04.05.2013 Views

Inger PlaIsIer En KarIanne Kalshoven Gezonde Bedrijfscultuur

Inger PlaIsIer En KarIanne Kalshoven Gezonde Bedrijfscultuur

Inger PlaIsIer En KarIanne Kalshoven Gezonde Bedrijfscultuur

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

14<br />

WETENSCHAP<br />

cliënten. Echter: de allochtone groep rapporteerde bij baseline<br />

significant meer klachten op de BSI dan de autochtone groep. De<br />

ruimte voor verbetering is dan groter en de grotere verbetering<br />

van de allochtone cliënten verdween wanneer statistisch werd<br />

gecorrigeerd voor dit verschil in initiële waarden. Opvallend is<br />

dat er op de OQ­45 bij baseline geen verschil tussen de groepen<br />

werd gevonden. Dit kan te maken hebben met de aard van beide<br />

vragenlijsten. De items van de BSI verwijzen vooral naar lichamelijke<br />

klachten, terwijl de OQ­45 met name het relationeel<br />

en maatschappelijk functioneren meet. Er wordt gesuggereerd<br />

dat niet­westerse allochtonen hun klachten op een somatische<br />

wijze weergeven (De Jong & Van den Berg, 1996). Vanuit dit<br />

perspectief kunnen we ons voorstellen dat de allochtone cliënten<br />

hun lijdensdruk eerder via lichamelijke klachten presenteren<br />

in plaats van door persoonlijke of sociale problemen. Dit kan<br />

een verklaring zijn voor de significant hogere BSI­scores van de<br />

allochtone cliënten bij baseline.<br />

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Ten eerste was het<br />

aantal deelnemers in de groep allochtone cliënten relatief klein.<br />

Echter: bij een verwacht medium interactie­effect (en met α en<br />

β = 5%) zouden 27 deelnemers per conditie volstaan. Het aantal<br />

deelnemers in de allochtone groep is dus weliswaar te klein,<br />

maar de afwijking van het gewenste aantal is niet dusdanig groot<br />

dat dit de resultaten lijkt te kunnen verklaren. Daarnaast was<br />

de groep niet­westerse allochtonen zeer heterogeen. Het betrof<br />

cliënten die verschillende culturele achtergronden hebben. Zo<br />

kan men de in dit onderzoek betrokken allochtonen onderverdelen<br />

naar etnisch­culturele identiteit zoals Mediterraan<br />

en Surinaams­Hindoestaans. Hoewel niet­westerse allochtonen<br />

veel gemeenschappelijke ideeën over ziekte en gezondheid<br />

kunnen hebben, zijn er ook zeker enkele verschillen<br />

daarin. Bepaalde cliënten binnen dit onderzoek kunnen meer<br />

geïntegreerd zijn dan andere cliënten. Zo zijn de Marokkanen<br />

waarschijnlijk de minst geïntegreerde groep in Nederland<br />

(Knipscheer & Kleber, 2004). Daarnaast zijn er verschillen<br />

tussen de migrantengroepen met betrekking tot hun migratieverleden.<br />

De Marokkaanse migranten zijn als arbeiders naar<br />

Nederland gekomen, terwijl de migratie van de Surinamers een<br />

verlengstuk van het koloniale verleden is. Deze verschillen in de<br />

migratieachtergrond spelen een rol bij gezondheidsverschillen<br />

tussen migrantengroepen (Kamperman e.a., 2003). Bepaalde<br />

groepen allochtonen zijn wellicht sterker geaccultureerd in de<br />

samenleving. Hierdoor kan men zich afvragen of de reguliere<br />

westerse therapieën beter aansluiten bij de sterker geaccultureerde<br />

allochtonen. Het kleine aantal deelnemers stond niet toe<br />

om onderscheid te maken tussen de verschillende culturen van<br />

herkomst. De huidige gegevens suggereren overigens dat zo’n<br />

uitsplitsing naar culturele achtergrond niet veel zal opleveren.<br />

Als één of meer allochtone subgroepen aanzienlijk slechter<br />

reageerden op de CGT, dan zou er op zijn minst een trend<br />

moeten zijn geweest voor de autochtone groep als geheel om<br />

minder klachtenverbeteringen te tonen. Daarentegen was er een<br />

trend in dit onderzoek dat de allochtone groep meer vooruitgang<br />

toonde dan de autochtone groep.<br />

gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011<br />

Ten slotte waren 4 van de 19 leden van de allochtone groep in<br />

Nederland geboren. De beperkte omvang van de gegevens maakt<br />

het onmogelijk om een onderscheid te maken in effecten van<br />

de behandeling op eerste­ en tweedegeneratieallochtonen. Er is<br />

echter geen a priori reden te veronderstellen dat CGT minder<br />

effect sorteert bij leden van de tweede of derde generatie. In onze<br />

analyses zijn geen follow­upgegevens betrokken. Het is dan ook<br />

onduidelijk of er op langere termijn wel verschillen optreden<br />

tussen de beide groepen. Maar er is ons geen goede reden bekend<br />

waarom na een even goede initiële respons de kans op terugval<br />

groter zou zijn bij de allochtone groep. Dit is echter een empirische<br />

kwestie.<br />

Het onderzoek betrof angststoornissen. Of vergelijkbare resultaten<br />

optreden bij de behandeling van andere psychische stoornissen<br />

is een open kwestie.<br />

Ondanks de beperkingen van dit onderzoek zijn de bevindingen<br />

hoopgevend. CGT lijkt een even effectieve behandelmethode te<br />

zijn voor zowel autochtone als niet­westerse allochtone cliënten<br />

met angststoornissen. n<br />

Auteurs<br />

n Tanya B. Itkina, klinisch psycholoog, Altrecht Polikliniek,<br />

Nieuwegein*.<br />

n Prof. dr. Marcel A. van den Hout, klinisch psycholoog, faculteit<br />

Sociale Wetenschappen, universiteit utrecht.<br />

n dr. Marleen rijkeboer, klinisch psycholoog, faculteit Sociale<br />

Wetenschappen, universiteit utrecht; Academisch Angstcentrum<br />

Altrecht.<br />

n Prof. dr. danielle C. Cath, psychiater, faculteit Sociale<br />

Wetenschappen, universiteit utrecht; Academisch Angstcentrum<br />

Altrecht.<br />

Correspondentie: t.itkina@altrecht.nl<br />

*dit onderzoek werd verricht in het kader van de specialistische opleiding tot<br />

klinisch psycholoog (BIg).<br />

Literatuur<br />

n American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of<br />

mental disorders (DSM­IV­TR). Washington: American Psychiatric Press.<br />

n Beurs, E. de, & Zitman, F.G. (2006). De Brief Symptom Inventory (BSI): de<br />

betrouwbaarheid en validiteit van een handzaam alternatief voor de SCL­90 (The<br />

Brief Symptom Inventory (BSI): the reliability and validity of a brief alternative of<br />

the SCL­90). Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 61, 120­41.<br />

n Beurs, E. de (2009). Brief Symptom Inventory. Handleiding Addentum. Leiden:<br />

PITS B.V.<br />

n Carter, M.M., Sbrocco, T., Gore, L.K., Marin, N.W., & Lewis, L.E. (2003).<br />

Cognitive behavioral group therapy versus a wait­list control in the treatment of<br />

African American women with panic disorder. Cognitive Therapy and Research,<br />

27, 5, 505­18.<br />

n CBO (2003). Multidisciplinaire richtlijn angststoornissen. Utrecht: Trimbos.<br />

n Colijn, S., Snijders, J.A., & Trijsburg, R.W. (2003). Leerboek integrative psychotherapie.<br />

Utrecht: De Tijdstroom.<br />

n Emmelkamp, J., & Schaik, A. van (2010). Cognitive gedragstherapie voor depressies<br />

bij en cliënt met een Marokkaanse achtergrond; zijn er specifieke richtlijnen?<br />

Gedragstherapie, 43, 149­63.<br />

n First, M.B., Spitser, R.L., Gibbon, M., & Williams, J.B.W. (1999). Gestructureerd<br />

klinisch interview voor de vaststelling van DSM­IV As I stoornissen. Assesment<br />

and Information B.V. Amsterdam, The Netherlands: Pearson.<br />

n Friedman, S., Braunstein, W.J., & Halpern, B. (2006). Cognitive behavioral

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!