You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
... ......... .... .................................„,„ .•••••• •••<br />
i<br />
4<br />
.. ...,..,:. . .1,1.:,......„,......,.:•::1:::..... ,......„ . ,<br />
...:• „ .......<br />
.:,,,. .. , .,.. :,,....:...1.:::::,:. g..,,........ f, ::.::::, :• • • -.1 :.. ...• ...s...:.,.<br />
'.".".' — .t.-1:-''''.1.'''' ''''' ‘" ''''''. ' 1:' i . ' ''''<br />
.::.:k:::,..,..:.,:...,..::,,,;:-...„:„.„.2„.:,.„„;:g„..:.,,,,:10......,.\ ..'.... ,.. ... ..,:.-:.:<br />
....;‘::::::.!7,11;',::.:::Airi-:4V.:::i.:OP,...:1E.:::':::::::..!;i1.:6iWz.-ii!......,:i.:Y:'..::'11,:'::::::.s..::.,:..::::::::;i'.,::'...:....:;..:i.,.......-.<br />
,.:!:::0:i:::::.,::;:::.:,?:,.:i,..::::ii....:.:::...,...'...::::1';',0....,:;i:4:::,...:.:1:..!,....:;',...q.;.i.1:... .;:::?:.::.a,:...:4.4'E'...:::1.....:'......:.:...,:.,::::::!.,......<br />
..:.'::::::::::::4;:::::......::::.i.....,..,......:::....1:::::.::::......:.....::::..::::.-<br />
'..:,. ..:.::::::::......i.:::::::::.:::;::::..;:,,-;:::„::i:,....::u.:1,..„....::::ii:::.:!:;::.,:,::!...:;.:.....':'.<br />
:',.:;:,...,...f:...,',...::::::.:',:..i..::!:,:.i.::,',./... .::::::-..,:-::,:.:.::::. ... ...................................................................... .,,:::::::..:...,....:.::,:!::.::::,.‘.::::,.:.::,..........<br />
:',,:.....:,:::::::::::.4..:::.;:f.::::;:.,:...:::::,:::::;.:,..:::::":::::::'.‘:;:,:::::,..::,,,:,...:...',.s.,::::.:.:........„:'.....: . ..:.:,,:..::::.'.....;:,.:.:.:,:.:......::.:..:. s:....,..:::.,.:.....<br />
.....,.....:..:..'<br />
:::::::','::'...R.:4.:..ii.s......'....".:....:,......::1::.:.::.:.::.....,::,'......z..::::'...:k.;.i...:‘:',....................................::::::.:'?i:::::......,::::::.:::.:s.:.,:.‘<br />
...;..:).'.:.':...:...:.,...;:.::....:::::....'...::::.,,i..i: ..... :::::::'..,...;:i:::::::..:: :::,:i':'.!':;:::::‘:':i'::::::::.N.7....:.:0:::'4::::::',::.,..:'.;:::...;::,::::''...:::::':':::::'.::i..:;:::::::.....<br />
$<br />
:,:ile,Leit:::;:e4r,;[...„,-;',..:::oftriff....,-,<br />
.::::„:::.::::...:.:,....,:.:....::::.:.::::.:.....,:,:::::::..„...:, .s.,::::::::::::.:i....,...,„.::,....:..:,...:.„:;::::::..::,:.:.;1....:::::,......:::::::::::,.:::.::.,,„:,::::.......:::::.,:.,...,,,
NEDERLAND EN ORANJE<br />
IN<br />
BEELD EN SCHRIFT.
NEDERLAND EN ORANJE<br />
IN<br />
BEELD EN SCHRIFT.<br />
DE GESCHIEDENIS VAN ONS VADERLAND AAN NEERLAND'S<br />
VOLK VERHAALD<br />
DOOR<br />
P. J. KLOPPERS.<br />
.A.C1-1'1'S'I'M DMEI.a-<br />
Deze Uitgave ward vereerd met de inteekening van H.H. N.M. de Koningin en de<br />
Koningin-Moeder der Nederlanden.<br />
--------<br />
AMSTERDAM,<br />
D. LOS.
HOOFDSTUK I.<br />
HET APRIL-MINISTERIE.<br />
De circulaire, door de Utrechtsche vereeniging Koning<br />
en V a d er I and in het licht gegeven, werd in alle, ook zelfs<br />
de kleinste gemeenten van het land verspreid en, vooral door de<br />
krachtige hulp der predikanten, was er nauwelijks een district<br />
of eene stad, waarin niet eene kiesvereeniging gesticht werd,<br />
die het program van de Utrechtsche vereeniging tot het hare<br />
maakte. In elke hoofdplaats van het kiesdistrict werd eene vereeniging<br />
gevormd van gelijkgezinden, die zich ten doel stelde,<br />
de verkiezingen in Protestantschen geest te leiden of zich aan<br />
te sluiten bij reeds bestaande vereenigingen, welke hetzelfde<br />
doel beoogden. De Anti-liberalen op het platte land voegden<br />
zich daarbij of trachtten zich althans met die uit de hoofdplaats<br />
van het district te verstaan, ten einde versnippering van<br />
stemmen en daardoor mislukking van het doel, dat men zich<br />
voor oogen gesteld had, te voorkomen. Zoodra men het Bens<br />
geworden was over den man zijner keuze, werd diens naam<br />
gepubliceerd en hij door de hoofdvereeniging en hare vertakkingen<br />
herhaaldelijk en met den meesten aandrang aanbevolen,<br />
terwijl zooveel mogelijk in overleg en met goedkeuring van de<br />
hoofdleiders gehandeld werd. Bij voorkeur koos men Protestanten<br />
en liefst dezulken, die zich in de Kamer reeds hadden<br />
doen kennen als bestrijders van Rome's invloed.<br />
Natuurlijk werd er van beide zijden hard gewerkt, en<br />
de gevolgen waren te voorzien. Behalve in die gewesten, waar<br />
de Thorbeckianen beslist de meerderheid vormden, of wel daar,
6 DE VERKIEZINGEN.<br />
waar men geheel onder invloed van den priester stond, was de<br />
invloed van de werking der vereeniging K o n i n g en V a d e rland<br />
dan ook zeer voelbaar, en toen het straks in eenige districten<br />
op herstemming aankwam, daalden de goede kansen<br />
der geavanceerd Liberalen nog meer. Mochten ook Maastricht,<br />
Rotterdam en Breda, en voorts Roermond de afgetreden ministers<br />
Thorbecke, Van Bosse en Strens andermaal in het poiitiek<br />
zadel beuren, uit hunne medestanders moesten velen hun<br />
zetel in de Kamer voor hunne tegenstanders ruimen. Zoo vielen<br />
o. a. J. Heemskerk Bz. te Amsterdam, Duller te Zutfen,<br />
Van der Linden en Metman te Gouda, Van Nierop te Hoorn,<br />
terwijl daarentegen de Anti-revolutionairen een negental zetels<br />
wonnen en zich thans op een twaalftal zetels in de Kamer<br />
konden beroemen. ook Groen van Prinsterer nam in de nieuwe<br />
Kamer zijne plaats weder in.<br />
Nauwelijks was de Natie bekomen van de agitatie, door<br />
de April-beweging, de crisis, de ontbinding der AKamer en de<br />
daaropvolgende verkiezingen verwekt, of men zag alweér met<br />
spanning naar de opening der Kamers uit en vooral hield de<br />
vraag, wat de Koning in de gebruikelijke Troonrede wel zou<br />
verklaren, naar aanleiding van de jongste gebeurtenissen, de belangstelling<br />
des yolks gaande. Den Wen Juni verscheen Z. M.<br />
dan ook zelf in de Vereenigde Kamer om de zitting te openen<br />
en sprak het volgende :<br />
„Mijne heeren !<br />
1k ben levendig getroffen geworden, toen onlangs duizenden<br />
rnijner beminde onderdanen, geschokt in hun nationaal<br />
gevoel en verontrust over hunne teederste belangen, zich tot<br />
mij wendden en van mij voorziening tegen het voorwerp hunner<br />
bekommering verlangden.<br />
Doordrongen van mijne verplichting om aller belangen en<br />
rechten te beschermen, heb ik gemeend, mij niet te moeten<br />
vereenigen met den raad, welke mij door de Raadslieden der<br />
Kroon werd gegeven. 1k begreep, dat opvolgen daarvan' de<br />
hoog gestegen bekommering niet opheffen en de onmiskenbare<br />
spanning der gemoederen niet bedaren kon.
DE TROONREDE. 7<br />
Op het alstoen geopenbaard verlangen der ministers, heb<br />
ik aan sommigen hunner ontslag verleend en hen vervangen<br />
door mannen, die mijn vertrouwen bezitten. Ik heb mij verplicht<br />
geacht, in verband daarmede een deel der Vertegenwoordiging<br />
te ontbinden en de kiezers in de gelegenheid te stollen<br />
om te doen blijken van hunne waardeering der omstandigheden.<br />
Thans zie ik mij met genoegen op nieuw omringd door de<br />
beide Kamers der Staten-Generaal, en het is mij een behoefte<br />
geweest, mijne heeren, in persoon uwe vergadering te openen.<br />
Het verheugt mij, dit te kunnen doen onder verblijdende<br />
uitzichten. Gewenschte goede verstandhouding naar buiten, toenemende<br />
ontwikkeling en welvaart naar binnen, zijn de voorteekenen,<br />
waaronder de Wetgevende Macht hare werkzaamheden<br />
mag- hervatten.<br />
Het bezwaar intusschen, waarop ik bij den aanhef het oog<br />
had, is, tot mijn leedwezen, nog niet uit den weg geruimd.<br />
Ik heb hierin getracht te voorzien, zoowel door ophelderingen<br />
uit te lokken daar, vanwaar de wonde, onwillekeurig,<br />
gelijk ik veronderstel, was toegebracht, als door maatregelen<br />
te beramen, in eigen boezem te nemen.<br />
De overtuiging heeft zich bij de Regeering gevestigd, dat<br />
aan vele moeilijkheden alleen door eene wet is tegemoet te<br />
komen.<br />
Het zesde hoofdstuk der Grondwet verzekert rechten aan<br />
de kerkgenootschappen, maar het legt ook aan de Regeering<br />
plichten op, bij welker volbrenging het gezag der wet niet<br />
kan worden gemist.<br />
Het is mijn oogmerk, hiertoe uwe medewerking in te<br />
roepen.<br />
Ik zal dit met te meer vertrouwen doen, naarmate ik verzekerd<br />
ben, dat de geest van gematigdheid en bedaard onderzoek,<br />
aan onzen landaard zoo zeer eigen, bij uwe overwegingen<br />
zal voorzitten, en dat het uwe ernstige zucht zal zijn, gelijk<br />
het de mijne is, het beginsel van godsdienstige verdraagzaamheid,<br />
op onzen bodem sinds lang inheemsch, met kracht
DE INDRUIC.<br />
te handhaven en alles te vermijden, wat verdeeldheid en scheuring<br />
tusschen de zonen van hetzelfde Vaderland zou kunnen<br />
doen ontstaan.<br />
Op die wijze zal het mogelijk zij n, een toestand te doen<br />
geboren worden, waarin door den Staat aan alle kerkgenootschappen<br />
eene gelijke bescherming kan worden verleend, en<br />
waarin zij, in gemeenschappelijke onderwerping aan dezelfde<br />
billijke en onpartijdige wet, waarborgen vinden voor hunne<br />
onderlinge vrijheid en zelfstandigheid.<br />
Het is overigens mijn voornemen in deze zitting alleen die<br />
ontwerpen van wet aan Uwe beraadslagingen aan te bieden,<br />
welke onderwerpen betreffen, die eene spoedige voorziening<br />
eischen.<br />
Ik verklaar alsnu deze vergadering geopend en ik besluit<br />
met den wensch, dat de wijsheid, die van boven is, ook ons<br />
moge opwekken en besturen, opdat onze pogingen ten nutte<br />
van het dierbaar Vaderland zich kenmerken door orde, vredelievendheid<br />
en recht."<br />
Over het algemeen mocht de indruk, welke de Troonrede<br />
maakte op de Natie, niet gunstig genoemd worden. Haar vorm<br />
was te koud en te gematigd, dan dat zij ook maar eenigermate<br />
zou beantwoord hebben aan de hoog gestelde verwachtingen,<br />
die de beide partijen in den lande gekoesterd hadden :<br />
geen hunner vond daarin een weérklank van de wenschen<br />
zijner partij of ook maar eenige overeenstemming met de<br />
koortsachtige opgewondenheid, welke de omstandigheden hadden<br />
veroorzaakt. En wat den inhoud betreft, deze was zoo<br />
dubbelzinnig, dat iedere partij zich met de hoop streelde,<br />
straks hare eigene uitlegging daarvan verwezenlijkt te zien en<br />
daardoor juist aanleiding vond om de tegenpartij te tarten,<br />
welke op hare beurt weder te weinig zekerheid vond om den<br />
aanval of te weren.<br />
Doch niet alleen teleurgestelde verwachtingen deden zich<br />
gelden : de vreeze, dat het anders mocht uitvallen dan men<br />
meende uit 's Konings woorden in optimistische oogenblikken<br />
te kunnen lezen, hield de gemoederen gespannen en onvoldaan,
HET ANTWOORD. 9<br />
Wij erkennen, dat de Regeering inderdaad voor eene moeilijke<br />
taak stond, en willen haar niet beoordeelen, doch alleen<br />
constateeren, dat het haar niet gelukken mocht, eene der partijen<br />
te voldoen. De Roomschen vreesden maar al te zeer,<br />
dat de Regeering met de in uitzicht gestelde wet op de kerkgenootschappen<br />
niets minder bedoelde dan de aan hunne kerk<br />
toekomende constitutioneele vrijheid te beperken en de leiders<br />
der April-beweging duchtten juist, dat de Regeering het voornemen<br />
had, door toegeven en inschikkelijkheid jegens de Roomschen,<br />
de zaak te bemiddelen en achtten de toezegging weinig<br />
in overeenstemming met de taal, door Z. M. bij de aanbieding<br />
van het Amsterdamsche adres geuit. Het adres van antwoord,<br />
door de Eerste Kamer voorgedragen, vond heftige bestrijding<br />
van de zijde van den heer Van Dam van Isselt, terwij1<br />
van Anti-revolutionairen kant scherp protest ingediend werd<br />
door Groen van Prinsterer en Van der Brugghen. Inderdaad,<br />
het antwoord der Kamer op de Troonrede was dan ook zoo<br />
zoetsappig mogelijk, alsof Kamer en Natie niets met elkaar<br />
gemeen hadden en de eerste volstrekt niet mede gevoelde, wat<br />
de laatste in spanning hield. Het was inderdaad weinig meer<br />
dan een echo op de woorden des Konings en geenszins er op<br />
berekend, de Natie te bevredigen door het bewustzijn, dat ze<br />
nu aithans waardig en inderdaad bij de Regeering vertegenwoordigd<br />
werd. Wel werden de adressen van antwoord in beide<br />
Kamers met groote meerderheid aangenomen en ging men<br />
tot de orde van den dag over, oordeelende, dat het overige<br />
behandeld worden kon, als de toegezegde wet op de kerkgenootschappen<br />
straks door de Regeering zou worden ingediend ;<br />
maar ook zelfs tijdelijk kon men den storm niet bezweren.<br />
In het vorige hoofdstuk deelden wij mede, dat het ministerie<br />
Thorbecke, onmiddellijk nadat de inhoud van de Pauselijke<br />
Breve en Allocutie hier bekend geworden was, den Nederlandschen<br />
gezant bij het Roomsche Hof gelast had te vertrekken,<br />
ten einde een openlijk bewijs van de ontevredenheid der<br />
Regeering over de handeling van den Pauselijken Stoel te geven<br />
en daardoor, kon het zijn, het nationaal gevoel te bevredi-
TO DE LIEDEKERCKE.<br />
gen. Nauwelijks was echter het nieu we Ministerie opgetreden, of<br />
de graaf De Liedekercke ontving machtiging van de Regeering<br />
om op zijn post te biijven, aangezien men de gespannen verhouding<br />
tegenover den Pauselijken Stoel niet wilde doen voortduren<br />
en de moeilijkheden niet verzwaren wilde. Men , stond<br />
nu eenmaal voor een voldongen feit en waartoe zou men den<br />
Anti-liberalen en Roomschen nog daarenboven tegen de Regeering<br />
meer in het harnas jagen, dan door den loop der zaken<br />
reeds was geschied ? Integendeel, men dacht er ernstig over om<br />
de onderhandelingen met den Roomschen Stoel te hervatten en<br />
ook Z. M., getuige de ministerieele verklaringen in de Tweede<br />
Kamer, wenschte niets liever. Geen wonder, dat nu de partij<br />
van het gevallen Ministerie luide genoeg uitsprak, dat men<br />
van den godsdienstigen zin der Natie gebruik gemaakt had als<br />
het onfeilbare middel om het ministerie Thorbecke te doen<br />
vallen. Hoe het zij, op last van de Regeering knoopte de graaf<br />
De Liedekercke weder onderhandeling aan met 't hof te Rome<br />
en zond den ioden Mei een nota aan kardinaal Antonelli. Hierin<br />
gaf de gezant uiting aan de smartelijke gewaarwordingen,<br />
die de Pauselijke stukken en de geheele organisatie in Nederland<br />
gewekt hadden en verklaarde hij, dat, ofschoon de Grondwet<br />
aan den Paus het recht toekende, de inwendige regeling<br />
der Roomsche kerk ook hier te lande vast te stellen, diezelfde<br />
Grondwet ook den Koning de verplichting oplegde, de rust des<br />
lands te beschermen en te waken, dat de eene godsdienstige<br />
gezindheid zich geen invloed veroverde ten koste der rechten<br />
van andersdenkenden. In bijzonderheden tredende, vraagde de<br />
gezant, namens de Regeering, den inhoud te mogen kennen van<br />
den eed, welke de Bisschoppen zouden behooren af te leggen<br />
bij hunne aanstelling, en tevens gaf hij den Paus in overweging,<br />
of het ook deze zelf niet oorbaar en nuttig zou voorkomen<br />
om eenige verandering in de organisatie te brengen, met<br />
name vooral tot de keuze der steden Utrecht en Haarlem,<br />
voor de oprichting van een aartsbisdom en een bisdom. Men<br />
erkende, dat de Pauselijke Stoel de historische, herinneringen<br />
rechtens vooroordeelen zou noemen, doch deze vooroordeelen.
DE NOTA 'S. II<br />
waren zoo diep ingeworteld, dat men ze niet buiten rekening<br />
houden kon, zonder de Natie te kwetsen, en daarenboven mocht<br />
de keuze van twee plaatsen, waar zoo weinig Roomschen woonden,<br />
zeker niet gelukkig genoemd worden. De gezant verklaarde,<br />
dat ook de uitdrukking : „herstel der bisdommen in Holland en<br />
Brabant," zooals die in de Pauselijke Allocutie voorkwam, zeer<br />
veel aanstoot gewekt had, daar het wel scheen, als waren de<br />
uitdrukkingen en woorden er op aangelegd om de Natie in<br />
hare historische ontwikkeling te kwetsen, terwijl hij er eindelijk<br />
op wees hoe zij, die de April-beweging in het leven geroepen<br />
hadden, vooral tot het wekken van een schrikbeeld voor het<br />
yolk, gewezen hadden op den inhoud van den bisschoppelijken<br />
eed, zooals die tot heden luidde en waarin de aangestelden<br />
zich verbonden om „ketters en scheurmakers naar hun vermogen<br />
te vervolgen." Daardoor had men aanleiding gevonden naar<br />
de dagen van voorheen te verwijzen, toen inquisitie en brandstapel<br />
de nakoming schenen te zijn van den bisschoppelijken eed.<br />
Den 'sten Juni zond de Kardinaal zijn antwoord in. Wat<br />
de uitdrukking „in Holland en Brabant" betrof, deze was eenvoudig<br />
door de vertaling — de Allocutie en de Breve waren in<br />
het Latijn gesteld — in de Pauselijke stukken geslopen. Het<br />
formulier van den eed werd gewijzigd in dier voege, dat men<br />
daaraan geen aanstoot nemen kon. Met hand en tand echter<br />
handhaafde de Kardinaal het recht des Pausen tot de organisatie<br />
en de vrijheid der Nederlandsche Katholieken om hun<br />
eigen Kerk te regelen naar hunne eigene inzichten, vooral wijl<br />
uit die regeling geenerlei schade voor andere gezindheden voortvloeien<br />
kon. De Paus kon moeilijk treden in eene wijziging der<br />
organisatie, en dat te minder, wijl de instructie der bisschoppen,<br />
met 't oog op eventueel voor te komen moeilijkheden,<br />
zoo voorzichtig mogelijk gesteld was en sommigen der nieuwbenoemden<br />
gelast was, voorloopig althans, hun zetel niet te<br />
vestigen in de hoofdplaats van hun kerkgebied.<br />
Andermaal schreef de gezant nu aan den Kardinaal en<br />
herinnerde deze aan de voorwaarden, welke door het Ministerie<br />
bij den aanvang der zaak gesteld waren en hoe de Pause-
I 2 HET VOLHARDEN.<br />
lijke Stoel in dezen gezegd werd, in gebreke gebleven te<br />
zijn. Voorts wees hij er den Kardinaal op, dat de vasthoudendheid<br />
des Pausen des te meer de invoering van eene wet op<br />
de kerkgenootschappen zou bevorderen, waarbij de toestand<br />
der Roomsche kerk in Limburg en Staats-Vlaanderen er niet<br />
voordeeliger op zou worden, aangezien deze tot heden nog<br />
leefde onder het regime der wet van 1802, door Napoleon<br />
tegelijk met het Concordaat geldig verklaard. Eindelijk verklaarde<br />
de gezant, dat de Regeering de nieuwe regeling in<br />
geen geval voor geldig aannemen kon voor de wet op de kerkgenootschappen<br />
zou aangenomen zijn en dat ze ook onmogelijk<br />
voor dien tijd de nieuw benoemden in hunne waardigheden<br />
en titels zou kunnen erkennen, aangezien al wat tot heden<br />
geschied was, slechts van eene zijde was vastgesteld en derhalve<br />
in geenen deele als een afgedane zaak kon worden beschouwd.<br />
Andermaal antwoordde de Staatssecretaris van den Pauselijken<br />
Stoel. De houding van het hof was, volgens de zienswijze<br />
des Kardinaals, volkomen correct, doch de vrees, die zich<br />
bij andersdenkenden openbaarde, geheel van grond ontbloot,<br />
aangezien de Heilige Vader .niets liever vvenschte dan de beste<br />
verstandhouding te bewaren, niet slechts tusschen zijne regeering<br />
en de Nederlandsche, maar evenzeer tusschen de beide<br />
deelen der Natie. De regeling en het herstel der Bisschoppen<br />
waren wel ter dege een volgens alle overeenkomst afgedane<br />
zaak, waarop de goede trouw geen terugkomen veroorloofde<br />
en de Paus kon zich onmogelijk leenen tot eenige wijziging<br />
in de regeling, daar deze nauw saamverbonden was met „den<br />
aangenomen regel der Algemeene Wetten en de hooge waardigheid<br />
en heilige plichten van het doorluchtig Hoofd der<br />
Kerk."<br />
Er scheen wel geen einde te komen aan de nota's tusschen<br />
de beide staatslieden en men kwam geen stap verder.<br />
De Nederlandsche Regeering was te ver gegaan en de Pauselijke<br />
Stoel was niet bereid om het voordeel, onnadenkend of<br />
althans onvoorzichtig gegund, weder prijs te geven. Toch moest
LIGHTENVELDT 'S REIS.<br />
de Regeering van de eene zijde de Protestanten bevredigen,<br />
waaronder de gisting sterk bleef heerschen, en van de andere<br />
zijde zoeken te voorkomen dat de agitatie, zoo ze al bij de<br />
Hervormden heerschend was, niet onder de Katholieken, door<br />
de Thorbeckianen gesteund, werd opgewekt, bijaldien men<br />
den nadeeligen invloed der regeling zocht te beperken door op<br />
eenmaal gedane toezeggingen terug te komen. Inziende, dat<br />
men door schrift niet vorderde, besloot de Ministerraad den<br />
heer Lightenveldt, den minister van R. K. Eeredienst, uit zijn<br />
midden naar Rome of te vaardigen, opdat de Paus, naar het<br />
later heette, geen verkeerden indruk verkrijgen zou van de<br />
wet op de kerkgenootschappen, welke aan de Tweede Kamer<br />
zou aangeboden worden. Toen nu echter aan dit besluit uitvoering<br />
gegeven werd en de Minister den 3osten Juni naar<br />
Rome vertrok, stak de storm bij vernieuwing op. Aangezien<br />
de Regeering, zelf bekneld tusschen beide partijen, de zaak geheimzinnig<br />
behandelde, gaf men van alle zijden aan argwaan<br />
voedsel. De Hervormden achtten, dat men 's Pausen gevoeligheid<br />
al te zeer ontzag ; sommigen gingen verder en spraken<br />
luide uit, dat de Regeering de Natie om den tuin leidde. De<br />
Roomschen vertrouwden de zaak al evenmin en oordeelden,<br />
dat het de Regeering te doen was om den beer Lightenveldt,<br />
in wien zij bij de indiening van de wet op de kerkgenootschappen<br />
een waardig en krachtig pleitbezorger meenden te<br />
hebben, tijdig te verwijderen, zoodat hij bij de beraadslagingen<br />
in de Kamer niet zou tegenwoordig zijn. Eenigermate konden<br />
zij er de Regeering rechtens eene grieve van maken, dat<br />
zij de belangen van den Roomsch-katholieken Eeredienst, juist<br />
in deze dagen van spanning, aan een Protestant, den minister<br />
van Buitenlandsche Zaken Van Hall, toevertrouwde.<br />
Zooveel is buiten twijfel, dat Lightenveldt zich reeds in<br />
den Ministerraad verklaard had tegen den vorm en den inhoud<br />
van de wet op de kerkgenootschappen, en dat hij juist niet den<br />
wensch uitgesproken heeft om ter beeindiging der moeilijkheden<br />
naar Rome te gaan. Doch even zeker mag aangenomen<br />
worden, dat en de Koning 61, de Ministers uitgingen van het<br />
13
I 4<br />
DE WET , OP DE KERKGENOOTSCHAPPEN.<br />
verlangen om bij beide partijen de spanning weg te nemen, in<br />
plaats van deze door de verwijdering van Lightenveldt te wil-<br />
len vermeerderen. Dat men daartoe deze zond, lag voor de<br />
hand, aangezien men van een Katholiek minister de beeindiging<br />
der gespannen verhouding het best verwachten kon. Belastte<br />
zich Van Hall tijdelijk met de behartiging van het de-<br />
partement, ook dat kan geen verwondering wekken als men<br />
bedenkt, dat wel geen enkele Roomsche Staatsman lust zou<br />
hebben in dit hachelijk tijdsgewricht op te treden, waar aan de<br />
ministerstafel weinig anders voor hem te behalen viel dan onvoldaanheid<br />
en miskenning van de zijde zijner geloofsgenooten.<br />
Onder zulke omstandigheden nu werd de wet op de kerkgenootschappen<br />
den 'sten ' Juli bij de Tweede Kamer ingediend,<br />
en de minister van Buitenlandsche Zaken, Van Hall, nam de<br />
verdediging op zich. Wij willen den inhoud daarvan zakelijk<br />
weergeven. De kerkgenootschappen ontvingen volle vrijheid<br />
om hun godsdienst en alle zaken, hunne kerk betreffende,<br />
vrijelijk te regelen in eigen boezem. Zij waren echter verplicht,<br />
den Koning onmiddellijk volledig kennis te geven van<br />
hunne kerkorganisatie en zijne goedkeuring te vragen op die<br />
bepalingen, welker uitvoering niet plaats hebben kon fonder<br />
medewerking van de Overheid. Wat vooral tot de tegenwoordige<br />
omstandigheden in betrekking stand was, dat geen standplaats<br />
of zetel van een bedienaar van den openbaren eeredienst<br />
mocht worden aangewezen of door een ander vervangen, dan<br />
na goedkeuring der Regeering. Men mocht geen gebouw openen<br />
tot het houden van openbare godsdienstoefening, wanneer de<br />
Regeering dit in strijd achtte met de openbare orde en rust.<br />
Vreemdelingen mochten geene openbare godsdienstoefening hou-<br />
den, dan na vergunning van de Regeering bekomen te hebben.<br />
Geenerlei godsdienstig vertoon werd op den openbaren weg<br />
veroorloofd en zelfs het dragen van geestelijk ambtsgewaad<br />
werd verboden. Slechts met toestemming van den Commissaris<br />
des Konings in de provincie, mochten in eene stad, waar kerken<br />
van meer dan den Genootschap bestonden, de klokken geluid<br />
worden. De Roomsche Bisschoppen zouden door de wet-
PtTITIONNEMENTEN. 5<br />
ten van den Staat kunnen verplicht worden tot een eed van<br />
trouw aan den Koning en de Grondwet. De geestelijke titel,<br />
hoe hoog ook, zou geenerlei r voorrang of recht verleenen<br />
wereldlijke zaken of tegenover belijders van andere godsdiensten.<br />
Geen geestelijke zou zijne standplaats als vast verblijf<br />
kunnen aanmerken, aangezien den Koning het recht verbleef<br />
om in het belang der openbare orde en rust het verblijf, zelfs<br />
op de eenmaal door hem goedgekeurde plaatsen, te ontzeggen<br />
en een andere aan te wijzen.<br />
Geen wonder, dat nu de storm van Roomsche zijde opstak.<br />
Ware het dan ook niet in navolging der Protestanten,<br />
toch werd nu ook van Roomsche zijde een petitionnement op<br />
touw gezet, waartoe in de Noordelijke gewesten door de Redactie<br />
van de Tijd het initiatief genomen werd, terwijl in het<br />
Zuiden Van Son, Luyben en Storm zich aan de spits dergenen<br />
stelden, die de Kamers bewegen wilden om de wet op de<br />
kerkgenootschappen niet aan te nemen. Men beklaagde zich,<br />
en niet geheel ten onrechte, dat de wet met de andere hand<br />
dubbel terug nam, wat zij met de eene gaf en in stede van<br />
de bij de Grondwet verleende vrijheid van kerkregeling in<br />
eigen boezem te handhaven, haar nog sterker dan te voren aan<br />
banden legde. Met dezelfde geestdrift, waarmede door de leiders<br />
der April-beweging gewerkt was, orn zooveel mogelijk<br />
onderteekeningen onder de adressen te bekomen, werkten nu<br />
de geestelijken in hunne parochien, slechts met dit onderscheid,<br />
dat hun taak wat gernakkelijker was, aangezien het gezag van<br />
den priester bij onze Roomsche medeburgers vrij wat meer gewicht<br />
in de schaal legt. 't Gevolg was dan ook, dat er bijna<br />
geen Katholiek gezin in den lande was, waaruit zich niet eene<br />
stem tegen de aanneming van de wet op de kerkgenootschappen<br />
verhief.<br />
Men meene intusschen niet, dat de Hervormden nu het<br />
loppunt van hunne wenschen verkregen hadden. Niet slechts<br />
zou nu de nieuwe regeling der Roomsche kerk haar beslag<br />
ontvangen en de bisdommen, zelfs het aartsbisdom Utrecht, gevestigd<br />
worden ; maar, tnocht nu ook door de wet op de kerk-
z 6 IN DE KAMER.<br />
genootschappen aan de geheele zaak de scherpe angel ontnomen<br />
zijn, die het Protestantsche deel der Natie kwetste —<br />
door zulke beperkende bepalingen voor te schrijven, als waardoor<br />
de invloed der nieuwe titularissen geheel tot het eigen<br />
gebied in den boezem hunner kerk bepaald bleef — en die bepalingen<br />
golden niet slechts de Roomsche, maar evenzeer de<br />
Hervormde Kerk — werd beider vrijheid aan banden gelegd.<br />
Men begreep van die zijde echter, dat men op weinig meet te<br />
hopen had en dat men al zeer tevreden mocht zijn, zoo de<br />
wet aangenomen werd en wel zonder dat er door amendementen<br />
voor de Roomschen nog meer voordeelige wijziging in<br />
werd aangebracht. Men bepaalde er zich derhalve toe om<br />
verzoekschriften bij de Tweede Kamer in te dienen, bij haar<br />
op de aanneming der wet aan te dringen en tegenover de<br />
Roomsche beweging werkte nu op nieuw eene Protestantsche,<br />
welke andermaal haar uitgangspunt in Utrecht vond. De pers<br />
arbeidde krachtig in dien zin mede en ondersteunde alzoo het<br />
Ministerie, overtuigd dat men, aldus handelende, van twee taken<br />
het beste koos.<br />
Intusschen was de verhouding tot den Roomschen Stoel<br />
meermalen het onderwerp van beraadslaging in de Tweede<br />
Kamer geweest. Zoo werd den I2den Juli door Gevers van<br />
Endegeest overlegging van de nota's aan de Kamer gevraagd,<br />
door onze Regeering met de Pauselijke gewisseld, welke dan ook<br />
door den Minister van Buitenlandsche Zaken toegezegd werd.<br />
Toen echter, veertien dagen later, Dommer van Pollersveldt<br />
het Ministerie interpelleerde over de omstandigheid, dat de belangen<br />
van den Roomschen godsdienst aan een Protestantsch<br />
minister waren toeyertrouwd en over het doel der zending van<br />
Lightenveldt, antwoordde de Minister, dat de Regeering alsnog<br />
zich liever niet over die zending wenschte uit te laten en slechts<br />
uit noodzaak besloten had, tijdelijk de portefeuille van Roomschen<br />
Eeredienst met die van Buitenlandsche Zaken te vereenigen.<br />
Dat de Roomsche staatslieden overigens geen lust hadden,<br />
ter wille van de wet op de kerkgenootschappen, hun goeden<br />
naam bij hunne geloofsgenooten te verbeuren, bleek tevens
HET ON DERZOEK. 7<br />
uit de omstandigheid, dat geen enkel Katholiek lid zitting had<br />
willen nemen in de Commissie van Rapporteurs. Toen nu de<br />
wet in de afdeelingen onderzocht was en de Commissie haar<br />
eindrapport in de Kamer gebracht had, werden de beraadslagingen<br />
geopend. En al weder kan onomstootelijk verklaard<br />
worden, dat het de Anti-revolutionairen waren, die, ofschoon<br />
zij hun stem aan de wet gaven, als een protest tegen den<br />
door de Regeering begunstigden, stijgenden invloed van Rome,<br />
toch door hun wakkere bestrijding zooveel mogelijk zorgden,<br />
dat de wet de vrijheid, door de Grond wet aan de Kerkgenootschappen<br />
gewaarborgd, ongeschonden liet. Daartoe hadden zij<br />
den kamp te bestaan tegen de Roomschen, die tegen elk artikel<br />
hunne stem verhieven ; tegen de Liberalen, die wel gaarne<br />
de vrijheid der Kerken besnoeid zagen en tegen de felle bestrijders<br />
van Rome, die in het vuur van hun dweepzieken ijver<br />
voorbijzagen, dat ook de Hervormden last zouden hebben van<br />
elke knellende bepaling, die men der Roomsche Kerk oplegde.<br />
Zij volhardden daarin te meer, wijl de ervaring gedurende het<br />
Koningschap genoegzaam bewezen had, welke noodlottige<br />
gevolgen de in menging der Regeering in godsdienstige aangelegenheden<br />
voor Kerk en Staat beiden hebben kan.<br />
't Was, of er geen einde komen kon aan de beraadslagingen<br />
der Kamer en of geen enkel lid der Vertegenwoordiging<br />
meende zijne roeping vervuld te hebben, indien hij niet, in een<br />
zoo lang mogelijk pleidooi, zijn eigen positie nemen voor of<br />
tegen de wet had omschreven. De zaak was, dat men eindelijk<br />
iets begon te gevoelen van de noodzakelijkheid om de<br />
Natie waarlijk te vertegenwoordigen, en men rekende zich<br />
tegenover zijne kiezers verplicht, in dezen regeeringsmaatregel<br />
althans meer dan gewone belangstelling te doen blijken. Terwijl<br />
de voormalige ministers, Thorbecke, Van Bosse en Strens, nu<br />
als leden der Volksvertegenwoordiging zitting hebbende, een<br />
schoone gelegenheid hadden om de handelingen van de vorige<br />
Regeering te verdedigen, zette Groen van Prinsterer, mede in<br />
naam zijner elf medeleden, uiteen, welke de houding der Anti-<br />
revolutionaire partij tegenover de wet was en wat zij uit de<br />
Dl. VIII. 2
18 DE AANNEMING.<br />
wet geweerd wilde zien. De Grondwet van 1848 was, naar<br />
hunne wijze van zien, echt Anti-ultramontaansch en ging uit van<br />
de meening, dat „de verdediging tegen het herlevend Ultramontanisme<br />
moest gezocht worden in nationale politick, in datgene,<br />
wat de hoofdgedachte is geweest der beweging van April, en<br />
deze is een protest tegen eene politieke greep van de Curie<br />
van Rome in het Staatsrecht van ons Vaderland, een weerstand<br />
bieden aan het Ultramontanisme." Van de zijde der Katholieken<br />
deden zich Van Nispen tot Sevenaer, Dommer van Poldersveldt,<br />
Storm en Van Luyben krachtig gelden. Vooral de<br />
laatste. verzette zich heftig tegen het misbruik, dat men z. i.<br />
van het woord Ultramontaan maakte, waaraan men voor het<br />
yolk, dat de beteekenis van het woord niet wist te schatten,<br />
eene hatelijke uitlegging overliet. Immers alle Katholieken in<br />
Nederland waren Ultramontanen, dat wil zeggen : Pausgezinden.<br />
Hoe krachtig echter de Katholieken zich deden hooren en<br />
hoe zeer zij ook op den steun der Liberalen rekenen konden,<br />
den 25sten Augustus werd de Wet met 41 tegen 27 stemmen<br />
aangenomen. De Anti-revolutionairen en alien, die ten gevolge<br />
van de April-beweging hun zetel in de Kamer hadden verkregen<br />
of behouden, stemden voor. In de Eerste Kamer volgde<br />
de aanneming den 8sten September met 22 tegen r6 stemmen,<br />
waarvan een zevental Protestanten. Twee dagen later ontving<br />
het ontwerp de Koninklijke Sanctie, nog voor de Kamer<br />
uiteenging.<br />
Merkwaardig was het woord, waarmede de minister van<br />
Binnenlandsche Zaken straks de Vereenigde Zitting der Kamers,<br />
in naam des Konings, sloot. Merkwaardig vooral, omdat het<br />
eenig licht werpt op de verwachtingen van de Regeering met<br />
betrekking tot de nieuwe Wet. „De vruchten van het gemeen<br />
overleg," zoo sprak hij, „zullen niet achterwege blijven en de<br />
Wet in deze zitting het laatst tot stand gekomen, in hare<br />
ware beteekenis opgevat en in milden zin ten uitvoer gelegd,<br />
zal, gelijk wij vertrouwen, strekken tot bevordering der eensgezindheid<br />
in den Staat, zonder welke geene betere toekomst,<br />
geen volkswelvaart voor Nederland te wachten is."
'S KONINGS BEZOEK. 19<br />
En de Koning ?<br />
Ook de meest onbevooroordeelde kan het niet geheel zonder<br />
verband met de staatkundige omstandigheden beschouwen,<br />
dat Z. M. den 1 4den der zelfde maand een bezoek aan de<br />
stad Utrecht bracht. Was het wonder, dat en de Anti-revolutionairen<br />
en de leiders der April-beweging daarin een bewijs<br />
zagen, hoe de Koning, gaarne geneigd om zijn Koninklijk<br />
woord, tot de Amsterdamsche deputatie gesproken, krachtiger<br />
te doen gelden, eenvoudig door de banden, welke de constitutie<br />
aanlegde, en door de omstandigheden in de vervulling beperkt<br />
was geworden. En nu herleefde, ondanks de teleurstelling,<br />
die men vooral in Utrecht gevoelde, het nationaal bewustzijn<br />
en men ontving den Koning met een vreugdebetoon, dat aan<br />
Z. M. genoegzaam verzekeren kon, hoe zeer men, de omstandigheden<br />
rekenende en de feiten betreurende, toch met hart<br />
en ziel aan hem persoonlijk en aan zijn huis gehecht was.<br />
Alle pogingen dan ook om van de gelegenheid partij te trekken<br />
en een protest te doen uitgaan tegen de Grondwet van<br />
1848, werden in de geboorte reeds gestuit.<br />
Meer dan ooit werd het duidelijk, dat koning Willem III<br />
als privaat persoon, als telg uit den Oranjestam, met zijn yolk<br />
medeleefde, ook al noodzaakten zijne constitutioneele verplichtingen<br />
hem nu en meer dan eenmaal in zijne regeering — en<br />
't is daarom juist, dat we er hier de aandacht op vestigen —<br />
besluiten te bekrachtigen, welke een ander oordeel zouden<br />
wettigen.<br />
Op denzelfden dag, dat Z. M. Utrecht binnentrok, doortrok<br />
Joannes Zwijnen, de nieuw benoemde Aartsbisschop van<br />
Utrecht, de stad, doch als een onbekende, die het in de gegeven<br />
omstandigheden beter vond, geen feestelijken intocht binnen<br />
de hoofdplaats van zijn gebied te doen. Het was er dan<br />
ook verre van verwijderd, dat de Regeering hem zou toegestaan<br />
hebben, zich als titularis van dien naam in eene stad te<br />
vestigen, waar men zeker liever Z. M. ontving dan den voor<br />
het yolk geincarneerden voorlooper der weleer zoo beruchte<br />
Spaansche Inquisitie. Een phar dagen later waren de nieuw
20<br />
BEVREDIGINGS-POLITIEK.<br />
benoemde prelaten door den minister van Roomsch Katholieken<br />
Eeredienst ontboden, om nader aangaande hunne vestiging te<br />
besluiten. Den aartsbisschop van Utrecht werd Haaren, in Noord-<br />
Brabant, en den bisschop van Haarlem het dorpje Sassenheim<br />
als officieele standplaats aangewezen. Dat den benoemden echter<br />
de vrijheid overbleef, zich als privaatburgers te Utrecht en<br />
te Haarlem te vestigen, was duidelijk, en zoo was feitelijk de<br />
bisschoppelijke hierarchie in Nederland hersteld en, dank zij<br />
de staatsmanswijsheid der Thorbeckianen, een strik over het<br />
land gespannen, waartegen de wet op de kerkgenootschappen<br />
te minder tegenwicht gaf, wiji zij slecht een kerkgenootschap<br />
in zijn invloed beperken kon, zonder tevens ook de rechten<br />
der overige kerkgenootschappen te verkrachten. De gansche<br />
geschiedenis der April-beweging, zooals zij zich ook later in<br />
de historie doet kennen, staat daar als een bewijs, hoe zeer de<br />
politiek der geavanceerd-liberalen in staat zou zijn om, indien<br />
zij niet genoeg tegenwicht ontving, den godsdienstigen burgerkrijg<br />
te brengen.<br />
De staatkundige gedragslijn, door het ministerie Van Hall,<br />
met name in zake de Roomsche kerkhierarchie gevoerd, werd<br />
door hem zelf „de politiek van apaisement" genoemd en na de<br />
opening der Kamer, aan het einde van September 1853, aldus<br />
omschreven :<br />
„Ons geheele gedrag, sinds onze komst tot het Ministerie,<br />
is daar om aan te toonen, dat onze daden gestrekt hebben<br />
om godsdiensttwisten, zoo zij voor het oogenblik niet konden<br />
voorkomen worden, te dempen en te delgen, en ik vlei mij te<br />
mogen zeggen, dat de uitkomst van zaken het goede van den<br />
maatregel, met dat doel genomen, volkomen heeft bevestigd.<br />
Geen van ons zou zich willen bezoedelen met zijne kracht te<br />
zoeken in het aanstoken van eenige partijschap, hoegenaamd<br />
ook."<br />
Doch met zulk een overigens goede bedoeling, vond het<br />
Ministerie zich bij de heropening der Kamers geplaatst tusschen<br />
al de partijen, waarvan geene enkele bevredigd heeten<br />
mocht door zijne daden. Wel was de wet op de kerkgenoot-
DE TOESTAND VAN HET MINISTERIE. 2I<br />
schappen nu aangenomen, maar de toestand van de Regeering<br />
was er niet op verbeterd, het vertrouwen in het Ministerie<br />
gansch niet gesterkt, terwiji de Anti-liberalen, vooral de Anti -<br />
revolutionairen sterk gewonnen hadden door de staatkundige<br />
gebeurtenissen van den laatsten tijd. Groen van Prinsterer, hun<br />
leidsman en hoofd, liet zich daarover in zijn orgaan op de vol-<br />
gende wijze uit :<br />
„Onze denkbeelden hebben in Nederland langen tijd weinig<br />
weérklank ontmoet. Evenwel in het laatste zevental jaren<br />
had er merkbare wijziging plaats . . .- gedeeltelijk door den loop<br />
der omstandigheden in ons eigen land, omdat, onder leiding van<br />
staatslieden van de meest uitnemende begaafdheden, de toepassing<br />
van geliefkoosde begrippen, naar het oordeel althans van<br />
een groot gedeelte der Natie, weinig heeft kunnen teweeg brengen<br />
van hetgeen met de behoefte der Natie, met hare rechten<br />
en vrijheden, overeenkomstig geacht werd. Zoodanig gewij•<br />
zigde gemoedsstemming bestond in het voorjaar van 1853. De<br />
vrijzinnigheid was, eenigermate althans, in diskrediet gebracht.<br />
„Toen heeft het incident plaats gehad, waaraan dit Ministerie<br />
het aanzijn ontleent ; namelijk het bekende l a i s s e r<br />
faire van het vorige Kabinet. Toen ging, bij het overige bezwaar<br />
tegen de vrijzinnige richting, een kreet op : zoo wordt<br />
door het Liberalisme de weg naar het Ultramontanisme gebaand.<br />
Ik gebruik de terminologie der April-beweging. Te meer, dewiji<br />
gelet werd op de uitlatingen in het buitenland, nopens het<br />
exceptioneel en onberekenbaar voordeel, door de vrijzinnige<br />
theorien in Nederland, voor de Ultramontaansche richting vela<br />
-krijgbaar. Van daar verontwaardiging bovenal, omdat, zoo men<br />
meende, onder de leus van „Recht voor alien" het recht der<br />
Protestantsche bevolkilag miskend werd.<br />
„Wat werd er toen van een Ministerie veriangd ? Dit eene,<br />
met handhaving van de Grondwet en van Recht voor alien,<br />
bescherming tegen eene richting, wier theorien (bedoelingen<br />
laat ik daar) in het financieele, in het politieke, in het godsdienstige<br />
gevaarlijk werden gekeurd. Dit is de ware zin en<br />
beteekenis der April-beweging : dat is althans de oorzaak (la
22 GROEN'S OORDEEL.<br />
raison d'être) van dit Ministerie geweest : handhaving van de<br />
Grondwet in christelijk-historischen zin. Ook heti in zoovele<br />
opzichten opmerkenswaardige programma van 26 April 1853,<br />
is in het algemeen tegen de politiek van het vorig Kabinet<br />
gericht. Zoodanig was de vorming van dit bewind.<br />
„Na de verkiezingen viel de algemeene tegenstelling, de<br />
tegenovergestelde politiek weg en bleef er niets over<br />
dan het i n c i d e n t. Ook bleef het niet als rechtmatig beklag ;<br />
het werd g e k w e t s t gevoel, opgewondenheid, lichtgeraaktheid,<br />
voorbijgaande gemoedsstemming, waartegen de politiek ontstond<br />
van a p a i s e m e n t; aangeduid ook met het eenvoudig<br />
en treffend zinnebeeld van een s p o n s, waarschijnlijk om te<br />
kennen te geven, dat uitwissching zooveel mogelijk der vlek<br />
van den historischen oorsprong begeerd werd."<br />
Treffend voorzeker in hare waarheid mag deze schets genoemd<br />
worden, niet slechts, omdat zij het opgetreden Ministerie<br />
zoo juist kenschetste, maar ook, met dankbare erkenning<br />
van den staatkundigen vooruitgang der partij, zoo juist zich<br />
rekenschap wist te geven van de solidariteit der groep, welke<br />
tegen het ministerie Thorbecke opgetreden was. Groen was er<br />
verre van af, om zich illusien te maken aangaande het blijvend<br />
medegaan van zoovelen, welke zich om het vaandel, dat<br />
„strijd tegen de Roomsche hierarchie" predikte, verzameld<br />
hadden.<br />
De gematigd-liberalen gevoelden zich al evenzeer onvoldaan.<br />
Men verweet de tegenpartij, dat Naar gansche streven<br />
niet anders geweest was, dan door voorgewenden ijver voor<br />
het huis van Oranje en het verdedigen van den Hervormden<br />
godsdienst, aan eene partij het roer van den Staat in handen<br />
te geven, met eenzijdige terugzetting van andersdenkenden op<br />
staatkundig terrein en met verkrachting van de Grondwet,<br />
die recht aan alien waarborgde. En waar zij aldus dachten<br />
over de tegenpartij, konden zij wel niet meer vertrouwen hebben<br />
in het Kabinet, dat door die tegenpartij aan het bewind<br />
gekomen was en rekenden het in staat, om met omver werping<br />
van de Grondwet, de voor 1848 bestaande toestanden te
PARLEMENTAIR OF KONINKLIJK MINISTERIE. 23<br />
herstellen. Vandaar, dat zij zich met voorliefde de constitutioneele<br />
partij noemden en met de Katholieken in bond tegen<br />
hen optrokken. Dezen waren natuurlijk fel gebeten op het<br />
Ministerie ter zake van de wet op de kerkgenootschappen en<br />
konden zich niet met hetzelve verzoenen, noch door de omstandigheid,<br />
dat de Wet zoo gematigd mogelijk was gesteld,<br />
noch ook door de gematigde en vredelievende uitvoering. Zij<br />
scholden de leden van Koning en V a d e r 1 a n d en de met<br />
haar gelijkgezinden nu eens de F a k k e 1 p a r t ij, dan de<br />
Utrechtsche f a c t i e, en duidden hun vooral ten kwade, dat<br />
zij, ofschoon gansch niet instemmend met de beginselen der<br />
Anti-revolutionairen, door haat tegen Rome gedreven, het eigen<br />
beginsel op staatkundig terrein aan banden gelegd hadden om<br />
zich met de laatsten te vereenigen.<br />
Wat dan ook en de Anti-revolutionairen en de Katholieken<br />
zoo terecht gevoeld hadden, dat het samengaan van de<br />
Anti-katholieken tijdelijk en zelfs kort zou zijn, werd maar<br />
al te spoedig bewaarheid. In tegenspraak met het vroegere<br />
Ministerie, dat zich gaarne, onafhankelijk van den Koning, de<br />
uitvoerder van parlementaire besluiten rekende, achtte Van<br />
Hall zich, en met betrekking tot de handhaving en uitvoering<br />
der Grondwet, en ten opzichte der Regeering in het algemeen,<br />
's Konings dienaar. Zooals in het ministerieel program omschreven<br />
was, achtte hij, dat de gansche Regeering den Koning<br />
en dien alleen toekwam, terwijl de Ministers daarentegen voor<br />
elke regeeringshandeling verantwoordelijk waren ; dit was naar<br />
zijn uitlegging de bedoeling der Grondwet. Over het algemeen<br />
konden zich de Katholieken daarin meer vinden dan de Thorbeckianen,<br />
die wel achtten, dat de onschendbaarheid van den<br />
Vorst buiten alle staatkundige verschillen moest gehouden worden,<br />
doch overigens meenden, dat het al of niet toepassen van<br />
de beginselen van het Ministerie, met den ganschen aankleve<br />
daarvan, eeniglijk en alleen van de stemming der Kamers ten<br />
zijnen opzichte diende of te hangen. Reeds daarover ontstond<br />
bij de Kamer-debatten, ook zelfs tusschen de zoogenaamd meegaande<br />
leden en het Ministerie, strijd, en ook tusschen de Anti-
24 DE VERKIEZT.NGEN.<br />
Katholieken werd het verschil van beginsel zoo duidelijk, dat<br />
de Roomschen langzamerhand afzagen van hun strijd tegen<br />
Van Hall, om zich vooral tegen de Fakkelpartij te keeren.<br />
Jammer slechts voor het Ministerie, zag het bij de beide<br />
uiterste partijen, de Geavanceerd-liberale en de Anti revolutionaire,<br />
den strijd geconcentreert in handen van twee leiders,<br />
Wier woord, door hun staatsmanstalent en beleid, groot gewicht<br />
in de schaal legde en die tevens tegen elkaar opgewassen<br />
waren. Groen en Thorbecke hadden bovendien dit boven<br />
anderen vooruit, dat zij zich door een belijnd beginsel lieten<br />
regeeren, waarvan Groen zich zelfs noch door de omstandigheden,<br />
noch door de bezwaren der praktijk afbrengen liet. Wat de<br />
Thorbeckianen betreft, kan dit niet verklaard worden : immers<br />
reeds bij de toevallige verkiezingen in November 1853 bleek<br />
het, dat hunne mildheid zich door kansberekening liet leiden.<br />
Eenige benoemingen bij de rechterlijke macht veroorzaakten<br />
de noodzakelijkheid van een verkiezing in Haarlem en Assen.<br />
Voor Haarlem wenschten de Katholieken hun geloofsgenoot<br />
Van Berckel eene plaats te geven, een verlangen, dat niet<br />
onredelijk mocht geacht worden, aangezien ze een groot deel<br />
van de bevolking in het district vertegenwoordigden. De<br />
Liberalen stelden echter daar tegenover J. Heemskerk Bz., in<br />
stede van den kandidaat der Roomschen te steunen, gelijk<br />
dezen zoo menigmaal den Liberalen de meerderheid hadden<br />
bezorgd. De Roomschen gaven toe en Heemskerk nam voor<br />
Haarlem zitting.<br />
Eensdeels door de krachtige aaneensluiting van Katholieken<br />
en Liberalen, anderdeels doordat zich nu reeds verdeeldheid<br />
onder de mannen van de April-beweging deed gevoelen,<br />
gelukte het den Liberalen velen hunner partijgenooten op hunne<br />
plaats in de Kamer te herstellen. Toen namelijk in Juni 1854 de<br />
periodieke verkiezingen voor de helft der leden . van de Tweede<br />
Kamer gehouden werden, werd Huguenin weer in stede van<br />
Sleeswijk Vening gekozen, terwijl Dullert de plaats van Van<br />
der Brugghen voor Zutfen innam. Baud, die voor Rotterdam<br />
gezeten had, werd door Hoynck van Papendrecht vergangen en
KONING WILLEM DE DERDE.
26 DE MINISTERIEELE TAAK.<br />
ook Anemaet nam zijn zetel voor Zierikzee weder in, terwijl<br />
Groen van Priasterer den zijnen voor Zwolle afstaan moest aan<br />
den vroegeren minister van Binnenlandsche Zaken, Van Zuylen<br />
van Nyevelt. Dit was een zwaar verlies voorzeker voor de Antirevolutionaire<br />
partij, welke haar nederlaag vooral te wijten had<br />
aan de krachtige pogingen, door de gezamenlijke Liberale en<br />
Roomsche partij mannen gedaan, niet slechts om den afgetreden<br />
minister althans eenige schadevergoeding te geven voor<br />
het offer, dat hij ter wille van Rome had moeten brengen,<br />
maar ook om het huidige Ministerie te treffen. De wassende<br />
verdeeldheid tusschen de mannen van Kon in g en V a d e r-<br />
1 a n d veroorzaakte, dat in Utrecht zelfs Van Asch van Wijck<br />
plaats maken moest voor den conservatieven burgemeester der<br />
stad, Kien. Gelukkig voor de Anti-revolutionaire partij werd<br />
Groen spoedig, in September 1855, bij eene toevallige verkiezing<br />
te 's-Gravenhage, weder in de Kamer gebracht, ware het<br />
dan ook slechts bij herstemming.<br />
Te midden van de bestrijding, welke het van alle zijden<br />
moest ondervinden, stond het Ministerie voor een zware taak.<br />
Nauwelijks was de verdeeldheid over de kerkelijke regeling<br />
door de aanneming van de Wet op de Kerkgenootschappen<br />
a1thans eenigermate gesmoord, of de Grondwet van 1848 eischte<br />
hare uitvoering in tal van organieke wetten, welke door het<br />
vroegere Kabinet onafgedaan gelaten waren. Reeds beriep men<br />
zich op de toezegging, in de additioneele artikelen der Grondwet<br />
gedaan, dat de wetsontwerpen aangaande de ministerieele<br />
verantwoordelijkheid, de nieuwe rechterlijke organisatie, het recht<br />
van vereeniging en vergadering, het onderwijs en het armwezen,<br />
zoo mogelijk nog in de zitting van 1848 en, bij onverhoopte<br />
vertraging, in elk geval in het volgende zittingsjaar<br />
zouden ingediend worden. Al wilde men ook toegeven, dat de<br />
politieke atmosfeer niet gunstig geweest was tot afdoening van<br />
zaken, toch oefende men gestadig drang op het Ministerie uit<br />
en herinnerde het tevens niet onduidelijk aan de belofte, welke<br />
het zelf had gedaan, wat de regeling der financieele aangele<br />
genheden betreft. Vooral de laatste werd door de liberale partij
BEZUINIGING. 27<br />
met spanning te gemoet gezien : het was immers een gemakkelijk<br />
middel, niet slechts om het huidige Ministerie impopulair<br />
te maken, maar ook om het of te doen vallen Of tot hare<br />
belangen over te halen. Een belasting op het inkomen en de<br />
afschaffing der accijnsen waren het geliefkoosd droombeeld van<br />
het Ministerie Thorbecke en met name van den vroegeren<br />
minister van Financien Van Bosse. Vooral de eerste belasting<br />
was hier van ouds altijd bestreden en toch, de tijden waren<br />
niet gunstig om de Natie daarover tevreden te stellen door<br />
eene afschaffing van accijnsen, nu juist de dure tijden, welke<br />
men doorleefde, hoogere bezoldiging der ambtenaren noodzakelijk<br />
maakten. Toch had het Ministerie Van Hall het inderdaad<br />
wel gemeend, toen het de leuze „bezuiniging," waarbij heel<br />
de Natie leefde, tot de zijne gemaakt en zijn program in een<br />
ministerieele toezegging omgezet had. Wel vormde daarmede<br />
de voortdurende verhooging yan uitgaven een schril contrast,<br />
ook al valt het niet te ontkennen, dat de oorzaak hiervan niet<br />
zoo zeer lag in het minder zuinig beheer of in den invloed,<br />
welke dit Ministerie op de Kamer uitoefende, maar veel meer<br />
in den geheelen staatkundigen toestand, zooals die onder het<br />
Ministerie Thorbecke was ontstaan. Zeer onverdiend was dan<br />
ook het herhaald verwijt van de geavanceerd-liberalen aan het<br />
adres van het Ministerie van Hall, dat dit laatste tot leuze<br />
stelde „bezuiniging," om daarmede de Natie te blinddoeken en<br />
intusschen steeds meer aan te vragen voor Marine, voor Oorlog,<br />
voor Buitenland, enz. Immers Thorbecke had reeds vooruit<br />
voorspeld, dat het nu uit zou zijn met de bezuinigingslief hebberij.<br />
En als nu straks Van Zuylen van Nyevelt in de Kamer<br />
betoogde, dat dit Ministerie den grooten en moeilijken arbeid<br />
van het vorige Ministerie verijdelde, ten gevolge waarvan er<br />
geen tekorten meer, maar overschotten, geen geldleening, maar<br />
schulddelging, geen buitengewone belasting, maar daarentegen<br />
opheffing van drukkende lasten zijn zou, dan is dat woord<br />
gelogenstraft door den toestand zelf, onder de volgende<br />
Ministerien, waarvan Thorbecke het hoofd was en de ziel.<br />
Voorzeker, door schoone beloften had het Ministerie Thor-
28 BEL ASTINGEN.<br />
becke de mindere klassen voor zich weten te veroveren en het<br />
had den tijd niet gehad, deze door zijn daden teleur te stellen.<br />
Derhalve kon zijn partij wonder vrees voor weérspraak<br />
steeds bij de Kabinetten der tegenpartij er op aandringen, dat ze<br />
deze beloften uit zijn program zouden verwezenlijken. Allereerst<br />
drong men aan op de afschaffing van het tonnengeld, dat, zooals<br />
men zeide, de belangen der scheepvaart te na kwam, benevens<br />
op die van de accijnsen voor den Staat op het geslacht<br />
en de invoerrechten van geslacht en versch vleesch. Een desbetreffend<br />
wetsontwerp werd in November 1853 door negen<br />
leden der Kamer bij haar ingediend, te weten door de heeren<br />
De Man, Ter Brugge, Hugenholtz, Van Bosse, Van Hoevell,<br />
Thorbecke, Reinders, Doinmer van Pollersveldt, Van Eik en<br />
Storm, de mannen, die de kern der oppositie tegen het Ministerie<br />
vormden. Zij beweerden, dat het noodig was maatregelen<br />
te nemen om den aanvoer ‘wi levensmiddelen aan te moedigen<br />
en in de duurte daarvan te gemoet te komen, en dat<br />
de toestand van de schatkist deze leniging van den druk, die<br />
door de duurte der levensmiddelen veroorzaakt werd, veroorloofde.<br />
Natuurlijk bzgreep men tegenover deze voordracht voorzichtig<br />
te moeten optreden, wijl men gevaar liep de gunst van<br />
het mindere yolk te verbeuren, dat immers met reden gewoonlijk<br />
de partij kiest van hen, die zijne lasten verminderen willen.<br />
Men mistrouwde de voordracht juist om die reden, en dat te<br />
meer, nu zij uit den kring der Thorbeckianen voortkwam ; men<br />
achtte ze een stormram, door de Geavanceerd-liberalen tegen<br />
het April-ministerie in gebruik genomen. De beraadslagingen<br />
in de Kamer toonden dan ook, dat men in de voordracht veeleer<br />
staatkundige berekening dan zucht tot bezuiniging en tot<br />
verlichting van de lasten des yolks zocht, en straks werd het<br />
met 41 tegen 21 stemmen verworpen.<br />
Natuurlijk schreeuwden de Liberalen bij de verwerping<br />
moord en brand, en terwijl de voorstellers als ware volksvrienden<br />
verheerlijkt werden, stelde men het Ministerie voor als of<br />
onbekend met de drukkende toestanden, waaronder de yolksklasse<br />
leefde, Of ongevoelig voor hare ellende. Geen wonder,
ACCIJNSEN. 29<br />
dat het Ministerie langzamerhand den weg der Liberalen volgen<br />
ging, waarop de gunst des yolks zoo gemakkelijk te verdwenen<br />
viel en waarvan het te minder vervreemd was, omdat het feitelijk<br />
zelf ook liberaal heeten mocht, al ging het in de uitvoering<br />
wat minder ver dan de Thorbeckianen en al had het<br />
zich, door de portefeuille uit handen van het vorige Ministerie<br />
te aanvaarden, daarvan verwijderd, evenals door den steun,<br />
welke het bij de wet op de kerkgenootschappen van Antiliberalen<br />
had aangenomen. Zoo klonk het dan ook bij de opening<br />
der Kamerzitting van de regeeringstafel : „Bij de behandeling<br />
der financieele aangelegenheden zal u blij ken, dat kan<br />
worden besloten tot vermindering van lasten binnen zoodanige<br />
grenzen als door eene gepaste behoedzaamheid worden voorgeschreven.<br />
Met het delgen der schuld zal tevens kunnen worden<br />
voortgegaan."<br />
Er ontstond dan nu ook een ware wedijver, een stormloop<br />
tusschen het Ministerie en de Geavanceerd-liberalen, wie<br />
wel de meeste aanvallen op de belasting zou doen. De Regeering<br />
zelf stelde voor om het tonnengeld op de zeeschepen af te<br />
schaffen. Een vijftal Kamerleden, waaronder Thorbecke en Van<br />
Bosse, dienden een ontwerp in tot afschaffing van den accijns<br />
op de brandstoffen, terwiji een drietal andere leden voorstelden<br />
de belasting op de rogge af te schaffen, en straks de Regeering<br />
de afschaffing van den accijns op het gemaal aanbeval.<br />
De woordvoerders der Anti-liberalen vonden daarin natuurlijkerwijze<br />
aanleiding om het Ministerie te verwijten, dat het<br />
naar het kamp der Thorbeckianen overgeloopen was, en algemeen<br />
verklaarden zij zich dan ook tegen de laatst ingediende<br />
wet bij de beraadslagingen, waar tegenover de Liberalen niet in<br />
gebreke bleven luide te verklaren, dat zij niet zouden rusten<br />
voor de laatste accijnsen verdwenen waren onder den hamer<br />
van den voorzitter. Inderdaad, er scheen voor de mindere yolks •<br />
klasse onder het liberale regime een gulden tijd aan te breken.<br />
De Gemeenteraden wilden bij de hooge Regeering niet achterblijven<br />
en schaffen nu op hun beurt bijne algemeen de accijnsen<br />
op het geslacht, het gemaal en de brandstoffen af. In Juli
30 ORGANIEKE WETTEN.<br />
1855 werd ook het tonnengeld afgeschaft. Daarentegen behield<br />
men de accijnsen op den wijn en werden die op de sterke<br />
dranken zelfs verhoogd, altemaal middelen, waardoor de geavan-<br />
ceerd-liberalen zich meer en meer de volksgunst zochten de<br />
veroveren.<br />
Daarbij bleef het echter niet. Het April-ministerie had op<br />
zijn programma vooral ook uitdelging van de schuld geschreven.<br />
Na den welgelukten aanval op de accijnsen, wilde het door<br />
conversie een stouten stap wagen tot vermindering der schuld,<br />
een gewaagd plan, niet ten onrechte door de tegenstanders een<br />
beurs- en loterijplan genoemd. Het Regeerings-ontwerp strekte<br />
om een bepaald bedrag van de rentegevende Staatsschulden<br />
tot 3 0/0 effecten te herleiden. De minister van Financien, Van<br />
Doorn, trad of en werd door W. Vrolik vervangen, die, ziende<br />
dat het voorstel geduchte tegenkanting ondervond, het spoe-<br />
dig introk. Allengs werden nu die wetten onder handen genomen,<br />
welke als uitvloeisel van de Grondwet, reeds door het<br />
ministerie Thorbecke in uitzicht waren gesteld, doch door de<br />
April-beweging op den achtergrond geschoven waren. Zoo werd<br />
door den minister Donker Curtius eene commissie benoemd<br />
om het wetsontwerp tot regeling der rechterlijke organisatie,<br />
reeds in 1853 ingediend, nader te onderzoeken, en voorts werden<br />
er wetten aangenomen in dit zittingjaar op de ministerieele<br />
verantwoordelijkheid en op het recht van vereeniging en vergadering,<br />
terwij1 ook de Armenwet, welke reeds onder het<br />
ministerie Thorbecke zoo heftige tegenkanting ontmoet had,<br />
den 23sten Mei 1854 met eene meerderheid van slechts negen<br />
stemmen aangenomen werd.<br />
Ja, het moet hier eerlijk betuigd, dat 't Kabinet van Hall<br />
inderdaad zich beijverde om in het gevlei der Liberalen te komen<br />
en werkelijk den staatkundigen tijd des levens rijk in vruch-<br />
ten deed zijn. Zijn geboorte intusschen maakte, dat het bij de<br />
Liberalen van Thorbecke noch vertrouwen, noch voldaanheid<br />
oogsten kon. Medegaande, waar de Regeering zich zelf door<br />
het liberale program liet drijven en zich haastende om het in<br />
de toepassing der Grondwet van 1848 te steunen, namen zij het
DE PARTIJEN. 31<br />
den Ministers schier kwalijk, dat zij zulks als hun arbeid deden<br />
voorkomen en lieten niet na den volke luide te verkondigen, dat<br />
elke wet, waardoor het Ministerie van Hall het yolk ten gunste<br />
kwam, eigenlijk aan Thorbecke en de zijnen te danken was.<br />
De Katholieken konden al evenmin de April-beweging en de<br />
wet op de kerkgenootschappen vergeten, ook al erkenden velen<br />
hunner de verdiensten van het huidige Ministerie als Kabinet<br />
d'apaisement en al gingen zij in menig opzicht op staatkundig<br />
gebied meer met Van Hall dan met Thorbecke samen. De Liberalen<br />
lieten niet na den Roomschen, vooral bij de verkiezingen,<br />
er op te wijzen, dat zij, om hunne kerk te believen, een staatkundig<br />
offer hadden gebracht, en deze herinnering was voldoende<br />
om de Katholieken steeds aan hunne zijde te brengen en<br />
bij de stembus en bij den strijd tegen het Ministerie. De mannen<br />
van Koning en Vaderland konden geen vrede hebben met<br />
bewindslieden, die, grootendeels door hun toedoen op het kussen<br />
gebracht, hunne tradition schenen te vergeten en zich gewend<br />
hadden tot de Liberalen, als konden zij van hen alleen een<br />
lang ministerieel leven hopen. Bij monde van een hunner woordvoerders,<br />
De Brauw, die in 1853 als kamerlid voor Gouda<br />
gekozen was, verweten zij het Ministerie beginselloosheid en<br />
beweerden zij, dat het de liberale partij naar de oogen zag, ook<br />
in de regeling der belastingen, waarbij het zelf gaarne met de<br />
eene hand zou willen terugnemen, wat 't met de andere schonk.<br />
Zoo trachtte de Regeering, na de afschaffing van den accijns<br />
op het gemaal, een hoofdelij ken omslag in te voeren. Toen zij<br />
echter zag, dat sterke bestrijding in aantocht was, trok zij gereedelijk<br />
haar voordracht in, en zoo handelde zij ook met de<br />
door haar voorgestelde invoering der opcenten.<br />
De partij van Koning en Vaderland zelf echter<br />
mocht, gelijk wij reeds boven aantoonden, evenmin op beginselvastheid<br />
Bogen, en kon ook op hare beurt slechts een<br />
tweeslachtig en tweedrachtig leven rekken door zich bij andere<br />
partijen, zooals de Conservatieven en Anti-revolutionairen,<br />
aan te sluiten. Merkwaardig is het getuigenis van Groen van<br />
Prinsterer ten haren opzichte, als hij schrijft : „Zij is zwak,
32 KONING EN VADERLAND.<br />
uiterst zwak, blijkens eigen confessien. Beginselloos en negatief,<br />
Anti-Thorbeckiaansch, dat is : tegen bepaalde personen<br />
ingenomen, Anti-Katholiek, dat is : bevreesd voor hierarchie<br />
en hare tijdelijke overmacht, moeten zij hier of daar steun<br />
zoeken, en zoeken die het liefst bij ons : kracht kunnen zij<br />
zelf niet ontwikkelen." Zoo waardeerde de groote Staatsman<br />
zelf zijne bondgenooten en scheidde hij ze terecht van de<br />
troepen af, waarop hij rekenen kon, indien het den strijd voor<br />
het Anti-revolutionair beginsel gold. In September 1855, toen<br />
Boreel van Hogelanden tot Commissaris des Konings in Noord-<br />
Holland benoemd was, had hij diens ledigstaande plaats in de<br />
Kamer voor 's-Gravenhage ingenomen, en van dat oogenblik<br />
af zijn strijd tegen het Ministerie hervat, dat hij in den grond<br />
nog verderfelijker achtte voor 's lands welvaren dan het vorige<br />
Kabinet. „Wij hadden nooit onze afkeuring verbloemd," zoo<br />
sprak hij in November 1855 in de Tweede Kamer, „van eene<br />
Protestantsche richting, bij uitnemendheid fel tegen de Katholieken,<br />
maar door wie tevens wat ons dierbaar en heilig is,<br />
aangerand wordt. Van daar, dat spoedig tegen ons van dien<br />
kant groote verbolgenheid is ontstaan. Zoo kon het aan het<br />
Gouvernement licht vallen, daar het meer last dan nut uit het<br />
voortduren van ons bondgenootschap te gemoet zag, te breken<br />
met onze richting. In s c h ij n enkel met onze richting, inderdaad<br />
met den geheelen historischen oorsprong van het<br />
bewind." Uit deze woorden blijkt, hoe de Anti -revolutionairen<br />
de handelingen van het Kabinet beschouwden als een breuk met<br />
hunne partij, en waarlijk, tegenover de sobere aanwinst, welke<br />
het Ministerie vond bij de weinige aanhankelijkheid der Liberalen,<br />
woog het verlies van den steun der Anti-revolutionairen<br />
zeer zwaar. Toch wisten Groen en zijne medestanders ook zelfs<br />
het naar het liberale kamp overgeloopen Kabinet te waardeeren<br />
in wat het naar hunne meening goeds bezat, en stelden het op<br />
prijs, dat het de souvereine rechten van de Kroon hoog hield<br />
en een dam vormde tegen de willekeur, waarmede de Thorbeckianen<br />
in het belastingstelsel ingrijpen wilden.<br />
Zoo was het Ministerie dan nagenoeg van alien verlaten
DE GEMENGDE SCHOOL. 33<br />
en had zijn behoud alleen te danken aan de verdeeldheid, welke<br />
in het kamp van zijne bestrijders heerschte, waarvan de Thorbeckianen<br />
zoo krachtig partij trokken, dat zij welhaast, in<br />
plaats van de oppositie te vormen, konden gezegd worden, de<br />
regeering in handen te hebben. Toen dan ook op het einde<br />
van 1855 de wet op de middelen aangenomen was, waagde<br />
zelfs een der liberale sprekers tot het Ministerie te zeggen :<br />
„omdat wij voor de wet stemmen, daarom gaat gij niet met<br />
haar ten gronde." Toch was de val van het April-ministerie<br />
binnen een kort tijdsverloop besloten. Ten gevolge van een petitionnement<br />
was het aan het roer gekomen, maar ook zou een<br />
petitionnement het doen yallen.<br />
Wij zagen hoe Koning Willem II een vergeefsche poging<br />
deed om in zake het onderwijs aan de vele grieven der<br />
verschillende partijen tegemoet te komen door een herziening<br />
van de wet van 1806. Onverpoosd bleef men de school<br />
bestrijden, welke hoe, langer zoo meer onder invloed der Liberalen<br />
kwam, die voor hunne aan alle kerk en kerkleer vijandige begrippen<br />
de hope der toekomst, de jeugd des yolks, trachtten te<br />
winnen en die onder den schijn van neutraliteit niets anders<br />
kweekten dan rationalisme en humaniteit, waarin zij den kern<br />
van alien godsdienst zochten. Uiteraard werd de strijd nog meer<br />
uitgelokt, daar de Liberalen zich ,hoe langer hoe minder ontzagen,<br />
den Staat met zijne middelen te gebruiken tot bereiking<br />
van hunne doeleinden met de school. Tegenover deze zoogenaamd<br />
godsdienstlooze, maar inderdaad rationalistische secteschool<br />
nu trad de kampioen der Anti-revolutionairen, Groen<br />
van Prinsterer, voortdurend op met de leuze : vrijheid van onderwijs.<br />
Hadden ook aanyankelijk de Roomschen gemeend in<br />
de school van 1842 hun wenschen verkregen te hebben, welhaast<br />
werd het hun ook duidelijk, dat ze in slechter conditie<br />
gekomen waren door den geest van het Protestantisme, die<br />
in de school van 18Q6 heerschte, te ruilen voor dien van het<br />
Modernisme, dat, door het Liberalisme beschermd, onbeperkt<br />
in de volksschool heerschtte. Zoo begroetten ook zij met blijde<br />
verwachting de gelegenheid, welke de grondwetsherziening van<br />
Dl. VIII. 3
34<br />
ARTIKEL 194.<br />
1848 bood tot wegneming ook van de grieven op onderwijsgebied,<br />
en gespannen verbreidde men het rapport der commissie,<br />
het ontwerp eener Grondwet, waarvan de Regeering verklaarde<br />
dat zij het onderwijs tot een voorwerp van haar nauwgezette<br />
zorg maakte. De meerderheid dier commissie wenschte een<br />
milde toepassing van de vrijheid van onderwijs, doch vond bij<br />
de conservatieven en bij liberalen als De Bosch Kemper sterke<br />
bestrijding, en aan dezen geleerde, die in het vrijlaten van het<br />
onderwijs weinig anders zag dan het te voorschijn roepen van<br />
een „secteschool," was het voornamelijk te danken, dat de commissie<br />
de zorg van den Staat voor het openbaar onderwijs<br />
gewenscht bleef achten. Aan hen nu, die in het zoogenaamde<br />
bijzonder onderwijs niet anders zagen dan de voortwoekering<br />
van de scholen, die kerkelijke begrippen verspreidden en, naar<br />
hun wijze van zien, godsdiensthaat onder de Natie kweekten,<br />
en die daarom de reeds bestaande vrijheid van onderwijs niet<br />
wilden uitgebreid zien voor het minst, had men 't veelbesproken<br />
artikel 194 te danken, waarbij bepaald werd, dat I°. het<br />
onderwijs een voorwerp zou zijn van de aanhoudende zorg der<br />
Regeering ; 2 0. dat de inrichting daarvan, met eerbiediging van<br />
ieders godsdienstige begrippen, door de wet zou worden bepaald,<br />
en 3°. dat in het Rijk van overheidswege overal voldoend<br />
openbaar onderwijs zou gegeven worden. Voorts verklaarde de<br />
Staat het geven van onderwijs vrij, behoudens het toezicht der<br />
Overheid, en voor zoover het lager en middelbaar onderwijs<br />
betreft, behoudens het onderzoek naar de bekwaamheid en<br />
zedelijkheid der onderwijzers.<br />
Het toenmalige Ministerie haastte zich om aan de toezegging<br />
in de additioneele artikelen der Grondwet te voldoen en<br />
nog in de zitting van 1849 een ontwerp van wet op het onderwijs<br />
bij de Kamer aanhanging te maken, doch zijn spoedige<br />
val maakte dat het ontwerp, ofschoon door minister De Kernpenaer<br />
gereed gemaakt, niet aan de orde kwam. Hoeveel nu<br />
Thorbecke straks eene spoedige afdoening van deze zaak in<br />
het verschiet stelde, de April-beweging schoof de regeling van<br />
het onderwijs andermaal op den achtergrond.
EEN NIEUWE WILT. 35<br />
Ook voor deze gewichtige en tevens gevaarlijke taak vond<br />
zich derhalve het April-ministerie, en met name minister Van<br />
Reenen, geplaatst. Wel haastte hij zich, door enkele milde bepalingen<br />
bij de uitvoering van de Wet van i8o6 de Roomschen<br />
en Anti-revolutionairen tijdelijk tevreden te stellen, doch<br />
dezen bleven met ongeduld aandringen op de indiening van<br />
't wetsontwerp, overtuigd als zij waren, dat hunne vrijheid van<br />
handelen alleen kon rusten op de weigering der Staten-Generaal,<br />
om in hun wenschen te treden. De Liberalen en Conservatieven<br />
toch in de Kamer, zoowel als in de gemeentebesturen en<br />
Provinciale Staten, waren gansch niet gezind de vrije school toe<br />
te laten ; dit bleek nog al genoeg uit de bezwaren, welke zij<br />
den oprichters van bijzondere scholen in den weg legden. Wijl<br />
de Regeering van oordeel was, dat zij de gewestelijke en gemeentelijke<br />
besturen niet dwingen kon tot het verleenen van<br />
vrijheid tot oprichting van bijzondere scholen, diende Groen<br />
zelfs den I3den Mei 1854 een wetsvoorstel in, waarbij bepaald<br />
werd dat zij, die een bijzondere school wilden oprichten en<br />
van de gemeentelijke en gewestelijke besturen geen oorlof konden<br />
verkrijgen, zich tot den Koning om beslissing konden<br />
wenden. Ofschoon de Kamer dit voorstel verwierp, gaf Groen<br />
den moed niet op, en dat te minder, wij1 het duidelijk was,<br />
dat sommigen slechts tegen gestemd hadden, omdat men binnen<br />
betrekkelijk kort tijdsverloop een volledig wetsontwerp<br />
voor het lager onderwijs van de regeeringstafel kon te gemoet<br />
zien. De periodieke verkiezingen echter in Juni 1854.<br />
maakten de kans voor de bijzondere school niet beter ; gelijk<br />
wij gezien hebben, moesten toch velen harer voorstanders<br />
het veld ruimen voor de Liberalen, en gedurende eenigen tijd<br />
althans moest de onvermoeide kampioen voor het bijzonder<br />
onderwijs zich vergenoegen met buiten de Kamer zijne belan-<br />
gen te verdedigen.<br />
Eindelijk dan, het was in September van dit jaar, diende<br />
de minister van Binnenlandsche Zaken een ontwerp van wet voor<br />
het lager en middelbaar onderwijs in, waarbij, wat het eerste<br />
betreft, vooral deze bepalingen aanleiding tot wrijving gaven :
36 AFKEURING.<br />
„De openbare scholen zijn ingericht voor kinderen van<br />
verschillende godsdienstige gezindheden.<br />
„De onderwijzers in deze scholen onthouden zich van iets<br />
te onderwijzen, te doen of toe te laten, kwetsend voor de<br />
godsdienstige begrippen van eenige gezindheid.<br />
„Het geven van onderwijs in den godsdienst wordt over.<br />
gelaten aan de kerkelijke genootschappen. Hiertoe zijn de gebouwen<br />
voor het openbaar lager en middelbaar onderwijs, buiten<br />
de schooluren, voor de leerlingen der school beschikbaar.<br />
„Waar de plaatselijke omstandigheden het toelaten, mogen<br />
afzonderlijke openbare scholen worden ingericht voor kinderen<br />
van dezelfde godsdienstige gezindheid."<br />
Wie kon met zulk een herstel van grieven vrede hebben ?<br />
Het ontwerp voldeed geen der beide partijen en in het strewn<br />
van het Ministerie om allen te bevredigen, leed het andermaal<br />
schipbreuk. De Liberalen bestreden het, omdat den Antirevolutionairen<br />
en Roomschen in de door ons laatstelijk aangehaalde<br />
alinea vrijheid gegeven werd, gezindheidsscholen op<br />
te richten en de Regeering derhalve aan hun veriangen te dien<br />
opzichte tegemoet kwam. De Anti-revolutionairen kantten zich,<br />
door de ervaring • geleerd, tegen de zoogenaamde „gemengde<br />
school," zooais die in alinea r omschreven werd en die slechts<br />
algemeene ontwikkeling en vorming beoogcle. Nimmer kon Groen<br />
van Prinsterer er in treden, dat de Bijbel van de Staatsschool<br />
geheel geweerd en alles wat naar Christendom zweemde, daar<br />
verzwegen worden zou, en voortdurend verschenen er dan ook<br />
vlugschriften en artikelen in „de Nederlander" van zijne hand,<br />
waarin hij de voor de belijders van alle godsdiensten gepaste<br />
Staatsschool uit het wetsont werp bestreed. Van der Brugghen<br />
stond in dit opzicht niet geheel aan zijne zijde en sprak vrij<br />
wat meer vergoelijkend over 't ontwerp, daar hij met de bezwaren<br />
rekende, waarmede het Ministerie bij de oplossing der reeds<br />
jaren lang bestaande schoolquestie te worstelen had. Weifelend<br />
en aarzelend stond Van der Brugghen reeds toen voor de zaak,<br />
waar tegenover Groen van Prinsterer zulk eene besliste houding<br />
aannam. Ofschoon minder met de bezwaren der uitvoering
GROEN EN VAN DER BRUGGHEN. 37<br />
rekenende, achtte Groen het met het Christelijk beginsel op<br />
elk gebied in strijd, zoo hij van zijn ideaal zou afzien, en<br />
verloochening en afval van de ergste soort, indien hij aan de<br />
door het Ministerie voorgestelde school ooit zijne stem zou<br />
geven. Volgens hem moest het Christelijk beginsel de school<br />
des yolks als een zuurdeeg doordringen, waarom noch de Bijbel<br />
mocht geweerd, noch ter wille van de pasklaarheid voor alien<br />
de historie des lands mocht verwrongen worden. Daar nu eene<br />
school, waaraan zulk een eisch gesteld worden moest, moeilijk<br />
aan Roomschen en Israelieten opgedrongen worden kon,<br />
stond hij beginselscholen voor. Terecht begreep Groen, dat de<br />
Overheid bij Naar ontwerp gedrongen was door den wensch om<br />
de Roomschen zooveel mogelijk te gelieven, en hij erkende dan<br />
ook, dat de Roomsche kerk alleen dan nog eenigen vrede met<br />
de Staatsschool zou kunnen hebben, wanneer daaruit alles geweerd<br />
werd, wat eenigszins met het gezag van den priester in<br />
strijd komen kon, in een woord : wanneer zij een louter burgerlijk<br />
maatschappelijke inrichting van het onderwijs vertegenwoor<br />
digde. „Het voldoen aan het verlangen der Katholieken," zoo<br />
schreef hij, ,is grondwettig, is billijk, is onvermijdelijk." Daarom<br />
juist had men telkens door de onvermijdelijkheid daarvan<br />
moeten zwichten en was de openbare school geworden, wat<br />
zij was in 18o6, in 1842, in 1849 en eindelijk nu, terwijl de<br />
invloed daarvan zelfs merkbaar was in bijzondere scholen van<br />
de tweede klasse. Hieraan was dan ook geen ontkomen dan<br />
door de zoogenaamde gesplitste of gezindheidsschool.<br />
In gansch anderen geest liet zich Van der Brugghen uit.<br />
Juist in de bestrijding van liberale zijde vond hij een onmiskenbaar<br />
waarteeken, dat de wet den Anti-liberalen gunstig<br />
was. Bovendien meende hij, dat men in het feit dat het ontwerp<br />
niet alles gaf, wat men wenschte, geen aanleiding nemen<br />
mocht om in bondgenootschap met de Liberalen het Ministerie<br />
te bestrij den, dat althans eene poging gedaan had om den<br />
bestaanden toestand te verbeteren. „Ik moet bekennen," zoo<br />
schreef hij, „dat ik in het beginsel van mogelij k e splitsing<br />
een grooten stap zie, gewichtiger dan de Regeering misschien
3 8FACULTATIEVE SPLITSING.<br />
zelve, tevens rekening houdende met den algemeenen nationalen<br />
afkeer van de gezindheidsschool, bedoeld heeft. De invoering<br />
van het nieuw beginsel zal, naar mijn gedachte, als een wigge<br />
werken, die in een kleine reet past, maar met een paar hamerslagen<br />
groote houtblokken klooft." Het stond bij hem vast,<br />
dat eene openbare gezindheidsschool, als regel, niet mogelijk,<br />
maar ook niet wenschelijk was ; kon dat niet, dan bleef er,<br />
volgens zijne zienswijze, niets anders over dan, als r e g e 1,<br />
eene niet gezindheidsschool, wat dan ten gevolge van de omstandigheden<br />
wel niet anders dan eene godsdienstlooze school<br />
zou kunnen zijn, waarop echter exception mogelijk waren. Er<br />
was daarnaast alleen mogelijk eene facultatieve openbare gezindheidsschool,<br />
maar, juist omdat deze facultatief wezen moest,<br />
daarom mocht zij niet opgedrongen worden ; zelfs zou het<br />
doenlijk zijn, hare vergunning bij de wet te verzekeren. ZO6<br />
stonden toen reeds Groen en Van der Brugghen feitelijk tegenover<br />
elkaar.<br />
Zooveel is zeker, dat Groen de denkwijze der Roomschen<br />
juist had onderschept, dat dezen niet alleen gekant waren tegen<br />
den invloed der zoogenaamde Calvinisten, maar evenzeer tegen<br />
dien van de alle geloof ondermijnende begrippen van humaniteit<br />
en beschaving, welke de Liberalen en moderne Protestanten<br />
als Christendom aanmerkten en dat zij derhalve alleen dulden<br />
konden een beslist neutrale school, die in den loop van den<br />
tijd zou blijken geheel onmogelijk te zijn, aangezien ook buiten<br />
Bijbelsche en Vaderlandsche Geschiedenis om, de overige<br />
vakken en de geheele opvoeding in de school herhaaldelijk<br />
aanleiding geven tot gesprekken, waarin de persoonlijke overtuiging<br />
des onderwijzers zich verraadt.<br />
Wat het zedelijk beginsel der wet betreft, waren het niet<br />
alleen de Liberalen, die zich in het stelsel der gemengde school<br />
vinden konden. Aan hunne zij de stonden de Israelieten, vooral<br />
de sterke, afwijkende richting onder hen, die juist in een doodzwijgen<br />
van alle geloofsverschil den laatsten slagboom meenden<br />
te zien vallen, welke hen in het maatschappelijk leven van<br />
hunne medeburgers scheidde ; de modernen, vooral hunne predi-
DE VOORSTANDERS. 39<br />
kanten ; de Maatschappij tot Nut van 't A l g e m e e n ; de<br />
V r ij m e t s e 1 a a r s en ook de zoogenaamde „Groote Protestantsche<br />
partij," ;die zich alleen in Anti-papisme als Protestantsch<br />
kennen deed. Deze alien meenden, dat het afzijn van alien<br />
godsdienstzin met den naam van „verdraagzaamheid" kon bestempeld<br />
worden en nu in naam dier „verdraagzaamheid" predikten,<br />
dat kinderen althans onkundig moesten gelaten worden<br />
van alle geloofsverschil. Natuurlijk werden dezen zeer gesteund<br />
door de Staatsonderwijzers, die niet ophielden de meening te<br />
verkondigen, dat, indien de school slechts de noodige kennis<br />
aanbracht, huisgezin en kerk wel het overige konden en moes-<br />
ten doen. Van daar dat zij zich niet slechts voor den geest<br />
van het ontwerp verklaarden, maar ook zelfs het beginsel<br />
der gezindheidsschool bestreden en daarom ook zich kantten<br />
tegen elk voorrecht aan de bijzondere scholen gegund, dat<br />
niet onmiddellijk het uitvloeisel was van de bepalingen der<br />
Grondwet. Geen wonder, dat zij veel invloed uitoefenden. Men<br />
maakte de goede gemeente diets, dat de tegenstand van Antirevolutionairen<br />
en Roomschen niet anders was dan een kerkelijk<br />
drijven, een streven om de jeugd der Natie onder den<br />
invloed van de geestelijken te brengen. Men verweet de bestrijders<br />
van den geest der wet, dat zij onverdraagzaam, godsdiensthaat<br />
en verdeeldheid tusschen de burgers van een zelfden<br />
Staat kweekten en het hun eenig doel was, om door middel<br />
van hunne zoogenaamde „gemoedsbezwaren" hun streven, om<br />
zelf aan het roer van den Staat te komen, verwezenlijkt te<br />
zien. Slechts weinigen onder de Roomschen hadden in dit opzicht<br />
echter betere verwachtingen van den liberalen zin van<br />
Thorbecke en zijn aanhang.<br />
Nadat in de biaden zoowel als in de periodieke pers het<br />
ontwerp druk besproken was, en de zaak ook in de afdeelingen<br />
der Kamer uitvoerig behandeld was, werd den 2osten<br />
Mei 1855 het eindverslag uitgebracht, waarin het o. a, heette :<br />
„De vraag werd behandeld of het niet als eene leemte in<br />
de wet te beschouwen was, dat de vermelding van het Chris-<br />
telijk beginsel als grondslag van onderwijs daarin ten eenen-
40<br />
HET CHRISTELIJK BEGINSEL.<br />
male ontbrak. De gevoelens stonden te dezen aanzien tegenover<br />
elkander, en dit openbaarde zich in de besprekingen, die<br />
wij niet in bijzonderheden zullen ontwikkelen, maar slechts in<br />
hoofdbeginsel aangeven.<br />
„In de eerste plaats waren er eenige leden, die de verzwijging<br />
van het Christelijk beginsel in de wet ten sterkste<br />
afkeurden en het een beschamend verschijnsel achtten, dat zoo-<br />
danige onchristelijke wet op het onderwijs aan de Vertegenwoordiging<br />
eener Christennatie kon worden aangeboden en die<br />
met nadruk het gevoelen voorstonden, dat ook op de openbare<br />
scholen een positief godsdienstig onderwijs, in verband<br />
met het onderwijs in den godsdienst, dat gegeven wordt van<br />
wege de Kerk, zou worden mogelijk gemaakt.<br />
„Het tweede hoofdgevoelen werd door een veel grooter<br />
aantal leden voorgestaan. Zij gingen uit van de stelling, dat,<br />
even als het Christendom de grondslag is onzer beschaving,<br />
zoo ook de Christelijke godsdienstige beginselen een der hoofdelementen<br />
van het openbaar lager onderwijs moeten uitmaken.<br />
Zij geloofden niet, dat de Grondwet eenigen hinderpaal daaraan<br />
in den weg legt. De eerbiediging van ieders godsdienstige<br />
begrippen, in het 2de lid van art. 194 der Grondwet voorgeschreven,<br />
behoeft niet in dien zin te worden uitgelegd, alsof<br />
geheele ter zijde stelling dier begrippen bedoeld ware. Het duldt<br />
zelfs zulk eene uitlegging niet. De zin onzer Natie vordert een<br />
godsdienstig, en wel een Christelijk godsdienstig onderwijs. De<br />
overgroote meerderheid der ingezetenen verlangt niet, dat reeds<br />
op de school bijzondere leerstellingen van kerkgenootschappen<br />
worden aangeraakt of in de jeugdige gemoederen zaden worden<br />
geworpen, waaruit later het kwaad der onverdraagzaamheid<br />
zou kunnen ontkiemen ; maar zij stelt er wel hoogen prijs<br />
op, dat het lager onderwijs dienstbaar worde gemaakt aan de<br />
bevordering van zedelijkheid en godsdienst en aan het geloof<br />
in die groote waarheden, waaromtrent al de Christen-kerkgenootschappen<br />
het Bens zijn. Werd dus de inrichting van het<br />
openbaar lager onderwijs derwijze geregeld, dat de bevordering<br />
van Christelijke beginselen op de openb are school onmo-
DE AFDEELINGEN. 41<br />
gelijk werd, dan zou die regeling, in plaats van ieders godsdienstige<br />
begrippen te eerbiedigen, gelijk de Grondwet beveelt,<br />
integendeel in strijd zijn met het godsdienstig begrip van de<br />
Natie in het algemeen. Tegelijk zou dan het belang van den<br />
Staat, welks welzijn op de zedelijkheid en den godsdienstzin<br />
zijner burgers berust, weinig worden behartigd. De school is<br />
geenszins de opvoedingsplaats der jeugd, maar kan en mag<br />
toch aan die opvoeding dienstbaar gemaakt zijn.<br />
„Men verlangde van deze zijde, dat de wet of op het<br />
voorbeeld van die van 1806, de opleiding tot Christelijke maatschappelijke<br />
deugden als een hoofddoel van het lager onderwijs<br />
aanwees, Of, zoo het woord Christ el ij k vermeden moest<br />
worden, althans liet doorstralen, dat het godsdienstig element<br />
niet is uitgesloten. Het verbod om iets te leeren, wat met<br />
Christelijke begrippen strijdt, zou reeds eenigermate bevredigen<br />
en tot geruststelling der Natie strekken.<br />
„In de derde plaats waren er verscheidene leden, die het<br />
geenszins als een gebrek in de wet beschouwden, dat daarin<br />
niet van het Christelijk beginsel als grondslag van het onderwijs<br />
gewag werd gemaakt. Deze leden erkenden gaarne dat<br />
onze beschaving, onze zeden op het Christendom berusten. Zij<br />
konden zich niet voorstellen dat het mogelijk ware, lager onderwijs<br />
te geven, dat niet tot zekere hoogte van het Christelijk<br />
beginsel, van de hoofdwaarheden des Christendoms uitgaat.<br />
Daarin ligt ook niets verkeerds, niets berispelijks, mits<br />
slechts het geven van aanstoot vermeden worde. Maar dat<br />
beginsel behoeft geene versterking in de wet. De Christelijke<br />
zin heeft de Natie zoo zeer doortrokken, dat het onderwijs<br />
Christelijk zal zijn, ook dan als de wet geheel daarvan zwijgt,<br />
„Op deze beschouwingen kwam men bij het bespreken<br />
van het beginsel der gemengde scholen terug, welk beginsel<br />
door de overgroote meerderheid verdedigd werd, als liggende<br />
in de Grondwet en geboden door het Staatsbelang. Sommigen<br />
gaven intusschen aan om in de wet op te nemen, dat het onderwijs<br />
ook strekken zou ter opleiding tot godsvrucht, vaderlandsliefde<br />
en alle maatschappelijke deugden."
4 2 HERZIENIN G.<br />
Even sterk als nu dit laatste zich tegen den wensch stelde<br />
van de Anti-revolutionairen, even krachtig bestreed de liberale<br />
meerderheid Groen's ideaal ter vestiging van gezindheidsscholen.<br />
Het heette toch in het verslag :<br />
„De bevoegdheid tot vestiging van afzonderlijke scholen<br />
voor kinderen van dezelfde gezindheid, werd door de overgroote<br />
meerderheid afgescheurd, als ongrondwettig, als strijdende<br />
met den aard van het lager onderwijs, dat vreemd moet blij-<br />
ven aan de leerstellingen van een bepaald kerkgenootschap,<br />
als leidende tot eene bron van tweedracht en als gepaard met<br />
onoverkomelijke bezwaren in de uitvoering."<br />
Zoo ging dus de meening der meerderheid, gelijk ook het<br />
eindrapport vermeldde, verder dan de Regeering. Wilde deze<br />
toch, waar het mogelijk was, in het stelsel der gezindheidsschool<br />
wêl treden en vooral in grootere plaatsen de splitsing<br />
der openbare school mogelijk maken, de meerderheid was hier<br />
zdo tegen en zij was zdo sterk, dat de Minister het noodig<br />
vond om het ontwerp ter nadere herziening terug te trekken, en<br />
in een nieuw ontwerp, aan het einde van het jaar 1855 ingediend,<br />
maakte het Ministerie zich geheel los van de wenschen<br />
der Anti-revolutionairen en hunne medestanders in dezen 1 om<br />
geheel aan de zij de der meerderheid te treden. Benevens enkele<br />
wijzigingen in ondergeschikte punten toch werd het artikel,<br />
dat voor grootere plaatsen de oprichting van de gesplitste<br />
of gezindheidsschool in het uitzicht stelde, geheel weggelaten<br />
en daarentegen bepaald, dat de Staatsschool uitsluitend gemengde<br />
school zou zij n.<br />
Natuurlijk waren de Anti-revolutionairen en die met hen<br />
tegen het beginsel van de wet gekant waren, verontwaardigd<br />
over deze nieuwe concessie van het Ministerie aan de liberale<br />
meerderheid, en dat te meer, daar de strijd bij hen dieper<br />
ging dan tot de politieke oppervlakte. Het gold toch bij hen<br />
de vraag, of de Nederlandsche jeugd, de hope der toekomst<br />
van Neerland's yolk, voortaan de prooi zou worden van een beginsel,<br />
met verzwijging van de Christelijke waarheden, niet<br />
anders kweeken kon dan ontkerstening en, onder de leuze van
GROEN EN DE FAKKELPARTIJ. 43<br />
neutraliteit, strijd voerde tegen hetgeen der Christelij ke Natie<br />
het dierbaarst was. Feller dan ooit ontbrandde de strijd, een<br />
godsdienstoorlog in den waren zin des woords, welke dertig<br />
jaren lang de Natie stond te verdeelen en in zijne langdurigheid<br />
en materieele uitwerking vrij wat meer beteekende<br />
dan de geheele April-beweging, gelijk hij dan ook de Natie<br />
en hare Vertegenwoordiging grooter offers kostte aan tijd en<br />
kracht. Andermaal trad nu Groen van Prinsterer aan de spits<br />
zijner medestanders in het strijdperk der Volksvertegenwoordiging.<br />
Wie er met hem en de zijnen ging, deerde of be-<br />
kommerde hem niet. Hij wist, dat er in de Roomsche bladen<br />
gesproken werd van eene herhaling der April-beweging en<br />
dat zelfs liberale bladen deze mededeeling bevestigden ; maar<br />
hij wenschte niet samen te gaan met de lieden, die ze op<br />
touw zetten wilden, en hij had goed gezien. Immers, mocht<br />
de zoogenaamde Fakkelpartij ook al voornemens geweest zijn,<br />
andermaal een monsterpetitionnement op touw te zetten, nadat<br />
het haar duidelijk geworden was, dat de Anti-revolutionairen<br />
thans eeniglijk en alleen tegen de onderwijswet wilden ageeren,<br />
zonder zich tot nadere concessien en beloften voor de toekomst<br />
te verbinden, toch trok zij zich haastig terug van eene<br />
partij, die zij in den grond evenzeer haatte, als zij op elk<br />
gebied, behalve wat den strijd tegen Rome betrof, der liberale<br />
partij genegen was. En immers, dat begreep Groen terecht,<br />
hadden de Fakkelpartij en de Anti-revolutionairen ook<br />
dit slechts gemeen, dat men het ontwerp van beide zijden bestreed,<br />
als zijnde eene concessie, niet slechts aan de Liberalen,<br />
maar ook aan de Katholieken, om welke laatsten te gelieven<br />
de Bijbel van de Staatsschool moest verbannen worden.<br />
Was Groen alzoo wars van een bond met anderen, die,<br />
slechts door bijkomende omstandigheden tijdelijk met hem zouden<br />
samengaan, verre was het van hem dat hij zijn steun bij<br />
de Natie, en wel bij het Christenvolk van Nederland zou versmaden.<br />
Dit bleek, toen hij den stoot gaf aan het adres, dat<br />
0. G. Heldring, den door zijn philantropischen arbeid zoo be-<br />
kenden predikant van Hemmen, D. Chantepie de la Saussaye,
44<br />
HET PETITIONNEMENT.<br />
predikant bij de Waalsche gemeente te Leiden en voorts door<br />
de predikanten L. J. van Rijn, F. G. van der Ham, L. Merens,<br />
J. H. Booken, J. J. Doedes en J. J. van Toorenenbergen ontworpen<br />
werd en waarin afzonderlijke scholen voor Roomschen,<br />
Israelieten en Protestanten gevraagd werden. Alvorens dit adres<br />
bij de Tweede Kamer ingediend werd, trachtte men daarop<br />
allerwege betuigingen van instemming te verkrijgen, en moge<br />
het ook niet zulk een tal van naamteekeningen verworven hebben<br />
als het Utrechtsche petitionnement tegen de invoering der<br />
Bisschoppelijke hierarchie, zooveel is zeker, dat duizenden in<br />
den lande het teekenden en dat vooral de predikanten krachtig<br />
medewerkten, om hunne gemeenteleden aan te sporen de<br />
poging te steunen, welke dienen moest om de Nederlandsche<br />
Jeugd te redden uit den klauw van het moderne ongeloof,<br />
waaraan het ministerieel ontwerp haar, naar hun zienswijze,<br />
overgaf. Wat men bedoelde, bleek onder meer uit het slot van<br />
het adres, waar de opstellers schreven :<br />
„Op grond van dit een en ander wenden wij ons tot de<br />
Volksvertegenwoordiging in den naam onzes Heeren Jezus<br />
Christus ; in den naam onzer gemeenten ; in den naam van vele<br />
geloofsgenooten in ons Vaderland, wier getal wij vertrouwen,<br />
dat bij behoorlijke kennisneming gewis toenemen zal, met het<br />
ernstig en dringend verzoek : dat zij niet toelate, dat onze<br />
Grondwet langer buiten verband met het geloof en de geschiedenis<br />
der Natie worde gehouden ; dat zij geene wet voor onze<br />
scholen bekrachtige, waarin onder algemeene bewoordingen<br />
datgeen, hetwelk aan elke gezindheid meest dierbaar is, wordt<br />
geweerd ; dat zij zorge, dat bij de opleiding onzer Nederland-<br />
sche Protestantsche Jeugd, beroep op den Bijbel, trouw verhaalde,<br />
volle historie en betamelijke melding des Zaligmakers<br />
geene Staat-misdaad worde."<br />
Het bleef niet bij dit petitionnement. Ongeveer gelijktijdig<br />
met dit, bereikte de Kamer een tweede adres, geteekend door<br />
den heer Van Beeck Calkoen c. s., waarin de godsdienstlooze<br />
school en het stelsel der wet aan de kaak gesteld werden als<br />
de vruchten van een „dor wijsgeerig Deisme, eene koude, van
GROEN EN BEETS. 45<br />
God verwijderde zedekunde." Mocht ook de zoogenaamde<br />
groote Protestantsche partij zich losgemaakt hebben<br />
van de Anti-revolutionairen, ook zij deed hare stem hooren,<br />
en de Vereeniging K o n i n g en V a d e r 1 a n d drong in eene<br />
van uit 's-Gravenhage verzonden circulaire sterk op petitionneering<br />
aan, hoewel gezegd moet worden, dat deze aandrang<br />
weinig gevolg had, aangezien zij het vermoeden niet ontgaan<br />
kon, te zeer gedreven te worden door de zucht om hare mannen<br />
in de Vertegenwoordiging en aan de regeeringstafel te<br />
brengen. Onder de vele neven-adressen, die inkwamen, moet<br />
tevens melding gemaakt van het indrukwekkend vertoog, door<br />
den predikant Van Koetsveld bij de Kamer ingediend. Toen<br />
de Kamer, die op reces uiteengegaan was, weder samenkwam,<br />
werden er nog een 95-tal adressen bij haar ingediend, waarvan<br />
een, uit Leeuwarden afkomstig, niet minder dan 3784 hand-<br />
teekeningen bevatte.<br />
Toch was het er, ondanks den storm, welke het ontwerp<br />
in het leven riep, verre van af, dat alle Christenen in den<br />
lande over de gemengde school gelijk zouden denken. Vele<br />
predikanten en gemeenteleden waren zich minder bewust van<br />
den aan het Christendom vijandigen geest der onderwijswet<br />
en achtten, dat het gemis aan het Christelijk bestanddeel in<br />
het onderwijs, door huisgezin en kerkelijk onderricht zou kunnen<br />
aangevuld worden. Vooral vond men de zoodanigen onder<br />
de meer aanzienlijken, terwiji Groen zijne aanhangers meest<br />
onder de kleine burgers en op het platte land telde. Zoo schreef<br />
Kennink, Groen's medestander, hem met betrekking tot den<br />
geleerden en vromen Nikolaas Beets : „deze acht de gemengde<br />
school te nationaal, dan dat men met eenig vertrouwen aan hare<br />
opheffing kon denken en arbeiden." Ja, zelfs Van der Brugghen<br />
aarzelde het stelsel van zijn vriend en medestrijder te huldigen.<br />
Met onbezweken ijver zetten echter Groen en zij, die met<br />
hem gelijk dachten, den strijd voort, daarin ondersteund en tot<br />
meerderen weerstand geprikkeld door den kamp, in de bladen<br />
over de zaak gevoerd. Men hoopte op de verkiezingen, in Juni<br />
1856 aanstaande, Omstreeks dezen tijd en bij de spanning,
46<br />
GROEN'S ADVIES.<br />
waarin de Natie leefde, zou de Koning aan Groen van Prinsterer,<br />
die de betrekking van Staatsraad 'bekleedde, een advies<br />
gevraagd hebben met betrekking tot een eventueele wijziging<br />
van het Ministerie. Natuurlijk kon het advies van Groen voor<br />
het Kabinet niet gunstig luiden. „Ik waardeer de talenten, de<br />
verdiensten, ook de bedoeling der ministers, wier politieke<br />
richting aan het Kabinet kleur geeft" (waaronder stilzwijgend<br />
mannen als Van Hall, Vrolik en Van Reenen bedoeld werden),<br />
„tnaar ik schroom niet te herhalen, wat ik in de Tweede Kamer<br />
meermalen gezegd heb : dit Ministerie heeft het voetspoor<br />
eener staatkunde, waartegen het Vorst en Volk zou vrijwaren,<br />
gevolgd ; de nationale kracht, waarin Uwe Majesteit een steunpunt<br />
van vorstelijke zelfstandigheid vond, verlamd ; bondgenooten<br />
moedeloos en tegenpartijders overmachtig gemaakt. De<br />
zegekreet ten vorigen jare, na het tot stand komen der afschaffing<br />
op het gemaal : „de oppositie is de regeerende partij,"<br />
is niet onbekend, waarbij straks de aanmerking geyoegd werd :<br />
„is het voor de waardigheid der Kroon niet beter dat het<br />
hoofd der oppositie minister, dan dat de minister aan het<br />
hoofd der oppositie onderschikt zij ! Vooral zou in April<br />
1853 niet licht iemand van dit Ministerie deze wet op het lager<br />
onderwijs hebben verwacht : verloochening van het Christelijk<br />
karakter der Natie ; prijsgeven aan de, Roomschgezinden van<br />
al hetgeen de Protestantsche Christen als onmisbaar in de<br />
volksopvoeding waardeert. Het intrekk en van zoodanige wet<br />
zou, dunkt me, de eerste daad en het programma van een ge-<br />
wijzigd bewind zijn."<br />
En wat hij van een eventueel nieuw op te treden Ministe-<br />
rie wenschte, formuleert Groen aldus : „in de regeling van het<br />
lager onderwijs worde niet belet het oprichten van openbare<br />
scholen, waar, door afzondering van Israelieten en Roomschen,<br />
de Protestant, gelijk ook de wetgever van 1806 gewild heeft,<br />
in de gelegenheid zij tot het belijden van den Zaligmaker, tot<br />
het gebruiken van Gods Woord, tot het vermelden van datgeen,<br />
waarin de kracht en de kern der geschiedenis, van uwe<br />
en ook van zijne vaderen openbaar is."
DE VERKIEZINGEN. 47<br />
De verkiezingen van 10 Juni 1856, waarbij de helft van<br />
de leden der Tweede Kamer zouden bevestigd worden in hun<br />
zetels of door anderen vervangen, beschaamde echter de hoop,<br />
die sommigen nog koesterden op eene mogelijke wijziging van<br />
zaken. Bijna overal behaalden de Liberalen, ook thans weder<br />
trouw door de Katholieken gesteund, de overwinning, en zelfs<br />
Groen moest zijn zetel voor 's-Gravenhage afstaan aan Gevers<br />
van Deynoot. Hoe de Katholieken over de zaak dachten, bleek<br />
uit hetgeen d e T ij d schreef : „De heer Groen van Prinsterer<br />
heeft de onderwijsquestie op den voorgrond gezet en haar ge-<br />
steld als de hoofdvraag, die bij de verkiezingen gelden moet.<br />
Ongetwijfeld is de zaak van het onderwijs eene der leyensquestien<br />
en, stond zij alleen, wij zouden niet aarzelen ons aan<br />
zijne zijde te scharen ; want in het onderwijs ligt de toekomst<br />
van het Vaderland. Maar de zaak van het onderwijs in den<br />
toestand, waarin Nederland zich op het oogenblik bevindt,<br />
staat niet alleen. De politieke questie overheerscht haar. En<br />
mocht Groen slagen in de beweging, die hij met talent en moed<br />
bestuurt, hij zou, ook zonder dat hij 't wilde, tot resultaten<br />
komen, die de zaak van het onderwijs op den achtergrond<br />
schuiven, om haar te maken tot een onderdeel van algemeene<br />
politieke reactie."<br />
Overigens toonden de uitingen der liberale en Katholieke<br />
bladen duidelijk, dat men nog minder voor Groen en zijn beginsel<br />
beducht was dan voor de zoogenaamde „staart van de<br />
partij," dat men de gevolgen vreesde, wanneer de Anti-liberalen<br />
het roer zouden in handen krijgen. Hiervoor was eenige reden.<br />
De verkiezingen waren over het algemeen zoo ongunstig uitgevallen<br />
voor het Ministerie, dat het zijn ontslag aangevraagd<br />
had en de Koning derhalve voor de pijnlijke keuze stond om<br />
of een Ministerie uit de Anti-liberalen Of uit de Thorbeckianen<br />
te kiezen. Den 23sten Juni verscheen dan ook het Koninklijk<br />
besluit in het Staatsblad, waarbij in plaats van Donker Curtius,<br />
den afgetreden minister van Justitie, nu Van der Brugghen<br />
werd benoemd, terwijl minister van Reenen, voor Bin-<br />
nenlandsche Zaken, door Simons vervangen werd. Van Hall,
48<br />
DE CRISIS.<br />
die reeds voor hen zijn ontslag had gevraagd en bekomen, was<br />
door Gevers van Endegeest vervangen en zijne plaats in de<br />
Tweede Kamer voor het district Leiden werd andermaal door<br />
Groen van Prinsterer ingenomen. Als minister van Roomschen<br />
Eeredienst trad eenigen tijd later Van Romunde op in de<br />
plaats van Mutsaers en evenzoo nam het lid der Eerste Kamer<br />
Lotsy, den ministerieelen zetel voor Marine in, welke tot<br />
heden door Smit van de Broeke was bezet. Den minister van<br />
Oorlog, Forstner van Dambenoy en Van Rappard, minister van<br />
Hervormden Eeredienst, werd het gevraagde ontslag geweigerd.<br />
Met grooten weérzin werd het nieuwe Kabinet door nage-<br />
noeg alle partijen ontvangen. Alleen de Fakkelpartij en eenige<br />
met haar bevriende redactien heetten het welkom ; de overigen<br />
vreesden zeer, dat men een tijdperk van reactie tegenging.<br />
Gedurende den tijd, waarin de Kamers gesloten waren — onmiddellijk<br />
toch na de benoeming van het nieuwe Kabinet waren<br />
de Staten-Generaal uiteengegaan — drong zich al meer de<br />
vraag op, wat toch het Ministerie mocht bewogen hebben tot<br />
zoo plotseling en onverwacht aftreden, aangezien het na de<br />
juni-verkiezingen nog niet zulk een weerstand ondervonden had,<br />
die het to voorschijn roepen van een crisis rechtvaardigde. Met<br />
spanning wachtte men dan ook de heropening der Kamers af,<br />
welke op 19 September zou plaats hebben. Het werd toch<br />
algemeen vermoed, dat veleer verschil van zienswijze tusschen<br />
den Koning en zijne ministers aanleiding tot de verwisseling<br />
van Kabinet had gegeven, en toen dan ook de Koning straks<br />
in eigen persoon de Kamers opende, bleef er daaromtrent geen<br />
twijfel meer over.<br />
„De ontwerpen van wet tot regeling van de drie takken<br />
van openbaar onderwijs zullen aan u gezamenlijk worden voorgelegd.<br />
Het verband, vereischt tusschen de deelen van een<br />
samenhangend geheel, kan op die wijze beter worden bewaard,"<br />
zoo heette het in de troonrede, en voorts :<br />
„De zorg voor de onschendbaarheid van alles wat tot het<br />
gebied des gewetens behoort, is een der voorvaderlijke overkveringen<br />
van mijn Stamhuis. Zij heeft ook mij bewogen, als -
HET ADRES VAN ANTWOORD. 49<br />
nog naar middelen om te zien, ten einde de bezwaren van<br />
zeer velen tegen de ontworpen regeling van het volksonderwijs<br />
zooveel mogelijk op te heffen.<br />
Ik wenschte met uwe hulp aan Nederland schoolinrichtingen<br />
te verzekeren, in welke het godsdienstig karakter der<br />
Natie, sinds eeuwen door het Christendom gevormd en ontwikkeld,<br />
wordt geeerbiedigd en tevens de eisch der wetenschap<br />
en het beginsel der volkseenheid worden gehuldigd."<br />
Natuurlijk viel deze mededeeling niet sterk in den geest<br />
van de meerderheid der Tweede Kamer en het kan dan ook<br />
niemand verwonderen, dat het adres van antwoord op de troonrede<br />
terstond aangegrepen werd om Z. M. te doen gevoelen<br />
dat de groote meerderheid der Vertegenwoordiging zich onvoldaan<br />
gevoelde. Ietwat scherp en snijdend klonk het dan ook :<br />
„Door Uwe Majesteit wordt ons het uitzicht geopend op de<br />
voordracht van verschillende wetsontwerpen van het uiterst<br />
gewicht, tot welker nauwgezet onderzoek wij ons gaarne bereid<br />
verklaren. Daaronder is er een, dat op het lager onderwijs,<br />
waarvan de indiening, naar onze overtuiging, thans geen<br />
verder uitstel gedoogt. Het gevoelen der Kamer over dit gewichtig<br />
onderwerp is bekend. Het staat uitgedrukt in het verslag<br />
onzer overwegingen van het vroeger ingediend wetsontwerp,<br />
hetwelk door de geheel onverwachte sluiting der vorige zitting,<br />
met vele andere zaken onafgedaan is gebleven. Wij zijn<br />
met Uwe Majesteit overtuigd, dat al wat tot het gebied des<br />
gewetens behoort, ongeschonden moet blijven en meenen, dat<br />
dit Joel kan worden bereikt door stipte inachtneming van<br />
de voorschriften der Grondwet, die door gelijkstelling der gezindheden<br />
en door de uitdrukkelijke bepaling, dat bij de inrichting<br />
van het Openbaar Onderwijs ieders godsdienstige begrippen<br />
moeten worden geeerbiedigd, elk denkbeeld van gewetensdwang<br />
ten eenenmale afsnijdt."<br />
Onverdacht was het antwoord in den zin der Liberalen en<br />
ook de Katholieken konden zich in de gemengde school, naar<br />
zij meenden, best schikken — de toekomst heeft hen veel be<br />
ter geleerd — mits de meest strikte neutraliteit maar bewaard<br />
Dl. VIII. 4
50 DE AANLh1DING TOT DE CRISIS.<br />
werd en deze kon misschien, doch nimmer ten koste van eenige<br />
Kerk, veel-min van de Katholieke, bewaard blijven. Daarvoor<br />
waren echter toen de oogen nog niet geopend en de correctieve<br />
zin van het adres van antwoord werd aangenomen door 6o Kamerleden<br />
; slechts een 6tal Anti- revolutionairen brachten hunne<br />
stem daarentegen uit.<br />
Natuurlijk werd, te midden van de beraadslagingen over het<br />
adres van antwoord, het Ministerie opgeroepen om rekenschap<br />
te geven van zijne aanvaarding der portefeuille. Van der Brugghen,<br />
de minister van Justitie, maakte zich tot tolk zijner ambtgenooten<br />
en deelde mede, dat de minister van Buitenlandsche<br />
Zaken, Van Hall, reeds terstond na den vrede tusschen Rusland,<br />
Engeland en Frankrijk gesloten, op ontslag aangedrongen<br />
had. De overige ministers hadden gemeend Z. M. de<br />
taak gemakkelijk te moeten maken en, waar misschien het<br />
voorzien in de vacature, door het aftreden van minister Van<br />
Hall ontstaan, op belemmeringen in hunne personen stuitte,<br />
allen hunne portefeuille beschikbaar te moeten stellen.<br />
Tot zoo ver de geschiedenis, wat de aanbieding der portefeuille<br />
betreft, maar zooals het ontslag aan de ministers van<br />
Oorlog en Hervormden Eeredienst geweigerd was, zoo had dit<br />
ook kunnen geweigerd worden voor de overige departementen.<br />
Dit was echter niet geschied.<br />
„De Koning toch was levendig getroffen over de bezwaren,<br />
die door velen tegen de voorgenomen regeling van het<br />
onderwijs waren ingebracht en had herhaaldelijk te kennen<br />
gegeven dat, al werd de aanhangige wet door de Kamers<br />
aangenomen, hij bezwaar zou maken, daaraan Zijne Koninklijke<br />
sanctie te geven. Het gevolg hiervan was, dat Z. M.<br />
besloot het aangeboden ontslag aan te nemen. Aan Van der<br />
Brugghen werd de .vorming van een nieuw Ministerie opgedragen,<br />
waarin hij na ettelijke onderhandelingen slaagde. De<br />
reden van het optreden van het nieuwe Ministerie was geheel<br />
en al gelegen in de questie van het onderwijs en in den wensch<br />
des Konings, om alsnog te beproeven, aan de gemoedsbezwaren<br />
van velen te gernoet te komen. De tegenwoordige raadslieden
DE PET1TIEN. 5 T<br />
der Kroon hebben zich bereid verklaard mede te werken om<br />
te onderzoeken, of het mogelijk zal zijn den wensch des Konings<br />
te verwezenlijken en die mogelijkheid nog geacht aan-<br />
wezig te zijn."<br />
Intusschen had Groen vruchteloos beproefd, de Kamer te<br />
bewegen de noodige aandacht aan de petitien te schenken en<br />
reeds in April had hij haar verzocht een dag te bepalen,<br />
waarop hij een voorstel zou kunnen doen ter benoeming van<br />
een commissie, om over de verzoekschriften, die omtrent de<br />
voordracht op het lager onderwijs waren ingekomen of nog<br />
zouden inkomen, een algemeen versiag in te leveren, hetzij<br />
voor de beraadslaging, hetzij, indien het ontwerp niet in discussie<br />
komen mocht, voor het einde der zitting. Dit kon men<br />
natuurlijk niet weigeren en de datum van 28 April werd daartoe<br />
aangewezen. Ofschoon de heeren Elout van Soeterwoude<br />
en Van Lynden hun medelid en partijgenoot trouw ter zijde<br />
stonden, werd het voorstel, door Bosscha en De Brauw fel<br />
bestreden, met 47 tegen 7 stemmen verworpen en weinige<br />
dagen daarna verklaarde het Ministerie, dat het voor de wet<br />
op het lager onderwijs zou pal staan. Wij zagen reeds, wat<br />
er geschiedde in den tijd, waarin de Kamers gesloten waren.<br />
Gedurende dien tijd had Groen, met het oog op de aanstaande<br />
verkiezingen, een achttal blaadjes aan de K i e z e r s geschreven,<br />
waarin hij trachtte den toeleg van de Liberalen en Roomschen,<br />
om al de Anti-revolutionairen uit de Kamer te verdringen,<br />
te verijdelen. Het gelukte hem in zoo verre, dat alien<br />
hun plaats in de Kamer weder innamen ; hij zelf werd straks<br />
in Leiden gekozen.<br />
„Ik reken op de Natie," zoo schreef hij in een diet . blaad .<br />
jes, „ik reken op den Koning. Er is eene Natie, die, als de<br />
wetgever de Christelijke conscientie raakt, geen ontnemen van<br />
rechten, in Kerk en School, die zij ter plichtsbetrachting noodig<br />
heeft, vergunt. Er is een Koning, die, aan zijn en onze<br />
vaderen gedachtig, recht voor alien verlangt en door wien<br />
geen opdringen, maar evenmin wegdringen van hetgeen onmisbaar<br />
is voor den Protestantschen Christen, zal worden geduld."
5 2 VAN DER BRUGGHEN,<br />
Groen had zich niet bedrogen, toen hij op den Koning<br />
rekende. Toen Z. M. kennis gekregen had van den inhoud<br />
der petitien, had hij inderdaad meermalen verklaard, dat hij,<br />
getroffen door de gemoedsbezwaren van zoovelen zijner onderdanen,<br />
ook al werd de wet door de Kamer aangenomen, ze<br />
niet zou bekrachtigen. Daar nu het Ministerie eerst door de<br />
portefeuille-aanbieding van Van Hall en voorts door de verklaring<br />
van minister Van Reenen, dat men de petitionnarissen in<br />
geen enkel opzicht tegemoet komen kon, toonde, dat het niets<br />
voor de gemoedsbezwaren te wachten gaf, ontstond er verwijdering<br />
en de Koning nam het ontslag aan. Zoo was dus<br />
met het Ministerie ook het wetsontwerp Van Reenen van de<br />
regeeringstafel verwijderd. Nadat de Koning raad van Groen<br />
ingewonnen had, werd aan Van der Brugghen de samenstelling<br />
van het nieuwe Kabinet opgedragen. Deze wilde vooraf<br />
de zekerheid hebben, dat hij in zake het onderwijs op den<br />
leider der Anti-revolutionairen steunen kon. Belden ontmoetten<br />
elkander op Groen's buitengoed Oud-Wassenaar, bij Leiden,<br />
en na een langdurig onderhoud scheidden zij in de meening,<br />
dat zij in hoofdzaak, wat het onderwijs betrof, hetzelfde wilden.<br />
Helaas, het misverstand zou zich droevig wreken. Toen reeds<br />
toch had Van der Brugghen, bij gelegenheid dat men bij hem<br />
aandrong op het teekenen van het petitionnement, verklaard,<br />
dat hij, indien de Koning hem riep om een schoolwet voor<br />
het land te geven, geene andere zou kunnen geven, doch teekenen<br />
zou hij, om te doers zien, dat ook hij niet zulk eene<br />
school voor zijne kinderen begeerde. Men wist dus reeds, dat<br />
hij, onverwachts geroepen om der Natie eene school te geven,<br />
dit zulk eerie zijn zou, welke hij voor zijne eigene kinderen<br />
zou verwerpen.<br />
Had het ministerie Van Hall onder moeilijke omstandigheden<br />
het bewind aanvaard, voor niet minder heet vuur beyond<br />
zich het nieuwe Kabinet. Ronduit gezegd, kon het op geen<br />
enkele partij rekenen : het vond noch vertrouwen bij de Liberalen,<br />
noch bij eenige schakeering hunner tegenstanders, noch<br />
bij de Katholieken. Reeds bij de eindrede over het adres van
DE I3ERAADSLAGINGEN. 5 3<br />
antwoord op de troonrede gevoelde Groen zich teleurgesteld.<br />
Bij de beraadslaging van de alinea in de Troonrede, welke het<br />
onderwijs betrof, werd de zaak door de verschillende partijen<br />
van alle zijden beschouwd en behandeld. Bosscha, die, ofschoon<br />
ten gevolge van de April-beweging in de Kamer getreden, in<br />
den grond tegen de Anti-revolutionairen partij nam, achtte,<br />
dat het Christelijk beginsel zich in daden meer dan in dogma's<br />
uitsprak en dat op de Staatsschool het beginsel van verdraagzaamheid<br />
en humaniteit heerschen moest, en dat alleen. Nauurlijk<br />
trad zijn rnede-afgevaardigde uit de hoofdstad, de Israeliet<br />
Godefroy, gaarne aan zijne zijde en beweerde, dat de Grondwet<br />
de gemengde school eischte voor alle burgers van den<br />
Staat, Van Nispen trad tegenover Groen op, die met zijn talent<br />
en vuur het Anti-revolutionair streven op het gebied van<br />
de verhouding tusschen Staat en Godsdienst verdedigde, het Christelijk<br />
beginsel als grondslag van opvoeding onzes yolks handhaafde<br />
en zijn stelsel van gesplitste scholen aanbeval. Wel was<br />
Van Nispen het niet geheel eens met het wetsontwerp, zooals<br />
het door Van Reenen gewijzigd was, waarbij de mogelijkheid<br />
van gezindheidsscholen was buitengesloten, maar ook verkoos<br />
hij het boven de algemeene uitbreiding, welke Groen daaraan<br />
geven wilde en daarenboven teekende hij protest aan tegen de<br />
uitdrukkingen, welke Groen zich tegenover de Katholieken veroorloofde.<br />
Hoe het zij, toen Thorbecke eindelijk verklaarde,<br />
dat het gevoelen der Kamer duidelijk genoeg aan het licht<br />
getreden was en men de gemengde school wenschte, kon hij<br />
dit althans van nagenoeg alle leden, behalve van de Antirevolutionairen<br />
getuigen, en het was het Ministerie duidelijk<br />
geworden, dat alleen een ontwerp in dien geest genade zou<br />
kunnen vinden.<br />
Niet gunstiger mocht de kans der Anti-revolutionairen<br />
in den boezem der Natie gerekend worden. Op een enkel blad<br />
na, stond de gansche Pers aan de zijde der Liberalen, wat het<br />
onderwijs betrof. De moderne Protestanten stelden geenerlei<br />
prijs op het bewaren van een Christelijk beginsel, waarvan zij<br />
voor zich zelf al lang afstand gedaan hadden, voor de school
54<br />
ONTN UCHTERIN G.<br />
van het jonge Nederland, en naast hen stond eene groote me<br />
nigte, die, schoon Anti-papistisch, op dit gebied weinig belangstelling<br />
openbaarde, omdat hun eigen gemoedsleven zich tot<br />
vormelijk vasthouden aan het Protestantisme bepaalde. De<br />
Roomschen waren meerendeels v6or de gemengde school. Niet<br />
als zouden zij, vrij van alle nevenbeschouwingen, niet eene<br />
school begeerd hebben, waarin hun kerk opgebouwd werd,<br />
maar het stelsel kwam van Groen, den bestrijder van Rome's<br />
invloed, en daarom kon het niet deugen. Bovendien voedden<br />
zij argwaan tegen een Ministerie, aan welks hoofd een Antirevolutionair<br />
stond en dat onder zijn leden een tweetal mannen<br />
telde, die hun rol in de April-beweging gespeeld hadden.<br />
Eindelijk bij de gesplitste school zouden ongetwijfeld de<br />
Protestanten, enkele deelen van ons land uitgezonderd, de meeste<br />
inrichtingen bezetten en derhalve overwegenden invloed uit-<br />
oefenen.<br />
Al zwaarder moest onder zulke omstandigheden de taak<br />
op de schouders van het Ministerie wegen en, den minister<br />
Van der Brugghen beoordeelende naar zijne vroegere uitlatingen,<br />
valt het niet te bevreemden, dat hij eindelijk aan het<br />
slot der beraadslagingen over het antwoord op de Troonrede<br />
verklaarde, dat er zou gezocht worden naar een middel om,<br />
zonder of te wijken van het beginsel der gemengde school, waaraan<br />
sedert 1806 de Natie gehecht was, de gemoederen te bevredigen.<br />
Geen wonder, dat Groen een smartkreet hooren deed.<br />
„De hoofdgedachte van het petitionnement was tegen de gemengde<br />
school. En nu de hoofdpersoon. Hij, aan wien de<br />
vorming van het Kabinet werd toevertrouwd, is een mijner<br />
meest hooggeachte vrienden, die de onhoudbaarheid der gemengde<br />
school jaren achtereen heeft verdedigd. Hoe lang heeft<br />
bij mij de illusie geduurd ? Acht dagen. Zij is verdwenen op 5<br />
Juli, toen bij de sluitingsrede ter tegemoet koming iets toegezegd<br />
werd, ja, en toch zoo, dat naar mijn inzien, in de omschrijving<br />
van het middel, reeds de mogelijkheid van tegemoet<br />
koming uitgesloten werd."
WANTROUWEN. 55<br />
De strijd werd, na eenige weken van rust, tegen het einde<br />
der maand November hernieuwd bij de beraadslagingen over<br />
het zesde hoofdstuk der begrooting, en wel van Binnenlandsche<br />
Zaken. Vooral tegen den minister van dat departement had<br />
men zeer ernstige bedenkingen. Niet slechts behoorde hij tot<br />
de meest invloedrijke onderteekenaars van het adres tegen de<br />
Roomsche bisschoppen in 1853, maar hij had in 1856 zelfs zijn<br />
naam gezet onder een adres, waarbij niet alleen de naar gezindheden<br />
gesplitste school verlangd werd, doch zelfs op grondwetsherziening<br />
werd aangedrongen, indien de vigeerende Grondwet<br />
de invoering van die school niet gedoogde. Hoe kon dat<br />
verleden gerijmd worden met het aanvaarden van zijn plaats<br />
in een Kabinet, dat bepaalden eerbied voor de Grondwet betoonde<br />
en welks hoofdlieden bewezen nog altijd geen betere<br />
school aan de Natie te kunnen• geven dan de gemengde ? Het<br />
onderwijs was dan ook de hoofdschotel bij de beraadslagingen<br />
over de begrooting en scherp en bitter was de toon zoowel<br />
tegen den minister van Binnenlandsche Zaken, als tegen Van.<br />
der Brugghen en het gansche Kabinet. Alle partijen wantrouwden<br />
het Kabinet en ongetwijfeld, dit had daartoe groote aanleiding<br />
gegeven, toen het bij monde van den heer Van der<br />
Brugghen, in strijd met diens vroegere verklaring, uitsprak :<br />
„De kwestie van het onderwijs is niet geweest de eenige oorzaak<br />
van het optreden van dit Ministerie. Ook is dat optreden<br />
niet geweest de wensch om te voldoen aan al de eischen, of<br />
de wenschen, of de voorstellen, of de droombeelden, of, hoe<br />
men 't ook noemen moge, die neérgelegd zijn in alle petitien,<br />
die bij deze Kamer zijn ingediend." Allerminst vriendelijke<br />
woorden, welke de hoofdman van het Kabinet tot zijne Antifevolutionaire<br />
geestverwanten richtte, doch niet alleen van<br />
hunne zijne trof hem verwijt. Zelfs Thorbecke merkte aan,<br />
dat de minister van Justitie op heden in strijd was met zijne<br />
verklaring van 24 September. En die weerspraak met zich zelf<br />
openbaarde zich niet alleen in de mededeeling aangaande den<br />
oorsprong van het Kabinet, maar op 24 September had de<br />
minister verzekerd, dat hij de mogelijkheid erkende om aan
56 BINNENLANDSCHE ZAKEN.<br />
de bezwaren der petitionnarissen tegemoet te komen en thans,<br />
nog geen twee maanden later, verklaarde hij het onmogelijk<br />
te achten om aan de hoofdgedachte van het petitionnement,<br />
de gezindheidsschool bedoelende, tegemoet te komen. Ja, drie<br />
dagen later week hij zelfs geheel van de religieuse beschouwing<br />
der zaak in Anti-revolutionairen zin af, door te verklaren,<br />
dat het onderwijs op een gemengde school goed, zelfs in<br />
waren zin Christelijk zijn Icon, zonder het gebruik van den<br />
Bijbel en zonder bepaald leerbegrip. Zoo werd het duidelijk,<br />
hoe de invloed van Simons, den minister van Binnenlandsche<br />
Zaken, niet slechts op den gang der zaak, maar ook zelfs op<br />
Van der Brugghen zijn schadelijke terugwerking had gehad en<br />
koel, maar verdiend was 't scherpe woord van Van Zuylen van.<br />
Nyeveldt, toen hij dienzelfden dag verklaarde : „Nu het waarlijk<br />
Anti-revolutionair element zich heeft geeffaceerd, nu het<br />
zich zelf heeft verloochend, geloof ik niet meer bij den minister<br />
van Justitie, maar bij zijn ambtgenoot voor Binnenlandsche<br />
Zaken de hoofdrichting van het Kabinet, de leidende gedachte<br />
der Regeering, te moeten zoeken.<br />
En tegen dezen minister keerde zich nu de oppositie van<br />
alle zijden. Van zijne mededeeling, dat hij binnen weinige weken<br />
gereed zou zijn met zijn ontwerp van wet op het lager<br />
onderwijs, nam men al zeer weinig nota en algemeen keurde<br />
men het denkbeeld af, om de drie takken van onderwijs gelijktijdig<br />
te willen regelen. Weldra sprak zich de persoonlijke<br />
weerzin in daden uit : bij de stemming over de begrooting<br />
staakten de stemmen over de begrooting voor Binnenlandsche<br />
zaken, en toen zich dit feit den volgenden dag herhaalde, was<br />
het hoofdstuk verworpen. Als vreemdeling in den parlementairen<br />
strijd, kon de minister zich slechts met groote moeite<br />
tegen al de aanvallen van zijne tegenstanders verdedigen. Straks<br />
werd hij ziek, zoodat hij zelfs niet het einde der beraadslagingen<br />
kon bijwonen. Ofschoon een kredietwet voor het zesde<br />
hoofdstuk der begrooting aangenomen werd, bood Simons zijn<br />
ontslag aan. Het scheen echter den wensch des Konings te<br />
zijn om Simons te handhaven ; althans minister Van der Brug-
ONTSLAG VAN SIMONS. 57<br />
ghen deelde aan de Kamer mede, dat Z. M. den heer Simons,<br />
indien zijne gezondheid dit mocht toelaten, in de gelegenheid<br />
wilde stellen, zijne wet op het lager onderwijs bij de<br />
Kamer in te dienen en te verdedigen ; voorts dat deze van<br />
zijn oorspronkelijk plan om voor de drie takken van onderwijs<br />
gelijktijdig wetten in te dienen, had afgezien en dat de wet op<br />
het lager onderwijs in ieder geval, of de heer Simons aanbleef<br />
dan aftrad, voor het uiteengaan der Kamer haar zou aangeboden<br />
worden. Toch begreep Simons, dat de wijze, waarop de<br />
Kamer zich tegenover hem gehouden had, zijne aftreding tot<br />
een gebiedende noodzakelijkheid maakte en hij kon des te eer<br />
bij zijn aanvrage om ontslag blijven, naardien hij inderdaad<br />
niet tegen den ministerieelen werkkring opgewassen was en zijn<br />
gezondheidstoestand hem genoegzame reden bood. Simons trad<br />
dus af, maar het beginsel, hetwelk hij vertegenwoordigde, dat<br />
der Groote Protestant sche partij, hadhijalseenzegel<br />
op heel het Kabinet gedrukt — en het was de doodsvlek van<br />
het Ministerie.<br />
Over 't algemeen scheen noch de Koning, noch het Ministerie<br />
vooralsnog geneigd om aan de oppositie toe te geven. Het<br />
schijnt zelfs, dat Z. M. den door het petitionnement van 1853<br />
bekenden Utrechtschen professor Mulder tot zich ontboden<br />
heeft, om hem over de aanvaarding der portefeuille te raadplegen,<br />
waaruit blijken zou dat Z. M. gansch niet geneigd was<br />
het Kabinet aan de meerderheid der Kamer op te offeren. Van<br />
zijn optreden kwam echter niets en 't was moeilijk, zoo niet<br />
onmogelijk, een plaatsvervanger voor Simons te vinden. Zoo<br />
nam dan eindelijk de heer Van Rappard, de minister van den<br />
Hervormden Eeredienst, de zware taak op zich, niet omdat<br />
hij zulks begeerde, doch tegen zijn wensch en louter om aan<br />
deri aandrang des Konings te voldoen. In zijne plaats trad<br />
de heer Wierda Beckman als minister van Hervormden Eeredienst<br />
op.<br />
In gemoede, de toestand van 't Kabinet was alles behalve<br />
benijdenswaardig. Nadat het votum der Kamer den minister<br />
van Binnenlandsche Zaken verwijderd had, bracht men de op-
58 ARTIKEI, 2 3.<br />
positie ook op de andere departementen over, en zoowel bij de<br />
stemming over Oorlog als bij die over Onvoorziene Uitgaven<br />
staakten de stemmen en werden de begrootingen eerst den<br />
volgenden, en dan nog wel met eene nietsbeduidende meer-<br />
derheid van een of twee stemmen, aangenomen. Dat te midden<br />
van zulk een ministerieel lijden de goede toon tusschen het<br />
Kabinet. en de Kamers nog al eens te wenschen overliet, laat<br />
zich begrijpen. Toch draalde het Kabinet niet, zijne belofte te<br />
vervullen en den 2 'sten Februari 1857 diende de minister Van<br />
Rappard bij de Kamer zijn wetsontwerp op het lager onderwijs<br />
in, dat volkomen beantwoordde aan de voorspellingen,<br />
die het Kabinet had gedaan : het behield de gemengde school<br />
als school van den Staat en de eenige poging, welke het<br />
beproefde, om aan de wenschen van de petitionnarissen te<br />
gemoet te komen, was art. 23, hetwelk luidde :<br />
„Het schoolonderwijs wordt, onder aanleeren van gepaste en<br />
nuttige kundigheden, dienstbaar gemaakt aan de verstandelijke<br />
ontwikkeling der kinderen en hunne opleiding tot alle C h r i stelijke<br />
en maatschappelijke deugden, en voorts:<br />
De onderwijzer onthoudt zich van iets te leeren, te doen<br />
of toe te laten, wat strijdig is met den eerbied, verschuldigd<br />
aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden. Hij Arent<br />
aan de kinderen dien eerbied in en wekt hen op tot onderlinge<br />
liefde en verdraagzaamheid.<br />
Het geven van onderwijs in den godsdienst wordt overgelaten<br />
aan de Kerkgenootschappen. Hiertoe zijn de schoollokalen<br />
buiten de schooluren voor de leerlingen der school<br />
beschikbaar.<br />
Waar de kinderen van het bezoeken der openbare school,<br />
uit hoofde van godsdienstige bezwaren der ouders, worden<br />
teruggehouden en deze bezwaren, na een zorgvuldig onderzoek,<br />
niet kunnen worden uit den weg geruimd, zal, indien mogelijk,<br />
hieraan te gemoet gekomen worden door middel van eene<br />
rijkssubsidie. Het verleenen van zoodanige subsidie geschiedt<br />
door de wet."<br />
Het was duidelijk : het Ministerie had eene poging ge-
DE BhSTRIJDING. 59<br />
daan om de petitionnarissen te gelieven. Niet slechts had zij<br />
het woord C h r ist el ij k e in de wet opgenomen, maar zij had<br />
ook in de 4de alinea beproefd aan de wenschen tegemoet te<br />
komen van hen, die niet van het openbaar onderwijs gediend<br />
waren. Doch met recht mocht men van eene mislukte poging<br />
spreken. Dit bleek al aanstonds toen het ontwerp, na den<br />
2 'sten Februari 1857 aan de Kamer aangeboden te zijn, in<br />
de afdcelingen werd onderzocht. ,Het woord C h r i s t e l ij k was<br />
in de wet genoemd," zoo zeide men van Anti-revolutionaire<br />
zijde, „ja, maar op eene w ijze en in een verband, dat alle<br />
kracht daaraan ontnam en het tot niets meer maakte dan tot<br />
eene bedriegelijke leuze." Ongetwijfeld, zoo meenden de Katholieken,<br />
de uitdrukking was slechts uit de wet van 1806 overgenomen,<br />
om den invloed van het Protestantisme op de yolks -<br />
school te bewimpelen, maar des te zekerder en veiliger te doen<br />
zijn. Naar hun oordeel zou zij slechts strekken om al de misbruiken<br />
te bestendigen, waarover men zich in 1841 reeds had<br />
beklaagd. En mocht dit niet het geval zijn, dan zou, zoo stemden<br />
zij met de Anti-revolutionairen in, het Modernisme en<br />
Rationalisme zijn spel spelen en het woord C h r i s t el ij k e zou<br />
weinig anders aanduiden dan dit vage algemeene begrip van<br />
zedelijkheid, hetwelk niet veel meer dan uiterlijke beschaving<br />
en publiek onbesproken levenswandel aanduidt, en dat zich in<br />
het arme woord humaniteit oplost.<br />
De Liberalen waren voorzichtig genoeg om zich niet<br />
beslist tegen de uitdrukking te verklaren, maar verborgen hun<br />
weerstand onder den schijn van heiligen eerbied voor het woord<br />
Christelijk. Voorzeker, hoe kon eenig onderwijzer of opvoeder<br />
onder eene Natie als de onze iets anders bedoelen dan-tot<br />
Christelijke deugden op te leiden en, waar dit zoo was, mocht<br />
het dan niet onvoorzichtig schijnen, zulks bepaaldelijk uit te<br />
spreken, als ware nog iets anders denkbaar ? Integendeel, men<br />
achtte het afkeurenswaardig, dat zij, die steeds op het feit<br />
wezen, dat onze Natie en Staat uit de Hervorming voortgesproten<br />
waren, die altijd beweerden, dat ons yolk een Christen-<br />
volk was, het nu nog noodig oordeelden, om de beoefening
6o TELEURSTELLING.<br />
der Christelijke deugden als gebiedend voor te schrijven bij<br />
een wetsartikel, in stede van ze als vrucht van de innerlijke<br />
overtuiging der Natie zich vrij te doen ontwikkelen. Ook<br />
begrepen zij, en terecht, dat deze tegemoetkoming hen, die de<br />
gezindheidsscholen wilden om de opvoeding in den geest hun •<br />
ner kerkelijke overtuiging ongehinderd te doen plaats hebben,<br />
allerminst bevredigen kon en men noodeloos een strijd en<br />
storm opriep, welke toch niet anders dan wind zouden doen<br />
oogsten.<br />
Groen vooral was bitter teleurgesteld, ook al had hij,<br />
vooral na de sluitingsrede, waarvan wij boven spraken, weinig<br />
meer van het Kabinet verwacht. In een vijftal vlugschriften,<br />
waarin hij tevens de belangstelling voor de zaak wilde levendig<br />
houden, en waarvan het eerste den 4den April reeds verscheen,<br />
wees hij op de nagenoeg geheele gelijkheid van dit ontwerp<br />
met het vorige. Hij noemde de uitdrukking C h r i s t el ij k een<br />
bloot versiersel en de toegezegde, of liever, in uitzicht gestelde<br />
rijkssubsidie aan het bijzonder onderwijs, welke, in elk bijzonder<br />
geval door de wet zou moeten worden bepaald, eene looze<br />
voorspiegeling, die nimmer zou kunnen uitgevoerd, ja zelfs niet<br />
kon aangenomen worden. Overigens was het dezelfde wet,<br />
waartegen zulk een aanzienlijk deel des yolks in de petitien<br />
zijne stem verheven had, dezelfde wet, welke de Koning aanleiding<br />
gegeven had, om met het vorige Ministerie te breken<br />
en om welker uitvoering aan de Natie te besparen, Zijne<br />
Majesteit zich tot een man als Van der Brugghen gewend<br />
had.<br />
W61 trachtte diens vriend, Ds. Heldring, het ontwerp te<br />
verdedigen als het eenig mogelijke en dat aan de Christelijke<br />
werkzaamheid van de voorstanders van het bijzonder onderwijs<br />
vrije werking vergunde, doch Groen bestreed dit gevoelen heftig<br />
en weldra bleek het dan ook, dat tal van predikanten en<br />
gemeenteleden het gevoelen van Heldring gansch niet deelden,<br />
gelijk uit de vernieuwde indiening van petitien andermaal<br />
duidelijk werd.<br />
Bij de openbare beraadslagingen trachtte minister Van
AMEN DEM ENT ELOUT. 6 E<br />
der Brugghen zich te verdedigen, vooral tegen de beschuldiging<br />
van Groen, dat het dezelfde wet zou zijn, die aan de Kamer<br />
ingediend werd, doch hij was tegen de bestrijding van Groen<br />
niet opgewassen. Nog trachtte Elout van Soeterwoude een<br />
amendement te doen aannemen, waarbij werd gepleit voor de<br />
mogelijkheid tot oprichting van bijzondere scholen voor Israelieten,<br />
doch Van der Brugghen zelf bestreed het, achtende,<br />
dat de Grondwet den Israelieten het recht waarborgt, de school<br />
van den Staat te bezoeken. De heer Van Lynden beaamde dit,<br />
doch meende, dat het toch verstandig was dezen uitweg te<br />
zoeken, wijl, indien de nationale opvoeding in Christelijken zin<br />
tot haar recht komen zou, er ongetwijfeld botsing zou ontstaan,<br />
of indien deze vermeden werd, een Christendom op de yolksschool<br />
zou gehuldigd worden, z66 ontdaan van zijn kenmerkende<br />
bestanddeelen, dat het den Jood niet ergeren zou, maar<br />
den Christen daarentegen diep zou grieven. Al dit pogen leidde<br />
echter tot niets : het amendement Elout werd door de groote<br />
meerderheid der Kamer verworpen.<br />
En toen de alinea betreffende mogelijke subsidieering van<br />
rijkswege aan bijzondere scholen aan de orde kwam, bleek<br />
het al spoedig, dat men ze alleen zou kunnen toestaan onder<br />
voorwaarde, dat de aldus bevoorrechte scholen toegankelijk<br />
moesten zijn voor kinderen van alle gezindheden, een beperking,<br />
waardoor men de genadegift der wet aan het bijzonder<br />
onderwijs tot niets terug bracht. Terecht merkte dan ook de<br />
heer Baud op, dat men derhalve de bijzondere school alleen<br />
subsidie toestond, indien ze zich volkomen gelijkstelde met de<br />
openbare school en het derhalve gelijk stond of men een<br />
hulpbehoevenden dienaar pensioen beloofde, op voorwaarde<br />
dat hij stierf.<br />
Nauwelijks was de wet met 47 tegen 13 stemmen aangenomen,<br />
of Groen meende een krachtig protest daartegen te<br />
moeten uitspreken. Hij verliet de vergaderzaal en liet het vol.<br />
gend schrijven aan den voorzitter achter<br />
„Nu de beraadslaging over de wet op het lager onderwijs<br />
is afgeloopen, 'weal ik met smart, doch uit persoonlijk
62 DE SANCTI E .<br />
plichtsbesef en na rijp beraad, mijn ontslag als lid der Tweede<br />
Kamer der Staten-Generaal.<br />
Gelief, mijnheer de voorzitter, met de uitdrukking mijner<br />
hoogachting te ontvangen, en ook aan de Kamer over te brengen,<br />
mijn dank voor de welwillendheid, die mij, bij menig<br />
verschil in zienswijze, van de meeste leden ten deel viel."<br />
In zijn „Open brief" aan zijne kiezers te Leiden ontwikkelde<br />
hij nader de aanleiding tot zijn ontslag nemen. „Het<br />
is," zoo schreef hij, „een kreet der smarte, wegens de ramp,<br />
door toegefelijkheid aan wanbegrippen, over het Vaderland<br />
gebracht ; een protest tegen de beginselen van wetgeving en<br />
bestuur, waarbij noch op volksgeloof, noch op den eenigen<br />
grondslag van ware volksverlichting, noch op de voorwaarde<br />
van volkszegen mag worden gelet."<br />
Straks gaf mede de Eerste Kamer hare sanctie aan de wet,<br />
door ze met algemeene stemmen, uitgezonderd die van den.<br />
heer Oudermeulen, aan te nemen. Deze beweerde, dat het verwijderen<br />
van alien positieven godsdienst van de staatsschool<br />
niet anders dan treurige gevolgen na zich slepen kon. Opmerkelijk<br />
was het dan ook, dat de eenige Israeliet, die in de<br />
Tweede Kamer zitting had, de heer Godefroy, niet aarzelde,<br />
zijne stem te geven voor de o p l e i d i n g tot alle C h r i stelijke<br />
en maatschappelijke deugden, een bewijs te<br />
meer, dat de heer Oudermeulen niet te veel zeide, toen hij het<br />
ontwerp aldus oordeelde.<br />
Minister Van der Brugghen had een treurige rol gespeeld.<br />
Te veel verwachtende van de offervaardigheid zijner partijgenooten<br />
en te zeer ingenomen met zijn eigenaardige denkbeelden<br />
over de algeheele onafhankelijkheid van Godsdienst en Staat,<br />
had hij gebroken met zijne en zich aangesloten bij de groote<br />
Protestantsche partij en den lande eene wet gegeven, waarin<br />
de liberale partij meer tegemoet gekomen werd dan zelfs een<br />
Thorbecke in zijne beste dagen had vermogen te doen. Was<br />
het vreemd, dat men van het onbegrijpelijk Ministerie<br />
gewaagde ? Den uden Augustus 1857 verscheen de nieuwe<br />
Wet op het Lager Onderwijs in het Staatsblad, door de sanctie
LIBERALE TRIOMF. 6 3<br />
des Konings bekrachtigd, ook al staafde de geschiedenis de<br />
Iiitspraak van Groen, dat Z. M. allerminst zulk eene wet had<br />
gewild. Thorbecke had gezegevierd en zijne geestverwanten<br />
juichten : immers nu aan hunne gemoedsbezwaren voldaan was,<br />
rekenden zij zich tot dankbaarheid verplicht. De grieven van<br />
andersdenkenden beteekenden toch niets of werden louter door<br />
partijzucht opgeworpen. De groote Protestantsche partij stelde<br />
zich tevreden met de goede bedoeling, die in de wet lag en<br />
het oppervlakkig Christendom, waarvan zij sprak. De Katholieken<br />
meenden, dat door deze wet; de eenzijdigheid, welke<br />
die van 1806 in de uitvoering gekenmerkt had, aithans zou<br />
weggenomen zijn en slechts de ervaring kon hun de oogen<br />
openen voor het feit, dat de zoogenaamde neutraliteitsleer,<br />
waarvan de Liberalen uitgingen, de geweldige vijandin van elke<br />
kerk, ook van de hare was. Dc Anti-revolutionairen alleen<br />
bleven den strijd onvermoeid voortzetten. Geslagen, doch niet<br />
verslagen, zochten zij in eigen veerkracht en offervaardigheid,<br />
en vooral in het kenbaar maken van hun beginselen, onder<br />
het yolk hun kracht naar het uitwendige.
HOOFDSTUK II.<br />
PARTIJEN EN MINISTERS.<br />
Mochten alzoo de Liberalen op het gebied van onderwijs<br />
triomf blazen, zij konden natuurlijk niet rusten, eer ook op<br />
elk ander gebied van het staatsleven hunne beginselen hadden<br />
gezegevierd. Ware nu ook het huidige Kabinet hun in eene<br />
zoo belangrijke zaak als het onderwijs was, ter wille geweest,<br />
allerminst konden zij verwachten, dat dit ook bij de voorziening<br />
van andere staatsbelangen zou geschieden, waar het Ministerie<br />
zeker niet tegenover eene zoo groote meerderheid in<br />
de Kamer zou staan. Voorloopig zouden zij het nog kunnen<br />
dulden, totdat de gelegenheid schoon heeten mocht om<br />
het te doen vallen, zonder dat de wensch om andermaal als<br />
regeeringspartij op te treden, en vooral om hun afgod, Thorbecke,<br />
aan het bewind te brengen, te zeer door de reeten<br />
gluurde. Een machtigen bondgenoot vond men allereerst in de<br />
stemming der Natie, die wars was van den langdurigen strijd<br />
over het onderwijs, en meende, dat het tijd werd om andere<br />
takken van staatsdienst de aandacht te schenken. En van de<br />
andere zijde vond men zijn steun in den toestand van 't buitenland.<br />
Te midden toch van de oorlogen en staatkundige schokken,<br />
welke het buitenland beroerden, ontwikkelde zich het<br />
maatschappelijke leven tot een Dngekende hoogte en vooral<br />
zij, die in stoffelijke welvaart het hoogste geluk van den Staat<br />
zochten, drongen krachtig aan op den wedijver van Nederland<br />
met de aangrenzende Staten. Allereerst en allermeest moest<br />
de stoomwagen de verschillende einden des lands verbinden en
DE STAAT OF DE CONCESSIONARISSEN.<br />
de gewesten doorkruisende, niet slechts een algemeen middel<br />
van verkeer openen, dat aan vele plaatsen nieuw leven en<br />
nieuwen bloei schenken zou, maar ook Nederland zou maken<br />
tot den weg, waar langs de producten van het buitenland naar<br />
andere werelddeelen konden vervoerd worden. Nu of nooit,<br />
zoo meende men, was het tijd om de handen aan het werk te<br />
slaan. Een aanzienlijk bedrag der schuld was reeds door de<br />
rijke Oost-Indische baten geamortiseerd en in het vorige jaar<br />
was dit bedrag zelfs tot 20 millioen gestegen, terwijl bovendien<br />
het budget van den Staat een batig saldo in twee achtereenvolgende<br />
jaren van respectievelijk negen en zes ton aanwees.<br />
Geen wonder, dat velen meenden dat de Staat niet beter<br />
kon doen, dan, zelf de zaak ter hand te nemen. Dan zou de<br />
onderneming op algemeene en ruime schaal kunnen aangelegd<br />
worden en particuliere, stedelijke en gewestelijke belangen zou-<br />
den voor het algemeen staatsbelang moeten wijken, terwijl<br />
betere regeling zou verkregen en eene doodende concurrentie,<br />
waarvan ten slotte de burgers des lands de dupe zouden zij n,<br />
voorkomen worden kon. Anderen daarentegen, ofschoon dit<br />
alles gedeeltelijk toegevende en overtuigd, dat, zoo de Staat<br />
de zaak aan maatschappijen overliet, deze zich zeker meer<br />
door de zucht tot winst, dan door het belang van het land en<br />
zijne ingezetenen zouden laten leiden, achtten, dat de gunstige<br />
omstandigheden slechts toevallig mochten gerekend worden en<br />
geen grand gaven, om er voor de toekomst op te bouwen.<br />
Dit gold vooral, zoo meenden zij, de Oost-Indische baten, die<br />
zeker spoedig zouden inkrimpen, daar nu reeds de klacht hoe<br />
langer zoo sterker vernomen werd, dat men de bezittingen<br />
verwaarloosde, om hetgeen zij afwierpen eeniglijk en alleen<br />
ten bate van het moederland te besteden. Anderen achtten,<br />
dat de Staat het particulier initiatief ook in dezen zoo vrij<br />
mogelijk moest laten en al de schaduwzijden daaryan voorkomen<br />
kon door aan de te geven concession bepaalde voorwaarden<br />
te verbinden en sterke contrOle uit te oefenen, terwijl<br />
men oordeelde, dat de baten uit de Oost zuiver voor de Kolonien<br />
moesten worden besteed. Zoo waren er twee partijen te<br />
DI. VIII. 5<br />
65
66 THORBECKE'S INVLOED.<br />
dezen opzichte : de eene, die van den aanleg van spoorwegen<br />
Staatszorg wilden makers, de andere, die dien wilden overgelaten<br />
zien aan concessionarissen. Ofschoon ook de Regeering<br />
bij de opening van de Kamers in 1857 blijk gaf, dat zij de<br />
zaak overwoog, was het haar alles behalve gegund, zich rustig<br />
aan deze meer materieele belangen te wijden. Verre toch was<br />
het er van verwijderd, dat men het „onbegrijpelijke Ministerie"<br />
ongemoeid zijn staatkundige loopbaan zou kunnen laten vervolgen<br />
; daarvoor stond het te zeer tusschen de partijen. De<br />
Roomschen wantrouwden Van der Brugghen en zijne medestanders,<br />
daar zij in hen besliste bestrijders van hunne Kerk<br />
zagen ; de Liberalen, hoe zeer zij ook voordeel trokken van de<br />
zucht van het Kabinet, om de wenschen der meerderheid tegemoet<br />
te komen, beschouwden het als een hinderpaal voor de<br />
volkomen verwezenlijking hunner verwachtingen en schroomden<br />
niet, het in de liberale pers voor te stellen, als ware het<br />
alleszins geneigd, den weg der reactie te betreden. Naarmate<br />
de invloed van Thorbecke weder vies, trad zijne partij stouter<br />
op en al spoedig toonde zij hare kracht, toen zij de begrooting<br />
van Oorlog verwierp, waardoor minister Forstner van Dambenoy<br />
tot aftreden genoodzaakt was. Dit was echter slechts<br />
het begin van 't vonnis, dat voor het Kabinet Van der Brugghen<br />
reeds beschreven was. Al meer vertoonde zich de zucht,<br />
om tegen alles te stemmen, wat van de regeeringstafel kwam<br />
en toen straks de minister van Financier Vrolik een voorstel<br />
deed om eenige wijzigingen in het belastingstelsel te brengen,<br />
werden deze, grootendeels op den aandrang der Liberalen, verworpen,<br />
welke voorgaven, dat de voorgestelde wijzigingen te<br />
weinig omvattend waren en een meer doortastende hervorming<br />
in den weg stonden. Zes dagen later, 23 Februari 1858, werd<br />
een ander voorstel met betrekking tot onze handelsverhouding<br />
met Belgie zoo ongunstig in de afdeelingen ontvangen, dat en<br />
Van der Brugghen en Vrolik daarin aanleiding vonden hunne<br />
portefeuilles ter beschikking van den Koning te stellen, nog<br />
voor het voorstel in de Kamer tot onderwerp van beraadslaging<br />
gemaakt was. Het gevolg was, dat geheel het Ministerie ont-
DE CRISIS. 67<br />
slag yraagde en de Koning aan den gewezen Gouverneurgeneraal<br />
van Nederlandsch Indie, J. J. Rochussen, de samenstelling<br />
van een nieuw Kabinet opdroeg. Terwijl deze zelf de<br />
portefeuille van Kolonien aanvaardde en hij uit het vorige<br />
Kabinet de minister van Oorlog Van Meurs, die Forstner van<br />
Dambenoy opgevolgd was, benevens Lotsy voor de Marine<br />
en Van Romunde voor Roomschen Eeredienst behield, trad de<br />
Amsterdamsche burgemeester Boot voor Justitie op, welke<br />
ook de belangen van den Hervormden Eeredienst voorloopig<br />
toevertrouwd werden ; deze laatste werden eenigen tijd later<br />
door Bosscha overgenomen. Van Bosse trad andermaal als<br />
minister van Financien op, terwij1 Tets van Goudriaan den zetel<br />
voor Binnenlandsche en Van Goltstein dien van Buitenlandsche<br />
Zaken innam. Kort, doch met recht treurig mocht de geschiedenis<br />
van het afgetreden Kabinet heeten : het had tot weinig<br />
anders gediend dan om de brug te vormen, waardoor de Natie<br />
en het Ministerie Thorbecke, dat zich door de zaak der Bisschoppen<br />
onmogelijk gemaakt had bij 't meerendeel des yolks,<br />
weer tot elkaar gebracht werden, en in den tijd van deszelfs<br />
afwezen had het den arbeid van Thorbecke's Kabinet inderdaad<br />
nauwgezetter verricht, dan dit laatste het zelf had<br />
vermogen te doen.<br />
Zeker was het den Koning aangenaam, te midden van al<br />
de moeilijkheden, welke het Staatsbewind hem bracht en te midden<br />
van het woelen der partijen te zien, hoe het Nederlandsche<br />
yolk zijne Vorsten eert en liefheeft. Vooral den overleden<br />
Koning kon het niet vergeten. Reeds terstond na den dood<br />
van Willem II had zich, op het algemeen uitgedrukt verlangen<br />
der Natie, eene Commissie gevormd, om als een bewijs van<br />
hulde en dankbaarheid aan zijne trouw en verdiensten, een<br />
standbeeld op te richten. Met algemeenen bijval werd dan<br />
ook de optreding dier Commissie begroet en van alle zijden<br />
stroomden de geldelijke bijdragen der Natie toe. De Koning<br />
had op allerlei wijze zijne ingenomenheid met het plan betuigd<br />
en toen nu den 23sten Maart 1854 het standbeeld onthuld<br />
werd, woonde hij met de beide Prinsen Frederik en Hendrik
68 STANDBEELD VOOR WILLEM II.<br />
de plechtigheid bij, waarbij de heer Van Dam van Isselt dit<br />
blijk van de toegenegenheid der Natie voor zijne Oranjevorsten,<br />
Z. M. den Koning en diens doorluchtig geslacht aanbood.<br />
Willem III aanvaardde het in hartelijke bewoordingen en<br />
betuigde zijn dank aan het Volk, wiens geldelijke offers zulk<br />
een blijvende herinnering aan zijns Vaders deugden en verdiensten<br />
mogelijk gemaakt hadden. Het nationaal geheugen leefde<br />
na 25 jaren terug in de dagen van den Belgischen opstand.<br />
Door koning Willem I was een vereeniging opgericht onder<br />
den naam van Met alen Kr u i s, waarvan de leden gerechtigd<br />
waren tot het dragen van eene bijzondere medaille, welke dien<br />
naam voerde. Nu besloot men eene blijvende herinnering aan<br />
den volksgeest van die jaren op te richten. Dit plan vond echter<br />
op verre na niet de instemming, waarin het huldebetoon<br />
aan koning Willem II had mogen deelen. Men achtte, dat de<br />
ontwerpers van het plan door politieke drijfveeren bestuurd<br />
werden en velen zagen in de oprichting een tastbaar bewijs<br />
van zelfsvoldaanheid en zelfvergoding. Hoe het zij, toen het<br />
gedenkteeken „de Eendracht" den 27sten Augustus 1856 .op den<br />
Dam te Amsterdam onthuld werd, woonden andermaal de<br />
Koning en Prins Hendrik de plechtigheid bij. Weder voerde<br />
daarbij de heer Van Dam van Isselt het woord. De Koning<br />
antwoordde daarop :<br />
„Mijne Heeren !<br />
„Voordat het gedenkteeken wordt onthuld, dat naar mijn<br />
wensch opgericht is ter herinnering aan den voortreffelijken<br />
geest, die in 183o en 1831 het Nederlandsche Volk bezielde,<br />
verlang ik mijne tevredenheid te betuigen, dat ik mij op dit<br />
oogenblik in mijne trouwe Hoofdstad door zoovelen zie omringd,<br />
die in verschillende betrekkingen en langs verschillende<br />
wegen hebben getoond in die moeielijke dagen, dat zij hun<br />
Vaderland lief hadden, en dat zij met vaste trouw verbonden<br />
waren aan hunnen Koning.<br />
Het Metalen Kruis is het eenige uitwendige teeken, dat<br />
nit dien tijd van ware vaderlandsche geestdrift is overgebleven
HET MONUMENT TE AMSTERDAM. 69<br />
Nadat ik mij had overtuigd, dat de vereeniging van hen,<br />
die met dit gedachtenis-, met dit eerteeken zijn versierd, alleen<br />
vaderlandsliefde en kameraadschappelij ke herinneringen ten doel<br />
had, heb ik mij tot Beschermheer van die vereeniging verklaard,<br />
en ik heb mijn beminden broeder, Prins Hendrik der<br />
Nederlanden, benoemd tot Voorzitter van het door mij ingestelde<br />
Hoofdbestuur, omdat ik, als vertegenwoordiger van het<br />
Koninklijke geslacht en van het huis van Oranje-Nassau, het<br />
bewijs wilde leveren, dat ik die liefde en die trouw, die het<br />
Nederlandsche Volk destijds aan mijn Stamhuis heeft betoond,<br />
op den rechten prijs weet te schatten.<br />
Moge dit feest, dat de oud-krijgskameraden van den voortreffelij<br />
ken Prins-Veldmaarschalk tesamen vieren, rijk voor hen<br />
zijn in aangename herinneringen, maar bovenal, moge dit feest<br />
er toe leiden, dat de band van trouw, van eensgezindheid en<br />
van liefde, die het edele Nederlandsche Volk aan zijn geboortegrond<br />
en aan zijne Vorsten verbindt, wordt versterkt en<br />
bevestigd.<br />
Daartoe drage ook het gedenkteeken bij, dat aan den<br />
volksgeest van 183o tot 1831 door ons wordt toegewijd en<br />
dat ook door mij zal worden begroet met : „Leve het Vader -<br />
land !"<br />
Onder het luid gejubel van de menigte, die zich op den<br />
Dam verdrong en onder het lossen van het geschut, viel nu<br />
het omhulsel, waarna de Koning aan de vereeniging h e t<br />
Metalen Kr u i s een prachtige banier schonk en den ontwerper,<br />
den heer Tetus van Elven, tot ridder van de Eikenkroon<br />
verhief, terwijl de beeldhouwer George, die het standbeeld van<br />
Willem II ontwierp, in de orde van den Nederlandschen Leeuw<br />
opgenomen werd.<br />
Ook jegens onze krijgers, die in den strijd in onze bezit-<br />
tingen verminkt of buiten staat geraakten om het Vaderland<br />
te dienen en in hun eigen behoeften te voorzien, maakte de<br />
Koning zich verdienstelijk. Wêl bestond er een Invalidenhuis,<br />
doch algemeen klaagde men, dat het gansch niet aan de<br />
eischen van zulk eene stichting voldeed. Gevoelig voor alles,
70 WATERVLOEDEN.<br />
wat zijne onderdanen betrof, zorgde Z. M. dat de Kolonialen,<br />
die verminkt of gebrekkig naar hier keerden, een vriendelijk en<br />
aangenaam tehuis vonden. Hij stond daartoe namelijk 't schoon<br />
gelegen vorstelijk lustverblijf Bronbeek, aan den straatweg van<br />
Arnhem naar Velp gelegen, en waar, onder andere aanzienlijke<br />
vreemdelingen, ook de - graaf van Chambord, een der<br />
pretendenten naar de Fransche kroon, geruimen tijd verblijf<br />
gehouden had, ten hunnen gebruike af, onder bepaling, dat<br />
daaraan nimmer eene andere bestemming zou mogen gegeven<br />
worden, en van af dien tijd kan het Nederlandsche Invalidenhuis<br />
met de schoonste inrichtingen van dien aard wedijveren.<br />
Toen in 1855 zware watervloeden ons Vaderland teisterden,<br />
toonde Willem III vooral, dat hij een Koning was, die<br />
deelnam in de rampen zijner onderdanen. Zelf snelde hij naar<br />
de plaats des gevaars en hielp, waar hij kon, terwijl hij, toen<br />
daar giften voor de noodlijdenden ingezameld werden, voorging<br />
met een koninklijke gift. „In die dagen handelde niet slechts<br />
de Koning, maar bovenal de mensch en is het de dank der<br />
menschheid vooral," zoo schreef de Halfmaandelijksche Kronijk,<br />
„die den Koning wordt toegebracht. De Koning zelf — en<br />
dit verhoogt het karakter zijner handeling heeft gewild,<br />
dat men aldus, hetgeen hij deed, opvatte ;" en zijn antwoord<br />
aan hen, die hem eene serenade door de Haagsche Schutterij<br />
wilden doen brengen : „Neen, want ik deed niets buitengewoons<br />
; ik deed slechts mijn plicht," getuigt er van, hoe<br />
diep hij doordrongen was van zijne roeping als Koning en<br />
mensch.<br />
De Natie op hare beurt toonde telkens hare gehechtheid<br />
aan het Oranjehuis, hare belangstelling in alles, wat zijn leden<br />
betrof. Toen dan ook den 4den September de Prins van Oranje<br />
zijn achttienden jaardag vierde en volgens de Grondwet meerderjarig<br />
werd, gaf zij allerwege blijken van hartelijke instemming<br />
met de feestvreugde van het Vorstelijk Huis. Doch keerren<br />
wij tot den loop der gebeurtenissen terug.<br />
Met onverschilligheid bijna werd het nieuwe Ministerie<br />
ontvangen. De Liberalen, niet tevreden, wijl Thorbecke niet
HET NIEUWE KABINET. 7 I<br />
andermaal aan het roer van den Staat was geplaatst, verwachtten<br />
bovendien van het opgetreden Kabinet weinig doortastendheid<br />
en vreesden, dat het al te zeer in gematigd liberalen<br />
zin zou regeeren ; alleen Van Bosse was de man hunner wenschen.<br />
De Anti-liberalen daarentegen, ofschoon velen hunner<br />
gansch niet ingenomen waren geweest met het Ministerie Van<br />
der Brugghen, meenden toch, dat de val daarvan eenvoudig<br />
was bewerkt, omdat de meeste leden als sterk gekleurde Protestanten<br />
te boek stonden en dezen vleiden er zich niet mede,<br />
dat zij van hun plaatsvervangers veel goeds zouden te wachten<br />
hebben. De verkiezingen van dat jaar vielen geheel en al ten<br />
voordeele van de Liberalen uit en toen dan ook den 2osten<br />
September 1852 de Kamer op nieuw bijeenkwam en de Koning<br />
zelf de Troonrede uitgesproken had, bleek het uit 't antwoord<br />
op de Troonrede genoegzaam, welke geest de meerderheid der<br />
Staten-Generaal bezielde. Toch scheen men den weg der gematigdheid<br />
te willen inslaan en te streven naar eene verzoefling<br />
tusschen de verschillende partijen. De omstandigheid, dat<br />
er door de aanzienlijke Indische oaten meer dan 13 millioen<br />
in de staatsschatkist overbleef, versterkte bij het Ministerie het<br />
verlangen, om met den aanleg van spoorwegen een aanvang<br />
te maken. Meer dan eenig staatsbelang leefde deze zaak op de<br />
publieke markt. Niet slechts wees de dagbladpers voortdurend<br />
daarop, maar ook in eene menigte van vlugschriften werden<br />
plannen besproken en aan het plaatselijk zoowel als aan het<br />
algemeen belang getoetst. Over het algemeen was men meer<br />
tot het stelsel van concessien aan maatschappijen en bijzondere<br />
personen geneigd. Zoo werden er concessien verleend voor een<br />
Noordernet en eene andere voor den aanleg van een weg uit<br />
Rotterdam naar den Moerdijk. Vooral drong men bij de Volksvertegenwoordiging<br />
aan op aansluiting tusschen het Noordoostelijk<br />
en Zuidelijk spoorwegnet, en wenschte men de verbinding<br />
van Vlissingen met het Limburgsche, ten einde den verkeersweg<br />
met Duitschland en Belgie te voltooien. Straks werd<br />
echter de aandacht van de Vertegenwoordiging verdeeld door<br />
het opwerpen van een nieuw plan, namelijk het graven van
72<br />
STRIJD OVER DEN SPOORWEG.<br />
een kanaal van Amsterdam door de duinen naar de.Noordzee,<br />
zoogenaamd „Holland op zijn Smalst." Ook al mochten godsdienstige<br />
of staatkundige beginselen buiten spel zijn, heftig was<br />
niettemin de strijd, in de Tweede Kamer gevoerd. Amsterdam,<br />
dat om zijn handel zeer nauw in de zaak betrokken was, sprak<br />
zich even sterk voor den aanleg van spoorwegen uit als het<br />
zich tegen de richting, door den Minister voorgesteld, verzette,<br />
en het werd hierin gesteund door Utrecht, dat meende door<br />
zijn ligging in het centrum des lands, bestemd te zijn om het<br />
middenpunt van de aan te leggen spoorlijnen te worden, eene<br />
verwachting, waarop het door de ministerieele plannen teleurgesteld<br />
werd. Ook Friesland en Overijsel rekenden zich misdeeld.<br />
De meer bevoorrechte streken en steden, zooals Gelderland,<br />
Rotterdam en Dordrecht, benevens vele kleinere plaatsen,<br />
waren hoogelijk met het plan ingenomen en weldra trachtte 't<br />
Kamerlid op last van den minister en zijne medeleden toezeggingen<br />
te verkrijgen, welke zijn kiesdistrict het meest begunstigden,<br />
terwij1 de questie van het landsbelang op den achtergrond<br />
trad. Het Volk, dat voor een groot deel de oogen slechts open<br />
had voor hetgeen onmiddellijk en plaatselijk de meeste winst<br />
beloofde, dweepte natuurlijk het meest met den afgevaardigde,<br />
die het belang van zijn district met het meeste resultaat wist<br />
te bepleiten.<br />
Zoo verliep het jaar onder allerlei beraadslagingen en onderhandelingen,<br />
en toen de Kamer den Oen September weder<br />
bijeenkwam, was het al weder de strijd over de spoorwegen,<br />
die het hoofdgerecht uitmaakten op den disch, welke voor<br />
Regeering en Vertegenwoordiging toebereid was. Natuurlijk gaven<br />
de groote baten, welke men uit Indie trok, daartoe mede<br />
aanleiding. Of ook hier te lande de uitgaven de inkomsten<br />
met drie millioen dreigden te overtreffen, andermaal waren de<br />
Oost-Indische baten, die niet minder dan 17 millioen bedroegen,<br />
daarvoor goed, en daardoor was de Kamer tegenover de<br />
concessionarissen ruim van hart en kende die van het Noordernet<br />
een subsidie van bijna 5 millioen, het Zuidelijke een som<br />
van 23 1/2 millioen ongeveer toe, terwijl aan beiden gedurende
PRINS FREDERIK DER NEDERLANDEN.
74<br />
NIEUWE CRISIS.<br />
50 jaren eene waarborgsom van respectievelijk 0/ 2 millioen en<br />
4 1/, millioen aan rente werd toegezegd.<br />
Zoo werd den 4den November het wetsontwerp door de<br />
Tweede Kamer' aangenomen, en reeds meende het Ministerie<br />
zich zeker van de over winning, ja, men gaf zich op sommige<br />
der bevoorrechte plaatsen reeds aan vreugdebetoon over. Wat<br />
echter zeer zeldzaam voorviel, geschiedde nu : de Eerste Kamer<br />
stak een spaak in het wiel. Groot was de verontwaardiging<br />
in de hoofdstad, vooral daar men in de Tweede Kamer zich,<br />
om de bezwaren en de kosten bij de uitvoering, sterk tegen<br />
het graven van het kanaal uitsprak, dat Amsterdam met de<br />
zee verbinden zou. Natuurlijk maakten de tegenstanders van<br />
Thorbecke en de zijnen ijverig gebruik van de gisting onder<br />
de bevolking der hoofdstad en verweten het al aan den oudminister<br />
en zijne liberale partijgenooten, ja, schreven het zelfs<br />
toe aan de zucht der Thorbeckianen om zich op Amsterdam<br />
en Utrecht voor de April-be weging te wreken. Men drong<br />
aan op het zenden van verzoekschriften aan den Koning, toen<br />
de stemmen in de Eerste Kamer, waar het geheele ontwerp<br />
den 8sten Februari 186o in behandeling genomen was en het<br />
met eene stem meerderheid verworpen werd, de hoofdstad tevreden<br />
stelde, maar tevens den val van het Ministerie veroorzaakte.<br />
Nadat Rochussen te vergeefs getracht had een nieuw<br />
Kabinet saArn te stellen, droeg de Koning de vorming daarvan<br />
aan Van Hall op en deze was gelukkiger in zijne bemoeiingen.<br />
Terwijl hij zelf de portefeuille van Financien koos, trad de<br />
Commissaris des Konings in de provincie Utrecht, baron Van<br />
Heemstra, als minister van Binnenlandsche Zaken, Van Zuylen<br />
van Nyevelt voor Buitenlandsche Zaken, Godefroy voor Justitie,<br />
Mutsaers voor den Roomschen en Bosscha voor den Hervormden<br />
Eeredienst op, terwijl Lotsy het departement van Marine<br />
en Rochussen dat van Kolonien behield. De Casembroot,<br />
die, toen Van Meurs zijn ontslag aangevraagd had, als minister<br />
van Oorlog opgetreden was, bleef eveneens aan. Het bleek, dat<br />
de oppositie van Amsterdam een groote rol gespeeld had ook<br />
bij de samenstelling van het Kabinet , immers Godefroy was
HET NIEUWE ONTWERP. 75<br />
door de hoofdstad afgevaardigd en Van Hall was genoegzaam<br />
bekend, niet slechts tegen het ontwerp van het afgetreden<br />
Kabinet te zijn, doch ook weinig sympathie te gevoelen voor<br />
concessie aan maatschappijen en partikulieren, zoodat met de<br />
aanvaarding van het bewind door het nieuwe Kabinet de zaak<br />
der spoorwegen een nieuw stadium intrad. Daar de spoorwegquestie<br />
het huidige Kabinet aan het bewind gebracht had, begreep<br />
het, terstond de zaak ter hand te moeten nemen en reeds<br />
den 24sten April bereikte een wetsontwerp de Kamer, dat zich<br />
zoowel door beginsel als door ruime en breede opvatting ver<br />
van de vroegere plannen onderscheidde. Het Ministerie stelde<br />
op den voorgrond, dat het aan exploitatie van Staatswege boven<br />
concession aan particulieren de voorkeur gaf en oordeelde,<br />
dat de toestand van 's Lands schatkist alleszins het aanvaarden<br />
van de zorg voor dit staatsbelang gedoogde. Wel mocht de<br />
geraamde uitgave van too millioen zwaar heeten, doch bleef<br />
de toestand van het Vaderland en de bezittingen z(56 gunstig<br />
als die thans mochten genoemd worden, dan bestond er alle<br />
reden om te gelooven, dat het geheele plan binnen een tijdsverloop<br />
van tien jaren zou voltooid zijn. Immers de jaarlijksche<br />
begrooting had een batig saldo geboekt van 13 millioen,<br />
terwijl de baten uit de Oost op 1 o millioen geschat werden !<br />
Wel zou de aanstaande vrij making der slaven in onze West-<br />
Indien, indien het desbetreffend wetsvoorstel mocht worden<br />
aangenomen, een goede som vereischen en werden de kosten<br />
voor den Rotterdamschen Water weg op 3 millioen geschat,<br />
doch ondanks deze oogenblikkelijke uitgaven, zou men althans<br />
I() millioen kunnen besteden om met den aanleg van sporen<br />
een aanvang te maken. Het ministerieel ontwerp omvatte dan<br />
ook niet minder dan een negental lijnen, en wel : van Arnhem<br />
langs den Usel naar Leeuwarden, van Harlingen over Leeuwarden<br />
naar Groningen's Oostgrenzen, van Zutfen over Enschede<br />
met vertakkingen naar de Duitsche grenzen, van Maastricht<br />
over Venlo en Tilburg naar Breda, van Roosendaal<br />
naar Vlissingen, van Venlo naar Pruisen, van Maersbergen<br />
over 's Hertogenbosch naar Boxtel, van Rotterdam over Dord-
76 DE AANNEMING.<br />
recht en Moerdijk naar Breda, en eindelijk van Amsterdam<br />
naar Haarlem en voorts over Alkmaar of Zaandam naar den<br />
Helder. Bij de uitgebreidheid van het ontwerp had het Ministerie<br />
vooral dit voordeel, dat zij aan den naijver van vele ste-<br />
den en gewesten op elkaa.r het zwijgen oplegde en, mocht de<br />
een den ander ook de nieuwe bron van opkomst en bloei benijden,<br />
men zweeg, omdat men straks zelf aan de beurt kwam<br />
KONING WILLEM III B1J DE WAThRSNOOD.<br />
en door mildheid tegenover anderen zijn eigen zaak zocht te<br />
dienen. Was het daaraan misschien te wijten, dat het ministerieel<br />
ontwerp, ondanks de sterke bestrijding, waaraan Thorbecke,<br />
die aan het stelsel van concessie de voorkeur gaf, het<br />
onderwierp, toch de overhand behield en de vele amendementen<br />
alien achtereenvolgens verworpen werden, met uitzondering<br />
slechts van het amendement Van Goltstein, hetwelk voor-
DE KONIALE QUESTIE. 77<br />
stelde om in plaats van Maarsbergen als uitgangspunt voor de<br />
lijn, welke van daar uit over den Bosch naar Boxtel zou gaan,<br />
Utrecht als zoodanig te verkiezen ? Hoe het zij, elf dagen nadat<br />
het ontwerp in behandeling genomen was, werd het met<br />
eene meerderheid van 16 stemmen aangenomen, terwijl straks<br />
in de Eerste Kamer slechts vijf stemmen zich tegen het ont-<br />
werp verklaarden.<br />
Te midden van den strijd over de spoorwegen, was de helft<br />
der Kamer volgens de wet afgetreden en hadden de nieuwe<br />
verkiezingen plaats gehad, doch weder hadden de Liberalen,<br />
gesteund door de Katholieken, bijna overal de overwinning<br />
behaald. Nu de spoorwegquestie van de baan was, dreigden de<br />
verschillende beschouwingen over het politiek beheer van de<br />
bezittingen aanleiding te worden tot hevigen partijstrijd. Wij<br />
zagen reeds, hoe velen in den lande wenschten, dat de baten<br />
der Kolonien uitsluitend, of althans voor een groot deel, ten<br />
gerieve van de bezittingen zelf zouden worden besteed. Vooral<br />
onder de Liberalen sprak zich deze meening sterk uit en velen<br />
hunner gingen daarin zelfs verder, dan hun hoofd- en leidsman<br />
Thorbecke wel bedoelde. De Katholieken, als altijd trouw met<br />
de Liberalen in bond, gebruikten mede den stormram tegen<br />
het Kabinet, waarin nu voornamelijk de minister van Kolonidn<br />
Rochussen het moest ontgelden. Men schreef hem te weinig<br />
ijver, te groote bedilzucht en een lichtvaardig zoeken naar de<br />
gunst der partijen toe, oefende voortdurend kritiek op alle<br />
regeeringsbesluiten en handelingen en wist het eindelijk zoo ver<br />
te brengen, dat de Kamer zelfs pressie op hem uitoefende. De<br />
liberale partij kon daarbij echter het vermoeden niet ontgaan,<br />
dat het haar om weinig anders te doen was, dan om ook dit<br />
Kabinet een haastigen val te bereiden, ten einde de Koning,<br />
bij gebrek aan de noodige keuze, gedwongen zou worden Thorbecke<br />
andermaal tot de regeeringstaak te roepen. Behalve op<br />
dit terrein, wenschte men ook over het algemeen herziening<br />
van de rechterlijke organisatie, welke veel te omslachtig en te<br />
kostbaar gerekend werd en daardoor als ondoelmatig werd<br />
veroordeeld, terwij1 de Regeering bovendien regeling van het
7 8 REGEERINGS- ON TWERPEN.<br />
belastingstelsel en van de comptabiliteitswet aan de orde wilde<br />
stellen, benevens een wetsontwerp tot vrijmaking der slaven in<br />
West-Indie.<br />
In strijd met het verlangen der Regeering, wilde de Tweede<br />
Kamer eene bijzondere Wet op het koloniaal beheer in het<br />
algemeen, doch zij liet daaraan op voorstel van den heer Idzerda<br />
de beraadslaging over de rechterlijke organisatie voorafgaan.<br />
Ook hier waren zeer de plaatselijke belangen in het spel. Als<br />
een overblijfsel uit den tijd der getinieerde provincien, had ieder<br />
gewest zijn Gerechtshof, in de hoofdstad gevestigd, hetwelk<br />
natuurlijk aan die stad een goed contingent van gegoede burgers<br />
verzekerde. Minister Godefroy wenschte, in stede van de<br />
provinciale Gerechtshoven, er vijf over het geheele Land te vestigen,<br />
en wel te Amsterdam, 's Gravenhage, 's Hertogenbosch,<br />
Arnhem en Leeuwarden. Natuurlijk verzetten zich hiertegen<br />
de Afgevaardigden van die districten, welke tot heden een<br />
provinciaal Hof bezaten, doch hun weerstand baatte weinig. In,<br />
het laatst van November werd de Wet op de nieuwe rechterlijke<br />
organisatie aangenomen, ook door de Eerste Kamer, en<br />
daarmede was een zaak geregeld, welke sinds 1848 genoeg<br />
kritiek, maar weinig afdoening gevonden had.<br />
Bij de begrooting moest de minister van Kolonien het<br />
andermaal ontgelden. Thorbecke vooral meende zijne pijlen op<br />
hem te mogen richten en de partijgenooten hielpen trouw<br />
mede. Vooral de suikercontracten, door de Regeering aangegaan,<br />
leverden stof tot kritiek. Het kamerlid Wintgens had<br />
reeds vroeger eene motie ingediend, waarbij de wenschelijkheid<br />
uitgesproken werd, om voortaan de suikercontracten bij de Wet<br />
te regelen, en de Kamer had deze motie aangenomen. Ondanks<br />
dat, had de minister Rochussen toch een nieuw contract, het<br />
zoogenaamde Pangka-contract, uitgegeven. Dit veroorzaakte een<br />
pijnlijken strijd tusschen den Minister, die zich niet aan den<br />
band der Vertegenwoordiging binden wilde, en de Kamer, die<br />
zich door den heer Rochussen veronachtzaamd rekende. De<br />
laatste besloot haar gezag tegenover den Minister te handhaven<br />
en ging zelfs zoo ver, dat zij hare afkeuring over het Pangka-
RAMPEN. 79<br />
contract uitsprak. Vruchteloos verdedigde de Minister zijne<br />
koloniale politiek, vruchteloos beweerde hij, dat, wilde men de<br />
rijke Oost-Indische baten voor de schatkist behouden, de Kamer<br />
niet storend op den gang der zaken moest ingrijpen. De Kamer<br />
had nu eenmaal besloten, dat de suikercontracten mede door<br />
hare hand zouden gaan en de Minister had dat besluit veron-<br />
achtzaamd ; hij moest gestraft worden, en de begrooting van<br />
Kolonien werd met 41 tegen 28 stemmen verworpen. Rochussen<br />
nam dien ten gevolge ontslag en zijn aftreding was eene profetie<br />
van het lot, dat weldra het geheele Kabinet wachtte.<br />
Maar binnenlandsche rampen verdrongen weldra de ge-<br />
dachte aan staatkundige beroeringen uit de harten der Natie.<br />
De noodklok klonk voor de tweede maal gedurende de<br />
regeering van den tegenwoordigen Koning, langs de oevers van<br />
Rijn, Waal en IJsel. Onvergetelijk zijn voor het Nederlandsche<br />
Volk de treurige dagen, waarmede het jaar 1861 zijn loop<br />
begon. Langen tijd hebben vorst en dooi elkander afgewisseld.<br />
Hooger en hooger hoopen zich de ijsmassa's tegen den dijk<br />
op, met somber gekraak schuiven de schotsen zich tot torenhoogte<br />
opeen en dreigen de landen achter den dijk met ondergang.<br />
Allen spannen hunne krachten in, duizenden hunden<br />
zijn in de weer om het verwoestend element te keeren en<br />
met bange harten ziet men elkander aan, zwijgend, doch met<br />
een uitdrukking, die genoeg zegt, dat men den arbeid vruchteloos<br />
rekent. 't Is nu eenmaal plicht om het gevaar te keeren,<br />
als het kan, doch . . . het kan niet, neen, het zal niet. Men<br />
versterkt de meest gevaar loopende punten, men verhoogt de<br />
lagere gedeelten, maar de woeste reuzengevaarten spotten met de<br />
inspanning der landbewoners. Daar stort de schrikbare massa<br />
over den dijk heen en men vlucht. Het ijs breekt diepe gaten<br />
in den dijk. De schotsen, nu uiteengeslagen, worden door den<br />
fel bewogen stroom voortgejaagd en werpen alles omver, wat<br />
hun voortgang belemmert : boomen, huizen, schuren, stallen,<br />
niets wordt overgelaten, en eenige uren later ziet ge het schuimende<br />
watervlak, dat in verbolgen woede zijn triomf viert,<br />
bedekt met deuren en kozijnen, stoelen, tafels, gereedschappen
8o BIJ BRAKEL EN POEDEROYEN.<br />
en levensmiddelen. Daar tusschen klinken de angstkreten der<br />
menschen, het geloei van dieren, die in doodsangst om hulp<br />
roepen en — daar ginds op het sterke deel van den dijk staan<br />
de geredden, handen wringend, omdat ze hun liefste betrekkin-<br />
gen voor hun oogen zien verdrinken, hun welvaart verwoest<br />
zien en zelf, ach ! ter nauwernood hebben ze er het leven afge-<br />
bracht ! Ze staan daar, verkleumd en uitgeput door honger en<br />
ellende, zonder schuilplaats, zonder eenige bescherming. Niets<br />
zien ze om zich heen dan ellende, en hunne kleine kinderen<br />
besterven het in hunne armen !<br />
Op 4 Januari bezweek de dijk bij Brakel in den Bommelerwaard.<br />
De noodklok luidde voort en binnen weinige uren stroomden<br />
de polders bij Brakel en Poederoyen vol. Aan redden van<br />
huisraad viel niet te denken ; lijfsbehoud was het eenige, wat<br />
men nog zocht te verzekeren. Een ooggetuige verhaalt : „De<br />
eene woning werd v erzwolgen na de andere. Weldra kon men<br />
er, behalve die, welke door het ijs op den dijk werden gekruid,<br />
drie en twintig tellen, die spoorloos verdwenen in de diepte,<br />
welke het met geweld naar binnen stroomend water had gemaakt.<br />
Eerst toen hied — althans voor dit oogenblik — de<br />
verwoesting op, die, zoo lang zij duurde, geen einde scheen te<br />
zullen nemen. Dit gebeurde tusschen drie en vier uur in den<br />
morgenstond van den 5den Januari. Op hetzelfde tijdstip, of<br />
kort daarna, brak de Waarddijk op vijf verschillende plaatsen<br />
door. Als door vijf wijd geopende kaken braakte alzoo de Waal<br />
hare baren, welke van woede schuimden en hare ijsbrokken,<br />
die voor niets weken, maar alles omver stietten, wat zij tegenkwamen,<br />
in den polder uit. Het was, alsof de gansche landstreek<br />
zou vergaan, zoo beukten de golven, zoo kraakten de<br />
boomers en ratelden de ijsschotsen. Elk hoorde het met beving<br />
aan en — doch dit hoorde God alleen I — menig stil gebed zal<br />
inmiddels opgezonden zijn tot den Almachtige, tegen Wiens<br />
wit geen schepsel zich verroeren of bewegen kan ..... Eensklaps<br />
verneem ik een akelig, naar gegil, dat mij ijlings heendreef<br />
om er de oorzaak van te vernemen. Met ontroering werd<br />
ik die oorzaak gewaar. Gaande naar de zij de van de door
IN HET MAAS- EN WAALSCHE. 8<br />
den vloed verzwolgen woningen en door het ijs verpletterde<br />
gebouwen, ondekte ik eenige vrouwen en kinderen, die als<br />
wanhopig hunne handen wrongen, wier weegeklag ik niet beschrijven<br />
kan. Deze miste zijn vader, gene zijne moeder, een<br />
derde haren man. Over het geheel waren er twaalf personen,<br />
die na de doorbraak niet te voorschijn kwamen en bij gevolg<br />
verdronken moesten zijn, toen het aan de overigen gelukte, uit<br />
hunne neerstortende of wegzinkende huizen te vluchten en zoo.<br />
doende, met achterlating van alles, wat zij hadden, het leven<br />
te behouden."<br />
Tot zoover het verhaal van den ooggetuige, wat de doorbraak<br />
te Brakel betreft. Niet minder hartroerend was het<br />
schouwspel bij het doorbreken van den Waaldijk te Zuilichem<br />
en Nieuwwaal, niet minder vreeselijk de gevolgen van de door-<br />
braak in den Waaldijk te Leeuwen in het Maas- en Waalsche,<br />
De heer Quack schrijft daarvan in het Gedenkboek, te dien<br />
tijde uitgegeven, het volgende : „Achttien ongelukkigen wisten<br />
zich voorloopig te redden op een hooischelf, die echter den<br />
drang van het ijs ook maar kort kon weerstaan. Daar dreven<br />
zij heen met dat ijs, dat hun den ondergang gezworen had,<br />
maar eerst nog met hen moest worstelen op de baren, die<br />
het her- en der waarts dreven, eer het zijn doel bereiken mocht.<br />
Hoe vreeselijk was die worsteling, hoe ongelijk hun kans ! Met<br />
de kracht der warihoop klemden zij zich vast, zochten den<br />
vijand, die hen telkens in de diepte dreigde te storten, te<br />
dwingen dat hij hen droeg, totdat hun geschrei om hulp zou<br />
zijn gehoord, of zij eene plaats bereikten, waar zij veilig konden<br />
zijn. Helaas, verreweg de meesten deden dat te vergeefs !<br />
Hier zag eene moeder hare dochter, ginds eene dochter hare<br />
moeder, daär een zoon zijnen vader, verder een vader zijnen<br />
zoon een prooi der golven worden, die hen den een na den<br />
ander verzwolgen, als waren zij overeengekomen om de overblijvenden<br />
te martelen, niet slechts door de verliezen, welke zij<br />
hen berokkenden, maar meer door hun gedurig voor oogen<br />
te stellen, welk een rampzaligen ondergang zij bereidden voor<br />
alien, die tot nog toe ontkwamen aan haar verschrikkelijk ge-<br />
Dl. VIII. 6
82 DEELNEMING.<br />
weld. Ook .echtgenooten werden daardoor gescheiden of tesamen<br />
om het leven gebracht, en broeders en zusters aan hunne<br />
broeders en zusters ontnomen. Hoe akelig, hoe zieldoorsnijdend<br />
en hartverscheurend was toen het gejammer, het geween en<br />
het gegil der bedroefden, die zelven, met den bangsten dood<br />
voor oogen, hunne dierbaarste betrekkingen plotseling zagen<br />
verdwijnen, of vruchteloos kampen tegen eene kracht, die de<br />
hunne altijd overmocht. En onder al dat gejammer, onder al<br />
dat geween, onder al dat gegil verhief zich het gehuil van den,<br />
wind, het geloei van den storm en het gezang eener krankzinnige,<br />
die hen vergezelde op den vloed en nergens door te<br />
bewegen was, om het vroolijk lied te staken, dat zij aanhief<br />
onder zooveel smart, dat zij telkens van voren af aan begon<br />
en op nieuw herhaalde onder zoo groote ellende. Met nog twee<br />
andere personen, die hunne dierbaarste betrekkingen verloren,<br />
was zij de eenige, die van dit achttiental het leven behield."<br />
Het geheele Vaderland deelde in de ramp, welke de ongelukkige<br />
streken getroffen had. De bevolking der omliggende<br />
plaatsen deed alles wat zij kon, om de ongelukkigen te troosten.<br />
Zij namen hen in hun eigen woning, in opzettelijk daartoe<br />
ingerichte kerken en gebouwen op, en commissien werden<br />
allerwege gevormd, die, door ruime bijdragen uit den lande<br />
gesteund, de noodlijdenden van spijs en drank, kleeding en<br />
dekking voorzagen. Nauwelijks had de Koning de eerste berichten<br />
van den nood ontvangen, of hij zond zijne adjudanten<br />
af naar het tooneel van de ramp om het noodige onderzoek<br />
in te stellen en den noodlijdenden zijne ondersteuning toe te<br />
zeggen. Meer nog : van prins Hendrik en zijne adjudanten vergezeld,<br />
vertrok hij den 23sten Januari van Den Haag naar Gorinchem.<br />
Nadat men te voet over de Lek bij Vreeswijk gegaan<br />
was, spoedde de Koning zich naar Gorinchem, van waaruit<br />
hij de geteisterde streken bezocht en zich nauwkeurig op de<br />
hoogte stelde van den toestand en van de maatregelen, welke<br />
men genomen had, om in de ellende der zwaar beproefde bewoners<br />
te voorzien. In persoon begaf de Koning zich tot de<br />
ongelukkigen en sprak hun woorden van troost en bemoedi-
DES KONINGS 131.'201, K. 8 3<br />
ging toe. Zonder zich om het ruwe weder of oni de gevaren<br />
van den overtocht te bekommeren, staken de Koning en zijn<br />
broeder naar Hurwenen over, waar vele noodlijdenden in de<br />
kerk en in het schoolgebouw verpleegd werden, die letterlijk<br />
alles, tot zelfs hunne kleederen, verloren hadden. Voor alien<br />
had de Koning een hartelijk woord van deelneming en troost<br />
en veler gelaat klaarde op bij de bewijzen van belangstelling,<br />
welke den Koning hun toonde. Hij stond daar als een vader<br />
tusschen zijne kinderen en in zijn blik en houding was de deernis<br />
te lezen, welke hij met zijne arme onderdanen gevoelde.<br />
Hij betuigde zijn koninklijken dank aan hen, die de noodlijdenden<br />
verzorgden en verzekerde hen, dat hij hunne toewijding<br />
nimmer zou vergeten.<br />
Nauwelijks was de Koning op het Loo teruggekeerd, of<br />
hij vernam, dat nu het westelijk gedeelte van het Maas- en<br />
Waalsche overstroomd was, waardoor reeds vele verwoestingen<br />
hadden plaats gegrepen en nog meerdere voor de deur stonden.<br />
Ditmaal door prins Hendrik en den Kroonprins vergezeld,<br />
begaf zich de Koning over Tiel daarheen. Men sprak tegenover<br />
den Koning zijn bezorgdheid uit, dat men hem nergens<br />
een passend nachtverblijf zou kunnen bezorgen. „In dat geval,"<br />
antwoordde de Vorst, „ben ik nog sterk genoeg, om het een<br />
nacht op den dijk te kunnen uithouden." Na een bezoek te Wamel<br />
en Leeuwen, keerde Z. M. over de ijsbergen en dammen,<br />
welke den tocht over de rivier zeer gevaarlijk maakten, naar<br />
Tiel terug, vanwaar hij aan den Minister van Binnenlandsche<br />
Zaken den last zond, een algemeene collecte voor de noodlijdenden<br />
uit te schrijven. Eerst toen het grootste gevaar voorbij<br />
was, vertrok de Koning weer naar Den Haag, maar hij<br />
bleef som op som voor de noodlijdenden beschikbaar stellen,<br />
en toen men hem raadde, nu te matigen, daar hij reeds zooveel<br />
gegeven had, klonk het antwoord : „welnu, dan maar verder<br />
stoppen, zooveel en zoo lang wij kunnen en ons een jaar<br />
behelpen."<br />
Green wonder, dat de Koning op zijne doorreize overal<br />
met vreugde en dankbaarheid werd begroet. De burgemeester
84<br />
DE DANKBAARHEID,<br />
van Rotterdam hield aldaar namens de burgerij een treffende<br />
tuespraak. „Als de nood aan den man is, zijn wij bij elkander !"<br />
antwoordde de Vorst. Tre ffend is het woord, waarmede de heer<br />
Withuys, namens de burgerij van Den Haag, den Koning toesprak.<br />
„Sire," zoo zeide hij, „de eenvoudige burgers, die mij<br />
de eer hebben waardig geacht om tot Uwe Majesteit het woord<br />
te voeren, zijn vertegenwoordigers der burgerstanden in uwe<br />
hofstad, maar vier ootmoedige nadering tot Uwe Majesteit in<br />
alle steden en standen des lands zal worden toegejuicht. Toen<br />
er dijken bezweken, toen zij, die daar achter woonden, in rust,<br />
welvaart en in het genot van huiselijk geluk, eensklaps van<br />
dak, deksel en voedsel beroofd, op de verbroken dijken stonden<br />
en om hulpe schreiden, — klonk er een noodkreet door<br />
het land. Maar terstond daarop klonk ook een andere kreet :<br />
„de Koning gaat er heen ! Onze Koning I" Elk wist of hoorde<br />
nu van 's Konings medelijdend hart en gevoelde, dat redding<br />
en hulp zouden komen, waar de Koning kwam, en dankte den<br />
Allerhoogste, die in Zijne genade aan het Vaderland, bij zulk<br />
een groote ramp, zulk een goeden Koning had geschonken.<br />
De burgerstanden vooral, door beperkte middelen in het vermogen<br />
om te helpen nauw begrensd, hebben diep bewogen<br />
Uwe Majesteit gevolgd in zijn verblijf onder de ongelukkigen,<br />
in zijne zorg voor hunne verpleging, in de ontberingen, die<br />
hij zich getroost, in de gevaren, die hij verduurd en in de<br />
groote offers van edel metaal, die hij gebracht heeft met zoo<br />
milde hand, uit menschenliefde, uit liefde tot het yolk. En wat<br />
brengt nu deze eenvoudige burgers tot den Koning, tusschen<br />
wien en hen de afstand zoo groot is ? Het is de behoefte hunner<br />
harten, om Uwe Majesteit in persoon, door een uit het<br />
hart gesproken woord, kennis te doen erlangen van de dank-<br />
baarheid, de innige dankbaarheid der burgerstanden, voor alles<br />
wat de Koning goeds gedaan en goeds voorbereid heeft door<br />
zijn weldadig goud, zijne troostrijke deelneming, minzame taal<br />
en werkzaam voorbeeld. Zie hunne en mijne dankbaarheid,<br />
Sire ! met welbehagen ; neem het gesproken hartelijk woord<br />
met goedheid aan ! U w naam is voortaan bij hen : Vader des
TE AMSTERDAM. 85<br />
yolks. Zij bidden God, om Uwer Majesteits liefdevolle daden<br />
en opofferingen te beloonen met volheid van zegen over U en<br />
Uw Koninklijk Huis, en door de liefde der dankbare onderdanen<br />
het geluk van Uw leven tot in hoogen ouderdom te verlengen."<br />
„Niets dan wat het menschelijk gevoel mij voorschreef,<br />
heb ik gedaan !" antwoordde de Koning. „En is dat de plicht<br />
van iedereen, het is inzonderheid de plicht van den Koning,<br />
die Koning is over een yolk als het Nederlandsche. In de liefde<br />
van dit yolk vind ik mijn grootste loon." Nu brak er een<br />
ware storm van toejuichingen los en men verdrong zich om<br />
het koninklijk rijtuig, om den Vorst de hand te drukken. De<br />
Koning en de Vorstelijke familie gaven nagenoeg een ton gouds<br />
en het geheele bedrag van collecten en giften voor de noodlijdenden<br />
bedroeg uit het geheele Vaderland nagenoeg anderhalf<br />
millioen gulden, behalve de ingezonden voedingsmiddelen,<br />
kleedingstukken, enz. Van alle zijden stroomden adressen van<br />
dank aan den Koning toe, en toen hij in April aan de hoofdstad<br />
zijn gewoon jaarlijks bezoek bracht, werd hij met warme<br />
geestdrift welkom geheeten. Treffend was vooral de ontvangst,<br />
die de Willemstraters hem bereidden, toen Z. M. hun wijk<br />
bezocht en bij deze gelegenheid boden zij een sierlijk bewerkten<br />
zilveren beker aan. Met warmen dank aanvaardde de Koning<br />
dit eenvoudig bewijs van de hartelijke liefde zijner getrouwe<br />
onderdanen, en aan het einde van zijn toespraak verzekerde<br />
hij : „Mocht het Vaderland — wat God verhoede ! —<br />
ooit weer in nood verkeeren, dan zal ook ik niet op de plaats<br />
van 't gevaar gemist worden. Daarvoor zijn wij in de wieg<br />
gelegd ; wij, Prinsen van Oranje, kunnen niet anders doen ;<br />
weest daarvan overtuigd !"<br />
„Dat zijn van die uren, die men nimmer vergeet !" sprak<br />
Z. M., toen hij van uit de Willemstraat naar het Paleis terugkeerde.<br />
Heel het land was jaloersch op Amsterdam, en vooral<br />
Utrecht en Zeeland drongen er zoo sterk op aan den Koning<br />
op hun grond te mogen verwelkomen, dat deze aan hun wensch
86 IN ZEELAND.<br />
voldeed. Negen dagen lang vertoefde de Koning te midden der<br />
Zeeuwen, en in Middelburg wilde men de paarden van zijn<br />
wagen spannen en dien zelf trekken, hetgeen de Koning echter<br />
niet wilde toestaan. „Ik verlang geen slavenarbeid van mijne<br />
onderdanen," zoo betuigde Z. M. Te Westkapelle gekomen,<br />
begaf de Koning zich terstond naar den dijk en bezichtigde<br />
dezen, onder het loeien van den storm, met de meeste nauwkeurigheid.<br />
Na de school bezocht te hebben, nam hij een kijkje<br />
bij het ringrijden, dat men te zijner eer deed. Hij onderhield<br />
zich met de boeren, met de arbeiders zelfs, „Zeg eens," zeide<br />
de Koning tot een hunner, zijn sigarenkoker voor den dag<br />
halende en er een sigaar uit nemende, „kun jij niet een beetje<br />
vuur maken ?" „O, ja wel," antwoordde de arbeider, die den<br />
Koning niet uit zijn geyolg onderscheidde. Daarop nam hij<br />
zijn tonderdoos, sloeg vuur en bood het Z. M. aan. Toen de<br />
Koning aangestoken had, reikte hij den man zijn sigarenkoker<br />
over met de woorden : „de eene dienst is de andere waard ;<br />
daar heb jij nu een gedachtenis van mij !" „Dank je wel," zei<br />
de verlegen arbeider met den hoed op het hoofd, en stak den<br />
koker in zijn borstzak. Toen men hem op zijn lompheid wees,<br />
verontschuldigde hij zich daarmede, dat hij den Koning niet<br />
kende. Hij wilde toen zijn fout herstellen, maar de Koning<br />
was reeds verder gegaan.<br />
Ook Utrecht wedijverde met Zeeland in vreugdebetoon en<br />
merkwaardig vooral waren de uitingen van de genegenheid<br />
des yolks. Zoo had een bakker een chassinet boven zijn Winkel<br />
geplaatst, waarop een bakker voor een gloeienden oven<br />
was afgebeeld en daaronder las men :<br />
Hen, die niet Oranje minnen,<br />
Schuif ik zoo den oven binnen.<br />
In Deventer ontwierpen eenige dames het plan, om namens<br />
de Nederlandsche vrouwen aan Z. M. een blijvende hulde aan<br />
te bieden. Hun voornemen vond overal bijval, vooral daar men,<br />
ten einde de deelneming algemeen te maken, bepaald had, dat<br />
ook zelfs een gift van een enkelen stuiver welkom zou zijn.<br />
Straks werd dan ook op het Loo een waardig monument ge-
RAMP IN JAVA. 87<br />
plaatst in marmer, op een blauw voetstuk, de Faam voorstellende,<br />
welke in de eene hand een bazuin, in de andere een<br />
krans van eikebladeren houdt. Bij de onthulling werd Z. M.<br />
een album aangeboden, bevattende de namen der Commission<br />
en met , het inschrift op het schutblad :<br />
„Aan Koning Willem III, ter herinnering aan Oranje's liefde,<br />
zijn Volk betoond in de rampspoedige dagen van de maanden<br />
Januari en Februari, aangeboden door Nederland's vrouwen."<br />
Het monument, waarvan de Haagsche beeldhouwer Lacomble<br />
de bewerker was, werd door den Koning minzaam<br />
aanvaard. Een gedenkpenning, in die dagen geslagen, stelt aan<br />
de eene zijde de Maagd van Gelderland, vluchtende voor den<br />
vloed, bij een kolom voor, met het opschrift : „Oranje naast<br />
God" en aan de keerzijde de woorden : „Willem III, Januari<br />
en Februari 1861."<br />
Wet mocht het jaar 1861 het jaar der volksrampen heeten.<br />
Nog luidde de noodklok in het Maas- en Waalsche, toen<br />
een regeeringstelegram in 's Gravenhage de tijding bracht van<br />
een geweldigen watervloed op Midden-Java, waarbij tal van<br />
menschenlevens en zeer veel bezitting en gewas verloren gegaan<br />
waren. Inderdaad, droevig waren_ de mededeelingen over<br />
de ramp, welke straks op ruimer schaal verspreid werden. Zij<br />
betroffen vooral de residentien Kedoe, Bagelen, Djokjokarta,<br />
Soerakarta, Banjoemaas en omgelegen deelen, en verwoestten<br />
eene streek, welke men terecht de tuin van Java noemt. Op<br />
den laatsten dag van Januari begonnen zware plasregens, die tot<br />
den 3den Februari voortduurden, de rivieren to doen zwellen,<br />
zoodat het water een hoogte van 3o voet bereikte. De oevers<br />
zakten weg, aardstortingen voltooiden de verwoesting, bruggen<br />
werden weggeslagen, honderden huizen stortten in en geheele<br />
dessa's werden vernield. Meer dan 240 menschen kwamen<br />
alleen bij de aardstortingen en den vloed om het leven.<br />
In Bagelen, waar de hoofdplaats en een groot deel laag<br />
gelegen land overstroomden, vonden 700 slachtoffers hun dood<br />
in den vloed, terwiji nog 50 anderen levend begraven werden,<br />
en dat binnen den tijd van weinige uren. Op Djokjokarta brak
88 DE CRISIS.<br />
den 22sten Februari een geweldige storm uit het Noord oosten<br />
los, vergezeld van stortregens, waardoor de rivieren buiten<br />
hare bedding traden, bruggen weggeslagen, 45 dessa's verwoest<br />
en tal van slachtoffers gemaakt werden. Zoo ging het eveneens<br />
op Soerakarta en vooral in Banjoemaas. Zware aardschokken<br />
dreven het water van de Serayoe tot dertig voet op en de<br />
bewoners moesten, om het lijf te redden, op de boomen klimmen,<br />
waar zij tusschen slangen, hagedissen en ander verdervend<br />
gedierte, 36 uren lang in doodsnood moesten blijven, door<br />
de zweepende takken met omkomen in den vloed bedreigd.<br />
Daar ginds verdronken hunne liefste betrekkingen en hun vee<br />
en de verbolgen stroom spoelde daar al hun rijkdom voort.<br />
Niet minder dan 200 dessa's werden verwoest en 270 menschen<br />
kwamen om. Het moederland, zelf geteisterd en door<br />
zoo groote ellende bezocht, had een open hart voor de ramp<br />
zijner zonen in de bezittingen. Behalve vele bijzondere gaven,<br />
verzamelden de Commissien, welke zich gevormd hadden tot<br />
leniging van den nood, een som van ongeveer twee ton gouds.<br />
De Koning zelf was vorstelijk voorgegaan en schonk met zijne<br />
Familie niet minder dan tien duizend gulden.<br />
Inmiddels was de door Rochussen aangeboden portefeuille<br />
van Kolonien overgegaan op den beer Cornets de Groot. Verschil<br />
in den ministerraad, zoo heette het, gaf aanleiding dat<br />
ook Van Hall ontslag verzocht. In den grond echter was de<br />
oorzaak hierin gelegen, dat het gematigd liberaal Ministerie<br />
niet in den geest viel der Thorbeckianen, die niet rusten zouden<br />
voor hun hoofdman weder aan het bewind was. Zij maakten<br />
het daarom elken minister moeilijk, die, naar hunne voorstelling,<br />
een struikelblok was voor het verkrijgen hunner wenschen,<br />
en dat te meer, nu het gerucht wilde, dat de Koning<br />
geen Kabinet Thorbecke wenschte. Het aftreden van Van Hall<br />
sleepte de geheele ontbinding van het Kabinet na zich. De<br />
aanleiding tot deze crisis was echter aid, weinig binnen" den<br />
levenskring der Natie gelegen, dat deze van de zaak maar weinig<br />
nota nam en het nagenoeg met onverschilligheid aanzag, dat<br />
de tusschentoestand zelfs geruimen tijd duurde. Den I4den
HET KABINET VAN ZUYLEN. 89<br />
Maart 1861 werden de nieuwe Ministers in het Staatsblad ver-<br />
meld en nu bleek, dat baron Van Heemstra aangebleven was<br />
voor Binnenlandsche Zaken, Jhr. De Casembroot voor Oorlog<br />
en Godefroy voor Justitie, terwijl Van Zuylen van Nijevelt voor<br />
Buitenlandsche Zaken, Van Tets van Goudriaan voor Financier],<br />
Loudon voor Kolonien, Strens voor den Katholieken Eeredienst,<br />
Jolles voor den Hervormden en Huysen van Kattendijke voor<br />
Marine opgetreden was. Daar een drietal leden van het Kabinet<br />
reeds onder Thorbecke aan de ministerstafel gezeten hadden,<br />
waren natuurlijk de Liberalen weer met dit Kabinet ingenomen<br />
en beschouwden het, om zoo te spreken, als de brug, waarover<br />
Thorbecke weder aan het bewind treden zou. Dit sprak te<br />
sterker, nu Van Zuylen van Nijevelt als minister opgetreden<br />
was, de man, die zulk een groote rol in de geschiedenis der<br />
April-beweging 'had gespeeld en toen voor de Anti-liberalen<br />
had moeten wijken ; deze trad dan nu ook feitelijk als de premier<br />
van het Kabinet op. In eene gewone Kamerzitting op 24 April<br />
legde Van Zuylen de politieke gedragslijn van het Kabinet<br />
bloot en, ofschoon hij beweerde geen program te zullen geven,<br />
legde hij duidelijk de beginselen uiteen, waarnaar de nieuwe<br />
Regeering meende te moeten handelen. Mocht het feit, dat de<br />
behandeling der koloniale aangelegenheden in den grond aanleiding<br />
gegeven had tot verwisseling van Kabinet, de veronderstelling<br />
wettigen, dat de politiek van het tegenwoordige<br />
Ministerie in tegenspraak zou zijn met die van het vorige, zoo<br />
meende de Minister dit te moeten tegenspreken. Erkende hij<br />
ook, dat eenige handelingen, die aanleiding tot ergernis gegeven<br />
hadden, door wettelijke besluiten moesten voorkomen<br />
worden, over het algemeen, oordeelde de Minister, waren en<br />
de meerderheid der Kamer, en die der Natie, wat de koloniale<br />
belangen betreft, behoudend gezind, en moest Indie een,<br />
Nederlandsche bezitting blijven, Voorzeker werd het hoog tijd,<br />
dat de hand geslagen werd aan middelen tot verhooging van<br />
de stoffelijke welvaart onzer bezittingen en de zedelijke verbetering<br />
harer bewoners, doch dit kon, naar de meening der<br />
Regeering, zeer goed geschieden binnen de grenzen van den
90 DE ROMEINSCHE QUESTIE.<br />
tegenwoordigen staat van zaken ; men behoefde daarvoor de<br />
cultuur van den Staat niet op te geven, noch van leidend beginsel<br />
te veranderen. De Natie was, zoo beweerde de Minister,<br />
het geredekavel en. het twisten moede en verlangde naar de<br />
daden der Regeering en, zoo men nu op nieuw blijken gaf van<br />
machteloosheid, het Volk zou gaan twijfelen aan de kracht van<br />
het liberale beginsel, waarom hij er op aandrong, dat men aan<br />
de jammerlijke verdeeldheid, welke de kracht der liberale partij<br />
ontzenuwde, een einde maken, en met terzijdestelling van kleine<br />
verschillen, een doel zou voor oogen houden : de bevestiging<br />
en voltooiing van het constitutioneel staatsgebouw. Weldra zou<br />
het echter blijken, dat deze verwachting tot de zoogenaamde<br />
vrome wenschen mocht gerekend worden ; niet slechts was<br />
het op nieuw de koloniale questie, die de Liberalen verdeelde,<br />
maar ook de buitenlandsche verhoudingen brachten verwijdering<br />
te weeg tusschen Liberalen en Katholieken.<br />
Met Sardinie aan het hoofd en den bekwamen Sardinischen<br />
minister, graaf Cavour, tot leidsman, had zich in Italie een<br />
partij gevormd, die zich tot leus gesteld had om Italie vrij te<br />
maken van de onderdrukking, welke het, naar hare meening,<br />
van de zijde van Oostenrijk, Napels en den Paus te lijden<br />
had. Langzamerhand had men in Europa al meer zich aan<br />
de eene of andere zijde gevoegd en werd het duidelijk, dat de<br />
Katholieke Staten zich tegen en de Protestantsche daarentegen<br />
sterk voor de vrij making van Italie verklaarden. Algemeen gingen<br />
er in de pers krachtige stemmen op tegen de onderdrukking<br />
van den Italiaanschen volksgeest door de priesterschap, en<br />
niet weinig werd de tegenstand vermeerderd, toen er ontdekt<br />
werd, dat een Israelitisch meisje, Mortara genaamd, in het<br />
geheim gedoopt en door de geestelijkheid aan den invloed van<br />
hare familie was onttrokken, om haar voor de Roomsche kerk<br />
te behouden. Lang zou evenwel de bestaande staat van zaken<br />
nog voortgeduurd hebben, indien niet Napoleon, die in 1854<br />
den Franschen keizerstroon beklommen had, zich in de zaak<br />
had gemengd. Deze was namelijk, gedurende zijn vroeger verblijf<br />
in Italie, lid geworden van een geheim genootschap, dat
NAPOLEON 'S HOUDIN G. 91<br />
zich de vrijmaking van Italie tot taak gesteld had, en de Itali-<br />
aansche revolutionairen verwachtten, nu hun medelid den keizerlijken<br />
zetel bestegen had, krachtigen steun van hem voor hun<br />
zaak. Toen deze uitbleef, verklaarden zij hem voor een verrader<br />
en spraken het vonnis des doods over hem uit, met<br />
welks volvoering zich zekere Orsini en een tweetal anderen belastten.<br />
Een aanslag werd gepleegd : Napoleon bleef ongedeerd<br />
en Orsini met een zijner handlangers werden ter dood veroordeeld.<br />
Hetzij dat Napoleon echter hierdoor de vreeze in het<br />
bloed gevaren was, hetzij dat hij een middel zocht om zijne<br />
onrustige Franschen met de buitenlandsche politiek bezig te<br />
houden en daardoor hunne blikken of te wenden van zijn binnenlandsch<br />
beheer — hij had straks (1858) een onderhoud met<br />
graaf Cavour te Plombiêre, en de oorlog tegen Oostenrijk werd<br />
een feit. De Oostenrijkers moesten uit Italie wordeti verwijderd<br />
en een Statenbond, met den Paus als voorzitter, zou tot stand<br />
gebracht worden. Het volgende jaar werd de oorlog verklaaid ,<br />
Victor Emanuel, de koning van Sardinie, vereenigde zijn legers<br />
met de Franschen en, na bij Magenta en Solferino verslagen<br />
te zijn, moest de Keizer van Oostenrijk te Villa Franca een<br />
vrede teekenen, waarbij bepaald werd, dat een Italiaansche<br />
Statenbond, met den Paus aan 't hoofd, zou worden opgericht.<br />
Hiermede waren echter de omwentelingsgezinden niet tevreden.<br />
Garibaldi rukte met zijne vrijkorpsen op, de vorsten van Parma,<br />
Modena en Toskane werden verjaagd en ook in den kerkelijken<br />
Staat waren de opstandelingen meester. Straks werden<br />
Parma, Modena en Toskane bij het koninkrijk Sardinie<br />
ingelijfd, en nadat Garibaldi met zijn vrijwilligers het eiland<br />
Sicilie en ook het vasteland van Napels veroverd had, deed<br />
Victor Emanuel ook daar zijn zegevierenden intocht. Toen<br />
men nu ook op Rome losging, nam Napoleon wel den schijn<br />
aan, als wilde hij den Paus tegen de Piemonteezen beschermen,<br />
doch in den grond liet hij hen stilzwijgend begaan, ja,<br />
bij den dood van Cavour erkende hij Victor Emanuel als<br />
koning van Italie, hoewel hij, al weder voor de leus, bezwaar<br />
aanteekende tegen elke verdere handeling, die de rust van
92 DE DEBATT EN.<br />
Europa storen of het gezag van den Paus schaden kon. Zoo<br />
speelde Napoleon zijn dubbelzinnige rol en straks werd Rome<br />
als hoofdstad van den een en ondeelbaren Italiaanschen Staat<br />
uitgeroepen. Weldra volgden vele Protestantsche Staten het<br />
voorbeeld van Frankrijk en erkenden het koninkrijk Italie,<br />
en ook ten ontzent werd daarvoor, vooral van liberale zijde,<br />
sterk geijverd, waaruit een hevige strijd in de dagbladen ontstond.<br />
Het einde van de zaak was, dat de Nederlandsche Regee-<br />
ring Victor Emanuel als koning van Italie erkende, waarmede<br />
zij echter niet wilde betuigen hare rechtvaardiging van de feiten,<br />
waardoor het nieuwe koninkrijk tot stand gekomen was.<br />
Debatten over deze zaak konden in de Tweede Kamer niet<br />
achterwege blijven. Mocht de Troonrede bij de opening der Ka-<br />
mers daarover ook een voorzichtig zwijgen bewaren, de Katholieke<br />
leden waren evenzeer over de erkenning verontwaardigd,<br />
als de Liberalen ze toejuichten. Ongelukkigerwijze stelde echter<br />
de Groninger afgevaardigde Zijlker voor, in het antwoord op de<br />
Troonrede eene zinsnede in te lasschen, waarin warme sympathie<br />
zou uitgesproken worden met den Italiaanschen strijd, als zijnde<br />
gelijk met dien, welke de Nederlandsche Natie zelve in de<br />
16de eeuw gevoerd had tegen hare onderdrukkers. Natuurlijk<br />
lieten de Katholieken dezen aanval van liberale zijde niet onbeantwoord.<br />
De Regeering trachtte tusschen beide partijen door<br />
te zeilen en beweerde, dat de erkenning eenvoudig geschied was<br />
in het belang van den handel en gansch geene goedkeuring<br />
van de revolutie, doch slechts een berusten in hare gevolgen<br />
bedoelde. Zelfs vestigde de Minister er de aandacht van de<br />
gezanten in het buitenland op, dat zoowel de Troonrede als de<br />
Eerste Kamer in haar antwoord over de Romeinsche questie<br />
gezwegen had en de Tweede Kamer zich had neergelegd bij<br />
het ontwerp der Commissie tot beantwoording van de Troonrede,<br />
in welk ontwerp de zaak noch goed-, noch afgekeurd werd.<br />
Ook 't Ministerie Van Zuylen was echter geen lang leven<br />
beloofd. Van lieverlede werd 't een publiek geheim, dat er een<br />
groot verschil van zienswijze in het Ministerie zelf was over<br />
de koloniale zaken en, met name de ministers Van Zuylen en
LOUDON. 93<br />
Loudon, sterk tegenover elkander stonden. Dit nu kwam vooral<br />
uit, toen minister Van Zuylen aan de Vertegenwoordigers onzer<br />
Regeering in het buitenland kenbaar maakte, dat de benoeming<br />
van baron Sloet van de Beele, tot Gouverneur-generaal van<br />
Nederlandsch Indie, niet moest beschouwd worden als een breuk<br />
met het bestaande regeeringsstelsel ten opzichte der Kolonien,<br />
zooals men in de liberale bladen had laten verluiden. De spanning<br />
tusschen de beide ministers werd nu nog grooter en Van<br />
Zuylen nam zijn ontslag, terwijl de portefeuille van Buitenlandsche<br />
Zaken tijdelijk aan den minister voor Roomschen Eeredienst<br />
toevertrouwd werd. Straks echter bij de begrooting hadden<br />
zoowel de minister van Kolonien, Loudon, als die van<br />
Financien, Tets van Goudriaan, het zwaar te verduren en ook<br />
tegen de oorlogsbgrooting gingen krachtige stemmen op. De<br />
verplichte jaarlijksche uitgaven van tien millioen voor den aanleg<br />
van spoorwegen maakte, dat de uitgaven de ontvangsten<br />
met zeven millioen overtroffen, waaruit de Liberalen echter aanleiding<br />
namen het financieel beheer te laken. Wat den minister<br />
van Kolonien aanging, hij vermocht geen der partijen te<br />
bevredigen. Wel verklaarde de Minister, dat hij met het cuL<br />
tuurstelsel en den gedwongen arbeid der Javanen geleidelijk<br />
breken wilde, doch van de eerie zijde haalde hij daardoor<br />
het misnoegen op zich van hen, die in behoud van den toestand<br />
alleen heil zagen voor den Staat en de Kolonien, en van<br />
de andere zijde bevredigde hij daardoor zijne liberale partijgenooten<br />
niet, die gaarne een splotseling ingrijpen zouden gezien<br />
hebben en weinig van zoogenaamde geleidelijke overgangen<br />
gediend waren. Ook achtten zij, dat de begrooting nu reeds<br />
duidelijk aantoonde, tot welke misrekeningen men kwam, indien<br />
men voor de belangen van den Staat op zeer wisselvallige<br />
Indische baten rekende en achtten het tijd, de financiEn van<br />
den Staat te scheiden van die der Kolonien. Wijl echter Loudon<br />
beslist aan de zijde der Liberalen stond, werd hij met<br />
toegevendheid behandeld en zag hij zijne begrooting aangeno-<br />
men. Ook zelfs die van Financier en Oorlog behaalden eene<br />
meerderheid, zij het dan ook van slechts weinige stemmen. De
94<br />
TWEEDE MINISTERIE THORBECKE.<br />
minister van Binnenlandsche Zaken echter zag de zijne verworpen<br />
en vooral de omstandigheid, dat de begrooting voor<br />
onvoorziene uitgaven slechts voor de helft van het bedrag aangenomen<br />
werd, gaf het Kabinet aanleiding om collectief ontslag<br />
aan te vragen.<br />
De Liberalen verwachtten nu niet anders dan het toppunt<br />
van hun wenschen te zullen verkrijgen en hun leidsman Thorbecke<br />
aan het bewind te zullen zien treden. Het gerucht liep<br />
echter, dat de Koning persoonlijke antipathie tegen den Staatsman<br />
koesterde en deze ook aan het Hof minder gewild zou<br />
zijn. Dit vermoeden werd versterkt, toen Z. M. aan den oud -<br />
minister Van Reenen, en door de April-beweging en door de<br />
schoolquestie genoeg bekend, het vormen van een Kabinet<br />
opdroeg. Van Reenen mocht echter niet slagen, en thans verkregen<br />
de geavanceerd Liberalen inderdaad hun wensch. Thorbecke<br />
werd met de samenstelling van het nieuwe Ministerie<br />
belast en op i Februari 1862 kondigde het Staatsblad de namen<br />
en functien van het nieuwe Kabinet aan. Thorbecke trad<br />
als minister van Binnenlandsche Zaken op, Betz van Financien,<br />
Blanken van Oorlog, Olivier van Justitie, Huysen van Kattendijke<br />
van Marine, Uhlenbeck van Kolonien, Meeussen van Roomschen<br />
en Jones van Hervormden Eeredienst, terwijI baron Stratenis,<br />
die slechts voorloopig als minister van Buitenlandsche<br />
Zaken opgetreden was, zijne plaats door Van der Maesen de<br />
Sombref zag innemen. Deze benoemingen, zoowel als die van<br />
Mackay, den afgevaardigde van Arnhem, tot vice-president<br />
van den Raid van State, veroorzaakten nieuwe toevallige ver-<br />
kiezingen, bij welke gelegenheid Franssen van de Putte voor<br />
Rotterdam zitting nam.<br />
De Liberalen juichten en verkondigden, dat de wagen van<br />
Staat nu eerst weer in het rechte spoor gekomen was. Mocht<br />
zich de profetie verwezenlijken, het werd inderdaad meer dan<br />
tijd. 't Was of men na 1848 het gewenscht evenwicht tusschen<br />
Regeering en Volksvertegenwoordiging niet had kunnen vinden.<br />
Gedurende de regeering van den huidigen Koning, derhalve<br />
in een tijdvak van dertien jaren, waren 54 verschillende perso-
VERWACHTINGEN. 95<br />
nen in den lande met de onderscheidene portefeuilles belast,<br />
en onder hen waren sommigen twee, anderen drie en enkelen<br />
zelfs viermaal benoemd, zoodat de Staatscourant niet minder<br />
dan 8o verschillende benoemingen aan de regeeringstafel vermeld<br />
had. Inderdaad werd het hoog tijd, dat het partijgeharrewar<br />
een einde nam en men de Regeering eindelijk eens<br />
rustig liet voort arbeiden ; nauwelijks toch hadden vele bewindslieden<br />
den tijd gehad, om de kracht van hun leidend beginsel<br />
in daden om- te zetten. De Liberalen vleiden zich, dat Thorbecke<br />
er nu in geslaagd zou zijn om een Kabinet te vormen,<br />
waaraan niet de zoo noodige homogeniteit ontbrak en dat zich<br />
niet andermaal door verdeeldheid in eigen boezem een spoedigen<br />
val zou , voorbereiden. Vooral nu de meederheid der<br />
Kamer op de hand van den premier was, vleide men zich,<br />
dat de taken in de Kamer vlugger van de hand zouden gaan,<br />
en dat te meer, toen straks de periodieke verkiezing in Juni<br />
weder de liberale partij ten goede kwamen. Ofschoon Groen<br />
en te Leiden en te Zwolle in herstemming kwam, werd hij,<br />
dank zij den steun, welke de Katholieken aan den liberalen<br />
kandidaat boden, niet herkozen ; daarentegen trad hij in de<br />
plaats van zijn geestver want Mackay, na diens benoeming, als<br />
vertegenwoordiger voor Arnhem op, zoodat andermaal Thorbecke<br />
tegenover zijn ouden tegenstander kwam te staan. In<br />
's Gravenhage werd, mede door de hulp der Roomschen, Mr.<br />
Kappeijne van de Copello tot lid der Kamer gekozen.<br />
Ongetwijfeld had een Kabinet, met een man als Thorbecke<br />
aan het hoofd, veel voor. Hij was een man van uitnemende<br />
talenten, hoog geacht zelfs bij den tegenstander, en<br />
wist met vaste hand het scheepke der Regeering, tusschen de<br />
klippen door, naar buiten te brengen. Niet slechts de Liberalen<br />
dweepten met hem, maar ook de Katholieken konden<br />
maar niet vergeten, dat hij hen in de dagen van 1853 zoo zeer<br />
aan zich had verplicht, ook al mocht de Romeinsche questie<br />
vele Katholieken van de Liberalen vervreemd hebben, en al begonnen<br />
zij steeds meer te gevoelen, dat zij in weinig opzichten<br />
slechts gemeene zaak met de Liberalen konden maken. Al deze
96 DE FINANCIEN.<br />
dingen saam genomen, deden echter van het tweede Ministerie<br />
Thorbecke verwachten, dat, mocht het ook niet die kracht bezitten,<br />
welke 't bij zijn eerste optreden had gekenmerkt, daaraan<br />
een langer leven weggelegd was dan de vorige Kabinetten<br />
mochten genieten. Ten overvloede mocht het zijn staatkundigen<br />
arbeid beginnen met een tweetal wetten, welker tot stand<br />
komen door alle partijen begeerd werd. Deze waren : allereerst<br />
de tariefhervorming, door minister Betz ontworpen en verdedigd,<br />
waardoor in den geest der Liberalen het vrijhandelstelsel nog<br />
meer uitgebreid werd en welke door bijna de geheele handelswereld<br />
als eene weldaad voor den Staat op handelsgebied gerekend<br />
werd. Voorts werden ook de slaven vrij verklaard in<br />
onze West-Indische Kolonien, een maatregel, waaromtrent bijna<br />
geen verschil van gevoelen bestond, dan wat de wijze van uitvoering<br />
betrof. Met betrekkin daartoe verklaarde de Wet,<br />
dat de eigenaars recht hadden op schadevergoeding van wege<br />
den Staat. Beide ontwerpen nu konden nog gedurende deze<br />
zitting van de Tweede Kamer haar beslag krijgen.<br />
Weldra bleek het echter, dat het tweede Kabinet Thorbecke<br />
nu niet zoo geheel op rozen treden zou. Wê1 waren de<br />
omstandigheden ook in financieel opzicht zoo gunstig mogelijk<br />
en bleek het bij de opening der nieu we zitting, dat de inkomsten<br />
de uitgaven met 7000.000 gulden overtroffen, ter wijl ook<br />
Indie weer nieuwe baten beloofde of te werpen — omstandigheden,<br />
welke den Minister recht schenen te geven, zijne plannen<br />
tot belastinghervorming aan de orde te stellen, doch nau welijks<br />
waren de beraadslagingen over dit hoofdstuk der begroo-<br />
ting geopend, of de Minister vond kr achtige bestrijding van<br />
de zijde der Conservatieven en der Anti-revolutionairen. Toch<br />
werd zijne begrooting aangenomen en in dit opzicht althans<br />
was hij gelukkiger dan zijn collega, de Minister van Kolonien,<br />
wiens regeeringsbeleid heftige aanvallen van de zijde der bovengenoemde<br />
partijen doorstaan moest. Men wraakte het in<br />
hem, dat hij den inlander, door particulieren en maatschappijen<br />
vergunning tot exploitatie van den bodem op Java te<br />
geven, al meer slachtoffer maakte van willekeur en meende, dat
UHLEN BECK. 97<br />
op deze wijze mede de financien van den Staat schade leden.<br />
Krachtig werd de Minister echter bijgestaan door het voor<br />
Rotterdam gekozen lid Franssen van de Putte - en vooral daar<br />
aan, , had hij- de aanneming zijner begrooting te danken. Niet<br />
zoo voorspoedig was hij echter in de Eerste Kamer, waar zich<br />
slechts • een viertal leden vdor de begrooting verklaarden, zoodat<br />
Uhlenbeck zich genoodzaakt zag zijn ontslag bij 'den Koning<br />
aan, te vragen ;. Franssen van de Putte nam hierop zijne<br />
plaats in..<br />
_Inmiddels zou er eindelijk uitvoering gegeven worden aan<br />
den wensch om Amsterdam door een kanaal, dat de duinen<br />
doorsneed, met de zee te verbinden, wat zeker een grootsch<br />
werk rnocht heeten. Niet slechts moest een grout deel van<br />
het IJ drooggemaakt, maar bovendien moesten kolossale sluizen<br />
aangelegd, om de zee te verhinderen zich landwaart in te<br />
begeven. De kosten werden niet minder dan 18 millioen geraamd.<br />
Doch welke , de bezwaren ook waren, in de hoofdstad<br />
droomde men van niets anders, en ook van elders openbaarde.<br />
zich de -grootste belangstelling. Jaeger wist eene maatschappij<br />
op, te richten, die de zaak ter hand nam en concessie ontving.<br />
Z66 , dankbaar waren Amsterdam's ingezetenen, dat zij Jaeger<br />
tot lid van den Raad verkozen en wel met algemeene stemmen<br />
bij de eerste de -beste gelegenheid. Te gelijkertijd, met de concessie<br />
aan de maatschappij, „Holland op zijn Smalst" te verleenen,<br />
- stelde de , Minister voor de verbetering van de Maasmonden,<br />
tot aan de zee, waarvan de kosten, ongeveer drie<br />
door den Staat zouden gedragen worden. Natuurlijk waren de<br />
blijke-n. van vreugde in Amsterdam' en Rotterdam zeer groat,,<br />
toen beide ontwerpen in Januari 1863 aangenomen werden.<br />
Ook- de wet op het middelbaar onderwijs kwam dit jaar<br />
tot stand. Zij diende voornamelijk om allerwege de jongelieden,<br />
die zich op bepaalde vakken toeleggen wilden, beter toe<br />
te rusten en was derhalve gericht op het belang van kooplieden,<br />
ambtenaren, ingenieurs, enz., waartoe vooral onderwijs<br />
zou gegeven worden s in de taal- en natu-urkundige vakken,<br />
handelswetenschap en daarmede verwante. De wet eischte, dat<br />
Dl. VIII. 7
98<br />
MIDDELBAAR ONDERWIJS.<br />
in elke gemeente boven de 10.000 inwoners eene Hoogere Burgerschool<br />
zou opgericht worden, terwijl gemeenten beneden<br />
dat peil, indien zij tot de oprichting besloten, subsidie van het<br />
Rijk zouden kunnen ontvangen. Uiteraard stemden de Antirevolutionairen<br />
op nieuw tegen het ontwerp, doch over het algemeen<br />
was de bestrijding niet zoo fel als die bij de wet op<br />
't Lager Onderwijs. Dit lag waarschijnlijk hierin, dat men deze<br />
scholen meer als wetenschappelijke dan als opvoedingsinrichtingen<br />
aanzag en men nog minder overtuigd was van de schade,<br />
welke zij, zooals later blijken zou, het godsdienstig karakter<br />
der Natie konden aandoen. Vele wetten van meer ondergeschikt<br />
belang kwamen voorts onder het tweede ministerie Thorbecke<br />
tot stand. Wat het buitenland betreft, nam men, door<br />
de ervaring geleerd, de grootste behoedzaamheid in acht. Wêt<br />
trachtten de Roomschen van de gunstige gelegenheid partij te<br />
trekken om de Regeering te bewegen, hare belangstelling in<br />
's Pausen toestand uit te spreken of althans een woord van<br />
afkeuring te zeggen over de handelingen van de Italiaansche<br />
regeering ten zijnen opzichte ; maar eene Regeering, waarvan<br />
Thorbecke het hoofd en de ziel was, schroomde uiteraard alle<br />
aanraking met Rome. Bij de indiening van de begrooting over<br />
1863 en '64 moesten andermaal de ministers van Financien<br />
en Kolonieti tegen de oude grieven te velde trekken. Ofschoon<br />
ten gevolge van den overvloedigen koffieoogst en den hoogen<br />
prijs der koffie de bezittingen weder een groot batig saldo opleverden,<br />
dat natuurlijk weder besteed werd ten bate van het<br />
Moederland, gedeeltelijk tot uitdelging van schuld en het overige<br />
voor openbare werken en spooraanleg, zoo was het toch<br />
duidelijk, dat zond,er de Indische baten de uitgaven de inkomsten<br />
zouden overschreden hebben, waarom men van verschillende<br />
zij den op bezuiniging aandrong, ten einde er beter evenwicht<br />
tusschen uitgaven en inkomsten mocht verkregen worden.<br />
Tevens deed men andermaal een beroep op de Regeering,<br />
om -de Indische baten los te maken van het Moederland en<br />
ze uitsluitend aan te wenden ten behoeve ran de Kolonien.<br />
Eenigen der voorstanders hiervan lieten hun stem z66 luide
BRAND TE ENSCHEDE. 99<br />
hooren, dat zij het vermoeden wekten, als ware het hun meer<br />
om hun eigen voordeel, dan wel om de belangen van den<br />
inlander te doen.<br />
In den voorzomer van 1862 had een felle brand de nijvere<br />
fabrieksstad Enschede bijna geheel in de asch gelegd. Vier<br />
kerken, het stadshuis, het postkantoor, vier scholen, een weeshuis,<br />
twintig fabrieken en 791 huizen werden een prooi der<br />
vlammen, zoodat van de geheele stad slechts 141 huizen bleven<br />
staan. Ofschoon, wat werkelijk een wonder heeten mag,<br />
slechts drie menschen het leven bij het onheil inboetten, waren<br />
ongeveer 360o burgers van huis en goed beroofd ; de snelle<br />
uitbreiding en de groote omvang van den brand maakten het<br />
ten eenenmale onmogelijk, lets in veiligheid te brengen. Ook<br />
thans echter verloochende zich de Nederlandsche liefdadigheid<br />
niet. De plattelandsbewoners in den omtrek stelden hnn woningen,<br />
stallen en schuren tot huisvesting van de beroofden open<br />
en de Commissie, die zich weldra vormde, om met de hulp<br />
van geheel Nederland in den nood te voorzien, werd rijkelijk<br />
bedeeld van geld, levensmiddelen en kleederen. De Koning<br />
ontving te Parijs, waar hij zich destijds be yond, de tijding<br />
van het . ongeval. Terstond gelasttc hij, dat men en van het<br />
Loo en uit het Kamp de noodige veldtenten zou doen aanrukken,<br />
ten einde de ongelukkigen, die onder den blooten hemel verblijf<br />
hielden, tot woning te idienen, totdat hierin gevoegelijk<br />
kon worden voorzien. Tal van wagens, met dekens, gereedschappen,<br />
kleederen en levenswaren beladen, werden op zijn last naar<br />
het tooneel van de ramp gezonden, en voorts toonde Z. M.<br />
door het beschikbaar stellen van een aanzielijk geldelijk bedrag,<br />
hoezeer hij ook in deze nationale ellende deelnam.<br />
Reeds in 1862 waren er stemmen opgegaan, om de vijftigjarige<br />
herinnering aan onze bevrijding van het Fransche<br />
juk alom in den lande feestelijk te vieren. Natuurlijk vond de<br />
oproeping daartoe overal in den laude gehoor, maar men<br />
meende, meer te moeten doen dan door nationale feesten, door<br />
vlaggen en illuminatie, optochten en ander voorbijgaand huldebetoon,<br />
de herinnering bij de Natie te verlevendigen aan
I00 HET NATIONAAL MONUMENT.<br />
onze verlossing uit de banden van den dwingeland en het<br />
herstel van ons Vorstenhuis. Allengs gingen er meer stemmen<br />
op voor het oprichten van een nationaal gedenkteeken, tot<br />
blijvende gedachtenis aan de dagen onzer bevrijding en de<br />
mannen die zich daarbij onderscheidden, en deze meening vond<br />
krachtigen steun bij de Koninklijke familie. Verschillende cornmissien<br />
vormden zich en daaruit werd eerie hoofdcornmissie gevormd,<br />
van welke Prins Frederik de uitnoodiging ontving om<br />
het voorzitterschap te aanvaarden, Deze voldeed hieraan, en<br />
weldra maakte de Commissie haar plan openbaar om een gedenknaald<br />
' op te richten, ter plaatse waar de souvereine Vorst<br />
in 1813 geland was, en in het Willemspark te 's Gravenhage<br />
een monument te stichten als een hulde en bewijs van liefde<br />
en dank der Natie aan de grondleggers van Neerland's herstel<br />
en aan den souvereinen Vorst, den eersten grondwetti-<br />
gen Koning uit het Huis van Oranje. De Koning sprak niet<br />
alleen zijne goedkeuring uit over de plannen der Commissie,<br />
maar toonde ook zijne ingenomenheid door eene vorstelijke<br />
bijdrage en beloofde aan de uitnoodiging te voldoen om op<br />
17 November, 1863 den eersten steen te leggen van het Nationaal<br />
Monument in het Willemspark.<br />
Schitterend mocht dan ook de feestviering op vele plaatsen,<br />
vooral in de hoofdstad des lands en in het vorstelijk Den<br />
Haag heeten. Onder begunstiging van het Oranje-zonnetje had<br />
de plechtigheid van de steenlegging plaats. Nadat er des voormiddags<br />
in de Groote Kerk een godsdienstoefening gehouden<br />
was ter wijding van den dag, waaraan de Koning en de Koningin<br />
en de leden van het Vorstelijk gezin deelnamen, begaven<br />
zich de leden der Hoofdcommissie naar het Mauritspark, waar<br />
men den Prins-voorzitter afwachtte. Een weelderig gestoffeerde<br />
tribune was opgericht voor de Koninklijke familie en een<br />
negental andere voor de hooggeplaatste personen, afgevaardig7<br />
den en genoodigden. Toen Prins Frederik zich vertoonde, werden<br />
hem de mannen voorgesteld, die aan de verlossing van het<br />
Vaderland hadden deelgenomen, benevens de , zonen en. verwantep<br />
van hen, die men gewoon is de grondleggers van Neder-
DE STEENL1 GGING. 1 0 1<br />
lands herstel te noemen. Eindelijk stiet de muziek hare fanfare's<br />
uit en uit duizende kelen barstte een : „leve de Koning !"<br />
los ; Z. M. verscheen. Toen hij gezeten was, werd eene feestcantate<br />
gezongen en daarna nam de redenaar, Prof. Van<br />
Oosterzee, het woord en hield een weisprekende rede, die met<br />
een gebed besloten werd. Daarop begaf de Koning zich met<br />
de Prinsen, Ministers, Voorzitters der beide Kamers en andere<br />
hooggeplaatsten naar de plaats, waar de grondslagen van het<br />
monument gelegd zouden worden, waar Prinses Marianne hem<br />
een zilveren truffel overhandigde en Z. M. den deksteen bevestigde.<br />
Het kanon bulderde, de muziek speeide de vier eerste<br />
regels van het Volkslied en de duizende toeschouwers zongen<br />
het met geestdrift tot het einde, ' terwij1 de Koning naar zijn<br />
zetel terugkeerde. Nadat de opgewondenheid een weinig tot<br />
rust gekomen was, nam Prins Frederik het woord en dankte<br />
den Koning en de leden van het Koninklijk gezin voor de<br />
bereidwilligheid, waarmede zij aan de feestviering deelgenomenhadden.<br />
Hierop antwoordde de Koning het volgende :<br />
„Het is heden de schoonste dag van mijn leven, de dag,<br />
waarOp Neérland's Volk op zoo ondubbeizinnige wijze zijne gehechtheid<br />
en trouw — zoo menigvuldig bewezen in alle om=<br />
standigheden, welke de Voorzienigheid meende ons Vaderland te<br />
laten ondervinden — aan den dag legt. Ik stel dit op hoogen<br />
prijs en wanneer het eenigszins vermetel van mij is, althans<br />
wat welsprekendheid betreft, op dit oogenblik het woord te<br />
nemen, zoo is het, omdat het voor mij en voor mijn hart eene<br />
ware behoefte is, een woord te spreken tot het Nederlandsche<br />
Volk ; een kort woord van een Koning, uit 't Huis van Oranje<br />
gesproten. Dit woord k a n niet anders zijn, m a g niet anders<br />
wezen, dan aan alle toehoorders, hier tegenwoordig, de plechtige<br />
- verzekering of te leggen, dat de dag van heden, de dag<br />
van de eerste steenlegging van dit echt nationaal gedenkteeken,<br />
de dag der liefde en trouw van het Nederlandsche Volk<br />
bij deze onvergetelijke plechtigheid, bij deze groote nationale<br />
herinnering, dat deze dag voor mij niet alleen, maar voor alle<br />
leden van het Huis van Oranje, een nieuwe prikkel is om nog
102 DE ON THULLIN G.<br />
meer te doen voor het welzijn en den bloei van het Volk van<br />
Nederland, dan reeds geschied is, voor dat Nederlandsche<br />
yolk, waarvoor wij nooi t, ja nooit g e n o e g, kunnen doen 1"<br />
Wie zal het wagen de geestdrift in hare uiting te beschrijven,<br />
ten toppunt gevoerd als ze werd door zulke woorden,<br />
waarvan ieder zich overtuigd hield, dat ze rechtstreeks uit 's<br />
Konings hart gevloeid waren. 't Was, of er geen eind aan het<br />
gejubel komen zou, en toen Z. M. eindelijk het terrein van het<br />
feest verliet, werd hij als door de jubelkreten zijns Volks ten<br />
paleize geleid.<br />
Dertien dagen daarna had op het Scheveningsche strand<br />
een nieuwe plechtigheid plaats. 't Was 5o jaar geleden, op<br />
denzelfden 'datum, dat de Erfprins daar aan land gestapt was,<br />
en die dag mocht niet onopgemerkt voorbijgaan. Op de plek,<br />
waar de Vorst landde, lag een pink, met viaggen versierd en<br />
een optocht werd gehouden, waarbij heel het bedrijf ter zee<br />
in al zijn omvang voorgesteld werd. De predikanten en de<br />
pastoor der gemeente hielden toepasselijke toespraken en het<br />
feest, dat door Prins en Prinses Frederik en Prinses Maria<br />
bijgewoond was, werd met een maaltijd besloten.<br />
Eerst na zes jaren kon bet Nationaal Monument onthuld<br />
worden, en wel 17 November 1869. Andermaal werd de<br />
dag door een morgen-godsdienstoefening gewijd, welke door de<br />
Koningin bijgewoond werd. Daarna trokken de verschillende<br />
korpsen, de schutterij, de koninklijke scherpschutters, de oudstrijders,<br />
weeskinderen, werklieden en vele genoodigden naar<br />
het Willemspark. Onder de laatsten be yond zich ook Dirk van<br />
Duyne, den visscher, die den wagen leidde, welke den Prins<br />
van de pink naar den wal reed. De onthulling had plaats<br />
ten aanschouwe van den Koning, de Koningin, den Prins van<br />
Oranje, Prins Alexander en den grijzen Prins Frederik met<br />
zijne dochter, prinses Maria. Met de hand naar de Nederlandsche<br />
Maagd uitgestrekt, welke het monument op den top droeg,<br />
sprak Prins Frederik : „Moge die Nederlandsche Maagd in alle<br />
eeuwen uit de hoogte slechts hiervan de getuige zijn, hoe het<br />
herboren, met Oranje vereenigd Nederland, onveranderlijk wil
DE OORKONDE. 103<br />
trouw blijven aan de voorvaderlijke zinspreuk : „Eendracht<br />
maakt macht." Met deze wenschen op de lippen, met deze<br />
bede dank ik God, dat Zijne goedertierenheid mij het voorrecht<br />
heeft willen schenken, deze ure te beleven."<br />
Het proses-verbaal der plechtige grondsteenlegging voor<br />
het Monument, dat door den Koning onderteekend werd, is<br />
van den volgenden inhoud :<br />
„Ter eeuwige gedachtenis van het halve eeuwfeest van<br />
Nederland's herstelde onafhankelijkheid heeft<br />
ZIJNE MAJESTEIT WILLEM DE DERDE,<br />
Koning der Nederlanden,<br />
op den X VIIden November MDCCCLXIII<br />
den eersten steen gelegd van dit nationaal gedenkteeken,<br />
waartoe de gelden zijn bijeengebracht uit vrijwillige giften van<br />
en inzamelingen bij 1Zijner Majesteit's onderdanen, zoo in het<br />
Koninkrijk en zijne overzeesche bezittingen als elders gevestigd ;<br />
onder de leiding in het Vaderland van bijna achthonderd plaatselijke<br />
commissien en eene hoofdcommissie, wier voorzitterschap<br />
mocht worden bekleed door Zijne Koninklijke Hoogheid<br />
PRINS FREDERIK DER NEDERLANDEN,<br />
den eenig overgebleven mannelijken telg van Oranje, die persoonlijk<br />
getuige was van de groote en wondervolle gebeurtenissen,<br />
aan wier dankbare herinnering dit gedenkteeken is gewijd.<br />
Gedaan te 's-Gravenhage op Dinsdag den zeventienden<br />
November achttien honderd drie en zestig, ten aanschouwe van<br />
afgevaardigden, genoodigden en duizenden landgenooten, en in<br />
onmiddellijke tegenwoordigheid van alien, die nevens Zijne Majesteit<br />
den Koning en de Koninklijke Prinsen, deze oorkonde<br />
met hunne naamteekening hebben bekrachtigd."<br />
Te midden van deze nationals gedenkdagen doorleefde het<br />
huishouden van Staat echter andermaal zijne moeilijke dagen.<br />
Nog voor het jaar 1863 ten einde was, zag de Minister van<br />
Financien, Van der Maesen de Sombref, zich genoodzaakt zijn<br />
ontslag te nemen, daar zijne begrooting verworpen werd. Het<br />
was lang niet gemakkelijk een opvolger te vinden, en slechts
104 DE INDISCHE FINANCIRN.<br />
na herhaalde pogingen, mocht Thorbecke er in slagen in den<br />
heer Cremers een opvolger voor den heer Van der Maesen to<br />
vinden. •<br />
Eindelijk zou men dan een .schrede op *den weg zetteit<br />
tot scheiding der financien van de Indien en het Moederland.<br />
In Februari van het volgende jaar toch, toen de Kamer weer<br />
bijeenkwam, werd haar vanwege de Regeering een wetsontwerp<br />
tot regeling van de wijze van beheer der Indische geldmiddelen<br />
aangeboden. Volgens dit ontwerp, dat inderdaad een<br />
geheelen omkeer beoogde in het beheer der Indische geldmiddelen,<br />
zou de Regeering een afzonderlijke begrooting voor de<br />
Kolonien indienen. Hoe zeer de Anti-revolutionairen ook voor<br />
de belangen der inboorlingen ijverden en op een beter beheer<br />
der Kolonien aandrongen, zij stemden tegen dit ontwerp, waarbij,<br />
ja, de Indische baten zeker meer ten goede van de Kolonien<br />
zouden komen, doch deze tevens geheel blo- otgesteld werden<br />
aan al de gevolgen, welke de voortdurende partijenvorming<br />
in de Kamer na zich sleepten. Hun verzet kon echter de<br />
zaak in geen geval keeren, aangezien niet slechts alle Liberalen,<br />
die beweerden, dat nu alle onrecht tegenover Indie eindigen<br />
zou, maar ook alle Roomsche afgevaardigden voor het ontwerp<br />
stemden. Toch bleef de koloniale questie de beraadslagingen<br />
in de Kamer niet alleen, maar ook de daarop volgende<br />
periodieke verkiezingen in Juni beheerschen, en rnochten ook<br />
al de Liberalen de meerderheid behouden, en werden in verschillende<br />
districten afgevaardigden gekozen, die als tegenstanders<br />
van het Kabinet bekend stonden, waaronder de vroegere<br />
minister J. J. Rochussen, die voor Amsterdam zitting nam, en<br />
als Indische specialiteit en geldman, gansch niet in het gevlei<br />
van het Ministerie kwam, evenmin als Van Zuylen van Nijevelt,<br />
die voor de Residentie optrad en, ofschoon liberaal, niet tot<br />
de vrienden van het Kabinet kon gerekend worden. Ook de<br />
oud- minister Simons, die onder het ministerie Van der Brugghen<br />
zulk een treurige rol gespeeld had, werd door Gorkum<br />
in de Kamer gebracht, terwijl Zwolle, door de keuze van<br />
Groen en De Mijer, de oppositie tegen het Kabinet versterkte.
AFSCHAFFING DER ACCIJNSEN. 105<br />
Terstond bij de indiening van de begrooting voor financien<br />
en Kolonien greep de heer Rochussen de gelegenheid<br />
aan, om den minister van financien Betz te verwijten, dat hij<br />
den toestand van 's Rijks geldmiddelen in veel te gunstig daglicht<br />
stelde. 0 zeker, de Regeering had niet minder dan 141(2<br />
millioen voor spoorwegen kunnen uittrekken, benevens nog<br />
een millioen voor den Rotterdamschen waterweg, en daarenboven<br />
nog Ic• millioen voor amortisatie kunnen aanwijzen, doch<br />
dit mocht vooral niet aan den gunstigen toestand van 's Rijks<br />
schatkist toegeschreven worden. Was deze toch niet door buitengewoon<br />
voordeelige baten uit Indie verstrekt geworden, dan<br />
zouden de uitgaven de inkomsten nog met het dubbele bedrag<br />
van 't vorige jaar overtroffen hebben. Dit moet echter betuigd,<br />
dat, hoe fel de bestrij ding ook ware, welke de beide ministers,<br />
wier begrooting het gold, te lijden hadden, dezen zich met<br />
het meeste beleid verdedigden en inderdaad toonden, op de<br />
hoogte van de zaken te zijn. Niet minder kantte zich de oppositie<br />
tegen den minister van Binnenlandsche Zaken, doch ook<br />
hij mocht de overwinning behalen.<br />
Een andere zaak, welke reeds lang op afdoende regeling<br />
scheen te wachten, was die betreffende de geneeskunde en aanverwante<br />
vakken, mitsgaders de opleiding daarin, maar vooral<br />
mocht de liberale partij triomf vieren, toen zij eindelijk de gemeente-accijnsen<br />
afgeschaft zag, ten gevolge van een regeeringsvoorstel,<br />
dat met groote meerderheid door de Tweede Kamer<br />
en straks ook door de Eerste aangenomen werd. De schade,<br />
door de verschillende gemeenten te lijden, zou Naar vergoed<br />
worden door eene nieuwe regeling van de wet op het personeel,<br />
waarbij vier vijfden van het bedrag daarvan aan de<br />
gemeenten toegewezen werden. En toen nu de begrooting over<br />
het volgend dienstjaar, de ontvangsten op een paar tonnen<br />
gouds hooger dan het vorige jaar kon ramen, scheen het, of<br />
inderdaad aan het tweede ministerie Thorbecke een langduri-<br />
ger staatkundige loopbaan weggelegd was, dan al zijne voorgangers<br />
van 1848 of genoten hadden. En toch school ook bier de<br />
adder der verdeeldheid onder het gras, en reeds lang was het
I06 HAFFMANS.<br />
den meer ingewijde duidelijk, dat het Kabinet alles behalve<br />
als een man tegenover de oppositie stond, die bij elke verkiezing<br />
sterker werd, zoodat het al minder bewijzen van die<br />
innerlijke kracht naar buiten vertoonde, welke door eenheid<br />
van beschou wing en handelen geboren wordt. Daarenboven<br />
maakte Thorbecke's doctoraal optreden in de Kamer hem telkens<br />
meer vijanden, die gaarne van elke gelegenheid gebruik<br />
maakten, om hem hunne antipathie te doen gevoelen. Vooral<br />
lokten de maatregelen, welke de Regeering nam, om de uitbreiding<br />
der veeziekte te breidelen, die in 1865 ons land teisterde,<br />
heftig verzet uit en niet dan met moeite zag de Minister zijn<br />
ontwerp van wet op de besmettelijke veeziekten, waarin de Regeering<br />
zich het recht toekende om het vee uit de aangetaste<br />
stallen te onteigenen en te dooden, door de Kamer aannemen.<br />
Gaven aldus en de koloniale en de financieele belangen<br />
den tegenstanders van het Kabinet en deszelfs leider voortdurend<br />
het wapen in de hand om tegen de ministers op te treden,<br />
van gansch andere zijde ontstond er een storm, die het<br />
Ministerie eerst uiteen en daarna omverwerpen zou. Gelijk wij<br />
vroeger mededeelden, werd Nederlandsch Limburg bij het eindverdrag<br />
met Belgie onder de Noordelijke gewesten opgenomen.<br />
Door deze zoo late toetreding waren daar enkele bepalingen<br />
van kracht gebleven, die, vooral op het gebied van belasting,<br />
deze provincie boven de anderen bevoorrechtte. Reeds was er<br />
meer dan eens op aangedrongen, dat deze ongelijkheid in verplichte<br />
opbrengsten zou vervallen, waartegen de Limburgsche<br />
afgevaardigden natuurlijk protest aanteekenden. Door toedoen<br />
van den later zoo bekend geworden Limburgschen afgevaardigde<br />
Haffmans, werden er echter geruchten verspreid, als zou<br />
de minister van Financien, met het oog op de verkiezingen en<br />
om de Limburgers te weerhouden de oppositie tegen het Kabinet<br />
te versterken, aan invloedrijke aanzienlijke personen brieven<br />
geschreven hebben, waarin er niet onduidelijk op gezinspeeld<br />
werd, dat het Ministerie daarvoor wel gaarne een wetsontwerp<br />
tot regeling der grondlasten in Limburg in portefeuille<br />
zou willen houden. Natuurlijk wekte deze mededeeling hevige
DE CRISIS. 107<br />
verontwaardiging en scherpe bestrijding van den minister Betz<br />
in de Tweede Kamer, welke eindelijk zoo hoog ging, dat deze<br />
Minister zijne portefeuille ter beschikking van den Koning<br />
moest stellen.<br />
Dit was echter slechts het begin van het einde. Verloor<br />
het Kabinet door het uittreden van Betz ook veel van zijn<br />
kracht, noodlottiger voor zijn duur was de steeds groeiende<br />
verdeeldheid tusschen Thorbecke en Franssen van de Putte, die<br />
het over het beheer der Kolonien niet eens waren en wier verschil<br />
van meening steeds sterker naar buiten trad. Franssen<br />
van de Putte wilde een veel krachtiger ingrijpen dan<br />
Thorbecke's politiek scheen te kunnen gedoogen, en toch was<br />
Van de Putte er de man niet naar, om zich door Thorbecke<br />
de wet te doen stellen. Eindelijk gaf de vraag, of het nieuwe<br />
strafwetboek voor de Kolonien eenvoudig bij Koninklijk besluit,<br />
gelijk Van de Putte wilde, dan wel na een goedkeurend<br />
votum van de Volksvertegenwoordiging, waarop Thorbecke<br />
aandrong, uitgevaardigd worden zou, tot ztilk een ingrijpende<br />
verdeeldheid in den boezem van het Kabinet aanleiding, dat<br />
Thorbecke zijn ontslag aanbood, waarop straks het geheele<br />
Ministerie zijn voorbeeld volgde. Niet slechts verloor Thorbecke<br />
zijn plaats aan de regeeringstafel, maar hij scheen ook zelfs<br />
bij zijne partijgenooten zijn roem overleefd te hebben, nu zich<br />
tegenover hem een man gesteld had, die nog radicaler en<br />
meer doorzettend was dan hij. In ieder geval rekende men<br />
zich reeds thans eenigermate in hem teleurgesteld, daar het nu<br />
duidelijk gebleken was, dat ook hij aan de liberale partij niet<br />
die eenheid bezorgen kon, Welker gemis het eene Kabinet na<br />
het andere vallen deed.<br />
De heeren Van Bosse en Franssen van de Putte werden<br />
door den Koning met de samenstelling van een nieuw Kabinet<br />
belast, waarin zij nu weldra slaagden. Terwiji Cremers, Blanken<br />
en Franssen van de Putte hunne zetels weder innamen, trad<br />
Van Bosse als minister van Financien, Geertsema, die als afgevaardigde<br />
voor Groningen in de Tweede Kamer zitting had,<br />
als minister van Buitenlandsche Zaken, Pels Rijcken, als mi-
108 FRANSSEN VAN DE PUTTE,<br />
nister van Marine en Picke voor Justitie op. Nu had men dan<br />
geheel een Kabinet in den geest der geavanceerd liberalen,<br />
doch het zou weldra blijken, dat het geene meederheid vinden<br />
kon in eene Kamer, waarvan de meeste leden wel de koene<br />
grepen van Franssen van de Putte boven de meer bedachtzame<br />
politiek van een Thorbecke verkozen, doch tegen de stoute<br />
stappen van het huidige Kabinet nog te veel opzien hadden. Al<br />
tt liberaal, dat was de klip, waarop het tegenwoordige Ministerie<br />
struikelen zou. Was het om de kleur te bekennen of om sensatie<br />
te verwekken, dat het Ministerie, nauwelijks aan het bewind,<br />
terstond met een ontwerp van wet op het landbezit in Indie<br />
tot de Volksvertegenwoordiging kwam ? Zooveel is zeker, dat<br />
men zich eenigermate in de aanleiding tot den val van het<br />
tweede ministerie Thorbecke vergiste. Dit toch was niet gedrongen<br />
om ontslag te nemen door een votum van de Volksvertegenwoordiging,<br />
doch door verdeeldheid in eigen boezem.<br />
Door de gedurige wisseling der Kabinetten ten onzent, kon<br />
het wel niet anders of, daar zich de meeste leden van het<br />
Kabinet aan de zijde van Franssen van de Putte schaarden,<br />
moest wel aan hem de vorming van het nieuwe Ministerie opgedragen<br />
worden. Daar nu juist in de beschouwing over het<br />
koloniale vraagstuk het zwaartepunt van het geschil lag, is het<br />
eenigermate begrijpelijk, dat het nieuwe Ministerie terstond<br />
voor den dag kw-Irn met hetgeen zijne bijzondere opvatting<br />
was in het punt van geschil. In het ontwerp der Regeering<br />
nu, regelende de cultuur en het grondbezit, werd het voorstel<br />
gedaan om den inlander het eigendomsrecht toe te kennen op<br />
den door hem individueel en in erfelijk gebruik bezeten grond.<br />
Dit was de meerderheid der Kamer echter te sterk af, waarop<br />
de heer Poortman, die voor Alkmaar zitting had, een amendement<br />
voorstelde, waarbij slechts het recht van gebruik aan<br />
den inlander zou worden gewaarborgd. Hij bedoelde, zoo gaf<br />
hij voor, daarmede geen oppositie te voeren tegen het Kabinet,<br />
maar veeleer een poging te doen, om de zeer uiteenloopende<br />
meeningen van Regeering en Kamer tot elkaár te brengen.<br />
De Conservatieven echter dachten, ondanks de verklarin-
ONTEVREDENHEID. . I09<br />
gen van den voorsteller, het hunne van het amendement en<br />
meenden, dat het niets anders beoogde, dan om onder den<br />
schijn van in den geest van het Ministerie te treden, inderdaad<br />
aan den wensch der oppositie tegemoet te komen. Ook het<br />
Ministerie begreep, dat, werd het amendement aangenomen,<br />
geest en strekking van het regeeringsontswerp ver zoek waren,<br />
en toen nu de Kamer toch het amendement Poortman aannam,<br />
boden de gezamenlijke ministers . portefeuilles den Ko -<br />
ping aan.<br />
Groot was de ontevredenheid in den lande, toen zich al<br />
weder de tijding van een ministerieele crisis verbreidde, ook<br />
al had het afgetreden Kabinet te korten levensduur gekend,<br />
om zich onder de Natie te doen waardeeren, en al betreurde<br />
men derhalve nu juist minder het aftreden der lieden, die het<br />
Kabinet vormden. Van de eene zijde leefde men te weinig in<br />
de Oost-Indische belangen, om deze zoo herhaaldelijk een<br />
teweeg brengen van stoornis in den gang der staatsmachine te<br />
veroorloven ; van de andere werd men ontevreden op de liberale<br />
partij, die het eene Kabinet na het andere afmaakte,<br />
zoodat het hoe langer zoo meer duidelijk werd, dat zij slechts<br />
een Ministerie dulden kon, dat de uitvoerder van hunne wenschen<br />
was, of ten minste in ieder opzicht hun beginsel volgde.<br />
Tevens werd het duidelijk, daar bijna al de Kabinetten in<br />
liberalistischen zin elkander opgevolgd waren, hoe de partij aan<br />
verdeeldheid in eigen boezem Teed en daaraan zelfs de hoogste<br />
belangen des lands ten offer bracht. Immers niet alleen<br />
mannen van de andere richting, als Van der Brugghen en Simons,<br />
hadden het tegen haar moeten afleggen, maar Thorbecke<br />
zelf had voor de oppositie het veld moeten- ruimen, al was<br />
ze dan ook gekant tegen een mede minister. Men sprak het<br />
luide uit, dat zij zelf niet wist wat zij eigenlijk wilde en beschuldigde<br />
hare leden, dat zij door eerzucht gedreven werden<br />
en slechts beoogden voor hen en hunne vrienden een plaats<br />
aan de ministersta fel te veroveren. Langzamerhand begon men<br />
van de zoogenaamde parlementaire meerderheid der Liberalen<br />
genoeg te krijgen, en wien kan het verbazen ? Immers stond
I 10 NIEUW KABINET.<br />
men telkens voor nieuwe heldenstukken op het eigen lief hebberijgebied<br />
en konden de gewone zaken hun eisch niet krijgen,<br />
terwijl men toch eigenlijk in elk nieuw opgetreden Ministerie<br />
slechts eene variatie op het oude zag. Het was voorzeker<br />
geen wonder, dat bij de nagenoeg maandelijksche verwisselingen<br />
van Kabinet, de zaken op de Departementen niet met zorg<br />
behandeld, doch machinaal en zonder eenige belangstelling afgedaan<br />
werden, zoodat hierover zelfs ernstige klaagtonen opgingen.<br />
De Natie geraakte tegenover de Regeering in een soort<br />
van lijdelijkheid, aangezien ze van de eene zij de genoeg kreeg<br />
van het liberaal bewind en van de andere geen middel wist,<br />
om er zich van te verlossen. Immers, de Anti-revolutionairen<br />
konden geen Ministerie vormen en van hunne vereeniging met<br />
andere partijen had men in het ministerie Simons-Van der<br />
Brugghen een treurig voorbeeld gehad. De conservatieve partij<br />
was al even verdeeld als de liberale, ja, van haar was nog<br />
minder te hopen, vooral daar zij den weerstand van alle partijen<br />
zou hebben te overwinnen. Zoo was de staatkundige toestand<br />
terecht ernstig te noemen en er bleef weinig anders over,<br />
dan een Kabinet uit de verschillende partijen, en wel uit de<br />
meest gematigde leden daarvan, te vormen. Deze taak werd<br />
door den Koning aan baron Van Zuylen van Nyeveldt opgedragen,<br />
en deze mocht binnen betrekkelijk korten tijd slagen. Terwij1<br />
hij zelf de portefeuille van Buitenlandsche Zaken aanvaardde,<br />
trad Mr. J. Heemskerk Az. als minister van Binnenlandsche<br />
Zaken, graaf R. J. Schimmelpenninck voor Financien, Mr.<br />
E. J. H. Borret voor Justitie, P. Myer voor Kolonien, G. C. C.<br />
Pels Rijcken voor Marine, generaal J. van den Bosch voor<br />
Oorlog op ; de portefeuilles voor Hervormden en Roomschen<br />
Eeredienst werden opgedragen aan de ministers van Financien<br />
en Justitie. Met weinig geestdrift werd het nieuwe Ministerie<br />
begroet. Immers, wel behoorde Van Zuylen van Nyeveldt tot<br />
de geestverwanten van Groen van Prinsterer op godsdienstig<br />
terrein, maar zijn verleden gaf aan de Anti-revolutionairen<br />
weinig te hopen. Ook Myer werd tot de Anti-revolutionairen<br />
gerekend, doch, aangezien hij slechts als koloniale specialiteit
GROEN 'S UITTREDEN. III<br />
zitting genomen had en voornamelijk gekozen was, omdat hij<br />
de hevigste oppositie tegen het vorige Kabinet gevoerd had,<br />
kon men zich ook van hem weinig beloven. Heemskerk behoorde<br />
tot de Conservatief-liberalen en was derhalve niemands<br />
vriend, ook al meenden de Liberalen uit het feit, dat hij door<br />
de Amsterdamsche Liberalen in de Kamer gekozen was, te m ogen<br />
afleiden, dat hij straks aan hunne zijde zou staan. Was<br />
het misschien, omdat men algemeen van den Roomschen minister<br />
Borret wist, wie hij was en wat men van hem te wachten<br />
had, dat hij, toen de Kamer in het begin van Juni weer<br />
bijeenkwam, een zoogenaamd ministerieel programma uitsprak ?<br />
Ofschoon men het Kabinet verdacht gemaakt had, als zou<br />
het gewichtige veranderingen willen invoeren, de Minister verzekerde,<br />
dat het Kabinet zich hiervan niet bewust was. Het<br />
zou de Indische questie in den geest van het amendment Poortman<br />
ten einde trachten te brengen, eene voorspelling, die weinig<br />
in den geest der voorstanders van het afgetreden Kabinet<br />
viel. De Anti-revolutionairen waren van meet aan teleurgesteld<br />
door de verzekering van den Minister, dat men geene verandering<br />
in de wet op het lager onderwijs beoogde, doch voortgaan<br />
zou de openbare school als regel te beschouwen, eene verkla -<br />
ring, waarmede ook de Roomschen over het algemeen weinig<br />
ingenomenheid betoonden. Overigens zou men naar gewenschte<br />
bezuiniging in het huishouden van Staat streven.<br />
Onverpoosd was de strijd voor het onderwijs, in en buiten<br />
de Kamer door Groen van Prinsterer voortgezet, totdat de begrootings-discussien<br />
in 1864, waarbij hij wegens ongesteldheid<br />
zelf niet tegenwoordig zijn kon, hem genoegzaam bewezen,<br />
dat vooralsnog zijn strijd op dit punt in de Volksvertegenwoordiging<br />
hopeloos was. Van de zijde der tegenpartij ondervond<br />
hij zelfs niet de ridderlijkheid, welke hij onder Thorbecke<br />
had gewaardeerd, veel minder mocht hij zich op haar rechts-<br />
gevoel beroemen. Van de zijde der minderheid kon hij zich<br />
noch op steun, noch op medewerking beroemen, en zoo trad<br />
hij in April 1865 andermaal af, om nu niet in de Kamer, maar<br />
in het land, als een Volksvertegenwoordiger zonder mandaat te
I 1 2 VOOR D1 DERDE MAAL.<br />
strijden voor eerlijke wetsuitlegging en voor herziening van<br />
art. 194. Daardoor verloste hij de Kamer van de ontroering,<br />
waarmede zij vernomen had, dat hij op indiening van een<br />
voorstel ter wijziging van dat artikel bedacht was.<br />
Toen hij straks andermaal in de Kamer gebracht werd<br />
en ook Mr. L. W. C. Keuchenius, zijn vriend en medestander,<br />
naast hem zitting nam, wilde men nog eens beproeven, of,<br />
ondanks de verklaring van den minister van Justitie, van het<br />
conservatieve Ministerie Van Zuylen-Heemskerk, in zake het.<br />
onderwijs ten minste, eenig goed zou te wachten zijn. Groen<br />
was afwezig, toen Keuchenius het Ministerie interpelleerde over.<br />
de vraag, of de ministers van Binnen-, van Buitenlandsche Zaken<br />
en van Kolonien eenstemmig dachten over de onderwijsvraag<br />
en over de tegemoetkoming aan de bezwaren van an-:<br />
dersdenkenden ? Daarop volgde van de zijde van het Kabinet<br />
de verklaring, dat men niets meer toezeggen kon dan loyale<br />
toepassing van de wet, zooals zij was, en men overigens even<br />
min overtuigd was van de noodzakelijkheid tot herziening als<br />
van de tijdigheid om eene poging te doen in den geest der.<br />
voorstanders van het bijzonder onderwijs. Weinige dagen later<br />
schreef Groen : „Ten gevolge der verklaringen van het Kabinet,<br />
nader in de zitting van 23 Augustus bevestigd, ben ik nu volkomen<br />
overtuigd, dat mijn terugkeer in de Tweede Kamer<br />
voor hetgeen ik beoog, doelloos, zoo niet schadelijk zou zijn,"<br />
en hiermede nam hij voor de derde maal ontslag als lid der<br />
Tweede Kamer.<br />
Daar het zittingsjaar bij de optreding van het nieuwe<br />
Kabinet bijna ten einde geloopen was, had het Ministerie in,<br />
den aanvang weinig politieken storm te verduren. De minister<br />
van Kolonien, die zijne begrooting nog v6Or het uiteengaan der<br />
Kamer had zien aannemen, bood zijn ontslag aan en werd<br />
door den heer Trakranen vervangen, die zich terstond hevige<br />
oppositie op den hals haalde door de benoeming van den heer<br />
P. Myer, den afgetreden minister, tot Gouverneur-generaal van<br />
Nederlandsch-Indie, in de plaats van Sloet van de Beele. Men<br />
dacht in den boezem der Natie het zijne van het onverwacht
MYER 'S BENOEMING. 113<br />
en minder gemotiveerd ontslag nemen van den Minister van<br />
Kolonien en zijne daaraanvolgende benoeming, en vooral de<br />
liberale pers liet zich daarover heftig uit. De overige partijen<br />
verdedigden de zaak evenmin, ook al meeuden zij dat de Kamer<br />
zich hierover niet mocht uitlaten, als zijnde de benoeming<br />
van 's Konings wege geschied. De Kamer zelf dacht daarover<br />
echter anders, zooals straks blijken zal.<br />
Den uden September werden de zittingen der Kamer<br />
heropend met eene troontrede, waarin het heette met betrekking<br />
tot de Kolonien : „Een mild, rechtvaardig, krachtvol bestuur,<br />
gegrond op de handhaving van ons hoog gezag en op<br />
eerbiediging van de gebruiken en instellingen der volken, onder<br />
onze heerschappij geplaatst, zal hun vertrouwen in de Neder-<br />
landsche Regeering bevestigen." Bij de beraadslagingen over<br />
het ontwerp-adres brak terstond de storm over 't Ministerie los.<br />
Heftig was de taal geweest in de liberale pers. Deze zaak was<br />
de vrucht van voorafgegaan overleg, zoo heette het, ze was<br />
niet minder dan misleiding, dan eene intrigue. Myer had de<br />
Indische radicalen in de Vertegenwoordiging teleurgesteld en<br />
daar moest eene persoonlijke veete bestaan tusschen Myer en<br />
Keuchenius, die geruimen tijd in Indie gewoond had. Maar in<br />
de Kamer sprak men nog stouter. Godefroy kenschetste den<br />
treurigen indruk, welke de benoeming in den lande gemaakt<br />
had ; Storm van 's Gravesande heette ze eene „onwaardige<br />
handeling" en Keuchenius zelf „kon geen woorden vinden om<br />
deze daad naar behooren te qualificeeren."<br />
Na lande beraadslagingen stelde Keuchenius eene motie<br />
voor, luidende : „De Kamer, de gedragslijn van het Kabinet ten<br />
opzichte van de uittreding van den heer Minister van Kolonien<br />
P. Myer afkeurende, gaat over tot de orde van den dag."<br />
Over het algemeen was men het hierover eens, dat de minister<br />
Myer, die de koloniale begrooting verdedigd en zijn te<br />
volgen gedragslijn aangegeven had, zedelijk verplicht was geweest<br />
ze ook uit te voeren, doch de tegenstanders beweerden,<br />
dat hij, door hiermeé in gebreke te blijven, de Kamer had misleid.<br />
Over de motie ontstond nieuwe strijd. Men kende Keuche-<br />
Dl. VIII. 6
11 4<br />
DE PROTEsTr..N.<br />
nius niet slechts als een volboed geestver want van Groen, maar<br />
tevens als een Oost Indisch radicaal, en van conservatieve zijde<br />
meende men in de motie een steenworp tegen de koloniale<br />
beginselen van het Kabinet te zien. Anderen weder kreten ze<br />
uit voor eene aanranding van de rechten der Kroon en van<br />
weerszijden ontzag men zich niet, aan den tegenstander minder<br />
ridderlijke bedoelingen toe te schrijven. Natuurlijk was de bestrijding<br />
van de zijde van het Kabinet bijna algemeen. Zoowel<br />
Van Zuylen als Heemskerk, Trakanen als Borret bestreden om<br />
't zeerst de motie Keuchenius en beschuldigden de opponenten,<br />
als beoogden zij niets minder, dan de Grond wet of te breken<br />
en achtten de motie zelfs revolutionair, omdat zij verzet aanteekende<br />
tegen eene benoeming, welke door den Koning geschied<br />
was en waarin deze geheel vrij moest gelaten worden.<br />
Toch bleek het, dat de Kamer zich door den weerstand der<br />
Ministers, die zelfs de kabinetsquestie stelden, niet intimideeren<br />
liet. De motie werd met 39 tegen 23 stemmen aangenomen.<br />
Ofschoon alle Revolutionairen tegengestemd hadden, met uitzondering<br />
van den voorsteller zelf, hadden al de Liberalen hun<br />
stem ten gunste der .motie gegeven. Dien zelfden dag nog werd<br />
er ministerraad gehoudcn en het gevolg was, dat het Kabinet<br />
aan den Koning de ontbinding der Kamer raadde. De Koning<br />
volgde dien raad en tegen 1 October, derhalve drie dagen na de<br />
aanneming der motie, werd de Kamer ontbonden verklaard.<br />
Als be weegredea daarto. vermeldde de ministerieele voordracht<br />
het volgende :<br />
„Door de aanneming van deze motie, welke, in verband<br />
met de toelichting, daarvan door den voorsteller gegeven, en<br />
met de beraadslaging daarover gevoerd, niet anders kan worden<br />
beschouwd dan als een afkeuring en berisping van de benoeming<br />
van den laatst afgetreden Minister van Kolonien tot<br />
U. M. vertegenwoordiger in Nederlandsch Indie, is de Tweede<br />
Kamer, naar ons oordeel, met overschrijding van hare grondwettige<br />
bevoegdheid, getreden op het gebied der uitvoerende<br />
macht, bij den Koning berustende, en heeft zij inbreuk gemaakt<br />
op het prerogatief der Kroon, waarvan de uitoefening,
DE ONTBINDING. 1 1 5<br />
naar de uitdrukkelijke bepalingen der Grondwet, aan den Koning<br />
als Hoofd der uitvoerende macht en als Opperbestuurder<br />
der Kolonien, vrij en onafhankelijk van elke tusschenkomst of<br />
inmenging der Staten-Generaal, gewaarborgd behoort te blijven.<br />
Het is onze overtuiging, Sire, dat voor het behoud onzer constitutioneele<br />
instellingen_ het vooral noodig is, de onderlinge verhouding<br />
der onderscheidene Staatsmachten, zooals die door de<br />
Grondwet begrensd is, zorgvuldig te handhaven, wil men niet,<br />
dat hare eendrachtige samenwerking voor hetgeen het heil des<br />
Vaderlands gebiedt, ten eenenmale verijdeld wordt. Wij gelooven<br />
dan ook, dat de Vertegenwoordiging, die, in strijd met eene<br />
getrouwe naleving der Grondwet, hare roeping miskent, niet<br />
meer kan geacht worden de denkwijze en den zin der Natie<br />
uit te drukken, en dat er voor U. M. onder zulke omstandigheden<br />
alleszins redenen aanwezig zijn om, met gebruikmaking<br />
van het recht, daartoe aan het Hoofd van den Staat toegekend,<br />
eene duidelijke verklaring van de Natie te vragen en te erlangen.<br />
Het is tot dat , einde, Sire, dat wij in diep gevoeld besef<br />
der verantwoordelijkheid, die op ons rust, ons verplicht achten,<br />
aan U. M. in overweging te geven, tot de ontbinding der<br />
Tweede Kamer te besluiten."<br />
Den i 'den October daaraanvolgende verscheen eene proclamatie-<br />
des Konings „aan zijne geliefde Landgenooten en Onderdanen,"<br />
waarin het heette :<br />
„Zal ons dierbaar Vaderland voortdurende orde en eensgezindheid<br />
blijven bewaren, dan behoort de Regeering een<br />
middelpunt te zijn, waarop de blikken des Volks zich met<br />
vertrouwen kunnen vestigen. Aan dat vereischte kan Beene Regeering<br />
voldoen, wanneer tusschen haar en de Volksvertegenwoordiging<br />
de overeenstemming ontbreekt, zonder welke de<br />
eendrachtige samenwerking, zoo onmisbaar voor de behartiging<br />
der Nationale zaak, onmogelijk is. De ondervinding der laatste<br />
tijden heeft overtuigend bewezen, dat die overeenstemming en<br />
samenwerking niet te verkrijgen zijn met de jongste samenstelling<br />
. van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De gedurige<br />
verwisseling van mijne verantwoordelijke raadslieden zou
I 16 DE VERKIEZINGEN.<br />
allengs schadelijk worden voor de zedelijke en stoffelijke.belangen<br />
der Natie. Zij verlamt de kracht der Regeering. Bestendiging<br />
van richting brengt daarentegen kracht van bestuur en van<br />
uitvoering mede. Om daartoe te geraken, roep ik thans mijn geliefd<br />
Volk op, ten einde van zijne wenschen te doen blijken."<br />
Gelijk te verwachten was, zweette de pers gedurende de<br />
dagen, die aan de nieuwe verkiezingen, welke op 30 October<br />
bepaald waren, voorafgingen, en over het algemeen voerden de<br />
dagbladen een hartstochtelijken en opgewonden toon. Onder de<br />
leuze, dat men voor vrijheid, gezag en orde optrok, trachtte men<br />
het Volk geestdriftig te maken voor de vraag, of men door een<br />
koninklijk, dan wel door een parlementair Ministerie zou geregeerd<br />
worden, en wijl de zaak zelf minder binnen den gedachtenkring<br />
van het gewone yolk viel, gaven de Liberalen zich alle<br />
moeite om de Natie te doen verstaan, dat men in geen geval<br />
het recht der Kroon aangetast had door aan de motie-Keuchenius<br />
zijn stem te verleenen, maar daarentegen het Ministerie,<br />
door de ontbinding der Kamer aan Z. M. voor te stellen, de<br />
rechten:des Volks aangetast had. Het Handelsblad riep het<br />
advies vin een tiental hoogleeraren in de rechten in en plaatste<br />
hunne uitgesproken meening in zijne kolommen. Het regende<br />
vlugschriften, en vooral maken wij melding van den inv Wed,<br />
welke de hoogleeraar J. T. Buys, voor de motie-Keuchenius,<br />
en dien van professor J, de Bosch Kemper, een tegenstander<br />
van die motie, uitoefenden. Men kan niet zeggen, dat eene<br />
enkele partij zich onverdeeld aan de eene of andere zijde<br />
schaarde en de meer gematigden begrepen, dat het nu ten minste<br />
zaak was te zorgen, dat er tegen de nieuwe verkiezingen een<br />
genoegzaam aantal Vertegenwoordigers gevonden werden, die<br />
zich niet zoozeer tot taak stelden voor of tegen het Kabinet<br />
op te trekken, maar veeleer de belangen, zoo van het Vaderland<br />
als van de Kolonien, wars van alien partijstrijd, te besturen.<br />
Men kan niet zeggen, dat het Ministerie gewonnen had<br />
bij de nieuwe verkiezingen. Wel is waar, enkele leden der oppositie<br />
verloren hun zetels en de liberale partij was verzwakt,<br />
doch gewichtig mocht de omkeering niet heeten, en daarmede
DE NIEUWE KAMER. 1 17<br />
was feitelijk het pleit voor het Kabinet verloren. Toch scheen<br />
het, dat de nieuwe Kamer, den I9den November bijeen gekomen,<br />
het geschilpunt wilde laten rusten en wars was van partijtwist,<br />
en dat de Regeering op het door haar ingenomen<br />
standpunt was gebleven, bleek wel uit de troonrede, waarin<br />
zij uitsprak, dat voortaan aan de Kamer de behartiging van<br />
's Lands belangen „binnen de grenzen van haren werkkring<br />
zou worden toevertrouwd." In het begin scheen 't dan ook, dat<br />
betere dagen zouden aanbreken. Zonder weèrstand van eenig<br />
belang werden de kredietwetten en straks de begrooting voor<br />
het ingetreden jaar aangenomen. Daarna kwamen de belangen<br />
van onze levende strijdkrachten aan de orde, en deze vraagden<br />
de aandacht te meer, nu de verhouding tusschen de naburige<br />
staten, Frankrijk en Pruisen, zeer gespannen was. Gereedelijk<br />
stemde men dan ook er in toe, de Regeering eene verhooging<br />
van de oorlogsbegrooting toe te staan voor het bestrijden van<br />
noodzakelijke uitgaven tot verhooging onzer weerbaarheid voor<br />
mogelijke gevallen. Een ontwerp tot reorganisatie van de Schutterij<br />
werd echter, hoewel het door de Tweede Kamer met<br />
eene kleine meerderheid' aangenomen werd, door de Eerste<br />
verworpen, wij1 zij voor den geest van ,,snilitarisme" vreesde,<br />
welke het ontwerp scheen te begunstigen. Dan, ook dit jaar<br />
mocht niet voorbijgaan, zonder dat het Kabinet een zijner<br />
leden althans had moeten verliezen. Minister Trakanen namelijk<br />
had een ontwerp aangeboden, regelende het uitgeven van<br />
woeste gronden in erfpacht, Welk voorrecht hij aan alle vreemdelingen<br />
in Indie wilde toegewezen zien, doch niet aan de<br />
inboorlingen zelf. Van de drie amendementen, welke achtereenvolgens<br />
ingediend werden door Van Goltstein, Wintgens en<br />
Franssen van de Putte, weal het laatste met 59 tegen 4 stemmen<br />
aangenomen. In tegenspraak met den geest van het ontwerp<br />
bepaalde het amendement, dat het recht orn' de woeste<br />
gronden in erfpacht te aanvaarden, alleen aan alle Nederlanders<br />
en aan ingezetenen van Nederlandsch-Indie zou worden verleend.<br />
Onmiddellijk trok de Minister zijn ontwerp in en bood<br />
zijne portefeuille Z. M. aan. Het ontslag werd aangenomen en
118 VOORSTEL DE BRAUW.<br />
nog voor de sluiting der Kamer aanvaardde de heer Hasselman<br />
het departement van Kolonien (17 Juli 1867).<br />
Op 17 September werden de Kamers geopend en in de<br />
troonrede der Volksvertegenwoordiging uitzicht gegeven op .de<br />
indiening van belangrijke wetsontwerpen. De Regeering toch<br />
zeide een Wet op het Hooger Onderwijs en de afschaffing van<br />
het zegelrecht op de dagbladen toe, en stelde tevens een nieuwe<br />
regeling der rechterlijke organisatie en een wetboek van burgerlijke<br />
rechtsvordering in het uitzicht. Ofschoon de Regeering<br />
andermaal eene gelukkige begrooting indiende, waarbij de ont-<br />
vangsten de uitgaven met een bedrag van meer dan f 900.000<br />
overtroffen en de Kolonien .een batig slot van ongeveer 15<br />
millioen beloofden of to werpen, kon zij toch den strijd daarover<br />
in de Kamer niet ontgaan, wijl men haar euvel nam de<br />
wijze, waarop zij de Koloniale baten -boekte. Ook veroorzaakte<br />
de Wet op het Lager Onderwijs nieuwe oppositie. Door Jhr.<br />
W. M. de Brauw, die weleer zeer geijverd had voor de wet<br />
van Van der Brugghen, werd in Mel 1867 een voorstel inge-<br />
diend tot wijziging dier -wet, bedoelende, dat aan de bijzondere<br />
scholen van gemeentewege subsidie zou mogen ingediend worden.<br />
Ofschoon vele voorstanders van het bijzonder onderwijs<br />
hiermede minder gaaf instemden, wijl het naar hunne wijze van<br />
zien den Staat nog meer versterkte in zijn vermeend •recht<br />
tot het uitoefenen van het schoolmeesterschap, zoo verklaarde<br />
Groen zich voor het leidend beginsel van het voorstel, ofschoon<br />
en hij en de hoogleeraar Gratema het facultatief stellen van<br />
de subsidieering bedenkelijk achtten. Overigens gaf hij ' zijne<br />
.<br />
zienswijze over de zaak ten beste in een tweetal brochures,<br />
getiteld: wat dunkt u van het voorstel De Brauw?<br />
Veel succes had de voorsteller niet. De Liberalen en de Regeering<br />
beiden spraken -uit, ' dat men de wet zou handhaven, en<br />
nauwelijks . werd het ontwerp der bespreking waardig geacht,<br />
zoodat men de zaak al spoedig vergat, hoewel de questie over<br />
het onderwijs de Natie in twee strijdvaardige partijen bleef<br />
verdeelen. Den 'sten November van dit jaar overleed minister<br />
Borret, die als een belangrijk lid der Regeering aangemerkt werd,
LIMBURG EN LUXi'MI3URG. 119<br />
vooral omdat hij door zijn persoonlijkeu invloed een groote bres<br />
had geschoten in het samengaan van Roomschen en Liberalen.<br />
De heer Wintgens trad als zijn opvolger op, terwijl de heer<br />
Luyken de portefeuille van Roomschen en Baron van Lijnden<br />
van Sandenburg die voor Hervormden Eeredienst aanvaardde.<br />
Leed het Ministerie door al deze zaken in eigen boezem<br />
schade, weldra had het van buiten af een zwaren storm te<br />
doorstaan, en wel ten gevolge van de zoogenaamde Luxemburgsche<br />
questie. Zooals onze lezers weten, was bij het eindverdrag<br />
met Belgie het hertogdom Limburg, uitgenomen Maastricht en<br />
Venlo, tot een hertogdom verklaard, dat in den Duitschen<br />
bond opgenomen, doch onder het bewind des Konings en onder<br />
de bepalingen van de Nederlandsche Grondwet gesteld werd.<br />
Deze regeling bracht mede, dat bij voorkomende gevallen het<br />
hertogdom 50.000 man moest opbrengen voor het bondsleger.<br />
Deze bepaling had reeds, zooals we zaken, in 1848 aanleiding<br />
tot lastige verwikkelingen gegeven en reeds toen den wensch<br />
doen uiten, dat Limburg geheel van Duitschland mocht losgemaakt<br />
zijn. Natuurlijk werd het verlangen daarnaar nog sterker,<br />
toen er in 1866 een oorlog uitbrak tusschen de hoofdstaten<br />
van Duitschland, Pruisea en 0Jstenrijk, en met groote<br />
voldoening zag men, dat de Duitsche bond niet aandrong op<br />
de levering der Limburgsche bondstroepen.<br />
Ook Luxemburg, waarvan een deel tot Belgie behoorde<br />
en een ander deel als een groothertogdom door den Koning<br />
bestuurd werd, dat dien ten gevolge, al was het dan ook<br />
slechts door persoonlijke banden met ons vereenigd, en in welks<br />
hoofdstad Pruisen bezetting hield, mocht zich buiten den reuzenkamp<br />
houden. Pruisen had den oorlog voordeelig gevoerd<br />
en zijne macht aanzienlijk vermeerderd. Dit wekte den naijver<br />
van keizer Napoleon en van het Fransche yolk op, waarbij<br />
nog kwam, dat Napoleon telkens een middel uitdenken moest<br />
om de aandacht van zijn yolk van zijn binnenlandsche politiek<br />
af te wenden. Hij knoopte derhalve onderhandelingen met<br />
den Koning-Groothertog aan over den verkoop van Luxem-<br />
burg, en de Pruisische minister Graaf van Bismarck, vooral na
1 20<br />
DE LUX EMBURGSCHE QUESTIE.<br />
den welgelukten oorlog van 1866 een veelvermogend man,<br />
scheen aanvankelijk genoegen met de zaak te nemen en ze te<br />
beschouwen als eene persoonlijke questie tusschen den Keizer<br />
en den Groothertog. Ook het Kabinet beschouwde de zaak<br />
aldus en meende dat noch de Regeering, noch de Vertegenwoordiging<br />
hier te lande iets met het Groothertogdom had uit te<br />
staan. Wat Limburg betrof, drong het hoe langer zoo meer aan<br />
op formeele losmaking van den band met Duitschland. Hoe<br />
het zij, aanvankelijk scheen de zaak van den verkoop op geen<br />
hinderpalen te stuiten, zoodat ook de Koning een bereidwillig<br />
oor verleende aan de voorstellen van Napoleon. Wijl men echter<br />
begreep, in elk geval straks ook met Pruisen de zaak te moeten<br />
regelen, drongen en de minister van Buitenlandsche Zaken<br />
en de Nederlandsche gezant te Parijs er op aan, dat voor<br />
Limburg tevens de band met Duitschland zou losgemaakt worden.<br />
Toch was men op de houding van Duitschland tegenover<br />
de zaak, alles behalve gerust. Ofschoon Bismarck zelf, zooals<br />
we zagen, niet tegen de zaak was, zoo moest ook hij de Duitschers<br />
ontzien, die vooral in dezen tijd niet de minste vervreemding<br />
van eenig Duitsch gebied straffeloos dulden zouden. Daarom<br />
gaf de Koning zeif aan den Pruisischen gezant in de Residentie<br />
mededeeling van de onderhandelingen tusschen hem en de<br />
Fransche regeering, terwijl ook de minister van Buitenlandsche<br />
Zaken ze van zijne zij de aan onzen gezant te Berlijn, graaf<br />
Van Bijlandt, berichtte, met opdracht daaarvan aan Bismarck<br />
mededeeling te doen. Wel ter dege liet minister Van Zuylen in<br />
deze correspondentie uitkomen, dat men hier meende, als Regeering<br />
niets te doen te hebben met de zaak, die den Keizer der<br />
Franschen en den Koning-Groothertog alleen betrof. Mocht<br />
echter de Pruisische regeering meenen, dat men in Nederland<br />
een minder lijdelijke rol tegenover de zaak spelen moest, dan<br />
verklaarde het Kabinet zich bereid om als bemiddelaar tusschen<br />
Frankrijk en Pruisen op te treden. Op eenigszins dubbelzinnige<br />
wijze antwoordde Bismarck hierop, dat men te Berlijn<br />
niet onkundig gebleven was van den aard van den persoonlijken<br />
band, welke Nederland met Luxemburg vereenigde,
GRAAF BISMARCK. I 2 I<br />
voorts dat tot heden geen onderhandelingen tusschen Frankrijk<br />
en Pruisen gevoerd waren en men te Berlijn derhalve geen<br />
reden had om van de goede diensten en de bereidwilligheid<br />
der Nederlandsche Regeering gebruik te maken.<br />
Ofschoon dit antwoord der Regeering een vrijbrief voor<br />
eigenmachtig handelen in de zaak scheen, in dier voege althans<br />
als men tot nu toe gedaan had, was men hier te lande alles<br />
behalve gerust op het einde, aangezien men zich voorstelde, dat<br />
de beslissing der zaak tusschen den Koning en den Franschen<br />
Keizer wel aanleiding geven kon tot een oorlog tusschen de<br />
beide Op elkaars invloed en macht naijverige geburen. Wel<br />
werd men eenigzins gerust gesteld toen de Regeering openlijk<br />
verklaarde, van onzen gezant aan het Pruisische hof een schrijven<br />
te hebben ontvangen, waarin met betrekking tot de aanhangige<br />
zaak het volgende voorkwam : „Graaf Bismarck, heden<br />
door mij ondervraagd, heeft mij ook gemachtigd om in<br />
zijnen naam te verklaren, dat het Pruisische gouvernement<br />
Limburg geheel vrij acht van alle politieke verbintenis met<br />
Duitschland en hij geneigd is, daarvan weldra door een officieel<br />
stuk te doen blijken, hoewel hij die formaliteit overbodig rekent<br />
na de stemming van het Duitsch Parlement. Toch was men niet<br />
buiten alle vreeze en weldra zou het blijken, dat er inderdaad<br />
grond tot bezorgdheid bestond, toen Bennigsen, het hoofd van<br />
de Nationaal-liberalen, den Rijkskanselier interpelleerde over<br />
de loopende geruchten aangaande den afstand van Luxemburg<br />
aan Frankrijk, waarbij de afgevaardigde de meening uitsprak,<br />
dat alle partijen ongetwijfeld de Bondsregeering gaarne steunen<br />
zouden tot handhaving van Duitschlands een- en ondeelbaarheid.<br />
Het antwoord van Bismarck was alweder eenigszins<br />
ontwijkend : Pruisen zou rekening houden met de zienswijze<br />
van hen, die het eindverdrag met Belgie mede onderteekend<br />
hadden, met die van de Duitsche bondgenooten en met die<br />
des Rijksdags. Tevens voegde hij daarbij de kennisgeving, dat<br />
de door Nederland aangeboden bemiddeling, tusschen Frankrijk<br />
en Pruisen over deze zaak, van de hand gewezen was. Natuurlijk<br />
gaf deze verklaring in de Nederlandsche Tweede Kamer
122 STAKING 1)FR ONDERHANDELINGEN.<br />
aanleiding tot een interpellatie, ditmaal aan de zijde van Thorbecke.<br />
„Over Luxemburg zijn geen eigenlijke onderhandelingen<br />
gevoerd," antwoordde minister Van Zuylen, „ma ar wel hebben<br />
er besprekingen plaats gehad. Nederland is 'Wel degelijk, zoo<br />
niet rechtstreeks, dan toch zijdelings betrokken bij de oplossing<br />
van het Luxemburgsche vraagstuk. Door het aanbieden<br />
harer goede diensten heeft de Nederlandsche Regeering willen<br />
constateeren, dat zij geene verantwoordelijkheid op zich neemt<br />
in de Luxemburgsche aangelegenheden. Volgens verklaring van<br />
Von Bismarck hebben alle banden tusschen Luxemburg en<br />
Duitschland opgehouden te bestaan. De Nederlandsche Regeering<br />
zal zich voortaan noch officieel, noch officieus met de zaken<br />
van Luxemburg inlaten."<br />
Zoowel de Koning-Groothertog als Napoleon begrepen echter,<br />
dat het hoog tijd was de aangeknoopte onderhandelingen<br />
te staken, wilden zij het Duitsche yolk niet tegen zich in<br />
de wapenen jagen, en duidelijk werd door de afgevaardigden<br />
uit alle partijen uitgesproken, geen afstand van Duitschen<br />
grond aan Frankrijk te zullen gedoogen. Daarom stelde keizer<br />
Napoleon, die toch gaarne nog iets van den buit redden wilde,<br />
zich tevreden, zoo slechts de Pruisische troepen Luxemburg<br />
ontruimden en de vestingwerken rondom die stad geslecht werden.<br />
De Fransche Regeering maakte daarvan een voorstel bij<br />
de andere Mogendheden en men verzocht den Koning-Groothertog<br />
het daarheen te willen leiden, dat eene conferentie over<br />
deze zaak te Londen zou gehouden worden. Straks werd dan<br />
ook in dier voege door de groote Mogendheden besloten : Luxemburg<br />
werd neutraal verklaard en geheel van den Duitschen<br />
bond losgemaakt.<br />
Hiermede was echter de Luxemburgsche questie niet ten<br />
chide, noch voor het Buitenland, waar tusschen Franschen en<br />
Duitschers een naijver en haat ontstoken werden, welke niet<br />
dan door bloed konden bevredigd worden, noch voor onze<br />
binnenlandsche verhoudingen. De voor- en tegenstanders van<br />
het Ministerie vonden van beide zijden aanleiding : deze om de<br />
staatsmanstalenten van den Minister van Buitenlandsche Zaken
DE OPPOSITIE. 1 2 3<br />
te roemen, gene om de handelingen van minister Van Zuylen<br />
te dezen opzichte streng of te keuren. De eersten beweerden,<br />
dat de Minister weinig anders had kunnen doen en hij niet<br />
slechts bewerkt had, dat Nederland zich met behoud van eer<br />
uit de netelige questie had kunnen redden, maar ook tevens<br />
Europa den vrede had gewaarborgd door een dreigende breuk<br />
tusschen Frankrijk en Duitschland te voorkomen. De tegenstanders<br />
beweerden, dat de eer van de Nederlandsche Natie<br />
gekrenkt was door de weigering van Pruisen om de interventie<br />
van onze Regeering aan te nemen, doch dat de Minister zelf<br />
daartoe aanleiding gegeven had door die tusschenkomst aan te<br />
bieden en voorts, dat we ons buiten onderteekening van de<br />
Londensche nota hadden kunnen en moeten houden, aangezien<br />
die onderteekening ons de zedelijke plicht oplegde de wapenen<br />
op te nemen, zoodra van Fransche of Duitsche zijde de neutraliteit<br />
van Luxemburg mocht geschonden worden. 't Was te<br />
voorzien, dat er straks in de Kamer hevige strijd over de zaak<br />
zou gevoerd worden en dat de begrooting daartoe eene welkome<br />
gelegenheid aanbieden zou. Zooveel is zeker, dat de tegenstanders<br />
van het Kabinet gaarne de gelegenheid aangrijpen<br />
wilden, om het in zijn geheel te doen vallen. Bij het hoofdstuk<br />
van Buitenlandsche Zaken brak dan ook bijna aanstonds de<br />
storm los. Godefroy, Van der Maesen en Thorbecke verweten<br />
den Minister, dat hij door de onderteekening van de Londensche<br />
nota het Land in groot gevaar gebracht had en over het<br />
algemeen Nederland gemengd had in eene zaak, welke kon<br />
gezegd worden alleen de bijzondere belangen van den Koning-<br />
Groothertog te betreffen. De Minister antwoordde daarop met<br />
de herinnering aan de goede diensten, die dit Kabinet met<br />
name in de buitenlandsche verhoudingen des Lands bewezen<br />
had. Immers door de houding van het Kabinet was men vrij<br />
gebleven van inmenging in den oorlog van 1866, zelfs had men<br />
de vrije vaart op den Rijn bewaard en bovendien Limburg van<br />
Duitschland weten los te maken. In de onderhandelingen met<br />
Luxemburg had het Kabinet zich eerst gemengd, toen deze<br />
werkelijk dreigden den Europeeschen vrede te verstoren, ook al
I24 ROEKFLOOS SPEL.<br />
had het reeds lang kennis gedragen van de loopende onderhandelingen,<br />
en hoe wilde men nu het Ministerie een grief er<br />
van maken, dat het de Londensche nota had onderteekend !<br />
Gold het dan niet het voorkomen van een oorlog tusschen de<br />
beide grootste mogendheden van Europa, een zaak, waarbij<br />
wij toch zeker het hoogste belang hadden ?<br />
Waarschijnlijk zou de zaak nog een ander verloop hebben<br />
gehad, indien niet de heer Cremers, vroeger Minister,<br />
thans lid der Tweede Kamer, aan den Voorzitter een tweetal<br />
brieven had ter hand gesteld, welke hij ontvangen had toen<br />
hij reeds zijn ontslag bij den Koning had ingediend en nadat<br />
zijne plaats aan de regeeringstafel reeds door een ander ingenomen<br />
was. De brieven hadden dus door den Nederlandschen<br />
gezant te Berlijn, aan zijn opvolger moeten ter hand gesteld<br />
zijn, doch werden nu gebruikt om de beweringen van minister<br />
Van Zuylen te logenstraffen. Zij maakten echter een pijnlijken<br />
indruk op de Kamer, die bovendien door de oppositie<br />
in haar wantrouwen tegenover het Ministerie gestijfd werd.<br />
Later toch is wel ter dege gebleken, dat de onderhandelingen<br />
van den Franschen Keizer uitgingen en ter eerste instantie buiten<br />
de Duitsche Regeering om gevoerd werden ; dat de houding<br />
der Nederlandsche Regeering tegenover de Duitsche voorzichtig<br />
en eerlijk mag genoemd worden en de verontwaardiging,<br />
daarover onder het Duitsche yolk ontstaan, geenszins<br />
aan haar te wijten was ; dat voorts, wat de Londensche nota<br />
aangaat, het voor een land als het onze, zO6 nauw in de zaak<br />
betrokken, niet mogelijk was, zich buiten de onderteekening te<br />
houden. Hoe het zij, het vonnis over de begrooting van Buitenlandsche<br />
Zaken geveld, dit gevoelde ieder, was een kaakslag<br />
voor geheel het Kabinet en als zoodanig werd 't ook door het<br />
Ministerie opgenomen, dat weldra collectief ontslag aan Z. M.<br />
vraagde. „Roekeloos, voorwaar," zoo schreef een blad der ministerieele<br />
partij, „is het spel, dat de Tweede Kamer met<br />
's Lands eer en hoogste belangen heeft gespeeld. Onwaardig<br />
vooral, omdat oud-ministers zich niet hebben geschaamd om<br />
brieven in het geding te brengen, waarvan zij wederrechtelijk
NIEUWE ON TBINDING. 125<br />
houders waren, en die moesten strekken om den minister van<br />
Buitenlandsche Zaken, Van Zuylen, te bestraffen wegens met<br />
hun inhoud strijdige uitlatingen en hem ten val te brengen."<br />
Zoo scheen ook de Koning er over te denken. Vijf dagen<br />
na de ontslagaanvrage berichtte Z. M., dat hij geen beslissing<br />
over de zaak wenschte te nemen voor de beraadslagingen over<br />
de kredietwetten ten einde geloopen waren, en toen deze alien<br />
aangenomen waren en het Ministerie op zijn ontslagaanvrage<br />
terugkwam, deelde Z. M. den gezamenlijken ministers mede,<br />
dat hij besloten had het ingediende ontslag niet aan te nemen.<br />
Toen nu den 27sten December de Kamers gesloten werden,<br />
kondigde het Ministerie het besluit van Z. M. aan en voegde<br />
daarbij de verklaring, dat andermaal een beroep op het Nederlandsche<br />
Volk noodzakelijk zijn zou.<br />
Zoo was dan nu eene zaak, waarbij wij bij den aanvang<br />
als gansch niet betrokken geacht waren, op eenmaal van groot<br />
staatkundig gewicht geworden. Andermaal raakte de dagbladpers<br />
in rep en roer. Vooral de liberale bladen stelden het<br />
voor, als was de ontbinding der Kamer een ongeoorloofde aanval<br />
op de zelfstandigheid der Volksvertegenwoordiging en op<br />
de vrijheid der Natie, als gebruikte het Kabinet de onaantastbaarheid<br />
van den Koning als een schild om zich te dekken<br />
tegen de slagen van de Vertegenwoordigers. Alras echter ontaardde<br />
de strijd in een gansch anderen dan in het antwoord<br />
op de vraag, of men achtte, dat de houding van het Kabinet<br />
in zake de Luxemburgsche questie den lande tot voordeel of<br />
schade aangemerkt werd. Hoe langer zoo meer toch wekte<br />
de Wet op het Lager Onderwijs verzet en niet slechts bij de<br />
Anti-revolutionairen, maar vooral ook bij de Roomschen. Daar<br />
tegenover stelden zich nu de Liberalen, die wel duchtig afgaven<br />
op het monsterverbond van Rome en Dordt, zooals zij<br />
het heetten, maar toch evenzeer van hun standpunt steun zoch-<br />
ten en vonden bij de moderne predikanten. Voor hen scheen<br />
„de neutrale school" wel te zijn, wat bij de door hen zoo geminachte<br />
„Clericalen" de kerk gold, en het werd hoe langer<br />
zoo meer duidelijk, dat godsdienstloosheid ook een godsdienst
126 BESCHULDIGIN GEN.<br />
is, en wel een van die soort, welke hare belijders ten eenenmale<br />
onverdraagzaam en onverdragelijk maakt. Natuurlijk zocht men<br />
dezen vreemdsoortigen godsdienstij ver voor „een Christendom boven<br />
geloofsverdeeldheid," — hetwelk slechts dien naam verdiende,<br />
waar het den gezamenlijken bestrijders van de fundamenteele<br />
waarheden des Christendoms gold — onder allerlei voorwendsels<br />
te versteken. De Ultramontanen, Anti-revolutionairen en Reac-<br />
tionairen, zooals men met het oog op de verkiezingen liefst de<br />
Conservatieven heette, beschuldigden de Liberalen, dat zij de<br />
vrijheid des Konings, gelijk die door de Grondwet hem was<br />
verzekerd, schaamteloos durfden aantasten. Verkregen zij hun<br />
wensch, dan zegevierde de revolutie, dan werd Nederland in<br />
heilloozen krijg gewikkeld, dan ondermijnden zij met behulp<br />
van staatsgeld den godsdienst door de „neutrale school," welke<br />
niets meer of minder was dan een „moderne secteschool" en<br />
dan, mocht men al schijnen te ijveren voor de belangen van<br />
den Javaan, zouden de Indische baten, in plaats van in de<br />
schatkist van den Staat, eenvoudig in de beurs van begunstigde<br />
particulieren verzeilen. Van de andere zijde bleef men<br />
het antwoord niet schuldig. Volgens de Liberalen was het de<br />
tegenpartij, die den Koning gebruikte om haar wenschen te<br />
verkrijgen in zake het onder wijs, ten einde van de school het<br />
voorportaal voor hun kerk te maken, die, door hun geestelijkheid,<br />
zoowel Protestantsche als Roomsche, voortgedreven, het<br />
yolk buiten de zegeningen der beschaving en verlichting wilde<br />
houden en de jeugd in bijgeloof en onkunde wilde doen voortleven<br />
ten koste van de maatschappij der toekomst, en die revolutionair<br />
genoeg was om aan de heiligste beginselen der<br />
Grondwet te tornen, en zich evenzeer niet ontzag, den Koning<br />
tegen de Liberalen in het harnas te jagen.<br />
Ondanks al deze beschuldigingen, die men elka'ar wederzijds<br />
naar het hoofd slingerde, ondanks den ijver voor de<br />
stembus, brachten de nieuwe verkiezingen geen gevoelige verandering<br />
in de samenstelling der Tweede Kamer en, hoe de<br />
liberale partij ook onderling verdeeld heeten mocht, hierin was<br />
zij het eons, dat heel het Ministerie vallen moest. Nauwelijks
DE MOTIE-BLUSSE, 127<br />
dan ook had de Minister van Buitenlandsche Zaken de Kamers<br />
i 1 den naam des Konings geopend, nauwelijks waren de beraadslagingen<br />
aangevangen, of Thorbecke opende op nieuw<br />
den yeldtocht met de pertinente vraag aan het Kabinet, of<br />
cl.: vorige Kamer aanleiding tot de plaats gehad hebbende<br />
ontbinding gegeven had. Aanstonds was de strijd geopend :<br />
Thorbecke, Godefroy, Van Bosse en vele andere Liberalen<br />
keurden den genomen maatregel ten sterkste of en sloegen uit<br />
het zondeboek van het Ministerie geen pagina over ; Van Goltst,:in,<br />
De Bosch Kemper en anderen namen het Kabinet in<br />
bescherming, totdat eindelijk Blusse de volgende motie voorstelde<br />
: „De Kamer, gehoord de inlichtingen der Ministers en<br />
oordeelende, dat geen landsbelang de jongste ontbinding der<br />
Kamer vorderde, sluit de beraadslagingen." Het eenige, wat<br />
men toestond, was eenig uitstel met de stemming over de motie,<br />
totdat de Minister de onder hem berustende stukken over<br />
de Luxemburgsche questie, die ten voordeele van het Kabinet<br />
plcitten, aan de Kamer zou overlegd hebben. Dan, ook dit<br />
veranderde weinig aan de zaak : den 23sten Maart toch werd<br />
de motie Blusse, ofschoon dan ook slechts met eene meerderheid<br />
van drie stemmen, door de Kamer aangenomen.<br />
Gesteund door het Koninklijk vertrou wen, had het Kabinet<br />
besloten om dit votum der Kamer te trotseeren. Toch<br />
was het Ministerie reeds meer dan overtuigd, dat de begroo.<br />
ting zonder eenigen twijfel het slagveld worden zou, waar het<br />
beslissend treffen tusschen Ministerie en Vertegenwoordiging<br />
zou plaats grijpen. Te elfder ure trachtte minister Heemskerk,<br />
door het indienen van een wetsontwerp, eenige geringe wijzigingen<br />
in de zoo gehate Wet op het Lager Onderwijs te brengen,<br />
welke poging om het leven van het Kabinet te verlengen,<br />
indien ze daartoe althans beproefd was, weinig succes mocht<br />
behalen. -Katholieken en Anti-revolutionairen toch verklaarden<br />
zich tegen het ontwerp, hetwelk hun te weinig gaf, om zich<br />
daartoe in den strijd tegen art. 194 de handen te laten binden.<br />
Daarna kwam de begrooting van Buitenlandsche Zaken<br />
aan de orde, die, zij het dan ook slechts met eene meerder-
128 DE LIBERALE PARTIJ.<br />
heid van 2 stemmen, door de Kamer verworpen werd. Zoo had<br />
dan, naar het heette, de Natie aan den Koning haar oordeel<br />
doen kennen over het huidige Kabinet en het vonnis geveld<br />
over de Luxemburgsche questie. In den grand echter was het<br />
andermaal de liberale partij, die door allerlei machinatien er<br />
in geslaagd was, om de eigenlijke regeering des lands aan zich<br />
te trekken en elke politieke gelegenheid aangreep, om zijne beginselen<br />
te doen zegevieren. Haar wil moest als wet gelden en<br />
voor _den Koning en voor de Natie, en toch — ook hare dagen<br />
waren geteld. Het Ministerie begreep, dat het nu niet langer<br />
der oppositie het hoofd bieden kon. Het bood den Koning<br />
collectief ontslag aan en Z. M. berustte andermaal in de beslissing<br />
der Kamer. Maar onder het yolk begon men het dwangjuk<br />
der Liberalen moede te worden en te morren over de wijze,<br />
waarbij zij telkens en telkens weder alles en alien in den lande<br />
aan hun partijbelang onderwierpen. De klove tusschen hen en<br />
hun tegenstanders werd steeds grooter. Van Anti-revolutionaire<br />
zijde Was de Vereeniging voor Christelijk Nationaal School-<br />
onderwijs, en straks, toen in den boezem dier Vereeniging strijd<br />
over het beginsel ontstond, een Vereeniging voor Gereformeerd<br />
Onderwijs opgericht, welke beide in den strijd voor het Christelijk<br />
Onderwijs vooraan zouden staan. In 1869 werd er daarentegen<br />
van liberale zijde een Schoolverbond opgericht, dat zich<br />
ten doel stelde het schoolverzuim zoowel op openbare als bijzondere<br />
scholen te bestrijden en zich daartoe op geheel onpartijdig<br />
standpunt trachtte te stellen. Alras bleek het echter, dat<br />
men de batterijen tegen het Christelijk Onderwijs opwierp,<br />
toen in 1870 de Vereeniging tot bevordering van het Volksonderwijs<br />
ontstond. Deze schreef in haar program : i o. bescherming<br />
en verdediging van de beginselen der Wet op het Lager Onderwijs<br />
van 1857, en 2°. grondig onderzoek en, zoo mogelijk, opheffing<br />
van de bezwaren tegen een tusschenkomst van de Regeering<br />
om het Onderwijs algemeen en verplichtend te maken.<br />
Al terstond begrepen de Anti-revolutionairen, dat men<br />
middelen zocht om de vrijheid van onderwijs, voor zoover zij<br />
nog door de Grondwet gewaarborgd werd, tot een doode letter
ANTI-SCHOOLWETVERBOND. 129<br />
te maken, en daartoe zou niet 1 e e r-, maar Schoolplich t,<br />
gecontroleerd door den sterken arm der liberale partij-regee-<br />
ring, moeten leiden. In Mei 1872 deed toen de heer J. Voorhoeve<br />
H.Czn. het voorstel, om een A nt i-s choolwet ver bond<br />
in het leven te roepen, dat zich ten doel stellen zou, on v e rw<br />
ij ld verandering aan te brengen in de Grond- en Schoolwet<br />
en daarin die wijzigingen te bewerken, welke door de Vereen.<br />
voor Christ. Nat. Schoolonderwijs in hare algemeene vergadering<br />
van 1869 waren aangenomen. Groen en ook Dr. A. Kuyper,<br />
wiens naam allengs als leider der Anti -revolutionaire partij<br />
naast dien van Groen begon genoemd te worden, hadden<br />
adhaesie aan zijn plan geschonken en, hoewel de Vereen. voor<br />
C. N. S. 0. besloot eene afwachtende houding aan te nemen,<br />
kwam toch het a n t i-s chool wet v er b ond tot stand, dat<br />
zich als middelen tot bereiking van zijn streven bedienen zou<br />
van : 1° bewerking der publieke opinie, 2 0 petitieonementen bij<br />
de Overheid en 3° het oefenen van invloed op de verkiezingen.<br />
Het tweede der genoemde middelen zou men echter niet aanwenden<br />
dan wanneer het aantal leden van den bond ][0.000<br />
bedroeg. Wij keeren echter tot de politieke geschiedenis terug.<br />
Wie mocht dan, nu het ministerie Heemskerk-Van Zuylen<br />
gevallen was, bekwaam en geschikt geacht worden om de zoo<br />
ondankbare en moeilijke taak van de Regeering te aanvaarden<br />
? Men moest ook van liberale zijde erkennen, dat de liberale<br />
beginselen niet konden strekken tot aanbeveling, wijl proef<br />
na proef, ook door liberale ministers genomen, gebleken was,<br />
mislukt te zijn. Men fluisterde wel onder de doldriftige vereerders<br />
van Thorbecke van een derde Kabinet, dat zijn naam<br />
dragen zou, maar bij de toenemende verdeeldheid ook onder<br />
de Liberalen, vreesde men toch dat de . invloed, welke het zou<br />
bezitten, allicht evenzeer zou afgenomen zijn als de kracht van<br />
het tweede Ministerie reeds bij het eerste achter gestaan had.<br />
Ook in de liberale kringen begon men te mokken over den<br />
partij- en personenstrijd van de laatste tientallen jaren en van<br />
het op het spel zetten van 's lands belangen, ten einde eigen<br />
eerzucht te bevredigen, en juist in dat opzicht wachtte men van<br />
Dl. VIII. 15
1 30 HET NIEUWE KABINET.<br />
Thorbecke en de zijnen niet veel heil. Vooral de laatste overwinning<br />
van de Liberalen scheen den meest scherpzinnigen<br />
onder hen een voltooiing van hun nederlaag ; immers, nimmer<br />
zou men van de overzijde den strijd tegen het Kabinet vergeten<br />
en nimmer het vergeven, dat men het onverdiend vallen<br />
deed. Het eenige, wat men mogelijk achtte, was, dat onder de<br />
vrienden en geestverwanten van Thorbecke naar nieuwe ministers<br />
zou gezocht worden, zonder dat zelfs zijn naam bij de vorming<br />
werd vermeld.<br />
Van Reenen, aan wien de Koning de vorming van een<br />
nieuw Ministerie opgedragen had, kon niet slagen, waarop Z. M.<br />
de adviezen inwon van den heer Mackay, den vice-president<br />
van den Raad van State en den heer Philipse, den voorzitter<br />
der Eerste Kamer, en zoo vond men dan eindelijk, 1 Juni,<br />
de namen der nieuwe ministers in de Staats-courant vermeld.<br />
Als Minister van Binnenlandsche Zaken was Fock, de burgemeester<br />
van Amsterdam, opgetreden, Roest van Limburg aanvaardde<br />
de portefeuille voor het Buitenland, Van Lilaar die<br />
van Justitie, De Waal van Kolonien, Brox van Marine, Van<br />
Mulkens van Oorlog, terwijl Van Bosse andermaal de zorg<br />
voor de Financien op zich nam. Straks werden de Ministerien<br />
van de beide Eerediensten opgeheven, terwijl de administratieve<br />
zaken van de beide departementen door Van Bosse en Van<br />
Lilaar zouden worden beheerd. Reeds hierdoor keerde het Kabinet<br />
velen tegen zich. Maar straks zou het zich door de verkiaring<br />
zijner politieke beginselen nog meer vijanden maken.<br />
Nauwelijks was de Kamer bijeengekomen, of het Antirevolutionaire<br />
lid Koorders interpelleerde de Regeering om haar<br />
opheldering to vragen over de Kabinetsformatie, de Koloniale<br />
politiek en de herziening der Wet op het Lager Onderwijs.<br />
Geharnast stonden bij dit debat de beide partijen tegenover<br />
elkaar ; van de eerie zijde begaven zich Gef ken, Koorders en<br />
meerdere Anti- revolutionairen in 't krijt ; van de andere streden<br />
Jonckbloet en andere Liberalen met even scherpe wapenen,<br />
totdat het Ministerie zich bij deze laatsten aansloot met de<br />
verklaring, dat men in de Wet op het Lager Onderwijs van dit
DE CONSERVATIEVEN. 131<br />
Ministerie geen wijziging te wachten had. De Anti- revolutionairen<br />
schaarden zich terstond tegen het Kabinet en dit had<br />
van nu of ook de oppositie van de Roomschen te doorstaan,<br />
die door een „mandement der bisschoppen," in 1868 uitgevaardigd,<br />
nader ingelicht waren aangaande het ware karakter van<br />
den schoolstrijd.<br />
Langzamerhand begon de conservatieve partij, ten gevolge<br />
van den schoolstrijd, zich geheel in de hoofdpartijen op te lossen.<br />
Voornamelijk was dit te danken aan de scherpe belijning<br />
van de beginselen der Anti-revolutionaire en andere partijen<br />
door Groen van Prinsterer, die in dien tijd zijn „Nederlandsche<br />
Gedachten" uitgaf, daarin de onhoudbaarheid van de halfslachtige<br />
stelling der Conservatieven duidelijk deed aan het licht treden<br />
en hen drong, om zich of voor Schoolwetherziening te verklaren,<br />
Of in de gelederen der Liberalen een toevlucht te zoeken. Onverbiddelijk<br />
was Groen op dit punt tegenover zijne beste vrienden<br />
zelfs, en de ervaring heeft bewezen, dat hij wel zag. Waren<br />
tot nu toe nog onder de Anti-revolutionairen medegerekend<br />
mannen, die nog niet overtuigd waren van het verderfelijke en<br />
onhoudbare der Staatsschool, thans was de onderwijsquestie het<br />
s h i b b o l e-t h van de partij en afgesneden werden alien, die op<br />
het stuk van de schoolwijziging niet medegingen of aarzelden,<br />
en tegen het non possumus van het Kabinet den strijd<br />
niet mede aanbonden. Zoo werd de partij innerlijk gezuiverd<br />
en in plaats, dat het aantal harer geestverwanten verminderde,<br />
groeide het te meer aan naarmate de banden steeds sterker<br />
aangetrokken werden tusschen hen, die op staatkundig gebied<br />
samengingen met den Anti-revolutionairen leider en hen, welke<br />
op kerkelijk gebied tot de Gereformeerden behoorden. Langzamerhand<br />
begon Groen zich sterker te gevoelen en toen de<br />
Liberalen het onrechtmatige van den strijd wilden aantoonen<br />
door de bewering, dat deze niet gewijzigd worden kon met<br />
het oog op art. 194 van de Grond wet, toen was ook Groen's<br />
antwoord gereed : „Welaan, dan herziening der Grondwet om<br />
artikel 194."<br />
Vooral bleek de kracht van het Anti-revolutionaire begin-
I 32 DE ANTI- REVOLUTIONAIRE PARTIJ.<br />
sel bij de stembus van 1869. Het was duidelijk, dat het er<br />
den leider om te doen was, te zien, op wie hij in den strijd<br />
rekenen kon. Ofschoon vele Conservatieven geneigd waren op<br />
politiek, vooral ook op godsdienstig terrein, met Groen mede<br />
te gaan, toch dweepten zij nog met de, naar hun wijze van<br />
zien, mogelijke en zoo door hen gewenschte neutrale school,<br />
daar zij den invloed der beslist kerkelijken in de school duchtten.<br />
„Dan ga ieder zijns weegs," zeide Groen, die de openbare<br />
bestrijding van den liberalen tegenstander verre verkoos boven<br />
den dubbeizinnigen steun van halve geestverwanten. Daarmede<br />
hadden dan ook de Conservatieven hun vonnis geveld : zij los•<br />
ten zich in de overigen op en straks ging hun naam zelfs verloren.<br />
Zoo was dan voor of tegen art. 194 de vraag, die de<br />
stembus van 1869 beheerschte. Krachtige medestanders vond<br />
de onvermoeide kampioen voor het Christelijk Onderwijs in<br />
Dr. A. Kuyper, Keuchenius en Wormser, en van hun trouw<br />
was hij zeker. Dit kon niet zoo onvoorwaardelijk worden gezegd<br />
van het groeiend aantal leden der beide Kamers, die ge-<br />
zegd werden de Anti-revolutionaire beginselen te belijden ; reeds<br />
hunne aanzienlijke positie in den lande scheen hen sterk naar<br />
de conservatieve partij te doen overhellen. Den grootsten aanhang<br />
had Groen echter bij het zoogenaamde „volk achter de<br />
kiezers" en mocht het niet dadrom zij n, toch ongetwijfeld<br />
oefende dit invloed uit ; vele predikanten in den lande stonden<br />
aan zijne zij de en dat te meer, waar strijd tegen de liberale<br />
politiek en tegen de godsdienstlooze school en afkeerigheid<br />
van de moderne theologie vruchten van denzelfden boom heeten<br />
mochten.<br />
Onder de liberale woordvoerders, welke bij al hunne onderlinge<br />
verdeeldheid het toch alien hierover eens waren, dat<br />
art. 194 bewaard moest worden als de hoeksteen van Neerland's<br />
welvaren in de toekomst, behoorde Dr. Jonckbloet, die,<br />
na geruimen tijd als hoogleeraar in de letterkunde te Groningen<br />
gefungeerd te hebben, tot lid der Kamer verkozen was en<br />
in 1866 reeds den handschoen tegen Groen had opgenomen,<br />
om, in weérspraak met diens verklaringen, te betoogen, dat
JONCKBLOET EN LAMPING. 133<br />
art. 194, ofschoon geen onbeperkte vrijheid, toch vrijheid van onderwijs<br />
verzekerde ; dat het openbaar onderwijs door den Staat<br />
ingesteld, aangekweekt, aanbevolen en beschermd, op den voorgrond<br />
moest staan ; dat aan het bijzonder onderwijs recht van<br />
bestaan niet meer verzekerd was en het daarbij voorwaarden<br />
had te vervullen, door den Staat gesteld, welke het uitvloeisel<br />
waren van de overtuiging, dat de Staat geroepen en verplicht<br />
is voor het onderwijs te zorgen ; dat door concurrentie of gemis<br />
aan genoegzame scholen het degelijk onderwijs zou ondermijnd<br />
worden en dat sectescholen niet dan nadeeligen invloed uitoefenden.<br />
Dit was volgens Jonckbloet het leidend beginsel van de<br />
wet en . alleen strookende met den geest van de Grondwet. De<br />
vraag, of men na dien tijd misschien, door de ervaring geleerd,<br />
meerdere of wel geheele vrijheid van onderwijs zou kunnen<br />
toestaan, moest, volgens hem, ontkennend beantwoord worden,<br />
waarom aan de wenschen van hen, die tegen de wet van 1857<br />
optrokken, in geen geval kon worden voldaan.<br />
Op nog stouter toon liet zich de moderne predikant Lamping<br />
uit, in zijne artikelen en vlugschriften over School we th<br />
e r z i e n i n g. De tijd was, naar zijne meening voorbij, dat men,<br />
denken en spreken kon over een Christelijken Staat in offi-<br />
cieelen zin, en het Christendom was, hoeveel Groen ook daartegen<br />
mocht hebben en aanvoeren, niets dan individueele meeting<br />
en geenszins de officieele godsdienst van Staat. Dit was nu<br />
eenmaal de onafwijsbare eisch van den modernen Staat. De<br />
lagere school moest voldoen aan de behoeften van het algemeen<br />
en Icon niet anders zijn dan ze was. Wie meer wilde,<br />
moest zelf maar voor datgene zorgen, wat niet voor alien, maar<br />
voor sommigen in het bijzonder noodig scheen. Men had immers<br />
volledige vrijheid van onderwijs, waarom men zoo lang<br />
gestreden had. Het kanaal voor de gemoedsbezwaren was gegraven<br />
; wie er belang bij hadden, hadden nu te zorgen, dat zij<br />
daardoor een uitweg vonden. 't Werd, naar zijn inzien, hoog<br />
tijd, dat men den strijd opgaf tegen een onderwijs, dat door<br />
een groot deel der Natie begeerd werd en voor haar noodig<br />
was. In plaats van een soort van geestelijke curateele te willen
134 SCHOOLVERBOND VOLKSONDERWIJS.<br />
uitoefenen over het geheele yolk, deed men beter zijn krachten<br />
te gebruiken ter voorziening in de bijzondere behoeften, doch<br />
wilde men op de puinhoopen van het Openbaar Onderwijs de<br />
confessioneele school stichten, om in de kinderen, het geslacht<br />
der toekomst, aan het Liberalisme den doodsteek toe te brengen,<br />
dan zou men de Liberalen op hun post vinden.<br />
En zooals de woordvoerders dachten, zoo spraken de overigen<br />
het door hunne handelingen uit. Vooral de moderne predikanten<br />
meenden het recht en de verplichting te hebben voor<br />
de Openbare School te velde te trekken, en vergaten maar al<br />
te vaak, dat zij daardoor voor hunne richting rechten opeischten<br />
en in beslag namen, die zij aan de tegenpartij ontzegden<br />
en tegen welker verovering door anderen, zij het zich tot plicht<br />
en bevoegdheid rekenden te waken. Was de school hunner<br />
liefde en verwachting uit de beurzen hunner voorstanders gesticht<br />
en onderhouden, dan zouden zij recht gehad hebben ;<br />
dit eene ontbrak er slechts aan. Ook op practische wijze zochten<br />
zij de Openbare School te steunen door de oprichting van<br />
het School v er b on d, eene vereeniging, die het getrouw<br />
schoolbezoek door het uitreiken van belooningen zocht te bevorderen,<br />
en zeker van meer onschuldigen aard mocht gerekend<br />
worden dan de in 1870 door de heeren A. Moens en mr. A.<br />
Kerdijk gestichte vereeniging Volksonderwijs. Deze toch had<br />
niet slechts met het Schoolverbond dit gemeen, dat een althans<br />
voormalig modern predikant ze had opgericht en moderne predikanten<br />
hare krachtige pleitbezorgers waren, doch zij trad<br />
ook terstond op politiek terrein op en wilde, door invloed uit<br />
te oefenen op de keuze van leden van den ,Gemeenteraad, der<br />
Provinciale Staten en der Volksvertegenwoordiging, meerderen<br />
steun van den Staat afdwingen voor het Openbaar Onderwijs,<br />
ten einde het te versterken en te verbeteren, terwijl zij den<br />
weerzin der tegenpartij nog verhoogde door de aanmatiging,<br />
waarmede zij optrad.<br />
Niet slechts de naam, welke men de Openbare School gegeven<br />
had : „Moderne Secteschool," maar de omstandigheid, dat<br />
de modernen ha p r voorstanders waren en Roomschen en Anti-
PI ERSON . 1 3 5<br />
revolutionairen haar bestreden, maakte van den geheelen strijd<br />
een waren godsdienstoorlog tusschen de burgers van den Staat.<br />
Dit wend ook zelfs door talentvolle mannen onder de Liberalen<br />
afgekeurd. Zoo schreef Allard Pierson in zijne vlugschriften,<br />
getiteld : „De liberale partij op godsdienstig gebied" terecht :<br />
„In de werkelijkheid bezitten wij eene niet-godsdientlooze<br />
school, waarin Christelijke deugden moeten worden aangekweekt<br />
: eene school derhalve, doortrokken van een Christendom,<br />
verheven boven geloofsverdeeldheid. Er is ongetwijfeld<br />
een Christendom boven geloofsverdeeldheid ; er zijn deugden,<br />
ook dit duldt geen tegenspraak, die door dat Christendom<br />
worden aangekweekt. Dat is metterdaad het Christendom, dat<br />
in onze jeugd van Staatswege aangekweekt wordt. Men moet<br />
dit toegeven, en voorts dat dit bepaalde door den Staat in<br />
bescherming genomen Christendom gevoegelijk met den naam<br />
van „modern Christendom" of „Christendom naar de moderne<br />
opvatting" kan worden betiteld. De Staat laat dus op zijne<br />
scholen een bepaald Christendom aan de kinderen mededeelen,<br />
een Christendom zonder dogmatiek, een Christendom naar<br />
de beschrijvinge Thorbeckes. Het harde woord is dan ook uitgesproken<br />
: Onze staatsscholen zijne moderne sectescholen. Is<br />
dat woord zoo geheel onjuist ?"<br />
Voorts toonde Pierson aan dat de bewering, dat men het<br />
godsdienstig onderwijs gerust aan het gezin en de catechisatie<br />
overlaten kon, slecht geuit kon worden door hen, die van de<br />
Openbare School met recht eischten, dat zij opvoedend en degelijk<br />
onderwijs zou geven. Immers dan woog het onderricht, in<br />
het gezin en op de catechisatie ontvangen, in geenen deele op<br />
tegen den invloed, welke men van de school wachten mocht,<br />
en kon men zich integendeel vleien met de verwachting, dat<br />
er een geslacht der toekomst opgroeien zou, geheel doordrongen<br />
van den geest van het boven geschetste Thorbecke's Christendom.<br />
Dat de geheele Natie dit zou wenschen, was te dwaas<br />
om te veronderstellen, en daarom juist achtte hij de wet niet<br />
liberaal : immers drong zij aan de Natie in hare school een<br />
Christendom op, waarvan een groot deel niets weten Wilde en
1 36 HET MANDEMENT.<br />
maakte zij propaganda voor een godsdienst, welke door een<br />
groot deel der Natie verafschuwd werd.<br />
Natuurlijk vond Pierson heftige bestrijding bij zijne partijgenooten,<br />
die hem van dubbelzinnige politiek beschuldigden<br />
en wier leuze bleef, dat er volstrekt aan de wet niet mocht<br />
getornd worden en men den tegenstander niets toegeven kon<br />
of mocht. Zoo ging de schoolquestie voort om de gemoe.deren<br />
tegen elkaar te verdeelen en maakte zij alle andere belangen<br />
aan zich ondergeschikt. Reeds spraken we van het mandement<br />
der Roomsche bisschoppen, die, te 's Hertogenbosch vergaderd,<br />
een herderlijk schrijven richtten tot de geloovigen van Nederland,<br />
waarin zij dezen de plichten herinnerden, welke op hen<br />
rustten met betrekking tot de opvoeding van hunne kinderen<br />
en die der Kerk. Zij betoogden hierin, dat de Kerk niet tevreden<br />
kon zijn met eene school, die op zijn hoogst hare leer<br />
eerbiedigde en onaangeroerd liet, maar zulk eene eischte, waar<br />
de jeugd deze leer kennen en beoefenen leerde. Ofschoon zij<br />
nu toegaven, dat men niet in elke plaats eene uitsluitend<br />
Roomsche school oprichten kon en derhalve de ouders vrijlieten<br />
om, waar geen Roomsche school kon bestaan, zich met<br />
hun kinderen tot de openbare te wenden, daar moest dit steeds<br />
als een „droeve noodzakelijkheid" aangemerkt worden en moest<br />
men trachten door dubbelen ijver en waakzaamheid in 't gemis<br />
te voorzien. Waar het anders kon, daar wezen zij de ouders<br />
op hunne verantwoordelijkheid aan God voor het zieleheil hunner<br />
kinderen en keurden zij het plaatsen van Roomsche kinderen<br />
op de openbare school ten hoogste af.<br />
Scherp werd het mandement door de Liberalen bestreden,<br />
die hun school gaarne de volksschool noemden en, alsof haar<br />
die naam toekwam, nu meenden recht te hebben tot de bewering,<br />
dat de Bisschoppen hunne leeken buiten het nationale<br />
leven plaatsten, waaraan zij de minder liberale bedreiging vastkoopten,<br />
dat men hen op deze wijze evenzeer uitsloot van<br />
de vervulling van ambten en bedieningen in den Staat, aangezien<br />
deszelfs ambtenaren wel ter dege in het nationale leven<br />
moesten medegaan. Alsof, zoo antwoordden de Roomschen van
HEYDENRIJCK. 137<br />
hunne eene school, welke door de helft der Natie verfoeid<br />
werd, de volksschool heeten mocht en alsof men in de<br />
uitsluiting, waarmede de Liberalen dreigden, eenvoudig berus.<br />
ten zou.<br />
Nu de schoolquestie de verkiezingen beheerschte, werden<br />
dan ook de wenschen der verschillende partijen scherper be,<br />
lijnd en bleek het, dat de Anti-revolutionairen nog steeds bij<br />
PRINS HENDRIX DER NEDERLANDEN.<br />
het ideaal van gezindheidsscholen bleven, terwij1 de Roomschen<br />
zich tevreden stelden, wanneer men slechts geene hinderpalen<br />
ontwierp voor de stichting van bijzondere scholen. Vooral de<br />
heer Heydenrijck had in de Kamerzitting van 28 September<br />
1868 hunne wenschen geformuleerd, welke hierop neérkwamen,<br />
dat schoolgeldheffing verplichtend moest gemaakt worden<br />
voor de gemeenten, zoo deze aanspraak wilden maken op sub-
I 3 8 HET DAGBLADZEGEL.<br />
sidle uit 's Rijks kas, en alleen onvermogenden van schoolgeld<br />
zouden vrijgesteld worden ; dat men in sommige gevallen aan<br />
hulponderwijzers het recht zou verleenen om aan het hoofd van<br />
bijzondere scholen op te treden ; dat de examens meer waarborgen<br />
voor onpartijdigheid zouden geven en ook de bijzondere<br />
school zou vertegenwoordigd zijn in de examen-commission. Hoe<br />
billijk en matig deze eischen ook gesteld waren, bij de Liberalen,<br />
die nu eenmaal de macht in handen hadden, was schijn<br />
noch schaduw van toegeven te .bespeuren, en de strijd werd<br />
des te feller.<br />
In deze zitting werd eindelijk de belofte vervuld, in de<br />
troonrede van 1868 geuit, dat men zou trachten het zegel op<br />
de dagbladen of te schaffen. Het door de Regeering ingediende<br />
ontwerp werd met 41 tegen 31 stemmen aangenomen en straks<br />
eveneens door de Eerste Kamer goedgekeurd, waarna den 7den<br />
April 1869 de wet ter opheffing in het Staatsblad verscheen.<br />
Deze wet gaf een ongekende vlucht aan de journalistiek in<br />
ons land. Niet slechts konden de bestaande bladen hun formaat<br />
vergrooten, hun abonnement verlagen en het getal hunner<br />
medewerkers uitbreiden, maar ook tal van nieuwe bladen<br />
verschenen en door dit alles werd de politiek meer onder den<br />
burgerman gebracht. Van daar dat de onderwijs-questie, thans<br />
het meest aanhangig, nu hoe langer zoo meer de zaak van<br />
het Volk werd en de Natie nu met recht gezegd kon worden,<br />
door den strijd om de school in twee kampen verdeeld te zijn.<br />
Zeer in den geest der Geavanceerd-liberalen was voorts<br />
het regeeringsontwerp ter afschaffing van de doodstraf, dat door<br />
den Minister van Justitie Van Lilaar in de Kamer verdedigd<br />
werd en, na de aanneming door de Kamers, de Koninklijke sanc-<br />
tie verwierf. Wij achten het niet binnen de grenzen van dit werk<br />
(,<br />
te liggen, een oordeel over deze afschaffing uit te spreken. De<br />
Roomschen en Anti-revolutionairen stemden grootendeels tegen<br />
het ontwerp. De eersten wilden de afschaffing wel beperkt zien<br />
tot de meest klaar bewezen en grofste misdaden, doch wilden<br />
van geene opheffing hooren. De Anti-revolutionairen verdedigden<br />
de doodstraf met een beroep op de Heilige Schrift en
DE KIESDISTRICTEN. 139<br />
achtten de afschaffing daarmede in openbaren en stelselmatigen<br />
strijd. Zooveel is zeker, dat onze tijd rijk is aan moordtooneelen<br />
en dat over 't algemeen zij, die het meest teergevoelig zijn<br />
voor eigen veiligheid, in den regel anderer leven minder ontzien.<br />
Ook nog in andere opzichten maakte zich het Ministerie<br />
Fock voor de liberale partij verdienstelijk, zoo o. a. door de<br />
opheffing der beide Ministerien van Eeredienst, waardoor de<br />
Regeering het ideaal der Liberalen : volkomen scheiding van<br />
Kerk en Staat, eene schrede nader kwam.<br />
Een Ministerie, dat zoo geheel op de Liberalen steunde,<br />
en dezen dan ook zooveel mogelijk ter wille was, moest wel,<br />
uit zucht tot zelfbehoud, alle middelen in het werk stellen om<br />
hen in de meerderheid te doen blijven. Vreezende, dat bij de<br />
gewone periodieke verkiezingen van 1869, waarbij de helft der<br />
Kamerleden hun mandaat moesten doen vernieuwen of aan<br />
anderen overgeven, de liberale meerderheid in het gedrang<br />
zou kunnen komen, vooral daar ook ditmaal de leuze gesteld<br />
werd : de strijd voor of tegen het bijzonder onderwijs, nam het<br />
Ministerie de toevlucht tot een beproefd, maar minder zedelijk<br />
middel, namelijk de verandering der kiesdistricten. Op behendige<br />
wijze wist men sommige districten, waar de bevolking<br />
overwegend anti-liberaal heeten mocht, door toevoeging van<br />
een ander deel, waar de Liberalen de meerderheid vormden,<br />
voor de tegenpartij te bederven, en daar, waar de kans der Liberalen<br />
zwak stond, door aanhechting van een nieuw deel hun<br />
de overwinning te verzekeren, en op deze wijze gelukte het andermaal<br />
hen ook bij deze stembus op het kussen te houden.<br />
Veel tegenwerking had het Kabinet dan ook niet van de huidige<br />
Kamer te wachten, en zoo 't toch spoedig zijn taak moest<br />
neerleggen, was het niet ten gevolge van den weerstand, welke<br />
het in de Kamers vond, maar veeleer daaraan te wijten, dat<br />
ook dit Kabinet leed aan de. liberale ziekte : verdeeldheid<br />
in eigen boezem. Wel is waar, werd de begrooting van Kolonien<br />
niet al te gunstig in de Tweede Kamer ontvangen, doch<br />
het stond te bezien of dit reeds aan minister De Waal aanleiding<br />
geven kon zijn ontslag te nemen. Zelfs toen de Eerste
140<br />
DE CRISIS.<br />
Kamer met eene meerderheid van eene stem de begrooting<br />
voor Kolonien verwierp, mocht dat den betrokken Minister aanleiding<br />
tot aftreden geven, doch straks boden ook de Ministers<br />
WILLEM, PRINS VAN ORANJE.<br />
van Binnenlandsche Zaken, Justitie en Oorlog hunne portefeuilles<br />
aan, waarop de Koning aan Fock en Van Bosse opdroeg,<br />
hunne plaatsen te vervullen. Dezen schenen echter niet naar<br />
wensch te kunnen slagen, en het duurde tot in het volgende
HET KONINKLIJK HUIS. 141<br />
jaar, eer een nieuw Ministerie gevormd was, waarin zelfs Fock<br />
geen zitting meer had. Andermaal, thans ten derden male, trad<br />
Thorbecke op als Minister van Binnenlandsche Zaken, Brock<br />
voor Marine, Gericke van Herwijnen voor Buitenlandsche Zaken,<br />
Booms voor oorlog, Blusse voor Financien en van Bosse<br />
voor Kolonien.<br />
Inmiddels was de Koninklijke Familie niet vrij gebleven<br />
van smartelijke verliezen. Na het overlijden van zijn Vader,<br />
trof den Koning het verlies van zijn zoon Prins Willem Frederik<br />
Maurits Alexander Hendrik Karel. Op den i 5den September<br />
1843 geboren, ontwikkelde de vorstenteig zich zeer<br />
voorspoedig, totdat hij plotseling op zesjarigen leeftijd door<br />
een verraderlijke krankheid aangetast werd en ondanks alle<br />
pogingen, door de wetenschap aangewend, om het dierbaar<br />
jeugdig leven to redden, den 4den Juni overleed. Zwaar leed<br />
het Vorstelijk Gezin, vooral de Koningin onder dit verlies, dat<br />
eenigermate verzacht werd, toen den Koning het volgend jaar<br />
op den 25sten Augustus een zoon geboren werd, die de namen<br />
Willem Alexander Karel Hendrik Frederik ontving. Treffend<br />
is de groep van wit marmer, op last der Koningin door den<br />
beeldhouwer Van der Ven vervaardigd, welke in het Koninklijk<br />
Paleis prijkt en aan de herinnering van beide gebeurtenissen<br />
gewijd is. Een Cherubijn, Prins Maurits voorstellende, draagt<br />
een kind, Prins Alexander in zijn armen en reikt het zijnen<br />
treurenden Ouders toe. De: kunstenaar heeft genoeg gezorgd,<br />
dat de aanschouwer als van zelf de gedachte voelt opreizen,<br />
dat de gestorvene den jonggeborene ten beschermengel zijn en<br />
hem langs een bebloemd levenspad leiden wil.<br />
Vijftien jaar later, den eersten Maart 1865, trof den Koning<br />
een nieuwe slag in het overlijden van zijne lieve moeder Anna,<br />
Paulowna, die hij steeds zoo hoog waardeerde. Reeds van Februari<br />
af werd zij door hevige borstaandoening gekweld, en<br />
van dien tijd af werden de berichten van Zorgvlied, waar zij<br />
verblijf hield, steeds meer onrustbarend, totdat zij op genoem-<br />
den datum op 70-jarigen leeftijd overleed. Zij was eene vrouw,<br />
groot van verstand en met een scherpzinnigen geest begaafd,
I 42 THORBECKE VOOR DE DERDE MAAL.<br />
en wijdde zich in den laatsten tijd zeer aan de verpleging van<br />
kranken. Zij stichtte een hospitaal voor de gewonde en verminkte<br />
strijders uit den kamp met Belgie en zoowel Zorgvlied en<br />
Soestdijk, waar zij gewoonlijk verblijf hield, als Baarn en Scheveningen,<br />
welke dorpen zij vaak bezocht, houden hare nagedachtenis<br />
in dankbare herinnering. Straks werd zij naast haren doorluchtigen<br />
Gemaal in de Koninklijke grafkelder te Delft bijgezet.<br />
Men verwachtte niet bijzonder veel van het nieuwe Ministerie,<br />
ofschoon het Thorbecke onder zijne leden telde. Het<br />
tweede ministerie Thorbecke had reeds genoeg doen zien, dat<br />
het zijne levenskrachten jaarlijks opteerde en dat het ook den<br />
leider onmogelijk was, een homogeen Kabinet te vormen. Bij<br />
zijn derde optreden gaf het hiervan nog meer blijk, tenzij men<br />
wijzen wil op de ongekrenkte vasthoudendheid, waarmede men<br />
zich tegen de eischen van andere partijen verweerde, waar het<br />
de zoogenaamde School der Natie betrof ; op dit punt stond<br />
men aaneengesloten als een muur. Daarentegen was en wat de<br />
Koloniale zaken, belastingen, kiesrecht en verdediging betreft,<br />
ook in dit Ministerie dezelfde verdeeldheid als vroeger. 't Zou<br />
onbillijk zijn, hiervan den leider een verwijt te maken. Het lag<br />
in den aard der zaak, dat hem niet die geestkracht meer kenmerkte,<br />
welke hij twintig jaren vroeger getoond had, toen hij<br />
zich voor 't eerst aan de regeeringstafel plaatste , maar bovendien<br />
waren het de verdeeldheden in den boezem der partij,<br />
welke elk streven verlamde. Hierbij kwam, dat na 1848 het<br />
eerie Kabinet het andere als om strijd verdrong, doch nagenoeg<br />
elk der opvolgende Ministerien althans getracht had, door<br />
de uitvoering van een zeker deel der Grondwet, hare liberale<br />
neigingen te toonen, zoodat er weinig belangrijks op wetgevend<br />
gebied te doen overig bleef. Ook dit bracht als van zelf mede,<br />
dat de gedachten van Natie en Kiezers bij den strijd om den,<br />
school beperkt bleven. Op dit punt nu was Thorbecke onveranderlijk<br />
dezelfde gebleven, gelijk mede bleek uit de wijze, waarop<br />
eene interpellatie van het kamerlid Van Loon over de<br />
questie door en in de Tweede Kamer behandeld werd. En<br />
toch scheen ook hierin een kentering te zullen komen. Immers,
DE FINANCI1N. 143<br />
bij de nieuwe zitting in September 1871 luidde het in de<br />
Troonrede : „Onze instellingen van onderwijs beantwoorden over<br />
het algemeen aan het doel. Intusschen behoeven sommige vakken<br />
aanvulling of nieuwe regeling, die voorbereid wordt." Ofschoon<br />
bier nu slechts van vakken gesproken werd, hoopten<br />
de tegenstanders der Wet, dat zij eindelijk gelegenheid zouden<br />
ontvangen om een beroep te doen op het billijkheidsgevoel<br />
van het Ministerie en de liberale meerderheid. Het was intusschen<br />
niet aan het derde ministerie Thorbecke vergund, deze<br />
gelegenheid aan te bieden. Zooals we gezien hebben, had dezelfde<br />
Minister bij zijn eerste optreden de Natie beloofd om,<br />
door vereenvoudiging in het staatsbeheer, aanzienlijk te zullen<br />
bezuinigen. In plaats daarvan was de liberale staatshuishouding,<br />
die alle zorgen zoo gaarne op de Regeering deed aankomen,<br />
steeds kostbaarder geworden. Aanvankelijk was dit<br />
niet opgemerkt, daar men, dank zij de ruime Indische baten,<br />
steeds een goede kas had. Wel waren er onder de oppositie<br />
velen geweest, die herhaaldelijk op dezen misstand hadden<br />
gewezen, doch zoo lang men nog voor batige saldo's stond, had<br />
men zich tamelijk kalm bij de zaken neergelegd. Eerst toen<br />
er hoe langer zoo meer aangedrongen werd op losmaking der<br />
Indische financien van die van het Moederland, ten einde de<br />
baten voor de Kolonien zelf mochten aangewend worden, toen<br />
de Liberalen al sterker optraden voor een hervorming van het<br />
cultuurstelsel, waardoor de baten van de Kolonien weldra tot<br />
het verleden zouden behooren, toen bovendien de accijnsen<br />
afgeschaft werden, waardoor het Rijk veel minder imkomsten<br />
ontving, zag men de noodzakelijkheid in, om op andere wijze<br />
de al meer groeiende tekorten te dekken. Van liberale zijde<br />
was reeds dikwijls aangedrongen op een belasting op de inkom-.<br />
sten, waardoor men zich voorstelde, dat ieder naar vermogen<br />
tot de behoeften van den Staat zou bijdragen. Velen, zoowel<br />
in als buiten de Kamer, hadden zich voortdurend tegen de<br />
zaak verklaard, en niet geheel ten onrechte maakte men de<br />
opmerking, dat deze belasting het meest drukken zou op die<br />
lieden, wier inkomsten bekend waren, en dat zij te weinig
1 44<br />
TRORBECKE'S DOOD.<br />
rekening zou kunnen houden met de veranderlijkheid der inkomsten,<br />
met de behoeften der gezinnen, met de meer of minder<br />
gunstige plaatselijke omstandigheden en dat zij tot ontduiking,<br />
bedrog en zelfs tot meineed aanleiding geven zou.<br />
Hoewel door verschillende Ministerien en- vooral door Van<br />
Bosse sterk op de heffing aangedrongen was, toch had men<br />
daarin niet kunnen slagen, wijl ook velen onder de Liberalen<br />
den of keen der Natie van eene inkomstenbelasting deelden.<br />
Toch beproefde ook Blusse andermaal de meerderheid der<br />
Kamer voor het gelief koosd ideaal te winnen. W61 trachtten<br />
enkele liberale leden den Minister te steunen en door verschillende<br />
amendementen het ingediende ontwerp aannemelijk<br />
te maken, doch zij vermochten den Minister niet te redden en,<br />
nadat amendement na amendement gevallen was, werd de geheele<br />
wet met overgroote meerderheid van stemmen verworpen,<br />
waarap Blusse natuurlijk den Koning zijne portefeuille aanbood.<br />
Reeds was de leider van het Kabinet krank, toen de Minister<br />
van Financien zijn ontslag nam. Korten tijd daarna overleed<br />
Thorbecke, de man, die tot driemalen toe in naam des Konings<br />
het schip van Staat had bestuurd en wien om zijne zeldzame<br />
talenten voorzeker eene eervolle plaats onder de Nederlandsche<br />
Staatslieden toekomt. Aan hem had de liberale partij<br />
inderdaad hare jaren van fortuin te danken en hij wist zelfs<br />
zijnen tegenstanders ontzag in te boezemen. Daar tegenover sta,<br />
dat hij eene ware partijregeering wist te grondvesten en meer<br />
dan eenig ander de Natie trachtte te doorzuren van liberale<br />
beginselen op staatkundige en moderne theorieen op godsdienstig<br />
gebied, terwijl hem alle gevoel voor de rechten der minderheden<br />
vreemd scheen te zijn.<br />
Nadat Van Bosse eenigen tijd de Binnenlandsche Zaken<br />
na den dood van Thorbecke beheerd had, kondigde de<br />
Staatscourant in Juli de benoeming van het nieuwe Ministerie<br />
aan. Geertsema trad voor Binnenlandsche Zaken, Gericke van<br />
Herwijnen voor Buitenlandsche Zaken, De Vries voor Justitie,<br />
Franssen van de Putte voor Kolonien, Van Delden voor Finan-<br />
Oen, Van Limburg Stirum voor Oorlog en Brock voor Marine op.
GEERTSEMA-DE VRIES, 145<br />
Vooral van De Vries, die griffier van de Noord-Hollandsche<br />
Provinciale Staten geweest was, hadden de Liberalen<br />
grootsche verwachtingen, en men achtte in hem een tweeden<br />
Thorbecke aan het bewind te zien treden. Overigens wist men<br />
wel, wat men van het nieuwe Kabinet te wachten had. Franssen<br />
van de Putte was zelfs een Thorbecke te liberaal geweest<br />
en ook Geertsema overtrof hem in vooruitstrevende beginselen.<br />
Wat de nieuwe belasting betreft, scheen het dat Zijne Majesteit<br />
zelf bij het beginsel van het vorig Kabinet wilde volharden,<br />
aangezien Van Delden als een sterk voorstander van<br />
eene inkomstenbelasting bekend stond. Welhaast zou het echter<br />
blijken, dat zij evenmin als hun voorganger in staat waren,<br />
aan de eischen der verdeelde liberale partij te voldoen. Bij de<br />
opening der Kamers in 1872 werd gerept van een legerwet,<br />
eene nieuwe wet op de rechterlijke organisatie en op het hooger<br />
onderwijs, maar het lager onderwijs bleef onaangeroerd.<br />
Weldra toonde het Kabinet, dat het zich niet tot ijdele beloften<br />
wilde beperken.<br />
Wij zagen reeds, hoe de heer Voorhoeve in dit jaar het<br />
Anti-Schoolwetverbond oprichtte, dat onder zijn programma<br />
mede opnam het bewerken van de publieke opinie. Krachtiger<br />
dan dit verbond, droeg daartoe echter bij de uitgave van de<br />
Standaard, waarvan het eerste nummer op i April 1872 verscheen,<br />
met Dr. A. Kuyper als hoofdredacteur. Machtig was de<br />
invloed, welke van dit blad uitging en in gemoede, Groen had<br />
in Dr. A. Kuyper niet slechts een talentvol, maar ook een sterken<br />
medewerker en medestrijder voor de Anti-revolutionaire<br />
beginselen gevonden.<br />
Het geheele Vaderland, met uitzondering van de Roomsche<br />
bevolking, had dit jaar feest gevierd ter herdenking aan de verlossing<br />
van Spanje. Vooral de herinnering aan de verlossing<br />
van Den Briel bracht de harten in beweging, en met recht<br />
mocht de feestredenaar getuigen in zijne toespraak : de Vaderlandsche<br />
feestviering te Brielle op 1 April 1872: „Zoo lang dit<br />
yolk nog eerbied heeft en liefde gevoelt voor zijne geschiedenis,<br />
zal het dien dag in waarde houden, als den dageraad der ver-<br />
DI. VIII. m
146 IN DEN BRIEL.<br />
lossing van het verdrukte Nederland, als den geboortedag van<br />
den vrijen Nederlandschen Staat . . . . Wel mochten onze<br />
vaderen, nu horiderd jaar geleden, dien blijden dag plechtig<br />
vieren en den Almachtigen God loven en danken voor de weldaden<br />
aan de stad Brielle en de gansche Republiek bewezen.<br />
Dankgebed en psalmgezang stegen ten hemel, kanongebulder<br />
en klokgelui weergalmden, vlaggen en wimpels wapperden in<br />
de fraai versierde straten. Maar hoeveel luisterrijker nog is het<br />
feest, dat wij heden vieren, nu weder een eeuw is verstreken.<br />
Nu is het niet deze stad alleen, die den juichtoon aanheft,<br />
maar gejuich en gejubel weerklinken door het geheele land.<br />
Nu is gansch Nederland in feestgewaad gedoscht :- jong en oud<br />
verdringen zich om hunne vreugde te toonen . . .. En te recht<br />
mag onze blijdschap luider klinken dan die van onze vaderen,<br />
want al de zegeningen, door de afwerping van het Spaansche<br />
juk, aan Nederland ten deel gevallen, wij genieten ze ruimer<br />
en vollediger dan ooit onze voorouders ze genoten hebben, ook<br />
op het toppunt van hun bloei. Welk geslacht ook immer Neerlands<br />
verlossing dankbaar herdenken mocht, voor het onze is<br />
die dankbaarheid een dubbele plicht . . . . Laat alien wijd en<br />
zijd verkondigen, dat het vrije Nederland feest viert. Ziet, onze<br />
beminde Koning is met ons ten hoogtijd opgegaan. De door_<br />
luchtige nazaat van Willem van Oranje heeft willen deelnemen<br />
aan de gedachtenisviering der Nederlandsche vrijheid, die de<br />
roem is van zijn geslacht en daardoor op nieuw een blijk gegeven,<br />
hoe in dit gelukkige land Vorst en Volk een zijn."<br />
Zoo was het dan ook. Vergezeld van de Prinsen had de<br />
Koning zich naar Den Briel begeven om door zijne tegenwoor-<br />
digheid de feestvreugde te verhoogen, om deel te nemen aan<br />
de gedachtenisviering van een strijd, waarvan hij zelf met zijn<br />
yolk de heerlijke vruchten genoot en met zijn yolk gezamenlijk<br />
God te danken. Men had te Brielle besloten, een blijvend<br />
monument op te richten ter herinnering aan den zegen en de<br />
laden van het voorgeslacht, en wijI men naast God aan stoere<br />
zeelieden den overgang der stad te danken had, zoo had men 't<br />
plan opgevat, een toevluchtsoord te vestigen voor oude en ver-
VERDEELDHEID. 147<br />
minkte zeelieden. Met veel belangstelling was dit plan door<br />
geheel 'het land ontvangen en, door den Koning vorstelijk voorgegaan,<br />
zonden Nederlanders uit alle oorden hunne bijdragen<br />
in. Behalve het Asyl, wilde men ook een beeld plaatsen, eene<br />
nimf, de Nederlandsche vrijheid yoorstellende, welke, uit zee<br />
opgerezen, hare banier hier verhief, en tot het leggen van den<br />
eersten steen van dit monument had de Koning zich naar hier<br />
gespoed.<br />
Onverdeeld was deze feestviering in den lande niet. De<br />
Roomschen, hoe zeer zij ook bij andere gelegenheden getoond<br />
hadden. gaarne deel to nemen, waar het eene huldebetooning<br />
aan Oranje of aan den_ Koning gold, meenden hierin niet te<br />
mogen medegaan. Volgens hen was koning Filips de wettige<br />
overheid en had men zich niet door geweld aan zijn bestuur<br />
mogen onttrekken. Ja, men noemde zelfs het heldenbedrijf der<br />
Watergeuzen een revolutionair feit. Vlugschriften verschenen om<br />
de Watergeuzen vrij te pleiten van de beschuldiging der Roomschen,<br />
dat zij boeven en zeeroovers zouden geweest zijn, wier ruw<br />
geweld men vereeren wilde. Langzamerhand werd de toon in de<br />
elkaar verdringende brochures bitter, en zeker is het treurig te<br />
moeten vermelden, dat om het nationaal monument te Brielle<br />
Roomschen en Protestanten elkander uittarten en bedreigden.<br />
In den zomer van 1872 had de Koning het plan gevormd<br />
om de Noordelijke provincien onzes lands een bezoek te brengen,<br />
toen droevige omstandigheden in den schoot der Koninklijke<br />
familie hem verhinderden. Aan het einde van het jaar<br />
187o, op den 6den December, was Prinses Frederik ten grave<br />
gedaald, terwijl in 1871 's Prinsen dochter, de koningin van<br />
Zweden, overleed. De overgebleven dochter van prins Frederik<br />
huwde in hetzelfde jaar met den Vorst von Wied, welk<br />
huwelijk den_ 28sten Juni 1872 met de geboorte van een zoon<br />
gezegend werd. In plaats van naar het Noorden, trok de Ko-<br />
ning naar Luxemburg, waar Prins Hendrik zijne geliefde ge-<br />
malin door den dood had verloren. De overledene was eene<br />
rijk begaafde vrouw, die met haren vorstelijken gemaal in<br />
hoogst gelukkigen echt leefde.
148 AFSCHAFFING VAN PLAATSVERVANGING.<br />
Inmiddels was het Ministerie Geertsema-De Vries weinig gelukkiger<br />
dan zijn voorgangers. Reeds 't ontwerp op de rechterlijke<br />
organisatie, tegen het einde van Mei '73, dus nog voor de<br />
periodieke verkiezingen ingediend, werd met 39 tegen 37 stemmen<br />
verworpen door de Tweede Kamer. Zoo werd het al spoedig<br />
duidelijk, dat of minister De Vries niet beantwoorden kon<br />
aan de verwachtingen, welke zijne partij van hem gekoesterd<br />
had, Of dat de verdeeldheid in den boezem der partij ook<br />
hem booze parten speelde. Straks leed echter de minister van<br />
Oorlog, de heer Van Limburg Stirum, nog gevoeliger nederlaag.<br />
Reeds lang was van verschillende zijden op afschaffing<br />
der plaatsvervanging in het leger aangedrongen. Een groot deel<br />
der Natie was langzamerhand de meening toegedaan, dat juist<br />
het plaatsvervangingsstelsel 't gehalte van den militairen stand<br />
bedierf en persoonlijke dienstplicht eene vermenging van stand<br />
in het Leger zou bewerkstelligen, welke niet anders dan gun8tig<br />
werken kon. Vooral hadden vele woordvoerders der liberale<br />
partij zich verklaard tegen het onzedelijk beginsel, dat bij de<br />
plaatsvervanging voorzat, hetwelk niet slechts de laagste standen<br />
bij voorkeur in 't leger bracht, maar ook landskinderen van de<br />
verplichting ontsloeg om het Vaderland te verdedigen, terwijl<br />
bovendien de klassenhaat sterk gevoed werd door de overweging,<br />
dat men voor geld anderen blootstelde aan de lichamelijke<br />
en zedelijke gevaren van een leven, dat men zelf niet<br />
verkoos. Dit was volgens hen een voorrecht, aan den rijkdom<br />
we door de wet gegund, maar in geen enkel opzicht te verde •<br />
digen ; in een woord, het was zoo conservatief mogelijk. Toch<br />
bleek het, dat niet alle Liberalen zoo over de zaak dachten,<br />
want toen straks de minister Van Limburg Styrum, een groot<br />
voorstander van persoonlijke dienstplicht, een ontwerp indiende,<br />
waarvan de afschaffing der plaatsvervanging de grondslag was,<br />
werd het met 43 tegen 25 stemmen verworpen. Dit was dan<br />
ook wel te verwachten, daar de zaak order de Natie niet genoeg<br />
voorbereid was. Het nemen van hulptroepen, van vreemden<br />
ter zijner verdediging, zit den Nederlander als in het bloed,<br />
ook al ontbreekt het hem niet aan moed en standvastigheid
HET ONTWERP AFGESTEMD. 149<br />
waar hij tot eigen verweer optreden moet. De vreemde huurlingen<br />
daarenboven hebben zich hier gewoonlijk zoo door hun<br />
zijn en handelen geteekend, dat men zich gewoon gemaakt had,<br />
om met zekere minachting op den soldatenstand neer te zien,<br />
en deze was en hierdoor en door _ de omstandigheid, welke we<br />
boven noemden, dan ook werkelijk tot cen laag peil gedaald,<br />
waarom ouders inderdaad er tegen opzagen hunne zonen in het<br />
kazerneleven te zenden. Ten platten lande en bij den kleinen<br />
burgerstand zag men bovendien groot bezwaar in het onttrekken<br />
van den jonkman aan zijne burgerlijke werkzaamheden.<br />
Kortom, in de Natie leefde het denkbeeld gansch niet, wat<br />
men van de zij de der voorstanders ook aanvoeren mocht voor<br />
het gepaste en billijke van den persoonlijken dienstplicht. Wel<br />
sloeg men later, door de ondervinding geleerd, een meer praktischen<br />
weg in door de oprichting van den Anti-dienstvervangingsbond,<br />
en deze nam aanvankelijk een schijnbaar hooge<br />
vlucht, maar wel beschouwd waren de leden of zelf militairen<br />
Of zij zochten de toekomst hunner kinderen in den militairen<br />
stand, en voorts hebben de vlugschriften en voorlezingen, van<br />
wege den Bond uitgegeven of gehouden, in deze tot zelfs op<br />
onzen tijd geen verandering kunnen brengen.<br />
Hoe het zij, mocht de geringe meerderheid, waarmede<br />
het ontwerp op de rechterlijke organisatie verworpen werd,<br />
niet van dien aard gerekend worden, dat de minister van Justitie<br />
zich tot aftreden genoopt zag, minister Van Limburg<br />
Styrum meende den Koning de portefeuille te moeten aanbieden.<br />
De Koning, die het advies van de heeren Van Reenen<br />
en Van Lynden van Sandenburg ingewonnen had, meende<br />
echter de crisis niet over het geheele Ministerie te moeten uitbreidene<br />
De verkiezingen hadden de liberale partij in de Kamer<br />
nagenoeg gelaten zooals zij was ; tegenover de plaatsen, door<br />
de Anti -revolutionairen gewonnen, hadden de Roomschen aan<br />
invloed verloren, terwijl ook de Conservatieven bij de verkiezingen<br />
schade geleden hadden. Voor deze Kamer, welke in<br />
plaats van Van Reenen den heer Dullert tot voorzitter koos,
150 DE KONING IN HET NOORDEN.<br />
trad nu het gezuiverde Kabinet Geertsema-De Vries andermaal<br />
op, zij het dan ook voor korten tijd.<br />
In het begin van Mei 1873 had den Koning eindelijk aan<br />
zijn lang gekoesterd voornemen om het Noorden te bezoeken,<br />
gevolg gegeven. — Allereerst lag Assen aan de beurt, bij welke<br />
gelegenheid Zijne Majesteit ook de kolonie Frederiksoord een<br />
bezoek bracht. Van Drente begaf de Koning zich naar Friesland.<br />
Kenmerkte de Koning zich gedurende de geheele reis<br />
door zijne minzaamheid en populariteit, vooral te Leeuwarden<br />
toonde hij hartelijke belangstelling in het volksleven van het<br />
Noorden, zoo eigenaardig in zeden en gewoonten, gelijk dan<br />
ook de bevolking vaak op de meest treffende wijze hare liefde<br />
voor Oranje en hare vreugde over 's Konings bezoek aan den<br />
dag legde. Nadat de Koning den 1 8den Mei de godsdienstoefening<br />
in de Martinikerk te Groningen had bijgewoond, bracht<br />
hij denzelfden dag, door zijn adjudant en den beer Van Heiden<br />
Reinestein begeleid, een bezoek aan den vader van den<br />
bij Atjeh gesneuvelden (straks spreken we nader over den<br />
strijd) generaal Kohler. Ofschoon de Koning ook bier weder<br />
met een waar menschlievend hart de inspraak van zijn natuurlijk<br />
gevoel volgde, was het gansche land in verrukking over<br />
's Konings teedere belangstelling. In eigen persoon wilde hij<br />
den grijsaard zijn leedwezen betuigen, wijl de dood hem een<br />
steun en den kinderen des overledenen een lief hebbend vader<br />
ontroofd had. Tevens betuigde de Koning hoe zeer hij den<br />
dood van den dapperen bevelhebber als een verlies voor het<br />
leger en den Staat beschouwde.<br />
Vijf dagen later zou te Heiligerlee een monument ont-<br />
huld worden ter eere van den jeugdigen graaf Adolf van Nassau,<br />
die in 1568 met zijn heldenbloed de eerste overwinning<br />
in den tachtigiarigen strijd had behaald. Reeds had een warm<br />
vaderlander vijftig jaren geleden eene eenvoudige naald ter<br />
plaatse opgericht, welke echter straks door een meer passend<br />
gedenkteeken vervangen werd. De prins van Oranje en prins<br />
Hendrik hadden het feest van de eerste steenlegging bijgewoond.<br />
Thans was de Koning zelf met de prinsen Hendrik,
TE HEILIGERLEE. 1 5 I<br />
Frederik en Alexander tegenwoordig. Ondanks de zware regens<br />
had zich eene onafzienbare schare, uit alien rang en stand, op<br />
het feestterrein verzameld, waar eene sierlijk ingerichte tribune<br />
straks den Koning met de Prinsen ontving. Nadat de feestrede<br />
door prof. Hofstede de Groot uitgesproken was, zongen de aanwezigen<br />
het „Wilhelmus" en 't tweede couplet van het „Wien<br />
Neerlandsch bloed," waarop de Koning last gaf het omhulsel<br />
van het monument te laten vallen. leder was vol bewondering<br />
voor het kunststuk, dat zich thans aan aller oog vertoonde, en<br />
ook Zijne Majesteit gaf den beiden vervaardigers, de heeren<br />
Egenberger te Groningen en Geefs te Antwerpen, zijne waardeering<br />
van hun arbeid ondubbelzinnig te kennen. Het monument<br />
stelt graaf Adolf voor op het punt van te sneuvelen, door<br />
den Nederlandschen Leeuw verdedigd. Het verheft zich op een<br />
prachtig voetstuk, door een ijzeren hek omringd, en aan de<br />
vier zijden op marmeren steenen de opschriften dragende :<br />
23 Mei 1568.<br />
De eerste zege in de tachtigjarige worsteling.<br />
GRAAF ADOLF liet hier zijn leven in den roemrijken strijd.<br />
NEDERLAND EN ORANJE VERBONDEN.<br />
Den vaderen door het nageslacht gewijd.<br />
leder gevoelde : men stond op heiligen grond en ook de<br />
Koning was er van doordrongen, getuige de gesprekken, die<br />
Zijne Majesteit met de aanwezigen hield.<br />
Straks riep Alkmaar den Koning tot bijwoning van het<br />
feest ter herinnering aan het deel, dat de veste gehad had in<br />
den vrijheidskrijg. Het wilde den dag vreugdevol herdenken,<br />
toen het den Spanjaard van voor zijne muren zag afdeinzen,<br />
en met dank aan God, na 300 jaren, zijne verlossing door<br />
een blijvend gedenkteeken vereeuwigen. Gaarne gaf Zijne Majesteit<br />
gehoor aan den wensch der burgerij, en recht feestelijk<br />
werd hij door de Alkmaarders ontvangen. Het frissche sparregroen<br />
sierde huizen en straten en menig opschrift getuigde<br />
van nationale geestdrift. Zoo las men boven de deur eener<br />
woning
152 IN ALKMAAR.<br />
De Spanjaard kwam, zag — en verloor.<br />
Hij kwam vol hoop — zij ging te loor.<br />
Hij zag — en raakte glad van 't spoor.<br />
Hij schrok — en ging er vlug van door,<br />
En Alkmaar dankt er God nog voor.<br />
Even voor 12 uren, nadat de godsdienstoefening, waarmede<br />
men 't feest gewijd had, geeindigd was, verspreidde zich<br />
de mare : „De Koning komt !" en weldra zag men hem met<br />
prins Hendrik en prins Alexander verschijnen. Uitbundig was<br />
de geestdrift bij dit eerste bezoek, dat de Koning aan Alkmaar<br />
bracht. Nauwelijks waren de vorstelijke personen in de feestzaal<br />
gekomen, of een mannenkoor voerde een feestcantate uit,<br />
„Holland's glorie," waarna freule Van Foreest, met een achttal<br />
jonge dames, op Zijne Majesteit toetrad en het volgende sprak :<br />
„Sire ! de nazaten van hen, die voor drie eeuwen alles hebben<br />
opgeofferd voor hunne vrijheid, achten zich onuitsprekelijk gelukkig,<br />
thans Uwe Majesteit in hun midden te zien en haar<br />
de verzekering te geven van hunne liefde en trouw voor het<br />
Stamhuis van Oranje." In minzame taal beantwoordde Zijne<br />
Majesteit de dochter van het heldengeslacht, dat zooveel bijgedragen<br />
heeft tot Alkmaar's verlossing. Van daar begaf de Koning<br />
zich naar het Stadhuis, om de oorspronkelijke stukken te<br />
bezichtigen, die op het beleg betrekking hebben : de brieven,<br />
door den grooten Zwijger aan de stad gezonden, de polsstok<br />
van Van der Mey, enz., waarop men zich naar het feestterrein<br />
begaf. Hier hield Dr. Nikolaas Beets de feestrede, waarbij<br />
hij in korte trekken de feiten van het beleg herdacht en Vorst<br />
en Volk vermaande om vast te houden aan het vertrouwen op<br />
Gods leiding. Tusschen het uitspreken van de feestrede was 't<br />
oogenblik gekomen, waarop Zijne Majesteit den eersten steen<br />
legde van het monument, dat ter herinnering aan Alkmaar's<br />
victoria verrijzen zou. Onder het losbranden van het geschut<br />
scheen er aan de juichkreten, welke uit de menigte opgingen,<br />
bijna geen einde te zullen komen. Toen de feestredenaar geeindigd<br />
had, begaf Zijne Majesteit zich naar het Raadhuis, waar
'S KONINGS RECHTERHAND. 153<br />
de schoone en aan historische herinneringen zoo rijke optocht<br />
langs hem voorbij trok. Treffend waren de woorden, welke Zijne<br />
Majesteit sprak bij het instellen van een dronk op Prins Hendrik,<br />
zijn broeder. „Mijne heeren," zoo sprak de Koning, „bij<br />
gelegenheid van het eeuwfeest te Brielle was ik zoo vrij en ik<br />
neem heden dezelfde vrijheid om uit te spreken, wat ik gevoel<br />
en wat ik beschouw als een goede tijding voor elk vaderlandslievend<br />
hart. Dat onzer aller vader, de onvergetelijke en onvergelijkelijke<br />
Prins Willem de Eerste, zijn broeder Lodewijk<br />
van Nassau zijn rechterhand noemde, is bekend ; mijne heeren,<br />
diezelfde steun staat thans ter linkerzijde van koning Willem<br />
den Derden — Prins Hendrik."<br />
Ofschoon de schitterende illuminatie, waarmede het feest<br />
besloten werd, zeer te lijden had van de donder- en regenbuien,<br />
welke straks over de stad losbarstten, bleven de Alkmaarders<br />
zich tot diep in den nacht aan de feestvreugde wijden en herdachten<br />
velen in de stifle binnenkamer de verlossing, welke<br />
God aan de stad had geschonken.<br />
Het wordt echter tijd, dat we tot den loop der staatkundige<br />
gebeurtenissen terugkeeren.
HOOFDSTUK III.<br />
DE OORLOG MET ATJEH EN DE SCHOOL.<br />
We zagen in een vorig hoofdstuk hoe de Koning, na<br />
geraadpleegd te hebben met de heeren Van Lynden van Sandenburg<br />
en Van Reenen, meende, dat de tijd nog niet daar<br />
was om tot verandering van Kabinet over te gaan, waarbij<br />
waarschijnlijk het bezwaar zich zal hebben doen gelden, dat<br />
het moeielijk, ja bijna onmogelijk was, een Kabinet saAm te<br />
stellen, dat op een voldoende en ietwat standvastige meerderheid<br />
in de Kamer rekenen kon. Rijk aan het ter tafel brengen<br />
van eenigszins belangrijke wetten, mag het Ministerie Geertsema-De<br />
Vries juist niet heeten ; doch des te belangrijker echter<br />
mogen de gebeurtenissen in de Kolonien geacht worden.<br />
Wij zagen reeds hoe Indie, ten gevolge van de vestiging van<br />
het cultuurstelsel door graaf Van den Bosch, nader uitgebreid<br />
door J. C. Baud, vooral onder de laatste regeeringsjaren van<br />
Koning Willem II, aanzienlijke bedragen voor de schatkist van<br />
het Moederland afgeworpen had, ook al moesten er aanzienlijke<br />
sommen afgezonderd worden om een oorlog, die inmiddels<br />
op Balie uitgebroken was, te bestrijden. Tot in 1841 waren<br />
de Balineezen, die hunne onafhankelijkheid hadden weten te<br />
bewaren, voor ons lastige naburen. Aan de leer der Hindoes<br />
gehecht, oefenden zij onder hun vijftal vorsten, waarvan er een<br />
als de eerste gold, ongestraft hun strandrecht uit op de arme<br />
schipbreukelingen, die op hun kust verzeild , raakten, plunderden<br />
hen meedoogenloos uit en verkochten ze als slaver). De Nederlandsche<br />
schipbreukelingen werden evenzeer straffeloos door
DE BALINEEZEN. 155<br />
hen uitgeplunderd en in slavernij gebracht, totdat het in 1841<br />
den Gouverneur-generaal Merkus, door middel van onderhandelingen,<br />
gelukte, drie der vijf vorsten te bewegen, de suzereiniteit<br />
van Nederland te erkennen en hen over te halen, hun<br />
onderdanen van zeeroof en strandvonderij te onthouden. Deze<br />
laatste belofte werd echter zeer slecht door hen nagekomen en,<br />
ofschoon de vorsten, na hierover onderhouden te zijn, andermaal<br />
hunne toezegging deden, voortdurend gingen de Balineezen<br />
voort om hunne winsten van de gestrande schepen te halen,<br />
en onder de vele schepen, uit Indie gezeild, welker bemanning<br />
zij tot slavernij doemden, na zich van hunne bezittingen<br />
meester gemaakt te hebben, behoorde ook een Nederlandsch<br />
vaartuig. Vruchteloos reisde een Gouvernements-commissaris uit<br />
Batavia of naar Bali, om de vorsten tot de nakoming van de<br />
in 1841 gesloten en in 1843 hernieuwde verdragen te herinneren.<br />
Er bleef niets anders over dan met de wapenen tusschenbeide<br />
te komen en de on willige Radjah's te tuchtigen, wat<br />
vooral dien van Beliling gold. In Juni 1846 bracht daartoe<br />
eene vloot van 40 transport- en oorlogsschepen 3000 man<br />
naar Bali over, welks vorsten zich tot krachtigen tegenweer<br />
gereed hielden. Een macht van 10.000 Balineezen stond Tangs<br />
de kust geschaard, om de 1700 landingstroepen, waaronder<br />
400 Europeanen waren, w61 te ontvangen. Heftig was de strijd,<br />
maar de zedelijke meerderheid der Hollanders besliste en Beliling<br />
met andere versterkte plaatsen vielen in onze handen, zoodat<br />
reeds na vier weken aan den Gouverneur-generaal de blijde<br />
tijding kon , gebracht worden, dat de Radjah's van Beliling en<br />
Karang-Assam zich onderworpen hadden niet slechts, maar<br />
ook eene vergoeding beloofd hadden voor de door hen aangebrachte<br />
schade. Zij zouden voorts hunne sterkten slechten<br />
en op Beliling een Nederlandsch fort, dat hunne zeerooverij in<br />
toom houden kon, dulden. Men meende thans genoeg gedaan<br />
te . hebben, en het landingsleger scheepte zich in om naar Batavia<br />
terug te keeren.<br />
Men had echter buiten de trouweloosheid van den yij and<br />
gerekend. Nauwelij.ks toch waren de troepen aan boord, of in
156 VAN DER WIJCK EN MICHIELS.<br />
stede van hunne sterkten te slechten, legden zij nieuwe aan,<br />
bemoeilijkten hen, die het Nederlandsche fort bouwden en roofden<br />
en plunderden de schepen op nieuw, geen enkele vlag, veel<br />
min de Nederlandsche, ontziende. Ja, weldra bleek het dat de<br />
Radjah's een verbond hadden aangegaan tot bestrijding van<br />
onze invloed. Eene nieuwe expeditie was hiervan 't gevolg. Andermaal<br />
werden 2400 man onder generaal Van der Wijck naar<br />
Bali overgebracht, maar nu stonden voor het minst 20.000 man<br />
op de kust geschaard om de landing te beletten. Wel werd<br />
deze volvoerd, maar straks, na een strijd van twee dagen,<br />
moesten de landingstroepen met een zwaar verlies terugtrekken,<br />
vele gesneuvelden en gewonden achterlatende. Wê1 vraagde<br />
generaal Van der Wijck versterking aan bij den Gouverneurgeneraal,<br />
doch in stede van versche troepen te ontvangen,<br />
kreeg hij bevel om onmiddellijk naar Batavia terug te keeren,<br />
waaraan hij den 2osten Juni voldeed.<br />
Het Nederlandsch gezag had een gevoeligen knak gekregen<br />
en het moest hersteld, zouden de Balineezen niet in volslagen<br />
willekeur hun schanddaden uitrichten. Het Moederland<br />
zond versterking en den 3den April van het volgende jaar vertrok<br />
generaal Michiels, de Gouverneur van Sumatra's Westkust,<br />
naar Bali met een expeditie van 5000 man, 38.000 koelies, een<br />
vloot van 62 schepen met 2000 man en 285 kanonnen, sterk<br />
genoeg om den Balineezen gezag of te dwingen. Dit scheen dan<br />
ook aanvankelijk wel het geval te zijn, althans de vorsten van<br />
Beliling en Karang Assam vraagden om een onderhoud, waarbij<br />
zij de hun gestelde eischen aannamen en goedkeurden, dat<br />
de generaal Djaga-Aga op zekere voorwaarden zou binnenrukken.<br />
Het bleek echter weldra, dat zij den Generaal slechts hadden<br />
willen ophouden, om intusschen de noodige maatregelen te<br />
kunnen nemen om hem de bezetting van deze voorname sterkte<br />
niet slechts te beletten, maar hem bij de poging daartoe in<br />
een hinderlaag te lokken. Toen dit duidelijk geworden was,<br />
besloot generaal Michiels den vijand geen langer pardon te<br />
verleenen. Hij rukte tegen de hoofdmacht der Balineezen, ongeveer<br />
15.000 man sterk, op, maar ook hij was na een verlies
DE ONDERWERPIN G. 157<br />
van Poo man tot terugtocht gedwongen. Majoor De Brauw echter<br />
had de zijnen glansrijk tegen den vijand aangevoerd en<br />
eene schitterende overwinning behaald, ten gevolge waarvan de<br />
Balineezen hunne versterkte plaatsen aan de onzen overlieten,<br />
zoodat_ den volgenden dag, ondanks den tegenspoed van de<br />
hoofdmacht, eene volkomen overwinning naar Batavia kon be-,<br />
richt worden. Weldra legden dan ook de overigen het hoofd in<br />
den schoot : Beliling en Karang-Assam werden onderworpen en<br />
de Radjah werd door zijn eigen yolk gedood. Een nieuwe strijd<br />
volgde bij Klongklong en andermaal delfden de Balineezen het<br />
onderspit, maar zwaar moest 't Nederlandsche leger zijn triomf<br />
betalen door den dood van generaal Michiels, die, ten gevolge<br />
van eene wonde, in den strijd bekomen, den volgenden dag<br />
overleed. In zijne plaats aanvaardde luitenant-kolonel Van Swieten<br />
het opperbevel over de Nederlandsche troepen. De Balineesche<br />
vorsten, wel inziende dat zij tegen de Hollanders niet<br />
opgewassen waren, boden op nieuw onderhandelingen aan, doch<br />
al spoedig bleek het, dat hun doel geen ander was dan de<br />
vorige maal. Van Swieten, dit nu bemerkende, schaarde zijne<br />
troepen ten strijde, toen de Radjah's hem voorkwamen en algeheele<br />
onderwerping aanboden, waartoe zij zelf een gezantschap<br />
naar Batavia afvaardigden. Met spanning had men natuurlijk<br />
in Nederland den loop van den strijd gevolgd en zelfs was<br />
Bernhard van Saksen-Weimar door de Regeering hier te lande<br />
afgezonden, om het opperbevel over het geheele Indische leger<br />
op zich te nemen ; doch reeds vOor zijne aankomst te Batavia<br />
was Bali onderworpen en hadden al de Radjah's het Nederlandsch<br />
gezag erkend. Van nu aan hielden de zee- en strandrooverijen<br />
op Bali op (i5 Juli 1849).<br />
Het scheen echter, dat Java thans de belangstelling en<br />
de inspanning van het Moederland eischen ging. Ook hier hadden<br />
de mededeelingen van den storm, welke gansch Europa<br />
in 1848 bewoog, hun invloed doen gelden, vooral toen men<br />
vernam, dat deze in het Moederland eene herziening van de<br />
Grondwet en het optreden van het Ministerie Thorbecke ten<br />
gevolge gehad had. De harten van de te Batavia wonende
158 POLITIEKE DEMON STRATIE.<br />
Europeanen waren in spanning geraakt. Een tweetal van hen,<br />
de heeren J. F. Canter de Visscher en mr. P. C. Ardesch,<br />
vraagden den Gouverneur-generaal J. J. Rochussen verlof eene<br />
vergadering te beleggen, waar de al of niet wenschelijkheid zou<br />
behandeld worden van de bepaling, dat de Europeanen op<br />
Java, te Delft hunne studien moesten voltooid hebben, indien<br />
zij hooger rang dan dien van kommies bekleeden wilden. De<br />
voornaamste aanlegger der zoogenoemde „politieke demonstrade"<br />
was W. L. Baron van Hoevell, leeraar te Batavia, en als<br />
zijn medegenoot stond nevens Canter de Visscher, die president<br />
van 't boedelmeesterscollege was, en Ardesch, die president was<br />
van den Raad van Justitie, ook L. J. A. Tollens, de zoon van<br />
den zoo populair geworden dichter. Hoog werd over de politieke<br />
demonstratie, die 20 Mei gehouden werd, uitgevaren, alsof<br />
ze eene revolutionaire daad ware, hoewel ze toch alleen in zoover<br />
buitengewoon heeten mocht, dat te Batavia nimmer zoo<br />
iets was vertoond en men daar tot nog toe den moed gemist<br />
had om zijne bezwaren, zij het dan ook op de meest bescheiden<br />
wijze, aan de Regeering te kennen te geven. Het was toch<br />
met recht een ongeoorloofde dwang te noemen, welke op de<br />
Europeesche ouders, in Indie woonachtig, uitgeoefend werd,<br />
dat zij, alvorens hun ionen tot eenig ambt van aanbelang in<br />
Indie benoemd te kunnen zien, genoodzaakt waren hen naar<br />
Delft te zenden, en het verlangen was alleszins natuurlijk, dat<br />
elk Nederlander, hoewel in Indie geboren en woonachtig, voor<br />
elke betrekking benoembaar zou zijn, indien hij slechts genoegzame<br />
bekwaamheid voor de vervulling bezat. Een Commissie<br />
werd benoemd tot het ontwerpen van een adres aan Zijne<br />
Majesteit den Koning, waarin Van Hoevell en voorts de later<br />
zoo besproken P. Meyer, die de portefeuille van Kolonien straks<br />
met het Gouverneur-generaalschap inwisselde, Dr. W. Bosch,<br />
de stichter van de maatschappij ,,Tot nut van den Javaan,”<br />
benevens vele andere aanzienlijken, zitting namen. W61 kwam<br />
men met meerdere wenschen ter vergadering, zooals het verlangen<br />
naar vrijheid van drukpers, waarop Tollens aandrong,<br />
doch voorloopig hield men zich aan de eene zaak, en toen deze
VAN HO1VELL. 159<br />
tot een begin van uitvoering gekomen was, ging men rustig<br />
uiteen. Jammer slechts, dat de Gouverneur-generaal aan deze<br />
eerste uiting van liberaal-koloniale politiek zelf gewicht bijgezet<br />
had door de troepen te consigneeren, als ware er vrees<br />
voor oproer of gewelddadigheid geweest en dat hij straks mis-<br />
schien, volgens geheime instructie uit het Moe .derland, verdere<br />
politieke samenkomsten zijne vergunning weigerde, niet slechts<br />
te Batavia, maar over het geheele gebied van Nederlandsch<br />
Indie. Ja, men ging verder. Van Hoevell ontving een schrijven<br />
van den Gouverneur-generaal, waarin deze hem de ontevredenheid<br />
der Regeering betuigde over de samenkomst en hem mededeelde,<br />
dat deze zelfs de vraag gesteld had of men hem<br />
in zijne betrekking zou kunnen handhaven, hetgeen alleen ge-<br />
schiedde omdat men zich vleide, dat hij zich van nu aan onthouden<br />
zou van feiten, die aanleiding zouden kunnen geven<br />
tot strenge maatregelen. Van Hoevell beantwoordde deze vermaning<br />
met het nemen van ontslag als predikant en daarop<br />
begaf hij zich naar het Moederland. De Commissie had inmiddels<br />
haar adres voltooid en door middel van den Gouverneurgeneraal<br />
aan de Regeering in Nederland doen toekomen, van<br />
welke zij een beleefd antwoord terug ontving, dat echter niets<br />
aan de zaak veranderde. Men had nu eenmaal in het Moederland<br />
weinig belangstelling voor Indie en bovendien, de zaken<br />
gingen zoo goed en er vloeiden ook rijke Indische baten in<br />
de Nederlandsche schatkist : zulke nieuwigheden mochten den<br />
goudstroom eens keeren en de bron van inkomsten doen uitdrogen.<br />
Hierbij kwam, dat slechts een zeer gering deel onzes<br />
yolks met de Indische toestanden bekend is en de groote<br />
meerderheid zich moet laten leiden door zoogenaamde Indische<br />
specialiteiten, wier adviezen, hoe schaarsch ze reeds zij n, elkaar<br />
vaak tegenspreken. Zooveel is echter zeker, dat men ook op<br />
het terrein der Koloniale zaken stond voor een strijd tusschen<br />
Conservatieven en Liberalen, en de toestanden door de Oost-<br />
Indische Compagnie gevestigd en later door mannen als Van.<br />
den Bosch en Baud nog meer versterkt, hun tijd gehad had-<br />
den, ook al trachtten de Gouverneur-generaal Rochussen en
i6o DE PARTIJEN.<br />
straks P. Meyer, ze krampachtig vast te houden en te bestendigen<br />
door maatregelen, die allerminst in den geest der vrijheid<br />
kunnen worden geacht en weinig geschikt mogen gerekend<br />
worden voor eene bevolking als die van Java, waar, bij<br />
een tal van 20 millioen inboorlingen, slechts een 50.000-tal<br />
Europeanen leven, waarvan een groot getal vreemdelingen, met<br />
wier belangen rekening moet gehouden worden. Tegenover het<br />
conservatieve beginsel, dat zijn heilzame werking alleen bewijzen<br />
kon door de millioenen, welke jaarlijks naar het Moederland<br />
gezonden werden, deed zich al meer de overtuiging gel-<br />
den, dat de Kolonien meer uit het oogpunt van hun eigen be-<br />
lang moesten beheerd worden, dat men den Inlander uit zijn<br />
toestand van geestelijke of hankelijkheid moest opbeuren en,<br />
waar men het voor het Moederland wenschelijk achtte, niet te<br />
steunen op zeer wisselvallige baten, uit de Kolonien voortvloeiende,<br />
en rekende men zich, door de wijze 'waarop de saldo's<br />
verkregen waren, allerminst gerechtvaardigd tegenover God of<br />
de publieke opinie. Het kamerlid Wintgens schetste den strijd<br />
tusschen de Conservatieven en Liberalen op het gebied der<br />
Kolonien aldus : „De conservatieve richting is die, welke in de<br />
eerste plaats wil gelet hebben op de belangen van het Moederland<br />
en van de Kolonien als een groot geheel in hun samenhang,<br />
maar die aan de Kolonien het karakter van overzeesche<br />
bezittingen van het Moederland niet wil hebben ontnomen.<br />
Die richting begrijpt dat zij, dit standpunt innemende, waakt<br />
voor het goede recht van dat Moederland, en zij verzet zich<br />
tegen iedere poging, die een greep wil doen in de Inlandsche<br />
huishouding en de rechtsinstellingen der Javanen, omdat zij<br />
weet, dat zij daardoor strijdt voor het goed recht der inland-<br />
sche maatschappij.<br />
De andere richting is die, welke meent, dat de banden<br />
tusschen Moederland en Kolonien van lieverlede moeten worden<br />
losgemaakt en eindelijk geslaakt ; dat aan den ondernemingsgeest<br />
van de groote landbouw-industrieelen de vrije teugel<br />
moet worden gelaten ; dat aan dezen in de eerste plaats de<br />
voordeelen, die Java afwerpt, moeten toevloeien en dat zij in
HET CULTUURSTLLSEL. 161<br />
hun streven vrij en onbelemmerd moeten staan tegenover de<br />
Inlandsche Maatschappij."<br />
Reeds de zending van den regeerings-commissaris Elout,<br />
in 1816, was een poging geweest tot verwezenlijking van<br />
het ideaal der Liberalen, waarmede op Koloniaal terrein de<br />
Anti -revolutionairen tamelijk wel medegingen, ook al verschilden<br />
beiden vaak in beginsel en middelen. Andermaal echter<br />
zegevierde de conservatieve politiek, zoodat zelfs in 1848<br />
nog ongeveer dezelfde toestand in Indie en hetzelfde gemis aan<br />
belangstelling voor de Kolonien in het Moederland heerschte.<br />
Ja, het was er zelfs niet beter op geworden, daar onder de<br />
politiek van eigenbaat vele misbruiken ingeslopen waren, waardoor<br />
de Inlanders uitgezogen, de vrienden van het bewind in<br />
het Moederland op onbillijke wijze bevoordeeld en contracten<br />
gesloten werden, welke het licht schuwden. Langzamerhand<br />
deden zich uit alle richtingen, de Conservatieven alleen uitgezonderd,<br />
stemmen tegen het cultuurstelsel hooren, maar, ook<br />
al ontwaakte de volksconcientie, men nam nog steeds de millioenen<br />
aan, welker toevloeiing als de vrucht daarvan gerekend<br />
werd en, zoo krachtige stemmen zich in Indie deden hooren,<br />
de Regeering had krachtige maatregelen om ze het zwijgen op<br />
te leggen en beroofde van officieele ambten of gebruikte het<br />
recht van uitzetting voor hen, die al te zeer den werkelijken<br />
toestand aan het licht brachten. Twee geweldige slagen werden<br />
aan de conservatieve partij op koloniaal gebied toegebracht,<br />
de eerste met eigen stok. De bedreiging, aan Van Hoevell gezonden,<br />
was oorzaak, dat hij zelf het ontslag vraagde, waarmede<br />
men hem gedreigd had en naar het Moederland terugkeerde,<br />
waar hij, grootendeels door den steun der Katholieken,<br />
verbolgen als dezen waren over de uitzetting van een viertal<br />
hunner priesters, straks de afgevaardigde voor het district Almelo<br />
in de Tweede Kamer gebracht werd en weldra als leider<br />
optrad van hen, die ten opzichte van Indie de liberale<br />
politiek volgden. Een tweede was de verschijning in 1860 van<br />
een werk, getiteld „Max Havelaar," van de hand van Douwes<br />
Dekker, onder den pseudoniem van Multatuli, dat grooten op-<br />
Dl. VIII.
162 DE LIBERAAL-KOLONIALE POLITIEK.<br />
gang maakte en een zeldzamen schok in de gemoederen teweeg<br />
bracht, vooral door het talent waarmede het geschreven was.<br />
Ook al viel de schrijver in menig opzicht misschien niet van<br />
overdrijving vrij te pleiten, ook al wierp hij in zijn werk niet<br />
slechts den Conservatieven en de Regeering, maar ook den godsdiensten<br />
en hun belijders den handschoen toe, toch was zijne<br />
beschrijving van de toestanden op Java van dien aard, dat<br />
men in Nederland wrake riep over hetgeen op Nederlandschen<br />
naam in Indie plaats had. Twee jaren later trad Franssen van<br />
de Putte als minister van Kolonien op en toen hij, ook na den<br />
val van Thorbecke aan het bewind bleef, had men alle hoop,<br />
dat betere dagen voor de Kolonien zouden aanlichten. Van<br />
Hoevell trad als lid van den Raad van State op en van nu of<br />
vond de liberaal-koloniale partij in Franssen van de Putte een<br />
rijk begaafd leidsman. Toen Franssen van de Putte straks in<br />
het ministerie-Thorbecke zitting nam, trad in de Kamer Des<br />
Amorie van der Hoeven, de afgevaardigde van Breda, als de<br />
woordvoerder voor de liberale richting op het gebied der Ko-<br />
lonien op. Deze was vroeger advokaat in Indie en redacteur<br />
van het „Bataviaansch Handelsblad" geweest en als die van<br />
een kundig, talentvol Indisch specialiteit werden zijne adviezen<br />
hoogelijk gewaardeerd, ook al droegen vele leden der Kamer<br />
hem wegens zijn overgang tot het Roomsche geloof persoonlijk<br />
geene genegenheid toe. Werkten deze drie mannen ten,<br />
voordeele van de koloniaal-liberale politiek, in diezelfde richting<br />
trachtte ook de maatschappij „Tot nut van den Javaan"<br />
werkzaam te zijn, welke door Dr. Bosch in 1868 opgericht<br />
werd en zich de opheffing van het Cultuurstelsel ten doel stelde.<br />
Ofschoon deze maatschappij voornamelijk uit gerepatrieerde<br />
Indiers bestond en voorts hare gelederen liet aanvullen door<br />
moderne predikanten en hun aanhang, zoo oefende zij merkbaren<br />
invloed uit door de zedelijke gronden, welke zij voor haar<br />
bestaan wist aan te brengen. "Poch scheen zij na de opheffing<br />
van het Cultuurstelsel haar recht van bestaan verloren te hebben,<br />
en langzamerhand stierf zelfs haar naam weg.<br />
De staatkundige omkeer In '48 had ook voor Indie zijn
DE AGRARISCHE WET. 163<br />
gevolgen, naardien de maatregelen in betrekking tot de Kolonien<br />
meer aan de goedkeuring der Staten-Generaal onderworpen<br />
en onder wettelijken vorm gebracht werden, doch<br />
eerst in 1855 kwam er een regeeringsreglement voor de Ko-<br />
lonien tot stand, welks invoering dan ook belangrijken invloed<br />
uitoefende op den toestand van Java. Men kon echter<br />
eerst in 1861 getuigen dat, onder minister Loudon, toen baron<br />
Sloet van der Beele naar. Indie vertrok als Gouverneur-generaal,<br />
met de tot heden gevolgde koloniale politiek gebroken werd.<br />
Loudon gaf duidelijk te kennen dat, ofschoon het Cultuurstelsel<br />
niet in een slag kon worden afgebroken, althans de<br />
daaraan verbonden gedwongen arbeid vervallen moest. Ook<br />
Franssen van de Putte beoogde hetzelfde, al verkoos hij eer<br />
gelijkmatige slooping van het stelsel boven een schok, welke<br />
straks zou gevolgd worden door heftige protesten. De comptabiliteitswet<br />
maakte een einde aan ministerieele willekeur, wat<br />
de beschikking over gelden voor Indie betrof, en bracht deze<br />
onder de beslissing van de Staten-Generaal, doch zij had deze<br />
schaduwzijde, dat nu vaak door de nog minder deskundigen<br />
in de Vertegenwoordiging uitspraak werd gedaan over de Indische<br />
belangen. Deze wet beperkte ook de suiker-cultuur van<br />
regeeringswege en liet deze aan het particulier initiatief over,<br />
dat daarvan slechts een vastgestelde belasting aan den Staat<br />
vergoeden zou. De straks daarop gevolgde Agrarische wet bepaalde,<br />
dat gedurende 75 jaren woeste gronden vanwege den<br />
Staat in erfpacht zouden gegeven worden, terwiji de Inlanders<br />
in de gelegenheid gesteld werden, zich in persoonlijk bezit van<br />
grond te stellen, eene bepaling, waardoor in beginsel een wezenlijke<br />
omkeer werd tot stand gebracht. Spoedig daarop, in<br />
1872, was de afschaffing der differentieele rechten aan de orde,<br />
waardoor ook de buitenlander gelijk werd gesteld in het toevoeren<br />
en verkoopen van Indische producten en, mocht ook<br />
al de koffie-cultuur behouden blijven, men kon inderdaad zeggen,<br />
dat het conservatieve beginsel in Indie lag te zieltogen<br />
onder de aanhoudende slagen, door de koloniaal-liberale politiek<br />
toegebracht, en het Cultuurstelsel had feitelijk uitgediend.
164<br />
AFSCHAFFING VAN CULTUUR.<br />
Met deze verandering was echter tevens langzamerhand een<br />
einde gemaakt aan den stroom der Indische baten, en met<br />
recht kon de afgevaardigde Wintgens in de Kamerzitting van<br />
13 November 1882 verklaren : „Het is nu zoo ver gekomen,<br />
dat wij met en sedert het jaar 1878 Oost-Indie moeten beschou<br />
wen als een lastpost van Nederland, die ons dwingt leeningen<br />
te sluiten en zware belastingen op te leggen aan de<br />
Natie. Sedert 1826 bedraagt het subsidie van Oost-Indie, door<br />
het toenmalig met Belgie vereenigd Koninkrijk, 37.700 000 gulden,<br />
en eerst met 1833, .door de invoering en in werking treding<br />
van het Cultuurstelsel, heeft Java van Nederland geen subsidien<br />
meer getrokken, maar integendeel baten afgeworpen voor<br />
den Nederlandschen Staat, hetwelk heeft geduurd tot 1878,<br />
dus vijf en veertig jaren. Toen (5 Juni 1878) zijn wij het tijdperk<br />
der tekorten ingetreden en daarmede hebben wij in hetzelfde<br />
jaar 1878 eene leening moeten aangaan tot een bedrag<br />
van 45.000.000 gulden, ter wijl tien dagen later in het „Staatsblad"<br />
de belasting verscheen van de erfopvolging in de rechte<br />
lijn."<br />
Intusschen valt het niet te ontkennen, dat inzonderheid de<br />
wijze, waarop het Cultuurstelsel werd toegepast, de gebreken,<br />
welke het aankleefden, de willekeur, die het den inlandschen<br />
hoofden veroorloofde en die door de Nederlandsche ambtenaren<br />
bevorderd of althans geduld werd, de bevolking schandelijk<br />
uitputte en aan den rand van den ondergang of tot uitbarsting<br />
van ergernis gebracht had. Konden dus de Conservatieven<br />
op Koloniaal gebied tegeriover onze bezittingen gansch<br />
niet Trij uitgaan, van hun zijde richtten ook zij hunne beschuldigingen<br />
tegen de Liberalen en zagen met zorg de toekomst<br />
onzer Kolonien tegen. Men verweet den Liberalen, dat zij niet<br />
genoeg den dweepzieken ijver van het Mahomedanisme beteu-<br />
gelden en vreesde daarvan de noodlottige gevolgen. Die dweepzucht<br />
wordt aangevuurd en versterkt door de pelgrims, die<br />
van Java en andere eilanden naar Mekka trekken en bij hun<br />
terugkeer, onder den naam van Hadjis, als heiligen aangemerkt<br />
worden. Meermalen ontstonden reeds oproerige bewegingen,
GRIEVEN. 165<br />
door de Hadjis verwekt, en de afgevaardigde Wintgens, die als<br />
pleitbezorger der conservatief-koloniale politiek optrad, gispte<br />
streng de zorgeloosheid, waarmede de Regeering de bedevaarten<br />
naar Mekka aanzag en duldde, zonder eenigen maatregel te<br />
nemen om dreigende onlusten te voorkomen. „Hare politiek,"<br />
zoo sprak hij, „is gelijk aan de daad van den struisvogel, die<br />
meent, dat, wanneer hij slechts het gevaar niet ziet, het ook<br />
in werkelijkheid niet bestaat. Ik meen, dat het belang van het<br />
land medebrengt zich dat gevaar niet te ontveinzen en daarop<br />
zoowel in de Kolonie zelve als daar buiten te letten. Sedert<br />
1855 is het getal bedevaartgangers naar Mekka zeer aanzienlijk<br />
vermeeiderd. Wij weten ook, dat het een allergevaarlijkst<br />
element is op Java, dat ieder Hadji in waarheid is een vijand<br />
van het Nederlandsche gezag."<br />
Een tweede grieve is de onmacht van het koloniaal-liberaal<br />
beginsel, tot keering van den stroom der Chineezen, die<br />
zich jaarlijks bij duizenden in onze Kolonien nederzetten, niet<br />
om er te blijven wonen, maar slechts om daar eenigen tijd hun<br />
handel en bedrijf uit te oefenen en daarmede, zoowel als door<br />
het uitzuigen der Inlanders, fortuin te maken en straks naar<br />
China terug te keeren, maarom zij dan ook hunne vrouwen en<br />
kinderen in hun vaderland laten. Deze massa van listige bedriegelijke<br />
vreemdelingen, al mogen zij op het gebied van handel<br />
en nijverheid den Kolonien nuttig zij n, moesten met hunne<br />
zucht om binnen korten tijd groote rijkdommen te vergaderen<br />
en, bij hun steeds klimmend aantal, met recht als gevaarlijk<br />
voor de Regeering beschouwd worden.<br />
Zeer wordt vooral de houding, welke de Regeering van<br />
Indie tegenover de zending inneemt, gegispt. Oogenschijnlijk<br />
worden de verkondiging van het Evangelie geene hinderpalen in<br />
den weg gelegd ; inderdaad echter is de Regeering niet slechts<br />
geheel neutraal, maar wordt de vrijheid der Evangelieprediking<br />
zoo aan banden gelegd, dat men geneigd is te gelooven, dat de<br />
Regeering 't Mahomedanisme beschermen wil. Kennelijk spreekt<br />
hierin de zucht om door vrijgevigheid tegenover den godsdienst<br />
der bevolking, de inboorlingen voor zich te winnen.
166 HET ONDERWIJS.<br />
Ook op het gebied van het onderwijs verklaren de Conservatief-kolonialen<br />
zich tegen de heerschende richting. Onder<br />
het conservatief bewind werd, 't kan niet ontkend worden, het<br />
volksonderwijs dermate verwaarloosd, dat de Indische ouders,<br />
wilden zij hunne kinderen doen beantwoorden aan hunne maatschappelijke<br />
bestemming, wel genoodzaakt waren hen naar het<br />
Moederland te zenden. Nauwelijks hadden de Liberalen echter<br />
't roer in handen, of 't lag geheel op hun lijn om ook hier al<br />
die zegeningen te verspreiden, welke men, naar men zich voorstelde,<br />
door de neutrale volksschool reeds over het Vaderland<br />
had gebracht. Verbetering van het onderwijs, dat toovermiddel<br />
tegen alle maatschappelijke en nationale kwalen, die onmisbare<br />
voorwaarde tot volksgeluk en volkswelvaart, werd ook hier het<br />
wachtwoord. Gewone lagere en middelbare scholen werden op-<br />
gericht in grooten getale, jammer slechts dat het onderwijs,<br />
daarin verstrekt, geheel en al door Nederlandsche beschouwing<br />
werd geregeerd en in Nederlandschen geest gegeven, ofschoon<br />
men de middelen om daardoor de bevolking en hare kinderen<br />
meer aan het Moederland te verbinden, maar al te zeer verwaarloosde.<br />
En de voorstanders van het liberaal-koloniaal bestuur konden<br />
deze en andere beschuldigingen van dien aard niet altijd afwijzen.<br />
Zoo sprak de gouverneur-generaal Meyer bij zijn aftreden<br />
: „Bevreemdend is het feit niet, dat de uitgaven in Indie<br />
steeds toenemen en niet door even zekere ontvangsten worden<br />
opgewogen. Ten onrechte wordt dit vaak aan de Indische regereeging<br />
toegeschreven. De oorzaak daarvan is in werkelijkheid<br />
gelegen in de veranderde beginselen, die door 't regeeringsregle-<br />
ment van 1855 zijn in het leven geroepen, en in den aandrang<br />
tot ontwikkeling, dien de al meer en meer ontwaakte belangstelling<br />
in de Kolonien in het Moederland heeft weten op te<br />
wekken. Men denke, bij voorbeeld, aan de voorschriften omtrent<br />
de beperking der heerendiensten, het verbod van gedwongen<br />
levering, de meer strenge bescherming van den Inlander tegen<br />
willekeur, de ontwikkeling van handel, landbouw en nijverheid,<br />
de verbetering van het rechtswezen, de uitbreiding van onder-
ATJEH. 167<br />
wijs, enz. De toepassing van dergelijke beginselen is ondenkbaar<br />
zonder de aanwending van middelen, die met belangrijke<br />
uitgaven gepaard gaan. De oorspronkelijke inlandsche huishouding,<br />
die aan de maatschappelijke ontwikkeling van den Inlander<br />
beantwoordde, was gebrekkig, maar goedkoop. Van eene<br />
ontwikkeling van Indie, volgens Westersche begrippen, is .evenmin<br />
de grootere volmaaktheid als de grootere kostbaarheid te<br />
miskennen . . . Het prestige van het gezag heeft geleden,<br />
doch alleen in zoo verre dit vroeger ook steun vond in willekeur<br />
en dwingelandij, en op het p r e s t i g e, dat deze maatregelen<br />
aan het gezag kunnen bijzetten, kan door een rechtvaardig<br />
gouvernement geen prijs worden gesteld."<br />
Zoo moesten dan toch de schaduwzijden door de voorstanders<br />
zelven erkend worden. En duur voorzeker mocht de<br />
Indische staathuishouding gerekend worden en duurder zou ze<br />
nog worden door den straks uitgebroken en tot heden nog<br />
niet beeindigden krijg met Atjeh, welks treurig verloop te meer<br />
den twijfel onder de Natie levendig houdt aangaande het goed<br />
recht tot de verklaring daarvan. Na Java is geheel het eiland<br />
Sumatra het belangrijkste van onze Kolonien. Grooter en rijker<br />
zelfs dan Java, is het echter tot heden minder bekend en minder<br />
ontgonnen, waartoe ook zeker de omstandigheid bijdraagt,<br />
dat het land niet in die mate van ons afhankelijk werd als<br />
Java, en bovendien een deel daarvan zijne algeheele onafhankelijkheid<br />
wist te behouden. Het sterke en voortdurende verzet<br />
van de inlandsche bevolking en hare vorsten waren oorzaak,<br />
dat het eiland tot heden voor ons niet in belangrijkheid<br />
wedijveren kon met Java, en toch werden wij juist dial- in een<br />
strijd gewikkeld, welke reeds meer menschenlevens en millioenen<br />
vraagde, dan ooit voor de gewichtigste onzer Kolonien<br />
geofferd werden.<br />
Onder dat deel van Sumatra, dat zich tegenover ons gezag<br />
staande hield, behoorde de staat Atjeh, aan de noordpunt<br />
van Sumatra gelegen en door een Sultan geregeerd, die<br />
naar schatting over twee millioen onderdanen beveelt en tevens<br />
als leenheer eenige bijgelegen vorstendommen aan zich onder-
168 TRACTAAT VAN 1824.<br />
worpen houdt, ook al betwistten dezen hem vaak elke uitoefening<br />
van gezag. Ten tijde van Prins Maurits hadden wij tot<br />
het rijk van Atjeh in de meest vriendschappelijke verhouding<br />
gestaan en gezanten van den Vorst hadden den Prins geschenken<br />
van zijnentwege overgebracht, welke door den Prins<br />
op dezelfde wijze beantwoord waren. De bewoners zijn dweepzieke<br />
volgers van Mahomed en zij en hunne vorsten waren<br />
geruimen tijd de schrik van de Indische zeeen, waar zij ook<br />
het Nederlandsch gezag groote of break deden. De rooverijen<br />
en plundertochten ter zee werden of door den Sultan zelf, Of<br />
door de van hem leenroerige Radjah's ondernomen ; wat de laatsten<br />
betreft, echter niet zonder voorkennis en goedkeuring<br />
van den Sultan, die den roofzieken onderhoorigen gaarne kruit<br />
en lood verkocht, om de vreemdelingen te bestoken. Zij bepaalden<br />
zich niet slechts tot het plunderen en prijs maken van,<br />
schepen en het vermoorden of in slavernij voeren van de bemanning,<br />
maar zij breidden hunne misdaden ook op de eilanden<br />
uit, die onder Nederlandsch of Britsch gezag stonden en<br />
verspreidden daar op het alleronverwachts gewoonlijk den grootsten<br />
schrik en ontsteltenis. Natuurlijk kon zulk een toestand<br />
niet gedoogd worden door natien, die voortdurend handelsverkeer<br />
met Indie oefenden en die dus de zedelijke plicht hadden<br />
om voor hunne onderdanen en hunne goederen te waken.<br />
Wel is waar was in 1813 door het Weener-Congres aan<br />
Nederland de teruggave van de meeste zijner Kolonien verzekerd,<br />
doch nog zeer veel moest er onderling geregeld worden,<br />
eer de ruil met Engeland kon geschieden. Zoo werd in.<br />
1824 bij het tractaat te Londen bepaald, dat wij zorgen zouden<br />
zulk een invloed op Atjeh uit te oefenen, dat het zijne<br />
zeerooverijen liet varen, onder dien verstande echter, dat aan<br />
Atjeh niets van zijne onafhankelijkheid mocht ontnomen worden.<br />
Deze laatste bepaling maakte de taak, welke we te vervullen<br />
hadden, zeer moeilijk en veroorzaakte ook, dat we ons<br />
voor een groot deel straffeloos de geweldenarijen van den Atjehneeschen<br />
roover en op onze zeeen en te land in onze bezittingen<br />
moesten laten weggevallen, ook al trachtte men nu en
DE UITVOF RING. 169<br />
dan ook door eenig militair vertoon de roovers in bedwang<br />
te houden. Zoo lang echter het tractaat van 1824 in werking<br />
bleef, kon dit niet veel baten. In 1872 werd er een nieuw<br />
tractaat gesloten tusschen Engeland. en Nederland, waarbij wij<br />
onze bezittingen aan de kust van Guinea aan Engeland afstonden<br />
en dit laatste ons vrij liet, ons gezag op Sumatra tegenover<br />
de Atjehneesche roovers te handhaven. Nu was het dan<br />
ook meer dan ooit plicht om, zoo mogelijk, langs vriendelijken<br />
weg, doch kon het niet anders, dan door kracht van wapenen,<br />
onze onderdanen en hunne bezittingen te beschermen tegen de<br />
roovers ter zee en te land. Hierbij kwam, dat de bewoners<br />
van verschillende, aan Atjeh onderhoorige landschappen, mede<br />
onze hulp kwamen inroepen tegen de geweldenarijen en knevelarijen,<br />
hun aangedaan. Had de Sultan van Atjeh nu gehoor<br />
willen geven aan den vriendelijken, maar ook hoogst ernstigen<br />
aandrang van onze zijde, om zijne onderdanen en leenroerige<br />
vorsten te beletten hunne rooverijen ter zee en te land te doen<br />
eindigen, zoo was alles in orde gebleven. Doch de Sultan was,<br />
ondanks zijne schoone beloften, op dit punt geheel .doof en in<br />
stede van ons te helpen in de maatregelen, van onze zijde genomen,<br />
om een gewenschte verhouding tot stand te brengen,<br />
ontmoette het Indisch bestuur eer wantrouwen en tegenwerking,<br />
en scheen de Sultan niet anders te kunnen aannemen, dan dat<br />
we trachtten zijn rijk te annexeeren, zooals dit langzamerhand<br />
met al onze Kolonien, in Indie het geval geweest was. In geen<br />
geval wilden zij zich formeel verbinden om een einde te maken<br />
aan hunne onderlinge veeten en aan hunne zee- en strandrooverijen.<br />
Een verdeeldheid in den Staat zelf maakte de zaak nog<br />
moeilijker. Er bestonden in Atjeh twee partijen, die elkander<br />
den invloed op den nog minderjarigen Sultan betwistten en<br />
waarvan de een zich voortdurend tegenover de ander in machtsbetoon<br />
gelden liet. De zoogenaamde Atjehneesche partij was<br />
ons gezag genegen en wilde gaarne in nader vergelijk met ons<br />
treden ; de andere, de Arabische, daarentegen, deed al wat zij<br />
kon, om het te bestrijden en wekte steeds meer wantrouwen<br />
in onze bedoelingen, toen wij langzamerhand meer oorlogssche-
170 BONDGENOOTEN.<br />
pen zonden in de Oost-Indische wateren en peilingen lieten<br />
doen op de kust. Aan haar had men het dan ook te danken,<br />
dat Atjeh zich tot vreemde mogendheden wendde, om, ingeval<br />
het door Nederland bestookt werd, op hunne hulp te kunnen<br />
rekenen. Zoo wendde het zich tot Turkije, welks Sultan als het<br />
hoofd van den Islam werd beschouwd, de geestelijke vader van<br />
alles wat zich naar Mahomed noemde, waarom de Atjehneezen<br />
ook meenden met eenig recht zijne bescherming te mogen<br />
inroepen. Ook riepen zij door middel van de Consuls te Singapore<br />
de hulp in van Amerika en Italie. De laatsten beloofden<br />
hunne tusschenkomst en trachtten het hierheen te leiden,<br />
dat hunne regeering oorlogsschepen ter bescherming van Atjeh's<br />
onaf hankelijkheid zenden zouden , ja, de Consul der Vereenigde<br />
Staten stelde te dien aanzien zelfs een tractaat tusschen<br />
beide landen voor. Engeland hield zich strikt onzijdig<br />
en reeds in het begin van 1872, toen de Atjehneezen zich ook<br />
tot den Gouverneur der Straits-Settlements gewend hadden,<br />
antwoordde deze, dat men zich met de zaken van dat land<br />
niet kon inlaten. Zoo althans waren de mededeelingen, welke<br />
minister Franssen van de Putte den toenmaligen Gouverneurgeneraal<br />
van Nederlandsch-Indie zond. De Nederlandsche Regeering<br />
meende tegenover de pogingen van den Sultan van<br />
Atjeh het hare te moeten doen en gaf zoowel den Sultan van<br />
Turkije als den President der Vereenigde Staten en den Koning<br />
van Italie, benevens de Koningin van Engeland bericht,<br />
welke hare verhouding tegenover Atjeh was, terwiji zij hen ver-<br />
zocht om hunne Consuls te gelasten, zich van inmenging in de<br />
Atjehneesthe zaken te onthouden en alzoo den schijn te vermijden,<br />
als zouden de Atjehneezen door hen gesteund worden.<br />
De Koning van Italie voldeed hieraan onmiddellijk. De President<br />
der Vereenigde Staten, nadat er onderzoek ingesteld was,<br />
deelde aan onze Regeering mede, dat het hem gebleken was,<br />
dat de Amerikaansche Consul te Singapore, vooral wijl de Atjehneezen<br />
hem groote handelsvoordeelen voor zijn Staat aangeboden<br />
hadden, zeer ingenomen was geweest met het denkbeeld<br />
van een traktaat, waarvan inderdaad reeds een volledig
DE OORLOGSVERKLARING. 171<br />
ontwerp door hem was opgesteld. Zijne Regeering had hem<br />
nu echter stellige bevelen gegeven zich van alle handeling van<br />
dien aard 'te onthouden. De Sultan van Turkije antwoordde<br />
in gelijken geest en bood zelfs zijne diensten aan, indien men<br />
van zijn geestelijke invloed op zijne geloofsgenooten gebruik<br />
maken wilde tot beeindiging der zaak. Toen nu, ondanks dat<br />
alles, de Atjehneezen voortgingen met hun rooverijen en hun<br />
invallen in den met ons bevriende Staten, en de steeds meerder<br />
wordende veeten en regeeringloosheid in dat land den toestand<br />
al dreigender deden worden, besloot onze Regeering in Indie, den<br />
Sultan van Atjeh opheldering en rekenschap te vragen van<br />
zijn verraderlijk gedrag en tevens zich te onthouden van alle<br />
inmenging in de binnenlandsche aangelegenheden van Atjeh,<br />
ten einde daardoor te voorkomen, dat de verhouding tusschen<br />
dat Rijk en Atjeh niet nog ingewikkelder zou worden. In<br />
overeenstemming met deze verklaring vertrok dan de vicepresident<br />
van den Raad van Indie, Nieuwenhuizen, met vier<br />
oorlogsschepen, in de hoedanigheid van Commissaris-generaal,<br />
met volmacht naar Atjeh, om, indien de Sultan weigerde de<br />
noodige opheldering te geven van zijne houding en de stelligste<br />
waarborgen voor de toekomst, dat hij voortaan een goede ver-<br />
standhouding met ons land bewaren en daartoe een einde maken<br />
zou aan menschenroof en plundering, hem den oorlog te<br />
verklaren. Dit geschiedde onmiddellijk, nadat de Gouverneurgeneraal<br />
in kennis was gesteld met de onderhandelingen, welke<br />
de beide Consuls te Singapore geopend hadden. Een aanzienlijke<br />
legerafdeeling, die den Gouvernements-commissaris op den<br />
voet zou volgen, mocht strekken, zoo vleide men zich, om den<br />
Atjehneezen ontzag in te boezemen en hen meer tot schikking<br />
te neigen. Toen de Gouvernements-commissaris nu den 22sten<br />
Maart 1873 op de reede van Atjeh kwam en van zijn opdracht<br />
kennis gaf, scheen de Regeering van dat land eerst geneigd<br />
om toe te geven, doch alras werd het duidelijk, dat de Atjeh-<br />
neezen tot den oorlog gezind en goed gewapend waren, en<br />
zij slechts de onderhandelingen rekten om tijd te winnen. Nu<br />
verklaarde de heer Nieuwenhuizen, na gepleegd overleg met
172 DE MEENINGEN.<br />
den minister Franssen van de Putte en den Gouverneur-generaal<br />
Loudon, den oorlog aan den Sultan.<br />
Wij meenen, dat er nog altijd te weinig licht ontstoken<br />
is over deze zaak, om over het meer of minder rechtmatige<br />
van de oorlogsverklaring een oordeel uit te spreken. Onbe-<br />
twistbaar is het, dat het minder of meer goede v9rloop eener<br />
zaak zeer veel invloed heeft op het oordeel, dat tijdgenoot en<br />
nakomelingschap zich daarover aanmatigt en dat de houding<br />
van den minister Franssen van de Putte en van den Gouverneur-generaal<br />
Loudon ook daarnaar gewaardeerd werd. Ons<br />
yolk dacht zeer licht over den krijg en liet, in de vaste overtuiging,<br />
dat we binnen betrekkelijk korten tijd den onbeschaafden<br />
vijand zouden overwonnen hebben, den strijd daarover aan<br />
de pers en de staatslieden in de Tweede Kamer over. Maar<br />
gelijk al ras bleek, de oorlog was door ons te overhaastig begonnen<br />
en 't werd al spoedig duidelijk, dat wij onzen vijand te<br />
licht geschat hadden en niet tot den krijg gereed waren. Dat<br />
daardoor al spoedig, afgescheiden van verdere beschuldigingen,<br />
de Regeering naar het hoofd geworpen werd, dat zij ondoordacht<br />
gehandeld had, den oorlog had uitgelokt en de belangen<br />
des lands in de waagschaal gesteld had, ligt in den aard<br />
der zaak. Zooveel is zeker, dat, had ook de Regeering kunnen<br />
voorzien, welk een langen nasleep de oorlog met Atjeh zou<br />
hebben, hoe zware en talrijke offers van de Natie en de schatkist<br />
zouden gevraagd worden, zij zich zeker langer zou bedacht<br />
hebben eer zij den oorlog verklaard had. Men rekende<br />
er vast op, dat alleen de bloote verschijning onzer troepen,<br />
misschien een enkel treffen voldoende zou zijn, om de Ajeh-<br />
neezen ten onder te brengen, en 't was deze rooskleurige berekening,<br />
welke, ook met het oog op de gevolgen, afgekeurd<br />
moet worden. Door deze hooggespannen verwachting misleid,<br />
begon men dan ook den strijd op een oogenblik, toen onze<br />
Indische zeemacht allerminst mocht verklaard worden strijdvaardig<br />
te zijn en ons Indisch leger evenmin goed gewapend<br />
heeten mocht overeenkomstig de eischen van den tijd, terwijl<br />
niet kan ontkend worden, dat de strategische voorbereidselen
DE EERSTE EXPEDITIE. 17,3<br />
tot bekendheid met het terrein, waarop men zou te strijden hebben,<br />
geheel of gedeeltelijk ontbraken, even als de ware ‘schatting<br />
van de krachten des vijands. Dat onze Staat,' gelijk later<br />
bleek, voor een droeve oplossing werd geplaatst; was in' geeri<br />
geval het Ministerie nosh den Gouverneur-generaal te vergeven.<br />
Onder aanvoering van generaal Kohler, waarover wij vroeger<br />
reeds spraken, werden een leg- erafdeeling van 3000 -man en<br />
een vloot van een zestal oorlogsschepen, waarover de kapitein<br />
ter zee Koopman bevel voerde, ter reede van Atjeh • afgezonden.<br />
Nadat de Gouvernements-secretaris andermaal beproefd had<br />
om den Sultan te bewegen het oppergezag v an' Nederland te<br />
erkennen en deze geweigerd had, werden de troepen aan land<br />
gebracht en de vijandelijkheden geopend. Helaas, de eerste aan •<br />
val verijdelde reeds de schoone verwachtingen, welke de Nederlandsche<br />
Regeering koesterde. Den I4den April werd de aanval<br />
begonnen, maar in stede van daardoor reeds de Ajehneezen<br />
bewogen te hebben het hoofd in den schoot te leggen, waren<br />
onze troepen verslagen en moesten ze in allerijl terugtrekken.<br />
Niet minder dan 400 man waren gesneuveld en onder hen de<br />
dappere generaal Kohler. Men hield nu krijgsraad en besloot,<br />
met het oog op den gevaarlijken toestand der schepen in dit<br />
jaargetijde, om naar Batavia terug te keeren.<br />
Ons prestige was geschonden. Wilde men tegenover Atjeh<br />
slagen en den indruk wegnemen, dien de -geleden nederlaag<br />
op de overige inboorlingen onzer bezittingen ongetwijfeld maken<br />
zou, dan moest haastig eene nieitwe en sterke expeditie<br />
volgen, welke de Atjehneezen en de omwonenden overtuigen zou,<br />
dat zij althans op den duur het Nederlandsche gezag niet straffeloos<br />
konden weerstaan. Men besloot dan ook tot aänzienlijke<br />
versterking der krijg-smacht en droeg het opperbevel over de<br />
tweede expeditie op aan generaal Van Swieten, die zich toen<br />
in Nederland be yond. Men hoopte, dat hij zou kunnen slagen<br />
in het vermijden van de bezwaren, waarmede de vorige expeditie<br />
te worstelen had gehad en dat men voorzorgen genoeg<br />
zou kunnen nemen, om de geleden schade te herstellen. Zoo<br />
scheepten zich dan op den Oen December 1873, goon man
1 74<br />
VAN SWIETEN.<br />
Nederlandsche troepen naar Atjeh in. Verschillende gevechten<br />
hadden plaats, en eindelijk rukte Van Swieten reeds in Januari<br />
tegen den Kraton of het versterkte paleis van den Sultan op.<br />
Nadat eerst de missigist of de tempel bij den Kraton genomen<br />
was, viel den 24sten ook de Kraton in onze handen en men<br />
vleidde zich nu in Nederland, dat de oorlog hiermede geeindigd<br />
zou zijn, vooral toen men straks vernam, dat de Sultan<br />
in een gevecht den dood gevonden had. Van Swieten meende<br />
dan ook, dat de Nederlandsche troepen het eiland verlaten<br />
konden, mits men slechts een goed aantal in de Kraton achterliet,<br />
om de bevolking in bed wang te houden. Zoo bleef er<br />
dan eene bezetting van 2000 man in den Kraton ; de troepen<br />
keerden voorts naar Batavia terug en Van Swieten verliet<br />
Atjeh aan het einde van April, om zich naar het Vaderland<br />
te begeven en daar de lauweren te oogsten van zijn zegevie-<br />
renden tocht.<br />
Nog zonder tot de zwaarmoedigen te behooren, achtten<br />
verscheidenen, die de zaken kenden, den toestand minder rooskleurig<br />
dan men geloofde en voorspelden, dat men nog heel<br />
wat tijd en geld en moed zou noodig hebben, eer men zich<br />
meester rekenen kon van Atjeh zelf, bovenal van deszelfs<br />
bondgenooten, de kleinere inlandsche vorsten in het noordoosten<br />
van het eiland. Men antwoordde hen met schouderophalen<br />
en stelde liever de vraag aan de orde, welke handelwijze men<br />
nu in het vervolg tegenover het onderworpen Atjeh zou volgen.<br />
Generaal Van Swieten achtte, dat men nu langs politie-<br />
ken weg de zaak verder beslechten moest en dat men tegenover<br />
de overwonnen bevolking weinig meer te doen had dan<br />
Kotta Radjah te bezetten. Geheel verschillend van meening<br />
daarentegen was kolonel Pel. Hij achtte, dat men van den<br />
schrik, onder de Atjehneezen ontstaan, gebruik maken moest<br />
om hen geheel uit elkaar te jagen en te voorkomen dat zij<br />
zich andermaal, met hun bondgenooten vereenigd, op de Nederlandsche<br />
troepen of de door hen bezette sterkten werpen<br />
zouden.<br />
Het gevoelen van Van Swieten behield echter de over-
GENERAAL PEL. 175<br />
hand en nu werd de verhouding van het overwonnen en onderworpen<br />
land, naar men meende althans, geregeld. Den I2den<br />
Februari verklaarde Van Swieten, in overleg met de Nederlandsch-Indische<br />
Regeering, dat hij het bestuur van drie districten<br />
of Sagies had aanvaard en dat de hoofden, die zich niet<br />
onderwierpen, van hunne waardigheden vervallen zouden zijn,<br />
in welk geval de bevolking andere hoofden zou kiezen. Voorts<br />
zou men in de Adat, dat is : de herkomsten van het land, geene<br />
verandering brengen. Slechts zou voortaan niet de Sultan, maar<br />
de Nederlandsche Regeering souverein zijn, ook al maakte men<br />
nog niet uit, of het bestuur onmiddellijk door den Gouverneurgeneraal<br />
of van zijnentwege, of door een van de Nederlandsche<br />
Regeering afhankelijk Vorst zou gevoerd worden. Van S wieten<br />
verliet dan met een groot deel der troepen het vijandelijk<br />
land, zich vleiende, dat de onderwerping van Atjeh slechts een<br />
quaestie van tijd was, mits men den Kraton slechts behield.<br />
Het duurde echter niet lang, of de Ajehneezen stoorden den,<br />
zoeten waan, begonnen op nieuw allerlei vijandelijkheden, trachtten<br />
de communicatie van de Nederlandsche troepen met de<br />
reede te verstoren en stelden zich niet tevreden met onze bondgenooten<br />
te kwellen, maar verontrustten zelfs de bezetting in<br />
den Kraton, zoodat in allerijl nieuwe versterking van troepen naar<br />
Atjeh moest worden gezonden. .Behalve door de onverwachte<br />
aanvallen van den vijand, werd het leger door de cholera geteisterd.<br />
Langzamerhand waren wij genoodzaakt om ons alleen tot<br />
onze verdediging te bepalen en dit gaf aanleiding tot verz wakking<br />
van het leger en bezwaring van onze schatkist. Tegen<br />
het einde van 1875 waagde generaal Pel het weder, aanvallend<br />
op te treden en reeds hadden we onderscheidene voordeelen<br />
behaald, toen de opperbevelhebber van het Nederlandsche leger<br />
in Indio plotseling overleed (1876). Zijne plaats werd, althans<br />
tijdelijk, door generaal Wiggers van Kerchem ingenomen, die<br />
zich echter genoodzaakt zag, weer tot het oude stelsel terug te<br />
keeren. Door hun voortdurende en verrassende aanvallen brachten<br />
de Atjehneezen ons veel schade aan, ter wij1 hun haastig<br />
terugtrekken ons leger belette, hun de aangebrachte schade be-
176 DILMONT.<br />
taald te zetten. Ook generaal Diernont, die in Van Kerchem's<br />
plaats getreden was, kon weinig meer gedaan krijgen dan zijn<br />
voorganger en in stede van dat men zich op overwinningen kon<br />
beroemen, gingen onze zaken al meer achteruit, toen het een<br />
oogenblik den schijn had alsof de Atjehneezen zelf den weerstand<br />
moede werden en er toenadering kwam bij de aanzienlijkste<br />
hoofden van het weerbarstige yolk. Dit wekte het denkbeeld,<br />
dat men met de wapenen nu afgerekend had en men een verzoenende<br />
en vreedzame staatkunde tegenover den vijand volgen<br />
kon. Het bleek • echter weldra, dat de Gouverneur-generaal<br />
Van Lansberg, die Atjeh in het voorjaar van 1877 bezocht<br />
had, zich de zaak al te rooskleurig voorgesteld had. Nauwelijks<br />
toch was de vijand hier geslagen, of hij gunde zich den<br />
tijd, niet alleen om zich te herstellen, maar ook om de onzen in<br />
slaap te wiegen, en plotseling vernam men weder, dat de eene<br />
of andere post der onzen op 't alleronverwachts aangevallen<br />
was. In 1879 aanvaardde generaal Van der Heiden het opper-<br />
bevel over het leger, en zijn komst was de aanvang van betere<br />
dagen. Helaas, dat men zich al weder vleidde, dat de kracht<br />
van den Atjehnees gebroken was ! In Batavia achtte men, dat<br />
nu de tijd gekomen was, om een geregelde orde van zaken in<br />
te voeren. Daartoe behoort ook de instelling van een burgerlijk<br />
bestuur, aan welks hoofd straks de resident Pruis van der Hoeven<br />
optrad, die dan ook weldra den generaal Van der Heiden,<br />
althans voor dit deel van diens taak, verving.<br />
Intusschen wordt het tijd, dat we met onze belangstelling<br />
naar het Moederland terugkeeren. Het ministerie Geertsema-<br />
De Vries had, ten gevolge van het wetsontwerp op de uitoefening<br />
van het kiesrecht, zijn portefeuille moeten neerleggen. In<br />
den laatsten tijd was er door Liberalen zoowel als door Antirevolutionairen<br />
steeds aangedrongen op verlaging van census,<br />
te meer daar elk van hen meende, in het zoogenaamde „volk<br />
achter de kiezers" veel steun voor zijn partij te zullen vinden.<br />
Dat nam niet weg, dat ook velen onder hen den invloed van<br />
het mindere yolk op de stembus vreesden, zoowel bij de eene<br />
als bij de andere partij, ook al durfden zij dit niet zoo openlijk
ON VERSCHILLIGHEID. 177<br />
uitspreken. Dit gaf gereedelijk aanleiding om het wetsontwerp<br />
uit allerlei schijn- en ware redenen te bestrijden. De Anti-revolutionairen<br />
achtten, dat het ontwerp de steden voorrechten<br />
boven het platte land schonk ; de Liberalen verklaarden zich<br />
daar tegen, of omdat de census hun nog te hoog voorkwam,<br />
Of omdat de Minister, volgens hun beweren, geene rekening<br />
gehouden had met de plaatselijke omstandigheden. Hoe het zij,<br />
het beginsel, waarvan het wetsontwerp uitging, werd verworpen<br />
door de meerderheid der Tweede Kamer, en het Ministerie<br />
nam zijn ontslag in hetzelfde jaar 1874, waarin de Koning<br />
de herinnering vierde van zijn vijf en twintigjarig koningschap,<br />
een heugelijk feit, waaraan door heel de Natie om strijd deelgenomen<br />
werd. Toen werd het duidelijk, hoe zeer vooral het<br />
bewind van dezen Koning er toe bijgedragen had, om de<br />
aloude banden tusschen Volk en Vorst te versterken en hoe<br />
de liefde tot Oranje in aller hart leefde.<br />
Moeilijker dan ooit waren desniettegenstaande de staatkundige<br />
omstandigheden. Eigenlijk gezegd waren het alleen<br />
de Anti-revolutionairen, die door hun hoofdleiders Groen van<br />
Prinsterer en Dr. A. Kuyper in hun staatkundig Leven gesterkt<br />
werden ; de overige Natie leefde voort, alsof geen Volksvertegenwoordiging<br />
zitting hield. De kleingeestige kibbelarij, de heil-<br />
looze partijstrijd, waarvan de meeste zittingen getuige waren,<br />
boezemden niemand eenig belang meer in en koude onverschilligheid<br />
had de belangstelling van voorheen vervangen. 't Was,<br />
alsof men gevoelde : de Vertegenwoordiging zit niet langer om<br />
voor de belangen der Natie te waken, maar eenig en alleen<br />
om eigen haarkloverijen of te waken. „Wanneer het Parlement,"<br />
zoo sprak en zoo schreef men, „meer oor en oog heeft<br />
voor zijne kleine, nietige twisten, dan voor de nooden en behoeften<br />
van 't rijke volksleven, doe dan het yolk ook alzoo, en<br />
zoeke het elders voor zijnen geest edeler bezigheid, dan het, de<br />
parlementaire annalen doorsnuffelende, vinden kan. Laat regee-<br />
ren, wie regeeren wil ; men moge op het Binnenhof nog hechten<br />
aan politieke onderscheidingen, wij niet meer ; men moge<br />
zich daar nog warm maken voor deze of gene kleur, ons laat<br />
Dl. VIII. 12
178 DE CRISIS.<br />
elke kleurschakeering koud ; want wij weten, dat ten slotte alle<br />
kleuren slechts de wisselende symbolen zijn van een zelfde onmacht.<br />
Mocht vroeger of later in dien chaos nog een vrucht<br />
rijpen, het zal voor ons nog tijd genoeg zijn haar te beproeven ;<br />
hare bereiding is in elk geval te onsmakelijk om er op toe te<br />
zien." Zoo werd niet ten onrechte de volslagen gevoelloosheid<br />
geschetst, waarmede de Natie de handelingen der Tweede Kamer<br />
ontving.<br />
En wie zou nu lust gevoeld hebben, om in zulk een toe -<br />
stand eene ministerieele portefeuille te aanvaarden ? Oak zelfs<br />
de Liberalen gevoelden de ellende, waarin men geraakt was,<br />
en toen dan ook eindelijk de crisis geeindigd was, schreef een<br />
hunner woordvoerders, professer Buys : „Aan Welk een benauwden<br />
politieken dampkring zijn wij eindelijk ontkomen en hoe<br />
verlammend werkte deze terug op geheel ons staatkundig leven.<br />
Eene onverschilligheid, aanstekelijker dan de war mste geestdrift<br />
ooit kan zijn, had zich allengs over alle klassen van onze maatschappij<br />
-uitgestrekt. Eigen apathie of te scheiden en anderen<br />
te brengen tot soortgelijke daad, scheen boven het vermogen<br />
van wie ook. Men heeft het Parlement den rug toegekeerd :<br />
alle beschouwingen, voor zoover de bladen zich daaraan waagden,<br />
maanden lang ongelezen gelaten, en dan ook maanden<br />
lang geleefd zonder jets te hooren of van Conservatief Of van<br />
Liberaal. Wie kon het ons euvel duiden ? Of was het te vergen,<br />
dat wij ons op den duur zouden verdiepen in parlementaire<br />
debatten, enkel merkwaardig om hunne kleingeestigheid ?"<br />
Doch het duurde lang, eer men het einde van de crisis<br />
constateeren kon. Men kon geen stel ministers uit de meerderheid<br />
der Kamer bijeen krijgen, om ze den Koning aan te be-<br />
velen, en toen men eindelijk een zevental mannen gevonden<br />
had, geschikt en geneigd om in 's Konings naam de zaken<br />
der Regeering te behartigen, toen kon men er vast op rekenen,<br />
dat er van homogeniteit weinig sprake kon zijn, doch<br />
allerminst, dat het Ministerie zou kunnen steunen op een meer •<br />
derheid in de Tweede Kamer. Eerst in September, dus vier<br />
maanden nadat de crisis uitgebroken was, mocht men de be-
VOORUITZICHTEN. 179<br />
noeming der nieuwe ministers in de Staatscourant lezen. Het<br />
waren de heeren J. Heemskerk Az., Van der Does de Willebois,<br />
Van Lynden van Sandenburg, Van Goltstein, Van der<br />
Heim, Weitzel en Taalman Kip, die respectievelijk de portefeuilles<br />
van Binnenlandsche en Buitenlandsche Zaken, van Justitie,<br />
Kolonien, Financien, Oorlog en Marine aanvaardden.<br />
Minder dan eenig ander Kabinet mocht dit op den steun<br />
der partijen rekenen. De Liberalen waren gansch niet met Heemskerk<br />
ingenomen, ook al wilden ze hem gaarne gebruiken om<br />
hunne idealen in de Schoolwet verwezenlijkt te zien. De And.revolutionairen<br />
wantrouwden hem als een Conservatief en ook<br />
de Roomschen, hoe wel zij thans genoeg hadden van het mede<br />
optrekken met de Liberalen, stelden evenmin vertrouwen in het<br />
nieuwe Kabinet. De periodieke pers droeg er ijverig het hare<br />
aan toe om de stemming tegenover het ministerie Heemskerk<br />
te bederven.<br />
De stembus van 1875 was den Anti- revolutionairen gunstiger<br />
dan den Liberalen, ter wijl ook de Conservatieven hunne<br />
afgevaardigden voor Amsterdam, Van Reenen en 's Jacob,<br />
buiten de Kamer geplaatst zagen. Het scheen dat 't Kabinet,<br />
door 't indienen van praktische wetsontwerpen, den strijd van<br />
de partijen onderling en tegen zich zelf beproefde te onderdrukken.<br />
Zoo diende het reeds in het eerste jaar van zijn optreden<br />
een ontwerp op de rechterlijke organisatie in, waarbij de provinciale<br />
Rechtbanken afgeschaft en door vijf Gerechtshoven vervangen<br />
werden. Natuurlijk trachtten de plaatsen, die daardoor<br />
van hun Gerechtshoven beroofd werden, door hun vertegenwoordigers<br />
tegen de aanneming van de wet zich te verzetten, en beproefden<br />
andere afgevaardigden weer, zich voor hun district in<br />
dit opzicht verdienstelijk te maken, waardoor een strijd van<br />
lokale belangen ontstond, doch het ontwerp kreeg zijn beslag.<br />
Ook werd nog in hetzelfde jaar een wetsontwerp, dat belangrijke<br />
uitbreiding van het spoor wegnet beoogde, door de Regeering<br />
ingediend en door de Kamers aangenomen, waarbij het<br />
Ministerie zich zelfs in eene groote stemmenmeerderheid mocht<br />
verheugen. Toch zou ook dit jaar niet voorbijgaan, zonder dat
i8o DE V1RKIEZINGEN.<br />
het Kabinet de tastbare bewijzen zou hebben opgedaan van<br />
den weérstand, welke de partijen daarop uitoefenden. De minister<br />
van Oorlog trad dan ook af en de ministers van Binnenlandsche<br />
Zaken en Financien moesten ook harde woorden<br />
en scherpe beoordeelingen hooren ten gevolge van eene overeenkomst<br />
met de Rijn-Spoorwegmaatschappij gesloten, met<br />
betrekking tot de lijn Leiden—Woerden, waarin zij, naar men<br />
meende, te weinig overleg met de Kamer gepleegd hadden.<br />
Ofschoon men gaarne van de gelegenheid gebruik maakte om<br />
het algemeen regeeringsbeleid van het Kabinet te gispen en<br />
men niet onduidelijk te kennen gaf, hoe zeer men geneigd was<br />
het Ministerie te doen vallen, zoo kon men eigenlijk geen<br />
genoegzame motieven vinden of het over den vorm niet Bens<br />
worden, waarin men de zaak zou gieten, terwij1 bovendien het<br />
geheele debat weldra zoo zeer het karakter van den partijstrijd<br />
kreeg, dat de minister van Binnenlandsche Zaken met recht<br />
verklaren kon, dat het debat over de hoofden der ministers<br />
heenliep, waarbij hij tevens niet naliet om de verwijten, welke<br />
men tot het Ministerie richtte, op de aanvallers als partijlieden<br />
terug te slingeren. Intusschen werd het „kamergekrakeel"<br />
steeds geweldiger en brak de liberale partij, door hare<br />
onderlinge verdeeldheid, al meer haar prestige bij de Natie af.<br />
Toch vielen de nieuwe verkiezingen in 1877 andermaal ten<br />
gunste der Liberalen uit, waarbij de Anti-revolutionairen drie<br />
en de Conservatieven twee zetels verloren. Nu andermaal hun<br />
gelederen versterkt waren, begonnen de Liberalen dan ook terstond<br />
hun aanval op het Ministerie, waartoe de Troonrede alleszins<br />
aanleiding bood. Immers, terwijl de klachten over de onderwijswet<br />
zich vermenigvuldigden, zweeg de Troonrede daaroyer<br />
geheel en toch : de Liberalen wenschten niets liever dan den<br />
eisch der Wet ten gunste van het Openbare Onderwijs verscherpt<br />
te zien en de Anti-revolutionairen en Katholieken rustten<br />
niet, eer daarin wijzigingen ten voordeele der Christelijke<br />
school zouden gebracht zijn. Het adres van aniwoord, door de<br />
Commissie daartoe gekozen en waarin niet minder dan vijf<br />
liberalen zitting hadden, stelde voor in paragraaf 9 te verkla-
DE OPPOSITIE, IS 1<br />
ren : „Op onze bereidwilligheid om nuttige en noodige verbeteringen<br />
in onze wetgeving te helpen tot stand te brengen, kan<br />
ten alien tijde worden gerekend. Aan zoodanige verbetering<br />
echter heeft voor alles de Wet op het Lager Onderwijs behoefte.<br />
Dat een zoo gewichtig volksbelang schade lijdt door<br />
een gemis aan overeenstemming tusschen Regeering en Vertegenwoordiging,<br />
wekt algemeen diep gevoelde teleurstelling op."<br />
Dit was te meer een slag in het aangezicht voor het Kabinet,<br />
dat immers reeds aan het einde van het jaar 1876 een ontwerp<br />
op het Lager Onderwijs aangeboden had ! Wel verdiend<br />
was dan ook het verwijt van den ministerieelen tafel aan de<br />
Kamer, toen minister Heemskerk verklaarde : „Hoe men ook<br />
de woorden moge opvatten, in de zinsnede zal ieder onbevooroordeelde<br />
niet anders lezen dan eene weigering, om met de<br />
Regeering de Wet op het Lager Onderwijs te behandelen. De<br />
Minister kan voorspelien, dat dit bij de geheele Natie algemeene<br />
en diepgevoelde teleurstelling zal opwekken. Jaren 1 ang<br />
is aangedrongen op algeheele herziening der Wet op het Lager<br />
Onderwijs, zelfs met onstuimigheid. Nadat nu de Commissie<br />
van Rapporteurs verklaart : het ontwerp is in staat van wijzen,<br />
nu zal de Kamer zich terugtrekken . . . en nu niet mee te<br />
willen, is dat eene houding ?" Pertinent eischte de Minister<br />
nu, dat de Commissie van Rapporteurs zou verklaren, wat zij<br />
met de geincrimineerde paragraaf bedoelde. Ten einde het<br />
struikelblok weg te nemen, stelde men in de Tweede Kamer<br />
voor, de zinsnede, die aan de Regeering zooveel aanstoot gaf,<br />
weg te laten, wat echter door de groote meerderheid verworpen<br />
werd, en ten slotte deed het antwoord van Kappeyne van<br />
de Copello den beker overloopen, als hij namens de Commissie<br />
van Rapporteurs verklaarde : „welken invloed de aanneming<br />
van de paragraaf op de Regeering moge uitoefenen, heeft de<br />
Commissie noch te onderzoeken, noch te beslissen." Hij beschouwde<br />
echter den beer Heemskerk als een constitutioneel<br />
man, die zich slechts den bekenden grondregel te herinneren<br />
had, dat „men moest aftreden of zich onderwerpen."<br />
Zoo werd dan, toen paragraaf 9, ofschoon alle Anti-revo-
I 8 2 HET NIEUWE KABINET.<br />
lutionairen, Roomschen en Conservatieven tegenstemden, door<br />
de meerderheid der Kamer aangenomen werd, aan het Ministerie<br />
de bedoeling van de Rapporteurs derwijze vertolkt, dat<br />
het Kabinet den 27sten April zijne portefeuilles andermaal ter<br />
beschikking van Zijne Majesteit stelde. Wel werd het ontslag<br />
aangenomen, doch de langdurigheid van de crisis gaf de Natie<br />
aanleiding tot allerlei veronderstellingen. Eindelijk werd den<br />
2den November 1877 het Kabinet genoemd : als minister van<br />
Binneniandsche Zaken trad J. Kappeyne van de Copello op,<br />
voor Buitenlandsche Zaken nam Van Heeckeren van Kell, voor<br />
Financien J. Gleichman, voor Justitie H. J. Schmidt, voor Kolonien<br />
P. P. van Bosse, voor oorlog De Roo van Alder werelt<br />
en voor Marine H. Wichers plaats, terwijl straks Mr. P. P. R.<br />
Tak van Poortvliet een nieuw-geschapen portefeuille, die van<br />
Openbare Werken en Waterstaat aanvaardde.<br />
Treurig mocht de geschiedenis van het tweede ministerie<br />
Heemskerk heeten, dat zich vooral door de onderwijs-questie<br />
vele vijanden gemaakt had. Afvallig wordende aan zijne vrienden,<br />
of liever aan hen, die het steunden, had het, ter wille van<br />
den steun der Liberalen, eigen traditien verloochend, zonder<br />
den buit to kunnen verwerven, waarvoor het zich dat offer getroost<br />
had.<br />
Reeds in 1874 had Kappeyne van de Copello in een zeer<br />
beruchte rede, toen men van liberale zijde op de invoering<br />
van leerplicht aandrong en daartegen het bezwaar aangevoerd<br />
werd, dat men daarmede de minderheid onderdrukken zou, het<br />
befaamde woord gesproken : „Het algemeen belang mag niet<br />
worden opgeofferd aan gemoedsbezwaren, hoewel dan ook van<br />
een belangrijk deel der Natie. Die minderheid moet dan onderdrukt<br />
worden, want zij is dan de vlieg, die de gansche zalf<br />
bederft en heeft in onze maatschappij geen recht van bestaan."<br />
Op deze krasse uitlating werd dan ook van de overzijde niet<br />
ten onrechte geantwoord : „Neem dan ook uit het wapenschild<br />
der Nederlanden weg den Leeuw, het beeld der fierste vrijheid,<br />
en stel er voor in de plaats den Adelaar met het Lam in de<br />
klauwen, 't beeld der tirannie." Ofschoon de Liberalen dit zeer
GROEN VAN PRINSTERER. 183<br />
goed gevoelden, was er van hen op dit punt geen recht te<br />
wachten, gelijk reeds in December 1875 bleek, toen Dr. Kuyper<br />
in de Tweede Kamer het voorstel deed, om 30.00o gulden<br />
uit te trekken voor toelagen aan hoofdonderwijzers, niet van<br />
overheidswege bezoldigd, voor de opleiding van kweekelingen,<br />
die slaagden voor het examen, dat hun den toegang tot de<br />
School opende, een amendement, zoo onschuldig, dat men zelfs<br />
van liberale zijde het nut en het recht daarvan erkende en<br />
de Minister zelf verklaarde, dat hij het niet in strijd rekende<br />
met de Wet. Ook dit kon echter geen genade vinden in de<br />
oogen der Liberalen en zij verwierpen het amendement met 44<br />
tegen 32 stemmen. In 1876 verscheen Moens, thans inspecteur<br />
van 't Lager Onderwijs in Utrecht, in de Tweede Kamer, met<br />
een wetsvoorstel, dat in het geheel geen rekening hield met<br />
de bezwaren der tegenpartij en ten doel scheen te hebben, het<br />
Christelijk Onderwijs geheel te vernietigen. Hij wenschtte aanzienlijke<br />
uitbreiding van het aantal kweekscholen, verhooging<br />
van de salarissen der openbare onderwijzers en afschaffing<br />
van de kweekelingen als werkkracht in de School, waardoor<br />
de jaarlijksche begrooting van ohderwijs met millioenen verhoogd<br />
werd, terwijl voor het bijzonder Onderwijs ook de minste<br />
opoffering, hoe billijk en goed ook, te hoog gerekend en<br />
geweigerd werd. Minister Heemskerk echter had de behandeling<br />
van het voorstel Moens voorkomen, door op het einde<br />
van 1876 zelf een nieuwe onderwijswet in te dienen, waardoor<br />
het voorstel Moens zijn belang verloor. Juist in dien tijd verloor<br />
de Anti-revolutionaire partij haren eminenten hoofdleider,<br />
Mr. Guillaume Groen van Prinsterer, een man, die genoeg zijn<br />
stempel op zijn yolk en zijn tijd gezet heeft, om waardig te zijn,<br />
dat wij een oogenblik bij zijn leven stilstaan. Hij was den 2lsten<br />
Augustus 1801 te Voorburg uit aanzienlijke ouders geboren. Hij<br />
studeerde te Leiden in de letteren en de rechten, en reeds toen<br />
werd een door hem geleverd opstel over de hegemonie der<br />
Atheners bekroond. Daar geraakte hij in nauwe vriendschap<br />
met Thorbecke. In 1821 kwam hij met Bilderdijk in aanra-<br />
king en deze, zoowel als de hoogleeraar Kemper, boezemden
184 Zip LEVEN.<br />
hem te meer liefde voor de historie in. In 1823 promoveerde<br />
hij op denzelfden dag tot doctor in de letteren en de rechten.<br />
Hij bleef tot 1828 de liberale beginselen toegedaan en lid der<br />
groote Protestantsche partij en eerst in het volgende jaar toonde<br />
zijn Volksgeest en Burger zi n, dat hij zijn beginsel wij-<br />
zigde. Bij het overlijden van Borger had men Groen tot zijn<br />
opvolger bestemd, en hij zou in diens plaats getreden zijn, had<br />
zijn vader, een bekwaam geneesheer van strenge opvatting, dit<br />
niet tegengehouden. Zijn kennis van het Grieksch en Latijn<br />
maakte zelfs de bewondering van een Thorbecke gaande en<br />
men kwam van andere academien over, om hem te hooren.<br />
Toen Kemper in 1824 overleed, was hij als de aangewezen<br />
man om zijne plaats in te nemen, doch hij had een menigte<br />
benijders, en dezen wisten hem uit den weg te dringen. Drie<br />
jaren later werd hij tot referendaris van het Kabinet des Ko-<br />
nings benoemd, in welke qualiteit hij van 1835-1865 de uitgave<br />
van de Archives van Or anje bezorgde, een waar<br />
reuzenwerk, door Dr. Beynen een der rijkste en schoonste wer-<br />
ken genoemd, die zijn tijd aan het nageslacht zou vermaken.<br />
In 1827 gehuwd met Jonkvrouwe van der Hoop, werd hij in<br />
1828 Staatsraad in buitengewonen dienst, terwijl hij in hetzelfde<br />
jaar als secretaris van het Kabinet des Konings naar Brussel<br />
vertrok, hoewel zijns ondanks. Daar vooral had de kennismaking<br />
met Merle d'Aubigne, den talentvollen schrijver der<br />
K e r k h e r v o r min g, grooten invloed op zijn:leven en denken.<br />
„Uit den sleur van een gematigd liberalisme, waarin ik als<br />
geestverwant 's Gravenhage verliet," zoo getuigt hij zelf, „ben ik<br />
in een tijdgewricht van ongeveer derdehalf jaar tot vastheid<br />
van anti-revolutionaire politiek geraakt." Nadat hij in 1833<br />
tot herstel zijner geschokte gezondheid eene reis in het buitenland<br />
gedaan had, werd hij in 1834 tot Bewaarder van 't huisarchief<br />
des Konings aangesteld. De uitgave zijner N e d e r 1 a n d-<br />
sche Gedachten van 1829-1833, waarbij velen hem groote<br />
overdrijving aantijgden, berokkende hem vele vijanden en kostte<br />
hem menig vriend. Door de Regeering ten behoeve van het<br />
archief van Oranje naar het buitenland gezonden, onderzocht
ZIJN WERKEN. 1 85<br />
hij de archieven te Parijs en te Basancon. Teruggekeerd in<br />
het vaderland, maakte hij kennis met den uitnemend geleerden<br />
en vromen improvisator Willem de Clercq, ten wiens huize hij<br />
straks Da Costa ontmoette, die door zijne uitgaven van de<br />
Bezwaren tegen den geest der eeuw, reeds geen<br />
vreemdeling meer voor hem was. De maatregelen tegen de<br />
Afgescheidenen, welke, door Thorbecke verdedigd, door hem<br />
gewraakt werden, plaatsten beide uitnemende staatslieden reeds<br />
toen tegenover elkaA,r. Nadat hij in 1840 zijne B ij d r age tot<br />
de herziening der Grondwet in Nederlandschen<br />
z i n uitgegeven had, werd hij in 1840 tot lid der Tweede Kamer<br />
gekozen en kreeg hij datzelfde jaar zitting in de Staatscommissie<br />
tot onderzoek van de bezwaren tegen de Wet op het<br />
Lager Onderwijs. Wij zagen reeds, hoe hij in eene afzonderlijke<br />
nota aandrong op splitsing der openbare school en volledige<br />
vrijheid voor het bijzonder onderwijs. Van 1841-1846 deed<br />
hij zijn Handboek der Geschiedenis van het Vad<br />
e r 1 a n d verschijnen, terwijl later de door hem in besloten<br />
kring gehouden voorlezingen van historischen inhoud, onder den<br />
titel Ongeloof en Rev o l u t i e, 't licht zagen. Nadat tal van<br />
brochures en stukken van zijne hand in het maandschrift „de<br />
Vereeniging" elkander opgevolgd waren, nam hij de redactie van<br />
de N e d e r 1 a n d e r ter hand, welke hij echter weldra wegens<br />
gebrek aan genoegzame deelname staken moest. Tot driemalen<br />
toe had hij een zetel in de Kamer aangenomen, toen hij zich,<br />
na de teleurstelling, hem door zijn vriend Van der Brugghen<br />
bereid, daaruit andermaal verwijderde. Ten einde den buitenlander<br />
beter in te lichten over de godsdienstige toestanden hier<br />
te lande, dan dit 'van andere zijde geschiedde, schreef hij in<br />
1860 zijn le Parti Anti-revolutionaire et Confessionel<br />
dans l'Eglise reformee des Pays-Bas, een<br />
van de vele beroemde kerkelijke geschriften van zijne hand, die<br />
door helderheid en degelijken stiji uitmuntten. Had hij reeds bij<br />
de oprichting der Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs<br />
een geldelijk blijk gegeven van warme belangstelling<br />
voor haar streven, straks trad hij zelf tot haar toe, en weldra
186 IN DE KAMER.<br />
als Eere-voorzitter aan Naar hoofd. Kenmerkend is de invloed<br />
van den geleerden en vromen professer te Berlijn, Dr. T. J.<br />
Stahl, op Groen, dien hij „zijn dankbaren kweekeling" heette<br />
en die straks zijn nagedachtenis door een geschrift eerde.<br />
Had Groen tot 1857 er steeds op aangedrongen, dat de<br />
Regeering toch rekening houden zou met het godsdienstig<br />
karakter onzes yolks, de, beginselen van de wet van 1857 waren<br />
van dien aard, dat hij het raadzaam oordeelde, dat de<br />
Staat van nu aan zich geheel van de Kerk losmaakte en wat<br />
de School betrof, drong hij nu slechts op eerlijke toepassing<br />
der Wet aan, hoe zeer hij deze ook afkeurde. Met dit program<br />
trad hij in 1862 op nieuw in de Kamer, waaruit hij in 1865<br />
andermaal ontslag nam, meenende buiten de Kamer meer voor<br />
de propageering van het Anti- revolutionair beginsel en de vrije<br />
School te kunnen doen. Hieraan hadden dan ook zijne Parlementaire<br />
Studien en Schetsen het aanzijn te danken, waarin<br />
de vraagstukken van den dag behandeld werden. Straks zette<br />
hij zijne N e d er landsche gedachten voort, waarin onder<br />
meer de scheuring uiteengezet werd, die zich tusschen hem en<br />
de ethisch-irenischen, Beets en De la Saussaye, in den boezem<br />
van Christelijk Nationaal had voorgedaan (1869). In 1853 riep<br />
de bekende Amerikaansche geschiedschrijver John Lothrop<br />
Motley, die zich door zijne Opkomst van de Nederland -<br />
sche Republiek reeds een grooten naatn gemaakt had, zijn<br />
hulp in tot het vervaardigen van een levensbeschrijving van<br />
Johan van Oldenbarneveldt. Toen dit werk in 1873 verscheen,<br />
was het echter zoo partij dig geschreven, dat Groen het noodig<br />
oordeelde den Stadhouder, pries Maurits, te verdedigen tegen<br />
de zware beschuldigingen, door Motley tegen hem ingebracht,<br />
als zou hij, op souvereiniteit dezer landen belust geweest<br />
zijnde en in Oldenbarneveldt een hinderpaal gevonden hebbende,<br />
met doodelijken haat tegen hem vervuld zijn geweest,<br />
om zijn tegenstander den voet te lichten, de Gereformeerde<br />
beweging zonder eigen overtuiging aangegrepen en niet gerust<br />
te hebben, eer Oldenbarneveldt onschadelijk gemaakt was door<br />
een gerechtelijken moord. Ten einde nu den Stadhouder ook
ZIJN DOOD.<br />
bij het buitenland in goeden naam te houden, schreef Groen<br />
diens verdediging in het Fransch : Maurice et Oldenba rn<br />
eveld t, en staafde ze door de aanhechting van een 53-tal<br />
brieven uit de archieven van het huis van Oranje, waaruit de<br />
ongegrondheid van Motley's bewering onomstootelijk bleek.<br />
Daarna begon hij in het najaar van 1875 aan zijne laatste<br />
serie Nederlandsche gedach ten, of, zooals hij ze zelf betitelde:<br />
zijn Christelijk-Historisch Testament. Hoe<br />
veelvuldig ook zijne geschriften waren, toch miste Groen populariteit<br />
: hij schreef nu eenmaal, zooals hij zelf erkende, niet a a n<br />
het yolk, maar voor het yolk, en daarom juist heette hij ook<br />
de verschijning van de St a n d a a r d, waarin de Christelijkhistorische<br />
beginselen besproken werden in een taal, welke het<br />
yolk verstond, hartelijk welkom, te meer omdat hij zich nu<br />
geheel en onverdeeld aan zijn historischen en staatkundigen<br />
arbeid wijden kon.<br />
Den I9den Mei 1876 nam de dood hem weg, en voorzeker,<br />
de vervulling van zijn wensch : „Dat ik verteere, als ik<br />
maar nuttig ben," was hem niet ontgaan. Drie jaren later<br />
volgde hem zijn trouwe gade, zijn steun en rechterhand in zijn<br />
'even : „de secretaris van haren man."<br />
Zoo was dan andermaal de School het struikelblok geworden<br />
voor geheel een Kabinet. Dit is dan ook licht te begrijpen<br />
voor een ieder, die een weinig meer dan oppervlakkig de zaken<br />
beziet. In den grond toch was de Schoolquestie een godsdienststrijd<br />
tusschen hen, die een Christendom boven geloofs -<br />
verdeeldheid huldigden en daarvoor gaarne de gansche Natie als<br />
stormenderhand wilden veroveren en hen, die den godsdienst<br />
der vaderen als het fondament en het richtsnoer beschouwden<br />
van alle waarachtige volksopvoeding. De Liberalen verwachtten<br />
van de neutrale school, door den tegenstander „moderne secteschool"<br />
geheeten, alleen die verdraagzaamheid, welke zij eene<br />
voorwaarde rekenden voor nationale eendracht ; de Anti-revolutionairen<br />
en Roomschen achtten, dat de openbare school niet<br />
anders dan de geheele ontkerstening des yolks bedoelde. De<br />
eersten meenden, dat de volksontwikkeling en beschaving schade<br />
1 8 7
188 DE SCHOOLSTRIJD.<br />
leden door den eisch, welke de Godsdienst aan de School<br />
stelde ; de laatsten daarentegen oordeelden, dat kennis en<br />
beschaving, zoo ze niet ten gebruike van het godsdienstig<br />
bewustzijn gesteld werden, ten verderve leidden. Reeds van 1857<br />
of woedde de strijd tusschen de beide partijen al heviger.<br />
Hoe meer en hoe heftiger de aanvallen van de Anti-revolutionairen<br />
en Roomschen tegen de wet gericht werden, des te<br />
sterker verklaarden de Liberalen, dat zij dit paladium voor de<br />
toekomst des yolks ten einde toe zouden verdedigen. Dr. A.<br />
Kuyper, ook in de Kamer in Groen's arbeid getreden, heette<br />
het vigeerend Schoolstelsel „een kwetsing der gewetensvrijheid"<br />
voor zijne partijgenooten, eischtte scheiding der School<br />
naar de godsdienstige gezindheden en achtte wijziging van art.<br />
194 der Grondwet gebiedend noodzakelijk. Geen subsidie, welke<br />
het vrije onderwijs moeilijk vrijhouden kon van afhankelijkheid<br />
van den Staat, maar restitutie, waarbij het voordeel erkend<br />
werd, dat het vrije onderwijs aan den Staat waarborgde, benevens<br />
de erkenning van zijn goed recht, dat was Dr. Kuyper's<br />
leuze. Intusschen was het vooral de vereeniging Volksonderwijs,<br />
die door haar voornaamste pleitbezorgers, haren stichter<br />
A. Moens, afgevaardigde der Tweede Kamer voor het kiesdistrict<br />
Sneek, en Mr. Kerdijk, een bekwamen rechtsgeleerde<br />
van radicale richting, het vuur nog feller aanblies, toen zij,<br />
niet tevreden met hetgeen de wet reeds aan de Lagere School<br />
verzekerde, nog op uitgebreider staatsbemoeiing in zake het<br />
Onderwijs aandrong en de kosten voor het Onderwijs bijna<br />
geheel ten laste van het Rijk brengen wilde. Fel werd daardoor<br />
de politieke haat tusschen de beide partijen en van weerszijden<br />
hield men zich overtuigd, dat de strijd slechts met de geheele<br />
vernietiging van een der beiden kon beslecht worden en bij al<br />
de voorstellen, door Volksonderwijs tot wetsverbetering ingediend,<br />
schemerde dan ook niet onduidelijk 't streven door om de<br />
vrijheid van het Bijzonder Onderwijs geheel en al te vernietigen,<br />
en . dat eeniglijk en alleen door middel van den Staat, alsof<br />
de Regeering gerechtigd was met behulp van de gelden, door<br />
alien saAmgebracht, een deel der burgers van hun recht en
HET ONTWERP-KAPPEYNE. 189<br />
hunne vrijheid te berooven en in zekere godsdienstige meening<br />
te dringen. Daarom moest ook het Kabinet-Heemskerk<br />
vallen. Van hem toch, zijne vorige pogingen hadden het bewezen,<br />
konden de Liberalen geen Wet wachtten, die aan de<br />
hooggeplaatste verwachtingen van Volksonderwijs voldoen zou.<br />
Hij was, zooals Kappeyne het bij de begrootingsdiscussie uitdrukte<br />
: „een conservatief staatsman, die zich op clericale krukken<br />
in evenwicht hield op liberaal ijs." Daarom nam toen<br />
reeds Moens het initiatief, waarbij wel niet al de verwachtingen<br />
van Volksonderwijs vervuld werden, maar toch 40 percent<br />
van de kosten voor het Onderwijs op rekening van den Staat<br />
zouden komen. Van alle zijden gingen er uit de voorstanders<br />
van het Bijzonder Onderwijs stemmen tegen het voorstel Moens<br />
op, dat echter plaats maakte voor het ontwerp, straks door<br />
minister Heemskerk ingediend. Heftige tegenkanting ondervond<br />
bij de Anti-liberalen het ontwerp Heemskerk, dat niet slechts<br />
geenerlei rekening hield met hunne grieven, maar ook vooral<br />
in de daarbij gevoegde memorie van toelichting de bezwaren<br />
der overtijde met bitteren spot bejegende. Zoo boden de hoofden<br />
van 258 bijzondere scholen te Amsterdam, gezamenlijk door<br />
ongeveer 41.000 leerlingen bezocht, den Koning een adres aan,<br />
waarin zij verklaarden, dat het Bijzonder Onderwijs rechtmatige<br />
aanspraak had op staatsrechterlijke gelijkstelling met het Openbare<br />
en waarbij Zijne Majesteit eerbiedig werd verzocht, haar<br />
zorg voor het onderwijs op zoodanige wijze te behartigen, dat<br />
ook voor hen, die niet tot de zeer rijken behoorden, de vrijheid<br />
om andere dan openbare scholen te bezoeken, geen gevaar<br />
liep. Een achttal anti-revolutionaire kamerleden, de heeren<br />
Van den Berg van Heemstede, Schimmelpenninck van der Oye,<br />
Kuyper, Van Wassenaer van Catwijck, Teding van Berkhout,<br />
A. Mackay, Van Asch van Wijk en Van Heemstra, dienden<br />
reeds bij 't onderzoek van het ontwerp in de sectien eene collectieve<br />
nota in, waarbij op dringenden, doch waardigen toon<br />
de „voorziening van het zedelijk belang en de vrijheid van<br />
conscientie en staatsrechterlijke gelijkheid voor de beide takken<br />
van onderwijs" verlangd werd. Zij vraagden als hun minimum,
I 90 DE NOTA DER ACHT KAMERLEDEN.<br />
dat als nieuw art. 1 in de Wet de volgende bepaling opgenomen<br />
mocht worden.<br />
De zorg der Overheid voor het Lager Onderwijs strekt zich<br />
uit tot :<br />
1. De bevordering van de opleiding van het onderwijzend<br />
personeel.<br />
2. De uitreiking van de verlofstukken tot het geven van<br />
onderwijs.<br />
3. De uitbetaling van een vaste jaarwedde van rijkswege<br />
aan alle onderwijzers, volgens bij de Wet vast te stellen regelen.<br />
4. De toekenning van pensioenen aan alle onderwijzers,<br />
eveneens naar bij de Wet vast te stellen regelen.<br />
5. Het houden door de gemeente van scholen, zitplaatsen<br />
opleverend voor alle kinderen, wier ouders of voogden open -<br />
baar onderwijs voor hen begeeren.<br />
6. Het houden van toezicht op het Onderwijs.<br />
Ongunstig werd het ontwerp door alle partijen ontyangen,<br />
dock weldra schortte de crisis den strijd, daar bij den<br />
val van het ministerie Heemskerk zijn ontwerp ingetrokken<br />
werd. Van het nieuwe Ministerie werd straks de oplossing<br />
van de questie verlangd en algemeen verwachtte men natuurlijk,<br />
dat de Liberalen het toppunt hunner wenschen zouden<br />
bereiken. Den 2den Maart 1878 werd dan ook het nieuwe<br />
ministerieel ontwerp in de Kamer begroet. In de memorie<br />
van toelichting heette het : „Het Bijzonder Onderwijs, dat neutraal<br />
gegeven wordt, heeft geen aanspraak op geldelijke ondersteuning<br />
van overheidswege , met welk recht zou dan het<br />
Bijzonder Onderwijs, dat niet neutraal is, dergelijke aanspraak<br />
willen doen gelden ?" Daar in de sectie-vergaderingen alleen<br />
Liberalen benoemd werden, behoorden ook de rapporteurs alleen<br />
tot hun partij en zoo werd dan ook reeds in de algemeene<br />
beschouwingen geconstateerd, dat de meeningen van de voor -<br />
en tegenstanders met evenveel voor- en tegeningenomenheid in<br />
de Staten- Generaal besproken werden. De voorstanders van<br />
het vrije Onderwijs daarentegen merkten op, dat de Minister<br />
in de memorie van toelichting zich op een eenzijdig standpunt
DE MEMORIE VAN TOELICHTING. 191<br />
geplaatst had. Immers daarin werd het Openbaar Onderwijs<br />
geheel beschouwd als een tak van publieken dienst, welke uitsluitend<br />
door het Staatsgezag moest worden bevorderd, maar<br />
het vergat daarbij, dat de Grondwet, al heeft zij ook aan de<br />
Openbare School zekeren voorrang toegekend, de vrije School<br />
daarnevens heeft gesteld, en dus althans geene onderdrukking<br />
dier School heeft gewild. En waar de memorie van toelichting<br />
beweerde, dat de groote meerderheid der Natie, telkens wanneer<br />
zij er toe opgewekt werd, ondubbelzinnig hare voortdurende<br />
gehechtheid aan de neutrale School had aan den dag<br />
gelegd, bracht de tegenpartij daartegen in, dat de neutrale<br />
School voor de Roomschen en de Anti-revolutionairen, dat wil<br />
zeggen : voor 2/3 der bevolking althans niet bruikbaar heeten<br />
kon, en dat te meer, wijl zij de zoo geloofde neutraliteit, welke<br />
men haar toeschreef, noch bezat, noch ook bezitten kon. De<br />
Wet zelf met haren eisch ter opleiding tot alle maatschappelijke<br />
en Christelijke deugden, maakte die School_ dienstbaar tot<br />
de aankweeking van een Christendom boven geloofsverdeeldheid,<br />
waarmede zij zich niet vereenigen konden en zoo werd,<br />
naar hunne meening, de meerderheid der Natie door eene minderheid<br />
van hare grondwettige vrijheid beroofd om hare kinderen<br />
naar hare inzichten te doen opvoeden. Naar het oordeel<br />
van die Kamerleden, welke de tegenstanders der Wet vertegenwoordigden,<br />
zou eerst dan aan het grondwettig voorschrift, dat<br />
eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen voorschreef, bij<br />
de regeling van 't Openbaar Onderwijs volkomen voldaan worden,<br />
wanneer de zoogenaamde neutrale School als aanvullingsschool<br />
dienst deed voor de kinderen dier ouders, die aan zulk eene<br />
neutraliteit inderdaad de voorkeur gaven, en zulk een regeling<br />
werd te meer aanbevolen in een land, welks bevolking, wat<br />
godsdienstige belijdenis betreft, zoo gemengd heeten mocht.<br />
Slecht konden zij dan ook aannemen, dat daardoor, zooals<br />
de Minister in de memorie van toelichting zeide, slechts kerkelijke<br />
tweedracht en onverdraagzaamheid zou aangekweekt worden.<br />
Mocht echter, zoo namen zij als conclussie aan, de confessioneele<br />
Staatsschool niet te verkrijgen zijn, dan achtten zij als
I 92 UITLEGGING DER GRONDWET.<br />
surrogaat, verplichte subsidie aan bijzondere scholen van Staatswege<br />
gewenscht.<br />
De leider der Roomsche leden in de Kamer, de heer Van<br />
Nispen van Sevenaer, zette zijne bezwaren tegen het ontwerp<br />
in een afzonderlijke nota uiteen, waarin hij zijne instemming<br />
met het mandement van de bisschoppen te kennen gaf. Evenzoo<br />
kwam een nota in van een achttal anti-revolutionaire Kamerleden,<br />
waarvan Bichon van IJselmonde de eerste onder-<br />
teekenaar was. Het mocht niet baten : de meerderheid in de<br />
afdeelingen verklaarde de bezwaren der tegenstanders voor<br />
ongegrond en vereenigde zich met de beginselen, in de memorie<br />
van toelichting blootgelegd : „De grondwetgever," zoo<br />
heette het, „heeft zijne voorliefde vow de openbare school,<br />
zooals hij die kende, onverholen aan den dag gelegd. Hij<br />
stelde er overgrooten prijs op, dat die school, waar de kinderen<br />
van alle burgers, hoedahig hunne geloofsbelijdenis ook zij,<br />
op dezelfde banken broederlijk nevens elldar gezeten, gemeenschappelijk<br />
worden onderwezen en eene zedelijk-godsdienstige<br />
opleiding, vreemd aan alle kerkleer ontvangen, de volksschool<br />
bij uitnemendheid bleef. Daarom wilde hij, dat er bij het toekennen<br />
van volledige vrijheid van onderwijs, afdoende waarborgen<br />
bestonden, dat die vrijheid niet te eeniger tijd zou<br />
worden misbruikt ; dat niet de bijzondere, de kerkelijk gekleurde<br />
school ergens in den lande de openbare zou kunnen<br />
ondermijnen of verdringen. In die richting ligt alles — ieder<br />
die de geschiedenis der grondwetsherziening onbevooroordeeld<br />
nagaat, moet het erkennen, wat evenwel de tegenstanders der<br />
openbare school meenden niet te moeten erkennen — wat<br />
over de vaststelling van art. 194 der Grondwet is verhandeld.<br />
Het recht der ouders, om naar hunne begrippen de opvoeding<br />
hunner kinderen te regelen, om in het kiezen van leermeesters<br />
aan geen dwang onderworpen te zijn, werd erkend, loch de<br />
openbare school moest niet enkel den voorrang hebben, maar<br />
de eenige blijven, rechtstreeks door het Staatsgezag bezorgd.<br />
Daarom werd op sterken aandrang der Vertegenwoordiging in<br />
art, 194 het voorschrift opgenomen, dat het Openbaar Onder-
DE INHOUD, 193<br />
wijs is „een voorwerp van de aanhoudende zorg der Regeering"<br />
en het andere, niet minder belangrijke, volgens hetwelk<br />
„overal in het Rijk van overheidswege voldoend onderwijs<br />
wordt gegeven."<br />
Wat den hoofdinhoud der Wet betreft, het beginsel der<br />
Wet van 1857 bleef gehandhaafd, aan opleiding van onderwijzers<br />
op Rijksnormaalscholen en normaallessen werden groote<br />
bedragen toegezegd, het schooltoezicht werd uitgebreid en 30<br />
pCt. der kosten, welke de gemeenten aan het onderwijs besteden<br />
moesten, zouden door het Rijk teruggegeven worden,<br />
waaronder ook de kosten van schoolbouw gerekend werden.<br />
Of nu de voorzichtigen in den lande al berekenden, dat men<br />
de Rijksschatkist te zeer bezwaarde — immers voor het eerste<br />
jaar werden de uitgaven op nagenoeg anderhalf millioen<br />
begroot, waar dan nog wel vier millioen bij zou komen — dat<br />
alles baatte niet. Voor de school der volksbeschaving en yolksverlichting<br />
mocht geen offer te groot heeten en geen Liberaal<br />
mocht zijn stem tegen het ontwerp-Kappeyne verheffen.<br />
Nimmer was er een wetsontwerp met grooter spanning<br />
door de Leden der Kamer en door het talrijke publiek op de<br />
tribunes ontvangen, en met de meeste belangstelling volgde<br />
men de beraadslagingen, totdat den uden Juli het wetsontwerp<br />
door de Tweede Kamer met 25 tegen 48 stemmen aangenomen<br />
werd. Al de Liberalen hadden voor, alle Anti-revolutionairen<br />
en Roomschen tegen gestemd. Den 7den Augustus<br />
nam ook de Eerste Kamer het ontwerp aan met 27 tegen 10<br />
stemmen, waaronder, behalve de Roomsche leden, ook de heeren<br />
't Hoofd en Aylva van Pallandt behoorden.<br />
Inmiddels was er in den lande eene groote volksbeweging<br />
ontstaan. Nauwelijks was het ontwerp ter openbare kennis gebracht,<br />
of zelfs voor de behandeling daarvan richtten duizenden<br />
in den lande zich tot de Tweede en straks tot de Eerste Kamer<br />
, met de bede, om het regeeringsvoorstel te verwerpen. Den<br />
3osten Maart hadden de heeren Brummelkamp c. s., gesteund<br />
door de vele Kerkeraden en Gemeenteleden der Christelijk Gereformeerden,<br />
een dergelijk adres ingezonden, later gevolgd door<br />
Dl. VIII, 13
194<br />
HET PETITIONNEMENT.<br />
een ander van Patrimonium, het Algemeen Nederlandsch Werkiiedenverbond,<br />
door de Vereeniging van Christelijk Nationaal<br />
Schoolonderwijs, enz. De Vereeniging van Christelijk Nationaal<br />
Schoolonderwijs had eene Commissie benoemd, om, indien het<br />
ontwerp•Kappeyne mocht aangenomen worden, de leiding van<br />
eene volksbeweging op zich te nemen en in zake de onderwijswet<br />
een petitionnement aan Zijne Majesteit aan te bieden.<br />
Deze Commissie bestond uit de heeren Ds. van Son, Mr. G.<br />
H. de Marez Oyens, H. Beuker, M. Wiegand, Dr. A. Kuyper,<br />
Mr. B. J. L. Baron de Geer van Jutfaas, Jhr. Mr. A. F. de<br />
Savornin Lohman en N. M. Feringa, de eerste als voorzitter,<br />
de laatste als secretaris. Men besloot om de Kerkeraden der<br />
Nederlandsch Hervormde, der Christelijk Gereformeerde en der<br />
Hersteld Luthersche Gemeenten uit te noodigen, het adres der<br />
ouders te steunen met een zelfstandig adres ; voorts aan Evangeliseerende<br />
en kerkelijke vereenigingen gelijk verzoek te doen ;<br />
de redaction der Christelijke Pers medewerking te verzoeken om<br />
in de verschillende plaatsen op te wekken tot het vestigen van<br />
locale Comites en het adres te doen zijn een adres van doopouders,<br />
hetzij vaders of weduwen, of ook van voogden en belangstellenden.<br />
De inhoud zou de volgende verklaring bevatten<br />
a. dat ondergeteekenden voor de aan hunne zorg toevertrouwde<br />
kinderen „eene School met den Bi; bel" wenschen,<br />
doch thans, tenzij zij gegoed zijn of door anderen bedeeld<br />
worden, geen Christelijk Onderwijs kunnen bekostigen- ;<br />
b. dat de wijze, hoe dit doel te bereiken, geheel aan de<br />
prudentie van den Koning worde overgelaten ;<br />
c. dat velen, die dit begeerden, thans genoodzaakt zijn,<br />
hunne kinderen op de Openbare Scholen te doen, die dus teekenen<br />
en<br />
d. dat velen op de Openbare School vooralsnog wel den<br />
Bijbel vinden, maar in strijd met de Wet, weshalve ook dezen<br />
teekenen.<br />
Toen nu het ontwerp door de Tweede Kamer aangenomen<br />
was, werd door de petitionnarissen in het geheele land<br />
eene ure des gebeds gehouden en met het werk der ondertee
DE AANBIEDING. 195<br />
kening een aanvang gemaakt. Als belangstellende zou ieder<br />
teekenen mogen, man of vrouw, van 20 jaren oud en daarboven.<br />
Aangezien er ongeveer 200.000 exemplaren van het<br />
adres door het land verspreid waren, kon men althans het<br />
verwijt van de overzijde ontgaan, dat men niet zou geweten<br />
hebben, waarvoor men teekende. Daar Zijne Majesteit langer<br />
in het Buitenland verbleef, dan aanvankelijk het voornemen<br />
was, moest men van het oorspronkelijk plan, om het adres op<br />
1 Augustus den Koning aan te bieden, afzien en begaven de<br />
leden der deputatie, uit 28 personen bestaande, zich naar Apeldoorn,<br />
met den beer Jhr. Elout van Soeterwoude als voorzitter<br />
aan de spits, en de adressen, in 14 folio portefeuilles met<br />
zich voerende, droegen tot opschrift : S m e e k s c hr ift aan<br />
den Koning om eene School met den Bijbel.'t Was<br />
voorzeker eene ernstige, eene plechtige ure, toen de deputatie<br />
op Zaterdag des namiddags te 2 uren ten paleize op het Loo,<br />
in de zoogenaamde „blauwe kamer" tegenover Zijne Majesteit<br />
stond. Met aandacht en vaak met blijkbare instemming leende<br />
de Koning het oor aan de woorden van Ds. van Son en<br />
straks van den voorzitter der deputatie. Hartelijk en belangstellend<br />
was het Koninklijk antwoord, door Zijne Majesteit besloten<br />
met een „Leve Nederland !" hetwelk door de deputatie<br />
met een „Leve de Koning ! Leve Oranje !" beantwoord werd.<br />
Zijne Majesteit noodigde dien zelfden dag nog den Voorzitter<br />
aan zijn tafel. In eene memorie van instructie hadden de adressanten<br />
een zestal stelsels ter oplossing van de schoolquestie<br />
blootgelegd. Men wees op facultatieve splitsing naar de gezindheid<br />
of overtuiging der schoolgaande kinderen, waarbij aan de<br />
gemeentebesturen het recht zou toegekend worden, openbare<br />
scholen in te richten voor Protestantsche, Joodsche en Roomsche<br />
kinderen, waar dit gewenscht werd, terwijl evenzeer neutrale<br />
scholen zouden opgericht worden, indien de neutralisten<br />
dit voor hunne kinderen begeerden. Mocht de bevolking echter<br />
of eene neutrale Of eene confessioneele school begeeren, dan<br />
verviel de splitsing. Ook zou bij de instandhouding van de<br />
neutrale school als regel de bijzondere school, of zij al dan
196 DE VERSCHILLENDE STELSELS.<br />
niet neutraal heeten mocht, subsidie van staatswege kunnen<br />
ontvangen, waardoor de oprichting van bijzondere scholen zou<br />
worden in de hand gewerkt. Ook ware het mogelijk de bijzondere<br />
scholen te restitueeren, wat zij door de stichting en<br />
instandhouding aan het Rijk bespaarden, in welk geval de rechtsgelijkheid<br />
van beide erkend en het budget van onderwijs voor<br />
den Staat niet verhoogd werd. Een vierde middel was het<br />
zoogenaamde subventiestelsel : de ouders van de leerlingen der<br />
openbare school zouden daarbij den kostenden prijs van het<br />
onderwijs betalen en on- en minvermogenden geheel of gedeeltelijk<br />
van rijkswege gesteund worden, hetzelfde of zij voor hun<br />
kinderen van de openbare of de bijzondere school wenschten<br />
gebruik te maken. Voorts meende men de zaak ook oplosbaar,<br />
indien den gemeenten meerdere vrijheid geschonken werd om<br />
het onderwijs naar locale behoeften in te richten, terwijl eindelijk<br />
voorgesteld werd om alle onderwijzers in werkelijken<br />
dienst uit de schatkist te bezoldigen, ofschoon dit dusgenaamde<br />
salarieeringsstelsel de grieven niet wegnam en evenmin de moeilijkheid<br />
oplossen zou. Men wees er voorts op, dat men zoowel<br />
den voorstanders als den tegenstanders der wet, gelijk recht<br />
had willen doen en, mochten er leemten in de vijf eerste stelsels<br />
overgebleven zij n, dan zouden deze ongetwijfeld den voorstanders<br />
ten goede komen. Bovendien had 't stelsel van facultatieve<br />
splitsing dit voor, dat het de school geheel in de hand van<br />
de Overheid liet, wat de oprichting en instandhouding betrof,<br />
en zich hierbij de behoefte aan bijzondere scholen minder zou<br />
laten gelden. Het smeekschrift was door 305.869 Nederlandsche<br />
mannen en vrouwen geteekend en voorts door afzonderlijke<br />
adressen van 306 Kerkeraden van de Nederlandsch Hervormde<br />
Kerk, Io8 van de Christelijk Gereformeerde, 7 van de Hersteld<br />
Luthersche Gemeenten, benevens door een aantal corporatien<br />
en vereenigingen geteekend.<br />
Onmiskenbaar was bij heel deze beweging, en ook in den<br />
opzet en den inhoud van het adres en de memorie, de invlocd<br />
van Dr. A. Kuyper. In 1874 voor Gouda tot lid der Kamer<br />
gekozen, had hij in het begin van 1875 zich naar het buiten-
HET RAPPORT. 197<br />
land moeten begeven tot herstel van zijne overspannen zenuwen<br />
; geen wonder voorwaar, bij den reuzenarbeid, waaraan hij<br />
zich wijdde. In dien tijd overleed Groen van Prinsterer en van<br />
toen of was hij de aangewezen leider der Anti-revolutionairen,<br />
gelijk Groen hem reeds meermalen genoemd had. In den zomer<br />
van 1877 keerde hij weder en nadat hij ontslag uit de Volksvertegenwoordiging<br />
genomen had, wijdde hij zich geheel aan<br />
de St anda ar d en de Herau t, welke beide bladen een<br />
grooten invloed uitgeoefend hebben op onze staatkundige en<br />
kerkelijke historie van den laatsten tijd.<br />
Ook de Roomschen wendden zich tot den Koning met de<br />
bede, dat hij zijne koninklijke goedkeuring aan de Wet van<br />
Kappeyne onthouden mocht en boden een adres aan, door<br />
200.000 mannelijke ingezetenen onderteekend.<br />
Al deze pogingen echter, hoezeer ook weerklank vindende<br />
bij de Natie, waren met onvruchtbaarheid geslagen. Den 1 3den<br />
Augustus bracht minister Kappeyne aan den Koning rapport<br />
uit, waarin hij het monsterachtige volkspetitionement voorstelde<br />
als eene politieke demonstratie, welke, lang te voren beraamd<br />
en voorbedacht, slechts ten doel zou gehad hebben om<br />
den Koning tegenover de Volksvertegenwoordiging te plaatsen.<br />
Voorts betoogde de Minister, dat de adressanten slechts- tevreden<br />
zouden zijn met eene Openbare School met den Bijbel,"<br />
waarom de onthouding der Koninklijke sanctie den adressanten<br />
in geen geval genoeg zijn zou. Bitter en onrechtvaardig was<br />
bovenal het verwijt, dat de Minister zich veroorloofde tegenover<br />
de petitionarissen, toen hij hun aantijgde, dat zij de gemoederen<br />
der eenvoudigen hadden opgezweept om de Kroon<br />
in botsing te brengen met de Vertegenwoordiging des Lands en<br />
het Vaderland in verderf te brengen. Scherp en bitter, maar<br />
welverdiend was dan ook de Open Brie f, welke de heer<br />
Jhr. Elout van Soeterwoude aan den Minister van B i nn<br />
e n l a n d s c h e Z a k e n richtte, nadat 't Rapport in de Staatscourant<br />
openbaar gemaakt was. Met onwederlegbaar talent pareerde<br />
de S t a n d a a r d in hare hoofdartikelen het ministerieel<br />
Rapport en de naam, welke zij aan het ontwerp-Kappeyne gaf :
198 HET RIJNKANAAL.<br />
„de Scherpe Resolutie," kreeg op nieuw beteekenis in de histoden<br />
onzes lands, toen de Koning, door de omstandigheden<br />
gedrongen, toch zijn goedkeuring aan een ontwerp verleende,<br />
waarin van de liberale partij kan gezegd worden, haar hoogste,<br />
doch ook haar eindtriomf gevierd te hebben.<br />
Zoo waren dan de adressanten teleurgesteld, maar zwaar<br />
zouden de gevolgen rusten op hen, die de teleurstelling had-<br />
den veroorzaakt. De tegenstanders der Schoolwet gevoelden<br />
zich tot nieuwe en krachtige werkzaamheid geprikkeld. De<br />
petitionnarissen besloten vereenigd te blijven en vormden eene<br />
Unie, een School met den Bijbel, die, onder meer, jaarlijksche<br />
collecten ten goede van het Christelijk Onderwijs organiseerde,<br />
welke collecten, door het geheele land gehouden, in de eerste<br />
jaren meer dan een ton gouds afwierpen.<br />
Nu het ministerie Kappeyne door de Wet op het Lager<br />
Onderwijs de Natie als in twee strijdende legers verdeeld had,<br />
zette het zich tot een nieuwe taak. In 187o reeds had Zijne<br />
Majesteit in hoogstdeszelfs eigen persoon in het IJ bij Schellingwoude<br />
den gedenksteen gelegd voor de Zuiderzee-sluizen,<br />
de sleutels van het werk ter verbinding van de Noord- en<br />
Zuiderzee. Na dien tijd was er vooral van de zijde van Amsterdam<br />
aangedrongen op een waterweg door de Geldersche<br />
vallei, waardoor de Rijn met het nieuwe Noordzeekanaal zou<br />
verbonden worden en Amsterdam, om zoo te spreken, zou gelegen<br />
zijn aan . de mond van een stelsel van rivieren en kanalen,<br />
dat in het hart van Europa zijn oorsprong nam. De kunst<br />
zou alzoo aan de hoofdstad des Rijks vergoeden, wat de natuur<br />
haar onthouden had. Niet onverdeeld mocht de belangstelling<br />
voor dit groote plan heeten. Mannen van invloed, ook te Amsterdam<br />
zelf, zagen bezwaar in de enorme kosten, welke de<br />
voltooiing eischen zou, en anderen weder waren van oordeel,<br />
dat een weg door Zuid-Holland naar de Merwede gunstiger<br />
zou zijn. Het Ministerie, bij monde van den heer Tak, verklaarde<br />
zich voor het Rijnkanaal, doch toen deze belangrijke<br />
zaak in 1879 aan de orde kwam, werd het ministerieel ontwerp,<br />
na lange beraadslagingen, verworpen. Ofschoon men het
DE CRISIS. 199<br />
ontslag, door den minister van Waterstaat genomen, billijkte,<br />
achtte de liberale partij het minder noodzakelijk, dat nu juist<br />
het geheele Ministerie aftreden zou en toch, de geruchten liepen<br />
al spoedig, dat het kabinet-Kappeyne collectief ontslag<br />
aanbieden zou. De zaak was, dat ook hier de gewenschte<br />
homogeniteit ontbrak en er ook geen genoegzame overeenstemming<br />
tusschen den Koning en het Kabinet bestond, waarbij<br />
zich ongetwijfeld ook de omstandigheid deed gelden, dat een<br />
tweetal leden uit het Kabinet overleden waren. De minister van<br />
Kolonien, Van Bosse, was in het begin van 1879 bezweken en<br />
de heer 0. van Rees had zijne plaats ingenornen ; weldra was<br />
de heer De Roo van Alderwereldt gevolgd, wiens portefeuille<br />
aan den heer Den Beer van Poortugaal overgedragen was. De<br />
grootste oorzaak bestond echter in de aloude verdeeldheid onder<br />
de liberale partij, waardoor dan ook de Kanaalwet gevallen<br />
was, wijl zelfs vele liberale leden daartegen gestemd hadden. De<br />
omstandigheid, dat te midden van een ministerieele crisis, door<br />
de beide ministers van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat,<br />
een voorstel tot herziening van de Grondwet van 1848 aan<br />
Zijne Majesteit aangeboden werd, openbaarde het gebrek aan<br />
eendrachtige samenwerking in het Kabinet en het gemis aan<br />
overeenstemming tusschen den Koning en zijne ministers. Hoe<br />
het zij, de bladen deelden achtereenvolgens mede, dat Zijne<br />
Majesteit de heeren Heemskerk Az., Fransen van de Putte en<br />
Cremers had ontvangen om met hen over de samenstelling van<br />
een nieuw Kabinet te raadplegen, doch geen van de benoemden<br />
had kans gezien, om onder de tegenwoordige omstandigheden<br />
een nieuw Ministerie seam te stellen. Het duurde tot<br />
in Augustus 1879, toen, in de plaats van de aftredende ministers,<br />
de namen genoemd werden van hen, die het nieuwe Ka-<br />
binet zouden samenstellen, en wet : Baron van Lijnden van Sandenburg,<br />
die als kabinetsformeerder opgetreden was, voor Buitenlandsche-<br />
en Jhr. Mr. W. Six voor Binnenlandsche Zaken,<br />
Mr. E. J. A. Modderman, hoogleeraar te Leiden, voor Justitie,<br />
Mr. J. Vissering, die hetzelfde ambt bekleedde, voor Financien.<br />
W. Baron van Goltstein trad voor Kolonien, Van Erp Taal-
200 ZWARE SLAGEN.<br />
man Kip voor Marine en G. J. G. Klerck voor Waterstaat en<br />
Openbare Werken op. Het mocht met recht een fusie-Kabinet<br />
heeten, aangezien er de meest heterogene bestanddeelen in vertegenwoordigd<br />
waren. Six, Vissering en Modderman waren tot<br />
dusver als conservatief beschouwd, Reuter was Roomsch, Van<br />
Goltstein behoorde tot de gematigd-liberalen en Van Lijnden<br />
werd tot op dit oogenblik tot de Anti-revolutionairen gerekend.<br />
Zware slagen hadden echter achtereenvolgens het Oranjehuis<br />
getroffen. In het begin van het jaar 1877 was H. M.<br />
koningin Sophia der Nederlanden overleden, eene gebeurtenis,<br />
die zoowel het Koninklijk Huis als 't geheele Land in diepen<br />
rouw dompelde. Den 24sten Augustus 1878 was Prins Hendrik<br />
ten tweeden male gehuwd met prinses Maria, dochter van<br />
Prins Frederik Karel van Pruisen. Slechts een half jaar later,<br />
den uden Januari, werd hij op zijn kasteel Walferdange, in<br />
Luxemburg, zijn geliefkoosd verblijf, door de mazelen aangetast<br />
en, na een krankheid van weinige dagen, blies hij in de<br />
armen zijner Gemalin den laatsten adem uit. Verloor de Koning<br />
in zijne Gemalin eene rijkbegaafde, verstandige Gade, de zoo<br />
hartelijk beminde Moeder harer kinderen : ons Volk eene edele<br />
beschermvrouwe van alles, wat schoon is en edel en goed. Zwaar<br />
was ook het verlies, dat en Vorst en Volk leden door het verscheiden<br />
van Prins Hendrik. In vele gevallen was hij 's Konings<br />
rechterhand. Hij was in hooge mate populair en werd<br />
hartelijk door 't Volk geliefd. Zijn vermogen was steeds ter beschikking<br />
voor alles, wat de welvaart der Natie verhoogen kon<br />
en inrichtingen voor zeevaart, handel en nijverheid vonden in<br />
hem een krachtigen steun. Slechts vijf maanden later, den i iden<br />
Juni 1879, overleed de oudste zoon des Konings to Parijs, op<br />
den leeftijd van 39 jaren. Bange 9vragen verdrongen zich in<br />
het hart van alien, die het wel meenden met de toekomst van<br />
Oranje en Nederland. De Koning ging gebukt onder slag op<br />
slag , slechts een zoon, Prins Alexander bleef hem over en zou<br />
deze kroon en scepter erven, indien ook zijn koninklijke Vader<br />
den volke ontviel ? Wie zou het zeggen ? Reeds geruimen tijd<br />
was ook de gezondheidstoestand van Prins Alexander wanke-
DOOD VAN PRINS ALEXANDER. 20I<br />
lend, en inderdaad, de vreeze, welke men koesterde, was niet<br />
ongegrond. Den 2 Isten Juni 1884 toch, in den ouderdom van<br />
bijna 38 jaar, sleepte een langzaam verval van krachten, waaraan<br />
de droefheid over het overlijden van moeder en broeder<br />
KONIN GIN SOPHIA.<br />
een geduchten stoot gegeven had, hem weg. ZOO was dan de<br />
Oranjeboom, die weleer zoo heerlijke en rijke loten en vruchten<br />
gedragen had, als uitgestorven. Ook Zijne Koninklijke<br />
Hoogheid Prins Frederik der Nederlanden, die den hoogen
202 'S KONINGS TWEEDE HUWELIJK.<br />
ouderdom van 84 jaren had mogen bereiken, was den 8sten<br />
September 1881 gestorven en de Koning bleef alleen over als<br />
de laatste mannelijke vertegenwoordiger van het roemrijk geslacht<br />
der Oranje-Nassau's. Duister was het verschiet voor<br />
Nederland en Oranje en menig warm Vaderlander dacht met<br />
bange zorg aan de toekomst, doch .. .<br />
Er liepen geruchten, en weldra werden zij door officieele<br />
tijdingen bevestigd, dat de Koning zich voor de tweede maal<br />
in den echt dacht te begeven met Prinses Adelheid Emma<br />
Wilhelmina Theresia, de lieftallige en beminnelijke derde dochter<br />
van den Vorst van Waldeck-Pyrmont. Ofschoon de Natie<br />
aanvankelijk niet met onverdeelde sympathie de tijding van<br />
het voorgenomen huwelijk ontvangen had, toch was er slechts<br />
een wensch, dat het der Vorstin zou mogen gelukken om den<br />
afgaanden levensdag van den bejaarden Koning met een glans<br />
van vrede en huiselijk geluk te bestralen. De Vorstin heeft<br />
meer gedaan. Niet slechts braken voor den Koning heldere,<br />
gelukkige dagen aan, maar als stormenderhand,'en vooral door<br />
warme belangstelling is het wel en het wee harer onderdanen,<br />
gelukte het der Koningin, de liefde van het Volk te veroveren,<br />
en met warme geestdrift werd het Koninklijk Echtpaar<br />
straks in de hoofdstad des Rijks welkom geheeten. Een eigenaardig<br />
huldeblijk gaf het „koop- en scheeprijk" Amsterdam<br />
aan de jeugdige Vorstin, toen het haar bij die gelegenheid<br />
uitnoodigde om het juist voltooide Droogdok te komen openen.<br />
Gaarne gaf H. M. aan dezen wensch der burgerij gehoor,<br />
en de naam „Koninginnendok" herinnert nog steeds aan de<br />
vervulling van dien wensch. Zoo gaf Neerland's Volk het bewijs,<br />
dat zij de Vorstin dankbaar was voor de zorgen, die zij<br />
aan haren Koninklijken Echtgenoot wijdde en het toonde, dat<br />
het zijn hart niet gesloten houdt ook voor den vreemdeling,<br />
die het met liefde en belangstelling tegenkomt. Hoe werd echter<br />
de vreugde der Natie ten top gevoerd en — waarom het<br />
verzwegen — ook de liefde voor de Koningin verhoogd, toen er<br />
in den zomer van het volgend jaar eene Prinses geboren werd,<br />
die de namen ontving van Wilhelmina Paulina Maria. Het ge-
„ONS PRINSESJE. ” 203<br />
heele land was opgetogen van vreugde, en warme gebeden<br />
rezen voor de Koninklijke Moeder en haar jeugdige Spruit, de<br />
hope van geheel de Natie : „ons Prinsesje," zooals zij weldra<br />
heette. De warme belangstelling van geheel het yolk begeleidde<br />
haar van de wieg tot bij haar onderwijs en hare wandelingen.<br />
Opgroeiende, gaf de jonge Prinses al spoedig blijken van goeden<br />
aanleg. Terwijl hare Koninklijke Moeder zelf haar onderwijs<br />
in den godsdienst, waarmede gewoonlijk haar dagtaak<br />
aanving, leidde, en tevens haar in de Duitsche taal onderrichtte,<br />
ontving zij onderwijs in de Fransche taal van Mejuffrouw Liotard,<br />
terwijl den heer Gediking, hoofd eener school te 's Gravenhage,<br />
het onderwijs in het Hollandsch en de overige yakken<br />
opgedragen werd. Beiden werden later, onder waardeering<br />
van de door hen bewezen diensten, vervangen door Dr. J. J.<br />
Salverda de Grave en Miss Saxon Winter, aan welke laatste<br />
het onderwijs in de Engelsche taal opgedragen werd. Ook in<br />
de muziek en de rijkunst ontving de jeugdige Vorstin nauwgezet<br />
onderricht van bekwame mannen, terwijl de Koningin zelf<br />
haar in de handwerken onderwees. Al meer en meer won de<br />
zich voorspoedig ontwikkelende Prinses de liefde harer toekomstige<br />
onderdanen en meermalen gaf 't Volk daarvan de ondubbelzinnigste<br />
blijken op haren geboortedag of bij andere feestelijke<br />
gelegenheden. Reeds in het jaar 1884 werd bepaald dat,<br />
ingeval de Koning mocht komen te overlijden gedurende de<br />
minderjarigheid der Prinses, de Koningin als Voogdes-regentes<br />
zou optreden.<br />
Wij hebben gezien, hoe het ministerie-Kappeyne viel over<br />
de Kanaalwet. Wel scheen Kappeyne zelf geneigd om aan de<br />
ministerstafel te blijven, zoo de Koning hem steunen wilde bij<br />
eene voorgestelde Grondwetsherziening. Tot zulk eene belofte<br />
liet Zijne Majesteit zich echter niet bewegen en het geheele<br />
Kabinet nam daarop ontslag, om plaats te maken voor het<br />
ministerie-Van Lijnden van Sandenburg, waarin ook de heer<br />
Modderman zitting nam voor Justitie, benevens Van Goltstein<br />
voor Kolonien. Belangrijke wetten kwamen onder dit Kabinet,<br />
dat van 1879-1883 zitting had, tot stand, waaronder vooral
204 HET ATHENEUM VAN AMSTERDAM.<br />
het nieuwe Wetboek van Strafrecht, dat de gewijzigde Code<br />
Penal, die tot hiertoe in ons land gevolgd werd, verving, de<br />
Drankwet en die tot aanleg van het Merwedekanaal.<br />
Lang had zich Amsterdam beklaagd, dat het op het gebled<br />
van Hooger Onderwijs achterstond bij de hoofdsteden van<br />
ALhXANDER, PRINS VAN ORANJE.<br />
al Europa's Staten. Wel is waar was zijn Atheneum beroemd,<br />
eensdeels door de beroemde mannen, die daaraan gevormd<br />
waren, anderdeels door het talent zijner hoogleeraren, maar<br />
toch, het bleef een ondergeschikte rol spelen to midden van de<br />
Universiteiten van het Werelddeel en het Vaderland. Op aan.<br />
drang nu van Amsterdam, werd het Atheneum in een Univer-
DE VRIJE UNIVERSITEIT. 205<br />
......................................n<br />
siteit veranderd, waarover het beheer zoowel als het onderhoud<br />
aan de stad blijven zou, onder eenigen weinigen invloed,<br />
welke de Regeering aan zich behield. We erkennen gaarne het<br />
bezwaar voor de Regeering, om tot de opheffing van een der<br />
vier Universiteiten en tot de keuze van de uit te vallen Hoogeschool<br />
te besluiten, doch ook moet toegegeven worden, dat voor<br />
ons betrekkelijk klein land en zijne draagkracht, het behoud<br />
van alien, tamelijk overbodige weelde heeten mag, een overblijfsel<br />
uit den tijd, toen elke Provincie nog op zich zelf stond en<br />
natuurlijk tuk was op den eisch van eene volledige inrichting<br />
voor zich zelf op elk gebied, waardoor men echter verhinderd<br />
werd om bij alien genoegzame krachten te concentreeren en<br />
dat vooral, nu de nieuwe Wet op het Hooger Onderwijs, in.<br />
1876 onder het tweede ministerie-Heemskerk tot stand gekomen,<br />
de benoeming van vrij wat meer hoogleeraren yorderde<br />
en dus groote opofferingen vraagde.<br />
Het beginsel van het vrije onderwijs, dat zich op het gebied<br />
van de Lagere School zoo krachtig baan gebroken had,<br />
begon zich evenzeer te doen gelden op het gebied van het<br />
Hooger Onderwijs, en vond in de heeren Dr. A. Kuyper en<br />
Dr. F. L. Rutgers krachtige en talentvolle pleitbezorgers, in<br />
Dr. A. Bronsvelt, te Utrecht, een onvermoeid en scherp bestrijder.<br />
Wij kunnen niet anders dan het streven, om ook de Calvinistische<br />
jongelingschap, die hare opleiding in de Christelijke<br />
Bijzondere School aanvankelijk genoten had, ook bij verdere<br />
ontwikkeling te vrijwaren tegen het moderne ongeloof en de<br />
materialistische richting van den tijdgeest, eene logische consequentie<br />
noemen. Ten koste van groote geldelijke opofferingen<br />
en ondanks den fellen tegenstand, vooral van ethische zijde, werd<br />
in 188o te Amsterdam eene Vrije Universiteit op Gereformeerden<br />
grondslag geopend, aanvankelijk siechts voor de Theologische,<br />
Literarische en straks ook voor de Juridische Faculteit.<br />
Ook tegen haar openbaarde zich in de regeeringskringen de<br />
zelfde tegenstand, welke het particulier initiatief bij de La.<br />
gere School had te doorworstelen, en misschien zal het nog<br />
eenigen tijd duren, eer de quasi-liberale zin der meerderheid
206 DE WERELDTENTOONSTELLING.<br />
in de Vertegenwoordiging, of ook het denkbeeld van voortreffe-<br />
lijkheid van het staats-cachet aan de ministerstafel er toe zullen<br />
komen, om aan het vrije Hooger Onderwijs gelijke rechten<br />
toe te kennen met de Rijks-universiteiten.<br />
In April 1882 werd Z. M., bij gelegenheid van het huwelijk<br />
der zuster van de Koningin met den hertog van Albany.<br />
in Engeland, door Koningin Victoria in de orde van den Kouseband<br />
opgenomen. Den Isten Mei 1883 opende Zijne Majesteit<br />
de eerste Internationale en Koloniale Wereldtentoonstelling<br />
te Amsterdam, welke met de vroegere te Londen, Parijs en<br />
andere Europeesche expositien van dien aard wedijveren kon.<br />
Krachtig werd en door den Koning en door de Regeering tot<br />
het weislagen van deze onderneming medegewerkt. De uitbrei -<br />
ding, die het Koloniaal Museum te Haarlem ontving, dankt<br />
het aan deze eerste expositie. Amsterdam was in dien tijd<br />
getuige van een zeldzaam schouwspel. Na een rein naar Engeland,<br />
waar de Koning ook Hampton-Court, de residentie van<br />
wijlen zijn doorluchtigen naamgenoot, den Stadhouder-Koning<br />
bezocht, toog Zijne Majesteit naar Luxemburg en voldeed gaarne<br />
aan de uitnoodiging van Koning Leopold II van Belgie, om<br />
hem te Spa 4 te ontmoeten. Van zijne zijde beantwoordde de<br />
Belgische Koning dit door een bezoek op het Loo, waarna hij<br />
met zijn Koninklij ken Gastheer de Tentoonstelling te Amsterdam<br />
bezocht, waar Zijne Majesteit hem in eigen persoon rondleidde.<br />
Na het bezoek aan de Tentoonstelling vertoonden zich beide<br />
Vorsten op het balkon van het Paleis op den Dam, waar eene<br />
onafzienbare menigte hun verschijnen met gejuich begroette.<br />
De vervoering steeg ten top, toen beide Vorsten al de herinneringen<br />
aan het verleden schenen te willen begraven in een<br />
hartelijke omhelzing, ten aanschouwe van het Nederlandsche<br />
Volk. .In October van dat zelfde jaar bracht Zijne Majesteit<br />
aan koning Leopold een tegenbezoek, en daarmede was zeker<br />
de laatste vonk van wrok gebluscht, welke nog in het hart<br />
van Belg en Nederlander tegen elkander leven mocht.<br />
De maanden Mei en Juni 1884 gaven aan 't Vorstenhuis<br />
vreugde en leed. Reeds had de Natie zich opgemaakt om het
KABINET VAN LIJNDEN-SIX. 207<br />
35-jarig Koningschap van Willem III feestelijk te herdenken,<br />
toen de ziekte en het daarop spoedig gevolgd overlijden van.<br />
Prins Alexander aan alle feestelijke stemming het zwijgen oplegde.<br />
Toch gingen die dagen niet zonder dankbare herinnering<br />
voorbij. Verschil over de omzetting van communaal in individueel<br />
grondbezit op Java, waartegen minister Van Goltstein zich<br />
verzette, gaf aanleiding, dat het Kabinet-Van Lijnden zijn ontslag<br />
nam. Het had vroegere geestverwanten teleurgesteld, reeds<br />
in zijn optreden : van mannen toch als Van Lijnden en Six hadden<br />
de Anti-revolutionairen betere dingen gehoopt dan dat zij<br />
de erfenis van een Kappeyne zouden hebben aanvaard. Zoo de<br />
s c h e r p e resolutie al niet in al haar strengheid aangevoerd<br />
was, dan was dit grootendeels hieraan te danken, dat de schatkist<br />
de weelde, welke het Openbaar Onderwijs door Kappeyne<br />
toegedacht was, niet bestrijden kon. Waar het mogelijk was,<br />
bleek het, dat het Ministerie gaarne de Staatsschool begunstigde,<br />
al ware 't ook ten koste van het Christelijk Onderwijs.<br />
En als dan ook in 1882 een door den heer De Savornin Lohman<br />
ingediend voorstel, waarbij althans de bijzondere scholen<br />
niet geheel onderworpen waren aan de eischen, welke de Wet<br />
van Kappeyne ten opzichte van de schoollokalen stelde, de<br />
goedkeuring der Kamers verkrijgen mocht, zoo had men dit<br />
minder aan de welwillende aanbeveling der Regeering dan aan<br />
de gunstige beslissing der Kamer te danken. Langzamerhand<br />
begonnen ook de Liberalen zelf de gebreken van de zoo hoog<br />
geloofde wet van Kappeyne in te zien en werden zij toegeeflijker<br />
op het punt van wijziging. Ook de heer Vermeulen zag<br />
zijn voorstel, waarbij, in strijd met de Wet van 1878, ook<br />
hulponderwijzers-akten voor vreemde talen konden verkrijgen,<br />
gelijk dat voor dien tijd het geval geweest was, reeds met 57<br />
tegen 18 stemmen aangenomen.<br />
De nieuwe verkiezingen hadden eindelijk, dank zij de<br />
krachtige aaneensluiting van de Anti-liberalen, een omkeer in<br />
de verhouding van de partijen in de Kamer gebracht : de<br />
Anti-liberalen wogen namelijk in stemmen-aantal tegen hun<br />
bestrijders op, en de beslissing in 's Lands zaken hing nu
208 KABINET-HEEMSKERK.<br />
slechts af van de stem des heeren Wintgens, die de schaal<br />
deed overslaan, naarmate hij zich bij de eene of andere partij<br />
voegde. Toen Wintgens straks ontslag nam, stond de Kamer<br />
„op het doode punt," 43 tegen 43, zoodat van nu af elk beshift,<br />
door haar genomen, menschelijker wijze gesproken, van<br />
het toeval af hing.<br />
Het Kabinet Van Lijnden was inmiddels door een Ministerie<br />
Heemskerk vervangen, welks premier dus voor de derde<br />
maal de leiding van 's lands zaken in handen nam. Een voorstel<br />
om het getal Kamerleden op 96 te brengen, waarbij dit<br />
meer in verhouding tot het aantal kiezers komen zou en tevens<br />
de Kamer uit haar moeilij ken toestand zou gered worden,<br />
mocht niet de goedkeuring der leden wegdragen (1884).<br />
Nog moeten we melding maken van eene zending, welke<br />
Nederland op nieuw in nadere betrekking bracht met onze oude<br />
stamverwanten, de zoogenaamde „Boeren" aan de Vaalrivier<br />
in Zuid-Afrika. In het begin van Maart kwamen de heeren<br />
Paul Kruger, president der Zuid-Afrikaansche Republiek, Smit,<br />
minister van Oorlog, en Du Toit, mede lid van het Staatsbestuur,<br />
in Holland, ten einde nieuwe relatien met Holland aan te<br />
knoopen. Met warme belangstelling werd de deputatie in ons<br />
Land ontvangen en van dien tijd af dateert een steeds levendiger<br />
geworden verstandhouding met de oude Hollanders ginds,<br />
die door de krachtige wijze, waarop zij hunne onafhankelijkheid<br />
op Engeland hadden weten te herwinnen, de sympathie<br />
niet slechts van Nederland, maar ook van geheel Europa had-<br />
den gewonnen.<br />
Van vele zij den was er reeds aangedrongen op Grondwetsherziening<br />
en de omstandigheden maakten deze dan ook zeer<br />
gewenscht, doch weinig kans bestond er, dat het ontwerp, het-<br />
welk in 1886 vanwege het ministerie Heemskerk de Kamer bereikte,<br />
aangenomen zou worden. Krachtig hadden zich toch<br />
de Anti-revolutionairen bijeengeschaard en dezen stelden, als<br />
onafwijsbare voorwaarde voor het bekomen van hun steun, de<br />
wijziging yan art. 194, hun een steen des aanstoots van zooveel<br />
jaren herwaarts. De Roomschen in de Kamer steunden hen en
HET LAGER ONDERWIJS. 209<br />
inderdaad, de Minister, ofschoon aanvankelijk niet tot wijziging<br />
van bedoeld artikel gezind, scheen geneigd eene poging te willen<br />
wagen om op schoolgebied aan het vaderland den vrede te<br />
hergeven, en nam zelf het initiatief tot wijziging. Straks bood<br />
hij daartoe het volgende voorstel aan :<br />
„De inrichting van het Openbaar Onderwijs wordt door de<br />
wet geregeld. De openbare scholen zijn toegankelijk voor alle<br />
leerlingen, zonder onderscheid van godsdienstige gezindheid.<br />
In of voor elke gemeente wordt lager onderwijs gegeven,<br />
voldoende aan de behoefte der bevolking.<br />
Het wordt, voor zooveel daarin niet op andere wijze is<br />
voorzien, van overheidswege verstrekt in openbare scholen; aldaar<br />
wordt het onderwijs aan onvermogenden kosteloos gegeven."<br />
Aan de laatste bepaling werd straks nog eene zinsnede<br />
toegevoegd, welke vaststelde, dat anderen dan onvermogenden<br />
een billijk schoolgeld betalen zouden. Toch waren hiermede<br />
de tegenstanders der wet van Kappeyne nog gansch niet voldaan,<br />
wijl er van rechtsgelijkheid tusschen het openbaar en<br />
bijzonder onderwijs geen sprake was. De Anti-revolutionaire<br />
en Roomsche Kamerleden vereenigden zich dan ook tot het<br />
volgend voorstel, waarin zij hunne eischen omschreven :<br />
Artikel 194 der Grondwet worde gelezen als volgt :<br />
„Het 'Onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg<br />
der Regeering. Het geven van onderwijs is vrij. Het toezicht<br />
van de Overheid op het Onderwijs in het algemeen,:de inrichting<br />
van het openbaar onderwijs en, voor zoover het lager<br />
onderwijs betreft, de aan den onderwijzer te stellen eischen<br />
van bekwaamheid en zedelijkheid worden door de wet geregeld.<br />
De openbare scholen zijn toegankelijk voor leerlingen zonder<br />
onderscheid van godsdienstige gezindheid.<br />
In of voor elke gemeente wordt lager onderwijs gegeven,<br />
voldoende aan de behoeften der bevolking. Het wordt, voor zooveel<br />
daarin niet op andere wijze is voorzien, van overheidswege<br />
verstrekt in openbare scholen voor onvermogenden kosteloos,<br />
voor anderen tegen betaling van een billijk schoolgeld.<br />
In de kosten van het bijzonder onderwijs kan, naar bij<br />
Dl. VIII. 14
210 DE NIEUWE GRONDWET.<br />
de wet te stellen regelen, uit openbare middelen worden bijgedragen,<br />
of het Onderwijs al of niet voldoet aan het in het<br />
vierde lid bepaalde vereischte voor de openbare scholen.<br />
De Koning doet jaarlijks van den staat der openbare<br />
en bijzondere scholen een uitvoerig verslag aan de Staten -<br />
Generaal geven."<br />
Toch droeg dit voorstel niet geheel de goedkeuring der<br />
partij buiten de Kamer weg, omdat 't geen ruimte liet aan on-<br />
vermogenden om hun kinderen kosteloos te zenden. Intusschen,<br />
mocht het met recht een gunstig oogenblik heeten om den<br />
jarenlangen schoolstrijd te beeindigen, ook thans zou men hierin<br />
niet slagen. De Kamer nam hoofdstuk X, onderwijs en armwezen<br />
betreffende, het eerst in behandeling, maar alle pogingen<br />
tot oplossing van de zaak mislukten en zoowel het ontwerp<br />
als de amendementen werden verworpen, waarop het<br />
Ministerie ontslag nam. Aanvankelijk droeg de Koning de vorming<br />
van een nieuw Kabinet aan den heer Mackay op, doch<br />
toen deze niet slaagde, volgde een kamerontbinding en werden<br />
nieuwe verkiezingen uitgeschreven, die een weinig meer ten<br />
gunste der Liberalen uitvielen. Minder eng aaneengesloten stonden<br />
thans de Anti-liberalen tegenover het Ministerie en toen nu<br />
ook de Liberalen, om aan den schoolstrijd een einde te maken,<br />
een amendement aannamen, door de heeren Schaepman en Vos<br />
de Waal ingediend, waarbij artikel 194 althans eenigszins naar<br />
de wenschen van de rechterzijde gewijzigd werd, toen werd<br />
dan ook de nieuwe Grondwet den uden Juni aangenomen. De<br />
Eerste Kamer nam evenzeer alle hoofdstukken der nieuwe Grondwet<br />
aan, behalve het tiende, het Onderwijs betreffende, waarom<br />
dit andermaal ongewijzigd bleef. Het bleef nog steeds de vraag,<br />
of de herziene Grondwet ook door de volgens haar voorschrift<br />
bijeengeroepen nieuwe Kamer, met de vereischte twee derden<br />
van de stemmen der leden zou aangenomen worden. Dan, ook<br />
dit geschiedde, en nadat de Koning de wet gesanctionneerd had,<br />
werd ze den 3osten November 1887 pleehtig afgekondigd. De<br />
herziening was vooral van gewicht ten opzichte van de defensie,<br />
het kiesrecht, de samenstelling der Kamers en de verdui-
NATIONAAL VREUGDEBETOON. 2 1 I<br />
delijking der bepalingen omtrent de troonsopvolging. Voortaan<br />
zou de Eerste Kamer uit 5o leden bestaan, die wel, even als<br />
voorheen, door de Provinciale Staten zouden gekozen worden,<br />
doch niet, zooals vroeger, alleen uit de hoogst aangeslagenen,<br />
maar ook uit degenen, die hooge openbare staatsambten bekleedden<br />
of bekleed hadden. De Tweede Kamer zou uit zoo<br />
leden bestaan, en voortaan zouden alle leden tegelijk om de vier<br />
jaar aftreden. Ook werden de vereischten voor kiesbevoegdheid<br />
dermate gewijzigd, dat van toen of alle mannelijke ingezetenen,<br />
die den leeftijd van 23 jaren bereikt hebben, Nederlanders<br />
zijn en voldoen aan de door de kieswet te bepalen kenteekenen<br />
van geschiktheid en maatschappelijken weistand, kiezer zouden<br />
zijn. Voorts kreeg de Eerste Kamer mede het recht van<br />
enquete en de Vereenigde Kamer dat van amendement, terwifi<br />
geestelijken of bedienaren van den godsdienst niet langer van<br />
het lidmaatschap der Kamers zouden zijn buitengesloten.<br />
Schitterend was in den aanvang des jaars 's Konings 7oste<br />
verjaardag gevierd, waartoe reeds maanden te voren in bijna<br />
alle steden en dorpen des lands de noodige voorbereidingsmaatregelen<br />
genomen waren. Op nieuw ontving de Koninklijke<br />
Familie toen het bewijs, hoezeer het yolk Oranje mint, en vooral<br />
te Amsterdam, waar men de feesten uitgesteld had tot 's Konings<br />
gewone jaarlijksche komst in de hoofdstad, putte men<br />
zich uit in vreugdebetoon. Geen buurt, hoe gering ook, of ze had<br />
een commissie gevormd en ze wedijverde met hare rijkere zusters<br />
in het brengen van offers voor de algemeene feestviering.<br />
Jammer slechts, dat Zijne Majesteit door ziekelijke omstandigheden<br />
verhinderd]werd het Paleis zoo vaak te verlaten, als hij<br />
dit gaarne zou gedaan hebben. Hij bepaalde zich tot enkele<br />
bezoeken, doch de Koningin en „ons Prinsesje" vertoonden<br />
zich overal en bezochten allerlei stichtingen, waardoor de Koningin<br />
en hare vorstelijke dochter niet weinig aan populariteit<br />
wonnen<br />
In Maart 1888 hadden de verkiezingen plaats voor de<br />
nieuwe Kamer „van too ;" daarbij bleven de Liberalen in de<br />
minderheid en de gevolgen daarvan deden zich terstond gevoe-
2 1 2 MACKAY-KEUCEIENIUS.<br />
len. Het ministerie-Heemskerk bood den Koning weidra zijne<br />
portefeuilles aan en een nieuw ministerie Mackay-Keuchenius<br />
trad op, waarin straks Jhr. de Savornin Lohman zitting nam,<br />
toen, ten gevolge van de verwerping zijner begrooting door<br />
de Eerste Kamer, Keuchenius, die als minister van Kolonien<br />
zitting genomen had, weidra aftrad. Aan het Ministerie gelukte<br />
het eindelijk, eene herziening van de Wet op het Lager Onderwijs<br />
tot stand te brengen, welke den 8sten December 1889<br />
aangenomen werd en die het Bijzonder Onderwijs rechtsgelijkheid<br />
met het Openbare Onderwijs toezegde, althans voor zoover<br />
het 't Riik betrof, en dit trachtte te verwezenlijken door<br />
een subsidiestelsel, geregeld naar het aantal schoolgaande kinderen<br />
en dat der onderwijzers.<br />
Ook de Eerste Kamer nam straks een wetsontwerp aan,<br />
dat weidra den naam van „pacificatie" verkreeg, omdat men<br />
zich vleide, dat daardoor althans op het gebied van den Staat<br />
de strijd over het onderwijs zou beslecht zijn. Ook de Koninklijke<br />
bekrachtiging liet zich niet lang wachten en voortaan<br />
zou dus „de maatschappij" en niet „de wetgever" uitmaken,<br />
of de openbare of de bijzondere school aanvulling dan wel<br />
regel zijn zou.<br />
Intusschen was 's Konings gezondheid al meer wankelend<br />
geworden. Eene chronische ingewandsziekte deed zich telkens<br />
heviger gevoelen en, hoe Amsterdam zich ook voorgesteld had,<br />
bij de feesten, die het vieren wilde ter eere van den 8sten verjaardag<br />
der Prinses, de Koningin en de „Lieveling des Volks"<br />
op 't Paleis te mogen zien, de Vorstin achtte het bedenkelijk de<br />
zijde , haars Koninklijken Gemaals te verlaten. Evenzeer werd<br />
het voornemen der Koninklijke Familie verhinderd om zich van<br />
het Loo naar het buitenland te begeven. Naarmate het einde<br />
des jaars naderde, namen de berichten aangaande 's Konings<br />
toestand een meer onrustbarend karakter aan en bij de kwaal,<br />
waaraan de Vorst lijdende was, voegden zich nog de verschijnselen<br />
van diphteritis. Den overgang van het oude in het<br />
nieuwe jaar in de Residentie te vieren, hoezeer dit ook een<br />
jaarlijks gebruik heeten mocht, bier kon thans geen sprake
' S KONINGS KRANKFIEID. 213<br />
van zijn. Nauwelijks was het nieuwe jaar ingetreden, of er<br />
moest zelfs buitengewone geneeskundige hulp voor Zijne Majesteit<br />
ingeroepen worden. De crisis naderde en men ver-<br />
wachtte niet anders, of het einde zou spoedig daar zijn. De<br />
in de Staatscourant voorkomende bulletins schenen daarop te<br />
zinspelen en ten paleize op het Loo ruimde men reeds plaats<br />
in voor hen, die wegens hun officieel ambt na het overlijden<br />
aanwezig moesten zijn. Toch won 's Konings ijzersterk gestel<br />
het nog eenmaal van de krankheid, en een korte wijie van herstel<br />
trad in. Hoe zwaar hij ook leed, nog steeds hield Zijne<br />
Majesteit zich met de belangen van het land en de welvaart<br />
zijner onderdanen bezig, en zelfs op zijn krankbed gedacht hij<br />
de Nederlandsche Heidemaatschappij, de ontginning in de Peel.,<br />
den landbouw in Limburg, en dat alles steunde hij met vorstelijke<br />
gaven.<br />
Zwaar en gedrukt was de stemming der Natie, toen andermaal<br />
de i9de Februari, de jaardag des Konings, aanbrak,<br />
en nauwelijks was deze dan ook verstreken, of andermaal gaf<br />
de abnormale toestand van den vorstelijken lijder reden tot<br />
bezorgdheid. Was men ook ten hove minder bezorgd, weldra<br />
toch constateerden de geneesheeren een algemeenen achteruitgang<br />
bij toeneming der plaatselijke ziekte-verschijnselen, waarom<br />
het Ministerie het wenschelijk achtte, nog tijdig de Staatszaken<br />
te regelen. Er hadden beraadslagingen plaats tusschen<br />
den Raad van State, het Ministerie en de geneesheeren des<br />
Konings, en het gevolg was eene afkondiging in de Staats-<br />
Courant van 29 Maart 1889, waarbij de Raad van Ministers,<br />
oordeelende, dat de Koning buiten staat geraakt was de Regeering<br />
waar te nemen, volgens de desbetreffende artikelen der<br />
Grondwet, de Staten-Generaal in vereenigde vergadering samenriep.<br />
Den 2den April daaraanvolgende waren de beide Kamers<br />
in vereenigde zitting vergaderd. De tribunes waren eivol van<br />
lieden, die belang stelden in dit onder de lotgevallen des lands<br />
eenig feit. Bijna alle leden der Staten-Generaal waren tegenwoordig<br />
en aan de ministerstafel waren alle plaatsen bezet. Terstond<br />
nadat de gebruikelijke formaliteiten bij de opening der
2 14 DE MINISTERIEELE MEDEDEELING.<br />
zitting afgeloopen waren, gaf de Voorzitter der Eerste Kamer,<br />
Mr. W. A. A. J. Baron Schimmelpenninck van der Oye, het<br />
woord aan den minister van Binnenlandsche Zaken, die, na een<br />
algemeen overzicht van den loop van 's Konings ziekte gegeven<br />
te hebben, mededeelde, dat de Ministers, verwarring<br />
en stremming in den gang van 's lands zaken vreezende, het<br />
noodzakelijk geacht hadden, om eene besliste verklaring van<br />
de geneesheeren des Konings te vragen, of naar hun oordeel<br />
nog eene gunstige wending binnen betrekkelijk korten tijd zou<br />
verwacht mogen worden, dan wel of deze, naar hunne meening,<br />
niet meer, of slechts na lang verloop, mocht tegemoet gezien<br />
worden. Daarop hadden de Ministers eene verklaring ontvangen,<br />
geteekend door Prof. Rosenstein, den lijfarts des Konings'<br />
Dr. Vinkhuizen en Dr. J. Vlaanderen, waarin dezen uitspraken,<br />
dat in den eersten tijd, althans volgens de regelen der<br />
wetenschap, geene verbetering in den toestand zou intreden.<br />
Nogmaals hadden de Ministers door persoonlijk bezoek op het<br />
Loo zich overtuigd, dat ook van hervatting der geringste werkzaamheid<br />
geen sprake kon zijn, waarom de Ministerraad zich<br />
_genoodzaakt zag te verklaren, dat Zijne Majesteit buiten staat<br />
geraakt was de Regeering waar te nemen en daarvan, met verzoek<br />
om advies, kennis gegeven had aan den Raad van State.<br />
Deze achtte, dat de Staten-Generaal onverwijld behoorde saamgeroepen<br />
te worden : een advies, tot welks opvolging men zich<br />
bij het steeds ongunstiger worden der berichten van het Loo,<br />
te meer gedrongen gevoelde. — De Minister zeide :<br />
„Niet dan met diepe smarte kwijt de Raad van Ministers<br />
zich bij dezen van die droevige taak. Hoe gaarne hij u ook<br />
gewezen had op de eene of andere omstandigheid, die de gelegenheid<br />
zou kunnen openen om een beslissing ten deze vooralsnog<br />
te verdagen, de Raad vindt er, helaas, geene.<br />
Het oogenblik is thans gekomen, waarop uwe tusschenkomst<br />
en beslissing volgens de Grondwet vereischt worden."<br />
Getroffen had de Vertegenwoordiging des yolks de droeve<br />
mededeelingen van den Minister aangehoord en de Voorzitter<br />
was voorzeker aller tolk, toen hij sprak : „De Vertegenwoor-
HET BESLUIT. 2 1 5<br />
diging van het Nederlandsche Volk beseft het pijnlijke van de<br />
taak, heden door de Regeering vervuld, en in niet mindere<br />
mate voorzeker voelt zij al het onuitsprekelijke en den hoogen<br />
ernst van de thans haar opgedragen taak, om te voorzien in<br />
de Regeering, die de laatste Vorst uit het innig geliefde Stamhuis<br />
van Oranje tijdelijk moet nederleggen.<br />
Eene beslissing werd tot den volgenden morgen verdaagd.<br />
Andermaal waren de tribunes met eene opeen gedrongen schare<br />
bezet, terwijl in de loge vele aanzienlijken, officieele personen,<br />
ook tal van dames plaats genomen hadden. Nadat de notulen<br />
van de vorige vergaderingen gelezen waren, sprak de Voorzitter<br />
: „Thans meen ik, hoe onnoemelijk zwaar het ons ook<br />
moge vallen, in overweging te moeten geven, dat de Vereenigde<br />
Vergadering besluite :<br />
„De Staten-Generaal, in vereenigde vergadering, verklaart,<br />
dat het bij artikel 38, Iste lid, der Grondwet omschreven geval<br />
aanwezig is."<br />
Na eene langdurige en indrukwekkende stilte, vervolgde<br />
hij : „Indien geen der Leden het woord verlangt te voeren,<br />
wordt tot stemming overgegaan !"<br />
De hamer viel ; de Voorzitter nam de presentielijst en las<br />
de namen der aanwezigen af. Allen stemden voor, en terwijl<br />
alien zich van hunne zetels verhieven, meldde de Voorzitter<br />
het resultaat der stemming en vervolgde : „Dit besluit, wel de<br />
meest smartelijke beslissing, waartoe ooit de Nederlandsche<br />
Volksvertegenwoordiging kon geroepen worden, zal op de bij<br />
de Grondwet omschreven wijze worden afgekondigd. Ik heb de<br />
eer om aan de Vergadering voor te stellen, mededeeling van<br />
dit besluit te doen aan den Raad van State en aan de hoofden<br />
der Ministerieele Departementen, in rade vereenigd."<br />
Na goedkeuring door de Kamer sprak de Voorzitter, op<br />
den toon van de diepste ontroering, luide : „God behoede ons<br />
Koninklijk Huis !"<br />
Getroffen verlieten de Leden der Kamers de vergaderzaal.<br />
Den 4den April daaraanvolgende verscheen de afkondiging<br />
van het besluit in de Staatscourant en deelde de Raad van
2 16 HERSTEL.<br />
State aan de Natie mede, dat hij, volgens de Grondwet, in<br />
naam des Konings, de waarneming van het Koninklijk gezag<br />
had aanvaard, totdat een door de Regeering bij de Vertegenwoordiging<br />
in te dienen wetsontwerp, betreffende de benoeming<br />
van een Regent of Regentes, zou zijn aangenomen. Met bange<br />
zorg las men dagelijks de berichten aangaande den Vorstelijken<br />
lijder, toen zich op het alleronverwachts zulk een keer<br />
in diens toestand voordeed, dat men vooralsnog de instelling<br />
van het regentschap verschoof. Weinig tijds na bovenbedoelde<br />
of kondiging in de Staatscourant begon men hoop te koesteren<br />
op 's Konings herstel. Een week later berichtte men reeds<br />
van het Loo, dat de toestand bepaald gunstiger heeten mocht.<br />
Reeds den 20sten April wachtte Zijne Majesteit op gunstig<br />
weder om zich in de buitenlucht te kunnen begeven, en nauwelijks<br />
was de maand April verstreken, of andermaal werden de<br />
beide Kamers tot eene vereenigde zitting opgeroepen, maar nu,<br />
om officieel de blijde tijding te vernemen, dat Zijne Majesteit,<br />
Gode zij dank, weder in staat gesteld was om de Regeering<br />
waar te nemen. Een driewerf „hoera !" en een geestdriftvol<br />
,,Leve de Koning !" was het antwoord op deze mededeeling, en<br />
straks werd er besloten om, namens de beide Kamers, aan Zijne<br />
Majesteit een telegram van gelukwensching te zenden. De volgende<br />
week mocht Zijne Majesteit weder in de buitenlucht gaan<br />
en Dr. Vinkhuizen nam afscheid van den Koninklijken patient.<br />
Dankzeggingen rezen ten hooge uit de kerken, telegrammen en<br />
adressen van gelukwenschingen werden bij honderden naar het<br />
Loo gezonden, en 't was alsof der Natie een zware last van het<br />
hart gewenteld was, zoo kinderlijk blijde betoonde zij zich bij<br />
het verassend herstel.<br />
Wie had het dan ook nog durven hopen, dat de Koning<br />
bij herstelde gezondheid nog een luisterrijk feest met zijn geliefde<br />
Volk zou vieren, en wel dat zijner veertigjarige Regeering<br />
! De bange verwachting, de lange spanning, waarin men<br />
verkeerde, waren oorzaak, dat men geenerlei toebereidselen<br />
voor den 1 2den Mei had gemaakt, doch nu de zaken zulk<br />
eene verrassende wending genomen hadden, meende men zich
VEERTIGJARIGE REGEERING. 2 17<br />
te moeten bepalen tot datgene, wat de burgers der gemeenten<br />
zelf uit vrije beweging doen konden en wilden, en nu juist<br />
werd het openbaar, hoe zeer het Volk zijn Koning lief had. In<br />
allerijl toch werd niet slechts het geliefkoosde dundoek voor<br />
den dag gehaald, maar -versieringen, illuminatien, schilden en<br />
alles wat de vindingrijkheid der liefde in der haast gereed<br />
maken kon, werden aangebracht.<br />
Op den dag zijner inhuldiging vaardigde de Koning eene<br />
proclamatie aan zijn yolk uit van den volgenden inhoud :<br />
„Geliefde Landgenooten en Onderdanen I"<br />
„Heden zijn veertig jaren voorbijgegaan sedert den dag,<br />
waarop ik plechtig de Regeering over het Nederlandsche Volk<br />
heb aanvaard.<br />
Zal mijn Volk van mij getuigen, dat ik mijn Koninklijk<br />
n<br />
woord heb gestand gedaan, ik weet, dat in lief en leed, in<br />
blijde en droeve dagen, mijn Volk getrouw gebleven is aan mij<br />
en mijn Huis.<br />
„Ik heb er steeds naar gestreefd, de welvaart en den<br />
bloei van ons Vaderland te bevorderen.<br />
„Met innigen dank jegens den Almachtige zie ik op het<br />
verviogen tijdperk terug. Zijn zegen heeft het oud verbond<br />
van Oranje en Nederland bevestigd.<br />
„Over de toekomst van mijn Huis en mijn Volk roep ik<br />
op dezen plechtigen dag dienzelfden zegen in. De herinnering<br />
aan het verleden is mij een waarborg voor de toekomst : Oranje<br />
en Vaderland, onder Gods zegen een, krachtig en vrij I"<br />
Het Loo, I2 Mei 1889. WILLEM.<br />
Volgens den- wensch van den Koning werd de I2de Mei,<br />
zijnde een Zondag, alleen gewijd aan de godsdienstige viering<br />
van den heuglijken dag, en oak de burgerij bepaalde zich grootendeels<br />
tot het uitsteken van vlaggen en het dragen van de<br />
geliefde Oranjekleur. Den volgenden dag echter vierde de Natie<br />
op voorbeeldige wijze het schoone feest. Ook op het Paleis<br />
ontving het feest eene godsdienstige wijding. Tal van vreem-
2 1 8 DE FEESTELIJKHEDEN.<br />
delingen hadden zich naar Apeldoorn begeven en zij smaakten<br />
het genoegen, de Koningin met de Prinses des namiddags<br />
te zien uitrijden om de versierde straten van de gemeente<br />
in oogenschouw te nemen. Een stroom van telegrammen bereikte<br />
het Paleis, en zelfs moest men 't personeel aan het Telegraafkantoor<br />
met buitengewone 'hulp versterken. Duizenden verdrongen<br />
zich den volgenden dag voor het Paleis, om op het uitrijden<br />
der Koningin en van het Prinsesje te wachten, en straks<br />
kregen zij dan ook hun wensch, toen de beide vorstelijke per -<br />
sonen — Zijne Majesteit mocht niet uitgaan — in een open<br />
landauer gezeten, stapvoets door het versierde dorp reden. De<br />
wijze, waarop en de Koningin en de jeugdige Prinses aan het<br />
dorpsfeest deelnamen, versterkte de liefde en de geestdrift voor<br />
haar beiden niet slechts, maar ook sterkte het den band tusschen<br />
Koning en Volk. Vanwege den Amsterdamschen Gemeenteraad<br />
was een adres van gelukwensching tot den Koning<br />
gericht en allerwege heerschte ongekunstelde volksvreugde,<br />
welke Zijne Majesteit aanleiding gaf om straks den directeur van<br />
het Kabinet des Konings, den beer Alewijn, de volgende proclamatie<br />
in de Nederlandsche Staats-Courant te doen plaatsen :<br />
„De Koning heeft den ondergeteekende opgedragen om,<br />
door middel van de Nederlandsche Staats-Courant,<br />
Zijner Majesteits meest hartelijken dank te betuigen voor de<br />
zoo algemeene blij ken van hulde en gehechtheid, van het Nederlandsche<br />
Volk ontvangen ter gelegenheid van Zijner Majesteits<br />
herstel en van de herinnering van Hoogstdeszelfs veertigjarige<br />
Regeering."<br />
's Gravenhage, 14 Mei 1889.<br />
De Directeur van het Kabinet des Konings,<br />
ALEWIJN.<br />
Bij de laatste herziening der Grondwet was bepaald, dat<br />
bij overlijden van Zijne Majesteit de kroon zou overgaan op<br />
Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Wilhelmina en, indien dit<br />
overlijden plaats greep gedurende de minderjarigheid van de<br />
Kroonprinses, zou hare Koninklijke Moeder als Regentes optreden.
ADOLPH VAN NASSAU. 2 19<br />
Deze bepaling kon echter voor de opvolging in het Groot -Hertogdom<br />
Luxemburg niet gelden, aangezien volgens de Salische<br />
Wet, welke daar nog geeerbiedigd werd, de opvolging van<br />
vrouwelijke erfgenamen niet werd erkend. Het Groot-Hertogdom<br />
zou bij het overlijden des Konings vervallen aan den<br />
naasten mannelijken verwant van het huis des Konings, hertog<br />
Adolph van Nassau. Gedurende de krankheid des Konings hadden<br />
de Luxemburgers, toen het uitgesproken was, dat de Koning<br />
niet meer in staat was de Regeering waar te nemen, en<br />
met het oog op zijn waarschijnlijk spoedig overlijden, den Hertog<br />
verzocht voorloopig het regentschap op zich te nemen. Ofschoon<br />
men van den Hertog, die slechts weinig in leeftijd met<br />
Zijne Majesteit verschilde, voorzeker een bezadigd optreden had<br />
mogen verwachten, toonde deze maar al te zeer, hoe welkom<br />
hem deze noodiging was ; de wijze, waarop hij zich gedroeg<br />
en het vertoon, dat hij maakte, als ware hij reeds landsheer,<br />
mishaagden menigeen. Juist zou hij den volgenden dag<br />
met zeer veel plechtigheid geinstalleerd worden, toen de Koning<br />
weer herstelde en de al te grage Hertog kreeg een welverdiende<br />
bestraffing, toen Zijne Majesteit een schrijven aan<br />
hem verzond, waarin hij zijn lieven Neef verzekerde, dat hij de<br />
teugels van het bewind eerst bij zijn laatsten ademtocht uit<br />
zijne handen geven zou. Zoo kon de quasi Groot-Hertog, tot<br />
groot vermaak van geheel Europa, met stille trom naar zijn<br />
lustslot aan den Rijn terugkeeren, hoewel hij reeds proclamatien<br />
tot zijne aanstaande „onderdanen" gericht had.<br />
De gezondheidstoestand van den Vorst had zich reeds in<br />
zoover hersteld, dat de Koningin zich met de Prinses voor<br />
eenige dagen naar Neuwied durfde begeven, en toen nu den<br />
i4den September de minister van Binnenlandsche Zaken de<br />
Kamers in naam des Konings sloot, mocht hij verklaren : „Het<br />
gevaar, dat het leven van Zijne Majesteit den Koning bedreigde,<br />
werd door Gods goedertierenheid gelukkig afgewend. De maatregelen,<br />
tot wier vaststelling uwe medewerking werd ingeroepen<br />
om bij voortduring den goeden - gang des bestuurs te verzekeren,<br />
bleken hierdoor onnoodig. Uwe vergadering sprak, na
2 20 DE WERKZAAMHEDEN VAN HET KABINET.<br />
het gelukkig herstel des Konings, hierover luide, als tolk van<br />
het geheele Nederlandsche yolk, hare blijdschap uit."<br />
Bovendien mochten Regeering en Kamer met zelfvoldoening<br />
op het afgeloopen zittingsjaar terugzien. Met Frankrijk was een<br />
overeenkomst gesloten over de grensscheiding tusschen Suriname<br />
en Fransch Guyana. Eene wet was aangenomen om den overmatigen<br />
arbeid van vrouwen en kinderen tegen te gaan ; eene<br />
andere ter voorkoming van bedrog in den boterhandel; bepalingen<br />
op den accijns en de invoerrechten op bier en azijn waren<br />
in het leven geroepen, en overeenkomsten waren gesloten met<br />
de Hollandsche Spoorwegmaatschappij en de maatschappij Zeeland.<br />
Straks volgde de aanneming der wet tot regeling der pensioenen<br />
van burgerlijke ambtenaren en hunne weduwen en weezen,<br />
gelijk mede ten vorigen jare reeds een ontwerp tot regeling<br />
van het militair onderwijs goedgekeurd was. In het belang van<br />
handel en scheepvaart werden overeenkomsten aangegaan met<br />
betrekking tot de kanaal- en havengelden op het Noordzeekanaal,<br />
terwijI wijzigingen in de Consulaatsrechten gebracht<br />
werden en de Tweede Kamer de noodige gelden toestond tot<br />
verbetering van de rivier de Waal. In 1890 werden overeenkomsten<br />
gesloten met de groote Spoorwegmaatschappij en bier te<br />
lande, waarbij de Rijnspoor van een som van 38 millioen aan<br />
den Staat overgedragen werd. Een ontwerp op de zeevisscherijen,<br />
waartoe door het kamerlid Reekers het initiatief genomen<br />
werd, hief knellende bepalingen op, waaronder onze visschersbevolking<br />
gedrukt ging. Kortom, het was zichtbaar, dat<br />
men een toestand van rijk, staatkundig leven tegemoet ging,<br />
nu eenmaal de onderwijs-questie, welke de Natie zoo lang ver-<br />
deeld gehouden had, althans voor het Rijk tot eene oplossing<br />
gebracht was, en daardoor ook het voortdurend partijgekrakeel<br />
in de Tweede Kamer tot stilstand was gekomen. Bij de opening<br />
der Kamerzitting 1890-91 drong de Regeering in de<br />
openingsrede aan op de spoedige behandeling van het ontwerp<br />
tot regeling van den krijgsdienst, in de vorige zitting reeds<br />
aangeboden, waarbij de noodige invoerings- en overgangsbepalingen<br />
de Kamer nog wachtten. Wetsontwerpen op de ver-
NIEUWE KRANKHEID, 221<br />
eveningen en de bevoegdheid om als officier of machinist dienst<br />
te doen aan boord van koopvaardijschepen, zouden ingediend<br />
worden. Nog steeds duurde het verzet der Atjehneezen voort<br />
en werden nieuwe offers van de schatkist en nieuwe inspanning<br />
van de zeemacht geeischt, om het Nederlandsch gezag te handhaven.<br />
Door het verleenen van rentegarantie aan particu-<br />
liere concessionarissen, zou men trachten den verderen aanleg<br />
van spoorwegen op Java te bevorderen. De beschikbare batige<br />
saldo's van vroegere dienstjaren maakten het mogelijk de in te<br />
dienen begrooting, die een tekort zou teweeg brengen, te bestrijden<br />
zonder tot geldleeningen ten behoeve van Nederlandsch-<br />
Indie over te gaan.<br />
Jammer slechts, dat niet van een voortgaand herstel bij<br />
den Koning kon gerept worden. Ofschoon nu reeds Langer dan<br />
een jaar de officieele berichten nopens zijn toestand achterwege<br />
bleven, deden de mededeelingen van het Loo in de maand<br />
Augustus vermoeden, dat Zijne Majesteit zich minder wel beyond.<br />
Aanvankelijk schreef men het aan de omstandigheid toe,<br />
dat Zijne Majesteit niet van de buitenlucht genoot, en zonder<br />
bepaalde bezorgheid werd dan ook de tiende jaardag van de<br />
Koninklijke Prinses gevierd. Geregeld volbracht de Koning de<br />
plichten, welke de Regeering hem oplegde, en naar den uiterlijken<br />
schijn was er weinig verandering bij hem waar te nemen,<br />
hoewel zich blijkbaar de behoefte aan meerdere rust gelden<br />
deed. In het laatst van September toonden zich minder gunstige<br />
verschijnselen : vermindering van eetlust en onthouding van<br />
gewonen arbeid. Weder trad eene algemeene verzwakking in<br />
en men achtte het noodig Prof. Rosenstein en Dr. Vinkhuizen,<br />
in consult met Dr. Vlaanderen, op het Loo te ontbiedeti. Ofschoon<br />
zich weder verschijnselen van de gewone nierziekte voordeden<br />
en de Koning reeds drie dagen bijna onafgebroken 't bed<br />
hield, toch achtten de geneesheeren den toestand vooralsnog<br />
niet zorgwekkend en hoopte men, dat Zijne Majesteit binnen<br />
betrekkelijk korten tijd zou herstellen. De onrustbarende ver-<br />
•schijnselen duurden voort, maar daar de geestvermogens bui-<br />
tengewoon helder bleken en de toestand niet levensgevaarlijk
222 STREMMING IN ZAKEN.<br />
was, koesterde men geen ernstige bezorgdheid. Natuurlijk bracht<br />
echter de wedergekeerde krankheid nieuwe stremming in de<br />
Staatsmachine teweeg, en in het begin van October waren de<br />
Staatsstukken en documenten, die op 's Konings inzage en teekening<br />
wachtten, tot een ganschen stapel van honderden stukken<br />
aangewassen. Andermaal kwam er schromelijke staking<br />
in 's lands taken en, vooral wiji nu getwijfeld worden moest<br />
aan hernieuwd herstel, werd er thans op nieuw, en wel over<br />
het instellen van een definitief regentschap gedacht. De kwaal<br />
des Konings toch scheen ook de hersenen aan te tasten en de<br />
Vorstelijke lijder scheen voortdurend in een staat van verdooving<br />
te verkeeren. Toen vooral schitterde de trouwe liefde van<br />
de Koningin voor haren Koninklijken Gemaal, wiens krankbed<br />
zij nauwelijks een oogenblik verliet.<br />
Nadat het aantal stukken, dat op de Koninklijke onderteekening<br />
wachtte, het getal van Boo had overschreden, achtte<br />
het Ministerie voorziening dringend noodzakelijk. Hoe noode<br />
dan ook, andermaal vaardigde de Ministerraad de ministers<br />
van Kolonien en Justitie of uit zijn midden, om met de geneesheeren<br />
des Konings op het Loo te raadplegen en zich<br />
persoonlijk aangaande den toestand van den Vorstelijken lijder<br />
te vergewissen. Weldra bevatte de Staats-Courant de officieele<br />
mededeeling van hun bevinding en de verklaring, dat zich<br />
zulk een vermoeidheid der hersenen voorgedaan had, dat Zijne<br />
Majesteit buiten staat verkeerde, zich met ernstige aangelegenheden<br />
bezig te houden. Den volgenden dag, 14 October, bracht<br />
daarop de heer Mackay, de voorzitter van den Ministerraad,<br />
de mededeeling aan de Tweede Kamer, dat de Ministerraad, na<br />
andermaal met de geneesheeren des Konings geraadpleegd en<br />
zich persoonlijk van den toestand overtuigd te hebben, zich<br />
tot zijn leedwezen de vraag had moeten voorleggen, of niet<br />
nu reeds maatregelen dienden getroffen te worden, om in de<br />
waarneming der Regeering te voorzien.<br />
Met weemoed en te midden van eene indrukwekkende<br />
stilte, had de Kamer de droeve mededeeling des Ministers aangehoord,<br />
loch niet minder waren de leden der Vertegenwoor-
DE VEREENIGDE KAMER.<br />
223<br />
diging getroffen toen de Voorzitter, de heer Beelaerts van<br />
Blokland, den Minister antwoordde met de volgende woorden :<br />
„Met diepe smart verneemt de Kamer de allertreurigste<br />
mare, dat zoo groote beproeving over ons land en ons Koningshuis<br />
is gebracht. Moge het besef, dat de innigste deelneming<br />
in het lijden van Zijne Majesteit, onzen geeerbiedigden Koning,<br />
ons bezielt en de stellige wetenschap, dat de Vertegenwoordiging<br />
van het Nederlandsche Volk zich des te vaster schaart<br />
rondom den Troon, hoe zwaarder ramp er treffe, althans eenige<br />
verzachting bieden aan Hare Majesteit de Koningin, in deze<br />
voor haar zoo onuitsprekelijke omstandigheden."<br />
Terwijl de toestand des Konings afwisselend bleef en zelfs<br />
den 2 isten October het bulletin nog meldde, dat geene vermindering<br />
van krachten te bespeuren viel, was de Raad van State<br />
vergaderd om over voorziening' in den belemmerden gang der<br />
Staatsmachine te beraadslagen, en het gevolg daarvan was, dat<br />
andermaal tegen Dinsdag, 28 October, de Staten-Generaal in<br />
vereenigde zitting opgeroepen werd, aangezien de Ministerraad,<br />
den Raad van State gehoord, officieel moest constateeren, dat<br />
de Koning buiten staat geraakt was om de Regeering waar te<br />
nemen. Daar er echter weinig verandering in den toestand van<br />
den lijder scheen te komen, begaf de minister van Kolonien,<br />
de heer Mackay, zich met Dr. Vinkhuizen andermaal naar het<br />
Loo, om juiste mededeelingen aan de Vereenigde Kamers te<br />
kunnen doen. Ofschoon er geen merkbaar verval van krachten<br />
aanwezig was, zoo duurde de toestand van bewusteloosheid<br />
bijna onafgebroken voort. Met bewonderenswaardige helderheid<br />
van geest, te midden van de droevige omstandigheden, welke<br />
Hare Majesteit doorleefde, bezorgde de Koningin zelve de voorbereidende<br />
maatregelen en verklaarde zich tevens bereid, om<br />
het regentschap uit handen van den Raad van State te aanvaarden,<br />
zoodra ook de Vertegenwoordiging de noodzakelijkheid<br />
daarvan uitgesproken had.<br />
Den daaropvolgenden Dinsdag, des namiddags te 2 uren,<br />
verdrongen zich weder tal van belangstellenden op de tribunes<br />
en in de loges, om getuige te zijn van het droevig schouwspel,
224 DE MINISTERRAAD.<br />
dat de Vereenigde Kamer andermaal aanbieden zou. Het was<br />
blijkbaar, clat alien onder den ernstigen indruk waren van het<br />
besluit, dat de Vertegenwoordiging onvermijdelijk nemen moest.<br />
Van de 15o leden der Kamer waren ruim 130 aanwezig, terwijl<br />
alle Ministers tegenwoordig waren. De voorzitter der Eerste<br />
Kamer, • de heer van Naamen van Eemnes, gaf onmiddellijk na<br />
opening het woord aan den minister van Kolonien, die tevens<br />
voorzitter van den Ministerraad was. Wij besparen onzen lezers<br />
de officieele mededeelingen, die weinig meer bevatten dan de<br />
mededeeling van 's Konings toestand, benevens een verslag van<br />
de ten gevolge daarvan door de Regeerings-lichamen genomen<br />
maatregelen, welke gestaafd werden door de voorlezing van<br />
daarop betrekking hebbende schriftelijke bescheiden. De Minister<br />
besloot met de verklaring :<br />
„Hoe smartelijk het voor den Raad van Ministers ook moge<br />
zijn, aan Uwe vergadering mededeeling te moeten doen van<br />
den treurigen toestand, waarin Zijne Majesteit de Koning zich<br />
thans andermaal bevindt, zoo meent de Raad echter niet Langer<br />
te mogen aarzelen, Uwe medewerking in te roepen om,<br />
ingevolge de voorschriften der Grondwet, in de waarneming<br />
der Regeering te voorzien."<br />
Zeer pijnlijk was de indruk, door de mededeelingen van<br />
den Minister veroorzaakt, vooral wijl deze inderdaad nog ernstiger<br />
waren, dan men zich, naar luid der officieele bulletins, de<br />
zaak voorgesteld had. Nadat geruimen tijd eene diepe en ernstige<br />
stilte in de vergaderzaal had geheerscht, verhief de Voorzitter<br />
zich van zijn zetel en sprak : „Met diep leedwezen heeft<br />
de Vertegenwoordiging van 't Nederlandsche Volk aangehoord<br />
de verklaring, die de Raad van Ministers zich op nieuw heeft<br />
verplicht gevoeld, overeenkomstig de Grondwet, of te leggen<br />
omtrent den toestand van Zijne Majesteit, onzen geeerbiedigden<br />
Koning.<br />
„Zij beseft ten voile, hoe zwaar die verpiichting den Raad<br />
valt en is overtuigd, dat geheel het Volk ten voile deelt in de<br />
zoo zware en smartelijke beproeving, die het geliefde Vorstenhuis<br />
op nieuw treft."
HET BESLUIT. 225<br />
Daarop stelde .de Voorzitter voor om de vergadering tot<br />
het nemen van het besluit te verdagen tot den volgenden<br />
namiddag. De Voorzitter had het voldoende geacht, dat het<br />
verslag der zitting gedrukt en aan de Leden der Kamer zou<br />
ter hand gesteld worden. Daartegen verklaarde zich echter de<br />
heer Pijnappel, die, meenende dat het noodig was ook zelfs<br />
den schijn van overhaasting bij dit ernstig besluit te vermijden,<br />
voorstelde, de zaak eerst naar de afdeelingen te verwij -<br />
zen. Nadat beide voorstellers voor hunne meening in het krijt<br />
getreden waren, bleek het echter, dat verreweg de groote<br />
meerderheid der Kamers zich aan de zijde van den Voorzitter<br />
schaarde, en zoo werd dan tot het vergaderen op den volgenden<br />
dag besloten tot het nemen van een definitief besluit.<br />
De Leden der Vertegenwoordiging kwamen andermaal den<br />
volgenden dag ter bestemder ure samen, terwiji tribunen en<br />
loges geen plaats meer onbezet hielden. Op nieuw was de gansche<br />
Ministerraad tegenwoordig en slechts 35 Leden der Vertegenwoordiging<br />
ontbraken. Onder plechtig zwijgen verhieven<br />
zich de Ministers, de Leden en de Griffiers van hun zetel, terwijl<br />
de Voorzitter voorstelde het volgende besluit te nemen :<br />
„De Staten-Generaal in vereenigde vergadering, verkiaren,<br />
dat het bij artikel 38, eerste lid der Grondwet, omschreven<br />
geval aanwezig is."<br />
Andermaal, ware het dan ook onder de verbazing zijner<br />
medeleden, verzocht de heer Pijnappel het woord. Hij verklaarde<br />
zijn leedwezen, dat men er den vorigen dag niet toe<br />
had 11unnen geraken, de zaak naar de afdeelingen te verwijzen,<br />
wijl hij het voornemen gekoesterd had, daar zijne bezwaren<br />
bloot te leggen. Nog steeds toch betreurde hij het, aan<br />
een dergelijk besluit ten vorigen jare te hebben medegewerkt.<br />
Immers, de ervaring had hem toen geleerd, dat verklaringen<br />
van de geneesheeren, zooals ze toen en ook nu gegeven wera<br />
den, niet volledig genoeg zijn om daaruit op te maken, of de<br />
toestand een voorbijgaande zou zijn, dan wel of inderdaad het<br />
geval, bedoeld in artikel 38, ingetreden was, en de Koning<br />
moest verklaard worden buiten staat te zijn om de Regeering<br />
Dl. VIII. 1.5
2 26 HET REGENTSCHAP.<br />
waar te nemen. Hoe goed echter de heer Pijnappel 't ook bedoelen<br />
mocht, hij vond wel bestrijding, doch geen steun. Vooral<br />
de heer Schaepman verdedigde in krachtige bewoordingen<br />
het voorstel van den Voorzitter. Daarna trad de minister van<br />
Kolonien andermaal op, om nogmaals aan te toonen, dat men<br />
in de onderhavige omstandigheden niet anders kon of mocht<br />
handelen, ook al zou, wat trouwens thans niet meer te wachten<br />
was, straks kunnen worden geconstateerd, dat Zijne Majesteit<br />
andermaal in zooverre hersteld wa g, dat de zaken van<br />
Staat weder door hem konden behartigd worden. Nadat nog<br />
enkele sprekers zich tegen het voorstel van den heer Pijnappel<br />
uitgelaten hadden, en deze getoond had bij zijne meening te<br />
blijven, ging men tot stemming over ; met 109 stemmen werd<br />
het voorstel van den Voorzitter aangenomen. Andermaal verhief<br />
deze zich van zijn zetel en sprak :<br />
„Dit besluit zal op de bij de Grondwet voorgeschreven<br />
wijze worden afgekondigd.<br />
„Mededeeling van dit besluit zal worden gedaan aan den<br />
Raad van State en aan de hoofden der Departementen, in rade<br />
vereenigd.<br />
„Moge de Almachtige ons dierbaar Vaderland en ons geliefd<br />
Vorstenhuis behoeden !<br />
„Met deze bede sluit ik de Vergadering."<br />
Zwijgend en geheel vervuld van de moeilijke taak, door<br />
hen volbracht, het constateeren namelijk, dat de Goddelijke<br />
Voorzienigheid in hare wijsheid aan de Regeering van den<br />
laatsten Oranjevorst een einde gemaakt had, verlieten de Leden<br />
de vergaderzaal, en nog dienzelfden avond verscheen er afkondiging<br />
van het besluit de Vereenigde Kamer in de Staatscourant,<br />
terwijI de Raad van State den volgenden dag aan de<br />
Natie kond deed, dat hij volgens de Grondwet in 's Konings<br />
naam het Koninklijk gezag had aanvaard.<br />
Droef waren intusschen de omstandigheden op het Loo, en<br />
't was alsof een sombere nevel van diepe neérslachtigheid over<br />
heel het Land hing, waarin de sympathie-betuigingen uit den<br />
vreemde te vergeefs een zonnestraal trachtten te werpen . Zoo
IN LUXEMBURG. 227<br />
verklaarde het te Parijs verschijnend dagblad Le Temps in<br />
een artikel, dat van welwillende gezindheid jegens Nederland<br />
en de Nederlanders overvloeide, hoe zeer de herinnering aan het<br />
verleden en de belangstelling voor het heden en de toekomst<br />
van ons Land, de grootste sympathie wekte voor een yolk, dat<br />
op het punt stond met zijn roemrijk verleden te moeten breken,<br />
terwijl ook de Zwitsersche gezant, namens den Bondsraad,<br />
zijne deelneming uitsprak bij de wederinstorting des Konings<br />
en den wensch uitte, dat spoedig herstel andermaal volgen<br />
mocht. De vervulling van dezen wensch liet zich niet denken,<br />
en zoo er nog een lichtstraal was te midden van 't duister van<br />
Neérlands toekomst, dan werd ze gewekt door het bewustzijn,<br />
dat het Oranjehuis althans nog niet uitgestorven was en we<br />
een Prinses hadden, die, door haar Volk geliefd, straks den zwaren<br />
scepter van haren Koninklijken Vader overnemen zou, al<br />
moesten er dan waarschijnlijk ook nog jaren verloopen, waarin<br />
hare Koninklijke Moeder dien voor haar zou dragen.<br />
In Luxemburg maakte evenzeer het besluit van de Nederlandsche<br />
Staten-Generaal voorziening in den gang der regeeringszaken<br />
noodzakelijk, en nadat het Regentschap ingesteld<br />
was, werd andermaal hertog Adolf uitgenoodigd, de regeering<br />
als Regent op zich te nemen. Gaarne voldeed de Hertog hieraan,<br />
ofschoon hij met het oog op den gezondheidstoestand van<br />
den Koning-Groothertog verzocht, dat men zich van alle vreugdeblijken<br />
mocht onthouden. In de Kamer der Vertegenwoordiging<br />
van het Luxemburgsche Volk werd verklaard, dat men tot<br />
dien maatregel moest overgaan tegenover een Vorst, „die gedurende<br />
een tijdsverloop van veertig jaren aan het land voorspoed,<br />
geluk en vrijheid heeft geschonken." Hare Majesteit de<br />
Koningin had hare instemming betuigd met de instelling van<br />
het Regentschap, en zoo werd hertog Adolf van Nassau den<br />
Oen November plechtig als Regent geinstalleerd. Wij achten<br />
echter deze plechtigheid van zoo weinig betrekking tot onze<br />
geschiedenis, dat wij ze stilzwijgend voorbijgaan.<br />
Ofschoon de lichamelijke toestand van den hoogen lijder<br />
bevredigend heeten mocht, zoo bleef de afwijking in de hersen-
228 'S KONINGS TOESTAND,<br />
function, naar luid der officieele bulletins, bestaan. Langzamerhand<br />
werden de krachten gesloopt en slechts zelden mocht<br />
men gelooven, dat het bewustzijn voor een oogenblik terugkeerde,<br />
om terstond weder voor volkomen gevoelloosheid plaats<br />
te maken. Daarbij deden zich aanvallen van beroerte gelden<br />
en al meer dreigend werden de officieele tijdingen ; hoewel er<br />
van oogenblikkelijk levensgevaar nog geen sprake was, toch<br />
kon men zich niet ontveinzen, dat er geenerlei hope op herstel<br />
overbleef. Overal rees er uit de kerken des lands een bede tot<br />
God omhoog om, kon het zijn, den slag, welke het Koninklijk<br />
Gezin en het Volk dreigde, nog genadiglijk of te wenden.<br />
Herhaaldelijk hield Hare Majesteit de Koningin een langdurig<br />
onderhoud met den Voorzitter van den Ministerraad, den<br />
heer Mackay, ten einde de maatregelen tot instelling van het<br />
Regentschap te bespoedigen, hetgeen met het oog op de te<br />
verwachten gebeurtenissen, hoogst raadzaam geoordeeld werd.<br />
Zoo werd dan in overleg met den Raad van State bepaald,<br />
dat door de ministers van Kolonien en Justitie in een openbare<br />
Vereenigde Vergadering van de Kamers een ontwerp van<br />
Wet tot benoeming van een Regentes van het Koninkrijk zou<br />
worden aangeboden, zoo lang de Koning buiten staat heeten<br />
moest, de Regeering waar te nemen. Dit geschiedde dan ook<br />
in de zitting van 12 November, terwijl tevens de kosten van<br />
het Regentschap, in mindering van het jaarlijks inkomen der<br />
Kroon, werden vastgesteld. Bij de behandeling van het ontwerp,<br />
betreffende de kosten van het Regentschap, werd door eenige<br />
leden der Vertegenwoordiging de noodzakelijkheid betoogd tot<br />
voorziening in het toezicht over de goederen. Men achtte dit<br />
gebiedend voorgeschreven door artikel 35 der Grondwet, waar-<br />
omtrent echter verschil van meening bestond. Dit gaf de Cornmissie<br />
van Rapporteurs aanleiding, den minister van Kolonien<br />
als voorzitter van den Ministerraad te verzoeken, met haar in<br />
mondeling overleg omtrent deze zaak te treden, waaraan met<br />
de meeste bereidwilligheid voldaan werd. Het resultaat der<br />
beraadslagingen was echter, dat men vooralsnog deze voorziening<br />
niet noodzakelijk achtte : immers de liefde en trouwe zorg,
DE INSTALLATIE. 229<br />
waarmede Hare Majesteit de Koningin over den hoogen Lijder<br />
waakte, maakte dergelijke zorg overbodig. Ofschoon vooral de<br />
heer Smidt bezwaar bleef aanteekenen tegen de niet voorziening,<br />
werd de wet zelfs zonder stemming aangenomen, hetgeen<br />
den volgenden dag in de Eerste Kamer mede het geval was.<br />
Den 2osten November daaraanvolgende moest de Koningin-<br />
Regentes beeedigd worden. Gansche scharen van nieuwsgierigen<br />
vulden de straten der Residentie, ter wijl de spoortrein nog<br />
duizenden aanvoerde, die getuigen wilden zijn, voor zoover<br />
het hun mogelijk was, van het eenig schouwspel. De Koningin<br />
had zich dien zelfden morgen naar Den Haag begeven, waar<br />
zij door de ministers van Kolonien, Buitenlandsche Zaken en<br />
Justitie, benevens door vele hooggeplaatste officieele personen<br />
ontvangen en door duizenden harer onderdanen begroet werd.<br />
Tegen een uur werd de Vereenigde Zitting der Staten-Generaal<br />
door den Voorzitter der Eerste Kamer, den heer Mr. A. van<br />
Niamen van Eemnes, geopend, waarna een Commissie benoemd<br />
werd uit de leden der beide Kamers, tot ontvangst van Hare<br />
Majesteit de Koningin-Regentes. Deze arriveerde tegen half<br />
twee uren, gezeten in een met zes paarden bespannen rijtuig,<br />
en omgeven door haar hof. Onder de plechtige stilte van de<br />
duizenden, die zich op de straten verdrongen, had de stoet de<br />
vergaderzaal bereikt, waar intusschen alle Kamerleden, Grootwaardigheidbekleeders<br />
en hooge Ambtenaren in gala-costuum<br />
waren bijeengekomen en de tribunes en loges met eene dichte<br />
menigte bezet waren, zoodat de zaal een inderdaad schitterend<br />
schouwspel opleverde. Wij zullen ons niet bezig houden met<br />
eene volledige beschrijving van het ceremonieel. Daar zat Hare<br />
Majesteit op den koninklijken zetel naast den Troon, aan beide<br />
zij den door haar gevolg geflankeerd en achter haar twee hofdames.<br />
In de eene hand hield zij een waaier, in de andere<br />
het eedsformulier. Nu sprak de Voorzitter het volgende :<br />
„Mevrouw!<br />
„Ik heet Uwe Majesteit welkom in dit plechtig, maar smartelijk<br />
oogenblik.<br />
„Nederland, gedurende meer dan 40 jaren tevreden en ge-
230 DE EED.<br />
lukkig door de grondwettige regeering van zijn geeerbiedigden<br />
Koning, is sedert eenigen tijd met diepe droefheid vervuld<br />
door de langdurige ziekte van zijn geliefden Vorst, waarvan<br />
de genezing, hoe zeer ook afgebeden, steeds onzeker blijft.<br />
„In deze donkere dagen is het een heldere lichtstraal, dat<br />
iedereen Uwe Majesteit heeft leeren hoogachten en liefhebben<br />
als Gemalin, als Moeder en als Koningin.<br />
„Daarom ziet het Nederlandsche Volk ook vertrouwend tot<br />
Uwe Majesteit op, omdat het vast overtuigd is, dat Uwe Majesteit<br />
met geheele toewijding van hart en geest het goede voorbeeld<br />
van Uwen Koninklijken Gemaal zal volgen, nu Uwe<br />
Majesteit geroepen is, in Zijne plaats te regeeren.<br />
„Daarom ook verheugt de Volksvertegenwoordiging zich<br />
zeer, dat Uwe Majesteit, aan hare eenparige roepstem gehoor<br />
gevende, bereid is het Regentschap te aanvaarden.<br />
„Als haar Voorzitter neem ik thans de vrijheid, Uwe Majesteit<br />
eerbiedig te verzoeken, den door de Grondwet van den<br />
Regent gevordenden eed in mijne •handen te willen afleggen."<br />
Nu rees de Koningin van haren zetel op, en terwijl alien<br />
stonden, sprak zij luide en ontroerd :<br />
„Ik zweer trouw aan den Koning.<br />
„Ik zweer, dat ik in de waarneming van het Koninklijk<br />
gezag, zoo lang de Koning buiten staat blijft de regeering waar<br />
te nemen, de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven.<br />
„Ik zweer, dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied<br />
des Rijks met al mijn vermogen zal verdedigen en bewaren<br />
; dat ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de<br />
rechten van alle des Konings onderdanen en van elk hunner<br />
zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de<br />
algemeene en bijzondere welvaart alle middelen aanwenden,<br />
welke de wetten te mijner beschikking stellen, gelijk een goed<br />
en getrouw Regent schuldig is te doen.<br />
„Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig !"<br />
Thans zette zij zich weder neder, waarop de Voorzitter<br />
sprak :<br />
„Moge de Almachtige God steeds Uwe Majesteit Zijn bes-
DE PROCL AMATI E. 2 3 1<br />
ten zegen schenken op de gewichtige, maar moeilijke taak,<br />
door Uwe Majesteit aanvaard !<br />
„Moge Hij ons dierbaar Vaderland en ons geliefd Vorstenhuis<br />
altijd nabij zijn en behoeden !"<br />
Nu verliet Hare Majesteit, andermaal door de Commissie<br />
begeleid, de Vergaderzaal om zich naar het Paleis te begeven,<br />
waar straks, nadat de Vergadering der Staten-Generaal door<br />
den Voorzitter gesloten was, audientie gehouden werd. Dien zelfden<br />
dag nog verliet Hare Majesteit de Residentie, andermaal<br />
door duizenden bij duizenden, onder eerbiedig zwijgen uitgeleid,<br />
benevens door de Groot-officieren, de Ministers, den Raad<br />
van State, het Corps Diplomatique en verschillende autoriteiten.<br />
Denzelfden avond kon men de volgende Proclamatie in<br />
de Nederlandsche Staatscourant lezen:<br />
In naam van Zijne Majesteit Willem III, bij de gratie Gods<br />
Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog<br />
van Luxemburg, enz. enz.<br />
„Wij, Emma, Koningin der Nederlanden, Regentes van<br />
het Koninkrijk.<br />
„In de ernstige dagen, waarin 's Konings toestand ons<br />
alien met droefheid vervult, treed Ik op als Regentes van het<br />
Koninkrijk.<br />
„Ik gevoel al het gewicht der taak, die Mij is opgelegd ;<br />
maar uit liefde tot het Nederlandsche Volk aarzel ik niet haar<br />
te aanvaarden, nu de Staten-Generaal met eenparigen, vertrouwen<br />
wekkenden aandrang Mij daartoe riepen.<br />
,Mijne kracht en wijsheid zoek Ik bij den Almachtigen<br />
en Alwijzen God. Ik reken op den trouwen steun van het Nederlandsche<br />
Volk, dat Mij door zoovele blijken van liefde en<br />
verknochtheid voor altijd aan zich verbond.<br />
„De Koning, mijn geliefde en geeerbiedigde Gemaal, gaf<br />
mij altoos een hoog voorbeeld van de vorstelijke plichtsbetrachting<br />
en de werkzaamheid in het belang van Land en<br />
Volk, die het Huis van Oranje steeds onderscheidden. Ik acht<br />
het mijn plicht, dit voorbeeld na te streven,
232 DE BULLETINS.<br />
„Moge God het lijden van onzen Koning verzachten en<br />
Nederland nemen onder Zijne heilige hoede !<br />
„Laster en bevelen, dat deze Proclamatie in het S t a at sb<br />
1 a d zal worden geplaatst.<br />
„Gedaan te 's-Gravenhage op heden, den 2osten Novemker<br />
1890.<br />
EMMA."<br />
De Proclamatie was door het achttal Ministers gecontrasigneerd.<br />
Van alle zijden, ook van de buitenlandsche hoven,<br />
stroomden de blijken van hulde en deelneming, in den vorm<br />
van adressen, telegrammen en verkiaringen van hulde en sympathie<br />
toe, en in vele bladen, ook van over de grenzen, verschenen<br />
waardeerende artikelen over de Koningin-Regentes.<br />
Een tijd lang bleef de toestand van den Koninklijken lijder<br />
op dezelfde hoogte. Na eenige dagen van hevige opgewondenheid,<br />
in het midden der maand November, was weder rust<br />
gevolgd en bij gebruik van het noodige versterkende voedsel,<br />
bleef de hooge Kranke op en neer gaan. Onvermoeid waakte<br />
de Koningin aan Zijne legerstede, welke zij slechts verliet,<br />
om de zorgen der Regeering waar te nemen. Den I6den November<br />
nog las men in de S t a a t s-C our ant het volgende<br />
officieele bericht : „In den toestand van Zijne Majesteit den<br />
Koning is noch verbetering, noch achteruitgang op te merken.<br />
Slapen en waken wisselen elkander op onregelmatige wijze af,<br />
terwij1 de krachten dezelfde blijven." Alleen werd de spraak<br />
nu en dan eenigszins belemmerd, en nog op Vrijdag, 21 November,<br />
meldde het officieele bulletin : „Sinds 15 November is de<br />
toestand van Zijne Majesteit nagenoeg onveranderd gebleven.<br />
De voedselopneming blijft voldoende, maar Zijne Majesteit geniet<br />
op zeer ongeregelde tijden rust." Niemand dacht, dat de<br />
lang gevreesde slag zoo spoedig volgen zou.<br />
Den 2osten November hernieuwden zich echter de gewone<br />
pijnaandoeningen met groote hevigheid, en sterk daalde de<br />
pols, terwijl bij volkomen afwezen van bewustzijn de polsslag<br />
al meer versnelde en het slikken onmogelijk werd, waarom<br />
Hare Majesteit den toestand als hoogst ernstig beschouwde en
DE GENEESHEEREN. 233<br />
onmiddellijk aan Prof. Rosenstein en Dr. Vinkhuizen getelegrafeerd<br />
werd om over to komen, terwiji bovendien straks op<br />
hun wensch ook Dr. Roessingh uit Deventer ontboden werd.<br />
Op Zondag morgen werd het volgend bulletin uitgegeven :<br />
„In den toestand van Zijne Majesteit den Koning is plot-<br />
.<br />
234 DE DOOD.<br />
ter ontboden, om hen in deze ernstige omstandigheden ter zij de<br />
te staan."<br />
Op raad van de geneesheeren had Hare Majesteit, overspannen<br />
door net aanhoudende waken en de bezorgdheid, zich<br />
omstreeks te 4 uren in den nacht, te bed begeven, om eenige<br />
rust te nemen, terwijl Dr. Roessingh met een kamerdienaar<br />
aan de Koninklijke sponde waakte. Toen de eerste de ternperatuur<br />
opnam, gaf Zijne Majesteit plotseling den laatsten<br />
snik : uitputting van kracht, ten gevolge van hevige bloedafscheiding,<br />
had het einde verhaast.<br />
Willem de Goede was niet meer. Het oordeel over den<br />
mensch aan God overlatende, kan men niet anders zeggen, dan<br />
dat hij zich als Koning den eerenaam verwierf en waard maakte,<br />
welke zijn Volk hem gal. Rijk was zijne Regeering : zij het<br />
dan ook niet aan heldhaftige krijgsdaden en het veroveren van<br />
lauweren op het slagveld, dan toch aan vele zegenrijke gebeurtenissen,<br />
door en onder hem te voorschijn geroepen, en het<br />
zal de vraag zijn, of hij, die den heldenaard weet te beteugelen<br />
en om tee zetten in toewijding aan de belangen zijns Volks in<br />
vredestijd, geen schitterender eerekroon verdient dan de overwinnaar<br />
in den krijg.<br />
Met het overlijden van Zijne Majesteit in kennis gesteld,<br />
snelde de Koningin naar de ziekenkamer. 't Was een pijnlijk<br />
oogenblik voor Hare Majesteit, maar de heiligste oogenblikken<br />
van een Koningin moeten ook den historieschrijver gewijd blijven.<br />
Straks woei de vlag van het Paleis halfstok en verkondigde<br />
de bevolking rondom, dat Naar Koning het tijdelijke<br />
met het eeuwige had verwisseld, en Maandag 24 November<br />
bevatte de S t a a t s c o u r ant de volgende Proclamatie<br />
„In naam van Hare Majesteit Wilhelmina, bij de gratie<br />
Gods Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,<br />
enz. enz. enz.<br />
„Wij Emma, Koningin-Weduwe, Regentes van het Ko-<br />
ninkrijk.<br />
„Het heeft Gode behaagd, mijnen geliefden en gederbiedigden<br />
Gemaal, Koning Willem den Derde tot Zich te nemen.
DE PROCLAMATIE.<br />
„Ruim een en veertig jaren schaarde zich het Nederlandsche<br />
Volk om Zijnen troon en gedurende dit tijdvak werden,<br />
onder 's Heeren zegen, rust, vrede en welvaart aan het Vaderland<br />
geschonken.<br />
„De Kroon is door zijn afsterven, dat ons alien met diepen<br />
rouw vervuld, overgegaan op Mijne beminde dochter Wilhelmina<br />
Helena Paulina Maria. Haar Troon vinde zijnen hechten<br />
steun in de innige trouw en verknochtheid van het Nederlandsche<br />
Volk aan het Huis van Oranje !<br />
„Moge de Almachtige God de gebeden verhooren, die tot<br />
Hem opgezonden worden voor onze Koningin Wilhelmina , Hij<br />
neme Haar onder Zijne heilige hoede en bescherming !<br />
„Krachtens de Wet ben ik gedurende Hare minderjarigheid<br />
geroepen, als Regentes van het Koninkrijk, het Koninklijk<br />
gezag voor Haar waar to nemen.<br />
„Vertrouwende op Hem, in wiens hand het lot is der<br />
Vorsten en Volkeren, neem Ilc de Mij toevertrouwde regeeringstaak<br />
op Mij, met de bede, dat hare vervulling in allen<br />
deele moge strekken tot heil van Land en Volk, en tot bevestiging<br />
van het Koninkrijk.<br />
„Lasten en bevelen, dat de Proclamatie zal worden aangeplakt<br />
en afgekondigd ter plaatse waar zulks gebruikelijk is,<br />
en dat zij in het St a a t s b l a d zal worden geplaatst.<br />
Paleis : Het Loo, 24 November 1890.<br />
Em MA."<br />
Algemeen was de rouw in den Lande. Niet slechts werden<br />
terstond alle openbare vermakelijkheden gestaakt, maar ook<br />
stroomden telegrammen en adressen van deelneming naar het<br />
Paleis, terwij1 de Burgemeesters zich op de verschillende plaatsen<br />
des Rijks vaak in gevoelvolle bewoordingen tolk maakten<br />
van de gevoelens der ingezetenen.<br />
Ook in het Groot-Hertogdom Luxemburg gevoelde men<br />
den schok, door het overlijden des Konings teweeg gebracht.<br />
Hertog Adolf aanvaardde nu inderdaad de regeering over het<br />
„lang beloofde" land. „Deze treurige gebeurtenis," zoo zeide de<br />
desbetreffende Proclamatie, met zinspeling op 's Konings over-<br />
235
KONINGIN WILHELMINA.
REDE VAN DEN VOORZITTER DER TWEEDE KAMER. 237<br />
lijden, „dompelt het land, dat onder de regeering van den<br />
Koning- Groothertog vrijheid, onafhankelijkheid en voorspoed<br />
genoot, in diepen rouw. De geschiedenis van deze veertigjarige<br />
regeering getuigt van de genoten weldaden, en de dankbaarheid<br />
van het Luxemburgsche yolk volgt den Koning tot het graf."<br />
In de zitting van 25 November werd namens de Koningin-<br />
Regentes aan de Tweede Kamer de officieele mededeeling van<br />
's Konings overlijden gedaan. Nadat alle leden ze staande<br />
hadden aangehoord, sprak de Voorzitter, de heer Beelaerts<br />
van Blokland, het volgende :<br />
„Mijne heeren!<br />
„Met diepe smart ontvangt de Kamer de treurmare, in<br />
deze Koninklijke Boodschap vervat.<br />
„Nog geheel onder den indruk van het aandoenlijk oogen-<br />
blik, waarop de Koningin-Regentes deze zaal betrad tot vervulling<br />
van de taak, Haar bij 's Konings ziekte door het<br />
algemeen vertrouwen opgedragen, overvalt ons plotseling de<br />
tijding, dat het Gode behaagd heeft om den Koning, Zijne<br />
Majesteit Willem III, tot Zich te nernen.<br />
„Wij betreuren in hem een Vorst, die in Zijne langdurige<br />
en gedenkwaardige regeering treffende blijken heeft gegeven,<br />
hoe warm de bloei en welvaart van het Land hem ter harte<br />
gingen, die onder alle omstandigheden de grondwettige rechten<br />
en vrijheden zijner onderdanen met de grootste nauwgezetheid<br />
heeft gehandhaafd en voorgestaan.<br />
„Eeren wij 's Konings nagedachtenis door het voorbeeld<br />
te geven van onverbrekelijke gehechtheid en trouw aan de<br />
beide Vorstinnen, die den Koning zoo onuitsprekelijk dierbaar<br />
waren en die Hij, als de kostelijkste nalatenschap, aan het<br />
Nederlandsche Volk heeft toebetrouwd.<br />
„Moge de eenheid der Natie in hare hoogste belangen<br />
zich toonen door onderlinge aaneensluiting en door eendrachtige<br />
samenwerking van Regeering en Volksvertegenwoordiging !<br />
„Moge 's Heeren zegen rusten op onze beminde Koningin<br />
Wilhelmina !
238 HET ADRES DER KAMER.<br />
„Moge door Gods genade in de ruimste mate wijsheid en<br />
kracht geschonken worden aan de Koningin-Regentes, die verzekerd<br />
kan wezen, dat het ons een voorrecht zal zijn, hare<br />
paden te mogen effenen, hare zorgen te mogen verlichten !"<br />
Den volgenden dag werd met algemeene stemmen, op den<br />
na, door de Kamer een besluit genomen om aan Hare Majesteit<br />
de Koningin een adres van rouwbeklag in te dienen,<br />
hetwelk aldus luidde :<br />
„Mevrouw!<br />
„Met diepe ontroering ontving de Tweede Kamer der Staten-Generaal<br />
de smartelijke tijding van het overlijden van Zijne<br />
Majesteit Willem III, Neérlands geeerbiedigden Koning, den<br />
zoon uit dat roemruchtig Huis van Oranje, waarmede ons Volk<br />
sinds eeuwen door heilige banden van dankbaarheid en liefde<br />
verbonden is.<br />
„Als Vertegenwoordigers der thans in rouw gedompelde<br />
Natie brengen wij erkentelijke hulde aan den Vorst, die gedurende<br />
een zoo lang tijdperk zijne krachten wijdde aan de<br />
bevordering der belangen van den Staat.<br />
„De Koning, die 21 Maart 1849 het zijn roeping noemde,<br />
aan de Grondwet volledige werking te geven, kon veertig jaren<br />
later met rustige fierheid de getuigenis inroepen van zijn Volk,<br />
dat hij zijn Koninklijk woord gestand had gedaan. Zijn naam<br />
is aan vele belangrijke maatregelen onafscheidelijk verbonden ; in<br />
de dankbare herinnering des Volks leeft zijne regeering voort.<br />
„Aan Hare Majesteit de Koningin is een beminde Vader,<br />
aan Uwe Majesteit, die den Koning met onafgebroken toewijding<br />
ter zijde stond, een dierbare Gemaal ontvallen. Het is<br />
ons een behoefte des harten, onze innige deelneming te betuigen<br />
in den rouw van het Koninklijk Huis.<br />
„wij gevoelen ons gedrongen, aan Uwe Majesteit de verzekering<br />
aan te bieden van onze trouw en verknochtheid aan<br />
het Koninklijk Huis, en niet minder van onzen ernstigen wil<br />
om met de Kroon mede te werken tot bevordering van 's Lands<br />
belang.
.............<br />
IN DE STERFKAMER. 239<br />
„Moge de Almachtige God Uwe Majesteit kracht schenken<br />
tot het dragen van de zware beproeving, U opgelegd, en<br />
tot het vervullen van de gewichtige taak, welke U op zich nam<br />
zoowel uit liefde voor ons dierbaar Vaderland als uit teedere<br />
zorg voor 's Konings Dochter, op wie Neérlands hoop, tot<br />
voortzetting der aan het geliefde Vorstenhuis van Oranje<br />
verbonden grootsche herinneringen, gevestigd blijft."<br />
Hoe zwaar dan ook getroffen, Hare Majesteit de Koningin<br />
droeg met kalme gelatenheid den zwaren slag. De telegraaf<br />
had geen oogenblik rust vanwege al de uitingen van troost<br />
en deelneming, die nog op den sterfdag zelf naar het Loo<br />
gezonden werden. Op verzoek van Koningin Wilhelmina —<br />
zooals de Dochter van den Overledene reeds terstond na den<br />
dood Haars Vaders aangesproken werd, 'wie het niet vergund<br />
werd het lijk van den Koning te gaan zien, ten einde Haar te<br />
groote aandoening zou gespaard blijven — werden bloemen uit<br />
haar eigen tuin vergaderd en op het doodsbed gespreid.<br />
Natuurlijk waren op hoog bevel alle publieke vermakelijkheden<br />
geschorst tot aan het einde der maand, terwijl de<br />
Koningin-Weduwe en de dames ten hove onmiddellijk den<br />
zwaren rouw aannamen. In de Residentie waren de paleizen en<br />
de ministerieele departementen geheel gesloten en was de vlag<br />
halfstok geheeschen, alsmede uit de woningen der gezanten,<br />
benevens uit vele particuliere huizen en de bureaux der Pers.<br />
Duizenden ambtenaren, grootwaardigheidbekleeders, buitenlandsche<br />
vertegenwoordigers en particulieren spoedden zich naar<br />
het Paleis in het Noordeinde, om daar hun naam in het<br />
condoleanceboek in te schrijven.<br />
Des Zondags aan den avond bezocht de Koningin-Weduwe<br />
andermaal de sterfkamer, waar Zij een grooten palmtak op<br />
het rustbed van Haren Gemaal nederlegde, dat in admiraalsuniform<br />
gehuld en onder palmtakken gedekt lag. Roerend was<br />
het tooneel, toen het personeel der hof houding en vele anderen,<br />
met toestemming der Koningin-Regentes, een laatsten blik<br />
op den Overledene wierpen en, met den burgemeester van Apel-<br />
doorn aan de spits, langs het sterf bed trokken. Een afdruk van
240 DE KISTING.<br />
........................<br />
gips werd van het borststuk des overledenen genomen, terwijl<br />
den heer De Josselin de Jong, kunstschilder te 's Hage, op-<br />
gedragen werd, een houtskoolteekening van het gelaat des Konings<br />
te maken, wiens uiterlijk tot nu toe weinig verandering<br />
had ondergaan. Uit de meeste Europeesche hoven waren reeds<br />
telegrammen van deelneming overgeseind, die door Hare<br />
Majesteit oogenblikkelijk beantwoord werden, terwijl in vele<br />
buitenlandsche bladen zeer waardeerende artikelen aan den<br />
Overledene gewijd werden.<br />
Op Dinsdag, 25 November, had de plechtigheid der kisting<br />
plaats. De lijkkist bestond uit een looden kist, aan de binnenzijde<br />
met wit zijden matrassen bekleed en die hermetisch kon<br />
gesloten worden. Een zware eikenhouten kist was bestemd om<br />
de looden kist te omvatten, welke op haar beurt zou geplaatst<br />
worden in eene andere van gepolijst mahoniehout met zilveren<br />
garnituur,, uit twaalf zilveren handvatsels bestaande, waarop de<br />
symbolen des doods. Een twaalftal zilveren schroeven droegen<br />
koninklijke kronen. Op het deksel was een zilveren plaat aangebracht,<br />
waarop de datums van geboorte en overlijden stonden<br />
vermeld, terwij1 een opening in de kisten gelaten was, waarover<br />
een glazen plaat zoo aangebracht werd, dat het gelaat<br />
zichtbaar bleef. De kist stond op een achttal zilveren leeuwenklauwen.<br />
Nadat het Koninklijk lijk in de kist was overgebracht,<br />
werd deze naar de audientiezaal gedragen, waar zij onder<br />
bewaking van twee kamerheeren bleef. Op twee schragen<br />
geplaatst, was daarboven een boog aangebracht van palmtakken,<br />
terwijl aan weérszijden op zilveren candelabres een twaalftal<br />
kaarsen hun schijnsel op de kist wierpen. Een weinig naar<br />
voren bevonden zich andermaal aan beide zijden een negental<br />
kaarsen, die de sterfzaal verlichtten, daarin gesteund door een<br />
zestal andere, die op den met rouwfloers gedrapeerden schoorsteen<br />
gesteld waren. Een Oranjeboom zonder knop prijkte een<br />
weinig verder. De kist, geheel met rouwfloers overdekt, droeg<br />
de admiraalsjas, steek en label van den Overledene, en aan<br />
het voeteneinde een palmkrans, met witte rozen doorvlochten<br />
pn met witte zijde saamgehouden.
DEELNEMING. 241<br />
De meeste buitenlandsche Hoven namen voor drie weken<br />
den rou-w aan en uit Rusland, Duitschland, Frankrijk, Belgie,<br />
Engeland, Oostenrijk en vele andere Europeesche Hoven, werden<br />
door (le regeerende vorsten per telegram en brief woorden<br />
van hart,:lijke deelneming aan Hare Majesteit, de Koningin-Regentes,<br />
toegezonden. Treffend was de wij ze, waarop de<br />
droeve gebeurtenis in de Nederlanden door de Belgische Kamer<br />
van Volksvertegenwoordiging werd herdacht, treffend vooral,<br />
nadat de Voorzitter en de Minister van Buitenlandsche Zaken<br />
het woord daarover gevoerd hadden, de volgende uiting van<br />
den heer Carlier :<br />
„Mijnheer de Voorzitter van de Kamer en Mijnheer de<br />
Minister van Buitenlandsche Zaken hebben in welsprekende<br />
woorden gezegd, welke diepe ontroering het overlijden van<br />
Koning Willem III in ons midden verwekt.<br />
„Wij vergeten niet, Mijne Heeren, en wij zullen ze nimmer<br />
vergeten, de groote en onsterfelijke herinneringen, die ons<br />
aan onze Nederlandsche broeders hechten, evenmin als de roemrijke<br />
diensten, door het Huis van Oranje aan de zaak der vrijheid<br />
bewezen.<br />
„Na de voorbijgaande onweerswolken heeft ieder misverstand<br />
tusschen de twee volkeren opgehouden ; wij zijn thans<br />
weer brogders, zooals voorheen.<br />
„De Regeering, die in Nederland een einde neemt, heeft<br />
hare groote dagen, hare heerlijke oogenblikken gehad.<br />
„Men weet namelijk, dat, nauwelijks eenige jaren geleden,<br />
dank zij eene nieuwe uitbreiding der gron. dslagen van het stemrecht,<br />
Troon en Vorstenhuis diepere wortelen dan ooit geschoten<br />
hebben in het hart des Nederlandschen yolks.<br />
„Dit zijn de gevoelens, waarmee wij ons aansluiten bij den<br />
rouw, die onze Nederlandsche naburen treft, en waarmee wij<br />
hun de oprechtheid onzer broederlijke en onveranderlijke yriendschap<br />
betuigen."<br />
En met een daverend : „Zeer wel ! zeer wel !" werd deze<br />
sympathieke uiting begroet.<br />
Op eene in die dagen to Antwerpen gehouden vergade-<br />
Dl. VIII. 16
242 DE ROUW.<br />
ring van den Nederduitschen Bond, saAmgeroepen tot protest<br />
tegen eene beleediging van de Vlaamsche taal, sprak de Voor-<br />
zitter, onder langdurig en daverend applaudissement der aanwezigen,<br />
nadat hij den zwaren slag, welke Noord-Nederland<br />
door het afsterven van Koning Willem III trof, had herdacht,<br />
het volgende : „De Bond heeft steeds vreugde en leed met zijne<br />
noordelijke naburen gedeeld en zal daarom ook thans zijn rouwbeklag<br />
zenden aan 't Koninklijk Huis en aan den Staat. Er<br />
is een goed voorbeeld gegeven door de Koningin, die de taal<br />
des Volks heeft geleerd, zoodra zij de Echtgenoote werd van<br />
den Nederlandschen Koning."<br />
Te half twee uren zou op Vrijdag, 28 November, ten paleize<br />
op het Loo toegang verleend worden aan ieder, zonder<br />
onderscheid, die het lijk des Konings alsnog zou willen aanschouwen.<br />
Reeds te 12 uren stroomden belangstellenden toe, en<br />
van dat oogenblik af rolden de rijtuigen af en aan en honderden,<br />
in rouwgewaad gehuld, schreden onder somber zwijgen<br />
door het sterfvertrek, doch de menigte kransen, welke de kist<br />
bedekten, maakten het nagenoeg onmogelijk, een blik door de<br />
glazen ruit te werpen, terwiji een drietal adjudanten alle stoornis<br />
verhinderde en elke aanraking van de kransen verbood.<br />
Het gansche Land deelde in de rouw, en het was alsof een<br />
somber waas over geheel de Natie hing , bezetting en wacht<br />
trokken zonder muziek of tromgeroffel met omfloerst vaandel op<br />
post. Rouwversierselen waren in winkels en aan de huizen aangebracht<br />
en een menigte burgers droeg het geliefde Oranje met<br />
rouwfloers omwonden. Het waren donkere dagen, maai- daar<br />
boven schitterde aan den helderen hemel de najaarszon en<br />
sprak tot de gebroken harten : „De oude God leeft heden nog !"<br />
Langzamerhand brachten de treinen hooggeplaatste vertegenwoordigers<br />
van vreemde hoven aan in de Residentie, welke<br />
in last hadden, hunne Vorsten bij de begrafenis des Konings<br />
te vertegenwoordigen, en naarmate de dag voor deze droeve<br />
plechtigheid naderde, was men en in de Residentie en op 't Loo<br />
ijverig in de weer om de noodige voorzorgsmaatregelen te nemen.<br />
Op den Zondag, welke aan de plechtigheid voorafging,
DE LIJKDIENST. 243<br />
hield prof. N. Beets uit Utrecht een plechtigen lijkdienst in<br />
de rouwkamer op het Loo, die echter alleen voor genoodigden<br />
toegankelijk -was. Nadat alien zich geplaatst hadden op de<br />
zetels, hun door Jhr. De Ranitz en Baron Taets van Amerongen<br />
aangewezen. , traden de Koningin-Regentes, in zware rouw<br />
gehuld, benevens de Koningin, eveneens in rouwgewaad, binnen,<br />
waarop de redenaar tot de Koningin, de Koninklijke We.<br />
duwe, het hofpersoneel en voorts tot alien gevoelvolle woorden<br />
sprak en met de bede eindigde, dat Gods zegen steeds mocht<br />
blijven rusten op Nederland en op het Vorstenhuis, en de partijtwisten<br />
mochten wijken, waar alien zich als een man moesten<br />
scharen om onze jeugdige Koningin Wilhelmina. Diep ontroerd<br />
verlieten de beide Vorstinnen, nadat de zegen uitgesproken<br />
was, de rouwzaal.<br />
De volgende dag was voor de overbrenging van het lijk<br />
bestemd, doch de Koninginnen zouden zich vooraf naar de<br />
Residentie begeven, terwijl het publiek verzocht werd zich te<br />
verwijderen, daar de Koningin-Weduwe deze reize in alle stilte<br />
wenschte te volbrengen. Toen echter des Maandags morgens<br />
het lijk des Konings in de trein zou geplaatst worden, waren<br />
duizenden toeschouwers aanwezig. Te half twaalf verliet de<br />
stoet, onder het gebulder van 't kanon, het Paleis op het Loo.<br />
De muziek speelde den treurmarsch van Chopin, het personeel<br />
en de duizenden, langs den weg geschaard, ontblootten het<br />
hoofd en langzaam naderde de baar, waarop, gedragen door<br />
twaalf jachtopzieners en twaalf onderofficieren, het Koninklijk<br />
lijk rustte, gedekt door een fluweelen kussen, waarop de kroon,<br />
de sjerp, de sabel, de veldmaarschalksstaf en de ridderorden,<br />
door Zijne Majesteit gedragen, voorafgegaan der Infanterie<br />
en een escadron Huzaren met het vaandel, en gevolgd<br />
door een baar en vele lieden, die de van allerwege ingezonden<br />
kransen droegen. De wagen, die het stoffelijk overschot des<br />
Konings vervoerde, was geheel met zwart fluweel bekleed, terwijI<br />
de wanden met zwart laken gedrapeerd waren, in plooien,<br />
met zilverdraad doorweven, of hangende, welke door zilveren<br />
koorden opgenomen werden, waarop een W. met een kroon
244<br />
DE OVERBREIN GING.<br />
gedekt. Voorts waren de wapens van Nassau en Rusland, Wurtemburg<br />
en Pruisen en aan de beide zijden en in 't midden<br />
het Koninklijke Wapen en dat van Rusland aangebracht. Boyen<br />
op den wagen prijkte een groote vergulde kroon.<br />
Bij 't station Het Loo werd het lijk opgewacht door den<br />
Commissaris des Konings en Gedeputeerde Staten in de provincie<br />
Gelderland, den Burgemeester en 't Dagelijksch Bestuur der<br />
gemeente Apeldoorn, den luitenant-generaal K. van der Heyden,<br />
adjudant des Konings in buitengewonen dienst, en vele burgerlijke<br />
en militaire ambtenaren. Nadat vier en twintig dragers de<br />
kist in den rouwwagen geplaatst hadden en alien, die haar vergezelden,<br />
zich op de hun aangewezen plaatsen bevonden, deed<br />
de met rouwfloers omkleede locomotief het sein tot vertrek<br />
hooren, en onder het spelen van den treurmarsch der muzikanten<br />
en de salvo's der Rijdende Artillerie, zette de trein zich in<br />
beweging, terwijl de menigte haar met ontbloot hoofd nastaarde.<br />
De Koningin-Weduwe en de Koningin hadden palmen op de<br />
kist doen leggen. Te Amersfoort, waar bezetting en Schutterij<br />
op het exercitieveld in bataille stonden, legde de burgemeester,<br />
de beer Van Asch van Wijck, een zwaren krans in den lijkwagen,<br />
welk eerbewijs straks to Utrecht, namens de gemeente,<br />
herhaald werd. Zoo ging het voort, totdat de trein tegen 4<br />
uren Den Haag bereikte, waar de eerewacht der Schutterij op<br />
het perron geschaard stond en de Opperceremoniemeester, de<br />
Hofmaarschalk, de Adjudanten en Ordonnansofficieren des Konings<br />
't lijk in ontvangst namen. Het station zelf was in zware<br />
rouw en met palmtakken getooid, zoowel van binnen als van<br />
buiten, en tot de ontvangst van 't lijk was een rouwkamer ingericht,<br />
waarin licht ontstoken was. In eene andere, een zoogenaamde<br />
rouwkapel, bevonden zich de Ministers, de Raad van<br />
State, de Burgemeester, afgevaardigden van de hooge Collegien,<br />
enz. Van uit de rouwkamer werd het lijk straks in den rouwwagen<br />
overgebracht, welke van alle zijden open was, zoodat<br />
de baar overal kon gezien worden. Een hof beambte droeg<br />
daarachter de kroon, de verschillende ordeteekenen en den<br />
scepter, betwij1 de sabel en de overige deelen van de uniform
TN DE RESIDvENTIE. 24<br />
op de kist gerangschikt waren en een dertigtal }cransen achter<br />
den rouwwagen in een afzonderlijk rijtuig medegevoerd werden.<br />
Door een achttal paarden getrokken, door veldartilleristen met<br />
flambouwen omgeven, zette de rouwwagen zich te midden van<br />
eene onafzienbare schare in beweging en onder het spelen van<br />
de treurmuziek bereikte men het Paleis. Duizenden ontblootten<br />
het hoofd, toen het lijk binnengedragen werd. De groote zaal,<br />
tegenover de vestibule aan het Noordeinde, was tot rouwzaal<br />
ingericht. Zwart laken bedekte den vloer, de wanden en het<br />
plafond. Het lijk werd onder een troonhemel van zwart fluweel<br />
geplaatst,. waarop het Koninklijk wapen aangebracht was en<br />
waar omheen de rijkssieraden geplaatst werden. Talrijke kaarsen<br />
op zilveren lustres verlichtten de zaal, waar een viertal<br />
hooge personages bij het lijk de wacht hielden. De beide<br />
volgende dagen werd aan deputatien en particulieren gelegenheid<br />
gegund om Zijne Majesteit voor het laatst te zien. Voortdurend<br />
brachten de rijtuigen kransen aan, en hoogwaardigheidbekleeders<br />
en hooge officieren reden onophoudelijk af en<br />
aan, zoodat de onafzienbare menigte, die zich voor het Paleis<br />
geschaard had, voortdurend in spanning gehouden werd. De<br />
menigte, die een laatsten blik op het lijk wilde werpen, moest<br />
zich achter elkaar scharen en kon slechts langzaam vooruit komen,<br />
en zoo bewoog zich een stroom van belangstellenden voort<br />
van m tot 4 uren, onder somber en plechtig zwijgen, door de<br />
vestibule en de voorzaal, langs de zwart fluweelen baldekijn,<br />
om een vluchtig oog te werpen op de lijkkist daaronder, die<br />
bovendien met tallooze kransen bedekt was. Het regende voorts<br />
kransen en bloemstukken, door vereenigingen en paticulieren<br />
naar het Paleis afgezonden. De treinen liepen af en aan om<br />
zoowel de vorstelijke vertegenwoordigers aan te brengen als<br />
bezendingen van vreemde legers, waarover de Koning het eerebevel<br />
gevoerd had. De Vorst van Waldeck- Pyrmont, de vader<br />
van Hare Majesteit de Koningin-Regentes, Grootvorst Alexis<br />
van Rusland, de broeder van deli Russischen Keizer, Aartshertog<br />
Frederik van Oostenrijk, Prins Albert van Pruisen, de<br />
Erfgroothertog van Luxemburg, Prins Victor van Italie en
246 DE BEGRAVENIS.<br />
vele andere vertegenwoordigers van vreemde Vorsten, brachten<br />
eigenhandig schrijven van hunne Souvereinen over en legden<br />
kransen en andere huldeblijken op de kist neder, ten bewijze,<br />
hoe Zijne Majesteit ook aan vreemde hoven geacht werd.<br />
Zoo zou dan op Donderdag, den 4den December 1890,<br />
het stoffelijk overschot des Konings naar den vorstelijken grafkelder<br />
overgebracht worden. Hoe vele malen was hij zelf daarheen<br />
getogen om leden van zijn gezin en van zijn huis ter<br />
laatste rustplaats te voeren. Thans zou de groeve zich voor den<br />
laatsten mannelijken Telg uit het Oranjehuis openen. Under het<br />
luiden der doodsklokken bewogen zich duizenden in •de straten<br />
der Residentie en telkens voerden de treinen nieuwe scharen<br />
van landgenooten en vreemdelingen aan, die de begrafenis<br />
wenschten te aanschouwen. Tegen half elf in den morgen verzamelden<br />
zich de koetsen aan het Paleis en werden de troepen<br />
opgesteld in het Willemspark en langs de straten, waardoor<br />
de lijkstoet zich bewegen zou. Ook de vertegenwoordigers<br />
der vreemde hoven begaven zich naar 't Paleis, waar een compagnie<br />
van de Artillerie-schutterij de eerewacht betrokken had.<br />
Een kanonschot in Den Haag en in Delft meldde de bevolking,<br />
dat de plechtigheid een aanvang nemen zou. Under diep zwijgen,<br />
slechts afgebroken door het gebulder van het kanon van<br />
minuut tot minuut, werd het lijk door de dragers en 24 onderofficieren<br />
gedragen tusschen de rijen der hoogwaardigheidbekleeders,<br />
die dit met den grootsten eerbied, sommigen zelfs met<br />
zichtbaren weemoed, aanzagen, en droef vooral was het tooneel,<br />
toen Hare Majesteit de Koningin-Weduwe, geleid door de Groothertogin<br />
van Saksen, aan het_hoofd harer hofdames naderde, om<br />
het stoffelijk overschot van haren geliefden Koninklijken Gemaal<br />
tot in de vestibule te begeleiden. Nadat alien hunne plaatsen in-<br />
genomen hadden, schreed de stoet langzaam voort, en hoe groot<br />
de schare was, die daarvan ooggetuige wilde zijn, moge blijken<br />
uit de omstandigheid, dat er in geheel de Residentie geen nachtverblijf<br />
over was en honderden den nacht op straat hadden moeten<br />
doorbrengen. Overal, op straten en stoepen, in deuren en<br />
ramen, in winkels en op de daken rag men opeengepakte scharen,
DE STOET. 247<br />
Eene aanzienlijke troepenmacht van alle wapenen ter zee<br />
en te land opende den stoet ; daarna volgde het hofpersoneel in<br />
rouwgewaad, achter het met twee paarden bespannen rijtuig<br />
van den Hofmaarschalk, den heer De Constant Rebecque, naast<br />
welk rijtuig de Koninklijke Stalmeester, de heer Van Oudermeulen<br />
zich bewoog, wien het toezicht over de geheele plechtigheid<br />
opgedragen was, waarin hij door een viertal officieren<br />
bijgestaan werd. Namens het groot- hertogdom Luxemburg<br />
volgde nu een heraut van wapenen, in zijne fantastische middeneeuwsche<br />
kleederdracht, met een fluweelen baret, door een<br />
vederbos gedekt, op het hoofd, het Luxemburgsche wapen op<br />
zijn zwart gewaad en op het dekkleed van zijn ros, terwijl hij<br />
een zilveren penning aan een breed lint om den hals droeg en<br />
door een wapendrager in zwarten, langen rouwmautel en met<br />
een met krip omfloersten hoed op 't hoofd, gevolgd werd. Nu<br />
volgden de geneesheeren des Konings, wier rijtuigensleep gesloten<br />
werd door Dr. Vinkhuizen, den man, die niet slechts<br />
's Konings lijfdokter, maar ook zijn vriend en vertrouweling<br />
heeten mocht. Daarna kwamen in rijtuigen de hooge beambten<br />
van het Paleis en den Vorst, de Rentmeesters en Intendanten,<br />
zijne Administrateurs en Stalmeesters, waartusschen zich te<br />
voet de Jagermeesters bevonden, de Graaf de Villers, secretaris<br />
van Luxemburg in 's-Gravenhage en de Directeur van het<br />
Koninklijk Kabinet, Jhr. Alewijn. Hierna volgden de adjudanten,<br />
die de ridderorden van Nederland en Luxemburg op rood<br />
fluweelen kussens droegen, benevens den veldmaarschalkstaf<br />
en de buitenlandsche ridderteekenen, waarbij gepensioneerde<br />
hoofdofficieren van land- en zeemacht zich aansloten. De heer<br />
Baron van Welderen Rengers trad als heraut van Nederland<br />
op, waarna de lieden verschenen, die de teekenen der Koninklijke<br />
waardigheid droegen, den Rijksstandaard, het ontbloote<br />
rijkszwaard, den rijksappel, den scepter en de kroon. Thans<br />
naderde een rijtuig, met vier paarden bespannen, waarin de<br />
Opperceremoniemeester, de heer Baron De Tour van Bellinckhave<br />
gezeten was, en daarop volgde de lijkwagen, die, als van<br />
zelf, het middenpunt van aller belangstelling uitmaakte. De
248 VAN DEN HAAG NAAR DELFT.<br />
wagen was gedekt door een met zilver geranden hemel, waar<br />
boven een rouwversiering, welke een zilveren kroon in haar<br />
top droeg. De wagen voerde achterop het Koninklijke wapen,<br />
en voorts aan verschillende zijden de wapens van Oranje-Nassau,<br />
Wurtemburg, Rusland en Pruisen, terwijl aan de voorzijde<br />
een rouwschild prijkte met 't naamcijfer des Konings, door een<br />
zilveren kroon gedekt. De kist was met kransen bedekt, terwijl<br />
achter den lijkwagen een andere volgde, waarop kransen en<br />
palmen, ter hoogte van drie meter, tot een schoon en indrukwekkend<br />
geheel waren gerangschikt. Door grootwaardigheidbekleeders<br />
en officieren omringd, trok de wagen stil voort en<br />
daarachter volgden de rijtuigen met de vertegenwoordigers der<br />
vreemde Hoven, wier rij geopend werd door den Vorst van,<br />
Waldeck-Pyrmont, den vader der Koningin-Weduwe, den schoonbroeder<br />
van Zijne Majesteit, den Groothertog van Saksen en<br />
Hertog Adolf van Nassau, Groothertog van Luxemburg, Groot -<br />
vorst Alexis van Rusland, Aartshertog Frederik van Oostenrijk,<br />
Prins Albert van Pruisen, Prins Waldemar van Denemarken,<br />
de Erfgroothertog van Saksen en de Hertog van Mecklenburg-Schwerin,<br />
de Prinsen Victor Emanuel van Savoye, van<br />
Schaumburg-Lippe, Van Wied en vele andere Vorsten verzelden<br />
het stoffelijk overschot des Konings ter laatste ruste, terwij1<br />
andere Staten zich door hunne gezanten. decren vertegenwoordigen.<br />
Ook buitenlandsche legers, waarvan de Koning het eerecommando<br />
gevoerd had, hadden hunne afgevaardigden gezonden.<br />
Een talrijke troepenmacht begeleidde bovendien den<br />
stoet, die door de straten der Residentie zich langzaam voortbewoog,<br />
waar de brandende gaslantarens met rouwfloers gedekt<br />
waren.<br />
Van Den Haag naar Delft trok de stoet tusschen de rijen<br />
van eene dicht opeengedrongen menigte voort, die eerbiedig<br />
het hoofd ontblootte, waar de lijkwagen naderde. Onder tal<br />
van eerbewijzingen bereikte men eindelijk het oude bedehuis<br />
in Delft, waar eene talrijke en aanzienlijke menigte den Stoet<br />
reeds opwachtte, die onder .de plechtige tonen van Beethoven's<br />
`Marche Funthre binnentrad. Nadat de lijkbaar op hare plaats
DE LIJKREDE<br />
249<br />
gesteld was, sprak de oude hofprediker Ds. C. E. van Koetsveld<br />
eene indrukwekkende lijkrede uit, waaraan wij het vol-<br />
gende ontleenen :<br />
„Nog eens, o God ! nog eens staan wij bier en is weder<br />
de deur geopend van den grafkelder, waarin de geschiedenis<br />
van ons Land en Vorstenhuis als met doodsbeenderen is ge-<br />
schreven. Nog eens, en nu, helaas ! voor den laatsten uit de<br />
mannelijke lijn van Oranje !<br />
„Toen een meer dan zeventigjarige tot hofprediker werd<br />
benoemd, wie kon toen vermoeden, dat het zijn zou om binnen<br />
twaalf jaren al de vijf Vorsten van Oranje ten grave te brengen<br />
? De taak is bijna te zwaar, vooral deze laatste. Mijn hart<br />
is te vol, .mijne herinneringen overstelpen mij. Ik heb mijn<br />
Koning liefgehad en hij mij, en de liefde is niet altijd welsprekend.<br />
Vier malen zag ik hem daar tegenover mij, en nu,<br />
in dezen wij den kring van Vorsten, al waardeeren wij hun belangstelling,<br />
geen eigen zoon of broeder om te troosten ! De<br />
eenige zuster weent tehuis in stilte. God trooste haar ! Dat<br />
juist is 't aandoenlijke van dezen oogenblik. De zonen, die onzen<br />
Koning hadden moeten opvolgen, wachten hem al lang in het<br />
graf, en wij brengen hier onzen afscheidsgroet aan den laatsten<br />
Oranje-Nassau. Zal 't zijn om hem te oordeelen, zooals de<br />
oude Egyptenaars hun dooden ? Maar dat staat aan ons niet.<br />
De geschiedenis oordeelt den Kollin g, maar den m e n s c h<br />
oordeelt God alleen.<br />
. . . „Nog boor ik zijn stentorstem bij de eerste-steenlegging<br />
voor het monument in 't Willemspark, toen hij zeide :<br />
„Een Prins van Oranje kan nooit, nooit te veel voor het Volk<br />
van Nederland doen." Daarom wandelde hij ook vrij om onder<br />
ons, want de liefde van zijn Volk was zijn lijfwacht, en nu, nu<br />
stemmen alle partijen samen in dezelfde rouwklacht. Alleen<br />
niet, wie de maatschappij willen omkeeren en verwoesten.<br />
„Zoo hebt gij uw taak volbracht, mijn Koning I Veel heeft<br />
uw hart geleden., maar voor Nederland bleef 't altoos kloppen.<br />
En nu wachten u daar beneden 33 Vorsten en Vorstenkinderen<br />
uit het Huis van Oranje. Zoo gaan ook de Koningen heen,
250 VERVOLG.<br />
afgesneden als halmen in den oogst, maar de Koning der Koningen<br />
blijft.<br />
.. . . „Toch bewaren ook wij onze herinneringen, de goede<br />
en lieflijke vooral, die daar als de tonen der windharp ruischen<br />
over de graven. Wel weten wij het alien, hoe opbruisend<br />
en hartstochtelijk het karakter was van den ontslapene<br />
en hoe hij, in alles oprecht, als mensch vaak het zelfbedwang<br />
miste, dat hem sierde als Koning. Waartoe zou ik het verzwijgen<br />
? Ik heb hem nooit gevleid bij zijn leven, en denk het<br />
niet te doen na zijn dood. Maar wat niet alien zoo goed weten,<br />
is de innerlijke goedheid en vroomheid, die den diepsten<br />
grondslag van dat bewegelijke karakter uitmaakte. Ik heb hem<br />
te midden zijner hovelingen met de kinderen zien spelen, alsof<br />
hij zelf nog een kind was en in ons laatste vertrouwelijk samenzijn<br />
hem met aandoening de liefde hooren roemen van zijn<br />
eigen kind.<br />
. . . . „Mijn vurige dank aan de edele Vorstin, die onzen<br />
Koning zulk een kalmen levensavond schonk door haar geloof<br />
en hare liefde. Na een zoo veelbewogen leven en bij veel gemis<br />
en ontbering was hij de laatste jaren dankbaar en vergenoegd.<br />
. . .. „En toen nu het lijden toenam, verzorgde hem zijne<br />
Gade zoo yoorbeeldig en waakte bij hem tot in den laatsten<br />
nacht. Zij had dien slag wel verwacht, toen zij bij het aanvaarden<br />
van het Regentschap alleen durfde bidden om verzachting<br />
van 's Konings lijden. God verhoorde haar, maar anders<br />
dan zij dacht. En wie zou den kranke, als er toch geen<br />
herstel meer was, nog langer dat leven in eene benauwde en<br />
smartelijke droomwereld hebben gegund ?<br />
„Zoo is dan ons Koningshuis uitgestorven. Maar, Goddank !<br />
niet geheel. Wat in een hoogeren zin de Profeet van Davids'<br />
huffs zeide, is ook op 't onze van toepassing : „Een rijske zal<br />
voortkomen uit den afgehouwen tronk en eene scheut uit zijne<br />
wortelen zal vrucht dragen." Ons blijft de jeugdige Koningin,<br />
als Prinses reeds de oogappel van ons Volk, dat nu met dubbelen<br />
nadruk bidt . „O God ! bewaar en leid haar aan de hand
VLRVOLG. 2 5 I<br />
eener vrome en wijze Moeder , dat eens de spruit een boom<br />
worde als vroeger, en troost en sterk beiden, vooral in deze<br />
droeve dagen !<br />
„Vreemde Vorsten en Gezanten ! Gaat henen met den dank<br />
van ons alien en zegt het ten Uwent, dat het kleine Nederland<br />
niet wanhoopt, altoos nog groot door zijn trouw aan<br />
Oranje, aan zijn geschiedenis en aan zijn God. En zoo rust<br />
dan nu, geliefde doode ! na al de onrust van het leven. Wij<br />
treuren, maar niet als die geen hope hebben, want Vorsten en<br />
Volken verzinken voor en na in den nacht des doods, maar<br />
eens — Christus is er ons borg voor — eens daagt de morgen<br />
der opstanding over de graven !"<br />
Toen werd na een indrukwekkend „Amen" een kleine<br />
bloemruiker op de kist neergelegd, een afscheidsgroet aan<br />
„Vader" van zijn „lieve Kind," en terwijl het orgel onder zacht<br />
suizen het oude „Wilhelmus" deed hooren, daalde de kist in<br />
de groeve. Neêrlands Maagd zag het aan met een door tranen<br />
benevelden blik, maar straks richtte zij het hoofd op en daar<br />
ruischte een stem in het hart dier Natie, aan God, aan zijne<br />
Historie en aan Oranje getrouw<br />
„Oorlof mijn arme schapen,<br />
Die sijt in groten noodt,<br />
Uw Harder sal niet slaepen !"
HOOFDSTUK IV.<br />
ALGEMEEN OVERZICHT.<br />
Moge ook de gouden eeuw onzer beeldende kunst reeds<br />
lang ten einde gespoed . zijn, toch kan ons Vaderland ook op<br />
dit terrein wedijveren met de andere natien van Europa. Zoo<br />
mocht het zich op het gebied der beeldhouwkunst beroemen<br />
op mannen als Stracke en Roijer, wien echter na de voltooiing<br />
van zijn Vondelstandbeeld slechts een jaar leven voor de kunst<br />
beidde. Op het gebied der bouwkunde vooral maakte P. J. H.<br />
Cuypers zich een naam door zijn trotsche gebouwen in Oud-<br />
Hollandschen stijl, waaronder vooral het Rijksmuseum te Amsterdam,<br />
terwijl daarenboven tal van Roomsche kerken, waarvan<br />
hij het ontwerp leverde, het genie van den bouwmeester<br />
klaarblijkelijk toonen. De schilderkunst vond in Israels, Scheffer,<br />
Pieneman, Rochussen, Koekoek, Mesdagh, Alma Tadema,<br />
Therese Schwartz en vele anderen, gelukkige beoefenaars. De<br />
eerste tracht de natuur en het menschenleven in al zijne vertakkingen<br />
op heeter daad te betrappen, Mesdagh verwierf zich<br />
als zeeschilder grooten naam, en Therese Schwartz doet zich<br />
vooral als begaafd portretschilderes kennen.<br />
Als historieschrij ver verdient Groen van Prinsterer voorzeker<br />
het eerst genoemd te worden, niet slechts om zijn grondige<br />
studie van de bronnen en zijn kernachtige stijl, maar ook<br />
en vooral om het steeds werken vdor en onvermoeid vasthouden<br />
aan den triomf van het Calvinisme, waardoor hij zulk een<br />
machtigen invloed uitoefende op zijn tijd en zijn yolk en op<br />
de overwinning der Anti-revolutionaire partij. Op zijn eigen
DE WETENSCHAPPEN.<br />
253<br />
standpunt mag voorzeker aan Dr. W. J. F. Nuyens, als de verdediger<br />
der Katholieke beginselen en historicus, eene eereplaats<br />
ingeruimd worden. Voorts onderscheidden zich op historisch<br />
terrein Bakhuyzen van den Brink, Brill, Fruin en Rogge, terwijl<br />
in geen geval onvermeld mogen blijven de krachtige pogingen<br />
van den Amerikaan John Lothrop Motley, om onze volkshistorie<br />
weder uit hare authentieke bronnen aan een nauwgezet<br />
onderzoek te onderwerpen en ze in boeienden vorm aan zijne<br />
taalgenooten mede te deelen, terwijl de schoone vertaling ook<br />
ons eigen yolk ten goede kwam.<br />
Als philosoof, jurist en talentvol schrijver moet de Utrechtsche<br />
professor Opzoomer vermeld worden, die, helaas ! een<br />
snellen, krachtigen ingang verschafte aan de Duitsche philosophie,<br />
zeer sterk optredende als bondgenoote voor het moderne<br />
ongeloof en het rationalisme . onzer dagen, waarom wij<br />
natuurlijk den invloed, welke hij op zijn geslacht en haar<br />
toekomst uitoefende, niet anders dan betreuren kunnen. Toch<br />
meenen wij daaraan in een adem te moeten toevoegen, dat hij<br />
met name onder de Liberalen, vooral van zijn tijd, als om strijd<br />
gehuldigd werd.<br />
Op het gebied der Theologie behooren Scholten en Kuenen<br />
genoemd te worden, doch vooral, waar dezen den strijd<br />
voor het Modernisme voerden, mag in geen geval de naam<br />
van prof. A. Kuyper verzwegen worden, Wiens bestrijding van<br />
het Modernisme en Liberalisme zoo concreeten vorm aannam<br />
in 't leven der Kerk en der Maatschappij, en die in zijn H er<br />
a u t en in tallooze theologische geschriften het Christenvolk<br />
van Nederland niet slechts trachtte te redden van de heillooze<br />
theorien van het ongeloof, maar ook met krachtige hand<br />
trachtte terug te voeren op den weg van het Nederlandsche<br />
Calvinisme.<br />
Als rechtsgeleerden verdienen Thorbecke, De Bosch Kernper,<br />
Modderman, Buys en Kappeyne vermeld te worden ; als<br />
sterrenkundige schitterde professor Kaiser, terwijl zijn ambtgenoot<br />
Donders als gezichtkundige Europeesche vermaardheid<br />
mocht verwerven. Buys Ballot blonk uit op 't gebied der meteo-
254 SCHRIJVERS.<br />
rologie, Kuenen op dat der Israelietische oudheden, terwijl op<br />
geneeskundig terrein Stokvis, Huet en Tilanus zich roemrijk<br />
onderscheidden. Op het gebied der werktuigkunde maakten<br />
zich Conrad en Dirks bekend, vooral wijl zij ook deelnamen<br />
aan de groote werken van hun tijd, het doorsteken der land-<br />
engten van Suez en den aanleg van het Panama-kanaal. Met<br />
nauwgezette zorg werd, onder begunstiging der Regeering, aan<br />
het behoud en het herstel der Nederlandsche taal gewerkt,<br />
eerst door mannen als Wijland en Siegenbeek, die in hun<br />
streven krachtig en met talent bestreden werden door den geleerden<br />
Bilderdijk, later door De Vries en Te Winkel, wien de<br />
samenstelling van een nieuw Nederlandsch Woordenboek opgedragen<br />
werd. In onze dagen staat vooral Kollewijn aan de<br />
spits dergenen, die de taalvormen trachten de vereenvoudigen<br />
en in overeenstemming te brengen met de taal des werkelij-<br />
ken levens.<br />
Snelle vlucht en uitgebreid gebied verwierf zich de Romanlitteratuur,<br />
al moeten wij het betreuren, dat het gehalte<br />
daarin betrekkelijk gering kan genoemd worden. flan het<br />
hoofd der vele schrijvers en schrijfsters noemen wij mevrouw<br />
Bosboom-Toussaint, wier historische romans ongetwijfeld hooger<br />
waarde hebben dan hare latere zederomans, doch die door<br />
al hare werken zich als een talentvol schrijfster deed kennen.<br />
In hare geschriften spreekt zich tevens de godsdienstige,<br />
de Christelijke vrouw uit. Haar Le y c est er in Ned e rland<br />
uit hare historische, Majo or Frans en de Delf tsche<br />
Wonderdok ter uit hare zedekundige werken, doen<br />
haar voorzeker eene welverdiende plaats innemen onder de<br />
groote mannen van haar tijd. Naast haar schittert Jan Jakob<br />
van Lennep, wiens gansche reeks van historische romans in<br />
het buitenland zelfs hulde gebracht werd, doch vooral onder<br />
de eigen natie zeer gewaardeerd wordt. Zijn P 1 e e g z o o n,<br />
Ferdinand Hu y c k en zoovele andere, doen den man ken -<br />
nen, die niet te vergeefs de school van Walter Scott doorliep.<br />
Jammer, dat de uitgave van zijn K la asj e Z e v e n s t e r, zijn<br />
laatste werk van eenigen omvang, niet tot de beste kan ge-
LETTERKUNDIGEN. 25 5<br />
rekend worden en hem scherpe kritiek op den hats haalde.<br />
Naast deze heroen mogen Schimmel, de schrijver van Mar y<br />
Hollis, Mylady Carlisle en Sinjeur Semeyns; voorts<br />
Cremer, bekend door de Over-Betuwsche taal, waarin zijne<br />
werken geschreven zijn ; Busken Huet, de schrijver van L i d ew<br />
ij d e ; Jan ten Brink en nog vele anderen, de eene met meer<br />
eer dan de andere, vermeld worden. Onder de schrijfsters, die<br />
vooral dit terrein ontgonnen, als eigenaardig voor de verbeeldingskracht<br />
der vrouw bestemd, verdienen Wallis, Melati van<br />
Java en anderen genoemd te worden. Op het gebied van de<br />
tooneel-litteratuur onderscheidden zich Jacob van Lennep en<br />
Schimmel, hoewel geen van beiden gezegd kunnen worden, den<br />
eersten rang in te nemen ; overigens maakte men grootendeels<br />
werk van het vertalen der producten uit het buitenland. De<br />
eenige, die op dit terrein eenig werk van belang levert, is<br />
Justus van Maurik als blijspeldichter, ofschoon hij van ruwheid<br />
en platheid niet vrij te pleiten is.<br />
Als letterkundigen mogen we Busken Huet, Douwes Dekker<br />
en Vitringa niet onvermeld laten. De eerste, die weleer<br />
predikant, later de journalistiek beoefende, gaf reeksen van<br />
kritische schetsen op het gebied der letterkunde. Douwes<br />
Dekker vond als schrijver onder den naam van Multatuli reeds<br />
bij zijn eerste werk : Max H a v e 1 a a r, een welkom onthaal,<br />
vooral om den scherpen toon, waarop hij de Indische toestanden<br />
en de Regeering over onze Kolonien hekelde ; maar, helaas !<br />
ook door de minachting, waarmede hij zich uitspreekt over<br />
hetgeen den Christen en den mensch heilig en dierbaar is.<br />
Het valt niet te ontkennen, dat zijne geschriften veel waars,<br />
goeds en schoons bevatten, en tevens dat de openbaarmaking<br />
van de misstanden in het bestuur onzer bezittingen grooten<br />
invloed uitgeoefend hebben op den maatschappelijken toestand<br />
en de wijzigingen, daarin aangebracht ; doch er dient ook gezegd,<br />
dat ze zeer schadelijken invloed uitoefenden op het jonge<br />
geslacht vooral, en dat zijne talenten overschaduwd werden<br />
door het bederf, dat uit Multatuli's Ideen in het brein en het<br />
hart van het jonge Holland vloeide.
256 DICHTERS.<br />
Vitringa, die onder den naam van Jan Holland als schrijver<br />
optrad, stond eerst als rector aan de Latijnsche School te<br />
Enkhuizen, en trad daarna op als zoodanig aan het Gymnasium<br />
te Deventer. Aanvankelijk de wijsbegeerte van Kant volgende,<br />
trok hij zich later van het terrein der wijsbegeerte op dat der<br />
opvoeding en der letterkunde terug. In bijtende scherts hekelt<br />
ook hij de gebreken van zijn tijd en tast hij de zeifs algemeen<br />
gehuldigde vooroordeelen aan, en hij doet dit op eene wijze,<br />
die zich, wat Loon en vorm betreft, zeer gunstig van Multatuli<br />
onderscheidt.<br />
De podzie schijnt hare beste dagen gehad te hebben. Na<br />
Bilderdijk trad zijn leerling Da Costa op, den meester op zijde<br />
strevende, zoo niet in veelomvattende kennis, dan Loch als<br />
dichterlijk genie, en dezen voorzeker in gloed en bezieling overtreffende.<br />
Had hij als Israeliet den val en de hope op herstel<br />
van zijn stam bezongen, en vooral ook door zijn navolging<br />
van Byron zich onderscheiden, straks Christen geworden onder<br />
den invloed van zijn grooten meester, stroomden zijne geestvolle<br />
en gloeiende zangen ter verheerlijking van den Mes,<br />
sias en diens Kruis. Ofschoon hij vox eenigen tijd zijn harpe<br />
zwijgen deed, toen hij den strijd aangordde tegen den geest<br />
zijner eeuw en zijne „Bezwaren" hem smaad en miskenning<br />
baarden, straks ruischten op nieuw zijne heerlijke tijdzangen :<br />
Wachter wat is er van den nacht? 1648 en 1848,<br />
en vooral zijne V ij f en t w i n t i g j are n, tot dat eindelijk<br />
zijn laatste zang van beteekenis : De slag b ij N i e u w p o o r t,<br />
de kroon op zijn werk zette. Tollens, die reeds vijf jaren<br />
vciOr Da Costa in 1856 overleed, had zich vooral bekend gemaakt<br />
door zijne volksliederen en zijne uit het Duitsch in<br />
vloeiend Nederlandsch overgebrachte verzen. Van Lennep legde<br />
zich toe op het dichten van balladen en historische verhalen,<br />
waarbij de navolging der Engelsche litteratUur op dit gebied<br />
niet te loochenen valt. Meer populair dan zij allen werd echter<br />
P. A. de Genestet, vooral door zijne nai •eve „leekedichtjes,"<br />
waarbij hij in schoonen vorm natuur en leven nil eens bezong,<br />
an hekelde, doch aan zijne lezers weinig overliet dan twijfel
DICHTERS. 257<br />
aangaande de eeuwige dingen en berusting in het onvermijde.<br />
lijke. Groot waren zijne dichterlijke gaven en daarom te meer<br />
moet de schadelijke invloed, welke van hem uitging, betreurd<br />
worden, ook al valt het niet te miskennen, dat er zeoveel<br />
schoons en waars, zooveel teederheid en natuurlijkheid in zijne<br />
zoetvloeiende verzen gelegen is. Alberdinck Thym gaf mede<br />
schoone voortbrengselen op het gebied der poezie, even als Potgieter,<br />
hoewel beiden meer als prozaschrijvers naam maakten.<br />
J. J. L. Ten Kate muntte boven al zijne tijdgenooten uit door<br />
den rijkdom en schoonen vorm, waarin hij zijne dichterlijke<br />
gedachten wist te kleeden. Zijne „Schepping" en „De Planeten"<br />
behooren voorzeker tot zijne meest omvangrijke gedichten.<br />
Hasebroek, eerst kortelings overleden, de dichter der „Hes.<br />
periden," de man, wiens vroom gemoed met een dichterkrans<br />
wist te sieren, wat daar goed en edel heeten mocht in zijn<br />
tijd en zijne omgeving, gaf edele poezie en maakte zich bij<br />
het letterlievend publiek als prozaschrijver bemind door zijn<br />
„Waarheid en Droomen." Allen, alien gingen heen en slechts<br />
een tweetal mannen bleef ons gespaard, wier dichterlijke vlucht<br />
aan de oude glorie van Holland's dichterenrij herinnert. We<br />
bedoelen Nicolaas Beets en Schaepman. De eerste had reeds<br />
door zijn proza-werk „de Camera Obscura" de harten van zijne<br />
landgenooten voor zich gestolen, doch vooral als dichter won<br />
hij het ongetwijfeld in rijkdom van genie van zijn vriend<br />
Hasebroek, terwijl zijn meesterschap over de taal, zijn scherpzinnige<br />
gedachten en de schoone vorm, waarin hij ze wist<br />
weer te geven, hem voorzeker eene eerste plaats in zijri tijd<br />
toewijzen. Al zijn werk verraadt de meesterhand en de populariteit<br />
van zijn persoon, zoomede ook zijne werken op godsdienstig<br />
gebied hebben hem een blijvende plaats veroverd in de<br />
harten zijns yolks. Schaepman doet in geheel zijn optreden aan<br />
den grooten Vondel denken. Als priester bezocht hij in het<br />
gevolg van den Utrechtschen Aartsbisschop de stad der zeven<br />
heuvelen, waar het Concilie gehouden werd. Ofschoon hij toen<br />
reeds zijn naam had gemaakt als dichter en het Katholicisme<br />
in hem een geharnast verdediger vond, de gebeurtenissen in<br />
Dl. VIII. 17
258 STAATSLIEDEN.<br />
Europa, vooral de berooving des Pausen van alle wereldlijk<br />
gezag, deden krachtig hun invloed op hem gelden en in stoute<br />
zangen nam hij den handschoen voor zijne kerk en haar hoofd<br />
op. Niet minder dan op dichterlijk terrein schitterde hij straks<br />
op staatkundig gebied, toen men hem van uit Breda naar de<br />
Tweede Kamer afvaardigde, en zoowel zijne talenten als zijn<br />
persoon dwingen ook zelfs den tegenstander eerbied af.<br />
Naast de zijne schittert de ster van Dr. A. Kuyper aan<br />
den Staatkundigen hemel van ons Vaderland. Moge ook en door<br />
de stichting der Vrije Universiteit en door de Doleantie de<br />
vijandschap tegen zijn persoon en werk meer concreten vorm<br />
aangenomen hebben, zijne groote, veelomvattende talenten hou -<br />
den zijn invloed middellijkerwijze in stand, en ondanks de zoogenaamde<br />
„uitzuiveringen" van zijne partij, waardoor meer of<br />
min dissentieerende leiders met hun aanhang voortdurend van<br />
hem worden afgekeerd, toch wint de fractie der Anti-revolu-<br />
tionairen, aan wier hoofd hij staat, steeds in aantal en gebied.<br />
Het Conservatisme is zijn eigen dood gestorven, en inoge ook<br />
de legerwet van Bergansius de kracht der Anti-liberalen voor<br />
een tijd gebroken hebben, waardoor het den Liberalen gelukte<br />
andermaal de teugels der Regeering te aanvaarden, ook hunne<br />
dagen zijn klaarblijkelijk geteld. Radicalen en Socialisten gorden<br />
zich steeds meer aan tot den strijd tegen geloof en gezag<br />
en maken gaarne gebruik van de woelingen der overige partijen<br />
om hunne kansen te bevorderen. Ook al moge de aard<br />
van ons Volk, benevens het krachtig optreden der Regeering<br />
tegenover het woest geweld, waarmede de Socialisten vaak optreden,<br />
hen tot heden, zoowel bier als elders, ten onder houden<br />
in de dadelijke uiting van hun beginsel, zeker valt het niet te<br />
ontkennen, dat de toekomst op maatschappelijk terrein dreigende<br />
is.<br />
En keeren wij van 't geestelijk gebied onzes Volks op dat<br />
des stoffelij ken levens terug, dan is het duidelijk, dat de Ne •<br />
derlandsche Landbouw een tijdvak van herleving zag geboren<br />
worden, waartoe voorzeker de oprichting van een Landbouw-<br />
CommiW en de steun der Regeering sterk medegewerkt hebben,
LANDBOUW, ENZ. 259<br />
Zelfs werd eene Staatscommissie opgericht om een onderzoek<br />
in te stellen naar den actueelen toestand van den Landbouw en<br />
tot het doen van voorstellen ter opheffing van den den druk, waaronder<br />
deze verkeerde. Levendig aandeel werd door Koning<br />
Willem III in de werkzaamheden dier Commissie genomen en<br />
voortdurend gaf Zijne Majesteit teekenen van zijne hooge belangstelling.<br />
Niet minder dan zes jaren vervulde de Commissie<br />
haar taak en de invloed van hare bemoeiingen deed zich<br />
krachtig gelden. Hare rapporten stelden den ellendigen toestand<br />
in 't licht en hare adviezen wezen de Regeering op de middelen<br />
tot herstel. De wet op den boterhandel van 1889 kwam<br />
vooral onder hare bemoeiing tot stand. Het eenige proefstation<br />
Wageningen werd met een viertal andere vermeerderd te Groningen,<br />
Goes, Hoorn en Maastricht, ter wijl de provincien voorzien<br />
werden van Rijkslandbouwleeraars, door Landcommissien<br />
benoemd, doch door Rijk en Provincie betaald, aan wier zorg<br />
tevens van staatswege gesubsidieerde proefvelden opgedragen<br />
werden. Landbou wvakscholen werden onder de auspicien der<br />
Regeering opgericht en straks werd een afzonderlijke Inspecteur<br />
benoemd, uitsluitend voor het Landbouwonderwijs, terwijl<br />
allerwegen wintercursussen opgericht werden, waaraan door<br />
Landbouwleeraars les gegeven werd, een besluit, dat met ingenomenheid<br />
werd begroet. De Rijkslandbouwschool te Wageningen<br />
werd naar den eisch des tijds hervormd en ook voor de<br />
bevordering der veeteelt werden doelmatige pogingen aangewend.<br />
Reeds bij den aanvang der regeering van Koning Willem<br />
III was eene Commisie benoemd, met het doel onze. kwijnende<br />
zeevisscherij weder zoo mogelijk tot bloei te brengen,<br />
en inderdaad, gunstig mogen de maatregelen heeten, volgens<br />
'haar adviezen teweeg gebracht, En toch, er werden echter in<br />
den loop der jaren klachten aangeheven, vooral over de Volendammers,<br />
die, naar men beweerde, de jonge visch met den<br />
wonderkuil wegvingen en op deze wijze oorzaak waren, dat de<br />
visscherij op de Zuiderzee kwijnde. Ook werden er klachten<br />
geuit over rooverij en de gewelddadigheden, op de Noordzee
2 6o vissCH ER IJ.<br />
gepleegd, en wel door visschers van onderscheidene natien. Dit<br />
had eene conferentie te 's-Gravenhage ten gevolge, waar afgevaardigden<br />
van de onderscheidene Regeeringen bijeen kwamen,<br />
wier onderdanen bij deze belangen betrokken waren. Op deze<br />
conferentie trachtte men nu door een tractaat aan den strijd<br />
tusschen de Noordzeevisschers een einde te maken. Ten opzichte<br />
van de Zuiderzee werd de willekeur aan banden gelegd,<br />
daar het gebruik van wonder- en kwakkuil verboden werd. De<br />
vele klachten echter, door Volendam en andere plaatsen aangeheven,<br />
gaven aanleiding tot opheffing van dit verbod, tot<br />
hetwelk de heer Reekers, lid van de Tweede Kamer, het initiatief<br />
nam. De klachten, door de Duitschers aangeheven over<br />
de Hollandsche „roofvisscherij" op het gebied van de zalmteelt,<br />
gaven aanleiding tot het sluiten van een Zalmtractaat<br />
met de staten, aan den Rijn gelegen, en voorts werd door<br />
een tractaat tot wering van misbruik van sterken drank op<br />
de Noordzee, aan de klachten van Engeland op dit punt tegemoet<br />
gekomen. Over het algemeen genomen mag dankbaar<br />
erkend, dat deze tak van volkswelvaart vooruitgaat.<br />
De nieuwe verkeerswegen te water en te land, waartoe,<br />
naast de Regeering, de Rijn- en Hollandsche Spoor wegmaatschappijen,<br />
de Stoomvaartmaatschappij „Nederland," de Rotterdamsche<br />
„Lloyd," de Nederland gch-Amerikaansche Stoomvaartmaatschappij,<br />
de Koninklijke Nederlandsche Stoombootmaatschappij<br />
„Zeeland," in het bijzonder door den Koning<br />
en Prins Hendrik begunstigd, het hunne deden, wezen op<br />
de behoefte tot uitbreiding van handel en nijverheid, gelijk<br />
zij op hun beurt die bronnen van onze nationale welvaart<br />
ten goede kwamen. Ofschoon elke Rijksonderneming, bij v. de<br />
groote water werken te Vlissingen, niet met dien uitslag bekroond<br />
werd, welken men daarvan meende . te mogen verwachten,<br />
zoo neemt toch de scheepvaartbeweging in ons land<br />
sterk toe en maakt, bij vermindering der zeilschepen, de stoom<br />
vaart snelle vorderingen. Vooral de opening van het Suezkanaal<br />
voor de groote vaart, die van het Noordzeekanaal en de<br />
Nieuwe Waterweg, oefende een gunstigen invloed uit op onzen
DE WERKENDE STAND. 261<br />
handel in het algemeen, en met recht mag hier gewezen worden<br />
op den snellen voortgang, welke sommige maatschappijen, bijv.<br />
de Deli-maatschappij, mochten maken.<br />
Onder den werkmansstand deed zich hoe langer zoo meer<br />
de behoefte tot aaneensluiting gevoelen, vooral toen zich de leuze<br />
„loonsverhooging en regeling van den werktijd" al sterker op<br />
den voorgrond drong. Wel werden ook hier te lande afdeelingen<br />
van de „Internationale" gevestigd, die den strijd reeds lang<br />
in het buitenland aangegord had tegen godsdienst en eigendom,<br />
doch het straks opgerichte Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond,<br />
in 1871 tot stand gebracht, toonde van stonde aan, dat<br />
het den nationalen aard getrouw wilde blijven en niets met<br />
de „Internationale" gemeen wenschte te hebben. Wel deed de<br />
Socialistische beweging ook hier zijn invloed gelden en trachtte<br />
de Bond, mede door handelend optreden op het gebied der<br />
politiek, het lot van den werkman te verbeteren en zelfs nam<br />
de Voorzitter van den Bond, de beer Heldt, plaats in de Ver-<br />
.<br />
tegenwoordiging des Volks, doch men bleef het recht van het<br />
bijzonder eigendom erkennen en wilde geen revolutie. Sinds<br />
1878 begon de Sociaal-democratie zich meer krachtig te ontwikkelen,<br />
toen Domela Nieuwenhuis als haar pleitbezorger optrad.<br />
Met zijn „Recht voor Allen" en vooral met zijn talent<br />
als volksredenaar wist hij zijn invloed steeds meer te vestigen,<br />
en in 1883 werd de Sociaal-democratische Bode opgericht.<br />
Men begon lezingen en optochten te houden, cocialistische vakvereenigingen<br />
te stichten, demonstraties na te jagen, en ook in<br />
de Kazerne zocht men zijn aanhang. Krachtig moest de Politie<br />
optreden tegen de ruwe en ongemotiveerde taal, waarin<br />
de leiders vaak durfden uitkomen voor hun gevoelen over<br />
Staat en Overheid, wet en recht. Oproeren en processen volgden<br />
en Nieuwenhuis zelf werd tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld,<br />
waarvan hem echter op den jaardag der Prinses vijf<br />
maanden geschonken werden. De verkiezingen, volgens de herziene<br />
Grondwet in 1887 uitgeschreven, brachten hem in de Kamer,<br />
doch daarmede scheen dan ook de Sociaal-democratie<br />
hier te lande, voor zoover het 't uitwendige gold, haar hoogsten
262 PATRIMONIUM.<br />
triomf gevierd te hebben. Wel mocht het haar gelukken een<br />
tweetal harer leden in de Kamer te brengen, doch verdeeldheid<br />
was reeds in den boezem der partij ontstaan, en Domela<br />
Nieuwenhuis moest voor het geweld der zoogenaamde Parlementaire<br />
Socialisten wijken en zelfs het redacteurschap van „Recht<br />
voor Allen" neerleggen, terwijl de Bond meer dan 50 afdeelin-<br />
gen verloor.<br />
In de Christelijke kringen der Natie was men allerminst<br />
koud gebleven voor de bewegingen onder de werklieden. „Patrimonium"<br />
werd opgericht, welks leden geen vrede konden<br />
hebben met het Algemeen Nederlandsch Werklieden verbond,<br />
omdat dit de neutrale school als middel tot verbetering van<br />
den toestand beschouwde en deze derhalve bevorderde. Vooral<br />
aan mannen als Kater en Poesiat dankte Patrimonium naast<br />
God haar welslagen. Het vond in den beer Wolbers een begaafd<br />
redacteur voor zijn „Werkmansvriend," en daar de Vereeniging<br />
zich zeer tegen de vigeerende Staatsbemoeiing kantte, moest<br />
zij weldra op staatkundig terrein treden. Even sterk als de<br />
Nederlandsche Werklieden- bond zich aan de zij de schaarde der<br />
Liberalen, zoo schaarde Patrimonium zich even sterk aan die der<br />
Anti- revolutionairen. Het bood adressen aan tegen de wet op<br />
het Lager Onderwijs van 1878, tegen het ontwerp tot beperking<br />
van den overmatigen arbeid en de verwaarloozing<br />
van kinderen, niet als zouden deze misstanden door den Bond<br />
gebillijkt worden, maar wij1 de Staat het souverein gezag der<br />
ouders aantastte. Het vraagde om kiesbevoegdheid voor de mannelijke<br />
hoofden van gezinnen, om splitsing van meervoudige<br />
districten, om invoering van persoonlijke dienstplicht, enz. enz.<br />
De verdeeldheid, welke zich in dezen kring gelden deed, werd<br />
voor een tijd althans bezworen, toen Dr. A. Kuyper in 1891<br />
het initiatief nam tot het houden van een Sociaal Congres,<br />
dat hij, als Voorzitter, met een bezielde rede over het Sociale<br />
vraagstuk en de Christelijke religie opende ; een eigen Sociaal<br />
Program werd uitgevaardigd en tot grondslag aangenomen ook<br />
voor den strijd van Patrimonium bij de Stembus. De Bond<br />
telt 16o afdeelingen en 13.000 leden.
ROOMSCHE VEREENIGINGEN. 263<br />
In den meer engen kringen van Hervormde Werklieden<br />
ontstond de wensch tot oprichting van een eigen vereeniging,<br />
welke vooral geboren was ten gevolge van de kerkelijke doleantie.<br />
Deze kwam dan ook in 1890 tot stand, onder den naam<br />
van Christelijk Nationalen Werkmansbond, die in Dr. de Visser<br />
een talentvol verdediger en in „de Voorzorg" een waardig<br />
orgaan vond.<br />
Van Roomsche zij de had men reeds lang gemeentelijke en<br />
gewestelijke vak- en ook algemeene vereenigingen onder den<br />
werkman opgericht, waaruit straks drie groote Bonden zich<br />
vormden omstreeks het jaar 1890 : de Ned. R. K. Volksbond,<br />
de Bond van R. K. Werklieden-vereenigingen en de Limburgsche<br />
R. K. Volksbond, die op hun standpunt ongeveer den weg<br />
van Patrimonium volgen en waarvan de laatste, met zijn orgaan<br />
de V olksb a n i e r, ongetwijfeld den meesten invloed uitoefent.<br />
Bovendien gehoorzamen nog tientallen Vakvereenigingen<br />
aan de leuze van den tijd : „Werklieden, vereenigt u !" Jammer<br />
slechts, dat vaak booze bedoelingen deze vereenigingen<br />
aan zich dienstbaar maken en ze voeren tot uitersten, waar<br />
zij dikwijls zelf niet hebben willen zijn. Ofschoon ons Volk<br />
in zijn aard afkeerig is van geweld, zoo mag niet verzwegen,<br />
dat de revolutiegeest binnen alle, tot dusver welverdedigde,<br />
kringen doorbreekt en dat de uitingen van ontevredenheid,<br />
in stede van langs den weg van orde en wet zich baan<br />
te breken, veeleer tot daden van geweld brengen, die slechts<br />
met geweld te keeren zijn. Mogen Land en Volk behoed worden<br />
voor afdwalen op den weg van ongeloof en revolutie, en<br />
gelukke het ook de Regeering van onzen tijd, gelijk zoovele<br />
van voorheen, om door voorkomendheid en vroed beleid, door<br />
belangstelling in het lot harer onderdanen en een wêl wegen van<br />
de middelen tot herstel van vele misstanden en maatschappelijke<br />
kwalen, de stormen met Gods hulpe te bezweren, welke<br />
ook onze staatkundige atmosfeer beroeren. Mogen rust en vrede<br />
blijven heerschen in een land, dat van een grootsch verleden<br />
zulk een rijken buit te bewaren heeft voor zijne zonen !
HOOFDSTUK V.<br />
HET REGENTSCHAP.<br />
De grafkelder te Delft was nauwelijks gesloten, of bet<br />
maatschappelijk leven, dat ondanks de droefheid, welke ook het<br />
vorstelijk hart ter neder buigt en zijn eischen onverstoord doet<br />
gelden, riep Vorstin en Vertegenwoordiging tot den staatkundigen<br />
arbeid terug. Den 8sten December was op nieuw de groote<br />
vergaderzaal op het Binnenhof bezet met bijna al de Leden<br />
der beide Kamers ; de Ministers waren tegenwoordig en op de<br />
tribunes en in de . loges was geen plaats meer te veroveren.<br />
Te 12 uren trad Hare Majesteit de vergaderzaal binnen, in<br />
rouwgewaad, doch met kloeke houding, het hart gebogen onder<br />
de smartelijke ervaring van de verloopen weken, maar tevens<br />
gesterkt door de grootsche roeping, welke onder Gods bestel<br />
de omstandigheden voor Haar weggelegd hadden. Nadat Zij<br />
plaats genomen had op den voor Haar bestemden zetel, sprak<br />
de Voorzitter der Eerste Kamer :<br />
„Met diepen weemoed heet ik Uwe Majesteit op nieuw<br />
welkom. Nauwelijks toch was Uwe Majesteit uit deze Vergade_<br />
ring teruggekeerd aan het ziekbed van Uwen geliefden Gemaal,<br />
of de treurmare weerklonk : „Zijne Majesteit is de eeu-<br />
wige ruste ingegaan."<br />
. „Ik zal thans niet herhalen wat onze zoo betreurde Koning<br />
voor Nederland geweest is en wat ons Vaderland in Hem verloren<br />
heeft. Liever wil ik wijzen op den kostbaren schat, dien<br />
Zijne Majesteit aan Nederland heeft nagelaten in onze beminde<br />
Koningin Wilhelmina, met Uwe Majesteit als Leidsvrouw en<br />
Moeder:
DE EED.<br />
„Het Nederlandsche Volk ziet in zijne jeugdige Koningin<br />
het beeld eener schoone toekomst : omdat het overtuigd is, dat<br />
Hare vorming en opvoeding bij Uwe Majesteit als Regentes<br />
en Voogdes volkomen veilig en in de beste handen zijn.<br />
„De Volksvertegenwoordiging deelt ten voile die overtuiging,<br />
weike zij reeds vroeger in wettelijken vorm heeft uitgesproken.<br />
Ais haar Voorzitter neem ik de vrijheid Uwe Majesteit<br />
te verzoeken, den in de Grondwet voorgeschreven Eed<br />
als Koningin-Regentes, gedurende de minderjarigheid van Koningin<br />
Welhelmina, in mijne handen te willen afleggen."<br />
De Koningin-Regentes rees nu op van Haren zetel, en na<br />
den Eed als Regentes afgelegd te hebben, waarvan de inhoud<br />
grootendeels overeen komt met dien, welken de Koning aflegde<br />
bij de aanvaarding der regeering, vervolgde Zij :<br />
„Ik zweer trouw aan de Koningin ; ik zweer al de plichten,<br />
weike de Voogdij mij opiegt, heilig te vervullen, en er mij<br />
bijzonder op te zullen toeleggen om de Koningin gehechtheid<br />
aan de Grondwet en liefde voor Haar Volk in te boezemen."<br />
Dien Eed heeft de Koningin-Regentes gestand gedaan tot<br />
op het oogenblik toe, waarop de jeugdige Koningin de regeering<br />
aanvaardde. Zij heeft als eene verstandige en teedere<br />
Moeder Hare Koninklijke Dochter voorbereid tot de taak,<br />
weike haar wachtte ; Zij heeft als eene trouwe Voogdes Neerland's<br />
Oranjebloeme, die het Volk lief heeft als zijn oogappel,<br />
met alle zorgvuldigheid gekweekt en het pand, Haar door de<br />
Natie toevertrouwd, met vromen zin en nauwgezette plichtsbetrachting<br />
bewaard ; Zij heeft als Regentes de erfenis der Oranjes<br />
voor Hare Dochter bewaard, ongeschonden en ongerept, en nu<br />
bij het aftreden is het niet voor het minst aan de beschik-<br />
265<br />
king der Koningin-Regentes te danken, dat het Nederland-<br />
sche Volk nog meer gloeit voor en dweept met de jonge Koningin,<br />
dan het dit deed voor en met zijn „Prinsesje." Toen<br />
dan ook de Regentes op 21 September 1897, voor het eerst<br />
door Hare Dochter vergezeld, in de Troonrede de woorden<br />
uitte :<br />
„Worden mijne dierbaarste wenschen en die van het Ne-
266 HET MINISTERIE.<br />
derlandsche Volk vervuld, dan zal voor het einde van dit<br />
zittingjaar Mijne beminde Dochter de Regeering aanvaarden,"<br />
toen waren voorzeker de Leden der Vertegenwoordiging de<br />
tolken der Natie, als die der Eerste Kamer spraken<br />
„In afwachting van het oogenblik, waarop in overeenstemming<br />
met de dierbaarste wenschen van Uwe Majesteit en van<br />
het Nederlandsche Volk, Uwe beminde Dochter tot de Regeering<br />
zal geroepen worden, waardeeren wij met innige erkentelijkheid<br />
al hetgeen door Uwe Majesteit is verricht, om onze<br />
geliefde Koningin voor Haar gewichtige taak voor te bereiden ;"<br />
en die der Tweede Kamer, als zij in het adres van antwoord<br />
verklaarden :<br />
„Is het een dierbare volkswensch, dat het Harer Majesteit<br />
de Koningin gegeven worde in den loop van dit zittingjaar de<br />
Regeering te aanvaarden, Uwe Majesteit moge zich verzekerd<br />
houden van de innige dankbaarheid van het Nederlandsche<br />
Volk voor de liefderijke en wijze zorg, waarmede Uwe Majesteit<br />
Hare beminde Dochter voorbereidde tot de gewichtige<br />
taak, die Haar wacht."<br />
Doch wij zouden onze taak voorbij streven, namelijk die, om<br />
in korte trekken den tijd van 't Regentschap te schetsen. Ofschoon<br />
de Koningin-Regentes ook in dit opzicht de nagedachtenis<br />
van wijlen Haar Koninklijken Gemaal eerde, dat Zij de<br />
Ministers deed aanblijven, die Haar gedurende de krankheid en<br />
bij 't overlijden van den Koning zoo krachtig hadden gesteund,<br />
toch ontstond er weldra strijd tegen minister Keuchenius, wiens<br />
regeeringsbeleid, en misschien dat ook zijn scherp belijnde godsdienstige<br />
richting, voor welke hij zich geenszins schaamde uit<br />
te komen, sterken afkeer wekte. Deze liep eindelijk zoo hoog,<br />
dat de Eerste Kamer de begrooting, door hem ingediend, ver-<br />
wierp, eene uitspraak, welke hem tot het particuliere leven<br />
terugdrong. Hoewel velen, onder de Anti-revolutionairen vooral,<br />
meenden, dat het Kabinet zich met den heer Keuchenius solidair<br />
had behooren te stellen, bleef het Kabinet toch aan, alsof<br />
het geen beginsel-questie gold, en Jhr. de Savornin Lohman<br />
werd geroepen om de ledigstaande plaats in het Kabinet aan
DE LEGERWET. 267<br />
te vullen. Deze trad nu als minister van Binnenlandsche Zaken<br />
op, welke portefeuille door den heer Baron Mackay tegen<br />
die van Kolonien ingewisseld werd. Toch zou dit 't leven van<br />
het Kabinet niet rekken. De minister van Oorlog Bergansius<br />
diende weldra eene Legerwet in, waarbij onder de reorganisatie<br />
van onze levende strijdmaeht, ook het beginsel van afschaffing<br />
der plaatsvervanging opgenomen was ; Dit laatste bracht<br />
vooral bij de Roomschen in den lande groote verontwaardiging<br />
teweeg en men meende, dat men ter wille van het beginsel,<br />
nog beter deed om de staatkundige winst, welke de vereeniging<br />
der Anti revolutionairen en Roomschen tot stand gebracht<br />
had, te laten varen, dan zijne overtuiging in dezen op te geven.<br />
Straks toonden de verkiezingen, die in 1891 gehouden<br />
werden, dat de Roomschen, waar zij zelf niet met hoop op<br />
eenig goed succes een kandidaat voor de Stembus hadden<br />
kunnen stellen, zich bij de Liberalen gevoegd hadden. Hierdoor<br />
verloren de Anti-revolutionairen niet minder dan elf zetels, en<br />
het Ministerie zag zich voor de zedelijke verplichting geplaatst<br />
Om of te treden. De heer Van Tienhoven, Oud-burgemeester<br />
van Amsterdam, trad daarop als Kabinetsformeerder op, en<br />
naast hem namen Mr. Pierson, Mr. Tak van Poortvliet, Mr.<br />
van Dedem, kolonel Seyffardt, Mr. H. J. Smidt en de heer<br />
Jansen in het nieuwe Ministerie plaats, dat reeds terstond zijn<br />
voornemen openbaarde tot herziening van belastingstelsel en kieswet.<br />
Het duurde dan ook niet lang, of een ontwerp tot invoering<br />
van eene vermogens- en eene bedrijfsbelasting werd ingediend.<br />
Eene geweldige storm stak op, vooral onder de meergegoeden,<br />
die, ofschoon niet ongeneigd om naar vermogen bij<br />
te dragen tot 's Lands lasten, meer bezwaar hadden tegen de<br />
telken jare terugkeerende opgave van hun vermogen en hun<br />
inkomsten. Krachtige stemmen deden zich dan ook en in de<br />
Pers en in de Vertegenwoordiging hooren tegen die belasting,<br />
en toch : de Minister mocht zijn ontwerp aangenomen zien !<br />
Straks volgden ontwerpen tot afschaffing van patentbelasting<br />
en accijns op de zeep, tot vermindering van de grondbelasting<br />
en van de mutatierechten, tot wijziging van de wet op den
268 MINISTERIE Ran.<br />
accijns van het zout en de verhooging van den accijns op het<br />
gedistilleerd. Wij zijn er verre van af om het goede in den<br />
politieken tegenstander te onderschatten, en zoo willen wij dan<br />
ook allerminst ongewaardeerd laten de wezenlijke voordeelen,<br />
die de belastingwetten van minister Pierson ons aanbrachten,<br />
doch juist de ervaring, welke de schaduwzijden beter doet<br />
kennen dan de ongeluksprofetien van de tegenpartij, weerhoudt<br />
ons om eenig oordeel te vellen.<br />
Minder slaagde het Kabinet, toen het zich aan het tweede<br />
deel van zijn moeilijke taak zette : de hervorming der kiesbevoegdheid.<br />
De weerstand, welke het daartoe ingediende ontwerp<br />
bij de Tweede Kamer vond, deed den Minister besluiten<br />
zijn ontwerp in te trekken : het Kabinet trad af en Jhr. Mr.<br />
Roell belastte zich, op wensch van Hare Majesteit de Koningin-<br />
Regentes, met de samenstelling van een nieuw Ministerie, waarin<br />
naast hem zitting namen de heeren Mr. S. van Houten, Sprenger<br />
van Eyk, Bergsma, Van der Sleyden, Schneider en Jhr. van<br />
der Wijck. Vooral na de bejegening, welke het voorstel tot<br />
regeling der kiesbevoegdheid van den vorigen minister Tak<br />
van Poortvliet had ondervonden, waarbij men zich vooral verzet<br />
had tegen de neiging, welke er in doorstraalde om het<br />
kiesrecht algemeen te maken, wachtte men inderdaad weinig<br />
beter kans voor het ontwerp, dat men van minister Van Houten<br />
te wachten had. Toch wist deze zijn ontwerp te doen aannemen,<br />
ondanks den weerstand van de ten opzichte dezer zaak<br />
democratische en conservatieve stroomingen in de Kamers.<br />
Groote politieke actie ontstond in den lande, ten gevolge van<br />
de nieuwe regeling der kiesbevoegdheid. Eene nieuwe Tweede<br />
Kamer toch moest saAmgeroepen worden, welke het orgaan<br />
zou zijn van de nieuwe kiezers. Heftig was de strijd bij de<br />
stembus, doch ook thans nog bleef de liberale partij in de<br />
meerderheid, al was het dan ook te voorzien, dat de nimmer<br />
uitgedoofde zucht tot verdeeldheid in eigen boezem, zoowel als<br />
de heftige aanvallen der steeds aan invloed winnende tegenpartij,<br />
haar geen lang staatkundig leven meer verzekerde, gelijk<br />
zij dan ook reeds aanleiding gaven tot het optreden van
BUITENLANDSCHE STAATKUNDE.<br />
269<br />
een nieuw Ministerie, met den minister Pierson als kabinetsformeerder.<br />
Moge ons Vaderland al niet de rol van eertijds kunnen<br />
spelen op 't tooneel van Europa's staatkunde, krachtig toch deed<br />
't zijn invloed ook tegenover het buitenland gelden. Reeds was<br />
in 1889 eene overeenkomst gesloten met Frankrijk, naar aan<br />
leiding van een geschil over de grensscheiding tusschen onze<br />
en der Franschen bezittingen in Zuid-Amerika, waarbij de<br />
Keizer van Rusland, tot scheidsrechter uitgenoodigd, de zaak<br />
ten onzen voordeele besliste. In 1892 werd een tractaat met<br />
Belgie gesloten ter vergunning aan de onderdanen van elk der<br />
beide Staten tot kosteloos procedeeren in den anderen , in 1893<br />
sloten we een verdrag met Portugal tot regeling der wederzijdsche<br />
verhoudingen in de Solo zee, en in het volgende jaar<br />
een ander betreffende de onderlinge handelsbetrekkingen. Een<br />
tractaat van dien aard werd ook in 1895 met den Oranje-Vrijstaat<br />
gesloten. Krachtige invloed werd door ons land uitgeoefend<br />
op den rechtstoestand in het Suez-kanaal, waarbij wij<br />
voor onze vaart op Indio zoo groot belang hebben, en ook ons<br />
Vaderland behoort tot die Staten, welke hebben toe te zien,<br />
dat de bepalingen van het tractaat nageleefd worden met betrekking<br />
tot de vrije vaart in het kanaal. Spraken wij reeds<br />
in een vorig hoofdstuk over het aandeel, dat Nederland nam<br />
in de betere regeling van de Rijnvaart, niet minder deed het<br />
zich vertegenwoordigen bij de conferentien, welke in 1890 te<br />
Bern gehouden werden tot regeling van het internationaal<br />
spoorwegverkeer, en ook Nederland trad toe tot de Bernsche<br />
spoorweg-conventie, gelijk het mede deelnam aan de in 1896<br />
gehouden conferentie te Parijs, waar enkele gewenschte wijzigingen<br />
voorgesteld werden. Onze Internationale bemoeiingen<br />
in zake de zeevaart vermeldden wij te harer plaatse. Ter beteugeling<br />
der cholera en pestziekten, zoo zeer bevorderd door<br />
de pelgrimstochten naar de heilige plaatsen in Arable, werden<br />
conventien gesloten te Venetie, Parijs en Dresden, waaraan ook<br />
Nederland deelnam. Tot het houden van eene conferentie over<br />
het internationaal privaatrecht, nam Nederland zelfs het initia-
270 DE KONINGINNEN.<br />
tief, en twee samenkomsten te 's-Gravenhage, in 1893 en '94<br />
gehouden, en door afgevaardigden van Duitschland, Frankrijk,<br />
Belgie, Italie, Luxemburg, Zwitserland, Spanje, Portugal, Oostenrijk-Hongarije,<br />
Denemarken, Rumenie en Rusland bijgewoond,<br />
gaven aanleiding tot eene overeenkomst, waartoe zich<br />
allengs meerdere Staten voegden.<br />
Doch meer dan door deze staatkundige verhoudingen, ja,<br />
oneindig meer dan door den strijd der partijen, die zich in<br />
de Staten-Generaal gelden deed, werd de belangstelling der<br />
Natie gaande gehouden door de berichten, welke nu en dan<br />
van uit het Koninklijk Paleis aangaande de jonge Koningin<br />
en Hare Koninklijke Moeder verspreid werden. In stille afzondering<br />
sleten Moeder en Dochter den tijd der rouw en vertoonden<br />
zich dan alleen in het publiek, wanneer de openbare<br />
zaak de Koningin-Regentes riep of de droefheid over den<br />
overleden Gemaal en Vader dit gedoogde. Toen echter de<br />
maanden van rouw verstreken waren, besefte de Regentes terecht,<br />
dat het Nederlandsche Volk en zijne toekomstige Koningin<br />
elkaár niet vreemd blijven mochten en Zij besloot beiden<br />
meer tot elkander te brengen. De jeugdige Koningin kon<br />
het best voor haar Volk leeren leven, als Zij Haar onder dat<br />
Volk deed leven, en omgekeerd : de Vorstinne wist het wel,<br />
hoe zeer de liefde tot Oranje in de harten van het Nederlandsche<br />
Volk meer gloeit, wanneer het Zijne Vorsten en Vorstinnen<br />
in zijn midden ziet verschijnen. Zij wist het wel, hoe<br />
Neérland's Volk haar Kind te meer zou minnen, als het zag,<br />
hoe lieftallig en innemend het was, en ook hoe hare Dochter<br />
een Volk te sterker zou liefhebben, als zij ervoer, hoe zeer dat<br />
Volk zich uitputte om Haar vorstelijk te ontvangen.<br />
Zoo gold dan het eerste bezoek, dat de beide Vorstin-<br />
nen aflegden, in de eerste plaats Amsterdam, de hoofdstad des<br />
Rijks. Al mocht, te midden van de rouw, eene luidruchtige<br />
hulde misplaatst gerekend worden, toch toonden de hoofdstad<br />
en hare bevolking hare warme liefde voor het Oranjehuis en<br />
vooral ook voor de Koninklijke Moeder en Dochter. Nadat<br />
de Vorstinnen aan het feestelijk versierde station door Burge-
TE AMSTERDAM. 271<br />
meester en Wethouders en de meerderheid van den Gemeenteraad<br />
plechtig verwelkomd waren, alsmede door een groot aantal<br />
autoriteiten, en hartelijke woorden tot de hooge Bezoeksters<br />
gericht waren, reed de Koninklijke stoet stapvoets door<br />
de rijen der dicht opeengedrongen, jubelende schare, langs de<br />
feestelijk getooide straten, naar het Paleis op den Dam, waarvoor<br />
zich een onafzienbare menigte verdrong. Daar werden de<br />
glazen deuren geopend en de Vorstinnen vertoonden zich op<br />
het balkon. Als een golvende zee rolde de jubelkreet voort<br />
van uit de schare tot dat plekske op het balkon, waar de<br />
Hope der Natie straalde in de liefelijke gestalte van een innemend<br />
en aanvallig Kind aan de hand Harer gelukkige Moeder.<br />
Wie zou dat oogenblik beschrijven ? Gode zij dank, men moet<br />
in Nederland zij n, om het to kunnen zien ! De Vorstinnen wuifden<br />
naar alle zijden met Haar zakdoeken, en eerst lang nadat<br />
de deuren zich achter Haar gesloten hadden, stierf de juich•<br />
kreet des Volks weg.<br />
Nog dien zeif den namiddag zouden de Vorstinnen in de<br />
Nieuwe Kerk plechtig verwelkomd worden, voor welke gelegenheid<br />
de Kerk in feestdos gestoken was. De versiering had<br />
rekening gehouden met den bouw en de bestemming van het<br />
gebouw : de pilaren waren rijk gedrapeerd, in het midden der<br />
Kerk hing eene groote kroon, waarvan de banieren van Rijk,<br />
Gewest en Gemeente naar alle zijden afhingen. VOOr het Koor<br />
was eene Vorstelijke tribune opgericht, waarop de zetels voor<br />
Hare Majesteiten en gevolg. Achter de plaatsen voor de Ministers<br />
en Grootwaardigheidbekleeders, alsmede voor de leden<br />
der Volksvertegenwoordiging, die van den Gemeenteraad, Burgemeesters<br />
uit de onderscheidene gemeenten en andere officieele<br />
personen, was de tribune voor het Zangkoor aangebracht,<br />
dat de „Welkomstgroet," door Prof. Dr. Nic. Beets<br />
gedicht en door Bernard Zweers op muziek gebracht, ten gehoore<br />
brengen zou. Voorts was er geen hoekje, zelfs geen<br />
staanplaats ledig gelaten in het schoone kerkgebouw, dat met<br />
de 6000 menschen, welke het verborg, een onvergetelijk, in-<br />
drukwekkend schouwspel aanbood.
272 IN DE NIEUWE KERK.<br />
Daar verschenen de Koninginnen, en een plechtig zwijgen<br />
heerschte onder die menigte, wier oog alleen een rustpunt<br />
zocht ginds bij dien grooten leuningstoel, door de Koninklijke<br />
Kroon gedekt, waarin een lief Kind, bij al de naiveteit en de<br />
innemendheid der jeugd, zich als verborg. Nadat het Halleluja<br />
uit de Alessias" van Handel geruischt had door de kerkgewelven,<br />
hief het Koor de Welkomstgroet aan, en als ook deze<br />
met stille aandacht door de beide Vorstinnen aangehoord was,<br />
trad de Burgemeester voor den Troon, om Hare Majesteiten,<br />
namens den Gemeenteraad der hoofdstad, een gouden gedenkpenning<br />
aan to bieden, waarop de bustes der beide Vorstinnen<br />
prijkten met het randschrift :<br />
„Het Vaderland getrouw tot in den dood."<br />
Een sierlijk album werd daarbij onder de meest warme<br />
bewoordingen overhandigd. Hartelijk dankte de Koningin-Regentes<br />
voor het welkom, Haar en Hare Dochter geboden en<br />
Zij besloot :<br />
„Getrouw tot in den dood, zij ons aller devies, dan zal<br />
met Gods hulp ons kleine Nederland groot zijn in geluk, orde<br />
en voorspoed. Dat geve de Almachtige !"<br />
Daar schaarden zich een I 50-tal Weezen, meisjes en jongens<br />
uit de weeshuizen van alle gezindten voor den Troon,<br />
Meisjes strooiden bloemen voor de voeten der jonge Koningin<br />
en onder gepaste bewoordingen bood een hunner Hare<br />
Majesteit een bouquet van veldbloemen aan, naar de nationale<br />
kleuren gerangschikt, waarna het meisje woorden van diep gevoel<br />
in dichtmaat tot de Koningin richtte, en daarmede was<br />
het afgeloopen ? Neen . . . . het gekroonde Kind rees op, begaf<br />
zich tot het meisje, dat Naar schoonste kroon, hare ouders,<br />
had verloren, en met een blik, waarin kinderlijke eenvoud,<br />
medelijden en dankbare liefde om den voorrang streden, reikte<br />
Zij de geefster op ongekunstelde wijze de hand. Nu vergat men<br />
alles : den ernst van het gebouw, de plechtigheid der zitting, de<br />
aanzienlijke schare, en een daverend : „Leve de Koningin !" vervulde<br />
het gansche gebouw. Ja, van dat oogenblik af, had de<br />
jonge Koningin Wilhelmina voor zich als in een storm ver-
BIJ HET BUITEN-GASTHUIS. 273<br />
overd, wat daar nog van het hart der Natie voor haar te veroveren<br />
viel.<br />
Twee dagen later, den 28sten Mei, verdrong zich op het<br />
terrein, waarop het nieuwe Gasthuis te Amsterdam in aanbouw<br />
was, eene dichte schare. Op het afgezettê terrein was een keurige<br />
kiosk opgericht, die met de wapenschilden der Provincien<br />
prijkte. Rondom deze kiosk waren tal van tribunes opgericht,<br />
waaronder vooral de Koninklijke tribune door luisterrijke versiering<br />
schitterde en daar voor de Koninklijke tribune stonden<br />
in wijden kring tallooze deputation met hare banieren geschaard,<br />
benevens 5000 kinderen van openbare en bijzondere scholen,<br />
die de Vorstinnen een „welkom" zouden toezingen. De jeugdige<br />
Koningin zou in het openbaar Hare eerste vorstelijke handeling<br />
verrichten en den eersten steen leggen van het nieuwe<br />
Gasthuis, dat Haren naam dragen zou. Reeds lag deze in het<br />
midden van de kiosk gereed en droeg het inschrift aan de<br />
voorzijde : „Koningin • Wilhelmina heeft dezen steen gelegd."<br />
Na feestelijke begroeting en officieele toespraken traden<br />
twee jonge meisjes toe en bonden de Koningin een schootsvel<br />
voor, terwijl Hare Majesteit een sierlijke troffel en hamer aangeboden<br />
werden. Weldra was de plechtigheid ten einde en<br />
sprak de jonge Koningin :<br />
„Ik hoop, dat dit gebouw ten zegen moge strekken van<br />
Amsterdam !"<br />
Een storm van toejuichingen overstemden de donderslagen,<br />
die daar rommelden, maar de regen dwong de Vorstinnen,<br />
zoowel als de menigte, zich spoedig naar huis te begeven.<br />
Van Amsterdam ging het naar Rotterdam, waar men de<br />
Koningin genoodigd had om een gedenksteen aan te leggen in<br />
de kade langs de uitbreiding, die de havenwerken der gemeente<br />
hadden ondergaan. 't Was nagenoeg 18 jaren geleden, sinds<br />
Rotterdam de eer had genoten, de Koninklijke familie binnen<br />
zijne poorten te mogen welkom heeten ; geen wonder, dat men<br />
daar thans het bezoek op prijs stelde. Reeds aan den Hoek<br />
van Holland werden de Vorstinnen door het Gemeentebestuur<br />
welkom geheeten en door eene schoon versierde galerij naar<br />
Dl. VIII. 18
274 TE ROTTERDAM.<br />
de salonboot „Merwede II" geleid, welke Hare Majeteiten naar<br />
de stad voeren zou. Op den weg wedijverden de aanliggende<br />
gemeenten in huldebetoon. Een flottille wachtte Hare Majesteiten<br />
aan de gemeentegrens, ten einde Haar naar de Willemsbrug<br />
te geleiden. Het schoone gezicht, dat de rivier langs<br />
Boompjes en Willemshaven biedt, werd nog verhoogd door de<br />
rijke versieringen, langs den oever aangebraeht. Bij een rijk<br />
getooide kiosk, voor Hare Majesteiten opgericht, werden Zij<br />
door den Burgemeester verwelkomd en bedankt voor de eer,<br />
welke de Gemeente mocht genieten, terwijl hij voorts mededeelde,<br />
dat ter herinnering aan dezen blijden dag een gedenksteen<br />
in de kade geplaatst zou worden, die van nu of Wilhelminakade<br />
heeten zou. Een prachtig bewerkte kalkbak, met even<br />
kunstigen troffel en hamer, werden Hare Majesteit aangeboden,<br />
en toen de Koningin driemaal op den steen geklopt had, weérgalmde<br />
de lucht van de hoera's der menigte toeschouwers.<br />
Na een bezoek aan de Diergaarde verlieten de Vorstinnen<br />
de bloeiende tweede stad des Rijks, om zich andermaal naar<br />
de Residentie te begeven, waar Zij den laatsten tijd bijna onophoudelijk<br />
hadden vertoefd.<br />
Straks bood de Noordzee een trotsch schouwspel aan.<br />
Daar stoomde de „Koningin Emma," onder bevel van den<br />
Schout-bij-Nacht Bogaert, door 't Nederlandsch eskader gevolgd,<br />
de „Hohenzollern" tegemoet, welke den Duitschen Keizer en<br />
Zijne Gemalin naar Nederland ten bezoek voerde. Nauwelijks<br />
vertoonde zich de „Hohenzollern," door het Duitsche eskader<br />
gevolgd, of ons admiraalschip heesch de Duitsche vlag in top.<br />
Daar stond de nazaat van den grooten Keizer Friedrich<br />
Wilhelm in admiraals-uniform, en getooid met de orde van<br />
de Eikekroon, en salueerde van de stoombrug de „Koningin<br />
Emma." Het geschut bracht wederzijdsche begroetingen over<br />
en tusschen het vuur der beide schepen weérklonken de saluutschoten<br />
uit de kanonnen van 't fort te IJmuiden. Het was een<br />
grootsch tooneel, dat aan de glorierijke dagen van het verleden<br />
herinnerde, toen een nauw verbond Duitschland en Nederland<br />
vereenigde.
VORSTELIJK BEZOEK. 275<br />
Zoo had dan Amsterdam de eer, andermaal de beide Koninginnen,<br />
van Hare hooge Gasten vergezeld, in zijn midden<br />
te zien. Met ongeveinsde bewondering maakte Zijne Keizerlijke<br />
Majesteit kennis met ons Rijksmuseum, waar onder meer de<br />
portretten van Zijne voorzaten en van de Vorsten uit het Huis<br />
van Oranje, naast die van onze beroemde zeehelden, zijne aandacht<br />
trokken. Vreetnd stonden de Gasten van Hare Majesteit<br />
de Koningin-Regentes te kijken, toen de Keizer, Zijne hooge<br />
Gastvrouwe bescheid doende, den beker opnam en in goed<br />
verstaanbaar Hollandsch sprak : „Ik drink op de gezondheid<br />
van Hare Majesteit de Koningin, op de gezondheid van Hare<br />
Majesteit de Koningin-Regentes en op het welvaren van het<br />
Nederlandsche Volk." De groote taptoe op den Dam leeft nog<br />
in treurige herinnering bij velen, vanwege de slachtoffers tengevolge<br />
van de gebrekkige maatregelen van orde : ook zelfs de<br />
hulde aan een Duitsch Keizer verliest al haar glans, als ze met<br />
een menschenleven moet worden betaald. Onder de zaken, die<br />
's Keizers aandacht zeer trokken, behoorde ook het praalgraf<br />
van De Ruyter, waarop Hij een lauwerkrans neerlegde met de<br />
woorden : „Het is een groot land, dat z(56 zijne groote mannen<br />
weet te eeren." Schitterend was de aanblik, de Koningin-Regentes<br />
en Hare Koninklijke Dochter met Hare hooge Gasten<br />
door Amsterdam's straten te zien rijden, maar voorzeker genoten<br />
de Duitsche Keizer en Zijne Gemalin nog meer van de schoone<br />
gezichten, welke IJ, Amstel en de grachten der hoofdstad Hun<br />
bij een watertocht boden. Met een vuurwerk, dat door den<br />
Keizer „wunderschôn" genoemd werd, nam de hoofdstad afscheid<br />
van hare hooge Gasten, die zich van daar naar de<br />
Residentie begaven, waar de Prins en Prinses van Wied hen<br />
in het Paleis aan het Noordeinde verwelkomden. Het stadhouderlijk<br />
kwartier, het Mauritshuis, het Huis ten Bosch met<br />
zijne vermaarde Oranjezaal, wekten 's Keizers belangstelling in<br />
hooge mate op. Na een rit langs den Ouden Scheveningschen<br />
weg tot aan het strand, zette de Vorstelijke Familie zich aan<br />
den disch, waar de Keizer tusschen de Koningin en de Koningin-Regentes<br />
aanzat. Duidelijk toonde de Keizer Zijne hooge
276 1N HET KAMP.<br />
ingenomenheid met de ontvangst, Hem bier bereid en onomwonden<br />
gaf hij Zijne bewondering te kennen voor Holland's verleden<br />
met zijn helden en kunstenaars. Het streelde de Nederlandsche<br />
Natie, toen zij zag, hoe zeer Zijne Majesteit zich tot<br />
de jonge Koningin aangetrokken gevoelde. Over Rotterdam<br />
straks door het Hollandsche eskader uitgeleid, aanvaardde het<br />
Keizerlijk paar den terugtocht.<br />
Ook het leger mocht kort daarna de bewijzen van belangstelling<br />
der Vorstinnen oogsten. Hoe klopte niet het hart van<br />
den Nederlandschen krijgsman hooger, toen de Koningin en<br />
de Koningin-Regentes in het kamp bij Oldenbroek verschenen,<br />
de manoevres bijwoonden, de eenvoudige versieringen, welke<br />
men in het kamp aangebracht had, in oogenschouw namen en<br />
in de officiers-cantine neérzaten om een collation te gebrui-<br />
ken, ja zelfs in de cantine der manschappen een kopje koffie<br />
dronken. Geen wonder, dat de soldaat dweepte met zijne<br />
jonge Koningin, die geen blijk van schrik gaf, toen de vuurmonden<br />
hun machtige stem deden hooren, ja zelfs op een daar-<br />
van zich plaatste, om het goed in oogenschouw te nemen.<br />
Een jachtrit, waaraan alle officieren deelnamen en waarvoor<br />
de Vorstinnen een tweetal prijzen uitgeloofd hadden, besloot<br />
den dag, en na Hare hooge tevredenheid betuigd te hebben,<br />
keerden de Vorstinnen naar Apeldoorn terug.<br />
Daar was het kerkgebouw, dat de gemeente van Koning<br />
Willem I ten geschenke ontvangen had, in 1890 door een<br />
zwaren brand geheel vernield. Bij den weder-opbouw had<br />
men onder het puin den eersten steen ontdekt, door Koning<br />
Willem I gelegd, en men had het plan gevormd de jeugdige<br />
Koningin uit te noodigen om boven dezen steen een<br />
nieuwen aan te leggen. Bereidvaardig had de Koningin de<br />
uitnoodiging aangenomen en eene oorkonde was opgesteld van<br />
dezen inhoud :<br />
„Zijne Majesteit Koning Willem I heeft, ten behoeve van<br />
de Hervormde Gemeente te Apeldoorn, op deze plaats eene<br />
kerk laten bouwen, waarvan de eerste steen gelegd werd den<br />
'den Mei 1839 en de inwijding plaats had den 5en Juni
DE KLRK TE APELDOORN. 277<br />
1842. Deze kerk werd den 29sten Maart 1890 door brand<br />
vernield."<br />
Den I6den Juni 1891 werd de eerste steen gelegd van de<br />
herbouwde kerk door Hare Majesteit Koningin Wilhelmina der<br />
Nederlanden, met toestemming en in tegenwoordigheid van<br />
Hare Moeder, Hare Majesteit Koningin Emma, Regentes van<br />
het Koninkrijk.<br />
Deze plechtigheid geschiedde in tegenwoordigheid van het<br />
geheele gevolg van Hare Majesteiten, op het Koninklijk Paleis<br />
het Loo aanwezig ; van den intendant van het Koninklijk Paleis<br />
en domein het Loo ; van twee leden van het Provinciaal<br />
College van Toezicht op het beheer der goederen van de Hervormde<br />
Gemeenten in Gelderland en van Burgemeester en<br />
Wethouders der Gemeente Apeldoorn ; van heeren Kerkvoogden<br />
en Notabelen en van Predikanten en verdere leden van<br />
den Kerkeraad der Nederlandsche Hervormde Gemeente to<br />
Apeldoorn ; den Architect van het Kerkgebouw, den heer J.<br />
Vecheul Dzn., benevens vele genoodigden en belangstellenden.<br />
„Moge de zegen Gods op dit Kerkgebouw rusten en moge<br />
het tot in lengte van dagen voor de Gemeente gespaard blijven.<br />
Dat vragen wij van Gods genade in den naam van den<br />
Heere Jezus Christus, bij het leggen van dezen eersten steen."<br />
Deze oorkonde, op perkament aangebracht, zou allereerst<br />
door Hare Majesteit onderteekend worden. Nauwelijks waren<br />
de Koninginnen onder het sierlijk gedrapeerde baldakijn ge.<br />
zeten, of de heer Bergsma, secretaris van het College van<br />
Toezicht, bood, onder gepaste toespraak, Hare Majesteit het<br />
perkament ter teekening aan. Aller oogen waren gevestigd op<br />
de kleine hand, die met forsche letter „Wilhelmina" onder<br />
het stuk plaatste. De vorige steen, door Koning Willem I gelegd,<br />
bevatte een busje met eenige Nederlandsche muntstukken,<br />
en hierin werd naast de oorkonde een zilveren gedenkpenning<br />
gelegd, op last der Koningin geslagen, en daarna streek de<br />
Koningin met den zilveren troffel de metselspecie op den steen,<br />
sloeg daarop tot driemalen toe en sprak duidelijk : „God zegene<br />
deze Kerk."
278 IN BERLIJN.<br />
Met een woord van dank en waardeering, naar aanleiding<br />
van de woorden : „Deze steen zij tot een getuigenis," werd de<br />
plechtigheid door Ds. Hattink gesloten.<br />
Schitterend was het onthaal, door de Vorstinnen te Berlijn<br />
genoten, bij het tegenbezoek, door Haar gebracht aan den<br />
Duitschen Keizer. Aan het Wildpark-station, dat ter eere der<br />
hooge Gasten rijk met oranje en met de wapens van Nederland,<br />
Waldeck en Duitschland versierd was, werden Zij door<br />
den Keizer en Zijne Gemalin welkom geheeten, terwijl Prins<br />
Albrecht van Pruisen uit Brunswijk gekomen was, om de Nederlandsche<br />
Vorstinnen te begroeten. Onder 't spelen van het<br />
Wilhelmus, eene melodie, waarmede de Keizer in 't oog val-<br />
lend ingenomen was, werden de Koningin-Regentes door Zijne<br />
Majesteit, Koningin Wilhelmina door de Keizerin naar de galarijtuigen<br />
geleid, die Haar naar 't Paleis voerden, welks linkervleugel<br />
geheel voor de hooge Gasten bestemd was. Zoowel de<br />
weelderige inrichting daar binnen als de schoone terrassen in den<br />
twin, waar de bloemperken op kunstige wijze de nationale kleuren<br />
vertoonden, bewezen, met hoeveel zorg men zich aan het<br />
Keizerlijk Hof tot de ontvangst had voorbereid.<br />
Bijzondere eer bewees de Keizer aan Zijne Koninklijke<br />
Gasten, toen Hij, bij gelegenheid van eene groote parade op<br />
het Tempelhoferveld, zelf aan het hoofd van een garde-regiment<br />
voor de Koningin-Regentes defileerde. Straks aan het galadiner,<br />
ter eere der Vorstinnen gegeven, sprak de Keizerlijke<br />
Gastheer, nadat het Wien Neérlandsch Bloed door de zaal<br />
weèrklonken had, een recht hartelijk woord tot Zijne Gasten'<br />
waarbij Hij in herinnering bracht de vriendelijke ontvangst,<br />
welke Hem en Zijne Gemalin was bereid in de Nederlanden,<br />
door „dat trouwe, brave en arbeidzame Volk, zoo innig aan<br />
zijn Koningshuis gehecht."<br />
„De eene naam," zoo ging Hij voort, „welke ons geslacht<br />
met dat van Uwe Majesteit verbindt, is die van Oranje ; de<br />
oranjekleur is ook de onze. Met diepen eerbied wordt de naam<br />
Oranje in mijn Huis genoemd. Mijne Voorvaders hebben van<br />
het ontzagwekkende geslacht Oranje geleerd en wij staan nog
TE UTRECHT. 279<br />
heden verbaasd over wat die groote mannen eens verricht<br />
en gewrocht hebben.<br />
Ik eindig met den wensch, dat 's Heeren zegenende hand<br />
zich uitstrekke over Uwe Majesteit en haar Land, over deze<br />
hooge Afstammelinge van den Oranjestam, waaraan het Ne-<br />
derlandsche Volk zoo gehecht is.<br />
Ik drink op het welzijn van Uwe Majesteit en van Koningin<br />
Wilhelmina."<br />
Even hartelijk beantwoordde de Koningin-Regentes de<br />
waardeerende woorden des Keizers. Aan 't einde van al de eerbewijzingen<br />
namen de Vorstinnen, na kort verblijf, afscheid<br />
van haar Keizerlijken Gastheer en Gastvrouw, die Haar weder<br />
uitgeleide deden, waarbij onze jonge Koningin ieder vriendelijk<br />
de hand reikte. Het Maj est at c he n, men kon 't uit de<br />
vreemde pers vernemen, had de harten der Duitschers voor zich<br />
gestolen en alien bewonderden het eenvoudige, lieftallige Kind.<br />
Nadat zij uit Berlijn weérgekeerd waren, genoot Utrecht de<br />
eer Hare Majesteiten te ontvangen, wijl Koningin Wilhelmina<br />
aan de noodiging tot het leggen van een gedenksteen in den<br />
*voorgevel van 't nieuwe Universiteits-gebouw, bij de viering van<br />
het 5oste lustrum der Hoogeschool, terstond en bereidwillig had<br />
voldaan. Bij deze gelegenheid schonk de stad aan Hare Majesteit<br />
een presse-papier, gevormd uit een stuk steen van den bouw,<br />
en die in goud een afbeelding van den Domtoren droeg. De<br />
schoone Historische Optocht, bij 't feest gehouden, werd door<br />
Hare Majesteiten met belangstelling gevolgd. Groot was de<br />
geestdrift, toen de Vorstinnen een rijtoer door de stad deden<br />
en zich na afloop van het feestmaal, Haar door den Gemeenteraad<br />
aangeboden, op het balkon vertoonden en straks de schitterend<br />
verlichte Maliebaan bezochten. Onder oorverdoovend gejubel<br />
verlieten de Koninginnen straks de grijze Domstad.<br />
Reeds in het voorjaar van 1892 hadden de beide Koninginnen<br />
aan de Gedeputeerde Staten van Friesland doen weten,<br />
dat Zij het voornemen hadden het volgend jaar hun provincie<br />
te bezoeken. Welk een opwekking deze kennisgeving te<br />
weeg bracht in 't Noorden en hoe zeer man en vrouw, oud en
280 NAAR FRIESLAND.<br />
jong, rijken en geringen zich inspanden om „it ljeave Bern<br />
en hjar heege Mem" Harer en der Provincie waardig te ontvangen,<br />
dat- was onder de stoere Friezen slechts zelden, neen,<br />
nooit aanschouwd. Neen, zoo levendig, z.:56 opgewekt, zoo vol<br />
vuur had men zich den Fries, noch de Friesinne ooit kunnen<br />
denken. Commissies werden gevormd, plannen ontworpen en<br />
uitgevoerd, en nauwelijks was men gereed, toen in Juni 1892<br />
de lang verwachte dag aanbrak en de met vlaggen en bloemen<br />
versierde trein, die „its Keninginnen" aanbracht, langzaam tot<br />
v66r het in feestelijken tooi gehulde Station te Leeuwarden<br />
stoomde. Inderdaad, de Direetie der Maatschappij tot Exploitatie<br />
van Staatsspoorwegen had er voor gezorgd, dat de<br />
Vorstinnen reeds terstond goede verwachtingen mochten koesteren<br />
van Haar bezoek aan 't Noorden. Op het perron hadden<br />
zich de autoriteiten van de Provincie en de stad Leeuwarden<br />
geschaard om Hare Majesteiten te verwelkomen. Nauwelijks<br />
vertoonden de Koninginnen zich op het stationsplein om in<br />
het galarijtuig plaats te nemen, of luide welkomstkreten weergalmden,<br />
afgebroken door uitroepen als : „Och wat een lief<br />
kind !" ,,Wat een beeld van een meisje !" Op het plein stonden<br />
in bataille opgesteld : de Eerewacht, uit 20 personen bestaande,<br />
alien tot den ouden Friezen adel of de aanzienlijkste familien<br />
der hoofdstad behoorende, met een vaandel, hun door<br />
eene Commissie van Friesche vrouwen vereerd : voorts de ridders<br />
van het Metalen Kruis, de Vereeniging voor belangrijke<br />
krijgsbedrijven, de 3de Compagnie der dienstdoende Schutterij<br />
met muziek ; voorts de muziek van het Instructie-battaillon van<br />
Kampen en een piket Huzaren. Een ware storm van toejuiching<br />
barstte los, toen Hare Majesteiten, voor de Vereeniging van<br />
Oud-Strijders gekomen, het rijtuig stil deden houden, om het<br />
vaandel te begroeten. Langzaam reed de Koninklijke Stoet<br />
voort door de rijk versierde straten, waar bloemen en dennen<br />
de lucht met hare geuren vervulden, onder vlaggen en wimpels<br />
en eerepoorten, zoo trotsch als sierlijk, totdat men door<br />
een triomfboog het Hofplein bereikte, dat, te midden van een<br />
schat van bloenten en groen, de wapens van Friesland's „elf
IN LEEUWARDEN. 28 I<br />
en dertig". Gemeenten en Grietenijen vertoonde. Het _aloude<br />
paleis van Friesland's Stadhouders, thans het verblijf van den<br />
Commissaris der Koningin, zou de hooge Gasten herbergen.<br />
Van binnen en van buiten was het gebouw smaakvol versierd.<br />
Bij het uitstijgen strooiden jonge dames bloemen voor den voet<br />
der Koninginnen en eene schare van achttien andere zongen<br />
Haar toe :<br />
„Wolkom, ljeawe Keninginne !<br />
Neérlands ljeafst en wirdichst pan !<br />
Wolkom, eadle Rege_ntesse 1<br />
Wolkom beide, yn 't Frysce Ian !<br />
Smeits - hjer dei oan dei nou wille !<br />
Ploaits de - bloinine'n, 'Cly. wy ha 1<br />
Wy, wy ljeawje is Keninginnen,<br />
Winskje lok en heil Hjar ta."<br />
Diep getroffen over zulk een luisterrijke ontvangst en een<br />
huldebetoon, z66 warm en welgemeend, traden de Vorstinnen<br />
binnen, om zich straks op het 4balcon aan de juichende menigte<br />
op het plein te vertoonen en ze met Hare zakdoeken toe<br />
te wuiven en te groeten. Ongetwijfeld, 't was voor Koningin<br />
Wilhelmina, hoe jong dan ook, een . treffend oogenblik om den<br />
drempel van de woning harer Voorvaderen te overschrijden.<br />
Van af 1587, toen het gebouw aan den Frieschen Stadhouder<br />
Willem Lodewijk van Nassau overgedragen was, tot 1747<br />
was het de Residentie geweest der Friesche Stadhouders, wier<br />
beeltenissen, zoowel als die hunner verwanten, de hofzaal sierden.<br />
Nadat Willem IV tot Erfstadhouder der Vereenigde- Provincien<br />
benoemd was, vertoefden hij en zijn zoon Willem V<br />
er slechts de weinige dagen, die zij in Friesland doorbrachten.<br />
Het gebouw werd in 1802 aan een particulier verkocht, doch<br />
in 1815 kocht Koning Willem I dit historisch monument van<br />
zijn H uis, waar Hij, van nu af, even als Zijn opvolger, weer<br />
resideerde bij zijn verblijf in Friesland. War nu wandelden de<br />
Vorstinnen rond, door Haar gastheer en gastvrouw begeleid,<br />
terwijl bij het aanschouwen van zalen en vertrekken, waarin
28 2 OP WERKMANSLUST.<br />
haar Vobrgeslacht had geleefd, geleden en gebeden, de echo's<br />
der herinnering in Hare harten weergalmden en de beeltenissen<br />
harer Voorvaderen als op nieuw in het leven traden. Wat<br />
dunkt u, zou ook het elfjarige Koningskind niet de betoovering<br />
der historie gevoeld hebben ?<br />
Reeds in den namiddag reden de Vorstinnen ten bezoek<br />
uit, doch niet voor Zij audientie verleend hadden. Eene bijzondere<br />
audientie was door een tiental werklieden aangevraagd,<br />
om een adres aan Hare Majesteiten te overhandigen en toe<br />
te lichten. Volgens vooraf gemaakte bepalingen mochten niet<br />
meer dan een drietal in de tegenwoordigheid der Konirtginnen<br />
toegelaten worden, en die er verschenen, boden geen adres,<br />
maar een motie aan. De motie was weinig in overeenstemming<br />
met een feestvreugde, die alom heerschte. Zie, waarom het<br />
verbloemd ? Ook in Friesland's vruchtbaren bodem woekert het<br />
zaad der revolutie voort ; ook onder de stoere Friezen zijn er,<br />
ja, zijn er helaas velen, die geneigd schijnen alle maatschappelijke<br />
misstanden aan de hoogste 0 verheid te wijten, en nu,<br />
als weleer, van Oranje herstel te vorderen van alle stoffelijke<br />
grieven ! Alsof zij alleen de zaken recht inzagen, alsof niet de<br />
historie en hier, maar vooral in het buitenland, reeds bewezen<br />
had, dat op den bodem van dezen beker van illusien geen<br />
ander woord dan „teleurstelling" den dorstigen tegenblinkt !<br />
Kortom, de jonge Koningin moest de maatschappij, neen, de<br />
menschheid verzetten !<br />
Dat de Koningin-Regentes een hart had ook voor de belangen<br />
van den werkman en ook hare Dochter belangstelling<br />
voor diens lot wenschte in te boezemen, bleek terstond, wij1<br />
het eerste bezoek in Friesland, en wel op den eersten dag dat<br />
Zij er vertoefden, „Werkmanslust" gold. Dit is eene stichting<br />
van de Vereeniging „Help u zelf," onder Koning Willem III<br />
opgericht, met het doel de werklieden van gezonde en geschikte<br />
woningen te voorzien. De bewoners van „Werkmanslust" hadden<br />
het hunne gedaan om de Vorstinnen feestelijk te ontvangen<br />
en hun winkel, met zelfgekweekte bloemen, keurig en kleurig<br />
getooid. De voorzitter der Vereeniging, de heer Beerends,
AAN DEN DISCH. 283<br />
heette, nadat eene Zangvereeniging uit de werklieden het „Wilhelmus"<br />
gezongen had, Hare Majesteiten welkom en wees er<br />
op, hoe men, in tegenstelling met den geest der straks aangeboden<br />
motie, in dit bezoek juist het bewijs meende te vinden,<br />
dat Hare Majesteiten het eigen streven van den werkman tot<br />
lotsverbetering wisten te waardeeren, hetgeen ook de tegenwoordige<br />
Regeering gevoelde, en een open oog had voor de nooden<br />
en de wenschen van den arbeidenden stand. Nadat aan Hare<br />
Majesteiten de statuten der Vereeniging tot kennismaking aangeboden<br />
waren en kinderen bloemen gestrooid hadden, sprak<br />
de heer Beerends :<br />
„We hopen en vertrouwen, dat de band, die tusschen Nederland<br />
en Oranje sinds eeuwen heeft bestaan, moge blijven<br />
bevestigd en roepen daarom uit voile borst : „Welkom in het<br />
Noorden I Welkom op Werkmanslust ! Lang leven onze Koninginnen<br />
I"<br />
„Lang leven onze Koninginnen !" weérklonk het als uit<br />
een mond, en nu namen Hare Majesteiten de woningen van de<br />
Vereeniging in oogenschouw, onderhielden zich vriendelijk met<br />
de vrouwen en reikten hun bij het afscheid de hand, onder<br />
hartelijken dank voor het kijkje, dat zij hadden mogen nemen.<br />
Nogmaals deed de Leeuwarder Zangvereeniging zich hooren,<br />
doch het feestmaal wachtte de Vorstinnen in de Oranjezaal<br />
en men moest naar het Hofplein terugkeeren.<br />
Ddar zaten dan de beide Vorstinnen aan den disch, Haar<br />
door den Commissaris der Koningin en diens Gade aangericht,<br />
te midden van vele aanzienlijke gasten, in een zaal, welke hun<br />
zoovele historische herinneringen bood en die hen door de<br />
portretten aan de wanden als in eene historische galerij verplaatste.<br />
„Hoog was," zoo sprak de Commissaris der Koningin,<br />
„de Provincie ingenomen met het vorstelijk bezoeJ, niet alleen<br />
omdat zij in hare hooge Gasten de jonge Koningin .en de<br />
Koningin-Weduwe-Regentes van het Koninkrijk eert, maar inzonderheid<br />
omdat Friesland zich aan het Koninklijk Huis van<br />
Oranje-Nassau verwant gevoelt ; omdat het er zich op mag<br />
beroemen, de bakermat te zijn van den tak van het Door-
GESLACHTSTAFEL VAN ONS REGEEREND VORSTENHUIS.<br />
Willem de Oude, graaf van Nassau-Dilleithurg, gehuwd met Juliana van Stolberg.<br />
Willem I,<br />
erft het Prinsdom<br />
Oranje v.<br />
zijn neef Rene.<br />
Lodewijk. Hendrik. Adolf,<br />
gesn. bij<br />
gesn. op de Mooker- Heiligerlee<br />
heide 1574. 1568.<br />
.01i1101=11111n<br />
Louise, Marie,<br />
geh. met Koning geh. m. Willem,<br />
Karel IV v. Zweden. prins von Wied.<br />
Prins Albert,<br />
Regent in Brunswijk.<br />
Jan de Oude.<br />
∎••n =mo,<br />
Filips Willem. Maurits. Frederik Hendrik. Willem Lodewijk en Ernst Casimir.<br />
Willem 11. Louise Henriette, Albertine Agnes,<br />
gehuwd met den<br />
Keurvorst van gehuwd met<br />
Brandenburg.<br />
Willem III.<br />
Willem IV.<br />
Hendrik Casimir en<br />
. Willem Frederik.<br />
Hendrik Casimir II.<br />
Johan Willem Friso.<br />
.••n••""<br />
Willem V, Carolina,<br />
geh. m. Frederika Sophia Wilhelmina, geh. met den Prins van<br />
zuster van koning Frederik Wilhelm II van Pruisen. Nassau-Weilburg.<br />
Koning Willem I,<br />
geh. met Frederika Louise Wilhelmina,<br />
dochter v. Frederik Wilhelm II v. Pruisen.<br />
••••••n<br />
Immo=<br />
Willem II,<br />
geh. met Anna Paulowna.<br />
dochter v. Keizer Paul II<br />
van Rusland.<br />
Frederik,<br />
geh. met Louise, d. v.<br />
Frederik Wilhelm III<br />
van Pruisen.<br />
••n•n• n,,<br />
Willem George Frederik,<br />
gest. to Pavia 1799.<br />
Marianne,<br />
geh. met Prins Albert,<br />
br. v. Keizer Wilhelm I<br />
van Duitschland.<br />
Willem III, Alexander, Hendrik, Sophia,<br />
1. geh. met Sophia, gesi,. 1848. 1. geh. m. Amalia<br />
dochter van Koning v. Saxen-Weimar.<br />
Willem I vau Wur .- 2. Later m. Maria,<br />
temberg, gest. 1877. d. v. pr. Frederik<br />
Karel v. Pruisen.<br />
Willem, Maurits, Alexander,<br />
gest. 1879.<br />
2. geh. met<br />
ammo.<br />
gest. 1850. gest. 1884.<br />
.......<br />
geh. met Karel<br />
Alexander,<br />
Groot-hertog v.<br />
Saxen-Weimar.<br />
Koningin Wilhelmina.<br />
Achter-kleindochter<br />
Prinses Helena van<br />
Nassau, geh. met<br />
George Victor, Vorst<br />
v. Waldeck-Pyrmont.<br />
Emma van<br />
Waldeck-Pyrmont.
WAARDEERING. 285<br />
luchtig Huis van Nassau, waaruit Koningin Wilhelmina is gesproten<br />
; omdat wij in Haar de Koninklijke telg van Frieschen<br />
stam ‘ lief hebben.<br />
In deze zelfde zaal werd wellicht voor drie eeuwen de<br />
band gelegd, die thans nog het Huis van Oranje-Nassau met<br />
Friesland verbindt, en op nieuw verzekert Friesland aan dat<br />
zelfde Huis zijn houw en trouw.<br />
„De wetenschap," zoo sprak hij voorts, „dat de toekomst<br />
van ons Vaderland ten nauwste samenhangt met het behoud<br />
der jeugdige Vorstinne, die op dit oogenblik is de eenige Loot,<br />
die ons nog uit het roemrijk geslacht van Oranje-Nassau is<br />
overgebleven, maakt zeker onze liefde voor Haar inniger, doch<br />
ook onze zorg grooter.<br />
Zorg niet alleen voor Haar kostbaar leven, maar ook voor<br />
Hare vorming naar geest en gemoed. De overtuiging evenwel,<br />
dat Haar in Uwe Majesteit eene voortreffelijke Moeder is geschonken<br />
en aan ons Vaderland eene uitstekende Regentes,<br />
die zich met niet genoeg te waardeeren toewijding en liefde<br />
geeft voor de dubbele taak, die thans als Moeder en Vorstinne<br />
op Haar rust, doet ons kalm en met vertrouwen op God de<br />
toekomst tegengaan, dankbaar aan Hem voor hetgeen Hij ons<br />
in Koningin Wilhelmina liet en voor hetgeen Hij ons in Uwe<br />
Majesteit schonk."<br />
En dat het Hare Majesteiten aangenaam was, zich te midden<br />
der Friezen te bevinden, dat was uit alles merkbaar en<br />
zelfs verklaarde de Koningin-Regentes zulks openlijk, toen Zij<br />
antwoordde :<br />
„De woorden, ons toegesproken, stel ik op hoogen prijs.<br />
Ik voeg daarbij de verzekering, dat, waar Friesland den alouden<br />
band met het Huis van Oranje-Nassau niet vergeet en ons door<br />
een schitterende ontvangst bewijst, dat de oude traditien, de<br />
oude trouw en liefde nog voortleven in de harten zijner ingezetenen,<br />
wij, de Koningin en Ik, ons gelukkig achten in uw<br />
midden te zijn en u te kunnen toonen, hoe zeer wij belangstellen<br />
in alles wat uwe Provincie betreft en wat Naar bloei zou<br />
kunnen bevorderen,
286 HET FRIESCH KOSTUUM.<br />
De woorden, persoonlijk tot mij gericht, mijnheer de Commissaris,<br />
waardeer ik zeer ; het is mij eene aangename gedachte<br />
en groote zedelijke steun te weten, dat ik in mijne moeielijke<br />
taak niet alleen sta, en Ik ben u dankbaar voor de verzekering,<br />
dat ook het Friesche Volk mij de kracht toebidt, waarin Ik<br />
bij de vervulling mijner taak zoo zeer behoefte heb.<br />
Vertrouwend op God, ga ik met u de toekomst tegemoet ;<br />
ik dank u alien, die ons op zoo hartelijke wijze het welkom<br />
toeriepen ! Dat de dagen, die wij in uw midden zullen doorbrengen,<br />
den hechten band tusschen Oranje en Friesland zullen<br />
bevestigen en versterken, is mijn oprechte wensch, een<br />
wensch, waarmede gij voorzeker alien zult instemmen en waarop<br />
ik u voorstel te drinken 1"<br />
't Behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat deze sympathieke<br />
woorden met een daverend : „Leve de Koningin-Regentes<br />
!" begroet werden.<br />
Na den maaltijd namen de beide Vorstinnen nog de schitterende<br />
verlichting der stad in oogenschouw. Den volgenden<br />
morgen werd Haar een aubade gebracht door 1300 schoolkinderen<br />
met hunne onderwijzers, een voorbeeld, zoo aanlokkend,<br />
dat straks de duizenden volwassenen, die zich op het Plein<br />
verzameld hadden, uit voile borst nationale liederen aanhieven.<br />
Dien zelfden morgen werden de 4000 kinderen der scholen<br />
onthaald en met portretten van de Koningin begiftigd.<br />
Reeds den vorigen dag, korten tijd na Hare aankomst ten<br />
Paleize, was eene Commissie van dames Hare Majesteit de<br />
Koningin een echt nationaal geschenk komen aanbieden, een<br />
volledig Friesch kostuum met alle toebehooren. ' Het bestond uit<br />
een jak en rok van oud-Friesch model, licht lila van kleur,<br />
een boezelaar van witte kant en een halsdoekje ; voorts een<br />
juweelen naald, een breed gouden oorijzer met knoppen (eene<br />
W. voerende), juweelen mutsenspelden, een gouden chatelaine,<br />
waaraan een schaar, naalden-etui en speldenkussen ; een gouden<br />
collier met diamanten en een fluweelen beugeltasch met<br />
goud gemonteerd. Sierlijk vooral mocht o. a. de hoofdnaald<br />
heeten, met haar 120 diamanten een hoorn des overvloeds
DE HARDDRAVERIJ, 287<br />
voorstellende ; ook de chatelaine, uit drie gouden kettingen bestaande,<br />
was sierlijk van bewerking. Een album met het opschrift<br />
: „Aan Hare Majesteit Koningin Wilhelmina, van de vrouwen<br />
in Friesland, 17 Juni 1892," bevatte een korte opdracht,<br />
benevens de namen der 8000 vrouwen, die tot het geschenk<br />
bijgedragen hadden.<br />
Op 18 Juni, den jaardag van den slag bij Waterloo, werden<br />
de gewone harddraverijen bij Leeuwarden gehouden, die door<br />
Koning Willem I ingesteld waren en waarbij door onze Vorsten<br />
gewoonlijk een „Louden Zweep" als eereprijs toegezegd<br />
werd. Men weet, hoe zeer de Friezen aan deze feesten gehecht<br />
zij en men kan dus nagaan, hoezeer de Natie zich gestreeld<br />
gevoelde bij de mededeeling, dat de beide Vorstinnen de harddraverijen<br />
zouden bijwonen. Een sierlijke tent met een pavillioen<br />
was opgesteld om de hooge Gasten te ontvangen, en duizenden<br />
bij duizenden hadden zich naar het terrein begeven en<br />
wachtten in spanning het oogenblik af, waarop de Koninginnen<br />
zouden verschijnen. De muziek schalde, de wedstrijd was reeds<br />
lang geopend en nog verschenen de Vorstinnen niet, zoodat<br />
zich de vreeze van de aanschouwers en deelnemers begon meester<br />
te maker, dat zich misschien de eene of andere verhindering<br />
had voorgedaan.<br />
Maar ja I daar naderden de rijtuigen, en een donderend<br />
„hoera I" begroette de Vorstinnen ; doch hoe steeg de vervoering<br />
ten top, toen men de Koningin zag uitstijgen in het<br />
Friesche kostuum, Haar den vorigen dag vereerd. 't Was een<br />
gejubel, waaronder zij de treden van het pavillioen besteeg, en<br />
dit bleef aanhouden, toen zij vooraan bij de balustrade zich<br />
plaatste, ten einde een goed gezicht op de baan te hebben,<br />
Intusschen werd langzamerhand het weder guur. Daar naderde<br />
eene eenvoudige vrouw uit het yolk de Regentes, nadat zij<br />
reeds langen tijd de jeugdige Koningin aangestaard had, en<br />
sprak :<br />
„Mem, je mei hja wel goed bistopje, oars wirdt hja nog<br />
verkoaden." (Moedertje, je moogt haar wel goed instoppen,<br />
anders wordt ze nog verkouden).
288 IN DE KERK.<br />
Bij het uitreiken der prijzen, dat door Hare Majesteit<br />
eigenhandig geschiedde, gaf Zij den winnenden paarden een<br />
klontje suiker, klopte den winnaar van den eereprijs op den<br />
nek en zeide tot het dier : „Je hebt het goed gemaakt, hoor !"<br />
Na afloop der uitdeeling zaten Hare Majesteiten neder<br />
aan een diner, Haar door de Provinciale Staten aangeboden<br />
en door een schitterend vuurwerk op het Zaailand gevolgd,<br />
dat niet weinig strekte om de feestvreugde to verhoogen.<br />
De volgende dag, een Zondag, waren de beide Vorstinnen<br />
onder het gehoor van Ds. Drijber. Deze sprak over Joh.<br />
14 : 6 : ,,Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven ; niemand<br />
komt tot den Vader dan door Mij." Treffend was het voor de<br />
Gemeente, toen de Predikant tot de Vorstinnen sprak : „Uw<br />
opgaan naar deze heilige plaats verheugt ons, omdat de band<br />
tusschen Oranje en Nederland voor ons niet is een contract,<br />
dat willekeurig kan worden verbroken, maar vergeleken moet<br />
worden bij een echtverbintenis, zoodat ook van die band moet<br />
worden gezegd : „Wat God vereenigd heeft, zult gij, o mensch,<br />
niet scheiden !"<br />
Geeerbiedigde, jeugdige Koningin, die als eene bekoorlijke,<br />
hoopvolle bloem door ons met groote vreugde wordt begroet !<br />
God geleide U, door Uwe moederlijke opvoeding vooral, tot<br />
Jezus, opdat, door Hem geheiligd, tot een zegen voor U en<br />
Uw Volk, de schoone Oranje-tradities in Uw ontvangbaar hart<br />
mogen worden geplant !"<br />
Aan het einde der godsdienstoefening zong de Gemeente<br />
de Vorstinnen staande toe :<br />
U zeeg'ne God I<br />
Hij stelle U tot een zegen !<br />
Gezegend zij Uw hoofd, Uw hart, Uw wegen,<br />
Uw aardsch en eeuwig lot I<br />
Dien zelfden Zondag bezochten Hare Majesteiten nog het<br />
Nieuwe Stadsweeshuis, 't Old -Burgerweeshuis en den Prinsentuin.<br />
Vooral het eerste bezoek streelde de Friezen zeer. De Weeskinderen<br />
hadden zich in de ruime eetzaal geschaard, om Hare
......w....:..................w<br />
OP HET SNEEKER-MEER. 289<br />
Majesteiten met een welkomstlied te ontvangen. Een paar Weesjes<br />
boden de Koningin eene levensbeschrijving in prachtband<br />
aan van J. M. Baljee, die, na van of 1762-1774 in het Wedshuis<br />
opgevoed te zijn, naar Batavia vertrok en, van graad tot<br />
graad in het Indisch Bestuur opklimmend, zelfs Raad van Indie<br />
werd. In 1823 te Molenvliet overleden, had hij zijn aanzienlijk<br />
vermogen aan „het Huis" nagelaten.<br />
„Ik dank u wel," zeide Hare Majesteit toen zij het boekje<br />
aannam, welks keurige band door de Weezen van hun zakgeld<br />
bekostigd was, en de Regentes voegde er aan toe :<br />
„Ik vind het lief, dat geschenk. Dat heeft de Koningin<br />
nu van u gekregen." De Koningin wenschte de namen te weten<br />
van de meisjes, die Haar het boekske aangeboden hadden en<br />
toen zij vernam, dat een daarvan Wilhelmina heette, zeide zij .<br />
„He, dat is aardig ! Ook een Wilhelmina !"<br />
Volgens het feestprogram zouden de Vorstinnen ook een<br />
hardzeilpartij op het Sneeker-Meer bijwunen. De Provincie had<br />
prijzen beschikbaar gesteld en de Vorstinnen hadden daaraan<br />
een 12-tal gouden, zilveren en bronzen medailles toegevoegd,<br />
waarom nu de vaartuigen, in vier klassen verdeeld, kampen<br />
zouden. Het fraaie stoomjacht „de Industrie," van den heer<br />
Smit te Rotterdam, was welwillend afgestaan om Hare Majesteiten<br />
te vervoeren en daartoe op recht kostbare wijze versierd<br />
en van bloemen rijk voorzien. Den 2osten Juni kwamen de<br />
Vorstinnen te Sneek aan, waar zij door den Burgemeester en<br />
den Gemeenteraad aan het keurig versierde Station ontvangen<br />
en hartelijk welkom geheeten werden. Door de met groen en<br />
bloemen, eerepoorten en vlaggen getooide straten, begaven de<br />
Vorstinnen zich naar het Raadhuis, van welks hoog bordes de<br />
Koninginnen de schare begroetten. Nadat zij zich geruimen<br />
tijd met de Gemeenteraadsleden onderhouden hadden, begaven<br />
de Vorstinnen zich naar 't stoomjacht, dat Haar naar 't Sneeker-<br />
Meer voerde. Honderden vaartuigen van allerlei vorm den grootte<br />
bedekten het Meer, terwijl een tweetal stoomsloepen der Ma-<br />
rine voor eene goede orde waakten. Mocht ook het weer dit<br />
maal niet medewerken, toch was het gezicht op al de zeil-,<br />
Dl. VIII. 19
290 NAAR GRONINGEN.<br />
roei- en stoomschepen inderdaad schoon te noemen en, ondanks<br />
de zware regenbuien, werd het echt nationale feest met opgewektheid<br />
gevierd, ook al moesten Hare Majesteiten ten gevolge<br />
van den regen het voornemen, om een zeiltocht op 't Meer te<br />
maken, opgeven. Nadat de Vorstinnen een collation aangeboden<br />
was op „de Industrie," namen Zij de terugtocht, die een<br />
zegetocht mocht heeten, naar Leeuwarden aan. De weg was dicht<br />
bezet met een onafzienbare schare, van heinde en ver gekomen<br />
om de Koninginnen te begroeten. Bij elke gemeentegrens stonden<br />
officieele deputatien te wachten om de Vorstinnen hunne hulde<br />
te bieden. Het vorstelijk rijtuig geleek een bloemenwagen, die<br />
onder duizenden hoera's voortreed. Een paar boerenmeisjes, den<br />
stoet ziende naderen, plukten in allerijl wat boterbloemen van<br />
de berm en strooiden die in het rijtuig, waarvoor de jeugdige<br />
Koningin op recht innemende wijze Hare dankbaarheid betuigde.<br />
De jonge Koningin had de harten van het Friesche Volk<br />
gestolen en men was inderdaad teeder bezorgd voor Haar.<br />
Meermalen, als de schare jubelend en zingend over 't Hofplein<br />
trok, was de loutere vermaning : „Stil, jongens, de Koningin<br />
slaapt !" voldoende om te maken, dat de menigte zweeg en<br />
zich ongehinderd verwijderde. Voorzeker, de Burgemeester van<br />
Leeuwarderadeel had recht, toen hij in de tegenwoordigheid<br />
der Vorstinnen verklaarde :<br />
„Door Hare verschijning in Friesland heeft onze lieve,<br />
aanminnige Koningin de harten van 't Friesche Volk veroverd.<br />
Hare Majesteit mag gerust zeggen : „Ik kwam, ik werd gezien,<br />
ik overwon."<br />
Van uit Leeuwarden was Groningen aan de beurt. Com-<br />
mission waren gevormd en een eerewacht saAmgesteld uit Groningsche<br />
burgers, aan welke een prachtig vaandel uitgereikt<br />
was door de dochters van den Commissaris der Koningin. Niet<br />
minder dan Leeuwarden had ook Groningen zich in feestdos<br />
gestoken en de Directie der Spoorwegmaatschappij had<br />
er voor gezorgd, dat de Vorstinnen reeds terstond een aangenamen<br />
indruk zouden ontvangen van het onthaal, dat Haar<br />
wachtte. Onmogelijk is het de geestdrift te schetsen, waarmede
IN DE STAD. 291<br />
de Groningers de Vorstinnen begroetten en herhaaldelijk moest<br />
de Koninklijke stoet stilhouden in de straten, om welkomstzangen<br />
aan te hooren en bouquetten te ontvangen. Tallooze deputatien<br />
hadden zich bij den stoet aangesloten en als deze, toen<br />
de Vorstinnen zich op 't bordes van Haar verblijf vertoonden,<br />
voor Haar defileeren wilden, stremde de juichende menigte<br />
de passage. Eerst nadat de Vorstinnen zich van het bordes<br />
verwijderd en voor de ramen plaats -genomen hadden, konden<br />
de deputatien voorttrekken.<br />
Na 't afleggen van verscheidene bezoeken, zaten de Vorstinnen<br />
bij den feestdisch aan, waar de Commissaris der Koningin<br />
een feestdronk op de Vorstinnen instelde en waarbij tot de<br />
Koningin•Regentes de gevoelvolle woorden gericht werden :<br />
„Reeds nu, geeerbiedigde Vorstin, koesteren wij op goeden<br />
grond de verwachting, dat in U aan ons Vaderland een tweede<br />
Juliana Van Stolberg geschonken is en dat door U Nederland<br />
binnen weinige jaren in Koningin Wilhelmina eene Vorstin zal<br />
bezitten, zoo toegerust voor Hare Koninklijke roeping, zoo edel<br />
en trouw als Haar groote Voorvader, de Zwijger, is geweest.<br />
Het Nederlandsche Volk is een dankbaar Volk, Mevrouw !<br />
Het zal U voor de onschatbare weldaad dankbaar zegenen en<br />
in zijne geschiedboeken met eerbiedigen dank en in onuitwischbaar<br />
schrift naast de namen van Willem van Oranje en zijne<br />
voortreffelijke Moeder den naam van Koningin Emma opteekenen,<br />
vereenigd met dien van Koningin Wilhelmina."<br />
In welsprekende bewoordingen dankte de Koningin-Regentes<br />
voor de waardeerende woorden, tot Haar en Hare dochter<br />
gericht. VOOr dat de Vorstinnen zich weer in het rijtuig<br />
begaven om de illuminatie, die in een woord schitterend mocht<br />
heeten, in oogenschouw te nemen, werd der Koningin, namens<br />
Groningen's burgerij, een prachtige zilveren pendule aangeboden<br />
in den vorm van de Martini-toren, waarbij een medaille gevoegd<br />
werd, aan de eene zijde de borstbeelden der Koninginnen dragend,<br />
met een hermelijnen mantel en omgeven met 't randschrift :<br />
„De liefde is bij de aanschouwing vermeerderd," terwijl de<br />
andere zijde rondom de wapens van Rijk en Gemeente het
292 TE HEILIGERLEE,<br />
randschrift droeg : „Eerste bezoek van Neérlands Koninginnen<br />
aan Groningen, 21 Juni 1892."<br />
Wij gaan de verschillende bezoeken, door Hare Majestei-<br />
ten aan onderscheidene inrichtingen gebracht, voorbij, even als<br />
het schitterend vuurwerk en de talrijke huldeblijken van Stad<br />
en Provincie, om nog een enkel oogenblik stil te staan bij het<br />
bezoek van Hare Majesteiten aan Heiligerlee, de bij uitstek<br />
historische plek in het Noorden, waar een Nassauer voor het<br />
eerst zijn bloed deed vloeien op het altaar der vrijheid. Den<br />
23sten Juni begaven de Vorstinnen zich naar Winschoten, dat te<br />
dezer gelegenheid met de hoofdstad in rijkdom van versiering<br />
wedijverde. Ongeveer te 12 uren schreden de beide Vorstinnen<br />
voort door de allee van groen, die van het perron naar de<br />
wachtkamer leidde, waar eene dubbele rij van kleine, in het<br />
wit gekleedde meisjes, bloemen strooiden voor Hare schreden.<br />
Ook hier wachtte de Koninginnen hetzelfde vreugde•onthaal,<br />
dat Haar elders in de Provincie beidde, en straks werd de<br />
Koningin namens de Staten der Provincie een zilveren juweelenkist<br />
vereerd, door vier leeuwen gedragen, welker deksel een<br />
afbeeldsel in vermeil van het monument te Heiligerlee droeg,<br />
met toepasselijke inscriptien.<br />
Op de afgesloten ruimte rondom het monument te Heiligerlee,<br />
werden de beide Vorstinnen door den Burgemeester van<br />
Scheemda ontvangen en naar de voor Haar opgestelde tent<br />
geleid, waar de heer Penon, predikant aldaar en tevens oud<br />
lid van de Commissie tot stichting van het monument, Haar<br />
den welkomstgroet bood van de aanwezigen.<br />
„Dat Nederland," zoo riep hij uit aan ;het einde zijner<br />
rede, „het nooit moge vergeten, wat onschatbare weldaden het<br />
aan 't Vorstenhuis van Oranje heeft te danken en, steeds aan<br />
orde en wet getrouw, zich als een man om Uwe troon blijve<br />
scharen. Dat geve God 1"<br />
Met een warmen handdruk dankten de Vorstinnen den<br />
spreker en weldra keerden zij naar Groningen terug, vooral<br />
daar het weder zich ongunstig teekende. Den volgenden morgen<br />
trokken 47oo leerlingen van de openbare lagere scholen, voor-
TEEN ZEGETOCHT. 293<br />
afgegaan door een muziekkorps, naar het verblijf der Vorstinnen.<br />
Daar verschenen 24 meisjes in de tegenwoordigheid der<br />
Vorstinnen, en terwijl een 2-tal barer de Koninginnen bouquetten<br />
aanboden, trad een derde vooruit en sprak met heldere stem :<br />
„Ik bied U, lieve Koningin !<br />
Uit naam van Gruno's jeugd,<br />
Wat bloemen aan : versmaad ze niet,<br />
Zoo schenkt ge ons groote vreugd !<br />
Ook U, Mevrouw de Regentes<br />
Smeek ik : Och, neem het aan,<br />
Dit klein bewijs van liefde en dank<br />
Der kindren, die hier staan."<br />
Terw ijl de Vorstinnen de ruikers yriendelijk aannamen, die<br />
de kleinen zelf bekostigd hadden, zongen 700 hunner daar buiten<br />
een „Koninginnenlied," dat de Vorstinnen zichtbaar trof.<br />
Na onderscheidene bezoeken aan liefdadige inrichtingen<br />
en: aan de harddraverij to Vogelenzang bij de Punt, behoorde<br />
ook het bezoek aan de provincie Groningen tot het verleden.<br />
De reize door het Noorden was een ware zegetocht geweest<br />
en de beide Koninginnen hadden de harten der Friezen en<br />
Groningers stormenderhand voor zich veroverd. In gemoede :<br />
„de liefde was bij het aanschouwen vermeerderd."<br />
Eindelijk was dan een deel van het nieuwe Merwedekanaal,<br />
dat Amsterdam met Duitschland verbinden zou, in zoo ver<br />
voltooid, dat het tot Vreeswijk voor de vaart kon opengesteld<br />
worden. Belangrijk mocht dit feit in menig opzicht genoemd<br />
worden. Wat kostelijken tijd toch had het bij de Vertegenwoordiging<br />
in beslag genomen, sedert de heer Godefroy, de<br />
afgevaardigde voor Amsterdam, in 1865 de zaak in de Tweede<br />
Kamer aan de orde gesteld had ; wat schatten gelds had het<br />
verslonden in betrekking tot de oorspronkelijke raming van<br />
4 millioen, die met niet minder dan 7 millioen overschreden<br />
was, terwijl de 4 jaren, waarin het gereed zou zijn, tot II<br />
jaren aangegroeid waren ! Doch nu was het dan ook met zijne
294 HET MERWEDEKANAAL.<br />
voorhavens, schutsluizen en tal van bruggen, een waar meester-<br />
werk te noemen, en gewettigd mocht de plechtige opening<br />
voorzeker heeten.<br />
Den 4den Augustus vertrokken de beide Koninginnen van<br />
Soestdijk naar Amsterdam, om door Hare tegenwoordigheid<br />
bij de opening blijk te geven van Hare hooge waardeering<br />
voor deze nationale onderneming. Weldra kondigde het kanon<br />
de nadering van Hare Majesteiten aan het Centraal Station<br />
te Amsterdam aan. Daar werden de Vorstinnen plechtig ontvangen<br />
en onder het gejubel der menigte reden de Koninklijke<br />
rijtuigen naar den steiger der De Ruyterkade, waar „de Ceres"<br />
gereed lag om de Vorstinnen met Haar gevolg op te nemen.<br />
De vele versierde stoombooten en andere schepen, de muziek,<br />
welke van een havenstoomboot weerklonk, waren eene eigenaardige<br />
hulde aan de hooge Gasten, Wien bij aankomst op „de<br />
Ceres" ruikers aangeboden werden, en straks werd onder het<br />
dreunen van het kanon en de hoera's der schare de tocht<br />
aanvaard, onder geleide van een menigte pleiziervaartuigen en<br />
booten, die, met de vier stoombooten, voor de Vorstinnen, de<br />
genoodigden, de pers, enz. bestemd, de reis mede wenschten<br />
te maken. Ook de Ministers Van Waterstaat en van Buitenlandsche<br />
Zaken, de Duitsche Gezant en de Duitsche Consul,<br />
de Commissaris der Koningin, eenige leden van de Staten -<br />
Generaal, benevens de Voorzitter der Tweede Kamer en vele<br />
andere hooggeplaatsten, vergezelden de Vorstinnen, terwijl colleges<br />
en handels -inrichtingen, zoowel van hier als uit het buitenland,<br />
hare vertegenwoordigers hadden gezonden. De reis mocht<br />
een ware feesttocht heeten. Schitterend straalde de Augustuszon<br />
op de versieringen, overal langs de oevers aangebracht<br />
door de gemeenten, langs welker gebied men trok en waarvan<br />
de besturen in ambtskleedij hunne opwachting maakten. Te<br />
Nieuwersluis brachten de pupillen aan Hare Majesteiten een<br />
eerbiedigen groet. Bij Utrecht, waar men ongeveer een half<br />
uur schutten moest, deed de muziek der schutterij vaderlandsche<br />
liederen hooren. Te Vreeswijk had men een fraaien<br />
tempel opgericht, door de Koninklijke kroon gedekt, en daar-
DE OPENING. 295<br />
voor was een rood fluweelen baldakijn aangebracht, waaronder<br />
zetels voor de Vorstinnen en de genoodigden geplaatst waren.<br />
Nog bedekte eene draperie den steen, welke straks door Koningin<br />
Wilhelmina zou worden onthuld. Nadat de Vorstinnen<br />
plaats genomen hadden, trad de heer Cordes naar voren en<br />
dankte Hare Majesteit, dat Zij den eersten tocht door het<br />
Kanaal had willen medemaken en verzocht thans, dat aan de<br />
sluis te Vreeswijk den naam van Koninginnensluis mocht geschonken<br />
worden. Daarop drukte de Koningin op den knop<br />
eener electrische geleiding en de hermelijnen mantel, die den<br />
steen bedekt had, viel. Onder dayerende hoera's werd de nationale<br />
viag geheeschen en men las op den steen „Koninginnensluis,<br />
4 Augustus 1892."<br />
Hiermede was de plechtigheid afgeloopen en Hare Maje-<br />
steiten keerden naar Soestdijk terug, bij welke reis Haar in<br />
de gemeente Jutphaas zulk een warme ontvangst bereid werd,<br />
dat de Koninginnen uit het rijtuig traden om de Haar aangeboden<br />
ruikers in ontvangst te nemen en den Burgemeester<br />
dank te betuigen.<br />
Andermaal was Haarlem dit jaar als in bloemen gestoken ;<br />
nu niet door moeder Natuur, die telken jare Flora's kransen<br />
der bloemenstad om de leden werpt, doch door vaderlandschen<br />
zin en liefde tot het Oranjehuis nog weelderiger en schooner.<br />
De Koninginnen zouden Noord-Holland's hoofdstad bezoeken.<br />
Eene groote schare had zich naar 't -Stationsplein begeven, oni<br />
de Vorstinnen bij hare komst te begroeten, en .onder hen de,<br />
leerlingen van de Volkszangschool der Maatschappij tot Nut.<br />
van 't Algemeen, die de Koninginnen een welkomstgroet toe-,<br />
zongen. Dreigde het weer ook den vorigen dag en den daarop<br />
volgenden nacht den feestelijken dag te zullen bederven, aan<br />
den morgen klaarde de lucht op en, door de burger-eerewacht<br />
begeleid, reden de Vorstinnen, onder het gejuich van de duizenden<br />
uit Haarlem en omstreken, door de prachtig versierde<br />
straten naar de Markt, waar zich onderscheidene vereenigingen<br />
opgesteld hadden en uit den muziektempel 't „Wilhelmus" de<br />
hooge Gasten tegenklonk en de Koninklijke liedertafel „Zang
296 IN HAARLEM.<br />
en Vriendschap" hare nationale liederen ten beste gaf. Door<br />
de autoriteiten naar het weelderig versierde Stadhuis geleid,<br />
w.aar verschillende personen aan de Vorstinnen voorgesteld werden,<br />
begaven Zij zich naar het stedelijk Museum en bezochten<br />
vervolgens de Groote Kerk, waar eenige nommers op het<br />
beroemde orgel ten beste gegeven werden, terwijl Hare Majestei-<br />
ten de historische merkwaardigheden bezichtigden. Na een bezoek<br />
aan de drukkerij der firma Enschede en aan den Commissaris<br />
der Koningin, zaten de Vorstinnen aan bij het dejeuner<br />
dinatoire, Haar van gemeentewege aangeboden in de groote hal<br />
van 't slot, dat eeuwenlang den Hollandschen graven tot verblijf<br />
gediend had, „in het hart van Holland, op klassieken grond,"<br />
te midden van de beeltenissen van Haarlem's helden en van de<br />
tafereelen uit het roemrijk verleden der stad, en 't was vooral<br />
bij deze dingen, dat Haarlem's burgervader de aandacht van<br />
Hare Majesteiten bepaalde, toen hij het woord nam aan den<br />
disch. En ook bier toonde de Koningin-Regentes weder, hoe<br />
zeer zij de taal des Volks wist te spreken, toen zij Haar min-<br />
zaam antwoord aldus besloot :<br />
„Is Haarlem trotsch op zijn verleden, uwe stad heeft ook<br />
nog heden veel, zeer veel, waarop zij met rechtmatige fierheid<br />
mag wijzen. De hoofdstad van Holland is waarlijk een bezoek<br />
ten voile waardig, en ik veroorloof mij de hoop uit te spreken,<br />
dat ons eerste bezoek niet ons laatste zal zijn en het ons<br />
later eenmaal vergund moge zijn, Haarlem te zien op een<br />
oogenblik, dat de natuur en de nijverheid der bevolking uwe<br />
stad plaatst in een veld van bloemen, voortbrengsel van dien<br />
belangrijken tak van nijverheid, die aan uwe stad en haar omstreken<br />
mede eene zoo groote aantrekkelijkheid geeft." Na het<br />
dejeuner werd een rijtoer gemaakt, mede in de feestelijk getooide<br />
omstreken, waarbij Overveen en Heemstede, het pavillioen,<br />
bet Koloniaal Museum en Teyler's Stichting met een<br />
bezoek vereerd werden , daarop werden Hare Majesteiten onder<br />
de juchkreten der menigte naar het Station uitgeleid. 't Was<br />
een schoone dag geweest voor Haarlem's burgerij, een schoone<br />
dag ook voor de beide Vorstinnen I
HOOFDSTUK VI.<br />
DE JAREN VAN VOORBEREIDING.<br />
Den 8sten October 1892 zou Weimar den feestelijken dag<br />
herdenken, waarop Prinses Sophie der Nederlanden zich in den<br />
echt begaf met den Erfgroothertog van Saksen-Weimar- Eisenach,<br />
die straks als Groothertog Karel Alexander den zetel zijner<br />
voorvaderen beklom. De Prinses, die toen nauwelijks den acht-<br />
tien jarigen leeftijd bereikt had, was in Nederland en om hare<br />
of komst en om hare persoonlijke eigenschappen zeer geliefd,<br />
en . ook haren nieuwen landgenooten, straks haren onderda- ,<br />
nen, wist zij door warme belangstelling in hun welvaren en<br />
door hare minzaamheid, het hart te stelen. Veel werd dan<br />
ook door den Erfgroothertog en zijne Gemalin tot den vooruitgang<br />
van land en yolk bijgedragen en, zoo Bismarck eenmaal<br />
Weimar het geestelijk middenpunt van Duitschland noemen<br />
kon, dan had de stad dit voornamelijk te danken aan<br />
het Vorstenpaar, dat nu zijn gouden feest vieren mocht. Geen<br />
wonder dan ook, dat de bewoners van 't Groothertogdom niet<br />
alleen zich beijverden om aan 't vorstelijk Echtpaar de blijken<br />
van hun liefde en belangstelling te geven, maar ook 't buitenland.<br />
't Duitsche Vaderland vooral nam in de feestvreugde deel.<br />
En men zou in Nederland achterblijven, waar men de Vorstin<br />
nog steeds in dankbare herinnering hield, terwiji zij zelve voort-<br />
durend de bewijzen gaf, hare voormalige landgenooten niet te<br />
vergeten ? Integendeel : de Koninginnen zelve waren besloten<br />
om door hare persoonlijke tegenwoordigheid de feestvreugde te
298 IN WEIMAR.<br />
verhoogen, en niet minder dan drie deputation vertrokken nit<br />
Nederland naar het feestvierende Weimar om de Groothertogin<br />
huldeblijken van ons yolk aan te bieden. 't Feest beloofde schitterend<br />
te zijn : niet minder dan 24 leden van 't Vorstelijk Huis<br />
van Weimar, benevens 22 vorstelijke personen, waaronder de<br />
Duitsche Keizer, onze beide Koninginnen, de Koning van Saksen,<br />
de Groothertog van Baden met zijne Gemalin, de Grootvorst<br />
en Grootvorstin van Rusland enz. waren aanwezig. Plechtig<br />
was de ontvangst, onze Vorstinnen bereid aan het Station,<br />
waar zij door den Groothertog met zijne familie en den Hof-<br />
staat ontvangen werden en een muziekkorps het Nederlandsche<br />
Volkslied ten gehoore gaf. Schoone vertrekken waren tot haar<br />
verblijf op het Weimarsche Slot ingericht, die rijkelijk met<br />
groen en bloemen, met Oranje en de nationale kleuren gesierd<br />
waren. Had de Nederlandsche Gezant Hare Majesteiten reeds<br />
aan het Station verwelkomd, hier boden de in Weimar wonende<br />
Nederlanders haar een prachtigen ruiker aan. Een beeltenis<br />
van Koning Willem III was in de woonkamer geplaatst en<br />
daar ook vond de jonge Koningin een prachtige pop, in de<br />
kleederdracht van een Thuringsch landmeisje. Overal in de<br />
stad, te midden van de versieringen, vond men ook het Nederlandsche<br />
wapen met nationale kleuren aangebracht.<br />
Nauwelijks had men in Weimar het plan opgevat om aan<br />
het gouden Echtpaar een nationaal geschenk aan te bieden, of<br />
den onderdanen werd kenbaar gemaakt, dat de Groothertog en<br />
Groothertogin dit alleen zouden kunnen aanvaarden, indien zij<br />
het mochten bestemmen voor instellingen ten algemeenen nutte,<br />
vooral ten voordeele der Ziekenverpleging, en zoowel de landdag<br />
als de burgers hadden hieraan zoo hartelijk deelgenomen,<br />
dat de aan te bieden som niet minder dan ruim een half mil-<br />
lioen - bedroeg, welk bedrag den 4den door eene deputatie uit<br />
den landdag aan het gouden Echtpaar overhandigd werd. De<br />
Koningin-Regentes vereerde hare Schoonzuster een sierlijken<br />
waaier, met schildpad en goud gemonteerd, waarop datum en<br />
jaartallen in diamanten aangebracht waren. Op 't satijn van den<br />
waaier waren door kunstenaarshand de paleizen van het Loo,
HET HULDEBLIJK.<br />
299<br />
Soestdijk, Buitenrust en aan het Noordeinde geschilderd, terwijl<br />
Koningin Wilhelmina de Feestelingen een byouterie-koffer<br />
met zilveren beslag schonk, waarop door haar met eigen hand<br />
een sierlijke ruiker gestikt was, Tal van Nederlanders hadden<br />
gehoor gegeven aan de oproeping eener Commissie om aan<br />
het Vorstelijk Echtpaar een huldeblijk aan to bieden, een<br />
bedrag in geld, waarbij 'eene oorkonde gevoegd was, die, nevens<br />
een gedicht van Beets, gezichten uit Nederland op het titelblad<br />
droeg. Diep getroffen aanvaardde de Groothertogin het<br />
geschenk en in roerende bewoordingen betuigde zij den Voorzitter<br />
van het Comite, den graaf Van Bijlandt, haren diepgevoelden<br />
dank. „Tot in het diepst mijner ziel treft het mij," zoo sprak<br />
de Groothertogin, „dat een zoo groot aantal van mijne geliefde<br />
landgenooten, van alien rang en stand, mij eene derge.<br />
lijke hulde hebben aangebracht."<br />
Hoe zeer de Saksische bevolking met hare hooge Gasten<br />
ingenomen was, blijkt wel uit de waardeerende woorden, welke<br />
men uit Weimar aan de Nieuwe Rotterdammer Courant schreef :<br />
„Ook hier maakt de Koningin een aangenamen indruk. Toen<br />
zij heden voormiddag, bij heerlijken zonneschijn, in 't Park eene<br />
wandeling makende, zelve frisch en rozig als eene jonge bloem,<br />
met kinderlijke vriendelijkheid alien groette, die zij tegenkwam,<br />
verwekte zij algemeen vreugde en welbehagen. Waar men ook<br />
hoort, overal spreekt het Volk van Weimar van het allerliefste<br />
Koningskind, dat reeds alle moederharten heeft gestolen."<br />
En straks schreef de Weimarsche Courant :<br />
„Met niet minder hartelijkheid dan den Duitschen Keizer,<br />
begroet Weimar de hooge Bloedverwanten van onze Groothertogin<br />
uit het Nederlandsche Koningshuis, de Koningin-<br />
Regentes en Koningin Wilhelmina, die voor het eerst in deze<br />
stad vertoeven.<br />
In het welkom, dat Haar tegenjubelt, klinkt boven alles<br />
uit eene dankbetuiging voor het geschenk, dat ons land 5o<br />
jaren geleden van het Huis van Oranje heeft ontvangen.<br />
Hoe zeer de Nederlandsche Prinses als Thtiringsche Vorstin<br />
de harten der bevolking gewonnen heeft in het Land van
300 DE FEESTDAGEN.<br />
Weimar, getuigen de feestdagen, ter eere waarvan dit vorstelijk<br />
bezoek ons gebracht werd. Maar in de hartelijke ontvangst<br />
van de Gasten uit het Huis van Oranje treedt niet minder op<br />
PRINSES SOPHIE, GROOT-HERTOGIN VAN SAKSEN-WEIMAR,<br />
den voorgrond de sympathie, welke de bevolking voor dat<br />
Doorluchtig Vorstenhuis en voor het Nederlandsche Volk koes-
VERBLIJF TE FLIMS. 301<br />
tert, dat in een roemvol verleden een wakkere kampioen geweest<br />
is voor Vaderland en onafhankelijkheid, voor politieke<br />
en godsdienstige vrijheid."<br />
Schitterend waren de feesten, die ter eere van het gouden<br />
Bruidspaar gegeven werden, doch wij gaan ze stilzwijgend<br />
voorbij, daar ze minder tot onze geschiedenis behooren ; slechts<br />
zij vermeld, dat er bij de feestvoorstelling in den Schouwburg<br />
en bij de allegorische optocht een voornaam deel aan Nederland's<br />
historie was gewijd. Jammer slechts, dat z66 korten tijd<br />
na het gouden huwelijksfeest de droeve treurmare Nederland<br />
bereikte, dat eene Vorstin, die voortdurend getoond had een<br />
ruim hart en eene milde hand te bezitten voor haar Vader-<br />
land en hare vroegere Landgenooten, ter eeuwige ruste ingegaan<br />
was !<br />
Nadat de beide Vorstinnen bij het te water laten van<br />
het ramtorenschip „Koningin Wilhelmina" en het aandeel, dat<br />
zij namen in het eeuwfeest der Rijdende Artillerie, van hare<br />
voortdurende belangstelling in alles, wat leger en vloot betrof,<br />
op nieuw hadden doen blij ken, vertrokken zij den 4den Mei naar<br />
het buitenland. Bij de doorreis over Ludwigsburg werden de<br />
Koninginnen aan het Station verwelkomd door den Koning en<br />
de Koningin van Wurtemburg, die het Koninklijk slot tot<br />
haar verblijf inruimden. Na een bezoek aan Stuttgart, werd de<br />
reis naar het schilderachtige Flims voortgezet, waar Hare Majesteiten<br />
in de bekoorlijke villa Silvana intrek namen.<br />
Gedurende het verblijf aldaar overleed Vorst George van<br />
Waldeck-Pyrmont, de Vader der Koningin-Regentes. Met het<br />
oog op den gezondheidstoestand der jeugdige Koningin, zag de<br />
Regentes of van haar Qorspronkelijk voornemen om de ter aarde<br />
bestelling te Arolsen persoonlijk bij te wonen, waarom luitenantgeneraal<br />
Graaf Dumonceau ter vertegenwoordiging Harer Majesteiten<br />
zich naar Waldeck begaf. Straks, nadat het verblijf te<br />
Flims zijn versterkenden invloed krachtig op de jonge Koningin<br />
had doen gelden, werd de terugreis over Arolsen genomen,<br />
waar de Koningin-Regentes een bezoek aan het familiegraf te<br />
Rhoden aflegde,
302 DE NIEUWE yAANDELS.<br />
Ofschoon het buiten ons doel ligt, alle bezoeken van Hare<br />
Majesteiten te vermelden, zoo mogen wij toch een plechtigheid<br />
als die, welke den 2isten September 1893 plaats had, niet met.<br />
stilzwijgen voorbijgaan. De vaandels, standaarden en banieren<br />
van ons Leger hadden, en in den tiendaagschen veldtocht en<br />
door den tand des tijds zooveel geleden, dat hernieuwing daarvan<br />
hoogst noodzakelijk heeten mocht. Het was ongetwijfeld<br />
een goede gedachte om deze handeling, die voor den soldaat<br />
steeds heilig blijven moet, aangezien hij aan het vaandel zijn<br />
trouw heeft verpand, op plechtige wijze te doen plaats hebben,<br />
te meer daar de oude versierselen aan de nieuwe standaards<br />
moesten bevestigd worden. En ook hierin toonden Hare Majesteiten<br />
het prestige van het legervaandel hoog te willen houden,<br />
toen zij besloten, dat de Koningin zelve de nieuwe vaan-<br />
dels uitreiken zou. 't Was een schitterend gezicht, toen daar<br />
den i2den September 1893, benevens het geheele garnizoen<br />
der Residentie, afdeelingen ,van alle Infanterie- en Cavallerieregimenten<br />
op het Malieveld te 's-Gravenhage geschaard stonden,<br />
met hunne hoofdofficieren in groot uniform en een schare<br />
genoodigden. Van de laatsten vermelden we alleen den gepensioneerden<br />
luitenant-generaal Van der Heyden, den man, die<br />
zoo krachtig bijgedragen had tot herstel van ons prestige in<br />
Atjeh. Duizenden toeschouwers hadden zich om de afgezette<br />
ruimte geschaard, en te water en te land zag men rondom het<br />
veld stellaadjes en tribunes met een dichte menigte bezet. Twaalf<br />
onderofilcieren hadden zich met nieuwe vaandels en standaards<br />
te midden der opgestelde regimenten geplaatst. Korten tijd<br />
nadat de Minister van Oorlog, de heer Seyffardt, de troepen<br />
had geinspecteerd, gingen luide juichkreten uit de menigte op<br />
en onder 't geroffel van de trom en de tonen van het Wilhelmus,<br />
werd de Koninklijke Standaard geheeschen. Hare Majestei-<br />
ten reden het Malieveld binnen, waar zij door den Minister en<br />
de Generaals ontvangen werden, Onder het gejubel der toeschouwers<br />
inspecteerden Hare Majesteiten de troepen. Daarna<br />
nam de plechtigheid een aanvang. Met de woorden : „Ik stel<br />
het op hoogen prijs, aan u 't nieuwe vaandel te mogen uitrei-
HET MALIEVELD. 303<br />
ken voor uw regiment, met mijn besten wensch voor dat regiment,"<br />
overhandigde de Koningin het nieuwe vaandel aan elk<br />
der regiments-commandanten, terwijl zij aan dat van het regiment<br />
Grenadiers en Jagers met eigen hand het Metalen Kruis<br />
bevestigde, dat, door Koning Willem II zelf gedragen, door<br />
Koning Willem III aan dat regiment was vereerd. Het zevende<br />
regiment ontving aan het nieuwe vaandel de medaille<br />
der Citadel van Antwerpen, eerstelijk gedragen door generaal<br />
Chasse, en in 1857 door den Kroonprins aan het vaandel geschonken.<br />
Het is een treffend gezicht, inzonderheid voor den Nederlandschen<br />
krijgsman, „die kleine handen, het kruis aanvattende,<br />
dat, uit veroverde vuurmonden vervaardigd, voor 62<br />
jaar en 9 dagen op de borst van den toenmaligen Kroonprins,<br />
en den ioden April 1849 door wijlen Prins Hendrik aan het<br />
Grenadiers-vaandel gehecht was ; de fijne vingers, nauwkeurig<br />
volgens de aangegeven wijze het oranjezijden lint om den<br />
vaandelstang windende en daarna flink vaststrikkende ; die<br />
kinderlijke blik, der toeziende Moeder vragende : of zoo het<br />
eereteeken goed hangt ? Wie waagt het gevoel weer te geven,<br />
dat zich van veler harten meester maakte ? Het was een<br />
aandoenlijk, een heilig oogenblik I" Straks rees de Koningin-<br />
Regentes op en sprak :<br />
„Officieren, onderofficieren, korporaals en soldaten ! De<br />
plechtigheid, waarvoor wij bier tezamen zijn gekomen, geeft<br />
mij eene welkome aanleiding om u de verzekering te geven der<br />
oprechte gehechtheid van de Koningin en van mij aan 't leger.<br />
God geve, dat de nieuwe vaandels en standaards, zooeven<br />
door de Koningin uitgereikt, slechts in tijden van vrede en<br />
voorspoed mogen gedragen worden als het zinnebeeld van datgene,<br />
wat ons alien heilig is : de eer van het leger, dat is de<br />
eer van het Vaderland !<br />
Maar indien ooit — wat God verhoede — een zwaardere<br />
taak van u mocht worden gevraagd, dan, ik ben er van overtuigd,<br />
zal geen offer u te groot zijn voor de handhaving van<br />
ons onafhankelijk volksbestaan,
304 DE AANSPRAKEN.<br />
Niemand onzer zal voorzeker dit plechtig oogenblik ooit<br />
vergeten, toen Neérland's jonge Koningin, omringd door een ge-<br />
trouw leger en ten aanschouwe van een getrouw Volk, de<br />
nieuwe vaandels uitreikte.<br />
„Die vaandels, gij zult ze hoog houden, onder alle omstandigheden,<br />
tot eer van ons Volk, tot heil onzer Koningin en<br />
van het ons alien zoo dierbaar Vaderland !"<br />
Onmiddellijk daarop antwoordde de Minister :<br />
„Majesteiten I Het is mij een onschatbaar voorrecht, aan<br />
Uwe Majesteiten, namens het leger, eerbiedig en oprecht dank<br />
te mogen betuigen voor de groote eer, zooeven aan de landmacht<br />
bewezen.<br />
Het plechtig oogenblik van de uitreiking der nieuwe vaandels<br />
en standaards, door de hand van Neèrland's beminde,<br />
jeugdige Koningin, en van de hoog gewaardeerde toespraak<br />
onzer geliefde Koningin-Regentes, zal ons onvergetelijk zijn.<br />
Wij zullen die vaandels bewaren als een heilig onderpand<br />
van onze Koningin, in tijden van vrede en voorspoed, maar<br />
ook — mocht het noodig zijn — in de ure des gevaars.<br />
Dan zal de aanschouwing van die vaandels ons bezielen<br />
tot navolging van de groote daden, waarin de Vorsten uit ons<br />
dierbaar Stamhuis van Oranje-Nassau sinds eeuwen ons zijn<br />
voorgegaan.<br />
Rondom die vaandels geschaard, zullen wij steeds onzen<br />
plicht doen, tot heil des Volks, tot eer van Koningin en Vaderland.<br />
Wij alien, hier tegenwoordig, bezegelen deze belofte met<br />
den uitroep :<br />
„Leve de Koningin ! Leve de Koningin-Regentes !"<br />
Krachtig zette de muziek 't Wilhelmus in, maar te vergeefs :<br />
het werd overstemd door 't „Leve de Koningin ! Leve de Koningin-Regentes<br />
!" der troepen en 't gejuich der duizenden toeschouwers.<br />
De Koningin-Regentes hechtte blijkbaar zoo groote<br />
waarde aan de militaire plechtigheid, dat Zij een bekwaam<br />
kunstschilder opdroeg daarvan een teekening te maken. Dien<br />
zelfden dag noodigde Hare Majesteit onderscheidene militaire
NAAR ZEELAND. 205<br />
autoriteiten aan Haren disch en des avonds kroonde een schitterend<br />
vuurwerk v6Or het Kurhaus te Scheveningen den schoonen<br />
en gedenkwaardigen dag.<br />
Nadat het aan Haarlem's Flora beloofde bezoek was gebracht,<br />
vertrokken de Vorstinnen naar Zwitserland, om eenigen<br />
tijd in de Villa Wilhelmina te Vulpera verblijf te houden. In<br />
Augustus 1894 maakten Zij zich gereed Zeeland te bezoeken.<br />
Men moet de Zeeuwen kennen in hunne liefde tot het Oranje-<br />
huis — en wie ze niet kent, sla er de historiebladen op na —<br />
om te kunnen beseffen, welk een vreugde deze tijding in de<br />
Provincie bracht, die steeds vooraan had gestaan, wanneer het<br />
er op aankwam de leden van het Vorstenhuis in het Vaderland<br />
welkom te heeten. Nauwelijks was het voorgenomen bezoek<br />
ter kennis van het publiek gebracht, of aanstonds werd<br />
het plan gevormd, Hare Majesteit de Koningin eene eigenaardige<br />
hulde te brengen door meisjes van Harer Majesteit's leeftijd<br />
in de onderscheidene kleederdrachten der Provincie, terwij1<br />
de gemeente Vlissingen zich voorstelde om het verplaatste<br />
standbeeld van Neerland's grootsten zeeheld, Michiel Adriaansz.<br />
de Ruyter, op nieuw feestelijk te onthullen bij gelegenheid van<br />
het bezoek der Vorstinnen. Geen wonder, dat en in Middelburg<br />
en in Vlissingen, waar men in de laatste 30 jaren bij na<br />
geen enkele maal de eer van een vorstelijk bezoek had mogen<br />
genieten, alle handen in de weer waren om het onthaal recht<br />
feestelijk te maken, en zulks ondanks het verzoek van Hare<br />
Majesteit om de ontvangst zoo eenvoudig mogelijk te doen<br />
zijn. Schitterend, in een woord, was de versiering van de<br />
stad, vooral van de Abdij, dat fiere overblijfsel van Zeeland's<br />
bloeiend en roemrijk verleden, waar de Koninginnen verblijven<br />
zouden in 't paleis van den Commissaris der Koningin. Schoone<br />
antieke eerepoorten verhieven zich aan den ingang van straten<br />
en pleinen, en rijke bloementooi ging hand aan hand met de<br />
weelderige lijnen, die straks een zee van licht zouden uitstralen.<br />
Helaas ! „alsof de Zeeuwsche stroomen zich naar 't luchtruim<br />
hadden verplaatst en ze hun zegenrijken inhoud over het land<br />
Dl. VIII. 20
306 IN MIDDELBURG.<br />
wilden uitstorten," zoo viel de regen nog aan den vooravond<br />
van den feestelijken dag in stroomen neder ; maar zie, den velgenden<br />
morgen, den 2lsten Augustus, brak het Oranjezonnetje<br />
door, dreef de grauwe wolken uiteen en wierp haar vroolijke<br />
stralen op het bebloemde en gevlagde Middelburg. Reeds bij<br />
aankomst aan het eerste station op Zeeuwsch grondgebied, wet...<br />
den Hare Majesteiten verwelkomd door den Commissaris der<br />
Koningin, en te 12 uren ongeveer stoomde de Koninklijke<br />
trein het Station te Middelburg binnen. Een daverend hoera !<br />
steeg uit de duizenden op, die zich in de nabijheid van het<br />
Station geschaard hadden, toen men de Vorstinnen op het<br />
perron van den salonwagen zag staan. Eene eerewacht van<br />
de Schutterij met muziek was aan het Station opgesteld, waar<br />
de Vorstinnen in de weelderig getooide receptie-salon ontvangen<br />
werden door Burgemeester en Wethouders, de Gedeputeerde<br />
Staten en vele autoriteiten, en Haar sierlijke ruikers aangeboden<br />
werden. Het was den Zeeuwen te veel vreugde, toen zij<br />
daar de beide Vorstinnen in hun midden zagen, en in het eerst<br />
was het doodelijk stil, toen zij in het rijtuig traden. Maar<br />
weldra was de band der aandoening, die de tong gebonden<br />
hield, gebroken ; een storm van geestdrift baande zich lucht<br />
en zette zich voort door de straten, totdat de vorstelijke Stoet<br />
de Abdij had bereikt, waar de eerewacht uit de Middelburgsche<br />
burgers met haar vaandel opgesteld stond, de stafmuziek<br />
zich deed hooren en de Vorstinnen op nieuw ruikers aangeboden<br />
werden. De geestdrift steeg ten top, toen de beide Vorstinnen<br />
zich vOor de ramen aan het opgetogen yolk vertoonden.<br />
Straks, nadat de Koninginnen zich een weinig hersteld<br />
hadden van de reis, schaarden zich 40 kinderen uit alle standen<br />
der burgerij vOor de Abdij en, begeleid door de muziek<br />
der Schutterij, klonk de bede omhoog :<br />
„God onzer Vaadren ! Uw heilige zegen<br />
Dale op Neerland's Vorstinnen steeds neer 1<br />
Geef, dat de liefde van alien Haar deel zij,<br />
Leid Haar in voorspoed naar Zeeland vaak weer !"
AAN DEN FEESTDISCH. 307<br />
Nog onderscheidene liederen werden door de kinderen gezongen,<br />
waarvoor de kleinen den lof en den dank van Hare<br />
Majesteiten inoogstten. Nu voerde eene Commissie uit Zeeland's<br />
notabelen een tal van dertig jonge meisjes, in de eigenaardige<br />
kleederdracht van haar eiland en landstreek, in de salon der<br />
Vorstinnen, waar der jonge Koningin eene collectie sieraden<br />
aangeboden werden, die tot het Zeeuwsch kostuum behoorden :<br />
een beugeltasch, knipbeurs en pepermuntdoosje in zilver, zeldzame<br />
gouden haarnaalden, ceintuurgespen, enz. De Koningin-<br />
Regentes bracht den dank harer Dochter over voor „dit heerlijk<br />
souvenir, een blijvende herinnering aan Zeeland," maar<br />
nog aangenamer dan deze waardeering was zeker het feit, dat<br />
de jeugdige Koningin terstond de beugeltasch aangespte. De<br />
verschillende kleederdrachten werden door de Vorstinnen met<br />
belangstelling opgenomen en in dank aanvaardden Zij de photographien<br />
der meisjes, in een album vereenigd. Green wonder,<br />
dat de jonge meisjes bij haar rijtoer door de stad straks veel<br />
bekijks lokten.<br />
Toen de Vorstinnen in den namiddag een rijtoer door de<br />
stad maakten en daarbij het schoone Stadhuis in oogenschouw<br />
namen, werden zij door een koor van meisjes verwelkomd, die<br />
bloemen strooiden onder het zingen van welkomstzangen. Eindelijk<br />
zaten de Vorstinnen in de schoone, historische Statenzaal<br />
der Abdij aan bij den feestdisch, hun door Zeeland's Staten<br />
aangeboden. Voorzeker, de Commissaris der Koningin had<br />
recht om te verklaren :<br />
„Uwe Majesteiten zullen niet vele uren in dit gewest kunnen<br />
vertoeven zonder de diepe waarheid te erkennen van het<br />
vorstelijk getuigenis, door Zijne Majesteit den Koning bij Zijn<br />
intocht in Middelburg op 2I Mei 1862 uitgesproken : „De bevolking<br />
der Zeeuwen heeft van oudsher onder al het lief en<br />
leed des Vaderlands steeds getoond, trouwe aanhangers van<br />
het Huis van Oranje te zijn.<br />
Die trouw en gehechtheid zijn in het hart der Zeeuwen<br />
geplant door de geschiedenis der eeuwen. Trouwens, geheel<br />
Nederland gevoelt, dat ons Koninklijk Huis nog iets meer is
308 VERKLARINGEN.<br />
dan de uitdrukking van het monarchale beginsel hier te lande.<br />
leder gevoelt, dat het Huis van Oranje steeds is geweest het<br />
symbool van Neerland's onafhankelijkheid en de waarborg der<br />
volksvrijheid."<br />
Even zeker mocht de redenaar het in naam van 't Zeeuwsche<br />
yolk uitspreken : „Wij wenschen Uwe Majesteit dank te<br />
brengen voor de zorg, welke Zij draagt om onze Koningin op<br />
te leiden voor de zware taak, die Hare Majesteit later zal<br />
worden opgelegd, en de verzekering te geven, dat Uwe Majesteit<br />
de liefde der Zeeuwen heeft veroverd en steeds bij hen<br />
hooge waardeering zal vinden. Aan Uwe Majesteit de Koningin<br />
zij het mij veroorloofd de toezegging te geven, dat de<br />
moeilijke taak, die Hare Majesteit wacht, door de liefde van<br />
Haar yolk zal worden verlicht en dat _Hare Majesteit, waar<br />
Zij hulp en steun wacht, bij de Zeeuwen, van elken rang en<br />
stand, de trouwste lijfwacht zal vinden, die ergens ter wereld<br />
te vinden is."<br />
Met daverende toejuichingen werd deze verklaring begroet,<br />
doch niet minder steeg de geestdrift, toen de Koningin-Regentes<br />
in Haar antwoord betuigde :<br />
„Ik weet, hoe zeer de gevoelen van trouw en gehechtheid<br />
der Zeeuwen aan het Huis van Oranje, gevoelens, welke ook<br />
de overleden Koning zoo hoog waardeerde, in geheel Zeeland<br />
van oudsher bestaan, en indien de ontvangst, ons heden ten<br />
deel gevallen, mij met groote dankbaarheid vervult, dan is<br />
het vooral daarom, omdat het mfj een bewijs is, dat de Ko.<br />
ningin, bij de moeilijke taak, die Haar wacht, zal kunnen rekenen<br />
op de trouw, den steun ook van de bewoners dezer schoone<br />
Provincie.<br />
Bij de gewichtige taak, welke mij werd opgelegd, is het<br />
mij een gevoel van groote voldoening te weten, dat de getrouwe<br />
aanhangers van het Huis van Oranje ook mij hunne<br />
genegenheid niet onthouden.<br />
Deze overtuiging geeft mij moed, voort te gaan op den<br />
weg, mij door het vertrouwen van het Nederlandsche Volk aangewezen,<br />
en geeft mij de zekerheid, dat ook het Zeeuwsche
DOOR WALCHEREN. 309<br />
yolk van geheeler harte zal bijdragen om de zware taak, die<br />
mijne Dochter wacht, door liefde en steun te verlichten en dat<br />
het de oude trouw aan Oranje nooit zal verloochenen.<br />
God zegene uwe Provincie en de Zeeuwen in ruime mate !<br />
Ik stel u voor, met mij een dronk te wijden aan den<br />
bloei en den voorspoed van Zeeland en aan het welzijn van<br />
alle Zeeuwen !"<br />
In gemoede, de Koningin-Regentes wist de gevoeligste<br />
snaren te roeren in de harten Harer onderdanen 1<br />
Schitterend was de verlichting aan den avond, waaronder<br />
vooral die van het Stadhuis, de Abdij en het Droogdok zich<br />
onderscheidden. Bij 't laatste riep de illuminatie den vorm van<br />
het oude schip „Luctor et Emergo" uit den Geuzentijd in de<br />
herinnering terug. Met blijkbaar welgevallen namen de Vorstinnen<br />
dan ook een en ander in oogenschouw. Duizenden verdrongen<br />
zich door de verlichte straten, en de van her- en derwaarts<br />
toegestroomde vreemdelingen benijdden Vorstin en Volk,<br />
die zoo ongekunsteld en ongedwongen met en onder elkaAr<br />
feestvieren konden. Trouwens, we zouden haast zeggen : Indien<br />
de Koninginnen zich onder de Zeeuwen niet thuis gevoelen<br />
konden, in naam der historie, waar zouden zij 't dan kunnen ?<br />
tij den rijtoer door Walcheren moeten de huldebewijzen,<br />
die de verschillende gemeenten de Vorstinnen als om strijd<br />
boden, Hare Majesteiten van de trouw der plattelandsbevolking<br />
overtuigd hebben. Eigenaardig was de vraag van een der Burgemeesters,<br />
die zich tot de Koningin-Regentes richtte met de<br />
woorden : „Valt het Uwe Majesteit nog al mee ?" — „O ja,<br />
bijzonder I" was het antwoord op de welgemeende vraag. Het<br />
Koninklijk rijtuig was met bloemruikers als beladen, schitterend<br />
waren de versieringen, overal aangebracht, en de ontvangst<br />
te Domburg kroonde den tocht. Bij den terugkeer te<br />
Middelburg werd Hare Majesteit een prachtig schilderij, het<br />
schoone Middelburgsche Stadhuis voorstellende, aangeboden, en<br />
namens het gemeentebestuur van Aardenburg een album met<br />
een 30-tal gezichten uit de Provincie.<br />
Den volgenden dag begroette Vlissingen de Vorstinnen.
310 IN VLISSINGEN.<br />
Een revue van oorlogssehepen op de Schelde bij de Wielingen<br />
opende de feestelijkheden, waarna de Koninginnen zich andermaal<br />
naar de stad begaven, waar Haar een dejeuner aangeboden<br />
werd en waaraan mede door den Gouverneur van Vlaanderen<br />
werd deelgenomen. Herinnerde de Burgemeester in zijn heildronk<br />
de Vorstinnen aan de zoo dikwerf gebleken buitengewone<br />
gehechtheid van de gemeente Vlissingen aan het aloude<br />
Vorstenhuis, de Koningin-Regentes beantwoordde dit met de<br />
woorden :<br />
„Terecht werd door u, Mijnheer de Burgemeester ! gewezen<br />
op den alouden band tusschen Oranje en Vlissingen ; wat<br />
het verleden te samen hechtte, zal de toekomst zeker niet ver-<br />
breken, en wij zijn overtuigd, dat de trouw en gehechtheid aan<br />
het Oranjehuis yoortleeft in de harten van de inwoners dezer<br />
stad. Bewijzen van liefde en trouw, zij worden toch voorzeker<br />
niet onthouden en de wijze, waarop oud en jong, arm en rijk<br />
ons eene hartelijke ontvangst voorbereidden, heeft ons zeer getroffen.<br />
De herinnering, welke wij van ons bezoek aan Vlissingen<br />
bewaren, Ica') niet anders dan eene dankbare zijn.<br />
Mijne Heeren ! Ik stel u voor te drinken op den bloei van<br />
de Stoomvaartmaatschappij „Zeeland," die schoone stichting<br />
van den betreurden Prins Hendrik der Nederlanden ; op den<br />
voorspoed onzer Staatsspoorwegen en van de Maatschappij, aan<br />
wier goede zorgen de exploitatie is toevertrouwd, en eindelijk<br />
op het hell, het geluk en de toekomst van deze oude, trouwe<br />
stad en het welzijn van hare inwoners."<br />
Na de officieele ontvangst ten Raadhuize, waar een twintigtal<br />
meisjes bloemen strooiden, bezichtigden de Vorstinnen<br />
de tentoonstelling van oudheden, in betrekking tot het leven<br />
van M. Azn. de Ruyter, waarbij de jeugdige Koningin de doorslaande<br />
bewijzen gaf, volkomen op de hoogte van de historie<br />
te zijn en waar aan Hare Majesteiten een sierlijke oorkonde<br />
aangeboden werd. Ondanks het ongunstige weder begaven<br />
Hare Majesteiten zich naar den Noordzeedijk, waar het verplaatste<br />
standbeeld van Vlissingen's grooten zoon zou onthuld<br />
worden en waar een koor van 800 schoolkinderen, onder bege-
DE ON THULLING. 3 1 I<br />
leiding van een muziekcorps, eene cantate ten gehoore bracht.<br />
Na een aanspraak van den Voorzitter van het Departement tot<br />
Nut van 't Algemeen, volvoerde Hare Majesteit de plechtigheid<br />
der onthulling, en legde een sierlijken lauwerkrans, op welks<br />
oranjelinten Hare initialen aangebracht waren, aan den voet<br />
van het standbeeld neder. Eene of beelding in zilver van het<br />
standbeeld, op marmeren voetstuk, werd namens de bewoners<br />
der stad der Koningin aangeboden. Bij het teekenen van 'de<br />
oorkonde aer onthulling, verontschuldigde de jeugdige Koningin<br />
zich over Haar slecht schrift, zeggende, dat zij zenuwachtig<br />
was. De Burgemeester meende echter, dat hieraan veeleer de<br />
regen schuldig stond.<br />
„Ja," was bet kinderlijk antwoord, „Ik ben zoo nat als.<br />
een goes !"<br />
Maar geen regen of wind konden Hare Majesteiten weerhouden,<br />
een rijtoer door de stad te doen en zelfs stil te hou-<br />
den om den optocht te zien passeeren, waaraan vele deputatien<br />
deelnamen. Ondanks de stortbuien begaven de Vorstinnen<br />
zich nog voor een wijle naar het Badhuis, van waar Zij<br />
naar Middelburg terugkeerden, om daar per telegraaf een hartelijke<br />
dankbetuiging naar Vlissingen te zenden voor alien, die<br />
de stortbuien getrotseerd hadden om Hare Majesteiten te be_<br />
groeten : aan de stad, die zulke buitengewone blijken van geestdrift<br />
had gegeven gedurende Haar bezoek.<br />
Den volgenden dag werd, benevens vele andere bezoeken<br />
in de hoofdstad, ook de Nieuwe Kerk in oogenschouw genomen,<br />
welke voor die gelegenheid smaakvol versierd was, terwij1 het<br />
graf van de Evertsens rijk met bloemen en groen getooid was.<br />
De Koningin legde ook bier een palmtak ne6r als een hulde<br />
aan Zeeland's wakkere zonen. Des avonds wachtte de Vorstinnen<br />
een feestmaal, door het Gemeentebestuur in de raadzaal<br />
van het Stadhuis aangeboden. War werden door den Burge-<br />
meester gevoelige woorden tot de Vorstinnen gericht, die de<br />
Koningin-Regentes beantwoordde met de verklaring :<br />
„Tot het verleden zal weldra ook behooren het bezoek<br />
aan uwe Stad en deze Provincie, maar wat voorzeker blijven
312 NAAR DEN HELDER.<br />
zal, bij u en bij ons, het is, ik ben er van overtuigd, de herinnering<br />
aan deze dagen ; wat niet zal voorbijgaan : het is de<br />
oude, beproefde trouw der Zeeuwen aan het Huis van Oranje.<br />
Ilc wensch u geluk met den geest uwer bevolking en ik<br />
vertrouw, dat de band tusschen Oranje en Zeeland in deze dagen<br />
nog is versterkt."<br />
Na het feestmaal reden de Vorstinnen nog eenmaal door<br />
de 'schitterend verlichte stad en bewonderden den gondeltocht<br />
door de vaarten en het slot van het vuurwerk, vanwege de<br />
Gemeente ontstoken. Den volgenden morgen vertrokken de Koninginnen,<br />
belovende Haar bezoek te zullen hervatten. Goes,<br />
welks inwoners zich per adres tot Hare Majesteiten hadden<br />
gewend met verzoek, ook hunne stad met een bezoek te ver-<br />
eeren, moest zich ditmaal troosten met een kart oponthoud<br />
van den Koninklijken trein aan 't versierde Station. Een depu-<br />
tatie uit den Gemeenteraad bracht de hulde der Gemeente aan<br />
de Vorstinnen over, twee weesmeisjes boden Haar ruikers aan<br />
en een woo-tà1 schoolkinderen zongen een toepasselijk lied. ZOO<br />
ging .het langs den ganschen weg door het Zuiden en straks<br />
bewezen rijke geschenken, eervolle onderscheidingen en vorstelijke<br />
giften aan armen en weezen, dat ook thans de liefde<br />
niet van eene zijde gekomen was.<br />
Van het Zuiden naar het Noorden ! Den T2den September<br />
1894 zou op de reede van Texel door de Koninginnen eene<br />
revue over de vloot gehouden worden, waardoor Hare Majesteiten<br />
ook aan de Marine het bewijs Harer vorstelijke waardeering<br />
wilden schenken. Zooals van zelf spreekt, bereidde men<br />
zich in Den Helder ingespannen voor om de Koninginnen<br />
waardig te ontvangen, die tevens een bezoek wenschten te<br />
brengen aan de stad en inzonderheid aan het Koninklijk Instituut<br />
voor de Marine. Vooral het zeldzame schouwspel der<br />
revue had duizenden vreemdelingen naar de gemeente gelokt,<br />
en het anders zoo stille Den Helder was vol Leven en beweging<br />
! Vroeg in den morgen reeds stonden duizenden bij duizenden<br />
zich te verdringen op het plein voor het Station en daar<br />
tusschen maakte de schilderachtige kleederdracht der Noord-
DE REVUE.<br />
Hollandsche vrouwen een prachtig effect. Tegen 11 uren reed<br />
de Koninklijke trein het Station binnen, doch, al had reeds<br />
den ganschen morgen het „hoera !" en „Oranje boven !" der<br />
schare weerklonken, het gevoel maakte zich thans meester van<br />
de menigte en bij de eerste aanschouwing heerschte er eene<br />
indrukwekkende stilte. Nauwelijks echter vertoonden de Vorstinnen<br />
zich na de officieele begroetingen in de prachtig versierde<br />
wachtkamer van het Station daar buiten, of een storm<br />
van toejuichingen brak los. Allereerst begaven Hare Majesteiten<br />
zich naar de legplaats van het pantserschip „Koningin Wilhelmina<br />
der Nederlanden," dat door hen bezichtigd werd.<br />
„Maar, Commandant," vraagde de Koningin aan den kapi-<br />
tein ter zee, Zeegers Veeckens, die Haar rondleidde, „waar<br />
moeten toch al die menschen slapen ?" terwijl zij naar de matrozen<br />
aan boord wees. Zij zag toch nergens ledekanten of<br />
bedsteden ! De Commandant wilde Hare Majesteit eens even<br />
toonen waar dezen des avonds bleven en zocht een matroos<br />
313<br />
uit, om Hare Majesteit to laten zien, hoe Janmaat ter kooi<br />
ging. In een oogenblik was de hangmat ter plaatse en de<br />
matroos kroop er in. — Van daar voerde het stoomjacht de<br />
Valk de Vorstinnen naar de plaats, waar de revue zou plaats<br />
hebben. Het was een schoone aanblik, dat dertigtal oorlogsschepen<br />
op de wijde, groengetinte zee, door de heldere zonnestralen<br />
beschenen en zich afteekenend tegen een helder blauwen<br />
hemel, en daar ginds op den dijk die duizenden menschen,<br />
hunne bewondering in luide kreten uitende. Onder het dreunen<br />
van het geschut kwam de Valk ter plaatse en inspecteerden<br />
de Vorstinnen de oorlogsbodems. Een watermijn werd ontstoken,<br />
een waterkolom rees als een reusachtige fontein in de<br />
lucht, en onder het geschal der marine-muziek stoomden en<br />
wendden zich de trotsche zeekasteelen dooreen !<br />
Te half vier was de revue afgeloopen, waarop een bezoek<br />
gebracht werd aan het Instituut voor de Marine, waar de<br />
adelborsten op het voorplein onder de wapenen geschaard stonden.<br />
De geheele inrichting werd door Hare Majesteiten in<br />
oogenschouw genomen en met belangstelling zagen de Vorstin-
3 1 4<br />
DE MILITAIRE ACADEMIE.<br />
nen naar de historische gedenkstukken, hier verzameld. Van<br />
hier werd een rijtoer door de feestelijk getooide Stad gemaakt.<br />
Bij het telegraafkantoor stonden goo schoolkinderen, die de<br />
Vorstinnen eene feestcantate toezongen, opzettelijk voor deze<br />
gelegenheid vervaardigd ; zoo ook zongen mannenkoren Hare<br />
Majesteiten en bij de Hervormde Kerk en bij de Synagoge<br />
welkomstliederen toe. Tegen 6 uren vertrokken Hare Majesteiten<br />
weder, terwij1 de kanonnen der forten Haar een donderend<br />
afscheid toeriepen. De Marine had de Koningin een model van<br />
het naar Haar gedoopte schip aangeboden, en bij het vertrek<br />
vonden Hare Majesteiten in den salonwagen een sierlijk album<br />
met stadsgezichten, een hulde van het Bestuur van het Badpaviljoen.<br />
Bij een ramp op de „Guinea" was de luitenant ter<br />
zee Eybergen gekwetst, even als de milicien Lap. De eerste<br />
ontving van de Koninginnen een kistje fijne vruchten en den milicien<br />
werd een photografisch portret van de Koninginnen in het<br />
Hospitaal gezonden met een fraaien welgevulden sigarenkoker,<br />
voorzeker, bewijzen van hartelijke belangstelling, waardoor de<br />
Vorstinnen de harten van velen voor zich veroverden. De gondeloptocht<br />
en het watervuurwerk mochten velen bij den aanblik<br />
streelen — doch Den Helder had zijne Koninginnen binnen de<br />
poorten gezien, en dat was wel het glanspunt van den dag.<br />
En op zulk een bezoek zou Breda, op zulk eene eere<br />
zou de Militaire Academie niet jaloersch zijn ? Inderdaad, de<br />
Vorstinnen gevoelden het, en weldra ontving het Gemeentebestuur<br />
bericht, dat de Vorstinnen den 25sten September de Stad<br />
en in het bijzonder de Academie dachten te bezoeken. Een<br />
lauwerkrans met zich voerende, die straks zou neérgelegd worden<br />
op het graf te Ginneken, waar de Nederlanders rustten,<br />
die bij Antwerpen gesneuveld waren, verlieten de Vorstinnen<br />
in den vroegen morgen van den 2sten het vorstelijk 's Gravenhage,<br />
om zich naar Breda te begeven. Na eenig oponthoud<br />
te Rotterdam, waar de Koningin zich op het balcon van den<br />
salonwagen vertoonde aan de duizenden, die zich naar het<br />
Station begeven hadden om Haar daar te begroeten, bevonden<br />
Hare Majesteiten zich reeds te half elf in hct schitterend ver-
IN DE STAD. 3 1 5<br />
sierde Breda, waar inderdaad arm en rijk al hun krachten ingespand<br />
hadden om de Vorstinnen te toonen hoe zeer men het<br />
hooge bezoek op prijs stelde. Ja waarlijk, de straten met hare<br />
antieke eerepoorten, de woningen met hare draperien, guirlandes<br />
en sierplanten, vormden een eenigen tool. Nadat de Vor-<br />
stinnen door den Burgemeester verwelkomd waren en Haar<br />
namens de Gemeente ruikers aangeboden waren, werd de Mili-<br />
taire Academie bezocht, waar de Koninginnen de gelederen<br />
der Cadetten langs reden, die gewapend opgesteld waren en<br />
voor Hare Majesteiten defileerden, waarna de geheele Inrich •<br />
ting door de Vorstinnen bezichtigd werd, met ongeveinsde<br />
belangstelling voor het gebouw met zijne antieke interessante<br />
zalen. Hier werd Haar namens het Cadettenkorps een blauw<br />
satijnen kussen aangeboden, waarop in -nielle het gebouw gegraveerd<br />
was met toepasselijke inscriptien en ornamentiek. Na<br />
met aandacht eenige lessen gevolgd te hebben, trokken Hare<br />
Majesteiten zich voor een oogenblik terug in de smaakvol voor<br />
Haar ingerichte boudoirs. Daarna boden Hare Majesteiten aan<br />
een 40-tal genoodigden een lunch aan, waarbij de militaire autoriteiten<br />
en de vertegenwoordigers der Gemeente en van de<br />
Academie, ook een tweetal Cadets, enz. aanzaten. Bij het bin-<br />
nentreden der zaal ontvingen de Vorstinnen van twee jonge<br />
dames fraaie ruikers. Te midden van den weelderigen disch,<br />
merkte men den schotel met Begijnenrijst op, het draditioneel<br />
gerecht, dat steeds de tafel sierde, wanneer een teig uit het<br />
Huis van Oranje te Breda aanzat. Nauwelijks was de tafel geopend,<br />
of de Koningin-Regentes nam het woord, en treffend<br />
vooral was de herinnering aan hetgeen in de laatste dagen<br />
uit Lombok bericht was :<br />
„Uwe gedachten en de mijne," zoo sprak de Vorstin,<br />
„gaan ginds naar Indie en wij gedenken de dapperen, die in<br />
de Indische ooriogen hun leven veil hadden en offerden voor<br />
de belangen van het Vaderland. Ik acht mij gelukkig, eene<br />
gelegenheid te vinden om openlijk hulde te kunnen brengen<br />
aan hen, die in Indie, in Atjeh en op Lombok, streden voor<br />
de eer onzer wapenen, hulde te kunnen brengen aan de nage-
316 HET BAGIJNHOF.<br />
dachtenis van hen, die hun jeugdig leven lieten in een eervollen<br />
strijd. Toen weinige weken geleden zoovele, helaas ! en zoo<br />
jeugdige levens werden geofferd in een onverhoedschen kamp,<br />
boden een groot aantal manschappen en officieren zich aan om<br />
hun gevallen kameraden te gaan vervangen en werd van eene<br />
geestdrift getuigd, welke ons officierskorps tot eer strekt. Ik<br />
grijp deze gelegenheid aan, om ook hun hiervoor hulde te<br />
brengen. Indien zulke voorbeelden worden gegeven door hen,<br />
die reeds de eervolle plaats verwierven, waarvoor hier en in<br />
het leger wordt gewerkt, dan mogen wij vertrouwen, dat ge-<br />
voelens van opofferende vaderlandsliefde worden aangekweekt<br />
bij alien, die zich voorbereiden voor de taak, hun in het leger<br />
toegedacht."<br />
Na den maaltijd volgden scherm-uitvoeringen en een militair<br />
assaut, waarop Hare Majesteiten in het rijtuig stegen, onder het<br />
vreugdegejuich der cadetten en der menigte, om de stad te<br />
bezichtigen. Een oogenblik werd stilgehouden aan het Spanjaardsgat<br />
bij de Bossche-poort, waar eenmaal het Turfschip<br />
van Van den Berg lag (1590), en nu een koor van schoolkinderen<br />
zich op een versierd schip opgesteld hadden, om de<br />
Koninginnen een welkomstgroet toe te zingen. Natuurlijk kon<br />
geen Oranjevorstin Breda bezoeken, zonder op het oude Bagijnhof<br />
te verschijnen, een langwerpig vierkant van huisjes en<br />
tuintjes met een kerkje in het midden, en dat zijn naam ontving<br />
van de heilige Begga, de dochter van Pepijn den Korten,<br />
van wie gezegd wordt, het gesticht te hebben. Betrekkelijk<br />
geruimen tijd vertoefden Hare Majesteiten op deze historische<br />
plek, waar zij door den pastoor van 't Hof rondgeleid werden en<br />
Haar menige antiquiteit werd getoond, o. a. ook de oorkonde,<br />
waarbij Prins Maurits de bagijnen sauvegarde in Breda en op<br />
deze plaats verleende. Onder het gejuich der menigte werd de<br />
tocht voortgezet langs het bisschoppelijk Museum, waar de<br />
Bisschop met zijne geestelijken in vol ornaat de Koninginnen<br />
begroette, naar de Groote Kerk, die en om haar architectuur<br />
en om hare praalgraven van Engelbert II van Nassau, den beroemden<br />
voorvader uit het Huis der Koningin, een bezoek ten
IN ALKMAAR. 317<br />
voile waard is. Nog vele inrichtingen werden daarna bezocht,<br />
en daarop keerden de Vorstinnen terug naar de Markt, waar<br />
een duizendtai kinderen, toen de Koninginnen zich onder het<br />
baldakijn voor het Stadhuis op 't bordes vertoonden, het Wilhelmus<br />
aanhieven, benevens een Koninginnelied, dat door de<br />
menigte daar omheen met ontbiooten hoofde werd aangehoord.<br />
Nu was de tocht naar het Ginneken aan de beurt. De<br />
weg daarheen was met groene guirlandes en eerepoorten versierd.<br />
Het doel was, een bezoek to brengen aan het monument,<br />
door Koning Willem III ingewijd, ter eere van de dapperen,<br />
die in de Citadel van Antwerpen gesneuveld waren en die in<br />
de krijgsbedrijven van 183o-1832 sneuvelden. Met ongeveinsden<br />
eerbied voor de nagedachtenis der dapperen, plaatste Koningin<br />
Wilhelrnina den medegevoerden lauwerkrans onder dien,<br />
welke Haar Koninklijken Vader op het monument gelegd had,<br />
en daarna keerden de Vorstinnen over Prinsenhage terug naar<br />
Breda, waar de illuminatie reeds ontstoken *was en Haar van<br />
den hoogen toren der Groote Kerk Hare naamcijfers in vuur<br />
tegenschitterden.<br />
Na Breda was Alkmaar aan de beurt, dat de beide Vorstinnen<br />
den 27sten der maand ontvangen mocht en waar het<br />
bezoek vooral de Cadettenschool gold. De stad wedij verde in<br />
eerbewijzingen met hare zusterplaatsen, en ook hier zaten Hare<br />
Majesteiten, nadat zij de Cadettenschool bezichtigd hadden en<br />
bij de exercitie tegenwoordig geweest waren, aan bij den disch,<br />
welke Zij aan een 50-tal genoodigden bereid hadden. Nadat<br />
1500 kinderen eenige toepasselijke liederert ten gehoore hadden<br />
gebracht, werd er een rijtoer door de stad gehouden. Bij het<br />
monument, ter eere van Alkmaar's victorie in 1573, hielden de<br />
Vorstinnen stil, en hier zong de „Harpe Davids" den Koninginnen<br />
een welkom toe, ter wijl de Voorzitter van de Vereeniging<br />
tot stichting van het monument, Haar op die historische<br />
plek begroette. Na een bezoek aan het Raadhuis, waar de<br />
Vorstinnen menig souvenir uit de dagen van het beleg getoond<br />
werd, begaven de Koninginnen zich naar de St. Laurenskerk,<br />
waar een dameskoor Haar bij het binnentreden Psalm 121 :4
318 NAAR ENGELAND.<br />
toezong. Nauwelijks was de Kerk met haar beroemd orgel bezichtigd,<br />
of de Koninginnen deden een wandelrit naar Heiloo<br />
en bezochten de Willebrordsput. Een eigenaardige hulde brachten<br />
de kaasdragers, toen zij zich in hun gildekleed opgesteld<br />
hadden onder de luifel der Oude Waag, met groene en roode<br />
hoofddeksels. Te Heiloo strooiden meisjes in Noord-Hollandsche<br />
kleederdracht bloemen voor Hare Majesteiten, en bij de<br />
Put werd Haar door schoolkinderen het Wilhelmus toegezongen.<br />
Een wandelrit door de bosschen van de familie Foreest<br />
besloot den schoonen dag, welke Alkmaar ook na het vertrek<br />
der Vorstinnen nog met illuminatie en vuurwerk voortzette.<br />
Toen de Koninginnen vertrokken, scheen het Vorstelijk rijtuig<br />
wel in een bloemenzaal herschapen door de vele bouquetten, die<br />
Hare Majesteiten medevoerden.<br />
In het volgende jaar gaven de Vorstinnen uitvoering aan<br />
Haar voornemen Engeland te bezoeken, mede als een deel van<br />
den arbeid der opvoeding aan de jeugdige Koningin. Nauwelijks<br />
was dan ook het gewone bezoek aan Amsterdam gebracht,<br />
of de Gravin van Buren en hare Dochter -- want slechts onder<br />
't strengste incognito wenschten Hare Majesteiten het land<br />
van Overzee te bezoeken — begaven Zij zich naar Vlissingen,<br />
om van daar uit naar Queensborough en voorts naar Londen<br />
te reizen. Reeds was de heer Kramer, hoogleeraar te Utrecht,<br />
vooruitgegaan, om de noodige maatregelen te nemen, ten einde<br />
de jonge Koningin vooral datgene te doen aanschouwen, wat<br />
met het oog op Haar toekomstige taak noodzakelijk mocht<br />
gerekend worden. 't Was andermaal De Valk, die de eer<br />
mocht hebben Hare Majesteiten te voeren over de zee, terwiji<br />
De Atjeh Haar van de reede of begeleidde. Ondanks 't incognito,<br />
werden Hare Majesteiten plechtig ontvangen aan het Victoria-<br />
Station door den Hertog van Edinburg en de Hertogin van.<br />
Albany, met hare kinderen, benevens door den Nederlandschen<br />
Gezant, den Gezantschaps-secretaris, den Consul-generaal,<br />
den Consul en vele Nederlanders, terwijl de Prins van Wales<br />
Haar in de Koninklijke wachtkamer begroette en naar het<br />
rijtuig geleidde, dat de Vorstinnen naar Haar hotel in Picca-
TE WINDSOR. 319<br />
dilly voerde. Na reeds den eersten dag van Haar verblijf een<br />
bezoek gebracht te hebben aan 't Nationaal Historisch Museum,<br />
bevonden de Koninginnen zich den volgenden dag, een Zondag,<br />
in de Hollandsche Kerk, waar Ds. D. Schuuring, uit Assen,<br />
sprak over Psalm 121, doch, volgens den uitgedrukten wensch,<br />
geene toespeling maakte op de aanwezigheid der Vorstinnen.<br />
Toch was de Kerk voor deze gelegenheid voor een deel gedrapeerd<br />
en droegen de Nederlanders de geliefde oranjekleur.<br />
Na de vele officieele bezoeken afgewacht te hebben, begaven de<br />
Vorstinnen zich den volgenden dag naar het Britsch Museum<br />
en maakten voorts kennis met de meest belangrijke punten in<br />
Londen en het Hydepark. De bezoeken aan het Britsch Museum<br />
werden de volgende dagen herhaald, waarin tevens het<br />
St, Jamespaleis in oogenschouw genomen werd. Op het terras<br />
daarvan staande, zagen de Vorstinnen de a flossing per life<br />
guard s, waarbij de muziek ter eere van de hooge Gasten<br />
het Wilhelmus speelde. Nadat aan verscheidene corporatien<br />
en autoriteiten audientie verleend was, werden verschillende<br />
gebouwen en inrichtingen te Londen bezocht, zooals Westminster-Hall,<br />
het Parlementsgebouw, de Bank, enz.<br />
Wekte de jonge Koningin bij het Engelsche yolk reeds<br />
algemeene belangstelling, straks gewerd Haar eene uitnoodiging<br />
van Koningin Victoria om Haar te Windsor te komen bezoeken,<br />
en den 3den Mei reden Hare Majesteiten in 't Koninklijk rijtuig,<br />
met vier schimmels bespannen, door scharlakenroode voorrijders<br />
voorafgegaan en door 200 life guards begeleid, van het<br />
Station, waar zij namens de Engelsche Koningin plechtig ontvangen<br />
waren, onder de toejuichingen der Engelschen, naar het<br />
Paleis, waar de muziek het Nederlandsche volkslied aanhief, toen<br />
de Vorstinnen zich vertoonden. Koningin Victoria ontving hare<br />
Gasten in de vestibule van haar kasteel en gaf herhaaldelijk<br />
hate vreugde over 't bezoek te kennen. Na een lunch gebruikt<br />
te hebben, deden de drie Vorstinnen een rijtoer in den omtrek<br />
en het Park, en gebruikten de thee in de Boerderij van Victoria.<br />
't Was een zeldzaam gezicht ook voor de Engelschen om de oudste<br />
en de jongste Koningin van Europa zoo vereenigd te zien.
320 DE TIMES.<br />
In de volgende dagen werden de City, Mansion House en<br />
Marlborough House bezocht, waar de Vorstinnen de gasten<br />
waren van den Prins en Prinses van Wales, die Haar straks<br />
ook in Buckingham Palace een lunch bereidden. Nadat Hare<br />
Majesteiten van Hare zijde een diner aangericht hadden in<br />
Haar hotel en Zij alsnog eene zitting van het Lager Huis bijgewoond<br />
hadden, waren de 12 dagen van Haar verblijf in Engeland<br />
verstreken. Onder de toejuichingen van eene onafzienbare<br />
schare, door de Hertogin van Albany, den Prins en de Prinses<br />
van Wales, den Hertog en de Hertogin van York en vele<br />
aanzienlijken uitgeleid, vertrokken Hare Majesteiten, in 't rijtuig<br />
van Koningin Victoria, naar den trein, en straks voerde „de<br />
Valk" Haar van het rijk getooide Station te Queensborough in<br />
zee. Weldra bevatte een Hollandsch blad de volgende Engelsche<br />
correspondentie :<br />
„De minzaamheid, de bescheiden ladylikeness van Koningin<br />
Wilhelmina, Haar schrandere eenvoud en ongekunstelde<br />
manier van voordoen, hebben algemeen een diep gunstigen<br />
indruk hier gemaakt, die aan geestdrift grenst. Overal laten<br />
Hare Majesteiten de streelendste herinneringen te Londen achter,"<br />
en even vleiend was het hoofdartikel, dat de Times<br />
straks aan de Vorstinnen wijdde, en waarin men, onder meer,<br />
het volgende las :<br />
„Afgescheiden van de jeugd en de verwantschap van Neerland's<br />
Koningin tot de familie van onze Souvereine, is er nog<br />
een andere reden, waarom het Engelsche Volk buitengewone<br />
belangstelling moet gevoelen voor de Koningin der Nederlanden.<br />
Koningin Wilhelmina is het hoofd van het doorluchtig<br />
Oranjehuis, een Huis, welks glorie in de geschiedenis onafscheidelijk<br />
vereenigd is met de glorie van Engeland.<br />
Het was aan dat Huis, dat wij den Vorst te danken hadden,<br />
die door zijn genie, als veldheer, zijne schranderheid in<br />
de raadsvergadering en zijn ontembaren moed, de grondslagen<br />
van onze burgerlijke, godsdienstige vrijheden vast en diep legde.<br />
Gelijk de schitterendste der Engelsche geschiedschrijvers heeft<br />
aangetoond, danken wij aan Willem van Oranje in niet geringe
GETUIGENIS DER ENGELSCHEN. 321<br />
mate het behoud, in een duister en gevaarlijk tijdperk, van<br />
alles wat ons heeft groot gemaakt. Hij was inderdaad een held<br />
.<br />
uit een Huis van helden en zijne krijgslieden 'en staatslieden<br />
steunden in die dagen doorgaans de politiek, die door Engeland<br />
werd voorgestaan. Zij waren de kampioenen van het verdrukt<br />
Europa tegen de dreigende overheersching van Lodewijk<br />
XIV. De tegenwoordigheid alhier van 't hoofd van het Huis,<br />
dat aan Engeland een zijner grootste Souvereinen schonk en<br />
aan dit land verbonden is met zoo vele onvergankelijke traditien,<br />
kan slechts herinneringen opwekken, waarop beide landen<br />
trotsch mogen zijn.<br />
In den nieuwen tijd is Nederland bij de Engelschen hoofdzakelijk<br />
bekend als de Staat, waar een duurzame constitutioneele<br />
regeeringsvorm gepaard gaat met eene zeldzame mate<br />
van materieelen voorspoed onder alle klassen der bevolking.<br />
Van de glorierijke tijden af, dat Nederland zijne veroveringen<br />
maakte in Indie, heeft het yolk zijn aard, om hardnekkig naar<br />
het doel te streven, niet verloochend. De Hollanders weten<br />
niet wat het is, eene nederlaag te erkennen, en waar Koloniale<br />
oorlogen ook onze naburen voortdurend bedreigen, denkt<br />
het Hollandsche yolk er niet aan, daarvoor terug te deinzen.<br />
Even als alle andere natien hebben ook de Nederlanders in den<br />
laatsten tijd de gevolgen ondervonden van den algemeenen<br />
druk in landbouw en nijverheid, maar over 't algemeen is de<br />
geschiedenis van het kleine Koninkrijk, welks jeugdige Souvereine<br />
ons met een bezoek vereerd heeft, gedurende bijna twee<br />
generatien eene geschiedenis van vreedzame en vooruitgaande<br />
binnenlandsche ontwikkeling.<br />
Wij zijn er van overtuigd, dat Neerland's toekomst zal<br />
gelijken op zijn verleden. Zijn voorspoed is gegrondvest op het<br />
zekerste van alle fondamenten : de eerlijkheid, het gezond verstand<br />
en de bezadigdheid van zijn yolk, en op dien grondslag<br />
zal het blijven bloeien onder Koningin Wilhelmina's Regeering,<br />
zooals het tot welvaart is gekomen onder Haar doorluchtige<br />
voorouders."<br />
Wij konden ons niet weerhouden, te mklden van zoo vele<br />
Dl. VIII.<br />
2 I
322 IN 'S HERTOGENBOSCH.<br />
vreemde en onjuiste beschouwingen, welke de buitenlandsche<br />
pers zoo vaak over ons yolk en onze Vorsten ten beste geeft,<br />
zulk een sympathiek getuigenis over te nemen.<br />
In de maand Mei 1895 gaven Hare Majesteiten uitvoering<br />
aan Haar voornemen om ook Noord-Brabant en Limburg met<br />
een bezoek te vereeren. Van uit Nijmegen, waar zij incognito<br />
vertoefden, bezochten zij 's Hertogenbosch, welke stad op dit<br />
oogenblik niet in staat was, den Vorstinnen een passend verblijf<br />
aan te bieden. Kon de stad de Vorstinnen alzoo niet herbergen,<br />
zij trachtte dit te vergoeden door Haar eene schitterende<br />
ontvangst te bereiden, terwijl Hare Majesteiten zich de<br />
moeite gaven om des avonds naar Nijmegen terug te keeren<br />
en den volgenden morgen andermaal naar 's Hertogenbosch<br />
te gaan. Ook deze reis mocht een triomftocht heeten, en ondanks<br />
de nederplassende regenbuien en het gure weder, werd<br />
toch het geheele programma voltooid en ook zelfs de omstreken<br />
werden bezocht. Tal van liefdadige instellingen, zooals<br />
het Doofstommen-Instituut te St. Michielsgestel, het Krankzinnigengesticht<br />
„Voorburg," enz. Openbare Inrichtingen en kerken<br />
ontvingen de blijken van de belangstelling der Koninginnen,<br />
en gelijk deze getroffen waren door de geestdrift en warme<br />
genegenheid der Noord-Brabantsche bevolking, zoo leefde bij<br />
haar de gelukkige herinnering voort aan de beide dagen, welke<br />
de Vorstinnen in Haar midden doorgebracht hadden. Ook<br />
Nijmegen, al mocht het officieel bezoek ook deze stad niet<br />
gelden, werden met belangstelling in oogenschouw genomen, zoowel<br />
als de schoone omstreken, terwijl de Ziekenhuizen ook<br />
daar ter stede de eer hadden, Hare Majesteiten binnen hunne<br />
muren te zien.<br />
Van uit Nijmegen werd de reis naar Tilburg voortgezet,<br />
de grootste fabrieksstad van ons land, die zoo vele herinneringen<br />
had aan de gunst van Koning Willem II, waarin zij zoo<br />
rijkelijk had mogen deelen. Jammer slechts, dat ook hier het<br />
ongunstige weder de vreugde van de ontmoeting in hare uiting<br />
zich temperen moest. Toch verdrongen zich te midden van de<br />
stortregens duizenden bij duizenden om de geliefde Koningin-
TE TILBURG. 323<br />
nen te zien en te begroeten. Hare Majesteiten brachten een<br />
bezoek aan de gedenknaald, ter herinnering aan Koning Willem<br />
II, waaraan en van wege het Gemeentebestuur en door<br />
verschillende corporation immortellenkransen gehangen waren.<br />
Natuurlijk werden ook bier verschillende inrichtingen en vele<br />
fabrieken bezocht, en eindelijk werd Hare Majesteiten op „de<br />
Veldhoven" een monster , concert aangeboden door muziekkorpsen<br />
uit alle deelen van de provincie. Kinderlijk neef klonk het,<br />
toen de jonge Koningin, bij het afscheid nemen, van uit de<br />
coupe den Burgemeester toeriep : „Ik hoop niet, dat u kou<br />
zult hebben opgedaan. Wij waren toch nog warmer ingepakt<br />
dan u. Dankt u de Tilburgers ?"<br />
Andermaal vertrokken de Vorstinnen naar Nijmegen, om<br />
des Zondagsmorgens de godsdienstoefening in de Groote Kerk<br />
aldaar bij te wonen. Ook al was het bezoek weder incognito,<br />
toch heerschte er buitengewone geestdrift in de stad. Weeskinderen<br />
zongen nationale liederen op het Keizer Karelplein<br />
en duizenden verdrongen zich voor het Hotel. Toen nu de<br />
Vorstinnen zich op het balcon vertoonden, was er aan het gejuich<br />
geen einde. Na de godsdienstoefening, waarbij de dienst<br />
geleid werd door Ds. van der Flier, bracht de Koningin-Regentes<br />
een bezoek aan de Weesinrichting te Neerbosch, terwij1<br />
de Nijmeegsche jeugd aan Koningin Wilhelmina eene aubade<br />
bracht. Het Valkhof werd daarna bezocht, en nadat Hare<br />
Majesteiten met de Gierpont over de Waal gestoken waren,<br />
een rijtoer gemaakt over Lent, Elst en Bemmel. De Nijmegenaars<br />
toonden zich dankbaar voor het aandeel, dat Hare Majesteiten<br />
hun in Haar bezoek hadden willen gunnen, en omgekeerd<br />
stelden zij de hartelijke ontvangst, Haar door de Gemeente<br />
bewezen, zeer op prijs.<br />
Schitterend had Venlo zich getooid, nu het op zijn beurt<br />
de Koninginnen mocht welkom heeten, en nadat Hare Majesteiten<br />
op het Raadhuis den eerewijn gedronken hadden uit<br />
de wijdberoemde historische bekers, en de Vorstinnen op de<br />
nabijzijnde heide de races hadden bijgewoond, ter harer eere<br />
door de Huzaren gegeven, werd nog denzelfden dag de tocht
324<br />
IN DEN ST. PIETERSBERG.<br />
naar Maastricht voortgezet. Reeds aan het Station, op Meersen's<br />
grondgebied gelegen, werden de Koninginnen plechtig<br />
verwelkomd en stelde zich een eerewacht ter Harer beschikking.<br />
Bij de aankomst te Wijk begroetten de schoolkinderen<br />
de Vorstinnen met vaderlandsche liederen. Over het historische<br />
Vrijthof trok de Koninklijke Stoet naar het Gouverncmentsgebouw,<br />
waar de Koninginnen verblijf zouden houden.<br />
Na den feestmaaltijd, den Vorstinnen aangeboden, volgde een<br />
grootsche fakkeloptocht, waaraan tal van vereenigingen met<br />
hunne muziekkorpsen, in schitterende costuums, deelnamen en<br />
welke Diet minder dan 1500 man telde. Tot tweemalen trok de<br />
stoet voorbij 't Gouvernementsgebouw been en toen Hare Majesteiten<br />
zich op 't balcon vertoonden, was er aan het gejuich<br />
der schare geen einde. Nadat de Koninginnen den volgenden<br />
morgen audientie verleend hadden en een bezoek gebracht was<br />
aan de tentoonstelling van de Vereeniging ter bevordering van.<br />
Tuin- en Landbouw in het hertogdom Limburg, werd in de vestibule<br />
van het Stadhuis, waar een troonhemel opgericht was,<br />
aan Hare Majesteit de Koningin een huldeblijk uit naam van<br />
de Maastrichtsche burgerij aangeboden : een monument van<br />
verguld zilver, een engel met een zilveren ster, op een voetstuk,<br />
welks randen tal van edele steenen droegen, en waarop<br />
eene toepasselijke inscriptie was gesteld. Het souvenir aan Haar<br />
bezoek der stad werd door Hare Majesteit dankbaar aanvaard.<br />
Merkwaardig was het Koninklijk bezoek aan de St. Pietersberg,<br />
in welks onmetelijke gangen de Koninginnen door<br />
eene Commissie van drie leden werden rondgeleid en kennis<br />
namen van de herinneringen aan vroegere Vorstelijke bezoeken.<br />
Toen de Vorstinnen aan de plaats kwamen, waar men een<br />
kolenmijn in miniatuur had aangelegd, aan welks ingang de<br />
naam „Wilhelmina-galerij" praalde, bood een knaap, die met<br />
zijn fakkel de gang verlichtte, de Koningin een zilveren mijnlampje<br />
aan, waarvoor Hare Majesteit vriendelijk dank betuigde,<br />
terwifi Zij verzocht, een stukje steenkool te mogen medenemen.<br />
Een weinig verder deed zich een kapel hooren en ddar<br />
was in den zandsteenen wand een portret van de Koningin ge-
HET AARDMANNETJE. 32 5<br />
teekend, waaronder Zij, op verzoek van den Burgemeester,<br />
Haar naam plaatste. Toen vertoonde zich een aardmannetje<br />
in zijn eigenaardig berggewaad en sprak met hone stem :<br />
»Wie stoort onze eenzaamheid en durft een naam hier schrijven,<br />
Een naam hier onder 't beeld van Neerlands Koningin ?<br />
Wij zwoeren, dat dit beeld in onze schut zou blijven,<br />
Wee, die er schennis pleegt aan 't voorwerp onzer min !<br />
Maar 'k zie : Zij daalde zelve in onze groeve neder,<br />
En griefde Haren naam hier op den mergelwand.<br />
Doorluchte Oranjespruit, wat geven wij u weder<br />
Voor 't K oninklijk geschenk, voor 't schrift van Uwe hand ?<br />
Geen bloemen bloeien hier om U een krans te winden<br />
Ten feestlijk huldeblijk, doch mocht Uw Majesteit<br />
In wat mijn hand U biedt een treffend teeken vinden<br />
Van onze oprechte liefde en trouwe aanhanklijkheid<br />
De ruwe zeeschelp, die voor eeuwen hier kwam stranden,<br />
En sedert roerloos in den bergsteen bleef bespaard,<br />
Getuige hoe Maastricht U, Bloem der Nederlanden 1<br />
Bemint en eert tot in den duist'ren schoot der aard."<br />
En bij deze woorden werd der Koningin een kristallen<br />
kistje met zeldzame versteeningen aangeboden.<br />
„Dank je vriendelijk, hoor !" zeide de Koningin en glimlachtte<br />
het meisje toe, dat zich zoo kordaat van haar taak gekweten<br />
had. Bij den bekenden „regendrup" bood de Burgemeester<br />
de jonge Koningin een zilveren beker met water uit<br />
„de drup" aan.<br />
„U eerst, Moeder !" zeide de Koningis tot Hare Moeder.<br />
„Drink het gerust, Wilhelmina ; 't is volkomen zuiver !"<br />
zeide de Koningin-Regentes.<br />
Bij het verlaten van den berg, sprak de jeugdige Koningin<br />
tot den Burgemeester :<br />
„Ik dank u nog wel, Burgemeester ; wat u voor ons gedaan<br />
heeft, was bepaald heerlijk."<br />
Laat in den avond reden de Vorstinnen uit, om de schitterend<br />
geillumineerde straten te zien. Rijk was de illuminatie<br />
van torens en kerken en langs de Maaskade was een welkomstlied<br />
in licht aangebracht. Een kleine paniek ontstond, toen de<br />
paarden voor 't Koninklijk rijtuig steigerden onder het donde-
326 OP LOMBOK,<br />
rend knallen van het eerste stuk van bet vuurwerk, zestig Meter<br />
in lengte : „de hulde van Momus aan de Koningin ;" doch<br />
gelukkig was men de dieren spoedig weder meester. Den volgenden<br />
dag werd, onder meer, de Luthersche Kerk bezocht,<br />
die in 1640 door den Prins van Waldeck, een van Koningin<br />
Emma's voorvaderen, was gesticht. Ook de St. Servaaskerk<br />
werd bezichtigd en een bezoek gebracht aan de hoog gelegen<br />
kapel van keizer Karel. De jonge Koningin wilde zelfs hooger<br />
gaan, doch weldra viel Haar het stijgen langs de nauwe trap<br />
te moeielijk.<br />
„Neen !" riep Zij uit, „Ik moet er of ; het is niet prettig<br />
den hals te breken ! Houdt me maar vast I" Een sierlijk album<br />
met afbeeldingen van het eerbiedwaardig kerkgebouw werd<br />
Hare Majesteit bij het heengaan aangeboden en men vatte het<br />
voornemen op, een gedenksteen te plaatsen bij het hoogste<br />
punt, door Hare Majesteiten bereikt. Straks zaten Hare Majesteiten<br />
aan bij den feestdisch, Haar door den Gemeenteraad<br />
in het Stadhuis bereid. Op den Hemelvaartsdag werden, nadat<br />
de Vorstinnen de godsdienstoefening in de Sint Janskerk bijgewoond<br />
hadden, bezoeken gebracht aan liefdadige instellingen,<br />
terwij1 des namiddags een rijtoer naar Valkenburg werd gemaakt,<br />
waar natuurlijk ook de ruine bezocht werd. Den volgenden<br />
morgen vertrokken de Koninginnen naar Aken.<br />
Reeds spraken we in het voorbijgaan over de verliezen<br />
der onzen, op Lombok geleden. Nadat de Nederlandsche troepen<br />
aldaar, onder het opperbevel van generaal Vetter staande, naar<br />
hun meening, een opstand bedwongen hadden en het scheen,<br />
alsof alles tot rust gebracht was, werd een deel onzer troepen<br />
verraderlijk omsingeld, en vele Nederlandsche krijgslieden, waaronder<br />
ook generaal Van den Ham, die ze aanvoerde, vielen<br />
als slachtoffers van het verraad der Lombokkers. Groot was<br />
de smart, heftig de verontwaardiging in 't Moederland, en aanstonds<br />
werd besloten, niet slechts het prestige van Nederland<br />
te herstellen, maar ook de gevallenen te wreken op de trouwelooze<br />
Lombokkers. Nieuwe troepen werden naar Indie gezonden.<br />
Reeds stond het beleid van generaal Vetter aan scherpe
DE GEDECOREERDEN. 327<br />
beoordeeling bloot in het Moederland, en daarom te meer moest<br />
hem de gelegenheid welkom zijn, die hem geschonken werd<br />
om zijn goeden naam glansrijk te herstellen. Niet slechts werd<br />
geheel Lombok tot onderwerping gebracht, maar ook de Radjah<br />
zelf werd gevangen genomen en diens rijke schatten vielen<br />
den overwinnaar in handen. Straks keerde Vetter met<br />
velen, die aan de glansrijke expeditie deelgenomen hadden,<br />
naar het Moederland terug.<br />
Het mocht voorzeker eene gelukkige gedachte heeten,<br />
toen de Vorstinnen besloten, aan onze dapperen, die zich zoo<br />
eervol van hunne taak gekweten hadden, zelf den dank van<br />
Neérland's Vorstinnen en Volk Over te brengen, en hun moed<br />
en zelfopoffering hulde te doen door aan officieren en minderen<br />
de hun toegekende onderscheidingen door de jeugdige Koningin<br />
zelf te doen uitreiken. Te dier gelegenheid was op den<br />
Eden Juli 1895 het garnizoen van de Residentie in het Malieveld<br />
opgesteld onder het commando van den Gouverneur van<br />
's Gravenhage. Ministers, leden van de Volksvertegenwoordiging,<br />
ridders van de Militaire Willemsorde, benevens vele auto-<br />
riteiten en genoodigden, hadden de middenruimte en een groot<br />
deel der tribune bezet, die voor dit militaire feest was opgericht.<br />
Weldra dreunde het kanon en meldde de aankomst der<br />
Koninginnen, die onder het donderend gejuich van de duizen -<br />
den belangstellenden het Malieveld binnenreden. Nadat de troepen<br />
geinspecteerd waren, werd de Koninklijke Standaard geheeschen<br />
en namen de Vorstinnen plaats op de tribune. De<br />
ban werd geopend en ter zijde gestaan door den gepensioneerden<br />
luitenant-generaal Van der Heyden en generaal Verspijck,<br />
alsmede door Haren adjudant, baron Sirtema van Grovestins.<br />
De Koningin hechtte 't Commandants-eerekruis van de Militaire<br />
Willemsorde op de borst van generaal Vetter, reikte den eeresabel<br />
uit aan luitenant-kolonel Van Nieuwenhuizen en de eere-<br />
teekenen aan hen, die daarvoor aangewezen waren. Een oorverdoovend<br />
gejuich ging op, toen generaal Vetter zich voor de jonge<br />
Vorstin plaatste om 't onderscheidingsteeken te ontvangen, maar<br />
evenzeer, toen de kapitein van den generalen staf Willemstijn,
228 DE TOESPRAAK.<br />
en de Officier van Gezondheid Uljati, die zoo lang door de Lombokkers<br />
gevangen gehouden was, naar voren traden. Niet min-<br />
der was de geestdrift, toen de eerste luitenant Boerma, kreupel<br />
en op een stok leunende, zichtbaar met moeite de trappen<br />
van de tribune betrad, of toen Loverink, die in zijne betrekking<br />
als ziekenoppasser, door zijn moed en teedere zorg voor<br />
de gewonden, zich zoo glansrijk had onderscheiden, zijne plaats<br />
innam. Nauwelijks was het laatste eereblijk uitgereikt, of de<br />
gezamenlijke muziekkorpsen stemden het Wilhelmus aan en<br />
daarna plaatste de Koningin-Regentes zich vooraan op de tribune<br />
en sprak tot de Indische krijgslieden en de militaire<br />
macht het volgende :<br />
„Officieren, Onderofficieren, Korporaals en Soldaten !<br />
Het was de wensch der Koningin, zelve de eereteekenen<br />
te mogen uitreiken aan de dapperen, die in onze overzeesche<br />
bezittingen streden voor de handhaving van ons gezag.<br />
1k wensch alien, aan wie eene onderscheiding ten deel<br />
viel, daarmede van harte geluk. Gij hebt die onderscheiding<br />
verdiend. In moeielijke oogenblikken hebt gij bloed en leven<br />
veil gehad voor Koningin en Vaderland, en met uwe kameraden<br />
van leger en vloot nieuwe glorievolle bladen toegevoegd<br />
aan de geschiedenis van het Nederlandsch-Indische leger.<br />
Mede uit naam uwer jonge Koningin breng ik hulde aan<br />
dat leger, dat in Atjeh, op Lombok, en waar ook vroeger in<br />
India zijne diensten werden gevraagd, zoo vele schitterende<br />
bewijzen gaf van plichtsbesef, zelfverloochening en doodsverachting.<br />
Het lezen der heldendaden van onze troepen in India, vervult<br />
ons met rechtmatigen trots en 1k acht het een voorrecht,<br />
daarvoor aan leger en vloot openlijk den dank te kunnen brengen<br />
van de Koningin en het Vaderland.<br />
Eene dankbare hulde brengen wij in dit oogenblik aan<br />
de nagedachtenis van hen, die ginds hun leven lieten in den<br />
strijd.<br />
Eere aan de mannen, in den dienst van het Vaderland<br />
vergrijsd, die een eervol leven kroonden door een eervollen
IN ZWOLLE.<br />
329<br />
dood ; aan zoo vele jeugdige helden, wier moed wij niet konden<br />
beloonen, omdat zij, getrouw tot in den dood, hun leven<br />
gaven en ginds rusten in vreemden bodem.<br />
Officieren, Onderofficieren, Korporaals en Soldaten van het<br />
Indische leger, hier tegenwoordig, zegt het uwen kameraden<br />
in Indie, dat Koningin en Volk van Nederland de krijgsmansdeugden<br />
van uw leger hoogschatten en dankbaar erkennen,<br />
dat het Nederlandsch Indische leger zijne roeping met eere vervult.<br />
Moge ook in de toekomst voorspoed rusten op uwe wapenen,<br />
tot zegen van onze schoone Kolonien en tot geluk van<br />
ons dierbaar Vaderland !"<br />
Wederom hieven de muziekkorpsen het Wilhelmus aan,<br />
maar, hoe machtig de toon der instrumenten ook klonk, hij<br />
werd overstemd door de donderende hoera's der menigte, waaraan<br />
geen einde scheen te zullen komen, vooral ook toen Koningin<br />
Wilhelmina, zelf aangegrepen door de algemeene geestdrift,<br />
opstond, de hand omhoog hief en met eene van aandoening<br />
trillende stem uitriep : „Leve het Indische leger !"<br />
„Leve de Koningin 1" riep generaal Vetter, en straks klonk<br />
tot ver in de straten der Residentie de tot driemaal herhaalde<br />
kreet van de duizenden op het Malieveld. Nadat de troepen<br />
voor Hare Majesteiten gedefileerd hadden en Zij tot menigeen<br />
een minzaam en hartelijk woord gericht hadden, verlieten de<br />
Vorstinnen het Veld onder de toejuichingen der menigte, — de<br />
plechtigheid was afgeloopen, maar de indruk, daardoor bij natie<br />
en leger teweeg gebracht, leefde voort, en voorzeker ! ook<br />
in Indie heeft men het op prijs gesteld, dat de Vorstinnen en<br />
het Moederland de opofferingen wisten te waardeeren, welke<br />
men zich daar voor de eer der Nederlandsche vlag getroostte.<br />
„Welkom in Zwolle I" zoo las men in het begin van Septembermaand<br />
1895 voor den ingang van den Stationsweg van<br />
Overijsel's hoofdstad, en dat het de Zwolsche burgerij met dat<br />
welkom gemeend was, hetwelk zij haren Vorstinnen bracht,<br />
dat bleek wel uit de schitterende ontvangst, die men Haar bereidde,<br />
waartoe sommige straten als in rijke, bebloemde lanen<br />
herschapen waren. Zelfs had men in het Pelkwijkpark een fon.
33o IN OVERIJSEL.<br />
tein aangelegd ter blijde herinnering aan het bezoek der Vorstinnen,<br />
en had men het plat der serre van 't Gouvernementsgebouw,<br />
waar Hare Majesteiten verblijf houden zouden, als<br />
in een bloementuin omgetooverd. Nauwelijks waren de officieele<br />
begroetingen ten einde, of de beide Vorstinnen verschenen daar<br />
en brachten vacir de balustrade het saAmgestroomde yolk Haren<br />
minzamen groet. De eerste dag werd verdeeld tusschen het<br />
geven van audientie en het brengen van bezoek aan liefdadige<br />
inrichtingen. Straks bood de Burgemeester, in de trouwzaal van<br />
het Stadhuis, de jonge Koningin een huldeblijk aan van de<br />
Zwolsche burgerij : het zilveren beeld van den aartsengel Michael,<br />
een beeld, dat voorheen op de Zwolsche munt prijkte, volgens<br />
een privilegie, eertijds door de Duitsche Keizers aan Zwolle<br />
geschonken. Onder dankbare bewoordingen werd het geschenk<br />
door Hare Majesteit aanvaard, die op ongekunstelde wijze hare<br />
hooge ingenomenheid met het geschenk te kennen gaf. Nog<br />
was de feestdisch niet ten einde, welke de Provincie aan Hare<br />
Majesteiten in het Odeon aanbood, of Zwolle schitterde in al<br />
den glans der illuminatie, en een prachtig vuurwerk kroonde<br />
den dag. Nauwelijks was de morgen aangebroken, of het Wilhelmina-koor<br />
bracht Hare Majesteiten een aubade, welke van<br />
geroffel der trom, salvo's der geweren en het vuur van de<br />
Artillerie vergezeld ging.<br />
Niet minder hartelijk dan in de overige provincien was<br />
straks de ontvangst, welke Overijsel en Drente de Vorstinnen<br />
bereidden, en ook dit bezoek was rijk aan inderdaad treffend<br />
schoone oogenblikken. Doch met het oog op het vele, dat ons<br />
nog te vermelden overblijft, eindigen we nu de beschrijving<br />
van zoovele tochten, welke ongetwijfeld zeer veel er toe hebben<br />
bijgedragen, dat onze jonge Koningin in zoo hooge mate door<br />
het Nederlandsche Volk geacht en bemind wordt.<br />
„De liefde was bij de aanschouwing, ja, zeer vermeer-<br />
derd !"
HOOFDSTUK VII.<br />
LEVE DE KONINGIN!<br />
We zetten ons thans tot een vluchtig overzicht van die<br />
gebeurtenissen uit het leven onzer jeugdige Koningin, waarbij<br />
de Natie zoo geheel medeleefde en bij welke het zoo krachtig<br />
bleek, wat plaats de Dochter van Willem den Goeden in de<br />
harten veroverd had. Moeten we over onze beschrijving van<br />
de bezoeken, door de Vorstinnen gebracht, de toegevendheid<br />
onzer lezers inroepen, omdat we veel moesten weglaten, wat<br />
der vermelding meer dan waard was, niet minder kome dit ons<br />
ten goede bij de herinnering van de laatste jaren en maanden<br />
vooral, waaraan de herinnering nog zoo sterk leeft in de harten<br />
van hen, die Nederland en Oranje liefhebben.<br />
De lente en zomer van het jaar 1896 werden voor een<br />
groot deel in stille afzondering gesleten. Van de eene zijde de<br />
ernstige studien tot voorbereiding voor de zware taak, welke<br />
Haar wachtte ; van de andere het voornemen, om zich in de<br />
Gemeente der geloovigen te doen opnemen, maakten aan de<br />
reizen der Vorstin een einde. Behalve het gewone bezoek aan<br />
de hoofdstad en een kort uitstapje naar de baden in het Berner<br />
Oberland, werden de dagen der Vorstinnen rustig gesleten<br />
op Soestdijk, te midden van de heerlijke natuur en de stille<br />
bosschen, die het lustslot omringen. Nog voor het einde van<br />
September vertrokken de Koninginnen naar het Loo, van waar<br />
Zij, na een verblijf van een maand, zich naar de Residentie<br />
begaven, waar de kerkelijke inzegening plaats vinden zou,<br />
In dezelfde zaal, waar ongeveer zes jaren geleden Neer-
332 DE BELUDENIS.<br />
land's laatste Oranjevorst op het praalbed uitgestrekt lag, en<br />
waar te midden van de diepste stilte, bij het bleeke kaarslicht,<br />
dat haar matten glans op het stoffelijk overschot van Willem<br />
den Goeden wierp, duizenden zich verdrongen om den Koning<br />
nog eenmaal te zien, had men nu aanstalten gemaakt tot een<br />
plechtigheid van even ernstigen aard. Aan de wanders van de<br />
zaal hingen de portretten der Oranjevorsten, de voorouders,<br />
die als zwijgende getuigen zouden zijn van het indrukwekkend<br />
feit, dat de laatste telg der Oranje's trouw zweren zou aan<br />
den God van haar Huis en zijne beloften over haar hart en<br />
haar leven aanvaarden. Op eene verhevenheid stond een tafel<br />
met een opengeslagen Bijbel, een seraphine-orgel stond ter zijde<br />
en daar voor waren twee armstoelen geplaatst. Voorts was de<br />
zaal met rijen van stoelen gevuld, die tegen het bepaalde uur<br />
door de genoodigden ingenomen werden. Onder de voorname<br />
en aanzienlijke personen merkte men ook het simpele Veluwsche<br />
boerinnetje op, dat in de prilste jeugd de moederlijke<br />
zorg voor de opvoeding der jeugdige Koningin opgedragen was.<br />
Daar klonken de tonen van het orgel en de beide Vorstinnen,<br />
de jonge Koningin in een sneeuwwit kleed gehuld,<br />
traden binnen en plaatsten zich in de fauteuils. De hofprediker,<br />
Dr. G. J. van der Flier, opende den Bijbel en las tot<br />
tekst Openbaringen 2 : wo : „Zijt getrouw tot den dood en Ik<br />
zal u geven de kroon des levens." Allereerst ontvouwde de<br />
leeraar, waarin deze getrouwheid bestond : immers niet in het<br />
volgen van en vasthouden aan zeker stelsel, maar in het blijven<br />
bij den Heer zijn God, welke eisch aan ieder lidmaat der<br />
gemeente gesteld moet worden. Hier gebood noch recht, noch<br />
majesteit, maar deed de liefde hare hoogere rechten gelden,<br />
eene liefde, waarvan elk menschenleven, ook het leven eener<br />
Koningin, getuigenis afleggen moet. Ook aan Haar de roeping<br />
om getrouw te zijn en haren Heer te volgen in alle omstandigheden<br />
des levens en door lief en leed. Ook tot Haar de<br />
eisch om den Heer te dienen, die Zelf in dienende liefde voorging,<br />
een leven voor Hem, die de inhoud en de kracht van ons<br />
geestelijk leven zijn moet. Zwaar schijne de roeping, moeilijk
IN DE KLOOSTERKERK. 333<br />
zij vaak hare vervulling — God heeft daaraan schoone beloften<br />
verbonden. Allereerst een vrede, die buiten Christus niet te<br />
vinden is, eene blijdschap, meer dan al 's werelds genot, ook<br />
het hoogste ; een troost en sterkte in moeilijke dagen en voor<br />
de toekomst de belofte : „Ik zal u geven de kroon des levens !"<br />
eene kroon, duurzamer dan aardsche kronen, die eenmaal het<br />
dierbaarste hoofd ontvallen, eeuwig en onverderfelijk.<br />
Daartoe dient op verschillende dingen acht gegeven. Daar<br />
moet wacht gehouden worden over het eigen hart, dat zoo<br />
licht afgevoerd wordt op onheilige stroomingen, waartegen alleen<br />
het dagelijks gebed steun bieden kan. Te meer is dit noodig,<br />
als God ons op een hooge plaats gesteld heeft, en eindelijk zij<br />
daar een voortdurend bouwen op Zijne trouw, niet de onze,<br />
als de eenige, vaste grond onzer verwachting.<br />
Thans werd het formulier gelezen en werden de gebruikelijke<br />
vragen aan Hare Majesteit gericht, waarop een plechtig<br />
„Ja 1" het oude verbond van Oranje met den Potentaat der<br />
Potentaten hernieuwde. Getroffen verlieten de Vorstinnen de<br />
zaal om straks de gelukwenschen van velen te ontvangen. God<br />
sterke onze jeugdige Vorstin om dat „Ja !" gestand te doen en<br />
zij de God der Oranje's Haar toevlucht en sterkte in het gewone,<br />
dagelijksche leven en in tijden van zorg en smart !<br />
De Hofprediker werd dienzelfden dag in de orde van den<br />
Nederlandschen Leeuw opgenomen. Den volgenden dag zat de<br />
jeugdige Koningin voor de eerste maal aan den Avondmaalsdisch<br />
in de Kloosterkerk te 's-Gravenhage. Duizenden hadden<br />
zich verdrongen om daarbij tegenwoordig te mogen zijn, doch<br />
velen moesten ongetroost heengaan, daar de toegangskaarten<br />
reeds een uur van tevoren geheel uitgegeven waren. De Duitsche<br />
Keizer deed Hare Majesteit bij die gelegenheid een schoon<br />
kruis van chrysolietsteen aanbieden. A an Dr. van der Flier<br />
reikte de Koningin den dag daarop volgende Haar portret, met<br />
handteekening en bijschrift over.<br />
De daarop volgende maand werd in het buitenland doorgebracht,<br />
vooral in het Zuiden van Frankrijk en in Italie. Na<br />
den terugkeer in het Vaderland werden de studien hervat, nu
334<br />
IN DE KAMERS,<br />
voornamelijk onder leiding van professor De Louter, die de<br />
jeugdige Vorstin inwijdde in de Staathuishoudkunde, den Re-<br />
geeringsvorm bier te lande en in de Kolonien, terwijl nu en<br />
dan de Vorstinnen gelegenheid vonden om door persoonlijk bezoek<br />
van nationale of stedelijke inrichtingen de Natie te overtuigen,<br />
dat Zij met haar leefden en voor haar gevoelden.<br />
De opening der Kamers, die telken jare zooveel belangstellenden<br />
en nieuwsgierigen in de Residentie brengt, lokte dit-<br />
maal nog meer bezoek uit. 't Was toch bekend geworden, dat<br />
de Koningin-Regentes zelf de Kamerzitting openen zou en dat<br />
de jonge Koningin Haar zou vergezellen. Lang voor den tijd<br />
waren de loges en tribunes in de vergaderzaal meer dan bezet,<br />
en daar beneden waren nagenoeg alle leden der Staten- Generaal<br />
tegenwoordig. Straks werden de deuren geopend en de<br />
Ceremoniemeester kondigde voor het eerst in deze vergadering<br />
de verschijning van Hare Majesteiten aan. Aller blikken wendden<br />
zich naar de opengeslagen deuren. Welk een geestdriftwekkende<br />
verschijning, die jonge Vorstin, tredende binnen<br />
den kring van hen, met wie zij eenmaal zou geroepen zijn<br />
den welstand van Land en Volk te behartigen, nu vol jeugd<br />
en schoonheid, straks, naar men verwachten mocht, met ernst<br />
toegerust tot Haar zware taak. Daar stonden ze alien : ouderen<br />
en jongeren van jaren, aanzienlijken en geleerden en mannen<br />
uit den burgerstand, en terwijl de muziek daar buiten 't Wilhelmus<br />
speelde, bogen zij alien 't hoofd voor onze jeugdige Koningin.<br />
En achter Haar naderde de Moeder, rechtmatig trotsch<br />
op het Kind harer zorge, thans en voor 't eerst door haar op<br />
het onmiddellijk gebied harer toekomstige taak geleid. Daar<br />
op de Koninklijke tribune staan twee stoelen, waarvan de eerie<br />
versierd met een W. en het Koninklijk Wapen. Dat is Haar<br />
plaats, doch zal zij die innemen ? Schuchter blikt Zij op naar<br />
hare Moeder en eerst als deze Haar met een stillen wenk be-<br />
duidt, dat het alzoo behoort, plaatst Zij zich het eerst op den<br />
troon, doch met aarzeling !<br />
De troonrede is uitgesproken. Daar roept een stem : „Leve<br />
de Koningin !" Verbaasd zien alien op, wie het wezen mag,
IN GELDERLAND. 335<br />
die de aloude deftigheid van het Parlement aldus waagt te breken<br />
! Een grijsaard staat daar, de oogen glinsterend van geestdrift<br />
: het is de oude heer Donner, de oudste onder de Kamerleden,<br />
wien de band der etiquette te eng was. Maar hij brak<br />
dien tevens voor hen alien, en daar barst uit alle y keel een<br />
daverend : „Leve de Koningin 1" Daar buiten zet die juichtoon<br />
zich voort onder de schare, die zich op het Binnenhof verdringt,<br />
en de jubel overstemt de muziek ! Het is nu een gejubel geworden<br />
van het Binnenhof tot waar de glazen koets daarheen<br />
rijdt voor den ingang van het Paleis.<br />
In de volgende maand waren Hare Majesteiten genoodigd<br />
tot een diner, dat de Staten van Gelderland te harer<br />
eere aangericht hadden. Merkwaardig voorzeker is, wat d e<br />
G e 1 d e r 1 a n d e r daaromtrent in hare kolommen schreef :<br />
„Dat de Koningin bidt voor het eten en dit aan Hare<br />
Dochter geleerd heeft, was bekend ; dat Zij den moed harer<br />
overtuiging -bezit om zulks ook te doen bij officieele plechtige<br />
gelegenheden — al zijn misschien ook personen aangezeten, die<br />
het ongeloof aanhangen en gewoon zijn nooit te bidden — is<br />
eener Vorstin waardig ! Doch de daad, die wij willen roemen,<br />
is, dat Zij voor iedereen aan tafel gelegenheid verzocht om<br />
eerst zijn hart tot God te richten. Hierin ligt niet alleen het<br />
besef, dat Zij is de Koningin eener Christelijke, geloovige Natie,<br />
maar ook de vrijmoedige uitspraak van dat besef, eene openbare,<br />
verhevene belijdenis, die het Nederlandsche Volk goed<br />
zal doen."<br />
En weder ging een jaar voorbij. Met spanning verbeidde<br />
Neerland's Volk den dag, waarop zijne Koningin de regeering<br />
zou aanvaarden. Wat al plannen werden maanden tevoren gemaakt,<br />
wat al schatten geofferd om dien dag recht feestelijk<br />
te vieren, en naar-mate het tal der maanden kromp, werd de<br />
spanning grooter, totdat men in vergaderingen en gezelschappen,<br />
ja ook in particuliere gesprekken, bijna over niets anders<br />
sprak dan over de inhuldiging der jeugdige Koningin ! Reeds<br />
had de Koningin-Regentes bij het sluiten van de Kamers uit-<br />
gesproken, dat Haar liefste wensch vervuld stond te worden
336 DE PROCLAMATIE.<br />
en, als andermaal de Kamers zouden teruggeroepen worden<br />
tot haar taak, hare Dochter zelf de regeering zou hebben<br />
aanvaard. In gevoelvolle en treffende bewoordingen had daarop<br />
de Voorzitter aan Hare Majesteit den dank der Natie gebracht<br />
voor de trou we vervulling van de met ernst opgevatte taak,<br />
welke en het Regentschap en de Voogdij met zich gebracht<br />
had, en voorzeker, Koningin Emma heeft de hoogste aanspraken<br />
op de dankbaarheid van het Nederlandsche Volk. Als Gemalin<br />
heeft zij den grijzen Koning, door 's levens zorgen en<br />
rampen terneergebogen, gesteund en zijn levensavond verhelderd,<br />
straks zelfs zijne zorgen met ernst en waardigheid op zich genomen,<br />
niettegenstaande Hij-zelf al haar liefde en verzorging<br />
op het krankbed voor zich eischte. Als Moeder heeft zij hare<br />
Dochter naar ziel en geest toebereid voor den ernst der roeping,<br />
welke Haar wachtte. Als Regentes heeft zij de staatsbelangen<br />
met voorbeeldige nauwgezetheid behartigd en de harten<br />
harer onderdanen voor zich ten eeuwigen, dáge veroverd.<br />
Als Voogdes eindelijk heeft zij terecht begrepen, welk een<br />
kostelijk Pand de Nederlandsche Natie haar had toebetrouwd,<br />
toen het haar opdroeg te waken voor de Dochter der Oranje's,<br />
de toekomstige Koningin van Nederland, de Erfgename van de<br />
traditien van haar Huis.<br />
Den 3osten Augustus 1898 verscheen er een buitengewoon<br />
nummer van de Nederlandsche Staatscourant, dat<br />
de volgende Proclamatie bevatte :<br />
„Proclamatie van Hare Majesteit, de Koningin-Weduwe,<br />
Regentes.<br />
In naam van Hare Majesteit Wilhelmina, bij de gratie<br />
Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,<br />
enz. enz.<br />
Wij, Emma, Koningin-Wedu we, Regentes van het Ko-<br />
ninkrijk.<br />
Landgenooten!<br />
De taak, die Mij in 1890 werd toebetrouwd, is weldra<br />
geeindigd. Mij valt het onwaardeerbaar voorrecht ten deel,<br />
mijne beminde Dochter den leeftijd te zien bereiken, waarop
AANBIEDING VAN HET HULDEBLIJK. 337<br />
Zij, naar het voorschrift der Grondwet, tot de regeering wordt<br />
geroepen. In de dagen van smart en rouw trad Ik op als Regentes<br />
van het Koninkrijk, — thans schaart zich 't geheele Volk<br />
in vreugde om den troon zijner jonge Koningin. God heeft Mij<br />
in deze jaren gesteund, — Mijn dierbaarste wensch is vervuld.<br />
Aan alien, die Mij met raad en daad hebben ter zijde gestaan<br />
en die Mij gesteund hebben door hunne liefde en gehechtheid,<br />
breng Ik mijnen dank.<br />
Moge het ons Land met zijne Bezittingen en Kolonien<br />
onder de regeering van Koningin Wilhelmina wel gaan. Het<br />
zoo groot in alles, waarin een klein yolk groot kan zijn.<br />
Ik treed of van de hooge plaats, die Ik in ons staatswezen<br />
heb bekleed, met den diepgevoelden wensch, dat op Koningin<br />
en Volk tesamen, door de nauwste banden vereenigd,<br />
Gods zege blijve rusten.<br />
Lasten en bevelen, dat deze Proclamatie in de S t a a t sc<br />
o u r ant en het St aatsblad opgenomen en ter plaatse,<br />
waar zulks gebruikelijk is, zal aangeplakt worden.<br />
Gedaan te 's-Gravenhage, op heden den 3osten Augus-<br />
tus 1898.<br />
EMMA.<br />
Den volgenden dag zou het Regentschap geeindigd zijn.<br />
Reeds lang tevoren was de wensch onder de Natie geboren,<br />
om aan de Koningin-Regentes, bij het nederleggen van Haar<br />
taak, een zichtbaar bewijs te geven, hoe zeer de Natie Haar<br />
hoogachtte en lief had en hoe zeer men Haar dankbaar was<br />
voor de wijze, wadrop Zij hare taak had vervuld. Eene Commissie<br />
had zich gevormd, doch vooraf had men zich vergewist,<br />
dat Hare Majesteit geen geschenk zou kunnen aanvaarden<br />
dan wanneer Haar de vrijheid gelaten werd, daarover te<br />
beschikken ten voordeele van een of ander liefdadig doel. Den<br />
2den December nu begaf zich de Burgemeester van Amsterdam,<br />
de beer Vening Meinesz, aan het hoofd van eenige leden<br />
der Commissie, welke zich ter bereiking van dit schoone<br />
doel gevormd had, naar de Residentie, om Hare Majesteit in<br />
naam van het Nederlandsche Volk een nationaal huldeblijk aan<br />
Dl. VIII. 22
33 8<br />
BESTEMMING VAN HET HULDEBLIJK.<br />
te bieden, bestaande uit een bedrag van 300.00o gulden, saAm•<br />
gebracht door lieden van allerlei stand en richting, waarbij een<br />
sierlijk album gevoegd was, dat de namen der Commissieleden<br />
bevatte uit de verschillende afdeelingen des lands. Inderdaad,<br />
door de wijze, waarop Hare Majesteit het geschenk aanvaardde,<br />
zette Zij de kroon op haar Regentschap. Op de aanbieding<br />
toch van het geschenk sprak Zij het volgende :<br />
„Ik ben zeer getroffen door u we woorden : het geschenk,<br />
Mij aangeboden door het Nederlandsche Volk, bij het nederleggen<br />
van het Regentschap, stel Ik op den hoogsten prijs.<br />
Mijn dank daarvoor uit te drukken, zooals Ik dien gevoel,<br />
is Mij op het oogenblik niet mogelijk. Slechts dit wil Ik u<br />
zeggen, mijne Heeren ! dat Ik bij het einde van Mijn taak in<br />
de liefde en den dank van het Nederlandsche Volk, waarvan<br />
dit geschenk getuigt, de grootste, de schoonste voldoening vind<br />
voor wat Ik gepoogd heb te doen in het belang van Land en<br />
Volk.<br />
Ik hoop aan het geschenk een waardige bestemming te<br />
geven, en Ik meen dit niet beter te kunnen doen, dan door het<br />
te bestemmen voor een liefdadig doel.<br />
Sedert lang was het Mijn wensch eene stichting in het<br />
leven te roepen, waaraan Ik geloof dat groote behoefte bestaat<br />
: Ik bedoel een Sanatorium voor longlijders, in de eerste<br />
plaats ten bate van hen, die de middelen missen om in het<br />
buitenland hulp te zoeken tegen de vreeselijke kwaal, die,<br />
helaas ! in ons Vaderland zoo veelvuldig voorkomt en zulke<br />
ernstige gevolgen na zich sleept.<br />
Ik hoop eerlang de vrije beschikking te krijgen over het<br />
landgoed Oranje Nassauoord, bij Renkum, en dit of te staan<br />
voor het doel, dat Mij lief is. Door deskundigen voorgelicht,<br />
stel Ik mij voor, op dat landgoed het eerste Nederlandsch<br />
Sanatorium te stichten.<br />
Dat het geschenk van het Volk, dat Ik lief heb, Mij daartoe<br />
in staat stelt, maakt Mij oprecht gelukkig en stemt Mij<br />
tot groote dankbaarheid.<br />
Moge op deze wijze het huldeblijk, Mij heden aangeboden,
DE PROCLAMATIE. 339<br />
een zegen worden voor velen tot in lengte van dagen. Nog<br />
hoop Ik, ook in onze Indische bezittingen eene herinnering<br />
achter te laten aan de hulde, Mij heden gebracht.<br />
Oprecht en innig ben 1k dankbaar voor het Mij aangeboden<br />
geschenk."<br />
Voorzeker, Koningin Emma zal haar schoonste loon vinden<br />
in de overtuiging, haar verheven plicht te hebben vervuld<br />
en in de dankbaarheid, waarmede het Nederlandsche Volk harer<br />
steeds zal blijven gedenken ; maar evenzeer in de liefde en genegenheid,<br />
waarmede dat Volk hare Dochter omringde en<br />
inzonderheid bij Haar troonsbestijging tegemoet kwam ; in de<br />
waardeering, welke onze jonge Koningin voor hare Moeder<br />
voorzeker blijft koesteren en waarvan Zij reeds blijken gaf in<br />
de Proclamatie van den 3 'sten Augustus 1898, betreffende de<br />
aanvaarding Harer regeering, waarvan de tekst aldus luidde :<br />
Wij, Wilhelmina, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,<br />
Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz.<br />
Aan mijn Volk!<br />
„Op dezen voor U en Mij gewichtigen dag gevoel Ik Mij<br />
gedrongen, eenige woorden tot U te richten.<br />
Allereerst een woord van warme dankbaarheid ! Sedert Mijne<br />
vroegste jeugd hebt Gij mij omgeven met Uwe liefde. Uit alle<br />
deelen van het Koninkrijk, uit alle kringen der Maatschappij,<br />
van ouden en jongen, ontving Ik steeds de treffendste blijken<br />
van gehechtheid. Nadat Mijn beminde Vader Mij was ontvallen,<br />
werd al Uwe aanhankelijkheid aan mijn Stamhuis op Mij<br />
overgebracht. Thans, nu Ik gereed sta de schoone, doch zware<br />
taak, waartoe 1k geroepen ben, te aanvaarden, gevoel Ik Mij<br />
als gedragen door Uwe trouw.<br />
Ontvangt Mijnen dank ! Hetgeen Ik tot dusver mocht ondervinden,<br />
liet onuitwischbare indrukken bij Mij na. Het is Mij<br />
een waarborg voor de toekomst.<br />
Ik stel Mij tot levensdoel, dat voorbeeld na te volgen, te<br />
regeeren zooals van eene Vorstin uit het Huis van Oranje<br />
wordt verwacht. Aan de Grondwet getrouw, wensch Ik de eer-
240 HET ALBUM.<br />
bied voor den Nederlandschen naam en de Nederlandsche<br />
vlag te bevestigen. Ik wensch bij het Opperbestuur over de<br />
Bezittingen en Kolonien in Oost en West rechtvaardigheid te<br />
betrachten, en naar Mijn vermogen bij te dragtn tot verhooging<br />
van Uw geestelijk en stoffelijk welzijn.<br />
Ik hoop en verwacht, dat Uw aller steun, in welken<br />
ambtelijken werkkring binnen of buiten het Koninkrijk Gij zijt<br />
geplaatst, Mij daarbij nooit ontbreken zal.<br />
Op God vertrouwende en met de bede, dat Hij Mij sterke,<br />
aanvaard Ik de regeering.<br />
Lasten en bevelen dat de Proclamatie in de Staatscourant<br />
en het Staatsblad opgenomen en ter plaatse, waar zulks gebruikelijk<br />
is, aangeplakt zal worden.<br />
Gedaan te 's-Gravenhage, op heden den 31 Augustus 1898."<br />
Voorzeker, de gansche Natie, voor zoover zij althans den<br />
zegen erkent, welken God in Oranje aan Nederland schonk,<br />
stemt van harte in met de dichtregelen, door Prof. Beets in<br />
het album geschreven, dat het geschenk aan de Koningin-Regentes<br />
vergezelde :<br />
Duld, Koninklijke Vrouw ! dat Nederland U huldigt,<br />
Met blijk van liefde en dank en eerbied diep en groot.<br />
Het is aan U 't behoud van 't Hoog Geslacht verschuldigd,<br />
Dat uit te sterven dreigde en opbloeide uit Uw schoot !<br />
U zegent uit Zijn graf de Koning, wien Ge een zegen<br />
Des hemels zijt geweest op 't afgaand levenspad ,<br />
U zegent van Haar troon, aan Uwe hand bestegen,<br />
De Dochter, die in U de vroedste Moeder had ,<br />
U zegent van rondom, uit hooge en lage woning,<br />
Een Volk, dat een van zin, Uw rijksstaf heeft gekust,<br />
Met eerbied voor de Weeuw van zijn beminden Koning,<br />
Verzekerd van Uw hart en op Uw deugd gerust.<br />
U zeegne van omhoog de God, dien we U zien eeren,<br />
Met wat gelukkigst maakt en opheft boven 't stof !<br />
De dag van 31 Augustus 1898, waarop de jeugdige Koningin<br />
haar achttienden jaardag vierde en waarop zij straks den
DE GEBOORTEDAG DER KONINGIN. 341<br />
scepter zelf in handen nemen zou, werd in vele gemeenten van<br />
ons land op buitengewone wijze gevierd, ja, in menige plaats<br />
had men besloten dien dag in de verschillende kerkgebou wen<br />
plechtig de wij den. Zoo ook te Amsterdam. Een groote schare<br />
begaf zich dien dag naar de verschillende kerken, om er den<br />
God des hemels zegen en vrede of te smeeken over de jonge<br />
Vorstin en Hare regeering. Diepe, gevoelvolle woorden drongen<br />
van den kansel in de harten der toehoorders, en dezen<br />
zonden hun beden en zangen ten hooge, als een lieflijke wierook<br />
ter eere van den God van Nederland en Oranje. Zelve<br />
begaf de Koningin zich den daaropvolgenden Zondag naar de<br />
Groote Kerk in de Residentie, waar de leeraar, Dr. Van der<br />
Flier, sprak naar aanleiding van de woorden : „En nu, wat<br />
verwacht ik, o Heer ? Mijne hope, die is op U ?" Als ware ze<br />
bij een mijlpaal in Haar leven geplaatst, wekten de woorden des<br />
predikers de Vorstin op, om een blik terug, een blik vooruit,<br />
en ook een blik naar Boven te slaan, en waar hij Haar bepaalde<br />
bij den ernst der roeping, welke Haar straks wachtte,<br />
verzekerde hij Haar, dat de Gemeente Haar dragen zou op de<br />
vleugelen des gebeds. Ter wijl de Vorstinnen de Kerk verlieten,<br />
zong de Gemeente Haar staande Ps. 134: 3 toe.<br />
En nu, wij staan met onze beschrijving aan den ingang<br />
van heerlijke en rijke dagen, onvergetelijk voor ieder, die Nederlander<br />
heet. Het zal ons ondoenlijk zijn, al het schoone te<br />
vermelden, dat die dagen te hooren en te aanschouwen gaven.<br />
Het weinige, dat wij onzen lezers kunnen bieden, strekke eenigermate<br />
tot vergoeding voor het gemis van zoovelen hunner, die<br />
daarvan niet konden genieten, tot blijvende herinnering voor<br />
hen, die daarvan oog- en oorgetuigen waren. De Hoofdstad en de<br />
Residentie trokken de aandacht van geheel het Land tot zich,<br />
en daartoe wenschen we ons dan ook in hoofdzaak te bepalen.<br />
Ja, Amsterdam heeft feest gevierd in den eenigen, in den<br />
rijksten zin des woords. Maanden tevoren hadden zich feestcomites<br />
en buiten-commissien gevormd, om gelden sa'am te brengen<br />
en plannen te beramen, ten einde den gewichtigen dag tot<br />
een luisterrijk nationaal feest te maken en, naarmate de weken
342<br />
IN AMSTERDAM.<br />
zich voortspoedden onder het maken en bespreken van allerlei<br />
ontwerpen, nam de spanning onder de bevolking toe. Daar<br />
werden de eerste hamerslagen gehoord, daar verrezen tribunes<br />
en poorten, en vlaggen en groen werden bij gansche scheepsladingen<br />
aangebracht. Leven en bedrijvigheid, neen, haasten<br />
en jagen overal. De bruggen werden in eerepoorten, de straten<br />
KONINGIN WILHELMINA.<br />
in lanen herschapen ; vlaggen en groen, guirlandes en lichtlijnen<br />
werden aangebracht. Hier werden de huizen met schuttingen<br />
gedekt, langs den weg, welken intocht en optocht volgen<br />
zouden, daar werden deze reeds rijk beschilderd of met bloemen<br />
en groen bedekt. Achter de schuttingen verhieven itch de zitplaatsen,<br />
die aan de bewoners en hunne gasten plaats moesten
DE INHULDIGINGS-FEESTEN. 343<br />
bieden. En naarmate de huizen zich tooiden, lokten zij meer<br />
bekijks, en al drukker stuwde de menigte zich voort langs<br />
grachten en pleinen, om al dat schoone te bewonderen, waar -<br />
mede de rijke Amsterdammers hunne woningen sierden. Steeds<br />
werden meer vreemdelingen door treinen en booten aangebracht,<br />
en in bont gewoel golfde de menigte voort door de<br />
straten. De grachten, waarvan de oevers elkaa.r in vlaggen<br />
en groen, met wimpels en rijen lampions een „Leve de Koningin<br />
!" toeriepen, droegen aan de overzijde schuit op schuit,<br />
bont getooid en bestemd om den toeschouwers plaats te bieden.<br />
Ja, toen men op den Zaterdag-namiddag de laatste hand<br />
aan het werk legde, toen eene dichte schare zich naast de<br />
bijna onmiddellijk achter elkaAr volgende rijtuigen voortdrong,<br />
om al dat schoone in oogenschouw te nemen, toen was het,<br />
als vierde men reeds feest en niemand dacht meer aan zaken.<br />
Onder de versierde gebouwen blonken de Beurs en de Nederlandsche<br />
Bank uit door klassieken tooi ;, de rijke koopmanshuizen<br />
op Heeren- en Keizersgracht onderscheidden zich<br />
door hun keur van bloemen en draperien, maar zeker mogen<br />
ook niet de betrekkelijk dure offers vergeten worden, die de<br />
„Willemstraters", de bewoners der „Eilanden" en de „Jodenbuurt"<br />
zich getroostten, neen, die ze met liefde en geestdrift<br />
brachten van hunne geringe middelen, om hunne Koningin<br />
waardig te ontvangen !<br />
De Zondag mocht een rustdag heeten, dock — wij behoeven<br />
het niet te verzekeren — hij bracht weinig rust !<br />
Maandag brak dan eindelijk de groote dag aan. VOOr<br />
dag en dauw was Amsterdam uit de veeren en zag met een<br />
bezorgd hart uit naar de bewolkte lucht, waaruit nu en dan<br />
de fijne motregen nederviel. Doch men troostte zich : immers<br />
de Oranjezon moest schijnen dien dag, daarvan hield elk goed<br />
Hollander zich overtuigd. 't Is vroeg nog in den morgen , maar<br />
reeds zijn duizenden op de been, en te midden der volwasse<br />
nen verdringt zich de Jeugd met stralend gelaat en glinsterend<br />
oog, want zij zal de eerste zijn, die de waarde van den dag<br />
zal schatten ! „Het verheugd Amsterdam" heeft zijne kinderen
344<br />
DE GROOTE DAG.<br />
een verrassing bereid, maar 't is in hun school, dat ze die<br />
ontvangen zullen. Bij het levend woord van den onderwijzer,<br />
bij volkszang en feestlied zullen ze de herinnering verlevendigen<br />
aan hetgeen Oranje voor Nederland was. Niet minder dan<br />
76.000 kinderen ontvangen hun feestbordjes, hun medailles,<br />
met de buste der Koningin prijkend en straks met oranjelint<br />
aan hun borst bevestigd, en vol geestdrift stijgt welgemeend<br />
het oude Wilhelmus uit de duizenden keelen van Neérland's<br />
Hope der toekomst.<br />
Rijk en verrijkt keeren ze terug, na een kort oponthoud,<br />
en waarlijk, het is hoog tijd. Reeds neemt de menigte de weinige<br />
plaatsen in, die nog langs de grachten en op de straten<br />
overblijven, reeds beginnen Politie en Schutterij den weg af te<br />
zetten, waar langs de Koninklijke Stoet zich straks voortbewegen<br />
zal. De tribunes langs den openbaren weg en voor de huizen<br />
worden al meer bezet. De dubbele rijen schuiten vullen zich<br />
met toeschouwers en anderen komen aangevaren, bevracht met<br />
Weezen en Ouden van dagen uit de gestichten, om de nog<br />
open vakken in te nemen. Allerwege worden nationale liederen<br />
aangeheven en het af- en aanrennen der Huzaren, die als<br />
schildwachten of ordonnansen dienst doen, de zich ter plaatse begevende<br />
Korpsen en Vereenigingen : dat alles verkort den tijd<br />
van „het verheugd Amsterdam," dat des wachtens niet moede<br />
wordt.<br />
Daar dreunt een kanonschot en een luid „hoera !" gaat<br />
op. De Koninklijke trein moet binnengekomen zijn, zoo besluit<br />
men, en terecht. Bij het smaakvol en weelderig getooide<br />
Station van den Rijnspoor, verbeidt een aanzienlijke vergadering<br />
van hooge staats-ambtenaren en aanzienlijken de aankomst<br />
van den met vlaggen getooiden trein, die de Koninklijke gasten<br />
binnen de Hoofdstad brengen zal. Nauwelijks hebben Hare<br />
Majesteiten den waggon verlaten, of zij worden door een tweetal<br />
dames met rijke bouquetten welkom geheeten in de Hoofdstad.<br />
VOar de Koninklijke Ontvangkamer worden Hare Majestei<br />
ten eerbiedig begroet door den Conimissaris der Koningin in de<br />
Provincie, benevens door den Burgemeester en de Wethouders
DE AANKOMST. 345<br />
der Gemeente, Hier neemt de Commissaris der Koningin, in<br />
naam van Gedeputeerde Staten, het woord en spreekt<br />
Mevrouw!<br />
Nu Uwe Majesteit 't grondgebied van Noord-Holland voor<br />
het eerst betreedt, na het van Hare Voorvaderen geerfd gezag<br />
over den Lande te hebben overgenomen uit handen van Hare<br />
Koninklijke Moeder, die geheel Nederland in deze dagen met<br />
gevoelens van eerbied en dankbaarheid aan de zijde van Uwe<br />
Majesteit begroet, en alvorens Uwe Majesteit Haren plechtigen<br />
intocht aanvangt in de Hoofdstad des Rijks, om aldaar te midden<br />
der Vertegenwoordigers van het Nederlandsche Volk aan<br />
Haar gezag zijne grondwettige wijding te geven — worde het<br />
aan Gedeputeerde Staten van Noord- Holland vergund, aan Uwe<br />
Majesteit een oprecht en welgemeend welkom in deze Provincie<br />
toe te roepen.<br />
Dat welkom moge Uwe Majesteit tot getuigenis strekken<br />
van de hechtheid der banden, welke in dagen van hachlijken<br />
strijd voor vrijheid en onafhankelijkheid gelegd, reeds meer<br />
dan drie eeuwen de verschillende deelen van dit Gewest aan<br />
Uwer Majesteits hoog Geslacht verbonden houden, en tot gelofte<br />
tevens, dat Uwe Majesteit onder alle omstandigheden, in<br />
lief en bij leed, op de gevoelens van trouw en aanhankelijkheid<br />
van Noord-Holland's bewoners zal kunnen rekenen.<br />
1k acht het mij een voorrecht, als eerste Staatsdienaar in<br />
de Provincie, daarbij te mogen voegen de verzekering, dat die<br />
gevoelens niet 't minst levendig zijn bij alien, die in hooge of in<br />
lage betrekking met mij ambtelijk geroepen zijn, het regeeringsgezag<br />
van Uwe Majesteit in dit Gewest te dienen en te steunen.<br />
Met de bede, dat God Uwer Majesteits regeering tot heil<br />
van den Lande lang en gelukkig doet zijn, bieden Gedeputeerde<br />
Staten van Noord-Holland, op dit voor hen en mij onvergetelijk<br />
oogenblik, Uwe Majesteit tevens aan de betuiging van<br />
eerbied en hulde voor Haar persoon en van verknochtheid aan<br />
Haar huis, waarin dit Gewest, even 'als geheel het Vaderland,<br />
altijd het aloude Stamhuis van Oranje hoopt te eeren."
346<br />
DE INTOCHT.<br />
Nadat ook de Burgemeester namens de Gemeente de Koningin<br />
begroet had, traden Hare Majesteiten door een groene<br />
haag van heesters en planten het salon binnen, waar tal van<br />
autoriteiten gereed stonden, de Vorstinnen te ontvangen. Nadat<br />
velen hunner een vriendelijk woord van de Koningin hadden<br />
ontvangen, werden de deuren naar de buitenzijde geopend en<br />
begaven de Vorstinnen zich naar het gala-rijtuig, dat Haar<br />
wachtte. Onder het oorverdoovend gejuich der menigte, die zich<br />
verdrong, waar zij maar een plaats had weten te veroveren, en<br />
onder het geschal der muziek, die het Wilhelmus aanhief, namen<br />
Hare Majesteiten plaats en de stoet stelde zich in beweging.<br />
We zullen het niet wagen, dien in al zijne onderdeelen te beschrijven.<br />
Een eerewacht, in drie afdeelingen gesplitst, had tus-<br />
schen de verschillende detachementen van de Zee- en Landmacht<br />
en de muziekkorpsen hare plaats ingenomen. Achter het Koninklijk<br />
rijtuig reden de vier Indische Vorsten, reeds lang tevoren<br />
in Nederland aangekomen, om Hare Majesteit hunne<br />
hulde te brengen : de Sultan van Siak, de broeder van den<br />
Soesoehoenan van Soerakarta, benevens de prinsen van Koetei,<br />
die in hunne schitterende Oostersche kleeding een schoone vertooning<br />
maakten. Maar te midden van dien schitterenden stoet,<br />
fonkelend van goud en edelsteenen, trok de jeugdige Vorstin<br />
bijna uitsluitend de aandacht van de geestdriftvolle menigte,<br />
die zich op de tribunes, de straten en daken der huizen verdrong<br />
om Haar te zien, en een storm van toejuichingen plantte<br />
zich voort • langs den ganschen weg, welke het Koninklijk rijtuig<br />
volgde. Langs dien weg hadden zich Vereenigingen van<br />
werklieden en militairen geschaard met hunne vaandels, om de<br />
Vorstin reeds bij Haar intocht het eere-saluut te brengen, en<br />
telkens weder klonk het Wilhelmus, door de muziekkorpsen<br />
der Vereenigingen aangeheven. 't Was een wolk van geestdrift,<br />
waardoor de jonge Koningin heentrok, een jubel van het Station<br />
tot aan den Dam, en een regen van bloemen daalde hier<br />
en ginds en overal in het ivoren rijtuig veer, dat Neerland's<br />
Hope droeg. Schoon vooral was de aanblik in de „Bocht van<br />
de Heerengracht," toen de glanzende stoet heentrok langs de
DE INTOCHT (Frederiksplein).
348DE INTOCHT.<br />
met draperien en bloemen rijk getooide woningen, waar de<br />
Amsterdamsche Patriciers zich met familie en gasten achter<br />
hunne weelderig versierde schuttingen verdrongen. Als een triomftocht,<br />
als ware het uit een sprookje, zoo ging het voort<br />
van gracht tot gracht, van straat tot straat, totdat het daar<br />
ginds op den Dam, waar rondom de afgezette ruimte eene onafzienbare<br />
schare zich verdrong, ook de Vorstin te veel werd,<br />
en Haar ziel overstelpt was bij het in ontvangst nemen van zooveel<br />
liefde en zooveel geestdrift. Toen stond Zij op en met een<br />
langen, langen groet beantwoordde Zij de jubeltonen van Haar<br />
Volk. Men moet ooggetuige van deze dingen geweest zij n, om<br />
ze te kunnen beschrijven, men moet mede gevoeld hebben, om<br />
ze . . . doch neen, dat weer te geven, vermag geen pers !<br />
Van het begin of kenmerkte zich de Amsterdamsche Politie<br />
door een optreden, dat inderdaad stedeling en vreemdeling<br />
bewondering afperste en blijken gaf, dat men lang tevoren de<br />
noodige maatregelen genomen en de gewenschte orders had<br />
gegeven, opdat ditmaal eens een nationaal feest zonder ongeregeldheden,<br />
zonder stoornis, en vooral zonder ongelukken zou<br />
kunnen plaats hebben. Ieder gevoelde, dat men tegenover eene<br />
weldoordachte houding stond, zoo men zich verzette ; dat men<br />
op krachtige bescherming te rekenen had, zoo men gehoorzaamde,<br />
en het gewenschte gevolg bleef niet uit. Daardoor<br />
was het mogelijk, ook in de meest spannende oogenblikken,<br />
de orde te bewaren voor de Politie, en voor het Publiek om<br />
veel te genieten. Zoo was het ook op den Dam. Nauwelijks<br />
waren de Vorstinnen aangekomen, of Zij vertoonden zich op<br />
het balcon, om de schare daar beneden Haar vriendelijken groet<br />
te brengen. Doch na een oogenblik van rust in het Paleis, bereidden<br />
Zij de opeengepakte menigte daar op het plein eene<br />
ware verrassing. De troepen verlieten den Dam, de Agenten<br />
trokken met het gezicht naar het Volk steeds meer terug naar<br />
het plein, totdat zij slechts op weinige schreden afstands daarvan<br />
verwijderd stonden. Toen werden borden opgeheven, met<br />
het waarschuwend „halt !" en zie, nu openden zich de vleugeldeuren<br />
op nieuw, de Koningin trad andermaal naar buiten en
OP DEN DAM. 349<br />
een donderend „Leve de Koningin !" begroette de jeugdige Vorstin,<br />
die thans zoo geheel als „van aangezicht tot aangezicht"<br />
tegenover haar Volk stond. Onmogelijk is het ons, den storm<br />
van geestdrift te beschijven, en deze steeg, toen de jeugdige<br />
Vorstin hare Moeder bij de hand naar buiten troonde, alsof Zij<br />
zich overtuigd hield, dat die geestdrift niet minder hare Koninklijke<br />
Moeder gold. Het was, of de menigte niet van den.<br />
Dam kon scheiden, en nog lang nadat de Vorstinnen zich teruggetrokken<br />
hadden, duurde het gejubel voort. Neen, niemand<br />
die ze aanschouwde, zal de blijde „inkomste" van Koningin<br />
Wilhelmina vergeten !<br />
Tegen 6 uren kwamen de Groothertog van Saksen en de<br />
Prins en Prinses von Wied ten paleize, om als leden der Koninklijke<br />
familie aan de feestelijkheden deel te nemen.<br />
De avond van dien dag was niet voor de algemeene<br />
illuminatie bestemd, doch 't scheen, of ook de vuurlij nen hun<br />
verlangen niet konden bedwingen, om in het eigen element te<br />
schitteren. Reken daarbij de duizenden, die zich door de straten<br />
bewogen, en we behoeven hier niet te verzekeren, dat het<br />
recht gezellig was in de Hoofdstad. En gezellig bleef het, dien<br />
ganschen nacht door, totdat de eerste stralen der morgenzon<br />
andermaal eene dicht opeengepakte schare beschenen, die het<br />
Paleis aan alle zijden had omzet in z66 nauwen vierhoek, als de<br />
cordons van de Militaire macht en de Politie toelieten. En daarboven<br />
van den toren ruischte 't bazuingeschal plechtig en statig :<br />
„Komt, dankt nu alien God !"<br />
Het is waar, 't Volk heeft thans weinig oor, omdat het te<br />
veel oogen heeft voor de zaken die komen. Ook wij hebben<br />
ons in onze gedachten vroeg opgemaakt, doch niet om te<br />
wachten, wat daar buiten 't Paleis geschieden zal, maar liever,<br />
om de Nieuwe Kerk eens in te gaan en in hare ruimte op te<br />
nemen, wat onze aandacht boeien zal. Onder de gewijde tonen,<br />
die daar boven van de tinnen der Kerk weérklinken, als wilden<br />
ze ons te midden der woelige menschenzee rust in de<br />
ziel storten en tot ons spreken in naam van den Potentaat der
250 DE KERK.<br />
Potentaten, den God van Willem de Zwijger en het oude<br />
Holland, treden wij het heilige gebouw binnen. Onwillekeurig<br />
valt het oog het eerst op het zware koperen koorhek, waar<br />
achter het gebeente van Neérland's grootsten zeeheld rust. Pal-<br />
men breken de ruimte boven dat hek en een draperie van<br />
rood fluweel, achter het koperwerk aangebracht, verhoogt den<br />
indruk. Vacir dat hek bevindt zich de troon, gedekt door een<br />
karmozijnkleurigen, koepelvormigen troonhemel, die, van binnen<br />
met witte zijde gevoerd, met gouden sterren als bezaaid<br />
is en in welks midden een in relief gedreven gouden zon prijkt.<br />
Karmozijnkleurige gordijnen met hermelijn hangen in trotsche<br />
bochten of tot aan de pilaren van het hek, die van onderen<br />
betimmerd en met rood gedekt zijn, terwijl daarboven een<br />
rand is aangebracht, waarop in gouden letteren : „Je Maintiendrai<br />
!" geborduurd is. Een bewerkte lijst van „papier stuc,"<br />
boven den rand aangebracht, wekt den indruk, als loopt het<br />
door tot om de pilaren en maakt het een voortzetting uit van<br />
den koperen bovenrand. Tropheen, aan de vier pilaren in<br />
het kruis der Kerk opgesteld, vertoonen het Nederlandsche<br />
wapen to midden van oranje- en nationale vlaggen. Aan de<br />
bogen tusschen de pilaren ontdekken we blauwe, gekanteeld<br />
uitgesneden draperien, waarop de jaartallen 188o, 1898 of<br />
een W. prijken. Een Oranje-banier in de nationale kleuren, van<br />
een Oranje•vaantje voorzien, waarop de rijkssieraden in goud<br />
zijn afgebeeld, hangt in het midden. Oranje-banieren en slingers<br />
van groen, die tal van Oranje-appelen dragen, tooien de balien<br />
van het kruis. Tusschen de bogen prijken de wapens van het<br />
Rijk, de Provincien en de bezittingen in Oost en West ; rondom<br />
langs de wanden der Kerk is een breede banderol aangebracht,<br />
waarop in goud op bruinen grond de drie eerste<br />
coupletten van het oude Wilhelmus in Porsche letteren prijken.<br />
Het platvorm, waarop de troonzetel geplaatst is, verheft zich<br />
drie treden boven den grond. De zetel is dezelfde, die reeds<br />
bij de inhuldiging onzer Koningen gebruikt werd ; voor de Koningin-Moedet<br />
slechts is een nieuwe aangebracht. De zilveren<br />
rijkssieraden, die, voor dat Hare Majesteit de Kerk binnentrad
HET GEDENKRAAM. 351<br />
op de kredenztafel gelegd werdcn, deden evenzeer bij vorige<br />
gelegenheden dienst.<br />
Maar wat vooral de aandacht trok, dat was het gedenkraam,<br />
dat te dezer gelegenheid te midden der oude geschilderde<br />
glazen in de Kerk was aangebracht. Reeds lang tevoren<br />
had zich eene afzonderlijke Commissie opgemaakt om daartoe<br />
de noodige bijdragen te ontvangen, en het moet verklaard, dat<br />
zij met zelfvoldoening op haren arbeid kan terugzien. Ter zijde<br />
van den troon verheft zich het raam met een hoogte van 24<br />
Meter en een breedte van 7 Meter. Twee rijen figuren, de beeltenissen<br />
van Willem den Zwijger, Louise de Coligny, Maurits,<br />
Willem Lodewijk, Frederik Hendrik, Amalia van Solms, Willem<br />
II, Albertine Agnes, Willem III, den Stadhouder en zijne<br />
gemalin Maria van Engeland, Willem IV, Willem V, onze<br />
Koningen en de Koningin -Weduwe nemen de bovenhelft van<br />
het raam in. Daar beneden prijken allegorische groepen : ter lin-<br />
kerzijde eene voorstelling van het eerste verbond, tusschen Oranje<br />
en Nederland gesloten, in tijden van spanning en nood, waarin<br />
de zeven Provincien den grooten Zwijger en zijn broeder Jan<br />
van Nassau huldigen. Ter rechterzijde het nieuwe verbond, dat<br />
onze Koningin straks met haar Volk zou sluiten in een tijd<br />
van rust en welvaart. De Vorstin wordt daar afgebeeld, steunende<br />
op den Bijbel en begroet door den Voorspoed en de<br />
Trouw van haar Volk, en de hand leggende op de Grondwet,<br />
welke Haar door de Genius der gerechtigheid aangeboden<br />
wordt. Een rijke gothische architettuur, zich in een weefsel van<br />
oranjebladen en vruchten oplossende, omgeeft het geheel, waarboven<br />
de kwartieren van de Koningin aangebracht zijn, gedekt<br />
door een Koninklijke kroon, van palmtakken omgeven.<br />
Intusschen voeren de rijtuigen voortdurend de genoodigden<br />
aan : hooge ambtenaren in den Staat en bevelhebbers van Leger<br />
en Vloot, op wier schitterende uniformen het gekleurde licht,<br />
dat door de ramen naar binnen valt, een tooverachtigen glans<br />
werpt. Daar buiten neemt het gewoel steeds toe, getuige het<br />
doffe gonzen, dat steeds sterker van daar in de Kerk door-<br />
dringt. Daar naderen de Leden der Volksvertegenwoordiging,
352 DE GENOODIGDEN.<br />
door een compagnie Infanterie tot aan de poort der Kerk gebracht,<br />
waarvoor men een rijkgetooid baldakijn heeft aangebracht.<br />
Achter hen volgen de Ministers en daarna de Leden van<br />
den Raad van State, die alien plechtig naar de voor hen bestemde<br />
zetels worden geleid. Straks de Leden der Buitenland-<br />
sche Diplomatie, die met hunne uniformen en kostuums de<br />
schittering van goud en kleuren voltooien. Vervolgens nemen<br />
de Ministers van Staat, de Grootkruisen der Nederlandsche<br />
Orde, de Leden van den Hoogen Raad, der Algemeene Rekenkamer,<br />
de Commissarissen der Koningin, het Hoog Militair<br />
Gerechtshof, de Hooge Raad van Adel en eene menigte<br />
van hooggeplaatsten hunne zetels in. Nu geleiden twee Ceremoniemeesters<br />
de Indische Vorsten, in hun schitterenden tooi<br />
van goud en edelgesteenten, naar de voor hen bestemde plaatsen,<br />
ter linker- en rechterzijde van den Troon, en nadat ook de<br />
verwante Vorsten plaats genomen hebben, opent de Voorzitter<br />
der Eerste Kamer de Vereenigde Zitting.<br />
De menigte daar buiten doet luide „hoera's" opgaan. 't Is<br />
de Koningin-Moeder, die nu nadert, en onder de eerbiedige<br />
stilte der aanwezigen door een zestal Ceremoniemeesters naar<br />
Haar zetel geleid wordt, waarop Haar gevolg to rechter- en<br />
linkerzijde plaats neemt. Daar breekt de Oranjezon door de<br />
benevelde lucht en werpt haar schitterende stralen op kroon<br />
en rijksappel, op den troon en het goud der uniformen. Ja, dat<br />
was inderdaad schoon.<br />
Maar hoor : de klokken luiden, daverende kreten gaan van<br />
buiten op, het orgel ruischt, de instrumenten schallen en boven<br />
alles uit doet het geschut zijn metalen stem hooren. Een<br />
zangkoor heft 't oude Wilhelmuslied aan en, onder de liefelijke<br />
tonen van den alouden Hollandschen zang, treedt de Commissie<br />
van ontvangst voort en leidt de jeugdige Vorstin met langzame<br />
schreden naar Haren Troon. Het machtige koor, door<br />
het orgel en de instrumenten gesterkt, zwijgt nu en zacht<br />
ruischt het orgel voort :<br />
„'t Sal hier haest zijn ghedaen!"
De Koningin spreekt :<br />
DE I NKOMST. 353<br />
Mijne Heeren, Leden der Staten-Generaal!<br />
„Door het afsterven van Mijn onvergetelijken Vader tot<br />
den Troon geroepen, dien Ik onder het zoo wijze en zegenrijke<br />
Regentschap van Mijn innig geliefde Moeder beklom, heb Ik na<br />
de voleindiging van Mijn achttiende levensjaar de Regeering<br />
aanvaard. Mijne Proclamatie heeft dit aan Mijn dierbaar Volk<br />
bekend gemaakt.<br />
Thans is de ure gekomen, waarin Ik Mij, te midden van<br />
Mijne trouwe Staten-Generaal, onder aanroeping van God, zal<br />
verbinden aan Mijn dierbaar Volk, en zoo bevestig Ik heden<br />
den band, die tusschen Mij en mijn Volk bestaat, en wordt de<br />
aloude band tusschen Nederland en Oranje op nieuw bezegeld,<br />
Het is een schoone roeping, een schoone taak, door God Mij<br />
op de schouders gelegd, maar Ik ben gelukkig en dankbaar<br />
om over een Volk te regeeren als het Nederlandsche, dat, hoewel<br />
klein in zielental, groot is in deugd en krachtig in aard<br />
en karakter.<br />
Ik acht het een voorrecht, dat het Mijn levenstaak en<br />
Mijn plicht zal zijn, al Mijn krachten te wijden aan het welzijn<br />
en den bloei van het dierbaar Vaderland.<br />
De woorden van Mijn overleden Vader maak Ik tot de<br />
Mijne : „Oranje kan nooit genoeg voor Nederland doen I"<br />
Tot de vervulling Mijner taak heb Ik uwe hulp noodig,<br />
Heeren Leden van de Volksvertegenwoordiging ! die ge Mij<br />
ongetwijfeld ook in ruime mate zult verleenen. Laat ons samen<br />
arbeiden tot bloei en voorspoed van het Nederlandsche Volk.<br />
God zegene Uwen en Mijnen arbeid. Dat hij strekke tot<br />
heil van het Vaderland !"<br />
Daarop doet zich een zacht geruisch door de Kerk hooren.<br />
Allen staan op, nu de jeugdige Koningin zich van Haar<br />
zetel verheven heeft. Een heilige stonde breekt aan. Met eene<br />
stem, die van aandoening trilt, spreekt de Vorstin :<br />
„Ik zweer aan het Nederlandsche Volk, dat Ik de Grondwet<br />
van het Rijk steeds zal onderhouden en handhaven.<br />
Dl. VIII. 23
354<br />
DE EED.<br />
Ik zweer, dat Ik de onaf hankelijkheid en het grondgebied<br />
des Rijks met al Mijn vermogen zal verdedigen en bewaren,<br />
dat Ik de algemeene en bijzondere vrijheid en de rechten van<br />
al Mijne onderdanen zal beschermen, en tot instandhouding en<br />
bevordering van de algemeene en bijzondere welvaart alle mid -<br />
delen zal aanwenden, welke de wetten ter Mijner beschikking<br />
stellen, zooals een goed Koningin schuldig is te doen."<br />
Een oogenblik van plechtstatig zwijgen . . . Zij werpt nu<br />
met vorstelijke gratie het Koninklijk hermelijn terug, dat den<br />
schouder dekt, en met den meest diepgevoelden ernst, als Wilde<br />
Zij geheel Haar voile hart in den toon Harer stem leggen,<br />
spreekt Zij, de rechterhand ten hooge geheven :<br />
„Zoo waarlijk helpe mij God Almachtig !"<br />
Weder volgt op Haar eed het diepst zwijgen, en nog staat<br />
Zij daar, als zelve getroffen onder den inhoud Harer woorden,<br />
totdat een daverend : „Leve de Koningin !" Haar uit de betoovering<br />
van dit heilig oogenblik wekt. Weder neemt Zij haren<br />
zetel in. Het aloude verbond tusschen God en Nederland heeft<br />
Zij vernieuwd ; houde het jaren nog stand !<br />
Daar begeeft zich de Voorzitter der Kamer naar den Troon<br />
en zweert :<br />
,,Wij ontvangen en huldigen, in naam van het Nederlandsche<br />
Volk en krachtens de Grondwet, U als Koningin ; wij<br />
zweren dat wij Uwe onschendbaarheid en de rechten Uwer<br />
Kroon zullen handhaven ; wij zweren alles te zullen doen, wat<br />
goede en getrouwe Staten-Generaal schuldig zijn te doen."<br />
„Zoo waarlijk helpe ons God Almachtig !"<br />
En nadat nu alien den eed afgelegd hebben, treedt de<br />
Wapenkoning in zijn rijken dos naar voren, en den scepter<br />
zwaaiende, verkondigt hij luid :<br />
„Hare Majesteit, Koningin Wilhelmina is ingehuldigd. Leve<br />
de Koningin !"<br />
Tot driemalen toe wordt deze afkondiging herhaald en<br />
terstond neemt de tweede Wapenkoning die over, waarop alle<br />
aanwezigen, in nimmer weer te geven geestdrift, instemmen<br />
met het : „Leve de Koningin 1" De Wapenheraut treedt naar
DE INHULDIGING. 355<br />
buiten, en als hij straks aan de opeengedrongen menigte het<br />
blijde nieuws mededeelt, dan weergalmt daar een donderend<br />
„hoera I"<br />
Het orgel zet in, het Zangkoor stemt mede in het zacht<br />
geruisch, de instrumenten schallen :<br />
„Komt, dankt nu alien God,<br />
Met hart en mond en handen !"<br />
En onder dien danktoon voor den Koning der koningen<br />
verlaat Hare Majesteit, door dezelfde Commissie uitgeleid, het<br />
Kerkgebouw en begeeft zich ten Paleize. Een oogenblik van<br />
rust en de vleugeldeuren ontsluiten zich. De Wapenherauten<br />
plaatsen zich ter zijde van het balcon en steken de klaroen.<br />
Daar verschijnt Zij zelve in vol kronings-ornaat en beantwoordt<br />
met Haren minzamen groet het juichen de Volk, dat heden zijn<br />
schoonsten dag viert : een dag, onvergetelijk voor de Vorstin<br />
en Hare onderdanen !<br />
Het gewoel op de straten bleef voortduren en werd er niet<br />
minder op, toen reeds vroegtijdig de illuminatie van straten en<br />
grachten, pleinen en gebouwen een aanvang nam. Weldra baadde<br />
Amsterdam zich in een zee van licht en hier en daar, waar<br />
de meest schitterende verlichting aangebracht was, kon men<br />
zich nauwelijks een doortocht banen. Heerlijk was die avond,<br />
vooral toen, nadat het diner te Hove geeindigd was, waaraan<br />
niet minder dan 28o hooggeplaatste personen deelgenomen hadden,<br />
de Koningin met hare Moeder en de verwante Vorsten<br />
langs de grachten en door de straten reden, om zelf te aanschouwen,<br />
* hoe het gelukkige Amsterdam zich uitputte in huldebetoon.<br />
't Was, of de nacht in een dag was veranderd en Zij<br />
van dien dag was als de zon, die aan alles vreugde en leven<br />
mededeelde. En toen dan eindelijk de morgenzon het kunstlicht<br />
verbande, stonden andermaal duizenden op den Darn, en<br />
weer schalden de bazuinen van de tinnen daar boven. Men<br />
wachtte op de dingen, die komen zouden, en weldra werd dan<br />
ook de ruimte voor het Paleis op nieuw afgezet. Een machtig<br />
Zangkoor wenschte de Koningin een aubade te brengen en te
356 DE AUB ADE.<br />
tien uren namen de Zangers hun plaats in, terwij1 militaire<br />
kapellen zich bij hen schaarden om hen te begeleiden. Daar<br />
gingen andermaal de balcondeuren open en de Koninklijke<br />
Familie verscheen onder de luide „hoera's 1" der duizenden, die<br />
zich achter de Zangers verdrongen. Andermaal ruischte het<br />
plechtig over den Dam : „Dankt alien God, den Heer 1" en toen<br />
het gejuich yerstorven was, waarmede het loflied aan God werd<br />
begroet, toen volgden HollandsGlorie,hetVlaggelied,<br />
en eindelijk het Wilhelmu s, met woorden van Prof. Beets.<br />
Daar ontblootten zich de hoofden, en door de felle zonnestralen<br />
van buiten, door liefde en geestdrift van binnen verwarmd, kon<br />
men nauwelijks een traan bedwingen, toen de Zangers baden :<br />
Wilhelma van Nassauwe,<br />
Draag lang en blij de kroon !<br />
Wij steunen op Uw trouwe,<br />
Zoo steune God Uw troon !<br />
Daverend gejuich dankte de Zangers en begroette telkens<br />
weder de lieflijke gestalte ginds op het balcon, de jeugdige<br />
Vorstin, die den zang van het eerste tot het laatste couplet<br />
staande had aangehoord, en nu aan het einde, even als Hare<br />
Koninklijke Moeder, den Zangers in de personen hunner leiders<br />
hartelijk dank bracht voor de schoone hulde hunner kunst en<br />
de uitstekende leiding. En weder vond het Volk zijn schoonste<br />
belooning, voor het uur aan uur wachten, hierin, dat de<br />
Politie het met verlof van Hare Majesteit gelegenheid schonk,<br />
om in de dichtste nabijheid zijn Koningin te naderen 1<br />
Dien namiddag gold het Koninklijk bezoek de G o u d e n<br />
K o e t s, het geschenk van Neerlands werklieden en een koste-<br />
lijke proeve van hun arbeid. Door Hare hooge Gasten begeleid,<br />
reden de Vorstinnen naar het Paleis, waar 't sierlijke rijtuig<br />
was ten toon gesteld, en wel op eene estrade in de groote en<br />
keurig versierde zaal van het trotsche gebouw. Tal van Vereenigingen<br />
met hare Zangers hadden zich rondom de estrade geschaard<br />
en hielden hunne banieren omhoog geheven. Verplegers,<br />
verpleegsters en verpleegden uit de verschillende liefdadige in-
VOLKSFEESTEN ACHTER HET RIJKSMUSEUM. 357<br />
richtingen, deputatien van Marine en Leger waren genoodigd met<br />
vele anderen. Een z ingkoor van kinderen stond voor het orgel<br />
gereed om de geliefde Vcrstin een welkomstlied toe te zingen.<br />
Nadat bouquetten waren aangeboden en de Eere-voorzitter der<br />
Commissie, benevens de Voorzitter der Vereeniging, de Hooge<br />
Bez Lkers alien dank g( bracht hadden voor de belangstelling in<br />
hun arbeid en pogen, namen de Koninklijke Gasten hit rijtuig<br />
mit zichtbaar welgevallen op, en vertrokken straki weder onder<br />
de Ha eke tonen van het „Wilhelmus," door de kinderen,<br />
gesteund door instrumenten, aangeheven.<br />
Van daar werd de tocht voortgezet naar het terrein voor<br />
de volksfeesten achter het Rijksmuseum, waar eene opeengepakte<br />
menigte de verschijning der Koningin, op de sierlijk getooide<br />
Koninklijke tribune, in de grootste spanning afwachtte.<br />
Het was een schoon gezicht, die voile tribunes, bezet met heeren<br />
in schitterende uniformen en dames in de rijkste toiletten.<br />
Tegen half twee ging een oorverdoovend gejuich op : de Ko.<br />
ninklijke rijtuigen naderden, en straks namen de Vorstinnen<br />
met hare Gasten, onder het gejubel der schare, hunne plaatsen<br />
in. Daar zweefden 5000 duiven omhoog, om hare wedvlucht<br />
te houden naar het verre doel. Straks volgde het kampen om<br />
den prijs bij de verschillende volksspelen, en nadat nu het Nederlandsch<br />
Gymnastiek verbond de Koningin zijne hulde had<br />
gebracht, deed de Historjsch-allegorische Optocht haar intocht<br />
op het terrein en niarcheerde voorbij de Koninklijke tribune.<br />
Nadat de Vorstinnen hare bewondering uitgesproken hadden<br />
voor den opzet en de samenstelling van dat grootsche geheel,<br />
reden Zij naar het Paleis terug en de Optocht vervolgde haar<br />
weg langs de grachten en door de straten der Stad, overal<br />
toegejuicht door de duizenden aanschouwers, die zich langs<br />
den weg verdrongen. Hoe zullen wij den rijkdom dier voorstellingen<br />
naar waarde beschrijven ! Slechts bier en daar zij<br />
ons een greep gegund. Weer klinkt het aloude Wilhelmuslied,<br />
het lied van Oranje en Nederland ! Daar naderden de grootsche,<br />
historische figuren : Willem de Zwijger en zijne vier broe-<br />
ders, te paard gezeten, van hunne stalmeesters en rijknecht
358 DE OPTOCHT.<br />
begeleid, gevolgd door mannen als Johan van Oldenbarneveldt,<br />
Jacob Cats, Paulus Buys, enz., de groote Staatslieden, waarop<br />
Nederland zich met fierheid verheffen mag. 't Is de groep van<br />
de Grondleggers van den Nederlandschen Staat.<br />
Herauten te paard volgen en dan naderen, nadat een muziekkorps,<br />
in Oud-Hollandsche kleederdracht, hun verschijnen<br />
aangekondigd heeft, de groep der lieden, wiens heldendaden<br />
te land en te water Hollands grond vrijvochten en vrijhielden,<br />
en zijne glorie onbesmet bewaarden : Maurits, Ernst Casimir<br />
en zoovele anderen, afgewisseld door kanonnen uit hun tijd en<br />
de op den vijand veroverde vlaggen ; voorts de wagen der<br />
admiralen, waarop een De Ruyter, Tromp en vele anderen.<br />
Vertegenwoordigers van vreemde Natien stellen de uitbreiding<br />
van den handel voor en Negers en Roodhuiden, die de schatten<br />
van hun land dragen en de veroveringen, welke de voor hen<br />
uitgaande vertegenwoordigers der Oost- en West-Indische<br />
Compagnien in vreemde werelddeelen maakten.<br />
Nu nadert de vertegenwoordiging van de G o u d e n e e u w<br />
der Republie k. De Schutters van -het Groene Vendel herinneren<br />
aan de dagen van Frederik Hendrik, gelijk het Keurvendel<br />
van Prins Maurits den aanschouwer in den bloeitijd<br />
zijns broeders verplaatste. Daarop volgt den Stededwinger,<br />
voorafgegaan door herauten, begeleid door zijn zoon en schoonzoon,<br />
en straks een sierlijke zeventiende-eeuwsche karos, waarop<br />
Amalia van Solms met hare dochter en sehoondochter gezeten<br />
zijn, en wiens betooverende aanblik met luide toejuichingen<br />
wordt begroet. Hierna volgen de vertegenwoordigers van nuttige<br />
Kunsten en Wetenschappen, Geleerden, Schilders, Dichters,<br />
Bouwmeesters, of wie ook Holland's roem in lang vervlogen<br />
dagen verhoogden. Een wagen met een oude drukpers wisselt<br />
hen af.<br />
Op de Dichters volgen de Schilders, vertegenwoordigd door<br />
de personen, welke op hun doek voorgesteld werden, en daarna<br />
volgen de Goud- en Zilversmeden met hunne schitterende zegewagen,<br />
die aller aandacht boeide en waar achter de beroemde<br />
Smeden van edele metalen voorgesteld werden. Eindelijk sluit
WATERFEEST OP HET IJ. 359<br />
het geheel met het tafereel van Jan Steen's K w a k z a 1 v e r,<br />
voorgesteld door een tiental personen met kar, paard en ezel,<br />
dat voortdurend aanleiding gaf tot groote hilariteit. Schitterend<br />
in een woord, mocht het geheel heeten, en de ontwerpers van<br />
zulk eene nationale voorstelling verdienden den lof, die hun<br />
toegezwaaid en gebracht werd !<br />
Niet minder belangstelling wekte het Waterfeest op het<br />
IJ, door de Provincie Hare • Majesteit aangeboden, en bestaande<br />
uit een optocht van verlichte vaartuigen en een vuurwerk.<br />
Duizenden bij duizenden stroomden naar de De ' Ruyterkade en<br />
straks was er geen doorkomen meer aan. De gebouwen aan<br />
de Kade, rijk geillumineerd, waren tot op de daken met toeschouwers<br />
bezet -en van de plaatsen op de tribunes, hier en<br />
daar opgericht, bleef er geen onbezet. Aan het einde van den<br />
West-Indischen Steiger verhief zich de sierlijke Koninklijke tribune.<br />
Het IJ was vol met verlichte booten en bootjes, boeiers<br />
en schuitjes, die het gekleurde licht hunner lanpions met schilderachtigen<br />
gloed op de menschen wierpen, die ze droegen.<br />
Midden in den stroom lager) Harer Majesteits oorlogschepen<br />
Zeeland, Holland, Piet Hein en Evertsen, rijk van<br />
electrisch licht voorzien, en aan de overzijde schitterde weder<br />
de illuminatie aan de daar zich bevindende gebouwen, terwijl<br />
de tooverschijn verhoogd werd door de weerspiegeling van al<br />
dien glans in het effen watervlak. Reeds dreven de verlichte<br />
vaartuigen, die aan den optocht zouden deelnemen, heen en<br />
weer in de opengehouden ruimte en, als konden ze hun verlangen<br />
niet bedwingen, reeds eer de Koningin op 't tooneel verscheen,<br />
gaf een kanonschot het teeken tot den aanvang. War<br />
zweefden ze voor het oog voorbij, nil als een waterspook, dat<br />
zich op lange, dunne pooten over de watervlakte bewoog ; dan<br />
het koggeschip, langs alle stangen en lijnen verlicht ; dan weer<br />
een schoon verlicht scheepke, . een hoogen tempel van Touter<br />
licht en glans dragende ; straks een verlichte giek, die als een<br />
vurige pijl over het water schoot ; zeilen van licht, een gem<br />
kroonde W. dragende ; gondels in duizenden kleuren als vurige<br />
edelsteenen fonkelend, of drakenvormen, welker vuurtongen het
DE KERKGANG VA
NGIN WILHELMINA.
362 HET VUURWER K.<br />
water schenen te likken ; kortom : het was een toovertooneel.<br />
Daar gilde een stoomfluit haar feestvreugde uit, en op hetzelfde<br />
oogenblik hoorde men een ontzaglijk concert van fluiten en<br />
misthorens ; ja, 't was een oorverdoovend geheel, dat gelukkig<br />
niet te lang aanhield.<br />
Maar hoor ! daar gaat gejuich op van den oever, en het<br />
paardengetrappel verkondigt de nadering van de Vorstinnen,<br />
die door een electrisch verlichte gang naar de voor Haar<br />
ingerichte tribune geleid werden. Daar schoot een vuurpijl sissend<br />
omhoog, en hoog uit de lucht deed zich een kanonschot<br />
als een welkomstgroet aan Hare Majesteit hooren, straks door<br />
een zware kanonnade van daarboven ontploffende vuurpijlen<br />
gevolgd. Nu zeilden de booten, die aan dit waterfeest deelnamen,<br />
voorbij de Koninklijke tribune, hunne vreugdevuren ontstekend,<br />
terwijl van hun dek vroolijke zeemansliederen weérklonken.<br />
En hoor, van uit de verte klonk daar over 't water een<br />
echt nationaal lied, waarmede straks de duizenden bij duizenden<br />
op en langs het water instemden, als was het een nommer<br />
van de feestviering, te voren aangegeven. Kleine, verlichte<br />
luchtballons zweefden omhoog en wierpen daarboven een regen<br />
van vuurdiamanten langs den donkeren hemel, of dreven met<br />
een staart van gekleurde lichtjes voort naar den gezichteinder.<br />
Een als betooverd schip drijft tot voor de tribune en werpt<br />
brokken vuur in het water, waaruit dan helle lichtpluimen opschoten,<br />
die straks als een kleurige vonkenregen uiteenspatten.<br />
Zie, daar stijgt andermaal een luchtballon omhoog, en straks<br />
leest men daarboven in gloeiende letters een . „Lang leve de<br />
Koningin !" Doch hoe zullen we 't tooverachtig schouwspel beschrijven<br />
! Daar verscheen het portret der Vorstin, door schitterende<br />
lichtlijnen omgeven, die straks daverend en donderend<br />
uiteenspatten en hun vonkenregen over het water wierpen,<br />
terwijl Hare Majesteiten en Hare hooge Gasten het tooneel<br />
van het waterfeest verlieten. En als wilde ook de godin van<br />
den nacht deelnemen aan de vreugde, verscheen de maan als<br />
een roode schijf door den kruitdamp, die over het water hing,<br />
en wierp hare matte, doch vriendelijke stralen over 't bedrijvig
IN HET CONCERTGEBOUW. 363<br />
tooneel hier en ginds aan den oever, waar de duizenden zich<br />
verdrongen om een goed heenkomen te zoeken.<br />
Nadat den volgenden dag een bezoek aan de verschillende<br />
tentoonstellingen gebracht was, gold de middagrijtoer het<br />
Concertgebouw, waar een koor van 700 Zangers een schoone<br />
cantate, door Bernhard . Zweers, en woorden van Prof. Beets,<br />
in muziek gebracht had. Alien rezen op, toen de Koninginnen<br />
naar Hare vorstelijke loge geleid werden, en nauwelijks waren<br />
Zij gezeten, of een machtig „Halleluja !" ruischte door de zaal.<br />
Met eerbiedige stilte hoorde men toe, neen., men gevoelde<br />
mede en liet zich medevoeren op dien stroom van tonen,<br />
eens overweldigend sterk, dan zacht medeslepend, totdat de<br />
zang in een bede wegsmolt. Met de meeste belangstelling volgden<br />
nu Hare Majesteiten de overige nommers van solo's en<br />
koor, en nadat het Halleluja uit Handel's Messias het geheel<br />
besloten had, gaven de Vorstinnen Hare hooge ingenomenheid<br />
met en Haren dank te kennen voor de hulde, die Haar hier<br />
was bereid !<br />
Eindelijk was de morgen van het vertrek aangebroken.<br />
Reeds bij het krieken van den dag verzamelde de menigte<br />
zich op het Damplein om de jonge Koningin en hare Moeder<br />
een diepgevoeld vaarwel toe te roepen. Welk een gejuich, toen<br />
de Vorstin verscheen en met minzaam gelaat de haar verbeidende<br />
menigte toewuifde. Daar reed Zij heen, de lieflijke, witte<br />
gestalte, die leven en vreugde, trots en liefde van Haar onderdanen<br />
in de Hoofdstad geweest was gedurende een gansche<br />
week, en een daverend „Hoera !" verzelde Haar langs den ganschen<br />
weg van het Paleis naar het Station ! Weldra, rolde de<br />
Koninklijke trein voort en een geestdriftvol : „Lang leve de<br />
Koningin I" haar nagezonden, sloot de feestvreugde van het<br />
gelukkige Amsterdam, dat zich met recht verhoovaardigen<br />
mocht op de week, welke voorbijgesneld was.<br />
Vszicir het heengaan hadden de . Vorstinnen en aan den<br />
Burgemeester en aan den Commissaris van Politie, voor de uitstekende<br />
bewaring der orde en de voortreffelijke voorzorgsmaatregelen,<br />
door hen genomen, dank betuigd, en oprecht was
IA' 1 \HULDIGING 1N DE NIEUWE KERK.
HET VERTREK. 365<br />
voorzeker de hulde, welke de beide Vorstinnen brachten aan<br />
den voortreffelijken geest der Burgerij, onder hun bestuur. Straks<br />
berichtte de Burgemeester, dat hij het volgende telegram van<br />
Hare Majesteiten ontvangen had.<br />
„Bij Mijne terugkornst in de Residentie is het Mij eene<br />
behoefte, nog eens Mijne gevoelens van ware dankbaarheid<br />
te uiten voor de zoo hartelijke en schitterende ontvangst, die<br />
Mij in de Hoofdstad te beurt viel. Ik ben diep getroffen door<br />
al de ontelbare bewijzen van liefde, gehechtheid en trouw, die<br />
Ik in Amsterdam ontving.<br />
Onvergetelijk zullen Mij de dagen zijn, in Uw midden door-<br />
gebracht.<br />
Ik verzoek U Mijnen diepgevoelden dank over te brengen<br />
aan alien, die, bezield met gevoelens van verknochtheid<br />
en aanhankelijkheid, het hunne hebben bijgedragen tot het<br />
zoo uitstekend slagen der schoone feesten, die Mij aangenaam<br />
verrast hebben door de zoo prachtige versiering der Stad en<br />
de schitterende illuminatie. Voor de voorbeeldige orde, die<br />
overal heerschte en die een ieder hielp handhaven, ben Ik<br />
erkentelijk.<br />
Amsterdam heeft Mijne Moeder en Mij heerlijke feestda-<br />
gen bereid, die onze harten met groote blijdschap en dankbaarheid<br />
vervullen.<br />
WILHELMINA."<br />
Dienzelfden morgen scheen de feestvreugde Hare Majesteit<br />
vooruit-gestoomd te zijn naar het vorstelijk Den Haag. Nauwelijks<br />
was de dag aangebroken, of duizenden verdrongen zich<br />
in het Bezuidenhout en de omliggende straten, en het was<br />
nog geen acht uren in den morgen, of daar was geen plekje<br />
meer te veroveren op de trottoirs, terwiji de rijweg opengehouden<br />
werd voor hen, die bij de feestelijke intocht behoorden<br />
aanwezig te zijn. De talrijke eerepoorten, de versierde<br />
mastenrij met hare bloemenmanden, ter halver hoogte prijkend,<br />
de rijk getooide woningen, voor welker opengeslagen ramen zich<br />
duizenden toeschouwers, de bewoners met hunne gasten, ver-
366 IN DE RESIDENTIE.<br />
drongen, en dat alles bestraald door een lieflijken zonneschijn :<br />
voorwaar, 't was een schoon schouwspel, een waardig vervolg<br />
op de feestdagen in de Hoofdstad.<br />
Langzamerhand komt er meer beweging. Tal van Autoriteiten<br />
en Vereenigingen spoedden zich naar het Station, om de<br />
Koningin bij Hare aankomst in de Resiedentie te verwelkomen,<br />
en aanzienlijke dames en jeugdige meisjes, genoodigden van<br />
de Feest-commissie, of vergunning ontvangen hebbende, zich op<br />
het perron te bevinden, begaven zich naar de haar toegewezen<br />
plaatsen, om bij de aankomst tegenwoordig te mogen zijn.<br />
Daar dreunt een kanonschot en een luid gejuich gaat uit de<br />
schare op. 't Is een teeken, dat de Koninklijke trein in zicht is<br />
en, weinige oogenblikken later, daar nadert de locomotief met<br />
de standaardvlaggen gesierd. Nauwelijks heeft dan ook de<br />
Commissaris der Koningin zich met het College van Gedeputeerden,<br />
de Burgemeester en de Wethouders op het perron begeven,<br />
of statig glijdt de Koninklijke trein tot vOor de Ont..<br />
vangkamer. Minzaam begroet de Koningin den Burgemeester,<br />
die daarop de volgende woorden tot Hare Majesteit richt :<br />
„De Gemeenteraad van 's Gravenhage biedt zijn onderdanigen,<br />
maar diepgevoelden welkomstgroet aan Nederlands zooeven<br />
gehuldigde Koningin.<br />
Hij spreekt daarbij den eerbiedigen wensch uit, dat het<br />
Uwe Majesteit moge behagen, om, wetende welke dierbare herinnering<br />
het Oranjehuis aan den bodem van 's-Gravenhage en<br />
van Scheveningen verbindt, de verzekering te aanvaarden van<br />
de onveranderde trouw en verknochtheid der bewoners van<br />
dien bodem aan Uwe Majesteit en aan het Koninklijk Huis<br />
van Oranje."<br />
Nadat Hare Majesteit den Burgemeester dank betuigd had,<br />
nam de Commissaris der Koningin het woord en sprak onder<br />
anderen het volgende :<br />
„De bevolking van Zuid-Holland, die zoo zeer aan het Vorstelijk<br />
Stamhuis van Oranje verknocht is, haalt Uwe Majesteit,<br />
de beminde Vorstin, de Erfgename van het roemruchtig Geslacht,<br />
waaraan Nederland's voorspoed en geluk altijd ona
DE ONTVANGST. 367<br />
scheidelijk waren verbonden, met groote geestdrift in, en uit<br />
zich in die eerie plechtige bede : „God zij met onze Koningin<br />
en haar Huis. Mogen de dankbaarheid en de liefde van een gelukkig<br />
Volk, steeds de schoonste parel aan Uwe kroon zijn !"<br />
De Koningin dankte den Commissaris en de Gedeputeerden<br />
voor hunne tegenwoordigheid, en trad daarna de Ontvangsalon<br />
binnen, waar Zij zich met de Ministers en de Vertegenwoordigers<br />
der Kamers minzaam onderhield. Nadat de beide<br />
Vorstinnen een tijd lang met de overige Autoriteiten gespro-<br />
ken en zich de Leden der Feest-commissie hadden doen voorstellen,<br />
richtte Hare Majesteit zich andermaal tot den Burge-<br />
meester en zeide :<br />
„U wachten drukke tijden, Burgemeester ! Wij hebben to<br />
Amsterdam een heerlijke ontvangst gehad in de prachtig ver-<br />
sierde stad."<br />
Ook tegenover de Wethouders gaf Hare Majesteit openhartig<br />
uiting aan Hare voldoening over de dagen, in de Hoofdstad<br />
doorgebracht. Nauwelijks verschenen de Vorstinnen op het buitenperron,<br />
of de daar geschaarde jonge dames strooiden si erlijke<br />
manden bloemen voor Hare schreden en, toen het : „Leve<br />
de Koningin !" uit de schare verstomd was, hieven de aanwezige<br />
dames het „W ilhelmu s" aan, dat ze straks door het<br />
„Wien Neerlan d s c h Bloe d" deden volgen. Een . lang<br />
„hoera !" langs den ganschen weg voortgezet, ging op. De kanonnen<br />
bulderden, de klokken luidden, de Tamboers sloegen den<br />
roffel, de muziek hief het „Wilhelmus" aan, de Eerewacht stelde<br />
zich in beweging, en het ivoren galarijtuig droeg de Vorstinnen<br />
door de rijen der juichende menigte, die Haar met hoeden<br />
en zakdoeken of met Oranje een welkom toewuifde en, zooals<br />
de gelukkige Koningin uit het tooversprookje, nam Hare Majesteit<br />
met een vriendelijken glimlach de betuigingen van de<br />
liefde en de geestdrift Harer onderdanen in ontvangst. Vele<br />
Vereenigingen hadden zich met hare vaandels en banieren langs<br />
den weg geschaard en ontvingen een minzamen groet van de<br />
Vorstin in ruil voor de hulde, welke zij Haar brachten. VOor<br />
het Paleis van den Prins von Wied was den Weezen en Ouden
368 DE KONINGIN UIT HET TOOVERSPROOKJE.<br />
van dagen uit de onderscheidene gestichten een plaats gegund,<br />
en daar voor de ramen stond de gansche vorstelijke Familie<br />
geschaard, om de blijde inkomst te aanschouwen. Langzaam<br />
schreed de Stoet voort tot aan de eerepoort van de Hoofdcommissie,<br />
waar een muziekkorps het Volkslied hooren deed<br />
en de Vorstinnen met blijkbaar welgevallen het oor leenden<br />
aan den welkomstgroet, dien de Weesmeisjes Haar toezongen.<br />
Onder vriendelijke dankbetuiging aanvaardden Zij den bloemruiker<br />
en het album, waarin het lied gecalligrafeerd was. Een<br />
regen van bloemen daalde uit de vensters van de Schouwburg<br />
op den Koninklijken wagen. Zoo door de Herauten, in hun<br />
schitterend kostuum, voorafgegaan, nadert de Stoet eindelijk<br />
het Paleis, waar binnen de Vorstinnen straks onder het oorverdoovend<br />
gejuich der menigte verdwenen, doch slechts voor<br />
weinige oogenblikken. Toen verscheen de Koningin weldra op<br />
het balcon om de juichende menigte daar buiten, waaruit een<br />
storm van geestdrift opging, wuivend en buigend te groeten.<br />
Ook hier werd de schare vergund, tot op geringen afstand het<br />
Paleis te naderen, ten einde de geliefde Vorstinnen hare spontane<br />
hulde te brengen.<br />
En nu waren ook voor de Residentie en hare omgeving<br />
dagen van ware volksvreugde aangebroken : dagen, waarin va.<br />
derlandsliefde en geestdrift voor de jeugdige Koningin offerden,<br />
wat de liefde te geven had. Ook hier moeten we ons tot<br />
het voornaamste bepalen.<br />
Reeds in den loop van de maand Maart des vorigen jaars,<br />
hadden Provinciale Staten van Zuid-Holland een memoriepost<br />
uitgetrokken voor „kosten voor het aanbrengen van versieringen<br />
en voor eene illuminatie, als hulde aan Hare Majesteit<br />
de Koningin, bij Haren intocht in de Residentie na Hare<br />
inhuldiging." Nadat Hare Majesteit de Koningin-Regentes Hare<br />
welwillende toestemming verleend had tot versiering van het<br />
Paleis, werd eene Commissie benoemd, en spoedig was 't ontwerp<br />
daartoe goedgekeurd en aangenomen. Nauwelijks hadden<br />
de Koninginnen dan ook de Residentie verlaten of men toog<br />
druk aan den arbeid, en weldra waren op de penanten tus-
DE ETUDE DER PROVINCIE. 369<br />
schen de vensters van het front en de beide vleugels, de levensgroote<br />
portretten aangebracht, ten voeten uit, van de Oranje•<br />
vorsten, welke zoo geplaatst werden, dat straks, als Hare Majesteit<br />
zich op het balcon aan 't Volk zou vertoonen, Zij omringd<br />
zou zijn door de beelden Harer Voorzaten. Het balcon zelf<br />
was overwulfd door een grooten, rood fluweelen baldakijn, be-<br />
zaaid met gouden kroontjes en in het midden gedekt door het<br />
Koninklijk wapen, met de kroon gedekt. Van binnen was de<br />
baldakijn met wit satijn bekleed, waarop gouden leeuwen schitterden.<br />
Deze troonhemel werd gedragen door schuin aangebrachte,<br />
rijk vergulde colonneten in lansvorm, door struisvederen<br />
gedekt. De hoeken van het balcon droegen twee herautenbeelden<br />
in bronskleur. Voorts was het geheele front met<br />
de zuilenportiek en de twee zijvleugels prachtig getooid, en de<br />
beide laatsten als in een bloementuin herschapen, die als een<br />
rOsegloed over het geheel wierp, daar slechts deze kleur bij de<br />
versiering geduld scheen te zijn. Manden met bloemen, tusschen<br />
de portieken opgehangen, verhoogden den indruk. Reusachtige<br />
vlaggen, in hellenden stand bij de uiteinden van de vleugels aangebracht,<br />
vertoonden aan de buitenzijde de nationale driekleur<br />
en aan den binnenkant een gelen leeuw op een blauw veld met<br />
gele blokken, de Nassausche kleuren voorstellende. De illuminatie<br />
beloofde niet minder schitterend te zijn en het geheel<br />
maakte den indruk, dat men op onbekrompen wijze de jonge<br />
Koningin toonen wilde, wat de bewoners der Provincie voor<br />
Haar gevoelden. Hartelijk betuigde Hare Majesteit dan ook de<br />
Commissie Haren dank voor de wijze, waarop de Staten der<br />
Provincie hunne verknochtheid aan het Huis van Oranje, en<br />
aan Hare Majesteit in het bijzonder, geuit hadden.<br />
Tegen drie uren begaven de Vorstinnen zich naar de Groote<br />
Kerk, die voor deze gelegenheid met zeldzamen smaak was<br />
versierd en overvol was van autoriteiten, genoodigden en, voor<br />
zoover de ruimte toeliet, van belangstellenden. 't Was weder<br />
Dr. van der Flier, die den dienst leidde en ditmaal tot tekst<br />
gekozen had Ezra III : 1 1. „Al het yolk juichte met groot ge-<br />
juich." In 't eerste deel zijner rede bepaalde de Leeraar de Ge-<br />
Dl. VIII. 24
370 IN DE KERK,<br />
meente bij den nauwen band, door God sinds eeuwen tusschen<br />
Oranje en Nederland gelegd en in stand gehouden. Daarn a<br />
richtte hij het woord tct de Koningin en vervolgens tot de<br />
Koningin-Regentes . „Gij hebt ons gezegd, dat Gij aftreedt,"<br />
zoo sprak hij, „maar neen, nodit treedt Gij af, want Gij blijft<br />
de Moeder uwer Dochter voor een Volk, dat begon U te achten<br />
en eindigt met U lief te hebben !"<br />
Een vierstemmig koor hief nu een schoon lied aan, a cappella,<br />
uit den G e d e n c k k 1 a n k, op woorden van Prof. Beets,<br />
en daarna schetste de Predikant de belangen, die Vorstin en<br />
Volk verbonden, en de plichten, die hen als zijden koorden<br />
saâmverbonden : Liefde, Eendracht, Trouw. Nadat nu door de<br />
Gemeente het eerste vers van den i 1 8den Psalm en door een<br />
solo een deel van Handel's Halleluja gezongen was, verlieten<br />
Hare Majesteiten het kerkgebouw, ter wijl het orgel Haar met<br />
de lieflijke tonen van 't oude „Wilhelmus" begeleidde en Weeskinderen<br />
Haar weg met bloemen bestrooiden.<br />
Lang voor de hemel daarboven zijn flonkervuren ontstak,<br />
glansden en schitterden reeds de vuurlijnen in de Residentie.<br />
Vdor het PJleis een groote zon boven en twee kleinere aan de<br />
zijden van het baldakijn, ter zijde tusschen de bloemen en de<br />
honderden electrische lampjes. Doch 't is moeilijk bij dien algemeenen<br />
wedijver te zeggen, wat het schoonst is. Alle straten,<br />
alle pleinen baden als in een zee van licht. De paleizen en<br />
de hotels, de winkels, ja, de lanen van het Bosch strijden om<br />
den zegepalm, en zelfs binnen de woningen hebben sommige<br />
burgers voor hun vensters rijke kaars-illuminaties aangebracht.<br />
't Is als bewoog de woelende schare, die zich door de straten<br />
en over de pleinen verdringt, zich in een toovertuin voort. De<br />
Scheveningsche weg wil nog boven den Vijverberg uitsteken,<br />
doch wie wil het heden niet van den mededinger winnen ?<br />
Het is negen uren. De Koninginnen rijden uit om zelf<br />
een blik op de feestelijk verlichte straten te werpen. Door een<br />
escorte Huzaren voorafgegaan, door den Burgemeester begeleid<br />
en gevolgd door de Indische Vorsten, onder gejuich der menigte,<br />
rijdt de Stoet voort, langzaam, maar nog altijd te snel voor de
DE AUBADE. 371<br />
geestdriftige schare. Op de Gedempte Gracht is een klein oponthoud.<br />
Hier hebben de Haagsche Israelieten getoond, wat zij<br />
konden en wilden. Bij de eerepoort worden Hare Majesteiten<br />
ruikers aangeboden en een Liedertafel zingt Haar nationale liederen<br />
toe. Zoo gaat het voort van straat tot straat, van plein<br />
tot plein, totdat Hare Majesteiten eerst te elf uren het Paleis<br />
weder kunnen binnentreden. Voor de Residentie echter is het<br />
heden geen nacht. De lichtjes branden voort en de menigte op<br />
de straat gaat niet ter ruste ! Doch daar roepen de eerste stralen<br />
der morgenzon tot nieuwe feestvreugde. Deze liet dan ook<br />
niet op zich wachten ; want tegen tien uren verzamelden zich<br />
een 1450-tal kinderen met hunne ouders, benevens de leerlingen<br />
der Hoogere Burgerschool en eenige genoodigden, in den<br />
tuin van het Paleis, om onder leiding hunner hoofden de Koningin<br />
een morgengroet toe te zingen. Nauwelijks had het<br />
trompetgeschal de aankomst der Koninginnen op de marquise<br />
onder 't bordes aangekondigd, of het „Wilhelmus" steeg krachtig<br />
op, waarna eene Oranje-Nassau-cantate uitgevoerd werd.<br />
Diep getroffen betuigden Hare Majesteiten de leiders, en straks<br />
de kinderen hun dank, waarna deze laatsten in optocht voorbij<br />
het bordes trokken : de jongens, zwaaiende met hunne petten ;<br />
de meisjes, alien in het wit, met oranjebloesem getooid, bloemen<br />
in het voorbijgaan op het bordes neerleggende.<br />
Te twee uren reed de Koninklijke Stoet naar den Scheveningschen<br />
weg, waar de Vorstinnen bij den ingang van 't dorp<br />
plechtig begroet werden door het Feest-comite en verschillende<br />
Vereenigingen, waaronder vooral die der Oud-zeelieden, met hun<br />
stoere gezichten en groote Oranje-cocarde, een treffenden aanblik<br />
boden. Een muziekkorps, dat zijn tempel in het groen<br />
had doen opslaan, speelde het „Wilhelmus" en een paar jonge<br />
meisjes boden Hare Majesteiten bloemruikers aan, waarna nu<br />
de tocht, door de met een hemel van netten bedekte hoofdstraten,<br />
die een schilderachtig gezicht opleverden, naar het<br />
Kurhaus voortgezet werd. Hier werden de Vorstinnen in het<br />
koepelvormig salon geleid, als een prieel, in het midden van<br />
de Kurzaal opgericht, door klimop uit de fijnste Oranjerozen
372<br />
HET CORSO.<br />
omslingerd en van de weelderigste stoffaadje. Daar werd — en<br />
dit was voorzeker eene schoone gedachte ! — een volksconcert<br />
aangeboden aan 250o genoodigden uit den arbeidersstand, zoowel<br />
mannen als vrouwen. Onder de grootste geestdrift der<br />
aanwezigen, woonden Hare Majesteiten betrekkelijk geruimen<br />
tijd het concert bij, en daarna keerde de Koninklijke Stoet<br />
langs een anderen weg, als van de eene eereboog tot de andere,<br />
naar het Paleis terug. Inderdaad, Scheveningen had zijn best<br />
gedaan, en er was geen huisje in eenige achterbuurt, dat de<br />
spaarpenningen der bewoners niet in beslag genomen had.<br />
Schitterend voorwaar mocht ook het bloemen-corso hee-<br />
ten, waarvan de stoet eene lengte van niet minder dan 150o<br />
meter vertegenwoordigde. Daarin kwamen vooral uit de Florawagen,<br />
door zes opgetuigde vossen getrokken, waarop Flora<br />
voorgesteld werd, door vrouwen-figuren omgeven ; voorts de<br />
Czaar-Peter-groep, eene inderdaad uitstekende gedachte van<br />
de Zaanlandsche Vereeniging „Wilhelmina," de kindergroepen ;<br />
maar vooral de hoofdgroep : een reusachtig bloemenkussen, uit<br />
oranjekleurige Afrikaanders saAmgesteld en door de Koninklijke<br />
kroon gedekt. De wanden van den wagen, die door acht appelschimmels<br />
getrokken werd, droegen de wapens der gewesten,<br />
en voor en achter op den wagen zaten twee jonge meisjes, in<br />
het wit gekleed met oranje. De overige bijzonderheden, als<br />
gelijkluidend met andere van dien aard, vermelden we hier niet.<br />
Wij eindigen nu onze mededeelingen over de Inhuldigingsfeesten<br />
in de Residentie, en wijden nog enkele herinneringen<br />
aan het Koninklijk bezoek in de omstreken. Het landelijke<br />
en rustige Rijswijk was vol op den Zondag, toen het de jonge<br />
Konipgin met hare Koninklijke Moeder wachtte. Van heinde<br />
en ver was de menigte toegestroomd om tegenwoordig to mogen<br />
zijn, en in spanning en geestdrift hadden zich duizenden<br />
langs den weg geschaard. Daar luidde de torenklok, ten tee-<br />
ken dat Hare Majesteiten de grens der Gemeente genaderd waren,<br />
en weldra reden Zij het feestelijk versierde dorp binnen.<br />
Bij het Raadhuis werden de Koninginnen welkom geheeten en,<br />
bouquetten aangeboden, waarna men zich voorbij den pas ge-
NAAR RIJSWIJK EN HET WESTLAND. 373<br />
planten Wilhelmina-boom naar de feest-tribune begaf, waar zich<br />
onderscheidene Vereenigingen hadden geschaard en Hare Majesteiten<br />
door de Rijswijksche jeugd een welkomstlied werd<br />
toegezongen. De kleinen ontvingen een hartelijk woord van de<br />
Koninginnen, die zich vervolgens naar de Naald begaven. De<br />
weg daarheen was aan beide zijden met bloemen bestrooid. Bij<br />
de Pastorie werd Hare Majesteit een vredepalm aangeboden,<br />
terwiji voor het Roomsche Gesticht eenige in het wit gekleede<br />
meisjes der Koningin eene ovatie brachten. Daarna ging de<br />
tocht naar Voorburg, dat aan de grens zijner Gemeente, bij de<br />
Geestbrug, een tweetal eerepoorten opgericht had. Het geheele<br />
dorp had zich in feestgewaad gestoken. Bij het Gemeentehuis<br />
hief het fanfarekorps ,,Forum Hadriani," toen de Vorstinnen<br />
uitstegen, 't „Wilhelmus" aan en werden Haar bouquetten aan-<br />
geboden. ZOO ging het van dorp tot dorp. Overal heerschte<br />
guile feestvreugde onder de menigte, die zich allerwege in de<br />
dorpen verzameld had, en toen de Vorstinnen eindelijk te vijf<br />
uren naar het Paleis terugkeerden, ja, toen geleek de Koninklijke<br />
wagen wel een ware bloementuin te zijn !<br />
Straks kreeg ook het Westland zijn deel. Voorafgegaan<br />
door een escadron Huzaren, trok de Koninklijke Stoet voort<br />
van dorp tot dorp. Bij elke school langs den weg werden de<br />
Vorstinnen bloemruikers aangeboden en hieven de leerlingen<br />
een nationaal lied aan, terwiji voor het Raadhuis te Monster,<br />
waar het Koninklijk rijtuig onder de breede, groene eerepoort<br />
stilhield, een cantate uitgevoerd werd. De reddingsboot van<br />
Terheyden, volledig uitgerust, als zou zij aanstonds op den<br />
buit der menschenliefde uitgaan, was voor de woning van den<br />
Burgemeester geplaatst. Bloemen en edele vruchten werden<br />
Hare Majesteiten als om strijd aangeboden. Te Kwintsheul<br />
werden de Vorstinnen voor de Kerk door den Pastoor der<br />
Parochie verwelkomd. Een viertal meisjes hielden ieder een<br />
schotel in de hand, waarop brood, zout, druiven en champagne,<br />
als symbolen van gastvrijheid en overvloed. De kerktoren was<br />
als in een monument van bloemen en groen herschapen, waar-<br />
van een reusachtige W., uit sparregroen en rozen saamgevloch-
374<br />
KWINTSHEUL EN WAT.ERINGEN,<br />
ten, afhing. Wateringen wedijverde met Kwintsheul. Dair had<br />
men een eerepoort opgericht van tuinbouw-producten, die alles<br />
vertegenwoordigde, wat de nazomer in het Westland oplevert.<br />
Een zestal terrassen aan weérszijden droegen de grovere<br />
gewassen, en deze werden steeds hooger door terrassen met<br />
fijnere vruchten gevolgd, totdat de witte en blauwe druiventrossen<br />
een kolossalen boog boven de perziken en meloenen,<br />
moerbezien en pompoenen vormden, waarboven een kleiperenboom<br />
en een trophee van vlaggen zich verhief ; 't was waarlijk<br />
een prachtig en karakteristiek geheel, treffend door oorspronkelijkheid<br />
en een schoon getuigenis voor den rijkdom van Holland's<br />
tuin. Zoo brachten de gemeenten van het Westland de<br />
Koningin als om strijd de offers harer liefde en eerbied. De<br />
asperge-bedden met hun fijn groen schenen wel kaal geplunderd,<br />
en inderdaad, de tuinbouwers hadden maar werk gehad<br />
om asperge groen te leveren, ja, maar voor „onze Koningin !" en<br />
wie dacht er aan, er geld voor te vragen ? Eigenaardig waren<br />
hier en daar de versieringen. Zoo hadden de leerlingen eener<br />
school het geheele schoolhek, ter lengte van 16 Meter, in een<br />
haag van groen herschapen, waarop zij in eigengemaakte cozen :<br />
„Leve de Koningin" aangebracht hadden. Inderdaad, het<br />
Westland hield „veul, bar veul van de Koningin !"<br />
En zoo keerde de Koninklijke Stoet te ongeveer zes uren,<br />
langs een dubbelen haag van toeschouwers, die zich in dichte<br />
rijen langs den weg geposteerd hadden, met bloemen en vruchten<br />
beladen, in de Residentie terug.<br />
Den isden September zou tusschen Moerdijk en Willemstad<br />
de Vlootschouw op het Hollandsch Diep plaats hebben. Vroeg<br />
in den morgen lagen daar reeds de monitors en'pantserschepen,<br />
de kanonneerbooten en riviervaartuigen gereed om door Hare<br />
Majesteit in oogenschouw genomen te worden, terwijl honderden<br />
vaartuigen zich daar omheen geschaard hadden ; daarboven<br />
straalde de najaarszon en wierp haar glans over het zacht bewogen<br />
watervlak ; de kleurenmengeling van kostuums en vlaggen,<br />
het goud der uniformen en de koperen monteering der<br />
vaartuigen, in 66n woord : ze waren een schitterend tooneel, her -
DE VLOOTSCHOUW. 375<br />
innerend aan de grootsche dagen van Oud-Holland, toen zijn<br />
Zeeleeuw allerwege op de wateren den klauw zette. Nu en dan<br />
wisselde de komst van nieuwe vaartuigen of het gillen van<br />
rene stoomfluit het eentonige van het wachten af, en telkens<br />
weder zweefden de tonen van een nationalen zang over het<br />
wijde watervlak. Eindelijk stoomde de Koninklijke trein te<br />
den ure het keurig versierde Station te Moerdijk binnen, waar<br />
eene onafzienbare schare haar hoera's deed opgaan bij den<br />
aanblik van de jonge Koningin en haar Koninklijke Moeder.<br />
En straks — daar knalden, neen, daar donderden de vuurmonden<br />
hun losse lading uit, daar gilden en gierden en bromden de<br />
stoomfluiten, daar klom de bemanning in 't want en onder het<br />
gejoel der matrozen van de schepen, welke men voorbijging,<br />
voerde de Zeehon d, met den Schout bij Nacht Engelbrecht<br />
als beveihebber, den kostbaren last, welke zij droeg, voorbij<br />
de oorlogsvaartuigen. En overal gingen de tonen der muziek<br />
op, doch ze moesten onderdoen voor het gejubel en de geestdrift<br />
van danmaat" bij de aanschouwing van zijne jonge Koningin.<br />
Plotseling dook daar — wie denkt niet aan het Oranjezonnetje<br />
? — een „heusche" Zeehond op uit het zoete water,<br />
een hoogst zeldzaam verschijnsel, als wilde ook Holland's wateren<br />
Hare Majesteit de meest buitengewone hulde niet onthouden,<br />
en stak den simpelen kop boven het watervlak, als ware<br />
het om Hare Majesteit een „Leve !" toe te snuiven. Hoe deden<br />
de stoomfluiten hun best, al te zeer zelfs, zoodat het verzoek<br />
volgde om deze huldebetooning te doen wachten. Toch waagde<br />
een verborgen talent 't uit de machine-kamer een „hiep ! hiep !<br />
hoera !" op zijn stoomfluit te spelen, wat natuurlijk ook de<br />
Vorstinnen tot een glimlach dwong. Eerst toen de wester hodzont<br />
met purper illumineerde, dreunden andermaal de kanonnen<br />
om het vertrek van Hare Majesteiten te melden. 't Was,<br />
kort gezegd, een schoone dag, een lust voor de landgenooten,<br />
benijd door de vreemdelingen, die in grooten getale vertegenwoordigd<br />
waren.<br />
Nu de Vloot haar Koninklijk deel had genoten, mocht<br />
het Leger niet te lang in jaloerschheid gehouden warden. De
376 DE REVUE.<br />
groote heidevlakte bij Renkum kent zich zelf niet meer. 't Is<br />
alles leven en bedrijvigheid, wat zich daar tegen de met bosschen<br />
bedekte heuvets van Bennekom afteekent. Niet minder<br />
dan zes regimenten Infanterie, twee regimenten Huzaren, twee<br />
regimenten Veldartillerie, het korps Rijdende Artillerie, een<br />
afdeeling van de Koloniale Reserve en een regiment, uit verschillende<br />
troepen saamgesteld, zouden hier de militaire manoeuvres<br />
uitvoeren en, ofschoon dit op zich zelf natuurlijk de<br />
belangstelling van velen in den lande zou trekken, werd deze<br />
nog verhoogd door de wetenschap, dat de Koninginnen zelve de<br />
bewegingen der troepen zouden in oogenschouw nemen. Geen<br />
wonder, dat weken tevoren in de omliggende plaatsen reeds<br />
alle rijtuigen besproken waren, dat bijzondere excursies met<br />
de treinen en buitengewone stoombootdiensten ontworpen werden,<br />
en ten slotte aile genomen voorzorgsmaatregelen van dien<br />
aard nog onvoldoende bleken voor de schare, die zich naar de<br />
Renkumsche heide spoedde, om haar geliefde Vorstin voor het<br />
eerst aan de spits van een groot deel van Haar Leger te zien,<br />
Dagen, ja weken van tevoren was men op de heide bezig<br />
tot het maken van de noodige voorbereidingen. Eindelijk 'was<br />
de lang verbeide dag aangebroken en de dorre, doode heide<br />
leefde en bloeide. Treinen en booten, rijtuigen en rijwielcn<br />
verdubbelden voortdurend de onafzienbare menschenschare, die<br />
zich naar de plaats der revue spoedde. Donkere massa's bewogen<br />
zich in de verte voor het oog, totdat men, naarmate<br />
men naderde, steeds meer de wuivende vederbossen der officieren,<br />
de kleurige vaandels en vlaggen, de schitterende uniformen<br />
kon ontdekken en al duidelijker de tonen der muziek op-<br />
vangen kon. Een onafzienbare rij troepen staat daar in rust,<br />
andere regimenten bewegen zich om hen heen en te midden<br />
daarvan galoppeeren ordonnancen heen en weer of snellen troepen<br />
van hoofdofficieren langs de gelederen ; daarboven straalt<br />
de morgenzon, welker branding verzacht wordt door den frisschen<br />
morgenwind, die over de heide blaast. Naar gelang het<br />
oogenblik nadert, waarop de Vorstinnen verschijnen zullen,<br />
rijst de spanning bij de troepen en bij de tien duizenden, die
AANKOMST DER KONINCIIN. 377<br />
zich rondom de afgesloten ruimte verzameld hebben en reeds<br />
lang genoeg hebben van het schitteren der uniformen en de<br />
toiletten der dames ginds op de tribunes, genoeg ook van de<br />
muziek, die het eentonige wachten afwisselt, blijft de wachtende<br />
menschenmassa verlangen naar de komst van Hare Ma-<br />
DE KONINGIN-MOEDER.<br />
jesteiten ! Dair komt eindelijk de Koninklijke trein bij de halte<br />
aan, waar de Vorstinnen door den Opperbevelhebber der troepen,<br />
met diens uitgelezen Staf, ontvangen worden, en weinige<br />
oogenblikken later rijdt de Vorstelijke Stoet, onder de luide<br />
„hoera's !" der schare, het terrein binnen.<br />
Voorop reed de Koningin, in wit amazonen-gewaad, op
378<br />
HET DEFILE.<br />
een bruin paard gezeten, en aan Hare zijde de Generaal en<br />
de Staf, benevens generaal Van der Heyden. Achter Haar de<br />
Koningin-Moeder in open rijtuig met vierspan, en daarna vier<br />
rijtuigen met gevolg. Oogenblikkelijk stal de jonge Koningin<br />
de harten, toen Zij zich omkeerde in den zadel, ten einde<br />
zich te overtuigen dat den Huzaar, die bij Haar aankomst,<br />
onder het hollen over de heide, van het paard was gevallen,<br />
geenerlei ongeval bejegend was. Na aan het Publiek de eer van.<br />
Haren eersten groet gegund te hebben, hield Zij de inspectie<br />
over de troepen, die Haar onder tromgeroffel en militaire<br />
muziek de gewone eerbewijzingen brachten. Bij dien rit werd<br />
de Vorstin door den Minister van Oorlog en den Generaal<br />
begeleid. Nu volgde het defile der troepen, nadat Hare Majesteit<br />
in korten galop zich naar een hoogte op het terrein begeven<br />
had. Het was een trotsch schouwspel, vooral voor hen,<br />
die in militaire oefeningen behagen scheppen, dat been en weer<br />
rennen van ordonnancen, vervolgens 't oprukken van de Infanterie,<br />
al sneller opgevolgd door de andere korpsen, totdat de<br />
Rijdende Artillerie in wilden ren de bewegende lijn sloot. Eindelijk<br />
was 't oogenblik daar, waarop de Koninginnen zouden vertrekken.<br />
Nadat bataillon na bataillon voorbijgetrokken was —<br />
deze beweging duurde ongeveer een uur — trokken alle regimenten<br />
zich saAm in de nabijheid van de spoorbaan, en nu,<br />
dicht opeen geschaard, wachtten zij andermaal de voorbijgang<br />
der Koningin af. Daar naderde wederom de Koninklijke Amazone<br />
en op nieuw Bogen alle vaandels en hieven de muzikanten<br />
het „Wilhelmus" aan. Doch nu — als hadden de militaire<br />
standbeelden op Bens leven gekregen — daar klonk een „hoera !"<br />
De geweren werden gezwaaid, de vaandels omhoog gestoken<br />
en : „Leve de Koningin !" zoo klonk het van regiment tot<br />
regiment en straks uit de dichte rijen der toeschouwers, als<br />
een rollende donder. Daar naderden ook de Cavalleristen en,<br />
zich opheffende in hun stijgbeugels en de sabels boven het<br />
hoofd zwaaiende, deden ook zij een : „Leve de Koningin I"<br />
hooren. En weder volgde nu een defile van de bereden wapenen,<br />
zoo prachtig, zoo juist, dat zelfs de vreemde officieren, die
HET SLOT. 379<br />
als militaire attache's hunne Vorsten vertegenwoordigden, hun<br />
lof openlijk te kennen gaven, toen de Rijdende Artillerie met<br />
hare kanonnen, onder de jubeltonen der menigte, over de heide<br />
rende en zwenkte.<br />
En nu keerde men naar huis, want de Vorstinnen waren<br />
heengereisd — het zonnetje van dien schitterenden dag was<br />
ondergegaan ! . . .<br />
De paarden en rijtuigen snelden voort in eene file van de<br />
Renkumsche heide tot Arnhem, en steeds trachtten de wielrijders<br />
hen ter zij de te blijven. Gansche scharen van voetgangers<br />
bewogen zich in een wolk van stof, en toch zingende over de<br />
heide. De waggons van den trein, ofschoon zij dubbele vracht<br />
innamen, konden de massa's niet laden, die zich aan het kleine<br />
Station verdrongen. 't Was inderdaad of de menigte niet verminderde,<br />
hoe velen er ook weggevoerd werden.<br />
Hoe gelukkig was Apeldoorn, eindelijk zijne Koningin weder<br />
te mogen ontvangen 1 't Was al groen, wat men aanschouwde<br />
in straten en op pleinen : groen en vlaggen, tropheen en schilden.<br />
Tribunes waren opgeslagen op den weg van den intocht<br />
en van alle zijden stroomden de vreemdelingen toe, om<br />
de geliefde Vorstin juist hier te zien binnen komen : het lustoord<br />
Harer jeugd, waar alles zooveel huiselijker karakter dragen<br />
moest. Eindelijk, eindelijk hield dan de Koninklijke trein<br />
aan het zoowel van buiten als van binnen prachtig versierde<br />
Station stn. Na de gewone officieele begroetingen door den<br />
Commissaris der Koningin in de Provincie en den Burgemeester,<br />
en na de voorstellingen van de Autoriteiten in de Ontvangkamer,<br />
werden door den Raad adressen van hulde aangeboden,<br />
op echt perkament, door den Burgemeester der Gemeente zelf<br />
bewerkt, in oud-Gothisch schrift, en geillustreerd met wapens<br />
en afbeeldingen van gebouwen nit de Gemeente. Op ongekunstelde<br />
wijze gaf de Koningin hare blijdschap te kennen, dat<br />
Zij Gelre's bodem weer mocht betreden en zich te Apeldoorn<br />
beyond. Een hartelijk gejuich weérklonk, toen de Koninginnen<br />
zich naar buiten begaven en straks, bij de Markt gekomen,<br />
dankte Hare Majesteit den Voorzitter der Feestcommissie voor
380 IN APELDOORN.<br />
de keurige versiering der Gemeente en voor de prachtige bouquetten,<br />
Haar aangeboden. Bij de Kerk hield Ds. Hattink<br />
eene warme toespraak en leidde Hare Majesteit de prachtig<br />
versierde Kerk binnen, waar andermaal ruikers aangeboden<br />
KON IN GIN WILH ELMINA •<br />
werden. Aan de poort der Paleislaan werd Hare Majesteiten<br />
door een koor van bewoners van het Loo een welkomstlied<br />
toegezongen. Vier Poortwachters, in oud-Hollandsche dracht gestoken,<br />
openden de poort en meisjes strooiden bloemen in het<br />
Koninklijk rijtuig. In de laan stond 't Hofpersoneel geschaard,
OP HET LOO. 381<br />
dat, bij monde van den intendant Van Steijn, Hare Majesteit<br />
welkom heette op het domein als gehuldigde Koningin, waarop<br />
de twee oudste werklieden bouquetten aanboden, onder luid<br />
gejuich van de aanwezigen. Onder de tonen van het „Wilhelmus,"<br />
door de muziek der Harmonie aangeheven, traden Hare<br />
Majesteiten het Paleis binnen, tusschen de prachtige bloemen<br />
en planten door, die ter zijde van de stoep geplaatst waren,<br />
waar de Koningin andermaal den Burgemeester Hare groote<br />
ingenomenheid betuigde met de hartelijke ontvangst. Nauwelijks<br />
waren de Vorstinnen ten Paleize, of Zij begaven zich<br />
naar buiten om een tocht door de Gemeente te doen, een bezoek<br />
aan de volksspelen te brengen en 's avonds weder om<br />
de illuminatie in oogenschouw te nemen. Apeldoorn gevoelde<br />
zich gelukkig, de Koningin weder in zijn midden te zien ! Den<br />
volgenden dag, tegen negen uren, verzamelde zich de Apeldoornsche<br />
Jeugd, een koor van drie duizend kinderen, onder<br />
opiicht van Onderwijzers en Onderwijzeressen, om Hare Majesteit<br />
een morgengroet te brengen en, gesteund door een muziekkorps,<br />
Hare Majesteit een feestcantate toe te zingen. Andermaal<br />
ging de dag in de meest feestelijke stemming voorbij,<br />
waarover wij hier niet verder behoeven uit te wijden.<br />
„Weet gij mij een land te noemen,<br />
Dat op zooveel schoons kan roemen ?"<br />
Het heeft eene Historie van zooveel eeuwen achter zich,<br />
die luide in het wêl. en 't wee getuigt, vermaant en waarschuwt<br />
„Wat God saAmgebonden heeft, dat scheide de mensch<br />
niet I"<br />
Ongelukkig is de Vorst of de Vorstin, die zich tegen die<br />
uitspraak vergrijpen zou I Wee den vermetele die het waagt,<br />
zich aan dit Patrimonium te bezondigen ! leder wete, dat hij<br />
de hand, de schennende hand uitstrekt aan de welvaart en het<br />
geluk van vijf millioen Medemenschen en Landgenooten, wanneer<br />
hij het drievoudig snoer zoekt te ontrafelen, dat de alterhoogste<br />
Potentaat der Potentaten samenbond :<br />
GOD, ORANJE EN NEDERLAND 1
382 BESLUIT.<br />
Een drievoudig snoer zal niet licht verbroken worden.<br />
Dat geeft ons hope, dat stort ons moed in, als we ons de<br />
toekomst indenken ! Ook al woelt het hier en al dreigt het<br />
ginds : een ding hebben wij, dat ons van andere Staten en Vol-<br />
ken scheidt en boven hen onderscheidt : Wij hebben een Oran.-<br />
jehuis in het verleden, eene Dochter der Oranje's in het heden<br />
en Gij, Koningin ! Gij hebt een Volk, dat buiten Oranje zijn<br />
rustpunt mist. De God der vaderen zegene U, Oranje en Nederland<br />
saam ; want, indien ooit Oranje en Nederland scheiden<br />
mochten — de Schrijver waagt het, hier zijn eigen meening<br />
uit to spreken — nimmer zal Hij U zegenen.<br />
Mijn Koningin ! Mijn Volk ! Houdt wat Gij hebt, en dat<br />
niemand Uwe kroon roove !<br />
EINDE VAN HET ACHTSTE DEEL.
INHOUD VAN HET ACHTSTE DEEL.<br />
Bladz.<br />
oofdstuk I. Het April-Ministerie . 5<br />
), II. Partijen en Ministers .. 64<br />
)) III. De Oorlog met Atjeh en de School 154<br />
ft IV. Algemeen Overzicht . . 252<br />
Pt V. Het Regentschap . . 264<br />
), VI. De jaren van voorbereiding . 297<br />
)) VII. Leve de Koningin ! . 331