Inger PlaIsIer En KarIanne Kalshoven Gezonde Bedrijfscultuur

Inger PlaIsIer En KarIanne Kalshoven Gezonde Bedrijfscultuur Inger PlaIsIer En KarIanne Kalshoven Gezonde Bedrijfscultuur

crossmedianederland.com
from crossmedianederland.com More from this publisher
04.05.2013 Views

Uw bijdrage aan onze topklinische zorg De RVE Medische Psychologie verzorgt psychodiagnostisch onderzoek en psychotherapie voor klinische en poliklinische ziekenhuispatiënten. Medische Psychologie heeft kwaliteit van zorg hoog in het vaandel staan en wil deze kwaliteit verder bestendigen en ontwikkelen, o.a. met behulp van Evidence Based Medicine principes. De Isala klinieken hebben begin 2010 besloten om de organisatiestructuur aan te passen, waarbij is gekozen voor de invoering van het RVE-model als volgende stap in de organisatie ontwikkeling; resultaatverantwoordelijkheid komt laag in de organisatie te liggen en de medisch specialist komt ‘in the lead’. De RVE Medische Psychologie heeft ruimte voor zeven klinisch psychologen, drie GZ-psychologen, waarvan twee in opleiding tot klinisch psycholoog en twee basispsychologen, waarvan één in opleiding tot GZ-psycholoog. Acht psychologen vormen de vakgroep. De klinisch psychologen zijn lid van de vereniging Medische Staf. Vanwege het vertrek van één van onze collega’s zoekt de RVE Medische Psychologie een Allround Klinisch Psycholoog/ ervaren GZ Psycholoog (1.0 fte) U bent een BIG-geregistreerd klinisch psycholoog of GZ-psycholoog met een brede ervaring in de gezondheidszorg (bij voorkeur opgedaan in algemene ziekenhuizen). U voert psycho diagnostisch en (neuro)psychologisch onderzoek uit bij volwassenen, verwezen vanuit verschillende aandachtsgebieden, waaronder psychiatrie. Daarnaast bestaat de bereidheid een bijdrage te leveren aan opleidings activiteiten en aan de ontwikkeling van de RVE en vakgroep. Een klinisch psycholoog wordt lid van de vakgroep en de Medische Staf. Specifi eke kennis op het gebied van opleiding en onderzoek strekt tot aanbeveling, evenals een lidmaatschap van een specialistische beroepsvereniging (bij voorkeur VGCt). Aandachtsgebieden die op dit moment uitbreiding behoeven zijn psycho-oncologie en seksuologie, ervaring op deze gebieden strekt tevens tot aanbeveling. Natuurlijk beschikt u over een zelfstandige, fl exibele en proactieve houding. Voor meer informatie belt u met mw. H. Withaar, voorzitter RVE Medische Psychologie, (038) 424 52 86. Solliciteer bij voorkeur via www.isalawerkt.nl of stuur uw reactie vóór 6 oktober a.s. aan Isala klinieken, t.a.v. Human Resources/ Recruitment, Postbus 10400, 8000 GK Zwolle o.v.v. vacaturenummer C11.013. Solliciteer direct op www.isalawerkt.nl Isala klinieken zijn een groot topklinisch opleidingsziekenhuis (STZ) in Zwolle (ca. 5.407 medewerkers, ca. 994 bedden), waar alles draait om het geven van hoogwaardige zorg. Patiënten zijn bij ons te gast en beleven vaak zware, emotionele tijden. Dat geldt ook voor hun familie en vrienden. Vanzelf sprekend geven we professionele medi sche zorg, maar we willen er ook voor mensen zijn. Met aandacht en mede leven. Daarom zoeken we mensen die veel te ‘geven’ hebben en hun expertise, ervaringen, hoofd en hart meebrengen. Zorg dat je deelt met anderen. 1107778ISA_GZ-Psych_190x277_v3.indd 1 09-08-11 13:58

De procedure duurt lang: er kan 5 jaar of langer overheen gaan voordat de adoptie is voltooid en al die jaren is men volledig afhankelijk van derden (instanties en overheden). Meestal zijn aspirant­adoptieouders voor de start van een adoptieprocedure bezig geweest met een medisch traject: 80 tot 90 procent van alle mensen die adopteren is ongewenst kinderloos en heeft dit moeten verwerken voor de adoptieprocedure kon worden voltooid (Vinke, 1999). De kans is groot dat het kind bij plaatsing ouder is dan 1 jaar. 7 Verder is er een redelijk grote kans dat het kind een special need heeft. Dit is een speciale opvoedings­ en zorgvraag voortkomend uit een medisch of sociaal­psychologisch probleem. In 2009 had 52 procent van alle binnenkomende kinderen een special need en in 2010 was dat 61 procent. Het gaat dan om nietoperabele handicaps (bijvoorbeeld een ledemaatafwijking die niet operabel is), om eenvoudig operabele handicaps waarvoor minder dan 4 operaties en aanvullend therapie nodig zijn (bijvoorbeeld klompvoet) of handicaps die meerdere operaties vergen (bijvoorbeeld schisis of gedeeltelijk gesloten anus), om kinderen met een verhoogd medisch risico (door congenitale aandoeningen zoals sikkelcelanemie of infectieziektes als hiv of hepatitis B) en om kinderen met een belaste sociaal­emotionele voorgeschiedenis (bijvoorbeeld vanwege veel overplaatsingen, vermoedens van trauma, mishandeling, verwaarlozing of misbruik). Miller (2005) schenkt specifieke aandacht aan medische aandoeningen bij geadopteerde kinderen en beschrijft uitvoerig wat er bij interlandelijke adoptie kan worden tegengekomen. Medisch onderzoek in Nederland (Pelleboer, 2011) direct na adoptie laat zien dat veel kinderen KNO­ en parasitaire infecties hebben en dat 88 procent van de kinderen 1 of meerdere afwijkingen had bij aankomst. Opvallend is ook dat in een onderzoek van 223 geadopteerde kinderen er bij 12 procent van de kinderen twijfels waren over de opgegeven leeftijd van het kind – vaak bleek het kind ouder te zijn dan in de papieren werd vermeld (De Weerd, E Tjon, Mulder & Pelleboer, 2010). Hoewel niet expliciet zo genoemd in cijfers of studies, is het van belang om ook de adopties van oudere kinderen en de meerlingadopties ook tot de special needs­adopties rekenen. Zowel het opnemen van een ouder kind als het in een keer ouder worden van 2, 3 of 4 kinderen tegelijk brengt vanuit pedagogisch perspectief speciale opvoedingsvragen met zich mee. Jaarlijks gaat het om 8 tot 10 procent adopties van kinderen ouder dan 5 jaar en tussen de 4 en 7 procent meerlingopnames van alle adopties. 8 In 2010 was slechts 12 procent van de geplaatste kinderen jonger dan 12 maanden – in 2006 was dat nog bijna 30 procent en in 1990 was dat 40 procent . 9 In een meta­analyse naar 270 adoptiestudies door Van IJzendoorn en Juffer (2006) is zichtbaar dat adopties onder de leeftijd van 1 jaar een completere inhaalslag laten zien ten aanzien van gehechtheid, lengte en schoolsucces dan adopties van kinderen die ouder zijn dan 12 maanden. Dit maakt alertheid noodzakelijk. Immers: 88 procent van alle kinderen die in 2010 werden geadopteerd was ouder dan die bewuste 12 maanden. Toch is leeftijd op zich niet de belangrijkste factor. Verhulst en Versluisden Bieman (1989) concludeerden 30 jaar geleden in één van de eerste omvangrijke adoptiestudies dat ‘de kans op later probleemgedrag toeneemt wanneer er sprake was van (vooral grove) schen­ WETENSCHAP ding van de basale behoeften van het kind’. Daarbij gold ook dat laat geplaatste kinderen niet per se een grotere kans lopen op het ontwikkelen van probleemgedrag omdat ze ouder waren bij plaatsing, maar ‘omdat de kans dat zij hebben blootgestaan aan negatieve omgevingsfactoren toeneemt naarmate de kinderen ouder zijn’ (Verhulst & Versluis­den Bieman, 1989, p. 69). Opvallend aan de adoptieprocedure en wetgeving is dat 1 jaar na de adoptie alle formele bemoeienis ophoudt. Juist waar steeds complexere opvoedings­ en ontwikkelingsvragen lijken te ontstaan, is het de vraag of het verplicht stellen van nazorg voor 1 jaar na aankomst voldoende is. Risico’s en kansen Adoptie­alertheid bij hulpverleners is van groot belang. Allereerst omdat de leeftijd van de kinderen die worden geadopteerd lijkt te stijgen en ten tweede omdat meer kinderen met special needs Nederland binnenkomen. De hulpvragen van geadopteerden en hun gezinnen zullen hierdoor naar verwachting complexer worden. Onderzoek in de jaren tachtig en negentig toonde al aan dat adoptie zelden eenvoudig is: meer adoptiegezinnen worden met uithuisplaatsing geconfronteerd dan gezinnen met biologisch eigen kinderen (De Greef & Hoksbergen, 1995; Geerars, ’t Hart, & Hoksbergen, 1991; Hoksbergen & Bunjes, 1989; Hoksbergen, Spaan, & Waardenburg, 1988). Daarnaast blijken problemen in adoptiegezinnen vaak heviger, langduriger en complexer te zijn dan problemen in biologische gezinnen. Dat blijft eenzelfde bevinding in adoptieonderzoek door de jaren heen (Rogeness, Hoppe, Macedo, Fischer & Harris, 1985; Senior & Himadi, 1985; Stams, 1998; Verhulst & Versluis­den Bieman, 1989; Wierzbicki, 1993; Versluis­den Bieman, 1994; Juffer & Van IJzendoorn, 2008; Rutter, Beckett, Castle, Kreppner, Stevens & Sonuga­Barke, 2009). Geadopteerden worden tot tweemaal zo vaak verwezen naar het speciaal onderwijs (Juffer & Van IJzendoorn, 2008). Adoptieouders en geadopteerden vragen frequenter hulp dan ouders van niet­geadopteerde kinderen (Van IJzendoorn & Juffer, 2006). Ook later in het leven doen volwassen geadopteerden in Nederland vaker een beroep op hulpverlening (Bimmel, Juffer, Van IJzendoorn & Bakermans Kranenburg, 2003; Juffer & Van IJzendoorn, 2005; Tieman, 2006). Deze gegevens komen overeen met de resultaten uit Zweeds onderzoek (Hjern, Lindblad & Vinnerljung, 2002). Wanneer we weten dat geadopteerden vaker hulp vragen en ook adoptieouders vaker hulpverlening inschakelen, rijst de vraag hoe het de moeders die hun kind afstonden vergaat. Hierover zijn weinig cijfers beschikbaar. Het schaarse onderzoek naar afstands­ 7 Adoptie van kinderen tot en met 6 jaar is mogelijk. Soms wordt hierop een uitzondering gemaakt, bijvoorbeeld voor siblings (sociale of bloedverwanten). In 2010 waren 69 kinderen 5 jaar of ouder bij aankomst; dat is ongeveer 10 procent van het totaal aantal geadopteerde kinderen. Justitie houdt niet bij hoeveel kinderen ouder waren dan 6 jaar bij aankomst (bron: ministerie van Veiligheid en Justitie, cijferoverzichten: Trends en analyse, 2010). 8 Ministerie van Veiligheid en Justitie, statistische gegevens inzake adoptie vanaf 1990. 9 In 2010: 705 geplaatste kinderen, waarvan 87 jonger dan 1 jaar. In 2006: 816 geplaatste kinderen, waarvan 237 jonger dan 1 jaar. In 1990: 830 geplaatste kinderen, waarvan 330 jonger dan 1 jaar bij aankomst (bron: ministerie van Veiligheid en Justitie). gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 21

De procedure duurt lang: er kan 5 jaar of langer overheen gaan<br />

voordat de adoptie is voltooid en al die jaren is men volledig<br />

afhankelijk van derden (instanties en overheden). Meestal zijn<br />

aspirant­adoptieouders voor de start van een adoptieprocedure<br />

bezig geweest met een medisch traject: 80 tot 90 procent van alle<br />

mensen die adopteren is ongewenst kinderloos en heeft dit moeten<br />

verwerken voor de adoptieprocedure kon worden voltooid (Vinke,<br />

1999). De kans is groot dat het kind bij plaatsing ouder is dan 1<br />

jaar. 7 Verder is er een redelijk grote kans dat het kind een special<br />

need heeft. Dit is een speciale opvoedings­ en zorgvraag voortkomend<br />

uit een medisch of sociaal­psychologisch probleem.<br />

In 2009 had 52 procent van alle binnenkomende kinderen een<br />

special need en in 2010 was dat 61 procent. Het gaat dan om nietoperabele<br />

handicaps (bijvoorbeeld een ledemaatafwijking die niet<br />

operabel is), om eenvoudig operabele handicaps waarvoor minder<br />

dan 4 operaties en aanvullend therapie nodig zijn (bijvoorbeeld<br />

klompvoet) of handicaps die meerdere operaties vergen (bijvoorbeeld<br />

schisis of gedeeltelijk gesloten anus), om kinderen met een<br />

verhoogd medisch risico (door congenitale aandoeningen zoals<br />

sikkelcelanemie of infectieziektes als hiv of hepatitis B) en om<br />

kinderen met een belaste sociaal­emotionele voorgeschiedenis<br />

(bijvoorbeeld vanwege veel overplaatsingen, vermoedens van<br />

trauma, mishandeling, verwaarlozing of misbruik). Miller (2005)<br />

schenkt specifieke aandacht aan medische aandoeningen bij<br />

geadopteerde kinderen en beschrijft uitvoerig wat er bij interlandelijke<br />

adoptie kan worden tegengekomen.<br />

Medisch onderzoek in Nederland (Pelleboer, 2011) direct na<br />

adoptie laat zien dat veel kinderen KNO­ en parasitaire infecties<br />

hebben en dat 88 procent van de kinderen 1 of meerdere afwijkingen<br />

had bij aankomst. Opvallend is ook dat in een onderzoek<br />

van 223 geadopteerde kinderen er bij 12 procent van de kinderen<br />

twijfels waren over de opgegeven leeftijd van het kind – vaak bleek<br />

het kind ouder te zijn dan in de papieren werd vermeld (De Weerd,<br />

E Tjon, Mulder & Pelleboer, 2010).<br />

Hoewel niet expliciet zo genoemd in cijfers of studies, is het van<br />

belang om ook de adopties van oudere kinderen en de meerlingadopties<br />

ook tot de special needs­adopties rekenen. Zowel het<br />

opnemen van een ouder kind als het in een keer ouder worden van<br />

2, 3 of 4 kinderen tegelijk brengt vanuit pedagogisch perspectief<br />

speciale opvoedingsvragen met zich mee. Jaarlijks gaat het om 8 tot<br />

10 procent adopties van kinderen ouder dan 5 jaar en tussen de 4<br />

en 7 procent meerlingopnames van alle adopties. 8<br />

In 2010 was slechts 12 procent van de geplaatste kinderen jonger<br />

dan 12 maanden – in 2006 was dat nog bijna 30 procent en in 1990<br />

was dat 40 procent . 9 In een meta­analyse naar 270 adoptiestudies<br />

door Van IJzendoorn en Juffer (2006) is zichtbaar dat adopties<br />

onder de leeftijd van 1 jaar een completere inhaalslag laten zien<br />

ten aanzien van gehechtheid, lengte en schoolsucces dan adopties<br />

van kinderen die ouder zijn dan 12 maanden. Dit maakt alertheid<br />

noodzakelijk. Immers: 88 procent van alle kinderen die in 2010<br />

werden geadopteerd was ouder dan die bewuste 12 maanden. Toch<br />

is leeftijd op zich niet de belangrijkste factor. Verhulst en Versluisden<br />

Bieman (1989) concludeerden 30 jaar geleden in één van de<br />

eerste omvangrijke adoptiestudies dat ‘de kans op later probleemgedrag<br />

toeneemt wanneer er sprake was van (vooral grove) schen­<br />

WETENSCHAP<br />

ding van de basale behoeften van het kind’. Daarbij gold ook dat<br />

laat geplaatste kinderen niet per se een grotere kans lopen op het<br />

ontwikkelen van probleemgedrag omdat ze ouder waren bij plaatsing,<br />

maar ‘omdat de kans dat zij hebben blootgestaan aan negatieve<br />

omgevingsfactoren toeneemt naarmate de kinderen ouder zijn’<br />

(Verhulst & Versluis­den Bieman, 1989, p. 69).<br />

Opvallend aan de adoptieprocedure en wetgeving is dat 1 jaar na<br />

de adoptie alle formele bemoeienis ophoudt. Juist waar steeds<br />

complexere opvoedings­ en ontwikkelingsvragen lijken te ontstaan,<br />

is het de vraag of het verplicht stellen van nazorg voor 1 jaar na<br />

aankomst voldoende is.<br />

Risico’s en kansen<br />

Adoptie­alertheid bij hulpverleners is van groot belang. Allereerst<br />

omdat de leeftijd van de kinderen die worden geadopteerd lijkt<br />

te stijgen en ten tweede omdat meer kinderen met special needs<br />

Nederland binnenkomen. De hulpvragen van geadopteerden<br />

en hun gezinnen zullen hierdoor naar verwachting complexer<br />

worden. Onderzoek in de jaren tachtig en negentig toonde al aan<br />

dat adoptie zelden eenvoudig is: meer adoptiegezinnen worden<br />

met uithuisplaatsing geconfronteerd dan gezinnen met biologisch<br />

eigen kinderen (De Greef & Hoksbergen, 1995; Geerars, ’t Hart,<br />

& Hoksbergen, 1991; Hoksbergen & Bunjes, 1989; Hoksbergen,<br />

Spaan, & Waardenburg, 1988). Daarnaast blijken problemen<br />

in adoptiegezinnen vaak heviger, langduriger en complexer te<br />

zijn dan problemen in biologische gezinnen. Dat blijft eenzelfde<br />

bevinding in adoptieonderzoek door de jaren heen (Rogeness,<br />

Hoppe, Macedo, Fischer & Harris, 1985; Senior & Himadi, 1985;<br />

Stams, 1998; Verhulst & Versluis­den Bieman, 1989; Wierzbicki,<br />

1993; Versluis­den Bieman, 1994; Juffer & Van IJzendoorn, 2008;<br />

Rutter, Beckett, Castle, Kreppner, Stevens & Sonuga­Barke, 2009).<br />

Geadopteerden worden tot tweemaal zo vaak verwezen naar het<br />

speciaal onderwijs (Juffer & Van IJzendoorn, 2008).<br />

Adoptieouders en geadopteerden vragen frequenter hulp dan<br />

ouders van niet­geadopteerde kinderen (Van IJzendoorn & Juffer,<br />

2006). Ook later in het leven doen volwassen geadopteerden in<br />

Nederland vaker een beroep op hulpverlening (Bimmel, Juffer,<br />

Van IJzendoorn & Bakermans Kranenburg, 2003; Juffer & Van<br />

IJzendoorn, 2005; Tieman, 2006). Deze gegevens komen overeen<br />

met de resultaten uit Zweeds onderzoek (Hjern, Lindblad &<br />

Vinnerljung, 2002).<br />

Wanneer we weten dat geadopteerden vaker hulp vragen en ook<br />

adoptieouders vaker hulpverlening inschakelen, rijst de vraag hoe<br />

het de moeders die hun kind afstonden vergaat. Hierover zijn<br />

weinig cijfers beschikbaar. Het schaarse onderzoek naar afstands­<br />

7 Adoptie van kinderen tot en met 6 jaar is mogelijk. Soms wordt hierop een<br />

uitzondering gemaakt, bijvoorbeeld voor siblings (sociale of bloedverwanten).<br />

In 2010 waren 69 kinderen 5 jaar of ouder bij aankomst; dat is ongeveer<br />

10 procent van het totaal aantal geadopteerde kinderen. Justitie houdt niet<br />

bij hoeveel kinderen ouder waren dan 6 jaar bij aankomst (bron: ministerie<br />

van Veiligheid en Justitie, cijferoverzichten: Trends en analyse, 2010).<br />

8 Ministerie van Veiligheid en Justitie, statistische gegevens inzake adoptie<br />

vanaf 1990.<br />

9 In 2010: 705 geplaatste kinderen, waarvan 87 jonger dan 1 jaar. In 2006: 816<br />

geplaatste kinderen, waarvan 237 jonger dan 1 jaar. In 1990: 830 geplaatste<br />

kinderen, waarvan 330 jonger dan 1 jaar bij aankomst (bron: ministerie van<br />

Veiligheid en Justitie).<br />

gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 21

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!