Inger PlaIsIer En KarIanne Kalshoven Gezonde Bedrijfscultuur
Inger PlaIsIer En KarIanne Kalshoven Gezonde Bedrijfscultuur
Inger PlaIsIer En KarIanne Kalshoven Gezonde Bedrijfscultuur
Create successful ePaper yourself
Turn your PDF publications into a flip-book with our unique Google optimized e-Paper software.
JAARGANG 3<br />
NUMMER 6<br />
SEPTEMBER 2011<br />
<strong>Inger</strong><br />
<strong>PlaIsIer</strong><br />
en<br />
<strong>KarIanne</strong><br />
<strong>Kalshoven</strong><br />
gezonde<br />
bedrijfscultuur<br />
CGT BiJ<br />
ANGSTSTooRNiSSEN<br />
Effect bij autochtonen<br />
versus allochtonen<br />
AdoPTiE<br />
Alerte hulpverlening<br />
EERSTE PSyChoSE<br />
Vroegtijdig herkennen?
Studiedag<br />
Hysterie<br />
- Het verdwijnen van een mythe? -<br />
Vrijdag 2 december 2011<br />
10.00 – 17.00 uur<br />
aMC, amsterdam<br />
www.benecke.nl
CoLoFoN<br />
GZ-psychologie is een onafhankelijk wetenschappelijk<br />
tijdschrift van medische uitgeverij Benecke,<br />
dat acht keer per jaar verschijnt.<br />
Hoofdredacteur<br />
Prof. dr. Jan J.L. Derksen, hoogleraar Klinische<br />
psychologie, Radboud Universiteit Nijmegen,<br />
Vrije Universiteit Brussel, en eigen eerstelijns en<br />
psychotherapiepraktijk<br />
redactie<br />
n Dr. Bas van Alphen, gzpsycholoog,<br />
Mondriaan, voor geestelijke gezondheid<br />
Divisie Ouderen, Heerlen<br />
n Jacqueline ATjak, klinisch psycholoog, PsyQ<br />
Zaandam, en eigenaar ATjak Cursussen<br />
n Pancras van den Bos, klinisch psycholoog,<br />
eigenaar Cerno Development, praktijk<br />
voor psychodiagnostiek en psychotherapie,<br />
Nijmegen, en docent SPON Nijmegen<br />
n Prof. dr. Theo K. Bouman, hoogleraar<br />
Klinische psychologie, Rijksuniversiteit<br />
Groningen; hoofdopleider GZpsychologie,<br />
Opleidingsinstituut PPO, Groningen<br />
n Prof. dr. Jos Egger, hoogleraar Neuropsychologie,<br />
Radboud Universiteit Nijmegen, en<br />
Popleider, Vincent van Gogh Instituut, Venray<br />
n Paul van der Heijden, klinisch psycholoog,<br />
Reinier van Arkel Groep, Radboud Universiteit<br />
Nijmegen<br />
n Marjolein van den Ingh, klinisch psycholoog<br />
en psychotherapeut, Altrecht, en docent Rino<br />
Groep<br />
n Bart Mol, klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog,<br />
eigenaar Cerno Development,<br />
praktijk voor psychodiagnostiek en psychotherapie,<br />
Nijmegen, en docent SPON Nijmegen<br />
n Arianne Struik, gzpsycholoog, Centrum voor<br />
Kinder en Jeugdpsychiatrie Herlaarhof, Vught<br />
redactieadviesraad<br />
n Prof. dr. Pim Cuijpers, hoogleraar Klinische<br />
psychologie, Vrije Universiteit Amsterdam<br />
n Prof. dr. Liesbeth EurelingsBontekoe, universitair<br />
hoofddocent sectie Klinische Psychologie<br />
Universiteit Leiden en hoofdopleider van de<br />
postmaster beroepsopleidingen tot klinisch<br />
psycholoog en gezondheidszorgpsycholoog<br />
n Dr. Nicole Krol, gzpsycholoog/orthopedagoog<br />
NVO generalist, universitair docent<br />
sectie Orthopedagogiek RU en hoofdopleider<br />
gezondheidszorgpsycholoog K&J SPONopleidingen,<br />
Radboud Universiteit Nijmegen<br />
n Prof. dr. Peter Muris, hoogleraar Klinische<br />
psychologie, Erasmus Universiteit Rotterdam<br />
en hoofd opleider GZ K&J en V&O<br />
n Prof. dr. Corine de Ruiter, hoogleraar<br />
Forensische psychologie, Universiteit<br />
Maastricht<br />
n Prof. dr. Maarten van Son, hoogleraar<br />
Klinische psychologie, Universiteit Utrecht<br />
n Prof. dr. Marc Verbraak, klinisch psycholoog,<br />
inhou delijk directeur HSK Groep en hoofdopleider<br />
GZpsychologen SPONopleidin gen,<br />
Radboud Universiteit Nijmegen<br />
eindredactie<br />
Benecke, Henri Neuvel, eindredacteur<br />
Arena Boulevard 6175, 1101 DL Amsterdam<br />
tel.: 020 715 06 24, fax: 020 691 84 46<br />
redactie@gzpsychologie.nl<br />
www.gzpsychologie.nl<br />
uitgever<br />
Wijnand van Dijk<br />
Medewerkers aan dit nuMMer<br />
Michel van Dijk, dr. Marten Dooper,<br />
Trudy Kroese<br />
vorMgeving en opMaak<br />
Novente vormgevers, Lunteren<br />
drukker<br />
Èpos Press, Zwolle<br />
abonneren<br />
Zie www.gzpsychologie.nl of Abonnementenland<br />
Postbus 20, 1910 AA Uitgeest<br />
tel.: 0900ABOLAND of 0900 226 52 63<br />
fax: 0251 31 04 05<br />
Zie www.bladenbox.nl voor abonneren of www.<br />
aboland.nl voor adreswijzigingen en opzeggingen.<br />
Prijzen jaarabonnement (8 edities): particulieren<br />
€ 95; instellingen € 190; studenten € 47.<br />
Zie www.gzpsychologie.nl.<br />
Opzeggingen (uitsluitend schriftelijk) dienen<br />
8 weken voor afloop van de abonnementsperiode<br />
in ons bezit te zijn.<br />
adverteren<br />
Cross Advertising,<br />
Westerkade 2, 3116 GJ Schiedam<br />
tel.: 010 742 10 23<br />
gezondheidszorg@crossadvertising.nl<br />
© Benecke 2011<br />
ISSN: 18795080<br />
Dit tijdschrift is gedrukt op ecologisch papier<br />
IN DIT NUMMER<br />
4 Nieuws<br />
6 Strategieën voor een gezonde bedrijfscultuur<br />
Mentale veerkracht, ethisch leiderschapen en open<br />
communicatie dragen bij aan een prettige werksfeer<br />
voor de medewerkers. Dat blijkt uit onderzoek van<br />
Caroline Six, <strong>Inger</strong> Plaisier en Karianne <strong>Kalshoven</strong> op<br />
het snijvlak van persoonskenmerken en werkcontext.<br />
10 Effect van cognitieve gedragstherapie bij autochtone<br />
en allochtone cliënten met angststoornissen<br />
T. Itkina, prof. dr. M.A. van den Hout,<br />
M. Rijkeboer, prof. dr. D.C. Cath<br />
16 Voorspellen eerste psychose (nog) niet mogelijk<br />
Vroegtijdig herkennen en behandelen van voorstadia<br />
van een eerste psychose kan veel leed besparen.<br />
Diagnostische instrumenten om dit voorstadium te<br />
herkennen zijn er legio, blijkt uit literatuuronderzoek<br />
van Kathleen Lacluyse. De voorspellende waarde<br />
ervan is echter te gering om in de klinische praktijk<br />
van praktisch nut te kunnen zijn.<br />
18 Adoptie-alerte hulpverlening: achtergrond en<br />
theorie<br />
Dr. A.J.G. Vinke<br />
26 Nieuwe kleren voor de keizer of kleden we<br />
hem uit?<br />
A. Rokx<br />
31 Agenda<br />
32 Tuchtrecht<br />
De objectiviteit van een psychodiagnostisch<br />
onderzoek<br />
34 Ingezonden brief<br />
Van cliënte van Reinier van Arkel aan minister<br />
Schippers van VWS<br />
37 Ingezonden brief<br />
Is invoering adolescentenstrafrecht vernieuwend?<br />
38 Onvrede<br />
Column prof. dr. J.J.L. Derksen<br />
jaargang 3 • nummer 6 • september 2011<br />
CArOlINE SIx<br />
Mentale veerkracht<br />
‘ M a a r h e r s e n o n d e r z o e -<br />
K e r s h e b b e n I n d e z e d I s -<br />
c u s s I e d e t o o n g e z e t ,<br />
w a n t z I j v o n d e n d a t d e<br />
h e r s e n o n t w I K K e l I n g t o t<br />
2 3 j a a r d o o r l o o P t . h e t<br />
z I e t e r n a a r u I t d a t h e t<br />
v o o r s t e l v a n d e s t a a t s -<br />
s e c r e t a r I s v a n v e I l I g h e I d<br />
e n j u s t I t I e e e n v o o r b o d e<br />
I s v a n h e t v e r v a g e n , v e r -<br />
s c h u I v e n e n o P r e K K e n v a n<br />
d e l e e f t I j d s g r e n z e n o P<br />
a n d e r e t e r r e I n e n . ’<br />
P h i l i P V e e r m a n o P P a g i n a 3 7 .<br />
6<br />
fOTOgrAfIE: Trudy KrOESE
n i e u w s<br />
Klinisch psychologe Liesbeth Eurelings-Bontekoe<br />
bijzonder hoogleraar<br />
de Stichting PdO-ggZ leiden/ rotterdam heeft<br />
liesbeth Eurelings-Bontekoe per 1 september<br />
2011 benoemd tot bijzonder hoogleraar aan<br />
de faculteit der Sociale Wetenschappen op het<br />
vakgebied ’Beroepsopleidingen tot psycholoog<br />
in de individuele gezondheidszorg’.<br />
Het onderzoek van Liesbeth Eurelings richt zich<br />
met name op de diagnostiek van persoonlijkheidspathologie,<br />
op de invloed van persoonlijkheidspathologie<br />
op beloop en resultaat van behandelingen<br />
en op de rol van persoonlijkheidspathologie<br />
als kwetsbaarheidsfactor voor het ontwikkelen van<br />
psychopathologie, waaronder somatoforme stoornissen.<br />
Ook de relatie tussen psychiatrie en religie<br />
heeft haar onderzoeksbelangstelling.<br />
4 gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011<br />
Zij heeft zich enkele jaren beziggehouden met<br />
onderzoek naar de relatie tussen persoonlijkheidskenmerken<br />
en heimwee. Ook was zij nauw<br />
betrokken bij onderzoek naar Post-Traumatic<br />
Stress Disorder (PTSD) symptomatologie bij alleenstaande<br />
minderjarige asielzoekers.<br />
Eurelings is hoofdopleider van de postmaster<br />
beroepsopleiding tot klinisch psycholoog en van<br />
de postmaster beroepsopleiding tot gezondheidszorgpsycholoog<br />
voor de regio Leiden/ Rotterdam.<br />
Zij geeft onderwijs op het gebied van de psychopathologie<br />
en de psychodiagnostiek.<br />
Bron: www.lumc.nl<br />
Trimbos werpt kritische blik op eigen bijdrage ggz<br />
Het Trimbos-instituut heeft de mogelijke<br />
gevolgen van de invoering van de eigen bijdrage<br />
in de ggz in kaart gebracht. dit laat zien dat de<br />
maatregel kan leiden tot hogere maatschappelijke<br />
kosten en toegenomen ziektelast bij mensen<br />
met een psychische aandoening.<br />
In de strategische verkenning Eigen bijdrage in de ggz<br />
rekenen de onderzoekers in een aantal scenario’s<br />
de effecten door van de eigen bijdrage. Zij onderzoeken<br />
de consequenties voor de zorguitgaven,<br />
het zorggebruik en de arbeidsproductiviteit. Daarbij<br />
betrekken zij ook de neveneffecten van de invoering<br />
van de eigen bijdrage. Naast de kosten voor cliënten<br />
zijn dat maatschappelijke kosten als productiviteitsverlies<br />
en ziektelast. Het effect van de invoering<br />
van de eigen bijdrage blijkt negatief te zijn als naast<br />
de eigen bijdrage ook de indirecte kosten (ziektelast,<br />
productiviteit) worden meegenomen. Met de<br />
invoering van eigen bijdrage beoogt de overheid<br />
sturing te krijgen op een deel van de zorgkosten.<br />
Hiervoor zijn echter zijn ondersteunende maatregelen<br />
noodzakelijk.<br />
De analyse laat de overall effecten voor de eerste-<br />
en tweedelijns ggz zien. De zorgkosten nemen<br />
weliswaar af met 523 miljoen, maar andere kosten<br />
(zoals verhoging ziektelast en daling productiviteit)<br />
nemen toe met 375 miljoen. Daarnaast<br />
stijgen de kosten voor de cliënten met 221<br />
miljoen. Dit betekent dat de besparing als gevolg<br />
van de eigen bijdrage 73 miljoen negatief uitpakt.<br />
De auteurs stellen dat aanvullende maatregelen<br />
vereist zijn om de gewenste effecten te bereiken.<br />
Ze benadrukken dat een selectieve inzet van eigen<br />
bijdragen nodig is. Zo zou de eigen bijdrage alleen<br />
ingevoerd kunnen worden voor interventies die<br />
niet bewezen kosteneffectief zijn. Een kosteneffectieve<br />
behandelmethode als e-health zou<br />
juist gevrijwaard dienen te blijven van een eigen<br />
bijdrage<br />
Bron: www.trimbos.nl<br />
Hoogleraar op<br />
non-actief gesteld<br />
Het College van Bestuur van Tilburg university<br />
heeft besloten om prof. dr. d.A. Stapel met<br />
onmiddellijke ingang op non-actief te stellen.<br />
Prof. dr. Stapel, hoogleraar Cognitieve Sociale<br />
Psychologie en tevens decaan van Tilburg<br />
School of Social and Behavioral Sciences,<br />
heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de<br />
wetenschappelijke integriteit door in zijn<br />
publicaties gebruik te maken van gefingeerde<br />
data.<br />
Prof. dr. P. Eijlander, rector magnificus van<br />
Tilburg University, heeft een vertrouwenscommissie<br />
ingesteld met de opdracht om<br />
volledig in kaart te brengen bij welke publicaties<br />
van prof. dr Stapel gefingeerde data<br />
zijn gebruikt. Voorzitter van deze commissie<br />
is prof. dr. W.J.M. Levelt, vml. president<br />
van de Koninklijke Nederlandse Akademie<br />
van Wetenschappen en emeritus hoogleraar<br />
van de Radboud Universiteit Nijmegen. De<br />
commissie is verzocht uiterlijk eind oktober<br />
te rapporteren. Na rapportage van deze<br />
commissie zal het College van Bestuur intern<br />
en extern de bevindingen bekendmaken, met<br />
de maatregelen die daarop zullen worden<br />
genomen.<br />
Bron: www.tilburguniversity.edu<br />
Goede relatie met ouders voorkomt terugkeer psychische problemen jongere<br />
de helft van de jongeren die zijn behandeld<br />
voor psychische en gedragsproblemen krijgt<br />
na behandeling opnieuw te maken met deze<br />
problemen, vooral na stressvolle gebeurtenissen.<br />
Maar een goede relatie met hun ouders<br />
kan voorkomen dat de problemen terugkeren.<br />
dat concluderen onderzoekers van de faculteit<br />
der Psychologie en Pedagogiek van de Vrije<br />
universiteit Amsterdam deze maand in het<br />
tijdschrift Journal of Research on Adolescence.<br />
Een slechte relatie met de ouders verhoogt juist de<br />
kans op terugkerende problemen met 22 procent.<br />
Behandeling die aandacht besteedt aan de relatie<br />
met de ouders kan daarom langduriger effect<br />
hebben dan behandeling die zich alleen op de<br />
jongere richt.<br />
De psychologen onderzochten 101 jongeren tussen<br />
de 10 en 17 jaar op psychische en gedragsproblemen.<br />
Vijf jaar later deden ze dit nog een keer.<br />
Daarnaast onderzochten ze de relatie tussen de<br />
jongeren en hun ouders door hen samen een<br />
opdracht te laten maken. Tijdens de opdracht<br />
maakten de onderzoekers videobeelden van de<br />
interactie tussen de jongeren en hun ouders om te<br />
achterhalen hoe hun relatie was.<br />
Bron: www.vu.nl
Inspectie: vrijgevestigde klinisch psychologen en psychotherapeuten op de goede weg<br />
Over het algemeen is het praktijkveld van zelfstandig<br />
gevestigde psychotherapeuten en klinisch<br />
psychologen van goed niveau, het is professioneel<br />
en gevarieerd. dat blijkt uit onderzoek van<br />
de Inspectie voor de gezondheidszorg (Igz) onder<br />
vrijgevestigde klinisch psychologen en psychotherapeuten.<br />
de kwaliteit en continuïteit van de<br />
praktijkvoering behoeft wel verbetering.<br />
De kwaliteit en continuïteit van praktijkvoering<br />
van zelfstandig gevestigde psychotherapeuten en<br />
klinisch psychologen kan en moet verder verbeteren.<br />
Het gaat daarbij in het bijzonder om wettelijke<br />
vereisten zoals het vastleggen van instemming<br />
met een behandelplan, naleving van de wettelijke<br />
bewaartermijn van dossiers, informatieverstrek-<br />
Ernstige lichamelijke klachten zonder duidelijke<br />
somatische oorzaak geven tal van ernstige<br />
belemmeringen in het dagelijks leven van<br />
patiënten. Multidisciplinaire samenwerking<br />
is het sleutelbegrip binnen een effectieve<br />
behandeling. Instellingen introduceren nu<br />
het nieuwe Netwerk Onvoldoende verklaarde<br />
lichamelijk Klachten (NOlK).<br />
Onverklaarde lichamelijke klachten (OLK) komen<br />
vaak voor. Bij medisch specialisten alleen al<br />
kunnen 25 tot 60% van de klachten niet verklaard<br />
worden door een bekende ziekte. Voorbeelden<br />
zijn onverklaarde ernstige pijnklachten, chronische<br />
vermoeidheid, buikklachten of uitvalsverschijnselen.<br />
Onderzoek toont aan dat een multidisciplinaire<br />
behandeling vanuit zowel een somatisch<br />
als psychisch en sociaal perspectief (kosten)effectiever<br />
is dan een eenzijdige medische benadering.<br />
king aan verwijzers en het aangesloten zijn bij<br />
een klachtencommissie. Andere ontwikkelpunten<br />
zijn bijvoorbeeld een vaste dossierindeling, een<br />
regeling voor dossieroverdracht en het schriftelijk<br />
vastleggen van waarnemingsafspraken. Kennis<br />
over en gebruik van richtlijnen kan verder verbeterd<br />
worden. Daarnaast is er onvoldoende inzicht<br />
in de aard en omvang van calamiteiten, klachten<br />
en cliënttevredenheid. Ook is er weinig zicht op<br />
notoir disfunctionerende zelfstandig gevestigde<br />
psychotherapeuten en klinisch psychologen.<br />
De inspectie verzoekt de vrijgevestigden en de<br />
beroepsverenigingen NVVP, NVP en NIP uniforme<br />
afspraken te maken over dossiervorming, waarneming<br />
en informatieverstrekking aan verwijzers.<br />
Bundeling van zorg voor patiënten met onverklaarde<br />
lichamelijke klachten<br />
In zo’n behandeling werken artsen bijvoorbeeld<br />
samen met psychologen, fysiotherapeuten en<br />
maatschappelijk-werkenden. Deze aanpak is<br />
vooral van belang voor de groep patiënten met<br />
ernstige problematiek.<br />
Op 24 november van dit jaar is er landelijke<br />
aandacht voor multidisciplinaire integratie bij<br />
behandeling van OLK. Altrecht Psychosomatiek<br />
organiseert dan het Landelijk Congres Onverklaarde<br />
Lichamelijke Klachten 2011. Het thema is ‘Lichaam<br />
en geest: één zorg!’. Instellingen onderstrepen het<br />
belang van samenwerking en introduceren tijdens<br />
het congres het nieuwe Netwerk Onvoldoende<br />
verklaarde Lichamelijk Klachten (NOLK). Dit<br />
netwerk biedt onder meer een online sociale kaart<br />
en organiseert landelijk overleg.<br />
Bron: www.nolk.info.<br />
Ook vraagt de inspectie de beroepsverenigingen<br />
kennis over en gebruik van richtlijnen te stimuleren.<br />
Daarnaast roept de inspectie de zelfstandig gevestigde<br />
psychotherapeuten en klinisch psychologen<br />
en de beroepsverenigingen op om in overleg met<br />
de inspectie regelingen te treffen voor signalering<br />
en registratie van (bijna-)calamiteiten, klachten en<br />
cliënttevredenheid en melding van notoir disfunctionerende<br />
zelfstandig gevestigden aan de inspectie.<br />
Van de genoemde afspraken en regelingen<br />
verwacht de inspectie dat deze eind 2012 gereed<br />
zijn. Om te toetsen of de nieuwe werkwijze<br />
geïmplementeerd is, zal de inspectie in 2013 onverwacht<br />
en steekproefgewijs praktijken bezoeken.<br />
Bron: www.nvvp.nl<br />
F o r u m<br />
De redactie nodigt u uit schriftelijk te reageren op artikelen in deze uitgave. U kunt uw reactie<br />
mailen naar redactie@gzpsychologie.nl. De reacties plaatsen we in een volgend nummer. De redactie<br />
houdt zich het recht voor inzendingen te weigeren of in overleg met de auteur in te korten.<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 5<br />
n i e u w s
Wmichel van dijk, wetenschapsjournalist<br />
6<br />
ArBEIdSPSyCHOlOgIE<br />
Mentale weerbaarheid, leidinggevenden en werksfeer in de gz-psychologie<br />
Strategieën voor een ge<br />
Mentale veerkracht, ethisch leiderschap en open<br />
communicatie tussen collega’s en leidinggevenden<br />
zijn aspecten die bijdragen aan een prettige<br />
werksfeer voor medewerkers in een organisatie. Het<br />
maakt daarbij niet uit of dat nu frontliniesoldaten,<br />
kantoorbeambten of gz-psychologen zijn. dat<br />
zijn enkele uitkomsten van het onderzoek<br />
van drie wetenschappers op het snijvlak van<br />
persoonskenmerken en werkcontext.<br />
Wanneer je als Nederlands soldaat voor een missie naar<br />
Afghanistan wordt uitgezonden, weet je dat je relatief weinig<br />
kunt veranderen aan de werkomstandigheden aldaar en de<br />
stress die dat met zich zal meebrengen. Sommige omstandigheden<br />
zijn nu eenmaal even lastig als onveranderbaar. Om je<br />
daarin toch staande te kunnen houden, komt het er bijvoorbeeld<br />
op aan de mentale weerbaarheid van de soldaat te vergroten.<br />
<strong>En</strong> dat is dan ook iets waaraan defensie, maar bijvoorbeeld<br />
ook de politie en de politieacademie, de laatste jaren veel<br />
aandacht besteden, weet Caroline Six, onderzoeker bij TNO.<br />
Volgens haar is dat geen toeval. ‘We zien een tendens om de<br />
mentale weerbaarheid van het personeel op de werkvloer te<br />
versterken. Dat komt bijvoorbeeld omdat de druk op de individuele<br />
medewerker steeds groter wordt, ook vanuit de samenleving.<br />
Denk aan agressieve klanten aan de balie, aan toenemende<br />
administratieve lastendruk of aan steeds hogere eisen op de<br />
werkvloer. Tegelijk zien we dat we met steeds minder mensen<br />
steeds meer moeten presteren. Dan is het geen overbodige luxe<br />
om te werken aan de mentale veerkracht van werknemers in<br />
stressvolle werkomstandigheden.’<br />
Selfefficacy en hardiness<br />
Six weet waarover ze praat. Zo geeft ze leiding aan een vierjarig<br />
onderzoeksproject bij defensie naar het vergroten van mentale<br />
veerkracht onder defensiepersoneel. Waarbij ze meteen opmerkt<br />
dat er in de wetenschappelijke literatuur nogal wat definities<br />
bestaan over wat mentale veerkracht precies inhoudt. ‘Maar we<br />
zijn het met z’n allen erover eens dat het in ieder geval altijd gaat<br />
om dreiging of tegenslag en het vermogen van het individu om<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011<br />
zich daarin toch staande te houden. Natuurlijk mag je onder stressvolle<br />
omstandigheden tijdelijk minder goed presteren. Iemand die<br />
veerkrachtig is, klimt echter daar weer uit. Het is daarom boeiend<br />
om te zien dat sommige mensen ook onder zeer slechte omstandigheden<br />
goed blijven functioneren. Kijken we naar hun persoonskenmerken,<br />
dan valt op dat deze mensen erop blijven vertrouwen<br />
dat ze bepaalde specifieke doelen weten te behalen. Ze stellen zich<br />
bijvoorbeeld ten doel om toch die ene opleiding te halen, en dat<br />
lukt dan ook. We noemen dat selfefficacy. <strong>En</strong> verder zijn deze<br />
mensen optimistisch, blijven ze ook onder slechte omstandigheden<br />
kansen zien en blijven ze het gevoel behouden dat ze de situatie<br />
onder controle hebben. <strong>En</strong> ze vertonen hardiness, wat je zou<br />
kunnen vertalen als het vermogen om ook onder uiterst moeilijke<br />
omstandigheden rust en overzicht te behouden.’<br />
Caroline Six: ‘Het is beter om je al bij de eerste in plaats van pas bij de vijfde agressieve<br />
patiënt af te vragen welke mentale impact die bij je heeft.’<br />
fOTOgrAfIE: Trudy KrOESE
zonde bedrijfscultuur<br />
Zelfregie en zelfmonitoring<br />
Als onderdeel van hun onderzoek naar het versterken van de<br />
mentale veerkracht van defensiepersoneel ontwikkelde Six en<br />
haar collegaonderzoekers een interventie om de hoge percentages<br />
voortijdige uitval op de opleidingen voor marinepersoneel<br />
en mariniers te reduceren. Zelfregie en zelfmonitoring vormen<br />
belangrijke onderdelen van deze innovatieve interventie, die<br />
inmiddels bij defensie is getoetst en geïmplementeerd. ‘De<br />
student houdt zelf de regie bij alles wat hij doet en blijft daarbij<br />
zichzelf ook monitoren.’<br />
Zelfmonitoring is daarbij meer dan zelfreflectie, legt Six uit.<br />
‘Dat laatste richt zich vooral op de cognitie. Zelfmonitoring<br />
gaat echter een stap verder. Die is zowel cognitief, emotioneel<br />
en fysiologisch georiënteerd. Wat betekent het bijvoorbeeld dat<br />
<strong>Inger</strong> Plaisier vraagt zich af of een teveel aan invloed en eigen beslissingsruimte niet juist<br />
ook belastend kan werken voor gz-psychologen.<br />
fOTOgrAfIE: Trudy KrOESE<br />
ArBEIdSPSyCHOlOgIE<br />
mijn hartslag steeds omhoog gaat in bepaalde werksituaties, dat<br />
het zweet me uitbreekt en ik ’s nachts minder goed slaap? Door<br />
daarbij stil te staan leer je wat situaties met je doen en leer je<br />
bijvoorbeeld te herkennen wat jou raakt, wat jouw gevoelige<br />
snaren zijn. Juist daarom is het belangrijk dat je niet pas met<br />
zelfmonitoring begint als je aan het werk bent, maar dat je er ook<br />
al tijdens de opleiding in wordt getraind.’<br />
‘ w e Z i e n e e n t e n d e n s o m d e<br />
m e n t a l e w e e r b a a r h e i d V a n<br />
P e r s o n e e l t e V e r s t e r k e n ’<br />
Zelfmonitoring is niet alleen voor soldaten en mariniers een<br />
waardevolle strategie om het werk te kunnen volhouden, maar<br />
ook voor gzpsychologen. ‘Bovendien mogen we aannemen dat<br />
gzpsychologen vanwege hun academische opleiding en achtergrond<br />
beter dan de gemiddelde andere werknemer tot deze<br />
zelfmonitoring in staat zijn en daar ook hun lessen uit weten te<br />
trekken.’ Daarbij is het ook voor hen belangrijk om bij zichzelf in<br />
een zo vroeg mogelijk stadium deze zelfmonitoring aan te leren,<br />
benadrukt Six. ‘Hoe eerder je ermee begint, hoe minder schade<br />
je jezelf berokkent. ‘Het is beter om je al bij de eerste in plaats<br />
van pas bij de vijfde agressieve patiënt af te vragen welke mentale<br />
impact die bij je heeft.’ <strong>En</strong> vervolgens is het belangrijk wat je met<br />
de conclusies van deze zelfmonitoring gaat doen. Zeg je tegen<br />
jezelf dat die lastige patiënt of die enorme regeldruk nu eenmaal<br />
bij je werk horen en dat je dat maar moet accepteren? Of ga je<br />
erover in gesprek met je collega’s of je leidinggevende? Wie weet<br />
komen daaruit dan nieuwe werkafspraken voort. Bijvoorbeeld<br />
dat de teamleden zeggen: we accepteren weliswaar dat we ook<br />
agressieve patiënten behandelen, maar dan willen we daarover<br />
wel wekelijks een intervisiemoment afspreken, anders lukt het<br />
ons niet.’<br />
Invloed en controle<br />
Dr. <strong>Inger</strong> Plaisier, socioloog en onderzoeker aan de Faculteit<br />
Sociale Wetenschappen van de Vrije Universiteit in Amsterdam,<br />
promoveerde in 2009 op haar onderzoek Work and mental<br />
health. Daarin onderzocht ze hoe mensen met angst of depressieve<br />
stoornissen al dan niet op hun werk konden blijven functioneren.<br />
Haar onderzoeksuitkomsten zijn gebaseerd op data<br />
uit de Nederlandse Studie naar Depressie en Angst (NESDA).<br />
Plaisier constateerde bijvoorbeeld dat de kans groter is dat<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 7
8<br />
ArBEIdSPSyCHOlOgIE<br />
mensen met psychische klachten aan het werk kunnen blijven<br />
wanneer ze voldoende steun ervaren van hun collega’s of<br />
leidinggevende. ‘Daarnaast ervaart deze groep meer invloed en<br />
controle op de uitoefening van hun taken dan de groep patiënten<br />
die hun betaalde werk noodgedwongen moesten beëindigen.<br />
<strong>En</strong> we zagen ook dat werknemers met psychische klachten die<br />
een partner thuis hebben zich eveneens beter staande weten te<br />
houden binnen werksituaties.’<br />
Opmerkelijk aan het onderzoek van Plaisier was dat dit alles ook<br />
geldt voor gezonde werknemers. ‘Ook bij een controlegroep van<br />
gezonde mensen zagen we minder ziekteverzuim wanneer ze<br />
‘ w e r k d r u k h o e f t g e e n b r o n<br />
V a n s t r e s s t e Z i j n ’<br />
voldoende steun en invloed ervaren op de werkvloer. Als daaraan<br />
is voldaan, hoeft werkdruk geen bron van stress te zijn, maar kan<br />
het juist ook prettig zijn. Je hebt het dan weliswaar druk, maar<br />
je kunt wel alles zelf plannen, de werksfeer is goed en je ervaart<br />
voldoende support van je leidinggevende.’<br />
Ook voor gzpsychologen zijn dat belangrijke uitkomsten, stelt<br />
Plaisier. Want zoals een op missie gestuurde soldaat weinig kan<br />
veranderen aan de oorlogssituatie waarin hij terechtkomt, zo kan<br />
een gzpsycholoog er weinig aan veranderen dat hij vandaag weer<br />
een gesprek heeft met die agressieve of zuigende cliënt. ‘Juist dan is<br />
het belangrijk dat hij de last die hij ervaart kan delen met collega’s<br />
en dat hij tevens kan rekenen op alle steun van zijn leidinggevende.’<br />
Overigens vraagt Plaisier zich af of een teveel aan invloed en<br />
eigen beslissingsruimte niet juist ook belastend kan werken<br />
voor gzpsychologen. ‘Ik vermoed dat zij, vergeleken met veel<br />
andere professionals, hoog scoren op de mogelijkheid invloed<br />
uit te oefenen op hun werkzaamheden. Ze kunnen bijvoorbeeld<br />
in belangrijke mate zelf bepalen wat ze doen in de spreekkamer.<br />
Niemand die hen daarop aanspreekt. Die autonomie klinkt<br />
positief, maar misschien vraagt dat soms ook wel teveel van je.<br />
Als dat zo is, is het belangrijk dat je ook dat kunt bespreken met<br />
je collega’s en leidinggevende.’<br />
Ethisch leiderschap<br />
Het ethisch leiderschap van de leidinggevende kan in zo’n situatie<br />
behulpzaam zijn, stelt dr. Karianne <strong>Kalshoven</strong>. ‘Hij kan een<br />
voorbeeld zijn voor de gzpsycholoog, bijvoorbeeld doordat hij<br />
deze door zijn gedrag laat zien hoe hij omgaat met de hem toegestane<br />
bevoegdheden. Maar hij kan ook praktische tips geven,<br />
meekijken in de spreekkamer of samen met de gzpsycholoog<br />
rollenspelen doen, zodat deze spelenderwijs de beslissingsruimte<br />
die hij heeft beter leert hanteren.’<br />
<strong>Kalshoven</strong> doet onderzoek naar ethisch leiderschap. Vorig jaar<br />
promoveerde ze op dat onderwerp aan de Amsterdam Business<br />
School. Daarnaast geeft ze trainingen, workshops en intervisies<br />
over ethisch leiderschap bij het Amsterdam Center for Integrity<br />
and Leadership. <strong>Kalshoven</strong> vindt ethisch leiderschap ook<br />
persoonlijk een belangrijk onderwerp. ‘Omdat ik denk dat we<br />
beter met elkaar en de wereld kunnen omgaan. Bovendien zie ik<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011<br />
dat leidinggevenden veel invloed hebben op het werkplezier en<br />
de ontwikkelkansen van medewerkers. Dat zijn ze zich vaak niet<br />
eens bewust, hoe gek dat ook klinkt.’<br />
In haar promotieonderzoek onderzocht <strong>Kalshoven</strong> onder meer<br />
de relatie tussen persoonlijkheid en ethisch leiderschap. Ze<br />
herleidde persoonlijkheid daartoe tot de Big five; de vijf basisdimensies<br />
waarop het begrip persoonlijkheid is gebaseerd: vriendelijkheid,<br />
extravertie, consciëntieusheid, openheid en neuroticisme.<br />
‘Dan valt op dat er slechts een zwakke relatie bestaat tussen<br />
persoonlijkheidsstructuur en ethisch leiderschap. Er is weliswaar<br />
een correlatie met vriendelijkheid en consciëntieusheid, maar<br />
deze is zwak. Persoonlijkheid blijkt dus maar in geringe mate<br />
voorspellend te zijn voor de mate van ethisch leiderschap van de<br />
leidinggevende.’<br />
<strong>Kalshoven</strong> wilde ook weten of de mate van ethisch leiderschap<br />
meetbaar is aan de hand van waarneembaar gedrag van de<br />
leidinggevende. Ze deed dat door dat ethisch leiderschap onder<br />
te verdelen in zeven toetsbare gedragsdimensies: eerlijkheid en<br />
verantwoordelijkheid, integriteit, zorgzaamheid, duurzaamheid,<br />
stimuleren van ethisch gedrag bij werknemers, verhelderen van<br />
functies en taken, en delen van bevoegdheden en verantwoordelijkheden.<br />
Vervolgens nam ze interviews af met leidinggevenden<br />
en vroeg ze hen in hoeverre zij zichzelf zien als ethisch<br />
leidinggevenden. <strong>En</strong> ze liet ook telkens twee werknemers aan<br />
de hand van deze zeven dimensies een vragenlijst invullen over<br />
Karianne <strong>Kalshoven</strong>: ‘Leidinggevenden overschatten zichzelf: ze zien zichzelf bijvoorbeeld<br />
als zorgzaam of integer, terwijl medewerkers dat niet zo ervaren.’<br />
fOTOgrAfIE: Trudy KrOESE
'de mate van ethisch leiderschap van hun leidinggevende. ‘Wat<br />
dan opvalt is dat leidinggevenden significant hoger scoren op de<br />
zelfwaardering van hun ethisch leiderschap dan de werknemers.<br />
Leidinggevenden overschatten zichzelf daarin. Ze zien zichzelf<br />
bijvoorbeeld als zorgzaam of integer, terwijl medewerkers dat<br />
niet zo ervaren.’<br />
Welzijn<br />
<strong>Kalshoven</strong> vindt het fascinerend dat de leidinggevende niet op de<br />
hoogte is van de perceptie van de werknemers op zijn gedrag en<br />
prestaties. ‘Blijkbaar spreken ze daarover nooit en dat is jammer.<br />
Als je het hebt over integer gedrag op de werkvloer, is het belangrijk<br />
dat werknemers iets tegen hun leidinggevende durven te<br />
zeggen. Bijvoorbeeld dat ze het niet met hem eens zijn over een<br />
bepaald besluit dat hij heeft genomen. Voor de organisatie kan<br />
dat veel opleveren, maar blijkbaar gebeurt dat niet.’<br />
Plaisier ziet dat laatste wat minder somber in, zeker als het<br />
gzpsychologen betreft. ‘Die zijn zo goed opgeleid, dat je er<br />
vanuit mag gaan dat ze in staat en bereid zijn om ook verantwoordelijkheid<br />
te nemen voor het functioneren van het gehele<br />
team, inclusief dat van de leidinggevende. Natuurlijk, de leidinggevende<br />
heeft een faciliterende taak, maar verder zijn alle<br />
medewerkers in gelijke mate verantwoordelijk voor het reilen en<br />
zeilen op de werkvloer.’<br />
Eén aspect komt wel naar voren uit het onderzoek van <strong>Kalshoven</strong>:<br />
ethisch leiderschap heeft een gunstige invloed op de sfeer op de<br />
afdeling en het werkplezier van de medewerkers. ‘Het stimuleert<br />
het samenwerkingsgedrag en de mate waarin werknemers<br />
eigen initiatief en verantwoordelijkheid nemen en het stimuleert<br />
hun arbeidssatisfactie en hun bereidheid om problemen aan te<br />
kaarten. Ethisch leiderschap bevordert daarmee het welzijn van<br />
de medewerkers.’<br />
Dat komt overeen met de uitkomsten van het onderzoek van<br />
Plaisier. ‘Er zijn aanwijzingen dat mensen met psychische klachten<br />
beter op het werk functioneren als ze van hun collega’s of<br />
leidinggevende enig begrip voor hun ziekte kunnen verwachten.<br />
Mensen die enigszins open over hun ziekte durven te spreken,<br />
ArBEIdSPSyCHOlOgIE<br />
desnoods tegenover slechts één collega of alleen de leidinggevende,<br />
blijken vaker aan het werk te zijn dan mensen die aangeven<br />
dat niet te kunnen. Dat komt ook omdat je dan vervolgens<br />
beter kunt benoemen waaraan je behoefte hebt. Bijvoorbeeld dat<br />
je liever ’s middags dan ’s ochtends werkt, omdat je vooral ‘s<br />
ochtends depressief bent.’<br />
Plaisier vraagt zich wel af of een leidinggevende die een van zijn<br />
medewerkers op deze manier speciaal behandelt, bijvoorbeeld<br />
door toe te staan dat deze later begint of juist eerder naar huis<br />
mag, nog wel ethisch handelt. Een kenmerk van ethisch leiderschap<br />
is immers dat geen enkele werknemer mag worden voorgetrokken.<br />
<strong>Kalshoven</strong> tilt daar minder zwaar aan. ‘Een leidinggevende<br />
mag best mensen voortrekken als daar goede redenen<br />
‘ l e i d i n g g e V e n d e n h e b b e n V e e l i n V l o e d o P<br />
h e t w e r k P l e Z i e r e n d e o n t w i k k e l k a n s e n<br />
V a n m e d e w e r k e r s ’<br />
voor zijn. Iedere werknemer heeft andere behoeften, al betekent<br />
dat voor elke leidinggevende een lastige balans om daarnaar te<br />
luisteren en toch iedereen gelijk te behandelen. Het is dan ook<br />
belangrijk om dat soort zaken goed met elkaar te bespreken, om<br />
te voorkomen dat iemand zich tekortgedaan voelt.’<br />
Zorgen voor een open bedrijfscultuur en problemen bespreekbaar<br />
maken, dat is ook volgens Six een kerneigenschap van<br />
leidinggevenden. Want werknemers, of dat nu marinemedewerkers<br />
of gzpsychologen zijn, kunnen nog zo hard werken<br />
aan hun mentale weerbaarheid, ze moeten wel kunnen rekenen<br />
op een open oor van hun leidinggevende. Anders zijn al hun<br />
inspanningen voor niets geweest. Six: ‘Een goede leidinggevende<br />
weet moeilijke onderwerpen bespreekbaar te maken en ziet dat<br />
ook als zijn taak. Hij hoeft dat niet per se altijd zelf te doen, maar<br />
hij moet er wel voor zorgen dat het op de agenda komt. Daarvan<br />
profiteren alle medewerkers.’ n<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 9
WETENSCHAP<br />
Effect van cognitieve gedragstherapie bij<br />
autochtone en niet-westerse allochtone<br />
cliënten met angststoornissen<br />
T. Itkina, prof. dr. M.A. van den Hout, M. rijkeboer, prof. dr. d.C. Cath<br />
Achtergrond<br />
Cognitieve gedragstherapie (CGT) geldt als behandeling van eerste voorkeur bij angststoornissen. Op klinische gronden<br />
is gesuggereerd dat deze behandelingen minder effectief zouden zijn bij niet-westerse allochtonen. Onderzoek uit<br />
de Verenigde Staten en Zweden suggereert echter dat CGT wel effectief is bij allochtone cliënten. In het huidige<br />
onderzoek is daarom nagegaan of er verschil is in effectiviteit van CGT tussen autochtone Nederlandse cliënten<br />
en niet-westerse allochtone cliënten met angststoornissen. De CGT werd uitgevoerd volgens de multidisciplinaire<br />
richtlijnen.<br />
Methode<br />
In totaal 46 autochtone cliënten en 19 niet-westerse allochtone cliënten met angststoornissen werden behandeld op<br />
een polikliniek die is gespecialiseerd in de behandeling van deze stoornissen. De effectiviteit van de behandelingen<br />
werd geëvalueerd met de Brief Symptom Inventory (BSI) en Outcome Questionnaire-45 (OQ-45). De vragenlijsten werden<br />
afgenomen bij de start en aan het eind van de behandeling.<br />
Resultaten<br />
Beide groepen lieten significante verbeteringen van klachten zien op zowel BSI als OQ-45. Op de BSI toonde de<br />
allochtone groep meer vooruitgang dan de autochtone groep, maar dit lijkt vooral te moeten worden toegeschreven<br />
aan verschillen op de BSI bij aanvang van de behandeling. Op de OQ-45 gingen de beide groepen in dezelfde mate<br />
vooruit.<br />
Conclusie<br />
CGT volgens de multidisciplinaire richtlijnen bleek niet minder effectief te zijn bij autochtone cliënten met<br />
angststoornissen vergeleken met autochtone cliënten.<br />
Trefwoorden: allochtonen, angststoornissen, cognitieve gedragstherapie,<br />
effectiviteit<br />
Inleiding<br />
Angststoornissen zijn de meest voorkomende stoornissen in<br />
de ggz (Visser & Van Balkom, 2007) en de psychologische<br />
behandeling van eerste keuze is cognitieve gedragstherapie<br />
(CGT). De richtlijnen voor de behandeling van (onder meer)<br />
angstklachten zijn gebaseerd op onderzoek dat plaatsvond met<br />
onderzoeksprotocollen op universiteiten en specialistische<br />
onderzoeksinstituten (CBO, 2003). Deze CGTbehandelingen<br />
bleken in dat onderzoek effectief te zijn bij angststoornissen<br />
en andere asIklachten (Voss Horrell, 2008). Echter: CGT is<br />
ontwikkeld in de moderne westerse cultuur die, vergeleken<br />
met eerdere westerse periodes en vergeleken met nietwesterse<br />
culturen, sterk individugeoriënteerd is (Colijn, Snijders &<br />
10 gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011<br />
Trijsburg, 2003). Ziektebeleving en ziektegedrag lijken sterk<br />
cultureel te zijn bepaald en opvattingen over oorzaak, uitingsvorm<br />
en hulpbehoefte worden sterk beïnvloed door cultuurgebonden<br />
verklaringsmodellen (Kleinman, 1980). Tijdens<br />
CGT wordt van de cliënt een actieve inzet en enig vermogen<br />
tot ‘psychologiseren’ verwacht. Allochtone cliënten geven<br />
soms andere verklaringen voor hun problemen (Knipscheer<br />
& Kleber, 2005). Zo verwijzen ze bijvoorbeeld naar bovennatuurlijke<br />
krachten of ‘het lot’. Vanuit modern westers perspectief<br />
geldt dat echter al snel als een neiging tot ‘externaliseren’.<br />
Ook is geopperd dat individuen uit nietwesterse culturen<br />
klagen over lichamelijke klachten waar westerse individuen<br />
eerder psychische klachten zouden rapporteren (De Jong &<br />
Van den Berg, 1996). Geredeneerd vanuit westers perspectief<br />
zou dit kunnen worden opgevat als dat de nietwesterlingen<br />
‘somatiseren’. Kortmann (2006) beargumenteert daarentegen
dat ‘psychologiseren’ een westers fenomeen is. Hoe dan ook:<br />
de neiging tot ‘externaliseren’ en ‘somatiseren’ zou ervoor<br />
kunnen zorgen dat de allochtone cliënten zich vaak passief<br />
opstellen in de therapie, en ‘opdrachten’, cruciaal voor CGT,<br />
niet uitvoeren (De Jong & Van den Berg, 1996). Volgens<br />
Örücü (1996) moet de therapeut daarom onder meer afwijken<br />
van de volgorde van de stappen of zelfs afzien van een aantal<br />
onderdelen. Hierdoor kan men zich afvragen of CGT even<br />
effectief is bij nietwesterse cliënten als bij de westerse cliënten.<br />
Dat typisch westerse psychologische behandelingen zoals<br />
CGT minder geschikt en minder effectief zijn bij nietwesterse<br />
allochtonen werd gesuggereerd door onder meer Jackson en<br />
Schmutzer (2006) en Hofmann (2006). Knipscheer en Kleber<br />
(2005) schrijven over allochtone cliënten in de ggz: ‘...reguliere<br />
psychotherapieën zijn vaak verbaal en sluiten inhoudelijk niet<br />
altijd goed aan...’ (p. 722).<br />
Onderzoek naar de relatieve effectiviteit van CGT bij angststoornissen<br />
bij patiënten met een verschillende etnische<br />
achtergrond is schaars. Friedman, Braunstein en Halpern<br />
(2006) hebben in de Verenigde Staten het effect van CGT<br />
onderzocht bij 24 AfroAmerikaanse en 16 blanke cliënten<br />
met een paniekstoornis met of zonder agorafobie. Het gemiddelde<br />
aantal sessies was 16,2. CGT had evenveel effect op het<br />
verminderen van angst en depressieve klachten bij beide<br />
groepen. De auteurs suggereren evenwel dat de standaardbehandelingen<br />
zouden moeten worden aangevuld met bijvoorbeeld<br />
een psychoeducatiefase bij AfroAmerikaanse cliënten.<br />
Deze suggestie is echter louter gebaseerd op klinische impressie<br />
binnen dit onderzoek. Carter, Sbrocco, Gore, Marin en Lewis<br />
(2003) hebben een vergelijkbaar onderzoek gedaan naar effecten<br />
van CGT bij AfroAmerikaanse cliënten met een paniekstoornis<br />
met milde agorafobie. CGT in groepsverband werd<br />
uitgevoerd bij 14 patiënten in 11 sessies. Dit werd vergeleken<br />
met de wachtlijstgroep (n = 11). Bij 54% was er sprake van<br />
volledige remissie van paniekfrequentie, vermijdingsgedrag en<br />
angst en bij 17% was er sprake van significante verbetering van<br />
paniekklachten. In de wachtlijstgroep toonde slechts 1 respondent<br />
enige verbeteringen. De CGT was evident effectief bij<br />
AfroAmerikaanse cliënten. Omdat groepstherapie werd uitgevoerd<br />
zijn de resultaten moeilijk generaliseerbaar naar individuele<br />
therapie. Ook was er geen controlegroep met blanke<br />
Amerikanen en was er geen followupmeting uitgevoerd.<br />
Friedman en Paradis (1991) hebben de verschillen in symptomatologie<br />
tussen 15 AfroAmerikaans en 15 Kaukasische<br />
Amerikanen met een paniekstoornis met agorafobie onderzocht.<br />
Gedragstherapie met in-vivo exposure werd toegepast.<br />
Bij 84% van blanke Amerikaanse cliënten was er sprake van<br />
significante verbetering van de klachten. Bij AfroAmerikaanse<br />
patiënten was dit slechts 33%. De standaardbehandelingen<br />
hadden evident minder effect bij AfroAmerikaanse cliënten<br />
dan bij autochtone Amerikanen. De auteurs suggereren dat de<br />
standaardbehandeling zou moeten worden aangepast voor de<br />
AfroAmerikaanse doelgroep door meer steunende interventies<br />
aan te bieden vanwege een andere gezinsdynamiek.<br />
WETENSCHAP<br />
Schulz, Resick, Huber en Griffin (2006) hebben recentelijk een<br />
onderzoek gedaan bij 53 nietwesterse vluchtelingen met PTSS.<br />
De data werden geanalyseerd om effecten van CGT bij vluchtelingen<br />
met PTSS te evalueren. Respondenten kregen CGT,<br />
CPT (cognitieve procestherapie) en exposurebehandelingen;<br />
25 respondenten kregen therapie met tolk, 28 respondenten in<br />
eigen taal. Het aantal sessies was bij beide groepen hoger dan<br />
gebruikelijk (17 in plaats van 12) en de sessies bij de groep in<br />
de eigen taal waren langer dan binnen protocollaire behandelingen<br />
gebruikelijk is (1,5 tot 2 uur). Er was sprake van een significante<br />
vermindering van de PTSSklachten in beide condities.<br />
De auteurs concluderen dat CGT zeer effectief was. Echter: de<br />
toewijzing aan condities was niet gerandomiseerd. Er was tevens<br />
geen controlegroep van westerse patiënten.<br />
Het beeld dat naar voren komt uit deze onderzoeken is dat CGT<br />
effectief kan zijn bij nietwesterse cliënten. Er werd echter in het<br />
onderzoek van Schulz e.a. (2006) afgeweken van de protocollen.<br />
Het aantal sessies is hoger en de duur van de sessiesis langer. Het<br />
aantal deelnemers in de studies was vaak klein (Carter e.a., 2003;<br />
Friedman e.a., 2006; Friedman & Paradis, 1991). De onderzoeken<br />
die zijn verricht met allochtone cliënten betreffen beperkte<br />
etnische groepen in de Verenigde Staten en Zweden.<br />
Zo’n 10 jaar geleden waren allochtone cliënten verantwoordelijk<br />
voor 30 tot 50% van de aanmeldingen bij de ggz in de<br />
grote steden (Colijn, Snijders & Trijsburg, 2003) en er zijn<br />
geen aanwijzingen dat dit percentage is verminderd (De Jong<br />
& Colijn, 2010). Op grond van de opgedane ervaringen met<br />
de behandeling van psychische problemen van allochtonen<br />
is gesuggereerd om bijvoorbeeld meer tijd te besteden aan<br />
psychoeducatie, het systeem bij de behandeling te betrekken<br />
en de cognitieftherapeutische technieken te vereenvoudigen<br />
(Emmelkamp & Van Schaik, 2010). De bestaande protocollen<br />
zouden daarom moeten worden aangevuld met interculturele<br />
modulen (Knipscheer & Kleber, 2005). Op verschillende<br />
plaatsen in Nederland zijn trainingen in culturele competentie<br />
opgezet. De effecten daarvan zijn echter nog niet onderzocht<br />
(Emmelkamp & Van Schaik, 2010). De opinie dat CGT minder<br />
effectief is bij nietwesterse allochtonen is vooralsnog een<br />
hypothese die niet wordt ondersteund door empirisch onderzoek.<br />
Deze hypothese wordt in dit onderzoek getoetst: er wordt<br />
nagegaan of de vermindering van angstklachten met behulp van<br />
CGT groter is bij autochtone cliënten met angstklachten vergeleken<br />
met allochtone cliënten.<br />
Methoden<br />
Onderzoeksgroep<br />
Er hebben 46 Nederlandse cliënten en 19 nietwesterse allochtone<br />
cliënten deelgenomen. Alle cliënten werden aangemeld<br />
bij het Academisch Angstcentrum Altrecht (AAA) –<br />
een specialistische afdeling van de Polikliniek van Altrecht;<br />
een grote ggzinstelling in de regio Utrecht. De deelnemers<br />
werden geïncludeerd indien ze als hoofddiagnose een angststoornis<br />
hadden. De diagnose werd gesteld met behulp van<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 11
12<br />
WETENSCHAP<br />
het Structured Clinical Interview formental Disorders (SCID<br />
I; First, Spitzer, Gibbon & Williams, 1999), waarbij het<br />
DSMIVTRclassificatiesysteem wordt gevolgd (American<br />
PsychiatricAssociation, 2000). Verder gold als inclusiecriterium<br />
dat de medicatie stabiel was ingesteld (1 maand voor bètablokkers<br />
en benzodiazepines en 3 maanden voor andere medicatie).<br />
Cliënten met psychotische stoornissen en/of ernstige verslavingsproblematiek<br />
werden geëxcludeerd.<br />
Van de groep nietwesterse allochtonen hadden er 2 (10%)<br />
1 allochtone ouder en van de overige cliënten in deze groep<br />
waren beide ouders allochtoon. In totaal 4 (21%) cliënten in<br />
deze groep waren geboren in Nederland. Er waren 7 (36,8%)<br />
van Marokkaanse afkomst, 4 (21%) kwamen uit het Midden<br />
Oosten, 4 (21%) uit Suriname en de Nederlandse Antillen en<br />
4 (21%) hadden een andere nietwesterse achtergrond. Bij 2<br />
(10,5%) van deze cliënten werd gebruikgemaakt van een tolk.<br />
De tolken waren gespecialiseerd in het vertalen voor de ggz.<br />
Er waren geen significante verschillen in leeftijd (t (63) = 0,8,<br />
p = 0,39), sekse (ChiSquare (1) = 0,8, p = 0,37), opleiding<br />
(ChiSquare (1) = 0,0, p = 1,00) en medicatiegebruik (ChiSquare<br />
(1) = 0,53, p = 0,47) tussen de twee groepen. Tabel 1 toont de<br />
gemiddelden en standaarddeviaties van deze kenmerken. In de<br />
onderzoeksgroepen kwamen paniekstoornissen met of zonder<br />
agorafobie (bij 25 cliënten ofwel 38,5%) en sociale fobieën (11<br />
cliënten: 16,9%) het meest voor. De overige diagnosen waren<br />
obsessieve compulsieve stoornis (OCS: 13,8%), gegeneraliseerde<br />
angststoornis (GAS: 9,2%), hypochondrie (9,2%), PTSS (9,2%)<br />
en angststoornis NAO (3,1%). Er werden geen significante<br />
verschillen tussen de groepen gevonden in het voorkomen van<br />
paniekstoornissen (Chisquare (1) = 0,12, p = 0,91) en sociale<br />
fobieën (Chisquare (1) = 0,27, p = 0,60). De absolute aantallen<br />
van deze stoornissen in beide groepen zijn weergegeven in tabel 1.<br />
Achtergrond kenmerken onderzoeksgroepen<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011<br />
De overige diagnoses kwamen te weinig voor om adequate statistische<br />
toetsing mogelijk te maken.<br />
Procedure<br />
De potentiële respondenten kregen van tevoren informatie<br />
over het doel van het onderzoek. Ze kregen ook informatie<br />
over de behandeling. Respondenten hebben vervolgens een<br />
informed consent getekend. Het deelnemen aan dit onderzoek<br />
was vrijwillig. Aan de potentiële deelnemers is gemeld dat<br />
weigering geen invloed zou hebben op de behandeling.<br />
Uitkomstmaten<br />
Om de effectiviteit van behandeling te beoordelen is gekozen voor<br />
twee nietdiagnosespecifieke uitkomstmaten die de ernst van de<br />
klachten reflecteren, namelijk de Outcome Questionnaire-45 en<br />
de Brief Symptom Inventory.<br />
De Outcome Questionnaire-45 (OQ45; Nederlandse vertaling:<br />
De Jong, Nugter, Polak, Wagenborg, Spinhoven & Heiser, 2007)<br />
bestaat uit 45 items. Een hoge totaalscore suggereert dat een<br />
cliënt zowel een groot aantal stress/spanningssymptomen heeft<br />
(voornamelijk angst, depressie, somatische problemen en stress)<br />
als problemen ervaart in interpersoonlijke relaties, maatschappelijk<br />
functioneren (werk/school) en de algemene kwaliteit van<br />
leven. De score per vraag heeft een range van 0 (nooit) tot 4<br />
(bijna altijd). De interne consistentie van deze vragenlijst is goed<br />
(Cronbachs α = 0,93) ( De Jong e.a., 2007).<br />
De Brief Symptom Inventory (BSI; De Beurs, 2009) is een korte<br />
vragenlijst met 53 items. De totaalscore op deze vragenlijst geeft een<br />
indicatie van de ernst van de psychopathologie. De score per vraag<br />
heeft een range van 0 (geen last van de klacht) tot 4 (heel erg last<br />
van de klacht). De interne consistentie van deze vragenlijst is goed<br />
(Cronbachs α = 0,96) (De Beurs & Zitman, 2006). De vragenlijsten<br />
werden afgenomen bij de start en aan het einde van de behandeling.<br />
Autochtonen (N = 46) Allochtonen (N = 19)<br />
leeftijd M = 35,02 (Sd = 8,8) M = 37,05 (Sd = 8,2)<br />
Mannen N (%) 17 (36,9) 10 (52,6)<br />
Vrouwen N (%) 29 (63,0) 9 (47,3)<br />
lager opgeleid < HBO N (%) 32 (69,5) 13 (68,4)<br />
Hoogopgeleid ≥ HBO N (%) 14 (30,4) 6 (31,5)<br />
Medicatiegebruik N (%) 31 (67) 11 (58)<br />
Paniekstoornis met of zonder agorafobie N (%) 17 (36,9) 8 (42,1)<br />
Sociale fobie N (%) 9 (19,5) 2 (10,5)<br />
PTSS N (%) 2 (4,3) 4 (21,1)<br />
gegeneraliseerde angststoornis N (%) 4 (8,7) 2 (10,5)<br />
Hypochondrie N (%) 3 (6,5) 3 (15,8)<br />
Obsessieve compulsieve stoornis N (%) 9 (19,6) -<br />
NAO N (%) 2 (4,3) -<br />
Tabel 1. Achtergrond kenmerken van de onderzoeksgroepen.
Klachten<br />
Therapie<br />
Alle cliënten kregen CGT volgens de Multidisciplinaire richtlijn<br />
angststoornissen (CBO, 2003). Therapie vond één keer per week<br />
plaats. Het gemiddelde aantal sessies in de autochtone groep was<br />
20,7 (SD = 6,7) en in de allochtone groep 21,9 (SD = 7,6). Er<br />
was geen significant verschil in het aantal sessies tussen de beide<br />
groepen (t (63) = 0,93; p = 0,35).<br />
Therapeuten<br />
De behandeling werd uitgevoerd door 17 hulpverleners, allen<br />
BIGgeregistreerd en gewoon lid bij de VCGT, die specialistisch<br />
zijn opgeleid en getraind in het behandelen van angststoornissen.<br />
De therapeuten hebben wekelijks deelgenomen aan intervisies<br />
onder begeleiding van ervaren klinisch psychologen.<br />
Data-analyse<br />
Analyses werden uitgevoerd met behulp van SPSS 16.0.<br />
Uitkomstmaten werden geanalyseerd door middel van tweeweg<br />
ANOVA’s met Groep (autochtone versus allochtone cliënten)<br />
als between-subjects factor en Tijd (voor en na behandeling) als<br />
within-subjects factor. Alle effecten zijn getoetst op het niveau p<br />
< 0,05.<br />
Resultaten<br />
Verandering op de BSI<br />
Figuur 1 laat de verandering van de klachten zien in de autochtone<br />
en de allochtone groep. De gemiddelde score bij de start<br />
van de behandeling van de autochtone groep was 62,3 (SD = 5,5)<br />
en van de allochtone groep 82,8 (SD = 8,6). Aan het eind van<br />
de behandeling waren de gemiddelde scores respectievelijk 36,8<br />
(SD = 4,0) en 35,6 (SD = 6,2).<br />
Verandering op de BSI<br />
Voormeting Nameting<br />
figuur 1. Verandering op de Brief Symptom Inventory.<br />
Autochtonen<br />
Allochtonen<br />
Er was sprake van een klachtenverbetering in beide groepen: het<br />
hoofdeffect van Tijd was significant ( F (1,63) = 71,7, p < 0,001).<br />
Overall verschillen de groepen niet van elkaar: het effect van<br />
groep was niet significant (F (1,63) = 1,5, p = 0,22).<br />
Figuur 1 suggereert dat de allochtone groep meer vooruitgang<br />
toont dan de autochtone groep. Dit GroepXTijdinteractieeffect<br />
was significant (F (1,63) = 6,3, p < 0,01). Daarbij is het wel<br />
WETENSCHAP<br />
van belang op te merken dat de allochtone groep bij de voormeting<br />
significant meer klachten rapporteerden op de BSI dan<br />
de autochtone groep (t (63) = 2,00; p < 0,05). De ruimte voor<br />
verbetering was daarom in de allochtone groep groter. Het interactieeffect<br />
zou dus kunnen worden verklaard door een regressie<br />
naar gemiddelde. Teneinde hierop meer zicht te krijgen is, na<br />
de hierboven gepresenteerde tweewegANOVA, een eenweg<br />
ANCOVA uitgevoerd op de nameting waarbij de voormeting als<br />
covariaat is opgenomen. Deze eenwegANCOVA was niet significant<br />
(F (1,62 ) = 2,27; p < 0,13 ) en dit relativeert de gevonden<br />
GroepXTijdinteractie: wanneer rekening wordt gehouden<br />
met de voormeting, dan zijn de nametingen niet verschillend.<br />
Verandering op de OQ-45<br />
Figuur 2 laat de verandering van de klachten op de OQ45 zien<br />
in de autochtone en de allochtone groep. De gemiddelde score<br />
bij de start van de behandeling van de autochtone groep was 73,7<br />
(SD = 3,6) en van de allochtone groep M = 81,5 (SD = 5,6). Aan<br />
het eind van de behandeling waren de gemiddelde scores respectievelijk<br />
57,4 (SD = 3,5) en 59,7 (SD = 5,5).<br />
Klachten<br />
Verandering op OQ-45<br />
Voormeting Nameting<br />
figuur 2. Verandering op de Outcome Questionnaire-45.<br />
Autochtonen<br />
Allochtonen<br />
Beide groepen laten een verbetering zien op de Q45. Dit wordt<br />
gereflecteerd in een tijdseffect (F (1,63) = 41,6, p < 0,001). Het<br />
groepseffect was niet significant (F (1,63) = 0,7, p = 0,39). Er was<br />
ook geen significant interactieeffect (F (1,63) = 0,8; p = 0,35),<br />
hetgeen betekent dat de groepen in dezelfde mate vooruitgingen.<br />
Bij baseline verschillen beide groepen niet van elkaar wat betreft<br />
hun OQtotaalscore (t (63) = 1,15; p = 0,20).<br />
Discussie<br />
Het doel van dit onderzoek was om na te gaan of er een verschil<br />
is in effectiviteit van CGT tussen autochtone en nietwesterse<br />
allochtone cliënten met angststoornissen. De analyses van de<br />
klachtenverandering zoals waargenomen bij de cliënten in dit<br />
onderzoek wijzen erop dat CGT even effectief was voor beide<br />
groepen cliënten. De resultaten weerspreken dus de suggesties<br />
uit de literatuur (Hofmann, 2006). Uit dit onderzoek bleek dat<br />
de allochtone cliënten een grotere klachtenverbetering op de BSI<br />
vertoonden aan het eind van de behandeling dan autochtone<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 13
14<br />
WETENSCHAP<br />
cliënten. Echter: de allochtone groep rapporteerde bij baseline<br />
significant meer klachten op de BSI dan de autochtone groep. De<br />
ruimte voor verbetering is dan groter en de grotere verbetering<br />
van de allochtone cliënten verdween wanneer statistisch werd<br />
gecorrigeerd voor dit verschil in initiële waarden. Opvallend is<br />
dat er op de OQ45 bij baseline geen verschil tussen de groepen<br />
werd gevonden. Dit kan te maken hebben met de aard van beide<br />
vragenlijsten. De items van de BSI verwijzen vooral naar lichamelijke<br />
klachten, terwijl de OQ45 met name het relationeel<br />
en maatschappelijk functioneren meet. Er wordt gesuggereerd<br />
dat nietwesterse allochtonen hun klachten op een somatische<br />
wijze weergeven (De Jong & Van den Berg, 1996). Vanuit dit<br />
perspectief kunnen we ons voorstellen dat de allochtone cliënten<br />
hun lijdensdruk eerder via lichamelijke klachten presenteren<br />
in plaats van door persoonlijke of sociale problemen. Dit kan<br />
een verklaring zijn voor de significant hogere BSIscores van de<br />
allochtone cliënten bij baseline.<br />
Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Ten eerste was het<br />
aantal deelnemers in de groep allochtone cliënten relatief klein.<br />
Echter: bij een verwacht medium interactieeffect (en met α en<br />
β = 5%) zouden 27 deelnemers per conditie volstaan. Het aantal<br />
deelnemers in de allochtone groep is dus weliswaar te klein,<br />
maar de afwijking van het gewenste aantal is niet dusdanig groot<br />
dat dit de resultaten lijkt te kunnen verklaren. Daarnaast was<br />
de groep nietwesterse allochtonen zeer heterogeen. Het betrof<br />
cliënten die verschillende culturele achtergronden hebben. Zo<br />
kan men de in dit onderzoek betrokken allochtonen onderverdelen<br />
naar etnischculturele identiteit zoals Mediterraan<br />
en SurinaamsHindoestaans. Hoewel nietwesterse allochtonen<br />
veel gemeenschappelijke ideeën over ziekte en gezondheid<br />
kunnen hebben, zijn er ook zeker enkele verschillen<br />
daarin. Bepaalde cliënten binnen dit onderzoek kunnen meer<br />
geïntegreerd zijn dan andere cliënten. Zo zijn de Marokkanen<br />
waarschijnlijk de minst geïntegreerde groep in Nederland<br />
(Knipscheer & Kleber, 2004). Daarnaast zijn er verschillen<br />
tussen de migrantengroepen met betrekking tot hun migratieverleden.<br />
De Marokkaanse migranten zijn als arbeiders naar<br />
Nederland gekomen, terwijl de migratie van de Surinamers een<br />
verlengstuk van het koloniale verleden is. Deze verschillen in de<br />
migratieachtergrond spelen een rol bij gezondheidsverschillen<br />
tussen migrantengroepen (Kamperman e.a., 2003). Bepaalde<br />
groepen allochtonen zijn wellicht sterker geaccultureerd in de<br />
samenleving. Hierdoor kan men zich afvragen of de reguliere<br />
westerse therapieën beter aansluiten bij de sterker geaccultureerde<br />
allochtonen. Het kleine aantal deelnemers stond niet toe<br />
om onderscheid te maken tussen de verschillende culturen van<br />
herkomst. De huidige gegevens suggereren overigens dat zo’n<br />
uitsplitsing naar culturele achtergrond niet veel zal opleveren.<br />
Als één of meer allochtone subgroepen aanzienlijk slechter<br />
reageerden op de CGT, dan zou er op zijn minst een trend<br />
moeten zijn geweest voor de autochtone groep als geheel om<br />
minder klachtenverbeteringen te tonen. Daarentegen was er een<br />
trend in dit onderzoek dat de allochtone groep meer vooruitgang<br />
toonde dan de autochtone groep.<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011<br />
Ten slotte waren 4 van de 19 leden van de allochtone groep in<br />
Nederland geboren. De beperkte omvang van de gegevens maakt<br />
het onmogelijk om een onderscheid te maken in effecten van<br />
de behandeling op eerste en tweedegeneratieallochtonen. Er is<br />
echter geen a priori reden te veronderstellen dat CGT minder<br />
effect sorteert bij leden van de tweede of derde generatie. In onze<br />
analyses zijn geen followupgegevens betrokken. Het is dan ook<br />
onduidelijk of er op langere termijn wel verschillen optreden<br />
tussen de beide groepen. Maar er is ons geen goede reden bekend<br />
waarom na een even goede initiële respons de kans op terugval<br />
groter zou zijn bij de allochtone groep. Dit is echter een empirische<br />
kwestie.<br />
Het onderzoek betrof angststoornissen. Of vergelijkbare resultaten<br />
optreden bij de behandeling van andere psychische stoornissen<br />
is een open kwestie.<br />
Ondanks de beperkingen van dit onderzoek zijn de bevindingen<br />
hoopgevend. CGT lijkt een even effectieve behandelmethode te<br />
zijn voor zowel autochtone als nietwesterse allochtone cliënten<br />
met angststoornissen. n<br />
Auteurs<br />
n Tanya B. Itkina, klinisch psycholoog, Altrecht Polikliniek,<br />
Nieuwegein*.<br />
n Prof. dr. Marcel A. van den Hout, klinisch psycholoog, faculteit<br />
Sociale Wetenschappen, universiteit utrecht.<br />
n dr. Marleen rijkeboer, klinisch psycholoog, faculteit Sociale<br />
Wetenschappen, universiteit utrecht; Academisch Angstcentrum<br />
Altrecht.<br />
n Prof. dr. danielle C. Cath, psychiater, faculteit Sociale<br />
Wetenschappen, universiteit utrecht; Academisch Angstcentrum<br />
Altrecht.<br />
Correspondentie: t.itkina@altrecht.nl<br />
*dit onderzoek werd verricht in het kader van de specialistische opleiding tot<br />
klinisch psycholoog (BIg).<br />
Literatuur<br />
n American Psychiatric Association (2000). Diagnostic and statistical manual of<br />
mental disorders (DSMIVTR). Washington: American Psychiatric Press.<br />
n Beurs, E. de, & Zitman, F.G. (2006). De Brief Symptom Inventory (BSI): de<br />
betrouwbaarheid en validiteit van een handzaam alternatief voor de SCL90 (The<br />
Brief Symptom Inventory (BSI): the reliability and validity of a brief alternative of<br />
the SCL90). Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 61, 12041.<br />
n Beurs, E. de (2009). Brief Symptom Inventory. Handleiding Addentum. Leiden:<br />
PITS B.V.<br />
n Carter, M.M., Sbrocco, T., Gore, L.K., Marin, N.W., & Lewis, L.E. (2003).<br />
Cognitive behavioral group therapy versus a waitlist control in the treatment of<br />
African American women with panic disorder. Cognitive Therapy and Research,<br />
27, 5, 50518.<br />
n CBO (2003). Multidisciplinaire richtlijn angststoornissen. Utrecht: Trimbos.<br />
n Colijn, S., Snijders, J.A., & Trijsburg, R.W. (2003). Leerboek integrative psychotherapie.<br />
Utrecht: De Tijdstroom.<br />
n Emmelkamp, J., & Schaik, A. van (2010). Cognitive gedragstherapie voor depressies<br />
bij en cliënt met een Marokkaanse achtergrond; zijn er specifieke richtlijnen?<br />
Gedragstherapie, 43, 14963.<br />
n First, M.B., Spitser, R.L., Gibbon, M., & Williams, J.B.W. (1999). Gestructureerd<br />
klinisch interview voor de vaststelling van DSMIV As I stoornissen. Assesment<br />
and Information B.V. Amsterdam, The Netherlands: Pearson.<br />
n Friedman, S., Braunstein, W.J., & Halpern, B. (2006). Cognitive behavioral
treatment of panic disorder and agoraphobia in a Multiethnic Urban Outpatient<br />
Clinic: initial presentation and treatment outcome. Cognitive and Behavioral<br />
Practice, 13, 28292.<br />
n Friedman, S., & Paradis, C. (1991). AfricanAmerican patient with panic disorder<br />
and agoraphobia. Journal of Anxiety Disorder, 5, 3541.<br />
n Hofmann, S. (2006). The importance of culture in cognitive and behavioral practice.<br />
Cognitive and Behavioral Practice, 13, 2435.<br />
n Jackson, L.C., Schmutzer, P.A., Tyler, J.D., & Wenzel, A.(2006). Applicability of<br />
cognitivebehavior therapy with American Indian individuals. Psychotherapy:<br />
Theory, Research, Practice, Training, 43, 50617.<br />
n Jong, J.T.V.M. de, & Berg, M. van den (red.) (1996). Transculturele Psychiatrie<br />
en Psychotherapie. Handboek voor hulpverlening en beleid. Lisse: Swets &<br />
Zeitlinger.<br />
n Jong, J.T.V.M. de, & Colijn, S. (red.) (2010). Handboek culturele psychiatrie en<br />
psychotherapie. Utrecht: De Tijdstroom.<br />
n Jong, K. de, Nugter, M.A., Polak, M.G., Wagenborg, J.E.A., Spinhoven, P., &<br />
Heiser, W.J. (2007).The Outcome Questionnaire (OQ45) in a Dutch population:<br />
a crossculturalvalidation. Clinical Psychology & Psychotherapy, 14, 288301.<br />
n Kamperman, A.A., Komproe, I.H., & Jong, J.T.V.M. de (2003). Verklaringen<br />
voor verschillen in psychiatrische stoornissen in een onderzoek onder migranten.<br />
Tijdschrift voor Psychiatrie, 45, 31526.<br />
n Kleinman, A.M. (1980). Patients and healers in the context of culture. Berkeley:<br />
University of California Press.<br />
WETENSCHAP<br />
n Knipscheer, J., Kleber, R. (2004). Een interculturele entree in Altrecht. Inhoud en<br />
resultaat van een interculturele werkwijze bij kortdurende behandeling. Utrecht:<br />
Altrecht.<br />
n Knipscheer, J., & Kleber, R. (2005). Psychotherapie met allochtonen – echt<br />
anders? Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 60, 71724.<br />
n Kortmann, F., (2006). Transculturele psychiatrie. Van praktijk naar theorie.<br />
Assen: Van Gorcum.<br />
n Örücü, H. (1996). Gedragstherapie en allochtonen. In: Jong, J.T.V.M. de, & Berg<br />
M. van den (red.). Transculturele psychiatrie & psychotherapie. Handboek voor<br />
hulpverlening en beleid (pp. 21324). Lisse: Swets & Zeitlinger.<br />
n Regionaal zorgprogramma angststoornissen, regio MiddenWestelijk Utrecht,<br />
2002.<br />
n Schulz, P., Resick, P.A., Huber, L.C., & Griffin, M.G. (2006). The effectiveness<br />
of cognitive processing therapy for PTSD with refugees in a community setting.<br />
Cognitive and Behavioral Practice, 13, 32231.<br />
n Visser, S., & Balkom, A., van. (2007). Angststoornissen en persoonlijkheidspathologie.<br />
In: EurlingsBontekoe, E.H.M., Verheul, R., & Snellen, W.M. Handboek<br />
Persoonlijkheidspathologie (pp. 37185). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.<br />
n Voss Horrell, S.C. (2008). Effectiveness of cognitivebehavioral therapy with adult<br />
ethnic minority clients: a review. Professional Psychology: Research and Practice,<br />
39, 1608.<br />
TIJDSCHRIFT OVER GEZONDHEIDSZORGPSYCHOLOGIE - WWW.GZPSYCHOLOGIE.NL<br />
Zoekt u een collega?<br />
GZ-PSYCHOLOGIE adverteerders 13-10-2009 15:34 Pagina 1<br />
GZ-psychologie is een wetenschappelijk tijdschrift dat zich geheel richt op de snelgroeiende beroepsgroep van gezondheidszorgpsychologen.<br />
Dit maakt het tijdschrift een uitstekend medium voor uw (personeels)advertenties.<br />
JAARGANG 1<br />
NUMMER 1<br />
NOVEMBER 2009<br />
KATINKA DE BOER<br />
‘Breed opgeleid<br />
als gz-psycholoog’<br />
DIAGNOSTIEK<br />
Autisme bij<br />
volwassenen<br />
NIEUW SPECIALISME<br />
Klinische<br />
Neuropsychologie<br />
FORENSISCHE<br />
PSYCHOLOGIE<br />
Ontucht of<br />
pedofilie?<br />
…nieuw wetenschappelijk tijdschrift<br />
U kunt tot 13 oktober reserveren voor uitgave 7, die 3 november verschijnt<br />
Uitgave Uiterste reserveringsdatum Verschijning<br />
8 17 november 15 december<br />
…de brug tussen theorie en praktijk<br />
…nu met introductiekorting van 25%<br />
Verschijningsdatum onder voorbehoud van wijzigingen.<br />
Voor de tarieven, andere advertentiemogelijkheden en overige vragen kunt u contact opnemen met<br />
Cross Advertising, Westerkade 2, 3116 GJ Schiedam<br />
Telefoon: 010 742 10 23; gezondheidszorg@crossadvertising.nl<br />
JAARGANG 3<br />
NUMMER 6<br />
SEPTEMBER 2011<br />
<strong>Inger</strong><br />
<strong>PlaIsIer</strong><br />
en<br />
<strong>KarIanne</strong><br />
Ja, ik wil een abonnement!<br />
Zie ook de website: www.gzpsychologie.nl<br />
<strong>Kalshoven</strong><br />
gezonde<br />
bedrijfscultuur<br />
CoGNiTiEvE<br />
GEdRAGSThERAPiE<br />
Bij angststoornissen<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 15<br />
K I J K O P W W W . G Z P S Y C H O L O G I E . N L<br />
AdoPTiE<br />
Alerte hulpverlening<br />
EERSTE PSyChoSE<br />
vroegtijdig herkennen
Dmarten dooper, wetenschapsjournalist<br />
16<br />
PrAKTIjK<br />
Voorspellen eerste psychose<br />
Vroegtijdig herkennen en behandelen van voorstadia<br />
van een eerste psychose kan veel leed besparen.<br />
diagnostische instrumenten om dit voorstadium te<br />
herkennen zijn er legio, blijkt uit literatuuronderzoek<br />
door de leuvense klinisch psycholoog en<br />
gedragstherapeut Kathleen lacluyse. de voorspellende<br />
waarde ervan is echter te gering om in de klinische<br />
praktijk van praktisch nut te kunnen zijn.<br />
De somatische geneeskunde kent er tal van voorbeelden van:<br />
signalen die wijzen op een (sterk) verhoogd risico binnen<br />
afzienbare tijd een bepaalde aandoening te krijgen. Een hoge<br />
bloeddruk, overgewicht en een hoog cholesterolgehalte wijzen<br />
bijvoorbeeld op een verhoogde kans op hart en vaataandoeningen.<br />
Een verminderde gevoeligheid voor insuline maakt duidelijk<br />
dat diabetes aan de poort rammelt. Door bij mensen deze<br />
signalen in de gaten te houden, is het mogelijk de aandoeningen<br />
in een vroeg stadium te herkennen, soms zelfs voordat zij<br />
daadwerkelijk lichamelijke klachten veroorzaken. Ook de geestelijke<br />
gezondheidzorg zou deze manier van werken graag kunnen<br />
toepassen. ‘Neem psychotische stoornissen, zoals schizofrenie’,<br />
vertelt Kathleen Lacluyse. ‘Het doormaken van een psychose is<br />
een zeer ingrijpend gebeuren voor zowel patiënten als voor hun<br />
familie. Als de psychose manifest is, is vaak een acute opname<br />
nodig, soms zelfs onder gedwongen statuut en al dan niet<br />
gepaard gaand met hoge doses medicijnen. Zou het mogelijk zijn<br />
een naderende psychose vroegtijdig te herkennen en zouden we<br />
door op dat moment al in te grijpen de transitie naar de psychotische<br />
periode kunnen tegengaan, dan zouden we de patiënt en<br />
diens familie veel leed besparen.’<br />
Praktische vraag<br />
Die wens wordt al een kleine twintig jaar internationaal erkend.<br />
Sinds halverwege de jaren 90 zijn tal van initiatieven ontplooid<br />
om te komen tot vroege interventie, het herkennen en behandelen<br />
van vroege stadia van een psychose. In 2005 presenteerde de<br />
International Early Psychosis Association Writing Group hiervoor<br />
een clinical practice guideline. ‘De aandacht bij het herkennen<br />
van een zogeheten vroege psychose richt zich vooral op jongeren<br />
en jongvolwassenen’, vertelt dr. Hella Demunter, psychiaterpsychotherapeut<br />
en adjunct kliniekhoofd in het Universitair<br />
Psychiatrisch Centrum K.U. Leuven. ‘Immers, een ontluikende<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011<br />
eerste psychose speelt zich meestal af in de adolescentie of vroege<br />
volwassenheid. Vanuit het UPC K.U. Leuven hebben we hiervoor<br />
sinds enige jaren VRINT, het Vroege Interventie Team. Dit<br />
poogt jongeren in de vroegste fase van een psychose zo snel en<br />
toegankelijk mogelijk op te vangen, te evalueren en zo nodig een<br />
behandeling aan te bieden. Dat laatste liefst in een zo natuurlijk<br />
mogelijke omgeving voor de jongere, eventueel zelfs thuis.’<br />
Het voorspellen van een eerste psychose is echter geen gemakkelijke<br />
opgave, blijkt ook uit de Leuvense ervaring. Demunter:<br />
‘Jongeren worden naar VRINT doorverwezen door de huisarts,<br />
een Centrum voor leerlingbegeleiding of door de familie. Bij veel<br />
jongeren zien we wel enkele symptomen die mogelijk duiden<br />
op een naderende psychose, maar zij hebben over het algemeen<br />
nog geen eerste psychotische episode doorgemaakt. De vraag<br />
waarvoor wij ons dan gesteld zien, is: hoe groot is het risico dat<br />
deze jongere over enige tijd wel in een psychotische episode zal<br />
geraken? Oftewel: bij wie is het nodig om actief in te grijpen,<br />
bijvoorbeeld medicamenteus, en bij wie kun je beter even afwachten?<br />
Om een antwoord op die praktische vraag te krijgen, zijn we<br />
de literatuur ingedoken. Dat leverde 96 bruikbare artikelen op.<br />
Het overzicht dat we op grond daarvan hebben gemaakt, hebben<br />
we onlangs gepubliceerd in het Tijdschrift voor Psychiatrie.’<br />
Gebruik van de term ‘psychoserisicosyndroom’ geeft het risico op onrust, etikettering en<br />
stigmatisering.
(nog) niet mogelijk<br />
fOTOgrAfIE: STOCK.xCHNg<br />
Verschillende modellen<br />
PrAKTIjK<br />
de dagelijkse praktijk die wij hieruit trekken is dat je tegenover<br />
De strekking van dat artikel is in twee zinnen samen te vatten. jonge mensen die op consult komen vanwege een mogelijke<br />
Eén: er bestaan verschillende diagnostische modellen, elk met vroege psychose vooral relativerend moet zijn. De kans dat zij<br />
zijn eigen diagnostische instrumenten. Twee: de voorspellende geen psychose zullen ontwikkelen is namelijk veel groter dan de<br />
waarde van alle diagnostische instrumenten is beperkt, in kans dat zij wel een psychose zullen ontwikkelen. Zelfs van de<br />
ieder geval te gering om in de klinische praktijk een psychose cliënten die voldoen aan de criteria van ‘hoog risico’ zal maar<br />
sluitend te voorspellen. ‘De vier verschillende diagnostische een klein deel daadwerkelijke een psychose ontwikkelen. Wat<br />
modellen die we in ons artikel<br />
dat betreft is de uitkomst van<br />
onderscheiden, geven mooi de ‘ d e t r a n s i t i e P e r c e n t a g e s b i j g e b r u i k onze studie ook voor onszelf<br />
evolutie weer die er de afgelopen<br />
tien, twintig jaar heeft plaats<br />
V a n d e V e r s c h i l l e n d e i n s t r u m e n t e n<br />
geruststellend. Het loopt zo’n<br />
vaart niet met de transitie naar<br />
gevonden in het denken over Z i j n V r i j l a a g e n w i s s e l e n s t e r k ’ een eerste psychose. Wat niet wil<br />
psychose en vroege psychose’,<br />
zeggen dat je rustig achterover<br />
vertelt Lacluyse. ‘Dat denken wordt nog steeds overheerst door kunt gaan leunen. Geheel aansluitend bij de huidige richtlij<br />
het zogenaamde DSMdenken: een categoriale benadering nen gaan we aan de slag om de jongeren die naar ons verwezen<br />
van psychotische aandoeningen waarbij zaken als sympto worden te helpen bij het aanpakken van de bestaande, concrete<br />
men, duur van symptomen en functioneren de belangrijkste problemen. <strong>En</strong> hoe meer specifieke psychotische klachten er<br />
diagnostische criteria vormen. Zowel de attenuated positive reeds zijn, des te meer volgen we de cliënt van dichtbij op. Zijn<br />
symptomsbenadering als de clinical high riskbenadering voor de klachten minder prominent of minder specifiek, dan verwij<br />
het herkennen van vroege psychose leunen hier sterk op. De zen we de cliënt vaak terug naar de eigen psychiater en houden<br />
diagnostische instrumenten bij deze benaderingen ruimen<br />
een belangrijke plaats in voor het signaleren van positieve<br />
we op afstand contact.’<br />
en negatieve symptomen. Aanvullend hierop is er inmiddels Hachelijke zaak<br />
enige plaats voor dimensioneel denken, het rekening houden Een tweede conclusie die Lacluyse en haar collega’s uit het<br />
met de ernst en frequentie van de psychotische ervaringen. onderzoek trekken is dat het momenteel nog te vroeg is om de<br />
Tegenover deze twee DSMgerichte benaderingen staan de term ‘psychoserisicosyndroom’ of soortgelijke aanduidingen<br />
benaderingen op grond van basic symptoms en fenomenolo voor een verhoogd risico op een psychose op te nemen in de<br />
gie en subjectieve ervaring. Deze benaderingen zijn niet nieuw, toekomstige DSM5. ‘Dat lijkt me momenteel een hachelijke<br />
maar krijgen sinds kort voor het eerst echt een plaats binnen zaak. Ons literatuuronderzoek laat zien dat er voorlopig weinig<br />
vroege interventie. Aanhangers van deze aanpak stellen dat het overeenstemming is over de manier waarop je zo’n verhoogd<br />
niet de symptomen zijn die iemand kwetsbaar maken, maar risico op psychose zou moeten definiëren en over de prakti<br />
de gevoeligheid die daaronder ligt. Zij leggen de nadruk op de sche waarde van zo’n definitie in termen van een betrouwbare<br />
subjectieve betekenisgeving. Deze invalshoek heeft geleid tot voorspelling. Het is nodig eerst meer onderzoek te doen naar<br />
een bredere manier van kijken naar de cliënt, met name niet factoren die van belang zijn bij het ontstaan en het beloop van<br />
enkel naar observeerbare symptomen, maar ook naar hoe de psychoses. Op grond daarvan kan dan in de toekomst wellicht<br />
persoon zelf veranderingen waarneemt.’<br />
een set van criteria worden gekozen die in staat is het ontstaan<br />
van een psychose betrouwbaar te voorspellen. Het onlangs<br />
Je moet relativerend zijn<br />
gestarte EUGEI (EUropean network of national schizophrenia<br />
Behalve dat er verschillende benaderingen bestaan in het opspo networks studying Gene<strong>En</strong>vironment Interactions)project kan<br />
ren van vroege psychose, stellen Lacluyse en collega’s in hun daar hopelijk een goede bijdrage aan leveren. Bij dergelijk onder<br />
artikel in het Tijdschrift voor Psychiatrie tevens heel nuchter vast zoek is een werkdefinitie van het ‘psychoserisicosyndroom’<br />
dat geen van deze benaderingen (en de bijbehorende diagnos overigens wel nuttig. Voor de dagelijkse praktijk echter niet. Het<br />
tische instrumenten) in de praktijk voldoende betrouwbaar is risico op onrust, etikettering en stigmatisering bij het gebruik<br />
om het risico op een eerste psychose te kunnen voorspellen.<br />
Lacluyse: ‘De transitiepercentages bij gebruik van de verschil<br />
van deze term is te groot.’ n<br />
lende instrumenten zijn vrij laag en wisselen sterk. Ook bij K. Lacluyse, L. van Bouwel, H. Demunter, et al. Klinisch assess-<br />
opeenvolgende studies met eenzelfde diagnostisch instrument ment van sterk verhoogd risico op psychose: overzicht en kritische<br />
variëren de uitkomsten per steekproef. De consequentie voor reflectie. Tijdschrift voor Psychiatrie 201;53:153-162.<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 17
18<br />
WETENSCHAP<br />
while most adoptions work well, no adoption is simple<br />
(douglas & Philpot, 2003)<br />
Adoptie-alerte hulpverlening:<br />
achtergrond en theorie<br />
dr. A.j.g. Vinke<br />
Een kind afstaan, afgestaan worden als kind, geadopteerd worden of een kind adopteren verandert de levens van betrokkenen<br />
voorgoed. Te vondeling gelegd zijn, achtergelaten zijn bij een weeshuis, op straat geleefd hebben of door de kinderbescherming<br />
bij biologische ouders weggehaald worden zijn feiten die dikwijls in adoptiedossiers te vinden zijn. Deze of<br />
een soortgelijke start maakt geadopteerde kinderen a priori kwetsbaar (Brodzinsky & Schechter, 1990; Vinke, 1999).<br />
Wanneer deze kwetsbaarheid wordt uiteengerafeld, valt op dat ze om een specifiek opvoedingsantwoord van adoptieouders<br />
en hulpverleners vraagt. Dikwijls met goed gevolg: zeker wanneer geadopteerden worden vergeleken met leeftijdsgenoten<br />
die in tehuizen achterbleven laten deze kinderen een opmerkelijke – en op onderdelen bijna complete – inhaalslag<br />
zien naar het niveau van niet-geadopteerde leeftijdgenoten. Dit geldt dan voor groei, gehechtheid, zelfwaardering, IQ en<br />
gedragsproblemen (Van IJzendoorn & Juffer, 2006).<br />
Aan de andere kant laat onderzoek ook zien dat opvoeden en verzorgen van geadopteerde kinderen specifieke eisen stelt<br />
aan ouders. De inhaalslag komt niet vanzelf tot stand (Stams, Juffer & Van IJzendoorn, 2002; Bimmel, 2003). Adoptieouders<br />
zullen moeten beschikken over pedagogisch kapitaal om de specifieke opvoedings- en ontwikkelingsvragen van geadopteerden<br />
recht te doen (Vinke, 1999). Wanneer adoptieouders hulp hierbij vragen, is het zaak dat hulpverleners alert zijn<br />
op de extra dimensie die afstand en adoptie met zich kan meebrengen. Dit is een dimensie die niet alleen in de opvoeding<br />
van geadopteerde kinderen een rol speelt, maar ook doorloopt in de volwassenheid. Een adoptie-alerte houding van<br />
diagnostici en therapeuten in de eerste en tweede lijn is daarbij gewenst. In dit artikel worden enkele adoptiegerelateerde<br />
thema’s aangesneden die kunnen bijdragen aan een adoptie-alerte houding. Allereerst komen de feiten en cijfers aan bod,<br />
vervolgens is er aandacht voor risico’s en kansen en ten slotte voor verliezen en opnieuw starten.<br />
Trefwoorden: adoptie, adoptieprocedure, adoptiehulpverlening,<br />
afstand ter adoptie, ontwikkeling en opvoeding in adoptiegezinnen<br />
Feiten en cijfers<br />
Sinds de eerste Adoptiewet in 1956 zijn er ruim 50.000 kinderen<br />
door Nederlandse gezinnen geadopteerd. 1 Dat betekent dat<br />
het op het oog over een relatief kleine groep mensen gaat, tenzij<br />
er breder wordt gekeken en alle familieleden en partners van<br />
geadopteerden worden meegenomen. In de Verenigde Staten<br />
becijfert men dat elke geadopteerde gemiddeld 12 familieleden<br />
heeft in zijn adoptiegezin – en natuurlijk ook weer gemiddeld<br />
12 in het oorspronkelijke gezin. 2 Dat resulteert in ruim 600.000<br />
mensen binnen Nederland die in hun directe gezinsomgeving als<br />
grootouders, broer, zus, oom, tante of neef of nicht met adoptie<br />
te maken hebben.<br />
Deze 50.000 kinderen werden deels in Nederland en deels in het<br />
buitenland geboren. Binnen Nederland werden rond de 17.000<br />
kinderen geboren en ter binnenlandse adoptie geplaatst. In 1974<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011<br />
ging het nog om circa 1.250 kinderen per jaar. Anno 2011 zijn<br />
dit er ongeveer 20 (bron: CBS en ministerie van Veiligheid en<br />
Justitie). Maatschappelijke veranderingen zoals acceptatie van<br />
eenouderschap, bijstandswetgeving en mogelijkheid tot keuze<br />
voor abortus hebben geleid tot een daling van het aantal binnenlandse<br />
adopties.<br />
Naarmate binnenlandse adoptie afnam, nam het aantal kinderen<br />
dat uit het buitenland naar Nederland kwam toe. De Koreaanse<br />
oorlog had ervoor gezorgd dat Amerikaanse soldaten kinderen<br />
hadden verwekt bij Koreaanse vrouwen. Dit waren kinderen<br />
waar geen toekomst voor leek in Korea. De uitspraak van schrijver<br />
Jan de Hartog in 1967 op tv bij Mies Bouwman ‘al red je er<br />
maar één’ markeert voor Nederland de start van interlandelijke<br />
adoptie. Aanvankelijk kwamen kleine aantallen kinderen uit<br />
1 Stiefouderadopties zijn niet meegerekend; het betreft uitsluitend cijfers<br />
inzake volle adopties.<br />
2 Uitgaande van een gezin met 2 ouders en 2 kinderen gemiddeld.
het buitenland naar Nederland, maar dat nam al snel een grote<br />
vlucht: in 1980 werden 1.599 kinderen geadopteerd. 3 Anno 2011<br />
kwamen er jaarlijks ongeveer 700 kinderen Nederland binnen. 4<br />
In het totaal zijn er ongeveer 34.000 kinderen uit ruim 100<br />
landen door Nederlandse gezinnen geadopteerd. De grootste<br />
aantallen kinderen kwamen aanvankelijk uit Korea, Colombia,<br />
Brazilië, Sri Lanka en India. De laatste jaren kwamen de meeste<br />
kinderen uit China, Haïti, Ethiopië en de Verenigde Staten.<br />
Adoptie is bij wet geregeld in de Wet opneming buitenlandse<br />
kinderen ter adoptie (Wobka) uit 1998. De adoptieprocedure is<br />
samengevat in tabel 1. In de wet is onder meer vastgelegd dat<br />
kinderen jonger moeten zijn dan 6 jaar als ze Nederland binnen<br />
Adoptieprocedure in 2011<br />
Aanmeldings- en voorlichtingsfase<br />
1. Aanmelding bij Stichting Adoptie Voorzieningen ➜ indien toelaatbaar tot de procedure: BKA-nummer.<br />
wachten<br />
2. VIA-voorlichting ➜ 6 bijeenkomsten van 0,5 dag.<br />
wachten<br />
WETENSCHAP<br />
komen. 5 Ook ouders moeten aan eisen voldoen. Allereerst<br />
moeten ze in het bezit zijn van een zogenaamde beginseltoestemming.<br />
Deze krijgen ze na een gezinsonderzoek door de Raad<br />
voor de Kinderbescherming, waarin zij worden gescreend op<br />
hun geschiktheid voor het opvoeden van een buitenlands, nietgenetisch<br />
verwant kind. De Raad voor de Kinderbescherming<br />
mag pas starten met het gezinonderzoek als aspirantadoptieouders<br />
een voorbereidingscursus hebben gevolgd. Verder moeten<br />
ze gezond zijn, geen strafblad hebben, jonger zijn dan 45 jaar en<br />
zich bereid hebben verklaard het kind na de adoptie alle noodzakelijke<br />
medische behandelingen te laten ondergaan (bijvoorbeeld<br />
inenting, bloedtransfusie). 6<br />
Onderzoeks- en besluitvormingsfase<br />
3. gezinsonderzoek adoptie / ASAA (afstand, screening, adoptie en afstammingsvragen) – raad voor de Kinderbescherming ➜ 4 bijeenkomsten,<br />
gezinsrapport en advies over afgifte beginseltoestemming.<br />
4. Beginseltoestemming ➜ 4 jaar geldig.<br />
Bemiddeling en plaatsingsfase<br />
5. Inschrijving bij vergunninghouder/plaatsing op wachtlijst.<br />
Keuze voor volledige bemiddeling of zelf doen (deelbemiddeling).<br />
wachten (duur afhankelijk van wens en mogelijkheden kan jaren duren; special needs gaat sneller)<br />
6. Bemiddeling<br />
Na voorstel moeten papieren in orde worden gemaakt; kan veel tijd overheen gaan.<br />
7. Adoptie<br />
Via reis zelf kind ophalen (land van herkomst eist dat ouders een bepaalde tijd in het land zijn voordat de adoptie kan plaatsvinden).<br />
Via escortservice: kind wordt in land van herkomst afgehaald door medewerker van de vergunninghouder.<br />
A. Adoptie van het kind in het land van herkomst (bij verdragslanden).<br />
B. Plaatsing van het adoptiekind (in niet-verdragslanden of bij zelfdoe-adoptie naar Nederlands recht volgt 1 tot 3 jaar na plaatsing; afhankelijk<br />
van situatie adoptieouders).<br />
Fase van nazorg<br />
8. Nazorg door de vergunninghouder 1e jaar na aankomst (m.u.v. zelfdoe-adopties).<br />
9. Mogelijkheid tot ondersteuning via de SAV-afdeling Nazorg (o.a. video-interactiebegeleiding).<br />
Tabel 1. de adoptieprocedure in 2011.<br />
3 Voor cijfers:<br />
• Jaaroverzichten van het ministerie van Veiligheid en Justitie (jaarlijkse uitgave met statistische gegevens betreffende de opneming in gezinnen in Nederland van<br />
buitenlandse adoptiekinderen. Vanaf 2004 genaamd: Trends en analyse: statistisch overzicht interlandelijke adoptie;<br />
• CBS: www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/veiligheidrecht/cijfers/extra/mappingworld2adoptie.htm<br />
4 Dit artikel is voornamelijk beperkt tot interlandelijke adoptie aangezien het bij binnenlandse adoptie om heel kleine aantallen gaat.<br />
5 Uitzonderingen zijn mogelijk: bijvoorbeeld bij adopties van bloedverwanten of social siblings.<br />
6 Voor exacte eisen en voorwaarden inzake adoptie zie: www.adoptie.nl.<br />
Voor wetgeving zie: www.stab.nl/wetten/0739_wet_opneming_buitenlandse_kinderen_ter_adoptie.htm.<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 19
Uw bijdrage<br />
aan onze topklinische zorg<br />
De RVE Medische Psychologie verzorgt psychodiagnostisch onderzoek en psychotherapie voor<br />
klinische en poliklinische ziekenhuispatiënten. Medische Psychologie heeft kwaliteit van zorg<br />
hoog in het vaandel staan en wil deze kwaliteit verder bestendigen en ontwikkelen, o.a. met<br />
behulp van Evidence Based Medicine principes.<br />
De Isala klinieken hebben begin 2010 besloten om de organisatiestructuur aan te passen, waarbij<br />
is gekozen voor de invoering van het RVE-model als volgende stap in de organisatie ontwikkeling;<br />
resultaatverantwoordelijkheid komt laag in de organisatie te liggen en de medisch specialist<br />
komt ‘in the lead’.<br />
De RVE Medische Psychologie heeft ruimte voor zeven klinisch psychologen, drie GZ-psychologen,<br />
waarvan twee in opleiding tot klinisch psycholoog en twee basispsychologen, waarvan één in<br />
opleiding tot GZ-psycholoog. Acht psychologen vormen de vakgroep. De klinisch psychologen zijn<br />
lid van de vereniging Medische Staf.<br />
Vanwege het vertrek van één van onze collega’s zoekt de RVE Medische Psychologie een<br />
Allround Klinisch Psycholoog/<br />
ervaren GZ Psycholoog (1.0 fte)<br />
U bent een BIG-geregistreerd klinisch psycholoog of GZ-psycholoog met een brede ervaring in de<br />
gezondheidszorg (bij voorkeur opgedaan in algemene ziekenhuizen). U voert psycho diagnostisch<br />
en (neuro)psychologisch onderzoek uit bij volwassenen, verwezen vanuit verschillende aandachtsgebieden,<br />
waaronder psychiatrie. Daarnaast bestaat de bereidheid een bijdrage te leveren aan<br />
opleidings activiteiten en aan de ontwikkeling van de RVE en vakgroep. Een klinisch psycholoog<br />
wordt lid van de vakgroep en de Medische Staf.<br />
Specifi eke kennis op het gebied van opleiding en onderzoek strekt tot aanbeveling, evenals een<br />
lidmaatschap van een specialistische beroepsvereniging (bij voorkeur VGCt). Aandachtsgebieden<br />
die op dit moment uitbreiding behoeven zijn psycho-oncologie en seksuologie, ervaring op deze<br />
gebieden strekt tevens tot aanbeveling. Natuurlijk beschikt u over een zelfstandige, fl exibele en<br />
proactieve houding.<br />
Voor meer informatie belt u met mw. H. Withaar, voorzitter RVE Medische Psychologie, (038) 424 52 86.<br />
Solliciteer bij voorkeur via www.isalawerkt.nl of stuur uw reactie vóór 6 oktober a.s. aan<br />
Isala klinieken, t.a.v. Human Resources/ Recruitment, Postbus 10400, 8000 GK Zwolle o.v.v.<br />
vacaturenummer C11.013.<br />
Solliciteer direct op www.isalawerkt.nl<br />
Isala klinieken zijn een groot topklinisch opleidingsziekenhuis<br />
(STZ) in Zwolle (ca. 5.407 medewerkers,<br />
ca. 994 bedden), waar alles draait om het geven van<br />
hoogwaardige zorg. Patiënten zijn bij ons te gast en<br />
beleven vaak zware, emotionele tijden. Dat geldt ook<br />
voor hun familie en vrienden. Vanzelf sprekend geven<br />
we professionele medi sche zorg, maar we willen er<br />
ook voor mensen zijn. Met aandacht en mede leven.<br />
Daarom zoeken we mensen die veel te ‘geven’ hebben en<br />
hun expertise, ervaringen, hoofd en hart meebrengen.<br />
Zorg dat je deelt met anderen.<br />
1107778ISA_GZ-Psych_190x277_v3.indd 1 09-08-11 13:58
De procedure duurt lang: er kan 5 jaar of langer overheen gaan<br />
voordat de adoptie is voltooid en al die jaren is men volledig<br />
afhankelijk van derden (instanties en overheden). Meestal zijn<br />
aspirantadoptieouders voor de start van een adoptieprocedure<br />
bezig geweest met een medisch traject: 80 tot 90 procent van alle<br />
mensen die adopteren is ongewenst kinderloos en heeft dit moeten<br />
verwerken voor de adoptieprocedure kon worden voltooid (Vinke,<br />
1999). De kans is groot dat het kind bij plaatsing ouder is dan 1<br />
jaar. 7 Verder is er een redelijk grote kans dat het kind een special<br />
need heeft. Dit is een speciale opvoedings en zorgvraag voortkomend<br />
uit een medisch of sociaalpsychologisch probleem.<br />
In 2009 had 52 procent van alle binnenkomende kinderen een<br />
special need en in 2010 was dat 61 procent. Het gaat dan om nietoperabele<br />
handicaps (bijvoorbeeld een ledemaatafwijking die niet<br />
operabel is), om eenvoudig operabele handicaps waarvoor minder<br />
dan 4 operaties en aanvullend therapie nodig zijn (bijvoorbeeld<br />
klompvoet) of handicaps die meerdere operaties vergen (bijvoorbeeld<br />
schisis of gedeeltelijk gesloten anus), om kinderen met een<br />
verhoogd medisch risico (door congenitale aandoeningen zoals<br />
sikkelcelanemie of infectieziektes als hiv of hepatitis B) en om<br />
kinderen met een belaste sociaalemotionele voorgeschiedenis<br />
(bijvoorbeeld vanwege veel overplaatsingen, vermoedens van<br />
trauma, mishandeling, verwaarlozing of misbruik). Miller (2005)<br />
schenkt specifieke aandacht aan medische aandoeningen bij<br />
geadopteerde kinderen en beschrijft uitvoerig wat er bij interlandelijke<br />
adoptie kan worden tegengekomen.<br />
Medisch onderzoek in Nederland (Pelleboer, 2011) direct na<br />
adoptie laat zien dat veel kinderen KNO en parasitaire infecties<br />
hebben en dat 88 procent van de kinderen 1 of meerdere afwijkingen<br />
had bij aankomst. Opvallend is ook dat in een onderzoek<br />
van 223 geadopteerde kinderen er bij 12 procent van de kinderen<br />
twijfels waren over de opgegeven leeftijd van het kind – vaak bleek<br />
het kind ouder te zijn dan in de papieren werd vermeld (De Weerd,<br />
E Tjon, Mulder & Pelleboer, 2010).<br />
Hoewel niet expliciet zo genoemd in cijfers of studies, is het van<br />
belang om ook de adopties van oudere kinderen en de meerlingadopties<br />
ook tot de special needsadopties rekenen. Zowel het<br />
opnemen van een ouder kind als het in een keer ouder worden van<br />
2, 3 of 4 kinderen tegelijk brengt vanuit pedagogisch perspectief<br />
speciale opvoedingsvragen met zich mee. Jaarlijks gaat het om 8 tot<br />
10 procent adopties van kinderen ouder dan 5 jaar en tussen de 4<br />
en 7 procent meerlingopnames van alle adopties. 8<br />
In 2010 was slechts 12 procent van de geplaatste kinderen jonger<br />
dan 12 maanden – in 2006 was dat nog bijna 30 procent en in 1990<br />
was dat 40 procent . 9 In een metaanalyse naar 270 adoptiestudies<br />
door Van IJzendoorn en Juffer (2006) is zichtbaar dat adopties<br />
onder de leeftijd van 1 jaar een completere inhaalslag laten zien<br />
ten aanzien van gehechtheid, lengte en schoolsucces dan adopties<br />
van kinderen die ouder zijn dan 12 maanden. Dit maakt alertheid<br />
noodzakelijk. Immers: 88 procent van alle kinderen die in 2010<br />
werden geadopteerd was ouder dan die bewuste 12 maanden. Toch<br />
is leeftijd op zich niet de belangrijkste factor. Verhulst en Versluisden<br />
Bieman (1989) concludeerden 30 jaar geleden in één van de<br />
eerste omvangrijke adoptiestudies dat ‘de kans op later probleemgedrag<br />
toeneemt wanneer er sprake was van (vooral grove) schen<br />
WETENSCHAP<br />
ding van de basale behoeften van het kind’. Daarbij gold ook dat<br />
laat geplaatste kinderen niet per se een grotere kans lopen op het<br />
ontwikkelen van probleemgedrag omdat ze ouder waren bij plaatsing,<br />
maar ‘omdat de kans dat zij hebben blootgestaan aan negatieve<br />
omgevingsfactoren toeneemt naarmate de kinderen ouder zijn’<br />
(Verhulst & Versluisden Bieman, 1989, p. 69).<br />
Opvallend aan de adoptieprocedure en wetgeving is dat 1 jaar na<br />
de adoptie alle formele bemoeienis ophoudt. Juist waar steeds<br />
complexere opvoedings en ontwikkelingsvragen lijken te ontstaan,<br />
is het de vraag of het verplicht stellen van nazorg voor 1 jaar na<br />
aankomst voldoende is.<br />
Risico’s en kansen<br />
Adoptiealertheid bij hulpverleners is van groot belang. Allereerst<br />
omdat de leeftijd van de kinderen die worden geadopteerd lijkt<br />
te stijgen en ten tweede omdat meer kinderen met special needs<br />
Nederland binnenkomen. De hulpvragen van geadopteerden<br />
en hun gezinnen zullen hierdoor naar verwachting complexer<br />
worden. Onderzoek in de jaren tachtig en negentig toonde al aan<br />
dat adoptie zelden eenvoudig is: meer adoptiegezinnen worden<br />
met uithuisplaatsing geconfronteerd dan gezinnen met biologisch<br />
eigen kinderen (De Greef & Hoksbergen, 1995; Geerars, ’t Hart,<br />
& Hoksbergen, 1991; Hoksbergen & Bunjes, 1989; Hoksbergen,<br />
Spaan, & Waardenburg, 1988). Daarnaast blijken problemen<br />
in adoptiegezinnen vaak heviger, langduriger en complexer te<br />
zijn dan problemen in biologische gezinnen. Dat blijft eenzelfde<br />
bevinding in adoptieonderzoek door de jaren heen (Rogeness,<br />
Hoppe, Macedo, Fischer & Harris, 1985; Senior & Himadi, 1985;<br />
Stams, 1998; Verhulst & Versluisden Bieman, 1989; Wierzbicki,<br />
1993; Versluisden Bieman, 1994; Juffer & Van IJzendoorn, 2008;<br />
Rutter, Beckett, Castle, Kreppner, Stevens & SonugaBarke, 2009).<br />
Geadopteerden worden tot tweemaal zo vaak verwezen naar het<br />
speciaal onderwijs (Juffer & Van IJzendoorn, 2008).<br />
Adoptieouders en geadopteerden vragen frequenter hulp dan<br />
ouders van nietgeadopteerde kinderen (Van IJzendoorn & Juffer,<br />
2006). Ook later in het leven doen volwassen geadopteerden in<br />
Nederland vaker een beroep op hulpverlening (Bimmel, Juffer,<br />
Van IJzendoorn & Bakermans Kranenburg, 2003; Juffer & Van<br />
IJzendoorn, 2005; Tieman, 2006). Deze gegevens komen overeen<br />
met de resultaten uit Zweeds onderzoek (Hjern, Lindblad &<br />
Vinnerljung, 2002).<br />
Wanneer we weten dat geadopteerden vaker hulp vragen en ook<br />
adoptieouders vaker hulpverlening inschakelen, rijst de vraag hoe<br />
het de moeders die hun kind afstonden vergaat. Hierover zijn<br />
weinig cijfers beschikbaar. Het schaarse onderzoek naar afstands<br />
7 Adoptie van kinderen tot en met 6 jaar is mogelijk. Soms wordt hierop een<br />
uitzondering gemaakt, bijvoorbeeld voor siblings (sociale of bloedverwanten).<br />
In 2010 waren 69 kinderen 5 jaar of ouder bij aankomst; dat is ongeveer<br />
10 procent van het totaal aantal geadopteerde kinderen. Justitie houdt niet<br />
bij hoeveel kinderen ouder waren dan 6 jaar bij aankomst (bron: ministerie<br />
van Veiligheid en Justitie, cijferoverzichten: Trends en analyse, 2010).<br />
8 Ministerie van Veiligheid en Justitie, statistische gegevens inzake adoptie<br />
vanaf 1990.<br />
9 In 2010: 705 geplaatste kinderen, waarvan 87 jonger dan 1 jaar. In 2006: 816<br />
geplaatste kinderen, waarvan 237 jonger dan 1 jaar. In 1990: 830 geplaatste<br />
kinderen, waarvan 330 jonger dan 1 jaar bij aankomst (bron: ministerie van<br />
Veiligheid en Justitie).<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 21
22<br />
WETENSCHAP<br />
moeders laat psychische problemen zien, voortkomend uit het<br />
moeizaam of niet verwerken van het verlies van het kind (De Leeuw<br />
& Van Tuyll, 1995; O’Leary Wiley & Baden, 2005; De Leeuw, 2007;<br />
Bos, 2008). Dit verlies wordt door Soll en Buterbough (2003) vergeleken<br />
met de psychologische dood van het kind.<br />
Verliezen, verwerken en doorgaan<br />
‘Children’s chances of achieving optimal outcomes will depend on<br />
their parent’s capacities to respond appropriately to their needs<br />
at different stages of their development’ (Department of Health,<br />
UK, 2000b, p. 9). Ontwikkelingsstadia lopen in adoptiegezinnen<br />
ietwat anders. Naast het voltooien van het reguliere ontwikkelingspad<br />
spelen er in adoptiegezinnen meer en andere thema’s dan in<br />
gezinnen met biologisch eigen kinderen. Dit komt allereerst omdat<br />
er geen gezamenlijke start is en het adoptiegezin is gebouwd op<br />
verlieservaringen. Het integreren van deze ervaringen is nodig om<br />
te komen tot een goed verloop van de adoptie.<br />
De afstandsmoeder verliest haar kind en de adoptieouder verliest een<br />
(gedroomd) biologisch eigen kind. Het geadopteerde kind verliest<br />
zijn ouder(s), zijn geboorteland, zijn cultuur en ook een stukje<br />
identiteit. De herkenning in de zin van de fysieke overeenkomst<br />
tussen ouder en kind wordt eveneens verloren. Het verlies is en blijft<br />
alomtegenwoordig bij afstand en adoptie – in elke levensfase op een<br />
eigen manier. In hulpverlening aan afstandsmoeders, geadopteerden<br />
of adoptieouders zal verlies altijd ter sprake moeten komen.<br />
Het verlies en het gescheiden raken van de gehechtheidsfiguur of<br />
het ontbreken van een veilige gehechtheidsrelatie heeft voor het<br />
(jonge) kind ingrijpende consequenties. Trevarthen (2001) heeft<br />
het in deze context over het afstemmen tussen kind en opvoeder,<br />
waarbij de wederkerigheid in de interactie tussen ouder en kind<br />
cruciaal is voor de ontwikkeling. Hughes (2009) benadrukt dat het<br />
wederkerige, intersubjectieve proces tussen ouder en kind beiden<br />
in staat stelt ervaringen te delen – eerst nonverbaal en later ook<br />
verbaal – waardoor het innerlijk leven van het kind en van de ouder<br />
wordt verdiept en georganiseerd, zodat een coherent zelf wordt<br />
gevormd. Dit coherente zelf ontleent het kind in eerste instantie<br />
dus aan de gehechtheidsfiguur. Daar waar geen gehechtheidsfiguur<br />
aanwezig is die het kind kan beschermen en het zichzelf leert<br />
reguleren en daar waar wederkerigheid en voorspelbaarheid in de<br />
gehechtheidsrelatie afwezig waren, kan het kind geen veilig gehechtheidspatroon<br />
ontwikkelen. Niet alleen op niveau van gedrag, maar<br />
ook biofysiologisch raakt het kind ontregeld (Gunnar & Kertes,<br />
2005; Rutter e.a., 2004, 2009). We zien dit met name terug bij<br />
kinderen die de eerste levensjaren in kindertehuizen doorbrachten.<br />
Diverse vragen en problemen kunnen ontstaan, waarbij Rutter e.a.<br />
(2009) 4 gedragsclusters identificeert: ontremde gehechtheid (met<br />
name ‘allemansvriendjesgedrag’), quasiautistische trekken (ASS),<br />
ongeconcentreerd zijn/hyperactiviteit (ADHD) en intellectuele<br />
achterstanden. Opvallende bevinding is dat er na de plaatsing in een<br />
gezin gedurende de eerste 2 jaar veel vooruitgang wordt geboekt en<br />
het herstelproces zet zich – zij het in een wat trager tempo – door<br />
tot vele jaren na de adoptie. 10 Dit is consistent met bevindingen uit<br />
de metaanalyse van Van IJzendoorn en Juffer (2006). Ten opzichte<br />
van de normgroep wordt aanvankelijk bij bijna vijfmaal zoveel<br />
geïnstitutionaliseerde kinderen een gedesorganiseerd gehecht<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011<br />
heidspatroon aangetroffen (73 procent in instituties tegenover 15<br />
procent in de normgroep), terwijl in adoptiegezinnen 31 procent<br />
van de kinderen als gedesorganiseerd wordt geclassificeerd. Dat is<br />
tweemaal zoveel als in de normpopulatie (Van den Dries e.a., 2009).<br />
Er is daarmee sprake van een grote verbetering op groepsniveau,<br />
maar de gehechtheidsrepresentatie van een deel van de kinderen<br />
verbetert niet.<br />
Naast het separatietrauma kan het zijn dat er in de levensgeschiedenis<br />
van het geadopteerde kind meer ingrijpende gebeurtenissen<br />
zijn geweest. Het kind kan zijn verwaarloosd of mishandeld.<br />
Het kan getuige of slachtoffer zijn geweest van geweld of andere<br />
nare gebeurtenissen. Trauma en de reactie op dit trauma kan zich<br />
hebben verankerd op neurobiologisch niveau. Dikwijls is onbekend<br />
wat er in het geboorteland is gebeurd. Voor diagnostiek en hulpverlening<br />
bij adoptie is het van belang ervan uit te gaan dat het kind<br />
zich een gedragspatroon eigen heeft gemaakt om te kunnen<br />
overleven. Eenmaal in Nederland is dit dikwijls een disfunctioneel<br />
patroon. Soms is dat patroon zo verankerd, dat hulpverlening nodig<br />
is. Golding (2008) spreekt van ‘new families, old scripts’ om aan<br />
te geven dat het kind dikwijls niet vanzelf een ontstaan patroon<br />
kan veranderen. Adoptieouders hebben soms hulp nodig om deze<br />
oude scripts te begrijpen en om het kind te helpen ze te herschrijven<br />
(Cairns, 2002; Golding, 2008; Gray, 2007; Hughes, 2009; Perry &<br />
Szalavitz, 2007).<br />
Adoptie maakt dat het kind er in zijn ontwikkeling een aantal<br />
taken ‘bij’ krijgt: thema’s die specifiek met afstand en adoptie te<br />
maken hebben en waartoe het kind zich moet gaan verhouden, die<br />
moeten worden geïntegreerd in diens levensverhaal. Tabel 2 geeft<br />
een globaal overzicht van de ‘specifieke’ ontwikkelingstaken die<br />
geadopteerden kunnen tegenkomen vanaf het moment dat zij ter<br />
adoptie zijn geplaatst.<br />
Ontwikkelingstaken geadopteerden<br />
• verlies van geboortefamilie en omgaan met separatietrauma<br />
• omgaan met cultuurshock<br />
• hechting en ingroei in adoptiegezin<br />
• ontwikkeling van vertrouwen naar adoptieouders<br />
• verwerving tweede taal<br />
• omgaan met adoptie/verschil tussen zichzelf en ouders<br />
• integratie van negatieve ervaringen en/of trauma<br />
• etniciteit en kleur integreren in zelfbeeld<br />
• fantasieën over afkomst een plaats geven<br />
• gevoelens van verlaten zijn versus gewenst zijn plaatsen<br />
• (des)interesse in ‘roots’ en een weg hierin vinden<br />
• omgaan met dubbele loyaliteiten/dubbel ouderpaar<br />
• culturele identiteit vinden en opbouwen<br />
• beslissing nemen tot zoeken/niet zoeken<br />
• acceptatie van en vormgeven aan rol van de triadische familie 11<br />
• partnerrelatie aangaan en vasthouden<br />
• een kind krijgen en biologische verwantschap ervaren<br />
Tabel 2. Ontwikkelingstaken voor geadopteerden (Vinke, 2007).<br />
globaal van boven naar onder gerangschikt vanaf het moment van<br />
adoptie: start adoptie en verloop gedurende levensloop.<br />
10 In het onderzoek van Rutter e.a. – de <strong>En</strong>glish Romanian Adoption Study<br />
(ERA Study) – worden Roemeens en <strong>En</strong>gels geadopteerde kinderen lange tijd<br />
gevolgd. Daarbij worden tot in de puberteit veranderingen gerapporteerd.<br />
11 Bij adoptie wordt uitgegaan van de triade (de driehoek): kind,<br />
afstandsouder(s) en adoptieouders. De triadische familieverbanden omvatten<br />
verbanden binnen de adoptiefamilie en de familie die afstand deed of<br />
moest doen van het kind.
Het al dan niet zonder hulp voltooien van de ontwikkelingstaken<br />
wordt vooral ook bepaald door het aanwezig of afwezig zijn<br />
van risico of protectieve factoren, zowel bij het kind zelf, bij de<br />
adoptieouders als in de omgeving. Voorbeelden daarvan zijn het<br />
temperament van het kind, de flexibiliteit van de ouders en tijd en<br />
ruimte hebben voor het kind. Maar ook het beschikken over een<br />
steunend netwerk is van belang.<br />
Belangrijk voor opvoeding in adoptiegezinnen is dat kinderen in<br />
hun ontwikkeling een stap kunnen hebben gemist die zij op het<br />
moment dat zij in een veilige, stabiele en responsieve gezinsomgeving<br />
komen alsnog gaan vertonen. Hierdoor kan een ouder kind<br />
gedrag kan laten zien dat absoluut niet (meer) bij de kalenderleeftijd<br />
past. Toch moet er op dit gedrag worden gereageerd alsof<br />
het om een jonger kind gaat. Dat kan veel vragen van adoptieouders.<br />
Dan is het zaak dat zij in staat zijn om adoptiespecifiek op te<br />
voeden (Bohman & Sigvardsson, 1990).<br />
Opvoederstaken adoptieouders<br />
• acceptatie en integratie biologisch niet-eigen kind<br />
• definitief afscheid van het gedroomde biologische kind en voortzetting<br />
van genetische verwantschap, verwerking van het eigen<br />
verlies (kinderloosheid)<br />
• openheid naar omgeving over adoptie<br />
• eigenheid kind respecteren en stimuleren<br />
• omgaan met reacties op adoptie zowel van kind als van omgeving<br />
• omgaan met bestaansonzekerheid van het kind<br />
• omgaan met verschillen (o.a. huidskleur, cultuur)<br />
• stabiel adoptiegezin vormen<br />
• omgaan met eigen onzekerheden (good-enough parents)<br />
• verschil hanteren tussen reguliere en triadische familie<br />
• herdefiniëring van rollen<br />
• heracceptatie adoptie<br />
• steunen bij de manier van omgaan met roots die het kind kiest<br />
• eigenheid kind respecteren en stimuleren<br />
• een kleinkind krijgen dat niet biologisch verwant is<br />
• hernieuwd loslaten van gedroomde familie en accepteren van<br />
triadische familie (hernieuwd verwerken kinderloosheid)<br />
Tabel 3. Opvoederstaken voor adoptieouders (Vinke, 2007). globaal<br />
van boven naar onder gerangschikt naar fase in gezinsvorming: start<br />
adoptie en verloop in de levensloop.<br />
Hulpverleners die werken met geadopteerde kinderen, volwassenen<br />
en hun gezinnen dienen zich bewust te zijn van de mogelijke<br />
impact van adoptiegerelateerd verlies. Bij diagnostiek en hulpverlening<br />
kan het zinvol zijn om samen met ouders en geadopteerden<br />
na te gaan welke thema’s (nog) een rol spelen in het actuele<br />
aanmeldingsprobleem.<br />
Tot slot<br />
Onderzoek en ervaring maken dat het begincitaat – ‘While most<br />
adoptions work well, no adoption is simple’ (Douglas & Philpot,<br />
2003) – een goede typering is van het traject dat geadopteerden<br />
en hun ouders doorlopen. Ook hulpverlening aan geadopteerden<br />
en hun beide ouderparen is zelden eenvoudig. Veel aspecten<br />
spelen mee en het is van groot belang om juist in de screening en<br />
diagnostiekfase van het hulpverleningsproces adoptiealert te zijn.<br />
Feiten en cijfers laten zien dat het om een relatief kleine<br />
doelgroep gaat, maar dat een veel grotere groep mensen indirect<br />
WETENSCHAP<br />
met adoptie en afstand te maken hebben. Bij adoptie doorlopen<br />
ouders een jarenlange procedure. De kinderen die binnenkomen<br />
hebben steeds vaker een special need, een speciale psychologische<br />
en medische opvoedings en zorgvraag, zijn veelal ouder dan 1<br />
jaar en hebben dikwijls een belaste voorgeschiedenis. Dit vraagt<br />
extra aandacht, tijd en zorg van adoptieouders, maar maakt ook<br />
dat psychologische hulp alert moet zijn op de mogelijk invloed<br />
van (verborgen of voormalige) fysieke aandoeningen.<br />
Onderzoek laat ook zien dat adoptie kinderen kansen biedt die<br />
zij in een kindertehuis niet krijgen. De meeste kinderen halen,<br />
wanneer zij eenmaal in een adoptiegezin wonen, gemiste ontwikkelingsstappen<br />
bijna volledig in. Toch is daarbij vaak meer hulp<br />
nodig (voor ouders en/of kind) dan in gezinnen met biologisch<br />
eigen kinderen. Deze hulp kan bestaan uit medische, psychologische<br />
of pedagogische hulp en het kan zijn dat deze tot (ver)<br />
in de volwassenheid moet doorlopen. Belangrijk onderliggend<br />
thema is altijd de gehechtheid en het repareren of omkeren van<br />
inadequate gehechtheidservaringen om zo verliezen en trauma’s<br />
te kunnen verwerken. Bij een volgend artikel in dit tijdschrift zal<br />
aan de hand van casuïstiek nader worden ingegaan op methodieken<br />
die hiertoe kunnen worden ingezet. n<br />
Auteur<br />
dr. Anneke j.g Vinke is vrijgevestigd gz-psycholoog, kinder- en<br />
jeugdpsycholoog (NIP) en orthopedagoog generalist (NVO).<br />
Zij specialiseerde zich in vraagstukken rond interlandelijke<br />
adoptie, pleegzorg en jeugdbescherming (met name kindermishandeling<br />
en risicotaxatie) en is daarin werkzaam als hulpverlener,<br />
onderzoeker en opleider. Zij is als coördinator onderzoek<br />
verbonden aan het Adoptie driehoek Onderzoekscentrum in<br />
leiden. Meer informatie: www.adoptiepraktijk.nl en<br />
www.adoptionresearch.nl.<br />
Correspondentie: info@adoptiepraktijk.nl<br />
Literatuur<br />
n Bimmel, N., Juffer, F., IJzendoorn, M.H. van, & BakermansKranenburg, M.J.<br />
(2003). Problem behavior of internationally adopted adolescents: a review and<br />
metaanalysis. Harvard Review of Psychiatry, 11, 6477.<br />
n Bohman, M., & Sigvardsson, S. (1990). Outcome in adoption: lessons from longitudinal<br />
studies. In: Brodzinsky D.M., & Schechter M.D. (red.). The psychology of<br />
adoption (pp. 93106). New York: Oxford University Press.<br />
n Brodzinsky, D.M., & Palacios, J. (red.) (2005). Psychological issues in adoption.<br />
Westport: Praeger Publishers.<br />
n Brodzinsky, D.M., & Schechter, M.D. (red.) (1990). The psychology of adoption.<br />
New York: Oxford University Press.<br />
n Cairns, K. (2002). Attachment, trauma and reslience. Therapeutic caring for<br />
children. London: BAAF.<br />
n Dries, L. van den, Juffer, F., IJzendoorn, M.H. van, & BakermansKranenburg,<br />
M.J. (2009). Fostering security? A metaanalysis of attachment in adopted children.<br />
Children and Youth Services Review, 31, 41021.<br />
n Douglas, A., & Philpot, T. (2003). Adoption, changing families, changing<br />
times. Londen: Routledge. Duimelaar, P.M. (1993). Adoptie in de jaren tachtig.<br />
Kwartaalbericht rechtsbescherming en veiligheid, 6 (2), 916.<br />
n Geerars, H.C., Hart, H. ’t, & Hoksbergen, R.A.C. (1991). Waar ben ik thuis?<br />
Geadopteerde adolescenten over adoptie, hun familie, problemen, uithuisplaatsing<br />
en toekomstvisie. Utrecht: Rijksuniversiteit Utrecht, Adoptiecentrum.<br />
n Golding, K., (2008). Nurturing attachments. Londen: Jessica Kingsley.<br />
n Gray, D.B. (2007). Nurturing adoptions. Indianapolis: Perspectives.<br />
n Greef, H. de, & Hoksbergen, R. (1995). Adoptiejongeren in de residentiële zorg:<br />
een dossieronderzoek. In: Ligthart, L.L.E., Voorde, L.A. van de, & Keyser, F.L.A.<br />
(red.), Tehuis... thuis... tehuis..., geadopteerde jongeren in de residentiële zorg<br />
(pp. 6392). Breda: FICE, Nederland.<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 23
Gewoonte,<br />
genot of<br />
verslaving?<br />
BKV organiseert in<br />
samenwerking met SPON,<br />
Iriszorg en VVGN een<br />
informatiebijeenkomst voor<br />
de verslavingszorg.<br />
De bijeenkomst is kosteloos en vindt plaats op<br />
donderdag 6 oktober 2011 om 17.30 uur in Utrecht<br />
voor GZ-psychologen, coassistenten, basisartsen en<br />
specialisten. Komt u ook? Neem voor meer informatie<br />
contact op met BKV.<br />
Neem contact op +31 (0)888 - 22 55 11 www.medischevacature.nl<br />
vacatures - loopbaanadvies - werving & selectie - job alert ><br />
www.medischevacature.nl<br />
Short Term Dynamic Psychotherapy - Affect Phobia Therapy<br />
www.rino.nl/469 10, 11 en 12 October 2011<br />
Rationeel Emotieve Therapie<br />
www.rino.nl/039 start 12 oktober 2011<br />
Acceptance en Commitment therapie<br />
en de oudere volwassene<br />
www.rino.nl/115 start 1 november 2011<br />
Interventies bij chronisch-somatische aandoeningen<br />
www.rino.nl/098 3 en 17 november 2011<br />
Oplossingsgericht coachen<br />
bij werkstress, burnout en overspanning<br />
www.rino.nl/055 start 3 november 2011<br />
Werken met SCID II<br />
www.rino.nl/226 start 9 november 2011<br />
Stabilisatiecursus complexe PTSS<br />
www.rino.nl/467 start 9 november 2011<br />
Beknopte Eclectische Psychotherapie voor PTSS (BEPP)<br />
www.rino.nl/298 start 9 november 2011<br />
Persoonlijkheidsdiagnostiek I<br />
www.rino.nl/211 start 2 december 2011<br />
www.rino.nl<br />
Leidseplein 5 - 1017 PR Amsterdam - (020) 625 08 03 - info@rino.nl<br />
Binnenkort op de agenda<br />
Open inschrijving<br />
ANNONCE<br />
masterclass Lichaamswijsheid<br />
Een geoefend oog kan de taal van het lichaam doeltreffend gebruiken<br />
in de begeleiding. uit de houding, beweging, stem, gebaren<br />
en ademhaling kunnen wij onze cliënten op een dieper niveau<br />
verstaan. deze lichaamswijsheid ervaren en toepassen leer je in<br />
deze 5-daagse geaccrediteerde masterclass o.l.v. Annet van laar.<br />
data Workshop: 14/15 oktober, 24/25 november 2011 en 14<br />
januari 2012 van 09.00 – 17.00 uur in Centrum Zijnsoriëntatie,<br />
utrechtseweg 133 in Zeist. Voor meer informatie www.zijn.nu of<br />
telefoonnummer: 030-2621487.<br />
Ook geïnteresseerd in het<br />
plaatsen van een annonce in<br />
GZ-psychologie?<br />
Raadpleeg voor meer informatie<br />
www.gzpsychologie.nl.
n Gunnar, M.R., & Kertes, D.A. (2005). Prenatal and postnatal risks to neurobiological<br />
development in internationally adopted children. In: Brodzinsky, D.M., &<br />
Palacios, J. (red.). Psychological issues in adoption (pp. 4765). London: Praeger.<br />
n Hjern, A., Lindblad, F., & Vinnerljung, B. (2002). Suicide, psychiatric illness, and<br />
social maladjustment in intercountry adoptees in Sweden. The Lancet, 10, 2448.<br />
n Hoksbergen, R., Spaan J., & Waardenburg, B. (1988). Bittere ervaringen: uithuisplaatsing<br />
van buitenlandse adoptiekinderen. Amsterdam: Swets & Zeitlinger.<br />
n Hoksbergen, R.A.C., Juffer, F., & Waardenburg, B.C. (1986). Adoptiekinderen<br />
thuis en op school. De integratie na 8 jaar van 116 Thaise kinderen in de<br />
Nederlandse samenleving. Lisse: Swets & Zeitlinger.<br />
n Hughes, D.A. (2009). Attachment focused parenting. New York: WW Norton.<br />
n Hughes, D.A. (2011). Mondelinge communicatie, training level II dyadic developmental<br />
psychotherapy may 2011. Londen: Family Futures.<br />
n Juffer, F., & IJzendoorn, M.H. van (2008). Adoptie als interventie (2). De opmerkelijke<br />
inhaalslag van adoptiekinderen en de plasticiteit van hun ontwikkeling.<br />
Kind en Adolescent, 29, (1) 3149.<br />
n Leeuw, L. de, & Tuyll, L.A.C. van (red.) (1997). Adoptiedriehoek Interactief, anno<br />
1996. ’s Hertogenbosch: FIOM/Triade Consultancy.<br />
n Leeuw, L. de (2007). Zesentwintighonderdzoveel levens. Breda: FIOM.<br />
Ongepubliceerde interne notitie t.b.v. van het opzetten en toegankelijk maken<br />
van het SAAN/FIOMarchief.<br />
n Miller, L.C. (2005b). The handbook of international adoption medicine. A guide<br />
for physicians, parents, and providers. Oxford: Oxford University Press.<br />
n O’Leary Wiley, M., & Baden, A.L. (2005). Birth parents in adoption: research,<br />
practice, and counseling psychology. The Counseling Psychologist, 33, (1), 1350.<br />
n Pelleboer, R. (2011). Special needs. Powerpointpresentatie t.b.v. Expertmeeting<br />
Special Needs, 31 maart 2011, Den Haag, ministerie van Veiligheid en Justitie.<br />
n Perry, B.D., & Szalavitz M. (2007). De jongen die opgroeide als hond. Schiedam:<br />
Scriptum.<br />
n Rogeness, G.A., Hoppe, S.K., Macedo, C.A., Fischer, C. (1988). Psychopathology<br />
in hospitalized, adopted children. Journal of the American Academy of Child and<br />
Adolescent Psychiatry, 27, 62831.<br />
n Rutter, M., & O’Connor, T.G. & the <strong>En</strong>glish and Romanian Adoptees (ERA)<br />
Study Team. (2004). Are there biological programming effects for psychological<br />
development? Findings from a study of Romanian adoptees. Developmental<br />
Psychology, 40, 8194.<br />
WETENSCHAP<br />
n Rutter, M., Beckett, C., Castle, J., Kreppner, J., Stevens, S., & SonugaBarke,<br />
E. (2009). Policy and practice implications from the <strong>En</strong>glish and Romanian<br />
Adoptees (ERA) Study: Forty Five Key Questions. London: BAAF.<br />
n Senior, N., & Himadi, E. (1985). Emotionally disturbed, adopted, inpatient adolescents.<br />
Child Psychiatry and Human Development, 15, 18997.<br />
n Soll, J. (2000). Adoption healing. A path to recovery. Baltimore: Gateway Press.<br />
n Soll, J., & Wilson Buterborough. K. (2003). Adoption healing... A path to recovery<br />
for mothers who lost their children to adoption. Baltimore: Gateway Press.<br />
n Stams, G.J.J.M. (1998). Give me a child until he is seven. A longitudinal study<br />
of adopted children followed from infancy to middle childhood. Utrecht:<br />
Universiteit Utrecht, academisch proefschrift.<br />
n Stams, G.J.J.M., Juffer, F., & IJzendoorn, M.H. van (2002). Maternal sensitivity,<br />
infant attachment, and temperament predict adjustment in middle childhood: the<br />
case of adopted children and their biologically unrelated parents. Developmental<br />
Psychology, 38, 80621.<br />
n Tieman, W. (2006). Mental health in young adult intercountry adoptees.<br />
Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam, academisch proefschrift.<br />
n Trevarthen, C. (2001). Intrinsic motives for companionship in understanding:<br />
their origin, development and significance for infant mental health. Infant Mental<br />
Health Journal, 22, 95131.<br />
n IJzendoorn, M.H. van, & Juffer, F. (2006). The Emanuel Miller Memorial Lecture<br />
2006: adoption as intervention. Metaanalytic evidence for massive catch up and<br />
plasticity in physical, socioemotional and cognitive development. Journal of<br />
Child Psychology and Psychiatry, 47, 122845 .<br />
n IJzendoorn, M.H. van, & Juffer, F. (2008). Adoptie als interventie (1). Historische,<br />
ethologische en ethische achtergronden. Kind en Adolescent, 29 (1), 1730.<br />
n Verhulst, F.C., & Versluisden Bieman, H.J.M. (1989). Buitenlandse adoptiekinderen<br />
vaardigheden en probleemgedrag. Assen: Van Gorcum.<br />
n Versluisden Bieman, H.J.M. (1994). Interlandelijk geadopteerden in de adolescentie:<br />
vervolgonderzoek naar gedragsproblemen en vaardigheden. Rotterdam:<br />
Erasmus Universiteit Rotterdam, academisch proefschrift.<br />
n Vinke, J.G. (1999). Geschikt voor het adoptieouderschap? De ontwikkeling en het<br />
gebruik van een taxatieinstrument voor gezinsfunctioneren met het oog op interlandelijke<br />
adoptie. Delft: Eburon.<br />
n Vinke, J.G. (2007). Adoptie in beweging, 2007. Tijdschrift voor Familie en<br />
Jeugdrecht, 38, 949.<br />
n Weerd, C. de, E Tjon, W., Mulder, J.C, & Pelleboer, R.A.A. (2010). Trends bij<br />
oriënterend medisch onderzoek van buitenlandse adoptiekinderen. Eindhoven:<br />
Catharinaziekenhuis.<br />
n Wierzbicki, M. (1993). Psychological adjustment of adoptees: a metaanalysis.<br />
Journal of Clinical Child Psychology, 22, 44754.<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 25
26<br />
OPINIE<br />
Nieuwe kleren voor de keizer<br />
of kleden we hem uit?<br />
A. rokx<br />
Voor de clinicus zijn het barre tijden. We worden kritisch gevolgd door derden (wetenschappers, beleidsmakers,<br />
zorgverzekeraars) die zich in toenemende mate met de vorm en de inhoud van ons werk bemoeien. De vaak simplistische<br />
voorstelling van zaken die wordt gehanteerd staat nogal in schril contrast met de dagelijkse werkelijkheid in menige<br />
sector in de ggz. De voorschriften en richtlijnen bieden bij lange na niet voldoende handvatten om ons vak op een<br />
professionele manier uit te oefenen. Het verklaart wellicht waarom er uitgerekend in dit evidence-based tijdperk<br />
veel belangstelling is voor nieuwe ontwikkelingen zoals bijvoorbeeld mindfulness en ACT. Los van de vraag of deze<br />
belangstelling terecht is en of deze een lang leven is beschoren is, is het in ieder geval van belang dat clinici nou<br />
eindelijk eens een tegengeluid gaan laten horen. Wat doet u nu eigenlijk echt in uw spreekkamer, hoe werkbaar<br />
zijn uw protocollen? Laat weten wat uw dagelijkse ervaringen, moeilijkheden en creatieve oplossingen zijn. Het<br />
is de hoogste tijd dat de clinici niet alleen het lijdend voorwerp van de discussie zijn, maar zich gaan opstellen als<br />
gelijkwaardige deskundige gesprekspartners als het gaat om de dagelijkse uitoefening van ons vak.<br />
Trefwoorden: ACT, mindfulness, therapeutische relatie, evidencebased,<br />
protocolaire behandeling, professionele integriteit<br />
Het zal u niet zijn ontgaan dat er binnen ons vakgebied al<br />
geruime tijd sprake is van een ware hausse aan mindfulness en<br />
ACT (acceptance en commitment therapy). Deze zogeheten derdegeneratiegedragstherapieën<br />
zijn niet meer over het hoofd te zien<br />
en weten zowel enorm enthousiasme als scepsis te generen. Met<br />
name vanuit de meer gevestigde wetenschappelijke hoek wordt<br />
met argwaan gereageerd op deze wat ‘vage’ therapieën die uitgerekend<br />
in het evidence-based tijdperk furore lijken te maken. De<br />
kritiek is niet van de lucht. Zo worden er grote vraagtekens gezet<br />
bij de wetenschappelijke basis (Visser & Emmelkamp, 2009; Öst,<br />
2008; Hofmann & Asmundson, 2008) en beweert een enkeling<br />
zelfs dat het ongewenst is dat we er onze aandacht en energie<br />
aan besteden (Cuijpers e.a., 2010). De toon is soms wat zuur,<br />
maar een deel van de kritische kanttekeningen snijden ongetwijfeld<br />
hout (de pretenties lopen nogal hard vooruit op de empirische<br />
evidentie, er is royaal gejat uit andere tradities, et cetera).<br />
De realiteit is echter ook dat allerhande trainingen en workshops<br />
een bloeiend bestaan leiden en de afdeling psychologie van de<br />
gemiddelde boekhandel inmiddels minstens voor de helft bestaat<br />
uit boeken over mindfulness en ACT.<br />
Is het een hype? Absoluut. Is het een lang leven beschoren? De<br />
tijd zal het leren. Interessanter is misschien wel de vraag hoe<br />
het komt dat zoveel (post)academisch geschoolde professionals<br />
ontvankelijk blijken te zijn voor deze ontwikkelingen. De wetenschappelijke<br />
en politieke teneur in en rondom ons vak beweegt<br />
immers al jaren juist in tegengestelde richting. Ons vak is steeds<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011<br />
meer verschoven richting klachtgerichte evidence-based behandelingen<br />
volgens protocollen en richtlijnen. Dat laat zich een<br />
stuk gemakkelijker onderzoeken en klinkt als muziek in de oren<br />
van de overheid en zorgverzekeraars. Onderweg in dit proces<br />
zijn er echter nogal wat aspecten uit ons vak gesneuveld of naar<br />
de achtergrond verdwenen. Zowel in publicaties als in opleidingen<br />
zijn de behandelvormen die zich moeilijk laten onderzoeken,<br />
en derhalve het predicaat evidence-based niet mochten<br />
halen, vrijwel gemarginaliseerd. <strong>En</strong> hoewel het bijvoorbeeld<br />
een algemeen gegeven is dat de kwaliteit van de therapeutische<br />
relatie of een empathische basishouding minstens zo belangrijk<br />
zijn als de methode (Horvath e.a. 2011; Lambert & Barley, 2001;<br />
Orlinsky, 2004), lijken ze steeds meer een stiefkindje te worden<br />
in de opleidingen, het onderzoek en de praktijk van ons werk. Er<br />
ligt nogal een groot gat tussen de wereld van de wetenschappers<br />
en beleidsmakers enerzijds en de troebele weerbarstige praktijk<br />
van de professional in zijn of haar spreekkamer. Zo zullen er<br />
talloze protocollen zijn die het prima doen zolang je in de eerste<br />
of kortdurende tweede lijn werkt. Maar wat moet je ermee als<br />
je in de complexere tweede of derde lijn, de verslavingszorg, de<br />
klinische of forensische psychiatrie werkt? Wat moet je ermee als<br />
je geregeld te maken krijgt met complexe comorbiditeit, ingewikkelde<br />
interacties en een niet onbelangrijk deel van je cliënten alle<br />
voorgeschreven behandelvormen al herhaalde malen zonder al<br />
te veel succes hebben doorlopen? In een ideale wereld hebben<br />
cliënten eenduidige klachten, zijn ze gemotiveerd voor behandeling<br />
en kun je een helder kortdurend protocol volgen, waarna<br />
de klachten zijn verdwenen. Psychotherapie als een soort pilletje<br />
waarmee de psyche weer van zijn oneffenheden wordt bevrijd.<br />
In zo’n ideale wereld zou ons vak net zo goed, of wellicht zelfs
eter, kunnen worden uitgeoefend door laaggeschoolde, goed<br />
geïnstrueerde krachten die zich slechts aan de richtlijnen hoeven<br />
te houden. Eind goed, al goed – het is precies die simplistische<br />
voorstelling van zaken die de overheid en de zorgverzekeraars<br />
omarmen, al dan niet voorgeschoteld door nota bene onze eigen<br />
managers, bestuurders en soms zelfs door onze wetenschappelijke<br />
vakbroeders.<br />
Een belangrijk kenmerk van de ‘nieuwe’ therapieën is dat er nogal<br />
wat heilige huisjes omver worden geschopt. Zo wordt het belang<br />
van diagnostische categorieën gerelativeerd. Onze diagnostische<br />
categorieën hebben wetenschappelijk gezien weinig bodem. Er<br />
is veel overlap tussen verschillende categorieën, binnen categorieën<br />
is er veel heterogeniteit en bovendien vertonen cliënten<br />
nogal vaak zogenaamde comorbiditeit (Hayes e.a., 1999). <strong>En</strong><br />
hoewel er zelfs in de inleiding van de DSMhandleiding zelf<br />
wordt gewezen op de zwaktes van het systeem en er tot voorzichtigheid<br />
wordt gemaand, gaan we vervolgens toch vrolijk verder<br />
met al onze diagnoses. Onderzoek, zorgprogramma’s en inmiddels<br />
zelfs ons hele financieringssysteem zijn erop gebaseerd. Ook<br />
het naar medische model gevormde idee van ziektebeeldbehandelinggenezing<br />
staat steeds meer ter discussie (zie bijvoorbeeld<br />
de recente reactie van The British Psychological Society op de<br />
naderende DSM5) (2011).<br />
Zijn wij als therapeuten werkelijk in staat om mensen te genezen?<br />
Zijn onze cliënten ziek? Uitgangspunt bij ACT en mindfulness is<br />
dat emotioneel lijden en psychische worstelingen inherent zijn<br />
aan het menselijk bestaan. De één treft het harder en vaker dan de<br />
ander, maar vrijwel niemand wordt overgeslagen. Problematisch<br />
gedrag, waaronder psychopathologie, wordt gezien als het resultaat<br />
van de op zich begrijpelijke pogingen om die pijnlijke belevenissen<br />
te ontkennen, te veroordelen of te vermijden. <strong>En</strong> ook<br />
wanneer er sprake is van complexe psychische of psychiatrische<br />
problematiek, dreigt de neiging tot vermijding en de worsteling<br />
met de psychische binnenwereld klachten te verergeren en ten<br />
koste te gaan van de kwaliteit van leven. Het alternatief is erkenning<br />
en aanvaarding van de eigen emotionele beleving en het<br />
met een korrel zout leren nemen van al die wonderlijke kronkels<br />
in de bovenkamer. Die houding creëert vervolgens de ruimte en<br />
de flexibiliteit om het gedrag en de aandacht weer te gaan richten<br />
op de mogelijkheden die het bestaan de moeite waard maken en<br />
die recht doen aan wie we willen zijn (Hayes, 2006).<br />
Voor de therapeut betekent het actief verzet tegen de mythe<br />
van het maakbare geluk. Het helpt niet om psychische worstelingen<br />
te pathologiseren en het ligt al helemaal niet binnen ons<br />
vermogen om ze te ‘genezen’. Het is onze taak om onze cliënten<br />
te confronteren met hun heilloze missies en onwerkzame strategieën.<br />
Zelfs Freud riep al dat je met therapie hooguit neurotische<br />
ellende kunt omzetten in reële ellende (Breuer & Freud,<br />
1955). Dit perspectief heeft nogal wat consequenties voor de<br />
therapeutische houding, de relatie en de inhoud van de behandeling.<br />
De therapeut zit niet in de comfortabele positie van de<br />
geneesheer of de deskundige. Het vraagt om een actieve, betrokken<br />
en confronterende houding waarin de therapeut niet alleen<br />
OPINIE<br />
alert is op de disfunctionele processen bij de cliënt, maar ook<br />
oog heeft voor diezelfde processen in zichzelf en in de interactie<br />
met de cliënt. Er is namelijk geen wezenlijk verschil tussen beide.<br />
De therapeut is net zo goed geneigd om zich te verliezen in de<br />
valkuilen en dwaalsporen van de psychologische binnenwereld.<br />
Dat is zeker aan de orde op het moment dat de therapeut blootstaat<br />
aan complexe interacties die gepaard gaan met emotioneel<br />
belastende momenten en ervaringen (Wilson & Dufrene, 2011).<br />
We hebben een complex vak dat ons op allerlei manieren en<br />
niveaus voortdurend op de proef stelt.<br />
Alsof dat al niet genoeg is, dreigen we ook nog steeds meer in<br />
een defensieve positie terecht te komen waarin we door derden<br />
(wetenschappers, bestuurders, overheid, zorgverzekeraars)<br />
kritisch worden gevolgd en krijgen voorgeschreven hoe we ons<br />
werk zouden moeten doen. Hofstee (2011) schrijft in een prikkelend<br />
artikel over de brug tussen wetenschap en praktijk dat het<br />
de taak van de psycholoog is om het individu te verdedigen<br />
tegen de maatschappelijke krachten die zijn persoonlijke vrijheid<br />
dreigen te beknevelen. Om die rol te kunnen waarmaken, zal<br />
de psycholoog zich echter eerst zelf moeten bevrijden van het<br />
krachtenveld waarin hij zich bevindt. Het vraagt de moed om<br />
de dagelijkse werkelijkheid van ons werk onder ogen te durven<br />
zien. Het vraagt de moed om ons niet langer te laten ringeloren<br />
door de partijen die hun macht ontlenen aan wetenschappelijke<br />
superioriteit of organisatorisch en economisch overwicht.<br />
Wanneer gaan clinici nou eens meebepalen wat de agenda van<br />
wetenschappelijk onderzoek moet zijn? In mijn spreekkamer<br />
schiet ik niet zoveel op met de zoveelste RCT of metaanalyse<br />
waarin voor de zoveelste keer wederom wordt vastgesteld dat de<br />
verschillende therapievormen onderling amper verschillen in<br />
effectiviteit (Luborsky e.a., 2002; Cuypers, 2008).<br />
<strong>En</strong> wanneer gaan clinici nou eindelijk eens meebepalen hoe de<br />
zorg moet worden ingericht? Het is tegenwoordig niet ongebruikelijk<br />
dat professionals door het management, en soms zelf door<br />
zorgverzekeraars, krijgen voorgeschreven via welke methodieken<br />
ze hun diagnostiek en behandeling vorm dienen te geven.<br />
Ons vak verkeert in zwaar weer en onze professionele integriteit<br />
is in het geding. Natuurlijk is dit geen vrijbrief om de wetenschap<br />
vaarwel te zeggen en ons te gaan bedienen van dubieuze ongefundeerde<br />
praktijken in de uitoefening van ons vak. Het wordt<br />
echter hoog tijd dat de kritische reflectie op ons functioneren<br />
ook eens van toepassing wordt op het nut en de bruikbaarheid<br />
van wetenschappelijk onderzoek en allerhande beleidsmatige<br />
en organisatorische ontwikkelingen. Onderzoek, onderwijs en<br />
beleid zouden wel wat meer aanknopingspunten mogen bieden<br />
voor de vertaling van de theorie naar weerbarstige klinische<br />
praktijk. Wellicht dat clinici dan minder snel hun heil zouden<br />
gaan zoeken bij bewegingen die zich empirisch misschien nog<br />
moeten bewijzen, maar inhoudelijk wel meer handvatten bieden<br />
die aansluiten bij hun dagelijkse ervaringen. Het gaat dus niet<br />
zozeer om de nieuwe kleren van de keizer, het gaat er juist om<br />
dat we hem uitkleden en durven zien hoe hij er in werkelijkheid<br />
uitziet. Of het nou gaat om mindfulness en ACT of over psychodynamische<br />
en cliëntgerichte modellen; ze kijken verder dan de<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 27
Voor een duurzame toekomst<br />
Natuur & Milieu is dé milieuorganisatie die zich hard<br />
maakt voor een duurzame toekomst. Uw huis voorzien<br />
van stroom van windmolens, een elektrische auto voor<br />
de deur en gezond voedsel in uw koelkast. Doe mee,<br />
word nu donateur en ontvang tijdelijk de prachtige<br />
DVD-box ‘Human Planet’ over de relatie tussen mens<br />
en natuur.<br />
www.natuurenmilieu.nl<br />
@natuurenmilieu
klachten, ze hebben oog voor de processen in de therapeut en ze<br />
besteden aandacht aan de dynamische interactie tussen de cliënt<br />
en de therapeut. Het zijn aspecten die zich met de huidige stand<br />
van de wetenschap moeilijk laten onderzoeken, maar daarmee<br />
zijn ze nog niet overbodig of irrelevant geworden. Het zijn<br />
eveneens aspecten die niet passen in de simplistische beleidsmodellen,<br />
maar het is niet onze taak om het leven van beleidsmakers<br />
te vereenvoudigen. Wij zijn er om de complexe werkelijkheid<br />
van onze cliënten te begrijpen en te beïnvloeden. Onderzoek<br />
en beleid zouden zich wel wat dienstbaarder mogen opstellen<br />
aan de praktijk in plaats van de praktijk te willen voegen naar<br />
methodologische of economische rekenmodellen. Als je model<br />
geen recht doet aan de werkelijkheid, moet je niet de werkelijkheid<br />
willen veranderen, maar op zoek gaan naar een beter model.<br />
Hoogste tijd dat clinici ophouden met zich lijdzaam te voegen en<br />
hooguit in eigen kring te mopperen. Als we zelf het tij niet gaan<br />
keren, wordt niet de keizer, maar ons vak uitgekleed. Laat een<br />
ander geluid horen: kruip in de pen, treed op bij congressen en<br />
studiedagen. Laat weten wat uw dagelijkse worstelingen zijn en<br />
maak anderen vooral ook deelgenoot van uw creatieve vondsten<br />
en oplossingen. <strong>En</strong> mocht u echt de geest krijgen, vervang dan de<br />
verplichte vragenlijstjes van de zorgverzekeraar door systematische<br />
onderzoek(jes) die informatie verschaffen over de vragen<br />
die u werkelijk bezighouden. Natuurlijk geeft dat veel gedoe en<br />
roept het talloze bezwaren en lastige gedachten en gevoelens op.<br />
Een ACTtherapeut zou u aanraden om ze te erkennen, ze voor<br />
lief te nemen, maar vervolgens op zoek te gaan naar stappen die<br />
recht doen aan wat voor u in uw vak van belang is. <strong>En</strong> garde! n<br />
Auteur<br />
Ando rokx (1966) is als klinisch psycholoog-psychotherapeut<br />
werkzaam bij de Polikliniek Stemmingsstoornissen van ggNET<br />
in Apeldoorn. Hij studeerde psychologie aan de universiteit<br />
van Amsterdam en werd klinisch psycholoog aan de rINO<br />
Noord-Holland. Hij was werkzaam in verschillende sectoren<br />
van de ggz: verslavingszorg, klinische psychiatrie, forensische<br />
psychiatrie en ambulante psychotherapie. Naast het werk als<br />
behandelaar is hij al een aantal jaren actief met de promotie en<br />
implementatie van ACT middels lezingen, workshops en publicaties.<br />
Ook was hij betrokken bij verschillende tv-programma’s,<br />
waaronder de rode kamer van de KrO. In juni 2011 verscheen<br />
zijn boek Het leven is geen feest: de mythe van het maakbare geluk.<br />
Correspondentie: a.rokx@ggnet.nl<br />
Literatuur<br />
OPINIE<br />
n Breuer, J., & Freud, S. (1955). Studies on hysteria. In: Strachey, J. (red. & vert.).<br />
Standard edition of the complete psychological works of Sigmund Freud (vol. 2,<br />
pp. 1305). London: Hogarth Press (original work published: 18931895).<br />
n The British Psychological Society (2011). Response to the American Psychiatric<br />
Association: DSM5 development. http://apps.bps.org.uk/_publicationfiles/<br />
consultationresponses/DSM5%202011%20%20BPS%20response.pdf.<br />
n Cuijpers, P., Bockting, C., Oppen, P.C. van, & Huibers, M.J.H. (2010). De derde<br />
golf van psychotherapie bij depressie: noodzakelijke vernieuwing of nieuwe kleren<br />
van de keizer? Gedragstherapie, 43, 2534.<br />
n Cuijpers, P., e.a. (2008). Psychotherapy for depression in adults: a meta analysis<br />
of comparative outcome studies. Journal of Consulting and Clinical Psychology,<br />
76: 90922.<br />
n Hayes, S.C., e.a. (1999). Acceptance and Commitment Therapy: an experiential<br />
approach to behavior change. New York: Guilford Press.<br />
n Hayes, S.C., e.a. (2006) Acceptance and Commitment Therapy: model, processes<br />
and outcomes. Behaviour Research and Therapy, 44, 125.<br />
n Hofmann, S.G., & Asmundson, G.J. (2008) Acceptance and mindfulnessbased<br />
therapy: new wave or old hat? Clinical Psychology Review, 28, 116.<br />
n Hofstee, W. (2011). De persoon zelf: de brug tussen wetenschap en praktijk. De<br />
Psycholoog, 46(3), 415.<br />
n Horvath, A.O., Del Re, A., Flückiger, C., & Symonds, D. (2011). Alliance in individual<br />
psychotherapy. In: Norcross, J.C. (red.). Psychotherapy relationships that<br />
work (2nd ed.). New York: Oxford University Press.<br />
n Lambert, M.J., & Barley, D.E. (2001). Research summary on the therapeutic relationship<br />
and psychotherapy outcome. Psychotherapy: Theory/Research/Practice/<br />
Training, 38, 4, 35761.<br />
n Luborsky, L., Rosenthal, R., Diguer, L., Andrusyna, T.P., Berman, J.S., Levitt, J.T.,<br />
Seligman, D.A., & Krause, E.D. (2002). The Dodo bird verdict is alive and well <br />
mostly. Clinical Psychology: Science and Practice, 9, 1, 212.<br />
n Öst, L.G. (2008). Efficacy of the third wave of behavioral therapies:a systematic<br />
review and metaanalysis. Behaviour Research and Therapy, 46:, 296321.<br />
n Visser, S., & Emmelkamp, P. (2009). ACT revisited: hoe evidencebased is de<br />
Acceptance and Commitment Therapy? Psychopraxis, 4, 1603.<br />
n Wilson, K.G., & Dufrene, T. (2011). Mindfulness for two: an acceptance and<br />
commitment therapy approach to mindfulness in psychotherapy. Oakland: New<br />
Harbinger Publications.<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 29
Nieuw opleidiNgsaaNbod:<br />
• Profielopleidingen eerstelijns-, forensisch en verslavingspsycholoog<br />
• Basisopleiding psycholoog-mediator NIP<br />
• Specialisatieopleiding psycholoog-family mediation NIP<br />
• Opleiding NVVS consulent seksuele gezondheid<br />
• Postmaster opleiding (SG)LVG<br />
• Cursussen werken met ouderen<br />
Cursusaanbod 2012<br />
2 december 2011<br />
peRsooNlijkheidssTooRNisseN bij oudeReN<br />
www.rinogroep.nl/masterclass<br />
Vraag het programmaboek 2011-2012 aan:<br />
www.rinogroep.nl/gzpsychologie<br />
St. Jacobsstraat 12-14 | 3511 BS Utrecht | T (030) 230 84 50 | e infodeskBNS@rinogroep.nl<br />
Inleidende cursus Integratieve Psychodiagnostiek in Amsterdam<br />
14, 21 en 28 januari; 4, 11 en 18 februari en 3 maart.<br />
Verdiepende cursus Integratieve Psychodiagnostiek in Amsterdam<br />
10, 17, 24 en 31 maart; 7, 14 en 21 april.<br />
masTeR<br />
Class<br />
meNseN keNNis<br />
Summerschool Psychodiagnostiek in Zuid-Frankrijk<br />
Van 23 tot 30 juni 2012. Gedurende deze week worden de inleidende en verdiepende cursussen parallel gegeven.<br />
Kortere vervolgcursus van 4 dagen in Friesland<br />
31 mei 2012 tot en met 4 juni 2012. Accreditatie voor FGzP en LVE wordt aangevraagd.<br />
TERUGKOMDAGEN in Amsterdam<br />
10 en 17 november 2012.<br />
Zie voor nadere informatie over tijden, programma, kosten, accreditaties en aanmelding onze website<br />
www.psychodiagnostiek-opleidingen-snellen-eurelings.nl<br />
U kunt ook altijd bellen of mailen naar:<br />
Wim Snellen: 030-2522286, wims@ziggo.nl of Liesbeth Eurelings: 020-6277064; eurel003@planet.nl
30 september 2011<br />
Cognitieve Therapie bij gedragsproblemen<br />
in zorginstellingen<br />
Amsterdam<br />
info: www.gerion.nl<br />
deze cursus wil de cursisten toerusten<br />
om deze therapievorm zowel<br />
individueel als teamgericht toe te<br />
passen in hun eigen werksetting.<br />
4 oktober 2011<br />
De kracht van de integrale<br />
aanpak in theorie en praktijk:<br />
nieuwe inzichten uit de<br />
psychiatrie, verslavingszorg<br />
en gehandicaptenzorg<br />
driebergen<br />
info: www.lievegoedzorggroep.nl<br />
12 oktober 2011<br />
Najaarssymposium Vereniging<br />
Voor Mindfulness<br />
den Bosch<br />
info:<br />
www.verenigingvoormindfulness.nl<br />
(vanaf) 14 oktober 2011<br />
Masterclass Lichaamswijsheid<br />
Zeist<br />
info: www.zijn.nu<br />
Een geoefend oog kan de taal van<br />
het lichaam doeltreffend gebruiken<br />
in de begeleiding. Uit de houding,<br />
beweging, stem, gebaren en ademhaling<br />
kunnen we onze cliënten op<br />
een dieper niveau verstaan. deze<br />
lichaamswijsheid ervaren en toepassen<br />
leer je in deze 5-daagse geaccrediteerde<br />
masterclass o.l.v. Annet van<br />
Laar. data workshops: 14/15 oktober,<br />
24/25 november 2011 en 14 januari<br />
2012 (09.00 - 17.00 uur)<br />
14 oktober 2011<br />
Post Graduate Course ‘Psychiatry<br />
over the life span’<br />
Curaçao<br />
info: www.naskho.org onder<br />
‘Conferences’<br />
24 oktober 2011<br />
Slapende honden? Wakker<br />
maken!<br />
Amersfoort<br />
info: www.ariannestruik.com<br />
in deze workshop wordt deze stabilisatiemethode<br />
voor chronisch vroegkinderlijk<br />
getraumatiseerde kinderen<br />
toegelicht en geoefend aan de hand<br />
van eigen casuïstiek.<br />
3 november 2011<br />
Emoties – de klinische relevantie<br />
van gemoedsbewegingen –<br />
Maarssen<br />
info: www.benecke.nl<br />
Gezien het grote belang van emoties<br />
binnen de therapie en de therapeutische<br />
relatie is het de vraag wat<br />
we nu precies weten van gemoed<br />
en gemoedsbewegingen en vooral<br />
wat we met deze kennis kunnen in<br />
de praktijk. Tijdens de studiedag<br />
’Emoties, de klinische relevantie<br />
van gemoedsbewegingen’ komen<br />
deze vragen uitgebreid aan de orde.<br />
Met o.a. een presentatie van Ad<br />
Vingerhoets over tranen.<br />
4 november 2011<br />
De groep maakt het verschil<br />
Breukelen<br />
info: www.groepspsychotherapie.nl<br />
Prof. dr. Rudi Vermote zal de verschillende<br />
visies op klinische psychotherapie<br />
integreren en ingaan op<br />
de effecten ervan. daarna volgen<br />
zes workshops waarbij het thema<br />
van het congres op praktische wijze<br />
aan de orde komt. in de middag<br />
belicht prof. dr. Kees van den Bos<br />
het congresthema op het niveau van<br />
de samenleving. Als afsluiting zal<br />
Robert Billow, Ph.d. via een videoconferentie<br />
een plenaire masterclass<br />
verzorgen over het thema Relational<br />
Group Psychotherapy.<br />
4 november 2011<br />
‘Woorden zijn niet genoeg’,<br />
lichaamsgeoriënteerd werken in<br />
psychotherapie en coaching<br />
Amersfoort-Vathorst<br />
info: www.pessotherapie.nl<br />
Na een theoretische inleiding zijn er<br />
drie parallelle workshops over verschillende<br />
toepassingsgebieden van<br />
de Pesso-methodiek: psychotherapie<br />
met kinderen, met volwassen en in<br />
coaching van managers.<br />
16/17/18 november 2011<br />
VGCt Najaarscongres<br />
Veldhoven<br />
info:www.vgctnajaarscongres.nl<br />
het najaarscongres van de VGCt, met<br />
onder meer isaac Marks, Lars-Göran<br />
Öst, Susan Bögels, Kees hoogduin,<br />
Paul Emmelkamp.<br />
24 november 2011<br />
Landelijk Congres Onverklaarde<br />
Lichamelijke Klachten 2011<br />
Barneveld<br />
info: www.benecke.nl<br />
Altrecht Psychosomatiek, topklinisch<br />
centrum voor Psychosomatiek,<br />
organiseert in samenwerking met<br />
Benecke het Landelijk Congres<br />
onverklaarde Lichamelijke Klachten,<br />
Lichaam en geest: één zorg! het<br />
congres staat uitgebreid stil bij het<br />
belang van multidisciplinaire samenwerking.<br />
op het programma staan<br />
o.a. internationale keynotes, zoals<br />
Lance McCracken (Groot-Brittannië)<br />
en Richard Lane (Verenigde Staten).<br />
30 november 2011<br />
Cluster C<br />
Ede<br />
info: www.benecke.nl<br />
deze studiedag is in zijn geheel<br />
gewijd aan de ontwijkende-, afhankelijke-<br />
en obsessief-compulsieve<br />
persoonlijkheidsstoornis. de nadruk<br />
ligt hierbij op de vertaalslag naar uw<br />
dagelijkse praktijk, met als bijzonder<br />
onderdeel 3 verschillende behandelmethodes<br />
op het podium van een<br />
’patiënt’!<br />
AGENDA<br />
2 december 2011<br />
Studiedag Hysterie<br />
Amsterdam<br />
info: www.benecke.nl<br />
Naamgeving, de clustering van symptomen<br />
en de ideeën over oorzaken<br />
zijn in de geneeskunde en in de<br />
psychiatrie tijdsgebonden. het lijkt<br />
erop dat hysterie als diagnose is verdwenen,<br />
maar zijn de klachten en de<br />
symptomen van patiënten dat dan<br />
ook? Was de stoornis een mythe?<br />
8 december 2011<br />
Jaarsymposium Verslaving<br />
Amsterdam<br />
info: www.benecke.nl<br />
de afgelopen decennia hebben er<br />
veranderingen plaats gevonden in<br />
het denken over verslaving en verslaafden.<br />
dit heeft geleid tot een<br />
andere visie op de manier waarop<br />
we verslaafden zouden moeten bejegenen<br />
en behandelen. Tijdens dit<br />
jaarsymposium wordt uitvoerig stilgestaan<br />
bij de nieuwe mogelijkheden<br />
die deze veranderingen bieden<br />
voor de diagnostiek, de behandeling<br />
en de evaluatie hiervan.<br />
9 december 2011<br />
Dag van de Psychotherapie<br />
Amsterdam<br />
info: www.dagvandepsychotherapie.nl<br />
Thema van de dag is ‘The goodenough<br />
psychotherapist - de persoon<br />
van de psychotherapeut’.<br />
Sprekers zijn o.a. Berry duncan en<br />
Marcus huibers.<br />
13 december 2011<br />
Seks en persoonlijkheids-<br />
stoornissen<br />
Ede<br />
info: www.benecke.nl<br />
de studiedag Seksualiteit brengt uw<br />
kennis up to date en versterkt uw<br />
diagnostische, therapeutische en<br />
professionele vaardigheden. Zo is de<br />
bijeenkomst vooral ook bedoeld om<br />
de samenwerking tussen seksuologen<br />
en ggz-professionals te bevorderen.<br />
Want wanneer behandel je zelf<br />
en wanneer verwijs je door?<br />
20 december 2011<br />
Antisociaal gedrag – beperkte<br />
gewetensfuncties en agressie<br />
regulatie problemen –<br />
Ede<br />
info: www.benecke.nl<br />
Tijdens deze studiedag staan we stil<br />
bij de huidige ontwikkelingen op het<br />
gebied van de ontwikkeling en etiologie<br />
van ongepast agressief gedrag,<br />
de diagnostiek en de risicotaxatie.<br />
ook zal er worden ingegaan op de<br />
huidige mogelijkheden van behandeling<br />
als Schema Focussed Therapy<br />
en Aggression Replacement Training<br />
en farmacotherapie.<br />
Korting abonnees<br />
Abonnees van GZ-psychologie krijgen 25% korting op het Jaarsymposium GZ-psychologie en 10%<br />
korting op de andere nascholingen van Benecke. Zie voor meer informatie: www.gzpsychologie.nl<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 31
DDe klager in deze tuchtzaak is de heer A.: geboren in het buiten<br />
32<br />
TuCHTrECHT<br />
De objectiviteit van een psy<br />
In deze rubriek besteden we aandacht aan<br />
tuchtzaken tegen gz-psychologen. In deze eerste<br />
aflevering een psychodiagnostisch onderzoek dat<br />
te veel gebaseerd zou zijn op stereotype beelden<br />
over moslims.<br />
wijnand van dijk<br />
land, sinds 1988 wonend in Nederland en werkzaam als gezinsvoogd<br />
bij een grote instelling. In 1997 is hij getrouwd met<br />
mevrouw B. en samen kregen ze vier kinderen, die nu dertien,<br />
elf, acht en zeven jaar oud zijn. Op 25 februari 2008 vertrok<br />
mevrouw B. samen met hun kinderen van de woning naar een<br />
onderduikadres.<br />
De Rechtbank heeft 16 juli 2008 bij wijze van voorlopige voorziening<br />
het ouderlijk gezag toegewezen aan mevrouw B. De Raad<br />
voor de Kinderbescherming (RvK) kreeg hierop het verzoek van<br />
de Rechtbank om onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden<br />
van een (voorlopige) omgangsregeling tussen de heer A. en zijn<br />
kinderen en te kijken of het in het belang van de kinderen zou zijn<br />
dat de exechtgenote alleen met het ouderlijk gezag zou krijgen.<br />
Psychodiagnostische onderzoeksrapporten<br />
Gzpsycholoog mevrouw C., de verweerster in deze tuchtzaak,<br />
heeft samen met een orthopedagoog op verzoek van de RvK de<br />
vier kinderen onderzocht. De psychodiagnostische onderzoeksrapporten<br />
zijn 24 augustus 2009 afgerond. Onder het kopje<br />
‘Klinisch psychologische indrukken en bevindingen ten aanzien<br />
van vader’ staat onder meer:<br />
‘(...) Vader is afkomstig uit H. en heeft een islamitische achtergrond.<br />
Volgens het islamitisch huwelijks- en personenrecht is<br />
vader het hoofd van het gezin en is hij verplicht in het levensonderhoud<br />
van zijn vrouw en wettige kinderen te voorzien. Binnen<br />
ditzelfde recht heeft moeder tot taak haar kinderen te verzorgen<br />
en op te voeden binnen de door haar man aangegeven kaders.<br />
Na echtscheiding behoudt de vader het gezag over de kinderen.<br />
Naar H. recht heeft vader het gezag en dus het recht om zijn kind<br />
naar H. mee te nemen, hierdoor kan er geen sprake van ontvoering<br />
zijn. (...) Vader ontkent mishandeling van moeder evenals<br />
het door moeder aangevoerde gedwongen seksueel contact.<br />
Vader ontkent eveneens dat hij de kinderen zou willen ontvoeren<br />
naar H. In het licht van zijn positie in het H. recht is het<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011<br />
tevens mogelijk dat vader het meenemen van de kinderen niet als<br />
ontvoeren beschouwd. (...)<br />
In pedagogisch opzicht komt vader over als een strenge bepalende<br />
man, die op dwingende wijze en met gebruik van machtsmiddelen<br />
zijn opvoedingsgezag vorm gegeven heeft. Hierbij was<br />
overleg moeilijk en heeft vader weinig moeite gedaan om zich in<br />
de beleving en gevoelens van de kinderen te verplaatsen en zijn<br />
handelen hierop af te stemmen. De indruk is dat de bepalende<br />
opstelling deels cultureel bepaald is. Vader gaat hierdoor voorbij<br />
aan de wensen en behoeftes van de kinderen die in Nederland<br />
geboren zijn en een Nederlandse moeder hebben en vanuit de<br />
Nederlandse cultuur die zij mee krijgen behoefte hebben aan,<br />
op hun leeftijd aangepaste, vrijheden en mogelijkheden zich te<br />
ontwikkelen.<br />
Het is de vraag of vader zonodig bereid en in staat is hulp te<br />
accepteren, zijn eerste streven is in het verleden geweest om bij<br />
problemen een beroep op familie te doen, zoals hij dat vanuit zijn<br />
cultuur meegekregen heeft.’<br />
De heer A. heeft 19 september 2009 bezwaar aangetekend tegen<br />
de rapportages, waarna besloten is tot een psychologische en<br />
psychiatrische hertoetsing van de rapportages door twee andere<br />
gzpsychologen. Die concluderen onder meer ‘dat er sprake is<br />
van onevenwichtigheid van de definitieve rapportages, met<br />
name waar het gaat om de beeldvorming van vader’.<br />
Deze aanvulling op de rapportages heeft de Rechtbank niet tijdig<br />
bereikt om mee te wegen bij de door haar te nemen beslissingen.<br />
De kinderen verblijven tot op heden bij de exechtgenote (op<br />
een voor klager geheim adres), die het volledig gezag over hen<br />
heeft gekregen.<br />
Het standpunt van klager<br />
Volgens de klager heeft de verweerster haar onderzoek niet uitgevoerd<br />
met in achtneming van een psychodiagnostische/ psychologische<br />
onderzoeksmethode. Bij haar beoordeling heeft zij de<br />
situatie voordat de exechtgenote klager heeft verlaten buiten<br />
beschouwing gelaten en zij heeft het effect van de ontvoering<br />
door moeder op de kinderen niet meegewogen in haar rapportage.<br />
De verweerster geeft in haar rapportage een stereotype<br />
beeld van moslims en zich voornamelijk gericht op de religie en<br />
afkomst van klager. De kern van de klacht is dat de verweerster<br />
op vooringenomen wijze haar rapportage heeft opgesteld door<br />
een stereotype beeld van klager te schetsen dat voornamelijk is<br />
gebaseerd op zijn culture en religieuze achtergrond.<br />
De overwegingen van het college<br />
Psychodiagnostische onderzoeksrapporten moeten voldoen aan<br />
de volgende criteria:
1. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze<br />
uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport<br />
steunen;<br />
2. de gronden vinden aantoonbaar steun in de feiten, omstandigheden<br />
en bevindingen vermeld in het rapport;<br />
3. die gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies<br />
rechtvaardigen;<br />
4. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheidsgebied;<br />
5. de methode van onderzoek teneinde tot de beantwoording<br />
van de voorgelegde vraagstelling te komen kon tot het<br />
beoogde doel leiden, dan wel de rapporteur heeft daarbij de<br />
grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.<br />
Het tuchtcollege toetst daarbij ten volle of het onderzoek uit<br />
een oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de toets<br />
der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de<br />
rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.<br />
De verdediging van de verweerster<br />
Tijdens de terechtzitting heeft de verweerster verklaard dat zij er<br />
moeite mee had dat beide ouders geheel verschillende beschrijvingen<br />
gaven van de gang van zaken binnen het gezin. Er was<br />
weinig of geen informatie van een onafhankelijke derde. Zo<br />
was er in het verleden geen hulpverlening bij het gezin betrokken<br />
geweest. Verweerster heeft zich daardoor noodgedwongen<br />
vooral gebaseerd op de informatie die de RvK had verzameld bij<br />
de scholen van de kinderen.<br />
De overwegingen van het tuchtcollege<br />
Volgens het tuchtcollege blijkt deze worsteling echter niet uit<br />
haar rapportages. In plaats van terughoudendheid te betrachten<br />
bij het doen van aannames en het trekken van conclusies<br />
heeft verweerster stellige uitspraken gedaan over de persoon van<br />
klager en heeft zij verhalen of veronderstellingen die haar ter<br />
ore zijn gekomen via de exechtgenote en de kinderen als feitelijk<br />
juist aangenomen, ook al werden deze door klager betwist.<br />
Opvallend is dat verweerster is meegegaan in de vrees voor<br />
ontvoering van de kinderen zonder dat hiervoor enig aanknopingspunt<br />
te vinden was, anders dan de algemeenheden die zij<br />
uit de door haar geraadpleegde literatuur zonder bronvermelding<br />
in haar rapportages heeft aangehaald. De verweerster had<br />
kritisch moeten onderzoeken waarop deze vrees was gebaseerd.<br />
Ook heeft verweerster in haar rapportage meer dan eens<br />
geschreven over mishandelingen. Klager heeft erkend dat hij zijn<br />
kinderen weleens met een houten pollepel op de handen sloeg<br />
wanneer zij niet wilden luisteren. Los van de discussie of deze<br />
TuCHTrECHT<br />
chodiagnostisch onderzoek<br />
opvoedingsmethode wenselijk is, roept de term mishandeling<br />
in dit verband vraagtekens op. In ieder geval heeft deze zware<br />
kwalificatie bijgedragen aan het beeld van klager waartegen hij<br />
zich begrijpelijkerwijs verzet.<br />
Verweerster heeft zich bij deze beeldvorming kennelijk niet alleen<br />
laten leiden door de informatie die zij van de exechtgenote heeft<br />
verkregen, maar ook uit de gesprekken met de kinderen die op<br />
het moment van onderzoek respectievelijk tussen de elf en vier<br />
jaar oud waren en die hun vader gedurende anderhalf jaar niet<br />
meer hadden gezien of gesproken. De leeftijd van de kinderen,<br />
de relatief lange periode waarin zij hun vader niet meer hadden<br />
gezien en de bijzondere omstandigheden, zoals het wonen op<br />
een geheim adres onder een andere naam, hadden aanleiding<br />
moeten zijn voor verweerster om nader onderzoek te doen dan<br />
wel terughoudender te zijn in haar uitspraken. Deze bijzondere<br />
omstandigheden kunnen immers leiden tot een vertekening van<br />
de werkelijkheid, wat in dit geval in het nadeel van klager kan<br />
uitwerken.<br />
Gelet op de beperkte (onafhankelijke) bronnen die verweerster<br />
tot haar beschikking had, was het daarnaast zorgvuldiger<br />
geweest als zij zelf de leerkrachten van de voormalige scholen van<br />
de kinderen had bevraagd, in plaats van af te gaan op de informatie<br />
van de RvK. Ook had verweerster bij een dergelijk gebrek<br />
aan betrouwbare bronnen kunnen overwegen om klager en zijn<br />
exechtgenote aan een uitgebreider (psychologisch) onderzoek<br />
bloot te stellen. Het is in ieder geval niet gebleken dat zij hiertegen<br />
bezwaar hadden.<br />
Uitspraak<br />
Dit alles overwegende komt het college tot het oordeel dat de<br />
rapportage niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. In het<br />
bijzonder is het van klager geschetste (negatieve) beeld onvoldoende<br />
onderbouwd. Dit klemt des te meer daar de gevolgen<br />
van een dergelijke rapportage voor betrokkenen – zoals ook hier<br />
is gebleken – verregaand kunnen zijn.<br />
De conclusie is daarom dat de klacht gegrond is. Verweerster<br />
heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47<br />
lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg<br />
jegens klager had behoren te betrachten. Het Regionaal<br />
Tuchtcollege waarschuwt verweerster. n<br />
Met dank aan het regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg<br />
te Amsterdam.<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 33
34<br />
INgEZONdEN BrIEf<br />
open brief van 21-jarige cliënte reinier van arkel<br />
aan minister schippers van vws<br />
Brief aan de minister<br />
Geachte mevrouw Schippers,<br />
Deze gehele dag zit ik al aan u te denken. <strong>En</strong> dat terwijl u mij niet eens kent. Dit klinkt als een romantische onbereikbare<br />
liefde. De realiteit is echter anders. Als uw plannen doorgaan, kom ik namelijk in de problemen.<br />
Ik ben een 21jarige jonge vrouw met ADHD. De ggz is mijn grote redding. Mijn gesprekken met mijn begeleidster<br />
houden mij dusdanig op de rails, dat het, sinds ik haar ken, alleen maar beter met me gaat. Ja, dit is met vallen en<br />
opstaan, maar that’s life. Het is in ieder geval ‘my life’.<br />
Vanmorgen ging het op zijn Brabants gezegd ‘keigoed’ met me. Nu, om 19.51 uur in de avond, ben ik moe. Ik<br />
ben moe omdat ik me heel de dag ontzettend heb zitten opvreten over het feit dat u, mevrouw Schippers, wil gaan<br />
bezuinigen op onder andere mij. Ik ben een psychiatrische patiënt. Mijn valkuilen zijn groot. Ik ben hyperactief,<br />
chaotisch, koningin der stemmingswisselingen, ontzettend impulsief en ik val van het ene probleem in het andere.<br />
Zo is mijn leven nou eenmaal. Máár mede dankzij de ggz kan ik tegenwoordig over mijn valkuilen heen springen.<br />
Soms val ik er nog in, dan wel met één voet. Soms lig ik in drijfzand en is het moeilijker om eruit te klimmen, maar<br />
zonder de psychiatrische hulpverlening zou ik erin verzuipen.<br />
Mijn inkomen is minder dan minimaal. Ik heb namelijk een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ik ben op 18jarige<br />
leeftijd afgekeurd – 100 procent. Dit wil zeggen: ik kan niet werken. Studeren doe ik nog wel, maar mijn studie moet<br />
ik zelf betalen. Ik volg namelijk een thuisstudie. Waarom ik een thuisstudie volg? Omdat mijn concentratie zo slecht<br />
is, dat ik al moe zou zijn voordat ik op mijn school zou aankomen. Ik leer net zoveel als een ‘gewone’ student, maar<br />
ik krijg geen studiefinanciering. Dat vind ik helemaal niet erg. Dit is kostenpost nummer 1.<br />
Dan ga ik gelijk over op kostenpost nummer 2. Mijn auto. Als ik mijn auto niet zou hebben, kwam ik nergens. Ik<br />
durf namelijk niet met de trein te reizen; daar krijg ik ontzettende paniekaanvallen. Ik heb hard gewerkt om mijn<br />
rijbewijs te kunnen halen, en helemaal zelf betaald van mijn kleine miniinkomen. Ik wou namelijk werken aan<br />
mijn zelfstandigheid. Máár dit kostte me ook al extra geld. Ja! Want mensen met ADHD moeten een medische<br />
keuring ondergaan. Dit grapje heeft mij in totaal 500 euro meer gekost. Waarvan 184 euro voor de ‘onafhankelijke<br />
psychiater’, die mij in zijn leven nog nooit gezien heeft, in tegenstelling tot mijn vaste psychiater. Deze 184 euro<br />
mocht ik pinnen bij binnenkomst, nog voor ik de man in kwestie gezien had. Ik ben een kwartier binnen geweest en<br />
toen wist hij het al; ik was psychisch gezond genoeg om te kunnen autorijden. Tot er een brief op de deurmat viel dat<br />
ik ook nog maar een rijtest moest doen. Ik had ondertussen mijn TTT (tussentijdse toets) al gehaald. Hoezo, gevaar<br />
op de weg? Maar zonder die rijtest zou ik mijn rijbewijs niet krijgen, dus ik heb dat toch maar gedaan. Weer een<br />
aantal euro’s extra. Om maar niet te spreken over de extra rijlessen die ik na deze onzin heb moeten nemen, omdat<br />
er 5 (!) maanden tussen zaten. Ik heb mijn rijbewijs voor 3 jaar gekregen. Daarna mag ik weer opnieuw worden<br />
gekeurd. Ik moet worden gekeurd, terwijl ik mensen ken die ‘geestelijk gezond’ zijn en slechter en gevaarlijker rijden<br />
dan ik. <strong>En</strong> zij mogen 10 jaar rijden. Terwijl ik hetzelfde betaal voor een rijbewijs van 3 jaar (50 euro).<br />
Om aan te komen bij kostenpost nummer 3: mijn medicatie. Ik gebruik Ritalin. Dit heb ik nodig om enigszins te<br />
functioneren. Dit kost mij sowieso 170 euro per jaar (eigen risico). Maar dat vind ik niet zo erg, want dat moet<br />
iedereen betalen. Maar niet iedereen die chronisch ‘ziek’ is, hoeft binnenkort niet zoals ik fucking 300 euro te<br />
betalen.<br />
300 euro. Ik voelde me al gediscrimineerd door al het bovenstaande, en dit is nog niet eens alles. Ik heb al extra<br />
kosten. <strong>En</strong> straks dus nog meer. Met mijn zielige miniinkomen. Ik kan al in paniek raken bij de gedachte. Stel dat<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011
ik over een tijd geen geld heb om mijn psychiatrisch verpleegkundige te zien, en ik raak dan weer in paniek, en ik<br />
kom hier niet meer uit, dan raak ik in een zware depressie. Dat is niet overdreven. Waar sta ik dan? <strong>En</strong> met mij nog<br />
vele anderen. Dan vinden mensen het vreemd dat er zoveel rare dingen gebeuren. Dit zal alleen nog maar erger<br />
worden. Die ‘gekken’ kunnen namelijk niet alle hulp betalen. <strong>En</strong> als zij dat wel kunnen, is er misschien niet eens<br />
iemand beschikbaar om hem/haar te helpen. Er wordt namelijk ook bezuinigd op personeel. Mijn begeleidster kan<br />
haar baan kwijtraken. Zij, met nog 60 tot 80 anderen. Waar moeten de mensen dan naartoe die een band met hun<br />
hebben opgebouwd? Dit kan misschien nooit meer worden hersteld. Zij voelen zich dan nog meer onbegrepen door<br />
de wereld.<br />
Ik vraag me af of u wel weet hoeveel personen en gezinnen u in verwarring brengt. Staat u er wel bij stil dat u hele<br />
processen verstoort? Mensen en gezinnen die er keihard voor knokken om een leefbaar leven te krijgen, ondanks<br />
hun beperkingen? Hoe kan het mogelijk zijn dat hierop moet worden bezuinigd. Iemand met een gebroken been<br />
zet je toch ook in het gips? Iemand met een hartritmestoornis krijgt toch ook een pacemaker? Iemand met diabetes<br />
heeft toch ook zijn/haar medicijnen nodig? Waar de fuck staan wij dan?! De hele dag denk ik al aan u. <strong>En</strong> u maakt<br />
me zo boos. <strong>En</strong> ik vraag me al de gehele dag af: wie is hier nu ‘gek’? U of ik?!<br />
U helpt uw eigen land en samenleving naar de klote. <strong>En</strong> mede dankzij uw hulp zullen er nog veel meer psychiatrische<br />
patiënten ontstaan. Waarschijnlijk kan mijn alleenstaande moeder over 2 jaar zelf naar een psychiater als haar<br />
2 kinderen niet de juiste hulp krijgen. <strong>En</strong> zij het niet meer kan redden met haar minimuminkomen omdat zij veel<br />
tijd moet en wil besteden aan haar kinderen (en dit nog meer geld gaat kosten dan het nu al doet). Kind nummer<br />
1: dat ben ikzelf, met ADHD. Kind nummer 2: mijn broertje, een autist met een angststoornis, een dwangstoornis<br />
en ADHD. <strong>En</strong> niet alleen mijn moeder, maar met haar nog vele andere moeders/vaders/verzorgers/mensen die hun<br />
baan kwijtraken met weinig kans op de arbeidsmarkt door bezuinigingen.<br />
Er liggen vannacht waarschijnlijk veel mensen wakker door uw ‘geweldige idee’. Cliënten, vaders, moeders, broertjes,<br />
zusjes, opa’s, oma’s, ooms, tantes, begeleiders, psychiaters, psychologen en zo kan ik nog wel even doorgaan.<br />
Allemaal denken zij aan u. Ik hoop dat u hier vannacht goed door slaapt. Als u vannacht een nachtmerrie krijgt,<br />
wordt u morgenochtend wakker en begint u aan uw fijne dag. Een croissantje met verse jus. Lekker genieten van<br />
uw topsalaris. Wanneer wij morgen wakker worden, begint de nachtmerrie voor ons misschien pas... Slaap lekker!<br />
Met vriendelijke groet,<br />
Psychiatrische P. van 21 jaar<br />
PS. ‘Gekken’ is in mijn geval sarcastisch bedoeld. Ik vind namelijk dat iedereen, ongeacht beperking of niet, gelijk<br />
staat in deze samenleving. Ik vind het jammer dat het kabinet daar anders over denkt.<br />
deze open brief is eveneens gepubliceerd op het openbare reinier van Arkel Blog:<br />
http://reiniervanarkel.wordpress.com/2011/07/13/een-brief-aan-mijn-nachtmerrie<br />
INgEZONdEN BrIEf<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 35
Curriculum Per soonlijk heidsstoornissen<br />
3 e J a a r s y m p o s i u m<br />
Ontwikkelingsstoornissen<br />
Cluster C<br />
E f f e c t i v i t e i t e n i n t e r v e n t i e s<br />
Woensdag 30 november 2011<br />
10.00 – 16.30 uur<br />
Congrescentrum de ReeHorst, Ede<br />
www.benecke.nl<br />
OP HET PODIUM O.A.:<br />
• 1 patiënt met Cluster C<br />
• 3 ervaren therapeuten<br />
• 3 behandelstijlen<br />
...wat werkt het beste?
INgEZONdEN BrIEf<br />
Is invoering van adolescentenstrafrecht<br />
vernieuwend?<br />
Het voorstel dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie onlangs naar de Tweede Kamer stuurde om voor jongeren en<br />
jongvolwassenen in de leeftijdsgroep van 15 tot 23 jaar adolescentenstrafrecht in te voeren heeft vernieuwende elementen,<br />
maar creëert ook verwarring. Dat beeld komt naar voren als we alles in historisch perspectief plaatsen.<br />
De Franse historicus Ariès schreef in 1960 dat het begrip ‘kind’ in de middeleeuwen niet bestond. Hij beweerde dat men<br />
toen geen idee had hoe een kind van een volwassene verschilde. Voor hen die, in navolging van Ariès, bestuderen hoe<br />
het kindbeeld in onze maatschappij verandert, zijn interessante tijden aangebroken. Zo schrijft staatssecretaris F. Teeven<br />
aan de Tweede Kamer: ‘Het kabinet kiest ervoor de strafrechtelijke aanpak van adolescenten van 16 tot 23 jaar gestalte<br />
te geven binnen een flexibel systeem van leeftijdsgrenzen’. Wat hierbij opvalt is dat de staatssecretaris het begrip adolescent<br />
(tot recent slechts weggelegd voor een jongere van 12 tot 18 jaar) uitbreidt tot 23 jaar. Er wordt door sommigen nu<br />
een compromis voorgesteld en adolescentenstrafrecht in te laten gaan bij 18 jaar. Veranderende definities en onduidelijke<br />
terminologie creëert verwarring. Zo’n dertig jaar geleden waren de psychoanalytici Joseph Goldstein, Anna Freud en<br />
Albert Solnit daar bang voor. Zij vonden dat de scheidslijn tussen wie wel en wie niet als ‘volwassene’ beschouwd diende te<br />
worden ergens duidelijk getrokken moest worden en die grens moest volgens hen bij 18 jaar lopen. Dat sommige jongeren<br />
al op 16 jarige leeftijd heel wijs zijn of zich juist als een volwassen misdadiger kunnen gedragen, woog niet op tegen de<br />
duidelijkheid van deze leeftijdsgrens van 18, zo vond men toentertijd.<br />
Het lijkt of de staatssecretaris met de nieuwe flexibeler houding ten aanzien van leeftijdsgrenzen nu een ramkoers aanhoudt<br />
en aanstuurt op een aanvaring met het meer dogmatische V.N. Comité van de Rechten van het Kind in Genève, dat al jaren<br />
probeert het Nederlandse voorbehoud op artikel 37 c van het Internationale Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK)<br />
veranderd te krijgen. Het Verdrag is duidelijk: ‘kind’ ben je tot je achttiende jaar en volwassenstrafrecht kan dán pas worden<br />
toegepast. Psychologen die forensisch onderzoek doen voor de rechtbank krijgen in de lijn van het Nederlandse voorbehoud<br />
standaard de volgende vraag voorgelegd: ‘Indien verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit of strafbare feiten de<br />
leeftijd van 16 jaar, maar nog niet die van 18 jaar had bereikt: zijn er argumenten gelegen in de persoonlijkheid van verdachte, die<br />
aanleiding geven het meerderjarigenstrafrecht toe te passen?’ Wat het voorbehoud betreft dat de Nederlandse Staat maakte ten<br />
aanzien van artikel 37 c, wilde de Nederlandse overheid zich door het IVRK Verdrag niet laten weerhouden om, conform<br />
de Nederlandse strafwet, adolescenten die tijdens tenlastegelegde feiten 16 jaar en ouder waren als volwassene te kunnen<br />
berechten. Voorbehouden kunnen worden ingetrokken, maar staatssecretaris Teeven kondigde in zijn recente brief aan de<br />
Tweede Kamer aan dit voorbehoud ten aanzien van artikel 37c op het IVRK Verdrag te willen handhaven. De staatssecretaris<br />
is van mening dat sommige jongeren een zwaardere bestraffing (als volwassene) moeten kunnen blijven ondergaan.<br />
Maar voor een jongvolwassene (van 1823 jaar) kan het ook betekenen dat hij of zij een mildere straf krijgt (als adolescent<br />
volgens het jeugdstrafrecht). Dat is vooral van belang voor zwakbegaafde jongvolwassenen. Ook kan een verharde recidivist<br />
onder de achttien jaar straks worden begeleid door de volwassen reclassering (die meer ervaring heeft men doorgewinterde<br />
criminelen) terwijl een zwakbegaafde jongvolwassene begeleid kan worden door de jeugdreclassering van de William<br />
Schrikker Groep, die zich toelegt op begeleiding van die groep. Plaatsing in een justitiële jeugdinrichting kan straks voor een<br />
langere periode dan ju mogelijk is geschieden en zelfs omgezet worden in een volwassen TBS.<br />
Opmerkelijk is dat nu juist vanuit de Raad van Europa (met commissaris voor mensenrechten Thomas Hammarberg<br />
voorop) wordt gepleit voor een ‘child friendly juvenile justice system’ en men zich in Straatsburg op het standpunt stelt<br />
dat jongeren nooit als volwassenen behandeld dienen te worden in het strafrecht. Toch zijn de voorstellen van de staatssecretaris<br />
te plaatsen in een nieuwe trend die een andere richting inslaat, waarbij je op 18 jaar niet uitgerijpt hoeft te zijn.<br />
Sommige collegae (bijvoorbeeld Jeffrey Jensen Arnett in zijn boek Emerging Adulthood: The Winding Road from Late Teens<br />
through the Twenties, Oxford University Press, 2004) spreken al van een periode van ‘ontluikende volwassenheid’ (van 1825<br />
jaar). Maar hersenonderzoekers hebben in deze discussie de toon gezet, want zij vonden dat de hersenontwikkeling tot 23<br />
jaar doorloopt. Het ziet ernaar uit dat het voorstel van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een voorbode is van het<br />
vervagen, verschuiven en oprekken van de leeftijdsgrenzen op andere terreinen. Jeugdpoliklinieken in de verslavingszorg die<br />
de laatste jaren ontstonden behandelen al jongeren en jongvolwassenen tot 23 jaar onder de noemer ‘jeugd’.<br />
dr. Philip E. Veerman is gz-psycholoog en de auteur van The rights of the child and the changing image of childhood, uitgegeven door<br />
Martinus Nijhoff/Brill in leiden.<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011 37
38<br />
COluMN<br />
Onvrede<br />
Kan de gzpsycholoog, terug van de<br />
zomervakantie, niet iets doen aan de<br />
onvrede die Nederland teistert? Ruim<br />
15 procent van ons electoraat, zo’n<br />
slordige 1,5 miljoen landgenoten, stemde<br />
in het verleden en stemt in de nabije<br />
toekomst weer op een populistische<br />
stroming (geen partij) die onderbuikgevoelens<br />
belangrijker vindt dan nuchtere<br />
feiten. Onze media dragen hieraan bij<br />
door net te doen alsof die 1,5 miljoen het<br />
grootste en belangrijkste deel van onze<br />
natie betreft. Die nuchtere feiten vertellen<br />
bv. dat de kabinetten Lubbers en Kok het<br />
prima hebben gedaan, meer bescheiden<br />
uitgedrukt: ze hebben in elk geval bepaald<br />
niet tegengehouden dat Nederland in het<br />
laatste kwartaal van de vorige eeuw sterk<br />
is gestegen op de lijst van meest welvarende<br />
landen in de wereld en zeker ook<br />
in Europa (behorend bij de beste drie).<br />
Puinhopen van paars bestaan niet.<br />
Wie zou er echt terugwillen naar de<br />
schemerige jaren vijftig, goed genoeg<br />
beschreven door Gerard Reve om ervan<br />
te huiveren, de jaren zestig leken lollig<br />
maar – alsjeblieft zeg – kerk en gebod<br />
werden net zo overeind gehouden als<br />
maoïsme, trotskisme, stalinisme en<br />
communisme. Als je in Nijmegen in die<br />
tijd niet door de hond werd gebeten dan<br />
was het wel door de kat. <strong>En</strong> dan hebben<br />
we het nog niet over die zweterige lange<br />
haren en baarden, de geslachtsziekten,<br />
ongelijkheid tussen mannen en<br />
vrouwen, sufheid, slonzigheid en traagheid.<br />
<strong>En</strong> geen geld. Terugkijkend word<br />
ik bijna ontevreden terwijl het leven toen<br />
ten opzichte van de tijd ervoor toch als<br />
een bevrijding voelde. Nee, onvrede,<br />
elke gzpsycholoog, elke Nederlander<br />
met een forse portie onvrede heeft een<br />
ernstig te nemen gebrek aan historische<br />
gZ-PSYCHOLOGIE 6 n SEPTEMBER 2011<br />
kennis, we leven ondanks al dat gemopper<br />
sinds de jagers en verzamelaars, in de<br />
beste tijd ooit, ook al gaat de vaatwasser<br />
soms stuk, hapert de software op je pc<br />
weleens, heb je niet overal in Nederland<br />
bereik, is je backup onvolledig, sta je wel<br />
eens zonder benzine en mis je soms net<br />
de aansluiting met een vervolgvlucht.<br />
Indien onze klagende landgenoten ook<br />
maar even hun hersens zouden gebruiken<br />
en in dit tijdperk van het brein<br />
kunnen ze toch absoluut weten dat ze<br />
die ook (ergens) moeten hebben, echt<br />
om zich heen zouden kijken in plaats<br />
van zoals gebruikelijk in de spiegel,<br />
eventueel de krant zouden lezen (maakt<br />
niet zoveel uit welke) over de toestand<br />
waarin veel mensen dichtbij in landen<br />
rondom de Middellandse Zee en verder<br />
weg in de hoorn van Afrika verkeren,<br />
en zelfstandig zouden nadenken (kan<br />
te veel gevraagd zijn), resteert er maar<br />
een reactie; ze zullen zich doodschamen.<br />
Dat schaamtegevoel representeert een<br />
bepaalde objectiviteit, het komt namelijk<br />
vanzelf, zonder cognitieve controle,<br />
het dringt zich aan je beleving op zoals<br />
de populisten zich opdringen aan de<br />
democratie. Hoe komt het toch dat de<br />
klagers geen gezonde schaamte laten<br />
zien? Dit laatste neem ik vooralsnog<br />
aan want, indien de klagers zich zouden<br />
schamen, de klagers kennende, kwamen<br />
ze massaal af op het bijna gratis spreekuur<br />
van een gzpsycholoog om te klagen<br />
over een voor hen niet te begrijpen, zo<br />
plotseling optredend en alles overrompelende<br />
schaamtegevoel. Voorts zouden<br />
ze erover klagen dat ze wel twee weken<br />
moesten wachten voor een consult, over<br />
de volkomen onterechte eigen bijdrage<br />
en ze zouden het pand verlaten, in tijd<br />
van de baas en in de volle overtuiging<br />
dat de samenleving schuldig is aan<br />
hetgeen hen recent voltrekt onterecht is<br />
overkomen.<br />
Maar toch; die onvrede komt ergens<br />
vandaan, die is gedetermineerd en als die<br />
niet afkomstig is van sociaalmaatschappelijke<br />
verhoudingen in ons land en<br />
evenmin het gevolg is van een chemische<br />
disbalans, noch alleen door het slechte<br />
zomerweer kan worden verklaard, dan<br />
resteert een zoektocht onder leiding<br />
van een gzpsycholoog in het intrapsychische<br />
landschap. In dit landschap<br />
heerst sinds eeuwen de fantasie en zijn<br />
het bewustzijn en het nuchtere denken<br />
zwak vertegenwoordig. In de structuur<br />
van onze (onbewuste) beleving hebben<br />
bescheidenheid, introversie en zelfinzicht,<br />
mede als gevolg van de florissante<br />
economische basis en de afwezigheid van<br />
oorlogen in onze nabijheid, het de laatste<br />
veertig jaar afgelegd tegen grandiositeit,<br />
extraversie en omnipotentie. Elke verstoring<br />
van die fantasie komt eenvoudig<br />
weg op conto van de buitenwereld. Een<br />
tegenslag in onze carrière komt door de<br />
baas die je een hak zet, een vertraagd<br />
gearriveerde bouwvergunning voor een<br />
dakkapel is bureaucratisch onrecht, een<br />
verbod om in een café te roken is een<br />
ernstig te nemen inperking van onze<br />
ruimte innemende vrijheid. We schaffen<br />
Koningshuis af en we wonen zelf in een<br />
paleis. <strong>En</strong> nu de gzpsycholoog; die heeft<br />
dit door, weet dit in zijn werk behendig<br />
in het zwakke individuele bewustzijn te<br />
loodsen en vertelt het in zijn (schaarse)<br />
vrije tijd aan iedereen die het horen wil.<br />
Let op; gezien het aantal belangstellenden<br />
blijft er meer dan genoeg tijd voor vakantie<br />
over.<br />
Prof. dr. J.J.L. Derksen is klinisch psycholoog
INGER<br />
PLAISIER<br />
EN<br />
KARIANNE<br />
KALSHOVEN<br />
<strong>Gezonde</strong><br />
bedrijfscultuur<br />
Neem nu een abonnement<br />
en ontvang:<br />
jaarlijks<br />
8 uitgaven<br />
+<br />
25%<br />
korting<br />
+<br />
10%<br />
korting<br />
en toegang tot het besloten deel<br />
van www.gzpsychologie.nl<br />
op het Jaarsymposium GZ-psychologie g<br />
op alle Benecke-studiedagen<br />
voor gz-psychologen<br />
Voor meer informatie zie www.gzpsychologie.nl l<br />
Bezoekt u<br />
als abonnee het<br />
Jaarsymposium<br />
GZ-psychologie en<br />
één andere studiedag,<br />
dan heeft u uw<br />
abonnement er<br />
al uit!
Onze secundaire<br />
arbeidsvoorwaarden<br />
Haal het beste uit uw leven<br />
Een gezonde dosis frisse lucht<br />
Rust, ruimte, prachtige landschappen en veel water. Geen lange files en<br />
uitstekende voorzieningen. Dat zijn onze secundaire arbeidsvoorwaarden. Ziet u het<br />
al voor u? Met een sloepje het water op of gewoon een flink stuk fietsen of wandelen?<br />
Kom dan werken in Friesland en haal het beste uit uw leven. GGZ Friesland is op<br />
zoek naar een GZ psycholoog m/v. Kijk op www.ggzfriesland.nl/gzpsycholoog<br />
voor alle informatie.