Download pdf - Textualscholarship.nl

Download pdf - Textualscholarship.nl Download pdf - Textualscholarship.nl

textualscholarship.nl
from textualscholarship.nl More from this publisher
04.05.2013 Views

Inleiding 41 Eenheid IIb Deze eenheid wordt gevormd door twee papieren bifolia (f. 90-91^109- 110, katern 8), die een geheel van twee perkamenten katernen omsluiten: een katern van 12 folia (93-104) en een van vier folia (105-108). De omsluitende bifolia zijn gemaakt van hetzelfde soort papier, met het watermerk P, dat voor drie van de zes dubbelbladen van katern 6 (f. 62-72) gebruikt werd. De eerste twee bladen (f. 90-91) zijn beschreven in de cursiva van hand 3. Wij behandelen eerst de twee perkamenten katernen (9 en 10), die een verlengde codicologische eenheid vormden. 61 De door hand 4 beschreven senio (f. 93-104, katern 9) werd door hand 5 namelijk uitgebreid met een binio (f. 105-108, katern 10), om daarin zijn tekst voort te zetten. Hand 4 Katern 9 (f. 93-104) lijkt ooit een op zichzelf staand handschrift te zijn geweest. De voorste zes bladen (f. 93-98) zijn genummerd, van j tot vj. Er staan twee kolommen op een pagina, van elk 50 regels. De pagina’s zijn afgelijnd en gelinieerd met loodstift. Dit enkelkaternhandschrift bevatte maar één tekst: de berijmde dialoog over het schouwende leven (tekst 33). Die begint op f. 93r met een vijf regels hoge ingebouwde initiaal I en eindigt op f. 104r, op regel 7 van de a-kolom. De kopiist, bij ons hand 4, is geïdentificeerd als een van de kopiisten van een fragmentarisch overgeleverde perkamenten codex in vier kolommen van de Spiegel historiael. 62 Dat handschrift wordt gedateerd omstreeks 1400 en is in Holland gelokaliseerd. 63 Hand 4 schrijft een regelmatige littera textualis (zie afb. 10 op p. 39). Een van zijn kenmerken is het consequente gebruik van de ‘hokjes’-a, en van de ronde r na een o; een enkele keer zet hij die 2-vormige r ook na een (ronde) d. De g heeft een rechte, doorgaande haal als rug; de ronde eind-s heeft als basis een ‘omgekeerde 3’. Hand 5 De binio die door hand 5 werd toegevoegd, is van een duidelijk andere kwaliteit perkament (f. 105-108). De verlenging diende voor de prozatekst die opent met Dit sijn questien van eenen goeden simpelen mensche, daer die opperste coninc ziere zielen op antwoert (tekst 34). Deze dialoog begint op regel 9 van kolom 104ra en eindigt onderaan kolom 108ra. Hand 5 schrijft, net als 4, een littera textualis. Ook zet hij de aflijning en liniëring met loodstift voort. Het aantal regels per kolom wisselt echter: het be- 61 Zie voor het begrip ‘verlengde codicologische eenheid’, Gumbert 2004, 21-26, i.h.b. 24-25. 62 Biemans 1997, 257, 355. 63 Cf. Deschamps 1972, nr. 30a. Biemans (zie vorige noot) neemt deze datering en lokalisering over.

42 Het Wiesbadense handschrift draagt 47 op 104rb, 48 op f. 104v en 50 op f. 105r-108r. Verder noteerde hand 5 rechtsonder in de marge van f. 104v een custode. De textualis van hand 5 heeft een tamelijk gebroken karakter (zie afb. 11 op p. 39). Dat verklaart misschien waarom hij naast een ‘hokjes’-a ook een ‘buikjes’-a schrijft. Net als hand 4 zet hij consequent een ronde r na een o, en soms schrijft hij die ook na andere letters die op een boog eindigen (inclusief v/w). Deze 2-vormige r loopt onderaan uit in een zwierig sierlijntje; de rechte r heeft steeds een verticaal sierhaaltje, en ook rechts aan het dwarsstreepje van de t zit een dergelijk sierhaarlijntje. De (ronde) eind-s van hand 5 heeft de structuur van wat Gumbert een ‘officiële’ s noemt. 64 De (ronde) d en daaropvolgende a, e of o vormen steeds een ligatuur. Een onderscheidend kenmerk is het horizontale schrapje door de bovenste helft van de z. Door zijn staart lijkt deze letter op een 3. Daarmee wijkt hij af van de z met dwarsstreepje en staart zoals hand 2 die schrijft. Ten slotte kan gewezen worden op het naar verhouding spaarzame gebruik van abbreviaturen door hand 5. F. 90-91: hand 3 Van de twee papieren bifolia die om de twee perkamenten katernen gelegd werden, zijn de folia 90-91 beschreven in de cursiva van hand 3, die hetzelfde papier, met het watermerk P, ook gebruikte voor zijn afschrift van Beda’s Apocalyps-commentaar (zie tabel 1). Op de eerste drie bladzijden kopieerde hij het gedicht Den lof van Maria ghemaect op drie staven (f. 90ra1-91rb41, tekst 28), op de vierde bladzijde gevolgd door de dialoog tussen ‘Meester Eggaert en de leek’ over waarachtige armoede (f. 91va1-30, tekst 30) en een gebed dat sint Andreas sprak toen hij aan het kruis hing (f. 91va31-vb38, tekst 31). De cursiva van hand 3 (afb. 8 op p. 38) is beduidend kleiner en ronder dan die van hand 7; maar buiten dit verschil in algemeen aspect zijn er ook duidelijk overeenkomsten. Zo is de eerste haal van de v en w ook in de cursiva van hand 3 duidelijk gebroken. F. 109-110: hand 6 Volgend op de Questien, de tweede tekst in de perkamenten eenheid, werden in een kleine, wat vluchtiger cursiva enkele korte teksten gekopieerd door hand 6. Deze hand komt verder in de codex niet voor. Op f. 108rb- 109ra schreef hij een prozatekst die begint met Dit sijn die oefeninghen die behoren eenen gheesteliken toe en tot halverwege kolom 109va doorloopt 64 Gumbert 1974, 227-228: ‘erst Oberteil: 1. linke Senkrechte, 2. “Dachstrich”; dann Unterteil: 3. “Fussstrich”, 4. Abschluss rechts unten’. Bij de g gaat het om de structuur waarbij, aldus Gumbert, 217, ‘der rechte Oberteil und der linke Oberteil zu einer durchgehenden Kurve verbunden sind’.

42 Het Wiesbadense handschrift<br />

draagt 47 op 104rb, 48 op f. 104v en 50 op f. 105r-108r. Verder noteerde<br />

hand 5 rechtsonder in de marge van f. 104v een custode.<br />

De textualis van hand 5 heeft een tamelijk gebroken karakter (zie afb. 11<br />

op p. 39). Dat verklaart misschien waarom hij naast een ‘hokjes’-a ook een<br />

‘buikjes’-a schrijft. Net als hand 4 zet hij consequent een ronde r na een o,<br />

en soms schrijft hij die ook na andere letters die op een boog eindigen (inclusief<br />

v/w). Deze 2-vormige r loopt onderaan uit in een zwierig sierlijntje;<br />

de rechte r heeft steeds een verticaal sierhaaltje, en ook rechts aan het<br />

dwarsstreepje van de t zit een dergelijk sierhaarlijntje. De (ronde) eind-s<br />

van hand 5 heeft de structuur van wat Gumbert een ‘officiële’ s noemt. 64 De<br />

(ronde) d en daaropvolgende a, e of o vormen steeds een ligatuur.<br />

Een onderscheidend kenmerk is het horizontale schrapje door de bovenste<br />

helft van de z. Door zijn staart lijkt deze letter op een 3. Daarmee<br />

wijkt hij af van de z met dwarsstreepje en staart zoals hand 2 die schrijft.<br />

Ten slotte kan gewezen worden op het naar verhouding spaarzame gebruik<br />

van abbreviaturen door hand 5.<br />

F. 90-91: hand 3<br />

Van de twee papieren bifolia die om de twee perkamenten katernen gelegd<br />

werden, zijn de folia 90-91 beschreven in de cursiva van hand 3, die hetzelfde<br />

papier, met het watermerk P, ook gebruikte voor zijn afschrift van<br />

Beda’s Apocalyps-commentaar (zie tabel 1). Op de eerste drie bladzijden<br />

kopieerde hij het gedicht Den lof van Maria ghemaect op drie staven (f.<br />

90ra1-91rb41, tekst 28), op de vierde bladzijde gevolgd door de dialoog<br />

tussen ‘Meester Eggaert en de leek’ over waarachtige armoede (f. 91va1-30,<br />

tekst 30) en een gebed dat sint Andreas sprak toen hij aan het kruis hing (f.<br />

91va31-vb38, tekst 31). De cursiva van hand 3 (afb. 8 op p. 38) is beduidend<br />

kleiner en ronder dan die van hand 7; maar buiten dit verschil in algemeen<br />

aspect zijn er ook duidelijk overeenkomsten. Zo is de eerste haal van de v<br />

en w ook in de cursiva van hand 3 duidelijk gebroken.<br />

F. 109-110: hand 6<br />

Volgend op de Questien, de tweede tekst in de perkamenten eenheid, werden<br />

in een kleine, wat vluchtiger cursiva enkele korte teksten gekopieerd<br />

door hand 6. Deze hand komt verder in de codex niet voor. Op f. 108rb-<br />

109ra schreef hij een prozatekst die begint met Dit sijn die oefeninghen die<br />

behoren eenen gheesteliken toe en tot halverwege kolom 109va doorloopt<br />

64 Gumbert 1974, 227-228: ‘erst Oberteil: 1. linke Senkrechte, 2. “Dachstrich”; dann Unterteil:<br />

3. “Fussstrich”, 4. Abschluss rechts unten’. Bij de g gaat het om de structuur waarbij, aldus Gumbert,<br />

217, ‘der rechte Oberteil und der linke Oberteil zu einer durchgehenden Kurve verbunden<br />

sind’.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!