Lestips 2002 - Thema: Onder dak - Jeugdboekenweek
Lestips 2002 - Thema: Onder dak - Jeugdboekenweek
Lestips 2002 - Thema: Onder dak - Jeugdboekenweek
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
Werkboek ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’
Inhoud<br />
Inleiding 5<br />
<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong> is niet genoeg. 6<br />
Tessa Baert<br />
Wonen morgen, een paar vermoedens. 10<br />
Dorian van der Brempt<br />
Het zoeken naar architectuur 12<br />
bOB Van Reeth<br />
Architectuur en onderwijs 14<br />
Gerhard Jäger<br />
Iannis Xenakis, componist en architect 16<br />
Sven Sterken<br />
Villa ‘<strong>Onder</strong><strong>dak</strong>’, een (boeken)huis voor kleuters 21<br />
Ideeënbrief voor kleuters<br />
Hier ben ik best tevreden 42<br />
Ideeënbrief makkelijk lezen (9-12 jaar)<br />
Ik ruik mijn huis 55<br />
Ideeënbrief voor het eerste leerjaar<br />
Als een vacht om je heen 72<br />
Ideeënbrief voor het tweede en derde leerjaar<br />
Wij wonen overal en nergens 94<br />
Ideeënbrief voor het vierde en vijfde leerjaar<br />
Ik woon in mijn hoofd 107<br />
Ideeënbrief voor het zesde leerjaar<br />
Wie weet nog waar we zijn? 127<br />
Ideeënbrief voor het eerste en tweede middelbaar<br />
Colofon 144<br />
3
Inleiding<br />
‘Altijd ben ik<br />
maar op één plaats,’<br />
zei Uil.<br />
‘Ik zou tegelijk<br />
boven en beneden<br />
willen zijn.<br />
Dat moet toch kunnen.’<br />
Arnold Lobel<br />
Boven en beneden zijn. Natuurlijk kan dat, Uil. Sterker<br />
nog, je kan hier en ginds zijn. Thuis en op reis. En gisteren<br />
en vandaag en morgen tegelijkertijd. Het is zelfs heel<br />
gemakkelijk.<br />
Je neemt een goed boek, gaat zitten in je zetel en begint te<br />
lezen. Als het een goed verhaal is, neemt het je mee naar een<br />
andere tijd, een andere plek, een andere wereld – een<br />
mythisch bos, een wereldstad in een vergeten eeuw, een<br />
sprookjeskasteel, een huis in de sterren of gewoon een straat<br />
– terwijl je thuis lekker in je zetel zit. Alles kan. De vraag is<br />
natuurlijk: Wat is een goed verhaal?<br />
Met die vraag keken onze 20 leesproject-medewerkers uit<br />
Nederland en Vlaanderen naar hun boekenkast.<br />
Het resultaat zijn zes verschillende fragmentenbundels,<br />
voor zes verschillende leeftijden. Proza en poëzie kritisch<br />
gewikt en gewogen. Zorgvuldig vormgegeven met een<br />
prachtige prent uit de <strong>Jeugdboekenweek</strong>-kalender als cover.<br />
Klaas Verplancke schreef bovendien voor de kleuters een<br />
warm stapelverhaal: Nopjes.<br />
In dit werkboek – dat zó dik is dat de naam ‘ideeënbrief’<br />
afbreuk zou doen aan de inhoud – vind je concrete<br />
suggesties om met deze leespareltjes te werken. Niet alleen<br />
tijdens de <strong>Jeugdboekenweek</strong>, maar nog heel lang erna.<br />
Wij geven je daarom bewust fragmenten. Ze zijn kort en<br />
krachtig en dus heel bruikbaar in de klas. Hopelijk kort en<br />
krachtig genoeg om je nieuwsgierigheid te prikkelen en je<br />
op zoek te laten gaan naar het boek.<br />
Onze filosofie tijdens de <strong>Jeugdboekenweek</strong> is nog steeds:<br />
voor elk kind een boek. Ideaal is dat elk kind zijn of haar<br />
bundel heeft. Wij hopen dus dat je met veel respect noch de<br />
bundels, noch dit werkboek kopieert.<br />
En dan kijken wij uit naar je reacties. Hopelijk bracht dit<br />
boek je hele klas naar verschillende plaatsen tegelijk.<br />
En krijgen verhalen en boeken een plek bij jou en je<br />
leerlingen thuis.<br />
Veel leesplezier onder <strong>dak</strong>!<br />
5
Tessa Baert is orthopedagoge.<br />
Zij heeft gewerkt met kinderen en<br />
volwassenen met uiteenlopende<br />
vraagstellingen. Haar belangstelling<br />
gaat vooral uit naar de gevolgen van<br />
bepaalde opvoedingspatronen, zowel<br />
op korte als op langere termijn.<br />
Momenteel is zij als lector verbonden<br />
aan de Plantijn hogeschool te<br />
Antwerpen.<br />
6<br />
<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong> is niet genoeg.<br />
Wonen als fundament voor<br />
ontwikkeling.<br />
Tessa Baert<br />
Denkend en schrijvend voel ik de invloed van vele<br />
auteurs. Dit artikel werd echter het meest geïnspireerd<br />
door de publicaties van psychotherapeute A. Miller en<br />
dat van orthopedagoog J.F.W. Kok. En uiteraard door de<br />
kinderen.<br />
‘Onwoonbaar’, zo stond het er. Een woord dat ik twee keer<br />
moest lezen voor ik het begreep. Eerst dacht ik aan<br />
‘onbewoonbaar’, maar dat kon niet, want het ging over een<br />
jongen van acht. De auteur vroeg zich af of hij onwoonbaar<br />
was geworden.<br />
Het trieste verhaal dat aan die conclusie in vraagvorm<br />
voorafgaat, komt hierop neer: Tom is de zoon van een<br />
meisje dat zeventien was toen ze hem ‘kreeg’. Zijn vader<br />
verdween prompt met de noorderzon. Voor zijn grootouders<br />
is hij een bastaard. De politie vond hem<br />
verwaarloosd op een zolderkamer. Tom werd er weggehaald,<br />
geplaatst en overgeplaatst; van de ene inrichting<br />
naar de andere. Bijna schreef ik ‘verplaatst’, maar dat geldt<br />
meer voor dingen. Hoewel. Denkend aan Tom komt het<br />
woord spontaan bij me op. Hij werd twaalf keer verplaatst.<br />
Hij is acht en leeft onder zijn dertiende <strong>dak</strong>. Zijn gedrag is<br />
vreemd en agressief, alsof mensen dingen zijn. En daarom<br />
moet hij telkens weer weg. Echt ‘gewoond’ heeft Tom<br />
nooit. Hij was nergens thuis. Hij verbleef alleen maar. Met<br />
zo’n achtergrond ga je rare dingen doen, ook tegenover wie<br />
vriendelijk is en die het goed met je bedoelt. Want je bent<br />
niet thuis bij jezelf. Wie, zoals Tom, nergens echt woonde,<br />
raakt niet thuis bij zichzelf. En omdat hij niet thuis is bij<br />
zichzelf kan hij ook niet wonen. Op de duur weet geen<br />
mens nog wat oorzaak is, en wat gevolg. Er is een negatieve<br />
spiraal ontstaan, die door beide elementen: ‘niet wonen’ en<br />
‘niet bij jezelf thuis zijn’ draaiende wordt gehouden.<br />
Tom is affectief verwaarloosd. Wie zoals hij, op zeer jonge<br />
leeftijd geen betrouwbare, vaste figuur heeft gekend,<br />
ontwikkelt geen basisveiligheid, geen basisvertrouwen, geen<br />
fundament waarop kan worden verder gebouwd. Zo iemand<br />
wordt een ‘thuisloze’, wat niet betekent dat hij niet onder<br />
<strong>dak</strong> is. Maar hij woont niet. Een mens, ook een kind, kan zo<br />
leeg zijn aan relationele warmte, veilige structuren en<br />
bevestiging van eigenheid, dat hij niet in staat is om te<br />
wonen.<br />
Het doet me denken aan een gedicht van Rilke, dat de regel<br />
bevat: ‘Wer jetzt kein Haus hat baut sich keines mehr’. ‘Wie<br />
nu geen huis heeft bouwt er ook geen meer.’ Op het eerste<br />
gezicht lijkt dat een makkelijke zin. Het gedicht gaat<br />
immers over de herfst, en die herfst kan je beschouwen als<br />
een metafoor voor wat de ‘levensavond’ wordt genoemd.<br />
Dus lijkt het alsof Rilke wil zeggen: oudere mensen starten<br />
geen grote ondernemingen – zoals het bouwen van huizen –<br />
meer op. Maar je kan het ook anders lezen. De nadruk
minder leggen op het ‘nu’ in de zin, zodat er eerder staat dat<br />
je eerst een huis moet hebben voor je er een bouwt. Want<br />
een huis bouw je niet vanuit het niets. Je moet er al een<br />
hebben: in je hoofd, in je hart, passend bij jou als individu.<br />
De idee van ‘woonbaarheid’ moet er zijn, voor je kan gaan<br />
bouwen. En opdat die idee zou kunnen kiemen, moet je<br />
min of meer thuis zijn bij jezelf.<br />
Van Heidegger, de filosoof, is een analoge gedachte bekend:<br />
‘Het wonen gaat het bouwen vooraf’. Weer zo’n uitspraak<br />
op zijn kop, ingaand tegen het gezond verstand. Maar wéér<br />
geldt: er moet iets invulbaars zijn opdat het zou kunnen<br />
ingevuld worden: een plan, een droom, een project, een<br />
bouwen en wonen in de geest, een thuis zijn bij zichzelf.<br />
Terug naar de kinderen. Met de meeste gaat het goed. Maar<br />
er zijn er ook die zich niet echt ontplooien, al hoeft hun<br />
‘onwoonbaarheid’ niet zo schrijnend te zijn als die van<br />
Tom. Hun problematiek zit niet zo ingebakken. Hij is later<br />
ontstaan en de storende factoren waren minder massaal.<br />
En dus is er meer perspectief. Maar ook zij zijn niet<br />
helemaal thuis. Niet bij hun ouders, niet bij zichzelf, niet bij<br />
anderen, niet in de wereld.<br />
Bij het zoeken naar oorzaken is behoedzaamheid geboden.<br />
Zo snel worden vaders en moeders, leraars en andere<br />
opvoeders beschuldigd. Of ze beschuldigen zichzelf, terwijl<br />
het toch om een netwerk van invloeden gaat. Eén daarvan is<br />
de aard van het kind. Sommige kinderen komen al met een<br />
beschadigde woonbaarheid ter wereld: kinderen met<br />
autisme, kinderen met een ernstige verstandelijke handicap,<br />
kinderen met een in aanleg gegeven aandachtsstoornis. Maar<br />
wat ook de (vaak niet te achterhalen) bepalende factor is –<br />
aanleg of milieu of een mengsel van beide – sommigen<br />
hebben nu eenmaal minder draagkracht. Wat voor het ene<br />
kind goed is, daar gaat het andere bijna aan ten onder.<br />
Hiermee wordt niet bedoeld dat een leven zoals dat van<br />
Tom weldadig zou kunnen zijn. Kennelijk is er een<br />
benedengrens. Als die overschreden wordt raakt zelfs het<br />
taaiste kind beschadigd.<br />
Tom ontbrak het in de eerste plaats aan affectie, relatie,<br />
menselijke warmte. Jammer genoeg is zijn verhaal van alle<br />
tijden. Hedendaagse berichten over emotionele<br />
verwaarlozing liegen er niet om. Toch zou ik voorzichtig<br />
willen uitspreken dat affectieve problematiek bij kinderen<br />
tot voor zo’n vijfendertig jaar meer voorkwam dan nu.<br />
Daarvan getuigen de verhalen van Lies en van Jan.<br />
Hun kinderjaren verliepen anders dan die van Tom. Maar<br />
ook bij hen is er iets mis met de pijler die ‘affectie’ heet in<br />
het gebouw dat zij bewonen.<br />
Eerst schets ik, via het verhaal van Lies, een opvoedingsvorm<br />
die vroeger vrij gangbaar was. Vele volwassenen<br />
hebben hem als kind gekend en sommigen dragen er nog de<br />
sporen van. Voor hen via herinnering, en voor anderen via<br />
inleving, kan duidelijk worden hoe door opvoeding<br />
ontstane onbehaaglijkheid met onwoonbaarheid kan<br />
worden geassocieerd.<br />
Lies, vijfenveertig, is vaak depressief, hoewel niets in haar<br />
huidige toestand daar aanleiding toe geeft. Ze is begaafd en<br />
fijngevoelig, heeft een prima gezin en goede collega’s.<br />
Over haar kinderjaren meldt zij niets dan goeds; zij had<br />
welwillende, vriendelijke ouders, zegt ze, die veel voor hun<br />
kinderen over hadden en ze alle kansen boden.<br />
Toch zat haar opvoeding ernstig fout, maar dat weet je als<br />
kind (en ook als volwassene vaak) niet. Lies’ ouders waren<br />
stille, gewetensvolle mensen, zachtaardig maar ook veeleisend,<br />
in de eerste plaats voor zichzelf. Naar Lies, hun<br />
oudste kind, waren ze zelden duidelijk in hun<br />
verwachtingen. Ze suggereerden dat je maar moest<br />
aanvoelen of en wanneer er geholpen, gestudeerd,<br />
enzovoort moest worden. Op Lies had dat een fnuikend<br />
effect. Ze leek wel een radar te hebben voor elke nuance in<br />
houding en sfeer, en werd gaandeweg, vanaf een jaar of vijf<br />
al, stiller en onzekerder. Want wanneer mag je je<br />
ontspannen in zo’n gezin? Wanneer heb je gespeeld zoals<br />
het hoort? Wanneer heb je je werk goed gedaan? Wanneer<br />
heb je mama, die er soms zo droevig uitziet, genoeg<br />
geholpen?<br />
Er leek geen norm te zijn, of beter: hij werd niet verwoord.<br />
Door Lies, die niet wilde teleurstellen, werd dat<br />
geïnterpreteerd als: je moet eindeloos doorpresteren, en als<br />
je dat niet doet, dan voel je je terecht schuldig.<br />
Even onduidelijk als de verwachtingen waren ook de<br />
gevolgen van het gedrag: beloningen en eventueel straffen.<br />
Eigenlijk ontbraken ze allebei. Lies ging, om toch enige<br />
aanwijzing te krijgen, speuren naar minieme wijzigingen in<br />
het gedrag van haar ouders. Ze merkte dat goed gedrag dàt<br />
gedrag is dat haar ouders deed opleven, kennelijk optilde uit<br />
de vaak heersende, vage somberheid. ‘Slecht’ bleek gedrag te<br />
zijn waardoor de drukkende sfeer nog verzwaarde; er werd<br />
weinig gezegd, maar er werd soms gezucht en moeder had<br />
vage lichamelijke klachten. Boodschappen als: ‘mama is niet<br />
boos, maar wel verdrietig (en jij zou moeten aanvoelen dat<br />
dat door jou komt)’ hadden voor Lies een tegelijk opjagend<br />
en neerdrukkend effect. Hier werden haar latere superprestaties,<br />
en ook haar latere depressies voorbereid. Maar<br />
daar was niemand zich van bewust.<br />
Het type opvoeding dat Lies kreeg lijkt vriendelijk te zijn.<br />
Er wordt niet gescholden, niet gebruld en niet geslagen.<br />
Van het kind wordt evenwel verwacht dat het aan de<br />
affectiebehoefte en het wankele zelfbeeld van de ouders<br />
tegemoet komt op een leeftijd waarop het daar nog niet aan<br />
toe is. Het krijgt, kortom, te weinig en het geeft teveel.<br />
Te vaak zijn de rollen omgekeerd. Een kind hoort niet<br />
gespannen op de tenen te lopen, speurend naar nuances in<br />
goed- of afkeuring, presterend, studerend en – omdat het te<br />
weinig krijgt – een bodemloos vat vol affectiebehoefte.<br />
Lies kreeg, ondanks goede bedoelingen, niet de ‘woning’ die<br />
bij haar paste. Haar broers en zussen kwamen onbeschadigd<br />
uit het ouderlijk nest. Maar Lies, nu vijfenveertig, is nog<br />
steeds bij zichzelf niet thuis. Ze miste ademruimte en houdt,<br />
figuurlijk gesproken, nog steeds de adem in.<br />
Perfectionistisch, gespannen superpresteren wisselt bij haar<br />
af met fasen waarin zij de zin van het leven niet ziet. Haar<br />
kinderen zet ze soms erg onder druk. En de enige die zij iets<br />
verwijt is zichzelf. Lies is onder <strong>dak</strong>, maar ze woont niet<br />
echt.<br />
Jan is veertig, een stuurse, autoritaire man. Bij hem thuis<br />
werd met ijzeren hand geregeerd. Van de kinderen werd<br />
geen inspraak geduld, de expressie van hun behoeften was<br />
méér dan begrensd. Strikte voorschriften golden er, waarbij<br />
nooit werd onderhandeld. Elk vergrijp werd op straf<br />
onthaald, gaande van psychische vernedering tot lichamelijk<br />
geweld. Soms werd er zelfs zonder reden ‘getuchtigd’, alsof<br />
7
er kwaad te vergelden viel dat nog niet was geschied.<br />
De straffen die Jan kreeg waren soms berekend, maar vaak<br />
manifesteerden zij zich als blinde woede die zich als een<br />
lawine over hem uitstortte. Jan was machteloos. Protest was<br />
ondenkbaar. Ten eerste omdat het te gevaarlijk zou geweest<br />
zijn. Maar vooral omdat Jan er letterlijk niet aan dacht, te<br />
reageren. Hij vond zijn situatie vanzelfsprekend. Hoe kon<br />
het ook anders, in een maatschappelijk bestel dat de lof van<br />
vaders en moeders zong? ‘Zij zijn de liefste mensen’, werd<br />
Jan gezegd, ‘die alles voor jou overhebben’. Vader- en<br />
moederdag werden gevierd, en de jaarlijkse nieuwjaarsbrief<br />
stond vol met dank. Jan kon ook niet vergelijken. Vriendjes<br />
kwamen niet in dat norse huis, en bij hen gaan spelen was<br />
verboden. Jan werd een heimelijke jongen, met een negatief<br />
zelfbeeld, altijd op zijn hoede, als een schichtige hond.<br />
‘Woonde’ Jan thuis? Woon je, als je keer op keer een vluchtweg<br />
zoekt? <strong>Onder</strong> <strong>dak</strong> was hij wel. Misschien is daar alles<br />
mee gezegd. Toch adoreert hij zijn ouders. ‘Ze hebben me<br />
een geweten geschopt’, zegt hij graag, ‘en daar ben ik ze<br />
eeuwig dankbaar voor.’ Kwaadheid om zijn jeugd is hem<br />
dus vreemd. Maar gelukkig is Jan niet. Er huist iets in hem<br />
waar hij geen raad mee weet, dat hem onrustig maakt, dat<br />
hem soms doet uithalen naar wie hij zwak acht. Hij ziet aan<br />
zijn kinderen dat ze bang zijn voor hem. Dan blaft hij ze<br />
toe en loopt de kamer uit. Want niemand mag zien hoe<br />
verward hij is. Jan is niet thuis bij zichzelf.<br />
De kinderjaren van Lies en Jan liggen achter ons. Er waaide<br />
een nieuwe wind; een massale bewustwording deed een<br />
nieuwe opvoedingsstijl ontstaan. Kinderen krijgen meer<br />
affectie, ze mogen meer zichzelf zijn, op trieste<br />
uitzonderingen na. En verder is de wereld ‘verrijkt’ met<br />
duizenden prikkels; de mogelijkheden zijn eindeloos.<br />
Een prachtige combinatie is dat: volop kunnen kiezen en<br />
volop keuze. En daar liefdevolle warmte bovenop. Is alles<br />
nu in orde? Kennelijk niet. Nog steeds zijn er kinderen die<br />
niet goed thuis zijn; niet bij hun ouders, niet bij zichzelf,<br />
niet in de wereld. Als de tekenen niet bedriegen hebben ze<br />
een structureringsprobleem. Omdat er teveel prikkels zijn<br />
en/of omdat zij er niet tegen opgewassen zijn. Structuur,<br />
een nu vaak misbruikt woord, betekent duidelijkheid,<br />
overzichtelijkheid, voorspelbaarheid, houvast. Niet de<br />
kinderen moeten gestructureerd (zoals wel eens wordt<br />
gezegd) maar hun omgeving. Wat vele kinderen van nu<br />
vragen is, met behoud van grote hartelijkheid, een<br />
(tijdelijke) overaccentuering van overzichtelijkheid.<br />
Die duidelijkheid moet er zijn in de ruimte: een ordelijke,<br />
niet overdadige omgeving. Ze moet er zijn in de tijd:<br />
regelmaat en dus voorspelbaarheid. Duidelijkheid is ook<br />
nodig in de regels: dit mag wel en dat mag niet.<br />
Duidelijkheid is tenslotte nodig in de sociale omgang en de<br />
taal, zodat kinderen weten wat ze aan anderen hebben. Drie<br />
kinderen: Hanne, Pieter en Ben gaan elk op hun eigen wijze<br />
met de ontbrekende duidelijkheid om. Joke als hekkensluiter<br />
staat voor de vele ‘nieuwetijdskinderen’ die door hun<br />
op intuïtie gebaseerde prikkelgevoeligheid hun opvoeders<br />
voor nieuwe uitdagingen plaatsen.<br />
Hanne, negen jaar, is een spring-in-het-veld, vol goede<br />
bedoelingen, maar ze mist concentratie. Ze reageert op alles,<br />
vaak ook motorisch: een jas aan een kapstok, een vogel in<br />
de lucht, een lijst die wat scheef hangt, gepraat van haar<br />
8<br />
zusje. Nadenken voor ze reageert is er niet bij; ze flapt het<br />
eruit, ze vliegt van haar stoel, ze pakt alles vast. Ze botst<br />
vaak met anderen, ook letterlijk, en is beduusd door hun<br />
reactie, want ze had niets kwaads in de zin.<br />
Thuis is het knus, met kussentjes, lampjes en lijstjes. Haar<br />
ouders zijn gezellige mensen. Er is veel leven in huis, van<br />
kinderen, buren en vrienden. Er wordt veel binnengebracht:<br />
spullen, speelgoed, nieuws en babbels, blaadjes en kranten,<br />
muziek en ander mediageluid. Het huis ligt in een drukke<br />
straat, de straat in een lawaaierige wijk.<br />
Hanne krijgt alle liefde die nodig is. Er zijn geen<br />
beperkingen qua ontplooiing. Voor andere kinderen is dit<br />
prima: in de veelheid vinden zij zelf wel hun weg. Maar bij<br />
Hanne gaat het mis. Ze mist structuur en kan er geen<br />
creëren; niet in de ruimte, niet in de tijd, niet in de omgang.<br />
Wat voor anderen gezellig is, inclusief wat rommel, dat is<br />
voor Hanne chaos. Er is geen voorgrond en er is geen<br />
achtergrond. Overgeleverd ben je dan, aan alles. En in je<br />
hoofd zitten niet meer dan vluchtige flarden. Is dit wonen,<br />
thuis en bij jezelf?<br />
Pieter is elf. Hij heeft, wat zijn huis zou kunnen zijn,<br />
gereduceerd tot zijn kamer. Daar, zo hoog mogelijk, brengt<br />
hij al zijn vrije uren door. De klap van de deur die achter<br />
hem dichtvalt is muziek in zijn oren. Toch houdt Pieter niet<br />
van harde geluiden, en evenmin van fel licht, veel drukte,<br />
veel gebabbel, veel mensen. Het is hem allemaal te<br />
lawaaierig, te rumoerig, te flitsend en te snel. Maar in zijn<br />
kamertje leeft hij op. Naar zijn gevoel althans. Want het<br />
enige wat hij doet is spelletjes spelen op de tweedehands<br />
computer die hij laatst kreeg; altijd dezelfde vijf spelletjes.<br />
Perfect voorspelbaar, en dus perfect veilig. Op een dag heeft<br />
Pieters moeder voor hem een feestje georganiseerd. ‘Die<br />
jongen moet z’n kamer eens uit’ had zijn vader een paar<br />
dagen eerder gezegd. Een feestje dus, met toeters en bellen<br />
en alles erop en eraan. Voor Pieter en twaalf jongens uit de<br />
klas en de buurt. Na een kwartier van schutterig gedoe zat<br />
Pieter al met een boek in een hoek. Weer een kwartier later<br />
was hij verdwenen. Zijn moeder probeerde hem nog uit zijn<br />
kamer te halen, maar tevergeefs. Ze schrok van zijn stugge<br />
en wanhopige verzet.<br />
Pieter heeft goede ouders. Hij mag alle ruimte innemen die<br />
hij wil, maar hij doet het niet. Hij had een kind kunnen<br />
worden dat zijn vleugels uitslaat, maar hij kortwiekt<br />
zichzelf. Hij is ook geen blij kind; hij is er te star voor, te<br />
zeer gefixeerd op het voorspelbare, teveel op zijn hoede, te<br />
weinig open naar anderen ook.<br />
Oog in oog met een wereld die hem te overdadig is, sluit<br />
Pieter zich op. Kan je deze zelfgekozen opsluiting ‘wonen’<br />
noemen? Woon je in een huis waarvan je vlucht, ook al is<br />
dat niet naar buiten?<br />
Ben, dertien jaar, verveelt zich meestal. In een huis vol<br />
mogelijkheden weet hij niet wat te doen. En daarom doet<br />
hij niets, behalve wat rondhangen. Het is hem allemaal te<br />
gewoon, te grijs, te flauw en te kinderachtig. Toen hij klein<br />
was had hij vier bakken met speelgoed. Die werden elke dag<br />
naast hem omgekieperd, in wat een uitnodiging tot spelen<br />
moest zijn. Ook toen zat hij maar wat te kijken, niet wetend<br />
waarmee te beginnen. Dat patroon is gebleven. Was ik maar<br />
zestien, denkt hij kwaad. Dan ging ik mijn gang. Dan ging<br />
ik weg. Dan nam ik de trein. Naar een grotere stad, waar
iets te beleven valt.<br />
Soms is Ben enthousiast: als hij met vrienden, die eerder<br />
trawanten genoemd kunnen worden, afspreekt hoe ze de<br />
buurman te grazen zullen nemen. Als ze in warenhuizen<br />
wat gaan pikken. Als ze een tramhokje molesteren, kortom:<br />
als er kicks te beleven zijn.<br />
Bens ouders wilden en willen hem ‘alles’ geven, eerst uit<br />
misplaatste gulheid, nu uit schrik voor hem. Zijn frustratietolerantie<br />
is gelijk aan nul, hij reageert impulsief en hard.<br />
Enig vermogen om zich te verplaatsen in een ander lijkt<br />
hem vreemd. Hij blijft, als een gladde aal, ongrijpbaar in<br />
zijn onverschilligheid.<br />
Ben ‘woont’ niet echt; hij is er te onrustig voor. Zijn<br />
behoefte aan happenings is te groot. Omdat hij nooit<br />
tevreden is, is hij nooit ontspannen. Krijgt hij iets nieuws,<br />
dan is hij na een uur uitgekeken, en lonkt naar het volgende.<br />
Hij gaat het huis uit, de straat op, de stad in. Want thuis is<br />
het hem te saai.<br />
Joke is een ‘nieuwetijdskind’, een ‘intuïtief kind’. Haar<br />
ouders kennen die namen nog maar pas. Ze hebben er een<br />
boek over gevonden. Daarin staat hun dochter ten voeten<br />
uit beschreven. Dat stelt wat gerust; ze weten nu dat Joke<br />
niet alleen is. En het fenomeen is niet nieuw, hoewel er de<br />
laatste jaren steeds meer van die kinderen zouden zijn. ‘Een<br />
bijzonder meisje’ had haar juf gezegd, ‘pas zeven jaar oud<br />
en nu al zo wijs’. Het klikt tussen Joke en haar juf, gelukkig<br />
maar, want niet iedereen zou het nemen dat zo’n uk van<br />
zeven midden in de les zegt: ‘Je moet niet zo verdrietig zijn,<br />
hoor juf, er komt wel een andere vriend. Die meer bij jou<br />
past.’ In de leraarskamer waren de reacties niet uit de lucht,<br />
toen de juf het vertelde: ‘Dat kind heeft ADHD’. ‘Ze<br />
denken dat ze alles mogen’. ‘Dat is toch niet normaal meer.’<br />
Maar Joke’s juf heeft er geen probleem mee.<br />
Joke heeft een antenne voor wat velen ontgaat, soms op het<br />
paranormale af. Zoals laatst op vakantie, voor de eerste keer<br />
in Portugal. Ze stapte uit de auto en zei prompt: ‘ik herken<br />
het hier’. Ze heeft er zich naar gedragen, drie weken lang.<br />
Gisteren zat ze in de keuken wat te neuriën, onhandig bezig<br />
met het snijden van een stuk cake. ‘Wat zing je?’ vroeg haar<br />
vader. ‘Ik zing niet; ik praat met mijn engel’. Dat was haar<br />
antwoord.<br />
Gelukkig is Joke een vrolijk kind dat zich lichamelijk,<br />
affectief en cognitief goed ontplooit. Als je haar wat ontziet<br />
is er niets aan de hand. Zo moet ze wèl oppassen met eten,<br />
al gaat het niet echt om allergie. En verder lijkt ze wat op<br />
Hanne, met haar aandachtsprobleem en overbeweeglijkheid,<br />
hoewel ze ook iets van een stille dromer heeft. Soms denkt<br />
haar moeder dat Joke, toen ze op de wereld kwam, daar niet<br />
helemaal is beland. Alsof ze in een tussenwereld is blijven<br />
hangen. Een wereld met een andere, fijnere energie. Door<br />
haar gedrag vraagt Joke om een warm welkom, om begrip<br />
en een veiligheid biedende duidelijkheid. Ze heeft het<br />
getroffen, thuis. Haar vraag wordt erkend, het antwoord<br />
blijft niet uit.<br />
Een kind heeft recht op thuis zijn. Basisvoorwaarden<br />
daarvoor zijn affectie en structuur. Omdat elk kind anders<br />
is, vraagt het door zijn gedrag om een eigen dosering en<br />
vorm daarvan. Door zijn reactie op het aanbod bevestigt of<br />
ontkent het dat die aanpak goed was. Die bevestiging of<br />
ontkenning wordt, op haar beurt, een bijgestelde vraag.<br />
Van ouders en andere opvoeders mag verwacht worden dat<br />
zij de vraag in het gedrag kunnen lezen en er adequaat op<br />
reageren. Niet meer, maar ook niet minder dan dat.<br />
Het veronderstelt dat zij kritisch staan tegenover het<br />
gangbare maatschappelijke bestel en zich voldoende bewust<br />
zijn van de eigen ‘genoten’ opvoeding om niet blindelings in<br />
herhaling te vallen en het kind pedagogisch geweld aan te<br />
doen. Want onder <strong>dak</strong> zijn is niet genoeg.<br />
9
Dorian van der Brempt was directeur<br />
van boek.be – Huis van het Boek.<br />
Hij doceert aan de Design Academie<br />
in Eindhoven. Zelf noemt hij zich:<br />
‘Observator van kunsten in eigen<br />
omgeving en een beetje verder,<br />
minnaar en liefhebber van mooie<br />
dingen. Tijdgever en tijdrover omdat<br />
tijd het mooiste is dat je elkaar kan<br />
geven of van elkaar kan nemen.’<br />
10
Wonen morgen,<br />
een paar vermoedens.<br />
Dorian van der Brempt<br />
Een paar maand geleden ontmoette ik een Deen in Gent.<br />
Hij sprak vloeiend Nederlands en leeft al jaren tussen<br />
Kopenhagen en Gent. Je kan hem bereiken op een e-mail<br />
adres. Hem ontmoeten gebeurt meestal op publieke<br />
plaatsen. Zijn meubelen bestaan uit een rugzak, een<br />
slaapzak en een laptop. Wonen ‘tussen’ twee of meer<br />
steden wordt een nieuwe vorm van leven.<br />
Met de studenten van de Design Academy in Eindhoven<br />
denken wij na over de toekomst. Hoe zullen mensen<br />
morgen omgaan met dingen? Welke spullen zullen zij nodig<br />
hebben? Welke prioriteiten zullen ze stellen? Wat is nuttig<br />
en noodzakelijk, wat is gewoon aangenaam? Wij maakten<br />
een denkoefening vanuit het fenomeen ‘ontrouw’. Vroeger<br />
werden er in een mensenleven minder keuzes gemaakt.<br />
Je leefde in een klassiek gezin en ging naar één school.<br />
De vrije tijd werd ingevuld door één jeugdbeweging.<br />
Je studeerde (liefst) lang op dezelfde school en zocht een<br />
baan, soms een baan voor het leven. Het horloge dat je<br />
kreeg op je twaalfde gaf jaren de juiste tijd aan. Het kopen<br />
van dingen werd bepaald door rituelen. De bakker, de<br />
slager, de kleermaker, de kapper werden op geregelde<br />
tijdstippen bezocht. Je vertrouwde hun aanbod.<br />
Mensen trouwden, kregen kinderen, bouwden of kochten<br />
een huis. Regelmaat, herhaling, op bekende tijdstippen<br />
terugkerende beslissingen waren de regel. Vandaag is<br />
deregulering niet enkel een economisch fenomeen. Ook de<br />
sociale verhoudingen zijn meerkleurig geworden. In de<br />
steden leven steeds minder mensen op constante basis<br />
samen. Het leven wordt voor vele jonge mensen met<br />
ambities een ‘solotrip’. Het individualisme heeft geleid tot<br />
een complexe maatschappijvorm die vooral in de steden van<br />
de rijke (westerse) wereld voorkomt.<br />
Wonen heeft met stilstaan te maken. Een woning is een<br />
rustpunt, een nest dat ook warmte en bescherming<br />
garandeert. Vandaag zijn wij hoe langer hoe meer in<br />
beweging. Mobiliteit wordt bijna een statussymbool. Met de<br />
hoger vermelde ‘ontrouw’ wilden wij de behoeften bekijken<br />
vanuit het nieuwe ‘zap perspectief’. Vooral mensen met<br />
hogere opleiding nemen minder lange termijn beslissingen.<br />
Het leven wordt projectmatig ingevuld. Vanuit deze visie<br />
werden een aantal vaststellingen gemaakt. We spreken<br />
minder graag van trends omdat dit te veel de nadruk legt op<br />
mode gebonden elementen. We hebben het over<br />
vermoedens.<br />
1. Wij worden steeds luier. Wij kauwen niet meer en we<br />
sjouwen niet meer. Gemaald voedsel, bereide maaltijden en<br />
hapklare brokken vervangen maaltijden van vroegere met<br />
hun klassieke componenten en volgorde. Naast de<br />
ongezonde regel zijn er vele gezonde alternatieven. De biomarkt<br />
groeit en de vegetariërs worden talrijker. In de<br />
woning van morgen zullen de voorzieningen voor bereiding<br />
en verzameling van voeding beperkt zijn. Thuis zal vooral<br />
‘gesnackt’ worden en in het restaurant zal meer genoten<br />
worden. In een aantal supermarkten werden kleinere<br />
winkelkarretjes geïntroduceerd. Ook in de ‘food’ wordt<br />
funshopping belangrijker. Het hamsteren is voorbij, want<br />
we sjouwen niet meer graag. Wij beslissen ook graag<br />
impulsief wat en wanneer we willen eten.<br />
2. Het huizen kopen of bouwen wordt tot een minimum<br />
beperkt. Een woning kopen is duur en vraagt meestal een<br />
financieel engagement op lange termijn. Vermits de lange<br />
termijn meestal een onbekende is, neemt men deze<br />
beslissing niet zo vlug. Daarbij geeft het bezit een gevoel<br />
van onvrijheid en immobiliteit.<br />
3. Het meubilair wordt steeds lichter. Vele nieuwe<br />
materialen (harde kunststof, textiel met nieuwe kwaliteiten)<br />
hebben meubelen doen ontstaan die makkelijk te<br />
verplaatsen zijn. Bouwpakketten voor meubels die kunnen<br />
meegroeien zijn bij jongeren erg populair. Steeds meer<br />
meubelen worden op wielen gemonteerd om ze makkelijker<br />
in de ruimte te verplaatsen. De zelfbouwer en zelfdoener<br />
krijgt een steeds groter aanbod. Bij ontwerp en<br />
ontwikkeling van meubels wordt de verhuisbaarheid in een<br />
mono-volume wagen soms in het lastenboek opgenomen.<br />
Dit is een voorbeeld van een belangrijke tendens om steeds<br />
meer zelf te doen.<br />
4. Het binnenshuis klussen is een andere vorm van zelf<br />
doen. Fabrikanten van sanitair, elektrisch materiaal en<br />
decoratiemateriaal zoeken steeds meer naar eenvoudige<br />
technieken die de ‘vakman’ kunnen vermijden. Deze laatste<br />
is te duur geworden. De binnenhuisinrichting krijgt wat<br />
theaterdecor-trekjes. Wij willen geen duurzame inrichting<br />
maar een sfeer bouwen. We realiseren een woondecor dat<br />
we met beperkte kosten opnieuw kunnen aanpassen.<br />
5. ‘Hergebruik is herwaarderen’. In de mode was het<br />
hergebruik van oude spullen in combinatie met hedendaagse<br />
accessoires reeds bekend. In de binnenhuisinrichting speelt<br />
dit nu ook. Er worden dingen gerecupereerd uit de<br />
industrie, uit de verpakkingsindustrie omwille van hun<br />
structurele kwaliteiten. Mits kleine aanpassingen ontstaan<br />
nieuwe meubels.<br />
6. Van de buiten terug naar de stad. In de jaren 80 zijn wij<br />
van de stad naar het groen verhuisd. Nu willen wij terug in<br />
de stad. De stad heeft meer te bieden. De ‘zapper’ wordt op<br />
zijn wenken bediend. De stad biedt ook meer openbaar<br />
vervoer, meer voorzieningen voor gezondheid en onderwijs.<br />
Dit zijn enkele vermoedens. De trend is dat er geen trend<br />
meer is, ook niet wat betreft wonen. Wij zijn steeds op zoek<br />
naar nieuwe vormen en nieuwe inhouden maar blikken ook<br />
met nostalgie naar de geuren en de kleuren van vroeger.<br />
Vroeger betekent niet alleen de kastelen aan de Loire of<br />
Bokrijk. Vroeger is ook de warmte van het nest, het gezin in<br />
zijn oerstructuur, de regelmaat, de bekende en geruststellende<br />
klanken en beelden.<br />
11
OB van Reeth is een gerenommeerd<br />
architect. Sedert enkele jaren is hij<br />
Vlaams Bouwmeester.<br />
bOB Van Reeth heeft altijd beweerd<br />
op zoek te zijn naar architectuur,<br />
zowel in zijn eigen ontwerpen en die<br />
van zijn bureau, de Architecten Werk<br />
Groep (A.W.G.), als in zijn functie als<br />
Vlaams Bouwmeester. Dat zoeken<br />
voegt een nieuwe dimensie toe aan<br />
zijn architectuur en breidt de<br />
mogelijkheden uit, maar wijzigt de<br />
fundamentele instelling ervan niet.<br />
Architectuur is voor Van Reeth altijd<br />
meer geweest dan het ontwerpen en<br />
maken van gebouwen, hoezeer hij<br />
ook in gebouwen denkt. Gebouwen<br />
zijn niet louter materiële constructies.<br />
Ze maken deel uit van de stroom van<br />
het leven en proberen zich zoveel<br />
mogelijk aan de ruimte van de media<br />
te onttrekken.<br />
12<br />
Het zoeken naar architectuur<br />
bOB Van Reeth<br />
Architectuur is het zoeken naar architectuur. Waar haalt<br />
een ontwerper stedenbouwkundige en architecturale<br />
energie vandaan. Binnen welk algemeen kader ontstaan<br />
en groeien concepten voor landschapsinrichting, grote<br />
infrastructuren, stedenbouwkundige gehelen en<br />
gebouwen? Wat maakt dat onze projecten ‘juist op tijd’<br />
zijn?<br />
Met betrekking tot de Ruimtelijke Ordening / Stedenbouw<br />
en architectuur is de belangrijkste idee van de afgelopen<br />
eeuw, voor de komende tijd, het inzicht dat de milieulast die<br />
veroorzaakt wordt door het bouwen en gebruiken van<br />
steden, infrastructuren en gebouwen, staat voor een zeer<br />
hoge milieukost, dat dit onhoudbaar is en dat we met zijn<br />
allen moeten zoeken naar middelen om daar verandering in<br />
te brengen.<br />
Zoals alle problemen zogenaamde beperkingen zijn, zo is<br />
ook dit bewustzijn een nieuwe bron om creatieve stedenbouwkundige<br />
en architecturale energie te genereren.<br />
Duurzame stedenbouw, duurzame architectuur, culturele<br />
duurzaamheid lijken mij dé ontwerpopgave voor de<br />
komende jaren.<br />
Ik zeg al lang dat ik niet weet wat architectuur is, dat ik<br />
vermoed dat architectuur het zoeken naar architectuur is.<br />
Het milieubewustzijn maakt het zoeken nog veel complexer<br />
en dus interessanter. Ontwerpen wordt nog boeiender en<br />
veelzijdiger. De opdracht voor ontwerpers is: innovatieve,<br />
performante, integrale concepten te realiseren.<br />
Dit kan. Dit is een praktische noodzaak. Dit is een<br />
constatering.<br />
Bouwheren, investeerders, ontwikkelaars, het beleid moeten<br />
gebouwen laten ontwerpen die in plaats van energie te<br />
consumeren, energie produceren. Dit kan, dit gebeurt al.<br />
U moet hierbij niet direct denken aan de zogenaamde hightech<br />
gebouwen. U kent ze wel, gebouwen die tot en met het<br />
laatste schroefje laten zien hoe ze gedemonteerd kunnen<br />
worden en dus materieel recupereerbaar zijn. Zij zijn<br />
meestal dubbel duur en voorlopig, met andere woorden niet<br />
duurzaam want spoorloos.<br />
Duurzame gebouwen, performante gebouwen zijn geen<br />
constructies als toonzaal van zonnepanelen, fotovoltaïsche<br />
cellen et cetera. Het ecologisch bewustzijn kan best<br />
zichtbaar bescheiden en op de meest discrete manier in<br />
integrale concepten in praktijk worden gebracht.<br />
Zo zorgzaam mogelijk met energie omgaan betekent ze niet<br />
gebruiken. Pollutie maximaal terugdringen wil zeggen:<br />
gewoon geen afval produceren. De meest ecologische<br />
woning is degene die nooit werd gebouwd. Dit is geen<br />
flauwe grap. Dit moet het uitgangspunt zijn.
Onze meest waardevolle bron, de meest milieukostbare, is<br />
het platteland. Deze bron niet verder consumeren is<br />
eenvoudig: het volstaat namelijk er niet meer te bouwen.<br />
Het is noodzaak en het is eenvoudig te realiseren.<br />
Vermeerdering van aantallen, groei, verbetering van levensstandaard<br />
moeten opgevangen worden door de steden en<br />
gemeenten te consolideren, dit duurzaam maken, en te<br />
verdichten. Met andere woorden het gebruik van het reeds<br />
bezette en ge-urbaniseerd gebied optimaliseren: een strategie<br />
ontwikkelen welke gebruik maakt van de kwaliteit van<br />
bestaande infrastructuren en van het ritme van stedelijkheid,<br />
van het stadsleven.<br />
Bouwheren moeten investeren in en opdracht geven tot het<br />
bouwen van gebouwen die zeer lang meegaan, en<br />
architecten moeten deze ontwerpen. Zeg maar 400 jaar.<br />
Duurzaamheid is van lange duur. De tijd van de stad is van<br />
zeer lange tijd.<br />
Stedenbouw, architectuur bestaat uit meerdere lagen:<br />
- de locatie, de plek, de footprint<br />
- het casco, dat is de draagstructuur en de gevels: dat is het<br />
cultureel duurzame<br />
- de installaties<br />
- de indeling, en tenslotte de afwerking.<br />
Elk van deze lagen heeft een eigen snelheid, eigen omlooptijd.<br />
De plek mankeert snelheid, onttrekt zich aan tijd, is als<br />
het ware eeuwig.<br />
Ik denk dat wij de draagstructuur, en ik denk ook de huid<br />
van gebouwen zo moeten ontwerpen en realiseren dat<br />
slopen de eerste 400 jaar niet hoeft. Slopen is niet duurzaam.<br />
Het casco, als intelligente ruïne, is de sleutel tot duurzame<br />
gebouwen. De geschiedenis heeft het ons voorgedaan. Dit is<br />
een constatering, en mijn idee over duurzaamheid.<br />
Architecten ontwerpen intelligente RUÏNES: gebouwen<br />
ontworpen voor vele volgende bestemmingen en gebruikers,<br />
met het programma van eisen voor de huidige bestemming<br />
als alibi. Gebouwen ontworpen voor actuele functies,<br />
worden in de tijd door nieuwe bestemmingen als het ware<br />
gekraakt. Wij zijn met zijn allen, als generatie, een krakersbeweging<br />
die de stad bezet. Wij maken gebouwen die de<br />
bereidheid hebben om bewoond te worden, niet het wonen<br />
zelf.<br />
Wij maken wat na het wonen kan worden achtergelaten.<br />
Dat wat gebeurtenissen kan doen gebeuren, ongeacht dat ze<br />
zullen gebeuren. Misschien levert dit gebouwen op die niet<br />
direct passen in het mentaal landschap van velen. Misschien<br />
vindt men ze (en men staat dan voor) – niet gehinderd door<br />
enige kennis – wel lelijk.<br />
‘Iets vinden’ hoort bij iets gezocht hebben.<br />
Zoeken is de relatieve autonomie van ons vak.<br />
Bij duurzaamheid gaat het om meerwaarde, een meerwaarde<br />
die tot stand komt door de factor tijd. Als dat gebouwen<br />
oplevert waarvoor we de eerste 50 jaar niet beschaamd<br />
hoeven te zijn, dan leert de geschiedenis ons dat men ze de<br />
volgende 350 jaar zal liefhebben en als monumenten zal<br />
verzorgen. De sleutel tot meerwaarde ligt ook in het beheer<br />
van het onroerend goed.<br />
Vele gebouwen, ook overheidsgebouwen, die men nu – ook<br />
niet gehinderd door enige kennis – mooi vindt, zijn<br />
constructies die zich tot architectuur verhouden, zoals een<br />
klinisch dode patiënt zich kan meten aan een topsporter.<br />
Gebouwen, dichte dozen die beademd worden met<br />
luchtbehandelingsmachines van werktuigbouwkundigen.<br />
Gebouwen waar niet één raam open kan, waar klimaat werd<br />
verward met 22° Celsius als constante temperatuur.<br />
Gebouwen als te laat ontvangen boodschappen over een tijd<br />
die lang voorbij is. Het gaat niet over mooi, maar over<br />
integer.<br />
Hedendaagse architectuur is niet verbijzonderd, maar<br />
gewoon. Wij weten dat zoeken uitmondt in eenvoud.<br />
Niet alle eenvoudige oplossingen zijn goed, maar het<br />
bijzonder goede antwoord is veelal eenvoudig. Integrale<br />
concepten zijn niet simpel, wel eenvoudig.<br />
Je kan, rondkijkend in Europa op zoek naar milieubewuste<br />
ontwerpers constateren, dat de avant-garde (of moet je<br />
arrière garde zeggen) vandaag energie, talent, moed en<br />
intuïtie gebruikt om zich aan de bestaande context, milieu,<br />
te confirmeren. Ontwerpen is niet wat men soms denkt,<br />
artistiek hyperventileren. Of zich zogenaamd historiserend<br />
inpassen in een urbane esthetica. Ontwerpen is het gewone,<br />
het eenvoudige nastreven, ook al schijnt dat voor sommigen<br />
een provocatie.<br />
Duurzaamheid heeft ook te maken met de intellectuele en<br />
emotionele noden van bewoners en gebruikers. Stedenbouw<br />
en architectuur moeten bovenal investeren in deze<br />
immateriële, niet kwantificeerbare noden. En meer nog dan<br />
voor de praktische noden wordt hiervoor van de<br />
ontwerpers grote precisie en intuïtie verwacht. Wij moeten<br />
genereuze ontwerpen produceren. Architectuur moet je ook<br />
datgene geven wat je zelf niet kan gevraagd hebben, maar<br />
wel had verwacht.<br />
Onze steden en gebouwen moeten (wat Vittorio Lampugnani<br />
noemt) ‘ook het perspectief van verbetering’ in zich dragen<br />
en dus de sociale, economische en technologische<br />
conjunctuur waarin ze ontstaan, overstijgen.<br />
De werkelijk culturele dimensie van architectuur zit precies<br />
in dat ‘verbeteringsperspectief,’ in die kritische generositeit.<br />
Zonder zelfingenomenheid en los van ideologische<br />
utopieën, kan je louter, milieupragmatisch stellen, dat<br />
architectuur moet meewerken aan de verbetering van de<br />
toekomst.<br />
Het gaat om culturele duurzaamheid, om de lange duur.<br />
13
Gerhard Jäger is de artistiek<br />
coördinator van ABC, Art Basics for<br />
Children.<br />
In opdracht van Canon Cultuurcel<br />
van het Departement <strong>Onder</strong>wijs<br />
werkt ABC aan een onderzoeksproject<br />
en inventarisatie van relevante<br />
projecten rond dit thema in Vlaanderen<br />
en in Europa, met hierbij een focus<br />
op de basisschool (6 tot 12 jaar).<br />
Naar het schooljaar <strong>2002</strong>–2003 toe wil<br />
de Canon Cultuurcel een aantal<br />
initiatieven op touw zetten om<br />
onderwijsprojecten m.b.t. architectuur<br />
en architecturale vorming te<br />
implementeren in het Nederlandstalige<br />
onderwijs.<br />
Info: www.abc-web.be<br />
Telefoon 02 502 00 27<br />
De interactieve ABC-studio voor<br />
visuele kunsten en architectuur is nu<br />
te gast in HETPALEIS in Antwerpen.<br />
Info: 03 202 83 05<br />
14<br />
Architectuur en onderwijs<br />
Gerhard Jäger<br />
Discussie met architectuur is ook altijd een discussie met<br />
zichzelf en met de maatschappij.<br />
De dialoog zou dus al op school moeten beginnen, om de<br />
toekomstige ‘bouwheren’ in staat te stellen zelf kritisch<br />
over de kwaliteit van gebouwen na te denken.<br />
Over ruimte leren spreken zou ze de juiste woorden en<br />
argumenten moeten bijbrengen om te verhinderen dat ze<br />
vooral behoeften reproduceren die hen door de<br />
maatschappij opgelegd worden. Door het ruimtelijk<br />
inzicht te ontwikkelen zouden ze in staat moeten zijn om<br />
die ruimte op te eisen die zij willen. Naast de kennismaking<br />
met de verschillende architecturale voorstellingsmethoden<br />
kunnen het omzetten van emotionele beelden,<br />
de waarneming van het lichaam als ‘huis van het leven’,<br />
het ervaren van de effecten van kleuren op de psyche en<br />
van de mentale ruimte, respectievelijk ademruimte,<br />
leerlingen gevoeliger maken en architectuur sterker laten<br />
beleven.
In tegenstelling tot muziek, theater en literatuur, die<br />
allemaal tijdsgebonden zijn, heeft de beeldende kunst met<br />
ruimten te maken. En toch zouden we moeten verhinderen<br />
dat architectuur op school alleen in de creatieve lade van<br />
plastische opvoeding gestopt wordt. Om ook de politieke,<br />
economische en culturele aspecten behoorlijk aan bod te<br />
laten komen, zou ze ook in andere vakken behandeld<br />
moeten worden: bijv. stedenbouw in geschiedenis en<br />
aardrijkskunde, in economie en sociologie; de verlichting en<br />
evenwichtsleer in fysica; de beschrijving van gebouwen in<br />
de literatuur en de waarneming en beoordeling van een<br />
gebouw door verschillende personen in de vakken<br />
Nederlands, psychologie en filosofie. (terloops: een<br />
aanpassing van de lerarenopleiding, en niet alleen daarvoor,<br />
is dan meer dan noodzakelijk).<br />
Stappen in de zelfontwikkeling op school zouden als<br />
voorbeeld moeten dienen voor latere levensopgaven,<br />
namelijk dat de realiteit zoals ze zich aandient, – zowel in<br />
de architectuur als in groter maatschappelijke verband –<br />
door eigen initiatief veranderd, gevormd, overwonnen kan<br />
worden. Woonconcepten die een volledig verouderd beeld<br />
van samenleven weergeven, maken daar deel van uit. Om<br />
architectuur en stedenbouw later goed te begrijpen is de<br />
bewuste waarneming van de ruimte een basisvoorwaarde<br />
voor een mondige persoonlijkheid. Men kan deelnemen aan<br />
het openbare leven door analyse van de eigen woonsituatie,<br />
respectievelijk van het schoolgebouw. Oudere schoolgebouwen<br />
weerspiegelen in hun architectuur<br />
maatschappelijke hiërarchieën en waarden, die juist de<br />
school zou moeten helpen overwinnen.<br />
De ruimte is de derde opvoeder, zegt de Italiaanse pedagoog<br />
Malaguzzi en toch stralen sommige schoolgebouwen een<br />
dusdanige ongezelligheid uit, dat het niet verwonderlijk is,<br />
dat alle bezoekers er zo vlug mogelijk weer weg willen. Een<br />
mentaliteitsverandering bij de bevoegde verantwoordelijken<br />
zou moeten leiden tot een architectuur waarbij het er niet<br />
op aan komt wat een huis toont, maar wat het mogelijk<br />
maakt. Het gaat om vrije ruimten, morgenlicht in de<br />
klassen, oriëntatie, bescherming tegen lawaai en de<br />
beschikbaarheid van verschillende zones die op elkaar<br />
afgestemd zijn en de meest uiteenlopende functies hebben.<br />
Al die elementen moeten in een intelligente, maar uiterst<br />
gecompliceerde mix een compact geheel worden waarin<br />
iedereen zich goed kan voelen.<br />
Concreet betekent dit, dat minstens 10% van de nuttige<br />
oppervlakte zonder echte opdracht voor onvoorziene<br />
omstandigheden vrijgehouden wordt en dat men hierbij ook<br />
met de ideeën van de kinderen rekening houdt. Belangrijk<br />
zou niet een voor de hand liggende esthetiek, maar wel de<br />
zinnelijke ervaring van de ruimte moeten zijn. Voor<br />
kinderen plannen betekent dus voor levendigheid plannen,<br />
betekent ruimte en tijd om te groeien plannen en betekent<br />
met de ruimte veranderen.<br />
De opwindende workshops van de Russische architect<br />
Vladimir Kirpitsjov in de Edas-kinderstudio voor<br />
experimentele architectuur te Moskou en voorbeelden van<br />
het Centre d’Architecture ‘Arc en rêve’ in Bordeaux en van<br />
het Nederlandse Architectuurinstituut in Rotterdam waren<br />
tot nu toe de pioniers van interessante architectuurbemiddeling<br />
voor kinderen en jongeren. In Zweden is<br />
wonen een schoolvak, de Finnen hebben het recht op een<br />
goed gebouwd milieu ingevoerd en in Engeland is<br />
architectuur al langer een onderdeel van de lessen.<br />
Het vorige Europese panelgesprek in Stockholm<br />
(‘Architecture Children Identity’) en een zeer goed gelukte<br />
verbouwing van een school in Lier hebben nu ook in België<br />
perspectieven geopend.<br />
School kan in het beste geval samenhang binnen het<br />
architecturale denken duidelijk maken, nooit architectuur zelf.<br />
De nodige ernst van de discussie met kunst of architectuur<br />
mag niet met creatieve oefening of spel verward worden.<br />
‘Maar ik weet niet eens wat architectuur is – behalve<br />
misschien het zoeken naar architectuur’ (Vlaamse bouwmeester<br />
bOB Van Reeth).<br />
Als het lukt dit voortdurende zoeken naar architectuur in<br />
het onderwijs te integreren, kunnen we hopen dat op een<br />
dag goede architectuur de culturele wens van iedereen<br />
wordt.<br />
15
Sven Sterken is ingenieur-architect,<br />
en als aspirant van het Fonds voor<br />
Wetenschappelijk <strong>Onder</strong>zoek<br />
verbonden met de Vakgroep<br />
Architectuur en Stedenbouw van de<br />
Universiteit Gent.<br />
Momenteel bereidt hij in Parijs een<br />
proefschrift voor over Iannis Xenakis.<br />
16<br />
Tussen gestolde muziek en<br />
vloeibare architectuur:<br />
Van Pythagoras naar Xenakis<br />
Sven Sterken<br />
De kunst- en architectuurgeschiedenis behandelt<br />
doorgaans de verschillende artistieke disciplines in een<br />
chronologische vorm, waarin gezocht wordt naar<br />
oorzaak-gevolg relaties tussen stromingen, personen en<br />
stijlen. De relaties tussen de disciplines worden echter veel<br />
minder systematisch onderzocht, terwijl een groot deel<br />
van de kunstproductie in de twintigste eeuw eigenlijk<br />
enkel binnen een inter-, meta-, of multidisciplinair kader<br />
kan worden begrepen. Er is sinds het begin van de<br />
twintigste eeuw immers een complete versplintering van<br />
het artistieke landschap opgetreden, waarbij allerlei<br />
nieuwe genres zijn ontstaan (happenings, performances,<br />
installaties, klankkunst) die de oude categorieën<br />
beeldhouwkunst, schilderkunst en architectuur obsoleet<br />
maken. Muziek en architectuur onderhouden<br />
bijvoorbeeld al sinds de antieke oudheid een complexe<br />
relatie, die ook nu nog, in de actuele Computer Aided<br />
Design-architectuurtheorie, een rol speelt. Daarnaast<br />
toont de toenemende belangstelling voor klankkunst<br />
(installations sonores, Klangkunst) op grote hedendaagse<br />
kunstevenementen dat het hier gaat om een relatief<br />
onontgonnen terrein vol mogelijkheden.<br />
Veel architecten uit de twintigste eeuw hebben zich ook<br />
rechtstreeks of onrechtstreeks door muziek laten<br />
beïnvloeden bij hun ontwerpen. Denken we maar aan Bruce<br />
Goff, Peter Cook of Daniel Libeskind. Deze laatste, ooit<br />
een beloftevol muzikant en nu de protagonist van<br />
deconstructivistische architectuur, ziet zijn onlangs<br />
voltooide Joods Museum in Berlijn als een mogelijk slot van<br />
de onvoltooide opera ‘Mozes und Aaron’ van<br />
Arnold Schönberg! 1 De relaties tussen architectuur en<br />
muziek werden echter nog het meest systematisch<br />
uitgewerkt door de recent overleden architect en componist<br />
Iannis Xenakis (1922-2001).<br />
‘Architectuur is als bevroren muziek’<br />
In de context van ‘architectuur en muziek’ wordt deze<br />
uitspraak van Goethe vaak geciteerd. Ze is, zoals het een<br />
goede metafoor betaamt, op verschillende manieren interpreteerbaar.<br />
Geschiedkundig gezien staat ze op het kruispunt<br />
van twee tijdsgeesten: de rationele ingesteldheid van de<br />
Verlichting en de eerder intuïtieve geesteswereld van de<br />
Romantiek. Bij de overgang van deze twee periodes treedt<br />
een significante verschuiving in de interpretatie van de<br />
‘bevroren muziek’-metafoor op: staat ze in de Renaissance<br />
en de Verlichting symbool voor het inzicht dat de vorm in<br />
architectuur en muziek op dezelfde mathematische wetmatigheden<br />
gebaseerd kan zijn door middel van gelijkaardige<br />
verhoudingen en proporties, dan ligt het accent<br />
tijdens de Romantiek veeleer op het gelijkaardige<br />
emotionele effect op de ziel en de perceptie dat aan beide
disciplines wordt toegeschreven. Deze dubbele interpretatie<br />
was mogelijk door een fundamentele dualiteit in de<br />
‘bevroren muziek’-metafoor, waarvan de oorsprong<br />
teruggaat tot de oude Grieken. Ze probeerden immers via<br />
mathematische modellen de rationele logica en structuur<br />
van de wereld te begrijpen, die tot leven werd gebracht in<br />
gewelddadige en passionele mythes. 2<br />
De fascinatie voor de wiskunde en de idee dat die in staat<br />
was de wereld te beschrijven kent een eerste hoogtepunt in<br />
het denken van Pythagoras, in de zesde eeuw voor onze<br />
jaartelling. Naast de beroemde naar hem genoemde stelling,<br />
ontdekte hij dat de helft van een snaar in feite dubbel zo<br />
hoog klonk als de oorspronkelijke, en dat 2/3 van een snaar<br />
een kwint hoger klonk. Vergeten we niet dat de muziek ten<br />
tijde van de Grieken (en dat tot ver in onze geschiedenis)<br />
hoogstwaarschijnlijk zuiver monodisch was (éénstemmig,<br />
begeleid met een lier of een ander snaarinstrument), en dat<br />
enkel octaaf en kwint als perfect consonant (juist klinkend)<br />
werden ervaren. Andere samenklanken bestonden<br />
nauwelijks of werden als ‘vals’ bestempeld. Dat de ‘juiste’<br />
samenklanken dan nog eens in dergelijke pure verhoudingen<br />
konden worden uitgedrukt, versterkte de idee dat de<br />
wiskunde geen ‘uitvinding’ was, maar de werkelijke,<br />
perfecte wereld beschreef en zichtbaar maakte. Toen ook de<br />
kwart ingeburgerd raakte, bleek die op 3/4 van een snaar te<br />
liggen! Met 4 cijfers kon dus een gans universum aan<br />
muziek bedacht en beschreven worden!<br />
De idee van de wiskunde als taal van een ‘perfecte wereld’<br />
werd verder ontwikkeld door Plato, die ervan uitging dat<br />
alles wat op de wereld zichtbaar of kenbaar was, enkel een<br />
imperfecte afspiegeling was van ‘ideale’ vormen die in<br />
eenvoudige mathematische verhoudingen konden worden<br />
uitgedrukt. Op de grens van metafysica en rationaliteit<br />
geloofden de Grieken ook in een ‘harmonie van de sferen’ –<br />
de bewegingen van de planeten brachten volgens hen<br />
onhoorbare, maar consonante geluiden voort, volgens<br />
perfecte verhoudingen zoals kwint en octaaf. Uit de idee dat<br />
deze verhoudingen ook die van de ‘perfecte vormen’ waren,<br />
en het ‘perfecte’ ook het ‘goede’ was, ontstond het concept<br />
van de ‘harmonie’; alles wat ‘goed’ was (ook de menselijke<br />
ziel), zou dan ook automatisch in resonantie treden met dit<br />
permanent ‘gezoem’ van de kosmos en daardoor als goed<br />
(h)erkend worden. In de eerste eeuw van onze jaartelling<br />
maande de eerste bekende architectuurtheoreticus,<br />
Marcus Vitruvius Polo, de architecten-in-spe dan ook aan<br />
om muziek te studeren, om zo een ‘feeling’ voor goede<br />
verhoudingen te ontwikkelen!<br />
Tijdens de renaissance werden deze theorieën herontdekt.<br />
De idee dat de harmonische verhoudingen, zoals door<br />
Pythagoras in de muziek ontdekt, ‘natuurlijk’ waren, werd<br />
zelfs de kern van het eerste ‘moderne’ architectuurtraktaat<br />
van de renaissancearchitect Alberti. Ervan uitgaande dat de<br />
mens een aangeboren zin voor het herkennen van de goede<br />
proporties bezit, stelde Alberti dat ‘the numbers by means<br />
the agreement of sounds affects our ears with delight, are the<br />
very same which please our eyes and minds.’ 3<br />
De gebouwen van Alberti zijn dan ook geproportioneerd<br />
volgens eenvoudige mathematische verhoudingen: de gevel<br />
is bijvoorbeeld vaak twee keer zo breed als hoog, de<br />
afmetingen van de ruimtes staan in verhoudingen als 2/3, et<br />
cetera. Net zoals zijn beroemde barokke opvolger Palladio,<br />
die zelfs de globale planopbouw van zijn gebouwen op<br />
dergelijke verhoudingen baseerde, geloofde Alberti dat op<br />
deze manier de architectuur (en via de architectuur ook de<br />
mens zelf) verbonden was met de fundamenteel<br />
mathematisch geordende kosmos.<br />
Van Synesthesie naar Gesammtkunstwerk<br />
Volgens sommige auteurs zou het klassieke Griekse drama<br />
een eerste vorm van totaalkunst geweest zijn, waarin<br />
getracht werd de verschillende kunsten op een gelijkaardige<br />
manier te behandelen, om zo te komen tot een synthetische<br />
kunstvorm. De idee dat er tussen de verschillende kunstdisciplines<br />
parallellen bestaan gaat terug op Aristoteles’<br />
concept van de sensus communis, namelijk dat de<br />
verschillende zintuigen in feite werden gestuurd door een<br />
hoger, centraal mechanisme. Deze theorie kwam in de<br />
zeventiende eeuw opnieuw in de belangstelling door de<br />
experimentele psychologie, toen werd vastgesteld dat<br />
sommige mensen bepaalde zintuiglijke ervaringen<br />
onwillekeurig met andere gingen verbinden. Het linken van<br />
klanken aan een bepaalde kleur is daar een typisch<br />
voorbeeld van. Hoewel irrationeel, werd dit fenomeen,<br />
synesthesie genaamd, beschreven door de meest serieuze<br />
wetenschappers van die tijd zoals John Locke (in zijn<br />
fundamentele ‘Essay Concerning Human Understanding’)<br />
en de grote fysicus Isaac Newton. Het pseudowetenschappelijke<br />
karakter van deze theorieën gaf<br />
aanleiding tot een ware golf van theorieën over de relatie<br />
tussen kleuren, gemoedstemmingen en klanken. Concerten<br />
met zogenaamde ‘kleurorgels’ waren bijvoorbeeld een rage<br />
op het einde van de achttiende eeuw. Dergelijke<br />
experimenten hadden uiteraard effect op de kunsttheorie.<br />
Ze stelden namelijk de beperkingen en grenzen van de<br />
bestaande kunstdisciplines in vraag. De Duitse romantische<br />
filosoof en dichter Friedrich Schiller merkte bijvoorbeeld<br />
zelfs op dat, ondanks het fundamenteel eigene van elke<br />
kunstvorm, de capaciteit van de kunstenaar de grenzen van<br />
zijn eigen kunsttak te overschrijden nu net het bewijs van<br />
zijn meesterschap was.<br />
Het abstracte en efemere karakter van muziek (ze beeldt<br />
namelijk niets uit) en de directe emotionele impact ervan<br />
was voor veel romantische kunstenaars een soort van na te<br />
streven ideaal. Opgeladen met allerlei metafysische<br />
elementen, zou de muziek trouwens tot ver in de twintigste<br />
eeuw een diepgaande invloed op de beeldende kunsten<br />
blijven uitoefenen. Het ontstaan van de abstracte schilderkunst<br />
in het begin van de twintigste eeuw is trouwens niet<br />
denkbaar zonder muzikale analogieën, niet in het minst in<br />
het werk van een van de ‘vaders’ ervan, Kandinsky.<br />
Het was Schelling die in 1802 het Griekse mythologische<br />
gedachtegoed weer opnam door architectuur als een<br />
‘Verstummte Tonkunst’ te beschouwen. Hij bedoelde<br />
hiermee dat in ‘goede’ architectuur de verhoudingen en<br />
proporties, in de compositie van de gevel bijvoorbeeld, net<br />
zo afleesbaar moesten zijn als in de muziek. De beweging<br />
van het oog erover voegde er de temporele dimensie aan toe<br />
die eigen was aan de muziek: ‘eine schönes Gebaüde ist nicht<br />
anderes als eine mit den Aug empfundene Musik, eine nicht<br />
17
in der Zeit, sondern in der Raumfolge aufgefasstes<br />
(simultanes) Concert von Harmonien und von<br />
harmonischen Verbindungen.’ 4 Dit idee werd door Goethe<br />
verder ontwikkeld in zijn Maximen und Reflexionen.<br />
Hij merkte daar op: ‘und wirklich, es hat etwas: die von der<br />
Baukunst ausgeht, kommt den Effekt der Musik nahe.’<br />
Goethe beschrijft dus een gelijkaardige muzikale ervaring<br />
als Schelling, maar hij legt duidelijk een ander accent als hij<br />
de architectuur eerder een ‘Erstartte Musik’ noemt dan een<br />
‘Verstummte Tonkunst’. Hij verwijst daarbij naar de mythe<br />
van Amphion van Thebe, die de zware stenen, nodig voor<br />
de omwalling van de stad, met zijn lier had doen bewegen<br />
om ze op hun plaats te krijgen. Het is dan ook logisch dat<br />
de muzikale structuur in het uiteindelijke bouwwerk<br />
herkenbaar zal zijn: ‘die Tone verhallen, aber die Harmonie<br />
bleibt. Die Burger einer Solchen Stadt wandeln und weben<br />
zwischen ewigen Melodien.’ Het idee dat een ‘gebouw’<br />
slechts een gefingeerd moment is in een dynamisch vormproces<br />
is trouwens nog steeds een fundamenteel concept in<br />
de actuele architectuurtheorie van het informatietijdperk.<br />
Vinden we in de uitspraak van Schelling nog een duidelijke<br />
referentie naar de mathematische achtergrond van logische<br />
verhoudingen, zoals die ook in de muziek van die tijd<br />
duidelijk hoorbaar was (grote klaarheid, voorspelbaarheid),<br />
dan ondergaat de metafoor muziek-architectuur bij Goethe<br />
een verschuiving zoals die ook in zijn eigen werk merkbaar<br />
was. Van rationalist pur sang evolueerde Goethe namelijk<br />
naar de incarnatie zelf van de romantische Sturm und<br />
Drang-dichter. Op het einde van zijn leven staat de<br />
muzikale metafoor dan ook voor een architectuur die als<br />
een overweldigend ‘geheel der delen’ de ziel onderdompelt<br />
in een overdaad aan indrukken. De geest van het werk van<br />
Richard Wagner wordt hiermee al aangekondigd.<br />
Wagner, de absolute meester van het Gesammtkunstwerk 5 ,<br />
decreteerde een absolute onscheidbaarheid van woord en<br />
zang in zijn opera’s, net zoals ook de decors, kostuums en<br />
de belichting elk op hun manier zijn synthese van Griekse,<br />
Christelijke en Germaanse elementen moesten helpen<br />
overbrengen. Hij verbood zelfs dat zijn opera’s zouden<br />
worden uitgevoerd buiten het speciaal daarvoor gebouwde<br />
theater in Beieren! De muziek bleef echter op de top staan<br />
van deze grote Wagneriaanse synesthetische piramides,<br />
waarvan de traditie in de twintigste eeuw verder leefde in<br />
grote, hoogtechnologische licht- en geluidshows, zoals de<br />
concerten van Pink Floyd en Jean-Michel Jarre.<br />
Le Corbusier en de Modulor<br />
Dat de veronderstelde analogie tussen muziek en<br />
architectuur niet enkel berust op zuiver speculatieve<br />
gronden bewijst het feit dat ze zelfs de grote breuk<br />
overleefde die het strakke en abstracte modernisme in de<br />
jaren twintig in de architectuur teweegbracht. Ze ligt zelfs<br />
aan de basis van een van de fundamentele geschriften van de<br />
architectuur in de twintigste eeuw: de Modulor van<br />
Le Corbusier 6 , een proportiesysteem dat moest toelaten<br />
uniformiteit te brengen in de maatvoering in architectuur,<br />
om zo de deur te openen naar massale prefabricatie in de<br />
bouw. Zelf afkomstig uit een muzikale familie, merkte<br />
Le Corbusier op dat de muziek ook pas echt overleverbaar<br />
was geworden op het moment dat er een grafisch notatie-<br />
18<br />
systeem was ontworpen. Een belangrijke conceptuele stap<br />
ligt hier in het feit dat, hoewel klank een ‘continu’<br />
fenomeen is, de invoering van een notatiesysteem<br />
noodzakelijk maakte dat er een aantal toonhoogten bij<br />
conventie werden gefixeerd en gekoppeld werden aan dit of<br />
dat lijntje op de notenbalk. Analoog hiermee stelde<br />
Le Corbusier voor om ook voor de architectuur een<br />
gelijkaardige ‘toonladder’ te ontwerpen, gebaseerd op de<br />
proporties van het menselijke lichaam.<br />
Vertrekkende van een ‘typische’ mannelijke gestalte van<br />
183 cm ontwikkelde hij zo een schaal van maten die de<br />
vormgever direct kon toepassen. Naar analogie met de serie<br />
van 12 noten in de muziek of de 26 letters van het alfabet<br />
(waarbij elk van de elementen een onvervangbare en<br />
ondubbelzinnige inhoudelijke waarde heeft), selecteerde hij<br />
uit het volledige gamma van in de architectuur gangbare<br />
lengtes een serie van waarden met een praktische betekenis:<br />
van 27 cm (de hoogte van een zitbank), 43 cm (de hoogte<br />
van een stoel), 70 cm (hoogte van een tafel), tot 226 cm<br />
(plafondhoogte). Bijzonder is dat deze maten met elkaar in<br />
een eenvoudige verhouding staan (in de reeks is elke term<br />
de som van de twee vorige, wat toelaat makkelijk<br />
verschillende maten te combineren en zelf andere af te<br />
leiden). Via een ingewikkelde mathematische redenering<br />
slaagde Le Corbusier er namelijk in zowel de Gulden Snede<br />
als de reeks van Fibonacci in zijn ‘Modulor’ te integreren.<br />
Daarmee leverde hij een beloftevolle synthese van<br />
concepten die al sinds de Oudheid in de architectuur en de<br />
muziek leefden, en kon ook de eeuwige oppositie en<br />
verwarring tussen de Angelsaksische maten en het Europese<br />
metrieke stelsel worden overbrugd. Het succes van de<br />
Modulor was dermate dat, meteen na zijn publicatie in<br />
1950, Le Corbusier het plan opvatte voor een tweede deel,<br />
dat een overzicht zou bieden van de verschillende mogelijke<br />
toepassingen in de architectuur en de kunst. Le Modulor 2<br />
verscheen uiteindelijk in 1955, met als ondertitel :<br />
‘La Parole est aux Usagers’. En zoals het eerste deel was<br />
begonnen, eindigde het tweede deel van de Modulor met<br />
een muzikaal voorbeeld.<br />
De ‘Modulor’-man,<br />
tekening van Le Corbusier, uit:<br />
‘Le Modulor’, Ed. de l’ Architecture<br />
d’ Aujourd’hui,<br />
Boulogne, 1950 (© Fondation<br />
Le Corbusier, Parijs)
Xenakis, de ‘muzikale glasramen’ en het Philipspavilioen<br />
Het pleit tegelijk voor Le Corbusiers opportunisme als voor<br />
zijn fijne neus voor talent, dat hij al vrij snel de capaciteiten<br />
inzag van de jonge Griekse ingenieur Iannis Xenakis, toen<br />
die kort na de Tweede Wereldoorlog in zijn agentschap<br />
kwam werken. Na zijn studies Bouwkunde in Athene, was<br />
deze als politiek vluchteling in 1947 in Parijs aangekomen.<br />
Als ingenieur werkte hij mee eerst mee aan verschillende<br />
van de Unités d’Habitation, grote collectieve woningbouwprojecten.<br />
Later speelde hij, als architect, een kapitale rol in<br />
het project voor het klooster van La Tourette, nabij Lyon.<br />
Hoewel zijn rol veel verder ging, staan we hier enkel stil bij<br />
de beroemde ‘muzikale glasramen’ die Xenakis ontwierp<br />
voor de westelijke gevel van het kloostergebouw, dat<br />
uitkijkt over een prachtige vallei.<br />
‘Muzikale glasramen’ in de westelijke gevel van het klooster<br />
van La Tourette<br />
(Foto: Sven Sterken, © Fondation Le Corbusier, Parijs).<br />
Omdat de gevel zelf hier geen enkele dragende functie had<br />
(alle lasten worden opgevangen door kolommen die achter<br />
de gevel, aan de binnenkant, staan), was het in principe<br />
mogelijk om, zoals bij vele gebouwen uit die tijd, de gevel<br />
met een volledige glasbekleding te voorzien. Conform de<br />
gangbare logica in architectuur, zouden de identieke glaspanelen<br />
dan vervat worden in stijlen, op regelmatige afstand<br />
van elkaar. Het saaie karakter van een dergelijke oplossing<br />
was het mooie uitzicht niet waardig, en dus kreeg Xenakis<br />
de opdracht een ritmisch spel te bedenken met de<br />
horizontale afstanden tussen de raamstijlen. De oplossing<br />
(gebaseerd op waarden uit de Modulor-reeks) die de jonge<br />
componist-architect voorstelde overtrof Le Corbusiers<br />
verwachtingen totaal. Vertrekkende van een gemeenschappelijk<br />
‘motief’, componeerde Xenakis per etage een<br />
onafhankelijk ritmisch verloop van de raamstijlen, dat over<br />
de volledige façade gezien, een prachtig contrapunt<br />
creëerde. Er ontstond zo een dynamische, golfvormig effect<br />
van dilatatie en contractie, zoals een geluidsgolf. Binnenin<br />
creëren de projecties van deze raampartijen een schitterend<br />
schaduwspel op de vloer bij ondergaande zon. Zonder twijfel<br />
was dit het wat Goethe bedoelde met ‘gestolde muziek’!<br />
Le Corbusier was zo gecharmeerd door deze bijzonder<br />
geslaagde toepassing van zijn Modulor, dat hij op het<br />
allerlaatste moment een paar bladzijden toevoegde aan het<br />
tweede boek van de Modulor als een kleine hommage aan<br />
zijn ijverige assistent. Le Corbusier merkt op over Xenakis:<br />
‘Cette mise au point des pans de verre du couvent a été faite<br />
par Xenakis, qui est ingénieur devenu musicien et qui<br />
travaille comme architecte, 35, Rue de Sèvres. Trois<br />
vocations favorables réunies ici.’ Dit was een bijzonder<br />
genereuze geste; geen enkele van Le Corbusiers 200<br />
assistenten viel ooit een dergelijke eer te beurt.<br />
Op hetzelfde moment werkte Xenakis aan zijn eerste grote<br />
compositie, Metastasis, voor orkest. Hierin hernam hij het<br />
idee dat Le Corbusier aanraakte in de inleiding van het<br />
eerste boek van de Modulor, namelijk dat ‘klank’ een<br />
continu gegeven is. Hoewel het op een gewoon strijkinstrument<br />
ook mogelijk is om glissandi te spelen 9 , was het<br />
vooral door het opkomen van sirenes in de steden en de<br />
toen pas ontwikkelde sinusgeneratoren (waarmee klank op<br />
eender welke frequentie kan worden gegenereerd) dat de<br />
componisten de glissando als een muzikale figuur begonnen<br />
te erkennen en te gebruiken. Het begin en einde van<br />
Metastasis zijn dan ook opgevat als grote clusters van<br />
glissandi, waarvan het partituurbeeld onmiddellijk<br />
associaties oproept met de parabolische oppervlakken die<br />
op dat moment sterk in de mode waren in de kunst en de<br />
architectuur, door hun functionele en exotische esthetiek.<br />
Ze symboliseerden technologie, economie en vooruitgang.<br />
Xenakis zou de eerste twintig jaar van zijn compositieactiviteit<br />
bijna steeds op een dergelijke grafischgeometrische<br />
manier op millimeterpapier blijven werken om<br />
het verloop van zijn compositie te bepalen. Hij zette het<br />
daarna echter steeds weer om naar gewoon notenschrift, dit<br />
in tegenstelling tot verschillende van zijn collega’s<br />
componisten in de jaren zestig, die via grafische partituren<br />
meer vrijheid aan de uitvoerder wilden verlenen.<br />
In 1956 kreeg Le Corbusier de opdracht van de<br />
Nederlandse firma Philips om voor hun deelname aan de<br />
wereldtentoonstelling van Brussel in 1958, in een apart<br />
paviljoen, een totaalspektakel te ontwerpen dat de<br />
mogelijkheden van hun producten op gebied van licht en<br />
geluid moest illustreren. Xenakis, die de opdracht kreeg een<br />
futuristisch kleedje te bedenken voor dit (tijdelijke)<br />
paviljoen, ging op een analoge manier te werk als in zijn<br />
compositie Metastasis: waar hij daar de strijkers het<br />
muzikale spectrum op een continue manier van laag naar<br />
hoog had laten doorlopen, nam hij zich voor in zijn<br />
architectuur een continue, ruimtelijke overgang van<br />
horizontaal naar verticaal te realiseren. Het traditionele,<br />
strakke onderscheid vloer/plafond/wand zou op die manier<br />
volledig verdwijnen, waardoor de ruimte binnenin één grote<br />
plooi zou worden. Xenakis ontwierp uiteindelijk een<br />
paviljoen, volledig opgetrokken uit parabolische,<br />
zelfdragende betonvlakken van nauwelijks 5 cm dik, dat<br />
ondanks zijn korte levensduur (9 maanden) als een icoon in<br />
de geschiedenis van de twintigste-eeuwse architectuur staat.<br />
Xenakis: Polytopes<br />
In de jaren zestig werkte Xenakis slechts nog sporadisch als<br />
architect – hij concentreerde al zijn energie in het<br />
ontwikkelen van wat hij een ‘stochastische compositietechniek’<br />
noemde. Deze hield in feite een deconstructie in<br />
van het bestaande muzikale canon. Naar analogie met de<br />
theorieën die het gedrag van gasmoleculen beschrijven<br />
19
ontwikkelde hij een middel om muziek te ‘construeren’,<br />
niet aan de hand van melodieën, maar aan de hand van<br />
afzonderlijk noten, elk met zijn eigenschappen van toonhoogtes,<br />
-duur, timbre. Conform de toenmalige tijdsgeest,<br />
was het achterliggende idee de wens te komen tot een<br />
volwaardige gelijkberechtiging van alle muzikale<br />
parameters, en niet enkel de melodie (toonhoogte).<br />
Zijn ruimtelijk denken als architect deed geleidelijk aan<br />
steeds duidelijker zijn intrede in zijn muziek. In Eonta<br />
(1964) bijvoorbeeld loopt een van muzikanten op de scène<br />
rond terwijl hij speelt, terwijl in het magistrale orkestwerk<br />
Terretektorh (1966) de 88 muzikanten spiraalvormig in het<br />
publiek verspreid zitten. De klank reist op die manier door<br />
de ruimte. Op het einde van de jaren zestig breidde<br />
Xenakis, met behulp van de nieuwste technologieën, het<br />
terrein van zijn artistiek onderzoek nog verder uit, in een<br />
reeks van grote licht- en geluidsinstallaties, polytopen<br />
genaamd 10 . Het ging steeds om dynamische en abstracte<br />
ensceneringen van een bestaande plek of gebouw, aan de<br />
hand van flashlights, laserstralen en elektronische muziek.<br />
Zo bezette hij in 1967 de centrale vide van het Franse<br />
paviljoen op de wereldtentoonstelling van Montreal met vijf<br />
opgehangen, transparante parabolische volumes bestaande<br />
uit met lichtflashes bezette stalen kabels. In 1971 ontwierp<br />
hij een openluchtspektakel in de ruines van Persepolis (Iran)<br />
waarin hij elektronische muziek en een laserstraal<br />
combineerde met lokale en archaïsche elementen, zoals een<br />
grote groep kinderen met fakkels en zelfs een kudde geiten<br />
met een lampje tussen de horens! Na de zeer succesvolle<br />
Polytope de Cluny (1972-73), in de thermen van het<br />
Romaanse Cluny-museum in Parijs, ontwierp Xenakis ter<br />
gelegenheid van de opening van het Centre Pompidou in<br />
1977 de Diatope, een tijdelijk paviljoen om zijn multimediacompositie<br />
La Légende d’Eer te huisvesten. Met de Diatope<br />
sloot Xenakis in zekere zin een cirkel die begonnen was met<br />
zijn deelname aan het Philips-paviljoen twintig jaar eerder.<br />
Het was meteen ook zijn laatste gerealiseerde polytoop.<br />
In deze beide laatste polytopen speelde zich boven de<br />
hoofden van het (liggende) publiek een abstracte choreografie<br />
van flashlights en laserstralen af, vergezeld van ruwe,<br />
elektronische muziek. Opmerkelijk is hier dat Xenakis<br />
hetzelfde compositieprocédé gebruikte voor de muziek als<br />
voor het lichtontwerp en zelfs voor de architectuur van zijn<br />
paviljoen. In de drie domeinen ontwikkelt Xenakis namelijk<br />
abstracte, geometrische vormen, vertrekkende van enkel<br />
punten en rechten. Het gaat hier dus niet om een letterlijk<br />
vertalen van architectuur naar muziek of omgekeerd. Beide<br />
zijn eerder de neerslag van een zelfde vormgenese, die<br />
fundamenteel abstract en wiskundig is, en daardoor naar de<br />
verschillende ruimtes van architectuur, muziek en licht kan<br />
getransponeerd worden.<br />
Besluit<br />
Xenakis plaatst zichzelf expliciet in de traditie van Plato –<br />
hij gelooft immers dat de abstracte mathematica de wereld<br />
regeren en beschrijven. Hij merkt ook zelf herhaaldelijk op<br />
‘dat hij in feite tweeduizend jaar te laat is geboren’.<br />
De kracht van zijn oeuvre bestaat erin dat hij zijn Grieksarchaïsche<br />
achtergrond steeds wist te combineren met een<br />
20<br />
enorme ontvankelijkheid voor de nieuwste ontwikkelingen<br />
op technologisch vlak, om die dan te implementeren in<br />
muziek, architectuur, of een andere discipline. Dat hij<br />
Goethes oude metafoor een nieuwe en actuele inhoud weet<br />
te geven is daar een voorbeeld van.<br />
Door zijn fundamenteel interdisciplinaire houding is<br />
Xenakis een voorbeeld voor verschillende hedendaagse<br />
architecten, die net als hij, vijftig jaar geleden, de implicaties<br />
en mogelijkheden inzien van de huidige technologische<br />
ontwikkelingen op vormelijk en ruimtelijk vlak.<br />
De fascinatie voor een ‘muzikale’ architectuur (met de tijd<br />
als vierde dimensie) ontwikkelt zich vandaag, door de<br />
spectaculaire ontwikkelingen in de Computer Aided<br />
Design, verder in het concept van de zogenaamde ‘liquid<br />
form’, zoals het H2O-paviljoen van NOX architecten in<br />
Zeeland of het Guggenheim van Frank O. Gehry in Bilbao.<br />
Het gaat hier om een architectuur die net als het Philipspaviljoen<br />
dynamisch en efemeer wil zijn. Elke notie van<br />
Cartesiaans perspectief, stabiliteit en oriëntatie verdwijnt,<br />
waarmee deze architectuur het werkelijke begrip van de<br />
wereld aan het begin van de éénentwintigste eeuw weergeeft.<br />
Deze projecten zijn dan ook de eerste stappen in de<br />
realisatie van de eeuwenoude droom een architectuur te<br />
creëren die niet langer een doos met een deur is, maar net<br />
als muziek een ongrijpbare energetische enveloppe creëert<br />
rond de bezoeker.<br />
1 De vorm van het museum is namelijk het gevolg van twee assen die elk hun<br />
eigen vormelijke en conceptuele implicaties hebben. Ze verbeelden de beide<br />
protagonisten Mozes en Aaron. Zie ook Thomas Willemeit,<br />
‘O Wort, du Wort, das mir fehlt! Musik und Architektur bei<br />
Daniel Libeskind’, Archithese, V 1998, p. 18-24 en Libeskinds eigen tekst<br />
‘Between the Lines’, in zijn boek ‘Radix, Matrix’, Prestl Verlag,<br />
München/NY, 1998, p. 35-39.<br />
2 Deze gedachte wordt uitgewerkt in COLE, Y., ‘Frozen Music: the Origin<br />
and Development of the Synhesthetic Concept in Art’, Precis, NY, 1987,<br />
p. 171-181.<br />
3 Alberti, geciteerd in: Wittkower, R., ‘Architectural Principles in the Age of<br />
Humanism’, NY, Random House, 1965, p. 110.<br />
4 Schelling, F.W., ‘Philosophie der Kunst’, 1859, geciteerd in PEHNT,<br />
Wolfgang, ‘Verstummte Tonkunst’, in: Karin VON MAUR (ed.),<br />
‘Vom Klang der Bilder’, München, Prestl Verlag, 1985, p. 394.<br />
5 De oorsprong van de term Gesammtkunstwerk is niet duidelijk, maar wordt<br />
doorgaans gebruikt om die kunstuitingen aan te duiden waarbij gestreefd<br />
werd naar een synthese van de verschillende kunsten in functie van een<br />
centraal idee of een hoger ideaal. Gesammtkunstwerk en multimedia zijn dus<br />
niet per se synoniem.<br />
6 Le Corbusier, pseudoniem van Charles-Edouard Jeanneret (1887-1965) was<br />
zonder twijfel één van de belangrijkste architecten van de twintigste eeuw.<br />
Zijn werk was vooral revolutionair door de polemische radicaliteit waarmee<br />
moderne ideeën en concepten er werden uitgetest. Door zijn rebelse karakter<br />
en zijn artistieke ingesteldheid werd hij door het establishment vaak echter<br />
weinig au sérieux genomen.<br />
7 Xenakis was bij Le Corbusier actief betrokken bij tal van belangrijke<br />
projecten in de jaren vijftig. In dezelfde periode ontwikkelde hij zich als<br />
componist, wat zijn voornaamste activiteit werd vanaf de breuk met<br />
Le Corbusier in 1959 (na een lang dispuut over erkenning en de auteurschap<br />
van het Philipspavilioen). Zie hiervoor de uitermate boeiende biografie over<br />
Xenakis van Nouritza Matossian (London, Kahn & Averill, 1987)<br />
Voor een algemene situering van Xenakis, zie STERKEN, Sven, ‘Voorbij de<br />
Interdisciplinariteit/Beyond the Interdisciplinary’, Archis, juni 2001,<br />
p. 81-86. Voor een overzicht van de loopbaan van Xenakis als architect,<br />
zie STERKEN Sven, ‘Spiel mit den Raum: Iannis Xenakis, Architekt des<br />
Ephemeren’, in: Musik Texte, Heft 90, August 2001, p. 36-42.<br />
8 Met contrapunt wordt een muzikale vorm aangeduid waarbij verschillende<br />
stemmen in tegengestelde zin t.o.v. elkaar bewegen. Gaat de ene omhoog, dan<br />
gaat de andere lager. Hier gaat het over een ritmisch contrapunt: is er in de<br />
ene rij een grote densiteit, dan heeft de andere een rustiger karakter.<br />
9 Met glissando (meerv. glissandi) wordt een speelwijze op strijkinstrumenten<br />
aangeduid waarbij alle noten op een snaar zonder onderbreking worden<br />
gespeeld.<br />
10 van poly (veel) en topos (plek, ruimte)
Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’<br />
Een (boeken)huis voor kleuters<br />
Over de samenstellers<br />
Lieve Verheyden is lector aan de afdeling Kleuteronderwijs<br />
van de Lerarenopleiding aan de Katholieke Hogeschool<br />
Leuven en medewerker van Steunpunt NT2. Ze schreef mee<br />
aan de ideeënbrief rond ‘Feesten’ (2000) en publiceerde over<br />
taalverwerving en taalbeschouwing bij jonge kinderen.<br />
Al wat smaakt naar taal, boeken en kindertheater boeit haar.<br />
Eric Vanthillo is acteur bij jeugdtheater Anna’s Steen.<br />
Hij is dramadocent bij o.a. de Karel de Grote-Hogeschool<br />
te Antwerpen en mede-auteur van de ‘Theaterbox’ (Kunst<br />
in Zicht) en van de map ‘Muzische Vorming’ (Altiora).<br />
Daarnaast ook recensent voor Klapper.<br />
Marlies Peersman is kleuterleidster in het Leuvense. Verder<br />
werkt ze rond plastische creativiteit met kinderen tussen<br />
6 en 8 in allerlei beeldende ateliers, meteen ook haar passie.<br />
Kleuters – 21
Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’. Een (boeken)huis voor kleuters is een<br />
ideeënbrief. Je vindt er suggesties om met Nopjes,<br />
het prentenboek dat Klaas Verplancke schreef voor de<br />
<strong>Jeugdboekenweek</strong> <strong>2002</strong>. Het deelthema ‘Samen thuis<br />
maken’ staat daarin centraal.<br />
Met ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ kun je ook nog heel wat andere kanten<br />
uit. Wij geven een overzicht van mogelijkheden samen in<br />
Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’. Een (boeken)huis voor kleuters,<br />
het tweede deel van deze ideeënbrief.<br />
Wie op zoek is naar ideeën voor klasoverstijgend werk of<br />
naar ‘rode draden’, kan in deel 3 terecht.<br />
We sluiten af met een boekenlijst waarin je alle titels<br />
vindt die in deze ideeënbrief staan.<br />
22 – Kleuters
Deel 1<br />
Nopjes, een prentenboek van<br />
Klaas Verplancke voor de<br />
<strong>Jeugdboekenweek</strong> <strong>2002</strong><br />
Over de auteur<br />
Wie wist, zo’n 35 jaar geleden, gebogen over een<br />
Zwevegems wiegje aan de Leieboorden, wat van baby Klaas<br />
zou worden? Nu, een paar duizend bladen tekenpapier,<br />
duizenden kilometers lijntjes en nog eens duizend plasjes<br />
verf later, zie je Klaas’ werk op leestafels en schoolbanken,<br />
in boekenrekken, -kasten en -tassen.<br />
Klaas Verplancke is grafisch ontwerper en reclame-artdirector<br />
en stapte later over naar de boekenwereld.<br />
Nu werkt hij voor de belangrijkste uitgevers van boeken,<br />
kranten en tijdschriften in Vlaanderen en de ons<br />
omringende landen (ook over het Kanaal): meestal voor<br />
jongeren – van peuters tot adolescenten, soms ook voor<br />
volwassenen.<br />
Creatieve duizendpoot Verplancke debuteerde ondertussen<br />
ook als auteur met een serie peuter-kartonboekjes<br />
(De Eenhoorn) en het lees- en kijkboek Jot (Davidsfonds/<br />
Infodok); hij vertaalde Toverwol; hij schrijft prentenboekrecensies<br />
voor ‘Leesidee’, organiseert tentoonstellingen van<br />
zijn werk, zetelt in de beheerraad van Villa Kakelbont en is<br />
de stuwende kracht achter de Vlaamse Illustratoren Club.<br />
Binnen Verplanckes oeuvre (dat ondertussen reeds de kaap<br />
van 90 boeken heeft overschreden!) is een evolutie in zijn<br />
rol als illustrator en co-auteur merkbaar. De laatste jaren<br />
kiest hij voor een duidelijker engagement, een prominentere<br />
rol, hij werkt meer in kleur en kiest boeken selectiever.<br />
Die worden uiteindelijk ook een beetje ‘zijn boeken’.<br />
Hij heeft een duidelijke voorkeur voor boeken waar beeldruimte<br />
is tussen de woorden. Tekst en beeld zijn gelijkwaardig.<br />
Hij noemt zichzelf dan ook liever ‘beeldenmaker’<br />
dan ‘tekenaar’. ‘Men vertaalt ‘illustrator’ al te vaak als<br />
‘tekenaar’, maar dat vind ik eigenlijk een te beperkte<br />
omschrijving,’ zegt Verplancke, ‘want ik doe veel meer dan<br />
tekenen: ik heb me de voorbije jaren eigenlijk met bijna alle<br />
grafische technieken beziggehouden. Illustreren wordt ook<br />
wel eens omschreven als ‘verluchten’, alsof ons werk alleen<br />
maar licht en luchtig mag zijn, en er alleen maar toe dient<br />
om teksten makkelijk verteerbaar te maken. Aan die<br />
dienende rol wil ik me niet overgeven. Integendeel,<br />
inhoudelijk wil ik de lezer nog meer ruimte geven; ik wil<br />
van hem nog meer denkwerk vragen.’ Verplanckes manier<br />
van werken leent zich daartoe: hij schetst weinig, maar<br />
loopt veel rond, luistert naar muziek, bekijkt boeken, … en<br />
loopt dan terug naar zijn tekentafel met een nieuw idee, een<br />
nieuwe invalshoek.<br />
Aan jonge illustratoren geeft deze doorwinterde boekenmaker<br />
één advies: ‘Tekenen kan je leren, maar niet van nul.<br />
Je hebt een basis nodig. Ik zie wel eens jonge illustratoren<br />
die met dingen bezig zijn, die niet onderbouwd zijn.<br />
Het oerklassieke tekenen naar levend model, bijvoorbeeld.<br />
Dat is nochtans belangrijk, want om een hand te vervormen,<br />
moet je weten hoe een hand in elkaar zit. Eerst de vorm,<br />
dus, pas dan de vervorming. Vervorming of karikaturaal<br />
tekenen mag niet dienen om een gebrek aan vaardigheden te<br />
camoufleren.’<br />
Zijn boeken sleepten al enkele Boekenwelpen en Pluimen<br />
van de Maand in de wacht en ze halen bijna elk jaar de<br />
shortlist van de Kinder- en Jeugdjury. In alle opzichten was<br />
2001 voor Klaas Verplancke een topjaar: zijn schrijfdebuut<br />
Jot kwam meteen op de longlist van de Gouden Uil 2001<br />
terecht en zowel Jot als Ozewiezewoze leverden hem de<br />
prestigieuze Bologna Ragazzi Award 2001 op, een dubbele<br />
internationale bekroning voor illustratie en vormgeving.<br />
Enkele Verplancke-dada’s zijn: humor, details, wat<br />
surrealisme, fantasie en visuele knipoogjes. Het zijn intussen<br />
vaste ingrediënten in zijn tekenkunst geworden. Maar<br />
bovenal houdt hij van melocakes, jazz, het al surfend<br />
verzamelen van ’s werelds knapste prentenboeken en<br />
muziek, en van lezen in bad en in bed’.<br />
Boeken van Klaas Verplancke<br />
Als illustrator<br />
Van de sneeuwman die niet smelten wou, Henri van Daele,<br />
Altiora, 1999<br />
De dichter is een tovenaar, Jan van Coillie, Altiora, 2000<br />
Allemaal praatjes, Geert De Kockere, De Eenhoorn, 1999<br />
Ozewiezewoze, Jan van Coillie, De Eenhoorn, 2000<br />
Ik ben lekker koud, Bies van Ede, Zwijsen, 2000<br />
Het neusje van Paulien, Peter Slabbynck,<br />
Davidsfonds/Infodok, 1999<br />
O, mijn Augustijntjes, J. Vriens, Unieboek, 2001<br />
Goodnight, Charlie Dragon, Brenda Smith, Scholastic GB,<br />
1999<br />
La solitude/Oxygène, serie, De la Martinière Jeunesse, 2001<br />
Als co-auteur<br />
Toverwol, met Janine Amos, De Eenhoorn, 2000<br />
Het toverstokje, met Rian Visser, Gottmer, 2001<br />
Als auteur<br />
Wat doet Baby?/Wat doet de kip?/Wat zie ik?/Wat trek ik<br />
aan?/Bang, Boos, Blij/Hoe vind je Beertje?, serie,<br />
De Eenhoorn, 1999<br />
Jot, Davidsfonds/Infodok, 2000<br />
Verder<br />
Regelmatige bijdragen in tijdschriften en kranten in binnenen<br />
buitenland.<br />
Kleuters – 23
Nopjes, een verhaal voor alle<br />
kleuters, gestapeld en in laagjes<br />
Nopjes heeft in zijn eentje een huis gebouwd en daar is hij<br />
heel fier op. Maar alleen in huis is niet zo leuk. Dus kijkt<br />
Nopjes uit naar bezoek. Eerst passeert Mees zijn huis.<br />
Nopjes nodigt hem uit om te komen logeren. Maar Mees<br />
mist zijn bos te erg en verdwijnt weer. Nopjes kan hem<br />
geen ongelijk geven en sloopt één muur, zodat het bos<br />
zichtbaar wordt. Dan passeren beurtelings zijn andere<br />
vrienden (Beer, Eend en Koe) met telkens hetzelfde<br />
scenario, zodat Nopjes ook de andere muren één na één<br />
sloopt. Zo heeft hij vanuit zijn huis weer zicht op de berg,<br />
de zee en de bloemenweide.<br />
Als alleen het <strong>dak</strong> en de voordeur er nog ‘staan’, kloppen<br />
zijn vrienden aan om te komen logeren. Samen onder één<br />
<strong>dak</strong> is het heel gezellig. En wanneer het ’s avonds koud<br />
wordt, maakt Nopjes een warm vuurtje met het hout van de<br />
voordeur en zo vallen ze samen in slaap.<br />
24 – Kleuters<br />
Hoe bied je het verhaal aan?<br />
Bij jongere kleuters<br />
Voorbereiding<br />
Om het verhaal goed te begrijpen, zouden de kinderen op<br />
voorhand drie soorten ervaringen moeten kunnen opdoen.<br />
Die ervaringen hoeven niet uitdrukkelijk besproken te<br />
worden, wel beleefd en benoemd.<br />
- Ten eerste, hoe voelt het om ‘fier op iets’ te zijn?<br />
Dit gevoel kan je duidelijk maken door de kinderen<br />
bijvoorbeeld zelf een huisje te laten bouwen. Je hoeft het<br />
begrip niet uit te leggen, noch te verwijzen naar het verhaal,<br />
maar gebruik het woord ‘fier’ enkele keren, telkens in een<br />
betekenisvolle context.<br />
- Ten tweede, kan een <strong>dak</strong> wel zweven? Dat kan je de<br />
kinderen laten ervaren door met hen op zoek te gaan naar<br />
plekken en materialen om hutten te bouwen (binnen en<br />
buiten). Het kan ook met allerhande klein constructiemateriaal<br />
(lego, duplo, kaarten, …). Als ze eenmaal<br />
overtuigd zijn, zullen ze nog veel meer van het verhaal<br />
genieten.<br />
- Ten derde, wat is ‘zich ergens thuisvoelen’? Laat de<br />
kinderen kort vertellen waar ze zich het meest thuisvoelen<br />
en wat er nodig is om sneller een thuisgevoel te hebben<br />
(bijv. een knuffel). Nog: hoe kan je iemand helpen om zich<br />
thuis te voelen?<br />
Omdat deze voorbereiding op zich al heel wat tijd vergt en<br />
het ook goed is de nieuwe dingen wat te laten bezinken,<br />
wacht je misschien best een dagje om met het verhaal zelf te<br />
beginnen.<br />
Het verhaal zelf<br />
- Nopjes is een redelijk lang verhaal voor jonge kinderen.<br />
Vandaar dat je het best kan spreiden over verschillende<br />
momenten van eenzelfde dag. Je vertelt bijv. telkens bij het<br />
begin van een dagdeel een stuk, waarna je in de ‘werktijd’<br />
kan doorgaan met het aangeraakte aspect. Op die manier<br />
rond je het verhaal de dag zelf nog af.<br />
- Het verhaal zelf leent er zich erg goed toe, want het volgt<br />
ook grotendeels het verloop van een gewone dag: het begint<br />
rustig (Nopjes in zijn eigen huis), in de loop van de ochtend<br />
komen de eerste problemen (Nopjes wil bezoek), later<br />
stapelen de problemen zich op, maar de dag eindigt gezellig<br />
en rustig (ze gaan samen gezellig slapen).<br />
Manieren om het verhaal aan te brengen<br />
- Als je het verhaal voor de eerste keer voorleest, kan je de<br />
vertelling ondersteunen met concreet materiaal, zeker voor<br />
een grotere klasgroep: vier (redelijk hoge) muren die op<br />
zichzelf kunnen staan (waarvan één met een deur erin), een<br />
<strong>dak</strong> dat kan zweven (met draadjes), rond het huis vier<br />
landschappen (de zee, een weide, een berg en een bos),<br />
eetattributen voor de dieren (worm, potje honing, kopje<br />
groen spul, mokje melk), en binnen in het huis een zetel<br />
waarin de vijf figuren kunnen zitten. Terwijl je het verhaal<br />
vertelt, speel je met vijf poppen (Nopjes en de vier dieren)<br />
synchroon in dit decor. Op voorhand opgenomen geluiden<br />
kunnen de vertelling versterken (telkens als Nopjes een<br />
muur sloopt, hoor je het geluid van de zee, de bergen,
het bos of de weide).<br />
- Het voordeel van deze materiële ondersteuning is dat je<br />
het verhaal achteraf met je kinderen kan naspelen en wel<br />
met dezelfde poppen in hetzelfde decor. De gedramatiseerde<br />
vertelling kan je in de ‘onthaalhoek’ doen onder een zelfgemaakt<br />
<strong>dak</strong>, of in een extra ‘onder <strong>dak</strong>’-hoekje, een nieuwe<br />
hoek die de hele week dienst doet als boekenhoek-(met de<br />
Nopjes-zetel als vertelstoel).<br />
- Je moet het verhaal zeker ook (meer dan eens) aanbieden<br />
met de prenten van het boek erbij: vertrek van de kaft<br />
(Nopjes is bijna klaar met zijn huis; alleen nog het <strong>dak</strong> erop,<br />
en klaar is kees). Voor een grotere groep kan je de zwartwittekeningen<br />
makkelijk uitvergroten; voor een verhaal in<br />
een kleine groep – waar je een grotere betrokkenheid kan<br />
bereiken – gebruik je het boekje zelf.<br />
- Nopjes is ten slotte zeer geschikt om met verschillende<br />
kleuterleid(st)ers samen te spelen. De verhaallijn is haalbaar<br />
voor de verschillende kleuterleeftijden.<br />
Bij oudere kleuters<br />
Bij oudere kleuters kan je eveneens de suggesties hierboven<br />
volgen, maar je kan er ook voor kiezen om het verhaal als<br />
rode draad door de week heen te verwerken. Daarbij is het<br />
belangrijk dat je vertrekt van het verhaal zonder prenten.<br />
Achteraf moet je het boekje als geheel wel voorlezen en<br />
zelfstandig laten inkijken.<br />
Dag 1<br />
- Je vertelt het eerste deel van het verhaal, waarin Nopjes<br />
zijn huis bouwt. Beperk je niet tot de oorspronkelijke tekst,<br />
maar durf uit te weiden over hoe hij zijn huis bouwt (en<br />
waarom hij de ramen vergeet). Daarna bouwen de kinderen<br />
een huis zoals Nopjes: vier muren, een deur, geen ramen en<br />
een <strong>dak</strong>. Zorg voor karton, doeken, wasknijpers, touw,<br />
plakband, … en laat de kinderen zelf uitzoeken hoe het<br />
moet of kan. Kinderen die niet meebouwen spreken af hoe<br />
Nopjes eruitziet (kleding en attributen). Zo kan elk kind<br />
om de beurt Nopjes spelen wanneer het verhaal verteld<br />
wordt. Eventueel wordt Nopjes een pop… Verplanckes<br />
figuurtje kan inspireren.<br />
- Op dag 1 is het ook zinvol om de kinderen te laten<br />
ervaren hoe ‘donker’ voelt en hoe ze ermee om kunnen<br />
gaan. Stel dat er geen ramen waren in de klas… Sommige<br />
kamers hebben effectief geen ramen. Welke? En waarom?<br />
Wat is het voordeel/nadeel van ramen? Blinddoekspelen zijn<br />
hier gepast. Verwijs zeker ook naar andere culturen (bijv.<br />
kleine ramen in koude/warme streken).<br />
Dag 2<br />
- Je leest het eerste deel van het verhaal voor en gaat verder<br />
tot na het bezoek van Mees. Je stopt waar Mees wegvliegt<br />
en Nopjes nadenkt. Daarna maken de kinderen het decor en<br />
de attributen die in het verhaal aan bod kwamen: de zetel,<br />
Mees, het bos, een rits regenwormpjes en het boek van<br />
Nopjes. Het decor van het bos kan driedimensionaal, maar<br />
als er niet genoeg ruimte is, kan het ook geschilderd worden<br />
op een doek. Mees kan een pop zijn, maar je kan ook vogelattributen<br />
bij elkaar zoeken waarmee een kleuter Mees kan<br />
spelen (cf. Nopjes).<br />
- Dan volgt een gesprek over wat Nopjes nu moet doen.<br />
De kinderen geven suggesties en zo heb je het over<br />
‘Wanneer voel je je thuis?’, ‘Hoe kan je iemand helpen om<br />
zich thuis te voelen?’ Je kan ze ook hun suggesties laten<br />
uitbeelden in het op dag 1 gebouwde huis.<br />
- Later op de dag herneem je het eerste deel van het verhaal<br />
(met of zonder uitbeelding door de kinderen) en lees je<br />
verder tot na het slopen van de eerste muur, als Nopjes<br />
opgelucht in zijn zetel zakt. De kinderen proberen<br />
vervolgens de inhoud van het verhaal te realiseren in hun<br />
zelfgemaakte huis, waardoor er hoogst waarschijnlijk een<br />
constructieprobleem zal ontstaan (de andere muren en het<br />
<strong>dak</strong> wankelen). Hoe gaan ze dit oplossen? Opnieuw staat<br />
‘constructie’ centraal: hoe weersta je aan de zwaartekracht?<br />
- De kinderen kunnen nu het verhaal naspelen of er eigen<br />
variaties op maken. Pictografische verwijzingen naar de<br />
verschillende scènes aan de muur helpen de kinderen bij het<br />
scenario.<br />
Dagen 3 en 4<br />
- Net als op dag 2 herneem je het eerste deel (kinderen<br />
beelden uit) en zet je het voorlezen verder: de verhaaldelen<br />
over Beer, Eend en Koe spreid je over twee dagen.<br />
De rituelen van Nopjes herhalen zich. En zo herhalen zich<br />
ook de spelmogelijkheden voor de kinderen: dramatiseren,<br />
bouwen, constructieproblemen oplossen, attributen en<br />
figuren maken…<br />
- Vergeet het scenario-overzicht niet aan te vullen!<br />
Dat ondersteunt het dramatisch spel.<br />
- Intussen bespreek je ook wat de inhoud nog verder<br />
oproept: wat lusten verschillende mensen? Wat doe je om<br />
gasten zich thuis te laten voelen? Waarom is alleen-zijn niet<br />
zo fijn? Of waarom misschien juist wel? Hoe zou het<br />
verhaal aflopen?<br />
Dag 5<br />
- Je herhaalt wat je de vorige dagen voorgelezen hebt<br />
(terwijl kleuters uitbeelden) en je leest door tot het einde.<br />
Bij de delen die je herhaalt, kan je ook bewust fouten lezen<br />
die de kleuters moeten opmerken.<br />
- Eventueel stop je nog een keer voor het probleem van de<br />
‘koude’: hoe zouden de kinderen dit oplossen? Ze kunnen<br />
hun suggesties tonen in een korte scène. Dan lees je verder<br />
voor tot het einde.<br />
- Je vervolledigt ook het scenario-overzicht. De kinderen<br />
kunnen nu naar hartelust het verhaal opnieuw spelen en<br />
eventueel creatieve variaties op het ondertussen door en<br />
door gekende verhaal verzinnen.<br />
Je kan er ook voor kiezen om bij de stappen hierboven toch<br />
het prentenboek aan te bieden. Verplanckes tekeningen<br />
werken dan zeker erg inspirerend voor wie de decors<br />
samenstelt. Bovendien ligt het prentenboekje dan al sneller<br />
binnen ieders handbereik.<br />
Verwerken en uitdiepen<br />
Voor allerlei ideeën rond sociaal-emotionele ontwikkeling:<br />
zie deel 2 van deze ideeënbrief (Kamers 1, 3 en 7).<br />
Zintuigen<br />
- De opgenomen geluiden uit het verhaal (zie ‘Manieren om<br />
het verhaal aan te brengen bij jongere kleuters’) kan je<br />
gebruiken voor een oriëntatieloopspel. De kinderen lopen<br />
Kleuters – 25
naar de juiste prent van het dier of van een omgeving als zij<br />
het betreffende geluid horen. Je kan de prenten vervangen<br />
door boeken en telkens als ze bij een boek staan er een<br />
stukje uit voorlezen.<br />
- Elk dier in het verhaal heeft zijn lievelingseten.<br />
Wat smaakt (niet) lekker? Wat eten de kinderen het liefst?<br />
Wat zouden zij bereiden als iemand op bezoek kwamen?<br />
Nodig een andere klas uit en maak hun lievelingsgerecht klaar.<br />
- Rond ‘zien’ kan je het bekende ‘ik zie wat jij niet ziet’spel<br />
spelen. Of je kan iemand blinddoeken en laten ‘zien’<br />
met zijn vingers.<br />
- Laat de kinderen ervaren dat iedereen een andere kijk op<br />
de wereld heeft: bijv. iedereen staat op een andere plek t.o.v.<br />
een raam en beschrijft of tekent wat hij of zij ziet. Wat zijn<br />
de verschillen? Kan je terugvinden waar iemand stond aan<br />
de hand van zijn of haar tekening?<br />
- Je kan ook een grote kijkdoos maken (met taferelen uit<br />
het verhaal) met verschillende kijkgaten. De kijkgaten<br />
moeten zo gemaakt worden dat elk gat een andere kijk op<br />
de zaak geeft!<br />
- Je kan ook ‘op ramenexploratie’ gaan in je school of in je<br />
buurt. Welke soorten ramen zie je? Welk deel uit de<br />
omgeving zie je erdoor? Als je een ander stuk uit de<br />
omgeving wil zien, waar moet je dan het raam maken?<br />
Bewegen<br />
- In een estafettevorm zeulen de kinderen met bouwmaterialen<br />
om aan de andere kant van de klas een huis te<br />
bouwen. Je formuleert de opdrachten het best zo, dat ze<br />
moeten samenwerken om aan de overkant te komen.<br />
- In een spel rond lichaamsbegrenzing ontdekken de<br />
kinderen met hoevelen ze in een bed kunnen, of in een<br />
zetel, een tent, een klashoek, een toilet, … Je kan hen eerst<br />
laten schatten of raden en pas daarna tot de uitvoering<br />
overgaan.<br />
- In het midden van de klas staat het huis van Nopjes.<br />
Van daaruit vertrek je op fantasietocht door het bos, de<br />
bergen, de zee en de weide. Welke gefantaseerde figuren<br />
kom je er tegen? Zijn er hindernissen? Gevaren? Pas je<br />
beweging goed aan de zogezegde omgeving aan. Raadpleeg<br />
hiervoor ook eens het boek Wij gaan op berenjacht. (3+)<br />
Muziek<br />
- Bouwmaterialen zijn leuke ritme-instrumenten. Een steen<br />
klinkt anders dan een zak zand, of een houten balk, een<br />
<strong>dak</strong>pan, enz. Maak een orkest van bouwvakkers. Natuurlijk<br />
zijn alle orkestleden verkleed als bouwvakker! Op het einde<br />
van de week geef je een concert bij het huis van Nopjes.<br />
- ‘Met muziek maak je het in huis zo mogelijk nog<br />
gezelliger’: de kinderen vertellen over hun voorkeursmuziek<br />
en over de muziek die thuis meestal klinkt. Je probeert<br />
verschillende muziekjes in de klas uit (klassieke muziek,<br />
popmuziek, punkmuziek, hard rock, schlagers, kermismuziek,<br />
…). Daarbij sluiten de kinderen de ogen en vatten<br />
ze de sfeer in een beeld, getekend of verteld.<br />
- Samen liedjes zingen voor de gezelligheid, dat doe je<br />
waarschijnlijk vaak. Maar sta er deze week eens bij stil.<br />
Of doe het telkens op een specifieke plek, bijv. in het huis<br />
van Nopjes, of in de ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’-hoek, of…<br />
- Ook Nopjes zou ervoor kunnen kiezen een liedje te<br />
zingen voor elk van zijn gasten in plaats van een boek voor<br />
te lezen… welk liedje zingt hij voor wie?<br />
26 – Kleuters<br />
Taal<br />
- De kinderen kunnen het boekje zelfstandig bekijken en<br />
beluisteren als je het verhaal op een luistercassette zet. Als je<br />
het verhaal opneemt in de klas, kunnen de kinderen je<br />
helpen met achtergrondgeluiden.<br />
- Een Nopjeszetel in de onthaal- of boekenhoek kan<br />
kinderen uitnodigen om voor te lezen voor elkaar.<br />
- Met de oudste kleuters kan je op de taal van het verhaal<br />
ingaan: de specifieke naamkeuze (Nopjes – in zijn nopjes<br />
zijn), de eigennamen van de dieren (Beer, Mees, Eend, Koe),<br />
de herhalingen in de zinnen, de vragen die Nopjes telkens<br />
stelt…<br />
- Ook het klankspel bij de hartige hapjes werkt inspirerend:<br />
bied een prent aan (bijv. van een kauwgom) en de kinderen<br />
zoeken er een passend woord bij (bijv. ‘knallende’).<br />
Of omgekeerd: kleuters zoeken wat bij een bepaald woord<br />
(bijv. ‘frisse’) past (bijv. ‘framboos’ of ‘frisco’).<br />
- Nopjes wil voor elk dier een verhaal voorlezen. Wat zou<br />
het lievelingsverhaal zijn van Mees? En van Koe? Wat is het<br />
lievelingverhaal van de kinderen? En van jezelf?<br />
De kinderen kunnen zo elk op hun beurt hun lievelingsboek<br />
mee naar de klas brengen en het verhaal zelf vertellen.<br />
Of hun mama, papa, oma, … komt het in de klas voorlezen<br />
zoals ze het thuis doen.<br />
- Nopjes is een typisch stapelverhaal. Zijn er nog stapelverhalen<br />
in de klasbibliotheek? Lees ze voor. Of maak er<br />
zelf een met de kinderen. Verzin een centraal personage, een<br />
plek waar het verhaal zich afspeelt, een probleem en vier<br />
personages die op bezoek komen. Als je dit soort nieuwe<br />
verhalen laat uittekenen en bundelen, creëer je nieuwe<br />
boeken voor de boekenhoek. En zelfgemaakte boeken lezen<br />
is vaak het leukst!<br />
- Je kan ontluikende geletterdheid op verschillende<br />
manieren stimuleren: huisgevels met voordeuren kan je<br />
aanvullen met naamkaartjes en nummers. Je kan een adressenboekje<br />
aanleggen van de kinderen van je klas. Dit adressenboekje<br />
kan je aanvullen met de figuren uit het verhaal van<br />
Nopjes en ook met andere figuren uit andere boeken. Als<br />
de kinderen die figuren naspelen, kunnen ze elkaar op visite<br />
uitnodigen aan de hand van het adressenboekje.<br />
- Omdat de titelletters lijken op letterkoekjes, kan je<br />
kinderen hun eigen naam (en andere woorden die met het<br />
verhaal te maken hebben) laten vormen met de koekjes. Als<br />
je de woorden ‘eend’, ‘beer’ en ‘mees’ erbij betrekt, kunnen<br />
kinderen ervaren dat wat gelijk klinkt (ee) ook op dezelfde<br />
manier geschreven wordt.<br />
Wereldoriëntatie<br />
- Het ligt voor de hand dat je dieper ingaat op de<br />
natuurlijke biotoop van de personages. Waarom voelt hij of<br />
zij zich hier of daar thuis? Waarom heeft Nopjes een (echt)<br />
huis nodig (en de anderen niet)?<br />
- De windrichtingen: de vier zijden van het huis zijn telkens<br />
naar een andere windrichting georiënteerd. Controleer dit<br />
met een kompas in het zelfgebouwde huis in je klas. Teken<br />
een eenvoudige windroos op een tegel of een steen en leg<br />
hem, met behulp van het kompas, juist op de speelplaats.<br />
Met de oudste kleuters kan je ingaan op het verband tussen<br />
het weer en de windrichtingen en de wijze waarop een huis<br />
gebouwd is.<br />
- Op de eerste bladzijde vind je de vier geveltekeningen van
Nopjes’ huis. Je zal kleuters moeten helpen met de interpretatie<br />
van deze tekeningen. Vergelijk ze met de plannen<br />
die een architect maakt. Laat kinderen de verschillen<br />
ervaren door hen van de vier zijden van een huis een<br />
tekening te laten maken: één kleuter vier zijden, of vier<br />
kleuters elk één zijde.<br />
- Zwaartekracht: op papier kan je de gekste huizen<br />
verzinnen (cf. het huis van Nopjes waarvan het <strong>dak</strong> blijft<br />
zweven), maar in het echt is dat moeilijker. Probeer dit ook<br />
eens uit met bouwblokken.<br />
- Van werken word je ‘dubbelmoe’ en krijg je ’n vreselijke<br />
dorst en honger. Organiseer na een ochtend ‘sjouwen en<br />
bouwen’ een schaft. Tussen haakjes: Nopjes trakteerde<br />
zichzelf op een dubbele portie limonade. Of is er (door<br />
andere kleuters) voor een ‘drink je weer sterk’-drankje en<br />
een ‘eet je vol kracht’-boterham gezorgd?<br />
Wiskunde<br />
- De kinderen kunnen in de zandtafel het decor van het<br />
verhaal nabouwen.<br />
- De kinderen ontwerpen hun eigen huis op papier en<br />
bouwen het na met lego of ander constructiemateriaal.<br />
Het wordt nog spannender wanneer je elk kind een huis laat<br />
bouwen volgens het plan van een ander kind.<br />
- Naar aanleiding van het zwevende <strong>dak</strong> bij Nopjes teken je<br />
opdrachtkaarten waarop constructies staan die wel of niet<br />
kunnen in de realiteit. De kinderen proberen uit wat wel of<br />
niet mogelijk is. Misschien kunnen ze het al voorspellen?<br />
- Passen en meten: hoeveel mensen komen er op bezoek?<br />
Waar moeten ze slapen? Hoeveel mensen kunnen er in<br />
bepaalde bedden? Of in bepaalde ruimtes? Al deze gegevens<br />
verwerk je in een verhaal. De kinderen passen en meten<br />
terwijl jij het verhaal vertelt.<br />
- Nopjes past precies in het huisje op de kaft van het boek.<br />
Kunnen kleuters ook zo’n huis maken? Laat een kleuter<br />
erin kruipen… <strong>dak</strong> erop. Voelt hij zich in z’n nopjes in zo’n<br />
klein donker holletje?<br />
Dramatiseren<br />
Verbeelding speelt een belangrijke rol in ons leven en zeker<br />
in dat van de kleuters.<br />
- Ga uit van de scène waarin Nopjes zich inbeeldt hoe het<br />
bos is, de weide, enz. Een kleuter neemt plaats in de<br />
Nopjeszetel. Met behulp van stimulerende vragen van de<br />
leid(st)er verbeeldt hij of zij zich een landschap (bijv. een<br />
meer met bootjes …). De andere kinderen luisteren goed en<br />
tekenen nadien wat het ‘centrale’ kind zich verbeeldde.<br />
- Met de voordeur als centraal element kan je tal van<br />
dramaspelen verzinnen. Enkele mogelijkheden op een rijtje.<br />
- ‘Tring, tring… Wie staat er voor de deur?’ Het kind dat<br />
aanbelt, speelt een bepaalde rol (bijv. een verkoper, een<br />
bedelaar, een politieagent, …). Wie de deur opent, speelt<br />
erop in. Zo ontstaan spontaan korte scènes. Je kan dit<br />
aanbelspel ook spelen vanuit emoties. Hoe reageer je op een<br />
boze boodschap? Of op verdrietig nieuws?<br />
- Hoe begroet je elkaar als je op visite komt? En hoe<br />
gebeurt dat in andere culturen? Dit kan je uitbeelden. Je kan<br />
ook fantaseren: hoe begroeten dinosaurussen elkaar?<br />
En Marsmannetjes?<br />
- Hoe begroet je elkaar als je boos bent op elkaar?<br />
Of verliefd? Of jaloers?<br />
Plastische opvoeding<br />
- Je kan met je kinderen dit ‘klein formaat’-boekje<br />
omtoveren tot een groot prentenboek voor de klasboekenhoek.<br />
Je verdeelt het werk en alle kinderen gaan aan de slag:<br />
tekenen, schrijven, stempelen, kleven, …<br />
- Verplanckes tekeningen van de vier landschappen kunnen<br />
jezelf en de kinderen inspireren om zelf iets in die aard uit<br />
te werken. Bekijk ze goed… ontdek met de kleuters dat ze<br />
in potlood en pen staan. Kan je ze omzetten in een 3Dschaalmodel?<br />
- De kinderen tekenen wat zij thuis door hun raam zien.<br />
Ze tekenen ook wat ze het liefst zouden zien (fantasie).<br />
Al die uitzichten komen – zo mogelijk – in een grote gevel.<br />
- Laat de kinderen elk hun lievelingseten tekenen en bundel<br />
alle tekeningen in een boekje. Als ze dan bij elkaar op<br />
bezoek gaan, weten ze waarmee ze hun gasten goed kunnen<br />
ontvangen. Het lievelingseten kunnen ze maken als er<br />
bezoek is.<br />
Nopjes in Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’.<br />
Met Nopjes in de hand kan je Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’.<br />
Een (boeken)huis voor kleuters’ (deel twee van deze<br />
ideeënbrief) bezoeken. In het verhaal vind je immers<br />
verschillende aspecten die een kamer van Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’<br />
vormen.<br />
Ook die kamers en hun inhouden kunnen je inspireren tot<br />
waardevolle activiteiten bij Nopjes zelf.<br />
Je hebt een eigen plekje nodig, vindt Nopjes, en daarom<br />
bouwt hij een huis. Kamer 1 (<strong>Onder</strong> mijn <strong>dak</strong>) vertelt meer<br />
over die basisbehoefte en dat basisrecht.<br />
Hoewel Nopjes begint met een klein huisje, haalt hij<br />
uiteindelijk de hele wereld binnen. Zo ziet hij – samen met<br />
zijn vrienden – nieuwe kamers ontstaan. In de tweede<br />
kamer van de villa (Vele kamers onder één <strong>dak</strong>) bekijken we<br />
hoe ieder zijn leven organiseert in de verschillende kamers<br />
van zijn huis.<br />
Net zoals Nopjes zelf bepaalt hoe hij zijn huis ‘verbouwt’,<br />
beklemtoont de derde kamer van Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ (<strong>Onder</strong><br />
elk <strong>dak</strong> een eigen huis) hoe sterk je je eigen stempel op je<br />
huis drukt.<br />
Nopjes’ huis wordt omringd door een buurt: in Kamer 4<br />
(Een buurt vol huizen) kuieren we door de buurt en staan<br />
we stil bij de bonte verzameling huizen.<br />
Zelf een huis bouwen heeft Nopjes veel moeite gekost: hij<br />
kreeg er ‘dubbeldorst’ van. Sjouwen en bouwen vraagt<br />
inderdaad inspanning en het kan niet zonder vakmanschap.<br />
Kamer 6 (Vele handen maken samen een huis) gaat helemaal<br />
over ‘constructie’, maar dan wel volgens de natuurwetten.<br />
Nopjes’ huis is af, maar het is nog geen thuis. Daarvoor<br />
heeft hij anderen nodig. En voor die goede sociale vrede<br />
sloopt hij zelfs muren… Hier komen we terecht in Kamer 7<br />
van Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ (Mensen bouwen en bieden een<br />
thuis). En eigenlijk is dat het centrale thema van het verhaal:<br />
‘Om je vrienden te kunnen ontvangen, moet je jezelf<br />
openstellen’.<br />
Kleuters – 27
28 – Kleuters<br />
Deel 2<br />
Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’.<br />
Een (boeken)huis voor kleuters<br />
Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ is een huis met heel veel kamers.<br />
Met kleuters kan je er hele dagen, zelfs weken heerlijk in<br />
vertoeven. Je komt er heel vertrouwde elementen tegen,<br />
maar ook nieuwe, verrassende hoekjes en kanten. Kortom,<br />
neem het grondplan in de hand en laat je rondleiden in<br />
Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’. Een boekenhuis voor kleuters.<br />
Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ heeft precies één huisdeur. Ga daardoor<br />
de woning binnen. De kamer waarin je nu bent beland heet<br />
‘<strong>Onder</strong> mijn <strong>dak</strong>’ (1). Hier beklemtonen we hoe belangrijk<br />
bescherming voor een kind is, zich thuis te voelen, hier of<br />
daar een hoogsteigen plekje te hebben. De enige deur in<br />
deze kamer leidt je automatisch naar ‘Vele kamers onder één<br />
<strong>dak</strong>’ (2), waarin we de kleuters laten kennismaken met de<br />
verschillende kamers van een huis. Vervolgens kom je<br />
zonder meer in ‘<strong>Onder</strong> elk <strong>dak</strong> een eigen huis’ (3) en ten<br />
slotte in ‘Een buurt vol huizen’ (4). Kamer 3 vertelt over de<br />
eigenheid van elk huis, Kamer 4 wijst op de grote variatie<br />
aan gebouwen in een buurt.<br />
Door de eerste vier kamers moest je wel heen, maar vanaf<br />
nu beslis je zelf welke ruimtes van Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ je<br />
verder wil verkennen, en in welke volgorde. ‘Overal huizen<br />
en altijd met een <strong>dak</strong>’ (5) gaat over wonen in verschillende<br />
tijden en culturen. ‘Vele handen maken samen een huis’ (6)<br />
belicht het aspect ‘constructie’. ‘Mensen bouwen en bieden<br />
een thuis’ (7) beklemtoont het idee dat je van een huis nog<br />
een thuis moet maken. In ‘Een parel van een huis’ (8) wordt<br />
ingegaan op het esthetische aspect van huizen. ‘Met je eigen
<strong>dak</strong> op stap’ (9) focust op alternatieve woonvormen, en ‘Van<br />
het ene naar het andere <strong>dak</strong>’ (10) gaat over verhuizen. Met<br />
‘Het te-gekke(n)huis’ (11) en ‘Alles is een huis en heeft een<br />
huis’ (12) stappen we in de fantasie en de filosofie.<br />
Als je Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ wil verkennen, moet je voldoende<br />
aandacht besteden aan de eerste vier kamers (1-4). Zeker<br />
jongere kleuters zijn volop toe aan deze invalshoeken, maar<br />
ook met oudere kleuters kan je hier nog heel boeiend rond<br />
werken. Voor de overige acht kamers (5-12) verwacht je van<br />
kleuters dat ze al onder hun eigen <strong>dak</strong> vandaan kunnen<br />
komen: je rekent op een groot voorstellingsvermogen, op<br />
meer kennis van de wereld en op logisch(er) denken. Deze<br />
kamers zijn dus vooral interessant voor de middengroep en<br />
de oudere kleuters.<br />
Uit het geheel van ideeën en suggesties kan je afleiden dat je<br />
onmogelijk in alle kamers op bezoek kan gaan. Laat de<br />
kleuters zoveel mogelijk zelf bepalen waarop zij willen<br />
ingaan. En laat je verder door de concrete situatie van je<br />
klasgroep inspireren.<br />
In de tekst hieronder wordt elke kamer van Villa ‘<strong>Onder</strong><br />
<strong>dak</strong>’ toegelicht: je vindt enkele inhoudelijke kapstokken per<br />
aspect en ook ideeën voor activiteiten. In elke kamer zitten<br />
suggesties voor de verschillende kleuterleeftijden en voor de<br />
onderscheiden ontwikkelingsdomeinen.<br />
Kamer 1<br />
<strong>Onder</strong> mijn <strong>dak</strong><br />
In deze eerste kamer gaan we in op de essentie van ‘<strong>Onder</strong><br />
<strong>dak</strong>’: mensen hebben een huis nodig om in te wonen; het<br />
biedt hun bescherming tegen wind en regen en ook tegen de<br />
zon. Ze kunnen erin eten en slapen en bewaren er hun eigen<br />
spulletjes. Ze kunnen er zich ontspannen en gezellig samenleven.<br />
Een huis geeft een onmisbaar gevoel van veiligheid.<br />
Vier muren en een <strong>dak</strong> zijn essentieel voor ons welzijn.<br />
Kinderen hebben een veilig huis nodig, maar ook een veilige<br />
klas: zoals thuis een veilige haven is (of zou moeten zijn),<br />
moeten ook de klas en de school een veilig <strong>dak</strong> boven elk<br />
kinderhoofd bieden.<br />
• Van de onthaalhoek maak je een knus huisje met lappen<br />
stof of een muggennet als <strong>dak</strong>. Kleuters zitten nu heel<br />
duidelijk ‘onder <strong>dak</strong>’. Enkele kaarsjes, bijv. in een kaarsenhouder<br />
in huisjesvorm (door kleuters gemaakt), accentueren<br />
de gezelligheid.<br />
• Je versterkt het thuis-gevoel van de kleuters als zij iets van<br />
thuis mogen meebrengen en als dat een mooie plaats krijgt.<br />
• Kleuters zoeken zelf meer gezelligheid in nog kleinere<br />
ruimtes: zorg zelf voor kleine huisjes (bijv. een tent) of laat<br />
kleuters alleen of per twee/drie huisjes maken in de klas, op<br />
de speelplaats of in een bos vlakbij. Zorg voor voldoende<br />
doeken, dozen, touwen enz.<br />
• ‘Mijn eigen huisje’ (N. Kuiper) (Zie ook Kamer 7)<br />
Gauw mijn eigen huisje maken<br />
Van mijn oma’s oude laken,<br />
van mijn oma’s oude sloop –<br />
nee, dit huis is niet te koop!<br />
Maar je mag er wel naar binnen.<br />
De visite gaat beginnen.<br />
‘Loop maar even door de deur –<br />
ja, daar bij die grote scheur!’<br />
• Kleuters kunnen hun creativiteit botvieren als je het vraagt<br />
om op verschillende manieren een <strong>dak</strong> voor zichzelf of voor<br />
iemand anders te maken: een blad karton, een groot boek,<br />
een stoel op z’n kop, een paraplu, een tafel, een tak met<br />
bladeren, enz. Je laat hen ook ervaren welke oplossing om<br />
welke reden goed is.<br />
• Met je lichaam een ‘huisje’ maken voor (een) andere<br />
kleuter(s) versterkt de sociale vaardigheden. Eventueel zet je<br />
voor deze activiteit de oudere en de jongere kleuters samen.<br />
• Het spelletje ‘stoelendans’ met oude kranten als ‘<strong>dak</strong>’.<br />
Waar moet je met de ‘<strong>dak</strong>lozen’ heen? (Zie ook Kamer 10)<br />
• Bewegingsmoment voor de kleinsten: de mat in het<br />
midden van de ruimte is ons huis; iedereen huppelt rond op<br />
de maat van (verschillende soorten) muziek. Wanneer de<br />
muziek stopt, wil iedereen terug naar ‘huis’. Idem met<br />
verschillende signalen: het fluitje is de regen, dan moet<br />
iedereen schuilen; de trom is de zon, dan mag je rondlopen.<br />
• Bewegingscircuit rond ‘gericht gooien’: laat de kleuters<br />
allerhande voorwerpen in manden of dozen (= huizen)<br />
gooien, zoals Sint en Piet dat doen. Of laat hen als<br />
‘ondeugende kindertjes’ van alles tegen afbeeldingen van<br />
ramen en deuren gooien, of tegen een ‘huizenrij’ van<br />
blikken of dozen. Jijzelf speelt de ‘boze’ eigenaar.<br />
• Een huisje tekenen in één beweging.<br />
• Rijmpje om uit te beelden: ‘We bouwen een huis, een heel<br />
groot huis (de kinderen maken stapelbewegingen met platte<br />
handen op de buik, van beneden naar boven). Deurtje open<br />
en deurtje toe. Kiekeboe (ze houden hun handen verticaal<br />
Kleuters – 29
naast het gezicht, en dan sluiten ze de handen voor de ogen;<br />
en weer piepen).’<br />
• Met schuddoosjes laat een deel van de kleuters het<br />
regenen; andere kinderen mogen in het midden van de kring<br />
komen schuilen onder een doek (=<strong>dak</strong>) dat vier kinderen<br />
aan de hoeken vasthouden en doen wapperen. Variant: alle<br />
kinderen rond het doek of rond een parachute en samen<br />
schuilen wanneer de regen komt.<br />
• Een huis is voor zijn bewoners het museum van hun<br />
geschiedenis. De vele spullen erin vertellen hun eigen<br />
verhaal. Kleuters kunnen thuis naar zo’n verhaal polsen.<br />
• Het huis van Muis (2,5+), Het huis van Nijntje (2,5+),<br />
Nijntjes huis (2,5+), Kom maar binnen (2,5+), Ik zie, ik zie<br />
(2,5+), Drie kleine konijntjes, het sprookje van ‘De wolf en<br />
de drie biggetjes’ (3+) en zijn moderne variant Drie kleine<br />
wolfjes en het vreselijke valse varken (5+) gaan over het<br />
eigen huis en/of de basisveiligheid in het eigen huis. Rudolf<br />
(4+) vertelt het verhaal van de zoektocht naar een eigen<br />
plekje.<br />
• De veiligheid van het eigen huis wordt in kinderverhalen<br />
soms lijnrecht tegenover de onveiligheid van de buitenwereld<br />
geplaatst. Denk maar aan sprookjes (‘Peter en de<br />
wolf’, ‘De wolf en de zeven geitjes’) of aan Wij gaan op<br />
berenjacht.<br />
Kamer 2<br />
Vele kamers onder één <strong>dak</strong><br />
Zoals de klas verdeeld is in hoeken, is elk huis verdeeld in<br />
kamers. Elke kamer heeft zijn specifieke eigenschappen,<br />
sferen, kleuren, voorwerpen,…<br />
Hier vragen we aandacht voor de materiële organisatie van<br />
het huis (de verschillende kamers onder één <strong>dak</strong>) en de<br />
beleving door het kind van de verschillende ruimtes in het<br />
huis (hoe voel ik mij in welke kamer?). We trekken de<br />
bevindingen door naar de klas: welke hoeken zijn er en hoe<br />
voel ik me in die hoeken?<br />
Omdat alle kinderen vanuit hun eigen concrete huis een<br />
inbreng in het gesprek zullen hebben, bots je allicht heel<br />
snel op verschillen tussen de kinderen. Zie Kamer 3.<br />
• Het eerste deel van Wie komt er in mijn huisje (4+) stelt<br />
de verschillende ruimtes van het huis overzichtelijk voor.<br />
Voor de jongere kleuters is er Klop Klop Klop (2,5+) of een<br />
van de boekjes die bij Kamer 1 vermeld staan.<br />
• Bij Klop Klop Klop is een CD-Rom gemaakt: ‘Een huis<br />
vol verrassingen’ (3 à 4+). Een prettige manier om enkele<br />
kamers te verkennen.<br />
• Een video-opname van een doorsneehuis kan een mooie<br />
introductie zijn voor kleuters. Integreer bij het afspelen een<br />
schimmenspel met een figuurtje (vóór het scherm) dat het<br />
huis (op het scherm) verkent.<br />
30 – Kleuters<br />
• Aan de hand van allerlei prenten bespreek je de<br />
verschillende kamers en wat je er doet. Een grote tekening<br />
waarop je schetst en noteert wat er per kamer kan,<br />
ondersteunt het gesprek. Nadien kunnen raadseltjes (in<br />
welke kamer zie je …, hoor je …, doe je…) de nieuwe<br />
informatie vastzetten. Dat kan ook via uitbeelden: een kind<br />
beeldt een handeling uit, en de anderen zeggen in welke<br />
kamer van het huis dat kind zich bevindt.<br />
• Een poppenhuis inrichten is natuurlijk ook een manier om<br />
de kleuters de verschillende ruimtes en hun functie te laten<br />
ervaren.<br />
• Reageren op prikkels in het verhaal: in de bewegingsruimte<br />
worden hoeken afgebakend waarin telkens een<br />
voorwerp aangeeft wat de hoek verbeeldt (bijv. kamers van<br />
een huis, verschillende soorten huizen, …). De kleuters<br />
luisteren naar een verhaal waarin die verschillende ruimtes<br />
aan bod komen. Als de ruimte genoemd wordt, rennen ze<br />
ernaar toe.<br />
• Een poppenspel in een kartonnen huisgevel met zes of<br />
acht ‘luikjes’ (van telkens andere kamers) die een voor een<br />
opengemaakt worden. Je kan het ochtendritueel uitspelen<br />
(haan kraait, poes nog op het <strong>dak</strong>, …), of iets kwijt zijn en<br />
ernaar op zoek gaan (bijv. de poes). Zoeken en vinden,<br />
elkaar mislopen… het kan allemaal. Je kan je ook inspireren<br />
op Nieuwsgierige Lotje (4+), en spelen in een ‘open’<br />
heksenhuis.<br />
• Huizen zitten vol geluiden. Een cassette/CD vol ‘huisgeluiden’<br />
scherpt de waarneming van de kinderen. Vaak<br />
maken huisgeluiden kinderen ook bang. Zie Kikker is bang<br />
(4+). Over bang zijn in huis meer in het algemeen gaat<br />
Een koekje voor Blekkie (3 à 4+).<br />
• Het meest eigen plekje in het hele huis is voor vele<br />
kinderen hun eigen bed: een kort relaxatiemoment waarin je<br />
kinderen laat liggen zoals ze in hun bed liggen, brengt rust.<br />
Zie ook Het grote slaapboek (2,5+). Voor de oudere<br />
kinderen vertelt De blauwe stoel, de ruziestoel (5+) over het<br />
belang van zo’n eigen plekje in het grotemensenhuis.<br />
• Maar het spannendste plekje is het kleinste kamertje onder<br />
het <strong>dak</strong>: Op slot (4+) vertelt er een rode-oortjesverhaal over.<br />
• Samen met de kleuters maak je een grondplan (of zelfs<br />
maquette) van de klas: welke hoeken zijn er? Welke hoeken<br />
zijn het grootst? Welke het kleinst? Wat is er vlak bij de<br />
deur? En bij het raam? Waarom? Schakel opstapjes in, zodat<br />
de kleuters een echt overzicht krijgen. Je meet ook alles<br />
effectief op met aangepaste meetinstrumenten. Zie ook<br />
De kaart van alles (4 à 5+).<br />
• Met dit grondplan kan je allerlei oriëntatiespelen<br />
organiseren, waarbij gekleurde pionnen op het grondplan<br />
symbool staan voor groepjes kinderen in de realiteit. Speel<br />
ook met aantallen.<br />
• De kinderen vertellen of tekenen over hun droomklas.<br />
Zie ook Kamer 11: ‘Het te-gekke(n)huis’. Al die informatie<br />
kan aanleiding geven tot aanpassingen van je klashoeken.
• In een huis zit er gevaar in vele kleine kantjes. Argus (4+)<br />
vertelt er alles over.<br />
Kamer 3<br />
<strong>Onder</strong> elk <strong>dak</strong> een eigen huis<br />
De meeste kinderen in Vlaanderen hebben onder<strong>dak</strong>. Maar<br />
geen enkele woning is identiek. Bij Pieter slapen de vier<br />
kindjes op één kamer; bij Lies heeft iedereen z’n eigen<br />
kamer. Het ene kind spreekt over één (t)huis, de andere<br />
kleuter heeft alles in tweevoud.<br />
Hoe een huis oogt, lijkt wat te vertellen over zijn bewoners.<br />
Toch is het gevaarlijk om kleuters op die uiterlijke<br />
kenmerken vast te pinnen. Je bent als individu zoveel meer<br />
dan wat een woning kan vertellen. Bovendien zitten achter<br />
grote verschillen tussen woningen ook veel gelijkenissen.<br />
Via dit kernaspect van ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ kan je kleuters dus<br />
attent maken op de grote verschillen tussen woonwijzen,<br />
maar zeker ook op de grote gelijkenissen: door open met<br />
die verschillen en gelijkenissen om te gaan, leren kinderen<br />
over de grote variatie tussen mensen en krijgen ze respect<br />
voor elkaar.<br />
Bij ‘ieder kind zijn huis’ past ook ‘iedere klasgroep zijn<br />
klas(lokaal)’ en natuurlijk ‘ieder dier zijn nestje’, vooral<br />
voor de jongere kleuters leuk om uit te werken.<br />
• Een foto-/tekeningenwand met daarop het huis van elke<br />
kleuter geeft een permanent beeld van variatie en<br />
gelijkenissen. Kan ook in boekvorm: per blad een foto of<br />
tekening van het huis en de naam van de kleuter. Een<br />
cassette waarop de kinderen in volgorde iets over hun huis<br />
vertellen kan dit boekje begeleiden.<br />
• In een gesprek of via tekeningen allerhande kan je met de<br />
kleuters ingaan op de organisatie van hun eigen huis.<br />
Hoeveel kamers zijn er in hun huis? Waarvoor dienen die<br />
verschillende kamers? Hoe zijn ze bemeubeld? Zijn ze<br />
gelijkvloers? Of op een verdieping? In dit gesprek komen<br />
gelijkenissen en verschillen aan bod. Laat ze er gewoon zijn.<br />
• Je kan kleuters vragen om een foto mee te brengen; je kan<br />
ook werken met een wegwerptoestel dat al van enkele<br />
weken voordien telkens met één kleuter mee naar huis gaat.<br />
Houd bij dit soort opdrachtjes wel rekening met de situatie<br />
van individuele kinderen uit je klas. Las deze opdracht niet<br />
in of pas ze aan wanneer ze een of meer kinderen in<br />
verlegenheid zou kunnen brengen.<br />
• Met alle foto’s naast elkaar kan je ook een straat maken,<br />
de straat van je klas. Wie wil naast wie wonen? Hoe noemen<br />
we de straat? Zijn er pleintjes? Waar staat de school? En het<br />
huis van de juf? Als je de foto’s op doosjes kleeft, krijg je<br />
echte gebouwtjes, en bijgevolg een driedimensionale<br />
straat… (zie ook Kamer 4).<br />
• Op basis van foto’s en prenten allerhande kunnen<br />
woningen (gebouwen) geordend worden volgens<br />
verschillende criteria: sorteren en seriëren.<br />
• Om aan te tonen dat bewoners passen bij hun huis en ook<br />
omgekeerd, nl. dat het huis past bij zijn bewoners, zijn er<br />
vele mogelijkheden. Voor de jongste kleuters is er<br />
Blauw Konijn zoekt een huis (3+). Bied oudere kleuters het<br />
sprookje Van de visser en zijn vrouw (4 à 5+) aan, het<br />
verhaal Krokodil en olifant (5+) of nog De Appelmoesstraat<br />
is anders (4+) (zie ook Kamer 11). Of werk met het rijmpje<br />
De Bibbelebontse Berg (kleuters kunnen zelf een naam<br />
bedenken).<br />
• ‘Bim Bam Buisje, wie woont er in dit huisje’ kan vele<br />
activiteiten begeleiden. Het liedje kan prettig toegepast<br />
worden wanneer kleuters maskers ophebben van hun<br />
(droom)huis.<br />
• Bewoners passen hun huis aan behoeften en wensen aan.<br />
Zo wordt er vaak verbouwd als het gezin uitbreidt.<br />
Zie De grote cementwagen (4+) en Muizen (4+)<br />
• Kleuters mogen in elkaars klas gaan kijken en<br />
gelijkenissen en verschillen opmerken; eventueel kunnen ze<br />
ook eens in andere klassen gaan spelen om dat alles meer<br />
aan den lijve te ondervinden. Stilaan ervaren ze ook wat<br />
‘zich thuis voelen’ kan betekenen (zie Kamer 7).<br />
• Van alles twee (5+) tekent op een hilarische manier uit hoe<br />
het is om als kind in twee huizen thuis te zijn. Ik woon in<br />
twee huizen (4+) vertelt datzelfde verhaal veel rustiger.<br />
Kamer 4<br />
Een buurt vol huizen<br />
Om het even welke buurt bezit een variatie aan ‘huizen’:<br />
gezinswoningen allerhande, flatgebouwen, een kerk, een<br />
schoolgebouw, een gemeentehuis, winkels en supermarkten,<br />
bedrijven van verschillende grootte, een café of restaurant,<br />
enz. Al die gebouwen staan op min of meer geordende<br />
wijze bij elkaar. Ze hebben ook allemaal in bepaalde mate<br />
contact met elkaar (openheid), maar tegelijkertijd streven ze<br />
naar een stukje ‘privéterrein’.<br />
• De buurt verkennen is een uitstekende activiteit om met<br />
die grote variatie aan ‘constructies’ kennis te maken.<br />
- Je leidraad is een bestaand stadsplan of een aan-kleutersaangepaste<br />
versie ervan.<br />
- De kernvraag bij elk gebouw kan zijn: ‘Wat weet je over<br />
wat er binnenin het gebouw gebeurt als je de buitenkant<br />
ervan goed bekijkt?’ Bij jongere kinderen richt je je op grote<br />
en opvallende kenmerken; bij oudere kinderen kan je meer<br />
in detail gaan.<br />
- De belangstelling van kleuters gaat zeker uit naar de vele<br />
types van woningen die er zijn: eengezinswoning, villa,<br />
rijhuis, twee woningen onder één <strong>dak</strong>, flatgebouw, …<br />
Wijs kinderen op de rijkdom van die bonte variatie.<br />
- Aandacht voor straatnamen en huisnummers (eventueel<br />
huisnamen) stimuleert kleuters in hun ontluikende<br />
vaardigheden. De link met een identiteitskaart en telefoongids<br />
of adresboekje is snel gelegd. Hetzelfde geldt voor de<br />
vele opschriften (in meer dan een taal), en voor de vele<br />
pictogrammen en symbolen, bijv. in het verkeer.<br />
- Op een aangepaste versie van een stadsplan kunnen<br />
Kleuters – 31
kinderen allerlei elementen weergeven die ze in de buurt<br />
ontdekken, bijv. het huis van Jantje, de school, …<br />
- Foto’s kunnen de exploratie nog meer kansen geven,<br />
ofwel in de vorm van een soort fotozoektocht (kinderen<br />
letten nu ook meer op details, ze kijken beter), ofwel als een<br />
neerslag van de exploratie (nadien in boekvorm bij elkaar<br />
gezet). Een fotozoektocht voor de hele school kan – met<br />
aanpassingen – voor alle leeftijden afzonderlijk worden<br />
gebruikt. Ook met een videorecorder kan je de ervaring<br />
langer laten ‘nawerken’.<br />
- Ook opdrachten los van foto’s kunnen de exploratie<br />
intenser maken: zoek het grootste huis, een geel huis, een<br />
telefoonhokje, …<br />
- Als kleuters de kans krijgen om een stukje van hun buurt<br />
vanuit de hoogte te bekijken, gaan ze nog beter de structuur<br />
ervan zien. Is de kerktoren voor jonge kinderen<br />
toegankelijk, of ken je iemand op een flat met uitzicht over<br />
de buurt?<br />
- Waarschijnlijk vertellen de kinderen je wat ze mooi of<br />
lelijk vinden (zie Kamer 8).<br />
- Meten (in combinatie met allerlei ruimtelijke begrippen en<br />
de trappen van vergelijking) kan voor verschillende kleuterleeftijden<br />
ingelast worden: met welke maatstaf meet je wat?<br />
Laat kleuters hun bevindingen eventueel ‘noteren’ (bijv.<br />
voetstappen turven).<br />
- Een bezoek aan een bijzondere woning kan de exploratie<br />
een meerwaarde geven. Zie ook De boze buurman (5+),<br />
Vreemde vogels in de buurt (5+), Het huis van meneer<br />
Peter(4+) en Het geheim van Salom (5+). Het versje ‘Leeg<br />
huis’ van G. De Kockere sluit hier mooi bij aan.<br />
- Je kan kleuters attent maken op ‘winkels’ die huizen<br />
verkopen (vastgoedkantoor) en op de gele aanplakbiljetten<br />
(‘te koop’) op huizen en zuilen.<br />
• Een exploratie kan uitmonden in een zelfgetekend buurtplan<br />
of in een maquette van de buurt met kosteloos<br />
materiaal. Het plan dat je tijdens de exploratie gebruikte is<br />
het uitgangspunt. Hebben kinderen oog voor de symbolen<br />
waarmee zo’n plan is opgebouwd: blauw voor water, groen<br />
voor bossen en parken, grijs voor straten, een kruisje voor<br />
een kerk, …? Zie ook De kaart van alles (4 à 5+).<br />
• Op het buurt- of stadsplan kunnen de kinderen met<br />
vlaggetjes op kurk aangeven wie waar woont. Bespreek wie<br />
dichtbij wie of wat woont.<br />
• De verkenning van straatnamen, huisnummers, huisnamen,<br />
brievenbussen enz. kan worden geconcretiseerd in<br />
een brievenbus voor elke kleuter (en dan maar schrijven<br />
naar elkaar) en naar een verrijking van de eigen klasstraat<br />
(zie Kamer 3).<br />
• Buurten zijn uniek; alle buurten zijn anders. Soorten<br />
woningen, organisatie, enz. verschillen. Foto’s van andere<br />
buurten kunnen kinderen een ruimere blik op de wereld<br />
geven: zie ook Kamer 5.<br />
• De Appelmoesstraat is anders (4+) en Afrika achter het<br />
hek (5+) vertellen over een eigen accent in een rij gelijke<br />
woningen.<br />
32 – Kleuters<br />
• ‘Wij wonen in een huis’ (E. van der Linden)<br />
‘Wij wonen in een huis.<br />
En dat huis heeft muren.<br />
In het huis dat naast (boven/onder/tegenover) ons staat,<br />
daar wonen onze buren.’<br />
• Een bewegingsspel rond ‘te huur’, ‘te koop’, ‘verhuurd’,<br />
‘verkocht’ kan ook. De speelzaal is een groot plein met op<br />
elke hoek een huis (= hoepel) met verschillende naam of<br />
kleur. In elk huis ligt een bordje waarop aan de ene kant in<br />
het groen ‘te huur’ of ‘te koop’ staat en aan de andere kant<br />
in het rood ‘verhuurd’ of ‘verkocht’. Je vertelt het verhaal<br />
van families die verhuizen en hun huis te huur of te koop<br />
aanbieden. Telkens reageren kleuters op het verhaal door<br />
naar het juiste huis te lopen. Wie als eerste aankomt, mag<br />
het huis huren of kopen en draait dus het bordje om:<br />
verkocht of verhuurd. Eventueel las je aantallen bewoners<br />
in… met zoveel mag je er wonen.<br />
• De buurt verkennen houdt een horizontale beweging in:<br />
je kijkt naast je in alle richtingen. Maar wat je ontdekt als je<br />
verticaal gaat, lees je in En daar onder (4 à 5+).<br />
• Elke buurt kent variatie, is kleurrijk… werk dit uit door<br />
groepjes kleuters met lapjes stof allerhande (in basisvormen<br />
verknipt of vrij te verwerken) een straat met verschillende<br />
soorten gebouwen te laten samenstellen.<br />
Kamer 5<br />
Overal huizen en altijd met een <strong>dak</strong><br />
Mensen woonden en wonen allemaal in een ‘huis’… grotten<br />
(voor de eerste mensen), hutten, tenten van dierenhuiden en<br />
takken, in Egypte de eerste huizen van (grote!) stenen,<br />
lemen huizen, schamele hutten van golfplaat en karton,<br />
houten huizen, bakstenen huizen met betonnen fundering,<br />
wolkenkrabbers met megaconstructies in staal…<br />
Huizen heb je dus in alle maten en vormen, meestal goed<br />
aangepast aan het klimaat. Huizen verraden soms ook de<br />
gevoeligheden van hun bewoners (smaak, opvatting,<br />
waardepatronen). Daarnaast weerspiegelen woningen niet<br />
zelden de sociaal-economische situatie van de eigenaars.<br />
Hoe verschillend ook, een aantal dingen hebben al deze<br />
‘huizen’ gemeen: ze vormen dé plek waar kleine groepen<br />
individuen zich thuis kunnen voelen; ze zijn de schatkist<br />
van persoonlijke herinneringen allerhande én ze bieden<br />
bescherming tegen grillige weersomstandigheden, grote<br />
dieren en andere ‘vijanden’.<br />
• Vanuit elke kamer van Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ kan je dit nader<br />
bekijken. Trek in je eigen verhalen en met allerlei materialen<br />
telkens opnieuw de ramen open naar andere ‘culturen’<br />
(geografisch/historisch/sociaal).<br />
• Eén onmisbaar instrument binnen deze kamer is een<br />
uitgebreide boekenhoek. Wij bouwen een huis (4+) en de<br />
reeks ‘Wonen wereldwijd’ mogen niet ontbreken, maar er<br />
zijn nog talloze andere titels, zowel informatieve boeken als<br />
MOVO 1 -prentenboeken (zie boekenlijst).<br />
1 MOVO staat voor Mondiale Vorming.
- Laat de kinderen snuisteren in fotoboeken van landen<br />
over heel de wereld, van nu en vroeger! Hang in de<br />
boekenhoek een grote wereldkaart. Werk met een<br />
pictografisch verwijssysteem tussen de landen op de kaart<br />
en de boeken in je hoek. Je kan ook een onderscheid maken<br />
tussen boeken over huizen van nu en huizen van vroeger.<br />
- Bied in de boekenhoek na het nodige experimenterend<br />
ontdekken allerlei zoekopdrachtjes aan, bijv. via kopies van<br />
huizen uit een aantal boeken, vergroot, verkleind, verknipt,<br />
enz.<br />
- Knoop aan de hand van allerlei prentenmateriaal een<br />
gesprek aan met de kinderen: waarom zijn er zulke grote<br />
verschillen tussen huizen overal ter wereld? (Klimaat,<br />
beschikbaar materiaal, noden en behoeftes, kostprijs, …).<br />
- Bied materialen aan waarmee kinderen prenten of stukjes<br />
tekst kunnen overtekenen of overtrekken. Zo kunnen ze<br />
zelf een huizenboekje samenstellen.<br />
• Spreek met de oudere kleuterklassen af om doorheen de<br />
week per klas een ‘bijzonder’ huis te maken (in de klas of<br />
samen in één zaal). Hoe wonen kinderen overal ter wereld?<br />
- Vertrek per klas van een concreet verhaal van een kind: de<br />
kinderen kunnen zich dan veel makkelijker inleven.<br />
Je ontdekt de manier waarop het kind elders leeft en hoe<br />
van zijn huis – met andere en dezelfde gewoonten als wij –<br />
een thuis gemaakt wordt. Probeer zowel verschillen als<br />
gelijkenissen een plek te geven binnen de uitwerking.<br />
Overal ter wereld slapen, eten, drinken mensen. Overal<br />
bouwt men een <strong>dak</strong> boven het hoofd. In huizen overal ter<br />
wereld komen mensen samen.<br />
- Nadien doe je een ‘wereldwoonfeest’: klassen gaan bij<br />
elkaar op bezoek en worden ontvangen op de manier zoals<br />
het in dat ‘bijzondere’ huis hoort. In India groeten mensen<br />
elkaar met gevouwen handen, hoofdbuigend, en zeggen<br />
‘namasté’. Nog verder naar het oosten doen bewoners en<br />
bezoekers hun schoenen uit, en trekken slippers aan.<br />
- Eventueel wordt door elke klas een typische lekkernij<br />
bereid. Op het wereldfeest kunnen de kleuters een<br />
eenvoudig (begroeting)spel spelen voor elkaar of zingen.<br />
De jongste kleuters zijn ook welkom. Maak het actief, leuk<br />
en lekker!<br />
Kamer 6<br />
Vele handen maken samen een huis<br />
Een huis staat er niet op één dag. Je moet een hele weg<br />
afleggen om te komen tot het gewenste resultaat! Soms<br />
maken kinderen stukjes van die weg concreet mee, bijv.<br />
doordat ze vaak voorbij de werf van een huis komen. Wat<br />
daar gebeurt, fascineert hen mateloos. Sneller nog dan ‘grote<br />
mensen’ merken ze op wanneer er vorderingen gemaakt<br />
worden. Ook het materiaal en het gereedschap doen hun<br />
vingers kriebelen. Daarom is deze kamer absoluut een doehet-zelf-job<br />
voor de kleuters. Samen bouwen maakt de<br />
uitdaging alleen maar groter!<br />
• Bouwen met schoendozen, met grote blokken, met<br />
doeken en met stokken: voor de kleinste kleuters kan<br />
bouwen in allerlei varianten. Zelfs met de vuistjes.<br />
‘Torentje, torentje bussekruit! Wat hangt eruit?<br />
Een gouden fluit, een gouden fluit met knopen.<br />
Torentje is gebroken.’<br />
Dit bakerrijmpje kan ondersteund worden met ritmespel op<br />
en met allerlei bouwmaterialen.<br />
• Creëer in de klas een architectenbureau, het liefst nadat je<br />
de kleuters met een architect in contact hebt gebracht. Laat<br />
de kleuters experimenteren met meetlatten en ruitjespapier<br />
om hun eigen plattegrond te ‘ontwerpen’. Nadien kunnen<br />
andere kleuters ook naar de architect stappen om hun huis<br />
te laten ontwerpen. De kinderen proberen vervolgens te<br />
bouwen wat getekend staat, of omgekeerd, te tekenen wat<br />
er elders gebouwd werd.<br />
• ‘Daar was eens een mannetje, dat was niet wijs.<br />
Het bouwde zijn huisje al op het ijs.<br />
’t Begon te dooien maar niet te vriezen,<br />
toen moest dat mannetje zijn huisje verliezen.’<br />
• Naar aanleiding van de lectuur van Wij bouwen een huis<br />
(4+) en/of Wat bouw jij? (3+) proberen kleuters zelf een<br />
bepaald soort huis te bouwen (groot of klein). Om kinderen<br />
de kans te geven om de informatie van die prentenboeken<br />
meer dan eens te horen, kan je bij dit boek een audiocassette<br />
aanbieden, waarop je de tekst hebt ingesproken. Het hoeven<br />
in de luisterhoek niet altijd verhalende prentenboeken te<br />
zijn…<br />
• Een ‘bewegingsbouwhoek’ met groot (bouw)materiaal<br />
zoals touwen, doeken en wasknijpers, grote dozen, schoendozen,<br />
planken, … Geef (het liefst aan een groepje)<br />
kinderen impulsen zoals: maak een huis dat groot genoeg is<br />
voor jullie vier samen, zodat ik jullie niet meer kan zien.<br />
Maak een hoog of een laag huisje, zorg voor een stevig <strong>dak</strong>,<br />
bouw een toren net zo hoog als jijzelf. Maak met de houten<br />
blokken een muur zodat in deze hoek niemand meer binnen<br />
kan. Of maak een huis voor deze stoel (of een ander<br />
voorwerp). De keuze van materialen hangt af van wat je met<br />
welke leeftijd wil bereiken: onder een doek kan je een stoel<br />
razendsnel verstoppen, maar de uitdaging is véél groter als<br />
het met blokken moet gebeuren. Samen kunnen we alles<br />
(4+) onderstreept hoe zinvol samenwerken kan zijn.<br />
• Waarom de winkelhoek in je klas niet tijdelijk veranderen<br />
in een doe-het-zelf-zaak? De bouwhoek zou zo wat meer<br />
geïntegreerd kunnen worden in het hele klasgebeuren.<br />
• Bouwmaterialen kunnen ook de basis zijn voor een<br />
‘tekening’, bijv. tekenen op een baksteen, tegel, plankje,<br />
lei… Met welk soort schrijfgerei lukt het?<br />
• Meten en wegen van allerlei bouwmaterialen kan als<br />
wiskundige initiatie. Vooral geïntegreerd in een concrete<br />
taak (zie hierboven) kunnen kinderen op zinvolle wijze<br />
ervaringen opdoen met verschillen in gewicht en grootte.<br />
• Huisjes bouwen (of leggen) kan met speelkaarten, lucifers,<br />
rietjes, losse letters, enz.<br />
Kleuters – 33
• Punttekeningen, spijkerplankjes inlassen: de kinderen<br />
maken allerlei huizen of constructies na. Ook met allerlei<br />
geometrische figuren kunnen kinderen zelf huizen<br />
(na)leggen.<br />
• Hoe kinderen samen een vervallen huis verbouwen voor<br />
iemand en hierbij de taken netjes verdelen, vind je terug in<br />
Het huis van meneer Peter (4+).<br />
• Voor de jongere kinderen is De wolf en de drie biggetjes<br />
erg leuk: het verhaal schetst de ‘waarde’ van verschillende<br />
materialen. De parodie daarop, nl. Drie kleine wolfjes en het<br />
vreselijk valse varken (5+)is gemaakt op hetzelfde stramien,<br />
maar de rollen keren nu om én de gebruikte bouwmaterialen<br />
zijn ook anders.<br />
• Bewegingsmoment: een parcours over bakstenen of<br />
blokken die je als kleuter telkens voor je partner moet<br />
klaarleggen.<br />
Bij het thema ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ verdient de bouw van het <strong>dak</strong><br />
extra aandacht. Een <strong>dak</strong> beschermt tegen regen, wind, zon,<br />
enz. Hoe een <strong>dak</strong> eruitziet, hangt af van de cultuur van het<br />
land, het klimaat, de beschikbare materialen, het prijskaartje<br />
én de creativiteit van de architect (zie Kamer 8). Zo heb je<br />
verschillende <strong>dak</strong>vormen: torenspits<strong>dak</strong>, zadel<strong>dak</strong>, schild<strong>dak</strong>,<br />
tent<strong>dak</strong>, koepels, … Ook in de materialen vind je grote<br />
verschillen.<br />
• Kleuters kunnen zelf op en van de ‘<strong>dak</strong>en’ klauteren in<br />
een bewegingsactiviteit. Lees met hen Het jongetje dat van<br />
de maan at van H. Hoekstra.<br />
• Wat als het <strong>dak</strong> lekt? In een bewegingsmoment kunnen de<br />
kleuters overal in de ruimte en met verschillende lichaamsdelen<br />
druppels opvangen (die je met een instrument laat<br />
klinken). Overal kunnen ook emmertjes en potjes staan,<br />
waar kleuters tussendoor moeten lopen.<br />
• Hoge <strong>dak</strong>en boezemen ook angst in… je zou er maar eens<br />
op raken en niet meer af. Zie Op het <strong>dak</strong> (5+).<br />
• Vanop een hoogte zie je de dingen anders. Alles wordt<br />
veel kleiner, en het beeld is totaal verschillend… Kunnen<br />
kinderen zich inbeelden wat ze zien en dat dan tekenen?<br />
De uitdrukking ‘Het ging van een leien <strong>dak</strong>je’ kan bij<br />
vijfjarige kinderen een leuk aanknopingspunt zijn om via<br />
taal de werkelijkheid te ontdekken.<br />
Kamer 7<br />
Mensen bouwen en bieden een thuis<br />
Het basisgevoel dat in elke kamer van Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’<br />
leeft, is ‘zich thuis voelen’. Het werd in de eerste kamer<br />
algemeen beschreven en in de andere kamers aangeraakt,<br />
maar nu wordt het verder uitgewerkt.<br />
Wat maakt dat je je ergens echt thuis voelt? Je bent<br />
vertrouwd met de materiële omgeving: je weet waar alles<br />
staat, je kent de weg. Je kent ook de geuren en geluiden van<br />
je eigen plek. Je stelt je geen vragen bij de dagelijkse gang<br />
van zaken. Je bent ook een beetje ‘meester’ over de dingen:<br />
34 – Kleuters<br />
jij mag beslissen hoe en waar je eigen spullen staan.<br />
Bovendien voel je je op je gemak met de mensen met wie je<br />
je eigen plek deelt. Meer nog, samen met de mensen om je<br />
heen maak je van je huis ook een echte thuis, voor jezelf en<br />
ook voor de anderen. In dat proces moet je geven en nemen.<br />
Voor kleuters, gaat dit aspect vooral over ‘een open huis’,<br />
‘bescherming bieden’, ‘gaan logeren’, ‘iets van jezelf meenemen<br />
om je echt thuis te voelen’. Een hele reeks mooie<br />
prentenboeken kunnen je helpen om dit aspect te<br />
verkennen. Nopjes van Klaas Verplancke is zo’n boek.<br />
• Kinderen ervaren zelf wat het thuisgevoel betekent, maar<br />
kunnen dat niet altijd verwoorden. Bepaalde verhalen<br />
kunnen hen daarbij helpen. Klein mannetje uit Klein<br />
mannetje heeft geen huis (4) vindt pas na heel wat<br />
omzwervingen het plekje waar hij thuishoort. Rikki in<br />
Rikki durft (3+) en Beer in Kikker vindt een vriendje<br />
ervaren dat je je niet zomaar ergens thuis voelt. Spikkie in<br />
het gelijknamige boek (3+) ontdekt na een lange zoektocht<br />
dat zijn eigen huis hem toch wel de beste thuis biedt.<br />
Hetzelfde overkomt Margriet uit Margriet en de ijsvogel<br />
(4+) en ook Haan uit Haan zoekt huis met geluk (5+). Het<br />
ezeltje in Een grote ezel (4+) wordt pas rustig als hij de<br />
veiligheid van zijn eigen vertrouwde omgeving ervaart.<br />
Omgekeerd is het rijkelijke huis in Blackie (5+) geen thuis<br />
zolang het jongetje geen ‘vriend’ heeft. Hij verzint daarom<br />
Blackie.<br />
• Mensen maken van hun huis een thuis, o.a. door er hun<br />
eigen ziel in te leggen: zie Afrika achter het hek (5+). Voor<br />
je kleuters kan je dit aanbrengen via een eenvoudige<br />
constructie van een ‘speelhuisje’ (stokken met kippengaas)<br />
waaraan elke kleuter eigen hebbedingetjes kan hangen<br />
(stukjes stof, schelpjes, een foto, een kralensnoer, …). Samen<br />
maken ze er een gezellige thuis van. Vergeet de deur niet!<br />
Zie Samen kunnen we alles (4+).<br />
• Een ‘open deur’ bieden aan anderen betekent vaak dat je<br />
anderen uit een benarde situatie redt: denk aan ‘In het bos<br />
daar staat een huisje, kijk eens …’, Er wordt bij Wanja op de<br />
deur geklopt (4+), Kan ik er ook nog bij? (3+) en Klop, klop,<br />
wie is daar? (3+). Ook in De kaboutermuts (3+) is er plaats<br />
voor zo goed als alle dieren.<br />
• Hoe een ivoren toren een brug tussen mensen kan<br />
worden, is mooi uitgewerkt in Jaap bouwt een stapelhuis<br />
(4 à 5+).<br />
• Kleuters bereiden de poppenhoek voor op bezoek:<br />
voordeur? Bel? Alles opgeruimd? De bezoekers mogen zich<br />
verkleden met kleren uit de koffer.<br />
• Kinderen beschrijven of tekenen waar of bij wie ze zich<br />
het meest thuis voelen. Waarom? Die woorden kan je<br />
onderaan de tekening noteren.<br />
• Gaan logeren gaat voor kleine kinderen vaak gepaard met<br />
angst voor het onbekende: een gesprek met kleuters over<br />
hun ervaringen kan op gang gebracht worden via een<br />
gedichtje, bijv. ‘Logeren’ of ‘Drie dagen’ van H.& M.<br />
Hagen, ‘Eigen bed’, ‘Het grote bed’ of ‘Morgen ga ik uit
logeren’ van N. Kuiper, ‘Logeren’ van M. Wiersema,<br />
‘Een ander bed’ van R. Wille, en ‘Logeren’ of ‘Met mijn<br />
poppen…’ van G. De Kockere.<br />
• Heel vaak zijn kleuters geholpen wanneer ze een knuffel<br />
of lapje van thuis mogen meenemen. Zie Kamer 1. Zie ook<br />
Welterusten, Beer Baboen (3 à 4+) en Liselotje gaat logeren<br />
(4+).<br />
• Om kleuters zelf voor een gast te laten zorgen, kan je hun<br />
om de beurt een klasknuffel meegeven. Die vertelt de<br />
volgende dag wat hij allemaal beleefd heeft. Als je op korte<br />
tijd alle kinderen wil bereiken, werk je met enkele knuffels<br />
tegelijkertijd.<br />
• Een logeerpartijtje voor de kleuters zelf is moeilijk te<br />
organiseren, maar waarom de vaste klasknuffel niet in een<br />
andere klas op bezoek laten gaan en hem daar ook eens<br />
laten logeren?<br />
• Klassen kunnen bij elkaar op bezoek. Allerlei huishoudelijke<br />
activiteiten kunnen dit bezoek voorbereiden.<br />
• Als mensen op bezoek komen, probeer je het hun gezellig<br />
te maken als gastheer/-vrouw. ‘Visite’ uit de reeks rond<br />
Pippeloentje vertelt over de voorbereidingen. Ook Zoveel<br />
(3+) gaat over bezoek.<br />
• Wil je dat er iemand op bezoek komt, dan moet je hem<br />
uitnodigen: kleuters maken een uitnodiging (op papier)<br />
voor iemand uit de omgeving (ouders, directeur, …), of<br />
kleuters nodigen telefonisch uit (allerlei telefoonspelletjes).<br />
• Soms moet je je eigen muren slopen om de andere te<br />
ontmoeten: Nopjes (3,4,5) en Klein verhaal over liefde (5+)<br />
draaien rond deze thematiek. Het is een gedachte waarover<br />
je erg zinvol met de iets oudere kleuters kan filosoferen.<br />
Prinsesje Beatrijs (G. De Kockere)<br />
‘Prinsesje Beatrijs<br />
Woont diep in haar paleis.<br />
Ze wacht al jaren op een prins.<br />
Een prins te paard,<br />
een prins te voet,<br />
een prins met wratten als het moet.<br />
Maar geen mens, geen prins,<br />
geen hondje dat haar vindt.<br />
Want prinsesje Beatrijs<br />
woont veel te diep in haar paleis.’<br />
Kamer 8<br />
Een parel van een huis<br />
Gebouwen beschermen ons, maar ze doen meer… ze<br />
bepalen status en stijl van mensen. Sommige huizen hebben<br />
niet alleen een functie als gebouw, maar zijn in de eerste<br />
plaats gebouwd om mooi te zijn. We noemen deze huizen<br />
kunstwerken! De architecten die ze ontwierpen zijn dan<br />
kunstenaars! Enkele opvallende architecten die kinderen<br />
kunnen boeien: A. Gaudí, die zijn fantasie de vrije loop liet<br />
en gevels verbouwde tot surrealistische taferelen (bijv. ‘Casa<br />
Battló’ in Barcelona, Spanje); Le Corbusier bouwde op zo’n<br />
manier dat elke kant van het gebouw bijzonder en anders<br />
oogde (bijv. Notre-Dame du Haut in Frankrijk);<br />
F.L. Wright werd bekend door zijn villa ‘Falling Water’ in<br />
de Verenigde Staten. Hij verstopte zijn huis bijna tussen de<br />
natuur, zijn terras is een waterval…<br />
Een ander stokpaardje van vele architecten is de hoogte van<br />
een gebouw. Zo had je in New York de WTC-torens en heb<br />
je er de Empire State Building, die 381 meter hoog in de<br />
wolken zweeft. Maar met een hoogte van 428 meter zal de<br />
‘Toren zonder einde’ in Parijs de hoogste worden. Met de<br />
terroristische aanslagen op de WTC-torens (11.09.01) nog<br />
vers in het geheugen, is het natuurlijk de vraag of de Parijse<br />
toren effectief zo hoog gebouwd zal worden…<br />
Er zijn ook heel wat bouwstijlen. Door de eeuwen heen en<br />
in de verschillende delen van de wereld hebben allerlei<br />
omstandigheden, overwegingen, technische mogelijkheden<br />
en smaken tot uiteenlopende vormen van architectuur<br />
geleid. De variatie in stijlen is overweldigend.<br />
• Ook hier is een boekenaanbod essentieel: hou het<br />
assortiment ruim en bied verschillende stijlen aan. Je kan<br />
een zoekboek maken waarin je zwart-witkopies uit<br />
verschillende boeken samenbundelt.<br />
• Maak kopies van bijzondere huizen en knip de helft er<br />
vertikaal af. De kinderen tekenen nu in spiegelbeeld de<br />
andere helft van het huis er weer bij. Of knip er een<br />
vierkant uit en laat de kinderen zelf het huis verder<br />
afwerken.<br />
• Bezoek een architect en vraag hem foto’s van de huizen<br />
die hij al gemaakt heeft. Welk huis zag hij zelf het liefst?<br />
En de kinderen? Hoe ziet het huis van zijn dromen er uit?<br />
Zie ook Kamer 6.<br />
• Met klei maken de kinderen eenvoudige tot minder<br />
evidente bouwwerken na… In de klei kunnen materialen<br />
gedrukt worden. Zo gebruik je voor glasramen gekleurde<br />
plastic; een oude lamp waarrond een huis gebouwd wordt<br />
kan een koepel worden, gekleurd papier wordt verknipt tot<br />
<strong>dak</strong>pannen, enz.<br />
• In de buurt van de school kan je met de kinderen op zoek<br />
gaan naar mooie huizen. Wat vind jij mooi? Merk de<br />
verschillen en gelijkenissen in smaak op! (Zie Kamer 4)<br />
• Aan de hand van dia’s van allerlei huizen (verschillende<br />
soorten woningen en verschillende stijlen) kunnen kinderen<br />
in een donker hoekje bespreken wat ze mooi of niet mooi<br />
vinden, en waarom. In welk huis zouden ze graag wonen?<br />
• De kinderen kunnen zelf een mooi huis ontwerpen (bijv.<br />
binnen een geveinsde wedstrijd, uitgeschreven door koning<br />
Lodewijk XIV, die aan stadsvernieuwing wil doen). Laat<br />
kinderen zelf kiezen waarmee ze hun huis afwerken.<br />
Kleuters – 35
Kamer 9<br />
Met je eigen <strong>dak</strong> op stap<br />
Bijna ieder van ons woont in een huis of een flat. Logisch<br />
toch, zou je denken. Niets is echter minder waar. Want als<br />
je rond je kijkt, zie je andere woonvormen die even goed<br />
een <strong>dak</strong> boven het hoofd geven: woonboten, woonwagens,<br />
tenten. Misschien zijn er wel kleuters in je klas, op school of<br />
in de buurt, die (soms) in een woonwagen of op een woonboot<br />
wonen. Hoe ervaren ze het wonen op die manier?<br />
Vele kinderen kennen die alternatieve woonvormen van<br />
tijdens de vakantie: caravans, motorhomes, tenten. Ook in<br />
andere culturen stoot je op vergelijkbare woningen: de tipi<br />
bij de indianen, de yurt bij de Mongolen, de iglo bij de<br />
eskimo’s, de nomadententen … (zie ook Kamer 5). Kortom,<br />
een vast <strong>dak</strong> boven je hoofd, dat is niet zo vanzelfsprekend.<br />
• Als je zelf wat meer over dit soort wonen wil te weten<br />
komen, of als je kinderen boeiend kijkmateriaal wil bieden,<br />
raadpleeg dan de verschillende boekjes in de serie ‘Wonen<br />
Wereldwijd’.<br />
• Kinderen kunnen over hun vakantie in een alternatieve<br />
woonvorm vertellen. Hoe was het om in een tent te slapen?<br />
Kon je er ook in eten? Waren er verschillende kamers in?<br />
Was er een keuken? Zo vergelijk je spontaan het leven in<br />
een vaste woning met dat in een mobiele woning.<br />
• Misschien kan je een tent opzetten op de speelplaats.<br />
Of heeft iemand een caravan die kleuters kunnen<br />
exploreren? Of een motorhome?<br />
• Een lees- of verteltent binnen de klas, of in de open<br />
ruimte brengt ‘onder <strong>dak</strong>’, ‘boeken’ ‘gezelligheid’ en de<br />
kinderen zelf zonder twijfel samen.<br />
• Je (oudere) kleuters herinneren zich vast nog het bezoek<br />
van een circus of kermis in de buurt. Waar wonen de circus-<br />
/kermismensen? Waar gaan hun kinderen naar school? Hoe<br />
leven de dieren er? Wat betekent gevangenschap voor hen,<br />
maar ook voor mensen? Zie De reis van de beer en de clown<br />
(5+).<br />
• Je kan mobiele huizen knutselen en er experimenten mee<br />
uitvoeren: eentje van lego op wielen of eentje van karton op<br />
een houten plankje in de watertafel. Wat heb je nodig om de<br />
inboedel vast te zetten?<br />
• In de dierenwereld staat natuurlijk de huisjesslak model<br />
voor het ‘met je eigen <strong>dak</strong> op stap gaan’. L. Lionni schreef<br />
er Het grootste huis van de wereld (5+) over.<br />
36 – Kleuters<br />
• ‘Twee kleine slakjes’ (M. Busser en R. Schröder)<br />
‘Twee kleine slakjes<br />
hielden van elkaar<br />
ze gingen samen trouwen<br />
toen werden ze een paar<br />
ze hebben snel hun huisjes<br />
op elkaar gezet<br />
nu wonen ze gezellig<br />
samen in een flat.’<br />
• Je vindt nog heel wat versjes over alternatief wonen:<br />
‘Konijntjes wonen in een hol’ van M. Busser en R. Schröder,<br />
‘Neem een huis’ van G. De Kockere, en ‘Auto’ en ‘Op<br />
vakantie’ van I. De Wijs.<br />
Kamer 10<br />
Van het ene naar het andere <strong>dak</strong><br />
In deze kamer van Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ richten we de aandacht<br />
op ‘verhuizen’, gepland en goed voorbereid, of onder<br />
dwang, los van eigen keuzes. Verhuizen legt bloot wat ‘een<br />
huis hebben’ en ‘je thuis voelen’ eigenlijk betekent. Doordat<br />
je als bewoner (plotseling) je hele hebben en houden moet<br />
samenrapen (of ten minste dat wat je kan meenemen), en<br />
elders moet onderbrengen, ervaar je aan den lijve hoe<br />
levensnoodzakelijk een vertrouwde plek wel is.<br />
Vele kleuters kennen verhuizen als een spannende, maar<br />
‘veilige’ stap: de vertrouwde spulletjes gaan mee naar een<br />
nieuwe plek. Toch moeten deze kinderen ook afscheid<br />
nemen van mensen en dingen.<br />
Sommige kleuters maken verhuizen mee in een periode vol<br />
spanningen, zoals bijv. bij scheiding of ‘plaatsing’. Ook zij<br />
moeten vaak verhuizen, bijv. wekelijks, al worden beide<br />
ouderlijke huizen na een tijd wel allebei een thuis. Ofwel<br />
moeten ze tijdelijk in een ander gezin onder<strong>dak</strong> vinden:<br />
pleegzorg.<br />
Er zijn ook kleuters die in de meest barre omstandigheden<br />
hun thuisland zijn ontvlucht, en nu hier een onderkomen<br />
zoeken. Velen van hen zijn totaal ontredderd. In deze kamer<br />
van Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ ervaren kleuters via allerlei<br />
‘confrontaties’ dat een (t)huis hebben niet evident is.<br />
Zo leren ze een open houding aan te nemen ten aanzien van<br />
wie hun vertrouwde wereldje (plotseling) binnenkomt.<br />
Gastvrijheid, respect, begrip, enz. zijn belangrijk. Heel wat<br />
ICO 1 -boeken behandelen dit onderwerp. Enkele<br />
voorbeelden: Kikker en de vreemdeling (3+), Mijn vriend<br />
Jim (5+), De reuzin (4+).<br />
• Als ‘blikopener’ voor deze kamer kan je een van de<br />
volgende prentenboeken gebruiken. Wij gaan verhuizen<br />
(4 à 5+) toont twee kinderen van wie de ouders een nieuw<br />
huis aan het bouwen zijn. Spikkie gaat verhuizen (3+)<br />
vertelt het verhaal van een eendje dat perse wil verhuizen,<br />
maar achteraf op zijn stappen terugkeert (zie Kamer 3).<br />
Nog tien nachtjes slapen (3 à 4+) is een aftelboekje naar de<br />
verhuisdag toe. Het vergeten beertje (4+) toont de perikelen<br />
van een beertje dat achtergelaten wordt wanneer het gezin<br />
verhuist. In Het zakmes (5+) (ook op video) wordt op<br />
1 ICO staat voor Intercultureel <strong>Onder</strong>wijs.
ontroerende wijze geschetst hoe het ene vriendje maar<br />
moeizaam zonder het andere (verhuisde) vriendje kan.<br />
Het huis bij de kromme boom (4 à 5+) werkt de<br />
vertrouwdheid met de vroegere omgeving uit en alle<br />
heimwee ernaar. Ook Afrika achter het hek (5+) schetst<br />
gemis. Hoe een heel huis verhuist, en waarom dat huis<br />
daarvoor kiest, lees je in Het huisje dat verhuisde (4 à 5+).<br />
• Verhuizen vraagt om inpakken: hoe pak je wat het beste<br />
in? En hoe ‘vertel’ je waar die doos in het nieuwe huis<br />
terecht moet komen? En hoe weet je later nog wat erin zit?<br />
Een hele activiteit rond probleemoplossend denken,<br />
sorteren, handigheid, ontluikende geletterdheid, enz.<br />
• Een hoek in de klas verhuizen: bijv. de poppenhoek of<br />
huishoek komt (tijdelijk) elders. Het wordt een denk- en<br />
doe-activiteit voor iedereen.<br />
• Verhuizen in een bewegingsmoment. Verschillende<br />
impulsen zijn mogelijk:<br />
- Drie kinderen vormen samen een huis, waarin een ander<br />
kind kan ‘huizen’. Op het signaal van de leid(st)er moeten<br />
de bewoners verhuizen. Er is telkens een huisje minder.<br />
Wat met de ‘<strong>dak</strong>lozen’? Hoe reageren kleuters?<br />
- Verhuizen betekent sjouwen met allerlei dozen en grote<br />
stukken: kleuters ervaren wat sjouwen is, hoe ze het best<br />
kunnen sjouwen, en dat samenwerken altijd het werk<br />
verlicht. Zo kan je tot een doorgeefdans komen: allerlei<br />
spullen worden op heel verschillende manieren<br />
doorgegeven, of in een bepaald ritme. Eventueel mondt dat<br />
alles uit in een ‘verhuisestafette’.<br />
- Verhuizen is ook: breekbare spullen van hier naar daar<br />
brengen. Wie kan allerlei delicate spulletjes verplaatsen<br />
zonder ze te laten vallen?<br />
• Bij verhuizen horen ook schrijfstukjes allerhande: een<br />
mededeling dat je verhuisd bent, een uitnodiging voor een<br />
house-warming party, een wenskaart voor de eigenaars van<br />
een nieuwe woning… de schrijfhoek kan functioneel<br />
ingeschakeld worden. Maak eventueel gebruik van oude<br />
land- en stadskaarten; die kunnen voor een leuk effect<br />
zorgen.<br />
• Wat het betekent om je huis te verliezen kan je aankaarten<br />
via Otje (5+) of Pluk van de Petteflet (4 à 5+). Ook via de<br />
film (op koopvideo) ‘Madeleintje’ maak je kleuters gevoelig<br />
voor deze problematiek.<br />
• Ook in versjes allerhande komt verhuizen ter sprake.<br />
‘Opa Habbekrats’, ‘Bang voor beesten’ en ‘Mijn goudvis<br />
gaat verhuizen’ van M. Busser en R. Schröder gaan allemaal<br />
over verhuizen.<br />
Kamer 11<br />
Het te-gekke(n)huis.<br />
Niets is leuker dan te fantaseren over wonen, zeker als de<br />
wetten van de zwaartekracht en het gezond verstand niet<br />
meer gelden.<br />
• De Appelmoesstraat is anders is een ideaal uitgangspunt:<br />
we zien een straat met allemaal eendere huizen, maar heel<br />
verschillende bewoners. Tot Mierendella er komt wonen…<br />
Zij verbouwt haar woning heel apart, en daardoor willen de<br />
andere bewoners ook een huis op hun eigen maat.<br />
Zo ontstaan de mafste huizen (griezelhuis, dierenhuis,<br />
opruimhuis en zwemhuis) en wordt de Appelmoesstraat<br />
uniek. Aan het einde van het boek wordt gevraagd om<br />
Mierendella een handje te helpen en zelf een bepaald soort<br />
huis te ontwerpen: een dikkemensenhuis, een deftigemensenhuis,<br />
een glijbanenhuis, een luiematrassenhuis, …<br />
• Peil in een gesprek met de kinderen naar favoriete<br />
bezigheden, lievelingseten, toekomstdromen, … Uit al deze<br />
persoonlijke zaken kiest het kind er enkele uit en daarvoor<br />
fantaseert hij een huis-op-maat (zie ook Kamer 3). Dit huis<br />
kan verbaal gefantaseerd worden, of getekend; het kan ook<br />
een groepswerk worden. Het resultaat vult de klas- of<br />
schoolstraat verder aan.<br />
• In Snoedelboedel bouwt een huis (4 à 5+) krijgen we te<br />
maken met een aanbouwhuis waarin elke kamer aan een<br />
bepaalde behoefte voldoet. De constructie weerstaat echter<br />
niet aan de wetten van de zwaartekracht. Met kinderen kan<br />
je ook op deze manier naar een groepsproduct toe werken:<br />
ieder bouwt zijn stukje van een maf klashuis. Hoe gekker<br />
het mag, hoe meer denkwerk het vergt om in het reine te<br />
blijven met de natuurwetten.<br />
• Ook het huis in Het kleine-kamertjeskasteel (4 à 5+) heeft<br />
iets van een aanbouwhuis: steeds meer kamers voor de<br />
knuffels en speelgoedjes van het kind.<br />
• Met foto’s en/of prenten van heel verschillende mensen<br />
zet je kinderen aan tot fantaseren over hoe en waarin die<br />
mensen wel wonen. Hoed je voor clichés en vooroordelen.<br />
Laat het vooral fantasierijk zijn.<br />
• Omgekeerd kunnen foto’s en/of prenten van ‘gekke’<br />
woningen de kinderen prikkelen om te fantaseren over wie<br />
er woont. Hierbij neem je ‘huizen’ best niet al te letterlijk:<br />
een conservenblik kan ook een huis zijn, of een<br />
notenschelp, of … (zie ook Kamer 12).<br />
• De plek waarop je een constructie neerzet, nodigt uit tot<br />
fantaseren: waarom niet bouwen op een foto of tekening<br />
van een appel, de maan, een wolk, een tak, een olifantenrug,<br />
een stok of paal, …<br />
• Ook de huizen van allerlei verhaalfiguren kunnen<br />
aanleiding zijn om fantasierijke huizen te maken of te<br />
ontwerpen: het peperkoekenhuisje, een grote paddestoel,<br />
een bloempot, een sprookjeskasteel, een ivoren toren, enz.<br />
• Niet alleen over een droomhuis kunnen kleuters<br />
fantaseren, ook over een droomklas. Hoe zou de klas eruit<br />
zien als kleuters hun wildste fantasieën konden realiseren?<br />
Laat hen ook zeggen waarom ze dit of dat voorstel doen.<br />
Wellicht kan je uit zo’n brainstorm heel wat informatie<br />
halen voor je eigen klasinrichting/-organisatie.<br />
Kleuters – 37
Kamer 12<br />
Alles is een huis en heeft een huis<br />
Wat is wonen? Wat is een huis? Is een bolster een huis?<br />
Wie woont er dan in? En heeft die bolster zelf ook een<br />
huis? En waar woont de zandkorrel en het boek enz.?<br />
Die vragen bestoken ons in de laatste kamer van Villa<br />
‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’. De vragen zijn afkomstig van kleuters en<br />
stimuleren hen tot fantaseren, doordenken, filosoferen.<br />
Je kan met een klein groepje oudere kleuters heel bewust<br />
een activiteit ‘filosoferen’ opzetten. Maar laat de inhoud van<br />
deze kamer vooral tussendoor – op een spontane manier –<br />
aan bod komen, het liefst wanneer de kleuters zelf aangeven<br />
dat ze eraan toe zijn. Als leerkracht moet je hun wel de<br />
ruimte bieden om dergelijke vragen of overwegingen te<br />
formuleren.<br />
In tegenstelling tot wat in de andere kamers gebeurt,<br />
verzamelen we hier niet zozeer ideeën voor activiteiten,<br />
maar stellen we vooral zelf veel vragen.<br />
• Wanneer is een huis een huis? Wanneer is een huis een<br />
thuis?<br />
Is de school een thuis of een huis? Is de klas een huis of een<br />
thuis? Waar woont de juf eigenlijk? Is de school haar thuis?<br />
Is een <strong>dak</strong> alleen een huis? (zie Nopjes). Wat hebben we<br />
nodig om een thuis/huis te maken? Wat moet er zeker zijn<br />
om iets een huis te kunnen noemen? Laat kinderen<br />
vertellen. Noteer hun antwoorden (schetsend of schrijvend).<br />
Vraag door: waarom zeg je dit of dat? Geef alle antwoorden<br />
bestaansrecht! Stel stimulerende vragen, en toon prenten of<br />
foto’s allerhande: van villa’s, krottenwijken, wolkenkrabbers,<br />
woningen van vroeger, …<br />
• Is de wereld ons huis? Wat is het <strong>dak</strong> van de wereld?<br />
Wat zijn de muren van de wereld? Van wie is de wereld<br />
eigenlijk? Wie is de baas? Wie beslist waar je mag wonen?<br />
Waarom mogen niet alle mensen in ons land komen wonen?<br />
Waarom mogen wij niet zomaar in een ander land gaan<br />
wonen? Zie Voor wie is de wereld? (5+), een mooi<br />
prentenboek over de eigen plek die eenieder op de wereld<br />
heeft en zelf vormgeeft.<br />
• Concrete vragen, maar geen vaste antwoorden!<br />
- Waar woont…?<br />
Waar woont een zandkorrel? In de woestijn of gewoon<br />
onder het gras? Het gras beschermt hem, zodat hij niet<br />
wegwaait met de wind. Het gras zelf woont onder het<br />
takken<strong>dak</strong> van de oude eik, of in de wei van boer Bavo.<br />
Waar woont die eik dan? Waar woont die wei dan? In een<br />
dorp aan de einder, onder de sterrenhemel, in het heelal, …<br />
En hoe zit het met dagelijkse voorwerpen? Hebben die een<br />
huis? Ja, waarom niet? Je pen woont in een etui, het etui in<br />
je boekentas, je boekentas in de klas, de klas in de school, de<br />
school in het dorp, enz.<br />
Stapeltekeningen (in een boekje samengebonden) kunnen<br />
die associaties vastleggen. Noteer zeker ook het verhaal van<br />
de kinderen bij hun tekeningen.<br />
- Wie of wat woont in …?<br />
En wat kan niet allemaal een huis zijn? Is een boek een<br />
38 – Kleuters<br />
huis? Misschien van een verhaal en zijn personages of van<br />
een reeks weetjes? Zijn wijzelf een huis? In onze buik<br />
woont toch ons hart en in onze mond of oren wonen<br />
woorden? Onze hand is een huis voor de vingers en de<br />
duim.<br />
Prenten van grotere voorwerpen kunnen kinderen aanzetten<br />
om te tekenen wat er zich binnenin bevindt. Noteer ook<br />
hier het verhaal van de kinderen bij hun tekeningen.<br />
- Lees ook Van mussen en muizen en mensen van F. Adam,<br />
een inspirerend versje.<br />
• Je kan kinderen stimuleren tot dit soort vraagstelling door<br />
‘Wie woont waar?’-platen aan te bieden, waarop je – recto<br />
verso – een prent van een mogelijk ‘huis’ en een prent van<br />
een mogelijke bewoner van dat ‘huis’ plaatst: appel–worm;<br />
kraan–druppel;… Ofwel zien de kleuters eerst het plaatje<br />
van de bewoner, en zoeken zij naar een mogelijk ‘huis’,<br />
ofwel omgekeerd.<br />
• Een gesprek over ‘Wie woont waar?’ met kleuters kan<br />
uitmonden in een domino of lotto… laat hen samen<br />
beslissen wat het ‘leukste’ (originele, onverwachte, …)<br />
antwoord is bij elke vraag, en spreek af wie wat tekent. Geef<br />
hun kansen tot probleemoplossend denken als het gaat over<br />
de vormgeving van zo’n spelmateriaal.<br />
• Je kan kleuters ook laten nadenken over ‘Wie woont<br />
hier?’ door hun doosjes van allerlei formaten te geven en<br />
hen die te laten omtoveren tot huisjes van iets of iemand.<br />
Hoe maken ze dat kleine doosje knus voor zijn bewoner?<br />
• En ten slotte: kun je in een verhaal wonen? Als je naar je<br />
kleuters kijkt wanneer je hen een verhaal vertelt, en nog es,<br />
en nog es vertelt, en wanneer ze in de poppenhoek, op de<br />
speelplaats, in de constructiehoek het verhaal naspelen en<br />
verwerken, dan weet je dat niet alleen de personages van het<br />
verhaal, maar ook de lezers/luisteraars in een verhaal<br />
kunnen wonen.<br />
K. Meinderts<br />
Olie Bol van Krentenkoek<br />
las een prachtig prentenboek<br />
over een prinses in nood<br />
die moest trouwen met de Dood.<br />
Olie Bol van Krentenkoek<br />
sprong meteen in het prentenboek<br />
en heeft haar, nog net op tijd,<br />
van een wisse dood bevrijd.<br />
Olie Bol van Krentenkoek<br />
woont nu in het prentenboek<br />
in een huisje halverwege<br />
bladzij acht of bladzij negen.
Deel 3<br />
Rode draden en klasoverstijgende<br />
mogelijkheden<br />
voor ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’<br />
Een rode draad werkt als cement tussen de dagen van je<br />
‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’-week/weken: zo maak je van de kamers op de<br />
plattegrond een echt ‘huis’. Je kan daarbij denken aan een<br />
verhalende of een materiële rode draad. Vooral het samenspel<br />
van beide heeft een sterk effect.<br />
Nog krachtiger wordt je project als je klasoverstijgend kan<br />
werken… een hele school die rond hetzelfde denkt, werkt,<br />
viert, geeft een groot gevoel van verbondenheid: we voelen<br />
ons allemaal thuis in dit schoolhuis.<br />
Hieronder vind je allerlei suggesties. De uiteindelijke keuze<br />
en realisatie van een rode draad hangt heel erg af van ieders<br />
situatie: de schoolcontext, de periode, de leeftijd van de<br />
kleuters met wie je werkt, de eigenheid van elk van de<br />
kinderen en van de klasgroep, enz.<br />
• Nopjes, het verhaal van Klaas Verplancke, kan als rode<br />
draad aangeboden worden. Ideeën en suggesties vind je in<br />
deel één van deze ideeënbrief.<br />
• Je kan een figuur (pop, knuffel) gebruiken als rode draad.<br />
- Een straatkat verkent de buurt. Ze komt elke dag in een<br />
nieuw huis terecht, waar ze andere dingen opmerkt<br />
(afhankelijk van de kamer van Villa ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ die je die<br />
dag binnengaat).<br />
- Een fantasiefiguur, een knuffel, een echt diertje, eventueel<br />
zelfs een bekende verhaalfiguur (bijv. Velthuijs’ Kikker)<br />
zoekt een onder<strong>dak</strong>.<br />
- De huisduif (die de veiligheid van een thuis en het zich<br />
thuis voelen benadrukt) en de postduif (die de hele wereld<br />
ontdekt en zo de andere ‘kamers’ van de plattegrond<br />
bereikt) communiceren met elkaar via de schoorsteen.<br />
- Het huis van de huismus is zo knus dat iedereen er wel wil<br />
komen wonen. Dat mag ook van de mus, dan past ze haar<br />
huis wel aan!<br />
- De kinderen krijgen een opdracht van de koning<br />
(inspelend op de fantasie: deze koning wil eens geen kasteel)<br />
of van de burgemeester (een verwoeste stad weer<br />
opbouwen, een nieuw dorpsplein ontwerpen).<br />
- In een straat komt een nieuwe ‘bijzonderewensenarchitect’<br />
(zie De Appelmoesstraat is anders). Op verzoek van de<br />
bewoners maakt hij dag na dag van de gewone rijtjeshuizen<br />
een huis dat voldoet aan de wensen (en grillen) van de<br />
bewoners. Wanneer je dit klasoverstijgend aanpakt, kan je<br />
elk huis in de straat (uit isomo) elke dag door een andere<br />
klas laten omtoveren tot het ideale huis voor de bewoners.<br />
Deze opdrachten geven de bewoners zelf, je kan stangpoppen<br />
van bovenaf hanteren tijdens het poppenspel.<br />
Een zwerfkat kan op haar dagelijkse wandeling commentaar<br />
geven op het nieuwe huis in de straat.<br />
• Je kan als rode draad ook prentenboeken aan elkaar rijgen.<br />
Deze verhalen spelen zich op verschillende dagen af, in één<br />
straat. Het decor maak je door uit witte kale huizen van<br />
isomo voor elk prentenboek een raam te snijden waarachter<br />
het boek precies past. Telkens krijgt een andere klas de<br />
opdracht om het huis waarover het in het verhaal gaat ‘aan<br />
te kleden’. Maak de huizen op kleutergrootte en verbind ze<br />
aan elkaar zoals bij een leporelloboek (zie tekening).<br />
• In een straat wonen verschillende gezinnen. Elke dag laat<br />
je een ander gezin aan het woord, met elke dag een andere<br />
problematiek: een lekkend <strong>dak</strong> dichten, verbouwen (en zo<br />
het verleden van het huis ontdekken), verhuizen (+ afscheidsfeest),<br />
feest in een nieuwe woning, … De kleuters gaan de<br />
gezinnen bij al die activiteiten een handje helpen.<br />
- Verhalen vertellen kan op vele manieren: dramatiseren in<br />
een heus decor, aan de hand van een leporelloboek, als<br />
schimmenspel op een skyline of tegen een stukje video als<br />
decor (bijv. van een straat waar je door wandelt), poppenspel<br />
met handpoppen, stangpoppen, aan de hand van<br />
uitvergrote prenten, dia’s of transparanten, enz.<br />
- Video’s kunnen ook de rode draad vormen. Bekijk elke<br />
dag een fragment uit een van de volgende video’s of gebruik<br />
de verhaallijn ervan in een poppen- of dramaspel. Maak van<br />
de televisie een ‘huis’ of het ‘raam’ van een huis.<br />
- Verdwalen met Pippi Langkous (video) is voor Anika en<br />
Tommy een heel avontuur. <strong>Onder</strong>weg worden de kinderen<br />
geconfronteerd met problemen zoals ‘veel honger hebben,<br />
maar geen eten’,‘willen schuilen voor de regen, maar geen<br />
<strong>dak</strong> boven het hoofd vinden’, ‘bang zijn voor onweer en<br />
bliksem, maar niet bij mama en papa in bed kunnen<br />
kruipen’, enz.<br />
- Madeleintje (gelijknamige video – te koop in allerlei<br />
warenhuizen) woont in een huis in Parijs (de mooie<br />
binnenstad is het decor) samen met twaalf andere meisjes.<br />
Tot op een ongelukkige dag hun (t)huis verkocht dreigt te<br />
worden…Een film met heel veel mogelijkheden voor de<br />
oudere kleuters<br />
- Denk ook aan Pluk van de Petteflet of Otje van<br />
A.M.G. Schmidt, beide op koopvideo.<br />
- Een straatje zonder eind (5 à 6+) van G. De Kockere biedt<br />
ook mogelijkheden: De Kockere laat 26 figuurtjes tot leven<br />
komen, ééntje voor elke letter van het alfabet.<br />
Poppentheater De Spiegel ging er al mee aan de slag en er<br />
werd zelfs een (te huren) doe-museum rond gemaakt.<br />
Kleuters – 39
• Ook een voorwerp of constructie kan als rode draad<br />
fungeren tijdens de ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’-periode:<br />
- Een boekenhuis/-tent voor de hele kleuterschool. Breng er<br />
allerlei soorten boeken in samen: verhalende prentenboeken,<br />
kijkboeken, dichtbundels, zelfgemaakte huizenboeken in<br />
allerlei formaten, bouw- en/of architectuurtijdschriften, …<br />
Misschien is er wel een boekenhuiswormpje of anderssoortige<br />
bewoner… in elk huis woont toch iemand? Elke<br />
dag – op een vast moment – is het hier verzamelen geblazen.<br />
- Een gedichtenhuisje: piepklein, en in elke kamer een<br />
rolletje papier waarop een gedicht staat dat met die kamer te<br />
maken heeft (+ illustratie), of kleutergroot, met allerlei<br />
gedichtjes (+ illustratie) op de muren. Ook hier een<br />
bewoner: een poëziepoes bijv.<br />
- Eenvoudige houten constructie met stokken en kippengaas<br />
waarop allerlei attributen per ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’-verhaal een plaats<br />
kunnen krijgen… van kaal en niet ingekleed bij het begin<br />
tot gevuld, kleurrijk en vol verhalen aan het eind van de<br />
week.<br />
- Een aanbouwmuur of –kolom waarop kleuters hun<br />
droomhuizen te koop stellen, cf. de (gele notariële) aanplakbiljetten.<br />
- Een door kleuters (en anderen?) samengestelde passepartout<br />
rond ‘te koop/te huur’: kleuters tekenen, stempelen,<br />
beschrijven hun droomhuis en bepalen een (astronomische)<br />
prijs. Dat alles kan uitmonden in een ‘beurs’, zeker wanneer<br />
de kleuters ook maquettes maakten.<br />
• Gezamenlijke, steeds terugkerende groepsmomenten<br />
worden het best in- en uitgeleid met een heus kleuter-<br />
‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’-lied… Veel plezier!<br />
40 – Kleuters<br />
Deel 4<br />
Boekenlijst<br />
De boekenlijst bestaat uit vier rubrieken: informatieve<br />
boeken, pedagogisch-didactisch bronnenmateriaal voor de<br />
kleuterpraktijk, dichtbundels en verhalende prentenboeken.<br />
In de meeste gevallen staan titel, auteur, illustrator, reeks en<br />
uitgeverij vermeld.<br />
Informatieve boeken (alfabetisch op titel)<br />
Wat bouw jij? (M. Mick en G. Brita, Ploegsma)<br />
Wij bouwen een huis (A. Wolk, Christofoor)<br />
Wonen en bouwen (Wonen wereldwijd, De Ruiter)<br />
Wonen en trekken (Wonen wereldwijd, De Ruiter)<br />
Wonen in de toekomst (Wonen wereldwijd, De Ruiter)<br />
Wonen in de ruimte (Wonen wereldwijd, De Ruiter)<br />
Wonen in koude landen (Wonen wereldwijd, De Ruiter)<br />
Wonen in Nederland (Wonen wereldwijd, De Ruiter)<br />
Wonen in warme landen (Wonen wereldwijd, De Ruiter)<br />
Uitvoerig geraadpleegd bronnenmateriaal voor de<br />
kleuterklas<br />
Van Kuyk, J., Huis. Bronnenboek voor de peuters en<br />
bronnenboek voor groep 2, Piramide, Cito<br />
Jaspaert, K. (red.), Taal-materiaal, Taal-verhaal, Taalcentraal,<br />
Plantyn<br />
De Vuyst, J., Moet je doen. Expressie voor de kleuterschool<br />
‘Kleuters en ik’, jrg 14 (4); jrg. 11 (1) (4); jrg. 13 (2); jrg. 15<br />
(3)<br />
‘De wereld van het jonge kind’, jrg. 18 (5); jrg. 21 (6)<br />
Dichtbundels (alfabetisch op auteur)<br />
Abramsz, S. en Hoekstra, H., Rijmpjes en versjes uit de<br />
oude doos en uit de nieuwe doos, Meulenhoff<br />
Adam, F. en Straaten, H., Waarom ik altijd nee zeg,<br />
Querido<br />
Busser, M. en Schröder, R., Het grote versjesboek,<br />
Van Holkema en Warendorf<br />
De Kockere, G., Koekeloerelaantje, Slinge slange slom en<br />
Een straatje zonder eind, De Eenhoorn<br />
De Wijs, I., Het opperhoofd, Zwijsen<br />
Hagen, H. en M., Misschien een olifant, Van Goor en<br />
Jij bent de liefste, Querido<br />
Kuiper, N., Zo kan het ook, Allemaal zwaaien en<br />
Dag Hobbelpaard, Leopold<br />
Wille, R., De deur is moe, Altiora<br />
Prentenboeken en verhalen (alfabetisch op titel)<br />
Afrika achter het hek (B. Moeyaert, Querido)<br />
Blauw Konijn zoekt een huis (C. Wormell, Gottmer)<br />
Argus (D. Verreydt, De Eenhoorn)<br />
Blackie (G. Van Genechten, Clavis)<br />
De Appelmoesstraat is anders (J. Van leeuwen, Querido)<br />
De blauwe stoel, de ruziestoel (I. Dros en H. Geelen,<br />
Querido)<br />
De boze buurman (B. Graham, Ploegsma)<br />
De kaart van alles (S. Fanelli, Querido)<br />
De kaboutermuts (B. Weninger en J. Rowe, De Vier<br />
Windstreken)<br />
‘De grote cementwagen’ (S. Hughes, in Kinderen uit de
Ligusterstraat, De Vries Brouwers)<br />
De reis van de beer en de clown (L. Joos en Rascal,<br />
Leopold)<br />
De reuzin (E. Hasler, De Vries Brouwers)<br />
Dit is het huis bij de kromme boom (I. Dros, Querido)<br />
Drie kleine konijntjes (I. Gantschev, De Vier Windstreken)<br />
Drie kleine wolfjes en het vreselijk valse varken (E. Trivizas<br />
en H. Oxenbury, Gottmer)<br />
Een grote ezel (A.Van Haeringen, Leopold)<br />
Een koekje voor Blekkie (A. Verboven en A. Westerduin,<br />
Clavis)<br />
En daar onder (E. Jandl en N. Junge, Ploegsma)<br />
Er wordt bij Wanja op de deur geklopt (R. Michl, De Vries-<br />
Brouwers<br />
Haan zoekt huis met geluk (W. de Weijer, Van Tricht)<br />
Het geheim van Salom (S. Pirotta en H. Cooper, Facet)<br />
Het grootste huis van de wereld (L. Lionni, Ankh-Hermes)<br />
Het grote slaapboek (G. Van Genechten, Clavis)<br />
Het huisje dat verhuisde (V. Burton, Lemniscaat)<br />
Het huis van meneer Peter (E. Beskow, Christofoor)<br />
Het huis van Muis (L. Cousins, Leopold)<br />
Het huis van Nijntje (D. Bruna, Mercis)<br />
Het kleine-kamertjeskasteel (K. Thant, Clavis)<br />
Het vergeten beertje (A. Mangan en J. Moss, De Eenhoorn)<br />
Het Zakmes (S. Kuyper, Leopold)<br />
Ik woon in twee huizen (C. Masurel en K. McDonald<br />
Denton, Van Goor)<br />
Ik zie, ik zie (J. Ashbé, Gottmer)<br />
Jaap bouwt een stapelhuis (P. Vainio, De Vier Windstreken)<br />
Kan ik er ook nog bij? (L. Coopmans, Christofoor)<br />
Kikker is bang (M. Velthuijs, Leopold)<br />
Kikker en de vreemdeling (M. Velthuijs, Leopold)<br />
Kikker vindt een vriendje (M. Velthuijs, Leopold)<br />
Kom maar binnen (G. van Genechten, Clavis)<br />
Klein mannetje heeft geen huis (M. Velthuijs, De Vier<br />
Windstreken)<br />
Klein verhaal over liefde (M. Törnqvist, Querido)<br />
Klop Klop Klop (C. Tidholm, Middernacht Pers) +<br />
CD-ROM (Lannoo)<br />
‘Krokodil en olifant’ (M. Velthuijs, in Het rode kippetje,<br />
Leopold)<br />
Liselotje gaat logeren (M. Busser en R. Schröder,<br />
Van Holkema en Warendorf)<br />
Margriet en de ijsvogel (E. Battut en M. Piquemal,<br />
De Eenhoorn)<br />
Mijn vriend Jim (K. Crowther, Querido)<br />
Muizen (N. Kuiper en Ph. Hopman, Zwijsen)<br />
Nieuwsgierige Lotje (L. Baeten, Clavis)<br />
Nijntjes huis (D. Bruna, Mercis)<br />
Nog tien nachtjes slapen (I. Hardenbol en B. Hugens,<br />
Bakermat)<br />
Olie Bol van krentenkoek las een prachtig prentenboek<br />
(K. Meinderts, Ploegsma)<br />
Op het <strong>dak</strong> (E. De Wilde en G. Dendooven, Bakermat)<br />
Op slot (M. De Smet en M. Meijer, Clavis)<br />
Otje (A.M.G. Schmidt, Querido)<br />
Peter en de wolf, een muzikaal sprookje van S. Prokofjev<br />
(Loriot en J. Müller, Ploegsma)<br />
Pluk van de Petteflet (A.M.G. Schmidt, Querido)<br />
Rikki (G. Van Genechten, Clavis)<br />
Rikki durft (G. Van Genechten, Clavis)<br />
Rudolf (Stefan Boonen, Clavis)<br />
Samen kunnen we alles (I. en D. Schubert, Lemniscaat)<br />
Snoedelboedel bouwt een huis (Janosch, Querido)<br />
Spikkie gaat verhuizen (T. Maddox, De Vries Brouwers)<br />
Voor wie is de wereld? (T. Pow en R. Ingpen, De Vier<br />
Windstreken)<br />
Vreemde vogels in de buurt (J.W. Blos, Ploegsma)<br />
Welterusten, Beer Baboen (B. Westera, Hillen)<br />
Wie komt er in mijn huisje (I. en D. Schubert, Bekadidact)<br />
Wij gaan op berenjacht (H. Oxenbury en M. Rosen,<br />
Gottmer)<br />
Wij gaan verhuizen (B. Minte-König, De Vries Brouwers)<br />
Zoveel (H. Oxenbury en T. Cooke, Gottmer)<br />
Graag onze dank aan<br />
Chris en André,<br />
Lien, Nore en Joke<br />
Boekhandel De Kleine Johannes (Leuven).<br />
Kleuters – 41
42 – Makkelijk lezen<br />
Hier ben ik best tevereden<br />
Ideeënbrief Makkelijk lezen (9-12 jaar)<br />
Over de samenstellers<br />
Wendy de Graaff werkte als jeugdbibliothecaris, vooral met<br />
kansarme kinderen. Zij werkte daarna enige tijd bij<br />
Stichting Lezen en was daar o.a. verantwoordelijk voor de<br />
mediacontacten. Sinds 1998 heeft zij een eigen bureau:<br />
WdG Communicatie & Organisatie.<br />
Rit Van den Breekel geeft les aan leerlingen met leerproblemen<br />
aan school de Merode. Als echte boekenwurm<br />
probeert ze ook deze kinderen plezier te doen ervaren aan<br />
boeken en lezen. Ze werkt enthousiast mee aan de cursus<br />
leesbevordering voor VOBO-VOZO-leerkrachten.<br />
Luk Van den Steen is lector aan de Initiële Voortgezette<br />
Lerarenopleiding van de Arteveldehogeschool en lesgever<br />
aan de Bibliotheekschool Gent. Daarnaast is hij lid van<br />
Sprankel (Vereniging van ouders van kinderen met<br />
leerproblemen) en recensent van kinder- en jeugdboeken.<br />
Luk Van den Steen leest dagelijks kinderboeken en is steeds<br />
op zoek naar boeken die makkelijk lezen voor moeilijke<br />
lezers.
De groep moeilijke lezers is vrij omvangrijk en divers.<br />
We vinden deze kinderen in het gewoon basisonderwijs<br />
(ongeveer 20% of 1/5 van de kinderen vertoont leesproblemen<br />
of leesachterstand), in het buitengewoon<br />
onderwijs, in de taakklas, in het revalidatiecentrum, bij de<br />
logopedist, bij NT2-projecten, enzovoort. Daarnaast zijn<br />
er heel wat kinderen met weinig leeservaring en een<br />
beperkte leesmotivatie. Leesboekjes ‘Makkelijk lezen’<br />
kunnen voor deze kinderen toch een uitdaging<br />
betekenen.<br />
Leesplezier<br />
Voor moeilijke lezers is het niet zo vanzelfsprekend dat er<br />
leesplezier ontstaat. Deze kinderen hebben het zeer lastig<br />
met het verwerven van de basisvaardigheden bij het<br />
aanvankelijk en technisch lezen. De kans is groot dat na<br />
verloop van tijd de emotionele leeftijd en de leesleeftijd niet<br />
meer gelijk lopen. Kinderen van 11 à 12 jaar kan je niet<br />
meer motiveren met boeken voor 7 à 8 jarigen (met titels<br />
als: Haan tuk en kip tok of Kabouter Pim doet het weer).<br />
Hoewel deze boeken leestechnisch wel passen bij het kind,<br />
zijn ze niet meer afgestemd op de belevings- en ervaringswereld<br />
van deze jonge tieners.<br />
De teksten en boeken ‘Makkelijk lezen’ die hier voorgesteld<br />
worden, zijn bedoeld voor alle kinderen tussen 9 en 12 jaar.<br />
De leesfragmenten die we kozen, komen uit speciale<br />
reeksen voor moeilijke lezers maar ook uit ‘eenvoudig’<br />
geschreven boeken van het gewone boekenaanbod. Het<br />
enige verschil met gewone boeken is dat ze wat makkelijker<br />
lezen en dus ook geschikt zijn voor moeilijke lezers.<br />
Deze boeken vind je in de bibliotheek en in de boekhandel.<br />
Vaak wordt op de kaft het leestechnisch niveau aangegeven<br />
(meestal het AVI-cijfer, Leeslatcode) of zie je het label<br />
‘Makkelijk lezen’. Binnenin het boek zie je ook een<br />
aangepaste lay-out, bijv. elke zin op een andere regel,<br />
witruimte tussen de zinnen, regelmatig een prent als<br />
rustpauze of als verduidelijking bij het lezen, en dergelijke.<br />
<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong><br />
Het thema ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ van de <strong>Jeugdboekenweek</strong> is een<br />
thema voor alle leeftijden. Alle jonge tieners wonen ergens.<br />
Al ben je groot of klein, jong of oud, jongen of meisje, stoer<br />
of verlegen, blank of zwart, dik of dun, dromerig of<br />
praktisch, lees-zwak of lees-sterk, je krijgt te maken met<br />
‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’. Daarom is het belangrijk dat het thema met<br />
aangepaste teksten en boeken kan aansluiten bij de<br />
ervaringswereld van alle kinderen, dus ook van moeilijke<br />
lezers.<br />
Op deze manier kan de kloof tussen de leesleeftijd en de<br />
emotionele leeftijd overbrugd worden en wordt de kans op<br />
het leesplezier bij deze kinderen groter.<br />
‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ betekent ook het erkennen van kinderen met<br />
(lees)problemen. Zij hebben het moeilijk om in de klas en<br />
thuis hun eigen plek te vinden.<br />
Daarom vind je hier fragmenten uit boeken met een<br />
verschillend AVI-niveau waarbij ook de ervaringswereld<br />
heel verschillend kan zijn, bijv. wonen, verhuizen, samenwonen,<br />
een eigen plekje hebben, wonen en andere culturen,<br />
zich thuis voelen, anders willen wonen. Daarom geven we<br />
het boek Het huis van Biels een centrale plaats.<br />
In de klas<br />
We willen met deze brochure in elk geval vermijden dat de<br />
moeilijke lezers in het gewoon basisonderwijs ‘apart’<br />
behandeld worden. Ze zijn gewone kinderen en jongeren als<br />
de anderen in de klas, enkel het lezen verloopt wat<br />
moeizamer. Het is eerder de bedoeling dat er in de klas<br />
allerlei teksten en boeken aanwezig zijn, dus ook boeken<br />
‘Makkelijk lezen’. Wij gaan ervan uit dat de leerkracht<br />
beschikt over voldoende ervaring om boeiende en<br />
gedifferentieerde leesactiviteiten uit te werken in functie van<br />
de concrete klassituatie. Op deze manier worden ook<br />
kinderen met leesproblemen geïntegreerd in de activiteiten<br />
van de klas en krijgen ze een veilig ‘<strong>dak</strong>je’ boven hun hoofd.<br />
Toch enkele praktische aanwijzingen.<br />
Niet hardop lezen, wel voorlezen<br />
Als we mikken op het bevorderen van het leesplezier van<br />
kinderen met leesproblemen, is het niet aan te raden om<br />
deze kinderen hardop voor de klas te laten lezen. Een veel<br />
boeiender manier om kennis te maken met een boek of een<br />
tekst is het voorlezen door de leerkracht. Recent onderzoek<br />
geeft aan dat ‘voorlezen’ een van de meest belangrijke<br />
factoren is bij het verhogen van de ‘leesmotivatie’ bij<br />
kinderen en jongeren.<br />
Duo-lezen<br />
Hardop lezen en stil lezen is bekend. Maar zeker zo<br />
boeiend om het leesplezier te bevorderen is het duo-lezen.<br />
Twee kinderen zitten samen en lezen samen de tekst of het<br />
boek.<br />
- Fluisterend lezen:<br />
een kind leest fluisterend en de andere leest stil mee.<br />
- Beurt om beurt lezen:<br />
een kind leest een zin (regel), de andere leest stil mee.<br />
(Na de zin, beurt wisselen)<br />
- Afwisselend lezen:<br />
een kind leest telkens de eerste zin van een alinea,<br />
de andere leest het vervolg of een kind leest een alinea,<br />
de andere leest stil mee. (Na de alinea, beurt wisselen.)<br />
Deze manier van duo-lezen kan ook gemakkelijk gebruikt<br />
worden tijdens het contactwerk in de klas.<br />
Lezen met hulpmiddelen<br />
Voor kinderen met leesproblemen is het vaak belangrijk dat<br />
ze kunnen gebruik maken van leeshulp en aangepaste<br />
middelen. Het kind leest er vlotter door, zodat ook het<br />
leesplezier en de betrokkenheid van het kind verhoogt.<br />
Soms gebruikt een kind best nog zijn leesvinger om te<br />
lezen, een ander kind gebruikt een leesvenster, soms wordt<br />
een afdekstrook gelegd net boven de regel die gelezen<br />
wordt, enzovoort.<br />
Heel wat boeken ‘Makkelijk lezen’ bestaan ook in de vorm<br />
van een audiocassette (o.a. de reeks Zoeklicht) of op<br />
compactdisc (o.a. de reeks Klipper), waarop de tekst wordt<br />
ingesproken op meeleessnelheid. Ideaal dus om aan luisterlezen<br />
te doen.<br />
Leeskring<br />
Door gebruik te maken van gedifferentieerde leesvormen in<br />
de klas kan je makkelijk komen tot een ‘leeskring’ voor alle<br />
kinderen van de klas. Op deze wijze worden meerdere<br />
teksten en boeken aan elkaar voorgesteld. De kinderen<br />
Makkelijk lezen – 43
maken kennis met verschillende vormen van lezen en<br />
diverse boeken. Bij elke uitwerking is er aanvullende lectuur<br />
voorzien. Wij zijn ervan overtuigd dat een geïntegreerde<br />
manier van werken de leesmotivatie en het leesplezier bij<br />
alle kinderen, ook bij moeilijke lezers versterkt. Dat willen<br />
we toch allemaal, of niet soms? Boeken en moeilijke lezers<br />
‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ in de klas.<br />
44 – Makkelijk lezen<br />
Gedicht 1<br />
‘Alleen thuis’<br />
Johanna Kruit / Wim Hofman<br />
Uit: Wie weet nog waar we zijn?<br />
Leopold, 1999, p. 18<br />
Over de auteur<br />
Johanna Kruit werd op 14 december 1940 geboren in<br />
Zoutelande op het eiland Walcheren (Zeeland). Ze werkte<br />
enige tijd als verpleegster. In 1976 verscheen haar eerste<br />
dichtbundel voor volwassenen. Ze publiceerde haar eerste<br />
bundel voor jongeren in 1989 in de Zonnewijzerreeks.<br />
Er verschenen ook verhalen van haar hand.<br />
Over de illustrator<br />
Wim Hofman is geboren op 2 februari 1941 te Oostkapelle.<br />
In 1969 verscheen zijn debuut Wel wel, de zeer grote<br />
tovenaar, een bundel fantasieverhalen met tekeningen.<br />
Hij ontving het Gouden Penseel voor zijn illustraties in<br />
Koning Wikkepokluk de merkwaardige zoekt een rijk.<br />
Naast schrijver illustrator is Wim Hofman ook beeldend<br />
kunstenaar. Aanvankelijk schreef hij fantasieverhalen, later<br />
beweegt zijn werk tussen fantasie en werkelijkheid. In de<br />
verhalen van Hofman wordt veel gereisd en gezocht.<br />
Over het boek<br />
Deze bundel bevat 29 gedichten in eenvoudige, alledaagse<br />
taal die kinderen vanaf tien jaar herkenning én<br />
verwondering bieden. De auteur weet zich perfect in de<br />
gevoelens van kinderen te verplaatsen en is in staat om met<br />
‘nieuwe ogen’ naar alledaagse zaken te kijken. De krachtige<br />
zwart-wit illustraties van Wim Hofman laten de lezer<br />
voldoende ruimte voor zijn eigen gevoelens.<br />
Werken met het gedicht<br />
Voordat we een gesprek aangaan over het onderwerp van<br />
het gedicht, bang zijn en je eenzaam voelen, scheppen we de<br />
juiste sfeer. Maak de klas zo donker mogelijk, steek een<br />
kaarsje aan en maak een knusse kring. De leerkracht begint<br />
met het vertellen van een eigen ervaring uit het verleden, iets<br />
als van ‘bang zijn dat er iemand onder je bed ligt’. Hoe<br />
beeldender verteld wordt hoe beter! Laat de kinderen<br />
aansluiten met eigen ervaringen. Besteed in ieder geval<br />
aandacht aan: alleen thuis zijn, donker, geluiden en de<br />
invloed van film of televisie. Sluit het kringgesprek af met<br />
het voorlezen van het gedicht. Vinden de kinderen dat het<br />
gedicht de angstgevoelens goed weergeeft?<br />
We gaan zelf een gedicht maken over een eigen<br />
‘angstervaring’. Dat doen we in de vorm van een ‘Elf’.<br />
Dat is een gedicht dat bestaat uit elf woorden, verdeeld in<br />
een vaste volgorde:<br />
1 woord<br />
2 woorden<br />
3 woorden<br />
4 woorden<br />
1 woord<br />
Het eerste en het laatste woord zijn hetzelfde en geven de<br />
hoofdzaak aan. Schrijf deze structuur op het bord.<br />
Het gedicht hoeft niet te rijmen. Geef liever geen voorbeeld,<br />
dat blokkeert kinderen vaak om zelf iets te bedenken.
Als zij moeite hebben met het begin laat ze aan elkaar dan<br />
nog eens hun ‘angstverhaal’ vertellen en dat samenvatten in<br />
één woord. Dat kan bijvoorbeeld ‘bang’ zijn of ‘angst’,<br />
‘donker’ of ‘zwart’. Maar laat ze dat woord zelf bedenken!<br />
We gaan eerst in het klad aan het werk. We lezen (eventueel<br />
in groepjes) ons werk voor en geven elkaar suggesties om<br />
het gedicht nog krachtiger te maken.<br />
Tenslotte schrijven wij het in het net, met wit potlood (of<br />
witte inkt) op zwart papier. Het gedicht kan geïllustreerd<br />
worden met een uit wit papier geknipte vorm die bij het<br />
gedicht past. Laat de illustraties van Wim Hofman zien om<br />
duidelijk te maken dat simpele vormen mooi en veelzeggend<br />
kunnen zijn!<br />
Bundel de bladen tot een boek en geef de leerlingen om<br />
beurten het boek mee naar huis om thuis te laten zien.<br />
Zorg voor verschillende bundels van Johanna Kruit in de<br />
klas (daar kan de bibliotheek bij helpen) en laat ze rondgaan.<br />
Laat de leerlingen hun favoriete gedicht kiezen. Laat<br />
ze het, na enige voorbereiding, hardop voorlezen. Waarom<br />
vinden ze het mooi? Gaat het om het onderwerp of speelt<br />
de manier van schrijven ook een rol?<br />
Andere boeken van Johanna Kruit<br />
Brieven aan een prins, Leopold, 2001 (korte verhalen in<br />
briefvorm)<br />
Wat je voelt zit in je hoofd, Bakermat, 1997<br />
Zoals wind om het huis, Bakermat, 1995<br />
Vannacht zijn wij verdwenen, Bakermat, 1993<br />
Kun je zien wat je voelt, Holland, 1991<br />
Andere boeken van Wim Hofman<br />
Klein Duimpje, Moon Press, 1991<br />
Grote Pien en Kleine Pien, Van Holkema en Warendorf,<br />
1989<br />
Aap en Beer, Van Holkema en Warendorf, 1983<br />
Boek 1<br />
Biels<br />
Lydia Rood / Annemarie van Haeringen<br />
Leopold, 1999, p. 15-17<br />
Over de auteur<br />
Lydia Rood werd geboren in Velp (Nederland) op 23 mei<br />
1957. Ze studeerde Spaanse taal- en letterkunde en was<br />
geruime tijd journaliste bij de Volkskrant. In haar vrije tijd<br />
schreef ze boeken, zowel voor volwassenen als voor<br />
kinderen. Haar enig kind heet Roosmarijn. Lydia Rood leeft<br />
van haar pen. Op haar veertigste heeft ze al veertig boeken<br />
geschreven.<br />
Over de illustrator<br />
Annemarie van Haeringen werd op 16 februari 1959<br />
geboren in Haarlem (Nederland) in een gezin met vier<br />
dochters. Ze studeerde aan de Lerarenopleiding tekenen/<br />
handvaardigheid in Tilburg. In 1983 studeerde ze af aan de<br />
Rietveld Academie in Amsterdam. Naast het illustreren van<br />
boeken van anderen, schrijft ze ook zelf boeken. Haar<br />
eerste boek kwam in 1985 uit en heet Kattesprongen en<br />
reuzestappen. Annemarie werkt voornamelijk met inkt en<br />
aquarelverf op rijst- en aquarelpapier. In 1991 exposeerde ze<br />
haar werk tijdens de kinderboekenbeurs in Bologna (Italië).<br />
Ook Greenpeace deed beroep op haar om kerst- en<br />
nieuwjaarskaarten en T-shirts te ontwerpen.<br />
Over het boek<br />
Dit boek biedt een heel bijzondere benadering van de<br />
thematiek. Biels, een jongen, heeft een eigen huis geërfd van<br />
zijn grootmoeder. Hij woont er pas. Biels is baas over het<br />
grote huis en beslist alles zelf. Soms woont papa bij hem en<br />
is het papa-dag, en soms is mama er en is het mama-dag.<br />
Papa en mama zijn best aardig, maar als ze samen zijn,<br />
ontstaat er te vaak ruzie en daar houdt Biels niet van.<br />
Langzamerhand ontdekt Biels ook de geheimen van het<br />
grote huis. Elke kamer, elke gang vertelt iets over vroeger of<br />
over de wereld buiten. Het wordt een eindeloos avontuur.<br />
Met een heerlijk slot waar alle vrienden van Biels bij<br />
betrokken worden.<br />
Dit boek is merkwaardig omdat de auteur het kind zelf<br />
centraal stelt in het bewonen van het huis. Het kind beslist,<br />
niet de ouders. Deze omkering van de rollen beklemtoont<br />
de eigen belevingswereld van het kind. Allerlei thema’s<br />
komen aan bod: wonen, alleen wonen, samen wonen, zich<br />
veilig en geborgen voelen, een eigen plekje vinden en<br />
geheimen ontdekken in het huis.<br />
De prachtig gebonden uitgave, de vele expressieve prenten,<br />
de vlotte tekst met weinig moeilijke woorden en veel<br />
dialogen, de indeling in korte hoofdstukjes, het grote<br />
lettertype en de ruime interlinie maken dit boek ook heel<br />
toegankelijk voor moeilijke lezers.<br />
Omwille van het mooie boek en de ruime thematiek, kiezen<br />
we ervoor om dit boek als eerste boek aan te bieden. Daar<br />
rond geven we de andere boeken en verhalen een plaats.<br />
Het fragment toont de verwondering van de vrienden van<br />
Biels (trouwens ook de verwondering van de lezer): ‘Heb jij<br />
echt een eigen huis of is het gestolen?’<br />
Makkelijk lezen – 45
Verwerking<br />
Het fragment is geschikt om voor te lezen.<br />
Daarna kan je de kaft van het boek voorstellen.<br />
Hierna volgt er tijd om het fragment individueel stil te<br />
lezen.<br />
Na het lezen kan je starten met een kringgesprek.<br />
Uitgangsvragen voor dit gesprek:<br />
‘Stel je voor dat je alleen woont…’<br />
Wat zou je dan willen?<br />
Wat zou je dan willen doen?<br />
Wat zou je willen in je huis?<br />
Hoe zou je het huis inrichten?<br />
Wie zou er in mogen en wie niet?<br />
Welk is je liefste plekje?<br />
Wat moet zeker in je huis een plaatsje krijgen?<br />
De ideeën van de kinderen komen in een woordveld op het<br />
bord. Door het samenbrengen van de ideeën ontstaat een<br />
nieuw gesprek en de ideeën worden gegroepeerd en<br />
uitgepraat.<br />
Is er ook een geheime plaats in het huis?<br />
Andere boeken van Lydia Rood<br />
Weg van de zon, Leopold, 1997<br />
Lekker slapen, diefjesmaat, Leopold, 1994<br />
Gabber, Leopold, 1992<br />
Erin, de enige, Leopold, 1990<br />
Zuigen op je neus, Leopold, 1990<br />
De kletskolonel, Leopold, 1987<br />
Andere boeken van Annemarie van Haeringen<br />
Malmok (Sjoerd Kuyper). Leopold, 1999<br />
<strong>Onder</strong> water, boven water, Leopold, 1997<br />
De notenkraker, Leopold, 1996<br />
Op hoge poten, Leopold, 1994<br />
46 – Makkelijk lezen<br />
Boek 2<br />
Emiel<br />
Brigitte Minne / Anne Westerduin<br />
De Eenhoorn, 2001, p. 13-16<br />
Over de auteur<br />
Brigitte Minne werd geboren op 16 oktober 1962 in Brugge.<br />
Ze volgde een opleiding secretariaat-talen en studeerde<br />
Germaanse. Brigitte werkt mee aan verschillende tijdschriften,<br />
schrijft voor theater, televisie en film. Er werden<br />
drie boeken van haar door de Kinder- en Jeugdjury<br />
Vlaanderen bekroond. Brigitte schrijft niet alleen voor<br />
kinderen maar ook voor jongeren. Ze gaat gevoelige<br />
onderwerpen zoals ouderdom, prostitutie en euthanasie niet<br />
uit de weg.<br />
Over de illustrator<br />
Anne Westerduin volgde een opleiding plastische kunsten in<br />
Brussel. Bij het maken van illustraties laat ze zich vooral<br />
inspireren door de sfeer die het verhaal uitstraalt. Ze schetst<br />
een globaal beeld, waarop ze details invult. Deze details<br />
bepalen uiteindelijk het beeld. Ze doet dus meer dan een<br />
plaatje maken bij een verhaal. Anne haalt haar ideeën uit de<br />
wereld om haar heen. Haar advies: oren en ogen<br />
openhouden!<br />
Over het boek<br />
Martijn leidt een zeer saai leventje. Zijn ouders houden zich<br />
zeer streng aan allerlei regels. Op een nacht komt Emiel<br />
hem bezoeken. Emiel is een zeer oud spook dat graag nog<br />
wat van de wereld wil zien voor hij sterft. Door toedoen<br />
van Emiel veranderen de ouders van Martijn volledig.<br />
Martijn laat Emiel kennis maken met zijn dagelijkse leven.<br />
Voor het voorlezen<br />
De cover van het boek zeker niet laten zien.<br />
Werken met het fragment<br />
Het fragment<br />
Het fragment wordt voorgelezen.<br />
De vraag die zich opdringt na het lezen van dit fragment is<br />
natuurlijk: ‘Waarom heet het boek Emiel en wordt in dit<br />
fragment alleen gesproken over Martijn. Wie is Emiel?’<br />
De kinderen kunnen uitgebreid gissen. De verschillende<br />
oplossingen komen op het bord. Dan pas toont de leerkracht<br />
de cover van het boek. Men kan dan met de<br />
leerlingen bespreken waarom ze de verschillende gissingen<br />
opsomden.<br />
In dit fragment komt vooral de verrassing voor Martijn naar<br />
voren. Het huis is helemaal niet zoals Martijn zich het huis,<br />
dat zijn ouders normaal zouden kopen, had voorgesteld.<br />
Dit kan in een kringgesprek besproken worden. Ook de<br />
gevoelens van afscheid nemen als je verhuist en van het<br />
plezier van het ontdekken van de verschillende plekjes in en<br />
om je nieuwe huis kunnen hier aan bod komen.<br />
Handen uit de mouwen<br />
Met een lapje witte stof, een klein balletje en drie stokjes<br />
maken we een spookje dat kan bewegen.
Drama<br />
De spookjes die geknutseld werden, komen hun levensverhaal<br />
vertellen. Ze kunnen ook de geschiedenis vertellen<br />
van het huis waarin ze al heel lang wonen of gebruikt<br />
worden om de gevoelens te verwoorden die kinderen<br />
kunnen hebben als ze onlangs verhuisd zijn.<br />
Fantaseren<br />
Hoe heeft Martijn Emiel gevonden? De leerlingen kunnen<br />
verschillende situaties fantaseren waarin Martijn, Emiel leert<br />
kennen. Pas nadien wordt de oplossing op pagina 10<br />
voorgelezen.<br />
Andere boeken van Brigitte Minne<br />
Roos wil een heks zijn, De Eenhoorn, 2000<br />
Mama is verliefd, Clavis, 2000<br />
Heksenfee, De Eenhoorn, 1999<br />
Snuf en Katoo, De Eenhoorn, 1999<br />
Wat de wind in Ellens oor fluisterde, Clavis, 1998<br />
Andere illustraties van Anne Westerduin<br />
Wally De Doncker, Papa ernst, papa losbol.<br />
Davidsfonds/Infodok, 2000<br />
Jaak Dreesen, Jouw ogen zo blauw. Averbode, 2000<br />
Bettie Elias, Het geheim van kleine Pieter. Clavis, 2000<br />
Elviro Lindo, Manolito. Davidsfonds/Infodok, 1999<br />
Martina De Ridder, Kapitein Seppe. Clavis, 1998<br />
Gedicht 2<br />
Dit gedicht vind je niet in de fragmentenbundel.<br />
‘Mijn harthuisje’<br />
Sitske Baerdemaeker / Saskia Vanderheyden<br />
Uit: Ik heb jouw zee van tijd<br />
DiVers, 2000, p. 5<br />
Over de auteur<br />
Sitske Baerdemaeker uit Merchtem was 7 jaar toen ze dit<br />
gedicht schreef! Zij deed mee aan de Gouden Flits, een<br />
poëziewedstrijd voor kinderen en jongeren, georganiseerd<br />
door ‘Doe Maar Dicht Maar’ en ‘Jeugd en Poëzie’. Zij won<br />
de Bronzen Flits met haar gedicht dat door de jury<br />
geprezen werd om de fantasie en de lenige, levendige<br />
schrijfstijl.<br />
Over het boek<br />
Ik heb een zee van tijd bevat een selectie van de gedichten<br />
die meedongen naar Gouden, Zilveren en Bronzen Flitsen,<br />
een gezamenlijk Vlaams-Nederlands initiatief. In het<br />
voorwoord spreken de juryleden Remco Ekkers en<br />
Ben Reynders hun waardering uit voor de hoge kwaliteit<br />
van de gedichten die geschreven zijn door kinderen en<br />
jongeren van 7 tot 20 jaar. Iedere lezer zal het met hen eens<br />
zijn.<br />
‘Ik heb een zee van tijd’ is een schitterende bundel waarin<br />
vooral de Vlaamse kinderen opvallen met adembenemend<br />
mooie gedichten.<br />
Werken met het gedicht<br />
Laat de kinderen lekker gaan zitten, met hun hoofd op hun<br />
armen en hun ogen dicht. Kondig aan dat je twee keer<br />
hetzelfde gedicht gaat voorlezen. Lees het gedicht rustig<br />
voor. Laat het even inwerken en lees het dan nog een keer.<br />
Wat zien de kinderen voor zich bij het horen van dit<br />
gedicht? Wat zal de 7-jarige schrijfster voor ogen hebben<br />
gehad?<br />
Wij gaan van onszelf een ‘harthuisje’ maken. Zorg voor<br />
grote rollen stevig papier, bijvoorbeeld oud behang,<br />
papieren tafelkleden, of iets dergelijks. Laat de leerlingen in<br />
groepjes van vier werken. Zij maken van iedereen een<br />
lichaamsomtrek door languit op het papier te gaan liggen<br />
met licht gespreide armen en benen. Gebruik potlood, dat<br />
geeft geen vlekken op kleding en als het verkeerd gaat kan<br />
het zo uitgegumd worden. Voorzie de omtrekken in een<br />
hoekje van naam om verwarring te voorkomen en knip ze<br />
uit.<br />
Elke leerling gaat van zijn omtrek een eigen ‘harthuisje’<br />
maken. Stimuleer de kinderen om zoveel mogelijk hun<br />
fantasie te gebruiken en zorg voor zeer uiteenlopend<br />
knutselmateriaal om hun dromen mee te verwezenlijken<br />
(gekleurd papier, glanzend papier, steentjespapier, veren,<br />
stoffen, kralen, knopen, bladeren, houtjes, enzovoorts).<br />
Laat de leerlingen eventueel ook zelf spullen meenemen.<br />
Zij vullen hun eigen lichaam zoveel mogelijk in, maar<br />
schrijven er ook woorden bij in de trant van ‘ogen als<br />
spiegels’ of ‘mijn buik als bed’. Alle versieringen moeten<br />
iets voorstellen, het maakt niet uit wat, als het maar<br />
benoembaar is. Het is het makkelijkst om eerst het<br />
Makkelijk lezen – 47
kunstwerk af te maken en er dan de korte teksten op te<br />
plakken.<br />
Naar aanleiding van het kunstwerk en de teksten schrijft<br />
ieder kind zijn eigen, korte gedicht over zijn fantasielichaam.<br />
Het gedicht ‘mijn harthuisje’ kan op het bord<br />
geschreven worden ter inspiratie (niet ter imitatie…)<br />
Hang de kunstwerken op een lange wand naast elkaar en<br />
loop er met iedereen langs. Ieder leest zijn gedicht er bij<br />
voor. Voor andere groepen (of ouders), die de kunstwerken<br />
niet hebben zien ontstaan, kan je hier zelfs een quiz van<br />
maken. Lees een gedicht voor – of nog liever laat de<br />
leerlingen dat doen – en laat de andere kinderen (of ouders)<br />
raden welk kunstwerk hier bij hoort!<br />
48 – Makkelijk lezen<br />
Boek 3<br />
Eigenwijs<br />
Els de Groen / Harmen van Straaten en Philip Hopman<br />
Zwijsen, 1995, p. 16-19<br />
Over de auteur<br />
Els De Groen werd geboren in Den Haag op 23 december<br />
1949. Ze koos voor het schrijversberoep nadat ze zes jaar<br />
Frans had gegeven. Els werkte mee als redactrice aan de<br />
kinderkrant van het Algemeen Dagblad en verzorgde<br />
artikelen en reportages voor de kindertijdschriften Taptoe<br />
en Jippo.<br />
Over de illustrator<br />
Harmen van Straaten studeerde aanvankelijk rechten, maar<br />
eigenlijk vond hij tekenen veel leuker. Vooral het illustreren<br />
van kinderboeken is inmiddels zijn lust en zijn leven.<br />
Harmen valt op door zijn enorme werkdrift. Hij illustreert<br />
voor veel verschillende uitgevers en maakt onder andere<br />
tekeningen bij de boeken van Selma Noort, Vivian den<br />
Hollander, Nannie Kuiper en Carry Slee.<br />
Over de illustrator<br />
Philip Hopman groeide op in Egmond en woont nu in<br />
Amsterdam. Philip wilde niet gaan werken in het bollenbedrijf<br />
van zijn vader en studeerde daarom een tijdje<br />
pedagogie in Bergen. Zijn tekenleraar moedigde hem aan<br />
om naar de Rietveld Akademie te gaan, maar daar kreeg hij<br />
kritiek op alles wat hij maakte. Nadat hij zijn diploma toch<br />
had behaald ging hij voor een half jaar naar Italië. Een<br />
uitzendbureau liet hem bij een mediabedrijf tekenfilmpjes<br />
maken. Later kwamen daar nog geboortekaartjes en<br />
schoolboeken bij. Hij ging meer en meer kinderboeken<br />
illustreren. Naast het tekenen geeft hij ook veel<br />
voordrachten op scholen.<br />
Over het boek<br />
Eigenwijs is een makkelijk te lezen boek dat het verhaal<br />
vertelt van Tim en zijn eigenzinnige oma. Zij hebben een<br />
hele goede band en Tim begrijpt daarom goed dat oma er<br />
niets voor voelt om ‘opgeborgen’ te worden in een<br />
bejaardentehuis. Het fragment laat Tim en oma zien op het<br />
moment dat oma haar rommelzolder opruimt in verband<br />
met haar aanstaande verhuizing. Het boek is verschenen als<br />
Bizon boek, een serie aantrekkelijke leesboeken ook voor<br />
kinderen die niet zo makkelijk lezen.<br />
Werken met het boek<br />
Probeer het boek te lenen bij de bibliotheek en toon het aan<br />
de klas. Kennen kinderen dit soort boeken? Het is een<br />
Bizonboek, een serie ‘echte boeken’ voor kinderen die niet<br />
zo makkelijk lezen. De kleur zegt iets over het niveau (en<br />
dat weten lang niet alle kinderen). Geel is het makkelijkst,<br />
dan komt roze en de blauwe zijn het moeilijkst. Alle Bizon<br />
boeken hebben gemeen dat ze door goede auteurs<br />
geschreven zijn en dat er veel illustraties in staan. Eigenwijs<br />
van Els de Groen is ook een Bizonboek.<br />
Na deze introductie leest u het fragment voor. Eventueel<br />
kunt u het fragment kopiëren en de kinderen mee laten<br />
lezen.<br />
De grootouders van de meeste kinderen wonen
waarschijnlijk nog zelfstandig. Maar hoe zit dat met<br />
overgrootouders? Leven die nog? Waar wonen die?<br />
Hoe kun je wonen als je ouder bent? Wat zijn een<br />
verzorgingsflat, een bejaardentehuis en een verpleegtehuis<br />
eigenlijk? Wie is er wel eens op bezoek geweest? Kennen de<br />
kinderen grootouders of overgrootouders die bij hun<br />
kinderen inwonen? Hoe gaat dat? Hoe is dat bij andere<br />
culturen?<br />
Noteer de belangrijkste opmerkingen en onderwerpen op<br />
het bord, van daaruit werken we verder.<br />
De kinderen gaan hun grootouders of overgrootouders<br />
interviewen. Als die niet beschikbaar zijn, kunnen andere<br />
ouderen in de familie- of kennissenkring geïnterviewd<br />
worden. Zorg voor een kort berichtje aan de ouders zodat<br />
die begrijpen wat de bedoeling is.<br />
Voordat we gaan interviewen moeten we eerst goede vragen<br />
bedenken en het interviewen oefenen.<br />
Voor de vragen gebruiken we de onderwerpen en<br />
opmerkingen die tijdens het kringgesprek op het bord<br />
geschreven zijn. Bedenk samen geschikte vragen en zet ze in<br />
een logische volgorde. Het is ook leuk om te vragen naar de<br />
grootouders van de grootouders, toen waren de tijden nog<br />
helemaal anders! Zorg dat er niet teveel vragen zijn; vier of<br />
vijf vragen zijn voldoende.<br />
Bespreek met de kinderen dat het er bij een interview om<br />
gaat dat ze goed luisteren naar wat er gezegd wordt en dat<br />
ze daar op ingaan. Niet alle vragen hoeven persé aan bod te<br />
komen. Na iedere vraag moeten ze kort het antwoord<br />
noteren. Dat hoeft niet netjes, als ze het zelf maar kunnen<br />
lezen!<br />
We gaan het interviewen oefenen met een rollenspel. Twee<br />
kinderen spelen steeds opa en oma, een derde interviewt.<br />
Opa en oma mogen even voorbereiden om zich in hun<br />
situatie te kunnen inleven! De rest van de groep kijkt toe en<br />
noteert zijn opmerkingen. In de nabespreking kijken we<br />
wat er niet goed ging en waar dat aan lag. Luisterde de<br />
interviewer goed? Noteerde hij de antwoorden? Ging hij in<br />
op wat er gezegd werd? Vergat hij dingen?<br />
Na afloop van het interview moeten de kinderen een<br />
(huishoudelijk) voorwerp van vroeger meenemen. Het moet<br />
iets heel gewoons zijn, niet iets kostbaars! Het is de<br />
bedoeling dat zij er iets over kunnen vertellen. Waar diende<br />
het voorwerp voor? Hoe oud is het ongeveer? Welk verhaal<br />
zit er aan vast? Het voorwerp gaat natuurlijk weer terug,<br />
nadat het in de klas is tentoongesteld.<br />
Na de interviews krijgen de kinderen de gelegenheid hun<br />
aantekeningen netjes uit te werken. Laat de leerlingen elkaar<br />
over hun interviews vertellen en bundel de gesprekken.<br />
Uit ieder interview mogen zij twee mooie citaten halen en<br />
die op een groot vel papier schrijven. Bij het voorwerp<br />
maken ze ook een korte toelichting op een groot vel papier.<br />
Dan maakt de groep een tentoonstelling van de geleende<br />
spullen. Maak het zo echt mogelijk met goede belichting,<br />
donkere lappen en tekstbordjes. Hang de citaten ook op.<br />
Ouders en andere klassen kunnen nu, bij voorkeur in kleine<br />
groepjes, rondgeleid worden.<br />
Andere boeken van Els de Groen<br />
Duizend jaar onderweg, Fontein, 2000<br />
Waar is Hamid?, Zwijsen, 1998<br />
Voor het donder thuis, Zwijsen, 1996<br />
Tuig, Elzenga, 1995<br />
Vossen jagen ook, Zwijsen, 1993<br />
Van het jongetje dat maar doorgroeide, Van Goor, 1990<br />
Andere boeken van Philip Hopman<br />
Jubelientje ontploft, (Hans Hagen), Van Goor, 1998<br />
Temmer Tom, Ploegsma, 1994<br />
Een ober van niks, Ploegsma, 1992<br />
Makkelijk lezen – 49
Boek 4<br />
Sien en Yassin<br />
Brigitte Minne / Erika Cotteleer<br />
Clavis, 2000 p. 13-15<br />
Over Brigitte Minne<br />
Brigitte Minne werd geboren op 16 oktober 1962 in Brugge.<br />
Ze volgde een opleiding secretariaat-talen en studeerde<br />
Germaanse. Brigitte werkt mee aan verschillende tijdschriften,<br />
schrijft voor theater, televisie en film. Er werden<br />
reeds drie boeken van haar door de Kinder- en Jeugdjury<br />
Vlaanderen bekroond. Brigitte schrijft niet alleen voor<br />
kinderen maar ook voor jongeren. Ze gaat gevoelige<br />
onderwerpen zoals ouderdom, prostitutie en euthanasie niet<br />
uit de weg.<br />
Over de illustrator<br />
Erika Cotteleer werd geboren in 1972 in Kapellen.<br />
Ze behaalde haar diploma Beeldende Kunsten aan het<br />
Pius X-Instituut te Antwerpen in 1991. Haar meestergraad<br />
behaalde ze in 1995 aan de Academie voor Schone Kunsten<br />
in Antwerpen. Erika heeft een zeer directe tekenstijl.<br />
Ze gebruikt verschillende technieken samen: egaal<br />
geschilderde vlakken omlijnd met zwarte inktlijnen, inkt en<br />
houtskool in combinatie met plakkaatverf en acryl.<br />
Over het boek<br />
Dit boek werd geschreven in samenwerking en met steun<br />
van de Vlaamse Gemeenschapscommissie, het Brussels<br />
Hoofdstedelijk Gewest en de Gemeenschapsbasisschool<br />
Schaarbeek II.<br />
In dit boek vertelt Brigitte Minne over Sien die verhuist van<br />
een huis naar een flat, van een groene omgeving naar de<br />
stad. Bovendien wordt Sien ook geconfronteerd met de<br />
Turkse en Marokkaanse cultuur. Sien staat vijandig<br />
tegenover de Turkse jongen die onder haar woont. Ook<br />
deze jongen toont een zeer duidelijk wantrouwen naar dat<br />
blonde bovenbuurmeisje. Het is evenwel de poes Moes die<br />
ervoor zorgt dat alle misverstanden opgelost worden en dat<br />
er zelfs een vriendschap tussen beide kinderen ontstaat.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Het is niet nodig om een inleidend gesprek te voeren.<br />
Laat de leerlingen het fragment dadelijk horen.Vertel echter<br />
niets over het boek.<br />
Het fragment<br />
Na het lezen van het fragment kan men aan een kringgesprek<br />
beginnen.<br />
Het opzet van dit kringgesprek is dubbel: enerzijds komen<br />
tot een discussie over de verschillen tussen verschillende<br />
culturen en anderzijds tot het bespreken van de verschillen<br />
tussen het wonen op het platteland en in de stad.<br />
De volgende vragen kunnen gesteld worden:<br />
1. Klinkt dit niet erg racistisch?<br />
Woont er iemand in een omgeving waar migranten wonen?<br />
Hoe zijn hun ervaringen met allochtone kinderen?<br />
Zijn er kinderen van een andere nationaliteit in de klas?<br />
Hoe zijn hun ervaringen met autochtone kinderen?<br />
50 – Makkelijk lezen<br />
Welke zijn de belangrijkste verschillen tussen beide<br />
culturen?<br />
2. Vanuit welke omgeving komt Sien?<br />
Waar is ze nu komen wonen?<br />
Woonde Sien altijd in een flatgebouw?<br />
Wat is er nodig om in een flatgebouw te kunnen leven en<br />
ervoor te zorgen dat iedereen tevreden is? (huisregels)<br />
Verwerking<br />
Spreken<br />
Als er allochtone kinderen in de klas aanwezig zijn, kan je<br />
deze kinderen laten vertellen over hun gewoonten, feesten,<br />
regels en verplichtingen die anders zijn dan bij ons. Als er<br />
geen allochtone kinderen aanwezig zijn kan men deze<br />
verschillen gaan zoeken binnen de verschillende huisgezinnen.<br />
Wat in het ene gezin mag, kan in het andere gezin<br />
absoluut niet en dergelijke.<br />
Je kan de kinderen de voordelen en de nadelen van het<br />
wonen op het platteland en/of de stad laten verwoorden.<br />
Ook zo voor het wonen huis of appartement.<br />
Creatief schrijven<br />
- Opstellen van een lijstje van 10 verschillen in de leefregels<br />
tussen culturen of twee gezinnen.<br />
- Opstellen van een lijstje van 10 leefregels die door de<br />
leerlingen als ideaal worden aanzien.<br />
Je laat de kinderen per twee werken. Als er allochtone<br />
kinderen in de klas zijn, kan je ervoor zorgen dat er in elk<br />
duo de 2 culturen vertegenwoordigd zijn. Dit maakt het<br />
opstellen van het lijstje veel eenvoudiger.<br />
Handen uit de mouwen<br />
Een collage maken van een plattelandswoning in een straat<br />
in de stad of omgekeerd.<br />
Als je allochtone kinderen in de klas hebt, kan je hen een<br />
collage laten maken van hun woonkamer en de autochtone<br />
kinderen maken die van bij hen thuis.<br />
Muziek<br />
Tijdens de muziekles kan je muziek uit verschillende<br />
culturen laten horen en met de leerlingen bespreken.<br />
Tijdens het knutselen kan er muziek uit een andere cultuur<br />
beluisterd worden.<br />
Andere boeken van Brigitte Minne<br />
Roos wil een heks zijn, De Eenhoorn, 2000<br />
Mama is verliefd, Clavis, 2000<br />
Heksenfee, De Eenhoorn, 1999<br />
Snuf en Katoo, De Eenhoorn, 1999<br />
Wat de wind in Ellens oor fluisterde, Clavis, 1998<br />
Andere boeken van Erika Cotteleer<br />
En alles is echt waar, (André Sollie), De Eenhoorn, 2000<br />
Ventje aan zee, Clavis, 1999<br />
De gele vlechten, Clavis, 1998
Gedicht 3<br />
‘Logeerkoffertje’<br />
Karel Eykman<br />
Uit: De liedjes van Ome Willem<br />
De Harmonie, 1977<br />
Over de auteur<br />
Karel Eykman werd in 1936 in Rotterdam geboren. Na zijn<br />
studie theologie werd hij in eerste instantie bekend door<br />
zijn bewerkingen van bijbelverhalen voor kinderen, die<br />
door Aart Staartjes op de televisie verteld werden. Later<br />
maakte Karel Eykman deel uit van het Schrijverscollectief,<br />
een groep schrijvers die teksten voor televisieprogramma’s,<br />
liedjes en leesboekjes maakten. Daarnaast schreef hij<br />
verschillende kinderboeken waarbij opvalt dat hij altijd de<br />
kant van het kind kiest en dat met veel humor doet.<br />
Over de illustrator<br />
De bundel Ik geef je niet voor een kaperschip met<br />
tweehonderd witte zeilen is door verschillende tekenaars<br />
geïllustreerd.<br />
Over het boek<br />
Het boek is een dikke verzamelbundel, samengesteld door<br />
Tine van Buul en Bianca Stigter. Er zijn wiegeliedjes,<br />
bakerrijmpjes en minder bekende gedichten voor jonge<br />
kinderen in opgenomen. De gedichten zijn ingedeeld<br />
volgens thema en achterin zijn twee registers opgenomen,<br />
één op onderwerp en één op titel.<br />
Werken met het gedicht<br />
Zet de kinderen in een kring en laat een klein koffertje zien.<br />
Wat zou dat voor koffertje zijn? Doe het open en laat zien<br />
wat er in zit: een pyjama, toiletspullen, een knuffelbeertje en<br />
een cadeautje. Waar dient dit koffertje voor? Het is een<br />
logeerkoffertje! Praat met de kinderen over logeren.<br />
Wie gaat er wel eens logeren? Wat neem je dan mee? Heb je<br />
wel eens heimwee gehad?<br />
Lees het gedicht voor en lees het deel waarin staat wat er<br />
allemaal wordt meegenomen. ‘Een lege lippenstift van<br />
mama’, waarom zou die meegaan? Hebben de kinderen ook<br />
dingen waar ze aan gehecht zijn die ze mee zouden nemen<br />
(lievelingssteen, knuffellapje etc.)?<br />
We gaan van schoenendozen kleine logeerkoffertjes maken.<br />
De deksel wordt met stevig (pak)touw op twee punten aan<br />
de lange kant van de doos gemaakt. Met wat dikker touw<br />
maken we een handvat en met het dunne touw maken we<br />
tegenover de ‘scharnieren’ een striksluiting. Dit gaat door<br />
de doos voorzichtig te doorboren met een schaar of een<br />
priem. Dan wordt de koffer naar eigen smaak beplakt.<br />
Hierna maken we van papier de inhoud. De spullen moeten<br />
er echt inpassen en echt lijken aan de voor- en achterkant!<br />
Iedereen maakt dus zijn of haar eigen pyjama na, zijn<br />
knuffel en alle andere dingen die meegaan.<br />
Als de koffer en de inhoud af zijn, maakt iedereen een<br />
gedichtje met de titel ‘Mijn logeerkoffertje’. Het gedicht<br />
hoeft niet te rijmen, maar het mag wel. Het gaat over hoe<br />
het koffertje er uitziet en wat er allemaal in zit. Wie zijn<br />
gedicht in het klad af heeft, mag het netjes typen op de<br />
computer (of schrijfmachine, als die nog voorhanden is).<br />
Dan wordt het gedicht uitgeknipt, op stevig papier geplakt<br />
en als label aan het koffertje bevestigd.<br />
We kunnen nu een prachtige koffer-expositie maken. Er zijn<br />
nog (veel) meer gedichten en verhalen over logeren te<br />
vinden, misschien is het leuk om daar in de periode dat er<br />
aan de koffertjes gewerkt wordt ook aandacht te besteden.<br />
Andere boeken van Karel Eykman<br />
David, Piramide, 1998<br />
Beste beest, Van Holkema en Warendorf, 1991<br />
Floortje en de Tempolino’s, De Harmonie, 1990<br />
Makkelijk lezen – 51
Boek 5<br />
De geheime club van Daan<br />
Vivian Den Hollander / Juliette de Wit<br />
Zwijsen, 2001, p. 14-16<br />
Over Vivian den Hollander<br />
Vivian den Hollander werd geboren op 25 oktober 1953 in<br />
Scheveningen. Ze is deeltijds leerkracht aan een basisschool<br />
in Gouda. Ze begon pas echt te schrijven na de geboorte van<br />
haar tweeling Marije en Niek. Over hen schreef ze het boek<br />
Kiki en Pim,de tweeling. Haar voetbalboeken zijn een groot<br />
succes. Ze werden al drie keer achter elkaar genomineerd<br />
voor de Nederlandse Kinderjury. Vivian werkt ook regelmatig<br />
mee aan verzamelbundels en tijdschriften.<br />
Over Juliette de Wit<br />
Juliette de Wit is op 8 mei 1958 in Amsterdam geboren.<br />
Ze had zeer artistieke ouders. Juliette koos, na haar<br />
middelbare studies, voor de opleiding Illustreren aan de<br />
Rietveld Academie. In 1982 studeerde ze af op als striptekenares.<br />
Behalve met illustreren houdt ze zich nog bezig<br />
met muziek.<br />
Over het boek<br />
Daan vaart met zijn boot vaak naar een eilandje. Daar heeft<br />
hij een eigen hut. Nu vaart hij er samen heen met Floor en<br />
Sanne.Ze willen een geheime club. Niemand mag het weten.<br />
En niemand anders mag erbij. Nu wordt het echt spannend.<br />
Het boek is uitgegeven in de reeks Zoeklicht onder het<br />
thema ‘vrienden’. Dit boek ‘Makkelijk lezen’ is speciaal<br />
gemaakt voor moeilijke lezers op het AVI 3 niveau.<br />
Met korte zinnen en makkelijk te lezen woorden wordt een<br />
boeiend verhaal gebracht.<br />
Het verhaal sluit goed aan bij het thema van de <strong>Jeugdboekenweek</strong><br />
en de belevingswereld van jonge tieners. Het is<br />
heel herkenbaar: vriendschap, een eilandje, een hut en een<br />
geheim clubje maken. Iets waar vele jongeren over willen<br />
lezen en praten. In het fragment lezen we hoe de twee<br />
vriendinnen samen met Daan voor het eerst kennis maken<br />
met het eiland en de hut. Het plan om een geheim clubje te<br />
maken groeit.<br />
Verwerking<br />
Het fragment voorlezen. Daarna lezen de kinderen zelf de<br />
tekst. Het boek voorstellen met de kaft.<br />
Een kringgesprek is nu zeker mogelijk.<br />
Over het verhaal: wie speelt er mee in het verhaal? wat<br />
gebeurt er precies? wat doen die jongeren? wat kan er<br />
gebeuren?<br />
Over de eigen ervaringen: een eigen hut maken, een clubje<br />
vormen, in een geheime club zitten, wie mag erbij en wie<br />
niet, de naam van de club.<br />
Leesopdracht<br />
Maak een groepje van een viertal kinderen. Het boekje is<br />
makkelijk te lezen in een groepje. Elk kind leest om beurt<br />
een stukje. Spreek af in het groepje hoe er gelezen wordt<br />
(zie ook inleiding: duo-lezen). Het groepje leest samen het<br />
hele verhaal. Moeilijke lezers lezen kortere stukjes en<br />
kunnen genieten van het meelezen.<br />
52 – Makkelijk lezen<br />
De hut<br />
Het groepje krijgt de opdracht om (na het lezen van het<br />
boek) een eigen hut te bedenken. Hoe ziet onze hut eruit?<br />
Wat zullen we daar doen? Wat hebben we nodig in onze<br />
hut? We bedenken een clubnaam en clubregels. Ook hebben<br />
we een geheim wachtwoord en speciale afspraken.<br />
Voorstelling<br />
Men kan uit twee mogelijkheden kiezen om de club aan de<br />
andere kinderen van de klas voor te stellen.<br />
- Een kartonnen doos wordt onze hut. We bouwen een<br />
miniatuurhut in de doos.<br />
- We stellen onze club voor op een pagina van de klas<br />
computer. Andere kinderen kunnen deze pagina opzoeken<br />
en lezen. Maar misschien moeten ze eerste het juiste<br />
wachtwoord vinden.<br />
Andere boeken van Vivian den Hollander<br />
Een gil uit de tent, Zwijsen, 2000<br />
Spekkie en Sproet en de gestolen auto, Zwijsen, 1999<br />
Pittige peuters, Kimio, 1998<br />
Die zit!, Zwijsen, 1998<br />
Andere boeken van Juliette de Wit<br />
Renny Hofstra, Wat heb jij nou?, Zwijsen. 1997<br />
Pieter Feller, Cas en de kindervanger, Zwijsen, 1994<br />
Marja Baeten, Het drumstel, De Ruiter, 1993<br />
Kees de Baar, Bor helpt Bas, Meulenhoff Educatief, 1991<br />
Jacques Vriens. Tinus in de war, Van Holkema en<br />
Warendorf, 1990
Boek 6<br />
Voor altijd samen, amen.<br />
Guus Kuijer / Alice Hoogstad.<br />
Querido, 1999, p. 71-75<br />
Over de auteur<br />
Guus Kuijer werd geboren op 1 augustus 1942 in<br />
Amsterdam. Omdat hij helemaal niet geïnteresseerd was in<br />
rekenen ging het niet zo goed met hem op school. Hij stond<br />
echter wel zelf 6 jaar voor de klas maar deze baan lag hem<br />
eigenlijk niet omdat een meester ook regelmatig op de<br />
vingers getikt wordt. Tijdens deze periode schreef hij<br />
boeken voor volwassenen. Zijn eerste kinderboek, Met de<br />
poppen gooien, was meteen een schot in de roos.<br />
Over de illustrator<br />
Alice Hoogstad werd in 1957 geboren. Ze studeerde aan de<br />
Academie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam. Naast<br />
heel veel vrij werk maakt zij ook illustraties voor kinderboeken<br />
en educatieve uitgaven.<br />
Over het boek<br />
Na jaren stilte publiceerde Guus Kuijer vanaf 1999 in<br />
sneltreinvaart opeens vier boeken over Polleke. Zowel<br />
kinderen als recensenten waren hier laaiend enthousiast<br />
over, en die combinatie komt niet zo vaak voor! Voor het<br />
eerste boek, Voor altijd samen, amen, waar ook het<br />
fragment uit komt, kreeg Guus Kuijer in 2000 de Gouden<br />
Griffel. Polleke is dan ook een bijzonder hoofdfiguur.<br />
Haar leven is niet altijd makkelijk, met een drugsverslaafde<br />
vader en een moeder die nota bene verliefd is op Polleke’s<br />
meester! Maar gelukkig zijn opa en oma er die Polleke<br />
heerlijke logeerpartijen bieden. In haar gedichten laat<br />
Polleke zien dat je als kind ook zelf iets in te brengen hebt.<br />
Guus Kuijer heeft van Polleke zo’n levensechte figuur<br />
gemaakt dat je haast niet kunt geloven dat ze niet echt<br />
bestaat!<br />
In het fragment logeert Polleke een weekend bij opa en oma<br />
op het platteland en ziet ze ook het kalf weer dat opa voor<br />
haar gekocht heeft. Daardoor raken de zorgen over Spiek,<br />
haar verslaafde vader, gelukkig een beetje op de achtergrond.<br />
Huisdieren kunnen veel voor je betekenen!<br />
Werken met het boek<br />
Voordat we met dit fragment aan het werk gaan besteden<br />
we eerst uitgebreid aandacht aan Guus Kuijer en zijn werk.<br />
Bij de bibliotheek zijn vast alle Guus Kuijer boeken te leen<br />
en misschien hebben kinderen thuis ook wel Guus Kuijer<br />
boeken. Op internet is veel informatie over hem te vinden<br />
(onder andere bij www.schrijversnet.nl). Op deze site<br />
kunnen ook afdrukken gemaakt worden van foto’s en<br />
boekomslagen. Richt een tentoonstelling in en lees<br />
fragmenten voor uit verschillende van zijn boeken. Voor dit<br />
doel zijn naast de boeken over Polleke ook de Madelief<br />
boeken geschikt en Olle, het verhaal over de hond van<br />
Guus Kuijer. Wie kent de boeken van Guus Kuijer?<br />
Wat vinden de kinderen van zijn boeken?<br />
Lees eerst het gedicht voor waarmee het fragment besluit.<br />
Maak de kinderen duidelijk dat Polleke dit gedicht heeft<br />
geschreven. Lees dan het fragment voor zodat hen duidelijk<br />
wordt wat de aanleiding was tot dit gedicht. Polleke heeft<br />
wel een heel bijzonder huisdier! Hebben de kinderen ook<br />
dieren? Zijn die van hen of van de hele familie? Hoe heten<br />
ze? Hoe belangrijk zijn dieren voor je? Waarom noemen we<br />
ze ‘huisdieren’? Kunnen alle dieren huisdieren worden?<br />
Polleke maakt zich zorgen over haar vader (lees eventueel<br />
de zinnen waaruit dat blijkt nog eens voor), maar haar kalf<br />
zorgt dat ze die even vergeet. Kunnen jouw dieren je ook<br />
troosten en afleiden? Heeft Polleke gelijk met haar gedicht?<br />
Lees het nog eens voor en schrijf het op het bord.<br />
Deel bladen uit met voldoende ruimte om op te kunnen<br />
tekenen en schrijven. Hoe groter het blad hoe mooier het<br />
resultaat! Geef op het bord aan wat er allemaal op moet<br />
komen. Kinderen die geen dier hebben maken het dier dat<br />
ze zouden willen hebben! Dit moet er in ieder geval<br />
opkomen:<br />
- tekening van het dier<br />
- naam en soort<br />
- zijn liefste plekje<br />
- wat eet het?<br />
- wat doe je met het dier?<br />
- waarom hou je van dit dier?<br />
Het mooist is de tekening in het midden en alle tekst<br />
eromheen.<br />
Hang de tekeningen op en laat de leerlingen elkaar over hun<br />
werk vertellen.<br />
Lees iedere dag een gedicht van Polleke voor. Soms is het<br />
nodig er iets bij te vertellen zodat kinderen (beter) begrijpen<br />
waar dat betreffende gedicht op slaat. Bovendien maken ze<br />
op die manier terloops kennis met alle figuren uit de Polleke<br />
boeken. Op deze manier verdwijnt Polleke tenminste niet<br />
zo abrupt uit de klas…<br />
Andere boeken van Guus Kuijer en Alice Hoogstad<br />
(over Polleke)<br />
Met de wind mee naar zee, Querido, 2001<br />
Het is fijn om er te zijn, Querido, 2000<br />
Het geluk komt als de donder, Querido, 2000<br />
Makkelijk lezen – 53
Boek 7<br />
Kikker en Pad zijn best tevreden<br />
Arnold Lobel<br />
Ploegsma, 1982, p. 4-15<br />
Over Arnold Lobel<br />
Arnold Lobel werd in 1933 geboren in Californië. Lobel<br />
was in de eerste plaats illustrator maar om financiële<br />
redenen schreef hij ook zijn eigen verhalen.<br />
De helden in zijn boeken zijn meestal dieren. Door dieren<br />
te gebruiken maak je het verhaal volgens hem voor iedereen<br />
toegankelijk en hoef je geen keuze te maken tussen blank of<br />
zwart, rijk of arm.<br />
Over het boek<br />
Het boek is een blokboekje waarin 5 verhaaltjes gebundeld<br />
zijn over Kikker en Pad, bestemd voor beginnende lezertjes.<br />
De illustraties nemen het allergrootste deel van het boek in<br />
beslag en zijn zeer eenvoudig maar duidelijk.<br />
Werken met het fragment<br />
Voorlezen<br />
Het fragment wordt luidop voorgelezen. Daarna volgt er<br />
een kringgesprek.<br />
Eventuele vragen die gesteld kunnen worden:<br />
Gebeurt het bij jou ook dat je kamer een puinhoop is?<br />
Hoe ziet jouw kamer er dan uit?<br />
Vind je dat zelf erg?<br />
Wat vinden je mama en/of papa ervan?<br />
Wat is hun reactie op die rommel?<br />
Creatief schrijven<br />
Als jij je kamer moet opruimen is het zeer handig om een<br />
lijstje te maken van wat er allemaal moet gebeuren. Maak, in<br />
groepjes van twee, zo’n lijstje op.<br />
Maak ook andere lijstjes, bijvoorbeeld een vriendenlijstje,<br />
een lekker etenlijstje, verlanglijstje voor je verjaardag, nog te<br />
doen lijstje, en dergelijke.<br />
Van die verschillende lijstjes maken we een boekje.<br />
Maak een lijstje van wat je thuis doet om mama of papa te<br />
helpen.<br />
Handen uit de mouwen<br />
Ruim je eigen lessenaar op.<br />
Schik alles zoals het hoort.<br />
Schik de bladen in een kaft zoals het hoort.<br />
Drama<br />
Het verhaal laten naspelen door 2 leerlingen.<br />
Handelingen laten uitbeelden en laten raden door de<br />
anderen.<br />
Andere boeken van Arnold Lobel<br />
Een jaar bij Kikker en Pad, Ploegsma, 1986<br />
Muizensoep, Ploegsma, 1981<br />
Bij Uil thuis, Ploegsma, 1980<br />
Kikker en Pad zijn vrienden, Ploegsma, 1979<br />
Muizenverhalen, Ploegsma, 1979<br />
54 – Makkelijk lezen
Ik ruik mijn huis<br />
Ideeënbrief voor het eerste leerjaar<br />
Het schoolfeest is afgelopen. Decors worden opgeborgen en<br />
rekwisieten opgeruimd. In een grote mand zoeken<br />
eenentwintig eersteklassers hun eigen gekleurde sjaal. Dat<br />
blijkt niet zo eenvoudig als gehoopt. Een vijftal sjaaltjes<br />
blijft verweesd liggen. Wim weet het niet meer. Misschien<br />
was het bruin, maar het kan ook rood zijn of blauw met<br />
bloemen. Zijn mama heeft er zoveel. Plots grijpt hij een van<br />
de sjaaltjes, drukt er zijn neus in, sluit zijn ogen. En ja,<br />
opgelucht ademt hij uit: ‘Dit is het, ik ruik mijn huis!’<br />
Deze anekdote inspireerde ons bij het maken van deze<br />
lesbrief. Tijdens onze zoektocht naar aangepaste teksten<br />
die beginnende lezers zelf kunnen lezen, vertrokken we<br />
van het gevoel van herkenning en veiligheid dat<br />
‘onder<strong>dak</strong>’ hen kan bieden. Het warme nest, als het ware.<br />
Vanuit die herkenning openen we deuren naar de rest<br />
van de wereld.<br />
Op dit ogenblik in het schooljaar hebben de meeste<br />
kinderen het aanvankelijk lezen onder de knie. Er bestaan<br />
tal van boeken, speciaal voor hen geschreven, die het lezen<br />
plezierig maken. Een gedifferentieerde aanpak maakt het<br />
ook mogelijk om elk kind op zijn eigen tempo en met eigen<br />
mogelijkheden te laten oefenen. Een ruim aanbod laat ook<br />
toe dat kinderen al snel een eigen smaak ontdekken en<br />
ontwikkelen. Wij hebben in deze ideeënbrief ook gekozen<br />
voor prentenboeken die we bewust bij elk fragment<br />
betrekken. Want ook al kan het kind zelf lezen, taal en<br />
fantasie kan je blijven voeden door voor te lezen. Het zijn<br />
verhalen die omwille van de tekst, technisch nog te moeilijk<br />
zijn om zelf te lezen, maar die volledig in hun leefwereld<br />
thuis horen en deze geleidelijk verruimen.<br />
Alle kinderen, maar vooral diegenen voor wie lezen<br />
moeilijker verloopt dan gehoopt, genieten van een moment<br />
waarop alleen maar geluisterd en genoten moet worden.<br />
Vooral voor hen voelt de rust die een voorleesmoment kan<br />
uitstralen aan als een beetje thuiskomen.<br />
We hebben door onze suggesties heen ook bewust een<br />
aantal thuisopdrachten verwerkt. Ze hebben vooral de<br />
bedoeling het samen lezen, praten, denken en creëren te<br />
stimuleren. Steeds meer onderzoeken tonen aan dat de<br />
omgeving waarin kinderen opgroeien en opgevoed worden,<br />
in hoge mate bepaalt of ze belangstelling krijgen voor het<br />
lezen en schrijven. Niet alleen op school, ook onder eigen<br />
<strong>dak</strong>, kan samen stilstaan bij literatuur, leesplezier<br />
stimuleren. Het spreekt voor zich dat wie met kinderen<br />
werkt, deze suggesties weet aan te passen voor kinderen<br />
wiens thuissituatie minder vanzelfsprekend leeswarm is.<br />
Als dit nog niet eerder is gebeurd, dan lijkt dit het geschikte<br />
moment om eersteklassers in contact te brengen met de<br />
plaatselijke bibliotheek. Toon hen waar ze leesboeken,<br />
speciaal voor eerste lezers, prentenboeken en doe-boeken<br />
kunnen vinden. <strong>Onder</strong>zoek samen de kaft en achterflap,<br />
zodat kinderen een beeld leren vormen van het fenomeen<br />
Eerste leerjaar – 55
‘boek’ en zo makkelijker kunnen kiezen. Geef hen ook de<br />
mogelijkheid om hun lievelingsboek voor te stellen aan<br />
klasgenoten. Deze activiteiten vind je uitvoeriger beschreven<br />
in de ideeënbrief 1999 voor het eerste en tweede leerjaar bij<br />
het thema ‘Houden van’.<br />
Wie niet over de mogelijkheid beschikt om de bibliotheek<br />
klassikaal te bezoeken kan een boekenpakket voor de klas<br />
lenen. Richt met posters, uitnodigingen, kaften van boeken,<br />
tekeningen, teksten en werkstukken van de kinderen een<br />
boekenhoek in. Alle boeken die aan bod kwamen en tot het<br />
thema behoren geef je hier een goed zichtbare en bereikbare<br />
plek. Maak naast begeleide lees- en voorleesmomenten ook<br />
tijd vrij waarop kinderen zelf in deze boeken kunnen<br />
bladeren en lezen. Dit is vooral belangrijk voor kinderen die<br />
thuis geen leescultuur kennen.<br />
Haal ook de realiteit binnen door met de kinderen een open<br />
gesprek te houden over het begrip ‘thuis’. Wat maakt een<br />
huis tot een thuis? Met hoeveel personen woont men in z’n<br />
huis? Heeft iedereen een eigen kamer? Wat zijn daar de<br />
leuke en minder leuke kanten van? Zijn er kinderen die zich<br />
op verschillende plaatsen thuis voelen? Wat hebben ze<br />
daarvoor nodig (familieleden, voorwerpen, rituelen?)<br />
Door zelf de actualiteit uit te pluizen, vind je zeker<br />
voorbeelden van kinderen die het minder goed getroffen<br />
hebben op het ‘thuisfront’, maar ook voorbeelden van<br />
kinderen die in een afwijkende thuissituatie het goed<br />
hebben (vluchtelingen en asielzoekers, nomaden en andere<br />
rondreizende bevolkingsgroepen, kinderen met andere dan<br />
gebruikelijke gezinssituaties). Bespreek die situaties, koppel<br />
ze aan wat de kinderen als voorwaarden gesteld hebben om<br />
zich thuis te voelen. Hou het subtiel en respectvol en maak<br />
er geen kommer en kwelverhaal van. Kinderen op deze<br />
leeftijd hebben misschien nog maar een beperkt ervaringskader<br />
voor dit onderwerp, maar vangen in de grote wereld<br />
heel wat op en stellen zich daar zeker vragen bij.<br />
56 – Eerste leerjaar<br />
Gedicht 1<br />
Ik ruik mijn huis<br />
Uit: Waar woon jij, hond?<br />
Hans Kuyper / Klaas Verplancke<br />
Zwijsen, 1997, p. 23<br />
Over de auteur<br />
Hans Kuyper (Oostvoorne, 1962) komt uit de theaterwereld<br />
en is daarin nog steeds actief als schrijver en<br />
regisseur. Hij leende zijn stem aan talloze tekenfilmfiguren<br />
en speelde de hoofdrol in een jeugdserie van de AVRO.<br />
Daarnaast werkt hij voor de radio. Vijf jaar lang<br />
presenteerde hij iedere werkdag het kleuterprogramma<br />
Pyjamapret voor Teleac/NOT op Radio 5.<br />
Verder vertaalde hij jeugdliteratuur (onder andere Janosch<br />
en Uri Orlev) en bewerkte hij de klassieke Engelse<br />
bakerrijmpjes voor Lucy Cousins’ Het grote grappige rare<br />
rijmpjesboek (Leopold, 2001). Werk van Hans Kuyper<br />
verschijnt regelmatig in Okki en Taptoe, alsook in<br />
allerhande verzamelbundels en bloemlezingen. Sinds 1997<br />
reist hij langs scholen, bibliotheken en theaters met<br />
Lijmkont, een klein uur kleutercabaret op rijm. Een kleine<br />
30.000 kinderen hebben die voorstelling inmiddels gezien<br />
Over de illustrator<br />
Klaas Verplancke (1964) ging als kind vaak met zijn opa op<br />
stap om aquarellen te maken.<br />
Hij studeerde Publicitaire Grafiek en Fotografie in Gent en<br />
werkte een drietal jaren als art–director voor reclamebureaus.<br />
Sinds 1983 is hij zelfstandig illustrator.<br />
Hij illustreerde tal van kinderboeken en is co–auteur én<br />
illustrator van prentenboeken. Voor Een vijf met negen<br />
nullen kreeg hij in 1994 een Boekenwelp. Hij illustreert<br />
voor uitgevers van kinderboeken in Vlaanderen, Nederland<br />
en Groot–Brittannië. Onlangs werd ook Ozewiezewoze<br />
bekroond in Bologna.<br />
Werken met het gedicht<br />
Eer je het gedicht door de kinderen laat lezen, laat je hen<br />
geblinddoekt in een kring plaatsnemen. Vervolgens bied je<br />
hen een aantal geuren aan. Deze proberen ze te beschrijven.<br />
Herkennen ze de geur? Is het een aantrekkelijke geur? Waar<br />
hoort deze geur thuis? Laat hen geblinddoekt luisteren en<br />
spreken. Zelf duid je aan wie het woord mag nemen.<br />
Breng hen daarna geblinddoekt naar het open raam, adem<br />
samen een aantal keer diep in en uit zodat de geurtjes van de<br />
voorbije oefening uit ieders neus verdwenen zijn. Wat<br />
ruiken ze nu? Een drukke autoweg, de groene weide, de<br />
refter van de school...? Heeft de school een eigen geur?<br />
Kan je lekkere en vieze geurtjes vangen en bewaren? Ga op<br />
geurenjacht. Maak geurdoosjes of -potjes en voorzie ze van<br />
passende, vrolijk geïllustreerde etiketten.<br />
Link<br />
Het boek van Jan, Harrie Geelen, Querido, 2000<br />
In dit prentenboek gaat het over een jongetje dat een boek<br />
maakt over zichzelf. Hij heeft het over het ontstaan van<br />
mensen en over zijn eigen ontstaan, over hoe men aan zijn<br />
naam komt, over leren, over wat poezen allemaal kunnen en<br />
hoe zij een boek zouden maken. Volgens Jan zouden
poezen een geurboek maken,want poezen lezen met hun<br />
neus.<br />
Probeer met de geurdoosjes ook een verhaal te maken dat<br />
met de neus gelezen moet worden. Laat de kinderen de<br />
doosjes telkens weer in een andere volgorde rangschikken<br />
en maak er met de klas telkens een verhaaltje bij. Door de<br />
doosjes te nummeren kan je bij elk verhaal de juiste<br />
volgorde van de geurtjes bijhouden. Aan de hand van een<br />
geleide fantasieoefening help je de kinderen bij het<br />
associëren van geuren, plaatsen, herinneringen, gedachten en<br />
gevoelens.<br />
Ze luisteren met nog steeds gesloten ogen. Verwerk in je<br />
verhaal geuren uit de verschillende leefwerelden van de<br />
kinderen. Niet alleen warme chocolademelk, de vacht van<br />
hun eigen knuffel, een nooit eerder geopend boek, ook<br />
verse munt en rozenwater kunnen aan bod komen naast de<br />
geur van een pretpark en hun lievelingsfrisdrank. Inspireer<br />
hen door een zo groot en verscheiden mogelijk aantal<br />
geuren te vernoemen in je verhaal.<br />
In een hier opvolgend gesprek, nu zonder blinddoek, laat je<br />
hen verwoorden welke geuren ze met hun eigen thuissituatie<br />
associëren. Eerder waargenomen of gefantaseerde<br />
geuren gebruik je als leidraad voor wie weinig inspiratie<br />
heeft. Noteer ze in een web op het bord.<br />
zuurtjes vanillepudding<br />
bananen in een schaal thuis de kattenbak<br />
vogelzaad in de kooi bloemen in een vaas<br />
mama’s bodymilk<br />
Daarna leest iedereen in stilte het gedicht.<br />
In een kleur duiden ze de rijmwoorden die erin voorkomen<br />
aan.<br />
Laat een paar kinderen het gedicht voorlezen, zijn er<br />
verschillende intonaties mogelijk?<br />
Overloop daarna samen de inhoud.<br />
- Wie kan dit geschreven hebben?<br />
- Kan wat er geschreven staat echt gebeuren?<br />
- Herken je wat er geschreven staat?<br />
- Vind je het een mooi gedicht?<br />
‘Ik ruik mam, die ruikt duur.’ Met mam wordt hier mama<br />
bedoeld.<br />
‘Ik ruik pap op het vuur.’ Bedoelt de schrijver van dit<br />
gedicht dat papa op het vuur ligt?<br />
Zoek samen naar nog meer woorden die hetzelfde<br />
geschreven worden maar een andere betekenis hebben.<br />
Combineer ze met tekeningen, hier kan eventueel een zelfde<br />
woordenmemory of -domino uit groeien. Hang ergens goed<br />
zichtbaar een lijst die wordt aangevuld telkens iemand een<br />
woord met verschillende betekenissen ontdekt.<br />
De structuur van dit gedicht gebruik je om een ‘ik-gedicht’<br />
te schrijven. Laat de kinderen gebruik maken van het web<br />
met gebrainstormde woorden, dat je eerder samen<br />
opbouwde.<br />
De laatste woorden van elke zin rijmen. Lukt dat nog niet,<br />
laat dat dan even rusten en laat de kinderen werken met<br />
twee eigenschappen van het huis waar ze naartoe willen<br />
wanneer ze moe zijn. Dat is misschien niet altijd het eigen<br />
huis. Suggesties om rond rijmen te werken vind je bij het<br />
laatste gedicht in deze bundel.<br />
Ik ruik mijn huis.<br />
Ik ruik -- -- -- --<br />
Ik ruik -- -- -- --<br />
Ik ruik mijn huis.<br />
Ik ruik bed. Ik ben moe.<br />
Huis, ik kom naar je toe.<br />
Andere boeken van Hans Kuyper<br />
Brief voor Douwe, Elzenga, 2001<br />
Het poezenvarken, Leopold, 2000<br />
De prinses op het hek, Zwijsen, 1999<br />
Alle dagen dierendag, Leopold, 1999<br />
Ragna en de bergman, Zwijsen, 1998<br />
Aardbeien op brood, Leopold, 1998<br />
Ik word wel koningin, Leopold, 1997<br />
Illustraties van Klaas Verplancke<br />
De toverwol, Janine Amos, De Eenhoorn, 2000<br />
Ozewiezewoze: het ABC van de kinderkliedjes,<br />
De Eenhoorn, 2000<br />
De dichter is een tovenaar, Jan Van Coillie, Averbode, 2000<br />
De nietsnutten op de pokerberg, Bies Van Ede, Zwijsen,<br />
1999<br />
De bolletjestrui, Peter Slabbynck, Davidsfonds/Infodok,<br />
1999<br />
Hoe vind je beertje?, Veroniek Sanctobin, De Eenhoorn,<br />
1999<br />
Flore Flodder, Riet Wille, Altiora, 1996<br />
Boeken van Klaas Verplancke<br />
Jot, Davidsfonds/Infodok, 2000<br />
Wat doet baby?, De Eenhoorn, 1999<br />
Eerste leerjaar – 57
Gedicht 2<br />
‘Het treurige vrouwtje’<br />
Uit: Het grote grappige rare rijmpjesboek<br />
Hans Kuyper / Lucy Cousins<br />
Leopold, 2001, p. 22<br />
Over de auteur<br />
Hans Kuyper (Oostvoorne, 1962) komt uit de theaterwereld<br />
en is daarin nog steeds actief als schrijver en<br />
regisseur. Hij leende zijn stem aan talloze tekenfilmfiguren<br />
en speelde de hoofdrol in een jeugdserie van de AVRO.<br />
Daarnaast werkt hij voor de radio. Vijf jaar lang, tot april<br />
2001, presenteerde hij iedere werkdag het kleuterprogramma<br />
Pyjamapret voor Teleac/NOT op Radio 5.<br />
Verder vertaalde hij jeugdliteratuur (onder andere Janosch<br />
en Uri Orlev) en bewerkte hij de klassieke Engelse bakerrijmpjes<br />
voor Lucy Cousins’ Het grote grappige rare<br />
rijmpjesboek (Leopold, 2001). Werk van Hans Kuyper<br />
verschijnt regelmatig in Okki en Taptoe, alsmede in<br />
allerhande verzamelbundels en bloemlezingen. Sinds 1997<br />
reist hij langs scholen, bibliotheken en theaters met<br />
Lijmkont, een klein uur kleutercabaret op rijm. Een kleine<br />
30.000 kinderen hebben die voorstelling inmiddels gezien<br />
Over de illustrator<br />
Lucy Cousins tekent al vanaf dat ze heel jong was en heeft<br />
met haar duidelijk herkenbare en frisse stijl ook in<br />
Nederland een groot publiek weten te veroveren. Vooral<br />
haar muis-boeken waarvan enkele werden bekroond, zijn<br />
heel geliefd. Bij haar eigen kinderen merkt ze hoe groot de<br />
belangstelling voor versjes is en hoezeer rijm en ritme hen<br />
aanspreken.<br />
Werken met het gedicht<br />
Dit gedicht, afgeleid van klassieke Engelse rijmpjes, berust<br />
op een subtiel spel van klanken, ritme, metrum en rijm. In<br />
tegenstelling tot het gedicht ‘Ik ruik mijn huis’ heeft deze<br />
tekst met de werkelijkheid nauwelijks iets te maken.<br />
Lees dit gedicht een paar keer voor jezelf, maak het jezelf<br />
eigen en breng het voor de klas. Geef aandacht aan het<br />
ritme, de klankkleur, de klemtonen en de pauzes. Zorg dat<br />
het gedicht doorleefd overkomt, waardoor je kinderen zin<br />
geeft om het zelf mee te zeggen (zingen). Herhaal dit samen<br />
met hen veelvuldig en op alle mogelijke manieren en maak<br />
hen op een plezierige wijze vertrouwd met de tekst. Met<br />
slaginstrumenten, die je al dan niet klassikaal maakt of<br />
gewoon bijeen zoekt in de klas, laat je de kinderen het<br />
gedicht begeleiden. Eenvoudige bewegingen of tekeningen<br />
vb. een treurig vrouwtje, 19 kinderen, eten, een bed gebruik<br />
je om de tekst te ondersteunen.<br />
Zodra de meeste kinderen vertrouwd zijn met de tekst, lees<br />
je deze samen in de fragmentenbundel. Geef de rijmwoorden<br />
dezelfde kleur en laat de kinderen de tekst<br />
voorzien van kleine tekeningen die als geheugensteuntje<br />
kunnen dienen. Toon hen daarna Het Grote Grappige<br />
Rijmpjes Boek waaruit dit gedicht afkomstig is. Zijn er<br />
kinderen die de tekenstijl van Lucy Cousins, bekend van<br />
haar Muisverhalen, herkennen? Zijn er kinderen die de<br />
naam Hans Kuyper associëren met de auteur van het<br />
gedicht ‘Ik ruik mijn huis’? Vergelijk de beide gedichten.<br />
Vertel de kinderen dat ‘Het treurige vrouwtje’ een gedicht is<br />
58 – Eerste leerjaar<br />
dat zijn oorsprong in Engeland vindt. Ook wij kennen dit<br />
soort traditionele rijmpjes. Verzamel een aantal boeken met<br />
bakerrijmpjes, raadselversjes,...<br />
Lees er een paar voor of voorzie een opname waar de<br />
kinderen individueel in de luisterhoek kunnen naar<br />
luisteren.<br />
Nadat je samen de oorspronkelijke bundel bekeek, geef je<br />
de kinderen de opdracht om ouders, grootouders,<br />
overgrootouders, buren, kortom oudere volwassenen aan te<br />
spreken. Nadat ze zelf hun versje over het treurige vrouwtje<br />
voordragen, vragen ze deze volwassenen of ze zich nog een<br />
dergelijk versje uit hun jeugd herinneren. Dit versje laten ze<br />
zo mooi mogelijk opschrijven of typen. Zelf zorgen ze voor<br />
een aangepaste tekening bij het versje. Op een vooraf<br />
afgesproken tijdstip leest elk kind in de klas zijn verkregen<br />
versje voor. Nadien bundel je de versjes met de bijhorende<br />
tekening tot een Nieuw Groot Grappig Raar Rijmpjes Boek.<br />
Kent jouw streek een eigen dialect waardoor de versjes nog<br />
meer kleur krijgen? Nodig dan een aantal volwassenen uit<br />
die hun kennis aan de kinderen willen doorgeven. Misschien<br />
groeit daaruit een Grote Grappige Rare Rijmpjes Cassette?!<br />
Dit soort rijmpjes lenen zich ook uitstekend om om te<br />
zetten in een snijdersbank. Dit is een oude manier om sterk<br />
ritmische teksten en ‘liederen’ met een weerkerend refrein,<br />
visueel te ondersteunen door middel van prenten. De<br />
‘voorzanger’ wijst de passende prent aan met een lange stok<br />
en het publiek zingt/zegt mee (karaoke avant la lettre,<br />
bijvoorbeeld in samenwerking met enkele oma’s en opa’s en<br />
bij de GGRR Cassette.<br />
Andere boeken van Hans Kuyper<br />
Het poezenvarken, Leopold 2000<br />
De prinses op het hek, 1999<br />
Alle dagen dierendag, 1999<br />
Ragna en de bergman, 1998<br />
Aardbeien op brood, Leopold, 1998<br />
Ik word wel koningin, 1997<br />
Waar woon jij hond, Zwijsen, 1997<br />
Andere boeken van Lucy Cousins<br />
De ark van Noach, Leopold, 1997<br />
Kaatje Kat en Kiekeboe, Leopold, 1996
Gedicht 3<br />
‘Thuis en uit’<br />
uit: Later, zei de zwarte kater<br />
Ilse Elders / Monique Beijer<br />
Querido, 1999, p. 32<br />
Over de auteur<br />
Ilse Elders (1957) woont, na veel omzwervingen, met haar<br />
man en kinderen in Aberdeen. Zij was kleuterleidster en<br />
onderwijzeres voor zij gezondheidswetenschappen ging<br />
studeren.<br />
Over de illustrator<br />
Moniqe Beijer (1960) is autodidact en werkte vooral voor<br />
educatieve uitgeverijen. Zij illustreerde ook Nicolette<br />
Smabers’ Het kroondomein van Pappenheim.<br />
Werken met het gedicht<br />
Dit gedicht speelt heel nauw in op de zintuigen. Daarom<br />
lijkt het ons leuk een aantal spelletjes te doen die daarbij<br />
aansluiten.<br />
Nadat je het gedicht samen gelezen hebt, vraag je aan de<br />
kinderen of zij ook dingen van buiten kunnen horen,<br />
tenslotte zitten zij ook achter het glas van het klaslokaal.<br />
Algauw zal iedereen van alles opnoemen wat ze zogezegd<br />
horen, maar is dat ook zo? Ga daarom een heel gerichte<br />
luisteroefening doen.<br />
Laat de kinderen rustig op hun plaatsen zitten met gesloten<br />
ogen. Je begint de oefening heel dichtbij. Laat de kinderen<br />
luisteren naar de geluiden van hun eigen lichaam. Geef<br />
voldoende tijd, maar als je ziet dat ze onrustig worden, geef<br />
je het stopsignaal. Gericht luisteren vergt grote concentratie,<br />
dus laat het niet té lang duren. De kinderen verwoorden<br />
luidop wat ze gehoord hebben. Laat de kinderen opnieuw<br />
de ogen sluiten. Nu luisteren we naar de geluiden in de klas.<br />
Zelfde scenario als bij het voorgaande. Ga bij elke luisteroefening<br />
een stap verder: geluiden binnen de school,<br />
geluiden buiten de school. Je kan het ook in de omgekeerde<br />
volgorde doen. Van grote geluiden naar kleine, persoonlijke<br />
geluidjes. Je kan de 4 stappen laten omzetten in tekeningen<br />
en ze telkens groeperen in geluidenwolken.<br />
Dit gedicht roept ook onmiddellijk herinneringen op aan<br />
een gedicht van Jan Hanlo: Ik zit hier aan het vensterglas<br />
mij onnoemelijk te vervelen. Ik wou dat ik twee hondjes<br />
was, dan kon ik samen spelen. (vrije interpretatie).<br />
Hebben de kinderen dat gevoel ook al gehad? Wat doen ze<br />
dan om de verveling te verdrijven? Als er kinderen zijn die<br />
een leuk fantasiespelletje kennen om voor het raam te<br />
spelen, ga daar dan grif op in.<br />
Kijken op allerlei manieren is natuurlijk een leuk spel op<br />
zich. Bekijk de wereld buiten doorheen verschillende tinten<br />
gekleurd glas, door een verrekijker, door een telescoop, met<br />
één oog, door je wimperharen heen…<br />
Maak tekeningen van wat er buiten te zien was. Laat de<br />
kinderen enkel met zwart tekenen (fijne stiftjes, met pen en<br />
inkt, houtskool) en leg er dan een gekleurd mica of plastiek<br />
blaadje over. De verrekijker- of telescooptekeningen kunnen<br />
ook bijzonder worden als je eerst een cirkel tekent en ze<br />
daar in laat tekenen zoals ze het gezien hebben: klein, maar<br />
dichtbij.<br />
Spiegeloefeningen zijn ook altijd leuk. Laat de kinderen<br />
paren vormen en stel ze verspreid over het lokaal op.<br />
De ene staat binnen voor het raam, de ander buiten.<br />
Ze kunnen elkaar goed zien, er zit enkel een vensterglas<br />
tussen hen in. Wie binnen is, neemt het initiatief en maakt<br />
bewegingen. Laat de kinderen zelf ontdekken dat die<br />
bewegingen zorgvuldig en traag moeten gebeuren zodat de<br />
ander ze precies zou kunnen nadoen, volgen. Als het niet<br />
lukt doe je het even voor met een kind. Verdeel dan de<br />
groep in tweeën: de kijkers en de spelers. Wissel ook<br />
regelmatig wie binnen is en wie buiten staat.<br />
Illustraties van Monique Beijers<br />
Juffrouw Drie-Erwtjes, (Karlijn Stoffels), Querido, 1999<br />
Het Kroondomein van Pappenheim, (Nicolette Smabers),<br />
Sun, 1996<br />
Eerste leerjaar – 59
Gedicht 4<br />
‘Mevrouw De Pauw wou graag een hond’<br />
uit: Ozo heppie en andere versjes<br />
Joke Van Leeuwen<br />
Querido, 2000, p. 28<br />
Over de auteur<br />
In haar jeugd verhuisde Joke Van Leeuwen verschillende<br />
keren, waaronder een keer naar Brussel toen ze 13 was.<br />
Het beviel haar in België zo goed, dat ze daar ging studeren:<br />
eerst in Antwerpen aan de Kunstacademie, daarna in<br />
Brussel aan het Hoger St. Lucas Instituut, een grafische<br />
opleiding. Ze wilde blijven tekenen en schrijven, zoals ze<br />
altijd al had gedaan. Ze kwam op het idee om een kinderboek<br />
te gaan maken, maar had moeite een uitgever te<br />
vinden. Ze ging weer studeren, geschiedenis in Brussel.<br />
Uiteindelijk vond ze toch een uitgever. Tegenwoordig<br />
woont ze in Maastricht en treedt soms ook nog op met een<br />
cabaretprogramma.<br />
Joke Van Leeuwen combineert in haar boeken tekst en<br />
illustraties. Deze vormen een geheel, vullen elkaar aan.<br />
Haar taalgebruik is origineel, haar illustraties zijn soms<br />
zoekplaatjes waarin een heleboel te ontdekken is.<br />
De hoofdpersonen in haar boeken zijn vaak eigenzinnige<br />
kinderen, die een tocht maken in een vreemde wereld.<br />
Daarbij ontmoeten ze merkwaardige personen en dingen.<br />
De verhalen en illustraties zijn meestal grappig, en bevatten<br />
milde maatschappijkritiek. Ze schreef ook een aantal boeken<br />
voor beginnende lezers.<br />
Link<br />
Een heerlijk boek om in dit thema te gebruiken is<br />
De Appelmoesstraat is anders, Querido, 1994. Ook van<br />
Joke Van Leeuwen. Suggesties voor het eerste leerjaar vind<br />
je in de ideeënbrief 2000 rond het thema dromen.<br />
Werken met het gedicht<br />
Dit verhalend gedicht leent zich tot dramatiseren en voor de<br />
ontwikkeling van het getalbegrip.<br />
Het getal, op het eind van de vierde zin, rijmt telkens op het<br />
laatste woord van de tweede zin.<br />
Eer je dit gedicht, dat door de doorsnee eersteklasser nog<br />
niet zelfstandig gelezen kan worden, aanbiedt, schenk je<br />
aandacht aan het rijmen.<br />
De volgende rijmspelletjes kan je ook tussendoor, als<br />
afwisseling aanbieden. Opdrachten die individueel of in<br />
groepjes uitgevoerd worden, verwerk je in je hoekenwerk.<br />
- Bied de kinderen zinparen met gepaard rijm aan.<br />
Lees de eerste zin in zijn geheel en de tweede tot aan het<br />
rijmwoord voor.<br />
De kinderen maken de tweede regel af.<br />
- Laat een voorwerp of illustratie zien. De kinderen noemen<br />
de naam van het voorwerp en zoeken vervolgens woorden<br />
die hierop rijmen.<br />
- Noem of noteer een reeks rijmwoorden. Eén woord uit de<br />
reeks rijmt niet.<br />
De kinderen geven aan welk woord niet in het rijmende<br />
rijtje thuishoort.<br />
- Noem twee woorden, de kinderen geven aan of de<br />
woorden al dan niet rijmen.<br />
60 – Eerste leerjaar<br />
- Maak een domino met rijmwoorden waarbij op elke steen<br />
twee afbeeldingen of woorden staan.<br />
Deze suggesties en nog veel meer vind je zelf in het boek<br />
Het huis lijkt wel een schip van Jacques Vos bij Bekadidact<br />
Baarn. Deze handleiding voor poëzieonderwijs op de basisschool,<br />
hoort in elke schoolbibliotheek thuis.<br />
Als inleiding op een gesprek rond het gedicht lees je de twee<br />
eerste zinnen voor.<br />
Mevrouw De Pauw wou graag een hond.<br />
Ze was zo vaak alleen.<br />
Herkennen de kinderen deze zin?<br />
Kennen zij ook personen die vaak alleen zijn en daardoor<br />
een huisdier hebben?<br />
Zijn ze zelf geregeld alleen?<br />
Hoe is dat?<br />
Wat doen ze daaraan?<br />
Hebben ze ook een huisdier?<br />
Is het werkelijk zo dat je samen met een hond of een kat<br />
niet meer alleen bent?<br />
Lees daarna het hele gedicht voor maar laat de rijmwoorden<br />
(cijfers) door de kinderen zelf aanvullen.<br />
Dit kunnen ze doen door de juiste cijferkaart in de lucht te<br />
steken, door het getal met blokjes te leggen..., uit te beelden.<br />
Laat je hier inspireren door het rekenmateriaal waarmee je<br />
dagelijks werkt. Laat hen ook zelf het getal zes uit de vierde<br />
strofe berekenen. Hou het wel veilig voor wie niet zo vlot<br />
rekent. Hier is het vooral belangrijk om plezier te beleven<br />
aan het spelen met woorden en klanken.<br />
Andere boeken van Joke Van Leeuwen<br />
Een sok met streepjes, Zwijsen, 1999<br />
Kukel, Querido, 1998<br />
Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk<br />
wilde worden, Querido, 1998<br />
De metro van Magnus, Querido, 1997<br />
Een poosje groot, Zwijsen, 1996<br />
Iep!, Querido, 1996
Boek 1<br />
Fragment uit: een dief in huis<br />
Rindert Kromhout / Jan Jutte<br />
Zwijsen, 1998, p. 2-7<br />
Over de auteur<br />
Rindert Kromhout werd op 9 augustus 1958 geboren in<br />
Rotterdam. Na de middelbare school ging hij naar de<br />
Pedagogische Academie, om kleuterleider te worden.<br />
Daarna werkte hij in een jeugdbibliotheek en een boekhandel.<br />
Inmiddels schreef hij al meer dan vijftig boeken,<br />
waarvan sommige ook nog eens vertaald zijn in het Deens,<br />
Duits, Japans, Italiaans en Spaans. Behalve fantasierijke,<br />
sprookjesachtige verhalen schrijft Rindert Kromhout ook<br />
realistische boeken, zoals de bekende Merel–boeken voor<br />
jonge kinderen. Als auteur besteedt hij veel tijd aan het<br />
bezoeken van scholen, om met kinderen te praten over zijn<br />
eigen boeken; hoe hij op ideeën komt en die uitwerkt tot<br />
een verhaal.<br />
‘Ik weet hoe ik als kind van een goed verhaal genoot, en ik<br />
wil dat ieder kind de kans krijgt van dat verrukkelijke<br />
gevoel te proeven. Idealistisch? Misschien. Ik denk niet dat<br />
je zonder idealisme een goede kinderboekenschrijver kunt<br />
zijn.’<br />
Bron: Schrijver gevonden ’99<br />
Over de illustrator<br />
Jan Jutte specialiseerde zich op de kunstacademie in de<br />
schilderkunst en haalde zijn eerstegraads bevoegdheid<br />
tekenen en kunstgeschiedenis. Meteen na zijn opleiding kon<br />
hij aan de slag als illustrator. Hij werkte veel samen met<br />
Rindert Kromhout, en illustreerde boeken van Guus Kuijer,<br />
Sjoerd Kuyper en Mensje van Keulen. Voor uitgeverij<br />
Zwijsen maakte hij met verschillende schrijvers boeken voor<br />
het aanvankelijk leesonderwijs.<br />
Zijn tekeningen maakt hij het liefst in nauwe samenwerking<br />
met de auteur. Zo reisde hij met Rindert Kromhout naar<br />
Italië om de sfeer van het Italiaanse landschap te snuiven.<br />
Zijn eerste indrukken verwerkte hij in Lui Lei Enzo,<br />
waarvoor hij in 1994 het Gouden Penseel kreeg. Jan Jutte<br />
werkt met inkt, gouache en aquarel, soms ook met kleurpotlood<br />
of acrylverf. Hij tekent vaak sprookjesachtige,<br />
carnavaleske figuren, die met vaart en humor zijn neergezet.<br />
Over het boek<br />
Bil en Wil, bekend uit Feest en Wat een verhaal verhalen uit<br />
de Spetterreeks horen een inbreker in hun huis. Daar zijn<br />
niet echt waardevolle spullen te vinden. Daardoor meent Bil<br />
dat de dief wel eens met het meest dierbare, zijn vriend Wil,<br />
aan de haal zou kunnen gaan. Samen verstoppen ze zich.<br />
Op de leeservaringsschaal staan AVI 1 en leeservaring C<br />
vermeld. Geen hoofdletters, eenvoudige woorden die<br />
bestaan uit een medeklinker/klinker/medeklinker en korte<br />
zinnen maken dit verhaal technisch makkelijk leesbaar.<br />
De pittige dialogen tussen de beide personages zorgen dat<br />
ook de onderliggende gedachte leesbaar blijft.<br />
Door de vlotte dialogen zal het verhaal ook zonder de<br />
oorspronkelijke illustraties aanspreken. Toch is het<br />
wenselijk om het hele boek in de klas te brengen.<br />
Ze ondersteunen de tekst niet alleen. Ze geven de gevoelens<br />
van de personages treffend weer en vormen op die manier<br />
één geheel.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Verduister het lokaal en laat de kinderen een plek zoeken<br />
waar ze ongestoord kunnen liggen en luisteren. Aan de<br />
hand van een geleide fantasieoefening breng je hen in de<br />
sfeer van het boek.<br />
Laat ze zich voorstellen dat ze in hun eigen bed liggen, net<br />
voor het slapengaan. Ze kijken nog eens om zich heen, zien<br />
de deur die misschien wel op een kiertje staat, het raam dat<br />
verduisterd is, de kast waarin hun kleren liggen, hun<br />
speelgoedjes, boeken, knuffels, ....<br />
Kunnen ze zich die deur voorstellen?<br />
Kennen ze de kleur van hun dekbed?<br />
Weten ze hoe de vloerbedekking eruit ziet?<br />
Stel gerichte vragen waarover ze individueel nadenken en<br />
waardoor ze zo dicht mogelijk bij hun thuissituatie komen.<br />
Sommige kinderen hebben misschien nooit zo gedetailleerd<br />
naar hun kamer gekeken en vinden het moeilijk om over<br />
deze beschrijvende vragen na te denken. Kom daar nadien<br />
op terug.<br />
Terwijl ze zich lekker moe beginnen te voelen denken ze<br />
nog even terug aan wat ze vandaag deden.<br />
Waarmee hebben ze gespeeld?<br />
Waarmee spelen ze het liefst?<br />
Wat is hun favoriete spulletje?<br />
Ze kijken nog eens om zich heen, zien hun<br />
lievelingsspulletjes, misschien ook foto’s van mensen,<br />
dieren, dingen die ze graag zien.<br />
Zijn er geen foto’s?<br />
Van wie of wat zouden ze een fotootje in hun kamer willen?<br />
....<br />
Langzaam vallen ze in slaap, ... in een heel diepe rustige<br />
slaap,...<br />
Hou het heel even muisstil want dan... hoor je wat, een heel<br />
zacht getik!<br />
Wat is dat?<br />
Een dief?<br />
Zou er heus een dief zijn?<br />
Waar is hij dan?<br />
Waar komt hij voor?<br />
tik...tik...tik...<br />
Ja, je weet het zeker<br />
Een dief<br />
Je weet wel wat een dief doet.<br />
Hij steelt.<br />
Een televisie, geld,...<br />
Iets dat duur is,<br />
of iets waar je veel van houdt.<br />
Wat zou de dief meenemen?<br />
Waar hou jij het allermeest van?<br />
Oooo, nu plots weet je het.<br />
Elk kind sluipt naar z’n bank en noteert voor zichzelf met<br />
een woord of tekening waar hij het meest van houdt, iets<br />
wat de dief zeker niet mag meenemen.<br />
Eerste leerjaar – 61
Het fragment<br />
Individueel lezen de kinderen het fragment.<br />
Wat wil de dief volgens Bil?<br />
Herlees de tekst en vestig de aandacht van de kinderen op<br />
de werkwoorden die aanduiden op welke manier Bil iets<br />
zegt. Ze drukken de onderliggende emotie uit die de<br />
intonatie kan bepalen. ...zegt Bil, ...zegt hij schor, ...piept hij.<br />
Laat de kinderen deze intonatie een paar keer per twee<br />
oefenen aan de hand van dit fragment.<br />
Een dief steelt, maar in dit verhaal gebruikte de auteur daar<br />
andere woorden voor.<br />
Kennen ze deze woorden?<br />
Kennen ze nog andere woorden die hetzelfde willen zeggen<br />
en anders zijn?<br />
Na het lezen<br />
Nu iedereen de angst van Bil kent, vertellen ze wat zij op<br />
hun briefje hebben staan.<br />
Komt dit overeen?<br />
Zouden ze na het lezen van dit fragment iets anders op hun<br />
briefje zetten?<br />
Nadat de kinderen het hele verhaal lazen, ga je samen op<br />
zoek naar manieren om hun liefste ding te beschermen.<br />
Waar en hoe zouden zij het verstoppen?<br />
In een museum staan kostbare voorwerpen vaak in een<br />
gesloten kastje opgesteld. Geef de kinderen de opdracht om<br />
binnen een bepaalde tijd hun lievelingsvoorwerp zichtbaar<br />
en beschermd mee te brengen naar de klas. Is het voorwerp<br />
te groot, te levend, te kostbaar,.... dan volstaan ook een foto<br />
of tekening, die in een eigen ontworpen museumkastje<br />
wordt tentoongesteld. Maak er een heus museum van.<br />
Voorzie elk lievelingsvoorwerp van een kort briefje met<br />
eventueel wat uitleg, een naam. Duid een gids (of meerdere<br />
gidsen) aan die een rondleiding kunnen geven en die korte<br />
anekdotes vertellen bij de voorwerpen. Nodig ook andere<br />
klassen uit.<br />
Werken met het hele boek<br />
Geef elk kind de kans om het verhaal zelfstandig,<br />
individueel of in groepjes te lezen. Belangrijk zijn de<br />
illustraties die de korte dialogen ondersteunen.<br />
Daarna brengen ze het verhaal voor een publiek. Elk kind<br />
neemt een klein fragment om voor te lezen, net lang genoeg<br />
om op te oefenen en daarna zelfzeker en trots naar voor te<br />
brengen. Elk fragment wordt tijdens het voorlezen door<br />
twee andere kinderen uitgebeeld onder de vorm van een<br />
tableau vivant, schimmenspel, poppenspel. Door attributen<br />
te gebruiken die bijhorende geluiden weergeven, maak je er<br />
een hoorspel van.<br />
Laat de kinderen door middel van een zelfgetekend<br />
stripverhaal (voorzie zelf al een blad met voorgetekende<br />
hokjes, groot genoeg om in te tekenen) een rampenplanscenario<br />
uitdenken. Wat zouden zij doen indien er thuis<br />
ingebroken wordt? Er zullen zeker stoere Ramboverhalen<br />
bijzitten, maar wat overdrijven mag gerust bij deze<br />
activiteit!<br />
62 – Eerste leerjaar<br />
Link<br />
Twee prentenboeken die aansluiten bij dit thema waarbij de<br />
privacy en bezorgdheid centraal staan zijn:<br />
Pas op, Rune!, Reina Ollivier, Lannoo, 2001.<br />
Rune wil de wereld ontdekken maar zijn papa en mama zijn<br />
vreselijk bezorgd dat er met hem iets gebeurt.<br />
Ze kwamen logeren...en gingen niet meer weg, Anthony<br />
Browne, Gottmer, 1997.<br />
Winnie woont bij haar papa. Ze hebben het goed samen en<br />
leiden een rustig en geregeld leventje. Maar dan ontmoet<br />
papa Marian. Marian en haar zoontje komen logeren en<br />
hebben heel eigen gewoonten. Winnie vindt het thuis niet<br />
leuk meer nu alles op z’n kop staat…<br />
Dit boek sluit mooi aan bij het onderwerp dat in het<br />
fragment aan bod komt. Eigen voorwerpen, gewoonten,<br />
dingen moeten afstaan en delen.<br />
Andere boeken van Rindert Kromhout<br />
Meester Max moet blijven, Leopold, 2000<br />
Meester Max en het wiebelkind, Leopold, 1999<br />
Wat staat daar?, Leopold, 1999<br />
Feest, Zwijsen, 1999<br />
Wat een verhaal, Zwijsen, 1998<br />
Meester Max en de minimonsters, Leopold, 1998<br />
Illustraties van Jan Jutte<br />
Weer en wind, Rindert Kromhout, Zwijsen, 2000<br />
De grote wedstrijd vrouwen sjouwen, Rindert Kromhout,<br />
Zwijsen, 2000<br />
Tien stoute katjes, Mensje Van Keulen, Leopold, 2000<br />
Feest, Rindert Kromhout, Zwijsen, 1999<br />
Het boek van Josje, Sjoerd Kuyper, Leopold, 1999<br />
Vreemde vrienden, Rindert Kromhout, Leopold, 1999
Boek 2<br />
Fragment uit: De straatoma<br />
Johanna Kruit / Kris Nauwelaerts<br />
Bakermat, 1996, p. 11-17<br />
Over de auteur<br />
Johanna Kruit werd geboren in Zeeland en woont daar nog<br />
steeds. De zee is eigenlijk zo’n beetje haar tweede thuis.<br />
Ze werkte een tijdje als leerling-verpleegster in een kindersanatorium.<br />
Toen ze rugklachten kreeg, begon ze voor het<br />
eerst kinderverhalen en gedichten te schrijven.<br />
Ze schreef kindergedichten voor het weekblad ‘Vrij<br />
Nederland’. Haar poëzie heeft een heel eigen toon en stijl<br />
en handelt over alledaagse gebeurtenissen en gevoelens.<br />
Zij richt zich vooral tot kinderen uit de basisschool. In haar<br />
verhalen voor eerste lezers verwoordt ze gevoelens sober en<br />
intens en toont ze aan dat ze heel dicht bij kinderen staat.<br />
Over de illustrator<br />
Kris Nauwelaerts werd op 23 november 1958 geboren in<br />
Kolwezi, Congo (Afrika). Eenmaal in België studeerde hij<br />
Grafiek aan de Provinciale Kunstschool te Hasselt. Vanaf<br />
1983 illustreert hij kinderboeken.<br />
Over het boek<br />
Als Nout wil hollen of spelen, gaat hij naar een leegstaand<br />
huis in zijn straat. Op een dag treft hij in zijn speelhuis een<br />
vreemde vrouw aan. Ze heet Madelein, heeft lang grijs haar,<br />
drinkt uit een fles en slaapt er in een slaapzak. Nout en zijn<br />
vrienden brengen spullen voor haar mee. Hun ouders<br />
missen geregeld iets en denken dat er een dief is. Op een<br />
subtiele wijze schetst Johanna Kruit in dit boek de<br />
sympathie van kinderen tegenover deze <strong>dak</strong>loze oudere<br />
vrouw. Hun onbevangen houding vormt een mooi contrast<br />
met de reacties van hun weldenkende, burgerlijke ouders.<br />
Dit boek maakt deel uit van de Lammetjesreeks, heeft een<br />
AVI 3 niveau en kan op het eind van het eerste leerjaar<br />
zelfstandig gelezen worden.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Vraag de kinderen om een paar dingen neer te schrijven die<br />
ze thuis erg graag doen maar niet mogen. Verzamel deze<br />
briefjes, laat ze eventueel verduidelijken maar rem hun<br />
fantasie niet af door te lang stil te blijven staan bij moeilijke,<br />
verkeerd geschreven woorden. Lees de zinnen voor en vraag<br />
de kinderen om de uitspraken die hen het meest bijblijven<br />
thuis voor te leggen. Wat vinden hun ouders van,<br />
bijvoorbeeld kinderen die geen kauwgom mogen eten?<br />
Werk met deze zinnen een stellingenspel uit.<br />
Als voorbereiding op het stellingenspel laat je hen in de rol<br />
kruipen van een volwassene. Een tas, das, damesschoenen,<br />
pijp,..... kleine attributen helpen bij het tot leven brengen<br />
van deze rol. Deze kleine dames en heren bewegen zich<br />
even in de ruimte. Ze stappen zoals mensen die in een mooi<br />
huis wonen dat doen... Ze groeten zoals mensen die in een<br />
mooie buurt wonen dat doen... Laat hen een aantal<br />
dagdagelijkse handelingen uitvoeren zoals mensen uit een<br />
‘propere, mooie, welgestelde, weldenkende buurt dat doen’.<br />
Daarna nemen ze plaats aan tafels die in een kring zijn<br />
geschoven. Ze stellen zichzelf netjes voor en nemen deel aan<br />
de vergadering.<br />
Zelf leid je de vergadering. Elke dame en heer heeft een rode<br />
en groene kaart. Nadat jij één van de punten die de kinderen<br />
voordien noteerden, voorlas, reageren ze met één van beide<br />
kaarten. Rood = niet akkoord, groen = wel akkoord. Laat<br />
de kleine volwassenen hun standpunten verduidelijken.<br />
Breng op die manier een aantal zaken die kinderen thuis<br />
niet mogen in de groep.<br />
De kinderen verlaten de vergadering als volwassenen, gaan<br />
even de gang op en komen weer als kind naar binnen waar<br />
ze het fragment uit het boek lezen.<br />
Het fragment<br />
In kleine groepjes lezen de kinderen de tekst luidop.<br />
Begeleid zelf het groepje met de zwakste lezers. Met een<br />
groen potlood kleuren ze de zinnen die vertellen wat Nout<br />
graag doet en thuis niet mag.<br />
De resultaten worden vergeleken en besproken.<br />
Zijn er kinderen die thuis een plek hebben waar veel mag?<br />
Wie zou graag zo’n plek hebben en wat zouden ze daar dan<br />
kunnen doen?<br />
Elk kind tekent zijn (fantasie)-speelhuis/ruimte en vult er<br />
zichtbaar op aan wat er in die ruimte allemaal is, mag en<br />
kan. Wie wil kan de tekening daarna verduidelijken naar de<br />
anderen toe.<br />
Blijf even stilstaan bij de figuur van Madelein.<br />
Is er een verband tussen de titel van het boek en deze<br />
vrouw?<br />
Zijn er kinderen die al eens een ‘straatoma’ ontmoetten?<br />
En wat zijn hun ervaringen?<br />
Werken met het hele boek<br />
Lees het vervolg van het boek zelf voor. Een aantal kinderen<br />
kan deze zinnen vast zelfstandig aan. Voorlezend heb je<br />
echter de kans om iedereen bij het gebeuren te betrekken.<br />
Controleer tussendoor of iedereen de draad van het verhaal<br />
beet heeft. Hoe zouden zij reageren als ze Nout waren?<br />
Waarom is Madelein zo plots vertrokken? Waar zou ze<br />
naartoe zijn? Zou Nout haar gaan zoeken?<br />
Als je geen huis hebt, waar kan je dan overnachten?<br />
Blijf even staan bij mensen, kinderen die geen huis hebben.<br />
Laat eersteklassers vertellen wat ze daarover weten...<br />
Link<br />
Een prentenboek waarin een <strong>dak</strong>loze figuur te maken krijgt<br />
met weldenkende figuren uit zijn omgeving is:<br />
Kikker en de vreemdeling, Max Velthuijs, Leopold, 1993.<br />
Andere boeken van Johanna Kruit<br />
De tuin van Merel, De Sikkel, 2001<br />
Oma schrijft een boek, De Sikkel, 2001<br />
Wie weet nog waar we zijn?, Leopold, 1999<br />
Illustraties van Kris Nauwelaerts<br />
De kinderen van Pomelika, Detty Verreydt, De Eenhoorn,<br />
2000<br />
Maria Madelief, Maria Van Velzen, Clavis, 1998<br />
Kriebelwoordjes/met liedjes van Chris Broeckaert,<br />
Broeckaert, 1997<br />
Eerste leerjaar – 63
Boek 3<br />
‘Huizen wordt Dozen’<br />
Uit: Doosjes<br />
Dinie Akkerman<br />
Zwijsen, 1998, p. 10<br />
Over de auteur<br />
Dinie Akkerman (1936) is opgegroeid in een kunstzinnig<br />
gezin. Zij tekende als kind veel en is dat altijd blijven doen,<br />
uitgezonderd een periode waarin zij poppen maakte en<br />
enige jaren waarin zij lessen volgde bij een beeldhouwer.<br />
Zij ontwikkelde zich verder als autodidact. In 1987 won zij<br />
een prijs met een door haar geschreven verhaal. Naar<br />
aanleiding daarvan begon zij meer verhalen te schrijven en<br />
te illustreren. Toen zij steeds meer tekenopdrachten kreeg,<br />
besloot zij een punt te zetten achter alle andere activiteiten<br />
en zich geheel te wijden aan het illustreren en het schrijven<br />
van kinderboeken.<br />
Over het boek<br />
Het boek maakt deel uit van de Ditjes en Datjesreeks en<br />
heeft een AVI 4 niveau. Deze reeks voor beginnende lezers<br />
biedt een mengeling van korte (strip)verhaaltjes, grapjes,<br />
puzzeltjes, gedichten en knutselopdrachten rond niet echt<br />
alledaagse thema’s. Deze verscheidenheid zorgt voor een<br />
prettige afwisseling in het leesaanbod voor deze leeftijdsgroep.<br />
Het is dan ook aan te raden het boekje als geheel in<br />
de klas te brengen.<br />
Werken met het fragment<br />
Dit fragment komt in het oorspronkelijke boek voor als een<br />
krantenartikel. Krantenartikels behoren tot een tekstsoort<br />
die een aangepaste leeswijze vragen. In een eerste leerjaar<br />
wordt deze vaardigheid nog niet aangeleerd. Dat betekent<br />
niet dat deze kinderen niet weten wat je in een krant kan<br />
vinden. Geef de kinderen een krant en laat hen deze<br />
onderzoeken.<br />
- Komen er woorden in voor die ze herkennen?<br />
- Kunnen ze zinnen lezen en weten ze ook wat deze<br />
betekenen?<br />
- Zijn alle woorden en zinnen op dezelfde wijze gedrukt?<br />
- Komen er illustraties voor en hoe zien ze er uit?<br />
- Zijn de teksten in een krant voor kinderen geschreven?<br />
- Zijn de teksten in een krant werkelijk gebeurd of heeft de<br />
auteur ze verzonnen?<br />
Lees daarna het fragment en toon de oorspronkelijke tekst,<br />
voorzien van illustraties. In een volgend gesprek laat je de<br />
kinderen de tekstsoort omschrijven.<br />
- Lijkt dit op een krantenartikel?<br />
- Is wat de auteur vertelt werkelijk gebeurd of heeft hij het<br />
verzonnen?<br />
Vertrekkend van de vraag in welke doos ze het liefst zouden<br />
wonen, trek je het wonen in dozen, open naar de wereld.<br />
- Zijn er mensen die in dozen wonen?<br />
- Ken je andere woningen dan gewone huizen?<br />
- Bestaan er steden waar geen plaats meer is om huizen te<br />
bouwen?<br />
- Zijn er nog andere alternatieven om steden mee te bouwen?<br />
- Wat moeten we doen als de wereld volgebouwd is?<br />
- Waar moeten we dan heen?<br />
64 – Eerste leerjaar<br />
Een werkvorm die hier logisch op aansluit is het ombouwen<br />
van dozen tot huizen. Breng vooraf het boek Je gelooft je<br />
ogen niet van Joan Steiner (Gottmer, 1999) in de groep.<br />
In dit boek is niets wat het lijkt. De wereld is opgebouwd<br />
uit heel gewone dingen als fopspenen, kleerhangers,<br />
broccoliroosjes.... Potloden zijn de ene keer een lamp en<br />
vormen in een andere hoek een radiator. Geef de kinderen<br />
de kans om zich door de foto’s van deze driedimensionale<br />
collages te laten inspireren.<br />
Geef hen de tijd om een aantal voorwerpen te verzamelen<br />
die gebruikt kunnen worden bij het inrichten van hun eigen<br />
doos. Bepaal samen een tijdstip waarop de doos klaar moet<br />
zijn en ze wordt voorgesteld aan de anderen.<br />
Dit bouwen kan in groepjes of zelfstandig plaatsvinden.<br />
Bij het samenstellen van de straten en de kleine stad die<br />
hieruit ontstaat laat je de kinderen zelf zoeken en bepalen<br />
hoe ze deze willen opbouwen. Je kan de opdracht, het<br />
tekstfragment en om beurt ook het fotoboek meegeven naar<br />
huis. Hier werken de kinderen alleen of met de hulp van<br />
volwassenen hun woondoos uit. Dit bouwen brengt<br />
boeken, kinderen en volwassenen even dichter bij elkaar.<br />
Werken met het hele boek<br />
Stal het boek op een zichtbare en bereikbare hoek uit in de<br />
boekenhoek, zodat kinderen het tijdens vrije leesmomenten<br />
rustig kunnen inkijken.<br />
Breng ook boeken van verschillende bouwstijlen en<br />
architecten in de klas, vergeet zeker de hedendaagse<br />
tendensen niet.<br />
Andere boeken van Dinie Akkerman<br />
Ruitenbig, Clavis, 1997<br />
Een deurtje in de muur, Zwijsen, 1995<br />
Flit, flat, flont, Zwijsen, 1994
Boek 4<br />
‘Het spookhuis’<br />
Uit: Het spookhuis<br />
Anke de Vries / Alice Hoogstad<br />
Zwijsen, 1995, p. 3-9<br />
Over de auteur<br />
Anke de Vries werd op 5 december 1936 geboren in<br />
Sellingen, een dorpje bij Groningen. Na de middelbare<br />
school ging ze reizen en ook na haar huwelijk met de<br />
Fransman Laurent Felix-Faure woonde ze lange tijd in het<br />
buitenland, onder andere in Pakistan en Frankrijk.<br />
Ze hebben een zoon en twee dochters. Sedert 1964 woont<br />
het gezin in Den Haag. Ze ging een schrijverscursus volgen<br />
en begon jeugdverhalen te publiceren. Op korte tijd werd<br />
ze één van de bekendste Nederlandse schrijfsters.<br />
Haar boeken worden in meerdere talen vertaald.<br />
Over de illustrator<br />
Alice Hoogstad (1957) studeerde aan de Academie voor<br />
Beeldende Kunsten in Rotterdam. Naast vrij werk maakt zij<br />
veel illustraties voor kinderboeken, met name voor<br />
educatieve uitgaven.<br />
Over het boek<br />
Dit verhaal (AVI 2) oefent dankzij de kaftillustratie en de<br />
titel een uitnodigende invloed uit op een bepaalde groep<br />
eerste lezers. De hoofdpersoon, Mark, ontdekt in zijn straat<br />
een oud, verlaten huis. Niettegenstaande men beweert dat<br />
het er spookt, gaat hij toch naar binnen.<br />
Hij richt zijn spookhuis in, maar stelt geleidelijk vast dat hij<br />
er niet alleen is. Echt eng wordt het niet. Maar kinderen die<br />
op jonge leeftijd al overtuigd zijn dat alleen boeken waarin<br />
gegriezeld wordt in aanmerking komen om te lezen, vinden<br />
hier een uitdaging.<br />
Werken met het fragment<br />
Geef de kinderen dit fragment, dat ze zelf kunnen lezen,<br />
mee naar huis. Ze zoeken ze één of meer volwassenen uit<br />
aan wie ze de tekst voorlezen. Hierbij aansluitend kiezen ze<br />
één of meerdere van de volgende opdrachten:<br />
- Vraag de volwassene aan wie hij voorlas en of hij vroeger<br />
vreemde, leegstaande huizen heeft gekend of als speelhuis<br />
heeft gebruikt.<br />
- Kijk rond in je buurt, op zoek naar een ‘spookhuis’.<br />
- Maak een voorflap waarop je het huis uit het fragment<br />
tekent.<br />
Spreek een tijdstip af waarop iedereen klaar is en laat hen<br />
het verhaal onder de vorm van kringlezen klassikaal<br />
voorlezen. Doordat iedereen thuis de tekst luidop las en er<br />
daardoor mee vertrouwd is, is de leesdrempel minder groot.<br />
In een kringgesprek vertellen de kinderen wat hun vraaggesprek<br />
met de volwassenen opleverde.<br />
Wie een voorflap ontwierp toont deze. Nadien toon je het<br />
boek met de eigenlijke voorflap. Lijken beiden op elkaar?<br />
Maak een wandeling in de buurt en blijf geregeld voor een<br />
gesloten deur staan. Laat de kinderen ontdekken dat er<br />
deuren in alle soorten, materialen en formaten bestaan.<br />
Fantaseer samen wat er zich achter deze gesloten deuren<br />
zou kunnen bevinden. Wie zou er wonen of werken? Neem<br />
eventueel een fototoestel mee en maak een fotoreeks rond<br />
deuren. Bewaak wel de privacy van de mensen die er<br />
wonen.<br />
Terug op school zoeken de kinderen plaatjes van gesloten<br />
deuren. Kopieer en vergroot eventueel dit plaatje vier keer.<br />
Heel voorzichtig knippen ze de deuren los. Pas op, de rest<br />
van de kopie moet nog bruikbaar blijven. Daarna kiezen ze<br />
een plaatje dat ze achter de gesloten deur willen verstoppen.<br />
Kopieer ook dit vier keer en zo dat het ongeveer de<br />
afmeting van de deur krijgt.<br />
Achter elke kopie waar de deur is uitgeknipt, plakken ze het<br />
uitgekozen plaatje. Nu bekomen ze vier dezelfde bladen<br />
waarop alles wat er achter de deur zit te zien is. Daarna<br />
knippen ze de vier deuren doormidden.Van het eerste<br />
deurenpaar knippen ze een klein reepje van de deur af.<br />
Zo lijkt het alsof de deur wat verder open staat. Bij de<br />
tweede deur knippen ze een breder reepje af en zo verder<br />
tot ze bij de vierde deur het idee krijgen dat de deur open<br />
staat. Wanneer de vier deuren op de kopieën kleven en in<br />
volgorde liggen ontstaat er een werk dat de<br />
nieuwsgierigheid bevredigt.<br />
Dit idee haalden we uit DADA een kunsttijdschrift voor<br />
kinderen van 6 tot 106, jaargang 5, nr. 22, 1999.<br />
Je kan natuurlijk ook de echte foto’s voor deze opdracht<br />
gebruiken. Wanneer je met een digitale camera werkt, is het<br />
spel van vergroten en printen een flink stuk eenvoudiger<br />
dan met de kopieermachine. De resultaten zijn bovendien<br />
ook mooier én in kleur.<br />
Achter elke deur kan niet alleen een afbeelding zitten, maar<br />
ook een klein verhaaltje. Fantaseer met de kinderen wie er<br />
achter de deuren woont. Wat ze er doen, wat er allemaal<br />
gebeurt. Schrijf deze fantasieverhaaltjes op en kleef ze aan<br />
de binnenkant van de opengemaakte deuren. Zet de foto’s<br />
naast elkaar en maak er een fantasierijke straat van!<br />
Hou met de kinderen een gesprek over wat zij belangrijk<br />
vinden in een huis. Het aantal kamers en welke?<br />
De kleuren? De gebruikte materialen voor de binnenbekleding?<br />
Moet de buitenkant al een vermoeden geven van<br />
de binnenkant of is die onbelangrijk? Welke meubels willen<br />
ze? Is er plaats voor huisdieren?<br />
Breng ook boeken mee van verschillende architecten en<br />
binnenhuisdecoratie. Bekijk en bespreek deze boeken, de<br />
verschillende stijlen, smaken, trends.Ga dan aan de slag met<br />
collages en/of tekeningen en laat de kinderen een huis of<br />
een kamer inrichten waar zij zich lekker zouden in voelen.<br />
Werken met het hele boek<br />
Laat de kinderen, nu de belangstelling is gewekt, dit boek<br />
zelfstandig lezen. Hou bij wie het ontleent en koppel hier<br />
op het einde van het thema een leeskring aan. Laat de<br />
kinderen die het boek lazen vertellen wat ze mooi of minder<br />
mooi vonden. Stel ook de auteur en nog andere boeken van<br />
haar voor.<br />
Op de laatste bladzijde vind je een overzicht van de boeken<br />
die tot deze reeks behoren.<br />
- Zitten er gekende/gelezen boeken tussen?<br />
- Zitten er boeken tussen die ze elkaar kunnen aanraden?<br />
- Vinden ze ook in de andere boeken die reeds aan bod<br />
kwamen, een overzicht van nog meer titels uit een reeks?<br />
Toon in de bibliotheek waar ze boeken uit deze en ook<br />
andere reeksen kunnen terugvinden. Of laat je leiden door<br />
Eerste leerjaar – 65
de titels en verwachtingen bij het samenstellen van een<br />
boekenpakket voor de klas.<br />
Deze werkvorm geldt uiteraard voor alle reeksen die in deze<br />
ideeënbrief voorkomen.<br />
Link<br />
Een prentenboek rond minder alledaagse huizen en hun<br />
bewoners is Een huis vol muziek, Claudia Verhelst,<br />
De Eenhoorn, <strong>2002</strong><br />
Mijn tuin, mijn tuin, Daan Remmerts & Ted van Lieshout,<br />
Querido, 1996. Dit eigenzinnige prentenboek belicht een<br />
tuin gezien vanuit de ogen van een kleine jongen en vanuit<br />
de visie van zijn kat.<br />
Een mogelijke opdracht zou kunnen zijn dat je kinderen<br />
een tuintje laat ontwerpen (een eigen tuintje, een schooltuin,<br />
een tuin voor een oude man die van lezen houdt, een tuintje<br />
voor een konijn,…). De ontwerpen kunnen eerst getekend<br />
worden en dan uitgevoerd in de zandtafel of in kijkdozen,<br />
…of in het écht!<br />
Andere boeken van Anke de Vries<br />
Jet met de pet, Zwijsen, 2000<br />
De rode handschoen, Lemniscaat, 2000<br />
Juf is een spook, Zwijsen, 1999<br />
Kijk naar de kat!, Zwijsen, 1999<br />
Fausto Koppie, Lemniscaat, 1998<br />
Jaap is een aap, Zwijsen, 1998<br />
Illustraties van Alice Hoogstad<br />
Het is fijn om er te zijn, Guus Kuijer, Querido, 2000<br />
Het geluk komt als de donder, Guus Kuijer, Querido, 2000<br />
Jet met de pet, Anke De Vries, Zwijsen, 2000<br />
Juf is een spook, Anke De Vries, Zwijsen, 1999<br />
De prinses op het hek, Hans Kuyper, Zwijsen, 1999<br />
Voor altijd samen, amen, Guus Kuijer, Querido, 1999<br />
Alice Hoogstad maakte de omslagillustratie voor:<br />
Khalid, Karlijn Stoffels, Querido, 1999<br />
66 – Eerste leerjaar<br />
Boek 5<br />
‘Kersen zaaien’<br />
uit: Koekboek<br />
Sylvia Vanden Heede / Thé Tjong-King<br />
Lannoo, 2001, p. 26-28<br />
Over de auteur<br />
Sylvia Vanden Heede werd op 25 augustus 1961 in het<br />
West–Vlaamse Zwevegem geboren. Hier woont ze, na haar<br />
studies sierkunsten in Brugge, nog steeds. Als kind begon ze<br />
al vroeg verhaaltjes te schrijven. Ze schrijft gevoelige<br />
fantasieverhalen, dierenverhalen en historische boeken.<br />
In 1999 kreeg ze de Boekenleeuw voor Vos en Haas.<br />
Dit boek werd datzelfde jaar ook bekroond met de Jonge<br />
Gouden Uil.<br />
Over de illustrator<br />
Thé Tjong-King werd in 1933 op Midden-Java geboren en<br />
is al lang geen onbekende meer. Hij volgde twee jaar<br />
avondschool kunstonderwijs, is striptekenaar, illustrator en<br />
gaf een tijdje les aan de Rietveldacademie. Echt beroemd<br />
werd hij met zijn prachtige illustraties bij het verhaal Kleine<br />
Sofie en Lange Wapper van Els Pelgrom. Met de tekeningen<br />
bij de inmiddels vier delen van Vos en Haas veroverde hij<br />
opnieuw alle harten.<br />
Over het boek<br />
Wij kregen de tekst te zien als eerste proefdruk waarbij de<br />
tekeningen nog ontbraken. Hij maakt deel uit van het<br />
koekboek, een vierde deel waarin Vos en Haas de hoofdrol<br />
spelen. Vos verveelt zich en wanneer Haas hem aanraadt om<br />
ook iets te gaan lezen, gaat hij op zoek naar een boek dat<br />
niet te dik is en evenmin saai mag zijn. Er moeten heel veel<br />
prentjes in voorkomen. Het moet bovendien ook nog leuk<br />
zijn. Wanneer hij er eindelijk één vindt, blijkt het een kookboek<br />
te zijn.<br />
Nu heeft hij geen leesboek maar een doe-boek.<br />
Dat kookboek geeft de aanzet tot uitgebreide dialogen over<br />
bakken, koken en vooral eten. Elke gelegenheid nodigt uit<br />
tot een hapje. Hartelijkheid en gastvrijheid zijn doorheen de<br />
verschillende verhalen voelbaar en daardoor volgens ons<br />
volledig op hun plaats in dit thema. Via dit vierde deel<br />
kunnen ook de vorige delen hun weg naar eerste lezers<br />
vinden. Vooral het eerste deel, met zijn stijgende technische<br />
moeilijkheidsgraad, is een sprankelend meegroeiboek dat<br />
eersteklassers op dit moment in het schooljaar de aanzet kan<br />
geven tot urenlang leesplezier.<br />
Werken met het fragment<br />
Wanneer Vos, Uil een bezoekje wil brengen blijkt hij daar<br />
niet welkom te zijn. Dat vindt Vos erg vreemd want wie<br />
ergens op bezoek gaat, hoort verwend te worden, opperde<br />
hij eerder in het boek.<br />
Stel Vos en Uil voor aan de hand van de eerste zinnen uit dit<br />
fragment. Eindig met de zin ‘Ik heb geen tijd.’<br />
Vraag de kinderen in welke mate zij deze situatie herkennen<br />
en koppel hier onmiddellijk een spelopdracht aan vast. Eén<br />
kind speelt Vos, het andere kind kruipt in de huid van Uil.<br />
Samen spelen ze de eerste zinnen van dit verhaal letterlijk<br />
na. De zin ‘Ik heb geen tijd,’ want.... vult Uil aan met een<br />
eigen vondst.<br />
Laat alle groepjes gelijktijdig spelen, kinderen die niet
vertrouwd zijn met deze werkvorm en eerder geremd zijn,<br />
voelen zich dan veiliger. Tijdens een klassikaal toonmoment<br />
stellen de uiltjes die dat willen hun inval aan de anderen<br />
voor. Geef ook nu kinderen die liever niet voor publiek<br />
spelen de kans om alleen maar te kijken, maar betrek hen<br />
wel uitvoerig bij de nabespreking van wat er te zien was.<br />
Vraag hun mening naar herkenbaarheid, originaliteit, manier<br />
van spelen, al dan niet afwijken van of houden aan de<br />
afspraken. Hierdoor krijgen ze ook een actieve rol in het<br />
gebeuren.<br />
Lees het vervolg van het verhaal voor aan de hand van<br />
transparanten. Op die manier raken alle kinderen, ongeacht<br />
hun technische leesmogelijkheden, vertrouwd met de tekst<br />
en bijhorende illustraties. Ook in dit verhaal speelt taal en<br />
de verwarring die door taal kan ontstaan een grote rol.<br />
Schenk daarom bewust aandacht aan de betekenis van<br />
woorden en zinnen.<br />
- Haas vraagt zich af of Uil misschien jokt.<br />
Wat denken de kinderen daarvan?<br />
Gebeurt het wel eens dat zij zgn. jokken als ze geen zin<br />
hebben om bezoek te ontvangen?<br />
- Vos wil een blik in de tuin werpen.<br />
Hoe doet hij dat?<br />
Werp samen een blik op de gang of op de speelplaats, hoe<br />
doen jullie dat?<br />
Vraag de kinderen of ze nog meer ‘uitdrukkingen’ kennen.<br />
Plaats in de klas een groot blik waarin je uitdrukkingen<br />
verzamelt.<br />
Telkens wanneer iemand een uitdrukking hoort (dat kan<br />
ook thuis zijn), laat hij deze verklaren en opschrijven.<br />
Die komt dan in het blik. Op het einde van de dag of week<br />
lees je de gevonden uitdrukkingen voor en laat je ze<br />
verklaren. De blik van Vos en het blik in de klas nodigen zo<br />
uit om ook thuis vrijblijvend bewuster met de taalrijkdom<br />
om te gaan.<br />
Uiteraard nodigt dit verhaal uit tot zelf zaaien van tuinkers.<br />
Doe dit samen in de klas maar geef elk kind ook zaadjes<br />
mee naar huis. Samen zaaien vraagt weinig tijd, noch moeite<br />
en misschien ontkiemt op die manier een dialoog waaruit<br />
belangstelling voor wat op school gelezen wordt, kan<br />
groeien.<br />
Werken met het hele boek<br />
Breng ook de andere delen van Vos en Haas in de klas.<br />
Door de stijgende moeilijkheidsgraad lenen de teksten zich<br />
uitstekend tot expressief lezen. Verdeel de klas in groepjes<br />
en geef elk groepje een verschillend hoofdstuk. Schenk<br />
aandacht aan de intonatie. Nadien stelt elk groepje zijn<br />
avontuur van Vos en Haas aan de anderen voor. Dit kan<br />
uiteraard ook met vingerpopjes, of met tekeningen gekleefd<br />
op een stokje,...<br />
Zorg dat er minstens één exemplaar van dit boek in de klas<br />
blijft, zodat kinderen de kans krijgen er vrij in te lezen.<br />
Vos verveelt zich en houdt, in tegenstelling van Haas, niet<br />
van leesboeken. Wel houdt hij van boeken waarmee je iets<br />
kan doen, zoals kookboeken. Zijn er ook kinderen die reeds<br />
een eigen voorkeur hebben ontwikkeld? Vraag hen om<br />
tegen een bepaald tijdstip hun lievelingsboek mee te<br />
brengen. Laat hen vertellen en eventueel reclame maken.<br />
Bekijk en bespreek het verschil tussen lees- en doe-boeken.<br />
Doe-boeken kunnen zelfs een tijdje eens extra in de kijker<br />
staan. Ga met de kinderen naar de bib en ontleen enkele<br />
doe-boeken. Richt in de klas een thematafel in en laat de<br />
kinderen op een spontane manier kennis maken met dit<br />
genre. Haal hier en daar een opdracht uit een doe-boek en<br />
voer het uit. De grote diversiteit van doe-boeken maakt het<br />
alleen maar leuker!<br />
Stel zelf het boek Aan de slag met Findus, een knutselboek<br />
voor binnen en buiten, van Sven Nordqvist/ Eva-Lena<br />
Larsson en Kennert Danielsson, Davidsfonds/Infodok, 2000<br />
voor. Vos zou dit vast een erg prettig boek vinden, het<br />
nodigt uit om ontzettend veel te doen.<br />
Andere boeken van Sylvia Vanden Heede<br />
Tot kijk, Vos en Haas, Lannoo, 2000<br />
Vos en Haas op het eiland, Lannoo, 2000<br />
Even om, Averbode, 1999<br />
Vos en haas, Lannoo, 1999<br />
Twee zussen, Averbode, 1998<br />
Illustraties van Thé Tjong-King<br />
Abeltje / De A van Abeltje, Annie M.G. Schmidt, Querido,<br />
1998<br />
Aan de rand van het strand, Averbode, 1997<br />
Hij heet Broek, Els Pelgrom, Zwijsen, 1994<br />
Olle, Guus Kuijer, Querido, 1990<br />
Tin Lin de reuzevis, Klaus Kordon, La Rivière &<br />
Voorhoeve, 1989<br />
Eerste leerjaar – 67
Boek 6<br />
Fragment uit: een feest in de eik<br />
Jeanne Bakker/Riske Lemmens<br />
Clavis, 1998, p. 17-23<br />
Over de auteur<br />
Jeanne Bakker werd op 22 april 1952 geboren in<br />
Ridderkerk. Ze volgde een middelbare opleiding en nam een<br />
kantoorbaan aan bij een verzekeringsbedrijf. Daar leerde ze<br />
Cees Bakker kennen, met wie ze in 1974 trouwde. Na haar<br />
huwelijk verhuisde ze naar Dinther. Ze stopte met werken<br />
na de geboorte van haar dochter. Twaalf jaar later kreeg ze<br />
de kriebels om weer te gaan werken. Ze volgde een<br />
schriftelijke cursus ‘creatief schrijven’, waar ze erg goed in<br />
was, en begon als stripschrijfster te werken voor het<br />
meidenblad Tina. Nu werkt ze ook als receptioniste in een<br />
bejaarden- en verpleeghuis. Ze is lid van de Stichting<br />
Ontwikkelingssamenwerking en zit in de kerkenraad van de<br />
Hervormde kerk.<br />
Over de illustrator<br />
Riske Lemmens werd op 21 november 1974 geboren.<br />
Ze woont in Antwerpen, waar ze de meestergraad grafische<br />
vormgeving, departement audiovisuele en beeldende kunst,<br />
volgde aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten.<br />
In 1995 nam ze deel aan de ‘Prijs van de Stad Hasselt’, een<br />
tweejaarlijkse, internationale wedstrijd voor illustratoren<br />
van kinderboeken. Met het flapjesboek Doosje Monsters<br />
behaalde ze de eerste plaats, wat goed was voor het begin<br />
van een internationale carrière, aldus jurylid Tony Ross.<br />
Riske Lemmens is een meester in het tekenen van spoken,<br />
monsters, trollen en andere griezels. Uit haar tekeningen<br />
met hier en daar een grappig detail spreekt heel wat<br />
relativerende humor. Haar tekenstijl is erg fantasieprikkelend<br />
voor kleuters.<br />
Over het boek<br />
Jop is ziek, verveelt zich en kijkt uit het raam. Wanneer Fiep<br />
op bezoek komt, maken ze samen voer voor de hongerige<br />
mussen aan de andere kant van het raam. Zijn vader maakt<br />
ondertussen een huis voor de vogels. Boom en vogelhuis<br />
vormen nu een groot huis voor de vogels.<br />
Dit eenvoudig verhaal (AVI 1) dat bestaat uit korte zinnen<br />
en eenlettergrepige woorden, bevat geen hoofdletters en kan<br />
in combinatie met de eenvoudige verhaallijn, door de<br />
meeste eersteklassers zelfstandig gelezen worden.<br />
Werken met het fragment<br />
Gezien de eenvoud van het fragment, verwerken we het<br />
gecombineerd met het fragment uit Wubke en de<br />
appelboom.<br />
Werken met het hele boek<br />
Stel ook de andere boekjes uit deze reeks voor. Ook al<br />
sluiten ze niet onmiddellijk aan bij het thema, ze bieden<br />
prettige oefenstof.<br />
Andere boeken van Jeanne Bakker<br />
Zout in de saus, Clavis, 1998<br />
De doos in de kast, Clavis, 1998<br />
Maak je niet vuil, Clavis, 1998<br />
Een ei op de mat, Clavis, 1998<br />
68 – Eerste leerjaar<br />
Een bui in het bos, Clavis, 1998<br />
Een feest in de eik, Clavis, 1998<br />
Andere boeken van Riske Lemmens<br />
Alles voor een feest, Luk Depondt, Bakermat, 2000<br />
Wij willen op TV, Clavis, 2000<br />
Stef Skelet wil vliegen, Clavis, 1999<br />
Help mij, Arno Bohlmeijer, Zwijsen, 1999<br />
Draakje, Clavis, 1998<br />
Spookje Boe, Brigitte Minne), Clavis, 1998
Boek 7<br />
uit: Wubke en de appelboom<br />
Geert De Kockere / Philip Hopman<br />
Averbode, 1998, p. 23-28<br />
Over de auteur<br />
Geert De Kockere studeerde voor onderwijzer maar werd<br />
later journalist. Hij werkt voor diverse tijdschriften.<br />
Sinds 1990 is hij hoofdredacteur van de kinderkrant KITS.<br />
Hij publiceert hoofdzakelijk prentenboeken en poëziebundels<br />
voor kinderen. Die vallen telkens weer op door een<br />
verrassende vormgeving. Hij ontwikkelde software en heeft<br />
een eigen website: www.pigmalion.be.<br />
Over de illustrator<br />
Philip Hopman groeide op in Egmond en woont nu in<br />
Amsterdam. Philip wilde niet gaan werken in het bollenbedrijf<br />
van zijn vader en studeerde daarom een tijdje<br />
pedagogie in Bergen. Zijn tekenleraar moedigde hem aan<br />
om naar de Rietveld Academie te gaan, maar daar kreeg hij<br />
kritiek op alles wat hij maakte. Nadat hij zijn diploma toch<br />
had behaald, ging hij voor een half jaar naar Italië. Een<br />
uitzendbureau liet hem bij een mediabedrijf tekenfilmpjes<br />
maken. Later kwamen daar nog geboortekaartjes en<br />
schoolboeken bij. Hij ging meer en meer kinderboeken<br />
illustreren. Naast het tekenen geeft hij ook veel<br />
voordrachten op scholen.<br />
Over het boek<br />
Wubke woont in een appelboom. Het leven van dit gezin<br />
stemt zich volledig af op de boom en de verschillende<br />
seizoenen. De meeste mensen vinden dit vreemd, maar<br />
Wubke, die geniet.<br />
Dit boek behoort tot de Zonnekindleesboeken en heeft een<br />
AVI 7 niveau. Het opzet van deze reeks is een brug te slaan<br />
tussen het betere prentenboek en het echte tekstboek. Tot<br />
deze reeks behoort ook Even om van Sylvia Vanden Heede.<br />
Daarin lees je het verhaal van Jef die elke dag een ommetje<br />
maakt, altijd een beetje verder en aangezien de wereld rond<br />
is, komt hij uiteindelijk weer thuis terecht. Dit verhaal past<br />
eveneens in het thema en laat zich zeer goed voorlezen. Zelf<br />
lezen kan op het einde van het eerste leerjaar.<br />
Werken met het fragment<br />
In een kring lezen de kinderen om beurt een zin uit het<br />
fragment ‘een feest in de eik’. Wie moeite heeft met lezen<br />
sta je zo onopvallend mogelijk bij.<br />
Situeer de tekst in het boek en stel eveneens de andere delen<br />
uit deze reeks voor.<br />
Hierna lees je Wubke en de appelboom volledig voor.<br />
In een aansluitend gesprek vergelijk je de inhouden van de<br />
beide boeken met elkaar.<br />
Wie zijn de hoofdpersonen?<br />
Kunnen de beide verhalen echt gebeuren?<br />
Wubke woont graag in de appelboom, waarom?<br />
Zou je ook graag in een boom wonen?<br />
Wie heeft al eens een boomhut gebouwd?<br />
Wie heeft bomen in de tuin?<br />
Wie heeft bomen in de straat of dichtbij in de buurt?<br />
Heb je al eens zieke bomen gezien?<br />
Ken je mensen die zieke bomen verzorgen?<br />
Ken je zieke bomen die men heeft verzorgd?<br />
Werken met het hele boek<br />
Laat de kinderen kiezen welk verhaal ze helemaal willen<br />
lezen, geef ze hiertoe de kans tijdens het vrije leesmoment.<br />
Bomen vormen niet alleen het huis voor tal van dieren<br />
(denk hierbij echt aan àlle delen van de boom, ook degene<br />
die niet te zien zijn!). Bomen beschermen, geven zuurstof,<br />
schaduw en zijn mooi om te zien. Als er vroeger een baby<br />
werd geboren, werd er een boom geplant. Stel de kinderen<br />
voor om hun ouders en grootouders te vragen of ze op de<br />
hoogte zijn van deze oude traditie. Misschien weten zij wel<br />
zo’n ‘geboorteboom’ staan en kunnen ze er een foto van<br />
nemen en kennen ze het levensverhaal van de persoon die<br />
erbij hoort.<br />
Het kan uitgroeien tot een mooie verzameling ‘bomen met<br />
een verhaal’.<br />
Mochten de kinderen voor zichzelf een boom uitkiezen,<br />
welke boom zouden ze dan willen. Neem samen een kijkje<br />
in de buurt of zoek een park uit waar een grote<br />
verscheidenheid aan bomen staat. Benoem de bomen, bekijk<br />
hun bladeren, vruchten. Laat de kinderen een boom kiezen<br />
door erbij te gaan staan. Maak eventueel een foto van het<br />
kind en zijn boom. Laat hen vertellen waarom ze deze<br />
boom gekozen hebben, waarom ze vinden dat deze boom<br />
bij hen past. Verzamel blaadjes, vruchten, takken van hun<br />
boom. Maak een wrijftekening (afdruk) van de stam. Neem<br />
daarvoor een groot, smal blad (niet te stevig papier,<br />
onbedrukt krantenpapier is ideaal) en laat dat door twee<br />
andere kinderen vasthouden. Met wasco, houtskool of een<br />
grafietstift maakt het kind dan de afdruk van de schors.<br />
In de klas maak je er een heel persoonlijk bos van door de<br />
lange stroken naast mekaar op te hangen en er de foto en<br />
het vindmateriaal mooi bij te leggen. Nodig andere klassen<br />
uit om te komen kijken en laat de kinderen over hun boom<br />
vertellen. De hedendaagse Italiaanse kunstenaar<br />
Giuseppe Penone is iemand die prachtige dingen met<br />
bomen doet. <strong>Onder</strong> andere met de afdrukken van schors,<br />
maar ook met takken en dikke houten balken. Deze laatste<br />
gaat hij ‘afpellen’ tot je, diep binnenin, de oorspronkelijke<br />
boom weer ontdekt, met takjes en knoesten kompleet!<br />
Ga ook regelmatig terug naar de kinderen hun boom in het<br />
park. Bezoek het op heel verscheidene momenten: de<br />
verschillende seizoenen, maar ook ’s morgens heel vroeg of<br />
als het al donker is. De sfeer rond de boom zal steeds sterk<br />
verschillend zijn en de boom zelf zal er telkens heel anders<br />
uit zien. Foto’s spelen hier natuurlijk een belangrijke rol.<br />
Zo kan elk kind doorheen het schooljaar en soort boomlogboek<br />
bijhouden dat aangevuld kan worden met (zelf<br />
geschreven) teksten, krantenartikels, tekeningen,<br />
gedichten,… passend bij zijn/haar boom.<br />
Het verhaal van de ‘geboorteboom’ is natuurlijk niet het<br />
enige oude verhaal waarin bomen een rol spelen. Bomen<br />
hebben in de mythologie en godsdiensten altijd een grote<br />
rol gespeeld. De meiboom en de kerstboom zijn voor ons<br />
de bekendst overgebleven voorbeelden. Laat de kinderen<br />
thuis navraag doen of hun ouders nog andere boomlegendes<br />
kennen. Hopelijk heb je kinderen uit andere culturen in de<br />
klas zodat het verhalenarsenaal rijker wordt. Hierbij<br />
Eerste leerjaar – 69
aansluitend kan je een boom op de speelplaats naargelang de<br />
seizoenen, feestelijkheden of andere belangrijke<br />
gebeurtenissen gaan aankleden of versieren. Gebruik<br />
hiervoor zoveel mogelijk natuurlijk materiaal. Inspiratie<br />
hiervoor kan je zeker vinden bij de kunstenaar Andy<br />
Goldsworthy. Deze gebruikt bladeren, takken en ander<br />
vindmateriaal om verbazende composities te maken die heel<br />
nauw bij de seizoenen betrokken zijn.<br />
Adopteer een boom. Misschien staat er in de buurt van de<br />
school wel een eenzame boom op een onverzorgd pleintje<br />
of een braakliggend stukje grond. Pluis uit wie de eigenaar<br />
is (kadaster) of ga langs bij de plantsoendienst van de<br />
gemeente. Eens je de toestemming hebt kan je aan de slag.<br />
Werk voor de grote onderhoudswerken samen met de<br />
plantsoendienst of neem een ‘groene’ ouder mee op<br />
sleeptouw. Zorg voor een wisselbeurt van verantwoordelijke<br />
kinderen zodat iedereen aan de beurt komt en de zorg<br />
gedeeld is. Wat je zoal kan doen: zaai bloemen rond de<br />
boom, verzorg de omgeving, zorg voor vogelhuisjes,<br />
voederplanken en andere lekkernijen in de boom, neem<br />
foto’s op verschillende tijdstippen (voor in de klas), versier<br />
de boom,… Laat de buurt wel weten wat jullie doen en<br />
probeer hen erbij te betrekken (sociale controle is heel veilig<br />
en betrouwbaar!). Wij hebben het gedaan met een zielige<br />
boom op een rotonde in een drukke stad. De boom fleurde<br />
op, het pleintje zag er goed uit, de buurt was tevreden en de<br />
kinderen waren heel trots.<br />
Link<br />
Het prentenboek Afrika achter het hek, Bart Moeyaert,<br />
Querido, 1995 leent zich uitstekend tot voorlezen in<br />
combinatie met bekijken van de prenten.<br />
Ook hier wordt een niet alledaagse leef-woonwijze subtiel<br />
mooi voorgesteld en bevrijd van vooroordelen.<br />
Andere boeken van Geert De Kockere<br />
Huisdieren, De Eenhoorn, 2000<br />
Woeste Mie, De Eenhoorn, 2000<br />
Gevulde vogels, De Eenhoorn, 2000<br />
Blij, blij, blij, De Eenhoorn, 1999<br />
Allemaal praatjes, De Eenhoorn, 1999<br />
Lancelotje, De Eenhoorn, 1999<br />
Het koekeloerelaantje, De Eenhoorn, 1999<br />
Illustraties van Philip Hopman<br />
Jubelientje ontploft, Van Goor, 1998<br />
Temmer Tom, Ploegsma, 1994<br />
Een ober van niks, Ploegsma, 1992<br />
70 – Eerste leerjaar<br />
Boek 8<br />
Bij Uil thuis<br />
Arnold Lobel<br />
Ploegsma, 1999, p. 41-49<br />
Over de auteur<br />
Geboren op 22 mei 1933 in Los Angeles, California, USA.<br />
De ouders van Arnold Lobel scheidden toen hij nog heel<br />
jong was. Hij werd voornamelijk opgevoed door zijn<br />
grootouders. Na de middelbare school ging hij naar het<br />
Pratt Institute, een kunstacademie. Daar ontmoette hij<br />
Anita Kempler, met wie hij na zijn studie trouwde.<br />
Ze gingen in New York wonen en kregen twee kinderen,<br />
een zoon en een dochter. Hij vond werk als reclametekenaar<br />
maar hij ging al gauw over op het illustreren van kinderboeken.<br />
Omdat hij het geld nodig had, nam hij iedere<br />
opdracht aan die hij maar kon krijgen. Dat is ook de reden<br />
waarom hij na verloop van tijd ook ging schrijven: zo<br />
hoefde hij de opbrengsten van de boeken niet te delen met<br />
een schrijver. Toch bleef hij het makkelijker vinden om te<br />
illustreren dan om te schrijven. Zijn vrouw, die aanvankelijk<br />
textiel ontwierp, ging later ook kinderboeken illustreren.<br />
Arnold Lobel overleed aan kanker.<br />
De meeste boeken van Arnold Lobel gaan over dieren.<br />
Het bekendste zijn de verhalen over Kikker en Pad en over<br />
Uil. Die dieren hebben wel wat dierlijke eigenschappen,<br />
maar voor de rest lijken ze toch wel heel erg op mensen.<br />
Hoewel ze vaak op zichzelf wonen, hebben ze een gedrag<br />
dat kinderen kunnen herkennen: ze zijn bang in het donker,<br />
ze houden van ijsjes, ze vinden het leuk om te spelen met<br />
hun vrienden, ze hebben een grote fantasie. Ze gaan wel<br />
naar buiten, maar daar zijn grote gevaarlijke dieren, en de<br />
woeste natuur. Liever zitten ze binnen, veilig voor de haard,<br />
om verhalen te vertellen. De meeste van zijn boeken<br />
verschenen in de serie Blokboekjes. Daarin kon maar met<br />
twee kleuren gewerkt worden. Deze boeken zijn bedoeld<br />
voor beginnende lezers, maar ze kunnen ook goed<br />
voorgelezen worden.<br />
Over het boek<br />
Dit is een boekje uit de gekende Blokboekjesreeks van<br />
Ploegsma. Dit deel heeft een AVI 5 niveau en zal dus wel<br />
enige begeleiding bij het lezen nodig hebben. In Bij Uil<br />
thuis krijg je vijf heerlijke verhalen over het charmante<br />
heertje Uil. Uil houdt van zijn huis, hij heeft er alles bij de<br />
hand en dat bevalt hem wel. Uil is ook gastvrij. Zo laat hij<br />
op een koude avond Winter binnen, maar beklaagt zich dat<br />
algauw. ’s Nachts vindt hij twee rare bobbels in zijn bed en<br />
de volgende dag zet hij tranenthee. De verhaaltjes zijn hartverwarmend,<br />
maar spreken niet iedereen aan. Sommige<br />
kinderen vinden ze wat flauw en braaf.<br />
Werken met het fragment<br />
In dit verhaal zit Uil met een prangend probleem. Uil wil<br />
namelijk tegelijk boven én beneden zijn. Hij wil weten hoe<br />
het voelt om boven te zijn wanneer hij beneden is en<br />
omgekeerd. Daarom holt hij de ganse avond de trap op en<br />
neer, maar natuurlijk lukt het hem niet om op twee plaatsen<br />
op hetzelfde moment te zijn. Moe en mistevreden gaat hij<br />
dan maar op de middelste trede zitten. Zo is hij niet boven,<br />
maar ook niet beneden.<br />
Lees het verhaaltje met veel vaart voor. Herkennen de
kinderen de gevoelens van Uil? Zijn er momenten waarop<br />
ze ook wel eens op twee plaatsen tegelijk willen zijn? Is dat<br />
mogelijk?<br />
Ga met de kinderen in de school op zoek naar een plek<br />
waar ze niet binnen en niet buiten zijn, of net juist wel<br />
binnen én buiten tegelijk. Lukt dat? En hoe zit het met<br />
boven en beneden? Is er een plek in de school waar ze alles<br />
in het oog kunnen houden en waar niemand hen ziet? Als er<br />
in de school niets te vinden is, kan je de kinderen in hun<br />
thuisomgeving laten zoeken.<br />
Dit verhaal leent zich natuurlijk ook uitstekend voor enkele<br />
begrippen- en oriënteringsspelletjes. Schrijf enkele begrippen<br />
zoals: open/dicht; voor/achter; in/op; binnen/buiten;<br />
op/onder;… op papiertjes. Je noteert telkens maar één<br />
woord per blaadje. Deel de helft van de blaadjes uit en laat<br />
die kinderen uitbeelden wat er op hun papiertje staat.<br />
Wanneer ze klaar zijn gaan de andere kinderen hun woordje<br />
lezen. Ze gaan bij hun klasgenoot staan waarvan ze denken<br />
dat zij het omgekeerde zijn, en dus samen horen.<br />
Of ze gaan erbij staan en beelden ook hun woord uit.<br />
Oriënteringsloop in de grote zaal. Geef opdrachten als<br />
rechtdoor, slingerend, links, rechts, omkeren, achterwaarts<br />
en voorwaarts,… Doe de oefening eerst klassikaal en in een<br />
lege ruimte. Stel dan hindernissen op in de ruimte. Herhaal<br />
de oefening zodat de kinderen de voorwerpen min of meer<br />
weten staan. Nu wordt het moeilijk. Om beurt worden de<br />
kinderen geblinddoekt. Met strakke instructies leid je elk<br />
kind naar de overkant zonder dat het zich stoot. Indien het<br />
goed gaat kan je ook de kinderen elkaar laten leiden.<br />
Link<br />
Een huis met zeven kamers, Joke van Leeuwen, La Rivière<br />
& Voorhoeve, 1992, p. 96-97<br />
Dit is een zeer verwarrende tekst als je hem gewoon<br />
voorgelezen krijgt. Daarom is het goed dat elk kind een<br />
kopie krijgt van de bijhorende illustratie. Wanneer ieder nu<br />
ook nog een klein poppetje tekent en uitknipt, zal het<br />
volgen al heel wat vlotter gaan. Alhoewel… probeer het<br />
maar!<br />
Misschien is het ook wel leuk om enkele pop-upboeken in<br />
de klas te brengen waarin (poppen)huizen worden getoond.<br />
Het fenomeen ‘pop-up’ is beslist de moeite waard om<br />
aandacht aan te besteden.<br />
Ook En daar onder…, Ernst Jandl & Norman Junge,<br />
Ploegsma, 2000 is een prima prentenboek om bij het<br />
onderwerp aan te sluiten. Dit originele prentenboek vertelt<br />
(en toont vooral) wat er onder een blad tekenpapier kan<br />
zitten, namelijk de tafel en daar onder zit een vloer, een<br />
kamer, een kelder, en dan kom je tenslotte op de aardbol<br />
terecht. En als je dan nog verder gaat, kom je aan de andere<br />
kant van de aardbol, in Australië. En ga je weer naar boven,<br />
dan is de volgorde omgekeerd. De illustraties vertellen meer<br />
dan je op het eerste gezicht zou vermoeden.<br />
Werken met het hele boek<br />
De andere vier verhaaltjes zijn uitstekend materiaal om de<br />
dag sfeervol af te sluiten. Je kan ze ook op cassette inlezen<br />
zodat de kinderen ze op rustige momenten zelf kunnen<br />
beluisteren. Lobel heeft altijd wel fans in een klas!<br />
Andere boeken van Arnold Lobel<br />
Kikker en Pad zijn best tevreden, Ploegsma, 1997<br />
Oom olifant, blokboekje, Ploegsma, 1997<br />
Kikker en Pad zijn altijd samen, Ploegsma, 1996<br />
Alle verhalen van Kikker en Pad, Ploegsma, 1996<br />
Een jaar bij Kikker en Pad, Ploegsma, 1995<br />
Muizensoep, blokboekje, Ploegsma, 1993<br />
Geraadpleegde inspirerende bronnen<br />
Leesbeesten en boekenfeesten, Jan van Coillie,<br />
Davidsfonds/Infodok, 1999<br />
De leesomgeving, Hoe volwassenen kinderen kunnen helpen<br />
van boeken te genieten, Aidan Chambers, Querido, 1995<br />
Lees je mee, een gids voor wie boeken en kinderen wil<br />
samenbrengen, Marita De Sterck, Lannoo, 1997<br />
Leren lezen is niet genoeg, Annerieke Freeman-Smulders,<br />
Meulenhoff Educatief, 1990<br />
Het huis lijkt wel een schip, Handleiding voor<br />
poëzieonderwijs op de basisschool, Jac<br />
Jeugdliteratuur, didactiek en methodiek, Jacques Vos,<br />
Martinus Nijhoff, 1988<br />
Eerste leerjaar – 71
72 – Tweede en derde leerjaar<br />
Als een vacht om je heen<br />
Ideeënbrief voor het tweede en het derde leerjaar<br />
Over de samenstellers<br />
Annie Beullens is boekenjuf. Gedurende twaalf jaar<br />
probeerde ze van kinderen tussen acht en twaalf jaar echte<br />
boekenliefhebbers te maken. Daar heeft ze heel mooie<br />
herinneringen aan en ze hoopt dat in de toekomst iedere<br />
basisschool een boekenjuf of -meester zal hebben. Zij leest<br />
graag en veel en is recensent voor Klapper.<br />
Mik Ghys is verantwoordelijke voor de jeugdafdeling in<br />
FNAC Antwerpen, recensent voor Klapper, lector van<br />
Nederlands- en Engelstalige manuscripten en ze is zwaar<br />
verslaafd aan jeugdboeken.<br />
Eric Vanthillo is acteur bij jeugdtheater Anna’s Steen. Hij is<br />
dramadocent bij onder meer de Karel de Grote-Hogeschool<br />
en medeauteur van de ‘Theater-box’ (Kunst in Zicht) en van<br />
de map ‘Muzische Vorming’ (Altiora). Daarnaast recenseert<br />
hij ook voor Klapper.
Acht fragmenten hebben we gekaderd in het raamverhaal<br />
Een huis met zeven kamers van Joke Van Leeuwen.<br />
We deden het omdat we dat boek als een standaardwerk<br />
binnen een thema als ‘wonen’ beschouwen. Het is één en al<br />
uitnodiging tot creativiteit. De verhalen uit dit raamverhaal<br />
lokken reacties uit, daarom opteerden we voor interactief<br />
voorlezen. Die interacties worden soms echte taalspelletjes.<br />
Voorlezen is voor de meeste kinderen een feest, hoort dus<br />
bij de <strong>Jeugdboekenweek</strong> en een boek als Een huis met zeven<br />
kamers kan de pret alleen maar verhogen.<br />
Wat de fragmenten betreft, kozen we voor het bouwen van<br />
een huis, onder<strong>dak</strong> zoeken en vinden, verhuizen en al wat<br />
dat aan emoties kan meebrengen, wonen in een krot, een<br />
Afrikaanse fabel, een fantasiehuis, je eigen wereld scheppen<br />
en een huis gezien door dierenogen. Verder zal je merken<br />
dat we veel belang hechten aan het praten met kinderen<br />
over wat ze lezen. Het is de beste manier om tekstbegrip te<br />
bevorderen. Bovendien leren de kinderen zo ontzettend veel<br />
van elkaar.<br />
De <strong>Jeugdboekenweek</strong> is het ideale moment om stillezen of<br />
vrij lezen als vast onderdeel van het leesonderwijs te<br />
introduceren.<br />
In Leesgoed nr. 3 (2001) houdt Kees Vernooy een wetenschappelijk<br />
gefundeerd pleidooi voor stillezen. Hij stipt aan<br />
dat verschillende Amerikaanse onderzoeken aantonen ‘dat<br />
het niveaulezen geen positieve effecten heeft op de<br />
leesontwikkeling van kinderen, en dan in het bijzonder op<br />
zwakke lezers. Niveaugroepen tasten vooral de zelfwaarde<br />
en het zelfvertrouwen aan van de kinderen die in lage<br />
groepen functioneren. Alternatieven voor niveaulezen zijn<br />
duolezen, tutoring, maar vooral stillezen.<br />
Stillezen is een belangrijk middel om van jonge lezers<br />
levenslange, zelfstandige lezers te maken, onder meer omdat<br />
bij stillezen het recreatieve aspect van het lezen voorop<br />
staat. Kinderen die thuis geen leescultuur kennen krijgen zo<br />
op school de gelegenheid om leesplezier te ervaren.’<br />
Tips voor een goed verloop van het stillezen:<br />
- Zorg voor een vast tijdstip, bijvoorbeeld elke dag de eerste<br />
10 minuten na elke speeltijd.<br />
- Elk kind leest uit een zelf gekozen boek, waarbij er wel<br />
voor gezorgd moet worden dat het niet te moeilijk is (zie<br />
verder de ‘vijfvingertest’).<br />
- Tijdens het stillezen is het rustig in de klas.<br />
- Leesplezier staat centraal, niet het voorbereiden van<br />
toekomstig werk.<br />
- De leerkracht leest ook en fungeert als model, door<br />
plezier in lezen te demonstreren. Net als de kinderen<br />
vertelt ook de leerkracht over het boek.<br />
- Stillezen wordt nooit gequoteerd, de kinderen vertellen<br />
wel over hun boek en over hun leeservaringen. Ze kunnen<br />
ook een leesdagboek bijhouden waarin ze de<br />
bibliografische gegevens en hun waardering noteren, ze<br />
kunnen er ook in tekenen over hun leesdagboek.<br />
De vijfvingertest<br />
De kinderen kiezen vrij, zeg nooit dat een boek te moeilijk<br />
is. Maar zeg wel dat een te moeilijk boek ten koste gaat van<br />
het leesplezier. Laat de kinderen zelf een test doen.<br />
Het kind kiest een willekeurige bladzijde uit het boek en<br />
houdt vijf vingers van een hand omhoog als het begint te<br />
lezen. Telkens ze een woord moeilijk kunnen lezen of<br />
helemaal niet begrijpen, gaat er een vinger naar beneden, als<br />
alle vingers aan het eind van de pagina naar beneden zijn,<br />
dan is het boek waarschijnlijk te moeilijk en zal het kind<br />
teveel tijd moeten besteden aan decoderen waardoor het<br />
zicht op de inhoud en het leesplezier verloren gaan. Stel dan<br />
andere boeken voor over hetzelfde thema. Als een kind toch<br />
voor het eerste boek kiest laat je het even betijen. Stillezen<br />
mislukt vaak als de klas niet over voldoende boeken beschikt:<br />
wisselcollecties uit de Openbare Bibliotheek kunnen helpen.<br />
Stillezen, vrij lezen klinkt beter vinden wij, zou een vast<br />
onderdeel van het leesprogramma van de hele school<br />
moeten zijn, omdat het een bijdrage kan leveren aan beter<br />
lezen, plezier in lezen en levenslang lezen.<br />
De boekenhoek<br />
De <strong>Jeugdboekenweek</strong> wil in eerste instantie het lezen bij<br />
kinderen stimuleren door hen leesplezier te laten beleven.<br />
Centraal in de klas staat dan ook de boekenhoek, met<br />
boeken rond <strong>Onder</strong><strong>dak</strong>: informatief en verhalend.<br />
De kinderen krijgen een soort contract waarbij ze zich<br />
verbinden tenminste één boek uit de boekenhoek te lezen.<br />
Voorzie elke dag 10 à 15 minuten waarop alle kinderen in de<br />
klas stil lezen in hun boek (vrij lezen). De leerkracht van<br />
haar/zijn kant belooft elke dag 15 minuten te zullen<br />
voorlezen.<br />
De boekenhoek bestaat in de eerste plaats uit de boeken<br />
waaruit de fragmenten gekozen zijn. Daarnaast kunnen<br />
kinderen zelf ook boeken over het thema meebrengen.<br />
Gebruik zeker de keuzelijst!<br />
Omdat acht fragmenten een beperkt aantal is, willen we<br />
graag de boeken vermelden die we ook de moeite waard<br />
vonden. Er zitten klassiekers tussen en boeken die verfilmd<br />
werden. Een film kan de drempel naar het lezen van het<br />
boek verlagen.<br />
Heel wat kinderfilms, gebaseerd op kinderboeken, sluiten<br />
aan bij het thema en zijn op video verkrijgbaar:<br />
- De jongen die niet meer praatte,<br />
Nederlandse film van Ben Sombogaart, Jekino<br />
- Lotta uit de Kabaalstraat / Lotta loopt weg,<br />
Zweedse films van Johanna Hald, Jekino<br />
- Karlsson van het <strong>dak</strong>,<br />
Zweedse film van Olle Hellbom, Jekino<br />
- Rasmus en de landloper,<br />
Zweedse film van Olle Hellbom, Jekino<br />
- Ronja de roversdochter,<br />
Zweedse film van Tage Danielsson, Jekino<br />
- Daantje de wereldkampioen,<br />
Engelse film van Gavin Millar, Jekino<br />
- Het zakmes,<br />
Nederlandse film van Ben Sombogaart, Warner<br />
- Waterschapsheuvel,<br />
Engelse film van Martin Rosen, EIC<br />
- Pippi Langkous (4 films),<br />
Zweedse films van Olle Hellbom, EdelKids<br />
- Tsatsiki,<br />
Zweedse film van Ella Lemhagen, Homescreen<br />
Leeskring<br />
Aan het eind van de week vertellen de kinderen over hun<br />
boek in de leeskring. Ze vertellen over wie het gaat en wat<br />
er gebeurt en wat hun boek met wonen te maken heeft.<br />
Tweede en derde leerjaar – 73
Alle kinderen hebben dan ook een tekening gemaakt over<br />
hun boek, ze schrijven er de titel en de auteur bij en een<br />
zinnetje of een kort fragment dat ze mooi vonden en<br />
waarover ze willen praten. Als ze hun boek een aanrader<br />
vinden dan lezen ze een vooraf geoefend stukje voor om de<br />
anderen zin te doen krijgen.<br />
Sfeerschepping<br />
Een werelddorp<br />
Vertrekpunt is het boek: Wij bouwen een huis van<br />
Angela Wolk. In dit boekje wordt heel duidelijk uitgelegd<br />
hoe je stap voor stap verschillende soorten huizen bouwt.<br />
Stel de kinderen voor om tijdens de <strong>Jeugdboekenweek</strong> een<br />
‘reis om de wereld’ te maken. Verdeel de klas in zes<br />
groepen: Europa, Afrika, Azië, Amerika, fantasie,<br />
kabouters. De kinderen kiezen huizen die bij hun groep<br />
horen. Zorg voor het materiaal en laat de kinderen bouwen<br />
volgens de handleiding in het boek.<br />
Aan dit dorp kan met tussenpozen een hele week gewerkt<br />
worden.<br />
De kinderen zoeken boeken die bij hun huis passen in de<br />
boekenhoek of in de bib.<br />
In de leeskring stellen de kinderen misschien hun boek als<br />
volgt voor: dit boek zou ik kunnen lezen in dat huis<br />
omdat...<br />
Het raamverhaal<br />
Onze fragmenten hebben we dus opgehangen aan een raamverhaal:<br />
Een huis met zeven kamers van Joke van Leeuwen.<br />
Het boek telt acht verhalen, aan elk verhaal worden in even<br />
zoveel dagen de fragmenten uit de bundel gekoppeld. Elk<br />
dag begint met het voorlezen van een verhaal uit het boek.<br />
Centraal in de klas staat een groot kartonnen huis met acht<br />
luiken. Achter de luiken kan je een prent uit het boek<br />
kleven. Elke dag wordt een luik geopend. Dat gebeurt de<br />
dag voor we de betreffende kamer binnengaan, bijvoorbeeld<br />
aan het eind van de klasdag. Want de kinderen brengen<br />
telkens één voorwerp mee dat bij de kamer van de dag past.<br />
De kinderen vertellen wat ze meebrachten en waarom ze<br />
vinden dat het in die kamer past. Het wordt natuurlijk nog<br />
leuker als de leerkracht telkens iets meebrengt dat je daar<br />
niet direct zou verwachten. Al die voorwerpen worden<br />
tentoongesteld op een plaats in de klas die één van de zeven<br />
kamers voorstelt, ook de werkstukken van die dag kunnen<br />
er hun plaats krijgen. Aan het eind van de <strong>Jeugdboekenweek</strong><br />
hebben dus alle zeven kamers een eigen plekje in de<br />
klas.<br />
74 – Tweede en derde leerjaar<br />
Dag 1: Leuke oom<br />
Een huis met zeven kamers<br />
Joke Van Leeuwen<br />
Querido, 1997<br />
Over de auteur<br />
In haar jeugd verhuisde Joke van Leeuwen verschillende<br />
keren, ook een keer naar Brussel, toen ze dertien was.<br />
België beviel haar zo goed, dat ze er ging studeren: eerst in<br />
Antwerpen aan de Kunstacademie, daarna in Brussel aan het<br />
Hoger St. Lucas Instituut, een grafische opleiding. Ze wilde<br />
blijven tekenen en schrijven, zoals ze altijd al had gedaan.<br />
Ze kwam op het idee om een kinderboek te gaan maken,<br />
maar had moeite een uitgever te vinden. Ze ging weer<br />
studeren, geschiedenis in Brussel. Uiteindelijk vond ze toch<br />
een uitgever. Tegenwoordig woont ze in Maastricht.<br />
Joke van Leeuwen combineert in haar boeken tekst en<br />
illustraties. Deze vormen een geheel, vullen elkaar aan.<br />
Haar taalgebruik is origineel, haar illustraties zijn soms<br />
zoekplaatjes waarin een heleboel te ontdekken is.<br />
De hoofdpersonen zijn vaak eigenzinnige kinderen, die een<br />
tocht maken in een vreemde wereld. Daarbij ontmoeten ze<br />
merkwaardige personen en dingen. De verhalen en<br />
illustraties zijn meestal grappig, en bevatten milde<br />
maatschappijkritiek.<br />
Over het boek<br />
Oom heeft een huis met zeven kamers. Die gaat hij ons<br />
laten zien. Hij heeft een zitkamer, een eetkamer, een<br />
slaapkamer, een kelder, een spullenkamer, een wc en een<br />
dierenkamer. Alle zeven kamers hebben een verhaal.<br />
Het boek voorstellen<br />
Vraag aan de kinderen:<br />
Hoeveel kamers zijn er in jouw huis?<br />
Welke is je lievelingskamer? Hoe komt dat?<br />
Wie schreef het boek? Ken je nog andere boeken van<br />
Joke Van Leeuwen? Staan ze in de boekenhoek?<br />
Lees de achterflap. Welke kamers heeft oom niet? Zijn er<br />
ook ongewone kamers? Wat zou er kunnen staan in een<br />
spullenkamer? Een dierenkamer?...<br />
Vertel de kinderen dat we deze week de zeven kamers van<br />
oom gaan bezoeken en dat elke kamer twee verhalen heeft:<br />
één uit het boek dat de juf of meester zal voorlezen en één<br />
uit de fragmentenbundel met soms nog een gedicht erbovenop<br />
waar ze samen zullen aan lezen, spelen en werken.<br />
De oom in dit boek is een leuke oom. Open nu het eerste<br />
luik van het huis. Zo ziet hij eruit.<br />
Wie heeft ook een leuke oom? Wat vind je er zo leuk aan?<br />
Lees het eerste verhaal voor en toon de tekeningen.<br />
Vraag de kinderen of zij ook in het bad het best verhaaltjes<br />
kunnen verzinnen?<br />
Vraag de kinderen elke dag één voorwerp mee te brengen<br />
dat bij de kamer van de dag past. Morgen gaan we naar de<br />
zitkamer. Open het luik en bespreek wat er in een zitkamer<br />
zou kunnen staan, liggen of hangen.
Fragment 1<br />
Tot kijk, Vos en Haas<br />
Sylvia Vanden Heede / Thé Tjong-Khing<br />
Lannoo, 1999, p. 88 – 94<br />
Over de auteur<br />
Sylvia Vanden Heede werd in Zwevegem geboren. Toen ze<br />
10 was begon ze eigen verhaaltjes te schrijven. Na haar<br />
studies sierkunsten in Brugge is ze in de stad blijven wonen<br />
met haar gezin. Sylvia Vanden Heede schrijft gevoelige<br />
fantasieverhalen, dierenverhalen en historische boeken.<br />
Een verfijnde taal en een ritmische, muzikale stijl zijn haar<br />
handelsmerk. Ze schrijft langzaam en bedachtzaam. Door te<br />
schrijven wil ze herinneringen, belevenissen, geuren,<br />
gevoelens en gedachten bewaren en opslaan. Haar boeken<br />
nodigen de lezer uit na te denken over zijn eigen mensenwereld.<br />
Haar boeken werden meerdere malen bekroond.<br />
Over de illustrator<br />
Thé Tjong-Khing werd in 1933 op Midden-Java geboren.<br />
Hij volgde twee jaar avondschool kunstonderwijs, is papa,<br />
striptekenaar, boek-illustrator en gaf een tijdje les aan de<br />
Rietveld-academie. Als artistieke hoogtepunt worden zijn<br />
tekeningen bij Kleine Sofie en Lange Wapper genoemd.<br />
Nu kennen kinderen zijn prachtige illustraties natuurlijk<br />
ook van Vos en Haas. Thé Tjong-Khing gaf ze een eigen,<br />
sprekend gezicht. De humor in die verhalen vult hij perfect<br />
en eigenzinnig aan met zijn tekeningen.<br />
Over het boek<br />
Het tweede boek over Vos en Haas en hun vrienden Uil,<br />
Tok en Piep begint in de zomer en eindigt als het winter<br />
wordt. Vos is te dik en dat valt in de zomer natuurlijk meer<br />
op. Hij moet op dieet en dat valt hem zwaar. Haas en Vos<br />
broeden een ei uit van Uil… of is het van Tok? Uit dat ei<br />
komt Iek. Piep is uitgegroeid tot een mooie haan en hij en<br />
Tok zijn verliefd. Ze zijn gevlucht uit het kippenhok en ze<br />
willen bij hun vrienden in het bos komen wonen. Maar dan<br />
moeten Tok, Piep en Iek een hok hebben. Haas heeft een<br />
plan waarvoor hij een hoop dingen nodig heeft. Terwijl zijn<br />
vrienden al de gevraagde dingen verzamelen zit Haas in zijn<br />
huis.<br />
De drie boeken over Vos en Haas zijn groeiboeken.<br />
Het zijn dikke boeken voor eerste lezers. Ze beginnen<br />
eenvoudig en groeien haast ongemerkt met de lezers naar<br />
een hoger niveau.<br />
Ze werden dan ook terecht en meermaals bekroond met: de<br />
jonge Gouden Uil, een nominatie voor de Gouden Uil, een<br />
Vlag en Wimpel, een Boekenleeuw en een Pluim van de<br />
maand.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Vraag de kinderen een plan van hun huis mee te brengen of<br />
zorg zelf voor een plan.<br />
Bespreek wat je op het plan ziet: de symbolen, de schaal, het<br />
verschil tussen een kamer op een plan en een echte kamer.<br />
Oom woont in een huis met zeven kamers. Die zijn er niet<br />
zomaar gekomen. Wat moet er gebeuren vóór een huis echt<br />
gebouwd kan worden? (woordveld)<br />
Wat doet een architect? Ken je iemand die architect is?<br />
Toon het boek en lees de informatie over de auteur en het<br />
boek. Lees daarna de intro op het fragment en vertel de<br />
kinderen dat er een hek staat tussen de tuin van Vos en Haas<br />
en de tuin van Uil en dat het kippenhok boven op het hek<br />
komt. Deze informatie hebben ze nodig om het hele<br />
fragment te kunnen begrijpen. De kinderen lezen het<br />
fragment stil, ze duiden aan wat ze niet begrijpen of<br />
waarover ze willen praten.<br />
Gesprek na het lezen<br />
Wie wil iets over het verhaal zeggen? Wat begrijp je niet?<br />
Wat is een koker? Wat denkt Uil dat het is?<br />
Wie is Iek? Hoe praat hij?<br />
Worden plannen getekend zoals Uil het doet?<br />
Wie heeft gelijk Uil of Haas?<br />
Wat is het verschil tussen tekenen en ontwerpen?<br />
Wie tekent en wie ontwerpt in dit verhaal? Er staat een<br />
ander woord voor ontwerpen in het verhaal, vind je het?<br />
Op het plan van Haas zie je het huis drie keer anders.<br />
Verdeel de klas in drie groepen en laat elk van de groepen<br />
een van de drie tekeningen maken: gewoon, van binnen, van<br />
bovenaf. Vergelijk de tekeningen en bespreek.<br />
Hoe noem je een plan dat een huis van bovenaf laat zien?<br />
Het hok komt tussen de twee tuinen, lees het stukje waarin<br />
dat staat.<br />
Wat betekent ‘bescheiden’ in: ‘Ach’, lacht Haas bescheiden?<br />
Wat gaat Haas doen met de kiezeltjes?<br />
Is een tekening op de grond een goed begin voor het<br />
kippenhok?<br />
Het verhaal expressief lezen<br />
In het verhaal staan sommige zinnen of woorden groot<br />
gedrukt. Wat is de bedoeling?<br />
De kinderen oefenen met twee om het verhaal expressief te<br />
lezen. Dan vorm je groepen met: een verteller, Uil, Haas,<br />
Vos, Iek, Tok en Piep. De kinderen zoeken uit wie wat zegt,<br />
oefenen en lezen dan het verhaal met hun groep voor.<br />
Verwerking<br />
Op stap en vakmensen aan het woord<br />
Bezoek enkele bouwplaatsen in verschillende fasen van<br />
uitvoering.<br />
Vraag een architect en een bouwvakker om te komen praten<br />
over hun beroep.<br />
Mijn huis-mijn droomhuis<br />
De kinderen tekenen of schilderen hun huis zo herkenbaar<br />
als mogelijk. Vraag nogmaals of het een ontwerp of een<br />
tekening is?<br />
Praat met de kinderen over het huis van hun dromen of<br />
vertrek van hun hobby en laat hen hun droomhuis<br />
ontwerpen of laat hen naar analogie met De Appelmoesstraat,<br />
ook van Joke van Leeuwen, een huis ontwerpen<br />
waaraan je van buitenaf kan zien wat de hobby van de<br />
bewoner is, bijv.: een voetbalfan woont in een rond huis, de<br />
zwarte of witte vlakken van de bal zijn vensters, deuren...<br />
Als je die droomhuizen op stevig karton laat uitvoeren kan<br />
je er een droomhuisstraat mee maken.<br />
Al deze werkstukken worden geplaatst rond het huis met<br />
zeven kamers.<br />
Tweede en derde leerjaar – 75
Tekenen op schaal<br />
Aan dit fragment kan een W.O en/of een rekenles<br />
gekoppeld worden.<br />
Laat de kinderen de klas opmeten. Deel de echte maten<br />
door 10 (schaal 1/10) en laat het uittekenen. Het klasmeubilair<br />
krijgt uiteraard ook zijn plaats.<br />
Als dit plan klaar is kan de klas ruimtelijk gebouwd worden<br />
met legosteentjes of in de zandbak.<br />
In een derde klas kunnen ze een plan tekenen van hun<br />
kamer, de speelplaats of eventueel het hele schoolgebouw en<br />
dat in de zandbak uitzetten.<br />
Op een plattegrond van de schoolomgeving tonen de<br />
kinderen de weg naar huis, ze duiden de gevaarlijke plaatsen<br />
aan en zoeken uit of er geen veiliger weg is en wat er aan<br />
onveilige situaties kan gedaan worden.<br />
Andere boeken van Sylvia Vanden Heede<br />
Het kookboek van Vos en Haas, Lannoo, 2001<br />
Takkeling, Lannoo, 2001<br />
Een schooierkat met 7 vlooien, Zwijsen, 2001<br />
Vos en Haas op het eiland, Lannoo, 2000<br />
Een vriend voor Jelle, Averbode, 2000<br />
Vos en haas, Lannoo, 1999<br />
Tot kijk, Vos en Haas, Lannoo, 1999<br />
Illustraties van Thé Tjong-Khing<br />
Vos en Haas op het eiland, Sylvia Vanden Heede, Lannoo,<br />
2000<br />
Hannah en het raadsel van de stilte, Kaat Vrancken,<br />
Querido, 2000<br />
Tot kijk, Vos en Haas, Sylvia Vanden Heede, Lannoo, 1999<br />
Tsjau, Hannah!, Kaat Vrancken, Querido, 1999<br />
Vos en haas, Sylvia Vanden Heede, Lannoo, 1998<br />
Hannah, kom je dansen?, Kaat Vrancken, Querido, 1997<br />
76 – Tweede en derde leerjaar<br />
Dag 2: De zitkamer<br />
Bespreek de voorwerpen die de kinderen meebrachten en<br />
geef ze hun plaats in de zitkamer.<br />
Lees de inleiding op p. 8.<br />
Voorlezen<br />
‘Het verhaal van Piesie’<br />
Uit: Een huis met zeven kamers, p. 8-29<br />
Voor het voorlezen<br />
Vraag wie thuis een zithoek heeft en wat ze in de zithoek<br />
doen?<br />
De kinderen tonen wat ze meebrachten voor de zitkamer.<br />
Ze vertellen waarom ze het erin vinden passen.<br />
Alle voorwerpen worden bij het bord met ‘Zitkamer’ gezet<br />
op een afzonderlijke plaats in de klas.<br />
Voorlezen<br />
Schenk bij de inleiding op p. 8 aandacht aan Piesie die op de<br />
tafel zit want over haar gaat het verhaal. Toon de prent op<br />
p. 9 en laat de kinderen reageren: wie zouden daar allemaal<br />
kunnen zitten.<br />
Lees het verhaal voor, stop af en toe om de kinderen te<br />
betrekken door een vraag of een opmerking en toon vooral<br />
de prenten. Het hoofddoel blijft echter dat de kinderen<br />
genieten van het verhaal. Op p. 10 staat een soort rebus,<br />
schrijf hem op het bord en laat ontcijferen, ook de briefjes<br />
die in het verhaal staan worden door de kinderen gelezen.<br />
Op p. 25 zoeken de kinderen de kamer van Piesie, Freek en<br />
Bas. Bespreek ook hoe de kamers getekend zijn.
Fragment 2<br />
De broer van de beren<br />
Käthe Recheis / Franz Hoffmann<br />
De Vries-Brouwers, 1998, p. 21 – 54<br />
Over de auteur<br />
Käthe Recheis (1928) werd geboren in Oostenrijk. In 1961<br />
kreeg zij er de Oostenrijkse staatsprijs voor kinderliteratuur.<br />
Vanaf dan is ze voltijds schrijfster en vertaalster van kinderboeken.<br />
Een vijftigtal titels verschenen reeds en ze kreeg<br />
voor haar werk vele prijzen. Door veel te reizen naar<br />
Amerika, Canada en Latijns-Amerika onderhield ze nauwe<br />
contacten met indianen. Ze engageerde zich om hun cultuur<br />
en hun ideeën te verspreiden. Ze hielp een indianenschool<br />
oprichten en traditionele verhalen opzoeken en uitgeven. Ze<br />
vertaalde ze ook naar het Duits. In 1991 kreeg ze een<br />
Zilveren Griffel voor Toen er nog bizons waren.<br />
Over het boek<br />
Dit is een sprookje dat de Irokezen (indianen) vertelden.<br />
Het gaat over een jongen die dacht dat niemand hem aardig<br />
vond omdat hij zo onhandig was. Hij woonde bij zijn oom<br />
want zijn ouders waren dood. Maar die oom zorgde niet<br />
goed voor de jongen en op een dag nam hij de jongen mee,<br />
diep het woud in, en liet hem daar achter. De jongen riep<br />
heel hard en telkens weer: ‘Ik ben alleen, ik heb geen<br />
vrienden. Is er niemand die mijn vriend wil zijn?’ Alle<br />
dieren van het woud kwamen naar de jongen toe. Hij koos<br />
de berin want die zei: ‘In mijn hol zitten nu twee jonkies<br />
met wie je kunt spelen. En wanneer het koud is, zal mijn<br />
vacht je verwarmen.’ Zo werd hij de broer van de beren en<br />
de vriend van alle dieren in het bos.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Je vertelt aan de kinderen over het boek. Daaruit ontstaat<br />
een gesprek over sprookjes en over opgroeien tussen dieren:<br />
Welke sprookjes ken je nog? Ken je andere sprookjes uit<br />
vreemde culturen zoals dit? Misschien kan je er enkele bij<br />
elkaar zoeken, (voor)lezen en bundelen. Ken je nog<br />
sprookjes waarin kinderen worden achtergelaten in het bos?<br />
(Hans en Grietje). Ken je het verhaal van Rudyard Kipling<br />
over Mowgli die net als de jongen uit dit fragment opgroeit<br />
tussen de dieren? Hoe heet dat verhaal? (Jungleboek).<br />
Waarover gaat dat?<br />
Het fragment<br />
Na deze inleiding lezen de kinderen het fragment stil.<br />
Ze duiden aan welke dieren erin optreden.<br />
Na het lezen<br />
Je vergelijkt dit fragment met het verhaal van Jungleboek:<br />
Welke dieren voedden Mowgli op? En hoe deden ze dat, elk<br />
op hun specifieke wijze?<br />
Welke dieren zitten bij elkaar rond de jongen? Hoe willen<br />
ze zich over hem ontfermen?<br />
De dieren breng je bij elkaar op het bord. Welke dieren<br />
kennen de kinderen? Welke niet? De ongekende dieren<br />
zoeken ze op in een boek. Handig is om prenten te hangen<br />
bij elke dierennaam.<br />
Wat zijn de argumenten van elk dier om zich over de jongen<br />
te ontfermen? En wat zijn telkens de tegenargumenten van<br />
de jongen om niet voor dat dier te kiezen?<br />
Voor welk dier zou jij kiezen? En wat zouden jouw tegenargumenten<br />
zijn?<br />
Van expressief lezen tot dramatiseren<br />
Je verdeelt de verschillende rollen uit het verhaal (de jongen<br />
en de dieren) over je kinderen. Jij blijft als leerkracht best de<br />
voorlezer zelf (zo hou je intrinsiek de leiding in handen).<br />
Voor je begint te lezen probeert iedereen uit welke stem<br />
ideaal is voor zijn (haar) figuur: een hoge piepstem voor de<br />
bosmuis, een zware bromstem voor de berin enzovoort.<br />
Dan leest de hele klas het fragment expressief voor.<br />
Eventueel heeft ieder zijn deel met een stift gemarkeerd.<br />
Let bij dit voorlezen op de expressiviteit van de stemmen,<br />
de durf en het plezier.<br />
Om de inleving te verhogen kan je de kinderen opstellen als<br />
in het verhaal: de jongen in het midden en de dieren eromheen.<br />
In een volgende fase herleid je je rol als voorlezer tot het<br />
strikte minimum, zodat de kinderen meer moeten gaan<br />
spelen of uitbeelden. Stimuleer hen hierbij om te bewegen<br />
als het betreffende dier. Kleine attributen kunnen helpen:<br />
bijvoorbeeld oren of een staart.<br />
Na verschillende beurten kunnen de kinderen de teksten<br />
memoriseren en spelen zij het fragment na, met jou als<br />
regisseur voor een vlot verloop.<br />
Verwerking<br />
Dieren onder <strong>dak</strong><br />
Je vertrekt van de dieren uit het fragment en hoe ze wonen.<br />
Welke dieren kennen de kinderen die niet in het fragment<br />
aan bod komen? En hoe wonen en leven die?<br />
Zo creëer je een verzameling prenten van allerlei dieren in<br />
hun specifieke leefsituatie. De kinderen sorteren de dieren<br />
volgens de oerelementen: water, aarde, lucht en formuleren<br />
er zinnen bij. Bijvoorbeeld ‘ik graaf vele gangen in de aarde<br />
die allemaal naar mijn knusse hol leiden’ bij het konijn.<br />
Enzovoort.<br />
Van het bos naar de boerderij<br />
Stel dat dit fragment zich niet bij de indianen zou afspelen,<br />
maar hier bij ons op een boerderij… Hoe zou het dan<br />
verlopen?<br />
Met zijn allen bouw je dit fantasieverhaal op: De boer kan<br />
niet meer binnen in zijn woonhuis (Waarom?) en dus gaan<br />
de dieren van de boerderij zich over hem ontfermen. Wat<br />
zijn hun argumenten om de boer bij hen te laten wonen?<br />
Voor welk dier kiest de boer en voor wie niet? Waarom?<br />
Je kan dit verhaal mondeling opbouwen, maar je kan de<br />
kinderen er ook een boek van laten maken: ieder kiest een<br />
dier, tekent het en schrijft er zijn argumenten bij. Op een<br />
tweede blad tekenen ze de boer en schrijven er zijn tegenargument<br />
bij. Dit alles bundel je tot een boek met een<br />
nieuwe titel: ‘Broer van de … (varkens?)’.<br />
Andere boeken van Käthe Recheis<br />
Wolvensaga, Fontein, 2001<br />
Kinny-Kinny en de steenreus, De Vries-Brouwers, 2001<br />
De wilde jongen en de beer, De Vries-Brouwers, 2001<br />
Toen er nog bizons waren, Lemniscaat, 1990<br />
De witte wolf, Lemniscaat, 1984<br />
Tweede en derde leerjaar – 77
Gedicht 1<br />
‘Zwerfhond’<br />
Uit: Wie weet nog waar we zijn<br />
Johanna Kruit / Wim Hofman<br />
Leopold, 1999, p. 33<br />
Over de auteur<br />
Johanna Kruit werd op 14 december 1940 geboren in<br />
Zoutelande op het eiland Walcheren (Zeeland). Ze werkte<br />
na haar schooljaren een tijdje als verpleegster. In 1976<br />
verscheen haar eerste dichtbundel voor volwassenen.<br />
Haar eerste bundel met gedichten voor jonge mensen<br />
publiceerde ze in 1989 in de Zonnewijzerreeks.<br />
Naast poëzie schrijft ze ook verhalen.<br />
Over de illustrator<br />
Wim Hofman werd ook in Zeeland geboren, in het plaatsje<br />
Oostkapelle. Door het lezen van verhalen over oerwouden<br />
kwam hij op het idee om missionaris te worden. Maar zover<br />
is het niet gekomen. In 1965 sloot hij zijn kerkelijke loopbaan<br />
af. Hij is toen wel als ontwikkelingshelper naar Afrika<br />
vertrokken. Naast schrijver-illustrator is Wim Hofman ook<br />
beeldend kunstenaar.<br />
Werken met het gedicht<br />
Voor het lezen<br />
Vraag aan de kinderen wie thuis een hond heeft. Laat hen<br />
vertellen waar hij vandaan komt, van welk ras hij is, hoe hij<br />
heet en waar de naam vandaan komt... Ga na of ze weten<br />
wat een zwerfhond is en hoe een hond een zwerfhond wordt.<br />
Bespreek wat ze zouden doen als ze een zwerfhond vonden<br />
en wat er zoal met zwerfhonden gebeurt.<br />
Dan lezen de kinderen het gedicht.<br />
Na het lezen<br />
Wacht af of de kinderen de titel van de fragmentenbundel<br />
herkennen in het gedicht. Praat met de kinderen over de<br />
betekenis van: ‘Ons huis paste haast als een vacht om je<br />
heen.’?<br />
Laat enkele kinderen het gedicht luidop lezen.<br />
Vraag waaraan ze kunnen zien dat dit een gedicht is.<br />
Zoek de rijmwoorden op. Hoe rijmt het gedicht? Kan het<br />
ook anders. De kinderen geven voorbeelden of zoeken ze<br />
op in poëziebundels.<br />
Bespreek de inhoud: Waarom zat die zwerfhond op die stoep?<br />
Was het een rustige hond? Wat doen zijn nieuwe baasjes om<br />
hem te doen luisteren? Is het gedicht grappig of droevig?<br />
Verwerking<br />
Namen geven<br />
De keukenjuffrouw in het vakantiehuis van Piesie heet<br />
Vanderkeuken.<br />
De kinderen zoeken toepasselijke namen voor mensen met<br />
andere beroepen, bijv.: onderwijzeres: Dit is juffrouw<br />
Vanderlessen, dan zoeken ze een tweede zin die op de eerste<br />
rijmt, bijv.: ze drinkt water uit flessen.<br />
Een bloemist: Dit is meneer Vanderkelken, hij laat nooit een<br />
bloem verwelken...<br />
De zwerfhond heeft ook nog geen naam, zoek aangepaste<br />
namen en doe er hetzelfde mee als hierboven.<br />
78 – Tweede en derde leerjaar<br />
Rijmwoorden zoeken<br />
Je leest volgend gedicht van Ienne Biemans voor, bij de pare<br />
regels zoeken de kinderen de rijmwoorden:<br />
Bij juffrouw Jeuken<br />
staat in de .....<br />
Een tafel met benen<br />
een bord vol .....<br />
Een stoel met armen<br />
een kachel om je te .....<br />
Een haan voor de tijd<br />
een veger voor de ....<br />
En dan moet je weten<br />
dat er niets is .....<br />
Je kunt de keuken huren voor een centje van drop<br />
want juffrouw Jeuken is een ...<br />
Spelen met rijm<br />
Toon de voorwerpen uit de zithoek en laat de kinderen er<br />
rijmwoorden op zoeken. Maak er lijstjes mee.<br />
De leerkracht noemt telkens twee woorden, de kinderen<br />
luisteren en steken hun hand op als ze rijmen.<br />
Schrijf de eerste regel van het gedicht op het bord, de<br />
kinderen zoeken een andere tweede regel die op de eerste<br />
rijmt. Zo bewerk je alle regels en kan er eventueel een nieuw<br />
gedicht ontstaan. Laat de kinderen vergelijken met het<br />
origineel.<br />
Woordenlijst op rijm: Geef een woordenlijst met zeven<br />
woorden waarvan er een niet rijmt. De kinderen vinden het<br />
foute woord. Dan gaan ze met twee hetzelfde doen, ze<br />
stellen hun lijst voor de anderen zoeken de fout. De lijstjes<br />
met de woorden uit de zithoek kunnen helpen.<br />
Rijmdomino<br />
Met al die rijmwoorden maken de kinderen per twee een<br />
dominospel. Op elke dominokaart staan twee afbeeldingen<br />
of twee woorden, bijv. ‘kussen/hond’ op een ander kaartje<br />
staat: ‘.../tussen’ en op weer een ander staat: ‘rond/...’.<br />
Ze gaan op zoek naar dominostenen bij hun klasgenoten om<br />
hun spel zo lang mogelijk te maken. Wie de langste rij<br />
maakt wint.<br />
Het derde luik: morgen bezoeken we De eetkamer.<br />
Wat kan er in een eetkamer staan? Breng een voorwerp mee.<br />
Andere boeken van Johanna Kruit<br />
Wat je voelt zit in je hoofd, Bakermat, 1997<br />
Hoeveel weegt blauw, Bakermat, 1996<br />
Kasper en Pollux, Bakermat, 1996<br />
De straat-oma, Bakermat, 1996<br />
Zoals de wind om het huis, Bakermat, 1996<br />
Meri, Minne en de ganzenmars, Bakermat, 1996<br />
Illustraties van Wim Hofman<br />
Jacques Prévert, We schilderen een vogel, Querido, 2000<br />
Jacques Prévert, Voor jou mijn lief, Querido, 1999<br />
Andere boeken van Wim Hofman<br />
Aap en Beer, Van Holkema & Warendorf, 2000<br />
Aap en Beer gaan op reis, Zwijsen, 2000<br />
Griezelig!, Van Holkema & Warendorf, 1999<br />
Geestig Beestig, Bakermat, 1999<br />
Zwart als inkt, Querido, 1997
Dag 3: De eetkamer<br />
Bespreek de voorwerpen en plaats ze in de eetkamer.<br />
Lees de inleiding op p. 30.<br />
Voorlezen : p. 30-41<br />
Uit: Een huis met zeven kamers<br />
Het verhaal wordt interactief voorgelezen. Stel eerst<br />
Mevrouw Van Voren-Achterkant aan de kinderen voor en<br />
lees dan haar tweeregelige belevenissen, maar lees het laatste<br />
woord van de tweede regel niet. De kinderen vullen het zelf<br />
in. Als het gevonden woord ook in het boek staat, knik je<br />
en ga je door met lezen, in het andere geval lees je na enkele<br />
pogingen het juiste (ongewone) woord, je schrijft het ook<br />
op het bord.<br />
Vraag de kinderen of boerewoer en zoetekauw bestaan.<br />
Schrijf het recept van boerewoer met zoetekauw op het<br />
bord. De kinderen lezen het en bedenken dan zelf, alleen of<br />
met twee, een onbestaand recept.<br />
Fragment 3<br />
Ons huis<br />
Hilde Vandermeeren<br />
Davidsfonds/Infodok, <strong>2002</strong><br />
Over de auteur<br />
Hilde Vandermeeren (1970) verslond als kind al torenhoge<br />
stapels boeken. Ze hield van woorden en ze deed er zelfs<br />
leuke dingen mee, zoals gekke verhalen verzinnen. Toen ze<br />
ouder werd, ging ze psychologie studeren. Ze trouwde en<br />
kreeg twee dochters. Hilde geeft les en houdt nog wat tijd<br />
vrij voor iets anders. Want ook nu nog houden woorden en<br />
verhalen haar in hun greep. Terwijl ze schrijft, komen haar<br />
personages tot leven. Achter het computerscherm beleeft ze<br />
de meest vreemde avonturen en ervaart ze de meest uiteenlopende<br />
gevoelens. Ze kruipt ook zelf in de huid van haar<br />
personages, soms is ze een jongen van 11 en soms een oma<br />
van 80. En net dat maakt schrijven voor haar zo boeiend!<br />
Over het boek<br />
Linus woont in een heel groot en heel oud huis. Het was<br />
het huis van zijn opa en zijn mama is er geboren. Maar het<br />
huis is te groot en er is altijd wel iets stuk. Daarom hebben<br />
Linus’ ouders besloten om het te verkopen. Linus wil niet<br />
weg uit het huis. Marthe is zijn zus, ze is 10 jaar en een jaar<br />
ouder dan Linus. Maar dat is er niet aan te merken want<br />
Marthe is een beetje anders. Soms vindt Linus dat moeilijk<br />
maar nu gebruikt hij het anders zijn van zijn zus om de<br />
verkoop van het huis tegen te houden.<br />
De eerste kandidaat kopers noemt hij meneer Vingers<br />
omdat hij overal aan voelt en mevrouw Ogen omdat ze zo<br />
rondkijkt. Ze hebben drie dochters en Linus en Marthe<br />
zullen die eens flink bang maken.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Toon het boek en lees de informatie over de auteur.<br />
Vragen om de kinderen te oriënteren op het verhaal: Kan<br />
een huis te groot worden? Wie is al eens verhuisd? Vond je<br />
dat prettig of was je liever in je oude huis blijven wonen?<br />
Hoe zag je oude huis eruit? Wat is er anders in het nieuwe<br />
huis? Wat is beter/minder goed? Zou jij het erg vinden als je<br />
ouders jullie huis zouden verkopen? Wat zou je moeilijk<br />
kunnen missen? Of wil je juist heel graag uit je huis weg?<br />
Het fragment<br />
Lees de intro op het fragment. Lees dan voor tot aan de ...<br />
Wijs de kinderen erop dat dit deel uit het begin van het<br />
boek komt.<br />
Vraag dan: Over wie gaat het verhaal? Wat weet je over<br />
Marthe? Ken je ook kinderen zoals zij? Vertel. Kun je<br />
begrijpen dat Linus vroeger zei: ‘Die hoort niet bij mij.’<br />
Hoe zou het komen dat Linus dat nu niet meer zegt?<br />
Hoeveel kamers zijn er in het huis?<br />
Linus heeft met Marthe een plan beraamd om de kopers af<br />
te schrikken en nu zijn ze alleen met de drie zusjes in de<br />
woonkamer, terwijl de ouders van de meisjes het huis<br />
bezichtigen. Zal Marthe het goed spelen?<br />
In de derde klas lezen de kinderen het fragment stil, in de<br />
tweede klas leest de leerkracht het voor.<br />
Tweede en derde leerjaar – 79
Na het lezen<br />
Bespreek met de kinderen: wat Linus en Marthe zeggen en<br />
doen om de meisjes bang te maken. Wat er waar is en wat<br />
niet. Of ze in dat huis zouden willen wonen.<br />
Laat de kinderen met twee de afloop bedenken en<br />
vergelijken met de andere groepen.<br />
Lees daarna het volgende hoofdstuk uit het boek voor.<br />
Verwerking<br />
Verdwaalspel<br />
Enkele kinderen beschrijven hun huis te beginnen bij de<br />
voordeur. De andere kinderen tekenen wat ze horen.<br />
De tekeningen worden besproken.<br />
Ga dan met de klas naar de gymzaal. De kinderen zitten<br />
verspreid over de zaal. Twee kinderen staan geblinddoekt<br />
aan één kant van de zaal (de voordeur). De leerkracht leidt<br />
de kinderen door het huis met aanduidingen rechts/links en<br />
zorgt ervoor dat boven of beneden aan het klimrek of een<br />
andere hindernis kunnen komen. Als ze de aanduidingen<br />
verkeerd uitvoeren botsen ze op een medeleerling en<br />
moeten ze de beurt afstaan. Nu ze gezien hebben hoe het<br />
gaat, kunnen de kinderen het commando van de leerkracht<br />
overnemen. Er moeten uiteraard telkens andere obstakels<br />
aangebracht worden.<br />
Schrijven: te koop<br />
Toon een verkoopaffiche of -advertentie, bespreek met de<br />
kinderen wat erop staat. Laat de kinderen een verkoopaffiche<br />
maken voor hun huis, het hoeft niet te technisch te<br />
zijn. <strong>Onder</strong>aan de affiche schrijven ze de plus- en minpunten<br />
op, ze kunnen hun huis er ook bijtekenen.<br />
De affiches worden vergeleken en opgehangen in de<br />
eetkamer. In een tweede klas is het aangewezen om<br />
klassikaal te begeleiden.<br />
Dramatiseren<br />
Laat de kinderen in groepen van vier bedenken wat ze<br />
zouden zeggen om kandidaatkopers af te schrikken. Daarna<br />
spelen ze het met de andere groepen, waarbij ze afwisselend<br />
kopers en afschrikkers zijn. De kopers vragen: dag meneer,<br />
mevrouw, ik zou je huis willen kopen, kan ik het eerst eens<br />
zien? De afschrikkers leiden de kopers rond. Geef de<br />
kinderen volgende hulpmiddelen: Wat zul je zeggen in de<br />
zitkamer, eetkamer, de wc, de keuken, de slaapkamer ...<br />
In sprookjes staan de figuren ook vaak bij of in een huis.<br />
Vraag aan de kinderen of ze zulke sprookjes kennen.<br />
Laat de kinderen in dezelfde groepen als hiervoor<br />
bedenken:<br />
- wat Roodkapje zou kunnen zeggen om de wolf niet naar<br />
het huisje van grootmoe te laten gaan;<br />
- wat de heks zou kunnen zeggen om Hans en Grietje te<br />
laten ophouden met haar huis op te eten;<br />
- wat de dwergen zouden kunnen zeggen om Sneeuwwitje<br />
uit hun bedjes te krijgen;<br />
- wat Klein Duimpje zou kunnen zeggen om bij de reus<br />
binnen te raken.<br />
De kinderen bedenken ook een antwoord op de afschrikker.<br />
Ze schrijven de dialogen op, oefenen ze en letten goed op de<br />
intonatie. Tot besluit spelen ze het voor elkaar of voor een<br />
ruimer publiek.<br />
80 – Tweede en derde leerjaar<br />
Rond de wereld in 21 menuutjes<br />
Omdat we vandaag in de eetkamer zitten kan je aan de hand<br />
van het boek Rond de wereld in 21 menuutjes (Piramide),<br />
een intercultureel menu bereiden. Het boek bevat 21<br />
volledige menu’s uit de gehele wereld.<br />
Andere boeken van Hilde Vandermeeren<br />
Een vroege zomer, Davidsfonds/Infodok, 2001
Gedicht 2<br />
‘Huizen’<br />
Uit: De deur is moe<br />
Riet Wille / Kristien Aertssen<br />
Averbode, 1997, p. 25<br />
Over de auteur<br />
Samen met haar man Dirk heeft Riet Wille (1954) drie<br />
dochters. Naast het schrijven van kinderboeken werkt ze als<br />
logopediste vooral met baby’s en peuters in een revalidatiecentrum<br />
en kinderdagverblijf. In haar praktijk werkt ze veel<br />
met versjes en boeken. Ze wil kinderen plezier leren krijgen<br />
zowel in taal als in boeken. Vanuit die ervaring is ze kinderpoëzie<br />
gaan schrijven.<br />
Haar stijl is zeer plastisch, klankrijk en beeldend. Omdat ze<br />
zelf niet zo goed kan tekenen, werkt ze vaak nauw samen<br />
met een illustrator. Daardoor zijn de tekeningen steeds op<br />
een subtiele manier verbonden met de speelse versjes.<br />
Riet Wille werkt ook mee aan de tijdschriften van<br />
Averbode, waarin ze vooral creatieve taalspelletjes brengt.<br />
Over de illustrator<br />
Kristien Aertssen (1953) studeerde aan de Academie voor<br />
Schone Kunsten in Antwerpen, waar ze later ook doceerde.<br />
In de jaren ’80 brak ze door als illustrator o.a. door het<br />
ontwerpen van de affiche van de <strong>Jeugdboekenweek</strong> in 1987.<br />
Ze illustreert voor verschillende jeugdauteurs en schrijft<br />
soms ook zelf haar tekst. Ze haalt haar inspiratie vooral uit<br />
kindertekeningen. Ze tekent het liefst gekke toestanden in<br />
vrolijke, heldere kleuren. Ze gebruikt een speelse verteltoon<br />
en absurde humor.<br />
Werken met het gedicht<br />
Voor het lezen<br />
Je voert met je kinderen een specifiek gesprek over ‘wonen’:<br />
je vertrekt van de alledaagse realiteit: mensen wonen in<br />
huizen, varkens in een stal, vogels in een nest, … maar<br />
geleidelijk laat je het gesprek evolueren naar abstractere<br />
zaken: waterdruppels wonen in een kraan, cola in een fles,<br />
blaadjes aan een boom, zandkorrels op het strand, …<br />
Uiteindelijk wordt het gesprek meer een rondje filosoferen:<br />
Waar wonen de sterren? En de lekkere smaak van frietjes?<br />
En de kindjes voor ze geboren worden?<br />
Het gedicht<br />
Je leest het gedicht voor, de kinderen vullen telkens het<br />
tweede rijmwoord aan.<br />
Bij een volgende beurt kunnen ze de beide woorden<br />
invullen.<br />
Na het lezen<br />
Het gedicht getekend<br />
De kinderen maken van elke zin een prent: tekening,<br />
schilderij, collage, …<br />
Al deze prenten op een rij tegen de muur reconstrueren het<br />
gedicht en vormen een gekke straat vol aparte huizen. Kleef<br />
de huizen die bij elkaar horen (met dezelfde rijm) tegen<br />
elkaar. Deze noem je ‘buurhuizen’.<br />
Nieuwe ‘huizen’<br />
De gekke straat is nog niet volgebouwd, er zijn nog stukjes<br />
grond over.<br />
Dus verzinnen de kinderen nieuwe ‘huizen’ waarvan ze ook<br />
weer een prent maken. Je kan hier verwijzen naar het<br />
inleidend gesprek over wonen, bijvoorbeeld confituur<br />
woont op de boterham, citroen in de thee, mijn knuffel in<br />
mijn bed, …<br />
Nieuwe ‘buren’<br />
Bij de nieuwe ‘huizen’ en betreffende zinnen van hiervoor,<br />
creëren de kinderen nieuwe zinnen op rijm (bijvoorbeeld<br />
haar woont in de kam, bloed in de snee, de gevangen vlinder<br />
in het net). Deze zinnen worden weer omgezet in een<br />
fantasierijke prent en zo creëren zij nieuwe ‘buren’.<br />
Als je de zinnen bij de nieuwe ‘huizen’ en betreffende<br />
‘buren’ leest, heb je een nieuw gedicht.<br />
Woonmemo<br />
Kopieer de prenten verkleind en kleef ze op kartonnen<br />
kaarten.<br />
Hiermee kan je een memospel spelen: alle kaarten liggen<br />
omgedraaid op de grond. Ieder draait om de beurt een kaart<br />
om en zoekt de ‘buur’kaart die rijmt.<br />
Woondomino<br />
Met dezelfde kaarten kan je ook een dominospel spelen:<br />
hiervoor kleef je telkens twee kaarten die niet bij elkaar<br />
horen aan elkaar. Deze duo-kaarten verdeel je over de<br />
kinderen. Om beurten mag iedereen een kaart neerleggen in<br />
eender welke richting. Als je geen aansluitende kaart hebt,<br />
verlies je je beurt.<br />
Andere boeken van Riet Wille<br />
Een oom van room, Averbode, 2001<br />
Wie zijn twee keer drie, Averbode, 2001<br />
Duif in een kooi is niet mooi, Averbode, 2001<br />
Een zoen van meester Koen, Averbode, 1999<br />
Zing mee met de cd, Averbode, 1999<br />
Een zoen van meester Koen, Averbode, 1999<br />
Illustraties van Kristien Aertssen<br />
De papawinkel, Leopold, 2000<br />
Geert De Kockere, Het koekeloerelaantje, De Eenhoorn,<br />
1999<br />
Circus Bollebrood, Leopold, 1999<br />
Geert De Kockere, Sling slange slom, De Eenhoorn, 1998<br />
Geert De Kockere, Bol, 1996<br />
Geert De Kockere, Schaapje, 1995<br />
An Debaene, Tanta Nans zat op een gans, Averbode, 1993<br />
Het vierde luik : morgen bezoeken we De slaapkamer.<br />
Wat past bij een slaapkamer? Breng mee.<br />
Tweede en derde leerjaar – 81
Dag 4 : De slaapkamer<br />
Zingen en voorlezen<br />
Voor het voorlezen<br />
Lees de inleiding op p. 42 en laat de kinderen fantaseren<br />
over wat zij zien in de donkere prent.<br />
Praat daarna over naar bed gaan:<br />
- Hoe laat moet jij gaan slapen? Vind je dat een goed uur?<br />
- Ga je alleen naar boven of word je naar bed gebracht?<br />
- Gebeurde dat vroeger anders dan nu?<br />
- Wie is er bang in het donker? Waarvoor ben je bang?<br />
- Wanneer mag je langer opblijven?<br />
- Welke smoezen verzin je om het slapen gaan uit te stellen?<br />
- Welke geluiden hoor je van beneden? Let er vanavond<br />
eens op.<br />
Het lied<br />
Een beetje muzikale meester of juf kan het liedje aanleren<br />
op p. 44-47<br />
Voorlezen: Het verhaal van Janneke van Zomeren p. 48-55<br />
Tijdens het voorlezen zal het verhaal ongetwijfeld reacties<br />
uitlokken, laat de kinderen volop reageren.<br />
Ga na of de kinderen weten wat gestampte muisjes zijn<br />
(chocolade of suiker hagelslag).<br />
Lees het verhaal voor.<br />
Janneke van Zomeren hoort het verhaal van de Pantoffelheld<br />
die bang was van de kleerhanger niet meer, wij dus ook<br />
niet. Laat de kinderen in groepjes of individueel het verhaal<br />
vertellen en voorlezen. In een tweede klas kun je het samen<br />
met de hele klas doen.<br />
Richtvragen: Wat is een pantoffelheld? (eventueel woordenboek<br />
gebruiken)<br />
Waar zijn ze? Hoe is het daar? Hoe zien de pantoffelheld en<br />
de kleerhanger eruit? Wat doet de kleerhanger? Wat ziet de<br />
pantoffelheld? Waarom is de pantoffelheld bang? Loopt het<br />
goed of slecht af?<br />
82 – Tweede en derde leerjaar<br />
Fragment 4<br />
Het loterijbriefje<br />
Els Pelgrom / Thé Tjong-Khing<br />
Ploegsma, 2000, p. 5–8<br />
Over de auteur<br />
Els Pelgrom is het pseudoniem van Else Koch. Els Pelgrom<br />
bouwde een indrukwekkend oeuvre uit waarvoor ze in 1994<br />
de Theo Thijssenprijs kreeg. Voor Kleine Sofie en Lange<br />
Wapper kreeg ze een Gouden Griffel. Het boek werd ook<br />
meermaals gelauwerd in het buitenland. Ook voor moeilijke<br />
lezers herwerkte en hertaalde ze een aantal klassieke<br />
verhalen in de reeks Wenteltrap. In Els Pelgroms boeken<br />
vloeien fantasie en realiteit vaak in elkaar over, zodanig dat<br />
het soms moeilijk is ze van elkaar te onderscheiden. Hoewel<br />
ze geen boodschap wil doorgeven, vertelt ze in haar verhalen<br />
over menselijke relaties en maatschappelijke toestanden.<br />
Over de illustrator<br />
Thé Tjong-Khing werd in 1933 op Midden-Java geboren.<br />
Hij volgde twee jaar avondschool kunstonderwijs, is papa,<br />
striptekenaar, boek-illustrator en gaf een tijdje les aan de<br />
Rietveld-academie. Als artistieke hoogtepunt worden zijn<br />
tekeningen bij Kleine Sofie en Lange Wapper genoemd.<br />
Nu kennen kinderen zijn prachtige illustraties natuurlijk<br />
ook van Vos en Haas. Twee vrienden waarvan we de<br />
avonturen lezen in de boeken van Sylvia Vanden Heede.<br />
Thé Tjong-Khing gaf ze een eigen, sprekend gezicht.<br />
De humor in die verhalen vult hij perfect en eigenzinnig aan<br />
met zijn tekeningen.<br />
Over het boek<br />
Stella en Lowietje wonen vlakbij een vuilnisbelt in een<br />
huisje van planken, plastiek en ijzer. Samen met hun ouders<br />
en andere arme mensen zoeken ze naar bruikbare spullen<br />
tussen het afval. Op een dag vindt hun hond Floortje een<br />
loterijbriefje. Zullen ze winnen of niet? En wat zal Floortje<br />
doen?<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Oriëntatie op het verhaal: Dit verhaal gaat over armoede.<br />
Wanneer is iemand arm? Zijn er in ons land arme mensen?<br />
Hoe komt het dat sommige mensen arm worden of zijn?<br />
Waar in de wereld wonen er veel arme mensen? Hoe zou<br />
dat komen?<br />
Ken je iemand die met de Lotto speelt? Ken je iemand die al<br />
eens gewonnen heeft? Wat zou jij doen als je zou winnen?<br />
Wat gebeurt er met het afval bij je thuis? Hoe sorteren<br />
jullie? Wat gooien jullie weg? Wat heb jij vandaag al<br />
weggegooid? Waar gaat ons afval naartoe?<br />
Kun je je voorstellen dat je zo arm bent dat je tussen het<br />
afval moet zoeken om eten en kleren te hebben?<br />
Dat is wat Stella en Lowietje en hun ouders doen.<br />
Het gebeurt ook echt zo in arme landen.<br />
Toon het boek en lees de informatie over de auteur en de<br />
illustrator en de intro.<br />
Lezen – voorlezen<br />
In de tweede klas lees je het verhaal voor, in de derde klas<br />
lezen de kinderen het verhaal stil.
Na het lezen<br />
Vragen om het gesprek te leiden:<br />
- Hoe ziet het huis van Stella en Lowietje eruit? Hoe noem<br />
je zo’n huis?<br />
- Waarom zouden ze daar wonen? Zou je willen ruilen?<br />
- Wat is een ranzige lucht?<br />
- Wat doen ze met de spullen die ze tussen het vuilnis<br />
vinden?<br />
- Waarom denkt moeder dat mensen zoals zij nooit winnen<br />
in de loterij?<br />
- In welk land zouden Stella en Lowietje kunnen wonen?<br />
- Denk je dat ze zullen winnen?<br />
Verwerking<br />
Verhaal aanvullen<br />
De klas wordt verdeeld in twee groepen. De ene groep<br />
bedenkt wat er gebeurt als ze winnen, de andere wat er<br />
gebeurt als ze verliezen. De versies worden vergeleken en<br />
nagespeeld.<br />
Voddenrapers<br />
Steek in een zak allerlei spullen: lege melkkartonnen,<br />
sleutelhanger, aardappel, spullen uit de verschillende<br />
kamers. Elk kind neemt geblinddoekt één voorwerp uit de<br />
zak, bevoelt het en raadt wat het is.<br />
Daarna vraag je of ze hun voorwerp zouden meenemen als<br />
ze het op de vuilnisbelt zouden vinden en wat ze ermee<br />
zouden doen?<br />
Ze maken een stripverhaal waarin ze vertellen dat ze op een<br />
vuilnisbelt wonen en vandaag ..... gevonden hebben.<br />
Een krotwoning maken<br />
Voor deze activiteit trek je best naar de speelplaats of een<br />
weide. De kinderen werken in groepen van vier. Elke groep<br />
beschikt over voldoende materiaal om een hut voor vier<br />
personen te bouwen: karton, doeken, hout...<br />
Ze bouwen een onderkomen waar ze met z’n vieren in<br />
kunnen.<br />
Je kan het ook kleiner zien en in de klas een hut in het klein<br />
laten maken.<br />
Speelgoed maken<br />
Kinderen als Stella en Lowietje hebben meestal geen geld<br />
om speelgoed te kopen, ze maken het zelf. Laat de kinderen<br />
uit waardeloos materiaal speelgoed maken: tollen, auto’s,<br />
fietsjes, karren, poppen...<br />
Boeken als: Het grote spelletjesboek van Susan Adams en<br />
De speelgoedfabriek van Lindsay Milne kunnen helpen.<br />
Andere boeken van Els Pelgrom<br />
Kleine Sofie en Lange Wapper, Querido, 1999<br />
De eikelvreters, Querido, 1998<br />
De zee en het land, Zwijsen, 1998<br />
Kinderen van het achtste woud, Querido, 1996<br />
Bombaaj!, Querido, 1995<br />
Illustraties van Thé Tjong-Khing<br />
Vos en Haas op het eiland, Sylvia Vanden Heede, Lannoo,<br />
2000<br />
Hannah en het raadsel van de stilte, Kaat Vrancken,<br />
Querido, 2000<br />
Tot kijk, Vos en Haas, Sylvia Vanden Heede, Lannoo, 1999<br />
Tsjau, Hannah!, Kaat Vrancken, Querido, 1999<br />
Vos en haas, Sylvia Vanden Heede, Lannoo, 1998<br />
Hannah, kom je dansen?, Kaat Vrancken, Querido, 1997<br />
Tweede en derde leerjaar – 83
Intermezzo<br />
‘Bovenhuis – Benedenhuis’<br />
Uit: Een huis met zeven kamers<br />
Joke Van Leeuwen<br />
Querido, 1997, p. 96 – 97<br />
Over de auteur<br />
In haar jeugd verhuisde Joke Van Leeuwen verschillende<br />
keren, ook een keer naar Brussel, toen ze dertien was.<br />
België beviel haar zo goed, dat ze daar ging studeren: eerst<br />
in Antwerpen aan de Kunstacademie, daarna in Brussel aan<br />
het Hoger St.Lucas Instituut, een grafische opleiding. Ze<br />
wilde blijven tekenen en schrijven, zoals ze altijd al had<br />
gedaan. Ze kwam op het idee om een kinderboek te gaan<br />
maken, maar had moeite een uitgever te vinden. Ze ging<br />
weer studeren, geschiedenis in Brussel. Uiteindelijk vond ze<br />
toch een uitgever. Tegenwoordig woont ze in Maastricht.<br />
Joke Van Leeuwen combineert in haar boeken tekst en<br />
illustraties. Deze vormen een geheel, vullen elkaar aan.<br />
Haar taalgebruik is origineel, haar illustraties zijn soms<br />
zoekplaatjes waarin een heleboel te ontdekken is.<br />
De hoofdpersonen in haar boeken zijn vaak eigenzinnige<br />
kinderen, die een tocht maken in een vreemde wereld.<br />
Daarbij ontmoeten ze merkwaardige personen en dingen.<br />
De verhalen en illustraties zijn meestal grappig, en bevatten<br />
milde maatschappijkritiek.<br />
Werken met het fragment<br />
Dit grappige intermezzo inspireert ons voor een levendige<br />
taalles rond de wiskundige begrippen ‘boven’ en ‘beneden’.<br />
Hiervoor heb je per kind drie bewerkte kopieën nodig van<br />
p. 96 en 97 uit het boek.<br />
1. Benedenhuis – Bovenhuis<br />
Op de eerste bewerkte kopie zijn de teksten en de<br />
personages weggelaten en heb je van de twee huizen één<br />
gemaakt.<br />
Je vertelt over het nu nog lege huis en over het beneden- en<br />
het bovenhuis dat telkens twee kamers heeft.<br />
Dan mogen de kinderen de beide huizen ‘behangen’:<br />
kleuren of echt behangpapier in de kamers kleven. Telkens<br />
wel één kleur of papier per twee kamers!<br />
2. Bewoners<br />
Op een tweede bewerkte kopie staan enkel de bewoners in<br />
hun zetel/in hun bed.<br />
De kinderen knippen ze uit en kleven ze in de juiste kamer<br />
volgens de opdracht die jij hen voorleest:<br />
‘Jan met de gestreepte broek is nog niet gaan slapen. Hij ligt<br />
op de sofa die beneden in het benedenhuis staat. Zijn<br />
ouders, Luc en Marie, liggen boven in het benedenhuis<br />
reeds in bed. <strong>Onder</strong>tussen is Karel ook gaan slapen, alleen<br />
in zijn bed, boven in het bovenhuis. Terwijl hij wacht op<br />
zijn broer Hendrik die beneden in het bovenhuis nog wat in<br />
de zetel zit.’<br />
3. Boven – Beneden<br />
Naar aanleiding van de vorige opdrachten en de<br />
uiteindelijke prenten praat je over de plaats van elk personage<br />
tegenover elkaar. Wie is boven? Wie is beneden? Maar is<br />
bijvoorbeeld Hendrik ook boven ten opzichte van Karel?<br />
84 – Tweede en derde leerjaar<br />
4. Tekst<br />
Je leest de beide teksten uit het boek voor. De kinderen<br />
luisteren en zeggen wie welke tekst heeft gezegd.<br />
5. Beneden – Boven<br />
Op een derde bewerkte kopie staan de teksten waaruit je<br />
verschillende keren de woorden ‘boven’ en ‘beneden’<br />
geschrapt hebt.<br />
De kinderen kleven de teksten in de juiste tekstballon en<br />
vullen hem aan.<br />
6. Controle<br />
Als beide teksten volledig ingevuld zijn, leest iemand ze<br />
voor terwijl de anderen hun tekst controleren. Misschien<br />
ontstaat er wel een pittige discussie…<br />
Mogelijke uitbreiding<br />
Bewegingsles<br />
In een bewegingsles kan je met deze teksten aan de slag<br />
waarbij de kinderen posities innemen op het klimrek of op<br />
verschillende toestellen ten opzichte van elkaar.<br />
Maar wat gebeurt er als iemand van positie verandert?<br />
Hoe moeten de anderen zich dan aanpassen opdat de tekst<br />
nog juist zou zijn?<br />
Andere boeken van Joke van Leeuwen<br />
Ozo heppie en andere versjes, Querido, 2000<br />
Een sok met streepjes, Zwijsen, 1999<br />
Kukel, Querido, 1998<br />
Bezoekjaren, Querido, 1998<br />
Het verhaal van Bobbel die in een bakfiets woonde en rijk<br />
wilde worden, Querido, 1998<br />
Het vijfde luik: morgen gaan we naar De kelder.<br />
Wat kan er in een kelder staan? Breng spulletjes mee!
Dag 5: De kelder<br />
Uit: Een huis met zeven kamers, p. 56-75<br />
De kinderen tonen de spullen die bij de kelder horen.<br />
Lees de inleiding op p. 56. Vraag de kinderen of ze de<br />
kelder een gezellige plaats vinden?<br />
Wie zal er wachten bij het deurtje? (oom)<br />
Aangezien de volgende bladzijden alleen uit prenten<br />
bestaan, is het gemakkelijk om die te kopiëren. De kinderen<br />
doen partnerwerk en krijgen elk één dubbele pagina (twee<br />
prenten). Ze bedenken een verhaal van minstens vijf regels<br />
bij de prenten. Laat hen een naam bedenken voor de hoofdpersoon.<br />
De hele klas gebruikt dezelfde naam.<br />
Met de afzonderlijke verhaaltjes wordt het hele kelderverhaal<br />
samengesteld.<br />
De kinderen en de leerkracht mogen aanvullen of<br />
verbeteren, ze zorgen ervoor dat de verhaaltjes een zekere<br />
samenhang vertonen.<br />
De verhaaltjes worden onder de prenten geschreven.<br />
Fragment 5<br />
‘Het huis dat zichzelf bouwde’<br />
Uit: Wie is het slimst?<br />
Hiawyn Oram / Tim Warnes<br />
Lemniscaat, 1997, p. 33-40<br />
Over de auteur<br />
Hiawyn Oram werd geboren in Zuid-Afrika en werkte na<br />
haar studie Engels en drama in Engeland als copywriter.<br />
Zij heeft reeds veel teksten voor prenten- en kinderboeken<br />
geschreven. Ze houdt vooral van vrolijke, grappige verhalen.<br />
Over de illustrator<br />
Tim Warnes volgde een illustratorenopleiding in Brighton<br />
en is sindsdien fulltime illustrator. Hij is getrouwd met de<br />
illustratrice Jane Chapman.<br />
Over het boek<br />
Stel je eens voor dat je niet hier maar in Afrika geboren was.<br />
Dan ging je na het avondeten vast naar buiten want daar zat<br />
iedereen bij elkaar. Je oom, je vader, je moeder of een<br />
buurman vertelde dan een verhaal over dieren, over mensen<br />
of over allebei. Dan zou het kunnen gebeuren dat je dit<br />
verhaal hoorde.<br />
Werken met het verhaal<br />
Voor het lezen<br />
Dit fragment sluit volledig aan bij het werelddorp dat je met<br />
je klas kan bouwen (zie sfeerschepping). Want hier wordt<br />
stap voor stap een Afrikaanse hut gebouwd. Op een zeer<br />
verrassende en grappige wijze…<br />
Als je dit werelddorp niet bouwt in je klas, is het wel zinvol<br />
als je kinderen enkele boeken raadplegen over hoe een<br />
Afrikaanse hut gebouwd wordt.<br />
Verschillende groepen kunnen woningen uit verschillende<br />
culturen bestuderen en aan elkaar vertellen (en tonen).<br />
Raadpleeg hiervoor de keuzelijst.<br />
Dit fragment sluit ook aan bij fragment 2 (‘Broer van de<br />
beren’): beide fragmenten typeren een andere cultuur.<br />
Ze kunnen allebei aanleiding geven om op zoek te gaan naar<br />
andere verhalen uit vreemde culturen. Gaandeweg creëer je<br />
zo een rijke multiculturele leeshoek in je klas.<br />
Een passende sfeerschepping verhoogt de impact van dit<br />
fragment. Vertel je kinderen dat dit soort verhalen verteld<br />
worden in Afrika bij een vuur, ’s nachts onder een indrukwekkende<br />
sterrenhemel, waar kinderen, ouders en<br />
grootouders samen verhalen vertellen en luisteren.<br />
Waar en hoe gebeurt dat nu nog bij ons? Vertelt jouw<br />
grootvader soms verhalen? Of…<br />
Misschien kan je hierbij een nieuwe traditie starten, waarbij<br />
grootouders wekelijks of maandelijks verhalen komen<br />
vertellen uit hun rijke verleden.<br />
Dit fragment kan daarvoor een opstart zijn.<br />
Het fragment<br />
Het fragment wordt integraal voorgelezen, al dan niet in<br />
een specifieke sfeer… (zie hiervoor)<br />
Na het voorlezen<br />
Het is zinvol om na het voorlezen te reconstrueren hoe de<br />
hut werd gebouwd.<br />
Tweede en derde leerjaar – 85
Elke stap zet je chronologisch op flappen. Bij elke stap<br />
maken de kinderen een tekening zodat je de hut ziet<br />
‘ontstaan’.<br />
Ze kunnen ook elke stap driedimensionaal uitbeelden,<br />
waarbij ze met gras, takken, bamboe, riet, … een kleine hut<br />
stap voor stap bouwen.<br />
Verwerking<br />
Een ander einde<br />
Op het einde van het fragment gaan beide dieren lopen uit<br />
schrik en durven ze elkaar niet meer onder ogen te komen.<br />
Maar volkse verhalen die mondeling overgeleverd worden<br />
veranderen vaak.<br />
Zo kunnen de kinderen ook een ander einde verzinnen.<br />
Laat ze dit opschrijven en aan elkaar voorlezen. (Misschien<br />
wordt de hut afgebroken… Of gaan de twee dieren<br />
samenwonen… Of …).<br />
Verzin je eigen verhaal<br />
De kinderen kiezen individueel, in groepen of met de hele<br />
klas (afhankelijk van hoe je deze activiteit wil organiseren)<br />
een activiteit, bijvoorbeeld het koken van spaghetti, het<br />
bouwen van een flatgebouw, het planten van bloemen.<br />
Ze kiezen ook twee personages die deze activiteit gaan<br />
uitvoeren.<br />
Analoog aan het fragment verzinnen ze rond hun twee<br />
figuren een verhaal hoe de activiteit zichzelf stap voor stap<br />
ontwikkelt.<br />
De verhalen worden chronologisch genoteerd (en eventueel<br />
geïllustreerd) en aan elkaar voorgelezen/verteld.<br />
Spiegelspel<br />
Zoals Boskat en Hyena elkaar nabootsen, kunnen de<br />
kinderen elkaar ook nabootsen. We noemen dit spiegelen:<br />
Ze staan met twee tegenover elkaar. Eén kind doet een<br />
beweging voor, de ander bootst hem na.<br />
Later kan je deze bewegingen ter plaatse verruimen: ze<br />
mogen zich dan verplaatsen door de ruimte. Ze lopen elkaar<br />
na, maken dezelfde gekke sprongen, …<br />
Nog later mogen de kinderen er ook bij spreken: hierbij<br />
worden dan niet meer alleen de bewegingen gekopieerd,<br />
maar ook de stem en de woorden.<br />
Uiteindelijk creëren ze korte scènes, waarin ze de eerder<br />
opgedane ervaringen toepassen in concrete situaties,<br />
bijvoorbeeld twee oude dametjes zitten in de wachtzaal van<br />
de dokter en zijn jaloers op elkaars ziekte. Ze nemen elkaars<br />
ziekte over en versterken ze om de ziekste te zijn<br />
(bijvoorbeeld een ontzettende jeuk over het hele lichaam, of<br />
een eindeloze hoest).<br />
Andere boeken van Hiawyn Oram<br />
Boris zoekt het hogerop, Sjaloom, 2001<br />
De tuin van prinses Kamille, Sjaloom, 2000<br />
De gelukkige kikker, De Vries-Brouwers, 1999<br />
Mijn broertje en de kuch, Holland, 1999<br />
Zij is altijd de eerste, Sjaloom, 1998<br />
Het verrassingsfeestje, Lemniscaat, 1994<br />
86 – Tweede en derde leerjaar<br />
Gedicht 3<br />
‘Moe moe’<br />
Uit: Er loopt een liedje door de lucht<br />
Erik van Os<br />
Zwijsen, 1995<br />
Over de auteur<br />
Erik van Os wilde vroeger profvoetballer of missionaris<br />
worden. Uiteindelijk ging hij werken als kleuterleider en als<br />
brugwachter. Sinds 1988 is hij schrijver en gezondheidsvoorlichter.<br />
Samen met zijn vrouw Elle van Lieshout schrijft<br />
hij kinderboeken. Ze pakken pen en papier en praten en<br />
schrijven, ruziën en lachen en schrijven weer. De ideeën<br />
voor hun boeken vinden ze in de supermarkt, in de tuin en<br />
aan zee, overal dus.<br />
Werken met het gedicht<br />
Het gedicht lezen<br />
Dit gedicht kan je onder de noemer visuele poëzie<br />
rangschikken. De kinderen lezen het gedicht. Laat hen<br />
spontaan reageren.<br />
Vraag de kinderen op welke manier ze ‘Ik ben moe’, zeggen.<br />
Enkele kinderen lezen het gedicht zoals ze denken dat het<br />
moet klinken.<br />
Bespreek wat er speciaal is aan dit gedicht.<br />
Verwerking<br />
Visuele poëzie of tekenen met woorden.<br />
Vraag de kinderen hoe ze zich nog kunnen voelen:<br />
Ik heb... slaap, pijn honger...<br />
Ik ben... lui, boos, blij...<br />
Vraag wat ze dan doen: En nu wil ik...<br />
Deze oefening kan, naar analogie met het gedicht resulteren<br />
in, bijv.:<br />
Slaap, slaap<br />
Ik heb zo’n slaap<br />
Mijn ogen vallen toe<br />
en mijn<br />
nu ik naar bedje<br />
wil toe<br />
Slaap, slaap<br />
ik val zo van slaap om<br />
kom!<br />
bedje<br />
mijn<br />
in<br />
ik<br />
hoe<br />
me<br />
Zeg<br />
Bespreek met de kinderen wat ze met woorden kunnen<br />
tekenen: bed, tafel, gezicht, huis.<br />
Neem de prenten van de kelder (Huis met zeven kamers) en<br />
het verhaal dat de kinderen erbij schreven. Laat de kinderen<br />
het verhaal omzetten in een woordschilderij.<br />
- Geef de kinderen volgende tekstjes uit Meneer Bruis<br />
bouwt zijn huis van Stefan Themerson:
‘Dit huis<br />
in New York<br />
krabt vaak<br />
aan een wolk<br />
je loopt omhoog<br />
en omhoog<br />
en omhoog<br />
soms tot in een regenboog’<br />
‘Flats naast flats,<br />
onder flats: flats<br />
en bovenop die flats<br />
nog meer flats’<br />
‘De huizen<br />
de huizen<br />
ze stikken<br />
ze staan zo op<br />
elkaar geperst<br />
dat het me niets zou verbazen<br />
als een van hen flauw viel’<br />
Bespreek met de kinderen hoe ze de stad zouden tekenen<br />
met deze woorden.<br />
Doe het nog eens met dit raadselgedicht van Riet Wille:<br />
Ik ben een dier<br />
bedrukt met strepen.<br />
Liggen die strepen<br />
op straat<br />
dan moet je daar<br />
oversteken.<br />
Tot slot kunnen de kinderen zichzelf voorstellen in een<br />
woordenschilderij:<br />
Ik<br />
Dit ben ik<br />
Ik heet...<br />
Ik woon...<br />
Ik kan...<br />
Ik weet...<br />
Ik ben...<br />
Ik droom van...<br />
Ik lach om...<br />
Ik ben bang voor...<br />
Ja, dit ben ik!<br />
Andere boeken van Erik van Os (en Elle van Lieshout)<br />
Iiieeek een luis, Gottmer, 2001<br />
Helemaal alleen op school, Zwijsen, 2001<br />
Ik was zo’n steentje in jouw schoen, Di-vers, 2001<br />
Wat goed van Saar, Kimio, 2000<br />
Een roos voor de juf, Zwijsen, 2000<br />
Het zesde luik: morgen gaan we naar De spullenkamer.<br />
Lees de inleiding op p. 76 en trek de aandacht op: ‘Hier<br />
bewaar ik spullen die ik mooi of bijzonder of leuk vind.’<br />
Vraag de kinderen zo iets mee te brengen.<br />
Dag 6: De spullenkamer<br />
De kinderen tonen de spullen voor de spullenkamer.<br />
Ze zeggen wat er bijzonder, leuk of mooi aan is en wat ze<br />
ermee doen. De andere kinderen geven ook hun mening,<br />
waarbij zich een discussie ontspint waaruit blijkt dat<br />
smaken en kleuren kunnen verschillen.<br />
Voorlezen: Het verhaal van Joris Floris p. 78-94<br />
Dit verhaal is weer interactief. Schrijf al de namen van Joris<br />
Floris op het bord en laat ze door de kinderen lezen. Vraag<br />
aan de kinderen hoeveel namen ze hebben en hoe ze eraan<br />
komen.<br />
Lees het verhaal voor tot p. 80 en toon de prenten op p. 80,<br />
81 en 82. Schrijf op het bord wat er op de briefjes staat en<br />
laat het door de kinderen lezen. Sta even stil bij de andere<br />
alfabetten. De kinderen lossen het raadsel op p. 82 op.<br />
Lees verder vanaf p. 83 tot aan de rebus op p. 90, laat de<br />
kinderen even zoeken. Lees dan het einde.<br />
Gesprek na het voorlezen<br />
Vraag de mening van de kinderen over: ‘Hoe vaker je naar<br />
bijzondere dingen keek, hoe gewoner ze werden’.<br />
Laat de kinderen vertellen over wat ze verzamelen en nodig<br />
hen uit om hun verzamelingen te tonen aan de klas.<br />
Tweede en derde leerjaar – 87
Fragment 6<br />
Karlsson van het <strong>dak</strong><br />
Astrid Lindgren / Georgien Overwater<br />
Ploegsma, 1999, p. 124 – 126<br />
Over de auteur<br />
Astrid Lindgren (1907) werd geboren in Vimmerby<br />
(Zuid-Zweden) als Astrid Anna Emilia Ericsson. Ze groeide<br />
op in een boerderij en had een fijne jeugd. Ze volgde een<br />
secretaresse-opleiding in Stockholm, werkte een tijd op<br />
kantoor en trouwde met Sture Lindgren. Ze heeft twee<br />
kinderen. Ze schreef in totaal meer dan 45 boeken, maakte<br />
toneelstukken en films. Voor haar werk kreeg ze tal van<br />
prijzen in binnen- en buitenland. Heel wat van haar<br />
verhalen spelen in de landschappen die ze vanuit haar jeugd<br />
kende. De natuur speelt een belangrijke rol, net als de<br />
fantasie van kinderen in moeilijke situaties; Veel figuren uit<br />
haar boeken zijn eigenwijze deugnieten die toch verdriet,<br />
angst en eenzaamheid kennen.<br />
Zelf vindt Astrid Lindgren de taal waarin een jeugdboek<br />
geschreven is het allerbelangrijkste. Die taal moet aansluiten<br />
bij de inhoud van het verhaal. Als ze in haar boeken een<br />
boodschap meegeeft, dan is het dat geweld nergens toe leidt<br />
en men pas zinvol kan leven als men om de anderen geeft.<br />
Over de illustrator<br />
Georgien Overwater (1958) woont in Amsterdam en is dol<br />
op fietsen, schaatsen, wandelen en lekker eten. Ze illustreert<br />
kinderboeken voor verschillende auteurs en uitgeverijen en<br />
werkt ook voor Sesamstraat.<br />
Over het boek<br />
Wat zou jij zeggen als op een dag een klein mannetje met op<br />
zijn rug een schroef als van een helikopter, je kamer kwam<br />
binnenvliegen?<br />
Dat is wat Erik overkomt. En het mannetje heet Karlssonvan-het-<strong>dak</strong>.<br />
Hij woont in een piepklein huisje achter de<br />
schoorsteen op het <strong>dak</strong> van het huis waar Erik woont.<br />
Karlsson is de beste in alles, zegt hij. Erik beleeft dolle pret<br />
met Karlsson, maar soms is zijn vriend wel vervelend, hij<br />
maakt rommel in Eriks kamer en soms maakt hij dingen<br />
stuk. En omdat niemand Karlsson ziet, geloven ze Erik<br />
natuurlijk niet als hij zegt dat Karlsson het gedaan heeft.<br />
Op een dag mag Erik nog eens mee naar het huisje van<br />
Karlsson, maar of dat een leuke visite wordt?<br />
In dit boek zijn drie boeken over Karlsson samengebracht,<br />
we noemen zo’n dik boek een omnibus.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Verwijs naar de verzameling van bijzondere personen die<br />
Joris Floris uit het voorleesverhaal wil aanleggen. Vraag aan<br />
de kinderen wie zij bijzondere personen vinden<br />
(woordveld).<br />
Lees de informatie over het boek en vraag of Karlsson ook<br />
in de verzameling van Joris Floris zou passen. Toon het<br />
boek, zeg dat het een omnibus is en verklaar.<br />
Lees de informatie over de auteur en vraag of de kinderen<br />
andere boeken van Astrid Lindgren kennen.<br />
88 – Tweede en derde leerjaar<br />
Lezen/voorlezen<br />
In de derde klas lezen de kinderen het fragment stil. In de<br />
tweede klas wordt het voorgelezen.<br />
Na het lezen<br />
Vinden jullie dat het verhaal van Karlsson past bij de<br />
spullenkamer.<br />
Wat is een ‘berekenend’ mannetje? Is opruimen nodig in het<br />
huisje van Karlsson? Hoe lees je dat? Heeft Erik veel zin in<br />
schoonmaken? Hoe weet je dat? ‘Aan het plafond hing<br />
haast niets’, is dat zo? Hoe zou jij aan schoonmaken<br />
beginnen?<br />
Verwerking<br />
Tekenen<br />
De kinderen lezen de beschrijving van het huis, en tekenen<br />
wat ze lezen. De tekeningen worden vergeleken en<br />
eventueel aangevuld.<br />
Bovenaanzichten<br />
Karlsson en Lila kunnen allebei vliegen. Ze zien de dingen<br />
van bovenaf en Lila zegt dat het bijzonder is. Toon de<br />
kinderen de tekening op p. 93 in Een huis met zeven<br />
kamers. Ga eventueel naar de hoogste verdieping van de<br />
school en laat de kinderen van bovenaf naar de speelplaats<br />
kijken. Dan krijgen alle kinderen een prent. Ze tekenen de<br />
prent zoals ze er van bovenaf zou kunnen uitzien.<br />
Woordspelletje<br />
Lees het bijzonder raadsel op p. 82 (Een huis met zeven<br />
kamers). De kinderen zoeken in het verhaal van Karlsson<br />
woorden waarvan ze delen kunnen omzetten in cijfers, bijv.<br />
Schoorst1; 8er; z11 ...<br />
Collage<br />
Groepswerk met vier: De kinderen zoeken in tijdschriften<br />
personen die ze bijzonder vinden. Ze moeten alle vier<br />
instemmen met elkaars personen. Ze knippen ze uit en<br />
maken er een collage van. Elke groep stelt zijn werkstuk<br />
voor aan de klas.<br />
Gebarentaal<br />
Op p. 81 (Een huis met zeven kamers) staan bijzondere<br />
letters. Vraag de kinderen of ze die kunnen lezen. Laat<br />
allochtone kinderen iets in hun taal zeggen en/of schrijven.<br />
Als je de taal van een land niet kent, hoe probeer je dan<br />
duidelijk te maken: hoe heet je?; kom je spelen?; waar woon<br />
je?; kom je eten?; ik heb pijn; ik heb honger; ik moet naar<br />
de wc; het stinkt hier; ik heb het koud; ik ben moe...<br />
Andere boeken van Astrid Lindgren<br />
Mio mijn Mio, Ploegsma, 2001<br />
Michiel van de Hazelhoeve, Ploegsma, 2000<br />
De gebroeders Leeuwenhart, Ploegsma, 1999<br />
Pippi Langkous omnibus, Ploegsma, 1997<br />
Alle verhalen van Astrid Lindgren, Ploegsma, 1997<br />
Sprookjes, Ploegsma, 1996<br />
Ronja de roversdochter, Ploegsma, 1995<br />
Illustraties van Georgien Overwater<br />
Gerard Tonen, Een bed op straat, Zwijsen, 2001
Gerard Tonen, De grote reis van Joris Lap, Zwijsen, 2001<br />
Bies van Ede, Klaar rover, Zwijsen, 2000<br />
Nanda Roep, Prinses Jana en ridder Misha, Zwijsen, 2000<br />
Elisabeth Marrain, Verdwaald in Brussel, Zwijsen, 2000<br />
Het zevende luik: morgen gaan we naar De wc.<br />
Breng wc-spullen mee!<br />
Dag 7: De wc<br />
Uit: Een huis met zeven kamers, p. 98-107<br />
Bespreek de voorwerpen en plaats ze in de wc. Lees de<br />
inleiding op p. 98. Per twee krijgen de kinderen een versje.<br />
Ze oefenen om het zo mooi mogelijk voor te lezen.<br />
Tweede en derde leerjaar – 89
Fragment 7<br />
Paultje en het paarse krijtje<br />
Crockett Johnson<br />
Lemniscaat, 2001, p. 5-64<br />
Dit fragment vind je niet in de fragmentenbundel.<br />
Over de auteur<br />
De Amerikaanse schrijver en illustrator Crockett Johnson<br />
(1906-1975), wiens echte naam David Johnson Leisk was,<br />
werd geboren in New York. Na zijn studie kunstgeschiedenis<br />
werkte hij als ontwerper en cartoonist voor een<br />
aantal bladen. In 1945 debuteerde hij als illustrator van<br />
kinderboeken met tekeningen bij een verhaal van zijn<br />
vrouw Ruth Krauss. In 1955 verscheen ‘Harold and the<br />
Purple Crayon’, dat later gevolgd werd door vijf andere<br />
boeken over Harold die met zijn krijtje op bijzondere<br />
plaatsen terechtkomt. Geen van deze boeken evenaarde<br />
echter het succes van ‘Paultje en zijn paarse krijtje’.<br />
Over het boek<br />
Op een avond besloot Paultje een wandeling in de<br />
maneschijn te maken. Maar er was geen maan en Paultje had<br />
een maan nodig om in de maneschijn te wandelen. Gelukkig<br />
had hij zijn paarse krijtje bij zich, dus tekende Paultje een<br />
maan. Hij had ook iets nodig om op te wandelen, dus<br />
tekende hij een weg... Met de hulp van zijn paarse krijtje<br />
schept Paultje bladzijde na bladzijde zijn eigen wereld, tot<br />
hij aan het eind een raam om de maan tekent, er een bed<br />
onder zet en de dekens over zijn oren trekt.<br />
Werken met het verhaal<br />
Voor het lezen<br />
Dit is geen fragment, maar de tekst van het hele boek. Lees<br />
de informatie over de auteur, toon het boek en wijs op de<br />
vertaalster: Annie M.G.Schmidt.<br />
Lees dan over de inhoud van het boek.<br />
Lezen<br />
De kinderen lezen het fragment.<br />
Teken- en vertelverhaal<br />
‘Teken- en vertelverhalen vormen een efficiënte aanvulling<br />
op het materiaal dat je al gebruikt voor taalvaardigheidslessen.<br />
De verhalen bevorderen de luistervaardigheid van de<br />
kinderen, ze leren om algemene taalstructuren te herkennen<br />
en te gebruiken bij het vertellen en het schrijven van<br />
verhalen. Teken-en-vertel-verhalen stimuleren de kinderen<br />
om aandachtiger te lezen, te begrijpen en te herhalen.<br />
Ze zijn een prettig hulpmiddel bij het ontwikkelen van<br />
zelfvertrouwen en rust bij het spreken.’ Aldus de inleiding<br />
van: Aan het eind van de regenboog van Richard Thompson.<br />
Het loont de moeite om het boek op te zoeken in de bib, de<br />
tekeningen beschrijven is haast onmogelijk, in het boek<br />
staan ze naast de verhalen.<br />
Het verhaal van Paultje leent zich uitstekend om tekenen en<br />
vertellen te combineren. Je kan dat op drie manieren<br />
aanpakken:<br />
1. De kinderen lezen terwijl de leerkracht tekent: je leest het<br />
verhaal vooraf, en oefent in het maken van de juiste<br />
tekening op het gepaste moment. Dan gaan de kinderen<br />
90 – Tweede en derde leerjaar<br />
lezen terwijl jij tekent. Zeg de kinderen dat jij het verhaal<br />
zult tekenen, maar dat je hun hulp nodig hebt. Stop<br />
regelmatig en vraag of je een cirkel, een zigzaglijn, een<br />
driehoek... moet tekenen.<br />
De kinderen vertellen het verhaal na aan de hand van de<br />
tekeningen.<br />
2. De leerkracht leest het verhaal; de kinderen tekenen<br />
terwijl de leerkracht het verhaal langzaam voorleest.<br />
3. Partnerwerk: het ene kind leest, het andere tekent.<br />
Het ‘wat-is-dit?’-verhaal<br />
Maak een grote tekening of ‘kaart’. Vertel de klas dat je het<br />
verhaal dat erbij hoort bent kwijtgeraakt en vraag of zij er<br />
een passend verhaal bij bedenken.
Gedicht 4<br />
‘De slakjes’<br />
Uit: Het grote versjesboek<br />
Marianne Busser, Ron Schröder / Wilbert van der Steen<br />
Van Holkema & Warendorf, 2000, p. 105<br />
Over de auteurs<br />
Ron Schröder (1958) en Marianne Busser (1958) zijn<br />
getrouwd en hebben 3 dochters. Samen schrijven ze voor<br />
jonge kinderen: ze werken voor kindertijdschriften en<br />
schrijven al jaren voor Sesamstraat. Ze hebben al zo’n 60<br />
boeken geschreven. Ze maken ook ondersteunend<br />
onderwijsmateriaal. Daarnaast leveren ze regelmatig teksten<br />
voor radio, TV en allerlei cd-projecten. Ze hebben meer dan<br />
800 liedjes geschreven.<br />
Werken met het gedicht<br />
Voor het gedicht<br />
Voor je dit gedicht aanbrengt, kunnen de kinderen de<br />
dierenboeken raadplegen om het leven van de huisjesslak te<br />
bestuderen. Zo wordt straks de pointe van het gedicht (de<br />
slakkenflat) nog absurder en grappiger.<br />
Het gedicht<br />
De kinderen lezen het gedicht luidop.<br />
Let hierbij op de expressie van de stem en vermijd een<br />
dreuntoon. Een natuurlijke spreekwijze is de beste toon!<br />
Een goed hulpmiddel hierbij is om het gedicht te laten<br />
omzetten in prozavorm. Laat hen dan goed luisteren naar<br />
de toon van de spreekzinnen en laat ze deze toon<br />
overnemen in het gedicht.<br />
Na het gedicht<br />
Bespreek kort de inhoud van het gedicht: Is het realistisch?<br />
Fantasie? Absurd Grappig? Abstract? Gevoelig? …<br />
Kennen ze nog andere gedichten die aansluiten bij deze<br />
stijl?<br />
<strong>Onder</strong>zoek ook het rijmschema (ABCB/DEFE)<br />
Verwerking<br />
Vervolggedicht<br />
De kinderen schrijven een vervolg op dit gedicht.<br />
Het gedicht zelf blijft steeds als basis en je geeft hen de<br />
eerste vervolgzin om hen op weg te zetten.<br />
Hou bij het vervolg wel het rijmschema aan!<br />
Bijvoorbeeld.<br />
…………<br />
Daar kregen ze vele kindertjes<br />
Die speelden op het <strong>dak</strong>.<br />
………<br />
………<br />
Of: ………<br />
’s Winters was het er gezellig,<br />
dan brandde een warm vuur.<br />
………<br />
………<br />
Of: ………………<br />
Andere boeken van Marianne Busser en Ron Schröder<br />
Het kleine kleuren-koetje, Zwijsen, 2001<br />
De Bussertjes, Van Holkema & Warendorf, 2001<br />
Het grote verhaaltjesboek, Van Holkema & Warendorf,<br />
2001<br />
Wil je met me spelen, Van Holkema & Warendorf, 2001<br />
Een kind in de sloot, Van Holkema & Warendorf, 2001<br />
Een schat in het park, Van Holkema & Warendorf, 2001<br />
Illustraties van Wilbert van der Steen<br />
Marianne Busser, Ron Schröder, Het grote verhaaltjesboek,<br />
2001<br />
Marianne Busser, Ron Schröder, Het grote liedjesboek, 1998<br />
Het achtste luik: morgen gaan we naar De dierenkamer.<br />
Hebben jullie een dierenkamer thuis?<br />
Waar denken jullie de spullen te zullen vinden?<br />
Lees de inleiding op p. 108 (Een huis met zeven kamers)<br />
Tweede en derde leerjaar – 91
Dag 8: De dierenkamer<br />
Bespreek de voorwerpen en laat de kinderen vertellen of het<br />
moeilijk was iets te vinden.<br />
Voorlezen: p. 110-123<br />
Uit: Een huis met zeven kamers<br />
Lees het verhaal voor tot p. 114 en toon vanaf dan de<br />
prenten met de veranderingen.<br />
- Memo: maak plaatjes met een klein deel van de pels van<br />
een dier en andere met het hele dier. De kinderen zoeken<br />
het juiste dier bij de juiste pels.<br />
- Collages: Maak van twee bestaande dieren een nieuwe<br />
soort door twee helften om te wisselen. De kinderen<br />
bedenken een nieuwe naam.<br />
- Woordspelletje: Maak nieuwe diernamen uit twee<br />
bestaande: krokodil-olifant; papegaai-aardworm; dolfijngiraf;<br />
struisvogel-dromedaris...<br />
Het afsluitend stripverhaal kun je aanbieden met lege<br />
tekstballonnetjes, de kinderen schrijven wat de twee dieren<br />
zeggen.<br />
92 – Tweede en derde leerjaar<br />
Fragment 8<br />
Klaver Aas, een bijzondere big<br />
Dick King-Smith / Klaas Verplancke<br />
Elzenga, 1998, p. 45-50<br />
Over de auteur<br />
Dick King-Smith (1922) is een van de bekendste Engelse<br />
kinderboekenschrijvers. Hij is in Engeland populairder dan<br />
Roald Dahl.<br />
Hij heeft heel wat gedaan in zijn leven. Zo is hij tot zijn<br />
vijfenveertigste boer geweest. Daarna heeft hij jaren als<br />
onderwijzer gewerkt op een basisschool. Zijn verhalen over<br />
dieren waren zo populair bij de kinderen dat hij besloot om<br />
schrijver te worden. Sinds 1982 is hij schrijver van beroep.<br />
Ook was hij jarenlang, met zijn kleine teckel Dodo,<br />
presentator van een kinderprogramma op de Engelse<br />
televisie.<br />
Elke dag schrijft hij vier uur. Wat hij ’s ochtends met de pen<br />
geschreven heeft, typt hij ’s middags met één vinger uit. Hij<br />
schrijft vooral humoristische dierenverhalen.<br />
Voor zijn boek Een buitengewone big heeft hij de Guardian<br />
Children’s Award, een belangrijke Engelse Kinderboekenprijs<br />
gekregen. Dit boek is verfilmd als Babe.<br />
Over de illustrator<br />
Klaas Verplancke (1964) studeerde Publicitaire Grafiek en<br />
Fotografie in Gent. Hij werkte een drietal jaren als<br />
artdirector voor reclamebureaus en is sinds 1983 zelfstandig<br />
illustrator. Hij ontwerpt covers en maakt tekeningen voor<br />
lees- en prentenboeken van vele Vlaamse uitgeverijen, maar<br />
ook voor het buitenland. Hij tekent graag grappige,<br />
karikaturale personages en dieren. In 2001 werden zijn<br />
illustraties uit ‘Ozewiezewoze’ internationaal bekroond.<br />
Zijn eigen boek ‘Jot’ kreeg een eervolle vermelding.<br />
Over het boek<br />
Klaver Aas is niet alleen bijzonder omdat hij een vlek heeft<br />
in de vorm van een klavertje drie. De boer ontdekt dat hij<br />
mensentaal begrijpt. Zijn broers en zusjes worden naar de<br />
markt gebracht maar Aas wil niet. Aas maakt kennis met de<br />
andere dieren van de boerderij zoals Nanny de geit,<br />
Clarence de kater. Met Megan, de hond loopt het iets<br />
moeilijker.<br />
Aas wil dolgraag een huisvarken worden. En op een dag<br />
gaat hij met Clarence het huis binnen. Aas voelt zich prima<br />
thuis in zijn luie stoel voor de televisie. Maar beroemd<br />
wordt hij pas als hij zelf op televisie komt.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het fragment<br />
Vertel over verhalen waarin dieren kunnen spreken en<br />
intelligent zijn. Kennen de kinderen nog zulke verhalen?<br />
Boeken? Films? Verwijs hier zeker naar de film Babe en het<br />
boek waarop deze film gebaseerd is (zie eerder).<br />
Eventueel lees je het boek voor en toon je later de film.<br />
Je stimuleert hun kritische houding door achteraf de<br />
verschillen tussen het boek en de film te laten verwoorden<br />
en een oordeel te laten formuleren wat ze beter/slechter<br />
vonden.<br />
Bespreek ook even vooraf de verschillende figuren uit het<br />
fragment: Aas, Clarence, Megan en Nanny. Toon misschien
enkele illustraties uit het boek. Dit prikkelt de visuele<br />
verbeelding.<br />
Het fragment<br />
In de tweede klas lees je het fragment best voor, in de derde<br />
klas lezen de kinderen het zelf.<br />
Na het lezen<br />
Na het (voor)lezen krijgen de kinderen de kans om vragen<br />
te stellen: Wat is ‘noblesse oblige’? Wat zijn oorkondes? …<br />
Daarna vatten ze het fragment kort samen: Wie leidt Aas<br />
rond? Welke kamers bezoeken ze? Welke nieuwigheden<br />
ontdekt hij? Wat kent hij niet? …<br />
Verwerking<br />
Ik zie wat jij niet ziet<br />
Aas ziet voor het eerst een huis aan de binnenkant. Waaraan<br />
merk je dat? (Het bad is een trog, de wc is een stoel met een<br />
gat, …)<br />
In groepjes kiezen de kinderen een kamer van het huis.<br />
Zij verzinnen hoe Aas deze kamer zou benutten om erin te<br />
leven. Zij tekenen een plattegrond van de kamer en<br />
schrijven er in korte zinnetjes bij wat hij er zou doen.<br />
Om hun fantasie te prikkelen hou je vooraf een uitgebreide<br />
brainstormronde over het gehele huis. In deze ronde<br />
stimuleer je de gekste fantasieën.<br />
Voor het eerst<br />
Deze fantasie-opdracht sluit aan bij de vorige, maar gaat een<br />
stap verder: ‘over een vlo die voor het eerst in een kapsalon<br />
komt…’. Of ‘over een marsmannetje dat voor het eerst in<br />
onze klas komt…’. Of …<br />
De kinderen fantaseren in groepjes de verhalen. Je kan hen<br />
helpen met leidraadvragen: Vanwaar komt je figuur? Hoe<br />
komt hij er terecht? Wie is er nog? Wat ziet hij voor het<br />
eerst? Wat denkt hij? Is hij bang? Nieuwsgierig? Blij? …<br />
De verhalen worden aan elkaar verteld en/of voorgelezen en<br />
gebundeld tot een eigen ‘voor het eerst’-boek.<br />
Speels spel<br />
De kinderen kunnen de verschillende zelfgecreëerde ‘voor<br />
het eerst’-verhalen uitbeelden. Kies dan wel de geschiktste<br />
vorm, afhankelijk van de inhoud: dramatiseren, poppenspel,<br />
schimmenspel.<br />
Wat doe je ermee?<br />
Zoals Aas de televisie behandelt, kan je de kinderen gekende<br />
voorwerpen op een ongekende wijze laten manipuleren.<br />
Iedereen zit in een kring, terwijl een voorwerp wordt<br />
doorgegeven (bijvoorbeeld een telefoontoestel). Elk kind<br />
manipuleert het voorwerp op een andere wijze. Verras elkaar<br />
en stimuleer gekke ideeën. Laat de fantasie de vrije loop!<br />
Later kan je dit spel spelen met abstractere voorwerpen.<br />
Je geeft bijvoorbeeld een stok door en de kinderen<br />
manipuleren hem alsof het een … is (een fles wijn, een bril,<br />
een bed, …).<br />
Andere boeken van Dick King-Smith<br />
Een buitengewone big, Elzenga, 1999<br />
Troetelmuis, Elzenga, 1995<br />
Hondepootjes, Elzenga, 1995<br />
Illustraties van Klaas Verplancke<br />
Jan van Coillie (samenst.), Ozewiezewoze het ABC van de<br />
kinderliedjes, De Eenhoorn, 2000<br />
Jan Van Coillie, (samenst.), De dichter is een tovenaar:<br />
175 gedichten voor kinderen, Averbode, 2000<br />
Peter Slabbynck, De bolletjestrui, Davidsfonds/Infodok,<br />
1999<br />
Henri Van Daele, Van de sneeuwman die niet smelten wou,<br />
Averbode, 1999<br />
Andere boeken van Klaas Verplancke<br />
Jot, Davidsfonds/Infodok, 2000<br />
Wat trek ik aan?, De Eenhoorn, 1998<br />
Wat zie ik?, De Eenhoorn, 1998<br />
Wat doet baby?, De Eenhoorn, 1996<br />
Wat doet de kip?, De Eenhoorn, 1996<br />
Tweede en derde leerjaar – 93
94 – Vierde en vijfde leerjaar<br />
Wij wonen overal en nergens<br />
Ideeënbrief voor het vierde en vijfde leerjaar<br />
Over de samenstellers<br />
Joeri Brands woont in Hasselt en geeft les in Genk, in het<br />
vierde leerjaar. Hij maakt muziek, onder andere voor het<br />
straattheatergezelschap Yawar, knutselt meubeltjes en<br />
lampen en ontwikkelt foto’s. In zijn laatste jaar lerarenopleiding<br />
leerde hij lezen van Riet Jeurissen en sindsdien zit<br />
hij onherroepelijk met de kriebel. Hij maakte dan ook een<br />
eindwerk over boekpromotie.<br />
Ria Simoens woont (toevallig) ook in Hasselt en is licentiaat<br />
kinderpsychologie. Ze speelt blokfluit, maakt kleren en<br />
knuffelbeesten, tekent rare mannetjes en schiet Lomo-foto’s.<br />
Ze leerde al vroeg lezen en schrijven en is dat eigenlijk altijd<br />
blijven doen. Ze is voornamelijk verlekkerd op de wereldatlas,<br />
op poëzie en op kinderboeken.<br />
Josine van den Berg is leidinggevende (afdelingshoofd) bij<br />
de <strong>Onder</strong>wijsmediatheekdienst in Amsterdam. Ze maakte<br />
vele jaren radioprogramma’s over kinderboeken en jeugdliteratuur,<br />
stelde literaire middagen met kinderboekenschrijvers<br />
voor kinderen samen, recenseerde kinderboeken<br />
voor volwassenen en kinderen en is redactielid van<br />
Leesgoed. Ze heeft een soort fascinatie voor Spanje en<br />
Latijns-Amerika waar ze dan ook veel over wil weten wat<br />
betreft de geschiedenis en de kunst.
‘Het bos was tachtig, zij tien jaar oud.<br />
Ze had er van gras en van sprokkelhout,<br />
met mos en met modder een hut gebouwd<br />
en buiten was de wc.<br />
De vloer was van gras, het <strong>dak</strong> was van gras,<br />
de stoel en de kast en het zachte matras,<br />
maar de koek was van koek en een glas van glas<br />
en van water was er de thee.’<br />
‘Het bos was tachtig’<br />
Joke van Leeuwen<br />
Uit: Ozo Heppie<br />
Querido, 2000<br />
De meeste kinderen bouwen huisjes, of dromen ervan.<br />
Ze foezelen een gezellig nestje bijeen, bouwen een tent of<br />
een kamp. Thuis wonen ze ook in een huis (of een boot, of<br />
een woonwagen of een flat), maar dat is anders.<br />
We bouwden onszelf een vliegmachine en vlogen ermee<br />
naar de lucht. Door de gaatjes in de <strong>dak</strong>en keken we naar de<br />
mensen in de huisjes, naar de kinderen in hun nest.<br />
Wat volgt is het verslag van onze reis. We hebben verhalen<br />
meegebracht over kinderen die ergens wonen, en een koffer<br />
vol ideeën, wijze raad, een storthoop en een sokkenkast.<br />
We hebben getracht om vooral actief te werken, de handen<br />
uit de mouwen te steken en de kinderen zelf in de huizen,<br />
de holen, in de huid van een ander te laten kruipen.<br />
We hebben getracht om de kinderen zo in hun boek te laten<br />
stappen, zelfs springen, als in hun huis. Want een boek is<br />
ook een nest waar je in wegkruipt, een boek is ook een <strong>dak</strong><br />
boven je hoofd.<br />
We hopen vooral dat iedereen veel plezier beleeft aan onze<br />
koffer, dat iedereen er wat van leert, en vooral, dat de<br />
kinderen de smaak te pakken krijgen. Dat ze lezen leuk<br />
gaan vinden en in nog meer boeken gaan plonzen. Dat ze<br />
zich gaan thuisvoelen in boeken.<br />
Boek 1<br />
In het donker is het veilig<br />
Els Beerten<br />
Querido, 1998, p. 27-33<br />
Over de auteur<br />
Els Beerten werd geboren op 27 maart 1959. Ze was de<br />
oudste thuis. Meteen na Els komt haar broer Bart. Wat later<br />
volgen Gert en Tom.<br />
Op een dag werd ze twee jaar. Ze werd die dag vroeger dan<br />
gewoonlijk gewekt. Na het ontbijt knoopte moeder haar jas<br />
dicht en liep ze met haar naar school. Ze vroeg de kleuterjuf<br />
van de eerste klas of Els alsjeblieft naar school mocht<br />
komen, want ze wist echt niet meer wat ze Els nog moest<br />
vertellen. De kleuterjuf zei dat het eigenlijk verboden was<br />
om kinderen al zo vroeg naar school te laten gaan, maar<br />
goed; voor die keer dan.<br />
Sinds haar zesde jaar verslond ze boeken en op haar twaalfde<br />
had ze alles in de bibliotheek gelezen tot en met boeken<br />
voor zestienjarigen (verder mocht ze nog niet: dat was zonde).<br />
In die tijd wist ze niet meer zo goed wat ze later wilde<br />
worden: juffrouw, zangeres of actrice. Maar nooit dacht ze<br />
aan schrijven. Wel schreef ze scenario’s voor toneelstukjes,<br />
die ze zelf regisseerde, leerde zichzelf gitaar spelen en volgde<br />
piano-, teken-, voordracht- en toneelles. Toen ze dertien was,<br />
begon ze haar eerste boek te schrijven, na twee hoofdstukken<br />
was ze het al beu. Ze besloot dat een boek schrijven wel wat<br />
moeilijker was dan ze dacht. Toen ze achttien werd, wilde ze<br />
nog steeds juffrouw worden, maar dacht ook aan actrice, aan<br />
kinderarts en aan astronaut. Alles tegelijk ging niet.<br />
Uiteindelijk ging ze talen studeren. Op haar 22ste trouwde<br />
ze met Koen en later kreeg ze drie kinderen: Eva, Ben en<br />
Thijs. Ze woont nu met haar hele gezin in Aarschot.<br />
Over het boek<br />
De ouders van Leon en Victor maken voortdurend ruzie.<br />
Ze schreeuwen zo hard dat de broertjes wegkruipen in een<br />
grote kast vol dekens en wintersokken. De kast is hun<br />
veilige plekje thuis. Maar de kast is niet alleen kast. Soms is<br />
de kast een piratenschip op de oceaan, of een raket waarmee<br />
ze kunnen wegvliegen. In hun kast is alles mogelijk.<br />
Werken met het fragment<br />
De parabel<br />
Leons ouders maken voortdurend ruzie. Zijn sok verzint<br />
een verhaal over een monster dat door lieve mensen<br />
verslagen wordt. Wat zou Jozef daarmee bedoelen?<br />
Misschien zou Leon wel heel graag willen dat zijn ouders<br />
lief worden tegen elkaar, dat het ruziemonster verslagen<br />
wordt. Dan is het heel normaal dat Leon (nou ja, Jozef)<br />
zulk een verhaal verzint. Dat doen we namelijk allemaal.<br />
Als je zomaar een verhaal verzint, dan is dat nooit zomaar<br />
een verhaal, maar dan zit daar altijd iets in van jezelf.<br />
Ga met de kinderen na wat de schrijver van Roodkapje aan<br />
de hand had, of de schrijver van Repelsteeltje. Wat wou die<br />
schrijver heel graag? Wat was zijn of haar probleem?<br />
Nu we opgewarmd zijn in het symbolisch denken, gaan we<br />
zelf een parabel schrijven. Een parabel is typisch een verhaal<br />
waarin alles wel iets betekent, en waar een wijze les in zit.<br />
In ons geval hoeft er niet zo’n wijze les in te zitten. Als er<br />
Vierde en vijfde leerjaar – 95
maar een betekenis in zit, en er is één voorwaarde: het moet<br />
goed aflopen. Laat de kinderen bezinnen over wat hun<br />
probleem is, wat ze graag zouden veranderen, waar ze bang<br />
voor zijn. Dat gaan ze dan ‘vertalen’ in een verhaal. Iemand<br />
die veel problemen heeft met wiskunde, kan bijvoorbeeld<br />
een verhaal schrijven over een akker (zijn hoofd) waar al het<br />
graan (de cijfers) door elkaar ligt, waardoor de mensen<br />
scheve broden (foute sommen) krijgen, tot er op een dag<br />
een wind komt die al het graan weer recht blaast...<br />
De kast<br />
Leon en Victor kruipen in de kast om te schuilen voor het<br />
geruzie. De kast is hun veilig koninkrijkje. In welk meubel<br />
zou jij graag wegkruipen? Laat de kinderen alleen of in<br />
groepjes, hun schuilmeubel ontwerpen. Zitten er ramen in?<br />
Heeft het kleurtjes of juist niet? Waar staat het? Als het<br />
ontwerp klaar is, wordt het meubel gemaakt. Op schaal<br />
mag, maar het best is als ze er echt in kunnen wegkruipen.<br />
Met karton, papier-maché, kippengaas, hout, verf en<br />
versiering maken de kinderen hun schuilmeubel. Alles wat<br />
ze erin willen zetten, zoals kussens, eten of drinken, wordt<br />
eveneens geknutseld (limonade kan je maken door een<br />
beetje gele verf in water op te lossen, bijvoorbeeld). Als alle<br />
kasten en andere schuilmeubelen klaar zijn, worden ze,<br />
indien mogelijk, op de plek in de school gezet waar de<br />
ontwerper(s) het liefst zou(den) gaan schuilen (in de klas of<br />
op de gang kan het natuurlijk ook).<br />
De sokkenkast<br />
Leon speelt geen poppenkast. Hij heeft immers geen<br />
poppen. Hij heeft een sok. Hij speelt sokkenkast. Dat gaan<br />
de kinderen ook doen. Apart of in groepjes schrijven ze een<br />
verhaal, met minstens even veel personages als schrijvers,<br />
zodat iedereen minstens één rol speelt. De personages<br />
worden gemaakt van oude sokken waar pingpongballetjes<br />
aan vastgeplakt worden, of kralen aan geregen, als ogen.<br />
Andere lichaamsdelen worden gemaakt van stof en draad, of<br />
van karton en nietjes... Elke dag brengt een vrijwilliger of<br />
een vrijwillig groepje het verhaal voor de klas, van achter de<br />
‘sokkenkast’. Die kan je maken door gewoon een doek over<br />
een touw te hangen op bepaalde hoogte, of een doek over<br />
een tafel te hangen.<br />
Mijn leven als sok<br />
Jozef is eigenlijk een doodgewone sok. Toch beleeft hij<br />
fantastische avonturen. Hij trekt naar een vreemd land en<br />
leert vliegen. Uiteraard weten de kinderen ook nog wel<br />
leuke of spannende avonturen uit hun vorig leven als sok.<br />
Daar kunnen ze dan nu een opstel over schrijven. Let op de<br />
details: kan een sok wandelen of hupt hij? Wat koopt een<br />
sok in de winkel? Hoe ziet een sokkenhotel eruit? Neemt<br />
een sok een douche of gaat hij even in de wasmachine?<br />
Snuit hij zijn neus of zijn tenen?<br />
Andere boeken van Els Beerten<br />
In de laatste vijf jaar schreef Els Beerten alleen In het<br />
donker is het veilig, maar daarvoor bracht ze onder andere:<br />
Zoveel te zien, zoveel te horen, 1995<br />
Voorbij de blauwe lucht, 1994<br />
Simon, 1993<br />
Grote kleine broer, 1993<br />
Wat een stomme meester, 1992<br />
96 – Vierde en vijfde leerjaar<br />
Boek 2<br />
Lekker wakker<br />
Lydia Rood<br />
Leopold, 1997, p. 21-25<br />
Over de auteur<br />
Lydia Rood wordt op donderdag 23 mei 1957 geboren in<br />
Velp. Daar groeit ze op samen met haar vier broers en haar<br />
zusje. Lydia is druk, eigenwijs en avontuurlijk en voelt zich<br />
best thuis tussen zoveel jongens. Bomen klimmen achter in<br />
de tuin, vuurtjes stoken in het bos en voetballen met haar<br />
broers zijn aan haar wel bestede activiteiten.<br />
Eigenlijk wil ze altijd al schrijfster worden, dan kan ze alles<br />
laten gebeuren zoals zij het wil. Behalve schrijfster wil ze<br />
ook wel ontdekkingsreiziger worden, of stewardess, of ...<br />
non in Afrika! In elk geval, de wijde wereld in.<br />
Pippi Langkous is een tijdje haar heldin, wier haardracht ze<br />
zelfs af en toe imiteert. Haar eigenzinnigheid, hang naar<br />
vrijheid, ongekunstelde oprechtheid en haar avontuurlijke<br />
inslag heeft ze nog steeds gemeen met haar jeugdheldin.<br />
Altijd opkomend voor het recht van de minder bedeelden in<br />
de samenleving steekt ze haar mening nooit onder stoelen of<br />
banken. Tegen onrecht kan ze eenvoudig niet en daar zal ze<br />
tegenin gaan, zonder zich te laten weerhouden door<br />
eventuele risico’s.<br />
In 1985 krijgt ze haar enige dochter, Roosmarijn, over wie<br />
ze verschillende kleuterboeken schrijft, zoals bijvoorbeeld<br />
Torren onder de bank in 1991. De verhaaltjes, waarin<br />
gewone dagelijkse gebeurtenissen afgewisseld worden met<br />
grappige kleuterfantasieën, worden vaak door Lydia aan<br />
haar voorgelezen voor ze in een boek komen. Als ze bij<br />
Roosmarijn in de smaak vallen, zijn ze goed.<br />
Over het boek<br />
Lekker Wakker gaat over Charley, een ondernemend meisje<br />
dat professioneel wegloopt. Ze heeft immers ervaring, ze<br />
loopt al weg sinds ze drie jaar is. Tot nu toe is ze telkens ’s<br />
avonds thuisgekomen, maar nu wil Charley wel eens weten<br />
wat het is om echt op straat te leven. Ze hoort er immers<br />
allerlei spannende verhalen over van haar twee moeders, die<br />
allebei bij de politie zijn. Met haar rugzak vol slimme<br />
dingen trekt ze erop uit en leert ze allerlei mensen kennen<br />
die, net als zij, op straat moeten slapen. Zo komt ze op het<br />
spoor van een gemene rover...<br />
Werken met het fragment<br />
Twee moeders<br />
Soms kan het interessant zijn om eens te praten over twee<br />
moeders hebben. Wat vinden de kinderen daarvan? Zouden<br />
zij twee moeders willen hebben? Waarom wel of niet?<br />
En twee vaders? Is dat anders? Discussiestof te over, die in<br />
sommige klassen voor een boeiend gesprek kan zorgen.<br />
Maar bezint eer je begint. Informeer je vooraf genoeg, doe<br />
deze les alleen als je zelf geen vooroordelen hebt en als je<br />
zeker weet dat het je klas (en de ouders) niet in een koude<br />
oorlog zal ontketenen. Anderzijds is het ook wel leuk om er<br />
gewoon over te gaan en het als een detail te beschouwen dat<br />
Charley twee moeders heeft. Want dat is eigenlijk heel<br />
gewoon.
Op overlevingstocht<br />
Charley neemt allerlei slimme dingen mee. Weten de<br />
kinderen nog slimme dingen om mee te nemen? Laat ze in<br />
kleine groepjes beslissen over wat ze zullen meenemen en<br />
stel een maximum aantal attributen voor. Eventueel kan je<br />
hier een wiskundelesje van maken; stel een lijst op van<br />
allerlei voorwerpen en hun gewicht. In dit geval is er geen<br />
maximum aantal, maar een maximum gewicht voor de<br />
rugzak. Als de groepjes het erover eens zijn wat ze zullen<br />
meenemen, trekken we erop uit. Ga een mooie boswandeling<br />
maken. De kinderen nemen mee wat op hun<br />
lijstje stond, niet meer en niet minder. Uiteraard moeten<br />
afspraken gemaakt worden: iedereen neemt genoeg voedsel<br />
en drank mee om een dag te overleven.<br />
De overlevingsdoos<br />
Charley heeft een doos nodig, omdat je die kan opvouwen<br />
tot matras, er je spulletjes in kan opbergen, en erin kan<br />
schuilen voor gevaar. Dat is mooi, maar alles kan beter.<br />
De kinderen verzinnen een multifunctionele overlevingsdoos<br />
die handig te vervoeren is, en aan alle noden van de<br />
zwerver voldoet. Denk bijvoorbeeld aan rekkers die aan de<br />
wand worden bevestigd om er spullen achter te hangen,<br />
uitklapbare schapjes, ingebouwde donsdekens, telefoons,<br />
vliegenvangers, hoe gekker hoe beter. Deze doos wordt<br />
zorgvuldig op schaal getekend, zo mogelijk in perspectief.<br />
Wie wil, kan zijn of haar doos ook echt maken.<br />
Muziek van de straat<br />
Dé muziek van de straat is de rap. Ritmisch rijmend praten<br />
op muziek, met veel yeah en aha op de achtergrond. Laat<br />
eerst wat (liefst Nederlandstalige) rap horen. Dan maken de<br />
kinderen zelf hun raplied. Ze schrijven in kleine groepjes<br />
een rijmende tekst, verdeeld in stukken zodat iedereen van<br />
het groepje minstens één strofe rapt. Terwijl de ene rapt,<br />
zorgen de anderen voor de gepaste achtergrondgeluiden;<br />
kloppen, slaan, ah, yeah, oempf oempf, pling plong, als het<br />
maar ritmisch klinkt. Het thema van het lied kan bijvoorbeeld<br />
het leven op straat of het verhaal van Charley zijn.<br />
Andere boeken van Lydia Rood<br />
Lekker wakker, Leopold, 2000<br />
Anansi’s web, Leopold, 2000<br />
Zomer zonder Andy, Zwijsen, 1999<br />
Het huis van Biels, Leopold, 1999<br />
Ik kan, ik kan wat jij niet kan, Leopold, 1997<br />
Gedicht 1<br />
‘Is een slak’<br />
Ted van Lieshout<br />
uit: Een lichtblauw kleurpotlood en een hollend huis<br />
Leopold, 1997, p. 18<br />
Over de auteur<br />
Ted van Lieshout werd op 21 december 1955 geboren in<br />
Eindhoven. Na zijn middelbare schooltijd ging hij in<br />
Amsterdam (waar hij sinds 1975 woont) aan de Gerrit<br />
Rietveld-academie studeren. In datzelfde jaar werden zes<br />
gedichten gepubliceerd in een debutantenbundel (nadere<br />
informatie daarover houdt hij angstvallig geheim). Vijf jaar<br />
later kreeg hij zijn diploma en hij ging aan de slag als<br />
illustrator en grafisch ontwerper. Tot 1984 bestonden zijn<br />
werkzaamheden voornamelijk uit het ontwerpen van<br />
boekomslagen en het maken van tekeningen voor kranten<br />
en tijdschriften.<br />
Twee jaar later verschenen zijn eerste boeken en de eerste<br />
dichtbundel. Later maakte hij nog liedjes en scènes voor<br />
Sesamstraat.<br />
Werken met het gedicht<br />
Dierenhuizen<br />
De slak heeft zijn huis op zijn rug. Waar hebben de andere<br />
dieren hun huis? Hieraan kan je wel een les wijden, of je<br />
kan de kinderen in kleine groepjes de behuizingen van<br />
enkele dieren laten opzoeken in boeken of op het internet.<br />
De gemiddelde snelheid van ketshup<br />
Ooit hebben wetenschappers de gemiddelde snelheid<br />
berekend van ketshup. Dat lijkt al gek. Maar de snelheid<br />
van een huis? Dat is helemaal vreemd. Hoe snel of traag is<br />
een huis? Waaraan ligt dat, wat maakt een huis snel of traag?<br />
Waar is het het leukst om te wonen, in een snel of een traag<br />
huis? Laat de kinderen bedenken of hun eigen huis snel is of<br />
traag, en waarom dan wel. Hun filosofische bespiegelingen<br />
daaromtrent kunnen ze ook neerschrijven, met een<br />
illustratie.<br />
Het anaforen-epos<br />
De Slome Slijmerd, Het Huis op Hol, het zouden wel Suske<br />
en Wiske-albums kunnen zijn. De stijlfiguur die hier<br />
gebruikt wordt, heet anafoor. Eenvoudig gezegd: meermaals<br />
achter elkaar met dezelfde klank beginnen. Laat de<br />
kinderen, na een korte opwarming met anaforen aan de<br />
hand van de meubelen in de klas (de kale kast, de lelijke<br />
lessenaar, de jolige juf, de gammele gitaar), zelf een verhaal<br />
of een gedicht schrijven met zoveel mogelijk anaforen erin.<br />
<strong>Onder</strong>werp van het verhaal is hun huis of hun beste vriend.<br />
Andere boeken van Ted van Lieshout<br />
Klein groen koffertje, Leopold, 2001<br />
Het is een straf als je zo mooi moet zijn als ik, Leopold,<br />
2000<br />
Zeer kleine liefde, Leopold, 1999.<br />
Stil leven, SUN, 1998<br />
Een lichtblauw kleurpotlood, Leopold, 1997.<br />
Vierde en vijfde leerjaar – 97
Boek 3<br />
1000 woorden<br />
Michaël De Cock<br />
Standaard Jeugd, 2000, p. 27, 28.<br />
Over de auteur<br />
Michaël De Cock werd geboren in 1972 en woont nu in<br />
Antwerpen. Hij werkt als acteur voor theater en televisie.<br />
Eerst schreef hij naar Sinterklaas, later naar de meisjes en<br />
nog later voor theater.<br />
Over het boek<br />
‘Duizend woorden, of de lagische trotgevallen van Hare<br />
Hoogheid Meisje Chloë, dokter Dokter, Fons Tingeling,<br />
een toevallige voorbijganger en een taartenman’ vertelt het<br />
verhaal van Chloë. Chloë is de nieuwe ster van Circus<br />
Toeters en Bellen, het slechtste circus van de wereld.<br />
Een taartenman wordt verliefd op haar en omdat hij haar als<br />
eerste Hare Hoogheid Meisje Chloë noemt, is de liefde<br />
wederzijds. Maar Chloë wordt ziek. Dokter Dokter wordt<br />
erbij gehaald en omdat hij de beste dokter van het land is,<br />
weet hij meteen wat ze heeft: de ziekte van Fons Tingeling.<br />
Er zit iets in haar dat haar woorden opeet...<br />
Werken met het fragment<br />
Drama<br />
Het fragment is eigenlijk één dialoog. Maar er staan ook<br />
zinnen tussen die niet door één van de twee personages<br />
gezegd worden. Sommige van die zinnen zeggen iets over<br />
hoe een personage zich voelt, of op welke manier het<br />
personage spreekt. ‘Ze was vastberaden’, bijvoorbeeld, of<br />
‘ze was vertederd’. In echte toneelscripts worden zulke<br />
speeltips tussen haakjes gezet en schuin gedrukt, zodat de<br />
acteurs weten hoe ze de tekst moeten zeggen. De kinderen<br />
gaan nu eerst de tekst aanpassen tot toneelscript.<br />
Ze schrijven de dialoog op (de twee personages in een<br />
verschillende kleur schrijven maakt het duidelijker), laten<br />
alle ‘zei ze’ en ‘zei ik’ weg, en transformeren de ‘manierwaarop-zinnen’<br />
tot speeltips, tussen haakjes. Nu ze een<br />
volwaardig script hebben, kunnen ze het stuk opvoeren.<br />
De voorspelling<br />
Maar het geluk bleef niet duren...Wat gebeurt er?<br />
De kinderen brainstormen over wat er zal gebeuren en<br />
waarom, en breien deze afloop als opstel aan de tekst, of als<br />
tweede scène aan het toneelscript (zie boven).<br />
De liefste woonplaats<br />
Ga met je klas een ‘andere woonvorm’ bezoeken, een<br />
boerderij, een woonwagenpark, een woonboot, een loft op<br />
een industrieterrein, een circus- of kermisfamilie of een<br />
woongroep. Als het mogelijk is, kunnen zelfs groepjes<br />
gevormd worden die elk naar een andere woonvorm gaan<br />
kijken. Laat de kinderen als reporters vragen stellen en een<br />
woonprofiel opstellen aan de hand van zelf gekozen<br />
onderwerpen (verplaatsingen en afstand tot school of<br />
winkel, uur van opstaan en slapen gaan, sanitair, woonruimte,<br />
interieur,...). Eventueel kunnen ze ook foto’s<br />
trekken. Als er met groepjes gewerkt is, stelt elk groepje<br />
achteraf de bezochte woonvorm voor aan de anderen.<br />
Zoniet, wordt de woonvorm klassikaal besproken. Lijkt het<br />
98 – Vierde en vijfde leerjaar<br />
hen leuk om daar te wonen? Wat zijn de voor- en nadelen?<br />
Wat lijkt hen het leukste huis? Waar willen ze laten zelf<br />
wonen?<br />
De grote huizenwissel<br />
Chloë blijft niet gelukkig bij de taartenman. Ze is gewend<br />
aan een huis op wielen, haar huis is het circus. Hoe graag ze<br />
ook bij taartenman zou blijven, het lukt niet. Dit lijkt<br />
misschien op het eerste gezicht vreemd. Wellicht zijn er<br />
kinderen die beweren dat zij zich zonder problemen aan een<br />
ander huis kunnen aanpassen. Dat kan ook wel zo zijn.<br />
Maar er komt toch meer bij kijken dan je denkt. Om de<br />
proef op de som te nemen, wisselen twee (of meer)<br />
vrijwilligers voor een woensdagnamiddag en avond van<br />
huis. Ze gaan ’s middags gewoon met de verkeerde ouders<br />
mee en doen alles net zoals hun bewuste klasgenoot zou<br />
doen, hobby’s incluis. Wat hen opvalt, de gewoontes die ze<br />
raar vinden, of ongekende gezinsrituelen, noteren ze in een<br />
schriftje. Donderdagmorgen komen ze met deze verkeerde<br />
ouders weer naar school en brengen ze verslag uit. Wat was<br />
er anders, welke gewoonten waren onbekend? Was het echt<br />
zo gemakkelijk of zo moeilijk als ze hadden verwacht?<br />
Zouden ze gemakkelijk wennen aan dit huis, dit gezin?<br />
Zouden ze er kunnen blijven wonen?<br />
Michaël De Cock debuteerde met 1000 woorden en heeft<br />
dus geen andere boeken in de aanbieding.
Boek 4<br />
De vloek van Cornelia<br />
Martha Heesen<br />
Querido, 1999, p. 39, 40.<br />
Over de auteur<br />
Martha Heesen groeide op in een mooi Brabants dorp, in<br />
een gezin met veel jongens en veel poezen, en met koeien<br />
aan de andere kant van de sloot. Daarom komen er in haar<br />
boeken altijd jongens, poezen en koeien voor.<br />
Toen ze zes was moest ze natuurlijk naar school. Dat heeft<br />
ze altijd vreselijk gevonden. Daar leerde ze schrijven en<br />
gelukkig ook lezen. Toen ze dat eenmaal kon heeft ze niet<br />
veel anders meer gedaan. Voor de lange, droevige opstellen<br />
die ze schreef kreeg ze wel eens een negen-en-een-half, en<br />
een keer zelfs een prijs. Eerst wilde ze veearts worden (weer<br />
die koeien), maar uiteindelijk ging ze Nederlands studeren<br />
(vanwege die opstellen). Voor de klas staan wilde ze niet,<br />
want al die kinderen ... tja.<br />
Nu woont ze ook weer in een dorp, zonder koeien, jammer<br />
genoeg. Maar ze heeft hier wel een groot, rommelig huis<br />
met 1 dochter, 1 poes, 1 muis en ontelbare spinnen. Ze zit<br />
daar niet de hele tijd boeken te schrijven. Soms heeft ze<br />
schoon genoeg van haar eigen baksels; dan legt ze het half<br />
geschreven boek weg, en gaat haar andere werk doen,<br />
namelijk boeken van andere schrijvers vertalen. Als ze het<br />
half afgeschreven boek na een tijd weer leest denk ze: o, wat<br />
een aardig verhaal, ik maak het maar eens af.<br />
Het leukste van schrijven, vindt ze, is niet het schrijven zelf,<br />
maar het rondlopen met zo’n verhaal in haar hoofd, waar ze<br />
steeds een stukje aan verder breit. Eigenlijk doet ze dat ook<br />
niet zelf, de hoofdpersoon maakt gewoon zijn eigen verhaal.<br />
En zijzelf is net zo benieuwd als haar lezers.<br />
Over het boek<br />
Verhuizen is meestal leuk: van een klein huis naar een groter<br />
huis of van een flat naar een huis met een tuin. Maar Staf,<br />
een jongen van 10, heeft meteen door dat er met dit huis iets<br />
vreselijk mis is. En hij wilde al niet verhuizen. Probleem is:<br />
hoe overtuigt hij zijn ouders en zijn zusje Kaat? Hoe krijgt<br />
hij ze weg uit het huis voor er een ramp gebeurt? Want hij<br />
is er zeker van dat Cornelia, het meisje dat ooit in het huis<br />
woonde, een vloek over het huis heeft uitgesproken.<br />
Werken met het fragment<br />
Hoe zou je de geest van Cornelia tot bedaren kunnen<br />
brengen? Wie heeft een goed idee? Hier volgen alvast enkele<br />
tips.<br />
Antivloek brouwsel<br />
Om de geest van Cornelia te bezweren kunnen de kinderen<br />
een recept tegen de vloek van Cornelia maken. Welke<br />
ingrediënten zitten erin? Waaruit zou een dergelijk recept<br />
moeten bestaan? Laat de kinderen een echt recept schrijven<br />
zoals in een heksenkookboek. Eventueel kunnen ook enkele<br />
brouwsels echt gemaakt worden. Pas wel op met chemische<br />
producten en levende dieren.<br />
Zakelijk <strong>Onder</strong>handelen<br />
<strong>Onder</strong>handelen met een geest, hoe doe je dat in woord en<br />
gebaar? In een open plek zet je twee stoelen. De ene stoel<br />
stelt de geest van Cornelia voor, de andere Staf. Eventueel<br />
kunnen de stoelen navenant versierd worden. Twee<br />
kinderen gaan op de stoelen staan en beginnen te onderhandelen,<br />
de ene als Cornelia, de andere als Staf. Uiteraard<br />
is het de bedoeling om het elkaar zo moeilijk mogelijk te<br />
maken, maar toch tot een compromis te komen. Wanneer<br />
één van de twee kinderen het niet meer weet, neemt een<br />
volgende leerling over. Zo blijft de dialoog verder gaan, met<br />
telkens nieuwe kinderen in de hoofdrol.<br />
Drama<br />
In het fragment gaat Staf de donkere zolder op. Zonder<br />
zaklantaarn. In een dramaoefening kunnen kinderen de<br />
scène naspelen. Oefen bijvoorbeeld het gymlokaal met de<br />
ogen dicht, of het licht uit. Vooral de gevoelens zijn een<br />
uitdaging om na te spelen: de spanning op zolder, en<br />
vervolgens de opluchting als Staf weer op zijn kamer is, op<br />
veilig terrein.<br />
Het geestenboek<br />
De leerlingen maken elk op een groot blad een schilderij of<br />
een tekening van een geest. Ze zorgen ook voor enige<br />
toelichting over de specifieke eigenschappen van hun geest,<br />
met een stukje tekst, met een echte legende, waarbij elk<br />
stukje van de geest apart wordt uitgelegd onderaan het blad,<br />
of door aan de hand van pijltjes enkele kenmerken van de<br />
geest aan te wijzen en uit te leggen.<br />
Andere boeken van Martha Heesen<br />
Stekels, Querido, 2001<br />
Mijn zusje is een monster, Querido, 2000<br />
De vloek van Cornelia, Querido, 1999<br />
Sterre en Joe, Querido, 1997<br />
De vreemde vrouw van de Langestraat, Querido, 1996<br />
Vierde en vijfde leerjaar – 99
Gedicht 2<br />
‘Mijn harthuisje’<br />
Sitske Baerdemaeker<br />
uit: Ik heb jouw zee van tijd<br />
DiVers, 2000<br />
Over de auteur<br />
Sitske Baerdemaeker is 7 jaar oud en woont in Merchtem.<br />
Ze deed mee aan een belangrijke poëziewedstrijd en<br />
behaalde ‘een bronzen flits’.<br />
Werken met het gedicht<br />
Het lichaamshuis<br />
Geef alle kinderen een blad papier en een potlood. Lees het<br />
gedicht traag voor en stop eventjes na elke zin. Laat de<br />
kinderen tekenen wat ze horen. (Uiteraard is het de<br />
bedoeling dat ze het gedicht nog niet kennen). Als het<br />
gedicht af is, vervolledigen de kinderen hun tekeningen en<br />
lees je het gedicht nog een keer voor. Lijkt het erop? Lijken<br />
de tekeningen meer op een lichaam of meer op een huis?<br />
Het huislichaam<br />
Deze opdracht wordt in groepjes uitgevoerd. In elk groepje<br />
wordt één kind op een groot vel papier gelegd (waar het<br />
kind helemaal op past) en tekent een ander kind de omtrek<br />
af. Wat nu zichtbaar is, is de omtrek van een groot heren- of<br />
dameshuis. Binnen het huis worden de kamers getekend,<br />
alsof het huis overlangs doorgesneden is. Elke kamer heeft<br />
min of meer iets te maken met het lichaam; het hoofd heeft<br />
vensters en herbergt de controlekamer, in de buik zit een<br />
grote machine die voedsel verwerkt... Het groepje tekent<br />
alle kamers en de respectievelijke bewoners in hun<br />
dagelijkse bezigheden. De huislichamen worden aan de<br />
muur gehangen als ze klaar zijn. Van ver lijken het<br />
kinderen, maar eigenlijk staat er een straat.<br />
Het lichaamgedicht<br />
Nu gaan de kinderen zelf ook een gedicht schrijven over<br />
hun lichaam als huis. Dat zal het best gaan als je eerst een<br />
gesprekje houdt over de beeldtaal die in het gedicht<br />
gebruikt wordt. Hoe is een mond een radio? Wat komt er<br />
door de deuren naar binnen? Kan je door de ogen heen bij<br />
iemand binnen kijken? Hoe? Vindt het meisje haar lichaam<br />
een gezellig huisje?<br />
Wat vinden de kinderen van hun eigen lichaam als huis?<br />
Is het gezellig? Zijn er genoeg ramen? Is het er warm of<br />
koud? Kan het goed tegen de regen? Is hun mond ook een<br />
radio of eerder een schatkist?<br />
Wonderkinderen<br />
De auteur van dit gedicht is maar 7 jaar. Ze heeft een prijs<br />
gewonnen met een poëziewedstrijd. Hoe komt het dat<br />
iemand van 7 jaar gedichten schrijft? Hoe komt het dat ze<br />
dat zo goed kan? Is ze een wonderkind? Wat moet je doen<br />
om een wonderkind te zijn? Hoe ziet haar leven eruit? Wat<br />
zal ze later worden? Zijn er in de klas misschien ook<br />
kampioenen?<br />
Om iets te bereiken zoals een prijs winnen of kampioen<br />
worden, moet je veel oefenen. Laat de kinderen op een<br />
papiertje schrijven wat ze graag zouden bereiken, en hoe ze<br />
100 – Vierde en vijfde leerjaar<br />
daarvoor kunnen oefenen. Alle papiertjes worden geheim<br />
opgevouwen en in een envelop of een bokaal gestopt, die<br />
hermetisch gesloten wordt. Alle bokalen of enveloppen<br />
worden zichtbaar opgesteld zodat elk kind af en toe<br />
herinnerd wordt aan het goede voornemen, zonder dat<br />
anderen het moeten weten. Uiteraard mag je in je eigen<br />
bokaal of envelop nog eens piepen als je je voornemen niet<br />
meer goed weet.
Boek 5<br />
Het geluk komt als de donder<br />
Guus Kuijer/Alice Hoogstad<br />
Querido, 2000, p. 104-106<br />
Over de auteur<br />
Guus Kuijer werd op 1 augustus 1942 in Amsterdam geboren.<br />
Het wilde niet met hem lukken op de lagere school.<br />
Hij bleef maar liefst drie keer zitten en werd toen naar een<br />
internaat gestuurd. ‘De ergste tijd van mijn leven,’ noemt hij<br />
het nog altijd.<br />
Na het volgen van de kweekschool in Didam was<br />
Guus Kuijer van 1967 tot 1973 leraar. Toen stopte hij om<br />
zich helemaal te kunnen wijden aan het schrijven.<br />
Nadat hij twee verhalenbundels en een roman voor<br />
volwassenen had gepubliceerd, wilde Guus Kuijer voor<br />
kinderen gaan schrijven. Het resultaat was het eerste boek<br />
over Madelief: Met de poppen gooien. Eigenlijk werden<br />
deze verhalen geschreven voor de échte Madelief, het<br />
dochtertje van vrienden. Na vijf boeken over Madelief<br />
schreef Guus Kuijer ook dierenverhalen, jeugdtheaterteksten,<br />
televisiescripts, jeugdromans en doldwaze<br />
avonturenboeken.<br />
Over het boek<br />
Het geluk komt als de donder is het derde boek over<br />
Polleke, die we reeds kennen uit Voor altijd samen, amen en<br />
Het is fijn om er te zijn. In dit boek krijgt Polleke een<br />
nieuwe vriendin, die ze eerst nog Nederlands moet leren, en<br />
brengt Caro, haar oude vriendin, Mimoen het hoofd op hol.<br />
Terwijl Mimoen toch háár vriendje is! En alsof dat nog niet<br />
genoeg is, heeft ze al sinds tijden niets meer van haar vader<br />
Spiek gehoord. Maar daar komt verandering in. Het leven<br />
heeft ook leuke verrassingen in petto: o wonder, het geluk<br />
komt als de donder.<br />
Werken met het fragment<br />
Ik geloof in mijn huis<br />
Sommige mensen ‘komen thuis’ in hun geloof. Hoe kan je<br />
geloof een huis zijn?<br />
Sommige mensen gaan echt wonen in hun geloof, ze gaan<br />
bij een sekte. Maar elk geloof heeft een eigen ‘huis’. Een<br />
kerk, een tempel, een moskee, het zijn allemaal huizen van<br />
het geloof. Je krijgt wel een les gevuld over verschillende<br />
gods- en geloofshuizen, maar je kan de leerlingen uiteraard<br />
ook zelf laten zoeken naar foto’s, prenten en informatie<br />
over de verschillende ‘kerken’. Als dat mogelijk is, kan je<br />
zelfs de Hare Krishna gaan bezoeken in Durbuy met je klas.<br />
Daar wonen mensen van hetzelfde geloof op een heel<br />
speciale manier allemaal bij elkaar in één groot kasteel.<br />
Wandel drie keer rond de tafel...<br />
In de meeste geloofsovertuigingen bestaan er wel rituelen.<br />
Meestal is daar een bepaald moment, een bepaald voorwerp<br />
en een bepaalde spreuk mee gemoeid. Laat de kinderen in<br />
groepjes zelf een ritueel verzinnen, waarbij ze het moment,<br />
het voorwerp en de spreuk gebruiken. Ze moeten natuurlijk<br />
ook uitleggen waar het ritueel voor dient en hoe het<br />
ontstaan is. Elk groepje creëert de juiste sfeer (harde of juist<br />
zachte muziek, wierook, kussentjes of de vloer, iedereen op<br />
de knieën...) en demonstreert het ritueel.<br />
Eet elke dag één appel...<br />
Spiek citeert een wijze man die hem heeft geleerd om vat op<br />
zijn leven te krijgen, om weer gelukkig te worden. Eigenlijk<br />
zijn de regels heel eenvoudig. Maar voor Spiek was de<br />
eenvoud ver te zoeken. Wat vinden de kinderen van deze<br />
regels? Kennen ze er zelf nog andere? Werken ze? Waarom?<br />
De kinderen schrijven vijf à tien zelfbedachte levensregels<br />
op. De tien meest werkzame levensregels worden plechtig<br />
op een groot blad geschreven, ondertekend door alle<br />
kinderen en vooraan in de klas gehangen. Zo wordt<br />
iedereen elke dag een beetje gelukkiger.<br />
Andere boeken van Guus Kuijer<br />
Met de wind mee naar zee, Querido, 2001<br />
Het is fijn om er te zijn, Querido, 2000<br />
Het geluk komt als de donder, Querido, 2000<br />
Voor altijd samen, amen, Querido, 1999<br />
De grote Tin Toeval, Querido, 1996<br />
De verhalen van Jonathan, Querido, 1996<br />
Vierde en vijfde leerjaar – 101
Gedicht 3<br />
‘Alleen thuis’<br />
uit: Wie weet nog waar we zijn?<br />
Johanna Kruit/ Wim Hofman<br />
Leopold, 1999, p. 32<br />
Dit gedicht vind je niet in de fragmentenbundel.<br />
Over de auteur<br />
Johanna Kruit werd op 14 december 1940 geboren in<br />
Zoutelande op het eiland Walcheren (Zeeland). Ze werkte<br />
na haar schooljaren enige tijd als verpleegster. In 1976<br />
verscheen haar eerste dichtbundel voor volwassenen.<br />
Haar eerste bundel met gedichten voor jonge mensen<br />
publiceerde ze in 1989 in de Zonnewijzerreeks.<br />
Naast poëzie schrijft ze ook verhalen.<br />
Over de illustrator<br />
Wim Hofman werd ook in Zeeland geboren, in het plaatsje<br />
Oostkapelle. Door het lezen van verhalen over oerwouden<br />
kwam hij op het idee om missionaris te worden. Maar zover<br />
is het niet gekomen. In 1965 sloot hij zijn kerkelijke loopbaan<br />
af. Hij is toen wel als ontwikkelingshelper naar Afrika<br />
vertrokken.<br />
Naast schrijver-illustrator is Wim Hofman ook beeldend<br />
kunstenaar.<br />
Werken met het gedicht<br />
In dit gedicht is het kind alleen thuis en bang in zijn bed.<br />
Mooie beelden en beeldspraak in dit gedicht:<br />
‘De bomen lopen te rennen buiten.<br />
Er trommelen handen op de ruiten’<br />
En<br />
‘Geheimen zijn om me heen gezet.<br />
Ik lig te bibberen in mijn bed’<br />
Wat bedoelt de dichter hiermee?<br />
Waarom lopen de bomen te rennen en<br />
trommelen de handen op de ruiten?<br />
Wat betekent: ‘geheimen zijn om me heen gezet’?<br />
Praat met de kinderen over ‘bang zijn in je bed’<br />
Laat de kinderen opschrijven waar ze bang voor zijn als ze<br />
alleen thuis zijn. Waar denken ze dan aan? Welke plek in<br />
huis is het griezeligst?<br />
De bibberkamer<br />
Als je alleen thuis bent, hoor je de vreemdste dingen.<br />
Je hoort gekraak, net of iemand de trap op komt, en gepiep<br />
van deuren. Dat komt omdat je huis ’s nachts afkoelt,<br />
daardoor krimpt je huis een beetje, vooral het hout, en dat<br />
kraakt. Maar het klinkt natuurlijk een pak griezeliger dan<br />
het is. En als je al een beetje bang bent, wordt elk geluid een<br />
indringer. Geluiden maken een film of een verhaal ook veel<br />
spannender. De beste truc om een griezelfilm toch te<br />
kunnen blijven volgen als de spanning te groot wordt, is het<br />
geluid afzetten. Dan is er niets meer aan. Van die enge<br />
geluiden kan je gebruik maken om kinderen elkaar griezelverhalen<br />
te laten vertellen. Verdeel de kinderen in groepjes<br />
102 – Vierde en vijfde leerjaar<br />
en geef elk groepje een cassetterecorder. Als er niet genoeg<br />
cassetterecorders voorhanden zijn, kan het ook live, maar<br />
dat is moeilijker door het grote slappe lachrisico. Elk<br />
groepje krijgt de opdracht een griezelverhaal te bedenken,<br />
en het op cassette op te nemen, mét achtergrondgeluiden.<br />
Regen kan je bijvoorbeeld nabootsen door met een snoeppapiertje<br />
te friemelen. Als de verhalen klaar zijn, worden<br />
alle cassettes en kinderen meegenomen naar een griezelig<br />
lokaal (de kelder, de kleedkamer, het opberghok...) waar het<br />
donker is. Daar worden de cassettes beluisterd. Lekker<br />
griezelen.<br />
Het angstgedicht<br />
De kinderen schrijven een kort gedichtje over hun angst en<br />
laten zich inspireren door dit gedicht.<br />
Andere boeken van Johanna Kruit<br />
Wie weet nog waar we zijn?: gedichten, Bakermat, 1999<br />
Wat je voelt zit in je hoofd, Bakermat, 1997<br />
Hoeveel weegt blauw, Bakermat, 1996<br />
Kasper en Pollux, Bakermat, 1996<br />
De straat-oma, Bakermat, 1996<br />
Andere boeken van Wim Hofman<br />
Aap en Beer, Van Holkema & Warendorf Houtem, 2000<br />
Aap en Beer gaan op reis, Zwijsen, 2000<br />
Griezelig!, Van Holkema & Warendorf Houtem, 1999<br />
Geestig Beestig, Bakermat, 1999
Boek 6<br />
Geen weg terug<br />
Beverley Naidoo<br />
Callenbach, 2001, p. 111-113<br />
Over de auteur<br />
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Beverly Naidoo<br />
geboren in Johannesburg, Zuid-Afrika. Een mooi land dat<br />
volgens haar ziek en lelijk werd gemaakt door racisme en<br />
onrecht. Ze moest bijvoorbeeld naar een school gaan waar<br />
alleen blanke kinderen mochten komen. Gelukkig kwam ze<br />
na haar schooltijd mensen tegen die haar deden inzien hoe<br />
het er werkelijk aan toe ging. Ze werd ontzettend kwaad bij<br />
het zien van de vreselijke dingen waar ook zij deel van<br />
uitmaakte. Ze verhuisde naar Engeland en begon te<br />
schrijven. Maar in haar boeken keerde ze telkens terug naar<br />
Zuid-Afrika. Het eerste boek werd er zelfs verboden.<br />
Uiteindelijk is er heel wat veranderd in Zuid-Afrika en kon<br />
Beverly na 26 jaar toch terugkeren.<br />
Over het boek<br />
Sipho is 11 en woont in een krottenwijk bij Johannesburg in<br />
Zuid-Afrika. Omdat hij door zijn stiefvader geslagen wordt,<br />
loopt hij van huis weg. Hij komt terecht bij een bende<br />
straatkinderen. Het leven is er hard: ze hebben geen slaapplaats,<br />
geen eten en worden voortdurend opgejaagd en<br />
achternagezeten. Sipho sluit vriendschap met Jabu en leert<br />
langzamerhand wie hij wel en niet kan vertrouwen. Hij mist<br />
zijn moeder, maar hij weet niet hoe het verder moet. Daar<br />
kan hij over nadenken als hij terecht komt in een opvanghuis<br />
voor straatkinderen.<br />
Werken met het fragment<br />
Laat de kinderen na afloop van het gekozen fragment in een<br />
kort stuk schrijven hoe zij denken dat het verder gaat met<br />
Sipho. Blijft hij in het opvanghuis, gaat hij terug naar zijn<br />
moeder, blijft hij vrienden met Jabu?<br />
Bezoek aan het tehuis<br />
Breng een bezoek aan een opvanghuis voor vluchtelingen,<br />
kinderen, <strong>dak</strong>lozen. Informeer waarom kinderen of<br />
volwassenen daar terecht komen, hoe ze het er vinden en<br />
hoe lang het verblijf duurt. Waar gaan ze daarna naar toe?<br />
In een kringgesprek kunnen de vragen van de kinderen op<br />
voorhand geïnventariseerd worden. Een paar kinderen<br />
mogen misschien een aantal bewoners interviewen over<br />
waarom ze hier zijn, waar ze vandaan komen en wat ze<br />
ervan vinden. Die interviews kunnen achteraf gebundeld<br />
worden tot een boekje. Het meest sprekende interview kan<br />
gepubliceerd worden in de schoolkrant (als die er is).<br />
Handen uit de mouwen<br />
Waar heeft het opvanghuis behoefte aan? Aan spulletjes of<br />
een leuke activiteit? Moeten er misschien nog klusjes<br />
opgeknapt worden? Muren geverfd of opgefleurd worden?<br />
Nu kunnen de kinderen echt iets voor de bewoners doen.<br />
Ze kunnen zelfs een feestnamiddag of -avond organiseren<br />
met spelletjes of een toneelstuk bedenken en spelen. Laat de<br />
kinderen zelf iets bedenken om het tehuis wat vrolijker te<br />
maken.<br />
Andere boeken van Beverly Naidoo<br />
Geen weg terug, Callenbach, 2001<br />
Chain of fire, Aschehoug – Copenhagen, 1999<br />
Reis naar Johannesburg, La Louvière en Verhoeve, 1992<br />
Vierde en vijfde leerjaar – 103
Gedicht 4<br />
‘Privacy’<br />
Siska van Noorden<br />
Uit: De wolken de baas<br />
Querido, 2000, p. 10.<br />
Over de auteur<br />
Siska van Noorden (1960) studeerde voorlichtingskunde,<br />
schreef jarenlang voornamelijk onderzoeksrapporten en<br />
verruilde die vervolgens voor poëzie, liedteksten en proza.<br />
Werken met het gedicht<br />
‘en al zwaai ik met mijn eiland, niemand ziet mij’<br />
Wat bedoelt de schrijfster hiermee? Krijgen de kinderen zelf<br />
ook wel eens het gevoel alsof niemand hen ziet? Vinden ze<br />
dat leuk of niet? En wat betekent privacy eigenlijk?<br />
Het kindereiland<br />
De meeste kinderen maken wel eens een eilandje, net zoals<br />
het meisje of de jongen in het gedicht. Een boomhut, een<br />
kamp in het bos, een geheim clubje, een knuffelbeer die je<br />
overal meeneemt. Welke eilandjes hanteren de kinderen<br />
zelf? Hoe zijn al deze dingen eilandjes? Maak je zo een<br />
beetje je eigen huis? Waarom is dat soms belangrijk, om je<br />
eigen plekje te hebben?<br />
Het volwasseneneiland<br />
Kinderen hebben wellicht de indruk dat alleen kinderen een<br />
knuffelbeer hebben, kampen bouwen en clubjes stichten in<br />
het geniep. Welke dingen doen volwassenen om een plekje<br />
voor zichzelf te hebben? De kans is groot dat kinderen daar<br />
niet meteen een duidelijk beeld over hebben. Daarom gaan<br />
ze een volwassene interviewen. Ze mogen zelf kiezen wie,<br />
maar uiteraard moet de volwassene akkoord zijn, want ook<br />
met persoonlijke vragen betreed je eigenlijk de ‘privacy’ van<br />
een ander. En de wet op geheimhouding geldt.<br />
Ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer (om te<br />
oefenen). De leerlingen geven onder geen beding de naam<br />
prijs van hun geïnterviewde volwassene. Ze bespreken<br />
alleen de antwoorden. Waar kruipen volwassenen weg?<br />
Wat is hun eilandje? Hebben ze dat nog nodig?<br />
Privacyregels<br />
Na een kort gesprek over privacy, wat het is en waarvoor<br />
het dient, richten we ons op de privacyregels tussen ouders<br />
en kinderen en tussen kinderen onderling. Hoe kunnen<br />
ouders de privacy van hun kinderen respecteren?<br />
Hoe kunnen kinderen elkaar op een aanvaardbare manier<br />
duidelijk maken waar hun grens ligt? Hoe kunnen kinderen<br />
de privacy van hun ouders respecteren? En van de<br />
leerkracht? Hoe respecteert de leerkracht de privacy van de<br />
kinderen? Waar is dat eigenlijk allemaal goed voor, die<br />
privacy respecteren? Als we daaruit zijn, kunnen de<br />
kinderen regels opstellen voor (ouders en) kinderen, om<br />
privacyrespecterend met elkaar om te gaan.<br />
De slechtst denkbare<br />
In een improvisatieprogramma dat een tijd geleden op de<br />
Vlaamse televisie werd uitgezonden, zat een rubriek die ‘de<br />
slechtst denkbare’ werd genoemd. De acteurs moesten de<br />
slechtst denkbare manier bedenken om iemand slecht<br />
nieuws te melden, om iemand te arresteren, om een geit uit<br />
104 – Vierde en vijfde leerjaar<br />
de struiken te lokken enzovoort. Laat de kinderen kleine<br />
kaartjes maken waarop ze heel kort een situatie beschrijven<br />
waar privacy mee gemoeid is. Bijvoorbeeld ‘je wil graag<br />
weten of de juf in verwachting is’, ‘je tante zit al erg lang op<br />
de wc en jij moet ook dringend’, ‘je vindt een persoonlijk<br />
briefje van de meester naar zijn geliefde’, enzovoort. Alle<br />
situaties worden in een grote doos gelegd en door de quizmaster<br />
getrokken en voorgelezen. Een panel vrijwilligers<br />
staat op een rijtje. Wie een heel slechte manier weet om de<br />
voorgestelde situatie aan te pakken, zet een stap vooruit en<br />
speelt ze na. Om de beurt. Als het panel geen ideeën meer<br />
heeft, wordt een volgende situatie getrokken. Hilariteit<br />
verzekerd. Om de moraal nog een beetje in goede banen te<br />
leiden, kan je er enkele interessante situaties uitpikken, en<br />
met de klas bespreken wat nu de ‘best denkbare’ manier is<br />
om zoiets aan te pakken.
Boek 7<br />
Pol en Lot: de poort<br />
Selma Noort<br />
Leopold, 1999, p. 10-13<br />
Over de auteur<br />
Selma Noort is geboren op 7 april 1960 en groeide in de<br />
stad Leiden op. Bijna al haar boeken spelen zich min of<br />
meer in Leiden en omgeving af. Ze woont samen met Johan<br />
(haar man), Tijl (8), Jerom (7) en Aaron (4) (haar zoons),<br />
Kokkie (vogeltje), James (spin op wc) in Koudekerk aan<br />
den Rijn.<br />
Ze begon met schrijven toen ze 18 was, thuis woonde en op<br />
punt stond eindexamen te doen voor kleuterleidster (in<br />
Nederland heet dat juf voor groep 1 & 2.) Ze is nu al bijna<br />
22 jaar schrijfster. Ze houdt erg van rust en is dus geen<br />
grote–stads mens. Het liefst loopt ze ergens tussen bomen<br />
in grote parken of bossen. Ze kan urenlang in beslag<br />
genomen worden door bomen, struiken, grassen en planten<br />
en vindt het leuk om naar dieren te kijken die in het wild<br />
leven.<br />
In de toekomst wil ze alles rustig aan doen en nieuwe<br />
manieren uitproberen om een verhaal te vertellen (bijv. ook<br />
d.m.v. gedichten, schilderen, film, enz.) Haar ideeën om te<br />
schrijven komen meestal als ze de tijd heeft om weg te<br />
dromen bij muziek (vooral als ze auto rijdt met het volume<br />
hoog).<br />
Over het boek<br />
Pol en zijn moeder Lot wonen in een loods van een<br />
schoenenmagazijn. Gratis. Dat komt goed uit, want Lot<br />
heeft geen geld. Tot ze een baantje vindt als toiletjuffrouw<br />
en Pol een vriendin krijgt: Sonja van het oliebollenkraam.<br />
Samen komen ze een duistere zaak op een begraafplaats op<br />
het spoor. Er blijkt een bende dieven actief te zijn die<br />
computers stelen. Pol en Sonja zijn niet sterk, maar ze zijn<br />
wèl slim...<br />
Werken met het fragment<br />
Sociale zekerheid<br />
Pol en Lot hebben geen geld, omdat Lot geen baantje heeft.<br />
Wat moeten mensen doen om toch aan geld te komen? Waar<br />
kunnen ze dan terecht? Is dat in alle landen zo geregeld?<br />
Help uw naaste...<br />
Na een inleiding over de ‘vierde wereld’, zelf gegeven of<br />
door het OCMW, bedenken de kinderen wat ze kunnen<br />
doen om arme mensen te helpen: kleren, droge voeding of<br />
speelgoed inzamelen, spelen met de kinderen, babysitten,<br />
boodschappen doen. Ze kunnen zelfs geld verdienen door<br />
auto’s te wassen, zelfgemaakte dingen te verkopen zoals<br />
armbandjes of wafels of een benefietvoorstelling te geven.<br />
Laat de kinderen lijstjes maken van de dingen die ze<br />
bedenken en bespreek dan met de klas wat praktisch<br />
haalbaar is. Let ook op waarmee je deze mensen echt helpt<br />
en waarmee niet. Heeft iedereen een televisie nodig? Als de<br />
ideetjes afgewogen zijn tegen elkaar, en beslist is welke<br />
projecten uitgevoerd kunnen worden, ga je aan de slag.<br />
Zelfgemaakt<br />
In arme landen maken kinderen vaak speelgoed van<br />
‘kosteloos’ materiaal. Ze gebruiken lege verpakkingen, hout,<br />
touw, kurken, kroonkurken, schroeven en moertjes, blik. In<br />
sommige landen halen de kinderen deze dingen op een grote<br />
storthoop. Illustraties daarvan vind je vaak in boeken over<br />
Afrika of Zuid-Amerika. Breng indien mogelijk enkele<br />
prenten mee naar de klas. Misschien heeft één van de<br />
kinderen wel zo een zelfgemaakt speelgoedje thuis, van op<br />
reis. De kinderen proberen nu zelf zulk speelgoed te maken.<br />
Ze brengen zoveel mogelijk rommel mee naar de klas, en<br />
maken in het midden van de klas een grote storthoop.<br />
Daar mag dan iedereen in zoeken. Als al het speelgoed af is,<br />
kan een tentoonstelling ingericht worden, zodat ook de<br />
kinderen uit andere klassen ideetjes kunnen opdoen.<br />
Andere boeken van Selma Noort<br />
Pol en het geheim in de verborgen tuin, Leopold, 2001<br />
Pech of geluk, Zwijsen, 2000<br />
Pol en Lot: de poort, Leopold, 1999<br />
Mijn vader is een motorduivel, Van Tricht, 1998<br />
De dam, Leopold, 1998<br />
Vierde en vijfde leerjaar – 105
Boek 8<br />
De jongen die nooit meer uit zijn hol wilde komen<br />
Gerard Tonen<br />
Leopold, 2000, p. 32-34<br />
Over de auteur<br />
Gerard Tonen werd geboren in Nijmegen op 29 december<br />
1954. Tot zijn achtste was hij heel verlegen en enig kind.<br />
Hij vond andere mensen eigenlijk maar eng.<br />
Gerardje was veel thuis, las erg veel en leefde op zijn<br />
fantasie. Hij is er van overtuigd dat hij in die tijd schrijver is<br />
geworden. Hij las niet alleen het ene na het andere boek, hij<br />
verzon ze ook zelf.<br />
Later is hij veel buiten gaan spelen en ontdekte hij de straat.<br />
Naast hun huis was eerst een groot veld waar grote bergen<br />
zand lagen. Daar voerden ze oorlogen en stookten ze in<br />
kuilen vuurtjes waar ze aardappelen op poften. Weer later<br />
werd dat een grasveld waar hij dagenlang voetbalde.<br />
Gelukkig woonde hij aan de rand van Nijmegen.<br />
Even lopen en hij was in de bossen en bij boerderijen.<br />
Hij woont nu in Leeuwarden samen met Lies (vrouw),<br />
Anne, Esmee, Dobber (hond), Stip en Dottie (ratten).<br />
Hij gaat pas naar bed als de hele stad al slaapt en eet het<br />
liefst gebakken aardappeltjes met rodekool en appelmoes.<br />
Plagen is zijn favoriete sport, voor de rest lees hij nog wat,<br />
bezoekt af en toe een theater of gaat squashen.<br />
Over het boek<br />
De jongen die nooit meer uit zijn hol wilde komen gaat over<br />
een jongen die nooit meer uit zijn hol wilt komen. Barre<br />
wordt op school gepest en zijn ouders zijn altijd in Nieuw<br />
Zeeland. Op een dag is hij andere mensen beu en graaft hij<br />
een prachtig hol in zijn tuin. Daar blijft hij wonen. Iedereen<br />
is stomverbaasd. Er wordt zelfs over hem geschreven in de<br />
krant. Niemand begrijpt hem, behalve Sofie. Zij is het geruzie<br />
van haar ouders zo beu dat ze op een dag besluit om weg te<br />
lopen. ’s Nachts komt ze Barre tegen, die door de stad dwaalt<br />
als iedereen slaapt. Zijn hol is groot genoeg voor twee...<br />
Werken met het fragment<br />
De goeie ouwe tijd<br />
Hier past een les over vroeger, over toen de mensen nog in<br />
holen leefden. Hoe leefden ze daar, waar hielden ze zich<br />
mee bezig? Waarom wonen mensen nu niet meer in holen?<br />
‘En hoe gaat het met de kinderen?’<br />
‘Bwa, goed, ze wonen in een hol.’<br />
De ouders van Barre vinden het heel erg dat Barre in een<br />
hol gaat wonen. Waarom? De kinderen sluiten even de ogen<br />
en spoelen in fast forward hun leven een 25tal jaren vooruit.<br />
Ze hebben een zoon, van tien jaar. Een getalenteerde<br />
jongeman, maar ze zien hem jammer genoeg weinig.<br />
Ze komen thuis. Hun zoon woont in een hol in de tuin.<br />
Wat vinden zij daarvan? Kunnen ze bedenken waarom<br />
Barre’s ouders dat zo erg vinden?<br />
Barre kruipt in een hol omdat hij geen mensen meer wilt<br />
zien. Hij wordt gepest op school en zijn ouders zijn nooit<br />
thuis. Hoe had je Barre kunnen helpen, zodat hij niet in een<br />
hol hoefde te kruipen? Hadden zijn ouders iets kunnen<br />
doen, is het hun schuld?<br />
106 – Vierde en vijfde leerjaar<br />
Kruip in je hol<br />
Voor plattegronden van huizen bestaan verschillende<br />
symbolen. Een schuin streepje met een boogje aan is een<br />
deur, een dikker stukje in de muur is een raam. Wie thuis<br />
een plan van een huis heeft, kan het meebrengen als<br />
illustratie. Neem een aantal symbolen en afkortingen voor<br />
kamers (sk is bijvoorbeeld slaapkamer) en schrijf de legende<br />
op het bord. Nu tekenen de kinderen de plattegrond van<br />
niet hun huis, maar hun hol. Daarom moeten er dus ook<br />
specifieke symbolen afgesproken worden voor holbenodigdheden<br />
zoals lucht- en lichtgaten.<br />
Stop vol dat hol<br />
Met een kartonnen doos en papier-maché kan je ook een<br />
echt kijkhol maken. Door de luchtgaten en de ingangen<br />
(kan je maken met wc-rollen) kan je dan binnenkijken in<br />
het hol. Het gemakkelijkst is als je de doos en het deksel<br />
apart bewerkt en ze achteraf pas op elkaar zet. Zo kan je<br />
gemakkelijk werken aan hun interieur en dingen aan het<br />
plafond hangen als je dat wilt. Wat nemen de kinderen mee<br />
in hun hol? Wat ze echt niet zouden kunnen missen, moet<br />
mee in het hol. Ze proberen zo herkenbaar mogelijk alles in<br />
het klein in hun hol te stoppen. Ze maken ook een versie<br />
van zichzelf op schaal, bezig met hun favoriete<br />
holbezigheid.<br />
Andere boeken van Gerard Tonen<br />
Een bed op straat, Zwijsen, 2001<br />
De grote reis, Zwijsen, 2001<br />
Mijn vader is een sukkel, Zwijsen, 2000<br />
Mijn opa de vogelman, Zwijsen, 1999<br />
De hondenfabriek, Zwijsen, 1999<br />
Violet en de kinderen van de Giraffestraat, een boek tegen<br />
verhuizen, Zwijsen, 1998
Ik woon in mijn hoofd<br />
Ideeënbrief voor het zesde leerjaar<br />
Over de samenstellers<br />
An Bertels is boekenjuf op de vrije basisschool Sint-<br />
Dimphna in Geel. Gedreven door het heilige leesvuur, wil<br />
ze haar leerlingen (en haar peuter-zoontje!) zo veel mogelijk<br />
leeskriebels geven. In haar vrije tijd doet ze graag gekke<br />
dingen met haar zoontje, experimenteert ze naar hartelust in<br />
de keuken, speelt ze af en toe amateurtoneel en leest ze<br />
natuurlijk zo veel ze kan, liefst lekker dikke, supergriezelige<br />
boeken.<br />
Annie Beullens was boekenjuf. Gedurende twaalf jaar<br />
probeerde ze van kinderen tussen acht en twaalf jaar echte<br />
boekenliefhebbers te maken. Daar heeft ze heel mooie<br />
herinneringen aan en ze hoopt dat in de toekomst iedere<br />
basisschool een boekenjuf of –meester zal hebben. Zij leest<br />
graag en veel en is recensent voor Klapper.<br />
Marianne Dekker studeerde voor jeugdbibliothecaresse<br />
(Tilburg) en werkt als freelance publiciste (o.a. Schoolmediatheek,<br />
reeks Lezen over…) en recensente. Ze werkte<br />
een aantal jaren als peuterleidster. Ze is bovendien<br />
gediplomeerd yogalerares en geeft dat met veel plezier aan<br />
kinderen en volwassenen. Tot haar twaalfde vond ze lezen<br />
maar niks, daarna werd het zoiets als eten en drinken.<br />
Als natuurgids gaat ze graag met kinderen op stap.<br />
Haar hobby’s zijn puzzelen, origami, tekenen, wandelen en<br />
karate.<br />
Zesde leerjaar – 107
Met de fragmenten en gedichten trachten we zowel<br />
onder<strong>dak</strong> als zonder <strong>dak</strong> ervaringen te bestrijken.<br />
We vertrekken van elkaars wereld leren kennen en<br />
waarderen, over zonder <strong>dak</strong> en op zoek naar vader, thuis<br />
zijn, vechten voor je thuis en het verschil tussen thuis en<br />
tehuis, samenleven met andere culturen, tehuiskinderen,<br />
conflict om een thuisland, vluchtelingen, onderduiken,<br />
asielzoekers, wonen in je gedachten, kennismaking met<br />
een andere wereld en verwondering.<br />
Bij de verwerkingstips zul je vaak voorlezen, stillezen en<br />
praten over wat er gelezen wordt, terugvinden. Wij doen<br />
dit omdat we menen dat leeservaringen uitwisselen de<br />
beste manier is om van kinderen lezers te maken.<br />
Tenslotte hopen we dat elke leerkracht en ieder kind het<br />
landschap in zijn/haar hoofd en dat van anderen zal<br />
ontdekken en waarderen.<br />
Algemene ideeën<br />
Rode draad<br />
Maak voor de <strong>Jeugdboekenweek</strong> een draaiboek. Vul daarbij<br />
in kolommen in wat op elk dagdeel op het programma staat:<br />
Wie / Wat / Welke ruimte / Materialen / Gasten / Tijdplanning.<br />
Hang dit in het lokaal op en bespreek het met je<br />
leerlingen, zodat ze weten wat de <strong>Jeugdboekenweek</strong> voor<br />
hen in petto heeft. Dat geeft houvast en overzicht.<br />
Houd als rode draad de volgorde van de gekozen<br />
fragmenten aan. De fragmenten en de gedichten hebben<br />
wisselende thema’s die in een bepaalde volgorde aan bod<br />
komen. Als je deze volgorde handhaaft worden ook de<br />
werkvormen bij de fragmenten evenwichtig verdeeld,<br />
werken met hoofd, handen en hart wisselen elkaar dan af.<br />
Boekpresentatie<br />
Als je een fragment aanbiedt, laat altijd het boek zelf zien.<br />
Vertel over de auteur / illustrator, wat doet hij (of zij) naast<br />
het schrijven, welke andere boeken schreef hij. Schrijft hij<br />
naast gedichten of toneel ook verhalen, schrijft hij voor<br />
jeugd én volwassenen? Wanneer je het fragment aanbiedt<br />
om te lezen, vertel wat er aan vooraf is gegaan, zodat de<br />
kinderen er meer grip op krijgen.<br />
In de klas is er ook een boekenhoek die aangekleed kan<br />
worden met de boeken uit de fragmentenbundel, aangevuld<br />
met boeken uit de keuzelijst. Binnen het thema onder<strong>dak</strong>zonder<strong>dak</strong><br />
zijn ook een groot aantal klassiekers onder te<br />
brengen: Dickens, Malot, Defoe, Beecher-Stowe, Twain,<br />
Webster.<br />
De <strong>Jeugdboekenweek</strong> wil in de eerste plaats het lezen<br />
bevorderen. Maak met de kinderen een contract waarbij ze<br />
zich verbinden tenminste één boek te zullen lezen.<br />
Om stillezen of vrij lezen als leesvorm te introduceren (zie<br />
voor meer bijzonderheden bij lessuggesties 2e/3e leerjaar) is<br />
de <strong>Jeugdboekenweek</strong> de ideale gelegenheid.<br />
Façade en gastenboek<br />
In de klas maak je een façade van een huis, compleet met<br />
deur (bijvoorbeeld de klasdeur). Je kan de deur versieren<br />
aan de buiten- en binnenkant en er een gordijn voor<br />
hangen. Natuurlijk vergeet je de bel en de brievenbus niet.<br />
Vlakbij de deur in het lokaal is een rustige plek gecreëerd<br />
waar een tafel en een stoel staan. Je legt op de tafel een<br />
groot (dik) schrift. Voorop staat in sierletters ‘Het Gasten-<br />
108 – Zesde leerjaar<br />
boek van klas ...’. Je hebt een grote foto van de school of de<br />
klas op de voorkant geplakt. Op het eerste blad schrijf je<br />
zelf al een stukje, zodat het de kinderen uitnodigt om ook te<br />
schrijven, vragen te stellen en hun meningen te ventileren.<br />
Zorg voor voldoende schrijf- en tekenmateriaal, evenals<br />
oude tijdschriften en dergelijke. Vergeet de schaar en de lijm<br />
niet. Bij het gastenboek hang je een muurkrant, met de kaftafbeeldingen<br />
van bijvoorbeeld de boeken waaruit<br />
fragmenten zijn geselecteerd.<br />
Het gastenboek kan ook een logboek worden met<br />
werkverslagen, of een dagboek van de klas. Als je zorgt<br />
voor een grote mooie stoel in deze hoek heb je tevens een<br />
stoel die je gebruikt als jij of één van de kinderen tijdens de<br />
<strong>Jeugdboekenweek</strong> voorleest.<br />
Fotoreportages<br />
Laat kinderen uit de klas foto’s maken, stel een fototoestel<br />
beschikbaar (digitaal of polaroid). Geef uitleg hoe ze met<br />
het fototoestel om moeten gaan. Laat zien dat vanuit<br />
verschillende standpunten een bepaald object totaal anders<br />
lijkt (bijv. vogelperspectief, kikkerperspectief). Geef de<br />
kinderen de opdracht om foto’s te maken zoals zij hun<br />
omgeving, stad of huis aan andere kinderen zouden willen<br />
laten zien. Dit kan vóór, tijdens, of als afsluiting van de<br />
<strong>Jeugdboekenweek</strong> worden gedaan. Een voorbeeld hiervan<br />
vind je in: Mijn stad. Uitspraken en foto’s van kinderen over<br />
Brussel.<br />
Andere thema’s:<br />
- Laat kinderen hun gekste plekje op, in of bij de school<br />
fotograferen. Laat anderen raden waar de foto is genomen.<br />
- Fotografeer het uitzicht vanuit jouw huis.<br />
- <strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>, Zonder <strong>dak</strong>: het onderscheid tussen beide kan<br />
je ook met collages laten verduidelijken.<br />
Foto’s<br />
Als leerkracht maak je geregeld foto’s tijdens de <strong>Jeugdboekenweek</strong><br />
van de leerlingen die druk aan het werk zijn.<br />
Een groepsfoto mag niet ontbreken. Iedere leerling krijgt<br />
een exemplaar voor het projectschrift.<br />
Projectschrift<br />
Alle leerlingen krijgen een stevig groot schrift waarin ze het<br />
schrijf- en rekenwerk e.d. dat samenhangt met de <strong>Jeugdboekenweek</strong><br />
maken. Ook kopieën van boekverslagen,<br />
recensies en een stripverhaal worden ingeplakt.
Intro<br />
‘Ik woon in mijn hoofd’<br />
Hans Speerstra<br />
Uit: Waar ik woon<br />
Stichting Kinderen en Poëzie i.s.m. UNICEF, 1998<br />
Over de auteur<br />
Hans Speerstra is een jongen die met dit gedicht deelnam<br />
aan een poëziewedstrijd en terecht in de prijzen viel.<br />
Werken met het gedicht<br />
Uit dit gedicht komt de titel van de fragmentenbundel.<br />
Om die reden geven we het bij wijze van intro. Later komt<br />
het weer aan de orde bij Van binnen pratend hoofd van<br />
Hans Andreus.<br />
Vertel de kinderen dat dit een gedicht van een leeftijdsgenoot<br />
is en laat het hen stil lezen.<br />
Praat over de betekenis van: ‘Ik woon in mijn hoofd’.<br />
Vraag of al de dingen die hij opnoemt met het hoofd<br />
gebeuren en of ze akkoord gaan met: ‘de rest kan ik wel<br />
missen’.<br />
Laat de kinderen discussiëren over de keuze van de titel<br />
voor de fragmentenbundel.<br />
Imme Dros zei ooit: ‘Iedere schrijver, iedere schilder heeft<br />
een landschap in zijn/haar hoofd.’<br />
Schrijvers maar ook lezers kaderen een verhaal in het<br />
landschap dat ze in hun hoofd hebben. Dat landschap kan<br />
ook een stad of een huis zijn. Het kan de plaats zijn waar je<br />
opgroeit maar evengoed een plaats die diepe indruk op je<br />
maakte. Laat de kinderen de ogen sluiten en vraag hen naar<br />
het landschap in hun hoofd te kijken. Laat ze het daarna<br />
tekenen.<br />
De verschillende landschappen worden opgehangen.<br />
De kinderen verklaren hun landschap.<br />
Boek 1<br />
Het huis aan de rand van de zee<br />
Randall Jarrell, ill. Maurice Sen<strong>dak</strong><br />
Lemniscaat, 1998, p. 23-30<br />
Over de auteur<br />
Randall Jarrell (1914-1965) was al een bekend schrijver en<br />
dichter toen hij in 1964 zijn eerste kinderboek publiceerde:<br />
The Gingerbread Rabbit. Datzelfde jaar volgde The Bat-<br />
Poet. Het huis aan de rand van de zee (The Animal Family)<br />
verscheen in 1965 en wordt beschouwd als een van de<br />
klassiekers onder de kinderboeken. Jarrells laatste kinderboek<br />
Fly by Night verscheen na zijn dood. De laatste drie<br />
boeken werden geïllustreerd door Maurice Sen<strong>dak</strong>. Randall<br />
Jarrell heeft ons helaas maar een handvol kinderboeken<br />
nagelaten. De magie van zijn verbeeldingswereld en de<br />
poëtische kracht van zijn taal maken ze des te zeldzamer.<br />
Het huis aan de rand van de zee werd bekroond in de<br />
Verenigde Staten als Newbery Honor Book en beschreven in<br />
The New York Times Book Review als: ‘Onmiskenbaar het<br />
beste in vele jaren, een tijdloos en universeel verhaal’.<br />
Over de illustrator<br />
Maurice Sen<strong>dak</strong> is een van de bekendste illustratoren van de<br />
Verenigde Staten. Hij werd geboren in Brooklyn,<br />
New York, op 10 juni 1928, als jongste kind uit een joods<br />
gezin dat uit Polen naar Amerika was geëmigreerd. In het<br />
begin van de jaren vijftig begon hij met het illustreren van<br />
kinderboeken. Hij kreeg heel wat prijzen waaronder de<br />
Caldecott Medal voor Max en de Maximonsters, hij ontving<br />
ook de hoogste internationale onderscheiding: de<br />
Hans Christian Andersen-prijs, zowat de Nobelprijs voor<br />
jeugdliteratuur.<br />
Over het boek<br />
In een huis aan de rand van de zee woont een jager. Sinds<br />
zijn ouders zijn gestorven, is hij alleen met zijn dromen en<br />
gedachten. Op een zomernacht hoort hij een vreemd<br />
gezang: verborgen in de schaduw van de zeehondenrotsen<br />
zingt een zeemeermin haar lied. Met veel geduld weet de<br />
jager haar vertrouwen te winnen. De zeemeermin leert van<br />
het land te houden, en na een tijdje trekt ze bij de jager in.<br />
Er groeit een bijzondere band tussen hen. Maar ze blijven<br />
niet met z’n tweeën: eerst komt een berenjong bij hen<br />
wonen, en later een lynx. Deze merkwaardige familie is<br />
compleet als de lynx en de beer een jongetje vinden in een<br />
gestrande reddingssloep.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Woordpuzzel<br />
Op het bord staat het woord ‘zeemeermin’ verticaal<br />
geschreven. De kinderen bedenken bij elke letter een ander<br />
woord dat spontaan in hun hoofd opkomt. Het woord<br />
moet niet beginnen met de opgegeven letter. Je vult de<br />
woordpuzzel op bord aan.<br />
Zesde leerjaar – 109
Voorbeeld:<br />
Z ee<br />
vr E emd<br />
zw E mmen<br />
M<br />
E<br />
.<br />
.<br />
Daarna bespreek je met de kinderen de verzamelde<br />
woorden. Enkele vragen hierbij:<br />
- Waarom denk je aan dit woord?<br />
- Waarom denk je dat dit bij een zeemeermin hoort? Heb je<br />
er ooit al één gezien?<br />
Bespreek de tegenstellingen in de verzamelde woorden als<br />
die opduiken (bijv. water – land).<br />
Zoals de woordpuzzel hier beschreven staat, gaat het om<br />
een klassikale oefening. Je kan de kinderen ook individueel<br />
of in kleine groepjes hun eigen woordpuzzel laten maken.<br />
Op deze manier zullen er meer woorden verzameld<br />
worden, wat een rijkere maar ook uitgebreidere bespreking<br />
tot gevolg heeft.<br />
Het fragment<br />
Omwille van het literaire karakter van dit boek, is het aan te<br />
raden het fragment voor te lezen.<br />
Na het voorlezen volgt een gesprek over het fragment.<br />
Het gesprek richt zich vooral op het spelen met taal (de<br />
jager die allerlei concrete voorwerpen moet beschrijven) en<br />
op het verschil tussen de twee werelden (land – water).<br />
Enkele vragen die je hierbij kunnen helpen:<br />
- ‘Je moet een fout gemaakt hebben.’ Wat bedoelt de<br />
zeemeermin hiermee?<br />
- Hoe komt het dat de zeemeermin niet altijd snapt wat de<br />
jager bedoelt? Ligt het aan de meermin of de jager?<br />
- Waarom is de zeemeermin zo blij met de tak esdoorn<br />
bladeren? Laat de kinderen bedenken welk geschenk van<br />
het land zij aan de zeemeermin zouden geven.<br />
- ‘Wat een fout heb jij gemaakt, zouden ze zeggen.’<br />
Waarom denken de andere zeemensen er zo over? Hebben<br />
ze gelijk?<br />
Tot slot laat je de kinderen kiezen waar zij het liefst zouden<br />
wonen: op het land of in de zee. Enkele kinderen verklaren<br />
hun antwoord.<br />
Verwerking<br />
Spelen met taal<br />
Bij dit spel sluiten we aan bij het probleem van de jager om<br />
aan de zeemeermin dagdagelijkse voorwerpen uit te leggen.<br />
Elk kind neemt één of meer voorwerpen in gedachten.<br />
Bij elk voorwerp bedenken ze een beschrijving zonder het<br />
voorwerp te noemen. Je duidt iemand aan. Die beschrijft<br />
zijn of haar voorwerp en de anderen trachten te raden<br />
waarover het gaat.<br />
Je kan dit schriftelijk laten voorbereiden of de kinderen al<br />
‘improviserend’ aan het werk zetten. Je kan ook variëren in<br />
moeilijkheidsgraad door de keuze van de voorwerpen al dan<br />
niet te beperken. (bijvoorbeeld: het moet een voorwerp uit<br />
de klas zijn = beperkte keuze tot alles mag = grote keuze,<br />
hogere moeilijkheidsgraad).<br />
110 – Zesde leerjaar<br />
Een eigen taal ontwerpen<br />
De zeemeermin heeft een eigen taal. Hoe die klinkt of er uit<br />
ziet, weten we niet.<br />
De kinderen gaan hun eigen ‘zeemeerminnentaal’ bedenken.<br />
Je kan hiervan een auditieve of een visuele oefening maken<br />
of beide combineren.<br />
Verdeel de klas in kleine groepjes (max. 3).<br />
Ieder groepje kiest uit het fragment een stukje van tien<br />
zinnen. Eerst bedenken ze hun ‘zeemeerminnentaal’ en<br />
stellen een code op. Het kan van eenvoudig als: a=5, b=6,<br />
morse tot ingewikkelder: een andere taal, bijvoorbeeld<br />
Frans, braille of andere (onbestaande) namen bedenken<br />
voor bekende voorwerpen of smileys of computertaal zoals<br />
ASCII.<br />
Daarna zetten ze hun stuk om in de zeemeerminnentaal.<br />
Wanneer je kiest voor de auditieve variant, kan elke groep<br />
zijn stukje in zeemeerminnentaal voorlezen op cassette.<br />
Als je kiest voor geschreven taal, volstaat een blad papier<br />
waarop elk groepje zijn stukje noteert. Tot slot worden dan<br />
de bladen of de cassettes doorgegeven en moeten de andere<br />
groepen raden welk stuk uit het fragment is omgezet. Ook<br />
hier kan je variatie in moeilijkheid aanbrengen: worden de<br />
codes mee doorgegeven of moeten de groepen elkaars code<br />
breken?<br />
Boekentip: boeken die de leerlingen een handje kunnen<br />
helpen bij het bedenken van hun geheimtaal, zijn Magische<br />
tekens (Leopold) en Het communicatieboek van<br />
Bas van Lier. Ze geven nuttige en grappige tips voor<br />
geheimschriften.<br />
Knutselidee: De wereld van de zeemeermin<br />
In het fragment komt de wereld van de jager uitgebreid aan<br />
bod. We merken aan de reacties van de zeemeermin dat deze<br />
enorm verschilt van haar wereld. Op de vraag hoe haar<br />
wereld eruit ziet, krijgen we echter geen antwoord.<br />
Met de hele klas ga je aan de slag om een zeemeerminnenwereld<br />
te creëren. Zet vooraan in de klas een leeg aquarium<br />
of werk met een grote kartonnen doos die je binnenin<br />
blauw verft of…<br />
Bespreek eerst met de kinderen hoe de wereld van een<br />
zeemeermin eruit kan zien.<br />
- Waarin wonen ze? Bedenk ‘meubels’ en laat ze uitgebreid<br />
beschrijven.<br />
- Hoe gaat een zeemeermin gekleed? (eventueel kleding<br />
voor verschillende gelegenheden)<br />
- Wat eet een zeemeermin?<br />
- Hoe maakt ze haar toilet? …<br />
Daarna gaan de kinderen aan het werk individueel of in<br />
kleine groepjes. Ieder kiest een voorwerp uit de<br />
zeemeerminnenwereld en knutselt het in elkaar.<br />
Zorg voor goede afspraken zodat er geen 10 ‘bedden’<br />
worden gemaakt. Laat de kinderen het nodige (kosteloos)<br />
materiaal meebrengen.<br />
Ieder kind maakt ook een label voor zijn voorwerp met de<br />
naam erop. Je kan kiezen of ze een naam mogen bedenken<br />
in onze taal of in de zeemeerminnentaal. (cfr. ‘Een eigen taal<br />
ontwerpen’)<br />
Ten slotte worden al de voorwerpen tentoongesteld in het<br />
aquarium.
Tips voor de boekenhoek<br />
De zeemeermin is een figuur die in heel wat verhalen en<br />
legenden terugkomt. De zeemeermin zou haar ontstaan te<br />
danken hebben aan de zeekoe. Naar het schijnt zou een<br />
zeekoe die al zittend op een rots haar jong zoogt, vanop<br />
afstand heel erg lijken op een vrouw.<br />
Ga met de kinderen op zoek naar andere boeken waar de<br />
zeemeermin in voorkomt. Je kan hierbij ver terug gaan in de<br />
geschiedenis en aan zeemeermin verwante figuren vinden in<br />
de verhalen van Odysseus. Ook in sprookjes vind je deze<br />
figuur terug, denk maar aan De kleine zeemeermin van<br />
Hans Christian Andersen.<br />
Maar ook recente auteurs schrijven graag over deze<br />
mysterieuze vrouwvis. (bijv. Het meisje uit de zee van<br />
Philip Newth, uitgeverij Averbode)<br />
Boek 2<br />
Mijn naam is Bud<br />
Christopher Paul Curtis<br />
Lannoo, 2001, p. 64-66<br />
Over de auteur<br />
Christopher Paul Curtis is een zwarte Amerikaan. Hij werd<br />
geboren in Flint, Michigan waar hij het grootste deel van<br />
zijn leven woonde. Nu leeft hij in Windsor (Ontario,<br />
Canada) met zijn vrouw en twee kinderen. Hij werkte eerst<br />
in diverse fabrieken en bedrijven en studeerde daarbij. Al in<br />
1963 schreef hij een kinderboek The Watsons Go to<br />
Birmingham dat ook al bekroond werd. Voor zijn tweede<br />
boek Mijn naam is Bud kreeg hij in 2000 de Newbery Medal.<br />
Zijn familiegeschiedenis uit de crisisjaren van 1929-1941<br />
vormde de inspiratiebron voor het boek. Voor twee<br />
volwassen personages, nl. Lefty Lewis en<br />
Herman E. Calloway stonden zijn beide opa’s model: de<br />
eerste was kruier op een station en de andere was muzikant.<br />
De crisisjaren troffen de zwarte Amerikanen het meest.<br />
Curtis betreurt dat hij niet aandachtiger luisterde naar de<br />
verhalen van zijn grootouders. Hij raadt zijn lezers aan:<br />
‘Praat met je oma en opa, met je ouders. Ontdek wat ze te<br />
vertellen hebben, wat ze geleerd hebben toen ze zelf<br />
opgroeiden. Door hun verhalen levend te houden, maak je<br />
hen en jezelf onsterfelijk.’<br />
Over het boek<br />
Bud is een tienjarige zwarte weesjongen. Hij ontvlucht de<br />
losse handen van zijn pleegouders en gaat op zoek naar zijn<br />
vader. Toen zijn moeder stierf vond hij in haar kast flyers<br />
van optredens van telkens dezelfde jazzmuzikant en<br />
steentjes waarop letters en cijfers geschreven staan. Voor<br />
Bud is het duidelijk dat het sporen naar zijn vader zijn.<br />
Mijn naam is Bud is het eerste boek van Curtis dat in het<br />
Nederlands vertaald werd.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Kraak de code<br />
Nodig: stenen (vijf voor ieder kind en de leerkracht), zakjes<br />
van stof (voor ieder kind) en een tabakszakje, watervaste<br />
stiften om op de stenen te kunnen schrijven, eventueel een<br />
bolletje wol.<br />
De leerkracht schrijft op een set van vijf stenen telkens een<br />
code: een plaatsnaam, die is afgekort, en een datum:<br />
Leu.10.07.01 (Leuven, 10 juli 2001). De plaatsen en de data<br />
moeten de kinderen iets zeggen, bijv. een schoolkamp waar<br />
ze naartoe geweest zijn, een schoolfeest en dergelijke.<br />
De kinderen zitten in een kring. Elk kind krijgt een zakje<br />
van stof en de leerkracht het tabakszakje met daarin de vijf<br />
gecodeerde stenen. De leerkracht vertelt: ‘Mensen<br />
verzamelen in de loop van hun leven van alles. Als ze dat<br />
weer terug zien herinneren ze zich weer wat daar bij<br />
hoorde. Dat kan ook met stenen. Als jullie deze stenen zien,<br />
herinneren jullie je dan ook dingen, gebeurtenissen?’<br />
De kinderen proberen eerst zelf de code te breken. Als ze<br />
de code hebben gebroken bouwen ze samen met deze<br />
stenen, steen voor steen een verhaal. Dat gebeurt<br />
mondeling. Degene die de tabakszak van de leerkracht heeft<br />
Zesde leerjaar – 111
praat, de anderen luisteren. Is een stukje verhaal verteld dan<br />
geeft de leerling de tabakszak door aan de volgende, die nu<br />
een stukje verhaal vertelt. Een andere manier om de beurt<br />
door te geven, is het overgooien van een bolletje wol,<br />
waarbij de draad wordt vastgehouden. Er ontstaat een<br />
spinnenweb tijdens het gesprek. Het maakt ook duidelijk<br />
wie al wat heeft gezegd en wie nog niet.<br />
Het fragment<br />
Lees de informatie over de auteur en het boek. Dan lezen de<br />
kinderen het fragment rustig voor zichzelf. De woorden die<br />
ze niet begrijpen en de vragen die ze willen stellen worden<br />
opgeschreven. Na het stillezen worden de vragen<br />
beantwoord en wordt gelegenheid gegeven om iets te<br />
zeggen over het fragment.<br />
Praat vooral over de betekenis van: ‘Iemand die zijn familie<br />
niet kent, is als stof dat tijdens een storm opwaait. Eigenlijk<br />
hoor je dan nergens thuis.’<br />
Vraag aan de kinderen of ze de code herkennen op de<br />
stenen van Bud. Laat de plaatsen op de kaart van de<br />
Verenigde Staten opzoeken.<br />
Verwerking<br />
Stenen coderen<br />
De kinderen schrijven een code op de vijf stenen uit hun<br />
zakje. Ze kiezen één steen uit en vertellen zijn verhaal.<br />
Het kan mondeling, schriftelijk, in stripvorm.<br />
Een trucje om in slaap te vallen<br />
Wat Bud kan, kan jij ook. Bud gebruikt een trucje om<br />
sneller in slaap te vallen. Als je hoofd te vol is van<br />
indrukken of gedachten val je niet gemakkelijk in slaap.<br />
Jullie gaan nu ook een trucje leren om in slaap te vallen, of<br />
om rustiger te worden.<br />
1. Ogen dicht: Ga liggen op de grond of blijf zitten op een<br />
stoel en sluit je ogen. Kijk in je hoofd naar je wenkbrauwen.<br />
2. Ontspannen lichaam: Span in één keer al je spieren van je<br />
lichaam en laat los. Herhaal dat nogmaals en voel dat je<br />
lichaam meer ontspannen is.<br />
3. Ontspannen gezicht: Span alle spieren van je gezicht in<br />
één keer in de richting van je neus en laat los. Herhaal dat<br />
nogmaals en voel dat je gezicht meer ontspannen is.<br />
4. Terugtellen: Tel in jezelf van 50 tot 1 terug: dus 50, 49,<br />
48....1. Sla geen getal over. Tel rustig.<br />
5. Opdracht: Zeg dan in jezelf: ‘Ik ga van 1 tot 5 tellen. Bij 5<br />
slaap ik (of ben ik rustig). Het is zo’<br />
De opdrachten zijn in de tegenwoordige tijd.<br />
De bevestiging ‘Het is zo’ versterkt de opdracht.<br />
Als leerkracht geef je de eerste keer de opdrachten en tel je<br />
voor de kinderen terug. Als er kinderen in slaap zijn<br />
gevallen is het vaak voldoende om duidelijk te zeggen: ‘Wie<br />
je ook bent, waar je ook bent en wat je ook doet, kom bij<br />
mij terug in het klaslokaal, het is vandaag [noem dan de dag<br />
en de datum].’ Geef ze de gelegenheid om zich uit te rekken<br />
en te geeuwen!<br />
De vijf stappen (OOOTO), waaruit de truc bestaat, kunnen<br />
de kinderen ook zelf leren.<br />
Spoor de kinderen aan om de slaaptruc te testen, je hebt<br />
hem verder nodig bij Van binnen pratend hoofd.<br />
112 – Zesde leerjaar<br />
Gedicht 1<br />
‘Thuis’<br />
Ted van Lieshout<br />
Uit: De dichter is een tovenaar<br />
Averbode, 2000, p. 94<br />
Dit gedicht vind je niet in de fragmentenbundel.<br />
Over de auteur<br />
Ted van Lieshout (1955) studeerde aan de Rietveldacademie<br />
in Amsterdam en werd vormgever en illustrator. Zijn<br />
gedichten gaan vaak over tobberige kinderen en jongeren<br />
die hardop nadenken over zichzelf en hun verhouding tot<br />
anderen. Ze hunkeren naar erkenning en willen graag<br />
opgemerkt worden en erbij horen. Van Lieshout illustreert<br />
zijn boeken meestal zelf. Hij schrijft ook teksten voor<br />
televisieprogramma’s als Sesamstraat en Klokhuis.<br />
Hij kreeg een Zilveren Griffel voor Och, ik elleboog me er<br />
wel doorheen, Mijn botjes zijn bekleed met deftig vel en<br />
Mijn tuin, mijn tuin en een Gouden Griffel voor Begin met<br />
een torentje van niks. Op die Gouden Griffel is hij het<br />
meest trots omdat het de eerste keer was dat die prijs een<br />
dichter te beurt viel.<br />
Werken met het gedicht<br />
Voor het lezen<br />
Om de kinderen te oriënteren op de inhoud van het gedicht,<br />
houd je een kringgesprek over huis / thuis. Enkele vragen<br />
die je hierbij kan gebruiken:<br />
- Noem verschillende vormen van woningen. (Laat de<br />
kinderen hun antwoord verder toelichten: Waar wonen<br />
mensen zo? Mensen- of dierenwoning? ...)<br />
- Wat is voor jou het leukste plekje in jullie huis. Leg uit?<br />
- Wat is het verschil tussen een huis en een thuis? (Deze<br />
laatste vraag mag uitgebreid aan bod komen!)<br />
Het gedicht<br />
De kinderen lezen het gedicht stil. Dan lezen enkele<br />
vrijwilligers het gedicht luidop. (2 tot 3 keer)<br />
Je laat telkens twee kinderen het gedicht voorlezen het<br />
eerste kind leest de eerste twee strofen, het tweede het einde<br />
van het gedicht.<br />
Daarna volgt een korte bespreking, waarbij je aandacht<br />
schenkt aan de tweeledigheid van het gedicht.<br />
Vraag waarom je het gedicht op deze manier bij het<br />
voorlezen hebt verdeeld? Laat de kinderen bij elk deel een<br />
kernwoord zoeken; bijv. deel 1 (= strofe 1 en 2): huis,<br />
materiaal, bouwen…); deel 2 (= strofe 3 en 4): thuis,<br />
welkom, hetzelfde.<br />
Vervolgens denk je samen met de kinderen na over de<br />
laatste zin van het gedicht ‘Elke taal bedoelt hetzelfde huis’.<br />
- Hoe zou je die zin met je eigen woorden zeggen?<br />
- Hoe kan je iemand welkom heten die jouw taal niet begrijpt?<br />
Leg samen met de kinderen lijsten aan met de woorden huis<br />
en thuis in andere talen. Put uit de parate talenkennis,<br />
opgedaan op school of tijdens de vakantie, (Frans, Engels,<br />
Duits…) en maak gebruik van woordenboeken.<br />
Zit er in je klas een leerling waar men thuis een andere taal<br />
spreekt, dan is dit een uitgelezen kans.<br />
Je kan dan verder ingaan op de vraag hoe je iemand welkom
heet die jouw taal niet begrijpt. Laat de ‘anderstalige’<br />
leerling een kind uit de klas ‘thuis’ ontvangen (improvisatiespel)<br />
in zijn eigen taal. Bekijk samen met de kinderen hoe<br />
dingen worden duidelijk gemaakt aan elkaar. Waren er ook<br />
woorden die de kinderen begrepen?<br />
Verwerking<br />
Schrijfopdracht<br />
Laat de kinderen vrij fantaseren over hun droomhuis.<br />
Laat enkele vrijwilligers hun droomhuis (of een stuk ervan)<br />
beschrijven.<br />
Om al die ‘wilde’ fantasieën in goede banen te leiden, kan je<br />
werken met de volgende tekst:<br />
Ik droom van een huis.<br />
Je hebt huizen en huizen.<br />
Wat voor huis had je in gedachten?<br />
Ik wil een huis met ...<br />
waarin...<br />
Je kan deze tekst aanbieden op het bord of op een blad<br />
papier. Ieder vult deze tekst voor zichzelf aan. Bepaal zelf<br />
hoeveel aandacht je laat uitgaan naar de vorm van de tekst.<br />
Je kan de tekst opvatten als een gedicht en hiermee rekening<br />
houden bij de instructies. Of je kan de tekst gewoon zien<br />
als een opsomlijstje om ideeën te ordenen.<br />
Tekenopdracht<br />
Deze opdracht sluit aan bij de schrijfoefening.<br />
Nadat de kinderen hun droomhuis hebben beschreven in<br />
woorden, gaan ze het tekenen. Ook bij deze opdracht kan je<br />
alle kanten op. Je kan de kinderen vrij aan het werk laten.<br />
(Denk hierbij ook eens aan andere materialen dan de<br />
klassieke kleurpotloden en stiften. Als je gebruik maakt van<br />
minder bekende materialen en technieken (houtskool,<br />
ecoline, pastel…), kan je er een volledige tekenles van<br />
maken die prima thuishoort in de nieuwe leerplannen<br />
‘muzische vorming’!<br />
Anderzijds kan je de kinderen ook heel nauwkeurige<br />
richtlijnen geven. Laat de kinderen een plattegrond van hun<br />
huis meebrengen. Als het kan een echt ‘architectenplan’.<br />
Bespreek welke kamers een huis moet hebben. Hoe kan je<br />
die ruimtes het best oriënteren ten opzichte van elkaar?<br />
(bijv. de keuken voorzie je dicht bij de eethoek) Hoeveel<br />
verdiepingen heeft het huis? Hoe sluiten deze op elkaar<br />
aan?…<br />
Daarna laat je de kinderen de plattegrond van hun droomhuis<br />
tekenen. Je kan deze plattegrond volledig op schaal<br />
laten tekenen. Een ideale manier om ook de rekenles(sen) in<br />
een Jeugdboekenkleedje te steken.<br />
Woordgedicht<br />
Ook deze oefening sluit aan bij de schrijfopdracht. In dit<br />
geval is het wenselijk dat de kinderen de opgegeven tekst<br />
aanvullen als een gedicht. Je kan nu het fantasie-aspect wat<br />
meer benadrukken.<br />
Als de kinderen klaar zijn met hun ‘gedicht’ over hun<br />
droomhuis, mogen enkele vrijwilligers het voorlezen.<br />
Vervolgens schrijft iedereen zijn tekst over in de vorm van<br />
een woordgedicht. Dit wil zeggen dat je de tekst schrijft<br />
volgens een vorm die hoort bij de inhoud van je gedicht.<br />
(bijv. in de vorm van een slakkenhuis als je droomt van een<br />
rond huis.)<br />
Andere boeken van Ted van Lieshout<br />
Klein groen koffertje?, Leopold, 2001<br />
Het is een straf als je zo mooi moet zijn als ik, Leopold,<br />
2000<br />
Zeer kleine liefde, Leopold, 1999<br />
Stilleven, SUN, 1998<br />
Mijn botjes zijn bekleed met deftig vel, Leopold, 1997<br />
Multiple noise, Leopold, 1997<br />
Zesde leerjaar – 113
Boek 3<br />
De getatoeëerde mama<br />
Jacqueline Wilson<br />
Houtekiet, 2000, p. 209-213<br />
Over de auteur<br />
Jacqueline Wilson (1945) woont in Engeland en is er zeer<br />
populair. Zij heeft altijd al schrijfster willen worden en<br />
schreef haar eerste verhaal toen ze negen was. Wilson begon<br />
als schrijfster van misdaadromans voor volwassenen.<br />
In 1992 debuteerde ze als kinderboekenschrijfster. Ze heeft<br />
al meer dan 50 kinderboeken geschreven en was bezig om in<br />
Engeland de succesrijkste auteur voor kinderen onder de<br />
twaalf te worden en zelfs Roald Dahl te onttronen toen<br />
Rowling haar met Harry Potter voorbij racete.<br />
De getatoeëerde mama is het eerste boek van Wilson dat in<br />
het Nederlands werd vertaald, het is ook haar favoriete<br />
boek. Wilson wil een zo ruim mogelijk lezerspubliek<br />
bereiken, ze schrijft losjes, in korte zinnen, met een<br />
evenwicht tussen spanning en humor, zonder dat de<br />
kwaliteit van het verhaal eronder lijdt. Haar boeken werden<br />
vaak bekroond. Voor De getatoeëerde mama ontving ze<br />
Children’s Book of the Year at the British Book Awards en<br />
The Guardian Children’s Fiction Award.<br />
Over het boek<br />
Goudsbloempje is de excentrieke moeder van de halfzusjes:<br />
Dolfijn en Ster. Goudsbloempje staat vol tatoeages, drinkt,<br />
gebruikt drugs, blijft soms hele nachten weg en is volslagen<br />
onbetrouwbaar. De twee kinderen van wie Ster de oudste is<br />
moeten volwassener zijn dan hun moeder. Ze zoeken steun<br />
bij elkaar en trachten de belabberde situatie thuis verborgen<br />
te houden voor sociale werkers want ze zijn als de dood<br />
voor plaatsing in een tehuis. Als ze nuchter is geeft<br />
Goudsbloempje haar kinderen veel liefde en dan is ze één en<br />
al fantasie. Maar de twee meisjes zijn voortdurend op hun<br />
hoede voor haar plots wisselende stemmingen. Ster heeft<br />
geen problemen op school, Dol wordt gepest en krijgt<br />
weinig begrip van de leerkrachten. Als Ster haar vader vindt,<br />
ziet ze kans om het armzalig milieu te ontvluchten. Zo<br />
komt Dol er alleen voor te staan als bij Goudsbloempje de<br />
stoppen definitief doorslaan. Goudsbloempje belandt in de<br />
psychiatrie en Dol wordt opgenomen in een pleeggezin.<br />
Ondanks alles blijven de kinderen van hun moeder houden.<br />
Het boek besluit met: ‘Een ding was zeker: we hebben een<br />
mama die zielsveel van ons houdt. Het doet er niet toe of ze<br />
gek of normaal is. Ze is van ons en wij zijn van haar.’<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
De koffer<br />
Nodig: koffers (of koffers uitgeknipt van lichtgekleurd<br />
Engels karton)<br />
Stel je voor: ‘Je gaat een tijdje uit huis. Je krijgt een koffer<br />
waarin je maar vijf dingen mag meenemen die voor jou van<br />
belang zijn. Wat stop jij in je koffer?’<br />
Kinderen nemen van thuis een koffer mee en stoppen daar<br />
vijf dingen in die voor hen belangrijk zijn. Of ze schrijven<br />
de vijf dingen met een dikke stift op de papieren koffers.<br />
De koffers worden in het midden van de kring neergezet.<br />
114 – Zesde leerjaar<br />
Je stelt de kinderen de vraag: ‘Herken je aan de inhoud van<br />
wie welke koffer is?’<br />
Het fragment<br />
Dit fragment leent zich uitstekend om in kleine groepjes te<br />
laten lezen. De groepjes schrijven op stroken wat ze willen<br />
vragen of wat ze willen zeggen naar aanleiding van dit<br />
fragment. De stroken worden klassikaal besproken.<br />
Zorg dat het verschil tussen thuis en tehuis zeker aan bod<br />
komt. Praat ook over het besluit van het boek.<br />
Verwerking<br />
Collage: Wie woont waar?<br />
Nodig: veel oude tijdschriften, grote vellen stevig papier,<br />
bijvoorbeeld Engels karton, stevige vellen A4-papier, dikke<br />
stiften, plaksel.<br />
De kinderen werken in kleine groepjes, voldoende<br />
gescheiden van elkaar. Per groep krijgen ze een groot vel<br />
papier en een vel papier op A4 formaat. Ze zoeken een<br />
persoon uit de tijdschriften, knippen deze uit en plakken<br />
hem op het A4-vel. Op het grote vel maken ze een collage<br />
van het interieur dat volgens hen bij deze persoon past.<br />
Kinderen uit de andere groepjes raden vervolgens welk<br />
interieur bij welke persoon hoort.<br />
Amuletten<br />
Een zwarte heksenjurk als amulet:<br />
Dit onderwerp geeft de mogelijkheid om met de leerlingen<br />
te praten over (merk)kleding en talismannen.<br />
Dolfijn draagt haar zwarte heksenjurk en geen merkkleding,<br />
zoals Grace en Alice. Veel mensen dragen kleding of hebben<br />
een voorwerp bij zich waaraan ze magische krachten<br />
toeschrijven. Het beschermt hen of versterkt een bepaalde<br />
eigenschap. Vaak is ook belangrijk van wie ze het voorwerp<br />
hebben gekregen. Een knuffeldier fungeert vaak als<br />
mascotte. De officiële termen voor deze voorwerpen zijn:<br />
- Een talisman brengt geluk en weert onheil.<br />
- Een amulet heeft toverkracht tegen ziekten en<br />
ongelukken.<br />
- Een totemdier is een bondgenoot en beschermgeest op het<br />
levenspad.<br />
- Een mascotte brengt geluk.<br />
De leerlingen nemen van thuis hun mascotte of talisman<br />
mee, of kleding die hen beschermt of sterker maakt (merkkleding<br />
of sportkleding).<br />
Vragen:<br />
- Wie heeft een mascotte?<br />
- Weet je nog hoe je eraan gekomen bent?<br />
- Welke goede herinneringen krijg je bij je knuffeldier of<br />
mascotte?<br />
- Dragen mensen bijzondere kleding ook niet als een soort<br />
mascotte?<br />
- Is bijzondere kleding anders? Waarom wel, waarom niet?<br />
- Waar komt de kleding vandaan die jij aanhebt?<br />
- Voel je je anders als je bijzondere kleding aan hebt?<br />
Verander je door dit soort dingen echt?<br />
- Wanneer draag je deze, wanneer niet?<br />
Beeldhouwen: mascotte uit speksteen<br />
Speksteen is een zeer zachte, vettige compacte steensoort
die o.a. gevonden wordt in Scandinavië, Brazilië en India.<br />
Je vindt het in vele kleuren. Speksteen houdt goed warmte<br />
vast (spekstenen ovens en kachels). Talkpoeder dat je<br />
gebruikt voor je lichaam wordt van speksteen gemaakt.<br />
Speksteen wordt geregeld gebruikt als ontwerp voor een<br />
hardstenen beeld. Het is de steen voor de beginnende<br />
beeldhouwer.<br />
Nodig: kranten en stukken hardboard (ter bescherming van<br />
de werkplek), stukken speksteen, raspen in soorten en<br />
maten, kleine mesjes, schuurpapier (grof en fijn), zachte<br />
flanellen doeken, was (bijenwas, steenwas of evt. boenwas)<br />
Zet de kinderen in een kring. Geef hen elk een stuk speksteen.<br />
Laat hen dit goed bekijken, voel hoe het aanvoelt.<br />
‘Zie je je mascotte al zitten? De mascotte zit als het ware<br />
opgesloten in de steen en jij haalt hem eruit. Het is een<br />
techniek van weghalen, laagje voor laagje, totdat jouw<br />
mascotte eruit komt. Als je in speksteen wil snijden kan dat<br />
vrij goed, snij met het mes van je af. Wanneer je werkstuk<br />
klaar is, poets je het om de kleuren nog mooier uit te laten<br />
komen.’<br />
Gedicht 2<br />
‘Het lied van Mustafa’<br />
Willem Wilmink<br />
Uit: Kinderen Natuurlijk Toegelaten<br />
DiVers, 1999, p. 51<br />
Over de auteur<br />
Willem Wilmink werd op 25 oktober 1936 geboren in<br />
Enschede. Hij studeerde Nederlands en geschiedenis aan de<br />
universiteit van Amsterdam. Vanaf 1978 is hij fulltime<br />
schrijver. Hij schrijft en vertaalt poëzie en verhalen voor<br />
kinderen, jongeren en volwassenen, teksten voor tvprogramma’s<br />
en liedjesteksten.<br />
Wilmink schrijft over zijn eigen jeugd en over wat kinderen<br />
rondom hem, en in de eerste plaats zijn kinderen bezighoudt.<br />
Met zijn versjes en verhalen wil Wilmink zijn lezers<br />
moed geven: ‘Ik wil dat kinderen weten: de wereld kan ook<br />
goed en mooi zijn.’ Toch verbergt hij de problemen niet, zo<br />
wil hij kinderen het gevoel geven: ‘dat ze niet alleen staan en<br />
dat zoiets wel meer gebeurt. Het is voor kinderen moeilijk<br />
om in een isolement te zitten en daar is kinderpoëzie een<br />
goed middel tegen.’<br />
De gedichten van Wilmink ken je snel uit het hoofd door<br />
hun rijm en ritme, ze werden vaak op muziek gezet.<br />
Hij combineert traditionele versvormen met spontane taal<br />
die dicht bij spreektaal ligt.<br />
Willem Wilmink kreeg zowel Gouden (1986) als Zilveren<br />
(1983 en 1994) Griffels. Voor zijn gehele oeuvre kreeg hij de<br />
Theo Thijssenprijs (1988) en de Hendrik de Vriesprijs (1989).<br />
Over het boek<br />
Het gedicht werd opgenomen in de bloemlezing Kinderen<br />
Natuurlijk Toegelaten die samengesteld werd door<br />
Daniël Billiet naar aanleiding van de tiende verjaardag van<br />
de Rechten van het Kind in 1999.<br />
Bij elk van de twaalf rechten werden vier toepasselijke<br />
gedichten gezocht.<br />
Werken met het gedicht<br />
Voor het lezen<br />
Start de les met een Marokkaans muziekje en laat de<br />
kinderen enkele minuten luisteren.<br />
Bespreek:<br />
- Vond je de muziek mooi of niet? (Laat de kinderen hun<br />
antwoord toelichten.)<br />
- Hoor je dit soort muziek hier vaak? Hoe zou dat komen?<br />
- Waar hoor je deze muziek wel? (Marokko, tijdens<br />
vakantie, film, muziekfestivals…)<br />
- Je kan dit startmoment ook wat uitgebreider aanpakken<br />
door er een soort muziekquiz van te maken.<br />
Ga op zoek naar cd’s met allerlei traditionele ‘uitheemse’<br />
muziek. Kies hieruit een aantal muziekfragmenten. Zorg dat<br />
je telkens weet van welk land (of gebied) het fragment<br />
afkomstig is en dat het geselecteerde fragment representatief<br />
is.<br />
Noteer de namen van de landen waarvan je muziek gevonden<br />
hebt, op bord. Verdeel de klas in kleine groepjes. Je laat nu<br />
telkens een stukje muziek horen. Elk groepje noteert het<br />
nummer van het fragment op een blad en zoekt uit de namen<br />
op bord het land dat volgens hen bij het fragment hoort.<br />
Zesde leerjaar – 115
Nadat alle muziekjes beluisterd zijn, ga je over tot de<br />
correctie (Zet bij de landen op bord telkens het juiste<br />
nummer en laat de verschillende groepjes elkaars werk<br />
verbeteren.) en bekendmaking van de score. Wie kon de<br />
meeste muziekjes bij het juiste land plaatsen?<br />
Het gedicht<br />
Lees het gedicht één keer voor en bespreek de inhoud in het<br />
algemeen.<br />
- Het gedicht gaat over een jongen. Waar woont hij?<br />
- Heeft hij hier altijd gewoond? (Het staat niet duidelijk in<br />
het gedicht of Mustafa in Nederland is geboren of nog een<br />
tijd in Marokko heeft gewoond. Laat de kinderen hun<br />
antwoord dus goed verklaren.)<br />
- Waar komt Mustafa / zijn familie vandaan? Waaruit kan je<br />
dit afleiden? (evt. het gedicht nog eens een keer voorlezen.)<br />
Vervolgens laat je de kinderen het gedicht per twee in stilte<br />
lezen, met de opdracht om een lijstje te maken met de<br />
verschillen tussen leven in Marokko en leven in Nederland.<br />
• warm – koud<br />
• weinig ruimte – meer (leef)ruimte<br />
• burenruzie / vloeken – hechter sociaal leven<br />
• zelf partner zoeken – geregeld door familie<br />
Bespreek kort wat de verschillende groepjes gevonden<br />
hebben. Werk enkel met de antwoorden van de leerlingen,<br />
vul geen dingen aan die ze niet zelf in het gedicht terugvonden.<br />
Verwerking<br />
Ritmisch gedicht<br />
De titel luidt: Het lied van Mustafa. Laat de kinderen van<br />
het gedicht een lied maken.<br />
De eenvoudigste manier, is aan de slag gaan met ritmische<br />
instrumenten. De kinderen gebruiken de tekst van het<br />
gedicht en gaan die ritmisch voorlezen, terwijl ze zichzelf<br />
begeleiden met hun instrumenten. (Beste te werken in<br />
groepjes). Je kan hen bij deze opdracht vrij laten of je kan<br />
hen ook vragen om hun ‘rap’ een Marokkaans tintje te<br />
geven. Je kan hierbij aansluiten bij de muziek uit de sfeerschepping.<br />
Wie niet beschikt over ritmische instrumenten, kan met de<br />
kinderen aan de slag tijdens een knutselles. Enkele<br />
eenvoudige ‘instrumenten’: schuddoosjes, een stok met<br />
kroonkurken erop genageld, houten stokken, ...<br />
Trommelen op allerlei voorwerpen en meubilair kan ook<br />
een interessante ritmesectie opleveren.<br />
Als de kinderen wat meer thuis zijn in de muziekwereld,<br />
kan je hen ook vragen om de tekst echt op muziek te zetten.<br />
Misschien kunnen ze gebruik maken van een bestaande<br />
melodie en deze aanpassen. Als er kinderen zijn die een<br />
muziekinstrument bespelen, kan je misschien zelfs een echt<br />
muziekbandje oprichten.<br />
Liedtekst<br />
Als variant op het ‘ritmisch gedicht’: schrijven de kinderen<br />
een lied over hun huis.<br />
Net zoals bij het ritmisch gedicht, zijn ook hier<br />
mogelijkheden om je aan te passen aan het muzikaal<br />
potentieel van je klas, bijvoorbeeld een bestaande melodie<br />
aanbieden waarop zij een tekst bedenken. Enkel werken<br />
met een tekst en ritme. (Je krijgt dus een soort ‘rap’)<br />
116 – Zesde leerjaar<br />
De kinderen schrijven met de klas een volledig nummer dat<br />
ze zelf met instrumenten begeleiden.<br />
Schimmenspel<br />
Wie voor deze verwerking kiest, moet daar bij de<br />
bespreking van het gedicht rekening mee houden.<br />
Zet met de kinderen enkele specifieke woon- en leefwijzen<br />
in andere culturen op een rijtje. Denk aan: een andere<br />
inrichting, bijv. in Japan eet men aan lage tafeltjes, in<br />
verschillende landen houdt men ’s middags een siësta of<br />
slaapt men soms in een hangmat…<br />
Vervolgens verdeel je de kinderen in groepjes. Elk groepje<br />
bedenkt een situatie in huis, een situatie uit de eigen<br />
leefwereld, of een tafereel uit een andere cultuur.<br />
Ze improviseren hier omheen een kort ‘toneeltje’<br />
(bijvoorbeeld: een Japans gezin zit aan tafel te eten. Iemand<br />
geeft een kom door en morst. Er onstaat dan een korte<br />
ruzie). Deze situatie wordt uitgevoerd als een schimmenspel.<br />
Hang in de klas een laken op, verduister en plaats een<br />
diaprojector achter het doek. De rest van de klas moet raden<br />
waarover het toneeltje gaat, waar het zich afspeelt, wie de<br />
personages zijn…<br />
Kies of de kinderen mogen spreken tijdens het toneeltje of<br />
niet. Gebruik van geluid kan leuke effecten hebben als ze<br />
een vreemde taal moeten ‘nabrabbelen’. Je kan hen ook<br />
achtergrondgeluiden laten bedenken en nabootsen. Wordt<br />
het een pantomimespel, dan is het voor de anderen weer<br />
moeilijker om te raden waarover het gaat.<br />
Andere boeken van Willem Wilmink<br />
Kinderen: meer dan honderd gedichten over hun wondere<br />
wereld, Ooievaar, 1999<br />
Verzamelde liedjes en gedichten van vroeger, Bert Bakker,<br />
1999<br />
Het Wilhelmus, Van Goor, 1998<br />
Opzij van het carnaval: feestgedichten, Fontein, 1998<br />
Hoe schrijf ik een gedicht: een schriftelijke cursus dichten en<br />
gedichten lezen, Ooievaar, 1998
Boek 4<br />
Het zwarte slik<br />
David Almond<br />
Querido, 2001, p. 9-12<br />
Over de auteur<br />
David Almond is 50. Hij groeide op in Newcastle (Noord-<br />
Engeland) in een gezin met zes kinderen. Daar woont hij nu<br />
nog met zijn vrouw Sara en dochter Freya. Hij hield niet<br />
van naar school gaan en beschouwt de bibliotheek als zijn<br />
grote opvoeder. Hij studeerde Engels en Amerikaanse<br />
studies aan de universiteit van Newcastle.<br />
Hij werkte als leraar in het basis- en middelbaar onderwijs<br />
en in de volwasseneducatie. Maar hij was ook postbode,<br />
hulpje in de bouw, verkoper en hotelportier. Hij gaf<br />
cursussen in creatief schrijven en was leraar voor kinderen<br />
met leermoeilijkheden.<br />
Toen hij bijna 30 was begon hij met het schrijven van korte<br />
verhalen voor volwassenen. Pas in 1999 verscheen zijn<br />
eerste kinderboek De schaduw van Skellig, gevolgd in 2000<br />
door De Wildernis en in 2001 door Het Zwarte Slik.<br />
Almond heeft er een afkeer van ‘om lezers en boeken in<br />
enge hokjes onder te brengen. Men klasseert volgens het<br />
technische leesvermogen en negeert het vermogen om een<br />
verhaal te beleven. Dat vind ik een destructieve houding.<br />
Volwassenen vinden mijn boeken vaak complex en<br />
veronderstellen, volkomen onterecht, dat kinderen de<br />
verschillende verhaalniveaus niet zullen begrijpen. Maar<br />
kinderen zijn scherpzinniger dan je denkt. Ik ondervind dat<br />
ze vrijwel alles aankunnen wat ik schrijf.’<br />
Almond werd meermaals bekroond. Voor De schaduw van<br />
Skellig ontving hij de Whitbread Prize, de Carnegie Medal<br />
en een Zilveren Griffel.<br />
Over het boek<br />
In het boek is Erin Law, een meisje van 12 aan het woord.<br />
Ze trekt je onmiddellijk het verhaal in wanneer ze zichzelf<br />
en haar lotgenoten voorstelt als: ‘Wij zijn beschadigde<br />
kinderen, geen van ons heeft nog ouders. Daarom wonen<br />
we op De Witte Poort, een tehuis…’<br />
Vlijmscherp ontleedt ze de opvoeders, met veel liefde vertelt<br />
ze over haar maatjes. Dat zijn voornamelijk: Januari Carr en<br />
Muis Gullame. Samen houden ze zich vooral bezig met<br />
ontsnappen. Dat doen ze in het tweede deel van het verhaal<br />
op een vlot. Heel ver moeten ze niet varen om in het Zwarte<br />
Slik, een verlaten fabriekscomplex, een bizar avontuur (of is<br />
het een droom?) te beleven. Ze komen terecht bij een<br />
krankzinnige oude man, Opi, en een engelachtig meisje<br />
Sterre. Met Sterre keren ze ook terug naar De Witte Poort,<br />
ze vormt het levend bewijs dat hun avontuur geen droom<br />
was. Toch is Sterre bijzonder volgens Erin, ze heeft speciale<br />
vingers en tenen, een vreemde, lieve stem en ‘ogen als<br />
sterretjes die door alle narigheid in de wereld het mooie en<br />
fijne blijven zien.’<br />
De boodschap van dit boek luidt: weten wie je ouders zijn<br />
en waar je thuishoort, kortom een identiteit hebben, is<br />
belangrijk om te groeien.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Kindertijd<br />
Nodig: babyboeken, baby- en peuterfoto’s<br />
De kinderen nemen baby- en peuterfoto’s van zichzelf mee.<br />
Sommige kinderen hebben een babyboek van hun eerste<br />
jaar en kunnen dit meebrengen naar de klas. Ze bekijken in<br />
kleine groepjes elkaars foto’s om te zien of het kind nog<br />
steeds trekken van de baby/peuter op de foto heeft.<br />
Het fragment<br />
De kinderen lezen het fragment stil en aandachtig voor<br />
zichzelf. Na het lezen denkt de leerkracht met hen na over<br />
de volgende vragen:<br />
- Het is een gebruikelijke manier om vondelingen een naam<br />
te geven op de manier waarop Januari Carr aan zijn naam<br />
kwam. Als je iemand een naam geeft erken je zijn bestaan.<br />
Bedenk hoe jij zou kunnen heten als vondeling.<br />
- Als je de titel leest, waar denk je dan aan? Waarom zou dit<br />
boek zo heten?<br />
- Waarom noemt Erin al de kinderen van De Witte Poort:<br />
beschadigde kinderen?<br />
- Wat is de houding van de kinderen tegenover de<br />
volwassenen in het fragment? Wat vind jij daarvan?<br />
- Waarom is het belangrijk dat je je eigen verhaal kunt<br />
vertellen?<br />
- Waarom fantaseren kinderen soms een ander verhaal dan<br />
ze in werkelijkheid hebben meegemaakt?<br />
Verwerking<br />
Je eigen levensverhaal (autobiografie): een opstel.<br />
Net zoals een babyboek een stukje levensverhaal weergeeft<br />
en de kinderen in De Witte Poort worden aangespoord hun<br />
levensverhaal op te schrijven, schrijven de kinderen hun<br />
levensverhaal zoals het echt is gebeurd of zoals ze dat in<br />
hun fantasie graag hadden gezien. De kinderen hebben<br />
voldoende voorbereidingstijd nodig. Misschien willen ze<br />
dingen thuis navragen. Zeg dat iedereen altijd goede en<br />
slechte dingen meemaakt. Wanneer ze alleen het goede<br />
noemen wordt het eenzijdig en minder geloofwaardig.<br />
Het is handig voor de kinderen om bij het schrijven van<br />
hun verhaal tegelijk op een tijdbalk aan te geven wanneer<br />
wat is gebeurd.<br />
Voor kinderen die weinig van hun jeugd weten of daar niks<br />
over kwijt willen kan je een uitweg bieden door hen een<br />
gefantaseerd levensverhaal te laten schrijven. Het is wel van<br />
belang dat de leerlingen een keuze maken: óf werkelijkheid,<br />
óf fantasie.<br />
Andere boeken van David Almond<br />
De wildernis, Querido, 2000<br />
De schaduw van Skellig, Querido, 1999<br />
Zesde leerjaar – 117
Boek 5<br />
Samir en Jonathan<br />
Daniella Carmi<br />
Fontein-Houtekiet, 1997, p. 64-66<br />
Over de auteur<br />
Daniella Carmi is geboren in Tel Aviv (Israël). Nu woont ze<br />
in Jeruzalem. Ze is moeder van drie kinderen. Ze studeerde<br />
sociologie en filosofie. Aanvankelijk schreef ze romans en<br />
toneelstukken voor volwassenen. Maar nadat ze een boek<br />
over een autistisch kind geschreven had, kreeg ze zin om te<br />
schrijven voor kinderen en jongeren: zowel boeken als<br />
televisiescenario’s. Haar werk werd vertaald in het Duits,<br />
Frans en Spaans. Samir en Jonathan werd verkozen tot een<br />
van de drie beste kinderboeken van Israël in 1994.<br />
Haar pleidooi voor verdraagzaamheid zit op een aangename<br />
manier overal tussen de regels.<br />
Over het boek<br />
Samir is een Palestijnse jongen uit een dorp op de Westelijke<br />
Jordaanoever, kind van de Intifada en voortdurend in<br />
gevaar. Hij wordt in een Israëlisch ziekenhuis opgenomen<br />
voor een ingewikkelde knie-operatie.<br />
<strong>Onder</strong> de dekens woont Samir met zijn familie, zijn vriend<br />
Adnan en zijn jongste broertje Fadi, die door een kogel van<br />
een Israëlische soldaat werd gedood. Boven de dekens<br />
ontmoet hij een wereld die hij niet kent. Zijn ouders mogen<br />
niet op bezoek komen omdat de Palestijnse gebieden weer<br />
afgesloten zijn.<br />
Het boek gaat over de vriendschap tussen een Palestijnse en<br />
Israëlische jongen. Jonathan en Samir creëren op de<br />
computer een betere, vredige wereld die geen van hen ooit<br />
zal vergeten. Ze weten dat ze het onmogelijke hebben zien<br />
gebeuren: vriendschap sluiten met de vijand.<br />
Het boek is indirect een pleidooi voor vrede en vrijheid.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Actualiteit<br />
Omdat het boek handelt over een actueel probleem, is het<br />
belangrijk om het fragment voldoende te kaderen.<br />
Zorg dat het boek in de klas aanwezig is en toon de kaft.<br />
Bespreek kort de namen van de auteur en in de titel. Vooral<br />
de naam Samir is een duidelijk niet-Europese naam.<br />
Vervolgens lees je de informatie op de achterflap. Probeer<br />
de voorkennis over het onderwerp te activeren aan de hand<br />
van enkele vragen:<br />
- Westelijke Jordaanoever: Wie heeft er al ooit over dit<br />
gebied horen spreken? Waar / Wanneer? Laat het gebied<br />
ook aanduiden op een kaart.<br />
- Laat de kinderen vertellen wat ze eventueel over deze<br />
kwestie afweten.<br />
Indien de kinderen geen informatie aanbrengen, licht je zelf<br />
het probleem kort toe. Beperk je tot een algemene situering,<br />
zonder een standpunt in te nemen. Zeker indien je kiest<br />
voor de actualiteitsverwerking, moet je hier nog niet te diep<br />
op de materie ingaan.<br />
- Bespreek dan de zin ‘Vriendschap sluiten met de vijand’.<br />
Wie zijn er in het boek vrienden geworden? Waarom is hun<br />
vriendschap eigenlijk onmogelijk? (Samir komt uit een<br />
118 – Zesde leerjaar<br />
Palestijns gezin, Jonathan is Israëlisch.)<br />
Lees de informatie over de auteur. Aangezien Daniella<br />
Carmi Israëlische is, geeft dit wel een ‘echtheidscertificaat’<br />
aan het verhaal.<br />
Het fragment<br />
De kinderen lezen het fragment in stilte. Ze duiden de<br />
woorden of zinnen aan die ze willen bespreken. Dat kunnen<br />
woorden zijn die ze niet begrijpen of zaken waarover ze<br />
meer informatie willen. (Denk hierbij aan de gebruiken<br />
tijdens het huwelijksfeest of de functie van een gebedsroeper).<br />
Dan bespreek je alle vragen klassikaal. Wat betreft de vragen<br />
die kinderen hebben naar meer achtergrondinformatie,<br />
bijvoorbeeld in verband met lokale tradities, kies je hoe ver<br />
je daarin wil gaan. Het fragment kan aanleiding zijn tot een<br />
volledige les (of lessenreeks) over de gebruiken in de Islam<br />
(eventueel ook in andere godsdiensten). Je kan de informatie<br />
ook gewoon beperken tot een korte uitleg, voldoende om<br />
het verhaal goed te begrijpen.<br />
Verwerking<br />
Muurkrant<br />
Uiteraard leent dit fragment zich tot een bespreking van het<br />
Israëlisch-Palestijns probleem.<br />
Laat de kinderen vooraf gedurende een tweetal weken<br />
krantenartikels verzamelen. Fragmenten uit het nieuws<br />
kunnen op video worden opgenomen. Plak al deze artikels<br />
op een muurkrant.<br />
Na twee weken laat je de kinderen eerst alle artikels lezen<br />
en bekijk je met hen de nieuwsfragmenten. De bespreking<br />
die hierop volgt, hangt af van de hoeveelheid informatie die<br />
werd vergaard. Je kan de kinderen gewoon hun mening<br />
laten geven over wat ze gelezen/gezien hebben. Indien de<br />
informatie vrij uitgebreid is, kan je een ‘vredesbespreking’<br />
organiseren: een groep kinderen vertegenwoordigt het<br />
Palestijnse volk, een andere groep neemt het joodse<br />
standpunt in. Een derde groep treedt op als bemiddelaars.<br />
Elke groep bespreekt vooraf met welke argumenten ze<br />
zichzelf kunnen verdedigen. De bemiddelaars bedenken<br />
vooral een aantal realistische oplossingen die ze kunnen<br />
voorleggen. Tijdens de bespreking, treed je zelf best op als<br />
moderator en je maakt vooral goede afspraken vooraf.<br />
Interview<br />
Voor een niet-actualiteitsgebonden verwerking, kan je ook<br />
dieper ingaan op de passage over ‘de goede oude tijd’.<br />
Laat de kinderen een interview afnemen bij hun<br />
grootouder(s).<br />
Bereid deze opdracht voor in de klas. Spreek duidelijk af<br />
over welke periode de kinderen hun grootouders moeten<br />
bevragen, bijvoorbeeld, laat hen vertellen over hun leven<br />
zoals het was toen zij zo oud waren als hun kleinkind nu.<br />
Ga vervolgens met je klas op zoek naar vragen die ze<br />
kunnen stellen en maak een lijstje. Enkele suggesties:<br />
- Uit hoeveel leden bestond je gezin? (en eventueel<br />
inwonende familie)<br />
- Hoe zag je kamer eruit? (eigen kamer of gedeeld?)<br />
- Ging je naar school of deed je iets anders?<br />
- Wat deed je in je vrije tijd?<br />
- Waarmee speelde je? Welke waren je lievelingsspelletjes?
Het afnemen van het interview is een opdracht voor thuis.<br />
De kinderen verdelen zich hiervoor in paren. Slechts één<br />
van de twee moet een interview afnemen. Zo vermijd je<br />
problemen voor kinderen die geen contact hebben met de<br />
grootouders of van wie ze overleden zijn. Als ze allebei hun<br />
grootouders willen interviewen, mag dit natuurlijk ook.<br />
Het voorstellen van de interviews gebeurt door een<br />
rollenspel. Eén kind neemt de rol van interviewer op zich,<br />
de ander speelt grootmoeder of -vader. (Wanneer ze allebei<br />
een grootouder hebben geïnterviewd, zullen ze moeten<br />
kiezen welk interview ze gaan naspelen.) Bepaal hoe ver je<br />
in dit rollenspel gaat. Is er een decor, zoals het in de klas<br />
nabouwen van een huiskamer? Verkleden de kinderen zich?<br />
Moeten ze hun ‘rol’ uit het hoofd kennen?… Tot slot kan je<br />
bij de kinderen navragen of ze zelf in die ‘goede oude tijd’<br />
zouden willen leven. Wat was er fijn? Wat is nu beter?<br />
Een modelwoning bouwen<br />
Je kan met je klas ook aan de slag gaan n.a.v. de passage<br />
waarin Samir zijn konijn wil boetseren.<br />
Eerst verzamel je infoboeken over verschillende manieren<br />
van wonen. (Iglo’s, wigwams, grotten, wolkenkrabbers,<br />
paleizen,…)<br />
Ga in de bibliotheek zoeken onder de rubrieken bouwenbouwkunst-wonen.<br />
Je kan er voor kiezen om het wonen door de geschiedenis<br />
heen onder de loep te nemen of om te werken rond<br />
verschillende hedendaagse woonvormen in onze en andere<br />
culturen.<br />
Bekijk en bespreek deze boeken met je klas. Verdeel de<br />
kinderen vervolgens in groepen en laat elk groepje 1<br />
woonvorm kiezen. Hierover maken ze voor zich zelf een<br />
soort infofiche (tekening; bewoond door...; materialen;<br />
speciale constructies).<br />
Dan gaat elk groepje aan het werk om zijn woning in het<br />
klein na te maken. Je kan ervoor opteren om hen slechts één<br />
materiaalsoort aan te reiken, zoals klei. Of, je kan hen de<br />
opdracht geven om hun model zo nauwkeurig mogelijk te<br />
construeren. Als je niet alle materialen kan vinden (denk<br />
maar aan minibakstenen!) ga dan samen met hen na door<br />
welk ‘haalbaar’ materiaal ze dit kunnen vervangen.<br />
Tot slot van dit ‘project’, bouw je met al deze woningen in<br />
een hoekje van de klas een dorp of stad.<br />
Gedicht 3<br />
Sjoerd Kuyper<br />
‘Mensen met koffers’<br />
Uit: Alleen mijn verhalen nam ik mee<br />
Leopold, 1998<br />
Over de auteur<br />
Sjoerd Kuyper werd geboren in Amsterdam op 6 maart<br />
1954. Hij heeft een vrouw en twee kinderen. Hij houdt van<br />
het leven in een dorp. Hij studeerde filosofie en vindt na<br />
schrijven het fijnste om te doen: gitaarspelen en erbij<br />
zingen. Zijn fantastische opa stond model voor de opa in de<br />
verhalen over Robin.<br />
Hij werd meermaals bekroond: voor Majesteit, Uw ontbijt<br />
met een Vlag en Wimpel, twee Zilveren Griffels voor Robin<br />
en Suze en Het eiland Klaasje en één Gouden Griffel voor<br />
Robin en God. Maar de leukste prijs vindt hij de Emmy<br />
Award, de belangrijkste Amerikaanse televisieprijs, voor de<br />
tv-serie Het zakmes.<br />
Hij schrijft voor kleuters en kinderen van de basisschool.<br />
Over het gedicht<br />
In 1992 schreef Sjoerd Kuyper voor de tv-serie<br />
De zevenmijlskoffers een aantal verhalen over mensen die<br />
hun geboorteland ontvlucht zijn en vaak na veel<br />
omzwervingen in Nederland terecht kwamen. Een aantal<br />
verhalen staan in het boek Alleen mijn verhalen nam ik<br />
mee. Het gedicht Mensen met koffers was bedoeld als tekst<br />
voor het beginlied van de serie, maar is daarvoor niet gebruikt.<br />
Werken met het gedicht<br />
Je kunt dit gedicht aangrijpen om met je leerlingen aan de<br />
slag te gaan met rijmen, rijmschema’s, metrum, ritme, etc.<br />
Voor het lezen<br />
Vluchten<br />
Nodig: schoolbord, krijt en wisser, pen, papier en kleurpotloden<br />
voor de kinderen.<br />
Je schrijft op het bord enkele woorden op die met vluchten<br />
te maken hebben: vluchteling, koffer, douane, reizen, kwade<br />
machten. Of je maakt een woordveld rond het woord<br />
‘Vluchteling’. Je vraagt de kinderen bij elk van deze<br />
woorden, andere woorden te verzinnen die op het woord<br />
rijmen én met het woord geassocieerd kunnen worden. Je<br />
bespreekt ze klassikaal. Vervolgens vraag je de leerlingen bij<br />
alle woorden uit de lijst de beklemtoonde lettergreep te<br />
kleuren (of te onderstrepen).<br />
Het gedicht<br />
De kinderen hebben het gedicht nog niet onder ogen. Je laat<br />
het hen een korte tijd zien en vraagt of dit een verhaal is of<br />
een gedicht. De antwoorden kunnen zijn: ‘Het is een<br />
gedicht. Het bestaat uit coupletten. Ze hebben hetzelfde<br />
aantal regels. Er is veel wit, ook tussen de stukjes tekst is wit.’<br />
Je deelt de teksten uit en de kinderen lezen het fragment een<br />
aantal keren goed door. Dan vraag je hen om het nogmaals<br />
te lezen, alsof ze het gedicht hardop opdragen.<br />
Wat valt hen op? Mogelijke antwoorden:<br />
‘het rijmt (brood/dood; vlot/God); sommige zinnetjes<br />
komen terug (Mensen met koffers); de regels die rijmen<br />
hebben meestal evenveel lettergrepen.<br />
Zesde leerjaar – 119
Rijmsoorten<br />
Je geeft van de volgende rijmsoorten een voorbeeld en<br />
vraagt of ze andere voorbeelden in het gedicht herkennen.<br />
Bij elke soort wordt minstens één voorbeeld gegeven.<br />
Enkele rijmsoorten in dit gedicht:<br />
Volrijm (-ood: brood / dood).<br />
Halfrijm: alleen klinkers of medeklinkers in het rijmwoord<br />
rijmen (gr-: gras / grootvader / graan; -o-: koffers / oorlog /<br />
honger).<br />
Mannelijk rijm: alle eindrijmen zijn beklemtoonde<br />
lettergrepen (dood/brood; vlot/God; meer/weer).<br />
Vrouwelijk rijm: de eindrijm bevat na een beklemtoonde<br />
ook nog een onbeklemtoonde lettergreep (-aaide: maaide/<br />
zaaide).<br />
Rijmschema’s<br />
Een rijmschema geeft aan hoe de eindrijmen rijmen.<br />
Dat geeft men op alfabetische volgorde met letters aan.<br />
De eerste strofe: wereld / brood / terug / dood, wordt dan:<br />
abcb. Laat de leerlingen het rijmschema voor dit gedicht<br />
verder afmaken.<br />
Opbouw van een gedicht<br />
Een gedicht bestaat uit strofen.<br />
Hoeveel strofen bevat dit gedicht?<br />
Hoeveel versregels heeft elke strofe?<br />
Ritme en metrum<br />
Ritme en metrum zijn beide vormen van regelmatige<br />
herhaling, het één in tijd en intensiteit, het ander in<br />
klemtoon.<br />
Ritme heeft de regelmaat van het lopen, het legt vaste<br />
accenten op vaste plaatsen, zoals de maat in de muziek.<br />
Ritme houdt bij een gedicht in dat je de zinnen als het ware<br />
in stukjes deelt (alsof je op die plaatsen adem haalt), ook al<br />
verschillen die stukjes tekst in het aantal lettergrepen. Door<br />
langzamer of sneller te spreken zorg je ervoor dat de stukjes<br />
tekst even lang duren.<br />
Metrum is een regelmatige opeenvolging van beklemtoonde<br />
en onbeklemtoonde lettergrepen. Wanneer deze in dezelfde<br />
volgorde terugkeren (met uitzondering van het einde van de<br />
zin) spreekt men van een versvoet. Voor de volledigheid<br />
worden ze hier genoemd.<br />
- = beklemtoonde lettergreep<br />
v = onbeklemtoonde lettergreep<br />
v - jambe (ligt het dichtst bij de spreektaal)<br />
- v trochee<br />
- v v dactylus<br />
v v - anapest<br />
v - v amfibrachys<br />
- - spondee<br />
Vraag de kinderen hoe dit gedicht ritmisch is opgebouwd en<br />
welk metrum het heeft.<br />
De eerste zin bestaat uit twee ritmische eenheden:<br />
Mensen met koffers / gaan over de wereld.<br />
De eerste versregel kent als versvoet de dactylus:<br />
MENSen met KOFfers gaan Over de WEreld<br />
- v v - v v - v v - v<br />
Beelden<br />
Welk gevoel roept dit gedicht bij jou op?<br />
Als je dit gedicht leest, welke kleur zou jij dit gedicht geven?<br />
120 – Zesde leerjaar<br />
Is het fantasie of waarheid wat in dit gedicht wordt<br />
beschreven?<br />
Mensen vluchten niet zomaar. Welke redenen worden hier<br />
genoemd?<br />
Welke tegenstellingen vind je in dit gedicht?<br />
Wat vind je de mooiste versregel?<br />
Dit gedicht heeft van de auteur geen titel meegekregen.<br />
Zou de schrijver dit zijn vergeten?<br />
Sommige beelden worden in andere woorden herhaald.<br />
Welk effect geeft dit?<br />
Je laat tot slot enkele kinderen het gedicht hardop<br />
voordragen.<br />
Verwerking<br />
Schoonschrijven<br />
Nodig: schoolbord en schoolkrijt, oefenblaadjes, netschrift,<br />
goed schrijfmateriaal<br />
Op het schoolbord schrijf je in de juiste schrijfmethode de<br />
eerste zin van het gedicht. Deze laat je nog enkele dagen<br />
staan als voorbeeld. Op een oefenblad schrijven de kinderen<br />
de eerste zin op. Je laat ze hun werk zelf kritisch bekijken:<br />
Zijn onder en boven de lussen van de letters allemaal even<br />
lang? Hebben de stokletters de juiste hoogte? Zijn de<br />
ruimten tussen de woorden en de letters goed verdeeld?<br />
Zitten ze zelf goed rechtop? Voeten op de grond, een klein<br />
beetje uit elkaar, staan de tenen naar voren? Ademt iedereen<br />
goed uit en in? Ligt het papier goed?<br />
Laat de kinderen vooraf met hun schrijfhand met duim en<br />
vingers op en neer in hun pen klimmen. Het helpt tegen<br />
schrijfkramp (RSI). Het gedicht wordt in het netschrift<br />
overgeschreven. Eventueel worden er randversieringen<br />
aangebracht en draai je op de achtergrond rustige muziek.
Boek 6<br />
Het verborgen dorp<br />
Ron Langenus<br />
Davidsfonds-Infodok, 1999, p. 49-51<br />
Over de auteur<br />
Ron Langenus werd geboren op 20 december 1956 in<br />
Mechelen, waar hij nog steeds woont met zijn vrouw en<br />
twee kinderen. Hij studeerde wiskunde en informatica,<br />
dictie en welsprekendheid. Hij is van Indisch-Ierse afkomst.<br />
Als wiskundige houdt hij niet alleen van cijfers, zijn grote<br />
liefde gaat uit naar vertellen, Ierland en kinderen.<br />
Dat resulteert in een bonte verzameling van boeken<br />
waarvan er geen twee op elkaar lijken.<br />
Zijn werk werd vertaald in Groot-Brittannië, Ierland,<br />
Canada, de Verenigde Staten en Oostenrijk.<br />
Voor De verliefde prins (1999) kreeg hij een Zilveren Griffel<br />
in 2000.<br />
Over het boek<br />
De oorlog laat de joodse jongen Bram en zijn ouders min of<br />
meer ongemoeid tot er een Duitse razzia komt. Bram<br />
ontsnapt met zijn vader, maar van zijn moeder ontbreekt elk<br />
spoor. Mensen van het verzet brengen de twee vluchtelingen<br />
naar het verborgen dorp diep in de bossen. Bram sluit er<br />
vriendschap met Ben, die hem met verhalen overeind houdt.<br />
Bram moet toezien hoe het monster van de oorlog zijn<br />
gezin uiteen rukt.<br />
Dit verhaal gebeurde echt in de Tweede Wereldoorlog op de<br />
Nederlandse Veluwe.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Voor je aan het werk gaat met het fragment, is het goed om<br />
de kinderen wat achtergrondinformatie mee te geven over<br />
de ‘Tweede Wereldoorlog’ en de ‘jodenvervolging’.<br />
Bespreek eerst wat de kinderen al over dit onderwerp weten<br />
vanuit de geschiedenislessen. Probeer je te beperken tot een<br />
opsomming van feiten, voldoende om het boek en het<br />
fragment te kaderen.<br />
Een interessante aanvulling op dit klasgesprek, is de video<br />
Lieve Kitty. In deze film krijg je informatie over<br />
Anne Franck en word je rondgeleid in het Achterhuis.<br />
De film biedt zeker mogelijkheden tot vergelijking met de<br />
situatie van de joden in Het verborgen dorp.<br />
Je kan het onderwerp ook stofferen vanuit de boekenhoek.<br />
Het fragment<br />
Geef de kinderen de info over het boek en de auteur.<br />
Zorg dat ze weten dat dit verhaal echt gebeurd is, al zijn de<br />
personages verzonnen.<br />
Lees het fragment voor.<br />
Hierop volgt een korte, algemene bespreking.<br />
- Verklaar de titel van het boek n.a.v. het fragment.<br />
- Voor wie moet het dorp vooral verborgen blijven?<br />
- Wie woont er in het dorp? Hoe kom je erin terecht?<br />
(vluchtelingen = joden, gestrande piloten, ...)<br />
- Stel je voor dat jij op deze manier hals over kop zou<br />
moeten vluchten. Wat / Wie zou je missen en waarom?<br />
Ga vooral op de laatste vraag wat uitgebreider in. Zorg<br />
ervoor dat de kinderen zich in het verhaal kunnen inleven.<br />
Verwerking<br />
Visueel voorstellen<br />
Bij deze opdracht is het de bedoeling dat de kinderen de<br />
informatie die ze uit de tekst halen, omzetten in een<br />
concrete voorstelling.<br />
Je verdeelt de klas in groepjes van twee, maximum drie<br />
kinderen. Elk groepje probeert vanuit het fragment een<br />
plattegrond te tekenen van het verborgen dorp.<br />
De informatie die ze in de tekst vinden, moeten ze in deze<br />
plattegrond verwerken. Bespreek vooraf een voorbeeld van<br />
een plattegrond waarbij je vooral aandacht besteedt aan de<br />
legende. Elk groepje moet ook een legende bij zijn kaart<br />
opstellen. Laat ze werken op groot formaat, dat maakt het<br />
makkelijker om nadien de plannen met elkaar te vergelijken.<br />
Tot slot leg je alle plattegronden naast elkaar. Geef de<br />
groepjes de tijd om elkaars werk te bekijken en eventuele<br />
verschillen te noteren. Ga bij de bespreking vnl. op dit<br />
laatste in. Welke verschillen waren er? Hoe zijn ze te<br />
verklaren? (Onduidelijke structuur om de Duitsers te<br />
misleiden? Verkeerd interpreteren van de tekstgegevens?<br />
Onvolledigheid van de informatie?…)<br />
Inleven in de situatie<br />
Ook bij deze opdracht werk je het best in kleine groepjes<br />
van 2 tot 3 kinderen.<br />
Elk groepje stelt een leefreglement voor het verborgen dorp<br />
op. Ze kunnen hiervoor teruggrijpen naar het fragment<br />
en/of zelf regels bedenken. Het is interessant om een<br />
beperking op te leggen (bijvoorbeeld 10 regels) zodat ze in<br />
hun groepje moeten bespreken welke afspraken ze het<br />
belangrijkst / levensnoodzakelijk vinden.<br />
Voor je de kinderen echt aan het werk zet, wijs je hen op de<br />
speciale manier van leven in het verborgen dorp: stil,<br />
onmerkbaar, onzichtbaar.<br />
Tot slot laat je elk groepje zijn reglement voorlezen.<br />
Eventueel kan je nog overgaan tot het opstellen van een<br />
algemeen reglement. In dat geval moeten de kinderen uit de<br />
verschillende lijstjes de 10 belangrijkste afspraken samen<br />
opstellen.<br />
Geheime codes<br />
Uiteraard heeft het verborgen dorp ook contacten met de<br />
‘buitenwereld’.<br />
Bespreek met de kinderen voor welke zaken het verborgen<br />
dorp op die ‘buitenwereld’ is aangewezen (bevoorrading,<br />
medische hulp, informatie,...). Natuurlijk moeten deze<br />
contacten uiterst geheim gebeuren, d.w.z. zonder dat de<br />
vijand er iets van merkt. Leg met de kinderen een lijstje aan<br />
van mogelijkheden: afgesproken tekens, geheimtaal,<br />
geheime plaatsen om boodschappen achter te laten,…<br />
Hou het voorlopig nog algemeen, de concrete uitwerking<br />
gebeurt groepsgewijs.<br />
Elk groepje (2 tot 3 kinderen) kiest nu iets uit de lijst en<br />
werkt dit idee verder uit. Laat hen hier vrij in.<br />
Tot slot stellen ze hun werk aan elkaar voor.<br />
Combinatietip<br />
De verwerkingsmogelijkheden zijn alle drie uitgewerkt als<br />
groepsopdrachten. Je kan n.a.v. het fragment ook hoekenwerk<br />
organiseren. Je legt dan 4 of 5 hoeken aan in de klas:<br />
één boekenhoek (vrij lezen in boeken, drie hoeken met de<br />
Zesde leerjaar – 121
opdrachten die je hierboven beschreven vindt en eventueel<br />
een videohoek (Lieve Kitty). Bepaal of je doorschuift of dat<br />
elk groepje slechts één opdracht doet waarvan ze nadien<br />
verslag uitbrengen.<br />
Andere boeken van Ron Langenus<br />
Tobi en de sterren, Davidsfonds/Infodok, 1999<br />
De verliefde prins, Davidsfonds/Infodok, 1999<br />
Het verborgen dorp, Davidsfonds/Infodok, 1999<br />
De verdwenen tijger, Davidsfonds/Infodok, 1997<br />
122 – Zesde leerjaar<br />
Boek 7<br />
De wonderbare reis van de jongen<br />
Antonie Schneider, ill. Thé Tjong-Khing<br />
Ploegsma, 1998, p. 71-73<br />
Over de auteur<br />
Antonie Schneider werd in 1954 in Mindelheim (Duitsland)<br />
geboren. Als jong meisje was ze al geïnteresseerd in kunst,<br />
literatuur en klassieke muziek. Ze studeerde sociologie,<br />
theologie, Duits en kunstgeschiedenis. Vervolgens werkte ze<br />
als lerares en publiceerde ze een bundel poëzie. Later vond<br />
ze een baan bij een uitgeverij in München. In 1981 trouwde<br />
ze met een uitgever en ze kregen samen drie zonen.<br />
Antonie Schneider schrijft vooral voor jonge kinderen.<br />
Over de illustrator<br />
Omdat de illustraties dit boek een meerwaarde geven<br />
verdient ook de maker ervan, Thé Tjong-King, aandacht.<br />
Hij werd geboren in 1933 op Midden-Java (Indonesië) maar<br />
woont al lang in Nederland. Hij volgde kunstonderwijs in<br />
de avondschool en gaf een tijdje les aan de Rietveldacademie.<br />
Hij begon als striptekenaar maar schakelde snel<br />
over naar illustrator van kinderboeken. Zijn illustraties bij<br />
Kleine Sofie en Lange Wapper van Els Pelgrom worden tot<br />
zijn artistieke hoogtepunt gerekend.<br />
Hij blijft met zijn illustraties soms dicht bij de beschrijving<br />
van de auteur, op een ander moment laat hij zijn fantasie de<br />
vrije loop. Thé Thong-King vindt dat de tekeningen wel<br />
moeten kloppen met de tekst. Daarom leest hij elk boek<br />
eerst grondig en legt een soort boekhouding aan, bijv.:<br />
Marietjes’ haar is blond, op bladzij 93 begint het te regenen,<br />
op bladzij 112 houdt het op…<br />
Maar eigenlijk tekent hij altijd zichzelf en zijn<br />
herinneringen, zegt hij.<br />
Over het boek<br />
Het was herfst geworden in het land van de jongen. Met de<br />
herfst komt niet alleen de storm. Hij brengt ook oorlog en<br />
de jongen moet vluchten. Op een groot schip, helemaal<br />
alleen tussen wildvreemde mensen, vaart hij weg. In het<br />
vreemde land zijn de vluchtelingen niet welkom, het duurt<br />
heel lang eer ze van het schip mogen. Maar de jongen<br />
droomt van een andere reis. Een wonderbare reis die hij wil<br />
maken met zijn nieuwe vriend de kapitein. Maar of dat er<br />
ooit van komt?<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Reizen<br />
Neem het fragment en lees de titel. Dan schrijf je het woord<br />
‘reis’ op het bord.<br />
De bedoeling is dat de klas een woordslang van samenstellingen<br />
vormt, vertrekkend vanuit dit woord. Je vormt<br />
dus eerst een samenstelling met reis, bijvoorbeeld reisweg.<br />
Het volgende woord wordt opnieuw een samenstelling,<br />
maar dan met ‘weg’ als eerste deel, bijvoorbeeld wegdek.<br />
Zo probeer je een zo lang mogelijke slang te maken.<br />
(Voorlopig moeten de woorden nog niet binnen een bepaald<br />
thema passen.)
Voorbeeld van een woordslang:<br />
reisweg – wegdek – dekzeil – zeilboot – …<br />
Je kan er ook een kleine wedstrijd van maken. Verdeel de<br />
klas in kleine groepjes en geef elke groep pen en papier.<br />
Werk met een afgemeten tijd, bijv. 5 minuten. Welke groep<br />
vond de meeste woorden?<br />
Het fragment<br />
Lees de informatie over de auteur en de illustrator en leid<br />
het fragment in. Vervolgens laat je de kinderen het fragment<br />
in stilte lezen.<br />
Verdeel dan de klas in kleine groepen of werk met de<br />
groepen van de inleiding. Elke groep krijgt een strookje<br />
papier met daarop een vraag (een vraag mag aan<br />
verschillende groepen worden gegeven. Ze gaat over het<br />
verhaal en laat de kinderen nadenken over wat ze net<br />
gelezen hebben. Zeg dus vooraf heel duidelijk dat ze als<br />
groep hun mening moeten geven, maar dat ze die wel heel<br />
goed moeten kunnen motiveren, indien mogelijk vanuit het<br />
fragment en/of de samenvatting van het boek.<br />
Mogelijke besprekingsvragen:<br />
- Leg uit waarom de kapitein bedroefd was over het nieuws<br />
dat de jongen naar een tehuis moest.<br />
- Waarom zegt de kapitein plots tegen de jongen ‘Het is tijd<br />
om op reis te gaan’?<br />
- Hoe zou het komen dat de jongen zich akelig,<br />
ongemakkelijk voelt in het begin van het gesprek?<br />
- Waarom laat de kapitein de jongen beloven dat hij ooit<br />
naar het gekozen land zal reizen?<br />
- Waarom is de kapitein op het einde kortaf tegen de<br />
jongen?<br />
Geef de groepjes ongeveer 5 minuten om hun antwoord<br />
voor te bereiden (schriftelijk of mondeling). Daarna ga je in<br />
een kring zitten. Ieder groepje leest zijn vraag en het<br />
antwoord voor. Geef de anderen de gelegenheid om aan te<br />
vullen. Nadat alle vragen besproken zijn, moeten de<br />
kinderen zich een beeld gevormd hebben over de relatie<br />
tussen de kapitein en de jongen. Bespreek met hen hoe ze<br />
denken dat de twee met elkaar omgaan. Je kan ook vragen<br />
hoe het volgens hen verder gaat. Verliezen de twee elkaar uit<br />
het oog? Blijven ze contact houden? Hoe? ...<br />
Verwerking<br />
Woordslang<br />
Na het klasgesprek schrijf je opnieuw het woord ‘reis’ op<br />
bord. Samen met je klas probeer je opnieuw een woordslang<br />
(cfr. supra) te vormen, maar dit keer moeten de woorden<br />
wel te maken hebben met het fragment. Ze moeten er niet<br />
letterlijk in voor komen, maar de kinderen moeten elk<br />
woord wel kunnen verantwoorden. Welke woorden levert<br />
het spel deze keer op? Bespreek de belangrijke verschillen<br />
met de woordslangen bij het begin van de les.<br />
De illustraties<br />
Laat de kinderen bij verschillende illustraties uit het boek<br />
zoeken welk deel van het verhaal geïllustreerd werd. Laat<br />
hen toetsen of het klopt wat Thé Tjong-King zegt over zijn<br />
manier van illustreren.<br />
Project: een land voorstellen<br />
Deze werkvorm vergt wat meer tijd en zal enkele lesuren in<br />
beslag nemen. Aangezien de kinderen opzoekwerk over<br />
landen gaan verrichten, kan je deze les(sen) plannen tijdens<br />
W.O.-uren. Als je je klas gebruik laat maken van het<br />
internet, kan ook de informaticales een <strong>Jeugdboekenweek</strong>tintje<br />
krijgen.<br />
Verdeel de klas in groepen van 5 tot 6 kinderen. Bepaal of je<br />
hen de groepen laat kiezen of niet. Omwille van de<br />
opdracht kan het nuttig zijn dat vrienden samenzitten om<br />
buiten de schooluren aan hun werkstuk te werken.<br />
Hang een grote wereldkaart op een prikbord. Van elke<br />
groep gooit er iemand met een dartspijltje naar de kaart.<br />
Elke groep gaat nu een voorstelling uitwerken van het land<br />
dat hen op deze manier toegewezen werd. (Groepjes die ‘in<br />
het water’ terecht kwamen, laat je uiteraard opnieuw<br />
gooien.)<br />
Voor je hen in groep laat werken, bespreek je op welke<br />
manier ze hun voorstelling kunnen uitwerken (lijstje van<br />
leerkracht, aangevuld met ideeën van de kinderen):<br />
- een reisfolder maken<br />
- een routebeschrijving vanuit België<br />
- een foto/diareportage (werken met eigen foto’s als je er<br />
per toeval op reis bent geweest; foto’s uit reisbrochures;<br />
beeldmateriaal van het internet...)<br />
- beschrijving van landschappen<br />
- informatie over de godsdienst en daarmee samenhangend<br />
typische gebruiken<br />
- beschrijving van de levenswijze: hoe ze wonen, wat ze<br />
eten…<br />
- werkstuk over de traditionele kleding (fotomateriaal, een<br />
pop met klederdracht maken, tekeningen, …)<br />
Zorg dat je de taakverdeling binnen elke groep eerst goed<br />
begeleidt. Elke groep kiest voor min. 3 werkstukken uit het<br />
lijstje. Ze bepalen zelf of ze een werkstuk alleen of per twee<br />
uitwerken. Ze kunnen ook combineren, bijvoorbeeld<br />
beschrijven van landschappen, samen met foto’s.<br />
Leg samen met de kinderen een klein documentatiecentrum<br />
aan: atlassen, infoboeken over landen, Cd-rom’s, reisfolders,<br />
…<br />
Bepaal hoeveel tijd er tijdens de lessen aan deze opdracht<br />
wordt gewerkt. Natuurlijk zal een stuk van het werk thuis<br />
moeten gebeuren.<br />
Tot slot van het project stelt elk groepje zijn land voor.<br />
Landenfiche<br />
Dit is het kleine broertje van de hierboven beschreven<br />
werkvorm. Je laat de kinderen individueel of met twee een<br />
land prikken. Ieder kind of elk koppel werkt een landenfiche<br />
uit over zijn land. Vooraf bepaal je welke informatie<br />
op de fiche moet staan: routebeschrijving, geografische<br />
situering, godsdienst, bepaald cijfermateriaal (bevolkingsdichtheid,<br />
hoogste berg, oppervlakte,…), specifieke fauna en<br />
flora, ...<br />
Je kan hen vrijlaten in het uitzicht van de fiche (in de vorm<br />
van een folder, een steekkaart,…) of je kan ook werken met<br />
een voorgedrukt blad. Dat laatste kan handig zijn, omdat<br />
alle rubrieken daar al geordend zijn. Zorg er opnieuw voor<br />
dat de nodige documentatie beschikbaar is.<br />
Zesde leerjaar – 123
Andere boeken van Antonie Schneider<br />
Sint Maarten en het beertje, De Vier Windstreken, 2000<br />
Fleur en het circuspaardje, De Vier Windstreken, 1999<br />
Rosa en de reus, De Vier Windstreken, 1998<br />
Vaarwel Goudveertje, De Vier windstreken, 1998<br />
Pim en de leeuwentemmer, De Vier Windstreken, 1998<br />
124 – Zesde leerjaar<br />
Gedicht 4<br />
‘Van binnen pratend hoofd’<br />
Hans Andreus<br />
Uit: De fontein in de buitenwijk<br />
Holland, 1976<br />
Over de auteur<br />
Hans Andreus, pseudoniem van Johan Willem van der Zant,<br />
werd geboren in Amsterdam op 21 februari 1926.<br />
Hij volgde toneelschool en begon al vroeg met het schrijven<br />
van gedichten en kinderboeken. Hij woonde 5 jaar in Parijs.<br />
Hij wordt tot de Vijftigers gerekend, een groep dichters die<br />
experimenteerden met andere vormen van poëzie. Tot die<br />
groep behoorde ook Hugo Claus.<br />
Hans Andreus schreef voor kinderen en volwassenen.<br />
Hij overleed op 9 juni 1977. Zijn bekendste kinderboeken<br />
zijn die over Meester Pompelmoes. Hij werd meermaals<br />
bekroond o.a. ook met een Zilveren Griffel.<br />
Werken met het gedicht<br />
Voor het lezen<br />
Slapen<br />
Praat met de kinderen over slapen en slapeloosheid.<br />
- Slaap je gemakkelijk in?<br />
- Herinner je je een avond dat slapen niet wilde lukken?<br />
Hoe kwam dat? Heb je dat vaak? Welke gedachten<br />
beletten je te slapen? Zijn ze vrolijk of droevig of angstig?<br />
- Hoe zou het komen dat (zorgelijke) gedachten je<br />
overvallen voor het slapengaan?<br />
- Heb je de slaaptruc bij Mijn naam is Bud geprobeerd?<br />
- Wat waren de resultaten?<br />
Slapen gaan is je terugtrekken op een klein plekje, is<br />
weggaan uit je huis, je hoofd en rusten.<br />
Het gedicht<br />
Lees de informatie over de auteur.<br />
Daarna lezen de kinderen het gedicht stil.<br />
Andreus verklaart gedeeltelijk hoe het komt dat je hoofd ’s<br />
avonds binnenin zichzelf praat. Vind je het?<br />
Vraag of dit gedicht hen doet denken aan een ander gedicht<br />
uit de bundel. (Ik woon in mijn hoofd)<br />
Laat de twee gedichten na elkaar voorlezen. Vraag naar de<br />
gelijkenissen, de verschillen. Welk gedicht is het moeilijkst<br />
te begrijpen?<br />
Verwerking<br />
Stemming<br />
De twee gedichten lijken op elkaar. Laat de kinderen de<br />
stemming quoteren in een schema. De schaal gaat van – over<br />
+/- tot ++. Voor Van binnen pratend hoofd kunnen ze de<br />
strofen aanduiden.<br />
Gezellig<br />
Droevig<br />
Blij<br />
Weemoedig<br />
Koud<br />
Van binnen Ik woon in mijn<br />
pratend hoofd hoofd
Rijmschema’s<br />
Bij Mensen met koffers werd al over rijm gesproken.<br />
Kijk met de kinderen hoe het rijmschema er hier uitziet.<br />
1e strofe: volrijm-gebroken: abcb<br />
2e strofe: volrijm-gekruist: abab<br />
3e strofe: halfrijm: abcd<br />
4e strofe: halfgepaard: abcc<br />
5e strofe: volrijm-omarmend: abba<br />
Creatief schrijven<br />
Werk in paren, gebruik een gelijnd blad. De kinderen<br />
schrijven vijf bijvoeglijke naamwoorden onder elkaar,<br />
vouwen hun blad in twee en wisselen. Aan de achterkant<br />
schrijven ze 5 zelfstandige naamwoorden zonder te kijken<br />
naar wat er op de keerzijde staat. Deze combinaties worden<br />
voorgelezen. De kinderen kiezen er één combinatie uit en<br />
schrijven er een verhaal of gedicht over. Moedig hen aan om<br />
gebruik te maken van rijmschema’s.<br />
Werk in groepen van vijf: elk kind beschikt over een lange<br />
reep papier. Eerst schrijft ieder kind een bijvoeglijk naamwoord,<br />
vouwt het om, de briefjes worden doorgegeven.<br />
Vervolgens schrijven ze een naamwoord, vouwen weer om<br />
en geven door, dan een werkwoord, opnieuw een bijvoeglijk<br />
naamwoord om te eindigen met een naamwoord. De zinnen<br />
worden voorgelezen, werkwoorden aangepast en<br />
beoordeeld. Ze kunnen weer de aanzet worden tot een<br />
gedicht al dan niet samengesteld uit de verschillende<br />
(aangepaste) zinnen.<br />
Collage<br />
De kinderen knippen krantenkoppen uit. Ze kiezen er<br />
woorden, woordgroepen of zinnen uit. Uit de combinatie<br />
van woorden en zinnen kan een gedicht of een slogan<br />
ontstaan zoals:<br />
Wie dit blad niet ontvangt eet<br />
vanaf heden<br />
80 000 witte olifanten en<br />
krijgt van<br />
Sinterklaas<br />
Vuil water per<br />
Satelliet<br />
Andere boeken van Hans Andreus<br />
Het grote boek van Meester Pompelmoes, Holland, 1999<br />
Kinderversjes, Holland, 1988<br />
Verzamelde Gedichten, Bakker, 1983<br />
De fontein in de buitenwijk, Holland, 1976<br />
Een boek vol verhalen van Meester Pompelmoes, Holland,<br />
1975<br />
Boek 8<br />
De kleine prins<br />
Antoine De Saint-Exupéry<br />
Ad. Donker, 1999, p. 64-67<br />
Dit fragment vind je niet in de fragmentenbundel.<br />
Over de auteur<br />
Antoine de Saint-Exupéry werd geboren in Lyon in 1900.<br />
Hij wilde eigenlijk marine-officier worden maar slaagde niet<br />
voor het examen. Avontuurlijk als hij was besloot hij piloot<br />
te worden. Dat was in die tijd een gevaarlijk beroep.<br />
Hij werd verkenningspiloot over de Middellandse zee en de<br />
Sahara. Hij had verschillende ongelukken o.a. in het midden<br />
van de Sahara.<br />
Hoog in de lucht had hij alle tijd om na te denken over de<br />
zin van het leven, over eenzaamheid, vriendschap, over hoe<br />
mensen in elkaar zitten en over vrijheid. Die gedachten<br />
schreef hij neer in zijn boeken.<br />
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd hij gevechtspiloot in<br />
het Franse leger. Na de Franse overgave vertrok hij naar de<br />
Verenigde Staten. In New York schreef hij zijn meest<br />
bekende boek: De kleine prins.<br />
In 1942 bood hij zich aan als vrijwilliger bij de Amerikaanse<br />
luchtmacht. Op 31 juli 1944 werd De Saint-Exupéry<br />
neergeschoten boven de Middellandse zee door een Duits<br />
vliegtuig. Zijn lichaam werd nooit teruggevonden. In de<br />
lucht vond hij risico, roem en de dood.<br />
Over het boek<br />
De kleine prins is een modern sprookje, geschreven voor<br />
jong en oud en geïllustreerd door de auteur zelf. Het wordt<br />
over de hele wereld tot de klassieken gerekend.<br />
De verteller, een piloot, verhaalt hoe hij na een noodlanding<br />
in de Sahara de kleine prins ontmoet. De wijze en<br />
betoverende verhalen die de kleine prins vertelt over de<br />
planeet waar hij woont met een hooghartige bloem, over de<br />
andere planeten die hij bezocht en over de ontmoetingen die<br />
hij daar had, maken hem tot een onvergetelijke figuur.<br />
Met De kleine prins wil de schrijver zeggen hoe jammer hij<br />
het vindt dat de magische kracht van de kinderlijke fantasie<br />
bij de meeste volwassenen verdwenen is.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Fantasie<br />
Zorg dat je minstens één exemplaar van het boek in de klas<br />
hebt. Je zal het kunnen gebruiken om er andere fragmenten<br />
en tekeningen uit over te nemen, bij de verwerking van het<br />
fragment uit de bundel. Misschien kan je zelfs een<br />
exemplaar in het Frans in de boekenhoek leggen. Je weet<br />
nooit wiens talenhonger je hiermee kan stillen.<br />
Als instap bied je de kinderen de twee tekeningen van de<br />
gesloten en open boa constrictor aan. (Zie hoofdstuk 1 van<br />
het boek). Teken ze over op een groot blad papier of geef de<br />
kinderen een kopie. Begin met de tekening van de gesloten<br />
boa constrictor en vraag wat ze er in zien. Laat ze vrij<br />
fantaseren. Daarna laat je hen de tweede tekening zien en je<br />
stelt hen dezelfde vraag.<br />
Zesde leerjaar – 125
Vervolgens lees je het eerste hoofdstuk van het boek voor,<br />
gevolgd door de info over de auteur.<br />
Het fragment<br />
Je laat de kinderen het fragment uit de bundel in stilte lezen.<br />
Als iedereen klaar is, herneem je een stukje van het fragment<br />
luidop:<br />
‘Ja zeker, zei de vos. Jij bent voor mij maar een klein<br />
jongetje als alle andere kleine jongetjes. … en ik ben voor<br />
jou enig op de wereld.’<br />
Ga er dieper op in en denk samen na over de betekenis van<br />
het woord ‘verbondenheid’. Volgende vragen kunnen je<br />
hierbij helpen:<br />
- Wat is ‘tam’ maken? Wanneer gebruik je dit woord?<br />
- Op welke manier hebben de vos en de kleine prins elkaar<br />
nodig?<br />
- Heb je zelf ook iemand die voor jou enig op de wereld is?<br />
Wie en op welke manier?<br />
- Tussen mensen onderling spreekt men niet over ‘tam<br />
maken’, maar wel over vriendschap/verbondenheid.<br />
Op welke manier/basis ontstaan vriendschappen /banden?<br />
Je kan het antwoord op deze laatste vraag door iedereen<br />
apart op een (gekleurd) strookje laten schrijven. Tot slot van<br />
het gesprek leest elk kind zijn of haar strookje voor. Maak<br />
vervolgens met alle strookjes een lange slinger. Hang hem<br />
aan je prikbord in de <strong>Jeugdboekenweek</strong>hoek!<br />
Verwerking<br />
De volgende tips worden aangeboden als één geheel, met als<br />
apotheose een rollenspel. Je kan ook bepaalde elementen (de<br />
karakterstudie en de bewerking tot script) gebruiken als<br />
losstaande verwerking van het fragment.<br />
Rollenspel<br />
Stap 1: Voorbereiding op de tekst.<br />
Bespreek kort de tekstvorm van het gelezen fragment.<br />
(dialoog)<br />
- Waaraan kun je dit zien? Speciale schikking/lay-out?<br />
- Bestaat het volledige fragment uit dialoog? Hoe zie je het<br />
verschil?<br />
Laat de tekst twee tot drie keer voorlezen in dialoogvorm.<br />
(verteller/vos/kleine prins)<br />
Stap 2: Karakterstudie.<br />
Samen bekijk je de figuur van de vos van dichterbij. Laat de<br />
kinderen de volgende korte improvisaties uitvoeren:<br />
1. Hoe zou een vos ‘goedemorgen’ zeggen?<br />
Laat enkele vrijwilligers aan het woord. Je kan er ook<br />
emoties aan verbinden. (De vos is goedgehumeurd. / Een<br />
slinkse vos die jou tot iets wilt overhalen. / Een<br />
nieuwsgierige vos. /…)<br />
2. Hoe zou een vos spreken? Zou hij alle klanken op<br />
dezelfde manier vormen als wij?<br />
Laat enkele kinderen een zelfgekozen zin uit de dialoog op<br />
z’n ‘vos’ voorlezen.<br />
3. Hoe beweegt een vos zich? Laat alle kinderen door de<br />
klas kruipen / schrijden / stappen / sluipen / … als een vos.<br />
Opnieuw kun je hier gaan specificeren: De vos sluipt achter<br />
een prooi. / De vos zoekt toenadering maar is bang. / De<br />
vos is lui.<br />
126 – Zesde leerjaar<br />
4. Laat de kinderen eventueel nog wat speciale trekjes<br />
bedenken om de figuur van de vos in de verf te zetten.<br />
Wie iets gevonden heeft, toont het aan de anderen.<br />
Vervolgens gaan de kinderen individueel (of per twee) aan<br />
het werk rond de figuur van de kleine prins. Het is de<br />
bedoeling dat ze straks in het rollenspel de kleine prins een<br />
echt ‘karakter’ kunnen geven. Volgende richtlijnen kunnen<br />
helpen:<br />
1. Oefen enkele zinnen van de kleine prins uit de dialoog.<br />
Denk na over de emotie achter de zin en probeer die te<br />
laten doorklinken. Geef de kleine prins ook een eigen<br />
‘stem’.<br />
2. Lees de volledige dialoog opnieuw, met speciale aandacht<br />
voor de zinnen van de verteller. Denk na over de houding<br />
en de gelaatsuitdrukking van de kleine prins. (De kinderen<br />
mogen zich vrij door de klas bewegen tijdens het werkmoment.)<br />
3. Net zoals bij de vos, mogen ze ook speciale ‘trekjes’<br />
toekennen aan de kleine prins echter zonder overdrijven.<br />
Vat deze opdracht met enkele kernwoorden samen op bord<br />
(emotie / eigen stem / houding / gezicht / extra). Geef hen<br />
ook een kopie van het tweede hoofdstuk uit het boek.<br />
Ze kunnen dit in stilte lezen om zo de kleine prins beter te<br />
leren kennen en beter vorm te kunnen geven.<br />
Bepaal of je enkele kinderen na de individuele werktijd een<br />
stukje laat lezen als kleine prins of dat je wacht tot het<br />
uiteindelijke rollenspel.<br />
Stap 3: Herwerken tot script.<br />
Bij deze oefening kan je de kinderen best per twee aan het<br />
werk zetten. Ze moeten de tekst bewerken tot een echt<br />
script, d.w.z. de dialoog letterlijk overnemen en aanvullen<br />
met de nodige spelaanwijzingen, bijvoorbeeld vos zet een<br />
pas achteruit / kleine prins schrikt /…<br />
Elk koppel mag zelf bepalen waar en wanneer ze<br />
spelaanwijzingen aanbrengen in de dialoog. Ze kunnen<br />
hierbij gebruik maken van de zinnen van de ‘verteller’ of ze<br />
bedenken zelf aanwijzingen. De spelaanwijzingen worden<br />
altijd tussen haakjes geschreven.<br />
Bespreek met de kinderen een stukje uit een bestaand script.<br />
Indien je deze oefening gebruikt als losstaande verwerking,<br />
is dit een schrijfoefening die je kan toevoegen aan het<br />
projectschrift.<br />
Stap 4: Het rollenspel.<br />
Uiteraard sluit je af door de dialoog als rollenspel te laten<br />
opvoeren. Je bepaalt zelf hoe ‘professioneel’ je het aanpakt.<br />
Voorzie je een decor? (Alweer een idee voor een knutselles!)<br />
Laat je de kinderen de tekst uit het hoofd leren? Laat je hen<br />
in de klas oefenen of wordt dat werk voor thuis?<br />
Kostuums? ...<br />
Andere boeken van Antoine De Saint-Exupéry<br />
De kleine prins, Ad. Donker, 2000<br />
Nachtvlucht & Aarde der mensen, Meulenhoff, 1999<br />
Woorden als stenen, East-West, 1997<br />
Dicht bij de stenen: kerngedachten van Antoine De Saint-<br />
Exupéry, Lannoo, 1996
Wie weet nog waar we zijn?<br />
Ideeënbrief voor het eerste en tweede middelbaar<br />
Over de samenstellers<br />
Hannie Humme is docente Nederlands in het voortgezet<br />
onderwijs. Zij werkt op het Visser ’t Hooft Lyceum in<br />
Rijnsburg (Nederland). Daarnaast is zij publiciste op het<br />
gebied van (interculturele) kinder- en jeugdliteratuur en<br />
schrijft over kinderboeken en leesbevordering voor onder<br />
andere Tsjip/Letteren, de Landelijke Allochtonenkrant,<br />
Jeugdliteratuur in de basisvorming en Kiddo. Zij is auteur<br />
van Vijftig wereldboeken voor peuters en kleuters (Bulaaq,<br />
2000) en medeauteur van Vijftig wereldboeken, uittreksels<br />
en lessuggesties voor interculturele jeugdliteratuur (Thieme,<br />
1998).<br />
Bart Van Thielen vond voor zijn opleiding tot leraar<br />
onder<strong>dak</strong> in de Karel de Grote-Hogeschool in Antwerpen.<br />
Sindsdien vond hij een leuk onderkomen in het Katholiek<br />
Scholencentrum Joma waar hij al vijf jaar Nederlands geeft.<br />
In de klas en in zijn vrije tijd is hij gek op jeugdboeken.<br />
Sinds vorig jaar vindt hij ook een <strong>dak</strong> boven zijn hoofd bij<br />
Villa Kakelbont, waar hij nu voor de tweede keer meewerkt<br />
aan de <strong>Jeugdboekenweek</strong>.<br />
Marijke Umans geniet enorm van kinder- en jeugdboeken,<br />
recenseert voor het tijdschrift Klapper en maakte in 2000<br />
haar eindwerk met uitgewerkte lesvoorbeelden vanuit<br />
kinderboeken binnen de verschillende leergebieden en<br />
domeinen.<br />
Eerste en tweede middelbaar – 127
Het thema van de <strong>Jeugdboekenweek</strong> <strong>2002</strong>, ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’ is<br />
goed voor een brede interpretatie. <strong>Onder</strong> <strong>dak</strong> bij familie<br />
en vrienden, onder <strong>dak</strong> op school, onder <strong>dak</strong> als<br />
vluchteling in een nieuw vaderland, onder <strong>dak</strong> op het<br />
station met je straatvrienden lijm snuiven, onder <strong>dak</strong> in<br />
je eigen fantasiewereld of de fantasiewereld van een boek.<br />
Want laten we vooral niet vergeten dat het <strong>Jeugdboekenweek</strong><br />
is, de enige week in het jaar waarin ieder kind en<br />
iedere jongere in Vlaanderen onder <strong>dak</strong> zou moeten zijn<br />
in de bibliotheek, de (kinder)boekhandel, de boekenkast in<br />
de klas, kortom met zijn neus in de boeken zou moeten<br />
zitten.<br />
Want lezen is leuk, ontspannend, avontuurlijk, verdrietig,<br />
verhelderend, spannend, opbeurend, enzovoort,<br />
enzovoort. Terwijl je leest kun je wegdromen in een<br />
fantasiewereld vol flats, tipi’s, villa’s, iglo’s, eengezinswoningen,<br />
kastelen, stations, tenten en andere bouwwerken.<br />
Het thema van deze <strong>Jeugdboekenweek</strong> zal ook<br />
leerlingen in de eerste en tweede klassen van het<br />
middelbaar onderwijs aanspreken. De keuze voor deze<br />
fragmenten was moeilijk, het aanbod was groot en<br />
gevarieerd. We hopen dat docenten en leerlingen veel<br />
plezier beleven met onze keuze aan fragmenten en<br />
gedichten en de gemaakte didactische aanwijzingen.<br />
Èn we hopen natuurlijk dat veel boeken onder <strong>dak</strong> zullen<br />
komen bij evenveel jongeren in het middelbaar onderwijs.<br />
128 – Eerste en tweede middelbaar<br />
Sfeerschepping<br />
Maquette<br />
Bouw met een aantal klassen een grote maquette in de hal of<br />
kantine van de school. In elk fragment komt een ander type<br />
huis of woonplek te voorschijn. Op de maquette kunnen<br />
deze verschillende woonsoorten een plek krijgen.<br />
Verdeel de klas of klassen in twaalf groepjes. Ieder groepje<br />
maakt een stukje van de maquette zodat er aan het eind van<br />
de <strong>Jeugdboekenweek</strong> twaalf verschillende woonplekken<br />
terug te vinden zijn.<br />
De verschillende soorten woonplekken zijn:<br />
De badslippergetuige: flat<br />
De dagen van de bluegrassliefde: hemel met slaapzakken<br />
Stad zonder tanden: stationshal met plantsoentje ervoor<br />
Met mij gaat alles goed: Italiaans plattelandshuis<br />
Broere: vrijstaand huis<br />
Koka en de doodsviool van Bidshika: bos met schuilhutje<br />
gemaakt van takken<br />
Zout: gangen en gewelven<br />
Grenzen: een vrijstaand, wit huis dat in puin ligt<br />
Opa: bejaardentehuis<br />
De geur van tijd: Fries kerkje<br />
Een huis: rijtjeshuis met heel veel ramen<br />
Alleen thuis: geen bijzonderheden, wel een tv in de<br />
huiskamer<br />
<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong><br />
Voer voor de start van de <strong>Jeugdboekenweek</strong> een<br />
klassengesprek. Er zijn verschillende mogelijkheden die in<br />
het thema ‘onder <strong>dak</strong>’ passen:<br />
1. <strong>Onder</strong><strong>dak</strong> vinden in een boek:<br />
- Hoe kom ik thuis in een boek?<br />
- Hoe vind ik onder<strong>dak</strong> in een boek, warmte, geborgenheid?<br />
2. Bied aan een jeugdboekenauteur onder<strong>dak</strong> in de school.<br />
Laat hem of haar in de klas komen vertellen over zijn/haar<br />
werk. Je kunt een decor maken rondom de zitplaats van de<br />
auteur. Bijvoorbeeld een heel groot opengeslagen boek<br />
waaronder een grote stoel staat.<br />
3. <strong>Onder</strong> <strong>dak</strong> zijn is voor Vlaamse en Nederlands kinderen<br />
heel vanzelfsprekend. Een veilig huis, genoeg te eten,<br />
warmte. Toch is dit voor veel kinderen niet weggelegd.<br />
Straatkinderen weten niet wat een thuis is, kinderen in<br />
oorlogsgebieden niet wat het is om veilig naar school te<br />
kunnen gaan, vluchtelingen hebben huis en haard achter<br />
gelaten om een veilig heenkomen te vinden. Hoe denken de<br />
leerlingen hierover? Staan zij wel eens stil bij oorlog,<br />
vluchten, honger?<br />
4. Laat leerlingen een boek van thuis of uit de bibliotheek<br />
meenemen dat past in het thema. Laat leerlingen iets over<br />
dit boek vertellen zodat andere kinderen dit boek ook gaan<br />
lezen. Leespromotie van kinderen onderling is vaak de beste<br />
leespromotie.<br />
Leesmarathon<br />
Op de dag dat de <strong>Jeugdboekenweek</strong> begint, nemen<br />
leerkrachten van andere vakken, de schoolleiding en<br />
onderwijs ondersteunend personeel hun favoriete jeugdboek<br />
mee. In de ruimte waar zij normaliter zitten, lezen zij voor<br />
uit hun favoriete jeugdboek. De bedoeling is dat ze nonstop<br />
voorlezen. Groepjes leerlingen komen binnen, luisteren<br />
zo’n vijf tot tien minuten en gaan verder naar de volgende
uimte waar iemand anders voorleest. Om dit evenement<br />
een educatief karakter te geven kun je een vragenformulier<br />
ontwerpen en leerlingen vragen welk fragment zij het<br />
mooiste vonden.<br />
Andere vakken<br />
Op de basisschool is thematisch werken rond het thema van<br />
de <strong>Jeugdboekenweek</strong> eenvoudiger te realiseren dan in het<br />
voortgezet onderwijs. Toch zijn er genoeg mogelijkheden<br />
voor andere vakken om mee te doen aan activiteiten rond de<br />
<strong>Jeugdboekenweek</strong>.<br />
Frans/Engels/Duits: woordenlijstjes in verschillende talen<br />
van alle mogelijke soorten bouwwerken, gedichten rond het<br />
thema ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’,<br />
Godsdienst: hoe wordt in de bijbel het thema ‘<strong>Onder</strong> <strong>dak</strong>’<br />
uitgewerkt. In de bijbel staat een groot aantal verhalen over<br />
het beloofde land, in ballingschap leven, op de vlucht zijn.<br />
Zoek deze verhalen eens op en trek parallellen naar de tijd<br />
van nu.<br />
Plastische opvoeding: het bouwen van de schoolmaquette.<br />
Lichamelijke opvoeding: survivallen in het bos.<br />
Aardrijkskunde: kijken naar huizen en klimaat. Welk huis is<br />
in welk klimaat erg geschikt en waarom?<br />
Muziek: er kan wereldmuziek beluisterd worden.<br />
Wiskunde: er kunnen rondom het thema allerlei wiskundige<br />
berekeningen worden uitgevoerd van bouwwerken.<br />
Koken: wereldgerechten laten koken door ouders en<br />
leerlingen van verschillende afkomst.<br />
Geschiedenis: door alle eeuwen heen zijn mensen gevlucht<br />
naar een veilig onderkomen. Ga eens terug in de tijd en<br />
bekijk deze stromen van mensen naar veilige gebieden.<br />
Denk aan de joden uit Portugal, de vele Vlamingen die naar<br />
de noordelijke Nederlanden trokken, Hutu’s en Tutsi in<br />
Rwanda en Burundi.<br />
Gedicht 1<br />
‘Een huis’<br />
Geert De Kockere<br />
Uit: Voor elk wat liefs<br />
Medaillon, De Eenhoorn, 1998, p. 70<br />
Over de auteur<br />
Geert De Kockere studeerde voor onderwijzer maar werkt<br />
als journalist voor diverse tijdschriften en kranten, o.a. voor<br />
de Stipkrant (de kinderbijlage van het Nieuwsblad). In 1990<br />
richtte hij de vzw Pigmalion op om met zijn poëzie en<br />
verhalen voorstellingen te geven. Voor uitgeverij<br />
De Eenhoorn doet hij ook de eindredactie van ‘Knuffel’,<br />
‘Kids’ en ‘Klapkrant’, drie tijdschriften voor kinderen die<br />
hij zelf mee oprichtte. Bovendien maakt hij ook software<br />
voor kinderen. Hij publiceerde verschillende bundels met<br />
speelse versjes over de gevoelens en de dagelijkse<br />
belevenissen van kleuters. Ook zijn poëzie voor oudere<br />
kinderen is emotie- en fantasierijk. Zijn poëtische verhalen<br />
zijn filosofisch geladen en bijzonder beeldrijk.<br />
Uitspraak: ‘Ik ben een dichter want ik schrijf alles dicht …<br />
bij elkaar. Daarom zijn mijn gedichten zo kort. Omdat in<br />
mijn gedichten mijn gedachten heel dicht bij elkaar staan.<br />
Gedichten zijn dus gedichte gedachten.’<br />
Over het boek<br />
Dit boek loopt over van liefde. Geert De Kockere schreef<br />
op heel veel verschillende manieren over de liefde. Over<br />
verschillende soorten liefde. En in verschillende literaire<br />
genres: gedichten, gedachten, sprookjes, verhalen, brieven,<br />
dialogen, een toneelstukje, een cursiefje, een recept, een<br />
bespreking, een reisverslag, fragmenten, een ballade en zelfs<br />
een smartlap.<br />
Werken met het gedicht<br />
Voor het lezen<br />
Laat aan de kinderen foto’s zien van heel bekende<br />
woningen, huizen en totaal onbekende. Werk met zeer<br />
uitgesproken gebouwen: een kasteel, een groot flatgebouw,<br />
een hutje enzovoort. Bespreek met hen de foto’s. Fantaseer<br />
welke mensen in een bepaalde woning zouden wonen, hoe<br />
ze er wonen, wat ze er doen. Geef betekenis aan de<br />
woningen en bespreek de foto’s een tweede keer. Is er een<br />
verschil tussen een huis waar de inwoners voor jou bekend<br />
zijn en een totaal onbekend huis?<br />
Het lezen<br />
Lees het gedicht voor. Zo kan jij er de juiste sfeer inleggen.<br />
Geef de leerlingen daarna hun exemplaar dat ze in stilte nog<br />
eens kunnen doorlezen.<br />
Na het lezen<br />
Gedicht<br />
Het gedicht is voor een aantal interpretaties vatbaar.<br />
De meest voor de hand liggende is dat in het huis een<br />
persoon woont waar de ikpersoon verliefd op is geworden.<br />
Laat de leerlingen hun interpretatie neerschrijven. Hou<br />
nadien een kort klassengesprek over de manier waarop de<br />
leerlingen het gedicht interpreteren. Zorg ervoor dat elke<br />
interpretatie goed beargumenteerd is.<br />
Eerste en tweede middelbaar – 129
Huizen en identiteit<br />
Wat maakt jouw huis zo bijzonder dat je het gevoel krijgt<br />
dat het jullie/jouw huis is? Welke geur hangt er? Welke<br />
gewoontes? Hoe ziet de gevel eruit? Hou hierover een<br />
bespreking.<br />
Zorg voor een groot aantal foto’s en afbeeldingen van<br />
verschillende woningen, andere dan de gebruikte in de<br />
inleiding. Laat de leerlingen nu terug fantaseren over wie er<br />
in dat huis woont. Dit kan je zo ver uitbouwen als je zelf<br />
wilt. Je kan je beperken tot een omschrijving, maar je kan<br />
net zo goed tot in de details het personage laten uitwerken.<br />
Welk werk doet die persoon, hoe vaak is hij/zij thuis, welk<br />
merk van koffie drinkt het personage, welk tijdschrift wordt<br />
er gelezen.<br />
Zo kom je tot het besluit dat elk huis een eigenheid heeft.<br />
Elk huis krijgt een plekje door de inwoners.<br />
Huis<br />
Werk nu omgekeerd. Alle leerlingen krijgen een vel A3papier<br />
met daarop de contouren van een basishuis: muren,<br />
<strong>dak</strong>, twee ramen en een deur. Ze vullen het huis verder in.<br />
Geef de leerlingen kaartjes met daarop verschillende<br />
opdrachten, bijvoorbeeld: hier wonen twee oude mensen<br />
van 84 jaar of hier woont een gezin met negen kinderen.<br />
De leerlingen maken het huis en de omgeving af.<br />
Enorm veel ramen<br />
Laat de leerlingen een kartonnen voorgevel maken van een<br />
huis met ongelooflijk veel ramen en luiken (tweedimensionaal).<br />
Zorg ervoor dat de luiken open kunnen.<br />
(Denk aan de oude kalenders waar achter elk luikje een<br />
andere tekening verscholen zat en aan de platenhoes van<br />
Led Zeppelin). Laat de leerlingen achter elk luikje een ander<br />
gegeven tekenen: een raam, een persoon. Zo krijg je als<br />
kijkdoos een ‘kijkhuis’.<br />
Bewondering voor een persoon<br />
Bespreek met de leerlingen voor wie ze bewondering<br />
hebben. Wie is hun idool? Naar wie kijken ze op? Oftewel,<br />
wie zijn huis krijgt meer betekenis door de persoon erachter<br />
te kennen?<br />
Andere boeken van Geert De Kockere<br />
Gevulde vogels, Medaillon, De Eenhoorn, 2000<br />
Liefdesgesprekken van pad tot reiger, Davidsfonds/Infodok,<br />
1994<br />
130 – Eerste en tweede middelbaar<br />
Boek 1<br />
De badslippergetuige<br />
Bara van Pelt<br />
Illustraties van Janneke Derwig<br />
La Rivière, 1997, p. 7-8<br />
Over de auteur<br />
Bara van Pelt is geboren in 1955. Ze studeerde geschiedenis<br />
en theologie en werkte als vicaris in de kerk, deed freelance<br />
werk voor de IKON en werkte jarenlang bij de Landelijk<br />
Hervormde Jeugdraad als eindredacteur van een tweetal<br />
bladen voor kinderen in de N.H. kerk. Ze publiceerde<br />
artikelen over theologie en feminisme en schreef kinderverhalen<br />
voor het blad Ozewiezewoze.<br />
Over de illustrator<br />
Janneke Derwig schrijft, naast het maken van illustraties,<br />
ook kinderboeken. In 1996 won ze de Vlag en Wimpel voor<br />
WC-papier in de wind laten wapperen. In 1999 won ze de<br />
Gouden Appel op de Biennal of Illustrations Bratislava.<br />
Over het boek<br />
Het boek gaat over Ditje en Yusuf. Ze wonen in dezelfde<br />
flat en zijn beste vrienden. De meeste mensen vinden het<br />
zielig voor anderen mensen als ze in een flat moeten wonen.<br />
En vooral voor kinderen vinden ze het erg zielig, want die<br />
moeten buiten rennen. Maar Ditje en Yusuf zijn bepaald<br />
niet zielig. Het fijne van een flat is namelijk dat je aan alle<br />
kanten buren hebt. Er zitten heel vreemde figuren tussen,<br />
zoals Ludovic van Waardenburg. Yusuf vond hem meteen<br />
nogal buitenaards: ‘Je ziet het aan alles. Maar vooral aan zijn<br />
bril. Dat is er een met uitschuifantenne voor buitenaardse<br />
boodschappen’.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
De talrijke illustraties van Janneke Derwig zijn erg leuk en<br />
vormen een ideale aanzet om naar het lezen van het<br />
fragment over te stappen. Kopieer daarom het portret van<br />
Ludovic van Waardenburg (p. 8) en vergroot het uit op A3<br />
of A2. Hang het duidelijk zichtbaar vooraan in de klas en<br />
laat de leerlingen het even rustig bekijken. Stel vervolgens<br />
enkele vragen over hem, zodat de leerlingen een beeld van<br />
hem gaan vormen.<br />
- Is hij getrouwd?<br />
- Heeft hij kinderen?<br />
- Is hij streng?<br />
- Welk beroep oefent hij uit?<br />
- Is hij grappig?<br />
- Is hij ouderwets of modern?<br />
Laat de leerlingen ook telkens motiveren waarom ze zo<br />
over Ludovic denken.<br />
Vertel vervolgens dat er toch iets speciaals aan de hand is<br />
met Ludovic. En ga over tot het lezen van het fragment.<br />
Zo kunnen de leerlingen een vergelijking maken met het<br />
fictieve beeld dat zij van hem gevormd hebben.<br />
Het lezen<br />
Omdat het een erg eenvoudige tekst is, kan je hem in stilte<br />
laten lezen door de leerlingen. Toch leent deze tekst zich
ook tot expressief voorlezen. Op die manier komt de fijne<br />
humor in het fragment misschien beter tot zijn recht.<br />
Verwerking<br />
Familiefoto’s<br />
De leerkracht verzamelt voor het uitvoeren van deze<br />
opdrachten een aantal familiefoto’s, foto’s uit tijdschriften<br />
van diverse soorten mensen en families. Je kan eventueel de<br />
leerlingen ook op voorhand de opdracht geven om een<br />
aantal familiefoto’s of portretten mee naar school te<br />
brengen.<br />
Schrijfopdracht met foto’s<br />
Laat de leerlingen een kort tekstje schrijven waarin ze<br />
fantaseren over het bijzondere van de familie op de foto die<br />
ze van de leraar krijgen. Kleef de tekstjes bij de foto’s en<br />
organiseer een fototentoonstelling in de klas. De leerlingen<br />
lopen dan rond en bekijken de foto’s met de tekstjes van<br />
andere leerlingen. Je kan de leerlingen ook vooraan in de<br />
klas hun foto met tekstje komen laten voorstellen.<br />
Tableau vivant<br />
Laat de leerlingen de gekregen foto eerst analyseren.<br />
Om wat voor een familie gaat het hier? Wat zou er speciaal<br />
zijn aan deze familie? Laat de leerlingen een nieuwe familie<br />
bedenken die op een bepaalde manier speciaal is of waar een<br />
gekke figuur inzit. De leerlingen beelden in een tableau<br />
vivant deze familie uit. De andere leerlingen bekijken de<br />
levende familiefoto en raden wat er apart is aan deze familie.<br />
Laat elk groepje ook een treffende naam voor hun familie<br />
bedenken, bijvoorbeeld: de familie Roephard of Van den<br />
Beweeglijken.<br />
Als je van de tableaus foto’s maakt, kan dat erg leuk zijn<br />
voor achteraf. Hang de foto’s op in de klas en plaats er<br />
telkens een kaartje bij met de familienaam erop.<br />
Tekenopdracht<br />
Laat de leerlingen portretten tekenen van Ditje, Yusuf en<br />
Ludovic, de drie hoofdpersonages uit het boek. Laat ze er<br />
een kader omheen tekenen zoals bij het portret van Ludovic<br />
uit het boek (p. 8). Laat enkele leerlingen uitleggen waarom<br />
ze hun figuur op die bepaalde manier getekend hebben.<br />
Achteraf kan je ze hun tekeningen laten vergelijken met de<br />
originele portretten uit het boek.<br />
Stereotypen<br />
Ga wat dieper in op stereotypen. Hoe worden bepaalde<br />
mensen afgebeeld? Hoe kan je snel zien of een figuur goed<br />
of slecht is? Hoe wordt de slechterik afgebeeld?<br />
Hoe worden helden afgebeeld? Je kan hier vertrekken van<br />
duidelijke voorbeelden uit strips. Kopieer enkele stripfiguren<br />
en analyseer ze met de leerlingen. Laat ze er<br />
eventueel nog een aantal andere stripfiguren bijzoeken.<br />
Samen onder één <strong>dak</strong><br />
In het fragment zijn Yusuf en Ditje erg trots dat ze in<br />
hetzelfde flatgebouw wonen als de bekende voetballer<br />
‘Fabio Arrebello’. Laat de leerlingen eens nadenken over<br />
met wie zij onder één <strong>dak</strong> zouden willen wonen. Waarom<br />
zouden ze dat willen? Hoe zouden ze dan met deze persoon<br />
omgaan? Laat ze eventueel een afbeelding van deze persoon<br />
meebrengen. Misschien zijn er wel leerlingen die in de buurt<br />
wonen van bekende mensen.<br />
‘Ik praat niet met snotneuzen,’ zegt Ludovic tegen de<br />
kinderen (p. 7 in het boek). Hoe denken de leerlingen<br />
daarover? Hebben ze dat ook al wel eens meegemaakt?<br />
Van wie kunnen zij zo’n antwoord verwachten?<br />
Hoe reageren ze daar dan op? Laat ze eventueel enkele<br />
situaties uitbeelden.<br />
Poppenhuis<br />
Laat de leerlingen een dwarsdoorsnede van hun droomhuis<br />
in de toekomst tekenen. Maak de vergelijking met een<br />
poppenhuis waardoor je in staat bent in ieder kamertje te<br />
kijken. Na het tekenen kunnen de leerlingen per twee hun<br />
tekening uitwisselen en elkaar over hun droomhuis<br />
vertellen. De tekeningen kunnen naast elkaar opgehangen<br />
worden in de klas zodat er een droomstraat ontstaat.<br />
Andere boeken van Bara van Pelt<br />
’t Is maar dat U ’t weet: gedichten en gedachten, NZV, 2000<br />
Juttepeer Joruszoon, Van Holkema & Warendorf, 2000<br />
Eerste en tweede middelbaar – 131
Boek 2<br />
Grenzen<br />
Katrien Seynaeve<br />
Averbode, 2000, p. 103-106<br />
Over de auteur<br />
Katrien Seynaeve werd geboren in Gent op 21 november<br />
1949. Ze groeide op in het West-Vlaamse Izegem en keerde<br />
nadien terug naar Gent om er psychologie te studeren en er<br />
te wonen. Ze werkte als lerares opvoedkunde in het hoger<br />
onderwijs in Oostende. Naast lezen, fotograferen en reizen<br />
is schrijven één van haar grootste passies. Haar jarenlange<br />
interesse voor Israël en het jodendom bracht haar tot het<br />
schrijven van haar eerste jeugdroman Vrede nu?<br />
Haar boeken vragen veel voorbereiding. Alle feiten zijn<br />
historisch juist. Ze reist naar de plaats van het gebeuren en<br />
tracht er de sfeer op te snuiven. Voor Een wolk als afscheid<br />
(met als thema kanker) praatte ze met dokters, patiënten en<br />
ouders van patiënten.<br />
De personages die in haar boeken rondlopen, kent<br />
Katrien Seynaeve als het ware persoonlijk.<br />
Ze besteedt veel aandacht aan de opbouw van haar verhalen<br />
en aan de psychologie van haar personages.<br />
Over het boek<br />
Na zijn middelbare school besluit Steve Efran uit New York<br />
een jaartje naar Israël te trekken. Daar ontmoet hij Zachry<br />
Sabella, een Palestijnse uit Jeruzalem. Ze leren elkaar<br />
kennen in het land dat zowel door joden als Palestijnen<br />
opgeëist wordt.<br />
De grenzen die gedurende vijftig jaar getekend en hertekend<br />
werden, kunnen ze niet veranderen. Maar slagen ze erin om<br />
de persoonlijke grenzen, gevormd door vooroordelen en<br />
haat, te verleggen?<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Geef het fragment zonder dat de andere klasgenoten dat<br />
weten mee naar huis met vijf leerlingen. Deze vijf leerlingen<br />
kiezen elk een personage en moeten het fragment grondig<br />
lezen. Hun taak bestaat eruit zich te identificeren met het<br />
gekozen personage.<br />
Het fragment<br />
Op de vijf aangeduide leerlingen na, leest niemand het<br />
fragment. De vijf leerlingen vertellen vanuit hun personage<br />
wat ze hebben beleefd (zoals in het fragment beschreven).<br />
Ze vertellen het gebeuren, ieder uit zijn/haar beleving.<br />
(Zachry, Steve, Debbie, Salwa en Margot.)<br />
Verwerking<br />
Persconferentie<br />
Houd een persconferentie. De leerlingen zijn de<br />
journalisten. Zij vuren hun vragen af op de vijf. Zij geven<br />
vanuit hun gespeelde personage antwoorden en blijven<br />
daarbij zo dicht mogelijk bij het verhaal.<br />
Bespreek nadien het geheel. Laat de journalisten navertellen<br />
wat volgens hen gebeurd is. Zo kan je overgaan tot het<br />
eigenlijke lezen van het fragment.<br />
Je kan dit geheel meer vulling geven door de leerlingen zich<br />
132 – Eerste en tweede middelbaar<br />
te laten kleden als hun personage. Ook kunnen er bij de<br />
persconferentie fotografen aan te pas komen. Nadien kan je<br />
de foto’s ontwikkelen en van het gebeuren een krantenartikel<br />
maken. Zo kan het fragment uitgebreid worden.<br />
Wat gebeurde vooraf? Wat nadien? Laat dit in een rollenspel<br />
spelen. Je kan er een nieuwsuitzending van maken. Film het<br />
gebeuren bijvoorbeeld. Houd je aan de personages uit het<br />
boek. Andere leerlingen kunnen de rol van journalist,<br />
reporter, nieuwslezer, cameraman, geluidsman, enzovoort<br />
spelen.<br />
Actualiteit<br />
Geef de leerlingen de opdracht een tijd lang het nieuws op<br />
te volgen. Laat hen krantenartikels verzamelen over het<br />
gebeuren in Israël. Bespreek aan de hand van de artikels de<br />
huidige situatie.<br />
Grenzen<br />
Wat roept dat bij je op? Welke plaatsen ken je nog waar<br />
men grenzen verlegt. Grenzen verleggen, bespreek dit<br />
letterlijk en figuurlijk. Zoek een aantal zinnen waarin het<br />
woord grens voorkomt in verschillende betekenissen.<br />
Europese Unie<br />
De komst van de Euro en de eenwording van Europa is een<br />
goede aanleiding om een vakoverstijgend project binnen de<br />
school te starten. Vrijwel alle vakken zouden hier aan mee<br />
kunnen doen. Bijvoorbeeld:<br />
Wiskunde: omrekenen van Belgische Frank / Nederlandse<br />
gulden naar Euro.<br />
Moderne vreemde talen: gedichten rondom grenzen.<br />
Economie: wat zijn de economische gevolgen van de<br />
invoering van de Euro.<br />
Aardrijkskunde: het wegvallen van de grenzen.<br />
Geschiedenis: veranderende kaarten van Europa in de<br />
laatste twee eeuwen.<br />
Lichamelijke opvoeding: reis door Europa met verschillende<br />
toestellen.<br />
Muziek: muziek uit verschillende Europese landen,<br />
invloeden op elkaars muziek.<br />
Andere boeken van Katrien Seynaeve<br />
Verdwaald in de mist, Altoria Averbode, 1997<br />
Een piano in de tuin, Altoria Averbode, 1995<br />
Oeboentoe, Altoria Averbode, 1992<br />
De muur van kristal, Altoria Averbode, 1990<br />
Een wolk als afscheid, Altoria Averbode, 1988<br />
Vrede nu, Altoria Averbode, 1985
Gedicht 2<br />
‘Alleen thuis’<br />
Johanna Kruit/Wim Hofman<br />
Uit: Wie weet nog waar we zijn?<br />
Leopold, 1999, p. 18<br />
Dit gedicht vind je niet in de fragmentenbundel.<br />
Over de auteur<br />
Johanna Kruit is geboren in Zeeland en woont daar nog<br />
steeds. In de jaren tachtig publiceerde ze haar gedichten in<br />
de kinderbijlage van Vrij Nederland en vond zo een weg<br />
naar een uitgever. Bij Johanna Kruit zien we in de loop van<br />
de jaren een verschuiving van gedichten die tamelijk los van<br />
vorm zijn naar poëzie met meer aandacht voor het rijm.<br />
De zee is vaak in haar gedichten terug te vinden, net als<br />
storm, mist, bloemen, regen, dieren. Alles wat poëzie<br />
boeiend, speels, geheimzinnig en levendig kan maken vind<br />
je terug in haar bundels.<br />
Over de illustrator<br />
Wim Hofman is geboren op 2 februari 1941 in Oostkapelle,<br />
Nederland. Na de lagere school ging hij naar het kleinseminarie<br />
van de Witte Paters in Sterksel, want hij wilde<br />
missionaris worden. Hij studeerde theologie en filosofie. In<br />
1968 sloot hij zijn kerkelijke loopbaan af en ging een jaar als<br />
vrijwilliger naar Afrika, waar hij in de ontwikkelingshulp<br />
werkte. Al jong had hij ideeën voor verhalen en tijdens zijn<br />
studie begon hij te schilderen. In 1969 verscheen zijn eerste<br />
boek. Hij begon met het schrijven van doldwaze avonturen<br />
en later werden het realistischere verhalen of een mengeling<br />
van beide. Hij illustreert zijn boeken zelf.<br />
Werken met het gedicht<br />
Voor het lezen<br />
Maak de klas donker, plaats een aantal kaarsen en zet<br />
griezelige muziek op.<br />
Laat de leerlingen binnenkomen en uiterst stil laten<br />
plaatsnemen, verspreid op de grond, op hun rug liggend met<br />
de ogen dicht. Vertel ondertussen dat ze zich een ruimte<br />
moeten voorstellen waar ze zich in begeven. Ieder moet de<br />
sfeer van de muziek volledig in zich opnemen. Na enkele<br />
minuten laat je de leerlingen stil plaatsnemen in een kring.<br />
In welke ruimte bevonden ze zich? Welke situatie stellen ze<br />
zich daarbij voor? Welk gevoel kregen ze bij de muziek?<br />
Het gedicht<br />
Laat het gedicht door iemand voorlezen.<br />
Verwerking<br />
Hou een kort klassengesprek over angsten. Welke angsten<br />
heb je? Wanneer? Hoe voel je je dan? Hoe reageert je<br />
lichaam? (spanning, hartkloppingen, angstzweet)<br />
Geluiden<br />
Geef de opdracht één minuut stil te zijn. Welke geluiden<br />
hoor je? Laat de geluiden opnoemen. Stel dat je alleen thuis<br />
bent, welke geluiden kan je daar horen? Laat de leerlingen<br />
lijstjes aanleggen van geluiden die ze horen als ze helemaal<br />
alleen thuis zijn. Bijvoorbeeld krakende treden, piepende<br />
deuren, fluitende wind, buren die lopen, krijsende katten, enz.<br />
Verdeel de klas in groepjes. Per groepje moeten ze<br />
bijvoorbeeld tien geluiden uitkiezen. Als taak moeten ze<br />
deze geluiden op een cassette opnemen. Nadien kan je de<br />
anderen laten raden welke geluiden het zijn.<br />
Personificatie van dingen en planten.<br />
De bomen lopen te rennen buiten. Er trommelen handen op<br />
de ruiten.<br />
Laat de leerlingen in groepjes een nieuw gedicht maken met<br />
vastgestelde regels. Bijvoorbeeld: de eerste zin moet een<br />
plaats beschrijven, de tweede zin moet de plaats met meer<br />
adjectieven beschrijven, de derde tot en met de vijfde zin<br />
personificatie van voorwerpen en planten, de zesde en<br />
zevende zin een besluit in de vorm van gevoelens die<br />
voorgaande zinnen oproepen. Je kan zelf verschillende<br />
regels bedenken. In rijmvorm of niet, ritme enzovoort.<br />
Laat nadien de gedichten voordragen in een gepaste sfeer.<br />
Verandering van het gedicht<br />
Laat het gedicht voorstellen als ‘rap’. Daartoe voegen ze<br />
‘jabbertalk’ toe aan het gedicht. Je kan ook verschillende<br />
strofen laten toevoegen. Een tweede strofe kan dan het<br />
verhaal vertellen van wat er gebeurt als ze met hun ouders<br />
meegaan. Waarheen? Wat doen ze? Je kan één groep strofe<br />
één laten ‘rappen’ en een andere groep, bij wijze van<br />
antwoord, de tweede strofe laten ‘rappen’. Speel met de<br />
vorm en het ritme van het gedicht.<br />
Het gedicht kan met zeer veel verschillende intonaties<br />
gelezen worden. Van stil naar luid, al snikkend, op muziek.<br />
Hoorspelgeluiden<br />
Verdeel de klas in groepjes van drie. Laat de leerlingen korte<br />
griezelige verhalen bedenken waarin veel geluiden<br />
voorkomen. Laat de leerlingen zelf nadenken over welke<br />
geluiden nodig zijn en hoe ze welke geluiden kunnen<br />
nabootsen. Laat ze zelf materiaal zoeken, het verhaal<br />
voorbereiden en uiteindelijk voorlezen in de klas met alle<br />
geluiden erin verwerkt.<br />
Andere boeken van Johanna Kruit<br />
Brieven aan de prins, Leopold, 2001<br />
Het feest van poes en Tim, Maretak, 2000<br />
De hond op het strand, Maretak, 2000<br />
Wat je voelt zit in je hoofd: gedichten, Bakermat, 1997<br />
Eerste en tweede middelbaar – 133
Boek 3<br />
Koka en de doodsviool van Bidshika<br />
André Boesberg/Yvonne Jagtenberg<br />
De Fontein, 1998, p. 65-69<br />
Over de auteur<br />
André Boesberg (1949) werkt al twintig jaar als docent<br />
Nederlands op een middelbare school. Zijn hobby’s zijn<br />
verhalen bedenken en opschrijven, liefst zo spannend en eng<br />
mogelijk. Zijn inspiratie haalt hij uit krantenberichten en<br />
gesprekken met leerlingen. Ook zijn drie kinderen leveren<br />
genoeg stof tot inspiratie. Soms krijgt hij een lichte paniek<br />
over zich als hij twee weken lang niets kan bedenken.<br />
Maar dan gaat hij lekker hardlopen in de hoop iets engs<br />
tegen te komen.<br />
Over de illustrator<br />
Yvonne Jagtenberg (1967) besloot na de PABO naar de<br />
Hogeschool voor de Kunsten te gaan. Eenmaal afgestudeerd<br />
wilde zij zich alleen nog maar bezighouden met illustreren.<br />
Voor Fontein heeft zij al diverse jeugdboeken geïllustreerd.<br />
Naast het illustreren van de boeken van André Boesberg,<br />
Henk Hokke en diverse anderen, schrijft en tekent zij<br />
prentenboeken (uitgeverij Hillen) en verzorgt zij ook de<br />
serie Sprookverhalen (hervertellingen van Middelnederlandse<br />
verhalen) die geschreven wordt door<br />
Agave Kruijssen. Vanwege deze tekeningen werd zij<br />
recentelijk geselecteerd voor de tentoonstelling van<br />
Nederlandse illustratoren in Bologna, ‘Dutch Oranges’ die<br />
ook in het Stedelijk Museum in Amsterdam te zien was.<br />
Over het boek<br />
In de zomer van 1943 zien Koka en Marlize dat hun<br />
zigeunerkamp wordt overvallen door Duitsers. Iedereen<br />
wordt opgepakt en op transport gezet, ook de ouders van<br />
Koka en Marlize. De beide kinderen ontsnappen omdat ze<br />
in het bos naar hout zochten. Ze besluiten naar Warschau te<br />
gaan om daar een tante op te zoeken. Met hulp van Koka’s<br />
vriend Yoeri en zijn vader lukt het de kinderen met valse<br />
papieren op de trein te stappen. Bij een controle worden ze<br />
echter opgepakt en komen Koka en Marlize in het<br />
concentratiekamp Buchenwald terecht.<br />
Het kamp wordt door de Amerikanen bevrijd. Na de<br />
bevrijding komt Yoeri hen opzoeken. Een Amerikaanse<br />
officier neemt Koka, Marlize en Yoeri mee naar<br />
Sachsenhausen waar de ouders van Koka en Marlize<br />
gevangen hebben gezeten. In juni 1945 vinden de kinderen<br />
daar hun ouders terug. De andere zigeuners uit hun kamp<br />
zijn omgekomen in concentratiekampen.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Schrijf de volgende voorwerpen uit het fragment op het<br />
bord: vuur, mes, takken, touw, lucifers, kippenvet, paardendeken.<br />
Verdeel de klas in zeven groepjes. Elk groepje<br />
schrijft in een aantal regels een piepklein verhaaltje over een<br />
van de voorwerpen. Bijvoorbeeld: er was eens een lucifer<br />
die kroop uit het doosje en dacht: ‘ik ga de school in brand<br />
steken.’ Daarna vorm je nieuwe groepjes, in elk groepje<br />
moet ieder element aanwezig zijn. Zij weven uit alle<br />
134 – Eerste en tweede middelbaar<br />
piepkleine verhaaltjes een nieuw verhaal waarin alle<br />
elementen elkaar tegenkomen. De grote verhalen worden<br />
voorgelezen in de klas. Daarna kun je overgaan tot de<br />
volgende opdracht rondom het fragment uit Koka en de<br />
doodsviool van Bidshika.<br />
Het fragment: relatie fictie en werkelijkheid<br />
De volgende opdracht is bedoeld om leerlingen te laten zien<br />
dat er in een boek soms een relatie bestaat tussen fictie en<br />
werkelijkheid. Door middel van vragen over het fragment<br />
kan er een klassengesprek ontstaan over de bedoeling die<br />
André Boesberg, de schrijver van Koka en de doodsviool<br />
van Bidshika voor ogen had.<br />
Geef de leerlingen in het kort een inleiding over fictie en<br />
werkelijkheid. Fictie is verzonnen en bedoeld om te<br />
ontspannen. Soms gaat fictie echter over onderwerpen die in<br />
werkelijkheid kunnen gebeuren of zijn gebeurd. Schrijvers<br />
van fictie verzinnen verhalen, maar ze kunnen wel stukjes of<br />
gegevens uit de werkelijkheid gebruiken in hun boeken.<br />
Lees het fragment uit Koka en de doodsviool van Bidshika<br />
voor. Stel de leerlingen daarna de volgende vragen:<br />
1. In welke tijd speelt dit fragment?<br />
2. Waarom denk je dat?<br />
Het fragment speelt in de Tweede Wereldoorlog.<br />
3. Over wie gaat dit fragment?<br />
4. Koka en Marlize behoren tot een vervolgde groep<br />
mensen, welke?<br />
In de Tweede Wereldoorlog werden honderdduizenden<br />
zigeuners door de Nazi’s vermoord.<br />
5. Waarom zou André Boesberg juist over deze groep<br />
mensen een jeugdboek schrijven?<br />
6. In dit fragment lopen fictie en werkelijkheid door elkaar.<br />
Kan je uitleggen hoe?<br />
7. Zou je de rest van het boek willen lezen? Waarom (niet)?<br />
8. Heb jij nog andere boeken gelezen die gaan over de<br />
Tweede Wereldoorlog? Kan je een titel noemen?<br />
9. Was het verhaal in dat boek verzonnen of was het echt<br />
gebeurd?<br />
10. Hoe zou het aflopen met Koka en Marlize? Schrijf zelf<br />
een eind aan het boek in ongeveer 200 woorden.<br />
Verwerking<br />
Muziek<br />
Zet in de klas zigeunermuziek op. Er zijn drie<br />
verwerkingsmogelijkheden bij deze opdracht.<br />
1. Laat de leerlingen de gevoelens die de muziek oproept<br />
verwoorden in een woordveld. Laat de leerlingen met de<br />
woorden die zij opgeschreven hebben een gedicht maken.<br />
De vorm die zij kiezen is vrij.<br />
2. Een klassengesprek over het leven van zigeuners: waar<br />
leven zigeuners, hoe leven zij, welke taal spreken zij, hoe<br />
zien zij eruit (kleding, uiterlijk), wat doen zigeuners om de<br />
kost te verdien (waarzeggen, handelen), vooroordelen ten<br />
opzichte van zigeuners, vervolging in de Tweede Wereldoorlog.<br />
Deze opdracht is ook als introductieopdracht voor<br />
het lezen te doen.<br />
3. Laat de leerlingen in groepjes muziekfragmenten zoeken<br />
die het fragment uit Koka en de doodsviool van Bidshika<br />
ondersteunen als je van het boek een film van zou maken.
Vertelperspectief<br />
In het boek Koka en de doodsviool van Bidshika ligt het<br />
perspectief bijna altijd bij Koka. Zijn gevoelens, gedachtes<br />
en handelingen zijn het belangrijkste. Laat de leerlingen het<br />
fragment (of een deel daaruit) herschrijven vanuit het<br />
perspectief van Marlize. Zij vertelt wat er gebeurt, ze<br />
bekijkt haar broer die probeert voor haar te zorgen, haar<br />
gevoelens van onzekerheid en angst komen aan bod.<br />
Andere boeken van André Boesberg<br />
Vuile handen, De Fontein, 2001<br />
De giftige angel, De Fontein, 1997<br />
Pestkinderen, De Fontein, 1997<br />
Boek 4<br />
Stad zonder tanden<br />
Ger Bauritius<br />
Lemniscaat, 1997, p. 17-20<br />
Over de auteur<br />
Ger Bauritius is in 1950 in Harlingen geboren. Toen hij nog<br />
op de kleuterschool zat, wist hij al dat hij later wilde gaan<br />
varen. Hij werd zeeman en voer van 1970 tot 1980 de<br />
wereld rond. In Brazilië ontmoette hij zijn vrouw, ze<br />
trouwden in 1975 en kregen drie kinderen. Hij maakte nog<br />
regelmatig verre reizen voor bedrijven en begon met het<br />
schrijven van korte verhalen over het varen. Toen hij in<br />
1991 een prijs won met het verhaal ‘Kabel Willem’, werd hij<br />
gestimuleerd om verder te schrijven. Hij publiceerde zeeverhalen<br />
in een tijdschrift. Daarnaast volgde hij een aantal<br />
schrijfcursussen. In 1997 verscheen Stad zonder tanden, zijn<br />
eerste jeugdboek.<br />
Over het boek<br />
Samuel woont op het platteland van Brazilië samen met zijn<br />
moeder. Zijn vader is naar Rio de Janeiro gegaan om geld te<br />
verdienen. Als zijn moeder en zijn pasgeboren zusje<br />
overlijden, gaat Samuel naar Rio om zijn vader te zoeken.<br />
Als Samuel aankomt in de stad, ontmoet hij een groep<br />
straatkinderen die hem meenemen naar een station om te<br />
slapen; zo wordt hij een van hen.<br />
Samuel leert voor zichzelf te zorgen en te overleven in die<br />
grote stad, die wel geen tanden heeft, maar ook niet al te<br />
vriendelijk is voor een groep straatkinderen. Samuel vindt<br />
werk bij een tankstation. Soms meent hij in het drukke<br />
verkeer het bestelbusje van zijn vader te zien rijden, maar<br />
telkens heeft hij het mis; toch blijft hij hopen dat hij zijn<br />
vader vindt.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Voer met de leerlingen een klassengesprek over de rechten<br />
van het kind, in het bijzonder dat van straatkinderen.<br />
De volgende punten kunnen in dit gesprek aan de orde<br />
komen:<br />
- Welke rechten van de mens ken je?<br />
- Welke rechten van het kind ken je?<br />
- Waarom zouden er aparte rechten van het kind zijn?<br />
- Wanneer zijn de rechten van het kind door de Verenigde<br />
Naties opgesteld? (20 november 1989)<br />
- Hoeveel rechten van het kind zijn er? (54)<br />
- Waar zou jij heengaan als je geen onder<strong>dak</strong> hebt?<br />
- Waar zie je mensen zonder onder<strong>dak</strong>?<br />
- Waar ga jij naartoe als je bijvoorbeeld ruzie met je ouders<br />
zou krijgen?<br />
- Waar kun je terecht als je niet naar familie of vrienden wilt<br />
gaan?<br />
- Mensen die op straat leven hebben hun eigen krant: de<br />
<strong>dak</strong>lozenkrant.<br />
Een zeer bruikbare bundel bij dit klassengesprek is:<br />
Kinderen Natuurlijk Toegelaten, samenstelling<br />
Daniel Billiet, Di-Vers, 1999. In deze bundel staan alle<br />
rechten van het kind aangevuld met gedichten van<br />
verschillende schrijvers.<br />
Eerste en tweede middelbaar – 135
In Vlaanderen en Nederland zijn verschillende organisaties<br />
die zich bezig houden met de rechten van het kind.<br />
Voor informatie en posters met rechten van het kind kunt u<br />
onder andere terecht bij Unicef en bij het Kinderrechtencommissariaat,<br />
Hertogstraat 67,1000 Brussel,<br />
(www.kinderrechtencommissariaat.be).<br />
Voor het lezen van het fragment vertelt de leerkracht kort<br />
wat er aan het fragment vooraf ging. Na het klassengesprek<br />
leest de docent het fragment voor. De leerlingen lezen mee.<br />
Verwerking<br />
Plaats in fictie<br />
De volgende opdracht is bedoeld om leerlingen te laten zien<br />
dat de plaats waar het verhaal zich afspeelt van invloed is op<br />
de keuzes die een schrijver maakt in zijn verhaal. Leg de<br />
leerlingen kort iets uit over het aspect ‘plaats’ in fictie. Een<br />
verhaal speelt zich altijd ergens af: in een bepaald land, in<br />
een bepaalde streek, dorp of stad, in een school, thuis, enz.<br />
Lees samen met de leerlingen het fragment uit Stad zonder<br />
tanden. Stel de leerlingen de volgende vragen:<br />
1. Waar speelt dit fragment van Stad zonder tanden zich af?<br />
2. Hoe weet je dat?<br />
3. In welke stad speelt het verhaal zich af?<br />
4. In welk land ligt deze stad?<br />
5. Kun je iets meer vertellen over dit land?<br />
6. Waarom zou Ger Bauritius, de schrijver van het boek<br />
Stad zonder tanden juist een station gekozen hebben voor<br />
dit fragment?<br />
7. Welke gevoelens heeft Samuel over de plaats waar dit<br />
fragment zich afspeelt? Voelt hij zich prettig of juist<br />
helemaal niet? Geef aan hoe je dit kunt zien.<br />
8. Hoe zou jij je voelen als je Samuel was?<br />
9. Welke bedoeling zou Ger Bauritius met het boek hebben<br />
gehad?<br />
Daklozenkrant<br />
1. Laat de leerlingen een artikeltje over Samuel schrijven<br />
voor de <strong>dak</strong>lozenkrant.<br />
2. Laat de leerlingen een verhaaltje schrijven voor de<br />
<strong>dak</strong>lozenkrant. De leerling komt als vierde <strong>dak</strong>loze kind in<br />
dezelfde situatie terecht als Samuel, Celço en de lange.<br />
Belangrijk is dat de leerlingen beschrijven wat ze zien,<br />
voelen, ruiken, horen.<br />
Beeldverhaal<br />
Verdeel het fragment in afgepaste stukken. Verdeel daarna<br />
de klas in hetzelfde aantal groepjes. Laat de leerlingen een<br />
deel van het fragment omzetten in een beeldverhaal.<br />
Ze kunnen tekenen of collagetechnieken gebruiken. De<br />
tekst moeten de leerlingen herschrijven in tekstballonnen.<br />
Hoorspel<br />
Laat de leerlingen een hoorspel maken van dit fragment.<br />
Ze moeten eerst het fragment verdelen in scènes en de rollen<br />
uit de tekst voor een hoorspel uitschrijven. Verder moeten<br />
ze bedenken welke geluiden ze nodig hebben als achtergrond.<br />
Deze geluiden kunnen zij opnemen op een bandje of<br />
‘live’ maken bij het uitvoeren van het hoorspel. Als achtergrond<br />
kunnen leerlingen ook muziek gebruiken.<br />
136 – Eerste en tweede middelbaar<br />
Gedicht 3<br />
‘De geur van tijd’<br />
Uit: De geur van tijd<br />
Remco Ekkers<br />
Leopold, 1996, p. 38<br />
Over de auteur<br />
Remco Ekkers is op 1 juli 1941 in Bergen geboren. Na de<br />
HBS en een kweekschoolopleiding studeerde hij Nederlands.<br />
Hij was een aantal jaren leraar Nederlands aan een<br />
pedagogische academie. Vervolgens werd hij docent<br />
letterkunde aan een lerarenopleiding in Leeuwarden.<br />
Ekkers schrijft poëzie voor kinderen en volwassenen.<br />
Daarnaast schrijft hij poëziebesprekingen onder meer in de<br />
Leeuwarder Courant en de Poëziekrant.<br />
Voor zijn eerste bundel jeugdpoëzie Haringen in sneeuw,<br />
ontving hij in 1985 een Zilveren Griffel.<br />
Over het boek<br />
De geur van tijd is net als de meeste werken van<br />
Remco Ekkers een gedichtenbundel voor kinderen.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Zet vooraan in de klas een brandend wierookstokje met een<br />
grote doos eroverheen. Knip in de doos een opening. Als de<br />
leerlingen binnenkomen, krijgen ze de opdracht om in stilte<br />
aan de opening te ruiken en op te schrijven aan welke plaats<br />
die geur hen doet denken. De leerlingen schrijven dat in<br />
stilte op. Achteraf verzamel je alle reacties. Breng de meest<br />
voorkomende plaatsen op het bord. Vraag aan de leerlingen<br />
of ze weten welke geur het is.<br />
Het lezen<br />
Laat het gedicht in stilte lezen.<br />
Verwerking<br />
Klasgesprek<br />
Ga even dieper in op het gedicht. Wat probeert de dichter<br />
ons te vertellen? Heeft elke ruimte zijn specifieke geur?<br />
Kan een blinde weten in welke ruimte hij zich bevindt aan<br />
de hand van geuren?<br />
Zijn er voor jou plaatsen die een speciale geur hebben?<br />
Breng alle plaatsen die genoemd worden op het bord.<br />
Probeer er samen telkens achter te komen waarvan die geur<br />
precies afkomstig is. Wat geurt er precies? Zijn er<br />
voorwerpen of mensen die een specifieke geur hebben?<br />
Wat ruikt het personage in het gedicht?<br />
Geuren zijn herinneringen (spreekopdracht)<br />
Laat de leerlingen allemaal een voorwerp meebrengen dat<br />
voor hen een specifieke geur heeft en waar voor hen<br />
herinneringen aan vast zitten. Wijs ze erop dat dat<br />
voorwerp daarom niet erg sterk moet ruiken. De meeste<br />
voorwerpen hebben een geur, als je maar aandachtig ruikt,<br />
bijvoorbeeld oud speelgoed, klei, een beeldje, een boek…<br />
Zet de leerlingen vervolgens in duo’s. Laat één van beiden<br />
blinddoeken. De andere persoon reikt zijn of haar<br />
voorwerp aan. De geblinddoekte leerling mag daar alleen<br />
aan ruiken, terwijl de andere leerling het verhaal vertelt dat
ij dit voorwerp en bij deze geur hoort zonder het<br />
voorwerp bij naam te noemen. Laat ze de voorwerpen weer<br />
wegsteken en draai nu de rollen om.<br />
Daarna kan je eventueel de duo’s herschikken en de<br />
opdracht herhalen.<br />
Ten slotte ga je in een kring zitten en leg je alle voorwerpen<br />
in het midden. Enkele leerlingen proberen nu de<br />
voorwerpen waaraan ze geroken hebben eruit te halen en<br />
vertellen aan de groep het verhaal dat ze erbij gehoord<br />
hebben. De rest kan ondertussen het voorwerp doorgeven<br />
en eraan ruiken.<br />
Geuren vertellen een verhaal (schrijfopdracht)<br />
De leerkracht brengt een aantal kaartjes mee die hij of zij op<br />
voorhand besprenkeld heeft met een bepaalde geur.<br />
Daarvoor kan je stukjes van een koffiefilter gebruiken.<br />
De verschillende geuren kan je halen uit je eigen parfum- of<br />
geurenverzameling, maar ook in bijvoorbeeld<br />
‘The Bodyshop’ kan je gratis staaltjes vragen van<br />
verschillende geuren.<br />
Geef elke leerling een kaartje en laat hem er aandachtig aan<br />
ruiken. Laat ze een kort verhaaltje schrijven dat gaat over de<br />
plaats, voorwerp of persoon waar ze deze geur mee<br />
associëren. Achteraf kan je de geurkaartjes bij de verhaaltjes<br />
van de leerlingen laten kleven. Hang deze verhaaltjes op in<br />
de klas en je hebt een leuke geur- en verhalententoonstelling!<br />
Andere boeken van Remco Ekkers<br />
Van muis tot minaret, Leopold, 1989<br />
De kip heet Tok, Leopold, 1988<br />
Praten met een reiger, Leopold, 1986<br />
Poes Lap, Leopold, 1985<br />
Haringen in sneeuw, Leopold, 1984<br />
Boek 5<br />
Fragment uit: De dagen van de bluegrassliefde<br />
Edward van de Vendel<br />
Querido, 1999, p. 76-79<br />
Voor vlotte lezers!<br />
Over de auteur<br />
Edward van de Vendel (1964) groeide op in een klein dorp<br />
in de Betuwe. Hij is leerkracht in het basisonderwijs.<br />
Eind jaren tachtig debuteerde hij met gedichten in de Blauw<br />
Geruite Kiel, de kinderrubriek van Vrij Nederland. In 1996<br />
verscheen zijn eerste dichtbundel Betrap me! bij uitgeverij<br />
Querido. Samen met de tekenares Hanneke van der Hoeven<br />
maakt hij een bewerking van Vondels Gysbrecht van<br />
Aemstel die bekroond werd met de Gouden Zoen 1999.<br />
Ook voor De dagen van de bluegrassliefde ontving<br />
Van de Vendel een Gouden Zoen (2000).<br />
Over het boek<br />
Tycho Zeling vertrekt na zijn eindexamen naar Amerika<br />
waar hij als leider in een kinderkamp gaat werken.<br />
Op Schiphol ontmoet hij Oliver Kjelberg uit Noorwegen<br />
die ook op weg is naar hetzelfde kinderkamp. De twee<br />
jongens worden goede vrienden en delen op het kamp een<br />
kamer. Tycho ontdekt dat hij zich aangetrokken voelt tot<br />
Oliver en als blijkt dat Oliver ook verliefd op hem is,<br />
krijgen ze een relatie. Als de kampleiding dit ontdekt,<br />
worden de jongens van het kamp verwijderd.<br />
Samen gaan ze terug naar Europa waar ze een tijdje in het<br />
huis van Oliver verblijven. Tycho vindt het jammer dat ze<br />
nooit weg gaan. Dan komt hij erachter dat Oliver mee zou<br />
doen aan een voetbaltoernooi. Oliver laat zich niet op straat<br />
zien omdat hij zich schaamt tegenover zijn teamgenoten.<br />
Uiteindelijk gaat hij toch naar het toernooi. Tycho reist hem<br />
achterna en zoent hem op zijn mond tijdens een training.<br />
Dit betekent voorlopig het eind van de relatie, maar Oliver<br />
komt Tycho wel uitzwaaien als hij naar Nederland terug<br />
gaat.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Je zou de tekst kunnen aanbieden zonder voorbespreking.<br />
Na het lezen hou je een korte bespreking waarin ter sprake<br />
komt waar het fragment zich afspeelt. Waar bevinden de<br />
jongens zich? Welke tijd van het jaar speelt het verhaal zich<br />
af? Isoleer eventueel de zin p. 76: ‘Ik wil hier niet langer<br />
blijven…’ Waar niet?<br />
Wat vond je opmerkelijk aan het verhaal? Ongetwijfeld<br />
komt hier het element homoseksualiteit al naar boven.<br />
Het is nog niet de bedoeling om tot een klassengesprek of<br />
discussie over te gaan. Hou dat voor de verwerking.<br />
Het lezen<br />
Omdat dit geen eenvoudige tekst is, kan het in sommige<br />
groepen wenselijk zijn om de tekst eerst in stilte te laten<br />
lezen en hem daarna zelf nog eens hardop te lezen.<br />
Verwerkingsopdrachten<br />
Het feit dat deze tekst handelt over twee jongens die<br />
verliefd op elkaar zijn, kan heel uiteenlopende reacties<br />
Eerste en tweede middelbaar – 137
geven in de klas. Om de gevoelens en reacties die deze tekst<br />
oproepen wat te duiden, bestaan er verschillende<br />
werkvormen.<br />
Stellingenspel<br />
De leerkracht leest stelling na stelling voor. De leerlingen<br />
gaan links of rechts in de klas staan, afhankelijk van of ze<br />
het met de stelling al dan niet eens zijn. Als iedereen een<br />
plaats heeft ingenomen, kan je vragen waarom ze precies op<br />
die plaats zijn gaan staan. Laat de leerlingen zich<br />
verantwoorden zonder dat je hun mening afbreekt. Laat<br />
leerlingen wel op mekaar reageren. De leerkracht leidt de<br />
discussie in goede banen.<br />
Een variant bestaat erin om elke leerling een kaartje te geven<br />
met een stelling erop. De leerlingen lezen deze voor en<br />
geven er hun mening over. De anderen mogen erop<br />
reageren. Een stellingenspel kan alleen met leerlingen die<br />
klaar zijn om te discussiëren.<br />
Enkele mogelijke stellingen:<br />
- Homo en lesbo word je pas na je achttiende.<br />
- Er zijn nu meer homo’s en lesbiennes dan vroeger.<br />
- Homo’s en lesbiennes herken je aan hun uiterlijk.<br />
- Als je denkt dat je homo bent, kan je maar beter zwijgen.<br />
- De knapste mannen zijn homoseksueel.<br />
- Een lesbische lerares op een meisjesschool laten werken is<br />
riskant.<br />
- Homo’s en lesbiennes moeten kunnen trouwen voor de<br />
wet.<br />
- Homo’s en lesbiennes moeten kinderen kunnen adopteren.<br />
- Een homoseksuele of lesbische relatie is hetzelfde als een<br />
heteroseksuele relatie.<br />
- Vooral bekende mensen zijn homoseksueel.<br />
Associatieoefening<br />
De leerlingen krijgen een werkblad met daarop zinnen die<br />
ze mogen aanvullen. Opdracht is om de zinnen individueel<br />
schriftelijk te vervolledigen. Na vijf minuten wordt alles in<br />
de grote groep uitgewisseld. Tijdens de uitwisseling zet de<br />
leerkracht een aantal kernwoorden per zin op het bord.<br />
Zo kan je ook inventariseren hoeveel jongeren hetzelfde<br />
antwoord hebben gegeven. Tijdens de uitwisseling kan er<br />
een discussie ontstaan die geleid wordt door de leerkracht.<br />
Voorbeelden voor zinnen op het werkblad.<br />
- Als ik een jongen met meisje hand in hand zie lopen, dan<br />
denk ik…<br />
- Als ik een meisje met een meisje hand in hand zie lopen,<br />
dan denk ik…<br />
- Als ik een jongen en een jongen hand in hand zie lopen,<br />
dan denk ik…<br />
- Als ik twee bejaarde mensen elkaar zie zoenen, dan denk<br />
ik…<br />
- Als ik twee jongens elkaar zie zoenen, dan denk ik…<br />
- Als ik een jongen en meisje elkaar zie zoenen, dan denk<br />
ik…<br />
De voorgaande methodieken en nog vele andere zijn terug<br />
te vinden in een educatieve map: ‘Ik weet wie ik ben’.<br />
Deze kan je gratis aanvragen op het volgende adres:<br />
Ik weet wie ik ben<br />
Gelijke kansen in Vlaanderen<br />
138 – Eerste en tweede middelbaar<br />
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap<br />
Departement Coördinatie<br />
Boudewijnlaan 30<br />
1000 Brussel<br />
Telefoon 02/553.58.46<br />
Drama<br />
Laat de leerlingen per drie een rollenspel voorbereiden<br />
waarin ze spelen hoe dit fragment afloopt. Er zijn drie<br />
rollen: Tycho, Oliver en de agent. Laat de leerlingen er<br />
rustig aan werken en toon achteraf drie verschillende<br />
scenario’s vooraan in de klas. Laat de leerlingen er samen<br />
over nadenken welk slot zij het beste vinden of het meest<br />
waarschijnlijke. Verwijs uiteindelijk naar het boek van<br />
Edward van de Vendel, daarin kunnen ze altijd vinden hoe<br />
het met Tycho en Oliver afloopt.<br />
Een eigen plekje<br />
Isoleer de zin op p. 79 en ga er wat dieper op in: ‘En nu –<br />
alleen maar lucht. Wat een decor. Wat een film. Niet gek,<br />
dacht hij, niet gek.’<br />
Wat is voor jou het ideale decor om rustig te genieten als je<br />
tot rust wilt komen? Waar wil jij naartoe als je weg wilt?<br />
Hoe ziet jouw ideale plekje eruit?<br />
Foto-opdracht<br />
Laat de leerlingen een foto meebrengen van hun ideale<br />
plekje. Verzamel alle foto’s en ga samen op zoek naar van<br />
wie welk plekje is. Probeer eventueel de plekjes te ordenen<br />
op diverse manieren (binnen-buiten / groot-klein / veiligonveilig…).<br />
Verzamel ten slotte alle plekjes op een groot vel<br />
aan de muur.<br />
Kondig twee lessen op voorhand aan dat de leerlingen een<br />
foto moeten meebrengen. Koppel deze les eventueel aan de<br />
vorige opdracht.<br />
Tekenen<br />
Laat de leerlingen een tekening maken over het (fictieve)<br />
decor van hun droomplekje. Hang de tekeningen op in de<br />
klas.<br />
Andere boeken van Edward van de Vendel<br />
Aanhalingstekens, Querido, 2000<br />
Dom konijn, Querido, 2000<br />
Jaap deelt klappen uit, Querido, 1999<br />
Bijna alle sleutels, Querido, 1998<br />
Gijsbrecht, Querido, 1998<br />
Betrap me!, Querido, 1996
Boek 6<br />
Broere. De oudste, de stilste, de echtste, de verste, de liefste,<br />
de snelste en ik<br />
Bart Moeyaert / Gerda Dendooven<br />
Querido, 2000, p. 116-119<br />
Over de auteur<br />
Bart Moeyaert werd op 9 juni 1964 geboren als jongste van<br />
zeven broers. In 1983 kwam zijn eerste kinderboek uit,<br />
Duet met valse noten waarvoor hij direct de prijs van de<br />
Kinder- en Jeugdjury in Vlaanderen kreeg. Moeyaert deed<br />
de lerarenopleiding en maakte voor zijn afstuderen een<br />
scriptie over de Engelse jeugdboekenauteur Aidan<br />
Chambers. Hij heeft echter nooit voor de klas gestaan.<br />
Moeyaert schreef een groot aantal boeken die vele prijzen in<br />
Vlaanderen en daarbuiten opleverden. In zijn laatste romans<br />
spelen autobiografische elementen een grote rol. Naast<br />
schrijven, vertaalt Moeyaert buitenlandse kinder- en jeugdboeken<br />
en schrijft hij teksten voor televisie en theater. Voor<br />
Broere ontving Moeyaert de Woutertje Pieterse prijs 2001.<br />
Over de illustrator<br />
Gerda Dendooven studeerde grafiek aan de Koninklijke<br />
Academie voor Schone Kunsten in Gent. In 1985 begon ze<br />
met het illustreren van verhalen in tijdschriften. In 1987<br />
illustreerde zij ‘Geen gezoen, vlug opendoen’, een bundel<br />
versjes van Ed Franck. Voor het prentenboek IJsjes maakte<br />
zij zowel de tekeningen als de tekst. Het boek kreeg een<br />
Boekenpauw. Sindsdien heeft Dendooven de handen vol<br />
met het illustreren en vormgeven van kinderboeken en<br />
romans. Ze hanteert verschillende technieken en stijlen,<br />
maar elk boek draagt toch een sterk persoonlijk accent.<br />
Over het boek<br />
Broere bevat eenendertig korte verhalen waarin de<br />
ikpersoon en zijn zes broers de hoofdrol spelen. Geen enkel<br />
kind leer je als lezer bij naam kennen. De zes oudere broers<br />
van de ikpersoon vormen een duidelijke eenheid waar de<br />
ikpersoon een beetje bijhangt. Hij is anders dan zijn broers,<br />
minder stoer, gevoeliger en heeft andere interesses. Hij zit<br />
graag bij zijn moeder aan de keukentafel te tekenen.<br />
De verhalen spelen zich in de herinnering van de schrijver af<br />
en gaan over zijn jeugd. Hoe vader hem en zijn broers in de<br />
maling nam op 1 april, hoe de kinderen zichzelf met uien<br />
probeerden ziek te maken, over dromen die uit blijken te<br />
komen, over een uitstapje naar de grote stad met vader, over<br />
het bezoek van koning Boudewijn als de zevende zoon in<br />
het gezin geboren wordt.<br />
In het boek komen voelbaar de warmte en de hechtheid van<br />
het gezin naar voren. De broers komen voor elkaar op,<br />
vader en moeder doen hun uiterste best hun kinderen een<br />
echt thuis te bezorgen. Moeder krijgt hulp in de huishouding<br />
van Dikke Mène. De zes broers van de ikpersoon<br />
zijn altijd sterker en slimmer dan de jongste. Slechts één<br />
keer weet hij het van zijn broers te winnen en juist dat<br />
moment is het meest ongelukkige. Door omstandigheden is<br />
hij eerder op de hoogte van het overlijden van hun oma dan<br />
de broers. Als deze thuiskomen en de ikpersoon<br />
triomfantelijk uitroept dit keer de eerste te zijn, is er<br />
niemand die dit met hem wil vieren.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Laat het boek in de klas zien. Op de omslag staan twee<br />
foto’s: voorop Bart Moeyaert zoals hij er nu uit ziet,<br />
achterop een foto van alle jongens uit het gezin Moeyaert<br />
bij de kerstboom. Laat de leerlingen zelf foto’s meenemen.<br />
Laat de kinderen vertellen over hun eigen situatie. Bekijk de<br />
verschillende woonvormen waarin de kinderen leven. Welke<br />
positie neemt de leerling in in het gezin. Oudste, jongste,<br />
middelste, enig kind, broer/zus enz. Welke gevolgen heeft<br />
dat voor die leerling?<br />
Daarna kun je het gesprek over laten gaan in een discussie<br />
over verschillende wijzen waarop mensen onder een <strong>dak</strong><br />
kunnen wonen en verschillende relaties of vormen van<br />
samenleven. Als familie/gezin, alleenstaande, homoseksuele<br />
relatie, grootouders die inwonen, verschillende generaties<br />
met elkaar.<br />
Verwerking<br />
Fictie en perspectief<br />
De volgende opdracht is bedoeld om leerlingen te laten zien<br />
dat een schrijver kiest voor een bepaald perspectief.<br />
Leg kort het begrip perspectief uit waarbij je drie soorten<br />
noemt:<br />
1. Ikperspectief: de gebeurtenissen worden in de ikvorm<br />
verteld. Je kunt meeleven met de hoofdpersoon want je leert<br />
de gevoelens en gedachten van deze hoofdpersoon van<br />
dichtbij kennen.<br />
2. Hij/zij perspectief: de gebeurtenissen worden in de hij- of<br />
zijvorm verteld. Je kunt goed meeleven met de<br />
hoofdpersoon omdat je zijn gedachten en gevoelens kent,<br />
maar je kunt je niet zo goed identificeren met de<br />
hoofdpersoon. Hij of zij staat verder van je af.<br />
3. Alwetende verteller of onzichtbare vertellers perspectief:<br />
de gebeurtenissen worden door een onzichtbare verteller<br />
(de schrijver van het boek) verteld. Die vertelt wat er precies<br />
gebeurt, geeft informatie over gevoelens en gedachtes van de<br />
hoofdpersonen en geeft commentaar op de gebeurtenissen<br />
in het boek. Je kijkt als het ware vanaf een afstandje naar<br />
wat de hoofdpersoon doet waardoor je niet zo goed mee<br />
kunt leven.<br />
Lees samen met de leerlingen het verhaal ‘Gevallen geld’ uit<br />
het boek Broere. Stel na het lezen de volgende vragen:<br />
1. Door wiens ogen zie je de gebeurtenissen in dit verhaal?<br />
2. Kun je goed meeleven met de hoofdpersoon?<br />
3. Welke gevoelens heeft de hoofdpersoon over het geld en<br />
zijn broers?<br />
4. Welke gevoelens krijg jij als lezer bij dit verhaal?<br />
5. Lees jij graag ikverhalen of maakt het je niet uit? Waarom<br />
(niet)?<br />
Hierna vertel je kort de inhoud van het boek Broere. Maak<br />
duidelijk dat het verhaal autobiografisch is en welke plaats<br />
de schrijver, Bart Moeyaert als jongste van zeven broers<br />
innam in het gezin. Geef daarna de volgende opdracht:<br />
6. Herschrijf het verhaal ‘Gevallen geld’ vanuit het<br />
perspectief van de oudste broer.<br />
Eerste en tweede middelbaar – 139
Stamboom<br />
Laat de leerling met behulp van familiefoto’s een stamboom<br />
maken waarin hij ook bijzonderheden vermeldt van<br />
verschillende familieleden zoals beroep, ouderdom, enz.<br />
Laat de leerling in de vorm van interviewtjes met<br />
verschillende familieleden informatie zoeken. Bij het<br />
Centraal bureau voor genealogie is een lespakket verschenen<br />
over familiegeschiedenis en stamboomonderzoek voor de<br />
eerste en tweede klassen van het middelbaar onderwijs.<br />
Dit pakket, De stamboom in de klas bestaat uit<br />
leerlingmateriaal en een docentenhandleiding. Het is<br />
geschreven door Lisette Andeweg en Eva Poley en te<br />
bestellen bij het CBG, telefoon 00 31 (0)70 3150510.<br />
Drama<br />
De foto op de achterkant van Broere is de uitgangssituatie<br />
voor een kort dramaspel. De situatie op de foto wordt<br />
gebruikt als beginsituatie. Dingen die je niet ziet, maar die<br />
er wel zijn. Als je niet goed kijkt, zie je dat ook niet.<br />
Schatten<br />
Voer met de leerlingen een klassengesprek over het<br />
onderwerp schatten.<br />
- Wat is voor jou een schat?<br />
- Is dat iets dat veel waard is in geld of juist niet?<br />
- Wat (of wie) is de schat in jouw huis?<br />
- Iedereen heeft eigendommen waar hij/zij heel erg aan<br />
gehecht is en dat je mee zou willen nemen naar een<br />
onbewoond eiland. Wat is dat voor jou?<br />
Laat de leerlingen een voorwerp meenemen dat voor hen<br />
een schat aan herinneringen is. Welke herinneringen heeft de<br />
leerling aan zijn of haar schat. Je kan dit eventueel op video<br />
opnemen als een soort ‘Achterwerk in de kast’. De titel<br />
veranderen in ‘Achterwerk in de klas’. Of je maakt foto’s<br />
van de leerlingen met hun schat. In de klas kan je deze als<br />
een collage ophangen. De leerlingen voorzien hun foto van<br />
een onderschrift dat begint met: ‘Dit is mijn schat,<br />
omdat…..’. In plaats van een schat kan je natuurlijk ook een<br />
kinder- of jeugdboek mee laten nemen waaraan de<br />
leerlingen een bijzondere herinnering hebben.<br />
Andere boeken van Bart Moeyaert<br />
Het is de liefde die we niet begrijpen, Querido, 1999<br />
Wespennest, Querido, 1997<br />
Mansoor, Querido, 1996<br />
Blote handen, Querido, 1995<br />
Bart Moeyaert heeft een eigen website:<br />
www.bartmoeyaert.com.<br />
140 – Eerste en tweede middelbaar<br />
Gedicht 4<br />
‘Opa’<br />
Ed Franck / Heide Boonen<br />
Uit: <strong>Onder</strong> jouw handen krijg ik een huid<br />
Averbode, 1996, p. 41<br />
Over de auteur<br />
Ed Franck werd geboren in 1941, maar kan zich van de<br />
oorlog niet veel meer herinneren. Hij bracht zijn jeugd door<br />
met zwerven langs de oevers van de Maas en op de<br />
verwilderde ophogingen langs het Albertkanaal. Na zijn<br />
kindertijd leerde hij verder voor docent Nederlands en<br />
Engels. Hij gaf les aan jongeren tussen 14 en 17 jaar. In 1996<br />
verliet hij het onderwijs om voltijds schrijver te zijn. Hij wil<br />
jongeren niets leren met zijn boeken, hij wil in de eerste<br />
plaats een boeiend verhaal vertellen.<br />
De laatste jaren herschreef hij voor uitgeverij Averbode een<br />
aantal onsterfelijke liefdesverhalen voor jonge lezers van nu:<br />
Romeo en Julia, Tristan en Isolde, Dido en Aeneas en<br />
Carmen. Met zijn boeken won hij een aantal literaire<br />
prijzen zoals de Staatsprijs voor Jeugdliteratuur 1992 en<br />
Boekenwelpen.<br />
Over het boek<br />
<strong>Onder</strong> jouw handen krijg ik een huid bevat een vijftigtal<br />
gedichten over liefde, dood, school, gezien, verdriet,<br />
onzekerheid, verlangens, kortom over het leven. Met name<br />
het grote aantal gedichten over opa en oma valt op. Daarin<br />
komen de naderende dood en een langzame aftakeling ter<br />
sprake. Ed Franck bekijkt de realiteit op zijn typische<br />
manier en beschrijft ze met een verfijnd taalgevoel.<br />
De illustraties in deze bundel zijn van Heide Boonen.<br />
<strong>Onder</strong> jouw handen krijg ik een huid is in 1999 opgenomen<br />
in de bundel Met armen te hoekig voor sierlijke vleugels,<br />
verschenen bij uitgeverij Averbode.<br />
Werken met het gedicht<br />
Voor het lezen<br />
Vaak verloopt een les over poëzie volgens een vast stramien.<br />
Het gedicht wordt (voor)gelezen en dient als uitgangspunt<br />
voor verschillende opdrachten. Het gedicht ‘Opa’ is echter<br />
uitstekend geschikt om naar toe te werken. Laat leerlingen<br />
foto’s meenemen van hun grootvader(s). De foto’s moeten<br />
zij op een A4-tje plakken en voorzien van een onderschrift.<br />
De foto’s worden in de klas opgehangen.<br />
Voer met de leerlingen een klassengesprek over hun<br />
grootvader(s). Laat de leerlingen daarna een stamboom<br />
maken. Hierdoor worden zij zich bewust van de betekenis<br />
van een grootvader en familiebanden. Door het maken van<br />
een stamboom, gaan leerlingen kijken naar patronen in de<br />
familie, naar gelijkenissen qua uiterlijk en qua karakter.<br />
Op wie lijk ik, van wie ben ik een (klein)kind? Wat deed<br />
mijn grootvader voor beroep, wat doet mijn vader, wat wil<br />
ik later worden?<br />
Vanuit het klassengesprek kom je vanzelf op de woonomstandigheden<br />
van grootvaders (en grootmoeders).<br />
Veel bejaarden wonen niet meer zelfstandig maar in een<br />
bejaarden-, verpleeg- of verzorgingstehuis. Laat leerlingen<br />
hierover vertellen. Lees daarna samen het gedicht. Geef de
leerlingen wiens grootouders in een tehuis wonen de kans<br />
op het gedicht te reageren. Welke gevoelens maakt het<br />
gedicht los bij hen maar ook bij leerlingen van wie de<br />
grootouders nog zelfstandig wonen? Zouden zij later in<br />
zo’n tehuis willen wonen? Waarom (niet)?<br />
Verwerking<br />
Associaties<br />
Dichters proberen met weinig woorden toch veel te zeggen.<br />
Als lezer moet je er zelf de rest bij denken. Wat denken de<br />
leerlingen als zij dit gedicht lezen? Laat hen een woordveld<br />
maken van alle woorden die verder nog bij hun opkomen.<br />
Met de woordvelden kunnen zij nieuwe gedichten maken.<br />
Poëzie over grootouders<br />
Laat leerlingen in de bibliotheek of thuis op zoek gaan naar<br />
andere gedichten over grootouders en deze meenemen naar<br />
school. In de bundels Met gekleurde billen zou het<br />
gelukkiger leven zijn, De dichter is een tovenaar en Kom<br />
maar dichter van Jan van Collie (uitgeverij Averbode) staat<br />
onder het thema ‘familie’ ook een aantal gedichten over<br />
grootouders. Voer een klassengesprek over de gekozen<br />
gedichten. Waarom spreekt het ene gedicht wel aan en het<br />
andere niet? Wat roepen de gedichten op bij de leerlingen<br />
als ze aan hun eigen grootouders denken? Laat de leerlingen<br />
een korte recensie van maximaal 100 woorden schrijven<br />
over een van de gedichten.<br />
Grootouders<br />
Schrijf een verhaal van ongeveer 200 woorden over jouw<br />
opa of oma. Als je grootouders niet meer leven of als je ze<br />
nooit gekend hebt, vraag je ouders iets over hen te vertellen<br />
en maak daarover een verhaal.<br />
Bejaardenhuis<br />
Heel veel bejaarden vinden het gezellig als er jonge mensen<br />
op bezoek komen. Voor leerlingen die geen grootouders in<br />
een tehuis hebben wonen, is het vaak moeilijk zich een<br />
voorstelling te maken van het leven in een tehuis. Sommige<br />
tehuizen organiseren activiteiten voor jongeren en ouderen<br />
samen. Wellicht is er in de buurt een tehuis dat samen met<br />
de school dergelijke activiteiten kan en wil organiseren.<br />
Andere boeken van Ed Franck<br />
Liefde in vijf bewegingen, Clavis, 1990<br />
Stille brieven, Clavis, 1988<br />
Boek 7<br />
Zout<br />
Sylvia de Boer<br />
Fontein, 1999, p. 9-11<br />
Over de auteur<br />
Sylvia de Boer is beeldend kunstenaar. Ze ontwierp decors<br />
en affiches in het professionele theatercircuit. Sinds een paar<br />
jaar ligt het accent vooral op het schrijven.<br />
Over het boek<br />
Salte groeit op in een ondergrondse zoute wereld zonder<br />
weet van de mensen boven. Hij heeft veel vragen. Waarom<br />
zijn er zulke strakke regels in de zoutwereld? Wat is er aan<br />
de andere kant van de lichtgaten? Zouden er boven ook<br />
mensen wonen? En zo ja, hoe zien ze er dan uit?<br />
Zijn leermeester Selmio vindt hem een dromer. Als leider<br />
van het zoutvolk wil hij dat alles blijft zoals het is.<br />
Hij houdt niet van vragen waar hij geen antwoord op heeft.<br />
De oude Nenne vindt Saltes vragen niet gek, maar een<br />
antwoord kan ook zij niet geven.<br />
Salte gaat zelf op onderzoek. Hij bereidt zijn reis naar het<br />
onbekende zorgvuldig voor. Samen met Kalimijntje, zijn<br />
marmot ontdekt hij als eerste zoutmens de grote ruimte<br />
boven en ontmoet een meisje dat nooit slaapt.<br />
Werken met het fragment<br />
Voor het lezen<br />
Nieuwe woorden uit het fragment:<br />
Omdat het boek zich afspeelt in een fantasiewereld, heeft de<br />
auteur een aantal nieuwe woorden uitgevonden. Deze<br />
woorden zijn erg bruikbaar als aanloop naar het fragment.<br />
Hieronder vind je een lijstje van de nieuwe woorden die in<br />
het fragment voorkomen.<br />
wentelgang<br />
vlaskast<br />
schemerbril<br />
speelverdieping<br />
wasman<br />
schemerblad<br />
moskristal<br />
blauwzout<br />
saliniet<br />
zoutmeer<br />
tapijtzak<br />
gesleufde plavuis<br />
slaapgrot<br />
werkhol<br />
muilslof<br />
zandzout<br />
nibbelen<br />
Zet deze woorden op het bord en laat de leerlingen ze rustig<br />
bestuderen. Laat de leerlingen zoeken naar de begrippen<br />
achter deze woorden door gebruik te maken van de eerste<br />
woordzoekstrategie: afleiden, een andere taal raadplegen.<br />
Schrijf eventueel de nieuwe woorden op kaartjes en verdeel<br />
deze onder de leerlingen. Elke leerling zoekt de betekenis<br />
van zijn woord en bouwt er een zin mee, zodat de betekenis<br />
voor de andere klasgenootjes duidelijk wordt. De leerlingen<br />
Eerste en tweede middelbaar – 141
lezen de zinnen voor terwijl de andere leerlingen op zoek<br />
gaan naar de betekenis.<br />
Verwerking<br />
Woordenboek<br />
Laat de leerlingen na het lezen van de tekst de echte<br />
betekenis van de woorden opzoeken in de tekst. Laat de<br />
leerlingen een klein woordenboekje ontwerpen voor de<br />
woorden met hun betekenis.<br />
Nieuwe woorden<br />
Laat de leerlingen individueel een nieuw woord bedenken<br />
voor een reeds bestaand, gekend, eenvoudig begrip. Laat ze<br />
een tekstje schrijven van een zevental zinnen waarin ze dat<br />
nieuwe woord erg veel gebruiken. Ten slotte lezen de<br />
leerlingen hun tekstjes voor, terwijl de rest van de klas raadt<br />
om welk begrip het telkens gaat.<br />
Ontwerpen van een toeristische brochure<br />
Laat de leerlingen een toeristische brochure ontwerpen voor<br />
het land uit het fragment ‘Gangen en gewelven’.<br />
De brochure is bedoeld voor mensen die dit land willen<br />
bezoeken. Laat de leerlingen een kaartje, een geografische<br />
beschrijving, een uitgebreide beschrijving van het landschap<br />
en de toeristische bijzonderheden maken. Laat ze ook<br />
topografische gegevens toevoegen, zodat het een echte<br />
brochure lijkt. Het kan erg nuttig zijn voor de leerlingen als<br />
er een aantal voorbeelden van brochures in de klas aanwezig<br />
zijn. In een reisbureau vind je de nodige documentatie.<br />
Omdat deze opdracht wat tijd in beslag neemt, is het<br />
aangewezen om de opdracht in groepjes te laten uitvoeren.<br />
De leerlingen maken dan eerst duidelijke afspraken over de<br />
taakverdeling.<br />
Laat de leerlingen achteraf eventueel hun brochure<br />
voorstellen aan de rest van de klas of verzamel ze op een<br />
centrale plek waar iedereen ze kan inzien.<br />
Ook het maken van een reclamespotje voor dit fictief land<br />
kan erg leuk zijn.<br />
Discussieoefening<br />
Stel je voor: je bent in dit land geweest en een vriend vraagt<br />
hoe je vakantie was. Laat de leerlingen per twee<br />
improviserend discussiëren om elkaar zo te overtuigen<br />
waarom ze juist wel of juist niet naar dit land moeten gaan.<br />
Laat achteraf twee leerlingen voor de klas hun verschillende<br />
standpunten geven. Het duo krijgt precies één minuut de<br />
tijd om te discussiëren en te argumenteren. Na deze minuut<br />
moet de rest van de leerlingen kiezen welke leerling zij zou<br />
volgen.<br />
Afhankelijk van de leerlingen kan je de opdracht volledig<br />
laten improviseren of laten voorbereiden.<br />
Variaties op het thema zijn hier talrijk. Laat ze bijvoorbeeld<br />
ook eens discussiëren over of ze naar de zee of de bergen<br />
gaan, of ze naar België of Nederland gaan, of ze met het<br />
vliegtuig of met de auto reizen…<br />
Andere boeken van Sylvia de Boer<br />
De zee is weg, De Fontein, 1996<br />
Eksters, De Fontein, 1995<br />
142 – Eerste en tweede middelbaar<br />
Boek 8<br />
Met mij gaat alles goed<br />
Jan Simoen<br />
Querido, 1996, p. 82-84<br />
Voor vlotte lezers<br />
Over de auteur<br />
Jan Simoen studeerde Romaanse Filologie en is leraar Frans<br />
in Leuven. In zijn jeugd verbleef hij aan de zee. Die speelt<br />
nog altijd een belangrijke rol in zijn leven en werk. Naast<br />
zijn leraarsopdracht schrijft hij jeugdboeken. Hij begon<br />
nochtans met theaterfotografie en jeugdtheater. In opdracht<br />
van verschillende Vlaamse theaters schreef hij een aantal<br />
toneelstukken. Sommige daarvan werden later uitgeschreven<br />
als luisterspel of kortverhaal. Het toneelstuk Zicht op de<br />
heuvels, over aids, werd zijn eerste roman voor jongeren<br />
Met mij gaat alles goed. Sinds dit boek is hij doelbewust<br />
voor jong volwassenen gaan schrijven.<br />
Over het boek<br />
Jonas en Michaël zijn stiefbroers. Allebei storten ze zich<br />
met veel enthousiasme in het leven: Jonas zoekt actie in<br />
New York, en Michaël gaat in Italië muziek studeren. Maar<br />
dan ontdekt Jonas dat hij seropositief is en Michaël dat hij<br />
eigenlijk een (ex-) Joegoslaaf is. Ze schrijven brieven naar<br />
elkaar en naar Holsbeek, een klein dorpje in Vlaanderen,<br />
waar hun ouders wonen. Er volgen veel brieven met<br />
wisselende afzenders en geadresseerden. Soms vertelt zo’n<br />
brief een verhaal, soms somt hij naakte feiten op. Soms stelt<br />
hij vragen die niemand kan beantwoorden en soms liegt hij:<br />
‘Met mij gaat alles goed…’<br />
Dit prachtig boek kreeg in 1997 de Boekenwelp en in 1998<br />
de prijs Letterkunde provincie Vlaams-Brabant.<br />
Werken met het fragment<br />
Dit fragment is meer geschikt voor leerlingen uit het tweede<br />
jaar van het secundair/voortgezet onderwijs.<br />
Voor het lezen<br />
Bouw een woordveld op rond ‘oorlog’ en brainstorm met<br />
de leerlingen, wat roept het woord ‘oorlog’ in je op? Voer<br />
een inleidend gesprek over de verschillende betekenissen<br />
van oorlog.<br />
- burgeroorlog (voormalig Joegoslavië)<br />
- rassenoorlog (Zuid-Afrika)<br />
- geloofsoorlog (Noord-Ierland)<br />
- familieoorlog<br />
- landen onderling<br />
- oorlog in jezelf met je eigen geweten/gevoelens/ziekte:<br />
persoonlijke oorlog<br />
Voor dat je het fragment voorleest, kan je muziek opzetten<br />
van Goran Bregovic. Kies een nummer uit de cd<br />
Underground, filmmuziek die een ideaal sfeerbeeld kan<br />
scheppen. Welke sfeer roept deze muziek bij jullie op?<br />
Welke beelden stel je er bij voor? Welke mensen? Waar? …<br />
Geef nadien een inleiding over het gekozen fragment.<br />
De situatie in voormalig Joegoslavië moet vooraf uitgelegd<br />
worden om het fragment te begrijpen en te kunnen plaatsen.<br />
Vertel ook kort dat Michaël een kind is van een Serviër en<br />
een Kroatische en dat dit binnen families oorlog gaf.
Het fragment<br />
Door de moeilijkheid van een aantal woorden, kan het<br />
fragment best voorgelezen worden. Om de sfeer erin te<br />
houden, kan je nog andere muziek van Goran Bregovic<br />
opzetten tijdens het lezen. Rustige achtergrondmuziek van<br />
bijvoorbeeld de filmmuziek uit Arizona Dream of<br />
Les temps des gitans.<br />
Na het lezen<br />
Na een eerste leesronde praat je met de leerlingen over het<br />
fragment. Is alles begrepen? Waarover gaat het fragment?<br />
Laat ze hun eerste indrukken verwoorden over het fragment<br />
en over de situatie in voormalig Joegoslavië. Overloop de<br />
moeilijke woorden en geef een verklaring daarvoor.<br />
Tsjetnik: iemand die voor Servië heeft gevochten en in<br />
Tweede Wereldoorlog tegenstander van Hitler en van de<br />
Ustasja’s.<br />
Ustasja: in Tweede Wereldoorlog meeloper van Hitler, een<br />
Kroaat<br />
Tijdens de burgeroorlog in voormalig Joegoslavië werden<br />
deze woorden gebruikt als scheldwoorden. Tjetnik =<br />
Serviër, Ustasja = Kroaat.<br />
Verwerking<br />
Brief<br />
Laat de leerlingen een brief terugschrijven aan Michaël als<br />
Jonas.<br />
Haal volgende zinnen uit de tekst: ‘Ik weet het, Jonas, jij<br />
vecht je eigen oorlog uit, maar zeg het me wat moet ik<br />
doen?’ en ‘God, en dan is er nog jouw sluimerende oorlog.<br />
Wat moet ik daarmee? Al twee jaar loop ik ermee rond,<br />
ik heb nog niemand iets verteld natuurlijk, ook Marta niet.<br />
Ik denk dat ze in Holsbeek iets vermoeden (ze laten in elk<br />
geval niets merken), maar je kan het toch niet eeuwig<br />
blijven uitstellen?’ Bespreek naar aanleiding van deze twee<br />
stukjes uit het fragment wat dat is, oorlog in jezelf. Welke<br />
oorlog zou Jonas voor zichzelf uitvechten? Laat eerst de<br />
leerlingen zelf laten raden wat het zou kunnen zijn voordat<br />
je dit toelicht.<br />
Eigen oorlog<br />
Laat over de eigen oorlog van de leerlingen een gedicht<br />
schrijven. Je kan hiervoor verschillende vormen van poëzie<br />
toepassen. Laat het gedicht eventueel voorzien worden van<br />
beelden, getekend of met collage.<br />
Titel<br />
Bespreek met hen de titel Met mij gaat alles goed. Hoezo?<br />
Waarom die titel? Verwijs ook naar het vervolg En met<br />
Anna?<br />
Contrast<br />
De brief van Michaël is geschreven vanaf het terras van<br />
Fiesole in Italië, midden in een mooie omgeving. Dit is een<br />
scherp contrast met oorlogsbeelden, wat de moeite loont<br />
om rond te werken. Laat hen bijvoorbeeld een grote collage<br />
maken met aan de ene kant idyllische vakantieplaatjes/foto’s<br />
uit reisgidsen en aan de andere kant oorlogsfoto’s uit<br />
kranten. Bespreek de verschillen en gelijkenissen tussen<br />
beide kanten. Nadien kan je ze één zin laten formuleren die<br />
het contrast beschrijft/weergeeft. Een gedicht laten<br />
schrijven in de vorm van een ‘elfje’ kan ook.<br />
Geef de leerlingen de opdracht een gepaste foto/prent te<br />
zoeken die past bij de toestand. Na een bespreking geef je<br />
hen de opdracht een lang onderschrift te maken bij de foto<br />
zoals je dat onder krantenfoto’s terugvindt. Vertrekkend<br />
daarvan, of los daarvan, laat je hen de gebeurtenissen, zoals<br />
in de brief omschreven, in een krantenbericht omzetten.<br />
Andere boeken van Jan Simoen<br />
En met Anna?, Querido, 1999<br />
Snippers, N.C.J., 1998<br />
Andere boeken over het thema<br />
Els de Groen, Mijn buren, mijn vijanden, Fontein, 2001<br />
Zlata Filipovi, Dagboek uit Sarajevo<br />
Eerste en tweede middelbaar – 143
144<br />
V.u.: Majo de Saedeleer, Meistraat 2, 2000 Antwerpen / © Villa Kakelbont/NCJ, 2001 / ISBN 90-75942-34-6<br />
Ontwerp: Pleun Vos / Druk: Tegendruk
Nopjes<br />
Kleuterboekje<br />
ISBN 90-75942-37-0<br />
Hier ben ik best tevreden<br />
Fragmentenbundel Makkelijk Lezen<br />
ISBN 60-75942-43-5<br />
Ik ruik mijn huis<br />
Fragmentenbundel voor het<br />
eerste leerjaar<br />
ISBN 90-75942-39-7<br />
Als een vacht om je heen<br />
Fragmentenbundel voor het<br />
tweede en derde leerjaar<br />
ISBN 90-75942-40-0<br />
Wij wonen overal en nergens<br />
Fragmentenbundel voor het<br />
vierde en vijfde leerjaar<br />
ISBN 90-75942-38-9<br />
Ik woon in mijn hoofd<br />
Fragmentenbundel voor het<br />
zesde leerjaar<br />
ISBN 90-75942-41-9<br />
Cultuur.<br />
van minister<br />
Wie weet nog waar we zijn?<br />
Fragmentenbundel voor het<br />
eerste en tweede middelbaar<br />
Vlaamse<br />
ISBN 90-75942-42-7<br />
de van steun met stand tot kwam leesbevorderingsproject<br />
ISBN 90-75942-45-1 Dit