Download pdf - Textualscholarship.nl
Download pdf - Textualscholarship.nl Download pdf - Textualscholarship.nl
Inleiding 79 de oostelijker. De oppositie sulke/selke bestaat uit een Vlaamse en een Brabantse component. Typisch voor de grensstreek tussen Vlaanderen en Brabant is de afwisseling van ê en ei in woorden met een West-Germaanse ai, zoals cleene/cleine, gemeen/gemein, beede/beide, helich/heilich, sceiden/ sceden, teken/teiken. Brabantse naast Vlaamse schrijfwijzen zijn in het spel bij de paren ierst/eerst, rueren/roeren, grueten/groeten. De opvallendste variatie vertoont zeker het hulpwerkwoord sullen, dat niet alleen het Brabantse selen, maar ook het ontronde Oost-Vlaams/Brabantse sellen naast zich heeft. De meest in het oog springende karakteristiek van het handschrift is de hoge mate van variabiliteit van een aantal kenmerken. Hiervoor zijn drie verklaringen denkbaar: a. Een van beide variëteiten is afkomstig uit de legger, de andere is kenmerkend voor de bovenlaag, dat wil zeggen de kopie. b. Het handschrift is geschreven door kopiisten uit een grensregio, waarin zowel Vlaamse als Brabantse kenmerken te vinden zijn. c. Wij hebben te maken met een soort pre-Standaardnederlands dat gekenmerkt wordt door additie van streektaalkenmerken. De a-variant moet bij een paar teksten in het handschrift onmiddellijk in twijfel getrokken worden omdat de legger aantoonbaar niet uit Vlaanderen of Brabant afkomstig was. Als desondanks deze mengeling van Vlaams en Brabants aanwezig blijkt, moet daar een andere reden voor zijn. De b-variant is bij de huidige stand stand van onze kennis de meest plausibele. Wij zouden dus moeten zoeken in het grensgebied tussen het Vlaams en het Brabants. Alleen vertoont het Oost-Vlaams in de middeleeuwen nauwelijks karakteristieke eigen kenmerken. Het is Vlaams met een naar het oosten afnemend aantal Vlaamse en toenemend aantal Brabantse kenmerken. Deze geleidelijke overgang vindt men omgekeerd ook in het zuidwesten van Brabant. Daar krijgen wij dus te maken met Brabants met een naar het westen toe toenemend aantal Vlaamse karakteristieken. Dit overgangsgebied is vrij breed en vertoont een van west naar oost uitwaaierend terraslandschap. Dit wordt traditioneel verklaard door het feit dat de Vlaams-Brabantse grens in de loop van de middeleeuwen in beweging is geweest. Kern van het landschap is het riviertje de Dender. Vandaar dat men van de ‘Denderstreek’ spreekt. Het komt neer op een driehoek met Aalst in het noorden, Oudenaarde in het westen en Brussel in het oosten. Vrijwel alle kenmerken die men in het Wiesbadense handschrift aantreft, komen bijvoorbeeld met wisselende frequentie voor in de Oudenaardse oorkondentaal. 124 Ze zijn echter even goed aan te treffen in het Zuidwest-Brabants. 125
80 Het Wiesbadense handschrift Gelet op het feit dat er onder de literaire handschriften uit de veertiende eeuw onverwacht veel te vinden zijn die wat hun taal betreft in deze regio gelokaliseerd moeten worden, wordt het steeds dringender om de vraag te stellen of deze diagnose wel juist is. Dan zou de Denderstreek namelijk het leeuwenaandeel van de literaire handschriftenproductie in de veertiende eeuw hebben voortgebracht. Dat is niet onmogelijk, maar het is niet helemaal uitgesloten dat deze mengtaal volgens het principe van de varianten - additie (resp. de complementaire substractie) een soort voorstadium van de ontwikkeling naar een gemeenschappelijke schrijftaal in de zuidelijke Nederlanden is geweest, de c-variant dus. Misschien fungeerde in de veertiende eeuw een mengtaal bestaande uit Vlaamse en Brabantse elementen ook buiten de grensstreek tussen beide regio’s als een soort pre-standaardtaal. Het onderzoek op dit gebied is echter nog niet ver genoeg gevorderd om hierover definitieve uitspraken te doen. Voor de drukkerstaal in de tweede helft van de vijftiende eeuw moeten wij een dergelijke constellatie (met ook Hollandse kenmerken erbij) in elk geval wel aannemen. 126 Het lijkt bij de huidige stand van onderzoek het meest waarschijnlijk dat het Wiesbadense handschrift ontstaan is in de driehoek Aalst-Oudenaarde- Brussel. Dit geconstateerd zijnde zullen wij eerst de afzonderlijke kopiisten bekijken en daarna onderzoeken of er in de teksten invloed van de respectieve leggers te constateren valt. 2. Schrijvershanden We kunnen onder de kopiisten van het Wiesbadense handschrift drie groepen onderscheiden. De kerngroep wordt gevormd door de handen 1, 2, 3, 6, 7 en 8. Duidelijk afwijkend is hand 9. De twee resterende handen, 4 en 5, zijn verantwoordelijk voor het perkamenten deel van de codex. Dat verbindt ze wel enigszins met elkaar, betekent echter geenszins dat zij samen een homogene groep vormen. De Oost-Vlaams/Brabantse groep Wanneer wij de eventuele invloed van de legger wegfilteren (zie hieronder), kunnen wij vaststellen dat het merendeel van de bovengenoemde zes handen die de kern van de Wiesbadense codex hebben geschreven, gekenmerkt wordt door de boven beschreven mengeling van Vlaamse en Brabantse kenmerken. Zij kunnen dus binnen de driehoek Aalst-Oudenaarde-Brus- 124 Zie Hoebeke 1968. 125 Van Loey 1937. 126 Zie Berteloot 2005.
- Page 30 and 31: Inleiding 29 verdeling willen sugge
- Page 32 and 33: Inleiding 31 Afb. 2 f. 3r (detail).
- Page 34 and 35: Inleiding 33 3’, 47 en de z (met
- Page 36 and 37: Inleiding 35 hand 7 voor een r noga
- Page 38 and 39: Inleiding 37 Afb. 6 f. 62r (detail)
- Page 40 and 41: Inleiding 39 Afb. 10 f. 97r (detail
- Page 42 and 43: Inleiding 41 Eenheid IIb Deze eenhe
- Page 44 and 45: Inleiding 43 (tekst 35), waarna een
- Page 46 and 47: Inleiding 45 gebleven ruimte boven
- Page 48 and 49: Inleiding 47 Afb. 13 f. 110r (detai
- Page 50 and 51: Inleiding 49 kens zijn meestal schu
- Page 52 and 53: Inleiding 51 lijkt erg veel op dat
- Page 54 and 55: Inleiding 53 Tabel 3. Overzicht van
- Page 56 and 57: Inleiding 55 Afb. 17 f. 45r (detail
- Page 58 and 59: Inleiding 57 Afb. 24 f. 25r (detail
- Page 60 and 61: Inleiding 59 bara, die op f. 118v g
- Page 62 and 63: Inleiding 61 de tekeningen geplakt
- Page 64 and 65: Inleiding 63 sneden banderol met, e
- Page 66 and 67: Inleiding 65 Salvator Mundi gelijmd
- Page 68 and 69: Inleiding 67 de drie gebeden (tekst
- Page 70 and 71: Inleiding 69 geleding zijn rode lom
- Page 72 and 73: Inleiding 71 langs de contouren ext
- Page 74 and 75: Inleiding 73 ook voor elk van de vi
- Page 76 and 77: Inleiding 75 Afb. 30 f. 13v-14r
- Page 78 and 79: Inleiding 77 F. 152 en 25 Folium 15
- Page 82 and 83: Inleiding 81 sel gelokaliseerd word
- Page 84 and 85: Inleiding 83 gesprokener Kustwestvl
- Page 86 and 87: Inleiding 85 ven te extreem om de t
- Page 88 and 89: Inleiding 87 fragiele zilverstiftfi
- Page 90 and 91: Inleiding 89 ning en het afgewerkte
- Page 92 and 93: Inleiding 91 vraag is natuurlijk of
- Page 94 and 95: Inleiding 93 Tabel 4. Overzicht van
- Page 96 and 97: Inleiding 95 De basis van de compos
- Page 98 and 99: Inleiding 97 ning van de doop van C
- Page 100 and 101: Inleiding 99 passing van de tekenin
- Page 102 and 103: Inleiding 101 Inc.: Om dat god alle
- Page 104 and 105: Inleiding 103 zie Hogenelst, 1997,
- Page 106 and 107: Inleiding 105 30 f. 91va-30: Armoed
- Page 108 and 109: Inleiding 107 43 f. 116vb32-39: Spr
- Page 110 and 111: Inleiding 109 59 f. 135rb4-135vb: O
- Page 112 and 113: Inleiding 111 75 f. 147ra-151rb13:
- Page 114 and 115: Afkortingen 113 [6] 108rb 3me (omme
- Page 116 and 117: Afkortingen 115 [3] *he’n (heren)
- Page 118 and 119: Afkortingen 117 b. bij contractie:
- Page 120 and 121: Afkortingen 119 [2 3 4] Ø [5] 105v
- Page 122 and 123: Afkortingen 121 b. afkorting voor
- Page 124 and 125: Afkortingen 123 (b) ‘anderen’ D
- Page 126 and 127: Afkortingen 125 waracht.../waeracht
- Page 128 and 129: Verantwoording van de editie Editie
80 Het Wiesbadense handschrift<br />
Gelet op het feit dat er onder de literaire handschriften uit de veertiende<br />
eeuw onverwacht veel te vinden zijn die wat hun taal betreft in deze regio<br />
gelokaliseerd moeten worden, wordt het steeds dringender om de vraag te<br />
stellen of deze diagnose wel juist is. Dan zou de Denderstreek namelijk het<br />
leeuwenaandeel van de literaire handschriftenproductie in de veertiende<br />
eeuw hebben voortgebracht. Dat is niet onmogelijk, maar het is niet helemaal<br />
uitgesloten dat deze mengtaal volgens het principe van de varianten -<br />
additie (resp. de complementaire substractie) een soort voorstadium van de<br />
ontwikkeling naar een gemeenschappelijke schrijftaal in de zuidelijke<br />
Nederlanden is geweest, de c-variant dus. Misschien fungeerde in de veertiende<br />
eeuw een mengtaal bestaande uit Vlaamse en Brabantse elementen<br />
ook buiten de grensstreek tussen beide regio’s als een soort pre-standaardtaal.<br />
Het onderzoek op dit gebied is echter nog niet ver genoeg gevorderd<br />
om hierover definitieve uitspraken te doen. Voor de drukkerstaal<br />
in de tweede helft van de vijftiende eeuw moeten wij een dergelijke constellatie<br />
(met ook Hollandse kenmerken erbij) in elk geval wel aannemen.<br />
126<br />
Het lijkt bij de huidige stand van onderzoek het meest waarschij<strong>nl</strong>ijk dat<br />
het Wiesbadense handschrift ontstaan is in de driehoek Aalst-Oudenaarde-<br />
Brussel. Dit geconstateerd zijnde zullen wij eerst de afzonderlijke kopiisten<br />
bekijken en daarna onderzoeken of er in de teksten invloed van de<br />
respectieve leggers te constateren valt.<br />
2. Schrijvershanden<br />
We kunnen onder de kopiisten van het Wiesbadense handschrift drie groepen<br />
onderscheiden. De kerngroep wordt gevormd door de handen 1, 2, 3,<br />
6, 7 en 8. Duidelijk afwijkend is hand 9. De twee resterende handen, 4 en<br />
5, zijn verantwoordelijk voor het perkamenten deel van de codex. Dat verbindt<br />
ze wel enigszins met elkaar, betekent echter geenszins dat zij samen<br />
een homogene groep vormen.<br />
De Oost-Vlaams/Brabantse groep<br />
Wanneer wij de eventuele invloed van de legger wegfilteren (zie hieronder),<br />
kunnen wij vaststellen dat het merendeel van de bovengenoemde zes handen<br />
die de kern van de Wiesbadense codex hebben geschreven, gekenmerkt<br />
wordt door de boven beschreven mengeling van Vlaamse en Brabantse<br />
kenmerken. Zij kunnen dus binnen de driehoek Aalst-Oudenaarde-Brus-<br />
124 Zie Hoebeke 1968.<br />
125 Van Loey 1937.<br />
126 Zie Berteloot 2005.