meisje, welkeen zeer gezwollen been, mee<br />

een diep verouderd zweer had, en deswege reeds<br />

federt meer dan een jaar zich van dit bad bediende,<br />

en tusfehenbeiden door hec opleggen van eefiootene<br />

popelier - en andere bladen verbonden<br />

werd, gevoelde geene verzachting. Ik ried haar<br />

daarom Zoo wel hec bad, als ook de bladen af<br />

omdat beide te fterk prikkelden; en liet haar<br />

eene mlU uit honig en wasch toebereid , gebrui-


E IJ H E T W A R M E BAD. \Jl<br />

bruiken. Hierdoor werd zij tegen alle vermoeden<br />

zeer fchieiijk geheeld, en het gezwel verdween<br />

ook allengs. — Een zeker man baadde<br />

zich, om eene oude kwaal aan het been kwijt te !<br />

geraaken, maar zonder gevolg; doch hij dronk<br />

ook zoo veel fterken drank, dat hij bijkans daaglijks<br />

dronken was. — Eene vrouw had in haare<br />

eene borst een gezwel, groocer dan eene gewoone<br />

vuist. Dewijl het bad alleen hierbij niets*<br />

fcheen uittewerken, liet ik de verharding teffens<br />

met een weinig kwikzilverzalf wrijven, waardoor<br />

zij zich binnen eclijke dagen tot de helft<br />

toe verdeelde, doch zoo, dat het overige noch<br />

door zalf, noch door baaden te verdrijven was.<br />

Voorts was dï vrouw toenmaals, zonder zulks<br />

zelve te weeten, in eenen zoodaanigen ftaat, dat<br />

zij, eenige maanden na het gebruik van het bad,<br />

een kind ter waereld bragt, welk volkomen gezond<br />

was, en door het baaden der moeder in<br />

't geheel niets geleeden had. — Een vleeschhouwer<br />

had, thans federt drie maanden, om<br />

van eene oude beenkwaal verlost te worden,<br />

hec bad gebruikt , doch zonder eene merklijke<br />

uitwerking. Ik ken echter eenen perfoon uic de<br />

regeering, die van eene dergelijke zeer erge<br />

Kwaal in korten *cijd geneezen was, nadac hij<br />

reeds lang allerleie goode middelen ce vergeefs<br />

duarcegen beproefd had. —<br />

Een jonge flaaf van Madagaskar, die insgelijks<br />

eene wond aan hec been had, welke reeds<br />

drie jaaren oud was, werd onder mijn opzigc,<br />

waarcegen ik mij van zijne oppasfing bedienen<br />

zou, naar die bad gezonden. Voorheen was hij<br />

in de ftad aan de Kaap door eenen wondheeler<br />

bediend, maar ook reeds als ongeneesbaar opgc<br />

gee-


172 IV. HO OFDST, IV, A F D . VERBLIJF<br />

ge ven geweest. Begeerig om het vleesch van<br />

eenen Neger naauwkeuriger te leeren kennen,<br />

had ik reeds etl.jke weeken voor mijne aankomst<br />

alhier aangenomen, aan de geneezing zijner kwaal<br />

te arbeiden. Deeze hield zich over 't algemeen<br />

taamlijk droog. Het rauwe vleesch van den Neger<br />

had juist geene andere kleur , dan dat van<br />

eenen Europeer. Nadat het dikke eelt wegnomen<br />

was, begon de wond te heelen. Er kwam<br />

gelijk bij eenen Europeer , gezond vleesch ten'<br />

voorlchijn, en de wond werd, alhoewel de huid<br />

anders zwartachtig is, aan den rand teffens een<br />

Weinig wit; .dit ging echter zeer langzaam voort.<br />

Maar door het gebruik van het warme bad nam<br />

het kwaad, zoowel in diepte, als in breedce<br />

toe. Desniettemin liet ik den zieken daarmede'<br />

voortgaan, in die hoop, dat de wond van zelfs<br />

zou toegaan, nadat het ligchaam door de bronkuur<br />

genoegzaam zou gezuiverd zijn: dan deeze<br />

gisfing is , gelijk ik naderhand heb vernomen<br />

mislukt. De (laaf verhaalde mij, dat hij voorheen<br />

reeds, toen hij nog in vrijheid en in zijn<br />

vaderland geweest was , dit zelve toeval gehad<br />

had: het kwaad wis toenmaals, gefi'jk nu, van<br />

zelfs opengebrooken, maar in weinig dagen geheeld,<br />

nadat hij fchprfen van boomen, tusfchen<br />

twee lleenen gewreeven , daarop gelegd had;<br />

den boom, waarvan de hasc genomen was, kende<br />

hij wel zeer goed; hij had ook gezien, dat<br />

veelen zijner landgenooten die Ichorsmet hetzelve<br />

goede gevolg gebruikt hebben ; maar in Afrika<br />

had hij, zoo lang hij h ïcr was, dien boom te<br />

vergeefs gezocht. — Mogcen toch bij deeze gelegenheid<br />

die Christenen , welke de inwooners<br />

van Madagaskar tegen elkander wapenen, ten einde<br />

• van


BIJ H E T W A R M E BAD. XJ%<br />

van de krijgsgevangenen ongelukkige flaaven 'te<br />

maaken, zich laaren opwekken, om, tot hun<br />

•eigen voordeel, flechts een klein gedeelte hunner<br />

leevende waaren toe nuttige onderzoekingen<br />

aantewenden! De koortsbast, feneka , flangenwortel,<br />

ophioriza, farlaparille, quasfia, en veele<br />

andere nuttige heelmiddelen, hebben wij toch,<br />

tot redding van zoo veele duizend onzer medemenfehen<br />

van hun, die wij Wilden noemen, leeren<br />

kennen. En wie weet , hoe veel meer wij<br />

van hun hadden kunnen leeren kennen, waren zij<br />

niet met hun door onze dwinglandij uitgedelgd,<br />

en daardoor tellens alle bruikbaare ondervindingen<br />

, federt lange jaaren door hen gemaakt, bijkans-<br />

gantsch verlooren gegaan.<br />

De werking van het bad bij het wegneemen<br />

van de ziekten en kwaaien, die daardoor geneezen<br />

worden, berust, naar mijnen dunk, allerminst- op de<br />

ertsdeeltjes, waarmede het water bezwangerd is ;<br />

want om daardoor te kunnen werken, wordt het<br />

door al te enge wegen gedwongen, en te ras<br />

weggedreeven- Zelfs de warmte, bijzonder<br />

in dien hoogen graad, welken het hier bezit,<br />

verhindert het ijzerachtige, anders een zenuwverlterkend<br />

middel, ce werken, en maakt, dat<br />

de vaten des ligchaams, om de lappen te verdunnen<br />

, niets van het water in kunnen zuigen.<br />

—- De geneezingen, door dit bronwater<br />

gewerkt, kunnen derhalve in niets anders, dan<br />

in eene dikwijls herhaalde, en door het zweeten<br />

voortgebragte verandering der vochten, haaren<br />

grond hebben. Derhalve is een beter leevensregel,<br />

en meer geregelde geneeskundige behandeling<br />

, dan tot hiertoe gefchied is , van het<br />

grootlte belang, opdac de nieuwe vochcen gezonder,


*74 IV*. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />

der, dan die, welke door het zweeten uitgedreeven<br />

zijn, moogen worden. —-<br />

Worden nu in deeze Kaapfche warme baden<br />

de meeste geneezingen door zweeten verricht<br />

zoo hebben dergelijke natuurlijke baden juist<br />

geen anderen voorrang boven de badflooven,<br />

dan dat men gereedfchappen en brandhout bij<br />

de eerden befpaart. — Zoo wel in Afrika en<br />

Europa , als bij de Amerikaanfche Wilden, is<br />

het eene bekende zaak, dat zweetkuuren van<br />

verfcheidene foort, in zekere gevallen, van het<br />

grootde nut geweest zijn: doch in eenigen mogt<br />

dezelve wel van meer kracht zijn, wanneer men<br />

de baden aan de Kaap van gemaatigder warmte<br />

deed zijn, en ze fomtijds met een bijvoegfel van<br />

kruiden verderkte, die, gelijk dakka of leeuwenftaart,<br />

bukku oïdiosma, bij de bewooners der volkplantingen<br />

zoo wel, als Hottentotten, als krachtige<br />

kruiden bekend zijn — Maar ziet men de<br />

ontbondenc ertsftolien bij de warme gczondbronnen<br />

over 't algemeen, of ten minde in een of<br />

ander geval, als de voornaame oorzaak van de<br />

werking aan; zoo kan men, bij mangel van natuurlijke<br />

baden , dergelijke zelf toebereiden,<br />

waarover de verhandeling van JOIIAN KAREL<br />

SCHRÖTER, de balneorum artificiatium ex (co.<br />

riis metalltcis ufu medico, onder de voorzitting<br />

van den hoogleeraar FHEDRIK HOFMAN verdedigd<br />

S voorts, de kunst om natuurlijke bronnen<br />

nattmaaken door KAREL IE ROI; gelijk<br />

ook de verhandeling van den hoogleeraar en<br />

ridder BERGMAN over het zelve onderwerp, in<br />

* Halae Magdeb. 1722.<br />

de


BIJ H E T W A K M B BAD.<br />

de verhandelingen van de koninglijke akademie<br />

der weetenfchappen te Stokholm " medegedeeld,<br />

kunnen nageleezen worden.<br />

Doch, in plaats van het voordeel, welk zoodaanige<br />

warme gezondbronnen een land aanbrengen<br />

, ce beftrijden, achc ik hec meer der moeice<br />

waardig, van haaren oorfprong iets te zeggen.<br />

Men weec, dat hitte, aardbeeving, en zelfs uitbraak<br />

van vuur daardoor veroorzaakc wordt, dat'er<br />

water op laagen of beddingen van zwavelachtige<br />

en mee ijzerdeelrjes gemengde ftoffe komt.<br />

Onderdardi'che hitte of vuur, zij moogen dan door<br />

deeze of andere oorzaaken oncltaan zijn, zijn hec,<br />

welke hec onderaardiche wacer in dampen om<br />

hoog drijven. Eene vergadering van dampen,<br />

mee zoodaanige deeltjes bezwangerd, maakt<br />

dac geen uit, 'c welk wij gezondbronnen noemen.<br />

— i\ien heefc dus ce vreezen, dac bij<br />

zulke aanzienlijke overhaalingen eene overkoo^<br />

kmg gebeuren kan. De ondervinding leerc coch,<br />

dac 'warme baden en brandende bergen zeer dikwijls<br />

bij elkander gevonden worden. Uic de<br />

menigce der warme baden aan de Kaap, en uic<br />

den hoogen graad hunner warmee fchijnc ce blijken,<br />

dac in deeze landftreeken in hec binnenfte<br />

der aarde een niet gering gedeelte der brandende<br />

en' verwoestendlte hoofdftof verborgen zij. —<br />

Tot dit vermoeden brengt mij nog des te meer<br />

een klip of fteenrocs, op den afftand van vijftien<br />

of cwincig fchreeden boven hec badhuis gelegen,<br />

44 Tom. xxxix.


1/6" IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF'<br />

gen, welke uit eene vaste lava bedaar, waarin<br />

nog duidlijke fpooren van haaren voorigen vloeibaaren<br />

itaat zich vertoonen. Deeze lava is teffens<br />

zeer zwartachtig, en met veele ijzerdeeltjes<br />

bezet. Op een gedeelte van den weg, daar<br />

voorbij loopende, ziet men zwartachtig dof of<br />

poeier, gelijk het. (tof van fteenkoolen Dit<br />

•Hof ontfbat, waarfchijnlijk, uit lava en ijzererts,<br />

die in Hukken gereeden en door de wielen der<br />

wagens gantsch verbrijzeld is Doch, wanneer<br />

'er nu tegenwoordig nog in die gewest,<br />

wijd en breed in 't rond, onderaardsch vuur of<br />

hicce verborgen zou zijn, ware hec dan niec<br />

zeer geloofbaar, dac deeze op den buitenden<br />

rand der aarde zoo fterk werke, dat een groot<br />

gedeelte der vochtigheid van dezelve deels in<br />

dampen vervliegt, deels in de reeten en klooven<br />

der aarde, hier in menigte te vinden , opdroogt?<br />

In deeze gisling werd ik daardoor ver fterk t, dat,<br />

offchoon in deeze ftreek van Afrika zeer veel regen<br />

vale, zoo dac ook, geduurende hec regenachtige<br />

jaargetijde, de rivieren ras uic haare oevers<br />

treeden, de meeften van deezen in den zomer<br />

echcer geheel uidoogen. ' Putten zijn hier<br />

niet; bronnen zeer weinig: daarentegen eene menigte<br />

uicgeftrekte zandvlakten en hei, naakte<br />

bergen en dergelijken; al liet welk ce famen genomen<br />

dan ook veel daarcoe bijbrengc, om aan<br />

die land het aanzien van het dorde en dorftigde,<br />

welk ik ergens op den aardbodem gezien heb, te<br />

geeven. —- De warmte deezer luchtdreek is<br />

niet zoo uitneemend groot, dat zoodaanig eene<br />

dorheid zich daaruit zou laaten verklaaren. Eene<br />

onderaardfche hicte als de oorzaak van dit verfchnijfel<br />

aanteneemen, fchijnt mij des ce minder<br />

on-


B ij « S T W A R M E B A B; i?f<br />

ongerijmd, vermits ik op het eiland Tanna, door<br />

de asch van eenen brandenden berg anders zoo<br />

vruchtbaar gemaakt **„ twee taamlijk dorre Üreeken<br />

bemerkt heb, offchoon in iedere derzelveri<br />

flechts een kleine plek door het onderaardfehe<br />

Vuur zigtbaar verhit was. In de h&buurfchap<br />

van het Hoctentotsch - Hollandfche bad<br />

ftaan langs de laauwwarme- beek, die uit heete<br />

bronnen haaren corfprong neemt , kruiden ert<br />

heesters, die zeer wel tieren , en 'er bijzonder frisch<br />

uitzien, ook het zeer wel verdruagen, dat een<br />

gedeelte hunner Wortelen en (rammen daarmede<br />

befpocld worde. •—- De rei bergert, aan welker<br />

voet het bad aangelegd is, heet hec Zwarts<br />

Gebergte. Beneden hetzelve begint eene aanzienlijke<br />

vlakte, op welke kleine heuvelen en valeien<br />

geftaadig afwisfelen, en die door eene reeks<br />

naakte rotfen, — rotfen, die eene ongemeen<br />

fombre en droevige vercooning maaken, aan den<br />

Zeekanc ingeflooren worde. Dergelijke rtaauwbegrensde<br />

uirzigten , in Afrika zoo algemeen i<br />

konden mij niec anders dan ten ho^glte oha;m;ér>aam<br />

zijn, daar ik in Zweeden gewoon was geweest;<br />

den gezigteinder meestal door bosfehen van dennen-<br />

en fparrenboomen beftendig groen ce zien.<br />

Geduurende mijn verblijf hij het warme bad<br />

in Oogstmaand, werd hier de lente daaglijks in'<br />

gewasfen rijker. Inzonderheid kwamen Van tijd<br />

toe tijd verfcheidene fchoone bol^evvosfei) teri<br />

voorfchijn, die naderhand met de zomerhitce wederom<br />

affeheid namen. Onder deezen rek >n<br />

ik<br />

• ** Zie hier vooren bladz. 119.<br />

Af


7 8<br />

IV HOOFDST. IV. AFD. VÏBBLIJï<br />

ik verfcheidene foorten van lisch, iris: de wortelen,<br />

of liever bollen derzelven worden in de<br />

asch gebraaden, en dan gegeecen. Zij fmaaken<br />

bijkans als aardappelen, en men noemt ze bier<br />

Oenkjes. — Van dit woord eenkjes bedienen<br />

zich die Hottentotten, welke ie» meer, dan hec<br />

gemeene gros derzelven, over zaaken nadenken,<br />

in dezelve betekenis, als VIRSILIUS het woord<br />

ariftae, naamlijk tot.berekening van den tijd,<br />

nademaal zij telkens , wanneer de oenkjes ten<br />

voorfcbijn komen, een nieuw jaar beginnen, en<br />

naar het getal van- den jaarlijkfchen wasdom<br />

derzelven hunnen ouderdom en merkwaardige<br />

gebeurtenisfen tellen.<br />

Tot meer uitgebreide rondzworvingen en jagten,<br />

bijzonder op de nabuurige bergen, maakte<br />

wel mijne bronknur mij over 't algemeen te flap<br />

en te mat ; maar desniettegenftaande kon ik,<br />

toen een hinkende flaaf zich, den twaalfden der<br />

voorfchreeveneOogstmaand, zich, om op de gronden<br />

tusfehen de bergen hout en oude /rammen<br />

of Hukken optefameien , naar buiten begeeven,<br />

en verfcheidene honden medegenomen had, welken<br />

ik kort daarna met veel drifc jagt hoorde<br />

maaken , mij niet onthouden , om met eenen<br />

fnaphaan op waard tefpoeden, in die hoop, dac<br />

ik veelligt eenen Heen bok onder het bereik van<br />

mijn geweer zou krijgen. Doch tot mijne<br />

verwondering bevond ik , dat de honden hec<br />

wild in eenen boom gedreeven hadden. «— De<br />

flaaf, die met zijne dragt hout daarop aankwam,<br />

zeide, dat het een tijger of luipaard was; en dac<br />

het 'er zeer veel op aankwam, om het dier wel<br />

te treffen; wanneer men niec beducht wilde zijn,<br />

dat


B IJ H E T W A R M E B A D. tf?<br />

dnt hec van de takken des booms, die bet bijkans<br />

geheel voor ons gezigt bedekten , eenen<br />

fprong op mijne fchouders doen, en zich wreeken<br />

mogt, — Wijl ik raii erïrmerde gehoord re<br />

hebben, dat men in Bengalen, om in zoodaamgen<br />

gevalle eenigzins beveiligd te zijn , eene korte<br />

fpies boven het hoofd houdt , zoo hield ik<br />

thans een groot mes gereed , terwijl ik cefTt-ns'<br />

mijn (haphaan, met grooven hagel gelijk men<br />

op de iteenbokkenjagc gebruikt) gelaaden, waarop<br />

ik in haast nog een' kogel gezet had , nffchoot,<br />

en voor 't overige meende, op de hulp<br />

der honden mij genoegzaam te kunnen verlaaten.<br />

— De kogel miste , en Ikchts de hagel<br />

trof: desniettegentlaande viel het dier eindelijk<br />

uit den boom; en zie daar, hec was niets er»<br />

gers, dan eene groore wilds kat. Deeze was grijs<br />

van kleur, en, gelijk hec mij voorkwam, Völkómi n<br />

\ars dez.t lve foorc , offchoon bijkans driemaal<br />

zoo zwaar , als onze tamme huiskatten Ik<br />

mat het dier mee een' Engelfchen meecltok, d j<br />

e<br />

groocer dan de Zweedfche is, en volgens die<br />

maat bevond ik hec volgende. — De lengce van<br />

de ('pies des muils toe achter de ooren bedroeg<br />

vijf duim; van de ooren tot de fchouders twee<br />

en drie viertie duim , van de fchouders tot<br />

• den aars veertien duim, bijgevolg was de lengte<br />

van het geheele dier een en twintig en drie<br />

vierde duim. De ftaart was dertien duim, de<br />

voorfte voeren van den buik af twaalf, en de<br />

aehcerite voecen dertien duim. De hoogte van hec<br />

dier bedroeg dus omcrenc een en een halven vocc.<br />

Hec gedarmte was anderhalve maal zoo lang ,<br />

als het dier zelf., den ftaarc mede. gerekend zijnde,<br />

dac is, nagenoeg vijftig Engelfche duim:<br />

M a hes


l8o ÏV. H00FDST. IV. AF D. VERBLIJF<br />

het was met mollen en muizen opgevuld. —<br />

Een Bastaard Hottentot, die voor zich, zijne<br />

vrouw, en zijne dochter, niet verre van het bad ,<br />

eene hut van (Iruiken gemaakt had, merkte het<br />

vleesch van wilde katten, leeuwen, tijgers en<br />

dergelijke roofdieren, als eene artfenij aan, veel<br />

gezonder, dan dat van andere dieren. De<br />

meeste brongasten gaven zich veele moeite, om<br />

een gedeelte van het vet der gcfchootene wilde<br />

kat te bekomen, en te bewaaren; wijl men 'er<br />

niet alleen eene heelende kracht bij wonden aan<br />

toefchrijft, maar het ook als een verdeelend middel<br />

bij jichtige ziekten aanziet. Ditzelve vertrouwen<br />

(lelt men ook in het vet van andere wilde<br />

dieren. — Dit is zeker, dat het vet der wilde<br />

katten eenen zeer bokachrigen , Hinkenden<br />

en doordringenden reuk heefc, en bijgevolg veelligt<br />

meer verdeelende kracht bezit , dan ander<br />

vet.<br />

Een andere zoogenaamde kat, de ruuwe kat,<br />

zou, volgens eene meening, in Afrika over 'r. aigemeen<br />

aangenomen, eene onvergelijkliike geneeskundige<br />

kracht in haare huid bezitten , om<br />

lendenpijn, pijn door de leden, jicht in handen<br />

en voeten, en dergelijken te geneezen, wanneer<br />

men de ruuwe zij der huid op die plaats, daar<br />

men de pijn gevoelt , een tijd lang draagt. —<br />

Doch, wijl dit hulpmiddel taamlijk duur is°; zoo<br />

vergenoegde ik voor mijnen perfoon mij daarmede<br />

, de huid naauwkeurig te onderzoeken;<br />

waardoorik dan overtuigd werd, dat heceen en hetzelve<br />

dier is mee dac, welk PEN NA» T "onderden<br />

"In z-'jne Synopfa' en MJlory of quadrupedt.<br />

naam


BIJ H E T W A R M E B A D . 151<br />

naam van Perhaanfche kat, en BVJFFON u<br />

onder<br />

den naam van karakal befchreeven en afgebeeld<br />

hebben. De huid heeft wel zeer week hair:<br />

dan, veele andere velen,-met hetzelve vertrouwen<br />

gebruikt, zouden waarfchijnlijk dezelve<br />

goede dienlten doen. De kleur is aan het bovendeel<br />

des ligchaams gantsch helderrood , doch<br />

grijs gefprenkeld, en onder den buik ligt; de bovenfte<br />

helft der ooren is donkerbruin, maar ook<br />

grijs gefprenkeld; en boven aan de fpiti derzelven<br />

zit een bos hair. Voorts is het dier langachtigvan<br />

ligchaam, en omtrent twee voet hoog;<br />

de muil en neus zijn fpits.<br />

Eene derde foort van Afrikaanfche katten, die ten<br />

aanzien van baaren groei en kop naar onze gewoone<br />

foorten van k?uengelijken, heet aan de Kaap de<br />

Goede Hoop de tijgerkat, of de tijgerbosch'<br />

k at, Uit het gezigt van twee huiden derzelven,<br />

welken ik medegebragt heb, en in 't toekomende<br />

veelligt* nader bsichrijven zal, kan ik<br />

niet anders beiluiten, dan dat de tijgerkat met<br />

BUFFONS fèrval * eenen hetzelve dier is.<br />

Van dat dier, welk de heer VOSMA: R de Afrihaanfhe<br />

bifamkat noemt, twijfel ik, of het wel<br />

aan de Kaap de Goede Hoop gevonden worde.<br />

Wet Afrikaanfche fteekelvarken, LINNJEUS hyftrix<br />

tri fata, bij de volkplanters ijzervarken genaamd,<br />

is even hetzelve tteeke'lachtige dier, mee<br />

welk de Duitfchcrs en Zweeden rondreizen, en dat<br />

zijvoorgeld laaten bezien. — Het doetineenen tuin,<br />

niet verre van het bad aangelegd, aan den kool<br />

en<br />

«w In zijne natuurlijke hiftorie dei dieren. Nedcrd. vert,<br />

ÏX Deel, bladz. 150. enz.<br />

• L. c. XUA Deel, bladz. 163, enau<br />

M 3


l8a IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />

en andere tuinvruchten groote fchaade. Over<br />

dag houdt het zich in zijne onderaardfcbe gangen<br />

op; des nachts zoekt het zijn voedfel , in<br />

wortels en bladen beltaande, Ethiopifche draaken<br />

wortel, calla Mthhpica, is, zegt men, zijn<br />

alleriieflte voedfel; waarom dit gewas hier ook<br />

ijzervarkenswortd heet. — Deeze draakenwortti<br />

bevat zoo veel fcherpte, dat 'er bij de oplegging<br />

van den wortel of de bladen op het ligchoam,<br />

waterhloazen ontdaan. De wijze om<br />

het deekelvarken te vannen, is de volgende:<br />

Men fluipt des nachts dii naar die plaats, daar<br />

het dier ziel; pleegt optehoqdéa Daarop brengt<br />

men eene aangellooken lantaarn, maar die men<br />

eerst rondom bedekt had , ten voorfch.jn. De<br />

honden, welke nu eerst beginnen alarm te maaken,<br />

jaagen het uit zijne onderaardfche verblijf,<br />

plats, naar verhinderen het telfens, dat het<br />

nifct ontioopen k.n , waarr.p men het dan met<br />

éé en (lag op den kop zeer ligc .doodt. Dat<br />

honden, die heef op het wild. en onervaaren<br />

zijn, door fpitfe en fcherpe deekels van het dier<br />

aan de fnuit, in den muil en zoo verder, gewond<br />

worden, zoo dat het bloed 'er bij neërloopc ,<br />

gebeurt dikwijls: maar dat het dier deeze wapenen<br />

naar weigevallen tegen zijnen vijand richten,<br />

en uit het ligchaam wegfchieten zou , is ongegrond,<br />

— Zoo lang het intusiüien, gelijk het<br />

egt-1 , het ligchaam irrrekt, en zijne deekels,<br />

Welke tsn deele anderhalve voet lang zijn, uit»<br />

breidt, is het tegen honden en andere dieren<br />

volkomen beveiligd — Van den bezoar , die<br />

van dir deekelvarken zou komen, heb ik aan de<br />

K. p niets gehoord. ,-— Zijn vleesch zweemt<br />

xeer veel naar het varkensvleesch, en deeze everten-


t IJ H E T W A R M E BAD. l8j<br />

eenkomst heeft ook wel de aanleiding tot deeze<br />

benaaming van het dier gegeeven. Het vleesch<br />

wordt gemeenlijk in den fchoorfteen gerookt gegeeten,<br />

en is gantsch niet onfmaaklijk; offchoon<br />

een zeker vooroordeel de meeste inwooners<br />

weêrhoudt, om 'er van te eeten.<br />

: De klasfe der vogelen betreffende , vond ik<br />

hier vooreerst twee nieuwe foorten uit het geflachc<br />

der berghoenderen, fpccies novae tetraonis generis;<br />

van welken de eene den naam van patrijs*<br />

en de andere dien van faizant draagt. Beiden<br />

hebben bijkans de grootte van een berghoen. Zij<br />

houden zich in geheele troepen bij eikander; en<br />

men kan ze ligt vangen, bijzonder des morgens<br />

en des avonds, wanneer zij hunne verblijfplaats<br />

door een luid kirren of korren verraaden; welk<br />

geluid niet onaangenaam te hooren is, wijl daardoor<br />

het naare eenzaame en het wilde, in deeze<br />

groote onbebouwde velden, eenigzins verzacht<br />

wordt.<br />

Kievitten zijn hier insgelijks zeer veele. Zij<br />

houden zich mede troepswijze bij elkander op, en<br />

fchreeuwen ook op den laaten avond, maar in<br />

,eenen verdrietlijken toon, en genoegzaam fteeds<br />

hunnen eigen naam. Zij zijn eene foorc<br />

V3n meppen, en bij LINNJEUS" onder de benaaming<br />

van Kaapfche fnep^ fcolopax Capen/is,<br />

bekend.<br />

Verder vindt men in deeze landftreek eene foort<br />

trapganzen, otis, die hier korhaan óf knorhaan<br />

heeten. Deeze vogel veiltaac de kunst, om<br />

zich<br />

" In zijn Syfiema naturae.<br />

M 4


I§4 IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBBIJJ<br />

zich zeer wel te verbergen, tot dat men her»<br />

taamlijk nabij komt, wanneer hij zich fnel eq;<br />

genoegzaam loodrecht in de hoogte verheft, waarbij<br />

bij een doordringend, ieverig en, om zoo te<br />

fpreeken, verfchrikkend geluid, of herhaald korr,<br />

hrr, hooren laat, welk gehuil alle de andere<br />

dieren in de geheele nabuurfchap in btweeging<br />

brengt, en voor den jaager of eenen anderen<br />

vijand waarfchouwt. , , , |<br />

De fekntarisvogel is, offchoon Ieevendig naar<br />

Europa gebragt, .en door den heer V.OFMAAR,<br />

bij wien hij onder den naam van fayttarius voorkomt<br />

, befchreeven en naar het feeven afgebeeld,<br />

te merkwaardig, dan dat ik niet in 't bijzonder<br />

van hem fpreeken zou. Het Was in zijnen<br />

Wilden ftaat, toen ik hem in .deeze landftreek<br />

voor de eerftemaal zag. Hij is juist niet fchuuw;<br />

maar wanneer hij verfchrikt wordt, zoekt hij<br />

eerst door zeer fnel loopen , daarna door vliegen<br />

zich te redden. J n geffalte en uitwendig<br />

aanzien.heeft hij met twee zeer onderfcheidene<br />

vogelen, naamlijk den kraanvogel en den<br />

adelaar, veele overeenkomst; doch, naar mijn<br />

inzigc, moet hij tot geen van beiden gerekend<br />

Worden. De Hottentotten geeven hem eenen<br />

naam, aan zijne natuur her best pasfende, welken<br />

de Hollanders door flangenvteeter overzetten;<br />

en de Voorzienigheid fchijnt deezen vogel<br />

ook werklijk tot verteering der ongemeen groote<br />

menigte flangen in Afrika befremd te hebben.<br />

Hij is grooter dan onze kraanvogels. De beenen<br />

zijn omtrenc twee en een hal ven voet lan°-,<br />

en het lijf naar evenredigheid kleiner dan dat<br />

der kraanvogelen. De bek, de klaauwen, en<br />

de flerke fchenkels, met lange veeren beddkt,<br />

be-


BIJ H E T W A R M E BAD. Ï85<br />

benevens den korten hals, doen hem met" hee<br />

gedacht der adeiaaren en havikken eenige overeenkomst<br />

hebben. . De kop, de hals, en bek, de<br />

dekveeren der vleugelen, en het grootile gedeelte<br />

des ftaarts zijn, ten aanzien der hoofdkleurgrijs<br />

of loodverwig; de langfte ftaartveeren zijn<br />

behalve dien, op eenigen afftand van haar fpit-*<br />

fe end, met eene zwarte plek getekend, en van<br />

de middenften hebben de beiden, welken teffens<br />

de langlte van allen zijn,, eene witte punt; de<br />

borst is witgeel , fardide alka. De fluit, de<br />

flagveeren, fchenkei, toonen of vingers; aan, de<br />

voeten, de oogappel, en haften aan de oogeh,<br />

welke achterwaard geboogen zijn, zijn zwarty<br />

de beenen vleeschverwig;..de oogen. groot en'<br />

uitpuilende; het voorhoofd brandgeel, de oogleden<br />

en de regenboog naakt en geel.. Ópden<br />

kop heeft deeze vogel een' bos van omtrent<br />

twaalf veeren, die doorgaans in twee verdeelingen<br />

achterwaard over den hals neerligt, en Hem<br />

tot merklijk Ceraad ftrekt. De wijze, op<br />

welke hij de Hangen aangrijpt, is zeer zonderling.<br />

Hij nadert altijd de flangen met die voorzigtigheid,<br />

dat hij het fpits van deneenen vleugel<br />

voor zich houdt, om daardoor haare vergiftige<br />

beet te mijden. Somtijds neemt hij de gelegenheid<br />

waar, dezelven met voeten te treeden,<br />

of ook met de flagveeren of pennen te vatten , en<br />

te flingeren, dat zij hoog in de lucht vliegen.<br />

Wanneer zij, door deeze behandeling, eindelijk<br />

mat worden en genoegzaam bedwelmd zijn, doodt<br />

en verflindt hij ze op zijn gemak en zonder gevaar.<br />

Offchoon ik den fekretarisvogel zeer dikwijls,<br />

zoo wel tam als wild,, gezien heb, zoo.<br />

is mij echter nooic de gelegenheid voorgekomen,<br />

rvi 5 om


l$G ÏV.'HOOFbST. IV. AF O. VERBLIJF<br />

om er'een ooggetuige van te zijn , hoe hij op'<br />

deeze wijze de (langen vangt en inflokt. ik<br />

heb ondertuslchcn geene reden, om daaraan te<br />

twijfelen, dewijl zo veelen, niet Hechts Hottentotten<br />

,.: mnar ook Christenen , mij van deeze'<br />

bijzonderheid verzekerd hebben, en men ook in<br />

de diergaarde des prinfen van Oranje niet verre<br />

van 'sGraavenhaage waargenomen heeft, dat dee-'<br />

ze vogel zich aldaar op gelijke wijze met een<br />

ftroohalm vermaakt, cn pleegt te oeffenen //.<br />

Voorts wanneer hij in den rang der roofvogelen , der<br />

havikken of valken zal aangenomen worden, zoo<br />

(ehïpz . Jlangetivalk, faleo ferpentarius, de gevoeglijktte<br />

naam te zijn, om hem volgens het<br />

Jamenltel van L I N N * us« te benoemen. - -<br />

Men heefc zelfs aangemerkt, dat tamme flangenvreeters<br />

zich niet ontzien, kuikentjes aantevallen<br />

en ce verceeren.<br />

Ik mag het geduld mijner leezeren door de befehrijvingen<br />

van nog meer foorten van Afrikaanfche<br />

vogelen, allerminst van de kleineren, niet<br />

knger vermoeien. In het voorbijgaan wil<br />

ff lk heb twee vogelen van deeze foort van de Kaap de<br />

Goede Hoop naar Engeland gtbracht , welke op reize<br />

de • gewoonte hadden, om al wat men hun voorzette.<br />

eerst met hunne voeten te ftampen en te vertreeden, eer<br />

ïij het waagden, om iets daarvan te eeten ,• — een zeker<br />

bewijs van de onderfteiling, hierboven door den heer<br />

SPAS MAN in den tokst gemaakt, naamlijk, dat de Voorzienigheid<br />

de vergiftige dieren van dat heete waerelddeel<br />

tot voedfel van deeze foort. van valken beftemd heeft,<br />

«EORGE FORSTE R.<br />

, :*t .Syfitma miurus. .<br />

ik


B IJ H E T W A R M E B A D . 187<br />

ik das maar emmeren, dat 'er veele onderfcheidene<br />

foonen van vogelen zijn, waarvan de meeften<br />

aan die geenen, welken men in de andere<br />

waerelddeelen vindt, in 't geheel niet gelijkvormig<br />

zijn, en dat de natuuronderzoekers menige<br />

van die foorten uoir niet kennen. In pracht<br />

van veeren overtreffen zij grootlijks onze Europeefehe<br />

vogelen: maar door dat geen, 't welk<br />

meer, oneindig meer, dan zelfs de fciitrerendfte<br />

kleur, ce natuur bezielt, en meer invloed op<br />

onze gewaarwording?n heeft, ik meen bevalligheid<br />

van Item en fehoonheid van gezatig, munten<br />

weinigen onder hen uit.<br />

Mijne^overige bezigheid geduurende mijn verblijf<br />

bij het warme bad beftond hierin, dat ik<br />

eenen kranken, maar rijken boer bezocht, welke<br />

nagenoeg eene kleine halve Zweedfche mijl, of.<br />

een uur gaans van daar woonde. Thans<br />

verheugde het mij zoo zeer, als ooit. Eskulaaps<br />

ku:iSt te bezitten: offchoon de belooning cierzely.e<br />

zich enkel tot v rfche . lchanpenbouten, of<br />

lamsgebraaden , ho^daanigen 'er nu en dan voorvielen,<br />

of tot eene fles melk; die men mij na ieder<br />

bezoek medegaf, plag te bepaaleu. Wijl ceeze<br />

laatlte waar van den boer voor geld in 'c geheel<br />

niet verkocht werd, en de brongasten maar zeer<br />

ongeregeld en fpaarzaam nuttige leevensmiddelen<br />

konden bekomen, vond ik menigvuldige aanleiding,<br />

om de,- bezoeken bij mijnen lijder dikwijls<br />

te herbaaien; te meer, wijl het veelvuldig zweeten<br />

ook eene aanzienlijke vergoeding eischte, en<br />

het bad zoo wel mij , als anderen brongasten ,<br />

eene foort van grooten honger, of ten minfte fterken<br />

eetlust veroorzaakte. — Tóen ik eens om de<br />

ge-


188 IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />

gemelde reden genoodzaakt was, zelfs van omtrent<br />

de Boterrivier vleesch en tuinvruchten voor<br />

mij te haaien, had ik hec genoegen, om in de<br />

voo heen genoemde wijduitgeflrekce landftreek<br />

tusfchen hec warme bad en de zoo evengemelde<br />

nvier, eenige dieren uit hec geflachc der honden<br />

MJ hunne wildheid ce zien , welken ik nu be-<br />

Kfhrijven zal.<br />

Deeze wilde honden behooren tot de fchaade-<br />

Jtjkfte roofdieren, en zijn voor de kudden der<br />

Afrikaanfche voJkplanteren zoo wel, als die der<br />

Hottentotten, bijzonder yoor de fchanpen en geiten,<br />

zeer gevaarlijk. — Zij zijn, verhaalde men<br />

nrij, niet daarmede ce vrede, fleches den honger<br />

té ftillen , maar dooden ook en verfcheuren zoo<br />

veelen , als zij kunnen magcirj; worden. Zij houden<br />

zich altijd in een taamlijk groot aa-nal bij<br />

elkander, en llroopen zoo wel des daags, als des<br />

nachts om roof in 'c rond. Hec geblaf, welk<br />

zij op hunne jagc maaken, is,, zege men, aan<br />

hec bellen der gewoone jagchonden z^er gelijk ,<br />

hoewel eenigzms fterker. Men verzekerc ,<br />

dat zij het zelfs waagen, grootere tamme en<br />

wilde dieren aancetasten; en dac etlijken van hun<br />

zicl^ eens verftouc hadden, eenen jaager ce paard,<br />

die 'er voorheen jagc op gemaakc , maar een*<br />

misfehooc gedaan had, te vervolgen. — Men<br />

heefc waargenomen, dac zij met veel list en eendragt<br />

hunne jagc verrichcen , en 1<br />

eu;-;iing hun<br />

uicerfte best doen om het wild oi intehaalen ,<br />

of heczelve te gemoet te komen, toe d;it hec<br />

eindelijk hun allen tot buit wordt Men zegt,<br />

dat zij altijd mager zijn, èn bijkans uit niets dan<br />

vel en beenea beflaau, gevolglijk 'er leelijk uit*<br />

zien»


BU U B T W A R M S BAD. l%9<br />

zien, en zelfs op eenige plaatfen geen hair hebben,<br />

_ Eene foort van dezelven zou grooter en<br />

fterker, dan de andere zijn, kroes en zwart geplekt;<br />

de andere kleiner en meer naar het brui-<br />

Be hellen. Die geenen, welken ik thans, op<br />

den afitand van eenige honderd fchreeden zag, waren,<br />

naar alle vermoeden, van de grootere foort;<br />

want zij waren omtrent twee voet hoog , korthairig<br />

en kroes. — - Tot nog toe heefc niemand<br />

het beproefd, hen tam te maaken: doch hier of<br />

daar mogt toch wel een landman gelegenheid<br />

hebben om uittevorfchen, hoe na deeze wreede<br />

roofdieren met hec befchaafde en fijne hondeken,<br />

niec zelden een zoo innig geliefd gunfleling van<br />

de fchoone fexe, vermaagfehapc zijn. Veelligc<br />

worde in Afrika nog eene andere foorc wilde<br />

honden gevonden : wanc een boer, mee naam<br />

POTGIETER, heefc mij verhaald, dac hij aan de<br />

Mosfelbaai een dier, van grooece en geftalce als<br />

een gewoone hond, gezien had, maar welk grootere<br />

ooren gehad, en onder den buik wit, voor 't<br />

overige zwart, 'er uitgezien had; dat een ander<br />

boer, die daurbij geweest was, 'er op gefchooten,<br />

maar het niec getroffen had.<br />

Een nog veel algemeener en voorzeker even<br />

zoo fchaadelijk roofdier is de tijgerwolf. Deeze<br />

heefc mij , van h-c begin tot hec einde mijner<br />

reize, wegens mijne crekosfen zoo ongerusc gemaakc,<br />

dat ik de befchrijving van eenen zoo<br />

geduchten vijand niet langer kan noch wil<br />

uitftellen. — De volkplancers hebben hem dien<br />

naam gegeeven. Mij is het voorheen onbekende<br />

dier, welk PENNANT** korclijkbefclirijfc,<br />

In zijné Sympfu *f juairuptds , gelijk ook in zijne<br />

hifiory of q.uadruptds.<br />

en


ÏQO IV. HOOFDST. IV. A F Di V F. R B ï, ff F<br />

en waarvan hij teffens eene afbeelding geeft: hij<br />

noemt het daar de hytnït\ en houdt hecvoor<br />

eene foort. van LINNTEI S grafdier, can'u hyaeva,<br />

onderfcheiden. —- Hij gaat alleenlijk des<br />

nachts en in de duisternis op roof uit, en zooi<br />

dra dezelve den aardbodem bedekt, pleegt hij en<br />

troepswijze en enkel al flroopende rond ce zwerven.<br />

Dii dier heeft eene bijzondere eigenfcbap,<br />

zeer nadeelig voor hetzelve , hierin beftaande ,<br />

dat "het door eenen onaangenaamen toon altijd<br />

zichzelven verraa.it. Zijne item laat zich zekerlijk<br />

rp het papier niet wel uitdrukken: doch om<br />

echter zijn geluid eeniger raaate te betekenen ,<br />

zoo is het een aauo of menigmaal een ooao, welk<br />

het met eenen toon van wanhoop, en wel telkens<br />

na een' tusfchentijd van eenige minuuten op<br />

eene huilende wijze uitfloot, en waardoor de natuur<br />

dit dier, het vraatachtigfte van allen in Afrika,<br />

noodzaak , zijnen eigen verraader te zijn ;<br />

gelijk de vergiftigde fiang in Amerika door het<br />

klapperen of ratelen van haaren fiaart voor haare<br />

dooclfke beet zelve waarfchouwt. —- Deeze tijgerwolf<br />

wordt nu wel door zijn gehuil gedwongen,<br />

z;jn eigen verklikker te zijn; doch daartegen<br />

bezit hij de bijzondere behendigheid, om de<br />

Item van andere dieren natebootzen , waardoor<br />

het hem fomwijlen gelukken ?ou, kalveren, veulens,<br />

lammeren en der^eli|ken te bedriegen en<br />

tor zich te lekken. Het bovengemelde herhaalde<br />

gehuil of ge'chreeuw is wadrfchijnlijk een<br />

even zoo natuurlijk gevolg des hongers, als het<br />

geeuwen bij den mensch, wanneer hij moede is,<br />

of wannt-er de mond, of gelijk men gewoonlijk<br />

pleegt re zeggen, de tanden ons wateren bij het<br />

gezigc van leKkere fpijzen. Eenen natuurlijken<br />

grond


35 IJ H E T W


ipt IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />

uit haare fchuilplaats-, voórttefpringen , waardoor<br />

ieder dier zoo zeer verfchrikt wordt, dat het<br />

begint te loopen, waarop zij het met zekerheid<br />

vervolgt, tot dat zij de kans gunrtïg ziet, om<br />

hetzelve, al ware het ook een trekos, met een<br />

eenige beet den buik opterijten, of anders eene<br />

gevaarlijke wonde toctebrengen, en op zoodaanige<br />

wijze in den. eerften aanval zijnen roof te bemagtigen.<br />

Om deeze reden is de landman genoodzaakt,<br />

zijn vee eiken avond uit de weide te<br />

haaien, eer het donker wordt: alleenlijk grootere<br />

kudden trekosfen uitgenomen , welken men<br />

dag en nacht, zonder hoeder, hun voedfel laat<br />

zoeken op de weiden ,. omdat zij de landftreek<br />

kundig, en de list der hyena gewoon zijn, ook<br />

meer dan andere dieren zich tegen eenen vijand<br />

gemeenfchaplijk verdedigen. Reizende lieden integendeel<br />

, die zich niet lang kunnen ophouden,<br />

lijden door het weiden des nachts fomtijds<br />

groot verlies, bijzonder wanneer de oslèn nog<br />

jong zijn , en ligt fchuuw worden.<br />

Dewijl ik op mijne reize niec meer dan een fpan<br />

osfen had, die nog daarenboven ligt fchuuw<br />

werden en aan 't loopen geraakten, zoo waagde<br />

ik het zeer zelden ben des nachts te daaren graazen.<br />

Want mijn voornaame oogmerk om kruiden<br />

te verfamelen, liet mij niet "altijd toe, om<br />

gelijk de boeren des nachts te reizen, en over<br />

dag mijne osfen op de weide te laaten gaan.<br />

Dewijl ik dus maar des morgens en des avonds<br />

kon reizen, zoo was de middagtijd tot hec graazen<br />

niet genoegzaam, ook wegens de fterke'hitte<br />

met bekwaam daartoe. Daarenboven had ik menigmaal<br />

het verdriet, dac de voerman van mijn<br />

osfenfpan, die hec vee op de weide had behoo*<br />

ren


BIJ H Ï T W A R M B B A D . I3<br />

ren te hoeden, bij dat werk in flaap viel. Hierdoor<br />

verlooren wij telkens niet alleen verfcheiden<br />

uuren, maar wij waren ook fomtijds geheele<br />

dagen lang bezorgd, boe wij onze osfen<br />

zouden wedervinden, en moeiten niet zelden te<br />

paard en te voet bergen en dalen doorkruisfen»<br />

om ze weder op te zoeken. Geduurende mijn<br />

verblijf bij het bad. werd mijn rijpaard, benevens<br />

anderen, die daar bij waren, eens des nachts<br />

voor eenen avondwolf zoo verfchrikt, dat zij de<br />

bosfchen, aan welken zij vast waren gebonden,<br />

met de wortels uit den grond fcheurden, en de<br />

vlugt namen, maar eerst den volgenden avond,<br />

hoewel onbefchaadigd, weder gevonden wierden.<br />

Veelligt hadden zij zich door loopen gered; of<br />

waren eindelijk moedig genoeg geweest, om aan<br />

hec fteile afhingen van eenen berg dieeennaauwdal<br />

itilloot, halte ce maaken. — Hec kan ook sijn ,<br />

dac de hyena, geliik onze gemeene wolven flechcs<br />

in hec open veld ftouc is; wanc van deeze laatften<br />

zege men, dat zij uit vreeze voor hi.iderlaagen<br />

en van beloerd te zul'en woeden, den geenen,<br />

die zijne toevlugc tot een woud neemc, niet<br />

vervolgen. Hec gevaar, om mijn paard ce verliezen<br />

, bewoog mij intusfehen, om tegen eenen<br />

zoo verdrietlijken en waakzaamen vijand alle<br />

mooglijke voorzigtigheid te gebruiken. Ik was<br />

ook zoo gelukkig, dac ik, op rniine geheele<br />

reize, door zijne grooce vraagzucht en arglistigheid<br />

niecs verloor. De Hoc:entotten zeiven<br />

hadden mij beleeden, dac fommigen onder hen<br />

hec zich nog erinneren konden, hoe die dier zoo<br />

driesc was geweest, om ftil in hunne hutten te<br />

fluipen , en zelfs hunne kinderen wegcefleepen.<br />

Doch tegenwoordig gebenrc zuiks niec meer Hec<br />

N fchiet-


P4 IV. HOOFDST. IV. AF D. VERBLIJF<br />

fcbiergeweer fchJjnc thans deeze en andere gevaarlijke<br />

roofdieren geleerd te hebben, om voor de<br />

menfehen te vreezen.<br />

De volgende gefchiedenis van eenen tijgerwolf,<br />

die men mij uic eene befchrijving van de Kaap de<br />

Goede Hoop vertelde, valt mij hierbij in: zij<br />

is ten minfte zeer koreswijiig; indien zij ook al<br />

zoo gantsch geloofwaardig niec moge zijn. J3ij<br />

gelegenheid eener vrolijke maaltijd niec verre vaa<br />

de Kaap, had men eenen trompetter, die ce veel<br />

drank gebruikt hebbende ibmdronken was geworden,<br />

des nachts buiten de deur gelegd, opdat<br />

hij verkoelen, en van zijne roes bekomen<br />

zou. Doch het duurde niet lang, of 'er kwam<br />

een tijgerwolf, die den goeden man op den rug<br />

wierp, gelijk een dood lijk als eene goede prijs<br />

voortfleepte, en naar den kant des ïafelbergs<br />

fpoedde. Middel wijl kwara de fpeelman, door<br />

den drank bedwelmd, weder bij, en had neg bewustheid<br />

genoeg, om het groot gevaar, waarini<br />

hij zich bevond, te bemerken, en op zijne trompet,<br />

welke hij aan zijne zijde gebonden had,,<br />

alam te biaazen. Dit joeg het roofdier zoodaanigen<br />

Ichrik aan, dat het zijnen roof verliet. Een<br />

ander , dan een trompetier, zou onder deeze<br />

•omftandigheden zekerlijk eene buic der hyena geworden<br />

zijn. —<br />

Ondertusfchen is hec onloogchenhaar en eenen<br />

iederen wel bekend, dac deeze wolven zich bijkans<br />

in eiken donkeren nachc bij de vleeschhal<br />

in de Had aan de Kaap de Goede Hoop vercoo- •<br />

nen, om de beenen, vellen en andere afvallen,,<br />

in menigre aldaar weggeworpen, opcevreecen of<br />

afcehaalen. Voor deezen diensc becoonen da<br />

inwooners zich door de onbepaalde vrijheid, wel-]<br />

ke:


BTJ H E T W A R M E BAD. lOg<br />

ke zij hun tot Zoodaanige nachtbezoeken geeven,<br />

dankbaar: de honden, zegt men. hebben zich<br />

aan hun g z Ifchap gewond, leggen hun insge-<br />

Hjks geene hindering in den weg. En wijl daeae<br />

roofdieren op zoodaanige wijze bij de ftad gevoed<br />

en in ru^t gelaaten worden, zoo hoort men ook<br />

daarentegen zelden, dat zij eenige J'chaade doen.<br />

In as vcrbaazende gulzigheid deezer dieren<br />

zelve heeft intusfchen de Godlijke Voorzienigheid<br />

een dooifhand bewijs haarer wijze fchikkingen<br />

getoond. — De velden rondom de Kaap zouden<br />

zekerlijk met geraamten en beenderen toe<br />

walging en afkeer toe als bezaaid zijn, wijl zoo<br />

veele en talrijke troepen grootere en kleinere wilde<br />

dieren aldaar hun voeufel zoeken, en van tijd<br />

tot tijd fterven, bijaldien niet de tijgerwolf de<br />

policijbediende der natuur ware , die haare<br />

fchouwplaats daarvan reinigt; want de leeuwen«<br />

tijgers en anderen vreeren geene beenderen, en<br />

raaken niet gaarn aas aan. — Daartegen dienen<br />

zij de naruu- op andere wijze: zrl jk evenwigt met<br />

de vermeerdering van het plantenrijk te behouden<br />

, opdat het eerfte z:ch met ver;er ui'breide,<br />

dan dit in ftaat is. dieren te voeden, en dac hec<br />

de noodde voortplanting door zaaien niet hindere,<br />

en bijgevolg niet door eene gantschlijke verteering<br />

van hetzelve zichzeiven door mangel en<br />

horger uitroeie Hierom vindt men , niettegenftaande<br />

de groote menigte van wilde dieren,<br />

zeer zeiden beenderen van hun; maar van hye-<br />

N » nen,


IQ*) IV. HQOFDST. IV. AF B. VSRBLIJF<br />

nen, gelijk ook van tijgers, leeuwen, fjakals,<br />

wilde katten en wilde honden nooit. Om de<br />

vloeren, welker reiniging de God der natuur hun<br />

tot eei*e bezigheid op heeft gelegd , door hun<br />

eigen overfchot niet zeiven te verontreinigen ,<br />

gaan deeze tijgerwol ven, wanneer zij zich krank<br />

of gebrekkig gevoelen, niec uic hunne holen,<br />

msar verwachten daar oneer fiuipcrekkingen en<br />

honger den dood, om aan de laatile wee der natuur<br />

ook de gehoerzaamen. -— Hierbij moec ik<br />

nog aanmerken, dac de tijgerwolf, hoe ongeloof<br />

lijk veel hij vreecen kan, zoo ook in ftaat is,<br />

bm gancsch buitengewoon lang te hongeren.<br />

"Voege men zijne taamlijk groote blooheid , om<br />

leevendige dieren aancetasten, hierbij, zoo ziet<br />

men, dac zijne vraacgierigheid voornaamlijk maar<br />

eaarroe dicne, om dac geen, 'c welk in hec dierenrijk<br />

wegens ouderdom, of krankheid, of verminking<br />

onbruikbaar is, benevens hec uitvaagfel,<br />

öas en beenderen, gelijk ook veeilige hec overtollige<br />

deszelfs te verteeren, maar de bronnen ,<br />

Waaruit het nieuwen aanwas krijgt , juist geene<br />

beduidende verwoesting van heczelve ce vreezen<br />

hebben.<br />

Behalve de hyena, vindc men in Afrika nog<br />

twee andere dergelijke foorten van roofdieren ,<br />

welken men dóór de naamen van bergwolf en<br />

ftrandvolf öndeefcheidc. •— Doch van hunne verfcheidenheid,<br />

heefc men mij geen ander kenteken<br />

kunnen opgeeven, dan dac de bergwolf een<br />

weinig grijs, de ftrandwolf integendeel zwartachtig<br />

is, en eenen grijzen kop heeft. Maar'tgeen<br />

ik hier boven van den tijgerwolf gezegd heb ,<br />

laat zich, naar alle waarfchijnlijkheid , ook op<br />

Ueeze


BIJ M E T W A E M E B A » . 197"<br />

deeze beide foorten van wolven toepasfen.<br />

Kene van die foorten zal wel de hyena , canis<br />

hyacna, van L'NNSUS zijn. Dit befluit ik uic<br />

eene huid, welke ik van de Kaap medegebragc<br />

heb , en die met de befchrijving deezer hyena<br />

taamlijk wel fchijnt overeemekomen. De voeten<br />

en teenen of vingers daaraan zijn ten deele verlooren<br />

gegaan, ten deele verminkt. Voorts is zij<br />

vijf voet lang, en twee voet breed. De pooten,<br />

voor zoo veel men uit het geen nog voorhanden<br />

is, afneemen kan, zijn meer dan een voet,<br />

en de (taart, weike taamlijk ruuw en mismaakt<br />

is,, vijftien duim lang. Van het fpits der fnuït tot<br />

aan de oogen zijn zes, en van de oogen tot de<br />

ooren vijf duim. De ooren hebben de lengte<br />

van zes duim, zijn aan hec fpitfe end een weinig<br />

rond, en bijkans geheel kaal. De fnuic is fpits.<br />

Aan den kop zijn de hairen kort en meestal aschgraauw<br />

; aan het overige van het lijf hard en<br />

•wreed; op den rug in de geheele lengte meer<br />

dan een voec lang, en wel naar achteren toe het<br />

langst; aan den ftaart zes, maar aan de zijden en<br />

aan den buik flechts vier of vijf duim lang. De<br />

knevels of borltels aan den baard zijn zeer bard<br />

en ftijf, en fommigen nog eens zoo dik ais zwijnen*,<br />

borltels en vijf duim lang. In de bovenile wenkbraauw<br />

zijn harde, rechte hairen , drie of vier<br />

duim lang. Tusfchen de oogen is een afftand van<br />

twee duim. De kleur van het hair op deeze<br />

plaats , gelijk ook boven op den rug, en aan deszelfs<br />

beide zijden, benevens aan den ftaart, is<br />

donker bruin, en even zoo aan de fchenkels en<br />

beenen ; maar aan de zijden en onder den buik<br />

muisvaal. Van eenige donkere Itreepen, welke<br />

van het ruggraad naar de z ;<br />

jden neer zouden han-<br />

N 3 gen,


lo8 IV. HOOFDST. IV. A F t). VFRBtTjF<br />

gen, heb ik nnnuwlijks eenige fpooren kunnen<br />

bemerken. — Mei! de gefteldheid der hairen , ed<br />

ce grootte der huid , welke ik me't. gebragc ent ans<br />

befchreeven heb, ftemt dus PÏNNANTS befhhnjving<br />

* zijner hyaena canina, of die van L I N-<br />

N^US van zijnen canis hyaena, taamiijk wel<br />

overeen: het kleine onderlcheid ten aanzien der<br />

kleur is van geen belang.<br />

Maar ik heb ook nog een' tweeden gewigtigen<br />

grond om te gelooven-, ent eere foort<br />

van de zoogei anmde wolven ontrent de Kaap de<br />

Goede Hoop , de hondhyena is, welke PENNANT<br />

zoo voortrefl'jk belehreeven hééft: — dttze beftaat<br />

daarin, dat een b< er aan ce-Boterrivier om<br />

een' aanzienlijken prijs met mij wedden wilde, dat<br />

hij mij zoodaanige, wolven , die tweedachtig zijn,<br />

k^a te /Jen btzorir


B IJ H E T W A E M * BAD. »9S<br />

kor ik aan hec mannetje, welk in de diergaarde<br />

auc de Kaap leevendig worde bewaard, duidlijk<br />

bomerken - lncusfchen is het, naar mijne gisfincr<br />

deeze opening, waardoor de ouden tot den<br />

waan, als of het hyenadier zijn gefligc kon veranderen,<br />

verleid zijn. — Op gelijke wijze heetc<br />

men in oude tijden tot het vercelfel, welk nogthans<br />

veel te breed is uitgemeeten, dac dn dier<br />

de raenfchljke Hem nabootfen, en geheele kudden<br />

fchaapen zoo betoveren kon, dat zij zich<br />

van de plaats niet beweegen konden , zekerlijk<br />

eenige aanleiding gehad. - Van de bijzondere<br />

eigenlchap der hyena, om het geluid van andere<br />

dieren natebootfen, heb ik boven ** reeds gefproo;<br />

ken. Over al, waar ik kwam, verzekerden mil<br />

de landlieden, dac die inderdaad zoo* was. Ik<br />

zelf, mijn reisgenooc, mijn Hotcencoc, een boer<br />

en zijn geheele huisgezin hoorden eens, hoe zn<br />

hec blaacen der fchaapen en lammeren naboocjle.<br />

Maar van welke foorc deeze wolf was,<br />

kon mij niemand zeggen. In hec vervolg zal ik<br />

gelegenheid hebben , om breedvoeriger te vernaaien,"<br />

hoe wij, in eene woefle landftreek, door<br />

een' grooten troep wolven ontrust wierden, die<br />

door nabootfing van alle mooglijke dierlijke {temmen<br />

bijgeloovige herders in oude tijden ligthjk<br />

hadden kunnen overreeden, om alle de verdichttels<br />

aangaande de hyena ce gelooven. _<br />

In de zoogenaamde Lange Kloof, bij de Ganzenkraalrivier,<br />

coonde men mij een klein ltuk<br />

eener huid, welke, zoo men zeide, van eenen<br />

wolf was In kleur kwam hec mee de huid onzer<br />

g e-<br />

kk Zie hier voron bladz. 190.<br />

N 4


*°P IV. HOOÏD JT. IV, AïD, V ER B Lfp<br />

gemeene wolven nagenoeg overeen- dnrh •<br />

was veel hamer en wreeder Voor hel<br />

ms&U naar mijnen dunk van dï u A ^<br />

J*S huid, wdke ik hierboven u befcbreïvc7<br />

ik b<br />

r<br />

rerd heb<br />

>*< « - S<br />

van etn zeldzaam dier, van eenen boer in her<br />

joor^k gedeelce van „ j n re^ffi woonet<br />

ae, tot een gelchen.k gekregen had<br />

noS^rtT W<br />

« « ^ k<br />

« i k<br />

& vooren genoegza„m<br />

befchreeven heb, moet i k d i e merk-<br />

^ c g e bijzonderheid, d.t zij met hair<br />

«kt, welk ten deele meer dan een voet lans is<br />

*og eens met opzet emmeren, a i s i e t s 3 AL<br />

d eren *T<br />

J<br />

1 0 d e<br />

' *** * a r f l 9 i l e ! a<br />

"^n, de<br />

öieren dikwijls naakt en zonder hair aanrrefV <br />

-dezelve ,nt,gendeei fa de koudere ï £ £ £ ' bu<br />

«fit? zonder oogmerk, mets zonder het wiisre<br />

•emde en oogmerk doet: zoo heb i k ^ ^<br />

-de hyena n eUlke warme iucmfireekcn, in wel<br />

kenzrj «eh fteeds ophoudt, eenen zoo dikken en<br />

warmen pels noodig hebbe? Het volgende<br />

^ dunk, m,j e e n e voldoende oplosfing dïezer<br />

i n , g<br />

dSe klö °^ "«^JmSa deie e en<br />

chcpe.kiooven der gebergten, en in de onderaard<br />

// H'er vooren bJad^. ;p 7.<br />

fche


B IJ II E T W A R M E BA D. 201<br />

fcne holen , w


S02 V. HOOFÖ-T. I. AFI) EFÏZF VAN HET<br />

V I J F D E H O O F D S T U K .<br />

REIZB VAN HET WARMS BAD NAAR<br />

Z IV ELLEN DA M.<br />

E E R S T E A F D E E L I N G .<br />

Reize van het Warmt Rad tot de Rivier<br />

zonder einde.<br />

jL3 e<br />

w a s<br />

*ïj


WARME BAD TOT BE RIVIER ZONDER EINDE 203<br />

volgens zijn aanbod , verpHgt w s geweest te<br />

doen. Ik geloot niet zon 'er grond, dat hij '*it<br />

met voordacht na had gelaaten, opdat wij met<br />

diep in 't land zouden kuuren komen , en hij<br />

als voerman des te min der te w. a.j;en en uitreilaari<br />

had. Ik kwam derhalve met een' anderen<br />

man , welke dikwijls zoodainige reizen gedaan<br />

had, in onderhandeling: maar, zoo draa hadden<br />

Wij deezen niet va" ons oogmerk, om afgelegene<br />

gewesten te bezoeken, eemg bericht gegeeven ,<br />

of hij floëg die aanbod volftrekt af. en deed ons<br />

daarenboven nog de oprechte en wolmeenende<br />

waarfchouwing, dat wij te bu s mogren blijven. —"<br />

Hierdoor werden wij in groote verlegenheid g'ebragt.<br />

zoodat wij zelfs niet van de plaacs wiscen<br />

wegtekomen.<br />

Wij zochten hierop eenen ! foccencoc tot onze<br />

reize te huuren; maar wij kreegen ook van deezen<br />

een weigerend antwoord i, toen wij ons in<br />

hunne kraaien, dac is, gemeenten of dorpen begaven,<br />

om naar eenen voerman te zoeken. Z'j<br />

ontfchnldigden zich daarmede, dac een grooc dbel<br />

hunner jonge manfehap onlangs ge'torven was ;<br />

maar anderen nog ziek waren. Diar heerschte,<br />

naamlijk, in dien tijd, eene foort Van galkoortfen,<br />

welke anders in deeze luchtlrreek eene<br />

taamlijk zeldzaame krankheid, en voor de flaaven<br />

altijd doodlijk is. Doch vermits zij thans onder<br />

de volkplanters zeiven in zwung ging en zeer<br />

boosaartig was, maakte zij e nen iederen, ook<br />

mijnen reisgenoot, niet weinig bekommerd. ~—<br />

Dewijl ik als een Emopeër, en teffens van beroep<br />

een ares, veel gevaarlijkere heerfchende<br />

ziekeen bijge-voond had, oncrustce mij alieen de<br />

gedachce, om uit gebrek aan eenen voerman de<br />

rei-


2Q4 V. KOOFDST. I. AFD. REIZE VAN HBT<br />

reize te moeten ftaaken, en wenschte niet zonder<br />

oorzaak, de eene of andere geleerde kennis tegen<br />

de kunst om met osfen te rijden, te kunnen verruilen.<br />

— Toen ondercusfchen de Badaard -Hottentot,<br />

die, niet verre van bet warme bad, in<br />

eene hut van gevlochten teenen woonde , en<br />

anders een zeer fiecnc geaarc mensch was, eindelijk<br />

bevond, dat zijne vrouw en kinderen van de<br />

boosaarcige koortfen begonnen te beteren , nam<br />

hij, uic hoofde van eenige geneesmiddelen, van<br />

mij ontvangen, maar nog meer in verwachting<br />

eener rijke belooning, hec werk van onzen voerman<br />

, hoewel niec verder dan tot Zvcllendam ,<br />

alwaar de heer i MM EL MAN met weinig moeke<br />

Hoctentoccen hoopce ce bekomen, op zich.<br />

Middelerwijl moescen wij, bij gebrek van eenen<br />

osfenleider, hec ons laacen welgevallen, offchoon<br />

te paard, mee een lang touw, die werk, in Afrika<br />

zoo ongemeen gering gefchac, zelfs te verrichten.<br />

j Den zes en twintigften van Oogstmaand verlieten<br />

wij het bad, en kwamen vroegcijds bij de<br />

Siteenhoksrivier aan. — Hier woonde de zieke<br />

die mijne bezoeken, geduurende mijn verblijf bij<br />

hec warme bad , mee melk en vleesch becaald<br />

had. Hec bad had hij ook, hoewel zonaar vruchr,<br />

bij buitengewoon gezwollene en door de roos<br />

aangecasce beenen gebruikc; maar thans waren<br />

deeze bezwaarnisfen door fontenellen, vlierbladeren<br />

en dergelijke middelen reeds grooelijks verminderd.<br />

Hierom verkocht hij mij ook verfcheidene<br />

flesfen brandewijn, welken ik coc bewaaring van<br />

dieren noodig had, tot een' billijken prijs, en<br />

overreedde ons, des nachts bij hem te blijven<br />

Mij-


WARME BAD TOT DE RIVIER ZONDER EINDE» $05<br />

Mijnen reisgezel maakte het intusfchen niet weinig<br />

verlegen , dat hij hem in hetzelve vertrek ,<br />

daar zijn zoon, die onlangs van eene boosaartige<br />

koorts was aangetast, te bed lag, eene plaats om<br />

zijne nachtrust te neemen , aanwees. — Daarna<br />

gaf hij ons eenen knapzak, vol eetwaaren, toe<br />

gefchenk, en noodzaakte ons, eenen pot, van<br />

hem geleend, aanteneemen, welken ik toen wel<br />

als een overtollig ftuk, en ons flechts tot lase<br />

verftrekkende, aanzag; maar die ons echter, gelijk<br />

ik in het vervolg ondervond, toe weezenhjk<br />

nuc diende, zoodat ik toen eerst begreep, dat hij<br />

ons eene gewigtige vriendfehap daardoor beweezen<br />

had.<br />

Den volgenden dag floegen wij weder op reize.<br />

Dewijl deeze overal effen was, en mijn Hottentot<br />

ons verzekerde , dat hij zonder osfenleider<br />

zich wel helpen zou, lieten wij hem vooruit rij.<br />

den, terwijl wij op eene landhoeve, aan den weg gelegen,<br />

bij den bezitter derzelve, die een mijner<br />

ïnedebrongasEen geweest was, een bezoek afleidden.<br />

Hij onthaalde ons op een zoo zeldzaam ,<br />

als ongemeen welfmaakend gerecht , naamlijk<br />

eene foort gebraadene musfehen of vinken, die bij<br />

LINN-KUS de Kaapfche kruisbek, loxia Capenfis,<br />

heet: deeze vogels doen wel aan de zaailanden<br />

veel fchaade, maar zien 'er in hunne zwarte<br />

en geele kleeding zeer fchoon uit; het geele verandert<br />

bij hen, gelijk ik bemerkt heb, in het<br />

begin des zomers in eene bloedroode kleur.<br />

Onzen voerman lieten wij wel niet zeer verre<br />

vooruit rijden: dan, hoe fpoedig wij hem ook<br />

navolgden, duurde het echter tot aan den avond,<br />

voor


20S V. HOOFDST. I. AFD. RfclZE VAN HET<br />

voor dat wij hem in konden haaien. Wij vreesden<br />

aan bet dwaalen geraakt te zijn, tot dat wij<br />

ten laar.e eenen denken i'.uropoër onrmoetren,<br />

die zich niet fchaamde, van zich tot mijnen<br />

dienstknecht aa^tebieden, nudat hij beieeden had,<br />

dat hij gemeenfefupiijk mee mijnen Hoaentot de'<br />

ontrouw begaan had, om zioh uit mijn brandewijnvaatje<br />

eene roes op 't lijf te drinken. — üindel.jk<br />

bereikten wij den Hottentot, maar die, zoo<br />

dronken niet als de Europeer, zijne misdaad ontkende,<br />

olTchoon wij de'kram van het flot aan het<br />

Vaatje werk HIK opengebroken vonden.<br />

Toen wij des avonds bij de landhoeve Ganzehraal<br />

u tfpanden en ontzidel den , werd ik gewaar,<br />

dat hij zelfs eenige flesten gevuld had, om<br />

zichzeiven en twee zijner foorcgel j.cen , eenen<br />

baitaaid en eenen fla.if, die mee eenen wa"en<br />

derwaard gekomen waren, nog verder iets re goede<br />

te doen. —• Wijl de onba-idige gemoeds,ieftel.<br />

tenis der Wilden zelfs tot rizern j coe pleegc te<br />

klimmen en gevaarlijk ce Worden* wanneer zij<br />

zieh dikwijls in herken drai k ce buitengaan, zoo<br />

oncnam ik nun den brandewijn, ü »ch zij waren<br />

reeds daardoor zoo rauzend en wrevelig geworden<br />

dac zij ons mud!ijk genoeg iets te kennen gaven^<br />

't welk ons Riet wei;;ig op onze h >ede deed zijn;<br />

te weeien: dac zij mee niets minder zwanger gingen<br />

, dan hec verlies van den brandewijn, die<br />

hun boven al aangenaam is, door moord en doodflug<br />

ce wreeken. — Vermits wij eenen Europeefchen<br />

Chriscen even zoo ltrafbaar als hen gezien<br />

hadden, konden en moesten wij hen toe den volgenden<br />

dag mee zoo veele onverfchihigheia en<br />

voorzigtigheid, als onze reize en de tegenwoordige<br />

toeftand onzer zaukeu vorderde, geduldig draa-<br />

gtn.


WARME BAD TOT DE RIVIER ZONDER EINDE. 2Cf<br />

gen. Ondertusfchen zag ik mij genoodzaakt,<br />

deezen nacht op mijnen wagen en brandewijnsvaatje<br />

te flaapen, waardoor ik eene nieuwe verkoudheid<br />

kreeg: want de landhoeve zelve, die den<br />

naam van Ganzekraal had, lag aan den overkant<br />

van de Rivier zonder einie.<br />

Den volgenden morgen dwongen wij de kareis,<br />

die gisteren te veel drank gebruikt hadden,<br />

om af bede te doen; en tegens den middag leiden<br />

wij eene Hang, die wij juist gevangen hadden ,<br />

in de tegenwoordigheid van hun allen leevendig<br />

in het vaatje. Mijn reisgenoot bood hun<br />

daarop aan, dat zij nu naar hunnen lust en welbehaagen<br />

daar van mogten drinken; men zou hen<br />

deswege niet verder tot reden brengen , maar ,<br />

gelijk hij 'er in eenen zeer verzekerden toon bijvoegde,<br />

hij hoopte dan haast het vergenoegen ie<br />

hebben, om hen van vergif te zien berden, en<br />

zoo verder. Doch zij waagden het niet ,<br />

het aanbod, hun gedaan, aanteneemen; maar<br />

lieten het echter niet onduidlijk blijken, dat zij<br />

het aan 'c vergifug dier misgunden, in eenen zoo<br />

aangenaamen en wellustigen drank te verdrinken.<br />

Nogthans bragt ik het flot aan het vaatje op de<br />

beste wijze in orde, om van den brandewijn,<br />

daar ik allerhande dieren in dacht te bewanren,<br />

niets verder te verliezen. — Naderhand vernam<br />

ik van de Hottentotten , dieper landwaard in<br />

woonende, dat deeze lieden het zelfs voor onfehaadelijk<br />

hielden, zuiver flangenvergif te drinken,<br />

en het zelfs als een togengift teg.n de beet<br />

eener flange aanzagen. Maar hoe deeze Hottentotten,<br />

zonder eenige belchaaving des verftands,<br />

aan deeze ontdekking gekomen waren , dat men<br />

flangenvergif zonder gevaar door kon flikken, is<br />

niet


408 V. HOOFDST. I, AFD. REIZE VAN HET<br />

niet gemaklijk te gisfen ~ . Hierom moest ik<br />

yreezen, dac mijn brandewijn, niettegenflaande<br />

er eene flang in lag, niec zoo zeker was, als ilc<br />

in den beginne meende. Ook bad ik lang: te vooren<br />

aan de iloterrivier gezien, dat een flaaf uit<br />

mm Noxia ferpentum tfi admifto fang-.:ine pelis :<br />

Morfu virus kabett, £ƒ fatum iente minantur:<br />

Pocula niorce carent.<br />

een<br />

I.UCAN. L. IX. v. 614—616.<br />

Dat is:<br />

„ Hst vergif der flangen is fchaadelijk , wanneer het<br />

„ met het bloed gemengd wordt : het venijn dee-<br />

,, len zij door haare beet mede , en dreigen den<br />

„ dood met haare tanden: maar gedronken zijnde, is<br />

„ het niet fchasdelijk. "<br />

Zoo oud is reeds de waarneeming, dat het vergif der<br />

flangen niet eer febaadt, dan wanneer het onmiddeiijk in het<br />

bioed komt. — De Pfylli, een volk van Libië, firekken<br />

onder anderen tot een bewijs, dat men, van onheuglijke<br />

tijden af de natuur der Hangen in Afrika Wed gekend<br />

heeft. Zij zogen het venijn uit de wonden , en gingen<br />

niet vergiftige flmgen om , gelijk de Kopten of tegenwoor.<br />

dige Egyptenaars nog doen, zonder zich in het minfte te<br />

befcbaadigen. Hierom zegt dezelve oude dichter LUCANUS;<br />

1— Superiiicum !<br />

'cns paiientia vuinera lambit,<br />

Ore venena truhens.<br />

Dat is;<br />

Ibid. v, 933.<br />

,, Op de bleeke wond vallende, lekt hij dezelve, en<br />

zuigt 'er met zijnen mond het venijn uit ".<br />

UJSORGÜ FORSTKR.


WARME BAD TOT DE RIVIER ZONDER EINDE. 200<br />

een klein Vaatje, rhet dergelijkén drank gevuld,<br />

waarin ik eenen kikvorsen en een klein ongebooren<br />

itekelvarken had liegen, eene roes dror.k.—<br />

Maar toen 'er vervolgens meer dieren in gelegd<br />

werden , en door het Houten van den wagen alh s<br />

wel door een g*. fhommeld , ook de brandewijnsluchr<br />

door de hitte, en opge'oste dierlijke deelen,<br />

in een' Zeer wa'guchtigen reuk veranderd<br />

wis. was mijn brandewijn voor verdere aanfpraak<br />

beveiligd.<br />

Doch dit wis niet de eenige verdriedijkheid,<br />

welke ons gi''ull zoo zeer op de proeve Helde;<br />

daar kwam nog eene tweede bij. Ik moest<br />

bij het bovengemelde landgoed twee dagen re<br />

vergeefs vertoeven , om e. n. n mijner trekosfen<br />

optezoekon ^eeze was een (her, hoe laanigen<br />

men anders',in Afrika maar z kien pleegt te temmen<br />

, en voor den wagon re geWriken. De (Heren<br />

kunnen wel zeer veel doorltaan, en vreezen<br />

niet zo > zeer als de osfen voor de roofdieren:,<br />

maar Z'j ook des te onhandiger. • Onder<br />

mijne andere osfen wiren t v e zoo ftootig, dat<br />

mijne Dorte-nrorcen h n ni K zonder vreeze en<br />

groote voorzigtigheid in en uit konden fpannen.<br />

iViaar over 't algemeen waren zij allen te mager<br />

en te oud , dan dat Z'j tot eene zoo verre reize<br />

zeer bruikba-r zouden geweest zijn, en ieder van<br />

hun in 't bijzonder had nog zijne eigene gebreken:<br />

kortom de boer had mij de allerflechtde osfen<br />

verkocht. — Met den (lier had ik thans nog<br />

de onaangenaame ontmoeting dat een ander (tier<br />

hem uit ieverzucht zeer gevaarlijk gellootcn, en<br />

door eene rivier gejaagd had. W j vermoe H.n<br />

terftond, dat hij weder naar zijne geboorteplaats<br />

zou terug gekeerd zijn, en hielden zijnen voori-<br />

O gen


*IO V. HOOFD 8 T. I. AFD. RETZE VAM HKT<br />

gen bezitter verdacht, dat hij hem juist in deeze<br />

verwagting aan ons verkocht had: zoo genegea<br />

is men, om van den geenen, die ons eens bedroogen<br />

heeft, altijd het ergfte te denken. Dewijl<br />

ik iruusfchen hier geenen anderen duchtigen trekos<br />

te koop kon krijgen, moest ik mijn verlies met<br />

geduld draagen.<br />

Den dertigflen van Oogstmaand namen wij te<br />

Tijgerhoek onze herberg. Dit is eene landhoeve,<br />

welke voor eigene rekening der regeering<br />

bebouwd wordt. — Wegens haare groote afgelegenheid<br />

van de Kaap de Goede Hoop kan uit<br />

den verkoop der graanen geen voordeel getrokken<br />

worden: maar ce voornaamfte inkomst van<br />

dit landgoed beftaat in timmerhout, welk uic een<br />

woud aan den overkant van de Rivier zonder einde<br />

gehaald wordt. Hier houd de maatfchappij<br />

een aantal houthakkers, die onder het opzigt van<br />

eenen korpuraal ftaan. Deeze is teffens rencroeeiter<br />

op de hoeve, en worde veel beeer, dan een<br />

korporaal bij de bezetting, beloond. Hij heeft<br />

ook, ten voordeele der regeering, over de veefokkerijen<br />

het botermaaken het opzigc, waarvan<br />

hij naauwkeurige rekenfehap moet geeven.<br />

De Rivier zonder einde was tegenwoordig<br />

hoog opgezwollen, en dus niet gefchikt, om'er<br />

door te rijden. Om deeze reden bezocht ik het<br />

bosch, aan den overkant gelegen, niec: ook<br />

waren de boomen nog niec in bloei; en ik had<br />

daarenboven nog grootere boslchen, bij voorbeeld,<br />

hec Grootvadersbosch y en Lioütniquasbosch<br />

nog voor mij.<br />

Naar den kanc van hec ftrand houdc zich, gelijk<br />

men mij- verhaalde, een aantal van omcrenc<br />

der-


WARME :SAD TOT DE RJ.V1BR ZONDER EINDE, ai I<br />

dertig Hottencotten met hunne kudden op, en<br />

maaken aldaar eene kraal of dorp uit. — Oök<br />

deezen zouden door de Christenen reeds overlang<br />

van hunne veeweiden verdreeven zijn, büTdieri<br />

niec de regeering, uic een ander baatzuchtig oogmerk,<br />

zocht, hunne nabuurfchap te behouden.<br />

De Hoccencociche mannen uic de kraal waren met<br />

verfcheidene wagens der maatfchappij , hoewel<br />

tegen betaaling, naar de Kaap gezonden; waarom<br />

ik dan ook geene hoop had, eenen van deeze<br />

Hottentotten te kunnen f uuren. Een ander<br />

diende op de landhoeve. • Zoodaanige dienstknechten<br />

krijgen, behalve kost en tabak, gewoonlijk<br />

twee draagende fchaapen, eene jonge<br />

en draagende koe, of ook de waardij daarvan in<br />

geld, coc een jaarlijksch loon. Allerliefst neemen<br />

zij hec vee in nacuur; maar, wanneer zij<br />

iecs voor zich verkreegen hebben, beginnen zij<br />

hunne eigene huishouding, en worden ce gemaklijk,<br />

om anderen ce dienen.<br />

Wijl ik thans den Hottentotten nader kom, en<br />

nu voor de eerfte maal aanleiding heb, om iecs<br />

omftandigs nopens hun bijcebrengen; zoo wil<br />

ik, bij deeze gelegenheid, in de c^wee volgende<br />

afdeelingen , een nader en uicvóeriger bericht<br />

aangaande dit volk, de oorfpronglijke bewooners<br />

van het zuidlijk deel van Afrika, mededeelen.<br />

O 2 T W E E -


ZI2 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

T W E E D E A F D E E L I N G .<br />

Uitvoerig bericht aangaande de ligchaamsgiflatte,<br />

het karakter, de lecvenswijze en andere<br />

bijzonderheden der Hottentotten.<br />

'jj^en aanzien van den groei zijn de Hottentotten<br />

zoo groot, als de meeste Europeërs. Maar<br />

dat men veele taamlijk mageren en langopgefchootenen<br />

onder hen vindt, komt oorfpronglijk van<br />

hun fpaarzaamer en bcpaalder voedfel, en omdat<br />

zij juist geen hard en zwaar werk doen. Doch<br />

dat zij, in vergelijking met de overige deelen<br />

van hun ligchaam, zeer kleine handen cn voeten<br />

hebben, heefc nog niemand voorheen aangemerkt:<br />

en dit nogrhans fchijnt eene zeer'karakteristieke,<br />

onderfcheidende eigenfehap deezer natie te weezen.<br />

Het gedeelte van den neus naar hec voorhoofd<br />

toe is meestal zeer plat, waardoor de afiland der<br />

beide oogen van elkander groo:er, dan bij de Europeërs,<br />

fchijnt te zijn; de tip van den neus is<br />

teffens taamlijk. pint — Het vlies van den regenboog<br />

en de appel, zijn naauwlijks bij een 1<br />

eenigen<br />

blond , maar biikans doorgaans zoo bruin en<br />

donker, dac hunne kleur nabij hec zwarte komc. —<br />

Hun aangezigc, zoo als ook hunne gantfche huid, ,<br />

heeft eene geelbruine kleur, welke aan de kleur<br />

van zoodaanige Europeërs, die de geele zucht in<br />

eenen hoogen graad hebben, gelijk is; doch zonder<br />

dat zij in het wute van het oog in 'taller-<br />

mii sc bemerkt wordt. De lipprn zijn bij hen<br />

niet zoo grooc, als bij hunne nabuuren, de Negers,


HET KARAKTER , ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 2 T 3<br />

gers, Kaffers en Mozambikers Voorts is,de<br />

mond middelmaatig, en bijna doorgaans met de<br />

fchoonfte tanden bezet. — -Alle hunne overige<br />

gezi-nscrekken, hunne houding, gebaarden en be~<br />

weegingen te famengenoroen, verrauden gezondheid<br />

en weltevredenheid ; ten minde een zeker<br />

weezen, vrij van zorgen, welk nogthans, buiten<br />

allen twijfel, leevendigheid en vlugge werkzaamheid,<br />

eigenfchappen , welken de Jiotcencoccen bij<br />

voorkomende gelegenheden metderdaad laaten bln><br />

ken, te kennen geeft. •<br />

Wat aangaat het hoofd; men zou het bijkans<br />

daarvoor holjden, dat het met ligte, zwarte, ruuwe<br />

wol bedekc was, wanneer men niet uit de<br />

natuurlijke hardheid en wreedheid zien kon, dat<br />

het hair was, welk nog wolachtiger dan Bij de<br />

Negers is. Bemerkt men intusfchen, 't geen fiógthans<br />

ten uiterfle zeldzaam gefchiedt, aan den<br />

kin fpooren van eenen baard, of op andere plaatfen<br />

des ligchaams iets hairachtigs, gelijk bij de.<br />

Europcërs, zoo is dit echter in 't geheel van<br />

geen belang, en voor 't overige van dezelve gefteldheid,<br />

als op het hoofd. —<br />

Men heefc gemeenlijk geloofd, dat de Hottentotten<br />

hunne jongens omtrent hec tiende jaar,<br />

door eene foort van 'vermijding, vaneenvande deelen,<br />

welken de natuur aan hec manlijk gedacht<br />

toe voortplanting onontbeerlijk gegeeven heefc ,<br />

berooven; maar dat het vrouwlijk gedacht voor<br />

haare fchaam-e een natuurlijk dekfel , of eene<br />

foort van vieefchen voorhanglel heefc. — Ondercusfehen<br />

zijn beide deeze vertdfels werklijk<br />

o gegrond. Den nunnen ontbreekt geenzins een<br />

van die twee deelen, welke hun toe voortreeling<br />

noodzaaklijk zijrA hoewel ik, beneden %den leezer<br />

O 3 ge-


214 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

gelegenheid zal geeven. om deeze omfhmdigheid<br />

zelve te proeven en te beoordeelen. — Bij de<br />

vrouwen bevindt zich insgelijks niets, 't welk<br />

aan deeze fexe ongewoon is; maar de vrouwlij.<br />

ke roede en de nymphen zijn flechts, bijzonder<br />

bij de oudere, bijkans doorgaans langer, da*-, gewoonlijk<br />

is; cn deeze verlenging ontlïaat waarfchijnlijk<br />

uit de jlapheïd, welke door de warme<br />

luchtftreek, het zalven of fineeren , en de<br />

leedigheid gebooren worden '7.<br />

Om de fchildering, welke ik van de Hottentotten<br />

begonnen heb, verder uittevoeren, moet<br />

ik ook van hun blanketten en hunne kleedij han-<br />

de-<br />

17 [ », De heer SPARMAN doet zeer wel, dat hij in<br />

„ deeze afdeeling eindelijk een einde maake van die twee<br />

„ verdichtfels, welken men , federt meer dan eene eeuw,<br />

„ alom van de natie der Hottentotten verfpreid. en ook<br />

„ geloofd heeft. Sedert het vertelfel van den Jefuit p. TA-<br />

„ CHARD, een man door het te boek ftellen van dc<br />

„ zeldzaamfte ongerijmdheden berucht, die, gelijk onze<br />

„ fcbrijver hierna zegt, de eerfte geweest is, welke deeze<br />

„ fprookjes in Europa verhaald beeft, en voornaamiijk fe-<br />

„ dert de bekrachtiging, welke p. KOL RE, die toch in<br />

„ zijne befchrijving van de Kaap de Goede Hoop overal toont<br />

„ een groot liefhebber van dergelijke fprookjes te zijn'<br />

„ daaraan /. c. I. Deel, XXX. Hoofdft. bladz. 505 enz'.<br />

„ heeft zoeken te geeven, zijn dezelve, hoe vreemd en<br />

„ dus hoe ongeloofwaardig ook op zichzelven, nogthans<br />

„ door alle de volgende reisbefchrijvers van die gewesten<br />

„ aangenomen en naverteld. Zoo dat zelfs die beroemde<br />

„ natuurkenner, Graaf DE BUFFON, zich door dc fchijn-<br />

„ baare getuignisfen van zoo veele reizigers heeft laaten<br />

„ verleiden, om ook die twee verdichtfels voor waarheid<br />

„ aanteneemen in zijne Natuurlijke Hütnie III Deel<br />

„ bladz. 84 en 85 der Nederd. vertaaling. Doch aangaande<br />

„ het natuurlijk voorhangfel of uitwas der Hottentotfche<br />

„ vrou-


HET KARAKTER, ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 215<br />

delen. Hec blanketcen , wanneer men hec<br />

zoo noemen wil, beltaac bij hen daarin, dac zij,<br />

mee eene foorc van wellust, hun geheele ligr<br />

chaam mee vee befmeeren, en'er daarop eenig roec<br />

inwrijven. Die wastenen zij nooic af; ook heb<br />

ik nooic gezien, dac zij, om hunne huid ce reinigen,<br />

iecs anders doen, dan dac zij, bij voorbeeld,<br />

wanneer bij hec fmeeren van den wagen<br />

de handen mee ceer of pik bezoedeld wierden,<br />

zulks mee koemisc zonder veel moeice afwrijven,<br />

en daarenboven nog wel mee die wrijven den ganc-<br />

.fchen arm opwaard coc aan den elboog toe vooregingen.<br />

—. Vermits alzoo (tof en andere onzuiverheid,<br />

aan hec fmeerfel, mee roec gemengd,<br />

„ vrouwen heeft de famenfteller van de zoogenaamde nieu-<br />

„ we algemeene befchrijving van de Kaap de Goede Hoop ,<br />

,, I Deel, IJL Hoofdft. bladz. 162 en 163. reeds be-<br />

„ ginnen te twijfelen; fchoon hij dat van het uitfriijcl^n<br />

„ van eenen der zaadballen nog in alle zijne vreen.de 0111-<br />

„ Handigheden verhaalt. En aangaande dit Iaatfte heeft da<br />

„ opfteller der beknopte befchrijving 'van de Kaap de Goede<br />

„ Hoop, in 1778 te Amfterdam uitgekomen , reeds aan-<br />

}, gemerkt, dat die gewoonte bij veele Hottentotfche na-<br />

„ tien reeds in onbruik geraakt en afgefchaft is ; en al<br />

leenlijk maar bij eenigen , diep landwaard in wooneh<br />

:<br />

„ de, nog onderhouden wordt. Zie dezelve bladz. 111.<br />

„ en het Dagverhaal op een togt landwaard in gehouden, daar<br />

„ achter gevoegd, bladz. 89. — Doch de volkomene we-<br />

„ derlegging van deeze beide onwaarheden, ongerijmd op<br />

„ zichzelren , was voor den heer S P A R M A N bewaard,-<br />

„ wiens geloofwaardigheid in deezen te minder kan ge-<br />

„ wraakt worden, vermits hij de zaak in den grond on-<br />

„ derzocht, den oorfprong van de eerstgenoemde dwrfa-<br />

„ ling dtiidlijk ontdekt, en zijne reize veel verder land-<br />

„ waard in uitgeftrekt heeft, dan men met zekerheid weet,<br />

.„ door eenen Europeer voor hem gefchied te aiju. "<br />

O 4<br />

3<br />

en


216" V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE.<br />

en zelfs aan hun zweet,beftendig vast moet<br />

kleeven, offchoon ook veel daarvan hij den arbeid<br />

en arders weder weggaat; zoo wordt noo-thans<br />

hunne natuurlijke kleur daardoor geheel<br />

onkenbaar , en verandert uit eene glfofrërehdè<br />

olijf- in .eene morfige donkere brujng**Je kleur. —<br />

Dat ik hier boven de naiuurli ke kleur der H< ttentorrenalsgeelzuchrachtig<br />

befchreeven heb, daartoe<br />

hebben mij alleen eenige weinige tederdere<br />

en zindelijkere boerenvrouwen tfftftte&Kng • Lieven<br />

, welke eenigen ha r. r ifotWotibbe cit i stmaagien<br />

rein lieren fchuuren , opdat zij niet te<br />

onrein mogren zijn, om haare kinderen omepas.<br />

ien, of andere hez?gl eden , die zindcl.ikheid<br />

vorderen, te verrichten. Oiiderruskhen be­<br />

weerden veele bcwooners der volkplantingen<br />

-dat dergelijk wasfchen het aanzien d< r Mort.1 totr<br />

•ten in 't g, heel met veme.ere. gij hielden het<br />

daarvoor, dat de geelbruine kleur vvvl zoo lijd*<br />

W was ais de btiderdergeele ; dat een ingefmeerde<br />

Hom-mot 'er niet zoo na:kt uitzag, en<br />

daarbij vollediger; dat ces e onjj'efmeerde Ho'tentotfche<br />

huid na,rfchoe, en g leek , dn, niet fchoon<br />

Waren gemankt; dat zij eene m-i-angheid was<br />

eenen marbel aan < pYch>k verried, cn zoo verder.'<br />

Of deeze meening meer in de gewoonte dari<br />

in de natuur der zaakè zelve haaien grond heeft<br />

la t ik aan zijne plaats geitel I. - Behalve < dat<br />

dc Hottentot met hec Mfmeeren zijner "huid<br />

Zich goed meent te doen, is bij ('omrijd!, ook op<br />

welriekendheid bedacht , om zijn ligchaam en<br />

hoofd door middel van een poeier, van zekere<br />

krmden bereid, in 't geheel over ui over te bepoeieren,<br />

of dit in de zalf te mengen en 'mtemiL<br />

ven. Doch deeze reuk is téflens eenigzins ftin-<br />

ken- i


HET KARAKTER, ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 217<br />

kende en fpeceri jachtig, en riekt bijna even zoo<br />

als 'maankopzaad met fpecerijen gemengd. —><br />

De gewasfen, welken zij daartoe gebruiken» beftaan<br />

in verfcheidene foor'ren van fpiraea, welke<br />

in hunne taal bukku heeten, en te gelijk<br />

als krachtige geneesmiddelen aangezien worden.<br />

Enkele foorten daarvan groeien aan de Kaap<br />

zeer menigvuldig: maar eene van de allerkoscbaarfte<br />

foort is, zegt men, elders omtrent de<br />

•Goudrivier te vinden, en '/oo duur, dat een vingerhoed<br />

vol poeier daarvan met een lam betaald<br />

wordt.<br />

:<br />

Heeft nu de Horrenrot zich op zoodanige<br />

wijze met vet, roet en hec poeier van b'ikku ingefmeerd,<br />

zoo is hij behoorlük tegen rm nigerleie<br />

nadeelige werkingen der lucht beveiligd, en kan<br />

zich eenigerm.iate reeds als op. ecooid amzien. —<br />

Die is ook genoegzaam hun eeng fieia;:d; want<br />

zoo wel mannen a!s vrouwen gaan bijkans g> heel<br />

•ongekleed, en ik moge bi


*I& V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

keerd, vervaardigd zijn. Eene afbeelding daarvan<br />

is te zien op plaat IV. bij nommer i. _<br />

Als eene andere bedekking , welke, uit welvoeglijkheid,<br />

van de mannen gevorderd wordt,<br />

kan men de beide leêren riemen aanzien, welke<br />

gewoonlijk van het einde des ruggraads diep op<br />

de lendenen neerhangen , en de gedaante van<br />

eenen gelijkzijdigen driehoek hebben , waarvan<br />

de fpitfen aan den gordel vastgemaakt zijn Deeze<br />

riemen zijn maar weinig bereid , en veroorzaaken<br />

deswege, wanneer de Hottentot loopt ,<br />

een zeker geklap of gerisfel, en door hun vlodderen<br />

eene koeling, die hem veelligt niet onnut<br />

pf onaangenaam is. Ondertusfchen is echter ,<br />

naar men wil, het eenig cn eigenlijk oogmerk<br />

derzelven, om den Hottentot bij hei neêrzitten<br />

een' merklijken dienst te doen , hierin beiraande<br />

, dat zij de holte of de kloof van het<br />

achterfte aanvullen, en dus het zitten voor hem<br />

gemaklijker maaken. Zij worden dan voorwaard<br />

getrokken , zoodat zij ook van vooren tot een<br />

dekfel ftrekken, en aan beide zijden aan den befchreeven<br />

buidel fluiten ; wanc deeze deelen ,<br />

zeide men mij, moogen, bijzonder bij heteecen,<br />

op geenerhande wijze onbedekt zijn : doch ik<br />

merkte aan , dat zij dit fluk der welvoeglijkheid<br />

niet altijd zorgvuldig in acht neemen.<br />

Het vrouwlijk gedacht fchijnt mij onder de<br />

Hottentotten, gelijk overal, het fchaamachtiglte<br />

te zijn. Want de Hottentotfche vrouwen bedekken<br />

zich met veel grootere zorgvuldigheid dan de<br />

mannen. Zelden vergenoegen zij zich met één,<br />

.maar bijkans doorgaans hebben zij twee, en<br />

zeer dikwijls drie deklels. — Deeze beftaan uit<br />

bereid en welingefmeerd leêr, en fluiten, met<br />

eenen


HET KARAKTER, ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 819<br />

eenen riem beveiligd, bijkans gelijk de voorfchooten<br />

of boezelaars der Europeefehe vrouwen, aan<br />

hec lijf. Hec buitenfee dekkleed is altijd hec<br />

groende, en houdt van een vierde toe eene halve<br />

el in 'c vierkanc. Gewoonlijk is hec mee glaskoraalen<br />

en allerhande beeldwerk verfierd. Het<br />

dient alleen coc fieraad, en bange omtrent tot op<br />

de helft der lendenen neêrwaard. Hec middenfte<br />

is veelligc de heifc kleiner, en dienc, gelijk<br />

men mij zeide, ,coc eene verdere bedekking van<br />

dai geen, 'c wel£ de kuischheid gebiedc ce verbergen,<br />

wanneer'hec pronkdekiel afgelegd, of<br />

bij toeval opgeheeven moge worden. Hec derde<br />

of binnenfte dekfel is naauwlijks grooter dan eene<br />

hand, en doec, naar men mij verzekerde, bij de<br />

maandlijkfche zuivering, welke ondemisfehen,<br />

voor de vrouwen in die land mee veel minder bezwaarnis<br />

, dan in Europa verbonden is , zeer<br />

goede dienden, — Alle deeze fchorten, zelfs die,<br />

welke mee koraalen bezec is , zijn op gelijke<br />

wijze, als hec ligchaam zelve, ingefmeerd en bezoedeld.<br />

— Eene daarvan, bijzonderde binnenfte<br />

, fchijnt hec intusfehen te zijn, waardoor de Jefuic<br />

p. T A C H A R D verleid is: wanc hij is hec, gelijk<br />

men weec, die hec verdichcfel van hec natuurlijk<br />

voorhangfel der Hoccencotfche vrouwen<br />

in Europa allereersc verhaald heefc. — Als een<br />

weezenlijk ftuk der welvoeglijkheid neemen ook<br />

de vrouwen wel in achc, dac zij deeze fchorten<br />

of dekkleeden zoo dicht aandrukken, dat zij ook,<br />

wanneer zij zich neêrzetcen zoo verre onder haar<br />

komen , dac zij 'er zelfs op ziccen.<br />

De overige kleeding der Hoccencotten in deeze<br />

«landftreek, beftaat in eenen pels, of veelmeer<br />

klei-


aiO V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

kleinen pelsmantel van fchaapenvel, welks runwe<br />

zij binnenwaard gekeerd is, en dien zij van<br />

voorep opdeborsttoeknoopen.— Wanneer hec niet<br />

zeer koud is, laaten zij hem open, en zoo als<br />

hij wil over de fchouders hangen , zoodac hij<br />

tot aan de kuiten reikt, en hec öwderfte gedeelte<br />

der 'borst, hec onderlijf en hec voorde deel der<br />

lendenen en beenen gancsch naakt laac. Maar<br />

bij regenachtig en koud weer winden zij hem<br />

rondom zich coe, zoo dac daardoor ook hec voor-<br />

He gedeelte van hun ligchaam ^agenoeg coc aan<br />

de knie bedekt worde. — Wanneer één fchaapenvel<br />

alleen tot dit oogmerk niec toereikende<br />

is, zetcen zij er eenen lap of Huk aan, die met<br />

eenen riem, eene zenuw of een fnoer, van dar<br />

gemaakt, daaraan bevestigd wordt. Bij<br />

warm weêr hebben .zij fomtijds de ruuwe zijde<br />

van deezen pels, of gelijk zij hem in verbasterd<br />

Hollandsen noemen, kros of karos, uitwendig;<br />

maar nog dik wijier neemen zij hem dan geheel af,<br />

en draagen hem op den arm Doch over<br />

't algemeen geeft de Hottentot zich da<br />

moeite niet, om daarmede aftt-wisfelen , maar<br />

vergenoegt zich met zijnen pels tot kleeding<br />

zoo wel als tot iijn bed , vermits hij<br />

des nachts op het bloote veld ligt, en wanneer<br />

het koud is, zoo dicht in een kruipt, dat zijn<br />

zoogenaamde kros of karos hem volkomen bebekt.<br />

Die pelsmantel of karos, waarvan het<br />

vrouwvolk met gelijk oogmerk zich bedient, onderfcheidc<br />

zich Van dien der mai sperfoonen door<br />

niets anders, dan dat de vrouwen achter aan den<br />

hals een' langen kraag hebben , welken zij zoo<br />

weeten famen te voegen, dat hij eenen kleinen<br />

buidel of zak beeldt, welks ruuwe zijde inwendig


HUT KARAKTER, ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 22X<br />

dig gekeerd is. In deezen buidel draagen zij hunne<br />

kleine kinderen; welken zij , gelijk ook bij<br />

zekere andere volken w gebruiklijk is , fomtijds<br />

over de fchouders de borst geeven.<br />

Hec hoofd heeft bij de mansperfoonen zelden<br />

een doorgaand en algemeen aangenomen dekfel.<br />

Naauwlijks erir.ner ik mij meer dan cwee gezien<br />

te hebben, welke eene ingefmeerde leeren muts<br />

droegen, waarvan hec hair door bereidinj, weggemaakc<br />

was. Die geenen, welke aan de<br />

bewooners der volkplantingen grenzen, bedienen<br />

zich van Europeefehe hoeden , die zij coc dat<br />

einde pleegen te koopen, en of geheel neerhangende,<br />

of hechts aan den eenen kant opgetoomd<br />

draagen. • De Hottentotfche vrouwen gaan<br />

.ook zeer dikwerf mee hec bloote hoofd. Indien<br />

zij iets opzetten , is het eene korte mucs van eene<br />

kegelvormige gedaante. Deeze is uic een gedeelte<br />

der maag van het een of ander dier gemaakt,<br />

zonder naad vervaardigd , en heefc alle die<br />

zwartheid, welke vee en roec haar kunnen geeven.<br />

Menigmaal is zij zoo bereid, dac zij gancsch<br />

ruig, dikwijls fluweelachtig en taamlijk fraai 'er<br />

uitziet. Eene afbeelding daarvan is op de tijcelplaac,<br />

of plaac I. ce zien bij nommer 2. — Boven<br />

op eene zoodaanige muts draagen zij fomtijds een<br />

ander hoofdfieraad , welk in een eironden krans,<br />

of, indien men het zoo noemen wil, kroon beikac,<br />

welke uic tene buffelshuid zoo vervaardigd<br />

»» Onder anderen deeden de Icrlandfche vrcuwen zulks<br />

rog in de voorgaande eeuw; men /de TWHJ nbta dnr<br />

Ierland, bladz. ICO. lioogd. uitgaaf.<br />

is,


422 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

ïs, dat de bruine hairen naar buiten ftaan. neeze<br />

krans is omtrent vier vingerbreed hoog, eri<br />

omgeeft het hoofd zoo verre, dat hij een weinig<br />

over het voorhoofd, en even zoo diep over<br />

het achterhoofd fluit, zonder echter de fpus der<br />

muts, welke ik zoo even befchreeven heb, onzigtbaar<br />

te maaken. Eene afbeelding van dit<br />

hoofdfieraad vindt men op plaat IV. bij nommer 2<br />

De randen, zoo wel der onderfte muts, op welke<br />

de krans of kroon rust, als ook die van den<br />

krans zeiven, die in de hoogte ftaat, zijn gantsch<br />

effen, en zeer aartig met eene rei kleine hoorntjes,<br />

omtrent dertig in getal, uit het gedacht der<br />

pcrcelleinhoorntjes, cypraeae, zeer net bezet.<br />

Deeze zijn zeer dicht en zoo nevens elkander ingereegen,<br />

dat zij uitwendig hun wit verglaasfel<br />

of glans benevens hunne openingen vertoonen. —•<br />

Tusfchen deeze rei hoorntjes loopen menigmaal<br />

nog eene oftwee andere reien evenwijdig of golfachtig<br />

, in onderfcheiden fmaak. — Men kan<br />

zich naauwlijks verbeelden , hoe fraai . deeze<br />

hoorntjes op het bruinhairig buflèlsleer affteeken,<br />

en hoe deeze geheele leeren krans of<br />

kroon eene Hottentotfche dame , hoe fmeerig<br />

en morfig zij ook zijn mag, werklijk opfieren<br />

en verhoogen kan.<br />

De ooren pleegen de Hottentotten met hangfieraaden<br />

en ringen niet optetooien ; den neus<br />

ook niet , gelijk verfcheidene andere Wilden<br />

doen. .— Om meer fieraads wil is ondertusfchen<br />

de neus bij fommigen met eenen donkeren<br />

rand, van roet gemaakt, of zeldzaamer met eene<br />

vlek van roode verf of roodkrijt getekend, of<br />

even zoo leelijk, een gedeelte van hec aangezigt<br />

of de wang daarmede befchilderd.<br />

De


HET KARAKTER » ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 22$<br />

De hals is bij de mansperfoonen bloot; maai*<br />

de vrouwen verfieren denzelven met eene fnoer<br />

of eenen halsband , naar hunne meening zeer<br />

fchatbaar. Deeze beftaat uic acht of tien flakken*<br />

huisjes, welke omtrent zoo groot als boonen zijn,<br />

en een' witcen glans, gelijk verglaasfel of emailjeerfel,<br />

mee eenigzins groore , ongelijkvormige,<br />

verhevene, zwarce plekken of vlakken hebben;<br />

maar van welken ik, omdat zij alcijd gefleepen gebruikc<br />

worden, niec zeggen kan, of zij van die<br />

foorc zjn, welke bij LINN/EUS"' onder de benaaming<br />

van zwartbonte nerite, nauta albicilla y<br />

Of exuvia, anders hec halvemaanshoorncje, voorkomen.<br />

Toe een fnoer of halsband famengefceld<br />

en ingereegen, verfieren zij inderdaad, hoewel<br />

veelligc niec naar evenredigheid van den prijs, tot<br />

welken zij verkocht worden; wanc gemeenlijk is<br />

hec fluk daarvan niet minder dan tot den prijs van<br />

een fchaap te bekoomen, omdac zij, naar men<br />

zegt , alleen aan eene afgelegene kusc in het<br />

land der Kafferen te vinden zijn. De tekening<br />

daarvan vindc men op plaac IV. bij nommer 3.<br />

Hec onderlijf is dac gedeelce, welk ieder geflachc<br />

op hec zorgvuldigfte verfierc, een einde de<br />

opmerkzaamheid van hec andere naar zich ce trekken.<br />

— Want offchoon zij op Europeefehe glaskoraalen,<br />

bijzonder blaauwe en witte van de<br />

grootte eener erwete, veel prijs Hellen, en dezelven<br />

ook gaarne inruilen; zoo gebruiken echcer<br />

de mannen zoodaanige koraalen nooic, en de<br />

vrouwen maar zelden, coc halsfnoeren, doch waarte-<br />

*• In zijn Systema naturae.


194 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

tegen de beiden gedachten nevens den gordel,<br />

aan weiken hunne fchorcen of voorichooten, of<br />

leeren buidels bevestigd zijn, eene of meer froeren<br />

van zoodaanige koraalen midden om het lijf<br />

winden.<br />

Ringen om armen en beenen zijn insgelijks<br />

voornaame deelen van optooi)ing, bij beiue gedachten.<br />

— De meesren deezer ringen worden uit<br />

dik leer gemaakc, en gemeenlijk ronduitgefneeden.<br />

Z/j neemen door geduurig kloppen en vuur eene<br />

zoodaanige hardheid aan, dat zij iedere buiging,<br />

welke men 'er aan geert, behouden. Deeze ringen<br />

hebben tot die zotte meening aanleiding gegeeven<br />

. als of de Hottentotten darmen om hunne<br />

beenen wonden, om in geval van nood daarvan<br />

te kunnen ecten. — De mannen draagen f jmtijds<br />

vijf of zes om hunne armen, onmiddelijk boven<br />

de vlakke hand; maar om de beenen -vindt<br />

men dit lieraad of deeze ringen bij hen zeer zelden.<br />

— E rwaardige aanzienlijke vrouwen onder<br />

hen diaigen dikwijls een aanmerklijk getal<br />

zoo wel aan de armen als aan de beenen; maar<br />

biizonder om de beenen; en wel zoo dat deeze<br />

g> hbegzaa Q van den voet af tot de knie toe<br />

daarmede bedekt worden PP. Voorts zijn de ringen<br />

van zeer ongelijke dikte, gelijk eene ganzenfehaft,<br />

en fomtijds twee ot driemaal zoo dik.<br />

Om de beenen zitten zij juist niet regelmaatig<br />

, maar grooten en kleinen onder elkander<br />

Zij<br />

PP Men zie plaat I. of de tijtelplaat , waarop men<br />

deeze bijzonderheid hij nommer 2. aan eeie Hottentotfche<br />

vrouw , die haar kind over den fcbbüder de buist<br />

'geeft, kan zien.


«ET KARAKTER, BNZ. DER HOTTENTOTTEN. 2»5<br />

Zij zitten ook in 't geheel niet vast , maar bewee^en<br />

en draaien zich bij het gaan op allerhnde<br />

wijze. Men kan gemaklijk ontdekken,<br />

dat zoo wel het vervaardigen, als het gebruik<br />

deezer ringen aan de Hottentotfche vrouwen<br />

veele bezwaarnjs, en eenen last en ongemak,<br />

die. werklijk niet gering zijn, veroorzaaken ;<br />

om nu van meer ongemakken niet te fpreeken. —<br />

Maar zoo zonderling is de fmaak der menfehen,<br />

dat zü van de ruuwe en onbefchaafde Hottentotten<br />

af tot die volken toe, bij welken kunften en<br />

•weetenfchappen 'bloeien , allen tot verfiering en<br />

verfraaijing hunner geitalce op dat geene vervailen,<br />

't welk niet alleen onnut is, maar ook ten deele<br />

het gant r<br />

che ligchaam, of enkele ledemaaten van<br />

hetzelve in boeien legt. IJzeren , koperen,<br />

maar voornaamhjk fhalen ringen , van de dikte<br />

eener ganzenfehaft, worden voor veel kosthaa


£25 T. HOOFDST. II. AF D. ÓK GESTALTE)<br />

De fchoenen der Hotrentotteh zijn van eenebijzondere<br />

gedaante. Men zie eene afbeelding<br />

van dezelven op plaat IV. bij hommer 4. De-'<br />

zelve foort -wordt ook over 't algemeen van de<br />

meeste Afrikaanfche boeren, en, gelijk ik nader-'<br />

hand ondervonden heb, van de Efilanders en/<br />

JLijfianders, ook van fommige Finianders , gebruikt.<br />

—- Ik kan dus niet beltemmen, of zij;<br />

eene eigene uitvinding der Hottentotten, of diéder<br />

Hollandeien zijn. Het leer, waarvan zoo- 1<br />

d'aanfge fchoenen'gemaakt worden, is ruuw, en<br />

dè uitwendige of hain'ge zijde naar buiten ge-'<br />

keerd: behalve dat het geklopt en vochtig ge-'<br />

maakt worde,'ondergaat het geene bereiding.--—<br />

Is het van zeer dikke foort, gelijk, bij voorbeeld,<br />

van eene bufFelshuid, dan wordt het boven<br />

dien nog eenige uuren lang in mist gelegd,',<br />

en raderhand met vet gewreeven-, waardoor bet-' \<br />

zeer goed geweekt wordt. Daaruit worden nu*<br />

fchoenen , ;<br />

en wel - op de volgende wijze , vervaardigd.<br />

— Men neemt een iluk leer, van ge- :<br />

i<br />

daante een vierkant, cn een weinig langer en ^<br />

breeder, dan de voet zelve. De beide voorile*<br />

hoeken worden te famen geboogen, en aan el ­<br />

kander genaaid, zoo dat het voorde gedeelte Van'<br />

den voet bedekt wordt. Men kan deezen opfchik<br />

ook ontbeeren, en de fchoenen nog beter'<br />

naar de toonen doen pasfen , wanneer men dehuid<br />

van dc kniebuig des achterbeens van een<br />

dier net rondom over dezelven legt Opdat nu'dit<br />

fiuk leer of huid nogmaals een duim breed,"<br />

aan weerskanten van den voet, om hoog Haaien<br />

dicht aan derzelven fluite , wordt uitwendige<br />

rondom heen tot aan het achterlluk dicht bij èlIP 1<br />

!<br />

ander eene rei gaten gefneeden, en door deeze<br />

ga-


EET KAR/KTER, ENZ, DRR HOTTENTOTTEN; 1&f<br />

gaten een léércn riem getrokkenom 'den rand<br />

fh vouwen te ramen te Snoeren. Ten einde- het'<br />

achterftuk recht fterk te maaken , buigt men het<br />

leer dubbel inwaard, zet het onitient twee I uim'<br />

fh de hoogte, en perst het dicht aan de hiel —<br />

De enden van den gemeld?n riem worden vervolgens<br />

door den bovenften rand aan beide lij 'en<br />

van het achterftuk met eenen knoop vast-gemakt,<br />

fan daar naar vooren aan weerskanten van binnen,<br />

door middel der bovengemelde rijggacen, te<br />

famengebonden, of, wanneer men de fchoen buitengewoon<br />

vast wil famenfrtoeren, kruiswijze<br />

over elkander gelegd, beneden- en zij waard onder<br />

de riemen, die van het achterftuk naar vooren<br />

loopen, doorgehaald, en zoo weder naar boven<br />

over de hoogte of het opperüe van den voet<br />

faraengetrokken, jaa zelfs wel, wanneer men heÈ<br />

hoodig vindt, daarenboven nog om het been gewonden<br />

, en dan toegebonden. — Deeze foort<br />

van fchoenen heefc werklijk haare bijzondere<br />

voorrechten. Zij zitten zoo net aan den voet,<br />

als eene kous, en behouden haare gedaante volkomen.<br />

Men kan ze bij hec draagen gemaklijk<br />

week houden. Worde de rand nu en dan een<br />

weinig hard; zoo kan men die ongemak door kloppen<br />

en een weinig vee gereedlijk verhelpen zonder<br />

inoeice. Omdac zij den voec niec zoo verre, als<br />

de gewoone fchoenen, bedekken, zijn zij ïeet<br />

ligt en koel. Ook zijn zij fterk en houden lang,<br />

al worden zij ook nog zoo zeer gebezigd; want<br />

zij zijn zonder naad, en de zool is caai en buigzaam.<br />

• Terwijl fchoënen van gewoon bereid<br />

en gelooid leer in het brandendheete Afrikaan-<br />

'fche zand verzengd worden en berften, en op den<br />

ft.een - en bergachügen grond ongemeen fehiehjfe<br />

Pa w


328 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

verflijten ; duuren integendeel deeze fchoenen ,<br />

of zoogenaamde veldfchoenen , van minder bereid<br />

leer gemaakt, in meer dan eenen opzigte<br />

veel langer. Men kan ze ook voor veel minderen<br />

prijs hebben, om dat bijkans geheel ruuw<br />

leêr daartoe gebruikt wordt, en men itKden tijd<br />

van eene of twee uuren een paar daarvan voor<br />

zich maaken kan. — Veel zou 'er kunnen befpaard<br />

worden, wanneer dergelijke fchoenen des<br />

zomers over 't algemeen gebruikt wierden. Voor<br />

net ïcneepsvolk ichijnen zij bij uitneemendheid<br />

bekwaam en dienftig te zijn. Ik heb een paar<br />

daarvan, waarvan ik mijzelven op mijne reize in<br />

Afrika bediend heb, medegebragt, opdat zij tot<br />

een model zouden kunnen dienen, wanneer iemand<br />

lust mogt hebben , om tot eene proeve<br />

dergelijken voor zich te laaten namaaken. - Het<br />

nuttige, het mag van Parijs of van de Hottentotten<br />

komen, verdient altijd gelijke opmerkzaamheid<br />

en navolging.<br />

Wapenen gebruiken de.Hottentotten, welke in<br />

deeze landftreek en tusfehen de volkplantingen<br />

der Hollanderen woonen, zeer zelden. Ten<br />

hoogfte is de eene of de andere van hun uit vreeze<br />

voor de wolven met werpfpiesfen voorzien.<br />

Deeze heeten hasfagai, en zullen beneden, wanneer<br />

ik van de meer afgelegene Hottentotfche en<br />

Kafferfche volken handel, nader befchreeven en<br />

teffens afgebeeld worden.<br />

De wooningen der Hottentotten zijn, niet<br />

minder dan hunne kleeding, bewijzen hunner<br />

eenvoudigheid, maar ook even zoo zeer. hunner<br />

naauwkeudge overeenftemming met de leevenswftze<br />

der omzwervende herderen; want juist even<br />

de-


HET KARAKTER, ENZ, DER HOTTENTOTTEN. 249<br />

dezelve leevenswijze vindt men bij alle de Hottentotten<br />

, welke in deeze landftreeken woonen. —<br />

Op zichzeiven verdienen deeze wooningen naauwlijks<br />

eenen anderen naam, dan dien van hutten,<br />

offchoon zij veelligt noch kleiner, noch Hechter,<br />

dan de hutten en tenten der 'oude aartsvaderen ,<br />

zijn. Om de behoeften zoo wel als de begeerten<br />

der Hottentotten te bevreedigen, zijn zij<br />

volkomen toereikende: deeze kunnen alzoo voor<br />

gelukkig worden aangezien , wijl zij ook in dit<br />

«uk in ftaat zijn, dezelven zoo ligt te vervullen.<br />

Hunne neiging tot eenvormigheid fchijnt de oorzaak<br />

te zijn, dat in eene Hottentotfche kraal of<br />

dorp alle de hutten volkomen op eenerlei wijze<br />

gebouwd en ingericht zijn.<br />

De gefteldheid van alle en iedere hut is de<br />

volgende. Eenigen zijn cirkelrond, anderen<br />

langwerpig rond ; gelijkende dezelve voor het<br />

overige naar een' ronden bijenkorf of een gewelf.<br />

De grondvlakte heeft eene middellijn van drie of<br />

vier vademen. In de grootfte hoogte, naamlijk<br />

van het middenpunt des gewelfs af, kan zelden<br />

een perfoon van middelmaatige grootte overend<br />

ftaan. — Maar de Hottentot vindt noch deeze<br />

geringe hoogte, noch de veel laageredeur, welke<br />

flechts drie voet hoog is , ongemaklijk , en<br />

bet valt hem juist niet bezwaarlijk, zich te krommen,<br />

en te kruipen, wijl hij meer vergenoegen<br />

in het liggen , dan in het ftaan heeft. — De<br />

vuurplaats, of de haard, is in het midden der hut,<br />

en hierom zijn de wanden aan het gevaar van<br />

brand allerminst blootgefteld, Deeze fchikking<br />

van den haard geeft den Hottentot daarenboven<br />

nog het voordeel, dat zij, rondom hun vuur in<br />

eenen kring zittende of liggende , zich overal<br />

P 3 kun-


*;0 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />

kunnen warmen. - De laage deur dient, in plaats* \<br />

van een ventïer, om de hut te verlichten, en is<br />

te gelijk ook de eenige uitweg voor den rook.<br />

De Hottentot, van zijne eerfte kindschheid af aatl<br />

tegen de ongemakken van den rook gehard, kan<br />

hem , zonder dat hij voor zijne oogen bezwaarlijk<br />

wordt, om zien heen zien trekken, wanneer hij<br />

op de aarde , met fïof bedekt, de natuurlijke<br />

vloer zijner hut , gelijk een egel te famen getrokken,<br />

en met zijr.e fchaapenvachc bedekt, neërligt,<br />

en nu en dun op moet zien, om het vuur<br />

opteftooken, of zijne pijp aantefteeken, of ook<br />

fomtijds het Huk vleesch, welk hij op de gloeiende<br />

kooien voor zich toebereid, omtekeeren.<br />

De bmwftoffen tot hunne hutten zijn juist niet<br />

moeilijk te bekomen; en haare Ömenftelling, die<br />

even zoo net als eenvoudig en ongekutdteld is,<br />

verdunt bij eenen Jloccentoc lof. — Dunne fhven<br />

of ft. .'kken maaken de Uandaards en fparren<br />

van eene zoodsanige• gewelfde laage hut uic; zij<br />

zijn overeenkomrtig hunne beftemming geboogen<br />

oi gekromd; beltaan of uiteen ftuk, of zijn te<br />

famen g zet; en worden ten deele gelijk wijdiavan<br />

elkander, ten deele kruiswijs opgerechtt<br />

duarna met anderen, die in de rondte met wenen<br />

om dezelven heen vast worden gebonden , omgeeven<br />

en b, vestigd. - De ftokken worden,<br />

wanneer ik hec mij wel ei inner, voornaamhjk<br />

van de chfforcia, cïïjfortia comïdes, welke aan de<br />

oevers der rivieren groeit, en lange i'pitsronde<br />

appelen draagc, genomen. Over deeze (landaards<br />

en fp irren worden groote matten, zoo goed als<br />

mooglijk is, gelegd, en deeze maaken een volkomen<br />

dekici ui t. rj c üp e ni r i g > w e] k e i n d e<br />

plaats


HETKARMTER, ENZ, DER HOTTENTOTTEN. 2 3t<br />

plaats eener deur in de hut gelaateh is, wordt,<br />

•in gevalle zulks vereischt wordt, met eene huicU<br />

daartoe ingericht , of met een ftuk eener mat,<br />

daarvoor gehangen . toegemaakt. Dergelijke mat*<br />

ten vervaardigen zij van eene foort van riet ot<br />

biezen , zoodat de halmen gelijk nevens elkander<br />

gHetrd en OD zenuwen of gedroogde darmen, ot<br />

ook wel op moeren en touwen, welken zij van<br />

de Europcëren ingeruild hebben, gereegen worden<br />

Zij kunnen ze derhal ven zoo lang als zi|<br />

willen, en zoo breed als de lengte der biezen ot<br />

•riethalmen toelaat, dat is, van zes tot tien voet,<br />

maaken. Dergelijke mrtten gebruiken thans ook<br />

de bewoonerVder volkplantingen, die ze onmiddelijk<br />

onder hec boogverdek hunner toe or<br />

tentwagens plaatfen, om te beletten, dac hec<br />

zeildoek op de laccen of (laven niec al ce zeer<br />

verftijce, en ceffens de regen zoo veel ce becer<br />

afgeweerd vvorde. .<br />

Wanneer de Hoccencotten hunne wooning hebben<br />

afgebroken , en dezelve naar ergeris anders<br />

verplaaifen willen, verligcen -zij zich de moeite<br />

daardoor, dac zij matten, huiden, latten of dokken<br />

op hunne koeien.pakken; 't welk eene belacblijke<br />

vercooning maakc.<br />

De orde en verdceling der hutten in eene kraal<br />

of dorp is gemeenlijk zoo gefchikc , dac zij in<br />

eenen kring bij elkander ftaan, en alle de openingen<br />

of deuren gefamenlijk binnenwaard gericht<br />

•zijn - Hierdoor wordt als een ingefloocen plein<br />

of burgplaacs gevormd, alwaar zij des nachts hun<br />

vee in veiligheid brengen. De melk gieten zij<br />

terftond bij andere geronnen melk, welke zij in<br />

een' leêren zak of buidel bewaaren , welks uit-<br />

P 4 wen-


*3* V. H00FDST. ÏIÏ AFD. DE AART,<br />

wendige of hairige zijde, als de zind.djjkfte, naar<br />

binnen genomen wordt; zoo dat nj de melk nooic<br />

gaat gemuiken. in z> kere meer noordwaard gelegene<br />

ftreeken, als het Roggeveld en 13 kkeveld,<br />

daar het land, gelijk men het noemt, karro of<br />

dor is, zijn de Hottentotten zoo wel als de bewooners<br />

der volkplantingen alle ce famen veeherders.<br />

't Geen tot hiertoe over de hutten der Hottentotten<br />

en hunne kraaien of dorpen gezegd is, kan<br />

op de tijtelplaat, of plaat I., duidlijk afgebeeld,<br />

gezien worden; te weeten, eene enkele hut bij a t<br />

en een geheel dorp, of verfamelmg van burren ,<br />

bij nommer 4, op welks middenpkin men zich<br />

veel vee verbeelden moec.<br />

^ ><br />

D E R D E A F D E E L I N G .<br />

Van den aart. de leeyenswijze', wapenen , woo<br />

nwgen, taal, gndsdiem en geheele karakter<br />

dier Hoitentotten , -wdke BoscMieden ,<br />

Üoschniannen of IVoudmenjthen genoemd<br />

woracn.<br />

JLjene andere foort van Hottentotten heefr den<br />

naam van Buschlteden, of IVottd nenfchm, gekreegen,<br />

en zulks uit deeze oorzaak, omdat zij hun<br />

verblijf in bosch- of woudachime en bergachtige<br />

Jandltreeken houden.-Onderdeez.n zijn die, welke<br />

omtrent Kamdebo en de Sneeuwbergen woonen,<br />

ge/wooreue vijanden van het herderskeven. Eene<br />

van


Wapenen der Jhsch -ZVottenivtfeTV,<br />

en Oar-S^aaJen,• 3*r 'luffirs .


tEEVENSWl JZE, ENZ. DER B0SCHH0TTENT0TTEN. 2 3 J<br />

van hunne voornaamfte grondftellingen is, van de<br />

jagc en hec rooven en pionderen ce leeven, en<br />

geen dier des nachcs leevendig bij Zicu ce h< h t\xeen<br />

— Hierdoor nebben zij zich de vijanaTcbap<br />

der andere Hoccentotcen op den hals gehaald, van<br />

w°lken zij, die geenen uitgezonderd, welken men<br />

toe flaavernij gedwongen heefc, als wilde lieren,<br />

wier zeden en gemoedsgeflehenis zij ingezuogen<br />

hebben, gejaagd en uitgeroeid worden.<br />

De wapenen deezer Boschhottencorten beftaau<br />

voornaamlijk in vergiftigde pijlen, welken z j mee<br />

j ,<br />

kleine boogen. en wel eenige honderd fchre ei<br />

verre, kunnen fchieten, en waarmede zij van vhftig<br />

tot hon ierd fchreeden hun doel mee caa.nliike<br />

Z'kerhei d treffen — Op zoo ianigen afitand kunnen<br />

zij dus hun wild en hunnen vijanden, zelfs een<br />

Zoo grooc en gevaarljk dier, als de leeuw is. verhoolener<br />

wijze dooden, uermics hij mee een geweer<br />

g( troffen wordt, welk hij veellicht veru< ht,<br />

of zelfs niet bemerkt. Ue Hotentoc in zijne<br />

hinderlaag verborgen en veilig , is van de w rkking<br />

van zijn vergif volkomen zeker; ce meer,<br />

wijl hij in zulke gevallen altijd hec fterklte kiest;<br />

flechts echjke minuuten behoeft hij te wachcen,<br />

en hec wilde dier ligc ter neêr en is dood. —-<br />

Ik zeide, dat de boogen klein zijn: zij zijn ook<br />

naauwlijks een en een halve el lang, in 'c midden<br />

naauwlijks één duim dik , en aan beide enden<br />

taamlijk fpits toelóopende. Het hout,<br />

waaruit hunne boogen vervaardigd worden, ken<br />

ik niec; hec fchijnt ondertusfehen niec veel veerkrachc<br />

ce bezicten. De peezen aan dezelven,<br />

welken ik gezien heb, waren deels van werk-<br />

]


«34 T. HOOFDST. III. AFD. Dï AART,<br />

van hennep of bast, volgens gewoonte wel, maar<br />

zeer achtloos en llordig gemaakt: een bewijs,<br />

dit zij zich meer op hec vergif, dan op de overige<br />

goede inrichting van den boog verlaaten.<br />

Eene afbeelding daarvan is op plaat Vf. bij nommer<br />

i. te zien.<br />

De pijlen zijn een en een halven voet lang ,<br />

en zoo dik , als de tekening derzelven , op<br />

plaat V., bij nommer a. en 3. te vinden, aanwijst.<br />

Zij beftaan uit een gaaf en fterk<br />

riec, eer lengte van éenen voet. Het zelve heeft<br />

aan de grondvlakte, of dat end, welk ogen de<br />

pees komt te ligg n, eene holten, daar dezelve<br />

influit. ^ Onmiddeiijk boven deeze kerf heefc het<br />

riec een' knoop, mee zenuwen en fnoeren wel vast<br />

omwonden b. Het andere end van hec riec , is<br />

Van vooren mee een Huk been c, dat van vijf cot<br />

zeven duim lang en wel glad gemaakt is, voorzien.<br />

Omcrenc twee duim van de punc van dit<br />

been zit eene Uitgeholde fchafc, die mee dunne,<br />

fterke pe-zen wel vas gebonden is , gelijk men<br />

bij nommer 2 op de gemelde plaac bij d zien<br />

kan. Die gefchiedt mee een oogmerk, om den<br />

pijl des ce minder uic de wond ce kunnen uictrekken,<br />

en dac bijgevolg hec vergif, welk 'er dik<br />

aangeftreeken is, des te meer cijd zou hebben,<br />

öm ce vergaan, zich te verdeelen en de wond<br />

aantelleeken. Zelden is de pijl enkel mee een<br />

puntig been van vooren voorzien j maar gemeenlijk<br />

afgeftompc, en mee een dun driehoekig ijzeren<br />

plaarje offpks voorzien; gelijk de afbeelding<br />

van eenen zoodaanigen pijl op plaac VI. , nom-<br />

•mer 2, bij a coonc, alwaar hec voorfte deel des<br />

•pijls moet gehouden worden zonder vergif te<br />

zijn. Met het vergif worden de zenuwen en<br />

pee-<br />

1


LEEVENSWIJZE , ENZ. DER B0SCI-fflCTT.ENaO.TTEN. 2 $5<br />

peézen , welken zij gebruiken orn de fpits en<br />

ichuft aan hec voorfte end des pijls vasctebindenï<br />

door en door beftreeken. Hec fchijnt, dac aan<br />

de pijlen , van vooren mee ijzer heilagen , hec<br />

been meer danrcoe dient, om den pijl eene zekere<br />

zwaarce of evenwigt te geeven; en dac het<br />

vervaardigen van deeze pijlen den Hotcencoccen<br />

zeer veel moeite kost. —<br />

De pijlkoker, op plaat V. , bij nommer 4 afgebeeld,<br />

is. cwee voec lang, en houdt vier duim<br />

in ïijne; middellijn. Zij maaken deezen uit<br />

eenen uicgeholden tak eens booms, of ook wel<br />

uic e n huk van de fchors van een' boom, zijnde<br />

de bodem en het dekfel van leer. Rondom<br />

de opening zijn de beide kokers, welken ik bezie<br />

, mee eene flangenhuid overtrokken, welke<br />

men zege van eene geele (lang ce zijn, die voor<br />

de vergiftigde gehouden wordt. Behalve een dozijn<br />

pijlen, behelst ieder koker een' dunnen<br />

flijpfteen, die uit een lluk zandlleen befhiac, om<br />

hec ijzer te nijpen; een penceel, om het vergif<br />

aanteftrijken; en etlijke fpitfe houten Hokken, van<br />

ongelijke dikce, maar van dezelve lengce als de<br />

pillen; welker befteinming mij onbekend is.<br />

Hec vergif worde van verfcheidene foor een van<br />

flangen, hoe vergiftiger hoe liever, genomen,<br />

*c zij het tegen vijanden of tegen wild gebruikt<br />

wordt; want de Hottentot weet, gelijk ik hier boven<br />

11 bereids heb aangemerkt, zeer wel, dat hec<br />

vergif van flangen, ingenomen en inwendig gebruikt,<br />

onfchaadelijk is.<br />

«Bladz. 208.<br />

De


V. HOOFDST. III. AFD. DE AART,<br />

De wooningen, welke deeze vijanden van het<br />

herdersleeven herbergen, zijn meerendeels even<br />

zoo onvriendlijk, als hunne zeden. Bosfchen<br />

en klooven der rotfen zijn hunne verblijfplaatfen;<br />

en, naar men zegt, zijn fommigen deezer<br />

Hottentotten daarin morfiger en onreiner ,<br />

dan veele dieren ; zoodat men dicht bij hunne<br />

flaapfleëden menfchendrek gevonden heeft.<br />

Veelen van hun gaan geheel naakt. Zij, die<br />

een grootere of kleinere huid van het eene of andere<br />

dier kunnen bekomen, bedekken zich daarmede<br />

van de fchouders af zoo verre neêrwaard<br />

als zij reikt, en draagen ze zoo lang cot dat zij in<br />

in lappen weder afvalt. •<br />

Zoo onkundig van den akkerbouw als de aapen,<br />

moeten zij, even gelijk deeze, vlakten en bergen<br />

doorzwerven , om zekere wilde wortelen ,<br />

beziën en planten te zoeken , welken zij raauw<br />

eeten, om hun leeven kommerlijk te onderhouden.<br />

Doch fomtijds komen op hunnen disch<br />

toch ook nog andere gerechten , waartoe ik de<br />

menigvuldige foorten van wormen en poppen ,<br />

gelijk ook eene foort witte mieren of houtwormen,<br />

termes, fpringhaanen, flangen, en eenige<br />

foorten van fpinnekoppen reken. Bij alle<br />

deeze verfcheidenheid lijdt de Boschman desniettegenftaande<br />

dikwijls mangel en honger, tot dac<br />

hij gantsch vermagert en uitgeteerd wordt.<br />

Met geene geringe verwondering zag ik in het<br />

Lange dal voor de eerftemaal eenen jongen karei<br />

van deeze natie, wiens gezigt, armen, beenen<br />

en geheele ligchaam zoo onmaatig dun en<br />

famengevouwen waren, dat ik eerst meende,<br />

dat


lEEVENSWIJZE ,ENZ.DHRBOSCHHOTTENTOTTEN. «3/<br />

dat hij van de hevige koortfen, welke • toen<br />

heerschten , of van eene andere ziekte, zoo fchraal<br />

en mager geworden was. — Er wordt intusfchen<br />

maar een tijd van weinige weeken toe vereiscbt»<br />

om deeze vermagerde en uitgeteerde beenderen<br />

met fterk vleesch en vet te bekleeden; want de<br />

maag vaa den Boschman is zoo verhard, dat hij<br />

den al te grooten overvloed wel verduuwen kan:<br />

hij flikt daarbij veel meer, dan hij eet.<br />

De aart en wijze om deeze lieden te vangen,<br />

ten einde ze tot flaaven te maaken, is niet moeilijk.<br />

Etlijke boeren , welke dienstvolk van<br />

nooden hebben, vereenigen zich, en reizen naar<br />

de landftreeken , welke door zoodaanige Boschhottentotten<br />

bewoond worden. Daarop verfpieden<br />

zij deels zeiven, deels door hunne gehuurde<br />

Hottentotten, of ook wel door de zoodaanigen,<br />

welken zij eertijds gevangen en opgevoed hebben<br />

, en op wier trouwe zij zich kunnen verlaaten<br />

, waar de Boschlieden hun verblijf hebben.<br />

Dit wordt men gemaklijkst door den rook, die<br />

van hun vuur opgaat, gewaar. — Men treft ze<br />

in gezelfchappen of gemeenten van tien, vijftien<br />

tot honderd toe, groot en klein te famengerekend,<br />

aan. Maar desniettemin waagt men het, Hechts<br />

zeven of acht man fterk, in den donkeren nachc<br />

dezelven aantetasten ; waarbij men op eenigert<br />

afitand de kraal rondom heen bezet. Vervolgens<br />

wordt door middel van eenen of meer fnaphaanfchooten<br />

alarm gemaakr. Dit verfpreidt eenen<br />

zoodaanigen fchrik onder den geheelen hoop ,<br />

dat alleen de ftoutften en behendigften van hun<br />

het waagen, om 'er doortebreeken en wegtefluipen.<br />

En deezen laat men ook voor eenen zoo<br />

goed-


ttf V. HOOFDST. III. AFD. DE AART,<br />

goedkoopcn prijs gaarn oncfnappen , en verge;<br />

noegt zich liever met die geenen, welke dom '•,<br />

bloo, en ligt bevreesd zijn, en bijgevolg zich zonder<br />

veel moeite laaten vangen en tot (Laven<br />

maaken. —<br />

In den beginne worden zij liefderijk en znene<br />

behandeld, dar is te zeggen, men ver j<br />

enigc met<br />

bedreigingen de fchoonite beloften , en fchiec<br />

voor hun'gróot 'wild „ als hij voorbeeld bufRds ,<br />

zeekoeien en . dergelijken. Zulke aa^genaame<br />

lokfpijzen, U-ncvers tabak, veroorzaakt onder<br />

beftendig vrecten "en goede verzorging in korren<br />

tijd, dat zij met taamlijke vrolijkheid de bewooners<br />

der volkplantingen naar hunne woonplaarfen<br />

volgen. Hier verandert het overvloedig onrhaal<br />

pp vleesch en goede gerechten iri geringe aandeelen,<br />

welke ^oordeels uit karnemelk , grut ert<br />

meelpap beft r.n. Dit maakt echter den Bosch*<br />

hottentot bmnen weinig weeken vet. • Jntusfchen<br />

wordt ftem echter zijn goed éeten door dé<br />

pnvriendlijkhcid cn het beftendig knorren van zijnen<br />

huisheer en huisvrouw ras bnter gemaakt. —<br />

De woorden f'gnzêri en f'gcunasfi, die men veelligt<br />

best door domoor, fpookfel, bullebak, booze<br />

geest en dergelijken kan overzetten, hoort hij<br />

van dien tijd af aan meer dan tc dikwijls, en voor<br />

Zijne achtloosheid en luiheid moet hij zich fomtijds<br />

daarenboven nog menigvuldige fcheldwoorden,<br />

vloeken en flagen laaten welgevallen. Dewijl<br />

hij dus van natuur en door gewoonte allen arbeid<br />

haat, en nu ook door zijne vetheid traag en<br />

vadzig is geworden, maar daarenboven nog aan<br />

een onftandvastig, afwisfelend en onafhanglijk leeven<br />

gewend is; zo mist hij meer, dan men gelooven<br />

zou, hij mist zijne vrijheid. —~ Geen<br />

won*


tFEV.EKSWlJZÏi"ENZ.DEI? BOSCHHOTTENTOTTÊfcf.<br />

wónder derhalve, dat hij ze dikwijls weder zoekt;<br />

fhaar nog grooter wonder is het, dat hij bij- het<br />

wegloopen van zijnen bezitter echter nooit ietsi<br />

anders, dan 't geen hem toebehoort, medeneeme,:<br />

Veellgt is de vrees voor eene hardere behandeling<br />

ih^eville zij weder zouden betrapt worden, eenévoornaaire.<br />

Oorzaak van dit in fchijn grootmoedig 7<br />

gedrag jegens h urine dwingelanden.<br />

lntusfchen is hetzbkcr, dat geene Hottentotten, 1<br />

noch deeze Boschlieden , noch de ingezetenen ,<br />

die eene bepaalde woonplaats hebben , tot ge-;<br />

welddsadigheden cn wraak genegen zijn. Ook<br />

hebben zij, vermits zeer veeie behoeftigheden erf<br />

begeerten van befchaafde naden hun onbekend 1<br />

zijn, minder trek en aanleiding tot fteelen, ——'<br />

brandewijn, tabak en eetwaaren alleenlijk uitgezonderd.<br />

Hec voordeel van eenen diefiial fchijnt<br />

bun te onbeduidend , wanneer het daarop aankomt,<br />

om eenen zoo kostbaaren fchat als de vrijheid<br />

is , weder te bekomen. Veelligt (lammen<br />

van zoodaanige vluchtlingen dc Hottcncotfehe<br />

huisgezinnen , welke hier en daar in hec landf<br />

verfpreid zijn, af. Dezelve leeven in kleine gözelfchappen<br />

vreedzaam, bewoonen dorre, onvruchtbaare<br />

landflreeken, welke voor de eigenlijk<br />

ke ingezetenen der volkplantingen onbekwaam»<br />

liggen, en bezitten fomtijds enkele koeien. -—lk<br />

moet bekennen, dat de Hottentot als (laaf of<<br />

dienstboode bij menige heeren op hec zachtfte be-'<br />

bandeld wordt, cn veelligt ook, zonder ooit harde<br />

woorden te hooren, naar zijnen aart zeer goed<br />

eeten kriigc, wel gekleed worde, ook in eene<br />

eigene huc, van ftroo gemaakt, eene goede woo-'<br />

ning erlangt: goed, naamlijk, in vergelijking<br />

van zijnen voorigen toelland. Zijn arbeid


*40 HOOFDST. Itl. AFD. DE AART<br />

bc'd beftaat dikwijls in geen zwaarder werk, daa<br />

op warme dagen eene kiHde fchaapen en koeien<br />

te h «eden. Insgelijks kan hij de menigvuldige<br />

lecdige uuren zijns leevens, welke hem anders<br />

zo lai gtvijlig en verdrietig vallen, door veel<br />

iliapsn en aanhoudend tabakrooken , op eene<br />

vi r- aukli ke wijze verdrijven. Maar , dit alles<br />

ni'Htegemlaande loopt hij echter weg, zoo ras<br />

hij de gelegenheid daartoe gunltig ziet.<br />

Dit intuslchen de bewooners der volkplantin*<br />

gen flaaven houden, en handel daarmede drijven,<br />

verwekt bij hen jegens het volk der Boschborcentotten<br />

eene zekere wreedheid , welke algemeen<br />

afkeer verdient, offchoon ik zeer wel weet. dit<br />

veelen llouc daarop zijn. — Het vang n dier<br />

lieden wordt van menig eenen als een vermaak<br />

aangezien, alhoewel men daarbij met kielen<br />

bloede de geheiligde banden in (lukken fch urt,<br />

welken de natuur rusfchen echcgenooten, en ouders<br />

en kinderen geknoopt heeft. Zoo is het,<br />

bij voorineld, niet genoeg, een ongelukkig wijf*<br />

Van hajren rnan , haaren eenigen rroosr en be«<br />

fcherming, gefcheiden en weggehVepr te hébben;<br />

men do< t ook alle poogingen, om haare kinderen<br />

van haar verwij Jerd te houlen, wijl men uic<br />

de ondervinding weet , dac de Ilortentotfche<br />

vrouwen nier ligt haare kinderen in den rteek<br />

laaten — Eenige moeders ftellen zich wel, wanneer<br />

zij hoop hebben , om haare kinderen te<br />

redden, eindelijk in viijheid, en houden zich na<br />

de vlugt fomcijds heimhjk in de nabuurfchap op,<br />

Zoekende gelegenheid, om haare kinderen weder<br />

magtig te w rden. — Want welk eene fmert<br />

voor eene moeder , die tot het zoet genot der<br />

vrijheid gebooren , en dezelve gewend is, en<br />

pas


1EEVSNSWIJZE, ENZ. DER BOSCHHOTTENTOTTEN. 241<br />

pas den zwaaren last der flaavernij afgeworpen<br />

heeft, te bedenken, dat die geenen, in welken<br />

haar bloed ftroomt, alleen tot dat einde leeven,<br />

om tot ondraaglijke dienstbaarheid opgevoed te<br />

worden! — Maar de arme moeders! Middelerwijl<br />

zij onder deeze gedachten rond zwerven ,<br />

en voor de wilde verfcheurende dieren minder ,<br />

dan voor de bewooners der volkplancingen, bevreesd<br />

zijn , worden echter ten laatile of den<br />

eenen of den anderen tot een prooi, of zelfs wel<br />

• dcor den honger verteerd. Want terllond na<br />

haare vlugt laat men bij de rivieren, ter plaats<br />

daar men weet, dat zij veelligt zullen doorzwemmen,<br />

op haar loeren; en zoo worden zij dikwijls<br />

wedergevangen. — En, ontkomen zij misfchien nog<br />

haaren vervolgeren, zoo kan het echter zeer ligt<br />

gebeuren, dar. zij van eenen anderen boer weder<br />

in flaavernij worden gebragt.<br />

In den toeftand van wildheid zijn de Boschhottentotten<br />

buiten twijfel federt langen tijd geweest<br />

; en in dien ftaat hebben zij toen zekerlijk<br />

gelijk andere Wilden geleefd. Dan ,<br />

hunne tegenwoordige, zoo zeer beklaaglijke, gefteldheid<br />

nam eerst haaren oorfprong in dien tijd,<br />

toen de Chrisclijke Europeërs zich dit gedeelte<br />

van Afrika aanmaatigden, en op flaavenjagcen tegen<br />

hen uitgingen.<br />

Godsdienst en taal hebben de Boschlieden met<br />

de eigenlijke Hottentotten gemeen. Deezen kennen<br />

in 'tgeheel geen Weezen als Schepperen Beheerfcher<br />

aller dingen. — Vraagt men hen daar naar,<br />

dan antwoorden zij, dac zij 'er niets van weeten.<br />

Eenige Hottentotten, die vaardigheid in de Hol-<br />

Q land-


£4* V. H0OFDST. III. AFD. DE AART,<br />

landfche taal bezaten, en met welken ik over deeze<br />

ziak fprak , gaven doorgaans dit antwoord:<br />

„ Wij zijn dom, en hebben 'er niets van gehoord,<br />

„ kunnen ook niets daarvan verdaan; „ en werden<br />

deeze zaak, welke zij als eene drooge Hof<br />

voor zich aanmerkcen, ook zeer fchielijk moê.<br />

Wijl nogthans alle de Hottentotten in den hoogden<br />

graad aan toverij gelooven, zoo fcbijnen zij<br />

even daardoor het een of ander magtig boos weezen<br />

te erkennen; maar welk zij geenzins aanbidden<br />

of godlijk vereeren , alhoewel het fchijnt,<br />

dat zij aan hetzelve al hetboozeen alle rampen,<br />

waaronder zij zonder uitzondering ook allen regen<br />

, koude, blikfem en donder rekenen, pleegen<br />

toetefchrijvcn. — Verfcheidene ingezetenen<br />

der volkplantingen hebben mij insgelijks verzekerd<br />

, dat hunne Eoschhortentotten van beiderleie<br />

gedacht de gewoonte hebben, met de woorden<br />

/' guzeri en f gaunajji, benevens meer andere<br />

fchelüwoorden, het onweer te vloeken , en teffens<br />

op tene zeer boosaartige verbitterde wijze ,<br />

met de fchoenen of andera dingen, den blikfem<br />

en de donderdagen te dreigen en uic te tarten. —<br />

Vergeeffche poogingen doet men, wanneer men<br />

hun zoekt te toonen, dat alle gewasfen en planten<br />

, waarvan zij zoo wel als de dieren op de eene<br />

of andere wijze hun voedfel hebben, zonder regen<br />

zouden verdorren.— Zelfs die Hottentotten,<br />

welken ik te Zwellendam in mijnen dienst aannam<br />

, bleeven , niettegendaande alle mijne bewijsredenen<br />

voor het tegendeel, hardnekkig bij hunne<br />

opgevatte Helling , dac de regen altijd iecs<br />

kwaads zij, en hec goed ware, wanneer hec nooic<br />

regende.<br />

De


LEEVENSWIJ-ZE,ENZ. DER. BOSCKHOTTËNTOTTEN. 243<br />

De eenvoudigere:! * of de groote hoop van<br />

dit volk, waarva'i, helaas! maar al te weinigen<br />

verdienen uitgezonderd te worden, hebben op de<br />

bedriegers van beiderleie gedacht, die zich voor<br />

wijze en kloekzinnige lieden pleegen uitcegeeven,<br />

een zoo fterk vertrouwen, dat zij vastlijk gelooven,<br />

deeze lieden kunnen door tooverij onweeren<br />

van donder en blikfem en regenbuien ftillen. —<br />

Tot betaaling en om aanzien te verkrijgen, neemen<br />

deeze voorgegeevene wijzen alles aan. Maar<br />

zoo het onweer of de regen langer aanhouden ,<br />

dan zij vermoeden beloofd hebben, dan wenden<br />

zij tot hunne ontfchuldiging voor, dat andere<br />

wijzere of beter betaalde toveraars hun door<br />

hunne tegentoverij hindernisfen in den weg<br />

leggen. —<br />

Veelen gelooven, dat bijkans alle krankheden<br />

door toverij ontftaan, en daardoor alleen geheeld<br />

kunnen worden. In deezen waan behoudt de<br />

tooveraar of de toveres hen gaarn, doch hij verordent<br />

desnieregenftaande zoo wel inwendige als<br />

uitwendige geneesmiddelen. Tot de uitwendigen<br />

kan men tellen, dat zij fomtijds den kranken beveelen,<br />

zich voorover op den grond te leggen,<br />

waarna zij op zijnen rug gaan zioen, en hem zoo<br />

lang knijpen, itooten en kloppen, totdat zij eindelijk<br />

een grooter of kleiner been ten voorfehijn<br />

brengen, welk, naar hun zeggen , hem ingetoverd<br />

was, en dat zij hem op eene behendige<br />

wijze door den neus, het oor of een ander gedeelte<br />

des ligchaams weder uitgehaald hadden. —«<br />

Dikwijls voegt hec zich zoo, dat de lijder door<br />

zoodaanige werking op hem eene merküjke verligting<br />

bekomt; en wanneer niet, dan onderwerpt<br />

hij zich aan de zelve meermaal. Sterft hij, dan<br />

Q a be-


344 V<br />

' HOOFDST. III. AF D. DE AART,<br />

bejammert men , dat bij zoo zeer betoverd geweest<br />

was, en men hem volftrekt niet heeft<br />

kunnen helpen. Waarfchijniijk is het, dat<br />

eenige toveraars bij zoodaanige toevallen, door<br />

middel eener behendige googchelarij, de ligtgeloovige<br />

kranken zoo wel , als de aanfchouwers,<br />

bedriegen. Een boer verhaalde mij, dat. toen hij<br />

nog een jonge was, en onder ander fpeelgoed<br />

eene beenpijp van een' os als een' wagen gebruikt<br />

had, htt hem voorgekomen ware, als of<br />

dezelve , tot zijne groote verwondering , eenen<br />

lijder uit den rug gehaald was; ook geloofde hij,<br />

dat deeze naderhand geneezen ware. Een<br />

toveraar, dien de Hottento r<br />

ten op eeneleeuwenjagt<br />

medegenomen hadden , opdat hij de leeuwen betoveren<br />

zou , werd eens zelf door eenen leeuw<br />

verfcheurd. Sommige boeren namen daaruit aanleiding<br />

, om hun hunne ligtgeloovigheid ten aanzien<br />

der' toveraaren te verwijten; dan , zij volhardden<br />

bij hunne inbeelding, dat een ander toveraar,<br />

fterker dan de eerfte, en reffens een vijand<br />

van dien, welke door den leeuw verfcheurd was,<br />

de 'oorzaak was van dat ongeluk. Zoo ftelt<br />

dus een toveraar onder dit volk de eenvoudigen<br />

door zijne boosheid en list, om zoo te fpreeken,<br />

onder brandfehatting, maar loopt ook daartegen<br />

dikwijls gevaar, wegens alle voorkomende ongevallen<br />

in groote verdenking te geraaken. — Een<br />

Kaffersch vorst kreeg in zijnen ouderdom roode ,<br />

traanende oogen, zonder geneezen te kunnen<br />

worden. Hij liet daarom alle coverkunftenaars ,<br />

welken hij magtig kon worden, vermoorden, in<br />

gelijke verwachting, als eens Herodes de kinderen<br />

te Bethlehcm liet dooden , naamlijk onder<br />

de geheele menigte den geenen, dien hij bedoelde,<br />

aan-


LEEVENSWIJZE, ENZ. DER BOSCHHOTTENTOTTEN. 1 45<br />

aancetreffen. Die vorst zou , maar weinig<br />

jaaren geleeden, nog in leeven zijn geweesc, en<br />

Paloo geheecen hebben; welke naam door de<br />

meesce Chriscen inwooners der volkplantingen in<br />

Pharao veranderd is. Onder de vorften , welke<br />

thans over de Kaffers het gebied voeren , heeten,<br />

gelijk men mij verhaald heefc, de magtigften<br />

Amahute en 1 amus. — Een zeker vorst der<br />

Hoctentotten, door de ingezetenen der volkplantingen<br />

Kapitein Kuiter genaamd, van wien ik in<br />

hec vervolg gelegenheid zal hebben meer ce zeggen,<br />

heefc ook, zoo men verzekerc, verfcheidene<br />

coveraars laacen ombrengen, omdac hij meende<br />

, dac zij hem eene ziekce hadden aangecoverd.<br />

Bij deeze verregaande bijgeloovigheid, zijn de<br />

Hoicenctoccen echter met vreesachcig in de duisternis.<br />

Ondertusfcben lchijnen zij nogthans eenig<br />

denkbeeld van fpooken te hebben, en eeniger<br />

maate een toekomend leeven te gelooven ; wijl<br />

zij hunne overleedenen aanfpreeken, hun verwijten,<br />

dat zij zoo vroeg van hun gefcheiden zijn,<br />

hen vermaanen, verder op eenen goeden weg te<br />

wandelen, cn zoo voorts; welk laatite, zoomen<br />

meent, in hunnen mond zoo veel zeggen wil ,<br />

als dat zij niet moeten wederkomen en fpooken,<br />

en zich ook niet door de toveraars daartoe zullen<br />

laaten gebruiken, om den nagebleevenen<br />

kwaad te doen.<br />

'Er is wel een geheel geflacbt van infekten, de<br />

fpookkever, mantis, welke debewooners der volkplantingen<br />

den Hottentottengod noemen. — Dan,<br />

wel verre daar vandaan , dat zij dit gewormte<br />

godlijk zouden vereeren, hebben zij veelen daar-<br />

Q 3 van


046" V. HOOFDST. III. AFD. UIL AART,<br />

van gevangen, en mij terhand gefield, offchoon;<br />

zij z-jgen, dat ik ze, gelijk andere indekten, op<br />

fp.lden bewaarde. Eene foorc derzelven<br />

houden nogchans fommige Hottentotten voor.<br />

k\vaac!, en zien het als gevaarlijk aan, dezelve op><br />

eehjg rhande wijze te beleedigen. Doch dit kan<br />

even zoo min voor eene godlijke eerbewijzing<br />

wbrrfen aangezien, als de bljgeloovigheid van;<br />

fónrriige eenvoudige lieden onder ons,- Zweeden,<br />

v : e d vaaslijk meentn, dat hun drie bedreeverê<br />

xondën yergeeven worden, wanneer zijeenen<br />

mis: eer, die op den rug gevallen is, wederom<br />

óp de beenen helpen,<br />

t >.• maan worde van de Hortentorten even zoo<br />

min gangebeden, gelijk KOLBE eqhrer dWaalend-'r<br />

wijze verhaalt. Zij bedienen zich'fl--cb.es van<br />

haaren fchijn en van de koelte des naches, om<br />

hunne geliefkoosde danfen te verrichten ; alzoo<br />

doen zij dac even zoo min uic godsdienftige inzig<br />

en ij als de Christen inwooners van de ftad aan<br />

de K ap iets gods Sieriftigs daarmede bedoelen ,<br />

wanneer z j bij helderen maanfehijn in meuigte<br />

op de ftraaten , of voor hunne wooningen gaan<br />

wandelen.<br />

Dac de coveraars gemeenlijk zeiven her minfte<br />

van googchelarijen gelooven, is meer dan waarftftijnfijk.<br />

-- Zoo moge men ook wel meer andere<br />

vrijgeesten onder de Hottentotten aantref,<br />

fen. — Ten minfte moec ik die- met zekerheid<br />

van eenen dergelijken googchelaar ven de Jlufeljapr'ivier<br />

beweeren, welken ik naderhand als een'<br />

ötTeuleidèr in mijnen diensc kreeg. Deeze verhaalde,<br />

dac een covêraar in hunne kraal gekomen<br />

was, en des avonds, in hunne hutten zittende,<br />

verfcheiden maal voorzegd had, dat de<br />

- S wol-


LEEVENSWIJZE, ENZ. DÉR EOSCHHOTTENTOTTEN. 247<br />

wolven bun in hunne icbartphokken fchaade gedaan<br />

hadden, en nog meer fchaade doen zouden,<br />

bijaldien zij niet, toe redding van hun ree, zich<br />

met allen fpoed derwaard begaven. Men was<br />

daarop naar buiten gegaan , en had bevonden ,<br />

dat de waarzegger de waarheid gezegd had; weshalve<br />

men' hem dan niet alleen had betaald, maar<br />

ook bijzonder geëerd. Doch eindelijk had men<br />

bemerkt , dat het verlies der geroofde fchaapen<br />

net aan wolven, maar aan andere Hcttentotten,<br />

van welken men met recht vermoed had, dat zij<br />

met den waarzegger zeiven onder eene deken gefpeeld<br />

hadden, toetefchrijven ware.<br />

Het overige, 'twelk 'ervan de Hottentotten<br />

en de Bosch-Heden in 't algemeen nog te zeggen<br />

zou zijn, wil ik tot bekwaamere gelegenheid voorbijgaan,<br />

en thans in de orde van mijn dagboek<br />

weder voortgaan.<br />

V I E R D E A F D E E L I N G.<br />

Reize van den Tijgerhoek of de Rivier zonder .<br />

einde tot Zweltendam.<br />

an den Tijgerhoek, daar wij den derngHen<br />

van Oogstmaand aankwamen, verhaalde men mij,<br />

dat aldaar voorheen den Hottentotten de Christ-<br />

Üjke godsdienst gepredikt, en met veel iever van<br />

hun aangenomen was. Verfcheidenen weeten zich<br />

nog te erinneren, dat eene van de nieuwbekeerden,<br />

eene oude Hottentotfche vrouw, alle morgen bij<br />

Q 4 eene


248 V. HOOFD ST. IV. AFD. REIZE VAN DEN<br />

eene bron aldaar op haare bloote knieën haar gebed<br />

verricht had. Zij had eenen Duitfchen Bijbel<br />

bezeeten , in welken zij dikwijls geleezen , en<br />

waarvoor zij veel eerbied betoond had; haar leeyensgedrag<br />

was voor het overige (til en betaamlijk<br />

geweest. •— Men voegde 'er bij , dat de<br />

zendeling, welke haar bekeerd had, als een zoodaanige,<br />

die zich ongeoorloofder wijze tot een<br />

opperhoofd der Hottentotten op had geworpen,<br />

om zich door hunnen arbeid en gefchenken aan<br />

vee te verrijken, in zoo verre voor ftraffchuldig<br />

verklaard was, wijl de Oostindifche maatfchappij<br />

onder zwaare ftraf verbooden had , iets van<br />

het vee der Hottentotten door koop of ruiling<br />

aan zich te brengen, en men hem uic dien hoofde<br />

uit het land gebannen had. — r Dat deeze<br />

prediker der Hottentotten GEORGF, SCHMIO<br />

geheeten hebbe, en een Hernhuther geweest zij,<br />

heb ik, na mijne terugkomst, in de Budinger<br />

verfameling _ van eenige /lakken , tot de kerk-<br />

r r<br />

lijke Historie enz. behorende , geleezen, alwaar<br />

een, bericht aangaande deeze zending onder<br />

V den tijcel: „ Jongstleeden dagboek van den broe-<br />

„ der, GEORGE SCHMID, tot een bewijs van<br />

„ den wandel van deezen dienstknecht des Hee-<br />

„ ren onder de Hottentotten, " voorkomc 1S<br />

. —<br />

Deeze brief of uiccrekfel van een dagboek gaat<br />

van den vijftienden van Slagrmaand 17^,9, coc<br />

den achecienden van Slagcmaand 1740, en is aan<br />

de Sersjantrivier (welke een klein arm van de<br />

Rivier zonder einde, of die rivier is, aan welke<br />

" Gedrukt te Leipzïg in T742.<br />

" In het zevende ftuk, bladz. 7* tot 126.<br />

de


TIJCERHOEK TOT ZWELLENDAM. 249;<br />

de bekeerde oude Hottentotfche vrouw zich ophield,<br />

) gedagcekend. — Daarin wordt bericht,,<br />

dat het getal der nieuwbekeerden twee en dertig<br />

was , en dat deeze nieuwe Christenen in eenen<br />

( waarfchijnlijk gemeenfchaplijken ) tuin zoo wei<br />

de bedeftonden, als den arbeid zelden verzuimen.<br />

— In de bovengemelde verfameling " wordt<br />

nog een ander brief van denzelven GEORGE<br />

SCHMID medegedeeld, waarin hij meldt, dat<br />

hij zijne gemeente door den doop met vijf zus r<br />

ters of Hottentotfche vrouwen, die het Christendom<br />

hadden aangenomen, vermeerderd had; dat;<br />

hij zich vijf jaar lang als zendeling hier op-re-,<br />

houden had; en voorneemens was , in dat zijn<br />

heroep nog vier jaar aldaar te blijven.<br />

.Kort na onze aankomst op deeze landhoeve*<br />

vertoonden zich daar twee Hottentotfche nieisj.<br />

jes van veertien tot zeventien jaar oud, op haare<br />

wijze wel gefineerd en wel gekleed, met welken<br />

wij eene zonderlinge ontmoeting hadden , die . ik,<br />

hier kortlijk zal verhaalen : — Wij bemeikten<br />

ras, dat haar bezoek ons gold. Uit natuurlijke<br />

achting jegens het andere gcflacht , zeiden wij<br />

aan deeze jxmge bekoorlijke, of veel liever ten<br />

uiterfte leelijke demoifelles zoo veel fchoons, als<br />

wij onder deeze omilandigheden voor het gevoeglijkfte<br />

hielden. Op haare begeerte gaven wij haar<br />

ook aanzienlijke Hukken rolrabak, waarvan zij<br />

iets kerfden, en met veel omftandigheid haare pijpen<br />

daarmede ftopten en rookten. —— Onze huisheer<br />

haastte zich, om ons te kennen te geeven,<br />

dat-<br />

ii Bladz. 683. . ;<br />

Q 5


è$Ö V. HOÖÏDST. IV. AFD. REIZE VAN D EN<br />

dat wij ons door brandewijn meer, dan door<br />

kom; limencen bij haar bemind zouden maaken.-<br />

Wij lieten ons derhalve eenige glazen daarvan<br />

Voor een iedere van haargeeven, en zij proefden'er<br />

éók zeer aartig en vlijtig van, terwijl zij haar pijpje<br />

rookten. Wij hadden zelfs hec vermaak, baar ras<br />

eenigzins vrolijk ce zien , zonder dac zij hec echcer<br />

wangden, meer ce drinken, of ons de minde vrijheid<br />

vergunden. — Eindelijk namen zij op eene befcheidene<br />

wijze affcheid van ons; en hec ftrekce mij<br />

tot een waar genoegen, bij meisjes uic een zoo<br />

zeer onbefchaafd volk zoo veel fchaamachtigheid<br />

en welvoeglijkheid oncdekc te hebben. Maar<br />

naauwlijks waren deeze looze wichcen weg,'of<br />

zij hadden de .driescheid, ons mee eene zekere<br />

trotsheid uittecarcen, om haar ce grijpen.<br />

Wij hielden ons, als of wij hec wilden beproeven;<br />

dan , zoo dikwijls wij omkeerden , kwamen Zij<br />

weder te rug , en daagden ons op nieuw uic.<br />

Eindelijk viel de oudile op de aarde, en fcheen<br />

ék* in deeze houding ce willen afwachten. Dit<br />

tenvermoede voorval maakte ons een weinig twijfelachtig<br />

ten aanzien haarer dèugd, coc dac zij<br />

ter, grooc mes uic de fcheede crok, en ons daarmede<br />

in 'charr dreigde te fteeken, wanneer wij<br />

ons zonden verfhouten, haar al te na te komen.<br />

' Den volgenden dag troffen wij eenen inwooner<br />

deezer volkplanting aan, welke aanbood, dac hij,<br />

voor den loon van zes rijksdaalders in de maand,<br />

isïijn voerman wilde worden. Maar hij veranderde<br />

zeer fchielijk van befluic , toen ik van hem<br />

"begeerde, dat hij zich aan alle ongemakken en<br />

gevaaren, zoo wel als de heer JMMELMAN en<br />

ik s zou moeten onderwerpen.<br />

Wij


TTJGERHOKK TOT ZWELLEND AM. 2$l<br />

Wij vertrokken derhalve den eerden van Herfstmaand<br />

van Tijgerhock. Dicht aan den weg ontmoetten<br />

wij eene kleine Hottentottenkraal, welke<br />

uit vijf hutten beflond; maar zij waren met zulke<br />

oude en ellendige matten bedekt, dat de eigenaars<br />

veel meer voor de geringe moeite, om nieuwen<br />

te maaken, dan voor den regen, die door<br />

het dak viel, fcheenen te vreezen. De inwooners<br />

maakten omtrent twintig perfoonen uit.<br />

Voor hunne koeien en fchaapen , welke thans<br />

op de weide waren, en flechcs kleine kudden<br />

fcheenen te zijn, hadden zij een gehucht, eene<br />

horde of ingeflootene plaats aangelegd.<br />

Toen ik 'er de proef van wilde neemen, om<br />

Hottentotten tot onzen dienst te huuren, wees<br />

mij de oudfle man in de kraal tot zijnen zoon,<br />

een' jongen karei van negentien of twintig j ar,<br />

en zeide, dat deeze in het dorp- kon ontbeerd<br />

worden ; maar het zou daarop aankomen, of ik<br />

hem overreeden kon, om met mij te gaan.<br />

ik kroop dus in zijne hut, en vond hem op' de<br />

voorfchreevene wijze, bijkans gelijk een kind in<br />

'smoeders lijf te famen gekromd, onder zijnen<br />

pels liggen. Lang en te vergeefsch verfpilde ik<br />

aan hem de uMökketïdfte voordel lingen aangaande<br />

het aanmerkiijk voordeel, welk hij van eene<br />

koe, die kuiven moest, van mesfen, koperen<br />

tonderdoozen, glaskoraalen, en dergelijke ziakcn<br />

meer, hebben zou. — Kortom het was een zeef<br />

aanzienlijke loon, dien ik hem voor een' halfjaartgeri<br />

dienst aanbood. — Wijl ik het voor onedel<br />

hield, eenen armen Hottentot te bedriegen, verzweeg<br />

ik het voor hem niet k, dat de reize vrij<br />

lang zou dnuren. En, daar ik wist, dat deeZe<br />

lieden, hoe traag en onbefchaafd ook, nogthan»<br />

te»


25* V. H00FDST. IV. AFD. REIZE VAN DIN"<br />

ter^opzigte van de vermaaklijkheden der jagt,<br />

en cgeen de eerzucht kittelt, niet geheel en al<br />

ongevoelig zijn, w e ndde ik wel alles aan , om<br />

nem het aangenaame deezer reize op hec zoetlle<br />

en bekooriijklie .te fchilderen; dan, alles te vergeels.<br />

Van geene betere uitwerking v n s d e<br />

noodiging, welke ik hem uit aanmerking v,^ mijnen<br />

beteren tabak deed, en dien hij op reize vol<br />

op te rooken zou hebben. Die alles maakte zoo<br />

weinig indruk op hem , dat bij veel meer naar<br />

ziel en hgchaam geheel onbeweeglijk bleef, behalve<br />

dat h.j, wat den cabak betreft, nu en dan<br />

eenen mond vol tabaksrook uitblies, entwee- of<br />

driemaal, op mijne herhaalde begeerte om zich<br />

te verklaaren, mee veel moeke den mond opdeed,<br />

en.kort en nadruklijk neen antwoordde.<br />

Deeze ontmoeting, deeze luiheid, zoo veel<br />

rook, oie van den haard opklom, en mijne ooo- en<br />

met we.nig pijnigde, zoo veele vlooien eindelijk ,<br />

welken, ik in de hutte in 'c rond zag fpringen,<br />

verwekten in mij, een minfte voor dien tijd, verimi<br />

over de geheele natie der Hotcencocten, en<br />

de uiwfte verachting jegens hen. — Wanneer<br />

jft ondertusfehen in overweeging neem , dac de<br />

jonge mensen, volgens zijne natuur en gewoonje<br />

, zich mee weinig voedfel vergenoegen en<br />

daarbij eene wellusc, tot zijn weezen, om zoo te<br />

ipteeken , behoorende , naamlijk tabakrooken en<br />

gemak, genieten kon, en chans inderdaad genooe:<br />

hoe waren dan mijne aanbiedingen in ftaac, om<br />

een dooiflaand overwigc op hem ce verkrijgen? —<br />

Eindelijk deed ik hem een' nieuwen voorilag, hierin<br />

fbeftaande, dat hij, tegen het genot van een goeden<br />

dagloon, Hechts voor eenige dagen ons be-<br />

hulp.


TIJGERHOEK TOT ZWELLEN DA M. 253<br />

hulpzaam zijn , en tot Zwellendam, daar ik<br />

eenen anderen in zijne plaats hoopte ce bekomen,<br />

onze osfen leiden zou. — Hierop zeide hij terftond-,<br />

zonder zich te bedenken: „ jaa baas; " dat is,<br />

jaa mijn heer; ftond oogenbliklijk daarna op, en<br />

behoefde niecs meer, dan zijnen tabakszak aan<br />

den arm te hangen, om volkomen reisvaardig te<br />

zijn. — Daarop ging hij terftond naar mijnen<br />

wagen, verrichtte van dien tijd af aan met vlijt,<br />

met naarftigheid en gewilligheid al dac geen ,<br />

'c welk voor hem daarbij te doen was, en fcheen<br />

nu nier meer die luiaarc, met welken ik voorheen<br />

zoo lang had moeten dingen. — De oorzaak<br />

deezer zonderlinge verandering bij den Hottentot<br />

is, naar allen Icbijn, daarin gelegen, dat<br />

hij zoo weinig behoeften had, en daarom liever<br />

zijnen tijd in werkloosheid, zorgloosheid en luiheid<br />

flijcen wilde. — - Offchoon de vader van<br />

den Hottencoc , dien ik gehuurd had , wegens<br />

hec beiluic van zijnen zoon zich in 'c geheel niet<br />

bekommerd had, coonde hij echcer bij het, affcheidneemen<br />

metcer daad een vaderlijk hare. Zij fcheenen<br />

elkander een ceder vaarwel te zeggen ; waarop<br />

de oude Hoccencoc in de gedienltigite en dringendfte<br />

uitdrukkingen ons verzocht, met zijnen<br />

zoon befcheiden omtegaan.<br />

Van den zeekant £wanc wij waren thans niet<br />

verre van de zee) woei een koude ooscewind,<br />

en mijn reisgenooc werd door zijnen onaangenaamen<br />

hoesc en bloedfpuuwing aangecast , coc dit<br />

wij des nachts aan eene landhoeve, Groote vlakte<br />

genaamd, kwamen. — Dan, Wijl wij geenen voorraad<br />

vaneccwaaren bij ons hadden, en op de hoeve<br />

niets anders dan koud wacer en een weinig grof<br />

en


SJ4 V. HOOFDST. IV. AFE. REIZE VAN BEN<br />

en bevallen brood aantetreffen was, ook hec<br />

bloedfpuuwen van mijnen reisgenoot door een<br />

weinig falpeter en het vasten verminderd wierd,<br />

wilde hij hier niet langer, dan tot den volgenden<br />

middag vertoeven, maar vatte weder moed, om<br />

de reize, gelijk tot hiertoe , te paard voorttezetten.<br />

Middelerwijl verhaalde ons de voornaamfie flaaf<br />

deezer hoeve, hoe hij dikwijls gekocht en weder<br />

verkocht, en nu voor de laatftemaal , niettegenftaande<br />

den taamlijk hoogen ouderdom van omtrent<br />

vijftig jaar , doch wegens zijne bekende<br />

trouwe, hoewel tot zijn ongeluk , bij openbaare<br />

veiling aan de mecsrbiederde overgelaaten , en<br />

even deswege van eenen gierigen heer voor den<br />

hoogen prijs van honderd en tien rijksdaalders<br />

gekocht, en als voogd of rentmeester op dit landgoed,<br />

daar het verblijf hem maar al te verdrietig<br />

viel, -geplaatst was. — Hij voegde 'cr zelf deeze<br />

bedenkiijke aanmerking bij : „ dat hij door uit-<br />

„ fteekende trouwe jegens zijne Christen heeren<br />

„ even zoo min , als anderen door bijzondere<br />

„ Jigchaasmfterkte, zijn geluk gemaakt had, nade-<br />

„ maal men bij hem in die zelve evenredigheid<br />

„ zorg en verantwoording had vermeerderd, als<br />

„ men deezen , met grootere ligchaamskracht<br />

„ begaafd, den arbeid en last zwaarder pleegt<br />

„ te maaken ; en dat hun lot en gebruiklijksc<br />

„ loon zij, gelijk bij de oude paarden, hen<br />

„ in den ouderdom te verwaarioozen, en te laaten<br />

„ hongeren, bijaldien zij niet reeds voorheen door<br />

„ den last der flaavernij in het graf gefléept<br />

„ worden. " — Ik Verhaalde hem, dat in mijn<br />

vaderland geene flaavernij plaats had, en bet fcheen<br />

hem in zijn ongeluk tot blijdfchap te veiftrekken,<br />

dat


T7JGERH0EK TOT ZWEXLENDAM. '555<br />

dat de rechten der menschheid ten minfte erger»<br />

in de waereld waargenomen worden.<br />

Het weêr was in Oogstmaand als volgt: den<br />

eerften en tweeden betrokken; den zevenden en<br />

achtften viel 'er fterke regen en woei het hard<br />

uit het noorden; de negende was insgelijks regenachtig;<br />

den een en twintig-, tweeën twintig-en drie<br />

en twmtjgften, gelijk ook den negen en twintigften<br />

regende het mat een' zuidoostenwind. Alle<br />

de overige dagen deezer maand hadden fchoon<br />

weêr en zonnefchijn. — Op de reize naar het<br />

warme bad had ik-, gelijk bovengemeld is, den<br />

kleinen Fahrenheitfchen thermometer, waar naar<br />

ik de graaden der warmte, hiervooren medegedeeld,<br />

berekend heb, verlooren. Sedert dien tijd<br />

heb ik door middel van een' anderen Fahrenheitfchen<br />

thermometer, welken de heer IMMEL-<br />

MAN mij van de ftad aan de Kaap bezorgde, mijne<br />

waarneemingen gedaan. Naar deezen bereken ik<br />

ook van nu af aan op de hoven aangeweezene<br />

wijze de geileldheid der lucht. — Den twee en<br />

twintigften en drie en twintigften van Oogstmaand<br />

was de hoogte des thermometers zes en vijftig<br />

graaden,- den vier en twintigften, drie en vijftig;<br />

den negen en twintigften, zes en vijftig;<br />

den dertigüen , twee en vijftig; en den een<br />

en dertigften , acht en veertig graaden. Over<br />

het algemeen fcheen deeze maand met de Bloeimaand<br />

in Zweeden vrij wel overeentekomen.<br />

Den eerften van Herfstmaand reisden wij, door<br />

Ilesfaquaskloof, of de naauwe valei Hesfaqtta*<br />

twee landhoeven voorbij. Wijl KO CB E van eene<br />

Hottentotfche natie, onder den naam van Hesfa~<br />

qua


ZS6 V.H00FDST. IV. AFD. REIZE VAN DEN<br />

qua melding doet fchijnt deeze in het genoemde<br />

dal eertijds haare zetelplaats gehad te hebben.<br />

Verder bragt ons de weg aan de zoogenaamde<br />

Breede River, alwaar een veer over dezelve is,<br />

daar wij met onze rijpaarden en wagens over<br />

den Aroom gezet werden-, maar de osfen moesten<br />

'er door zwemmen. — Offchoon deeze rivier thans<br />

breed en diep was, neemt het water echter, naar<br />

men mij verhaalde, geduurende een gedeelte van<br />

'den zomer zoo zeer af, dat men 'er zeer gemaklijk<br />

en zonder het minfte gevaar door rijden<br />

kan. — Onmiddeljjk aan de overzijde der rivier<br />

ligt een landgoed, daar wij onze nachtrust<br />

namen.<br />

Den volgenden dag zetten wij onze reize naar<br />

Zwellendam voort. — Deeze plaats, welke ik op<br />

de landkaart met de doorgetrokken letters O. V. C.<br />

als het merkteken der Vereenigde Oostindifche<br />

Compagnie of maatfchappij, getekend heb, is de<br />

verblijfplaats van eenen zoogenaamden landdrost,<br />

die de bevelhebber over hec geheele oostlijk gedeelte<br />

der Afrikaanfche volkplantingen is. Voor<br />

hem zeiven is hier een groot en fchoon gebouw<br />

opgerecht, en twee kleineren zijn 'er voor zijne<br />

beide onderbevelhebbers.<br />

Wij werden hier door den landdrost wel ontvangen,<br />

en des nachts geherbergd. — Tot ons<br />

gebruik op de reize bezorgde hij ons twee Hot- '<br />

tentotten, uit eene nabij gelegene kraal. Mijne<br />

beide Hottentotten, welken ik tot hiertoe gehad<br />

had, werden dus volgens affprcak, uit hunne<br />

dien-<br />

Befchrijving vnn de Kaap, de Goede Hoop, I Deei<br />

XXVII Hoofdic. bladz. 472, enz.


TIJGERHOEK TOT ZWELLENDAM. i$J<br />

dienden ontflagen; maar de jonge karei, die ia<br />

'c begin zoo veele zwaarigheid gemaakt had, om<br />

jn mijnen dienst te treeden, fcheidde zich thans<br />

ongairn van mij. — Toen de landdrost zag, dat<br />

ik met flechre osfen voorzien was, bood hij mij<br />

een geheel (pan beteren aan. Dan , alhoewel<br />

men ook niet van mij begeerde , dat ik ze terltond<br />

becsalen zou, waagde ik het echter niet,<br />

mii in eenen osfenhandel in te laaten; te meer,<br />

wijl de voorige zoo ftecht uit was gevallen. Als<br />

een vreemdeling was ik ook in Afrika meer voor<br />

woekeraars, dan voor wilde dieren bevreesd. —<br />

Vermits daarenboven dit jaar buitengemeen droog<br />

was, meende ik. deeze kosten des te eer te kunnen<br />

fpaaren. i)och had ik geld gehad, om nog<br />

een fpan osfen te koopen , zoo zou ik buiten<br />

twijfel eene veel uitgeftrektere en voor de natuurlijke<br />

historie voordeeligere reize gedaan hebben.<br />

Te Zwellendam wilde men waargenomen heb*<br />

ben, dat, wanneer 'er aan de Kaap een (terke<br />

zuidooscewind waait, hier de wind altijd noordlijk<br />

zij; en wanneer het aan de Kaap opgehouden<br />

heefc te regenen, hier zich altijd kleine regenbuien?<br />

laaten zien. — Dus verhaalde men ook, dat hier<br />

t' eiken winter eene zeer doodhjke paardenziekte<br />

heerfche, maar die zich nooit in den omtrek<br />

der Slangenrivier en des Pottebergs doet gevoelen,<br />

offchoon beide, gelijk ook uit mijne landkaart<br />

te zien is, niet verre van Zwellendam gelegen<br />

zijn. Het zoute water, het'eenige, welk<br />

de paarden daar te drinken hebben, gaf men als<br />

het voornaamfte middel cegen die ziekce aan.<br />

Veelligc is de grond ook daarin gelegen, dac de<br />

wind, uic zee komende, de lucht daar dikwijler<br />

R rei-


S$% V. H00FDST. IV. AFD. REIZE VAN DEN<br />

reinigt ; te Zwellendam integendeel de noordenwind<br />

uit het binnenfte des lands veele dampen,<br />

voor de paarden ten uiterfte fchaadelijk, aanvoert;<br />

te meer, wijl men heeft aangemerkt, dat zoodaanige<br />

paarden, welke geduurig op ftal worden<br />

gehouden, bijkans nooit daardoor aangetast worden.<br />

Voor 't overige beftaac deeze ziekte daarin<br />

, dat de paarden fchielijk derven, zoo dat men<br />

bij fommigen vooraf in 't geheel geen toeval,<br />

maar bij anderen een gezwel in de borst of in het<br />

onderlijf, gewaar is geworden.<br />

Nu zag ik voor de eerdemaal een dier, door<br />

de Hottentotten zoo wel, als door de bewooners<br />

der Hollandfche volkplantingen quanga '7<br />

genaamd. — Dit dier maakt eene löort van wilde<br />

paarden uit, en heeft zeer veel overeenkomst<br />

met den zebra. Het onderfchcid tusfchen beiden<br />

be-<br />

»? [ „ Eene oinftandige befchrijving en nette afbeet-<br />

,, ding van dit dier vindt men ook in de Nederduitfche<br />

„ vertaaling van BUFFONS natuurlijke historie der diere<br />

,, XII Deel, bladz 27— 29. Dezelve is door den Lïid-<br />

,, fchen hoogleeraar A L L E M A M R medegedeeld, welke de<br />

„ befchrijving, teffens met de afbeelding van den quagga,<br />

«•Lof, gelijk die beroemde natuurkenner fchrïjft, kwagga,<br />

,', van den heer OORDON, die een geruimen tijd aan do<br />

„ Kaap de Goede Koop geweest is, ontvangen heeft. De<br />

„ befchrijving lliookt met die, welke de heer SFAHMAW<br />

„ van dit dier geeft, volmaakt wel. Alleenlijk heeft de<br />

„ heer GOROON nog verhaald, dat de quaggaas door de<br />

boeren in de Hollandfche volkplantingen voor hunne<br />

„ karren woiden gcfpannen; dat zij heel goed trekken ;<br />

„ dat zij fterk zijn , en den arbeid kunnen verduuren ;<br />

„ maar dat zij kwaadaartig zijn, bijten en achteruit-<br />

„ Haan. " C. J


TIJGERHOFK TOT ZW.ELLENDAM 25?.<br />

bedaar dechts daarin, dat de quagga kortere ooren<br />

heefc, en hem deels aan de voorde beenen, deels aan<br />

de lendenen , de dreepen des zebra feilen. De<br />

grooce overeenkomst tusfchen beide deeze dieren<br />

heefc ondercusfchen den heer EDWARDS aanleiding<br />

gegeeven, om den quagga onder den naam<br />

der vrouwlijke zebra voorteitelkn. — Maar inderdaad<br />

zijn de quagga en zebra twee van elkander<br />

gantsch onderfcheidene foorcen en houde<br />

zich ook in verfcheidene en dikwijls wijd van elkander<br />

gelegene gewescen op. De merrien van<br />

beide foorten zijneven zoo als de hengden. die<br />

toe haar behooren , getekend , behalve dac de<br />

kleur der laatden frisfeher en meer in 'c oog vallende<br />

is. Dac de zebraas een aanzien der dreepen<br />

, bijzonder neêrwaard naar de beenen, eenigzins<br />

onderfcheiden van elkander zijn , kan men<br />

uic vergelijking hunner huiden zien, welken men<br />

bij de Zweedfche boncwerkers onder den onvoeglijken<br />

naam van zeepaarden huiden vindc — Van<br />

den quagga heb ik niec veele huiden mee elkander<br />

kunnen vergelijken; maar ik geloof echcer met<br />

zekerheid, dac ook deeze een weinig van elkander<br />

afwijken. - De lijfsvruchc eener quagga. cot<br />

de geboorte toe rijp geworden, en mee ftroö opgedopt,<br />

welke ik van de Kaap heb medegebragc,<br />

en die in heckabinecvan de natuurlijke zeldzaamheden<br />

der koningiijke akademie der weetenfchappen<br />

te Stokholm bewaard wordt, fchijnt ieevendigere<br />

kleuren te hebben, dan ik bij voiwasfene dieren bevonden<br />

heb. De lengte van dit ongebooren ,<br />

doch volwasfen , 'jong is van de ooren rot den<br />

flaart een en dertig duim, en de hoogte langs de<br />

lendenen twee en twintig duim.<br />

Ra De


2éo V. HOOFDST. IV, A F D. REIZE VAN DEN<br />

De quagga, welken ik te Zwellendam zag,<br />

was als een veulen zo tam en mak geworden, dac<br />

het dier bij ons kwam, om zich van ons te laaten<br />

liefkoozen. Men verhaal Je, dac het nooit voor<br />

de hyena fchrikte, maar integendeel dac roofdier<br />

veel eer vervolgde, wanneer hec zich in zijne nabuurfchap<br />

vertoonde, en dus ook de paarden<br />

verdedigde, met welken men het des nachts in de<br />

weide liet loopen. — Of deeze dieren zich zoo<br />

laaten temmen, dat men ze tot rijden en voor den<br />

Wagen kan gebruiken, daaraan twijfel ik geer zins,<br />

federt dat ik , kort voor mijn vertrek naar Europa ,<br />

in de ftad aan de Kaap, op de itraat een' quagga,<br />

met vijf gewoone paarden in een fpan voor eenen<br />

wagen heb zien trekken. IVb.ir met den zebra<br />

was tot hiertoe in deezen opzigte nog geene genoegzaam<br />

voldoende proef genomen. — Men verhaalde<br />

wel , dat een rijk inwooner , riet verre van<br />

de Kaap , ten dien einde eens eenigen had laaten<br />

opkweeken en temmen, maar tellens ook den ongerijmden<br />

inval gehad had, om ze allen voor zijn<br />

koets te fpannen, hoe weinig zij ook tot hiertoe<br />

aan het trekken gv-wend war^n geweest; 'c welk<br />

dan toe een gevolg had gehad, dac zij mee hunnen<br />

heer cn hec rijcuig door waren gegaan, en<br />

dus hem en allen anderen de lusc om verdere<br />

proeven te doen benomen hadden. — Ondertuafchen<br />

zouden echter wel getemde, en goed afgerechte.<br />

of aan het trekken gewende cfliaggaas en<br />

zebraas den bewooneren deezer volkplintingen<br />

i in meer dan eenen opzigte betere dienden , daa<br />

de paarden, doen. Want, wijl zij veel beter eieren»<br />

en aan de weiden van Afiika, bijkans doorgaans<br />

droog, gewoon zijn, fchijnen zij door den<br />

gcooten Maaker der nacuur meer dan de paarden,<br />

\<br />

voor


TIJGKRHOEK TOT ZWELLENDAM 2.6ï<br />

voor die land beftemd te weezen. De paarden<br />

integendeel zijn over 'c algemeen ten aanzien van<br />

hun voeder zeer kiesch. —» lk geloof ook reeds<br />

gemeld ce hebben, dat zoo wel osfen als paarden<br />

in Afrika over 't geheel zwakker dan bij ons zijn,<br />

en dit voornaamhjk aan de dorre fchraale weiden<br />

moec coegefchreeven worden. — De quagga,<br />

welken ik zag, had zulk dik en vast vleesch op<br />

den rug en aan de lendenen, als men bij paarden<br />

veelligc zelden vindc. De quaggaas zoo wel als<br />

zebraas hebben wel caamlijk kleine voecen, maar<br />

incegendee! harde hoeven, en gaan , gelijk de<br />

ezels , zekerder dan de paarden, üac men met<br />

goede paarden de zebraas ligt in kan haaien ,<br />

ontken ik wel niet: dan, wie weet, of niec die<br />

dier, benevens den quagga, wanneer zij cerdeeg<br />

afgerechc en geoeffend wierden, nog fneller, dan<br />

die, loopen zouden. — Temden en gebruikten<br />

de bewooners der Hollandfche volkplantingen in<br />

deeze gewescen dezelven in plaats van paarden ,<br />

zoo zouden zij waarlchijnlijk geen gevaar loopen,<br />

om noch door wolven , noch door de bijkans<br />

jaarlijks heerfchende ziekce onder de paarden hunne<br />

dieren ce verliezen.<br />

Voorcs is ce Zwellendam een wijnberg,<br />

doch alleen maar ten gebruike der huishouding,<br />

aangelegd: de eerfte, die mij federc mijn vertrek<br />

van hec warme bad is voorgekomen. De wijn ,<br />

hier gewonnen, evenaarc in geenen deele dien,<br />

welke omcrenc de Kaap groeic. Die komc voornaamhjk<br />

van de ligging der plaacs, en veelligt<br />

ook ten deele van de oppasfing , die mee meer<br />

vlijc en opleccendheid behoorde ce gefchieden. •<br />

R 3 Dea


202 V. HOOFDST. IV. AF D. REIZE VANDEN<br />

Den derden van Herfstmaand reisden wij verder<br />

tot het Rietdal. • Deeze is de laatlte landhoeve<br />

costwaard , welke de regeering zelve in dit gewest<br />

bezit, en ligt maar eene kleine ftreek van<br />

Zwellendam. Een zoogenaamde korporaal heeft<br />

het opzigt daarover, gelijk ook over eenige houthouwers<br />

en timmerlieden, welke voor rekening<br />

der Oostindifche maatfchappij in het Grootvadersbosch,<br />

ciichr daarbij gelegen, arbeiden.<br />

Onze huisheer in het Rietdal bevond zich in<br />

zeer goede onhandigheden. Hij noodigde ons<br />

met de oprechtfte blijken van waare herbergzaamheid<br />

op hec vriendlijkfle , om twee dagen en<br />

nachten bij hem te vertoeven \ en wendde alle<br />

zijne vlijt en poogingen aan, om door de mededeeling<br />

van allerleie berichten , en onderlteuning<br />

bij onze onderzoekingen , ons deezen tijd zoo<br />

nuttig als aangenaam te doen befteeden : zelfs<br />

kreegen wij van hem eenig onderwijs aangaande<br />

de taal der Hottentotten; welke gunftige omftandigheid<br />

mij eene goede gelegenheid geeft, om<br />

van die caal het volgende nadere berichc hier medecedeelen.<br />

De taal der Hotcencoccen is een aanzien haarer<br />

uiefpraak zekerlijk eene der moeilijkften en zonderlingften.<br />

Bijkans ieder woord worde mee<br />

een zeker geklap of {lag der cong tegen den bodem<br />

van het gehemelte uitgefprooken; en woorden<br />

van veele leceergreepen worden mee een dubbel<br />

geklok der cong verzeld. Voor ongeoeftenden<br />

worde de uiefpraak van Hoccentotfche woorden,<br />

natuurlijker wijze, daardoor nog zwaarder,<br />

wijl dac klokken of fmakken, zoo men mij gezegd<br />

heefc, nuar gelang der omftandigheden, op<br />

eene


TITGERHOEK TOT ZWELLENDAM 263<br />

eene drievoudig onderfcheidene wijze moet gefchieden,<br />

alhoewel veelen van de Hottentotten<br />

zeiven niets van dat onderfcheid weeten. Wat<br />

mij aangaat; ik vermoed, dat mijn gehoor veelligt<br />

niet fijn genoeg geweest is, om het te bemerken:<br />

ik beken ook gaarn, dat ik mij geene<br />

moeite genoeg gegecven heb, om behoorlijk licht<br />

in deeze duistere zaak te bekomen. •—• Ondertusfchen<br />

ontdekte ik toch in 'c vervolg in het<br />

land der Houiniguas, dat men daar een' anderen<br />

tongval gebruikte, welke ook ten aanzien van hec<br />

meerder of minder fmakken of klokken bij hec<br />

uitfpreeken der woorden, van dat geen, 't welk<br />

ik te vooren gehoord had , merklijk afweek.<br />

Voor mij was het toereikende genoeg, dat ik tot<br />

mijn genoegen , en bijzonder nut op de reize ,<br />

eenige Hottentotfche woorden en fpreekwijzen,<br />

welke dikwijls voorkwamen, leerde; van welken<br />

ik op het einde van het dagboek mijner reize eene<br />

lijst zal mededeelen: hec gek'ap met de tong heb<br />

ik gemeend, met eene geapostropheerde f allerbest<br />

te kunnen uitdrukken. De zogenaamde<br />

Chineefche Hottentotten, wegens hunne geelachtige<br />

kleur zoo geheeten, onderfcheiden zich<br />

ook door hunnen tongval van de overige Hottentotfche<br />

natiën. — Nogthans komen alle de bijzondere<br />

Hottentotfche tongvallen in zoo verre<br />

overeen , dat alle de Hottentoccen elkander<br />

eenigermaace kunnen verftaan. — Nieccegenftaande<br />

het menigvuldig geklap en gefmak, luide<br />

deeze caal echcer niec kwaalijk, wanneer hec oor<br />

eenigzins daaraan gewend is. Wanc de Hottentot<br />

fpreekt ze met even zoo veel gemak, als ergens<br />

eene andere natie de haare. Dieper landwaard<br />

in , daar men geene andere dienstbooden<br />

R 4 dan


264 V. HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAN DEN<br />

dan Hottentotten heeft, leeren de kinderen van de<br />

ingezetenen der volkplantingen het Hottentotsch'<br />

dikwijls eer, dan het Hollandser). — Op gegeüjke<br />

wijze gaat het met het Maleitsch qp die<br />

plaatfen , daar men flaaven , bijzonder minnemoers,<br />

van dat volk gebruikt'«.<br />

In het Rietdal had ik ook gelegenheid, de vorderingen<br />

van dit volk in de muziekkunst te leeren<br />

kennen. Een hunner muziektuigeu belfaat in<br />

een' boog, met eene fijne fnaar, aan weiker eene<br />

end eene gefpleetene fchaft, ter lengte van anderhalve<br />

duim, vastgemaakt is. Dit wordt zoo gefpeeld,,<br />

dat men het fpeeltuig door lterke aantrekking<br />

des adems en zuigen op de fchaft in eene<br />

tril»<br />

»* [ „ Wat aangaat de taal de« Hottentotten en hunne<br />

„ uitfpraak; ik merk uit het geen ik bij verfcheidene khrij-<br />

„ veis daarover geitenen heb. kortlijk het volgende daar-<br />

„ omtrent aan — Hunne fpraak w jkt volgens een^ gei<br />

t noegzaam eenpaarig getuignis van de fchrijveren, die<br />

„ over de Hottentotten gefchreeven hebben, van die der<br />

„ Europeefehe natiën aanmerklijk af — De heer SPAR-<br />

, M A N geeft dit ook hierboven duidlijk genoeg të ken-<br />

„ nen; want hij kan, als het ware, geene woorden ge-<br />

„ rioeg vinden, cm het zonderlinge en buitengewoone,<br />

„ 't.weik in deezen bij de Hottentotfche natiën, geene<br />

„ uitgezonderd, plaats heeft, naar zijnen zin, klaar genoeg<br />

„ uittedrukken. Hk-rvan daan de uitdrukkingen van fchiwl-<br />

„ zen, klatjthen, fchmatzen, waarvan hij zich bedient, dat<br />

,, is, flaan of klappen, gelijk etn zweep, klokken, get,<br />

lijk een hen, gdmen, fmakken, enz. Dit komt, naar<br />

„ mijnen dunk, daar vandaan, dat zij niet zeer articulaat,<br />

„ niet zeer onderfcheidenlijk, fpreeken; maar zich, tegen'<br />

„ de gewoonte der Europeëren, in het fpreeken zeerdik-<br />

„ wijls van zoodaauig e


TIJG ERHOEK TOT ZWELLENDAM. 265<br />

trillende beweeging zet, welke een fnorrend of<br />

brommend geluid veroorzaakt. Het heefc den<br />

naam van i'görra, die den toon des muziektuigs<br />

taamlijker wijze uicdrukc. Een ander fpeeltuig<br />

noemen zij fguthe, waarmede zij veelligt de<br />

Europeefehe vioof hebben willen nabootfen. Hec<br />

bellaar enkel uit een dun plankje, op welk drié of<br />

vier f.aaren vastgefchroefd zijn, welken zij mee<br />

eenen itrijkitok beroeren. — Ook hebben zij<br />

eene foorc van crommel, welken zij fkói ftét<br />

noemen , en die zoo gemaakc is, dac zij een wel<br />

toebereid vel over eene kalabas of eenen uitgeholden<br />

klos of blok ('pannen. De muziek fcheen mij<br />

niet beter, dan bet muziektuig zelve te zijn. '—-<br />

Dewijl ik het geluk had, om ze niet dikwijls te<br />

hoo-<br />

„ eeten een vcrveelend geluid met zijne tong maakt, of<br />

„ als een, die zijne''tóng iterk aan het gebemehe fluitende,<br />

„ dezelve fchielijk terug trekt met een geraas. — Deeze<br />

„ omftandigheid maakt, dat fommige fchriivers de fpraak<br />

„ der Hottentotten bij het geluid van zekers dieren, bij<br />

„ voorbeeld, van kalkoenen, vergeleeken hebben; hoer<br />

wel ik gaarn wil bekennen , dat veelligt het ongewoone<br />

„ deezer fpraak» en hunne onervarenheid in de taal zelve<br />

veel daartoe zullen hebben bijgebragt, om hen zoo te<br />

'„ doen oordeelen. — Ondeitusfchen geloof ik echter , dac<br />

deeze bijzonderheid, vooral bij volwasfene lieden, een<br />

! groot belet/el is, om de taal der Hottentotten gemaklijk<br />

en vaardig te leeren: want 't geen de heer SPARMAN<br />

hierboven van de kinderen zegt, bewijst niets; door-<br />

" dien jonge kinderen elke taal, ook de allermoeilijkfte,<br />

" die op den aardbodem bekend is, even gemaklijk leeren.<br />

, Daarenhoven, wijl zij maar weinige behoeften kennen,<br />

en hunne kundigheden, vooralten aanzien van afgetrok-<br />

„ kene begrippen, zeer gering zijn, kan men digtlijk na-<br />

„ gaan, dat dezelve bij uitftek gebrekkig moet zijn. " C j<br />

R 5


%66 HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAN DEN<br />

hooren, en daarenboven geen kenner der muziek<br />

ben, zoo kan ik van hunne compofitie geen begrip<br />

geeven; bijaldien hec over 'c geheel mooglijk<br />

is, dezelve in noocen ce Hellen. Al de<br />

muziek, welke zij mee de Hem maaken, beltaat<br />

in het zingen van zekere coonen, zonder dac hec<br />

gezang tefamenhangende woorden behelsc.<br />

'c Geen ik thans gezegd heb, becrefc coch voornaamiijk<br />

maar de Hoccencoccen in deeze landlireek ;<br />

want dat de Boschmannen de fguthe en t'görrd<br />

ook zouden hebben, daaraan twijfel ik zeer.<br />

Bij de oude dichters en gefchiedfehrijvers te<br />

Jeezen, dat de herders en herderinnen op hunne<br />

fluiten gefpeeld hebben, is iets zoo gemeens, dac<br />

men bij de Hottencoccen , die een herdersleven<br />

leiden, zekerlijk hetzelve verwaebc. Mannen<br />

en vrouwen onder hen hebben ook inderdaad<br />

hunne pijpen, hoewel geene anderen , dan de zoo-<br />

•daanigen , uic welken zij hunnen tabak rooken.<br />

Dit werktuig verdient inderdaad eene befchrijving,<br />

welke ik hier dan wil mededeelen.<br />

De tabakspijpen der Hotcencbccen zijn ten aanzien<br />

van haar maakfel aan die geenen , waarvan<br />

het Zweedfche landvolk zich bedient, eenigzins<br />

gelijk, en beftaan uit een' flechten houten kop<br />

en een' even zoo plompen fteel. De tabakspijpen<br />

der Boschhottentotten heb ik wegens haare<br />

zonderlingheid laaten afbeelden. Men ziet 'er<br />

eene tekening van cp plaat IV, bij nommer 5,<br />

x x<br />

hier vooren<br />

** Zie hier vcoren bladz. 180.<br />

geplaatst. Op die plaac verbeelde<br />

nom-


TÏJGERHOEK TOT ZWELLENDAM. 26j<br />

nommer 5 de pijp zelve, befiaande uit het hoorn<br />

eener eland-antilope, welk anderhalve of twee<br />

voet lang is; a beeldt den houten kop uit. daar<br />

de tabak in wordt gedaan; en b het mondftuk,<br />

Zijnde eene opening, welke twee duim in haare<br />

middellijn houdt, en daar de Boschhottentot zijnen<br />

mond zoo in weet te fteeken, dat van den<br />

rook niets verloren gaat of vervliegt. Daartegen<br />

is hij ook telkens met vijf of zes trekken te vrede,<br />

waarop hoesten en rogchelen volgt, 't welk<br />

hem zeer aangenaam en gewenscht fchijnt te<br />

zijn. Daarop reikt hij den hoorn des vermaaks<br />

aan hem, die naast hem zit, opdac ook<br />

deeze op gelijke wijze zijne long zou kunnen berooken.<br />

Op deeze wijze gaat de tabakshoorn<br />

onder mannen en vrouwen, gelijk in Zweeden<br />

de tabakspijp onder de tabakrookende armhuiswijven<br />

aan den haard, in 't rond. Een der<br />

Boschhottentotten, dien ik naderhand op de reize<br />

door eene wildernis naar Bruintjeshoogte in mijnen<br />

dienst kreeg, verflond eens den damp van<br />

zijn tabakshoorn zoo ongemeen fchielijk, dat hij<br />

'er met eene werklijke duizeling door overvallen<br />

wierd. — De bijgevoegde tekening beeldt duidlijkst<br />

uit, hoe de pijpenlleel c in het hoorn bevestigd,<br />

en hoe de pijpenkop a aan de fpitfe van den<br />

fteel vastgemaakt is. — Zij gebruiken ook wel<br />

bokshoornen daartoe; maar de hoornen van elandantilopen<br />

behouden echter den voorrang, dewijl<br />

de Hottentotten dezelven door middel van hunne<br />

fcherpe fpits gemaklijk nevens zich in de aarde kunnen<br />

iteeken, opdat niet het geringde van den tabak<br />

verlooren gaa. Ik heb een zoodaanig Hottentotsch<br />

tabakshoorn medegebragt, welk thans in<br />

de verfameling van de koninglijke akademie der<br />

weetenfchappen te , Stokholm bewaard wordt .maar,


2Ö8 V. HO.OF.DST. IV. AFD. REIZE VAN OEN<br />

maar, wijl hec de tabakspijp eener kleine Hottentotfche<br />

vrouw geweest is, is hec hoorn mee zijnen<br />

roedel buitengewoon klein en net, flechts<br />

dercien duim lang, en de opening in de grondvlakce<br />

des hoorns, daar de mond worde in gehouden,<br />

in haare middellijn maar anderhalve duim<br />

wijd. Hunnen tabakszak pleegen de Hoctentorten<br />

uic hec geheele vel van een lam of eene<br />

kleine ancilope te maaken , zoo dat de hairige<br />

zijde naar buiten gekeerd is. Hij is zoo groot,<br />

dat niet alleen hunne pijp, maar ook de conderdoos<br />

en hec overige gereedfehap, om vuur te<br />

flaan, ruimte genoeg daarin hebben.<br />

t. .Behalve 'c geen ik, in het Rietdal, van de muziek,<br />

van de taal en fpraak, het tabakrooken der.<br />

Hottentotten kennen leerde, kreeg ik ook hier hun<br />

kaartenfpel te zien., Mee deezen . gantsch verkeerden<br />

naam, benoemen de inwooners der Hollandfche<br />

volkplantingen het volgende zonderlinge fpel<br />

dor iiutLtrc.jcten. Mijne beide Hoccencotten<br />

benevens twee - anderen ,. maakcen zittende, of<br />

heel op de aarde hurkende, eene quadrille, een<br />

fpel van vieren. De vuurhaard, der Hottentotten<br />

liefde plaats in een vertrek, was ook hier<br />

de plaats, die zij. tot hun zoogenaamd fpeelen innamen.<br />

De. aschhoop diende hun in plaats eener<br />

fpeelcc'el, en in den iever bij het fpeelen floegen<br />

zij niec zelden mee de vuiden daarin, zoo dac de<br />

asch hun om de oogen vloog. — Hun fpel befiond<br />

in eene onophoudlijke beweeging der armen,<br />

deels naar boven en beneden, deels kruiswijze,<br />

zonder dac dezelve elkander aanraakcen.<br />

Hec fcheen mij derhalve coc, dac die fpel niecs anders<br />

is, dan eene zekere hgchaamlijke oeffening,<br />

zittende'of hurkende verricht, welke bij hen de<br />

plaats


TIJGERHOEK TOT ZWELLENPAM.<br />

plaats van danfen vervult. — Intusfchen geloof<br />

ik, dat zij zekere regelen daarbij in acht neemen,<br />

om voordeel op elkander te bekaaien, omdat<br />

een ieder op zekere tijden een' kleinen ftop<br />

tusfchen den duim en den voorden vinger hield;<br />

waarbij zij fomtijds in een fterk gelach uitbraken,<br />

en, toen ik onderzoek daarnaar deed, mij<br />

zeiden, dat zij bij afvvisfeling gewonnen en verinoren<br />

hadden, zonder echter om iets gefpeeld te<br />

hebben. — Een uit dat viercnl werd binnen<br />

eenige uuren moê, en leide zich om te flaapen,<br />

terwijl de anderen onder een beftendig en onophoudlijk<br />

geroep, of veel meer zingen van de volgende<br />

woorden: Hei ptruah prhanka, heiptruah<br />

t'heiy hei ptruah ha, van den avond tot den<br />

klaaren dag toe met dit fpel voortgingen. — Vat»<br />

die woorden konden zij zeiven geene verklaaring<br />

geeven; maar zij vertelden dechcs, dat zij dezelven,<br />

benevens het fpel, van hunne makkers, die<br />

bij de Hottentotten, verder noordwaard woonende,<br />

geweest waren, gehoord en geleerd hadden.<br />

Hun hei ptruah prhanka beduidt dus op zichzelve<br />

niets naar, dan bij de Europeërs het zoo bekende<br />

Tra la la. — lk had reeds in de ftad aan de Kaap<br />

iets van dit zoogenaamde , doch zeer oneigenlijke,<br />

kaartfpel bij eenige jongens van Boschhottentotten<br />

gezien, welken een vleeschhouwer van het<br />

Sneeuwgebergte had medegebragt, en dien hij<br />

toenmaals, om mijne nieuwsgierigheid te bevredigen,<br />

beval, dit fpel een weinig te fpeelen.,<br />

Den vijfden van Herfstmaand, des morgens,<br />

namen wij van onzen gedienftigen en gastvrijen<br />

waard en zijne huisvrouw, vriehdlijk affcheid,<br />

en vervorderden onze reize.<br />

ZES-


*f9 TI. HOOFDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

Z E S D E H O O F D S T U K .<br />

REIZE FAN ZWELLENDAM NAAR DE<br />

MO SS EL BA AI.<br />

het Rietdal kwamen wij vooreerst aan<br />

eene landhoeve, aan den versten tak der Buffeljagtrivier<br />

liggende. - Niet verre van daar is<br />

een bosch, daar wij het gefchreeuw van een<br />

groot aantal meerkatten hoorden. Onze waard<br />

zeide ons, dat zij dit gefchreeuw maakten, om<br />

elkander voor de tijgers te waarlchouwen, die<br />

hen tot in de boomen vervolgen ; daar dan de<br />

laatfïe toevlugt deezer behendige en vaardige<br />

dieren is, dat zij zich op dunne en wijduitgeftrekte<br />

takken redden, op welken de tijger zich niet<br />

•waagt. - De heer IMMBLMAN, en ik begaven<br />

ons derhalve met onze fnaphaanen op weg, om<br />

aan deeze jagt eenig aandeel te neemen. Doch<br />

ons oogmerk gelukte ons niet verder , dan dat<br />

wij naauwkeung zagen , dat deeze meerkatten<br />

gantsch zwart van kleur, en nagenoeg zoo<br />

groot, als de gewoone huiskatten, waren. Naar<br />

allen fchijn waren het dus eene nieuwe foort,<br />

tct hiertoe onbekend. Deeze zelve foort zou<br />

ook in het Grootvadersbosch, en in Houtniquasland<br />

gevonden worden, offchoon ik ze daar niet<br />

gezien heb.<br />

Den volgenden morgen richtten wij ons vertrek<br />

zoo in, dat wij bij eenen der meer gegoede


HAAS. DE MOSSELBAAI. 27!"<br />

de boeren, die te€ens hoofdman der landmilitie,<br />

of der andere boeren van dat rechtsgebied, was,<br />

des middags aankwamen, om het middagmaal bij<br />

hem te houden. — Alle de boeren, in het rechtsgebied<br />

van het Roodezand, en in de geheele oost«<br />

iijke landtlreek woonende , behooren onder het<br />

drostampt van Zwellendam, en moeten jaarlijks,<br />

op een' beftemden tijd, voor den landdrost aldaar,<br />

verfchijnen , om zich met de kompagnien, onder<br />

welken zij ftaan , in den wapenhandel te oeffenen.<br />

— Voor den geenen, die 'er zeer verre van<br />

daan woonen , gelijk fommigen zelfs meer dan<br />

honderd uuren gaans deswege moeten reizen, is<br />

dit ongemeen bezwaarlijk; waarom Z'-j ook liever<br />

boete geven, dan eene zoo lange reize doen. —4<br />

Eene fterkere bende, uit de inwooneren van Kam»<br />

iebo, de Sneeuwbergen, het Bokkenveld , het<br />

Roggenveld, Anamaquasland, en de overige<br />

landltreeken, welke bebouwd zijn, en tot de voorigen<br />

behooren , moet jaarlijks bij Stellenbosch*<br />

daar de bevelhebber of opperlanddrost van alle<br />

deeze rechtsgebieden woont, eenige dagen lang,<br />

verfcheidene kriigsoeffeningen verrichten. — De<br />

burgerij der ftad aan de Kaap, en de boeren uit<br />

het omliggende rechtsgebied, gelijk ook uit dat<br />

van den Tijgerberg, doen hunne jaarlijkfche wapenoefening<br />

bij de ftad zelve. —- In de nabuurfchap<br />

der gemelde boerenwooning loopen oostwaard<br />

de Tradausbergen voorbij, waarvan het<br />

Grootvadersbosch een gedeelte uitmaakt.<br />

Het was reeds in den nacht, toen wij bij eene<br />

boerenwooning , die van de Krosrhier haaren<br />

naam heeft, en dicht aan eenen hoek van het evengenoemde<br />

bosch ligt, aankwamen. Wij namen<br />

aldaar ons verblijf, ten einde des te bietere gelegen


V7% VI. H00FDST. RFTZE Tffl ZWELLENDAM.<br />

genheid te hebben, om h>c opzoeken van p r<br />

an*<br />

ten en kruiden in hec nab jgelegen bosch met meer<br />

gemak rs kunnen voort.eccen.<br />

• Het Grootvadersbosch oeftaac uit veele fchoone,<br />

hooge en dunne boomen, maar welker gefhcht<br />

en foorten ik, wijl zij tegenwoordig niet in bloei<br />

waren, flechts ten deele beltemmen kon. — )e<br />

meesten van die geenen, welken ik onderzocht,<br />

zijn den kruidkenneren tot hiertoe onbekend geweest<br />

; en dit zal ook wel ten aanzien der overigen<br />

hec geval zyn. Het ware derhalve te wem<br />

fchen, dat eens een ervaren kruidkenner zich hier<br />

een jaar lang kon ophouden. Zoo wel de<br />

boeren, als de regeering, krijgen uit dit bosch<br />

timmerhout tot balken, paaien, posten, planken,<br />

ook hout tot akkergereedfehap en dergelijken.<br />

De plaatfen tusfehen de boomen zijn aan verfcheidene<br />

oorden met llruiken en heestergewasfen van<br />

verfcheidene foorten begroeid, en nitt zelden zoo<br />

dicht bezet, dat zij hec bosch ter deezer plaats ondoordringbaar<br />

maaken. — Onder deezen verdienen<br />

verfcheidene foorten van a 'pergie met menigvuldige<br />

takken, ook eene voorheen onbekende<br />

foort van fchoonblad, calophyllum . bijzonder aangemerkt<br />

te worden. Deeze laaclte planten, wijl<br />

zij met haare kromme takken, gelijk doornftruiken<br />

, vast haaken en daardoor den wandelaar open<br />

terughouden, draagen hier doorgaans den naara<br />

van wacht een beetje.<br />

Den tienden van Herfstmaand trof ons onderweegs<br />

het ongeval, in onbekende llreeken gantsch<br />

niet ongewoon, te weeten, dat wij tot laat na<br />

middernacht dwaalden. — Toen wij eindelijk, aun<br />

gekleed, cn door en door koud geworden, bij<br />

eene


K A A R D E M 0 S S E L 1 A A I . 373<br />

eene hoeve aan de Slangenrivier aankwamen, fcheeldé<br />

hec echcer nog weinig, of wij moescen onderden<br />

"bloocen hemel den morgen afwachcen, vermics<br />

de boerenvrouw, benevens ééne flaavin, die alleen<br />

te huis waren, niec zonder veele bedenklijkheid<br />

aan onbekende reizigers herberg wilde geeven.<br />

Ook hadden wij de boeren wooning zelve door<br />

hec blaffen der honden eer naauwernood maar gevonden.<br />

— Den Volgenden ochcend zagen wij,<br />

dac onze Hoccencoccen op den afftand van eenige<br />

fnaphaanfehoocen ver van de landhoeve mee hunnen<br />

wagen aangekomen waren, en op de vlakce<br />

bij eenen kruisweg uicgefpannen hadden. Zij waren<br />

hier, door eenen anderen omweg, laacer dan<br />

wij gekomen.<br />

De geheele landftreek rondom heen 'was chans<br />

zeer droog , en naauwlijks zag men een lencegewas.<br />

De oorzaak hiervan was hec algemeen gebrek<br />

aan regen , waarover men in die voorjaar<br />

grooclijks klaagde. Sederc eenige dagen was hier<br />

geen regen gevallen, maar de boomen in hec<br />

Grootvadersbosch hadden, gelijk de wouden dikwijls<br />

pleegen ce doen, misc en regen tot hunne<br />

bevochtiging neêrgecrokken.<br />

Heden veroorzaakce bet mij geen gering ge*<br />

noegen. voor de eerftemaal eenige Hoccencocfche<br />

osfenruicers ce zien, die op hunne osfen taamlijk<br />

fcherp over bergen en door valeien reeden.<br />

Mijne waardin zeide mij, dac ik hen, bij hunne<br />

terugkomst, nog ftouter zou zien galoppeeren ,<br />

wanneer zij anders nog eenig geld, of andere zaaken,<br />

die zij een onderpande konden geeven, bij<br />

zich hadden, om bij haaren buurman , eenea<br />

boer, die zich geen geweecen daaruic maakce^<br />

S om


474 VI. HOOFDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

om, enkel fchandelijk gewins halve, de arme Heidenen<br />

door zijnen brandewijn toe dwaasheid en allerleien<br />

wrevel te verleiden, etlijke glazen vol<br />

te neemen. Over 't algemeen ïchreef zij den<br />

Hottentotten de eigenfehap toe, dat zij hun vee,<br />

bijzonder de rijosfen, zeer hard behandelden. Ik<br />

heb ook zelfs meer dan een voorbeeld gezien ,<br />

welk die aanmerking bevestigt. •—. De rijosfërt<br />

moeten, wanneer zij nog kleine kalveren zijn,<br />

worden.getemd en afgerecht. Men boort hun<br />

ten dien einde een gat door de fnuit tusfehen de<br />

neusgaten, waardoor men eene houten pen (leekt<br />

aan welker beide enden touwen of fnoeren vastgebonden-worden,<br />

om daardoor het dier als met<br />

een' toonj en gebit te bellieren. De zadel<br />

bellaar, uit een famengevouwd fchaapenvel, met<br />

een touw den cs van vooren om het lijf vastgebonden.<br />

Dergelijke osfen worden door de<br />

bewooners der volkplantingen pakosfen genaamd,<br />

wijl zij ook gebruikt worden, om lasten en pakkaadje<br />

te draagen. Deeze naam is ook taamlijk<br />

gepast, omdat dikwijls meer Hottentotten ce gelijk<br />

op eenen os rijden. — De regeering heeft,<br />

door eene bijzondere verordening, aan alle en<br />

een iederen Hottentot verbooden , paarden te<br />

houden. Om deeze reden zou eens een Hottentot,<br />

een groot liefhebber van de jagt, eenen zijner<br />

zoogenaamde pak- of rijosfen zoodaanig afgerecht<br />

en geoefend hebben, dat hij met nat dier,<br />

in den omtrek der '1 ijgervaki, taamlijk goed,<br />

elanden heefc kunnen jaagen en vermoeien. Anders<br />

zoeken de Hotcencotcen de draf, bij dat<br />

verbod bepaald, op die wijze te ontgaan, dat<br />

zij paarden, die zij werklijk duur gekocht of geruild<br />

hebben, voor geleenden, of voor de zoo-<br />

daa-


N A A R DE M O S S E L B A A I . 2j$<br />

daanigen, dïe den Christenen toebehooren, pleegen<br />

uittegeeven. —- Eene andere verordening<br />

der regeering verbiedt den Christenen bij geesfeling<br />

en brandmerk, van dé Hottentotten vee te<br />

koopen. De grond hiervan ligt daarin, dat de<br />

reo-eering zelve, wanneer zij vee van nooden heeft,<br />

uit 3<br />

deezen handel het voordeel trekken wil. Voor<br />

eene rles brandewijn, eene of anderhalve elle tabak<br />

, en omtrent zoo veele koraalen , als een<br />

vierde van eenen rijksdaalder bedraagen, pleegt<br />

dan de Hottentot eenen os, welken hij over<br />

heeft , afceftaan , bijaldien hij ook vijf of zes<br />

rijksdaalders waard is. — De reden, waarom dé<br />

Hottentot zich met een' zoo laagen prijs vergenoegt<br />

, beftaat daarin, dat de bediende der regeering<br />

, gemeenlijk de korporaal van het 'Rietdal'*<br />

de eenige kooper is, en daarenboven laat blijken<br />

, dat deeze handel eene foort van fchatting is,<br />

welke men, nagenoeg alle drie jaar, van de natie<br />

der Hottentotten infamelc.<br />

Tegens den middag leiden wij in een Hotten»<br />

tocsch dorp of kraal, hier nabijgelegen, een bezoek<br />

af. Wij werden vriendlijk ontvangen, en<br />

genoodigd, om van hunne melk te drinken. —.<br />

Om deeze te proeven, werd 'er een hooge graad<br />

van dorst en nieuwsgierigheid vereischt. Wij<br />

zagen onze waardin, hoe onbevallig ook, maar<br />

nogthans in haare morfige eenvoudigheid veelligt<br />

bij° haarzelve vergenoegd, een leeren zak of<br />

langen buidel open maaken , die omtrent acht<br />

mingelen vocht hield, en uit een onbereid kalfsvel,<br />

0<br />

op dergelijke wijze, als ik boven befchreeven<br />

heb , gemaakt was. — Uit deezen zak<br />

fehepte zij ons dc melk met een' houten pollepel,-<br />

S * het<br />

/


»7Ö VI. MOOFBST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

het eenige dergelijke gereedfchap, welk zij van<br />

dien aart had, en dat het onderzoek zelfs ook<br />

van de minstzindelijke onder onze keukenmeiden<br />

volftrekt niet had kunnen uichouden. Men<br />

verhaalde ons, dat de zoece melk voor ongezond<br />

gehouden wierd, en daarom goot men ze terftond<br />

onder de geronnen melk in den Ieêren zak. —<br />

Ook verzekerde men ons, dat alle deeze melk,<br />

onder welke daaglijks verfche meik gegooten<br />

wordt, om hec verlies van die geene, welke 'er<br />

van tijd tot tijd uic gebruikc worde, weder ce<br />

vervullen , veele weeken lang dezelve of even<br />

goed kan blijven, zonder dac men de moeite behoeve<br />

ce neemen, om den zak te reinigen.<br />

Den fmaak betreffende van deeze melk uic den<br />

Ieêren zak vonden wij even gelijk dien van andere<br />

laauwwarme geronnen melk; zij was ceffens caai<br />

of lang, en eenigermaare dac geen, 'c welk men<br />

gefchrfce, geftremde of gehotce melk noemc. Om<br />

onze dankbaarheid ce becuigen, gaven wij onzen<br />

waard en waardin een rolle tabak van een vierde<br />

eener el , welke als een milddaadig .gefchenk<br />

werd aangenomen. ,<br />

Eclijke fnaphaanfehooten verre zagen wij eene<br />

buitengewoone grooce huc van eene kegelachtige<br />

gedaance. Men zeide ons , dac zij de wooning<br />

van den Hoccencotfchen hoofdman ROND GA u-<br />

GER was. — lk vroeg dar.rop den baas, of hij<br />

onder zijne kompagnie of bevelbebberfchap ftond.<br />

Hij ancwoordde daarop mee eene lagchende,<br />

maar ceffens hoonende gebaarde; „ Hec bevel<br />

„ hebberfchap der Hottentotfche kapiteinen ftrekt<br />

„ zich enkel over hunne vrouwen en kinderen<br />

„ uit , en in deezen opzigce kan men ze even<br />

ZOO


N A A R DE M O S S E L B A A I . 377<br />

„ zoo goed opperkapiteins, of majoors, als kapi-<br />

, reins noemen." „Het hootdmanfchap, dus<br />

ging hij voort, „ is niets, dan een blootetijtel,<br />

f, welken de regeering van de Kaap eertijds aan<br />

, zoogenoemde vorften of patriarchen onder de<br />

„ Hottentotten, bijzonder aan de zoodaanigen,<br />

, die zich als getrouwe bondgenooten der maac-<br />

„ fchappij, of liever als verraaders hunner land-<br />

, «-enooten, of door andere gev-iguge dienden<br />

„ hebben uitgezonderd, gegeeven heelt. Zij hebben<br />

daarbij tellens een' Hollandfchen toenaam,<br />

" en eenen bevelhebbersdaf gekreegen ; en beiden<br />

heeft daarna een hunner zoonen als eene<br />

- foort van adeldom geërfd: daartegen wordt<br />

" van een'dergelijken kapitein gevorderd, dat hij<br />

: een befpieder en verraader der overige Hotten-<br />

" totten zij; en wanneer 'er overlocpers opge*<br />

S zocht zullen worden, draagt de regeering hem<br />

• het voornaame opzigt en de bezorging over<br />

" die zaak op ". Dit bericht werd mij naderhand<br />

door meer anderen bevestigd.<br />

Wij haastten ons derhalve, om eenen man van<br />

een zoo oud en vorstlijk gedacht, als ROND-<br />

GANGER was, te bezoeken. Deeze aartsvader<br />

zat juist in zijne tent, om de warmte der<br />

zonnedraalen te genieten; en in die houding<br />

verwachtte hij onze aankomst, om ons te ontvangen<br />

Hij was iets over de veertig jaar oud, en<br />

zoo'vet en fterk, dac ik voor of na nooit iemand<br />

gezien heb , die hem zelfs maar eenigzins evenaarde<br />

Dit kwam buiten twijfel daarvan daan,<br />

wijl hij grooteren rijkdom aan vee, dan alle de<br />

anderen, bezat, welke hem in eene zoo overvloedige<br />

maat met fpijs, leedigheid, gemak en zorgloosheid<br />

vervulde, dsc het die verbalende u.uwer-<br />

S 3 kwfi


2?8 VI. HOOFDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

king op zijne ligchaamsgedeldheid had. -<br />

Door een gefchenk van roltabak en andere hofhjkheden,<br />

die wij aan zijne voornanme familie<br />

beweezen, wonnen wij eenigermaace zijn vertrouwen.<br />

Hij bleef niec in gebreke, om in derke ,<br />

hoewel eenigzins voorzigtige en gemaacigde, uitdrukkingen,<br />

over de Hollanders, als lieden, die<br />

zich hec land der Hottencotcen onrechtvaardiger<br />

wijze hadden aangemaatigd, ce klaagen. De<br />

zwakheid der laatden, zeide hij, was zoo grooc,<br />

dac chans een ieder van hun hec zich moesc laacen<br />

welgevallen, om dag voor dag mee zijn vee ce<br />

wijken, zoo ras een Christen inwooner der volkplanting<br />

zin in de weide krijgt, welke de Hottencoc<br />

in bezie heefc: de hoofdlieden waren wel<br />

voor deezen in hunne eigendommen onp-edoord<br />

gebleeven; maar nu had men ook hem, cdïchoon<br />

hij kapicein was, niet alleen van eene becere<br />

plaacs verdreeven; maar men begon ook reeds,<br />

de magere en dorre velden , welken hij verder<br />

naar den kanc van hec zeedrand bezac, hem ce<br />

misgunnen, niettegenlhande zij wegens de wilde<br />

dieren en de ongezonde lucht voor koeien en<br />

fchaapen ten hoogde fchaadelijk waren. Hij<br />

bragc ook veel bezwaarnisfen over zijne eigene<br />

landgenoocen een voorfchijn, dac 'er tegenwoordig<br />

weinig eendragt onder hen heerschce , zoo<br />

dac hij hec niet eens wilde waagen , om eenen<br />

os, dien hij ontbeeren kon , aan den eenen of<br />

anderen boer re verkoopen, uic vreeze, dac zijne<br />

eigene landlieden en nabedaanden zulks aan<br />

den landdrost van Zwellendam mogten verklikken.<br />

Voorheen bad ik reeds gehoord , dac bij dé<br />

Hoccencoccen de jongde zoon altijd de voornaamde<br />

en bijna eenige'erfgenaam is. Kapicein ROND-<br />

6 AN-


KRAK DE MOSSELBAAI. 2?£<br />

GANGER bevestigde de berichten van deezen zoo<br />

zonderlingen inhoud ; en verzekerde, dat al zijn<br />

vee, benevens den tijtel van hoofdman en zijnen<br />

bevelhebbersftaf, na zijnen dood aan zijnen jongden<br />

zoon moest en zou vervallen. -—- Dewijl<br />

& nieuwsgierig was, om hec teken zijner hoogheid<br />

te zien, zoo wees hij mij den (tok, welken<br />

bij in de hand had, en die in niets anders, dan<br />

in eenen handrotting, van Oostindisch, of bij<br />

ons zoogenaamd Spaansch riet, met een' koperen<br />

knop, drie duim lang, beftond, welken hij verpligc<br />

was beftendig ce draagen. Ik heb hierboven<br />

reeds aangemerke, dac RONDGANGERS<br />

hut mij buicengewoon grooc toegefcheenen had:<br />

zij was ook werklijk drie of vier maal groocer,<br />

dan de gewoonlijke hutten , en zoo ongemeen<br />

ruim, dac hij eene afdeeling coc eene flaapplaats<br />

en eene kleerkamer daarin had kunnen maken.<br />

Voorts was zij van flangen of paaien gebouwd<br />

, die fchuinsch tegen elkander gefteld, een<br />

fpics maakten, cn met flroo gedekc waren;.zoo<br />

* dac hec geheele eene kegelachtige gedaance had. —<br />

Waarfchijnlijk heefc de naam van hoofdman bij<br />

hec geflachc van ROND GANGER de begeerce verwekc,<br />

om aanzienlijker en gemaklijker, dan andere<br />

Hoicentoccen, ce woonen.<br />

- Van nu af aan zou hec te vermoeiend, te om-<br />

Handig en ook- onnoodig zijn, in deeze reisbefchrijving<br />

iederen dag, gelijk ik dien in mijn dagboek<br />

aan heb getekend, bijzonder te melden. —<br />

Er zouden maar fteeds foortgelijke aanmerkingen<br />

, gelijk bereids hier vooren. zijn medegedeeld<br />

, weder voorkomen, -r- Dat onze<br />

reize nog geduurig met daaglijkfche zorgen,<br />

,S 4 ba-


*80. VI. HOOFLST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

bezwaarlijkheden, kleine vergenoegingen en ontdekkingen<br />

, en zoo verder, verbonden ziin<br />

geweest, zal men uit de voorgaande befchrijvmgen<br />

genoegzaam kunnen afleiden, en voor het<br />

grootfte gedeelte zouden dergelijke bijzonderheden<br />

de allerminfte. leezers op eene aangenaame<br />

wijze onderhouden. Ik wil derhalve in 't toekomende<br />

flechts fommige dagen uitdruklijk noemen<br />

; maar dat geen, 't welk ons in de oven>en<br />

bejegend is, in een' onafgebrooken famenhang;<br />

verhaalen.<br />

6<br />

. Onze reize zetten wij over de Duivenhoeksriv<br />

a<br />

aar<br />

Vr''~ 7 "


N A A R DE M O S S E L B A A I . sll<br />

flik trekken, welk hun toe aan den buik reikte.<br />

Met ons gewoone rijtuig zouden wij daarin fteeken<br />

gebleeven zijn, bijaldien niet een gedienftig<br />

böer ons zijnen bastaard flaaf geleend had , die<br />

de p'.aats van voerman vervullen, en ons 'erdoor<br />

helpen moest. Deeze had eene onvergelijklijke<br />

handgreep , om zonder ophouden de osfen te<br />

zweepen. • De Valfche rivier is eene van de<br />

onbeduidende ftroomen van dit land.<br />

Het gebruik, welk de inwooners deezer landftreeken<br />

van het vee maaken, is hec volgende: —<br />

De melk van twee of meer dagen wordt in een<br />

vac bijeengefameld, coc dac 'er gelegene cijd is,<br />

om bocer te maaken; 't welk zij alle twee of drie<br />

dagen doen, en wel in eene -karn, die zoo groot<br />

is, dat zij twee kuipenvol hou.it. De {tempel,<br />

of de fteel met de doorboorde fchijf daaraan ,<br />

waarmede geboterd wordt, wordt, op de gewoone<br />

wijze , door twee of vier perfoonen bewoogen.<br />

Ondertusfehen bekommert men zich in<br />

deeze volkplanting niet, gelijk in Zweeden, Holland<br />

en elders, om alle de boter, die door<br />

menschlijken arbeid , »f door andere middelen<br />

zich van de melk af laat zonderen, 'er uitte<br />

haaien. Hierom vond ik ook de karnemelk altijd<br />

veel vetter en krachtiger, dan zij bij ons pleegt<br />

te zijn. — De boeren, die met vee en weilanden<br />

fiechts «riddelmaatig voorzien zijn, leggen<br />

jaarlijks van vijftien honderd coc drie duizend Hollandfche<br />

ponden boter. Deeze ganefche menigte<br />

brengen zij in een of cweemaal naar de ftad aan<br />

de Kaap de Goede Hoop, alwaar zij hec pond<br />

voor drie coc zes ftuivers Hollandsen verkoopen.<br />

De burgers aldaar , welke deeze boter opkoo-<br />

S 5 pei


*82 VI. H00FDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

pen, verkoopen wederom het groocfte gedeelte<br />

daarvan tot gebruik op de fchepen, met een voordeel<br />

van twintig tot zelfs honderd ten honderd. —<br />

Van de veeteelt heeft de meer vermogerjrie<br />

landman nog dit nut, dat hij om de twee of drie<br />

jaaren aan de Kaap acht of tien osfen kan verkoopen.<br />

Zijne koopers zijn daar deels de gewoone<br />

vleeschhouwers, deels de houthaalers tusfchen<br />

de kust en de ftad, deels ook zoodaanige boeren,<br />

welke nader aan de Kaap de Goede Hoop<br />

woonende, minder plaats tot weilanden, en eenen<br />

korteren weg dervvaard hebben, om hunnen wijn<br />

en hunne graanen aldaar met voordeel aftezetten,<br />

en zich derhalve alleen van den akkerbouw genee-<br />

ren. Het verkoopen van fchaapen brengt den<br />

kndman, die van de veefokkerij zijn grootfte beftaan<br />

trekt, ook taamlijk veel voordeel aan. Hij<br />

kan jaarlijks van twintig tot honderd fchaapen,<br />

hè* ftuk tot zes fehellingen of éénen rijksdaalder<br />

Hollandsch , verkoopen : deeze worden hem op<br />

zijne hoeve zelve afgehaald ; want de knechten<br />

der Kaapfche vleeschhouwers trekken wijd en zijd<br />

in 't rond, en drijven kudden van eenige honderd,<br />

jaa dikwijls zelfs van eenige duizend fchaapen,<br />

naar de Kaap. Dit is bijzonder het geval in<br />

de zeer dorre landftreeken, als bij voorbeeld, in.<br />

Kamdebo, in het Roggen- enBokkenveld, gelijk<br />

ook in het groote Karro, en elders meer.<br />

Hier biedt zich mij de bekwaimfte gelegenheid<br />

aan, om deeze landftreeken zoo wel, als<br />

die geenen, welken de bewooners der volkplantingen<br />

de zuuren en zoeten noemen , nader te<br />

belchrijven. De Karrovelden zijn doorgaans<br />

vreeslijk dor en droog. Des zomers, of in het<br />

war-


N A A R DE M O S S E L B A A I . 183<br />

warmer jaargetijde valt hier geen druppel regen.<br />

De grond wordt zoo ongemeen droog, en van<br />

gras en andere gewasfen zoo zeer ontbloot, gelijk<br />

een heerenweg, en de ftruiken, die veelligt<br />

nog voorhanden zijn , kwijnen en verdorren.<br />

Rond omheen is alles met hooge kaale rotsfteenbergen,<br />

welke, naar het uitwendig aanzien veele<br />

ijzerdeeltjes behelzen, gantschlijk omgeeven. De<br />

zon verzengt door haare weeromiTuitende draaien,<br />

en de bodem brandt door de fchoenzoolen.<br />

De wandelaar wordt vermoeid en krachtloos; hij<br />

vloeit weg in zweet; en is even zoo dorftig, als<br />

de natuur, die hem omringt. Des winters,<br />

of in het koude jaargetijde, valt in de Kirrovelden<br />

zeer veel regen. De donder doet daaglijks,<br />

jaa bijkans alle uuren, de omliggende bergen<br />

van zijne flagen. op het Iterkfte weergalmen; en<br />

de wolken, die middelerwijl in de groocfte fnelheid<br />

te famentrekken, vallen in de zwaarlte regenbuien<br />

neer. Hec aardrijk, hierdoor verkwikt<br />

en verfrischc , verleevendigc in korten tijd<br />

wortelen en zaaden , bijzonder van faprijke gewasfen<br />

, welke op dergelijken bodem allerbest<br />

tieren. Deeze groeien en bloeien ras, en bekleeden<br />

de oppervlakce des aardrijks midden in den<br />

winter mee de fchoönfle en verkwiklijklte zomerdragc.<br />

De fappigc planten van deezen aart zijn voornaamhjk<br />

de volgende: Verfcheidene foorten<br />

van zaferbloemen , mefambtyanthomum , met<br />

witte, blaauwe, roode, maar meestendeels geele<br />

bloemen, tros-of ftruikswijze bij elkander groeiende<br />

; het dikblad of fmeerwortel, crasfula , met<br />

zijn roode bloeifel; huislook of navelkruid, cotyledon;<br />

de Itapelie; de wolfsmclksplant, euphorkië<br />

t


i84 VI. H00FDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

bla, van verfcheidene foorten , en meer anderen.<br />

— Alle deeze planten, zelfs de toppen van<br />

de euphorbie dienen den fchaapen, die 'er zeer<br />

vet van worden, tot voedfel. Wanneer deeze<br />

beesten des zomers niets anders hebben, geneereu<br />

zij zich ook zeer goed van de ftruiken en heesterge.<br />

wasfen. — Voor het groote vee is dit voedfel niec<br />

toereikende , maar het moet in kleine, rivieren<br />

riet en andere groene watergewasfen opzoeken.<br />

Hierom trekken ook de bewooners der Karrovelden,<br />

wanneer hunne wooningen bekwaam daartoe<br />

gelegen zijn, in den zomer op de gebergcen en<br />

de verhevene landftreeken, alwaar zij eene gewoone<br />

zomerluchtgefteldheid vinden, en nu en<br />

dan verfrisfchende regenvlaagen genieten , zoodac<br />

hec 'er hun ook niec aari gras en koele luchc ontbreekt.<br />

— In den winter hagelc en fneeuwc het,<br />

gelijk men mij verhaalde, op verfcheidenen deezer<br />

hooge bergen, weshalve de bewooners derzelven<br />

ze dan ook verlaaten, ten einde indeKarro-, of de<br />

laagere landen, den milden winter, en de voordeden,<br />

welken hij, gelijk hierboven gezegd is,<br />

medebrengt, naamiijk den vruchcbaaren regen en<br />

de groene kruiden, ce genieten. Om indie<br />

zelve voordeden insgelijks ce deelen, begeeven<br />

zich, in hec gemelde jaarfaifoen, ook de wilde<br />

hercen of gazellen van de bergen neêrwaard naap<br />

de vlakcen; en die geefc wederom gelegenheid,<br />

dac de wilde dieren hen derwaard volgen.<br />

Voor de verfcheidene foorcen van graanen is de<br />

lucheftreek van Karro deswege niec zeer gunftig,<br />

wijl, volgens de berichcen der inwootseren, aldaar<br />

de gezaaide graanen in hec regenachtig fuifoen,<br />

wegens de menigvuldige vochtigheid, verrocten,<br />

raaar des zomers wegens de aanhoudende droogte.


H U I DE M O S S E L B A A I . 285<br />

te niet voortkomen zouden. — Desniettemin<br />

ziet men, der fchranderheid en den vlijt van het<br />

meer verlichte deel der menfehen ter eere, zelfs<br />

op de dorre, en drooge Karrovelden zeer dikwijls<br />

zaai-en koornakkers, moestuinen en wijnbergen,<br />

die op het heerlijkfte groeien, tieren en vruchten<br />

draagen, terwijl de wilde planten rondom heen<br />

ten deele fterven , ten deele van dorheid kwijnen.<br />

— Die bijzondere en zelazaame verfchijnfel<br />

heeft zijnen grond daarin, dat het water van<br />

de nabuurige bergen naar welgsvallen op de akkers<br />

en plantaadjen geleid wordt.<br />

Zuure of zuurachtige gronden noemen de bewooners<br />

der Hollandfche volkplantingen zoodaanige<br />

vlakten, die een weinig hooger en koeler dan<br />

de oever der zee gelegen zijn, en derhalve meer<br />

regen hebben, dan de andere landftreeken, welke<br />

grasrijker zijn. — De foorten van gras zijn hier<br />

echter altijdduurende en eenigzins grof, en hebben<br />

ruuwe en breede bladen. Het rundvee in<br />

deeze gewesten kaauwt en knaagt zeer gaarn aan<br />

zoodaanige zaaken, welke niet dienftig voor heszelve<br />

zijn, als bij voorbeeld: aan riemen, kalk,<br />

beenderen , en bij gebrek van die knaagen zij<br />

elkander aan de hoornen. Dit fchijnt bij hen<br />

zuur in de maag aanteduiden , en dit zuur mag<br />

wel aanleiding tot de benaaming van zuure gron.<br />

den gegeeven hebben. -- Een gedeelte der landen<br />

, welken de Kaffers bewoonen , zou deeze<br />

eigenfehap in eenen zoo hoogen graad bezitten,<br />

dat het rundvee, welk des nachts opgeflooten is,<br />

daardoor aangedreeven wordt, om elkander zonder<br />

ophouden aan de hoornen te knaagen, en<br />

daarin te bijten, waardoor deeze ook menigvuldige<br />

krom-


i85 VI. HÓOFDST. REIZE VAN 'ZWELLENDAM<br />

kromme, kronkelende en bonte gedaanten , om<br />

zoo te fpreeken naar- beeldhouwerswerk gelijkende,<br />

bekomen; welken men daarom niec, gelijk<br />

voor deezen wel plag te gefchieden, aan de<br />

vindingrijke verbeeldingskracht en bearbeiding der<br />

Kuffertche herderen alleen toe moet fchrijven.<br />

Voorts hebben de inwooners der volkplantingen<br />

nopens de zuure gronden deeze aanmerkinggemaakt,<br />

dat aldaar naar evenredigheid minde?<br />

melk, maar meer en betere boter, dan in de zoete<br />

landftreeken, gewonnen wordt, offchoon in<br />

deeze laatften het hoornvee merklijk grooter en<br />

vetter worde. — Onder de benaaming van zoete<br />

velden of gronden verftaac men zoodaanige oorden<br />

, op welken de bijgebragce befchrijvingen der<br />

zuure gronden in de Karrovelden niec paften.<br />

Laage, een-'gzins zandige en in denabuurfchap van<br />

hec zeeftrand gelegene landftreeken, noemde men<br />

mij als merkcekenen, der zuure gronden; als zoeten<br />

integendeel gaf men de Honigklip, het Land<br />

der Houtniquas, en het grootfte deel van het Lange<br />

Dal of de Lange kloof en van het Land der<br />

Kafferen, op.<br />

Toe de fchaapenfokkerij worden de Karrolanden,<br />

voor de allerbcscen, maar de zuuren voor<br />

gancsch onbruikbaar gehouden. — Ten aanzien<br />

van hec rundvee heefc men hec als hec nuttigde en<br />

voordeeligfte bevonden, met hetzelve van tijd coc<br />

tijd uic de eene in de andere landftreek ce crekken.<br />

De welgegronde pioefneeming, die de bewooners<br />

der volkplantingen in die ftuk gedaan<br />

hebben, ftemc mee dac geen, 'c welk de Hotcentoteen,<br />

alhoewel bijkans alleen door vooroordeel<br />

bewoogen, zeer dikwijls doen, volmaakt overeen.<br />

Want, zoo ras iemand van hun of een ftuk vee,<br />

krank


K A A R DS M 0 S S 1 L B A A I . 28?<br />

krank wordt of fterft, of wanneer 'er het een oi<br />

ander ongeluk gebeurt, veranderen zij terftond de<br />

plaats van verblijf. — j En dit mag wel eene voornaame<br />

oorzaak weezen , waarom het hoornvee<br />

der Hottentotten eenigermaate in denzelven<br />

ftaat blijft, daar integendeel het Hollandfche ,<br />

bijzonder in die landftreeken, welken nader bij<br />

de Kaap gelegen, en bijgevolg federt langeren tijd<br />

bewoond en bebouwd zijn, van tijd tot tijd in<br />

flechter ontaart.<br />

Over het geheel neemt de deugdzaamheid des<br />

gronds en de vruchtbaar heid des lands hier allengs<br />

meer en meer af. — Men heefc met zekerheid<br />

bemerkt, dat zoodaanige plaatfen, welke eertijds<br />

ongemeen grasrijk, en in graan - en keukengewasfen<br />

zeer vruchtbaar waren, thans aanmerklijk<br />

verliezen, zoo dat men bezorgd is, dezelven binnen<br />

kort te zullen moeten verlaaten. — De rhinocerosftruik,<br />

eene foort van distel, een dor en<br />

fteekelachtig gewas , welk anders op onvruchtbaaren<br />

bodem pleegt te groeien, breidt zich op<br />

die plaatfen, welke bruikbaar gemaakt en bebouwd<br />

zijn, allengs meer en fterker uit. Toen ik de<br />

landlieden naar de oorzaak daarvan vroeg, zeiden<br />

zij, dat het hunner zonden fchuld was. — Tot<br />

deeze bekentenis noodzaakte hen veelligt hun eigen<br />

geweeten; en tot de zonden, waarmede zij<br />

dat verdienen, en welke deeze fchaadelijke gevolgen<br />

werken konden , behoort voornaamhjk<br />

hunne onweetenheid een aanzien van de rechce<br />

behandeling en vruchebaarmaaking des aardrijks. —<br />

Dewijl alle de landerijen, meuwlings eerst bruikbaar<br />

gemaakt, in alle gewesten en landen der<br />

waereld vruchtbaarer zijn, dan men ze in vervolg<br />

van tijd verwachten kan, zoo behoeft men 'er zich<br />

niet


f88 VI. HOOFDST. REIZE VAN ZWELLEND AM<br />

niet over te verwonderen , wanneer de akkers<br />

in Afrika hedendaags meer bearbeiding en mist<br />

vereifchen, dan zij van de tegenwoordige landlieden<br />

bekomen, en dan zij ook inderdaad behoeven,<br />

wanneer zij de kracht, welke zij voorheen<br />

tijd hebben gehad, om zich geduurende eene rust<br />

van veele eeuwen lang te verkrijgen, zullen behouden.<br />

— Regelrecht tegen het voorbeeld en<br />

het gebruik van de oorfpronglijke bewooners van<br />

dit land, de Hoctentotten naamlijk, weiden thans<br />

de Christen bewooners deezer volkplantingen hun<br />

vee beftendig op een en hetzelve veld; en zij<br />

zijn ook genoodzaakt, om zulks te doen.<br />

Daar komt nog bij, dat hunne kudden in de tegenwoordige<br />

tijden veel talrijker zijn, dan eertijds<br />

de kudden der Hottentotten hebben kunnen weezen.<br />

Want zij houden niet alleen zoo veel vee,<br />

als zij zeiven van nooden hebben; maar ook als<br />

de behoefte van zoo veele ftedelingen aan de<br />

Kaap de Goede Hoop, en de bezorging der<br />

manfehap van zoo veele fchepen , die naar de<br />

Oostindien zeilen en van daar te rug komen, mee<br />

versch, maar nog meer met gezouten vleesch,<br />

vordert. Door het hierdoor vermeerderde en onophoudlijke<br />

afweiden kunnen die grasfoorten en<br />

gewasfen, welken het vee gaarn eet, niet anders<br />

dan verhinderd worden, wortelen te fchieten en<br />

optegroeien; daar integendeel de rhinocerosftruik,<br />

welken het vee beftendig voorbijgaat, zonder<br />

dien aanteraaken, vrij en ongehinderd zijne wortelen<br />

uitbreiden, en de ftandplaacfen der overige<br />

gewasfen inneemen kan. -— Hec moest derhalve<br />

den ingezetenen der volkplantingen in 't geheel<br />

niet wonderlijk voorkomen, dac de rhinocerosftruik<br />

, eene door hen zoogenaamde zondenftraf,<br />

ba-


N A A R DE M O S S E L B A A I<br />

benevens andere dorre ftruiken en heesters, allerfchielijkst<br />

en meest nabij de landhoeven , daar<br />

het vee dichtst bij gaat weiden, zoo weelig groeit<br />

en zich nestelt. Én desniettegenstaande blijven<br />

zij daar met hunne iteenen gebouwen onbeweeglijk';<br />

de Hottentotten integendeel, ( hoewel zij<br />

dit voorheen echter ook nog veel meer, dan tegenwoordig,<br />

gedaan hebben), begeeven zich,<br />

gelijk ik reeds verhaald heb, bij den geringlten<br />

ichrik, met hutten en vee naar elders; weshalve<br />

geen oord door hun vee al te zeer afgevreeten<br />

wordt.<br />

De Gauritsrivier heet ook wel de Goudrivier*<br />

waarfchijnlijk omdat deeze laatlte naam in het<br />

Hollandsch met den eerften ten aanzien der uitfpraak<br />

eenige overeenkomst heeft, ook gemaklijker<br />

uittefpreeken is; maar niet met betrekking op<br />

goud, tot welke verklaaring anders de benaaming<br />

zelve aanleiding zou kunnen geeven. — Deeze<br />

rivier, welke verder noord waard ook de Olifantsrivier<br />

heet, is eene der aanzienlijkften in die gedeelte<br />

van Afrika, en, offchoon zij tegenwoordig<br />

zeer laag en uitgedroogd was, ging die ftroom<br />

echter zeer iterk, en het was gevaarlijk, om 'er<br />

door te komen; te meer, wijl de plaats der doorvaart<br />

zeer breed en taamlijk diep was, en eene foort<br />

van bocht uitmaakte. De oever der rivier is aan<br />

beide zijden zeer hoog en loodrecht Heil, uitgenomen;<br />

ter plaats, daar de doorvaart is. — Het<br />

water pleegt fomtijds zoo fnel en onverwacht te<br />

rijzen, dat reizigers, zelfs geduurende de doorvaart,<br />

in den fchielijk opgezwollen ftroom verdronken,<br />

en door denzelven in de zee weggevoerd<br />

zijn. Niet lang geleeden , was een<br />

T boer.


&QO VI. HOOFDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

boer, die dicht bij de waadplaats zijne nachtrust<br />

genomen had, met zijne vrouw , kinderen en<br />

den wagen, waarop zij fliepen, door den vloed,<br />

fnel en onvoorziens tot eene verbaazende hoogte<br />

aangewasfen, weggefpoeld. — De oorzaaken deezer<br />

fnelle opzwellingen zijn , deels de fchielijk gefmolten<br />

fneeuw op verfcheidene hooge bergen, noordwaard<br />

van deeze rivier gelegen;- deels, en wel<br />

voornaamhjk, de zwaare regenbuien in bet Karroveld,<br />

insgelijks noordwaard van hier liggende ,<br />

alwaar de Oiifants- of Gauritsrivier, gelijk tert<br />

deele ook op mijne landkaarc van de Kaap de<br />

Goede Hoop te zien is, uic verfcheidene kleinere<br />

rivieren, die naderhand ce famenvloeien, haaren<br />

oorfprong neemc.<br />

Van de Gauricsrivier en daarna van de Honhrklip,<br />

welke landftreek uic eene naauwe valei brflaat,<br />

namen wij den weg naar de rechterhand;<br />

om naar de Mosfelbaai en over de Zoute rivierc!<br />

naar het Houtniquasbosch ce' komen ; te meer J<br />

vermits men ons de' onderneeming der reize riaaf<br />

de zoogenaamde Lange Kloof of Lange Dal Tegenwoordig<br />

ontried, om reden, dat, onze trekosfen,<br />

zoo wegens gebrek aan regen, als om de<br />

verregaande dorheid, nog grooter gevaar zouden<br />

ïoopen, om van honger en dorst te verfmachten.<br />

:<br />

De Zoute rivieren hebben haare naamen van d?<br />

gefteldheid haarer wateren gekreegen, welke<br />

door middel van het zeewater, bij den vloed<br />

taamlijk hoog daarin doordringende, eenigzins<br />

brak worden, en bij de koeien, die daaraan niet<br />

gewend zijn, een' vrij fterken afgang veroorzaaken.<br />

-— Dewijl ik dit niet wist, geraakten ook<br />

mijne trekosfen door. het drinken van dat water<br />

zeer


H A A K D E M O S S K L B A AJ.<br />

zeer zwaar doorlijvig, waardoor zij 'zoo zeer afgemat<br />

wierden, dar. ik mijnen wagen aan eene<br />

hoogte ce rug moesc laacen, coc dac een dienscvaardige<br />

boer uic hec Eand der Houcniquas mee<br />

zijn fpan osfen mij ce hulp kwam.<br />

Dichc beneden de landhoeve, welke aan de<br />

wesczijde der Kleine Zoute rivier ligc, en Geelbekdal<br />

heec, is een plek gronds, in zijnen omtrek<br />

omtrenc een half morgen hnds groot, die<br />

van gewasfen fteeds ontbloot, cn ten deele, als<br />

met rijp , bedekt is. Dc bewooners der omliggende<br />

ftreek houden i zulks voor falpeter ; maas<br />

inderdaad is het niets anders, daa, fijn keuken?<br />

Z 0 V ! C. .— Een man , die 'er nabij woonde,<br />

merkte hec nis een zeker voorteken aan ,<br />

dac het in \ kort regenen :ZOU, wauneer deeze<br />

rijp zich in eene aanmsrkiijkere hoéveelheid ver*<br />

toonde.<br />

i De Mosfslbaal bezocht ik cc paard. ~— Qfr<br />

C'lioon deeze haven aa i de oostenwinden taamlijk<br />

blootgeftekl is, en , uitgenomen in geval van<br />

nood, door gesue fchepen bezocht worde, zoo zov<br />

zij echter in meer dan eenen opzigte zeer mistig<br />

kunnen zija, wanneer zij bekender werd. --r<br />

Ik vond aldaar eenen fteen, in welken het j*arftal<br />

1752, de naam des fcheepskapiteins. SWEN*<br />

FINGER, en die van hec Deenfche Oostindifche<br />

fchip de Kroonprinfes gehouwen was. De inwooners'<br />

deezer landftreek verhaalden mij , dat her<br />

gemelde fchip in een' zwaaren ftorm derwaard<br />

gedreeven en aldaar geftrand was. Nadar ver-<br />

• fcheidene macroozen van hec fchip aan land waren<br />

gezwommen, en eenige dunne couwen, waarvan


S9* VI. HOOFBST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />

hét eene end op het fchip vast was gebonden t<br />

medegebragt hadden, had men door middel van<br />

dezelven een zwaar touw, aan het bovenend van<br />

den grooten mast bevestigd, aan het ftrand getrok-»<br />

ken, en daar ook vast gemaakt; langs dat touw,<br />

welk daardoor eene merklijk fchuinfche helling<br />

verkre&gen had, had men vervolgens een' grooten<br />

metaalen ring naar het fchip getrokken , en<br />

aan deezen van de manfchap , die nog op het<br />

fchip was, den eenen voor en den anderen na ,<br />

vastgebonden, welke dan doormiddel eener lijn,<br />

aan den ring vast gemaakt, fchielijk aan land werd<br />

gehaald; waarna de ring telkens weder door middel<br />

eener andere lijn naar het fchip terug getrok-<br />

•ken werd. ,. Nadat de ftorm bedaard was, had<br />

men ook 'een groot gedeelte der laading geborgen<br />

, en op wagens naar de ftad aan de Kaap<br />

gebragt. —<br />

De boeren , in die nabuurfchap woonendé ,<br />

verzekerden mij, dat 'er niec zelden aan den mond<br />

deezer baai fchepen zeilden , als of zij dezelve<br />

zochten, maar niet wisten , waar zij ze vinden<br />

'zouden. Zelfs had eens een vaartuig verfcheidene<br />

noodfchoocen gedaan, zonder zich in de<br />

baai te durven waagen. De waare oorzaak daarvan<br />

is, naar men meent, deeze, wijl- de eigenlijke<br />

haven niet gemaklijk te kennen is. En dij<br />

wordt voornaamlijk daardoor veroorzaakt, omdat<br />

men, volgens de gemeene kaarcen, aldaar een eiland<br />

verwachc, welk echcer niets anders is, dan<br />

eene onbeduidende laage klip, welke ten tijde van<br />

den vloed en bij hoog water voor het grootrte<br />

gedeelte onder water ftaat, en zich aan de bin-<br />

-nenloopende fchepen niet anders vertoonen kan,<br />

dan als of zij met het vaste land verbonden<br />

was. —


K A A R Dt M O S S E L R A A I . 20J<br />

was. — Deeze omftandigheid, buiten allen twijfel<br />

zeer gevaarlijk voor de fchepen, is ook mede<br />

eene aanleidende oorzaak tot de bovengemelde<br />

fchipbreuk geweest. — Voorts zege men, dat'er<br />

op de geheele kust tusfehen Baai Fals en de<br />

IVlosfelbaai nergens eenige ankerplaats gevonden<br />

wordt. Ook fchijnt het, als of de regeering de<br />

zeevaarenden in eene foort van onweetendheid<br />

ten aanzien der laatstgenoemde baai zoekt te honden;<br />

want de vlagtlok, weiken de Deenfche Kapitein<br />

aldaar had laaten oprechten, en een magazijn,<br />

door hem aangelegd , werden terilond na<br />

zijn vertrek weggenomen en verwoest, en de<br />

landdrost liet verbieden, ooit iets in het gezigt<br />

der haven te bouwen. — Met eene gezonde maatkunde<br />

ltemt dit zekerlijk niet overeen. Onpertusfehen<br />

zou eene nadere kennis deezer bocht<br />

veelligt zoo veel te meer tot redding van menig<br />

fchip. en menige zeevaarende lieden kunnen toebrengen,<br />

wanneer zij wisten, dat men in voorkomende<br />

gevallen zijne toevlugt veilig daarin neereen<br />

kon. —•<br />

Door veele gronden aangaande de nuttigheid<br />

deezer haven overtuigd, en wijl 'er geene gedrukte<br />

befchrijving van voor handen is , wil<br />

ik hier eenige waarnecmingen nopens dezelve<br />

niededeelen. — De (trekking der kust ontwierp<br />

jk door middel van mijn gewoone kompas, terwijl<br />

ik ze, deels te voet, en deels te paard, zoo<br />

verre lereisde, als de rei kruisjes langs dezelve<br />

op de kaart aanwijst. — De Deenen, welke in<br />

J752 hier geltrand zijn, hebben den inwooneren<br />

verzekerd, dat de haven een' goeden vasten<br />

zand- en ankergrond had, en de kleine zuidwestlijke<br />

bocht, in mijne kaart met een anker gete-<br />

T 3 kend


904 VI. K00FDST. REIZE VAN ZW;.LLENDAM<br />

kend, diep genoeg was, dac een fchip aldaar veilig<br />

kon liggen.<br />

Om een aanzien van de eigenlijke ligging deezer<br />

haven niec te dwaalen, moec men, behalve<br />

de bereids bekende breedce en ligging derzelve<br />

op mijne algemeene kaarc, nog aanmerken, dac<br />

de noordlijke of noordoosdijke oever geheel van<br />

fteenen is, en uit groene heuvelen die met<br />

bosfehen hegroeid zijn, beftaac. ujrgenomen op<br />

beide plaacfen, alwaar de Kleine Zoute rivier en de<br />

Hercrivier zich in zee ontlasten; wanc hier is<br />

het zand door de winden, die UK zee komen,<br />

zoo wijd opgedreeven, dac hec een gedeelce der<br />

kusc, voorheen groen, gantschlijk bedekc heefc.<br />

De zuidvvestlijke kusc is incegendeel zeer fteenachüg,<br />

bergachcig, maar op fommige plaatfen<br />

ook hiag. Mee boocen zou men hier bij ftil weer<br />

zeer goed kunnen landen; maar, coen ik 'er was,<br />

vond ik de baai door den fterken wind, die uic<br />

zee woei, in zulk eene groote beweeging, en in<br />

dezelve zulk hoog wacer, (welk zelfs des namiddags<br />

nog aanhield), dac wij verhinderd wierden,<br />

oescers te vangen, welken men ons verzekerd had<br />

hieromtrenc in menigce te vinden te zijn.<br />

Naar de tegenwoordige gefteldheid deezer landftreek<br />

te oordeelen, zou men 'er niet zonder<br />

groote moeite versch water kunnen bekomen ;<br />

want flechts een zeer geringe beek van weinig<br />

belang ontlast zich daar, waar de beste ankerplaats<br />

is, in de bocht; doch eenige fteenworpen verre<br />

van den oever crefc men de bron zelve aan, die<br />

zoo wijd en diep is, dac men uic dezelve celkens<br />

eclijke oxhoofden met versch, klaar en welfmaakend<br />

water zou kunnen vullen; en door de bron<br />

te


NAAR DE M O S S E L B A A I . 2O5<br />

te zuiveren en het water behoorlijk te. reinigen<br />

zou ook nog menige verbetering daaromtrent in<br />

't werk kunnen gefteld worden. — Voorts zijn<br />

mij ook verfcheidene voorbeelden bekend, dat,<br />

wanneer men zelfs dicht aan ftrand , bijzonder<br />

op eene zandige plaats, een put of kuil, Hechts<br />

taamlijk diep, in den grond fpic, in korten tijd<br />

versch water daarin komt, en dezelve vervult. —-<br />

Dit wordt ook bevestigd door het volgende verhaal,<br />

welk ik van eenige boeren in het Houtniquasland<br />

gehoord heb, naamlijk: dat zij eens op<br />

de jagt nabij den mond der Zoute rivier door<br />

een* grooten dorst overvallen zijnde, den inval<br />

gekreegen hadden, enkel om eene proeve te neemen<br />

dicht bij den oever een riet anderhalve<br />

voet diep in den grond te fteeken ; waardoor<br />

zij, tegen hunne verwachting, versch en zeer<br />

fmaaklijk water hadden gezoogen.<br />

T4<br />

Z ï-


2QÖ VII. H O O F D S T. R E I Z B<br />

ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />

REIZE DOOR HO V T N I A SLA N O.<br />

H et begin van het zoogenaamde Houtniquaslana.<br />

welk in eene boschrijke landftreek beltaat,<br />

rekent men oostwaard van de Groote zoute of<br />

Brakt 'hier af, :en het ftrekt zich van daar langs<br />

de zeekust uit tot de Keureboomsrivier, welke in<br />

de jilgoabaai valt. — Noordwaard wordt deeze<br />

landftreek door eene lange rei zeer hooge bergen<br />

van het lange dal , of de zoogenaamde Lange<br />

Kloof gefcheiden. Langs dit gebergte loopt een<br />

bosch, op welks boomen, gewasfen en geheele<br />

gefteldheid over 't algemeen de befchrijving,<br />

welke ik hiervooren van het Grootvadersbosch<br />

gegeeven heb , kan toegepast worden. — Aan<br />

de westzijde der Keeromrivier, of in het voorfte<br />

gedeelte van het Houtniquasland, tusfchen het<br />

bovengemelde bosch en de kust, zijn groote grasrijke<br />

vlakten of groenlanden. In de valeien,<br />

niet verre van het ftrand, vindt men ook eenige<br />

ftreeken, met boslchaadjen bezet, en frisfche<br />

waterbeeken; waarom ook , eenigen tijd geleeden,<br />

twee boeren aldaar landhoeven aangelegd<br />

hebben, die, gelijk de overige boeren, welke<br />

omtrent het groote bosch, hooger op gelegen,<br />

woonen, door het hakken en verkoopen van timmer-en<br />

brandhout, zich gemaklijk kunnen geneeren,<br />

en daarbij zoo veel land tot akkerbouw en<br />

veeteelt hebben, als zij voor hunne huishouding<br />

behoeven,<br />

De


DOOR HOUT NIQUASL AND. 297<br />

De landftreek tusfchen de Keeromrivier en de<br />

Keureboomsrivier maakt het binnenfte van hec<br />

Houtniquasland uit, en is, naar het bericht, welk<br />

ik desaangaande ontving, overal met houtgewas<br />

begroeid. ; Ik had zelf geene gelegenheid ,<br />

om mij derwaard te begeeven ; derhalve heb ik<br />

mij moeten vergenoegen, met de landhoeven en<br />

rivieren, die daarin gevonden worden, volgens<br />

de berichten , mij desaangaande medegedeejd,<br />

(fchoon dezelve niet zeer regel maatig of duidlijk<br />

waren ) op mijne landkaart van de omliggende<br />

landen der Kaap de Goede Hoop, neêr te<br />

ftellen en te bepaalen. — De Keeromrivier, in<br />

welke de kleinere rivieren, te weeten de Zwarts '<br />

rivier en de rivier Trakudiku, te famenvioeien ,<br />

heeft deezen naam daarvandaan gek reegen, wijl<br />

de eerfte reizigers, wegens de dikke bosfchaadjen,<br />

die zich langs dezelve aan alle kanten uitllrekten,<br />

aldaar hebben moeten weêromkecren. De<br />

Keureboomsrivier fchijnt naar eenen boom van<br />

gelijken naam, uit het gedacht der fopbora, bij<br />

LiNNüsus fopbora Capenfis , zoo genaamd te<br />

zijn. Aan deezen boom heb ik eene menigte gom<br />

gevonden, welke naar de hars van kerfeboomen<br />

zweemt, maar noch zoo taai, noch zoo kleefachtig<br />

is. Behalve eenige boomen van deeze foort<br />

aan Baai Fals, en in de landftreek omtrent Konftantia<br />

, heb ik denzelven hier zelden aangetroffen.<br />

De Algoabaai zou, federt men hec Houtniquasland<br />

begonnen heeft te bewoonen, nooit door<br />

een fchip bezocht zijn. Men meent echter, dat<br />

deeze haven zeer bruikbaar is, en niet alleen<br />

hout, maar ook versch water in haare nabuurfchap<br />

in overvloed heeft. Dezelve is wel aan de<br />

T 5 win-


2$$ V I I . H O O F D S T . R E I Z E<br />

winden, die uit zee waaien, taamlijk bloot gefield:<br />

maar hier heerfchen ook niet zulke vreeslijke<br />

ftormwinden, als bij de Kaap. — In eene<br />

befchrijving dier kusten, welke ik naderhand<br />

kreeg, heb ik ondertusfchen gevonden, dat de<br />

westlijkfte hoek der bocht op de zuider breedte<br />

van drie en dertig graaden , vijf en vijftig minuuten<br />

begint; dat van de uiterfte fpits af aan<br />

eene ondiepte zich bijkans eene Engelfche mijl verre<br />

in zee uitftrekt; en dat daar, alwaar de baai<br />

zich twee Engelfche mijlen diep westwaard naar<br />

binnen kromt, goede ankergrond is, en de fchepen<br />

voor den noordoosten- noorden-, noordwesten-<br />

en zuidenwind zeer goed beveiligd kun


DOOR HO UT N I Q.U AS LAN D. 299<br />

ke men echter in geval van rood aan den noorkant<br />

rond kan zeilen. — Dewijl voorts de gemelde<br />

baaien ( om nu van eene. andere , op de<br />

kust der landftreek , Krakekamma geheeten , , te<br />

vinden, niet te fpreeken) ten minfte voor kleine<br />

vaartuigen bruikbaar fchijnen te zijn, zoo zou de<br />

fcheepvaart tusfchen dezelven en de Kaap de<br />

Goede Hoop zeer gewigtig en voordeelig kunnen<br />

zijn.<br />

Deeze omftandigheid geeft mij aanleiding, om<br />

eenige algemeene aanmerkingen over den Hechten<br />

toeftand van den koophandel, de manufaktuuren,<br />

en het gebruik van de voortbrengfelen des lands<br />

in deeze volkplantingen, en de mooglijke verbeteringen<br />

van dien , hier intelasfchen.<br />

Hoe wijduitgeftrekt dit rechtsgebied ook is,<br />

zoo maakt het nogthans , alleen op zich zelve<br />

befchouwd, niet anders dan een even zoo groot<br />

en zich zeiven verteerend ligchaan uit, in welk<br />

de omloop des koophandels in zeer traage en<br />

langzaame beweeging is, omdat tusfchen de meer<br />

afgelegene ledemaaten en het hart, dat is, tusfchen<br />

de deelen, diep landwaard in liggende, en<br />

de Kaap zelve , jaarlijks maar eenmaal over land<br />

door middel der gewoone rijtuigen, eene ruiling<br />

en omzetting van waaien plaats heeft. Doch gaf<br />

men aan dit ligchaam, op die wijze bijkans halfgeltikt,<br />

door de opening van alle mooglijke havens<br />

lucht, dan zou het met betrekking op den<br />

koophandel, de handwerken en akkerbouw buiten<br />

alle tegenfpraak een gantsch nieuw leeven ontvangen.<br />

— Zoo heeft, om nu maar één voorbeeld<br />

bijtebrengen, de boer een' lastigen en bezwaar-;


30O J 1 U H O O F D S T . R I I Z E<br />

zwaarlijken weg van honderd uuren gaans afteleggen,<br />

om zijn timmer-en brandhout van de<br />

Mosfelbaai naar de Kaap de Goede Hoop te<br />

brengen; en nog moeilijker en verder is de weg<br />

uit Houtniquasland derwaard. De zeventig of<br />

tachtig rijksdaalders, welken hij , de kosten om<br />

het hout te vellen en het vrachtloon medegerekend,<br />

van eenen wagen vol, waarvoor hij tien<br />

osfen gebruikt, maaken kan, ftaan met den tijd<br />

en de moeite, welken bij daaraan moet befteeden,<br />

bijkans in 't geheel in geene evenredigheid.<br />

De burgers aan de Kaap betaalen ondertusfchen<br />

deeze waaren duur genoeg, vermits eene fpar,<br />

die maar twintig voet lang en één voet breed is,<br />

omtrent vijf rijksdaalders kost; planken en iatten<br />

zijn naar evenredigheid duur. —-<br />

Hier uit kan men gemaklijk afneemen, dat<br />

bet aan de Kaap ongemeen kostbaar moet zijn ,<br />

een huis te bouwen en daar te woonen; en dat<br />

om deeze reden zeer veele inwooners genoodzaakt<br />

zijn, van gemaklijkheden en aangenaamheden<br />

, welken de voortbrengfels des lands zei ven<br />

hun genoegzaam zouden kunnen verfchalfen, afftand<br />

te doen. - Doch, om dezelve reden, moet<br />

ook de boer in de ftad aan de Kaap, zijn hout,<br />

nadat het door kuipers - en fchrijnwerkers verarbeid<br />

is, en 'er wagens en wagengereedfchappen,<br />

benevens andere noodwendigheden van gemaakt<br />

zijn, zoo veel te duurder weder inkoopen; want<br />

hij is genoodzaakt, niet alleen alle zijne waaren,<br />

welken hij te verkoopen heeft, eerst met groote<br />

moeite , kosten en tijdverzuim, naar de Kaap te<br />

brengen, maar dan ook alle zijne gemelde noodwendigheden<br />

, al ware het ook alleen om hec<br />

ijzerbeflag, en veele andere behoeften wederom<br />

op


BOOR H O UTNIQ.U AS L AND 301<br />

op dén wagen van daar te haaien. De Oostindifche<br />

maaclchüppij moet deswege ook zelve<br />

het hout, tot haare eigene gebouwen aan de Kaap,<br />

yoor het groodte gedeelce van Batavia, jaa zelfs<br />

wel uit Europa,laaten komen; en in Europa moet<br />

hec, gelijk men weet, voor gereed geld gekocht<br />

worden. Hieruit ontflaat onloogchenbaar een<br />

aanmerklijk nationaal verlies; te meer, wijl de<br />

volkplanting zelve, op haar eigen grondgebied,<br />

en binnen haaren omtrek, in Sizikamma, een<br />

ondoordringbaar woud bezit, waaruit, ten voordeele<br />

der maatfchappij, goede en zeldzaame foorten<br />

van hout, naar Europa konden en moescen<br />

gebragc, en aldaar met groote winst verkocht<br />

worden. ——<br />

Door eene geduurige fcheepvaart tusfchen de ,<br />

Ka«p .en de bovengemelde havens, zou de coevoer<br />

van timmer-en brandhout niec alleen, maar<br />

ook van alle andere waaren, welken de landman<br />

ter ilad brengc, veel gemaklijker gemaakc en be<br />

vorderd worden. De boeren , welke , bij<br />

voorbeeld, uic de baai van Krakekamma, hunne<br />

graanen cn bocer in kleine vaarcuigen konden<br />

weg brengen, zouden daardoor van eene landreize ,<br />

die , de heen en weêromreize bij elkander ge-<br />

.ni>men , gemeenlijk eenige weeken lang duurc -<br />

.verfchoond worden. Ieder boer heefc op zoodaanige<br />

reizen twee of drie Hoccencoccen bij zich,<br />

.eenen om de osfen te leiden, en eenen of cwee,<br />

welke de osfen, die hij uic voorzorg medeneemt,<br />

voortdrijven; om niec ce fpreeken van zijne vrouw,<br />

die, of om aan de Kaap haare kinderen te laaten<br />

doopen, of uit vreeze, om, geduurende de lange<br />

afweezigheid van haaren man, door de Hottentotten<br />

aanjjegreepen te worden , dikwijls medereist. Reken


3?» VII. B 8 Ó T D S T . R E I Z E<br />

ken ik nu op het minfte drie diemcbaarè Hottetttotren<br />

en twintig osfen, en den tijd- van dertig<br />

dagen of eene mrund tot de reize; dan kost het<br />

mern gen boer jaarlijks negentig dagen handdienst, en<br />

zes honderd dagen fpandienst, 011 met eenen enkelen<br />

wagen zijne boter of andere waaren op dé<br />

merkt te brengen; en dit zelve heefc naar evemredigheid<br />

plaats ten aanzien der geenen', werke<br />

op eenen minderen afiland van de Kaap woonem<br />

—• Wie ziet hieruit niet, dat bij de Kaapfche<br />

wagens over 't geheel jaarlijks veele dmzend<br />

dagen hand- en fpandienften onnoodiger wijze<br />

verloorèn gaan, die, bij eene w-dmger-K-hte vrije<br />

fcheepvaarc, ve


BOOR HOUTNIQU ASL AND. 303<br />

worpen wordt, maar iri goede menigte in het<br />

land te winnen was, ten minfte grove lakenerf<br />

eh andere flechte 'wollen ftoffen, gelijk ook kousfen,<br />

( alle welke behoefte tegenwoordig tot kleeding<br />

der bezetting en der ftaaven der maarfchappij-<br />

gekocht en duur betaald wordt) zouden kunnen<br />

vervaardigd worden. De burgers aan<br />

de Kaap, en de bewooners der volkplantingen<br />

ten platten lande, koopen tegenwoordig wel vari<br />

de fchepeMf van vreeradè natiën de wollen goederen<br />

, wélke hun onontbeerlijk zijn, eenigzins bererkoopV'<br />

maar' 'zij''betaden ook even daardoor<br />

grootcre fomhlen' aan -verdelingen , dan wel<br />

ès'n de nuwtfchap^j zelve. Ik heb inder*<br />

ftiad niec meer San oen'enkelen boer gevonden.;<br />

ö:e uit éé wöl , welhe bij van zijne fchaapetf<br />

won, 'e'enig veoruss? W?*t ie-frekle;% Decz". wak<br />

een Dnicfcncr', er.' Blad j$Jfcé vrouw


$ 04 V I I. H O O F D S T. I I I Z I<br />

Wegens gebrek aan handwerkslieden zijn veele<br />

wijdafgelegene boeren genoodzaakt, om zei ven,<br />

zoo goed zij kunnen, hunne kleederen, fchoenen<br />

en andere zaaken te vervaardigen en te herftellen,<br />

ook zich , met eenige geborilene aarden<br />

potten en pannen , welken zij. naauwlijks onbefchaadigd<br />

van de Had aan de Kaap hebben kunnen<br />

haaien, te behelpen. Dat de volkplanting<br />

aan alle de vereischte fabrikeurs en handwerkslieden<br />

het noodig onderhoud niet zou kunnen<br />

verfchaffen , daaraan is zekerlijk niet te twijfelen.<br />

W^nt kunnen de bewooners der landftreeken,<br />

; welke dichtst bij de Kaap liggen, wegens<br />

het menigvuldig vertier hunner waaren, niet<br />

alleen zoo veel wijn en graanen teelen, als ^zij in<br />

de ftad noodig hebben, maar zelfs veel naar Europa<br />

en Isle de France uitvoeren: even zoo konden<br />

ook de wijnteelt en akkerbouw in de ftreeken<br />

omtrent de bovengemelde havens, of andere<br />

aanteleggen bekwaame handelplaatfen, van tijd<br />

tot tijd toeneemen. Veele duizend morgen<br />

lands, die tegenwoordig, wegens den verren weg,<br />

onbebouwd en onvruchtbaar blijven liggen, zouden<br />

dan ras zooveel wijnen graanen voortbrengen, als<br />

hunne bezitters noodig hebben, om de waaren,<br />

die zij uit de ftad aan de Kaap laaten komen,<br />

en de kosten der werklieden te betaalen. — Ook<br />

zou de veefokkerij veel meer opbrengen, wanneer<br />

men de weilanden en het ftroo zorgvuldiger<br />

tot nut van het vee aanwendde. Wanneer<br />

de reizen en wagenvrachten uit het binnenfte<br />

des lands naar de ftad aan de Kaap door de<br />

befchreevene inrichtingen ontbeerlijker werden ,<br />

zou men ook veele osfen, welke alleen tot<br />

dit einde gehouden worden, ligüijk kunnen ont-,<br />

bee-


DOOft HÖUTNIQUASI/AND. 365?<br />

beeren, in plaats van dezelven meer melkkoeien<br />

houden, en bijgevolg zoo veel meer melk, boteren<br />

kaas, als bet vermeerderde aantal van inwooneren<br />

vereisllhen zou , in overvloed verkrijgen.<br />

Na deezen Uitflap, dien ik gerhaküjk in veele<br />

bijzonderheden had kunnen uitbreiden , kom ik<br />

tot mijn voornaame oogmerk te rug.<br />

De dieren , van welken ik hier te fpreeken<br />

heb, zijn olifanten, leeuwen, tijgers, rijgerkatten,'<br />

wolven, zwarte meerkatten, eene foort van<br />

dasfen, buffels, herenbeesten boschbokken, gndmetje,<br />

grijze bokkin en haazën.<br />

De olifanten zijn thans in dit land voor het<br />

groocfte gedeelte weggefchooten. De overigen<br />

hebben hunne coevlugr, over de Keurebeomsri~<br />

vier, in hec boschrijke Sizikamma, welke ftreek<br />

bijkans nog in 'c geheel niec onderzochc is, genomen.<br />

De leeuwên zijn hief geheel uitgeroeid ; ten<br />

minile hebben zij 'er geen vasc en zeker verblijf<br />

meer. Zij, die nogthans nu en dan Uit Sizikamma,<br />

of van de overzijde van hec gebergce der<br />

zoogenaamde Lange Kloof, of lange valei , fora 1<br />

*<br />

tijds overkomen , plcegen zeer ras oncdekc en<br />

doodgefchooten te worden.<br />

De t jgers, eigenlijk eene foort van luipaarden,<br />

zijn niec zoo gemaklik uitteroeien, Z\\<br />

hebben in de bosfeben al te goede fchuilplaacfen.<br />

Dac zij menfehen aanvallen, hoon men<br />

hier zelden; doch men kan zich ook niec gancsch<br />

veilig voor hun achten.<br />

V Wch


%06 VII. H O O F D S T. R E I z e<br />

Wolven zoo wel, als zwarte meerkatten, zijn<br />

hier juist niet menigvuldig. De kennis , welke<br />

ik nopens deeze dieren verkreegen heb, heb ik<br />

hier vooren reeds medegedeeld «*,<br />

De gemelde das wordt door de inwooners der<br />

volkplantingen bergvarken genaamd. Dit dier<br />

wordt ook, zoo men zegt, nader bij de Kaap gevonden.<br />

— Volgens de beichrijving, die men 'er<br />

van geefc, heeft het lange, zeer ftijve, en eenigzins<br />

zwartachtige hairen, of borlcels, en is omtrent<br />

een'en een' halven voet hoog. Het heeft<br />

zijne holen of gangen onder ileenen, allermeest<br />

m bergen en hoogten, en komt alleen des nachts<br />

ten voorfchijn. — Zelf was ik niet zoo gelukkig,<br />

dit dier te zien. Men moet hec met het<br />

aardvarken niet verwarren: dit Jaacfte fchijnt mij<br />

tot de gefchubde dieren, manis , lezard éccilleux bij<br />

BUFFON *" te behooren, en zou in de ilreek van<br />

het zoogenaamde zwarte land in menigte te vinden<br />

zijn.<br />

Hertebeesten ** zijn hier waarfchijnlijk eertijds<br />

m menigte geweest; wijl nog een kleine rivier<br />

te weecen de Hertebeestdrift of Hertebeestrivisr *<br />

den naam van dezelven heefc, Dit dier is de antilope<br />

bubalis van PAL LAS.<br />

De boschbokken zijn eene onderfcheidene foort<br />

uit het geflacht der antilopen of gazellen, en coc<br />

hier-<br />

"~ Zie bladz. 189 en eenige volgenden.<br />


DOOR HÓ UT NI QUASI. AND. $6f,<br />

hiertoe allen ouderen zoo wel, als nieuwereri<br />

fchrijveren over de natuurlijke historie der dieren<br />

onbekend geweest, tot dat ik ze, in de verhandelingen<br />

van de akademie der weetenfchappen<br />

van Stokholm b<br />

', onder den naam van antilope<br />

fylvatica befchreeven heb. Hunne benaaming<br />

'hebben zij daar van gekreegen, omdac zij, PEN-<br />

NANTS royal antilope of koninglijke antikps<br />

(bijaldien naamlijk die kleine diereje mee dat,<br />

welk de inwooners der Hollandfche volkplantingen<br />

aan de Kaap de Goede Hoop gnometje heeten,<br />

eenerltiis, of tot het geflacht der gazellen<br />

behoort) alleen uitgenomen, onder de gazellen<br />

van Afrika, zoo veel men weet, de eenigen zijn,<br />

welke zich eigenlijk in Wouden of bosfehen ophouden.<br />

— Het Grootvadersbosch en het woud<br />

in Houcniquasland zijn hec alleen , daar ik den<br />

boschbok gezien, en jagc op denzelven gemaakt<br />

heb. Op andere plaatfen, het Zij nader bij of<br />

verder van de Kaap, Zal hij waarichijnlijk maar<br />

zelden te vinden zijn; ten zij dan, dat hij hier of<br />

daar in Sizikamma , aan 't land der Houtniquas<br />

grenzende, mogt voorkomen.<br />

Den dierenkennefen zal het waarfchijnlijk niec<br />

onaangenaam zijn, wanneer ik hun hier ook eene<br />

befchrijving deezer zeldzaame gazelle mededeel j<br />

en, offchoon ik deeze dieren maar in den loop<br />

gezien heb, meen ik echter den lief hebberen van<br />

de natuurlijke historie der dieren eene taamlijk<br />

naauwkcurige en echte afbeelding en befchrijving<br />

daarvan te kunnen geeven. Men zie eene<br />

af-<br />

Van hst jaar 17 Sb.<br />

V 2,


J03 T I L H O O F D S T . R E I Z E<br />

afbeelding van dit dier hier tegenover op plaar<br />

BecrefTende de grootte, is de boschlok omtrent<br />

drie voet hoog. — Naar daD-hij mij ;n hec loopen<br />

voorkwam, en ik ook uic deszelfs huid af<br />

kon neemen, is zijn lighaam, in vergelijking mee<br />

de beenen, een weinig grover en lijviger, dan<br />

dat van andere gazellen.<br />

De bijzondere maat van de enkele deelen dier<br />

bereide huid , waarnaar de befchrijving en tekening<br />

hoofdzaaklijk gemaakc zijn , is de volgende. --<br />

De lengce der hoornen bedraagt zestien en een'<br />

halven duim; hunaflland van elkander op de grondvlakte<br />

één duim; -en de afftand deF fp:cien van elkander<br />

zeven duim. — De lengce der ooren is<br />

vijf duim, zo dac dezelve ruim de helfc-korter dan<br />

de hoornen zijn. — De breedte van bet voorhoofd<br />

van hec eene oog coc hec andere drie duim , van de<br />

oogen coc de hoornen een duim; verder van de<br />

hoornen coc aan den neus zes en een halve duim. —<br />

De lengce van de hoornen coc aan den Haart vier<br />

voec of achcen veertig duim. — Da hoogce van<br />

»9 [ ,, Men vindt ook eene befchrijving en afteeldta»<br />

„ vmdunboichbtk, in de Nederduitfc'ie verftaling van nur-<br />

„ FONS natuürVjkt historie der dieren , XIt Deel, biadzv<br />

„ 1Ï4. Meergemelde hoogleeraar A L L A M A N D te Leiden<br />

heeft de befchrijving cn de tekening medegedeeld;<br />

„ welke laatfte hem door den heer GORBOM gezonden<br />

„ wab. Wanneer men beide afbeeldingen met elkander<br />

,• vergelijke, zal men ten aanzien van irerfcheidenc dee-<br />

„ len, als bij voorbeeld, den kop , de hoornen , den<br />

„ ftaart enz., een merklijk onderfcheid vinden- De be-<br />

„ fchrijvint;en Komen vrij wel met elkander overeen; doch<br />

„ die van den heer SPARMAN is de uitvoerigfte. "C ]<br />

let


TZ. VII<br />

Antilope- SyZra&eos , S PA R 2tf^4 JST .<br />

*


DOOR HOUTNTQÜASLAND. $°9<br />

fret verhevenfte van den rug op de fchofr tot aan.<br />

de klaauwen drie en dertig duim; van de kniebuig<br />

tot aan de klaauw twaalf duim; van de klaauw zelve<br />

omtrent een duim. De bereide huid eener<br />

jonge lijfsvrucht, welke ik mat, was omtrent twee<br />

voec lang. — Een paar hoornen, welken ik medegebragt<br />

heb, zijn ieder tien duim lang, en de<br />

grondvlakte van ieder hoorn houdt vijf duim inden<br />

omtrek. Maar aan eene herfenpan met de hoornen<br />

, door den heer profesfor THUNBERG van de<br />

Kaap naar Stokholm medegebragt, hebben de hoornen<br />

de lengte van dertien duim. Uit de maat<br />

deezer deelen kan men intusfcheu de maat der<br />

overige deelen, en de grootte van het dier över't<br />

algemeen, nagenoeg afleiden.<br />

Deeze gazellen leeven niet in gemeenfchnp ,<br />

maar zijn gepaard , en houden zich paarswijze<br />

bij elkander. Volgens de berichten; welken men<br />

mij gegeeven heeft, is het wijfje daarin van het<br />

mannetje ond'erfcheiden , dat het geene hoornen<br />

heeft, aan de léndenen niet zoo donker van kleur<br />

is, en hetzelve langs het ruggraad de lange witte<br />

hairen, welken ik in de befchrijving van het<br />

mannetje zal melden, gantschlijk oncbreeken. —<br />

De hoornen zijn zwan, eenigzins drie hoekig<br />

en tellens gedraaid , zoodat zoo wel de zijden<br />

als de hoeken eenigermaate fkkkenvorm'g voorcloopen.<br />

Beneden aan den voet hebben zij bijkans<br />

ontelbaare, eenigzins oneffene en knobbelige rmgen,<br />

die genoegzaam horizontaal, of ten minfte<br />

Hechts op eene zeeronmerkbaare wijze in de hoogte<br />

loopen; aan het bovenend zijn zij kegelvormig<br />

, eindigen in eene fcherpe punt, en zijn daar<br />

ook zoo glad, als of zij gefleepen waren. Aan<br />

een paar hoornen, welken ik heb medegebragt,<br />

V 3 is


JIO VII. H O O F D S T . R E I Z E<br />

js de uiterfte fpits klaar en doorfehijnende. Ten<br />

aanzien van den ftand maaken de hoornen met<br />

hec voorhoofd bijna eene linie of horizontaale<br />

vlakce uic, neigen zich, hoewel Hechts zeer weinig,<br />

voorwaard, buigen zich teffens met hunne<br />

draaijing naar het midden van elkander, en vormen<br />

met dit gedeelte eene kleine k o jming achterwaard,<br />

doch zoo dat de fpitfen zich eenigzins<br />

naar vooren keeren. —*<br />

De tanden zijn gelijk die der overige gazellen.<br />

Voor- of fnijtanden worden Hechts in het onder-<br />

He kaakebeen gevonden, en wel acht; zij zijn<br />

zeer breed, maar onder fmal; de bovenHe kant.<br />

is breed en dwars afgeknot ; bij de middenften<br />

ftaan de inwendige, tegen elkander gekeerde, zijden<br />

loodrecht, maar de buitenflen fcheef; da<br />

overigen gaan fchuinsch, en neemen fleeds meer<br />

en meer af, zoo dac de meeriten of naar de rechter,<br />

of naar de linkerzijde de fmalften zijn.<br />

Zoogenaamde traangooten, gelijk bij eenige andere<br />

gazellen, heb ik bij deeze foort niec gevonden.<br />

Het hair is aan den kop zeer kort en<br />

fijn; daarna wordt het bijna eenigzins wolachtig,<br />

en krijgt meer overeenkomst mee geicen- dan mee<br />

gazellen- of herten hair. Voor aan den hals ,<br />

aan de borsc, de zijden en den buik is hec van<br />

een en een halve tot twee duim lang; maar bor<br />

ven op den hals en langs het geheele ruggraad<br />

van drie tot vier duim lang , zoo dat het zich<br />

hier geBoegzaam als eene maan vertoont, en in<br />

eenen ftaart, die omtrent een' vinger lang is,<br />

eindigt. —- De beenen en voeten zijn dun en<br />

rank; en met kort hair bezet; de valfche hoeven<br />

?ijn klein, — Zoo wei aan den muü, als aan de<br />

00-


DOOR HOTJTNIQUASL AND. 311<br />

onderlip zitten zwarte hairen , die omtrent een<br />

duim lang zijn.<br />

De hoofdkleur van den boschbok is donkerbruin<br />

; en deeze (trekt zich over het grootfte gedeelte<br />

van de zijden, den rug, het bovenfte gedeelte<br />

des ftaarts, der borst, en het voorde gedeelte<br />

des buiks uit. Nog donkerbruiner , aan<br />

het zwart grenzende , zien 'er de buiten zijden<br />

der dijen en een gedeelte der borst uit. — De<br />

kop van de oogen tot aan den neus is roetverwig.<br />

Deeze zelve kleur hebben de ooren uitwendig;<br />

inwendig integendeel zijn zij grijs, doch over het<br />

geheel met korter hair bedekt, dan de kop zelve,<br />

behalve dat de helft van den onderden voorden<br />

rand witte hairen , een' halven duim lang,<br />

heeft. — De rand der bovenlip is aan de zijden<br />

wit; dit gelde ook van de geheele onderlip en<br />

den kin, achter welken deeze kleur naar de keel<br />

toe fpits uitloopt,— Op de kinnebak ziet men twee<br />

groote, ronde, witte vlakken, de eene een duim<br />

onder en achter het oog, en de andere ten duim<br />

beneden de eerde en een weinig verder naar vooren<br />

; beiden houden een' halven duim in de middellijn.<br />

— Eene grootere ronde witte vlak, van<br />

twee duim in haare middellijn, vertoont zich voor<br />

aan den hals onder de keel. Negen duim<br />

laager Is 'er nog eene andere vlak van dezelve<br />

kleur, zes duim lang, en een en een halven duim<br />

hoog, te zien even boven de borst: op de huid<br />

van een ongebooren jong was deeze vlak naar<br />

beneden in de gedaante eener nieuwe maan als<br />

uitgefneeden; maar integendeel was de ronde vlak<br />

voor aan den hals op deeze huid in 't geheel<br />

niet te zien. Ook tusfchen de voorde beenen<br />

en aan de binnenzijden der voorfchenkelen ziet<br />

V 4 het


3J3 VII. H O O F D S T. R E I Z E<br />

het dier 'er wit uit. Even zoo zijn de vocrfte<br />

beenen, van de knie af tot aan het lid van den<br />

voet, naar binnen deels wie, deels eenigzins brandgeel,<br />

of eigenlijk tusfehen brandgeel en bruin. —<br />

Aan de buitenzijde van het voorlte been nevens<br />

de knie, ziet men eene lange, eironde, witte; en<br />

a^jij dezelve zijde onmiddelijk boven het lid van<br />

den voet, eene kieine kaneelverwige vlak. — Ds<br />

achterbeenen zijn naar binnen , van het lid van<br />

den voet af, tot een weinig boven de kniebuig,<br />

met eene witte ftreep, maar. die fmaller dan aan<br />

de voorbeenen is, getekend, — Het lid der achtervoeten<br />

is volkomen gelijk dat der voorvoe*<br />

ten, naar vooren toe wit gevlakt. — Het achterlle<br />

gedeelte van den buik of het onderlijf is wit.<br />

Op iedere der lendenen, en dicht daarbij op de<br />

zijde, vertoonen zich van negen tot twaalf witte vlak*<br />

ken. — Van den hals , langs den rug tot den<br />

ftaart toe, loopt eene fmalle rei lang wit hair tusfchen<br />

het lange bruine hair, welk, gelijk ik boven<br />

befchreeven heb, aldaar te zien is, onalgebro-r<br />

ken voort. — Tan den rug naar de zijden ftrekken<br />

zich omtrent vijf witte ftreepen, genoegzaam<br />

in een' evenwijdigen afftand van elkander voort.<br />

Joopende, naar de zijden uit, die, óflchoon zij<br />

wel niet anders dan bij eene naauwkeunge befchouwing<br />

in *t oog vallen, nogthans verdienen<br />

aangemerkt te worden, omdat men enkele dieren<br />

van_ deeze foort zou kunnen aantreffen;, aan welken<br />

zij duidhjker re zien waren , en die men<br />

pra deeze reden voor eene bijzondere en onderlcneidene<br />

foort mogt houden,<br />

Het fpreekwoord zegt; de bok is een flechte<br />

tuinier. Deeze zoogenaamde boschbok "bevestigt<br />

fret eenigermaate. -F- in den omtrek van het Grootva?


DOOR HO UTNIQTJ ASLA ND. 313<br />

vadersbosch klaagde men zeer over de fchaade,<br />

welke hij des nachts in de wijngaarden en moestuinen<br />

aldaar veroorzaakte. Men houdt hem ook<br />

voor zeer listig, om de ftrikken, vallen en laagen,<br />

door de jaagers hem gelegd, te onrgaan. —•<br />

lk loerde eens zelf in den nacht bij eenen wijnberg<br />

op dit dier, zonder het te ontdekken, offchoon<br />

het echter, naar allen fchijn, in itilte zijn<br />

bezoek in den wijngaard afgelegd had. —<br />

Dewijl den boschbok het loopen bezwaarlijk<br />

valt, gelukt het fomtijds, hem met honden te<br />

vangen. Wanneer hij dan geene andere uitvlugt<br />

ziet, (lelt hij zich met zijne fpkfe en feherp*<br />

hoorns te weer, en valt, zoo men zegt, op tie<br />

knie, wanneer hij ftooten wil. — De bewooners<br />

der volkplantingen onderneemen deeze jngt niet<br />

gaarn , omdat het dier, bij zoodaanige gelegenheden,<br />

zijn leeven duur verkoopt, en gemeenlijk<br />

fommigen der beste en Ihelfte honden gevaarlijk<br />

w mdt. — Doch deeze zelve hoornen , die hem<br />

tot eene zoo goede verdediging ftrekken,. veroorzaaken<br />

menigmaal zijnen dood, wijl het zich,<br />

naamlijk, fomtijds in heestergewasfen en takken<br />

daar mede verwart, en dus in het loopen opgehouden<br />

wordt. Om dit, zoo veel mooglijk, te<br />

mijden , houdt het , wanneer het loopt, zijnen<br />

kop in de lengte recht uit en voor zich heen , zoo<br />

dat de hoornen achterwaard langs over den hals<br />

te liggen komen. Doch even daardoor pleegen<br />

deeze naar vooren eenigzins afgefleetea te<br />

worden, en zien 'er derhalve uit, als of zij gepolijst<br />

waren. Voor 't overige loopen de boschbokken<br />

in boschachtige landftreeken rasfer dan<br />

de honden, welken daarenboven in zulke ftreeken<br />

het fppur iigtjijk kwijtraaken. Het wijfje,<br />

V 5 welk


3I4 VII. HOOFDST. R E I Z E<br />

welk geene hoornen heeft, en deswege in het woud<br />

onverhinderder loopen kan , laat zich niet zoo gemaklijk<br />

uit het bosch jaagen.<br />

De borst van dit dier is, zegt men, zeer vleezig.<br />

Doch over het algemeen is zijn vleesch<br />

niet zeer murf, en heeft met het vleesch van den<br />

b d<br />

bonten bok, den guib van BUFFON , zeer veel<br />

overeenkomst. — Tusfchen deeze beide foorten<br />

van gazellen, naamlijk den guib en den boschbok,<br />

fchijnt ten aanzien der gedraaide hoornen , der<br />

grootte, en der witte vlakken nog eene andere<br />

verwandfehap plaats te hebben, alhoewel deeze<br />

echter zoo groot niec is , dat men beide deeze<br />

dieren deswege flechts voor verfcheidenheden van<br />

ééne foort zou mogen houden. Want, om • nu<br />

van het onderfcheid der kleur en der vlakken,<br />

welk te zigtbaar is, om hec niec ce merken, en<br />

van het onderfcheid der lengte der hoornen des<br />

boschboks naar evenredigheid van zijn ligchaam,<br />

niet te fpreeken, zoo heb ik de bonte bokken<br />

alleenlijk in groote kudde op het open veld aangetroffen;<br />

en daarenboven zijn zij ten minfte de<br />

helft hooger, dan de boschbokken, of even zoo<br />

groot als de hertebeesten. —<br />

De item deezer woudgazelle, welke ik etlijke<br />

maal, bijzonder des avonds , in Houtniquasland<br />

gehoord heb, zweemc caamlijk veel naar een gantsch<br />

afgebroken, kort, zacht en vrij heesch blaffen des<br />

honds. —Dan, dewijl het geluid des Kaapfchen tijgers,<br />

of des luipaards, ook groote overeenkomst<br />

met<br />

W Zie de Nederduitfche vertaaling zijner natuurlijke historie<br />

der dieren XII Deel. bladz. 221. daar men ook op<br />

plaat XLII. eene afbeelding tan dat dier vindt.


DOOR HO ÜTNIQUASL AND. Z l<br />

5<br />

met de Item deezer woudgazelle hebben zou,zoo<br />

ben ik nog onzeker, of ik ook werklijk den boschbok<br />

gehoord heb. : Zeer merkwaardig is het<br />

incusfchen, dat tusfchen het geluid van eenen tijger<br />

en dat van eene gazelle zoo veel overeenkomst<br />

plaats zou hebben. Doch veelligt heefc de tijger<br />

de gaaf, om de Item der boschbokken nareböocfen,<br />

ten einde deeze dieren te verfchalken i gelijk<br />

de hyena veelerleie dieren nafchreeuwen, en hen<br />

daar door in zijne kaaken lokken kan. Ondertusfchen<br />

is 'er ook eenige gelijkheid tusfchen<br />

het geluid van eenen leeuw en dat van eenen ftruisvogel,<br />

offchoon deeze beiden zekerlijk nog veel<br />

minder met elkander vermaagfchapt zijn, en mende<br />

oorzaak van zoodanige overeenltemming nog niet<br />

raaden kan,<br />

- Het gnometje, ook ervetje genaamd , is een<br />

klein dier, uit het geflachc der herten of gazellen,<br />

ter groocce van eenen haas. — Veelligc is hec<br />

de cervus Capenfïs van LINN^EÜS, de royal<br />

antilope van PENNANT, en de chevrotain de<br />

Guinée van BUFFON **, De fpooren en andere<br />

merkcekens deezer d'ercjes werd ik niet zelden<br />

gewaar; dan, het diertje zelf heb ik niet meer<br />

dan eenmaal, en wel flechts zeer fchielijk in een<br />

woud in Sizikamma, het geluk gehad te zien.<br />

Van haazen vindt men in Houcniquasland en<br />

hec overige gewesc van Afrika cwee verfcheidene<br />

foorten. De eene komt bijkans geheel en al met<br />

die,<br />

*« Men zie zijne natuurlijke historie der dieren, XII Deel,<br />

bladz. 212-5 15, en 231, alwaar men ook op plaat XUV.<br />

eerje nette afbeelding daarvan vindt.


$l6 VII. HOOFDST. REIZK<br />

die, welke bij ons Over 'c algemeen bekend is,<br />

over een. Maar van de andere kan ik niet beftemmen,<br />

of zij dezelve is als LI N N JEUS Kaapfche<br />

haas mee roode pooten en eenen ftaart, die met<br />

zijnen kop. even lang is. — Uitgenomen de pouten<br />

heeft hij met deezen gelijke kentekens: want<br />

pooten en kop zijn van dezelve kleur, welke onze<br />

gemeene haas des zomers heeft, en de ftaart<br />

heeft nagenoeg dezelve lengte met den kop.<br />

Daarenboven heb ik aangemerkt, dat de ftaait<br />

aan den wortel breed is, van daar allengs afneemt,<br />

en ten laatfte in een punt eindigt; ook<br />

dae hij van onder en aan de zijden eene krijtwitte<br />

kleur heefc, maar van boven een koolzwarte<br />

ftreep 'er langs loopt. — fen jonge haas van<br />

deeze foort, dien men leevendig naar de ftad aan<br />

de Kaap gebragt had, en welke de eenige is,<br />

dien ik gezien heb , is het oorfpronglijke<br />

mijne befchrijving van denzelven geweest.<br />

tot<br />

De Kaapfche buffels maaken eene bijzondere<br />

foorc van deeze dieren uic, van alle anderen onder<br />

deezen naam bekend, volkomen onderfcheftlen;<br />

gelijk ik in de 'verhandelingen van de akademie<br />

der weetenfchappen te Scokholm k<br />

f omitandiger<br />

getoond heb. Om zelf zoodaanig<br />

een dier te zien of te fchieten , daartoe had ik<br />

wel in hec land der Houtniquas geene gelegenheid;<br />

maar verfche fpooren van hec zelve vielen<br />

mij niec zelden in de oogen. De gevaarlijke nabuurfebap<br />

deezer buffels maakte mijne plancenverzameling<br />

in dit gewest eenigzins onveilig;<br />

wanc, offchoon zij menfehen en dieren juist niet<br />

Van het jaar 1773.


DOOR i HO U TN ï Q.U ASL AND. -, 317<br />

Jigtlijkbefchaadigen, zijn zij nogchans wegens hunnen<br />

wilden aart en groote Merkte een hoogfeegevaarlijk,<br />

wanneer zij iemand in de zoogenaamde enge<br />

buffelwegen of voetpaden ontmoeten, alwaar da<br />

dichtheid des wonds aan weerskanten het dikwijls<br />

onmooglijk maakt, hun ce ontwijken. Toen<br />

de heer THUNBERG, eenige jaaren geleeden,<br />

eene reize door deeze landen deed, hul eene zijner<br />

leidslieden, onvoorzigciger wijze, zijne beide<br />

paarden achcer elkander ce famengekoppeld, zoo<br />

dac zij in den engen weg achter elkander voor hem<br />

heen moescen gaan. Een buffel ontmoecce hun,<br />

en hij zelf had naauwlijks cijd om zich ce redden,<br />

terwijl hec vergramde dier zijne paarden doorboorde<br />

en vercrad. — Doch beneden zal ik de natuurlijke<br />

historie van die dier in die orde , in welke<br />

ik zelf eene naauwkeurigere kennis daarvan<br />

gekreegen hebbe, gevoegüiker kunnen befchrijven,<br />

en 'er dan ook eene afbeelding naar 'c leeven<br />

van bijvoegen.<br />

De tijgerbosehknt, en den grijzen bok heb ik<br />

hier ook eens gezien. — Doch ook van deez-ï<br />

dieren zal ik in 'c vervolg bekwaamere gelegenheid<br />

hebben omftandig te fpreeken.<br />

Betreffende de vogelen , heb ik in Moutniquasland<br />

eene niewe foort van kropganzen, tantalus*<br />

waargenomen. — De inwooners der volkplantingen<br />

noemen hem hagedasch of ook wel hadelde;<br />

welke naam met het gefchreeuw, dat hij maakt,<br />

eeniger maate overeenkomt. Men mecne hier,<br />

dac deeze vogel aan dic-landfchap uitfluitender<br />

wijze eigen is: maar ik heb hem omcrenc de Zwartkopsrivier<br />

in menigte aangetroffen. Bij de Hottencotcen<br />

heec hij 'ta 'kaj 'kene: een naam, die,<br />

wan-


3*8 VI ï. H Ö O F D S T . R E I Z B<br />

wanneer hij met een driemaal herhaald aanflaan<br />

der tong tegen het bovenfte gedeelte van het gehem<br />

ïl'te zal uitgefprooken worden , voor eenen<br />

ongeoeffenden moeilijker, dan bot geluid des vogels<br />

zelfs,, uittedrukken is. — Hij geneert zich<br />

voor het grootite deel van wortelen, en allerhande<br />

foorten van bollen, welken hij met zijnen<br />

krommen bek op de vlakten zeer behendig<br />

weet uittegraaven. Hij is zeer fchuw , en niet<br />

ligt te betrappen. — Des avonds zag ik eenen<br />

daamn beftendig op eenen zekeren boom in het<br />

woud zijne nachtrust neemen , en hier gelukte<br />

het mij eens , op eenen vroegen ochtendftond<br />

bij het opgaan der zon hem te fchieten. De<br />

bek was vijf duim lang, en de punt van denzelven,<br />

benevens het onderfte kaakebeen, zwart,<br />

maar het bovenfte kaakebeen rood; de hals aschgraauw,<br />

de rug insgelijks, en teffens groen met<br />

een' geelachtigen weerfchijn; de vleugels zijn van<br />

onder donkerbruin, van boven donkerblaauw met<br />

violetkleurde dekveeren. De ftaart was kegelvormig,<br />

en omtrent tweemaal zoo lang als de<br />

bek; de romp was een weinig grooter dan die<br />

vaneen hoen. De voeten en beenen, gelijk ook<br />

de huid tusfchen de vingeren, waren zwartachtig.<br />

Voor 't overige waren aan deezen vogel alle<br />

de gewoone kenmerken van eenen kropvogel te<br />

zien.<br />

De gefteldheid van het weer in Houtniquasland<br />

werd mij op de volgende wijze opgegeeven.<br />

In Lentemaand en Grasmaand regent het allermeest<br />

; in Bloeimaaad, Zomer- en Hooimaand<br />

integendeel, welke anders omtrent de Kaap de<br />

Goede Hoop , en in andere gewesten daar omtrent,


DOOR HOUTN IQ.U ASL ANB 31$<br />

trent, den eigenlijken winter en den gewoonlijken<br />

regentijd uicmaaken, is het hier droog , hoewel<br />

dikwijls koel. — In dit jaargetijde, is de noordwestewind<br />

hier, gelijk omtrent de Kaap , de<br />

heerfchende ; doch fomtijds loopt hij echcer noordlijk<br />

, en brengt dan zomerwarmte mede: en deeze<br />

verandering heefc menigmaal de uicwerking ,<br />

dac de koeien ftijve beenen krijgen. Mee deezen<br />

noordenwind pleegc hec, gelijk men mij verzekerde,<br />

nooic ce regenen; waarfchijnlijk deswege<br />

nier, omdat de lange rei bergen, die zich oosten<br />

wescwaard uicllrekc, de regenwolken te rug<br />

houdt.<br />

Van dit gebergte kan men in de zoogenaamde<br />

Lange Kloof'of het lange dal neerzien. — Ik ging<br />

wel dwars door het bosch, met een oogmerk,<br />

om het gebergte te beklimmen, en dat i'choone<br />

uiczigc ce geniecen. Maar ik vond den voet van<br />

het gebergte met hooge, ruuwe en altijdgroene<br />

ftruiken en heescers, ook gras- en plantgewasfen<br />

zoo dicht begroeid, dat hij volkomen ondoordringbaar<br />

was. — Intusfchen hebben het Houtniquasland<br />

en de Lange Kloof door middel van<br />

eenen weg over het gebergte, die echcer zeer<br />

flecht en ongemaklijk is, bij Trakudiku gemeenfchap<br />

mee elkander. Ik reisde niec alleen derwaard,<br />

maar oncdekce ook reeds bij de Zwarterivier<br />

den rook der fehoorfteenen in Trakudiku;<br />

en dit ftelde mij naderhand in ftaat, om aan deeze<br />

rivier, op mijne landkaart van de Kaap de Goede<br />

Hoop en de aangrenzende landen, haare rechte<br />

plaats eenigermaate ce geeven.<br />

De /llgnabaai had ik van hier gaarn willen bezoeken<br />

: dan , de, flechte wegen, hec gebrek van<br />

eenen


gz© V I L M O O F D S T . RSIZfi<br />

eenen bekwaamen osfenleider, en de verzwakte<br />

toeftand or.zer osfen waren de hindernisfen, welke<br />

mij daarvan weerhielden. — Daarenboven<br />

durfcjen wij het ook niet waagen, onze wagers<br />

achter te laaten, en enkel te paard de reize derwaard<br />

te onderneemem nadat bijkans eene geheele<br />

provincie door een eenig .oxhoofd brandewijn,<br />

onlangs herwaard gebragt, in verwarring en raazernij<br />

geraakt was, en ook mijne Hottentotten<br />

daardoor onrustig en wrevelig geworden waren. —•<br />

Wijl in deeze geheele- ftreek, wegens mangel aan<br />

de noodige gerecifcbappen , in 't geheel geen<br />

brandewijn knn geftookt worden , had een boer<br />

aldaar een oxhoofd fterken ris ank laaten komen,<br />

om dien met groot voordeel in 't klein te verkoopen;<br />

maar hij zoop zelf zoo zeer in het groote<br />

daarvan, dat hij dag en nacht eene fterke roes<br />

bad', en in zijne dolheid mijn reisgenootfchap<br />

zou dood gefehooten hebben, zoo ik 'er niet bi}<br />

geluk over aangekomen was om zulks te beletten.<br />

— Op eene andere plaats had ook onze waard,<br />

anders een zidumoedig en eerlijk man , eenige<br />

flesfen brandewijn gekocht; en te veel daarvan<br />

gedronken hebbende, joeg hij midden in den<br />

nacht, zijne vrouw en kinderen ter deure uit;<br />

de gastvrijhsid en veelligt ook de vreeze, dat wij<br />

ons zouden verweeren, veifnogten echter zoo<br />

veel op hem, dit ik en mijn reisgenoot volkomen<br />

in rust geLaten wierden. — Nog op eene<br />

andere plaats zoop en zworf een boer, gemeenfchaplijk<br />

met een troep Hottentotten, in 'trond,<br />

en liet zich, in deeze zijne zwelgerij, door deeze<br />

heidenen niet alleen braaf afrosfen, maar ook'veele<br />

onaangenaamheden voorhouden. Ik zag hem<br />

naderhand zelf, en was getuige, hoe deerlijk hij<br />

toe-


DOOR HOUTN.IQUASLAND. 3-2-1<br />

toegelicht was; maar hij fchaamdetLZich echter,<br />

de waare oorzaak daarvan, te verhaalen.<br />

oos n taa h'l IOOL aHaafl tmmvta 07 rtscsb<br />

Dit- geeft mij gelegenheid, om van de menigvuldige<br />

vermenging van de inwooneren der volk- :<br />

plantingen met de Hottentotfche vrouwluiden, en<br />

de behandeling der kinderen uit zoodaanigen omgang<br />

gefprooten , hier eenige melding te maa-*<br />

ken. ~ Het is juist niet zeldzaams, dat blanken,<br />

bijzonder de mansperfoonen , die meer vrijheid<br />

dan het andere geflachc hebben, in dit Huk uicfpacten.<br />

Dat de Hottentotfche fehoonen hun dan.<br />

te wille zijn, ltrijdt niec tegen haare gewoonlijke<br />

koelheid. — De liefdepanden eener zoodaanige ver-eeniging<br />

krijgen, bijkans even zulk kroes en wol-,<br />

lig hair, als de Ho.cencoccen zelve hebben; maar<br />

ten aanzien der kleur en der gezigtstrekken gelijken<br />

zij nu eens naar den vader, dan weder naar de<br />

moeder. Gemeenlijk worden zij fterker van<br />

vleesch en beenderen, dan de Hotcencocten; ook<br />

meer geachc , en in den diensc mee grooter ver ­<br />

trouwen verwaardigd,.. maar deswege beelden zij<br />

zich ook veel meer in. — Dan , noch deeze ,<br />

noch andere onechte kinderen worden van de<br />

Christen leeraars aan de Kaap gedoopt ; 't zij<br />

dan, dac iemand zich voor den vader van hec kind<br />

uicgcefc, en op den doop aandringc, maar even<br />

daardoor ook aan hec gedoopce kind hec rechc coeftaac,<br />

om mede van hem ce erven. — In den omtrek<br />

van het Hottentotfch - Hollandsch bad zag ik<br />

twee broeders, zoonen van eenen Christen vader<br />

en eene bastaardnegerin, uic hec cweede of derde<br />

geüVhc. Da jongfte, coen omtrent dercig jaar<br />

oud, fcheen in het gezelfchap der Christen boeren<br />

geachc ce worden; offchoon hij nog ongedoopt<br />

X was.


3%%S VI I- H O O F D S T. R «TI Z E<br />

waSi De ou^fWbadhec, ren einde -te: kunnen troa*<br />

wen, en de^andhoeve, op welke hij thans woonde,<br />

aan te neemen, Hechts door gefchenken zoo<br />

verre kunnen brengen , dat hij "den'doop veriTfeegc'n<br />

had.<br />

fi3 .njLiulwnoiv Of'öb-• • J >


DOOR HOüTNiQUASTLArfP- 32$<br />

Hier boven' 1<br />

* heb ik mee een woord gemeld*<br />

dat de verwarring, door den brandewijn in Hout*<br />

niquasland veroorzaakt, zich ook tot mijne liottenebccen<br />

had uicgeftrekc, en ik, om reden, tegen<br />

mijnen zin, mee hun ire dit land fchie'ijk weg<br />

h&b moeten trekken. — Mijn reisgenoot was zoo<br />

o r<br />

voorzigrig geweese, om hen, op hun fterk en<br />

begeetig aanhouden , mee eenige flokjes te verrtiaaken.<br />

L'art zij Werden daardoor dol en ftout<br />

genoeg, om, toen z:j niets meer kreegen , in<br />

openhaare onbefchoftheden uittebreeken. — Eindelijk<br />

zagen wij o~s genoodzaakt, om te beproeven<br />

wat voor uitwerking hokilagen op hen hebben<br />

zouden. Wij ondervonden dat zulks.niet<br />

veel geholpen had; want Z'j hadden Hechts die<br />

uitwerking gehad, dit zij, om wra..k daarover te<br />

neemen ,' den volgenden nacht uic onzen dienst<br />

weggeloopei waren. -— Wij reeden derhrlve<br />

naar eene uer twee Ilotcentorcenkmlen , welke<br />

vooraan in Houtttiqua'-land gelegen zijn , om ze<br />

weder oprezoekon. In de eerfte vonden wij ze<br />

niec; ook wilde men ons niec eens genoegzaam<br />

bericht aangaande hun geeven. —- Maar coen<br />

wij bij de andere kwamen, en over ce heining<br />

klommen, lieten de Uottencoc;en alle hunne honr den ongehinderd op ons afloopen. Wij ftelden<br />

ons terftond in zoodaanige houding , ais of wtj<br />

zoo wel op de menfehen, als op de honden wit*<br />

! den fchiecen." Dit veroorzaakte, dac de Hottentoccen<br />

alle hurm.- honden ce rug riepen , wHké<br />

ook oogenblik gehoorzaamden. —- Diarop gingen<br />

wij ongeftoord naar de huizen, van welken<br />

- ** B{a&. '• "•• «V<br />

X 2


3*4 VII. H O O F I) S Ti R E I Z E<br />

migen vierkant, van ftroo, en met neerhangende<br />

daken , gelijk de hutten der flaaven , gebouwd<br />

waren, ln eene van deeze wooningen vonden<br />

wij onze Hottentotten op eene kleine bank flaapen.<br />

Wij bragten hun, door zachte verwijtingen,<br />

hunne euveldaad onder hec oog, maar<br />

gaven hun ceffens hec ernflig bevel, om cerltond<br />

weder in hunnen diensc ce gaan. Zij gingen ook<br />

als een paar gevangenen , zonder antwoord of<br />

tegenfpraak, mede. — Van hunne land - en ftamgenooren,<br />

namen zij op de Hollandfche wijze<br />

affcheid: zij gaven elkander de hand, doch zonder<br />

eene buiging daarbij te maaken ; en waren voor<br />

'c overige daarbij van weerskancen zeer vriendlijk<br />

en gefpraakzaam. De vrouwlui fielden zich<br />

san , als of zij hen cerug wilden houden ; en<br />

hec fcheelde niec veel, of de jonge kareis zouden<br />

zich bijna hebben laacen beweegen , om ce blijven.<br />

Ten aanzien van hun wegloopen, was<br />

ik ook inderdaad meer voor de verleiding deezer<br />

jonge Hottentorfche meisjes, dan voor de uitwerking<br />

van den brandewijn bevreesd : weshalve ik<br />

ook zoo veel ce meer fpoed maakee, eene landftreek<br />

ce verlaaten , welke anders de bijzondere<br />

opmerkzaamheid van eenen kruidkenner, geduurende<br />

meer dan één jaargetijde, met vrucht had<br />

kunnen bezig houden.<br />

Den negenden van Wijnmaand vertrokken wij<br />

uit het land der Houtniquas , over de Groote<br />

Brakrivier en de Geelbekrivier.<br />

Doch eer ik die hoofdftuk fluit, en mijn dagboek<br />

verder voortzet, wil ik nog de gefteldheid<br />

van hec wéér voor Herfscmaandmededeelen.<br />

De


DOOR HOUTNIQU ASLAND. 425<br />

De achtfte, negende, zestiende, twintigfte, een<br />

en twintigfte, vier en twintigfte , vijf en twintigfte<br />

en negen en twintigfte waren regenachtige<br />

dagen: de laatfte was bijzonder door zwaaren regen<br />

en fterken'zuidoostenwind onderfcheiden. —<br />

De thermometer ftond gemeenlijk des morgens<br />

tusfchen negen en veertig en vijftig; op den middag<br />

tusfchen zes en zeventig en tachtig; en bij<br />

zonnenondergang tusfchen vijftig en zestig graaden<br />

naar de verdeeling van FAHR'ENHEID.<br />

X 3 A C H T -


$t6 VIII. HOOFDST. REIZE DOOR DE LAVGE KLOOF,<br />

ACHTSTE IIOOFDSTU K.<br />

DOOK DE LANGE KLOOF, OF HET<br />

LANGE DAL.<br />

"Van de Geelbcksrivier raar de Hagelkraal en<br />

hec Artaquasdal , werwaard wij ons den volgenden<br />

dag begaaven , loopen cwee wegen Langs<br />

den eenen, die becergebaand is-, doch veel meer<br />

Vfstwaard van de gemelde rivier loopc, liecen<br />

w j onzen wagen rijden; maar den anderen, offchooii<br />

hij v.d heuvelen was, namen de heer<br />

IMM i LM N en ik, omdac hij voor hem , die ce<br />

paard rij c, roerklijk korrer is. — Dooreen<br />

klem verzuim vjjrfe&t men dikwijls veel: zoo ging<br />

hec ons nu ook. ." oor eene geringe vertraaging<br />

verboren wij onze na.-lrhe^erg. Wanc donker*<br />

hem en regen overvielen or^izoo, dac wij, hoe<br />

na wij ook bij eene landhoeve waren, en de honden<br />

Teeds hoorden blaflln. nogtbans niet in ttaac<br />

waren, om dezelve te bereiken - 1\ 3 veele n. slukte<br />

poogingen, die ons naar fmalle voetpaden<br />

door hec vee gemaakq, en andere bijwegen in hec<br />

bosch, ook naar (leileen en.andere ontoegarglij.<br />

ke plaatfen, leidden, meenden wij eindelijk, het<br />

rechte pad gevonden te hebben, wanneer onge*<br />

lükkighjk een fit oom, welke dieper dan alle de<br />

«Oprgaandtfl was, orsden weg (hemde. - Om bij<br />

bet doorrijden een weirig nat te worden, waren<br />

wij is c geheel niet bezorgd voor; want de regen<br />

had ons reeds bijkans zoo duurnac gemaakt,<br />

- - - als


O V H E T L A N G E - D A L . 327<br />

als 'wij maar worden konden. * Dan, dé vreeze<br />

voor (leile diepe plaatfen, of flikgrónde» was oorzaak,<br />

dad niemand van ons de eeriïe wilde zijttjj<br />

om hec srevaar te beproeven. -— Ik nam dei halve<br />

een oud bandpaard, welk ik bi) mij had, maakte<br />

hec mee hetzelve zoo, gelijk-meh fomtijds uitgezonderde<br />

manfehap vooruit pleegt te zenden, die<br />

den aanval vooreerst waagen -moet, en dreef het<br />

voor ons heen door de rivier. Het paard was<br />

'er niet zoo ras door, of het ontliep den dwang,<br />

waarin wij het den gantfehen dag gehouden hadden,-in<br />

vollen galop, en begaf zich terftond naar<br />

de weide.—-Maar wij, itijfvan koude en gekweld<br />

door den honger, (want wij hadden dien dag nog<br />

niéts anders, dan een klein 1<br />

ontbijt, genooten)<br />

ngenons, na verfcheidene andere vruehtiooze poogingen<br />

om herberg te bekomen, ten laatlle ge^<br />

noodzaakt, bij regen en herken wind onder den<br />

bloocen hemel den nachc doörtebrengen. — Öpdac<br />

wij door tijgers niet zoo ligt en onvoorziens<br />

zouden befprongen worden , v~riiecen wij den<br />

oever der rivier, en 'lec dal , mee eene menige*<br />

heescergewaslen dichc begroeid , en gingen op<br />

eenen berg, daar wij bij eenige enkele Itruikert<br />

ontzadelden , en onze legerplaats verkooren.<br />

Dichc bij deeze plaats had de berg eene fleilce,<br />

die loodrechc neèrwaard liep ; welke wij ondertusfehen<br />

bij geluk nog tijdig genoeg ontdekten,<br />

öm ons daarvoor in acht te kunnen neemen, —<br />

Onze paarden bonden wij aan elkander, en lieten<br />

ben aan d? andore zijde van den berg graazen ,<br />

opdat, wanneer 'er ook al een leeuw moge komen,<br />

deeze zich vooreerst met hun bezig zou<br />

houden, of, wanneer 'er een wolf zich vertoonde,<br />

de paarden dan niec zouden wegloopen.<br />

X 4 I»


328 VII!. HOOPDST. REIZE DOOR Dji LANGE KLOOF,<br />

In den nacht, wanneer wij wegens de koude a]<br />

te zeer verkleumden, dwaalden wij omtrent onze<br />

legerplaats in 't rond , maar gleeden, op den<br />

gladden berg niet zelden uic. Voor het overige<br />

was het ons aan den eenen kant wel tot een rlaauwen<br />

uoosc, maar aan den anderen kanc toe een<br />

innig verdriec, hec haanengekraai op de nabuurige<br />

landhoeve ce hooren.<br />

Zoo ras de dag maar eenigzins aan begon te<br />

breeken, omcrenc vijf uur, verzuimden wij niec,<br />

onze paarden ce zadelen. Wij reeden voorc, en<br />

vendeti nu zonder eenige moeice den weg naar<br />

de landhoeve Hagelkraal , die llechcs eenige<br />

fnaphaanfehooten verre van ons af was. De<br />

bewooner derzelve, DIRK MAKKUS, een eerlijk<br />

grijoarc, prees ons terftond bij onze aankomsc als<br />

Zeer vlijtige jonge lieden, die even zoo vroeg als<br />

hij opgeltaan waren. Toen hij daarna ons ongemak<br />

vernam , beklaagde hij ons niet alleen mee<br />

bijzondere deelneeming; maar berispte ons ceffens<br />

zeer ernftig, dac wij geen cabak rookten. Hij<br />

verhaalde ons daarop veel van de zeldzaame ontmoecingen,<br />

welken hij op zijne reizen diep landwaard<br />

in. en op de olifancenjagteri gehad had.<br />

Zijne berichcen , aanw'jzingen en raadgeevingen<br />

waren ons even zoo nuttig, als aangenaam.<br />

Het handpaard, welk'ons geduurende den nacht<br />

ootloopen was, liet hij opzoeken; ook had hij<br />

de goedheid, ons eenige fterke osfen bijcezetcen,<br />

die onzen wagen door hec zeer bergachtige Jrtutquasclal<br />

zouden helpen trekken.<br />

Den dercienden van Wijnmaand, des voormiddags<br />

omcrenc cien uur vercrokken wij van de hoeve<br />

Ha-


OF H E T L A N G E BAL. 329<br />

Hagelkraal, en kwamen des avonds ten zes uur<br />

aan de Paardekraal, een klein riviertje, welk<br />

deezen naam draagc. Hier vertoefden wij tot den<br />

volgenden morgen.<br />

Tegens den middag kwamen wij bij de Saffraankraal<br />

aan, daar het bezwaarlijk Artaquaidal^eindigt.<br />

Hier onrfpanden wij, volgens affpraak, de<br />

osfen, welken de bovengemelde braave grijsaart<br />

ons geleend hid, die rf vervolgens van zelfs langs<br />

den voorigen weg weder naar huis gingen.<br />

Het Artaquasdal wordt zoo zeer tot de koude<br />

en zuure landen gerekend, dat men het zelfs<br />

voor onbewoonbaar houdt. Onder anderen<br />

groeic daar eene plant, welke de bewooners der<br />

volkplantingen pisgras noemen, en naar de befchrijving,<br />

die zij daarvan geeven, tot de euphorbie<br />

behoort. Jong vee, en dat aan die landftreek niet<br />

gewend is, laat zich uic gebrek van ondervindig<br />

ligchjk verleiden , om daarvan teeeten, en krijgc<br />

'er ecüe opitopping van wa'er van, welke niet<br />

zelden doodliik is. Jn hec water en den pisleider<br />

van zoodaanige dieren wil men iecs waargenomen<br />

hebben , welk naar kleine brokjes kaas gelijkt. —<br />

Hec eenige middel, waarmede men fomcijds een<br />

heesc, daardoor aangecasc, gered heeft, beftaat<br />

daarin, dac men hec zeer fterk jaagc, of zeer fnel<br />

daarmede rijdt, om langs dien weg .hec geronnene<br />

ce verdeelen en afceleiden.<br />

In tijden van Oorlog of opftand is een zoo enge<br />

pas, als hec Artaquasdal is, een gewigcige (leute!<br />

tot het geheele oostlijke rechtsgebied. ><br />

Men zou ook in de Lange Kloof en bij de Krom-<br />

X 5 me


330 VTHVHÖÖfDStf.REIZE BOOR DE LANGE KLOOF,<br />

ine 1<br />

rivier ?an zoodaanige troepen, welke haareri<br />

wi?g d ..irj.-wr wdden neemen,, menigvuldige hmu<br />

flénii.^öibfiaVm-weg kunnen leggen 1<br />

.<br />

De geheele landftreek omtnenc de Saffraan*<br />

kraaL en van daar tot de Lange Kloof, is voorts<br />

Van gèlijkeTÏ aart, nis die, wefke ik boven onder<br />

dé benaaming van Karru befchreeven heb ».<br />

In het hms te Saffraankraal^ daar wij onze<br />

hérberg haddëri, waren wij aan een ongemak blooc<br />

gefield, welk deeze landftreek, naar men mij verzekerde<br />

, met de Karrovelden zeer gemeen heeft:<br />

Ik meen, eene'zoo verbaazende menigte gewoone<br />

huisvliegen , dat de muuren én zolders der vertrekken<br />

bijkans geheel en al daarmede bedekt<br />

varen. — Deeze vliegen waren voor onze oogen,<br />

ooren, heus en mond zoo ongemeen lastig, dat<br />

het ons niét mooglijk was,, ook zelfs maar eene<br />

kleine wijle tijds in het buis te vertoeven. Een<br />

oude flaaf. die thans geheel alleen hier woonde,<br />

was desniettegendaande genoodzaakt, des nachts<br />

in dit vlicgennest te flaapen. — In andere ftree-<br />

'kc-n van dit'lar.d, dié ook door eene ongelooflijke<br />

menigte vliegen bezwaard zijn, heb ik gezien,<br />

dat nYen zich van dit lastig gczelfllnp op<br />

rcr.e r:crr behendige wijze weet te ontdoen; naam-<br />

Jij!:: onder het dak of aan den zolder hangt men<br />

verfcheidene hofjes kruiden, daar de vingen<br />

irFgroere uiemgre aan gaan zitten; wanneer de<br />

bosjes geheel daarmede bedekt zijn, neemt men<br />

een' langen en ruimen linnen zak, die. op de<br />

wijze vafi één armzakje, aan eca'langen fleel vast<br />

ZVie hier veto-ren bladz. 482. enz.<br />

ge-


O T H E T L A K G E DAL. 33I<br />

gemaakt is, en welken men door middel van<br />

dien zoo over het bosje trekt, dac hetzelve,<br />

zonder aangeraakt ce worden, geheel daarin komc;<br />

waarna men den zak coetrekc, de vliegen van hec<br />

bosje aflchudt, en ze daarna mee kookend 'water<br />

verbrandt. Men herhaalt dac vervolgens zot?<br />

lang, als het noodig is. In fommige Karrovclden,<br />

alwaar de vliegen ook zeer menigvuldig<br />

zijn, groeit, zege men, een ftruik of heester, die<br />

eene teerachcige vochtigheid uitzweet, welke deeze<br />

irfekten, die zich gaarn daarop pleegen neer<br />

te zetten, vast lijmc en doodt.<br />

Een ander heescergewas, in de Karrolanden in<br />

menigte aancetreffen , groei: ook hier , en heet<br />

kannaflruik; waarvandaan ook de geheele omtrek<br />

den naam van Kavnaüandy maar 'niet, gelijk de<br />

heer MASSON h<br />

" meent, dien van Kanaansland<br />

gekrèegen heefc; alhoewel de groote dorheid<br />

deezer hndftreek den heer MASSON nog<br />

fteeds aanleiding genoeg geefc, om , bij tegemftelling<br />

van 'r. jreen Karman eercijds was , dien<br />

naam aan die land te geeven. -—• De weg, die<br />

tti f hen de Artaquas- en de Lange Kloof verder<br />

zuidwanrd , over eenen 'hóogsn en fteilen berg<br />

loopt worde om dezelve reden de Kamahoogte<br />

genaamd. — De kannahéèster zelve onier.cochc<br />

i«, en bevond, dac zij allergevoeglijksc als eene<br />

nieuwe lbo r van krabhekwaad, falfola, kon aan-<br />

"•'imerkt word'-n Ï waarom ik dan ook die heescer- 1<br />

gewas m mij 'e phncbelchriivingen , welke coc<br />

hierroe maar in handfehrfft bij mij beruscen, hec<br />

KaJjcrjchs krabbökwaad mee kleine, rondachtigey<br />

*•»'* In dc PhiltJoPhical Tmnstftions.<br />

v!ee-


332'. VIII. HOOFDST. REIZE DOOR DE LANGE KLOOF,<br />

vkezige, uitgeholde, tigchelvormige bladeren,<br />

fal/ola Caffra, foliis minutïs, fubrotundis, carno/is,<br />

concavis, imbricatis, genoemd heb. De<br />

bladen hebben een' bitteren, zoutacbtigen'fmaak;<br />

en, met den fltel te gelijk verbrand, geeven zij<br />

eene fterke asch, welke tot de zeepfiederij zeer<br />

bruikbaar is; waarom ook de boeren, in de Karrolandcn<br />

woonende, zeer veel werks van de zeepfiedeiïjen<br />

maaken. -—• Ten aanzien van-de deelen<br />

der bloeme wijkc de kannaftruik van de geflachtstekens<br />

des krabbekwaads, door den hooglceraar<br />

LINNA'US in zijne genera plant ar wn L<br />

K opgegeeven,<br />

in zoo verre af, dat deeze foort eenen<br />

kleinen, en weinig in 't oog vallenden ltamper,<br />

fiylus, met twee of drie bruine hoofdjes, ftigmata,<br />

heefc.— Voor 'c overige beltaan, gelijk bij<br />

het krabbekwaad over 'calgemeen, de zaadhuisjes<br />

uic zeer korte holiiuhjltjes, en hartvormige zaadbeurzen;<br />

en de kelk uic een enkel omkleedfel;<br />

de bloem heefc vijf klapjes; hec zaad is.enkel en<br />

flakkenvormig gedraaid, of naar eene opgerolde<br />

veer in een zakuurwerk gelijkende; ftamina filis<br />

brevisftmis; antherce cordata; calix perianthhtm<br />

perfiftens ; capfula quinquevalvis, unilocularis ;<br />

Jemen unicochleatum.<br />

Hec was aarcig om te zien, hoe de eenige (laaf,<br />

die zich ce Safraankraal ophield , en over de<br />

hoeve hec opzigc had, mee hulp van cwee Hottentotten<br />

, niet verre van daar woonende, het<br />

water, op eene zeer gemaklijke wijze, in kleine<br />

gooten of voorens, naar de tarwenakkers, daar<br />

DU de airen ten voorfchijn kwamen, en in den<br />

'* Zis-le uitgaaf.<br />

tuin


OF H E T L A N G E DAL. 333<br />

tuin had weeren te leiden, en aldaar kleine dammen<br />

aantelen gen, om akkers en tuin naar vereisch<br />

van omftandigded.n te bevochtigen of onder vva-r<br />

ter; te zetten ; waarom ook alles aldaar op het<br />

weliglte tierde, De grond zeif was 'er intusfchen<br />

ev. n zoo dor en droog , als de heerenweg,<br />

die echcer zeer fchoon gebaand was.<br />

Den volgenden morgen zetten wij onze reize<br />

over de Moerasrivkr verder voort, en kwamen<br />

omtrent den middag aan de Kannarmer, welke<br />

anderen de Kleine Doornrhkr noemen. De<br />

eenige groente, welke onze trekosfen en rijpaarden<br />

"hier vinden konden, was een weinig riet,<br />

arwidt) phrqvmites, welk, nadat de trekbeesten<br />

van andere reizigers het meeste verteerd hadden,<br />

in deeze rivier nog overig gebleeven was. -—<br />

Aan deeze plaats, offchoon zoo fchaarsch aan voeder<br />

voor ons vee, vertoefden wij nog langer,<br />

dan wij hadden moeten doen , om een ververfchende<br />

maaltijd van eene foort van patrijzen,<br />

welken ik zeif gefchooten had, voor ons ce bereiden.<br />

Wanc nu hadden wij, federt drie dagen<br />

geene andere gerechten, dan het groove brood,<br />

welk onze Hottentocten in hunnen knapzak bij<br />

zich hadden , en thee geproefd. Mijn lot was<br />

het , de patrijzen ce plukken , en de heer IM-<br />

HULMAN nam hec op zich, dezelven gereed ce<br />

maaken. Deeze verltond hec ook meesterlijk,<br />

om ons wildbraad met water en het vet van fchaapenüaarcen,<br />

welk onze Moccentotten ce Saffiaan»<br />

kraal gekocht hadden, zoo fmaaklijk te braadcn,<br />

dat ik niet in llaac ben te befchrijven, hoe aangenaam<br />

de werktuigen zoo van onzen reuk als<br />

van onzen fmaak door die gerecht geprikkeld<br />

wier-


V I I I ;<br />

g'34<br />

HfHo*bSÏ* kE&Sf-DÓOR DE £AVÖE*t-OOF,<br />

wierden, en hoe zeeT-wij :<br />

naar irieer van dien aart<br />

verlangden. Dün ; géerrvan ons beiden had 'er<br />

aan gedacht, om de patrijzen uitteneemen, voor<br />

dat wij ze, om ze op gelijke wijze onder ons te<br />

deelen', midden doorfneedéri, waardoor het nat,<br />

welk ons -voorheen door zijnen reuk zoo zeer bekoord<br />

had, ons ten eenemaal walglijk wierd. - —<br />

De Hottentotten lachten hartlijk over onze achtloosheid<br />

, maar'"nog :<br />

>rrïéér over onze kieschheid<br />

ten aanzien van dat nat , welk zij tot den laatften<br />

druppel toe opftipten.<br />

De lange vértraagtrig , door het bereiden en<br />

gebruiken deezer maaltijd ons veroorzaakt, maakte<br />

, dat de duisterheid ons overviel, eer wij de<br />

naast-bijgelegene landhoeve konden beroken, en<br />

dat wij deezen avond wederom in dichte bos-<br />

'fchén 'en ftruiken bleeven fteeken, wijl wij den<br />

weg niet onderfcheiden konden. Wij waren<br />

derhalve genoodzaakt ftil te houden, en'bereidden<br />

ons, benevens onze beesten, om, tot den vol^<br />

gen den morgen, honger, dorst en koude te lijden;<br />

want, offchoon wij over dag brandende<br />

hitte gevoeld hadden, was de nacht echter zeer<br />

koel: — Ontrent middernacht werd hec door<br />

den maanfehijn helder, z JO dat w:j den weg weder<br />

opzoeken, en tot aan eene boerenwooning,<br />

de Zandbank,geheeten, en aan de kleine Doornrivier<br />

gelegen, komen' konden.<br />

Den volgenden dag kon ik nier zonder groote<br />

Verwondering de talrijke kudden fchaapen bemerken,<br />

welke, nietregenftaande de ontzauluke' dorheid<br />

desaardrijks,echterbuitergewo. n v-1 waren. —<br />

Wanneer men in deeze lanclllreek een ionaap Aagten<br />

wil, pleegt men met bijzondere zorgvuldigheid<br />

het


het ailermagerftèfuinezoekën,' omdat, dc-afideren<br />

wegens al te graote^YediEid niec te ; •aet&w zijbftzd<br />

Dan de di-kfee 'itaarcen 0a welke een xoïf ecm'eff<br />

een'hal ven voetlang, en aan den wortel menigmaal<br />

ruim.een lialveftyser breed zijn. W'eegen gemt*brK/<br />

lijk van acht toe twtoalf pbnd', efi lit?c m'éesté di£fï<br />

van belbac uic-fijn vet, - dac van^fommi;.;&i, ald<br />

boter, op hec brood, en-in de fpijze, en van w<br />

deren insgelijks tot kaarsfen gebruikt wordt,<br />

a: üfa'ar nwnv fnij.-vethaölde,-:Worde: hiér , -"gelijk id<br />

de Karrolandcn, cn andere w arme gewesten hier-*<br />

è-mtrehc,' zeer goede wijn gnvotlneö." Zelf kan<br />

ik hier niec van oordcelen, wijLde-boercn •'c'rtl<br />

wijn van dit jaar reeds verkócht en 'v'erceérd haddén.<br />

In de 1<br />

Lange-Kloof incegendeel, al-s eerié<br />

zuure landftreek, kan in 'c geheel geen wijn gewonnen<br />

worden. :<br />

- Lelijke Hottentotfche vrouwen hadden verlof<br />

gekreegen, dicht bij deeze hoeve haare' hutcerf'té<br />

bouwe'n, en een jong mensch van haare natie, dié<br />

eigenlijk bij dén 'boer in diemt was-, Ing thans^<br />

federt eenige dagen," bij haar aan'een zvvaare<br />

ziekte ter neer, welke met de boosaartige rot 1<br />

koores, die coenmaals in deeze landen heen-cbre,<br />

veele overeenkomst fcheen ce hebben, en dus<br />

geene aderlaating toecelaaten. — - Desniertegenïfaande<br />

werd ik in de noodzaaklijkheid gebragc*<br />

hem eene ader ce openen, om den zieken aan de<br />

Vuisc Van mijnen huisheer niec bloóc «e'ftellen,<br />

die, om hem eene menigte bloed af.ecappen,<br />

Cwanc daarin ftelde hij een onbepaald ver tros*<br />

wen) bereids zijn grooc zakmes gefleepen had.'— 1<br />

De lijder had voorheen reeds eene-zWakke pols^<br />

en kreeg onder het. adcrlaaten een fterke beevirig<br />

door


33^ VIII. H00FDST. REIZE DOOR DE LANGE KLOOF,<br />

door het geheele ligchaam, Waarbij, ..na het verband,<br />

ook nog ftuiptrekkingen kwamen. — Wij<br />

verlieten hem daarna, en wel in een veel flechter<br />

toeftand , dan . hij voorheen geweest was, hoe<br />

Weinig bloed ik hem ook afgetapt had. Ondèrtusfchen<br />

was mijn waard bij dit alles zeer vergenoegd.<br />

Hij wilde volftrekt niet anders gelooven,<br />

dan dat het beeven en de trekkingen enkele gemaaktheid<br />

geweest waren, en beval zijne vrouw,<br />

om mij voor mijne moeite op de beste wijze te<br />

onthaalen.<br />

i Na verloop van eene halve uur kwam iemand<br />

pn verhaalde ons, dat dc kranke op het punt was.<br />

van te fterven. -—Thans ondervond ik innerlijke<br />

verwijtingen in mijn gemoed, dat ik het werktuig<br />

van zijnen dood geweest was: doch ik bleef<br />

ook geenzins in gebreke, om mijnen huisheer in<br />

fterke uitdrukkingen te verwijten, dat hij aan alle<br />

de kwaade gevolgen der aderlaating fchuld had.—<br />

De goede man icheen ook werklijk zoo hartlijk<br />

bekommerd en geroerd, dat ik inderdaad 'er op<br />

bedacht was, om hem weder te troosten; wanneer<br />

hij, zijn langduurig ftilzwijgen met eenen<br />

diepen zucht afbreekende, mij in een' nadruklijken<br />

toon antwoordde, en zeide: „. Ik geef niets<br />

„ om den Hottentot en zijne ziel; wanneer ik<br />

„ maar eenen anderen in zijne plaats tot osfen-<br />

„ leider kan bekomen, wijl ik nu haast naar de<br />

„ ftad aan de Kaap moet rijden, om mijne boter<br />

M aldaar te verkoopen. " Middelerwijl gingen<br />

wij heen, om de lijkplechtigheden te zien. —•<br />

Dezelve beftaan hierin, dat de Hottentotten den;<br />

ftervenden zoowel, als den even geftorvenen be-<br />

Weegen, fchudden en ftooten, en hem ook met<br />

inmenging eener menigte •/erwijtingen ,dat hij hen<br />

door


O t » E T " L A S G' E ' B i" LV • 33'/<br />

door den dood "veflaaten wil,, of verhaten heefc,<br />

de ooren vol fchreeuvven en huilen. Doch daarbij<br />

vergeecen zij bok thee,' alle mooglijke poo-'<br />

gingen ce doen , • om hem mee zoece woorden en<br />

allerleie beloften ce overreeden, dac hij coch niec<br />

moge fterven. Een paar oude-wijven kweecenzich<br />

in die werk zoo ieverig, dac ik vreesde, zij<br />

mogten hec kleine Vonksken- van leeven , welk<br />

ik , een minfte nog eenige minuucen na onze<br />

aankomsc, bij hem waargenomen had, volkomen<br />

uitblusichcn. —- Maar wat 'gebeurde 'er? De<br />

kranke bekwam zoo verre, dac mén zou gedachc<br />

hebben, zij hadden den afneemenden omloop des<br />

bloecij, cn hec kwijnende leeven bij hem weder<br />

in beweeging en werkzaamheid gefchud. — Ik<br />

en mijn waard verzuimden nu ook van onzen<br />

kanc niecs, om, zoo ras wij konden, brandewiin<br />

aan teb ren gen, en zijne lippen en neus daarmede<br />

te heilrijken. — Naderhand vernam ik op mijne<br />

terugreize, dat, hoe zwak en afgemac hij thans<br />

ook was, hij echcer na verlpop van cien of cwaalf<br />

dagen volkomen weder gezond geworden,<br />

maar op de reize naar de Kaap, daar zijn heer<br />

hem als osfenleider zoo noodig had , uic zijnen<br />

diensc geloopen was.<br />

Mijn aderlaaten bragt mij nog meer, dan een<br />

goed onchaal, bij mijnen waard ce weeg. Hij<br />

had een opgeftopcen otter, die 'er zeer wel uitzag<br />

, en als een'dier, hier te land zeer zeldzaam,<br />

tot een gefchenk voor den. gouverneur beftemd,<br />

en damom geheim gehouden was: dan, voor mijne<br />

moeite, welke ik bij de aderlaaeing gehad, en<br />

de zorg, welke ik naderhand voor dén zieken genomen<br />

had, fchonk hij. mij dac dier uic dankbaarheid.<br />

— Deeze otcer, welke in het-kabinet van de ,<br />

Y akade-


VIII. HOOFDT, REIZE DOOR DE LANGE KLOOF,"<br />

akademie der weetenfchappen te Stokholm , nog<br />

bewaard wordt, fchijnt van dezeive foort, als onze<br />

Europeefehe, naamlijk de rivierotters, mustela<br />

lutra van LINN/EUS, te zijn; alleenlijk onderfcheidt<br />

hij zich van die door zijne grootte en helderder<br />

kleur. •— De kngte des ligchaams bedraagt<br />

van den fnuit tot aan den wortel des ftaares<br />

twee en een' halven, en de geheele lengte des ftaaris<br />

een weinig minder dan een en een' halven voet. —<br />

Dit dier fchijnt hier van kikvorfchen en eene foort<br />

van kleine kreeften te leeven; want in het zoete water,<br />

welk in alle de Afrikaanfche rivieren, op mijne<br />

landkaart van de Kaap de Goede Hoop en de<br />

aangrenzende landen getekend , te vinden is, houden<br />

zich maar twee foorten van visfehen, en deezen<br />

nog in zeer gering getal, op, naamlijk zeer kleine<br />

porsjes, doch weiken ikvergeeten heb onder hunne<br />

behoorlijke foort te brengen, en de Kaapfche<br />

karper, cyprinus gonorynchus, nagenoeg ter<br />

grootte van een' gewoonen haring.<br />

Den zeventienden van Wijnmaand kwamen «ij<br />

uit de drooge Karrovelden in het Lange dal, onder<br />

de benaaming van de Lange Kloof meer bekend<br />

, zelve aan. Deeze valei begint bij de Zoute<br />

rivier. — Hier moest ik nog een paar trekosfen,<br />

het ftuk voor acht rijksdaalders, koopen. De<br />

vrouw van den boer, die baas in huis fcheen te<br />

zijn, verkocht ze mij op haar woord. Maar naauwlijks<br />

waren wij een weinig daar mede voortgereeden,<br />

of wij zagen, dat de een van die twee<br />

osfen een weinig hinkte. Dit maakte ons de eerlijkheid<br />

der vei koperes taamlijk verdacht. — Doch<br />

haare nabuuren verzekerden ons, dat op die wijze,<br />

op welke zij voor de goedheid der osfen borg had<br />

ge«


OF H E T L A N G E DAL. 339<br />

gezegd, hij met alle vier beenen (kon hinken , zonder<br />

dat wij reden hadden, bezwaarnis over haar intebrengen.<br />

— Bij het verkoopen van mijn paard,<br />

welk wij hier teruglieten, werden wij door onze<br />

waardin en haaren man insgelijks verfchalkt.<br />

In de landftreek langs de zogenaamde Zoute rivier<br />

, en in het Lange dal , klaagde men ook<br />

grootlijks over het pisgras, bij gelegenheid van<br />

het Artaquasdal reeds gemeld, orïchoon men geen<br />

beftemd gewas met zekerheid voor hetzelve kon<br />

aangeeven.<br />

Bij den oorfprong der Keureboomsrivier kwamen<br />

wij aan eene landhoeve , van waar men ,<br />

langs een bezwaarlijk voetpad, neerwaard in hec<br />

Houcniquasland, en in eenen dag naar de Algoabaai<br />

komen kan. De Potiivier heet, volgens het<br />

bericht van de bewooners dier hoeve, ookC/iamika.<br />

Dewijl.de heen MM EL MAN en ik onzen wagen<br />

verhaten, en in de duisternis den weg verlooren hadden<br />

, kwamen wij aan eene boerenwooning ,<br />

niec verre van de gemelde rivier, die alleen van<br />

Hottentotten, door den eigenaar der hoeve coc opzichcen<br />

bezorging van hec werk aldaar ce rug geha»<br />

ten , bewoond was. — Deeze lieden waren te<br />

kwaadaartig, dan dat zij mijnen reisgenoot, toen hij<br />

naar den weg vroeg, in 't Portugeesch of Hoihndfch<br />

antwoordden , offchoon hij hun drinkgeld<br />

beloofde, en wij naderhand met zekerheid ontdekten,<br />

dat zij deeze taaien zeer wel konden<br />

fpreeken. — Integendeel zeiden zij ons in hunne<br />

taal zeer veel, 't welk wij in *t geheel niec<br />

konden verftaan.<br />

Vermits de Hottentotten ons den rechten weg<br />

Y a niet<br />

I


'540 VIII. H00FDST. REIZE DOOR DE LANGE KLOOF.<br />

niec wilden aanwijzen, zochcen wij dien zoo goed<br />

als wij konden, weder op. Doch toen ik uoor<br />

den bovengemelden ftroom wilde rijden, zonk mijn<br />

paard op eenmaal tot aan de zadel in het flik. ik<br />

fprong 'er terftond af, en aan den oever; maar<br />

het paard konden wij niet zonder groote moeice<br />

uithet moeras brengen. — Voorts moesten wij hier<br />

met onzen wagen, die ons na volgde, tot den<br />

dageraat toe, vertoeven, om de rechte plaats<br />

der doorvaart te vinden.<br />

Den een en twintigden van Wijnmaand reisden<br />

wij tot aan de rivier Kukoi. of, gelijk dienaam<br />

uitgefprooken wordt , f Ka - f Kol. Deeze<br />

naam, welke anders hoofd, ook wel huisheer betekent,<br />

is waarfchijnlijk deswege aan deeze rivier<br />

gegeeven , omdat zij de voornaamfte bron der<br />

groote rivier f Kam f nafi, die in de Ir.Kamturtt<br />

rivier valt, in zich bevat.<br />

De landhoeve, aan de Kukoirivier gelegen, op<br />

welke wij inkeerden , droeg den naam Avan*<br />

ture. — Van de nabuurige bergen zagen wij de<br />

zee, doch zonder iets van het groote Houmiquasbosch<br />

gewaar te worden, welks gezigt ons door<br />

andere tusfchen beide liggende hooge bergen ontnomen<br />

werd. Ook had toe hiertoe niemand het<br />

nog gewaagd , om van dit gebergte naar Houcniquasland<br />

neer te gaan.<br />

Ons verblijf injOfet Lange dal duurde tot den<br />

een en dertigften varr Wijnmaand.}<br />

Niec verre van de' .Aapsnrivier zag ik eenen ouden<br />

Boschhoctentpc; m^c zij: e vrouw, van welken<br />

de boer VEREIRA, welken zijchansdienden,<br />

mij verhaalde , dac-zij-, nog maar eenige maanden<br />

gelee-


OF HET LANGE P A- L. 34I<br />

geleedett, over omtrent honderd Boschhottentotten<br />

het bediergehad hadden, maar van die vorst»<br />

lijlee of aartsvaderlijke waardigheid door hem tot<br />

den herdersdiensc bij erlijke honderd fchaapen<br />

ve-neierd waren, '-r- Hij roemde hen voor 't overige<br />

als lieden, welke tegen de gewoonte der ;<br />

Hottentotten " vaardig , naauwkeurig in hunne<br />

Verri htingen , en met hunnen tegenwoordigen<br />

toedand te vrede waren.<br />

In de Lange Kloof zagen wij, deels in hec<br />

voorbijrijden , deels elders , veele Hottentotten<br />

van beiderlei gedacht, die hunnen heeren ontloo-<br />

.pen waren, en welken men gaan liet, zonder hen<br />

te .vervolgen: want zij waren oud en gebrekkig;<br />

of de bewooners der' landhoeve zagen 'er geen<br />

voordeel in, om hen op hunnen weg gevangen te<br />

neemen. omdat hunne voorige bezitters hen toch<br />

terug geëischt zouden hebben. — Een zeer oude<br />

van hun, welke ik voorbij reisde, was den volgende<br />

dag. gelijk ik daarna vernam, van vermoeidheid<br />

overleeden, — De mees r<br />

en deezer vlugtelingen<br />

hadden eenen dikken derken dok, op welken<br />

gemeenlijk een rond gemaakte en in't midden<br />

doorboorde zanddeen , ter zwaarte van twee of<br />

meer ponden, gedoken was,,om,de kracht des<br />

ftoks te vermeerderen, wanneer zij daarmede naar<br />

wortelen of bollen van planten graaven, of zich<br />

van dien dok bedienen, om harde aard- of kleiachtige<br />

hoopen, van twee tot vier voethoog, welke<br />

van eene bijzondere foort mieren, termes, die<br />

het voedfel deezer woudmenfehen voor een groot gedeelte<br />

uitmaaken , opgerecht worden, daarmeeiQ<br />

omteftooten. — Het jammerde mij te zien, hoe<br />

deezearmeoude vlugtelingen de rest hunner afneernende<br />

krachten aan deeze hoopen, door langheid<br />

Y 3 *M\


34» vin. HOOFDST. REIZE DOOR DE LANGE KLOOF,<br />

van tijd zeer hard geworden , dikwijls te vergeefs<br />

verfpi'lden, wanneer deeze en geene dieren , op<br />

mieren aazende, door het omwroeten der aarde 'er<br />

reeds ingcfloopen waren, en den voorraad, daarin<br />

gevonden, verteerd hadden. — Eens was ik'er<br />

bij tegenwoordig, toen fommige van dergelijke<br />

weggeloopene Hottentotten van onzen waard en<br />

zijn volk tabak bedelden. Z>j bekenden, dac zij<br />

uit Houtniquasland over het gebergte gekomen<br />

waren, daar zij zich bij eenen goedaartigen heer<br />

wel bevonden hadden ; doch zij ' oegden 'er<br />

bij, datzijthars naar hunne land en ftamgenooten<br />

te rug wilden keeren, en, bijzonder federt dat een<br />

hunner makkeren geftorven was , zich van daar<br />

weg hadden moeten bege'even.<br />

In den omtrek der Haderrivier vond ik den<br />

grond zeer fteenachti?. — Ook trof ik hier en<br />

daar eene menigte fteenhoopen, van kleine ronde<br />

keifteenen gemaakt, en drie of vier voet hoog,<br />

welke hier fede.t onheuglijke tijden geweest waren<br />

, zonder dat men ontdekken kon, tot welk<br />

einde, ofomweikë redenen, zijeercijds op deeze<br />

wijze op een gehoopt mogten zijn.<br />

Niet verre yin hier fag ik, in eene valei, wijde<br />

en diepe groeven , in welker midden een fpic<br />

fe paal ftond, en die t-.t langen voor de grootere<br />

dieren verftrekten. Het fcheelde maar weinig,<br />

of ik en mijn paard waren daarin gevangen.<br />

In de gebergten omtrent Klipdrift houdt zich,<br />

zegt men, eene foort Hottentotten op , welke<br />

men om die reden Bergholten totten noemt. Zij<br />

behooren buiten twijfel tot die foort van Boschmenfehen,<br />

of Boschhottentotcen, welke wij boven


OF H E T E ArW C E D A L . 34$<br />

i l<br />

ven reeds befchreeven hebben . Zij rooven het<br />

vee; en wanneer zij geene gelegenheid hebben,<br />

om vee te deelen, leeven zij van wilde dieren en<br />

planten, die in 'c wild groeien. De boeren,<br />

indeezen omtrek woonende, waagden het daarom<br />

niet, hun vee verre van hunne wooningen te laaten<br />

weiden.<br />

Langs de JVagen-aï Disfclboomsrivier houdt zich,<br />

volgens de berichten, welken ik desaangaande<br />

kreeg, eene foort hagedisfen op , die omtrent<br />

een voet lang, en gitzwart zijn. Men houdt ze<br />

voor zeer vergiftig, zoo dat zelfs de Hottentotten<br />

'er ten uiterfte bevreesd voor zijn. Doch zij<br />

zijn 'er, naar men verzekert, ongemeen fchaarsch.<br />

hi de fteenhoopen, niet verre van deeze rivier<br />

te vinden, houdt zich onder anderen eene groote<br />

menigte kleine dieren op, welken r- A L r. A S onder de<br />

benaaming der Kaapfche kavia , cavia Capenfis,<br />

befchreeven heeft. De bewooners der Hollandfche<br />

volkplantingen hieromtrent noemen het diertje<br />

das. — Dit dier, welk met de gewoone bergrotten<br />

of mormeldieren eenige overeenkomst heeft,<br />

en ook omtrent van zijne grootte is, wordt van<br />

fommigen, en wel als eene lekkere beet, gegeeten.<br />

Het laat zich ook zeer goed tam maaken,<br />

en wordt nog in veele andere ftreeken der Afrikaanfche<br />

gebergcen gevonden. — HetUeine Daseiland,<br />

aan de westkust van Afrika, heeft zijnen naam naar<br />

dat diertje gekreegen. Op de plaatfen, alwaar<br />

zich deeze dieren in de gebergten ophouden,<br />

vindt men eene ftof, welke men hier dasfenpis<br />

heet.<br />

*' Zie hiervooren bi. $32, enz.<br />

Y 4


344 IX. HOQfDST. REIZE VAN TIET LANGE DAL,<br />

-heet. Zij 'zweemt veel'haar bergvét i en do meesten-,<br />

die ze. gezien nebben, houden ze ook daarvoor.<br />

Sommigen. gebruiken ze ook als een geneesmiddel,<br />

en fchrijven 'er eene groote kra-ehc<br />

aan. toe. — - Wijl- ik naauwkeurig bemerkt heb.:,<br />

dat deeze ftof niej .allé de. proeven des bergvets<br />

inhoudt, "en alleenlijk in die oorden, waar de gemelde<br />

dasfen zich ophouden, te vinden is; zoo heb<br />

ik genoegzaamen- gröhd ' Om te gelooven , dat zij<br />

.waarfchijnlijk de .werking ,eener maandlijkfche rei-<br />

.niging.is, deels, omdat men dit .uit verfcheidene<br />

.waarneemingen, met een stam wijfken .van deeze<br />

diertjes gemaakt,beiluiten kan ,,en deels ook, omdat<br />

de vuilighejd deezer dieren; in menigte onder<br />

deeze ftof gemengd is.-<br />

De Driebronnenrivier, de laatfte. in de Lange<br />

Kloof, is het begin eener groote rivier in Sizi-<br />

.kamma.. . ;<br />

De geileldheid,- van het weêr was in deezë<br />

„maand bijna even dezelve als in Herfstmaand. Regenachtige<br />

dagen waren deeze.negen, naamlijk;:<br />

de negende, de tiende, de negentiende en de volgende,<br />

ce twee en twint'gfte en de volgende, ren<br />

.de zes en twintigfte, met de twee: volgende<br />

dagen.<br />

NE-


OF. DE LAÏ$GE KLOOF NAAK. SIXIKAMMA. 345<br />

NEGENDE HOOFDSTUK,<br />

REIZE VAN HET LANGE DAL, OF DS LAN­<br />

GE KLOOF NAAR S I Z ƒ X A SI M A.<br />

jri^Si eerften van Slagtmaand namen wij de .reize<br />

naar de Kromme rivier aan, welke zoo^ genaamd<br />

wordt', 'cmdac'zij iri veele kromcen.cn<br />

bochten door eene zeer naauvve. valei flroomcJ<br />

f$ r groffd"is ongemeen flikrig; 'c welk ons<br />

'des te' meer tot groot ongemak' verftrekte, wijl<br />

wij 'er achtmaal door moesten wa'adcn.<br />

Den volgenden dag kwamen wij aan het<br />

'Esfchcnwöiïd.' — Zoo heet, cenc boschachtige<br />

iandltreek, langs de Esfchenrivier , die, gelijk<br />

de omliggende landftreek zelve, naar de menigvuldige<br />

esfchenböomen zoo genoemd wordt. •—-<br />

Deeze boom "'maakt ondertusfehen een gantsch<br />

bijzonder geftacht uit, lk heb denzelven in de<br />

fchrifceh van de'akademie der weetenfchappen van<br />

Stokholm béfclrrceven , en hun den naam Eke-<br />

'bergia Cap'e:iJ;s gegeevcn , ter ' ee're van den<br />

'heer K AR>: L G U S T A A F E K E B K R G<br />

i m<br />

, die tot<br />

deeze mijne reize de allereerlte aanleiding ge-<br />

/ geeven,<br />

*»• Kapitein bij de Zweedfche admiraliteit ,• en teffens<br />

in dienst bij de Zweedfche Oostindifche maatfchappij, ook<br />

^medelid van tfe akademie der weetenfchappen te Stokholm,,<br />

eiv-ridder der AVaft-orde. — In het voorbericht is reeds<br />

met roem van hem gefprooken.<br />

*5


34


OF DE LANGE KLOOF NAAR S1Z1KAMMA. 347<br />

gen zeer dunnen dsrm uitgezonderd, is hun achterlijf<br />

gantsch ieeciig en volkomen doorzigtig,<br />

ook gezwollen en opgeblaazen; waarom zij ook<br />

bij de bewooners der volkplantingen blaasöps genaamd<br />

worden; die daarenboven nog meenen,<br />

dac zij alleen van den wind leeven. — Over dag<br />

zitten zij gemeenlijk (hl; maar des avonds hoorc<br />

men in diedreeken, alwaar zij zich ophouden , van<br />

alle kanten een taamlijk (terken onaangenaam gefchreeuw.<br />

— Wanneer het donker is, laaten zij zich<br />

gemaklijk door het fchijnfel van een lterk vuur aanlokken,<br />

en dan alleroest vangen; maar buiten<br />

dac zijn zij zelden zigcbaar. Iemand wilde mij verzekeren,<br />

dac zij zich ook door klinkend geluid, of<br />

wanneer men hen , om zoo ce fpreeken, aanfpreekc,<br />

en ce gemorc gaac, laacen lokken; dan<br />

de pooging, een deezen einde in 'c werk getleld,<br />

mislukte voor- ditmaal.<br />

Den derden van Slagtmaand rusccen wij op de<br />

laaclte landhoeve, welke aan den oever der Diepe<br />

rivier lag. —~ Oichr hij die boerenwooning hadden<br />

verfcheidene Horcencotcen, op die hoeve dienende,<br />

en wel van ctie foorc, welken men Boschhoccencoccen<br />

en Boschmannen noerr.c, hunne hucten.<br />

Deeze waren van ltroo te famengefteld;<br />

doch thans buicen dien grootdeels mee grooce<br />

lange (tukken olifancenvleesch bedekt, welk in<br />

riemen of reepen, drie of vier vingeren dik, en<br />

fomtijds eene vadem ''ang, uitgefneeden was. Sommigen<br />

deezer reepen waren om de huc gedingen!;<br />

anderen gingen van de eene huc naar de<br />

andere, zo dat de enden daarvan aan beiden<br />

vast waren gemaakt. Het een en andere was gefchied<br />

met een oogmerk, om hec vleesch in de<br />

zon


3*8 IX- HÖ0FL)ST.-.*ÉrZE VAN HÊT LANGE DAL,<br />

zon en de liicht te laaten droogen. Hier<br />

hielden zich mannen, vrouwen-en kinderen op,die<br />

te fa,mei» geene andere bezigheden hadden ,<br />

dan te flaapen , tabak te rooken , en zich op<br />

olifanten vlee ;ch. te vergasten» — 't Is waar, op<br />

de groore Zuidzee had ik hondènvleesch gegeèten;<br />

dan, hier waren reuk en gezigt alleen<br />

genoeg, om mij allen lust en begeerte te<br />

beneemen , van hec ~ olifuntenv eesch te proeven.<br />

Daarenboven' was het niet versch meer,<br />

rftaar ree is eenige dagen in de zon gedroogd:<br />

zoadat, wanneer ik ooic daarvan geproefd had^<br />

mijn oordeel daarover, .echter onvoldoende zon<br />

geweest zjn. Daar komt nog bij, dat ik<br />

mij daardoor de verachting van de bewooners<br />

defc foluplancingen: op den hals zou gehaald hebben:<br />

want deeze houden het bijkans voor even<br />

zoo aifci.uwhjk en verfoeilijk olifanten- als<br />

menfehen vleesch te eeten,' omdac, zeggen zij de<br />

olifant een zeer. verfhndig dier is, welk ook,<br />

wjanneer hen g».wond is. en ziet, dac hec niet<br />

omkomen kan eenigermaare weenc, en craanen<br />

laat vallen Ik wilde mij naar de plaats, daar<br />

deeze olifant ite'chooten was, • begeeven, om des*<br />

zelfs geraamte ce bezien; maar men verzekerde<br />

mij, auc de-wolven bereids alle de beenderen,<br />

daarvan weggefleepc hadden.<br />

• Hier neem ik gelegenheid om van de olifanten<br />

over 't algemeen; van de wijze om ze te<br />

-vangen; van hunne, natuurlijke hiscorie ; hunne<br />

nuccigheid^i en't geen meer van die -merkwaardig<br />

dier te zeggen,is, omftandig te handelen. ,<br />

- b De olifant , van. welken het gemelde vleesch was,<br />

• I ' zag


, - .OP DE LANGE KLOOF NAAR ;SIZTKAJ«MA. 34?<br />

zag men voor een «jóng manneken aan, wijl da<br />

llagtanden taamlijk fmal, en fleehts drie voec.lang<br />

wareti, en de grootde bakiand maar de breedte<br />

van vier duim had; daar integendeel de baktand<br />

van eenen oüfant, dien ik van andere jaagers aan<br />

de Kaap de Goede Hoop gekreegen heb, en<br />

thans in het naturalienkabinet van de akademie<br />

der weetenfchappen bewaard wordt, negen duim<br />

breed, en vier en een half pond zwaar is, of»<br />

fchoon men uit duidlijke kenmerken befluicen<br />

kan, dac hij de uiterlte of achterlte in,hec kaakebeen<br />

geweest is, -<br />

de lengte van dien, van den<br />

worcel toe aan den bovenden rand of de ver*<br />

hevenheid boven hec kaakebeen, fchijnt vijf duim<br />

bedraagen te hebben. Het oor van deezen<br />

Olifant heefc, volgens hec berichc, welk men.mij<br />

desaangaande gaf, eenen Hotcencoc van middelmaatige<br />

grootce van den fchouder tot aan de<br />

voeten gereikt. Een van de voorde beenen,<br />

welk zij mede naar huis hadden genomen, lag<br />

daar nog onverdeeld. De huid van het been<br />

had in verre na niet de dichtheid en vastheid van<br />

die van den neushoorn en het rivierpaard ; maar<br />

fcheen genoegzaam uit taamlijk groote pijpjes en<br />

bloedvaatjes ce famen geweefd , en uievyeniig<br />

oneffener , knobbeliger en rimpeliger , dan by<br />

die dieren ce zijn; waarom zij ook niec,, gelijk<br />

van deeze, toe zweepen kan gebruikc worden. —•<br />

De voec was bijkans cirkelrond, en naauwlijks van<br />

grooceren omtrek dan hec been zelf, cerwijl zijn<br />

middellijn niec volkomen een Zweedfchen voet<br />

hield. — Ten aanzien der vingeren of toonen<br />

beweert u UFFON, dat zij altijd vijf in getal, maar<br />

der nagelen, dat zij ten opzigte yan hun .getal onder-


350 IX H00PDST. REIZE VAN HET LANGE BAL,<br />

derfcheiden zijn k<br />

'. Ik vond van de nagelen maar<br />

vier , waarvan de groocften naar buiten gezeten<br />

hebben , en de kleinlte maar een' duim in zijne<br />

middellijn had. -• De huid onder den voet was»<br />

naar allen (chijn, niec dikker of vaster, dan aan<br />

' het ovarige des ligchaams.<br />

Men geloofde over 't algemeen, dat deeze olifant,<br />

zeer Onlangs getehooten, d.ior fterkere manlijke<br />

olifanten uit de kudde verjaagd, en op die<br />

wijze uit Sizikamma herwaard overgekomen was.<br />

Want in de dikke boslchen van Sizikamma hebben<br />

deeze dieren nog eene vrijplaats, of zij zijn<br />

daar veel meer tegen de vervolging hunner vijanden<br />

beveiligd: maar de Lange Kloof of het Lange<br />

Dal, en andere ftreeken, door Christenen bewoond<br />

, hebben zij terftond, nadac deeze zich<br />

met 'er woon daarin neer hadden gelaaten, moeten<br />

ruimen.<br />

De jagt van deezen olifant is, volgens het eigen<br />

verhaal der jaagefs, twee boeren, hieromtrent<br />

woonende, op de volgende wijze gefchied —<br />

Toen zij des avonds dit groote dier in 't gezigt<br />

kreegen, beflooten zij terftond, hetzelve te paard<br />

te vervolgen, offchoon zij even zo min ervarene<br />

olifantenjaagers waren, als iemand van hun voorheen<br />

een zoodaanig dier gezien had. -— Het<br />

tegenwoordige fchijnt wel, volgens de befchrijving,<br />

geen van de grootften geweest te zijn,<br />

(vermits deeze dieren fomtijds wel de hoogte<br />

van<br />

»• Men zie BHFFOKS natuurlijke historie der dieren,<br />

de nederd. verc XI Deel, bladz. 42. en elders.


CF SB LANGS KLOOF NAAR SIZIKAMMA» 35 f<br />

van vijfden of zestien voet bereiken;) maar nogthans<br />

de aanzienlijke hoogte van elf of twaalf<br />

voet gehad te hebben. Het gezigt van dit waar<br />

kolosfusdier was voor de paarden even zoo ongewoon,<br />

als voor hunne ruiters; zij werden intusfchen<br />

echcer niet fchuuw. — Het dier fcheen zich<br />

ook niet eer wegens hen ce bekommeren, dan nadac<br />

zij hec binnen den afftand vanzevencig of cachtig<br />

fchreeden genaderd waren; wanneer een van<br />

hun, volgens de doorgaande manier der Kaapfche<br />

jaagers , van het paard fprong , den teugel wel<br />

verzekerde, op zijne knie viel, den laadllok mee<br />

de linkerkand tegen den grond hield , den loop<br />

daarop liec rusten , aanleide, en op den olifant,<br />

die middelerwijl omtrent vijftig fchreeden verra<br />

gevlugc was, vuur gaf. — Over 'c algemeen fchieten<br />

de bewooners der Kaapfche volkplantingen ,<br />

wanneer zij op grooce dieren jaagen, gaarn op eenen<br />

afftand van honderd en vijfcigfehreeden; deels,<br />

omdac zij zoo kaden , dac, naar hunne meening,<br />

de kogel op dien afftand de groocfte uicwerking<br />

doec; deels, omdac zij daardoor cijd winnen, orn<br />

weder op hec paard ce fpringeh en ce vlugten, eer hec<br />

gewonde en daardoor getergde dier hen bereiken,<br />

en zich aan hen wreeken kan. — Naauwlijks<br />

zat ook voor ditmaal de jaager weder te paard,, en<br />

keerde zich om, of hij werd den olifant dichc<br />

achter zich gewaar. Het gekwetfte dier maakte<br />

daarop een zoo doordringend gefchreeuw ,<br />

welk hem door merg en beenen ging, en dat hec<br />

paard ook eenige fprengen deed, en mee gantsch<br />

buitengewoone fnel beid nog eens zoo hard liep<br />

als voorheen. Middelerwijl herftelde de jaager<br />

zich weder, en ftuurde zijn paard naar eene<br />

hoogce; wijl de olifanten en andere groote dieren,,


J5* IX- HODFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

ren, wegens;de zwaafte van hun ligchaam, bergf<br />

op in lang na niet zoo fnel, 'als bergaf voorc<br />

kunnen komen. Hierdoor werd zijne ftandplaats<br />

telfens nog zoo veel te veiliger, en zijn makker<br />

kreeg daardoor des te meer tijd, om den olifant<br />

op zij te komen, daar hij meende hem des<br />

te gemaklijker naar het hart of de groote longflagader<br />

te kunnen fchieten. Doch hij trof<br />

echter geene zeer gevaarlijke plaats, omdat het:<br />

paard een weinig ^onrustig was, en niet ftil wilde<br />

ftaan. De olifant , die zich nu tegen<br />

deezen tweeden jaager wendde, werd ras moê<br />

om hem te vervolgen, te meer, wijl deeze gelegenheid<br />

had, om eene nog fteilere hoogte op te<br />

rijden. Hierop ftonden de beide jaagers elkander<br />

bij, en de eene hield tot meer zekerheid<br />

het paard van den anderen bij den teugel, op-,<br />

dat het niet mogt wegloopen, terwijl ieder van<br />

hun zijnen fchoot bijzonder zou doen. -— Wegens<br />

een derden kogel zocht de olifant nog<br />

wraak te neemen; maar de vierde benam hem<br />

allen moed. Na den achtften viel hij echter<br />

eerst.<br />

Ondertusfchen hebben verfcheidene geoeffende<br />

olifantenjaagers mij verzekerd, dat een enkele<br />

kogel fomtijds genoeg is, om eenen olifant in<br />

het ftof te leggen. Dan daartoe worden verfcheidene<br />

bijzonderheden vereiscbt. Vooreerst,<br />

het kaliber van den fnaphaan moet groot,<br />

genoeg weezen, óm eenen kogel van een zesde,<br />

een achtfte of ten minfte een tiende van een Hol |<br />

landsch pond gewigt intenccmen. — Ten tweede,<br />

is het noodig dat de fnaphaan van een goede<br />

fchaft voorzien, en deswege in ftaat zij, om<br />

eenen des te fterkeren fchoot .buskruid..uittehou-.-;<br />

. nat • v<br />

den. 1


OF DE LANGE KLOOT NAAR. SIZIKAMMA. S53;<br />

,j e r u Qm deeze zelve "reden - bedienen deboeren<br />

zich op de olifanten - , rivierpaarden - en<br />

neushoornen- en'zelfs op de 'buffeljagten, allerliefst<br />

van de oude groote Zweedfche en Deenfche<br />

musketten, die wegens hunne zwaarte en.<br />

onhandelbaarheid in deeze landen niet meer gebruikt<br />

worden. Wegens deeze buitengewoone<br />

zwaarte van het geweer, waagen de jaagers<br />

het bijkans nooit, uit de vrij e hand te<br />

fchieten, maar, gelijk ik boven reeds befchreeven<br />

heb, zoo dat zij het geweer aan den laadftok<br />

laaten rusten. Even zoo min fchieten zij<br />

te paard zittende, omdat zoo wel de paarden,<br />

als zij zeiven, van het hard rijden pleegen te<br />

beeven. — Ten derde wordt het vereischt, dat<br />

de kogel uit omtrent een derde tin tegen twee<br />

derden lood bcitaa. Want een kogel, geheel uit<br />

lood beftaande, wordt, gelijk ik bij een neushoorn<br />

zelf gezien heb, of geheel en al, of ten<br />

minfte voor een gedeelte, plat, wanneer hij tegen<br />

de dikke en zeer taaie huid der groote dieren<br />

komt, en verliest daardoor zijne vaart en kracht. —<br />

Wordt 'er, integendeel, te veel tin bij het lood<br />

gedaan, dan wordt de kogel te ligt, en daarenboven<br />

ook brosch, zoo dat hij, gelijk ik insgelijks<br />

zelfs bemerkt heb, in ftukjes, gelijk dunne<br />

fcherven, van elkander vliegt, wanneer hij groote<br />

dieren op zoodaanige plaatfen, daar^zwaare<br />

beenderen zijn, raakt. — Verfcheidene jaagers<br />

hebben mij verhaald, dat men met zulke zwaargelaadene<br />

ïnaphaanen, en met kogels , daar een<br />

gepast gedeelte tin onder gemengd is, door een<br />

ploegijzer van taamlijke dikte keer op keer doorschieten<br />

kan. —- Ik heb wel zelf de proef hier-<br />

Z van


354 HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

van niet genomen , maar houd het echter niec<br />

voor ongelooflijk , omdat , wanneer ik 'er aan<br />

fcheen te twijfelen, meer dan een gaarn met<br />

mij daarop wilden wedden. Ik heb ook van meer<br />

dan eenen jaager gehoord, dat, wanneer men<br />

met de groote en zwaare geweeren onder een*<br />

hoop zebra's of quagga's , die dicht bij elkander<br />

ftaan, fchiet, en niet op zoodaanige plaatfen,<br />

daar veele of fterke beenderen zijn, treft, de<br />

kogel door vier of vijf van deeze dieren op eenmaal<br />

doorgaat. — De vierde of Iaatfte bijzonderheid<br />

, welke 'er vereischt wordt, wanneer de<br />

olifant op den eerften fchoot vallen zal, beftaat<br />

eindelijk daarin, dat men hem voor alle dingen<br />

in het hart, of dicht daarbij, raakt; wanneer de<br />

kogel zekerlijk het een of ander van de grootere<br />

bloedvaten verftoort, en het dier ras dood moet<br />

bloeden.<br />

Zich van dergelijke grootere geweeren op zulke<br />

jagten re bedienen, is ook uit dien grond des<br />

te noodiger, dewijl de wond , van een' kleinen<br />

kogel gemaakt, door vet of geronnen bloed ligt<br />

kan verftopt worden; om nu niet te zeggen, dat<br />

de veerkracht der huiden en fpieren bij zulke<br />

groote dieren, als olifanten, neushoornen en anderen<br />

, naar evenredigheid grooter, dan bij de<br />

kleineren, is, waardoor dan de wond veel ligter na<br />

den fchoot zich te famentrekt. — Een man, die<br />

als een oud en ervaren oiifantenjaager bekend<br />

was, zeide mij wel, dat men bij, dit dier het'hare<br />

allerbest op deeze wijze kon treffen, dat men net<br />

op die plaats in de zijde mikte, alwaar het gemeenlijk<br />

het tipje van het oor houdt. Dan, naar<br />

de fraaie afbeelding van den olifant, bij BUFïON


Of DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 355<br />

FON'? te'vinden, te oordeelen, fchijnt het oor<br />

te kort te zijn, dan dat men deeze opgaaf zou<br />

kunnen aanneemen , bijaldien niet de Afrikaanfche<br />

olifanten een weinig langere ooren hebben,<br />

of dat deeze zich bij groote en zeer oude dieren<br />

van deeze foort naar evenredigheid veel meer,<br />

dan bij de jongere olifanten, waarvan BUFFON<br />

afbeeldingen gegeeven heefc, in de lengte uitrekken.<br />

De ondervinding heeft de Kaapfche jaagers geleerd,<br />

om den olifant niec naar het hoold te<br />

fchieten; omdat de hersfenen te klein zijn, om<br />

getroffen te worden en daarenboven door eenen<br />

dikken en harden hoofdfchedel of hersfenpan wel<br />

beveiligd zijn. Dit (temt ook met dat geen<br />

overeen, 't welk men voorheen reeds aangaande<br />

dit dier ge weeten heeft. Doch daartegen blijkt,<br />

het ook uit het voorgaande genoegzaam, dat 'er<br />

voorwaar niet, gelijk BIIFFON '7 uit GUICLEAU-<br />

ME BOS MANS voyage de Guinée<br />

b r<br />

aanhaalt, twee<br />

of drie honderd toe vereischt worden, om een<br />

olifant aftemaaken, het zij dan, dat geweerenen<br />

jaagers niet deugden. — Even zoo mm is 'er,<br />

gelijk dezelve fchrijver, naamlijk BOSMAN,<br />

meent *» , een klein leger toe noodig, om eene<br />

geheele bende olifanten aancecascen. — In Afrika<br />

waagt het niet zelden een enkel jaager, wanneer<br />

hij<br />

Men zie zijne natuurlijke historie dar dbren op da<br />

aangehaalde plaats, tegenover blad^. 58 .en 59 of plast I.<br />

en II*.<br />

*? L. e. bladz. 14, en 1$.<br />

ir Bladz. 436".<br />

i' Op de aangehaalde plaats.<br />

z %


$$6 IX- HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

hij met een fnel en geoeffënd jagtpaard voorzien<br />

is, en eene kudde olifanten ontmoet, dezelven<br />

aantetasten. — De jongfte olifanten pleegen dan<br />

het eerst de vlugt te neemen; maar één of meer<br />

van de ouderen, die de grootfte llagtanden hebben,<br />

en ook juist die geenen zijn, welken de jaager<br />

het liefst wenscht te hebben, keeren zich veelligt<br />

fomtijds tegen hem: maar, wijl zij ras moede<br />

worden en omkeeren, zet de jaager hen na, en<br />

weet altijd de gelegenheid te vinden, om eenen<br />

daarvan te vellen. Wanneer zoodaanig een dier<br />

dan ook Hechts in de heup getroffen wordt,, zoo<br />

pleegt men te zeggen , dat het reeds den jaager<br />

toebehoort, omdat het moet hinken, en daarom<br />

zekerlijk nog doodüjkere fchooten te verwachten<br />

heelt, eer tijd en krachten hem toelaacen, te ontfnappen.<br />

Hoe grootere tanden de olifanten hebben , en<br />

hoe ouder zij zijn, des te zwaarlijviger zijn zij,<br />

en des te langzaamer in het vlugten. Jaa, bij<br />

heeten zonnefchijn heeft men dergelijken overal<br />

zoo krachtloos en moede gevonden, dat fommigen<br />

de driestheid gehad hebben, om hen te voet<br />

te naderen, en op hen te iehieten. — Dit waagen<br />

bijzonder zoodanige Hottentotten , welke in<br />

het fchieten geoeffend zijn, en ten dien einde gemeenlijk<br />

medegenomen worden: want deeze kunnen<br />

in hun pelsgewaad behendiger nabij fluipen,<br />

en zijn ook fneller te voet, om , ingeval van<br />

nood, het gevaar te ontloopen. Jaa, men gelooft<br />

niet zonder grond, dat zij in de oogen der<br />

olifanten zoo wel, als van andere wilde dieren,<br />

niet zoo verdacht zijn, als de blanken; ook van<br />

de dieren, wegens hunnen wilderen reuk , door<br />

de beestenvellen, waarmede zij bekleed, en door<br />

hec


OF DE LAÏGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 357<br />

het bukkukruid, met welks poeier zij befmeerd<br />

zijn , veroorzaakt, niec zoo ligt bemerkt worden.<br />

—<br />

Wanneer de olifant zwaar gewond is, doer hij,<br />

gelijk men zege, geene pooging, om zich tegen<br />

zijnen vijand te verdedigen , fomtijds zelfs nier<br />

eens om te ontkomen , maar Haat ftil, om zich<br />

met het water, welk hij op zekere tijden tot zoodaanige<br />

gebruiken in zijnen tromp bewaart, te befproeien<br />

en te verkoelen. Komt hij dan bij eene<br />

rivier, of ontmoet hij ergens water, en is hij<br />

warm, dan zuigt hij daarvan een gedeelte in, om<br />

zich daarmede te befprengen.<br />

Den liefhebberen van de natuurlijke historié<br />

der dieren is het over 't algemeen bekend, dac<br />

de olifant zich allerliefst in de nabuurfchap vari<br />

rivieren ophoudt , en men in Afie de tamme<br />

olifanten met groote zorgvuldigheid naar het water<br />

leidt, om ze te wasfehen en te baaden. ><br />

Hierom is het mij gantsch niet ongelooflijk voorgekomen<br />

, wanneer men mij verhaald heeft, dat<br />

in de dorre landftreeken van Afrika de olifanten<br />

fomtijds gantsch krachtloos aangetroffen worden. —.<br />

Een van de inwooneren deezer landftreek zeide.<br />

mij ook, dat hij op eene moerasfïge plaats, ofop<br />

eenen zoogenoemden fonteingrond , taamlijk<br />

zekere kenmerken waargenomen had, dat aldaar<br />

Olifanten gelegen hadden. — Alle dé berichten,<br />

welken ik gelegenheid gehad heb te verfamelen,<br />

kwamen daarin overeen, dat deeze dieren, wanneer<br />

zij gejaagd worden, modderachtige rivieren<br />

zeer zorgvuldig -mudden, maar grootere rivieren<br />

integendeel opgezocht hebben , welken zij vervolgens<br />

met groot gemak en vaardigheid overge-<br />

Z 3 zwom-


358 IX. HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

zwommen zijn. Want, offchoon de olifant uit<br />

hoofde van zijne voeten en zijn geheele maakfel<br />

tct het zwemmen niet gefchapen fchijnt te<br />

zijn, en, naar men beweert, met het hoofd en<br />

het geheele overige ligchaam bijna volkomen onder<br />

de oppervlakte van bet water neerzinkt, loopt<br />

hij echcer, minder dan andere landdieren, gevaar<br />

om te verdrinken, omdat hij zijnen langen tromp<br />

of fnuit hoog boven het water uitfleekc, om<br />

kchc te haaien, en door middel van dat lid,<br />

welk tellens zijnen neus uitmaakt, en de werktuigen<br />

van den reuk (die in den olifant ongemeen<br />

fijn is) bevat, zijne vaarc naar de bedoelde<br />

plaats richten kan. Hierom heefc men gezien<br />

, dac, wanneer meer olifanten op eenmaal<br />

over eene rivier gezwommen zijn, zij allen den<br />

weg zeer goed getroffen , en met de groocfte<br />

zorgvuldigheid gemijd hebben , aan elkander te<br />

ftooten, offchoon het hoofd en de oogen onder<br />

1 0<br />

het water geweest zijn . —<br />

10 [ t Is jammer, dat de heer SPARMAN v-n dee-<br />

„ ze bijzonderheid in hec zwemmen der olifanten geen<br />

„ ooggetuige geweest is ; ondertusfehen verhaalt hij het<br />

„ echter met zoo veel zekerheid en geloofwaardigheid t<br />

„ dat men 'er bijna niet aan twijfelen kan. Ik merk dit ai-<br />

„ leenlijk daarom aan, dewijl de heer DE BUFFON op<br />

„ de aangehaalde plaats, bladz. 15. daar hij van het zwemmen<br />

der olifanten fpreekt, fchrijft: zij zinken minder<br />

„ diep in 't water, dan andere dieren. En wederom bladz.<br />

„ 45.: hij zwemt ook zeer wel, fchoon de gedaante zijner<br />

„ beenen en voeten het tegendeel fchijnt aanteduiden; maar,<br />

„ wijl de ruimte van de borst en den buik zeer grtot, en de<br />

„ omtrek der longen en ingewanden verbaazend is , en all<br />

„ deeze deelen flechts met lucht, of met ligtere jleffen dan het<br />

„ water gevuld zijn, zot zinkt hij minder dan ten ander dier;<br />

De<br />

*8


OP m LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 359<br />

De tanden zijn het alleen, waarom dé bewooners<br />

der Hollandfche volkplantingen omtrent de<br />

Kaap op de olifantenjagc gaan, uitgenomen,<br />

wanneer zij het vleesch daarvan voor hunne dienstbooden,<br />

hunne flaaven en Hottentotten gebruiken<br />

kunnen. En wijl de groote of flagcanden<br />

der olifanten van honderd tot honderd twintig<br />

jaa zelfs honderd vijftig Hollandfche ponden weegen<br />

, wolken men voor even zoo veele guldens<br />

aan de regeering verko'open , en bijgevolg met<br />

een' erkelen fchoot fomtijds honderd rijksdaalders<br />

of drie honderd guldens verdienen kan, zoo<br />

is 't geen wonder , dat de olifantenjaagers dikwijls<br />

Zulke groote waaghalzen zijn. —- Een thans<br />

overleeden boer, die eenen grooten olifant door<br />

de diepe en breede uitwatering der groote Zondagsrivier<br />

gejaagd had , was zoo driest, dat hij<br />

met<br />

„ hij heeft derhalve minder weerfland te overwinnen , en kan<br />

„ dus met minder paogingen , en geringere • beweeging zijner<br />

v beenen vaardiger zwemmen ; hy maakt daar ook een goed<br />

gebruik van, in het overtrekken van rivieren'; behalve twee<br />

„ flukken kanon, drie of vier ponders,' waarmede men hem in<br />

j, zulke gelegenheden behadt, zet men hem nog eene menigte<br />

„ andere noodwendigheden op het lighaam , • behalve dat ook<br />

„ verfcheidene perfoonen zich aan zijne ooren en ftaart vasthou*<br />

den, om over de rivier te kojnen. Dus, belaaden, zwemt<br />

„ hij gelijk met het water, en men ziet niets van hem, dan<br />

„ zijnen fnujt, dien hij ophoudt om te ademen. m<br />

„ Hieruit fchijnt men te moogen befiuiten: dat dc olifant,<br />

„ onbelaaden zwemmende, om de gemelde redenen minder<br />

diep in het Water zinkt, dan andere landdieren; doch,-<br />

„ dat zulks echter niet belet, dat hij, op aödere' tijden»<br />

„ zwaar belaaden, zoo zwemt, als de heer SPARMAN en<br />

ook de heer DE B u F F o N • melden, te weeten,. da$<br />

„ men niets van hem, dan een gedeelte van zijnet» tfomp<br />

„, of fnult' boyen het water ontdekt. C. ]


$6*0 IX. H00FDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

met zijn paard navolgde en 'er gelukkig overkwam<br />

, offchoon hij zijn zwaar geweer op den<br />

fchouder had, en zelf niet zwemmen kon. • • -<br />

Hij won echter door zijne rtoutheid niets , wijl<br />

de olifant zich in, eene dichte en met doornen en<br />

heestergewas aangevulde bosfchaadje , werwaard<br />

.de jaager hem of niet kon, of niet durfde volgen<br />

, begeeven , en aldaar zijne lchuilplaacs geiiomen<br />

had.<br />

Te paard kan men de olifanten alleen op de<br />

vlakte aantasten. In bosfchen en wonden., alwaar<br />

het niet dan te voet gefchieden kan, is deeze<br />

jagt altijd gevaarlijker. Men moet hec dan<br />

met groote zorgvuldigheid zoo inrichten, dat<br />

men den olifant onder den wind is; want wanneer<br />

hij door den wind de minfte lucht van den<br />

jaager krijgt, gaat hij terftond regelrecht op hem<br />

los. . Reeds menig een is hierdoor in het uiterfte<br />

gevaar geraakt, DIRK MARX, van wien ik boven<br />

bij de Hagelkraal bereids melding heb gedaan,<br />

verhaalde mij eene zijner jagtoncmoetingen<br />

op de volgende wijze: „ Toen ik, in mijne jeugd-,-<br />

op eene hoogce, mee ftruiken en heescergewas- -<br />

„ fen begroeid, niec verre van een bosch, mij<br />

bezig hield, om eenen olifanc, die windwaard<br />

van mij was, in ftilce ce naderen , hoorde ik<br />

„ van de lijzijde een fchriklijk gedruisch of ge-<br />

„ fchreeuw; en, offchoon ik coenmaals onder de<br />

„ olifancenjaagerseen der onverfchrokkenften was,<br />

„ kan ik echcer niec onckennen, duc ikj een eene-<br />

„ maal oncfteld en verbaasd wierd, en alle de<br />

„ hairen op het hoofd mij te berge reezen. Tef-<br />

„ fens kwam het mij voor, als of ik, om zoo te<br />

•„ fpreeken, met ijskoud water overgooten wierd,<br />

„ zonder dat ik mij van de plaats, daar ik ftond,<br />

„ be-


OF DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 361<br />

„ beweegen kon, eer ik het ontzaglijk hooge dier<br />

„ zoo dicht bij mij zag, dat het bijkans op het<br />

m punt was, om mij met zijnen tromp aantetas-<br />

)} Cen. - r - Bij geluk kreeg ik thans het gebruik<br />

„ mijner zinnen weder , zoo dat ik op de vlugc<br />

„ denken kon; terwijl ik mij toen, tot mijne<br />

„ grootite verwondering, zoo ligt en fnel op mij-<br />

„ ne voeten bevond, dat ik naauwlijks den grond<br />

,, fcheen aanteraaken. Des niettemin , kwam het<br />

„ veiftoorde dier mij taamlijk dicht op den voet<br />

„ pa, Maar toen ik het bosch bereikt, en mij<br />

„ daartusfehen de boomen verfchoolen had, kon<br />

het mij niet gevoeglijk verder navolgen. — -<br />

„ Op die plaats en in dien ftand,. waarin de oli-<br />

„ farit mij allereerst bemerkte, weet ik met ze-<br />

„ kerheid, dat hij mij niet heefc kunnen zien;<br />

„ en bijgevolg, dac hij mij allereerst door zijnen<br />

„ ongemeen fijnen reuk oncdekce. Men zal 'mis-<br />

„ fchien denken, dac ik coc wraakneeming een<br />

'„ minfte mijnen fnaphaan op dien onbefchaamden<br />

„ olifanc had moeien losfen: dan, hij kwam zoo<br />

„ fchielijk, zoo onverwachc, dac ik in den eerften<br />

fchrik in 'c geheel niec daaraan dachc; en<br />

'„ daarna was ieder ftap, dien ik deed, mijns lee-<br />

„ vens halve koscbaar, voor mij ; en ten laaiftej<br />

„ was ik al ce zeer uic mijnen adem , om met<br />

" eenige naauwkeurigheid te kunnen fchieten, en<br />

" al te blij, die oogfchijnlijk gevaar zoo geluk--<br />

„ kig ontkomen ce zijn<br />

Een ander - olifancenjaager ce voet, mee naam<br />

KLAAS VOLK, is, ingevolge verfcheidene berichten<br />

, mij desaangaande gegeeven > niec zoo<br />

gelukkig geweest. — Hij meende, .naamlijk, op<br />

eene,:hei, onder de bedekking van eenige planten<br />

van hec kruid mimofa, aldaar dunnecjes groeiende-,<br />

i n<br />

Z 5


$t>2 IX, HOOFDST. REIZE VAN HET LAN dB IUL,<br />

in ftaat te zijn, eenen olifant ongemerkt te naderen:<br />

dan, deeze befpeurde hem, zette hem na,<br />

haalde hem in, vatte hem met zijnen tromp,-en<br />

floeg hem dood. Doch dit is, zegt men, federt<br />

menfehen geheugen, het eenige voorbeeld»<br />

dat een olifantenjaager in zijn beroep ongelukkig<br />

geweest is.<br />

Ik ken echter nog eenen anderen boer, ROE­<br />

LOF SCHA ML ER genaamd, dien een olifant,<br />

terwijl hij, zonder hem gewaar te worden, den<br />

Voet opgeligt had en over hem heen getreeden<br />

was, met zijne toonen een diep gat in de zijde<br />

geftooten had. Ik onderzocht zelf het lidteken<br />

dier wonde, en bevond, dat vier nog gebrokene<br />

ribben diep neergedrukt waren; ook klaagde<br />

die man, dat de gebrokene ribben bij verandering<br />

van ,weer hem veele bezwaarnis veroorzaakten. —<br />

Dit'ongeluk zou hem, eenige jaaren geleeden, bij<br />

de Zwartkoprivier, bijna andermaal overgekomen<br />

zijn. Hij lag, naamlijk, met twee anderert, die<br />

bij hem warén, omtrent den middag, onder den<br />

blooten hemel , bij een grootdeels uitgebrand<br />

vuur, en fliep. Zijne beide reisgenooten ontwaakten<br />

tot ziin geluk een weinig vroeger, en alle<br />

drie verfchoolen'zich onder eenen bosch. Maar<br />

alle de drie rijpaarden, aan een' boom vastgebonden<br />

, werden door de olifanten deerlijk gehavend,<br />

die hun deels op eene, deels op meer plaatfen,<br />

het ruggraad in ftukken floegen. —r De olifanten<br />

waren vier of vijf in getal, welke op hunnen<br />

weg zeer gemaklijk en gelijkmaatig voortgingen,<br />

terwijl zij flechts in het voorbijgaan die fchaade<br />

aanrechtten. —<br />

1<br />

Uit het geen tot hiertoe bijgebragt is, blijkt<br />

duidlijk, dat die olifantenjagt, welke de abt *>E<br />

LA.


ÖF DE LANGE KLOOF, NAAR SIZIKAMMA. 363<br />

LA CAILLE in zijn 1<br />

joumal historique du voyage<br />

fait au Cap de bonne , Efperance *' wijdloopig<br />

befchrijft, en welke de 'bewooners der volkplantingen<br />

mee fpiesfen zouden verricht hebben , niets<br />

anders dan een verdichtfel kan zijn, welk iemand<br />

den goeden abt op de mouw gefpeld heelt. —•<br />

De lieden alhier, welke betere kundigheid van<br />

deeze zaaken hadden, waren ook nu nog onbefcheiden<br />

genoeg, om hem luid daarover uittelagchen,<br />

i De wijze, op welke de olifanten paaren, is een<br />

zaak, waarover tot hiertoe zeer veel getwist is. Want,<br />

nieceegenftaande de groote menigte deezer dieren,<br />

weiken men-van ouds af altijd in Indie gehoudeo<br />

heeft, en waarvan veelen zelfs tot woedend worden<br />

toe tochtig geworden zijn, is het echter niec<br />

mooglijk gewecic,-hen daartoe, te brengen, om<br />

zich in dien ftaat van flaavernij te paaren. — Sommige<br />

-fchrijvers hebben deeze omftandigheid op die<br />

wijze'zoeken te verklaaren , -dat de olifanten te<br />

fchnamachng waren , ein menfehen tot getuigen 1<br />

van hunnen liefdehandel te maaken. — Anderen<br />

zijn zoo verre gegaan, dat zij beweerd hebben,<br />

dat de fchaamfe der olifanten niet eens toeliet,<br />

ëenen derden van hun eigen geflaebt-, bij hunnedaadlijke<br />

puaring,.tegenwoordig te laaten zijn. —<br />

Veelen hebben deeze onthouding der olifanten in hunnen<br />

tam men ftaat uit de trotschheid en edelmoedigheid<br />

deezer dieren afgeleid, dat zij te fchrander<br />

en te vefheven dachten, dan dac zij hun gedacht<br />

zouden willen voortplanten, en hetzelve<br />

éven daardoor vernederen, om den menfehen flaaven<br />

*' Bladz. 35$. tot 362.


364 IX. HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE'DAt,<br />

ven te bezorgen. — Doch, wijl men weet, dat<br />

de olifanten eer en meer en in grootere uitgeftrektheid,<br />

dan eenig ander dier, zich toe gehoorzaamheid<br />

en onderdaanigheid laaten dwingen; zoo<br />

fchijnt ook deeze meening weinig bijval te verdienen;<br />

; Het is derhalve veel waarfehijnlijker, dat ;<br />

deeze wederfpannigheid in eenè zaak, waartoe<br />

4e .natuur .hen toch oogfchijnlijk opvordert,<br />

uit het maakiel des ligchaams, welk bij den<br />

olifant tot zoodaanige verrichting vrij onbekwaam<br />

is, voornaamlijk ontrtaat. — Deeze hindernis vond<br />

de Schepper der natuur buiten twijfel noodig, om<br />

de vermeerdering deezer dien euzen, welke anders<br />

al te groot zou worden, daardoor merklijk te beletten:<br />

want, buiten deeze natuurlijke belemmering<br />

, en de grootere onthouding, dan men bij<br />

eenige andere dieren befpeurt, zou het getal der<br />

olifanten, vooral bij hunne langleevendheid, ras<br />

zoo zeer toeneemen, dat zij eerlang alle de warme<br />

gewesten overheeren, en niet alleen den ondergang<br />

der menfehen aldaar, maar ook hunnen<br />

eigen ondergang bevorderen zouden. Vervolgens,<br />

dewijl de Maaker der natuur niet onmiddeljjk<br />

werkt, zoo is het niet onwaarfchijnlijk, dat<br />

deeze zonderlinge onthouding der olifanten,<br />

hun veelligt natuurlijk, veelligt door het bijzonder<br />

maakfel van hun ligchaam en andere om-<br />

Handigheden genoegzaam j door eenen dwang opgelegd<br />

, het voornaame middel is, welk hij,,<br />

door zijne oneindige wijsheid en magt, ter bevordering<br />

van hunnen aanzienlijken wasdom en<br />

hunne zoo buitengewoone ligchaamsfterkte uitverkooren<br />

heeft.<br />

De


OF Tit LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. %6


$6t> K. H00FDST. REIZE VAN HIT LANGE DAL,'<br />

met zijnen egae te doen te kunnen hebben, genoodzaakt<br />

was, zich op den rug te leggen, tot<br />

dat hij eindelijk het tegendeel en de waare omftandigheid<br />

daarvan zelf waargenomen had. •<br />

Hij was eens met den voorfchreeven MARKUS<br />

POTGIETER op de olifantenjagt geweest.<br />

Zij telden toen omtrent" achc olifanten , welken<br />

Zij wegens hunne kleinere tanden voor wijfkens<br />

aanzagen, uitgezonderd twee grooten, die eer,igemaal<br />

om een van de fchijnbaare wijfkens rond<br />

gingen, en hetzelve met hunnen fnuit floegen of<br />

veelligt liefkoosden, totdat het eindelijk van vooren<br />

op de knie viel, en met rechtopftaande ach %<br />

terbeenen dezelven zoo verre naar vooren zette,<br />

dat zij nevens de voorvoeten te liaan kwamen, en<br />

het wijf ken genoegzaam als op het hoofd te Haan<br />

kwam. In deeze gedwongen houding wachtte<br />

het eene gantfche wijle tijds, dat een van de<br />

mannetjes zijn pligt aan haar vervullen zou. Deeze<br />

zochten ze ook wel te vervullen, maar uit<br />

ieverzucht verhinderde de een den anderen daarin,<br />

zoo ras een van hun zich tot dat werk in ftaat<br />

ftelde. —- Na verloop van twee uuren werden<br />

ii f „ Aan dit verhaal van den bovengemelden boer en<br />

olifantenjaager, JAN KOK, heeft men thans des te<br />

" minder reden om te twijfelen, vermits ook de heer D E<br />

" BUFFON zelf, op het fchriftlijk bericht van eenen<br />

" ooggetuige, zijne meening aangaande de wijze van het<br />

*' koppelen der olifanten verlaat-en heeft. —j Deeze oog.<br />

" getuige is de heer MARCEL BLES, heer van Moer-<br />

*' geftel, die twaalf jaar op het eiland Ceilon gewoond<br />

" heeft. De gemelde heer merkt aan , dat de olifanten<br />

" op de vaste kust van Alle , en in Afrika , gemeenlijk<br />

", groote en dichte bosfchen bewoonen, alwaar men hen<br />

" of niet. of ten minfte niet gemaklijk kan nagaan , en<br />

'* „ voor-<br />

de


OP BE LANGE KLOOF MAAR SIZIKAMMA» 367<br />

de jaagers verdrietig, om langer te vergeefs te<br />

wachten. Maar nog meer verdroot het hun, daü<br />

Zij zoo wegens de oneffene en ileenachtige landftreek,<br />

offchoon zij anders van boomen en ftruiken<br />

gantsch vrij was, als wegens eene rivier, die<br />

tusfchen beiden ftroomde , het noch te paard,<br />

noch te voet konden waagen, nader te komen en<br />

te fchieten.<br />

ik. kan niet ontkennen, dat, offchoon ik niet de<br />

geringde oorzaak heb, om aan de geloofwaardigheid<br />

van mijnen zegsman te twijfelen; en offchoon<br />

dat geen, 't welk hij verhaalde, niet onmooglijk<br />

is, ik nogthans groote zwaarigheden daarbij<br />

vindt. —<br />

vooral niet l« den bronstijd; maar dat deezs dieren op<br />

, het eiland Ceilon, daar de grond genoegzaam overal be-<br />

, woond of bebouwd is, zich zoo wel niet kunnen ver-<br />

, bergen: en dat hij hen daar ftandvastig waargenomen<br />

' hebbende, eindelijk ook een ooggetuige van de wijze<br />

hunner koppeling geworden was. — Hij befchrijft de-<br />

" zelve op gelijke wijze, als hier boven , volgens het<br />

" verhaal van KOK, gefchied is; alleenlijk met dat onder-<br />

" fcheid, dat hij de daadlijke dekking of befpringing gezien<br />

hebbende,, nog des te naauwkeuriger in zijne be><br />

fchrijving daarvan is. Men kan ze in haar geheel leezen<br />

,, in de Nederduitfche vertaaling van BUFFONS natuurlijke<br />

historie der dieren, XI. Deel, bladz. 56 en 57. —<br />

Hierdoor moet men rekenen , de onzekerheid aangaande<br />

' deeze bijzonderheid in de natuurlijke historie der olifanten<br />

gantschlijk weggenoomen te zijn. Het zou onrede-<br />

„ lijk ziju, nog meer daaromtrent te eifchen. — En dus<br />

moest de heer SPARMAN in het begin en op het einde<br />

" der volgende afdeeling niet gezegd hebben, dat hij nog<br />

', groote zwaarigheden daarbij vond , en alles daaromtrent<br />

' aan zijne plaats gefteld liet. Want wanneer men de<br />

zekerheid eener zaak weet , zou het ongerijmd zijn,<br />

,', haare moogtijkheid te willen onderzoeken. " C 3


gtT8 IX. HOOTDST. REIZE VAK HBT LANGE DAL,"<br />

vind, Ondertusfchen verdient BUFFONS of<br />

de gewoone meening aangaande de koppeling der<br />

olifanten, aan den anderen kant, even zoo weinig<br />

toeftemming. — Want, vooreerst, heeft men ze<br />

nog door geenen ooggetuige kunnen bevestigen,<br />

jaa zelfs niet eens een dergelijk voorbeeld van andere,<br />

eigenlijk zoogenoemde viervoetige, en met<br />

de olifanten vermaagfchapte dieren, kunnen bijbrengen.<br />

Verder kan daardoor, wanneer het<br />

wijfje op den rug ligt, het mannetje tot die verrichting<br />

genoegzaam geen meer gemak worden<br />

toegebragt , bijzonder wanneer, gelijk men mij<br />

verhaald heeft, de fcheede van het wijfje van vooren<br />

naar achteren gaat. — Eindelijk is het ook bekend<br />

, dat oude olifanten, wegens hun onbchulpzaam<br />

ligchaam , allerliefst ftaande flaapen , om<br />

van de bezwaarlijke moeite van zich neer te leggen<br />

en weder op te ftaan bevrijd te zijn. TAV ER-<br />

NIER verhaalt wel, dat de tamme olifanten van<br />

het vrouwlijk gedacht geduurende den bron-tijd<br />

bedden voor zich bereiden, zich op den rug daarop<br />

neerleggen, en door haar gefchreeuw het manneken<br />

genoegzaam opeifchen, om zijn pligt omtrent<br />

haar te volbrengen. Dan , dewijl hij dit<br />

niet zelf gezien heeft, en het daarenboven ook<br />

met de fchaamte en den afkeer van het koppelen,<br />

bij de tamme olifanten in den ftaat der dienstbaarheid<br />

over 't algemeen aantetreffen , regelrecht ftrijdt,<br />

kan ik niet nalaaten, zijn verhaal, gelijk ook alle<br />

de meeningen, welken de fchrijvers der natuurlijke<br />

historie tot hiertoe daarover hebben bijgebragt,<br />

aan hunne plaats gefteld te haten.<br />

Nopens den tijd, hoe lang de wijfjes der olifanten<br />

draagen , kon ik in deeze landen geene berich-


OF DE LAtfGK KXOOï NAAR SiïIKAMMA. ffij<br />

richten bekomen.—Maar dat de jongen met cfe'<br />

fnuit zuigen, werd mij door verfcheidenen bevestigd.<br />

Ook ontmoette ik deeze en geene jaagers<br />

, welke mij verzekerden, dat zij fomtijds<br />

twee of drie jongen, hoewel van zeer onderfchel-f<br />

dene grootte, van drie tot acht, jaa negen voet<br />

hoog, een wijfje hadden zien nagaan; dan, zelfs<br />

het grootfte, en dus bijna gantsch volwasfene,<br />

werd desniettemin tot hunne groote verwondering<br />

nog gezoogd; en wanneer het gebeurd was, dat<br />

zij de moeder van een teder jong gefchooten hadden,<br />

en ook dit daardoor van de overige kudde<br />

afgedwaald was, had hetzelve zich, in plaats van<br />

aan de oude, integendeel aan de jaagers, of aan<br />

de paarden gehouden, en was overal mede gegaan,<br />

werwaard zij ook reeden. — Meer dan<br />

een boer zeiden mij deswege, dat zij. van de<br />

Hottentotten, in die nabuurfchap woonende, wel<br />

koeien konden krijgen, die melk gaven, of anders<br />

zeiven dergelijken medeneemen, om zulke<br />

opgevangene jonge olifanten optevoeden, bij aldien<br />

zij maar door de regeering eenigzins daartoe<br />

aangemoedigd werden, — Doch veelligt kon men<br />

bij gebrek van melkkoeien, welken men ook<br />

inderdaad niet zonder aanmerklijke moeite bij de<br />

hand zou kunnen hebben, de zeer jonge olifanten<br />

vooreerst met melkdranken, met pap of brij<br />

kunnen opkweeken , of hun van die kruiden en<br />

gewasfen, welken de ouden allerliefst eeten, iets<br />

toe bereiden, welk hun dienlijk zou zijn.<br />

Volgens de gecuignisfen van de fchrijvers der<br />

natuurlijke historie zoo wel, als de berichten,<br />

van verfcheidene Hottentotten en bewooners der<br />

Kaapfche volkplantingen ontvangen, hebben de<br />

A a ulifurr-


370 1%. H00FDST. REIZE YAN HET LANGE DAL»<br />

olifanten wel geen zaadzakje: maar desniettegenftaande<br />

zou men echter aan hunne jongen, wanneer<br />

zij nog zeer teder zijn, eene zekere operatie<br />

kunnen verrichten,, waardoor zij met meer voordeel,<br />

dan tegenwoordig in Indie gefchiedt, zouden<br />

kunnen getemd en als huisdieren gebruikt<br />

worden. Want zoo wel daardoor, als door<br />

de -gewoonte , zou men hen daartoe kunnen<br />

brengen, dat zij minder kiesch en lekker ten<br />

aanzien van hun voedfel, en minder onhandig,<br />

maar integendeel harder, en aan de woede, welke<br />

hun in den bronscijd fomtijds overvalt, minder<br />

onderworpen zouden zijn. Doch, offchoon<br />

het voeder der olifanten in Oostindie merklijk<br />

kostbaarer en .moeilijker te bekomen,mag zijn,<br />

dan het aan de Kaap de Goede Hoop ooit worden<br />

kan, zoo twijfel ik echter grootlijks, of het<br />

voor. veele bijzondere perfoonen in deeze volkplanting<br />

wel voordeclig zou zijn, dergelijke dieren<br />

te houden. — Dat integendeel de Oostindifche<br />

maatfchappij eens de proef nam, om fommigen<br />

deezer dieren te temmen , en in haaren<br />

dienst te gebruiken, zou zekerlijk der moeite<br />

overwaardig zijn.<br />

In Oostindie krijgt een olifant daagüiks honderd<br />

pond rijst, deels raauw, deels gekookt en<br />

rnet melk., boter en fuiker toebereid: daarenboven<br />

geeft men hem nog arak en pifangK Doch,<br />

dewijl deeze dieren in hunnen wilden ftaat noch<br />

boter noch arak bekomen, is. het zekerlijk even<br />

zoo onnoodig, hun dergelijke fpijs te geeven, als<br />

in het koningrijk Pegu hen uic gouden vaten te<br />

laa-<br />

i„ BUTTON, op de aangehaalde plaats, bfcd», 30.


OF DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 37*<br />

haten drinken, en door lieden van rahgte laaten<br />

bedienen. — B U F F O N rekent, dat 't geen een<br />

wilde olifant daagiijks aan gras en wortelen verteert<br />

, ten minfte honderd en vijftig pond bedraagt. —<br />

In de memoires pour fervir a Fhiftoire des ani-<br />

b x<br />

maux leest men , dat een olifant, dien men in<br />

de voorgaande eeuw in de diergaarde des konings<br />

van Frankrijk te Verfailles hield, daagiijks tachtigpond<br />

brood, twaalf pinten wijn, en twee emmers<br />

vol potagie, daar vier of vijf pond brood-in<br />

gemengd werd , en om den anderen dag, in plaats<br />

van die foupe, twee emmers vol rijst in water<br />

gekookt, kreeg; 't welk voor een zeer toereikend<br />

daaglijkscft voedfel aangezien Werd. 1 Deeze<br />

olifant ftierf aldaar in zijn zeventiende jaar,<br />

en had het maar,vier jaar in die diergaarde .uit*<br />

gehouden fci Veelligt had hij langer geleefd, -waanneer<br />

men hem niet zoo zeer overvloedig gevoed<br />

had: want men bepaalt anders den leeftijd der<br />

olifanten op honderd en vijftig, twee honderd, drie<br />

honderd, en meer jaaren; -— Aan de Kaap zou<br />

een olifant, van zijne jeugd af aan getemd, en<br />

opgevoed, zich met fchillen en bolfters , hef,<br />

kool en ander voedfel uit-het rijk . der planten^,<br />

gelijk ook met-gekookte gerst, mout, of tarwe<br />

vergenoegen. Den wijn zou men nog des^te<br />

meer kunnen ontbeeren;' wijl hij voor dit-dier<br />

zelfs niet dienftig is : maar , wijl het zich door<br />

'fterken .drank tot buitengewoone aanwending:vaii<br />

• kracht laat beweegen, kon men hem wel nu cn<br />

dan een fles daarvan geeven , en nademaai pje<br />

j wim<br />

Part. III. pag. 121. et 147.<br />

iy lurro» op' de aangehaalde plaat», bladz. ?i.<br />

Aa 2


g?2 IX. HOOFDST. REÏZE VAN HET LANGE DAL,'<br />

wijnïn de Kaapfche volkplanting zeer goedkoop<br />

is, zouden de kosten, hierdoor veroorzaakt, zeer<br />

gering zijn. Doch , bij dat alles moet en<br />

wil ik gaarn bekennen, dat het onderhoud van<br />

een zoo groot dier zelfs aan de Kaap duur e<br />

ftaan zou komen.<br />

. De voordeden, welken men van de olifanten,<br />

al-s huisdieren, heeft, en ook aan de Kaap hebben<br />

zou, zijn zeer groot. Behalve dat de olifant<br />

zeer leerzaam, verftandig en gehoorzaam is,<br />

bézit hij ook eene verbaazende fterkte. -— Met<br />

dén fhuit kan hij eenen last van twee honderd<br />

pond van de aarde opligten, en op zijne fchouders<br />

brengen. Ook is hij, naar men verhaalt, in<br />

ftaat, om op eenmaal waaren, die twee en dertig<br />

honderd pond Fransch gewigt houden, te draagen.<br />

Hij kan ook, gelijk de heer de BUF-<br />

FON getuigt, met zijne lange flagtanden boomen<br />

met de wortelen uit den grond rukken, met zijnen<br />

fnuit de takken af breeken, jaa met dit won*derbaare<br />

lid op eene ongemeen behendige wijze<br />

knoopen en floten losmaaken, en het kleinfte ftuk<br />

-geld van den grond opneemem<br />

Doch "," zoo gaat die beroemde natuurkenner<br />

voort, te „ om een denkbeeld te geeven<br />

„ van den dienst, welken hij doen kan, zal het<br />

„ genoeg zijn te zeggen, dat alle de tonnen, zakken<br />

, pakken, die m de Indien van de eene<br />

na plaats naar de andere worden overgebragt,<br />

*• door olifanten vervoerd worden; dat zij lasten<br />

U kunnen draagen op hun ligchaam, op hunnen<br />

hals,<br />

*«. Bladz. 30.


OP DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 373<br />

'„ hals, aan hunne flagtanden, en zelfs met hun-<br />

„ nen bek , als men een touw om die pakken<br />

" doet, dat zij aan 'vatten en met de tanden flui?<br />

"„ ten en vast houden; dat zij het vernuft bij de<br />

fterkte voegende, niets van. 't geen men hen<br />

"„ toevertrouwt, breeken of befchaadigen ; dat<br />

"„ zij, aan den oever der wateren, die pakken in<br />

een fchuit overleggen zonder dezelven nat te<br />

" maaken, plaatfende dezelven zagtelijk daar men<br />

verlangt, en fchikkende alles op de gevoeg-<br />

" lijkfte en veiligfte wijze, in zo verre, dat zij<br />

"„ zelfs naar de dingen neergezet te hebben op<br />

• de plaats, die men hun aanwijst, met hunnen<br />

" fnuit beproeven, of zij veilig en welgeplaatst<br />

" zijn; en zo het een ton is die voortrolt, gaan<br />

zij uit zich zeiven fteenen zoeken om ze<br />

t vast te leggen ".<br />

Hierom is het geen wonder, dat men een zoo<br />

nuttig dier fomtijds met negen duizend , tien<br />

duizend, jaa zelfs wel met zes en dertig duizend<br />

Franfche livres betaalt — Aan de Kaap zou<br />

men zich van hunnen dienst met voordeel kunnen<br />

bedienen, om timmerhout uit Houtniquasland en<br />

het Grootvadersbosch naar de Kaap te brengen,<br />

en allerhande foort van waaren. tusfchen de Kaap<br />

en Baai Fals te vervoeren ; te meer , wijl zij,<br />

volgens de opgaaf van den meer gemelden heer DE<br />

BUFFON c<br />

* , eenen weg van vijftien of twintig<br />

Franfche mijlen zonder verrooeijing, en, wanneer<br />

men hen drijft, eenen dubbel zoo grooten, dat<br />

is vuf en dertig of veertig mijlen, kunnen afleg-<br />

c» BUFFON, l e. bladz, 30.<br />

c i<br />

4J, t. bladz. 29, 30,<br />

M 1


g74<br />

l X<br />

- HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

leggen. Met hunnen gewoonen ftap leggen zij<br />

ten naaste bij zoo veel wegs af als een paard op een<br />

kleinen draf, en wanneer zij loopen, zoo veel<br />

als een paard in den galop **. — Wanneer zij<br />

ergens in deeze gewesten door Kaapfche jaagers<br />

ontrust worden, en in geen woud befchutting<br />

kunnen vinden, maaken zij niet eer halte, voor<br />

dat zij verfcheidene dagreizen verre weggevlugt<br />

zijn.<br />

Sedert dat de olifanten in de gewesten, nader<br />

bij de Kaap gelegen, voorzigtiger dan voorheen<br />

geworden , en naar Sizikamma en andere<br />

boschrijke landen te rug gevveeken zijn, is men<br />

op hunnejagtzoo ieverig niet meer dan voorheen;<br />

te meer, vermits, men al het elpenbeen aan de<br />

maatfchappij moet verkoopen , welke voor de<br />

kleine tahden maar half zoo veel voor het pond<br />

als voor de groote tanden betaalt. Hierom<br />

gebeurt het ook dikwijls, dat de boeren in hunne<br />

botervaten de kleine tanden heimlijk in de ftad<br />

aan de Kaap brengen, om 'er van andere koopers<br />

meer geld voor te maaken. —• Eenige jaaren<br />

geleeden, toen de olifanten zich nog dichter<br />

bij de Kaap ophielden, muntten bijzonder negen<br />

of tien lieden, van welken in mijnen tijd nog verfcheidenen<br />

leefden , door de ohfamenjagt uit;<br />

waarbij zij wel telkens eenige maanden lang aan<br />

veele gevaaren, honger en andere groote vermoeijingen<br />

bloot gefteld waren, maar naderhand<br />

wederom, hoewel veelligt telkens in veel korteren<br />

tijd, even zoo lui en dertel verteerden ,<br />

'tgeen<br />

« I0HOH, ï. c. bladz. 20.


OF DE LANGE KLOOF, NAAR SIZIKAMMA. 375<br />

'c geen zij verdiend hadden, en 'c welk voor ieder<br />

perfoon wel twee honderd of drie honderd<br />

rijksdaalders moge beioopen.<br />

J<br />

Hieruit blijkt klaar, dat de bewooners der<br />

volkplantingen eene aanzienlijke menigte olifanteu<br />

hebben uirgeroeid. Maar desniettemin hield<br />

men over 't algemeen ftaande, dac dit in vergelijking<br />

van die geenen, welke ontkomen waren,<br />

fleches een zeer gering getal was. Wanc men<br />

had fomtijds kudden van edijke honderd, jaa van<br />

duizend van die dieren gezien , offchoon men<br />

hec geluk niec gehad had , om meer dan eenen<br />

of anderen olifanc daarvan ce fchiecen, — W&ïirfchijnlijk<br />

houden zij zich dus in nog talrijkere,<br />

zoo niet ontelbaare, menigte op aan de afgelegenere<br />

en onbekendere rivieren in geheel Afrika,<br />

alwaar zij, naar allen fchijn, niet alleen in rust<br />

en vrede leeven, maar ook den meester fpeelen<br />

over den mensch, zoo lang deeze aldaar zonder<br />

kennis van het buskruid, in veele opzigten zoo<br />

ongemeen nuctig, leeft.<br />

De Hoccencocten, welken ik aan de Zondagsrivier<br />

in mijnen diensc kreeg, verhaalden mij ,<br />

dac hunne bekenden eens op eene olifancenjagc<br />

een jong coc hun aandeel gekreegen hadden,<br />

welk zij naar hunne kraal medegenomen, aldaar<br />

geflachc, en een gastmaal daarvan aangerecht hadden.<br />

—. De moeder, welke haar jong eindelijk<br />

opgefpoord had, was daarop in 't midden van<br />

den nacht, terwijl hec gancsch duiscer was, in<br />

de kraal gekomen, en had coc wraakneemmg al,<br />

dat zij ontmoec had, verwoesc, vernield, en het<br />

anderfte boven gekeerd.<br />

A a 4 De


g-6" IX. HÖOFDST. REIZB VAN HET LANGE DAL,<br />

De Negers zoo wel, als de Hottentotten maaken<br />

wel op die plaatfen, daar de olifanten hunnen<br />

weg hebben, kuilen, om ze daarin te vangen;<br />

zij dekken ze ook zeer dicht toe. Dan,<br />

deeze vangst heeft niet veel te beduiden. Ik<br />

heb ook gehoord, dat de Hottentotten fomtijds<br />

ftout genoeg zijn , om vergiftige pijlen op deeze<br />

dieren ve werpen; waarna zij dan het geduid<br />

moeten hebben, om hen verfcheidene dagen<br />

lang op het fpoor te volgen, eer het vergif zich<br />

door hun groote ligchaam uitbreiden, en hen te<br />

grond werpen kan.<br />

De negers, welke, gelijk men mij uitdruklijk<br />

verhaald heeft, de olifanten ftaarten zoo duur<br />

koopen en verkoopen, dat een enkele dergelijke<br />

ftaart zoo veel goud, als hij zwaar is, of volgens<br />

B U I ' F O N " ' , twee of drie flaaven kost, waagen<br />

het fomtijds, door eene foort van bijgeloof daartoe<br />

aangedreevenom leevendigen olifanten dien<br />

aftehouwen. De Hottentotten integendeel maaken<br />

'er niet meer werk van, dan van buffels- en<br />

andere ftaarten, welken zij als een teken van hunne<br />

vaardigheid en geluk op de jagt, aan hunnen<br />

gordel draagen. Ik heb een' olifantenftaart<br />

mcdegebragt,, waarvan de huid, eene halve elle<br />

lang opgefplitst en gedroogd, twee duim breed,<br />

en zoo dik als eene dunne osfenhuid is. — Aan -<br />

leevendige olifanten is zij waarfchijnlijk niet veel<br />

meer dan een duim dik. Aan het punt van denzelven,<br />

gelijk ook dicht daaraan , omtrent een<br />

voet opwaard aan de buitenfte zijde, zijn ftijve,<br />

zwar-<br />

e d<br />

L. c. bladz. 43.


OF DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 377<br />

zwarte, glinfterende en gladde borltels, veertien<br />

of vijfden duim lang, omtrent honderd en tachtig<br />

in gecal, en ter dikte van een' middelmaatigen<br />

draad, of bindtouw uicgegroeid. Deeze ftijve<br />

hairen zijn niet hol, maar geheel en al hoornachtig.<br />

Eenigen zijn ondertusfchen taai, laaten zich<br />

buigen en knoopen, zonder te breeken, en kunnen<br />

naauwlijks door de grootfte menschlijke<br />

krachtin ftukken getrokken worden: men zou ze<br />

dus aan het einde van hengdfnoeren zeer wel<br />

kunnen gebruiken, anderen integendeel zijn zeer<br />

broosch. De meesten daarvan zijn meer plat,<br />

dan rond; veelen zeer oneffen en een weinig gedraaid;<br />

fommigen naar het benedenënd toe dikker.<br />

Aan alle olifanten worden deeze borltels<br />

veelligt niet gevonden* maar alleen aan de<br />

grooten en ouden; wijl verfcheidenen, die deeze<br />

dieren in de diergaarden te Petersburg en Verfailles<br />

gezien hebben, zich een' zoodaanigen kwast<br />

hordeis aan den ftaart, als ik thans befchreeven,<br />

en ik'liun ook inderdaad getoond heb, niet kunnen<br />

erinneren.<br />

Aan de Kaap krijgt men zelden olifantentanden,<br />

die uit de aarde opgegraaven zijn; waarfchijnlijk,<br />

omdat men in deeze landen zelden diep in<br />

den grond fpit ; omdat de Hottentotten die<br />

geenen , welken men van geftorvene olifanten<br />

gantsch boven in de aarde heeft kunnen vinden,<br />

reeds overlang opgezocht en verkocht hebben;<br />

en omdat de Kaffers van die geenen, welken zij<br />

hebben kunnen bekomen, armringen gemaakt<br />

hebben. —— Zeevaarende lieden, welke de oostlijke<br />

kusten van Afrika bezoeken , verzekeren<br />

eenpaarig , dat het elpenbeen aldaar in grootere<br />

Aa 5 me»


3^8 IX. H00FDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

menigte intekoopen of te verruilen is, dan de ruuwe,<br />

onbefchaafde inwooners door de jagt hebben<br />

kunnen verkrijgen. Dit ftemt ook met dat geen,<br />

't welk ik mij erinner, in oude reisbefchrijvingert<br />

geleezen te hebben, volkomen overeen.<br />

Een boer verhaalde mij, dat hij, toen hij in het<br />

rechtsgebied van Kango, tot deeze volkplanting<br />

behoorende, gewoond had, drie voet diep in de<br />

aarde eenige gantsch onbefchaadigde olifantentanden<br />

had gevonden, welke, zoo hij meende, in<br />

voorige tijden als een fchat door de Hottentotten<br />

aldaar begraaven waren.<br />

Door mijne berichten nopens de Kaapfche olifanten<br />

ben ik, ongevoeliger wijze, verleid, om<br />

de natuurlijke historie dezer dieren taamlijk omftandig<br />

te befchrijven Ik wil derhalve uit<br />

dier-<br />

':** t,» D e<br />

fchrijvers over de natuurlijke historie der<br />

„ dieren hebben onder elkander gehreeden, of ce jonge<br />

'j olifanten door raiddel van den fnuit of tromp, dan wel<br />

met den mond zuigen. Dewijl het bekend is , dat de<br />

oude oiu nten door middel van hunnen fnuit al hun<br />

" voedfel . ook den drank , aan hunnen mond brengen,<br />

" befloot de beer DE. BUTTON daaruit, dat dan ook de<br />

" jongen met hu.men fnuit waarfchijnlijk zouden zuigen,<br />

" en dus de melk van de moeder in hunnen mond bren-<br />

" gen; omdat de dit.en hunne natuurlijke inftinkten ter»<br />

" ftond volmaakt oeffenen , en het niet denklijk is, dat<br />

" deeze dieren nadc ^and nog een nieuw inftinkt zouden<br />

' krijgen. En, offchoon reeds UISTCTELIS en<br />

" /ELI ANUS hebben gefchreevcn : dat de jonge olifanten<br />

" met den mond zuigen, redenkavelt hij 'er echter op de<br />

„ gemelde gronden vrij fterk tegen in de Nederduitfche<br />

vertaaling zijner natuurlijke historie der dieren, XI Deel,<br />

" bladz. 38 er» 39. Doch, ten blijke, dat men in der-<br />

„ ge-


OF DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 37


'$8o ix. HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />

„ dien olifant op eene hoonende wijze: brengt<br />

het luie dier weg, en haak een ander in zijne<br />

„ plaats. Dit verdroot den armen olifant zoo<br />

„ zeer, dat hij terftond eene nieuwe en veel fter-<br />

„ kere pooging deed, maar die hem zijne hers.<br />

„ fenpan in ftukken brak, en hem dood ter aar-<br />

„ de neer deed ftórten ".<br />

Dezelve fchrijver meldt


OT DE LANGE JttOOF NAAR SIZIKAMMA. 381<br />

1 dikwijls gebeurde, telkens eene handvol groe-j<br />

tf ne kruiden te ontvangen. In den bronstijd<br />

„ verviel hij eens in de gewoone raazernij,.<br />

'„ fcheurde zich los, joeg alle de lieden van de<br />

„ markt weg, en zelfs die groenvrouw nam<br />

vol fchrik de vlugt, maar vergat haar kkü-<br />

0 ne- kind , welk zij bij zich had , mede te<br />

„ neemen. Het dier, welk de plaats, daar dee-<br />

"„ ze zijne weldoeneres gezeten had , kende,<br />

" t droeg het kleine kind met zijnen fnuit zeer be-<br />

„ hoedzaara aan een zij, en leide het op bet<br />

„ dak van eenen kraam ".<br />

De heer DE BUFFON deelt ook eenige bij»<br />

zonderheden , hiertoe becreklijk, mede, welke<br />

hier insgelijks -gevoeglijk eene plaats verdienen,<br />

Wanneer zijn geleider hem eenige zwaare verrichting<br />

wil doen aanvangen, verklaart hij hem,<br />

wat 'er gedaan moet worden, en Helt hem de re-<br />

,denen voor, die hem behooren te beweegen ,orA<br />

te gehoorzaamen; zoo de kornak (dit is de naam ?<br />

dien men aan den geleider geeft) evenwel eeni-<br />

.gen tegenzin in hem blijft befpeuren voor 't werk: f<br />

4at hij van hem vordert, belooft hij hem arak',<br />

of iets anders, daar hij veel van houdt; dan<br />

toont het dier zich. tot alles gereed; maar het 'is<br />

o-evaarlijk hem geen woord te houden, en meer<br />

.dan een kornak is daar het flagtoffer van geweest.<br />

Daar is in Decan iets voorgevallen*, 't welk- .verdient<br />

gemeld te worden, en. dat, hoe ongelooflijk<br />

hec fchijne , echcer ftrikt waar is. „-Eén<br />

„ olifant had zich van zijn' kornak gewroken<br />

„ met hem te dooden; deszelfs vrouw, gecul»<br />

% ge van die fcho'uwfpél, nam haare twee kin-<br />

„ deren, en wierp die voor de voeten van hec<br />

„ dier, dac nog geheel woedende was i dewijl,<br />

gij


% Dt. HOOFDST. REIZE VAW HE* LANGS DAS "<br />

„ gij mijn man gedood hebt, ' rpfak zij tot het<br />

zelve, zoo ontruk mij en mijnen kinderen insger.<br />

lijks het leeven! De olifant ftond ftok ftil,<br />

„ nam zijne zagtheid aanftonds weder aan, en<br />

„ even als of hij vart fpijt vervuld ware geweest<br />

„ over de hardheid welke hij jegens den man<br />

en vader van deeze vrouw en kinderen ge-,<br />

„ pleegd had, nam hij den oudfteri van de twee<br />

„ met zijnen fnuit op, zettede het op zijn' hals,<br />

„ nam het voor zijn kornak aan, en wilde geen<br />

anderen dulden " r<br />

' h<br />

.<br />

Is de olifant wraakgierig, hij is ook aan den<br />

anderen kant niet minder dankbaar. De meergemelde<br />

beroemde natuuronderzoeker verhaalt<br />

ook hiervan een zeer merkwaardig voorbeeld.<br />

„ Een krijgsknecht van .Pondichefy, die de<br />

*r> gewoonte had van aan een deezer dieren tel*<br />

'„ kens als hij zijne foldij ontving, een weinig<br />

„ arak te brengen, op zekeren dag meer dan<br />

„ behoorlijk gedronken hebbendé , en door de<br />

„ wagt, die hem in arrest wilde zetten, ver-<br />

* f, volgd wordende, nam zijn toevlugt onder den<br />

" olifant, en raakte daar in flaap. 't Was ver-<br />

"„ geefscb , dat de wagt hem uit deeze fchutt-<br />

de t e<br />

" plaats*p°°g<br />

a a e n<br />

h l<br />

•> dewijl de olifant hem<br />

" altijd met zijn fnuit verdedigde. Des anderen<br />

£ daags zag de krijgsknecht, zijne dronkenfchap<br />

uitgeflaapeh hebbende, zich met verbaasdheid<br />

" en fchrik onder een dier van zulk een gewet-<br />

" dige grootte. De olifant j 'die zijne vrees<br />

„ waar-<br />

.*>> BUFFON, op de aangehaalde, plaats, bladz. 46 en<br />

47'. De gemelde fchrijver heeft zulks uit de reize van<br />

VINCENT MAKIA, door den roarquis ÜB MONTMI-<br />

IAII overgezet, genomen.


OP DB LANGE KLOOF KAAR SIZIKAMMA. $8$<br />

'„• waarfchijrilijk' bemerkte, liefkoosde hem mee<br />

„.. zijn fnuit, om hem gerust" te ftellen, en deed<br />

,f hem begrijpen, dat hij veilig vertrekken<br />

„ kon " "'.<br />

De olifant valt fomtijds in eene foort van<br />

krankzinnigheid, die hem zijne onderwerplijk*<br />

heid beneemt , en hem zelfs zeer vreeslijk<br />

maakt; men is dan verpligt hem te dooden;<br />

fomtijds vergenoegt men zig evenwel met hem<br />

aan zwaare ijzeren ketenen te leggen, in hoop,<br />

dat hij weder wijs zal worden; maar als hij in<br />

zijnen natuurlijken ftaat is, kunnjB de fcherpfte<br />

pijnen hem niet beweegen om kwrad te doen aan<br />

iemand , die het hem niet eerst gedaan heelt,<br />

0i Een olifant woedende door de wonden, wel-<br />

•„ ken hij in den llag van Hambour had ont-<br />

',, vangen, liep door het veld, en fchreide ver-<br />

„ fchrikhjk ; een foldaat, die niettegenftaande<br />

„ de vermaaningen van zijne makkers, niet<br />

,-, had gevlugt, misfehien omdat hij gekwetst was,<br />

„ was in zijn weg;, de olifant vreesde hem te<br />

„ vertreeden, nam hem op zijn fnuit, zettede<br />

„ hem zagtlijk op ; zijde, en vervolgde zijn'<br />

„ weg "<br />

Nu zal ik nog in een voorbeeld aantoonen,<br />

hoe ligt de olifant iets kwaalijk neemt, maar<br />

ook hoe zorgvuldig hij zich wacht, om den onfchuldigen<br />

eenig leed daarvoor toe te voegen. De<br />

meergemelde heer DE BUFFON heeft hetzelve<br />

uit<br />

ei B U F F O N , /. C, bladz. 47.<br />

cK B U F F O N , /. c. bladz. 47.


3,84 K. HOOFDST\ REIZE VAN HET LANGE DAtJ<br />

uit de memoires poür feryir a rhisioire des artU,<br />

maux par Mesfieurs de 1''academie des /tience<br />

overgenomen, en verhaalt het op de volgende<br />

wijze<br />

„ De olifant fcheen het te bemerken, als<br />

„ men den fpot met hem dreef, en dat te ont-<br />

„ houden, om 'er wraak over te neemen, zo dra<br />

de gelegenheid zich mogt aanbieden. Hij gaf<br />

„ aan een man, die hem bedrogen had, met<br />

„ den fchijn te maaken van hem iecs in den bek<br />

„ te willen werpen, zonder het te doen, een<br />

„ flag met zijg*, fnuit, die hem ter aarde wierp<br />

„ en twee ribben brak; vervolgens trad hij hem<br />

„ onder zijne voeten, en brak hem een been, en<br />

toen op zijne kniën gaande leggen wilde hij hem<br />

„ zijne ilagtanden in den buik fteeken, welke<br />

„ alleenlijk in de aarde drongen , aan de beide<br />

„ zijde van de dij, die niet gekwetst wierd. Hij<br />

„ verpletterde een ander man, door den zeiven ,<br />

f> om de eigen reden tegen den muur te druk-<br />

„ ken. Een fchilder wilde hem in eene buitenw<br />

gewoone houding aftekenen , naamlijk met<br />

„ zijn fnuit opgeheven en zijn bek geopend: de<br />

knegt van den fchilder, om hem in deeze hon-<br />

„ ding te doen blijven, wierp hem vrugten in<br />

,„ den bek , en maakte de meeste reizen den<br />

„ fchijn van dezelve daar in te werpen, zon-<br />

„ der het te doen. Het dier wierd daar boos<br />

t. om, en als of het geweeten had, dat de be-<br />

.„ geerte van den fchilder de oorzaak van dit be-<br />

„ drogware, viel het, in plaats van den knecht aan-<br />

„ tetasten , op den meester zeiven, en wierp hem<br />

M met zijn fnuit eene meenigte water over 't lijf,<br />

„ waarmede hij tevens het papier bedorf,<br />

waarop


ÓF M LANGE KLOOF KAAR SIZIKAMMA. 385<br />

0 waarop hij voor had herh uitcetekenen, en<br />

I J<br />

0 reeds daarmede bezig was . "<br />

Den vierden van Slagtmaand kwamen wij in<br />

hec zoog noemde Leeuwenwoud aan. Die is eene<br />

kleine woudachn^e bn 1 ftreek omcrenc de Leeu-<br />

•Wcnrivier, zóu geheeten, ondac eertijds leeuwen<br />

aldaar hun verblijf gehad hebben. Tegen*<br />

woor-<br />

*3 [„ De leezers zullen mij', hoop ik, gaarn verdun-<br />

>, nen , dat ik t»j de zonderlinge voorbeelden van dé<br />

„ Khrandertieïfl en ïiei geheugen der uiiCanten, hierboven'<br />

door onzen fchnjver bijgebragt, nog een nieuw voorbeeld,<br />

wetk zoo-door zijne geloofwaardigheid, als door<br />

. zijne bijzön^ejrheid grootlijks merkwaardig is , voege.;<br />

,, Men vindt het in the Univerfal Magazine for June 1785.<br />

>» P"g. 319 en 320. op deeze wijze verhaald":<br />

. „ Een olifant, zijnde een wijfje, aan eenen heer te CaU<br />

„ cutta in eigendom toebehoorende, gelast zijnde met zijnen<br />

rijder van het bovenland naar Chotygoné te gaan,<br />

„ brak bij toeval los, ontfnapte zijnen rijder, en ontkwam<br />

j, in het woud. D2 verfchooningen , welken de ongeluk»<br />

kige rijder maakte, werden niet aangenomen; maar men<br />

„ bndcrftelde. A dat hij de olifant verkocht en het geld ver.<br />

„ borger, had. Zijne vrouw en kinderen werden voor<br />

„ fhaven verkocht, en hij zelf veroordeeld, om'op de<br />

„ opeiibaare wegen te werken. ——; Doch twaalf jaaren<br />

,, ria-irna, kreeg .eztive man, dien ongelukkiglijk de oli-<br />

„ f.mt 01 tioopen was , bevel om zich landwaard in te begeeven,<br />

en eene jagt op olifanten bij te woonen. —-»<br />

Eene van de meestgebruikhjke wijzen, om deeze die-»<br />

„ -e te vangen. is, dezelven eerst in eene grootere uic-<br />

„ geftrektheid te bmringen , en daarna van tijd tot -tijd<br />

den kring kleiner te maaken, tot dat zij ten laatfte in,<br />

„ eene kieine ingeflootene plaats gedreeven worden. —- In<br />

„ deeze gelegenheid is het 2eer gevaarlijk dezelven te naj,<br />

deien s voor dat zij eerst door tamme olifanten verzeil<br />

teti<br />

B5>


386 IX. HOOEDST. REIZE NAAR SIZIKAMMA.<br />

rwoordig woonden hier een flaaf eneénè flaavinj die<br />

het weinige vee van eenen boer hoedden, en zijne<br />

tarwenakkers voor de gazellen bewaakten. De<br />

but van den flaaf, en eene fchuur, in wélke<br />

wij onze nachtrust, namen, maakten alle de gebouwen<br />

uit.<br />

- Den vijfden kwamen wij in Sizikamma aan ,<br />

daar wij de drie voorfte landhoeven bezochcen.<br />

„ kerd zijn; waarna zij oogenbliklijk zoo zacht en handel-<br />

„ baar worden als zij te vooren'Wtfd"Êh onhandelbaar-<br />

,, waren. — De rijder geloofde, dat bij onder den troep<br />

de olifant zag , welke hem voor lang ontloopen was;<br />

,, Hij befloot ook terftond daarop derwaard te gaan. De<br />

„ fterklle vertoogen van bet gevaar-, welk hij daar door<br />

zou loopen, waren niet in ftaat, om hem zijn voornee-<br />

, t men te ontraaden. — Toen hij het dier naderde , hen<br />

kende het hem ten eerfte , gaf hem terftond drie falams,<br />

dat is groetingen , door zijnen- tromp of fnuit in de<br />

„ lucht te beweegen, knielde neer , en ontving hem op<br />

„ zijnen rug. Naderhand ftond deeze olifant de jaagers<br />

„ bij, om zich van de andere olifanten te ;<br />

verzekerenden<br />

3, bragt insgelijks nog drie jongen - mede, Welken zij ir*<br />

„ dien tusfehentijd gekreegen had. r»- i e rijder kreeg<br />

„ vervolgens niet alleen zijne bediening weder , met de<br />

„ verlosfing van zijne familie uit de Ikvernij, maar tot<br />

eene belooning voor zijne onrechtvaardige befchuldiging;<br />

„ met iets, daar hij geen fchuld aan had gehad, voor zij-<br />

„ ne lijdingen en qnverfchrokkenheid, werd 'er eene goede-<br />

„ jaarlijkfche inkomfte aan hem gefchonken. — Deeza<br />

„ olifant was laatstltjk in het bezit van den heer- Gouvér»<<br />

„ neur HASTINGS van Bengalen. " C.J<br />

Einde van het Eerfte Deel.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!