Download pdf - Textualscholarship.nl

Download pdf - Textualscholarship.nl Download pdf - Textualscholarship.nl

textualscholarship.nl
from textualscholarship.nl More from this publisher
04.05.2013 Views

Inleiding 73 ook voor elk van de vier punten van hoogmoed in de daaropvolgende tekst 59, die midden in kolom 135rb begint en doorloopt tot onderaan kolom 135vb. De eenheden Va en Vb (f. 137-151) De laatste katernen van de Wiesbadense codex zijn nagenoeg geheel beschreven door hand 7. De bladen moeten gelezen worden in de volgorde 143-146, 141-142, 137-140, 147-151. De eerste tekst is dan de Leer van sint Paulus over de Heilige Geest (tekst 60); hij eindigt in kolom 146ra. Het rode opschrift (143ra1-2) is geschreven door hand A, waarna de tekst opent met een grote bladinitiaal van drie regels hoog. De overige rubrieken zijn alle op daarvoor opengelaten plaatsen aangebracht door hand 7. Hij verzorgde de rubricering op de hem bekende wijze en als steeds tamelijk vluchtig. 121 Een tendens die wij al in de eerdere eenheden bespeurden, zet zich verder door. Aan de versiering van de weinige rode lombarden die nog voorkomen, is minder tot geen aandacht besteed; net als bij de wat grotere initiaal in kolom 143ra en bij de initialen in de eerder door hand 9 gekopieerde teksten wordt geel al helemaal niet gebruikt. De lombarden zijn vaak niet meer dan één regel hoog en onversierd. In tekst 60, die eindigt in kolom 146ra, komen ze helemaal niet voor. De volgende tekst, Memento mori (tekst 61), beslaat f. 146ra5-31 en opent met zo’n kleine, één regel hoge rode lombarde. De preek ‘van Maria voor Hendrik van Calster’ (tekst 62) heeft op de eerste drie regels van kolom 146rb een opschrift in forse rode letters, zoals vaker bij hand 7 in een combinatie van textualis en cursiva. De tekst begint met een iets opengewerkte rode lombarde I, waarvoor een ruimte van twee regels hoog was uitgespaard. De preek wordt in kolom 146vb nog gevolgd door twee kortere tekstjes: Vier dwalingen en Dictum sint Bernardus. Tussen de afsluitende sierlijn en de eerste regel van het eerste tekstje (tekst 63) schreef hand 7 met zwarte inkt in kleinere letters de titel Dit sijn iiii poenten daer die mensche in doelt (146vb25). Dit tekstje en het volgende (tekst 64) worden gescheiden door een dunne lijn met versierde uiteinden; en onder kolom 146va en 146vb werd, als vaker, over de hele breedte van de bladspiegel een sierlijn getrokken. Rechts daaronder noteerde hand 7 Nota (146vb39). Na f. 146 volgden de huidige bladen f. 141-142 en 137-140, waarna f. 147-151 de laatste bladen van de codex zijn. De eerste drie regels van kolom 141ra worden gevormd door een spreuk van Seneca (tekst 65), die 121 Opmerkelijk is overigens, dat hij met een fijn rood pennetje aan het eind van de eerste regel van tekst 61, Ic beghinne in den name, met rood het woord Jhesus aanvulde. Cf. f. 141rb34, waar tussen Ende en lieden een rood invoegteken is gezet en rechts van de regel met rood het woordje doemt met invoegteken is geplaatst (tekst 66 r. 31).

74 Het Wiesbadense handschrift hand 7 met rood schreef. Zij begint met een wat forsere letter en is tussen rode lijnen geplaatst. Eronder begint Over de goedertierenheid van God (tekst 66) met een rode lombarde I van één regel hoog; de tekst eindigt op f. 141va17 met een rood doorstreept Deo gratias. De opschriften van de volgende twee teksten (67 en 68) zijn, net als de spreuk van Seneca, in rood uitgevoerd en tussen simpel versierde rode lijnen geplaatst. De eerste, Dits sente Pauwels leere (141va18), is in forsere rode letters, een combinatie van cursiva en textualis, geschreven. De geleding van de tekst bestaat uit acht rode lombarden van één regel hoog. Het tweede rode opschrift is in de ‘gewone’ cursiva van hand 7 (142rb21-23), waarna de tekst met een twee regels hoge, onversierde lombarde A begint. De tekst (68) is de eerste van twee over de zeven woorden van Christus aan het kruis. Net als in tekst 67 zijn voor de verdere geleding kleine rode lombarden van één regel hoog gebruikt. Na het einde ervan, met twee keer een rood doorstreept amen, begint de tweede tekst over de zeven kruiswoorden (tekst 69) met een eenvoudige rode lombarde van één regel hoog. Dit type initialen, waarmee steeds op een nieuwe alinea begonnen wordt, structureert ook de volgende rijtjestekst, over de acht zaligsprekingen van Christus (tekst 70). Die begint onder een scheidingslijn op f. 137vb20 en loopt door tot 138vb19. Er volgt, onder opnieuw een iets versierde scheidingslijn, een tekst over nederigheid (tekst 71), die bijna ongemerkt overgaat in een kort exempel (tekst 72). Daarmee zijn we gekomen aan het eind van kolom 139ra. Die wordt afgesloten met sierlijnen waartussen hand 7 zijn paraaf gezet heeft. In kolom 139rb begint een gebed (tekst 73); op de eerste regel noteerde hand 7 met rode inkt Hier beghint een goede oracie, waarachter hij eveneens in rode inkt zijn paraaf zette. Opnieuw is de initiaal een eenvoudige rode lombarde van één regel hoog; en dat geldt ook voor de eerste letter van de aan sint Bernardus toegeschreven tekst over geestelijke armoede en liefde (tekst 74), die onder een volgende scheidingslijn in kolom 139vb begint en doorloopt tot onderaan kolom 140vb. Daaronder noteerde hand 7, nu tussen twee parafen, het woord amen, dat hij, als vaker, met een rood streepje ophaalde. De laatste grote tekst – excerpten uit de Middelnederlandse vertaling van Gerard van Vliederhovens Cordiale de quatuor novissimis (tekst 75) – wordt bovenaan kolom 147ra ingeleid door een Latijns citaat, waarvan de eerste letter een drie regels hoge, oorspronkelijk opengewerkte rode letter M is. De tekst eindigt op 151rb regel 13, waar hand 7 opnieuw zijn paraaf zette. Er volgen nog twee overwegingen (tekst 76 en 77), waarna op de versozijde een tekening van sint Joris is gelijmd, met daaronder het door hand B toegevoegde schietgebedje.

I<strong>nl</strong>eiding 73<br />

ook voor elk van de vier punten van hoogmoed in de daaropvolgende tekst<br />

59, die midden in kolom 135rb begint en doorloopt tot onderaan kolom<br />

135vb.<br />

De eenheden Va en Vb (f. 137-151)<br />

De laatste katernen van de Wiesbadense codex zijn nagenoeg geheel beschreven<br />

door hand 7. De bladen moeten gelezen worden in de volgorde<br />

143-146, 141-142, 137-140, 147-151. De eerste tekst is dan de Leer van sint<br />

Paulus over de Heilige Geest (tekst 60); hij eindigt in kolom 146ra. Het rode<br />

opschrift (143ra1-2) is geschreven door hand A, waarna de tekst opent met<br />

een grote bladinitiaal van drie regels hoog. De overige rubrieken zijn alle op<br />

daarvoor opengelaten plaatsen aangebracht door hand 7. Hij verzorgde de<br />

rubricering op de hem bekende wijze en als steeds tamelijk vluchtig. 121<br />

Een tendens die wij al in de eerdere eenheden bespeurden, zet zich verder<br />

door. Aan de versiering van de weinige rode lombarden die nog voorkomen,<br />

is minder tot geen aandacht besteed; net als bij de wat grotere initiaal<br />

in kolom 143ra en bij de initialen in de eerder door hand 9 gekopieerde<br />

teksten wordt geel al helemaal niet gebruikt. De lombarden zijn vaak niet<br />

meer dan één regel hoog en onversierd. In tekst 60, die eindigt in kolom<br />

146ra, komen ze helemaal niet voor.<br />

De volgende tekst, Memento mori (tekst 61), beslaat f. 146ra5-31 en<br />

opent met zo’n kleine, één regel hoge rode lombarde. De preek ‘van Maria<br />

voor Hendrik van Calster’ (tekst 62) heeft op de eerste drie regels van kolom<br />

146rb een opschrift in forse rode letters, zoals vaker bij hand 7 in een<br />

combinatie van textualis en cursiva. De tekst begint met een iets opengewerkte<br />

rode lombarde I, waarvoor een ruimte van twee regels hoog was<br />

uitgespaard. De preek wordt in kolom 146vb nog gevolgd door twee kortere<br />

tekstjes: Vier dwalingen en Dictum sint Bernardus. Tussen de afsluitende<br />

sierlijn en de eerste regel van het eerste tekstje (tekst 63) schreef hand<br />

7 met zwarte inkt in kleinere letters de titel Dit sijn iiii poenten daer die<br />

mensche in doelt (146vb25). Dit tekstje en het volgende (tekst 64) worden<br />

gescheiden door een dunne lijn met versierde uiteinden; en onder kolom<br />

146va en 146vb werd, als vaker, over de hele breedte van de bladspiegel een<br />

sierlijn getrokken. Rechts daaronder noteerde hand 7 Nota (146vb39).<br />

Na f. 146 volgden de huidige bladen f. 141-142 en 137-140, waarna f.<br />

147-151 de laatste bladen van de codex zijn. De eerste drie regels van kolom<br />

141ra worden gevormd door een spreuk van Seneca (tekst 65), die<br />

121 Opmerkelijk is overigens, dat hij met een fijn rood pennetje aan het eind van de eerste regel<br />

van tekst 61, Ic beghinne in den name, met rood het woord Jhesus aanvulde. Cf. f. 141rb34,<br />

waar tussen Ende en lieden een rood invoegteken is gezet en rechts van de regel met rood het<br />

woordje doemt met invoegteken is geplaatst (tekst 66 r. 31).

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!