1986 JAARBOEK - Historisch Centrum Overijssel
1986 JAARBOEK - Historisch Centrum Overijssel
1986 JAARBOEK - Historisch Centrum Overijssel
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
ZWOLS<br />
HISTORISCH<br />
<strong>JAARBOEK</strong><br />
<strong>1986</strong>
ZWOLS<br />
HISTORISCH<br />
<strong>JAARBOEK</strong><br />
<strong>1986</strong><br />
ZWOLSE HISTORISCHE VERENIGING
INHOUD<br />
Een aanzienlijke gemeente met een eerlijke<br />
verdraagzaamheid /. Erdtsieck en W. Faber 1 - 87<br />
Joodse onderduikers in P.C. Hooftstraat 18<br />
te Zwolle N.C. Noordhof - 115
CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG<br />
Zwols<br />
Zwols historisch jaarboek / Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging.<br />
— 1984 — .... — Zwolle: Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging. —<br />
Verschijnt jaarlijks.<br />
Jaarboek 3 (<strong>1986</strong>) / [red. P.J. Lettinga en N. Lettinck; ill. J.P. de<br />
Koning]. — III.<br />
Met lit. opg.<br />
ISBN 90-71099-05-9<br />
SISO over 938.1 UDC 949.2*8000(058)<br />
Trefw.: Zwolle; geschiedenis; jaarboeken.<br />
Colofon<br />
Redactie: P. J. Lettinga en N. Lettinck.<br />
Omslagontwerp: Han Prins<br />
Op de omslag een gestileerde versie van een veertiende-eeuws zegel<br />
van Zwolle.<br />
Foto's: Gemeentelijke fotodienst/J. P. de Koning en<br />
J. Hagedoorn.<br />
Zet- en drukwerk: Administratie- en dienstencentrum "De Sassenpoort"<br />
te Zwolle.<br />
Copyright © <strong>1986</strong>, Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging.<br />
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden<br />
door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande<br />
schriftelijke toestemming van de uitgever.
. Ds. G.H. van Senden (schilderij in de kerkvoogdijkamer van de<br />
Grote Kerk).
EEN AANZIENLIJKE GEMEENTE<br />
MET<br />
EEN EERLIJKE VERDRAAGZAAMHEID<br />
Verkenning in de Zwolse Hervormde Gemeente<br />
gedurende de jaren 1830 - 1940<br />
door J. Erdtsieck<br />
en<br />
W. Faber<br />
"Ik schat het te hooger daar ik het ontvang uit den<br />
boezem van een Kollegie, dat de aanzienlijke gemeente<br />
van Zwolle zoo wel vertegenwoordigt. . ."<br />
(Ds. G.H. van Senden als antwoord op zijn<br />
beroep naar Zwolle op 18 april 1832)<br />
"Zwolle heeft om zijn eerlijke verdraagzaamheid een<br />
goeden naam in onze kerk. Mannen, Broeders, werkt mede,<br />
opdat wij dien goeden naam met eere blijven dragen."<br />
(Bestuur der Algemeene Kiesvereniging in 1892)<br />
INLEIDING<br />
Deze verhandeling is het eerste deel van een boekje, dat nog in zijn geheel<br />
verschijnen moet. Het is niet bedoeld als een uitputtend verhaal.<br />
Het is slechts een globale verkenning van de geestelijke stromingen,<br />
die zich in de Hervormde gemeente hebben voorgedaan tussen de jaren<br />
1830 en 1940. We hebben dit vertrekpunt gekozen, omdat in 1830 de<br />
Herv. Kerk juist bekomen was van de woelingen en veranderingen tijdens<br />
de Franse overheersing, gevolgd door een ingrijpende reorganisatie<br />
in 1816. De kerk had zich hiermede aangepast aan de staatkundige<br />
ontwikkeling. Dit kon ook niet anders, want de kerk manifesteerde<br />
zich in die dagen duidelijk als een staatsorgaan. De verlichte aristocratie<br />
had het voor het zeggen en het streven naar "rust" was de hoogste<br />
wijsheid.<br />
De Zwolse situatie is hierop geen uitzondering.<br />
Het eindpunt, dat in dit artikel niet ter sprake komt, is op. 10 april<br />
1940. In de toenmalige kerkeraad kreeg na een lang dominerende vrijzinnigheid,<br />
het orthodoxe deel van de gemeente de meerderheid, zonder<br />
dat dit de deelname van de andere stromingen uitsloot.<br />
Dit deel eindigt met de dood van ds. J. Vermeer. Deze predikant heeft<br />
ongetwijfeld de grondslag gelegd voor de latere veranderingen, die me-<br />
1
de onder invloed van de economische en politieke omstandigheden tot<br />
stand konden komen.<br />
Getracht is de ontwikkelingen te schetsen aan de hand van het optreden<br />
van enkele markante predikanten. Ook dit vraagt om een nadere<br />
toelichting.<br />
Een predikant komt maar niet zo in een gemeente. Sociologisch gezien<br />
is hij de vertolker van de gevoelens die in een gemeente leven. Onttrekt<br />
hij zich hieraan, dan raakt hij geïsoleerd. Herkent men hem, dan zijn<br />
er mogelijkheden van beïnvloeding op de gemeente. Zonder nu de vele r<br />
andere predikanten te miskennen van wie ongetwijfeld velen met<br />
trouw en aandacht hun werk hebben verricht, springt er toch enigen<br />
uit, die als "primus interpares" mogen gelden. Rondom deze mensen<br />
is het verhaal geschreven. Bovendien geldt, vooral in de vorige eeuw,<br />
dat predikanten een grote invloed op de samenleving hebben gehad.<br />
De helft van de universitair opgeleiden was theoloog en vond alszodanig<br />
ook gehoor in de samenleving.<br />
Een andere faktor, die we ook in acht hebben genomen, is de maatschappelijke<br />
werkelijkheid. Een kerk leeft niet geïsoleerd en is niet boven<br />
de sociologische wetten verheven, al doet men dat wel eens voorkomen.<br />
Uiteraard is er een wisselwerking en oefent een kerk ook invloed<br />
uit op de maatschappij. Daarom ontkomen we er niet aan maatschappelijke<br />
ontwikkelingen bij ons verhaal te betrekken.<br />
Verder kunnen we de theologische stromingen, die in Nederland (vaak<br />
onder buitenlandse invloed) een rol hebben gespeeld ook niet buiten<br />
beschouwing laten. In het kader van deze publikatie kunnen we hier<br />
niet uitgebreid op ingaan en moeten we volstaan met enige informatie<br />
voor de niet ter zake kundige lezers.<br />
Tenslotte hebben we getracht aan te tonen, dat kerkelijke scheuringen<br />
en dogmatische twisten mede een vertaling zijn van maatschappeljk<br />
verzet 24 . Een bovenlaag tracht zijn voorrechten te behouden en de vertaling<br />
van de Bijbelse boodschap wordt vaak gekleurd door menselijke<br />
eigenaardigheden en subjektieve benaderingen. Hoewel we getracht<br />
hebben ons aan deze subjektiviteit te onttrekken, hebben we dit niet<br />
altijd kunnen voorkomen.<br />
Overigens nog onze welgemeende dank aan de medewerkers van de gemeentelijke<br />
archiefdienst, die de kerkelijke stukken zo uitstekend toegankelijk<br />
hebben gemaakt en ons verder met raad en daad ter zijde<br />
hebben gestaan. Dit geldt ook voor de redaktie van het jaarboek. In<br />
het bijzonder zijn we mevrouw H. A. v.d. Vecht erkentelijk voor het<br />
zorgvuldig uittypen van het manuscript.<br />
de schrijvers.
HEREN VAN STAND<br />
De periode Van Senden (1832 - 1851)<br />
Het beroep<br />
Alle partijschap heeft opgehouden.<br />
Al het geledene is vergeeten.<br />
En vergeeven.<br />
Alle de aanzienlijken komen in de regeering.<br />
Het volk krijgt een vrolijken dag<br />
Op gemeene kosten.<br />
De oude tijden komen wederom.<br />
Elk dankt God.<br />
(uit de proclamatie op 17 november 1813, ter gelegenheid van<br />
de bevrijding van de Fransen).<br />
Op woensdag 18 april 1832 ontving de 39-jarige predikant Gerhard<br />
Heinrich van Senden in zijn pastorie in Middelbert, een beroepbrief<br />
uit Zwolle.<br />
Door het overlijden van ds. G. Rademaker in juni 1831 was er een vacature<br />
ontstaan en de Kerkeraad verlangde:<br />
"dat voornoemde G. H. van Senden deze beroeping bereidvaardig<br />
aanneme, en na de approbatie, zoo van het daartoe bevoegd Kerkelijk<br />
Bestuur, als van Z.M. den Koning verkregen te hebben, ten<br />
spoedigste tot deze gemeente overkome, en door leer en voorbeeld,<br />
bestuur en opzigt, alles te doen, wat een Herder en Leeraar overeenkomstig<br />
Gods H. Woord, volgens de verordeningen der Nederlandsche<br />
Hervormde Kerk betaamt, en waardoor de kennis, betrachting<br />
en alle de zalige uitwerkselen van het Evangelie alhier<br />
kunnen bevorderd worden."<br />
3<br />
Hoewel ds. Van Senden nog enig uitstel bedong alvorens te beslissen,<br />
liet hij in zijn antwoord duidelijk merken, hoe vereerd hij was met de<br />
roeping en dat deze wel zou aannemen.<br />
"Wat ik onder opzien tot den Vader daarboven meen te moeten<br />
doen, dat zal ik UW Eerwaarden reeds binnen enkele dagen bekend<br />
maken. Intusschen hoop ik dat deze keus zal uitvallen overeenkomstig<br />
het verlangen, dat door UW Eerwaarden omtrent haar in<br />
de beroepsbrief ondubbelzinnig is uitgedrukt.''<br />
3
Het was niet moeilijk voor Van Senden om "ja" te zeggen. Hij was in<br />
1793 in Ophusen in Oost-Friesland geboren. Dit sterk op Nederland<br />
betrokken gebied was reeds in 1806 bij het "Koninkrijk Holland" ingelijfd<br />
en behoorde na 18,11 tot hetzelfde Franse keizerrijk. Hij volgde<br />
opleidingen in Embden en Aurich, maar ging verder studeren aan de<br />
universiteit in Groningen. In 1813, toen Pruisen weer zelfstandig was<br />
geworden, vervulde hij daar de militaire dienst en na het afleggen van<br />
de nodige examens werd hij in 1815 beroepen te Nendorp aan de Ems.<br />
In 1818 werd hij in Middelbert beroepen, een klein dorpje 6 km. van<br />
Groningen. Vermoedelijk wilde hij dicht bij de Groningse universiteit<br />
wonen. Al tijdens zijn studie was Van Senden een zeer begaafd man<br />
met een dichterlijke geest en een ruime wetenschappelijke belangstelling.<br />
Zo was hij honorair lid van het natuurkundig en scheikundig gezelschap.<br />
Hij kon nu voortdurend contact houden met de universiteit<br />
en de pastorale verzorging van de bijna 200 zielen vroeg niet veel van<br />
z'n tijd. De herfst en de winter bracht hij grotendeels op z'n studeerkamer<br />
door 30 . Ongetwijfeld zal hij kennis hebben genomen van de opkomende<br />
Groninger richting, die door de hoogleraren Van Oordt, Pareau<br />
en vooral door Hofstede de Groot in de jaren 1829/1830 werd ingezet.<br />
Op dit theologen- en domineesappèl, dat zo bepalend is geweest<br />
in de eerste helft van de 19e eeuw en zo lang heeft nagewerkt in de latere<br />
jaren, wordt later nog iets meer ingegaan.<br />
Geen wonder dus, dat Van Senden het in Middelbert veertien jaar uithield.<br />
Het geringe traktement van een paar honderd gulden per jaar en<br />
vrij wonen deerde hem niet zo, want Van Senden kwam uit een gezeten<br />
en gegoede familie. Echter op lange termijn is het aanlokkelijk om op<br />
een plaats te zijn waar je je wat meer kunt ontplooien. Bovendien was<br />
de Zwolse jaarwedde van ƒ 1.400,-- niet te versmaden. Hiervan werd<br />
ƒ 1.050,-- door de overheid betaald, terwijl de kerkvoogdij er nog eens<br />
ƒ 350,-- bijlegde. Ter vergelijking moeten we weten dat een arbeider<br />
toen ƒ 4,— per week verdiende en een onderwijzer en een klerk ƒ 300,-per<br />
jaar. De burgemeester ontving toen ƒ 1.600,--.<br />
Ds. Van Senden hoefde er dan ook niet lang over na te denken. Reeds<br />
op 23 april liet hij weten, dat de uitslag van zijn beraad uitgevallen<br />
was:<br />
"overeenkomstig de wil van U Mijne Heeren. De Heer gebiede Zijnen<br />
hoogen Zege over Uwe en mijne keus."<br />
Het begin zou voor ds. Van Senden niet gemakkelijk zijn. Zowel in de<br />
burgerlijke als in de kerkelijke gemeente was er in 1832 nogal wat aan<br />
de hand. In de zomer brak n.1. een ernstige cholera-epidemie uit. In de<br />
kerk werd de diakonie ongeveer door de overheid genaast. Maar eerst<br />
een schets van Zwolle zoals het in de dagen van Van Senden reilde en<br />
zeilde.
Zwolle in de eerste helft van de 19e eeuw<br />
Zwolle telde in die dagen 18.000 inwoners. 72% hiervan behoorde tot<br />
de Nederduits Hervormde Gemeente. Van ouds was er ook nog een<br />
flinke groep katholieken (25%) met nog een handvol mensen die tot de<br />
Waals Hervormden, de Luthersen en de Doopsgezinden behoorden.<br />
Ook was er een kleine Joodse gemeente van 600 zielen. Onkerkelijkheid<br />
was nog een onbekend begrip. De bebouwing van de stad was<br />
hoofdzakelijk binnen de wallen, die Adriaan Anthonisz in 1621 had<br />
ontworpen en die in 1675 uitgebreid waren door Menno van Coehoorn.<br />
De vesting maakte deel uit van de verdedigingslinie die van de<br />
IJssel over Ommen en Coevorden naar Nieuwe Schans voerde. De<br />
vesting is echter in 1828 ontmanteld. Buiten de wal vond men ook wat<br />
bewoning in de z.g. "voorsteden" (Assendorp, Nieuwstad, Kamperpoort).<br />
De Hervormde Gemeente omvatte ook de gemeente Zwollerkerspel<br />
rondom Zwolle met buurtschappen als Dieze, Wythmen, Herfte,<br />
Schelle, Spoolde, Ittersum, Zalné en Westenholte. Deze ringgemeente<br />
bestond sinds 1813, toen men de gedachte huldigde, dat het platteland<br />
gespaard moest blijven voor de lasten van een stad.<br />
Bedrijfjes : azijnfabriek, ijzergieterij, wasdoekenfabriek,<br />
touwslagerij, steendrukkerij,<br />
scheepstouwfabriek en nog een klein<br />
garnizoen.<br />
Veel voor- : arbeiders, dagloners, scheepsmakers,<br />
komende wevers, naaisters, schoenmakers, boe-<br />
beroepen ren, dienstboden (13%!) en kleermakers.<br />
Beloningen : de gouveneur f 9.000, -<br />
(per jaar) de griffier -2.800,ingenieur<br />
- 1.800,burgemeester<br />
- 1.600,predikant<br />
- 1.400,opzichter<br />
Ie kl. -1.100,klerk<br />
- 400,onderwijzer<br />
- 300,veldwachter<br />
- 200,—<br />
los arbeider - 150,-<br />
Voedsel der: aardappelen, brood, mosterd, azijn en<br />
lagere klasse jenever.<br />
De gemiddelde leeftijd was veertig jaar.
De sociale structuur zat in die dagen vrij eenvoudig in elkaar:<br />
5% elite, bestaande uit de adel en de zeer gegoede burgerij;<br />
75% behoorde tot de werkers, die zich in hun levensnivo<br />
nauwelijks konden verheffen boven de<br />
20% die tot het proletariaat behoorden; de losse arbeiders en de<br />
zwervers.<br />
Deze periode behoort nog duidelijk tot het agrarischambachtelijke<br />
tijdvak;<br />
44% werkte in de landbouw, 24% vond emplooi in de vele kleine<br />
bedrijfjes en 32% verrichtte dienstverlening voor de hogere<br />
sociale lagen.<br />
Het culturele leven stond ook op een laag pitje en was uiteraard alleen<br />
bestemd voor de elite. De toneelstukken werden hoofdzakelijke door<br />
Franse en Duitse gezelschappen opgevoerd, sinds 1839 in "Odeon".<br />
De meeste stukken, die allang in de vergetelheid zijn geraakt, werden<br />
opgesierd met taferelen, die de welgezindheid van de Nederlanders<br />
voor Vorst en Vaderland moesten uitdrukken 37 .<br />
Er was een bibliotheek van 1800 boeken. Toegangsprijzen en contributies<br />
bedroegen vaak een half weekloon van een werkman.<br />
In onze ogen was Zwolle in deze tijd een erg saai stadje. Maar dat had<br />
het waarschijnlijk met heel Nederland gemeen. Sprak Potgieter al niet<br />
van een "Jan Saliegeest"? En een Duitser schreef naar huis.<br />
"Een jaar hier en ik zou dood zijn, morsdood. Want hoe meer slome<br />
en langzame mensen ik om me heen heb, des te meer ben ik zelf<br />
door innerlijke bewogenheid verteerd."<br />
en Willem de Clerq liet in 1854 weten: "In Noord Nederland kan men<br />
een blad horen vallen, alles is zo doods mogelijk."<br />
De diakonie<br />
Vanwege deze structurele armoede was er een belangrijke taak weggelegd<br />
voor de diakonie. Deze voor een kerk zeer wezenlijke tak van<br />
dienst was op 15 mei 1832 opgenomen in het z.g. "Gemengd Armbestuur".<br />
Hoewel er in het algemeen in Nederland door de overheid weinig werd<br />
gedaan aan armenzorg en de initiatieven overgelaten werden aan kerken<br />
en particulieren, was er in Zwolle toch een enigszins andere situatie.<br />
Voor de reformatie waren er hier een drietal broederschappen, die<br />
fondsen beheerden ten bate van de armen. De verdeling geschiedde in<br />
de kerk "bij het altaar". Toen in 1581 de Gereformeerden de oude
R.K. kerk voortzetten, vervielen deze fondsen aan de stadsarmenkamer,<br />
die door middel van haar z.g. "Eleëmosenieren", de armen van<br />
alle gezindten uit deze fondsen, ging bedélen. De inkomsten bestonden<br />
uit huis-aan-huis-collecten en heffingen op bepaalde produkten en<br />
dienstverleningen. In 1734 haakten de R.K. en de Lutherse kerk af.<br />
Deze wilden hun eigen armen verzorgen. Het grootste deel van Zwolle<br />
behoorde echter tot de Hervormde kerk, zodat de Zwolse armen grotendeels<br />
door deze fondsen werden onderhouden.<br />
Daarnaast had echter de diakonie sedert 1739 ook haar eigen armen.<br />
De Gouveneur van de Koning, J. H. de Graaf van Rechteren tot Appeltern<br />
vond dit een ondoelmatige zaak. Naast de Stadsarmenkamer<br />
ook nog eens 160 gezinnen door de diakonie gesteund. Bovendien lagen<br />
in zijn gedachtenwereld de kerk en de overheid in eikaars verlengde.<br />
De Koning was immers hoofd van de kerk en hoofd van de staat.<br />
Een soort personele unie dus. Wat lag er meer voor de hand dan ook<br />
de armenverzorging te combineren. Zijn initiatief viel niet in goede<br />
aarde, noch bij de overheid, noch bij de kerk.<br />
Om de bezwaren van de diakenen te begrijpen, gaan we eerst eens na<br />
hoe de diakonie functioneerde.<br />
In tegenstelling tot de ouderling, moest de diaken heel wat werk verzetten.<br />
Naast zijn collectebeurt in de kerkdienst, moest hij wekelijks<br />
vergaderen en na afloop van de vergadering vond steeds de bedéling<br />
plaats. We hoeven niet veel fantasie te bezitten om te begrijpen, dat<br />
met de grote armoede en de betrekkelijk geringe inkomsten de uitdeling<br />
geen pretje was. In 1832 was er een nadelig saldo van ƒ 779,50. In<br />
de uitkering moest dus vaak "geknepen" worden, wat door de bedeelden<br />
wel niet in dank zal zijn afgenomen. Zo miste een weduwe haar zes<br />
stuivers per week toen ze naar Ommen verhuisde en bij haar kinderen<br />
ging inwonen.<br />
De verkiezing tot diaken was financieel ook niet altijd aantrekkelijk.<br />
Immers, het algemeen reglement bepaalde dat wanneer een lid der gemeente<br />
benoemd werd tot kerkvoogd of notabel, ouderling of diaken,<br />
hij de benoeming weliswaar kon weigeren, maar bij gebrek aan een<br />
aanvaardbare reden een uitkoopsom moest betalen van / 100,--; bij<br />
weigering voor de tweede maal was zelfs ƒ 200,-- verschuldigd. Bij tussentijds<br />
aftreden golden dezelfde regels. (Vergelijk hier eens het weekloon<br />
van een arbeider van vier a vijf gulden mee).<br />
Sommige diakenen hadden de gewoonte om voor de (lange) preek weg<br />
te gaan om onder het genot van een kop koffie in "de Harmonie" (in<br />
de zomer 1826 aan de Grote Markt verrezen) alvast de collecten te tellen.<br />
Het werd wel een duur kopje koffie, want wie voortijdig de kerkdienst<br />
verliet of niet kwam opdagen, moest een boete van drie gulden<br />
betalen.
Diaken worden of betalen<br />
Op 19 december 1833 schreef de heer L. T. Zebinden, een wijnhandelaar,<br />
aan de kerkeraad:<br />
"Niet de minste neiging gevoelende om de, door mij door de<br />
kerkeraad aangeboden diakenpost op mij te nemen, verzoek<br />
ik Uw. E. de kerkeraad namens mij voor dezelve te bedanken.<br />
Ik heb vast besloten dezelve te weigeren en hoop dus van<br />
alle verdere aanmaning ten dien aanzien verschoond te zullen<br />
blijven."<br />
3<br />
Dit zat de heer Zebinden echter niet glad. Reeds op 24 december<br />
kreeg hij een vonnis van het Prov. Kollegie van Toezigt op de<br />
Kerkelijke Administratie der Herv. Gemeenten in <strong>Overijssel</strong>:<br />
"Gelezen een missieve van de Kerkeraad der Nederduitsch<br />
Hervormde Gemeente te Zwolle, door gemelde kerkeraad<br />
benoemd zijnde tot diaken<br />
Gelet op het reglement<br />
Gehoord hebbend den heer L. F. Zebinden welke heeft verklaard<br />
geen wettige redenen van verschooning voor de weigering<br />
tot aanneming van gemelde betrekking te kunnen<br />
aanvoeren en zich alzoo te onderwerpen aan de bestaande<br />
verordeningen<br />
heeft goedgevonden te bepalen, dat de heer L.F. Zebinden<br />
als uitkoop van het armbestuur der Hervormde Gemeente<br />
Zwolle zal betalen een somma van één honderd gulden binnen<br />
de tijd van acht dagen na dagtekening dezes."<br />
3<br />
Op 31 december was de som betaald. Kerkelijke molens malen<br />
ook wel eens snel. Een ander die zich in die tijd beriep op z'n<br />
slechte gezondheidstoestand kreeg ten antwoord, dat hij maar<br />
eerst eens een doktersattest moest overleggen.<br />
Een slimme baron<br />
Ook baron Haersolt van Haerst voelde niet veel voor een diakenambt.<br />
Maar evenmin had hij veel zin f 100,- te betalen en een<br />
jaar later nog eens f 200,- (bij herhaalde weigering). Hij liet<br />
zich overschrijven naar de Waals Hervormde Gemeente, die met<br />
haar 80 leden geen armenverzorging kende. Daar benoemde<br />
men hem ijlings tot diaken en dat liet hij zich "welgevallen".<br />
Dat hij daarvoor wekelijks een Franse preek moest aanhoren,<br />
zal voor hem wel geen bezwaar zijn geweest. Een brief van twee<br />
diakenen wijst vol verontwaardiging op dit feit en ze vermelden<br />
dat vele geschikte kandidaten dit voorbeeld volgden. Men was<br />
dan als ' 'Heren van stand'' bij elkaar.<br />
3
Toch moet tot eer van de diakenen worden gezegd, dat ze er in ieder<br />
geval iets meer van trachtten te maken dan de geldinzameling en uitdeling<br />
alleen. De notulen van 1824 tot 1832 vermelden van het toezicht<br />
op de armenschool, het bevorderen van de inrichting van een hospitaal<br />
(alleen de armen gingen naar een ziekenhuis toe). Ook trok men geld<br />
uit voor de catecheet Smit, toen hij meer dan honderd leerlingen op de<br />
armenschool had. In plaats van ƒ 42,-- kreeg hij ƒ 67,-- per jaar.<br />
Een circulaire van de regering ter beteugeling van de bedelarij (een<br />
veelvuldig voorkomend verschijnsel in die dagen) werd besproken.<br />
Ze zorgden dat er zondags een armendienst was (die het tot 1888 heeft<br />
uitgehouden) en dat de kinderen der bedeelden gestimuleerd werden de<br />
catechisatie te bezoeken (ruim 600). Dit lijkt in onze ogen een bedenkelijke<br />
koppelverkoop. In die tijd vertaalde men zo de gedachte dat diakenen<br />
niet alleen voor het stoffelijk welzijn van de armen moesten zorgen,<br />
maar ook het geestelijk welzijn in het oog moesten houden.<br />
Dan lezen we ook nog dat de president en vice-president wekelijks de<br />
zieken zullen bezoeken.<br />
Kortom, een omvangrijke taak voor mensen die dit, soms al zuchtend,<br />
op zich namen, omdat ze de uitkoopsom niet wilden betalen óf hun<br />
plichten toch wilden nakomen. Het waren ook meestal de jongeren<br />
(men moest minstens 21 jaar zijn) die nog carrière moesten maken.<br />
"Hoewel ik mij ongaarne aan mijne Burgerlijke en Maatschappelijke<br />
verpligtingen onttrek en mijn pligt te dien opzigte met<br />
bereidwilligheid nevens een en ander wil vervullen, zoo zoude ik<br />
echter wel gewenscht hebben dat deze beroeping nog eenige tijd<br />
ware verschoven geworden.<br />
Doch daar dit evenwel heeft plaatsgehad, zoo neem ik bij deze<br />
de vrijheid de Eerw. Kerkenraad te informeren, dat ik mij deze<br />
vereerende beroeping zal laten welgevallen."<br />
W. L. Bruist<br />
Maar wat zou er gebeuren als de plannen van de Gouveneur om de<br />
Stadsarmenverzorging en die van de kerk samen te voegen werden<br />
doorgezet? In de eerste plaats kregen de diakenen er een taak bij.<br />
Want met hun armen gingen ook zij mee naar de stadsarmenkamer.<br />
Een dubbele functie dus. Over financiën hadden ze geen rechtstreekse<br />
zeggenschap meer. Alle diakonale kerkcollecten verdwenen in de stadsarmenkas.<br />
Ze vreesden ook dat de collecten zouden teruglopen.<br />
En tenslotte bleef het bezwaar (waar later de synode ook op wees) dat
er een direct stuk diakonale opdracht naar de stad verdween.<br />
Maar de gouveneur was niet overtuigd door hun argumenten. Nogmaals<br />
probeerden de diakenen een compromis te vinden: de stad de<br />
permanente armen en zij de tijdelijke gevallen, waarbij getracht moest<br />
worden om ze niet tot duurzame armoede te laten vervallen. Ook dit<br />
voorstel kon geen genade vinden en tenslotte gaf de gouveneur het bevel<br />
om op 29 maart 1832 de zaak over te dragen. Toen gingen de diakenen<br />
lijdelijk verzet plegen en er gebeurde niets. De Kerkeraad had zich<br />
al verontschuldigd met een nederige brief in januari 1832:<br />
"Het zij verre van ons dat wij eenige wederstrevigheid tegen maatregelen,<br />
aanschrijvingen van U Ed. Achtbare immer zouden betonen.<br />
Want dat wij gewenscht hebben, dat de bezwaren met opzicht<br />
tot de collecten bij de Gereformeerde Gemeente mogten worden<br />
opgeheven, zal voor Ued. Achtbare toch niet als zoodanig worden<br />
aangemerkt."<br />
Na deze deemoedige zinnen proberen de diakenen zich achter formele<br />
redenen te verschuilen en zodoende de zaak wat te traineren:<br />
"Wij wenschen bij voortduring Uw Ed. Achtb. aanschrijvingen te<br />
eerbiedigen - en zijn gaarne bereid aan U. Ed. Achtbare onverwijld<br />
verlangde Rekening en Verantwoording onder baten en lasten open<br />
te leggen.<br />
Doch niet met genoegen maken wij u bekend met de bestaande verordeningen.<br />
Art. 32 van het Kerkelijk reglement in <strong>Overijssel</strong> verlangt<br />
dat Rekening en Verantwoording naar de Kerkeraad worden<br />
verwezen, voor welk collegie bij dezelfe ook jaarlijks hebben gedaan<br />
en wij verzoeken UEd. Achtb. het ons niet aan te willen duiden,<br />
dat wij verzoeken ons met de wetsbepaling te willen bekend<br />
maken op grond waarvan wij voor U Ed. Achtb. zouden mogen<br />
doen, waartoe wij overigens zeer wel genegen zijn."<br />
Uiteindelijk werd het de gouveneur te gortig. Hij was tenslotte vertegenwoordiger<br />
van Koning Willem I, hoofd der Kerk en souverein<br />
vorst, die regeerde naar welgevallen. Wat wilden die jongeren eigenlijk?<br />
In een boze brief 6 gelast hij dat de bescheiden en gelden op 15 mei<br />
overgedragen moeten worden. Nog wilden de diakenen zich verzetten,<br />
maar op aandrang van de kerkeraad (de ouderlingen waren tenslotte<br />
de oudere en wijzere heren, die onder geen beding ruzie met het gezag<br />
wilden) bezweken ze en het vermogen van ƒ 17.648.83 Vi werd aan het<br />
10
Gemengd Armbestuur overgedragen. De inbreng van de Eleëmoseniersfondsen<br />
was overigens ƒ 61.671.12 Vi. De kerkcollecten voor de<br />
diakonie zouden voortaan ook aan het Gemengd Armbestuur worden<br />
overgedragen.<br />
Aan de notulen van de diakonie is dan te merken dat de fut eruit is. Na<br />
20 maart 1832 werden er geen aantekeningen meer bijgehouden. Of er<br />
nog vergaderd is, valt te betwijfelen. Alles werd immers in het Gemengd<br />
Armbestuur bedisseld? De Kerk had haar diakonale taak voorlopig<br />
verloren. Eerst in 1840 werd de draad weer opgenomen. Het zou<br />
echter nog tot 1 juli 1901 duren alvorens deze abnormale toestand<br />
werd opgeheven. Toen gingen de stadsarmenzorg en de diakonie weer<br />
elk hun eigen/weg.<br />
Ook uit de financiële verantwoordingen merken wij, dat de fut eruit<br />
was. De laatste volledige jaarrekening is die over 1831 (zie bijlage). De<br />
collecten, inclusief de huis-aan-huis-collecte, beliepen nog ca. ƒ 4.000,-.<br />
De wekelijkse "bedelingen", verstrekkingen in natura en geneesmiddelen,<br />
bedroegen over 1831 in totaal ƒ 5.800,-. Over 1832 wordt alleen<br />
nog een verantwoording tot en met half mei gegeven. Daarna ontbreekt<br />
tot 1839 elk financieel gegeven. Of de overgang naar het Gemengd<br />
Armenbestuur inderdaad van invloed is geweest op de hoogte<br />
van de collecte-opbrengsten is uit de administratie, ook na 1839, niet<br />
op te maken.<br />
Vanaf 1839 wordt dan ook weer een financiële afrekening gegeven en<br />
wel over de z.g. "wijnkas" 7 . Deze werd beheerd door de "wijncommissie",<br />
bestaande uit 2 diakenen.<br />
2. Een rekening uit het diakonie-archief.<br />
11
Uit de wijnkas werden de kosten betaald voor de wijn, die voor het<br />
"nachtmaal" werd gebruikt, maar ook de kosten van de diakonievergaderingen.<br />
Uit de afrekeningen blijkt bovendien, dat de eerwaarde<br />
heren tijdens de vergaderingen niet op een droogje bleven zitten. Naast<br />
de avondmaalswijn werd n.1. ook wijn gekocht voor gebruik tijdens de<br />
vergaderingen en bij het broodsnijden voor de avondmaalsviering. Tevens<br />
werden "tractementen" (f 0,50 per maand) aan de kerkelijke bedienden<br />
betaald en vergoedingen voor het "broodsnijden". Bovendien<br />
kregen de bedienden af en toe "een borrel in de tuin". De heren<br />
diakenen gingen voorts regelmatig gezamenlijk uit eten. In het begin<br />
van de 30er jaren zelfs enige malen per jaar. Later werd dit teruggebracht<br />
tot éénmaal, maar voor een hoger bedrag dan voorheen. Uit die<br />
jaren is een aantal rekeningen van de restaurateurs bewaard gebleven.<br />
Hieruit blijkt, dat het diner ook weer rijkelijk met wijn besproeid<br />
werd. Helaas is er niet uit op te maken of de dames ook uitgenodigd<br />
werden. Dit is niet uitgesloten, daar het vermelde aantal personen groter<br />
is dan het aantal college-leden en het niet aannemelijk is, dat de bedienden<br />
ook werden uitgenodigd.<br />
Al deze uitgaven moesten bestreden worden uit een jaarlijkse bijdrage<br />
van de kerkvoogdij (jarenlang ƒ 339,--). Andere inkomsten komen in<br />
de jaarrekening van de wijnkas niet voor, behalve om de paar jaar de<br />
afrekening van de boetepot (ca. ƒ 10,--).<br />
12<br />
HOE WERKTE HET GEMENGD ARMBESTUUR?<br />
Toen de diakonale taak samengevoegd werd met de stadsarmenzorg<br />
in 1832, werd er een bestuur gevormd van 24 leden. Twaalf<br />
hiervan waren diakenen en twaalf werden door de stad aangewezen.<br />
Deze moesten ook Hervormd zijn. De enige betaalde kracht<br />
was een boekhouder, die bij de wekelijkse uitbetalingen bij toerbeurt<br />
geassisteerd diende te worden door de bestuursleden.<br />
De kerkcollecten moesten door de diakenen worden afgedragen<br />
aan het armbestuur en de niet-diakenen zorgden voor een maandelijkse<br />
rondgang langs de huizen. De vergaderingen en uitbetalingen<br />
vonden plaats in een gebouw van de stad (de z.g. armenkamer<br />
aan het Bethlehemsekerkplein).<br />
De stad was in 7 wijken verdeeld en in elke wijk werkten 2<br />
bestuursleden, die niet alleen de aanvragen moesten bezien,<br />
maar ook de z.g. stille armen moesten opsporen.
Bepaald was dat de uitdelingen zo min mogelijk uit geld moesten<br />
bestaan. In natura werd verstrekt: brood, aardappelen, eventuele<br />
medicijnen, iets extra's bij ziekte, kleding en dekking. Deze<br />
laatste twee dingen werden gemerkt en bleven het eigendom van<br />
het bestuur.<br />
De verstrekkingen bleven beperkt tot het hoogst noodzakelijke.<br />
Ieder die werken kon, moest aan werk geholpen worden. Daartoe<br />
was er een stadsarmeninrichting, die allerlei zaken vervaardigde,<br />
die ook weer voor verstrekking gebruikt konden worden.<br />
Alleenstaanden kregen geen bijstand. Zij werden "besteed",<br />
d. w.z. ergens in de kost gedaan. Voor gezinnen werd de huur betaald<br />
aan de huiseigenaar.<br />
Als de bedeelden zich echter aan kleine delicten schuldig maakten,<br />
werden ze gekort of zelfs overgeslagen en hun daden werden<br />
doorgegeven aan de politie. Onverbeterlijke dronkaards of mensen<br />
die hun kinderen mishandelden, werden opgegeven voor<br />
plaatsing in Ommerschans.<br />
Het gemengd armbestuur kende commissies voor het ziekenhuis,<br />
de financiën, de bestedelingen, de kleding en het voedsel,<br />
en voor werk en onderwijs. Voor geldbedragen buiten de verstrekkingen<br />
om waren normen vastgesteld. Enkele voorbeelden:<br />
een echtpaar zonder kinderen f 1,40per week, een echtpaar met<br />
twee kinderen f2,—per week. In de zomer echter waren deze bedragen<br />
f 1,25 en f 1,80.<br />
Het bestuur had voorts bepaald, "dat de voorziening in de behoeften<br />
nimmer tot de echte hoogte hoefde te komen, omdat alle<br />
prikkels tot eigen inspanning verloren zouden gaan" (waar<br />
hebben we dit geluid meer gehoord?).<br />
Ook moest men rekening houden met mogelijke hulp van familie,<br />
buren of voormalige werkgevers.<br />
De bedeelden hadden een klachtrecht. Bij de wekelijkse zitting<br />
konden ze hun grieven kwijt aan de drie leden van het bestuur,<br />
die bij de uitdeling aanwezig waren.<br />
Als we deze opsomming van taken in de typisch 19e eeuwse armenzorg<br />
overzien en daarbij in aanmerking nemen dat er plm.<br />
3.000 bedeelden waren in een structurele armoede-situatie, dan<br />
kunnen we ons voorstellen, dat er weinig animo was om diaken<br />
te worden. In feite was men een onbezoldigd bijstandsambtenaar<br />
van de gemeente. Sommigen betaalden liever de uitkoopsom.<br />
Dat er verder weinig lust was om daarnaast nog de strikt<br />
kerkelijke taken waar te nemen, is ook duidelijk.<br />
13
Het tijdperk Van Senden<br />
Op 8 juli 1832 werd ds. Van Senden in Zwolle bevestigd.<br />
Hij trof daar vier collega's aan. Twee ouderen, n.1. de predikanten M.<br />
Smit (1797 - 1833) en C. Fortuijn (1803 - 1838); daarnaast nog H. J.<br />
Romeny (1822 -1861) en de kort daarvoor bevestigde J. S. Wor (1832 -<br />
1871). Van Romeny is bekend, dat hij een zwakke gezondheid bezat en<br />
af en toe hulp bij zijn dienstwerk nodig had. Na het overlijden van M.<br />
Smit in 1833 wist Van Senden te bewerkstelligen, dat zijn vroegere<br />
ambtsbroeder uit Engelbert (enkele kilometers van Middelbert verwijderd)<br />
H. Bleijenberg hier beroepen werd.<br />
Er was tussen de predikanten een wijk verdeling. Ds. Van Senden zou<br />
het Z.O. deel van de binnenstad krijgen, het deel waar ook het z.g.<br />
Slurink, een krottenwijk, lag. Bovendien moest hij het deel buiten<br />
Zwolle dat tussen het Zwartewater, de Vecht en de Meppelerstraatweg<br />
lag, ook behartigen. En dat allemaal te voet!<br />
Van de Kerkeraad had hij niet veel steun te verwachten. Ten eerste was<br />
er voor zo'n aanzienlijke gemeente een gering aantal ambtsdragers<br />
(tien ouderlingen en twaalf diakenen) en ten tweede behoorden ze reglementair<br />
tot de aanzienlijksten van de gemeente. Ze moestenminstens<br />
30 jaar zijn (de diakenen 21), onberispelijk van belijdenis en<br />
zeden, voorstanders van de Openbare Godsdienst, geen tegenstrevers<br />
van bestaande kerkelijke verordeningen. Een aantal 'deftige heren'<br />
dus. Maar ook in de burgerlijke besturen was dit het geval. Volgens de<br />
proclamatie van 1813 zaten immers alle aanzienlijken in de regering!<br />
Maar het grootste deel van het kerkvolk behoorde bij de 'smalle gemeente',<br />
die met moeite de eindjes aan elkaar kon knopen.<br />
Het komt ons als 20ste-eeuwers dan ook wat vreemd voor dat ds. Van<br />
Senden bij zijn beroeping aan de WelEerwaarde kerkeraad terugschrijft,<br />
dat zij de aanzienlijke gemeente van Zwolle zo wél vertegenwoordigt.<br />
Dit zal geen onwetendheid zijn geweest en wellicht zat er<br />
ook een stuk vormelijkheid in, maar in het besef van de 19e-eeuwer<br />
was het heel gewoon dat 5 of 6% van de bevolking het lot in handen<br />
had van de rest, het relatief veel beter had en al het zwoegen van de<br />
middengroep alleen hun ten goede kwam. Zoals reeds vermeld werd,<br />
was van verzet of gemor nog weinig te merken. Men wist de kerk nog<br />
te vinden. Zondags werden er vijf diensten gehouden in drie kerken<br />
(de vroegdienst begon al om zeven uur 's morgens). Dan was er nog<br />
een 'armendienst' om half één en een donderdagavonddienst. Met behulp<br />
van drie catechiseermeesters kregen 2400 catechisanten kerkelijk<br />
onderricht. De gegoede klasse aan huis bij de dominee, de anderen in<br />
de kerk, in het weeshuis, in de kazerne (Zwolle had nog een<br />
garnizoen). Er was apart onderricht voor de bedeelden. Jaarlijks<br />
meldden zich 300 catechisanten voor de belijdenis. Vier keer per jaar<br />
was er dan ook 'aanneming'. Elke woensdag ging de koster bij de twee<br />
14
gemeentehuizen horen wie er donderdags in de kerk gingen trouwen.<br />
Alle paren konden dan donderdags bij de 'dienstdoende' predikant terecht<br />
om het huwelijk gezamenlijk ingezegend te zien. Vergat deze predikant<br />
de dienst, dan kostte hem dat drie gulden boete. Een aparte behandeling<br />
kon uiteraard ook, maar daarvoor waren tarieven vastgesteld<br />
ten bate van de armen.<br />
Voorlopig hoefde ds. Van Senden zich dus niet te vervelen. Naast het<br />
vele werk waren er de vergaderingen in de brede kerkeraad (met collega's,<br />
ouderlingen en diakenen) en de gewone kerkeraad (met predikanten<br />
en ouderlingen alleen). Deze heren drongen er vooral op aan, dat<br />
er vlijtig huisbezoek gedaan moest worden.<br />
3. De pastorie van ds. G.H. van Senden,<br />
Thorbeckegracht 59 (1832-1852).<br />
15
Van Senden stak ver boven zijn collega's uit. Hij had een scherp verstand,<br />
een beminnelijk karakter, een flinke portie eerzucht. Hij onderhield<br />
connecties met allerlei mensen in Europa (hij was lid van zeven<br />
wetenschappelijke genootschappen) en was zelfs bevriend met het Koninklijk<br />
Huis. In 1849 zou hij een jaar lang op reis gaan met Prinses<br />
Marianne, een dochter van Koning Willem I. Hij was niet groot van<br />
stuk, maar wel tanig en van een goede gezondheid. Hij mocht graag<br />
zeilen en schaatsenrijden. Bovendien speelde hij op de lier en maakte<br />
ook gedichten. Hij had een goede wiskundige aanleg en de natuur- en<br />
scheikunde waren hem niet onbekend 30 . Een veelzijdig man dus, die<br />
zelf ook wel wist dat hij grote invloed had, die niet tot de wallen van<br />
Zwolle beperkt bleef.<br />
Reeds bij zijn intrede in Zwolle moet hij al enige roem gehad hebben.<br />
Bij het opstellen van de eerste lijst van eventueel te beroepen predikanten<br />
stond hij al bovenaan en hij behield deze plaats toen er op de achtereenvolgende<br />
vergaderingen 12, 6 en 3 namen op de lijst overbleven.<br />
Z'n welstand sprak uit de aankoop van een groot huis aan de Dijk I<br />
113 (het huidige perceel Thorbeckegracht 59)' 3 , waar ook zijn omvang<br />
rijke bibliotheek een plaats kon vinden. In december van hetzelfde<br />
jaar was hij al scriba van de kerkeraad. De functies scriba en praeses<br />
lieten de heren kerkeraadsleden gaarne aan de predikanten over, die<br />
die dit bij toerbeurt waarnamen.<br />
Hoewel hij bloemrijk en beeldend kon schrijven en spreken, nam hij<br />
als 't moest ook geen blad voor de mond.<br />
De kerkvoogden beklaagden zich op 25 november 1836 bij de Kerkeraad<br />
dat:<br />
"de heer G. H. van Senden in de vergadering van de Brede Kerkeraad<br />
zich niet heeft ontzien om zich de grofste en beleedigendste<br />
uitdrukkingen nopens hen te veroorloven, uitdrukkingen, die ten<br />
doel schijnen te hebben om dit Kollegie (de Kerkvoogden) aan de<br />
minachting der gemeente bloot te stellen " 5 .<br />
In een boekje, tegen zijn collega Nijhof uit Gouda gericht die het gewaagd<br />
had enkele van zijn denkbeelden te bestrijden 28 :<br />
"De stijl draagt kenmerken van groote overhaasting, de man toont<br />
zich zeer onhandig te zijn in het aaneenhechten en voortspinnen<br />
van de draad der rede.<br />
Dat deze Homileet met een zodanig meesterstuk voor het publiek<br />
optrad tot het gild der recensenten, behoort voorzeker tot de ongewone<br />
verschijnsels van onze miraculeuse tijd, die wel eens geloovig<br />
genoeg is om aan te nemen dat met het ambt ook wel het verstand<br />
komen zal".<br />
Nu, daar kon ds. Nijhof het mee doen.<br />
16
Het ging overigens om een zaak, waarin ds. Van Senden volkomen mis<br />
was. Hij had nl. een actie gevoerd om het jaar 1833 als een soort jubileumjaar<br />
uit te roepen, omdat het met Pinksteren dan 1800 jaar geleden<br />
geweest zou zijn dat de Christelijke Kerk werd gesticht (Pinksteren<br />
van het jaar 33).<br />
Uit latere onderzoekingen is gebleken, dat dit berust op een foutieve<br />
berekening in de vroege middeleeuwen; Jezus' geboortejaar is niet<br />
nauwkeurig vast te stellen.<br />
Ds. Van Senden nam het echter niet dat iemand hem bestreed.<br />
"De aanval is blijkbaar met het doel geschied om mij voor mijne<br />
Gemeente en de Vaderlandsche Kerk ten toon te stellen en mijnen<br />
invloed op beide, die de bestemming en het geluk mijns levens uitmaakt,<br />
te beperken of zoo moogelijk geheel te vernietigen" 28 .<br />
Van Senden heeft het geestelijke klimaat voor jaren in de Zwolse Hervormde<br />
Gemeente bepaald. Hij was een typisch vertegenwoordiger<br />
van de z.g. Groninger Richting, die tot ver in de 20ste eeuw zijn invloed<br />
in Zwolle zou houden (de laatste predikant van deze richting was<br />
L.J. van der Kam (1940-1945) als opvolger van de geziene ds. A. de<br />
Jonge (1912-1940).<br />
In het kader van dit geschrift moeten we volstaan met het geven van<br />
een korte karakteristiek van deze stroming, op het gevaar af dat door<br />
het ontbreken van nuanceringen geen goed beeld gegeven kan worden.<br />
In feite was deze richting een logische voortzetting van een voortdurend<br />
proces in West-Europa sinds 1300. De rationele mens probeert<br />
zijn eigen antwoorden te vinden op de levensvragen en zich onafhankelijk<br />
van de Bijbel op te stellen. Copernicus, Galilei, Newton en Darwin,<br />
om maar enkelen te noemen, hebben hiertoe sterke impulsen gegeven.<br />
In 1831 stelde de Groninger hoogleraar L.G. Pareau dat er een nieuwe<br />
tijd was aangebroken waarin een vernieuwde theologie het hernieuwde<br />
vaderland, ja de hele mensheid ten voordeel moest dienen. Het ging<br />
om vernieuwing, althans ontwikkeling, van het innerlijk, in verbondenheid<br />
met God.<br />
In het kort gezegd ging het de Groningers erom weer terug te keren tot<br />
het wezen van het Evangelie zoals zij dit zagen: de liefde, de verdraagzaamheid.<br />
De oude dogmatiek had haar waarde grotendeels verloren.<br />
Die was in de loop der eeuwen maar aangeplakt door mensenhand.<br />
Daarvoor in de plaats kwam het gemoedsleven, de innerlijke óndervinding,<br />
de overtuiging van het hart (om hun termen te gebruiken). Niet<br />
dat de Groningers behoefte hadden de oude leerstukken van de Kerk te<br />
"kraken". Integendeel, ze werden zorgvuldig behandeld zoals men<br />
thuis een stuk antiek uit de familie koestert. Niet functioneel, maar<br />
17
wel mooi. Belangrijk voor het geloofsleven waren ze niet. De korte<br />
leus was: "niet leer, maar de Heer".<br />
De tijd der theocratie was nu definitief voorbij en aan de universiteit<br />
trachtte men een synthese te vinden tussen de Openbaring en de tijdgeest.<br />
Geen verlossing en bekering, maar opvoeding en verbetering.<br />
Hofstede de Groot leerde: "In het Christendom is ons gegeven de<br />
openbaring in Jezus Christus om ons Gode steeds gelijkvormiger te<br />
maken" 17 .<br />
De ontwikkelde burgerij kon zich hier goed in vinden, maar het veelal<br />
behoeftige gewone kerkvolk hechtte zich aan de oude vertrouwde<br />
leerstukken van genade en verlossing. Men moest wel bij de kerk blijven<br />
terwille van de sociale zekerheid, maar als ze geestelijk voedsel<br />
zochten, hield deze groep het liever bij de "conventikels". Dat waren<br />
vergaderingen van gelovigen, die zich in de kerkdiensten niet thuis<br />
voelden en onder leiding van een niet opgeleide prediker (een z.g. "oefenaar")<br />
op hun wijze de Bijbel lazen en uitlegden.<br />
De kloof tussen de universiteit en het kerkvolk was groot geworden geheel<br />
overeenkomstig de sociale scheidslijnen in die dagen.<br />
In de lijn van de Groninger richting lag ook de verkondiging van Van<br />
Senden en zijn collega's, die zelf tot de bovenlaag behoorden en eigenlijk<br />
alleen maar spraken tot hun standgenoten.<br />
Het is belangrijk om hierbij stil te staan. Want het jaar 1835 nadert en<br />
dan zou op 11 juli een groep in Zwolle zich van de Hervormden afscheiden;<br />
een ongehoorde daad in die dagen. Hun bezwaren waren<br />
tweeerlei:<br />
1. de oude Gereformeerde leer werd niet meer verkondigd;<br />
2. de kerkorganisatie deugde niet. De oude kerkorde van 1618 moest<br />
weer hersteld worden.<br />
Eerst gaan we nu na hoe ds. Van Senden preekte en vervolgens hoe de<br />
kerk reilde en zeilde in zijn dagen, onder welke reglementen men zijn<br />
werk deed en waarmee de kerkeraad zich bezig hield in 1835.<br />
18<br />
De synode was erg voorzichtig en beducht dat men al te radicaal<br />
zou preken:<br />
"De Algemeene Synode der Hervormde Kerk in het Koningrijk<br />
der Nederlanden gevoelt zich gedrongen om alle predikanten en<br />
inzonderheid de jongeren onder hen, liefderijk op te wekken en<br />
broederlijk te vermanen, om toch, in hun openbaar en bijzonder<br />
onderwijs, zich met bedachtzaamheid te onthouden van alles<br />
wat de zuiverheid hunner belijdenis en Evangelieprediking eenigszins<br />
in verdenking zoude kunnen brengen, of zelfs aanleiding<br />
geven, dat dezelve, en om hunnentwil ook het geheele ligchaam<br />
der Hervormde leeraren, door onverstandigen miskend<br />
en veracht en door kwaadwilligen belasterd worden.<br />
's-Gravenhage, den 16. Julij 1834".
De prediking<br />
De prediking van ds. Van Senden moet al direkt vrij grote indruk gemaakt<br />
hebben. En dit zal hem ook erg gestimuleerd hebben. Want<br />
toen ds. Van Senden in 1835 een voor hem erg aanlokkelijk beroep<br />
kreeg naar zijn vaderstad Embden, bedankte hij, en hij zou tot zijn<br />
dood in 1851 hier blijven.<br />
In augustus 1832 was ook Zwolle getroffen door de eerder begonnen<br />
cholera-epidemie, die overigens in de loop van deze eeuw nog menigmaal<br />
zou terugkeren. Deze gevreesde ziekte die vele slachtoffers maakte,<br />
kwam na de Franse Revolutie in Europa. Men wist toen nog niet,<br />
dat de besmetting plaats vond via het drinkwater.<br />
De zwakke lichamelijke constitutie van het gewone volk maakte dat de<br />
ziekte zo hard kon toeslaan. Het is dan ook geen wonder dat de arme<br />
wijken werden getroffen (de kranten schrijven dat ook geruststellend<br />
voor hun gegoed lezerspubliek) 37 .<br />
Maar angst is er wel en in die angstige tijd vraagt men juist aan ds. Van<br />
Senden, die hier nog maar net was om enkele bidstonden te houden en<br />
later, als de epidemie voorbij is, een dankuur 29 .<br />
Citaat uit een preek over Ef. 5 : 16<br />
als proeve van stijlgebruik.<br />
Want schoon geen zwaard van eenen geweldenaar ons leven bedreigt<br />
en ons de ijdelheid onze 's aardschen aanzijns herinnert -<br />
de dag van heden verkondigt ons met nadruk, dat de dagen des<br />
menschen weinig zijn. Daarom vergunt het mij, dat ik nog tot u<br />
kom met de vermaning des Apostels: koopt den tijd uit, dat ik<br />
dit doe, ziende ook op het onderscheidende van dit tijdstip.<br />
Koopt den tijd uit, jonge lieden! - In den leeftijd waarin gij u bevindt,<br />
staat gij er zeer voor bloot, om dit niet te doen. De levendigheid<br />
u eigen, de groote vatbaarheid voor vermaak, de zucht<br />
tot navolging van anderen leiden u ligtelijk af van het nuttig gebruik<br />
des tij ds. Intusschen hoeveel die, welke op meerdere jaren<br />
zijn, aldus ook verliezen, gij verliest meer dan zij. Terwijl zij<br />
kunnen betrekkingen hebben, moet gij ze nog zoeken, en gelukken<br />
zal het u niet, als gij niet door kundigheden en goed gedrag<br />
u aanbeveelt en daarin uitmunt. Of gij den tijd nu uitkoopt, dan<br />
of gij hem laat verloren gaan, daaraan hangt uw lot in de wereld.<br />
Daarom woekert met de oogenblikken; zoekt elke gelegenheid<br />
tot nuttige onderrigting; vormt uw geest en uw hart; vreest<br />
God, en doet aldus winst voor tijd en eeuwigheid.<br />
Acht gij u soms nu verongelijkt bij anderen, die alle inspannin-<br />
19
gen ontwijken, geen zelfverloochening kennen en slechts leven<br />
voor hun vermaak - de tijd zal komen waarop gij geregtvaardigt<br />
wordt. Maar wat zeg ik, hij zal komen? Is hij er niet reeds in de<br />
voorbeelden van hen, die de jaren van het eerste tijdperk des levens<br />
hebben verbeuzeld? Hoe staan zij daar in rijperen leeftijd,<br />
hoe wenschen zij met hartverscheurend berouw de jaren,<br />
waarop de bloeijende jeugd zich vormt en verzamelt, vurig maar<br />
tevergeefs terug! Ach! met medelijden zie ik op u allen, Mannen,<br />
Vrouwen! die erkennen moet, dat gij den tijd niet hebt uitgekocht.<br />
Weet gij wel, dat het tijdverlies een onherstelbaar verlies<br />
is? Uwe gezondheid, als zij verloren is gegaan, moge de geneeskunst<br />
u kunnen teruggeven; middelen, als zij verkwist zijn,<br />
de fortuin u weder in de schoot kunnen werpen - de eens ontvlodenen<br />
tijd keert niet terug.<br />
Deze preken zijn uitgegeven. Sommige compleet met de gezongen liederen<br />
en de "liturgie"; we kunnen daarom enigermate een indruk krijgen<br />
van zijn verkondiging.<br />
Geheel in de sfeer van die tijd lag alle nadruk op het gesproken woord.<br />
De preken moeten zeker 45 è 50 minuten geduurd hebben, omlijst met<br />
een schriftlezing, enkele liederen en gebeden. Geen wonder dat daarom<br />
het ambt van voorzanger en voorlezer onontbeerlijk was om de<br />
predikant enigszins te ontlasten. Het is voor ons moeilijk te beoordelen<br />
of de taal van die preken wel aansloeg, omdat het voor onze oren te<br />
plechtig en soms te bombastisch is. Maar wel duidelijk is dat Van Senden<br />
(en vermoedelijk ook zijn collega's) bijna uitsluitend zijn standgenoten<br />
voor ogen heeft gehad en uit hun levensgevoel preekte. Wat<br />
moesten veel jongeren van zijn dagen niet denken van de opwekking<br />
de tijd uit te kopen, niet alleen voor vermaak te leven, nuttig bezig te<br />
zijn en hun fortuin niet te verkwisten? Jongeren, die voor enkele stuivers<br />
16 of meer uren zwoegden en niet aan gezondheid konden denken<br />
met wat aardappels, een weinig vet en azijnsaus als voedsel?<br />
Trouwens, de hele sfeer in de dienst ademde één en al "deftigheid".<br />
De voorlezers in het zwart met een witte das waren gehouden 10 minuten<br />
voordat de predikant kwam met betamende eerbied uit de Bijbel te<br />
lezen om de stichting der gemeente te bevorderen.<br />
De predikanten waren ook al als heren gekleed. De mantel, de kuitbroek<br />
en de steek waren al wat in onbruik geraakt. Pas in 1854 beval<br />
de synode de kerkeraden aan, dat predikanten zich moesten tooien<br />
met een zwarte toga.<br />
De koster moest zorgen voor een behoorlijke stilte voor het begin van<br />
de dienst. Hij hield een wakend oog op de kerkelijke bedienden en de<br />
stovenzetsters en zorgde, dat elke stand op zijn plaats kon zitten.<br />
20
Bij een afwijking van de normale gang van zaken moest hij voorkomen,<br />
dat er onrust en opschudding ontstond.<br />
We zien het voor ons: de weigestelden in het midden op hun duur betaalde<br />
plaatsen.<br />
Daarachter op de hoge banken de magistraten en in de flank de onderwijzers,<br />
de middenstand en de officieren. Verscholen achter pilaren en<br />
in de hoekjes de kleine burgerij en de armen.<br />
Spiegel van de denkbeelden van de bovenlaag over de samenleving<br />
en maatschappij:<br />
Art. 9 Alg. Regl. Herv. Kerk (1825)<br />
Zorg voor de belangen van het Christendom in het algemeen als<br />
van de Herv. Kerk in het bijzonder, de handhaving harer leer,<br />
der vermeerdering van godsdienstige kennis, de bevordering van<br />
Christelijke zeden, de bewaring van orde en eendracht en aankweking<br />
van liefde voor Koning en Vaderland.<br />
De goed ontwikkelde predikant sprak tot zijn eveneens ontwikkelde<br />
standgenoten in plechtige bewoordingen en in goed overwogen zinnen<br />
met een uitgebalanceerde structuur in de preek. Eerst een uitvoerige<br />
inleiding, dan de drie punten ter onderverdeling, waarna elk punt uitvoerig<br />
uit de doeken werd gedaan.<br />
De preken waren in de latere betekenis van het woord zeker niet "vrijzinnig"<br />
te noemen, al komen we dit woord herhaaldelijk in de literatuur<br />
over die tijd tegen. Dat komt pas na 1850 aan de orde. Ze verraden<br />
echter wel een optimistisch mensbeeld; de mens die de mogelijkheid<br />
had om iets op deze wereld tot stand te brengen en dat ook moest<br />
doen.<br />
Het aangehaalde citaat uit de preek over Ef. 5 : 16 laat dit duidelijk<br />
zien. Hierin vermaant Paulus zijn lezers om een Christelijke levenswandel<br />
in acht te nemen in kwade dagen en acht te geven op de wil van<br />
God. De interpretatie die ds. Van Senden eraan gaf was wel erg geënt<br />
op het levensideaal van de gegoede burger: je best doen, goed leren,<br />
verstandig omgaan met geld en de tijd niet verbeuzelen.<br />
Echter, zijn deze eigenschappen ook niet aan de Calvinistische levensbeschouwing<br />
toegedicht door de cultuursocioloog Max Weber (begin<br />
1900)?<br />
In andere preken komen we dingen tegen die in later tijden vaak in z.g.<br />
rechtzinnige preken werden gehoord. Tijdens de cholera-epidimie<br />
werd verkondigd, dat God daarmee zijn bedoelingen had en volksziekten<br />
onder het bestuur van God staan, die deze ziekten kan matigen of<br />
21
doen ophouden. Daarom moeten de gelovigen een beroep doen op<br />
Gods barmhartigheid en het bidden niet verzaken 29 .<br />
Bij een preek over de jongeling van Nain blijkt het dat Van Senden geloofde<br />
aan een onsterfelijke ziel, die uit het lichaam wordt verlost en<br />
aan een hereniging van geliefden in een betere wereld.<br />
Over dit geloof werd gepreekt in drie punten:<br />
1. de gronden waarop het steunt;<br />
2. de heiligende invloed die het uitoefent;<br />
3. de rijke vertroosting die het schenkt.<br />
De gedachte, die niet uitgaat van het Bijbelse begrip "Wederopstanding",<br />
maar van de Griekse filosofie van de onsterfelijke ziel in een<br />
stoffelijk lichaam, heeft ook welig in de z.g. orthodoxie getierd.<br />
Nergens vinden we echter een ontkenning van de Heilsfeiten, zoals we<br />
dat in de tweede helft van de 19e eeuw zullen tegenkomen.<br />
Aan de kerkelijke riten hechtte hij weinig waarde. Van het water van<br />
de doop, de wijn en het brood bij het Avondmaal leerde hij dat deze<br />
uiterlijke tekenen niet zo belangrijk zijn en we niet moeten blijven<br />
hangen bij deze "uitwendigheden". Het komt er op aan hoe je leeft.<br />
Niet de uitwendigheid nauwgezet waarnemen, maar uw licht laten<br />
schijnen voor de mensen.<br />
God is niet als mensen die aanmerken wat voor ogen is. Hier zien we<br />
weer typisch de "Groninger": "Niet de leer, maar het leven".<br />
Het waren echter niet de "vrijzinnige" gedachten, maar meer het taalgebruik<br />
dat de sociale onderlaag niet begreep, Van Senden besefte zelf<br />
heel goed, dat preken niet al te dor moesten zijn.<br />
Aan een collega schreef hij: 32<br />
22<br />
"De tijd waarin wij leven is een tijd van weder ontwaakte Godsdienstigheid,<br />
die zich voornamelijk als "hartelijk" openbaart. Mede<br />
door de lange en dorre tekstverklaringen en spitsvondige onderzoekingen<br />
over dikwerf beuzelachtige zaken, wil het gemoed voedsel,<br />
en vervuld worden van die reine en verheffende Godsdienstige<br />
gewaarwordingen, welke het Evangelie eigenaardig aankweekt, en<br />
bestemd is, vooral door de prediking, te kweeken en te besturen.<br />
Wanneer de predikanten in hun preken niet aan deze behoefte voldoen,<br />
dan is de kans groot dat de mensen hun heil gaan zoeken bij<br />
"mysticismus der seperatisten". Door hun bevindelijkheid trekken<br />
nl. de Afgescheidenen meer aanhangers dan door hun leerstelligheid.<br />
Daarom zou ook in de Hervormde kerk wat meer op het gemoed<br />
gepreekt moeten worden; terwijl het oor des beschaafden niet<br />
beleedigd wordt door achteloosheid en stijl en taal, mag het hart<br />
niet onaangedaan blijven".
Hij deed zijn best, maar hij kon niet anders spreken dan vanuit de belevingswereld<br />
der welgestelden. Het geestelijk klimaat der elite was ver<br />
verwijderd van de gewone man.<br />
Van Senden kende het Koninklijk Huis beter dan het leven in de krotten<br />
van het Slurink.<br />
Maar dit is niet als verwijt bedoeld. Deze kloof was er door de gehele<br />
19e eeuw (en niet alleen toen!).<br />
Geluiden als persoonlijke schuld, de zondige mens ("geneigd tot alle<br />
kwaad en niet in staat tot enig goed"), de bekering, de verzoening<br />
door het bloed van Christus, Gods waarschuwende tekenen (de<br />
cholera-epidemie, de overstromingen in 1826 en 1836, de komeet van<br />
Halley, die met zijn vurige staart op 15 oktober 1835 aan de hemel verscheen)<br />
spraken de lagere volksklassen meer aan dan kanselrethoriek<br />
van ds. Van Senden en zijn collega's.<br />
De organisatie<br />
Op 30 augustus 1848 hield ds. Van Senden een toespraak tot de predikanten<br />
van <strong>Overijssel</strong> over de organisatie van de Hervormde Kerk,<br />
waarbij hij ook enige kritische kanttekeningen maakte maar tevens de<br />
logische samenhang laat zien in de loop der geschiedenis.<br />
Het is dwaas, zegt hij, om naar de oude Dordtse kerkorde terug te verlangen,<br />
want we leven niet meer in de Republiek der Verenigde Nederlanden,<br />
maar in het Koninkrijk der Nederlanden 27 . En inderdaad, hier<br />
sloeg hij de spijker op zijn kop. De inrichting van een kerk heeft nauw<br />
te maken met de heersende staatsopvatting. Wat dat betreft had men<br />
na de Franse revolutie in heel Europa de klok teruggezet. Bij ons meer<br />
dan dat. Behalve dat de gegoede burger weer als voorheen de dienst<br />
uitmaakte (weliswaar in voordurend conflict met de Oranjes), werd<br />
Nederland van republiek zelfs een monarchie met grote bevoegdheden<br />
voor het staatshoofd.<br />
Kerk en staat lagen weer in eikaars verlengde, evenals dat vóór 1795<br />
was geweest. Het was al heel wat dat naast de Hervormde Staatskerk<br />
ook nog de R.K. kerk, de Doopsgezinden, de Lutherse kerk, de Remonstranten<br />
en de Synagoge erkend werden.<br />
De gedachte dat Kerk én Staat volkomen gescheiden moeten zijn, werd<br />
na de Franse revolutie snel de kop ingedrukt en bovendien zegt Van<br />
Senden, is Koning Willem I in 1813 als redder voor staat en kerk ingehaald.<br />
Alweer had hij hier groot gelijk.<br />
Achteraf is het door velen betreurd, dat de Herv. Kerk zich zonder<br />
enig protest de status van Staatskerk had laten verlenen. Maar op het<br />
moment, was men maar wat blij, dat de Koning orde op zaken stelde<br />
en de predikanten weer hun traktementen uitbetaald kregen.<br />
23
De nieuwe organisatie was trouwens niet het werk van Willem I, maar<br />
van een zekere "J.D. Janssen", hoofdcommies bij het departement<br />
van de zaken der Hervormde kerk, wiens naam dan ook onder alle<br />
stukken prijkt als de secretaris en adviseur.<br />
Daarvoor had hij alleen maar de oude stukken uit de la te halen, die<br />
hij in 1809 voor Lodewijk Napoleon had gemaakt.<br />
Door de inlijving bij het Franse Keizerrijk in 1810 waren de plannen<br />
niet doorgegaan, maar deze konden nu tot uitvoering komen.<br />
De kerken moesten nu zelf voor hun inkomsten zorgen met dien verstande,<br />
dat de predikantstraktementen door de staat werden betaald.<br />
Slechts 10% van de benodigde gelden kwam uit collecte. De overige<br />
90% kwam voor iets meer dan de helft uit de opbrengsten van de kerkelijk<br />
fondsen en de rest moest goed gemaakt worden door het verhuren<br />
van zitplaatsen. Voor de gegoede burgerij was het houden van een<br />
zitplaats in de kerk een statussymbool en er bestond een duidelijke<br />
rangorde. In het archief bevindt zich een brief van iemand die een andere<br />
zitplaats verlangde, omdat hij in stand vooruit was gegaan.<br />
Maar al deze inkomsten waren niet voldoende om de predikantstraktementen<br />
aan de in de dertiger jaren optredende prijsstijgingen aan te<br />
passen. Het rijk betaalde aan iedere predikant een jaarlijks traktement<br />
van / 1.050,-. De in 1827 ingestelde kerkvoogdij gaf hierop uit de lopende<br />
inkomsten een toeslag van ƒ 350,-. Predikanten dienden echter<br />
een verzoek in om deze toeslag met ƒ 200,- tot ƒ 550,- te verhogen (let<br />
wel, al deze bedragen op jaarbasis!). Hoewel de kerkvoogden dit verzoek<br />
wel rechtvaardig vonden, lieten de inkomsten zo'n verhoging niet<br />
toe.<br />
Om toch iets te doen, probeerde men een fonds te vormen om uit de<br />
rente de benodigde gelden te verkrijgen, maar dit lukte niet. Daarop<br />
besloot men de zitplaatsenhuur te verhogen. Om een of andere reden<br />
was dit laatste echter niet mogelijk. Maar men vond een slimme uitweg:<br />
het was wel mogelijk om de zitplaatsen aan een belasting te onderwerpen.<br />
De belasting zou vijftien cent voor iedere gulden huur bedragen.<br />
Uiteraard moest de kerkelijke ontvanger heel wat weigeraars<br />
bezoeken.<br />
Tevens moest ook mededeling gedaan worden aan Z.M. de Koning<br />
van deze stap. Aan hem werd dan ook "eerbiedig kennis gegeven" dat<br />
het college van Kerkvoogden had besloten een belasting op zitplaatshuur<br />
te heffen om hieruit de noodzakelijke traktementsverhoging te<br />
kunnen voldoen. Men sprak de hoop en de verwachting uit, dat 's Konings<br />
minister uit 's Rijks kas een gelijke verhoging zou toekennen. Of<br />
er een antwoord op dit verzoek binnenkwam kon niet worden achterhaald.<br />
Het resultaat was echter, dat de rijkstraktementen gelijk bleven.<br />
Wel kregen de predikanten vanaf 1841 uit de kerkvoogdijkas een<br />
verhoging van ƒ 100,- per jaar 10 .<br />
24
Merkwaardige bron van inkomsten<br />
De Hervormde Gemeente bezat het "octrooi" voor het vervaardigen<br />
van doodkisten. Dit betekende dat de doodkistenmakers<br />
een zekere licentie moesten betalen aan de Kerk.<br />
De plaatselijke doodkistenmakers trokken zich hier kennelijk<br />
niets van aan. Maar het door de Kerkvoogdij aangespannen proces<br />
werd gewonnen en voortaan werd de doodkistenmakerij<br />
door de kerkvoogdij bij openbare inschrijving verpacht. In 1841<br />
en volgende jaren zien we dan ook een hogere opbrengst onder<br />
deze titel".<br />
De collecte van de kerkvoogdij<br />
De regelmatige Hervormde kerkganger weet dat van oudsher de<br />
tweede rondgang tijdens de dienst voor de kerkvoogdij bestemd<br />
is.<br />
Deze collecte is ingevoerd op 16 september 1818. Vóór die tijd<br />
werd er alleen maar gecollecteerd voor de diaconie.<br />
De huishoudelijke uitgaven van de kerk werden immers voorheen<br />
door de staat betaald.<br />
Naast het verhuren van zitplaatsen werd er dus een collecte gehouden.<br />
Het probleem was alleen: wie moest dit doen? De heren kerkvoogden<br />
zeker niet. Dat was hun veel te min en hun aantal was<br />
te gering. Ook de ouderlingen kon je niet lastig vallen met dergelijke<br />
ongeestelijke zaken en de diakenen hadden al genoeg moeite<br />
om hun eigen rondgang te bemannen. Zo werd er dus een college<br />
van collectanten in het leven geroepen. Wie hieraan meewerkte,<br />
was meteen vrijgesteld van andere ambtelijke verplichtingen<br />
en bovendien bracht het nog wat gezelligheid mee.<br />
In latere jaren ontwikkelde het college zich als een voorportaal<br />
van de kerkeraad. Menig lid werd later ouderling of diaken. De<br />
kerkelijke carrière was meestal: collectant - diaken en ouderling.<br />
Het college van collectanten organiseerde voor de leden tevens<br />
uitstapjes en andere bijeenkomsten.<br />
25
Een steen in een rustige vijver<br />
We naderen nu het jaar 1835. Reeds in 1834 waren er moeilijkheden en<br />
onrustige dagen geweest in Groningen, waar door toedoen van ds. De<br />
Cock een eerste afscheiding van de Hervormde Kerk plaats vond. Dit<br />
was nog niet tot Zwolle doorgedrongen, maar de afscheidingsbeweging<br />
rukte mede door De Cock en zijn reizende medestanders snel op.<br />
Wat speelde zich nu in dit jaar in de kerkeraden af?<br />
We onderscheiden in die tijd de z.g. brede kerkeraad, waar alle ambtsdragers<br />
in vertegenwoordigd waren en de z.g. bijzondere kerkeraad,<br />
waar de predikanten met de ouderlingen vergaderden. Veel schokkends<br />
is er niet aan de orde. Op 18 april kwam de "breede kerkeraad"<br />
bijeen. Het was de eerste vergadering in dat jaar en er was ook maar<br />
één agendapunt: de gouverneur ging trouwen en bij de kerkelijke inzegening<br />
diende een delegatie van de kerkeraad aanwezig te zijn. Na dit<br />
probleem te hebben opgelost, kwam men op 24 april weer bijeen om<br />
de rapportage hierover te horen en de dank van de gouverneur in ontvangst<br />
te nemen.<br />
Op 19 mei was er een kerkvisitatie, waar de gebruikelijke vragen werden<br />
beantwoord en de doop- en huwelijksboeken werden nagegaan.<br />
Alles bleek in orde te zijn. De reglementen werden keurig nageleefd.<br />
Er waren geen bezwaren tegen belijdenis en wandel van één der kerkeraadsleden,<br />
de "ambtspligten" werden behoorlijk vervuld en allen<br />
toonden belangstelling voor de openbare Godsverering. Op de vraag<br />
of het regelmatig catechiseren bevorderd werd kwam het argeloos antwoord,<br />
dat diakenen hun invloed bij de kinderen der bedeelden uitoefenden.<br />
Trouwens, met 2452 catechisanten sloeg Zwolle geen slecht figuur.<br />
Maar in de komende maanden was er ernstiger werk te doen. De diakenen<br />
bleken toch niet zo trouw te zijn als de kerkvisitatie suggereerde.<br />
Er waren voortdurend verzuimen bij de collectebeurten. De diakenen<br />
werden daarom ter verantwoording geroepen. Ze beloofden beterschap<br />
maar men kwam ook tot de conclusie dat acht diakenen veel te<br />
weinig was.<br />
Hun aantal werd nu op twaalf gesteld en de boeten werden fors verhoogd.<br />
Een verzuimde beurt kwam op vijfentwintig gulden te staan<br />
(daar moest een arbeider vijf weken voor werken). Een nieuw reglement<br />
werd opgesteld en in de vijf vergaderingen, die nog in 1835 werden<br />
gehouden, was men hier volop mee bezig.<br />
Trouwens, het gehele tempo lag vrij laag. Na elke vergadering werd<br />
eerst het verslag geschreven waar de leden op konden wachten. Daarna<br />
werd dit voorgelezen en goedgekeurd.<br />
Als er een brief geschreven werd onderbrak men de vergadering tot de<br />
scriba klaar was met de brief en die ter goedkeuring kon voorlezen.<br />
26
Men had ook alle tijd. De meeste kerkeraadsleden hoefden niet in het<br />
zweet huns aanschijns te werken. Daar hadden ze hun mensen voor.<br />
Een zorgvuldig belegd kapitaal of een goede zaakwaarnemer was wel<br />
zo rustig. De vergaderingen vonden dan ook op alle tijden van de dag<br />
plaats. De koster zorgde voor spijs en drank en niet te vergeten de tabak,<br />
waar de lange pijpen mee gestopt werden.<br />
Dat er inmiddels op 11 juli 1835 in de Thomas a Kempisstraat nr. 3 een<br />
afgescheiden gemeente was ontstaan, kwam niet ter sprake. Evenmin<br />
vinden we dit terug in de vergaderingen van de bijzondere kerkeraad,<br />
waar predikanten en ouderlingen de geestelijke zaken behartigden.<br />
Men had het daar druk met de lijst van de belijdeniscatechisanten,<br />
toch altijd nog zo'n 75 per kwartaal.<br />
Over het huisbezoek waren meestal geen mededelingen te doen.<br />
De "Censura morum" was altijd wat pikant. Er bleek maar één reden<br />
te zijn waarom men niet aan het H. Avondmaal mocht deelnemen<br />
zonder schuldbelijdenis. Dat was voor ongehuwde vrouwen die een<br />
kind gekregen hadden. Dit onderwerp komt regelmatig weer terug en<br />
andere zonden kwamen in de gemeente blijkbaar niet voor. De kinderen<br />
mochten wel gedoopt worden, nadat de predikant zich ernstig met<br />
de moeder had onderhouden. De koster moest zich wel vergewissen,<br />
dat er geen onechte kinderen werden gedoopt zonder een consent van<br />
de predikant.<br />
Verder was de jaarlijkse verkiezing ook altijd een belangrijk onderwerp.<br />
De gekozenen werden hiervan verwittigd door de koster en deze<br />
bracht ook het antwoord mee terug.<br />
Ook de zaak van de diakenen drong tot de kerkeraad door. Ze stelde<br />
toen voor dat de oud-diakenen maar benaderd moesten worden om de<br />
helpende hand te bieden.<br />
En zo zeulden de twaalf vergaderingen in 1835 door, totdat eindelijk<br />
iets aan de oppervlakte komt. Op 3 december 1835 komt een door 65<br />
personen ondertekende brief ter tafel.<br />
Deze personen, zich noemende "leden der Hervormde Gemeente van<br />
Zwolle" verklaarden:<br />
"dat zij hun kerkelijke onderwerping weigeren aan het Nederlands<br />
Hervormd Kerkbestuur en dat zij hunnen Kerkelijke gemeenschap<br />
opzeggen met allen die het zoogenaamd bestuur als wettig gezag erkennen<br />
en eerbiedigen, en dat zij zich aansluiten aan de ware Gereformeerden<br />
(waar de Heer die zal gelieven te vergaderen) en zich alleen<br />
houden aan de leerregels en Kerkelijke verordeningen, vastgesteld<br />
in de Nationale Synode van Dordrecht in de jaren 1618 en<br />
1619" 5 .<br />
27
28<br />
De drie formulieren van enigheid en de Dordtse Kerkorde 3 '<br />
Zowel bij de afscheiding, de doleantie als in de orthodoxe vleugel<br />
van de Herv. Kerk worden deze telkens genoemd en ze speelden<br />
een rol bij de grondslag van deze geestelijke bewegingen.<br />
Voor buitenstaanders daarom een korte uitleg. De drie formulieren<br />
waren belijdenisgeschriften, een neerslag van wat men in<br />
een bepaalde tijd geloofde op grond van de Bijbelse inzichten.<br />
Dit geloof werd vastgelegd, maar was in principe voor herziening<br />
vatbaar. Dit gebeurde in de praktijk weinig. Alle drie de geschriften<br />
dragen echter sporen van de vragen waar men in een<br />
bepaalde tijd mee worstelde.<br />
Deze formulieren zijn:<br />
a. de Nederlandse geloofsbelijdenis opgesteld in 1561 door<br />
Guido de Bres.<br />
Deze belijdenis werd destijds met een steen over de muur van het<br />
kasteel van de landvoogdes geworpen om zich zo te verantwoorden<br />
voor wat men geloofde en duidelijk te maken, dat de aanhangers<br />
van de nieuwe leer geen rustverstoorders waren (we<br />
moeten aan de wettige overheid gehoorzamen). Het geschrift is<br />
onderverdeeld in 37 artikelen.<br />
b. de Heidelbergse Catechismus in 1563 opgesteld door twee<br />
Heidelberger theologen en bedoeld voor de niet-geletterde gemeente.<br />
De vorm is in de klassieke vraag-en-antwoord-methode<br />
en het boek is onderverdeeld in 52 hoofdstukken (z.g.<br />
zondagen). De verplichting gold tot 1859 om elke zondagmiddag<br />
hieruit te preken (een soort volwassen-catechisatie), zodat men<br />
in een jaar "rond" was. Deze catechismus is het meest bekende<br />
"formulier" in de Hervormde (Gereformeerde) Kerk.<br />
c. Bijna vergeten zijn de z.g. Dordtse leerregels. Deze zijn opgesteld<br />
tijdens de synode van Dordrecht in 1618/19 en vonden<br />
hun ontstaan in het leergeschil over de eeuwige uitverkiezing<br />
door God en mitsdien over de vraag of de mens een vrije wil had<br />
of niet (in de meeste godsdiensten een strijdpunt). De leerregels<br />
benadrukken dat de mens afhankelijk is van Gods genade.
De Dordtse Kerkorde<br />
Dit was een organisatievorm van de Kerk, die geheel ingesteld<br />
was op de situatie van 1619, toen er sprake was van een Republiek<br />
der zeven verenigde Nederlanden. Een soort Statenbond<br />
dus, met gemeenschappelijk belangen, maar elk met grote<br />
zelfstandigheid voor de interne zaken (de één mocht over de ander<br />
niet heersen).<br />
Naast de algemene regels lag bij deze kerkorde dus ook de nadruk<br />
op de zelfstandigheid van de gewesten. De overheid werd<br />
met eerbied behandeld en ze mocht tevens zitting hebben in de<br />
kerkeraad en hogere besturen. De kerk moest evenwel vrij blijven<br />
in haar beslissingen. Verder waren er voorschriften over<br />
opleiding (universitair onderwijs voor de predikanten was verplicht),<br />
kerk en school, doop, avondmaal, tucht, diakonie en<br />
nog veel meer zaken. De Dordtse kerkorde is nooit algemeen ingevoerd.<br />
Slechts drie provincies hielden zich eraan: Utrecht,<br />
Gelderland en <strong>Overijssel</strong>. In de andere provincies werden vaak<br />
veranderingen aangebracht of maakte men een eigen kerkorde.<br />
Alle zaken werden in de provincies afgehandeld, men hield wel<br />
contact met elkaar. Na 1619 tot 1951 is er nooit meer een landelijke<br />
synode bijeen geweest.<br />
De weieerwaarde en eerwaarde heren keken elkaar eens aan: wat moet<br />
je hier nu mee? Een ongehoorde rebellie, vooral als je ook nog naar de<br />
namen der ondertekenaars keek. Dat was nu niet bepaald "de bloem<br />
van Zwolle". Men besloot dan ook er geen discussie over te voeren,<br />
maar de brief in handen te stellen van de gezamenlijke predikanten<br />
"met oorzaak om de vergadering te dienen met praeadvies".<br />
Ds. Van Senden was scriba en in het advies zal hij wel een groot aandeel<br />
hebben gehad. Dit advies wordt bij monde van ds. Wor in de vergadering<br />
van 28 december 1835 uitgebracht.<br />
Men kwam tot de overtuiging dat de brief volstrekt geen legaal karakter<br />
had. En bovendien stonden er wel 65 namen onder de brief, maar<br />
vele handtekeningen waren vals of door anderen geschreven. We hoeven<br />
hier niet direct aan bedrog te denken. Veel van de aanhangers der<br />
afgescheidenen konden vermoedelijk hun eigen naam niet schrijven.<br />
Dat deden anderen dan voor hen.<br />
De broeders knikten. Een keurig advies. De brief werd geseponeerd.<br />
Dergelijke brieven "uit het volk" bestonden eenvoudig niet. En overeenkomstig<br />
het advies werd zo besloten. De broeders overleefden de<br />
afscheiding!<br />
29
Later prees Van Senden in een brief aan een collega de houding van de<br />
Zwolse kerkeraad 32 die naar zijn mening terecht geen notitie had genomen<br />
van de toegezonden acte van afscheiding. "Werking en tegenwerking<br />
waren ontstaan en daarmede leven en beweging. Wie weet wat<br />
er dan van geworden ware!" Ook in de gebruikelijk rechtsvervolgingen<br />
door de overheid zag hij geen nut. "Strenger dan nu kan men niet<br />
optreden en halve maatregelen zijn slechter dan geen maatregelen".<br />
Vermoedelijk had Van Senden de gebeurtenissen in het naburige Hattem<br />
op 't oog waar door het optreden van ds. A. Brummelkamp op 16<br />
augustus 1835 ernstige ongeregelheden plaats vonden tijdens de middagdienst.<br />
De situatie lag daar wel anders, doordat Brummelkamp het<br />
voor de afgescheidenen opnam. Door het weinig soepele optreden van<br />
de kerkvoogden en notabelen aldaar, was het nodig om 110 soldaten<br />
met 3 officieren Hattem te laten binnenrukken om de orde en rust te<br />
herstellen 34 .<br />
Zoiets moeten we in Zwolle niet hebben heeft Van Senden waarschijnlijk<br />
gedacht en de kerkeraad en zijn collega's zullen het wel met hem<br />
eens geweest zijn. Veel steun van de overheid zou men toch niet gekregen<br />
hebben. Burgemeester Vos de Waal was Rooms-Katholiek.<br />
Vanuit de gedachtengang van deze mensen was dat niet eens zo onverstandig.<br />
Er was geen wezenlijke bedreiging voor de gevestigde kerk.<br />
Wat waren nu 65 gezinnen, waarvan het merendeel nog voortkwam uit<br />
de kleine burgerij en de arbeidende stand?<br />
De eerste kerkeraad van de afgescheidenen bestond uit A.<br />
Schouwenberg, een winkelier in gist uit de Luttekestraat,<br />
H. v.d. Sluis, verkoper van kalk en steen uit de Hoogstraat,<br />
C. T. v. Ommen, een sjouwer en N. v. Beek, een timmerman uit<br />
de Drietrommeltjessteeg. Gastvrijheid werd verleend door Joh.<br />
Ridderrinkhof, Thorbeckegracht 49, een aannemer, enkele huizen<br />
verwijderd van de pastorie van Van Senden.<br />
De bovenlaag van deze groep (een kwart) behoorde ook niet tot de<br />
"coterie", die in Zwolle burgerlijk en kerkelijk de dienst uitmaakte.<br />
Uiteindelijk ging het om 145 personen met geringe invloed en inkomsten.<br />
Dit groepje groeide maar langzaam. In 1887 werden in<br />
Zwolle 889 Chr. Gereformeerden geteld. Het verzet tegen de gezeten<br />
burgerij was alleen nog maar te vinden in een geestelijke elite, die haar<br />
nek durfde uit te steken. De grote massa van de armen was te afhankelijk<br />
van het gemengd Hervormd Armbestuur om zich een wisseling van<br />
godsdienst te kunnen veroorloven. Doodzwijgen leek dus de beste methode.<br />
Achteraf kunnen we vaststellen, dat de afscheiding een eerste<br />
30
verzetssignaal was op kerkelijk terrein van de lagere sociale klassen tegen<br />
de gevestigde orde. Ze was een voorhoede van een beweging die<br />
niet te stuiten zou blijken. Maar we kunnen het Van Senden en de zijnen<br />
moeilijk kwalijk nemen, dat dit inzicht hun ontbrak. Elk leidende<br />
groep is er altijd op gespitst zijn eigen bevoorrechte positie voor zich<br />
en zijn kinderen te behouden. Het geestelijk klimaat van die tijd<br />
bracht met zich mee dat men de maatschappelijke orde van die dagen<br />
zag als een door God gewilde.<br />
De heren zullen wel meesmuilend gelachen hebben, toen ze vernamen<br />
dat de afgescheidenen, zodra ze op eigen benen stonden, terstond hevige<br />
ruzie kregen en elkaar gingen verketteren 35 . Een van de eerste ruzies<br />
was over de Dordtse Kerkorde, die sommigen wilden veranderen, terwijl<br />
het verwijt aan de Herv. Kerk was, dat men zich nu juist niet hield<br />
aan die kerkorde! Dat dergelijke onenigheden tot de kinderziekten van<br />
elke bevrijdingsbeweging horen, konden ze toen nog niet weten.<br />
Hoe zwaar de overheid en in het bijzonder Willem I en zijn ambtenaren<br />
beledigd waren door de talloze acten van afscheiding, blijkt wel uit<br />
enkele zinsneden uit het Koninklijk Besluit van 5 juli 1836:<br />
"Overwegende, dat de adressanten, wel verre van zich naar Onze<br />
voorgeschrevene beschikking te gedragen, voortgegaan zijn in<br />
hunne onrust en verwarring veroorzakende onwettige handelingen,<br />
en niet alleen bij voortduring ongeoorloofde godsdienstoefeningen<br />
gehouden hebben, maar ook ouderlingen en diakenen<br />
aangesteld, predikanten beroepen en ingezegend, een dank-,<br />
vasten- en bededag uitgeschreven en zonder Onze toelating een<br />
afgezonderd kerkgenootschap met de daad hebben opgerigt onder<br />
het bestuur van een zoogenaamde algemeene synode . . .<br />
Dat, hoe gering ook het aantal hunner aanhangers is, in vergelijking<br />
met het aantal der Hervormden in Nederland, zij zich bij<br />
uitsluiting durven aanmatigen den naam van de ware Gereformeerde<br />
Kerk, door welken naam hun te vergunnen, Wij met der<br />
daad zouden verklaren dien te beschouwen als niet toekomende<br />
aan het door Ons erkende Nederlandsch Hervormd of Gereformeerd<br />
genootschap, waarvan de adressanten en hun aanhangers<br />
zich de facto hebben afgescheiden, door zich aan derzelver reglementen<br />
en tucht te onttrekken.<br />
Dat zoodanige wederstrevingen van het wettig gezag met aanranding<br />
van eene gevestigde en erkende kerk en het kweeken van<br />
openbare onrust en verwarring, niet verder kunnen worden gedoogd,<br />
31
hebben goedgevonden en verstaan<br />
dat de hierboven gemelde zoogenaamde Gereformeerde Kerk<br />
zonder Onze toelating en strijdig met Onze vorige beschikking<br />
opgerigt worden gehouden als geen wettig bestaan hebbende en<br />
mitsdien (voor zoo veel des noods) als ontbonden en dat derzelver<br />
zamenkomsten, als zoodanig uit dien hoofde worden verboden,<br />
met verdere waarschuwing dat zij zich bijzonder zullen<br />
moeten onthouden zoo van zich eenigen titel toe te schrijven, op<br />
welke het door Ons erkend Nederlandsch Hervormd of Gereformeerd<br />
kerkgenootschap als zoodanig aanspraak bezit, als van<br />
het voorwenden van eenig regt of aanspraak op eenige goederen,<br />
inkomsten ofregten der Gevestigde Hervormde of Gereformeerde<br />
kerk, daar eene zoodanige aanmatiging alle toelating en bescherming<br />
voor Ons ondoenlijk zoude maken.<br />
De ondertekening werd mede verricht door de onvermijdelijke Janssen,<br />
de secretaris en adviseur bij het departement voor de Zaken der<br />
Hervormde Kerk enz.<br />
Veranderingen<br />
Tegen het midden van de 19e eeuw kwamen veranderingen op gang. In<br />
de eerste plaats deden zich theologische verschuivingen voor die<br />
tenslotte uit liepen op een tweede afscheiding in 1886. We komen hier<br />
in het volgende hoofdstuk op terug. Ook in organisatorische zin is er<br />
een verdere ontwikkeling te zien.<br />
Op 30 augustus 1848 pleitte ds. Van Senden in de eerder genoemde<br />
vergadering van <strong>Overijssel</strong>se predikanten eveneens voor veranderingen<br />
27 . Hij wees op mogelijke verbeteringen van twee zaken.<br />
Dat de oppermacht bij de koning berustte vond hij verkeerd. Hij<br />
mocht best hoofd van de kerk blijven, maar niet meer in die zin, dat<br />
hij als een soort Paus alles besliste. En ten tweede vond hij het verkeerd<br />
dat iedereen benoemd werd. Er moesten verkiezingen komen<br />
voor de hogere colleges. Bovendien zegt hij dat verkiezingen de geluiden<br />
over de onwettige organisatie zouden doen verstommen. Uiteraard<br />
denkt hij hier niet direct aan het kiesrecht voor iedereen, maar<br />
toch, een democratiseringstendens wordt zichtbaar.<br />
Als we naar het jaar kijken waarin deze rede wordt uitgesproken, verbaast<br />
ons dit niet. Het is het jaar 1848, het jaar dat onze moderne<br />
grondwet o.l.v. Thorbecke tot stand kwam. De koninklijke macht<br />
werd beknot. Voor de gezeten burger was er dan democratie. Wel, als<br />
dit in de staat zo is, waarom in de kerk niet?<br />
32
Grafmonument voor ds. G.H. van Senden op de<br />
Algemene Begraafplaats aan de Meppelerstraatweg.<br />
Lang heeft men niet hoeven wachten op deze veranderingen. Sinds<br />
1816 had de synode zich als een staatsorgaan gedragen. Het reglement<br />
van 1816 was trouwens een staatswet. In juli 1842 bracht Willem II<br />
enige veranderingen aan. Een Koninklijk Besluit gaf toen aan. alle kerken<br />
de vrijheid tot zelfstandige verandering van de reglementen, terwijl<br />
de grondwet van 1848 nog verder ging. In het herziene reglement<br />
van 1852 kregen de gemeenten binnen de Herv. Kerk meer zelfstandigheid.<br />
In 1867 trad een regeling voor kerkelijke verkiezing in werking,<br />
hetgeen aanleiding werd tot groepsvorming en de institutie van de<br />
richtingsstrijd 17 .<br />
33
"Eene reis naar het Oosten"<br />
Tegen het eind van zijn leven, in 1849, maakte Van Senden nog een<br />
grote gebeurtenis mee. Hierbij komt zijn ijdelheid duidelijk tot uiting.<br />
Laten we hemzelf hierover aan het woord:<br />
34<br />
"Hare Koninklijke Hoogheid, de Prinses Marianne der Nederlanden<br />
schrijft mij, dat zij het plan heeft, eene reis naar het Heilige<br />
Land te ondernemen. Ik was omtrent twintig jaren tevoren bij<br />
H.K.H, persoonlijk bekend geworden. Toen zij, de eenige en zoo<br />
algemeen geliefde dochter van den Eersten Willem, zich in het huwelijk<br />
verbond had ik van mijn gevoel doen blijken door eenige<br />
dichtregelen in het Hoogduitsch, welke met veel welgevallen door<br />
H.K.H, en Prins Albert werden opgenomen.<br />
Innig had ik meermalen gedeeld in de treurige wending van haar<br />
lot. Toen zij in het jaar 1847 zich te Voorburg vestigde en daar in<br />
stille afzondering leefde, was ik met de Vorstin in briefwisseling gekomen;<br />
het was vooral de Godsdienstige rigting van Haren Geest,<br />
welke die correspondentie onderhield. Meermalen mogt ik de eer<br />
hebben, van H.K.H, op haar buitenverblijf te bezoeken.<br />
Zoude het te verwonderen geweest zijn, wanneer ik er toe gekome<br />
ware om mijn antwoord op Hare mededeling van het grote reisplan<br />
hoofdzakelijk te doen bestaan in een verzoek van deel te mogen<br />
hebben aan dien togt? En toch, ik deed het niet, met geen woord<br />
zelfs gaf ik mijn hartsverlangen te kennen. Het was of eene stem tot<br />
mij sprak: "Laat alles over aan de hand, die u leidt".<br />
Eerst nadat er weken voorbij waren gegaan, vernam ik weder van<br />
de reis. Het was nu bij monde van de prinses zelve. Zij zegt dat zij<br />
mij begrepen heeft in haar plan; dat zij binnen 6 weken de reis wil<br />
aanvaarden; zij verzoekt mij, Haar als Geestelijke en Aardrijkskundige<br />
te vergezellen.<br />
Raadplegende en overleggende met het huisgezin en de gemeente,<br />
vindt men geene vrijheid, mij terug te houden. Tot eene goede<br />
voorziening in mijn predik- en herderlijk werk komen mij broederlijke<br />
welwillendheid en vriendschap tegemoet. Verlof om te gaan<br />
had ik aan niemand te vragen.<br />
En zie, de Voorzienigheid, welker kind ik ben, heeft deze schakel in<br />
mijn levensketen gelegd. Zoo gaf ik mij geheel over aan den Goddelijken<br />
leidsman; zijn dienaar wilde ik wezen ook daar, waar Hij<br />
mij, ten behoeve van eene ongelukkige Vorstin, ertoe mogt<br />
bestemd hebben, die te zijn. Zoo was ik gegaan, afscheid nemende<br />
..."
Hij ging dan een jaar lang op reis met het stoomschip "Willem I" en<br />
onmiddelijk na z'n terugkeer nam hij zich voor een driedelig boek te<br />
schrijven. Hij voltooide slechts het eerste deel met de uitvoerige titel:<br />
Het Heilige Land<br />
of mededelingen uit<br />
Eene reis naar het Oosten,<br />
gedaan in de jaren 1849 en 1850<br />
in gezelschap van Hare Koninklijke Hoogheid,<br />
de Prinses Marianne der Nederlanden<br />
door<br />
G. H. van Senden,<br />
theol. doctor, ridder der orde van den Nederl. Leeuw,<br />
Lid van onderscheiden binnen- en buitenlandse Geleerde<br />
Genootschappen, en predikant te Zwolle.<br />
Het mag waar zijn dat een dergelijke reis uniek was in die dagen en een<br />
gezwollen taalgebruik in bepaalde kringen heel normaal. Het geeft<br />
echter ook ten voeten uit het probleem van de Hervormde Kerk in die<br />
dagen, geïllustreerd in deze uitschieter. De deftige en gewichtig doende<br />
dominee, kind aan huis bij de hoogste kringen, had geen boodschap<br />
aan het gewone volk dat aan zijn zorgen was toevertrouwd.<br />
Toch nam men al deze dingen nog zonder protest. Alleen een handjevol<br />
mensen had er genoeg van.<br />
Terugblik op de eerste helft van de 19e eeuw<br />
In deze periode is de Hervormde Gemeente, bestuurd door de adel en<br />
de gegoede burgerij, de overheersende kerk in Zwolle.<br />
In dit tijdvak is de kerk nog een verlengstuk van de overheid, die ook<br />
voor een belangrijk deel zorgt voor de financiering van dit instituut.<br />
Voor de bovenlaag is het nog een status om tot die kerk te behoren, deze<br />
mede te besturen en van daaruit hun minder bedeelde broeders en<br />
zusters "wel te doen".<br />
De laatstgenoemden waren hierdoor erg afhankelijk van de kerk. Het<br />
kwam zelfs voor, dat afgescheidenen zich formeel ingeschreven lieten<br />
staan bij de Hervormde Gemeente terwille van de sociale zekerheid.<br />
Het is de bovenlaag die predikanten kiest van hun stand. Deze zijn zeker<br />
niet "vrijzinnig" in de latere betekenis van het woord té noemen,<br />
maar spreken wel vanuit een optimistisch mensbeeld en trachten de<br />
oude waarheden te harmoniëren met het burgerlijke levensgevoel van<br />
die dagen, dat echter niet het levensgevoel van de grote massa was.<br />
Toch blijft die "massa" bij de kerk horen. Enerzijds omdat onkerke-<br />
35
lijkheid nog een onbekend begrip is (in 1853 zijn er nog minder dan<br />
tien onkerkelijken) en anderzijds omdat de economische afhankelijkheid<br />
van de kerk voor velen groot was (armen,- ouderen- en wezenverzorging).'<br />
De kerkeraadsvergaderingen zijn grotendeels gewijd aan het handhaven<br />
van de reglementen. Over "geestelijke" zaken wordt nauwelijks<br />
gesproken. Men neemt er de tijd voor en er wordt getracht zo goeü<br />
mogelijk op "de winkel" te passen.<br />
Het verzet tegen deze gang van zaken in de vorm van de afscheiding in<br />
1836 verontrust de kerkeraad niet. Men haalt de schouders erover op<br />
en men ziet tot zijn voldoening, dat het maar een kleine groep mensen<br />
betreft, die bovendien onderling grote onenigheid krijgen. Men kan<br />
zich de weelde veroorloven "verdraagzaam" te zijn. Omdat geen der<br />
predikanten met de afscheidingsbeweging mee gaat, is Zwolle<br />
gespaard gebleven voor rellen die in andere plaatsen veelvuldig voorkwamen.<br />
Het kerkelijk leven loopt parallel met de heersende politieke macht.<br />
Als in het midden van de 19e eeuw de eerste democratiseringstendensen<br />
komen, gaat de kerk mee in een proces dat leidt tot een geheel vrije<br />
positie tegenover de staat.<br />
Omstreeks 1850 laat het "kerkvolk" dit alles nog lijdzaam over zich<br />
heengaan en de rust lijkt teruggekeerd.<br />
Nieuwe theologische stromingen doen echter hun invloed gelden en het<br />
einde van het agrarisch-ambachtelijk tijdvak komt ook voor Zwolle in<br />
zicht, ingezet door de opening van de spoorlijn naar Utrecht in 1864,<br />
voorafgegaan door de stoombootverbinding naar Amsterdam in 1840.<br />
Van Senden heeft het echter zelf niet meer meegemaakt. In oktober<br />
1852 is hij op 58-jarige leeftijd gestorven. Een nieuw tijdperk brak<br />
aan, dat gekenmerkt zou worden door de opkomst van de kleine burgerij<br />
met een orthodoxe inslag.<br />
Met veel pracht en praal en vele redevoeringen werd Van Senden op de<br />
begraafplaats aan de Meppelerweg begraven. Een reusachtige zuil herinnert<br />
nog aan de grote populariteit die hij binnen en buiten Zwolle genoot.<br />
Een jaar later stierf ook zijn collega Bleijenberg, die hem uit Engelbert<br />
was nagekomen.<br />
36<br />
HULDE<br />
van zijne<br />
leerlingen<br />
vrienden en<br />
hoogschatters<br />
Teruggekeerd van 't graf van Hem<br />
Dien God ons schonk te Bethlehem<br />
Vond hier de vrome pelgrim ruste,<br />
Wiens geest aan beter levenskuste<br />
Zijn Heer ziet, bij der Eng'lenstem<br />
In 't hemelsche Jeruzalem.<br />
F. F. C. Steinmetz.
GODSDIENSTIGE GEZINDHEID 15<br />
GEMEENTE ZWOLLE ULT. 1853<br />
AANTAL INWONERS: 18537<br />
26*<br />
Hiervan waren:<br />
63*<br />
N.H.<br />
R.K.<br />
Isr.<br />
E. Luth.<br />
Herst.E.Luth.<br />
Doopsgez.<br />
Chr. afgesch.<br />
Waals Herv.<br />
Remonstr.<br />
Oud. Kath.<br />
Engels Herv.<br />
Schotse Kerk<br />
Onkerkelijk<br />
12158<br />
4747<br />
615<br />
381)<br />
66)<br />
273<br />
177<br />
81<br />
4)<br />
2)<br />
1)<br />
1)<br />
9<br />
65.6<br />
26.0<br />
3.3<br />
2.4<br />
1.5<br />
0.9<br />
0.4<br />
0.26<br />
0.04<br />
Hierbij zijn de cijfers van Zwollerkerspel (4375 inw.) niet inbegrepen.<br />
Deze komen grotendeels bij de Herv. Kerk en de<br />
Chr. afgescheidenen. (15% was R.K.)<br />
GODSDIENSTIGE GEZINDHEID<br />
GEMEENTE ZWOLLE ULT. 1853<br />
OVERIGE (1632 INW. = 8,7%)<br />
B<br />
A ISRAËLISCH 38%<br />
B E VANG. LUTH. 24%<br />
C HERST. EV. L 4%<br />
D DOOPSGEZIN. 17%<br />
E CHR. AFGESCH 11%<br />
F WAALS HERV. 5%<br />
G REST 1%<br />
37
TUSSENSPEL<br />
1852 - 1868<br />
Met de=komst van ds. J. Vermeer in 1868 begint er een nieuwe fase in<br />
de Hervormde Gemeente. Maar voordat we hieraan toekomen, is het<br />
nodig kennis te nemen van bepaalde ontwikkelingen in Nederland en<br />
in Zwolle, die na de afscheiding in 1837 en na de dood van Van Senden<br />
steeds duidelijker worden.<br />
De ontwikkelingen in de 2e helft van de 19e eeuw in Nederland en<br />
Zwolle<br />
Binnen het kader van deze studie kan alleen de algemene lijn in Nederland<br />
aangegeven worden, om dan weer tot de Zwolse situatie terug te<br />
keren.<br />
Tot dusver gaf de Groninger richting nog de toon aan, de richting die<br />
moderne inzichten trachtte te harmoniëren met oude waarheden. In de<br />
2e helft van de 19e eeuw gaat dit echter sterk veranderen 17 .<br />
In 1835 publiceerde de Tübinger theoloog Strauss zijn roemruchte<br />
werk: "Das Leben Jesu, kritisch bearbeitet", gevolgd door het in 1840<br />
verschenen werk "Glaubenslehre". Deze boeken luidden een periode<br />
in van een kritisch-historische benadering van de Bijbel. In Nederland<br />
werden deze gedachten overgenomen en verder uitgewerkt door de<br />
Leidse professor Scholten en in Utrecht door Opzoomer (plm. 1850).<br />
In de snelle ontwikkeling van het wetenschappelijk denken op alle terreinen<br />
werd ook de theologie meegezogen. De historische figuur van<br />
Jezus verdween om plaats te maken voor de gedachte, dat de evangelieschrijvers<br />
rondom een historische kern neergeschreven hadden wat<br />
zij van Jezus dachten.<br />
Maar het bleef hier niet bij. De gehele Bijbel werd op eenzelfde manier<br />
benaderd en kritisch ontleed. Zo kwam men b.v. tot de ontdekking,<br />
dat de z.g. vijf boeken van Mozes niet door hem geschreven konden<br />
zijn, maar de hand van verschillende schrijvers verraadden, die gedachten<br />
uit de oude culturen omwerkten voor het gebruik in het monotheïstisch<br />
Godsbegrip.<br />
Dit veroorzaakte een enorme schok in de kerk. In die dagen was men<br />
er nog op ingesteld, dat een historisch gegeven ook een geloofswaarheid<br />
moest zijn. De "waarheid" in de Oosterse verteltrant is echter een<br />
geheel andere dan in Westers objectieve zin. Vele predikanten werden<br />
zo gegrepen door deze nieuwe ontdekkingen, dat allerlei zaken vrij<br />
38
abrupt op de kansel werden verkondigd. Bij een kerkvisitatie in 1865<br />
kwam de klacht over een predikant, die gezegd zou hebben: "Christus<br />
was een gewoon mens; wie hoger van hem spreekt, zegt maar holle<br />
klanken".<br />
Dat wetenschappelijke waarheden van een geheel andere dimensie zijn<br />
dan geloofswaarheden is een denkwijze, die pas later in de kerken gehoor<br />
vond. Voorlopig kon alleen de verlichte en liberale burgerij met<br />
de nieuwe ontwikkelingen meegaan. Ze voelde zich juist bevrijd van<br />
allerlei dogmatische geloofsvoorstellingen, die niet meer klopten met<br />
de wetenschappelijke inzichten.<br />
Maar voor de kleine burger met een geringe opleiding was de verwarring<br />
groot en het kerkelijk belangstellend deel onder hen begon zich te<br />
verweren.<br />
Maatschappelijke ontwikkelingen<br />
We kunnen deze dingen niet los zien van andere ontwikkelingen van de<br />
maatschappij in die dagen. De oude statische standenmaatschappij,<br />
die een eenzame kleine top kende, met daaronder de grote massa van<br />
onvermogende burgers en daaronder weer de paupers, was aan het<br />
veranderen. In de jaren 1850 - 1867 was er een duidelijke economische<br />
verbetering ingetreden 16 . Deze begon in de landbouw (grote oogsten en<br />
hoge prijzen) en zette zich in 1867 versneld door, mede door de technische<br />
ontwikkelingen. Dit had tot gevolg dat er meer mobiliteit in de sociale<br />
lagen kwam. Vooral de middengroep kreeg haar kansen. De lonen<br />
stegen. Spoorwegen en verbeterde druktechnieken bevorderden de<br />
communicatie, het dagbladzegel (een belasting op kranten) werd in<br />
1869 afgeschaft. Er was meer toeloop tot de scholen (de leerplichtwet<br />
kwam pas in 1901) en de eerste sociale wetgeving kwam van de grond<br />
(1874).<br />
De spoorwegen gingen reclame maken met goedkope zondagsreizen.<br />
Men kon al 4 maal per dag naar het westen, noorden en zuiden reizen.<br />
Velen waren zich goed bewust dat ze in een tijd van "vooruitgang"<br />
leefden. De vele lezingen en ingezonden stukken in de krant maakten<br />
daar meermalen gewag van. Er was een rozig optimisme over de toekomst<br />
bij de liberale burgerij en de vrijzinnige voorgangers in de Hervormde<br />
Kerk, die geïrriteerd reageerden op het "fanatisme, de bekrompenheid<br />
en onverdraagzaamheid" van de opkomende orthodoxie,<br />
die niet zo overtuigd was van de goede vooruitzichten. Zij<br />
moesten hun deel in de komende welvaart nog veroveren en hun godsdienstige<br />
instelling was nu niet bepaald zo optimistisch over de mogelijkheden<br />
van de mens. (Heidelbergse Catechismus: "De mens is niet<br />
in staat tot enig goed en geneigd tot alle kwaad").<br />
39
Deze ontwikkelingen hadden tweeërlei uitwerking. Enerzijds leidde dit<br />
tot een vatbaarheid voor liberale en socialistische ideeën (in die tijd<br />
ontstond de moderne arbeidersbeweging), maar anderzijds waren er<br />
vele Hervormden, vooral onder de geringe burgerij en onder de traditioneel<br />
gezeten ambachtslieden voor wie de Godsdienst centraal stond<br />
in het leven. Zij voelden zich al lang niet meer thuis in een kerk die<br />
door notabelen werd bestuurd. Vooral dit laatste klimaat was in Zwolle<br />
ruimschoots aanwezig. Er waren toen in de stad ruim dertig kleine<br />
ambachtelijke bedrijven en bedrijfjes met gemiddeld vijftien werknemers.<br />
De helft van de beroepsbevolking vond hier zijn brood. Van<br />
grote industrieën was geen sprake (en zou in Zwolle ook nooit sprake<br />
zijn). Alleen de sedert 1864 gevestigde werkplaatsen van de spoorwegen<br />
waren een "Fremdkörper". Deze tak van werk bracht een aantal<br />
buitenkerkelijke gezinnen naar Zwolle, die zich in Assendorp vestigden<br />
en daardoor letterlijk en figuurlijk buiten het gezichtsveld van de<br />
echte Zwollenaar vielen. (In Assendorp werd dan ook pas in 1933 een<br />
Hervormde Kerk gebouwd, de eerste buiten de wallen.) Het Zwolse leven<br />
speelde zich nog daarbinnen af.<br />
Het is vooral de kleinere en meer tot welvaart gekomen burgerij en de<br />
geschoolde ambachtsman die mondiger werden en zich gingen verweren<br />
tegen de liberale regenten in de kerk. Dit leidde tot de doleantie in<br />
1887, maar ook tot groei en grote invloed van het orthodoxe deel van<br />
de Hervormde Gemeente. In dit licht moeten we de komende gebeurtenissen<br />
gaan zien.<br />
40<br />
Beroepsuitoefening Nijverheid<br />
(1880): Handel<br />
Verkeer<br />
(w. o. de spoorwegen)<br />
Huish. dienst<br />
Dienstverl.<br />
Maatsch. dienst<br />
(w.o. ambtenaren)<br />
Overigen<br />
45 %<br />
16 %<br />
22 %<br />
0.5%<br />
1 %<br />
7 %<br />
8.5%<br />
15
Enkele prijzen (bron Zwolse krant Ie halfjaar 1880):<br />
brood 8 et. p. kg. kost en inwoning f 35,— p.m.<br />
aardapp. 6 et. p. kg. een matras (kap.) f 15,vnjn<br />
f 1,--p.fi. idem van stro f 3,50<br />
bier 12 et. p. fl. costuum f 18,portie<br />
eten overjas f 18,voor<br />
de een hanglamp f 2,~<br />
armen f 1,50 gasrekening f 100,— p.j.<br />
(licht werd om 21.30 uur gedoofd;<br />
er waren 1000 aansluitingen).<br />
Enk. reis Amerika f50,- Abon. krant f 8,—p.j.<br />
Enk. reis A 'dam p.<br />
boot f 1,50 Hr. kl. huis f 160,- p.j.<br />
Zondagsret. D'terp.b. f 0,70 Hr. gr. huis f 250,-p.j.<br />
Treinret. Utrecht f 4,-<br />
Uit de statistieken van 1871 en 1880 kunnen we al duidelijk de<br />
aanwezigheid en de groei van de middengroepen zien. Er was<br />
toen een z.g. censuskiesrecht, d.w.z. dat alleen zij die aangeslagen<br />
waren in de belastingen (die hoofdzakelijk nog plaatselijk<br />
geïnd werden) kiesrecht hadden, de mannen althans; van vrouwenkiesrecht<br />
was nog geen sprake.<br />
Inkomensklassen Aantal Beroepsvoorbeeld<br />
per jaar 1871 1880 ben. 400: huish. en winkelpers<br />
400- 600<br />
600- 800<br />
800 - 1200<br />
1200 - 1600<br />
1600 - 2000<br />
2000 - 2400<br />
2400 - 3000<br />
3000 - 4000<br />
552<br />
320<br />
253<br />
148<br />
104<br />
64<br />
505<br />
372<br />
307<br />
150<br />
94<br />
70<br />
61<br />
70<br />
agent v. politie<br />
lagere ambten.<br />
onderwijzer<br />
Ie ambtenaar<br />
se hooih., pred.<br />
burgemeester<br />
rector gymn.<br />
totaal 1441 1629 (groei 13%)<br />
Boven deze groep van ruim 1400personen (1600 in 1880) warert<br />
er nog ruim 140 (160 in 1880), die een inkomen hadden van f<br />
4000,- - 55.000,- (in 1880 tot f 65.000). Groei van deze groep<br />
14%. Van al deze mensen hadden er slechts 1150 kiesrecht. Dit<br />
begon bij de lagere ambtenaren. Deze kiesgerechtigden vormden<br />
plm. 19% van de mannelijke bevolking.<br />
41
- • - '""-••• • -<br />
"V-<br />
5. Zwolle in 1866. De stad telde toen 20.500 inwoners.<br />
Een zesde predikantsplaats<br />
Op 14 februari 1858 kreeg de Zwolse Hervormde Gemeente toestemming<br />
een zesde predikant te benoemen. Eeuwenlang waren er vijf geweest<br />
ondanks het groeiend inwonertal. De reden hiervoor was vermoedelijk,<br />
dat er een concurrerende positie ontstond met de R.K.<br />
Kerk. Deze had in 1853 weer volkomen vrijheid in ons land verkregen<br />
ondanks felle protesten der Hervormde Kerk, waarna er in Zwolle<br />
door de bisschop ook een 6e pastoor was aangesteld. De Hervormde<br />
Kerk kon dan ook niet achterblijven en de regering was hier blijkbaar<br />
gevoelig voor. Het rijk droeg ƒ 700,-- in het salaris bij en de kerk<br />
moest ƒ 1.000,-- opbrengen. De toestemming voor een zesde predikant<br />
werd verleend.<br />
Spoedig na de toestemming kon dan het beroepingswerk een aanvang<br />
nemen. Daar de vijf aanwezige predikanten van de Groninger richting<br />
waren of meegingen met de nieuwe moderne theologie, sprong een<br />
aantal gemeenteleden "op de ketting". Zij kwamen voort uit de kleine<br />
burgerij en schreven op 19 februari 1858 als volgt aan de kerkeraad:<br />
Al<br />
"De ondergetekenden, allen leden Uwer gemeente alhier, met ge-<br />
noegen den goeden uitslag van uwe pogingen in zake van enen zes-
den Predikant in deze gemeente vernomen hebbende, nemen de<br />
vrijheid door dezen met allen eerbied voor u te doen bekend worden,<br />
dat zij zeer de wensch koesteren welke naar hunnen vaste overtuiging<br />
tevens de wensch is van een zeer groot gedeelte van de gemeente<br />
alhier, dat bij het aanstaande beroep van enen Predikant de<br />
navolgende in aanmerking zouden mogen komen en daarvan één<br />
mogt worden gekozen, te weten:<br />
J.G. van Rijn te Amersfoort<br />
(gevolgd door nog vijf andere namen)<br />
welke allen gunstig en als zeer waardige Herders en Leeraars bij onze<br />
gemeente bekend staan. Het is den ondergetekenden een smart te<br />
zien, hoe door het uitsluiten van die rigting welke gehecht is aan de<br />
leer onzer Kerk, omdat zij naar hare vaste overtuiging de zaligmakende<br />
leer des Bijbels - naar dezelfde het Evangelie wensch t te horen,<br />
de Hervormde Kerk veel schade berokkend wordt. Het gevolg<br />
toch is, dat veel goede leden van haar zich afscheiden, dat er vele<br />
geldelijke bijdragen voor de kerk en vooral voor hare armen als<br />
verloren gaan en meerdere gewichtige verliezen door haar geleden<br />
worden en ook daarom is het hunne begeerte en hun gebed tot God,<br />
dat het Hem moge behagen om aan die droevigen toestand een einde<br />
te maken en Leeraars en leden op te wekken teneinde eendrachtelijk<br />
de handen ineen mogen slaan om de erfe der vaderen tot zo<br />
duren prijs verkregen, ongeschonden te bewaren en aan het nakroost<br />
na te laten.<br />
Zij bidden UwE in ruime mate toe den Geest der wijsheid en der<br />
liefde Gods dat Hijzelf in uwe vergaderingen mogen voorzitten en<br />
U leiden in al den weg Gods, tot verheerlijking van zijnen grooten<br />
Naam tot heil der Kerk.<br />
Met betuiging van hunnen Achting en welwillendheid tekenen,<br />
Weieerwaarde Heeren, de leden der gemeente,<br />
Jb van der Kolk<br />
J.J. Berends<br />
J.P. van Dijk<br />
O.M. Fransen<br />
P.H. van der Velde<br />
Een beleefde keurige brief, (met niet altijd goed lopende zinnen) dat<br />
wel. Maar toch een brief die getuigde van een vaste overtuiging, dat er<br />
een predikant van een andere signatuur moest komen. Vooral het argument,<br />
dat er anders veel geldelijke bijdragen verloren zullen gaan,<br />
zal wel indruk gemaakt hebben. Het zou niet voor de laatste keer in de<br />
kerk zijn, dat de economie de oecumene bevorderde.<br />
43
Hoe het ook zij, de liberale kerkeraad beraadde zich. Er werd een<br />
groslijst opgesteld van 90 predikanten. Bij de stemming verkreeg ds.<br />
Van Rijn de meeste n.1. elf. Uit de toen geformeerde lijst van twaalf<br />
personen kreeg hij weer de meeste stemmen (17). Uit het daarop volgende<br />
zestal 16 stemmen en toen er op 13 april uiteindelijk door dit afvalsysteem<br />
drie kandidaten overbleven, kreeg Van Rijn 21 stemmen<br />
waarna hij op 16 april werd beroepen. Hij schreef toen deze brief:<br />
"Met het oog op den Heer alleen vind ik vrijmoedigheid om in het<br />
besef van de geringheid mijner krachten de gewigtige en moeijelijke<br />
taak te aanvaarden, die mij bij u wacht. Die taak is in Uwe aanzienlijke<br />
gemeente in den Geest van Ernst en Liefde zonder mij te voegen<br />
naar de inzigten van eenige menselijke partij, alleen mij rigtend<br />
naar de uitspraken des Bijbels het Evangelie des Kruises te verkondigen<br />
en alzoo doordrongen door de liefde van Christus de moeijelijken<br />
strijd aan te gaan met de zonde in welke vorm zij zich voordoet.<br />
Broeders! Wie ben ik dat ik die taak op mij zal durven nemen indien<br />
mijne bekwaamheid niet was uit God en mij het uitzigt niet<br />
was geopend dat mijn Heer en Heiland mij nabij zal zijn.<br />
Amersfoort, 6 mei 1858.<br />
J.G. van Rijn."<br />
Op hem lag toen de taak om voorman te zijn van de langzaam emanciperende<br />
burgerij, die duidelijk "orthodox" wilde zijn en zich verzette<br />
tegen de wassende stroom van het modernisme in de hogere sociale<br />
klassen.<br />
Deze poging zou in eerste instantie mislukken.<br />
Waarom een mislukte poging?<br />
Het lag zeker niet aan het orthodoxe deel van de gemeente dat, zoals<br />
de verdere geschiedenis zal laten zien, zich steeds sterker manifesteerde.<br />
Het lag ook niet alleen aan de misstap, die Van Rijn na enkele jaren<br />
deed, (hoewel hierdoor z'n carrière afgebroken werd), want ook voor<br />
deze gebeurtenis merken we weinig stimulerends van hem voor de orthodoxe<br />
groep.<br />
In het boekje "Holland in rep en roer" van Henri A. Ett 20 , wordt het<br />
verhaal van die misstap uitvoerig uit de doeken gedaan, maar in het<br />
kader van deze studie is het uiteindelijk niet zo belangrijk.<br />
44
Het echtpaar Van Rijn was n.l. goed bevriend met de heer en<br />
mevr. Pruimers. Hij was een rijk wijnkoper en zij was een baronesse<br />
Van Dedem (uit huize 'Den Berg' te Dalfsen). Toen de<br />
heer Pruimers in 1859 stierf, gaf ds. Van Rijn, die bij het overlijden<br />
van de heer Pruimers aanwezig was, zich veel moeite de weduwe<br />
te troosten. Maar het was iets te veel van het goede. Zijn<br />
zeer frequente bezoeken vielen op; mevrouw Pruimers werd<br />
zwanger en reisde in 1863 af naar Frankrijk. Daar werd een<br />
zoon geboren en ds. Van Rijn was aanwezig om een regeling te<br />
treffen dat het kind tegen betaling werd afgestaan.<br />
Zwolle was echter klein in die dagen en het dienstpersoneel van<br />
mevrouw Pruimers had de ogen ook niet in de zak. Tot overmaat<br />
van ramp was de heer mr. Machielse, de officier van justitie,<br />
ook ouderling. Deze heer kon zijn ambtelijke en kerkelijke<br />
functies niet goed scheiden en de zaak kwam aan het rollen. Alle<br />
stukken (inclusief het Franse proces-verbaal van de geboorte)<br />
kwamen in het bezit van de kerkeraad. Mevrouw Pruimers werd<br />
uit de ouderlijke macht ontzet (ze had nog een dochter) en alweer<br />
was het ds. Van Rijn, die haar hielp om de dochter naar<br />
Zwitserland te ontvoeren.<br />
Mr.Machielse legde beslag op de correspondentie tussen mevrouw<br />
Pruimers en ds. Van Rijn en de laatste werd aan een<br />
scherp verhoor onderworpen door de kerkeraad. Mr. Machielse<br />
had n.l. een officiële klacht ingediend.<br />
Ds. Van Rijn geraakte tweemaal in de gevangenis (eenmaal om<br />
de ontvoering en eenmaal om een poging tot omkoping van een<br />
bewaker). Hij werd in 1863 afgezet als predikant door het Provinciaal<br />
kerkbestuur.<br />
Na zijn ontslag vertrok ds. Van Rijn naar Zuid-Engeland, waar<br />
hij "onderdook". Zijn vriendin volgde hem en van haar weten<br />
we alleen, dat zij daar in 1911 overleed. Ds. Van Rijn heeft tot<br />
het laatst volgehouden, dat hij geen vader was van het kind en<br />
alleen uit pastorale motieven gehandeld had tegenover mevrouw<br />
Pruimers.<br />
Voor ons is het opmerkelijk, dat ds. Van Rijn, evenals zijn vrijzinnige<br />
collega's, zich uitermate thuis voelde in en waarschijnlijk ook afkomstig<br />
was uit de hogere sociale klasse, terwijl hij juist de spreekbuis<br />
moest zijn voor de gewone burgerman, die in de opkomende orthodoxie<br />
vertegenwoordigd was.<br />
Na een korte periode waarin ds. Bervoets uit Hattem hem opvolgde<br />
(1865-1868) kwam de weg vrij voor een nieuwe predikant, die 36 jaar<br />
45
lang zijn stempel zou zetten op het kerkelijk leven in Zwolle en het gewone,<br />
maar bewust orthodoxe gemeentelid zou begeleiden op weg<br />
naar zijn emancipatie in de Hervormde Gemeente.<br />
DE GEWONE MAN ZEGT ER HET<br />
ZIJNE VAN<br />
De periode Jan Vermeer (1868 - 1904)<br />
Na de affaire met ds. Van Rijn wilde men weer een rechtzinnig predikant<br />
beroepen om een grote groep van gemeenteleden ter wille te zijn.<br />
In 1863 kwam weliswaar ds. H. Brouwer uit Veendam (aanhanger van<br />
de Groninger richting, dus een man van het "midden"), maar deze<br />
procedure was al in werking toen ds. Van Rijn nog officieel in dienst<br />
was. Het vonnis over Van Rijn werd pas rechtsgeldig op 15 december<br />
1864, maar enkele maanden eerder was al toestemming verkregen om<br />
een nieuwe predikant te beroepen.<br />
De pas aangekomen ds. Brouwer was een man met een zwakke gezondheid.<br />
Zijn intreden liep enige vertraging op, omdat hij nog niet<br />
geheel hersteld was van een ziekte. Als een teleurgesteld man vertrok<br />
hij om gezondheidsredenen na 20 jaar. Hij was in Zwolle weduwnaar<br />
geworden en overleed op 60-jarige leeftijd in Oirschot (nov. 1885). Hij<br />
nam afscheid met o.a. deze woorden:<br />
"Er is Gode zij dank nog een evangelie voor allen en bij de verkondiging<br />
hiervan wil ik niet vergeten, dat er scherp getekende partijen<br />
en richtingen onder u zijn om mij te herinneren aan wat ons allen te<br />
samen verenigt voor God. Door dat standpunt te kiezen blijf ik aan<br />
mijzelf en aan mijn verleden trouw. Overtuigd als ik steeds blijf dat<br />
het evangelie geen partijschap, maar gemeenschap sticht, al mocht<br />
mij helaas het pogen om de scheiding minder te maken en toenadering<br />
meer, hier niet gelukken."<br />
Dé tijd was nog niet rijp voor toenadering, integendeel, de strijd moest<br />
nog beginnen. In de vacature Van Rijn werd in januari 1865 de rechtzinnige<br />
Bervoets uit Hattem beroepen, die echter in januari 1868 weer<br />
ijlings vertrok, omdat hij zijn roeping in Utrecht zag liggen. Het zat de<br />
rechtzinnigheid dus niet mee en opnieuw ontstond er een vacature.<br />
46
Het drietal waaruit de nieuwe predikant gekozen zou moeten worden,<br />
was voor het rechtzinnig deel van de gemeente een teleurstelling omdat<br />
twee van de drie kandidaten niet acceptabel waren. Een aantal van 53<br />
gemeenteleden zond toen aan de (vrijzinnige) kerkeraad, die kennelijk<br />
wel bereid was om de lijn voort te zetten om het rechtzinnig deel van<br />
de gemeente een voorganger te geven, een brief.<br />
De ondertekenaars dongen niets af op de vroomheid en richting van<br />
elk der kandidaten, maar ze vonden dat de ene een te zwakke stem had<br />
(wel belangrijk in een tijd toen er nog geen geluidsinstallaties waren!)<br />
en dat de ander te geaffecteerd sprak. Eigenlijk was er maar één man<br />
van hun keuze 3 :<br />
"Ds. Vermeer, die begaafd is met eene zware heldere stem, die gemakkelijk<br />
de groote kerk kan bespreken en die velen met groot genoegen<br />
reeds hier in de grooten kerk hebben gehoord, ook kan men<br />
de beste getuigenissen van Z.Eerw. inwinnen in de gemeente Genemuiden,<br />
waar Z.Eerw. ten hoogste geacht en bemind werd, dat zij<br />
zich vleijen, dat de Eerwaarde Kerkeraad dezelfde keuze moge deelen,<br />
hopen ondergeteekenden verblijd te worden door ook aan hun<br />
wensch te voldoen, 't welk doende, Zwolle, 18 febr. 1868."<br />
Feilloos voelde men aan, dat ds. Vermeer de man was die zij moesten<br />
hebben. Wellicht kunnen we dat nog het beste beoordelen als we aan<br />
het eind van zijn loopbaan (1904) nog eens terugblikken door de ogen<br />
van een vrijzinnig collega (Van den Bergh): 22<br />
"Vermeer was de vierkante tegenstelling van wat men modern<br />
noemt, niet alleen in theologie, in godsdienstige opvattingen en<br />
voorstellingen, maar in heel zijn manier van denken en optreden.<br />
De stijl van een briefje van zijn hand was ouderwets deftig; hij las<br />
gaarne oude historiën in oude boeken; wie hem een antiquiteit bezorgde,<br />
kon rekenen op zijn dankbaarheid. Hoe verheugde hij zich<br />
in de restauratie onzer Groote Kerk! Hoe warm was zijn trouw aan<br />
ons vorstenhuis, aan onze Koningin die bij Gods genade regeert.<br />
Hij was een antiek man in heel zijn beschouwen en denken. Een<br />
partijganger, een aanhanger van deze of die leer is hij niet geweest.<br />
Wat hij predikte was zijn geloof, zijn eigen kinderlijk geloof, dat<br />
hij uitsprak in de taal van de Bijbel, die hij geheel kende en vereerde<br />
met zijn volle liefde. Ik vermoed dat hij nog nooit eenig konflikt<br />
heeft gekend tussen zijn geloof en de werkelijkheid waarin hij leefde.<br />
Toen de donkere tijd van zijn leven voorbij was, de dagen der<br />
doleantie, heeft hij misschien nog rustiger en eenvoudiger dan voor<br />
die tijd getuigd van zijn God en van zijn Heiland, in wien hij bezat<br />
al zijn vrede."<br />
47
Hieruit blijkt duidelijk dat Vermeer juist de man was die het orthodoxe<br />
deel der gemeente zich in die dagen wenste. Een man met zekerheid<br />
in een tijd dat alles scheen te wankelen en oude waarheden werden<br />
ontkend. En die deze zekerheid ook nog uitsprak in een eenvoudige<br />
taal met een heldere zware stem en in zijn verschijning iets van dat<br />
verleden vertegenwoordigde.<br />
Vermeer werd op 9 augustus 1868 in Zwolle bevestigd. Hij had er<br />
moeite mee om zijn vorige gemeente, Vlissingen, waar hij op 30 juni<br />
1867 zijn intrede had gedaan, zo spoedig weer te verlaten.<br />
Het was duidelijk dat hij tegen zijn taak opzag. De kerkeraad was vast<br />
in handen van de "verlichte burgerij", die best genegen was om wat<br />
ruimte te geven aan hun minder "verlichte" broeders en zusters, maar<br />
toch wel degelijk de touwtjes in handen wilde houden en zich niet wilde<br />
laten verdringen. Maar er was ook een belangrijk deel van de gemeente<br />
dat een leider zocht om hun plaats in de kerk te veroveren. En<br />
dat niet alleen, eigenlijk ook om die kerk weer tot de "belijdenis der<br />
vaderen" terug te brengen. De man van wie men dat verwachtte, was<br />
ds. Vermeer. Het was dan ook geen holle frase toen hij deze brief<br />
schreef 3 : "<br />
"Niet zonder strijd werd ik gebracht tot de keuze, waarvan ik de<br />
eer heb U bij deze kennis te geven: de aanneming van de door U op<br />
mij uitgebrachte beroeping. De strijd zal door U begrepen en gebillijkt<br />
worden, wanneer ik U wijs op de kortheid van mijn verblijf alhier<br />
en op de achting en de liefde die ik hier mag genieten, gelijk<br />
mij inzonderheid dezer dagen gebleken is. Nogthans kon ik geene<br />
vrijheid vinden, om Uwe roeping af te wijzen.<br />
Uwe roeping weegt mij zwaar, de taak die mij wacht; en als ik op<br />
mijzelve zie kan ik daaraan niet zonder schroom denken. Maar dit<br />
bemoedigt mij: dat Hij die mij geroepen heeft, ook de Getrouwe<br />
is."<br />
De preek bij zijn intrede in Zwolle had dan ook als tekst: Ps. 121 : 1 en<br />
2: "Ik hef mijn oogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen<br />
zal. Mijne hulp is van de Heere, die hemel en aarde gemaakt heeft."<br />
(Statenvertaling).<br />
De nieuwe predikant vestigde zich aan de Koestraat no. 7 (de goedkope<br />
kant), een eenvoudig huis in een deftige straat. Minder kon een predikant<br />
van de Hervormde Gemeente het ook niet doen. Hij kreeg als<br />
wijk het Z.W. deel van de binnenstad en Westenholte toebedeeld. Veel<br />
zal dit niet uitgemaakt hebben: de kerkgangers stroomden van alle<br />
kanten naar hem toe. Uit latere berichten valt op te maken, dat hij de<br />
helft van het aantal kerkgangers in Zwolle had.<br />
48
6. Ds. J. Vermeer.<br />
ƒ<br />
Bijzonder rijk zal Vermeer, als zoon van een schipper 23 , niet geweest<br />
zijn. De aanslag in de inkomstenbelasting vermeldde hem in de klasse<br />
van ƒ 2.400,- - ƒ 3.000,- per jaar, hetgeen voor een predikant 14 met<br />
enige neveninkomsten een gewoon inkomen betekende. Van huis uit<br />
behoorde de op 11 november 1834 te Amsterdam geboren predikant<br />
niet tot de deftige stand. Maar dat was juist voor de groep voor wie hij<br />
in Zwolle werd beroepen, een sterke kant.<br />
In de periode Vermeer zijn er belangrijke voorvallen geweest, die hun<br />
stempel op het kerkelijk leven in Zwolle hebben gedrukt:<br />
- 1869 begin van de opbouw van het Christelijk (rechtzinnig) verenigingsleven;<br />
- 1871 de strijd om het kiescollege (tot 1882);<br />
- 1883 de invoering van de hoofdelijke omslag;<br />
- 1885 het beroepen van een tweede orthodoxe predikant met de<br />
strijd om de derde;<br />
- 1887 de doleantie in Zwolle (een revolutionaire beweging);<br />
- 1901 de diakonie weer op eigen benen.<br />
We zullen elk van die voorvallen nader toelichten.<br />
49
Begin van de opbouw van het Christelijk (rechtzinnig) verenigingsleven<br />
(1869)<br />
De vorming en scholing van de kleine burgerij en de geschoolde arbeiders<br />
was niet het minst te danken aan het verenigingsleven, dat in deze<br />
jaren ontstond. Uiteraard kon dit niet worden bewerkstelligd tegen de<br />
tijdstroom in. Er was echter een voedingsbodem en het verschijnsel<br />
deed zich overal in ons land voor. In Zwolle was toch Vermeer de grote<br />
stimulator van dit werk.<br />
Het was trouwens al veel eerder begonnen, n.1. in 1853, toen de<br />
Christelijke Jongelingsvereniging "De Heer is onze Banier" werd opgericht<br />
door Samuel Hendrik Serné. In deze vereniging kwam in 1888<br />
een splitsing door de doleantie. Beide nieuwe verenigingen claimden de<br />
ware voortzetting van de oorspronkelijke te zijn.<br />
Deze vereniging, die later ook vrouwelijke componenten kreeg, is van<br />
grote betekenis geweest voor de geestelijke en sociale vorming van vele<br />
mensen. Ze was eigenlijk een kaderschool voor de groeiende orthodoxie<br />
en deze rol heeft ze in een tijd, dat voortgezet onderwijs voor vele<br />
jongeren niet weggelegd was, met verve gespeeld. Allerlei onderafdelingen<br />
(waarvan sommige nog steeds bestaan) werden opgericht. Als<br />
belangrijkste kunnen worden genoemd: zondagsscholen (bij hun<br />
oprichting verrichtten deze instellingen ook een sociale taak), zanggroepen,<br />
toneelclubs, gymnastiek en andere sporten (de sportvereniging<br />
"Be Quick" is hieruit voortgekomen), bibliotheekwerk, padvinderij,<br />
kamp werk. Zonder overdrijving kunnen we vaststellen dat op<br />
het hoogtepunt enkele duizenden jongeren van deze ontwikkelingsmogelijkheden<br />
profiteerden. In de hoofdvereniging leerden ze spreken en<br />
vergaderen. Menig kerkeraadslid en politicus is uit deze gelederen<br />
voortgekomen. Maar er was nog veel meer op dit terrein.<br />
In 1869 liet Vermeer een circulaire rondgaan waarin hij meldde, dat er<br />
reeds een gebouw op het A-plein was gekocht voor de groeiende behoefte<br />
aan een eigen huis voor het Christelijk verenigingswerk 19 . Aan<br />
giften kwam ƒ 1.600,-- binnen, aan renteloze leningen/ 500,-, terwijl<br />
van de diakonie na 1901 ook een lening van ƒ 3.000,-- werd verkregen.<br />
In 1939 werd dit gebouw door de toenmalige CJMV overgenomen.<br />
Hoewel dit werk officieel interkerkelijk heette, kon dit onmogelijk<br />
waar gemaakt worden. Immers de kleinere kerken kregen alle hun eigen<br />
verenigingsleven en bovendien waren alle funktiès in handen van<br />
(rechtzinnig) Hervormden.<br />
In de buitenwijken ontstonden posten, waaraan een evangelist verbonden<br />
was. Begonnen werd in de Kamperpoort, waar in 1888 "Pniël"<br />
verrees (Piniel zeiden de Zwollenaren). Dit voorbeeld werd in Assendorp<br />
en Dieze gevolgd en het werd aanleiding tot oprichting van de<br />
Stadsevangelisatie.<br />
50
Hoewel dit werk bewust "Hervormd" was (de bestuurders moesten<br />
belijdend lidmaat van de Herv. Kerk zijn) werd het doelbewust buiten<br />
de invloedssfeer van de kerkeraad en kerk voogdij gehouden. De orthodoxie<br />
was hier immers nog een minderheid en men vertrouwde de<br />
overwegend vrijzinnige colleges niet. Systematisch en met groot elan<br />
werd een orthodox bolwerk opgebouwd in de verwachting, dat mede<br />
hierdoor de kerk nog eens zou kunnen worden veroverd. Maar dit<br />
werk werd ook buiten de officiële kerkelijke kanalen gehouden, omdat<br />
het algemeen gevoelen (zowel bij links als bij rechts) was, dat de kerk<br />
als instituut buiten de prediking, catechese en diakonie geen taken<br />
had.<br />
De ontwikkeling, de bloei en ook de teloorgang van al dit Christelijk<br />
verenigingswerk is een nadere studie waard, maar binnen het kader<br />
van dit verhaal moet volstaan worden met een globaal overzicht.<br />
Het is n.1. onmisbaar om iets van die kleine burgerman te zien, die vol<br />
strijdlust de tijdgeest te lijf ging. Al in de naam van de gebouwen ervoer<br />
men iets van de uitdaging. Het gebouw "De Dageraad" (Molenweg<br />
38) was oorspronkelijk door de socialistische beweging gehuurd.<br />
Na een ruzie met de eigenaar (over het al of niet parlementair gezind<br />
zijn) werd de huur opgezegd en werd het gebouw door de Christelijke<br />
groepering betrokken, hiertoe door een legaat in staat gesteld. De socialisten<br />
trokken naar het gebouw "De Atlas" aan de Ossenmarkt,<br />
waar in 1894 de SDAP werd opgericht. De naam "Dageraad" bleef<br />
gehandhaafd, maar men bedoelde wel een andere Dageraad.<br />
In Dieze kocht de heer J.H. Gunning, conrector van het gymnasium,<br />
een kroeg in de Vechtstraat no. 26 op, "De Ster" genaamd. Hij liet deze<br />
verbouwen tot koffiehuis en evangelisatielokaal, maar de naam<br />
"De Ster" bleef. Bij zijn vertrek naar Jena in 1898 schonk hij het geheel<br />
aan de stadsevangelisatie. Later kreeg het gebouw in de Berkumstraat<br />
100 de naam van "De Nieuwe Ster" (1921).<br />
De school speelde in deze tijd nog geen rol. Wel was op 4 juni 1849 al<br />
een Christelijke school opgericht, maar deze werkte vooral ten behoeve<br />
van de afgescheidenen, al trachtte men ook orthodox Hervormden<br />
te trekken.<br />
Na de doleantie ontstonden er nieuwe scholen onder Gereformeerde<br />
leiding. Hiervoor waren grote offers nodig, omdat de overheid nog<br />
maar een bescheiden subsidie gaf. Pas in 1898 opende het Christelijk<br />
Volksonderwijs een school met een duidelijke (orthodox) Hervormde<br />
signatuur. Naast al het werk, dat al was op gebouwd, versterkte dit ongetwijfeld<br />
de vormingsbasis van het rechtzinnig Hervormd leven. Ds.<br />
Vermeer werd natuurlijk wel de eerste voorzitter, maar zelf heeft hij<br />
de ontwikkeling niet meer meegemaakt. Dat was aan zijn collega en<br />
opvolger De Haan voorbehouden.<br />
Wat kon de vrijzinnigheid hier tegenover stellen?<br />
51
Eigenlijk niet veel. En dat lag ook voor de hand. De gegoede burgerij,<br />
die hierin sterk vertegenwoordigd was, had haar plaats in de algemene<br />
instellingen. Wel was een Ned. Protestanten Bond opgericht, maar die<br />
was niet specifiek Hervormd. Hier hielden vooraanstaande vrijzinnige<br />
theologen lezingen, waarin gewaarschuwd werd tegen opdringende<br />
rechtzinnigheid. Volgens een verslag in de Zwolsche Courant hield de<br />
Zwolse predikant Van Loenen Martinet zijn hoorders voor, dat 37<br />
"het de natuurlijke neiging is van geestverwanten en gelijkgezinden<br />
om zich te verenigingen en de verbreiding te bevorderen van wat zij<br />
voor goed en waar hielden. Maar dit houdt ook het gevaar in zich,<br />
dat men onderdrukt wat goed en waar is bij de ander en men gaat<br />
uit van eenzijdigheden. Er is een gebrek aan waardering tegenover<br />
de ander te vinden en veel blijft onbenut wat met oordeel had kunnen<br />
worden toegepast of nagevolgd."<br />
En hier komen we dan ook aan het zwakke punt van de toenmalige<br />
vrijzinnigheid: er was nog geen positieve vulling aanwezig welke in de<br />
plaats kon komen van alles wat voor "onwaar" werd gehouden.<br />
De grote massa "geloofde" het wel, maar had nog niet de neiging om<br />
de kerk te verlaten. De vrijzinnige predikanten maakten het hen dan<br />
ook niet moeilijk. Er werd weinig gevraagd en het lidmaatschap van de<br />
Hervormde Kerk bood nog vele voordelen. (Om in aanmerking te komen<br />
voor het weeshuis, moest je gedoopt zijn en de diakonie verstrekte<br />
haar hulp alleen aan lidmaten).<br />
Deze, in feite onkerkelijke, groep werd dan als "vrijzinnig" meegeteld.<br />
In de discussies rondom een tweede en later een derde orthodoxe<br />
predikant speelde dit telkens een rol. Maar de echte principieel vrijzinnigen,<br />
die acte de presence gaven, waren tegenover de bewust orthodoxen<br />
in de minderheid.<br />
Eerst in 1907 werd de plaatselijke vereniging van Vrijzinnig Hervormden<br />
opgericht om toch enigszins weerbaar te zijn tegen de wassende<br />
stroom van de orthodoxie der kleine burgers. Maar dit initiatief leidde<br />
nog tot niets. Eerst in 1924 kwam de vereniging definitief tot stand.<br />
52<br />
Een propagandaplaat<br />
Het orthodox Christelijk jeugdwerk had vele pijlen op z'n boog:<br />
zang, mandoline, gymnastiek, fluitspel, padvinderij, Sloïd (handenarbeid),<br />
huisvlijt, maar bovenal het evangelie om Zwolle te<br />
veroveren. Het wervende karakter van dit werk wordt in deze<br />
plaat goed tot uiting gebracht. Men voelde zich in een strijd gewikkeld.
Een kerkelijke poging<br />
7. Propagandaplaat plm. 1925.<br />
In 1891 kwam van de synode een circulaire binnen waarin de<br />
kerkeraden werden opgeroepen om in de moeilijke tijden (er was<br />
toen een depressiegolf met veel armoede) de grote en maatschappelijke<br />
noden te lenigen.<br />
Eerst op 10 oktober 1893 vond de kerkeraad er tijd voor hierop<br />
in te gaan. Men was van mening, dat de kerkeraad niet geroepen<br />
was hier iets aan te doen. En al zou men wat doen, dan zou het<br />
toch mislukken, gezien de grote verdeeldheid die ten aanzien van<br />
deze vragen in de kerkeraad bestond.<br />
Maar men zag toch wel degelijk in, dat de arbeidersbevolking<br />
hoe langer hoe meer van de kerk vervreemdde en vooral dacht<br />
men aan Assendorp, waar vele arbeiders woonden die bij de<br />
spoorwegen werkten. Deze waren meestal "rood" en niet zo<br />
volgzaam als de geboren Zwollenaar.<br />
Waarom niet samen iets doen en een gebouw stichten waarin een<br />
aangepaste verkondiging kon plaats vinden voor deze groep?<br />
Vermoedelijk zullen de vrijzinnigen met lede ogen de ontwikkeling<br />
sinds 1888 in de Kamperpoort hebben aangezien. Bovendien<br />
kwam ds. Adriani met de verblijdende mededeling, dat een zeke-<br />
53
e heer Van Naamen van Eemnes, de bewoner van<br />
"Zandhove", een stuk grond in Assendorp ter beschikking wilde<br />
stellen om iets te doen tegen het "rode gevaar" aldaar.<br />
Algemene instemming en er werd een commissie benoemd. Deze<br />
ging voortvarend te werk en meteen werd de doelstelling wijder:<br />
"Stichting tot bevordering van de Godsdienstige belangen in de<br />
buitenwijken".<br />
In oktober 1893 gingen de heren aan het werk. In maart 1894<br />
kwamen er vragen uit de kerkeraad: waar het resultaat bleef. In<br />
april kwam het antwoord: Mr. Van Naamen zou een stichting in<br />
het leven roepen. De kerkeraad ging hiermede akkoord, mits zij<br />
de algehele zeggenschap kreeg in die stichting. In juli konden<br />
zelfs de statuten ter goedkeuring worden opgezonden. Maar<br />
reeds in oktober 1894 werd voorgesteld de stichting te liquideren<br />
met als motief, dat de doelstelling zoveel verschil van mening<br />
gaf tussen links en rechts dat het toch niets zou worden. Velen,<br />
waaronder ook ds. Vermeer, betreurden dit en de stemmen<br />
staakten. Maar op 10 januari 1895 besloot de kerkeraad met 16<br />
tegen 7 stemmen om er mee op te houden. Men zou 50 jaar moeten<br />
wachten aleer de kerk als kerk weer iets zou ondernemen. De<br />
tijd was er nog niet rijp voor. De vrijzinnigen vreesden waarschijnlijk<br />
door de orthodoxen te worden overvleugeld. Niet ten<br />
onrechte, want in 1896 verrees "de Dageraad" als een orthodox<br />
bolwerk in Assendorp.<br />
Het kiescollege (1873 - 1882)<br />
In 1867 was in kader van de democratisering van de kerk de mogelijkheid<br />
ontstaan om de belijdende manslidmaten van 23 jaar en ouder<br />
mee te laten beslissen. Dit ging voor die tijd erg ver, want er waren<br />
geen inkomensgrenzen aan verbonden. Men mocht alleen niet ondersteund<br />
zijn door de diakonie. Armen en vrouwen waren dus uitgesloten.<br />
Gemeenten van meer dan 100 lidmaten moesten deze medezeggenschap<br />
uitoefenen door middel van een kiescollege. De gemeente<br />
mocht telkens kiezen: of de kerkeraad vulde zichzelf aan, of de keuze<br />
van ambtsdragers en predikanten werd bepaald door een kiescollege.<br />
De eerste verkiezingen vonden plaats in 1867 en dan weer 1871 en vervolgens<br />
kon men om de 10 jaar de keuze maken.<br />
Hier lag de kans voor de rechtzinnigheid om dit recht te veroveren. De<br />
eerste keer mislukte het. 454 stemmen wilden het recht van verkiezing<br />
aan de kerkeraad gunnen en 369 aan een kiescollege. De gezeten burgerij<br />
wilde haar positie behouden en het was voldoende als hun vrienden<br />
in de kerkeraad zelf hun opvolgers konden kiezen. Het rechtzinni-<br />
54
Aan<br />
de Kiesgerechtigde leden der Hed. Herv. gemeente.<br />
Donderdag en Vrijdag wordt gij opgeroepen om voor<br />
de volgende tien jaren te beslissen of de beroeping van<br />
predikanten en de verkiezing van ouderlingen en diakenen<br />
zal blijven opgedragen aan den EerReraad of geschieden<br />
zal door een Kiescollege.<br />
De Algemeene Kiesvereeniging van de N. H. K raadt<br />
U dringend aan te stemmen: KEBEERAAD.<br />
Zij raadt dit aan in het belang der geheele gemeente.<br />
Tien jaren lang beerschte vrede in onze gemeente.<br />
Komt een Kiescollege" dan ook telken jare de partij-<br />
strijd met al zijn hartstocht en verbittering.<br />
De meesten uwer herinueren zich dien strijd van vroeger.<br />
Mannen Broeders, bewaart onze gemeente voor die<br />
ellende!<br />
De Kerkeraad heeft in de tien verloopen jaren eerlijk<br />
de belangen van beide richtingen behartigd bij de<br />
beroeping van predikanten. Zijn verleden waarborgt dat<br />
hij aldus zal blijven handelen.<br />
Een kiescollege wordt óf liberaal óf orthodox.<br />
Een liberaal kiescollege zal — voortgekomen<br />
uit den partijstrijd — niet [zoo gemakkelijk recht<br />
laten wedervaren aan de belangen der ortho-<br />
doxen. De geschiedenis van het kiescollege in onze<br />
gemeente leert dit<br />
8. Fragment van een oproep aan de kiesgerechtigden door het bestuur<br />
van de kiesvereniging.<br />
55
ge gedeelte kon alleen "inbreken" door middel van een kiescollege<br />
waarin ze een meerderheid bezaten.<br />
In 1871 werd een nieuwe poging gewaagd, ditmaal onder aanvoering<br />
van Vermeer, die de eerste maal nog niet in Zwolle was.<br />
We moeten ons voorstellen dat deze verkiezingen op dezelfde wijze<br />
verliepen als de verkiezing voor gemeenteraden, Provinciale Staten en<br />
Tweede Kamer. Er moesten kiezerslijsten gemaakt worden, er werden<br />
kiesverenigingen gevormd voor de propaganda en kandidaten. De verkiezingen<br />
zelf werden gehouden in een stemlokaal in de Grote Kerk.<br />
Het bureau was enkele dagen geopend en men kon zijn briefje in een<br />
bus deponeren. De kerkpolitieke richtingsstrijd deed hiermede zijn intrede<br />
in de kerk.<br />
Kon in 1867 nog met een zucht van verlichting in de notulen geschreven<br />
worden: "Alles blijft dus bij 't oude", in 1871 ging dit niet meer<br />
op, want de uitslag wees uit dat een krappe meerderheid (17 stemmen)<br />
voor de vorming van een kiescollege was.<br />
In het vuur van de strijd zijn blijkbaar fouten gemaakt en de tegenpartij<br />
diende een bezwaarschrift in bij het classicaal bestuur. De kerkeraad<br />
erkende (behalve ds. Vermeer) dat er fouten waren gemaakt en de<br />
stemming dus van onwaarde was.<br />
De telling was niet goed verricht, er was geen behoorlijk procesverbaal<br />
opgemaakt, er waren 2 personen, die op één naam hun stem<br />
hadden uitgebracht. Kortom, de onregelmatigheden waren zo duidelijk,<br />
dat het classicaal bestuur op 29 november 1871 de stemming vernietigde.<br />
Opnieuw moesten er nu verkiezingen worden uitgeschreven en omdat<br />
men nu veel zorgvuldiger te werk ging, duurde dit enige tijd.<br />
Maar op 2 december 1872 kon de commissie van stemopneming aan de<br />
kerkeraad berichten, dat 1671 stemmen waren uitgebracht, waarvan<br />
1662 geldig waren. Hiervan waren 851 voor een kiescollege en 811 tegen.<br />
Het kiescollege kwam er dus. Voortaan zou de algemene kerkeraad,<br />
aangevuld met 30 personen, gaan beslissen over een nieuwe<br />
ambtsdragers en predikanten.<br />
Overigens had het rechtzinnige gedeelte hierin niet de meerderheid, zoals<br />
uit latere vermelding blijkt. Wel kwamen er nu anderen dan gezeten<br />
burgers in de kerkeraad.<br />
56
Niet iedereen was er mee ingenomen dat nu andere sociale lagen<br />
in de kerkeraad hun woordje mee gingen spreken:<br />
"Eerwaarde Heer en,<br />
Het beginsel dat door stemming van gisteravond in onze gemeente<br />
is aangenomen en waarbij is uitgemaakt met groote<br />
meerderheid van stemmen, dat voortaan ook de landbouwende<br />
stand in den kerkeraad zal worden vertegenwoordigd, is wat<br />
grootere gemeenten, zooals de onze betreft, geheel in strijd met<br />
mijn zienswijze. Het kan mijns inziens evenmin strekken om het<br />
aanzien der gemeenten in de oogen van het publiek te verheffen<br />
als ook den vriendschappelijken band, die de collegiën van den<br />
kerkeraad omsluit, nauwer toe te halen.<br />
Op grond van het medegedeelde en van hetgeen ik de Eer had<br />
reeds mondeling met eenige leden te bespreken, verzoek ik mijn<br />
ontslag als Diaken der Nederlands Hervormde Gemeente te<br />
Zwolle met 1 januarij 1874.<br />
Met hoogachting en heilbede heb ik de Eer te zijn, Eerwaarde<br />
Heeren, Uw aftredend Medelid,<br />
D.J.R. Jordens."<br />
De heer Jordens woonde op het Van Nahuysplein en was directeur<br />
van een verzekeringsmaatschappij. Zijn inkomen was<br />
f 7.000,- (2 x dat van de burgemeester).<br />
Behalve het standsgevoel sprak waarschijnlijk ook mee, dat de<br />
boerenbevolking overwegend orthodox was. (Jordens behoorde<br />
tot de middengroep). Overigens strekt het de heer Jordens tot<br />
eer, dat hij er 10 jaar later anders over dacht. In 1884 kwam hij<br />
terug als ouderling en had een grote inbreng in de vergaderingen.<br />
Later ontmoetten we hem ook als secretaris en president<br />
van de Kerkvoogdij. Dat heeft hij tot z'n dood in 1927 volgehouden.<br />
Hij was toen 84 jaar.<br />
We zitten nu volop in de richtingsstrijd, die tot ver na de 2e wereldoorlog<br />
zou duren en mede gevoed werd door de landelijke verenigingen:<br />
1862 de Confessionele Vereniging (rechterzijde)<br />
1867 de Evangelische richting (middengroep)<br />
1870 de Ned. Protestantenbond (linkerzijde)<br />
1906 de Gereformeerde Bond (uiterst rechts)<br />
1918 de Ethische Vereniging (links van het midden)<br />
57
Het kiescollege in Zwolle verdween in 1882, toen er geen meerderheid<br />
meer voor te vinden was. Het was ook niet meer nodig, want bij alle<br />
partijen was de neiging om anderen ruimte te geven. Wel was er altijd<br />
een streven om de eigen invloed zo groot mogelijk te houden, maar<br />
zonder de tegenpartij geheel uit te rangeren.<br />
Dit is in de loop der jaren een kenmerkend verschijnsel geweest in de<br />
Zwolse Hervormde Gemeente, getuige een circulaire uit 1892 (opgesteld<br />
door ds. van Wijk ter gelegenheid van een 1 O-jaarlijkse verkiezing)<br />
en waaraan ook de titel van deze verhandeling is ontleend.<br />
De invoering van de hoofdelijke omslag in 1883 (het systeem, waarbij<br />
de kosten van de plaatselijke Hervormde Gemeente - in verhouding tot<br />
ieders inkomen - over de leden werden omgeslagen).<br />
De geschiedenis uit de eerste helft van de eeuw herhaalde zich, of liever<br />
gezegd, zij continueerde zich: de kerkvoogdij had ook in de tweede<br />
helft van de 19e eeuw te kampen met chronisch geldgebrek. En dat terwijl<br />
de noodzakelijke restauratie van de Grote Kerk op het program<br />
stond. Naast de toegezegde rijkssubsidie van ƒ 40.000,- zou de Hervormde<br />
gemeente in de eerstvolgende jaren zelf ƒ 35.000,- moeten opbrengen.<br />
Naast deze buitengewone uitgaven was er nog een heet hangijzer, nl.<br />
de predikantstractementen. Al jaren was er een meerderheid van het<br />
college van mening, dat deze te laag waren en moesten worden aangepast<br />
aan de duurder wordende tijden. Nog bij de begroting van 1882<br />
werd aangetekend, dat het college: 12<br />
"nog geen vrijheid heeft kunnen vinden daartoe nu reeds een voorstel<br />
te doen, daar verhoging onvermijdelijk gepaard moet gaan met<br />
de invoering van den hoofdelijken omslag. Tot die invoering over<br />
te gaan uitsluitend tot verbetering der predikantstractementen achten<br />
kerkvoogden op dit oogenblik minder raadzaam. Naar hun mening<br />
verdient het de voorkeur daarmede te wachten totdat eerlang,<br />
gelijk de kerkvoogden zich vleijen, uitvoering zal worden gegeven<br />
aan het plan tot restauratie der Groote Kerk. Deze toch zal in geen<br />
geval zonder invoering van een hoofdelijken omslag tot stand kunnen<br />
komen. Bij die gelegenheid zou dan tevens tot de gewenschte<br />
verhooging der predikantstractementen kunnen worden overgegaan.<br />
"<br />
Bij het opstellen van de begroting voor 1883 was het dan zover. Voor<br />
dat jaar werd voor de restauratie van kerk en orgel ruim ƒ 16.000,- uitgetrokken,<br />
waartegenover als eerste termijn van de rijkssubsidie<br />
ƒ 5.000,- werd opgenomen.<br />
58
Gezien het standpunt dat een jaar tevoren was ingenomen, maakten de<br />
opstellers van de begroting 1883 van de gelegenheid gebruik om de<br />
post predikantstractementen met / 1.800,- (6 x ƒ 300,-) te verhogen,<br />
waardoor het jaarlijks tractement van ƒ 1.900,- tot ƒ 2.200,- per predikant<br />
kon worden verhoogd. Om de begroting sluitend te maken,<br />
moest nu een bedrag van ƒ 4000,- uit de hoofdelijke omslag binnenkomen.<br />
Maar het invoeren van de hoofdelijke omslag wekte, zoals te voorzien<br />
was, verzet. Tegenstanders in het college betoogden, dat vele leden<br />
voor hun lidmaatschap zouden bedanken, waardoor verschillende inkomsten<br />
der gemeente, met name de plaatsgelden en de collecten, belangrijk<br />
zouden verminderen. In plaats van de weg van de hoofdelijke<br />
omslag in te slaan, pleitte één lid voor het sluiten van een tontinaire lening<br />
(jaarlijkse verdeling van de verschuldige rente onder de nog levende<br />
deelnemers; met de aflossing kon evenzo worden gehandeld óf<br />
er kon overeengekomen worden dat er geen aflossing zou plaatsvinden.<br />
Dergelijke leningen waren toen in de mode).<br />
Voorstanders van een hoofdelijke omslag voerden aan dat: 10<br />
"de bezwaren wel niet geheel van grond ontbloot zijn, maar zij van<br />
niet zoveel gewicht worden geacht dat er naar andere middelen<br />
moet worden omgezien!"<br />
Zij waren van mening dat voor buitengewone uitgaven (zoals de<br />
restauratiekosten) leningen konden worden afgesloten. Voor rente en<br />
aflossing moesten dan gelden beschikbaar komen, waardoor - zolang<br />
deze verplichtingen op de kerk voogdij rustten - een hoofdelijke omslag<br />
geheven worden. Zij zagen deze heffing derhalve als een tijdelijke<br />
zaak. Zoals gezegd werd voor de verhoging van de predikantstraktamenten<br />
/ 1.800,- uitgetrokken.<br />
Ondanks het feit, dat enige collegeleden betoogden, dat:<br />
"de meerdere eischen en behoeften van den tegenwoordigen tijd eene<br />
verhooging van die tractementen wenschelijk en noodzakelijk<br />
maakten"<br />
was voor deze verhoging geen meerderheid te vinden. De verhoging<br />
van de post predikantstractementen werd met 12 tegen 11 stemmen<br />
verworpen en weer teruggebracht tot het oude bedrag van ƒ 6.210,88.<br />
En dit zou nog jaren zo blijven. Pas nè 1900 werden de tractementen<br />
verhoogd. In de motivering bij het besluit kwam nog een ander aspect<br />
naar voren, zoals uit het onderstaande blijkt. Er wordt nl. bij aangetekend<br />
dat:<br />
"de inkomsten zonder hoofdelij ken omslag geen verhooging gedo-<br />
59
gen, maar dat bovendien er onder een groot deel der gemeenten ontevredenheid<br />
bestaat over den onlangs benoemden predikant van<br />
de moderne richtingen en geen tweede orthodoxe predikant, waardoor<br />
het oogenblik thans minder goed gekozen is om tot een verhoging<br />
van de tractementen over te gaan."<br />
De richtingsstrijd kwam hier om de hoek kijken en hiervan werden de<br />
predikanten de dupe. De kerkvoogdij betreurde het om financiële redenen,<br />
dat er geen tweede orthodoxe predikant was beroepen.<br />
De post hoofdelijke omslag werd echter op de begroting 1883 gehandhaafd<br />
op ƒ 4.000,-.<br />
(Later zou worden betwijfeld of men wel een besluit tot invoering van<br />
de hoofdelijke omslag had genomen. In de gecombineerde vergadering<br />
van kerkvoogden en notabelen d.d. 20 augustus 1883 werd dit dan<br />
voor de zekerheid alsnog formeel besloten).<br />
De heffing bedroeg 1/4% van het inkomen; het totaal van het kohier<br />
voor 1883 bedroeg/5.401,-. Uit de rekening over 1883 bleek, dat hiervan/<br />
4.646,- ontvangen was, terwijl in 1884 nog ƒ 136,- binnenkwam.<br />
In totaal derhalve ƒ 4.782,-<br />
60<br />
Hadden er nu geen andere wegen om aan geld te komen, kunnen<br />
worden bewandeld? Een aantal leden meende van wel. In de vergadering<br />
van 2 december 1882 stelden zij voor om de avondmaalsbekers<br />
van de Bethlehemse kerk te verkopen.<br />
Andere leden vroegen zich af of de kerkvoogdij wel de bevoegdheid<br />
had om de bekers van de hand te doen, mede ook uit het<br />
oogpunt van pieteit. Bovendien meenden zij - zou het geld in<br />
mindering op de lasten in eerstvolgende jaren worden gebracht,<br />
zodat de kerkvoogdij er daarna weinig of geen genot meer van<br />
zou hebben. Weer andere leden stelden, dat de bekers een grote<br />
waarde hadden en voor een gemeente met geringe inkomsten deze<br />
waarde best produktief mocht worden gemaakt.<br />
Inmiddels had de reflectant zijn eerste bod van f 4.000, - verdubbeld.<br />
Het college wist nog niet wat te doen. Er zaten kennelijk<br />
wel aantrekkelijke kanten aan deze zaak. Alleen f 8.000,- vond<br />
men te weinig. Aan reflectant werd medegedeeld, dat hij maar<br />
eens een bod van f 20.000,- moest uitbrengen. Dit zou dan de<br />
basis kunnen zijn om te onderhandelen.
Gelukkig voor het nageslacht werd tevens besloten om de minister<br />
van Binnenlandse Zaken (onder wie de kerk als "staatskerk"<br />
viel) te raadplegen. De reactie zullen de heren kerkvoogden<br />
wel niet hebben verwacht. De minister antwoordde:<br />
"dat wordt betreurd dat kerkvoogden zoo weinig aan hunne<br />
kleinodien zijn gehecht dat het eenige middel om den verkoop te<br />
voorkomen is dat het Rijk de bekers koopt. "<br />
Bij verkoop aan de reflectant zouden de bekers ongetwijfeld<br />
naar het buitenland gaan, waardoor ze voor het vaderland verloren<br />
gingen. Maar er zat nog een addertje onder het gras. De minister<br />
liet doorschemeren, dat bij verkoop de kerkvoogdij over<br />
een grote som gelds zou beschikken. En het Rijk had nu juist<br />
rijkssubsidie voor de restauratiekosten van de Grote Kerk gegeven,<br />
omdat de kerkvoogden geen geld hadden. Als nu de financiële<br />
toestand in gunstige zin zou wijzigen, zou dit gevolgen hebben<br />
voor het te verlenen subsidie in de restauratiekosten van de<br />
Grote Kerk. M.a. w. de opbrengst zou worden gekort op het subsidie.<br />
Daar dit uiteraard niet de bedoeling van de kerkvoogden<br />
was, gingen de heren noodgedwongen door de knieën en met 16<br />
tegen 2 stemmen werd van de verkoop afgezien (zij het onder<br />
protest van sommigen, dat de regering zich mengde in - wat wij<br />
nu zouden noemen - de interne aangelegenheden van de Hervormde<br />
Gemeente).<br />
Als enige manier om een sluitende begroting te verkrijgen bleef de heffing<br />
van de hoofdelijke omslag over. Hetgeen dus vanaf 1883 plaats<br />
vond.<br />
Reacties uit de gemeente<br />
Wat waren nu de reacties van de "ledematen" op de hoofdelijke omslag?<br />
Er kwamen wat bezwaren binnen, o.a. dat het inkomen te hoog<br />
was geschat, waarom men om vermindering vroeg. Soms werd het bezwaar<br />
gestaafd met de aanslag van de belastingdienst. Ook werd betoogd,<br />
dat men geen lidmaat was. Eén der weigeraars deelde door middel<br />
van een ingezonden stuk in de krant mede, dat hij zijn lidmaatschap<br />
van de kerk opzegde. Toen hij dit later aanvoerde, stelde de<br />
kerkvoogdij zich - terecht - op het standpunt, dat opzegging niet via de<br />
krant maar door rechtstreekse kennisgeving aan het college moest<br />
plaats vinden. De betrokkene sloeg nu naar het andere uiterste door en<br />
zegde door middel van een deurwaarder-exploit op. Enkele andere vermogende<br />
lieden volgden dit voorbeeld.<br />
61
"Heren Kerkvoogden" waren echter zeer streng. Om kwijtschelding te<br />
verkrijgen moest men deugdelijke gronden aanvoeren. Meermalen<br />
werd een verzoek tot ontheffing geweigerd. Hoewel de toenmalige reglementen<br />
het heffen van hoofdelijke omslag toelieten, wilde het College<br />
van Kerkvoogden zekerheid, dat dit ook in rechte kon worden afgedwongen.<br />
Tegen één der weigeraars werd een proces aangespannen,<br />
dat door het College werd gewonnen. Was men lid van de Hervormde<br />
Kerk, dan moest er volgens de rechter ook worden betaald.<br />
Bij enige latere processen ging het dan ook meer over de vraag: wanneer<br />
is men nu lidmaat en wanneer niet? Hoewel er enige merkwaardige<br />
uitspraken zijn gedaan, laat het bestek van deze verhandeling niet<br />
toe hierop in te gaan.<br />
Gesteund door de uitspraken van de rechter gingen kerkvoogden de<br />
weigeraars harder aanpakken en zonodig werd tot gerechtelijke invordering<br />
overgegaan. Dat dit resultaat had, blijkt uit de jaarrekening<br />
van 1886 en 1887.<br />
Bij de jaarrekeningvan 1887 merken kerkvoogden dan ook op:<br />
"de maatregel om van de belastingschuldigen, die per 1 augustus<br />
niet betaald hebben, de gelden te doen invorderen, heeft gunstig gewerkt.<br />
"<br />
Na 1887 gaat het bergafwaarts met de financiën. Beginnende bij de zitplaatsgelden,<br />
maar na 1890 ook met de hoofdelijke omslag. Kerkvoogden<br />
zelf schreven de daling van de zitplaatsen huur in 1888 toe<br />
aan de vacante zesde predikantsplaats, maar nadat deze plaats weer<br />
was bezet, bleef de daling doorgaan. De totale opbrengst aan<br />
"levend" geld werd steeds minder en daalde van ruim / 11.100,- in<br />
1887 tot nog geen / 9.300 in 1894.<br />
De doleantie zal op die daling niet van grote invloed zijn geweest, hoewel<br />
de aanhangers - gezien hun kleine inkomens - veel voor de kerk<br />
over hadden. Veel meer zal een rol hebben gespeeld, dat het orthodoxe<br />
deel van de gemeente veel geld stak in de opbouw van het rechtzinnig<br />
verenigingsleven en dat ook bewust buiten de kerk voogdij om deed.<br />
Ook hier waren de inkomens gering, maar de offervaardigheid was<br />
groot en geld kan nu eenmaal maar één keer besteed worden. Dat enige<br />
vermogende lieden waren overleden of waren vetrokken, deed ook<br />
zijn invloed op de financiën gelden. De goedkoopste zitplaats in de<br />
Grote Kerk kostte toen / 150,- per jaar! Dit was alleen voor deze klasse<br />
betaalbaar.<br />
Het beroepen van een tweede orthodoxe predikant met de strijd om de<br />
derde<br />
In 1881 was de hoogbejaarde ds. Vroom overleden (er was toen nog<br />
62
geen verplicht emeritaat voor predikanten!) De kerk voogdij was niet<br />
overtuigd dat deze vacature weer vervuld moest worden. Het werd<br />
steeds moeilijker de eindjes aan elkaar te knopen en een hoofdelijke<br />
omslag invoeren zou op den duur wel noodzakelijk zijn. Ze dachten er<br />
daarom aan de zesde predikantsplaats op te heffen. Nu stond de kerkeraad,<br />
zowel links als rechts, op zijn achterste benen en allerlei argumenten<br />
werden aangevoerd om de kerkvoogdij te overtuigen dat een<br />
zesde predikant echt niet gemist kon worden.<br />
In juni 1881 schreven de heren terug, dat ze niet overtuigd waren van<br />
de argumenten.<br />
Het aantal orthodoxe catechisanten was wel toegenomen, maar daarvoor<br />
kon ook een godsdienstonderwijzer ingehuurd worden. Dat was<br />
veel goedkoper. Verder begrepen ze, dat er geen tweede orthodoxe<br />
predikant beroepen zou worden en dat maakte de invoering van de<br />
hoofdelijke omslag er ook al niet gemakkelijker op (want van die<br />
groep moest men het nu juist hebben). Maar afgezien hiervan, de vijf<br />
predikanten konden het huns inziens gemakkelijk af. Ze vestigden nog<br />
de aandacht erop, dat de heren predikanten al lang pleitten voor een<br />
verhoging van het tractement en ook de Grote Kerk moest nodig gerestaureerd<br />
worden. Het slot was echter heel verrassend:<br />
"ofschoon de gronden des kerkeraads niet delende, zij niettemin<br />
van mening waren, dat de kerkeraad schier eenstemmig op de vervulling<br />
van de vacature aandringt, Kerkvoogden en notabelen zich<br />
naar die eenparige wensch behoorden te voegen en derhalve in dien<br />
geest adviseren."<br />
De vacature werd dus weer vervuld, maar zoals de heren kerkvoogden<br />
al verwachtten (en betreurden om financiële redenen) werd het de tamelijk<br />
linkse ds. I. van den Bergh.<br />
Toen echter in 1884 de man van het midden, ds. Brouwer, ziek en moe<br />
vertrok, begreep de kerkeraad wel, dat een tweede orthodoxe predikant<br />
niet tegen te houden was.<br />
Het ging echter weer op zijn Zwols. Het moest niet te extreem worden.<br />
Toen verscheidene lidmaten in november 1884 een brief schreven,<br />
waarin ze een "gerifformeerde leeraar" vroegen, die oproept om de<br />
"gerifformeerde belijdenis waar onze vaderen goed en bloed voor hebben<br />
veil gehad" te handhaven, werd hierop negatief gereageerd.<br />
Een brief echter van 48 lidmaten, die de kerkeraad verzochten om een<br />
gematigd orthodox predikant tot hulp van onze zeer gewaardeerde leraar<br />
ds. Vermeer, werd welwillend ontvangen. De schrijvers voegden<br />
er nog aan toe dat een predikant van de z.g. Groninger richting (zoals<br />
ds. Brouwer was) de kerkgangers noch van rechts noch van links vermag<br />
te trekken en dat al vele kerkgangers gesignaleerd zijn bij andere<br />
63
kerkgenootschappen, die wel bieden wat bij de Hervormde Kerk niet<br />
in voldoende mate aanwezig is. Ze noemden ook al een naam nl. ds.<br />
Welter uit Heemstede, de latere hofprediker. Hij was het die met 13 tegen<br />
8 stemmen op 22 december 1884 naar Zwolle werd beroepen (na<br />
enkele bedankjes van andere kandidaten).<br />
"Wanneer wij in onze kring een nieuwe broeder ontvangen, dan<br />
plegen wij te roemen op onze zelfstandigheid en onderlinge<br />
waardering. In ons midden worden alle richtingen vertegenwoordigd.<br />
Toch schijnt het dat zelfstandig zijn, een eigen richting<br />
te hebben en daarvoor te ijveren, zich moeilijk paart aan<br />
onderlinge waardering. Toch hopen wij dat gij broeder Welter<br />
ons die taak wilt helpen verlichten. Ja, wij vragen u, help ons,<br />
licht ons voor met uw adviezen om dit ideaal te bereiken: dat<br />
zelfstandigheid, dat op prijs stellen op eigen innerlijk leven gepaard<br />
mogen gaan met onderlinge waardering."<br />
(welkomstwoord van ds. J. Vermeer als praeses van de kerkeraad<br />
tot ds. Welter op 2 juni 1885).<br />
9. Het huis van ds. J. Vermeer, Koestraat S.<br />
64
Het welkomstwoord van ds. Vermeer geeft iets weer van de sfeer in de<br />
Zwolse Hervormde Gemeente. De hooggestemde woorden in de circulaire<br />
van ds. Van Wijk zijn wel waarheidsgetrouw, maar zeggen het<br />
wellicht iets te mooi. Er was een zekere verdraagzaamheid en er was de<br />
neiging om de andere partij in haar belangen tegemoet te komen, maar<br />
dit ging niet altijd zonder wrijvingen en bittere woorden. Ieder wilde<br />
toch wel zijn eindje vasthouden en men voelde zich direct bedreigd.<br />
Maar tot een felle strijd wilde men het nooit laten komen. Toen de orthodoxie<br />
duidelijk aan invloed ging winnen, werd elke gelegenheid benut<br />
om tot een derde predikantsplaats te komen. In 1893 was er weer<br />
zo'n mogelijkheid door het overlijden van ds. Van Loon.<br />
In september 1894 schreef dr. J. H. Gunning, die van 1888-1898 conrector<br />
van het gymnasium was, een uitvoerig rapport over deze zaak,<br />
in verband met de poging van de rechterzijde om tot een derde predikant<br />
te komen. Een reactie hierop kwam van een oud-ouderling (wiens<br />
ondertekening onleesbaar is). Dan was er nog een brief van een vrijzinnig<br />
gemeentelid en een discussie in de kerkeraad. Alles tezamen een<br />
goede gelegenheid om allerlei argumenten te beluisteren, die in de loop<br />
van de jaren telkens weer herhaald werden. De kerkeraad was in 1894<br />
overwegend vrijzinnig (18 tegen 6), maar de belangstelling vanuit de<br />
gemeente was omgekeerd evenredig. De drie vrijzinnige predikanten<br />
hadden samen 830 catechisanten en de rechtzinnigen 1850 (2 predikanten<br />
en een godsdienstonderwijzer). Niet ten onrechte stelde Gunning<br />
dat in Zwolle een overwegend rechtzinnige gemeente bestuurd werd<br />
door een vrijzinnige kerkeraad.<br />
"Dat is geen argument", wierp de voormalige ouderling tegen. "In de<br />
eerste plaats geeft de godsdienstonderwijzer onderwijs aan de armen<br />
(en die moeten wel komen) en de orthodoxe predikanten maken het de<br />
leerlingen veel te gemakkelijk. Ieder wil tenslotte lidmaat worden,<br />
maar bij de vrijzinnigen moet je nadenken en dat willen de meesten<br />
niet."<br />
En dat het grootste gedeelte van de gemeente rechtzinnig zou zijn,<br />
werd ook aangevochten. De meeste mensen wisten daar niet eens zoveel<br />
vanaf. Alleen de neuzen tellen in de kerkdiensten gaf geen goed<br />
beeld.<br />
Gunning ging in zijn rapport verder met aan te tonen dat rechtzinnigen<br />
in Zwolle ongevaarlijk zijn. "Ze hebben nog nooit een poging ondernomen<br />
om de 'macht' te veroveren, terwijl dit door een kiescollege<br />
toch wel mogelijk geweest zou zijn. Soms bedanken nieuw benoemde<br />
rechtzinnige ouderlingen voor de eer en moest er uiteindelijk toch een<br />
vrijzinnige benoemd worden."<br />
"Maar", riep de tegenstem uit, "hier heb je het bewijs: de rechtzinnigen<br />
hebben nu eenmaal geen meerderheid in Zwolle en de orthodoxen<br />
zijn lang niet zo ongevaarlijk als de heer Gunning denkt. Hij beweert<br />
65
Vrijz. plaats 1<br />
H.S.J. Hugenholz<br />
T. Poortman<br />
A.F. Kamp<br />
A.H. Scholte<br />
P. Jonges<br />
Vrijz. plaats 3<br />
L. Vroom<br />
I. van den Berg<br />
S.K. Bakker<br />
G.H. de Haas<br />
Evang. plaats<br />
H. Brouwer<br />
(verv. door een rechtz.)<br />
N. Jolles<br />
F.J. Krop<br />
A. de Jonge<br />
L.J. van der Kam<br />
•) naar rechtz. verschoven<br />
*•) De in deze plaats<br />
beroepen predikant<br />
H. Miskotte distancieerde<br />
zich bij zijn intrede<br />
van deze groep en kan<br />
verder onder de rechtz.<br />
predikanten gerekend<br />
worden.<br />
Verschuivingen in de predikantenbezetting<br />
vanaf de 2de helft der negentiende eeuw<br />
t/m de eerste helft der twintigste eeuw.<br />
1853 - 1855<br />
1855 - 1891<br />
1892 - 1910<br />
1911 - 1939<br />
1940 - 1948<br />
1839- 1881<br />
1881 - 1908<br />
1908 - 1918<br />
1919 - 1943<br />
(middenpartij)<br />
1863 - 1884<br />
1895 - 1902<br />
1903 - 1912 •)<br />
1912 - 1940<br />
1940 - 1946 ••)<br />
Vrijz. plaats 2<br />
J. v. Loenen-Martinet<br />
A.W. v. Wijk<br />
K.F. Proost<br />
J.F. Kruit<br />
(verv. door een rechtz.)<br />
Vrijz. plaats 4<br />
G.L. van Loon<br />
(verv. door een Evang.)<br />
Rechtz. plaats 1<br />
J.J. van Rijn<br />
H.C. Bervoets<br />
J. Vermeer<br />
H. Visser<br />
N.N.W. Smit<br />
P.H.T. Stevens<br />
Rechtz. plaats 2<br />
W.L. Welter<br />
A.F. Adriani<br />
A. de Haan<br />
A.D. van Noppen<br />
Rechtz. plaats 3<br />
J.A. Groenewegen<br />
1871 - 1886<br />
1886- 1916<br />
1917 - 1930<br />
1930 - 1940<br />
1854 - 1893<br />
1858 - 1863<br />
1865 - 1867<br />
1868 - 1904<br />
1905 - 1936<br />
1936 - 1940<br />
1941 - 1946<br />
1885 - 1888<br />
1888 - 1894<br />
1894 - 1926<br />
1926 - 1952<br />
1940 - 1945<br />
nu wel dat ze moeten boeten voor wat in andere plaatsen door de<br />
rechtzinnigheid is veroorzaakt als ze aan de macht kwamen, maar pas<br />
op! Als ze eenmaal de meerderheid hebben, kun je ook hier van alles<br />
verwachten en kunnen we als tolerante vrijzinnigen wel inpakken. Het<br />
is eerder te laat dan men denkt!"<br />
Dan kwam er een brief binnen van een vrijzinnig gemeen telid:<br />
66
"Het is te wenschen dat uw keus valt in een goede orthodoxe predikant.<br />
In tegenovergestelde rigting is er genoeg, dat ziet u in het<br />
kerkgaan bij dr. van de Bergh en dr. Kamp. Veelal lege stoelen en<br />
banken. Dat brengt niets in de zak. Die lui van die rigting zijn niet<br />
voor de kerkgetrouwheid. Vandaar de scheuring van dolerenden.<br />
Er is hier behoefte aan een streng orthodoxe predikant. De tijdgeest<br />
wijst u de weg vanzelfs als gij 2 kerkbeurten bijwoont van tegenovergestelde<br />
rigting, dan twijfel ik niet of gij zult mij gelijk geven.<br />
En dan blijft onze protestantse gemeente meer bij elkaar, daar nu<br />
de dolerende veel personen trekt. Dan zou die gemeente een soort<br />
van strop krijgen. Schoon ik mij gaarne in en aan die liberale beginselen<br />
schaar en daar ook niet van afwijk, moet ik toch zeggen dat<br />
hier een keus gedaan moet worden in bovengenoemde rigting."<br />
Een lid der gemeente<br />
Deze man redeneerde zoals de kerkvoogden: "Als er behoefte aan is,<br />
beroep dan een derde orthodox predikant. Het is goed voor de financiën<br />
en het doet afbreuk aan de "dolerenden" (waarmee we in de volgende<br />
paragraaf kennis zullen maken).<br />
En nu de kerkeraad. Ook daar was de discussie lang niet mals. Vooral<br />
ds. Van den Bergh en ds. De Haan zaten elkaar hier geducht in de haren.<br />
Het was wel duidelijk dat de heren de strijd niet via een kiescollege<br />
wilden spelen. Beiden zagen in, dat de hartstochten dan te hoog<br />
zouden oplopen. Van den Bergh gaf toe, dat de vrijzinnigen geen mankracht<br />
meer behoefden, gezien de opkomst bij kerkdiensten en catechisaties.<br />
Maar een orthodoxe collega wilden ze niet, want dat zou de<br />
rechtse vleugel maar versterken en dan was het uiteindelijk met de vrijheid<br />
gedaan. De vrijzinnige vleugel zag zichzelf duidelijk als hoedster<br />
van de tolerantie. De enige oplossing was dus een man van het midden:<br />
een z.g. evangelisch predikant. Het aantal mensen dat zich tot die<br />
groep rekende, was weliswaar niet groot, maar alles was beter dan een<br />
echte rechtse en wie weet namen vele rechtzinnigen nog wel genoegen<br />
met dit compromis. Op die titel werd ds. N. Jolles beroepen en in 1895<br />
deed hij zijn intrede.<br />
En hiermede was het beeld van de Zwolse Hervormde Gemeente bepaald<br />
tot het midden van de 20e eeuw, ook nadat in 1940 een rechtse<br />
meerderheid in de kerkeraad ontstond.<br />
Drie stromingen die elkaar maar nauwelijks vertrouwden, maar toch<br />
niet de neiging hadden de verschillen op het scherp van de snede uit te<br />
vechten, doch hun eigen gang gingen. Bij de orthodoxie ontbrak het<br />
begrip voor de moeilijke strijd van de z.g. modernen, die vaak vergeefs<br />
trachtten hun geloof in overeenstemming met de wetenschap te<br />
houden en als resultaat alleen maar een afbrokkeling van hun aanhang<br />
67
zagen. De rechtzinnigheid leefde in voordurende angst, dat een kritische<br />
bijbelbenadering hun geloof zou aantasten. Een echt gesprek<br />
hierover was nog niet mogelijk, laat staan het samen zoeken naar een<br />
antwoord. Het beeld dat prof. Kramer later schilderde van de z.g.<br />
"Hotel-kerk" (een gemeenschappelijk onderdak, maar ieder zijn eigen<br />
kamer) ging voor de Zwolse gemeente volledig op. Toch was deze<br />
situatie oneindig beter dan de bittere strijd die elders vaak is gevoerd.<br />
In zijn eerder aangehaald rapport schreef Gunning, dat de vrees van<br />
de modernen voor een orthodoxe overheersing hersenschimmig is. Alleen<br />
het uitsterven der modernen kan de Zwolse orthodoxie aan een<br />
meerderheid helpen. En zo is het ook 80 jaar later gebeurd, zij het dat<br />
die orthodoxen toen ook zelf geëmancipeerd waren en dat was in 1894<br />
nog lang niet het geval.<br />
Van het in leven houden van de Evangelische stroming (met een vrij<br />
geringe aanhang) hoefde overigens de kerkeraad geen spijt te hebben.<br />
Ds. Jolles deed veel aan sociaal werk; een lijn die op een onnavolgbare<br />
wijze door zijn opvolger De Jonge is doorgetrokken. En dat bepaalde<br />
ook mede het gezicht van de Hervormde Gemeente van Zwolle.<br />
De doleantie in Zwolle (een revolutionaire beweging)<br />
Hoe geheel anders verliepen de zaken vergeleken met de afscheiding<br />
van 1834. Het verschil was zo groot, dat ze tot op heden nog drie verschillende<br />
kerken nalaat. Zoals bij vele revolutionaire bewegingen was<br />
't ook in het westen en met name in Amsterdam, dat het vuur ontstoken<br />
werd en wel in 1886 door de beroemde Abraham Kuyper, een geniaal<br />
en veelzijdig man, ook wel genoemd "de klokkenist der kleine luiden"<br />
(J. Romein).<br />
In 1887 begon de beweging in Zwolle en het verloop alhier levert genoeg<br />
informatie op om de achtergrond te schetsen.<br />
Op 1 april 1887 schreven drie Hervormde gemeenteleden aan de kerkeraad<br />
een brief. Het waren F.J. de Vries, een beurtschipper aan de Binnenkant,<br />
J.W. Bomhof, een slager-kruidenier in de Molenstraat en H.<br />
Tulp, eigenaar van een kleine drukkerij aan de Blijmarkt 13 .<br />
Zij schreven uit naam van vele anderen en stelden vast dat het gezag<br />
van de synode de eigenlijke verkondiging van het evangelie in de weg<br />
stond. Lang hebben ze dit lijdelijk aangezien, maar ze zijn overtuigd<br />
dat het synodale juk moet worden afgeworpen. Ze verzoeken de kerkeraad<br />
dan ook om dit ter hand te nemen en zich te houden aan de z.g.<br />
Dordtse Kerkordening (de organisatiestructuur, die van 1619 tot 1816<br />
ten dele in de kerk geldig was geweest) en zich verder te houden aan de<br />
Gereformeerde Kerkleer, zoals die ook in 1619 was vastgesteld in de<br />
z.g. drie formulieren van enigheid (t.w. de Nederlandse geloofsbelijdenis,<br />
de Heidelbergse Catechismus en de Leerregels tegen de Re-<br />
68
monstranten).<br />
Als de kerkeraad dit naliet, voelden ze zich geroepen om krachtens<br />
"het ambt der gelovigen" de zaak zelf ter hand te nemen. Of de kerkeraad<br />
maar voor 15 april wilde antwoorden. Gezien het korte tijdsbestek<br />
konden zij vermoedelijk het antwoord van de overwegend vrijzinnige<br />
kerkeraad wel indenken. In zijn boek "Geschiedenis van<br />
Zwolle" (deel 2) schrijft Thom. de Vries, dat men zijn hoop gevestigd<br />
had op ds. Vermeer. Hiervoor zijn geen aanwijzingen in de officiële<br />
stukken te vinden, maar denkbaar was het wel. Vermeer had grote<br />
aanhang en gezag en vermoedelijk zal er wel een beroep op hem zijn<br />
gedaan. In het herdenkingsboekje dat bij zijn dood werd uitgegeven,<br />
werd ook aangehaald dat deze jaren erg moeilijk voor hem waren .<br />
De bijzondere kerkeraad (predikanten en ouderlingen) van de Herv.<br />
Gemeente besloot in zijn vergadering van 6 april eenparig, dat de brief<br />
voor kennisgeving werd aangenomen, Hierbij waren dus ook Vermeer<br />
en Welter en hun vier rechtzinnige ouderlingen. Dit antwoord werd<br />
aan de heer De Vries verzonden.<br />
Op 26 mei schreven de drie heren weer terug, dat het hun smartte dat<br />
de kerkeraad zo tegen Gods ordinantién inging. Ze konden dan ook<br />
niet langer deze kerkeraad als wettig erkennen. De Dordtse kerkorde<br />
van 1619 was nooit met instemming der gemeenten afgeschaft en die<br />
kerkorde steunde toch op Gods woord. Bovendien vonden ze dat verschillende<br />
predikanten de hoofdwaarheden van het Christendom ontkenden<br />
en dat de kerk hier geen maatregelen tegen nam. Ze waren nu<br />
verplicht zelf handelend op te treden, nu de kerkeraad in gebreke<br />
bleef. Deze brief werd op 13 juni behandeld. Ds. Poortman stelde nog<br />
voor om een broederlijk gesprek aan te gaan en de mannen te waarschuwen,<br />
maar dit werd verworpen. De brief bleef onbeantwoord.<br />
De actie<br />
Ondertussen lieten de actievoerders er geen gras over groeien. Nog in<br />
mei werd een oproep gedaan aan de volwassen leden van de Herv. gemeente<br />
om een brief te tekenen. In deze brief erkende men schuld, dat<br />
men zo lang de zaken had aangezien, maar dat ze nu genoeg hadden<br />
van het synodale juk en bereid waren mede te werken om de kerk nogmaals<br />
te reformeren.<br />
Hier kwamen 41 reacties op, getekend door 67 personen. Deze mensen<br />
vergaderden en deden alsof ze de wettige vertegenwoording waren van<br />
de gemeente en... kozen een nieuwe kerkeraad. Hun eerste daad was<br />
twee brieven te schrijven. Eén aan de burgemeester en één aan de Koning.<br />
Ze gaven kennis dat ze het synodale juk hadden afgegooid en dat<br />
ze nu de wettige kerkeraad waren van de Nederduits Hervormde Gemeente.<br />
Verder verwachtte men dat de "afgezette kerkeraad" nu maar<br />
69
de zaak zou overgeven: boeken, gelden, gebouwen etc.<br />
Daar was natuurlijk geen sprake van. Deze zaak stond niet alleen,<br />
maar werd zo overal in het land gespeeld en ook deze Zwolse affaire<br />
was van buitenaf "geregisseerd".<br />
Men deed alsof men de oorspronkelijke kerk was: hetzelfde kerkzegel<br />
werd gebruikt, z.g. "duplicaat boeken" werden aangelegd, maar<br />
noodgedwongen moest men elders kerken ("Odeon"was het eerste onderdak).<br />
Achter hun naam voegden ze "dolerend" toe, omdat ze<br />
treurden over het feit, dat de goederen in handen van de Hervormden<br />
bleven. Hoe langzaam kerkelijke molens ook maalden bij deze revolutie<br />
werd direct alert gereageerd. De synode had al laten weten dat de<br />
opstandigen onmiddelijk vervallen moesten worden verklaard van hun<br />
lidmaatschap van de Herv. Kerk. En reeds begin juni werd door de synode<br />
aan de kerkeraad bericht, dat onderleiding van de heer K. Fernhout<br />
uit Zwartsluis op 3 juni 1887 in Zwolle een kerkeraad was geinstitueerd,<br />
die zich als de wettige beschouwde. Zij die hieraan meewerkten,<br />
moesten onmiddellijk worden geroyeerd. Weer was het ds. Poortman<br />
die zich afvroeg of de kerkeraad nu handelend moest optreden.<br />
De predikanten v.d. Bergh en Welter zeiden: "wij moeten, hoe ongaarne<br />
ook."<br />
70<br />
"Aan den Kerkenraad der Nederl. Ger. Kerk (dolerende) te<br />
Zwolle.<br />
De ondergeteekende, die ongeveinsdelijk bekent, dat de leer die<br />
in het Oude en het Nieuwe Testament en in de artikelen des<br />
Christelijken geloofs begrepen is en in de Christelijke kerk alhier<br />
geleerd wordt, de waarachtige en volkomene leer der zaligheid<br />
is, brengt ter kentnisse van den Kerkenraad, die door Godsgenade<br />
de Reformatie der Ned. Herv. Gemeente terhand nam, dat<br />
hij zich in de reformatie der Kerk van harte verheugt, en met den<br />
Kerkenraad begeert zich wederom onder het juk Christi onzes<br />
Heeren te begeeven; dat hij daarom niet geacht wil worden zich<br />
van de gemeente onzes Heeren waartoe hij behoort, af te scheiden,<br />
en mitsdien den Kerkenraad verzoekt ook zijnen naam te<br />
willen opnemen in het duplicaat-lidmatenboek der Nederduitsche<br />
Gereformeerde Kerk (thans dolerende) ".<br />
(moest getekend worden door allen die tot het<br />
H. A vondmaal werden toegelaten en alle<br />
meerderjarigen die nog geen toegang tot het<br />
H. Avondmaal hadden verkregen.)
Wie waren de revolutionairen?<br />
De volgende beroepen komen op de lijst van lidmaten voor 38 :<br />
kleermaker winkelier<br />
arbeider timmerman<br />
wagenmaker klerk<br />
schoenmaker aanspreker<br />
bakker koopman<br />
letterzetter horlogemaker<br />
meubelmaker behanger<br />
landbouwer dienstbode<br />
slager ladingmeester<br />
In de kerkeraad waren een boekdrukker, slager, timmerman/<br />
aannemer, timmermansknecht, smid en een beurtschipper.<br />
Ze woonden overwegend in Assendorp en verdienden van f 800,<br />
tot ƒ 1.200,- per jaar, sommigen van f 600,- tot ƒ 800,-.<br />
Ze behoorden dus tot de geschoolde arbeiders en de kleine middenstand.<br />
Op de achtergrond echter stond de vermogende heer<br />
L.C. Cnopius uit Ittersum, die er voor zorgde dat binnen twee<br />
jaar een eigen predikant en een kerkgebouw ter beschikking<br />
stonden. Ook de beurtschipper F. J. de Vries beschikte over enig<br />
kapitaal.<br />
De balans<br />
We kunnen het wel en wee van de nieuwe groep binnen het kader van<br />
deze beschrijving niet volgen. In 1892 verenigde de nieuw ontstane<br />
kerk zich met een deel van de afgescheidenen van 1835.<br />
Na de gebruikelijke aanloopmoeilijkheden beleefden ze tot 1944 een<br />
bloeiperiode. Opvallend is, dat het totaal der groepen die de Herv.<br />
Kerk in de 19e eeuw verlieten, in Zwolle achterbleef bij het landelijk<br />
gemiddelde van 9,1%. In 1896 telden de afgescheidenen nl. samen<br />
4,5% van de Zwolse bevolking, maar in 1939 was dit 12%, hetgeen<br />
veel hoger was dan het landelijk gemiddelde van 9,7%. Vermoedelijk<br />
is dit niet alleen door werfkracht gekomen (hoewel er verschillende<br />
briefjes melding maakten van een overgang), maar ook door import<br />
en een veel hoger geboortecijfer.<br />
In deze kringen was, in tegenstelling tot de Hervormden en onkerkelijken,<br />
het grote gezin "in". Hoewel dus in 1887 de aderlating kwantitatief<br />
niet groot was, betekende het toch voor de Hervormde Kerk een<br />
groot verlies, omdat het hier mensen betrof, die én geestelijk én financieel<br />
veel voor de kerk over hadden.<br />
71
Hoe moeten we honderd jaar later de revolte van 1887 waarderen? Objectief<br />
gezien hadden de voormannen van de doleantie juridisch geen<br />
been om op te staan, zoals ook uit de vele rechterlijke uitspraken<br />
bleek. De Hervormde Kerk is organisatorisch één geheel (landelijk<br />
"kerk" en plaatselijk "gemeente"). Een plaatselijke gemeente kan<br />
zich niet onttrekken aan de kerk, ongeacht hoeveel leden dit zouden<br />
willen. Zoals bij de splitsing van 1835 is opgemerkt, was de organisatie<br />
van 1816 niet ideaal, maar wel juridisch wettig. Bovendien is het toch<br />
een vreemde gedachte, dat in een gemeente van 17000 zielen, 70 mensen<br />
zomaar de macht konden overnemen en daarbij alle bezittingen<br />
konden opeisen. Maar daarmee doen we geen recht aan de opstandige<br />
groep, hoe klein ze ook was. Ze wilden de kerk niet verlaten, maar reformeren.<br />
De volgende overwegingen moeten daarbij in acht genomen worden.<br />
/ De moderne wetenschap ging in de tweede helft van de 19e eeuw<br />
met sprongen vooruit. Hierbij kwam het tot een grote botsing met<br />
het traditionele geloof van vele eeuwen. Eenzelfde effect had zich<br />
ook al in 1600 voorgedaan toen Galilei beweerde, dat de aarde om<br />
de zon draaide.<br />
Het geruchtmakende boek van Strauss is al genoemd met de hierop<br />
volgende kritisch-historische herwaardering van de Bijbel. Charles<br />
Darwin legde de grondslag voor de evolutie-theorie, waar sommige<br />
Christenen in onze dagen nog moeite mee hebben. Later volgde<br />
Freud nog eens (1900) met zijn onderzoekingenin het zieleleven van<br />
de mens en hij wilde niets weten van iets boven of na dit leven.<br />
De filosoof Feuerbach had in 1841 al laten weten, dat Godsdienst<br />
een projectie is.<br />
Een soort wensdroom van de mens.<br />
2 Wie namen deze theorieën gretig op? Het was de "verlichte" burgerij,<br />
die door meer tijd en ontwikkeling deze zaken kon bestuderen,<br />
aangemoedigd door vele predikanten, die de nieuwe inzichten<br />
niet onder de kerkbanken staken. Maar eigenlijk wist men zich met<br />
deze dingen geen raad. Verschillende predikanten verlieten dan ook<br />
hun ambt. Men zag wel duidelijk wat men niet moest geloven, maar<br />
wat er voor in de plaats kwam reikte niet veel verder dan een burgelijk<br />
moralisme. Duidelijk komt dit naar voren bij een klacht dat een<br />
kind gedoopt zou zijn, dat voor het huwelijk was geboren. De kerkeraad<br />
vond, dat in zo'n geval de moeder eerst schuld moest belijden,<br />
omdat beschaafde kringen een voorechtelijke geboorte ook afwijzen.<br />
Een verwijzing naar Bijbelse normen, wat "rechts" graag<br />
deed, roept al vraagtekens op, maar als een kerk als norm de "beschaafde<br />
kringen" gaat gebruiken, is ze wel heel ver van haar basis.<br />
72
Oude geloofswaarden en formuleringen werden terzijde gesteld. Er<br />
werd gedoopt in naam van "geloof, hoop en liefde", of Jezus werd<br />
voorgesteld als een gewoon mens, wiens goede voorbeeld men diende<br />
te volgen. Zo werd er een bezwaarschrift ingediend tegen ds.<br />
Van der Kamp, die in een preek de hemelvaart van Jezus geloochend<br />
zou hebben. De schrijver wilde hem niet meer erkennen<br />
als herder en leraar.<br />
De synode trad hier niet tegenop. Dat kon ze ook niet, want de moderne<br />
predikanten hadden hierin de meerderheid. Men liet de zaak<br />
dus maar lopen of men gaf zo ruim mogelijke interpretatie aan oude<br />
regels. In 1859 werd de verplichte namiddagprediking over de<br />
catechismus afgeschaft. Toen hier klachten over kwamen, antwoordde<br />
het synodaal bestuur lakoniek, dat de afschaffing geen<br />
verbod inhield. Als men er behoefte aan gevoelde, dan mocht er gerust<br />
's middags uit de catechismus gepreekt worden.<br />
De onderste sociale laag maakte zich hier niet druk over. Deze<br />
groep kwam wel niet meer in de kerk, maar bedanken deden ze ook<br />
niet. Maar wie kwamen wel in verzet? Dat waren kleine burgermensen<br />
met een vrij geringe ontwikkeling,-maar met potentiële mogelijkheden<br />
(ze vormden de komende middenklasse). Ze rebelleerden<br />
tegen de grote heren, die hun het geloof ontnamen zonder er iets tegenover<br />
te kunnen stellen. Ze voelden zich erfgenamen van de oude<br />
Vaderlandse kerk. De waarheden, waarvoor hun voorouders<br />
gestreden hadden, werden achteloos terzijde gesteld.<br />
De massa konden ze wel niet meekrijgen, maar toch probeerden ze<br />
de macht in handen te krijgen om opnieuw de kerk te reformeren.<br />
Hier ligt het essentiële verschil met 1835. Toen liepen de mensen<br />
geslagen weg, meewarrig nagekeken door de Kerk en vervolgd door<br />
de beledigde overheid.<br />
Een kleine groep nam het nu niet langer, maar in Zwolle kreeg ze<br />
geen.grote aantallen mee. De kleine man zag hier nog te veel op tegen<br />
de grote heren. "De verhouding tussen patroon en arbeiders<br />
ligt hier nog goed", schreef de Hervormde Kerkeraad later aan het<br />
synodaal bestuur. De geschoolde arbeider en de kleine middenstander<br />
wilden op enkelen na geen revolte en vergenoegden zich met<br />
gunsten die de liberale heren hun toestonden: één en later twee orthodoxe<br />
predikanten. En vooral bij Vermeer vonden ze hun toevlucht<br />
en konden ze hun eigen leven leiden. En Vermeer was zeker<br />
geen revolutionair ("nooit was hij polemisch, maar afkerig als hij<br />
was van twist, vermaande hij tot liefde", schreef een collega bij<br />
zijn dood). Vermeer schreef steeds uiterst vriendelijke en onderdanige<br />
dankbriefjes aan de heren kerkvoogden voor hun welwillen-<br />
73
heid om de Grote Kerk ter beschikking te stellen voor de jaarlijkse<br />
week der gebeden, die het rechtzinnig deel van de gemeente had ingesteld.<br />
Het is dan ook typerend, dat een min of meer "buitenstaander"<br />
als L.C. Cnopius de eerste besprekingen belegde op<br />
zijn buitengoed "Berkenhof" te Ittersum. Cnopius was wel in<br />
Zwolle geboren (1831), maar kwam uit een familie in IJsselstein,<br />
verbleef lange tijd elders en was gehuwd met een adelijke dame<br />
(mevr. van Swinderen). Zijn gezag heeft de doleantie bevorderd.<br />
Zelf hield hij zich eerst buiten schot, maar al als de z.g. dolerende<br />
kerk gestalte krijgt, treedt hij op als een soort "presidentkerkvoogd"<br />
en financieerde grotendeels uit eigen middelen de<br />
bouw van de Oosterkerk. Tot zijn dood in 1904 bleef hij in de Gereformeerde<br />
Kerk een belangrijke rol spelen.<br />
De mensen, die hij meekreeg konden het niet meer uithouden in een<br />
voor hen te verdraagzame kerk, waar iedereen terecht kon o.l.v. liberale<br />
heren. Wat hun voor ogen stond was een kerk, waar ieder<br />
volledig bij betrokken was en de oude waarden in tact werden gelaten.<br />
En een ieder die dit niet aanstond kon vertrekken. Al waren ze<br />
juridisch in het ongelijk gesteld, moreel voelden ze zich de voortzetting<br />
van de kerk uit de 17e eeuw.<br />
Heel duidelijk bleek dit uit een correspondentie in maart 1890, toen<br />
de Hervormde Kerkeraad graag wilde weten welke lidmaten overgelopen<br />
waren naar de dolerende gemeente. Verbaasd schreef men<br />
terug, dat er niemand overgelopen was. Ieder was al lid van de oude<br />
Gereformeerde Kerk. Ze waren niet weggelopen, ze kerkten alleen<br />
maar elders! Geen namen dus.<br />
De diakonie weer op eigen benen (1901)<br />
74<br />
Zwolle, 4 aug. 1888<br />
"Wij hebben de eer U bericht te geven, dat de ten behoeve der<br />
armen van onze gemeente ingestelde godsdienstoefening welke<br />
zondag om half één werd gehouden, heeft opgehouden te<br />
bestaan.x)<br />
In plaats daarvan is thans deze regeling gekomen, dat de bedeelden<br />
de morgenbeurt en de verpleegden in het Oude mannen- en<br />
vrouwenhuis de middagbeurt zullen moeten bezoeken in de<br />
Groote Kerk.<br />
Het gemengd Armbestuur der Ned. Herv. Gemeente."<br />
x) Deze vond de laatste 7 jaar plaats in de Broerenkerk, in het<br />
koor, de z.g. bijkerk.
Zoals eerder reeds is opgemerkt, werd in 1832 de diakonie onder druk<br />
van de gouverneur door het Gemengd Hervormd Armbestuur, een samenwerkingsorgaan<br />
van overheid en diakonie, opgeslokt. Langzamerhand<br />
werd dit van beide zijden "een abnormale toestand" geacht, die<br />
onder deze benaming dan ook steeds vermeld werd. Van de zijde van<br />
de overheid was er na 1853 iets veranderd. Thorbecke was onverwacht<br />
afgetreden en daarmee verdween ook het plan om de armenzorg geheel<br />
aan de staat te trekken (dit zou pas in 1965 ten uitvoer worden gebracht!).<br />
Zijn opvolgers creëerden de Armenwet van 1854, waarbij de<br />
armenzorg primair aan de kerken en particulieren werd overgelaten en<br />
de staat alleen nog maar bijsprong, indien dit noodzakelijk was en dan<br />
nog zo minimaal mogelijk. De gemeente Zwolle vond het aanvankelijk<br />
niet nodig om dit voorschrift te volgen, maar door de hogere organen<br />
werd erop gewezen, dat er een scheiding moest komen. Vanuit de kerk<br />
werd in het synodale reglement voor de diakonieën bepaald, dat samenwerking<br />
met de overheid verboden was en zo dit door vroegere<br />
beslissingen het geval was, het teruggedraaid moest worden.<br />
In de jaren 1855, 1866 en 1867 werden er tussen de diakonie en de burgelij<br />
ke gemeente onderhandelingen gevoerd. Het struikelblok was de<br />
verdeling van het kapitaal, dat nog uit de-middeleeuwen stamde en mede<br />
was aangegroeid door stedelijke belastingen. De diakonie kon alleen<br />
terugkrijgen wat zij in 1832 had ingebracht (f 17.648,86Vi). Dit<br />
werd geweigerd en nu en dan kwam de kwestie weer op het tapijt zonder<br />
tot een oplossing te komen.<br />
Maar de Hervormde gemeente kwam toch tot het hernieuwde besef<br />
(zij het onder invloed van de synode) dat één van de taken van de kerk<br />
is om haar eigen minderbedeelden te verzorgen. De beweegreden van<br />
de burgerlijke gemeente was minder ideëel maar meer praktisch: men<br />
was bang dat de inkomsten van de eleëmosenier-fondsen niet meer toereikend<br />
zouden zijn om de uitgaven te dekken en de burgerlijke gemeente<br />
dus in de tekorten zou moeten bijpassen.<br />
In 1895 werd door de diakonie het principe-besluit genomen om tot<br />
scheiding van de armenzorg over te gaan. Maar het zou nog wel even<br />
duren, eer één en ander een feit was. De eerstvolgende jaren zou er hevig<br />
worden gediscussieerd over het probleem van de verdeling van de<br />
eleemosenier-fondsen tussen kerk en gemeente. Maar eindelijk had de<br />
Commissie, die uit het Gemengd Armbestuur was benoemd, toch een<br />
voorstel. Het was inmiddels 1901 geworden alsvorens alles in kannen<br />
en kruiken was. Op 1 juli 1901 ging de scheiding in.<br />
De vergadering van de diakonie van 12 juli 1901 werd met een toepasselijk<br />
woord van de voorzitter geopend, waarbij hij wees 6<br />
"op den nieuwen toestand, die nu is ingetreden en die o.a. ook van<br />
invloed kan zijn op de toekomst van de kinderen van bedeelden en<br />
(hij) hoopt, dat in de eerste plaats deze den arme ten goede zal komen".<br />
75
Wat behelsde de verdeling van de eleëmosenierfondsen nu? 8 De gemeente<br />
verkreeg / 60.000,- obligaties op de stad Zwolle, terwijl aan de<br />
diakonie alle overige waarden werden overgedragen, met de op de dag<br />
der scheiding bestaande schulden.<br />
Deze waarden hielden o.m. in:<br />
het oude mannen- en vrouwenhuis met de bijbehorende tuin en inventaris;<br />
18 huisjes gelegen aan de Kamperpoort op de Hoogstraat en voor<br />
de Sassenpoort, aan de Assendorperstraat enige stukjes grond. Deze<br />
onroerende goederen werden getaxeerd op circa / 45.000,-.<br />
Voorts een aantal obligaties op de stad Zwolle en op de provincie<br />
<strong>Overijssel</strong> (nominale waarde ƒ 90.000,-) en een groot aantal hypothecaire<br />
vorderingen tot een totaal bedrag van ca. / 82.000,-.<br />
Al met al voor die tijd een aanzienlijk vermogen, maar daar tegenover<br />
waren er ook heel wat uitgaven.<br />
Allereerst moesten grote kosten worden gemaakt voor stoffering en<br />
vloerbedekking van het oude mannen- en vrouwenhuis. In de vergadering<br />
van 12 juli 1901 werd een bedrag genoemd van meer dan ƒ 300,-.<br />
De vergaderingen van de diakonie worden nu weer interessanter. Ten<br />
tijde van het Gemengd Armbestuur was de taak van de diakonie praktisch<br />
alleen beperkt tot het regelen van collecte-beurten. Immers, de<br />
ondersteuningen werden behandeld in de vergaderingen van het Gemengd<br />
Armbestuur (waarin ook diakenen zitting hadden), dat tevens<br />
de uitbetaling verzorgde. Nu kwam een groot deel weer terug bij de dia<br />
konie. Geheel in de geest van die tijd werd er bij de beslissing op een<br />
aanvraag om ondersteuning of verzorging gelet op:<br />
kerkelijke gezindte (bij gemengde huwelijken werd de niethervormde<br />
partner verwezen naar haar of zijn kerkgenootschap);<br />
kerkbezoek;<br />
handel en wandel van betrokkene; aan onmaatschappelijke personen<br />
werd soms onderstand geweigerd of alleen verleend als men<br />
zijn leven beterde (b.v. niet meer uit bedelen gaan. Ook drankzucht<br />
werd nauwgezet in de gaten gehouden).<br />
De ondersteuning werd, naast in geld, uitgekeerd in natura (hoofdzakelijk<br />
brood en 's winters turf), maar ook werden personen (b.v. kinderen,<br />
ongehuwde moeders) uitbesteed in pleeggezinnen of "gestichten";<br />
zonodig werden medicijnen of ziekenhuisverpleging betaald.<br />
De bejaarden werden opgenomen in het oude mannen- en vrouwenhuis.<br />
De vraag rijst of na zoveel jaren van "Gemengd armbestuur" de dia-<br />
76
konale taken nog leefden in de kerkelijke gemeente. Dit liet kennelijk<br />
wat te wensen over.<br />
In een verslag uit 1910 werd de vraag gesteld: 9<br />
"Weet de gemeente eigenlijk wel voldoende, hoe groot het aantal<br />
dergenen is, die onze hulp behoeven, en op hoeveel verschillende<br />
wijzen door ons dien steun gebracht wordt, daar rijst vanzelf de<br />
vraag: is het niet noodig, dat door een alleszins ruime verspreiding<br />
van dit verslag, velen die niet anders kennen dan van onze<br />
collecteer-beurten in de godsdienstoefeningen, ook van nabij eens<br />
te weten komen op welke wijze de door ons ontvangen middelen<br />
besteed worden?"<br />
In het verslag is verder te lezen dat in de periode 1 juli 1909 -1 juli 1910<br />
aan "bedeeling" in geld en natura, aan uitbesteding bij derden, alsmede<br />
voor de kosten van het oude mannen- en vrouwenhuis in totaal<br />
ruim ƒ 27.000,- werd betaald.<br />
Het tekort sinds 1901 bedroeg ƒ 7.200,-, een aanzienlijk bedrag.<br />
Het verslag eindigt dan ook met:<br />
"U allen die ons nog niet door deze collecte bij inschrijving steunden,<br />
de bede: voegt Uwe gaven, die gij ons anders om de 14 dagen<br />
zoudt willen geven, bij elkaar (uw liefdadigheids-, ja uw verantwoordelijkheidsgevoel<br />
behoeft toch niet iedere 14 dagen een opwekking)<br />
en laat ze ons ééns per jaar, of wilt gij liever ééns per<br />
kwartaal, bij U ophalen de hieropvolgende staat van ontvangsten<br />
en uitgaven zegt meer dan duidelijk, dat versterking onzer<br />
inkomsten zóó dringend noodzakelijk is."<br />
Het einde van de periode Vermeer<br />
In 1899 werd ds. Vermeer ernstig ziek. Hij was toen nog maar 51 jaar.<br />
Niemand had gedacht dat hij het zou halen, maar op 27 augustus 1899<br />
kon hij zijn werk weer hervatten, al was het nog maar voor enkele jaren.<br />
De laatste dienst die hij vervulde was 14 dagen voor zijn dood in<br />
1904. Hij overleed op 19 januari.<br />
Dit gaf een hele schok in de Hervormde Gemeente. Aan het begin van<br />
zijn loopbaan werd één van zijn vrijzinnige collega's geciteerd en als<br />
slot wordt een typering van een rechtzinnige collega (ds. A. de Haan)<br />
aangehaald 22 .<br />
"Hij was verdraagzaam in de waren zin van het woord. In zijn hart<br />
was plaats voor allen, tot welke richting zij ook behoorden. Daar-<br />
11
10. Het graf van ds. Vermeer op de begraafplaats Bergklooster.<br />
78<br />
om is er thans geween bij allen. Nooit stelde hij zich op den voorgrond,<br />
liefst werkte hij in stilte voort en had een afkeer van de reclamegeest<br />
onzer dagen. Hij zocht zichzelve niet. Veel is door hem<br />
gewerkt, waarvan de gemeente weinig bemerkte, waarvoor velen<br />
ook geen oog en geen waardeering hebben en dat toch van groot belang<br />
is voor kerk en gemeente. Ik bedoel zijn werkzaamheid in verschillende<br />
besturen onzer kerk.<br />
Het meest zal hij in onze gemeente blijven voortleven als de bij velen<br />
geliefde prediker. Hij zocht zijn kracht niet in wat men noemt<br />
"mooie"preeken. Het kenmerkende van zijn prediking is te vinden<br />
in het echt gemoedelijke. Hij sprak altijd eenvoudig en voor iedereen<br />
verstaanbaar. En dan zijn gebed. Hij vergat niets en niemand.<br />
Zijn prediking droeg in den regel een vertroostend karakter. Nooit<br />
was hij polemisch, maar afkeerig als hij was van twist, vermaande<br />
hij tot liefde en evenzeer tot heiligen wandel. En dit kon ook niet<br />
anders. Zijn woord was een woord uit het hart. Wat hij predikte<br />
had hij doorleefd, was zijn eigendom.<br />
Nooit leverde hij dorre beschouwingen, hij gaf geen leer buiten het<br />
hart om, zijn leer was leven."
Uit een nieuwjaarsdienst van ds. Vermeer op 1 jan. 1898.<br />
De structuur van de dienst was uiterst sober van opzet. Na het<br />
votum werd een lied gezongen. Dan volgde de schriftlezing en<br />
het gebed.<br />
Vervolgens kwam er een lange inleiding voor de eigenlijke<br />
preek: een soort motivatie van de tekst. Dan "ter verlevendiging<br />
van de aandacht" weer een lied en daarna volgde de eigenlijke<br />
preek van 35 a 40 minuten. De afsluiting was weer een lied, een<br />
gebed en een slotzang.<br />
De nadruk lag dus geheel op het gesproken woord, praktisch<br />
zonder wat we "liturgie" noemen. Maar dit was ook in de vrijzinnigheid<br />
niet te vinden. De 19e eeuw had geen aandacht voor<br />
deze zijde van de eredienst.<br />
Uit de inleiding lichten we nu als proeve de volgende zinnen:<br />
"Dat de geloovigen meermalen struikelen, weinig vorderen,<br />
vreesachtig en droefgeestig zijn, vindt zijn oorzaak in 't vergeten<br />
van 's Heeren Woord:<br />
"Zonder Mij kunt ge niets doen" (Joh. 15 : 56).<br />
Ziet, die uitspraak is wel wat vernederend voor ons hoovaardig<br />
harte, we meenen somtijds zooveel te vermogen en alles te kunnen,<br />
maar dan komt de Heere ons tegen en moeten wij ondervinden,<br />
dat wij buiten de waard gerekend hadden toen wij op eigen<br />
kracht steunden.<br />
Hij heeft geen lust aan de sterkte des paards, hij heeft geen welgevallen<br />
aan de beenen des mans, de Heere heeft een welgevallen<br />
aan hen, die op zijne goedertierenheid hopen.<br />
Moge dat welgevallen in dit nieuwe jaar ten einde toe op ons<br />
rusten.<br />
Des Heeren oog gedurig over ons geopend, maar dan ook ons<br />
oog bestendig op Hem gevestigd: ziet daar de gedachte waardoor<br />
de keuze van mijn tekstwoord werd bepaald."<br />
Uit dit kleine citaat proeven wij iets van de vrees van de kleine<br />
burgerman, die hoofdschuddend de ongeremde "vooruitgang"<br />
aanschouwt van de liberale wereld van zijn dagen en bij zichzelf<br />
denkt: "dat kan nooit goed gaan."<br />
Het jaar 1914 zou hem overigens geen ongelijk geven.<br />
79
De begrafenis<br />
Deze was volgens de Provinciale <strong>Overijssel</strong>se en Zwolse Krant een indrukwekkende<br />
plechtigheid met honderden mensen langs de weg, die<br />
een stoet van 30 rijtuigen aan zich voorbij zagen gaan. Ook de commissaris<br />
van de Koningin en de burgemeester waren op de begraafplaats<br />
'Bergklooster' aanwezig.<br />
De periode Vermeer was ten einde en tien jaar later was ook in feite de<br />
19e eeuw ten einde, toe de Ie wereldoorlog in 1914 uitbrak. Hoewel<br />
Nederland buiten de strijd bleef, kon ons land zich natuurlijk niet onttrekken<br />
aan de geestelijke veranderingen die zich vooral na die tijd<br />
zouden voordoen. Dat zou ook de Hervormde Gemeente Zwolle ontdekken.<br />
In de periode 1907 - 1939 slonk haar aanhang van 64,4% tot<br />
47% en de onkerkelijkheid steeg van 1,2% tot 15%.<br />
Terugblik op de 2e helft van de 19e eeuw<br />
Ook in deze periode blijft de Hervormde Gemeente nominaal nog een<br />
"aanzienlijke gemeente", maar de veelbegeerde "rust" uit de vorige<br />
periode is volkomen verdwenen. De kerk is weliswaar sinds 1852 geen<br />
staatskerk meer, maar ze blijft toch wel het odium houden van de kerk<br />
der heersende klasse.<br />
Noodgedwongen moet de gegoede burger echter een plaatsje inruimen<br />
voor de geschoolde arbeider en de kleine middenstand. Godsdienstig<br />
vertaald door ruimte te geven aan de opkomende orthodoxie. Deze<br />
kan zich o.l.v. vooral ds. A. Vermeer dan goed ontplooien.<br />
De leidende klasse wil de teugels zeer beslist niet uit handen geven en<br />
de lagere sociale lagen staan nog niet te dringen om "macht".-De<br />
strijd die men voert, blijft legitiem en is meer gericht op organische<br />
groei, die hen eens de meerderheid zal geven. Een uitzondering vormt<br />
een groep, die gaat rebelleren en hierdoor de aanzet geeft voor een<br />
kerk der "kleine luiden", die in Zwolle aanvankelijk nominaal klein<br />
is. Het voortschrijdende modernisme, dat blijft steken in een burgerlijke<br />
moraal, veroorzaakt een latente groep van de latere onkerkelijken.<br />
Eerst later gaat deze stroming enig weerwerk geven (1907).<br />
Het sociale vraagstuk begint aan het einde van de 19e eeuw binnen het<br />
gezichtsveld van de kerk te komen. Hoe dit zich zal ontwikkelen komt<br />
in het tweede deel aan de orde. Door de gematigde opstelling van de<br />
orthodoxie en door het liberalisme van de vrijzinnigheid komt het in<br />
Zwolle niet tot een felle strijd, maar er is een aanzet tot een "driestromenland",<br />
waarin de richtingen hun eigen leven trachten te leiden en<br />
de twisten beperkt worden tot grensincidenten.<br />
De volksaard en het ontbreken van grote industrie (bewust door het<br />
gemeentebestuur geweerd) zijn hier vermoedelijk ook debet aan. Deze<br />
situatie was uniek in den lande.<br />
80
Bijlage A<br />
Uit de jaarrekeningen van 1839 t.e.m. 1845 van de kerkvoogdij der<br />
Herv. Gemeente te Zwolle<br />
ontvangsten (gemiddeld per jaar)<br />
opbrengst kerkelijke fondsen<br />
en eigendommen<br />
zitplaatsenhuur<br />
inkomsten uit begrafenissen<br />
collekten<br />
totaal gemiddeld per jaar<br />
uitgaven<br />
Onderhoud kerk- en andere gebouwen,<br />
orgels<br />
kosten van de erediensten<br />
aanvulling predikantstractementen<br />
tractementen overig personeel<br />
(ziekenbezoekers, godsdienstonderwijzers,<br />
kosters, voorzangers, organisten en kerkelijke<br />
bedienden)<br />
administratie<br />
diverse kosten colleges<br />
aflossing op schulden en interest<br />
gemiddeld batig saldo<br />
totaal<br />
f. 5487,-<br />
- 4343,--<br />
- 268,-<br />
- 1052,-<br />
/. 11150,--<br />
/. 2789,--<br />
- 1445,--<br />
- 2147,-<br />
- 2852,--<br />
- 573,--<br />
540,--<br />
544,--<br />
260,--<br />
/. 11150,-<br />
81
Vergelijking van de opbrengsten van het z.g. "levend geld" in de jaren<br />
1839/1845 en 1883/1894 (gemiddeld)<br />
zitplaatsenhuur /. 4446,-- ƒ• 4515,—<br />
kollekten - 1052,-- - 1121,--<br />
hoofdelijke omslag — - 4749,--<br />
totaal ƒ. 5498,- ƒ. 10385,-<br />
(een verdubbeling dus van het levende geld)<br />
N.B. De verschillen tussen 1885 en enkele jaren later (de doleantie!)<br />
zijn nauwelijks te merken. De groep uitgetredenen was niet erg<br />
kapitaalkrachtig. Wel is duidelijk na 1892 de toenemende onkerkelij<br />
kheid te bespeuren van gezeten families (minder hoofdelijke<br />
omslag en minder zitplaatsenhuur).<br />
82
Bijlage B<br />
Ontvangsten<br />
JAARREKENING DIACONIE<br />
1831 1832<br />
t/m<br />
half mei<br />
Voordelig saldo uit vorig jaar /. 829,- /. 101,-<br />
Huis-aan-huis collecte<br />
Collecten en giften<br />
Renten<br />
Buitengewone ontvangsten<br />
Vermogensontvangsten<br />
Belegd<br />
Uitgaven<br />
Wekelijkse bedelingen,<br />
verstrekkingen in natura,<br />
geneesmiddelen<br />
Schoolbehoeften en onderwijs<br />
Diversen<br />
Overschot<br />
f.<br />
f.<br />
955,-<br />
2973,-<br />
2725,-<br />
2846,-<br />
- 3928,-<br />
- 901,-<br />
- 760,-<br />
ƒ. 6418,-<br />
- 121,-<br />
ƒ. 6297,-<br />
ƒ. 5805,-<br />
- 67,-<br />
- 324,-<br />
/. 6196,-<br />
- 101,-<br />
/. 6297,-<br />
- 1476,-<br />
- 378,-<br />
/. 1955,-<br />
- 796,-<br />
ƒ. 2751,-<br />
ƒ. 2640,-<br />
- 21,-<br />
5,~<br />
ƒ. 2666,-<br />
85,-<br />
/. 2751,-<br />
83
Bijlage C<br />
E<br />
E<br />
E<br />
V<br />
E<br />
V<br />
V<br />
R<br />
E<br />
R<br />
R<br />
V<br />
V<br />
84<br />
LIJST VAN PREDIKANTEN<br />
die de Herv. Gemeente Zwolle gediend hebben van<br />
1832 - 1926<br />
Jan Samuël Wor<br />
Gerhard Heinrich<br />
van Senden<br />
Hendrik Bleijenberg<br />
Louis Vroom<br />
Henricus Stephanus<br />
Johannes Hugenholtz<br />
Gerardus Laurentius<br />
van Loon<br />
Teunis Poortman<br />
Johannes Gerrit<br />
van Rijn<br />
Henricus Brouwer<br />
Hendrik Carel<br />
Bervoets<br />
Jan Vermeer<br />
Johannes van Loenen<br />
Martinet<br />
Isaac van den Bergh<br />
1832<br />
Gorinchem<br />
1832<br />
Middelbert<br />
1834<br />
Engelbert<br />
1839<br />
Almelo<br />
1853<br />
Feldhausen (W.Dld.)<br />
1854<br />
Edam<br />
1855<br />
Leerdam<br />
1858<br />
Amersfoort<br />
1863<br />
Veendam<br />
1865<br />
Hattem<br />
1868<br />
Vlissingen<br />
1871<br />
West Zaandam<br />
1881<br />
Veendam<br />
1871<br />
emeritaat<br />
1851<br />
t<br />
1852<br />
1881<br />
1855<br />
Emmen<br />
1893<br />
1891<br />
emeritaat<br />
1863<br />
geschorst<br />
1884<br />
Oirschot<br />
1867<br />
Utrecht.<br />
1904<br />
1886<br />
Santpoort<br />
1908<br />
emeritaat
R<br />
V<br />
R<br />
V<br />
R<br />
E<br />
V<br />
E<br />
R<br />
Willem Leonard<br />
Welter<br />
Aart Willem van<br />
Wijk<br />
Adolf Frederik<br />
Adriani<br />
Adolf Frederik Kamp<br />
Adriaan de Haan<br />
Nicolaas Jolles<br />
= Vrijzinnig<br />
= Evangelisch (middengroep)<br />
= Rechtzinnig<br />
1885<br />
Heemstede<br />
1886<br />
Delden<br />
1888<br />
Renswoude<br />
1892<br />
Heerenveen<br />
1894<br />
Ophemert<br />
1895<br />
Smallingerland<br />
De vetgedrukte namen zijn in dit deel min of meer uitvoerig<br />
besproken.<br />
1888<br />
Arnhem<br />
1916<br />
emeritaat<br />
1894<br />
Amsterdam<br />
1910<br />
emeritaat<br />
1926<br />
emeritaat<br />
1902<br />
Hees<br />
85
Archief van de Herv. Gemeente Zwolle<br />
BRONVERMELDING<br />
1. Handelingen en notulen van de brede, sinds mei 1852 algemene kerkeraad van<br />
1831 - 1905.<br />
2. Handelingen en notulen van de gewone, sinds mei 1852 bijzondere kerkeraad 1838 -<br />
1905.<br />
3. Ingekomen stukken van de brede, sinds mei 1852 algemene kerkeraad 1830 -1905.<br />
4. Ingekomen stukken van de algemene en bijzondere kerkeraad 1903 - 1905.<br />
5. Ingekomen stukken van de gewone, sinds mei 1852 bijzondere kerkeraad 1830 -<br />
1902.<br />
6. Notulen van de diakonie van 1824 - 1905.<br />
7. Jaarrekening van de diakonie (wijnkas) van 1839 - 1848.<br />
8. Acte van scheiding tussen de stad Zwolle en de Herv. Gemeente betreffende het<br />
Gemengd Armbestuur d.d. 31 okt. 1901.<br />
9. Jaarverslag diakonie 1909 en 1910.<br />
10. Notulen van de kerkvoogdij van 1827 - 1905.<br />
11. Hoofdadministratie van de kerkvoogdij van 1827 - 1905.<br />
12. Jaarrekeningen en begroting van de kerkvoogdij van 1880 - 1887.<br />
Archief van de gemeente Zwolle<br />
13. Adresboek van Zwolle, de edities 1891 - 1905.<br />
14. Alph. register op het kohier der hoofdelijke omslag 1871 - 1885.<br />
15. Verslagen van de toestand der gemeente Zwolle 1853 - 1905.<br />
Lektuur<br />
16. Alg. Geschiedenis der Nederlanden, dl. 11 en 12, Haarlem 1983.<br />
17. J.N. Bakhuizen van den Brink, Handboek der Kerkgeschiedenis den Haag, 1942.<br />
18. F. Berkevelder, Zo was Zwolle rond 1900, z.j.<br />
19. W.A. Elberts, Hist. wandelingen in en rondom Zwolle, herdr. 1973, Zwolle.<br />
20. Henri A. Ett, Holland in rep en roer, Amsterdam, 1951.<br />
21. R.B. Evenhuis, Ook dat was Amsterdam, dl. V, Baarn 1978.<br />
22. In Memoriam ds. J. Vermeer Azn, Zwolle 1904.<br />
23. Lexicon (Biografische) van de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme,<br />
deel 1, Kampen, 1984.<br />
24. J. de Jongh, Verhalen over radicalen, Kampen 1984.<br />
25. J. Kuyper, Gemeenteatlas van <strong>Overijssel</strong>, herdr. 1971.<br />
26. L.T. Oost, De afscheiding in Zwolle, scriptie april 1982.<br />
27. G.H. van Senden, De Hervorming van den tegenwoordigen staat der Nederl.<br />
Herv. Kerk, Zwolle, 1833.<br />
28. ld. Iets en over J.L. Nijhof, Zwolle, 1833.<br />
29. ld. Uren van Godsdienst, Zwolle, 1833.<br />
30. ld. Nagelaten leerredenen, Zwolle, 1852.<br />
31. T. Stigter, Geschiedenis onzer Vaderlandse Kerk, Wageningen 1938.<br />
32. Van scheurmakers, onruststokers en geheime opruiers, Zwolle 1984.<br />
33. Thom. de Vries, Geschiedenis van Zwolle, deel II, Zwolle 1984.<br />
34. V.U. Magazine, okt. 1984, "De onbedoelde revolutie van Anthonie Brummelkamp".<br />
35. J. Wesseling, De afscheiding van 1834, Groningen, 1984.<br />
86
36. Zwolle en zijn Hervormde Gemeente (Uit deel IV van het handboek voor Pastorale<br />
Psychologie), den Haag, 1957.<br />
37. De Zwolsche Courant van 1832, 1880.<br />
Archief van de Gereformeerde Kerk in Zwolle<br />
38. Archief van de Nederduitsch Gereformeerde Gemeente van 1887 - 1897.<br />
Ingekomen stukken en minuten, staten, houdende opgaaf van de tot de gemeente<br />
behorende gezinnen, tevens instemming betuigende met de Doleantie.<br />
87
JOODSE ONDERDUIKERS<br />
IN P.C. HOOFTSTRAAT 18 TE ZWOLLE<br />
door N.C. Noordhof<br />
In de vele publikaties over de Tweede Wereldoorlog is vrijwel geen<br />
aandacht geschonken aan de unieke verzetsdaden van het Zwolse echtpaar<br />
Noordhof. Adriana Frederika (Atie) Bartel (6-6-1904 - 22-8-1983)<br />
en Nicolas Corneille Noordhof (12-12-1900 - 16-11-1953) hebben in<br />
een normale burgerwoning tot 14 Joodse landgenoten een veilig onderdak<br />
geboden.<br />
Over de gebeurtenissen in deze periode heeft de heer Noordhof een<br />
verslag geschreven, waarbij hij geput heeft uit de brieven die hij 1945<br />
aan zijn broer in Amerika schreef. In dit verslag vertelt hij o.a. summier<br />
over de ontsnapping van vier Zwollenaren uit het kamp Westerbork.<br />
Eén van deze mannen heeft over de ontsnapping uitgebreid geschreven<br />
in één van de drie afleveringen van "Houdt-Moed", huiskrant<br />
van de onderduikers ten huize van de familie Noordhof. Dit verhaal<br />
is in deze bundel afgedrukt na het verslag van N. C Noordhof.<br />
Het is aan de heer H.J.H. Knoester te danken dat kopieën van bovengenoemde<br />
documenten bewaard worden in de collectie van de Gemeentelijke<br />
Archiefdienst Zwolle.<br />
De teksten zijn in oorspronkelijke spelling, ongewijzigd overgenomen.<br />
De redaktie.<br />
Onderstaande regelen vormen het grootste gedeelte van een reeks<br />
brieven, die ik onmiddelijk na onze bevrijding in 1945 aan mijn broer,<br />
sinds 1941 in Amerika wonende, schreef.<br />
Het ontbranden van den tweeden wereldoorlog zal wel voor geen<br />
enkelen Europeaan een verrassing zijn geweest. Wat evenwel wel een<br />
verrassing was - en wel een zeer onaangename - was de verraderlijke<br />
wijze, waarop ons land op 10 mei 1940 aangevallen werd. Nog herinner<br />
ik me een uitlating van Hitler, welke ongeveer als volgt luidde: "Het<br />
zou even adsurd zijn te denken, dat Duitschland de maan zou veroveren<br />
als te gelooven, dat Duitschland Holland zou aanvallen". Het was niet<br />
de eerste keer, dat Hitler zijn woord niet hield! Nooit zal een waarachtig<br />
Nederlander dezen dag kunnen vergeten, die, hoe helder de zon ook<br />
scheen, de donkerste dag van ons leven beteekende. De stemming, die<br />
in onze omgeving heerschte, kan ik in één woord weergeven: verslagenheid.<br />
Toen ik op mijn bureau kwam ontving men juist een telefonisch<br />
bericht uit Enschede, waarin werd medegedeeld, dat de Duitschers En-<br />
88
11. Duitse soldaten marcheren de Luttikestraat in, 10 mei 1940.<br />
schede waren binnengetrokken. En spoedig daarna kwamen gelijkluidende<br />
berichten binnen uit Hengelo, Almelo en Hellendoorn. Des middags<br />
om drie uur arriveerden de Duitschers in onze stad Zwolle. De ontvangst<br />
was niet hartelijk; iedereen keek somber, uitgezonderd de NSBers,<br />
die de indringers toejuichten. Eiken dag luisterden we met een angstig<br />
hart naar de Radio-berichten. Onze gedachten waren steeds bij<br />
onze soldaten, die een wel zeer ongelijken strijd met den vijand moesten<br />
aanbinden.<br />
Des Zondags 12 Mei kregen we inkwartiering van een jongen Duitschen<br />
soldaat, ongeveer 19 jaar oud. Uit een gesprek met hem bleek al<br />
gauw, dat hij alleen over oorlog en wapenen kon praten en alles wat<br />
Hitler zei domweg geloofde. Verder praten was nutteloos. Ik heb hem<br />
echter nog wel gezegd, dat hij na den oorlog wel andere gedachten zou<br />
hebben. Den volgenden ochtend, toen we opstonden, was hij verdwenen.<br />
Gelukkig kwam hij niet terug. Maandagavonds laat luisterden we<br />
nog even naar de Radio; een treurig relaas van de oorlogshandelingen,<br />
waaruit ondanks de pogingen om de luisteraars op te beuren, wel heel<br />
duidelijk bleek hoe slecht de zaken er voor ons voorstonden. We<br />
voelden toen al dat de capitulatie een kwestie van uren was. Het bericht,<br />
dat de Koningin naar Engeland vertrokken was, verblijdde ons<br />
eigenlijk, omdat ze nu niet meer in handen kon vallen van de aanranders<br />
van onze vrijheid. Het bombardement van Rotterdam wekte hier,<br />
evenals elders, de woede van de bevolking op. En de stemming werd er<br />
niet beter op, toen de Duitschers na de capitulatie van het Hollandsche<br />
leger zingend door Zwolle's straten marcheerden.<br />
89
Daarna volgen andere "vriendschapsbetuigingen": allerlei verbodsbepalingen<br />
en bovendien de verplichting om alle koperen en tinnen<br />
voorwerpen in te leveren. We vonden een veilige bergplaats voor ons<br />
koper en tin.<br />
Al spoedig begonnen de Duitschers ons op kinderachtige wijze te<br />
sarren, vooral toen ze bemerkten, dat de Nederlanders niet los gemaakt<br />
konden worden van "Oranje". Op de verjaardag van Ireentje, 5<br />
Augustus, maakten de Duitschers jacht op hen, die op de een of andere<br />
wijze oranje ten toon spreidden. Bij een buurtbewoner stond een tuinparasol<br />
in den tuin, welke parasol groene en oranje banen had. De man<br />
mocht blij zijn, dat hij er zo genadig afkwam; hij moest onmiddellijk<br />
de parasol binnenhalen. Maar op een goeden dag liep in de hoofdstraat<br />
van Zwolle een Duitsch officier, versierd met een oranje sjerp, die<br />
hem, zonder dat hij het merkte, door een meisje op zijn rug was<br />
gespeld. Het meisje stak haar daad niet onder stoelen of banken en het<br />
gevolg hiervan was, dat ze twee dagen en nachten op het politiebureau<br />
moest doorbrengen.<br />
Vanzelfsprekend volgde iedereen met enorme belangstelling de<br />
oorlogsgebeurtenissen. Er waren velen, waaronder ook wij, die wat de<br />
uitslag van de oorlog betrof, optimistisch gestemd waren. Dat optimisme<br />
werd later vooral gevoed door de weigering van Engeland om op<br />
voorstel van Hitler tot overgave, in te gaan. In het dagelijksche leven<br />
van den gewone man was in 1940 niet veel verandering gekomen, ofschoon<br />
we ons gruwelijk ergerden aan de propaganda van de Duitschers.<br />
Het jaar 1941 zou ons echter leeren, wat een Duitsche bezetting<br />
beteekende.<br />
Op 1 januari van dat jaar steunde Hitler ons in ons optimisme door<br />
in een radiorede te beweren, dat hij ervan overtuigd was, dat het recht<br />
zou zegevieren! Eén van de weinige keeren, dat Hitler de waarheid<br />
sprak.<br />
Op 26 April zou in Zwolle een zoogenaamde Winterhulpmaaltijd<br />
gehouden worden ten bate van arme gezinnen. De geheele winterhulpactie<br />
was in het leven geroepen door de N.S.B., zoodat iedereen er afwijzend<br />
tegenover stond. De houding van de groote massa werd er niet<br />
beter op, toen die edele instelling zich te buiten ging aan afpersing om<br />
op die wijze aan de benodigde gelden te komen.<br />
Niettemin achtte de Commissaris der Koningin het niet beneden<br />
zijn waardigheid om ons, provinciale ambtenaren, te verzoeken die<br />
maaltijd bij te wonen op zijn kosten. Dus liefdadigheid betrachten op<br />
andermans kosten. Nadat wij geweigerd hadden aan zijn onredelijk<br />
verzoek te voldoen, beval hij ons de maaltijd bij te wonen, waarbij hij<br />
verkapte dreigementen uitsprak. Enkelen gingen, de rest was toevallig<br />
verhinderd.<br />
90
12. Winterhulpmaaltijden.<br />
Langzamerhand kwamen de eerste maatregelen tegen de Joden. Ze<br />
waren nog min of meer van onschuldigen aard, ofschoon reeds onbillijk<br />
en tegen alle rechtsgevoel indruischend. Eén daarvan was het inleveren<br />
van radiotoestellen. Nu hadden we een Joodschen vriend, genaamd<br />
Arie Brandon, getrouwd met een Christenvrouw. Hij moest zijn<br />
toestel inleveren, wat hem erg speet. Maar dat was het ergste niet. Hij<br />
mocht ook geen radiotoestel in zijn huis aanwezig hebben, ook zelfs<br />
niet als dat toestel het eigendom van een ander was. Die maatregel<br />
bracht hem in groote moeilijkheden, want hij was radioreparateur en<br />
vroeger werkzaam geweest bij Radio-Holland, waar hij ontslagen was,<br />
omdat hij Jood was. Nu verdiende hij zijn brood met radio-toestellen<br />
repareren. Hij vroeg aan de Duitsche autoriteiten om zijn werkzaamheden<br />
thuis te mogen voortzetten, hetgeen hem natuurlijk geweigerd<br />
werd. Toen vroeg hij mij het gebruik van één onzer kamers, waartegen<br />
wij vanzelfsprekend geen bezwaar hadden. En Arie repareerde weer,<br />
dat het een lust was! De heele dag gilden de toestellen. Alle reparaties<br />
hadden hetzelfde doel: de toestellen geschikt maken voor ultra-korte -<br />
golfontvangst. Aangezien in dien tijd de lange en korte golven te zeer<br />
gestoord werden, was iedereen vezot op het bezit van een toestel geschikt<br />
voor het ontvangen van ultra korte golven. Natuurlijk ging het<br />
hier om de ontvangst van de Engelsche berichten.<br />
In dien zomer hadden hier ter stede de eerste razzia's op Joden<br />
plaats, die voor den vijand geen resultaat opleverden. Alle Joden waren<br />
namelijk bijtijds gewaarschuwd en dus niet thuis.<br />
Langzamerhand werden onze levensmiddelenrantsoenen kariger,<br />
91
zoodat we er op uittrokken en een boer vonden, die bereid was ons<br />
melk en aardappelen te leveren. Deze boer, Harm van der Stege, komt<br />
in dit verhaal meer voor. Hij heeft een belangrijk aandeel gehad in onze<br />
latere voedselvoorziening.<br />
In October vonden opnieuw razzia's plaats; enkele Joden werden<br />
gearresteerd. Dé Zwolsche politie was niet van de te houden razzia op<br />
de hoogte geweest en had de Joden niet kunnen waarschuwen. Nu zochten<br />
verscheidenen een veilige schuilplaats. Zoo gingen twee Joodsche<br />
jongens uit onze buurt naar Staphorst; veertien dagen later wist heel<br />
Staphorst waar ze zaten. Ze verhuisden dan ook spoedig. Men vroeg<br />
ons één van de jongens in huis te nemen. Er viel niet lang over te praten:<br />
les Danneboom kwam. Kort daarop kwam er zich nog één melden, Gerard<br />
Caneel. We kenden hem reeds eenige jaren. Met dit tweetal deden<br />
we onze eerste ervaringen op in het verbergen van Joden, ervaringen,<br />
waar we later veel nut van hebben gehad. De winter trad in en bracht<br />
veel, heel veel sneeuw. Tweemaal per week ging ik naar Harm, die 6 km<br />
buiten Zwolle woonde, om melk te halen. Toen fietsen niet meer mogelijk<br />
was door de hevige sneeuwval ging ik loopen met een slede achter<br />
me. Zoo bracht ik eens 20 liter melk mee. Later werd het belangrijk<br />
rhinder omdat er te veel klanten waren. Eens kocht ik een schaap in een<br />
weide. Ik bekeek en betastte het dier alsof ik nooit anders gedaan had<br />
en voor/. 65,-- was het mijn eigendom. Later bleek nota bene nog, dat<br />
het goedkoop was geweest. Ons vleeschrantsoen was weer eenigen tijd<br />
gegarandeerd. Veel later heb ik nog wel eens schapenvleesch gekocht bij<br />
den slager, die toen mijn schaap geslacht had. Een week daarna werd<br />
hij gesnapt, terwijl zijn bezoekers (koopers) tegelijkertijd gearresteerd<br />
werden. Het geluk had me gediend en vrouwe Fortuna zou me niet meer<br />
verlaten.<br />
Die winter ging overigens rustig voorbij en de drie Joodjes, Arie<br />
inbegrepen, vermaakten zich best. Arie zorgde voor het noodige lawaai<br />
en voor rommel. Orde en vooral "de nieuwe orde" lag hem niet. Maar<br />
deze karaktertrek werd ruimschoots vergoed door zijn hartelijkheid en<br />
prettigen omgang. Inmiddels was het in Zwolle weer rustig geworden en<br />
het scheen er voor de Joden weer veilig te zijn. Gerard en les besloten<br />
overdag thuis te zijn en des nachts in ons huis door te brengen, des morgens<br />
vroeg in het donker vertrokken ze en des avonds kwamen ze zich<br />
weer melden. Einde April 1942 vroeg een andere Joodsche kennis me<br />
om een tijdelijk onderdak voor haar neef, een Amsterdamsche jongen,<br />
die uit een werkkamp te Vledder was ontsnapt. Er waren daar strengere<br />
maatregelen aangekondigd, waarvan hij de uitvoering liever niet afwachtte.<br />
Hij, Dries van Loggem, kwam voorloopig en bleef. De beide<br />
anderen gingen voor goed naar huis aangezien er niet het minste gevaar<br />
meer scheen te duchten.x<br />
Mijn vrouw en ik hadden omtrent het lot, dat de Joden te wachten<br />
92
stond, geen optimistische verwachtingen en we berekenden hoeveel<br />
zonen of dochteren van het oude volk we zouden kunnen herbergen.<br />
We kwamen tot een getal van zeven. De huisvesting baarde niet zooveel<br />
zorgen, wel echter de voedselvoorziening. We moesten andere<br />
maatregelen nemen. Ik huurde een volkstuin en sprak eens met Harm<br />
over mijn plannen, wat ik vrijelijk kon doen, omdat hij in hetzelfde<br />
schuitje zat. Hij herbergde namelijk de vader van les. Ik huurde bij<br />
Harm een flink stuk grond en nu kon ik me aan den tuinbouw wijden.<br />
Van het voorjaar tot het najaar was ik bijna eiken avond op mijn<br />
akkers bezig. Behalve allerlei groenten en aardappelen verbouwde ik<br />
dat jaar veel bruine en witte boonen om een flinke voorraad duurzame<br />
levensmiddelen te hebben voor den kwaden dag. Het resultaat was, dat<br />
ik tegen den winter 120 pond bruine en witte boonen had. Toen kocht<br />
ik nog een paar mud rogge en nu konden we met een beetje vertrouwen<br />
de toekomst tegemoet zien. Nooit heb ik zoo van mijn Zondagsrust genoten<br />
als toen.<br />
Een Joodsch kennisje van ons had een verloofde, die in Amsterdam<br />
woonde. Hij wilde zich gaarne verzekeren van een adres, waar hij<br />
ingeval van nood kon onderduiken. Ons viel de eer te beurt. Den 15en<br />
Juli kwam hij ons verrassen; in Amsterdam werd het leven voor hem<br />
ondragelijk. Zoo had dan nummer twee zijn intrede gedaan.<br />
Met Dries en de nieuw aangekomene, Nol van Boele, bespraken we<br />
onze plannen en de daarvoor te nemen maatregelen. Eén der kamers op<br />
de bovenste verdieping moest als zitkamer ingericht worden en daar<br />
vooral moesten de verduisteringsmaatregelen strikt nageleefd worden.<br />
De achterburen behoefden namelijk niet te weten, dat daar eiken avond<br />
licht brandde. Verder maakten ze op den zolder een aantal schuilplaatsen,<br />
waar ze eventueel tegen een oppervlakkig onderzoek een veilige bescherming<br />
zouden kunnen vinden.<br />
Een buurtbewoner kwam me op een goeden dag vragen of ik mijn<br />
persoonsbewijs wilde verliezen ten behoeve van een Jood, die moest<br />
vluchten. Een vriendin van hem, mejuffrouw Bijkerman, had hem dat<br />
gevraagd; zelf durfde hij niet. Ik kwam in contact met mej. B., die me<br />
verzekerde, dat het verliezen in geen geval een huiszoeking tengevolge<br />
zou hebben. Ik verloor het ding en kreeg voor/. 2,- een nieuwe.<br />
Intusschen begonnen de razzia's op Joden opnieuw. De Zwolsche<br />
jonge Joden werden verplicht te gaan werken in St. Johannesga in<br />
Friesland. Gerard Caneel voelde er niets voor en meldde zich weer bij<br />
ons, 24 augustus. Zijn broer Meier Caneel ging wel, omdat hem verteld<br />
was, dat anders zijn oude vader gevaar zou loopen opgepakt te worden.<br />
Maar als er in St. Johannesga gevaar zou dreigen, zou hij alsnog<br />
trachten te ontsnappen om naar Zwolle te gaan. Zoo was de afspraak,<br />
les Danneboom ging om dezelfde redenen naar St. Johannesga. Zijn<br />
vader, die zooals ik vertelde bij Harm was geweest, was weer naar huis<br />
93
teruggekeerd. Den eersten September vertrokken verscheidene<br />
Zwolsche Joden naar St. Johannesga. Dienzelfden dag werd ik des middags<br />
door iemand opgebeld, die me vroeg even op een adres in de<br />
Nieuwstraat te komen. Ik ging er heen en vond daar de verloofde van<br />
Nol van Boele (hierboven reeds genoemd) totaal overstuur. Ze was op<br />
dat adres ondergedoken en haar gastvrouw en gastheer verwachtten om<br />
de een of andere reden elk oogenblik een huiszoeking. Of deze verwachting<br />
al dan niet gegrond was, kon ik niet beoordelen, maar de veiligheid<br />
van mijn Joodsch vriendinnetje bracht mede, dat ik haar mee naar huis<br />
nam. Zoo arriveerde dan nummer vier, Klaartje Koopman. Nu waren<br />
er dus Dries, Nol, Gerard en Klaartje.<br />
2 October 1942. Des middags had ik vrij genomen om te oogsten<br />
op mijn land. Doodmoe kwam ik des avonds thuis. Er was een boodschap<br />
voor me gekomen van Gien Koopman, een zuster van Klaartje,<br />
die een verzoek inhield om haar even op te zoeken. Er was haast bij. Ik<br />
trof haar in een droevige stemming. Haar man was ook naar St. Johannesga<br />
gegaan en nu hadden de familieleden bericht gekregen, dat de Joden<br />
uit St. Johannesga waren overgebracht naar Westerbork. Bovendien<br />
hadden de vrouwen van de Joden uit St. Johannesga aanzegging<br />
gekregen om zich voor vertrek naar Westerbork gereed te maken en<br />
zich 's-avonds te melden in het Stedelijk Gymnasium. Herhaalde malen<br />
had ik haar en haar man aangeraden onder te duiken met hun kleine<br />
zoontje, maar steeds wisten ze niet te kiezen tusschen onderduiken of<br />
naar Duitschland gaan. Ofschoon de politie haar dien avond voldoende<br />
gelegenheid gaf te vluchten, ging ze niet en wenschte naar haar man te<br />
gaan, wat ik me zeer wel kon voorstellen. "Ze krijgen mij er nooit<br />
onder" zei ze en inderdaad was haar geest sterk genoeg om heel veel te<br />
verdragen, 't Was een ellendige tocht, die wandeling 's-avonds in het<br />
donker naar het Gymnasium. Overal zagen we in het duister menschen<br />
loopen, die met dezelfde bestemming op weg waren. Overal huilende<br />
vrouwen en kinderen. Als mijn wensch dien avond in vervulling was gegaan,<br />
zou er nu geen Duitsch probleem meer hebben bestaan. Uren<br />
hebben de stakkers moeten staan of op een harde bank moeten zitten.<br />
Den volgende dag werden ze per veewagen naar Westerbork vervoerd.<br />
Ik had mijn best gedaan. Dikwijls had ik geprobeerd hen te overreden<br />
en hen er toe te brengen onder te duiken. Helaas konden ze den<br />
toestand waarin ze verkeerden niet duidelijk meer zien en ze konden<br />
zich niet voorstellen, dat er menschelijke wezens waren, die zoo wreed<br />
konden zijn hen zonder eenige reden te verdelgen. Ik heb hen niet terug<br />
gezien.<br />
Het kamp in St. Johannesga werd plotseling omsingeld door de<br />
S.S., zoodat Meier Caneel geen kans had te ontvluchten. Hij vertrok<br />
dus ook naar Westerbork. Ik bezocht nu zijn vader en twee zusters.<br />
94
Zijn vader had reeds een adres, waar hij kon onderduiken. Ook voor de<br />
beide meisjes was de toestand niet zoo veilig meer, zoodat ik hen met<br />
eenigen aandrang uitnodigde bij ons te komen. Tenslotte accepteerden<br />
ze ons aanbod. Den 3den October kwamen ze, Froukje en Eva Caneel.<br />
Het aantal onderduikers was dus al gegroeid tot zes.<br />
Er ging een week voorbij, 't was Zaterdag 10 October. Des avonds<br />
negen uur werd er gebeld. Mijn vrouw deed open; ze zag twee donkere<br />
schimmen. Ze hoorde iemand zeggen: "Dag Atie, hier ben ik, Meier<br />
Caneel". En meteen stapte hij binnen, gevolgd door een andere jonge<br />
man. Maup de Leeuw, ook een Zwollenaar, ons welbekend. Ze werden<br />
beiden uitbundig ontvangen. De verloren gewaande was terug!<br />
Niemand van ons had verwacht, dat het Meier gelukken zou uit het<br />
kamp in Westerbork te ontsnappen. Met z'n vieren, Meier, Maüp, en<br />
les en Menno Denneboom hadden ze een ontvluchtingsplan beraamd.<br />
Des Donderdagsavonds - 't was een buitengewoon donkere<br />
regenachtige avond - hadden ze in het kamp een schop weten te bemachtigen,<br />
waarna ze een geul onder het omringende prikkeldraad<br />
groeven. Telkens flitsten de zoeklichten, die rondom het terrein waren<br />
opgesteld over hun hoofden, want ze lieten zich steeds bijtijds in den<br />
modder vallen. Als ze gezien werden, zouden de bij de zoeklichten opgestelde<br />
mitrailleurs stellig hun moordend werk gedaan hebben. Terwijl<br />
de regen neerplensde groeven ze bijna een uur, waarna de onder het<br />
prikkeldraad doorkropen. Daarna passeerden ze twee Duitsche en twee<br />
Hollandsche schildwachten en bovendien nog het huis van den Commandant,<br />
staken de weg over en verdwenen in de duisternis. Ze zaten<br />
onmiddellijk in drassig terrein, sjouwden door modder en slooten en<br />
voelden langzamerhand de vrijheid naderen. Telkens keken ze achterom,<br />
doch niemand volgde hen. Meier Had te voren ongeveer de richting<br />
bepaald, welke ze moesten houden, in een Egyptische duisternis gelukte<br />
het hun koers te houden en den weg naar Ruinerwold te bereiken. Dikwijls<br />
moesten ze zich schuil houden voor passeerende auto's. Ze lieten<br />
zich in de een of andere kuil of greppel vallen, al dan niet met water gevuld.<br />
Het deerde het niet meer; ze waren toch al drijfnat. In de omgeving<br />
van Ruinerwold waren ze verplicht naar een onderdak uit te zien,<br />
want het begon te dagen. Het geluk diende hen; ze vonden een "goede"<br />
boer. In het zuiden van Drenthe woonden namelijk veel NSB-boeren.<br />
Den volgenden avond vervolgden ze hun tocht. Ze liepen via De Wijk -<br />
de veiligste weg, hoewel een omweg - naar Staphorst. Eén van de vier<br />
had z'n voet verstuikt en moest door de anderen worden gesteund.<br />
Doodop kwamen ze in Staphorst aan, waar ze overdag onderdak genoten<br />
bij een hun bekenden boer. 's Avonds gingen ze per autobus naar<br />
Zwolle. Ze konden dat doen, omdat de bus toch niet verlicht was en ze<br />
dus niet herkend konden worden. Zonder gevaar was het echter niet,<br />
maar ze kwamen toch in veilige haven.<br />
95
Inmiddels waren de andere twee ondergebracht op een adres, dat<br />
een week later al weer onveilig bleek te zijn. De gastheer was een excommunist<br />
en werd door de politie gewaarschuwd, dat een aantal communisten<br />
gearresteerd zou worden, waarbij de Duitschers gebruik zouden<br />
maken van tien jaar oude lijsten. De beide jongens, les en Menno<br />
moesten dus onmiddellijk weg. Des Zaterdagsmorgens ging ik in de<br />
vroegte naar Harm, die onmiddellijk bereid was de jongens op te nemen.<br />
Doornat kwam ik thuis. Des middags bracht ik in den stromenden<br />
regen hun bagage weg en kwam weer doornat thuis. En toen ik hen<br />
des avonds naar Harm begeleidde stortregende het weer en voor de derde<br />
keer kwam ik drijfnat thuis. Ik werd dan ook beloond met een wel<br />
verdiende verkoudheid! Eenige weken later zei Harm me, dat hij het<br />
beter vond, dat één van de jongens wegging, waarop in Menno naar<br />
Ammerstol bracht, waar hij reeds eerder een tijdje was geweest. Eenige<br />
maanden later werd het adres, waar hij met nog drie andere lieden van<br />
Joodschen bloed vertoefde, op onverklaarbare wijze verraden. Menno<br />
klom nog net bijtijds over een schutting en zoen een veilig heenkomen.<br />
De andere drie werden gepakt.<br />
Intusschen had Maup de Leeuw ons verlaten; hij was met een<br />
vriendin naar Amsterdam vertrokken. Was hij maar bij ons gebleven!<br />
Later hierover meer. Nu waren er dus weer zeven: het door ons<br />
berekende maximum-aantal.<br />
Het verkrijgen van distributiekaarten leverde ernstige moeilijkheden<br />
op; ze moesten op de zwarte markt gekocht worden tegen hooge<br />
prijzen. Eenige maanden lang hebben we ons met z'n tienen tevreden<br />
moeten stellen met in totaal 5 a 6 distributiekaarten. Het gevolg was,<br />
dat we veel aardappelen aten; elke week sleepte ik een mud piepers naar<br />
huis, natuurlijk in 't donker, ook met het gas verbruik liep het mis. In<br />
twee maanden tijds hadden wë ons rantsoen met 70 m 3 overschreden,<br />
hetgeen met een klein leugentje voor die ééne keer werd goedgepraat.<br />
-We vonden een oplossing voor het gasprobleem door aanschaffing van<br />
een carbidgasinstallatie, welk apparaat de meisjes ontzag inboezemde,<br />
omdat het ding bij teveel gas geven meer leek op een vlammenwerper<br />
dan op een kooktoestel. Spoedig was er geen carbid meer te krijgen.<br />
We namen andere maatregelen en bewaarden het carbid, dat we nog<br />
hadden, voor andere doeleinden. De gasmeter werd nu uitgeschakeld.<br />
De electriciteitsmeter werd door onze electricien Maaskant, een brave<br />
kerel, zoodanig bewerkt, dat we hem elk oogenblik konden stilzetten.<br />
Helaas heeft Maaskant de bevrijding niet mogen beleven; hij werd door<br />
de Duitschers doodgeschoten. Aan één artikel heeft het ons nooit<br />
ontbroken: appels. Elk jaar gelukte het me een mud of negen binnen te<br />
smokkelen.<br />
Op 26 November 's-avonds laat werd er gebeld; de heer Koopman,<br />
de vader van Klaartje, kwam totaal overstuur binnenvallen, hij was<br />
96
lijkbaar in Amsterdam, waar hij ondergedoken was, verraden en was<br />
te elfder ure ontvlucht. Een week later, 4 December, vernam ik bij een<br />
bezoek aan Harm, dat een reizend koopman, die niet al te best bekend<br />
stond, les Denneboom in Harms boerderij had gezien. Er zat niets anders<br />
op dan les mee naar huis te nemen, zoodat het onderduikers aantal<br />
thans negen bedroeg. Den volgenden avond was het groot feest, zij<br />
het dan ook niet luidruchtig, dat tot 3 uur in den nacht duurde. Ondanks<br />
de donkere tijden, een gelukkig St. Nicolaasfeest.<br />
Hoe we met den heer Van Westen in contact zijn gekomen als illegale<br />
werker weet ik niet meer. Ik kende hem trouwens al lang. Maar nu<br />
ontpopte hij zich als medewerker van "Vrij Nederland". Toen hij<br />
hoorde, dat we met distributiemoeilijkneden te kampen hadden, bood<br />
hij onmiddellijk zijn hulp aan en nu was het distributieleed gauw geleden.<br />
Nu kregen we voldoende bonnen, die bij verschillende winkeliers<br />
gehonoreerd moesten worden. We konden die heeren bezwaarlijk aan<br />
de deur laten komen, zoodat mijn vrouw en haar vader eiken morgen<br />
op pad togen om het noodige brood en alle andere artikelen, te halen.<br />
En de Joodjes vermaakten zich met bridge-spelen, Engelsch, Fransch<br />
en Spaansch leeren en met luisteren naar de radio. Vanzelfsprekend<br />
volbrachten ze eerst de huishoudelijke werkzaamheden. Het wekelijks<br />
overzicht op Vrijdagavond werd nimmer overgeslagen. Dan verzamelden<br />
zich allen op onze slaapkamer, waar het toestel in een kast was opgeborgen<br />
en luisterden we naar de ons zoo bekende stem van den overzichtgever.<br />
En zoo naderden dan de Feestdagen, die erg gezellig waren, vooral<br />
des avonds, toen we met de Joden Kerstliederen zongen. De Oudejaarsavond<br />
kon niet zoo vol vreugde zijn, omdat juist dan meer dan anders<br />
de gedachten uitgingen naar hen, die door de Duitschers ontvoerd<br />
waren en voor wie we slechts bange verwachtingen hadden.<br />
Het begin van het jaar 1943 bracht ons onrust. We hoorden van<br />
bevriende zijde, dat Maup in Amsterdam gearresteerd was. Als Maup<br />
"grondig" werd verhoord door de Duitschers, was het niet uitgesloten,<br />
dat hij zijn vroegere onderduikadres zou noemen. In ieder geval<br />
moesten we met die mogelijkheid rekening houden. Onze gasten<br />
moesten dus tijdelijk verdwijnen. We vonden in een paar uur tij ds met<br />
behulp van den heer Van Westen geschikte adressen. Drie dagen later<br />
hoorden we, dat Maup op transport was gesteld. Onze gasten kwamen<br />
onmiddellijk allen terug en waren blij weer bij elkaar te zijn.<br />
28 April is een datum, die geen Zwollenaar vergeten zal: 's Morgens<br />
om acht uur een ontzettende dreun alsof alles om ons heen in<br />
elkaar viel. Honderden ruiten bezweken gelijktijdig. Een minutieschip,<br />
op ongeveer 4 km van de stad gelegen, was beschoten door Engelsche<br />
laag vliegende vliegtuigen. Eén vliegtuig beschoot het schip, het andere<br />
daarachter vliegende werd tengevolge van de explosie tegen den grond<br />
97
gesmakt. Dikke winkelruiten vlogen over de straat. In onze buurt<br />
waren veel ruiten gebroken, maar in ons huis bleef alles heel.<br />
Een paar dagen nadat bovenstaand feit plaats had vroeg de heer<br />
Van Westen de jongens of ze bereid waren wat typewerk voor hem te<br />
doen. Gaarne zegden ze hun medewerking toe. Het begon met brieven<br />
in vijf- of zeshonderd-voud van de Hervormde Jeugdraad, gericht aan<br />
jeugdige arbeiders in Duitschland. Maar al spoedig kwamen er andere<br />
geschriften, welke een duidelijk illegaal karakter droegen. Nadat ik illegaal<br />
contact had gekregen met mijn superieur Ir. Knol, evenals ik werkzaam<br />
bij den Prov. Waterstaat kwam er nog meer type- en cyclostylewerk.<br />
Ir. Knol was medewerker van het N.C.<br />
De reeds eerder genoemde Arie had ons een groot aantal gramofoonplaten,<br />
bevattende de geheele Mattheuspassion in bewaring gegeven.<br />
Op Goeden Vrijdag hebben we de geheele Mattheuspassion gedraaid.<br />
Vooraf had de heer Van Westen een uiteenzetting gegeven over<br />
den inhoud van den tekst, terwijl mijn vrouw ons enkele verklaringen<br />
gaf over de muziek van Bach. Allen hebben we dien dag genoten van<br />
Bach's schepping. Eenige maanden later gaf Dr. Kruyt voor ons een<br />
lezing met lichtbeelden over onze eeuwenlange strijd tegen het water.<br />
Eén onzer was op het idee gekomen een eigen maandblaadje uit te<br />
geven, welke idee inderdaad verwezenlijkt werd. Na drie maanden<br />
werd de uitgifte hiervan gestaakt voornamelijk uit veiligheidsoverwegingen.<br />
Inmiddels was gebleken, dat ons waarschuwingssysteem binnenshuis<br />
te wenschen overliet. Wanneer we namelijk bezoek kregen van<br />
vrienden, die ons van buiten in de woonkamers konden zien zitten,<br />
konden we de onderduikers die zich vaak door het hele huis - met uitzondering<br />
van de woonkamers beneden - verspreid hadden niet tijdig<br />
genoeg waarschuwen. Op alle kamers werden nu electrische zoemers<br />
aangelegd en achter het kapstokkleed bij de voordeur een drukknop,<br />
zoodat we elk oogenblik een waarschuwingssein op alle kamers konden<br />
laten hooren.<br />
Op zekeren dag kregen we plotseling bezoek van een zuster van<br />
me, een brave ziel met het hart op de tong. Twee nachten en een dag<br />
bleef ze en met veel inspanning gelukte het ons haar niets te doen merken.<br />
Ondanks het feit, dat ik onze heele familie had wijsgemaakt, dat<br />
mijn vrouw zenuwziek was en volstrekt geen bezoek mocht hebben, had<br />
een nichtje van ons de brutaliteit haar bezoek telegrafisch aan te kondigen.<br />
Toen we het telegram ontvingen, was ze al op weg! Mijn vrouw<br />
ging gauw op bed liggen en had weer zoo'n "enorme inzinking". Het<br />
nichtje had veel medelijden met haar en verdween nog denzelfden<br />
avond. Gelukkig bood ze niet aan ons te helpen. Een tijdje later, terwijl<br />
tante een bezoek van eenige uren bracht, kwam de dokter voor één<br />
van de onderduikers. Mijn vrouw speelde weer voor patiënte en verwij-<br />
98
13. Het huis van de heer en mevrouw Noordhof, P.C. Hooftstraat 18.<br />
derde zich met de dokter naar boven. Toen de tante vroeg, wat de dokter<br />
van haar toestand vond, antwoordde ik, dat naar mijn meening het<br />
einde van de oorlog de beterschap zou brengen! We moesten dus steeds<br />
99
op onze hoede zijn om het aantal "insiders" zoo klein mogelijk te houden.<br />
Op 10 juli deed nummer tien zijn intrede in ons huis: Jan Hendrik<br />
van Steensel, alias Maurits Israël, in de wandeling genaamd Jan Hendrik,<br />
die behalve onderwijzer, grapholoog was en die zich moeilijk in<br />
dat groote gezelschap kon schikken. Overigens een fijn, gevoelig<br />
mensch.<br />
Eind Juli vonden in onze omtrek razzia's van de Grüne Polizei<br />
plaats, hetgeen ons weer nieuwe zorgen baarde. Door bijzondere maatregelen<br />
wisten we te bereiken, dat in 1 Vi minuut alle bedden opgeborgen<br />
en de Joden in hun schuilplaatsen verdwenen waren, gelukkig verdween<br />
de Grüne spoedig uit onze omgeving.,<br />
Op 4 November vertrok Jan Hendrik naar Friesland en reeds op 6<br />
November kwam er weer een ander voor in de plaats; Fred (Bernard<br />
Diamant), die onmiddellijk alle harten won. Een vriendelijke goede<br />
zestiger uit Amsterdam, een enthousiast rooker, die voor geen surrogaattabak<br />
terugdeinsde. Eens heeft hij het bestaan onbruikbare gedroogde<br />
boerenkool en zelfs bladeren van een stokroos te rooken.<br />
In October of ongeveer dien tijd kregen we bericht, dat de zuster<br />
van Dries op haar onderduikadres door de Duitschers gepakt was, en<br />
dat ze met vele anderen in een trein gestopt was in Amsterdam. Op het<br />
moment dat de trein zou vertrekken, werd het portier opengerukt en<br />
werd ze door vrienden meegevoerd. Ze werd bij haar ouders gebracht,<br />
die op een boerderij waren ondergedoken. Helaas bleek korten tijd<br />
daarna dit adres te zijn verraden en werden zij en haar ouders, benevens<br />
vele anderen gearresteerd en weggevoerd naar Duitschland, vanwaar ze<br />
nooit terugkeerden. We zagen er erg tegenop deze boodschap aan Dries<br />
over te brengen, maar konden het ook niet over ons hart verkrijgen<br />
hem onkundig te laten van dit voor hem zoo verschrikkelijk nieuws.<br />
Dagenlang was er een zeer gedrukte stemming in ons huis.<br />
Zoo naderde dan weer het einde van het jaar. De gebeurtenissen in<br />
Rusland gaven ons hoop voor het volgende jaar. De gevechten aan de<br />
fronten werden nauwkeurig gevolgd en op verschillende aan de wand<br />
geplakte kaarten met vlaggetjes aangeduid.<br />
In het begin van het nieuwe jaar (1944) werden alle provinciale<br />
ambtenaren bij den nieuwen Commissaris van onze provincie, de NSBer<br />
De Rijke geroepen ter kennismaking. Zijn eerste vraag luidde steeds:<br />
'Bent U anti-Duitsch?'. Ik wenschte van mijn hart geen moordkuil te<br />
maken en antwoordde: 'Ja'. Toen ontspon zich een gesprek, dat 1'/;<br />
uur duurde, waarin ik er voor zorgde geen woord over de Führer<br />
'himself' te zeggen, noch over het Jodenvraagstuk te spreken. Hij daarentegen<br />
vroeg me plotseling of ik wel eens een avond in gezelschap van<br />
een groot aantal Joden had doorgebracht en meteen vervolgde hij:<br />
'Dan zou U voor Uw leven lang antisemiet zijn al was het alleen maar<br />
wegens de stank'. Ik vertelde hem, dat ik den vorigen avond een bezoek<br />
100
had gebracht aan onzen melkboer, die juist bezig was al zijn kleeren te<br />
drogen bij de kachel. 'Die geur kon ik niet waarderen en de man was<br />
toch geen Jood'. Toen lachte hij en sprak over andere dingen, waarover<br />
we het ook niet eens waren. Bij mijn afscheid merkte hij op, dat we niet<br />
veel nader tot elkaar waren gekomen. Met deze uitspraak was ik het<br />
eens!<br />
Toch is deze NSB-Commissaris erin geslaagd het provinciaal personeel<br />
buiten Duitschland te houden. Steeds zorgde hij er voor, dat we<br />
de noodige stempels en 'Ausweise' kregen. Niettemin behoorde hij tot<br />
de club van landverraders, die de NSB toch eigenlijk was.<br />
Den laatsten tijd was gebleken, dat de Zwolsche lucht voor Nol<br />
niet goed was. Hij had last van asthma en deze kwaal werd steeds erger,<br />
zoo erg, dat een langer verblijf in Zwolle noodlottig voor hem kon worden.<br />
In overleg met onzen huisarts besloot hij naar Amsterdam terug te<br />
gaan. In Februari vertrok hij tot ons aller spijt. Inderdaad herstelde hij<br />
in Amsterdam en bleef het geluk aan zijn zijde.<br />
Toen Nol weg was vroegen we aan onzen oudsten onderduiker,<br />
Fred, of hij z'n vrouw graag hier wilde hebben. Zijn heele gezicht was<br />
één en al vreugde. Zijn vrouw was in Amsterdam in pension, waar ze<br />
het niet al te best had en veel geld moest betalen. Er werd een afspraak<br />
met haar gemaakt en een week later vertrok mijn schoonvader om haar<br />
te halen. Toen hij aan het pension aanbelde, kreeg hij te hooren, dat ze<br />
juist den vorigen dag door de Duitschers meegenomen was. Weer moesten<br />
we een droevige tijding aan één onzer onderduikers overbrengen.<br />
De deelneming met den sympathieken Fred was algemeen en ééns te<br />
meer werden we doordrongen van het feit, dat we ons nog steeds in gevaar<br />
bevonden. Verraad loerde overal.<br />
In de omgeving van Zwolle hadden de Duitschers allerlei stellingen<br />
gemaakt. De heer Knol vroeg me hem te helpen deze in kaart te brengen.<br />
Tenslotte ontbraken nog een paar gegevens, die me verstrekt werden<br />
door een vriehdelijken Duitschen soldaat, met wien ik moest wacht<br />
loopen; een aan de burgers van Zwolle opgelegde straf. Later bleken de<br />
gegevens nutteloos te zijn geweest, omdat de operaties anders verliepen.<br />
Arie Brandon, die naar Amsterdam gegaan was, stond opeens<br />
voor onze neus. 't Was hem in Amsterdam te bar geworden. Hij bleef<br />
twee maanden bij ons en ging toen weer naar zijn vrouwtje, zonder dewelke<br />
hij niet leven kon! Eenige weken daarna was de vader van de vier<br />
Caneel's in nood. Zijn onderduikadres was levensgevaarlijk voor hem<br />
geworden. Er was plaats voor hem en dus kwam 'Oom Moos'. Het tiental<br />
was weer compleet. Met ons drieën meegerekend, schenen we steeds<br />
met ons dertienen te moeten zijn. Niemand heeft zich daar trouwens<br />
ongerust over gemaakt.<br />
Langzamerhand nadert een groote dag: D-day, 6 juni, de verjaardag<br />
van m'n vrouw en van Fred. Een dubbele feestdag. Maar de arme<br />
101
Joodjes moesten bijna den geheelen dag op zolder zitten wegens de vele<br />
bezoeken, die mijn vrouw kreeg. Om hen op dien belangrijken dag niet<br />
zonder nieuws te laten, schakelde ik de radio in en de luidspreker uit en<br />
bracht een koptelefoon met lang snoer naar den zolder.<br />
De Duitschers hadden weer wat nieuws uitgevonden om Hollanders<br />
naar Duitschland te zenden: de Z-kaarten procedure. Alle bedrijven<br />
moesten daarop hun personeel invullen. De eenige remedie was de<br />
Duitsche overheid overstelpen met Z-kaarten. De invulling was een<br />
tijdrovend karweitje, maar de Joodjes weerden zich kranig. Ongeveer<br />
achthonderd werden er door ons opgestuurd. Later hoorde ik, dat één<br />
derde van de in Nederland ingezonden Z-kaarten valsch was.<br />
Nu kwam er ook nog werk bij van de L.O., waar ik eveneens contact<br />
mee had gekregen. Aanwijzingen van de topleiding voor de<br />
verschillende groepen; altijd spoedwerk, zoodat de jongens vaak des<br />
nachts werkten.<br />
Dolle Dinsdag kwam en deze dag was voor Zwolle des te doller,<br />
omdat een knokploeg van de L.O. zich gedurende eenige minuten had<br />
meester gemaakt van de Zwolsche Radiodistributie en voor de microfoon<br />
eenige opwekkende en kalmeerende woorden tot de Zwolsche burgerij<br />
had gesproken, hetgeen tot gevolg had, dat sommige mensen<br />
meenden, dat Hilversum al in handen van de Geallieerden was! Verder<br />
waren er nog de vluchtende Duitschers op boerenwagens, die door<br />
Zwolle trokken, waardoor we werkelijk het idee kregen, dat het Duitsche<br />
leger bezig was in te storten. De ontgoocheling was dan ook bitter.<br />
Na dezen dag werd het optreden van de Duitschers vinniger. Het<br />
was zaak zoo weinig mogelijk buiten te komen; mannen werden met of<br />
zonder goede papieren op straat gearresteerd. Bovendien werden de<br />
buitenwegen onveilig gemaakt door de Geallieerde vliegtuigen, die hun<br />
dagelijksche controlevluchten maakten.<br />
En zoo naderde langzamerhand de laatste oorlogswinter, de laatste,<br />
maar ook de moeilijkste. Onze voedselvoorziening baarde nog geen<br />
bijzondere zorg. Dat wil niet zeggen, dat m'n vrouw het gemakkelijk<br />
had om de groote huishouding gaande te houden. Zij en m'n schoonvader,<br />
een krasse oude baas van in de zeventig, trokken er iedere morgen<br />
op uit om proviand te halen in ik weet niet hoeveel winkels. Onder geen<br />
voorwaarde wilden we in één en dezelfde winkel meer dan een voor ons<br />
normaal aantal bonnen inleveren. Soms dacht ik wel eens, dat de heele<br />
binnenshuische organisatie te zwaar op m'n vrouws schouders drukte,<br />
maar als ik er haar naar vroeg, zei ze lachend: 'O, dat kan ik best. Ik<br />
zou er nog wel een paar Engelsche piloten bij willen hebben'. Een<br />
tenger, maar dapper vrouwtje!<br />
M'n buurman, een machinist, was ondergedoken. Er kwamen<br />
nieuwe buren, waarvan we niet wisten of ze hun lippen wel stijf op elkaar<br />
zouden houden, als ze iets merkten. Dus extra oppassen aan die<br />
102
kant.<br />
Onze brandstof fenvoorziening gaf ons nieuwe zorgen. Onze voorraad<br />
was zoodanig, dat we niet voor 1 December konden stoken. Toen<br />
de heer Van Westen weer eens op bezoek kwam, vroeg hij of we bezig<br />
waren Spartanen te worden. Misschien wel, maar toch niet uit vrije wil.<br />
Later, toen het werkelijk koud was konden we gelukkig behoorlijk stoken.<br />
Ook ontstond er een tekort aan kopjes en borden. Broodschalen,<br />
soepterrienen enz. werden als bord gebruikt. Eens had m'n vrouw het<br />
geluk 25 glaasjes mosterd te koopen; de mosterd interesseerde ons niet,<br />
wel de glaasjes, die als kopjes gebruikt konden worden. We konden ons<br />
weer eenigen tijd redden. Onze afwasschers waren echter niet zoo heel<br />
voorzichtig. Dat er nog wel eens wat gebroken werd, deerde ons niet, evenmin<br />
als het feit, dat het huis er verveloos en uitgewoond begon uit te<br />
zien. We hadden maar één doel voor oogen: veilig door dezen gevaarlijken<br />
tijd heen te komen. En daarom was het waarschuwen den ganschen<br />
dag niet van de lucht. Wij konden ons best indenken, dat onze gasten<br />
zich bij ons veilig gevoelden, maar toch bracht het handhaven van de<br />
veiligheid mee, dat van onzen kant den heelen dag een ssst. . . klonk.<br />
Dit veranderde evenwel niets aan de goede verstandhouding, die er<br />
tusschen ons bestond.<br />
Begin December werd in onze stad de gastoevoer afgesneden. We<br />
konden dus niet meer koken. Weer nieuwe moeilijkheden. Onze groenteleverancier<br />
kwam ons te hulp. Hij was belast met de uitdeeling van<br />
voedsel van de Centrale keuken. Hij slaagde er in eiken dag een drietal<br />
emmers voedsel achter te houden, welke wij dan 's avonds in zijn winkel<br />
konden halen.<br />
Kort daarop werd de druk op de waterleiding verminderd, zoodat<br />
we het water in den kelder moesten aftappen. We hadden dat al eerder<br />
gedaan maar dan vóór den meter, om het officieele gebruik normaal te<br />
houden. Erger was, dat de toevoer van electrischen stroom werd stopgezet,<br />
want daardoor was tevens het luisteren naar de radio afgeloopen.<br />
Ik nam m'n toestel mee naar mijn bureau en stelde het daar verdekt op,<br />
zoodat we toch weer berichten hadden. Maar nog erger was, dat ons<br />
waarschuwingssysteem was uitgevallen. Het werkte n.1. op de transformator.<br />
Gelukkig kreeg ik al gauw de beschikking over een paar electrische<br />
zakbatterijen, zoodat ook dat euvel weer verholpen was.<br />
Nu bleek tevens hoe gelukkig de gedachte was geweest om reeds<br />
meer dan een jaar geleden twee carbidlantaarns te koopen. Het halve<br />
vat carbid hadden we nog, zoodat wij en ook anderen hiervan veel profijt<br />
hadden. Bij vele anderen vergeleken hadden we een schitterende<br />
verlichting: één carbidpitje beneden en één boven.<br />
De Duitschers namen bezit van een school vlak bij ons huis. De<br />
soldaten logeerden in de school, maar de onderofficieren werden on-<br />
103
dergebracht in de nabij gelegen huizen. Ze liepen bijna alle huizen door<br />
op zoek naar geschikte kamers. We hadden weer geluk, want juist het<br />
huis van m'n buurman was het laatste huis, dat ze doorzochten. Korten<br />
tijd daarna werden een zevental huizen tegenover ons gevorderd door<br />
de Duitschers en de bewoners moesten er uit. Enkele dagen daarna zat<br />
m'n vrouw in de voorkamer toen ze een tweetal Feldgendarmes zag naderen.<br />
Ze stapten van de fiets juist voor ons huis, maar m'n vrouw<br />
sloop al naar boven. Daar waren de Joodjes juist bezig 'Vrij Nederland',<br />
dat in dien tijd gewestelijk verscheen, af te drukken. Ze pakten<br />
de heele boel vlug op en verdwenen in de schuilplaatsen. Intusschen<br />
stonden de Duitschers op de deuren te bonzen. Toen m'n vrouw beneden<br />
kwam, stonden ze bij de buren. Hun boodschap bleek ongevaarlijk.<br />
Ze wilden weten welke huizen aan den overkant gevorderd waren;<br />
dit was namelijk zonder hun voorkennis gebeurd. De heeren zaten elkaar<br />
weer eens dwars. Een paar dagen later konden onze buurtbewoners<br />
er weer in trekken.<br />
Nauwelijks was dit gevaar verdwenen of een ander daagde al weer<br />
op. Door een NSB-er werd de inkwartiering van S.A.-lieden aangekondigd.<br />
M'n vrouw deed alsof ze niet thuis was en de NSB-er verdween.<br />
Een overbuur, die hetzelfde had gedaan, vernam later van z'n<br />
buurman, dat hét NSB-heerschap had gezegd, dat hij er maar op<br />
rekenen moest, dat hij ook inkwartiering kreeg. Vol spanning wachtten<br />
we enige dagen en jawel, daar verschenen de S.A.-bandieten zingend in<br />
onze straat. Juist voor onze deur stopten ze. Vol verwachting klopte<br />
ons hart. Ze verspreidden zich en zochten hun kwartieren op. Overal<br />
gingen de deuren open, behalve bij ons! Andermaal hadden we geluk<br />
gehad.<br />
Inmiddels hadden we in overleg met de anderen, Fred, wiens uiterlijk<br />
zijn Joodsche afkomst niet verried, de vrijheid hergeven. Hij speelde<br />
de rol van jeugdvriend van m'n schoonvader, die uit Den Haag geëvacueerd<br />
was naar Zwolle. Fred werd dadelijk ingeschakeld in de boodschappendienst.<br />
Het jaar spoedde weer ten einde en de oudejaarsavond werd<br />
gevierd zonder oliebollen, want het kleine beetje olie, dat we kregen,<br />
durfden we niet te gebruiken uit voorzorg voor kwade dagen. Boter,<br />
margarine of vet kregen we allang niet meer, zoodat we het kleine stukje<br />
brood, dat meer op klei dan op brood leek, droog opaten. Klei had<br />
echter nog het voordeel, dat het niet stonk.<br />
Het nieuwe jaar (1945) bracht voor ons allen al spoedig nieuwe<br />
zorgen, zij het dan ook, dat we deze vrijwillig op ons namen. Een<br />
Joodsch echtpaar was ondergedoken op een adres, waar de vrouw des<br />
huizes overspannen was geworden en als gevolg daarvan dreigde ze de<br />
onderduikers te verraden. De mogelijkheid was niet uitgesloten, dat ze<br />
de daad bij het woord zou voegen. De heer Van Westen werd in den<br />
104
*<br />
L<br />
^ l<br />
h-<br />
^<br />
p<br />
JJ<br />
14. Fragment van een brief van de heer Noordhof aan zijn broer.<br />
trr?<br />
w<br />
si<br />
105
arm genomen en deze draafde een tiental adressen af om onderdak voor<br />
het in gevaar zijnde echtpaar te vinden. Alle tien waren moedige mensen;<br />
ze durfden te weigeren. Ten einde raad vroeg Van Westen ons of<br />
wij misschien iemand wisten, die hen kon opnemen. M'n vrouw en ik<br />
keken elkaar eens aan en we vroegen hem of hij beddegoed had. Toen<br />
hij bevestigend antwoordde was de zaak in orde en het echtpaar Mühlfelder<br />
(Kitty en Kürt) kwam nog denzelfden dag.<br />
Enige weken later waren er weer twee in gevaar. Ditmaal twee<br />
meisjes, de één 16 jaar, de ander 17 jaar oud. Ze waren ondergedoken<br />
bij een onderwijzer in onze buurt. Laatstgenoemde had iemand, die ijverig<br />
door de Duitschers gezocht werd, een zekere oom Henk, één dag<br />
in huis gehad. Hiervan hadden de Duitschers lucht gekregen en toevalligerwijze<br />
was de onderwijzer te weten gekomen, dat hij Duitsch bezoek<br />
zou krijgen. Hij bracht de meisjes naar een kennis en wachtte rustig de<br />
komst van de Duitschers af, wat hij later zeer betreurde, want hij en z'n<br />
vrouw werden gearresteerd. De Duitschers doorzochten zijn geheele<br />
huis, hetgeen de meisjes ook ter oore kwam. Ze schrokken hiervan geweldig.<br />
En toen kwam het hoge woord er uit. Ze hadden dagboek gehouden<br />
in een schrift, dat ze op den zolder hadden laten liggen. Hierin<br />
waren diverse namen vermeld met bijzonderheden omtrent de betreffende<br />
personen, o.a. hun illegale werkzaamheden. Zoo stonden daarin<br />
ook vermeld bovengenoemde Mej. Bijkerman en de menschen, waar ze<br />
op dat moment tijdelijk ondergebracht waren. Mej. Bijkerman vond<br />
het toen gewenscht zelf onder te duiken en op korten termijn moest een<br />
adres voor de meisjes gevonden worden. En weer vond men nergens gehoor!<br />
Na eenig overleg zagen we kans deze twee er nog bij te plaatsen.<br />
En daar kwamen ze dan. Het bleken twee meisjes te zijn, die we in 1942<br />
al eens voor een paar dagen gehuisvest hadden. Saja en Hindle Swartenberg.<br />
Hindle, de oudste, zette ik onmiddellijk alleen in een kamer en<br />
vroeg haar of ze eens rustig wilde nadenken over al hetgeen ze in het<br />
dagboek vermeld had. Voorts vroeg ik haar of ze alle adressen van de<br />
personen, die in het dagboek genoemd waren, wilde opschrijven met<br />
zoo mogelijk alle daarbij vermelde bijzonderheden. Hindle bleek een<br />
goed geheugen te hebben. Vanzelfsprekend hadden we de anderen niet<br />
op de hoogte gebracht met de door de meisjes begane fout.<br />
De goede onderlinge verstandhouding zou daardoor in gevaar kunnen<br />
worden gebracht, wat in die donkere tijden allerminst gewenscht was.<br />
Den volgenden dag heb ik alle genoemde personen kunnen waarschuwen,<br />
waarbij ik de noodige voorzichtigheid wel in acht nam.<br />
En nu hadden we dan tweemaal zooveel onderduikers als we oorspronkelijk<br />
gedacht hadden te kunnen huisvesten.<br />
Het straatbeeld in Zwolle werd eiken dag triester. Honderden<br />
hongerende menschen uit het westen van ons land kwamen door Zwolle.<br />
Op weg naar het platteland in onze provincie om voedsel te halen.<br />
106
Van m'n zuster in Zeist kregen we bericht, dat de voedseltoestand daar<br />
zeer slecht was en hulp dringend gewenscht was. We scharrelden wat<br />
vleesch, rogge en peulvruchten op. We wilden naar Zeist, maar 't ging<br />
niet. Er lag te veel sneeuw. Er deden geruchten de ronde over sluiting<br />
van de IJsselbrug. Dan het voedsel maar per slede brengen bij kennissen<br />
vlak over de IJssel. De oprit naar de IJsselbrug is spiegelglad; zand<br />
wordt er niet gestrooid. Een paar trekkers help ik de brug op; dan weer<br />
terug anderen helpen. Ik kan helaas niet verder helpen. We moeten zelf<br />
ook verder en nog weer terug en bijtijds thuis zijn. 't Is een ellendig gezicht,<br />
die magere stumpers met hun zware karren, die ze onmogelijk alleen<br />
den oprit kunnen opduwen.<br />
Aan den anderen kant van de brug een vrouwtje naast een zwaar beladen<br />
fiets; voetje voor voetje schuifelt ze voort. Ze heeft erg koude voeten.<br />
Ik neem even de fiets van haar over, dan kan zij flink doorloopen<br />
om haar voeten te warmen. Ze kan niet. Den vorigen dag heeft ze 40 km<br />
op haar zomerschoentjes door de sneeuw geloopen. Haar voeten zijn<br />
stuk. Morgenavond denkt de arme ziel in Utrecht aan te komen! Als ze<br />
een plaatsje op een open vrachtauto zou krijgen, zou ze de koning te<br />
rijk zijn. Slecht gekleed, met een leege maag, op een open vrachtauto in<br />
een ijzig kouden wind en je dan nog gelukkig voelen! 't Kan verkeeren<br />
zei Bredero.<br />
Drie vrouwen loopen voor ons, hun handkar is kapot. Eén glijdt<br />
uit en valt. Ik help haar op. Ze heeft zich bezeerd en huilt en dan gilt ze<br />
plotseling: 'Ik wil naar mijn kinderen'. De beide anderen wordt het dan<br />
ook te machtig. We kunnen de ellende niet langer aanzien.<br />
Een dag of wat later gaan we met onze fietsen naar Zeist. Even de<br />
vracht ophalen in Hattemerbroek en dan verder. We durven onderweg<br />
onze boterham haast niet op te eten. De trekkers kijken ons het brood<br />
uit den mond. Eerst nog langs Voorthuizen om een pak havermout af te<br />
leveren aan een maagpatiënt, die zonder dat product niet leven kan. We<br />
hebben te kampen met pech, lekke banden en tegenwind. We merken<br />
dat we onze krachten kwijt zijn als gevolg van de slechte voeding. We<br />
stranden in Scherpenzeel en kunnen alleen overnachten in een evacuatiepost<br />
van het Roode Kruis; een in aanbouw zijnd huis, waar vele trekkers<br />
zijn samengekomen. Ze zijn alle opgewekt, 's Avonds krijgen we<br />
een stukje droog grijs brood, dat we aan een paar Rotterdammers geven.<br />
Ze bedanken er voor als ware het een vorstelijke gave! We slapen<br />
op een beetje stroo, dat uitgespreid is over de vloer. Niemand kan de<br />
slaap vatten. Midden in den nacht hoor ik m'n vrouw met een slaperige<br />
stem roepen, dat ze het koud heeft. Ik ga naar de vrouwenkamer; twee<br />
meisjes nemen haar tusschen zich in om haar te warmen. Maar de<br />
meisjes kunnen niet slapen, omdat de honger hen plaagt. Ik ga wat<br />
brood halen. Nu is er weer rust op de vrouwenafdeeling.<br />
's Morgens staan allen op, koud tot op het gebeente. We krijgen een<br />
107
ord met iets dat warm is, dus is het heerlijk. Daarna vertrekken we in<br />
een stroomenden regen naar Zeist. Een uur later zitten we bij een warme<br />
kachel, terwijl al die anderen in den regen verder ploeteren.<br />
1 Maart wordt de IJsselbrug definitief gesloten. Het doel is duidelijk:<br />
het Westen moet verhongeren. We brengen den 28en Februari nog<br />
wat etenswaren over den IJssel. We zien één lange onafgebroken file<br />
van wagens, handkarren, bakfietsen, gewone fietsen. Drie rijen naast<br />
elkaar. Verkeer in oostelijke richting is onmogelijk. Eén lange, droevige<br />
optocht van ontbering, honger en ellende.<br />
Nu de overtocht over de IJssel onmogelijk is geworden, neemt de<br />
Inter-Kerkelijke Organisatie de jeugd in bescherming. De IKO krijgt<br />
toestemming de jeugd naar het oosten te brengen. Ze worden in Zwolle<br />
tijdelijk ondergebracht in scholen en worden van daaruit verder de provincie<br />
in gezonden onder begeleiding van Zwollenaren. De heer Van<br />
Westen heeft op zich genomen voor de nodige begeleiders te zorgen.<br />
Hij vraagt mij ook. Ik krijg de eerste keer een transport naar Ommen.<br />
Het vervoer van de kinderen en de bagage geschiedt per wagen van Van<br />
Gend en Loos tot halverwege Ommen. De kinderen praten slechts over<br />
eten; iets anders interesseert hen niet op dat oogenblik. Halverwege<br />
worden ze overgenomen door wagens uit Ommen. Het zijn open, platte<br />
wagens. De kinderen wikkelen zich in dekens, die ze bij zich hebben.<br />
Een klein meisje huilt. Haar bagage is hier of daar onderweg zoek geraakt;<br />
zij heeft dus geen dekens. Ze heeft het erg koud. Ik wikkel haar<br />
in mijn overjas en ze lacht weer. Een andere keer ging ik naar Heino<br />
met een kindertransport. Alle bagage met een paar kleine kinderen<br />
gaan op een boerenwagentje; de rest moet wandelen. Eén ventje blijft<br />
achter. Ik ga naar hem toe en vraag of hij moe is. 'Nee, meneer, maar<br />
ik kan niet zoo hard loopen'. En dan vertelt hij, dat hij bij een relletje<br />
in Amsterdam een schot boven in zijn been heeft gekregen. De Duitschers<br />
schoten lukraak op een troepje menschen, waar hij langs liep.<br />
Hij is pas uit het ziekenhuis ontslagen. Ik zet het dappere ventje, die<br />
toch loopen wilde, op den boerenwagen.<br />
Een paar weken gaan voorbij. Nu krijgen we bericht, dat Van<br />
Westen moet onderduiken. De S.D. zoekt hem. Ik neem zijn werk over<br />
en zorg nu voortaan voor de begeleiders der kindertransporten. Op<br />
mijn bureau is niet veel werk, zoodat ik toestemming van m'n chef krijg<br />
om te gaan en te komen wanneer ik wil. Fred werpt zich ook op als begeleider.<br />
Hij is geweldig enthousiast; hij wordt boerenwagenronselaar.<br />
Hij weet met zijn vriendelijke gezicht de boeren te paaien, die steeds<br />
banger worden om zich met hun wagens op den weg te vertoonen. Ze<br />
wenschen hun paarden geen slachtoffer te doen worden van aanvallen<br />
van de geallieerde jagers. Eiken avond om ongeveer zeven uur komen<br />
nieuwe kindertransporten binnen. Voor acht uur moeten de noodige<br />
begeleiders gewaarschuwd worden, want den volgenden morgen ver-<br />
108
trekken ze weer vroeg. Ook moet ik voor acht uur nog zorgen, dat de<br />
met de transporten medegekomen begeleiders uit het westen voor één<br />
nacht onderdak krijgen in Zwolle.<br />
Als ik dan om acht uur, het tijdstip, waarop een ieder binnen moet zijn,<br />
thuis kom, heeft Fred het eten uit de winkel gehaald en kunnen we gaan<br />
eten. De dagen vliegen voorbij.<br />
We kregen plotseling bericht, dat de schrijfmachine van Van Westen<br />
gezocht werd door de S.D. Ik vroeg mevrouw Van Westen mij alle<br />
getypte papieren, die ze thuis kon vinden ter hand te stellen, waarop ik<br />
ze een goede bergplaats gaf. De familie Van Westen dook in haar geheel<br />
onder, waardoor wij onze vijftiende onderduiker kregen: een klein katertje!<br />
Een paar dagen later zochten de S.D.-ers het heele huis van Van<br />
Westen door, vonden niets, maar namen en passant tafelzilver en een<br />
kijker mee. Onze contactman van de L.O. moest ook het veld ruimen.<br />
Spoedig hadden we het contact met Vrij Nederland en de L.O. hersteld.<br />
De koerierster van de L.O. bracht geregeld werk tot de dag voor de bevrijding<br />
zelfs!<br />
Ongeveer drie weken voor onze bevrijding had Ir. Knol, die reeds<br />
langen tijd alle contact met zijn hoofdkwartier kwijt was, zoowaar een<br />
klein karweitje voor me. Bij een vriend van hem was een Hollandsche<br />
parachutist uit een geallieerd vliegtuig neergelaten, die opdracht had in<br />
de buurt van Heino en Raalte te werken. Ir. Knol vroeg me of ik dien<br />
man in contact kon brengen met een illegale groep in één dezer<br />
plaatsen. Een vriend van me, een K.P.-er, had juist dien nacht de commandant<br />
van de K.P. uit Heino te logeeren, zoodat beide heeren den<br />
volgenden morgen een conferentie in ons huis konden houden.<br />
Onze nieuwsvoorziening was opnieuw spaak geloopen. Ook op<br />
mijn bureau was de stroomvoorziening stopgezet. Goede vrienden van<br />
ons zorgden er voor, dat we geabonneerd werden op een plaatselijk illegaal<br />
nieuwsblaadje.<br />
Thuis was het leven er niet gemakkelijker op geworden. Ons ondergoed<br />
kon niet behoorlijk gewasschen worden en wijzelf moesten<br />
maar net als onze poes doen, want zeep was er niet. Eén van de onderduiksters,<br />
Froukje, had reeds geruimen tijd veel last van rheumatische<br />
pijnen, die haar lichaam en geest ondermijnden. We maakten ons ernstig<br />
ongerust over haar toestand.<br />
Gelukkig hadden we een spoedige bevrijding in het vooruitzicht.<br />
De laatste dagen daarvoor zaten we geweldig in spanning. Hoe zouden<br />
we worden bevrijd? Zouden we nog moeten evacueeren?<br />
De geallieerden rukten snel op, trokken een halve cirkel om Zwolle<br />
heen, maar lieten ons toch nog even wachten. We hoorden de laat<br />
De geallieerden rukten snel op, trokken een halve cirkel om Zwolle<br />
heen, maar lieten ons toch nog even wachten. We hoorden de laatste<br />
dagen voor de bevrijding niets dan ontploffingen; de Duitschers bliezen<br />
109
alles op, wat maar op te blazen viel: wissels, spoorrails, locomotieven,<br />
seinhuisjes enz. En den laatsten nacht gingen alle bruggen eraan. De<br />
Duitsche vernielzucht vierde hoogtij! Vrijdagavond, 13 april, 8 uur,<br />
vlogen voor het eerst granaten vlak over ons huis. Op ongeveer 100 meter<br />
afstand sloegen ze in. Wij doken in den kelder. Froukje, de zieke,<br />
had zelfs een ligplaats. Den volgenden morgen om zes uur weer granaatvuur.<br />
Een poos later gejuich op straat.<br />
Eén Canadees was gesignaleerd. Later gingen we kijken. Daar kwamen<br />
de Canadeesche pantserwagens aanrijden, volgepropt met kinderen met<br />
vlaggetjes in de handen. Zoo werd Zwolle veroverd. Het was n.1. bekend<br />
geworden, dat de Duitschers zich allen teruggetrokken hadden<br />
over den IJssel.<br />
75. Bevrijders in de Diezerstraat.<br />
's Middags om 3 uur was het groote oogenblik aangebroken. Het<br />
mooiste moment uit ons leven; nooit zullen we dat vergeten.<br />
Eindelijk dan na al die inspanning en al die gevaren mochten we dan die<br />
gekwelde menschen hun vrijheid teruggeven. En ook wij hadden onze<br />
vrijheid terug. Dankzij de beschermende hand van de Voorzienigheid<br />
waren we veilig tusschen alle gevaarlijke klippen doorgezeild. De geheele<br />
buurt stond plotseling op stelten. Onze naaste buren stonden paf;<br />
nooit hadden ze dat kunnen denken. Den geheelen dag hadden we visite<br />
en moesten we gelukwenschen incasseeren.<br />
Eén omstandigheid temperde onze vreugde. Dat was de ontzettende<br />
toestand, waarin onze landgenooten in het westen verkeerden. Maar<br />
110
gelukkig kwam ook daaraan spoedig een einde.<br />
Ik wil dit verhaal niet eindigen zonder onzen weigemeenden dank<br />
te betuigen aan de dappere mannen van het verzet, die ons in staat stelden<br />
door verstrekking van de zoo hoog noodige distributiebescheiden<br />
ons werk tot een goed einde te brengen. Eveneens wil ik een hartelijk<br />
woord van dank richten tot onze onderduikers, die ondanks de buitengewoon<br />
moeilijke en zenuwsloopende omstandigheden, waaronder zij<br />
leefden, een prettige verstandhouding, zoowel onderling als met ons,<br />
wisten te handhaven.<br />
Tot mijn landgenooten, die te bang waren om Joden te herbergen,<br />
toen deze in doodsgevaar verkeerden, zou ik willen zeggen: 'Dacht U,<br />
dat ook wij niet vaak bang geweest zijn en angsten hebben uitgestaan?'<br />
Doch steeds hebben wij het standpunt gehuldigd, dat onze bangheid<br />
onder geen enkele voorwaarde een reden mocht zijn om onze hoogste<br />
plicht, de plicht der naastenliefde, te verzaken. Ik wijs er hier met nadruk<br />
op, dat wij geen helden waren, noch zijn, maar doodgewone burgers<br />
zonder soldatenhart.<br />
Moge ik dit verhaal besluiten met het brengen van een eerbiedigen<br />
groet aan onze vrienden, die in den verzetsstrijd zijn gevallen.<br />
Uit: Houdt-Moed, nr. 2, mei 1943<br />
Zoals ik U reeds in ons vorig<br />
nummer medegedeeld heb, zal ik<br />
U een overzicht geven van de gebeurtenissen<br />
tijdens onze tocht<br />
van Westerbork naar Zwolle.<br />
8 Oct. 1942. Reeds zaten we al<br />
weer 5 dagen in de hel Westerbork.<br />
Anders kan en wil ik het niet noemen,<br />
daar het vooral in de eerste<br />
dagen na onze aankomst een hel<br />
was. Massa's menschen kwamen<br />
binnenstromen en de chaos was<br />
geweldig. In de barakken lagen<br />
allen door elkaar, op kribben<br />
zonder matrassen en op de vloe-<br />
ren. Hoe zou hierin eenige regelmaat<br />
gebracht kunnen worden?<br />
De geheele dag, was het loopen.<br />
Vooral om onze bagage op te<br />
sporen en om te zorgen dat het<br />
kleine beetje eten, wat ons toegedacht<br />
werd, in ons bezit kwam, al<br />
moesten wij er ook uren voor in<br />
de rij staan. Daarbij kwam nog<br />
de voortdurende dreiging om<br />
doorgezonden te worden naar<br />
Polen, want 3 x per week<br />
vertrok er een transport en kon<br />
het dus ook onze beurt zijn.<br />
les had al direct na aankomst het<br />
plan gemaakt om te ontvluchten,<br />
indien de kans er was. Hij had na<br />
grondige observatie door het geheele<br />
kamp ook reeds een geschikte<br />
plaats gevonden. Op<br />
Donderdagmorgen kwam hij bij<br />
111
Alias gaat voorby<br />
ook dit. Mei 1943. :<br />
10 11*1.<br />
... D»z» datum, welke met vurige ..letters In ieders geheugen g'egrift<br />
' staat .Toert 4ns in gedachten terug naar die mooie morgen in Kei, nu . ; .<br />
drie Jaar geleden, toen de Duitachers ondanks beloften en verdragen ". ,-•;'<br />
.. ons land binnenvielen. '.. • . ,:. ... - -<br />
]. ...i "''.' Drie Jaar geleden ie het, dat Zy Rotterdam bombardeerden en duïzen-<br />
'c.den.onsohuid'igen, mannen.vrouran en kinderen vermoorden, terwyi zy:V;-t—-i<br />
,'. hoog en veilig in hun yliegmachines zaten en net sadistische wellust'". 1 ';.!J[<br />
rasens propten, hoe zy moeders van hun kinderen «n : .:. •.;:",<br />
pannen van. hun vrouvren scheidien, hoe zy dagenlang hun onmen6chelyké •'...' '••'•*<br />
'Jklopjachten organiseerden op hun gemakkelyke prooi, TOlke zich ten^..laatste<br />
murw gemaakt door voortdurende spanning en angst, gelaten naar J<br />
• . Polen lietaa wegvoeren. , • . . ' . : ,•'.'• i<br />
Ket hun stomme , verdwaas*! hersens meenden zy ons "de Hleuwé •".';' .<br />
Orde" te kunnen opdringen. Zy konden niet begrypen , dat een cultuur •' : ff<br />
welke vrye meeningsuiting onmogelyi: mzi gmiaakt , by voorbaat'tot.,.;'• ^<br />
•v ondergang gedoemd is. . ...-';'" '•'•<br />
Kaar thans Is er de kentering. Hun laffe bombardementen op "'. ..<br />
weerlooze steden krygen zy terut en neer dan dat. Afrika en Stallngrad<br />
henben de Dultsche legers voorgoed ven hun stootkracht beroofd. Voor .<br />
t<br />
het Dultsche volk zyn deze namen meer dan nederlagen: Zy vormen een<br />
symbool van dr kokende ondergang. Voor de bewoner3 der onderdrukte<br />
landen, vormen deze namen een symbool v£in de dag der bevrydlng , dé '..;<br />
' dag, waurop de laatste Buitsche DnyVcrlharzen zich in snelle vaart<br />
16. Fragment uit Houdt-Moed.<br />
mij in de barak en vroeg mij, of<br />
ik er iets voor voelde om mee te<br />
gaan, en ik was direct genegen<br />
om het plan uit te voeren. Maup<br />
en Menno zouden het gezelschap<br />
completeeren. les en ik gingen<br />
nog eens op die plek poolshoogte<br />
nemen en het leek mij erg geschikt,<br />
want bij het prikkeldraad,<br />
112<br />
waar we onderdoor zouden gaan,<br />
was reeds een afwateringskanaaltje,<br />
zoodat we hier onze kans het<br />
beste konden nemen. We spraken<br />
daar nog met een arbeider, welke<br />
wij het één en ander over de omgeving<br />
buiten het kamp vroegen<br />
en van welke gelegenheid ik gebruik<br />
maakte een doosje Whiston
voor de geschikte prijs van ... ƒ<br />
25,-- (zegge vijf en twintig gulden)<br />
op de kop te tikken. Maar ik<br />
was er toch mee in mijn schik.<br />
Toen we in de barak terugwaren,<br />
spraken we af dien avond te ontvluchten,<br />
's Middags kwam er<br />
echter een kleine kink in de kabel,<br />
daar we van barak moesten veranderen<br />
en elkaar kwijtraakten.<br />
Doch tegen den avond hadden we<br />
elkaar weer gevonden en konden<br />
we ons gereed maken voor de<br />
tocht. Het was toen 8.30 uur. les<br />
stak de schop, welke hij ergens<br />
weggenomen had, bij zich en toen<br />
verlieten wij de barak. Daar de<br />
deuren gesloten waren, moesten<br />
wij door de ramen naar buiten,<br />
les en ik sprongen eruit, doch de<br />
anderen bleven dralen en begonnen<br />
terug te krabbelen en vonden<br />
het beter een dag te wachten. Wij<br />
voelden daar echter niet veel voor<br />
en gingen na afscheid genomen te<br />
hebben op pad. Het weer was<br />
beestachtig slecht, doch uitermate<br />
goed geschikt voor onze expeditie.<br />
Toen we de hoofdweg bereikten,<br />
voegden zich de anderen<br />
toch weer bij ons en met ons vieren<br />
gingen we verder, en bereikten<br />
spoedig de plek welke door<br />
les was uitgezocht. Nu kwam het<br />
moeilijkste en gevaarlijkste werk.<br />
Het graven onder het prikkeldraad,<br />
terwijl elk oogenblik de<br />
schijnwerpers der gewapende<br />
Duitsche uitkijkposten op ons<br />
konden worden gericht of wij bemerkt<br />
konden worden door de op<br />
wacht staande marechaussee's.<br />
Ook passeerden er veel menschen<br />
met zaklantaarns, daar onze plek<br />
in het centrum dichtbij het registratiegebouw,<br />
het ziekenhuis en<br />
andere belangrijke inrichtingen,<br />
lag. Eerst groeven les en ik,<br />
terwijl Maup mij na een half uur<br />
afloste. Tegen ongeveer 10 uur,<br />
nadat we een uur gewerkt hadden,<br />
was het gat diep genoeg en<br />
zouden we het probeeren. Als<br />
eerste ging les, toen Maup en<br />
daarna ik. Wij bleven in de beschutting<br />
van een keetje staan en<br />
wachtten op Menno, welke echter<br />
eenige minuten op zich liet wachten.<br />
In die paar minuten heb ik<br />
doodsangsten uitgestaan, want<br />
wij zaten daar temidden van onze<br />
vijanden. Aan onze rechterkant<br />
stonden de barakken van de Duitsche<br />
kampwacht, terwijl aan de<br />
linkerkant het huis van de commandant<br />
was. Na énkele oogenblikken<br />
kroop Menno onder het<br />
draad door en kon het avontuur<br />
beginnen. Eerst moesten we het<br />
binnenplein nog over en toen dat<br />
gebeurd was, stapten we met ons<br />
allen tot aan de knieën in een<br />
sloot. Dit vonden we echter niet<br />
zoo erg en na eruit geklauterd te<br />
zijn kwamen we in een stuk veen<br />
terecht. Allemaal water, waar we<br />
ongeveer een uur doorgewaad<br />
hebben. Achteraf bleek dit het<br />
zwaarste gedeelte van de tocht.<br />
Maar aan alle beproevingen komt<br />
een einde en ook aan deze. Toen<br />
we dit achter de rug hadden, kwamen<br />
we aan een stuk, Hetwelk<br />
ontgonnen werd. Niets anders<br />
dan gaten en bulten.<br />
Dat we daar in het donker veel<br />
buitelingen gemaakt hebben, laat<br />
zich begrijpen, maar Vrouwe<br />
113
Fortuna was met ons en zoo<br />
verliep dit ook weer zonder ongelukken<br />
en lieten we het kamp<br />
steeds meer en meer achter ons.<br />
De weg ging thans verder over akkers<br />
en weiden over prikkeldraad<br />
e.a. hindernissen, maar werd echter<br />
een stuk beter. Op ons goede<br />
gesternte vertrouwende gingen we<br />
verder en bereikten een landweg<br />
die naar de groote weg naar Beilen<br />
leidde. Het was inmiddels bijna<br />
middernacht en we hadden<br />
daar een kleine ontmoeting met<br />
een minnend paartje. Verder hebben<br />
we dien nacht weinig menschen<br />
ontmoet. Wel zagen we om<br />
plus minus half twee des nachts in<br />
de verte de koplichten van een auto<br />
en zochten onze dekking op<br />
een stuk weiland. We lieten ons<br />
languit vallen en kwamen terecht<br />
in een flinke hoeveelheid water.<br />
De auto was spoedig verdwenen<br />
en verder ging het weer. De<br />
weersomstandigheden waren erbarmelijk<br />
slecht geworden. Hagelbuien<br />
en slagregens; maar dat<br />
kon ons niet veel hinderen, nu we<br />
zoo mooi opschoten. Nu en dan<br />
moesten we pauzeeren voor les,<br />
welke dien dag te veel erwtensoep<br />
uit blik had gegeten en daarvan<br />
last had gekregen. Bij een dezer<br />
gelegenheden, raakte hij een slip<br />
van zijn hemd kwijt. Wij<br />
maakten van deze gelegenheden<br />
gebruik om een sigaretje te<br />
rooken. 's Morgens om plus<br />
minus 6 uur kwamen we weer een<br />
menschelijk wezen tegen, een<br />
meisje dat naar het land ging om<br />
te melken. Wij informeerden bij<br />
haar naar de omgeving en hoor-<br />
114<br />
den dat wij in de buurt vamRuinen<br />
waren. Het werd langzamerhand<br />
tijd van de groote weg te<br />
verdwijnen, maar waar echter een<br />
plaats te vinden? Na nog even<br />
doorgeloopeh te hebben, stapten<br />
we tegen 7 uur in de morgen een<br />
boerderij binnen. De boer was<br />
reeds op en na eenig gepraat,<br />
stemde hij er, zeer tot onze vreugde<br />
in toe, om ons dien dag onderdak<br />
te verkenen en konden wij<br />
onze vermoeide ledematen in het<br />
stroo uitstrekken. Dat was<br />
geweldig. Tegen tien uur v.m.<br />
bracht onze gastheer ons een<br />
groote pan met koffie en een<br />
stevig ontbijt, hetwelk erin ging<br />
als koek. Het middagmaal mochten<br />
wij in de huiskamer nuttigen,<br />
dit was ook oké.<br />
Onze gastheer zou probeeren iemand<br />
te vinden, die genegen was<br />
om ons met een auto naar Zwolle<br />
te brengen, maar om half tien 's<br />
avonds bracht hij ons de<br />
mededeeling, dat hij niet geslaagd<br />
was. Er zat toen niet anders voor<br />
ons op dan maar weer te gaan tippelen.<br />
Onze gastvrouw verzorgde<br />
voor ons een stevig pak boterhammen<br />
en na met veel woorden<br />
van dank afscheid te hebben genomen<br />
bracht onze vriend ons<br />
een eind op weg. We zouden op<br />
zijn advies de binnenweg, die via<br />
Koekange en de Wijk liep, nemen.<br />
We moesten dienzelfden<br />
nacht het volgende punt, Rouveen,<br />
bereiken. Een moeilijke<br />
tocht wachtte ons, maar welgemoed<br />
gingen we op weg. Het eerste<br />
gedeelte ging tamelijk vlot.<br />
Toen we echter een eind buiten
Koekange waren kwamen de<br />
moeilijkheden. We waren de weg<br />
kwijt en er zat maar één ding op<br />
n.l. teruggaan tot de laatste wegwijzer.<br />
Volgens berekening hadden<br />
we 9 km. voor niks geloopen.<br />
Deze tegenslag deprimeerde ons<br />
geweldig. Bij den wegwijzer sloegen<br />
we op goed geluk een zijweg<br />
in en kwamen echter tot onze<br />
groote verwondering toch goed<br />
terecht en wel in de Wijk. Nu<br />
hadden we weer een leidraad en<br />
vervolgden met nieuwe moed<br />
onze weg. Alleen Maup begon<br />
slechter te loopen, daar hij in zijn<br />
rubberlaarzen, doorgeloopen<br />
voeten had. Om de beurt namen<br />
wij hem onder de arm. Onze<br />
grootste zorg was nu Rouveen<br />
voor den aanvang van den dag te<br />
bereiken, waar les en Menno een<br />
bekende landbouwer wisten. Het<br />
loopen werd hoe langer hoe moeilijker<br />
daar Maup bijna niet meer<br />
mee was te krijgen en de weg leek<br />
wel eindeloos. Echter tegen kwart<br />
voor zeven 's morgens stoomden<br />
we veilige haven binnen en werden<br />
liefdevol opgenomen. We<br />
konden onze vermoeide<br />
ledematen in het geurige hooi uitstrekken.<br />
Ook daar ontbrak het<br />
ons niet aan verzorging. Nu echter<br />
stonden we voor de vraag, hoe<br />
Zwolle te bereiken? Maup kon<br />
geen voet meer verzetten, dus te<br />
voet was onmogelijk. Wij<br />
peinsden en opperden plannen.<br />
Doch ineens zagen wij de bus in<br />
de richting Meppel verdwijnen en<br />
Maup zei ineens: 'Ik ga met de<br />
bus' en les en ik besloten ook om<br />
dit te doen, terwijl Menno met de<br />
fiets zou gaan. Wij zaten nog even<br />
gezellig bij elkaar en namen<br />
tegen 8 uur afscheid en dankten<br />
ook hen voor alle goede zorgen<br />
aan ons besteed. Even daarna<br />
kwam de bus en begon de laatste<br />
etappe. De chauffeur keek ons<br />
wel even aan, doch zei niets. Hij<br />
zal wel gedacht hebben: 'Wat een<br />
stelletje schooiers'. Zonder hindernissen<br />
kwamen we om 8.30<br />
uur 's avonds te Zwolle aan en<br />
stapten aan de Meppelerweg uit.<br />
Hiermede was het einde gekomen<br />
van onze gevaarvolle, moeilijke<br />
reis. Wij drukten elkaar de hand<br />
en gingen naar ons adres. Toen<br />
wij daar binnenkwamen, heerste<br />
er groote consternatie, want ons<br />
hadden zij niet meer verwacht.<br />
Een kop thee stond direct voor<br />
ons klaar en toen kon de schoonmaak<br />
beginnen. Het was een genot<br />
die smerige boel uit te<br />
trekken, ons te scheren enz.;<br />
daarna verschenen we weer als<br />
nette menschen in de salon. Na<br />
een flink bord eten en nog eenige<br />
uren te hebben gepraat, zochten<br />
we ons bed op. Dat we goed geslapen<br />
hebben laat zich begrijpen,<br />
want in geen 3 dagen en 2<br />
nachten waren we uit de kleeren<br />
geweest.<br />
Nu ik dit schrijf, zit ik reeds weer<br />
meer dan 7 maanden te Zwolle en<br />
ik hoop voor ons allemaal, dat<br />
het einde van deze oorlog spoedig<br />
zal komen en wij daarvan allen<br />
getuige kunnen zijn, in goede en<br />
gezonde toestand.<br />
Zwolle, 20 mei 1943.<br />
Emca<br />
115
ILLUSTRATIE VERANTWOORDING<br />
nr. 1, 3, 4, 5, 6, 9, 10, 13, 14, 16 J. Hagedoorn<br />
nr. 2, 7, 8 auteurs<br />
nr. 11, 12, 15 Gemeentelijke fotodienst/<br />
J.P. de Koning<br />
DE SCHRIJVERS<br />
J. ERDTSIECK<br />
was van 1947-1952 werkzaam als catecheet-jeugdwerkleider in<br />
de Herv. Gemeente te Zwolle. Weer terug in Zwolle in 1972 als<br />
bedrij fsmaatsch. werker in dienst van de burgerlijke gemeente<br />
(in 1984 met VUT).<br />
Vanaf 1976 ouderling in de Herv. Gemeente Zwolle (Holtenbroek).<br />
W.FABER<br />
was van 1945 t.e.m. 1984 werkzaam op een tweetal accountantskantoren.<br />
Had vanaf 1958 de controle op de jaarrekeningen<br />
van kerkelijke instellingen. Werd begin 1985 gepensioneerd.<br />
Hij bekleedde in verschillende Hervormde Gemeenten<br />
(Kralingen, Delfshaven, Schiedam) het ambt van notabel, diaken<br />
en ouderling-kerkvoogd.
ZWOLSE HISTORISCHE VERENIGING<br />
De Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging stelt zich ten doel de uitbreiding en<br />
verspreiding van de kennis omtrent de geschiedenis van Zwolle te bevorderen.<br />
Zij publiceert daartoe drie maal per jaar een Tijdschrift en<br />
één maal per jaar een Jaarboek en organiseert lezingen. Voor leden<br />
zijn hieraan geen kosten verbonden. Het lidmaatschap staat open voor<br />
iedereen die zich passief of actief interesseert voor de Zwolse geschiedenis.<br />
De contributie bedraagt ƒ 35,-- per jaar. Studenten, leden jonger<br />
dan 21 of ouder dan 65 jaar belaten / 25,--. Aanmelding kan geschieden<br />
schriftelijk (Postbus 1448 8001 BK Zwolle) of telefonisch<br />
(038-539625).<br />
Bestuur<br />
voorzitter<br />
secretaris<br />
penningmeester/<br />
ledenadministratie<br />
leden<br />
J. Hagedoorn<br />
R. Salet<br />
H. Brassien<br />
R.T. Oost<br />
B.H. Edel<br />
Redactie Tijdschrift en Jaarboek<br />
wnd. hoofdredacteur<br />
Tijdschrift<br />
hoofdredacteur<br />
Jaarboek<br />
leden<br />
Postadres Vereniging<br />
Tyassenbelt 28<br />
Sellekamp 32<br />
Brederostraat 76<br />
Zwolle<br />
Zwolle<br />
Zwolle<br />
P.C. Lindhoud Boddemate 14 Zwolle<br />
N. Lettinck<br />
J.H. Drentje<br />
W.A. Huijsmans<br />
R.T. Oost<br />
I. Wormgoor<br />
H.C.J. Wullink<br />
A. van der Wurff<br />
Postbus 1448 8001 BK Zwolle