Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
01 2426 0589 UB AMSTERDAM
tt Ë ï *L E<br />
N A A R<br />
bE K A A P DE GOEDE HOOP, biÈ<br />
L A N D E N VAN DEN ZUIDPOOL,<br />
EN R O N D O M DE WAERELD;<br />
D O O R<br />
ANDREAS SPARMAN*<br />
È E R S T E STUF,
1. J&&ervtoéten. ej>, een.' j^erecktm Os rydmJc . 2- &ne Jók&n&r&eA* m- kaar voZ&vjrun, jtovaad, kaar JCmd 7<br />
zeagrena 7<br />
*! .<br />
j. £en- 3£&*nM; in- Zyn 20rvs ef Xares jeJJeeJ, Taèak roekenJc, en J e. JfSsfyai éf zyne. AanJ AouJenJe. . 4 . £au Jfobn-^ -
JL E 1 Z.'E<br />
N A A R<br />
DE KAAP DE GOEDE HOOP, DÉ<br />
L A N D E N VAN DEN ZUIDPOOL,<br />
EN R O N D O M DE W A E R E L D ;<br />
DOCH VOORN AAMLIJK<br />
I N D E L A N D E N<br />
DER HOTTENTOTTEM<br />
EN K A F F E R E N ;<br />
In de jaaren 1772 tst 1776 gedaan<br />
D O o R<br />
ANDREAS SPARMAN,<br />
jkcïor en Profesfor in de Geneeskunde te Stokholm; Li&<br />
Van de KoningUjk-Zweed)'che Akademie der Weetenfchappen<br />
en Opziener van derzelver Naturalienkabinet;<br />
Lid van het natuurkundig Genootfchap te Lund}<br />
van het Genoetfchap der Weetenfchuppenen fchoone<br />
Kunjicn te Gothenburg ; en van het<br />
Hes/en - Homkirgsch Genootfchap.<br />
MET E E N E<br />
VOORREED E EN AANTEKENINGEN<br />
VAN DEN HEER<br />
G E O R G E F O ' R S T E R ,<br />
Thans Hoogleeraar in de Natuurkunde te Wilna,<br />
Alles in 'c NedertiuHsch vertaald.<br />
Met Planten.<br />
E E R S T E S T U K .<br />
~T~E L E T D E N, *<br />
BJJ SAM. EN JOH. LUCHTMANS,<br />
EN TE AMSTERDAM,<br />
B IJ M. DE B R U IJ N.<br />
« 7 8 7 .
VOORREED E<br />
VAN DEN HEER. PROFESSOR<br />
GEORGE FORSTE R.<br />
fchrijf geeazins een' onmaatigen, een*<br />
al te hoog gedreeven lof aan het tegen<br />
woordig Werk toe,wanneer ik het, bene<br />
vens alle de berichten, tot hier toe nopens<br />
de Kaap de Goede Hoop ten voorfchijn ge<br />
komen, bij uitneemendheid aanprijs. Is<br />
eene ftrenge liefde toe de waarheid de eer-<br />
lte eigenfehap van een' goeden Reisbe-<br />
fchrijver; en zijn buiten dien een opmerk-<br />
zaame geest van waarneeming en vooraf<br />
gaande kennis van veelerleie foort dienftig<br />
en noodzaaklijk, om het dagboek van ee-<br />
nen reiziger gewigtig te maaken : dan mag<br />
men zich met recht van den arbeid van den<br />
Jfceer pro^êsfor SPARMAN meor onderwijs*
3 VOOR RE EDE<br />
V_A. V.V -vjL »3. Jf\ jfM, \} '5 T<br />
en meerweezenlijk vermaak belooven, darï<br />
van veeie andere zoogenaamde befchrijyin-<br />
gen dier volkplanting, welken het maar al<br />
te dikwijls aan de bovengemelde vereiscb><br />
ten mangelt. Zijn langer verblijf aan die<br />
plaats is reeds toereikende genoeg, om eei*.<br />
goed vooroordeel voor zijne waarneemin-.<br />
gen te verwekken , en haar meer echt<br />
heid en geloofwaardigheid toetefchrijven 7<br />
dan aan de opftellen van zoodaanige zeevaa<br />
renden , die aldaar flechts , geduurende<br />
een'korten tijd van verkwikking, en. ge<br />
noegzaam als in 't voorbijgaan j- vliegende<br />
blikken op de naalle voorwerpen konden<br />
vestigen , maar de .afgelcgenere ten eene-<br />
naaal- onaangeroerd moesten laaten.<br />
Bereids in de jaaren IJ66 en 1757 had<br />
de heer SPARMAN, uit bijzondere en<br />
heerfchende liefde voor de natuurkunde,<br />
onder de aanvoering van zijnen bloedver<br />
want,
VA 5Ï PEOF.G. IfORSTEÏt.' ft|<br />
want , den beroemden fchcepskapitcin ,<br />
KA REL CU STA AF EK E BERG , CCTl6<br />
rcize naar China gedaan, welke hem ter<br />
voorbereiding dienen , en in de kunst<br />
om waaïnecmingen en verfamelingen te<br />
maaken ècne nuttige geoefendheid geeveri<br />
$?n. Do ontdekking van verfchefdene, tot?<br />
dien tijd t'ce neg niet bekende, diereri eri<br />
planten waren de vruchten dier vroege-reit<br />
ze , welken hij in het zevende deel van da<br />
verfameling der Amxmtates Academica<br />
door Wijlen den ridder LINNAEUS begon?,<br />
nen, befchreeven heeft.<br />
" Na zijne terugkomst oeffende hij zich op'<br />
de hoogefcnool van Upfal in de geneeskun<br />
de, en bevlijtigde zich bijzonder op de<br />
kruidkunde, waartoe hem de lesfen en de<br />
kruidkundige wandelingen van den gröoteri<br />
(*) Pag. 497,
jv VOOR R E EDE<br />
LINNAEUS de beste gelegenheid aan-<br />
booden.<br />
Met deeze kundigheden uitgerust, ging<br />
hij in het jaar 1772 wederom tefcheep,<br />
en naar de Kaap de Goede Heop, om daar<br />
de kinderen van een man van aanzien, den<br />
heer onderbevelhebber KERS TE, te onder<br />
wijzen , en teffens de fchatten der natuur<br />
dier verre gelegen gewesten, voor een groot<br />
gedeelte nog onaangeroerd, naauwkeuriger<br />
te onderzoeken. —- Het laatite was zijn<br />
hoofdoogmerk, het eerfte flechts het mid<br />
del om dat te bereiken. — Hij had be<br />
reids zes maanden aan de Kaap en in de na-<br />
buurige volkplantingen aan zijne geliefkoos<br />
de navorfchingen belteed, toen JA MES<br />
COOKS tweede reize om den aardkloot ook<br />
mijnen vader en mij derwaard bragt, en<br />
ons het onverwacht genoegen verzorgde,<br />
$ 3<br />
eenjsa
VAN PttOF. G. Ï-ÖRSTBR. V<br />
eenen natuurkundigen uit LINNAEUS<br />
fchool in Afrika te vinden. — De over-<br />
eenftemming in onze beoeffeningen der na<br />
tuurlijke hiftorie, en in de wijze om ze ie-,<br />
verig met achteraanftelling van alle andere<br />
uitzigten te bevorderen, bewoog den heer<br />
SPARMAN, mijn vaders voorftel aante-<br />
neemen, en ons op de verdere reize rond<br />
om de waereld te verzeilen. Hier knoop<br />
ten naauwere geaieenzaame verkeering en<br />
wederzijdfche hoogachting tusfchen ons<br />
een' vasten baad van vriendfchap. In de<br />
landen, welken wij geduurende de reize be<br />
zochten, zetten wij onze natuuronderzoe<br />
kingen gemeenfchaplijk voort; en wanneer<br />
wij, door bijster groots drijvende' ijsber<br />
gen omringd, in den zwaaren mist, des<br />
zui<strong>dpo</strong>ols, geene nieuwe voorwerpen onder-<br />
fcheiden konden, verkortten wij ons de<br />
droevige, onvriendlijke dagen met de ver<br />
handeling van den lijfarts ROS EN VAN<br />
33 " RQ*
n V O O R R E E D ' E<br />
ROSF.NSTSIN over de ziekten der kindcrsn ?<br />
welke dc heer SPARMAN met mijne hulp<br />
uit het Zweedsch in het Pngëlsch overzet<br />
te, en naderhand drukken liet.<br />
" Toen wij, na verloop van acht en twin<br />
tig maanden, de Kaap de Goede Hoop :<br />
voor de tweede maal bereikt hadden, be»<br />
floot de heer SPARMAN aldaar nog een jaar<br />
tc verteeven, en de afgelegenfte verblijf- :<br />
plaatfen dcezer Hollandfche volkplanting,<br />
door geenen Europeer nog gezien, te be<br />
zoeken. —- [jij zijne terugkomst in Zwee-<br />
den, welke, in oen jaare 1776 gefchicd-<br />
de, verkreeg hij de waardigheid van Lee-<br />
raar in "de geneeskunde, en werd van de<br />
koningiijke akademïc te Stokhplm , gelijk,<br />
ook van ecnige andere geleerde genoot-<br />
fchappen, tot medelid yerkooren. De be<br />
roemde infektenkenner, kamerheer VAN<br />
gfï'lf? '\velke altijd zijn vriend geweest :<br />
was ?<br />
1
VAN PROF. G. FORSTER." 7ÏV<br />
faas , vermogt zoo veel op hem, dat hij<br />
hem tot zijnen dood toe, die niet lang<br />
daarna volgde, geftaadig in zijne onderzoe<br />
kingen omtrent dat onderwerp de behulp<br />
zame hand bood. De verfameling van<br />
deezen waardigen geleerden, welke hij bij<br />
uiterfteii wil aan de akademie naliet, bleef<br />
echter na gelijk voor onder S P A R M A N S<br />
opzigt, vermits de akademie hem tot op<br />
ziener over haar kabinet benoemde. Ook<br />
heeft dezelve hem > fedért eenigen tijd, den<br />
eertijtel van Profcsfor toegevoegd.<br />
' Nadat de beurt aan hem gekomen was,<br />
om, geduurende driemaanden, de voor-<br />
zittersplaats van dit aanzienlijk en geleerd<br />
genootfchap tebekleeden, deed hij , bij de<br />
overgaaf van dat eerampt aan zijnen op<br />
volger, eene reedevoering over de nuttig,<br />
"heid, welke de reizen naar de Zuidzee voor<br />
34 de
fflP V O O R R E E D E<br />
de weetenfchappen over 't algemeen, en is<br />
't bijzonder voor de natuurlijke hiftorie ge<br />
had hebben, of nog kunnen hebben (**).<br />
Van den jaare 177Ó* af,tot nu toe, vindt<br />
men in de gedrukte Verhandelingen van de<br />
koninglijke Zweedfche akademie der wee<br />
tenfchappen te Stokholm een taaralijk aan<br />
tal van opftellen van den heer s PUMAN,<br />
de natuurlijke hiilorie van Afrika betref<br />
fende, waarin hij de merkwaardigfte ont-<br />
> dekkingen zijner reize, in 't binnenfte des<br />
lands gedaan, mededeelt. — Ook heeft<br />
het köninglijk genootfchap der weeten<br />
fchappen te Londen zijne verhandeling over<br />
den<br />
(**) Tal om den tilvaxt ecb nytta ftm Vetenfkaper-<br />
-?;f - - redan vanuit, och ytlerliga kunm' vinna gtnom.<br />
vnderfökningqr i Soderhalvet. Hollet för Kongl. p'&<br />
tenjkaps Akademkn, O / A N D R E A S S T A R M A N , M»<br />
D. Stokholm 1771. ia Oftavo.
fAN PROF. ff. TORSTER. M.<br />
den honigkoekoek in zijne Philofophical<br />
Trmsaclions (***) laaten drukken.<br />
Deeze en eenige kleine fchriften van on<br />
zen fchrijver getuigen niet alleen van zrjhè<br />
bekwaamheid en kennis, maar ook van zij<br />
nen werkzaamen iever tot uitbreiding der<br />
weetenfchappen, dien men in dit zijn te<br />
genwoordig allernieuwst werk ook genoeg<br />
zaam op elke bladzijde onderkennen zal.<br />
Den natuuronderzoekeren is al 't geen<br />
ik tot hiertoe gezegd heb , overgenoeg be<br />
kend; dan den grooten hoop der leezeren<br />
over 't algemeen was het zoo veel te nood-<br />
zaaklijker een richtfnoer in de kand te gee-<br />
ven , naar welk zij hunne verwachtingen<br />
aangaande dit voor alle foorten van leeze<br />
ren beflemde werk bcpaalen konden, ver<br />
mits de bovengemelde opfteücn enkel va»<br />
(***) Tom. LXVIL a $
Sê V O O R R E E D E"<br />
geleerden en kunstmaatigen inhoud, en ; h%<br />
vreemde taaien verfeheenen zijn. Het zou<br />
«iet voor de eerftemaal weezen, dat ver<br />
dienden over 't hoofd gezien waren, terwijl<br />
men ontijdig daarvan zweeg; en het ver<br />
wijt eener zoodaanige zonde van nalaatig-<br />
heid zou in dit geval eenig cn alleen den<br />
uitgeever treffen.<br />
.Non ego te me is<br />
Chartis inomatum filebo,<br />
Totve tuos patlar labores<br />
Impune, Lolli, carpere lividas.<br />
ObHviones!<br />
Onder de groote menigte reizigers, die<br />
de Kaap de Goede Hoop bezocht en daar,<br />
van gefchreeven-,hebben, is het. getal der<br />
geenen, die zich aldaar geduurende eenen<br />
ge- uimen tijd opgehouden . hebben , zeer<br />
gering. De heeren ANSON, BYRON,<br />
BQU-
fAN' PROF. G. FORStER. "jï<br />
BOUGAINVILLE, S. PIERRE, COOK,<br />
MACiiiNTOsii, cn zoo veele anderen 5<br />
,<br />
konden in de weinige dagen van hun ver<br />
blijf aan dat vermaarde voorgebergte niét<br />
yeel met eigene oogen bemerken, en voor<br />
de echtheid en geloofwaardigheid van dat<br />
geen, 't welk zij op trouwe en geloof aan<br />
moesten neemen, zekerlijk niet altijd borg<br />
zijn. Aan mijne eigene berichten nopens<br />
die volkplanting begeer ik boven de hunnen<br />
geenen voorrang tègeeven; zij zijn de uit<br />
komst cn het verflag mjner aanmerkingen<br />
gediiurendc de drie weeken, welken wij in<br />
denjaare 1772, en de vijf weeken, die wij<br />
in den jaare f775 aldaar vertoefden. —--<br />
Buiten twijfel had onze landgenoot, PE<br />
TER, KOLBE , uit hoofde van zijn lang-<br />
duurig, bijna tienjaarig verblijf in dat ge<br />
west, voor allen iets' vooruit: dan, om nu<br />
niet te zeggen, dat ] federt den tijd, in wel<br />
ken hij fchreef, aldaar veel aamnerklijk ver-
m V O O R R E E B E<br />
anderd is, zoo is ook het gebrek aan de noo-'<br />
dige kundigheden, en de liefde tot hetwon-<br />
derbaare en buitengevvoone in alle zyne be<br />
richten , zonder eene verïïandige keuze fa-<br />
mengeraapt, doorgaans zigtbaar. —<br />
Deabt DE LA CAILLE, die om eenen<br />
graad der breedte aldaar te meeten , der-<br />
waard gezonden werd , bemerkte wel, ea<br />
gaf het ook met recht te kennen, dat K O L B E,<br />
als eert man van flechte zeden, die daaren<br />
boven nog niets minder dan opmerkzaam<br />
en onderzoekend was, zijne anekdoten on-<br />
mooglijk uit de beste bronnen gefchept kon<br />
hebben: nogthans verraadt hij bij menig<br />
vuldige gelegenheden , wanneer hij voor<br />
wendt, dien fchrijver terecht te brengen<br />
en te verbeteren, dat hec hem zeiven met<br />
deperfoonen , welken hij geraadpleegd mag<br />
hebben, niet veel beter gegaan zij. Hij<br />
feerispt hem fomtijds met onrecht, en zulks<br />
niet
VAK PRO*. C. PORSfïR. Xhl<br />
tiet uit eigene waarneemingen, maar insge<br />
lijks van hooren zeggen; en 't geen hij nó<br />
pens andere weetenfchappen buiten zijn<br />
vak inmengt, is gemeenlijk drooger, dan<br />
men het van eenen zoo beroemdea man<br />
verwacht zou hebben.<br />
In den jaare 1772 zond men aan boord<br />
van hetzelve fchip, welk mij rondom de<br />
waereidvoer, eenen tuinmansjongen, zijn<br />
de een Schot van geboorte, met naam<br />
MATSON, uit den kruidtuin van Kcw,<br />
naar de Kaap de Goede Hoop, om aldaar<br />
Voor dien waarlijk koninglijken tuin aller<br />
hande foort van zaaden en planten te verfa-<br />
melen. Deeze M A T S O N , die zich an<br />
derhalve jaar of omtrent twee jaaren aldaar<br />
opgehouden, ook eenige reizen landwaard<br />
in gedaan had, ontwierp aangaande dit ge<br />
west, zoo verre hij het gezien had, een<br />
kort bericht, welk lommigen zijner begun-
ztv- VOO R R E E D E .<br />
ftigers; van fchnjiTouten gezuiverd, aan da<br />
Jvöninglijke maatfchappij der weetenfchap<br />
pen te Londen voorgelegd , en ook zoo<br />
verre gebragt hebben, dat hetzelve opftei<br />
in de JPhilofopbical Transactions gedrukt ver-<br />
fcheen; —; Eene overzetting van dit<br />
fchraal en mager ftuk is mi] tot hiertoe nog<br />
niet voorgekomen ; cn , bijaldien dit het<br />
geval mogt zijn , dat alle onze fchrijfzuch-<br />
tige fabrieken het inderdaad verworpen<br />
hebben, zoo zou zelfs daardoor de waar<br />
de , of liever onwaarde Van dat -opftei zoo<br />
Volkomen beflist zijn,dat ik 'er'verder geen<br />
woord deswege behoefde bij te voegen.<br />
Voor den natuuronderzoeker alleen bevat<br />
het enkele brüikbaare trekken, in zoo verré<br />
men zich op des fchrijvers oprechtheid in<br />
dingen, die zijn inzigt niet te boven gaan,<br />
verhaten kan.<br />
•*•&)?»' evfeï ftë&dg. ïïd riff '9110V' 0
VAN PROF. 6. FORST EK. Xlf<br />
kapitein HOP (j) , nog eene. bijzonde<br />
re melding, te meer , vermits het eenen<br />
.dergelijken binnenlandfchen togt, als dié<br />
van SPARMAN is, betreft. Dan, zoo<br />
ondcrfcheiden de gewesten zijn, werwaard<br />
deeze beide reizen gingen , wijl, naamlijk,<br />
die van den profesfor SPARMAN oost-<br />
tvaard, maar die van den kapitein HOP 1<br />
noordwaard gericht was; zoo zeer onder-<br />
fcheiden is cok de behandeling der voor-<br />
. wer-<br />
( f ) Nouvelle defcription du C'ap de Êonne Efperance,<br />
ttvec mi Journal hijhrique d'un voyage dam Vinterieur<br />
de l'slfrique fous le commandiment de Mr. HENK!<br />
HOP. Amfterdam 1778. in'Octavo. Met Planten.—•<br />
• t)it zelfde werkje is. ook in 'c Nedcrduitsch uit^ekajneh<br />
onder den volgenden tijtel: Nieuwjle en beknoptsBe/chrijvmg<br />
van de Kaap de Goede Hoop; nevens een<br />
Dagverhaal, gehouden op den landt egt % docr het tand<br />
der kleine en groote Nunacquas' 1<br />
, op bevel van den<br />
gouverneur, wijlen den heer RIJK TULEACH, door<br />
een gezelfchap van LXXXV perfoonen , onder 'aanvoering<br />
van den kapitein HKNDRIK HOP, om binnenwaards<br />
ten NoürJcn, van de Kaap de Goede Hoop liggende landen<br />
nader te ontdekken.
\n V O O R R E E D E .<br />
werpen, welke den wederzijdfchen reizi-<br />
geren onEmöet Zijn. HOPS Dagboek is<br />
Voor 't overige geene eigenlijke befchrijving<br />
Van de Kaap de Goede Hoop en het omlig<br />
gend gewest, maar een bloot bericht van<br />
den togt, hem opgedraagen, en gelukkig<br />
"door hem volbragt. 'c Is waar, de uitgee-<br />
vers hebben wel bij die gelegenheid uit de<br />
reeds gemelde bronnen iets over de aan leg<br />
ging der volkplanting , de gefteltenis des<br />
ïands en der inwooneren te famen gefiansd,<br />
en vooraflaaten gaan; jaa» zij hebben zelfs<br />
uit de werken van de heeren DE EUFFON<br />
en PALLAS de afbeeldingen van verfchei-<br />
dene bekende dieren 'er bijgevoegd; maar<br />
de nieuwontdekten zoo gebrekkig bcfchree-<br />
ven en uitgetekend, dat men die befchrij-<br />
vingen en afbeeldingen in 't geheel niet ge<br />
bruiken kan (" |t J).<br />
Zon-<br />
(ff) De nïtuM algemeens Befchrijving van de Kaap<br />
dt
VAN PROF. Ö. FO R STER. ScVtl<br />
Zonder hier te willen beweeren, dat aan<br />
dit tegenwoordig werk ten aanzien der vol<br />
ledigheid niets ontbreeke, zal het, met alle<br />
de voorgaanden vergeleeken zijnde, merk-<br />
ïijk moeten winnen. — LINNAEÜS leer<br />
ling , COOKS, EKEBERGS en THUX-<br />
BERGS vriend, die China, Nieuw - Zee<br />
land, de Societeits-en de Vriendlijke Ei<br />
landen in de Zuidzee, en de Magellaanfche<br />
kusten reeds doorzocht had, was zekerlijk<br />
tot een' waarneemer veel beter gefchikt»<br />
dan een KOLBE, LA CAILLE, HOP<br />
en MATSON , waarvan een ieder in zijn'<br />
eigen kring, als fterrekundige, als krijgs<br />
man en kruidkundige , veelligt bekwaam<br />
heid en begaafdheden bezat, maar bezwaar»<br />
lijk<br />
ie Goedt Hoop, in 1777 te Amfterdam in 'c licht geko*<br />
men in twee deekn in Octavo, rnct Plaatcn, is, volgens<br />
de eigene bekentenis des fchrijvers in oe voorteede,<br />
niets anders dan leu uittrskfel uit leltSt<br />
CAILLE, en anderen.<br />
b
gvni 'VOÓR'REEDÊ''<br />
lijk geleerd had zoo te zien, gelijk een rei<br />
ziger zien moet. -—*<br />
De heer SPARMAN had, geduurende<br />
zijn verblijf in de ftad aan de Kaap , eeti'<br />
vrijen toegang in de beste en aanzierilijkfte<br />
huizen ; en zulks in eenen tijd, in welken<br />
men óver zekere vooroordeëlen, de ei<br />
genlijke ftaats-en regeerings -' geitel tenfs<br />
der volkplanting , en het geheele fyfte.ra<br />
der Oostindifche maatfehappij betreffende,<br />
jegens vreemdelingen en reizigers te'fpreeken<br />
geen geheim meer pleegt te maaken,<br />
Zijn reisgenoot, de heer ito ME L MAN,<br />
met wien hij ongelijk veel verder , dan alle<br />
zijne voorgangers , in het binnenfte des<br />
lands doordrong, en de alleruiterfte Kaap-<br />
fehe volkplantingen ten noordoosten be<br />
zocht, had insgelijks, op eene voorgaan-<br />
de dergelijke binnenlandfche reize reeds<br />
veele
VAN-PR ÓF. Ói FORSTElC. XIX<br />
Veelé. ondervinding en eene grondige ken<br />
nis van deezen merkwaardigen uithoek vari<br />
Afrika verkreegen. —- Bij-zoodaanige om«<br />
ftandigheden is het geen wonder, wanneet<br />
het tegenwoordig werk van onzen fchrijver<br />
XX V O O R R E E D E<br />
zer genoemde weetenfchappen betreft, af<br />
't peen de heer SPARMAN hieromtrent ter<br />
neerftelt, is meestal onmiddelijk uit den<br />
omgang en de gefprekken met kundige en<br />
geodrende landbouwers ontleend, welken<br />
onze reiziger met onvermoeide zorgvuldig-<br />
,heid ping te ondervraagen , en telkens te<br />
.raade te neemen. Overal bejegent men der-<br />
.halve daaden, verrichtingen en gebeure-<br />
,nisfen , welken men alleen van gezetene<br />
lieden vernoemen kon, en die het zegel<br />
4er echtheid aan het voorhoofd draagen. -—<br />
Die menigvuldige waarneemingen , welke<br />
haare onmiddelijke betrekking op die foort<br />
van het menfehengeflacht, welke daar in-<br />
heemschis, hebben, zijn zoo eigenaar tig,<br />
zoo bijzonder karakteristiek, dat zij veel-<br />
ligt fi echts aan die leezers zullen mishaa-<br />
gen, welke geen boek voor gewigtig hou-<br />
-den, wanneer het niet ten minlte een do<br />
zijn
VAN PROF. G. FORSTE R. XXÏ<br />
zijn avontuuren of zeldzaams ontmoetin<br />
gen , en even zoo veele ongelooflijke<br />
fprookjes behelst. Deezen moeten wij<br />
vooraf zeggen, dat de heer SPARMA N ze<br />
kerlijk noch monorchiden of half ontman<br />
den, noch natuurlijke voorhangfels bij de<br />
Hottentotfche vrouwen gevonden heeft.-—<br />
De wijsgeerige eeuw, welker befluit wij<br />
te gemoet zien, verfchoone en bewaare mij;<br />
dat ik deeze ongerijmde verdichtfels ,<br />
fchoon van kundige lieden maar al te los<br />
voor bijzonderheden der natuur aangeno<br />
men , zelfs maar op zoodaanige wijze zou<br />
melden, die veelligt eene flaauwe twijfeling<br />
aan haare verlichting begunlrigen mogt!<br />
Kon ik over den bijval en de goedkeuring<br />
van het algemeen eenige beflelling maa-<br />
ken, dan zou ik hun den heer SPARMAN<br />
en zijn werk reeds uit deezen gFond aanprij-<br />
aen, vermits hij niet, gelijk fomtnige nieu-<br />
b 3 - ' we
3£XH V O O R R E E 43 E v<br />
.we fchrijyers, meer redenkavclingen dan.<br />
zaaken endaaden levert, jaa-nie-t eens zijne<br />
waarneemingen.droog en beflisfender wijze<br />
ter neerftelt; maar iederen leezer door het<br />
eenvoudig, onopgefierd verhaal der gebeu*<br />
renisfen zei ven in de plaats des waarnee;-;<br />
taierg doet treeden, alwaar hij zich alles zoo<br />
naauwkenrig, als of hij het zeli zag, naaf<br />
zijn eigen gewaanyordingsvermoogen af<br />
maaien en ontvouwen kan. — Den rijkdom<br />
van inbeddingskracht en vernuft, waar<br />
mede men fomtijds ons verilancl ver-rasfei^<br />
cn om den tuin leiden wil, en de betove^<br />
ring van ftijf, waarvan ccne zekere wijsgee-<br />
rige gezindheid zich zoo vaardig tot ver<br />
blinding bedient, zou ik zonder morren ui<br />
een werk willen ontbecren, waarin deeze-<br />
pnbefprooken geest van waarneeming m$jj<br />
prnfh'ge waarheidliefde heerscht.
VAN PROF. G. FORS TER, XXII]<br />
va < ..i •'< W -34 P' • v VT>tX<br />
Den kenneren en liefhebberen der fchoo-<br />
ne natuur, zal de heer SPAR MA N nog veel,<br />
meer dienften kunnen bewijzen. — De<br />
Afrikaanfche wilderaisfen krielen van on-<br />
telbaare foorten van dieren, waarvan de.<br />
weinigflen tot hiertoe ontdekt, en met ken-<br />
baare onderfcheidende trekken befchree^ei>r<br />
zijn. Het rijk der planten pronkt insge<br />
lijks aldaar met eene groote menigte onbc-- :<br />
kende foorten, welke fedextetlijkejaaren vcr-<br />
fcheidene kruidkundigen bezig gehouden lub<br />
ben ("*), Hierom zou het zeer verfchoonbaa?;.<br />
geweest zijn, wanneer onze fchrijvcr, ,naar<br />
het voorbeeld van andere leer - en lievelingen,<br />
van LINNAEUS, in zijn werk meer kunst-,<br />
maatige befchrijvingen\van dieren en plan<br />
ten , door hem ontdekt, Cs e<br />
hjk hé . voor<br />
*<br />
beeld, een HASSELQUIST in zijne reis-<br />
{*) Naamlijk, BERGHJS, KÖNIO, BANKS en;<br />
SOLANDER, SPARMAN, THUNBERG, B U R M A M><br />
en anderen.<br />
b 4<br />
\
xxiv V O O R R E EDE<br />
bcfchrijving heeft gedaan) offchoon ook" •<br />
ten koste van het geduld van ongeleerde<br />
leczcrs , ingelascht had. — Mij dunkt,<br />
de reizende natuurnavorfcher had in dit op<br />
ziet hetzelve recht als een reizende oud-<br />
héidsnavorfcher, boekhandelaar, en exmi-<br />
nifter, die geene zwaarigheid maaken , om<br />
zich in hun meestgeliefkoosde vak diep in-<br />
telaaten, en wier verhaalen men desniette-<br />
genftaande met genoegen en deelneeming<br />
fèest. — Nogthnns heeft de heer SPAR-<br />
ii A N , tot vermaak van de mcesten zijner<br />
leezercn , van dat recht afftand gedaan , en<br />
zonder zich met dorre, kunstmaatige be-<br />
fchrijvingen op te houden , alleenlijk zulke<br />
algemeene artikelen der natuurlijke hiftorie»<br />
in welken de menigte belang fielt, uitge-<br />
koozen , die en de weetenichsppen verrij<br />
ken, en de opmerkzaamheid van het alge<br />
meen op eene aangenaame wijze bezig hou<br />
den.<br />
Zijn*
VAN ÏROF. 6. ÏORSTER. XXV -<br />
Zijne natuurkundige bemerkingen ver<br />
krijgen ook nog daardoor eene nieuwe en<br />
bellisfende waardij , dat zij menige inge-<br />
floopene, en zelfs op het getuignis van<br />
beroemde mannen rullende, vooroordee-<br />
len uit den weg ruimen , en op die wij<br />
ze de groote huishouding der natuur, ge<br />
lijk ook de inllinkten, de kunstdriften en<br />
vaardigheden der dieren, vollediger aan<br />
den dag leggen.<br />
De bijgevoegde afbeeldingen van zoo<br />
veele dieren , tot hiertoe of nog in 't ge<br />
heel niet, of ten rfiinile zeer gebrekkig<br />
en onrichtig uitgetekend, verftrekken ons<br />
werk niet alleen tot fieraad, maar ver<br />
meerderen nog het voordeel der evenge-<br />
noemde verbeteringen, en zetten een' bij<br />
zonderen luister en duidlijkheid aan de be<br />
schrijvingen bij.<br />
b s De*
-Des heeren SPARMANS landkaart van<br />
de Kaap de .Gopde Hoop en de gewesten,•<br />
,<strong>dpo</strong>r;hem. bereisd, welke hij ; naar zijne ei<br />
gene waarnemingen , en itöar^oorfprong-<br />
lijke handtekeningen , •hem aan de Kaap<br />
door zijne vrienden medegedeeld, ontwor^<br />
pen heeft, is insgelijks een.des te aanmerk-<br />
• lijker bijdrag tot de. aardrijkskunde, hoe<br />
minder uitt.ekenipgen wij van het oos.tjljjfc<br />
deel van deezen uithoek van Afrika 'h&ih<br />
$en.<br />
óos rtav • lio^rjfUood'in sbgeov^jid 0Q1.<br />
Dewijl ik deèze voorreedc voor de Hoogs<br />
duitfche ö•veczettin^f van dit fchatbaar<br />
werk plaats, moet ik nog met een woord<br />
daarvan aanmerken, dat zij bearbeid is<br />
door eenen man, die niet'alleen beide dre<br />
taaien volkomen bezit, maar die ook in<br />
dit vak bereids, met grooten roem be<br />
kend is geworden , naamlijk, den geleerden<br />
heer CHRISTIAAN HENDRIX GROS-<br />
l j KL !<br />
RD,
VAN PROF. Ö. FÖ.RSTER. ' XXVij( :<br />
JKURD .Reflor van het Gymnafiam te<br />
Straalzond. , .. jgrf<br />
De omftandige befchnjvïng der rietda<br />
ken aan de Kaap de Goede Hoop, door<br />
den heer E K , B L R G , bladzijde 14 zeer ge<br />
roemd, is door den fchrijver nog niet be<br />
kend gemaakt; zij kan dus, wanneer zij<br />
nieuw en gevyigtig is, nog altijd, al zou,<br />
het ook op eene andere plaats zijn , na-<br />
geleverd worden.<br />
De Hoogduitfche uitgaaf heeft nog ba.<br />
yen de oorfpronglijk# deezen voorrang,<br />
dat fommigen der afbeeldingen door ee<br />
nen des kundigen, die de uitgebeelde die<br />
ren insgelijks in hun vaderland , gelijk de<br />
heer SPARMAN, getekend had , verbe<br />
terd zijn. Hier en daar heb ik tot op<br />
heldering van den tekst een paar, woor-<br />
\ den
JWMfe VOORREEDE YAN PROF. GK FOKSTER.<br />
den in de aanmerkingen bijgevoegd , en<br />
het geheele overgezien.<br />
Kasfel in Wijnmaand 1783.<br />
GEORGE F©RSTER.<br />
FOOR-
VOORBERICHT<br />
VAN DEN SCHRIJVER ZE L VEN,<br />
PROFESSOR ANDREAS SPARMAN]<br />
/ \<br />
In Herfstmaand des jaars 1771 had ifc<br />
de volgende aanleiding tot eene reize naar<br />
den zuidlijken uithoek van Afrika.<br />
De kapitein en ridder KA REL GÜSTAAF<br />
É K E B E R G , een man van uitgebreide ken<br />
nis , die geene gelegenheid, om aan de<br />
weetenfchappen dienst te doen, voorbij<br />
laat gaan, had, geduurende zijn kort ver<br />
blijf aan de Kaap de Goede Hoop, bij de<br />
regeering des lands" verlof weeten te ver<br />
werven , om cenen natuuronderzoeker der-<br />
waard te moogen zenden. — En, gelijk<br />
deeze door die vergunning beveiligd werd 5<br />
om bij zijne onderzoekingen van gewas-<br />
fen,
' v<br />
B E R 1 c l<br />
% °^ i j O I<br />
fen , wilde dieren en andere natuurlijke<br />
zeldzaamheden, geen gevaar teloopen, om<br />
als een landverfpieder aangezien te worden;<br />
j zoo was 'er ook {effens zorg gedraagen* dat<br />
deeze natuurkundige , om zijn oogmerk<br />
met geringe kosten te kunnen bereiken, d#<br />
hinderen des Hollandfchen bevelhebbers<br />
^an Baai-Fals in de wis-en aardrijkskunde,-<br />
gelijk ook in de Franfche taal onderwij<br />
zen zou.<br />
Mijne groote genegenheid voor de na<br />
tuurlijke hiftorie was den heer EKEBERS<br />
op eene reize, in de jaaren 1765 en 1766<br />
met hem naar Kanton in China gedaan , be.<br />
reids bekend geworden. —& Dit was de<br />
oorzaak, dat hij ten aanzien der ontworpe.<br />
ne reize naar de Kaap het oog voornaam-<br />
.lijk op mij liet vallen. Zijn aanbod nam<br />
ik met des te meer blijdfebnp aai; wijl ik<br />
.naar eene bekwaame gelegenheid, om de<br />
wae-
V- A N A. S P A R M A N. xxxi<br />
.«wereld te bezien , lang met groöte begees?-<br />
, te: verlangd had. —Jntusfehen kwam het<br />
nogvoornaamlijk op de goedwilligheid van-<br />
de heeren bewiiidhebberen der Koninglijlc-<br />
: Zwecdfche Oostindifche maatfehappij aan,<br />
; of het mij toegedaan, zou worden, om met<br />
een haarer, fchepen, naar de Kaap de Goe<br />
de Hoop eaKanton beftemd, tot de eerst<br />
genoemde plaats te moogen medegaan. ——<br />
De heer EKEBÈRG Helde derhalve aan be<br />
windhebberen de reize, welke ik onder-<br />
derneemen wilde , zoo voor, dat 'er aan<br />
de weetenfchappen bijzondere dienst door<br />
zou gedaan worden. Uit aanmerking van<br />
een zoo loflijk oogmerk werd mij de beste<br />
. hoop gegeeven. Den heer .lijfarts en rid<br />
derLINNAEÜS- was de tijding aangaan<br />
de deeze reize zoo zeer aangenaam, dat hij<br />
zelf het verzoekfehrift, mijne reize betref<br />
fende , in zijnen eigen naam opitelde. ——<br />
De heeren bewindhebberen willigden dit<br />
ver-
XXXII VOORBERICHT,<br />
verzoek niet flechts in; maar zij betoonden<br />
zich nog gunftiger, dan men gehoopt had.<br />
Zij maakten zeer genegen de fchikking, dat<br />
ik aan boord van een fchip der maatfehap<br />
pij , welk tegens Kerstijd zeilvaardig moest<br />
zijn, en aan de Kaap de Goede Hoop, als<br />
de eerfte ververfchingsplaats op de vaart<br />
naar China , inloopen zou, eene vrije en<br />
' gemaklijke reize kreeg.<br />
Eer ik intusfehen de befchrijving zelve<br />
mijner reize begin, verzoek ik mijne lee-<br />
Zers vooraf, met mijn verhaal niet gantsch-<br />
lijk te onvrede te zijn. —. Op eene lange<br />
reize kunnen ons de voorwerpen nooit in<br />
die orde voorkomen , als men zulks<br />
wenseht; hoe zou men dus op het papier<br />
zijne reizen naar een ieders zin en fmaak<br />
kunnen inrichten en ter neer (tellen? .Meer<br />
omtrent de zaaken zeiven, dan omtrent den<br />
fchrijflbjl bekommerd, ben ik ten opzigte<br />
van
VAN A. SPARMAN, xxxm<br />
van den laatflen dikwijls met mij zeiven<br />
niet wel te vrede, en vind mij dus ver-<br />
pligt, als een ongeoelfendc in dit vak der<br />
letterkunde, meer dan menig ander, mijne<br />
Leezers om gunftige verfchooning in dee<br />
zen te verzoeken. 't Geen ik federt<br />
verfcheidene jaaren gefchreeven heb, heeft<br />
meestal ia korte aantekeningen, en kleine op-<br />
Hellen en waarneemingen, naar ge,ang mij<br />
ne bezigheid en mijn verblijf mij zulks aaii<br />
de hand gaven, beftaan, in gefchiïfte gefteld,<br />
nu eens in deeZe, dan in geene, en dan in<br />
verfcheidene taaien te gelijk. — Uit deeze<br />
vermenging van taaien heb ik thans in mij<br />
ne moedertaal overgezet al 't geen ik op<br />
bovengemelde wijze, bij voorkomende ge»<br />
legenheden, nu en dan verftrooid in mijn<br />
dagboek opgefchreeven , en met voorko<br />
mende bemerkingen verzeld had, voerende<br />
het teffens naar vereisch der omftandighe-<br />
den breeder uit.<br />
*xXïv V O O R B E R I C H T<br />
:<br />
Wat de echtheid en geloofwaardigheid<br />
zoo'van de vernaaien mijner ontmoetingen,<br />
als van de höfchrijvingen der bijzonderhe<br />
den, de natuurlijke hiftorie betreffende,<br />
aangaat, daar kan ik. met volkomen zeker<br />
heid voor inflaan. Dan , 't gèen het ge-<br />
meenfce fiach van Leezcrs in foortgelijke<br />
werken, als dit is, doorgaans zoekt, naam-<br />
lijk, avontuuren van vreemden aart op el<br />
ke bladzijde, zal men in mijn boek of in 't<br />
geheel niet, of Hechts zeer f chaarsch, aan<br />
treffen, 't is waar, van eenen man, dien<br />
de nieuwsgierigheid uit zijn land gelokt<br />
heeft, opdat hij op zijne reize rondom de<br />
waereld, en in de wildernisfen der Hotten-<br />
totten en Kaffers zeldzaamheden moge<br />
zien, verwacht men , gelijk menig een mij<br />
zelfs te kennen heeft gegeeven, berichten<br />
van zeer onderhoudende, aandachtverwek-<br />
keflde en wonderhaare dingen. Men heeft<br />
zeifs , ik moet het bekennen , recht tot<br />
deeze
V A N A. SPARMAN, xxxy<br />
deeze verwachting ; want ik heb de zoo<br />
menigvuldige natuur altijd Verwonderens-<br />
waardig, dikwijls betooverende, fomtijds<br />
fchnklijk, bevonden. Doch , des niettegen-'<br />
itaande Zal men veele zeldzaame dingen-;<br />
welken men zich door andere reisbefchrij-<br />
vingen irt den zin heeft laaten prenten;<br />
in mijne berichten niet aantreffen. Een-<br />
voetige menfehen , cyclopen, firenen;<br />
hachtmenfehen, en dergelijke hersfenfchini--<br />
inen, zijn thans wel uit onze meerverlichtë<br />
waereld zoo taamlijk vercfreeven en ver-<br />
dweenen; doch menig een heeft zich ech<br />
ter laaten verleiden, om andere niet min<br />
der vreemde en wonderbaare verdichtfels<br />
te gelooven, waarmede verfcheidene fchrij-<br />
vers, die voor mij de Hottentotteri be<br />
zocht en befchreeven hebben, hunne bè.<br />
richten hebben opgefierd , om daardoor<br />
meer leezers cn verwonderaars te ver-<br />
é i wer-
xxxvi V O O R B E R I C H T<br />
werven. Wanneer derhalve mijne be-J<br />
richten van die mijner voorgangeren dik<br />
wijls zeer onderfcheiden zijn, en ik mij<br />
fomtijds met ernftig onderzoek en we<br />
derlegging hunner vertelfelen ophouden<br />
Zal Zulks, hoop ik; niemand mijner Leeze-<br />
ren mishaagen.<br />
Nog móet ik mijnen Leezereft voorlöó^<br />
pig melden, dat ik niet voorgenomen heb*<br />
eene volledige befchrijving van het voor<br />
gebergte , de Kaap de Goede Hoop ge<br />
raamd , te geeveri; maar flechts berich<br />
ten nopens dat geen , 't welk ik over dat<br />
gedeelte des aardbodems zelf heb bemerkt,<br />
Of van N<br />
anderen kunnen verfamelcn , mede<br />
te deelen. Dit kart, en zal ook, hoop ik,<br />
niemand als eene onvolledigheid aanmer<br />
ken, vermits mijn hoofdoogmerk was, al<br />
le die bijzonderheden uit de drie rijken<br />
der
V A N A. S P A R M A N , xxxvö<br />
der natuur, welken de aandachtige befchou-<br />
wing van dit gewest en deszelfs onder-<br />
fcheiden inwooneren mij aan de hand zou<br />
geeven, naauwkeurig op te zoeken, en tót<br />
opheldering der natuurlijke hiftorie zorg<br />
vuldig aantewenden. Intusfchen is<br />
mijne reize, met mijne omltandigheden<br />
vergeleeken, nog fteeds wijdloopig genoeg<br />
geweest. Nagenoeg vijf en twintig rijks<br />
daalders bedroeg de geheele fom , welke ik<br />
als reisgeld mede nam; en iets meer, dan<br />
tweemaal zoo veel was het, 't geen ik<br />
bij mijne terugkomst befpaard had. In<br />
ftee dus van voor geld zonder moeite ge<br />
legenheden en verfamelingen te kunnen<br />
koopen, ben ik in 'de noodzaaklijkheid ge<br />
weest, om niet zonder leevensgevaar en<br />
moeite geld te verdienen; en daarbij heb<br />
ik mij met dat geen moeten vergenoe<br />
gen , 't welk zich op mijne reize , ge-<br />
c 3 noeg-
xxxvni V O O R B E R I C H T<br />
noegzaam van zelfs aan mijne opmerkzaam<br />
heid heeft opgedaan.<br />
De gedaante van Dagboek , welke ik aan<br />
mijne reisbefchrijving gegecyenheb, is in<br />
zekeren opzigte niet de beste * maar in de<br />
meelle gevallen de natuurlijküe en eigenaar-<br />
tigfte. Om zich van dat geen, 't welk 'er<br />
voorkomt, een behoorlijk, idee te kunnen<br />
maaken, is het buiten alle tegenfpraak nut<br />
tig, te weeten Ï op welken dag het ver<br />
haalde of befchreevene voorgevallen , of<br />
door mij gezien is. Tijd, en wijze en or<br />
de in dergeii:ke omflandigheden zijn. allen<br />
dingen, welke veel licht kunnen geeven.-—»<br />
Bijzonder wordt het daardoor zoo we] voor<br />
den fchrijver j als voor den leezer gemak-<br />
liiker , te onderfcheiden , wat men met<br />
meer of minder zekerheid waargenomen<br />
heeft, en wat men uit de berichten van<br />
an-
V A N A. SPARMAN. xxx$j<br />
anderen, welke altijd niet even echt en ge<br />
loofwaardig zijn , heeft moeten ter neer<br />
ftellen.<br />
Om intusfchen den leezer niet langer opr<br />
te houden, en hem het genoegen te gee<br />
ven , het dagverhaal mijner reize en de be-<br />
fchrijving der bijzonderheden, de natuur<br />
lijke hiftorie betreffende, mij daarin voor<br />
gekomen, te bezitten, zal ik zekere andere<br />
flukken, beoordeelingen en waarneemin<br />
gen, welke eene rijper bearbeiding verei*<br />
fchen, nog eenigen tijd uitiïeïten, en ze<br />
deels als aanmerkingen bij het voorgaande,<br />
deels als bijzondere afdeelingen, laaten vol<br />
gen. . Berichten van meer dan een paar<br />
duizend voortbrengfelen der gefchapen na<br />
tuur, voorheen onbekend , welken ik in<br />
het zuidlijk gedeelte van Afrika, van ande<br />
re landen zoo zeer onderfcheiden, bij eene<br />
flechts
VL VOORBERICHT. VAN A. SPARMAN,<br />
flechts middelmaatige opmerkzaamheid ont<br />
dekt, en waarvan ik dat. geen, 't welk<br />
daarvan te zeggen is, nog niet volkomen<br />
in orde-gebragt heb, zün te veel, dan dat<br />
zij, of in uitvoerige befchrijvingen, of<br />
zelfs maar bij w;jze van uittrekfels, in dit<br />
boek plaats konden, hebben.<br />
A. SPARMAN,<br />
KORTE
KORTE INHOUD<br />
DER<br />
H O O F D S T U K K E N<br />
E N . - i'<br />
A F D E E L I N G E N ,<br />
IN DE jj E I D E STUKKEN<br />
VAN<br />
A. SPARMANS REIZË<br />
V O O R K O M E N D E .<br />
m ; - . . .—-— -»•<br />
EERSTE HOOFDSTUK.<br />
Reize van Gothenburg naar de<br />
Kaap de Goede Hoop. B!adz* 3<br />
TWEEDE HOOFDSTUK*<br />
YHblijf aan de Kaap de Goede<br />
Aoop tot de ftize naar de<br />
Zuidzee. *0'<br />
d LAF*
aan K O R T E I N H O U D .<br />
I. AFDEEL. Verblijf in de Stad aan de Kaap<br />
de Goede Hoop. 10<br />
II. aan Baai Fals. 17<br />
' " " te Alphen, niet verre van<br />
Konftantia tot de reize naar<br />
Paarl, 35<br />
IV. —"* Reize naar Paarl. 59<br />
V. ' Verblijf te Alphen na mijne te<br />
rugkomst van Paarl. 91<br />
r D E R D E HOOFDSTUK.<br />
Reize op de Zuidzee, en naar<br />
de landen omtrent den Zuid<br />
pool gelegen. 96<br />
I. Inleiding tot deeze reize. 96<br />
JT, . . Reize van de Kaap de Goede<br />
Hoop naar Nieuw-Zeeland. 104<br />
III. AF-
K O i T ï INttOÜÖi SLHI<br />
Ut. AFDEEL. Eerde Reize var] Nieuw-Zee-<br />
lartd naar Otahitti, en van<br />
daar wederom naar Nieuw-<br />
Zedand. lop<br />
jy —. Tweede Reize van Nieuw-Zee<br />
V. - 1<br />
land naar Otahitti , en van<br />
daar Wederom naar Nieuvf-<br />
Zedand. ' ll§<br />
Reize van Nieuw - Zeeland %<br />
naar het Vuurland , Terra<br />
del Fuego , en van daar ve<br />
der naar den kant des Zuid-<br />
i pools. 121<br />
yi_ m 1 Terugreize naar de Kaap de<br />
Goede Hoop. I2g<br />
VIERDE HOOFDSTUK<br />
Reize in Afrika» van de Stad<br />
d 1 MÏÏ
XIIV K O R T E I N H O U D .<br />
aan de Kaap de Goede Hoop<br />
tot het Jand der Kaffers. 13»<br />
I. AFDEEL. Verblijf in de Stad aan de<br />
Kaap de Goede Hoop toe<br />
het begin der Afrikaanfche<br />
Reize.<br />
II. —— Toerusting tot de Afrikaan<br />
fche Reize.<br />
III. Reize van de Kaap de Goede<br />
Hoop naar h x Wanne Bad. 147<br />
IV. Verblijf bij hec Warme Bad. 1 £5<br />
VIJFDE HOOFDSTUK.<br />
Rsize van hec Warme Bad naar<br />
Zwellendam. 202<br />
I. Reize van het Warme'Bad tot<br />
de Rivier zonder einde. 20a<br />
II. AF-
K O R T E INHOUD. XLV<br />
11, AFDEEL. Uicvoerig Bericht aangaande de<br />
ïigchaarn gefteltenis, het ka<br />
rakter , de leevenswijze en<br />
andare bijzonderheden der<br />
Hotcencoccen. 2iz<br />
117. Van den aart, de leevenswijze,<br />
wapenen, wooningen, taal,<br />
godsdienst en hec geheele karak<br />
ter dier Hottentotten, wel<br />
ken Boschlieclen , of Boschman<br />
nen , of IVoudmenfchen ge<br />
naamd worden. 232<br />
IV. Reize van den Tijgerhoek of<br />
de Rivier zonder einde tot<br />
Zwellendam. 24.7<br />
d 3 ZES-
ÏI.VI K O R T E I N II 0 V B.<br />
Z E S D E HOOFDSTUK.<br />
Reüe van Zwellende nacjr de<br />
Müsfeibaai.<br />
ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
Reize door Houtmcjuashad. 297-<br />
ACHTSTE HOOFDSTUK.<br />
Reize door de Lange Kioof,<br />
of bet Lange Dal. 32$<br />
NEGENDE HOOFDSTUK.<br />
Reize van het Lange Dal , of<br />
de Lange Kloof na.ar §i?i-<br />
kwift. 345
J C O R T E I N H O U D . KLYI|<br />
TIENDE HOOFDSTUK.<br />
Verblijf in Sizikamma, en Rei*<br />
ze van daar naar de Zee<br />
koerivier. 3 01<br />
ELFDE HOOFDSTUK.<br />
Reize van de Zeekoerivier tot<br />
aan de kleine Zondagsrivier. 418<br />
I. AFDEEL. Reize van de Zeekoerivier toe<br />
aan de Zwartskopsrivier. 418<br />
II, Reize van de Zwartkopsrivier.<br />
naar de Waadplaats der Zon<br />
dagsrivier. 432<br />
IJl. . Reize van de Waadplaats der<br />
Zondagsrivier tot de kleine<br />
Zondagsrivier, 44.2<br />
ü 4 TWAALF-
XLVIK K O R T E I N H O U D .<br />
TWAALFDE HOOFDSTUK,<br />
Reize van de kleine Zondags<br />
rivier naar de Boschmansri<br />
vier. 457<br />
.Ai.) J
II, AFDEEL. 1<br />
K O R T E I N H O U D . XUX J<br />
Natuurlijke Hiftorie van den<br />
Neushoorn , en vervolg der<br />
Reize, 5l6<br />
VEERTIENDE HOODSTUK.<br />
Reize van Kwammedakka tot<br />
onze aankomst- ia Achter-<br />
bruintjeshoogte. 537<br />
I, Vertrek van Kwammedakka,<br />
' en natuurlijke Hiflorie van den<br />
Struisvogel, 537<br />
II. ——h* Vervolg der Reize, en de na<br />
tuurlijke Hiftorie van het zon-<br />
/ derlinge dier, hec Gnou ge<br />
naamd, 547 '<br />
d 5 VIJF-
P7 lt SC O RTE INHOüB.<br />
VIJFTIENDE HOOFDSTUK. '<br />
Verblijf in Achterbruintjeshoogte.<br />
$ 6 %<br />
„. I. AFDEEL. Van de Sneeuwbergen , en de<br />
verfcheidene foorten van Vol<br />
ken, daaromtrent woonende, en<br />
hunne Landen, en het Een-<br />
hoorndier. ^<br />
H — _ Vervolg der befchrijving van<br />
de Landen der Chineefche<br />
Hottentotten; van het Land<br />
der Kafferen, en deszelfs Be-<br />
wooneren,<br />
lil. ——Van het landfchap Kamdebo;<br />
van Achterbruintjeshoogte j<br />
en derzelver Bewooneren. 5J5<br />
IV. «•* • Verblijf in Achterbruintjes-<br />
hoog-
K O R T E 4 N H C U D , ty<br />
hoogte, en befchrijving der<br />
Landziekte aldaar, 595<br />
Vt AFDEEL. Van verfcheidene dieren, als<br />
het Gnon , den Grijzen Sja-<br />
kal, en derzelven onderfchei-<br />
dene foorten , en den Ka-<br />
tel. 60%<br />
VI. —* Van. de Afrikaanfcbe Antilopen<br />
of Ga,zellep; bijzonder van<br />
de Herteheesten en Eland-<br />
dieren. ói 5<br />
VIL ———' Vervolg van de Afrikaanfcbe<br />
Antilopen of Gazellen, bijzon<br />
der van den Koedoe, Gems-<br />
bok , Blauwen Bok , Bonten<br />
Buk, eq nog andere Bok<br />
ken. 630<br />
VUL ~ Van den Kameelpardel, de Tij-<br />
bpschkat, en den Baviaan. Ö44<br />
1%
^ K O R T E I N H O U D .<br />
IX. AFDEEL, Van. de Kaapfche Gerbua, en<br />
de onderfcheidene foor ten<br />
der Kaapfche Mollen. 651<br />
X, . De natuurlijke Hiftorie des<br />
Bijenverraaders, of Bijen ver-<br />
raaderkoekkoeks, 658<br />
Xt ~ Onderzoek, of alle dieren , wel<br />
ke fiechts eene maag en<br />
kleine ingewanden hebben,<br />
zich, op gelijke wijze, a!s<br />
de menfchen , mee vkesch<br />
moeten voecen, có$<br />
ZESTIENDE HOOFDSTUK,<br />
Reize van Achterbruintjeshoog-<br />
te naar de kleine Vischri-<br />
vieren , en verblijf aldaar.
KORTE INHOUD.' LUI<br />
naamden Tijger, of Panther-<br />
dier , en mee een groeten<br />
troep Kaffers. 680<br />
II. AFDEEL. Ongemeen groote Steenhopen<br />
in Achterbruintjeshoogte en<br />
de aangrenzende landftreek<br />
te zien. Verfcheidene jagten<br />
op Zeekoeien of Rivierpaar-<br />
den omftandig btfehreeven. 997<br />
III. Befchrijving en natuurlijke His<br />
torie van het Rivierpaard. 714<br />
IV. •—— Reize naar de kleine Vischri-<br />
vier, verfcheidene ontmoe<br />
tingen met Rhinocerosfen, en<br />
andere dieren. 718<br />
ZE-
iiy K O R T E I N H O Ü D.<br />
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.<br />
Terugreize mar de Kaap de<br />
Goede Hoop. 73 §<br />
I. AFDEEL. Terugreize van ÖHlirttjeshoog*<br />
te tot de Zwartkopsrivier,<br />
van de Ginjjemans-Hotten-<br />
toften.<br />
~ Vervolg der terugreize van de<br />
Zwartkopsrivier tot de Ku-<br />
koirivier»<br />
lil. ., Vertrek vail de Kukoirivier.<br />
Gebrek aan ijzer in die land<br />
ftreek. Twist onder mijne<br />
Hottentotiem Menigte Aloë»<br />
plinten aan de Goreerivxr.<br />
Befchrijving eener zeer ver<br />
giftige Haagdis , en der<br />
groote Kaapfche Haagdis,
K O E T Ë INHOUD. tt<br />
en nog van een onbekend<br />
alier.<br />
IV. AFDEEL. Vervolg der terugreize. Moord,<br />
dror flaaven aan een boer<br />
gepleegd, en zonderlinge ont<br />
koming van zijnen zoon. 777<br />
EERSTE AANHANGSEL.<br />
Behelzende eenige woorden en<br />
fpreekwijzen uit de Taal der<br />
Hottentotten. 787<br />
TWEEDE AANHANGSEL.<br />
Van eenige woorden uit de Taal<br />
der Chineefche Hottentotten.<br />
DSR«
tVI K O R T E I N H O U D .<br />
DERDE AANHANGSEL.<br />
Van eenige woorden uit de Taal<br />
der Kafferen. 794<br />
VIERDE AANHANGSEL.<br />
Proeve van de Muziek der Hot-<br />
tentotfche Kafferen* 796
ANDREASSPARMANS<br />
R E I Z E ,<br />
N A A R D E<br />
KAAP DE GOEDE HOOP, DE ZUID-<br />
ZEE, EN RONDOM DE WAERELD;<br />
DOCH VOORNAAM LIJK IN DE<br />
LANDEN DER HOTTENTOTTEN<br />
EN KAFFERS.<br />
v A w 1772<br />
T 0 T<br />
*77 6<br />
-
ANDREAS SPAR MANS<br />
R E I Z E .<br />
E E R S T E HOOFDSTUK.<br />
REIZE VAN COTHENBVRG NAAR DE<br />
KAAP DE GOEDE HOOP.<br />
D en tienden van Louwmaand des jaars 1772<br />
ging ik met hetZweedfcbe Oostindifche fchip, het<br />
Slot van Stokholm, van Gothenburg onder zeil.<br />
In den beginne hadden wij een' zoo gunftigen<br />
wind , dat onze lootfen ras teruggezonden wierden,<br />
en wij de Zweedfche kust fchielijk uit hec<br />
gezigt verlooren. De koude was, overeenkomftig<br />
het jaargetijde, taamlijk ftreng; doch wij vonden<br />
ze, in de openbaare zee, eenigzins gemaatigder,<br />
dan tusfchen de kleine eilanden en klippen<br />
langs het ftrand.<br />
Toen wij het noordlijkst gedeelte van Schotland<br />
omzeilden, hadden wij het andere Zweedfche<br />
Oostindifche fchip Louifa, welk ons verzeilen<br />
, en te Kadix voor de eerftemaal versch water,<br />
en teffens de kas voor beide de fchepen inneemen<br />
zou , nog bij ons. Dan, kort daarna<br />
werden wij door eenen ftorm, welke in deeze<br />
wateren, en bijzonder in dit jaarfaifoen , niet<br />
ongewoonlijk zijn, vroeger dan wij gedacht hadden,<br />
van elkander gefcheiden. In een' van die<br />
ftormen leeden wij raerklijke fchaade, welke op<br />
•enige honderd rijksdaalders gefchat werd. De<br />
A a wind
4 I. HOOFDSTV REIZE VAN GOTHENBTJRG<br />
wind woei zoo hevig, dat onze grooce bramzeil<br />
daardoor weggevoerd wierd, niettegenfhande hè<br />
van nieuw en rterk zeildoek gemaakt was. Dk<br />
tooneel van verwoefting was eene zoo prachtige,<br />
ais voor m„ gantsch nieuwe, vertooning! De<br />
Z W 3 a r e r e<br />
met !Tl<br />
baLn ï<br />
r g<br />
e n v I a a<br />
g<br />
S heddeS alles<br />
T aad b e k l e e d<br />
' Schuimende<br />
baaren fl v a n a l j e k a m e n ^ ^<br />
weid tegen het fchip aan, dat zij niet zelden bijkans<br />
zoo hoog als de masten reezen. Op een<br />
maal werd het bramzeil los gereeten, en zweefv<br />
6<br />
J m e<br />
;/, " d 0 0 r m i d d e l z ,<br />
> e r<br />
witte kleur<br />
waar kon neemen, een'tijdlang in eene golfachtige<br />
beweeging her- e n derwa^rd, tot dat het<br />
eindelijk in de donkere lucht verdween. De {hikken<br />
des zeils welke aan de fprieten nog vast<br />
hingen, en de enden der touwen werden door<br />
het geweld desftormwinds met zoo veele hevigheid<br />
gezweept, dat al het ander gedruisch voor een'<br />
tijdlang door hun geklap overitemd wierd. Eindelijk<br />
hield het op; maar nu was ook hec geraas<br />
der zee het bruisfchen der golven, het geloei<br />
des winds, en het kraaken der masten en deV zijden<br />
des (chips des te ontzaglijker!. En niet min-<br />
J W 3 S h ÏÏLll r. . C C t G l k e n S n i<br />
' ' »rdatde voorfteven<br />
des fchjp. of naar de rechter- of naar de<br />
Imkerhand geflingerd werd, het onophoudlijk geroep<br />
des kapiteins, bakboord aan boord! fiuur,<br />
boord aan boord ( en het antwoord der Huurlieden<br />
hec geroep van hunnen kapitein onmiddelijk in'<br />
pinken toon herhaalende; en voorts ook aan alle<br />
kanten het nevelvoeren der mindere bevelhebberen,<br />
het grommel der zeelieden, en hetonophoudhjk<br />
geklater van het zeil- en touwwerk, ce<br />
Den
KAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 5.<br />
Den tweeden van Sprokkelmaand, toen wij op<br />
de noor der breedte van vier en dertig graaden en<br />
twee en twintig minuuten, en één graad en tweeën<br />
dertig minuuten oostwaard van den middagcirkelvan<br />
Parijs waren, gaf een fchip, op eenigen afftand<br />
van ons, des namiddags, door middel van<br />
verfcheidene kanonfchooten, ons te kennen, dat<br />
het in nood was, en met ons wikte fpreeken. Wij<br />
draaiden dus bij, en vernamen, dat het aan de Hollandfche<br />
Ouiiindifcbe maatfchappij behoorde, JJuinenburg<br />
heette, op zijne terugreize naar huis was,<br />
en Koenraad Louw tot zijnen bevelhebber had.<br />
Het had zijn roer verlooren, en wegens de onftuimigheid<br />
der zee had men geen ander kunnen,<br />
aanhangen; waarom ook het fchip zoo verre van<br />
zijnen koers af was gedreeven. Het fchecpsvolk,<br />
had noch water, noch leevensrniddelen, en zag<br />
"er jammerlijk verzwakt uit. lntusfchen kreegen<br />
deeze verlegene fcheeplingen door de liefdaauig-y<br />
heid van onzen bevelhebber zoo veel voorraad van.<br />
aüerleie noodwendigheden , als hunne en onze'<br />
floepen in Haat waren te voeren, tot dat eindelijk<br />
de invallende nacht en toeneemende wind<br />
hen van de verdere hulp, welke ieder van ons hun<br />
gaarn zou beweezen hebben, gmuschlijk beroofden.<br />
Onze gemeene matroozen zelfs betoonden •<br />
hunnen ongelukkigen medebroederen daadlijk medelijden,<br />
en ichonken hun vrijwillig iets van hunnen<br />
kleinen voorraad, dien zij aan tabak en andere<br />
behoeften hadden.<br />
Toen wij den twaalfden van Sprokkelmaand,<br />
dicht bij den noordlijken keerkring, op de noorder<br />
breedte van vier en twintig graaden en een en<br />
vijftig minuuten waren, zag ik een zeedier, zeven<br />
of acht voet lang, bij de zeevaarenden onder den<br />
A 3. naam
tS I. HOOFDST. REIZE VAN GOTHENBURG<br />
naam van zeeduivel bekend. In de reisbefchrijvingen<br />
worde hec als zeer gevaarlijk voor de paerelvisfehers<br />
gefchilderd. Op mijne voorige reize<br />
naar China had ik een dergelijk dier waargenomen,<br />
en uit zijne uicwendige geftalce coen reeds geoordeeld,<br />
dac hec veelligc toe hec geflachc der<br />
roch, raja, behoorde.<br />
Den een en twintigften derzelve maand, des avonds<br />
omtrent zes uur, op den afïtand van drie graaden<br />
en vier en twintig minuuten noordwaard van<br />
den evenaar, vertoonde zich een prachtig luchtverfchijnfel.<br />
Hec geleek naar een' gloeienden kanonkogel,<br />
en zweefde met een zachc zisfen dwars<br />
over hec fchip, en cusfehen de ftengen der masten<br />
heen, maar veroorzaakte, tegen het vermoeden<br />
onzer oudfte zeelieden, geene verandering<br />
van weer.<br />
Den vierden van Lentemaand pasfeerden wij<br />
de linie, waarbij, volgens oud gebruik, een menigte<br />
zotte plechtigheden in 't werk werd gefield.<br />
Den vijfden derzelve maand, omtrent zeven<br />
en dercig graaden zuider breedte 1<br />
, en een en<br />
twin-<br />
1<br />
[ „ Zoo lees ik uitdruklijk bij onzen fchrijver. Ondertusfehen<br />
is het ontwijfelbaar , dat hier een drukfeil<br />
„ plaats heeft; want, behalve dat het niet mooglijk is, dat<br />
„ een fchip den vierden van Lentemaand de linie zou kun-<br />
„ nen pasfeeren , en den volgenden dag zeven en dertig<br />
graaden van den evennaar afzijn, ligt ook de Kaap de<br />
„ Goede Hoop niet op zulke hooge zuidlijke graaden, maar<br />
M flechts op vier en dertig en een' halven graad zuider breedn<br />
te. Hieruit blijkt het, dat de drukfeil niet in de dag-<br />
„ tekening, maar in het getal der graaden ligt. Het komt<br />
mij derhalve waarfchijnlijkst voor , dat men in plaats<br />
van graaden hier minuuten moet leezèn ; waardoor alle<br />
zwaarigheid zal weggenomen zijn ". C.J
NAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 7<br />
twintig graaden westwaard van Parijs, bemerkten<br />
wij, des nachts, behalve het gewoone fchijnfel<br />
Cdat, zo ras het donker wordt , op de gantfche<br />
oppervlakte der zee, gelijk een fchitterende<br />
glans of vonkend licht te zien is ) een' fterkeren<br />
glans, welken de zeevaarende lieden eenen zeebrand<br />
noemen. Hij was meestal van eene ronde<br />
gedaante, had drie voet in de middellijn, en<br />
glinfterde, in zijnen geheelen omtiek, overal<br />
éven vuurig- Wanneer zijne gedaante zich lomtijds<br />
veranderde, en meer Iangachtig werd, werd<br />
zulks, naar het fcheen, door de beweeging der<br />
golven veroorzaakt. Met dergelijke lichtende<br />
ftof was thans de geheele oppervlakte der zee;<br />
bedekt. Somtijds waren deeze zeelichtjes eenige<br />
fchipslengten, maar fomtijds flechts eenige voetbreed,<br />
van elkander verwijderd. Hec gelukte ons<br />
incusfchen niet, iets van deezen zeebrand optefcheppen,<br />
om zulks nader ce kunnen onderzoeken.<br />
Wij hadden, geduurende deezen cijd, eene<br />
frisfche koelte, die niec zelden mee fterke regenbuien<br />
verzeld ging. — Den volgenden dag ontdekten<br />
wij niets buitengewoons op de oppervlakte<br />
der zee, welk als de oorzaak des zoogenaamden<br />
zeebrands zou kunnen aangemerkt worden.<br />
Etlijke nachten te vooren hadden wij bereids hier<br />
en daar enkelen zeebrand waargenomen, waarbij<br />
het Hechts betrokkene lucht was. Zeelieden,<br />
die menigvuldige en verre zeereizen gedaan hadden<br />
, verhaalden mij, dat dit verfchijnfel bijzon?<br />
der in de Noordzee en in den zeeboezem van<br />
Mexiko gezien wierd, en eene verandering van<br />
weer plag te voorfpeilen.<br />
He gewoone lichten der zee des nachts, ontftaat<br />
waarfchijnlijk, deels uic de eigene beftand-<br />
A 4 deel-
&» I V HOOFDST. REIZE VAN GOTHENBURG<br />
deeltjes van het zeewater, deels van visfchen en<br />
allerleie anuere kleine diertjes, welke zich in ontelbaars<br />
menigte daarin ophouden. Doch van<br />
den zeebrand heb ik nog in geene reisbefchrijving<br />
jets aangetroffen. Zou hij niet veel ligt van deeze<br />
NAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 9<br />
lce de natuur in de diepte der zee heeft; en wij<br />
zagen, in een frel'voorbijgaarid oogenblik, eenen<br />
ftraal van dien overvloed, welke veelligt niet Hechts<br />
millioenen visfchen het behoeftig voediel verfehaft,<br />
maar die vcrbaazende zeegedrochten , de walvisfchen,<br />
zelfs inet vet omkleedt! — Buiten twijfel<br />
is het dergelijk zeegewormte, welk de vette<br />
zeeleeuwen, phocae, en m^nigerleie watervogels,<br />
als, bij voorbeeld, de duikers, verfcheidene foorten<br />
van albatrosfen, pinguïns, diomedeae, ftorfnvogels<br />
en meer andere vervolgden , toen ik ze omtrent<br />
de Kaap de Goede Hoop en op dezuidlijke zeeén<br />
zooieverig ja öt zag maaken.<br />
Den twaalfden van Grasmaand ontdekten wi}<br />
de Kaap de Goede Nood, en kwamen, nog dien<br />
zeiven dag, in de 'lafelbaai ten anker.<br />
A 5 TWEE-
JÖ II. HOOFDST. I. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />
TWEEDE HOOFDSTUK.<br />
VEREL IJ F AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP<br />
TOT li E REIZE NAAR DE ZUIDZEE.<br />
E E R S T E A F D E E L I N G .<br />
Verblijf in de Stad aan de Kaap de Goede Hoop.<br />
^Jeevaarende lieden, welke de Kaap de Goe»<br />
de Hoop flechts voor een' korten tijd bezocht<br />
hebben, worden gemeenlijk door deeze landfpits<br />
buitengewoon bekoord. Dit komt waarfchijnlijk<br />
daar van daan, dewijl men over de langduurigheid<br />
eener zeereize van verfcheidene maanden verdrietig,<br />
bij de eerfte voetbreedte aarde, welke men<br />
betreedt, genoegzaam in verrukking geraakt, en<br />
dan zijne berichten naar deezen eerften indruk<br />
vormt. — Ten .aanzien der Kaap is dit zoo veel<br />
te meer het geval, dewijl de zeevaarenden hier<br />
zelden zo lang pleegen te vertoeven, dat het verblijf<br />
aldaar iets onaangenaams voor hun zou kunnen<br />
hebben. In tegendeel is het ook wederom<br />
niets zeldzaams, dat de zeelieden, na eene aanweezigheid<br />
van fommige maanden op hec land,<br />
ook verdriet. daarin krijgen , en weder naar de<br />
zee verlangen. — Kapitein JAMES COOK heeft<br />
mij verhaald, dat hij, benevens de heeren BANKS<br />
en SOL ANDER, zich ook door vreemde berichten
AAN DE K A A P DE C O E D E KOOP. n<br />
ten voorheen hebbende laaten inneemen , de<br />
Kaap, bij den eerften opflag van het oog, voor<br />
de gelukkigfte en bekoorlijkite landfïreek der waereld<br />
gehouden, en deswege ook de hei aan de<br />
noordzijde der ftad voor vruchtdraagende velden<br />
aangezien had. Om nu mijnen leezeren in dit<br />
ftuk eene gegronder onderrechting te geeven,<br />
ben ik zeer op mijne hoede geweest, om de'<br />
volgende befchrijving der Kaap niet eer,' dan<br />
na eigen onderzoek en rijp overleg, opteflellen.<br />
Om mijne befchrijving des te beter en te gemaklijker<br />
te verftaan, zullen mijne leezers niet<br />
kwaahjk doen, wanneer zij zich vooraf in mijne<br />
bijgevoegde landkaart van de Kaap de Goede Hoop<br />
en de aangrenzende gewesten naauwkeurig oeffenen;<br />
vermits zij van de ftrekking der haven, van<br />
de naamen en ligging der nabuurige bergen, en<br />
van de plaacfen en Jandfheeken, door mij bezocht<br />
en befchreeven, een algemeen ontwerp geeft.<br />
De ftad, op dit voorgebergte gelegen, is de<br />
eenige in de geheele volkplanting, en heet eigenlijk<br />
de Kaap* offchoon deeze naam zeer dikwijls,<br />
alhoewel verkeerdlijk, aan het geheele<br />
Iiollandfche grondgebied gegeeven wordt. Zij<br />
ligt tusfehen het ftrand en de noordzijde des Tafeibergs,<br />
dte wegens de uitgeftrekce vlakte boven<br />
op zijnen kruin zoo genoemd wordt. — Volgens<br />
de meeting van den heer DE L A CAILI.E, is<br />
hij vijfhonderd en vijftig toifes ofFranfche roeden<br />
boven de oppervlakte der zee verheven,<br />
en, in zijne grooefte uitgebreidheid van hec oof^n<br />
naar hec westen, dertien honderd vier en veercig dergelijke<br />
coifes lang. Het midden des bergs ligc in<br />
hec
12 II. HOOFDST. I. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />
het zuidoosten van de ftad, op eenen aflrand van<br />
nagenoeg twee honderd toifes. — De Duivelskop,<br />
door de Engelfchen Charles mountain geheeten,<br />
hangt met den Tafelberg grootdcels te (amen , maan<br />
is ruim .een en dertig toifes laager, en daarbij i<br />
fpits en naakt. — De Leeuwenkop, welken de<br />
Engelfchen Lionshead of Sugarloaf, dac is, Zui<br />
kerbrood, noemen, is een meer afgezonderde,,<br />
doch niet zoo hooge berg. — Uit zelve geldt ook<br />
ten aanzien van den Leeuwenjlaart, door de Engelfchen<br />
Lionsrump of Lionstail geheeten, welke<br />
niet verre van daar ligt.<br />
Van eenen der gemelde bergen worden, bij de<br />
aankomst van ieder fchip, welk zijnen koers naar<br />
de haven gericht fchijnt te hebben, door eenige<br />
kanonfchooten feinen gedaan, en bij deszelfs dichter<br />
nadering eene vlag opgehijst, welke den kapiteinen<br />
der Hollandfche fchepen tot een teken<br />
dient; hoewel buiten deezen en den bevelhebber<br />
der Kaap niemand weet, hoe de kleur der<br />
vlag in iedere maand afwisfelt. Het oogmerk<br />
hier van is, dat de Hollandfche fchepen, wanneer<br />
zij aankomen, terftond zouden ontdekken, of de<br />
haven veelligt in vijandlijke handen gevallen ware,<br />
en zij bijgevolg op hunne hoede moesten zijn, om<br />
aldaar niet binnenteloopen.<br />
De bovengenoemde bergen zijn voor het grootfte<br />
gedeelte kaal, en de Tafelberg teffens aan den<br />
kant naar de ftad taamlijk fteil. De heesters en<br />
overige zeer kleine boomen, welke nog hier en<br />
daar in 't wild groeien, willen deels wegens den<br />
grond, en deels wegens den zuidoosten - en noordwestenwind<br />
niet goed tieren. Om deeze reden<br />
zien zij 'er ook bijkans doorgaans dor en onbehaaglijk,<br />
en hun loof bleek uit. Sommigen, die. in
AAN DE KAAP DK GOEDE HOOP. IJ<br />
de klooven der rotten befchutting tégen de winden<br />
hebben, en door de neêrvlietende beeken bevochtigd<br />
worden, groeien wel fterker; maar vertoonen<br />
nogthans over 't algemeen die leevendige<br />
kleur niet, waarmede de eikenboomen, wijnftokken,<br />
myrten-, laurier-, citroen- en dergelijke<br />
boomen, die verder naar beneden bij de ftad<br />
geplant zijn, fteeds pronken. De dorre hei en<br />
zandige vlakten langs de kust brengen ook niec<br />
weinig daartoe bij, om het land een mager en onvruchtbaar<br />
aanzien te doen hebben, 't Is waar,<br />
deeze landftreeken zijn wel, in het aangenaamfte<br />
jaarfaifoen, met eene aanzienlijke menigte der<br />
fchoonfte Aftikaanfche bloemen overal verfierd;<br />
dan, onder de veelvuldige grasfoorten, welkegrootdeels<br />
taamlijk bleek zijn, en overwinteren, onder<br />
dorre heesters, en op velden, welke, ten<br />
minfte nader om de ftad, bijna fteeds afgeweid zijn,<br />
kunnen deeze bloemen mee haare fchitterende kleuren<br />
maar weinig uitfteeken. Zij vermaaken hierom<br />
in verre na het oog zoo zeer niet, als het keurig<br />
gebloemte op onze groene weilanden, tusfehen<br />
het gras, welk jaarlijks op nieuw voortkomt,<br />
ons bekoort. De fchoone en bevallige plantaadjen,<br />
benevens fommige enkele ftukken akkerland,<br />
omtrent de ftad gelegen, fteeken bij de Aftikaanfche<br />
wildheid, die hen omringt, en hunne bekoorlijkheid<br />
ontegenzeglijk nog meer verheft, zekerlijk<br />
ongemeen fraai uit; maar de gefnoeide<br />
boomen en kundig aangelegde, regelmaattge plantaadjen<br />
behouden haare 1<br />
bekoorlijkheden niet zoo<br />
lang, niet zo vooreduurend voor ons, als de fchoone<br />
leevendiggroene nacuur, welke een Europeer,<br />
wanneer hij zich een tijdlang aan de Kaap de<br />
Goede Hoop op heeft gehouden, buiten twijfel<br />
misfen zal, jrje
J4 Et. HOOFDST. ï. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />
. De ftad is klein, en, boomgaarden en moes*»<br />
tuinen medegerekend , misfchien twee honderd<br />
fchreeden lang, en even zo veelen breed. Aan<br />
de eene zijde ligt zij aan het hangen van den berg.<br />
Zij heeft breede ftraaten, maar die niet geplaveid<br />
zijn ; een groot gedeelte daarvan is met eikenboomen<br />
bezet. De huizen zijn fraai, doch niet meer<br />
dan twee verdiepingen hoog, de meesten zijn met<br />
kalk bepleisterd en gewit, maar eenigen groen gefchilderd:<br />
de groene kleur, die wij in Zweeden<br />
tot onze huizen zoo zelden gebruiken, is eene geliefkoosde<br />
kleur der Hollanderen in hunne kleeding,<br />
aan hunne booten en fchepen, en bijzonder<br />
aan hunne huizen. Zeer veelen van de Kaapfche<br />
huizen, insgelijks de kerk, zijn zeer net gedekt, en<br />
wel met eene foortvan riet of zwartachtige biezen<br />
reftio teclorum, die op drooge en zandige plaatfen<br />
groeien, en een weinig harder, maar bijna fijner<br />
en brosfer, dan ftroo zijn. De daken der huizen<br />
deezer ftad verdienen zekerlijk de opmerkzaamheid<br />
onzer landlieden: hierom heb ik kapitein EKE-<br />
BERGS naauwkeurigere befchrijving derzei ven als<br />
eeneweluitgevoerde verhandeling veelen liefhebberen<br />
van het landleeven aangepreezen; en voeg hier<br />
alleenlijk nog maar bij, dat men ze hier en daarin<br />
Zweeden met voordeel nagevolgd heeft. De overige<br />
daken aan de Kaap zijn nagenoeg plat, met<br />
dakpannen belegd , of zogenaamde Italiaanfche<br />
daken.<br />
De tuin der Hollandfche Oostindifche maatfchappij,<br />
door KOLDE, BYRON en BOUGAIN<br />
VILLE ZO ongelijk befchreeven, is de grootfte in<br />
de ftad, en omtrent vier honderd fchreeden breed<br />
en duizend lang. Hij beflaat uit verfcheidene regelmaatige<br />
en vierkante verdeelingen, welke grootdeels-
AAK DB KAAP DE GOEDE HOOP' 15<br />
deels met kool en andere moeskruiden beplant<br />
zijn, om de tafel des bevelhebbers, de Hollandfche<br />
fchepen en hec gasthuis met overvloed van<br />
verfche groenten te voorzien. Doch fommigen ><br />
deezer vierkante perken dienen ook tot boomgaarden,<br />
en zijn mee eene raenigce oofeboomen bezec.<br />
Om de fchaadelijke uicwerkingen der hevige<br />
zuidooscenwinden te beletten, zijn zij doorgaans<br />
met haagen van myrten- en olmenboomen<br />
omgeeven. Daarenboven ftaan in de groocere<br />
laanen eikenboomen, eer hoogte van omtrent dertig<br />
voet , welker koele lommer den vreemden<br />
zeevaarenden, van tijd tot tijd hier aankomende,<br />
bij hunne wandelingen eene verkwiklijke<br />
toevlugt aanbieden. De vier verdeelingen, naast<br />
aan des bevelhebbers paleis noordwaard grenzende,<br />
pronken wel mee eenige bloembedden: maar<br />
deswege verdienc de cuin in verre na dien lof niec,<br />
welken KOLBE daaraan geefe, fchilderende hem<br />
als onvergelijklijk en rijk in de kostlijkite en<br />
heerlijkfte gewasfen uic alle de vier waerelddeelen.<br />
Aan hec oosteinde des tuins ligt een diergaarde,<br />
met eenen muur omringd, waarin ' ftruisvogels,<br />
kaiuarisfen, Kaapfche ezels, zebra > fomtijds verfcheidene<br />
foorcen van ancilopen en andere kleenere<br />
, grootdeels inheemfche viervoetige dieren,<br />
ook in eene bijzondere afdeeling onderfcheidene<br />
in-en uitlandfche landvogels onderhouden<br />
worden»<br />
De vesting ligt eenige honderd fchreeden noordwaard<br />
van de ftad, van welke zij door eene groe-<br />
"f V A K T E<br />
,J » m e t<br />
grachten en wegen doorfneeden,<br />
argefcheiden wordt. Daarenboven zijn aan beide<br />
aan
l6 II. HÖOFDST. I. AFD. VERBLIJF IN DE STAD<br />
zijden der ftad, insgelijks aan hec ftrand baccenierx<br />
aangelegd.<br />
Aan de zuidzijde der ftad, die een weinig hooger<br />
dan de anderen ligt, ziec men de graven der Chineezen<br />
en vrije Maleiers, welke zich aan de Kaap<br />
ophouden, gelijk ook de eigene begraafplaats der<br />
Hollanderen, mee eenen muur omgeeven. Maar<br />
'cgeen de ftad merklijk ontfierc, is eene galg<br />
benevens affchuwlijke raderen en paaien; op bevel<br />
der regeering, genoegzaam op de voo'rnaamfte<br />
plaacs, dichtbij de vesting, op de bovengemelde<br />
vlakte, onlangs opgerecht. Voorts zijn nog rwee<br />
andere galgen, in't gezigc der ftad, aan iedere zijde<br />
derzelve eene, zoo veele merktekens van de<br />
bekende ftrengheid, waarmede de Hollanders in<br />
Ooscindie recht oefFenen.<br />
Den dertienden van Grasmaand, daags na onze<br />
aankomst aan de Kaap, betrad ik den Afrikaanlchen<br />
bodem voor de eerfte maal. Eene dier bezigheden,<br />
waarin ik grooc belang ftelde, was,<br />
dac ik bij den bevelhebber, vrijheer JOACHIM<br />
VAN PLETTENBRKG, mijne opwachting ginomaaken,<br />
en hem te kennen gaf, dat ik voornee^<br />
mens was, een tijdlang hier te blijven. Toen ik<br />
hem gezegd had, in welke hoedaanigheid ik mij<br />
aan de Kaap meende optehouden , willigde hij<br />
rrijn verzoek zonder eenige bedenking in, en,<br />
hoorende, dat de geneeskunst het vcornaame doelwit<br />
mijner letteroefFeningen geweest was, bood<br />
hij mij zelfs de vrijheid aan, om mijne weecenfchap<br />
hier ce moogen oeffenen. Gelijk hij, zoo<br />
jegenden mij ook verfcheidene leden der regeering,<br />
bijzonderde bevelhebber der croepen , vrijheer<br />
VAN PREHN, mee veele hoflijkheid. Deeze<br />
laatfte is wel een gebooren Afrikaan ; maar hij<br />
heeft
VAN BE KAAP DE GOEDE HOOP. IJ<br />
heeft echter, 't geen ik als eene bijzonderheid,<br />
onder zijne landgenootenzeer zeldzaam, moet aanmerken,<br />
Europa bezocht, en is een liefhebber<br />
der weetenfchappen. Hij heeft, in den jongden<br />
Duitfchen oorlog, als generaaladjudant in hec le-.<br />
ger des konings van Pruisfen gediend, en kan ten<br />
bewijze zijner dapperheid verfcheidene wonden<br />
toonen.<br />
T W E E D E A F D E E L I N G .<br />
Verblijf aan Baai F als.<br />
C3ffchoon ik reeds verfcheidene dagen aan dö<br />
Kaap geweest was, had ik mij echcer den refident,<br />
die cegenwoordig onderbevelhebber is, en<br />
wiens kinderen ik onderwijzen zou, nog niet kunnen<br />
vertoonen, omdat hij coc zekere amptsverrichtingen<br />
naar Baai Fats, omtrent drie mijlen 1<br />
van<br />
de<br />
1<br />
[ „ Tot geraak van den Nederduitrchen leezer zal<br />
t< het, dunkt mij, niet ondienflig zijn, hier, eens voor-<br />
„ al, aantemerken, dat de toifes of Franichc roeden, waar-<br />
,1 van de Heer SPARMAN zich doorgaans bedient, zes<br />
„ Pa'rijfche voeten houden, De Parijfche voet ftaat tot den<br />
,i Rhijnlandfchen voet a!s 30 tot 29; of, om het voor een<br />
„ ieder bevatbaarer te maaken, zij hebben zoodaanige betrekking<br />
tot elkander, dat honderd Parijfche voeten zes en<br />
„ negentig en twee derde Rhijnlandfche voet maaken, zijn-<br />
„ de dus het verfchil, op honderd voet, drie en een derde<br />
voet, welken de Rhijnlandfche grooter dan de Parijfche<br />
„ zijn. — Voorts brengt onze fchrijver de ttffet gemeen-<br />
B lijk
18 II. HOOFDST. II. AFD. VKRELIjr<br />
dé Kaap, had moeten reizen, ten einde wegens<br />
fommige fchepen, die een weinig vroeg in die<br />
bogt ingeloopen warefl, het noodige te bezorgen.<br />
Hierom reisde ik hem derwaard na. Onderweegs<br />
vertoefde ik eenen nacht bij een' eerlijken landman<br />
, dien ik tot mijnen wegwijzer wilde aanneemen.<br />
— Hier ondervond ik eerst, hoe onaangenaam<br />
het is, wanneer men de taal van een land,,<br />
daarin men als vreemdeling verkeert, niet verftaat.<br />
Een weinig Hoogduitsch had ik • wel op de vaart<br />
tusfchen Gothénburg en de Kaap geleerd; doch<br />
het.beftond ilechts in iexs te kunnen leezen; maar<br />
om mij in dit land te doen 'verftaan, daartoe 'deed<br />
mijne geringe kundigheid in die taal mij weinig<br />
dienst. Intusfchen vermeerderde de behoeftigheid<br />
tegen vermoeden mijne vatbaarheid, om de meening<br />
van anderen te begrijpen, en hun de mijne begrijpiijk<br />
te maaken. — Mijn huisheer, ongemeen begeerigi<br />
om aangaande den toefhnd der zaaken in Euro*<br />
pa eenige onderrechting te bekomen, ten einde deeze<br />
en geene geneeskundige ophelderingen te ontvangen,<br />
was onvermoeid bezig,, om mij zijne,<br />
vraagen , zoo goed als hij kon , in de Hoogduitfeha<br />
taal voortelteüen. Ik van mijnen kant<br />
verklaarde mij daartegen- zoo duidlijk, als mij<br />
mooglijk was, en herhaalde mijne antwoorden<br />
bellenuig: in welke taal, weet ik zelf niet. —<br />
't is<br />
„ lijk in Zweedfche vademen over, waarvan honderd negen<br />
„ en twee vijfde aan honderd toifes of Franfche roeden ge-<br />
„ lijk zijn; zo dat één Zweedfche vadem bijkans een tien-<br />
„ de gedeelte kleiner dan eene toife is. Maar wijlde<br />
„ Zweedfche vademen, hier te lande, noch gebruiklijk,<br />
„ noch bekend zijn, heb ik deeze laatften, als van geen<br />
„ nut voor den Ncderduitfchen leezer. veilig kunne®<br />
„ weglaaten." C. J
A A R B A A I F A L S. Ip<br />
'c Is waar, de Hoogduicfche, Zweedfche en<br />
Hollandfche taaien hebben wel eene merkhjke<br />
overeenkomst, en veel onder elkander gemeen:<br />
dan, de gantsch ©nderfcheidene . uitfpraaken en<br />
de menigvuldige tongvallen maaken , dat deeze<br />
overeenkomst zelden veel nut doet. De<br />
nieuwsgierige echtgenoote van mijnen huisheer,<br />
die onze ïarocnipraak , zónder 'er iets van te<br />
verftaan, gaapende aanhoorde, verliet zich op<br />
mijne onkunde haarer taal, en vioeg haaren<br />
man, of wel iets anders, dan. mangel aan leevensbehoeften,<br />
iemand uit Europa naar Afrika<br />
lokken kon ? Deeze aanmerking , die juist geen<br />
gunltig vooroordeel voor de vreemdelingen verrjed,<br />
was voor mij nog zoo veel te bitterer,<br />
dewijl men mij, ingevolge van dien , op eene<br />
zeer gemeene en behoeftige maalcjd , uic bruinen<br />
kool, ft.'rk gepeperd vleesch , en zandig<br />
brood beftaande, onthaalde..<br />
Den volgenden morgen kwam ik bij Baai Fals<br />
aan, De refident aldaar beloofde mij, zijn woord<br />
ten mijnen behoeve aan kapicein EEKBERG gegeeven,<br />
ce willen vervullen, en droeg mij terftond<br />
op, hem bij de Franfchen, in die baai binnen<br />
geloopen , als tolk behulpziam te weezen.<br />
De bijzondere hofjijkheid deezer natie, om dac<br />
geen, 'c welk men in haare caal offlechc, of verkeerd<br />
uitdrukt, fchielijk te raaden, te verfchoonen,<br />
op het beste uitteleggen en welmeenend in<br />
orde te brengen, kwam mij des te beter te ftaade,<br />
hoe meer mij hunne Oostindifche tongvallen<br />
en uitdrukkingen onbekend waren. — Veelen inwooneren<br />
der Kaap , en voornaamlijk aan hec<br />
fchoone geflachc, oncbreekc, helaas! deeze loflijke<br />
hoedaanigheid, welke bloot uic eene nacuur-<br />
B 2 lijk-
26 II. HOOFDST. II. AFD. VERBLIJF<br />
lijk goede gemoedsgefteldheid en eene behoorlijke<br />
opvoeding ontftaat; en om dit gebrek vormen<br />
de Europeërs zich grootdeels taamlijk nadeelige<br />
gedachten van de goede leevenswijze der ingezetenen<br />
in de Afrikaanfche volkplantingen. En offchoon<br />
deeze laatften, wanneer het op zaaken , den<br />
koophandel en de winst betreffende, aankomt, anders<br />
zoo onverdrooten zijn; en de geheele bloei der<br />
volkplanting niet alleen, maar ook het voordeel<br />
der meeste invvooneren, eenig en alleen op den<br />
buitenlandfchen - koophandel berust, zoo leeren<br />
zij nogthans zeer zelden vreemde taaien.<br />
Eenen dag aldaar vertoefd hebbende, keerde<br />
ik naar de Kaap terug, om mijne goederen van<br />
boord te haaien, en van mijne vrienden affcheid<br />
te neemen. Eit kon mij niet anders dan zeer gevoelig<br />
treffen, en ten aanzien van verfcheidenen<br />
van hun nog des te meer, wijl ik hen voor de<br />
laatftemaal zag. — Nadat de Zweedfche vlag mij<br />
uit het gezigt was geraakt, gevoelde ik eerst<br />
recht, dat ik op deeze verregelegene kust een<br />
vreemdeling was!<br />
Ondertusfchen fleet ik nog eenige dagen in de<br />
ftad met den heer doctor THUNBERG, mijnen<br />
ouden akademievriend, tegenwoordig leeraar op<br />
de univerfiteit van Upfala, zeer vergenoegd. De<br />
liefde tot de plantkunde had hem bewoogen, eene<br />
reize naar deeze uiterfte fpits van Afrika te onderneemen.<br />
Hij deed deeze reize op kosEen van de<br />
Hollandfche Oostindifche niaatfchappij, en was<br />
eenige dagen na mij aan boord van een Holiandsch<br />
fchip alhier aangekomen. Niets kon hem onverwachter<br />
voorkomen, dan den geenen aan de Kaap<br />
te vinden, welken hij, volgens de laatfte brieven<br />
uic Holland, nog met zijne akademifche letteroeffeaia*
A A N B A A I ? A L S. 91<br />
feningen meende bezig te zijn; en door hem brieven<br />
van zijne nabelhanden en vrienden in ons vaderland<br />
te ontvangen. Doch ik moesc wel ras<br />
weder van deezen mijnen vriend fcheiden, wiens<br />
tegenwoordigheid alleen dit voorgebergte voor<br />
mij tot een half Zweeden had kunnen herfcheppen,<br />
en mij onze gemeenfchaplijke beoeffening<br />
der kruidkunde nog aangenaamer en gemaklijker<br />
maaken. — Het bijzonder vergenoegen , welk<br />
wij bij het gemeenlchaplijk kruidenzoeken ondervonden,<br />
zal ondertusfchen niemand, dan een liefhebber<br />
der natuurkunde, zich leevendig kunnen<br />
verbeelden. In den beginne verzekerde bijkans<br />
ieder dag ons van eenen rijken oogst der zeldzaamfte<br />
en lehoonfte gewasfen, en nagenoeg bij<br />
iedere ichreede deeden wij eene, of fomtijds meer<br />
dan eene" nieuwe vond. Dewijl ik fteeds eenige<br />
Zweedfche vrienden, bijzonder den grooten LIN-<br />
N/EÜS, in mijne gedachten had, oordeelde ik<br />
mij telkens dubbel gelukkig, wanneer ik van een<br />
gewas het tweede of derde exemplaar plukte. —<br />
Doch aanvanglijk verleidde mij de al te groote<br />
begeerte , om voor mij en mijne vrienden op<br />
eenmaal al te veel en daaglijks meer inrefamelen<br />
, dan ik naderhand behoorlijk oppasfen en<br />
droogen kon. Dan, dit zal wel iederen liefhebber<br />
der kruidkunde meer of minder wedervaaren.<br />
— In het vervolg werd ik door mijne bezigheden<br />
in het huis des onderbevelhebbers in<br />
dit mijn lieffte werk niet weinig verhinderd, en<br />
had dikwijl» niet eens gelegenheid, om de nieuwe<br />
planten, welken ik gevonden had, naauwkeuriger<br />
te onderzoeken, ik verzuimde het daarom<br />
nooit, zoo dikwijls ik bekwaame gelegenheid*<br />
daartoe had , den heer M N N ^ U S de dubbelen<br />
B 3 van.
22 II. IIO O F D S T. II. AF D. VERBLIJF<br />
van al 't geen ik aantrof, met mijne aanmerkingen<br />
toetezenden. Ongelukkiger wijze zijn de<br />
zwakheid, de hooge ouderdom, en de dood van<br />
deezen onfterflijken geleerden, welke niet lang<br />
daarna volgde, eenen geruimen tijd eene merklijke<br />
hindernis geweest, cm alles in orde gebragt,<br />
en in een derde aanhangfel, Mantisfa tertia^<br />
door den druk aan de geleerde waereld medegedeeld<br />
te z en.<br />
Na het tederite affcheid van den heer THUN 4<br />
BERG genomen te hebben, moest ik thans naar<br />
Baai Fals terugkeeren.<br />
Ik bleef hier tot het einde van den winter.<br />
Die jaargetij ie wordt de kwaade moe f fort geheeten<br />
. en duu.t van den veertienden van Bloeimaand,<br />
tot d
A A N B A A I T A L S. «3<br />
derbevelhebbers , allerleie noodwendigheden in<br />
voorraad houdt. — Onder anderen heefc men<br />
hier een groot gebouw aangelegd, welk niet alleen<br />
tot een magazijn dient, maar teffens fmeederijen<br />
en eene bakkerij, benevens de vereischte<br />
wooningen voor de handwerkslieden, bevat; welke<br />
laatiien, onder de aanvoering van eenen fergeant<br />
en twee korporaalen, de gantfche waehc<br />
aldaar uirmaaken. Tot het zouèen van vleesch is<br />
een bijzonder gebouw beftemd. Het gasthuis is<br />
insgelijks een enkel gebouw, en de onderbevelhebber<br />
heeft 'er een eigen woonhuis. Bij mijn<br />
vertrek uit Afrika werd hier nog aan een ander<br />
groot en fraai huis gebouwd, welk tot een aangenaam<br />
buitenverblijf voor den bevelhebber,<br />
wanneer hij 'er zich vermaakshalve eenigen tijd op<br />
wilde houden , verllrekken zou. — Om met<br />
meer gemak versch water van den ftroom, die<br />
van den berg neerftore, aan boord der fchepen te<br />
kunnen neemen , is 'er een bekwaame laading*<br />
plaats gemaakt. — Eertlgé burgers hebben ook<br />
vergunning gekreegen, om hier herbergen aanteleggen;<br />
maar zij zijn noch gemaklijk, noch toereikende<br />
genoeg, om die allen, welke na eene<br />
lange zeereize zich op het land wenfehen te verkwikken<br />
, gevoeglijk te ontvangen ; bijzonder<br />
wanneer 'er fchepen aankomen, die twintig en<br />
meer reizigers aan boord hebben. — Voor wooning<br />
en onderhoud betaalt men hier zoo veel, als<br />
in de ftad, te weecen, daaglijks een' of een en<br />
een' halven rijksdaalder, en men heeft daarvoor<br />
een' taamüjk goeden disch en de noodige op*<br />
pasfing. — Wie van Baai Fals naar de Kaap,<br />
op eenen afftand van drie Zweedfche mijlen, of<br />
zes uuren gaans van elkander liggende, reist,<br />
B 4 dien
2* II. HOOFDST. II. AFD. VERBLIJF<br />
dien komt de vracht, in vergelijking met andere<br />
landen, ongemeen duur voor: want voor een rijpaard<br />
betaalt men drie of vier rijksdaalders, en<br />
voor een rijtuig twaalf of zestien rijksdaalders.<br />
Behalve dien zijn de rijruigen doorgaans zeer ongemaklijk<br />
, en gemeenlijk met zesof acht paarden<br />
, of ook met even zoo veele osfen befpannen.<br />
Behalve in den wintertijd, pleegen de fchepen<br />
zelden of nooit in Baai Fals inteloopert, wijl de<br />
zuidoostewind, het geheele overige jaar door<br />
heerfchende, deeze bocht in meer dan eenen opzigte<br />
onbekwaam en onveilig maakt.. De gemelde<br />
wind waait hier met zoo veel geweld, dat<br />
daardoor fommige bergen, van onder van den oever<br />
af, tot boven op den rug toe, met diep zand<br />
bedekt zijn. Deeze zanditreek is uit zee reeds van<br />
verre te zien, en dient den binnenloopenden fchepen<br />
tot een merkteken, vermits de Simonsbaai ^<br />
de plaats, waar zij dan moeten ankeren, terilond<br />
aan de linkerhand of een weinig zuidlijker ligt.<br />
De breedte van Baai Fals is niet grooter. dan dat<br />
men, bij helder weer, uit de- Simonsbaai, het<br />
land, oostwaard daartegenover liggende, of de<br />
zoogenaamde Schaapenbergen, in "het Hottentotsch<br />
Holland zien, en door middel eens verrekijkers<br />
zelfs de huizen in die ftreek duidlijk onderfcheiden<br />
kan.<br />
Van de uiterfte landfpits der Kaap de Goede<br />
Hoop tot aan de ftad ftrekt z'ch eene rei bergen<br />
uit, welke omftreeks de Simonsbaai wat dichter<br />
langs het ftrand heen loopt, tot het noordlijkite<br />
A of binnenfle gedeelte van Baai Fals voortgaat,<br />
en daar zich noordwaard keert, en eindelijk met<br />
den Tafelberg vereenigt. Van de Simonsbaai af<br />
wordt echter deeze rei bergen op twee plaatfen<br />
af-
A A N I A A I F A L S .<br />
afgebroken, naamlijk, voor eerst door middel van<br />
een dal bij Konftantia, door welk de weg naar<br />
de Houtbaai loopt; en, in de tweede plaats,<br />
door eene laage zandvlakte, een weinig noordwaard<br />
van de Simonsbaai. — Door deeze zandvalei<br />
gaat Hechts een korte weg tusfchen den<br />
westlijken en oostlijken oever; en eertijds heeft<br />
hier, naar hetfchijnt, eene zeeëngte midden door<br />
geloopen, welke door den geweldigen wind en<br />
het aanfpoelen van tijd tot tijd opgevuld is. —.<br />
Het geheele vlakke land aan de oostzijde der ftad,<br />
uit zand en hei beftaande, is waarschijnlijk op<br />
gelijke wijze ontfiaan, en de tegenwoordige Kaap<br />
de Goede Hoop aanvanglijk een eiland geweest,<br />
welk eerst naderhand mee het Tijgergebergte en<br />
de bergen in het Hottentotsch Holland verbonden<br />
werd. — Ook komt het mij zeer geloof lijk voor,<br />
dat het vaste land, door middel van zand, mosfelen,<br />
zeegras en ander zinkfel en aanfpoelfel der<br />
zee, allengs merklijk verhoogd en vergrooc zij.<br />
In Baai Fals brengc de hevige zuidooste -wind niet<br />
weinig daartoe bij; hij rukt menigmaal haagen,<br />
boomen en tuingewasfen met de wortelen uit de<br />
aarde, en werpt, gelijk ik boven reeds gezegd<br />
heb, groote zandvlakten op. • De Tafelbaai<br />
is ook van tijd tot tijd ondieper geworden , zoo<br />
dat de huizen , voorheen aan het ftrand gebouwd,<br />
thans op een' wijden afltand van daar liggen , en<br />
de landing- en laadingplaatfen, of houten (reigers,<br />
in de haven aangelegd, meermaal hebben<br />
moeten verlengd worden. •—- Verder grond ik<br />
mijn vermoeden op de grooter-en kleiner mosfelen<br />
en flakkenhuisjes, welken ik op de zandige<br />
plaacfen eener vlakce beneden hec Tijgergebergce<br />
gevonden heb. Een eerlijk en verftandig landman,<br />
B 5 KOR-
36 II. H00FDST. IL AT IE VERBLIJF<br />
KORNELIS VERWEY, die mij naar dit oord,<br />
omtrent twee uure» gaans van den oever der zee<br />
gelegen, verzelde, was insgelijks van mijne meenmg,<br />
en fprak de gisfing, dat de Hakken veelligt<br />
door de Hottentotten derwaard gebragt waren;,<br />
uit d'en grond tegen, wijl deeze lieden, uic mangel<br />
aan water, daar niet woonen kunnen.<br />
De weg tusfchen de ftad aan de Kaap en Baai<br />
Fals is zeer moeilijk en dikwijls meer dan te gevaarlijk.<br />
Op dien zeiven tijd, wanneer de zuidoostewind<br />
ilerk waait, pleegt in deeze bochc de<br />
vloed zoo ongemeen hoog te rijzen, dat de zee j<br />
zelfs bij het laagfte der eb, op fommige plaatfen,<br />
nog aan den voet der naastgelegene bergen ftaat.<br />
Men is hier derhalve, bij zulke omftandigheden j<br />
genoodzaakt, eenen taamlijk langen weg, dicht<br />
aan het water langs te rijden, offchoon de branding,'<br />
of het aanrollend water, dikwijls over de<br />
nave der wielen gaat, jaa zelfs wel in den bak<br />
van het rijtuig komt. Om deeze reden kiest<br />
nien tot deeze reize gemeenlijk zwaare en fterke<br />
wagens , makke en welafgerichte trekosfen en<br />
kundige koetziers, daar men op vertrouwen kan,<br />
en rijdt fomtijds, op een' merklijken afftand van<br />
den voet van het duin, beneden over het ftrand,<br />
wijl het zand aldaar vaster op elkander en effen<br />
ligt, daar integendeel verder opwaard naar den<br />
voet van het gebergte de rijtuigen, wegens het<br />
losfe en diepe zand, zeer bezwaarlijk voorttetrekken<br />
zijn. -— Door de groote vlakte, welke de<br />
noordzijde van Baai Fals omringt, loopt de weg<br />
overeen taamlijk groot zandgeld, welk door den<br />
zwaaren winterregen en fterken vloed fomvvijlen<br />
zoo hoog onder water wordt gezet, dat de reizigers<br />
niet zelden in gevaar geraaken , om in de<br />
die-
A A N B A A I - F A L S . ij<br />
diepe golven omtekomen. Dergelijke kleine ongelukken<br />
gebearden 'er ook in deezen winter.<br />
Geduurende mijn verblijf alhier, kwamen in<br />
de Simonsbaai verfcheidene Engelfche, Franfcjie,<br />
maar voornaamlijk Hollandfche Öostinaifche fchepen<br />
ten anker. De voornaarmle fcheepsbedienden<br />
en reizigers van deeze natiën, namen hunnen intrek<br />
in het huis van den onderbevelhebber. Onder<br />
de maalujd werden verfcheidene Europeefche<br />
taaien, benevens die geene, welke in Indie in<br />
zaaken, den koophandel betreffende, gebruiklijk<br />
zijn, naamlijk Maleitsch en een zeer verbasterd<br />
Portugeesch, te gelijk gefprooken; doch waarbij<br />
ook de aanzittende gasten niet zelden in eene Babeifche<br />
fpraakverwarring geraakten. — Üe zeden<br />
en het gedrag waren menigmaal even zoo onderfcheiden.<br />
Eene omftandigheid trok hierbij mijne<br />
aandacht bijzonder tot zich. Wanneer de,<br />
vreemdelingen van de overige natiën aan het nagerecht<br />
begonnen, zetten gemeenlijk de Holland-<br />
.fche fcheepsbevelhebbers hunne hoeden op, en<br />
ftaken eene pijp tabak aan. Ik vroeg andere<br />
Hollanders, of dit niet voor iets buitengewoons,<br />
en'voor een gebrek van welleevendheid gehouden<br />
wierd? Doch men antwoordde mij, dat<br />
tabak zekerlijk voor eenen bevaaren zeeman een<br />
veel fmaaklijker en ook gepaster nagerecht was,<br />
dan gebak of lekkernijen, en in Oostindie was<br />
deeze gewoonte nog veel gebruiklijker, dan elc<br />
! e r s<br />
- ~— Zoo bemerkte ik ook in de ftad aan<br />
de Kaap, dat de Hollanders in huis den hoed<br />
op hun hoofd hadden, zelfs wanneer 'er gezelf'chap<br />
bij hen was, zonder dac zulks ooit van<br />
iemand als eene krenking der hofiijkhcid aan<br />
werd gezien. Den hoed, gelijk in fommige ge-<br />
wes-
ï8 II. HOOFD ST. 'II. AFD. VERBLIJF<br />
westen van Europa, onder den arm te draagen,<br />
is ten minfle onnatuurlijker; en wanneer het<br />
eerfte onbefcheiden is, zoo heb ik integendeel<br />
dit laatfte gebruik, buiten tegenfpraak zeer verkeerd,<br />
in Oostindie nergens aangetroffen.<br />
Wij hadden hier dikwijls gezelfchap van Engelfche<br />
dames, waar van eenigen bij het rooken<br />
van tabak in fleê van het nagerecht tegenwoordig<br />
waren. Ten deele kwamen deeze dames uit Oostindie<br />
, om naar Europa terug te reizen, ten deele<br />
uit Engeland, en wel de gehuuwden , om te<br />
Bombai, Madras en in Bengale hunne mannen te<br />
gaan bezoeken, en de ongehuuwden, om mannen<br />
te krijgen. — Van de eerften hadden verfcheidenen<br />
haare echtgenooten in veele jaaren<br />
noch gezien, noch eer kunnen bezoeken, voor<br />
dat deeze in Oostindie een genoegzaam vermogen<br />
bijeen gebragt, of een rijk en voordeelig ampt<br />
verkreegen hadden, om daar eene kostbaare huishouding<br />
te kunnen voeren. De laatften doen<br />
zelden eene vergeeffche reize, maar zijn den ongehuuwden<br />
Nabobs, ik meen, den rijken Engelanderen,<br />
welke aan de donkerbruine fchoonen van<br />
Indie geen lust hebben gehad, gelijk nogthans<br />
altijd fommigen pleegen te hebben, en die, om<br />
zich vrouwen uittezoeken, niet wel naar Europa<br />
hebben kunnen terug reizen , ongemeen welkom.<br />
Men geloofde derhalve, dat van deeze<br />
reizende fchoonhedcn fommigen werklijk , op<br />
zekere wijze, door kommisflonarisfen ontbooden<br />
waren , alhoewel zij als zoodaanigen in geene<br />
waarenlijst opgetekend frcnden. Jk laat dit aan<br />
zijne plaats; ondertusfchen fcheencn zij allen,<br />
zoo wel wegens haar kloekmoedig befluit om den<br />
Oceaan te bevaaren , als wegens veele andere<br />
voor-
A A N S A A I F A L S . 2f><br />
Voorcreflijke eigenfchappen, rijke en goede mannen<br />
te verdienen. Dewijl zij iteeds in hec<br />
gezelfchap en onder hec opzigt van eerbaare vrouwen<br />
waren, zoo mag men, naar het fchijnt, aan<br />
haar goed gedrag wel niet twijfelen. In deezen<br />
opzigte is intusfchen de volgende gebeurtenis<br />
merkwaardig genoeg, om hier eene plaats te<br />
verdienen. Eene van de ongehuuwde fchoonen,<br />
eenigen tijd geleeden, naar Oostindie gereisd,<br />
was voor eenen zekeren itadhouder in Oostindie,<br />
als zijne toekomende vrouw, belteld. Bij<br />
haare aankomst wilde deeze de hertelling zoo terftond<br />
daadlijk aanvaarden en zich ten nutce maaken<br />
; dan hec vronwsperfoon weigerde zulks hard»<br />
nekkig, en oncfchuldigde zich eindelijk, dac zij<br />
hem niec bedriegen wilde; dac zij zich aan den<br />
fcheepskapicein verloofd had , die ,' nieccegenftaande<br />
hunne onderlinge verlooving, van merklijk<br />
gevolg fcheen ce zijn, nogthans laag genoeg<br />
geweest was , om zijn woord , haar gegeeven,<br />
te breeken. De fhdhouder beantwoordde deeze<br />
oprechte bekentenis met edelmoedigheid : —-<br />
Het baarde hem geene verwondering, zeide hij,<br />
dat zij liever eenen jongen en tegenwoordigen<br />
kapicein haare hand had willen geeven, dan eenen<br />
onbekenden, wijd van haar vervreemden , ftadhouder<br />
op eene onzekere wijze afwachcen. Hij<br />
nam ze dus zonder eenige bedenking roe zijne<br />
echtgenoote , na dat deeze vergeeffche moeite en<br />
poogingen gedaan had, om haaren ontrouwen<br />
minnaar daartoe overtehalen.<br />
Het kleine Malagasfeneiland in Baai Fals is<br />
eene verblijfplaats vart pinguins en zeehonden.<br />
Het Kobben - of Pinguineiland in de Tafelbaai<br />
voert
J(* II. HOOFDST.'II. AFD. VBU8LJJF<br />
voert wel den naam van deeze dierenV dan, zij<br />
ver oonen zich ;<br />
thans, fints dit eiland bewoond<br />
wordt, aldaar zeer zelden. Maar op het Das-<br />
Jeneilcnd houden zij- zich in des te grooter getal<br />
ep, zoo dat 'er van tijd tot tijd eene voordeelige<br />
robbenvangst ten behoeve der traankookerij gedaan<br />
wordt. De huid , hje fraai zij ook is,<br />
wordt goedkoop verkocht , en enkel door de<br />
bóeren gezocht, die 'er tabakszakken van maaken<br />
, wijl de tabak vochtig daar in blijft,<br />
Ik heb eene. m'euwgeboorene opgeftopte rob<br />
van de: Kaap de Goede Hoop medegebragc. Zij<br />
is van dezelve foort, als die, welke ik bij Nieuw<br />
Zeeland, Tena del Fuego of het Vuurland, en<br />
Zuidthule met den heer FOUSTER onderzocht<br />
en gegeeten heb. Wanneer men het vet zorgvuldig<br />
daarvan afgezonderd had, was het vleesch<br />
gjóed en eetbaar, bijzonder doordien de nood ons<br />
Op die plaatfen daartoe dwong. Het fmaakte ons<br />
als osfenvleesch ; maar het had eene onaangenaame<br />
zwarte kleur. — Van verfcheidene robben heb<br />
ik het gedarmte onderzocht, doch hetzelve, uitgenomen<br />
eenig zand, benevens etlijke kleine<br />
flakkenhuisjes en fteenen van de grootte eener<br />
noot af tot die van een ei toe , altijd leedig<br />
gevonden. De oorzaak van dit verfchijniel fchijnt<br />
of daar in te liggen, dat deeze dieren ongemeen<br />
fnel verduuwen en het zeegewormte, hun waarfchijnlijk<br />
voedfel, zeer gemaklijk en fchielijk ,<br />
opgelost of ontbonden wordt ; of dat zij zich<br />
geduurende hun verblijf op het land , wanneer<br />
zij paaren , van alle voedfel hebben onthouden.<br />
Omtrent de Kaap zoo wel , als in Baai Fals,<br />
Zijn verfcheidene lóorten van zeevisfchen. In de<br />
Baai Fals werd, geduurende mijn verblijf aan de<br />
zei-
A A N S A A I F A L S . J l<br />
zelve, een krampvisch, raja torpedo, gevangen.<br />
Doch ongelukkiger wijze gebeurde het, dat ik<br />
'er niet bij tegenwoordig was, toen hij nog leefde<br />
, en 'er proeven mede gedaan werden. —*<br />
Verfcheidene perfoonen , die deezen visch aanraakten,<br />
hadden allen als eenen elektrieken ilag gekreegen<br />
, uitgenomen alleen de onderbevelhebber<br />
, die hem, zonder het minfte ongemak te gevoelen',<br />
behandelen kon. Of hij ten aanzien van<br />
dlle de gewoone werkingen der elektriciteit ongevoelig<br />
ware-, had hij wel nooit door proefneeniingert<br />
onderzocht:; dan, het is nogthans waarfehijnlijk<br />
; en zulks--zoo veel temeer, vermits<br />
M us SCHESBR o E K (a) een drievoudig voorbeeld<br />
van lieden bijbrengt, die bij herhaalde<br />
|>roeven in 't geheel geene gewaarwording der<br />
eiekttïeke kracht gehad hebben. Buiten dien ken<br />
fk zelf een' zekeren man, van wien men zegt,<br />
dat hij zeer antielektriek is. -— Uit de menigvuldige<br />
proefneemingen, die met den elektrieken<br />
roch gedaan, en in de verhandelingen der koninglijke<br />
Sociëteit van Londen befchreeven zijn,<br />
blijkt het duidlijk, dat 'er.eene onwederfpreeklijke<br />
overeenkomst tusfehen de werking van deezen<br />
visch en die der elektriciteit zij.<br />
Mosfelen zag ik hier weinig; maar in de Tafelbaai<br />
, beneden den Leeuwenberg^ zijn zij in<br />
overvloed, en zeer welfmaakende.<br />
De Noorweegfche kreeft, cancer Nervegicus*<br />
heb ik dikwijls aan de gemelde baai gegeeten.<br />
Eene foort Hukken, die den naam klipkoufen,<br />
bij<br />
(a) In Imroi, ai Pkilofipltiamntinraktr. J. 832. num. 3.<br />
(b) In de jaaren 1773 tot 1776.
3» tl. HOOFDST. II. AFD. VERBLIJF<br />
bij LiNN/Eus haliotis, zeeoor, voeren, en vèrt<br />
een halven toe een en een halven voet in de middellijn<br />
hebben, werden insgelijks gekookt gegeer<br />
ten; maar, volgens mijnen fmaak, waren zij een<br />
onaangenaam gerecht. — Dit zelve zeg ik ook<br />
van den achtvoet en de zeekat, uit het geflacht<br />
der visfehen, fepia oEtopedia en fepia loligo, welke<br />
tot foep gebruikt werden; en ook onzen zeelieden<br />
onder den naam van blakvisch en zeekat,<br />
gelijk den Engelfchen onder de benaaming van<br />
cuttlefifh bekend zijn. ~ Oesters, doch in geringe<br />
menigte , vindt men insgelijks op eene<br />
plaats der baai; doch deezen heeft de bevelhebber<br />
zich voor zijne tafel voorbehouden.<br />
De vischworm, myxina glutinofa^ was in den<br />
Tang der wormen, vermes, niet over't hoofd te<br />
zien: hij gelijkt naar eenen aal of flang met een'<br />
platten Haart; de mond bellaar uit eene langwerpige<br />
opening onder den neus, doch niet in het<br />
dwars, maar in de lengte, en had dubbele en beweegbaare<br />
kaaken , met tanden wel voorzien.<br />
Zijne beet, zegt men, veroorzaakt een kwaadaartig,<br />
doch niet doodlijk, gezwel.<br />
Onder de gewasfen, welken ik omtrent Baai<br />
Fals vond is de Kaapfche cunonie , cunonia<br />
Capenfis, bJjna de hoogfte boom, alhoewel zij<br />
maar twee, of ten hoogde drie manslengten<br />
hoog is: zij groeit aan het water, en bevat in haare<br />
pijlvormige bladenknoppea of bijbladen met<br />
twee klapjes, eene ibort van vocht, dat, naar het<br />
uitwendig aanzien, melk- of roomachtig, maar<br />
voor het overige taai is.<br />
Verfcheidene fophoren, fophorae, bloeien tegens<br />
de lente, maar fleches in goeden grond. —-<br />
Op
A A N S A A I F A L S .<br />
Óp !<br />
de Kaapfche fophore, Jophora Cafiewis, vind<br />
ik bijzonder eene nieuwe foort marentak, viscunty<br />
in groote menigte. De Ethiopifche iteenbloem,<br />
antholyza Aethiepica, is drie of vier voeten hoog,<br />
heeft fraaie roode bloemen, en groeit liefst dicht<br />
aan ftrand, en onder den lommer van andere gewasfen.<br />
Ik vond ze ook in de Kaapfche bosfchen*<br />
bijzonder in het land der Houtniquas. De Moorfche<br />
fteenbloem , antholyza Maura c<br />
, welker<br />
half geele, half zwarte bloem eene heerlijke vertooning<br />
maakt, viel mij nergens in 'toog, dart<br />
alleen op eene plaats aan den berg, aan eene<br />
beek, die boven de vleeschhal neêrvliet.
34 HOOFD ST. I Ia AFD. VERBLIJF<br />
en fterrebloemen, asteres, onder elkander begroeid.<br />
Eene zekere foorc biezen of nee,<br />
restiones, gelijk ook zaferbloemen, mefembryanthema,<br />
fcheenen hier en daar in hec bloote zand<br />
wel ce tieren. — De hisbanche fanguinea , een<br />
lekkerbekkengewas, begon tegens de lente, mee<br />
haare bloedroode bloemknoppen uic hec zand een<br />
voorfchijn ce komen. — Op gelijke wijze kwam<br />
ook een en ander beenzaadgewas , osteofpermum,<br />
zoo wel _ van de boomachtige als kruidachtige<br />
foorc, uic hec, dorre en naakce zand voor den<br />
dag. — De arkcotigen , goudsbloemen, calendulae,<br />
en chunisbloemen , othonnae, groeiden<br />
menigvuldigs* in zandgrond. Op de bergen<br />
vond ik, behalve de reeds gemelde foorcen, dfosmen<br />
en ftilbcn , ook indigoitruiken, bafilien, erini,<br />
felago, manuleen, chironien van verfcheidene<br />
foorten, en veele plancen uic den rang der<br />
geenen , wier helmftijltjes aan den zaad weg aangegroeid<br />
zijn, gynandria. • Ook moeskruiden<br />
waren 'er in taamlijk groote menigte in dit ongunitig<br />
jaarfaifoen te vinden. Tegens de lente<br />
begonnen verfcheidene foorten van de ixia,<br />
zwaardkruid, gladiolus, morae, zuuring, oxalis,<br />
zaferbloemen, mefsmbryamhema, oranc of kalfsmuil,<br />
anthyrrinum, zelfs eenige fchoone foorten<br />
liseh, irides, eenige duimen hoog, deels met<br />
blaauwe, deels met witte kroonen, zich te vertoonen.<br />
Van de planten, een deele reeds bekend, ten<br />
,dee!e gantsch nieuw ontdekc, weiken ik hier aantrof,<br />
kwamen fommigen juist niet in grooce menigte<br />
ten voorfchijn; anderen vond ik op andere<br />
plaacfen, die ik in Afrika bezocht, naderhand in<br />
'ï geheel niet weder. Iedere landftreek heefc aK
A A N S A A I F A L S . I 35<br />
tijd iets bijzonders. — Geen wonder derhalve,<br />
wanneer door mij zoo wel, als door den heer<br />
ÏHUNBERG, veelligtverfcheidenegewasfen mogté'n<br />
weggelaaten zijn. — Het oude en bekende<br />
fpreekwoord: femper aliquid novi ex Africa ; dat<br />
is : Afrika brengt altijd iets nieuws voort , zal<br />
nog veele jaaren lang gelden. De liefhebbers der<br />
' kruidkunde moeten daarom hier geene gantsch<br />
•naauwkeurige lijst der planten verwachten, maar<br />
zich vergenoegen , in 't vervolg, uit mijn reisverhaal<br />
de gewoonlijkfte gewasfen, benevens het<br />
jaarfaifoen, in welk zij bloeien, te kunnen opfamelen.<br />
D E R D E A F D E E L I N G .<br />
Verblijf te Alphen, niet verre van Konflantia,<br />
tot de reize naar Paarl.<br />
^ 11 ^oen de. winter voorbij was, en de fchepen<br />
nu liever in de Tafelbaai ten anker gingen liggen ,<br />
reisde ik met den onderbevelhebber naar zijn landgoed<br />
Alphen, in de landllreek van Konflantiay<br />
omtrent eene halve mijl van daar, en bijna op<br />
den halven weg tusfen de Tafelbaai en Simonsbaai<br />
gelegen Eer wij het bergachtig gedeelte<br />
van deezen weg verlieten, werden wij eenen<br />
hoop baviaanen gewaar, die tegen de ftcile klippen<br />
zeer behendig wisten opteklouteren, en zich<br />
door hun fnel loopen voor onze honden, die hen<br />
C 3 ras
j6 n. HOOFDST. in. AFD. VERBLIJF TE ALPHEK,<br />
ras op de hielen zaten, redden. Kort nadat wi)<br />
op de vlakte gekomen waren, zagen wij groote<br />
troepen flamingoos, phoenicopteri rubri, uit het<br />
gedacht der waadende vogelen, grallae, die daar,<br />
waar het water opdroogde, hun voedfel zochten.<br />
Vermits deeze vogelen, grooterdan on?e kraanvogels,<br />
fneeuwwit van kleur, en aan de vleugelen met<br />
roozenrood gevlamd zijn, zoo kan'men zich gemaklijk<br />
verbeelden, welk een aangenaam gezigt<br />
op het groene veld dit verfchijnfel maakte. •<br />
Daarop ging de weg over eene zandvlakte. Hier<br />
is de plaats, daar men fomtijds in den winter, na<br />
fterke regenbuien, doorwaaden moet. En hierop<br />
begon een veld, met eene menigte heifoorten, en<br />
andere foorten van heesters , ook kleine zilverboomen,<br />
begroeid. —<br />
Van de bloemen en kruiden, die 'er tusfehen<br />
beiden llonden, bloeiden fommigen laater , dan<br />
omtrent Baai Fak. Dit komt waarfchijnlijk daar<br />
van daan, dewiji in deeze laatstgenoemde ftreek<br />
deels het zeewater met zijne menigvuldige uitwca<br />
femirgen , deels de warme zonneltraalen ,<br />
van de omliggende bergen weerom gekaatst, het<br />
bloei fel vroeger uitdrijven. Wat in tegendeel<br />
ixien, zwaardkruid, moreen, hyacinthen,<br />
cyphien, honigbloemen , melanthia , goudwortel,<br />
albuza, aspergie, asparagus, ojevaarsbtk,<br />
geranium , monfonien , arktotiden, goudsbloemen,<br />
wachendorfien, en barvoet, arctoptis, welken<br />
ik omtrent de Tafelbaai zelden of nooit gezien<br />
had, aangaat, zoo vond ik onderweeg verfcheidenen<br />
derzelver in den fchoonfien bloei. —.<br />
't Is naauvvlijks te befchrijven, welk ongemeen<br />
groot genoegen een liefhebber der kruidkunde<br />
ondervindt, wanneer hij, in een vreemd wae-<br />
reld-
TOT DE REIZE NAAR PAARL. 27<br />
relddeel , op eens, eenen zoo rijken oogst van<br />
onbekende, zeldzaame en fchoone lentebloemen<br />
aantreft. Met ongeduld verwachtte ik bet einde<br />
der reize , hoe aangenaam zij anders ook was.<br />
Eindelijk bereikten wij het buitengoed des onderbevelhebbers.<br />
Hier verzuimde ik geen oogenblik,<br />
om mij eene nog aangenaamere tijdkorting<br />
te bezorgen , en de gewasfen , welke mij<br />
nog onbekend waren, te voet te bezoeken.<br />
Het landgoed heefc zeer goede gebouwen ,<br />
eenen taamlijk grooten tuin, en aanzienlijke<br />
wijnbergen, die jaarlijks meer en meer uitgebreid<br />
worden. Doch van akkerland vindt men in de<br />
geheele omliggende landltreek naauwirjks een paar<br />
morgen. De eigenaars der wijnbergen gclooven<br />
ook niet , dat het der moeite waard zij, zich<br />
met den akkerbouw optehouden. Zij waren<br />
integendeel thans, in het laatst van Oogstmaand,<br />
daarmede bezig , om hunne wijnftokken omtefpitten<br />
, en nieuwen aanteleggen. De jonge<br />
wijnftokken binden zij niet aan ftaaken ; zij laaten<br />
ze niet in lange ranken uitfchieten , maar befnoejen<br />
ze veel meer zoo, dat zij zeer laag blijven;<br />
en om ze tegen den hevigen wind des te meer<br />
te befchutten , omringen zij de wijnbergen met<br />
haagen; .van welke voorzorg zij zich ook om dezelve<br />
oorzaak bij de ooftboomen, of boomgaarden<br />
bedjenen. Een kleine kever met een fnuit,<br />
curculo, deed aan de botten of knoppen en tedere<br />
bladen der wijnftokken onbefchrijflijke<br />
fchaade; waarom men zich zeer veel moeite gaf,<br />
om deeze infekten optefamelen.<br />
Naar maate de zomer meer naderde , begon<br />
het fpilronde riet, exacum, en. de Afrikaanfche<br />
C 3 gen»
$S II. HOOFDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />
gentiaan , genliana exacoïdes
TOT DE REIZE NAAR PAARL. 39<br />
kweekt gevonden. —• Dewijl hij ondertusfchen<br />
de grootite van alle zilvei boomen en bijkans<br />
van alle de iaheemfche boomen op de Kaap is,<br />
zoo moet men zich grootlijks daarover verwonderen,<br />
dat de aankweeking van deezen boom de<br />
opmerkzaamheid der regeering zoo weinig tot<br />
zich getrokken heefc. En nogthans kan aan dezelve<br />
niet onbekend zijn , dat het gebruik van<br />
het hout van deezen boom zoo wel ten behoeve<br />
der fchepen, als der fïad daaglijks toeneemt,<br />
maar de voorraad daarvan fteeds vermindert. —<br />
Voorheen haalde de Oostindifche maatfchappij<br />
haar hout, bijzonder van eenige foorten kleine<br />
zilverboomen met kromme (kramen, van de vlakten<br />
langs de kusc. Doch tegenwoordig is de<br />
houtmangel' aan de Kaap zoo groot, dat bijzondere<br />
perfoonen hunne rekening meer daarbij<br />
vinden, hetzelve door hunne flaaven van het gebergte<br />
te laaten haaien , en Hukken of oude<br />
Hammen en drooge takken te laaten opfumelen,<br />
dan het te koopcn , alhoewel ook de waardij<br />
van het hout, op die wijze opgefameld, niet<br />
meer dan één fcheiling bedraagt. -—- Dat derhalve<br />
niet de weersgeftelcenis, maar enkel de<br />
haard tot toebereiding der fpijs , de tabakspijp,<br />
en de ftooven der vrouwen brandftof noodig hebben,<br />
is voor de Hollanders in een gewest, zoo<br />
ontbloot van houtgewas, een waar geluk.<br />
Alphen, het landgoed, daar ik mij geduurende<br />
deezen zomer ophield, ligt aan de zuidzijde<br />
des Tafelbergs , omtrent een vierde van eene<br />
mijl, of een half uur gaans van deszelfs voet.<br />
Ook van hier vertoont zich deeze berg, even<br />
zoo wel als uit de Tafelbaai en daaromtienc, van<br />
C 4 bo»
40 II. H00FDST. III. AFD. VERELIJF TE ALPHEI»,<br />
boven vlak, niettegenftaande hij daar aanzienlijt<br />
ke hoogten en laagten heeft. Wanneer het veel<br />
regent, treft men in deeze holten fomtijds groote<br />
waterpoelen aan , maar geenzins, gelijk formmigen<br />
voorgegeeven hebben, boven op deszelfs<br />
kruin. • Wanneer deeze rei bergen met wolken<br />
bedekt is, en de noordwestenwind waait, zou<br />
men gelooven, dat deeze wind de wolken onfeilbaar<br />
over de vlakte, die aan de zuidzijde derzelve<br />
begint, naar beneden moest drijven, en<br />
daar in-regen neêrvallen: en nogthans regent het<br />
dan nooit: een verfchijnfel, welk, gelijk alle<br />
andere natuurlijke verfchijnfels, buiten twijfel in<br />
de natuur zijnen onwankelbaaren grond heeft,<br />
IVlij komt het allerwaarfchijnlijkst voor, dat de<br />
dampen, door den noordwestenwind uit de zee<br />
herwaard gedreeven, door middel der aantrekr<br />
kende kracht, rondom den berg vergaderen, en,<br />
zoo lang zij ligt en dun zijn, zich daar ophouden<br />
; maar dat, wanneer zij eindelijk meer en<br />
meer toeneemen en dikker worden , de hevige<br />
•windvlaagen de aantrekkende kracht overwinnen,<br />
en dan die wolken te fchielijk wegdrijven, dan'<br />
dat zij in eene vlakte, zoo dicht aan den voet<br />
des bergs gelegen, in regen zouden kunnen nêervallen.<br />
Dit kan eerst dan gefchieden, wanneer<br />
zij verder tot aan de overzijde der Zoutrivier<br />
weggewaaid zijn. —<br />
Toen ik bij mijne wandelingen eenige maaien<br />
onnoodiger wijze voor regen uit deeze wolken<br />
bezorgd was geweest, nam ik eindelijk het befluit,<br />
naar dezelven opwaard te klimmen, ten<br />
einde mij aangaande de eigenlijke gefteldheid<br />
der zaak naauwkeurig te onderrechten. Beneden aan<br />
den voet des bergs was hec op dien tijd fchoon<br />
weer,
TOT DE REIZE NAAR PAARL. 41<br />
weêr, en taamlijk ftil van wind; maar boven<br />
ontmoetten mij verfcheidene windvlaagen , die<br />
eene vochtige koude verfpreidden , gevoelig waren,<br />
en genoegzaam neêrvielen. De koele lucht,<br />
waarin ik mij toenmaals drie vierde uur lang bevond,<br />
wisfelde reet goed weer, dunnen nevel,<br />
en fijnen itofregen, nu meer, dan minder overvloedig,<br />
af. De kaalheid des bergs, het koude<br />
en regenachtige weer, en het gering aantal van<br />
gewasfen, die aldaar te vinden, en nog daarenboven<br />
door de fchuld van weer en lucht kwaalijk<br />
gebeeld en ilecht geraaden waren, bragten<br />
allen het hunne daartoe bij, om rondom mij<br />
eenen laacen herfst te vormen ; uit welken ik<br />
nogthans op eenen aangenaamen zomer beneden<br />
aan den voet des bergs neêr kon zien. De voet<br />
van het gebergte fcheen in zeer langwerpige,<br />
verhevene en ecnigermaate aan elkander gelijkvormige<br />
en evenwijde heuvels uitteloopen, die<br />
door even zoo veele valeien gefcheiden waren.<br />
Langs fommigen deezer valeien liep het water,<br />
boven op de bergen verfameld, naar beneden.<br />
Eene menigte groene boomenen heestergewasfen,<br />
aan de beide oevers deezer natuurlijke waterleidingen<br />
weelig groeiende , beeldden aan den allengs<br />
zinkenden berg en de heuvelen, beneden<br />
aan deszelfs voet zachtjes uitloopende, fraaie riemen,<br />
die mijn gezigt vermaakten. Verfcheidene<br />
welbebouwde landhoeven, hier en daar verfpreid,<br />
met wit en zwart geverfde gebouwen en rondom<br />
wel aangelegde tuinen en bekoorlijke wijnbergen<br />
pronkende, fchilderden van verre voor het<br />
oog de natuurlijkiTe en fraaifle tekening, welke<br />
men zich verbeelden kan. Een weinig verder<br />
zag ik het begin eener bleeke hei, met zandi,<br />
c<br />
5 ge
42 II. HOOFDST. III. AFD. VERBLIJFT! ALPHEK,<br />
ge vlakten daar tusfchen gemengd, en, door<br />
kromme bereedene landwegen doorfneeden. Deeze<br />
.aanmerklijke vlakte iïrekte zich van het noor*<br />
den naar het zuiden uit, en eindigde bij de Tijgerbergen<br />
en de bergen, die het Hottentotsch<br />
Holland bezoomen. Daarop zag ik andere bergen,<br />
hunne hooge toppen verheffen, welke, naar<br />
maate van hunnen afftand, hoe langer hoe onduidlijker<br />
werden, tot dat zij eindelijk genoegzaam<br />
geheel in de wolken verdwcenen. Behalve enkele<br />
poelen van regenwater, ontdekte ik van verre<br />
een groot gedeelte des zeeboezems, die de Baai<br />
i Fals uitmaakt. Deeze vercoonde zich thans, wegens<br />
het dille weêr en den aanmerklijken afftand ,<br />
zoo effen en^lad als een fpiegel, en verloor zich<br />
in den oceaan, en bijgevolg op dezelve grenzen j<br />
waardoor de gezigecinder paal en perk voor mijn<br />
uitzigt Helden. — Uit den nevel, die mij op den<br />
berg omringde, zag ik nu en dan kleine wolkeni<br />
door den noordenwind weggevoerd, en nu eens<br />
boven, en dan weder beneden in de lucht met<br />
groote fnelhéid voorezwemmen, jaa zelfs de<br />
ïchaduw , op de vlakte daardoor veroorzaakt,<br />
haar navolgen. Met een woord: — eene<br />
zoo wijduitgeftrekte , zoo zeldzaame en teffens<br />
door haare verfcheidenheid zoo ongemeen bekoorlijke<br />
fchoiuvplaats kon niet anders dan zeer<br />
inneemende zijn.<br />
. Vermits ik nu niet gewoon was, naar den roem<br />
eens waaghals te dingen, vertrouwde ik mij niet<br />
zooverre, als ik wel wenschte, om de bovenlle<br />
vlakte des Tafeïbergs aan deezen kant te onderzoeken.<br />
Want bij toeneemende donkerheid had ik<br />
ligt kunnen verdwaalen, en eene prooi van luipaarden<br />
en tijgerwolven of hyeenen worden. -<br />
Dee.
TOT DE REIZE NAAR FAARL. 43<br />
Deeze dieren houden zich hier in menigte op,<br />
en zijn des nachts zeer driest. Kort te vooren<br />
hadden zij op een landgoed, aan den voet des<br />
bergs gelegen, merklijke fchaade gedaan; en hun<br />
gehuil hoorde ik op even denzelven avond reeds<br />
in de fchemering, daar ik mij twee uuren te vooren<br />
met nieuwe ontdekkingen voor de kruidkundete<br />
doen, grootlijks vermaakt had. —— Op den<br />
klaaren dag zou ik daar niet veel veiliger geweest<br />
zijn; want ik liep gevaar om van eenen<br />
hoop flaaven , kort te vooren weggeloopen,die<br />
zich , naar men zeide, op den Tafelberg!<br />
ophielden, geplonderd te worden.,. De overblijf-,<br />
fels van een vuur, pas uitgebrand, door mij aangetroffen,<br />
waren, naar alle vermoeden, door hen<br />
nagelaaten. Desnietiegenftaande ontmoette mij<br />
bij deeze natuur- en kruidkundige wandeling verder<br />
niets onaangenaams , dan dat ik, bij hec<br />
necrdaalen van den berg, bij het al te ieverig<br />
nafpooren der zeldzaamc gewasfen, welken ik<br />
hier vond, op eene plek met zeer dicht kreupelbosch<br />
begroeid, verdwaalde, waaruit ik mij niet<br />
dan met mfpauning van alle mijne krachten door<br />
arbeiden kon.<br />
Eenigen tijd voorbeen, in 't begin van Herfstmaand<br />
, was ik naar de ftad gereeden, om van<br />
den heer T HUN IJ ERG, die, op kosten der Hollandfche<br />
Oostindifche maatfchappij , eene verre<br />
reize diep landwaard in aanvaarden zou, affcheid<br />
te neemen. Ik vertoefde bij hem tot taamlijk<br />
laat tegens den avond, weshalve ik, op mijnen<br />
terugweg, door de duisternis overvallen werd,<br />
en aan het dwaalen geraakte. Ik reed op een<br />
landgoed aan, om naar den rechten weg te vraa-?<br />
gen»
4"4 HOOFDST. m. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />
gen, en met de hulp der onderrechting, aldaar<br />
ontvangen, meende ik nu de landhoeve Alphen<br />
zeer wel te zullen vinden. Dan. onder geftaadigen<br />
regen, en bij toeneemende donkerheid,<br />
verviel ik andermaal op bijwegen, en kwam aan<br />
een fchoon buitengoed. Nadat ik hier eenen<br />
aanval, van eene menigte honden door had gellaan<br />
, kwamen zestien of twintig flVaven ten voorfchijn.<br />
Zij waren boosaartig genoeg, om mij<br />
niet te antwoorden; alhoewel fommigen van hun<br />
mij zekerlijk zeer wel verftonden, en ik hun, in<br />
taamlijk goed Hollandsen, een goed drinkgeld<br />
beloofde, wanneer zij mij den rechten weg wilden<br />
wijzen. Maar, in fteê van zulks te doen,<br />
beraadflaagden zij integendeel onder elkander in<br />
'cMaleitsch of verbasterd Portugeesch, en wel<br />
op eene zoodaanige wijze, die mij deed vermoeden,<br />
dat deeze lieden veelügt geene betere geneigdheid<br />
jegens mij, dan jegens andere vreemdelingen,<br />
mogten hebben, welken zij fomtijds gewelddaadiger<br />
wijze van alles beroemen, en als<br />
lijfeigenen pleegen re verkoopen. Wanneer thans<br />
ook de heer van het huis op zijn landgoed geweest<br />
ware, zou zulks mij waarfchijnlijk weinig<br />
geholpen hebben, omdat de heeren zelve, ui'c<br />
vreeze voor de wraakzucht hunner flaaven , genoodzaakt<br />
zijn, des nachts hunne deuren wel te<br />
verzekeren, en gelaaden geweer in gereedheid te<br />
houden. Hoe ligt had men dus eenen moord aan<br />
mij kunnen pleegen, en dien, wanneer men mijn<br />
dood ligchaam begraaven, of den wilden dieren<br />
tér fpijs in de bösfchiadje gefleepc had, voor al*,<br />
toos verheden ? Ik begaf mij derhalve wederom<br />
op weg, in verwachting van een beter<br />
ïot, ln deeze hoop liet ik mijn"paard den teugel
TOT DX REIZB NAAR PAARlv. 4j<br />
geheel los, bedenkende, dat het veelligt zelf,<br />
beter dan ik, het rechte pad zou treffen. Hec<br />
bediende zich ook van zijne vrijheid dermaate,<br />
dat het alle gebaande wegen verliet, misfchien<br />
om den kortften weg naar huis te zoeken. Hierdoor<br />
geraakte ik , in korten tijd, in eene bezwaarlijke<br />
landitreek, daar wegens bosfchen en<br />
beeken niet wel door was te komen. Eindelijk<br />
deed het paard onvermoede fprongen; waarop wij<br />
beiden hals over hoofd in eene kuil flortten, en<br />
ons vooreerst niet verder zagen. Het fchielijk<br />
wegloopen mijner ruin gaf mij aanleiding om te<br />
vreezen, dat het eene of andere wilde dier in de<br />
nabuurfchap deeze gebeurtenis mogt veroorzaakt<br />
hebben; weshalve ik dan, wegens de behoudenis<br />
van mijn leeven niet weinig bezorgd, mij door<br />
middel van een groot mes, welk ik, om de bollen<br />
en wortels der gewasfen uit den grond te haaien,<br />
gemeenlijk bij mij droeg, ter mijner verweering<br />
gereed maakte. — Dewijl ik nu te voec<br />
was, liep ik op nieuw gevaar, om van de groote<br />
honden, welken men, ten einde de dieven aftehouden,<br />
des nachts los laat loopen, verfcheurd<br />
te worden. Bij den aanhoudenden regen den nacht<br />
onder den blooten hemel doorcebrengen, was niec<br />
alleen r ;en uiterite onaangenaam , maar ook zeer<br />
gevaarlijk. Middelerwijl befloot ik, allengs voorttewandelen,<br />
om mij warm te houden. Na verloop<br />
van weinig minuuten bevond ik mij, aa»<br />
den overkant eener kleine hoogte , zeer na bij<br />
een landgoed. In de duisternis moest ik mij vrij<br />
lang bedenken , eer ik het voor de plaats van<br />
mijn verblijf onderfcheiden kon. Mijn paard<br />
vond ik reeds zeer itil en mak voor de flalJeur<br />
ftaan ; en daarenboven was ik zoo gelukkig,<br />
dce-
40* II. HÖOf DST. IU. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN ,<br />
deeze geheele rampfpoedige ontmoeting voor die<br />
geenen, welke ze niet mogten weeten, geheim<br />
te houden.<br />
Ik heb bereids van Konflantia gewag ge.<br />
maakt. — Deeze plaats beiraat uit twee landgoederen<br />
of wooningen. Hier wordt een ongemeen<br />
voortreflijke wijn, in Europa zeer geacht<br />
èn gezocht , en onder den naam van Kaapfche<br />
of'Konftantiawijn bekend, geteeld. De plaats<br />
ligt omtrent een vierde van eene mjl, of een<br />
half uur gaans, van Alphen, aan de bocht van<br />
de rei der bergen, die als eene voorezetting van<br />
den Muizenberg moogen aangemerkt worden,<br />
en wel taamlijk nabij deeze bergen, juist daar,<br />
waar zij zich, naar den kant der Houtbaai, uittrekken.<br />
— Het eene deezer landgoederen heet<br />
Klein-Konflantia, daar de witte Konftantiawijn<br />
groeit, terwijl integendeel van het andere landgoed<br />
de roode komt. — Volgens de berekening<br />
van den heer DE LA CAILLE wordt hier jaarlijks<br />
niet meer dan zestig leggers roode, en negentig<br />
leggers witte Konftantiawijn geperst, leder<br />
legger wordt op zes honderd pinten, of omtrent<br />
honderd en vijftig kannen Zweedfche maat,<br />
gerekend; zoo dat de geheele menigte jaarlijks<br />
twee en twintig duizend vijfhonderd kannen, of<br />
negentig duizend pinten bedraagt. Vermits de<br />
Oostindifche maatfchappij een derde deel daarvan<br />
voor zich behouden heeft, zoo is het overige<br />
reeds lang vooruit door Europeërs befleld.<br />
Aan de Kaap krijgt men den Konftantiawijn<br />
zelden op den disch te zien, deels, omdat hij<br />
duur, deels veelligt, omdat hij inheemsch is. —<br />
Van den rooden wordt het halve aam voor omtrent<br />
zestig rijksdaalders verkocht: maarden witten
TOT DE REIZE NAAR PAARL. 47<br />
ten pleegt men een weinig beterkoop te kunnen<br />
bekomen.<br />
Aan de Kaap teelt men daarenboven nog zoogenaamde<br />
Bourgonje-, Madera-, Moezel- en<br />
muskadellewijnen, welke hunne benaaming naar<br />
die Europeefehe wijnen, waaraan zij gelijkvormig<br />
zijn, gelijk ook naar de gewesten in Europa<br />
, waar van daan deeze wijnftokken oorfpronglijk<br />
kwamen, gekreegen hebben..- Deeze wijnen<br />
zijn evenredig duurder, dan de gewoone witte<br />
wijnen. Dewijl de Kaapfche wijnen over 't<br />
geheel, uit hoofde van het fterk vertier derzelven<br />
op de menigvuldige fchepen, zeer voordeelig verkocht<br />
worden, zoo vindt men ze zelden anders,<br />
dan zeer jong. Door langere bewaaring, betere<br />
oppasfing en ze minder te zwavelen, zouden zij<br />
anders even zoo goed, als de beste Europeefehe<br />
wijnen worden. —<br />
De echte Konftantiawijn is onloogchenbaar een<br />
zeer fterke en geurige wijn voor het nagerecht:<br />
hij heeft een' zekeren bijzondereigen aangenaamen<br />
fmaak. Dat hij zijne uitmuntende goedheid<br />
niet door de eene of andere bijzondere wijze<br />
van toebereiding en behandeling verkrijgt,<br />
daarvan ben ik ten volle overtuigd; wanc anders<br />
zou men 'er zijn werk van maaken , om veel<br />
meer daarvan te bereiden. De oorzaak daarvan<br />
zou integendeel deeze zijn, dat men maar aan<br />
zekere oorden den echten Konftantiawijn teelen<br />
kan. De ftreeken, het naast bij deezen gelegen,<br />
geeven Hechts gemeenen wijn. offchoon men<br />
zelfs van die , gelijk ook van de gewesten aan<br />
den Rhijn , daar de echte Konftantiawijn, naar<br />
men meenc, van afkomftig is, wijnftokken genomen<br />
, en ze hier verplant heeft , en niettegen-
48 tl. M00FDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHÉK^<br />
ftaande alle de wijnbergen rondom Konfiantiay<br />
zoo het fchijnt, eenen gelijkfoortigen grond hebben.<br />
Zoo heeft men ook niet alleen aan de<br />
Kaap, maar insgelijks in Europa voorbeelden, dat<br />
goede druiven fomtijds Hechten, en omgekeerd<br />
Hechte druiven goeden wijn geeven. Bij de deugdzaamheid<br />
van zekere wijnen komt het dus, naar<br />
allen fchijn, wel hooftizaaklijk op zekere fijnere<br />
deeltjes, in deeze of geene toevallige omflandigheden<br />
aan; maar die men eerst zorgvuldiger onderzoeken<br />
moet. —<br />
Zij, die weeten, wat voor eene menigte Konftantiawijn<br />
in Europa vertierd en gebruikt wordt,<br />
zullenveelligt de aanmerking gemaakt hebben,<br />
dat mijne bovengemelde opgaaf van het jaarlijksch<br />
voortbrengfel der wijnbergen van Konfiantia daartoe<br />
veel te gering zij: dan, dat is zij zekerlijk<br />
niet. Het overfchot is een voortbrengfel niet der<br />
natuur, maar der kunst, en wordt door baatzuchtige<br />
lieden bereid. — Hierom is het raadzaam,<br />
zelfs aan de Kaap, wel op zijne hoede te zijn,<br />
opdat men, wanneer men eene proeve van den<br />
echten en onvervalschten Konfiantiawijn gehad<br />
heeft, naderhand niet nagemaakten rooden wijn<br />
van dien naam, die anders voor de helft van den<br />
prijs pleegt verkocht te worden, betaalen moet.<br />
Wanneer voorts deeze onechte wijnen, door het<br />
vaaren over de zee, (waardoor de wijnen altijd<br />
in deugdzaamheid winnen) verbeterd , en door<br />
den naam des waaren Konftantiawijns, naar welken<br />
zij ten aanzien van den fmaak vrij veel zweemen,<br />
veredeld zijn, zoo is het ligt, dezelven in<br />
Europa voor den echten te verkoopen *.<br />
De<br />
« Zoo de wijn niet op zicbzelven goed was, zou<br />
hij ook de lange zeereize niet uithouden , veel minder<br />
dêus
TOT ÜE REIZE NAAR PAARL. 40<br />
De 'Houtbaaï bèzocht ik in deezen 'zorfiër ook.<br />
De ecnig; weg, der waard leidende, loopt: door<br />
eene naauwe vilei, uic welke de haven, door<br />
middel van een klein riviertje, versch water anc-<br />
«flnga Deeze beek is door de menigte zooge-.<br />
naamde palmboomen, palmites, eene foorc kal-;<br />
mus, a'corus , bijkans' dicht «begroeid. D^eze<br />
boomen hebben eenen. dikken ftarm en bree'de<br />
bladen, die, gelijk aan de waare- palmboomén,<br />
zonder (teel onmiddelijk u ;<br />
c den ltam voortkomen<br />
, en o:n dezelve .reden aan deeze gewasfen<br />
die benaaming gegeevem: hebben. In de.<br />
meefte rivieren worden zij in grdoten aantal, gevonden<br />
, en deeze zijn door hunne .Hammen of<br />
wortelen, zeer in elkander gevlochten, dan eens<br />
meer dan minder verllopc en verhinderd.<br />
De<br />
daardoor in kncht en goeden fnnak winnen. — Doch,<br />
jehalve deezen. wijn , door kunst fcirfid cn Kpèffiii&<br />
/ervalscht, zijn 'er aan de Kaap de Goede Hoop rlog aalere,<br />
foort.:n van wijnen, die ontwijfelbaar echt en "rein,<br />
•ïciewel niet .op de- wijnbergen van Konibntia gesroeffl<br />
zijn, ook niet daarvoor uit worden gegceven. -— Fens<br />
rooJe foort , fl^chts een weinig ligt'er, dan de'waars<br />
Konftantiawijn, deed den reizigeren rondom de wa-reld,<br />
geduurende hun zomerverblijf in de eeuwige revelen der<br />
zuiil'i' - Yszie, uimeemend goede dienden,, en werd eeti<br />
tijd lang daagliiks bij het ontbijt, als een liqueur, onder<br />
den naam van een Mjgellaansch flikje genooten. — Eene<br />
andere zeer. 2 >Mare foort komt den Spaanfchen zoogenoemden<br />
tintowijn van Rota zeer nabij. — Nog eune<br />
andere foort zweemt in haaren fmaal< zeer vee! naar den<br />
Franfchen Frontignacwijn , maar is nog aangenasmer,<br />
ïnz. — Dat dee/.e heerlijke wijnen, door de natuur zoo<br />
irolkomen gekookt.'en met den verkwiklijkiren fpeceriiachdgen<br />
fmaak begiftigd , niet aan de wrangere Rhijnf:hewijnranken<br />
gegroeid zijn, kan men ligt denken, OÏOI-<br />
• £ rORSTEï,<br />
D
50 H. H00IDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN ,<br />
De Houtbaai zelve integendeel draagt haaren<br />
naam met veel minder recht} vermits hier, "•eheel<br />
tegen deszei fs beduidenis aan, geen een enkele<br />
boom groeide, en veelligt nooit gegroeid<br />
had. Tot eene haven kwam mij deeze kreek te<br />
eng, en aan de zuidewinden al te zeer bloorgefteld<br />
voor. Maar om 'er, voor een' korten<br />
tijd, in te ankeren, is 'er de grond, geljk twee<br />
visfchers mij verzekerden , zeer goed. — De<br />
zee heeft eene menigte zand in het binnenfte cier<br />
bocht aangefpoeld, welk daar, zoo het fchijnt,<br />
eene lange ondiepte zal vormen, en waardoor<br />
de bovengemelde rivier zeer geflremd wordr.<br />
Hier en daar was thans dit zand zoo week en los,<br />
dat men 'er niet op gaan kon, zonder in gevaar<br />
te geraaken, van niet flechts daarin te zakken,<br />
maar zelfs in het water, daaronder flaande, te<br />
verdrinken. Door den tijd wordt deeze plaats<br />
veelligt gantsch toegedamd. — Aan de westzijde,<br />
omtrent het midden der baai, is eene hoogte,<br />
geheel en al met zand overdekt, welk de hevige<br />
wind, uic zee komende, naar allen fchijn,<br />
van het ftrand derwaard gejaagd heefc. Tegens<br />
hec Oosten wordt de baai door fteile bergen, die<br />
zich coc dicht aan het water uitftrekken, ingefloocen.<br />
De westzijde is vol groote los liggende<br />
rotsfteenen, groeflen. — Des niet tegen Haan de zijn<br />
'er verfcheidene plaatfen , daar de booten zeer<br />
goed aan kunnen leggen. Maar voor 'r overige<br />
is de haven , zoo wel wegens de windvlaagen,<br />
waaraan zij brootgefteld is, en die niec gunftig<br />
voor het uitloopen zijn, als wegens den mangel<br />
aan versch water om te drinken, niet zeer bruikbaar.<br />
-—<br />
tl
TOT DE REIZfi-9J'AA ;<br />
R- PAAkï/. ;<br />
: • &<br />
Etlijke iTeenworpen hooger op in de valei ligt<br />
eene landhoeve, met wijnbergen. De bezitter*<br />
een Europeer, is de eenige in dit gewest van<br />
Afrika, die zoo Wijs is geweest, om, tef verrichting<br />
van zijn landwerk, ezels te laaten komen,<br />
welke voor deezen aardkreits véél bekwaamer dan<br />
osfen en paarden z ;<br />
jn, vermits zij in deeze bergachtige<br />
landltreeken de plaats van wagens én trekbeeften<br />
voortreflijk vervullen, eri gemaklijker,<br />
voor geringe kosten, met loof, bladen en gro-'<br />
vere grasfoorten te onderhouden zijn. — Eindelijk<br />
merk ik nog aan , dac mij hier een klein<br />
zwart viervoetig dier, in geftalte bijkans aan eene<br />
adder gelijk, met groote fnelheid voorbij liep,<br />
en zich tusfchen de iteenen verborg.<br />
Het wild in deeze lahdftreek en die van Konftantia,<br />
beflaat in kleine antilopen, gelijk om Baai<br />
Fals , in fteenbokken f, Guineefche antilopen<br />
bij P A L L A S , en klipfpringtrs, welken ik echter<br />
geene gelegenheid gehad heb, nader te onderzoeken;<br />
gelijk ook duïkerbokken, of onderduiken,<br />
die wegens hun bijzonder fprino-en cn<br />
genoegzaam onderduiken onder de bosfchen, deezen<br />
naam draagem — De jagt deezer kleine antilopen<br />
' wordt zoo verricht , dac zij uit hunne<br />
legers in de bosfchaadjen uitgedreeven en ge-<br />
fchoo-<br />
ƒ Steenbokken zijn eene bastaardfoore van den nagor,<br />
door den heer BUFFON in het XII. Deel der Nat. Hifi.<br />
befchreeven, en biigevolg niet de kleine Guineefche antilope,<br />
welke de duikerbok, aan de Kaap zoo genoemd, is.<br />
De Klipfpringers zijn eene nieuwe foort uitditgeflacht, wélke"<br />
den natuuronderzöekeren tot hier toe onbekend is gebleeven<br />
antilope «reotragut s o HST K ui. G E O R C E FORJIBR. '<br />
Da
5*fc n. HOPFDST. Uh AFD. VERBLIJF TE AtFHEtf,<br />
fehqoten .worden.—— Hec opjaagem gefchiedt:<br />
ajlergevoeglijkst en fnelsc door honden 3 doch bi}<br />
hec uitkomen moet de jaager mee zijn fchiero-e-,<br />
weer ook.cerftond gereed liaan.<br />
.Anders worden zij ook aan de ingangen der<br />
wijnbergen en moestuinen in fïrikken gevangen<br />
Hec ftrik worde aan hec fpitfe end van een'lan",<br />
gen , - taaien en buigzaamen cak vastgemaakt ,<br />
welks eene end in den grond gezet, maar het<br />
andere neêrgeboogen, en met eene plank, op<br />
den bodem gelegd,, en met aarde een weinig-bedekt,<br />
zeer los. verbonden is. De geheele val is<br />
verder zoo ingericht, dac, wanneer hec dier op<br />
de plank xreedc, deeze in ft midden een weinig,<br />
neerbuigt, waardoor de kromgeboogen tak door,<br />
zijne groote veerkracht fchielijk los vliegt , hec<br />
ltrik^ aan het end-van die ftaak wel vastgemaakt,<br />
om één of twee.-beenen van heit dier toetrekt, en<br />
het dus zoo mee zich in de hoogte neemt , dac<br />
het moet blijven hangen<br />
• '•-> 5J ishcn . •" '•- •> «jfeg t-nsssVafc<br />
3 [ „ Eene afbeelding van deeze val is té vinden bij<br />
„PETER KOLBE-, in zijne uitvoerigs en naauwkeurice<br />
„ befchrijving van de Kaai de ff oede Hoop, I. Deel , XJ<br />
„ Hoqfdft.. tegenover, biaaz. 174. Welke zelve' plaat'<br />
v benevens de meeste andere plaaten bit bet wérk van<br />
„ Kor.El!, ook voorkomt inde zoogenaamde nieuwe al'.<br />
„ gemeene befchrijving yan-deKaap de Goede Èoop } diern<br />
ïi jaar 1777 in twee deelen in groot oflavo te Amfterdam<br />
„ en Hsrhngen uitgekomen is. Zie dezelve I. Deel IV<br />
„Hoofdft 1,-Afd. tegenover, bWz. 427: "De befchrijving,"<br />
„.op.oeide plaatfen bijgevoegd, en genoegzaam .-eene eri<br />
„ en afezelve , is in verfcheidene bijzonderheden niet<br />
„ zeer .nauwkeurig; en kan uit de-korte aantekening,<br />
* w e l k<br />
f<br />
DE H C E R<br />
, SPARMAN daarvan maakt, verbeterd en<br />
„ opgehelderd worden; gelijk zij, die geiegenbeid en lusc<br />
„ hebuen, om deze :geme!de befchrijvtrgen met die-van.<br />
„ onzen fchnjver te vergelijken, zullen bevinden " C. J
TOT DE REIZE NAAR PAARL. JJ-,<br />
Van andere dieren zag ik !<br />
hier de zoogenaan>..<br />
de Pharaosrot, mats hum', viverra ichneumon f<br />
^<br />
ok de maskeljaatkat •? ,• gcnette,. viverra: genetta,<br />
welke nabij de hoeve op hec veld gevangen<br />
Waren. : Zij waren een weinig groocer, dan<br />
onze gemeene katten. — Men beichuldigt deeze<br />
dieren, dac zij, in de huishouding, aan de hoenders<br />
en eieren fchaade doen; doch waarcegen zij<br />
aan den anderen kanc door-uicroeijing van groocerotten,<br />
welke hier in menigte zijn, den ingezetenen<br />
groot nut aanbrengen. In de alge-<br />
meene huishouding der natuur zijn zij nog voordeeligere<br />
dieren, dan men dezelven aan de Kaap<br />
de Goede Hoop daarvoor houdt, of zich cennucte<br />
weet te maaken. DeiNijl en Egypte, bij<br />
voorbeeld , zouden van krokodillen krielén en<br />
gantsch overvloeien, wanneer de Pharaosrot haare<br />
eieren niet grootdeels vernielde. In'Oostindie<br />
roemt men dit dier deswege, dewijl -het de.menigte<br />
der haagdisfen en vergiftige (langen, aldaar<br />
bijkans zelfs al te groot, merklijk vermindert;<br />
en deeze zelve verdienfte heeft het fret. ook<br />
buiten tegenfpraak ten aanzien van Afrika. Niet<br />
minder brengen deeze diereu veel daarcoe bij., -om<br />
de<br />
s De mvskeljaatkr.t , hierboven genaamd , is nogt.hans<br />
niet volkomen de Europeefehe en Noordafrikaanfche ge •<br />
nette, zoo min als de buntfwg, terftond volgende, juist,<br />
dezelve foort is, welke zich in Noordamerika ophoudt,<br />
en bij den Heer LINN,EUS viverra putorius heet. — Doch<br />
vermits de nnderftelling van BUFFON in het algemeen<br />
hec geheele geflacht der ftinkdieien, uitfluiten 'er wijze*<br />
voor een inwooner van Amerika houdt, zoo beftrijdt de<br />
heer SPARMAN hem hier met recht, CEQRGJE FOP.;<br />
STJ5R.<br />
D 3 * • "
54'. H- HOOFDST. III. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />
de mollen binnen zekere paaien te houden. In<br />
Oostindie pleegen de inwooners den ichneumon<br />
ook tam te maaken, zoo dac hij gelijk een hond<br />
gantsch tam met hun gaac.<br />
En door middel van die zelve dier heefc men<br />
oncdekc, dac de flangenworcel, ophiorhiza, een<br />
voorcreflijk geneesmiddel cegen de beec der (langen<br />
is. ~ Aan de Kaap de Goede Hoop zou<br />
men waarfcbijnlijk even zoo heilzaame ontdekkingen<br />
doen, wanneer men camgemaakce Pharaosrotten<br />
hield, dezelven met opzet door verfcheidene<br />
foorcen van Hangen Iiec fteeken, en daarbij<br />
opmerkte, wat voor middelen zij tot hunne<br />
geneezing zochten; want de Maaker der natuur,<br />
die den ichneumon in Afrika hetzelve werk als<br />
in Afie, naamlijk de vergiftige ilangen in zekere<br />
paaien te houden, opgedraagen heefc, heefc hun<br />
waarfchijnlijk ook, in de beide waerelddeelen,<br />
met even goede wapenen en even zekere geneejmiddelen<br />
daartegen uitgerust. — Met de genette<br />
en andere foorten uit het geflacht der fretten zou<br />
het buiten twijfel insgelijks de moeite waardig<br />
zijn , dergelijke proeven in 't werk te Hellen.<br />
Bot zakje der genetkat bevat eene foort bifam,<br />
welke, naar het fchijnt, niet zonder een bijzonder<br />
oogmerk des Scheppers, en nut voor hec dier<br />
zelve, veelligt ook, wanneer men 'er mee vlije<br />
over uic was om zulks nacefpeuren , voor de<br />
menfehen is. —<br />
Hier is het ook wel de bekwaamHe plaats ,<br />
om van eene derde foorc der Kaapfche fretten<br />
melding te doen, alhoewel ik ze niet eer, dan<br />
na mijne terugkomst uit de Zuidzee gezien heb.<br />
Ik meen het jlinkdier, viverra putorius, waarvan
TOT DB REIZE NAAR PAARL. 55<br />
van een mijner vrienden, op het landgoed van<br />
den heer DRRYER, bij Kondbosch, welk nader<br />
dan Alphen bij de Kaap ligt, verfcheidenen gevangen<br />
heefc. Men weet niet, dat dit dier in<br />
meer landen, dan in Noordamerika en hier,<br />
bijgevolg ce gelijk in hec noordlijk deel der nieuwe<br />
tn in de zuidlijkfle fpics der oude waereld<br />
voorhanden is. — Die itrijdc dus regelrechc tegen<br />
BUFFONS meening, welke hij nogthans als<br />
zedelijk waar aanneemt. Deeze groote en onvergelijklijke<br />
natuuronderzoeker zou des, buiten<br />
tegenfpraak, den zekerden weg gegaan zijn, wanneer<br />
hij zich Hechts met nuttige overweeging der<br />
natuur vergenoegd bad, zonder haar algemeene<br />
wetten te willen voorfchrijven; als of de oude<br />
en de nieuwe waereld geene andere dieren met<br />
elkander gemeen zouden hebben, dan die, welke<br />
uit Ahe naar Amerika te land hebben kunnen<br />
komen.<br />
Bij eene mijner omzwervingen tusfehen Alphen<br />
en Rondbosch, dicht bij eene moerasfige<br />
plaats in een dal, ontmoette mij onverwacht een<br />
onbekend dier, maar welk ik , offchoon Hechts<br />
op den afHand van zeventig of tachtig fchreeden,<br />
wegens de bosfehaadje en zijnen fnellen loop<br />
niet zeer naauwkeurig waarneemen kon. Intusfehen<br />
fcheen het mij niet meer dan twee en<br />
een' halven voet hoog te zijn. Dan, zijne aschgraauwe<br />
kleur en ongemeen zwaare fprongen<br />
doen mij thans gelooven , dat het niet anders»<br />
dan een jong J\ijl- of rivierpaard, hippopotamus,<br />
of, 't geen men hier zeekoe noemt, heeft kunnen<br />
zijn: dergelijken heeft men wel in deeze Hreek nooit<br />
gezien; maar zij pleegen verre omheen te zwerven.<br />
Het tegenwoordige was dus veelligt,<br />
D 4<br />
i Q
56 ii. HOOrnsT. in. AFÖ. VET BLIJF TE ALPHEN,<br />
in den vnnrigen nacht, uit het Zeekoejendal,<br />
ömfrreeks Baai Fals , alwaar zoodaanige dieren<br />
zich niet zelden ophouden, herwaard verdwaald.<br />
Bijaldien dit zoo ware, dan ben ik in 't geheel<br />
niet onvergenoegd, dat ik een dier, anders zoo<br />
gevaarlijk, niet al te zeer van nabij heb kunnen<br />
waarneenfen ;> vermits ik, volgens mijne gewoonte,<br />
geen ander geweer, dan mijn mes en mijne<br />
infektenrang bij mij had.<br />
Dat de fchoone Kaapfche bloem - en heestergewasfen<br />
mij, in deezen zomer, tijd tot droefgeefhgheid<br />
over hebben gebaten , zal men zich ter<br />
raauwer nood zelfs kunnen verbeelden: en nogthans<br />
moet ik bekennen, dat fommige eenzaame<br />
uuren, in welken ik geene bezigheden vond, mij<br />
verdrietig genoeg gemaakt hebben. — • De dagen<br />
zijn, wegens de groo ere nabijheid der evennachtslijn,<br />
dés zemers op de Kaap de Goede Koop korter,<br />
dan in Zweeden. Door eenen brandenden<br />
ïever en drift, om de natuur te onderzoeken, bezield,<br />
kon ik niet anders, dan verdrietig daarover<br />
weezen, dat mij aan eenen oord, alwaar zoo veele<br />
gelegenheid daartoe is, over dag door andere<br />
bezit heden de handen meer of min gebonden waren;<br />
en de lange avonden, Wegens mangel aan<br />
boeken, en zoo veele andere noodzaaklijké hulpr<br />
i.ulelen, bijzonder wegéns gebrek aan goede<br />
vrienden, en niemand omtrent'mij hebberde, die<br />
op de weetenfchappen, maar allerminst iemand,<br />
die op de kennis en het onderzoek der natuur<br />
eenige waardij fh 1de, mij insgelijks onnut verftreeken.<br />
Van deeze laatfte omfhindigheid kan ik riet najaatcn,<br />
bij deeze gelegenheid,, een doorflaand<br />
bewijs ter neer te ïtelien. - ÉettiKaapsth genees-
TOT DE REIZE NAAR PAARt,. 57<br />
neesheer, die zich ïn Holland eenigen tijd in de<br />
geneeskunde geoeffend had , leide op het landgoed<br />
, daar ik mij ophield, een bezoek af, en<br />
wenschte, ik weet niet door welke aanleiding<br />
daartoe bewoogen, mijne verfameling van kruiden<br />
te zien lk had zeer grooten lust, om hem<br />
en mijzelven deeze gedienfligheid te beroonen.<br />
Want natuurlijker wijze moest ik hoopen, dat ik<br />
de geneeskracht van verfcheidene kruiden van hem<br />
zou leeren kennen. Dan, ik vond mij in mijne<br />
verwachting ras bedroogen, vermits de Afrikaanfche<br />
Eikulaap naauwlijks hec een of ander ten<br />
aanzien van den naam, ik laat (laan, van zijne<br />
nuttigheid en gebruik in de geneeskunde, kende.<br />
Do lieden op het land hadden mij in deezen op- '<br />
zigte reeds meer, hoewel ook maar zeer weinige,<br />
berichten .gegeeyen. Van, etiijke honderd<br />
opgeplakte plantgewasfen, welken ik hem voorleide,<br />
hadden wij nog geen derde deel doorbladerd,<br />
toen hij reeds alle oogenblik geeuwde.<br />
Ik hield derhalve ras op, van hem met mijne<br />
navorfchingeh moeilijk te vallen. Integendeel<br />
zocht ik hem door mijne onderflellingen aangaande<br />
de kracht van dit of dat gewas optewekken,<br />
en aantecoonen, in welke toevallen ik geloofde,<br />
dac 'er met zekerheid, en gegronde hoop van een<br />
goed gevolg, de proeve van kon genomen worden<br />
; en wel naar maate zijner verwandfchap en<br />
gelijkvormigheid mee andere kruiden , reeds bekend,<br />
en ten aanzien hunner werking bij herhaaling<br />
beproefd, of in zoo verre men door behulp<br />
hunner natuurlijke rangfehikkingen en gedachten<br />
moesc kunnen ^befluiten. Op alles jaa te zeggen,<br />
daartoe was hij, hoe zal ik het noemen? hof lijk<br />
of opgeklaard genoeg; dan, geeuwen zag ik hem<br />
D 5 nog
58 II. HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />
nog fteeds. — De helft der gewasfen liet ik<br />
dernalve onaangeroerd, en bragt hec gefprek op<br />
de fcheepvaart en den handel in het kleine,<br />
waardoor hij terftond leevendiger en vlugger werd:<br />
eene zaak, waarover ik mij ook juist niet grootlijks<br />
verwonderde; want de goede arts had meer<br />
inkomilen door het koopen en verkoopen, dan<br />
door de oeffening der geneeskunst. — Dit zelve<br />
is biikans het geval bij alle de overige artfen aan<br />
de Kaap de Goede Hoop: erg genoeg voor de<br />
kranken zoo wel, als voor de natuur- en geneeskunde.<br />
°<br />
•> £«i>> <br />
V I E R D E A F D E E L I N G .<br />
Reize naar Paarl.<br />
33 ewijl mijn oogmerk is , gelijk ik boven<br />
rteas gezegd heb, om mijnen leezeren van dit<br />
land en diszelfs inwooneren, in die orde en naar<br />
maate ik zelf' kennis daarvan kreeg, een duidlijk<br />
begrip medetedeelen; zoo heb ik gemeend, hier<br />
het bericht aangaande mijne reize naar Paarl en<br />
de omliggende landilreek, en wel zoo als ik ze,<br />
terllond na mijne te huis komst, in een' brief,<br />
aan eenen mijner goede vrienden en geweezen<br />
reisgenoot op het fchip befchreef, te moeten invoegen.<br />
Ik geef ze daarom ook, in even denzelven<br />
gemeenzaamen fchrijfftijj, van welken ik mij<br />
toen bediende, en met verfcheidene uitdrukkingen<br />
, onder zeelieden gebruiklijk.<br />
M IJ N
N A A R P A A R L . 5£<br />
M IJ N H E E R !<br />
Met een ongemeen zeer vermoeid en afgemat<br />
ligchaam ben ik, onlangs, na gelukkige volbrenging<br />
eener achtdaagfche reize te voet over dorre<br />
Afrikaanfche velden, en nadat ik gelegenheid gehad<br />
heb, om verfcheidene Afrikaanfche wijn - en<br />
koornbouwers te bezoeken, hier terug gekomen.<br />
Den naam van wijn- en koornbouwers geeft men<br />
hier aan eene foort buicengemeen goede en eerlijke<br />
lieden, die in de rangfchikking wel geene andere<br />
plaats bekleeden, dan onze Zweedfche boeren,<br />
maar dikwijls zeer gegoed zijn, offchoon<br />
zij gemeenlijk geenen grooteren Haat voeren,<br />
dan bij voorbeeld de rentmeesters opdeadelijke<br />
landgoederen in Zweeden pleegen te doen.<br />
Den negenden van Wijnmaand des tegenwoordigen<br />
jaars 1772, begaf ik mij naar de Kaap, om de<br />
wapenoefFening der burgerij aldaar bijtewoonen,<br />
\ en volgens affpraak met den heer O g, eenen<br />
mijner landgenooten, de leliën op het veld, de<br />
dochters des lands, en andere voortbrengfel»<br />
deezer landflreek met bijzondere opmerkzaamheid<br />
te overwegen. Ziet gij wel, mijn vriend! hoe<br />
goed ik het hebbe weeten te treffen, meer vliegen<br />
met eenen klap te flaan? — De wapenoeffeningen<br />
betreffende, moet ik u zeggen, dat deeze<br />
manhafce krijgslieden zich, den tienden deezer<br />
maand, wegens den Herken wind, in huis hielden:<br />
deeze was ook aan den voet des Leeuwenbergs,<br />
gelijk ik bij mijne kruidkundige wandeling<br />
ondervond , inderdaad zoo hevig , dat ik<br />
fomtijds genoodzaakt wierd, mij vlak op den<br />
grond neerteleggen.<br />
Den
6o II. HOOFDST. IV. AFD. REIZB<br />
Den elfden trokken de burgers in 't véld. De<br />
rokken der ruiterij zoo wel als des voetvolks waren<br />
wel allen blaauw, maar afwisfèlende van donkerder<br />
en helderer kleur; de vesten of kamizoolen<br />
, bijzonder der voetknechten, bruin, blaauw<br />
en wit, kortom, van allerhande foort van kleuren.<br />
Een Fransch geestlijke iri zwarte kleeding<br />
en met roode hielen aan zijne fchoenen,-was 'er<br />
ook tegenwoordig, en betuigde mij zijne verwondering<br />
over eene zoo bonté monteering. Doch<br />
desniettegenftaande gingen echter hunne krijgsoeffeningen<br />
vrij" goed, vermits een groot gedeelte<br />
van hun Europeërs waren , die in den Duicfehen<br />
oorlog, en naderhand onder de bezetting<br />
van de Kaap de Goede Hoop gediend, en<br />
vervolgens na eenen vijfjaarigen krijgsdienst het<br />
burgerrecht alhier gewonnen hadden'. — Hierom<br />
hebben ook deeze lieden, gelijk men mij verhaalde,<br />
niet alleen zich hunner krijgsverdienflen bewusr,<br />
maar ook op hunne betere omftandigheden<br />
moedig, hét eens, eenige jaaren geleeden, als<br />
vernederend aangezien, tegen de bezetting front<br />
te maaken. Deeze integendeel zag, van haaren<br />
kant, eene zoodaanige weigering als eene groote<br />
beleediging aan; waarom dan een aanval, tusfbhen<br />
beide, die partijen gedaan, taamlijk erndig 1<br />
werd, doordien men van beide zijden, onder anderen,<br />
met roksknoopen, geld en andere dergelijke<br />
dingen op elkander fchoot. — Sedert die<br />
gebeurtenis, waren ook beide deeze genoodfchappen,<br />
naar men mij verzekerde, nooit weder te gelijk<br />
in den wapenhandel geoeffend.<br />
Dewijl het mij mislukte, den bovengemelde<br />
eerlijken landman tot mijnen leidsman te krijgen,<br />
be-
N A A R P :A Aj R h. 6t.<br />
begaf ik mij met.eenen donkerbruinen wegwijk<br />
zer, welken i!$ voor den daaglijkfchen loon van<br />
een vierde van eenen rijksdaalder.gehuurd had,<br />
op .reize. - Deeze mijn leidsman.; droeg op zijnen<br />
eenen fchouder een' (laak, aan welks eene end..<br />
eene-kruidpers,' en' aan het andere end een tege,nw4gt<br />
van'eenige kleederen enTommige mondbehoeften<br />
hing — Stout op den naam .eens bas-,<br />
taards of fpeelkinds, gaf hij mij ras te kennen,<br />
dat hij geen fhaf, geliik de meeste :zwarten, maar<br />
van de .moederlijke zijde een vriigeboorene was,'<br />
vermits zijn' grootmoeder eene Hóttentotfche<br />
vrouw , maar zijn vader een Europeer, en wel,<br />
naar zijne meening, van eene taamlijk voornaa-<br />
me geboorte, geweest was. Met een woord,<br />
ik fchikte mij in mijn lot, volgde mijnen zwarten<br />
leidsman, en verliet de Had.<br />
••Wij namen onzen vveg noordwestwaard, en,<br />
na eene menigte wendingen, waren wij reeds ten,<br />
twaalf uur bij de galg, eene akelige vertooning!,<br />
aangekomen. Heus via'tor! —- Hier maakten<br />
wij een weinig halte, om de frerflijkheid te overweegen.<br />
Meer dan een dozijn xondom fraande<br />
raderen en paaien droegen de fchriklijke vruchten<br />
,• gevolgen en ;-bewijzen van flaavernij en<br />
dwingiandij,. twee wangedrochten , die, zoo ras<br />
een van hun zich ergens genesteld .heeft, gemeenlijk<br />
veele andere misgeboorten , het. mensen?<br />
lijk geflaeht onteerende, voortteelen. De gafg<br />
?eiye, de grootlte, welke ik ooit of ooit gezien<br />
heb, was, wel op zichzelve eena taamlijk wijde<br />
deur naar de- eeuwigheid-; maar nogthans door<br />
eene ongemeen itr-enge regeering, welke in eene<br />
zoo kleine itad, als die aan de Kaap de Goede<br />
Hoop
(fe II. HOÖFDST. IV. AÏD. REfZB<br />
Hoop is, zeven dóodsofferén , die opgehangen<br />
moesten worden, gevonden had , geen fier te<br />
ruim ingericht.<br />
• Wat verder neêrwaard, alwaar het nederftortende<br />
regenwater het zand hard had gemaakt,<br />
vond ik eene menigte huppelende zandloopers,<br />
dcindelae, van eene foort, die mij tot hiertoe<br />
onbekend was geweest. Mijn reisgenoot, die<br />
voorheen nooit eenen verfamelaar van infekten<br />
gezien had, geraakte door mijne nieuwsgierigheid<br />
in eene onbefchrijflijke verwondering, en begon<br />
overluid te lagchen.<br />
• Bruggen zijn in dit gedeelte van Afrika niet.'<br />
Wij moesten derhalve taamlijk diepe beeken en<br />
kleine rivieren doorwaaden. Hoe bezwaarlijk ondertusfchen,<br />
om deeze raden, het verfamelen van<br />
kruiden en planten hier te lande ook zij, zoo<br />
lijk is daarentegen ook de oogst.<br />
- Zoo ras ik mij neder had gezet, maakte ik<br />
de aangenaame ontdekking eener bijzondere getakte<br />
foort van peerdik , rumex, en den gemeenen<br />
aardangel, tribulus terreflris. Hier en daar<br />
kreeg ik ook nieuwlingen voor mijne infektenverfameling,<br />
en menig zeldzaam invoegfel in mijn<br />
kruidboek. — Dit verfpreidde vreugde in mijn<br />
hart, en insgelijks kracht en iever door mijne<br />
beenen. Deeze laatilen kreegen, behalve dien,<br />
door het volgende toeval gelegenheid om uitterusten.<br />
Wij vernamen achter ons etlijke wagens. Het<br />
duurde ook niet lang, of wij werden door dezelven<br />
ingehaald. Een dier wagens was, naar het<br />
gebruik van dit land, met twaalf osfen befpannen.<br />
Op deezen wagen lag en fliep een flaaf,<br />
die,
H A A R P A A R L . 63<br />
die, insgelijks naar de wijze van dit land, iet<br />
den hoogden graad dronken was. Een ander ,<br />
maar die nuchteren was, zat voor op, en wel<br />
met eene zweep, welker Heel ten minde drie<br />
manslengten hield, en waaraan de zweep zelve<br />
naar evenredigheid lang was. — Toornen worden<br />
bij deosfen in *t geheel niet gébruikt; waarom<br />
dan ook deezen, omdat zij niet wel afge-»<br />
recht waren, niectegendaande zij telkens wel aangebragte<br />
zweepflagen aan de rechter -en aan de<br />
linkerzij kreegen, nu eens naar duurboord,<br />
dan weder naar bakboord, dwars van den rechten<br />
weg af, ter zijde uitweeken, en den koetzier<br />
niet zelden noodzaakten, om van den wagen<br />
aftefpringen, en aan het voorde gefpan zijne raeeittag<br />
nog gevoeliger en nadruklijker te kennen<br />
te geeven. — De wagens, waarvan men zich<br />
hier bedient, zijn zoo groot, en tusfehen de<br />
wielen zoo breed , dat men met dezelven niec<br />
ligt om kan vallen. Daar men ondertusfehen<br />
wat voorzigcig moet rijden, worden de voorde<br />
osfen met de hand geleid. Op den wagen zac<br />
een welgeaart Hollander, dien het jammerde mij<br />
te voet te zien, en welke daarom" mij, benevens<br />
mijnen huurling , zeer hof lijk noodigde , om opteklimmen<br />
en met hem te rijden.<br />
Nagenoeg op deeze zelve hoogte ontmoetten<br />
wij eenen boer. Wij preiden hem, dac is, wij<br />
riepen elkander toe, en groetten de een den anderen,<br />
gelijk men in den open Oceaan van de<br />
fchepen pleegt ce doen; en vernamen van hem,<br />
dac hij em vaderlandse fikaar, (zoo heecen hier<br />
de Europeërs) en gehuuwd was, ook omdreeks<br />
de vier en twintig rivieren, veertig uuren gaans<br />
van hier, in eene landdreek, welke naar zijne<br />
mee»
&l II. HOVORDS T. IV. A FD. REIZE<br />
meening vcror-eene der- fchcemlen in dit gêheelè<br />
gewest door kon gaan, gezeten was, en zijne<br />
eigene grondbezitting had.<br />
Ik erinnerde mij ras, dat noch de geleerde<br />
TO u R NtFoRT in het Oosten, noch de groote<br />
IINNJEUS op de .Laplandfche bergen, noch<br />
eenige andere, kruiden - en plantenyerfamelaars,<br />
ooit op eenen rwaalffpannigen wagen kruidkundige<br />
reizen gedaan hadden; en dac mijne kennis<br />
Zoo weinig, als mijne verfamelingen , bij zooijaanig<br />
een rijtuig, eenigen aangroei of vermeerdering<br />
erlangen konden; alsook, dac ai dat<br />
geen, 'c welk mjjne beenen door het uitrusten<br />
gewonnen hadden, door het geduurig flooten op<br />
«ene andere wijze weder verloore». ging. ik<br />
fteeg derhalve af, en wandelde wederom te<br />
VfGfr -"- ,: r.~ . "o< i-oos ruis 3 - ..:<br />
Wlfrcsvl tram j > , \ m<br />
Kort daarna.,kwam ik bij eene landhoeve, aan<br />
de. Hollandfche.Oosundifche. maatfchappij tocbe*<br />
hoorende. - De-Opziener van-dezelve of fchrijver,<br />
hier baas genaamd, zetce mij een glas iier-<br />
,ken wijn voor, doch die mijnen dorsc weinig<br />
leschte. Hef water, welk ik hier vond , had<br />
geenen zuiveren fmaak, en was een weinig<br />
brak. IVielk was hier zoo min voorhanden, als<br />
melkkoe ien , oflchoon op de hoeve een aanzienlijk<br />
«getal paarden en hoornvee- gehouden wierd.<br />
De oorzaak van die gebrek aan melk is daarin gelegen,<br />
dac zoodaanige plaatfen door krijgsknechten<br />
bewaakt worden, die zich meer om wijn,<br />
..dan om melk bekommeren. Ten deele worde<br />
r.de-fchuld ook aan de weiden gegeeven, die zeer<br />
üechc zijn, en veroorzaaken, dat de melk bij de'<br />
koeien
N A A R . P A A R L . 65<br />
koeien ras opdroogt. Hierom nam ik van den<br />
baas affcheid. Baas noemen de flaaven alle<br />
Christenen, bijzonder de opzieners en huisheeren.<br />
De naastvolgende landhoeve was het eigendom<br />
van een' gebooren Afrikaanfchen boer. Thans<br />
had ik gelegenheid en ook lust, om de gastvrijheid<br />
deezer lieden , mij zoo zeer geroetid, voor<br />
de eerftemaal te beproeven Maar. bij ongeluk,<br />
was de boer in de ftad aan de Kaap de<br />
Goede Hoop, om de oeffeningen in den wapenhandel<br />
aldaar bijtewoonen. Slechts etlijke flaaven<br />
waren te huis ; van welken een oud wijf<br />
het woord voerde, en zeide, ere bedden zijn<br />
weggeilooten. — Ik zag zeer fchielijk, dat zij<br />
even zoo weinig genegen was om mij te herbergen,<br />
als ik, om bij haar te blijven.<br />
De avond begon wel reeds te vallen; doch<br />
desniettegenftaande, en hoewel mijne beenen vrij<br />
ftijf waren, befloot ik nogchans, mij naar eene<br />
andere hoeve te begeeven. — Onderweegs verdwaalden<br />
wij in een dal, en vericoren ons in "het<br />
kreupelbosch. De fjakhals of Afrikaanfche vosfen<br />
maakten thans hun avondmuziek bijna volkomen<br />
in dezelve fpraak, als de Europeefchen. Ook<br />
heften de kikvorfchen en nachtuilen bereids hun<br />
onaangenaam gefchreeuw aan. — Eindelijk kwamen<br />
wij op eene kleine hoogte, van waar wij<br />
de landhoeve weder zien , en op den rechten<br />
weg komen konden. Eene gantfche wacht honden,<br />
welke in Afrika de onbepaalde vrijheid<br />
hebben, om laat rond te zwerven, en verdachte<br />
voetgangers te bijten, maakte ons zeer veel te<br />
doen. Het was bereids half negen uur; wijl de<br />
lieden echter nog niet te bed waren gegaan ,<br />
E kwa*
6$ II. HÖOÏDST. tv. AF». Rfeiz»<br />
kwamen zij buiten, om ons te redden; zoo dat<br />
Wij geene andere wonden , dan alleen in onze<br />
roksflippen , kreegen. - Men bragt ons in de<br />
keuken, alwaar ons terftond een donderdag trof»<br />
ik meen de tijding van de afweezigheid van den<br />
baas of opziener, (die insgelijks naar de Kaap<br />
was gegaan, om den wapenhandel te aanfchouwén)<br />
en* dat al dat geen, 't welk tot gerieflijkheid<br />
en verkwikking dient, volgens gewoonte<br />
weggeflooten was. Thans gevoelde ik den<br />
last van deezen dag dubbel zwaar. De befcheiden<br />
Haaf bood mij ondertusfchen aan, of ik<br />
een weinig thee en brood, waar van hij met eenen<br />
kleinen voorraad nog voorzien was, voor lief<br />
wilde neemen. Mijn leidsman, de evengemelde<br />
huisflaaf, en een ander , die veehoéder of<br />
herder was, roerden een gerecht van grof brood<br />
en vet, welk hun ongemeen wel fmaakte, onder<br />
een.<br />
Nadat men eenige beraadflaagingen in de Porrugeefche<br />
taal gehouden had , kwam men over<br />
een, om mij de eigene flaapkamer van den afweezigen<br />
baas overcelaaten. Het béd was taamlijk<br />
gemaklijk; maar de vloer was van leem, en<br />
de wanden ruuw of onbepleisterd. Alle de<br />
meubelen beflonden in een geborden trekpot,<br />
etlijke leedige flesfen, en een paar doelen. — i<br />
Wijl de-deur niet toe kon gefloöten worden, zette<br />
ik de doelen daartegen, om door het geraas,<br />
welk deezen verocrzaaken zouden , wanneer men<br />
mij veelligt op 't lijf wilde vallen, te ontwadken.<br />
Daarop leide ik mij neêrom te flaapen, hoewel<br />
met een bloot mes bij mij; tot welke voorzigtigheid<br />
ik uit het bericht der menigvuldige<br />
moorddaaden, bij nachtijd in dit land gepleegd,<br />
aanleiding kreeg. £>eq
N A .A ;R 9 A A R t,i 6j<br />
Den volgenden morgen kreeg ik , op mijn<br />
verzoek, een ontbijt, welk uit grof brood, en<br />
oud fmout, of eene foort gefmölten en toebereid<br />
vet, welk in eene houten doos bewaard,<br />
en in plaats van boter gebruikt werd, beieond;<br />
en, beaalve dat, zette men mij een it.uk bokkenvleesch<br />
, op kooien gebraaden, en met Spaanfchen<br />
peper al ce zeer gekruid, voor. De honger<br />
noopte mij, om de lekkere becten van mijnen<br />
zwarten waard niet te verfmaaden. Ik hield<br />
mij echter niet lang aan tafel op. — 1<br />
Middelerwijl<br />
oncdond 'er tusfchen den huisdaaf en den<br />
veeherder, onvermoeds, een zeer hevige cwisc in<br />
de Portugeefche caal. Schoon ik dien, uit onkunde<br />
der caal niec verftond, zag ik echcer, hoe<br />
beider zwarce aangezigten van woede gloeiden.<br />
De laacfte greep naar zijn mes, en dwong den<br />
eerden , om hem een duk vleesch te geeven %<br />
'c welk deeze, om zich ce redden , gereedlijk<br />
-deed; waar op de herder, nadac de vriendfchap<br />
met de liefderijkde gebaarden van weerskanten<br />
vernieuwd was, en deeze zijne gewoone pijp na<br />
het oncbijc aan had gedooken, heenen ging.<br />
Nietcegendaande deeze verzoening oeffende de<br />
huisdaaf nogchans aan zijnen wederparnjders<br />
hond, die bij geval in de keuken terug was gebleeven,<br />
eene grouwlijke wraak. Bij al dit laag<br />
gedrag, bezat deeze daaf echcer van het edelmoedige<br />
der Afrikaanfche gastvrijheid zoo veel,<br />
dat ik hem niec zonder moeite overreeden kon,<br />
om voor de dienstvaardigheid, mij door hem<br />
beweezen , een drinkpenning aanteneemen.<br />
Kort na hec aanbreeken van den dag , begaf<br />
ik mij weder op den weg. Thans genoot ik i<br />
E 2 ie-
6% II. HOOFDST. IV. Ar». REIZE<br />
federt mijne aankomst op deeze landfpits voor de<br />
eerfternaal, het bijzonder genoegen, om groote<br />
beploegde en bebouwde akkers te zien. Zij waren<br />
thans groen, en hec koorn daar op een voet<br />
lang. Want, omftreeks den Tijgerberg, daar ik<br />
mij tegenwoordig bevond, was de akkerbouw de<br />
voornaamfte handteering des landmans. Ondertusfchen<br />
zijn tarwe en garst de eenige foorten<br />
van graanen , welken men in deeze geheele<br />
valkp'nnring teelt. De tarwe worde alleen tot<br />
broodkoorn, en de garst alleen tot voeder voor<br />
de panrden gebruikt. Hec groene koorn worde,<br />
naar maate het weder opgroeit, verfcheidenmaal<br />
afgemaaid; Gf, wanneer het rijp is geworden ,<br />
gel.jk in Zweeden en elders, met itroo gemengd,<br />
aan het vee gegeeven.<br />
Omtrent tien uur, moest ik wegens den zwaaren<br />
regen mijne roevlugt op eene landhoeve neemen,<br />
daar ik de ilaavinnen, bij haar naaiwerk ,<br />
Christlijke gezangen hooide zingen. Haarhuisheer,<br />
door eenen godsdienstijver, die, vooral<br />
in dit land, iets buitengewoons is, gedreeven ,<br />
had haar aan deeze ftichtl?jke leevenswijze gewend;<br />
dan, in gevolge zekere grondflellingen,<br />
het huishoudlijke betieffende, welke hier te land<br />
even zoo gewoonlijk zijn, had hij echter nage<br />
laaten, om haar door het bondzegel des doops<br />
in de gemeente der Christenen te laaten aanneemen<br />
; vermits zij daardoor, overeenkomflig de<br />
wetten des lands, haare vrijheid zouden verkreegen,<br />
en hij haar uit zijnen dienst verlooren<br />
hebben. Deeze godvrugtige boer was uit Berlijn<br />
geboortig, en had als fluurman op Ooftindie ge-<br />
vaaren. Mijn gefprek mee hem viel ras op<br />
de overwinningen vau zijnen voorigen monarch,<br />
dien
N A A R P A A R L . 6b<br />
dien hij nog eene bijzondere liefde toedroeg;<br />
en van die, geduurende den rijd van ruim eene<br />
uur , bijkans op alle voorwerpen in de waereld.<br />
M jn hals brandde mij nog van * J<br />
en<br />
Spaanfchen peper, en mijne maag fchreeuwde<br />
van honger. Mijnen dorst leschte ik door eeni»<br />
ge glazen wijn; maar mijne maag liet ik, te<br />
bloö om mij over haar ce bczwaaren, aan haar<br />
loc en den naderenden middag over, indien men<br />
mij veelligt moge noodigen, om 'er te fpijzigen.<br />
Ik begaf mij derhalve wederom tot de vervulling<br />
van mijn kruidkundig beroep. en toe mijnen<br />
arbeid tusfehen de kreupelbosfehen , waarmede<br />
dit land, eenige vruchtbiar gemaakte ilreeken<br />
alleen uitgezonderd, hier bijkans geheel en<br />
al bedekt is. Geen fpoor van een woud, en<br />
naauwlijks ergens een wilde boom is 'er te zien.<br />
Het aardrijk in deeze landftreek , voornaamhjk<br />
op de 'lijgerbergen en de Koebergen, beibaat,<br />
naar den uitwendigen fehijn, meestal uit dor onvruchtbaar<br />
zand , en zeer kleine keifteentjes.<br />
Ondertusfchen zijn 'er in deeze zelve landttreek,<br />
mee kleine heuveltjes bezec, eenige valeien, die<br />
mee goede aarde doormengd , en zelfs aan den<br />
eenen en anderen landman, welke zich op de<br />
aankweeking van citroen -, Chinaasappel - en oranjeboomen<br />
beviijtigt, vrij dankbaar zijn.<br />
Des namiddags ten drie uur, kwam ik bij den<br />
landbouwer VAN DER SPOIT, eenen weduwnaar,<br />
geboorenen Afrikaan, en broeder des bezitters<br />
van Konikmtia. Deeze man bleef, zonder<br />
eenige omftandigheden , in de deur van zijn<br />
huis gantsch ftil ftaan, verwachtende mijne aankomst,<br />
zonder mij eenen enkelen tred te gemoet<br />
E 3 te
fO II. HOOFDST. IV.'AFD. REIZE<br />
ce gaan. Maar hierop vatte hij mij bij de hand ,<br />
wenschte mij goeden dag, heette mij welkom,<br />
en vroeg mij: — ,, Hoe vaart gij ? Wie zijt<br />
„ gij ? Een glas wijn ? Eene pijp tabak ? Wilt<br />
„ gij iets te eeten hebben " ? - Ik beantwoordde<br />
deeze vraagen in behoorlijke orde , en nam<br />
het laatfte aanbod gereedlijk aan. Zijne dochter,<br />
een taamlijk aarrig meisje , van twaalf of<br />
veertien jaar, die ook , naar het landsgebruik<br />
alhier te rekenen, vrij wel wist te leeven, bragt<br />
eene fchoone lamsborst, met een fchoteltje geele_<br />
wortelen, op de tafel, en na de maaltijd bood<br />
zij mij met zoo veele inneemende bevalligheid<br />
thee aan, dat ik wel op het meisje had kunnen<br />
verlieven. Niet Hechts bij den vader, maar ook<br />
bij het kind, verrieden gelaat en gedrag een ftil,<br />
zacht weezen , en een goed gemoed. — Om<br />
het ftilzwijgen aftebreeken , fprak ik mijnen<br />
waard etlijke maaien aan. Hij antwoordde kort<br />
en zeer befcheiden , zonder op nieuw zelf een<br />
ander gefprek te beginnen , dan dat hij mij vriendlijk<br />
verzocht, om den nacht bij hem te vertoeven.<br />
Ik nam echter affcheid ; en zulks kon ik<br />
niet doen, zonder door eene zoo buitengewoone<br />
en onverdiende goedwilligheid merklijk geroerd<br />
te zijn.<br />
Mijne ftijve beenen kwamen bij mijnen kruidkundigen<br />
iever in geene aanmerking; maar ik<br />
befloot , om over de dorre hoogten, daar, ik,<br />
den geheelen dag, om zoo te fpreeken als op<br />
ftelten gegaan had, fpoedig voort te ijlen. Tegens<br />
den avond gevoelde ik mij veel minder vermoeid<br />
; want hec geduurig gaan en loopen fcheen<br />
mijne leden ongemeen buigzaam gemaakt te hebben.<br />
Niet
N A A R P A A R ft<br />
Niet verre van de landhoeve moesten wij eene<br />
beek doorwaaden. Eene llaavin kwam, en wees<br />
ons op eene bij uitftek gedienlrige wijze de on»<br />
diep!te plaats aan. Zij i'eheen op eene liefderijke<br />
belooning fiaat te maaken; 't welk haar nogthans<br />
mislukte, en ook mislukken moest, vermits<br />
zij eenen emsthaftigcn en vermoeiden wijsgeer<br />
aantrof.<br />
Des avonds kwam ik vroegtijds op eene landhoeve<br />
aan , daar vader en moeder wel niet te<br />
huis waren, maar de jonge Jan en juffer Suzanna<br />
mij echter met genegenheid aannamen. Het<br />
gebouw was, gelijk allen, welken ik op deezen<br />
weg aantrof, fraai, en van gebakkene fteenen,<br />
of wel doorgewerkte leerrraarde , opgehaald;<br />
maar de vloer beflond overal uit bloote aarde.<br />
Ik had voorgenomen verder te gaan; dan, toen<br />
ik zag, dat men bij een groot botervat zeer bezig<br />
was, en ik uit Suzannaas eigenen mond hoorde,<br />
dat hier dertig koeien waren, die melk gaven,<br />
zou ik, gelijk gij ligtl jk denken kunt,<br />
niet gemakhjk aftewijzen geweest zijn; te meer<br />
nog, wijl ik, federt mijne aankomst in Afrika,<br />
zeer zelden melk geproefd had. — Deeze landhoeve,<br />
verhaalde men mij, bragt jaarlijks, e ni«<br />
ge jaaren door een gerekend , omtrent achthonderd<br />
tonnen * graan op , en de inkomilen des<br />
lands waren gemeenlijk tien - of vijftienvoudig.<br />
Nu<br />
* Eene Zweedfche ton houdt vier Zweedfche fchepels,<br />
of vijf en drie vierde vierkante Zweedfche voet; en een<br />
en twintig en nagenoeg eene halve ton maaken eene Hamburger<br />
last. Bijgevolg bragc deeze landhoeve jaarlijk*<br />
luim zes en djrcijj Hamburger lasten op.<br />
E 4
7* II. HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />
Nu zette men mij een welgereezen en weldoorbakken<br />
rond brood voor , welk meer dan<br />
twee voet in de middellijn had; en daarenboven<br />
kon ik aan melk en verlche boter mijn hart naar<br />
mijn genoegen ophaalen. De jonge lieden hadden<br />
'er hun bijzonder vermaak in , mij wel en<br />
naar mijnen zin te kunnen onthaalen, en teffens<br />
over mijn krom Hollandsch, of, gelijk zij het<br />
roemden, mijne kromme taal, en mijnen gantfchen<br />
infektencoeftel ftil en ongemerkt te lagchen.<br />
Mijne kruidenverfameling billijkten zij echter ,<br />
vermits zij zeiven uit fommige kruiden en wasch<br />
eene foort van pleiscer maakten. Den volgenden<br />
ochtend liet ik de koffij onaangeroerd<br />
ftaan; want hij was troebel , en , naar de gewoonte<br />
van dit land, zoo flap, als dun bier;<br />
en ging, na een zoo heerlijk en aangenaam onthaal<br />
op melk, leevendig en vrolijk weder<br />
op weg.<br />
Dewijl mijne infektendoos reeds vol was, zag<br />
ik mij genoodzaakt, om eene geheele bezetting van<br />
vliegen, kleine infekten en misckevers rondom<br />
den bol van mijnen hoed te maaken. — Onderweegs<br />
ontmoetten wij eenen herder, die eene kleine<br />
fcbildpad bried: hec vleesch was aangenaam, en<br />
imaakte gelijk zeer jong hoendervleesch. Omtrent<br />
eene halve Zweedfche mijl, of een uur gaans,<br />
verder, troffen wij een' fchaapherder aan, die op<br />
kosten van zijnen heer een lamsgebraad verteerde.<br />
Mijn leidsman , die de waardij zijner vrijheid<br />
kende, betuigde 'er zijn genoegen over, dat de<br />
flaaven fomtijds, door de eene of andere ontrouwe,<br />
van hunne dwinglanden wraak kunnen neemen.<br />
Hij verhaalde, dat de fchaapherders, welke ftrerjge<br />
en
N A A R P A A R L . ' 73<br />
en gierige heeren hebben, van alle tweelingslammeren<br />
het eene, en, wanneer zij zoodaanige dieverij<br />
meenen te kunnen verheelen, ook het andere<br />
tot eene lekkere beet voor zich afzonderen<br />
en bereiden.<br />
Ten drie uur des namiddags kwamen wij aan eene<br />
andere landhoeve, daar ik mij met de vrouw des<br />
eigenaars over de jicht in haare handen en voeten,<br />
en over de jichtige pijn van haaren man, om welke<br />
uittezweeten, hij thans naar de warme baden gereisd<br />
was, een geruimen tijd onderhield. — Een flecht<br />
huis, van veel leem lomp en plomp famengefmeerd,<br />
verfcheidene morfige en flurdige kinderen,<br />
eene flaavin , met eene dikke keten om haar<br />
been, de gezigtscrekken en fpitfe neus der oude<br />
vrouw, haar fchelden en raazen met het huisgezin<br />
, en hec koude water , waarin mijn eem'oonthaal<br />
beflond, toonden overvloedig, dac niiT<br />
alleen armoede in dit huis woonde, maar dac ook<br />
de jicht eene vruchtbaare cholerieke gemoedsgefteldheid<br />
daarin tot haare dienstvaardige hulpgenoote<br />
had. — Het oude wijf ried mij, dat ik<br />
mij te Paarl, een dorp, welks inwooners zich<br />
met den wijnbouw zeer wel geneerden , en dac<br />
Hechts een klein end weegs van hier lag, met der<br />
woon neêr zou zetten, om met kwakzalverij rijklijk<br />
, zoo zij meende , mijne kosc ce winnen.<br />
Zij vertelde mij, dac 'er voorheen een arcs gewoond<br />
had; maar die niec veel te doen had gehad<br />
, omdat hij zich al te duur liet betaalen. Tot<br />
eene aderlaating en het inneenen van geneesmiddelen<br />
had zij, volgens haar eigen zeggen, zich<br />
nooit kunnen laaten overreeden, en zou het ook<br />
nooit laaten doen; maar desniettegenftaande hield<br />
E<br />
5 zij
74 n. HOOVDST. IV. Am. RBIZB<br />
zij het voor haar perfoon voor iets troostliiks,<br />
wanneer men ziek is, eenen geneesheer in de<br />
nabijheid te hebben. Hier leert gij in eene<br />
flechte Afrikaanfche hut den mensch van dien<br />
zeiven kant kennen, van welken gij hem in Europeefehe<br />
paleizen vermoedlijk hebt gezien : hij<br />
roept wel den arts, maar laat het groocite deel<br />
zijner gencezing aan zijne wonderlijke en grilzieke<br />
invallen gecroost over.<br />
In gevolge eene aanwijzing, die men mij gedaan<br />
had , floeg ik eenen weg ter rechterhand<br />
in, en vervolgde dien, welke mij aan de wooring<br />
eener rijke en zieküjke weduw van<br />
twee en vijftig jaar brengen zou. Mijn bediende<br />
, die daar bekend was, waarfchouwde<br />
mij, om door de infekten, boven op mijnen hoed<br />
geilooken, de oule vrouw riet te verfchrikken;<br />
wijl zij anders beroerte en fhauwte zou kunnen<br />
krijgen. — Des namiddags omtrent vijf uur kwam<br />
ik bij haar aan , en werd goed verwelkomd.<br />
Ovcreenkomflig de gedaane erinnering hield ik<br />
mijnen hoed met alle zorgvuldigheid zoo , dat<br />
zij de buitenzijde vin dien niet zien kon, en verborg<br />
hem naderhand in eenen hoek. Kaas, boter,<br />
brood, wijn, thee , maar tefFeiis eene breedvoerige<br />
verhandeling over de jicht , zinkingen,<br />
beroerte, flerk neusbloeden, hoesten en de waterzucht<br />
van wijlen haaren man, bragten mijnen<br />
mond terltond in llerke biweeging. De oude<br />
vrouw was even z >o aandachtig in het hooren ,<br />
als ik in het etten, voor zoo veel mijne voorleezmgen<br />
zulks toelieten. — Onder,usfehen had<br />
eene praatachtige geliefkoosde fliavin mijnen<br />
dienstknecht in de keuken uitgevraagd; waarop
N A A R P A A R L . *?5<br />
li] haare vrouw in het oor luisterde, dat mijn<br />
hoed vol kleine beestjes was. Terflond liep deeze<br />
, zonder op de heerlijke voorfchriften eener<br />
gezonde levenswijze, welken ik juist met iever<br />
bezig was haar te geeven, verder te merken,<br />
weg, om die wonderdingen op mijnen hoed te<br />
bezien. Allermeest werd zij daarover verbaasd ,<br />
dat zij die kleine beestjes met fpelden op den<br />
hoed vastgeftooken zag, en zij begeerde, zonder<br />
eenig uitftel , eene nadere verklaaring deezer<br />
bijzonderheid.<br />
Nu moest ik met het eeten een weinig halte<br />
maaken , om van de Hollandfche fpreekwijzen<br />
niets neêr te flikken, welken ik, zo goed ik kon,<br />
famen moest fmeeden, om de goede oude vrouw<br />
van het nut te overtuigen, welk de kennis deezer<br />
kleine diertjes in de geneeskunst en huishoukunst,<br />
en tot bevordering van de eer des grooten<br />
Scheppers hebben. Bij geluk verhandelde<br />
ik , hoewel niet zonder bekommering, dit onderwerp<br />
volkomen tot haar genoegen. In een<br />
tegengefteld geval zou zij mij , als eenen tovenaar<br />
of hexenmeester, zekerlijk het gat van de<br />
deur geweezen hebben. • Maar nu verzocht<br />
deeze bejaarde en deftige matroone mij in ernst,<br />
om in haar huis te overnachten; en in een zoo<br />
fraai, en met alle gerieflijkheden zoo wel voorzien,<br />
huis beloofde ik mij eene bij uitftek aangenaame<br />
nachtrust. — Kort daarna kwam 'er<br />
een kleine fpeelwagen met vreemden aan. Deeze<br />
waren eerstlijk haare dochter , die gehuuwd<br />
was; in de tweede plaats een ongemeen dikke<br />
en vette landman, de heer M***, die, gelijk<br />
men mij zeide , aan iedere van zijne dochters<br />
(waarvan de eene bereids toevalliger wijze een<br />
zware
7°" II HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />
zwart kind had gekreegen, welks vader, tot be-<br />
Ioomng zijner liefde, van eenen flaaf tot eenen<br />
gevangenen voor zijn geheele Jeeven op het Robbeneiland<br />
, maar het meisje tot de huisvrouw<br />
van haar vaders rentmeester of fchrijver bevorderd<br />
was ) vijftig duizend plaacen i tot eene<br />
huwhjksgitt medegeeven kon; en ten derde een<br />
nog lijviger halve broeder van den Jaatften.<br />
De vader van deeze beide welgewasfené heeren<br />
was een gebooren Lijflander, had als<br />
Zweedsch krijgsknecht gediend, en was eindelijk<br />
m dienst der Hollandfche Ooftindiiche maatfchappij<br />
herwaard gekomen. Zij hadden voorheen<br />
wel reeds infektenvei-famelaarsgezien; maar, to-n<br />
zij in mijne verfameling van kruiden, be'halve<br />
bloemen, ook gras en dunne takjes van boomen<br />
en heesters ontdekten, vonden zij dit even zoo<br />
belachlijk als ongewoon. — De jonge vrouwlokte<br />
al, wat ik haar van de roos en de moederkwaal<br />
wist te zeggen, uit mij uit; en ik, ikfteldemij door<br />
vraagen naar huismiddelen, en naar het warme<br />
bad, weik zij, drie weeken geleeden, gebruikt<br />
had, weder betaald. Ook deeze, gelijk haare<br />
moeder, ried mij, praktizeerend geneesheer in<br />
Paarl ce worden; „ dan," voegde zij 'er bij,"'t<br />
„ is jammer, dat de man, die van onze ziektenen<br />
„ kwaaien zulke goede kennis fchijnc te hebben,<br />
onze<br />
'De Heer »AXMAN rekent hier, gelijk natuurlijker<br />
Wijze overal door z.jne geheele reisbefchrijving, naar<br />
die geldmunt welke hem best bekend was, dat is, naar<br />
zijne vaderlandfche munt. Eene plaat was voorheen ir»<br />
tweeden zes daalders kopermunt, of twee daalders zilver-<br />
"'oS<br />
D U i t S C h 6 e r e k c n J<br />
> o m t r e n t t w a a l f<br />
8P*
H A A S P A A R L » 77<br />
onze taal niet verftaat , en dezelve zoo krom<br />
„ (preekt. "— Melk was hier thans wel niet; maar<br />
desniettegenftaande hadden wij echter eene weltoebereide<br />
avondmaaltijd. Bij den wijn dronken<br />
wij gezondheden en de goede kommercie. De<br />
bijzondere vetheid, de middagflaap, en de oor?<br />
zaak van die beide verfchijnfelen , naamlijk de<br />
•Lijflandfche badlloof deezer heeren onder deeze<br />
hemelsftreek , werden in ons gefprek breedvoe?<br />
rig opgehelderd. -— Wij wenscheen elkander<br />
eenen goeden nacht; maar ik voor mijn perfoon<br />
.Hiep zeer weinig: want de ongemeen uitwaasfemende<br />
jonge man was een bezwaarlijk en (hor-<br />
-kend bedgenoot voor mij. Hij zag'er wel, gelijk<br />
zijn leevendige en vrolijke broeder, zeer vergenoegd<br />
uit ; maar hij had niet veel te fpreeken;<br />
en wanneer dit nu en dan nog eens gefchiedde, of<br />
gefchieden moest, zoo deed hij het met zoodaanig<br />
een gclis of fisfend geluid , welk hem ten hoogde<br />
onverfhanbaar voor mij maakte. Hij (leunde<br />
, om zijne fchoenen en kousfen uit te krijgen,<br />
meer dan ik, toen ik, niet lang geleeden,<br />
den Tafelberg opklouterde. —. Des zondags<br />
's> morgens nam ik van dit buitenverblijf een teder<br />
aflchcid.<br />
Mijnen weg nam ik langs de Bergrivier naar<br />
Paarl. Het veer over deezen droom was wel<br />
taamlijk verre van mij verwijderd, doch aan den<br />
overkant was ook niets van belang voor mij te<br />
verrichten. Maar toen ik, niet lang na mijn<br />
vertrek, een klein eilandje , drie of «ier vademen<br />
van den oever, in de rivier gewaar werd,<br />
alwaar geen vee geweid had, en dus noch fchaapen,<br />
noch geiten , mij eenige afbreuk hadden<br />
kun-
75 II. HÖOFD*T: IV. AFü. "R E I Z E<br />
Runnen doen , waagde ik het, om door en over<br />
het gladde gevlechcfel der palmicen, acorus paltnita<br />
, welken ik boven < reeds befchreeven<br />
heb , en die veelal zoo brosch en teffens zoo<br />
glad en glibberig waren, dac ik uitgleed, en<br />
onder dezelven bijkans verdronken ware, der-<br />
Waard overcewaaden. Hoed en gebonden hair<br />
üicgezonderd, zochc ik de kruiden en plancen , op<br />
die kleine eilandje, op in dien zei ven opichik ,<br />
waarin Adam zich in den ftaac der onfchuld vertoond<br />
heefc; hoewel mijne huid, door de zon<br />
gebraaden, ondervond, dat ik in mijn kleine Paradijs<br />
de heerfchappij over de muggen en vliegen<br />
verlooren had; wanc deeze kleine diertjes dwongen<br />
mij ras , om ce rug te keeren en mijne<br />
kleederen weder aan te doen.<br />
Daarna zecce ik, de rivier langs, mijne kruidenverfameling<br />
voort. Tusfchen de landhoeven,<br />
in den omtrek van Paarl gelegen, kwam ik hoe<br />
langer hoe verder, en eindelijk aan de wooning<br />
van eenen molenaar. — Ik ging tot hem in, en<br />
vond hem zittende en zijnen middagflaap houdende.<br />
Nooit heb ik eenen man gezien, die 'er<br />
fomberder en ernsthaftiger uitzag, dan deeze!<br />
Hij zette mij eenen ftoel, die als eene wieg heren<br />
der waard ging, e n zeide, zonder te vraagen,<br />
wie ïk^was, terftond: — „ wat wik gij hebben?<br />
" — „ Ik zie," antwoordde ik, „ dac gij<br />
„ chee hebt; geef'er mij brood'bij, dan kan ik<br />
„ honger en dorst te gelijk Itillen; hec middag*<br />
eecen heb ik door mijne liefhebberij in het<br />
'„ verfamelen van kruiden verzuimd. " „ Wel<br />
K Zie hier boven bladz. 49.<br />
» zoo! "
NAAR F A A R U f§<br />
», zoo! " hervatte hij, „ hebt gij deezen miS-<br />
„ dag nog niet gegeeten ? Slaavin, breng vleescb*<br />
,, brood en de wijnfles hier, •' voegde de öuuc*<br />
iche man 'er bij. Ik at en dronk op zijne gezondheid,<br />
terwijl hij gantsch flil zijne pijp cabak rank»<br />
te, en in eenen a-trologifchen almanak van het<br />
zeventien honderdite jaar las. Niet een enkel<br />
maal fprak hij mij, federt dat hij het bovengen<br />
melde gezegd bad, aan; en wanneer ik hem ie»<br />
vroeg, antwoordde hij zoo kort, dat ik geloofde4<br />
dat mijn bezoek hem ten uiterlle onaangenaam,<br />
was, en ik hem deswege volflrekt becaaling voor<br />
het genootene op wilde dringen. Mij verzette<br />
*er zich zeer eigenzinnig tegen , en zeide in eenen<br />
Onbeweegboaren toon: „ Eli dat doe ik niett<br />
„ het is toch een fchuldige pligt, reizenden be-<br />
„ hulpzaam te zijn. " Aan mijnen knecht had<br />
hij insgelijks, buiten mijn weeten, een aanzienlijk<br />
deel brood en vleesch d.>en geeven. — Dan f<br />
Voor 't overige bezat hij niet de rninite welleevendheid,<br />
en roen ik affchdd van hem nam, verzelde<br />
hij mij niet eens tot de helft van fijnen gübberigen<br />
leemen vloer. Doch van oprechte dankbaarheid<br />
jegens hem doordrongen, wensch»<br />
te ik bij mijzelven, dat de Hemel het toch deezen<br />
braaven molenaar wilde vergeeven, bijaldien<br />
hij zich aan zijns naasten broodkoorn verzondigen<br />
mogt,<br />
Een endweegs van dien zonderlingen man, ontmoette<br />
ik eenen koster. Zoodaanig een man ié<br />
bij de leden der Hervormde Kerk in grootere<br />
achting, dan bij die der Lutheriche Die geen,<br />
van welken ik fpreek, was van moeders zijde ,<br />
van zwarte afkomst. Ik ging met hem binnen.<br />
Hij
fcO II. HOOFDST. IV. AFD. REIZfi<br />
Hij noodigde mij om te gaan zitten, en onthaalde<br />
mij op eene fpoelkom vol Hechte thee zonder<br />
fuiker. Zijne taamlijk bejaarde vrouw<br />
was bedlegerig. Ik deed onderzoek naar den<br />
aart haarer ziekte; en toen ik vernam, dat de<br />
lijderes , nieccegenfïaande zij drie weeken lang.<br />
zich van het warme bad bediend had, nog even<br />
zoo ftijf in haare ledemaaten , pijnlijk , uitgeteerd<br />
en met jichtknobbels bezet was , als "te<br />
yooren, durfde ik niets meer .zeggen , dan dac<br />
jicht eene booze kwaal zij, trok de fchouders op,<br />
nam affcheid, en vroeg naar den weg.<br />
• Voor de deur van zijn huis ftonden purgeernooten,<br />
femina cataputiae. „ Gebruikt gij die, "<br />
vroeg ;lk hem, „ of laat gij wel daar van plukken<br />
? " „ Zelf gebruik ik ze wel niet, " antwoordde<br />
hij, „ maar ik ben gewoon mijne goe-<br />
„ de vrienden daarmede te bedienen. Pluk gij<br />
„ maar,-" ging hij voort, „ ik heb nooit voor-<br />
„ heen een eenig mensch daar naar hooren vraa-<br />
„ gen; waartoe wilt gij ze hebben? " „ Tot<br />
„ artfenij, " hernam ik, „ en zoo verder. "<br />
Nu moest ik op nieuw binnen komen , ten einde<br />
mij verfcheidene foorten van krampen, waarmede<br />
de oude vrouw behebt was, te laaten befchrijven,<br />
en te verklaaren; waarbij ik mij dan<br />
ook genoodzaakt zag, om haar met eenige omwegen<br />
te kennen te geeven, dat zij van de moeilijkheden<br />
en wederwaardigheden van dit leeven<br />
niet veel meer te verdraagen zou hebben. Zij<br />
was 'er wel mede te vrede , dat zij eerlang uit<br />
dit jammerdal zou verlost, en haar man, dac hij<br />
haast van zijne bouwvallige vrouw zou ontlast<br />
worden; weshalve dan ook beiden mijne ongelukige<br />
voorfpelling mee genoegen fcheenen<br />
aan-
N A A R P A A R L . 8Ï<br />
aahtehoor :n . toe belooning mijner* genomene<br />
moeite nodigden , ren paar glaasjes wijn te<br />
drinken, en mij aanbooden ,. om mij de kerk<br />
te laaten zien. i - - •<<br />
B Da kerk ligt zeer dicht aün des kosrers wooning.<br />
Het is een bewijs, 'dat deeze land^<br />
beden met des Hoeren haö niet meer omfhndigbeden,<br />
als met hmme eigene huizen, maaken. .<br />
Dit Godshuis is wel zoo groot, als* eene groote Up*<br />
iandi'ehe hooifehuur 4,' en gelijk de andere hmzen<br />
zeer<br />
033;"i.j ïsbnox na r: ;'oo M lsiu£}j s(T<br />
4 [ „ Ik kan niet nalaaten, ten aanzien van defgeUiké<br />
„ vergelijkingen, hier eens vooral eene kleine aanteke-<br />
,, ning te plaatfen — Niets is gemeener, dan zulke ver-<br />
„ gelijkende bepaaüngen vari breedte of hoogte van rivie-<br />
„ r«n of gebouwen bij de refsliefchrijveis te leezeff.<br />
Zeifs de gcachtfteii dnder hen zijn 'er niet vrij van'*;<br />
,i gelijk, bij voorbeeld, bij de heeren R. tococKt'<br />
„ TH. SHAW, ST. SCHULTZ, en anderen te zien is!<br />
,> De heer SFABMAN bedient 'er zich ook hier vpr*<br />
„ Als zij de vergelijking rrenl-.en bij iets, dat in hun Va-<br />
„ derland, met reden, ak bijna algemeen bekend migpe-<br />
,t, houden worden; gelijk veelligt deeze véffelijking Vah<br />
,; onzen lchrijver bij zijne vaderlanders, tot'welker nut<br />
h i<br />
A J bêpaaïdUjk fchreef, genoegzaam over 'talgemeen bé.<br />
kend is, is deeze handelwijze nog eenigzins'intefchik-<br />
k e n<br />
»t<br />
i s<br />
- tA)<br />
echter desniettegenftaande altijd zeer onze-<br />
„ ker en onvolkomen. Integendeel voldoet een reisbe-<br />
„ fchrijvcr aan zijn oogmerk, wannneer hij, van zulkè<br />
„ vergelijkingen, daar veelen geen meer hut van hebben,<br />
,; dan of men ze van zaaken in China ontleende , zich<br />
onthoudende, eenvoudig zegt, dat een gebouw of'rivier<br />
„ zoo veel voet hoog of breed is. Doch fomtijds zijn<br />
,, dergelijke vergelijkingen niet zonder merklijke ver.vaand-<br />
„ heid. Ik kon dit met veele voorbeelden bewijzen;<br />
£ maar zal mij met flechts één vergenoegen. De ge?<br />
§<br />
E!DE H E<br />
'" « ÏCHULTZ , de hoogte van Abfaloms graf,<br />
„ bij Jerufalem, befchrijvende, zegt in zijn werk : Lei'
82 II. HOOFDST. IV. AID. REIZE<br />
zeer net, naamlijk met eene foort van zwartachtig<br />
g«s, gedekt; maar heeft noch gewelf, noch<br />
eene zoldering van planken; en de dwarsbalken<br />
van het dak, met de fparren, van alle kanten<br />
daaraan fluitende, maaken inwendig eene leelijke<br />
vertooning. Vermits de Gereformeerden over<br />
het geheel noch altaar, noch altaartafel gebruiken,<br />
zoo ziet men hier ook geen van beiden.<br />
Aan weêrskanten zijn banken voor de mansperfoonen;<br />
maar de vrouwen hebben iedere haaren<br />
ftoel of zeteltje in het ruim of midden der kerk.<br />
De kanfel is ook flecht, en zonder eenigen<br />
fieraad.<br />
. Van hier begaf ik mij op mijnen terug weg,<br />
die wel merklijk nader, maar mijnen wegwijzer<br />
even zoo onbekend was, als mij zei ven. ——<br />
Acht fluks Chinaasappelen, welken ik in Paarl voor.<br />
eenen Hollandfchen fchclling gekocht had, kwamen<br />
mij ongemeen wel te pas; en een fluk tabak<br />
was voor mijnen oppasfer eene behoefte, welke<br />
hij nog veel minder ontbeeren kun. Hljdróeg<br />
waarlijk eenen zwaaren last, maar desniette;>en^<br />
ftaande was hij echter op geenerhande wijze te<br />
vermoeien. Daartegen ging hij ook altijd rechtuit,<br />
wannéér ik in de bosfchen veele kromme<br />
lijnen ter zijde van hem befchreef.<br />
Het was reeds duister, toen wij aan eene landhoe-<br />
„ itmgtn dis H&chflcn auf feinen rejjfm diirch Europa, Af<br />
„ und Afrika, V. Deel. bladz. 138., dat hij het geheele<br />
,, gefticht zoo hoog rekent te zijn, als de roode toren te<br />
„ Halle, als de S. Markustoren te Venetië, of als de<br />
„ gedenkzuil te Londen, ter gedacht.iis van den zwaaren<br />
„ brand van ióöfj. aldaar opgerecht. " C. 1
N A A R P A A R L . 8g<br />
hoeve kwamen, waarvan de boer zelf niec te huis<br />
Was. — Onderrusfchen bragc ik de vrouw op ge-'<br />
fprekken, de huishoukunsc becrefFende, en vernam,<br />
dac in die huis, anders zoo fchoon, zeer<br />
zelden melk ce vinden was , vermits de dorre<br />
heuvelen , heczelve omringende, geen voedfel<br />
voor hec hoornvee leverden; zoo dac men daartegen<br />
de fchaapfokkerij, een weinig akkerbouw<br />
én de wijnteelt dreef, waarbij men de nuccige<br />
gewoonte-had, om de wijnbergen door afleidingen<br />
van het water vruchtbaar te maaken. De<br />
boerin was eene 1<br />
hartlijk goede en eerlijke<br />
vrouw, maar had het ongeluk, om mij iteeds<br />
dat geen_ aantebieden, 'cwelk ik niet wilde hebben:<br />
wijn, brandewijn, tabak. . De man,<br />
van eene leevendigo en vuurige gemoedsgeltelcenis,<br />
kwam na èene wijle cijds'te huis, dronk mij<br />
terftond tóe , en zeide: „ Gij meent veelligt<br />
w e<br />
ft l' dat gij met uwe kruidenverfameling hier<br />
„ alleen wijs zijt; maar, hoor hier! dat toch<br />
„ ook niec alle Afrikaanfche landlieden zoo dom<br />
„ zijn, zult gij cerflond zien " Daarop verraste<br />
hij mij door hec vertoonen van fommige fraaié<br />
boeken, en eene menigte kleine ichrifcèn uic Wle<br />
weecenfehappen; welken ik allen nacuurlijker<br />
Wijzi móest prijzen, terwij! hij tusfehen mij en<br />
de boekenplank heen en weêr liep, en van allen<br />
hecgeheelecijcelblad.den naam des boêkyerkoopeni<br />
niec uitgeflooten, mij voorlas. „ Ziet gij we],<br />
Zeide hij, „ dat ik niet Hechts achter den ploeg<br />
„ gaa?" — Hierop maakren wij nnauwere kennis;<br />
want hij was een Lijfbnder, en ik een Zweed.<br />
;<br />
Des avonds ontbrak het niet aan eéte'n, „ op<br />
„ boerenplaacfen," zeide de gully vrouw, „moet<br />
"„ gij braaf eeten; hec wordt u-Wel gegund, frj<br />
'fiocer en kaas kreegen deeze lieden van hunne<br />
F a vee-
$4 II. HQOFDSTV IV. AF£K REI Z B<br />
veefokkerijen, welken zij honderd uuren gaans<br />
verre landwaard in hadden ; ook ontvingen zij<br />
van daar gerookt osfenvleesch. Aan de foep en<br />
de groene erwecen kon ik klaar zien, 'dar mijn,<br />
Latijnfche waard zich in geen kookboek geoeffend<br />
had, 'c welk hem in Afrika .meer voordeel<br />
zou aangebragt hebben, dan de .dichtkunst en de<br />
geleerde taaien hem. daar konden geeven. -—,<br />
De vrouw moest alleen te bed gaan, omdat haar man<br />
zich in de Joodfche gefchiedenisfen van j o s E-<br />
PHUs al te diep inliet, om mij van zijne groote<br />
neiging toe de weetenfchappen te overtuigen.<br />
* Des morgens vroeg werd ik door, het klaagge 7<br />
fchreeuw van januarius en Februarius (zoo noe-,<br />
men ecnigen hunne flaaven, nu eens met de-naamen<br />
der maanden, dan met die van de dagen,<br />
der week, dan wederom op eene andere wijze)<br />
uit mijnen flaap opgewekt. Deeze arme halzen,<br />
k'reegen van hunne heeren en bezitters fugen,<br />
omdat zij de paarden den avond te vooren niec<br />
wedergevonden hadden. Nu maakte men<br />
zich gereed, om naar de kerk re rijden; maar<br />
eene fterke regenbui verhinderde de uitvoering<br />
van dit loflijk voornsemen. Middelerwijl ge?,<br />
bruikcen wij ons oncbijc, en dronken daarbij een<br />
goed glas wijn, waarop dan nog een cot dankzegging,<br />
en een op mijne gelukkige reize volgde;<br />
coc dat een dubbel geboterd brood, welk de<br />
waard en waardin coc reiskost-mij in mijnen rokszak<br />
hielpen fteeken, het befluit maakte. ,—<br />
Zoo veel goeds , door onbekenden mij op de<br />
guihartigfte wijze beweezen , roerde mij ongef<br />
meen. l)e vrouw was de goedheid zelve; doch<br />
haar geest woonde in een zeer phlegmatiek -ligchaain.<br />
De bibliotheek en de geleerde aanmer-
N A A R P A A R L . 85<br />
iitigen de* mans gaven genoegzaam te kennen ,<br />
dat hij, gelijk ik, een fludent, zijn vaderland<br />
ontloopen, waïi Naderhand vernam ik ook, dat<br />
hij een krijgswondbeeler geweest , en door dé<br />
zielverkoopers, als krijgsknecht, herwaard gehragC<br />
was; maar hec grootite deel zijner boeken<br />
door het huwlijk met zijne tegenwoordige<br />
vrouw, voorheen eene predikants weduuw, gekreegcn<br />
had. — Ten aanzien haarer natuurlijke<br />
traagheid , had zij N wel gecnen choleriekeren<br />
man kunnen bekomen; wanc deeze had, naar men<br />
mij verhaalde, riïettegenftaande zjjne bijzondere<br />
goedhartigheid , nogrh ins verfcheidenen • zijner<br />
flaaven, en wel om geringe misdrijven, zoo hard<br />
geftraft , dat zij daarvan geflorven waren. —<br />
ik zou u, bij deeze gelegenheid, nog meer<br />
voorbeelden kunnen bijbrengen, hoe de uitoefening<br />
eener misdaad, van welken aart dezelve ook<br />
zij, bijzonder zoodaanige, die , gelijk de flaavenhandel<br />
of de handel met de vrijheid van andere<br />
menfehen, niec alleen geduld worden, maar<br />
zells door openbaar gezag geweuigd zijn , gemeenlijk<br />
de menfehen tor» nog groocere ongeW<br />
geldbeden en euveldaaden verleiden.<br />
Op den grond en bodem, tot deeze landhoeve<br />
behoorende, ligt de zoogenaamde Babijloni-<br />
Jche loren, Dus heet een kleine heuvel, welken<br />
KOLEE, onder deezen naam, als merkwaardig<br />
en grooc befchreeven heefc' ; en die bijgevolg<br />
een fteedsduurend gedenkteken der ongeloofwaardigheid<br />
van deezen fchrijver zal blijven.<br />
Mijne<br />
l Men zie zijne bovengemelde befchrijving van de Kaap<br />
4e Goede Hoop, 1. Deel, VlII. Hoofdft. bladz. nu.<br />
F 3
?6 II. HOOFDST. IV. AFD. REIZE<br />
Mijne kleine en zonderlinge ontmoetingen met<br />
flangen, fcorpioenen, chameieons en andere foorten<br />
van haagdisfen gaa ik met fliizwijgen voorbij,<br />
dewijl ik weet, dat het met uwe neiging niet<br />
overeenkomt, deeze dieren , waarvan bet Afrikaanfche<br />
Knnaan krielt, kennen te leeren en<br />
lief te krijgen. — Doch dit kan ik echter niet<br />
vergeet?n te melden, hoe verlegen wij dikwijls,<br />
bijzonder op dè groote heien, waren, om den<br />
terugweg te vinden. Eindelijk ontmoetten wij<br />
zeven voetknechten van de Hollandfche Oostindifche<br />
maatfchappij, doch zonder voordeel voor<br />
ons. Want deeze mijne Medechristenen waren<br />
van den wijn, dien zij in ledesen zakken en uitgeholde<br />
kalebasfen bij zich hadden, zoo zeer befchonken<br />
, dat zij zelfs onder elkander in twist<br />
waren, en ons dus in \ geheel geene goede onderrechting<br />
fcheenen te gunnen , vermits ieder<br />
van hun ons bijkans eentn bijzonderen weg wees.<br />
In verbasterde Hoogduirfche, PJatdurtfche, Hanoyerfche<br />
en andere tongvallen voorfpelden zij<br />
mij telfens allen, dat ik rivieren, bergen, wildernisfen,<br />
en dergelijke onaangenaamheden meer<br />
ontmoeten zou , wanneer ik , ingevolge- hunne<br />
zeemans uitdrukkingen , mijnen koers niet naar<br />
hunne aanwijzing Huurde. Een ander vroeg mij,<br />
werwaard ik gaan wilde, nadat hij reeds gezegd<br />
Had, dat ik rechts of links wenden moest. -<br />
Ik fcheurde mij los van hun, en dankte hen.<br />
Daarop flooten zij om mijnen leidsman eenen<br />
kring, en maakten hem, door hun geprevel nopens<br />
den rechten weg , bijkans dol. Eindelijk<br />
geraakten Zij, over dit zelve onderwerp , zelfs<br />
onder elkander oneens, en wij kreegen daardoor<br />
gelegenheid, om op eene goede wijze van hun<br />
ontflagen te komen. Wat<br />
/
N A A R P A A R L . 8/<br />
Wat was 'er nu te doen? Zonder landkaarten<br />
kompas, moesr ik mijnen loop naar de zon rich-'<br />
ten , tot dat ik eenen zwarten Heiden aantrof,<br />
die eene kudde fchaapen hoede. — Door zijne<br />
nuchterpn en befcheidene terechtwijzing, kwam<br />
ik, tegens den avond, aan eene landhoeve, daar<br />
de rentmeester, een Hanoversehman van geboorte<br />
, mij met den gewoonen Afrikaanfchen hand<br />
flag op het vriendlijkite welkom heette. Hi;<br />
onthaalde mij op melk, en deed mij teffcns eene<br />
lange vertelling van zijnen minnehandel, welken<br />
hij eertijds, als krijgsknecht in Bn'tfchen diensc,<br />
in Engdand gehad had. Ook zeide hij mij woordlijk<br />
voor om in mijn fchrijfboekje opcetekenen,<br />
eene zonderlinge liefderangfchikking van het<br />
fchoone gedacht in Afrika, op eigene naauwkeurige<br />
ondervinding gegrond, welke zoo luidde:<br />
„ De Madngnskarfche fchoonen, de<br />
„ zwarrtte en voortrefIijklte; dan de Malabar-<br />
„ lche, en üuguneefifche of tVJaleitfche; hierop<br />
„ de Hottencotfche; maar ten laatlle, de Hol-<br />
„ landfche blanken, als de flechtlten. "<br />
Deeze opzien Ier hield zijnen kool, die ongemeen<br />
fmaaklijk was, voor den besten in de geheele<br />
waereld; en de bijzondere murfheid en<br />
malfchen aart van dien fchreef hij voornaamlijk<br />
aan de falpeterachtige gevleidheid van den grond<br />
toe. Het aardrijk was hier over 't algemeen zandig<br />
en vhk, en waarfchijniijit met zeezout merklijk<br />
bezwangerd. Vermits wij, onder twaalf<br />
of veertien flaaven, flechts twee Christenen fterk<br />
waren, grendelden w;j onze deur wel toe, en<br />
over orze bedlteede hingen vijf ^elaadene geweereu.<br />
Den geheelen avond had ik de llaaven in<br />
eene zoo vrolijke luim, en zoo liefderijk en necr-<br />
F 4 bui-
83 II. H00FBST. IV. AFD. R BI Z K<br />
bu.ger.de behandeld gezien, dac men bijkans ge,<br />
Jooven zou , dac hun uiterlijke toeftand becer w**i<br />
re, dan die van veelen onzer EuropeefcLe dienscbooden.<br />
Ik zeide daarom mijnen waard: „ Uwe<br />
„ goedheid en milddaadhj,heid zijn u de zekerfte:<br />
„ waarborg, en de krachcdaadigfte wapenen."<br />
Dat wil ik niet Joogchencn, " antwoordde<br />
nij, „maar, deels ftroopen vreemde, wegge-<br />
„ loopene en oproerige flaaven wijd en zijd om<br />
,., heen, en zoeken of leevensmiddelen en ge-<br />
„ weer te fïeelen, of anderen in hun belang over-<br />
„ tehaalen; deels heeft men hier en daar ook<br />
„ voorbeelden, dat de Zwarten des nachts in<br />
„ eene foort van raazernij vervallen, welke hen<br />
aandrijft, om aan den eenen of den andrreit<br />
„ allerliefst aan hunnen heer en meester, maar*<br />
„ fomtijds bij gebreke van dien, aan eenen hun-<br />
,t ner medeflaaven, of zelfs wel aan zichzelvcn,<br />
„ eenen moord te pleegen. Ik vervang de plaats<br />
„ van den heer en eigenaar der hoeve, en moet<br />
„ ze llraffen, wanneer zij zich regen mij, of te-<br />
„ gen eenen anderen misgrijpen. De Bugunee-<br />
,, zen zijn bij uicfiek wraakzuchtig, en ten aan-<br />
„ zien der rechtpleeging zeer flipt. Om iever-<br />
„ zuchc, tweedragt en moord te verhoeden, laat-<br />
„ mijn heer niet roe, dat hier flaavinnen gehou-<br />
„ den worden. Ik wenschte ondertusfchen, dat<br />
„ du hier zoo wel, als op andere plaatfen, daar<br />
„ ik voorheen gediend heb, geene zwaarigheden<br />
„ vinrfen mogt. Maar nu is hec hier zelfs al te<br />
„ eenzaam cn te verdrietig. De voornanmfte in.<br />
„ komften, welken mijn heer van deeze landhoe-<br />
„ ve heefr, fpruiten uit eene ftoecerij; kon hij<br />
„ hier flaavinnen houden, dan zou hij door haare<br />
3, vruchtbaarheid grooter voordeel behaalen, dan<br />
door
N A A R P A A R L . 89<br />
„ door die andere fokkerij. Tot een bewijs hier-<br />
,, van kan dienen, dat eene vruchtbaare flaavin<br />
„ driemaal duurder, dan eene onvruchtbaare,<br />
„ betaald wordt. — Wat dunkt u nu wel hier-<br />
„ bij ? Ziet gij niet daaruit, dat zelfs eene<br />
„ zachtere dwinglandij ook door haare ftraf,<br />
door eenen ongerusten flaap en een rustloos ge-<br />
„ weecen, fteeds verzeld wordt? Slaaven zijn ook<br />
onder de goedaartigfte bezitters flaaven, dat is,<br />
„ lieden van hun natuurlijk recht, de vrijheid,<br />
„ naamlijk , beroofd. Het zvwarmoedig aandenken<br />
aan een zoo fmertlijk verlies ontwaakt<br />
„ allereerst en meest des nachts, wanneer het<br />
„ gewoel en de bezigheid van den dag zulks niet<br />
„ verflrooien kan. — Wat wonder derhalve,<br />
„ wanneer de gewelddrijvende onderdrukkers<br />
„ hunner vrijheid fomwijlen met hun eigen bloed<br />
„ de verkrachte rechren der 'menschhcid wederom<br />
ondertekenen moeten? " Moest dan<br />
riet mijn Waard, hoe zachtmoedig ook, nog-<br />
Pr/arts voor wreekende wanhoop van twaalf vlugge<br />
küaapen vreezen; knaapen, die van hun vaderland<br />
, van hunne bloedverwanten, en van hunne<br />
vrijheid gewclddaadiger wijze beroofd, en zelfs<br />
van die lexe, welke ons leeven en deszelfs moeilijkheden<br />
verzoet, gantsch afgefneeden waren? En<br />
was het niet bij deezen hunnen beklaaglijken<br />
toeftand zekerlijk te bezorgen, dat hunne gemoederen,<br />
van natuur zeer vuurig, mogten ontbranden<br />
, en zij zich aan hunne medemtmfchen vergrijpen?<br />
Een (haf, in het land gebooren , bijzonder<br />
een onechte, die een goed voerman is, op welken<br />
men zich verlaacen kan, en wien het opzigt<br />
over anderen mag toevertrouwd worden, of dien<br />
F 5 - men
$0 II. H00FDST. IV. AFD. REIZE<br />
men anders voor getrouw en bekwaam houdr,<br />
wordt, gejijk mijn waard in onze huishoukundige<br />
gefprekken mij onder anderen verhaalde, met<br />
vijf honderd rijksdaalders; een flaaf, die nieuwlings<br />
van Madagaskar gekocht, en die weiniger<br />
bekwaam is, of daar men minder op vertrouwen<br />
kan , met honderd tot honderd en vijftig rijksdaalders<br />
betaald. — Een paard, dat in Zweeden<br />
tien rijksdaalders kost , geldt aan de Kaap de<br />
Goede Hoop dertig tot veertig; een os, voor<br />
den wagen of de ploeg te gebruiken , acht of<br />
tien; eene goede melkkoe twaalf of veertien;<br />
eene dergelijke, die uit hec Vaderland of uit andere<br />
Europeefehe gewesten derwaard gebragc<br />
wordt, en veele en goede melk geeft, veertig tot<br />
vijftig rijksdaalders; en koeien van deezen aart<br />
worden bijzonder gezocht. — Dit alles, en nog<br />
veel meer, daartoe behoorende, hebben anderen<br />
mij in het vervolg op gelijke wijze bericht.<br />
Des Maandags 's morgens namen wij affcheid<br />
van elkander. Ik vroeg, welken weg wij, om<br />
naar huis te komen, in moesten liaan. Zijn antwoord<br />
was: „ Daar is geen gebaande weg der-<br />
„ waard; dien, welke naar de ftad aan de Kaap<br />
de Goede hoop loopt, moet gij aan de rech-<br />
„ terhand laaten, en rechcuic door deeze bosfehen<br />
gaan; daarop zulc gij den berg in hec gezigt<br />
„ krijgen , die zich tusfehen Konftantia en de<br />
„ Kaap in de lengte uitilrekt; vervolgens ftuurt<br />
„ gij recht voor u uic, over de dorre vlakte heen,<br />
„ op den uitfteekenden berg aan, die hec dichtst<br />
„I bij Konftantia en de plaats van uw verblijf ligt.<br />
„ Eene landhoeve ontmoet gij onderweegs in<br />
„ 't geheel niet meer. " — Goed , dacht ik<br />
bij
N A A R P A A R L . $1<br />
bij mijzelven, dan zal ik te middag wel gras moeten<br />
eeceri; en ik was, deels verdrietig, dat ik<br />
geen ontbijt kreeg, en deels te bloo, om van<br />
eenen man, die mij, daags te vooren, zoo wel<br />
onthaald had, een iluk tot ontbijt te vraagen.<br />
Wij hadden dien berg nog niet lang in het oog<br />
gehad, wanneer hij ons eene dikke wolk te gemoet<br />
zond, die, in de gemelde vlakte, in eenen<br />
fterken plasregen op ons neêrviel. —- Om mijne<br />
verfameling van kruiden te dekken, moest ik<br />
nu zelf ongemak lijden, en mij door en doornat<br />
laaten worden. Ondertusfchen droogt deeze luchtftreek<br />
zoo ongemeen fchielijk op, dat ik, toen<br />
óe zon wederom fcheen, binnen weinig minuuten<br />
reeds droog was. -— Toen ik des avonds<br />
te Alphen terug kwam, vernam ik, dat het daar<br />
in 't geheel niet geregend, maar de wolk, volgens<br />
gewoonte, den berg bedekt had m<br />
.<br />
Dat ik, onderweegs, met mijnen Heidenfchen<br />
reisgenoot, eenige maaien gefprekken over den<br />
godsdienst gewisfeld heb, moet ik toch ook billijk<br />
melden. — „ lk was de eerfle," zeide hij<br />
mij, „ die met hem over dit onderwerp gefproo-<br />
„ ken had. Hij, als een dom mensch, " (want<br />
zoo noemde hij zichzelven) „ kon niets daarvan<br />
„ begrijpen; ook kwam het hem niet toe, orn<br />
„ zich daarmede bezig te houden " — Ondertusfchen<br />
toonde hij zich niet ongenegen, om al<br />
wac<br />
- Zie hiervooren , wat 'er ran de wolken, gemeenlijk<br />
Over de bergen alhier hangende, uit menigvuldige ondervindingen<br />
opgemaakt is, bladz. 40 en 41.
II.HOOFÖST. V. AFÖ. VER'BtYF TE ALPHEN,<br />
wat men begeerde ," te willen gelooven. Duid-'<br />
lijk ontdekte ik, dat zijne gedachten zich nooit<br />
tot een hooger Weezen verheven, noch hem tot<br />
den eerften oorfprong der fchepping, of tot den<br />
Schepper van eenig ding, veel minder van het<br />
geheelal, geleid hadden — Dat de blanken in de<br />
kerk vergaderden, wist hij wel; maar het was nooic<br />
m zijne gedachten opgekomen, om te onderzoeken,<br />
tot welk einde zij zulks deeden. — Het zal<br />
wel zoo moeten weezen, antwoordde hij mij.:<br />
Desmettegenllaande feheen hij eenigen afkeer van<br />
de zonde te hebben, en de deugd hoogrefchanen.<br />
Die geen, welke hem mij, geduurende deeze dagen,<br />
tot mijnen dienst aan had bevolen, roemde<br />
hem wegens zijne getrouwheid. — Voorts was<br />
hij voor eene verdere opklaaring zekerlijk niet<br />
onvatbaar; maar, dewijl profelyten te maaken,<br />
den Hollanderen noch kapitaal noch intrest aanbrengt,<br />
hebben zij zich om deezen zoo min, als<br />
om de zielen van veele anderen bekommerd. —<br />
Doch in 't toekomende meer van deeze cn dergelijke<br />
ftoffen.<br />
; Ik blijf,<br />
M IJ N HEER.'<br />
Uwe enz.<br />
Met mijne kruidkundige reize, in deezen brief<br />
kort en gemeenzaam verhaald, was ik, in meer<br />
dan eenen opzigte, bijzonder wel te vrede. De<br />
laatfle zes dagen derzelve kon ik bijna eenen geweldigen<br />
tocht, of in Onduiisch, een' geforreerden<br />
marsch, noemen, die met loopen, fprmgen<br />
en niet minder vermoeiend klouteren geduurig afwisfelde.<br />
Ennogthans, geloof ik, had ik het,<br />
met
. NA DR TERUGKOMST -VAN PAARL. , 0|<br />
toet even,.groot-genoegen, nog meer dagen op<br />
dezelve w'jze'willen uithouden. —' De tweede<br />
dagreizevan de Ivaap de Goede Hoop was, gerïijn<br />
ik.boven reeds verhaald heb, de moeilijkfte<br />
en meestafmattende voor mij geweest Nader*<br />
hand fcbeenen mijne ledemaaten en beenen zic^<br />
aan dergelijke vermoeijingen meer te gewennen.<br />
Na mime terugkomst te huis gevoelde ik my<br />
wei, in deeerlte dagen,'flap, of, gelijk mep<br />
pleegr ce zeggen* als of mij alle mijne leden ia<br />
(hikken waren geüagen: dan, allengs ging dat wey<br />
I der over. - Genoegzaam als pit dankbaarheid<br />
voor deeze lbrke ligcnaamsbeweégïdg, rerdwee"nen<br />
eenige, jvel geringe, maar rjogthans onaangenaam»--<br />
ge waar wordingen eener jichtige gefield-<br />
Jjetd. welke mij te" vooren, bijzonder bij «genachtig<br />
weêr, menigmaal groQtlij'ks bezwaard<br />
bad , en die niet eer, dan in de koude luchtjftreek,<br />
bij den Zui<strong>dpo</strong>ol, w^de'j kwamen. Ik<br />
bediende mij echter, na mijne terugkomst, van<br />
de voorzorg, om daaglijks ee'ae. 'kleine wandeling<br />
te doen.<br />
•nao nsl idi s / ansa Hab 19*01 qo<br />
'• 'i ovb iii ibr: ,.: V/ , ïA:\ , ul'Sï<br />
''• V IJ F D E A F D E E L I N G .<br />
- Ferbl'jf te Ahhen, na mijne terugkomst<br />
• van Paarl. af ,.<br />
'Eene der binnenlandfehe/eisjes, ter bevorlérmg<br />
mijner plantkunde gedaan , en hierboven<br />
s^o .uovatoorf op robis*q rorw vjhsov ,ïood [«vbft-<br />
» Boven bisdj. C-fT én'vervolgens.
94 II. H00IDST. Y. AFD. VERBLIJF TE ALPHEN,<br />
befchreeven, gaf mij gelegenheid, om met den<br />
onderbevelhebber, heer HEMMING, op zijn<br />
landgoed , in het rechtsgebied van Konftantia<br />
gelegen , kennis te maaken. Deeze heer<br />
Helde wel op de kruidkunde eenigen prijs; maar<br />
hij verwonderde zich echter, hoe de enthufiasmus<br />
of drift voor dezelve mij, zes dagen lang;<br />
zoo wijd om heen had kunnen voeren ; van de<br />
Kaap de Goede Hoop, naamlijk, over de Tijgerbergen,<br />
door Paarl en de Bottelerij t, en in<br />
eenen kring weder naar huis: en wel niets minder,<br />
dan langs de naaste wegen. —<br />
De tuin van den heer H E M M IN G is een van<br />
de besten in deeze geheele landftreek. Hij heeft<br />
veele moeite aangewend, om jonge fpruicen van<br />
appelchinaas -, oranje - encitroenboome'n uit Spanje<br />
te laaten komen , van welken hij zich even<br />
zulke goede vruchten, als de Spaanfchen, belooft<br />
; want die geenen, welke thans aan de<br />
Kaap groeien, zijn in lang na zoo goed niet. —<br />
Verfcheidene kerfenboomen, die hier ftonden ,<br />
gaven naauwlijks een eenige kers, öffchoon men<br />
op meer dan eene wijze, en op meer dan eene<br />
plaats proeven daarvan genomen heeft. Het<br />
fpitsgras, unkla, welk zich in den moestuin<br />
I : ' A al-<br />
ï [„ De BOTTELmIJ is eene vruchtbaare landftreek<br />
„ in het rechtsgebied van Stellenbosch, hebbende het ei-<br />
„ genlijke Stellenbosch ten zuiden , Draaken dein ten<br />
„,oosten en noorden, en de zoogenaamde Mosfelbank ten<br />
'„ westen. De reden dier benaaming is onzeker, KOL-<br />
„ B E meent, dat het is, om dat deeze landftreek zeer<br />
• „ veel hooi, tot voeder voor paarden en hoornvee, op-<br />
„ levert. Zie zijne Befchrijving van de Kaap. I. Deel,<br />
„ VII. Hoofdft. bUdz. 198. " C].
NA DE TERUGKOMST VAN PAARL. $$<br />
al te zeer wilde uitbreiden, heeft hij allerbest<br />
daardoor uitgeroeid , dat hij , geduurende een<br />
jaar, witten kool daarop geplant heeft; wijl hij<br />
de aanmerking had gemaakt, dat het gemelde<br />
onkruid op koolland nooit tierde. De pifangboom<br />
groeit in zijnen tuin zeer voortreflijk;<br />
maar de vrucht daarvan, zeide hij, wierd noehter<br />
deeg rijp, noch fmaaklijk. Eene foort hiervan<br />
groeit in het land der Houtniquas, een weinig<br />
ooscwaard van de Mosfelbaai gelegen, in *t<br />
wild. Óndercusfchen heb ik ze zelf daar niet<br />
aangetroffen.<br />
Mijn verblijf op het landgoed Alphen duurde<br />
tot in Slagtmaand. In geitaadige bezigheid met<br />
de Kaapfehe planten overwoog ik niet zelden,<br />
boe ik in de volgende maanden en jaaren daarmede<br />
voort wilde gaan. — Dan, de Voorzienigheid<br />
had het anders bepaald. Het was voor<br />
mij beflemd , het land om de Kaap de Goede<br />
Hoop gelegen, den zomer, en deszelfs vrolijke<br />
gewasfen, tegen eenen kouden en met ijsbergen<br />
als' bezaaiden Oceaan te verruilen.<br />
| • • • - ;<br />
"°'
Q.6" III. HOOFDST. I. AFD. INLEIDING<br />
DERDE HOOFDSTUK.<br />
AEIZB OP DE ZUIDZEE, EN NslAR DE LytN-<br />
DEN OMTRENT DEN ZU:DPOOL GE LEG Elf.<br />
E E R S T E A F D E E L I N G..<br />
D e<br />
Inleiding tot deeze reize.<br />
aanleiding, welke ik coc deeze reize kreeg,<br />
Wtsie volgende. —> De Engeifehe fchepen, the<br />
Réfolution cn the Adventnre, die eene reizé<br />
naar den zui<strong>dpo</strong>ol, en rondom'de waereld zouden<br />
doen, lagen toen in de Tafelbaai ten anker. —<br />
De heeren FORST^R e behoorden méde, als na-<br />
V)ov arw wli .blewjad wis.jsd tnïrfi<br />
vshsoD ai- ntayi ob mo bftej »d -.onuiJbd 'tffl<br />
* [ „ Ik had gelegenheid, oin hie r<br />
• tot eene aangena.Tii.me<br />
onderrechring van iden Nederduiriehen leezer, cer.e<br />
„ uitvoerige aantekening t
TOT M REÏZÏNAAR, DE ZUIDZEE. $7<br />
tuuronderzoekers, tot het reisgenootfehap, welk<br />
zich aanboord van deeze fchepen bevond. Zij genooten<br />
van het Parlement van Groot Britannie eene,<br />
jaarwedde of belooning van vier duizend ponden<br />
fter»<br />
„ Amerika tot aan de Philippijnfche eilanden, meer dan.<br />
„ drie duizend uuren of zeemijlen van twintig in een' gmad<br />
„ bretd, en bevat dus vijf twaalfden van den geheelen om-<br />
„ trek des aardkloots, die zeven duizend en twee honderd<br />
,, dergelijke uuren of/.eemijlen bedraagt. — Om deeze ont-,<br />
„ dekking in het znidtijk halfrond der waereld, zooverre.<br />
„ mooglijk was, voort te zetten;- om eene noordwest- of<br />
„ ook noordoostlijke doorvaart te zoeken ; den noor<strong>dpo</strong>ol,.<br />
„ zoo dicht mooglijk, te naderen, hebbende het Britfche<br />
„ Parlement op de vinding van zoodaanige doorvaart eene<br />
„ belooning van twintig duizend ponden fterling ge-<br />
„ fteld, en aan den Engelfchen fcheepskapitein, die tot<br />
„ op éinen graad na van den noor<strong>dpo</strong>ol zou doordringen,<br />
„ eene van vijf duizend ponden beloofd; om over 't ge-<br />
„ heel de aardrijksbefchrijving te verbeteten, en de mensch-<br />
„ lijke kennis in alle de taüken der natuurlijke hieorie<br />
„ uittebreiden, hebben voornaamlijk gediend de drie groo-<br />
„ te zeereizen , weiken de welgemelde kapitein J I M I S<br />
„ C O O K gedaan beeft; de eerfte in de jaaren 1768 toe<br />
1771; de tweede in de jaaren 1772 tot 1775; en de<br />
,, derde , welke hij echter niet ten einde toe volbragt<br />
„ heeft, zijnde hij den zestienden van Sprokkelmaand des<br />
jaars 1779. op het eiland Owaihi jammerlijk om 'tlee-<br />
„ ven geraakt, in de jaaren 1776 tot 1780.<br />
„ Op de eerfte reize verzelde Sir JOSEPH B A K K S ,<br />
„ een heer van aanzienlijk vermogen, enkel uit liefde tot<br />
„ de natuurlijke historie, den heer COOK, en nam zelfi<br />
„ op zijne eigene kosten den heer S Q L A N D E I , eenen<br />
„ Zweed, en leerling van den beroemden ridder Lia-<br />
„ » m u S, mede. "<br />
. „ Op de tweede reize zouden dezelve heeren BAHIS<br />
„en soLAKoit den kapitein COOK wederom , uit<br />
„ eigene beweeging, verzeld hebben. De heer BANX»<br />
„ had reeds groote kosten tot de reize gedaan, «n zou<br />
Q „ nog
P8 III. HOOFDST. I. AFD. INLEIDING<br />
ilerling,of acht duizend dukaatën, voor de geheele<br />
reize. — De heer majoor VAN PREHN verzelde<br />
hen naar Alphen, om ons met elkander bekend te<br />
maa-<br />
,, nog zes Jonge lieden, deels natuurkundigen, deels te-<br />
„ kenaars, tot zijne hulp medegenomen hebben; maar een<br />
„ verfchil, tusfchen den graaf van SANDWICH, voorzitter<br />
van, het admiraliteitshof, enden heer BANK s<br />
,j ontdaan, deed dit goede voorneemen mislukken. De<br />
„ heer sANKs begeerde flechts nog eenige veranderin-<br />
„ gen in het fchip, om wat meer gemak op de reize te<br />
„ hebben. Doch de ftaatsdienaar weigerde zulks onvér-<br />
„ zetiijk; 'twelk tot gevolg had, dat de heer BANKS<br />
„ tien dagen voor den dag, tot het vertrek beftemd, ver-<br />
„ klaarde , dat hij met zijn geheele gezelfchap de reize<br />
„ niet aanvaarden wilde. De graaf, om zich te wrec-<br />
„ ken, ftelde den heer JOHAN REINHARD rot-<br />
„STER en zijnen zoon GEOROK FOKSTER voor ,<br />
„ oin ais natuurkundigen, met kapitein COOK te gaan;<br />
,, waarvoor het Parlement hun vier duizend ponden fter-<br />
„ ling toeftond. Zij namen dat voorftel , uit zucht voor<br />
„ de weetenfchapnen, gereedlijk aan. -— De heer JOH,<br />
REINH. FORST ER is niet verre van Dantz-g predi-<br />
„ l«nt geweest ; doch leide zijn ampt neêr. In 176*;.<br />
ging hij nasr Petersburg , en reisde van daar naar de<br />
„ Wolga, om de nieuwe Rusfifche volkplantingen te zien,<br />
„ waarover hij nuttige aanmerkingen maakte. In 1766<br />
„ begaf hij zich naar Londen, en werd aldaar door zijne<br />
„ geleerdheid en groöte kundieheid in de natuurlijke his-<br />
„ torie ras met lof bekend. Hij is Juris, Medkinae £f<br />
„ Fhilofiphiae Dtöor en thans hoogleeraer in de natuuriij-<br />
„ ke historie te Halle. — Zijn zoon, de heer OEOF.OE<br />
FORST ER , is geheimeraad des konings van Poolen ,<br />
„ leeraar der wijsgeerte , en tegenwoordig hoogleeraar<br />
„ in de natuurlijke historie te Wilna in Litthauwen. •<br />
Deeze heeren TORSTER zijn bet, welken onze fchrij-<br />
„ ver boven bedoelt, en met welken hij de reize om dc<br />
waereld vergenoegd volbrapt heeft. "<br />
„ De derde reize, die gelijk gezegd is, 2 0o ongeluk-<br />
„ Hg
TOT DB RHIÏB NAAR DE ZUIDZEE. O?<br />
«aaken. Hierdoor werd mij het genoegen van<br />
hunnen gemeenzaamen omgang geduurende eenige<br />
dagen ten deel. Het vijfde groote waerelddeel<br />
in<br />
„ kig voor kapitein COOK afliep, en geduurende welke<br />
„ ook kapitein CHAKLES CL ER RE overleed, die niet<br />
j, verre van Petropautauskaja, of de haven van Peter en<br />
„ Paulus , in Kamtfchatka onder eenen boom begraaven<br />
werd, is gefchied, zonder dac 'er geleerden of naiuur-<br />
„ onderzoekers met opzet medegegeeven of medegs-<br />
„ gaan zijn. "<br />
„ De befchrijving van deeze drie onderscheidene rei.<br />
zen van kapitein cooi is, van iedere reize afzonder-<br />
„ lijk, op kosten van het admiraliteitshof, in het Engelsch,<br />
„ door eene prachtige uitgaaf ten voorfchijn gekomen ,<br />
„ maakende te famen acht deelen in groot quaito, met<br />
„ eene groote menigte land - en zeekaarten en ongemeen<br />
„ heerlijke kunstplaaten verfierd. — De tweede reize,<br />
welke de heeren TORSTER, vader en zoon, en de<br />
„ heer s r A R M A M medegedaan hebben, en waar van onze<br />
„ fchrijver, enkel om den fameuhang, een zeer kort be-<br />
„ richt hier laat volgen , is door beide eerstgenoemde<br />
„ heeren omftandig befchreeven in een werk, dat in 't Hoog-<br />
„ duitsch drie deelen in groot oclavo beflaat, en , wijl het<br />
„ de bijzonderheden, de zeereize eigenlijk betreffende,<br />
, en daar de meeste leezers weinig nut van hebben, weg-<br />
„ laat, en daartegen de aardrijksbefchrijving en alle de dee-<br />
„ len der natuurlijke historie des te meer opheldert,<br />
„ zeer leezenswaardig is. "<br />
„ Door alle deeze fcheepvaarten, meestal in het zuider<br />
„ halfrond des aardkloots gefchied, zijn menige ontdekkin-<br />
„ gen gedaan. De aardrijksbefchrijving is 'er aanmerkJijk<br />
„ door verbeterd Van landen , voorheen reeds ontde!;c,<br />
„bijvoorbeeld Nieuw Zeeland, Nieuw• Holland, enz.<br />
„ heeft men betere kennis gekreegen. Ook heeft men<br />
„ in de groote Zuidzee eene menigte nieuwe eilanden get,<br />
vonden; en, 't geen ik in 'tbegin als het oogmerk dee<br />
„ zer reizen opgaf, door dezelve heeft men met zekerheid<br />
„ ontdekt, dac 'er in de meergemelde Zuidzee, tusfcbeB
. ; 100 m. H00FDST. I. AFD. INLEIDING<br />
in het zuidlijke halfrond, welk toenmaals nog vrif<br />
algemeen aangenomen werd, was fteeds eenS<br />
wigug voorwerp mijner verbeeldingskracht |e-<br />
S ~<br />
I k m e e n d e derf<br />
*lve reden te hebben,<br />
om den heeren ÏORSTER met het bijzonder vertrouwen<br />
en gewigtig voorrecht, hun te beurt gevallen,<br />
om , naamlijk, een zoo verre gelegen en<br />
onbekend deel van onzen aardkloot, L natuur<br />
den^ V* b<br />
? zoek<br />
> ^ » nioogen wen-<br />
fcben ik ondervond inderdaad, dat z% niet al<br />
een zeerieveng waren, om ieder voor zijn perron<br />
dac geen te verrichten, 'c welk men van<br />
hun te verwachten en te eifchen had; maar dat<br />
ZIJ ook in hunnen loflijken drift, om de natuur<br />
VMZ T dekken<br />
'<br />
z o<br />
° v e r r e<br />
*w<br />
zelfs bedacht waren, om op eigene, waarlijk<br />
t n<br />
en^S n<br />
!ll k0S£en e e n e n h u l<br />
PS^ot mede-<br />
Tot dat oogmerk booden zij mij eene vrije<br />
reize, en een gedeelte der natuurlijke zeidzaamhe-<br />
„ de westkust van Amerika cn de oostkust van Afïe eeen<br />
„ groot vast land, gelijk men eertijds meende, te ; £<br />
„ «, noeh van den veertigften graad zuider breedte nóoS "<br />
,!? IlH' n0<<br />
J die breedte zuidwaard tot den zeve„<br />
„ tigften graad zuider breedte, daar de heer COOK met<br />
„ de neeren j o » , T , R en s , A * u A X , is geweest e n<br />
» W 3<br />
h e m<br />
V 0 0 r<br />
f e een<br />
Europeer ooit geweest was; vocns<br />
" TJ m&3<br />
\ eene<br />
" o o r d w e s t<br />
• of noordoost!!ike doorvaart'<br />
" Z es<br />
\ me<br />
" «tot de eerstgemelde of noordwestlijke '<br />
„ d e dan door de Hudfons of Baffir.s Easi 2 0 u moeten 4-<br />
„ fch-eden, volftrekt onmooglijk is, dewijl die baaien<br />
„ teeue u.tgangeo ten westen hebben; en de andere of i<br />
„ noordoostlrjlce wel plaats zou kunnen hebben, bijaldien<br />
K a ! t i j d d a u r e , j d d i c h t e<br />
" kt wierd -r n " ^ J 3r ijs be- '
'TÓT DE REIZE NAAR ÖE ZUIDZEE. IOï'<br />
heden , weiken zij verfa melen zouden , aan ;<br />
waartegen ik hun naar mijn vermoogen behulpzaam<br />
zou zijn. i Eene zoo gantsch onverwachte<br />
hoflijkheid zou mij in de grootfte verlegenheid,<br />
om hen te antwoorden, geftort hebben , bijaldien<br />
niet de dankbaarheid voor hét vertrouwen,<br />
dat zij in mij Helden, mij de woorden, om zoo<br />
te fpreeken , in den motid gelegd had.<br />
Een kortbondig jaa of neen, ten aanzien<br />
eener zoo nuttige , aangenaame en roemvolle,'<br />
maar teffens langduurige, moeilijke en gevaarlijke<br />
reize vorderden zekerlijk rijp overleg. 1<br />
Nam ik het aanbod aan, dacht ik bij mij zeiven<br />
, en was de uitgang gelukkig en gewenscht;<br />
dan zou ik naderhand alle de moeilijkheden dier<br />
reize fchielijk vergeeten, en aan de doorgeftaane<br />
bekommernisfen en gevaaren dikwijls metge-t<br />
noegen gedenken. Maar liet ik integendeel zoodaanig<br />
eene gelegenheid vruchtloos voorbijgaan;<br />
dan zou ik mij zulks langen tijd daarna te verwijten<br />
hebben. — Hierbij erinnerde ik mij , dat<br />
de heer LINNSUJ verfcheiden maaien gezegd<br />
had, dat hem niets meer berouwde, dan dat Mjjf<br />
bij zijn verblijf'in Holland, zich van het aanbod,<br />
hem meer dan eens gedaan, om eene reize<br />
naar de Kaap de Goede Hoop te doen, niet<br />
bediend had. — Twee Zweeden, de heer doctor<br />
SOLANDER en de heer SPORING, waren het ;<br />
geweest, die , tot uicmuncende eere en gancsch<br />
bijzonder nuc der weetenfchappen, aan de voorjge<br />
reize rondom de waereld, naar.Nieuw• Holland<br />
en zooverder, deelhadden genoomen. — 3<br />
Een Zweed, wenschce ik hierom, moge ook den<br />
Zui<strong>dpo</strong>ol en de landen , welken men daar om-<br />
G 3 trenc
10» III. H00FDST. I. AFD. ItftEï DlNC<br />
trent verwachtte, bezoeken. Ik mogt toch even<br />
zoo wel, als de heeren F O R S T E R , hoopen, dat<br />
de ontdekking van de zeldzaame voortbrengfelen<br />
der natuur, welken de andere beide beroemde<br />
natuuronderzoekers zouden poogen optefpooren,<br />
door mijne hulp, als die van eenen derden onderzoeker<br />
en liefhebber der natuur, ook zou<br />
winnen en bevorderd worden, voornaamlijk in<br />
die landen, welke thans voor de eerrtemaal, en<br />
waarfchijnlijk ook voor de laatftemaal bezocht<br />
zouden worden. — Mogt daarenboven in de koude<br />
Zuidlanden het eene of andere gewas, voor<br />
de koude Noordlanden nuttig , te vinden zijn,<br />
wien zou ik het wel toe kunnen vertrouwen ,<br />
dat hij dergelijke kruiden zoo onverdrooten, verfamelen,<br />
en hunne zaaden zoo zorgvuldig bewaaren<br />
zou, als een Zweed? —<br />
Doch aan den anderen kant dacht ik, zou de<br />
reize integendeel mislukken; dan hoopte ik, dac<br />
nood, en ellend, en leeven ras een einde zouden<br />
neemen. Met zoodaanige gedachten bragt ik den<br />
nacht door, en wel onrustiger, dan men zich<br />
verbeelden kan.<br />
Den volgenden morgen leidde mij, met het<br />
aanbreeken van den dag, mijne verlegenheid naar<br />
het venlter mijner kamer. Lang hechtte ik mijne<br />
oogen op de omliggende vlakte, en wilde, om<br />
zoo te fpreeken, de planten en gewasfen der zelve<br />
om raad vraagen of ik mij zoo fchieüjk van<br />
hun af zou zonderen. Een taamlijk langen<br />
tijd waren zij bijkans mijn eenig vergenoegen,<br />
mijne eenige vrinden en gezelfchappers geweest.<br />
Zij waren het dus, die mij de zeereize ontrieden.<br />
— Eindelijk bleef ik bij het befluit, om<br />
de
TOT DB REIZE NAAR DE ZUIDZEE. IO3<br />
de reize te onderneemen, hoewel met het vaste<br />
voorneemen, om mij, na gelukkige terugkomsc<br />
aan de Kaap de Goede Hoop, aldaar op nieuw<br />
met de onderzoeking der natuur, mij boven al<br />
aangenaam, bezig te houden.<br />
Ik begon derhalve mij reisvaardig te maaken.<br />
Van de infekten en kruiden, door mij verfameld,<br />
zond ik den heer eerften lijfarts L I N N ^ U S en<br />
anderen liefhebheren der natuurlijke historieproefftukken<br />
toe. Het overige liet ik bij den refidenc<br />
aan de Kaap te rug, met verzoek, om het naar<br />
Zweeden aftevaardigen , ingevalle van het verongelukken<br />
van ons fchip zekere tijding mogt aankomen,<br />
of ook eeno al te lange afweezigheid hem<br />
aanleiding zou geeven, om aan mijne wederkomst<br />
te twijfelen.<br />
De gevaaren der reize bekommerden mij het<br />
allerminst; maar haare vermoedlijke langwijligheid,<br />
en het gebrek mijner kennis van de Engelfche<br />
taal zoo wel, als van het karakter dier per»<br />
foonen, met welken ik, dien ganfchen tijd door,<br />
om zou gaan, veroorzaakten mij veel meer bezorgdheid.<br />
— De affcheidsbrieven aan fommigen<br />
mijner bloedverwanten waren voor mij zoo veel<br />
te fraertlijker, wijl ik mij daardoor onrust en bekommernis<br />
, wegens mijn aanftaande lotgeval,<br />
voor kon Hellen. Ik hield het dus voor het raadzaamfte,<br />
hun de reize zoo ligt en gemaklijk, als<br />
mooglijk was, afcemaalen. — Geduurende de<br />
zeven maanden, federt mijn vertrek uit mijn vaderland<br />
verloopen, had ik geene tijding van daar<br />
gehad Thans moest ik het mij laaten welgevallen,<br />
in viermaal zoo langen tijd uit geheel Eu»<br />
ropa geen enkel woord te verneemen. —• Wel-<br />
G 4
t>4 Ut HOOFDST. n. AFD. REIZE VAN DE KAAP<br />
ke overwinning op zich zeiven het bij zoodaanige<br />
onhandigheden kost, aan boord te gaan, zal een<br />
ieder, die gevoel heeft, zich ligiiijk kunnen<br />
verbeelden.<br />
't Geen op deeze merkwaardige reize voorgevallen<br />
is, zou, vrees ik, aan verveelende herhaalingen<br />
onderworpen zijn, bijaldien ik het in de<br />
geltalce van een dagboek verhaalen wilde; vermits<br />
gelijkfoortige gsbeurtenisfen meermaalen<br />
voor zouden komen, en veele eilanden verfcheidenmaalen<br />
door ons bezocht werden. De befchrijving<br />
derzelve ftel ik derhalve, om meer gemaks<br />
wille, tot eene eigene behandeling uit, bij<br />
welke ik onder anderen twaalf afbeeldingen van<br />
bewooneren van eilanden in de groote Zuidzee<br />
tot opheldering zal voegen. — Doch wegens den<br />
famenhang, en meerdere ordehaive, met betrekking<br />
tot den tijd, is het noodig, om van den.<br />
weg, welken ik, geduurende de volgende achten<br />
twintig maanden, tot mijne behoudene terugkomst<br />
aan de Kaap de Goede Hoop toe, af heb<br />
gelegd, hier een kort bericht te geeven.<br />
T W E E D E A F D E E L I N G<br />
Reize van de Kaap de Goede Hoop naar<br />
JSieuw • Zeeland.<br />
33 en<br />
twee en twintigffen van Slagtmaand des<br />
jaari 1772, des namiddags omtrent vier uur,f<br />
gingen wij van de Kaap onderzeil. i\'og op dien<br />
j<br />
zel« I
DE GOEDE HOOP EN NAAR NIEUW • ZEELAND. IO$<br />
gelven dag' kreegen wij ftormachtig weêr , en de<br />
gewoone verdrietige zeeziekte openbaarde zich<br />
jn een zoo hoogen trap, dat zij in mij bijkans<br />
een verlangen naar het vaste land zou veroorzaakt<br />
hebben.<br />
- Reeds den achttienden dag, nadat ik defchoone<br />
Kaapfche velden, met veelerhande fraaie bloemen<br />
bedekt, verlaaten had, bevonden wij ons zeer nabij<br />
eenen aanzienlijken zwemmenden ijsklomp ff. De<br />
thermometer itond weinig graaden boven het vriespunt<br />
, en onze poolshoogte was eerren vijftig graaden<br />
zuid-<br />
7 [„ De heeren ro«sTi» hebben in hunne Reife urn die welt,<br />
„ hier vooren in mijne zesde aantekening, bladz. 90. en<br />
volgende met roem gemeld , I. Deel, IV Hoofdil.<br />
,, merkwaardige bijzonderheden omtrent deeze ongemeen<br />
„ groote drijvende ijsklompen aangetekend. Zij verhaalen<br />
„ bladz. 96. dat zij den negenden van Wintermaand<br />
17 72 , en dus op denzelven dag, als de heer s p AÜMAH<br />
„ meldt, behalve anderen een vierkant fuik ijs voorbij-<br />
„ voeren, welk nagenoeg twee duizend voet lang, vier<br />
„ honderd breed, en ten minfte nog eens zoo hoog als<br />
„ hunne middenfte en hoogfte mast, dat is, omtrent twee<br />
„ honderd voet hoog was. Wijl nu, volgens de proeven<br />
„ van BOijLi en MAIEAM dijfertationjur la glacé, pag.<br />
„ a6i., de zwaarte van het ijs tegen zeewater nagenoeg<br />
„ is als tien tegen negen; zoo moet, volgens de bekende wa-<br />
,„ terweegkundige wetten, de hoogte van het ijs boven de<br />
„ oppervlakte des waters tot die, welke onder het water<br />
,, is, als een tot negen zijn. Indien nu het gemelde ftuk ijs van<br />
%j eene gantsch regelmaatige geda.mte geweest is, 't welk<br />
-„ zij eens onderftellen , zoo moet het achttien honderd<br />
„ voet diep in het water gegaan, en in't geheel twee duizend<br />
„ voet hoog geweest zijn. En rekent men zijne breedte op<br />
„vierhonderd, en zijne lengte op tweeduizend voet, gelijk<br />
J t hier boven opgegeeven is; dan moet deez« eene ijsklomp<br />
G 5 «*"
XP6 m HOOFDST. ir. AFD. REIZE VAN DB KAAI*<br />
zuidlijk. — Hoe onaangenaam wij het overige<br />
deel van dien zomer op dit zuidlijk halfrond doorbragten,<br />
kan men daaruit afleiden, dat wij van<br />
hier tot de zuider breedte van zeven en zestig eraaden<br />
tien minuuten, tusfchen drijvende ijsbrokken»<br />
dikwijls ter grootte van eenen berg, door arbeid-<br />
n ;.--7~ °<br />
p d e e z e w i<br />
z e z i J<br />
1 1 W i Ü de eenige<br />
fterfhjken, en zullen het waarfchijnlijk blijven ,<br />
die, ik mogt wel zeggen, met eene gezochte eer<br />
praaien konden, onder den zuidlijken aspunts-<br />
Knng heen gevaaren te zijn.<br />
Ruim zeventien weeken , of honderd tweeen<br />
twintig dagen verliepen 'er ,in welken wij geen<br />
land te zien kreegen, maar wel aan veele gevaaren<br />
bloot gefteld „waren; om niet te fpreeken van de<br />
.menigvuldige bezwaarlijkheden, welken wij moesten<br />
doorihan, vermits wij ons het grootfte gedeelte<br />
van dien tijd in koude en met ijs als bezaaide<br />
ftreeken ophielden.<br />
„ zestien honderd millioenen vierkante voeten ijs bevatheb-<br />
" ° er<br />
} ~ Voorwaar een verbaazend groot .brok ijs. Maar zii<br />
„ hebben ze nog grooter ontmoet; want den elfden<br />
„ dier maand voeren zij een ftufc voorbij, welk zij daarom<br />
„ ook een tjstüani noemen, welk ten minfte eene halve<br />
Engelfche mij! lang was De beweeging van die<br />
„ bijster groote en zwaare ijsbergen is maar zeer langzaam<br />
„ en bijkans onmerkbaar. Wind en baaren maaken Hechts<br />
„ weinig indruk op die onmeetlijke ligchaamen, maar de<br />
„ ftroomen in de zee zijn, volgens de gisfingder heeren<br />
„ FOKSTER «.*., de voornaamfte krachten, waardoor<br />
„ zij ,n beweegmg gebragt worden; doch zij meenen<br />
„ tellens, dat de fnelften dier ftroomen nooit fterk genoeg<br />
„ zijn , ornze in vier en twintig uuren twee Engelfche<br />
„ mijlen verre voort te drijven. " C. ]<br />
In
DE GOEDE HOOP NAAR NIEUW - ZSELAHD. IOjr<br />
In Lentemaand vertoonde zich eenige maaien<br />
eal ik het zoo noemen? — — het zuiderlkht,<br />
aurora auflralis, welk in het zuidlijk halfrond<br />
des aardkloots even het. zelve is, 't welk op<br />
ons noordlijk halfrond het noorderlicht genaamd<br />
wordt. Zoo veel ik weet, heeft dit zuiderlichc<br />
tot hiertoe nog geen Europeer gezien.<br />
Den zes en twintigften van Lentemaand ankerden<br />
wij in de Donkere Baai, Dusky Bai, die<br />
niet verre van de zuidlijke fpics vanNieuw-Zéeland<br />
is. Van hier gingen wij naar Cooks Zeeè'ngto<br />
of flraat, Cooks ftrait, alwaar wij de zonderlinge<br />
vereeniging tusfchen het water en de wolken,<br />
welken de zeelieden eene waterhoos noemen, te<br />
zien kreegen. — Daar op gingen wij in Koningin<br />
Cbariottaas fond, Queen Chat lotto's found,<br />
ten anker. — Het andere fchip, the Advcnture<br />
genaamd, was reeds federt Louwmaand in eenen<br />
zwaaren mist, omtrent dien tijd ontdaan, van<br />
ons af geraakt. Hierop had het de westkust van<br />
Diemens Land onderzocht , welk een gedeelte<br />
van ftieuw Holland, en wel die kust uitmaakt,<br />
door welke het, gelijk men meent, met Nituw-<br />
Zuidwalesy op COOKS eerde reize ontdekt, vereenigd<br />
is. — Het verftrekte ons tot eene bijzondere<br />
blijdfchap te zien, dat het gemelde fchip aan<br />
deeze plaats, alwaar wij ons, volgens gemaakte<br />
affpraak, wilden wachten, reeds voor ons gelukkig<br />
aangekomen was.<br />
De gewasfen en boomen in Nieuw-Zeeland<br />
zijn, wanneer men Hechts een gedeelte der varenkruiden<br />
en het mos, daar te vinden, uitzondert,<br />
bijna geheel onbekend, en aan die geenen,<br />
wel-
t«.8 III. HOOFDST. III. AFD. EERSTE REIZE -<br />
welke in de overige bekende landen der waereld<br />
groeien , volkomen ongelijkvormig. s Zij gaven<br />
mij dus, gelijk de vogelen en visichen van dit gewest,<br />
eene aangenaame bezigheid. — De inwooilers<br />
integendeel, een geflachc van raenfchenvree»<br />
ters, leeven in eenen zoodaam'gen jammerlijken<br />
toeftand, en hebben zulke,verdorvene zeden, dat<br />
men zich, hunnenchalve, over zijn eigen geflachc<br />
moet fchaamen. Gelijk het ondertusfehen zelfs<br />
onder de befchaafdfte volken geenzins aan lieden<br />
mangelt, die de menschheid onteeren; zoo bemerkte<br />
ik integendeel onder de menfehenvreeters<br />
zeiven, ten minfte eenige fpooren van goede natuurlijke<br />
neigingen, en zaaden van vatbaarheden<br />
desgeestes, welke, door de heilzaame werking<br />
van opklaarende weetenfchappen , deeze onze<br />
wilde medebroeders tot veel deugdzaamere en gelukkigere<br />
lieden herfcheppen konden. — be<br />
yoornaamfte bezigheid der inwooneren is de visfcherij.<br />
Door eene zoo onzekere wijze om hunnen<br />
leeftocht te vinden, verliezen zij tijd en lm,c<br />
tot den akkerbouw, tot handwerken, en Lot die<br />
orde, welke eene befchaafde leevenswijze uittekent.<br />
Want terwijl zij op het water hun voedfel zoeken^<br />
kunnen buitengewoon groote brandenetels, en veele<br />
andere onkruiden en doornachtige gewasfen,<br />
ongehinderd in hun vaderland voortgroeien ; zoodat<br />
zij dikwijls genoodzaakt zijn , zich met hunne<br />
hutten en visfehers gereedfehappen aan eenzaame<br />
kusten met der woon neer te zetten , alwaar zij<br />
wegens de dieren, welken zij in een grensloos<br />
element vervolgen, vlugtig en ongeftaadig, dan<br />
hier, dan daar, rondzwerven. —. Doch desniettegenftaande<br />
bezit hun land vruchtbaarheid genoeg,<br />
om'zich tot de fchoonfte en voordeeligfte akkeren<br />
|
VAN. NIEUW-ZEELAND. NAAR OTAHITTI. Icj<br />
en wijnlanden te laaten bereidenwelke aan eene<br />
menigvuldig verdubbelde menigte van inwoonéren.<br />
zoo veel voedfel en gerieflijkheid zouden geeven,<br />
dat zij, behoorlijk met. elkander vereenigd, zeer<br />
ligt een magtige ftaat zouden kunnen worden, d$e<br />
zijnen koophandel en overwinningen over de geheele<br />
Zuidzee uitbreidde °.<br />
D E R D E A F D E E L I N G .<br />
•<br />
Eerfte reize van Nieuw • Zeeland naar Otahitti<br />
, en van daar weder naar<br />
Nieuw • Zeeland.<br />
D en zevenden van Zomermaand vertrokken<br />
wij weder van Nieuw - Zeeland , en waren<br />
daarop bedacht, om ons op warmere eilanden te<br />
herhaalen, wijl nu het koudere jaargetijde in dk<br />
waerelddeel begonnen was.<br />
. Na eene vaart van eenige dagen beflooten wij \<br />
eenen vetten, offchoon leüjken, Holkndfchen<br />
hond te flachcen, eer de fcheurbuik en naauwere<br />
bepaaling der fcheepskost zijn vieesch flechter<br />
konden maaken. — Vermits wij, op de reize<br />
tusfehen de Kaap de Goede Hoop en Nieuw - Zeeland<br />
, reeds gewoon waren geworden, verfcheide-<br />
• Men zie hier over mijne reedevoering, welke ik bij<br />
het nederleggen der waardigheid als voorzitter in de koninglijke<br />
Akademie der weetenfchappen te Stokholm gedaaa<br />
heb, en die ook afzonderlijk gedrukt is.<br />
•'!
tfO R£ HOOFDSf. IÜ. AFD. EERSTE REIZE<br />
dene fchaapen , die aan de fcheurbuik en veellto<br />
aan krampen geftorven waren, insgelijks zieke<br />
hoenders, en ganzen, en dergelijken te eeten;<br />
zoo lloegen wij thans ook een hondsgebraad, welk<br />
inderdaad fmaakiijk was, niet af.<br />
Nadat wij op onze reize tusfchen den zuider<br />
keerkring en den evenaar gevorderd waren, zagen<br />
wij verfcheidene eilanden, ten deele voorheen<br />
reeds ontdekt, ten deele tot hiertoe nog gantsch<br />
onbekend, en kwamen, den zesden van Oogstmaand,<br />
aan het wijden zijd beruchce, en veelligt<br />
al te zeer geroemde eiland Otahitti. Bij dit etland<br />
der liefde waren wij in het grootfte gevaar<br />
van fchipbreuk te lijden; want, eer wij ten anker<br />
kwamen, kreeg de kiel van ons fchip aan eene<br />
koraalrots aldaar verfcheidene hevige ftoocen.<br />
Wij bezochten , na een verblijf van veertien<br />
dagen aan Otahitti, vervolgens de eilanden Huaheine,<br />
Ulieteaen Otaha, ontdekten daarop een eiland,<br />
tot hiertoe onbekend; doch waarfchijnlijk<br />
ook onbewoond ; zochten de eilanden Nisuw-<br />
Amjlerdam en Nieuw - Middelburg op, welken<br />
TASMAN, omtrent honderd jaar geleeden, ontdekt<br />
had, daar wij ons verkwikten; en kwamen<br />
van daar, na eene afweezigheid van bijkans<br />
een half jaar weder in Koningin Charloitaas fond<br />
op Nieuw • Zeeland aan.<br />
Geduurende deeze zeereize hadden wij , naar<br />
het eigenlijke jaarfaifoen te rekenen, winter, maar<br />
naar de warmte , zomer. — De afvvisfeling en<br />
verfcheidenheid van merkwaardige voorwerpen,<br />
Janden, gewasfen, dieren, volken en zonderlinge<br />
ze-
•AH NIEUW - ZEELAND NAAR OTAHTTTI. Ut:<br />
Zéden is te groot, dan dat ik ze hier in weinig<br />
woorden zou kunnen bevatten. — Eenige bijzon*<br />
dere gebeurtenisfen, ons in dien tijd bejegend,<br />
moet ik echter melden.<br />
Hiertoe reken ik in de eerfte plaats het volgende.<br />
— Toen, op zekeren avond , bij een*<br />
taamlijk fterken wind beide fchepen (om mij<br />
van de gewoone uitdrukkingen der zeelieden te<br />
bedienen) elkander preien, dat is, met elkander<br />
fpreeken zouden, kwamen zij door de fterke<br />
beweeging der zee en de achtloosheid der lieden,<br />
die aan het roer waren, en het touwwerk<br />
beftierden, zoo dicht aan elkander, dat 'er,<br />
niettegenftaande onze officier, die de wacht had,<br />
verfcheidén maaien, het bevel: ftuurboord aan<br />
boord, met veele hevigheid herhaalde, weinig aan<br />
fcheelde, of zij zouden tegen elkander geftooten<br />
hebben; in welk geval beide fchepen, buiten<br />
twijfel, in een oogenblik verpletterd en naar den<br />
grond gezonken zouden zijn. Dewijl buiten mij<br />
Hechts zeer weinig perfoonen van de wacht op<br />
het verdek waren, werd dit geval noch in het<br />
logboek, noch in een der dagboeken, welke<br />
reeds gedrukt zijn, ingelascht. In den beginne<br />
fcheen het, als of de fchepen met de volle laag<br />
tegen elkander zouden ftooten ; doch kort daarna<br />
zonk de Adventure achterwaard, zoo dat hec<br />
fchip met de fpits zijner boegfpriet ons bezaanszeil<br />
tot op den afftand van flechts drie of vier ellen<br />
naderde, en dus over onzen vlaggeftok -—<br />
en achrerfteven in eenen zwenk heen draaide. —<br />
Een officer der andere wacht, die juist tegenwoordig<br />
was, maakte oumiddelijk daarop de gegronde<br />
aanmerking, dat het ten hoogfte onvoorzigtig<br />
zij, bij eenen zoo fterken wind en onftuimi-
112 UB HOorDIT. IV. AFD. TWEEDE KEIZB<br />
ge zee, zonder gewigcige oorzaak op elkander<br />
toe te zeilen. Doch die geen, welke op ons<br />
fchip de wacht had, antwoordde hierop niets<br />
anders, dan eenige maaien achterelkander met een'<br />
zeer vergenoegden toon te zeggen:,, het is nu alles<br />
„ voorbij. " Beiden beleeden ondertusfchen, dat<br />
het maar zeer weinig gefcheeld had, of wij<br />
zouden in volle zee fchipbreuk geleeden hebben.<br />
— Eene andere ontmoeting betrof mij<br />
alleen. Toen ik eens , op zekeren dag, op<br />
het eiland Huaheine kruiden zocht, werd ik door<br />
de Indiaanen overvallen, en zoo rein uitgefchud,<br />
dat ik zonder kleederen of hembd, en aan het<br />
hoofd en de borst gekwetst, te huis kwam.<br />
Deeze ruuwe behandeling kwam deels uit hunne<br />
begeerte naar mijne kleederen, deels uit wraakzucht<br />
voort; omdat kapitein COOK kort te vooren<br />
genoodzaakt was geweest, om eenen neuswijzen<br />
Indiaan met geweld weg te ruimen, en<br />
hem zijne wapenen te on.neemen.<br />
Op de kust van Nieuw-Zeeland werden wij<br />
door eenen fiorm van de Adventure gefoheid en<br />
en federt dien tijd hebben wij het fchip niet<br />
weder ontmoet. Ook is het in Koningin Charlottaas<br />
fond niet eer ten anker gekomen, dan<br />
nadat wij die plaats reeds verlaaten hadden. Naderhand<br />
heeft het aldaar het ongeluk gehad, de<br />
geheele bezetting eener boot, uit tien man be-<br />
Itaande, te verliezen , welke allen door die<br />
Ni euw-Zeelandfche Kanibaalen gedood, gebraaden<br />
en opgegeeten 2ijn. Vervolgens is het van<br />
daar terug gezeild, en een jaar vroeger dan de<br />
Refolution, door kapitein COOK gevoerd, in Europa<br />
weder aangekomen.<br />
VIER-
VAN NIEUW ZEELAND NAAR OTAHITTI. 113<br />
V I E R D E A F D E E L I N G .<br />
Tweede reize van Nieuw - Zeeland naar<br />
Otahitti, en van daar weder naar<br />
Niéuw - Zeeland.<br />
D<br />
en vijf en twintigften van Slagcmaand des<br />
jaars 1773, gingen wij van Nieuw-Zeeland onder<br />
zeil, om de koude zuidlijke luchtftreek voor<br />
de tweede maal, en in den tweeden zomer te<br />
onderzoeken. — Van den 'dertienden tot den een<br />
en twintigften van Wintermaand bevoer ik voor de<br />
eerfte-, en raar allen fchijn ook voor de laatfte<br />
maal die ftreek van onzen aardkloot, welke de<br />
antipode, of de tegengeftelde ftreek van Zweeien<br />
is. Bijgevolg was ik , geduurende die dagen,<br />
van mijn vaderland zo wijd vervreemd , als het.<br />
op den geheelen aardbodem ooit mooglijk is. De 1<br />
naaste weg naar huis ging door het middenpunt<br />
der aarde, en zou aan haare middellijn gelijk zijn*<br />
dat is, elf honderd drie en negentig Zweedfche<br />
mijlen 8<br />
lang. Ondertusfchen verhinderde.<br />
deeze verre afftand mij echter niet, om bij mijne<br />
ge-<br />
* [ „ Ik had at eer moeten aantekenen, dat de heer<br />
„ SPA K M A N van mijlen, zonder eenige bijvoeging,<br />
„ fpreekendc, altijd Zweedfche mijlen verftaat, waarvan<br />
„ tien éénen graad des evenaars uitmaaken; en wijl wij<br />
„ twintig Hollandfche mijlen of uuren gaans in eenen dergelijken<br />
graad rekenen , is het zeer gemaklijk , de<br />
„ Zweedfche mijlen in Hollandfche uuren gaans overtebrengen,<br />
" C. 1<br />
H
114<br />
m<br />
- HOOFOST. IV. AFD. REIZB VAN<br />
geliefde bloedverwandten en waarde landgenot.<br />
ten, terwijl ik hun, geduurende al deezen tijd,<br />
de voeten toekeerde , in mijne gedachten zeer<br />
dikwijls de vlugfte bezoeken afteleggen.<br />
Hierop gingen wij nog verder, zoo dat wij den<br />
twimïgfTenvan Wintermaand aan den anderen kant<br />
van den zuidlijken aspuntskring ten tweede maal<br />
zeilden, en niet eer dan den vijf en twintigften<br />
dier maand onder denzelven terug kwamen. Op<br />
die wijze vierde ik den Kersavond, fchoon op<br />
eene zeer magere avondmaaltijd, in de zuidlijke<br />
koude luchtftreek p.<br />
In het volgende jaar 1774, den zes en twintigften<br />
van Louwmaand, pasfeerden wij den zuidlijken<br />
aspuntskring voor de derde maal. •—•<br />
Thans drongen wij, zoo diep als mooglijk was,<br />
naar het zuiden door, en lieten ons in ons voorneemen,<br />
om of op een zesde waerelddeel, (onderfteld<br />
zijnde, dat 'er zoodaanig een werklijk<br />
voorhanden was) of bij den zui<strong>dpo</strong>ol zeiven,<br />
de Britfche vlag te planten, niet eer, dan onder<br />
den een en zeventigften graad, tien minuuten,<br />
door het ijs hinderen. Doch dit noodzaakte<br />
Ons , om naar her noorden omtekeeren, ten<br />
einde tefFens in warmere luchtftreeken onze verkwikking<br />
te zoeken; vermics de tijd nabij was,<br />
in welken de winter of het koude jaargetijde<br />
weder in vallen moest.<br />
Den<br />
T He avond voor het Kersfeest wordt, in Zweeden<br />
en Duitschland, door grooten en aanzienlijken zoo wel ,<br />
als door geringeren en zelfs de boeren, met overvloediger<br />
maaitijden en gastmaalen, ï?ij uitftek plechtig gevierd.
NIEUW 1<br />
-ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG. lt$<br />
Den veertienden van Lentemaand lieten wij<br />
bij het Paasch Eiland, tasterhlani , het anker<br />
vallen. Dit eiland ligt op den zeven en<br />
twintiglten graad zuider breedte en de westlijké<br />
lengte van honderd en negen graaden, zes en<br />
veertig minuiten 9. Wij vonden hier in 't geheel<br />
geen goed water, en voorts maar weinig*<br />
*t geen ons eenige verfrisfching had kunnen aanbrengen.<br />
Verfcheidene uitwerkingen van brandende<br />
bergen, gelijk ook groote opgefechte Iteenen<br />
beeldnisfen toonden overvloedig, dat de eene<br />
of andere gewigtige aardomwenteling dit voorheen<br />
veel betere land moete verdorven, en<br />
daardoor een volk, voorheen magciger, tot zijnen<br />
tegenwoordigen hoogstellendigen toeiland<br />
vernederd hebben.<br />
Den zestienden dier maand gingen wij weder<br />
onder zeil, en den zevenden van Grasmaand<br />
kwamen wij bij een der Marquefas Eilanden<br />
ten anker. Deeze eilanden liggen omtrent op<br />
den tienden graad zuider breedte. Reeds<br />
omtrent honderd jaaren geleeden, hebben de<br />
Span-<br />
9 [ ,, Vermits de heer sr ARMAH deeze reize aan boord<br />
j, van Engelfche fchepen gedaan beeft, zoo wordt ook de<br />
lengte, naar de wijze der Engelfchen, van Londen,<br />
i t of eigenlijk van het fterreplat van Greenwich gerekend;<br />
„ welke lengte men gemaklijk op de andere voorheen<br />
„ meest gebmiklijke lengten, of eerfte middagcirkels, van<br />
„ het eiland Ferro, Palma, den berg Piko op Teneriffa,<br />
op die van Parijs of Amfterdam over kan brengen,<br />
j, door middel eener tafel, welke ik ten dien einde op-<br />
„ gemaakt, en in mijne algemetne inleiding tot de aardrijks-<br />
„ befchrijving voor het t. Deel van j. HWBNERS algemeent<br />
it geographie der uitgaave te Amfterdam, 1769 geplaatst*<br />
„ bladz., XLV. medegedeeld heb. * C. 1<br />
H 2
IIÖ III. HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAR<br />
Spanjaarden de meescen daarvan ondekt. De inwooners<br />
gaven ons blijken hunner vijandlijke<br />
neigingen en dieverij, zoodat wij genoodzaakt<br />
wierden, om aldaar bloedige fpooren van de uitwerking<br />
onzer fchietgeweeren, die hun onbekend<br />
was, natelaaten.<br />
Na verloop van eenige dagen gingen wij ook<br />
van daar verder , en landden eindelijk in allen<br />
haast bij Teaukea, op de zuider breedte van veertien<br />
graaden. Hier ontmoette men ons insgelijks<br />
vijandlijk. Doch wij vergenoegden 'er<br />
ons mede, om door eenige kanonl'chooten, zonder<br />
te befchaadigen , fchrik onder hen te veripreidcn.<br />
Hierop ontdekten wij eenige kleine eilanden ,<br />
en kwamen eindelijk, den twee en twintigllen van<br />
Grasmaand, voor de tweede en laastemaal bij<br />
Otahitti ten anker. Hier bleeven wij tot den<br />
veertienden van Bloeimaand. — Dat ons tegenwoordig<br />
verblijf aan dit eiland veel aangenaamer;<br />
dan het voorige was, daartoe bragten verfcheidene<br />
omflandigheden het baare bij. Thans<br />
kreegen wij ook veele gewigcige berichten aangaande<br />
die land en volk, die ons voorheen niet<br />
bekend waren'.' — Den tweeden van Zomermaand<br />
verhaalden ons eenige ingeböorenen , dat aan<br />
hec eiland Huahewe of Owahcine twee fchepen<br />
waren aangenomen, van welken het etne grooter,<br />
dan het onze, was. — Door berichten uit<br />
Spanje weet mert thans, dat die fchepen uit de<br />
Spaanfche volkplantingen in Ametika kwamen,<br />
en dat, geduurende ons verblijf in het vocrlee- J<br />
dene' jaar aan het eiland Otahitti eenige manfehap J<br />
va» 1
NIEUW * ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG, lij<br />
van hec fcheepsvolk van een Spaansch fchip aldaar<br />
terug was gelaaten ; van weike een zich<br />
werklijk onder den hoop inboorlingen zochc ce<br />
verbergen, maar die nogchans, nieccegenflaande<br />
zijne Indiaanfche kleeding , door eenen Engelfchen<br />
matroos voor eenen Europeer erkend, en<br />
mee eenen Franfchcn groec aangefprooken werd. —<br />
Deeze en andere omltandigheden deeden hec een<br />
hoogfte waarfchijnlijk zijn, dac men in beide jaaren<br />
Spaanfche fchepen uïcgezonden had, om ons<br />
te befpieden, en ons bezoek in een waerelddeel<br />
te beletten, op welks bezie zij zoo iev'erzuchcig<br />
zijn, en waarom zij menigen Engelschman, die<br />
uic hoofde van den koophandel deeze landen naderde<br />
, mee zwaaren arbeid in hunne zilver-en<br />
goudmijnen geitrafc hebben 7<br />
,<br />
Nadat wij Otahitti verlaatën hadden, bezochten<br />
wij Huaheine en ülietea, insgelijks voor de<br />
tweede en laatftemaal. Op hec eiland Ulietea<br />
zeccen wij eenen aartigen jongman aan land, die,<br />
omcrenc acht maanden geleeden, de kloekmoedigheid<br />
gehad had, om met ons aan boord te<br />
gaan. Zijn naam was Oedide; doch hij noemde<br />
zich ook Maheim.<br />
Den vierden van Zomermaand verlieten wij<br />
Uliecea , en voeren den zesden voorbij Howtshland.<br />
—- Den zestienden ontdekten wij Palmerjiones-<br />
Island, en den twintigften Savage Island,<br />
of hec Eiland der Wilden, welken wij<br />
deswege zoo noemden , omdat de wilde inwooners<br />
9 Zie het Qottingfches magap'm van het jaar I /80 I. fiuk,<br />
Uadz. 75» en yotoende,<br />
H 3
ïlS ÏII. HOOFDST. IV. AFD. KE1ZE VAN<br />
ners van hetzelve ons zeer vijandlijk behandelden.<br />
MIJ kwerften. zij den arm met' een' taan dijk<br />
grooten .fteen , en wierpen eene fpies tusteht*j<br />
ons. Om deeze reden gingen wij niet Werf<br />
maar eerst bij Namoka of Meuw - Rotterdam,<br />
een der bovengemelde Vriendjchaplijke Eilanden,<br />
ten anker .<br />
In deeze ftreek zagen wij nog meer eilanden,<br />
dan TASMAN ontdekt had, en op eenen van<br />
die eenen brandenden berg. — Den tweeden van<br />
1 .ommaand ontdekten wij een eiland, welk zeer<br />
Weinig inwooners had. Wij noemden het Schildpadden<br />
- Eiland, Turtle-Istand, enlieten aldaaF<br />
den volgenden dag het anker vallen.<br />
Den zestienden vnn Hooimaand kwamen wij<br />
bij de eilanden, door QOIRO ;-: ontdekt, welken<br />
de heer DE B OUGA I N VIL r.s naauwkeuriVer<br />
onderzocht, en de Cijdaden genoemd heefc.<br />
Kapitein COOK, welke tegenwoordig meer van<br />
dié edanden vond, gaf aan deezen geheejen zuid-<br />
Jijken Archipel den naam van de Nieuws HebrU<br />
den, New IMrides. — Bi] een derzei «m, welk<br />
wij Malhcolo noemden, lieten wij den twee en<br />
fwincigften van Hooimaand het anker vallen<br />
Hier vonden wij eene natie, die uit zeer kleine'<br />
lieden beftond, eene der zonderlingile taaien<br />
fprak, en vergiftigde wapens voerde. Zij namen<br />
ons wel vriendfchaplijk aan; maar 'cronftond<br />
eencer een fchotgevechc tiisfchen ons en hen l<br />
hoewel wij na eene vercoeving van edijke dacren<br />
als vrieriden van elkander fcheidden. —<br />
Den derden van Oogstmaand ankerden wij,<br />
Hechts eenige uuren lang, bij Irromanm, een ;<br />
voorheen onhekend eiland, alwaar de inwooners<br />
pqor J
NIFUW- ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG. 119<br />
poogingen deeden, om onzen fcheepsbevelhebber<br />
en onze boot te rug te houden, doch waarvoor<br />
fommigen van hun met het lceven moeiten boeten,<br />
terwijl van ons volk niet meer dan twee gekwetst<br />
werden.<br />
Den vijfden kwamen wij bij het eiland Tanna<br />
op de zuider breedte van negentien graaden,<br />
dertig minuuten, ten anker. Zeer na bij de haven<br />
is een brandende berg., uit welken het daaglijks<br />
asch op ons regende. De rook, de vlammen,<br />
en de derke donder van deezen berg maakten<br />
zeer prachtige, maar tefFen
120 III. HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAN<br />
was ons fchip aan den grond geraakt- . o n<br />
rnTalen'gevaa? Tm^e<br />
l i C P e<br />
"<br />
V e<br />
r f c b e i d e<br />
' "°<br />
te worden; —- weder op een ander^^wlren<br />
wij bijltans m de volle zee verbrand.<br />
d e n H e r f s t m a a<br />
n f t^n/S «d ontdekten wij,<br />
na eene fcheepvaart van drie dagen, een eiland<br />
wejk naast Nieuw-Zeeland het%root(le in de<br />
Zuidzee is. c o o K noemde het Nieuw - G*/*&-<br />
a a n Z ,<br />
d C r § e W a s f e n e n<br />
SrV~ J?? '" J<br />
forten van;<br />
1 d a a r TOn<br />
NLUW H f";' *n,.fcheen het met<br />
rvheuw- Holland eenige overeenkomst te hebben<br />
De inwooners waren aartige en gastvrije, maar<br />
aT K^'i ?<br />
h a<br />
d e n<br />
i<br />
, e e<br />
« e<br />
bWondere ,<br />
taal. Bij geluk mijdde ik hier, van de lever van<br />
een vergiftigen visch te eeten , gelijk kapitein<br />
COOK en deheeren FORSTER gedaan hadden,<br />
en waarvan zij, geduurende eenige dagen zeer<br />
krank waren.<br />
fa fc<br />
' r<br />
Den vijftienden waren wij wegens mangel aan<br />
wind m merklijk gevaar, dm *<br />
ftooten. Den twee en twintigften zagen wij ons<br />
door koraalbanken omringd; eene defgev! IHk<br />
He hagen. Toen ik deezen avond te bed cini<br />
was er de grootfte waarfchijnlijkheid, dat ik -<br />
veelhgt nooit, dan in het rijk der geesten, weder "<br />
ontwaaken zou. I<br />
e n<br />
AW?;?<br />
iv" Va<br />
" W i<br />
•<br />
n m<br />
i »^d ontdekten wij de<br />
Notdfolks-Eilanaen, op de zuider breedte van<br />
negen en twintig graaden, twee minuuten. Dit<br />
W e l k e<br />
\JL"l P * * ^ ^ Engelfchen<br />
guiten den keerkring gemaakt hebben! Wijland-
NIEUW " ZEELAND NAAR OTAHITTI EN TERUG. III<br />
landden op dezelven, maar vonden ze onbewoond.<br />
Den achttienden kwamen wij voor de derde<br />
maal in Koningin Charlottaas -Jond, bij Nieuw-<br />
Zeeland, ten anker.<br />
#^$r4>'$r fe)|><br />
V I J F D E A F D E E L I N G .<br />
Reize van Nieuw-Zeeland naar het Vuurland,<br />
Terra del Fuego, en van daar verder<br />
naar den kant des zui<strong>dpo</strong>ols.<br />
D en tienden van Shgtmnand 1774, gingen<br />
wij wederom van Nieuw - Zeeland onder zeil.<br />
Thans ontdekren wij, dat ons'fchip een lekKad,<br />
welk echter bij geluk van weinig beduidnis was.<br />
In d..n tijd van zes wet ken waren wij den<br />
Oceaan tusfehen Nieuw-Zeeland en de zmdïijkfte<br />
fpits van Amerika overgezeild; zoo dat wij den<br />
twintigften van Wintermaand aan de zuidkust van<br />
Terra del Fuego, of het Vuurland, het anker<br />
lieten vallen. Hier zagen wij de allerellendigfte<br />
menfehen der waereld.<br />
• Den negen en twintigften zeilden wij Hoorns<br />
Kaap voorbij, en den een en dertigften, daags<br />
voor Nieuwjaar, kwamen wij bij een klein eiland,<br />
dicht bij Staatenland, in de ftraat van Ie Maire,<br />
ten anker.' -—- Hier hadden wij eene aangenaame<br />
jagt van zeeleeuwen, zeehonden en zeevogelen,<br />
die zich daar in ontelbaare menigte bevonden.<br />
H 5 In
Ui III. HOOFD5T. V. Ar D. REIZE VAN<br />
In het jaar 1775, den drie en twintigften van<br />
Louwmaand, Huurden wij onzen loop zuidoostwaard.<br />
Den volgenden dag daarop ontdekten<br />
Wij het eiland Zuid- Georgië, op de zuider breed- v<br />
te van vier en vijftig graaden, drie en dertig minuuten.<br />
Met alien fpoed gingen wij hier<br />
aan land. Offchoon het thans zomer was, vonden-.<br />
Wij echter het gantfche land met eeuwigen<br />
fneeuw bedekt. Alleenlijk waren 'er eenige lireeken<br />
langs het ftrand uitgezonderd, daar een eenige<br />
foort van gras, en eene plant, naar het fperwerskruid,<br />
ancistrum, gelijkende, groeiden.<br />
^ Dit onherbergzaams land gaf ons echter eene<br />
kleine verkwikking van versch vleesch, naamlijk<br />
van zeeleeuwen en robben: eene fpijs, welke<br />
wij reeds eenige maaien voorheen, op onze reize<br />
geleerd hadden voor lief te neemen.<br />
1<br />
Vervolgens ontdekten wij, van tijd tot tijd,<br />
andere kleine eilanden en klippen. Bij eeti derzelven<br />
ontkwamen wij ter naauwernood een fchipbreuk,<br />
welke wij in eenen zwaaren mist bijkans<br />
geleeden hadden, en die toen van onze ontdek<br />
kingen én van ons leeven ligtlijk een einde had<br />
kunnen maaken.<br />
Den acht en twintigften van Louwmaand konden<br />
wij, op de breedte van zestig graaden, wegens<br />
het ijs niet verder komen. Den een en<br />
dertigften bevonden wij ons wederom in een' dikten<br />
nevel, en nabij een hoog en overal met eeuwigduurenden<br />
fneeuw bedekt land. Doch de naderende<br />
winter en andere omftandigheden noopten<br />
ons, de verdere onderzoeking van hetzelve te<br />
«aaken. De uiterfte landfpits daarvan, welke<br />
wij
HIEUW'ZEELAND NAAR HET VUURLAND. 12$<br />
wij zien konden, noemden wij Zuid-Thule<br />
als het allerverstgelegen land, welk wij op dit<br />
zuidlijk halfrond gezien hadden.<br />
Z E S D E A F D E E L I N G .<br />
De terugreize naar de Kaap de Goede Hoop.<br />
1 0<br />
,<br />
JÏjjindelijk keerden wij aan deeze koude luchtltreeken<br />
gantschlijk den rug toe. — De daaglijks<br />
toeneemende warmte en onze vordering<br />
noordwaard, onze nadering aan de befchaafde<br />
waereld, aan ons vaderland, èn aan onze vrienden,<br />
vereenigden zich met elkander, om ons met<br />
de hoop van een fpoedig en gelukkig belluit der<br />
geheele reize en der menigvuldige wederwaardigheden<br />
, onaffcheidlijk daarmede verbonden , te<br />
bezielen. Dat wij ditmaal veel meer dan<br />
BY-<br />
1 0<br />
C „De heer RETNHOLD FOR STE R gaf den boven-<br />
„ genoemden naam aan dit land, welken de kapitein COOK<br />
„ behield. Zie de Hoogduitfene uitgaaf van de reize der<br />
„ heeren FORSTE R rondom den aardkloot, III. Deel,<br />
j, VI. Hoofdft. pladz. 364. Hij kon ook geenen gevoeg-<br />
„ lijkeren hebben gevonden voor dit uiterfte zuidiijke<br />
,, land, door onze reinigers ontdekt. De naam ziet op<br />
j. het Thult, daar de ouden, bij voorbeeld PLINIUS<br />
F, TOMPONIUS MRLA en anderen veel van fpreeken,<br />
en welk zij, sis het uiterfte noordlijke land of eiland,<br />
» den Romeinen in Europa bekend, befchreeven. Men<br />
„ is het tegenwoordig niet eens, welk land of eiland<br />
zij daar door verftaan hebben. " C. J
Ï24 III. HOOFDST. VU 1FD. D E TERUGREIZE<br />
SYRON, WALLIS en zelfs COOK op de voorige<br />
reizen rondom de waereld uitteftaan gehad<br />
hadden, betuigden verfcheidenen onzer officieren<br />
en bootslieden, welke eene of meer daarvan mede<br />
gedaan hadden. Her. oogmerk onzer vaart, om het<br />
zuidlijk aspunt , zoo na als eenigzms mooglijk<br />
zou zijn, te naderen, maakte het noodzaaklijk ,<br />
meer te waagen en meer te beproeven. Het<br />
gevolg was ook werklijk bijna eene keten van<br />
gevaaren en ongemakken.<br />
Den zeventienden van Lentemaand zagen wij<br />
land, naamlijk de kust van Afrika. Hoe lief ons<br />
dit gezigt geweest zij, mag eenieder mijner leezeren<br />
zelt oordeelen. Dewijl wij ondertusfchen<br />
van den toeftand in Europa niet het minfte<br />
wisten, konden wij niec eens in het gezigt<br />
der haven zelve volkomen zeker zijn , dat wij<br />
niet eenen vijand, ons onbewust, in de handen<br />
zouden vallen, en van deezen veelligt in afgelegene<br />
gewesten van Oostindie , als gevangenen,<br />
weggevoerd worden. .— Ooch den volgenden<br />
dag ontmoetten wij een Hollandsen fchip, welk<br />
ons met de tijding van een' algeraeenen vrede<br />
in Europa verblijdde. Tegens den avond vertoonden<br />
zich nog eenige fchepen, die de Kaap<br />
de Goede Hoop voorbij, en naar Europa fcheenen<br />
te zeikn: op twee derzelven zag ik, tot<br />
mijn waar en innig genoegen , de Zweedfche<br />
vlag waaien. De Oceaan was voor ons, geduurende<br />
de gancfehe reize , een al te eenzaame<br />
fchouwplaats geweest, cn men moest wegens het<br />
geftaadige eenerlei van dien onmeetlijken waterplas<br />
even zoo verdrietig geworden zijn, als wij,<br />
om
NAAR DE KAAP DE GOEDÉ HOOP. I*$<br />
om door eene vertooning, onder andere omftandighéden<br />
minder merkwaardig , op denzelven *<br />
op gelijke wijze en in gelijke maate verheugd to<br />
worden als wij. — Geen wonder, wanneer wij<br />
ook in zoo langen tijd de een den anderen een<br />
weinig moe waren geworden ; wanneer, bij voorbeeld<br />
, die geenen, welke gewoon zijn, een gezelfchap<br />
te vermaaken , de voorige vertellingen<br />
en gebeurtenisfen voor de tweede en derde maal<br />
yoor den dag moesten haaien.<br />
Uen negentienden preiden wij het Engelfche<br />
•fchip True Breton , gevoerd . door kapitein<br />
BROAULEY, die ons eenige nieuwspapieren en<br />
dergelijke bladen zond. — Uit eenen zuchc voor<br />
mijn vaderland zag ik voor alle dingen met groote<br />
begeerte alle die berichten door, welke Zweeden<br />
betroffen. Doch ik vond maar een paar regels<br />
, die ons aanleiding gaven om, te gelooven ,<br />
dat aldaar eene groote ltaatsverandering moest<br />
gebeurd zijn , zonder nogthans te kunnen beitemmen,<br />
hoe en wanneer? — Hierdoor geraakten<br />
wij op allerhande gisfingen, en voor mij in<br />
1 bijzonder was dit een gewigtig voorwerp, ora<br />
daarover natevorfchen.<br />
Ondertusfchen zeiden mij de overtuiging der<br />
Engelfchen zoo wel, als mijne eigene, dat, de<br />
verwarring van het Zweedfche ftaatsligchaam bijkans<br />
tot eene zoodaanige hoogte geklommen was ,<br />
dat zij naauwlijks erger kon worden, en dat dus<br />
deeze nieuwigheid, naar allen fchijn, iets goeds<br />
beduidde.<br />
Eindelijk wierpen wij den volgenden Woensdag,<br />
den twee en twincigtten van Lentemaand<br />
des jaars 1775, na eene zeereize van zestig duizend
t46 WLi ftÓOFDST. VI. AFD. DE TEKÜGREIZt<br />
1 1<br />
zend Engelfche zeemijlen , en eene afweezig^heid<br />
van zeven en twintig maanden van de<br />
Ghristlijke en be r<br />
chaafde waereld, in de lafeU<br />
haai het anker weder uit. — Diegeenen, welke<br />
voorheen rondom de aarde gezeild zijn, hebben<br />
hunnen koers altijd westlijk genomen, en m<br />
huöne rekening eenen dag daardoor verlooren.<br />
Maar, wijl wij oostlijk gereisd, en dus den opgang<br />
der zon allengs voorgekomen waren , zoo<br />
konden wij ons als de eerite reizigers aanzien,<br />
die in hunne dagboeken eenen dag gewonnen,<br />
óf te veel gekreegen hadden. Bijgevolg was<br />
het naar den almanak der Hollanderen Dingsdag,<br />
den twee en twintigften van Lentemaand, toen<br />
wij aldaar aankwamen ; en , om deeze reden ,<br />
hebben wij , tegen alle gewoonte , en met het<br />
tekende fpreekwoord regelrecht ftrijdig , inderdaad<br />
twee Dingsdagen in eene week gehad.<br />
Het was nu niet alleen hoogsrgewénscht, maar<br />
ook van het grootfte belang voor ons , in eene<br />
traven te komen , omdat verfchcidencn van ons<br />
fcheepsvolk met de feheurbuik behebt waren.<br />
Onze<br />
" [ „ Van de Engelfche zeemijlen, ieagues, nagenoeg<br />
„ zoo groot als de Hollandfchen , rekent men twintig in<br />
„ eenen graad. Doch zij kunnen met geene mooglijkheid,<br />
„ in den tijd van Hechts zeven en twintig maanden, van welken<br />
,i nog al die tijd, dat zij ftil hebben gelegen, af moet gé-<br />
„ trokken'worden, eenen weg van zes'ifg duizend dergè-<br />
„ lijke mijlen hebben af gelegd. — Derhalve heeft hier<br />
„ een gewigtige misflig plaats — Dewijl het in 't oor-<br />
„ fpronglijke met cijfers uitgedrukt is , oordeel ik, dat<br />
„ men 'er in plaats van zestig, integendeel zes duizend mij-<br />
„ len of uuren leezen moet; 't welk nog ten'verbaazendes<br />
„ weg aanduidt." C ]
NAAR Dl KAAP DE GOEDE HOOP. Ï2?<br />
Onze onvergelijklijke behoedmiddelen, van zuurkool<br />
en zoetbier hadden wel tot hiertoe deeze<br />
krankheid, anders zoo zeer de overhand neemende,<br />
taamlijk van ons afgeweerd ; en federt ons<br />
vertrek van de Kaap hadden wij Hechts een' man<br />
v*an al het fcheepsvolk door eene langduurige<br />
ziekte, naamlijk teering, verlooren. — Dan ons<br />
bloed en onze lappen waren , gelijk het mout<br />
én hét grootfte deel der overige leevensmiddelen<br />
, door de lange duuring der reize , bedorven,<br />
en in Hechten toeftand geraakt. Ons brood<br />
was reeds federt langen tijd verfchimmeld en vermolfemd;<br />
maar daarenboven nog krielde het van<br />
twee foorten kleine bruine wormen , den zwarten<br />
koornworm, curculio granarius , en den<br />
brood vreeter, dermestes paniceus , die zich of<br />
zeiven, of met hunne larven, den vliegenden<br />
maaden gelijkvormig, in ieder kruimelken brood<br />
zoo zeer genesteld hadden, dat menze onmooglijk<br />
mijden kon, maar dikwijls, de eerften door<br />
eenen wrangen, en de laatften door eenen onaangenaamen<br />
kouden fmaak, in den mond , duidlijk<br />
proefde. — ln eene erwetenfoep werden deeze larven<br />
of wormen in zoo groote menigte gevonden,<br />
als of het gantfche bord met opzet daarmede beftrooid<br />
was, om dat men met iederen lepel vol<br />
noodzaaklijk verfcheidenen daarvan doorflikken<br />
moest. De erweten zeiven had men in Engeland<br />
voorheen een weinig gekwetst , opdat zij gemaklijker<br />
te kooken zouden zijn; doch even daardoor<br />
waren zij ook voor het gemelde leelijke<br />
ongedierte des te gereeder te verteeren. —<br />
Maar nog erger dan dit was het, dat van het brood,<br />
hoe flecht het ook weezen mogt , flechts nog<br />
voor
III. HOOFDST. VI. AFD. DE TERUGREIZE<br />
voor weinigdagen voorraad, in ons fchip iets voorhanden<br />
, en de brandewijn, deeze voor ons fcheepsvolk<br />
zoo gewigtige behoefte, indien ik mij niec<br />
bedrieg, daags voor dat wij in de haven binnen<br />
liepen, verteerd was. — Peper, azijn, koffij en<br />
fuiker, door welker hulp en afwisfeling men den.<br />
gezoutenen leevensmiddelen iets van hunne walgachcigheid<br />
ontneemen kon , hadden wij reeds lang<br />
in 't geheel niet meer gehad. — Het gezoucene<br />
vleesch, welk nu bijkans drie jaar oud was, en<br />
ook bijna al dien tijd aan boord gelegen had ,<br />
was daardoor, dat het zout een' zoo langen tijd<br />
gehad had, om al het fap en de vochtigheid intezuigen<br />
en uictedroogen , flechts nog drooger en<br />
dorrer geworden , en meer ingekrompen.<br />
Deeze en veele andere bedenklijke oraftandigbeden<br />
maakten onze blijdfchap, om, in eene zoo<br />
lang verwachte haven, een leeven, in meer dan<br />
eenen opzigte genoegzaam als een nieuw leeven<br />
aancemerken, ce kunnen leiden, grooe en algemeen.<br />
Onze brieven uic Europa namen wij ook wel<br />
mee verlangen en genoegen, maar ceffens niec<br />
zonder gegronde bekommernis, de bedroefdfle<br />
tijdingen aangaande het verlies onzer nabeftaanden<br />
en vrienden daarin te zullen vinden, aan.<br />
Het fchip, de Refolution, hield zich nog<br />
omcrenc vijf weeken aan de Kaap op, eer hec naar<br />
Engeland onder zeil ging, werwaard mijne oprechte<br />
wenfehingen voor zijne behqudene aankomst<br />
aldaar hetzelve verzelden. — De hoflijkheid,<br />
welken men mij op die fchip algemeen becqond<br />
had;
HAAR DE KAAP DE GOEDE HOOP. 1*9<br />
had; de gevaaren, welken ik met mijne reisgenoocen<br />
gedeeld had; en de banden van vriendfchap,<br />
welken ik, geduurende deeze lange reiza,<br />
gelegenheid had gehad te maaken, waren de<br />
zuivere bronnen mijner hartlijke deelneeming aan<br />
zijne gewenichce overkomst.<br />
Ik bleef, ingevolge het befluit, vooraf door<br />
mij genomen, ïn Afrika, eenig en alleen, om<br />
mijne navorfehingen in dit land voort te zetten.<br />
In mijne afgebrokene berichten nopens hetzelve<br />
gaa ik derhalve nu ook weder voort.<br />
1<br />
VIER»
13® IV. H00FDST. I. AFD. VEBBLIjr<br />
VIERDE HOOFDSTUK.<br />
REJZB IN AFRIKA, VAN DB STAD AAN DE<br />
KAAP DE GOEDE HOOP , TOT HET<br />
LAND DER KAFFERS.<br />
E E R S T E A F D E E L I N G .<br />
Verblijf in de ftad aan de Kaap de<br />
Goede Hoop tot het begin der Afrikaanfche<br />
reize.<br />
N a mijne terugkomst aan de Kaap de Goede<br />
Hoop, was de reize in de binnenlanden van<br />
dit gewest mijn voornaamfte doelwit. i\;aar ik<br />
was echter genoodzaakt, om in de ftad de lente<br />
en het gunftiger jaargetijde aftewachten.<br />
Boven heb ik bereids aangemerkt , dat de<br />
kwaade moesfon ' , of de winter, van den veertienden<br />
van Bloeimaand tot den veertienden van<br />
Oogstmaand gerekend wordt, en dat, geduurende<br />
dien tijd, de fchepen het zelden waagen, om<br />
in de Tafelbaai binnen te loopen. — Ondertusfchen<br />
fcheelde het niet veel, of een fchip der<br />
' Zie hier vooren, blad;» 23.<br />
Hol-
AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. t$l<br />
Hollandfche Oostindifche maatfchappij, welk om<br />
eene bijzon lere reden hier nog vertoefde, en<br />
des nachts tusfchen den .veertienden en vijftienden<br />
van Bloeimaand, wegens den iterken noordwestenwind,<br />
ai Ie zijne ankers uitgeworpen had,<br />
ware, niettegenftaande deeze genomen voorzorg,<br />
ter zijde van de vesting op het ftrand gedreeven,<br />
weik aldaar met eene menigte klippen bezet<br />
is. — Den volgenden morgen was de baai door<br />
den ftorm nog in zulke fterke beweeging , dat<br />
'er noch boot, noch floep, naar of van het<br />
fchip komen kon. Des nachts daarop nam de<br />
wind nog meer toe , en iedere minuut zag het<br />
arme fcheepsvolk zijn leevensend te gemoet.<br />
Ik woonde in de hovende verdieping van een<br />
iteencn huis, dicht aan het hooger gedeelte der<br />
ftad, d3ar de wervelwind vensters en dak , en<br />
genoegzaam het geheele huis deed fchudden. •<br />
Hierdoor, en teffens door den hoogstgevaarlijken<br />
toeftand van het Hollandfche fchip, werd ik aan<br />
de koude, en menigvuldige ftormen, omtrent<br />
den zuidlijken aspuntskring doorgedaan, op eene<br />
leevendige wijze wederom erinnerd. Dit leerde<br />
mij nu, aan deneenen kant, de waardij van een<br />
fluapvertrek op het vaste land des te hooger te<br />
fchatten, maar aan den anderen kant ook , ora<br />
dezelve oorzaak, de noodlijdenden op dat fchip<br />
met zoo veel te meer deelneeming te beklaagen.<br />
— Ondertusfchen hielden de touwen en<br />
ankers van het fctnp het, tegen alle vermoeden,<br />
geduurende deezen nacht, tegen den ftorm uit,<br />
en de ftilte van den volgenden dag had eene<br />
algeroeene vreugde en de redding van het fchip<br />
tot haar gevolg.<br />
Eene andere, met deeze naauw vermaagfchap-<br />
I 4 se,.
Ï3 a<br />
IV HOOÏDST. t. AFD. VERBLIJF<br />
te, maarnog droevigere, gebeurtenis, offchoon,<br />
geduurende mijne afweezigheid op de Zuidzee ,<br />
hier voorgevallen , verdient echter eer deezer<br />
plaatfe gemeld te worden; bijzonder, wijl zij<br />
een nieuw bewijs van de onveiligheid deezer ree<br />
m den winter is. Het fchip de Jonge 1 homos<br />
werd dicht aan het land, naar den kant der Zoutrivier,<br />
noordwaard van de vesting, aan den grond<br />
gedreeven.<br />
Bij het aanbreeken van den volenden dag ,<br />
werd door de regeering op verbeurte des ieëvens<br />
verbooden , zelfs maar op een verren afftand<br />
het ongelukkig ftrand te naderen ; alwaar<br />
men fcffens, om aan dit verbod des te meer gewigt<br />
bijcezettèn, eenige galgen oprechtte, en<br />
overal in 't rond fchildwachtcn plaatfte. — Dan,<br />
noch deeze, noch andere fchikkingen doelden in<br />
'tminfte op de redding der menfehen, die zich<br />
aan boord van dat fchip bevonden ; aüeenliik<br />
was het geheele oogmerk daarvan fleebts, het<br />
fteelen der goederen en waaren, die uit het verongelukte<br />
fchip aan ftrand mogten geworpen<br />
worden, te verhinderen. Hec fchip'was nogthans<br />
zeer dicht aan het land gedreeven, en men<br />
kon hec weeklaagen der lieden op hetzelve, en<br />
hun gefchreeuw om hulp zeer duidlijk hooreh ;<br />
maar wegens de baaren der zee , die vreeslijk<br />
hoog gingen, mee hec grootfte geweld over het<br />
fchip heen floegen, en vervolgens aan den oever<br />
de geduchclle branding veroorzaakten , was het<br />
voor die fchipbreukelingen onmooglijk, om zich<br />
of mee boocen , of door zw< mmen te redden.<br />
Sommigen van hun, welke die laatfte beproefden,<br />
zag men, op eene jammerlijke wijze, regen de"<br />
klippen geworpen en verpletterd, anderen, nadac<br />
zij
AAV DE KAAP DE GOEDE HOOP; I3J<br />
zij zich , met groote moeite, door den wilden<br />
vioed , genoegzaam tot het ftrand door hadden gearbeid<br />
, door de terugkeerende baaren weder<br />
zecwaard gevoerd en verdrinken. —<br />
Een van de oppasferen der diergaarde, aan de Hollandfche<br />
Oottindifche maatfchappij behoorende, die<br />
voor het krieken van den dageraat, eer nog hec<br />
gemelde verbod bekend was gemaakt, uitgereeden<br />
was, om zijnen zoon, eenen korporaal bij<br />
de krijgsknechten der maatfchappij, het ontbijt<br />
te brengen, kreeg hierdoor de droevige gelegenheid,<br />
om een aanfehouwer van de ellende dier<br />
verongelukten te worden. Door dit bartbreekend<br />
gezigt getroffen, werd hij met de lust tot<br />
een zoo edel en werkzaam medelijden bezield,dat<br />
hij met zijn vlugge paard naar het geftrande<br />
fchip zwom, ecnigen der fchipbreukelingen opriep,<br />
om deels hec einde van een touw , welk<br />
hij ten dien einde uitwierp, en deels den ftaart<br />
van zijn paard te vatten ; waarna hij omkeerde,<br />
en ze gelukkig aan land bragc, nademaal de na<br />
ttiuriijke vaardigheid van dit dier in het zwemmen,<br />
de grooter omtrek van zijn ligchaam, en<br />
zijne uitmuntende fterkte door de baaren der<br />
zee niet zoo ligt overweldigd konden worden. .<br />
Maar ongelukkiger wijze werd deeze edelmoedige<br />
en ieverige grijsaart zelf een offer des doods<br />
voor veertien jonge perfoonen, welken hij bereids<br />
gered had. Toen hij, naamjjjk, voor de<br />
achtfte maal terug zwom, verdronk hij benevens<br />
zijn paard, en wel bij de volgende gelegenheid.<br />
Toen hij na den zevenden togt een weinig<br />
langer vertoefde, om uicterusten, was men aan<br />
boord beducht, dat zijn doelwit veelligt was ,•<br />
niet weder naar het fchip te keeren. Hierom<br />
I | ver-
»34 IV. HO OF D S T. t. AFD. VERSMJF<br />
verbubbelde men daar met groot omrooVri 1 ti<br />
fmeeken en fchreeuwen om hulp. Dit dééd<br />
op het gevoeligite aan, en hij foocdde tot 1<br />
i<br />
ding der overigen naar hec fchip' tertsg, éejr h<br />
paard nog genoeg gerust had. — Djc 'was dan<br />
ook dereden, dac hec des te eer zonk; te meer,<br />
wijl niec alleen al ce veelen op eenmaal zich z >ctïten<br />
te redden, maar ook een van hun , gelijk<br />
men over 't algemeen geloofde, ongèlükliïgèr<br />
Wijze het paard bij den teugel gevat , en hec<br />
zelve daardoor den kop onder hec~ water getrokken<br />
had.<br />
Deeze onyerrzaagde menfrhenvriend verdient<br />
des te meer de verwondering cn véréering van<br />
alle zijne medebroederen, vermits hij , zonder<br />
zelf ce kunnen zwemmen, zich toe redditfg van<br />
anderen aan dit oogfchijnlijk gevaar bloot had gefield.<br />
— Hierom heb ik hec voor mijne bijzondere<br />
pligc gehouden, zijnen naam WOLTKMA-<br />
Eï, en zijne fchoone daad, hier i n het gehéü*<br />
gen te bewaaren. De bewindhebbers der Ooftïrfdifche<br />
maatfchappij in Holland hebben , op ontvangen<br />
bericht daar van, hem ter eere een gedenkteken,<br />
zijne nagedachenfs en hunne billijkheid<br />
waardig, opgerecht; doordien zij een haarfcr<br />
nieuwe fchepen Held V/oltemade genaamd, en- op<br />
deszelfs fpiêgel de gefchtedanis , zoo als deeze<br />
man zich, om de noodlijdenden te redden, met<br />
zijn paard in het gevaar heefc geftort, hebben<br />
laaten afmaaien. — Daarenboven hebben zij aan<br />
de regeering op de Kaap de Goede Hoop bevel<br />
afgevaardigd, van deezen inhoud, dat ingevalle<br />
•WOL TE MA DE kinderen had, zij voor hun onderhoud,<br />
bevordering en geluk, *t zij dezelve<br />
aich aan den burger» of aan den krijgsftaat toe<br />
had-
AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. 135<br />
hadden gewijd, op de beste en meestuitfteekende<br />
wijze, en wel bij de allereerfte gelegenheid<br />
zorg zou moeten draagen. — Maar, bij ongeluk,<br />
hadden niet alle de leden der regeering in<br />
Afrika zulke dankbaare gevoelens. Het verzoek<br />
van den jongen korporaal WOL TE MA DE, die<br />
een ooggetuige geweest was, hoe zijn vader<br />
zich in dienst der maatfchappij en der menschheid<br />
op had geofferd, om de bediening, door<br />
den dood van zijnen vader opengevallen, floeg<br />
men onvriendlijk af, offchoon deeze naauwlijks<br />
voor eene bevordering aan kon gezien worden.<br />
Uic verdriet ging hij daarom van de<br />
ondankbaare Kaap naar Batavia, daar hij reeds<br />
overleeden was, eer de tijding eener zoo magcige<br />
en onverwachte aanbeveeling bij hem had kunnen<br />
aankomen.<br />
Onderrusfchen ontmoette ik eenige Kaapfche<br />
burgers, die, toen zij met billijke deelneeming<br />
WOLTEMAOÏS en zijns zoons lot beklaagden,<br />
teffens ftaande hielden , dat de een of ander<br />
13(5 IV. H0 0FDST. I. AFT, VERBLIJF<br />
goederen als ijzer gcftoolen wierden. —- Onder<br />
voorwendfel, dat 'er door de geredde pèrfoonen<br />
niet heimiijk eenige goederen vervreemd zouden<br />
worden, werden deeze terftond , op de plaats<br />
zelve, tot den avond onder bewaaring gehouden,<br />
en wel zonder iets het geringfte tot verkwikking<br />
te bekomen, offchoon zij nat, hongerig<br />
en van den zwaaren arbeid , in den<br />
voorgaanden nacht doorgedaan, gantsch afgemat<br />
waren. Naderhand zag men ze , verfcheidene<br />
dagen achter een, langs de ftraaten zwerven ,<br />
oro kost en kkederen bedelende. Bijzonder<br />
werd mij aangaande eenen onder hen verhaald ,<br />
dat hij het ongeluk had gehad, eene zeer wreede<br />
behandeling te ontmoeten. — Alhoewel het<br />
geval naauwlijks geloof zal vinden, en het waare<br />
menschlievende gemoederen gevoelig moet treffen,<br />
zal ik het echter onbewimpeld ter neêrftellen,<br />
of het een middel mogt zijn , om zulke<br />
fchreeuwende ongerechtigheden in 't toekomende<br />
te verhelpen.<br />
Deeze was een matroos, die, om des te vaardiger<br />
te kunnen zwemmen, zich bijkans naakt<br />
van het geftrande fchip in het water had begeeven,<br />
en met zijne kist gelukig aan ftrand was gekomen,<br />
Hij op?nt zijne kist, om 'er een kamizool uitteneenien,<br />
en daarmede zijne naaktheid te bedekken 4<br />
doch van eeL' jonden krijgsbevelheber, die aan<br />
ftrand het gebied voerde, werd hij hierin niet<br />
alleen verhinderd, maar hij moest ook boven liien<br />
nog etlijke ftokflagen van hem voor lief neemen,<br />
met bijvoeging, dat hij zich fchuldig had gemaak»,<br />
pm aan eene van de opgerechte galgen opgehangen<br />
te worden, omdat hij, regelrecht tegen het<br />
yfr'ppd der regeer/ingaan, zich met goederen, van<br />
hei
AAN DB KAAP DE GOEDE HOOP. \%J<br />
het geftrande fchip geborgen, bemoeid had. —<br />
De bootsgezel ontrchuldigde zich niet alleen<br />
daarmede, dat hij van een dergelijk verbod volftrekt<br />
niets had kunnen weeten; maar dat hij ook<br />
met den flctnel zijner kist, volgens zeemans<br />
gewoonte, aan zijnen gordel vastgebonden, gelijk<br />
ook met eengezangboek, in dezelve kist te vinden,<br />
en waarin zijn naam opgefchreeven was, genoegzaam<br />
bewijzen kon, dat hij de rechte bezitter daar<br />
van was. Desniettemin werd hij naauwlijks verfchoond<br />
en van de galg bevrijd, maar moest, zoo<br />
nat en naakt als hij was, onder den Wooten<br />
hemel op den grond den avond afwachten. Van<br />
koude beevende, kreeg hij daar eindelijk, op<br />
zijn aanhoudend verzoek, verlof, om zijne kist<br />
optezoeken, cn 't geen hij daar uit van nooden<br />
had, te krijgen, maar hij vond ze opengebroken<br />
en geplonderd Ten laatlle bragc men hem In de<br />
ftad, en liet hem in de poort gantsch naakt en<br />
bloot gaan. Op de ftraat had hij echter nog het<br />
geluk, eenen medelijdenden burger te ontmoeten,<br />
die geene zwaarigheid maakte, om hem terftond zijnen<br />
eigen rok aantedoen, en hem met zich naar<br />
zijn huis te neemen. —*<br />
... Mogten toch in Europa, en in alle de Europeefehe<br />
volkplantingen in de andere waerelddeelen,<br />
integendeel zulke medelijdende en goedertierene<br />
wetten ten aanzien der fchipbreukc-lingen<br />
kunnen worden opgeweezen, als in China!<br />
Op de kusten van dat uitg-ftrekte rijk genieten<br />
alle en een ieder, die ongelukkig genoeg zijn<br />
van te ftranden, zij moogen inboorlingen zijn ,<br />
of uit de afgelegenfte landen afkomftig, niec<br />
alleen volkomene zekerheid , maar ook verzorging<br />
en overvoering naar de plaats hunner woo-<br />
I 5 ning
I38 IV. H O O F D S T. I. A F D. V E R B L I J F<br />
ning of toe de hunnen. Een gedeelte van<br />
het febeepsvolk van het Zweedfche fchip Frederik<br />
Adolph, den derden van Herfstmaand des<br />
jaars 1761 bij de Platabank verongelukt ,<br />
welk in booten bij de Chmesfcfie Had Ka - tik<br />
landde , heefc de uicvoering deezer inrichting ,<br />
weike der menschheid zoo zeer coc eer verllrekc,<br />
in haaren geheelen omtrek ondervonden. De<br />
heer opperkoopman M A U L E , die onder hun getal<br />
was , heefc mij verzekerd, dac zij silen zeer<br />
menschlievend behandeld, op des keizers kosten<br />
mee eecen en drinken verzorgd , en op taanriijk<br />
groote Chineefche vaartuigen tot de overige Eu<br />
ropeërs in (Juang • Uheon , of, gelijk wij zeg<br />
gen, Kamen, overgebragt zijn.<br />
Dewijl ik boven van den ftormachtigen winter<br />
aan de Kaap melding heb gedaan, zoo houd<br />
ik het hier voor eene gepaste plaats , om een<br />
kort uittrekfel uit mijne weerkundige waarneemingen,<br />
welken ik in Bloeimaand, in Zomermaand<br />
, en Hooimaand deezes jaars gelegenheid<br />
had ce maaken, mijnen leezeren medecedeelen ;<br />
doch ik moec vooraf erinneren, dac ik een aanzien<br />
der koude en warmte mij van eenen Fahrenheitfehen<br />
thermometer bediend heb , dien<br />
de heer FORS TER bij zijn affcheid neemen mij<br />
tcruggelaaten had; als ook, dat ik de waarneemingen<br />
daarmede, in de fehaduw, onder den<br />
bloocen hemel, des morgens cusfehen zeven en<br />
jacht uur, wanneer de lucht ten aanzien van<br />
warmte en koude bijkans even zoo als des nachts<br />
gefteld was, gedaan heb. — Voorts moec ik<br />
«og aanmerken, dac de wincers aan de Kaap de<br />
tïoede Hoop over 't algemeen niet ftreng zijn,<br />
\ '• ea
AAN DE KAAP DE GOEDE HOOP. «3S^<br />
en de winter van het jaar 1775 voor eenen der<br />
zat.hr.eren gehouden wierd.<br />
Jn de eerfte helft van Bloeimaand ftond de<br />
thermometer vtm FAHREMHEIT gdtaadig tus»<br />
fchen den drie en vijftigften en drie en zestig*<br />
ltengraad' 1<br />
; en in de laacltè heffttusfchenden vijf*<br />
tigfteri en aci-t vijftigften graad, uitgenomen den zeveüedtwintigften<br />
deezer maand , toen dezelve het<br />
laagst ftond en den negen, en veertigften en een'<br />
halven graad aanwees, offchoon het op' dien dag<br />
helder weer en zonnefchijn was. Regenachtige<br />
dagen in deeze maand wa>:en de elfde, twaalfde^<br />
vijftiende, zestiende en dertigfte; op de drie<br />
eerlten van welken het teffei>s fterk uit hec<br />
"noordwesten ftormde ; zoodat den elfden, toen<br />
ik door de Zourrivier reed , het water Hechts'<br />
tot aan de knie van het paard reikte; maar toen<br />
ik den vijftienden terug kwam, wegens den<br />
zwaaren regen en hooge zee zoo zeer opgezwollen<br />
was, dat het hoog aan het zadel kwam.<br />
11 £ „ De heer s r A R M A N heeft, ten behoeve zijner<br />
„ lamlgenooten, die gewoon zijn, de gelteldheid en ver-<br />
„ anderingen van het weêr naar den Zweedfchen thermo-<br />
„ meter te beftemmen, de graaden van den Fahrenheit-<br />
„ fchen thermometer telkens in die van den Zweedfchen<br />
„ övergebragt, en dezelven tusfehen baaksken* 'er bijge-<br />
'„ voegd. Doch, wijl detZweedfche thermometer in onze<br />
,, gewesten ten eenemaal onbekend, en integendeel dia<br />
„ van FAH» INHEIT tot het doen rah waarneemingen<br />
„ genoegzaam in algemeen gebruik is; zoo zal de Ne-<br />
„ derdtiitfehe leezer 'er niets bij verliezen, wanneer ilc<br />
„ de graaden van den Zweedfchen thermometer, als ie»<br />
„ overtolligs, weglaat. C."}<br />
In
140 IV. H00FBST. B. AFD. TOXRUSTINGEM<br />
In Zomermaand ftond de gemelde thermometer<br />
tusl'chen den vier en vijftigften en zestigilen<br />
graad. Vochtig weêr was het den cerften, tweeden,<br />
derden, vierden, veertienden, zeven en<br />
twintigften en een en dertigitcn. Behalve<br />
deezen waren 'er nog eenige andere betrokkene<br />
en windige dagen; maar alle de overigen geleeken<br />
naar de Zweedfche fchoone zomerdagen. -—<br />
Den tweeden regende het zeer fterk, waarvan hec<br />
gevolg was, dat eene menigte wacet, welk in<br />
de voorgaande dagen in hec gebergce verfameld<br />
was, coc aan de ftad coe doorbrak, de grachten<br />
derzelve vervulde, en eenige ftraacen zoo zeer<br />
overftroomde , dac hec wacer eenige minuuten<br />
lang cwee of drie voec hoog aan de huizen ftond,<br />
eenen kleinen muur van een fteenen huis deed<br />
omftorcen, en in verfcheidene kelders drong.<br />
In Hooimaand kon ik de gcfteldheid cn de<br />
veranderingen van hec weêr, wegens opgekomene<br />
beleefden, fleches coc den negentienden<br />
waarneemen. De hoogce des chermomecers was<br />
tot dien tijd toe tusfehen den vier en vijftigften<br />
en negen en vijftigften graad geweesc. Regenachtige<br />
dagen waren de zesde, zevende, achcfte,<br />
elfde en twaalfde, donkere en betrokkene<br />
dagen zonder regen de derde, negende, tiende<br />
dertiende en veertiende.<br />
T W E E -
TOT DE AFRIKAAMSCPIE REIZE. 14%<br />
T W E E D E A F D E E L I N G .<br />
Toerustingen tot de Afrikaanfche reize.<br />
JFIf^et grootfte gedeelte der voorbeen gemelde<br />
Wintermaand bragtik in de itad door, en bereidde<br />
mij op veelerleië wijze tot mijne aanftaande<br />
reize. •— Hiertoe reken ik onder anderen, dat<br />
ik de genees-en heelkunst oeffende; vermits het<br />
geld, welk ik daarmede verdiende, een noodwendig<br />
hulpmiddel tot de wijduitgeftrekte toerustingen<br />
was, welken mijn voorneemen vereischte.<br />
—— Maar nog meer was mijn reisgeld<br />
door mijne naarftigheid geduurende mijne zeereize<br />
toegenomen. —— Ik had naamlijk in de laatfre<br />
maanden van onzen kruistogt op de Zuidzee, eetr<br />
werk van R O S E N S T E I N ' overgezet, en Zestig<br />
dukaten daarmede verdiend. Dit was in die<br />
ruuwcre gewesten meestal mijne bezigheid geweest,<br />
omdat ik toen allerminst door andere bezigheden<br />
verhinderd werd ; alhoewel ik , onaf<br />
Hechts te kunnen fchrijven, door het ftormachtige<br />
weêr, niet zelden, genoodzaakt wierd, mijne<br />
beenen vast om den voet der tafel te liaan, en<br />
mij met de linkerhand vast te houden. — Vari<br />
deeze gelegenheid bedien ik mij teffens, om de<br />
heeren FORS T E R voor de hulp, welke zij mij<br />
daarin beweezen hebben, openlijk mijne dankzegging<br />
Verhandeling over de ziekttn der kinderen.
143 IV. HOOFDST. II. AFD. TOERUSTINGEN<br />
ging te betuigen; want zij waren het, die mijnei<br />
overzetting niet alleen op verlcheidene plaatfen,<br />
daar het noodig was, in orde gebragt, maar ook<br />
den druk daarvan te Londen bezorgd hebben.<br />
Tot verdere bevordering mijner reize, deed<br />
ik alle mooglijke navorfchingen naar dat geen,<br />
't welk ooit eenige verbindtenis daarmede hebben<br />
kon. Dan, in ueê van licht te bekomen, geraakte<br />
ik maar in des te grootere onzekerheid ,<br />
wijl men mij enkel verwarde en niet zelden tegenitrijdige<br />
berichten gaf. Doch voornaamlijk<br />
ontried men mij de reize als eene zeer ongerijmde<br />
en gevaarlijke onderreeming , omdat<br />
ik , als een vreemdeling , in Afrika nog onbekend<br />
en teffens niet bemiddeld , mij noodzaaklijk<br />
veele onaangenaamheden zou moeten laaten<br />
welgevallen. — Wijl ik echter de onmoodijkheid,<br />
om de uitvoering van mijn voorneemen<br />
ten minfte te beproeven , niet inzag , bleef ik<br />
onveranderlijk bij mijn befluit.<br />
Om deeze reden maakte ik met den heer DA-<br />
N IEL FR EDEEIK IMMSLMAN , een' jongen<br />
Afrikaan, kennis , welke r.is in vertrouwde<br />
vriendfehap veranderde. — Deeze jongman had<br />
bereids voorheen, tot zijn bijzonder genoegen,<br />
eerie reize landwaard in gedaan, door de Ichoone<br />
bedenking daartoe opgewekt, dat het toch<br />
hem en den overigen Ahikaanfchen Vf.dkplanteren<br />
geenzins tot eere verltrekte , de onderzoeking<br />
Jn het jaar 1776.
TOT DE AFRIKAANS CHE REIZB. I45<br />
king van hun land verzuimd te hebben't welk<br />
hen nu ras zou noodzaaken, om van mij en andere<br />
vreemdelingen de vereischte berichten aangaande<br />
dit land en deszelfs merkwaardigheden<br />
te verzoeken. Voor zijn perfoon liet hij zich<br />
dus zeer ras overreeden, om alle mijne voorflagen<br />
aantcneemen en mij gezelfchap te houden.<br />
Maar, om de toeliemming zijner nabeftaanden te<br />
verkrijgen, werd alle mooglijke overlegging, en<br />
aanhoudend gemeenfchaplijk verzoek vereischc<br />
en in 't werk gefield. De moeder, eene<br />
verrtandige vrouw, van geboorte eene Europeefehe,<br />
en haare dochter , een ongemeen bekoorlijk<br />
meisje, gaven eerst na langen tegenftand hunne<br />
toeftemming daartoe ; en wel voornaamlijk<br />
uit dien grond, omdat hij eene zeer zwakke boist<br />
had, weshalve eene lange reize te paard, bijzonder<br />
onder het oog van een' arts, bij uitneeniendheid<br />
heilzaam voor hem was ; waartegen<br />
hij te huis van de teering een' veel zekerderen<br />
en geduchteren dood, dan van de omzwervende<br />
Hottentotten, of de wilde dieren, welke zich is<br />
het binnenlle des lands ophouden , te verwachten<br />
had. — De vader, een oud krijgsman, die<br />
zoo wel in Europa als in Oostindie dienst gedaan<br />
had, en tegenwoordig lieutenant bij de bezetting<br />
aan de Kaap was, voegde 'er ook nog<br />
ten laatite deezen veelwerkenden grond bij, dat<br />
een jong mensen, wanneer het op gevaaren aankwam<br />
, niets fchuuwen noch vrfcezen moest.<br />
Nu maakten wij de noodige toerusting tot onze<br />
reize. —- De heer Immelman kocht een' goeden<br />
hengst, die teffens zachtmoedig was, en geaaaklijk<br />
ging , voor vijftig rijksdaalders; en ik<br />
had
144<br />
l V<br />
' HOOFDST. II. AFD. TOERUSTINGEN'<br />
had bereids voor vier en dertig eenen gewoonen<br />
klepper gekocht. Daarenboven had ik ecu 1<br />
''<br />
nieuwen pakwagen bezorgd. Deeze was noge-<<br />
noeg zoo groot als de gewoone legerwagens;<br />
zijn, en op gehjfce wijze, als de wagens der'<br />
Kaapfche landlieden , van boven met zeildoek bedekt.<br />
De prijs was ook de gewoonlijke, naamlijk<br />
omtrent twee honderd rijksdaalders, en wel<br />
zoo, dat voor het houtwerk vier en zeventig,<br />
voor hot ijzerbefhg dercig rijksdaalders, en voor<br />
juk, (per-en trekkecenen, zeildoek, teerpot en<br />
andere kleinigheden het overige deezer geldfom<br />
gerekend was. — Om een' zoodaanigen wagen<br />
te trekken, worden gemeenlijk tien osfen vereischt,<br />
welken ik derhalve,<br />
rijksdaalders, inkocht.<br />
het ituk voor acht<br />
Verder nam ik verfcheidene artfenijen mede,<br />
en wel deels met uitzigt op onze eigene gezondheid,<br />
deels om lieden op het land daardoor<br />
van nut te zijn. — Wijders voorzag ik mij van<br />
kleine glospaarlen , koperen tonderdoozen, vuurflag,<br />
mesfen, en tabak; allen waaren, die bijzonder<br />
dc-n Hottentotten zeer welkom zijn. —<br />
Om Hangen en andere dieren in brandewijn te bewaaren,<br />
nam ik een vaatje van eikenhout, bijzonder<br />
daartoe ingericht; tot het opdroogen van<br />
kruiden eenige riemen papier, en voor de infekten,<br />
welken ik hoop had te verfamelen, doo- j<br />
zenen fpelden, mede. - Dat wij ook den noodigen<br />
voorraad van kleederen en linnengoed inpakten,<br />
behoef ik wel niet te zeggen. — Met thee,<br />
koffii, chokolaad en fuiker voorzagen wij ons insgelijks<br />
, deels tot ons eigen gebruik, deels om de<br />
genegenheid dier landlieden, welke wegens hun- ,<br />
»»"n yprrpn pffhmd van de Kaap aan deeze behoeften
TOT DE AFRIKAANSCHE REIZE. I45<br />
ten dikwijls mangel hebben, daardoor te winnen.<br />
Overgehaalde dranken, zeide men mij wel, zouden<br />
bij menig eenen, tot bereiking van dit oog-,<br />
merk, veel werkzaamer zijn : dan om de ruimte,<br />
de zwaarte en de kosten te belpaaren, nam ik dergelijken<br />
in 't. geheel niet méde. Met naalden<br />
van verfcheidene foorten voorzagen wij ons rijklijk,<br />
omdat wij wisten, dat wij ons door deeze<br />
waaren, en goede woorden, de goedwilligheid<br />
en hulp der boerenmeisje s bij het veriameien<br />
van infekten verwerven zouden.<br />
;, Buskruid kocht ik ruim dertig pond; met een'<br />
gedeelte daarvan vulde ik verfcheidene kruidhoorns,<br />
welken ik nader bij de hand hield; het<br />
overige deed ik in een' leeren zak, dien ik in mijnen<br />
koffer floot, voornaamlijk, om dien voor<br />
het tabaksvuur der Hottentotten te beveiligen.<br />
Hiertoe nam ik omtrent zeventig pond hagel<br />
van onderfcheidene grootte , gelijk ook eenen<br />
evenredigen voorraad van looden kogels en kogelvormen<br />
mede. Men had mij wel niet geraa.<br />
den, zoo veele fchietbehoeften medeteneemen ,<br />
en zoo veel geld daarvoor te befteeden; ik vermoedde<br />
ook zelf niet, dat ik 'er zoo veel van<br />
gebruiken zou: dan, bij onze terugkomst aan de<br />
Kaap bevond ik, dat op deeze reize, die toch<br />
maar acht maanden geduurd had, bijkans alles<br />
verfchooten was. — lk moet daarom allen, die<br />
zich veelligt op eenen dergelijken weg zouden<br />
willen begeeven, den goeden raad mededeelen,<br />
om zich met fchietgeweer, en de noodwendigheden,<br />
daartoe vereischt, wel te voorzien. Niet<br />
alle fchooten treffen, en het fchieten van kleine<br />
vogelen neemt een aanzienlijk deel weg. —•<br />
K Daar-
$4<br />
de hand te "gaarj, • an tot mijne reize ;bevorders<br />
lijft, te zijn. >*m Eeaimdeue brief diende, om mij<br />
brj het warme.'bad in Houentöisch .Holland de<br />
floédige kamers te bezorgen :, 'want dk middel<br />
had ik tegen de verkoudheden, welken ik in de<br />
nabijheid van den zui<strong>dpo</strong>ol gekreegen had, voorgenomen<br />
te beproeven.<br />
D E R-
DE GOEOE .HOOP NAAR HET WARME BAD. I47<br />
^00OO000000000000O0O0O><br />
D E R D E A F D E E L I N G.<br />
Ytmèl'nH•fi'J230in5i:f.: i ti«* t*>te* sfa
"I4"8 IV, HOOFDST. III. AFD. REIZE VAN 'DE KAAF<br />
Zoo ras de avondkoelte begon zetten wij on*<br />
ze reize over de Eerfte rivier tot aan den voer<br />
eens hoogen bergs voort. , De naauwe vaiei tusfchen<br />
dit gëbergce heet Huttentotsch nelldnsp-<br />
Kloof, dat is, de valei van Hoctentotsch Holland,<br />
cm is hooger, ook niet zoo dor. als.'andere Valeien.<br />
— Men vindt hier verfcheidene aanzienlijke<br />
landhoeven. Toen wij aankwamen, was hec 1<br />
reeds nacht en zeer duister. Wij Haken een<br />
klein vuur aart . bij welk wij eerst onze avondmaaltijd,<br />
die voorwaar zeer maang-was," hielden,<br />
-.en waarna wij ons . ter rust necrleiden. Het zadel'was<br />
ons hoofd'kusfen, de aarde ons bed, en<br />
een overrok onze deken tegen de kou ie van den<br />
nacht: deeze dingen maakten, gelijk naderhand<br />
nog zeer dikwijls, alle onze gerieflijkheid bij<br />
nacht uit. —-<br />
Toe eene legerplaats verkooren wij bij zoodaanige<br />
gelegenheden die zijde van een bosch ,<br />
welke ons de beste befchutting tegen den zuidoosten<br />
of eenen anderen wind , die dan voor- I<br />
.Tiaamlijk woei, kon geeven. — Bij regenactdg ]<br />
weer, namen wij onze toevlugt in onzen bedekten<br />
wagen, doch daar wij wegens aile de pakkaacje<br />
nog veel onbekwaamer ligplaats hadden.<br />
De beste plaats, die ik daar voor mij vinden kon,<br />
was mijn koffer, offchoon hec dekfel rond ver-<br />
.heeven was. De heer IMMKLMAN, die rank<br />
en dunner was, dan ik, kon zich, hoewel met<br />
viel moeite, tuslchen deezen koffer en de zijde<br />
des wagens neerleggen, waar hij dan op eenige :<br />
bundels papier, doch juist niet in eene betere of '<br />
- aangenaamërë bedfleede, piag te liggen. — Somtijds<br />
maakcen wij ons bed onderden wagen, daar<br />
wij genoegzaam als onder dak, en tegen regen<br />
en I
DE GOKDE HOOP NAAR. HET WARME BAD. 149<br />
en daauw eenisrzins belchut waren: doch daartegen<br />
moesten wij ows dan ook het gezelfchap or-.<br />
zer osfen, welk ons in dien .weiland zeer nabij<br />
en juist niet aangenaam was , laaten welgevallen; •<br />
want deeze dieren waren aande wielen vin onzen<br />
wagen, aan den disfelboom, en ook aan de ladders<br />
of de zijplanken van den zei ven vastgebonden,<br />
en zoo .onhandig, dat wij het Hechts waagden<br />
om tusfchen de tarnden of mak tien door te<br />
kruipen: daarenboven waren deeze onze nabuuren<br />
, wanneer 'er zich wilde dieren in de nabijheid<br />
vertoonden, in*geilaadige onrust.<br />
Menigmaal hadden wij gelegenheid, om op<br />
boerenplaatfen onze nachtrust te neemen: dun,<br />
hier hadden wij het dikwijls bijkans nog erger. —<br />
Want gemeenlijk beftond hec huis, daar wij inkeerden,<br />
Hechts uit twee vertrekken met leemea<br />
vloeren: het binnenfte diende tot een flaapvertrek<br />
voor den boer zei ven en zijne vrouw en kinderen;<br />
het andere maakte de keuken uit, en hier<br />
was het, daar men in een' hoek, op den grond,<br />
eene mat voor ons uitfpreidde, welke dan doorgaans<br />
alle de gerieflijkheid was, die de goede<br />
lieden ons konden bezorgen. Voor 't overige<br />
moesten wij ons daarmede vergenoegen, om onze<br />
zadels en overrokken coc ons bed ce gebruiken.<br />
De Hottentotten van beiderleie fexe,<br />
ouden en jongen, welke in diensc van den boer<br />
waren, koozen hunne legerfteéde alcijd om den<br />
haard. Deeze befloeg gewoonlijke wijze eene<br />
gantfche zijde der keuken, en had geene andere<br />
plaats, daar het vuur brandde, dan de vloer, op<br />
welke wij gevolglijk allen nevens elkander lagen.<br />
Eene gantfche bende van vlooien , en menig<br />
ander ongemak, welk wij om die oorzaak uic<br />
K 3 moes-
15° IV. HOOFEST, lil. AFD. REEË VAN D* KAAP<br />
moesten liaan, maakccn, dat wij dikwijls aan de<br />
frisfche lucht de voorkeur gaven, wanneer niet'<br />
koude, lierke wind en regenachtig" weêr zulks<br />
nog ondraaglijker voor ons deeden zijn. -—<br />
Bij de befchrijving van ons eerfte nachtleger voegde<br />
her, naar mijnen dunk, allerbest, dit algemeen<br />
bericht nopens de wijze, op welke wij ons genoodzaakt<br />
hebben gezien , de meeste overige<br />
nachten cp de reize doortebrengen, mijnen leezeren<br />
medetedeelen.<br />
Den volgenden morgen maakten wij ons het<br />
aanbreeken van den dag ten nutte, om in de koelte<br />
den weg over de bergen van het fiottentotsc<br />
Heiland afteleggen; De weg opwaard was<br />
zeer Heil en Heenachtig, en had veele kromten'en<br />
andere ongemaklijkheden. Ter rechterhand troffen<br />
wij terflond in 't begin eenen akeliger) dwarsweg<br />
aan, die zeer fchuinsch naar beneden liep,<br />
alwaar menigmaal wagens en osfen ongelukkiger<br />
wijze zouden van boven neêrgeflort en verpletterd<br />
zijn. — Deezen en dergelijke bergen zou, zelfs ook<br />
met het fterkfté gefpan trekosfen, geen ander hebben<br />
kunnen oprijden, dan die de rechte handgreep<br />
verftond, en eene even zoo lange zweep had,'<br />
waarmede de Afrikaanfche voerlieden hunne osfen<br />
gemeenlijk beflieren. • Aan eene zöodaanïge<br />
zweep is de Heel twee en eene halve vadem lang,<br />
de zweep zelve nog iets langer, en het fnoer<br />
daaraan nog een en eene halve el lang, cn van<br />
Herk bereid of zeemleder gemaakt. Dit hefcuig,<br />
ïm voortbrenging van den wagen in zekeren opzij-.te<br />
meest werkzaam, houdt de voerman in beide<br />
handen; en dewijl hij voor op den wogen, op<br />
zijnen bok of' bankje, zit, zoo kan hij daarmede<br />
tot
DE GOEcJJ/.H/OOP' NAAR HET WARME BAD. 15.£<br />
tót het voorfte. gefpa'n osfen reiken, en , wanneer<br />
het vereischt'wordt,': zeer fchtclijk en. zonder op-,<br />
houden, onder. zijne dieren rond flaan, en z$daarbij<br />
telkens aan die zijde, daar. hij wil, tref-,<br />
ten, en wel ZOQ Herk,.dat 'er geheele bosfen hair<br />
uitvliegen. Hierdoor worden de osfen gedwongen,<br />
om op eenmaal alle hunne fterkce ce vereetfjgen,<br />
en den wagen zoo wel uit de diepfte gaten<br />
uitcecrekken, als ook over fteenen en fteile<br />
hoogcen voorctebrengen. -— Maar 'er wordt<br />
veele behoedzaamheid vereischc , zoo wel om<br />
niec op eenmaal al, ce fterk a-meedrijven, als ook<br />
om cusfehen beiden niec al ce lang te laacen uitruscen.<br />
Want in het eerfte gevat worden zij zoo<br />
zeer vermoeid en mat, dat zij niec meer van de<br />
plaats ce brengen zijn; in hec laacfte incegendeel<br />
verfiaauwt bij hen. de iever, voorheen opgewekc,<br />
en bij aanhoudendheid zoo hoognoodig, om 'er<br />
zichzelven door ce arbeiden; waarvan dan hec gevolg<br />
is, dac men' niec meer mee hun vorderen<br />
kitiK Wanneer men tegen zeer fteile bergen<br />
pp moet rijden, pleegt daarom de voerman hen,<br />
naar bevinding van omftandigheden, iedere halve,<br />
of geheele, of Gok alle twee minuuten, een<br />
iveinig te laaten rusten. Wanneer men integendeel<br />
den berg afrijdt, heeft men, zelfs op zoodaanige<br />
^plaatfen, die minder fchuinsch zijn, te<br />
vreezen (<br />
, dat de wagen, bijzonder wanneer hij<br />
zwaar belaaden is^ fchielijker dan de osfen, naar<br />
beneden, of op hen rollen zal; omdat Hechts<br />
de beide achterleen aan den disfelboom gefpanhen<br />
, en. niec in ftaac zijn, om den. wagen, zoo<br />
veel noodig. is , . .tegen ceh ouden. , Hierom moet<br />
hij dan gefperd worden.<br />
K 4 Van
152 IV. HOOPDST. dB ƒ FD. REIZE VAN DF. KAAP<br />
Van kruiden was onderrusfchen óp de gemelde<br />
bergen van Hottentotsch Holland nog weinig<br />
aancecreffen. — Hecverheugdemif*nogtbans, eenen<br />
prachtigen zilverboom,protea, in zijn volle bloeilbl<br />
aancetreffen. Het is dezelve, waarvan ik, onder<br />
de verhandelingen van de koninglijke akademie<br />
der weetenfchappen te Stokholm « , eene befchrijving<br />
en afbeelding bekend gemaakt, en<br />
waaraan ik den naam van Oujlaafs fcepter, fceptrum<br />
Oufavi, gegeeven heb. De gemelde<br />
zilverboom beitaat uit eenen iiruik of bos, van<br />
twee tot vier voer hoog, die fomtijds ongedeeld,<br />
i n gelijk een fcepter rechtop in de hoogte groeit,<br />
fomtijds twee of drie imitervormige takken heeft,<br />
die in züverkleurde bloemcrosfen eindigen. —<br />
Hec b-jzonrierfte aan die gewas zijn zijne bladen,<br />
die ongemeen verfchillende in maaklel zijn: want<br />
die aan hec bovemfe gedeelte van den itam of<br />
fleel zijn ilechts een of twee duim groot, kegelvormig<br />
en ongedeeld; daar integendeel de lengte<br />
der onderden eenige duim bedraagt, en dezelve<br />
in de gedaante van kleine cakjes menigvuldig<br />
gedeeid of gefpleeten zijn.<br />
Aan de noordzijde van den zoogenoemden Hoctenrottch-<br />
Holiandl'chen berg, was de weg wel<br />
in lang na zoo Heil niec, doch wij moescen echcer<br />
nuen dan een wiel fperren. Hec ganefche land,<br />
aan de noordzijde van deezen berg gelegen, noemen<br />
de Inwooners mee een' algemeenen naam<br />
Achter den berg, of Over den berg.<br />
Tegens den middag kwamen wij bij de Paltnietrivier<br />
aan, en wel ter dier plaats, waar zij<br />
door<br />
' Des jaars 177."'.
DE GOEDE HOOP NA AP. HET WARME BAD. I 5J<br />
d -or eene kleine fchoone vlakte ftroomt. Hier<br />
rustten wij, volgens gewoonte, geduurende den<br />
beeten middagcifd. — Wijl men in dit gedeelte<br />
van Afrika over geene rivier, 't zij gfoote of kleine<br />
, eene bru;r, aantreft, en Hechts op twee piaacfen<br />
veeren aangelegd zijn, moesten wij hier vier<br />
voet diep door het water rijden, wij zoo wel,<br />
als onze wagen; hec water kwam mij tot onder<br />
het zadel. OiTchoon de rivieren op die<br />
plaacfen , daar de gewoone rijweg 'er door gaac,<br />
gemeenlijk niec diep zijn; zoo is echcer deeze wijze,<br />
om ze door ce (rekken, menigmaal even zoo<br />
gevaarlijk als langzaam. Want, wanneer het<br />
eenen of eenige weinige dagen geregend heeft,<br />
bijzonder in den winter, moec men wel acht of<br />
veertien dagen , cn fomtijds nog langer vertoeven,<br />
eer het water zoo laag valt, dac men die doortogt<br />
waagen durfc; en die oncmoec men zelfs op zoodaanige<br />
plaacfen, daar men op andere cijden, bijzonder<br />
des zomers, bijkans droogsvoers door kan<br />
gaan. — Wanneer hec water naderhand ook eenigzins<br />
gezakt is, kan men echter op den gewoonen<br />
rijweg door de rivier niec mee zekerheid vertrouwen,<br />
wijl men bezorgd moet zijn, dac de<br />
fterke itroom aldaar door wegfpoelen van het zand<br />
veelligt eene diepte gemaakt heeft. Scoute boeren<br />
, die geen geduld hebben, om naar hec vallen<br />
van hec wacer lang ee wachcen , of welken de<br />
geringe voorraad van le evens middelen niec toelaat,<br />
zich zoo lang optehouden, plcegen het te<br />
waagen, om hunne osfen den wagen zwemmende<br />
te laaten overtrekken, wanneer het water gemeenlijk<br />
tot midden aan de ladders of de zijplanken<br />
komt, en vrouw en kinderen, en alle de<br />
overige pakkaadje door en door nat worden. —•<br />
K j De
Ï54 !V- H00FD3T. IU. AFD. RF.IZR VAN DE KAAP<br />
De flaaf of Hottencot, die deswege, omdat men<br />
geene toornen gebruikt, op gevaarlijke plaatfen,<br />
de beide voorfte osfen noodzaa.klijk leiden moet,<br />
is gedwongen, bij zoodaanige gelegenheden dezeiven<br />
zwemmende door de rivier te ftuuren; .et*<br />
hij is gelukkig, wanne,er deeze dan niet zoo eigenzinnig<br />
en. boosaarcig zijn, om den ilroorn tgvolgen,<br />
omtekeeren, .of anders verwarring te<br />
maaken. — Wanneer de osfen intusfchen tot het<br />
rijden en trekken wel afgerecht zijn, pleegen<br />
zij op het geluid Ho Ha, hun zacht toegeroepen,<br />
op eenmaal halte te maaken. — Op gelijke<br />
wijze merkt ieder os terftond op,, en gaat<br />
naar de rechter of linker hand, wanneer 1<br />
hij zij?<br />
nen naam., met Hot of Haar verbonden , hoort. —<br />
Van dit gefchreeuw der voerlieden , gelijk ook<br />
van het afwisfelend oproepen van de naamen dec<br />
osfen, om nu van het menigvuldig geklap der<br />
zweep niet te fpreeken, eene geduurige en tot de<br />
grootlfe walging toe vermoeiende herhaaling, bijzonder<br />
in flechre wegen, te hooren, valt eenen<br />
reiziger ten uiterfte bezwaarlijk. — Bij deeze<br />
naauwkeurige opmerkzaamheid, de groote zweep<br />
wel en dikwijls genoeg te bezigen, is het werk<br />
var» eenen voerman in Afrika; een zeer moeilijk<br />
beroep: maar het reizen in dit waerelddeel ongemaklijk<br />
en gevaarlijk.<br />
Des avonds zeer laat kwamen wij bij de woomoz<br />
van den boer, die ons reed, aan. Zij had<br />
e
DE GOFDS HOOP WiPAH HET'WARRÏE B "D. I 55 1<br />
zekerlijk nieidoor^enntmirrerfroiid in don beginne,<br />
mr.sr door haare ómweim lii^rciV gevormd,-'-KWWI<br />
Zeiis dé harde cn fpiti'e rots, van welke men zich<br />
verbeelden zou, dac zij toe eéneeeuwigduurende<br />
naaktheid veroordeeld ware , was hier aan haaren<br />
donkeren en ijzerachtigpn wand, nier eenige gewasfen,<br />
langsidcnzclven optoaard kruipende, verlierd,<br />
welker ranken zij, uic dankbaarheid,- door<br />
middel haarer lcherpe hoeken onderlteunde en<br />
uitbreidde. In -dé klooven van die afhangen<br />
der bergen zig ik kruiden, welke op de hooge<br />
drijfbedden of crekkasfen, door de nacuur zelve<br />
voor haar ffangelegd', reeds in Vollen bloei Honden,<br />
en in hu-me pracht al wat de menschlijke<br />
kunsc ooic of ooic voorc kan brengen, uittarten<br />
konden.<br />
Eenige fteenworpen verre van de hoeve kwam<br />
een mineraal water uic den grond voorc, doch<br />
welk niemand zich een nucce wisc ce maaken. —-<br />
Over 'c algemeen bevond ik, dac de fteenen en<br />
rotfen deezer landftreek op verfcheidene plaatfen<br />
veel ijzer bevatten. Langs de Bbterrivier<br />
liggen nog meer boerenwooningen, wier voortbrengfels<br />
voornaamlijk in graanen en de fchaa*<br />
penteelt beftaan. De wijn , welke hier<br />
groeit, is een zuurachtige drank, die iir dé ftad<br />
aan de Kaap niet eer aan den man kan gebragt<br />
worden, dan na dat hij tot azijn of brandewijH<br />
veredeld is. :<br />
De boeren zelve drinken echter<br />
deezen wijn ongemeen gaarn. De Oorzaak zijner<br />
flechte gefteldheid, gelijk bijkans van alleh.Wijn^<br />
die in de landftreek achter de bergen gewonnen<br />
wordt, ligc in de koude des gronds, in den grooiteren<br />
afftand van de zee, gevolglijk in den mangel<br />
van vruchtbaar maakende uitwaasfèmittgen,<br />
en
t$6 IV. IIOOFDST. III. AFÜ. REIZE VAN DE KAAP<br />
e,n voornaamlijk in de groote verhevenheid deezer<br />
landilreeken over de oppervlakte der zee. Voons<br />
hielden wij ons hier niet langer dan eenen dag op.<br />
Nu aanvaardden wij de reize naar het Warme<br />
Bad zelve. Mijnen wagen liet ik voor eersc<br />
terug, en reed met eenen anderen wagen, die.<br />
naar hetzelve had ging. Om zoo veel te fpoediger<br />
derwaard te komen, hielden wij ons aanbenen<br />
gebaanden weg, maar trokken over bergen<br />
en vlakten, en door valeien regelrecht voort. -—<br />
Deeze geheele uitgeitrekie landftreek is, wegens<br />
gebrek aan water, gantsch onbebouwd en onbewoond.<br />
Eene menigte wilde dieren heeft daarom<br />
hier hunne verblijfplaats genomen. Thans<br />
had ik voor de eerllemaal het genoegen, geheele<br />
kudden van de beide grootere foorten van antilopen<br />
of gazellen, welken de Hollanders herteheesten<br />
en bonte bokken noemen, te zien. Üe eerite<br />
naam, welke herten beduidt, fchijnt aan de eene<br />
foort deswege gegeeven te zijn, omdat zij.ten aanzien<br />
der kleur mee de Europeefehe herten eenige<br />
overeenkomst hebben. De laatfte,. of die van<br />
bonte bokken, voegt beter voor de dieren, welke<br />
daarmede benoemd worden , omdat hunne<br />
brandgeele of ligtbruine huid met veele witte<br />
vlekken en flreepen getekend, is. . Van de<br />
Kaapfche zoogenaamde hertebeesten heb ik, in de<br />
verhandelingen van de koninglijke akademie der<br />
weetenfchappen te Stokholm eene befchrijving<br />
doen plaatfen •, waarin ik dit dier antilope dorcas<br />
noem<br />
* Dei jaars 1779.
DE GOEDE HOOP NAAR HET WARME BAD. 1^7<br />
•noem Eene afbeelding van hetzelve ziet men<br />
;op plaaclü., welke hier tegenover geplaatst is.<br />
Dit fraaie dier ,zal ons in 't vervolg nog dikwijls<br />
voorkomen. Den bonten bok, die een<br />
weinig kleiner, maar integendeel Iterker en veeter,<br />
dan het hertebeest is, vindt men bij rAL-<br />
LAS onder den naam' van antilope fcripta, en bij<br />
•BUFFON onder dien van guïb. Ingevolge de<br />
verzekering van ADANSON is hij aan de rivier<br />
'van Senegal in menigte aantetrefFen. Ik kan 'er<br />
•nog de aanmerking bijvoegen-, dat het wijfken<br />
van deeze foort geene hoornen heefc. — Heden<br />
•zag ik ook voor. de eeritemaal geheele troepen<br />
-wilde zebra, welken de volkplanters wilde paar,"<br />
• den- noemen. , Zij houden zich in groote kudden<br />
bij elkander-, *en maaken in hun zware en wit<br />
geftreepc kleed eene fchoone vertooning, Hec<br />
is de huid van deeze dieren, welke men bij .onze<br />
bontwerkers onder den ongerijmden naam,van<br />
zeepaardenhuiden pleegc ce vinden 'V — Op<br />
dee-<br />
14 [ ,, Dit zelve dier, welk de heer S P A R M A N hier<br />
boven antilope dorcas, en de Hollanders aan de Kaap<br />
„ hertebeest noemen,-is de koba van B U T T O N , en de an-<br />
- tilope bubalis van TAL LAS. De Duitfchv;rs heeten het<br />
,, kirsch - antilope. De uitvoerige befchrijving van dit dier<br />
„ zal hierna in het veertiende hoofdfüik volgen. " C.,] '<br />
15 [ ,, De zebra is hei meest onder de benaaming, vla<br />
„ den geflreepten Kaapfchen ezel bekend, K O L B E ,, 'die<br />
• „ dier befebrijvende, geeft 'er eene afbeelding van ,<br />
„ 1. c. I. Deel, XI. Hoofdft. tegenover bladz. 174!,<br />
,, welke in de zoogenaamde nieuwe algemeene befchrijving<br />
: „ van de Kaap de Goede Hoop, I, Deel, IV. J.oofdfl:.<br />
„ tegenover bladz. 424. overgenomen is. Ondertusfchén<br />
,, is die afbeelding in lang na niec naauwkeurig. Hóa<br />
„ veele overeenkouisc de zebra ook met een paard m<br />
^^|®
T58 IV. HOOÏÜST.- III. AFD, REIZE VAN DE KAAP<br />
ideezen dag-zag' ikvinsgefijks ;die vogelen, wvr<br />
xeeven •onze -:iedel.heid zelfs uic het. léfgel^une<br />
-Afrika! -ontleent,- ilc .meen db:\firmsvoge!s^ ïffi de<br />
zuidlijkftc fpits vara\ die waereldéeei;, , jn .hurihen<br />
wilden ftaat. : Somtijds naderde ik -den eenen .en<br />
•anderen van hun binnen hec bereik van' een fnapiïaanfehoot',<br />
waardoor ik lust-kreeg, hen te vervolgen.<br />
Doch dic gefchiedde.telkens ce vergeefs:<br />
•wanc mee hunne lange beenen en groote fchree-<br />
'den liepdi zij nog eens zoo fnel, „als. hun jaagden<br />
'paard, 'die', beiden ongeoefend ,waren , hen<br />
-vervolgen konden. Zij liepen.--altijd mee uitgebreide<br />
vleugelen, waarfchijnlijbmaar om in even-<br />
'Wigc ce blijven. Wanc om hun zwaare ligchaam<br />
.'bok maav-.in 'hec -minile opiceheffen-,. waren, zij<br />
geenzins in ftaat. ..In hec vervolg vernam ik,<br />
-dat men ze niec eens mee hec beste jagepaard bij<br />
hec eerfte vervolgen inhaalen kan, zonder dat<br />
zij, geduurende eenige minuuten, uit het gezigc<br />
r<br />
geraaken. Desniercegenftaande moec de jaager<br />
dezelve ftreek houden ; doch bijtijds zijn paard<br />
verfchoonen, en het niet beftendig mtt veel drifc<br />
' ' :<br />
a a<br />
' ''"" ''' '^ '<br />
„ hebben, zweemt echter het geheele maakfel van het<br />
„ zelve daarin al te veel naar dat van een paard, en bij-<br />
„ zonder de kop,- iriettegenftaande hét daar in het metst<br />
„ van een paard verfchilt, en het meest na»r een'- ezel gelijkt.<br />
Eene betere en naamvkeurigere afbeelding' van<br />
„ dit ongemeen fraaie dier vindt men 'bij het Dagverhaal<br />
-,, van een' togt door hei'land der kléine en groote Namacqttas<br />
fichter de 'Beknopte befchrijving van de' Kaap de Goede<br />
„ Hoop, in groot 'octavo-, Amfterdam 1778. gevoegd, tagenover<br />
bladz.. 5*6. in drie bijzondere plaaten, daar ook<br />
„ eene keurige befchrijving van dit merkwaardig dier<br />
„door den booggel. heer AL LAM AND, hoogleeraar<br />
tt op 's Lands imiverJiteic te Leiden, te vinden is. " G. J
•DS GOEDE HOOP NAAR HET' V/ARME BAD. t$§<br />
teaten rennen,' tot dat hij dén ftrüisvógel van de<br />
eene of andere hoogte wederom gewaar wordt:j<br />
wanneer deeze wegens vermoeidheid en ftijf gewordene<br />
beenen~ter naauwer noo'd'-ontkomt--, en<br />
bij de derde vervolging of gevangen -of gefchooten<br />
wordt. —•<br />
- Even zoo- vetgeefsch -was het, de antilopen!<br />
naartezetten. — •-'. Deeze hebben de bijzondere<br />
ejgenfchap, dat zij op haare vhsgt bij herhaaiing<br />
balte maaken, om baaren vervolger.telkens een<br />
weinig- ce bezien ;<br />
en te wachten. ;<br />
Intusfeherj<br />
treft men deeze gewoonte niec Hechts , gelijk<br />
fommigen gemeend. hebben , bij hec antilopen<br />
geflachc alleen, Ook niec bij alle foorten van het*<br />
#:elve zonder onderfcheid aan. Wanc buffels en<br />
wilde tieh^v^ttagga, heb ik fömtijds op gehjkè<br />
wijze ftil zien ftaan. >—- Daartegen pleegert<br />
etnigen van de kleinere ancilopen , als de fteenbokken,<br />
klipfpringers, riecrheebokken , enboschof<br />
woudbokkcn met onafgebroken loopen den<br />
jaageren te ontvlieden. Het Kaapfche eland,<br />
Welk ik ook in de verhandelingen van de-koninglijke<br />
akademie der weetenfchappen té Stokholm<br />
befchreeven heb, is, omdatzijn vleesch en zij*<br />
ne huid boven anderen gezocht worden, in die gewesc,<br />
zoo men zege, reeds uicgeroeid; en zoo ras<br />
'er uic de binnenlanden een overkomt, wordt<br />
het weggefchoocen; verroics deeze dieren niet<br />
alleen van groorere waardij,- maar ook gemaklijker<br />
te jaagen, dan de zoogenoemde hercebéesten,<br />
zijn ' 6<br />
. —<br />
Te-<br />
•ö [ „ Ook dit dier zal in hec volgende veertiende<br />
„ hoofdituli xmiftandig befchreeven worden. " C. ]
?60 IV. HOOFDST. III. AFD. REIZE VAN DE KA AF<br />
Tegens den avond kwamen wij op eenen rj^roo*<br />
ten heerenweg, die ons eenige boeren woon ingeu<br />
voorbij, en eindelijk in tic ichemering bij<br />
bet Warme Bad bragr. Kort voor. .onze aanr<br />
komst hadden wij eenen anderen w
DE GOEDE HOOP NAAR HET WARME BAD. l6t<br />
fchoon op een effen weg , en wanneer de wagen<br />
juist niec zwaarbelaaden is, deeze bijna in eenen<br />
even zoo Merken draf en even zoo fnel gaan, als<br />
men gewoonlijk rijdt. — Vier zoodaanige uuren<br />
te paard, of acht uuren rijdèns mee eenen wagen,<br />
door osfen getrokken , maaken hier eene<br />
zoogenaamde fcheft uic; en zoo verre pleegc men,<br />
mee een' belaaden wagen, op eenen dag, of in<br />
cwaalf uuren ce rijden, waarbij men edijkemaal<br />
pleillerc. —<br />
De boeren, welke dieper landwaard in woonen<br />
, en verre wegen hebben, voorzien zich<br />
van rwee of vier osfen op voorzorg, welken zij<br />
bij afwisfeling voorfpannen. Op deeze wijze kunnen<br />
zij, in eenen dagennachc, of in vieren twintig<br />
uuren, twee fchofcen, dat is, acht uuren te paard,<br />
rijden. — Dewijl nu bij zulke dubbele voorfpannen<br />
veertien, fomtijds meer dan twintig dagen vereischc<br />
worden, in weiken cijd zij echcer eenen<br />
en anderen dag ftil moeten leggen , om te rusten,<br />
wanneer de landlieden, in het binnenfte des lands<br />
woonende, hunne voortbrengfelen naar de ftad aan<br />
de Kaap willen brengen, en de terugreize bijkans<br />
even zoo veel cijd wegneemc; zoo ziec men<br />
ligc . dar, hec arme vee niec gefpaard worde. •—-<br />
Dikwijls moeten zij trekken, offchoon zij ook<br />
nog zoo zeer hijgen, en de tong hun uic den<br />
hals hangc; en daarbij worde zelfs weinig tijd om<br />
ce rusten, nog weiniger om te graazen, gelaaten.<br />
Zijn zij ook fomtijds nog zoo gelukkig ,<br />
om zich met gras en bladen en ftruiken van<br />
heefters te verzadigen , en hunnen dorst te lesfchen;<br />
zoo krijgen zij toch naauwlijks tijd om re<br />
herkaauwen. Hierom worden zij dan ook op<br />
L zoo-
tfjï IV. HOOFDST. til. AFD. REIZE VAN DE KAAP<br />
zoodannige reize taamlijk, mager al waren zij te<br />
vooren ook nog zoo vet. Maar eer 'er wederom<br />
eene reize naar de Kaap gedaan wordt,<br />
kunnen zij op de weiden aldaar, die gewoonlijk<br />
zeer rijk zijn, hun voorige vleesch en vet volkomen<br />
wederkrijgen; te meer, vermits zij in den<br />
tuslchemijd voor den wagen zeer weinig gebruikt<br />
worden.<br />
Dewijl ik voorheen van het Kaapfche rij - of<br />
voerwerk gehandeld heb , moet ik 'er hier nog<br />
bijvoegen , dat men in deeze geheele volkplanting<br />
de osfen nooit zoo voor den wagen (pant,<br />
dat zij met de hoornen, maar alleen met de<br />
borst trekken, wairbij twee en twee nevens elkander<br />
onder één juk gaan, welk met zijne houten<br />
fcheenen om hunnen hals ligt, en inlhijdingen<br />
beeft, aan welken de halsriemen gemaklijk<br />
vast genaakt, en weder afgenomen kunnen wor<br />
den. Het juk van het achterne paar is in het:<br />
midden aan den dislélboom, maar van de overigen<br />
aan een touw, riem of iets dergelijks,<br />
welk ten dien einde tusfchen de osfen doorgetrokken<br />
wordt, bevestigd. Veelligt is deeze<br />
wijze, om de osfen aantefpannen, welke hun<br />
veele vrijheid laat om te loopen, zonder de fierkte<br />
hunner hoornen op de proef te ftellen , de<br />
oorzaak, dat men met deeze dieren in Afrika<br />
zulke foelie en wijde reizen kan doen ; doch<br />
waarregen men ook tien of twaalf voor éénen<br />
wagen of ploeg noodig heefc. AR TUUR<br />
J O U N G brengt in zijne reize door Ierland van<br />
den jaare i 7 7ó tot 1778 eene proef bij, welke<br />
hiertoe betrekking, en mij op die vermoeden gebragt
DE GOEDE HOOP NAAR IÏBT WARME BAD. 1*6$<br />
bragt heeft. Om deeze reden zal hec niet ongevoeglijk<br />
zijn , wanneer ik de geheele plaacs,<br />
welke hierop betreklijk is , mijnen leezer vertaald<br />
mededeel *. „ Ierland, " lees ik daar ' ,<br />
„ is federt langen tijd deswege merkwaardig ge*<br />
„ weesc, wijl de paarden daar eertijds mee deri<br />
„ ftaarc hebben moccen trekken. Eene even zoo<br />
„ zonderlinge wijze, om de osfen ce laacen crek-<br />
„ ken, naamlijk mee hunne hoornen, heefc on-<br />
„ langs Lord SHANNON aldaar uic Frankrijk ingevoerd.<br />
Mee dat oogmerk heefc hij eenen<br />
" voerman, welke ervaren was om op deeze wij-<br />
„ ze ce rijden, gelijk ook eenen os van de aller-<br />
*, besce foorc, die wel doorvoed en fterk, ook<br />
drie jaaren lang voor wagen, ploeg en eg ge-<br />
„ bruikc was, benevens hec getuig, daarcoe be-<br />
„ hoorende, van Bourdeaux laacen komen. Of-<br />
',' fchoon hem die meer dan honderd ponden fter-<br />
] liw Jcoscte, was hij toch verzekerd, dac dee-<br />
,'' zeforn hem terftond in hec eerfte jaar, in welk<br />
, hij deeze wijze van rijden op alle zijne land-<br />
', goederen algemeen in wilde voeren, volkomen<br />
H vergoed zou worden. Hij heefc ook nader-<br />
L hand dezelve mee hec giootfte voordeel be-<br />
„ houden, en bevindt, dac de osftn daarbij zoo<br />
„ vrij en ongedwongen gaan, dac het een bijzon-<br />
, der genoegen is zulks ce zien. De heer<br />
jou NO zag twee osfen, op deeze wijze aange-<br />
„ 1 pannen , met Weinig moeite meer dan drie<br />
„ tonnen tarwe voorecrekken; cerwijl hij cwu-<br />
" fel-<br />
* Ik heb dezelve uit het Gentlemen Magazine van het jaar<br />
17S0 ontleend.<br />
y Bladz. 431.<br />
L 2
tÖ4 IV. HOOFDST. IV. AFD. VERÈtlJF<br />
„ felde, dat zij soo veel van de plaats zouden<br />
„ hebben kunnen beweegen, wanneer zij enkel<br />
„ met het juk aangefpannen geweest waren. "<br />
B IJ H E T W A R M E BAD. 165<br />
«fegebragc , of in den bedekten wagen ophouden.<br />
— Het huis zelf is aan het hangen van een'<br />
kleinen berg gebouwd, zonder niet eene gracht<br />
voorzien te zijn. Hier van daan komt het, dat<br />
het water in het eene vertrek doorzijgt, en het<br />
taamlijk vochtig maakt; voornaamlijk, waaneer<br />
'er meer bedden in ilaan, en meer kranken 'er<br />
zich in op moeten houden. — Uic de lijsten ,<br />
welken de bronmeescer federt verfcheidene jaaren<br />
gehouden heefc, zag ik , dac honderd en vijftig<br />
coc cwee honderd perfoonen coe zich jaarlijks van<br />
die bad bedienen. Doch chans i wijl die jaargetijde<br />
tot het baaden bijkans te koud en te onbekwaam<br />
is, baadden zich hier maar achc perfoonen,<br />
en desnietcegenftaande werden wij op eene<br />
beklaaghjke wijze bediend. — De weinige ellendige<br />
banken en tafels, welken men hier vindt,<br />
behooren den bronmees-er in eigendom toe, en<br />
moeten van hem gehuurd worden.<br />
Omtrent honderd fchreeden van dit gebouw<br />
ftaat het eigenlijke badhuis. Dit is niets anders,<br />
dan eene kleine hut, die aan twee zijden grootdeels<br />
onder de aarde ftaat, Hechts door twee kleine<br />
openingen licht ontvangt, drie en een halve<br />
of vier vademen lang, en een en een halve vadem<br />
breed is. — Aan het eene end is eene groef<br />
of bak, die ©en en een halve vadem in het vierkant<br />
grooc, en een él diep is. I Iet warme water<br />
worde, een klein end weegs verre, onder<br />
den grond, van zijnen oorfprong af voortgeleid,<br />
tot dac het in den eenen gevel van het badhuis<br />
inkomt, van waar hec door eene opene goot<br />
neêrloopc, en eindelijk in eenen ftraal, omtrent<br />
L 3 een
l66 IV. HOOIDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />
een duim dik, in de baiigroef valt. Bij deeze<br />
inrichting worden wei de wanden befpaard;<br />
maar veelligt wordt ook daardoor veroorzaakt,<br />
dat de fijnfte en werkzaamlte deeltjes vervliegen.<br />
Het baaden zelve gefchiedt op de volgende<br />
wijze. - De zieke plaatst of legt zich tot onder<br />
den kin in de badrroof of groef neêr. Hier<br />
gevoelt men het water zeer heet, doch zonder'<br />
dat het brandt; teffens bemerkt men eenen aandrang<br />
des blocds uit het binnenfte des ligchaams<br />
raar deszelfs oppervinkte- De (helheid der pols-<br />
Hagen neemt, benevens het kloppen van het hart,'<br />
toe. Reeds na verloop van acht of tien minuuten<br />
, en dikwijls nog vroeger, befpeurt men<br />
voorgevoelens van flaauwce. Hierom is het juist<br />
niet raadzaam alleen te zijn , om van dezelve niet<br />
overvallen te worden, en in het bad te verdrinken:<br />
want dergelijk ongeluk zou hier werklijk<br />
gebeurd zijn. Ten laatfte, wanneer men uit<br />
het water opgereezen is, gaat men aan het ander<br />
end der hut onder bedden of dekens neêrliggen,<br />
om te zweeten. Drinkt men dan van het<br />
warme water , zoo geraakt men des te ligter in<br />
het zweet. - — Zoo ras het zweeten voorbij,<br />
of ten minfte geringer geworden is, fpoelt men<br />
zich fchielijk in de badgroef af, om zoo veel te<br />
eer droog te worden; en daarna doet men zijne<br />
kleedercn wederom aan. —. Sommigen baadden<br />
zich cn zweeten op deeze wijze tweemaal<br />
achter elkander, en bevinden zich daarbij wel.<br />
De bak kan tuslchen ieder baaden, zoo men<br />
wil, leedig getapt worden. Gewoonlijk bedient<br />
men «ich van het bad tweemaal, zeiden driemaal
Bij H E T W A R M E BAD. l6><br />
maal des daags : ten minfte laaten die geenen ,<br />
welken de bronkuur een geruimen meenen voorctezetten,<br />
het altijd bij tweemaal berusten.<br />
Een klein vierde eener Zweedfche mijl , of<br />
èen klein half uur gaans van hier, ligt eene<br />
Boeren wooning, daar fomtijds bron^ascen hun<br />
verblijf neemen; doch wegens den grooteren<br />
afftand is zij zeer ongelegen.<br />
Eenige weinige fchreeden van het bad, welk<br />
ik zoo even befchreeven heb, zijn nog twee andere~<br />
baden, die warm water opgeeven , doch<br />
over de groeven of bakken zijn Hechts hutten<br />
van rijs of dunne takjes gemaakt. Het eene van<br />
deeze baden is niet zoo heec , maar het andere<br />
is heeter. dan het gemelde eerfte. Beide worden<br />
maar van flaaven en Hottentotten gebru kt. —<br />
Daarenboven zijn in deeze zelve ftreek nog twee<br />
bronnen, maar die zonder dak zijn, en niet gebruikt<br />
worden, offchoon de eene de overvloedigfte<br />
van allen , en het naast bij hec bronruns<br />
gelegen is. In eene valei beneden d - heete<br />
bronnen , op eenen afftand van omcrenc vijftig<br />
fchreeden, vindc men eene bron. die koud water<br />
van eenen zeer zuiveren finaak geeft.<br />
De onderfcheidene deelen, waarmc dit bronwater<br />
beftaac, en den juiften graad zijner warmte<br />
, kan ik niet zeer naauwkeurig opyee/en, •<br />
Deels was de fchaal van mijnen thermomecer<br />
daar niec hoog genoeg toe; deels ontbraken mij<br />
veele zaaken, daartoe vereischt, niec Hechts menige<br />
eenvoudige middelen, toe een dergelijk onderzoek<br />
noodig, maar ook zelfs glazen en vace;.:<br />
wanc het brandewijnsglaasje van den bronmeesur<br />
L 4 uic-
16S IV. HOOFD S T. IV. AFD. VERBLIJF<br />
uitgezonderd, waren hier niet meer j dan twee<br />
bierglazen, welken ik medegebragc had, voorhanden.<br />
De volgende zijn derhalve de eenige<br />
proeven, welken ik met het warme water heb<br />
kunnen neemen. —<br />
Opgelost loodwit fcheen een onrein , (lijmachtig<br />
ligchaam op den bodem des glas te doen<br />
ontdaan. Aftrekfel van zilver gaf aan het water<br />
eene opaalkleur, en veroorzaakte ten laacfre eenwit<br />
zinkfel. Opgelost wijnfteenzout deed naauwlijks<br />
eenig zinkfel ontdaan. Ziiverfchuim, falammoniak,<br />
lakmoes, en vioolfiroop, ieder afzonderlijk<br />
, met het water wel vermengd , bragt<br />
geene verandering van kleur voort. Poeier van<br />
galnooten onder het water' in zijne natuurlijke<br />
warmte gemengd , veroorzaakte eene bruine<br />
kleur , gelijk, bij de Zweedfche mineraale wateren<br />
, en deeze kleur bleef belrendig; — maar<br />
onder het water, in een glas koud geworden,<br />
gemengd, verfde het 't water Hechts zeer weinig;<br />
— onder het gekookte water gedaan, verfde<br />
het dat genoegzaam in H geheel niet. — In<br />
den bak en langs de zoomen van het griftje<br />
waardoor het bronwater afvloeide, had zich veel<br />
oker aangezet. — Wanneer ik het water in eene<br />
fles met een' naauwe,n hals goot , openbaarden<br />
zich veele blaasjes. Kalkwater veroorzaakte wel<br />
geenen zwavelreuk , maar vormde echter in hec<br />
warme water verfcheidene kleine wolken , die<br />
Zich ras met elkander vereem'gden, zonder nogthans<br />
te zakken. Ik moet echter hierbij aanmerken,<br />
dac hec kalkwacer, hiercoe gebruikc, niet<br />
volkomen goed was; want de kalk, welken ik I<br />
bij gebrek van anderen daartoe neemen moest , j<br />
was taamlijk fterlwgeleschc, en hec water kon ikl<br />
niec
B IJ H E T W A R M E B A D . 16$<br />
niet anders, dan door middel van twee theeketels,<br />
op elkander gezet, overhaalen. Zilver,<br />
welk lang in dit water gelegen had, toonde niet<br />
hec minde fpoor van zwavel. — Men pleegt<br />
van die wacer anders wel ce beweeren , dac het<br />
naar zwavel fmaakc : doch inderdaad bemerkt<br />
men 'er niets van deeze ertsdof aan, 't zij door<br />
fmaak , of reuk; maar het is een zeer merklijke<br />
vitriool - of inktachtige fmaak , dien men voor<br />
zwavelachtig heeft aangezien. Desniettegendaan-;<br />
de heeft het water echter niets walgachtigs of<br />
onaangenaams, en veroorzaakt aan eene maag,<br />
die maar eenigzins goed is, in 't geheel geene<br />
bezwaarnis.<br />
Wijl men hier bijkans nooit gelegenheid heeft,<br />
om zich den raad van eenen geneesheer ten nutte<br />
te maaken, zoo volgt men bij deeze bronkuuren<br />
geene andere aanwijzingen en voorfchrilten, dan<br />
die geenen, welken eigen goedvinden en gemak<br />
aan de hand geeven, zonder oide, jaa zonder den<br />
geringlten leevensregel in acht te neemen.<br />
Men maakt niet eens een onderfcheid der ziekten,<br />
waarin men het bad gebruiken wil. Zoo had,<br />
bij voorbeeld, een flaaf eene hevige koorts, welke<br />
toen heerschte, in zoo verre doorgedaan,<br />
dat de natuur zich door ui flag begon te reinigen.<br />
Maar des niettegendaande zond de landdrost van<br />
Zwellendam hem herwaard, als of het bad een algemeen<br />
geneesmiddel in alle krankheden was.<br />
l!c wendde wel alle moeite aan, om het baaden<br />
bij hem te beletten; maar, wijl de opperde<br />
amptenaar zelf dier landdreek het bevel daartoe<br />
gegeeven had , kon ik niets daartegen uitrichcen.<br />
Weinige uuren na hec eerde baaden werd dan<br />
L 5 ook
ï?0 IV. HOOFDST. IV, A,FI). VERBLIJF<br />
ook de zieke door den dood van Éjcflag en fln-<br />
b a<br />
vernij bevrijd.<br />
Ten aanzien van den tijd des daas, tot hec<br />
baaden ce kiezen, warende brongascen Juist niet<br />
angscvalhg: ZIJ ontzagen zich niec eens, onmidde-<br />
>K na de maaltijd in hec bad ce gaan Zekerlijk<br />
iaat dit z.ch fomtucjs doen, zonder jtusc merkii k<br />
Swnade gevolgen daarvan te befpeuren: ondertuslehen<br />
is echcer alcijd het gevaar daarmede verbomen<br />
, dat de genooten fpijzen te fchieJijk in<br />
net bloed overgaan.<br />
De uitwerkingen van die warme bod, en bil<br />
welke krankheden het goede dienden doet, en<br />
bij welken niec, wil ik nu wac omftandiger be-<br />
Uic het geen mén mij daarvan verhaald heefc,<br />
a t h e t R i e c z e J d e n<br />
tl, £?' ?<br />
g«*«wre, dac<br />
hardnekkige rhumacieke pijnen en lammigheden<br />
in den tijd van drie of vier dagen door die bad geheel<br />
en al geneezen worden. Maar tegen de<br />
Tjcnc is het geen bijzonder werkzaam middel<br />
J?ij zinkingen en verouderde gezwellen hebt hec<br />
ionuijds ongemeen veel; maar ook menigmaal<br />
doet hec integendeel niec de minfre werking<br />
Een meisje, welkeen zeer gezwollen been, mee<br />
een diep verouderd zweer had, en deswege reeds<br />
federt meer dan een jaar zich van dit bad bediende,<br />
en tusfehenbeiden door hec opleggen van eefiootene<br />
popelier - en andere bladen verbonden<br />
werd, gevoelde geene verzachting. Ik ried haar<br />
daarom Zoo wel hec bad, als ook de bladen af<br />
omdat beide te fterk prikkelden; en liet haar<br />
eene mlU uit honig en wasch toebereid , gebrui-
E IJ H E T W A R M E BAD. \Jl<br />
bruiken. Hierdoor werd zij tegen alle vermoeden<br />
zeer fchieiijk geheeld, en het gezwel verdween<br />
ook allengs. — Een zeker man baadde<br />
zich, om eene oude kwaal aan het been kwijt te !<br />
geraaken, maar zonder gevolg; doch hij dronk<br />
ook zoo veel fterken drank, dat hij bijkans daaglijks<br />
dronken was. — Eene vrouw had in haare<br />
eene borst een gezwel, groocer dan eene gewoone<br />
vuist. Dewijl het bad alleen hierbij niets*<br />
fcheen uittewerken, liet ik de verharding teffens<br />
met een weinig kwikzilverzalf wrijven, waardoor<br />
zij zich binnen eclijke dagen tot de helft<br />
toe verdeelde, doch zoo, dat het overige noch<br />
door zalf, noch door baaden te verdrijven was.<br />
Voorts was dï vrouw toenmaals, zonder zulks<br />
zelve te weeten, in eenen zoodaanigen ftaat, dat<br />
zij, eenige maanden na het gebruik van het bad,<br />
een kind ter waereld bragt, welk volkomen gezond<br />
was, en door het baaden der moeder in<br />
't geheel niets geleeden had. — Een vleeschhouwer<br />
had, thans federt drie maanden, om<br />
van eene oude beenkwaal verlost te worden,<br />
hec bad gebruikt , doch zonder eene merklijke<br />
uitwerking. Ik ken echter eenen perfoon uic de<br />
regeering, die van eene dergelijke zeer erge<br />
Kwaal in korten *cijd geneezen was, nadac hij<br />
reeds lang allerleie goode middelen ce vergeefs<br />
duarcegen beproefd had. —<br />
Een jonge flaaf van Madagaskar, die insgelijks<br />
eene wond aan hec been had, welke reeds<br />
drie jaaren oud was, werd onder mijn opzigc,<br />
waarcegen ik mij van zijne oppasfing bedienen<br />
zou, naar die bad gezonden. Voorheen was hij<br />
in de ftad aan de Kaap door eenen wondheeler<br />
bediend, maar ook reeds als ongeneesbaar opgc<br />
gee-
172 IV. HO OFDST, IV, A F D . VERBLIJF<br />
ge ven geweest. Begeerig om het vleesch van<br />
eenen Neger naauwkeuriger te leeren kennen,<br />
had ik reeds etl.jke weeken voor mijne aankomst<br />
alhier aangenomen, aan de geneezing zijner kwaal<br />
te arbeiden. Deeze hield zich over 't algemeen<br />
taamlijk droog. Het rauwe vleesch van den Neger<br />
had juist geene andere kleur , dan dat van<br />
eenen Europeer. Nadat het dikke eelt wegnomen<br />
was, begon de wond te heelen. Er kwam<br />
gelijk bij eenen Europeer , gezond vleesch ten'<br />
voorlchijn, en de wond werd, alhoewel de huid<br />
anders zwartachtig is, aan den rand teffens een<br />
Weinig wit; .dit ging echter zeer langzaam voort.<br />
Maar door het gebruik van het warme bad nam<br />
het kwaad, zoowel in diepte, als in breedce<br />
toe. Desniettemin liet ik den zieken daarmede'<br />
voortgaan, in die hoop, dat de wond van zelfs<br />
zou toegaan, nadat het ligchaam door de bronkuur<br />
genoegzaam zou gezuiverd zijn: dan deeze<br />
gisfing is , gelijk ik naderhand heb vernomen<br />
mislukt. De (laaf verhaalde mij, dat hij voorheen<br />
reeds, toen hij nog in vrijheid en in zijn<br />
vaderland geweest was , dit zelve toeval gehad<br />
had: het kwaad wis toenmaals, gefi'jk nu, van<br />
zelfs opengebrooken, maar in weinig dagen geheeld,<br />
nadat hij fchprfen van boomen, tusfchen<br />
twee lleenen gewreeven , daarop gelegd had;<br />
den boom, waarvan de hasc genomen was, kende<br />
hij wel zeer goed; hij had ook gezien, dat<br />
veelen zijner landgenooten die Ichorsmet hetzelve<br />
goede gevolg gebruikt hebben ; maar in Afrika<br />
had hij, zoo lang hij h ïcr was, dien boom te<br />
vergeefs gezocht. — Mogcen toch bij deeze gelegenheid<br />
die Christenen , welke de inwooners<br />
van Madagaskar tegen elkander wapenen, ten einde<br />
• van
BIJ H E T W A R M E BAD. XJ%<br />
van de krijgsgevangenen ongelukkige flaaven 'te<br />
maaken, zich laaren opwekken, om, tot hun<br />
•eigen voordeel, flechts een klein gedeelte hunner<br />
leevende waaren toe nuttige onderzoekingen<br />
aantewenden! De koortsbast, feneka , flangenwortel,<br />
ophioriza, farlaparille, quasfia, en veele<br />
andere nuttige heelmiddelen, hebben wij toch,<br />
tot redding van zoo veele duizend onzer medemenfehen<br />
van hun, die wij Wilden noemen, leeren<br />
kennen. En wie weet , hoe veel meer wij<br />
van hun hadden kunnen leeren kennen, waren zij<br />
niet met hun door onze dwinglandij uitgedelgd,<br />
en daardoor tellens alle bruikbaare ondervindingen<br />
, federt lange jaaren door hen gemaakt, bijkans-<br />
gantsch verlooren gegaan.<br />
De werking van het bad bij het wegneemen<br />
van de ziekten en kwaaien, die daardoor geneezen<br />
worden, berust, naar mijnen dunk, allerminst- op de<br />
ertsdeeltjes, waarmede het water bezwangerd is ;<br />
want om daardoor te kunnen werken, wordt het<br />
door al te enge wegen gedwongen, en te ras<br />
weggedreeven- Zelfs de warmte, bijzonder<br />
in dien hoogen graad, welken het hier bezit,<br />
verhindert het ijzerachtige, anders een zenuwverlterkend<br />
middel, ce werken, en maakt, dat<br />
de vaten des ligchaams, om de lappen te verdunnen<br />
, niets van het water in kunnen zuigen.<br />
—- De geneezingen, door dit bronwater<br />
gewerkt, kunnen derhalve in niets anders, dan<br />
in eene dikwijls herhaalde, en door het zweeten<br />
voortgebragte verandering der vochten, haaren<br />
grond hebben. Derhalve is een beter leevensregel,<br />
en meer geregelde geneeskundige behandeling<br />
, dan tot hiertoe gefchied is , van het<br />
grootlte belang, opdac de nieuwe vochcen gezonder,
*74 IV*. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />
der, dan die, welke door het zweeten uitgedreeven<br />
zijn, moogen worden. —-<br />
Worden nu in deeze Kaapfche warme baden<br />
de meeste geneezingen door zweeten verricht<br />
zoo hebben dergelijke natuurlijke baden juist<br />
geen anderen voorrang boven de badflooven,<br />
dan dat men gereedfchappen en brandhout bij<br />
de eerden befpaart. — Zoo wel in Afrika en<br />
Europa , als bij de Amerikaanfche Wilden, is<br />
het eene bekende zaak, dat zweetkuuren van<br />
verfcheidene foort, in zekere gevallen, van het<br />
grootde nut geweest zijn: doch in eenigen mogt<br />
dezelve wel van meer kracht zijn, wanneer men<br />
de baden aan de Kaap van gemaatigder warmte<br />
deed zijn, en ze fomtijds met een bijvoegfel van<br />
kruiden verderkte, die, gelijk dakka of leeuwenftaart,<br />
bukku oïdiosma, bij de bewooners der volkplantingen<br />
zoo wel, als Hottentotten, als krachtige<br />
kruiden bekend zijn — Maar ziet men de<br />
ontbondenc ertsftolien bij de warme gczondbronnen<br />
over 't algemeen, of ten minde in een of<br />
ander geval, als de voornaame oorzaak van de<br />
werking aan; zoo kan men, bij mangel van natuurlijke<br />
baden , dergelijke zelf toebereiden,<br />
waarover de verhandeling van JOIIAN KAREL<br />
SCHRÖTER, de balneorum artificiatium ex (co.<br />
riis metalltcis ufu medico, onder de voorzitting<br />
van den hoogleeraar FHEDRIK HOFMAN verdedigd<br />
S voorts, de kunst om natuurlijke bronnen<br />
nattmaaken door KAREL IE ROI; gelijk<br />
ook de verhandeling van den hoogleeraar en<br />
ridder BERGMAN over het zelve onderwerp, in<br />
* Halae Magdeb. 1722.<br />
de
BIJ H E T W A K M B BAD.<br />
de verhandelingen van de koninglijke akademie<br />
der weetenfchappen te Stokholm " medegedeeld,<br />
kunnen nageleezen worden.<br />
Doch, in plaats van het voordeel, welk zoodaanige<br />
warme gezondbronnen een land aanbrengen<br />
, ce beftrijden, achc ik hec meer der moeice<br />
waardig, van haaren oorfprong iets te zeggen.<br />
Men weec, dat hitte, aardbeeving, en zelfs uitbraak<br />
van vuur daardoor veroorzaakc wordt, dat'er<br />
water op laagen of beddingen van zwavelachtige<br />
en mee ijzerdeelrjes gemengde ftoffe komt.<br />
Onderdardi'che hitte of vuur, zij moogen dan door<br />
deeze of andere oorzaaken oncltaan zijn, zijn hec,<br />
welke hec onderaardiche wacer in dampen om<br />
hoog drijven. Eene vergadering van dampen,<br />
mee zoodaanige deeltjes bezwangerd, maakt<br />
dac geen uit, 'c welk wij gezondbronnen noemen.<br />
— i\ien heefc dus ce vreezen, dac bij<br />
zulke aanzienlijke overhaalingen eene overkoo^<br />
kmg gebeuren kan. De ondervinding leerc coch,<br />
dac 'warme baden en brandende bergen zeer dikwijls<br />
bij elkander gevonden worden. Uic de<br />
menigce der warme baden aan de Kaap, en uic<br />
den hoogen graad hunner warmee fchijnc ce blijken,<br />
dac in deeze landftreeken in hec binnenfte<br />
der aarde een niet gering gedeelte der brandende<br />
en' verwoestendlte hoofdftof verborgen zij. —<br />
Tot dit vermoeden brengt mij nog des te meer<br />
een klip of fteenrocs, op den afftand van vijftien<br />
of cwincig fchreeden boven hec badhuis gelegen,<br />
44 Tom. xxxix.
1/6" IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF'<br />
gen, welke uit eene vaste lava bedaar, waarin<br />
nog duidlijke fpooren van haaren voorigen vloeibaaren<br />
itaat zich vertoonen. Deeze lava is teffens<br />
zeer zwartachtig, en met veele ijzerdeeltjes<br />
bezet. Op een gedeelte van den weg, daar<br />
voorbij loopende, ziet men zwartachtig dof of<br />
poeier, gelijk het. (tof van fteenkoolen Dit<br />
•Hof ontfbat, waarfchijnlijk, uit lava en ijzererts,<br />
die in Hukken gereeden en door de wielen der<br />
wagens gantsch verbrijzeld is Doch, wanneer<br />
'er nu tegenwoordig nog in die gewest,<br />
wijd en breed in 't rond, onderaardsch vuur of<br />
hicce verborgen zou zijn, ware hec dan niec<br />
zeer geloofbaar, dac deeze op den buitenden<br />
rand der aarde zoo fterk werke, dat een groot<br />
gedeelte der vochtigheid van dezelve deels in<br />
dampen vervliegt, deels in de reeten en klooven<br />
der aarde, hier in menigte te vinden , opdroogt?<br />
In deeze gisling werd ik daardoor ver fterk t, dat,<br />
offchoon in deeze ftreek van Afrika zeer veel regen<br />
vale, zoo dac ook, geduurende hec regenachtige<br />
jaargetijde, de rivieren ras uic haare oevers<br />
treeden, de meeften van deezen in den zomer<br />
echcer geheel uidoogen. ' Putten zijn hier<br />
niet; bronnen zeer weinig: daarentegen eene menigte<br />
uicgeftrekte zandvlakten en hei, naakte<br />
bergen en dergelijken; al liet welk ce famen genomen<br />
dan ook veel daarcoe bijbrengc, om aan<br />
die land het aanzien van het dorde en dorftigde,<br />
welk ik ergens op den aardbodem gezien heb, te<br />
geeven. —- De warmte deezer luchtdreek is<br />
niet zoo uitneemend groot, dat zoodaanig eene<br />
dorheid zich daaruit zou laaten verklaaren. Eene<br />
onderaardfche hicte als de oorzaak van dit verfchnijfel<br />
aanteneemen, fchijnt mij des ce minder<br />
on-
B ij « S T W A R M E B A B; i?f<br />
ongerijmd, vermits ik op het eiland Tanna, door<br />
de asch van eenen brandenden berg anders zoo<br />
vruchtbaar gemaakt **„ twee taamlijk dorre Üreeken<br />
bemerkt heb, offchoon in iedere derzelveri<br />
flechts een kleine plek door het onderaardfehe<br />
Vuur zigtbaar verhit was. In de h&buurfchap<br />
van het Hoctentotsch - Hollandfche bad<br />
ftaan langs de laauwwarme- beek, die uit heete<br />
bronnen haaren corfprong neemt , kruiden ert<br />
heesters, die zeer wel tieren , en 'er bijzonder frisch<br />
uitzien, ook het zeer wel verdruagen, dat een<br />
gedeelte hunner Wortelen en (rammen daarmede<br />
befpocld worde. •—- De rei bergert, aan welker<br />
voet het bad aangelegd is, heet hec Zwarts<br />
Gebergte. Beneden hetzelve begint eene aanzienlijke<br />
vlakte, op welke kleine heuvelen en valeien<br />
geftaadig afwisfelen, en die door eene reeks<br />
naakte rotfen, — rotfen, die eene ongemeen<br />
fombre en droevige vercooning maaken, aan den<br />
Zeekanc ingeflooren worde. Dergelijke rtaauwbegrensde<br />
uirzigten , in Afrika zoo algemeen i<br />
konden mij niec anders dan ten ho^glte oha;m;ér>aam<br />
zijn, daar ik in Zweeden gewoon was geweest;<br />
den gezigteinder meestal door bosfehen van dennen-<br />
en fparrenboomen beftendig groen ce zien.<br />
Geduurende mijn verblijf hij het warme bad<br />
in Oogstmaand, werd hier de lente daaglijks in'<br />
gewasfen rijker. Inzonderheid kwamen Van tijd<br />
toe tijd verfcheidene fchoone bol^evvosfei) teri<br />
voorfchijn, die naderhand met de zomerhitce wederom<br />
affeheid namen. Onder deezen rek >n<br />
ik<br />
• ** Zie hier vooren bladz. 119.<br />
Af
7 8<br />
IV HOOFDST. IV. AFD. VÏBBLIJï<br />
ik verfcheidene foorten van lisch, iris: de wortelen,<br />
of liever bollen derzelven worden in de<br />
asch gebraaden, en dan gegeecen. Zij fmaaken<br />
bijkans als aardappelen, en men noemt ze bier<br />
Oenkjes. — Van dit woord eenkjes bedienen<br />
zich die Hottentotten, welke ie» meer, dan hec<br />
gemeene gros derzelven, over zaaken nadenken,<br />
in dezelve betekenis, als VIRSILIUS het woord<br />
ariftae, naamlijk tot.berekening van den tijd,<br />
nademaal zij telkens , wanneer de oenkjes ten<br />
voorfcbijn komen, een nieuw jaar beginnen, en<br />
naar het getal van- den jaarlijkfchen wasdom<br />
derzelven hunnen ouderdom en merkwaardige<br />
gebeurtenisfen tellen.<br />
Tot meer uitgebreide rondzworvingen en jagten,<br />
bijzonder op de nabuurige bergen, maakte<br />
wel mijne bronknur mij over 't algemeen te flap<br />
en te mat ; maar desniettegenftaande kon ik,<br />
toen een hinkende flaaf zich, den twaalfden der<br />
voorfchreeveneOogstmaand, zich, om op de gronden<br />
tusfehen de bergen hout en oude /rammen<br />
of Hukken optefameien , naar buiten begeeven,<br />
en verfcheidene honden medegenomen had, welken<br />
ik kort daarna met veel drifc jagt hoorde<br />
maaken , mij niet onthouden , om met eenen<br />
fnaphaan op waard tefpoeden, in die hoop, dac<br />
ik veelligt eenen Heen bok onder het bereik van<br />
mijn geweer zou krijgen. Doch tot mijne<br />
verwondering bevond ik , dat de honden hec<br />
wild in eenen boom gedreeven hadden. «— De<br />
flaaf, die met zijne dragt hout daarop aankwam,<br />
zeide, dat het een tijger of luipaard was; en dac<br />
het 'er zeer veel op aankwam, om het dier wel<br />
te treffen; wanneer men niec beducht wilde zijn,<br />
dat
B IJ H E T W A R M E B A D. tf?<br />
dnt hec van de takken des booms, die bet bijkans<br />
geheel voor ons gezigt bedekten , eenen<br />
fprong op mijne fchouders doen, en zich wreeken<br />
mogt, — Wijl ik raii erïrmerde gehoord re<br />
hebben, dat men in Bengalen, om in zoodaamgen<br />
gevalle eenigzins beveiligd te zijn , eene korte<br />
fpies boven het hoofd houdt , zoo hield ik<br />
thans een groot mes gereed , terwijl ik cefTt-ns'<br />
mijn (haphaan, met grooven hagel gelijk men<br />
op de iteenbokkenjagc gebruikt) gelaaden, waarop<br />
ik in haast nog een' kogel gezet had , nffchoot,<br />
en voor 't overige meende, op de hulp<br />
der honden mij genoegzaam te kunnen verlaaten.<br />
— De kogel miste , en Ikchts de hagel<br />
trof: desniettegentlaande viel het dier eindelijk<br />
uit den boom; en zie daar, hec was niets er»<br />
gers, dan eene groore wilds kat. Deeze was grijs<br />
van kleur, en, gelijk hec mij voorkwam, Völkómi n<br />
\ars dez.t lve foorc , offchoon bijkans driemaal<br />
zoo zwaar , als onze tamme huiskatten Ik<br />
mat het dier mee een' Engelfchen meecltok, d j<br />
e<br />
groocer dan de Zweedfche is, en volgens die<br />
maat bevond ik hec volgende. — De lengce van<br />
de ('pies des muils toe achter de ooren bedroeg<br />
vijf duim; van de ooren tot de fchouders twee<br />
en drie viertie duim , van de fchouders tot<br />
• den aars veertien duim, bijgevolg was de lengte<br />
van het geheele dier een en twintig en drie<br />
vierde duim. De ftaart was dertien duim, de<br />
voorfte voeren van den buik af twaalf, en de<br />
aehcerite voecen dertien duim. De hoogte van hec<br />
dier bedroeg dus omcrenc een en een halven vocc.<br />
Hec gedarmte was anderhalve maal zoo lang ,<br />
als het dier zelf., den ftaarc mede. gerekend zijnde,<br />
dac is, nagenoeg vijftig Engelfche duim:<br />
M a hes
l8o ÏV. H00FDST. IV. AF D. VERBLIJF<br />
het was met mollen en muizen opgevuld. —<br />
Een Bastaard Hottentot, die voor zich, zijne<br />
vrouw, en zijne dochter, niet verre van het bad ,<br />
eene hut van (Iruiken gemaakt had, merkte het<br />
vleesch van wilde katten, leeuwen, tijgers en<br />
dergelijke roofdieren, als eene artfenij aan, veel<br />
gezonder, dan dat van andere dieren. De<br />
meeste brongasten gaven zich veele moeite, om<br />
een gedeelte van het vet der gcfchootene wilde<br />
kat te bekomen, en te bewaaren; wijl men 'er<br />
niet alleen eene heelende kracht bij wonden aan<br />
toefchrijft, maar het ook als een verdeelend middel<br />
bij jichtige ziekten aanziet. Ditzelve vertrouwen<br />
(lelt men ook in het vet van andere wilde<br />
dieren. — Dit is zeker, dat het vet der wilde<br />
katten eenen zeer bokachrigen , Hinkenden<br />
en doordringenden reuk heefc, en bijgevolg veelligt<br />
meer verdeelende kracht bezit , dan ander<br />
vet.<br />
Een andere zoogenaamde kat, de ruuwe kat,<br />
zou, volgens eene meening, in Afrika over 'r. aigemeen<br />
aangenomen, eene onvergelijkliike geneeskundige<br />
kracht in haare huid bezitten , om<br />
lendenpijn, pijn door de leden, jicht in handen<br />
en voeten, en dergelijken te geneezen, wanneer<br />
men de ruuwe zij der huid op die plaats, daar<br />
men de pijn gevoelt , een tijd lang draagt. —<br />
Doch, wijl dit hulpmiddel taamlijk duur is°; zoo<br />
vergenoegde ik voor mijnen perfoon mij daarmede<br />
, de huid naauwkeurig te onderzoeken;<br />
waardoorik dan overtuigd werd, dat heceen en hetzelve<br />
dier is mee dac, welk PEN NA» T "onderden<br />
"In z-'jne Synopfa' en MJlory of quadrupedt.<br />
naam
BIJ H E T W A R M E B A D . 151<br />
naam van Perhaanfche kat, en BVJFFON u<br />
onder<br />
den naam van karakal befchreeven en afgebeeld<br />
hebben. De huid heeft wel zeer week hair:<br />
dan, veele andere velen,-met hetzelve vertrouwen<br />
gebruikt, zouden waarfchijnlijk dezelve<br />
goede dienlten doen. De kleur is aan het bovendeel<br />
des ligchaams gantsch helderrood , doch<br />
grijs gefprenkeld, en onder den buik ligt; de bovenfte<br />
helft der ooren is donkerbruin, maar ook<br />
grijs gefprenkeld; en boven aan de fpiti derzelven<br />
zit een bos hair. Voorts is het dier langachtigvan<br />
ligchaam, en omtrent twee voet hoog;<br />
de muil en neus zijn fpits.<br />
Eene derde foort van Afrikaanfche katten, die ten<br />
aanzien van baaren groei en kop naar onze gewoone<br />
foorten van k?uengelijken, heet aan de Kaap de<br />
Goede Hoop de tijgerkat, of de tijgerbosch'<br />
k at, Uit het gezigt van twee huiden derzelven,<br />
welken ik medegebragt heb, en in 't toekomende<br />
veelligt* nader bsichrijven zal, kan ik<br />
niet anders beiluiten, dan dat de tijgerkat met<br />
BUFFONS fèrval * eenen hetzelve dier is.<br />
Van dat dier, welk de heer VOSMA: R de Afrihaanfhe<br />
bifamkat noemt, twijfel ik, of het wel<br />
aan de Kaap de Goede Hoop gevonden worde.<br />
Wet Afrikaanfche fteekelvarken, LINNJEUS hyftrix<br />
tri fata, bij de volkplanters ijzervarken genaamd,<br />
is even hetzelve tteeke'lachtige dier, mee<br />
welk de Duitfchcrs en Zweeden rondreizen, en dat<br />
zijvoorgeld laaten bezien. — Het doetineenen tuin,<br />
niet verre van het bad aangelegd, aan den kool<br />
en<br />
«w In zijne natuurlijke hiftorie dei dieren. Nedcrd. vert,<br />
ÏX Deel, bladz. 150. enz.<br />
• L. c. XUA Deel, bladz. 163, enau<br />
M 3
l8a IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />
en andere tuinvruchten groote fchaade. Over<br />
dag houdt het zich in zijne onderaardfcbe gangen<br />
op; des nachts zoekt het zijn voedfel , in<br />
wortels en bladen beltaande, Ethiopifche draaken<br />
wortel, calla Mthhpica, is, zegt men, zijn<br />
alleriieflte voedfel; waarom dit gewas hier ook<br />
ijzervarkenswortd heet. — Deeze draakenwortti<br />
bevat zoo veel fcherpte, dat 'er bij de oplegging<br />
van den wortel of de bladen op het ligchoam,<br />
waterhloazen ontdaan. De wijze om<br />
het deekelvarken te vannen, is de volgende:<br />
Men fluipt des nachts dii naar die plaats, daar<br />
het dier ziel; pleegt optehoqdéa Daarop brengt<br />
men eene aangellooken lantaarn, maar die men<br />
eerst rondom bedekt had , ten voorfch.jn. De<br />
honden, welke nu eerst beginnen alarm te maaken,<br />
jaagen het uit zijne onderaardfche verblijf,<br />
plats, naar verhinderen het telfens, dat het<br />
nifct ontioopen k.n , waarr.p men het dan met<br />
éé en (lag op den kop zeer ligc .doodt. Dat<br />
honden, die heef op het wild. en onervaaren<br />
zijn, door fpitfe en fcherpe deekels van het dier<br />
aan de fnuit, in den muil en zoo verder, gewond<br />
worden, zoo dat het bloed 'er bij neërloopc ,<br />
gebeurt dikwijls: maar dat het dier deeze wapenen<br />
naar weigevallen tegen zijnen vijand richten,<br />
en uit het ligchaam wegfchieten zou , is ongegrond,<br />
— Zoo lang het intusiüien, gelijk het<br />
egt-1 , het ligchaam irrrekt, en zijne deekels,<br />
Welke tsn deele anderhalve voet lang zijn, uit»<br />
breidt, is het tegen honden en andere dieren<br />
volkomen beveiligd — Van den bezoar , die<br />
van dir deekelvarken zou komen, heb ik aan de<br />
K. p niets gehoord. ,-— Zijn vleesch zweemt<br />
xeer veel naar het varkensvleesch, en deeze everten-
t IJ H E T W A R M E BAD. l8j<br />
eenkomst heeft ook wel de aanleiding tot deeze<br />
benaaming van het dier gegeeven. Het vleesch<br />
wordt gemeenlijk in den fchoorfteen gerookt gegeeten,<br />
en is gantsch niet onfmaaklijk; offchoon<br />
een zeker vooroordeel de meeste inwooners<br />
weêrhoudt, om 'er van te eeten.<br />
: De klasfe der vogelen betreffende , vond ik<br />
hier vooreerst twee nieuwe foorten uit het geflachc<br />
der berghoenderen, fpccies novae tetraonis generis;<br />
van welken de eene den naam van patrijs*<br />
en de andere dien van faizant draagt. Beiden<br />
hebben bijkans de grootte van een berghoen. Zij<br />
houden zich in geheele troepen bij eikander; en<br />
men kan ze ligt vangen, bijzonder des morgens<br />
en des avonds, wanneer zij hunne verblijfplaats<br />
door een luid kirren of korren verraaden; welk<br />
geluid niet onaangenaam te hooren is, wijl daardoor<br />
het naare eenzaame en het wilde, in deeze<br />
groote onbebouwde velden, eenigzins verzacht<br />
wordt.<br />
Kievitten zijn hier insgelijks zeer veele. Zij<br />
houden zich mede troepswijze bij elkander op, en<br />
fchreeuwen ook op den laaten avond, maar in<br />
,eenen verdrietlijken toon, en genoegzaam fteeds<br />
hunnen eigen naam. Zij zijn eene foorc<br />
V3n meppen, en bij LINNJEUS" onder de benaaming<br />
van Kaapfche fnep^ fcolopax Capen/is,<br />
bekend.<br />
Verder vindt men in deeze landftreek eene foort<br />
trapganzen, otis, die hier korhaan óf knorhaan<br />
heeten. Deeze vogel veiltaac de kunst, om<br />
zich<br />
" In zijn Syfiema naturae.<br />
M 4
I§4 IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBBIJJ<br />
zich zeer wel te verbergen, tot dat men her»<br />
taamlijk nabij komt, wanneer hij zich fnel eq;<br />
genoegzaam loodrecht in de hoogte verheft, waarbij<br />
bij een doordringend, ieverig en, om zoo te<br />
fpreeken, verfchrikkend geluid, of herhaald korr,<br />
hrr, hooren laat, welk gehuil alle de andere<br />
dieren in de geheele nabuurfchap in btweeging<br />
brengt, en voor den jaager of eenen anderen<br />
vijand waarfchouwt. , , , |<br />
De fekntarisvogel is, offchoon Ieevendig naar<br />
Europa gebragt, .en door den heer V.OFMAAR,<br />
bij wien hij onder den naam van fayttarius voorkomt<br />
, befchreeven en naar het feeven afgebeeld,<br />
te merkwaardig, dan dat ik niet in 't bijzonder<br />
van hem fpreeken zou. Het Was in zijnen<br />
Wilden ftaat, toen ik hem in .deeze landftreek<br />
voor de eerftemaal zag. Hij is juist niet fchuuw;<br />
maar wanneer hij verfchrikt wordt, zoekt hij<br />
eerst door zeer fnel loopen , daarna door vliegen<br />
zich te redden. J n geffalte en uitwendig<br />
aanzien.heeft hij met twee zeer onderfcheidene<br />
vogelen, naamlijk den kraanvogel en den<br />
adelaar, veele overeenkomst; doch, naar mijn<br />
inzigc, moet hij tot geen van beiden gerekend<br />
Worden. De Hottentotten geeven hem eenen<br />
naam, aan zijne natuur her best pasfende, welken<br />
de Hollanders door flangenvteeter overzetten;<br />
en de Voorzienigheid fchijnt deezen vogel<br />
ook werklijk tot verteering der ongemeen groote<br />
menigte flangen in Afrika befremd te hebben.<br />
Hij is grooter dan onze kraanvogels. De beenen<br />
zijn omtrenc twee en een hal ven voet lan°-,<br />
en het lijf naar evenredigheid kleiner dan dat<br />
der kraanvogelen. De bek, de klaauwen, en<br />
de flerke fchenkels, met lange veeren beddkt,<br />
be-
BIJ H E T W A R M E BAD. Ï85<br />
benevens den korten hals, doen hem met" hee<br />
gedacht der adeiaaren en havikken eenige overeenkomst<br />
hebben. . De kop, de hals, en bek, de<br />
dekveeren der vleugelen, en het grootile gedeelte<br />
des ftaarts zijn, ten aanzien der hoofdkleurgrijs<br />
of loodverwig; de langfte ftaartveeren zijn<br />
behalve dien, op eenigen afftand van haar fpit-*<br />
fe end, met eene zwarte plek getekend, en van<br />
de middenften hebben de beiden, welken teffens<br />
de langlte van allen zijn,, eene witte punt; de<br />
borst is witgeel , fardide alka. De fluit, de<br />
flagveeren, fchenkei, toonen of vingers; aan, de<br />
voeten, de oogappel, en haften aan de oogeh,<br />
welke achterwaard geboogen zijn, zijn zwarty<br />
de beenen vleeschverwig;..de oogen. groot en'<br />
uitpuilende; het voorhoofd brandgeel, de oogleden<br />
en de regenboog naakt en geel.. Ópden<br />
kop heeft deeze vogel een' bos van omtrent<br />
twaalf veeren, die doorgaans in twee verdeelingen<br />
achterwaard over den hals neerligt, en Hem<br />
tot merklijk Ceraad ftrekt. De wijze, op<br />
welke hij de Hangen aangrijpt, is zeer zonderling.<br />
Hij nadert altijd de flangen met die voorzigtigheid,<br />
dat hij het fpits van deneenen vleugel<br />
voor zich houdt, om daardoor haare vergiftige<br />
beet te mijden. Somtijds neemt hij de gelegenheid<br />
waar, dezelven met voeten te treeden,<br />
of ook met de flagveeren of pennen te vatten , en<br />
te flingeren, dat zij hoog in de lucht vliegen.<br />
Wanneer zij, door deeze behandeling, eindelijk<br />
mat worden en genoegzaam bedwelmd zijn, doodt<br />
en verflindt hij ze op zijn gemak en zonder gevaar.<br />
Offchoon ik den fekretarisvogel zeer dikwijls,<br />
zoo wel tam als wild,, gezien heb, zoo.<br />
is mij echter nooic de gelegenheid voorgekomen,<br />
rvi 5 om
l$G ÏV.'HOOFbST. IV. AF O. VERBLIJF<br />
om er'een ooggetuige van te zijn , hoe hij op'<br />
deeze wijze de (langen vangt en inflokt. ik<br />
heb ondertuslchcn geene reden, om daaraan te<br />
twijfelen, dewijl zo veelen, niet Hechts Hottentotten<br />
,.: mnar ook Christenen , mij van deeze'<br />
bijzonderheid verzekerd hebben, en men ook in<br />
de diergaarde des prinfen van Oranje niet verre<br />
van 'sGraavenhaage waargenomen heeft, dat dee-'<br />
ze vogel zich aldaar op gelijke wijze met een<br />
ftroohalm vermaakt, cn pleegt te oeffenen //.<br />
Voorts wanneer hij in den rang der roofvogelen , der<br />
havikken of valken zal aangenomen worden, zoo<br />
(ehïpz . Jlangetivalk, faleo ferpentarius, de gevoeglijktte<br />
naam te zijn, om hem volgens het<br />
Jamenltel van L I N N * us« te benoemen. - -<br />
Men heefc zelfs aangemerkt, dat tamme flangenvreeters<br />
zich niet ontzien, kuikentjes aantevallen<br />
en ce verceeren.<br />
Ik mag het geduld mijner leezeren door de befehrijvingen<br />
van nog meer foorten van Afrikaanfche<br />
vogelen, allerminst van de kleineren, niet<br />
knger vermoeien. In het voorbijgaan wil<br />
ff lk heb twee vogelen van deeze foort van de Kaap de<br />
Goede Hoop naar Engeland gtbracht , welke op reize<br />
de • gewoonte hadden, om al wat men hun voorzette.<br />
eerst met hunne voeten te ftampen en te vertreeden, eer<br />
ïij het waagden, om iets daarvan te eeten ,• — een zeker<br />
bewijs van de onderfteiling, hierboven door den heer<br />
SPAS MAN in den tokst gemaakt, naamlijk, dat de Voorzienigheid<br />
de vergiftige dieren van dat heete waerelddeel<br />
tot voedfel van deeze foort. van valken beftemd heeft,<br />
«EORGE FORSTE R.<br />
, :*t .Syfitma miurus. .<br />
ik
B IJ H E T W A R M E B A D . 187<br />
ik das maar emmeren, dat 'er veele onderfcheidene<br />
foonen van vogelen zijn, waarvan de meeften<br />
aan die geenen, welken men in de andere<br />
waerelddeelen vindt, in 't geheel niet gelijkvormig<br />
zijn, en dat de natuuronderzoekers menige<br />
van die foorten uoir niet kennen. In pracht<br />
van veeren overtreffen zij grootlijks onze Europeefehe<br />
vogelen: maar door dat geen, 't welk<br />
meer, oneindig meer, dan zelfs de fciitrerendfte<br />
kleur, ce natuur bezielt, en meer invloed op<br />
onze gewaarwording?n heeft, ik meen bevalligheid<br />
van Item en fehoonheid van gezatig, munten<br />
weinigen onder hen uit.<br />
Mijne^overige bezigheid geduurende mijn verblijf<br />
bij het warme bad beftond hierin, dat ik<br />
eenen kranken, maar rijken boer bezocht, welke<br />
nagenoeg eene kleine halve Zweedfche mijl, of.<br />
een uur gaans van daar woonde. Thans<br />
verheugde het mij zoo zeer, als ooit. Eskulaaps<br />
ku:iSt te bezitten: offchoon de belooning cierzely.e<br />
zich enkel tot v rfche . lchanpenbouten, of<br />
lamsgebraaden , ho^daanigen 'er nu en dan voorvielen,<br />
of tot eene fles melk; die men mij na ieder<br />
bezoek medegaf, plag te bepaaleu. Wijl ceeze<br />
laatlte waar van den boer voor geld in 'c geheel<br />
niet verkocht werd, en de brongasten maar zeer<br />
ongeregeld en fpaarzaam nuttige leevensmiddelen<br />
konden bekomen, vond ik menigvuldige aanleiding,<br />
om de,- bezoeken bij mijnen lijder dikwijls<br />
te herbaaien; te meer, wijl het veelvuldig zweeten<br />
ook eene aanzienlijke vergoeding eischte, en<br />
het bad zoo wel mij , als anderen brongasten ,<br />
eene foort van grooten honger, of ten minfte fterken<br />
eetlust veroorzaakte. — Tóen ik eens om de<br />
ge-
188 IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />
gemelde reden genoodzaakt was, zelfs van omtrent<br />
de Boterrivier vleesch en tuinvruchten voor<br />
mij te haaien, had ik hec genoegen, om in de<br />
voo heen genoemde wijduitgeflrekce landftreek<br />
tusfchen hec warme bad en de zoo evengemelde<br />
nvier, eenige dieren uit hec geflachc der honden<br />
MJ hunne wildheid ce zien , welken ik nu be-<br />
Kfhrijven zal.<br />
Deeze wilde honden behooren tot de fchaade-<br />
Jtjkfte roofdieren, en zijn voor de kudden der<br />
Afrikaanfche voJkplanteren zoo wel, als die der<br />
Hottentotten, bijzonder yoor de fchanpen en geiten,<br />
zeer gevaarlijk. — Zij zijn, verhaalde men<br />
nrij, niet daarmede ce vrede, fleches den honger<br />
té ftillen , maar dooden ook en verfcheuren zoo<br />
veelen , als zij kunnen magcirj; worden. Zij houden<br />
zich altijd in een taamlijk groot aa-nal bij<br />
elkander, en llroopen zoo wel des daags, als des<br />
nachts om roof in 'c rond. Hec geblaf, welk<br />
zij op hunne jagc maaken, is,, zege men, aan<br />
hec bellen der gewoone jagchonden z^er gelijk ,<br />
hoewel eenigzms fterker. Men verzekerc ,<br />
dat zij het zelfs waagen, grootere tamme en<br />
wilde dieren aancetasten; en dac etlijken van hun<br />
zicl^ eens verftouc hadden, eenen jaager ce paard,<br />
die 'er voorheen jagc op gemaakc , maar een*<br />
misfehooc gedaan had, te vervolgen. — Men<br />
heefc waargenomen, dac zij met veel list en eendragt<br />
hunne jagc verrichcen , en 1<br />
eu;-;iing hun<br />
uicerfte best doen om het wild oi intehaalen ,<br />
of heczelve te gemoet te komen, toe d;it hec<br />
eindelijk hun allen tot buit wordt Men zegt,<br />
dat zij altijd mager zijn, èn bijkans uit niets dan<br />
vel en beenea beflaau, gevolglijk 'er leelijk uit*<br />
zien»
BU U B T W A R M S BAD. l%9<br />
zien, en zelfs op eenige plaatfen geen hair hebben,<br />
_ Eene foort van dezelven zou grooter en<br />
fterker, dan de andere zijn, kroes en zwart geplekt;<br />
de andere kleiner en meer naar het brui-<br />
Be hellen. Die geenen, welken ik thans, op<br />
den afitand van eenige honderd fchreeden zag, waren,<br />
naar alle vermoeden, van de grootere foort;<br />
want zij waren omtrent twee voet hoog , korthairig<br />
en kroes. — - Tot nog toe heefc niemand<br />
het beproefd, hen tam te maaken: doch hier of<br />
daar mogt toch wel een landman gelegenheid<br />
hebben om uittevorfchen, hoe na deeze wreede<br />
roofdieren met hec befchaafde en fijne hondeken,<br />
niec zelden een zoo innig geliefd gunfleling van<br />
de fchoone fexe, vermaagfehapc zijn. Veelligc<br />
worde in Afrika nog eene andere foorc wilde<br />
honden gevonden : wanc een boer, mee naam<br />
POTGIETER, heefc mij verhaald, dac hij aan de<br />
Mosfelbaai een dier, van grooece en geftalce als<br />
een gewoone hond, gezien had, maar welk grootere<br />
ooren gehad, en onder den buik wit, voor 't<br />
overige zwart, 'er uitgezien had; dat een ander<br />
boer, die daurbij geweest was, 'er op gefchooten,<br />
maar het niec getroffen had.<br />
Een nog veel algemeener en voorzeker even<br />
zoo fchaadelijk roofdier is de tijgerwolf. Deeze<br />
heefc mij , van h-c begin tot hec einde mijner<br />
reize, wegens mijne crekosfen zoo ongerusc gemaakc,<br />
dat ik de befchrijving van eenen zoo<br />
geduchten vijand niet langer kan noch wil<br />
uitftellen. — De volkplancers hebben hem dien<br />
naam gegeeven. Mij is het voorheen onbekende<br />
dier, welk PENNANT** korclijkbefclirijfc,<br />
In zijné Sympfu *f juairuptds , gelijk ook in zijne<br />
hifiory of q.uadruptds.<br />
en
ÏQO IV. HOOFDST. IV. A F Di V F. R B ï, ff F<br />
en waarvan hij teffens eene afbeelding geeft: hij<br />
noemt het daar de hytnït\ en houdt hecvoor<br />
eene foort. van LINNTEI S grafdier, can'u hyaeva,<br />
onderfcheiden. —- Hij gaat alleenlijk des<br />
nachts en in de duisternis op roof uit, en zooi<br />
dra dezelve den aardbodem bedekt, pleegt hij en<br />
troepswijze en enkel al flroopende rond ce zwerven.<br />
Dii dier heeft eene bijzondere eigenfcbap,<br />
zeer nadeelig voor hetzelve , hierin beftaande ,<br />
dat "het door eenen onaangenaamen toon altijd<br />
zichzelven verraa.it. Zijne item laat zich zekerlijk<br />
rp het papier niet wel uitdrukken: doch om<br />
echter zijn geluid eeniger raaate te betekenen ,<br />
zoo is het een aauo of menigmaal een ooao, welk<br />
het met eenen toon van wanhoop, en wel telkens<br />
na een' tusfchentijd van eenige minuuten op<br />
eene huilende wijze uitfloot, en waardoor de natuur<br />
dit dier, het vraatachtigfte van allen in Afrika,<br />
noodzaak , zijnen eigen verraader te zijn ;<br />
gelijk de vergiftigde fiang in Amerika door het<br />
klapperen of ratelen van haaren fiaart voor haare<br />
dooclfke beet zelve waarfchouwt. —- Deeze tijgerwolf<br />
wordt nu wel door zijn gehuil gedwongen,<br />
z;jn eigen verklikker te zijn; doch daartegen<br />
bezit hij de bijzondere behendigheid, om de<br />
Item van andere dieren natebootzen , waardoor<br />
het hem fomwijlen gelukken ?ou, kalveren, veulens,<br />
lammeren en der^eli|ken te bedriegen en<br />
tor zich te lekken. Het bovengemelde herhaalde<br />
gehuil of ge'chreeuw is wadrfchijnlijk een<br />
even zoo natuurlijk gevolg des hongers, als het<br />
geeuwen bij den mensch, wanneer hij moede is,<br />
of wannt-er de mond, of gelijk men gewoonlijk<br />
pleegt re zeggen, de tanden ons wateren bij het<br />
gezigc van leKkere fpijzen. Eenen natuurlijken<br />
grond
35 IJ H E T W
ipt IV. HOOFDST. IV. AFD. VERBLIJF<br />
uit haare fchuilplaats-, voórttefpringen , waardoor<br />
ieder dier zoo zeer verfchrikt wordt, dat het<br />
begint te loopen, waarop zij het met zekerheid<br />
vervolgt, tot dat zij de kans gunrtïg ziet, om<br />
hetzelve, al ware het ook een trekos, met een<br />
eenige beet den buik opterijten, of anders eene<br />
gevaarlijke wonde toctebrengen, en op zoodaanige<br />
wijze in den. eerften aanval zijnen roof te bemagtigen.<br />
Om deeze reden is de landman genoodzaakt,<br />
zijn vee eiken avond uit de weide te<br />
haaien, eer het donker wordt: alleenlijk grootere<br />
kudden trekosfen uitgenomen , welken men<br />
dag en nacht, zonder hoeder, hun voedfel laat<br />
zoeken op de weiden ,. omdat zij de landftreek<br />
kundig, en de list der hyena gewoon zijn, ook<br />
meer dan andere dieren zich tegen eenen vijand<br />
gemeenfchaplijk verdedigen. Reizende lieden integendeel<br />
, die zich niet lang kunnen ophouden,<br />
lijden door het weiden des nachts fomtijds<br />
groot verlies, bijzonder wanneer de oslèn nog<br />
jong zijn , en ligt fchuuw worden.<br />
Dewijl ik op mijne reize niec meer dan een fpan<br />
osfen had, die nog daarenboven ligt fchuuw<br />
werden en aan 't loopen geraakten, zoo waagde<br />
ik het zeer zelden ben des nachts te daaren graazen.<br />
Want mijn voornaame oogmerk om kruiden<br />
te verfamelen, liet mij niet "altijd toe, om<br />
gelijk de boeren des nachts te reizen, en over<br />
dag mijne osfen op de weide te laaten gaan.<br />
Dewijl ik dus maar des morgens en des avonds<br />
kon reizen, zoo was de middagtijd tot hec graazen<br />
niet genoegzaam, ook wegens de fterke'hitte<br />
met bekwaam daartoe. Daarenboven had ik menigmaal<br />
het verdriet, dac de voerman van mijn<br />
osfenfpan, die hec vee op de weide had behoo*<br />
ren
BIJ H Ï T W A R M B B A D . I3<br />
ren te hoeden, bij dat werk in flaap viel. Hierdoor<br />
verlooren wij telkens niet alleen verfcheiden<br />
uuren, maar wij waren ook fomtijds geheele<br />
dagen lang bezorgd, boe wij onze osfen<br />
zouden wedervinden, en moeiten niet zelden te<br />
paard en te voet bergen en dalen doorkruisfen»<br />
om ze weder op te zoeken. Geduurende mijn<br />
verblijf bij het bad. werd mijn rijpaard, benevens<br />
anderen, die daar bij waren, eens des nachts<br />
voor eenen avondwolf zoo verfchrikt, dat zij de<br />
bosfchen, aan welken zij vast waren gebonden,<br />
met de wortels uit den grond fcheurden, en de<br />
vlugt namen, maar eerst den volgenden avond,<br />
hoewel onbefchaadigd, weder gevonden wierden.<br />
Veelligt hadden zij zich door loopen gered; of<br />
waren eindelijk moedig genoeg geweest, om aan<br />
hec fteile afhingen van eenen berg dieeennaauwdal<br />
itilloot, halte ce maaken. — Hec kan ook sijn ,<br />
dac de hyena, geliik onze gemeene wolven flechcs<br />
in hec open veld ftouc is; wanc van deeze laatften<br />
zege men, dat zij uit vreeze voor hi.iderlaagen<br />
en van beloerd te zul'en woeden, den geenen,<br />
die zijne toevlugc tot een woud neemc, niet<br />
vervolgen. Hec gevaar, om mijn paard ce verliezen<br />
, bewoog mij intusfehen, om tegen eenen<br />
zoo verdrietlijken en waakzaamen vijand alle<br />
mooglijke voorzigtigheid te gebruiken. Ik was<br />
ook zoo gelukkig, dac ik, op rniine geheele<br />
reize, door zijne grooce vraagzucht en arglistigheid<br />
niecs verloor. De Hoc:entotten zeiven<br />
hadden mij beleeden, dac fommigen onder hen<br />
hec zich nog erinneren konden, hoe die dier zoo<br />
driesc was geweest, om ftil in hunne hutten te<br />
fluipen , en zelfs hunne kinderen wegcefleepen.<br />
Doch tegenwoordig gebenrc zuiks niec meer Hec<br />
N fchiet-
P4 IV. HOOFDST. IV. AF D. VERBLIJF<br />
fcbiergeweer fchJjnc thans deeze en andere gevaarlijke<br />
roofdieren geleerd te hebben, om voor de<br />
menfehen te vreezen.<br />
De volgende gefchiedenis van eenen tijgerwolf,<br />
die men mij uic eene befchrijving van de Kaap de<br />
Goede Hoop vertelde, valt mij hierbij in: zij<br />
is ten minfte zeer koreswijiig; indien zij ook al<br />
zoo gantsch geloofwaardig niec moge zijn. J3ij<br />
gelegenheid eener vrolijke maaltijd niec verre vaa<br />
de Kaap, had men eenen trompetter, die ce veel<br />
drank gebruikt hebbende ibmdronken was geworden,<br />
des nachts buiten de deur gelegd, opdat<br />
hij verkoelen, en van zijne roes bekomen<br />
zou. Doch het duurde niet lang, of 'er kwam<br />
een tijgerwolf, die den goeden man op den rug<br />
wierp, gelijk een dood lijk als eene goede prijs<br />
voortfleepte, en naar den kant des ïafelbergs<br />
fpoedde. Middel wijl kwara de fpeelman, door<br />
den drank bedwelmd, weder bij, en had neg bewustheid<br />
genoeg, om het groot gevaar, waarini<br />
hij zich bevond, te bemerken, en op zijne trompet,<br />
welke hij aan zijne zijde gebonden had,,<br />
alam te biaazen. Dit joeg het roofdier zoodaanigen<br />
Ichrik aan, dat het zijnen roof verliet. Een<br />
ander , dan een trompetier, zou onder deeze<br />
•omftandigheden zekerlijk eene buic der hyena geworden<br />
zijn. —<br />
Ondertusfchen is hec onloogchenhaar en eenen<br />
iederen wel bekend, dac deeze wolven zich bijkans<br />
in eiken donkeren nachc bij de vleeschhal<br />
in de Had aan de Kaap de Goede Hoop vercoo- •<br />
nen, om de beenen, vellen en andere afvallen,,<br />
in menigre aldaar weggeworpen, opcevreecen of<br />
afcehaalen. Voor deezen diensc becoonen da<br />
inwooners zich door de onbepaalde vrijheid, wel-]<br />
ke:
BTJ H E T W A R M E BAD. lOg<br />
ke zij hun tot Zoodaanige nachtbezoeken geeven,<br />
dankbaar: de honden, zegt men. hebben zich<br />
aan hun g z Ifchap gewond, leggen hun insge-<br />
Hjks geene hindering in den weg. En wijl daeae<br />
roofdieren op zoodaanige wijze bij de ftad gevoed<br />
en in ru^t gelaaten worden, zoo hoort men ook<br />
daarentegen zelden, dat zij eenige J'chaade doen.<br />
In as vcrbaazende gulzigheid deezer dieren<br />
zelve heeft intusfchen de Godlijke Voorzienigheid<br />
een dooifhand bewijs haarer wijze fchikkingen<br />
getoond. — De velden rondom de Kaap zouden<br />
zekerlijk met geraamten en beenderen toe<br />
walging en afkeer toe als bezaaid zijn, wijl zoo<br />
veele en talrijke troepen grootere en kleinere wilde<br />
dieren aldaar hun voeufel zoeken, en van tijd<br />
tot tijd fterven, bijaldien niet de tijgerwolf de<br />
policijbediende der natuur ware , die haare<br />
fchouwplaats daarvan reinigt; want de leeuwen«<br />
tijgers en anderen vreeren geene beenderen, en<br />
raaken niet gaarn aas aan. — Daartegen dienen<br />
zij de naruu- op andere wijze: zrl jk evenwigt met<br />
de vermeerdering van het plantenrijk te behouden<br />
, opdat het eerfte z:ch met ver;er ui'breide,<br />
dan dit in ftaat is. dieren te voeden, en dac hec<br />
de noodde voortplanting door zaaien niet hindere,<br />
en bijgevolg niet door eene gantschlijke verteering<br />
van hetzelve zichzeiven door mangel en<br />
horger uitroeie Hierom vindt men , niettegenftaande<br />
de groote menigte van wilde dieren,<br />
zeer zeiden beenderen van hun; maar van hye-<br />
N » nen,
IQ*) IV. HQOFDST. IV. AF B. VSRBLIJF<br />
nen, gelijk ook van tijgers, leeuwen, fjakals,<br />
wilde katten en wilde honden nooit. Om de<br />
vloeren, welker reiniging de God der natuur hun<br />
tot eei*e bezigheid op heeft gelegd , door hun<br />
eigen overfchot niet zeiven te verontreinigen ,<br />
gaan deeze tijgerwol ven, wanneer zij zich krank<br />
of gebrekkig gevoelen, niec uic hunne holen,<br />
msar verwachten daar oneer fiuipcrekkingen en<br />
honger den dood, om aan de laatile wee der natuur<br />
ook de gehoerzaamen. -— Hierbij moec ik<br />
nog aanmerken, dac de tijgerwolf, hoe ongeloof<br />
lijk veel hij vreecen kan, zoo ook in ftaat is,<br />
bm gancsch buitengewoon lang te hongeren.<br />
"Voege men zijne taamlijk groote blooheid , om<br />
leevendige dieren aancetasten, hierbij, zoo ziet<br />
men, dac zijne vraacgierigheid voornaamlijk maar<br />
eaarroe dicne, om dac geen, 'c welk in hec dierenrijk<br />
wegens ouderdom, of krankheid, of verminking<br />
onbruikbaar is, benevens hec uitvaagfel,<br />
öas en beenderen, gelijk ook veeilige hec overtollige<br />
deszelfs te verteeren, maar de bronnen ,<br />
Waaruit het nieuwen aanwas krijgt , juist geene<br />
beduidende verwoesting van heczelve ce vreezen<br />
hebben.<br />
Behalve de hyena, vindc men in Afrika nog<br />
twee andere dergelijke foorten van roofdieren ,<br />
welken men dóór de naamen van bergwolf en<br />
ftrandvolf öndeefcheidc. •— Doch van hunne verfcheidenheid,<br />
heefc men mij geen ander kenteken<br />
kunnen opgeeven, dan dac de bergwolf een<br />
weinig grijs, de ftrandwolf integendeel zwartachtig<br />
is, en eenen grijzen kop heeft. Maar'tgeen<br />
ik hier boven van den tijgerwolf gezegd heb ,<br />
laat zich, naar alle waarfchijnlijkheid , ook op<br />
Ueeze
BIJ M E T W A E M E B A » . 197"<br />
deeze beide foorten van wolven toepasfen.<br />
Kene van die foorten zal wel de hyena , canis<br />
hyacna, van L'NNSUS zijn. Dit befluit ik uic<br />
eene huid, welke ik van de Kaap medegebragc<br />
heb , en die met de befchrijving deezer hyena<br />
taamlijk wel fchijnt overeemekomen. De voeten<br />
en teenen of vingers daaraan zijn ten deele verlooren<br />
gegaan, ten deele verminkt. Voorts is zij<br />
vijf voet lang, en twee voet breed. De pooten,<br />
voor zoo veel men uit het geen nog voorhanden<br />
is, afneemen kan, zijn meer dan een voet,<br />
en de (taart, weike taamlijk ruuw en mismaakt<br />
is,, vijftien duim lang. Van het fpits der fnuït tot<br />
aan de oogen zijn zes, en van de oogen tot de<br />
ooren vijf duim. De ooren hebben de lengte<br />
van zes duim, zijn aan hec fpitfe end een weinig<br />
rond, en bijkans geheel kaal. De fnuic is fpits.<br />
Aan den kop zijn de hairen kort en meestal aschgraauw<br />
; aan het overige van het lijf hard en<br />
•wreed; op den rug in de geheele lengte meer<br />
dan een voec lang, en wel naar achteren toe het<br />
langst; aan den ftaart zes, maar aan de zijden en<br />
aan den buik flechts vier of vijf duim lang. De<br />
knevels of borltels aan den baard zijn zeer bard<br />
en ftijf, en fommigen nog eens zoo dik ais zwijnen*,<br />
borltels en vijf duim lang. In de bovenile wenkbraauw<br />
zijn harde, rechte hairen , drie of vier<br />
duim lang. Tusfchen de oogen is een afftand van<br />
twee duim. De kleur van het hair op deeze<br />
plaats , gelijk ook boven op den rug, en aan deszelfs<br />
beide zijden, benevens aan den ftaart, is<br />
donker bruin, en even zoo aan de fchenkels en<br />
beenen ; maar aan de zijden en onder den buik<br />
muisvaal. Van eenige donkere Itreepen, welke<br />
van het ruggraad naar de z ;<br />
jden neer zouden han-<br />
N 3 gen,
lo8 IV. HOOFDST. IV. A F t). VFRBtTjF<br />
gen, heb ik nnnuwlijks eenige fpooren kunnen<br />
bemerken. — Mei! de gefteldheid der hairen , ed<br />
ce grootte der huid , welke ik me't. gebragc ent ans<br />
befchreeven heb, ftemt dus PÏNNANTS befhhnjving<br />
* zijner hyaena canina, of die van L I N-<br />
N^US van zijnen canis hyaena, taamiijk wel<br />
overeen: het kleine onderlcheid ten aanzien der<br />
kleur is van geen belang.<br />
Maar ik heb ook nog een' tweeden gewigtigen<br />
grond om te gelooven-, ent eere foort<br />
van de zoogei anmde wolven ontrent de Kaap de<br />
Goede Hoop , de hondhyena is, welke PENNANT<br />
zoo voortrefl'jk belehreeven hééft: — dttze beftaat<br />
daarin, dat een b< er aan ce-Boterrivier om<br />
een' aanzienlijken prijs met mij wedden wilde, dat<br />
hij mij zoodaanige, wolven , die tweedachtig zijn,<br />
k^a te /Jen btzorir
B IJ H E T W A E M * BAD. »9S<br />
kor ik aan hec mannetje, welk in de diergaarde<br />
auc de Kaap leevendig worde bewaard, duidlijk<br />
bomerken - lncusfchen is het, naar mijne gisfincr<br />
deeze opening, waardoor de ouden tot den<br />
waan, als of het hyenadier zijn gefligc kon veranderen,<br />
verleid zijn. — Op gelijke wijze heetc<br />
men in oude tijden tot het vercelfel, welk nogthans<br />
veel te breed is uitgemeeten, dac dn dier<br />
de raenfchljke Hem nabootfen, en geheele kudden<br />
fchaapen zoo betoveren kon, dat zij zich<br />
van de plaats niet beweegen konden , zekerlijk<br />
eenige aanleiding gehad. - Van de bijzondere<br />
eigenlchap der hyena, om het geluid van andere<br />
dieren natebootfen, heb ik boven ** reeds gefproo;<br />
ken. Over al, waar ik kwam, verzekerden mil<br />
de landlieden, dac die inderdaad zoo* was. Ik<br />
zelf, mijn reisgenooc, mijn Hotcencoc, een boer<br />
en zijn geheele huisgezin hoorden eens, hoe zn<br />
hec blaacen der fchaapen en lammeren naboocjle.<br />
Maar van welke foorc deeze wolf was,<br />
kon mij niemand zeggen. In hec vervolg zal ik<br />
gelegenheid hebben , om breedvoeriger te vernaaien,"<br />
hoe wij, in eene woefle landftreek, door<br />
een' grooten troep wolven ontrust wierden, die<br />
door nabootfing van alle mooglijke dierlijke {temmen<br />
bijgeloovige herders in oude tijden ligthjk<br />
hadden kunnen overreeden, om alle de verdichttels<br />
aangaande de hyena ce gelooven. _<br />
In de zoogenaamde Lange Kloof, bij de Ganzenkraalrivier,<br />
coonde men mij een klein ltuk<br />
eener huid, welke, zoo men zeide, van eenen<br />
wolf was In kleur kwam hec mee de huid onzer<br />
g e-<br />
kk Zie hier voron bladz. 190.<br />
N 4
*°P IV. HOOÏD JT. IV, AïD, V ER B Lfp<br />
gemeene wolven nagenoeg overeen- dnrh •<br />
was veel hamer en wreeder Voor hel<br />
ms&U naar mijnen dunk van dï u A ^<br />
J*S huid, wdke ik hierboven u befcbreïvc7<br />
ik b<br />
r<br />
rerd heb<br />
>*< « - S<br />
van etn zeldzaam dier, van eenen boer in her<br />
joor^k gedeelce van „ j n re^ffi woonet<br />
ae, tot een gelchen.k gekregen had<br />
noS^rtT W<br />
« « ^ k<br />
« i k<br />
& vooren genoegza„m<br />
befchreeven heb, moet i k d i e merk-<br />
^ c g e bijzonderheid, d.t zij met hair<br />
«kt, welk ten deele meer dan een voet lans is<br />
*og eens met opzet emmeren, a i s i e t s 3 AL<br />
d eren *T<br />
J<br />
1 0 d e<br />
' *** * a r f l 9 i l e ! a<br />
"^n, de<br />
öieren dikwijls naakt en zonder hair aanrrefV <br />
-dezelve ,nt,gendeei fa de koudere ï £ £ £ ' bu<br />
«fit? zonder oogmerk, mets zonder het wiisre<br />
•emde en oogmerk doet: zoo heb i k ^ ^<br />
-de hyena n eUlke warme iucmfireekcn, in wel<br />
kenzrj «eh fteeds ophoudt, eenen zoo dikken en<br />
warmen pels noodig hebbe? Het volgende<br />
^ dunk, m,j e e n e voldoende oplosfing dïezer<br />
i n , g<br />
dSe klö °^ "«^JmSa deie e en<br />
chcpe.kiooven der gebergten, en in de onderaard<br />
// H'er vooren bJad^. ;p 7.<br />
fche
B IJ II E T W A R M E BA D. 201<br />
fcne holen , w
S02 V. HOOFÖ-T. I. AFI) EFÏZF VAN HET<br />
V I J F D E H O O F D S T U K .<br />
REIZB VAN HET WARMS BAD NAAR<br />
Z IV ELLEN DA M.<br />
E E R S T E A F D E E L I N G .<br />
Reize van het Warmt Rad tot de Rivier<br />
zonder einde.<br />
jL3 e<br />
w a s<br />
*ïj
WARME BAD TOT BE RIVIER ZONDER EINDE 203<br />
volgens zijn aanbod , verpHgt w s geweest te<br />
doen. Ik geloot niet zon 'er grond, dat hij '*it<br />
met voordacht na had gelaaten, opdat wij met<br />
diep in 't land zouden kuuren komen , en hij<br />
als voerman des te min der te w. a.j;en en uitreilaari<br />
had. Ik kwam derhalve met een' anderen<br />
man , welke dikwijls zoodainige reizen gedaan<br />
had, in onderhandeling: maar, zoo draa hadden<br />
Wij deezen niet va" ons oogmerk, om afgelegene<br />
gewesten te bezoeken, eemg bericht gegeeven ,<br />
of hij floëg die aanbod volftrekt af. en deed ons<br />
daarenboven nog de oprechte en wolmeenende<br />
waarfchouwing, dat wij te bu s mogren blijven. —"<br />
Hierdoor werden wij in groote verlegenheid g'ebragt.<br />
zoodat wij zelfs niet van de plaacs wiscen<br />
wegtekomen.<br />
Wij zochten hierop eenen ! foccencoc tot onze<br />
reize te huuren; maar wij kreegen ook van deezen<br />
een weigerend antwoord i, toen wij ons in<br />
hunne kraaien, dac is, gemeenten of dorpen begaven,<br />
om naar eenen voerman te zoeken. Z'j<br />
ontfchnldigden zich daarmede, dac een grooc dbel<br />
hunner jonge manfehap onlangs ge'torven was ;<br />
maar anderen nog ziek waren. Diar heerschte,<br />
naamlijk, in dien tijd, eene foort Van galkoortfen,<br />
welke anders in deeze luchtlrreek eene<br />
taamlijk zeldzaame krankheid, en voor de flaaven<br />
altijd doodlijk is. Doch vermits zij thans onder<br />
de volkplanters zeiven in zwung ging en zeer<br />
boosaartig was, maakte zij e nen iederen, ook<br />
mijnen reisgenoot, niet weinig bekommerd. ~—<br />
Dewijl ik als een Emopeër, en teffens van beroep<br />
een ares, veel gevaarlijkere heerfchende<br />
ziekeen bijge-voond had, oncrustce mij alieen de<br />
gedachce, om uit gebrek aan eenen voerman de<br />
rei-
2Q4 V. KOOFDST. I. AFD. REIZE VAN HBT<br />
reize te moeten ftaaken, en wenschte niet zonder<br />
oorzaak, de eene of andere geleerde kennis tegen<br />
de kunst om met osfen te rijden, te kunnen verruilen.<br />
— Toen ondercusfchen de Badaard -Hottentot,<br />
die, niet verre van bet warme bad, in<br />
eene hut van gevlochten teenen woonde , en<br />
anders een zeer fiecnc geaarc mensch was, eindelijk<br />
bevond, dat zijne vrouw en kinderen van de<br />
boosaarcige koortfen begonnen te beteren , nam<br />
hij, uic hoofde van eenige geneesmiddelen, van<br />
mij ontvangen, maar nog meer in verwachting<br />
eener rijke belooning, hec werk van onzen voerman<br />
, hoewel niec verder dan tot Zvcllendam ,<br />
alwaar de heer i MM EL MAN met weinig moeke<br />
Hoctentoccen hoopce ce bekomen, op zich.<br />
Middelerwijl moescen wij, bij gebrek van eenen<br />
osfenleider, hec ons laacen welgevallen, offchoon<br />
te paard, mee een lang touw, die werk, in Afrika<br />
zoo ongemeen gering gefchac, zelfs te verrichten.<br />
j Den zes en twintigften van Oogstmaand verlieten<br />
wij het bad, en kwamen vroegcijds bij de<br />
Siteenhoksrivier aan. — Hier woonde de zieke<br />
die mijne bezoeken, geduurende mijn verblijf bij<br />
hec warme bad , mee melk en vleesch becaald<br />
had. Hec bad had hij ook, hoewel zonaar vruchr,<br />
bij buitengewoon gezwollene en door de roos<br />
aangecasce beenen gebruikc; maar thans waren<br />
deeze bezwaarnisfen door fontenellen, vlierbladeren<br />
en dergelijke middelen reeds grooelijks verminderd.<br />
Hierom verkocht hij mij ook verfcheidene<br />
flesfen brandewijn, welken ik coc bewaaring van<br />
dieren noodig had, tot een' billijken prijs, en<br />
overreedde ons, des nachts bij hem te blijven<br />
Mij-
WARME BAD TOT DE RIVIER ZONDER EINDE» $05<br />
Mijnen reisgezel maakte het intusfchen niet weinig<br />
verlegen , dat hij hem in hetzelve vertrek ,<br />
daar zijn zoon, die onlangs van eene boosaartige<br />
koorts was aangetast, te bed lag, eene plaats om<br />
zijne nachtrust te neemen , aanwees. — Daarna<br />
gaf hij ons eenen knapzak, vol eetwaaren, toe<br />
gefchenk, en noodzaakte ons, eenen pot, van<br />
hem geleend, aanteneemen, welken ik toen wel<br />
als een overtollig ftuk, en ons flechts tot lase<br />
verftrekkende, aanzag; maar die ons echter, gelijk<br />
ik in het vervolg ondervond, toe weezenhjk<br />
nuc diende, zoodat ik toen eerst begreep, dat hij<br />
ons eene gewigtige vriendfehap daardoor beweezen<br />
had.<br />
Den volgenden dag floegen wij weder op reize.<br />
Dewijl deeze overal effen was, en mijn Hottentot<br />
ons verzekerde , dat hij zonder osfenleider<br />
zich wel helpen zou, lieten wij hem vooruit rij.<br />
den, terwijl wij op eene landhoeve, aan den weg gelegen,<br />
bij den bezitter derzelve, die een mijner<br />
ïnedebrongasEen geweest was, een bezoek afleidden.<br />
Hij onthaalde ons op een zoo zeldzaam ,<br />
als ongemeen welfmaakend gerecht , naamlijk<br />
eene foort gebraadene musfehen of vinken, die bij<br />
LINN-KUS de Kaapfche kruisbek, loxia Capenfis,<br />
heet: deeze vogels doen wel aan de zaailanden<br />
veel fchaade, maar zien 'er in hunne zwarte<br />
en geele kleeding zeer fchoon uit; het geele verandert<br />
bij hen, gelijk ik bemerkt heb, in het<br />
begin des zomers in eene bloedroode kleur.<br />
Onzen voerman lieten wij wel niet zeer verre<br />
vooruit rijden: dan, hoe fpoedig wij hem ook<br />
navolgden, duurde het echter tot aan den avond,<br />
voor
20S V. HOOFDST. I. AFD. RfclZE VAN HET<br />
voor dat wij hem in konden haaien. Wij vreesden<br />
aan bet dwaalen geraakt te zijn, tot dat wij<br />
ten laar.e eenen denken i'.uropoër onrmoetren,<br />
die zich niet fchaamde, van zich tot mijnen<br />
dienstknecht aa^tebieden, nudat hij beieeden had,<br />
dat hij gemeenfefupiijk mee mijnen Hoaentot de'<br />
ontrouw begaan had, om zioh uit mijn brandewijnvaatje<br />
eene roes op 't lijf te drinken. — üindel.jk<br />
bereikten wij den Hottentot, maar die, zoo<br />
dronken niet als de Europeer, zijne misdaad ontkende,<br />
olTchoon wij de'kram van het flot aan het<br />
Vaatje werk HIK opengebroken vonden.<br />
Toen wij des avonds bij de landhoeve Ganzehraal<br />
u tfpanden en ontzidel den , werd ik gewaar,<br />
dat hij zelfs eenige flesten gevuld had, om<br />
zichzeiven en twee zijner foorcgel j.cen , eenen<br />
baitaaid en eenen fla.if, die mee eenen wa"en<br />
derwaard gekomen waren, nog verder iets re goede<br />
te doen. —• Wijl de onba-idige gemoeds,ieftel.<br />
tenis der Wilden zelfs tot rizern j coe pleegc te<br />
klimmen en gevaarlijk ce Worden* wanneer zij<br />
zieh dikwijls in herken drai k ce buitengaan, zoo<br />
oncnam ik nun den brandewijn, ü »ch zij waren<br />
reeds daardoor zoo rauzend en wrevelig geworden<br />
dac zij ons mud!ijk genoeg iets te kennen gaven^<br />
't welk ons Riet wei;;ig op onze h >ede deed zijn;<br />
te weeien: dac zij mee niets minder zwanger gingen<br />
, dan hec verlies van den brandewijn, die<br />
hun boven al aangenaam is, door moord en doodflug<br />
ce wreeken. — Vermits wij eenen Europeefchen<br />
Chriscen even zoo ltrafbaar als hen gezien<br />
hadden, konden en moesten wij hen toe den volgenden<br />
dag mee zoo veele onverfchihigheia en<br />
voorzigtigheid, als onze reize en de tegenwoordige<br />
toeftand onzer zaukeu vorderde, geduldig draa-<br />
gtn.
WARME BAD TOT DE RIVIER ZONDER EINDE. 2Cf<br />
gen. Ondertusfchen zag ik mij genoodzaakt,<br />
deezen nacht op mijnen wagen en brandewijnsvaatje<br />
te flaapen, waardoor ik eene nieuwe verkoudheid<br />
kreeg: want de landhoeve zelve, die den<br />
naam van Ganzekraal had, lag aan den overkant<br />
van de Rivier zonder einie.<br />
Den volgenden morgen dwongen wij de kareis,<br />
die gisteren te veel drank gebruikt hadden,<br />
om af bede te doen; en tegens den middag leiden<br />
wij eene Hang, die wij juist gevangen hadden ,<br />
in de tegenwoordigheid van hun allen leevendig<br />
in het vaatje. Mijn reisgenoot bood hun<br />
daarop aan, dat zij nu naar hunnen lust en welbehaagen<br />
daar van mogten drinken; men zou hen<br />
deswege niet verder tot reden brengen , maar ,<br />
gelijk hij 'er in eenen zeer verzekerden toon bijvoegde,<br />
hij hoopte dan haast het vergenoegen ie<br />
hebben, om hen van vergif te zien berden, en<br />
zoo verder. Doch zij waagden het niet ,<br />
het aanbod, hun gedaan, aanteneemen; maar<br />
lieten het echter niet onduidlijk blijken, dat zij<br />
het aan 'c vergifug dier misgunden, in eenen zoo<br />
aangenaamen en wellustigen drank te verdrinken.<br />
Nogthans bragt ik het flot aan het vaatje op de<br />
beste wijze in orde, om van den brandewijn,<br />
daar ik allerhande dieren in dacht te bewanren,<br />
niets verder te verliezen. — Naderhand vernam<br />
ik van de Hottentotten , dieper landwaard in<br />
woonende, dat deeze lieden het zelfs voor onfehaadelijk<br />
hielden, zuiver flangenvergif te drinken,<br />
en het zelfs als een togengift teg.n de beet<br />
eener flange aanzagen. Maar hoe deeze Hottentotten,<br />
zonder eenige belchaaving des verftands,<br />
aan deeze ontdekking gekomen waren , dat men<br />
flangenvergif zonder gevaar door kon flikken, is<br />
niet
408 V. HOOFDST. I, AFD. REIZE VAN HET<br />
niet gemaklijk te gisfen ~ . Hierom moest ik<br />
yreezen, dac mijn brandewijn, niettegenflaande<br />
er eene flang in lag, niec zoo zeker was, als ilc<br />
in den beginne meende. Ook bad ik lang: te vooren<br />
aan de iloterrivier gezien, dat een flaaf uit<br />
mm Noxia ferpentum tfi admifto fang-.:ine pelis :<br />
Morfu virus kabett, £ƒ fatum iente minantur:<br />
Pocula niorce carent.<br />
een<br />
I.UCAN. L. IX. v. 614—616.<br />
Dat is:<br />
„ Hst vergif der flangen is fchaadelijk , wanneer het<br />
„ met het bloed gemengd wordt : het venijn dee-<br />
,, len zij door haare beet mede , en dreigen den<br />
„ dood met haare tanden: maar gedronken zijnde, is<br />
„ het niet fchasdelijk. "<br />
Zoo oud is reeds de waarneeming, dat het vergif der<br />
flangen niet eer febaadt, dan wanneer het onmiddeiijk in het<br />
bioed komt. — De Pfylli, een volk van Libië, firekken<br />
onder anderen tot een bewijs, dat men, van onheuglijke<br />
tijden af de natuur der Hangen in Afrika Wed gekend<br />
heeft. Zij zogen het venijn uit de wonden , en gingen<br />
niet vergiftige flmgen om , gelijk de Kopten of tegenwoor.<br />
dige Egyptenaars nog doen, zonder zich in het minfte te<br />
befcbaadigen. Hierom zegt dezelve oude dichter LUCANUS;<br />
1— Superiiicum !<br />
'cns paiientia vuinera lambit,<br />
Ore venena truhens.<br />
Dat is;<br />
Ibid. v, 933.<br />
,, Op de bleeke wond vallende, lekt hij dezelve, en<br />
zuigt 'er met zijnen mond het venijn uit ".<br />
UJSORGÜ FORSTKR.
WARME BAD TOT DE RIVIER ZONDER EINDE. 200<br />
een klein Vaatje, rhet dergelijkén drank gevuld,<br />
waarin ik eenen kikvorsen en een klein ongebooren<br />
itekelvarken had liegen, eene roes dror.k.—<br />
Maar toen 'er vervolgens meer dieren in gelegd<br />
werden , en door het Houten van den wagen alh s<br />
wel door een g*. fhommeld , ook de brandewijnsluchr<br />
door de hitte, en opge'oste dierlijke deelen,<br />
in een' Zeer wa'guchtigen reuk veranderd<br />
wis. was mijn brandewijn voor verdere aanfpraak<br />
beveiligd.<br />
Doch dit wis niet de eenige verdriedijkheid,<br />
welke ons gi''ull zoo zeer op de proeve Helde;<br />
daar kwam nog eene tweede bij. Ik moest<br />
bij het bovengemelde landgoed twee dagen re<br />
vergeefs vertoeven , om e. n. n mijner trekosfen<br />
optezoekon ^eeze was een (her, hoe laanigen<br />
men anders',in Afrika maar z kien pleegt te temmen<br />
, en voor den wagon re geWriken. De (Heren<br />
kunnen wel zeer veel doorltaan, en vreezen<br />
niet zo > zeer als de osfen voor de roofdieren:,<br />
maar Z'j ook des te onhandiger. • Onder<br />
mijne andere osfen wiren t v e zoo ftootig, dat<br />
mijne Dorte-nrorcen h n ni K zonder vreeze en<br />
groote voorzigtigheid in en uit konden fpannen.<br />
iViaar over 't algemeen waren zij allen te mager<br />
en te oud , dan dat Z'j tot eene zoo verre reize<br />
zeer bruikba-r zouden geweest zijn, en ieder van<br />
hun in 't bijzonder had nog zijne eigene gebreken:<br />
kortom de boer had mij de allerflechtde osfen<br />
verkocht. — Met den (lier had ik thans nog<br />
de onaangenaame ontmoeting dat een ander (tier<br />
hem uit ieverzucht zeer gevaarlijk gellootcn, en<br />
door eene rivier gejaagd had. W j vermoe H.n<br />
terftond, dat hij weder naar zijne geboorteplaats<br />
zou terug gekeerd zijn, en hielden zijnen voori-<br />
O gen
*IO V. HOOFD 8 T. I. AFD. RETZE VAM HKT<br />
gen bezitter verdacht, dat hij hem juist in deeze<br />
verwagting aan ons verkocht had: zoo genegea<br />
is men, om van den geenen, die ons eens bedroogen<br />
heeft, altijd het ergfte te denken. Dewijl<br />
ik iruusfchen hier geenen anderen duchtigen trekos<br />
te koop kon krijgen, moest ik mijn verlies met<br />
geduld draagen.<br />
Den dertigflen van Oogstmaand namen wij te<br />
Tijgerhoek onze herberg. Dit is eene landhoeve,<br />
welke voor eigene rekening der regeering<br />
bebouwd wordt. — Wegens haare groote afgelegenheid<br />
van de Kaap de Goede Hoop kan uit<br />
den verkoop der graanen geen voordeel getrokken<br />
worden: maar ce voornaamfte inkomst van<br />
dit landgoed beftaat in timmerhout, welk uic een<br />
woud aan den overkant van de Rivier zonder einde<br />
gehaald wordt. Hier houd de maatfchappij<br />
een aantal houthakkers, die onder het opzigt van<br />
eenen korpuraal ftaan. Deeze is teffens rencroeeiter<br />
op de hoeve, en worde veel beeer, dan een<br />
korporaal bij de bezetting, beloond. Hij heeft<br />
ook, ten voordeele der regeering, over de veefokkerijen<br />
het botermaaken het opzigc, waarvan<br />
hij naauwkeurige rekenfehap moet geeven.<br />
De Rivier zonder einde was tegenwoordig<br />
hoog opgezwollen, en dus niet gefchikt, om'er<br />
door te rijden. Om deeze reden bezocht ik het<br />
bosch, aan den overkant gelegen, niec: ook<br />
waren de boomen nog niec in bloei; en ik had<br />
daarenboven nog grootere boslchen, bij voorbeeld,<br />
hec Grootvadersbosch y en Lioütniquasbosch<br />
nog voor mij.<br />
Naar den kanc van hec ftrand houdc zich, gelijk<br />
men mij- verhaalde, een aantal van omcrenc<br />
der-
WARME :SAD TOT DE RJ.V1BR ZONDER EINDE, ai I<br />
dertig Hottencotten met hunne kudden op, en<br />
maaken aldaar eene kraal of dorp uit. — Oök<br />
deezen zouden door de Christenen reeds overlang<br />
van hunne veeweiden verdreeven zijn, büTdieri<br />
niec de regeering, uic een ander baatzuchtig oogmerk,<br />
zocht, hunne nabuurfchap te behouden.<br />
De Hoccencociche mannen uic de kraal waren met<br />
verfcheidene wagens der maatfchappij , hoewel<br />
tegen betaaling, naar de Kaap gezonden; waarom<br />
ik dan ook geene hoop had, eenen van deeze<br />
Hottentotten te kunnen f uuren. Een ander<br />
diende op de landhoeve. • Zoodaanige dienstknechten<br />
krijgen, behalve kost en tabak, gewoonlijk<br />
twee draagende fchaapen, eene jonge<br />
en draagende koe, of ook de waardij daarvan in<br />
geld, coc een jaarlijksch loon. Allerliefst neemen<br />
zij hec vee in nacuur; maar, wanneer zij<br />
iecs voor zich verkreegen hebben, beginnen zij<br />
hunne eigene huishouding, en worden ce gemaklijk,<br />
om anderen ce dienen.<br />
Wijl ik thans den Hottentotten nader kom, en<br />
nu voor de eerfte maal aanleiding heb, om iecs<br />
omftandigs nopens hun bijcebrengen; zoo wil<br />
ik, bij deeze gelegenheid, in de c^wee volgende<br />
afdeelingen , een nader en uicvóeriger bericht<br />
aangaande dit volk, de oorfpronglijke bewooners<br />
van het zuidlijk deel van Afrika, mededeelen.<br />
O 2 T W E E -
ZI2 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />
T W E E D E A F D E E L I N G .<br />
Uitvoerig bericht aangaande de ligchaamsgiflatte,<br />
het karakter, de lecvenswijze en andere<br />
bijzonderheden der Hottentotten.<br />
'jj^en aanzien van den groei zijn de Hottentotten<br />
zoo groot, als de meeste Europeërs. Maar<br />
dat men veele taamlijk mageren en langopgefchootenen<br />
onder hen vindt, komt oorfpronglijk van<br />
hun fpaarzaamer en bcpaalder voedfel, en omdat<br />
zij juist geen hard en zwaar werk doen. Doch<br />
dat zij, in vergelijking met de overige deelen<br />
van hun ligchaam, zeer kleine handen cn voeten<br />
hebben, heefc nog niemand voorheen aangemerkt:<br />
en dit nogrhans fchijnt eene zeer'karakteristieke,<br />
onderfcheidende eigenfehap deezer natie te weezen.<br />
Het gedeelte van den neus naar hec voorhoofd<br />
toe is meestal zeer plat, waardoor de afiland der<br />
beide oogen van elkander groo:er, dan bij de Europeërs,<br />
fchijnt te zijn; de tip van den neus is<br />
teffens taamlijk. pint — Het vlies van den regenboog<br />
en de appel, zijn naauwlijks bij een 1<br />
eenigen<br />
blond , maar biikans doorgaans zoo bruin en<br />
donker, dac hunne kleur nabij hec zwarte komc. —<br />
Hun aangezigc, zoo als ook hunne gantfche huid, ,<br />
heeft eene geelbruine kleur, welke aan de kleur<br />
van zoodaanige Europeërs, die de geele zucht in<br />
eenen hoogen graad hebben, gelijk is; doch zonder<br />
dat zij in het wute van het oog in 'taller-<br />
mii sc bemerkt wordt. De lipprn zijn bij hen<br />
niet zoo grooc, als bij hunne nabuuren, de Negers,
HET KARAKTER , ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 2 T 3<br />
gers, Kaffers en Mozambikers Voorts is,de<br />
mond middelmaatig, en bijna doorgaans met de<br />
fchoonfte tanden bezet. — -Alle hunne overige<br />
gezi-nscrekken, hunne houding, gebaarden en be~<br />
weegingen te famengenoroen, verrauden gezondheid<br />
en weltevredenheid ; ten minde een zeker<br />
weezen, vrij van zorgen, welk nogthans, buiten<br />
allen twijfel, leevendigheid en vlugge werkzaamheid,<br />
eigenfchappen , welken de Jiotcencoccen bij<br />
voorkomende gelegenheden metderdaad laaten bln><br />
ken, te kennen geeft. •<br />
Wat aangaat het hoofd; men zou het bijkans<br />
daarvoor holjden, dat het met ligte, zwarte, ruuwe<br />
wol bedekc was, wanneer men niet uit de<br />
natuurlijke hardheid en wreedheid zien kon, dat<br />
het hair was, welk nog wolachtiger dan Bij de<br />
Negers is. Bemerkt men intusfchen, 't geen fiógthans<br />
ten uiterfle zeldzaam gefchiedt, aan den<br />
kin fpooren van eenen baard, of op andere plaatfen<br />
des ligchaams iets hairachtigs, gelijk bij de.<br />
Europcërs, zoo is dit echter in 't geheel van<br />
geen belang, en voor 't overige van dezelve gefteldheid,<br />
als op het hoofd. —<br />
Men heefc gemeenlijk geloofd, dat de Hottentotten<br />
hunne jongens omtrent hec tiende jaar,<br />
door eene foort van 'vermijding, vaneenvande deelen,<br />
welken de natuur aan hec manlijk gedacht<br />
toe voortplanting onontbeerlijk gegeeven heefc ,<br />
berooven; maar dat het vrouwlijk gedacht voor<br />
haare fchaam-e een natuurlijk dekfel , of eene<br />
foort van vieefchen voorhanglel heefc. — Ondercusfehen<br />
zijn beide deeze vertdfels werklijk<br />
o gegrond. Den nunnen ontbreekt geenzins een<br />
van die twee deelen, welke hun toe voortreeling<br />
noodzaaklijk zijrA hoewel ik, beneden %den leezer<br />
O 3 ge-
214 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />
gelegenheid zal geeven. om deeze omfhmdigheid<br />
zelve te proeven en te beoordeelen. — Bij de<br />
vrouwen bevindt zich insgelijks niets, 't welk<br />
aan deeze fexe ongewoon is; maar de vrouwlij.<br />
ke roede en de nymphen zijn flechts, bijzonder<br />
bij de oudere, bijkans doorgaans langer, da*-, gewoonlijk<br />
is; cn deeze verlenging ontlïaat waarfchijnlijk<br />
uit de jlapheïd, welke door de warme<br />
luchtftreek, het zalven of fineeren , en de<br />
leedigheid gebooren worden '7.<br />
Om de fchildering, welke ik van de Hottentotten<br />
begonnen heb, verder uittevoeren, moet<br />
ik ook van hun blanketten en hunne kleedij han-<br />
de-<br />
17 [ », De heer SPARMAN doet zeer wel, dat hij in<br />
„ deeze afdeeling eindelijk een einde maake van die twee<br />
„ verdichtfels, welken men , federt meer dan eene eeuw,<br />
„ alom van de natie der Hottentotten verfpreid. en ook<br />
„ geloofd heeft. Sedert het vertelfel van den Jefuit p. TA-<br />
„ CHARD, een man door het te boek ftellen van dc<br />
„ zeldzaamfte ongerijmdheden berucht, die, gelijk onze<br />
„ fcbrijver hierna zegt, de eerfte geweest is, welke deeze<br />
„ fprookjes in Europa verhaald beeft, en voornaamiijk fe-<br />
„ dert de bekrachtiging, welke p. KOL RE, die toch in<br />
„ zijne befchrijving van de Kaap de Goede Hoop overal toont<br />
„ een groot liefhebber van dergelijke fprookjes te zijn'<br />
„ daaraan /. c. I. Deel, XXX. Hoofdft. bladz. 505 enz'.<br />
„ heeft zoeken te geeven, zijn dezelve, hoe vreemd en<br />
„ dus hoe ongeloofwaardig ook op zichzelven, nogthans<br />
„ door alle de volgende reisbefchrijvers van die gewesten<br />
„ aangenomen en naverteld. Zoo dat zelfs die beroemde<br />
„ natuurkenner, Graaf DE BUFFON, zich door dc fchijn-<br />
„ baare getuignisfen van zoo veele reizigers heeft laaten<br />
„ verleiden, om ook die twee verdichtfels voor waarheid<br />
„ aanteneemen in zijne Natuurlijke Hütnie III Deel<br />
„ bladz. 84 en 85 der Nederd. vertaaling. Doch aangaande<br />
„ het natuurlijk voorhangfel of uitwas der Hottentotfche<br />
„ vrou-
HET KARAKTER, ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 215<br />
delen. Hec blanketcen , wanneer men hec<br />
zoo noemen wil, beltaac bij hen daarin, dac zij,<br />
mee eene foorc van wellust, hun geheele ligr<br />
chaam mee vee befmeeren, en'er daarop eenig roec<br />
inwrijven. Die wastenen zij nooic af; ook heb<br />
ik nooic gezien, dac zij, om hunne huid ce reinigen,<br />
iecs anders doen, dan dac zij, bij voorbeeld,<br />
wanneer bij hec fmeeren van den wagen<br />
de handen mee ceer of pik bezoedeld wierden,<br />
zulks mee koemisc zonder veel moeice afwrijven,<br />
en daarenboven nog wel mee die wrijven den ganc-<br />
.fchen arm opwaard coc aan den elboog toe vooregingen.<br />
—. Vermits alzoo (tof en andere onzuiverheid,<br />
aan hec fmeerfel, mee roec gemengd,<br />
„ vrouwen heeft de famenfteller van de zoogenaamde nieu-<br />
„ we algemeene befchrijving van de Kaap de Goede Hoop ,<br />
,, I Deel, IJL Hoofdft. bladz. 162 en 163. reeds be-<br />
„ ginnen te twijfelen; fchoon hij dat van het uitfriijcl^n<br />
„ van eenen der zaadballen nog in alle zijne vreen.de 0111-<br />
„ Handigheden verhaalt. En aangaande dit Iaatfte heeft da<br />
„ opfteller der beknopte befchrijving 'van de Kaap de Goede<br />
„ Hoop, in 1778 te Amfterdam uitgekomen , reeds aan-<br />
}, gemerkt, dat die gewoonte bij veele Hottentotfche na-<br />
„ tien reeds in onbruik geraakt en afgefchaft is ; en al<br />
leenlijk maar bij eenigen , diep landwaard in wooneh<br />
:<br />
„ de, nog onderhouden wordt. Zie dezelve bladz. 111.<br />
„ en het Dagverhaal op een togt landwaard in gehouden, daar<br />
„ achter gevoegd, bladz. 89. — Doch de volkomene we-<br />
„ derlegging van deeze beide onwaarheden, ongerijmd op<br />
„ zichzelren , was voor den heer S P A R M A N bewaard,-<br />
„ wiens geloofwaardigheid in deezen te minder kan ge-<br />
„ wraakt worden, vermits hij de zaak in den grond on-<br />
„ derzocht, den oorfprong van de eerstgenoemde dwrfa-<br />
„ ling dtiidlijk ontdekt, en zijne reize veel verder land-<br />
„ waard in uitgeftrekt heeft, dan men met zekerheid weet,<br />
.„ door eenen Europeer voor hem gefchied te aiju. "<br />
O 4<br />
3<br />
en
216" V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE.<br />
en zelfs aan hun zweet,beftendig vast moet<br />
kleeven, offchoon ook veel daarvan hij den arbeid<br />
en arders weder weggaat; zoo wordt noo-thans<br />
hunne natuurlijke kleur daardoor geheel<br />
onkenbaar , en verandert uit eene glfofrërehdè<br />
olijf- in .eene morfige donkere brujng**Je kleur. —<br />
Dat ik hier boven de naiuurli ke kleur der H< ttentorrenalsgeelzuchrachtig<br />
befchreeven heb, daartoe<br />
hebben mij alleen eenige weinige tederdere<br />
en zindelijkere boerenvrouwen tfftftte&Kng • Lieven<br />
, welke eenigen ha r. r ifotWotibbe cit i stmaagien<br />
rein lieren fchuuren , opdat zij niet te<br />
onrein mogren zijn, om haare kinderen omepas.<br />
ien, of andere hez?gl eden , die zindcl.ikheid<br />
vorderen, te verrichten. Oiiderruskhen be<br />
weerden veele bcwooners der volkplantingen<br />
-dat dergelijk wasfchen het aanzien d< r Mort.1 totr<br />
•ten in 't g, heel met veme.ere. gij hielden het<br />
daarvoor, dat de geelbruine kleur vvvl zoo lijd*<br />
W was ais de btiderdergeele ; dat een ingefmeerde<br />
Hom-mot 'er niet zoo na:kt uitzag, en<br />
daarbij vollediger; dat ces e onjj'efmeerde Ho'tentotfche<br />
huid na,rfchoe, en g leek , dn, niet fchoon<br />
Waren gemankt; dat zij eene m-i-angheid was<br />
eenen marbel aan < pYch>k verried, cn zoo verder.'<br />
Of deeze meening meer in de gewoonte dari<br />
in de natuur der zaakè zelve haaien grond heeft<br />
la t ik aan zijne plaats geitel I. - Behalve < dat<br />
dc Hottentot met hec Mfmeeren zijner "huid<br />
Zich goed meent te doen, is bij ('omrijd!, ook op<br />
welriekendheid bedacht , om zijn ligchaam en<br />
hoofd door middel van een poeier, van zekere<br />
krmden bereid, in 't geheel over ui over te bepoeieren,<br />
of dit in de zalf te mengen en 'mtemiL<br />
ven. Doch deeze reuk is téflens eenigzins ftin-<br />
ken- i
HET KARAKTER, ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 217<br />
kende en fpeceri jachtig, en riekt bijna even zoo<br />
als 'maankopzaad met fpecerijen gemengd. —><br />
De gewasfen, welken zij daartoe gebruiken» beftaan<br />
in verfcheidene foor'ren van fpiraea, welke<br />
in hunne taal bukku heeten, en te gelijk<br />
als krachtige geneesmiddelen aangezien worden.<br />
Enkele foorten daarvan groeien aan de Kaap<br />
zeer menigvuldig: maar eene van de allerkoscbaarfte<br />
foort is, zegt men, elders omtrent de<br />
•Goudrivier te vinden, en '/oo duur, dat een vingerhoed<br />
vol poeier daarvan met een lam betaald<br />
wordt.<br />
:<br />
Heeft nu de Horrenrot zich op zoodanige<br />
wijze met vet, roet en hec poeier van b'ikku ingefmeerd,<br />
zoo is hij behoorlük tegen rm nigerleie<br />
nadeelige werkingen der lucht beveiligd, en kan<br />
zich eenigerm.iate reeds als op. ecooid amzien. —<br />
Die is ook genoegzaam hun eeng fieia;:d; want<br />
zoo wel mannen a!s vrouwen gaan bijkans g> heel<br />
•ongekleed, en ik moge bi
*I& V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />
keerd, vervaardigd zijn. Eene afbeelding daarvan<br />
is te zien op plaat IV. bij nommer i. _<br />
Als eene andere bedekking , welke, uit welvoeglijkheid,<br />
van de mannen gevorderd wordt,<br />
kan men de beide leêren riemen aanzien, welke<br />
gewoonlijk van het einde des ruggraads diep op<br />
de lendenen neerhangen , en de gedaante van<br />
eenen gelijkzijdigen driehoek hebben , waarvan<br />
de fpitfen aan den gordel vastgemaakt zijn Deeze<br />
riemen zijn maar weinig bereid , en veroorzaaken<br />
deswege, wanneer de Hottentot loopt ,<br />
een zeker geklap of gerisfel, en door hun vlodderen<br />
eene koeling, die hem veelligt niet onnut<br />
pf onaangenaam is. Ondertusfchen is echter ,<br />
naar men wil, het eenig cn eigenlijk oogmerk<br />
derzelven, om den Hottentot bij hei neêrzitten<br />
een' merklijken dienst te doen , hierin beiraande<br />
, dat zij de holte of de kloof van het<br />
achterfte aanvullen, en dus het zitten voor hem<br />
gemaklijker maaken. Zij worden dan voorwaard<br />
getrokken , zoodat zij ook van vooren tot een<br />
dekfel ftrekken, en aan beide zijden aan den befchreeven<br />
buidel fluiten ; wanc deeze deelen ,<br />
zeide men mij, moogen, bijzonder bij heteecen,<br />
op geenerhande wijze onbedekt zijn : doch ik<br />
merkte aan , dat zij dit fluk der welvoeglijkheid<br />
niet altijd zorgvuldig in acht neemen.<br />
Het vrouwlijk gedacht fchijnt mij onder de<br />
Hottentotten, gelijk overal, het fchaamachtiglte<br />
te zijn. Want de Hottentotfche vrouwen bedekken<br />
zich met veel grootere zorgvuldigheid dan de<br />
mannen. Zelden vergenoegen zij zich met één,<br />
.maar bijkans doorgaans hebben zij twee, en<br />
zeer dikwijls drie deklels. — Deeze beftaan uit<br />
bereid en welingefmeerd leêr, en fluiten, met<br />
eenen
HET KARAKTER, ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 819<br />
eenen riem beveiligd, bijkans gelijk de voorfchooten<br />
of boezelaars der Europeefehe vrouwen, aan<br />
hec lijf. Hec buitenfee dekkleed is altijd hec<br />
groende, en houdt van een vierde toe eene halve<br />
el in 'c vierkanc. Gewoonlijk is hec mee glaskoraalen<br />
en allerhande beeldwerk verfierd. Het<br />
dient alleen coc fieraad, en bange omtrent tot op<br />
de helft der lendenen neêrwaard. Hec middenfte<br />
is veelligc de heifc kleiner, en dienc, gelijk<br />
men mij zeide, ,coc eene verdere bedekking van<br />
dai geen, 'c wel£ de kuischheid gebiedc ce verbergen,<br />
wanneer'hec pronkdekiel afgelegd, of<br />
bij toeval opgeheeven moge worden. Hec derde<br />
of binnenfte dekfel is naauwlijks grooter dan eene<br />
hand, en doec, naar men mij verzekerde, bij de<br />
maandlijkfche zuivering, welke ondemisfehen,<br />
voor de vrouwen in die land mee veel minder bezwaarnis<br />
, dan in Europa verbonden is , zeer<br />
goede dienden, — Alle deeze fchorten, zelfs die,<br />
welke mee koraalen bezec is , zijn op gelijke<br />
wijze, als hec ligchaam zelve, ingefmeerd en bezoedeld.<br />
— Eene daarvan, bijzonderde binnenfte<br />
, fchijnt hec intusfehen te zijn, waardoor de Jefuic<br />
p. T A C H A R D verleid is: wanc hij is hec, gelijk<br />
men weec, die hec verdichcfel van hec natuurlijk<br />
voorhangfel der Hoccencotfche vrouwen<br />
in Europa allereersc verhaald heefc. — Als een<br />
weezenlijk ftuk der welvoeglijkheid neemen ook<br />
de vrouwen wel in achc, dac zij deeze fchorten<br />
of dekkleeden zoo dicht aandrukken, dat zij ook,<br />
wanneer zij zich neêrzetcen zoo verre onder haar<br />
komen , dac zij 'er zelfs op ziccen.<br />
De overige kleeding der Hoccencotten in deeze<br />
«landftreek, beftaat in eenen pels, of veelmeer<br />
klei-
aiO V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />
kleinen pelsmantel van fchaapenvel, welks runwe<br />
zij binnenwaard gekeerd is, en dien zij van<br />
voorep opdeborsttoeknoopen.— Wanneer hec niet<br />
zeer koud is, laaten zij hem open, en zoo als<br />
hij wil over de fchouders hangen , zoodac hij<br />
tot aan de kuiten reikt, en hec öwderfte gedeelte<br />
der 'borst, hec onderlijf en hec voorde deel der<br />
lendenen en beenen gancsch naakt laac. Maar<br />
bij regenachtig en koud weer winden zij hem<br />
rondom zich coe, zoo dac daardoor ook hec voor-<br />
He gedeelte van hun ligchaam ^agenoeg coc aan<br />
de knie bedekt worde. — Wanneer één fchaapenvel<br />
alleen tot dit oogmerk niec toereikende<br />
is, zetcen zij er eenen lap of Huk aan, die met<br />
eenen riem, eene zenuw of een fnoer, van dar<br />
gemaakt, daaraan bevestigd wordt. Bij<br />
warm weêr hebben .zij fomtijds de ruuwe zijde<br />
van deezen pels, of gelijk zij hem in verbasterd<br />
Hollandsen noemen, kros of karos, uitwendig;<br />
maar nog dik wijier neemen zij hem dan geheel af,<br />
en draagen hem op den arm Doch over<br />
't algemeen geeft de Hottentot zich da<br />
moeite niet, om daarmede aftt-wisfelen , maar<br />
vergenoegt zich met zijnen pels tot kleeding<br />
zoo wel als tot iijn bed , vermits hij<br />
des nachts op het bloote veld ligt, en wanneer<br />
het koud is, zoo dicht in een kruipt, dat zijn<br />
zoogenaamde kros of karos hem volkomen bebekt.<br />
Die pelsmantel of karos, waarvan het<br />
vrouwvolk met gelijk oogmerk zich bedient, onderfcheidc<br />
zich Van dien der mai sperfoonen door<br />
niets anders, dan dat de vrouwen achter aan den<br />
hals een' langen kraag hebben , welken zij zoo<br />
weeten famen te voegen, dat hij eenen kleinen<br />
buidel of zak beeldt, welks ruuwe zijde inwendig
HUT KARAKTER, ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 22X<br />
dig gekeerd is. In deezen buidel draagen zij hunne<br />
kleine kinderen; welken zij , gelijk ook bij<br />
zekere andere volken w gebruiklijk is , fomtijds<br />
over de fchouders de borst geeven.<br />
Hec hoofd heeft bij de mansperfoonen zelden<br />
een doorgaand en algemeen aangenomen dekfel.<br />
Naauwlijks erir.ner ik mij meer dan cwee gezien<br />
te hebben, welke eene ingefmeerde leeren muts<br />
droegen, waarvan hec hair door bereidinj, weggemaakc<br />
was. Die geenen, welke aan de<br />
bewooners der volkplantingen grenzen, bedienen<br />
zich van Europeefehe hoeden , die zij coc dat<br />
einde pleegen te koopen, en of geheel neerhangende,<br />
of hechts aan den eenen kant opgetoomd<br />
draagen. • De Hottentotfche vrouwen gaan<br />
.ook zeer dikwerf mee hec bloote hoofd. Indien<br />
zij iets opzetten , is het eene korte mucs van eene<br />
kegelvormige gedaante. Deeze is uic een gedeelte<br />
der maag van het een of ander dier gemaakt,<br />
zonder naad vervaardigd , en heefc alle die<br />
zwartheid, welke vee en roec haar kunnen geeven.<br />
Menigmaal is zij zoo bereid, dac zij gancsch<br />
ruig, dikwijls fluweelachtig en taamlijk fraai 'er<br />
uitziet. Eene afbeelding daarvan is op de tijcelplaac,<br />
of plaac I. ce zien bij nommer 2. — Boven<br />
op eene zoodaanige muts draagen zij fomtijds een<br />
ander hoofdfieraad , welk in een eironden krans,<br />
of, indien men het zoo noemen wil, kroon beikac,<br />
welke uic tene buffelshuid zoo vervaardigd<br />
»» Onder anderen deeden de Icrlandfche vrcuwen zulks<br />
rog in de voorgaande eeuw; men /de TWHJ nbta dnr<br />
Ierland, bladz. ICO. lioogd. uitgaaf.<br />
is,
422 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />
ïs, dat de bruine hairen naar buiten ftaan. neeze<br />
krans is omtrent vier vingerbreed hoog, eri<br />
omgeeft het hoofd zoo verre, dat hij een weinig<br />
over het voorhoofd, en even zoo diep over<br />
het achterhoofd fluit, zonder echter de fpus der<br />
muts, welke ik zoo even befchreeven heb, onzigtbaar<br />
te maaken. Eene afbeelding van dit<br />
hoofdfieraad vindt men op plaat IV. bij nommer 2<br />
De randen, zoo wel der onderfte muts, op welke<br />
de krans of kroon rust, als ook die van den<br />
krans zeiven, die in de hoogte ftaat, zijn gantsch<br />
effen, en zeer aartig met eene rei kleine hoorntjes,<br />
omtrent dertig in getal, uit het gedacht der<br />
pcrcelleinhoorntjes, cypraeae, zeer net bezet.<br />
Deeze zijn zeer dicht en zoo nevens elkander ingereegen,<br />
dat zij uitwendig hun wit verglaasfel<br />
of glans benevens hunne openingen vertoonen. —•<br />
Tusfchen deeze rei hoorntjes loopen menigmaal<br />
nog eene oftwee andere reien evenwijdig of golfachtig<br />
, in onderfcheiden fmaak. — Men kan<br />
zich naauwlijks verbeelden , hoe fraai . deeze<br />
hoorntjes op het bruinhairig buflèlsleer affteeken,<br />
en hoe deeze geheele leeren krans of<br />
kroon eene Hottentotfche dame , hoe fmeerig<br />
en morfig zij ook zijn mag, werklijk opfieren<br />
en verhoogen kan.<br />
De ooren pleegen de Hottentotten met hangfieraaden<br />
en ringen niet optetooien ; den neus<br />
ook niet , gelijk verfcheidene andere Wilden<br />
doen. .— Om meer fieraads wil is ondertusfchen<br />
de neus bij fommigen met eenen donkeren<br />
rand, van roet gemaakt, of zeldzaamer met eene<br />
vlek van roode verf of roodkrijt getekend, of<br />
even zoo leelijk, een gedeelte van hec aangezigt<br />
of de wang daarmede befchilderd.<br />
De
HET KARAKTER » ENZ. DER HOTTENTOTTEN. 22$<br />
De hals is bij de mansperfoonen bloot; maai*<br />
de vrouwen verfieren denzelven met eene fnoer<br />
of eenen halsband , naar hunne meening zeer<br />
fchatbaar. Deeze beftaat uic acht of tien flakken*<br />
huisjes, welke omtrent zoo groot als boonen zijn,<br />
en een' witcen glans, gelijk verglaasfel of emailjeerfel,<br />
mee eenigzins groore , ongelijkvormige,<br />
verhevene, zwarce plekken of vlakken hebben;<br />
maar van welken ik, omdat zij alcijd gefleepen gebruikc<br />
worden, niec zeggen kan, of zij van die<br />
foorc zjn, welke bij LINN/EUS"' onder de benaaming<br />
van zwartbonte nerite, nauta albicilla y<br />
Of exuvia, anders hec halvemaanshoorncje, voorkomen.<br />
Toe een fnoer of halsband famengefceld<br />
en ingereegen, verfieren zij inderdaad, hoewel<br />
veelligc niec naar evenredigheid van den prijs, tot<br />
welken zij verkocht worden; wanc gemeenlijk is<br />
hec fluk daarvan niet minder dan tot den prijs van<br />
een fchaap te bekoomen, omdac zij, naar men<br />
zegt , alleen aan eene afgelegene kusc in het<br />
land der Kafferen te vinden zijn. De tekening<br />
daarvan vindc men op plaac IV. bij nommer 3.<br />
Hec onderlijf is dac gedeelce, welk ieder geflachc<br />
op hec zorgvuldigfte verfierc, een einde de<br />
opmerkzaamheid van hec andere naar zich ce trekken.<br />
— Want offchoon zij op Europeefehe glaskoraalen,<br />
bijzonder blaauwe en witte van de<br />
grootte eener erwete, veel prijs Hellen, en dezelven<br />
ook gaarne inruilen; zoo gebruiken echcer<br />
de mannen zoodaanige koraalen nooic, en de<br />
vrouwen maar zelden, coc halsfnoeren, doch waarte-<br />
*• In zijn Systema naturae.
194 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />
tegen de beiden gedachten nevens den gordel,<br />
aan weiken hunne fchorcen of voorichooten, of<br />
leeren buidels bevestigd zijn, eene of meer froeren<br />
van zoodaanige koraalen midden om het lijf<br />
winden.<br />
Ringen om armen en beenen zijn insgelijks<br />
voornaame deelen van optooi)ing, bij beiue gedachten.<br />
— De meesren deezer ringen worden uit<br />
dik leer gemaakc, en gemeenlijk ronduitgefneeden.<br />
Z/j neemen door geduurig kloppen en vuur eene<br />
zoodaanige hardheid aan, dat zij iedere buiging,<br />
welke men 'er aan geert, behouden. Deeze ringen<br />
hebben tot die zotte meening aanleiding gegeeven<br />
. als of de Hottentotten darmen om hunne<br />
beenen wonden, om in geval van nood daarvan<br />
te kunnen ecten. — De mannen draagen f jmtijds<br />
vijf of zes om hunne armen, onmiddelijk boven<br />
de vlakke hand; maar om de beenen -vindt<br />
men dit lieraad of deeze ringen bij hen zeer zelden.<br />
— E rwaardige aanzienlijke vrouwen onder<br />
hen diaigen dikwijls een aanmerklijk getal<br />
zoo wel aan de armen als aan de beenen; maar<br />
biizonder om de beenen; en wel zoo dat deeze<br />
g> hbegzaa Q van den voet af tot de knie toe<br />
daarmede bedekt worden PP. Voorts zijn de ringen<br />
van zeer ongelijke dikte, gelijk eene ganzenfehaft,<br />
en fomtijds twee ot driemaal zoo dik.<br />
Om de beenen zitten zij juist niet regelmaatig<br />
, maar grooten en kleinen onder elkander<br />
Zij<br />
PP Men zie plaat I. of de tijtelplaat , waarop men<br />
deeze bijzonderheid hij nommer 2. aan eeie Hottentotfche<br />
vrouw , die haar kind over den fcbbüder de buist<br />
'geeft, kan zien.
«ET KARAKTER, BNZ. DER HOTTENTOTTEN. 2»5<br />
Zij zitten ook in 't geheel niet vast , maar bewee^en<br />
en draaien zich bij het gaan op allerhnde<br />
wijze. Men kan gemaklijk ontdekken,<br />
dat zoo wel het vervaardigen, als het gebruik<br />
deezer ringen aan de Hottentotfche vrouwen<br />
veele bezwaarnjs, en eenen last en ongemak,<br />
die. werklijk niet gering zijn, veroorzaaken ;<br />
om nu van meer ongemakken niet te fpreeken. —<br />
Maar zoo zonderling is de fmaak der menfehen,<br />
dat zü van de ruuwe en onbefchaafde Hottentotten<br />
af tot die volken toe, bij welken kunften en<br />
•weetenfchappen 'bloeien , allen tot verfiering en<br />
verfraaijing hunner geitalce op dat geene vervailen,<br />
't welk niet alleen onnut is, maar ook ten deele<br />
het gant r<br />
che ligchaam, of enkele ledemaaten van<br />
hetzelve in boeien legt. IJzeren , koperen,<br />
maar voornaamhjk fhalen ringen , van de dikte<br />
eener ganzenfehaft, worden voor veel kosthaa
£25 T. HOOFDST. II. AF D. ÓK GESTALTE)<br />
De fchoenen der Hotrentotteh zijn van eenebijzondere<br />
gedaante. Men zie eene afbeelding<br />
van dezelven op plaat IV. bij hommer 4. De-'<br />
zelve foort -wordt ook over 't algemeen van de<br />
meeste Afrikaanfche boeren, en, gelijk ik nader-'<br />
hand ondervonden heb, van de Efilanders en/<br />
JLijfianders, ook van fommige Finianders , gebruikt.<br />
—- Ik kan dus niet beltemmen, of zij;<br />
eene eigene uitvinding der Hottentotten, of diéder<br />
Hollandeien zijn. Het leer, waarvan zoo- 1<br />
d'aanfge fchoenen'gemaakt worden, is ruuw, en<br />
dè uitwendige of hain'ge zijde naar buiten ge-'<br />
keerd: behalve dat het geklopt en vochtig ge-'<br />
maakt worde,'ondergaat het geene bereiding.--—<br />
Is het van zeer dikke foort, gelijk, bij voorbeeld,<br />
van eene bufFelshuid, dan wordt het boven<br />
dien nog eenige uuren lang in mist gelegd,',<br />
en raderhand met vet gewreeven-, waardoor bet-' \<br />
zeer goed geweekt wordt. Daaruit worden nu*<br />
fchoenen , ;<br />
en wel - op de volgende wijze , vervaardigd.<br />
— Men neemt een iluk leer, van ge- :<br />
i<br />
daante een vierkant, cn een weinig langer en ^<br />
breeder, dan de voet zelve. De beide voorile*<br />
hoeken worden te famen geboogen, en aan el <br />
kander genaaid, zoo dat het voorde gedeelte Van'<br />
den voet bedekt wordt. Men kan deezen opfchik<br />
ook ontbeeren, en de fchoenen nog beter'<br />
naar de toonen doen pasfen , wanneer men dehuid<br />
van dc kniebuig des achterbeens van een<br />
dier net rondom over dezelven legt Opdat nu'dit<br />
fiuk leer of huid nogmaals een duim breed,"<br />
aan weerskanten van den voet, om hoog Haaien<br />
dicht aan derzelven fluite , wordt uitwendige<br />
rondom heen tot aan het achterlluk dicht bij èlIP 1<br />
!<br />
ander eene rei gaten gefneeden, en door deeze<br />
ga-
EET KAR/KTER, ENZ, DRR HOTTENTOTTEN; 1&f<br />
gaten een léércn riem getrokkenom 'den rand<br />
fh vouwen te ramen te Snoeren. Ten einde- het'<br />
achterftuk recht fterk te maaken , buigt men het<br />
leer dubbel inwaard, zet het onitient twee I uim'<br />
fh de hoogte, en perst het dicht aan de hiel —<br />
De enden van den gemeld?n riem worden vervolgens<br />
door den bovenften rand aan beide lij 'en<br />
van het achterftuk met eenen knoop vast-gemakt,<br />
fan daar naar vooren aan weerskanten van binnen,<br />
door middel der bovengemelde rijggacen, te<br />
famengebonden, of, wanneer men de fchoen buitengewoon<br />
vast wil famenfrtoeren, kruiswijze<br />
over elkander gelegd, beneden- en zij waard onder<br />
de riemen, die van het achterftuk naar vooren<br />
loopen, doorgehaald, en zoo weder naar boven<br />
over de hoogte of het opperüe van den voet<br />
faraengetrokken, jaa zelfs wel, wanneer men heÈ<br />
hoodig vindt, daarenboven nog om het been gewonden<br />
, en dan toegebonden. — Deeze foort<br />
van fchoenen heefc werklijk haare bijzondere<br />
voorrechten. Zij zitten zoo net aan den voet,<br />
als eene kous, en behouden haare gedaante volkomen.<br />
Men kan ze bij hec draagen gemaklijk<br />
week houden. Worde de rand nu en dan een<br />
weinig hard; zoo kan men die ongemak door kloppen<br />
en een weinig vee gereedlijk verhelpen zonder<br />
inoeice. Omdac zij den voec niec zoo verre, als<br />
de gewoone fchoenen, bedekken, zijn zij ïeet<br />
ligt en koel. Ook zijn zij fterk en houden lang,<br />
al worden zij ook nog zoo zeer gebezigd; want<br />
zij zijn zonder naad, en de zool is caai en buigzaam.<br />
• Terwijl fchoënen van gewoon bereid<br />
en gelooid leer in het brandendheete Afrikaan-<br />
'fche zand verzengd worden en berften, en op den<br />
ft.een - en bergachügen grond ongemeen fehiehjfe<br />
Pa w
328 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />
verflijten ; duuren integendeel deeze fchoenen ,<br />
of zoogenaamde veldfchoenen , van minder bereid<br />
leer gemaakt, in meer dan eenen opzigte<br />
veel langer. Men kan ze ook voor veel minderen<br />
prijs hebben, om dat bijkans geheel ruuw<br />
leêr daartoe gebruikt wordt, en men itKden tijd<br />
van eene of twee uuren een paar daarvan voor<br />
zich maaken kan. — Veel zou 'er kunnen befpaard<br />
worden, wanneer dergelijke fchoenen des<br />
zomers over 't algemeen gebruikt wierden. Voor<br />
net ïcneepsvolk ichijnen zij bij uitneemendheid<br />
bekwaam en dienftig te zijn. Ik heb een paar<br />
daarvan, waarvan ik mijzelven op mijne reize in<br />
Afrika bediend heb, medegebragt, opdat zij tot<br />
een model zouden kunnen dienen, wanneer iemand<br />
lust mogt hebben , om tot eene proeve<br />
dergelijken voor zich te laaten namaaken. - Het<br />
nuttige, het mag van Parijs of van de Hottentotten<br />
komen, verdient altijd gelijke opmerkzaamheid<br />
en navolging.<br />
Wapenen gebruiken de.Hottentotten, welke in<br />
deeze landftreek en tusfehen de volkplantingen<br />
der Hollanderen woonen, zeer zelden. Ten<br />
hoogfte is de eene of de andere van hun uit vreeze<br />
voor de wolven met werpfpiesfen voorzien.<br />
Deeze heeten hasfagai, en zullen beneden, wanneer<br />
ik van de meer afgelegene Hottentotfche en<br />
Kafferfche volken handel, nader befchreeven en<br />
teffens afgebeeld worden.<br />
De wooningen der Hottentotten zijn, niet<br />
minder dan hunne kleeding, bewijzen hunner<br />
eenvoudigheid, maar ook even zoo zeer. hunner<br />
naauwkeudge overeenftemming met de leevenswftze<br />
der omzwervende herderen; want juist even<br />
de-
HET KARAKTER, ENZ, DER HOTTENTOTTEN. 249<br />
dezelve leevenswijze vindt men bij alle de Hottentotten<br />
, welke in deeze landftreeken woonen. —<br />
Op zichzeiven verdienen deeze wooningen naauwlijks<br />
eenen anderen naam, dan dien van hutten,<br />
offchoon zij veelligt noch kleiner, noch Hechter,<br />
dan de hutten en tenten der 'oude aartsvaderen ,<br />
zijn. Om de behoeften zoo wel als de begeerten<br />
der Hottentotten te bevreedigen, zijn zij<br />
volkomen toereikende: deeze kunnen alzoo voor<br />
gelukkig worden aangezien , wijl zij ook in dit<br />
«uk in ftaat zijn, dezelven zoo ligt te vervullen.<br />
Hunne neiging tot eenvormigheid fchijnt de oorzaak<br />
te zijn, dat in eene Hottentotfche kraal of<br />
dorp alle de hutten volkomen op eenerlei wijze<br />
gebouwd en ingericht zijn.<br />
De gefteldheid van alle en iedere hut is de<br />
volgende. Eenigen zijn cirkelrond, anderen<br />
langwerpig rond ; gelijkende dezelve voor het<br />
overige naar een' ronden bijenkorf of een gewelf.<br />
De grondvlakte heeft eene middellijn van drie of<br />
vier vademen. In de grootfte hoogte, naamlijk<br />
van het middenpunt des gewelfs af, kan zelden<br />
een perfoon van middelmaatige grootte overend<br />
ftaan. — Maar de Hottentot vindt noch deeze<br />
geringe hoogte, noch de veel laageredeur, welke<br />
flechts drie voet hoog is , ongemaklijk , en<br />
bet valt hem juist niet bezwaarlijk, zich te krommen,<br />
en te kruipen, wijl hij meer vergenoegen<br />
in het liggen , dan in het ftaan heeft. — De<br />
vuurplaats, of de haard, is in het midden der hut,<br />
en hierom zijn de wanden aan het gevaar van<br />
brand allerminst blootgefteld, Deeze fchikking<br />
van den haard geeft den Hottentot daarenboven<br />
nog het voordeel, dat zij, rondom hun vuur in<br />
eenen kring zittende of liggende , zich overal<br />
P 3 kun-
*;0 V. HOOFDST. II. AFD. DE GESTALTE,<br />
kunnen warmen. - De laage deur dient, in plaats* \<br />
van een ventïer, om de hut te verlichten, en is<br />
te gelijk ook de eenige uitweg voor den rook.<br />
De Hottentot, van zijne eerfte kindschheid af aatl<br />
tegen de ongemakken van den rook gehard, kan<br />
hem , zonder dat hij voor zijne oogen bezwaarlijk<br />
wordt, om zien heen zien trekken, wanneer hij<br />
op de aarde , met fïof bedekt, de natuurlijke<br />
vloer zijner hut , gelijk een egel te famen getrokken,<br />
en met zijr.e fchaapenvachc bedekt, neërligt,<br />
en nu en dun op moet zien, om het vuur<br />
opteftooken, of zijne pijp aantefteeken, of ook<br />
fomtijds het Huk vleesch, welk hij op de gloeiende<br />
kooien voor zich toebereid, omtekeeren.<br />
De bmwftoffen tot hunne hutten zijn juist niet<br />
moeilijk te bekomen; en haare Ömenftelling, die<br />
even zoo net als eenvoudig en ongekutdteld is,<br />
verdunt bij eenen Jloccentoc lof. — Dunne fhven<br />
of ft. .'kken maaken de Uandaards en fparren<br />
van eene zoodsanige• gewelfde laage hut uic; zij<br />
zijn overeenkomrtig hunne beftemming geboogen<br />
oi gekromd; beltaan of uiteen ftuk, of zijn te<br />
famen g zet; en worden ten deele gelijk wijdiavan<br />
elkander, ten deele kruiswijs opgerechtt<br />
duarna met anderen, die in de rondte met wenen<br />
om dezelven heen vast worden gebonden , omgeeven<br />
en b, vestigd. - De ftokken worden,<br />
wanneer ik hec mij wel ei inner, voornaamhjk<br />
van de chfforcia, cïïjfortia comïdes, welke aan de<br />
oevers der rivieren groeit, en lange i'pitsronde<br />
appelen draagc, genomen. Over deeze (landaards<br />
en fp irren worden groote matten, zoo goed als<br />
mooglijk is, gelegd, en deeze maaken een volkomen<br />
dekici ui t. rj c üp e ni r i g > w e] k e i n d e<br />
plaats
HETKARMTER, ENZ, DER HOTTENTOTTEN. 2 3t<br />
plaats eener deur in de hut gelaateh is, wordt,<br />
•in gevalle zulks vereischt wordt, met eene huicU<br />
daartoe ingericht , of met een ftuk eener mat,<br />
daarvoor gehangen . toegemaakt. Dergelijke mat*<br />
ten vervaardigen zij van eene foort van riet ot<br />
biezen , zoodat de halmen gelijk nevens elkander<br />
gHetrd en OD zenuwen of gedroogde darmen, ot<br />
ook wel op moeren en touwen, welken zij van<br />
de Europcëren ingeruild hebben, gereegen worden<br />
Zij kunnen ze derhal ven zoo lang als zi|<br />
willen, en zoo breed als de lengte der biezen ot<br />
•riethalmen toelaat, dat is, van zes tot tien voet,<br />
maaken. Dergelijke mrtten gebruiken thans ook<br />
de bewoonerVder volkplantingen, die ze onmiddelijk<br />
onder hec boogverdek hunner toe or<br />
tentwagens plaatfen, om te beletten, dac hec<br />
zeildoek op de laccen of (laven niec al ce zeer<br />
verftijce, en ceffens de regen zoo veel ce becer<br />
afgeweerd vvorde. .<br />
Wanneer de Hoccencotten hunne wooning hebben<br />
afgebroken , en dezelve naar ergeris anders<br />
verplaaifen willen, verligcen -zij zich de moeite<br />
daardoor, dac zij matten, huiden, latten of dokken<br />
op hunne koeien.pakken; 't welk eene belacblijke<br />
vercooning maakc.<br />
De orde en verdceling der hutten in eene kraal<br />
of dorp is gemeenlijk zoo gefchikc , dac zij in<br />
eenen kring bij elkander ftaan, en alle de openingen<br />
of deuren gefamenlijk binnenwaard gericht<br />
•zijn - Hierdoor wordt als een ingefloocen plein<br />
of burgplaacs gevormd, alwaar zij des nachts hun<br />
vee in veiligheid brengen. De melk gieten zij<br />
terftond bij andere geronnen melk, welke zij in<br />
een' leêren zak of buidel bewaaren , welks uit-<br />
P 4 wen-
*3* V. H00FDST. ÏIÏ AFD. DE AART,<br />
wendige of hairige zijde, als de zind.djjkfte, naar<br />
binnen genomen wordt; zoo dat nj de melk nooic<br />
gaat gemuiken. in z> kere meer noordwaard gelegene<br />
ftreeken, als het Roggeveld en 13 kkeveld,<br />
daar het land, gelijk men het noemt, karro of<br />
dor is, zijn de Hottentotten zoo wel als de bewooners<br />
der volkplantingen alle ce famen veeherders.<br />
't Geen tot hiertoe over de hutten der Hottentotten<br />
en hunne kraaien of dorpen gezegd is, kan<br />
op de tijtelplaat, of plaat I., duidlijk afgebeeld,<br />
gezien worden; te weeten, eene enkele hut bij a t<br />
en een geheel dorp, of verfamelmg van burren ,<br />
bij nommer 4, op welks middenpkin men zich<br />
veel vee verbeelden moec.<br />
^ ><br />
D E R D E A F D E E L I N G .<br />
Van den aart. de leeyenswijze', wapenen , woo<br />
nwgen, taal, gndsdiem en geheele karakter<br />
dier Hoitentotten , -wdke BoscMieden ,<br />
Üoschniannen of IVoudmenjthen genoemd<br />
woracn.<br />
JLjene andere foort van Hottentotten heefr den<br />
naam van Buschlteden, of IVottd nenfchm, gekreegen,<br />
en zulks uit deeze oorzaak, omdat zij hun<br />
verblijf in bosch- of woudachime en bergachtige<br />
Jandltreeken houden.-Onderdeez.n zijn die, welke<br />
omtrent Kamdebo en de Sneeuwbergen woonen,<br />
ge/wooreue vijanden van het herderskeven. Eene<br />
van
Wapenen der Jhsch -ZVottenivtfeTV,<br />
en Oar-S^aaJen,• 3*r 'luffirs .
tEEVENSWl JZE, ENZ. DER B0SCHH0TTENT0TTEN. 2 3 J<br />
van hunne voornaamfte grondftellingen is, van de<br />
jagc en hec rooven en pionderen ce leeven, en<br />
geen dier des nachcs leevendig bij Zicu ce h< h t\xeen<br />
— Hierdoor nebben zij zich de vijanaTcbap<br />
der andere Hoccentotcen op den hals gehaald, van<br />
w°lken zij, die geenen uitgezonderd, welken men<br />
toe flaavernij gedwongen heefc, als wilde lieren,<br />
wier zeden en gemoedsgeflehenis zij ingezuogen<br />
hebben, gejaagd en uitgeroeid worden.<br />
De wapenen deezer Boschhottencorten beftaau<br />
voornaamlijk in vergiftigde pijlen, welken z j mee<br />
j ,<br />
kleine boogen. en wel eenige honderd fchre ei<br />
verre, kunnen fchieten, en waarmede zij van vhftig<br />
tot hon ierd fchreeden hun doel mee caa.nliike<br />
Z'kerhei d treffen — Op zoo ianigen afitand kunnen<br />
zij dus hun wild en hunnen vijanden, zelfs een<br />
Zoo grooc en gevaarljk dier, als de leeuw is. verhoolener<br />
wijze dooden, uermics hij mee een geweer<br />
g( troffen wordt, welk hij veellicht veru< ht,<br />
of zelfs niet bemerkt. Ue Hotentoc in zijne<br />
hinderlaag verborgen en veilig , is van de w rkking<br />
van zijn vergif volkomen zeker; ce meer,<br />
wijl hij in zulke gevallen altijd hec fterklte kiest;<br />
flechts echjke minuuten behoeft hij te wachcen,<br />
en hec wilde dier ligc ter neêr en is dood. —-<br />
Ik zeide, dat de boogen klein zijn: zij zijn ook<br />
naauwlijks een en een halve el lang, in 'c midden<br />
naauwlijks één duim dik , en aan beide enden<br />
taamlijk fpits toelóopende. Het hout,<br />
waaruit hunne boogen vervaardigd worden, ken<br />
ik niec; hec fchijnt ondertusfehen niec veel veerkrachc<br />
ce bezicten. De peezen aan dezelven,<br />
welken ik gezien heb, waren deels van werk-<br />
]
«34 T. HOOFDST. III. AFD. Dï AART,<br />
van hennep of bast, volgens gewoonte wel, maar<br />
zeer achtloos en llordig gemaakt: een bewijs,<br />
dit zij zich meer op hec vergif, dan op de overige<br />
goede inrichting van den boog verlaaten.<br />
Eene afbeelding daarvan is op plaat Vf. bij nommer<br />
i. te zien.<br />
De pijlen zijn een en een halven voet lang ,<br />
en zoo dik , als de tekening derzelven , op<br />
plaat V., bij nommer a. en 3. te vinden, aanwijst.<br />
Zij beftaan uit een gaaf en fterk<br />
riec, eer lengte van éenen voet. Het zelve heeft<br />
aan de grondvlakte, of dat end, welk ogen de<br />
pees komt te ligg n, eene holten, daar dezelve<br />
influit. ^ Onmiddeiijk boven deeze kerf heefc het<br />
riec een' knoop, mee zenuwen en fnoeren wel vast<br />
omwonden b. Het andere end van hec riec , is<br />
Van vooren mee een Huk been c, dat van vijf cot<br />
zeven duim lang en wel glad gemaakt is, voorzien.<br />
Omcrenc twee duim van de punc van dit<br />
been zit eene Uitgeholde fchafc, die mee dunne,<br />
fterke pe-zen wel vas gebonden is , gelijk men<br />
bij nommer 2 op de gemelde plaac bij d zien<br />
kan. Die gefchiedt mee een oogmerk, om den<br />
pijl des ce minder uic de wond ce kunnen uictrekken,<br />
en dac bijgevolg hec vergif, welk 'er dik<br />
aangeftreeken is, des te meer cijd zou hebben,<br />
öm ce vergaan, zich te verdeelen en de wond<br />
aantelleeken. Zelden is de pijl enkel mee een<br />
puntig been van vooren voorzien j maar gemeenlijk<br />
afgeftompc, en mee een dun driehoekig ijzeren<br />
plaarje offpks voorzien; gelijk de afbeelding<br />
van eenen zoodaanigen pijl op plaac VI. , nom-<br />
•mer 2, bij a coonc, alwaar hec voorfte deel des<br />
•pijls moet gehouden worden zonder vergif te<br />
zijn. Met het vergif worden de zenuwen en<br />
pee-<br />
1
LEEVENSWIJZE , ENZ. DER B0SCI-fflCTT.ENaO.TTEN. 2 $5<br />
peézen , welken zij gebruiken orn de fpits en<br />
ichuft aan hec voorfte end des pijls vasctebindenï<br />
door en door beftreeken. Hec fchijnt, dac aan<br />
de pijlen , van vooren mee ijzer heilagen , hec<br />
been meer danrcoe dient, om den pijl eene zekere<br />
zwaarce of evenwigt te geeven; en dac het<br />
vervaardigen van deeze pijlen den Hotcencoccen<br />
zeer veel moeite kost. —<br />
De pijlkoker, op plaat V. , bij nommer 4 afgebeeld,<br />
is. cwee voec lang, en houdt vier duim<br />
in ïijne; middellijn. Zij maaken deezen uit<br />
eenen uicgeholden tak eens booms, of ook wel<br />
uic e n huk van de fchors van een' boom, zijnde<br />
de bodem en het dekfel van leer. Rondom<br />
de opening zijn de beide kokers, welken ik bezie<br />
, mee eene flangenhuid overtrokken, welke<br />
men zege van eene geele (lang ce zijn, die voor<br />
de vergiftigde gehouden wordt. Behalve een dozijn<br />
pijlen, behelst ieder koker een' dunnen<br />
flijpfteen, die uit een lluk zandlleen befhiac, om<br />
hec ijzer te nijpen; een penceel, om het vergif<br />
aanteftrijken; en etlijke fpitfe houten Hokken, van<br />
ongelijke dikce, maar van dezelve lengce als de<br />
pillen; welker befteinming mij onbekend is.<br />
Hec vergif worde van verfcheidene foor een van<br />
flangen, hoe vergiftiger hoe liever, genomen,<br />
*c zij het tegen vijanden of tegen wild gebruikt<br />
wordt; want de Hottentot weet, gelijk ik hier boven<br />
11 bereids heb aangemerkt, zeer wel, dat hec<br />
vergif van flangen, ingenomen en inwendig gebruikt,<br />
onfchaadelijk is.<br />
«Bladz. 208.<br />
De
V. HOOFDST. III. AFD. DE AART,<br />
De wooningen, welke deeze vijanden van het<br />
herdersleeven herbergen, zijn meerendeels even<br />
zoo onvriendlijk, als hunne zeden. Bosfchen<br />
en klooven der rotfen zijn hunne verblijfplaatfen;<br />
en, naar men zegt, zijn fommigen deezer<br />
Hottentotten daarin morfiger en onreiner ,<br />
dan veele dieren ; zoodat men dicht bij hunne<br />
flaapfleëden menfchendrek gevonden heeft.<br />
Veelen van hun gaan geheel naakt. Zij, die<br />
een grootere of kleinere huid van het eene of andere<br />
dier kunnen bekomen, bedekken zich daarmede<br />
van de fchouders af zoo verre neêrwaard<br />
als zij reikt, en draagen ze zoo lang cot dat zij in<br />
in lappen weder afvalt. •<br />
Zoo onkundig van den akkerbouw als de aapen,<br />
moeten zij, even gelijk deeze, vlakten en bergen<br />
doorzwerven , om zekere wilde wortelen ,<br />
beziën en planten te zoeken , welken zij raauw<br />
eeten, om hun leeven kommerlijk te onderhouden.<br />
Doch fomtijds komen op hunnen disch<br />
toch ook nog andere gerechten , waartoe ik de<br />
menigvuldige foorten van wormen en poppen ,<br />
gelijk ook eene foort witte mieren of houtwormen,<br />
termes, fpringhaanen, flangen, en eenige<br />
foorten van fpinnekoppen reken. Bij alle<br />
deeze verfcheidenheid lijdt de Boschman desniettegenftaande<br />
dikwijls mangel en honger, tot dac<br />
hij gantsch vermagert en uitgeteerd wordt.<br />
Met geene geringe verwondering zag ik in het<br />
Lange dal voor de eerftemaal eenen jongen karei<br />
van deeze natie, wiens gezigt, armen, beenen<br />
en geheele ligchaam zoo onmaatig dun en<br />
famengevouwen waren, dat ik eerst meende,<br />
dat
lEEVENSWIJZE ,ENZ.DHRBOSCHHOTTENTOTTEN. «3/<br />
dat hij van de hevige koortfen, welke • toen<br />
heerschten , of van eene andere ziekte, zoo fchraal<br />
en mager geworden was. — Er wordt intusfchen<br />
maar een tijd van weinige weeken toe vereiscbt»<br />
om deeze vermagerde en uitgeteerde beenderen<br />
met fterk vleesch en vet te bekleeden; want de<br />
maag vaa den Boschman is zoo verhard, dat hij<br />
den al te grooten overvloed wel verduuwen kan:<br />
hij flikt daarbij veel meer, dan hij eet.<br />
De aart en wijze om deeze lieden te vangen,<br />
ten einde ze tot flaaven te maaken, is niet moeilijk.<br />
Etlijke boeren , welke dienstvolk van<br />
nooden hebben, vereenigen zich, en reizen naar<br />
de landftreeken , welke door zoodaanige Boschhottentotten<br />
bewoond worden. Daarop verfpieden<br />
zij deels zeiven, deels door hunne gehuurde<br />
Hottentotten, of ook wel door de zoodaanigen,<br />
welken zij eertijds gevangen en opgevoed hebben<br />
, en op wier trouwe zij zich kunnen verlaaten<br />
, waar de Boschlieden hun verblijf hebben.<br />
Dit wordt men gemaklijkst door den rook, die<br />
van hun vuur opgaat, gewaar. — Men treft ze<br />
in gezelfchappen of gemeenten van tien, vijftien<br />
tot honderd toe, groot en klein te famengerekend,<br />
aan. Maar desniettemin waagt men het, Hechts<br />
zeven of acht man fterk, in den donkeren nachc<br />
dezelven aantetasten ; waarbij men op eenigert<br />
afitand de kraal rondom heen bezet. Vervolgens<br />
wordt door middel van eenen of meer fnaphaanfchooten<br />
alarm gemaakr. Dit verfpreidt eenen<br />
zoodaanigen fchrik onder den geheelen hoop ,<br />
dat alleen de ftoutften en behendigften van hun<br />
het waagen, om 'er doortebreeken en wegtefluipen.<br />
En deezen laat men ook voor eenen zoo<br />
goed-
ttf V. HOOFDST. III. AFD. DE AART,<br />
goedkoopcn prijs gaarn oncfnappen , en verge;<br />
noegt zich liever met die geenen, welke dom '•,<br />
bloo, en ligt bevreesd zijn, en bijgevolg zich zonder<br />
veel moeite laaten vangen en tot (Laven<br />
maaken. —<br />
In den beginne worden zij liefderijk en znene<br />
behandeld, dar is te zeggen, men ver j<br />
enigc met<br />
bedreigingen de fchoonite beloften , en fchiec<br />
voor hun'gróot 'wild „ als hij voorbeeld bufRds ,<br />
zeekoeien en . dergelijken. Zulke aa^genaame<br />
lokfpijzen, U-ncvers tabak, veroorzaakt onder<br />
beftendig vrecten "en goede verzorging in korren<br />
tijd, dat zij met taamlijke vrolijkheid de bewooners<br />
der volkplantingen naar hunne woonplaarfen<br />
volgen. Hier verandert het overvloedig onrhaal<br />
pp vleesch en goede gerechten iri geringe aandeelen,<br />
welke ^oordeels uit karnemelk , grut ert<br />
meelpap beft r.n. Dit maakt echter den Bosch*<br />
hottentot bmnen weinig weeken vet. • Jntusfchen<br />
wordt ftem echter zijn goed éeten door dé<br />
pnvriendlijkhcid cn het beftendig knorren van zijnen<br />
huisheer en huisvrouw ras bnter gemaakt. —<br />
De woorden f'gnzêri en f'gcunasfi, die men veelligt<br />
best door domoor, fpookfel, bullebak, booze<br />
geest en dergelijken kan overzetten, hoort hij<br />
van dien tijd af aan meer dan tc dikwijls, en voor<br />
Zijne achtloosheid en luiheid moet hij zich fomtijds<br />
daarenboven nog menigvuldige fcheldwoorden,<br />
vloeken en flagen laaten welgevallen. Dewijl<br />
hij dus van natuur en door gewoonte allen arbeid<br />
haat, en nu ook door zijne vetheid traag en<br />
vadzig is geworden, maar daarenboven nog aan<br />
een onftandvastig, afwisfelend en onafhanglijk leeven<br />
gewend is; zo mist hij meer, dan men gelooven<br />
zou, hij mist zijne vrijheid. —~ Geen<br />
won*
tFEV.EKSWlJZÏi"ENZ.DEI? BOSCHHOTTENTOTTÊfcf.<br />
wónder derhalve, dat hij ze dikwijls weder zoekt;<br />
fhaar nog grooter wonder is het, dat hij bij- het<br />
wegloopen van zijnen bezitter echter nooit ietsi<br />
anders, dan 't geen hem toebehoort, medeneeme,:<br />
Veellgt is de vrees voor eene hardere behandeling<br />
ih^eville zij weder zouden betrapt worden, eenévoornaaire.<br />
Oorzaak van dit in fchijn grootmoedig 7<br />
gedrag jegens h urine dwingelanden.<br />
lntusfchen is hetzbkcr, dat geene Hottentotten, 1<br />
noch deeze Boschlieden , noch de ingezetenen ,<br />
die eene bepaalde woonplaats hebben , tot ge-;<br />
welddsadigheden cn wraak genegen zijn. Ook<br />
hebben zij, vermits zeer veeie behoeftigheden erf<br />
begeerten van befchaafde naden hun onbekend 1<br />
zijn, minder trek en aanleiding tot fteelen, ——'<br />
brandewijn, tabak en eetwaaren alleenlijk uitgezonderd.<br />
Hec voordeel van eenen diefiial fchijnt<br />
bun te onbeduidend , wanneer het daarop aankomt,<br />
om eenen zoo kostbaaren fchat als de vrijheid<br />
is , weder te bekomen. Veelligt (lammen<br />
van zoodaanige vluchtlingen dc Hottcncotfehe<br />
huisgezinnen , welke hier en daar in hec landf<br />
verfpreid zijn, af. Dezelve leeven in kleine gözelfchappen<br />
vreedzaam, bewoonen dorre, onvruchtbaare<br />
landflreeken, welke voor de eigenlijk<br />
ke ingezetenen der volkplantingen onbekwaam»<br />
liggen, en bezitten fomtijds enkele koeien. -—lk<br />
moet bekennen, dat de Hottentot als (laaf of<<br />
dienstboode bij menige heeren op hec zachtfte be-'<br />
bandeld wordt, cn veelligt ook, zonder ooit harde<br />
woorden te hooren, naar zijnen aart zeer goed<br />
eeten kriigc, wel gekleed worde, ook in eene<br />
eigene huc, van ftroo gemaakt, eene goede woo-'<br />
ning erlangt: goed, naamlijk, in vergelijking<br />
van zijnen voorigen toelland. Zijn arbeid
*40 HOOFDST. Itl. AFD. DE AART<br />
bc'd beftaat dikwijls in geen zwaarder werk, daa<br />
op warme dagen eene kiHde fchaapen en koeien<br />
te h «eden. Insgelijks kan hij de menigvuldige<br />
lecdige uuren zijns leevens, welke hem anders<br />
zo lai gtvijlig en verdrietig vallen, door veel<br />
iliapsn en aanhoudend tabakrooken , op eene<br />
vi r- aukli ke wijze verdrijven. Maar , dit alles<br />
ni'Htegemlaande loopt hij echter weg, zoo ras<br />
hij de gelegenheid daartoe gunltig ziet.<br />
Dit intuslchen de bewooners der volkplantin*<br />
gen flaaven houden, en handel daarmede drijven,<br />
verwekt bij hen jegens het volk der Boschborcentotten<br />
eene zekere wreedheid , welke algemeen<br />
afkeer verdient, offchoon ik zeer wel weet. dit<br />
veelen llouc daarop zijn. — Het vang n dier<br />
lieden wordt van menig eenen als een vermaak<br />
aangezien, alhoewel men daarbij met kielen<br />
bloede de geheiligde banden in (lukken fch urt,<br />
welken de natuur rusfchen echcgenooten, en ouders<br />
en kinderen geknoopt heeft. Zoo is het,<br />
bij voorineld, niet genoeg, een ongelukkig wijf*<br />
Van hajren rnan , haaren eenigen rroosr en be«<br />
fcherming, gefcheiden en weggehVepr te hébben;<br />
men do< t ook alle poogingen, om haare kinderen<br />
van haar verwij Jerd te houlen, wijl men uic<br />
de ondervinding weet , dac de Ilortentotfche<br />
vrouwen nier ligt haare kinderen in den rteek<br />
laaten — Eenige moeders ftellen zich wel, wanneer<br />
zij hoop hebben , om haare kinderen te<br />
redden, eindelijk in viijheid, en houden zich na<br />
de vlugt fomcijds heimhjk in de nabuurfchap op,<br />
Zoekende gelegenheid, om haare kinderen weder<br />
magtig te w rden. — Want welk eene fmert<br />
voor eene moeder , die tot het zoet genot der<br />
vrijheid gebooren , en dezelve gewend is, en<br />
pas
1EEVSNSWIJZE, ENZ. DER BOSCHHOTTENTOTTEN. 241<br />
pas den zwaaren last der flaavernij afgeworpen<br />
heeft, te bedenken, dat die geenen, in welken<br />
haar bloed ftroomt, alleen tot dat einde leeven,<br />
om tot ondraaglijke dienstbaarheid opgevoed te<br />
worden! — Maar de arme moeders! Middelerwijl<br />
zij onder deeze gedachten rond zwerven ,<br />
en voor de wilde verfcheurende dieren minder ,<br />
dan voor de bewooners der volkplancingen, bevreesd<br />
zijn , worden echter ten laatile of den<br />
eenen of den anderen tot een prooi, of zelfs wel<br />
• dcor den honger verteerd. Want terllond na<br />
haare vlugt laat men bij de rivieren, ter plaats<br />
daar men weet, dat zij veelligt zullen doorzwemmen,<br />
op haar loeren; en zoo worden zij dikwijls<br />
wedergevangen. — En, ontkomen zij misfchien nog<br />
haaren vervolgeren, zoo kan het echter zeer ligt<br />
gebeuren, dar. zij van eenen anderen boer weder<br />
in flaavernij worden gebragt.<br />
In den toeftand van wildheid zijn de Boschhottentotten<br />
buiten twijfel federt langen tijd geweest<br />
; en in dien ftaat hebben zij toen zekerlijk<br />
gelijk andere Wilden geleefd. Dan ,<br />
hunne tegenwoordige, zoo zeer beklaaglijke, gefteldheid<br />
nam eerst haaren oorfprong in dien tijd,<br />
toen de Chrisclijke Europeërs zich dit gedeelte<br />
van Afrika aanmaatigden, en op flaavenjagcen tegen<br />
hen uitgingen.<br />
Godsdienst en taal hebben de Boschlieden met<br />
de eigenlijke Hottentotten gemeen. Deezen kennen<br />
in 'tgeheel geen Weezen als Schepperen Beheerfcher<br />
aller dingen. — Vraagt men hen daar naar,<br />
dan antwoorden zij, dac zij 'er niets van weeten.<br />
Eenige Hottentotten, die vaardigheid in de Hol-<br />
Q land-
£4* V. H0OFDST. III. AFD. DE AART,<br />
landfche taal bezaten, en met welken ik over deeze<br />
ziak fprak , gaven doorgaans dit antwoord:<br />
„ Wij zijn dom, en hebben 'er niets van gehoord,<br />
„ kunnen ook niets daarvan verdaan; „ en werden<br />
deeze zaak, welke zij als eene drooge Hof<br />
voor zich aanmerkcen, ook zeer fchielijk moê.<br />
Wijl nogthans alle de Hottentotten in den hoogden<br />
graad aan toverij gelooven, zoo fcbijnen zij<br />
even daardoor het een of ander magtig boos weezen<br />
te erkennen; maar welk zij geenzins aanbidden<br />
of godlijk vereeren , alhoewel het fchijnt,<br />
dat zij aan hetzelve al hetboozeen alle rampen,<br />
waaronder zij zonder uitzondering ook allen regen<br />
, koude, blikfem en donder rekenen, pleegen<br />
toetefchrijvcn. — Verfcheidene ingezetenen<br />
der volkplantingen hebben mij insgelijks verzekerd<br />
, dat hunne Eoschhortentotten van beiderleie<br />
gedacht de gewoonte hebben, met de woorden<br />
/' guzeri en f gaunajji, benevens meer andere<br />
fchelüwoorden, het onweer te vloeken , en teffens<br />
op tene zeer boosaartige verbitterde wijze ,<br />
met de fchoenen of andera dingen, den blikfem<br />
en de donderdagen te dreigen en uic te tarten. —<br />
Vergeeffche poogingen doet men, wanneer men<br />
hun zoekt te toonen, dat alle gewasfen en planten<br />
, waarvan zij zoo wel als de dieren op de eene<br />
of andere wijze hun voedfel hebben, zonder regen<br />
zouden verdorren.— Zelfs die Hottentotten,<br />
welken ik te Zwellendam in mijnen dienst aannam<br />
, bleeven , niettegendaande alle mijne bewijsredenen<br />
voor het tegendeel, hardnekkig bij hunne<br />
opgevatte Helling , dac de regen altijd iecs<br />
kwaads zij, en hec goed ware, wanneer hec nooic<br />
regende.<br />
De
LEEVENSWIJ-ZE,ENZ. DER. BOSCKHOTTËNTOTTEN. 243<br />
De eenvoudigere:! * of de groote hoop van<br />
dit volk, waarva'i, helaas! maar al te weinigen<br />
verdienen uitgezonderd te worden, hebben op de<br />
bedriegers van beiderleie gedacht, die zich voor<br />
wijze en kloekzinnige lieden pleegen uitcegeeven,<br />
een zoo fterk vertrouwen, dat zij vastlijk gelooven,<br />
deeze lieden kunnen door tooverij onweeren<br />
van donder en blikfem en regenbuien ftillen. —<br />
Tot betaaling en om aanzien te verkrijgen, neemen<br />
deeze voorgegeevene wijzen alles aan. Maar<br />
zoo het onweer of de regen langer aanhouden ,<br />
dan zij vermoeden beloofd hebben, dan wenden<br />
zij tot hunne ontfchuldiging voor, dat andere<br />
wijzere of beter betaalde toveraars hun door<br />
hunne tegentoverij hindernisfen in den weg<br />
leggen. —<br />
Veelen gelooven, dat bijkans alle krankheden<br />
door toverij ontftaan, en daardoor alleen geheeld<br />
kunnen worden. In deezen waan behoudt de<br />
tooveraar of de toveres hen gaarn, doch hij verordent<br />
desnieregenftaande zoo wel inwendige als<br />
uitwendige geneesmiddelen. Tot de uitwendigen<br />
kan men tellen, dat zij fomtijds den kranken beveelen,<br />
zich voorover op den grond te leggen,<br />
waarna zij op zijnen rug gaan zioen, en hem zoo<br />
lang knijpen, itooten en kloppen, totdat zij eindelijk<br />
een grooter of kleiner been ten voorfehijn<br />
brengen, welk, naar hun zeggen , hem ingetoverd<br />
was, en dat zij hem op eene behendige<br />
wijze door den neus, het oor of een ander gedeelte<br />
des ligchaams weder uitgehaald hadden. —«<br />
Dikwijls voegt hec zich zoo, dat de lijder door<br />
zoodaanige werking op hem eene merküjke verligting<br />
bekomt; en wanneer niet, dan onderwerpt<br />
hij zich aan de zelve meermaal. Sterft hij, dan<br />
Q a be-
344 V<br />
' HOOFDST. III. AF D. DE AART,<br />
bejammert men , dat bij zoo zeer betoverd geweest<br />
was, en men hem volftrekt niet heeft<br />
kunnen helpen. Waarfchijniijk is het, dat<br />
eenige toveraars bij zoodaanige toevallen, door<br />
middel eener behendige googchelarij, de ligtgeloovige<br />
kranken zoo wel , als de aanfchouwers,<br />
bedriegen. Een boer verhaalde mij, dat. toen hij<br />
nog een jonge was, en onder ander fpeelgoed<br />
eene beenpijp van een' os als een' wagen gebruikt<br />
had, htt hem voorgekomen ware, als of<br />
dezelve , tot zijne groote verwondering , eenen<br />
lijder uit den rug gehaald was; ook geloofde hij,<br />
dat deeze naderhand geneezen ware. Een<br />
toveraar, dien de Hottento r<br />
ten op eeneleeuwenjagt<br />
medegenomen hadden , opdat hij de leeuwen betoveren<br />
zou , werd eens zelf door eenen leeuw<br />
verfcheurd. Sommige boeren namen daaruit aanleiding<br />
, om hun hunne ligtgeloovigheid ten aanzien<br />
der' toveraaren te verwijten; dan , zij volhardden<br />
bij hunne inbeelding, dat een ander toveraar,<br />
fterker dan de eerfte, en reffens een vijand<br />
van dien, welke door den leeuw verfcheurd was,<br />
de 'oorzaak was van dat ongeluk. Zoo ftelt<br />
dus een toveraar onder dit volk de eenvoudigen<br />
door zijne boosheid en list, om zoo te fpreeken,<br />
onder brandfehatting, maar loopt ook daartegen<br />
dikwijls gevaar, wegens alle voorkomende ongevallen<br />
in groote verdenking te geraaken. — Een<br />
Kaffersch vorst kreeg in zijnen ouderdom roode ,<br />
traanende oogen, zonder geneezen te kunnen<br />
worden. Hij liet daarom alle coverkunftenaars ,<br />
welken hij magtig kon worden, vermoorden, in<br />
gelijke verwachting, als eens Herodes de kinderen<br />
te Bethlehcm liet dooden , naamlijk onder<br />
de geheele menigte den geenen, dien hij bedoelde,<br />
aan-
LEEVENSWIJZE, ENZ. DER BOSCHHOTTENTOTTEN. 1 45<br />
aancetreffen. Die vorst zou , maar weinig<br />
jaaren geleeden, nog in leeven zijn geweesc, en<br />
Paloo geheecen hebben; welke naam door de<br />
meesce Chriscen inwooners der volkplantingen in<br />
Pharao veranderd is. Onder de vorften , welke<br />
thans over de Kaffers het gebied voeren , heeten,<br />
gelijk men mij verhaald heefc, de magtigften<br />
Amahute en 1 amus. — Een zeker vorst der<br />
Hoctentotten, door de ingezetenen der volkplantingen<br />
Kapitein Kuiter genaamd, van wien ik in<br />
hec vervolg gelegenheid zal hebben meer ce zeggen,<br />
heefc ook, zoo men verzekerc, verfcheidene<br />
coveraars laacen ombrengen, omdac hij meende<br />
, dac zij hem eene ziekce hadden aangecoverd.<br />
Bij deeze verregaande bijgeloovigheid, zijn de<br />
Hoicenctoccen echter met vreesachcig in de duisternis.<br />
Ondertusfcben lchijnen zij nogthans eenig<br />
denkbeeld van fpooken te hebben, en eeniger<br />
maate een toekomend leeven te gelooven ; wijl<br />
zij hunne overleedenen aanfpreeken, hun verwijten,<br />
dat zij zoo vroeg van hun gefcheiden zijn,<br />
hen vermaanen, verder op eenen goeden weg te<br />
wandelen, cn zoo voorts; welk laatite, zoomen<br />
meent, in hunnen mond zoo veel zeggen wil ,<br />
als dat zij niet moeten wederkomen en fpooken,<br />
en zich ook niet door de toveraars daartoe zullen<br />
laaten gebruiken, om den nagebleevenen<br />
kwaad te doen.<br />
'Er is wel een geheel geflacbt van infekten, de<br />
fpookkever, mantis, welke debewooners der volkplantingen<br />
den Hottentottengod noemen. — Dan,<br />
wel verre daar vandaan , dat zij dit gewormte<br />
godlijk zouden vereeren, hebben zij veelen daar-<br />
Q 3 van
046" V. HOOFDST. III. AFD. UIL AART,<br />
van gevangen, en mij terhand gefield, offchoon;<br />
zij z-jgen, dat ik ze, gelijk andere indekten, op<br />
fp.lden bewaarde. Eene foorc derzelven<br />
houden nogchans fommige Hottentotten voor.<br />
k\vaac!, en zien het als gevaarlijk aan, dezelve op><br />
eehjg rhande wijze te beleedigen. Doch dit kan<br />
even zoo min voor eene godlijke eerbewijzing<br />
wbrrfen aangezien, als de bljgeloovigheid van;<br />
fónrriige eenvoudige lieden onder ons,- Zweeden,<br />
v : e d vaaslijk meentn, dat hun drie bedreeverê<br />
xondën yergeeven worden, wanneer zijeenen<br />
mis: eer, die op den rug gevallen is, wederom<br />
óp de beenen helpen,<br />
t >.• maan worde van de Hortentorten even zoo<br />
min gangebeden, gelijk KOLBE eqhrer dWaalend-'r<br />
wijze verhaalt. Zij bedienen zich'fl--cb.es van<br />
haaren fchijn en van de koelte des naches, om<br />
hunne geliefkoosde danfen te verrichten ; alzoo<br />
doen zij dac even zoo min uic godsdienftige inzig<br />
en ij als de Christen inwooners van de ftad aan<br />
de K ap iets gods Sieriftigs daarmede bedoelen ,<br />
wanneer z j bij helderen maanfehijn in meuigte<br />
op de ftraaten , of voor hunne wooningen gaan<br />
wandelen.<br />
Dac de coveraars gemeenlijk zeiven her minfte<br />
van googchelarijen gelooven, is meer dan waarftftijnfijk.<br />
-- Zoo moge men ook wel meer andere<br />
vrijgeesten onder de Hottentotten aantref,<br />
fen. — Ten minfte moec ik die- met zekerheid<br />
van eenen dergelijken googchelaar ven de Jlufeljapr'ivier<br />
beweeren, welken ik naderhand als een'<br />
ötTeuleidèr in mijnen diensc kreeg. Deeze verhaalde,<br />
dac een covêraar in hunne kraal gekomen<br />
was, en des avonds, in hunne hutten zittende,<br />
verfcheiden maal voorzegd had, dat de<br />
- S wol-
LEEVENSWIJZE, ENZ. DÉR EOSCHHOTTENTOTTEN. 247<br />
wolven bun in hunne icbartphokken fchaade gedaan<br />
hadden, en nog meer fchaade doen zouden,<br />
bijaldien zij niet, toe redding van hun ree, zich<br />
met allen fpoed derwaard begaven. Men was<br />
daarop naar buiten gegaan , en had bevonden ,<br />
dat de waarzegger de waarheid gezegd had; weshalve<br />
men' hem dan niet alleen had betaald, maar<br />
ook bijzonder geëerd. Doch eindelijk had men<br />
bemerkt , dat het verlies der geroofde fchaapen<br />
net aan wolven, maar aan andere Hcttentotten,<br />
van welken men met recht vermoed had, dat zij<br />
met den waarzegger zeiven onder eene deken gefpeeld<br />
hadden, toetefchrijven ware.<br />
Het overige, 'twelk 'ervan de Hottentotten<br />
en de Bosch-Heden in 't algemeen nog te zeggen<br />
zou zijn, wil ik tot bekwaamere gelegenheid voorbijgaan,<br />
en thans in de orde van mijn dagboek<br />
weder voortgaan.<br />
V I E R D E A F D E E L I N G.<br />
Reize van den Tijgerhoek of de Rivier zonder .<br />
einde tot Zweltendam.<br />
an den Tijgerhoek, daar wij den derngHen<br />
van Oogstmaand aankwamen, verhaalde men mij,<br />
dat aldaar voorheen den Hottentotten de Christ-<br />
Üjke godsdienst gepredikt, en met veel iever van<br />
hun aangenomen was. Verfcheidenen weeten zich<br />
nog te erinneren, dat eene van de nieuwbekeerden,<br />
eene oude Hottentotfche vrouw, alle morgen bij<br />
Q 4 eene
248 V. HOOFD ST. IV. AFD. REIZE VAN DEN<br />
eene bron aldaar op haare bloote knieën haar gebed<br />
verricht had. Zij had eenen Duitfchen Bijbel<br />
bezeeten , in welken zij dikwijls geleezen , en<br />
waarvoor zij veel eerbied betoond had; haar leeyensgedrag<br />
was voor het overige (til en betaamlijk<br />
geweest. •— Men voegde 'er bij , dat de<br />
zendeling, welke haar bekeerd had, als een zoodaanige,<br />
die zich ongeoorloofder wijze tot een<br />
opperhoofd der Hottentotten op had geworpen,<br />
om zich door hunnen arbeid en gefchenken aan<br />
vee te verrijken, in zoo verre voor ftraffchuldig<br />
verklaard was, wijl de Oostindifche maatfchappij<br />
onder zwaare ftraf verbooden had , iets van<br />
het vee der Hottentotten door koop of ruiling<br />
aan zich te brengen, en men hem uic dien hoofde<br />
uit het land gebannen had. — r Dat deeze<br />
prediker der Hottentotten GEORGF, SCHMIO<br />
geheeten hebbe, en een Hernhuther geweest zij,<br />
heb ik, na mijne terugkomst, in de Budinger<br />
verfameling _ van eenige /lakken , tot de kerk-<br />
r r<br />
lijke Historie enz. behorende , geleezen, alwaar<br />
een, bericht aangaande deeze zending onder<br />
V den tijcel: „ Jongstleeden dagboek van den broe-<br />
„ der, GEORGE SCHMID, tot een bewijs van<br />
„ den wandel van deezen dienstknecht des Hee-<br />
„ ren onder de Hottentotten, " voorkomc 1S<br />
. —<br />
Deeze brief of uiccrekfel van een dagboek gaat<br />
van den vijftienden van Slagrmaand 17^,9, coc<br />
den achecienden van Slagcmaand 1740, en is aan<br />
de Sersjantrivier (welke een klein arm van de<br />
Rivier zonder einde, of die rivier is, aan welke<br />
" Gedrukt te Leipzïg in T742.<br />
" In het zevende ftuk, bladz. 7* tot 126.<br />
de
TIJCERHOEK TOT ZWELLENDAM. 249;<br />
de bekeerde oude Hottentotfche vrouw zich ophield,<br />
) gedagcekend. — Daarin wordt bericht,,<br />
dat het getal der nieuwbekeerden twee en dertig<br />
was , en dat deeze nieuwe Christenen in eenen<br />
( waarfchijnlijk gemeenfchaplijken ) tuin zoo wei<br />
de bedeftonden, als den arbeid zelden verzuimen.<br />
— In de bovengemelde verfameling " wordt<br />
nog een ander brief van denzelven GEORGE<br />
SCHMID medegedeeld, waarin hij meldt, dat<br />
hij zijne gemeente door den doop met vijf zus r<br />
ters of Hottentotfche vrouwen, die het Christendom<br />
hadden aangenomen, vermeerderd had; dat;<br />
hij zich vijf jaar lang als zendeling hier op-re-,<br />
houden had; en voorneemens was , in dat zijn<br />
heroep nog vier jaar aldaar te blijven.<br />
.Kort na onze aankomst op deeze landhoeve*<br />
vertoonden zich daar twee Hottentotfche nieisj.<br />
jes van veertien tot zeventien jaar oud, op haare<br />
wijze wel gefineerd en wel gekleed, met welken<br />
wij eene zonderlinge ontmoeting hadden , die . ik,<br />
hier kortlijk zal verhaalen : — Wij bemeikten<br />
ras, dat haar bezoek ons gold. Uit natuurlijke<br />
achting jegens het andere gcflacht , zeiden wij<br />
aan deeze jxmge bekoorlijke, of veel liever ten<br />
uiterfte leelijke demoifelles zoo veel fchoons, als<br />
wij onder deeze omilandigheden voor het gevoeglijkfte<br />
hielden. Op haare begeerte gaven wij haar<br />
ook aanzienlijke Hukken rolrabak, waarvan zij<br />
iets kerfden, en met veel omftandigheid haare pijpen<br />
daarmede ftopten en rookten. —— Onze huisheer<br />
haastte zich, om ons te kennen te geeven,<br />
dat-<br />
ii Bladz. 683. . ;<br />
Q 5
è$Ö V. HOÖÏDST. IV. AFD. REIZE VAN D EN<br />
dat wij ons door brandewijn meer, dan door<br />
kom; limencen bij haar bemind zouden maaken.-<br />
Wij lieten ons derhalve eenige glazen daarvan<br />
Voor een iedere van haargeeven, en zij proefden'er<br />
éók zeer aartig en vlijtig van, terwijl zij haar pijpje<br />
rookten. Wij hadden zelfs hec vermaak, baar ras<br />
eenigzins vrolijk ce zien , zonder dac zij hec echcer<br />
wangden, meer ce drinken, of ons de minde vrijheid<br />
vergunden. — Eindelijk namen zij op eene befcheidene<br />
wijze affcheid van ons; en hec ftrekce mij<br />
tot een waar genoegen, bij meisjes uic een zoo<br />
zeer onbefchaafd volk zoo veel fchaamachtigheid<br />
en welvoeglijkheid oncdekc te hebben. Maar<br />
naauwlijks waren deeze looze wichcen weg,'of<br />
zij hadden de .driescheid, ons mee eene zekere<br />
trotsheid uittecarcen, om haar ce grijpen.<br />
Wij hielden ons, als of wij hec wilden beproeven;<br />
dan , zoo dikwijls wij omkeerden , kwamen Zij<br />
weder te rug , en daagden ons op nieuw uic.<br />
Eindelijk viel de oudile op de aarde, en fcheen<br />
ék* in deeze houding ce willen afwachten. Dit<br />
tenvermoede voorval maakte ons een weinig twijfelachtig<br />
ten aanzien haarer dèugd, coc dac zij<br />
ter, grooc mes uic de fcheede crok, en ons daarmede<br />
in 'charr dreigde te fteeken, wanneer wij<br />
ons zonden verfhouten, haar al te na te komen.<br />
' Den volgenden dag troffen wij eenen inwooner<br />
deezer volkplanting aan, welke aanbood, dac hij,<br />
voor den loon van zes rijksdaalders in de maand,<br />
isïijn voerman wilde worden. Maar hij veranderde<br />
zeer fchielijk van befluic , toen ik van hem<br />
"begeerde, dat hij zich aan alle ongemakken en<br />
gevaaren, zoo wel als de heer JMMELMAN en<br />
ik s zou moeten onderwerpen.<br />
Wij
TTJGERHOKK TOT ZWELLEND AM. 2$l<br />
Wij vertrokken derhalve den eerden van Herfstmaand<br />
van Tijgerhock. Dicht aan den weg ontmoetten<br />
wij eene kleine Hottentottenkraal, welke<br />
uit vijf hutten beflond; maar zij waren met zulke<br />
oude en ellendige matten bedekt, dat de eigenaars<br />
veel meer voor de geringe moeite, om nieuwen<br />
te maaken, dan voor den regen, die door<br />
het dak viel, fcheenen te vreezen. De inwooners<br />
maakten omtrent twintig perfoonen uit.<br />
Voor hunne koeien en fchaapen , welke thans<br />
op de weide waren, en flechcs kleine kudden<br />
fcheenen te zijn, hadden zij een gehucht, eene<br />
horde of ingeflootene plaats aangelegd.<br />
Toen ik 'er de proef van wilde neemen, om<br />
Hottentotten tot onzen dienst te huuren, wees<br />
mij de oudfle man in de kraal tot zijnen zoon,<br />
een' jongen karei van negentien of twintig j ar,<br />
en zeide, dat deeze in het dorp- kon ontbeerd<br />
worden ; maar het zou daarop aankomen, of ik<br />
hem overreeden kon, om met mij te gaan.<br />
ik kroop dus in zijne hut, en vond hem op' de<br />
voorfchreevene wijze, bijkans gelijk een kind in<br />
'smoeders lijf te famen gekromd, onder zijnen<br />
pels liggen. Lang en te vergeefsch verfpilde ik<br />
aan hem de uMökketïdfte voordel lingen aangaande<br />
het aanmerkiijk voordeel, welk hij van eene<br />
koe, die kuiven moest, van mesfen, koperen<br />
tonderdoozen, glaskoraalen, en dergelijke ziakcn<br />
meer, hebben zou. — Kortom het was een zeef<br />
aanzienlijke loon, dien ik hem voor een' halfjaartgeri<br />
dienst aanbood. — Wijl ik het voor onedel<br />
hield, eenen armen Hottentot te bedriegen, verzweeg<br />
ik het voor hem niet k, dat de reize vrij<br />
lang zou dnuren. En, daar ik wist, dat deeZe<br />
lieden, hoe traag en onbefchaafd ook, nogthan»<br />
te»
25* V. H00FDST. IV. AFD. REIZE VAN DIN"<br />
ter^opzigte van de vermaaklijkheden der jagt,<br />
en cgeen de eerzucht kittelt, niet geheel en al<br />
ongevoelig zijn, w e ndde ik wel alles aan , om<br />
nem het aangenaame deezer reize op hec zoetlle<br />
en bekooriijklie .te fchilderen; dan, alles te vergeels.<br />
Van geene betere uitwerking v n s d e<br />
noodiging, welke ik hem uit aanmerking v,^ mijnen<br />
beteren tabak deed, en dien hij op reize vol<br />
op te rooken zou hebben. Die alles maakte zoo<br />
weinig indruk op hem , dat bij veel meer naar<br />
ziel en hgchaam geheel onbeweeglijk bleef, behalve<br />
dat h.j, wat den cabak betreft, nu en dan<br />
eenen mond vol tabaksrook uitblies, entwee- of<br />
driemaal, op mijne herhaalde begeerte om zich<br />
te verklaaren, mee veel moeke den mond opdeed,<br />
en.kort en nadruklijk neen antwoordde.<br />
Deeze ontmoeting, deeze luiheid, zoo veel<br />
rook, oie van den haard opklom, en mijne ooo- en<br />
met we.nig pijnigde, zoo veele vlooien eindelijk ,<br />
welken, ik in de hutte in 'c rond zag fpringen,<br />
verwekten in mij, een minfte voor dien tijd, verimi<br />
over de geheele natie der Hotcencocten, en<br />
de uiwfte verachting jegens hen. — Wanneer<br />
jft ondertusfehen in overweeging neem , dac de<br />
jonge mensen, volgens zijne natuur en gewoonje<br />
, zich mee weinig voedfel vergenoegen en<br />
daarbij eene wellusc, tot zijn weezen, om zoo te<br />
ipteeken , behoorende , naamlijk tabakrooken en<br />
gemak, genieten kon, en chans inderdaad genooe:<br />
hoe waren dan mijne aanbiedingen in ftaac, om<br />
een dooiflaand overwigc op hem ce verkrijgen? —<br />
Eindelijk deed ik hem een' nieuwen voorilag, hierin<br />
fbeftaande, dat hij, tegen het genot van een goeden<br />
dagloon, Hechts voor eenige dagen ons be-<br />
hulp.
TIJGERHOEK TOT ZWELLEN DA M. 253<br />
hulpzaam zijn , en tot Zwellendam, daar ik<br />
eenen anderen in zijne plaats hoopte ce bekomen,<br />
onze osfen leiden zou. — Hierop zeide hij terftond-,<br />
zonder zich te bedenken: „ jaa baas; " dat is,<br />
jaa mijn heer; ftond oogenbliklijk daarna op, en<br />
behoefde niecs meer, dan zijnen tabakszak aan<br />
den arm te hangen, om volkomen reisvaardig te<br />
zijn. — Daarop ging hij terftond naar mijnen<br />
wagen, verrichtte van dien tijd af aan met vlijt,<br />
met naarftigheid en gewilligheid al dac geen ,<br />
'c welk voor hem daarbij te doen was, en fcheen<br />
nu nier meer die luiaarc, met welken ik voorheen<br />
zoo lang had moeten dingen. — De oorzaak<br />
deezer zonderlinge verandering bij den Hottentot<br />
is, naar allen Icbijn, daarin gelegen, dat<br />
hij zoo weinig behoeften had, en daarom liever<br />
zijnen tijd in werkloosheid, zorgloosheid en luiheid<br />
flijcen wilde. — - Offchoon de vader van<br />
den Hottencoc , dien ik gehuurd had , wegens<br />
hec beiluic van zijnen zoon zich in 'c geheel niet<br />
bekommerd had, coonde hij echcer bij het, affcheidneemen<br />
metcer daad een vaderlijk hare. Zij fcheenen<br />
elkander een ceder vaarwel te zeggen ; waarop<br />
de oude Hoccencoc in de gedienltigite en dringendfte<br />
uitdrukkingen ons verzocht, met zijnen<br />
zoon befcheiden omtegaan.<br />
Van den zeekant £wanc wij waren thans niet<br />
verre van de zee) woei een koude ooscewind,<br />
en mijn reisgenooc werd door zijnen onaangenaamen<br />
hoesc en bloedfpuuwing aangecast , coc dit<br />
wij des nachts aan eene landhoeve, Groote vlakte<br />
genaamd, kwamen. — Dan, Wijl wij geenen voorraad<br />
vaneccwaaren bij ons hadden, en op de hoeve<br />
niets anders dan koud wacer en een weinig grof<br />
en
SJ4 V. HOOFDST. IV. AFE. REIZE VAN BEN<br />
en bevallen brood aantetreffen was, ook hec<br />
bloedfpuuwen van mijnen reisgenoot door een<br />
weinig falpeter en het vasten verminderd wierd,<br />
wilde hij hier niet langer, dan tot den volgenden<br />
middag vertoeven, maar vatte weder moed, om<br />
de reize, gelijk tot hiertoe , te paard voorttezetten.<br />
Middelerwijl verhaalde ons de voornaamfie flaaf<br />
deezer hoeve, hoe hij dikwijls gekocht en weder<br />
verkocht, en nu voor de laatftemaal , niettegenftaande<br />
den taamlijk hoogen ouderdom van omtrent<br />
vijftig jaar , doch wegens zijne bekende<br />
trouwe, hoewel tot zijn ongeluk , bij openbaare<br />
veiling aan de mecsrbiederde overgelaaten , en<br />
even deswege van eenen gierigen heer voor den<br />
hoogen prijs van honderd en tien rijksdaalders<br />
gekocht, en als voogd of rentmeester op dit landgoed,<br />
daar het verblijf hem maar al te verdrietig<br />
viel, -geplaatst was. — Hij voegde 'cr zelf deeze<br />
bedenkiijke aanmerking bij : „ dat hij door uit-<br />
„ fteekende trouwe jegens zijne Christen heeren<br />
„ even zoo min , als anderen door bijzondere<br />
„ Jigchaasmfterkte, zijn geluk gemaakt had, nade-<br />
„ maal men bij hem in die zelve evenredigheid<br />
„ zorg en verantwoording had vermeerderd, als<br />
„ men deezen , met grootere ligchaamskracht<br />
„ begaafd, den arbeid en last zwaarder pleegt<br />
„ te maaken ; en dat hun lot en gebruiklijksc<br />
„ loon zij, gelijk bij de oude paarden, hen<br />
„ in den ouderdom te verwaarioozen, en te laaten<br />
„ hongeren, bijaldien zij niet reeds voorheen door<br />
„ den last der flaavernij in het graf gefléept<br />
„ worden. " — Ik Verhaalde hem, dat in mijn<br />
vaderland geene flaavernij plaats had, en bet fcheen<br />
hem in zijn ongeluk tot blijdfchap te veiftrekken,<br />
dat
T7JGERH0EK TOT ZWEXLENDAM. '555<br />
dat de rechten der menschheid ten minfte erger»<br />
in de waereld waargenomen worden.<br />
Het weêr was in Oogstmaand als volgt: den<br />
eerften en tweeden betrokken; den zevenden en<br />
achtften viel 'er fterke regen en woei het hard<br />
uit het noorden; de negende was insgelijks regenachtig;<br />
den een en twintig-, tweeën twintig-en drie<br />
en twmtjgften, gelijk ook den negen en twintigften<br />
regende het mat een' zuidoostenwind. Alle<br />
de overige dagen deezer maand hadden fchoon<br />
weêr en zonnefchijn. — Op de reize naar het<br />
warme bad had ik-, gelijk bovengemeld is, den<br />
kleinen Fahrenheitfchen thermometer, waar naar<br />
ik de graaden der warmte, hiervooren medegedeeld,<br />
berekend heb, verlooren. Sedert dien tijd<br />
heb ik door middel van een' anderen Fahrenheitfchen<br />
thermometer, welken de heer IMMEL-<br />
MAN mij van de ftad aan de Kaap bezorgde, mijne<br />
waarneemingen gedaan. Naar deezen bereken ik<br />
ook van nu af aan op de hoven aangeweezene<br />
wijze de geileldheid der lucht. — Den twee en<br />
twintigften en drie en twintigften van Oogstmaand<br />
was de hoogte des thermometers zes en vijftig<br />
graaden,- den vier en twintigften, drie en vijftig;<br />
den negen en twintigften, zes en vijftig;<br />
den dertigüen , twee en vijftig; en den een<br />
en dertigften , acht en veertig graaden. Over<br />
het algemeen fcheen deeze maand met de Bloeimaand<br />
in Zweeden vrij wel overeentekomen.<br />
Den eerften van Herfstmaand reisden wij, door<br />
Ilesfaquaskloof, of de naauwe valei Hesfaqtta*<br />
twee landhoeven voorbij. Wijl KO CB E van eene<br />
Hottentotfche natie, onder den naam van Hesfa~<br />
qua
ZS6 V.H00FDST. IV. AFD. REIZE VAN DEN<br />
qua melding doet fchijnt deeze in het genoemde<br />
dal eertijds haare zetelplaats gehad te hebben.<br />
Verder bragt ons de weg aan de zoogenaamde<br />
Breede River, alwaar een veer over dezelve is,<br />
daar wij met onze rijpaarden en wagens over<br />
den Aroom gezet werden-, maar de osfen moesten<br />
'er door zwemmen. — Offchoon deeze rivier thans<br />
breed en diep was, neemt het water echter, naar<br />
men mij verhaalde, geduurende een gedeelte van<br />
'den zomer zoo zeer af, dat men 'er zeer gemaklijk<br />
en zonder het minfte gevaar door rijden<br />
kan. — Onmiddeljjk aan de overzijde der rivier<br />
ligt een landgoed, daar wij onze nachtrust<br />
namen.<br />
Den volgenden dag zetten wij onze reize naar<br />
Zwellendam voort. — Deeze plaats, welke ik op<br />
de landkaart met de doorgetrokken letters O. V. C.<br />
als het merkteken der Vereenigde Oostindifche<br />
Compagnie of maatfchappij, getekend heb, is de<br />
verblijfplaats van eenen zoogenaamden landdrost,<br />
die de bevelhebber over hec geheele oostlijk gedeelte<br />
der Afrikaanfche volkplantingen is. Voor<br />
hem zeiven is hier een groot en fchoon gebouw<br />
opgerecht, en twee kleineren zijn 'er voor zijne<br />
beide onderbevelhebbers.<br />
Wij werden hier door den landdrost wel ontvangen,<br />
en des nachts geherbergd. — Tot ons<br />
gebruik op de reize bezorgde hij ons twee Hot- '<br />
tentotten, uit eene nabij gelegene kraal. Mijne<br />
beide Hottentotten, welken ik tot hiertoe gehad<br />
had, werden dus volgens affprcak, uit hunne<br />
dien-<br />
Befchrijving vnn de Kaap, de Goede Hoop, I Deei<br />
XXVII Hoofdic. bladz. 472, enz.
TIJGERHOEK TOT ZWELLENDAM. i$J<br />
dienden ontflagen; maar de jonge karei, die ia<br />
'c begin zoo veele zwaarigheid gemaakt had, om<br />
jn mijnen dienst te treeden, fcheidde zich thans<br />
ongairn van mij. — Toen de landdrost zag, dat<br />
ik met flechre osfen voorzien was, bood hij mij<br />
een geheel (pan beteren aan. Dan , alhoewel<br />
men ook niet van mij begeerde , dat ik ze terltond<br />
becsalen zou, waagde ik het echter niet,<br />
mii in eenen osfenhandel in te laaten; te meer,<br />
wijl de voorige zoo ftecht uit was gevallen. Als<br />
een vreemdeling was ik ook in Afrika meer voor<br />
woekeraars, dan voor wilde dieren bevreesd. —<br />
Vermits daarenboven dit jaar buitengemeen droog<br />
was, meende ik. deeze kosten des te eer te kunnen<br />
fpaaren. i)och had ik geld gehad, om nog<br />
een fpan osfen te koopen , zoo zou ik buiten<br />
twijfel eene veel uitgeftrektere en voor de natuurlijke<br />
historie voordeeligere reize gedaan hebben.<br />
Te Zwellendam wilde men waargenomen heb*<br />
ben, dat, wanneer 'er aan de Kaap een (terke<br />
zuidooscewind waait, hier de wind altijd noordlijk<br />
zij; en wanneer het aan de Kaap opgehouden<br />
heefc te regenen, hier zich altijd kleine regenbuien?<br />
laaten zien. — Dus verhaalde men ook, dat hier<br />
t' eiken winter eene zeer doodhjke paardenziekte<br />
heerfche, maar die zich nooit in den omtrek<br />
der Slangenrivier en des Pottebergs doet gevoelen,<br />
offchoon beide, gelijk ook uit mijne landkaart<br />
te zien is, niet verre van Zwellendam gelegen<br />
zijn. Het zoute water, het'eenige, welk<br />
de paarden daar te drinken hebben, gaf men als<br />
het voornaamfte middel cegen die ziekce aan.<br />
Veelligc is de grond ook daarin gelegen, dac de<br />
wind, uic zee komende, de lucht daar dikwijler<br />
R rei-
S$% V. H00FDST. IV. AFD. REIZE VAN DEN<br />
reinigt ; te Zwellendam integendeel de noordenwind<br />
uit het binnenfte des lands veele dampen,<br />
voor de paarden ten uiterfte fchaadelijk, aanvoert;<br />
te meer, wijl men heeft aangemerkt, dat zoodaanige<br />
paarden, welke geduurig op ftal worden<br />
gehouden, bijkans nooit daardoor aangetast worden.<br />
Voor 't overige beftaac deeze ziekte daarin<br />
, dat de paarden fchielijk derven, zoo dat men<br />
bij fommigen vooraf in 't geheel geen toeval,<br />
maar bij anderen een gezwel in de borst of in het<br />
onderlijf, gewaar is geworden.<br />
Nu zag ik voor de eerdemaal een dier, door<br />
de Hottentotten zoo wel, als door de bewooners<br />
der Hollandfche volkplantingen quanga '7<br />
genaamd. — Dit dier maakt eene löort van wilde<br />
paarden uit, en heeft zeer veel overeenkomst<br />
met den zebra. Het onderfchcid tusfchen beiden<br />
be-<br />
»? [ „ Eene oinftandige befchrijving en nette afbeet-<br />
,, ding van dit dier vindt men ook in de Nederduitfche<br />
„ vertaaling van BUFFONS natuurlijke historie der diere<br />
,, XII Deel, bladz 27— 29. Dezelve is door den Lïid-<br />
,, fchen hoogleeraar A L L E M A M R medegedeeld, welke de<br />
„ befchrijving, teffens met de afbeelding van den quagga,<br />
«•Lof, gelijk die beroemde natuurkenner fchrïjft, kwagga,<br />
,', van den heer OORDON, die een geruimen tijd aan do<br />
„ Kaap de Goede Koop geweest is, ontvangen heeft. De<br />
„ befchrijving lliookt met die, welke de heer SFAHMAW<br />
„ van dit dier geeft, volmaakt wel. Alleenlijk heeft de<br />
„ heer GOROON nog verhaald, dat de quaggaas door de<br />
boeren in de Hollandfche volkplantingen voor hunne<br />
„ karren woiden gcfpannen; dat zij heel goed trekken ;<br />
„ dat zij fterk zijn , en den arbeid kunnen verduuren ;<br />
„ maar dat zij kwaadaartig zijn, bijten en achteruit-<br />
„ Haan. " C. J
TIJGERHOFK TOT ZW.ELLENDAM 25?.<br />
bedaar dechts daarin, dat de quagga kortere ooren<br />
heefc, en hem deels aan de voorde beenen, deels aan<br />
de lendenen , de dreepen des zebra feilen. De<br />
grooce overeenkomst tusfchen beide deeze dieren<br />
heefc ondercusfchen den heer EDWARDS aanleiding<br />
gegeeven, om den quagga onder den naam<br />
der vrouwlijke zebra voorteitelkn. — Maar inderdaad<br />
zijn de quagga en zebra twee van elkander<br />
gantsch onderfcheidene foorcen en houde<br />
zich ook in verfcheidene en dikwijls wijd van elkander<br />
gelegene gewescen op. De merrien van<br />
beide foorten zijneven zoo als de hengden. die<br />
toe haar behooren , getekend , behalve dac de<br />
kleur der laatden frisfeher en meer in 'c oog vallende<br />
is. Dac de zebraas een aanzien der dreepen<br />
, bijzonder neêrwaard naar de beenen, eenigzins<br />
onderfcheiden van elkander zijn , kan men<br />
uic vergelijking hunner huiden zien, welken men<br />
bij de Zweedfche boncwerkers onder den onvoeglijken<br />
naam van zeepaarden huiden vindc — Van<br />
den quagga heb ik niec veele huiden mee elkander<br />
kunnen vergelijken; maar ik geloof echcer met<br />
zekerheid, dac ook deeze een weinig van elkander<br />
afwijken. - De lijfsvruchc eener quagga. cot<br />
de geboorte toe rijp geworden, en mee ftroö opgedopt,<br />
welke ik van de Kaap heb medegebragc,<br />
en die in heckabinecvan de natuurlijke zeldzaamheden<br />
der koningiijke akademie der weetenfchappen<br />
te Stokholm bewaard wordt, fchijnt ieevendigere<br />
kleuren te hebben, dan ik bij voiwasfene dieren bevonden<br />
heb. De lengte van dit ongebooren ,<br />
doch volwasfen , 'jong is van de ooren rot den<br />
flaart een en dertig duim, en de hoogte langs de<br />
lendenen twee en twintig duim.<br />
Ra De
2éo V. HOOFDST. IV, A F D. REIZE VAN DEN<br />
De quagga, welken ik te Zwellendam zag,<br />
was als een veulen zo tam en mak geworden, dac<br />
het dier bij ons kwam, om zich van ons te laaten<br />
liefkoozen. Men verhaal Je, dac het nooit voor<br />
de hyena fchrikte, maar integendeel dac roofdier<br />
veel eer vervolgde, wanneer hec zich in zijne nabuurfchap<br />
vertoonde, en dus ook de paarden<br />
verdedigde, met welken men het des nachts in de<br />
weide liet loopen. — Of deeze dieren zich zoo<br />
laaten temmen, dat men ze tot rijden en voor den<br />
Wagen kan gebruiken, daaraan twijfel ik geer zins,<br />
federt dat ik , kort voor mijn vertrek naar Europa ,<br />
in de ftad aan de Kaap, op de itraat een' quagga,<br />
met vijf gewoone paarden in een fpan voor eenen<br />
wagen heb zien trekken. IVb.ir met den zebra<br />
was tot hiertoe in deezen opzigte nog geene genoegzaam<br />
voldoende proef genomen. — Men verhaalde<br />
wel , dat een rijk inwooner , riet verre van<br />
de Kaap , ten dien einde eens eenigen had laaten<br />
opkweeken en temmen, maar tellens ook den ongerijmden<br />
inval gehad had, om ze allen voor zijn<br />
koets te fpannen, hoe weinig zij ook tot hiertoe<br />
aan het trekken gv-wend war^n geweest; 'c welk<br />
dan toe een gevolg had gehad, dac zij mee hunnen<br />
heer cn hec rijcuig door waren gegaan, en<br />
dus hem en allen anderen de lusc om verdere<br />
proeven te doen benomen hadden. — Ondertuafchen<br />
zouden echter wel getemde, en goed afgerechte.<br />
of aan het trekken gewende cfliaggaas en<br />
zebraas den bewooneren deezer volkplintingen<br />
i in meer dan eenen opzigte betere dienden , daa<br />
de paarden, doen. Want, wijl zij veel beter eieren»<br />
en aan de weiden van Afiika, bijkans doorgaans<br />
droog, gewoon zijn, fchijnen zij door den<br />
gcooten Maaker der nacuur meer dan de paarden,<br />
\<br />
voor
TIJGKRHOEK TOT ZWELLENDAM 2.6ï<br />
voor die land beftemd te weezen. De paarden<br />
integendeel zijn over 'c algemeen ten aanzien van<br />
hun voeder zeer kiesch. —» lk geloof ook reeds<br />
gemeld ce hebben, dat zoo wel osfen als paarden<br />
in Afrika over 't geheel zwakker dan bij ons zijn,<br />
en dit voornaamhjk aan de dorre fchraale weiden<br />
moec coegefchreeven worden. — De quagga,<br />
welken ik zag, had zulk dik en vast vleesch op<br />
den rug en aan de lendenen, als men bij paarden<br />
veelligc zelden vindc. De quaggaas zoo wel als<br />
zebraas hebben wel caamlijk kleine voecen, maar<br />
incegendee! harde hoeven, en gaan , gelijk de<br />
ezels , zekerder dan de paarden, üac men met<br />
goede paarden de zebraas ligt in kan haaien ,<br />
ontken ik wel niet: dan, wie weet, of niec die<br />
dier, benevens den quagga, wanneer zij cerdeeg<br />
afgerechc en geoeffend wierden, nog fneller, dan<br />
die, loopen zouden. — Temden en gebruikten<br />
de bewooners der Hollandfche volkplantingen in<br />
deeze gewescen dezelven in plaats van paarden ,<br />
zoo zouden zij waarlchijnlijk geen gevaar loopen,<br />
om noch door wolven , noch door de bijkans<br />
jaarlijks heerfchende ziekce onder de paarden hunne<br />
dieren ce verliezen.<br />
Voorcs is ce Zwellendam een wijnberg,<br />
doch alleen maar ten gebruike der huishouding,<br />
aangelegd: de eerfte, die mij federc mijn vertrek<br />
van hec warme bad is voorgekomen. De wijn ,<br />
hier gewonnen, evenaarc in geenen deele dien,<br />
welke omcrenc de Kaap groeic. Die komc voornaamhjk<br />
van de ligging der plaacs, en veelligt<br />
ook ten deele van de oppasfing , die mee meer<br />
vlijc en opleccendheid behoorde ce gefchieden. •<br />
R 3 Dea
202 V. HOOFDST. IV. AF D. REIZE VANDEN<br />
Den derden van Herfstmaand reisden wij verder<br />
tot het Rietdal. • Deeze is de laatlte landhoeve<br />
costwaard , welke de regeering zelve in dit gewest<br />
bezit, en ligt maar eene kleine ftreek van<br />
Zwellendam. Een zoogenaamde korporaal heeft<br />
het opzigt daarover, gelijk ook over eenige houthouwers<br />
en timmerlieden, welke voor rekening<br />
der Oostindifche maatfchappij in het Grootvadersbosch,<br />
ciichr daarbij gelegen, arbeiden.<br />
Onze huisheer in het Rietdal bevond zich in<br />
zeer goede onhandigheden. Hij noodigde ons<br />
met de oprechtfte blijken van waare herbergzaamheid<br />
op hec vriendlijkfle , om twee dagen en<br />
nachten bij hem te vertoeven \ en wendde alle<br />
zijne vlijt en poogingen aan, om door de mededeeling<br />
van allerleie berichten , en onderlteuning<br />
bij onze onderzoekingen , ons deezen tijd zoo<br />
nuttig als aangenaam te doen befteeden : zelfs<br />
kreegen wij van hem eenig onderwijs aangaande<br />
de taal der Hottentotten; welke gunftige omftandigheid<br />
mij eene goede gelegenheid geeft, om<br />
van die caal het volgende nadere berichc hier medecedeelen.<br />
De taal der Hotcencoccen is een aanzien haarer<br />
uiefpraak zekerlijk eene der moeilijkften en zonderlingften.<br />
Bijkans ieder woord worde mee<br />
een zeker geklap of {lag der cong tegen den bodem<br />
van het gehemelte uitgefprooken; en woorden<br />
van veele leceergreepen worden mee een dubbel<br />
geklok der cong verzeld. Voor ongeoeftenden<br />
worde de uiefpraak van Hoccentotfche woorden,<br />
natuurlijker wijze, daardoor nog zwaarder,<br />
wijl dac klokken of fmakken, zoo men mij gezegd<br />
heefc, nuar gelang der omftandigheden, op<br />
eene
TITGERHOEK TOT ZWELLENDAM 263<br />
eene drievoudig onderfcheidene wijze moet gefchieden,<br />
alhoewel veelen van de Hottentotten<br />
zeiven niets van dat onderfcheid weeten. Wat<br />
mij aangaat; ik vermoed, dat mijn gehoor veelligt<br />
niet fijn genoeg geweest is, om het te bemerken:<br />
ik beken ook gaarn, dat ik mij geene<br />
moeite genoeg gegecven heb, om behoorlijk licht<br />
in deeze duistere zaak te bekomen. •—• Ondertusfchen<br />
ontdekte ik toch in 'c vervolg in het<br />
land der Houiniguas, dat men daar een' anderen<br />
tongval gebruikte, welke ook ten aanzien van hec<br />
meerder of minder fmakken of klokken bij hec<br />
uitfpreeken der woorden, van dat geen, 't welk<br />
ik te vooren gehoord had , merklijk afweek.<br />
Voor mij was het toereikende genoeg, dat ik tot<br />
mijn genoegen , en bijzonder nut op de reize ,<br />
eenige Hottentotfche woorden en fpreekwijzen,<br />
welke dikwijls voorkwamen, leerde; van welken<br />
ik op het einde van het dagboek mijner reize eene<br />
lijst zal mededeelen: hec gek'ap met de tong heb<br />
ik gemeend, met eene geapostropheerde f allerbest<br />
te kunnen uitdrukken. De zogenaamde<br />
Chineefche Hottentotten, wegens hunne geelachtige<br />
kleur zoo geheeten, onderfcheiden zich<br />
ook door hunnen tongval van de overige Hottentotfche<br />
natiën. — Nogthans komen alle de bijzondere<br />
Hottentotfche tongvallen in zoo verre<br />
overeen , dat alle de Hottentoccen elkander<br />
eenigermaace kunnen verftaan. — Nieccegenftaande<br />
het menigvuldig geklap en gefmak, luide<br />
deeze caal echcer niec kwaalijk, wanneer hec oor<br />
eenigzins daaraan gewend is. Wanc de Hottentot<br />
fpreekt ze met even zoo veel gemak, als ergens<br />
eene andere natie de haare. Dieper landwaard<br />
in , daar men geene andere dienstbooden<br />
R 4 dan
264 V. HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAN DEN<br />
dan Hottentotten heeft, leeren de kinderen van de<br />
ingezetenen der volkplantingen het Hottentotsch'<br />
dikwijls eer, dan het Hollandser). — Op gegeüjke<br />
wijze gaat het met het Maleitsch qp die<br />
plaatfen , daar men flaaven , bijzonder minnemoers,<br />
van dat volk gebruikt'«.<br />
In het Rietdal had ik ook gelegenheid, de vorderingen<br />
van dit volk in de muziekkunst te leeren<br />
kennen. Een hunner muziektuigeu belfaat in<br />
een' boog, met eene fijne fnaar, aan weiker eene<br />
end eene gefpleetene fchaft, ter lengte van anderhalve<br />
duim, vastgemaakt is. Dit wordt zoo gefpeeld,,<br />
dat men het fpeeltuig door lterke aantrekking<br />
des adems en zuigen op de fchaft in eene<br />
tril»<br />
»* [ „ Wat aangaat de taal de« Hottentotten en hunne<br />
„ uitfpraak; ik merk uit het geen ik bij verfcheidene khrij-<br />
„ veis daarover geitenen heb. kortlijk het volgende daar-<br />
„ omtrent aan — Hunne fpraak w jkt volgens een^ gei<br />
t noegzaam eenpaarig getuignis van de fchrijveren, die<br />
„ over de Hottentotten gefchreeven hebben, van die der<br />
„ Europeefehe natiën aanmerklijk af — De heer SPAR-<br />
, M A N geeft dit ook hierboven duidlijk genoeg të ken-<br />
„ nen; want hij kan, als het ware, geene woorden ge-<br />
„ rioeg vinden, cm het zonderlinge en buitengewoone,<br />
„ 't.weik in deezen bij de Hottentotfche natiën, geene<br />
„ uitgezonderd, plaats heeft, naar zijnen zin, klaar genoeg<br />
„ uittedrukken. Hk-rvan daan de uitdrukkingen van fchiwl-<br />
„ zen, klatjthen, fchmatzen, waarvan hij zich bedient, dat<br />
,, is, flaan of klappen, gelijk etn zweep, klokken, get,<br />
lijk een hen, gdmen, fmakken, enz. Dit komt, naar<br />
„ mijnen dunk, daar vandaan, dat zij niet zeer articulaat,<br />
„ niet zeer onderfcheidenlijk, fpreeken; maar zich, tegen'<br />
„ de gewoonte der Europeëren, in het fpreeken zeerdik-<br />
„ wijls van zoodaauig e
TIJG ERHOEK TOT ZWELLENDAM. 265<br />
trillende beweeging zet, welke een fnorrend of<br />
brommend geluid veroorzaakt. Het heefc den<br />
naam van i'görra, die den toon des muziektuigs<br />
taamlijker wijze uicdrukc. Een ander fpeeltuig<br />
noemen zij fguthe, waarmede zij veelligt de<br />
Europeefehe vioof hebben willen nabootfen. Hec<br />
bellaar enkel uit een dun plankje, op welk drié of<br />
vier f.aaren vastgefchroefd zijn, welken zij mee<br />
eenen itrijkitok beroeren. — Ook hebben zij<br />
eene foorc van crommel, welken zij fkói ftét<br />
noemen , en die zoo gemaakc is, dac zij een wel<br />
toebereid vel over eene kalabas of eenen uitgeholden<br />
klos of blok ('pannen. De muziek fcheen mij<br />
niet beter, dan bet muziektuig zelve te zijn. '—-<br />
Dewijl ik het geluk had, om ze niet dikwijls te<br />
hoo-<br />
„ eeten een vcrveelend geluid met zijne tong maakt, of<br />
„ als een, die zijne''tóng iterk aan het gebemehe fluitende,<br />
„ dezelve fchielijk terug trekt met een geraas. — Deeze<br />
„ omftandigheid maakt, dat fommige fchriivers de fpraak<br />
„ der Hottentotten bij het geluid van zekers dieren, bij<br />
„ voorbeeld, van kalkoenen, vergeleeken hebben; hoer<br />
wel ik gaarn wil bekennen , dat veelligt het ongewoone<br />
„ deezer fpraak» en hunne onervarenheid in de taal zelve<br />
veel daartoe zullen hebben bijgebragt, om hen zoo te<br />
'„ doen oordeelen. — Ondeitusfchen geloof ik echter , dac<br />
deeze bijzonderheid, vooral bij volwasfene lieden, een<br />
! groot belet/el is, om de taal der Hottentotten gemaklijk<br />
en vaardig te leeren: want 't geen de heer SPARMAN<br />
hierboven van de kinderen zegt, bewijst niets; door-<br />
" dien jonge kinderen elke taal, ook de allermoeilijkfte,<br />
" die op den aardbodem bekend is, even gemaklijk leeren.<br />
, Daarenhoven, wijl zij maar weinige behoeften kennen,<br />
en hunne kundigheden, vooralten aanzien van afgetrok-<br />
„ kene begrippen, zeer gering zijn, kan men digtlijk na-<br />
„ gaan, dat dezelve bij uitftek gebrekkig moet zijn. " C j<br />
R 5
%66 HOOFDST. IV. AFD. REIZE VAN DEN<br />
hooren, en daarenboven geen kenner der muziek<br />
ben, zoo kan ik van hunne compofitie geen begrip<br />
geeven; bijaldien hec over 'c geheel mooglijk<br />
is, dezelve in noocen ce Hellen. Al de<br />
muziek, welke zij mee de Hem maaken, beltaat<br />
in het zingen van zekere coonen, zonder dac hec<br />
gezang tefamenhangende woorden behelsc.<br />
'c Geen ik thans gezegd heb, becrefc coch voornaamiijk<br />
maar de Hoccencoccen in deeze landlireek ;<br />
want dat de Boschmannen de fguthe en t'görrd<br />
ook zouden hebben, daaraan twijfel ik zeer.<br />
Bij de oude dichters en gefchiedfehrijvers te<br />
Jeezen, dat de herders en herderinnen op hunne<br />
fluiten gefpeeld hebben, is iets zoo gemeens, dac<br />
men bij de Hottencoccen , die een herdersleven<br />
leiden, zekerlijk hetzelve verwaebc. Mannen<br />
en vrouwen onder hen hebben ook inderdaad<br />
hunne pijpen, hoewel geene anderen , dan de zoo-<br />
•daanigen , uic welken zij hunnen tabak rooken.<br />
Dit werktuig verdient inderdaad eene befchrijving,<br />
welke ik hier dan wil mededeelen.<br />
De tabakspijpen der Hotcencbccen zijn ten aanzien<br />
van haar maakfel aan die geenen , waarvan<br />
het Zweedfche landvolk zich bedient, eenigzins<br />
gelijk, en beftaan uit een' flechten houten kop<br />
en een' even zoo plompen fteel. De tabakspijpen<br />
der Boschhottentotten heb ik wegens haare<br />
zonderlingheid laaten afbeelden. Men ziet 'er<br />
eene tekening van cp plaat IV, bij nommer 5,<br />
x x<br />
hier vooren<br />
** Zie hier vcoren bladz. 180.<br />
geplaatst. Op die plaac verbeelde<br />
nom-
TÏJGERHOEK TOT ZWELLENDAM. 26j<br />
nommer 5 de pijp zelve, befiaande uit het hoorn<br />
eener eland-antilope, welk anderhalve of twee<br />
voet lang is; a beeldt den houten kop uit. daar<br />
de tabak in wordt gedaan; en b het mondftuk,<br />
Zijnde eene opening, welke twee duim in haare<br />
middellijn houdt, en daar de Boschhottentot zijnen<br />
mond zoo in weet te fteeken, dat van den<br />
rook niets verloren gaat of vervliegt. Daartegen<br />
is hij ook telkens met vijf of zes trekken te vrede,<br />
waarop hoesten en rogchelen volgt, 't welk<br />
hem zeer aangenaam en gewenscht fchijnt te<br />
zijn. Daarop reikt hij den hoorn des vermaaks<br />
aan hem, die naast hem zit, opdac ook<br />
deeze op gelijke wijze zijne long zou kunnen berooken.<br />
Op deeze wijze gaat de tabakshoorn<br />
onder mannen en vrouwen, gelijk in Zweeden<br />
de tabakspijp onder de tabakrookende armhuiswijven<br />
aan den haard, in 't rond. Een der<br />
Boschhottentotten, dien ik naderhand op de reize<br />
door eene wildernis naar Bruintjeshoogte in mijnen<br />
dienst kreeg, verflond eens den damp van<br />
zijn tabakshoorn zoo ongemeen fchielijk, dat hij<br />
'er met eene werklijke duizeling door overvallen<br />
wierd. — De bijgevoegde tekening beeldt duidlijkst<br />
uit, hoe de pijpenlleel c in het hoorn bevestigd,<br />
en hoe de pijpenkop a aan de fpitfe van den<br />
fteel vastgemaakt is. — Zij gebruiken ook wel<br />
bokshoornen daartoe; maar de hoornen van elandantilopen<br />
behouden echter den voorrang, dewijl<br />
de Hottentotten dezelven door middel van hunne<br />
fcherpe fpits gemaklijk nevens zich in de aarde kunnen<br />
iteeken, opdat niet het geringde van den tabak<br />
verlooren gaa. Ik heb een zoodaanig Hottentotsch<br />
tabakshoorn medegebragt, welk thans in<br />
de verfameling van de koninglijke akademie der<br />
weetenfchappen te , Stokholm bewaard wordt .maar,
2Ö8 V. HO.OF.DST. IV. AFD. REIZE VAN OEN<br />
maar, wijl hec de tabakspijp eener kleine Hottentotfche<br />
vrouw geweest is, is hec hoorn mee zijnen<br />
roedel buitengewoon klein en net, flechts<br />
dercien duim lang, en de opening in de grondvlakce<br />
des hoorns, daar de mond worde in gehouden,<br />
in haare middellijn maar anderhalve duim<br />
wijd. Hunnen tabakszak pleegen de Hoctentorten<br />
uic hec geheele vel van een lam of eene<br />
kleine ancilope te maaken , zoo dat de hairige<br />
zijde naar buiten gekeerd is. Hij is zoo groot,<br />
dat niet alleen hunne pijp, maar ook de conderdoos<br />
en hec overige gereedfehap, om vuur te<br />
flaan, ruimte genoeg daarin hebben.<br />
t. .Behalve 'c geen ik, in het Rietdal, van de muziek,<br />
van de taal en fpraak, het tabakrooken der.<br />
Hottentotten kennen leerde, kreeg ik ook hier hun<br />
kaartenfpel te zien., Mee deezen . gantsch verkeerden<br />
naam, benoemen de inwooners der Hollandfche<br />
volkplantingen het volgende zonderlinge fpel<br />
dor iiutLtrc.jcten. Mijne beide Hoccencotten<br />
benevens twee - anderen ,. maakcen zittende, of<br />
heel op de aarde hurkende, eene quadrille, een<br />
fpel van vieren. De vuurhaard, der Hottentotten<br />
liefde plaats in een vertrek, was ook hier<br />
de plaats, die zij. tot hun zoogenaamd fpeelen innamen.<br />
De. aschhoop diende hun in plaats eener<br />
fpeelcc'el, en in den iever bij het fpeelen floegen<br />
zij niec zelden mee de vuiden daarin, zoo dac de<br />
asch hun om de oogen vloog. — Hun fpel befiond<br />
in eene onophoudlijke beweeging der armen,<br />
deels naar boven en beneden, deels kruiswijze,<br />
zonder dac dezelve elkander aanraakcen.<br />
Hec fcheen mij derhalve coc, dac die fpel niecs anders<br />
is, dan eene zekere hgchaamlijke oeffening,<br />
zittende'of hurkende verricht, welke bij hen de<br />
plaats
TIJGERHOEK TOT ZWELLENPAM.<br />
plaats van danfen vervult. — Intusfchen geloof<br />
ik, dat zij zekere regelen daarbij in acht neemen,<br />
om voordeel op elkander te bekaaien, omdat<br />
een ieder op zekere tijden een' kleinen ftop<br />
tusfchen den duim en den voorden vinger hield;<br />
waarbij zij fomtijds in een fterk gelach uitbraken,<br />
en, toen ik onderzoek daarnaar deed, mij<br />
zeiden, dat zij bij afvvisfeling gewonnen en verinoren<br />
hadden, zonder echter om iets gefpeeld te<br />
hebben. — Een uit dat viercnl werd binnen<br />
eenige uuren moê, en leide zich om te flaapen,<br />
terwijl de anderen onder een beftendig en onophoudlijk<br />
geroep, of veel meer zingen van de volgende<br />
woorden: Hei ptruah prhanka, heiptruah<br />
t'heiy hei ptruah ha, van den avond tot den<br />
klaaren dag toe met dit fpel voortgingen. — Vat»<br />
die woorden konden zij zeiven geene verklaaring<br />
geeven; maar zij vertelden dechcs, dat zij dezelven,<br />
benevens het fpel, van hunne makkers, die<br />
bij de Hottentotten, verder noordwaard woonende,<br />
geweest waren, gehoord en geleerd hadden.<br />
Hun hei ptruah prhanka beduidt dus op zichzelve<br />
niets naar, dan bij de Europeërs het zoo bekende<br />
Tra la la. — lk had reeds in de ftad aan de Kaap<br />
iets van dit zoogenaamde , doch zeer oneigenlijke,<br />
kaartfpel bij eenige jongens van Boschhottentotten<br />
gezien, welken een vleeschhouwer van het<br />
Sneeuwgebergte had medegebragt, en dien hij<br />
toenmaals, om mijne nieuwsgierigheid te bevredigen,<br />
beval, dit fpel een weinig te fpeelen.,<br />
Den vijfden van Herfstmaand, des morgens,<br />
namen wij van onzen gedienftigen en gastvrijen<br />
waard en zijne huisvrouw, vriehdlijk affcheid,<br />
en vervorderden onze reize.<br />
ZES-
*f9 TI. HOOFDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />
Z E S D E H O O F D S T U K .<br />
REIZE FAN ZWELLENDAM NAAR DE<br />
MO SS EL BA AI.<br />
het Rietdal kwamen wij vooreerst aan<br />
eene landhoeve, aan den versten tak der Buffeljagtrivier<br />
liggende. - Niet verre van daar is<br />
een bosch, daar wij het gefchreeuw van een<br />
groot aantal meerkatten hoorden. Onze waard<br />
zeide ons, dat zij dit gefchreeuw maakten, om<br />
elkander voor de tijgers te waarlchouwen, die<br />
hen tot in de boomen vervolgen ; daar dan de<br />
laatfïe toevlugt deezer behendige en vaardige<br />
dieren is, dat zij zich op dunne en wijduitgeftrekte<br />
takken redden, op welken de tijger zich niet<br />
•waagt. - De heer IMMBLMAN, en ik begaven<br />
ons derhalve met onze fnaphaanen op weg, om<br />
aan deeze jagt eenig aandeel te neemen. Doch<br />
ons oogmerk gelukte ons niet verder , dan dat<br />
wij naauwkeung zagen , dat deeze meerkatten<br />
gantsch zwart van kleur, en nagenoeg zoo<br />
groot, als de gewoone huiskatten, waren. Naar<br />
allen fchijn waren het dus eene nieuwe foort,<br />
tct hiertoe onbekend. Deeze zelve foort zou<br />
ook in het Grootvadersbosch, en in Houtniquasland<br />
gevonden worden, offchoon ik ze daar niet<br />
gezien heb.<br />
Den volgenden morgen richtten wij ons vertrek<br />
zoo in, dat wij bij eenen der meer gegoede
HAAS. DE MOSSELBAAI. 27!"<br />
de boeren, die te€ens hoofdman der landmilitie,<br />
of der andere boeren van dat rechtsgebied, was,<br />
des middags aankwamen, om het middagmaal bij<br />
hem te houden. — Alle de boeren, in het rechtsgebied<br />
van het Roodezand, en in de geheele oost«<br />
iijke landtlreek woonende , behooren onder het<br />
drostampt van Zwellendam, en moeten jaarlijks,<br />
op een' beftemden tijd, voor den landdrost aldaar,<br />
verfchijnen , om zich met de kompagnien, onder<br />
welken zij ftaan , in den wapenhandel te oeffenen.<br />
— Voor den geenen, die 'er zeer verre van<br />
daan woonen , gelijk fommigen zelfs meer dan<br />
honderd uuren gaans deswege moeten reizen, is<br />
dit ongemeen bezwaarlijk; waarom Z'-j ook liever<br />
boete geven, dan eene zoo lange reize doen. —4<br />
Eene fterkere bende, uit de inwooneren van Kam»<br />
iebo, de Sneeuwbergen, het Bokkenveld , het<br />
Roggenveld, Anamaquasland, en de overige<br />
landltreeken, welke bebouwd zijn, en tot de voorigen<br />
behooren , moet jaarlijks bij Stellenbosch*<br />
daar de bevelhebber of opperlanddrost van alle<br />
deeze rechtsgebieden woont, eenige dagen lang,<br />
verfcheidene kriigsoeffeningen verrichten. — De<br />
burgerij der ftad aan de Kaap, en de boeren uit<br />
het omliggende rechtsgebied, gelijk ook uit dat<br />
van den Tijgerberg, doen hunne jaarlijkfche wapenoefening<br />
bij de ftad zelve. —- In de nabuurfchap<br />
der gemelde boerenwooning loopen oostwaard<br />
de Tradausbergen voorbij, waarvan het<br />
Grootvadersbosch een gedeelte uitmaakt.<br />
Het was reeds in den nacht, toen wij bij eene<br />
boerenwooning , die van de Krosrhier haaren<br />
naam heeft, en dicht aan eenen hoek van het evengenoemde<br />
bosch ligt, aankwamen. Wij namen<br />
aldaar ons verblijf, ten einde des te bietere gelegen
V7% VI. H00FDST. RFTZE Tffl ZWELLENDAM.<br />
genheid te hebben, om h>c opzoeken van p r<br />
an*<br />
ten en kruiden in hec nab jgelegen bosch met meer<br />
gemak rs kunnen voort.eccen.<br />
• Het Grootvadersbosch oeftaac uit veele fchoone,<br />
hooge en dunne boomen, maar welker gefhcht<br />
en foorten ik, wijl zij tegenwoordig niet in bloei<br />
waren, flechts ten deele beltemmen kon. — )e<br />
meesten van die geenen, welken ik onderzocht,<br />
zijn den kruidkenneren tot hiertoe onbekend geweest<br />
; en dit zal ook wel ten aanzien der overigen<br />
hec geval zyn. Het ware derhalve te wem<br />
fchen, dat eens een ervaren kruidkenner zich hier<br />
een jaar lang kon ophouden. Zoo wel de<br />
boeren, als de regeering, krijgen uit dit bosch<br />
timmerhout tot balken, paaien, posten, planken,<br />
ook hout tot akkergereedfehap en dergelijken.<br />
De plaatfen tusfehen de boomen zijn aan verfcheidene<br />
oorden met llruiken en heestergewasfen van<br />
verfcheidene foorten begroeid, en nitt zelden zoo<br />
dicht bezet, dat zij hec bosch ter deezer plaats ondoordringbaar<br />
maaken. — Onder deezen verdienen<br />
verfcheidene foorten van a 'pergie met menigvuldige<br />
takken, ook eene voorheen onbekende<br />
foort van fchoonblad, calophyllum . bijzonder aangemerkt<br />
te worden. Deeze laaclte planten, wijl<br />
zij met haare kromme takken, gelijk doornftruiken<br />
, vast haaken en daardoor den wandelaar open<br />
terughouden, draagen hier doorgaans den naara<br />
van wacht een beetje.<br />
Den tienden van Herfstmaand trof ons onderweegs<br />
het ongeval, in onbekende llreeken gantsch<br />
niet ongewoon, te weeten, dat wij tot laat na<br />
middernacht dwaalden. — Toen wij eindelijk, aun<br />
gekleed, cn door en door koud geworden, bij<br />
eene
K A A R D E M 0 S S E L 1 A A I . 373<br />
eene hoeve aan de Slangenrivier aankwamen, fcheeldé<br />
hec echcer nog weinig, of wij moescen onderden<br />
"bloocen hemel den morgen afwachcen, vermics<br />
de boerenvrouw, benevens ééne flaavin, die alleen<br />
te huis waren, niec zonder veele bedenklijkheid<br />
aan onbekende reizigers herberg wilde geeven.<br />
Ook hadden wij de boeren wooning zelve door<br />
hec blaffen der honden eer naauwernood maar gevonden.<br />
— Den Volgenden ochcend zagen wij,<br />
dac onze Hoccencoccen op den afftand van eenige<br />
fnaphaanfehoocen ver van de landhoeve mee hunnen<br />
wagen aangekomen waren, en op de vlakce<br />
bij eenen kruisweg uicgefpannen hadden. Zij waren<br />
hier, door eenen anderen omweg, laacer dan<br />
wij gekomen.<br />
De geheele landftreek rondom heen 'was chans<br />
zeer droog , en naauwlijks zag men een lencegewas.<br />
De oorzaak hiervan was hec algemeen gebrek<br />
aan regen , waarover men in die voorjaar<br />
grooclijks klaagde. Sederc eenige dagen was hier<br />
geen regen gevallen, maar de boomen in hec<br />
Grootvadersbosch hadden, gelijk de wouden dikwijls<br />
pleegen ce doen, misc en regen tot hunne<br />
bevochtiging neêrgecrokken.<br />
Heden veroorzaakce bet mij geen gering ge*<br />
noegen. voor de eerftemaal eenige Hoccencocfche<br />
osfenruicers ce zien, die op hunne osfen taamlijk<br />
fcherp over bergen en door valeien reeden.<br />
Mijne waardin zeide mij, dac ik hen, bij hunne<br />
terugkomst, nog ftouter zou zien galoppeeren ,<br />
wanneer zij anders nog eenig geld, of andere zaaken,<br />
die zij een onderpande konden geeven, bij<br />
zich hadden, om bij haaren buurman , eenea<br />
boer, die zich geen geweecen daaruic maakce^<br />
S om
474 VI. HOOFDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />
om, enkel fchandelijk gewins halve, de arme Heidenen<br />
door zijnen brandewijn toe dwaasheid en allerleien<br />
wrevel te verleiden, etlijke glazen vol<br />
te neemen. Over 't algemeen ïchreef zij den<br />
Hottentotten de eigenfehap toe, dat zij hun vee,<br />
bijzonder de rijosfen, zeer hard behandelden. Ik<br />
heb ook zelfs meer dan een voorbeeld gezien ,<br />
welk die aanmerking bevestigt. •—. De rijosfërt<br />
moeten, wanneer zij nog kleine kalveren zijn,<br />
worden.getemd en afgerecht. Men boort hun<br />
ten dien einde een gat door de fnuit tusfehen de<br />
neusgaten, waardoor men eene houten pen (leekt<br />
aan welker beide enden touwen of fnoeren vastgebonden-worden,<br />
om daardoor het dier als met<br />
een' toonj en gebit te bellieren. De zadel<br />
bellaar, uit een famengevouwd fchaapenvel, met<br />
een touw den cs van vooren om het lijf vastgebonden.<br />
Dergelijke osfen worden door de<br />
bewooners der volkplantingen pakosfen genaamd,<br />
wijl zij ook gebruikt worden, om lasten en pakkaadje<br />
te draagen. Deeze naam is ook taamlijk<br />
gepast, omdat dikwijls meer Hottentotten ce gelijk<br />
op eenen os rijden. — De regeering heeft,<br />
door eene bijzondere verordening, aan alle en<br />
een iederen Hottentot verbooden , paarden te<br />
houden. Om deeze reden zou eens een Hottentot,<br />
een groot liefhebber van de jagt, eenen zijner<br />
zoogenaamde pak- of rijosfen zoodaanig afgerecht<br />
en geoefend hebben, dat hij met nat dier,<br />
in den omtrek der '1 ijgervaki, taamlijk goed,<br />
elanden heefc kunnen jaagen en vermoeien. Anders<br />
zoeken de Hotcencotcen de draf, bij dat<br />
verbod bepaald, op die wijze te ontgaan, dat<br />
zij paarden, die zij werklijk duur gekocht of geruild<br />
hebben, voor geleenden, of voor de zoo-<br />
daa-
N A A R DE M O S S E L B A A I . 2j$<br />
daanigen, dïe den Christenen toebehooren, pleegen<br />
uittegeeven. —- Eene andere verordening<br />
der regeering verbiedt den Christenen bij geesfeling<br />
en brandmerk, van dé Hottentotten vee te<br />
koopen. De grond hiervan ligt daarin, dat de<br />
reo-eering zelve, wanneer zij vee van nooden heeft,<br />
uit 3<br />
deezen handel het voordeel trekken wil. Voor<br />
eene rles brandewijn, eene of anderhalve elle tabak<br />
, en omtrent zoo veele koraalen , als een<br />
vierde van eenen rijksdaalder bedraagen, pleegt<br />
dan de Hottentot eenen os, welken hij over<br />
heeft , afceftaan , bijaldien hij ook vijf of zes<br />
rijksdaalders waard is. — De reden, waarom dé<br />
Hottentot zich met een' zoo laagen prijs vergenoegt<br />
, beftaat daarin, dat de bediende der regeering<br />
, gemeenlijk de korporaal van het 'Rietdal'*<br />
de eenige kooper is, en daarenboven laat blijken<br />
, dat deeze handel eene foort van fchatting is,<br />
welke men, nagenoeg alle drie jaar, van de natie<br />
der Hottentotten infamelc.<br />
Tegens den middag leiden wij in een Hotten»<br />
tocsch dorp of kraal, hier nabijgelegen, een bezoek<br />
af. Wij werden vriendlijk ontvangen, en<br />
genoodigd, om van hunne melk te drinken. —.<br />
Om deeze te proeven, werd 'er een hooge graad<br />
van dorst en nieuwsgierigheid vereischt. Wij<br />
zagen onze waardin, hoe onbevallig ook, maar<br />
nogthans in haare morfige eenvoudigheid veelligt<br />
bij° haarzelve vergenoegd, een leeren zak of<br />
langen buidel open maaken , die omtrent acht<br />
mingelen vocht hield, en uit een onbereid kalfsvel,<br />
0<br />
op dergelijke wijze, als ik boven befchreeven<br />
heb , gemaakt was. — Uit deezen zak<br />
fehepte zij ons dc melk met een' houten pollepel,-<br />
S * het<br />
/
»7Ö VI. MOOFBST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />
het eenige dergelijke gereedfchap, welk zij van<br />
dien aart had, en dat het onderzoek zelfs ook<br />
van de minstzindelijke onder onze keukenmeiden<br />
volftrekt niet had kunnen uichouden. Men<br />
verhaalde ons, dat de zoece melk voor ongezond<br />
gehouden wierd, en daarom goot men ze terftond<br />
onder de geronnen melk in den Ieêren zak. —<br />
Ook verzekerde men ons, dat alle deeze melk,<br />
onder welke daaglijks verfche meik gegooten<br />
wordt, om hec verlies van die geene, welke 'er<br />
van tijd tot tijd uic gebruikc worde, weder ce<br />
vervullen , veele weeken lang dezelve of even<br />
goed kan blijven, zonder dac men de moeite behoeve<br />
ce neemen, om den zak te reinigen.<br />
Den fmaak betreffende van deeze melk uic den<br />
Ieêren zak vonden wij even gelijk dien van andere<br />
laauwwarme geronnen melk; zij was ceffens caai<br />
of lang, en eenigermaare dac geen, 'c welk men<br />
gefchrfce, geftremde of gehotce melk noemc. Om<br />
onze dankbaarheid ce becuigen, gaven wij onzen<br />
waard en waardin een rolle tabak van een vierde<br />
eener el , welke als een milddaadig .gefchenk<br />
werd aangenomen. ,<br />
Eclijke fnaphaanfehooten verre zagen wij eene<br />
buitengewoone grooce huc van eene kegelachtige<br />
gedaance. Men zeide ons , dac zij de wooning<br />
van den Hoccencotfchen hoofdman ROND GA u-<br />
GER was. — lk vroeg dar.rop den baas, of hij<br />
onder zijne kompagnie of bevelbebberfchap ftond.<br />
Hij ancwoordde daarop mee eene lagchende,<br />
maar ceffens hoonende gebaarde; „ Hec bevel<br />
„ hebberfchap der Hottentotfche kapiteinen ftrekt<br />
„ zich enkel over hunne vrouwen en kinderen<br />
„ uit , en in deezen opzigce kan men ze even<br />
ZOO
N A A R DE M O S S E L B A A I . 377<br />
„ zoo goed opperkapiteins, of majoors, als kapi-<br />
, reins noemen." „Het hootdmanfchap, dus<br />
ging hij voort, „ is niets, dan een blootetijtel,<br />
f, welken de regeering van de Kaap eertijds aan<br />
, zoogenoemde vorften of patriarchen onder de<br />
„ Hottentotten, bijzonder aan de zoodaanigen,<br />
, die zich als getrouwe bondgenooten der maac-<br />
„ fchappij, of liever als verraaders hunner land-<br />
, «-enooten, of door andere gev-iguge dienden<br />
„ hebben uitgezonderd, gegeeven heelt. Zij hebben<br />
daarbij tellens een' Hollandfchen toenaam,<br />
" en eenen bevelhebbersdaf gekreegen ; en beiden<br />
heeft daarna een hunner zoonen als eene<br />
- foort van adeldom geërfd: daartegen wordt<br />
" van een'dergelijken kapitein gevorderd, dat hij<br />
: een befpieder en verraader der overige Hotten-<br />
" totten zij; en wanneer 'er overlocpers opge*<br />
S zocht zullen worden, draagt de regeering hem<br />
• het voornaame opzigt en de bezorging over<br />
" die zaak op ". Dit bericht werd mij naderhand<br />
door meer anderen bevestigd.<br />
Wij haastten ons derhalve, om eenen man van<br />
een zoo oud en vorstlijk gedacht, als ROND-<br />
GANGER was, te bezoeken. Deeze aartsvader<br />
zat juist in zijne tent, om de warmte der<br />
zonnedraalen te genieten; en in die houding<br />
verwachtte hij onze aankomst, om ons te ontvangen<br />
Hij was iets over de veertig jaar oud, en<br />
zoo'vet en fterk, dac ik voor of na nooit iemand<br />
gezien heb , die hem zelfs maar eenigzins evenaarde<br />
Dit kwam buiten twijfel daarvan daan,<br />
wijl hij grooteren rijkdom aan vee, dan alle de<br />
anderen, bezat, welke hem in eene zoo overvloedige<br />
maat met fpijs, leedigheid, gemak en zorgloosheid<br />
vervulde, dsc het die verbalende u.uwer-<br />
S 3 kwfi
2?8 VI. HOOFDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />
king op zijne ligchaamsgedeldheid had. -<br />
Door een gefchenk van roltabak en andere hofhjkheden,<br />
die wij aan zijne voornanme familie<br />
beweezen, wonnen wij eenigermaace zijn vertrouwen.<br />
Hij bleef niec in gebreke, om in derke ,<br />
hoewel eenigzins voorzigtige en gemaacigde, uitdrukkingen,<br />
over de Hollanders, als lieden, die<br />
zich hec land der Hottencotcen onrechtvaardiger<br />
wijze hadden aangemaatigd, ce klaagen. De<br />
zwakheid der laatden, zeide hij, was zoo grooc,<br />
dac chans een ieder van hun hec zich moesc laacen<br />
welgevallen, om dag voor dag mee zijn vee ce<br />
wijken, zoo ras een Christen inwooner der volkplanting<br />
zin in de weide krijgt, welke de Hottencoc<br />
in bezie heefc: de hoofdlieden waren wel<br />
voor deezen in hunne eigendommen onp-edoord<br />
gebleeven; maar nu had men ook hem, cdïchoon<br />
hij kapicein was, niet alleen van eene becere<br />
plaacs verdreeven; maar men begon ook reeds,<br />
de magere en dorre velden , welken hij verder<br />
naar den kanc van hec zeedrand bezac, hem ce<br />
misgunnen, niettegenlhande zij wegens de wilde<br />
dieren en de ongezonde lucht voor koeien en<br />
fchaapen ten hoogde fchaadelijk waren. Hij<br />
bragc ook veel bezwaarnisfen over zijne eigene<br />
landgenoocen een voorfchijn, dac 'er tegenwoordig<br />
weinig eendragt onder hen heerschce , zoo<br />
dac hij hec niet eens wilde waagen , om eenen<br />
os, dien hij ontbeeren kon , aan den eenen of<br />
anderen boer re verkoopen, uic vreeze, dac zijne<br />
eigene landlieden en nabedaanden zulks aan<br />
den landdrost van Zwellendam mogten verklikken.<br />
Voorheen bad ik reeds gehoord , dac bij dé<br />
Hoccencoccen de jongde zoon altijd de voornaamde<br />
en bijna eenige'erfgenaam is. Kapicein ROND-<br />
6 AN-
KRAK DE MOSSELBAAI. 2?£<br />
GANGER bevestigde de berichten van deezen zoo<br />
zonderlingen inhoud ; en verzekerde, dat al zijn<br />
vee, benevens den tijtel van hoofdman en zijnen<br />
bevelhebbersftaf, na zijnen dood aan zijnen jongden<br />
zoon moest en zou vervallen. -—- Dewijl<br />
& nieuwsgierig was, om hec teken zijner hoogheid<br />
te zien, zoo wees hij mij den (tok, welken<br />
bij in de hand had, en die in niets anders, dan<br />
in eenen handrotting, van Oostindisch, of bij<br />
ons zoogenaamd Spaansch riet, met een' koperen<br />
knop, drie duim lang, beftond, welken hij verpligc<br />
was beftendig ce draagen. Ik heb hierboven<br />
reeds aangemerke, dac RONDGANGERS<br />
hut mij buicengewoon grooc toegefcheenen had:<br />
zij was ook werklijk drie of vier maal groocer,<br />
dan de gewoonlijke hutten , en zoo ongemeen<br />
ruim, dac hij eene afdeeling coc eene flaapplaats<br />
en eene kleerkamer daarin had kunnen maken.<br />
Voorts was zij van flangen of paaien gebouwd<br />
, die fchuinsch tegen elkander gefteld, een<br />
fpics maakten, cn met flroo gedekc waren;.zoo<br />
* dac hec geheele eene kegelachtige gedaance had. —<br />
Waarfchijnlijk heefc de naam van hoofdman bij<br />
hec geflachc van ROND GANGER de begeerce verwekc,<br />
om aanzienlijker en gemaklijker, dan andere<br />
Hoicentoccen, ce woonen.<br />
- Van nu af aan zou hec te vermoeiend, te om-<br />
Handig en ook- onnoodig zijn, in deeze reisbefchrijving<br />
iederen dag, gelijk ik dien in mijn dagboek<br />
aan heb getekend, bijzonder te melden. —<br />
Er zouden maar fteeds foortgelijke aanmerkingen<br />
, gelijk bereids hier vooren. zijn medegedeeld<br />
, weder voorkomen, -r- Dat onze<br />
reize nog geduurig met daaglijkfche zorgen,<br />
,S 4 ba-
*80. VI. HOOFLST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />
bezwaarlijkheden, kleine vergenoegingen en ontdekkingen<br />
, en zoo verder, verbonden ziin<br />
geweest, zal men uit de voorgaande befchrijvmgen<br />
genoegzaam kunnen afleiden, en voor het<br />
grootfte gedeelte zouden dergelijke bijzonderheden<br />
de allerminfte. leezers op eene aangenaame<br />
wijze onderhouden. Ik wil derhalve in 't toekomende<br />
flechts fommige dagen uitdruklijk noemen<br />
; maar dat geen, 't welk ons in de oven>en<br />
bejegend is, in een' onafgebrooken famenhang;<br />
verhaalen.<br />
6<br />
. Onze reize zetten wij over de Duivenhoeksriv<br />
a<br />
aar<br />
Vr''~ 7 "
N A A R DE M O S S E L B A A I . sll<br />
flik trekken, welk hun toe aan den buik reikte.<br />
Met ons gewoone rijtuig zouden wij daarin fteeken<br />
gebleeven zijn, bijaldien niet een gedienftig<br />
böer ons zijnen bastaard flaaf geleend had , die<br />
de p'.aats van voerman vervullen, en ons 'erdoor<br />
helpen moest. Deeze had eene onvergelijklijke<br />
handgreep , om zonder ophouden de osfen te<br />
zweepen. • De Valfche rivier is eene van de<br />
onbeduidende ftroomen van dit land.<br />
Het gebruik, welk de inwooners deezer landftreeken<br />
van het vee maaken, is hec volgende: —<br />
De melk van twee of meer dagen wordt in een<br />
vac bijeengefameld, coc dac 'er gelegene cijd is,<br />
om bocer te maaken; 't welk zij alle twee of drie<br />
dagen doen, en wel in eene -karn, die zoo groot<br />
is, dat zij twee kuipenvol hou.it. De {tempel,<br />
of de fteel met de doorboorde fchijf daaraan ,<br />
waarmede geboterd wordt, wordt, op de gewoone<br />
wijze , door twee of vier perfoonen bewoogen.<br />
Ondertusfehen bekommert men zich in<br />
deeze volkplanting niet, gelijk in Zweeden, Holland<br />
en elders, om alle de boter, die door<br />
menschlijken arbeid , »f door andere middelen<br />
zich van de melk af laat zonderen, 'er uitte<br />
haaien. Hierom vond ik ook de karnemelk altijd<br />
veel vetter en krachtiger, dan zij bij ons pleegt<br />
te zijn. — De boeren, die met vee en weilanden<br />
fiechts «riddelmaatig voorzien zijn, leggen<br />
jaarlijks van vijftien honderd coc drie duizend Hollandfche<br />
ponden boter. Deeze ganefche menigte<br />
brengen zij in een of cweemaal naar de ftad aan<br />
de Kaap de Goede Hoop, alwaar zij hec pond<br />
voor drie coc zes ftuivers Hollandsen verkoopen.<br />
De burgers aldaar , welke deeze boter opkoo-<br />
S 5 pei
*82 VI. H00FDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />
pen, verkoopen wederom het groocfte gedeelte<br />
daarvan tot gebruik op de fchepen, met een voordeel<br />
van twintig tot zelfs honderd ten honderd. —<br />
Van de veeteelt heeft de meer vermogerjrie<br />
landman nog dit nut, dat hij om de twee of drie<br />
jaaren aan de Kaap acht of tien osfen kan verkoopen.<br />
Zijne koopers zijn daar deels de gewoone<br />
vleeschhouwers, deels de houthaalers tusfchen<br />
de kust en de ftad, deels ook zoodaanige boeren,<br />
welke nader aan de Kaap de Goede Hoop<br />
woonende, minder plaats tot weilanden, en eenen<br />
korteren weg dervvaard hebben, om hunnen wijn<br />
en hunne graanen aldaar met voordeel aftezetten,<br />
en zich derhalve alleen van den akkerbouw genee-<br />
ren. Het verkoopen van fchaapen brengt den<br />
kndman, die van de veefokkerij zijn grootfte beftaan<br />
trekt, ook taamlijk veel voordeel aan. Hij<br />
kan jaarlijks van twintig tot honderd fchaapen,<br />
hè* ftuk tot zes fehellingen of éénen rijksdaalder<br />
Hollandsch , verkoopen : deeze worden hem op<br />
zijne hoeve zelve afgehaald ; want de knechten<br />
der Kaapfche vleeschhouwers trekken wijd en zijd<br />
in 't rond, en drijven kudden van eenige honderd,<br />
jaa dikwijls zelfs van eenige duizend fchaapen,<br />
naar de Kaap. Dit is bijzonder het geval in<br />
de zeer dorre landftreeken, als bij voorbeeld, in.<br />
Kamdebo, in het Roggen- enBokkenveld, gelijk<br />
ook in het groote Karro, en elders meer.<br />
Hier biedt zich mij de bekwaimfte gelegenheid<br />
aan, om deeze landftreeken zoo wel, als<br />
die geenen, welken de bewooners der volkplantingen<br />
de zuuren en zoeten noemen , nader te<br />
belchrijven. De Karrovelden zijn doorgaans<br />
vreeslijk dor en droog. Des zomers, of in het<br />
war-
N A A R DE M O S S E L B A A I . 183<br />
warmer jaargetijde valt hier geen druppel regen.<br />
De grond wordt zoo ongemeen droog, en van<br />
gras en andere gewasfen zoo zeer ontbloot, gelijk<br />
een heerenweg, en de ftruiken, die veelligt<br />
nog voorhanden zijn , kwijnen en verdorren.<br />
Rond omheen is alles met hooge kaale rotsfteenbergen,<br />
welke, naar het uitwendig aanzien veele<br />
ijzerdeeltjes behelzen, gantschlijk omgeeven. De<br />
zon verzengt door haare weeromiTuitende draaien,<br />
en de bodem brandt door de fchoenzoolen.<br />
De wandelaar wordt vermoeid en krachtloos; hij<br />
vloeit weg in zweet; en is even zoo dorftig, als<br />
de natuur, die hem omringt. Des winters,<br />
of in het koude jaargetijde, valt in de Kirrovelden<br />
zeer veel regen. De donder doet daaglijks,<br />
jaa bijkans alle uuren, de omliggende bergen<br />
van zijne flagen. op het Iterkfte weergalmen; en<br />
de wolken, die middelerwijl in de groocfte fnelheid<br />
te famentrekken, vallen in de zwaarlte regenbuien<br />
neer. Hec aardrijk, hierdoor verkwikt<br />
en verfrischc , verleevendigc in korten tijd<br />
wortelen en zaaden , bijzonder van faprijke gewasfen<br />
, welke op dergelijken bodem allerbest<br />
tieren. Deeze groeien en bloeien ras, en bekleeden<br />
de oppervlakce des aardrijks midden in den<br />
winter mee de fchoönfle en verkwiklijklte zomerdragc.<br />
De fappigc planten van deezen aart zijn voornaamhjk<br />
de volgende: Verfcheidene foorten<br />
van zaferbloemen , mefambtyanthomum , met<br />
witte, blaauwe, roode, maar meestendeels geele<br />
bloemen, tros-of ftruikswijze bij elkander groeiende<br />
; het dikblad of fmeerwortel, crasfula , met<br />
zijn roode bloeifel; huislook of navelkruid, cotyledon;<br />
de Itapelie; de wolfsmclksplant, euphorkië<br />
t
i84 VI. H00FDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />
bla, van verfcheidene foorten , en meer anderen.<br />
— Alle deeze planten, zelfs de toppen van<br />
de euphorbie dienen den fchaapen, die 'er zeer<br />
vet van worden, tot voedfel. Wanneer deeze<br />
beesten des zomers niets anders hebben, geneereu<br />
zij zich ook zeer goed van de ftruiken en heesterge.<br />
wasfen. — Voor het groote vee is dit voedfel niec<br />
toereikende , maar het moet in kleine, rivieren<br />
riet en andere groene watergewasfen opzoeken.<br />
Hierom trekken ook de bewooners der Karrovelden,<br />
wanneer hunne wooningen bekwaam daartoe<br />
gelegen zijn, in den zomer op de gebergcen en<br />
de verhevene landftreeken, alwaar zij eene gewoone<br />
zomerluchtgefteldheid vinden, en nu en<br />
dan verfrisfchende regenvlaagen genieten , zoodac<br />
hec 'er hun ook niec aari gras en koele luchc ontbreekt.<br />
— In den winter hagelc en fneeuwc het,<br />
gelijk men mij verhaalde, op verfcheidenen deezer<br />
hooge bergen, weshalve de bewooners derzelven<br />
ze dan ook verlaaten, ten einde indeKarro-, of de<br />
laagere landen, den milden winter, en de voordeden,<br />
welken hij, gelijk hierboven gezegd is,<br />
medebrengt, naamiijk den vruchcbaaren regen en<br />
de groene kruiden, ce genieten. Om indie<br />
zelve voordeden insgelijks ce deelen, begeeven<br />
zich, in hec gemelde jaarfaifoen, ook de wilde<br />
hercen of gazellen van de bergen neêrwaard naap<br />
de vlakcen; en die geefc wederom gelegenheid,<br />
dac de wilde dieren hen derwaard volgen.<br />
Voor de verfcheidene foorcen van graanen is de<br />
lucheftreek van Karro deswege niec zeer gunftig,<br />
wijl, volgens de berichcen der inwootseren, aldaar<br />
de gezaaide graanen in hec regenachtig fuifoen,<br />
wegens de menigvuldige vochtigheid, verrocten,<br />
raaar des zomers wegens de aanhoudende droogte.
H U I DE M O S S E L B A A I . 285<br />
te niet voortkomen zouden. — Desniettemin<br />
ziet men, der fchranderheid en den vlijt van het<br />
meer verlichte deel der menfehen ter eere, zelfs<br />
op de dorre, en drooge Karrovelden zeer dikwijls<br />
zaai-en koornakkers, moestuinen en wijnbergen,<br />
die op het heerlijkfte groeien, tieren en vruchten<br />
draagen, terwijl de wilde planten rondom heen<br />
ten deele fterven , ten deele van dorheid kwijnen.<br />
— Die bijzondere en zelazaame verfchijnfel<br />
heeft zijnen grond daarin, dat het water van<br />
de nabuurige bergen naar welgsvallen op de akkers<br />
en plantaadjen geleid wordt.<br />
Zuure of zuurachtige gronden noemen de bewooners<br />
der Hollandfche volkplantingen zoodaanige<br />
vlakten, die een weinig hooger en koeler dan<br />
de oever der zee gelegen zijn, en derhalve meer<br />
regen hebben, dan de andere landftreeken, welke<br />
grasrijker zijn. — De foorten van gras zijn hier<br />
echter altijdduurende en eenigzins grof, en hebben<br />
ruuwe en breede bladen. Het rundvee in<br />
deeze gewesten kaauwt en knaagt zeer gaarn aan<br />
zoodaanige zaaken, welke niet dienftig voor heszelve<br />
zijn, als bij voorbeeld: aan riemen, kalk,<br />
beenderen , en bij gebrek van die knaagen zij<br />
elkander aan de hoornen. Dit fchijnt bij hen<br />
zuur in de maag aanteduiden , en dit zuur mag<br />
wel aanleiding tot de benaaming van zuure gron.<br />
den gegeeven hebben. -- Een gedeelte der landen<br />
, welken de Kaffers bewoonen , zou deeze<br />
eigenfehap in eenen zoo hoogen graad bezitten,<br />
dat het rundvee, welk des nachts opgeflooten is,<br />
daardoor aangedreeven wordt, om elkander zonder<br />
ophouden aan de hoornen te knaagen, en<br />
daarin te bijten, waardoor deeze ook menigvuldige<br />
krom-
i85 VI. HÓOFDST. REIZE VAN 'ZWELLENDAM<br />
kromme, kronkelende en bonte gedaanten , om<br />
zoo te fpreeken naar- beeldhouwerswerk gelijkende,<br />
bekomen; welken men daarom niec, gelijk<br />
voor deezen wel plag te gefchieden, aan de<br />
vindingrijke verbeeldingskracht en bearbeiding der<br />
Kuffertche herderen alleen toe moet fchrijven.<br />
Voorts hebben de inwooners der volkplantingen<br />
nopens de zuure gronden deeze aanmerkinggemaakt,<br />
dat aldaar naar evenredigheid minde?<br />
melk, maar meer en betere boter, dan in de zoete<br />
landftreeken, gewonnen wordt, offchoon in<br />
deeze laatften het hoornvee merklijk grooter en<br />
vetter worde. — Onder de benaaming van zoete<br />
velden of gronden verftaac men zoodaanige oorden<br />
, op welken de bijgebragce befchrijvingen der<br />
zuure gronden in de Karrovelden niec paften.<br />
Laage, een-'gzins zandige en in denabuurfchap van<br />
hec zeeftrand gelegene landftreeken, noemde men<br />
mij als merkcekenen, der zuure gronden; als zoeten<br />
integendeel gaf men de Honigklip, het Land<br />
der Houtniquas, en het grootfte deel van het Lange<br />
Dal of de Lange kloof en van het Land der<br />
Kafferen, op.<br />
Toe de fchaapenfokkerij worden de Karrolanden,<br />
voor de allerbcscen, maar de zuuren voor<br />
gancsch onbruikbaar gehouden. — Ten aanzien<br />
van hec rundvee heefc men hec als hec nuttigde en<br />
voordeeligfte bevonden, met hetzelve van tijd coc<br />
tijd uic de eene in de andere landftreek ce crekken.<br />
De welgegronde pioefneeming, die de bewooners<br />
der volkplantingen in die ftuk gedaan<br />
hebben, ftemc mee dac geen, 'c welk de Hotcentoteen,<br />
alhoewel bijkans alleen door vooroordeel<br />
bewoogen, zeer dikwijls doen, volmaakt overeen.<br />
Want, zoo ras iemand van hun of een ftuk vee,<br />
krank
K A A R DS M 0 S S 1 L B A A I . 28?<br />
krank wordt of fterft, of wanneer 'er het een oi<br />
ander ongeluk gebeurt, veranderen zij terftond de<br />
plaats van verblijf. — j En dit mag wel eene voornaame<br />
oorzaak weezen , waarom het hoornvee<br />
der Hottentotten eenigermaate in denzelven<br />
ftaat blijft, daar integendeel het Hollandfche ,<br />
bijzonder in die landftreeken, welken nader bij<br />
de Kaap gelegen, en bijgevolg federt langeren tijd<br />
bewoond en bebouwd zijn, van tijd tot tijd in<br />
flechter ontaart.<br />
Over het geheel neemt de deugdzaamheid des<br />
gronds en de vruchtbaar heid des lands hier allengs<br />
meer en meer af. — Men heefc met zekerheid<br />
bemerkt, dat zoodaanige plaatfen, welke eertijds<br />
ongemeen grasrijk, en in graan - en keukengewasfen<br />
zeer vruchtbaar waren, thans aanmerklijk<br />
verliezen, zoo dat men bezorgd is, dezelven binnen<br />
kort te zullen moeten verlaaten. — De rhinocerosftruik,<br />
eene foort van distel, een dor en<br />
fteekelachtig gewas , welk anders op onvruchtbaaren<br />
bodem pleegt te groeien, breidt zich op<br />
die plaatfen, welke bruikbaar gemaakt en bebouwd<br />
zijn, allengs meer en fterker uit. Toen ik de<br />
landlieden naar de oorzaak daarvan vroeg, zeiden<br />
zij, dat het hunner zonden fchuld was. — Tot<br />
deeze bekentenis noodzaakte hen veelligt hun eigen<br />
geweeten; en tot de zonden, waarmede zij<br />
dat verdienen, en welke deeze fchaadelijke gevolgen<br />
werken konden , behoort voornaamhjk<br />
hunne onweetenheid een aanzien van de rechce<br />
behandeling en vruchebaarmaaking des aardrijks. —<br />
Dewijl alle de landerijen, meuwlings eerst bruikbaar<br />
gemaakt, in alle gewesten en landen der<br />
waereld vruchtbaarer zijn, dan men ze in vervolg<br />
van tijd verwachten kan, zoo behoeft men 'er zich<br />
niet
f88 VI. HOOFDST. REIZE VAN ZWELLEND AM<br />
niet over te verwonderen , wanneer de akkers<br />
in Afrika hedendaags meer bearbeiding en mist<br />
vereifchen, dan zij van de tegenwoordige landlieden<br />
bekomen, en dan zij ook inderdaad behoeven,<br />
wanneer zij de kracht, welke zij voorheen<br />
tijd hebben gehad, om zich geduurende eene rust<br />
van veele eeuwen lang te verkrijgen, zullen behouden.<br />
— Regelrecht tegen het voorbeeld en<br />
het gebruik van de oorfpronglijke bewooners van<br />
dit land, de Hoctentotten naamlijk, weiden thans<br />
de Christen bewooners deezer volkplantingen hun<br />
vee beftendig op een en hetzelve veld; en zij<br />
zijn ook genoodzaakt, om zulks te doen.<br />
Daar komt nog bij, dat hunne kudden in de tegenwoordige<br />
tijden veel talrijker zijn, dan eertijds<br />
de kudden der Hottentotten hebben kunnen weezen.<br />
Want zij houden niet alleen zoo veel vee,<br />
als zij zeiven van nooden hebben; maar ook als<br />
de behoefte van zoo veele ftedelingen aan de<br />
Kaap de Goede Hoop, en de bezorging der<br />
manfehap van zoo veele fchepen , die naar de<br />
Oostindien zeilen en van daar te rug komen, mee<br />
versch, maar nog meer met gezouten vleesch,<br />
vordert. Door het hierdoor vermeerderde en onophoudlijke<br />
afweiden kunnen die grasfoorten en<br />
gewasfen, welken het vee gaarn eet, niet anders<br />
dan verhinderd worden, wortelen te fchieten en<br />
optegroeien; daar integendeel de rhinocerosftruik,<br />
welken het vee beftendig voorbijgaat, zonder<br />
dien aanteraaken, vrij en ongehinderd zijne wortelen<br />
uitbreiden, en de ftandplaacfen der overige<br />
gewasfen inneemen kan. -— Hec moest derhalve<br />
den ingezetenen der volkplantingen in 't geheel<br />
niet wonderlijk voorkomen, dac de rhinocerosftruik<br />
, eene door hen zoogenaamde zondenftraf,<br />
ba-
N A A R DE M O S S E L B A A I<br />
benevens andere dorre ftruiken en heesters, allerfchielijkst<br />
en meest nabij de landhoeven , daar<br />
het vee dichtst bij gaat weiden, zoo weelig groeit<br />
en zich nestelt. Én desniettegenstaande blijven<br />
zij daar met hunne iteenen gebouwen onbeweeglijk';<br />
de Hottentotten integendeel, ( hoewel zij<br />
dit voorheen echter ook nog veel meer, dan tegenwoordig,<br />
gedaan hebben), begeeven zich,<br />
gelijk ik reeds verhaald heb, bij den geringlten<br />
ichrik, met hutten en vee naar elders; weshalve<br />
geen oord door hun vee al te zeer afgevreeten<br />
wordt.<br />
De Gauritsrivier heet ook wel de Goudrivier*<br />
waarfchijnlijk omdat deeze laatlte naam in het<br />
Hollandsch met den eerften ten aanzien der uitfpraak<br />
eenige overeenkomst heeft, ook gemaklijker<br />
uittefpreeken is; maar niet met betrekking op<br />
goud, tot welke verklaaring anders de benaaming<br />
zelve aanleiding zou kunnen geeven. — Deeze<br />
rivier, welke verder noord waard ook de Olifantsrivier<br />
heet, is eene der aanzienlijkften in die gedeelte<br />
van Afrika, en, offchoon zij tegenwoordig<br />
zeer laag en uitgedroogd was, ging die ftroom<br />
echter zeer iterk, en het was gevaarlijk, om 'er<br />
door te komen; te meer, wijl de plaats der doorvaart<br />
zeer breed en taamlijk diep was, en eene foort<br />
van bocht uitmaakte. De oever der rivier is aan<br />
beide zijden zeer hoog en loodrecht Heil, uitgenomen;<br />
ter plaats, daar de doorvaart is. — Het<br />
water pleegt fomtijds zoo fnel en onverwacht te<br />
rijzen, dat reizigers, zelfs geduurende de doorvaart,<br />
in den fchielijk opgezwollen ftroom verdronken,<br />
en door denzelven in de zee weggevoerd<br />
zijn. Niet lang geleeden , was een<br />
T boer.
&QO VI. HOOFDST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />
boer, die dicht bij de waadplaats zijne nachtrust<br />
genomen had, met zijne vrouw , kinderen en<br />
den wagen, waarop zij fliepen, door den vloed,<br />
fnel en onvoorziens tot eene verbaazende hoogte<br />
aangewasfen, weggefpoeld. — De oorzaaken deezer<br />
fnelle opzwellingen zijn , deels de fchielijk gefmolten<br />
fneeuw op verfcheidene hooge bergen, noordwaard<br />
van deeze rivier gelegen;- deels, en wel<br />
voornaamhjk, de zwaare regenbuien in bet Karroveld,<br />
insgelijks noordwaard van hier liggende ,<br />
alwaar de Oiifants- of Gauritsrivier, gelijk tert<br />
deele ook op mijne landkaarc van de Kaap de<br />
Goede Hoop te zien is, uic verfcheidene kleinere<br />
rivieren, die naderhand ce famenvloeien, haaren<br />
oorfprong neemc.<br />
Van de Gauricsrivier en daarna van de Honhrklip,<br />
welke landftreek uic eene naauwe valei brflaat,<br />
namen wij den weg naar de rechterhand;<br />
om naar de Mosfelbaai en over de Zoute rivierc!<br />
naar het Houtniquasbosch ce' komen ; te meer J<br />
vermits men ons de' onderneeming der reize riaaf<br />
de zoogenaamde Lange Kloof of Lange Dal Tegenwoordig<br />
ontried, om reden, dat, onze trekosfen,<br />
zoo wegens gebrek aan regen, als om de<br />
verregaande dorheid, nog grooter gevaar zouden<br />
ïoopen, om van honger en dorst te verfmachten.<br />
:<br />
De Zoute rivieren hebben haare naamen van d?<br />
gefteldheid haarer wateren gekreegen, welke<br />
door middel van het zeewater, bij den vloed<br />
taamlijk hoog daarin doordringende, eenigzins<br />
brak worden, en bij de koeien, die daaraan niet<br />
gewend zijn, een' vrij fterken afgang veroorzaaken.<br />
-— Dewijl ik dit niet wist, geraakten ook<br />
mijne trekosfen door. het drinken van dat water<br />
zeer
H A A K D E M O S S K L B A AJ.<br />
zeer zwaar doorlijvig, waardoor zij 'zoo zeer afgemat<br />
wierden, dar. ik mijnen wagen aan eene<br />
hoogte ce rug moesc laacen, coc dac een dienscvaardige<br />
boer uic hec Eand der Houcniquas mee<br />
zijn fpan osfen mij ce hulp kwam.<br />
Dichc beneden de landhoeve, welke aan de<br />
wesczijde der Kleine Zoute rivier ligc, en Geelbekdal<br />
heec, is een plek gronds, in zijnen omtrek<br />
omtrenc een half morgen hnds groot, die<br />
van gewasfen fteeds ontbloot, cn ten deele, als<br />
met rijp , bedekt is. Dc bewooners der omliggende<br />
ftreek houden i zulks voor falpeter ; maas<br />
inderdaad is het niets anders, daa, fijn keuken?<br />
Z 0 V ! C. .— Een man , die 'er nabij woonde,<br />
merkte hec nis een zeker voorteken aan ,<br />
dac het in \ kort regenen :ZOU, wauneer deeze<br />
rijp zich in eene aanmsrkiijkere hoéveelheid ver*<br />
toonde.<br />
i De Mosfslbaal bezocht ik cc paard. ~— Qfr<br />
C'lioon deeze haven aa i de oostenwinden taamlijk<br />
blootgeftekl is, en , uitgenomen in geval van<br />
nood, door gesue fchepen bezocht worde, zoo zov<br />
zij echter in meer dan eenen opzigte zeer mistig<br />
kunnen zija, wanneer zij bekender werd. --r<br />
Ik vond aldaar eenen fteen, in welken het j*arftal<br />
1752, de naam des fcheepskapiteins. SWEN*<br />
FINGER, en die van hec Deenfche Oostindifche<br />
fchip de Kroonprinfes gehouwen was. De inwooners'<br />
deezer landftreek verhaalden mij , dat her<br />
gemelde fchip in een' zwaaren ftorm derwaard<br />
gedreeven en aldaar geftrand was. Nadar ver-<br />
• fcheidene macroozen van hec fchip aan land waren<br />
gezwommen, en eenige dunne couwen, waarvan
S9* VI. HOOFBST. REIZE VAN ZWELLENDAM<br />
hét eene end op het fchip vast was gebonden t<br />
medegebragt hadden, had men door middel van<br />
dezelven een zwaar touw, aan het bovenend van<br />
den grooten mast bevestigd, aan het ftrand getrok-»<br />
ken, en daar ook vast gemaakt; langs dat touw,<br />
welk daardoor eene merklijk fchuinfche helling<br />
verkre&gen had, had men vervolgens een' grooten<br />
metaalen ring naar het fchip getrokken , en<br />
aan deezen van de manfchap , die nog op het<br />
fchip was, den eenen voor en den anderen na ,<br />
vastgebonden, welke dan doormiddel eener lijn,<br />
aan den ring vast gemaakt, fchielijk aan land werd<br />
gehaald; waarna de ring telkens weder door middel<br />
eener andere lijn naar het fchip terug getrok-<br />
•ken werd. ,. Nadat de ftorm bedaard was, had<br />
men ook 'een groot gedeelte der laading geborgen<br />
, en op wagens naar de ftad aan de Kaap<br />
gebragt. —<br />
De boeren , in die nabuurfchap woonendé ,<br />
verzekerden mij, dat 'er niec zelden aan den mond<br />
deezer baai fchepen zeilden , als of zij dezelve<br />
zochten, maar niet wisten , waar zij ze vinden<br />
'zouden. Zelfs had eens een vaartuig verfcheidene<br />
noodfchoocen gedaan, zonder zich in de<br />
baai te durven waagen. De waare oorzaak daarvan<br />
is, naar men meent, deeze, wijl- de eigenlijke<br />
haven niet gemaklijk te kennen is. En dij<br />
wordt voornaamlijk daardoor veroorzaakt, omdat<br />
men, volgens de gemeene kaarcen, aldaar een eiland<br />
verwachc, welk echcer niets anders is, dan<br />
eene onbeduidende laage klip, welke ten tijde van<br />
den vloed en bij hoog water voor het grootrte<br />
gedeelte onder water ftaat, en zich aan de bin-<br />
-nenloopende fchepen niet anders vertoonen kan,<br />
dan als of zij met het vaste land verbonden<br />
was. —
K A A R Dt M O S S E L R A A I . 20J<br />
was. — Deeze omftandigheid, buiten allen twijfel<br />
zeer gevaarlijk voor de fchepen, is ook mede<br />
eene aanleidende oorzaak tot de bovengemelde<br />
fchipbreuk geweest. — Voorts zege men, dat'er<br />
op de geheele kust tusfehen Baai Fals en de<br />
IVlosfelbaai nergens eenige ankerplaats gevonden<br />
wordt. Ook fchijnt het, als of de regeering de<br />
zeevaarenden in eene foort van onweetendheid<br />
ten aanzien der laatstgenoemde baai zoekt te honden;<br />
want de vlagtlok, weiken de Deenfche Kapitein<br />
aldaar had laaten oprechten, en een magazijn,<br />
door hem aangelegd , werden terilond na<br />
zijn vertrek weggenomen en verwoest, en de<br />
landdrost liet verbieden, ooit iets in het gezigt<br />
der haven te bouwen. — Met eene gezonde maatkunde<br />
ltemt dit zekerlijk niet overeen. Onpertusfehen<br />
zou eene nadere kennis deezer bocht<br />
veelligt zoo veel te meer tot redding van menig<br />
fchip. en menige zeevaarende lieden kunnen toebrengen,<br />
wanneer zij wisten, dat men in voorkomende<br />
gevallen zijne toevlugt veilig daarin neereen<br />
kon. —•<br />
Door veele gronden aangaande de nuttigheid<br />
deezer haven overtuigd, en wijl 'er geene gedrukte<br />
befchrijving van voor handen is , wil<br />
ik hier eenige waarnecmingen nopens dezelve<br />
niededeelen. — De (trekking der kust ontwierp<br />
jk door middel van mijn gewoone kompas, terwijl<br />
ik ze, deels te voet, en deels te paard, zoo<br />
verre lereisde, als de rei kruisjes langs dezelve<br />
op de kaart aanwijst. — De Deenen, welke in<br />
J752 hier geltrand zijn, hebben den inwooneren<br />
verzekerd, dat de haven een' goeden vasten<br />
zand- en ankergrond had, en de kleine zuidwestlijke<br />
bocht, in mijne kaart met een anker gete-<br />
T 3 kend
904 VI. K00FDST. REIZE VAN ZW;.LLENDAM<br />
kend, diep genoeg was, dac een fchip aldaar veilig<br />
kon liggen.<br />
Om een aanzien van de eigenlijke ligging deezer<br />
haven niec te dwaalen, moec men, behalve<br />
de bereids bekende breedce en ligging derzelve<br />
op mijne algemeene kaarc, nog aanmerken, dac<br />
de noordlijke of noordoosdijke oever geheel van<br />
fteenen is, en uit groene heuvelen die met<br />
bosfehen hegroeid zijn, beftaac. ujrgenomen op<br />
beide plaacfen, alwaar de Kleine Zoute rivier en de<br />
Hercrivier zich in zee ontlasten; wanc hier is<br />
het zand door de winden, die UK zee komen,<br />
zoo wijd opgedreeven, dac hec een gedeelce der<br />
kusc, voorheen groen, gantschlijk bedekc heefc.<br />
De zuidvvestlijke kusc is incegendeel zeer fteenachüg,<br />
bergachcig, maar op fommige plaatfen<br />
ook hiag. Mee boocen zou men hier bij ftil weer<br />
zeer goed kunnen landen; maar, coen ik 'er was,<br />
vond ik de baai door den fterken wind, die uic<br />
zee woei, in zulk eene groote beweeging, en in<br />
dezelve zulk hoog wacer, (welk zelfs des namiddags<br />
nog aanhield), dac wij verhinderd wierden,<br />
oescers te vangen, welken men ons verzekerd had<br />
hieromtrenc in menigce te vinden te zijn.<br />
Naar de tegenwoordige gefteldheid deezer landftreek<br />
te oordeelen, zou men 'er niet zonder<br />
groote moeite versch water kunnen bekomen ;<br />
want flechts een zeer geringe beek van weinig<br />
belang ontlast zich daar, waar de beste ankerplaats<br />
is, in de bocht; doch eenige fteenworpen verre<br />
van den oever crefc men de bron zelve aan, die<br />
zoo wijd en diep is, dac men uic dezelve celkens<br />
eclijke oxhoofden met versch, klaar en welfmaakend<br />
water zou kunnen vullen; en door de bron<br />
te
NAAR DE M O S S E L B A A I . 2O5<br />
te zuiveren en het water behoorlijk te. reinigen<br />
zou ook nog menige verbetering daaromtrent in<br />
't werk kunnen gefteld worden. — Voorts zijn<br />
mij ook verfcheidene voorbeelden bekend, dat,<br />
wanneer men zelfs dicht aan ftrand , bijzonder<br />
op eene zandige plaats, een put of kuil, Hechts<br />
taamlijk diep, in den grond fpic, in korten tijd<br />
versch water daarin komt, en dezelve vervult. —-<br />
Dit wordt ook bevestigd door het volgende verhaal,<br />
welk ik van eenige boeren in het Houtniquasland<br />
gehoord heb, naamlijk: dat zij eens op<br />
de jagt nabij den mond der Zoute rivier door<br />
een* grooten dorst overvallen zijnde, den inval<br />
gekreegen hadden, enkel om eene proeve te neemen<br />
dicht bij den oever een riet anderhalve<br />
voet diep in den grond te fteeken ; waardoor<br />
zij, tegen hunne verwachting, versch en zeer<br />
fmaaklijk water hadden gezoogen.<br />
T4<br />
Z ï-
2QÖ VII. H O O F D S T. R E I Z B<br />
ZEVENDE HOOFDSTUK.<br />
REIZE DOOR HO V T N I A SLA N O.<br />
H et begin van het zoogenaamde Houtniquaslana.<br />
welk in eene boschrijke landftreek beltaat,<br />
rekent men oostwaard van de Groote zoute of<br />
Brakt 'hier af, :en het ftrekt zich van daar langs<br />
de zeekust uit tot de Keureboomsrivier, welke in<br />
de jilgoabaai valt. — Noordwaard wordt deeze<br />
landftreek door eene lange rei zeer hooge bergen<br />
van het lange dal , of de zoogenaamde Lange<br />
Kloof gefcheiden. Langs dit gebergte loopt een<br />
bosch, op welks boomen, gewasfen en geheele<br />
gefteldheid over 't algemeen de befchrijving,<br />
welke ik hiervooren van het Grootvadersbosch<br />
gegeeven heb , kan toegepast worden. — Aan<br />
de westzijde der Keeromrivier, of in het voorfte<br />
gedeelte van het Houtniquasland, tusfchen het<br />
bovengemelde bosch en de kust, zijn groote grasrijke<br />
vlakten of groenlanden. In de valeien,<br />
niet verre van het ftrand, vindt men ook eenige<br />
ftreeken, met boslchaadjen bezet, en frisfche<br />
waterbeeken; waarom ook , eenigen tijd geleeden,<br />
twee boeren aldaar landhoeven aangelegd<br />
hebben, die, gelijk de overige boeren, welke<br />
omtrent het groote bosch, hooger op gelegen,<br />
woonen, door het hakken en verkoopen van timmer-en<br />
brandhout, zich gemaklijk kunnen geneeren,<br />
en daarbij zoo veel land tot akkerbouw en<br />
veeteelt hebben, als zij voor hunne huishouding<br />
behoeven,<br />
De
DOOR HOUT NIQUASL AND. 297<br />
De landftreek tusfchen de Keeromrivier en de<br />
Keureboomsrivier maakt het binnenfte van hec<br />
Houtniquasland uit, en is, naar het bericht, welk<br />
ik desaangaande ontving, overal met houtgewas<br />
begroeid. ; Ik had zelf geene gelegenheid ,<br />
om mij derwaard te begeeven ; derhalve heb ik<br />
mij moeten vergenoegen, met de landhoeven en<br />
rivieren, die daarin gevonden worden, volgens<br />
de berichten , mij desaangaande medegedeejd,<br />
(fchoon dezelve niet zeer regel maatig of duidlijk<br />
waren ) op mijne landkaart van de omliggende<br />
landen der Kaap de Goede Hoop, neêr te<br />
ftellen en te bepaalen. — De Keeromrivier, in<br />
welke de kleinere rivieren, te weeten de Zwarts '<br />
rivier en de rivier Trakudiku, te famenvioeien ,<br />
heeft deezen naam daarvandaan gek reegen, wijl<br />
de eerfte reizigers, wegens de dikke bosfchaadjen,<br />
die zich langs dezelve aan alle kanten uitllrekten,<br />
aldaar hebben moeten weêromkecren. De<br />
Keureboomsrivier fchijnt naar eenen boom van<br />
gelijken naam, uit het gedacht der fopbora, bij<br />
LiNNüsus fopbora Capenfis , zoo genaamd te<br />
zijn. Aan deezen boom heb ik eene menigte gom<br />
gevonden, welke naar de hars van kerfeboomen<br />
zweemt, maar noch zoo taai, noch zoo kleefachtig<br />
is. Behalve eenige boomen van deeze foort<br />
aan Baai Fals, en in de landftreek omtrent Konftantia<br />
, heb ik denzelven hier zelden aangetroffen.<br />
De Algoabaai zou, federt men hec Houtniquasland<br />
begonnen heeft te bewoonen, nooit door<br />
een fchip bezocht zijn. Men meent echter, dat<br />
deeze haven zeer bruikbaar is, en niet alleen<br />
hout, maar ook versch water in haare nabuurfchap<br />
in overvloed heeft. Dezelve is wel aan de<br />
T 5 win-
2$$ V I I . H O O F D S T . R E I Z E<br />
winden, die uit zee waaien, taamlijk bloot gefield:<br />
maar hier heerfchen ook niet zulke vreeslijke<br />
ftormwinden, als bij de Kaap. — In eene<br />
befchrijving dier kusten, welke ik naderhand<br />
kreeg, heb ik ondertusfchen gevonden, dat de<br />
westlijkfte hoek der bocht op de zuider breedte<br />
van drie en dertig graaden , vijf en vijftig minuuten<br />
begint; dat van de uiterfte fpits af aan<br />
eene ondiepte zich bijkans eene Engelfche mijl verre<br />
in zee uitftrekt; en dat daar, alwaar de baai<br />
zich twee Engelfche mijlen diep westwaard naar<br />
binnen kromt, goede ankergrond is, en de fchepen<br />
voor den noordoosten- noorden-, noordwesten-<br />
en zuidenwind zeer goed beveiligd kun
DOOR HO UT N I Q.U AS LAN D. 299<br />
ke men echter in geval van rood aan den noorkant<br />
rond kan zeilen. — Dewijl voorts de gemelde<br />
baaien ( om nu van eene. andere , op de<br />
kust der landftreek , Krakekamma geheeten , , te<br />
vinden, niet te fpreeken) ten minfte voor kleine<br />
vaartuigen bruikbaar fchijnen te zijn, zoo zou de<br />
fcheepvaart tusfchen dezelven en de Kaap de<br />
Goede Hoop zeer gewigtig en voordeelig kunnen<br />
zijn.<br />
Deeze omftandigheid geeft mij aanleiding, om<br />
eenige algemeene aanmerkingen over den Hechten<br />
toeftand van den koophandel, de manufaktuuren,<br />
en het gebruik van de voortbrengfelen des lands<br />
in deeze volkplantingen, en de mooglijke verbeteringen<br />
van dien , hier intelasfchen.<br />
Hoe wijduitgeftrekt dit rechtsgebied ook is,<br />
zoo maakt het nogthans , alleen op zich zelve<br />
befchouwd, niet anders dan een even zoo groot<br />
en zich zeiven verteerend ligchaan uit, in welk<br />
de omloop des koophandels in zeer traage en<br />
langzaame beweeging is, omdat tusfchen de meer<br />
afgelegene ledemaaten en het hart, dat is, tusfchen<br />
de deelen, diep landwaard in liggende, en<br />
de Kaap zelve , jaarlijks maar eenmaal over land<br />
door middel der gewoone rijtuigen, eene ruiling<br />
en omzetting van waaien plaats heeft. Doch gaf<br />
men aan dit ligchaam, op die wijze bijkans halfgeltikt,<br />
door de opening van alle mooglijke havens<br />
lucht, dan zou het met betrekking op den<br />
koophandel, de handwerken en akkerbouw buiten<br />
alle tegenfpraak een gantsch nieuw leeven ontvangen.<br />
— Zoo heeft, om nu maar één voorbeeld<br />
bijtebrengen, de boer een' lastigen en bezwaar-;
30O J 1 U H O O F D S T . R I I Z E<br />
zwaarlijken weg van honderd uuren gaans afteleggen,<br />
om zijn timmer-en brandhout van de<br />
Mosfelbaai naar de Kaap de Goede Hoop te<br />
brengen; en nog moeilijker en verder is de weg<br />
uit Houtniquasland derwaard. De zeventig of<br />
tachtig rijksdaalders, welken hij , de kosten om<br />
het hout te vellen en het vrachtloon medegerekend,<br />
van eenen wagen vol, waarvoor hij tien<br />
osfen gebruikt, maaken kan, ftaan met den tijd<br />
en de moeite, welken bij daaraan moet befteeden,<br />
bijkans in 't geheel in geene evenredigheid.<br />
De burgers aan de Kaap betaalen ondertusfchen<br />
deeze waaren duur genoeg, vermits eene fpar,<br />
die maar twintig voet lang en één voet breed is,<br />
omtrent vijf rijksdaalders kost; planken en iatten<br />
zijn naar evenredigheid duur. —-<br />
Hier uit kan men gemaklijk afneemen, dat<br />
bet aan de Kaap ongemeen kostbaar moet zijn ,<br />
een huis te bouwen en daar te woonen; en dat<br />
om deeze reden zeer veele inwooners genoodzaakt<br />
zijn, van gemaklijkheden en aangenaamheden<br />
, welken de voortbrengfels des lands zei ven<br />
hun genoegzaam zouden kunnen verfchalfen, afftand<br />
te doen. - Doch, om dezelve reden, moet<br />
ook de boer in de ftad aan de Kaap, zijn hout,<br />
nadat het door kuipers - en fchrijnwerkers verarbeid<br />
is, en 'er wagens en wagengereedfchappen,<br />
benevens andere noodwendigheden van gemaakt<br />
zijn, zoo veel te duurder weder inkoopen; want<br />
hij is genoodzaakt, niet alleen alle zijne waaren,<br />
welken hij te verkoopen heeft, eerst met groote<br />
moeite , kosten en tijdverzuim, naar de Kaap te<br />
brengen, maar dan ook alle zijne gemelde noodwendigheden<br />
, al ware het ook alleen om hec<br />
ijzerbeflag, en veele andere behoeften wederom<br />
op
BOOR H O UTNIQ.U AS L AND 301<br />
op dén wagen van daar te haaien. De Oostindifche<br />
maaclchüppij moet deswege ook zelve<br />
het hout, tot haare eigene gebouwen aan de Kaap,<br />
yoor het groodte gedeelce van Batavia, jaa zelfs<br />
wel uit Europa,laaten komen; en in Europa moet<br />
hec, gelijk men weet, voor gereed geld gekocht<br />
worden. Hieruit ontflaat onloogchenbaar een<br />
aanmerklijk nationaal verlies; te meer, wijl de<br />
volkplanting zelve, op haar eigen grondgebied,<br />
en binnen haaren omtrek, in Sizikamma, een<br />
ondoordringbaar woud bezit, waaruit, ten voordeele<br />
der maatfchappij, goede en zeldzaame foorten<br />
van hout, naar Europa konden en moescen<br />
gebragc, en aldaar met groote winst verkocht<br />
worden. ——<br />
Door eene geduurige fcheepvaart tusfchen de ,<br />
Ka«p .en de bovengemelde havens, zou de coevoer<br />
van timmer-en brandhout niec alleen, maar<br />
ook van alle andere waaren, welken de landman<br />
ter ilad brengc, veel gemaklijker gemaakc en be<br />
vorderd worden. De boeren , welke , bij<br />
voorbeeld, uic de baai van Krakekamma, hunne<br />
graanen cn bocer in kleine vaarcuigen konden<br />
weg brengen, zouden daardoor van eene landreize ,<br />
die , de heen en weêromreize bij elkander ge-<br />
.ni>men , gemeenlijk eenige weeken lang duurc -<br />
.verfchoond worden. Ieder boer heefc op zoodaanige<br />
reizen twee of drie Hoccencoccen bij zich,<br />
.eenen om de osfen te leiden, en eenen of cwee,<br />
welke de osfen, die hij uic voorzorg medeneemt,<br />
voortdrijven; om niec ce fpreeken van zijne vrouw,<br />
die, of om aan de Kaap haare kinderen te laaten<br />
doopen, of uit vreeze, om, geduurende de lange<br />
afweezigheid van haaren man, door de Hottentotten<br />
aanjjegreepen te worden , dikwijls medereist. Reken
3?» VII. B 8 Ó T D S T . R E I Z E<br />
ken ik nu op het minfte drie diemcbaarè Hottetttotren<br />
en twintig osfen, en den tijd- van dertig<br />
dagen of eene mrund tot de reize; dan kost het<br />
mern gen boer jaarlijks negentig dagen handdienst, en<br />
zes honderd dagen fpandienst, 011 met eenen enkelen<br />
wagen zijne boter of andere waaren op dé<br />
merkt te brengen; en dit zelve heefc naar evemredigheid<br />
plaats ten aanzien der geenen', werke<br />
op eenen minderen afiland van de Kaap woonem<br />
—• Wie ziet hieruit niet, dat bij de Kaapfche<br />
wagens over 't geheel jaarlijks veele dmzend<br />
dagen hand- en fpandienften onnoodiger wijze<br />
verloorèn gaan, die, bij eene w-dmger-K-hte vrije<br />
fcheepvaarc, ve
BOOR HOUTNIQU ASL AND. 303<br />
worpen wordt, maar iri goede menigte in het<br />
land te winnen was, ten minfte grove lakenerf<br />
eh andere flechte 'wollen ftoffen, gelijk ook kousfen,<br />
( alle welke behoefte tegenwoordig tot kleeding<br />
der bezetting en der ftaaven der maarfchappij-<br />
gekocht en duur betaald wordt) zouden kunnen<br />
vervaardigd worden. De burgers aan<br />
de Kaap, en de bewooners der volkplantingen<br />
ten platten lande, koopen tegenwoordig wel vari<br />
de fchepeMf van vreeradè natiën de wollen goederen<br />
, wélke hun onontbeerlijk zijn, eenigzins bererkoopV'<br />
maar' 'zij''betaden ook even daardoor<br />
grootcre fomhlen' aan -verdelingen , dan wel<br />
ès'n de nuwtfchap^j zelve. Ik heb inder*<br />
ftiad niec meer San oen'enkelen boer gevonden.;<br />
ö:e uit éé wöl , welhe bij van zijne fchaapetf<br />
won, 'e'enig veoruss? W?*t ie-frekle;% Decz". wak<br />
een Dnicfcncr', er.' Blad j$Jfcé vrouw
$ 04 V I I. H O O F D S T. I I I Z I<br />
Wegens gebrek aan handwerkslieden zijn veele<br />
wijdafgelegene boeren genoodzaakt, om zei ven,<br />
zoo goed zij kunnen, hunne kleederen, fchoenen<br />
en andere zaaken te vervaardigen en te herftellen,<br />
ook zich , met eenige geborilene aarden<br />
potten en pannen , welken zij. naauwlijks onbefchaadigd<br />
van de Had aan de Kaap hebben kunnen<br />
haaien, te behelpen. Dat de volkplanting<br />
aan alle de vereischte fabrikeurs en handwerkslieden<br />
het noodig onderhoud niet zou kunnen<br />
verfchaffen , daaraan is zekerlijk niet te twijfelen.<br />
W^nt kunnen de bewooners der landftreeken,<br />
; welke dichtst bij de Kaap liggen, wegens<br />
het menigvuldig vertier hunner waaren, niet<br />
alleen zoo veel wijn en graanen teelen, als ^zij in<br />
de ftad noodig hebben, maar zelfs veel naar Europa<br />
en Isle de France uitvoeren: even zoo konden<br />
ook de wijnteelt en akkerbouw in de ftreeken<br />
omtrent de bovengemelde havens, of andere<br />
aanteleggen bekwaame handelplaatfen, van tijd<br />
tot tijd toeneemen. Veele duizend morgen<br />
lands, die tegenwoordig, wegens den verren weg,<br />
onbebouwd en onvruchtbaar blijven liggen, zouden<br />
dan ras zooveel wijnen graanen voortbrengen, als<br />
hunne bezitters noodig hebben, om de waaren,<br />
die zij uit de ftad aan de Kaap laaten komen,<br />
en de kosten der werklieden te betaalen. — Ook<br />
zou de veefokkerij veel meer opbrengen, wanneer<br />
men de weilanden en het ftroo zorgvuldiger<br />
tot nut van het vee aanwendde. Wanneer<br />
de reizen en wagenvrachten uit het binnenfte<br />
des lands naar de ftad aan de Kaap door de<br />
befchreevene inrichtingen ontbeerlijker werden ,<br />
zou men ook veele osfen, welke alleen tot<br />
dit einde gehouden worden, ligüijk kunnen ont-,<br />
bee-
DOOft HÖUTNIQUASI/AND. 365?<br />
beeren, in plaats van dezelven meer melkkoeien<br />
houden, en bijgevolg zoo veel meer melk, boteren<br />
kaas, als bet vermeerderde aantal van inwooneren<br />
vereisllhen zou , in overvloed verkrijgen.<br />
Na deezen Uitflap, dien ik gerhaküjk in veele<br />
bijzonderheden had kunnen uitbreiden , kom ik<br />
tot mijn voornaame oogmerk te rug.<br />
De dieren , van welken ik hier te fpreeken<br />
heb, zijn olifanten, leeuwen, tijgers, rijgerkatten,'<br />
wolven, zwarte meerkatten, eene foort van<br />
dasfen, buffels, herenbeesten boschbokken, gndmetje,<br />
grijze bokkin en haazën.<br />
De olifanten zijn thans in dit land voor het<br />
groocfte gedeelte weggefchooten. De overigen<br />
hebben hunne coevlugr, over de Keurebeomsri~<br />
vier, in hec boschrijke Sizikamma, welke ftreek<br />
bijkans nog in 'c geheel niec onderzochc is, genomen.<br />
De leeuwên zijn hief geheel uitgeroeid ; ten<br />
minile hebben zij 'er geen vasc en zeker verblijf<br />
meer. Zij, die nogthans nu en dan Uit Sizikamma,<br />
of van de overzijde van hec gebergce der<br />
zoogenaamde Lange Kloof, of lange valei , fora 1<br />
*<br />
tijds overkomen , plcegen zeer ras oncdekc en<br />
doodgefchooten te worden.<br />
De t jgers, eigenlijk eene foort van luipaarden,<br />
zijn niec zoo gemaklik uitteroeien, Z\\<br />
hebben in de bosfeben al te goede fchuilplaacfen.<br />
Dac zij menfehen aanvallen, hoon men<br />
hier zelden; doch men kan zich ook niec gancsch<br />
veilig voor hun achten.<br />
V Wch
%06 VII. H O O F D S T. R E I z e<br />
Wolven zoo wel, als zwarte meerkatten, zijn<br />
hier juist niet menigvuldig. De kennis , welke<br />
ik nopens deeze dieren verkreegen heb, heb ik<br />
hier vooren reeds medegedeeld «*,<br />
De gemelde das wordt door de inwooners der<br />
volkplantingen bergvarken genaamd. Dit dier<br />
wordt ook, zoo men zegt, nader bij de Kaap gevonden.<br />
— Volgens de beichrijving, die men 'er<br />
van geefc, heeft het lange, zeer ftijve, en eenigzins<br />
zwartachtige hairen, of borlcels, en is omtrent<br />
een'en een' halven voet hoog. Het heeft<br />
zijne holen of gangen onder ileenen, allermeest<br />
m bergen en hoogten, en komt alleen des nachts<br />
ten voorfchijn. — Zelf was ik niet zoo gelukkig,<br />
dit dier te zien. Men moet hec met het<br />
aardvarken niet verwarren: dit Jaacfte fchijnt mij<br />
tot de gefchubde dieren, manis , lezard éccilleux bij<br />
BUFFON *" te behooren, en zou in de ilreek van<br />
het zoogenaamde zwarte land in menigte te vinden<br />
zijn.<br />
Hertebeesten ** zijn hier waarfchijnlijk eertijds<br />
m menigte geweest; wijl nog een kleine rivier<br />
te weecen de Hertebeestdrift of Hertebeestrivisr *<br />
den naam van dezelven heefc, Dit dier is de antilope<br />
bubalis van PAL LAS.<br />
De boschbokken zijn eene onderfcheidene foort<br />
uit het geflacht der antilopen of gazellen, en coc<br />
hier-<br />
"~ Zie bladz. 189 en eenige volgenden.<br />
DOOR HÓ UT NI QUASI. AND. $6f,<br />
hiertoe allen ouderen zoo wel, als nieuwereri<br />
fchrijveren over de natuurlijke historie der dieren<br />
onbekend geweest, tot dat ik ze, in de verhandelingen<br />
van de akademie der weetenfchappen<br />
van Stokholm b<br />
', onder den naam van antilope<br />
fylvatica befchreeven heb. Hunne benaaming<br />
'hebben zij daar van gekreegen, omdac zij, PEN-<br />
NANTS royal antilope of koninglijke antikps<br />
(bijaldien naamlijk die kleine diereje mee dat,<br />
welk de inwooners der Hollandfche volkplantingen<br />
aan de Kaap de Goede Hoop gnometje heeten,<br />
eenerltiis, of tot het geflacht der gazellen<br />
behoort) alleen uitgenomen, onder de gazellen<br />
van Afrika, zoo veel men weet, de eenigen zijn,<br />
welke zich eigenlijk in Wouden of bosfehen ophouden.<br />
— Het Grootvadersbosch en het woud<br />
in Houcniquasland zijn hec alleen , daar ik den<br />
boschbok gezien, en jagc op denzelven gemaakt<br />
heb. Op andere plaatfen, het Zij nader bij of<br />
verder van de Kaap, Zal hij waarichijnlijk maar<br />
zelden te vinden zijn; ten zij dan, dat hij hier of<br />
daar in Sizikamma , aan 't land der Houtniquas<br />
grenzende, mogt voorkomen.<br />
Den dierenkennefen zal het waarfchijnlijk niec<br />
onaangenaam zijn, wanneer ik hun hier ook eene<br />
befchrijving deezer zeldzaame gazelle mededeel j<br />
en, offchoon ik deeze dieren maar in den loop<br />
gezien heb, meen ik echter den lief hebberen van<br />
de natuurlijke historie der dieren eene taamlijk<br />
naauwkcurige en echte afbeelding en befchrijving<br />
daarvan te kunnen geeven. Men zie eene<br />
af-<br />
Van hst jaar 17 Sb.<br />
V 2,
J03 T I L H O O F D S T . R E I Z E<br />
afbeelding van dit dier hier tegenover op plaar<br />
BecrefTende de grootte, is de boschlok omtrent<br />
drie voet hoog. — Naar daD-hij mij ;n hec loopen<br />
voorkwam, en ik ook uic deszelfs huid af<br />
kon neemen, is zijn lighaam, in vergelijking mee<br />
de beenen, een weinig grover en lijviger, dan<br />
dat van andere gazellen.<br />
De bijzondere maat van de enkele deelen dier<br />
bereide huid , waarnaar de befchrijving en tekening<br />
hoofdzaaklijk gemaakc zijn , is de volgende. --<br />
De lengce der hoornen bedraagt zestien en een'<br />
halven duim; hunaflland van elkander op de grondvlakte<br />
één duim; -en de afftand deF fp:cien van elkander<br />
zeven duim. — De lengce der ooren is<br />
vijf duim, zo dac dezelve ruim de helfc-korter dan<br />
de hoornen zijn. — De breedte van bet voorhoofd<br />
van hec eene oog coc hec andere drie duim , van de<br />
oogen coc de hoornen een duim; verder van de<br />
hoornen coc aan den neus zes en een halve duim. —<br />
De lengce van de hoornen coc aan den Haart vier<br />
voec of achcen veertig duim. — Da hoogce van<br />
»9 [ ,, Men vindt ook eene befchrijving en afteeldta»<br />
„ vmdunboichbtk, in de Nederduitfc'ie verftaling van nur-<br />
„ FONS natuürVjkt historie der dieren , XIt Deel, biadzv<br />
„ 1Ï4. Meergemelde hoogleeraar A L L A M A N D te Leiden<br />
heeft de befchrijving cn de tekening medegedeeld;<br />
„ welke laatfte hem door den heer GORBOM gezonden<br />
„ wab. Wanneer men beide afbeeldingen met elkander<br />
,• vergelijke, zal men ten aanzien van irerfcheidenc dee-<br />
„ len, als bij voorbeeld, den kop , de hoornen , den<br />
„ ftaart enz., een merklijk onderfcheid vinden- De be-<br />
„ fchrijvint;en Komen vrij wel met elkander overeen; doch<br />
„ die van den heer SPARMAN is de uitvoerigfte. "C ]<br />
let
TZ. VII<br />
Antilope- SyZra&eos , S PA R 2tf^4 JST .<br />
*
DOOR HOUTNTQÜASLAND. $°9<br />
fret verhevenfte van den rug op de fchofr tot aan.<br />
de klaauwen drie en dertig duim; van de kniebuig<br />
tot aan de klaauw twaalf duim; van de klaauw zelve<br />
omtrent een duim. De bereide huid eener<br />
jonge lijfsvrucht, welke ik mat, was omtrent twee<br />
voec lang. — Een paar hoornen, welken ik medegebragt<br />
heb, zijn ieder tien duim lang, en de<br />
grondvlakte van ieder hoorn houdt vijf duim inden<br />
omtrek. Maar aan eene herfenpan met de hoornen<br />
, door den heer profesfor THUNBERG van de<br />
Kaap naar Stokholm medegebragt, hebben de hoornen<br />
de lengte van dertien duim. Uit de maat<br />
deezer deelen kan men intusfcheu de maat der<br />
overige deelen, en de grootte van het dier över't<br />
algemeen, nagenoeg afleiden.<br />
Deeze gazellen leeven niet in gemeenfchnp ,<br />
maar zijn gepaard , en houden zich paarswijze<br />
bij elkander. Volgens de berichten; welken men<br />
mij gegeeven heeft, is het wijfje daarin van het<br />
mannetje ond'erfcheiden , dat het geene hoornen<br />
heeft, aan de léndenen niet zoo donker van kleur<br />
is, en hetzelve langs het ruggraad de lange witte<br />
hairen, welken ik in de befchrijving van het<br />
mannetje zal melden, gantschlijk oncbreeken. —<br />
De hoornen zijn zwan, eenigzins drie hoekig<br />
en tellens gedraaid , zoodat zoo wel de zijden<br />
als de hoeken eenigermaate fkkkenvorm'g voorcloopen.<br />
Beneden aan den voet hebben zij bijkans<br />
ontelbaare, eenigzins oneffene en knobbelige rmgen,<br />
die genoegzaam horizontaal, of ten minfte<br />
Hechts op eene zeeronmerkbaare wijze in de hoogte<br />
loopen; aan het bovenend zijn zij kegelvormig<br />
, eindigen in eene fcherpe punt, en zijn daar<br />
ook zoo glad, als of zij gefleepen waren. Aan<br />
een paar hoornen, welken ik heb medegebragt,<br />
V 3 is
JIO VII. H O O F D S T . R E I Z E<br />
js de uiterfte fpits klaar en doorfehijnende. Ten<br />
aanzien van den ftand maaken de hoornen met<br />
hec voorhoofd bijna eene linie of horizontaale<br />
vlakce uic, neigen zich, hoewel Hechts zeer weinig,<br />
voorwaard, buigen zich teffens met hunne<br />
draaijing naar het midden van elkander, en vormen<br />
met dit gedeelte eene kleine k o jming achterwaard,<br />
doch zoo dat de fpitfen zich eenigzins<br />
naar vooren keeren. —*<br />
De tanden zijn gelijk die der overige gazellen.<br />
Voor- of fnijtanden worden Hechts in het onder-<br />
He kaakebeen gevonden, en wel acht; zij zijn<br />
zeer breed, maar onder fmal; de bovenHe kant.<br />
is breed en dwars afgeknot ; bij de middenften<br />
ftaan de inwendige, tegen elkander gekeerde, zijden<br />
loodrecht, maar de buitenflen fcheef; da<br />
overigen gaan fchuinsch, en neemen fleeds meer<br />
en meer af, zoo dac de meeriten of naar de rechter,<br />
of naar de linkerzijde de fmalften zijn.<br />
Zoogenaamde traangooten, gelijk bij eenige andere<br />
gazellen, heb ik bij deeze foort niec gevonden.<br />
Het hair is aan den kop zeer kort en<br />
fijn; daarna wordt het bijna eenigzins wolachtig,<br />
en krijgt meer overeenkomst mee geicen- dan mee<br />
gazellen- of herten hair. Voor aan den hals ,<br />
aan de borsc, de zijden en den buik is hec van<br />
een en een halve tot twee duim lang; maar bor<br />
ven op den hals en langs het geheele ruggraad<br />
van drie tot vier duim lang , zoo dat het zich<br />
hier geBoegzaam als eene maan vertoont, en in<br />
eenen ftaart, die omtrent een' vinger lang is,<br />
eindigt. —- De beenen en voeten zijn dun en<br />
rank; en met kort hair bezet; de valfche hoeven<br />
?ijn klein, — Zoo wei aan den muü, als aan de<br />
00-
DOOR HOTJTNIQUASL AND. 311<br />
onderlip zitten zwarte hairen , die omtrent een<br />
duim lang zijn.<br />
De hoofdkleur van den boschbok is donkerbruin<br />
; en deeze (trekt zich over het grootfte gedeelte<br />
van de zijden, den rug, het bovenfte gedeelte<br />
des ftaarts, der borst, en het voorde gedeelte<br />
des buiks uit. Nog donkerbruiner , aan<br />
het zwart grenzende , zien 'er de buiten zijden<br />
der dijen en een gedeelte der borst uit. — De<br />
kop van de oogen tot aan den neus is roetverwig.<br />
Deeze zelve kleur hebben de ooren uitwendig;<br />
inwendig integendeel zijn zij grijs, doch over het<br />
geheel met korter hair bedekt, dan de kop zelve,<br />
behalve dat de helft van den onderden voorden<br />
rand witte hairen , een' halven duim lang,<br />
heeft. — De rand der bovenlip is aan de zijden<br />
wit; dit gelde ook van de geheele onderlip en<br />
den kin, achter welken deeze kleur naar de keel<br />
toe fpits uitloopt,— Op de kinnebak ziet men twee<br />
groote, ronde, witte vlakken, de eene een duim<br />
onder en achter het oog, en de andere ten duim<br />
beneden de eerde en een weinig verder naar vooren<br />
; beiden houden een' halven duim in de middellijn.<br />
— Eene grootere ronde witte vlak, van<br />
twee duim in haare middellijn, vertoont zich voor<br />
aan den hals onder de keel. Negen duim<br />
laager Is 'er nog eene andere vlak van dezelve<br />
kleur, zes duim lang, en een en een halven duim<br />
hoog, te zien even boven de borst: op de huid<br />
van een ongebooren jong was deeze vlak naar<br />
beneden in de gedaante eener nieuwe maan als<br />
uitgefneeden; maar integendeel was de ronde vlak<br />
voor aan den hals op deeze huid in 't geheel<br />
niet te zien. Ook tusfchen de voorde beenen<br />
en aan de binnenzijden der voorfchenkelen ziet<br />
V 4 het
3J3 VII. H O O F D S T. R E I Z E<br />
het dier 'er wit uit. Even zoo zijn de vocrfte<br />
beenen, van de knie af tot aan het lid van den<br />
voet, naar binnen deels wie, deels eenigzins brandgeel,<br />
of eigenlijk tusfehen brandgeel en bruin. —<br />
Aan de buitenzijde van het voorlte been nevens<br />
de knie, ziet men eene lange, eironde, witte; en<br />
a^jij dezelve zijde onmiddelijk boven het lid van<br />
den voet, eene kieine kaneelverwige vlak. — Ds<br />
achterbeenen zijn naar binnen , van het lid van<br />
den voet af, tot een weinig boven de kniebuig,<br />
met eene witte ftreep, maar. die fmaller dan aan<br />
de voorbeenen is, getekend, — Het lid der achtervoeten<br />
is volkomen gelijk dat der voorvoe*<br />
ten, naar vooren toe wit gevlakt. — Het achterlle<br />
gedeelte van den buik of het onderlijf is wit.<br />
Op iedere der lendenen, en dicht daarbij op de<br />
zijde, vertoonen zich van negen tot twaalf witte vlak*<br />
ken. — Van den hals , langs den rug tot den<br />
ftaart toe, loopt eene fmalle rei lang wit hair tusfchen<br />
het lange bruine hair, welk, gelijk ik boven<br />
befchreeven heb, aldaar te zien is, onalgebro-r<br />
ken voort. — Tan den rug naar de zijden ftrekken<br />
zich omtrent vijf witte ftreepen, genoegzaam<br />
in een' evenwijdigen afftand van elkander voort.<br />
Joopende, naar de zijden uit, die, óflchoon zij<br />
wel niet anders dan bij eene naauwkeunge befchouwing<br />
in *t oog vallen, nogthans verdienen<br />
aangemerkt te worden, omdat men enkele dieren<br />
van_ deeze foort zou kunnen aantreffen;, aan welken<br />
zij duidhjker re zien waren , en die men<br />
pra deeze reden voor eene bijzondere en onderlcneidene<br />
foort mogt houden,<br />
Het fpreekwoord zegt; de bok is een flechte<br />
tuinier. Deeze zoogenaamde boschbok "bevestigt<br />
fret eenigermaate. -F- in den omtrek van het Grootva?
DOOR HO UTNIQTJ ASLA ND. 313<br />
vadersbosch klaagde men zeer over de fchaade,<br />
welke hij des nachts in de wijngaarden en moestuinen<br />
aldaar veroorzaakte. Men houdt hem ook<br />
voor zeer listig, om de ftrikken, vallen en laagen,<br />
door de jaagers hem gelegd, te onrgaan. —•<br />
lk loerde eens zelf in den nacht bij eenen wijnberg<br />
op dit dier, zonder het te ontdekken, offchoon<br />
het echter, naar allen fchijn, in itilte zijn<br />
bezoek in den wijngaard afgelegd had. —<br />
Dewijl den boschbok het loopen bezwaarlijk<br />
valt, gelukt het fomtijds, hem met honden te<br />
vangen. Wanneer hij dan geene andere uitvlugt<br />
ziet, (lelt hij zich met zijne fpkfe en feherp*<br />
hoorns te weer, en valt, zoo men zegt, op tie<br />
knie, wanneer hij ftooten wil. — De bewooners<br />
der volkplantingen onderneemen deeze jngt niet<br />
gaarn , omdat het dier, bij zoodaanige gelegenheden,<br />
zijn leeven duur verkoopt, en gemeenlijk<br />
fommigen der beste en Ihelfte honden gevaarlijk<br />
w mdt. — Doch deeze zelve hoornen , die hem<br />
tot eene zoo goede verdediging ftrekken,. veroorzaaken<br />
menigmaal zijnen dood, wijl het zich,<br />
naamlijk, fomtijds in heestergewasfen en takken<br />
daar mede verwart, en dus in het loopen opgehouden<br />
wordt. Om dit, zoo veel mooglijk, te<br />
mijden , houdt het , wanneer het loopt, zijnen<br />
kop in de lengte recht uit en voor zich heen , zoo<br />
dat de hoornen achterwaard langs over den hals<br />
te liggen komen. Doch even daardoor pleegen<br />
deeze naar vooren eenigzins afgefleetea te<br />
worden, en zien 'er derhalve uit, als of zij gepolijst<br />
waren. Voor 't overige loopen de boschbokken<br />
in boschachtige landftreeken rasfer dan<br />
de honden, welken daarenboven in zulke ftreeken<br />
het fppur iigtjijk kwijtraaken. Het wijfje,<br />
V 5 welk
3I4 VII. HOOFDST. R E I Z E<br />
welk geene hoornen heeft, en deswege in het woud<br />
onverhinderder loopen kan , laat zich niet zoo gemaklijk<br />
uit het bosch jaagen.<br />
De borst van dit dier is, zegt men, zeer vleezig.<br />
Doch over het algemeen is zijn vleesch<br />
niet zeer murf, en heeft met het vleesch van den<br />
b d<br />
bonten bok, den guib van BUFFON , zeer veel<br />
overeenkomst. — Tusfchen deeze beide foorten<br />
van gazellen, naamlijk den guib en den boschbok,<br />
fchijnt ten aanzien der gedraaide hoornen , der<br />
grootte, en der witte vlakken nog eene andere<br />
verwandfehap plaats te hebben, alhoewel deeze<br />
echter zoo groot niec is , dat men beide deeze<br />
dieren deswege flechts voor verfcheidenheden van<br />
ééne foort zou mogen houden. Want, om • nu<br />
van het onderfcheid der kleur en der vlakken,<br />
welk te zigtbaar is, om hec niec ce merken, en<br />
van het onderfcheid der lengte der hoornen des<br />
boschboks naar evenredigheid van zijn ligchaam,<br />
niet te fpreeken, zoo heb ik de bonte bokken<br />
alleenlijk in groote kudde op het open veld aangetroffen;<br />
en daarenboven zijn zij ten minfte de<br />
helft hooger, dan de boschbokken, of even zoo<br />
groot als de hertebeesten. —<br />
De item deezer woudgazelle, welke ik etlijke<br />
maal, bijzonder des avonds , in Houtniquasland<br />
gehoord heb, zweemc caamlijk veel naar een gantsch<br />
afgebroken, kort, zacht en vrij heesch blaffen des<br />
honds. —Dan, dewijl het geluid des Kaapfchen tijgers,<br />
of des luipaards, ook groote overeenkomst<br />
met<br />
W Zie de Nederduitfche vertaaling zijner natuurlijke historie<br />
der dieren XII Deel. bladz. 221. daar men ook op<br />
plaat XLII. eene afbeelding tan dat dier vindt.
DOOR HO ÜTNIQUASL AND. Z l<br />
5<br />
met de Item deezer woudgazelle hebben zou,zoo<br />
ben ik nog onzeker, of ik ook werklijk den boschbok<br />
gehoord heb. : Zeer merkwaardig is het<br />
incusfchen, dat tusfchen het geluid van eenen tijger<br />
en dat van eene gazelle zoo veel overeenkomst<br />
plaats zou hebben. Doch veelligt heefc de tijger<br />
de gaaf, om de Item der boschbokken nareböocfen,<br />
ten einde deeze dieren te verfchalken i gelijk<br />
de hyena veelerleie dieren nafchreeuwen, en hen<br />
daar door in zijne kaaken lokken kan. Ondertusfchen<br />
is 'er ook eenige gelijkheid tusfchen<br />
het geluid van eenen leeuw en dat van eenen ftruisvogel,<br />
offchoon deeze beiden zekerlijk nog veel<br />
minder met elkander vermaagfchapt zijn, en mende<br />
oorzaak van zoodanige overeenltemming nog niet<br />
raaden kan,<br />
- Het gnometje, ook ervetje genaamd , is een<br />
klein dier, uit het geflachc der herten of gazellen,<br />
ter groocce van eenen haas. — Veelligc is hec<br />
de cervus Capenfïs van LINN^EÜS, de royal<br />
antilope van PENNANT, en de chevrotain de<br />
Guinée van BUFFON **, De fpooren en andere<br />
merkcekens deezer d'ercjes werd ik niet zelden<br />
gewaar; dan, het diertje zelf heb ik niet meer<br />
dan eenmaal, en wel flechts zeer fchielijk in een<br />
woud in Sizikamma, het geluk gehad te zien.<br />
Van haazen vindt men in Houcniquasland en<br />
hec overige gewesc van Afrika cwee verfcheidene<br />
foorten. De eene komt bijkans geheel en al met<br />
die,<br />
*« Men zie zijne natuurlijke historie der dieren, XII Deel,<br />
bladz. 212-5 15, en 231, alwaar men ook op plaat XUV.<br />
eerje nette afbeelding daarvan vindt.
$l6 VII. HOOFDST. REIZK<br />
die, welke bij ons Over 'c algemeen bekend is,<br />
over een. Maar van de andere kan ik niet beftemmen,<br />
of zij dezelve is als LI N N JEUS Kaapfche<br />
haas mee roode pooten en eenen ftaart, die met<br />
zijnen kop. even lang is. — Uitgenomen de pouten<br />
heeft hij met deezen gelijke kentekens: want<br />
pooten en kop zijn van dezelve kleur, welke onze<br />
gemeene haas des zomers heeft, en de ftaart<br />
heeft nagenoeg dezelve lengte met den kop.<br />
Daarenboven heb ik aangemerkt, dat de ftaait<br />
aan den wortel breed is, van daar allengs afneemt,<br />
en ten laatfte in een punt eindigt; ook<br />
dae hij van onder en aan de zijden eene krijtwitte<br />
kleur heefc, maar van boven een koolzwarte<br />
ftreep 'er langs loopt. — fen jonge haas van<br />
deeze foort, dien men leevendig naar de ftad aan<br />
de Kaap gebragt had, en welke de eenige is,<br />
dien ik gezien heb , is het oorfpronglijke<br />
mijne befchrijving van denzelven geweest.<br />
tot<br />
De Kaapfche buffels maaken eene bijzondere<br />
foorc van deeze dieren uic, van alle anderen onder<br />
deezen naam bekend, volkomen onderfcheftlen;<br />
gelijk ik in de 'verhandelingen van de akademie<br />
der weetenfchappen te Scokholm k<br />
f omitandiger<br />
getoond heb. Om zelf zoodaanig<br />
een dier te zien of te fchieten , daartoe had ik<br />
wel in hec land der Houtniquas geene gelegenheid;<br />
maar verfche fpooren van hec zelve vielen<br />
mij niec zelden in de oogen. De gevaarlijke nabuurfebap<br />
deezer buffels maakte mijne plancenverzameling<br />
in dit gewest eenigzins onveilig;<br />
wanc, offchoon zij menfehen en dieren juist niet<br />
Van het jaar 1773.
DOOR i HO U TN ï Q.U ASL AND. -, 317<br />
Jigtlijkbefchaadigen, zijn zij nogchans wegens hunnen<br />
wilden aart en groote Merkte een hoogfeegevaarlijk,<br />
wanneer zij iemand in de zoogenaamde enge<br />
buffelwegen of voetpaden ontmoeten, alwaar da<br />
dichtheid des wonds aan weerskanten het dikwijls<br />
onmooglijk maakt, hun ce ontwijken. Toen<br />
de heer THUNBERG, eenige jaaren geleeden,<br />
eene reize door deeze landen deed, hul eene zijner<br />
leidslieden, onvoorzigciger wijze, zijne beide<br />
paarden achcer elkander ce famengekoppeld, zoo<br />
dac zij in den engen weg achter elkander voor hem<br />
heen moescen gaan. Een buffel ontmoecce hun,<br />
en hij zelf had naauwlijks cijd om zich ce redden,<br />
terwijl hec vergramde dier zijne paarden doorboorde<br />
en vercrad. — Doch beneden zal ik de natuurlijke<br />
historie van die dier in die orde , in welke<br />
ik zelf eene naauwkeurigere kennis daarvan<br />
gekreegen hebbe, gevoegüiker kunnen befchrijven,<br />
en 'er dan ook eene afbeelding naar 'c leeven<br />
van bijvoegen.<br />
De tijgerbosehknt, en den grijzen bok heb ik<br />
hier ook eens gezien. — Doch ook van deez-ï<br />
dieren zal ik in 'c vervolg bekwaamere gelegenheid<br />
hebben omftandig te fpreeken.<br />
Betreffende de vogelen , heb ik in Moutniquasland<br />
eene niewe foort van kropganzen, tantalus*<br />
waargenomen. — De inwooners der volkplantingen<br />
noemen hem hagedasch of ook wel hadelde;<br />
welke naam met het gefchreeuw, dat hij maakt,<br />
eeniger maate overeenkomt. Men mecne hier,<br />
dac deeze vogel aan dic-landfchap uitfluitender<br />
wijze eigen is: maar ik heb hem omcrenc de Zwartkopsrivier<br />
in menigte aangetroffen. Bij de Hottencotcen<br />
heec hij 'ta 'kaj 'kene: een naam, die,<br />
wan-
3*8 VI ï. H Ö O F D S T . R E I Z B<br />
wanneer hij met een driemaal herhaald aanflaan<br />
der tong tegen het bovenfte gedeelte van het gehem<br />
ïl'te zal uitgefprooken worden , voor eenen<br />
ongeoeffenden moeilijker, dan bot geluid des vogels<br />
zelfs,, uittedrukken is. — Hij geneert zich<br />
voor het grootite deel van wortelen, en allerhande<br />
foorten van bollen, welken hij met zijnen<br />
krommen bek op de vlakten zeer behendig<br />
weet uittegraaven. Hij is zeer fchuw , en niet<br />
ligt te betrappen. — Des avonds zag ik eenen<br />
daamn beftendig op eenen zekeren boom in het<br />
woud zijne nachtrust neemen , en hier gelukte<br />
het mij eens , op eenen vroegen ochtendftond<br />
bij het opgaan der zon hem te fchieten. De<br />
bek was vijf duim lang, en de punt van denzelven,<br />
benevens het onderfte kaakebeen, zwart,<br />
maar het bovenfte kaakebeen rood; de hals aschgraauw,<br />
de rug insgelijks, en teffens groen met<br />
een' geelachtigen weerfchijn; de vleugels zijn van<br />
onder donkerbruin, van boven donkerblaauw met<br />
violetkleurde dekveeren. De ftaart was kegelvormig,<br />
en omtrent tweemaal zoo lang als de<br />
bek; de romp was een weinig grooter dan die<br />
vaneen hoen. De voeten en beenen, gelijk ook<br />
de huid tusfchen de vingeren, waren zwartachtig.<br />
Voor 't overige waren aan deezen vogel alle<br />
de gewoone kenmerken van eenen kropvogel te<br />
zien.<br />
De gefteldheid van het weer in Houtniquasland<br />
werd mij op de volgende wijze opgegeeven.<br />
In Lentemaand en Grasmaand regent het allermeest<br />
; in Bloeimaaad, Zomer- en Hooimaand<br />
integendeel, welke anders omtrent de Kaap de<br />
Goede Hoop , en in andere gewesten daar omtrent,
DOOR HOUTN IQ.U ASL ANB 31$<br />
trent, den eigenlijken winter en den gewoonlijken<br />
regentijd uicmaaken, is het hier droog , hoewel<br />
dikwijls koel. — In dit jaargetijde, is de noordwestewind<br />
hier, gelijk omtrent de Kaap , de<br />
heerfchende ; doch fomtijds loopt hij echcer noordlijk<br />
, en brengt dan zomerwarmte mede: en deeze<br />
verandering heefc menigmaal de uicwerking ,<br />
dac de koeien ftijve beenen krijgen. Mee deezen<br />
noordenwind pleegc hec, gelijk men mij verzekerde,<br />
nooic ce regenen; waarfchijnlijk deswege<br />
nier, omdat de lange rei bergen, die zich oosten<br />
wescwaard uicllrekc, de regenwolken te rug<br />
houdt.<br />
Van dit gebergte kan men in de zoogenaamde<br />
Lange Kloof'of het lange dal neerzien. — Ik ging<br />
wel dwars door het bosch, met een oogmerk,<br />
om het gebergte te beklimmen, en dat i'choone<br />
uiczigc ce geniecen. Maar ik vond den voet van<br />
het gebergte met hooge, ruuwe en altijdgroene<br />
ftruiken en heescers, ook gras- en plantgewasfen<br />
zoo dicht begroeid, dat hij volkomen ondoordringbaar<br />
was. — Intusfchen hebben het Houtniquasland<br />
en de Lange Kloof door middel van<br />
eenen weg over het gebergte, die echcer zeer<br />
flecht en ongemaklijk is, bij Trakudiku gemeenfchap<br />
mee elkander. Ik reisde niec alleen derwaard,<br />
maar oncdekce ook reeds bij de Zwarterivier<br />
den rook der fehoorfteenen in Trakudiku;<br />
en dit ftelde mij naderhand in ftaat, om aan deeze<br />
rivier, op mijne landkaart van de Kaap de Goede<br />
Hoop en de aangrenzende landen, haare rechte<br />
plaats eenigermaate ce geeven.<br />
De /llgnabaai had ik van hier gaarn willen bezoeken<br />
: dan , de, flechte wegen, hec gebrek van<br />
eenen
gz© V I L M O O F D S T . RSIZfi<br />
eenen bekwaamen osfenleider, en de verzwakte<br />
toeftand or.zer osfen waren de hindernisfen, welke<br />
mij daarvan weerhielden. — Daarenboven<br />
durfcjen wij het ook niet waagen, onze wagers<br />
achter te laaten, en enkel te paard de reize derwaard<br />
te onderneemem nadat bijkans eene geheele<br />
provincie door een eenig .oxhoofd brandewijn,<br />
onlangs herwaard gebragt, in verwarring en raazernij<br />
geraakt was, en ook mijne Hottentotten<br />
daardoor onrustig en wrevelig geworden waren. —•<br />
Wijl in deeze geheele- ftreek, wegens mangel aan<br />
de noodige gerecifcbappen , in 't geheel geen<br />
brandewijn knn geftookt worden , had een boer<br />
aldaar een oxhoofd fterken ris ank laaten komen,<br />
om dien met groot voordeel in 't klein te verkoopen;<br />
maar hij zoop zelf zoo zeer in het groote<br />
daarvan, dat hij dag en nacht eene fterke roes<br />
bad', en in zijne dolheid mijn reisgenootfchap<br />
zou dood gefehooten hebben, zoo ik 'er niet bi}<br />
geluk over aangekomen was om zulks te beletten.<br />
— Op eene andere plaats had ook onze waard,<br />
anders een zidumoedig en eerlijk man , eenige<br />
flesfen brandewijn gekocht; en te veel daarvan<br />
gedronken hebbende, joeg hij midden in den<br />
nacht, zijne vrouw en kinderen ter deure uit;<br />
de gastvrijhsid en veelligt ook de vreeze, dat wij<br />
ons zouden verweeren, veifnogten echter zoo<br />
veel op hem, dit ik en mijn reisgenoot volkomen<br />
in rust geLaten wierden. — Nog op eene<br />
andere plaats zoop en zworf een boer, gemeenfchaplijk<br />
met een troep Hottentotten, in 'trond,<br />
en liet zich, in deeze zijne zwelgerij, door deeze<br />
heidenen niet alleen braaf afrosfen, maar ook'veele<br />
onaangenaamheden voorhouden. Ik zag hem<br />
naderhand zelf, en was getuige, hoe deerlijk hij<br />
toe-
DOOR HOUTN.IQUASLAND. 3-2-1<br />
toegelicht was; maar hij fchaamdetLZich echter,<br />
de waare oorzaak daarvan, te verhaalen.<br />
oos n taa h'l IOOL aHaafl tmmvta 07 rtscsb<br />
Dit- geeft mij gelegenheid, om van de menigvuldige<br />
vermenging van de inwooneren der volk- :<br />
plantingen met de Hottentotfche vrouwluiden, en<br />
de behandeling der kinderen uit zoodaanigen omgang<br />
gefprooten , hier eenige melding te maa-*<br />
ken. ~ Het is juist niet zeldzaams, dat blanken,<br />
bijzonder de mansperfoonen , die meer vrijheid<br />
dan het andere geflachc hebben, in dit Huk uicfpacten.<br />
Dat de Hottentotfche fehoonen hun dan.<br />
te wille zijn, ltrijdt niec tegen haare gewoonlijke<br />
koelheid. — De liefdepanden eener zoodaanige ver-eeniging<br />
krijgen, bijkans even zulk kroes en wol-,<br />
lig hair, als de Ho.cencoccen zelve hebben; maar<br />
ten aanzien der kleur en der gezigtstrekken gelijken<br />
zij nu eens naar den vader, dan weder naar de<br />
moeder. Gemeenlijk worden zij fterker van<br />
vleesch en beenderen, dan de Hotcencocten; ook<br />
meer geachc , en in den diensc mee grooter ver <br />
trouwen verwaardigd,.. maar deswege beelden zij<br />
zich ook veel meer in. — Dan , noch deeze ,<br />
noch andere onechte kinderen worden van de<br />
Christen leeraars aan de Kaap gedoopt ; 't zij<br />
dan, dac iemand zich voor den vader van hec kind<br />
uicgcefc, en op den doop aandringc, maar even<br />
daardoor ook aan hec gedoopce kind hec rechc coeftaac,<br />
om mede van hem ce erven. — In den omtrek<br />
van het Hottentotfch - Hollandsch bad zag ik<br />
twee broeders, zoonen van eenen Christen vader<br />
en eene bastaardnegerin, uic hec cweede of derde<br />
geüVhc. Da jongfte, coen omtrent dercig jaar<br />
oud, fcheen in het gezelfchap der Christen boeren<br />
geachc ce worden; offchoon hij nog ongedoopt<br />
X was.
3%%S VI I- H O O F D S T. R «TI Z E<br />
waSi De ou^fWbadhec, ren einde -te: kunnen troa*<br />
wen, en de^andhoeve, op welke hij thans woonde,<br />
aan te neemen, Hechts door gefchenken zoo<br />
verre kunnen brengen , dat hij "den'doop veriTfeegc'n<br />
had.<br />
fi3 .njLiulwnoiv Of'öb-• • J >
DOOR HOüTNiQUASTLArfP- 32$<br />
Hier boven' 1<br />
* heb ik mee een woord gemeld*<br />
dat de verwarring, door den brandewijn in Hout*<br />
niquasland veroorzaakt, zich ook tot mijne liottenebccen<br />
had uicgeftrekc, en ik, om reden, tegen<br />
mijnen zin, mee hun ire dit land fchie'ijk weg<br />
h&b moeten trekken. — Mijn reisgenoot was zoo<br />
o r<br />
voorzigrig geweese, om hen, op hun fterk en<br />
begeetig aanhouden , mee eenige flokjes te verrtiaaken.<br />
L'art zij Werden daardoor dol en ftout<br />
genoeg, om, toen z:j niets meer kreegen , in<br />
openhaare onbefchoftheden uittebreeken. — Eindelijk<br />
zagen wij o~s genoodzaakt, om te beproeven<br />
wat voor uitwerking hokilagen op hen hebben<br />
zouden. Wij ondervonden dat zulks.niet<br />
veel geholpen had; want Z'j hadden Hechts die<br />
uitwerking gehad, dit zij, om wra..k daarover te<br />
neemen ,' den volgenden nacht uic onzen dienst<br />
weggeloopei waren. -— Wij reeden derhrlve<br />
naar eene uer twee Ilotcentorcenkmlen , welke<br />
vooraan in Houtttiqua'-land gelegen zijn , om ze<br />
weder oprezoekon. In de eerfte vonden wij ze<br />
niec; ook wilde men ons niec eens genoegzaam<br />
bericht aangaande hun geeven. —- Maar coen<br />
wij bij de andere kwamen, en over ce heining<br />
klommen, lieten de Uottencoc;en alle hunne honr den ongehinderd op ons afloopen. Wij ftelden<br />
ons terftond in zoodaanige houding , ais of wtj<br />
zoo wel op de menfehen, als op de honden wit*<br />
! den fchiecen." Dit veroorzaakte, dac de Hottentoccen<br />
alle hurm.- honden ce rug riepen , wHké<br />
ook oogenblik gehoorzaamden. —- Diarop gingen<br />
wij ongeftoord naar de huizen, van welken<br />
- ** B{a&. '• "•• «V<br />
X 2
3*4 VII. H O O F I) S Ti R E I Z E<br />
migen vierkant, van ftroo, en met neerhangende<br />
daken , gelijk de hutten der flaaven , gebouwd<br />
waren, ln eene van deeze wooningen vonden<br />
wij onze Hottentotten op eene kleine bank flaapen.<br />
Wij bragten hun, door zachte verwijtingen,<br />
hunne euveldaad onder hec oog, maar<br />
gaven hun ceffens hec ernflig bevel, om cerltond<br />
weder in hunnen diensc ce gaan. Zij gingen ook<br />
als een paar gevangenen , zonder antwoord of<br />
tegenfpraak, mede. — Van hunne land - en ftamgenooren,<br />
namen zij op de Hollandfche wijze<br />
affcheid: zij gaven elkander de hand, doch zonder<br />
eene buiging daarbij te maaken ; en waren voor<br />
'c overige daarbij van weerskancen zeer vriendlijk<br />
en gefpraakzaam. De vrouwlui fielden zich<br />
san , als of zij hen cerug wilden houden ; en<br />
hec fcheelde niec veel, of de jonge kareis zouden<br />
zich bijna hebben laacen beweegen , om ce blijven.<br />
Ten aanzien van hun wegloopen, was<br />
ik ook inderdaad meer voor de verleiding deezer<br />
jonge Hottentorfche meisjes, dan voor de uitwerking<br />
van den brandewijn bevreesd : weshalve ik<br />
ook zoo veel ce meer fpoed maakee, eene landftreek<br />
ce verlaaten , welke anders de bijzondere<br />
opmerkzaamheid van eenen kruidkenner, geduurende<br />
meer dan één jaargetijde, met vrucht had<br />
kunnen bezig houden.<br />
Den negenden van Wijnmaand vertrokken wij<br />
uit het land der Houtniquas , over de Groote<br />
Brakrivier en de Geelbekrivier.<br />
Doch eer ik die hoofdftuk fluit, en mijn dagboek<br />
verder voortzet, wil ik nog de gefteldheid<br />
van hec wéér voor Herfscmaandmededeelen.<br />
De
DOOR HOUTNIQU ASLAND. 425<br />
De achtfte, negende, zestiende, twintigfte, een<br />
en twintigfte, vier en twintigfte , vijf en twintigfte<br />
en negen en twintigfte waren regenachtige<br />
dagen: de laatfte was bijzonder door zwaaren regen<br />
en fterken'zuidoostenwind onderfcheiden. —<br />
De thermometer ftond gemeenlijk des morgens<br />
tusfchen negen en veertig en vijftig; op den middag<br />
tusfchen zes en zeventig en tachtig; en bij<br />
zonnenondergang tusfchen vijftig en zestig graaden<br />
naar de verdeeling van FAHR'ENHEID.<br />
X 3 A C H T -
$t6 VIII. HOOFDST. REIZE DOOR DE LAVGE KLOOF,<br />
ACHTSTE IIOOFDSTU K.<br />
DOOK DE LANGE KLOOF, OF HET<br />
LANGE DAL.<br />
"Van de Geelbcksrivier raar de Hagelkraal en<br />
hec Artaquasdal , werwaard wij ons den volgenden<br />
dag begaaven , loopen cwee wegen Langs<br />
den eenen, die becergebaand is-, doch veel meer<br />
Vfstwaard van de gemelde rivier loopc, liecen<br />
w j onzen wagen rijden; maar den anderen, offchooii<br />
hij v.d heuvelen was, namen de heer<br />
IMM i LM N en ik, omdac hij voor hem , die ce<br />
paard rij c, roerklijk korrer is. — Dooreen<br />
klem verzuim vjjrfe&t men dikwijls veel: zoo ging<br />
hec ons nu ook. ." oor eene geringe vertraaging<br />
verboren wij onze na.-lrhe^erg. Wanc donker*<br />
hem en regen overvielen or^izoo, dac wij, hoe<br />
na wij ook bij eene landhoeve waren, en de honden<br />
Teeds hoorden blaflln. nogtbans niet in ttaac<br />
waren, om dezelve te bereiken - 1\ 3 veele n. slukte<br />
poogingen, die ons naar fmalle voetpaden<br />
door hec vee gemaakq, en andere bijwegen in hec<br />
bosch, ook naar (leileen en.andere ontoegarglij.<br />
ke plaatfen, leidden, meenden wij eindelijk, het<br />
rechte pad gevonden te hebben, wanneer onge*<br />
lükkighjk een fit oom, welke dieper dan alle de<br />
«Oprgaandtfl was, orsden weg (hemde. - Om bij<br />
bet doorrijden een weirig nat te worden, waren<br />
wij is c geheel niet bezorgd voor; want de regen<br />
had ons reeds bijkans zoo duurnac gemaakt,<br />
- - - als
O V H E T L A N G E - D A L . 327<br />
als 'wij maar worden konden. * Dan, dé vreeze<br />
voor (leile diepe plaatfen, of flikgrónde» was oorzaak,<br />
dad niemand van ons de eeriïe wilde zijttjj<br />
om hec srevaar te beproeven. -— Ik nam dei halve<br />
een oud bandpaard, welk ik bi) mij had, maakte<br />
hec mee hetzelve zoo, gelijk-meh fomtijds uitgezonderde<br />
manfehap vooruit pleegt te zenden, die<br />
den aanval vooreerst waagen -moet, en dreef het<br />
voor ons heen door de rivier. Het paard was<br />
'er niet zoo ras door, of het ontliep den dwang,<br />
waarin wij het den gantfehen dag gehouden hadden,-in<br />
vollen galop, en begaf zich terftond naar<br />
de weide.—-Maar wij, itijfvan koude en gekweld<br />
door den honger, (want wij hadden dien dag nog<br />
niéts anders, dan een klein 1<br />
ontbijt, genooten)<br />
ngenons, na verfcheidene andere vruehtiooze poogingen<br />
om herberg te bekomen, ten laatlle ge^<br />
noodzaakt, bij regen en herken wind onder den<br />
bloocen hemel den nachc doörtebrengen. — Öpdac<br />
wij door tijgers niet zoo ligt en onvoorziens<br />
zouden befprongen worden , v~riiecen wij den<br />
oever der rivier, en 'lec dal , mee eene menige*<br />
heescergewaslen dichc begroeid , en gingen op<br />
eenen berg, daar wij bij eenige enkele Itruikert<br />
ontzadelden , en onze legerplaats verkooren.<br />
Dichc bij deeze plaats had de berg eene fleilce,<br />
die loodrechc neèrwaard liep ; welke wij ondertusfehen<br />
bij geluk nog tijdig genoeg ontdekten,<br />
öm ons daarvoor in acht te kunnen neemen, —<br />
Onze paarden bonden wij aan elkander, en lieten<br />
ben aan d? andore zijde van den berg graazen ,<br />
opdat, wanneer 'er ook al een leeuw moge komen,<br />
deeze zich vooreerst met hun bezig zou<br />
houden, of, wanneer 'er een wolf zich vertoonde,<br />
de paarden dan niec zouden wegloopen.<br />
X 4 I»
328 VII!. HOOPDST. REIZE DOOR Dji LANGE KLOOF,<br />
In den nacht, wanneer wij wegens de koude a]<br />
te zeer verkleumden, dwaalden wij omtrent onze<br />
legerplaats in 't rond , maar gleeden, op den<br />
gladden berg niet zelden uic. Voor het overige<br />
was het ons aan den eenen kant wel tot een rlaauwen<br />
uoosc, maar aan den anderen kanc toe een<br />
innig verdriec, hec haanengekraai op de nabuurige<br />
landhoeve ce hooren.<br />
Zoo ras de dag maar eenigzins aan begon te<br />
breeken, omcrenc vijf uur, verzuimden wij niec,<br />
onze paarden ce zadelen. Wij reeden voorc, en<br />
vendeti nu zonder eenige moeice den weg naar<br />
de landhoeve Hagelkraal , die llechcs eenige<br />
fnaphaanfehooten verre van ons af was. De<br />
bewooner derzelve, DIRK MAKKUS, een eerlijk<br />
grijoarc, prees ons terftond bij onze aankomsc als<br />
Zeer vlijtige jonge lieden, die even zoo vroeg als<br />
hij opgeltaan waren. Toen hij daarna ons ongemak<br />
vernam , beklaagde hij ons niet alleen mee<br />
bijzondere deelneeming; maar berispte ons ceffens<br />
zeer ernftig, dac wij geen cabak rookten. Hij<br />
verhaalde ons daarop veel van de zeldzaame ontmoecingen,<br />
welken hij op zijne reizen diep landwaard<br />
in. en op de olifancenjagteri gehad had.<br />
Zijne berichcen , aanw'jzingen en raadgeevingen<br />
waren ons even zoo nuttig, als aangenaam.<br />
Het handpaard, welk'ons geduurende den nacht<br />
ootloopen was, liet hij opzoeken; ook had hij<br />
de goedheid, ons eenige fterke osfen bijcezetcen,<br />
die onzen wagen door hec zeer bergachtige Jrtutquasclal<br />
zouden helpen trekken.<br />
Den dercienden van Wijnmaand, des voormiddags<br />
omcrenc cien uur vercrokken wij van de hoeve<br />
Ha-
OF H E T L A N G E BAL. 329<br />
Hagelkraal, en kwamen des avonds ten zes uur<br />
aan de Paardekraal, een klein riviertje, welk<br />
deezen naam draagc. Hier vertoefden wij tot den<br />
volgenden morgen.<br />
Tegens den middag kwamen wij bij de Saffraankraal<br />
aan, daar het bezwaarlijk Artaquaidal^eindigt.<br />
Hier onrfpanden wij, volgens affpraak, de<br />
osfen, welken de bovengemelde braave grijsaart<br />
ons geleend hid, die rf vervolgens van zelfs langs<br />
den voorigen weg weder naar huis gingen.<br />
Het Artaquasdal wordt zoo zeer tot de koude<br />
en zuure landen gerekend, dat men het zelfs<br />
voor onbewoonbaar houdt. Onder anderen<br />
groeic daar eene plant, welke de bewooners der<br />
volkplantingen pisgras noemen, en naar de befchrijving,<br />
die zij daarvan geeven, tot de euphorbie<br />
behoort. Jong vee, en dat aan die landftreek niet<br />
gewend is, laat zich uic gebrek van ondervindig<br />
ligchjk verleiden , om daarvan teeeten, en krijgc<br />
'er ecüe opitopping van wa'er van, welke niet<br />
zelden doodliik is. Jn hec water en den pisleider<br />
van zoodaanige dieren wil men iecs waargenomen<br />
hebben , welk naar kleine brokjes kaas gelijkt. —<br />
Hec eenige middel, waarmede men fomcijds een<br />
heesc, daardoor aangecasc, gered heeft, beftaat<br />
daarin, dac men hec zeer fterk jaagc, of zeer fnel<br />
daarmede rijdt, om langs dien weg .hec geronnene<br />
ce verdeelen en afceleiden.<br />
In tijden van Oorlog of opftand is een zoo enge<br />
pas, als hec Artaquasdal is, een gewigcige (leute!<br />
tot het geheele oostlijke rechtsgebied. ><br />
Men zou ook in de Lange Kloof en bij de Krom-<br />
X 5 me
330 VTHVHÖÖfDStf.REIZE BOOR DE LANGE KLOOF,<br />
ine 1<br />
rivier ?an zoodaanige troepen, welke haareri<br />
wi?g d ..irj.-wr wdden neemen,, menigvuldige hmu<br />
flénii.^öibfiaVm-weg kunnen leggen 1<br />
.<br />
De geheele landftreek omtnenc de Saffraan*<br />
kraaL en van daar tot de Lange Kloof, is voorts<br />
Van gèlijkeTÏ aart, nis die, wefke ik boven onder<br />
dé benaaming van Karru befchreeven heb ».<br />
In het hms te Saffraankraal^ daar wij onze<br />
hérberg haddëri, waren wij aan een ongemak blooc<br />
gefield, welk deeze landftreek, naar men mij verzekerde<br />
, met de Karrovelden zeer gemeen heeft:<br />
Ik meen, eene'zoo verbaazende menigte gewoone<br />
huisvliegen , dat de muuren én zolders der vertrekken<br />
bijkans geheel en al daarmede bedekt<br />
varen. — Deeze vliegen waren voor onze oogen,<br />
ooren, heus en mond zoo ongemeen lastig, dat<br />
het ons niét mooglijk was,, ook zelfs maar eene<br />
kleine wijle tijds in het buis te vertoeven. Een<br />
oude flaaf. die thans geheel alleen hier woonde,<br />
was desniettegendaande genoodzaakt, des nachts<br />
in dit vlicgennest te flaapen. — In andere ftree-<br />
'kc-n van dit'lar.d, dié ook door eene ongelooflijke<br />
menigte vliegen bezwaard zijn, heb ik gezien,<br />
dat nYen zich van dit lastig gczelfllnp op<br />
rcr.e r:crr behendige wijze weet te ontdoen; naam-<br />
Jij!:: onder het dak of aan den zolder hangt men<br />
verfcheidene hofjes kruiden, daar de vingen<br />
irFgroere uiemgre aan gaan zitten; wanneer de<br />
bosjes geheel daarmede bedekt zijn, neemt men<br />
een' langen en ruimen linnen zak, die. op de<br />
wijze vafi één armzakje, aan eca'langen fleel vast<br />
ZVie hier veto-ren bladz. 482. enz.<br />
ge-
O T H E T L A K G E DAL. 33I<br />
gemaakt is, en welken men door middel van<br />
dien zoo over het bosje trekt, dac hetzelve,<br />
zonder aangeraakt ce worden, geheel daarin komc;<br />
waarna men den zak coetrekc, de vliegen van hec<br />
bosje aflchudt, en ze daarna mee kookend 'water<br />
verbrandt. Men herhaalt dac vervolgens zot?<br />
lang, als het noodig is. In fommige Karrovclden,<br />
alwaar de vliegen ook zeer menigvuldig<br />
zijn, groeit, zege men, een ftruik of heester, die<br />
eene teerachcige vochtigheid uitzweet, welke deeze<br />
irfekten, die zich gaarn daarop pleegen neer<br />
te zetten, vast lijmc en doodt.<br />
Een ander heescergewas, in de Karrolanden in<br />
menigte aancetreffen , groei: ook hier , en heet<br />
kannaflruik; waarvandaan ook de geheele omtrek<br />
den naam van Kavnaüandy maar 'niet, gelijk de<br />
heer MASSON h<br />
" meent, dien van Kanaansland<br />
gekrèegen heefc; alhoewel de groote dorheid<br />
deezer hndftreek den heer MASSON nog<br />
fteeds aanleiding genoeg geefc, om , bij tegemftelling<br />
van 'r. jreen Karman eercijds was , dien<br />
naam aan die land te geeven. -—• De weg, die<br />
tti f hen de Artaquas- en de Lange Kloof verder<br />
zuidwanrd , over eenen 'hóogsn en fteilen berg<br />
loopt worde om dezelve reden de Kamahoogte<br />
genaamd. — De kannahéèster zelve onier.cochc<br />
i«, en bevond, dac zij allergevoeglijksc als eene<br />
nieuwe lbo r van krabhekwaad, falfola, kon aan-<br />
"•'imerkt word'-n Ï waarom ik dan ook die heescer- 1<br />
gewas m mij 'e phncbelchriivingen , welke coc<br />
hierroe maar in handfehrfft bij mij beruscen, hec<br />
KaJjcrjchs krabbökwaad mee kleine, rondachtigey<br />
*•»'* In dc PhiltJoPhical Tmnstftions.<br />
v!ee-
332'. VIII. HOOFDST. REIZE DOOR DE LANGE KLOOF,<br />
vkezige, uitgeholde, tigchelvormige bladeren,<br />
fal/ola Caffra, foliis minutïs, fubrotundis, carno/is,<br />
concavis, imbricatis, genoemd heb. De<br />
bladen hebben een' bitteren, zoutacbtigen'fmaak;<br />
en, met den fltel te gelijk verbrand, geeven zij<br />
eene fterke asch, welke tot de zeepfiederij zeer<br />
bruikbaar is; waarom ook de boeren, in de Karrolandcn<br />
woonende, zeer veel werks van de zeepfiedeiïjen<br />
maaken. -—• Ten aanzien van-de deelen<br />
der bloeme wijkc de kannaftruik van de geflachtstekens<br />
des krabbekwaads, door den hooglceraar<br />
LINNA'US in zijne genera plant ar wn L<br />
K opgegeeven,<br />
in zoo verre af, dat deeze foort eenen<br />
kleinen, en weinig in 't oog vallenden ltamper,<br />
fiylus, met twee of drie bruine hoofdjes, ftigmata,<br />
heefc.— Voor 'c overige beltaan, gelijk bij<br />
het krabbekwaad over 'calgemeen, de zaadhuisjes<br />
uic zeer korte holiiuhjltjes, en hartvormige zaadbeurzen;<br />
en de kelk uic een enkel omkleedfel;<br />
de bloem heefc vijf klapjes; hec zaad is.enkel en<br />
flakkenvormig gedraaid, of naar eene opgerolde<br />
veer in een zakuurwerk gelijkende; ftamina filis<br />
brevisftmis; antherce cordata; calix perianthhtm<br />
perfiftens ; capfula quinquevalvis, unilocularis ;<br />
Jemen unicochleatum.<br />
Hec was aarcig om te zien, hoe de eenige (laaf,<br />
die zich ce Safraankraal ophield , en over de<br />
hoeve hec opzigc had, mee hulp van cwee Hottentotten<br />
, niet verre van daar woonende, het<br />
water, op eene zeer gemaklijke wijze, in kleine<br />
gooten of voorens, naar de tarwenakkers, daar<br />
DU de airen ten voorfchijn kwamen, en in den<br />
'* Zis-le uitgaaf.<br />
tuin
OF H E T L A N G E DAL. 333<br />
tuin had weeren te leiden, en aldaar kleine dammen<br />
aantelen gen, om akkers en tuin naar vereisch<br />
van omftandigded.n te bevochtigen of onder vva-r<br />
ter; te zetten ; waarom ook alles aldaar op het<br />
weliglte tierde, De grond zeif was 'er intusfchen<br />
ev. n zoo dor en droog , als de heerenweg,<br />
die echcer zeer fchoon gebaand was.<br />
Den volgenden morgen zetten wij onze reize<br />
over de Moerasrivkr verder voort, en kwamen<br />
omtrent den middag aan de Kannarmer, welke<br />
anderen de Kleine Doornrhkr noemen. De<br />
eenige groente, welke onze trekosfen en rijpaarden<br />
"hier vinden konden, was een weinig riet,<br />
arwidt) phrqvmites, welk, nadat de trekbeesten<br />
van andere reizigers het meeste verteerd hadden,<br />
in deeze rivier nog overig gebleeven was. -—<br />
Aan deeze plaats, offchoon zoo fchaarsch aan voeder<br />
voor ons vee, vertoefden wij nog langer,<br />
dan wij hadden moeten doen , om een ververfchende<br />
maaltijd van eene foort van patrijzen,<br />
welken ik zeif gefchooten had, voor ons ce bereiden.<br />
Wanc nu hadden wij, federt drie dagen<br />
geene andere gerechten, dan het groove brood,<br />
welk onze Hottentocten in hunnen knapzak bij<br />
zich hadden , en thee geproefd. Mijn lot was<br />
het , de patrijzen ce plukken , en de heer IM-<br />
HULMAN nam hec op zich, dezelven gereed ce<br />
maaken. Deeze verltond hec ook meesterlijk,<br />
om ons wildbraad met water en het vet van fchaapenüaarcen,<br />
welk onze Moccentotten ce Saffiaan»<br />
kraal gekocht hadden, zoo fmaaklijk te braadcn,<br />
dat ik niet in llaac ben te befchrijven, hoe aangenaam<br />
de werktuigen zoo van onzen reuk als<br />
van onzen fmaak door die gerecht geprikkeld<br />
wier-
V I I I ;<br />
g'34<br />
HfHo*bSÏ* kE&Sf-DÓOR DE £AVÖE*t-OOF,<br />
wierden, en hoe zeeT-wij :<br />
naar irieer van dien aart<br />
verlangden. Dün ; géerrvan ons beiden had 'er<br />
aan gedacht, om de patrijzen uitteneemen, voor<br />
dat wij ze, om ze op gelijke wijze onder ons te<br />
deelen', midden doorfneedéri, waardoor het nat,<br />
welk ons -voorheen door zijnen reuk zoo zeer bekoord<br />
had, ons ten eenemaal walglijk wierd. - —<br />
De Hottentotten lachten hartlijk over onze achtloosheid<br />
, maar'"nog :<br />
>rrïéér over onze kieschheid<br />
ten aanzien van dat nat , welk zij tot den laatften<br />
druppel toe opftipten.<br />
De lange vértraagtrig , door het bereiden en<br />
gebruiken deezer maaltijd ons veroorzaakt, maakte<br />
, dat de duisterheid ons overviel, eer wij de<br />
naast-bijgelegene landhoeve konden beroken, en<br />
dat wij deezen avond wederom in dichte bos-<br />
'fchén 'en ftruiken bleeven fteeken, wijl wij den<br />
weg niet onderfcheiden konden. Wij waren<br />
derhalve genoodzaakt ftil te houden, en'bereidden<br />
ons, benevens onze beesten, om, tot den vol^<br />
gen den morgen, honger, dorst en koude te lijden;<br />
want, offchoon wij over dag brandende<br />
hitte gevoeld hadden, was de nacht echter zeer<br />
koel: — Ontrent middernacht werd hec door<br />
den maanfehijn helder, z JO dat w:j den weg weder<br />
opzoeken, en tot aan eene boerenwooning,<br />
de Zandbank,geheeten, en aan de kleine Doornrivier<br />
gelegen, komen' konden.<br />
Den volgenden dag kon ik nier zonder groote<br />
Verwondering de talrijke kudden fchaapen bemerken,<br />
welke, nietregenftaande de ontzauluke' dorheid<br />
desaardrijks,echterbuitergewo. n v-1 waren. —<br />
Wanneer men in deeze lanclllreek een ionaap Aagten<br />
wil, pleegt men met bijzondere zorgvuldigheid<br />
het
het ailermagerftèfuinezoekën,' omdat, dc-afideren<br />
wegens al te graote^YediEid niec te ; •aet&w zijbftzd<br />
Dan de di-kfee 'itaarcen 0a welke een xoïf ecm'eff<br />
een'hal ven voetlang, en aan den wortel menigmaal<br />
ruim.een lialveftyser breed zijn. W'eegen gemt*brK/<br />
lijk van acht toe twtoalf pbnd', efi lit?c m'éesté di£fï<br />
van belbac uic-fijn vet, - dac van^fommi;.;&i, ald<br />
boter, op hec brood, en-in de fpijze, en van w<br />
deren insgelijks tot kaarsfen gebruikt wordt,<br />
a: üfa'ar nwnv fnij.-vethaölde,-:Worde: hiér , -"gelijk id<br />
de Karrolandcn, cn andere w arme gewesten hier-*<br />
è-mtrehc,' zeer goede wijn gnvotlneö." Zelf kan<br />
ik hier niec van oordcelen, wijLde-boercn •'c'rtl<br />
wijn van dit jaar reeds verkócht en 'v'erceérd haddén.<br />
In de 1<br />
Lange-Kloof incegendeel, al-s eerié<br />
zuure landftreek, kan in 'c geheel geen wijn gewonnen<br />
worden. :<br />
- Lelijke Hottentotfche vrouwen hadden verlof<br />
gekreegen, dicht bij deeze hoeve haare' hutcerf'té<br />
bouwe'n, en een jong mensch van haare natie, dié<br />
eigenlijk bij dén 'boer in diemt was-, Ing thans^<br />
federt eenige dagen," bij haar aan'een zvvaare<br />
ziekte ter neer, welke met de boosaartige rot 1<br />
koores, die coenmaals in deeze landen heen-cbre,<br />
veele overeenkomst fcheen ce hebben, en dus<br />
geene aderlaating toecelaaten. — - Desniertegenïfaande<br />
werd ik in de noodzaaklijkheid gebragc*<br />
hem eene ader ce openen, om den zieken aan de<br />
Vuisc Van mijnen huisheer niec bloóc «e'ftellen,<br />
die, om hem eene menigte bloed af.ecappen,<br />
Cwanc daarin ftelde hij een onbepaald ver tros*<br />
wen) bereids zijn grooc zakmes gefleepen had.'— 1<br />
De lijder had voorheen reeds eene-zWakke pols^<br />
en kreeg onder het. adcrlaaten een fterke beevirig<br />
door
33^ VIII. H00FDST. REIZE DOOR DE LANGE KLOOF,<br />
door het geheele ligchaam, Waarbij, ..na het verband,<br />
ook nog ftuiptrekkingen kwamen. — Wij<br />
verlieten hem daarna, en wel in een veel flechter<br />
toeftand , dan . hij voorheen geweest was, hoe<br />
Weinig bloed ik hem ook afgetapt had. Ondèrtusfchen<br />
was mijn waard bij dit alles zeer vergenoegd.<br />
Hij wilde volftrekt niet anders gelooven,<br />
dan dat het beeven en de trekkingen enkele gemaaktheid<br />
geweest waren, en beval zijne vrouw,<br />
om mij voor mijne moeite op de beste wijze te<br />
onthaalen.<br />
i Na verloop van eene halve uur kwam iemand<br />
pn verhaalde ons, dat dc kranke op het punt was.<br />
van te fterven. -—Thans ondervond ik innerlijke<br />
verwijtingen in mijn gemoed, dat ik het werktuig<br />
van zijnen dood geweest was: doch ik bleef<br />
ook geenzins in gebreke, om mijnen huisheer in<br />
fterke uitdrukkingen te verwijten, dat hij aan alle<br />
de kwaade gevolgen der aderlaating fchuld had.—<br />
De goede man icheen ook werklijk zoo hartlijk<br />
bekommerd en geroerd, dat ik inderdaad 'er op<br />
bedacht was, om hem weder te troosten; wanneer<br />
hij, zijn langduurig ftilzwijgen met eenen<br />
diepen zucht afbreekende, mij in een' nadruklijken<br />
toon antwoordde, en zeide: „. Ik geef niets<br />
„ om den Hottentot en zijne ziel; wanneer ik<br />
„ maar eenen anderen in zijne plaats tot osfen-<br />
„ leider kan bekomen, wijl ik nu haast naar de<br />
„ ftad aan de Kaap moet rijden, om mijne boter<br />
M aldaar te verkoopen. " Middelerwijl gingen<br />
wij heen, om de lijkplechtigheden te zien. —•<br />
Dezelve beftaan hierin, dat de Hottentotten den;<br />
ftervenden zoowel, als den even geftorvenen be-<br />
Weegen, fchudden en ftooten, en hem ook met<br />
inmenging eener menigte •/erwijtingen ,dat hij hen<br />
door
O t » E T " L A S G' E ' B i" LV • 33'/<br />
door den dood "veflaaten wil,, of verhaten heefc,<br />
de ooren vol fchreeuvven en huilen. Doch daarbij<br />
vergeecen zij bok thee,' alle mooglijke poo-'<br />
gingen ce doen , • om hem mee zoece woorden en<br />
allerleie beloften ce overreeden, dac hij coch niec<br />
moge fterven. Een paar oude-wijven kweecenzich<br />
in die werk zoo ieverig, dac ik vreesde, zij<br />
mogten hec kleine Vonksken- van leeven , welk<br />
ik , een minfte nog eenige minuucen na onze<br />
aankomsc, bij hem waargenomen had, volkomen<br />
uitblusichcn. —- Maar wat 'gebeurde 'er? De<br />
kranke bekwam zoo verre, dac mén zou gedachc<br />
hebben, zij hadden den afneemenden omloop des<br />
bloecij, cn hec kwijnende leeven bij hem weder<br />
in beweeging en werkzaamheid gefchud. — Ik<br />
en mijn waard verzuimden nu ook van onzen<br />
kanc niecs, om, zoo ras wij konden, brandewiin<br />
aan teb ren gen, en zijne lippen en neus daarmede<br />
te heilrijken. — Naderhand vernam ik op mijne<br />
terugreize, dat, hoe zwak en afgemac hij thans<br />
ook was, hij echcer na verlpop van cien of cwaalf<br />
dagen volkomen weder gezond geworden,<br />
maar op de reize naar de Kaap, daar zijn heer<br />
hem als osfenleider zoo noodig had , uic zijnen<br />
diensc geloopen was.<br />
Mijn aderlaaten bragt mij nog meer, dan een<br />
goed onchaal, bij mijnen waard ce weeg. Hij<br />
had een opgeftopcen otter, die 'er zeer wel uitzag<br />
, en als een'dier, hier te land zeer zeldzaam,<br />
tot een gefchenk voor den. gouverneur beftemd,<br />
en damom geheim gehouden was: dan, voor mijne<br />
moeite, welke ik bij de aderlaaeing gehad, en<br />
de zorg, welke ik naderhand voor dén zieken genomen<br />
had, fchonk hij. mij dac dier uic dankbaarheid.<br />
— Deeze otcer, welke in het-kabinet van de ,<br />
Y akade-
VIII. HOOFDT, REIZE DOOR DE LANGE KLOOF,"<br />
akademie der weetenfchappen te Stokholm , nog<br />
bewaard wordt, fchijnt van dezeive foort, als onze<br />
Europeefehe, naamlijk de rivierotters, mustela<br />
lutra van LINN/EUS, te zijn; alleenlijk onderfcheidt<br />
hij zich van die door zijne grootte en helderder<br />
kleur. •— De kngte des ligchaams bedraagt<br />
van den fnuit tot aan den wortel des ftaares<br />
twee en een' halven, en de geheele lengte des ftaaris<br />
een weinig minder dan een en een' halven voet. —<br />
Dit dier fchijnt hier van kikvorfchen en eene foort<br />
van kleine kreeften te leeven; want in het zoete water,<br />
welk in alle de Afrikaanfche rivieren, op mijne<br />
landkaart van de Kaap de Goede Hoop en de<br />
aangrenzende landen getekend , te vinden is, houden<br />
zich maar twee foorten van visfehen, en deezen<br />
nog in zeer gering getal, op, naamlijk zeer kleine<br />
porsjes, doch weiken ikvergeeten heb onder hunne<br />
behoorlijke foort te brengen, en de Kaapfche<br />
karper, cyprinus gonorynchus, nagenoeg ter<br />
grootte van een' gewoonen haring.<br />
Den zeventienden van Wijnmaand kwamen «ij<br />
uit de drooge Karrovelden in het Lange dal, onder<br />
de benaaming van de Lange Kloof meer bekend<br />
, zelve aan. Deeze valei begint bij de Zoute<br />
rivier. — Hier moest ik nog een paar trekosfen,<br />
het ftuk voor acht rijksdaalders, koopen. De<br />
vrouw van den boer, die baas in huis fcheen te<br />
zijn, verkocht ze mij op haar woord. Maar naauwlijks<br />
waren wij een weinig daar mede voortgereeden,<br />
of wij zagen, dat de een van die twee<br />
osfen een weinig hinkte. Dit maakte ons de eerlijkheid<br />
der vei koperes taamlijk verdacht. — Doch<br />
haare nabuuren verzekerden ons, dat op die wijze,<br />
op welke zij voor de goedheid der osfen borg had<br />
ge«
OF H E T L A N G E DAL. 339<br />
gezegd, hij met alle vier beenen (kon hinken , zonder<br />
dat wij reden hadden, bezwaarnis over haar intebrengen.<br />
— Bij het verkoopen van mijn paard,<br />
welk wij hier teruglieten, werden wij door onze<br />
waardin en haaren man insgelijks verfchalkt.<br />
In de landftreek langs de zogenaamde Zoute rivier<br />
, en in het Lange dal , klaagde men ook<br />
grootlijks over het pisgras, bij gelegenheid van<br />
het Artaquasdal reeds gemeld, orïchoon men geen<br />
beftemd gewas met zekerheid voor hetzelve kon<br />
aangeeven.<br />
Bij den oorfprong der Keureboomsrivier kwamen<br />
wij aan eene landhoeve , van waar men ,<br />
langs een bezwaarlijk voetpad, neerwaard in hec<br />
Houcniquasland, en in eenen dag naar de Algoabaai<br />
komen kan. De Potiivier heet, volgens het<br />
bericht van de bewooners dier hoeve, ookC/iamika.<br />
Dewijl.de heen MM EL MAN en ik onzen wagen<br />
verhaten, en in de duisternis den weg verlooren hadden<br />
, kwamen wij aan eene boerenwooning ,<br />
niec verre van de gemelde rivier, die alleen van<br />
Hottentotten, door den eigenaar der hoeve coc opzichcen<br />
bezorging van hec werk aldaar ce rug geha»<br />
ten , bewoond was. — Deeze lieden waren te<br />
kwaadaartig, dan dat zij mijnen reisgenoot, toen hij<br />
naar den weg vroeg, in 't Portugeesch of Hoihndfch<br />
antwoordden , offchoon hij hun drinkgeld<br />
beloofde, en wij naderhand met zekerheid ontdekten,<br />
dat zij deeze taaien zeer wel konden<br />
fpreeken. — Integendeel zeiden zij ons in hunne<br />
taal zeer veel, 't welk wij in *t geheel niec<br />
konden verftaan.<br />
Vermits de Hottentotten ons den rechten weg<br />
Y a niet<br />
I
'540 VIII. H00FDST. REIZE DOOR DE LANGE KLOOF.<br />
niec wilden aanwijzen, zochcen wij dien zoo goed<br />
als wij konden, weder op. Doch toen ik uoor<br />
den bovengemelden ftroom wilde rijden, zonk mijn<br />
paard op eenmaal tot aan de zadel in het flik. ik<br />
fprong 'er terftond af, en aan den oever; maar<br />
het paard konden wij niet zonder groote moeice<br />
uithet moeras brengen. — Voorts moesten wij hier<br />
met onzen wagen, die ons na volgde, tot den<br />
dageraat toe, vertoeven, om de rechte plaats<br />
der doorvaart te vinden.<br />
Den een en twintigden van Wijnmaand reisden<br />
wij tot aan de rivier Kukoi. of, gelijk dienaam<br />
uitgefprooken wordt , f Ka - f Kol. Deeze<br />
naam, welke anders hoofd, ook wel huisheer betekent,<br />
is waarfchijnlijk deswege aan deeze rivier<br />
gegeeven , omdat zij de voornaamfte bron der<br />
groote rivier f Kam f nafi, die in de Ir.Kamturtt<br />
rivier valt, in zich bevat.<br />
De landhoeve, aan de Kukoirivier gelegen, op<br />
welke wij inkeerden , droeg den naam Avan*<br />
ture. — Van de nabuurige bergen zagen wij de<br />
zee, doch zonder iets van het groote Houmiquasbosch<br />
gewaar te worden, welks gezigt ons door<br />
andere tusfchen beide liggende hooge bergen ontnomen<br />
werd. Ook had toe hiertoe niemand het<br />
nog gewaagd , om van dit gebergte naar Houcniquasland<br />
neer te gaan.<br />
Ons verblijf injOfet Lange dal duurde tot den<br />
een en dertigften varr Wijnmaand.}<br />
Niec verre van de' .Aapsnrivier zag ik eenen ouden<br />
Boschhoctentpc; m^c zij: e vrouw, van welken<br />
de boer VEREIRA, welken zijchansdienden,<br />
mij verhaalde , dac-zij-, nog maar eenige maanden<br />
gelee-
OF HET LANGE P A- L. 34I<br />
geleedett, over omtrent honderd Boschhottentotten<br />
het bediergehad hadden, maar van die vorst»<br />
lijlee of aartsvaderlijke waardigheid door hem tot<br />
den herdersdiensc bij erlijke honderd fchaapen<br />
ve-neierd waren, '-r- Hij roemde hen voor 't overige<br />
als lieden, welke tegen de gewoonte der ;<br />
Hottentotten " vaardig , naauwkeurig in hunne<br />
Verri htingen , en met hunnen tegenwoordigen<br />
toedand te vrede waren.<br />
In de Lange Kloof zagen wij, deels in hec<br />
voorbijrijden , deels elders , veele Hottentotten<br />
van beiderlei gedacht, die hunnen heeren ontloo-<br />
.pen waren, en welken men gaan liet, zonder hen<br />
te .vervolgen: want zij waren oud en gebrekkig;<br />
of de bewooners der' landhoeve zagen 'er geen<br />
voordeel in, om hen op hunnen weg gevangen te<br />
neemen. omdat hunne voorige bezitters hen toch<br />
terug geëischt zouden hebben. — Een zeer oude<br />
van hun, welke ik voorbij reisde, was den volgende<br />
dag. gelijk ik daarna vernam, van vermoeidheid<br />
overleeden, — De mees r<br />
en deezer vlugtelingen<br />
hadden eenen dikken derken dok, op welken<br />
gemeenlijk een rond gemaakte en in't midden<br />
doorboorde zanddeen , ter zwaarte van twee of<br />
meer ponden, gedoken was,,om,de kracht des<br />
ftoks te vermeerderen, wanneer zij daarmede naar<br />
wortelen of bollen van planten graaven, of zich<br />
van dien dok bedienen, om harde aard- of kleiachtige<br />
hoopen, van twee tot vier voethoog, welke<br />
van eene bijzondere foort mieren, termes, die<br />
het voedfel deezer woudmenfehen voor een groot gedeelte<br />
uitmaaken , opgerecht worden, daarmeeiQ<br />
omteftooten. — Het jammerde mij te zien, hoe<br />
deezearmeoude vlugtelingen de rest hunner afneernende<br />
krachten aan deeze hoopen, door langheid<br />
Y 3 *M\
34» vin. HOOFDST. REIZE DOOR DE LANGE KLOOF,<br />
van tijd zeer hard geworden , dikwijls te vergeefs<br />
verfpi'lden, wanneer deeze en geene dieren , op<br />
mieren aazende, door het omwroeten der aarde 'er<br />
reeds ingcfloopen waren, en den voorraad, daarin<br />
gevonden, verteerd hadden. — Eens was ik'er<br />
bij tegenwoordig, toen fommige van dergelijke<br />
weggeloopene Hottentotten van onzen waard en<br />
zijn volk tabak bedelden. Z>j bekenden, dac zij<br />
uit Houtniquasland over het gebergte gekomen<br />
waren, daar zij zich bij eenen goedaartigen heer<br />
wel bevonden hadden ; doch zij ' oegden 'er<br />
bij, datzijthars naar hunne land en ftamgenooten<br />
te rug wilden keeren, en, bijzonder federt dat een<br />
hunner makkeren geftorven was , zich van daar<br />
weg hadden moeten bege'even.<br />
In den omtrek der Haderrivier vond ik den<br />
grond zeer fteenachti?. — Ook trof ik hier en<br />
daar eene menigte fteenhoopen, van kleine ronde<br />
keifteenen gemaakt, en drie of vier voet hoog,<br />
welke hier fede.t onheuglijke tijden geweest waren<br />
, zonder dat men ontdekken kon, tot welk<br />
einde, ofomweikë redenen, zijeercijds op deeze<br />
wijze op een gehoopt mogten zijn.<br />
Niet verre yin hier fag ik, in eene valei, wijde<br />
en diepe groeven , in welker midden een fpic<br />
fe paal ftond, en die t-.t langen voor de grootere<br />
dieren verftrekten. Het fcheelde maar weinig,<br />
of ik en mijn paard waren daarin gevangen.<br />
In de gebergten omtrent Klipdrift houdt zich,<br />
zegt men, eene foort Hottentotten op , welke<br />
men om die reden Bergholten totten noemt. Zij<br />
behooren buiten twijfel tot die foort van Boschmenfehen,<br />
of Boschhottentotcen, welke wij boven
OF H E T E ArW C E D A L . 34$<br />
i l<br />
ven reeds befchreeven hebben . Zij rooven het<br />
vee; en wanneer zij geene gelegenheid hebben,<br />
om vee te deelen, leeven zij van wilde dieren en<br />
planten, die in 'c wild groeien. De boeren,<br />
indeezen omtrek woonende, waagden het daarom<br />
niet, hun vee verre van hunne wooningen te laaten<br />
weiden.<br />
Langs de JVagen-aï Disfclboomsrivier houdt zich,<br />
volgens de berichten, welken ik desaangaande<br />
kreeg, eene foort hagedisfen op , die omtrent<br />
een voet lang, en gitzwart zijn. Men houdt ze<br />
voor zeer vergiftig, zoo dat zelfs de Hottentotten<br />
'er ten uiterfte bevreesd voor zijn. Doch zij<br />
zijn 'er, naar men verzekert, ongemeen fchaarsch.<br />
hi de fteenhoopen, niet verre van deeze rivier<br />
te vinden, houdt zich onder anderen eene groote<br />
menigte kleine dieren op, welken r- A L r. A S onder de<br />
benaaming der Kaapfche kavia , cavia Capenfis,<br />
befchreeven heeft. De bewooners der Hollandfche<br />
volkplantingen hieromtrent noemen het diertje<br />
das. — Dit dier, welk met de gewoone bergrotten<br />
of mormeldieren eenige overeenkomst heeft,<br />
en ook omtrent van zijne grootte is, wordt van<br />
fommigen, en wel als eene lekkere beet, gegeeten.<br />
Het laat zich ook zeer goed tam maaken,<br />
en wordt nog in veele andere ftreeken der Afrikaanfche<br />
gebergcen gevonden. — HetUeine Daseiland,<br />
aan de westkust van Afrika, heeft zijnen naam naar<br />
dat diertje gekreegen. Op de plaatfen, alwaar<br />
zich deeze dieren in de gebergten ophouden,<br />
vindt men eene ftof, welke men hier dasfenpis<br />
heet.<br />
*' Zie hiervooren bi. $32, enz.<br />
Y 4
344 IX. HOQfDST. REIZE VAN TIET LANGE DAL,<br />
-heet. Zij 'zweemt veel'haar bergvét i en do meesten-,<br />
die ze. gezien nebben, houden ze ook daarvoor.<br />
Sommigen. gebruiken ze ook als een geneesmiddel,<br />
en fchrijven 'er eene groote kra-ehc<br />
aan. toe. — - Wijl- ik naauwkeurig bemerkt heb.:,<br />
dat deeze ftof niej .allé de. proeven des bergvets<br />
inhoudt, "en alleenlijk in die oorden, waar de gemelde<br />
dasfen zich ophouden, te vinden is; zoo heb<br />
ik genoegzaamen- gröhd ' Om te gelooven , dat zij<br />
.waarfchijnlijk de .werking ,eener maandlijkfche rei-<br />
.niging.is, deels, omdat men dit .uit verfcheidene<br />
.waarneemingen, met een stam wijfken .van deeze<br />
diertjes gemaakt,beiluiten kan ,,en deels ook, omdat<br />
de vuilighejd deezer dieren; in menigte onder<br />
deeze ftof gemengd is.-<br />
De Driebronnenrivier, de laatfte. in de Lange<br />
Kloof, is het begin eener groote rivier in Sizi-<br />
.kamma.. . ;<br />
De geileldheid,- van het weêr was in deezë<br />
„maand bijna even dezelve als in Herfstmaand. Regenachtige<br />
dagen waren deeze.negen, naamlijk;:<br />
de negende, de tiende, de negentiende en de volgende,<br />
ce twee en twint'gfte en de volgende, ren<br />
.de zes en twintigfte, met de twee: volgende<br />
dagen.<br />
NE-
OF. DE LAÏ$GE KLOOF NAAK. SIXIKAMMA. 345<br />
NEGENDE HOOFDSTUK,<br />
REIZE VAN HET LANGE DAL, OF DS LAN<br />
GE KLOOF NAAR S I Z ƒ X A SI M A.<br />
jri^Si eerften van Slagtmaand namen wij de .reize<br />
naar de Kromme rivier aan, welke zoo^ genaamd<br />
wordt', 'cmdac'zij iri veele kromcen.cn<br />
bochten door eene zeer naauvve. valei flroomcJ<br />
f$ r groffd"is ongemeen flikrig; 'c welk ons<br />
'des te' meer tot groot ongemak' verftrekte, wijl<br />
wij 'er achtmaal door moesten wa'adcn.<br />
Den volgenden dag kwamen wij aan het<br />
'Esfchcnwöiïd.' — Zoo heet, cenc boschachtige<br />
iandltreek, langs de Esfchenrivier , die, gelijk<br />
de omliggende landftreek zelve, naar de menigvuldige<br />
esfchenböomen zoo genoemd wordt. •—-<br />
Deeze boom "'maakt ondertusfehen een gantsch<br />
bijzonder geftacht uit, lk heb denzelven in de<br />
fchrifceh van de'akademie der weetenfchappen van<br />
Stokholm béfclrrceven , en hun den naam Eke-<br />
'bergia Cap'e:iJ;s gegeevcn , ter ' ee're van den<br />
'heer K AR>: L G U S T A A F E K E B K R G<br />
i m<br />
, die tot<br />
deeze mijne reize de allereerlte aanleiding ge-<br />
/ geeven,<br />
*»• Kapitein bij de Zweedfche admiraliteit ,• en teffens<br />
in dienst bij de Zweedfche Oostindifche maatfchappij, ook<br />
^medelid van tfe akademie der weetenfchappen te Stokholm,,<br />
eiv-ridder der AVaft-orde. — In het voorbericht is reeds<br />
met roem van hem gefprooken.<br />
*5
34
OF DE LANGE KLOOF NAAR S1Z1KAMMA. 347<br />
gen zeer dunnen dsrm uitgezonderd, is hun achterlijf<br />
gantsch ieeciig en volkomen doorzigtig,<br />
ook gezwollen en opgeblaazen; waarom zij ook<br />
bij de bewooners der volkplantingen blaasöps genaamd<br />
worden; die daarenboven nog meenen,<br />
dac zij alleen van den wind leeven. — Over dag<br />
zitten zij gemeenlijk (hl; maar des avonds hoorc<br />
men in diedreeken, alwaar zij zich ophouden , van<br />
alle kanten een taamlijk (terken onaangenaam gefchreeuw.<br />
— Wanneer het donker is, laaten zij zich<br />
gemaklijk door het fchijnfel van een lterk vuur aanlokken,<br />
en dan alleroest vangen; maar buiten<br />
dac zijn zij zelden zigcbaar. Iemand wilde mij verzekeren,<br />
dac zij zich ook door klinkend geluid, of<br />
wanneer men hen , om zoo ce fpreeken, aanfpreekc,<br />
en ce gemorc gaac, laacen lokken; dan<br />
de pooging, een deezen einde in 'c werk getleld,<br />
mislukte voor- ditmaal.<br />
Den derden van Slagtmaand rusccen wij op de<br />
laaclte landhoeve, welke aan den oever der Diepe<br />
rivier lag. —~ Oichr hij die boerenwooning hadden<br />
verfcheidene Horcencotcen, op die hoeve dienende,<br />
en wel van ctie foorc, welken men Boschhoccencoccen<br />
en Boschmannen noerr.c, hunne hucten.<br />
Deeze waren van ltroo te famengefteld;<br />
doch thans buicen dien grootdeels mee grooce<br />
lange (tukken olifancenvleesch bedekt, welk in<br />
riemen of reepen, drie of vier vingeren dik, en<br />
fomtijds eene vadem ''ang, uitgefneeden was. Sommigen<br />
deezer reepen waren om de huc gedingen!;<br />
anderen gingen van de eene huc naar de<br />
andere, zo dat de enden daarvan aan beiden<br />
vast waren gemaakt. Het een en andere was gefchied<br />
met een oogmerk, om hec vleesch in de<br />
zon
3*8 IX- HÖ0FL)ST.-.*ÉrZE VAN HÊT LANGE DAL,<br />
zon en de liicht te laaten droogen. Hier<br />
hielden zich mannen, vrouwen-en kinderen op,die<br />
te fa,mei» geene andere bezigheden hadden ,<br />
dan te flaapen , tabak te rooken , en zich op<br />
olifanten vlee ;ch. te vergasten» — 't Is waar, op<br />
de groore Zuidzee had ik hondènvleesch gegeèten;<br />
dan, hier waren reuk en gezigt alleen<br />
genoeg, om mij allen lust en begeerte te<br />
beneemen , van hec ~ olifuntenv eesch te proeven.<br />
Daarenboven' was het niet versch meer,<br />
rftaar ree is eenige dagen in de zon gedroogd:<br />
zoadat, wanneer ik ooic daarvan geproefd had^<br />
mijn oordeel daarover, .echter onvoldoende zon<br />
geweest zjn. Daar komt nog bij, dat ik<br />
mij daardoor de verachting van de bewooners<br />
defc foluplancingen: op den hals zou gehaald hebben:<br />
want deeze houden het bijkans voor even<br />
zoo aifci.uwhjk en verfoeilijk olifanten- als<br />
menfehen vleesch te eeten,' omdac, zeggen zij de<br />
olifant een zeer. verfhndig dier is, welk ook,<br />
wjanneer hen g».wond is. en ziet, dac hec niet<br />
omkomen kan eenigermaare weenc, en craanen<br />
laat vallen Ik wilde mij naar de plaats, daar<br />
deeze olifant ite'chooten was, • begeeven, om des*<br />
zelfs geraamte ce bezien; maar men verzekerde<br />
mij, auc de-wolven bereids alle de beenderen,<br />
daarvan weggefleepc hadden.<br />
• Hier neem ik gelegenheid om van de olifanten<br />
over 't algemeen; van de wijze om ze te<br />
-vangen; van hunne, natuurlijke hiscorie ; hunne<br />
nuccigheid^i en't geen meer van die -merkwaardig<br />
dier te zeggen,is, omftandig te handelen. ,<br />
- b De olifant , van. welken het gemelde vleesch was,<br />
• I ' zag
, - .OP DE LANGE KLOOF NAAR ;SIZTKAJ«MA. 34?<br />
zag men voor een «jóng manneken aan, wijl da<br />
llagtanden taamlijk fmal, en fleehts drie voec.lang<br />
wareti, en de grootde bakiand maar de breedte<br />
van vier duim had; daar integendeel de baktand<br />
van eenen oüfant, dien ik van andere jaagers aan<br />
de Kaap de Goede Hoop gekreegen heb, en<br />
thans in het naturalienkabinet van de akademie<br />
der weetenfchappen bewaard wordt, negen duim<br />
breed, en vier en een half pond zwaar is, of»<br />
fchoon men uit duidlijke kenmerken befluicen<br />
kan, dac hij de uiterlte of achterlte in,hec kaakebeen<br />
geweest is, -<br />
de lengte van dien, van den<br />
worcel toe aan den bovenden rand of de ver*<br />
hevenheid boven hec kaakebeen, fchijnt vijf duim<br />
bedraagen te hebben. Het oor van deezen<br />
Olifant heefc, volgens hec berichc, welk men.mij<br />
desaangaande gaf, eenen Hotcencoc van middelmaatige<br />
grootce van den fchouder tot aan de<br />
voeten gereikt. Een van de voorde beenen,<br />
welk zij mede naar huis hadden genomen, lag<br />
daar nog onverdeeld. De huid van het been<br />
had in verre na niet de dichtheid en vastheid van<br />
die van den neushoorn en het rivierpaard ; maar<br />
fcheen genoegzaam uit taamlijk groote pijpjes en<br />
bloedvaatjes ce famen geweefd , en uievyeniig<br />
oneffener , knobbeliger en rimpeliger , dan by<br />
die dieren ce zijn; waarom zij ook niec,, gelijk<br />
van deeze, toe zweepen kan gebruikc worden. —•<br />
De voec was bijkans cirkelrond, en naauwlijks van<br />
grooceren omtrek dan hec been zelf, cerwijl zijn<br />
middellijn niec volkomen een Zweedfchen voet<br />
hield. — Ten aanzien der vingeren of toonen<br />
beweert u UFFON, dat zij altijd vijf in getal, maar<br />
der nagelen, dat zij ten opzigte yan hun .getal onder-
350 IX H00PDST. REIZE VAN HET LANGE BAL,<br />
derfcheiden zijn k<br />
'. Ik vond van de nagelen maar<br />
vier , waarvan de groocften naar buiten gezeten<br />
hebben , en de kleinlte maar een' duim in zijne<br />
middellijn had. -• De huid onder den voet was»<br />
naar allen (chijn, niec dikker of vaster, dan aan<br />
' het ovarige des ligchaams.<br />
Men geloofde over 't algemeen, dat deeze olifant,<br />
zeer Onlangs getehooten, d.ior fterkere manlijke<br />
olifanten uit de kudde verjaagd, en op die<br />
wijze uit Sizikamma herwaard overgekomen was.<br />
Want in de dikke boslchen van Sizikamma hebben<br />
deeze dieren nog eene vrijplaats, of zij zijn<br />
daar veel meer tegen de vervolging hunner vijanden<br />
beveiligd: maar de Lange Kloof of het Lange<br />
Dal, en andere ftreeken, door Christenen bewoond<br />
, hebben zij terftond, nadac deeze zich<br />
met 'er woon daarin neer hadden gelaaten, moeten<br />
ruimen.<br />
De jagt van deezen olifant is, volgens het eigen<br />
verhaal der jaagefs, twee boeren, hieromtrent<br />
woonende, op de volgende wijze gefchied —<br />
Toen zij des avonds dit groote dier in 't gezigt<br />
kreegen, beflooten zij terftond, hetzelve te paard<br />
te vervolgen, offchoon zij even zo min ervarene<br />
olifantenjaagers waren, als iemand van hun voorheen<br />
een zoodaanig dier gezien had. -— Het<br />
tegenwoordige fchijnt wel, volgens de befchrijving,<br />
geen van de grootften geweest te zijn,<br />
(vermits deeze dieren fomtijds wel de hoogte<br />
van<br />
»• Men zie BHFFOKS natuurlijke historie der dieren,<br />
de nederd. verc XI Deel, bladz. 42. en elders.
CF SB LANGS KLOOF NAAR SIZIKAMMA» 35 f<br />
van vijfden of zestien voet bereiken;) maar nogthans<br />
de aanzienlijke hoogte van elf of twaalf<br />
voet gehad te hebben. Het gezigt van dit waar<br />
kolosfusdier was voor de paarden even zoo ongewoon,<br />
als voor hunne ruiters; zij werden intusfchen<br />
echcer niet fchuuw. — Het dier fcheen zich<br />
ook niet eer wegens hen ce bekommeren, dan nadac<br />
zij hec binnen den afftand vanzevencig of cachtig<br />
fchreeden genaderd waren; wanneer een van<br />
hun, volgens de doorgaande manier der Kaapfche<br />
jaagers , van het paard fprong , den teugel wel<br />
verzekerde, op zijne knie viel, den laadllok mee<br />
de linkerkand tegen den grond hield , den loop<br />
daarop liec rusten , aanleide, en op den olifant,<br />
die middelerwijl omtrent vijftig fchreeden verra<br />
gevlugc was, vuur gaf. — Over 'c algemeen fchieten<br />
de bewooners der Kaapfche volkplantingen ,<br />
wanneer zij op grooce dieren jaagen, gaarn op eenen<br />
afftand van honderd en vijfcigfehreeden; deels,<br />
omdac zij zoo kaden , dac, naar hunne meening,<br />
de kogel op dien afftand de groocfte uicwerking<br />
doec; deels, omdac zij daardoor cijd winnen, orn<br />
weder op hec paard ce fpringeh en ce vlugten, eer hec<br />
gewonde en daardoor getergde dier hen bereiken,<br />
en zich aan hen wreeken kan. — Naauwlijks<br />
zat ook voor ditmaal de jaager weder te paard,, en<br />
keerde zich om, of hij werd den olifant dichc<br />
achter zich gewaar. Het gekwetfte dier maakte<br />
daarop een zoo doordringend gefchreeuw ,<br />
welk hem door merg en beenen ging, en dat hec<br />
paard ook eenige fprengen deed, en mee gantsch<br />
buitengewoone fnel beid nog eens zoo hard liep<br />
als voorheen. Middelerwijl herftelde de jaager<br />
zich weder, en ftuurde zijn paard naar eene<br />
hoogce; wijl de olifanten en andere groote dieren,,
J5* IX- HODFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />
ren, wegens;de zwaafte van hun ligchaam, bergf<br />
op in lang na niet zoo fnel, 'als bergaf voorc<br />
kunnen komen. Hierdoor werd zijne ftandplaats<br />
telfens nog zoo veel te veiliger, en zijn makker<br />
kreeg daardoor des te meer tijd, om den olifant<br />
op zij te komen, daar hij meende hem des<br />
te gemaklijker naar het hart of de groote longflagader<br />
te kunnen fchieten. Doch hij trof<br />
echter geene zeer gevaarlijke plaats, omdat het:<br />
paard een weinig ^onrustig was, en niet ftil wilde<br />
ftaan. De olifant , die zich nu tegen<br />
deezen tweeden jaager wendde, werd ras moê<br />
om hem te vervolgen, te meer, wijl deeze gelegenheid<br />
had, om eene nog fteilere hoogte op te<br />
rijden. Hierop ftonden de beide jaagers elkander<br />
bij, en de eene hield tot meer zekerheid<br />
het paard van den anderen bij den teugel, op-,<br />
dat het niet mogt wegloopen, terwijl ieder van<br />
hun zijnen fchoot bijzonder zou doen. -— Wegens<br />
een derden kogel zocht de olifant nog<br />
wraak te neemen; maar de vierde benam hem<br />
allen moed. Na den achtften viel hij echter<br />
eerst.<br />
Ondertusfchen hebben verfcheidene geoeffende<br />
olifantenjaagers mij verzekerd, dat een enkele<br />
kogel fomtijds genoeg is, om eenen olifant in<br />
het ftof te leggen. Dan daartoe worden verfcheidene<br />
bijzonderheden vereiscbt. Vooreerst,<br />
het kaliber van den fnaphaan moet groot,<br />
genoeg weezen, óm eenen kogel van een zesde,<br />
een achtfte of ten minfte een tiende van een Hol |<br />
landsch pond gewigt intenccmen. — Ten tweede,<br />
is het noodig dat de fnaphaan van een goede<br />
fchaft voorzien, en deswege in ftaat zij, om<br />
eenen des te fterkeren fchoot .buskruid..uittehou-.-;<br />
. nat • v<br />
den. 1
OF DE LANGE KLOOT NAAR. SIZIKAMMA. S53;<br />
,j e r u Qm deeze zelve "reden - bedienen deboeren<br />
zich op de olifanten - , rivierpaarden - en<br />
neushoornen- en'zelfs op de 'buffeljagten, allerliefst<br />
van de oude groote Zweedfche en Deenfche<br />
musketten, die wegens hunne zwaarte en.<br />
onhandelbaarheid in deeze landen niet meer gebruikt<br />
worden. Wegens deeze buitengewoone<br />
zwaarte van het geweer, waagen de jaagers<br />
het bijkans nooit, uit de vrij e hand te<br />
fchieten, maar, gelijk ik boven reeds befchreeven<br />
heb, zoo dat zij het geweer aan den laadftok<br />
laaten rusten. Even zoo min fchieten zij<br />
te paard zittende, omdat zoo wel de paarden,<br />
als zij zeiven, van het hard rijden pleegen te<br />
beeven. — Ten derde wordt het vereischt, dat<br />
de kogel uit omtrent een derde tin tegen twee<br />
derden lood bcitaa. Want een kogel, geheel uit<br />
lood beftaande, wordt, gelijk ik bij een neushoorn<br />
zelf gezien heb, of geheel en al, of ten<br />
minfte voor een gedeelte, plat, wanneer hij tegen<br />
de dikke en zeer taaie huid der groote dieren<br />
komt, en verliest daardoor zijne vaart en kracht. —<br />
Wordt 'er, integendeel, te veel tin bij het lood<br />
gedaan, dan wordt de kogel te ligt, en daarenboven<br />
ook brosch, zoo dat hij, gelijk ik insgelijks<br />
zelfs bemerkt heb, in ftukjes, gelijk dunne<br />
fcherven, van elkander vliegt, wanneer hij groote<br />
dieren op zoodaanige plaatfen, daar^zwaare<br />
beenderen zijn, raakt. — Verfcheidene jaagers<br />
hebben mij verhaald, dat men met zulke zwaargelaadene<br />
ïnaphaanen, en met kogels , daar een<br />
gepast gedeelte tin onder gemengd is, door een<br />
ploegijzer van taamlijke dikte keer op keer doorschieten<br />
kan. —- Ik heb wel zelf de proef hier-<br />
Z van
354 HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />
van niet genomen , maar houd het echter niec<br />
voor ongelooflijk , omdat , wanneer ik 'er aan<br />
fcheen te twijfelen, meer dan een gaarn met<br />
mij daarop wilden wedden. Ik heb ook van meer<br />
dan eenen jaager gehoord, dat, wanneer men<br />
met de groote en zwaare geweeren onder een*<br />
hoop zebra's of quagga's , die dicht bij elkander<br />
ftaan, fchiet, en niet op zoodaanige plaatfen,<br />
daar veele of fterke beenderen zijn, treft, de<br />
kogel door vier of vijf van deeze dieren op eenmaal<br />
doorgaat. — De vierde of Iaatfte bijzonderheid<br />
, welke 'er vereischt wordt, wanneer de<br />
olifant op den eerften fchoot vallen zal, beftaat<br />
eindelijk daarin, dat men hem voor alle dingen<br />
in het hart, of dicht daarbij, raakt; wanneer de<br />
kogel zekerlijk het een of ander van de grootere<br />
bloedvaten verftoort, en het dier ras dood moet<br />
bloeden.<br />
Zich van dergelijke grootere geweeren op zulke<br />
jagten re bedienen, is ook uit dien grond des<br />
te noodiger, dewijl de wond , van een' kleinen<br />
kogel gemaakt, door vet of geronnen bloed ligt<br />
kan verftopt worden; om nu niet te zeggen, dat<br />
de veerkracht der huiden en fpieren bij zulke<br />
groote dieren, als olifanten, neushoornen en anderen<br />
, naar evenredigheid grooter, dan bij de<br />
kleineren, is, waardoor dan de wond veel ligter na<br />
den fchoot zich te famentrekt. — Een man, die<br />
als een oud en ervaren oiifantenjaager bekend<br />
was, zeide mij wel, dat men bij, dit dier het'hare<br />
allerbest op deeze wijze kon treffen, dat men net<br />
op die plaats in de zijde mikte, alwaar het gemeenlijk<br />
het tipje van het oor houdt. Dan, naar<br />
de fraaie afbeelding van den olifant, bij BUFïON
Of DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 355<br />
FON'? te'vinden, te oordeelen, fchijnt het oor<br />
te kort te zijn, dan dat men deeze opgaaf zou<br />
kunnen aanneemen , bijaldien niet de Afrikaanfche<br />
olifanten een weinig langere ooren hebben,<br />
of dat deeze zich bij groote en zeer oude dieren<br />
van deeze foort naar evenredigheid veel meer,<br />
dan bij de jongere olifanten, waarvan BUFFON<br />
afbeeldingen gegeeven heefc, in de lengte uitrekken.<br />
De ondervinding heeft de Kaapfche jaagers geleerd,<br />
om den olifant niec naar het hoold te<br />
fchieten; omdat de hersfenen te klein zijn, om<br />
getroffen te worden en daarenboven door eenen<br />
dikken en harden hoofdfchedel of hersfenpan wel<br />
beveiligd zijn. Dit (temt ook met dat geen<br />
overeen, 't welk men voorheen reeds aangaande<br />
dit dier ge weeten heeft. Doch daartegen blijkt,<br />
het ook uit het voorgaande genoegzaam, dat 'er<br />
voorwaar niet, gelijk BIIFFON '7 uit GUICLEAU-<br />
ME BOS MANS voyage de Guinée<br />
b r<br />
aanhaalt, twee<br />
of drie honderd toe vereischt worden, om een<br />
olifant aftemaaken, het zij dan, dat geweerenen<br />
jaagers niet deugden. — Even zoo mm is 'er,<br />
gelijk dezelve fchrijver, naamlijk BOSMAN,<br />
meent *» , een klein leger toe noodig, om eene<br />
geheele bende olifanten aancecascen. — In Afrika<br />
waagt het niet zelden een enkel jaager, wanneer<br />
hij<br />
Men zie zijne natuurlijke historie dar dbren op da<br />
aangehaalde plaats, tegenover blad^. 58 .en 59 of plast I.<br />
en II*.<br />
*? L. e. bladz. 14, en 1$.<br />
ir Bladz. 436".<br />
i' Op de aangehaalde plaats.<br />
z %
$$6 IX- HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />
hij met een fnel en geoeffënd jagtpaard voorzien<br />
is, en eene kudde olifanten ontmoet, dezelven<br />
aantetasten. — De jongfte olifanten pleegen dan<br />
het eerst de vlugt te neemen; maar één of meer<br />
van de ouderen, die de grootfte llagtanden hebben,<br />
en ook juist die geenen zijn, welken de jaager<br />
het liefst wenscht te hebben, keeren zich veelligt<br />
fomtijds tegen hem: maar, wijl zij ras moede<br />
worden en omkeeren, zet de jaager hen na, en<br />
weet altijd de gelegenheid te vinden, om eenen<br />
daarvan te vellen. Wanneer zoodaanig een dier<br />
dan ook Hechts in de heup getroffen wordt,, zoo<br />
pleegt men te zeggen , dat het reeds den jaager<br />
toebehoort, omdat het moet hinken, en daarom<br />
zekerlijk nog doodüjkere fchooten te verwachten<br />
heelt, eer tijd en krachten hem toelaacen, te ontfnappen.<br />
Hoe grootere tanden de olifanten hebben , en<br />
hoe ouder zij zijn, des te zwaarlijviger zijn zij,<br />
en des te langzaamer in het vlugten. Jaa, bij<br />
heeten zonnefchijn heeft men dergelijken overal<br />
zoo krachtloos en moede gevonden, dat fommigen<br />
de driestheid gehad hebben, om hen te voet<br />
te naderen, en op hen te iehieten. — Dit waagen<br />
bijzonder zoodanige Hottentotten , welke in<br />
het fchieten geoeffend zijn, en ten dien einde gemeenlijk<br />
medegenomen worden: want deeze kunnen<br />
in hun pelsgewaad behendiger nabij fluipen,<br />
en zijn ook fneller te voet, om , ingeval van<br />
nood, het gevaar te ontloopen. Jaa, men gelooft<br />
niet zonder grond, dat zij in de oogen der<br />
olifanten zoo wel, als van andere wilde dieren,<br />
niet zoo verdacht zijn, als de blanken; ook van<br />
de dieren, wegens hunnen wilderen reuk , door<br />
de beestenvellen, waarmede zij bekleed, en door<br />
hec
OF DE LAÏGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 357<br />
het bukkukruid, met welks poeier zij befmeerd<br />
zijn , veroorzaakt, niec zoo ligt bemerkt worden.<br />
—<br />
Wanneer de olifant zwaar gewond is, doer hij,<br />
gelijk men zege, geene pooging, om zich tegen<br />
zijnen vijand te verdedigen , fomtijds zelfs nier<br />
eens om te ontkomen , maar Haat ftil, om zich<br />
met het water, welk hij op zekere tijden tot zoodaanige<br />
gebruiken in zijnen tromp bewaart, te befproeien<br />
en te verkoelen. Komt hij dan bij eene<br />
rivier, of ontmoet hij ergens water, en is hij<br />
warm, dan zuigt hij daarvan een gedeelte in, om<br />
zich daarmede te befprengen.<br />
Den liefhebberen van de natuurlijke historié<br />
der dieren is het over 't algemeen bekend, dac<br />
de olifant zich allerliefst in de nabuurfchap vari<br />
rivieren ophoudt , en men in Afie de tamme<br />
olifanten met groote zorgvuldigheid naar het water<br />
leidt, om ze te wasfehen en te baaden. ><br />
Hierom is het mij gantsch niet ongelooflijk voorgekomen<br />
, wanneer men mij verhaald heeft, dat<br />
in de dorre landftreeken van Afrika de olifanten<br />
fomtijds gantsch krachtloos aangetroffen worden. —.<br />
Een van de inwooneren deezer landftreek zeide.<br />
mij ook, dat hij op eene moerasfïge plaats, ofop<br />
eenen zoogenoemden fonteingrond , taamlijk<br />
zekere kenmerken waargenomen had, dat aldaar<br />
Olifanten gelegen hadden. — Alle dé berichten,<br />
welken ik gelegenheid gehad heb te verfamelen,<br />
kwamen daarin overeen, dat deeze dieren, wanneer<br />
zij gejaagd worden, modderachtige rivieren<br />
zeer zorgvuldig -mudden, maar grootere rivieren<br />
integendeel opgezocht hebben , welken zij vervolgens<br />
met groot gemak en vaardigheid overge-<br />
Z 3 zwom-
358 IX. HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />
zwommen zijn. Want, offchoon de olifant uit<br />
hoofde van zijne voeten en zijn geheele maakfel<br />
tct het zwemmen niet gefchapen fchijnt te<br />
zijn, en, naar men beweert, met het hoofd en<br />
het geheele overige ligchaam bijna volkomen onder<br />
de oppervlakte van bet water neerzinkt, loopt<br />
hij echcer, minder dan andere landdieren, gevaar<br />
om te verdrinken, omdat hij zijnen langen tromp<br />
of fnuit hoog boven het water uitfleekc, om<br />
kchc te haaien, en door middel van dat lid,<br />
welk tellens zijnen neus uitmaakt, en de werktuigen<br />
van den reuk (die in den olifant ongemeen<br />
fijn is) bevat, zijne vaarc naar de bedoelde<br />
plaats richten kan. Hierom heefc men gezien<br />
, dac, wanneer meer olifanten op eenmaal<br />
over eene rivier gezwommen zijn, zij allen den<br />
weg zeer goed getroffen , en met de groocfte<br />
zorgvuldigheid gemijd hebben , aan elkander te<br />
ftooten, offchoon het hoofd en de oogen onder<br />
1 0<br />
het water geweest zijn . —<br />
10 [ t Is jammer, dat de heer SPARMAN v-n dee-<br />
„ ze bijzonderheid in hec zwemmen der olifanten geen<br />
„ ooggetuige geweest is ; ondertusfehen verhaalt hij het<br />
„ echter met zoo veel zekerheid en geloofwaardigheid t<br />
„ dat men 'er bijna niet aan twijfelen kan. Ik merk dit ai-<br />
„ leenlijk daarom aan, dewijl de heer DE BUFFON op<br />
„ de aangehaalde plaats, bladz. 15. daar hij van het zwemmen<br />
der olifanten fpreekt, fchrijft: zij zinken minder<br />
„ diep in 't water, dan andere dieren. En wederom bladz.<br />
„ 45.: hij zwemt ook zeer wel, fchoon de gedaante zijner<br />
„ beenen en voeten het tegendeel fchijnt aanteduiden; maar,<br />
„ wijl de ruimte van de borst en den buik zeer grtot, en de<br />
„ omtrek der longen en ingewanden verbaazend is , en all<br />
„ deeze deelen flechts met lucht, of met ligtere jleffen dan het<br />
„ water gevuld zijn, zot zinkt hij minder dan ten ander dier;<br />
De<br />
*8
OP m LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 359<br />
De tanden zijn het alleen, waarom dé bewooners<br />
der Hollandfche volkplantingen omtrent de<br />
Kaap op de olifantenjagc gaan, uitgenomen,<br />
wanneer zij het vleesch daarvan voor hunne dienstbooden,<br />
hunne flaaven en Hottentotten gebruiken<br />
kunnen. En wijl de groote of flagcanden<br />
der olifanten van honderd tot honderd twintig<br />
jaa zelfs honderd vijftig Hollandfche ponden weegen<br />
, wolken men voor even zoo veele guldens<br />
aan de regeering verko'open , en bijgevolg met<br />
een' erkelen fchoot fomtijds honderd rijksdaalders<br />
of drie honderd guldens verdienen kan, zoo<br />
is 't geen wonder , dat de olifantenjaagers dikwijls<br />
Zulke groote waaghalzen zijn. —- Een thans<br />
overleeden boer, die eenen grooten olifant door<br />
de diepe en breede uitwatering der groote Zondagsrivier<br />
gejaagd had , was zoo driest, dat hij<br />
met<br />
„ hij heeft derhalve minder weerfland te overwinnen , en kan<br />
„ dus met minder paogingen , en geringere • beweeging zijner<br />
v beenen vaardiger zwemmen ; hy maakt daar ook een goed<br />
gebruik van, in het overtrekken van rivieren'; behalve twee<br />
„ flukken kanon, drie of vier ponders,' waarmede men hem in<br />
j, zulke gelegenheden behadt, zet men hem nog eene menigte<br />
„ andere noodwendigheden op het lighaam , • behalve dat ook<br />
„ verfcheidene perfoonen zich aan zijne ooren en ftaart vasthou*<br />
den, om over de rivier te kojnen. Dus, belaaden, zwemt<br />
„ hij gelijk met het water, en men ziet niets van hem, dan<br />
„ zijnen fnujt, dien hij ophoudt om te ademen. m<br />
„ Hieruit fchijnt men te moogen befiuiten: dat dc olifant,<br />
„ onbelaaden zwemmende, om de gemelde redenen minder<br />
diep in het Water zinkt, dan andere landdieren; doch,-<br />
„ dat zulks echter niet belet, dat hij, op aödere' tijden»<br />
„ zwaar belaaden, zoo zwemt, als de heer SPARMAN en<br />
ook de heer DE B u F F o N • melden, te weeten,. da$<br />
„ men niets van hem, dan een gedeelte van zijnet» tfomp<br />
„, of fnult' boyen het water ontdekt. C. ]
$6*0 IX. H00FDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />
met zijn paard navolgde en 'er gelukkig overkwam<br />
, offchoon hij zijn zwaar geweer op den<br />
fchouder had, en zelf niet zwemmen kon. • • -<br />
Hij won echter door zijne rtoutheid niets , wijl<br />
de olifant zich in, eene dichte en met doornen en<br />
heestergewas aangevulde bosfchaadje , werwaard<br />
.de jaager hem of niet kon, of niet durfde volgen<br />
, begeeven , en aldaar zijne lchuilplaacs geiiomen<br />
had.<br />
Te paard kan men de olifanten alleen op de<br />
vlakte aantasten. In bosfchen en wonden., alwaar<br />
het niet dan te voet gefchieden kan, is deeze<br />
jagt altijd gevaarlijker. Men moet hec dan<br />
met groote zorgvuldigheid zoo inrichten, dat<br />
men den olifant onder den wind is; want wanneer<br />
hij door den wind de minfte lucht van den<br />
jaager krijgt, gaat hij terftond regelrecht op hem<br />
los. . Reeds menig een is hierdoor in het uiterfte<br />
gevaar geraakt, DIRK MARX, van wien ik boven<br />
bij de Hagelkraal bereids melding heb gedaan,<br />
verhaalde mij eene zijner jagtoncmoetingen<br />
op de volgende wijze: „ Toen ik, in mijne jeugd-,-<br />
op eene hoogce, mee ftruiken en heescergewas- -<br />
„ fen begroeid, niec verre van een bosch, mij<br />
bezig hield, om eenen olifanc, die windwaard<br />
van mij was, in ftilce ce naderen , hoorde ik<br />
„ van de lijzijde een fchriklijk gedruisch of ge-<br />
„ fchreeuw; en, offchoon ik coenmaals onder de<br />
„ olifancenjaagerseen der onverfchrokkenften was,<br />
„ kan ik echcer niec onckennen, duc ikj een eene-<br />
„ maal oncfteld en verbaasd wierd, en alle de<br />
„ hairen op het hoofd mij te berge reezen. Tef-<br />
„ fens kwam het mij voor, als of ik, om zoo te<br />
•„ fpreeken, met ijskoud water overgooten wierd,<br />
„ zonder dat ik mij van de plaats, daar ik ftond,<br />
„ be-
OF DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 361<br />
„ beweegen kon, eer ik het ontzaglijk hooge dier<br />
„ zoo dicht bij mij zag, dat het bijkans op het<br />
m punt was, om mij met zijnen tromp aantetas-<br />
)} Cen. - r - Bij geluk kreeg ik thans het gebruik<br />
„ mijner zinnen weder , zoo dat ik op de vlugc<br />
„ denken kon; terwijl ik mij toen, tot mijne<br />
„ grootite verwondering, zoo ligt en fnel op mij-<br />
„ ne voeten bevond, dat ik naauwlijks den grond<br />
,, fcheen aanteraaken. Des niettemin , kwam het<br />
„ veiftoorde dier mij taamlijk dicht op den voet<br />
„ pa, Maar toen ik het bosch bereikt, en mij<br />
„ daartusfehen de boomen verfchoolen had, kon<br />
het mij niet gevoeglijk verder navolgen. — -<br />
„ Op die plaats en in dien ftand,. waarin de oli-<br />
„ farit mij allereerst bemerkte, weet ik met ze-<br />
„ kerheid, dat hij mij niet heefc kunnen zien;<br />
„ en bijgevolg, dac hij mij allereerst door zijnen<br />
„ ongemeen fijnen reuk oncdekce. Men zal 'mis-<br />
„ fchien denken, dac ik coc wraakneeming een<br />
'„ minfte mijnen fnaphaan op dien onbefchaamden<br />
„ olifanc had moeien losfen: dan, hij kwam zoo<br />
„ fchielijk, zoo onverwachc, dac ik in den eerften<br />
fchrik in 'c geheel niec daaraan dachc; en<br />
'„ daarna was ieder ftap, dien ik deed, mijns lee-<br />
„ vens halve koscbaar, voor mij ; en ten laaiftej<br />
„ was ik al ce zeer uic mijnen adem , om met<br />
" eenige naauwkeurigheid te kunnen fchieten, en<br />
" al te blij, die oogfchijnlijk gevaar zoo geluk--<br />
„ kig ontkomen ce zijn<br />
Een ander - olifancenjaager ce voet, mee naam<br />
KLAAS VOLK, is, ingevolge verfcheidene berichten<br />
, mij desaangaande gegeeven > niec zoo<br />
gelukkig geweest. — Hij meende, .naamlijk, op<br />
eene,:hei, onder de bedekking van eenige planten<br />
van hec kruid mimofa, aldaar dunnecjes groeiende-,<br />
i n<br />
Z 5
$t>2 IX, HOOFDST. REIZE VAN HET LAN dB IUL,<br />
in ftaat te zijn, eenen olifant ongemerkt te naderen:<br />
dan, deeze befpeurde hem, zette hem na,<br />
haalde hem in, vatte hem met zijnen tromp,-en<br />
floeg hem dood. Doch dit is, zegt men, federt<br />
menfehen geheugen, het eenige voorbeeld»<br />
dat een olifantenjaager in zijn beroep ongelukkig<br />
geweest is.<br />
Ik ken echter nog eenen anderen boer, ROE<br />
LOF SCHA ML ER genaamd, dien een olifant,<br />
terwijl hij, zonder hem gewaar te worden, den<br />
Voet opgeligt had en over hem heen getreeden<br />
was, met zijne toonen een diep gat in de zijde<br />
geftooten had. Ik onderzocht zelf het lidteken<br />
dier wonde, en bevond, dat vier nog gebrokene<br />
ribben diep neergedrukt waren; ook klaagde<br />
die man, dat de gebrokene ribben bij verandering<br />
van ,weer hem veele bezwaarnis veroorzaakten. —<br />
Dit'ongeluk zou hem, eenige jaaren geleeden, bij<br />
de Zwartkoprivier, bijna andermaal overgekomen<br />
zijn. Hij lag, naamlijk, met twee anderert, die<br />
bij hem warén, omtrent den middag, onder den<br />
blooten hemel , bij een grootdeels uitgebrand<br />
vuur, en fliep. Zijne beide reisgenooten ontwaakten<br />
tot ziin geluk een weinig vroeger, en alle<br />
drie verfchoolen'zich onder eenen bosch. Maar<br />
alle de drie rijpaarden, aan een' boom vastgebonden<br />
, werden door de olifanten deerlijk gehavend,<br />
die hun deels op eene, deels op meer plaatfen,<br />
het ruggraad in ftukken floegen. —r De olifanten<br />
waren vier of vijf in getal, welke op hunnen<br />
weg zeer gemaklijk en gelijkmaatig voortgingen,<br />
terwijl zij flechts in het voorbijgaan die fchaade<br />
aanrechtten. —<br />
1<br />
Uit het geen tot hiertoe bijgebragt is, blijkt<br />
duidlijk, dat die olifantenjagt, welke de abt *>E<br />
LA.
ÖF DE LANGE KLOOF, NAAR SIZIKAMMA. 363<br />
LA CAILLE in zijn 1<br />
joumal historique du voyage<br />
fait au Cap de bonne , Efperance *' wijdloopig<br />
befchrijft, en welke de 'bewooners der volkplantingen<br />
mee fpiesfen zouden verricht hebben , niets<br />
anders dan een verdichtfel kan zijn, welk iemand<br />
den goeden abt op de mouw gefpeld heelt. —•<br />
De lieden alhier, welke betere kundigheid van<br />
deeze zaaken hadden, waren ook nu nog onbefcheiden<br />
genoeg, om hem luid daarover uittelagchen,<br />
i De wijze, op welke de olifanten paaren, is een<br />
zaak, waarover tot hiertoe zeer veel getwist is. Want,<br />
nieceegenftaande de groote menigte deezer dieren,<br />
weiken men-van ouds af altijd in Indie gehoudeo<br />
heeft, en waarvan veelen zelfs tot woedend worden<br />
toe tochtig geworden zijn, is het echter niec<br />
mooglijk gewecic,-hen daartoe, te brengen, om<br />
zich in dien ftaat van flaavernij te paaren. — Sommige<br />
-fchrijvers hebben deeze omftandigheid op die<br />
wijze'zoeken te verklaaren , -dat de olifanten te<br />
fchnamachng waren , ein menfehen tot getuigen 1<br />
van hunnen liefdehandel te maaken. — Anderen<br />
zijn zoo verre gegaan, dat zij beweerd hebben,<br />
dat de fchaamfe der olifanten niet eens toeliet,<br />
ëenen derden van hun eigen geflaebt-, bij hunnedaadlijke<br />
puaring,.tegenwoordig te laaten zijn. —<br />
Veelen hebben deeze onthouding der olifanten in hunnen<br />
tam men ftaat uit de trotschheid en edelmoedigheid<br />
deezer dieren afgeleid, dat zij te fchrander<br />
en te vefheven dachten, dan dac zij hun gedacht<br />
zouden willen voortplanten, en hetzelve<br />
éven daardoor vernederen, om den menfehen flaaven<br />
*' Bladz. 35$. tot 362.
364 IX. HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE'DAt,<br />
ven te bezorgen. — Doch, wijl men weet, dat<br />
de olifanten eer en meer en in grootere uitgeftrektheid,<br />
dan eenig ander dier, zich toe gehoorzaamheid<br />
en onderdaanigheid laaten dwingen; zoo<br />
fchijnt ook deeze meening weinig bijval te verdienen;<br />
; Het is derhalve veel waarfehijnlijker, dat ;<br />
deeze wederfpannigheid in eenè zaak, waartoe<br />
4e .natuur .hen toch oogfchijnlijk opvordert,<br />
uit het maakiel des ligchaams, welk bij den<br />
olifant tot zoodaanige verrichting vrij onbekwaam<br />
is, voornaamlijk ontrtaat. — Deeze hindernis vond<br />
de Schepper der natuur buiten twijfel noodig, om<br />
de vermeerdering deezer dien euzen, welke anders<br />
al te groot zou worden, daardoor merklijk te beletten:<br />
want, buiten deeze natuurlijke belemmering<br />
, en de grootere onthouding, dan men bij<br />
eenige andere dieren befpeurt, zou het getal der<br />
olifanten, vooral bij hunne langleevendheid, ras<br />
zoo zeer toeneemen, dat zij eerlang alle de warme<br />
gewesten overheeren, en niet alleen den ondergang<br />
der menfehen aldaar, maar ook hunnen<br />
eigen ondergang bevorderen zouden. Vervolgens,<br />
dewijl de Maaker der natuur niet onmiddeljjk<br />
werkt, zoo is het niet onwaarfchijnlijk, dat<br />
deeze zonderlinge onthouding der olifanten,<br />
hun veelligt natuurlijk, veelligt door het bijzonder<br />
maakfel van hun ligchaam en andere om-<br />
Handigheden genoegzaam j door eenen dwang opgelegd<br />
, het voornaame middel is, welk hij,,<br />
door zijne oneindige wijsheid en magt, ter bevordering<br />
van hunnen aanzienlijken wasdom en<br />
hunne zoo buitengewoone ligchaamsfterkte uitverkooren<br />
heeft.<br />
De
OF Tit LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. %6
$6t> K. H00FDST. REIZE VAN HIT LANGE DAL,'<br />
met zijnen egae te doen te kunnen hebben, genoodzaakt<br />
was, zich op den rug te leggen, tot<br />
dat hij eindelijk het tegendeel en de waare omftandigheid<br />
daarvan zelf waargenomen had. •<br />
Hij was eens met den voorfchreeven MARKUS<br />
POTGIETER op de olifantenjagt geweest.<br />
Zij telden toen omtrent" achc olifanten , welken<br />
Zij wegens hunne kleinere tanden voor wijfkens<br />
aanzagen, uitgezonderd twee grooten, die eer,igemaal<br />
om een van de fchijnbaare wijfkens rond<br />
gingen, en hetzelve met hunnen fnuit floegen of<br />
veelligt liefkoosden, totdat het eindelijk van vooren<br />
op de knie viel, en met rechtopftaande ach %<br />
terbeenen dezelven zoo verre naar vooren zette,<br />
dat zij nevens de voorvoeten te liaan kwamen, en<br />
het wijf ken genoegzaam als op het hoofd te Haan<br />
kwam. In deeze gedwongen houding wachtte<br />
het eene gantfche wijle tijds, dat een van de<br />
mannetjes zijn pligt aan haar vervullen zou. Deeze<br />
zochten ze ook wel te vervullen, maar uit<br />
ieverzucht verhinderde de een den anderen daarin,<br />
zoo ras een van hun zich tot dat werk in ftaat<br />
ftelde. —- Na verloop van twee uuren werden<br />
ii f „ Aan dit verhaal van den bovengemelden boer en<br />
olifantenjaager, JAN KOK, heeft men thans des te<br />
" minder reden om te twijfelen, vermits ook de heer D E<br />
" BUFFON zelf, op het fchriftlijk bericht van eenen<br />
" ooggetuige, zijne meening aangaande de wijze van het<br />
*' koppelen der olifanten verlaat-en heeft. —j Deeze oog.<br />
" getuige is de heer MARCEL BLES, heer van Moer-<br />
*' geftel, die twaalf jaar op het eiland Ceilon gewoond<br />
" heeft. De gemelde heer merkt aan , dat de olifanten<br />
" op de vaste kust van Alle , en in Afrika , gemeenlijk<br />
", groote en dichte bosfchen bewoonen, alwaar men hen<br />
" of niet. of ten minfte niet gemaklijk kan nagaan , en<br />
'* „ voor-<br />
de
OP BE LANGE KLOOF MAAR SIZIKAMMA» 367<br />
de jaagers verdrietig, om langer te vergeefs te<br />
wachten. Maar nog meer verdroot het hun, daü<br />
Zij zoo wegens de oneffene en ileenachtige landftreek,<br />
offchoon zij anders van boomen en ftruiken<br />
gantsch vrij was, als wegens eene rivier, die<br />
tusfchen beiden ftroomde , het noch te paard,<br />
noch te voet konden waagen, nader te komen en<br />
te fchieten.<br />
ik. kan niet ontkennen, dat, offchoon ik niet de<br />
geringde oorzaak heb, om aan de geloofwaardigheid<br />
van mijnen zegsman te twijfelen; en offchoon<br />
dat geen, 't welk hij verhaalde, niet onmooglijk<br />
is, ik nogthans groote zwaarigheden daarbij<br />
vindt. —<br />
vooral niet l« den bronstijd; maar dat deezs dieren op<br />
, het eiland Ceilon, daar de grond genoegzaam overal be-<br />
, woond of bebouwd is, zich zoo wel niet kunnen ver-<br />
, bergen: en dat hij hen daar ftandvastig waargenomen<br />
' hebbende, eindelijk ook een ooggetuige van de wijze<br />
hunner koppeling geworden was. — Hij befchrijft de-<br />
" zelve op gelijke wijze, als hier boven , volgens het<br />
" verhaal van KOK, gefchied is; alleenlijk met dat onder-<br />
" fcheid, dat hij de daadlijke dekking of befpringing gezien<br />
hebbende,, nog des te naauwkeuriger in zijne be><br />
fchrijving daarvan is. Men kan ze in haar geheel leezen<br />
,, in de Nederduitfche vertaaling van BUFFONS natuurlijke<br />
historie der dieren, XI. Deel, bladz. 56 en 57. —<br />
Hierdoor moet men rekenen , de onzekerheid aangaande<br />
' deeze bijzonderheid in de natuurlijke historie der olifanten<br />
gantschlijk weggenoomen te zijn. Het zou onrede-<br />
„ lijk ziju, nog meer daaromtrent te eifchen. — En dus<br />
moest de heer SPARMAN in het begin en op het einde<br />
" der volgende afdeeling niet gezegd hebben, dat hij nog<br />
', groote zwaarigheden daarbij vond , en alles daaromtrent<br />
' aan zijne plaats gefteld liet. Want wanneer men de<br />
zekerheid eener zaak weet , zou het ongerijmd zijn,<br />
,', haare moogtijkheid te willen onderzoeken. " C 3
gtT8 IX. HOOTDST. REIZE VAK HBT LANGE DAL,"<br />
vind, Ondertusfchen verdient BUFFONS of<br />
de gewoone meening aangaande de koppeling der<br />
olifanten, aan den anderen kant, even zoo weinig<br />
toeftemming. — Want, vooreerst, heeft men ze<br />
nog door geenen ooggetuige kunnen bevestigen,<br />
jaa zelfs niet eens een dergelijk voorbeeld van andere,<br />
eigenlijk zoogenoemde viervoetige, en met<br />
de olifanten vermaagfchapte dieren, kunnen bijbrengen.<br />
Verder kan daardoor, wanneer het<br />
wijfje op den rug ligt, het mannetje tot die verrichting<br />
genoegzaam geen meer gemak worden<br />
toegebragt , bijzonder wanneer, gelijk men mij<br />
verhaald heeft, de fcheede van het wijfje van vooren<br />
naar achteren gaat. — Eindelijk is het ook bekend<br />
, dat oude olifanten, wegens hun onbchulpzaam<br />
ligchaam , allerliefst ftaande flaapen , om<br />
van de bezwaarlijke moeite van zich neer te leggen<br />
en weder op te ftaan bevrijd te zijn. TAV ER-<br />
NIER verhaalt wel, dat de tamme olifanten van<br />
het vrouwlijk gedacht geduurende den bron-tijd<br />
bedden voor zich bereiden, zich op den rug daarop<br />
neerleggen, en door haar gefchreeuw het manneken<br />
genoegzaam opeifchen, om zijn pligt omtrent<br />
haar te volbrengen. Dan , dewijl hij dit<br />
niet zelf gezien heeft, en het daarenboven ook<br />
met de fchaamte en den afkeer van het koppelen,<br />
bij de tamme olifanten in den ftaat der dienstbaarheid<br />
over 't algemeen aantetreffen , regelrecht ftrijdt,<br />
kan ik niet nalaaten, zijn verhaal, gelijk ook alle<br />
de meeningen, welken de fchrijvers der natuurlijke<br />
historie tot hiertoe daarover hebben bijgebragt,<br />
aan hunne plaats gefteld te haten.<br />
Nopens den tijd, hoe lang de wijfjes der olifanten<br />
draagen , kon ik in deeze landen geene berich-
OF DE LAtfGK KXOOï NAAR SiïIKAMMA. ffij<br />
richten bekomen.—Maar dat de jongen met cfe'<br />
fnuit zuigen, werd mij door verfcheidenen bevestigd.<br />
Ook ontmoette ik deeze en geene jaagers<br />
, welke mij verzekerden, dat zij fomtijds<br />
twee of drie jongen, hoewel van zeer onderfchel-f<br />
dene grootte, van drie tot acht, jaa negen voet<br />
hoog, een wijfje hadden zien nagaan; dan, zelfs<br />
het grootfte, en dus bijna gantsch volwasfene,<br />
werd desniettemin tot hunne groote verwondering<br />
nog gezoogd; en wanneer het gebeurd was, dat<br />
zij de moeder van een teder jong gefchooten hadden,<br />
en ook dit daardoor van de overige kudde<br />
afgedwaald was, had hetzelve zich, in plaats van<br />
aan de oude, integendeel aan de jaagers, of aan<br />
de paarden gehouden, en was overal mede gegaan,<br />
werwaard zij ook reeden. — Meer dan<br />
een boer zeiden mij deswege, dat zij. van de<br />
Hottentotten, in die nabuurfchap woonende, wel<br />
koeien konden krijgen, die melk gaven, of anders<br />
zeiven dergelijken medeneemen, om zulke<br />
opgevangene jonge olifanten optevoeden, bij aldien<br />
zij maar door de regeering eenigzins daartoe<br />
aangemoedigd werden, — Doch veelligt kon men<br />
bij gebrek van melkkoeien, welken men ook<br />
inderdaad niet zonder aanmerklijke moeite bij de<br />
hand zou kunnen hebben, de zeer jonge olifanten<br />
vooreerst met melkdranken, met pap of brij<br />
kunnen opkweeken , of hun van die kruiden en<br />
gewasfen, welken de ouden allerliefst eeten, iets<br />
toe bereiden, welk hun dienlijk zou zijn.<br />
Volgens de gecuignisfen van de fchrijvers der<br />
natuurlijke historie zoo wel, als de berichten,<br />
van verfcheidene Hottentotten en bewooners der<br />
Kaapfche volkplantingen ontvangen, hebben de<br />
A a ulifurr-
370 1%. H00FDST. REIZE YAN HET LANGE DAL»<br />
olifanten wel geen zaadzakje: maar desniettegenftaande<br />
zou men echter aan hunne jongen, wanneer<br />
zij nog zeer teder zijn, eene zekere operatie<br />
kunnen verrichten,, waardoor zij met meer voordeel,<br />
dan tegenwoordig in Indie gefchiedt, zouden<br />
kunnen getemd en als huisdieren gebruikt<br />
worden. Want zoo wel daardoor, als door<br />
de -gewoonte , zou men hen daartoe kunnen<br />
brengen, dat zij minder kiesch en lekker ten<br />
aanzien van hun voedfel, en minder onhandig,<br />
maar integendeel harder, en aan de woede, welke<br />
hun in den bronscijd fomtijds overvalt, minder<br />
onderworpen zouden zijn. Doch, offchoon<br />
het voeder der olifanten in Oostindie merklijk<br />
kostbaarer en .moeilijker te bekomen,mag zijn,<br />
dan het aan de Kaap de Goede Hoop ooit worden<br />
kan, zoo twijfel ik echter grootlijks, of het<br />
voor. veele bijzondere perfoonen in deeze volkplanting<br />
wel voordeclig zou zijn, dergelijke dieren<br />
te houden. — Dat integendeel de Oostindifche<br />
maatfchappij eens de proef nam, om fommigen<br />
deezer dieren te temmen , en in haaren<br />
dienst te gebruiken, zou zekerlijk der moeite<br />
overwaardig zijn.<br />
In Oostindie krijgt een olifant daagüiks honderd<br />
pond rijst, deels raauw, deels gekookt en<br />
rnet melk., boter en fuiker toebereid: daarenboven<br />
geeft men hem nog arak en pifangK Doch,<br />
dewijl deeze dieren in hunnen wilden ftaat noch<br />
boter noch arak bekomen, is. het zekerlijk even<br />
zoo onnoodig, hun dergelijke fpijs te geeven, als<br />
in het koningrijk Pegu hen uic gouden vaten te<br />
laa-<br />
i„ BUTTON, op de aangehaalde plaats, bfcd», 30.
OF DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 37*<br />
haten drinken, en door lieden van rahgte laaten<br />
bedienen. — B U F F O N rekent, dat 't geen een<br />
wilde olifant daagiijks aan gras en wortelen verteert<br />
, ten minfte honderd en vijftig pond bedraagt. —<br />
In de memoires pour fervir a Fhiftoire des ani-<br />
b x<br />
maux leest men , dat een olifant, dien men in<br />
de voorgaande eeuw in de diergaarde des konings<br />
van Frankrijk te Verfailles hield, daagiijks tachtigpond<br />
brood, twaalf pinten wijn, en twee emmers<br />
vol potagie, daar vier of vijf pond brood-in<br />
gemengd werd , en om den anderen dag, in plaats<br />
van die foupe, twee emmers vol rijst in water<br />
gekookt, kreeg; 't welk voor een zeer toereikend<br />
daaglijkscft voedfel aangezien Werd. 1 Deeze<br />
olifant ftierf aldaar in zijn zeventiende jaar,<br />
en had het maar,vier jaar in die diergaarde .uit*<br />
gehouden fci Veelligt had hij langer geleefd, -waanneer<br />
men hem niet zoo zeer overvloedig gevoed<br />
had: want men bepaalt anders den leeftijd der<br />
olifanten op honderd en vijftig, twee honderd, drie<br />
honderd, en meer jaaren; -— Aan de Kaap zou<br />
een olifant, van zijne jeugd af aan getemd, en<br />
opgevoed, zich met fchillen en bolfters , hef,<br />
kool en ander voedfel uit-het rijk . der planten^,<br />
gelijk ook met-gekookte gerst, mout, of tarwe<br />
vergenoegen. Den wijn zou men nog des^te<br />
meer kunnen ontbeeren;' wijl hij voor dit-dier<br />
zelfs niet dienftig is : maar , wijl het zich door<br />
'fterken .drank tot buitengewoone aanwending:vaii<br />
• kracht laat beweegen, kon men hem wel nu cn<br />
dan een fles daarvan geeven , en nademaai pje<br />
j wim<br />
Part. III. pag. 121. et 147.<br />
iy lurro» op' de aangehaalde plaat», bladz. ?i.<br />
Aa 2
g?2 IX. HOOFDST. REÏZE VAN HET LANGE DAL,'<br />
wijnïn de Kaapfche volkplanting zeer goedkoop<br />
is, zouden de kosten, hierdoor veroorzaakt, zeer<br />
gering zijn. Doch , bij dat alles moet en<br />
wil ik gaarn bekennen, dat het onderhoud van<br />
een zoo groot dier zelfs aan de Kaap duur e<br />
ftaan zou komen.<br />
. De voordeden, welken men van de olifanten,<br />
al-s huisdieren, heeft, en ook aan de Kaap hebben<br />
zou, zijn zeer groot. Behalve dat de olifant<br />
zeer leerzaam, verftandig en gehoorzaam is,<br />
bézit hij ook eene verbaazende fterkte. -— Met<br />
dén fhuit kan hij eenen last van twee honderd<br />
pond van de aarde opligten, en op zijne fchouders<br />
brengen. Ook is hij, naar men verhaalt, in<br />
ftaat, om op eenmaal waaren, die twee en dertig<br />
honderd pond Fransch gewigt houden, te draagen.<br />
Hij kan ook, gelijk de heer de BUF-<br />
FON getuigt, met zijne lange flagtanden boomen<br />
met de wortelen uit den grond rukken, met zijnen<br />
fnuit de takken af breeken, jaa met dit won*derbaare<br />
lid op eene ongemeen behendige wijze<br />
knoopen en floten losmaaken, en het kleinfte ftuk<br />
-geld van den grond opneemem<br />
Doch "," zoo gaat die beroemde natuurkenner<br />
voort, te „ om een denkbeeld te geeven<br />
„ van den dienst, welken hij doen kan, zal het<br />
„ genoeg zijn te zeggen, dat alle de tonnen, zakken<br />
, pakken, die m de Indien van de eene<br />
na plaats naar de andere worden overgebragt,<br />
*• door olifanten vervoerd worden; dat zij lasten<br />
U kunnen draagen op hun ligchaam, op hunnen<br />
hals,<br />
*«. Bladz. 30.
OP DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 373<br />
'„ hals, aan hunne flagtanden, en zelfs met hun-<br />
„ nen bek , als men een touw om die pakken<br />
" doet, dat zij aan 'vatten en met de tanden flui?<br />
"„ ten en vast houden; dat zij het vernuft bij de<br />
fterkte voegende, niets van. 't geen men hen<br />
"„ toevertrouwt, breeken of befchaadigen ; dat<br />
"„ zij, aan den oever der wateren, die pakken in<br />
een fchuit overleggen zonder dezelven nat te<br />
" maaken, plaatfende dezelven zagtelijk daar men<br />
verlangt, en fchikkende alles op de gevoeg-<br />
" lijkfte en veiligfte wijze, in zo verre, dat zij<br />
"„ zelfs naar de dingen neergezet te hebben op<br />
• de plaats, die men hun aanwijst, met hunnen<br />
" fnuit beproeven, of zij veilig en welgeplaatst<br />
" zijn; en zo het een ton is die voortrolt, gaan<br />
zij uit zich zeiven fteenen zoeken om ze<br />
t vast te leggen ".<br />
Hierom is het geen wonder, dat men een zoo<br />
nuttig dier fomtijds met negen duizend , tien<br />
duizend, jaa zelfs wel met zes en dertig duizend<br />
Franfche livres betaalt — Aan de Kaap zou<br />
men zich van hunnen dienst met voordeel kunnen<br />
bedienen, om timmerhout uit Houtniquasland en<br />
het Grootvadersbosch naar de Kaap te brengen,<br />
en allerhande foort van waaren. tusfchen de Kaap<br />
en Baai Fals te vervoeren ; te meer , wijl zij,<br />
volgens de opgaaf van den meer gemelden heer DE<br />
BUFFON c<br />
* , eenen weg van vijftien of twintig<br />
Franfche mijlen zonder verrooeijing, en, wanneer<br />
men hen drijft, eenen dubbel zoo grooten, dat<br />
is vuf en dertig of veertig mijlen, kunnen afleg-<br />
c» BUFFON, l e. bladz, 30.<br />
c i<br />
4J, t. bladz. 29, 30,<br />
M 1
g74<br />
l X<br />
- HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />
leggen. Met hunnen gewoonen ftap leggen zij<br />
ten naaste bij zoo veel wegs af als een paard op een<br />
kleinen draf, en wanneer zij loopen, zoo veel<br />
als een paard in den galop **. — Wanneer zij<br />
ergens in deeze gewesten door Kaapfche jaagers<br />
ontrust worden, en in geen woud befchutting<br />
kunnen vinden, maaken zij niet eer halte, voor<br />
dat zij verfcheidene dagreizen verre weggevlugt<br />
zijn.<br />
Sedert dat de olifanten in de gewesten, nader<br />
bij de Kaap gelegen, voorzigtiger dan voorheen<br />
geworden , en naar Sizikamma en andere<br />
boschrijke landen te rug gevveeken zijn, is men<br />
op hunnejagtzoo ieverig niet meer dan voorheen;<br />
te meer, vermits, men al het elpenbeen aan de<br />
maatfchappij moet verkoopen , welke voor de<br />
kleine tahden maar half zoo veel voor het pond<br />
als voor de groote tanden betaalt. Hierom<br />
gebeurt het ook dikwijls, dat de boeren in hunne<br />
botervaten de kleine tanden heimlijk in de ftad<br />
aan de Kaap brengen, om 'er van andere koopers<br />
meer geld voor te maaken. —• Eenige jaaren<br />
geleeden, toen de olifanten zich nog dichter<br />
bij de Kaap ophielden, muntten bijzonder negen<br />
of tien lieden, van welken in mijnen tijd nog verfcheidenen<br />
leefden , door de ohfamenjagt uit;<br />
waarbij zij wel telkens eenige maanden lang aan<br />
veele gevaaren, honger en andere groote vermoeijingen<br />
bloot gefteld waren, maar naderhand<br />
wederom, hoewel veelligt telkens in veel korteren<br />
tijd, even zoo lui en dertel verteerden ,<br />
'tgeen<br />
« I0HOH, ï. c. bladz. 20.
OF DE LANGE KLOOF, NAAR SIZIKAMMA. 375<br />
'c geen zij verdiend hadden, en 'c welk voor ieder<br />
perfoon wel twee honderd of drie honderd<br />
rijksdaalders moge beioopen.<br />
J<br />
Hieruit blijkt klaar, dat de bewooners der<br />
volkplantingen eene aanzienlijke menigte olifanteu<br />
hebben uirgeroeid. Maar desniettemin hield<br />
men over 't algemeen ftaande, dac dit in vergelijking<br />
van die geenen, welke ontkomen waren,<br />
fleches een zeer gering getal was. Wanc men<br />
had fomtijds kudden van edijke honderd, jaa van<br />
duizend van die dieren gezien , offchoon men<br />
hec geluk niec gehad had , om meer dan eenen<br />
of anderen olifanc daarvan ce fchiecen, — W&ïirfchijnlijk<br />
houden zij zich dus in nog talrijkere,<br />
zoo niet ontelbaare, menigte op aan de afgelegenere<br />
en onbekendere rivieren in geheel Afrika,<br />
alwaar zij, naar allen fchijn, niet alleen in rust<br />
en vrede leeven, maar ook den meester fpeelen<br />
over den mensch, zoo lang deeze aldaar zonder<br />
kennis van het buskruid, in veele opzigten zoo<br />
ongemeen nuctig, leeft.<br />
De Hoccencocten, welken ik aan de Zondagsrivier<br />
in mijnen diensc kreeg, verhaalden mij ,<br />
dac hunne bekenden eens op eene olifancenjagc<br />
een jong coc hun aandeel gekreegen hadden,<br />
welk zij naar hunne kraal medegenomen, aldaar<br />
geflachc, en een gastmaal daarvan aangerecht hadden.<br />
—. De moeder, welke haar jong eindelijk<br />
opgefpoord had, was daarop in 't midden van<br />
den nacht, terwijl hec gancsch duiscer was, in<br />
de kraal gekomen, en had coc wraakneemmg al,<br />
dat zij ontmoec had, verwoesc, vernield, en het<br />
anderfte boven gekeerd.<br />
A a 4 De
g-6" IX. HÖOFDST. REIZB VAN HET LANGE DAL,<br />
De Negers zoo wel, als de Hottentotten maaken<br />
wel op die plaatfen, daar de olifanten hunnen<br />
weg hebben, kuilen, om ze daarin te vangen;<br />
zij dekken ze ook zeer dicht toe. Dan,<br />
deeze vangst heeft niet veel te beduiden. Ik<br />
heb ook gehoord, dat de Hottentotten fomtijds<br />
ftout genoeg zijn , om vergiftige pijlen op deeze<br />
dieren ve werpen; waarna zij dan het geduid<br />
moeten hebben, om hen verfcheidene dagen<br />
lang op het fpoor te volgen, eer het vergif zich<br />
door hun groote ligchaam uitbreiden, en hen te<br />
grond werpen kan.<br />
De negers, welke, gelijk men mij uitdruklijk<br />
verhaald heeft, de olifanten ftaarten zoo duur<br />
koopen en verkoopen, dat een enkele dergelijke<br />
ftaart zoo veel goud, als hij zwaar is, of volgens<br />
B U I ' F O N " ' , twee of drie flaaven kost, waagen<br />
het fomtijds, door eene foort van bijgeloof daartoe<br />
aangedreevenom leevendigen olifanten dien<br />
aftehouwen. De Hottentotten integendeel maaken<br />
'er niet meer werk van, dan van buffels- en<br />
andere ftaarten, welken zij als een teken van hunne<br />
vaardigheid en geluk op de jagt, aan hunnen<br />
gordel draagen. Ik heb een' olifantenftaart<br />
mcdegebragt,, waarvan de huid, eene halve elle<br />
lang opgefplitst en gedroogd, twee duim breed,<br />
en zoo dik als eene dunne osfenhuid is. — Aan -<br />
leevendige olifanten is zij waarfchijnlijk niet veel<br />
meer dan een duim dik. Aan het punt van denzelven,<br />
gelijk ook dicht daaraan , omtrent een<br />
voet opwaard aan de buitenfte zijde, zijn ftijve,<br />
zwar-<br />
e d<br />
L. c. bladz. 43.
OF DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 377<br />
zwarte, glinfterende en gladde borltels, veertien<br />
of vijfden duim lang, omtrent honderd en tachtig<br />
in gecal, en ter dikte van een' middelmaatigen<br />
draad, of bindtouw uicgegroeid. Deeze ftijve<br />
hairen zijn niet hol, maar geheel en al hoornachtig.<br />
Eenigen zijn ondertusfchen taai, laaten zich<br />
buigen en knoopen, zonder te breeken, en kunnen<br />
naauwlijks door de grootfte menschlijke<br />
krachtin ftukken getrokken worden: men zou ze<br />
dus aan het einde van hengdfnoeren zeer wel<br />
kunnen gebruiken, anderen integendeel zijn zeer<br />
broosch. De meesten daarvan zijn meer plat,<br />
dan rond; veelen zeer oneffen en een weinig gedraaid;<br />
fommigen naar het benedenënd toe dikker.<br />
Aan alle olifanten worden deeze borltels<br />
veelligt niet gevonden* maar alleen aan de<br />
grooten en ouden; wijl verfcheidenen, die deeze<br />
dieren in de diergaarden te Petersburg en Verfailles<br />
gezien hebben, zich een' zoodaanigen kwast<br />
hordeis aan den ftaart, als ik thans befchreeven,<br />
en ik'liun ook inderdaad getoond heb, niet kunnen<br />
erinneren.<br />
Aan de Kaap krijgt men zelden olifantentanden,<br />
die uit de aarde opgegraaven zijn; waarfchijnlijk,<br />
omdat men in deeze landen zelden diep in<br />
den grond fpit ; omdat de Hottentotten die<br />
geenen , welken men van geftorvene olifanten<br />
gantsch boven in de aarde heeft kunnen vinden,<br />
reeds overlang opgezocht en verkocht hebben;<br />
en omdat de Kaffers van die geenen, welken zij<br />
hebben kunnen bekomen, armringen gemaakt<br />
hebben. —— Zeevaarende lieden, welke de oostlijke<br />
kusten van Afrika bezoeken , verzekeren<br />
eenpaarig , dat het elpenbeen aldaar in grootere<br />
Aa 5 me»
3^8 IX. H00FDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />
menigte intekoopen of te verruilen is, dan de ruuwe,<br />
onbefchaafde inwooners door de jagt hebben<br />
kunnen verkrijgen. Dit ftemt ook met dat geen,<br />
't welk ik mij erinner, in oude reisbefchrijvingert<br />
geleezen te hebben, volkomen overeen.<br />
Een boer verhaalde mij, dat hij, toen hij in het<br />
rechtsgebied van Kango, tot deeze volkplanting<br />
behoorende, gewoond had, drie voet diep in de<br />
aarde eenige gantsch onbefchaadigde olifantentanden<br />
had gevonden, welke, zoo hij meende, in<br />
voorige tijden als een fchat door de Hottentotten<br />
aldaar begraaven waren.<br />
Door mijne berichten nopens de Kaapfche olifanten<br />
ben ik, ongevoeliger wijze, verleid, om<br />
de natuurlijke historie dezer dieren taamlijk omftandig<br />
te befchrijven Ik wil derhalve uit<br />
dier-<br />
':** t,» D e<br />
fchrijvers over de natuurlijke historie der<br />
„ dieren hebben onder elkander gehreeden, of ce jonge<br />
'j olifanten door raiddel van den fnuit of tromp, dan wel<br />
met den mond zuigen. Dewijl het bekend is , dat de<br />
oude oiu nten door middel van hunnen fnuit al hun<br />
" voedfel . ook den drank , aan hunnen mond brengen,<br />
" befloot de beer DE. BUTTON daaruit, dat dan ook de<br />
" jongen met hu.men fnuit waarfchijnlijk zouden zuigen,<br />
" en dus de melk van de moeder in hunnen mond bren-<br />
" gen; omdat de dit.en hunne natuurlijke inftinkten ter»<br />
" ftond volmaakt oeffenen , en het niet denklijk is, dat<br />
" deeze dieren nadc ^and nog een nieuw inftinkt zouden<br />
' krijgen. En, offchoon reeds UISTCTELIS en<br />
" /ELI ANUS hebben gefchreevcn : dat de jonge olifanten<br />
" met den mond zuigen, redenkavelt hij 'er echter op de<br />
„ gemelde gronden vrij fterk tegen in de Nederduitfche<br />
vertaaling zijner natuurlijke historie der dieren, XI Deel,<br />
" bladz. 38 er» 39. Doch, ten blijke, dat men in der-<br />
„ ge-
OF DE LANGE KLOOF NAAR SIZIKAMMA. 37
'$8o ix. HOOFDST. REIZE VAN HET LANGE DAL,<br />
„ dien olifant op eene hoonende wijze: brengt<br />
het luie dier weg, en haak een ander in zijne<br />
„ plaats. Dit verdroot den armen olifant zoo<br />
„ zeer, dat hij terftond eene nieuwe en veel fter-<br />
„ kere pooging deed, maar die hem zijne hers.<br />
„ fenpan in ftukken brak, en hem dood ter aar-<br />
„ de neer deed ftórten ".<br />
Dezelve fchrijver meldt
OT DE LANGE JttOOF NAAR SIZIKAMMA. 381<br />
1 dikwijls gebeurde, telkens eene handvol groe-j<br />
tf ne kruiden te ontvangen. In den bronstijd<br />
„ verviel hij eens in de gewoone raazernij,.<br />
'„ fcheurde zich los, joeg alle de lieden van de<br />
„ markt weg, en zelfs die groenvrouw nam<br />
vol fchrik de vlugt, maar vergat haar kkü-<br />
0 ne- kind , welk zij bij zich had , mede te<br />
„ neemen. Het dier, welk de plaats, daar dee-<br />
"„ ze zijne weldoeneres gezeten had , kende,<br />
" t droeg het kleine kind met zijnen fnuit zeer be-<br />
„ hoedzaara aan een zij, en leide het op bet<br />
„ dak van eenen kraam ".<br />
De heer DE BUFFON deelt ook eenige bij»<br />
zonderheden , hiertoe becreklijk, mede, welke<br />
hier insgelijks -gevoeglijk eene plaats verdienen,<br />
Wanneer zijn geleider hem eenige zwaare verrichting<br />
wil doen aanvangen, verklaart hij hem,<br />
wat 'er gedaan moet worden, en Helt hem de re-<br />
,denen voor, die hem behooren te beweegen ,orA<br />
te gehoorzaamen; zoo de kornak (dit is de naam ?<br />
dien men aan den geleider geeft) evenwel eeni-<br />
.gen tegenzin in hem blijft befpeuren voor 't werk: f<br />
4at hij van hem vordert, belooft hij hem arak',<br />
of iets anders, daar hij veel van houdt; dan<br />
toont het dier zich. tot alles gereed; maar het 'is<br />
o-evaarlijk hem geen woord te houden, en meer<br />
.dan een kornak is daar het flagtoffer van geweest.<br />
Daar is in Decan iets voorgevallen*, 't welk- .verdient<br />
gemeld te worden, en. dat, hoe ongelooflijk<br />
hec fchijne , echcer ftrikt waar is. „-Eén<br />
„ olifant had zich van zijn' kornak gewroken<br />
„ met hem te dooden; deszelfs vrouw, gecul»<br />
% ge van die fcho'uwfpél, nam haare twee kin-<br />
„ deren, en wierp die voor de voeten van hec<br />
„ dier, dac nog geheel woedende was i dewijl,<br />
gij
% Dt. HOOFDST. REIZE VAW HE* LANGS DAS "<br />
„ gij mijn man gedood hebt, ' rpfak zij tot het<br />
zelve, zoo ontruk mij en mijnen kinderen insger.<br />
lijks het leeven! De olifant ftond ftok ftil,<br />
„ nam zijne zagtheid aanftonds weder aan, en<br />
„ even als of hij vart fpijt vervuld ware geweest<br />
„ over de hardheid welke hij jegens den man<br />
en vader van deeze vrouw en kinderen ge-,<br />
„ pleegd had, nam hij den oudfteri van de twee<br />
„ met zijnen fnuit op, zettede het op zijn' hals,<br />
„ nam het voor zijn kornak aan, en wilde geen<br />
anderen dulden " r<br />
' h<br />
.<br />
Is de olifant wraakgierig, hij is ook aan den<br />
anderen kant niet minder dankbaar. De meergemelde<br />
beroemde natuuronderzoeker verhaalt<br />
ook hiervan een zeer merkwaardig voorbeeld.<br />
„ Een krijgsknecht van .Pondichefy, die de<br />
*r> gewoonte had van aan een deezer dieren tel*<br />
'„ kens als hij zijne foldij ontving, een weinig<br />
„ arak te brengen, op zekeren dag meer dan<br />
„ behoorlijk gedronken hebbendé , en door de<br />
„ wagt, die hem in arrest wilde zetten, ver-<br />
* f, volgd wordende, nam zijn toevlugt onder den<br />
" olifant, en raakte daar in flaap. 't Was ver-<br />
"„ geefscb , dat de wagt hem uit deeze fchutt-<br />
de t e<br />
" plaats*p°°g<br />
a a e n<br />
h l<br />
•> dewijl de olifant hem<br />
" altijd met zijn fnuit verdedigde. Des anderen<br />
£ daags zag de krijgsknecht, zijne dronkenfchap<br />
uitgeflaapeh hebbende, zich met verbaasdheid<br />
" en fchrik onder een dier van zulk een gewet-<br />
" dige grootte. De olifant j 'die zijne vrees<br />
„ waar-<br />
.*>> BUFFON, op de aangehaalde, plaats, bladz. 46 en<br />
47'. De gemelde fchrijver heeft zulks uit de reize van<br />
VINCENT MAKIA, door den roarquis ÜB MONTMI-<br />
IAII overgezet, genomen.
OP DB LANGE KLOOF KAAR SIZIKAMMA. $8$<br />
'„• waarfchijrilijk' bemerkte, liefkoosde hem mee<br />
„.. zijn fnuit, om hem gerust" te ftellen, en deed<br />
,f hem begrijpen, dat hij veilig vertrekken<br />
„ kon " "'.<br />
De olifant valt fomtijds in eene foort van<br />
krankzinnigheid, die hem zijne onderwerplijk*<br />
heid beneemt , en hem zelfs zeer vreeslijk<br />
maakt; men is dan verpligt hem te dooden;<br />
fomtijds vergenoegt men zig evenwel met hem<br />
aan zwaare ijzeren ketenen te leggen, in hoop,<br />
dat hij weder wijs zal worden; maar als hij in<br />
zijnen natuurlijken ftaat is, kunnjB de fcherpfte<br />
pijnen hem niet beweegen om kwrad te doen aan<br />
iemand , die het hem niet eerst gedaan heelt,<br />
0i Een olifant woedende door de wonden, wel-<br />
•„ ken hij in den llag van Hambour had ont-<br />
',, vangen, liep door het veld, en fchreide ver-<br />
„ fchrikhjk ; een foldaat, die niettegenftaande<br />
„ de vermaaningen van zijne makkers, niet<br />
,-, had gevlugt, misfehien omdat hij gekwetst was,<br />
„ was in zijn weg;, de olifant vreesde hem te<br />
„ vertreeden, nam hem op zijn fnuit, zettede<br />
„ hem zagtlijk op ; zijde, en vervolgde zijn'<br />
„ weg "<br />
Nu zal ik nog in een voorbeeld aantoonen,<br />
hoe ligt de olifant iets kwaalijk neemt, maar<br />
ook hoe zorgvuldig hij zich wacht, om den onfchuldigen<br />
eenig leed daarvoor toe te voegen. De<br />
meergemelde heer DE BUFFON heeft hetzelve<br />
uit<br />
ei B U F F O N , /. C, bladz. 47.<br />
cK B U F F O N , /. c. bladz. 47.
3,84 K. HOOFDST\ REIZE VAN HET LANGE DAtJ<br />
uit de memoires poür feryir a rhisioire des artU,<br />
maux par Mesfieurs de 1''academie des /tience<br />
overgenomen, en verhaalt het op de volgende<br />
wijze<br />
„ De olifant fcheen het te bemerken, als<br />
„ men den fpot met hem dreef, en dat te ont-<br />
„ houden, om 'er wraak over te neemen, zo dra<br />
de gelegenheid zich mogt aanbieden. Hij gaf<br />
„ aan een man, die hem bedrogen had, met<br />
„ den fchijn te maaken van hem iecs in den bek<br />
„ te willen werpen, zonder het te doen, een<br />
„ flag met zijg*, fnuit, die hem ter aarde wierp<br />
„ en twee ribben brak; vervolgens trad hij hem<br />
„ onder zijne voeten, en brak hem een been, en<br />
toen op zijne kniën gaande leggen wilde hij hem<br />
„ zijne ilagtanden in den buik fteeken, welke<br />
„ alleenlijk in de aarde drongen , aan de beide<br />
„ zijde van de dij, die niet gekwetst wierd. Hij<br />
„ verpletterde een ander man, door den zeiven ,<br />
f> om de eigen reden tegen den muur te druk-<br />
„ ken. Een fchilder wilde hem in eene buitenw<br />
gewoone houding aftekenen , naamlijk met<br />
„ zijn fnuit opgeheven en zijn bek geopend: de<br />
knegt van den fchilder, om hem in deeze hon-<br />
„ ding te doen blijven, wierp hem vrugten in<br />
,„ den bek , en maakte de meeste reizen den<br />
„ fchijn van dezelve daar in te werpen, zon-<br />
„ der het te doen. Het dier wierd daar boos<br />
t. om, en als of het geweeten had, dat de be-<br />
.„ geerte van den fchilder de oorzaak van dit be-<br />
„ drogware, viel het, in plaats van den knecht aan-<br />
„ tetasten , op den meester zeiven, en wierp hem<br />
M met zijn fnuit eene meenigte water over 't lijf,<br />
„ waarmede hij tevens het papier bedorf,<br />
waarop
ÓF M LANGE KLOOF KAAR SIZIKAMMA. 385<br />
0 waarop hij voor had herh uitcetekenen, en<br />
I J<br />
0 reeds daarmede bezig was . "<br />
Den vierden van Slagtmaand kwamen wij in<br />
hec zoog noemde Leeuwenwoud aan. Die is eene<br />
kleine woudachn^e bn 1 ftreek omcrenc de Leeu-<br />
•Wcnrivier, zóu geheeten, ondac eertijds leeuwen<br />
aldaar hun verblijf gehad hebben. Tegen*<br />
woor-<br />
*3 [„ De leezers zullen mij', hoop ik, gaarn verdun-<br />
>, nen , dat ik t»j de zonderlinge voorbeelden van dé<br />
„ Khrandertieïfl en ïiei geheugen der uiiCanten, hierboven'<br />
door onzen fchnjver bijgebragt, nog een nieuw voorbeeld,<br />
wetk zoo-door zijne geloofwaardigheid, als door<br />
. zijne bijzön^ejrheid grootlijks merkwaardig is , voege.;<br />
,, Men vindt het in the Univerfal Magazine for June 1785.<br />
>» P"g. 319 en 320. op deeze wijze verhaald":<br />
. „ Een olifant, zijnde een wijfje, aan eenen heer te CaU<br />
„ cutta in eigendom toebehoorende, gelast zijnde met zijnen<br />
rijder van het bovenland naar Chotygoné te gaan,<br />
„ brak bij toeval los, ontfnapte zijnen rijder, en ontkwam<br />
j, in het woud. D2 verfchooningen , welken de ongeluk»<br />
kige rijder maakte, werden niet aangenomen; maar men<br />
„ bndcrftelde. A dat hij de olifant verkocht en het geld ver.<br />
„ borger, had. Zijne vrouw en kinderen werden voor<br />
„ fhaven verkocht, en hij zelf veroordeeld, om'op de<br />
„ opeiibaare wegen te werken. ——; Doch twaalf jaaren<br />
,, ria-irna, kreeg .eztive man, dien ongelukkiglijk de oli-<br />
„ f.mt 01 tioopen was , bevel om zich landwaard in te begeeven,<br />
en eene jagt op olifanten bij te woonen. —-»<br />
Eene van de meestgebruikhjke wijzen, om deeze die-»<br />
„ -e te vangen. is, dezelven eerst in eene grootere uic-<br />
„ geftrektheid te bmringen , en daarna van tijd tot -tijd<br />
den kring kleiner te maaken, tot dat zij ten laatfte in,<br />
„ eene kieine ingeflootene plaats gedreeven worden. —- In<br />
„ deeze gelegenheid is het 2eer gevaarlijk dezelven te naj,<br />
deien s voor dat zij eerst door tamme olifanten verzeil<br />
teti<br />
B5>
386 IX. HOOEDST. REIZE NAAR SIZIKAMMA.<br />
rwoordig woonden hier een flaaf eneénè flaavinj die<br />
het weinige vee van eenen boer hoedden, en zijne<br />
tarwenakkers voor de gazellen bewaakten. De<br />
but van den flaaf, en eene fchuur, in wélke<br />
wij onze nachtrust, namen, maakten alle de gebouwen<br />
uit.<br />
- Den vijfden kwamen wij in Sizikamma aan ,<br />
daar wij de drie voorfte landhoeven bezochcen.<br />
„ kerd zijn; waarna zij oogenbliklijk zoo zacht en handel-<br />
„ baar worden als zij te vooren'Wtfd"Êh onhandelbaar-<br />
,, waren. — De rijder geloofde, dat bij onder den troep<br />
de olifant zag , welke hem voor lang ontloopen was;<br />
,, Hij befloot ook terftond daarop derwaard te gaan. De<br />
„ fterklle vertoogen van bet gevaar-, welk hij daar door<br />
zou loopen, waren niet in ftaat, om hem zijn voornee-<br />
, t men te ontraaden. — Toen hij het dier naderde , hen<br />
kende het hem ten eerfte , gaf hem terftond drie falams,<br />
dat is groetingen , door zijnen- tromp of fnuit in de<br />
„ lucht te beweegen, knielde neer , en ontving hem op<br />
„ zijnen rug. Naderhand ftond deeze olifant de jaagers<br />
„ bij, om zich van de andere olifanten te ;<br />
verzekerenden<br />
3, bragt insgelijks nog drie jongen - mede, Welken zij ir*<br />
„ dien tusfehentijd gekreegen had. r»- i e rijder kreeg<br />
„ vervolgens niet alleen zijne bediening weder , met de<br />
„ verlosfing van zijne familie uit de Ikvernij, maar tot<br />
eene belooning voor zijne onrechtvaardige befchuldiging;<br />
„ met iets, daar hij geen fchuld aan had gehad, voor zij-<br />
„ ne lijdingen en qnverfchrokkenheid, werd 'er eene goede-<br />
„ jaarlijkfche inkomfte aan hem gefchonken. — Deeza<br />
„ olifant was laatstltjk in het bezit van den heer- Gouvér»<<br />
„ neur HASTINGS van Bengalen. " C.J<br />
Einde van het Eerfte Deel.