04.05.2013 Views

De ware hoop en verwachting ISRAELS - Bosch.pdf

De ware hoop en verwachting ISRAELS - Bosch.pdf

De ware hoop en verwachting ISRAELS - Bosch.pdf

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

DE WARE HOOP EN VERWACHTING ISRAËLS<br />

OF<br />

DE TRIOMFERENDE WAARHEID,<br />

VERTOOND IN ENIGE SAMENSPRAKEN,<br />

GEHOUDEN OP BIJZONDERE TIJDEN,<br />

TUSSEN DE GELEERDE HEER RABBI<br />

HERTOG LEUWY,<br />

LERAAR DER JODEN TE LEEUWARDEN,<br />

EN<br />

DE KOOPMAN JACOBUS BOSCH,<br />

WAARIN NIET ALLEEN DE GEHEIME JOODSE EN CHRISTEN<br />

GODGELEERDHEID OP EEN ZEDIGE WIJZE WORDT VERDEDIGD,<br />

MAAR OOK AAN ZEER VELE DUISTERE PLAATSEN VEEL<br />

LICHT WORDT BIJGEZET, EN DAAROM ZEER NODIG<br />

ZO VAN JODEN ALS VAN CHRISTENEN, GELEZEN TE WORDEN<br />

WIJL IN DIE SAMENSPRAKEN ZEER VEEL WETENSWAARDIGE DINGEN<br />

VOORKOMEN.<br />

NA WELKE GEHOUDEN SAMENSPRAKEN DEZE JOODSE RABBI, ZIJN<br />

LERAARSAMBT ONDER HEN HEEFT NEERGELEGD, HUN SYNAGOGE<br />

VERLATEN, EN TOT DE CHRISTENEN IS OVERGEGAAN,<br />

ONDER DE NAAM VAN<br />

PETRUS WERNER NEUMAN.<br />

IN HET LICHT GEGEVEN DOOR<br />

JACOBUS BOSCH<br />

Nieuwe, behalve de spelling, onveranderde uitgave.<br />

GRONINGEN. P. BEIJER 1873.<br />

1


Uitgegev<strong>en</strong> na voorgaande Visitatie <strong>en</strong> Approbatie van 't eerwaarde classis van<br />

LEEUWARDEN.<br />

BERICHT VAN DE UITGEVER.<br />

<strong>De</strong>ze nieuwe uitgave verschijnt in 't licht gelijk aan de oude eerste druk, met<br />

uitzondering der oude spelling die voor de teg<strong>en</strong>woordige heeft plaats gemaakt. En<br />

tev<strong>en</strong>s is ook tot gemak der lezers, bij deze nieuwe druk e<strong>en</strong> inhoud der sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong><br />

gevoegd.<br />

GRONINGEN, Juli 1873.<br />

P. BEIJER.<br />

OPDRACHT AAN ZIJNE VORSTELIJKE DOORLUCHTIGHEID<br />

WILLEM KAREL HENDRIK FRISO,<br />

(Door Gods G<strong>en</strong>ade)<br />

PRINS VAN ORANJE EN NASSAU, ERFSTADHOUDER EN KAPITEIN-<br />

GENERAAL VAN FRIESLAND, STADHOUDER VAN GRONINGEN,<br />

OMMELANDEN EN DRENTHE, STADHOUDER VAN GELDERLAND,<br />

ALSMEDE RIDDER VAN de KOUSEBAND,<br />

ENZ. ENZ. ENZ.<br />

DOORLUCHTIGSTE VORST:<br />

Het is mij altijd, nadat ik de jar<strong>en</strong> van onderscheid bereikt had, voorgekom<strong>en</strong>, dat om<br />

te gerak<strong>en</strong> tot de volle verzekerdheid des geloofs (voor zover het de beschouw<strong>en</strong>de<br />

Godgeleerdheid aangaat) m<strong>en</strong> zich niet alle<strong>en</strong> moest ophoud<strong>en</strong>, in het onderzoek<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

overweg<strong>en</strong> van de verschill<strong>en</strong>, welke onder de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; maar dat<br />

m<strong>en</strong> in de eerste plaats wel moest overreed zijn, van het wez<strong>en</strong> <strong>en</strong> aanwez<strong>en</strong> Gods, <strong>en</strong><br />

dan in de tweede plaats, welke schrift<strong>en</strong> die e<strong>en</strong> Goddelijke oorsprong hadd<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

wederom welke die mist<strong>en</strong>; opdat m<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>selijk schrift voor Goddelijk kwam<br />

aan te nem<strong>en</strong>, of ook ge<strong>en</strong> Goddelijk schrift als e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>selijk te verwerp<strong>en</strong>.<br />

Maar bov<strong>en</strong> dit g<strong>en</strong>oemde, bevond ik, dat het van ge<strong>en</strong> mindere noodzakelijkheid was,<br />

om uit de Goddelijke Schrift<strong>en</strong> t<strong>en</strong> volle zeker te wez<strong>en</strong>, dat Jezus van Nazareth was<br />

de lang beloofde Messias. En wel bijzonder het einde, waartoe dat Hij beloofd was;<br />

want ik was van oordeel, dat wanneer e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s zich bezig hield, in het onderzoek<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> beschouw<strong>en</strong> van de verschill<strong>en</strong> der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> daarin meesterlijk gevorderd<br />

was. Dat hij dan nog mogelijk vergeefse arbeid gedaan had, indi<strong>en</strong> hij de<br />

voorg<strong>en</strong>oemde zak<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> algem<strong>en</strong>e belijd<strong>en</strong>is der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>, maar voor<br />

waarhed<strong>en</strong> veronderstelde, zonder dat dezelve, met zekere bewijz<strong>en</strong> aan hem bek<strong>en</strong>d<br />

<strong>ware</strong>n. Want indi<strong>en</strong> Jezus de Messias niet was, zo moest volg<strong>en</strong>, dat dan al het twist<strong>en</strong><br />

der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> onder elkander, niet anders is dan e<strong>en</strong> spiegelgevecht.<br />

Ik heb Doorluchtige Vorst, door de Goddelijke voorzi<strong>en</strong>igheid, naar mijn geringe<br />

2


ekwaamheid gekreg<strong>en</strong>, de waarheid van dat Jezus de beloofde Messias is, teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

Leeuwaarder Joodse Rabbi te verdedig<strong>en</strong>, hetwelk gelijk bek<strong>en</strong>d is, niet zonder vrucht<br />

is geweest. Het zakelijkste van onze verhandeling, is in dit werkje vervat, hetwelk ik<br />

met alle schuldige eerbied aan uw Doorluchtigste Hoogheid in alle onderdanigheid<br />

kom op te drag<strong>en</strong>. <strong>De</strong> red<strong>en</strong><strong>en</strong> welke mij daartoe bewog<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, zijn in de eerste<br />

plaats, de m<strong>en</strong>igvuldige goede g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong>, dewelke Uw Doorluchtige Hoogheid<br />

aan mij betoond heeft.<br />

Maar in de tweede plaats, dat Uw Doorluchtige Hoogheid, gelijk ook Uw<br />

Doorluchtige Voor-Vader<strong>en</strong>, altijd op<strong>en</strong>bare blijk<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>, van de waarheid<br />

te beminn<strong>en</strong> <strong>en</strong> te bescherm<strong>en</strong>. Want wie weet niet, dat wij onze vrijheid in de<br />

waarheid, naast God, aan Uw Doorluchtigst Huis verschuldigd zijn.<br />

En daarom zo is mijn hartew<strong>en</strong>s <strong>en</strong> bede, dat Jehovah Uw Doorluchtigste Vorst wil<br />

be<strong>ware</strong>n, tot welzijn van Land <strong>en</strong> van Kerk <strong>en</strong> Uw ziel stelle in het bundelke der<br />

lev<strong>en</strong>dig<strong>en</strong>. Hij doe de Oranje Stam groei<strong>en</strong> <strong>en</strong> bloei<strong>en</strong>, zolang de zon <strong>en</strong> de maan zijn<br />

zal. En dat de <strong>hoop</strong> herleve dat uit Uw Doorluchtigst Huis, uit Hare Koninklijke<br />

Hoogheid zal gebouwd word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> geve de w<strong>en</strong>s van alle welm<strong>en</strong><strong>en</strong>d<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> lande.<br />

<strong>De</strong> Allerhoogste overschaduwe Uw Hooghed<strong>en</strong>, Hij zij Uw Hooghed<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> Wolk<br />

des daags, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> Vuurkolom des nachts, geleid<strong>en</strong>de Uw Hooghed<strong>en</strong> door Zijn raad,<br />

tot Zijn eer <strong>en</strong> tot welzijn van Zijn volk. En als dezelve e<strong>en</strong>s volbracht zal wez<strong>en</strong>, dan<br />

wil hij Uw Hooghed<strong>en</strong> opnem<strong>en</strong> in Zijn heerlijkheid, om met al de gekocht<strong>en</strong> Hem<br />

toe te juich<strong>en</strong>: Hem die op de Troon zit is waardig te ontvang<strong>en</strong> alle eer <strong>en</strong><br />

heerlijkheid, tot in der eeuwigheid.<br />

Dit is de bede <strong>en</strong> w<strong>en</strong>s van hem, die de eer neemt van te noem<strong>en</strong>.<br />

DOORLUCHTIGSTE VORST,<br />

Uw Doorluchtigste Hoogheids<br />

Onderdanigste Di<strong>en</strong>aar,<br />

JACOBUS BOSCH.<br />

3


VOORREDE AAN DE WAARHEIDMINNENDE LEZER.<br />

Het is gebeurd in de maand September 1738, dat ik van Holland over Harling<strong>en</strong> naar<br />

Leeuward<strong>en</strong> reisde. In de schuit van Harling<strong>en</strong> op Leeuward<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>de, trof ik daar<br />

aan de beroemde Rabbi der Jod<strong>en</strong> te Leeuward<strong>en</strong>, van wie ik wel had hor<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>,<br />

maar zijn Weledele van aanzi<strong>en</strong> niet k<strong>en</strong>de, ofschoon dat wij maar <strong>en</strong>ige huiz<strong>en</strong> van<br />

elkander afwoond<strong>en</strong>. Doch dat kwam daar vandaan, dat ik nog maar twee maand<strong>en</strong> in<br />

Leeuward<strong>en</strong> gewoond had. Echter had ik wel gehoord, dat de Joodse Rabbi daar<br />

woonde <strong>en</strong> dat zijn Edele e<strong>en</strong> zeer geleerd man was. Wanneer het in de schuit daar wij<br />

sam<strong>en</strong> mee voer<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baar werd, dat zijn Wel Edele de Rabbi der Jod<strong>en</strong> was, werd<br />

ik gedrong<strong>en</strong> met zijn Edele in e<strong>en</strong> gewichtig verschilstuk te tred<strong>en</strong>, rak<strong>en</strong>de de<br />

Goddelijkheid of ongoddelijkheid van de Talmud. Welk eerste zijn Wel Edele<br />

verdedigde. Hetwelk duurde totdat wij te Leeuward<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong>, beger<strong>en</strong>de zijn Edele<br />

dewijl de redetwist niet afgedaan was, met mij nader daarover te sprek<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> ik<br />

zijn Wel Edele ook toestond.<br />

In vervolg van tijd zijn mij bek<strong>en</strong>d geword<strong>en</strong> <strong>en</strong>ige person<strong>en</strong>, die to<strong>en</strong> ter tijd in de<br />

schuit geweest <strong>ware</strong>n. Want de schipper die op die tijd gevar<strong>en</strong> heeft, verhaalde mij<br />

<strong>en</strong>ige tijd daarna, dat op die tijd in de Schuit had geweest de Eerwaarde heer Faber,<br />

predikant op <strong>De</strong> Rijp, <strong>en</strong> dat zijn Eerwaarde het g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> getoond had, om aan zijn<br />

plaats niet van ons af te gaan, maar voorbij dezelve mede naar Leeuward<strong>en</strong> te var<strong>en</strong>.<br />

Ruim e<strong>en</strong> jaar geled<strong>en</strong>, raakte ik in gezelschap met Jacob Lukas, woonachtig op het<br />

Vliet. Die vroeg of het mij wel heugde dat ik met de Joodse Rabbi in de Harlinger<br />

schuit had in redestrijd geweest? Waarop, nadat ik hem geantwoord had, zeide dat hij<br />

daar bij was geweest. Bov<strong>en</strong> de g<strong>en</strong>oemd<strong>en</strong>, was de Rabbi zijn reisg<strong>en</strong>oot de koopman<br />

Adam Israël, e<strong>en</strong> Jood te Leeuward<strong>en</strong>, won<strong>en</strong>de hed<strong>en</strong> in de Oosterstraat.<br />

Na dit voorgevall<strong>en</strong>e in de schuit, werd de redetwist aan mijn huis vervolgd, doch<br />

zonder <strong>en</strong>ige bitterheid, maar in teg<strong>en</strong>deel werd<strong>en</strong> wij geme<strong>en</strong>zaam in vri<strong>en</strong>dschap,<br />

hetwelk de oorzaak was, dat onze verhandeling zolang geduurd heeft. Want het heeft<br />

geduurd bijna twee jar<strong>en</strong>, wanneer zijn Eerwaarde naar Holland ging om daar <strong>en</strong>ige<br />

tijd te blijv<strong>en</strong>, gedur<strong>en</strong>de welke tijd wij onze vri<strong>en</strong>dschap onderhield<strong>en</strong> door<br />

briefwisseling. Eindelijk ontving ik e<strong>en</strong> brief, waarin ZE. mij bek<strong>en</strong>d maakte, dat hij<br />

zijn lang verborg<strong>en</strong> besluit had do<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong>, namelijk door hetzelve bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> zich van de Joodse kerk af te scheid<strong>en</strong>. Welke brief ondertek<strong>en</strong>d was:<br />

Ik verblijve UE. vri<strong>en</strong>d in de חישמ, Maschiach onze Heiland Jezus Christus,<br />

Hartog Leuwy,<br />

Amsterdam de 20 Maart 1741.<br />

Hetwelk mij t<strong>en</strong> hoogste verg<strong>en</strong>oegde deze brief te lez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik maakte het op zijn<br />

verzoek, nog dezelfde dag aan <strong>en</strong>ige goede vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d. Maar, zodra de Jod<strong>en</strong><br />

zulks van hem hoord<strong>en</strong>, verachtt<strong>en</strong> zij hem, daar zij hem van tevor<strong>en</strong> t<strong>en</strong> hoogste<br />

hadd<strong>en</strong> verhev<strong>en</strong>. Want door onze geme<strong>en</strong>schap, raakte ik veeltijds bij Jod<strong>en</strong> in gezelschap,<br />

die mij meer dan e<strong>en</strong>s verklaard hebb<strong>en</strong>, dat zij zo e<strong>en</strong> geleerde Rabbi nooit<br />

hadd<strong>en</strong> gehad, nog ooit weer zoud<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong>.<br />

Het eerste onderwerp van onze verhandeling is geweest over de Talmud, rak<strong>en</strong>de<br />

haar Goddelijkheid of ongoddelijkheid. Het eerste wordt bij de meeste Jod<strong>en</strong><br />

vastgesteld <strong>en</strong> bij de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> ontk<strong>en</strong>d. Ik zeg bij de meeste Jod<strong>en</strong>, omdat die Jod<strong>en</strong><br />

welke zij Karaït<strong>en</strong> noem<strong>en</strong>, de Talmud <strong>en</strong> alle overlevering verwerp<strong>en</strong>. Maar die,<br />

welke Raboït<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>, hetzelve als goddelijk erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.<br />

Maar ik acht dat het niet ondi<strong>en</strong>stig zal zijn, e<strong>en</strong> korte beschrijving te gev<strong>en</strong> van de<br />

4


Talmud.<br />

In het algeme<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> de Jod<strong>en</strong> tweeërlei zulke werk<strong>en</strong>, waarvan de e<strong>en</strong> de<br />

Jeruzalemse <strong>en</strong> de andere de Babylonische Talmud g<strong>en</strong>oemd wordt, zijnde de tweede<br />

van e<strong>en</strong> veel grotere uitgestrektheid dan de eerste, <strong>en</strong> wordt ook doorgaans van de<br />

Jod<strong>en</strong> gebruikt. <strong>De</strong> b<strong>en</strong>aming van Talmud komt van het grondwoord Laamad, dat leer<br />

betek<strong>en</strong>t; hiervan komt Talmied, e<strong>en</strong> discipel of leerling, <strong>en</strong> alzo zegt Talmud e<strong>en</strong><br />

leerling. Het bestaat uit twee del<strong>en</strong>: uit de Misna, dat is de tekst, <strong>en</strong> uit de Gemara,<br />

zijnde e<strong>en</strong> verklaring of uitlegging van de Misna.<br />

Wat de b<strong>en</strong>aming van het eerste deel betreft, het woord Misna, betek<strong>en</strong>t e<strong>en</strong><br />

herhaling, <strong>en</strong> de Joodse, meesters noem<strong>en</strong> dat deel zo, omdat hetzelve bij h<strong>en</strong> is e<strong>en</strong><br />

herhaling of e<strong>en</strong> verklaring van de geschrev<strong>en</strong>e wet. Haar oorsprong is volg<strong>en</strong>s de<br />

vertelling der Joodse meesters, van God Zelf, dewelke Mozes, wanneer hij 40 dag<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> nacht<strong>en</strong> bij God op de berg Sinaï geweest was, bij dag de geschrev<strong>en</strong> wet van God<br />

ontving. En bij nacht leerde hij de mondelinge wet (dat hetzelfde is met de Misna) tot<br />

verklaring van de geschrev<strong>en</strong> wet. Mozes dezelve ontvang<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de, heeft ze eerst<br />

geop<strong>en</strong>baard aan Aäron, t<strong>en</strong> tweede maal aan Eliazar <strong>en</strong> Ithamar, t<strong>en</strong> derdemaal aan<br />

de 70 oudst<strong>en</strong>, <strong>en</strong> t<strong>en</strong> laatste aan het ganse volk. <strong>De</strong>zelve mondwet zou Mozes hebb<strong>en</strong><br />

overgeleverd aan Jozua <strong>en</strong> Jozua aan Pinehas, Pinehas aan Eli, Eli aan Samuël,<br />

Samuël aan David, David aan Achas, Achas aan Elisa <strong>en</strong> voorts van de <strong>en</strong>e Profeet tot<br />

de ander, zou lang er Profet<strong>en</strong> onder Israël geweest zijn, <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s aan de<br />

voornaamste van het Joodse volk; als bijzonder aan de Nasi of voorzitter van het<br />

Sanhedrin. En ofschoon het volg<strong>en</strong>s het zegg<strong>en</strong> der Rabbijn<strong>en</strong> niet geoorloofd is de<br />

mondwet te beschrijv<strong>en</strong>, zo is echter om gewichtige red<strong>en</strong><strong>en</strong> dezelve in geschrift<br />

gebracht door <strong>en</strong><strong>en</strong> Rabbi Jehuda, toeg<strong>en</strong>aamd Hakkadosch, dat is: die Heilige. En het<br />

is voltrokk<strong>en</strong> (naar het gevoel<strong>en</strong> van voorname Joodse oudheidkundig<strong>en</strong>) 190 jar<strong>en</strong> na<br />

de verwoesting van Jeruzalem; doch sommig<strong>en</strong> stell<strong>en</strong> het wat vroeger, de ander<strong>en</strong><br />

wat later. Het wordt getuigd opgesteld te wez<strong>en</strong> in licht zuiver Hebreeuws, doch met<br />

verkorte stelling<strong>en</strong>; waarom de rechte m<strong>en</strong>ing altijd niet ev<strong>en</strong> gemakkelijk te verstaan<br />

wordt van e<strong>en</strong> iegelijk.<br />

Voorts is het verdeeld in verscheid<strong>en</strong> ded<strong>en</strong>, als vooreerst in 6 hoofddoel<strong>en</strong>, waarvan<br />

ieder e<strong>en</strong> bijzondere naam heeft, naar de inhoud der zak<strong>en</strong>, als bij voorbeeld: het<br />

eerste heet Seder Zeragniem, dat is order der zad<strong>en</strong>, omdat daar in gehandeld wordt<br />

van de landbouwerij. Het tweede Seder Moogneed, dat is de orde der feest<strong>en</strong>, omdat<br />

daar in gehandeld wordt van de hoogtijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> feestdag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wat daar omtr<strong>en</strong>t is waar<br />

te nem<strong>en</strong>. En zo heeft ieder hoofddeel zijn eig<strong>en</strong> naam, geschikt naar deszelfs inhoud.<br />

Voorts heeft ieder hoofddeel zijn bijzondere onderded<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ieder onderdeel zijn<br />

bijzondere naam, zijnde de nam<strong>en</strong> gericht naar deszelfs inhoud. Het getal der<br />

onderded<strong>en</strong> wordt bepaald tot 63 of 67, doch wordt van voorname mann<strong>en</strong> geleerd, als<br />

dat de oude Jod<strong>en</strong> maar 60 onderded<strong>en</strong> in de Misna gehad hebb<strong>en</strong>, doch eerst<br />

vermeerderd met 3, <strong>en</strong> dat de vier laatste korte verhandeling<strong>en</strong> zijn, dewelke vanouds<br />

in de Talmud niet zoud<strong>en</strong> gestaan hebb<strong>en</strong>. Voorts is het verdeeld in hoofdstukk<strong>en</strong> of<br />

kapittel<strong>en</strong>, dewelke de beroemde Joodse oudheidkundige Johannes Buxtorfius,<br />

gebracht zou hebb<strong>en</strong> tot het getal van 524. Tot dusver over het eerste deel van de<br />

Talmud.<br />

Zull<strong>en</strong>de ook iets kort aantek<strong>en</strong><strong>en</strong> over het tweede deel, zijnde e<strong>en</strong> uitleg van het<br />

eerste. Hetzelve wordt g<strong>en</strong>aamd de Gemara, hetwelk geoordeeld wordt zo veel te<br />

zegg<strong>en</strong> als vervulling, of van andere voltooiing, omdat de Gemara e<strong>en</strong> vervulling of<br />

voltooiing van de Misna is, van hetge<strong>en</strong> aan dezelve nog ontbrak. Wie de eerste hand<br />

aan de Gemara gelegd heeft wordt vrij algeme<strong>en</strong> geloofd, dat het werk begonn<strong>en</strong> is<br />

door <strong>en</strong><strong>en</strong> Rabbi Asse, opperbestuurder van de Suri<strong>en</strong>sche school, dewijl de Misna om<br />

5


haar verkorte red<strong>en</strong> (niet wel verstaan kunn<strong>en</strong>de word<strong>en</strong>) heeft dezelve in zijn<br />

hogeschool beginn<strong>en</strong> uit te legg<strong>en</strong>, in het jaar na Christus geboorte 367. En heeft alle<br />

jar<strong>en</strong> twee onderdel<strong>en</strong> verklaard, alzo dat hij in de tijd van 60 jar<strong>en</strong>, welke hij die<br />

school bestuurd heeft, de Misna tweemaal heeft uitgelegd, <strong>en</strong> heeft daarvan 35<br />

verhandeling<strong>en</strong> bijgeschrift nagelat<strong>en</strong>. En dat hem in dat hoge ambt, in die school<br />

opgevolgd is, e<strong>en</strong> Marremar, in het jaar 427, met Mar, de zoon van Raf Asse,<br />

b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>s hun metgezell<strong>en</strong>, dewelke dit begonn<strong>en</strong> werk voltrokk<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> in 73 jar<strong>en</strong>,<br />

zijnde het 500e jaar na de geboorte van Christus. Dit verschilt in tijd niet veel, met het<br />

verhaal van de schrijver van het boek Juchasin, die zegt dat Marremar, <strong>en</strong> Mar de<br />

zoon van Raf Asse, b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>s hun medegezell<strong>en</strong>, de Talmud hebb<strong>en</strong> verzegeld met de<br />

inzetting<strong>en</strong>, besluit<strong>en</strong> <strong>en</strong> gewoont<strong>en</strong>, welke de wijz<strong>en</strong> van alle eeuw<strong>en</strong> verordineerd <strong>en</strong><br />

vastgesteld hadd<strong>en</strong>, tot hun tijd toe; hetzelve hebb<strong>en</strong> verzegeld in het jaar 4265 na de<br />

schepping der wereld, hetwelk zou wez<strong>en</strong> het jaar 505 na de geboorte van Christus.<br />

Wat de taal betreft, waarin de Gemara geschrev<strong>en</strong> is, het is daar niet mee als met de<br />

Misna. Want hoewel de Misna met e<strong>en</strong> verkorting geschrev<strong>en</strong> is, hetwelk veel<br />

duisterheid <strong>en</strong> dubbelzinnigheid maakt, zo is het echter zuiver Hebreeuws. Maar zo is<br />

het met de Gemara niet, want naar het getuig<strong>en</strong>is derzelver onderzoekers, is het<br />

beschrev<strong>en</strong> in gans onzuiver Chaldeeuws, verm<strong>en</strong>gd met e<strong>en</strong> oneindig getal woord<strong>en</strong><br />

uit andere tal<strong>en</strong>, als Perzische, Arabische, Griekse <strong>en</strong> Latijnse. Rabbi Mozes<br />

Maimonides noemt die spraak de Aramese, <strong>en</strong> zegt dat die taal of spraak is sam<strong>en</strong><br />

gem<strong>en</strong>gd uit andere tal<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bij de Babylonische volk<strong>en</strong> in die tijd in gebruik was.<br />

Het wordt ook g<strong>en</strong>oegzaam zeker gehoud<strong>en</strong>, als dat de Gemara de gehele Misna niet<br />

verklaard, maar vele zak<strong>en</strong> onverklaard heeft gelat<strong>en</strong>. Er wordt verzekerd, dat er wel<br />

27 boek<strong>en</strong> van de Misna zijn die de Gemara onverklaard gelat<strong>en</strong> heeft. Tot dusver in<br />

het algeme<strong>en</strong> over de Talmud, om te begrijp<strong>en</strong> haar gedaante.<br />

Hoe e<strong>en</strong> grote achting dat de Jod<strong>en</strong> daarvoor hebb<strong>en</strong>, kan blijk<strong>en</strong>, als ze zegg<strong>en</strong> dat er<br />

niets is, dat de allerheiligste Talmud te bov<strong>en</strong> gaat. Het is althans zeker, dat zij de<br />

mondwet gelijk stell<strong>en</strong> met de geschrev<strong>en</strong> wet, als blijkt uit het zegg<strong>en</strong> van Rabbi<br />

Ab<strong>en</strong> Ezra, namelijk, dat er ge<strong>en</strong> onderscheid was tuss<strong>en</strong> die twee wett<strong>en</strong>. Maar daar<br />

zijn er die houd<strong>en</strong> dezelve bov<strong>en</strong> de geschrev<strong>en</strong> wet, want de auteur van het boek<br />

Ammude Gola drukt zich niet duister uit, als hij zegt: „gij zult niet m<strong>en</strong><strong>en</strong> dat de<br />

geschrev<strong>en</strong> wet, de grondslag van onze godsdi<strong>en</strong>st is, maar veel meer de wet die bij<br />

monde overgeleverd is, want op de mondelijke wet is het verbond gemaakt." Ja zelfs<br />

zegg<strong>en</strong> de Joodse meesters, dat de mondwet de grondslag van de geschrev<strong>en</strong>e is,<br />

gelijk Rabbi Bedild zegt, het fondam<strong>en</strong>t der beschrev<strong>en</strong>e wet, is de wet bij monde<br />

overgeleverd, omdat de beschrev<strong>en</strong>e niet dan door de mondwet kan verklaard word<strong>en</strong>.<br />

Ja zij vergelijk<strong>en</strong> de Bijbeltekst bij water, de Misna bij wijn <strong>en</strong> de Gemara bij de saus.<br />

Wat red<strong>en</strong> de Rabbi gaf, waarom dat zijlied<strong>en</strong> dat "roemruchtig werk, hetwelk<br />

verscheid<strong>en</strong> foliant<strong>en</strong> beslaat, voor Goddelijk houd<strong>en</strong>. <strong>De</strong> red<strong>en</strong> dewelke ik daarteg<strong>en</strong><br />

had, om hetzelve als zodanig te verwerp<strong>en</strong>, zijn in de 3 eerste sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong> vervat.<br />

Maar dewijl hier gesprok<strong>en</strong> wordt van e<strong>en</strong> boek, hetwelk buit<strong>en</strong> de Bijbel, bij de<br />

Jod<strong>en</strong> voor Goddelijk wordt gehoud<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hetzelve is ter toets gebracht, dat ik hier<br />

ook voor de waarheidzoek<strong>en</strong>de lezer, kort wil bijvoeg<strong>en</strong>, wat, dat m<strong>en</strong> heeft te<br />

oordel<strong>en</strong> van de Turk<strong>en</strong> hun Alkoran (Koran) , dewelke van h<strong>en</strong> mede bov<strong>en</strong> de<br />

Bijbel, voor Goddelijk wordt aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> werk voortgekom<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de zesde <strong>en</strong><br />

zev<strong>en</strong>de eeuw, door e<strong>en</strong> Arabier, g<strong>en</strong>aamd Mahomed (Mohammed), gebor<strong>en</strong> in<br />

Mekka, wi<strong>en</strong>s afkomst gerek<strong>en</strong>d wordt van Ismaël Abrahams zoon. Mahomed noemt<br />

dit zijn boek de Alkoeraan, of Al- Koran, <strong>en</strong> zegt zoveel (naar het oordeel der<br />

6


taalkundig<strong>en</strong>) als de vergadering der gebod<strong>en</strong>. Het is geschrev<strong>en</strong> in de Arabische taal,<br />

<strong>en</strong> is verdeeld in 113, hoofddel<strong>en</strong>, welke elk e<strong>en</strong> bijzonder opschrift hebb<strong>en</strong>;<br />

sommig<strong>en</strong> zijn tamelijk lang, <strong>en</strong> andere zeer kort. Zij zijn meest alle te Mekka<br />

geschrev<strong>en</strong>, behalve 24 die te Medina geschrev<strong>en</strong> zijn, <strong>en</strong> in e<strong>en</strong> hoofddoel daar staat<br />

„te Mekka <strong>en</strong> te Medina geschrev<strong>en</strong>", <strong>en</strong> dat is het 90 hoofddoel. Al de hoofddel<strong>en</strong>,<br />

behalve het 8ste, beginn<strong>en</strong>, „in de naam van de goedertier<strong>en</strong> <strong>en</strong> barmhartige God." Dat<br />

de Alkoran zichzelf als Goddelijk komt aan te prijz<strong>en</strong>, blijkt uit het 9de hoofddeel,<br />

daar wij deze woord<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>: „in de Alkoran is ge<strong>en</strong> leug<strong>en</strong>. Hij bevestigd de oude<br />

schrift<strong>en</strong>, <strong>en</strong> verklaart h<strong>en</strong> verstandelijk; hij komt zonder twijfel voort van de Heere<br />

der wereld.", En in het 97ste hoofddeel, „hij, te wet<strong>en</strong> Gods Profeet, zal h<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

zuiver <strong>en</strong> rein boek voorlez<strong>en</strong>, daarin de gebod<strong>en</strong> van de recht<strong>en</strong> weg geschrev<strong>en</strong><br />

staan." En zulks is zo klaar, dat in het 71ste hoofddoel Mahomed verhaalt, wanneer hij<br />

de Alkoran las, dat zulks <strong>en</strong>ige duivel<strong>en</strong> hoord<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat ze zeid<strong>en</strong>, „wij hebb<strong>en</strong> de<br />

wonderlijke Alkoran hor<strong>en</strong> lez<strong>en</strong>; hij leert de rechte weg, wij gelov<strong>en</strong> in hetge<strong>en</strong> dat<br />

hij begrijpt."<br />

Mahomed die erk<strong>en</strong>t de Schrift<strong>en</strong> des Oud<strong>en</strong> <strong>en</strong> Nieuw<strong>en</strong> Testam<strong>en</strong>ts voor Goddelijk,<br />

want hij zegt in het 2de hoofddeel, “wij gelov<strong>en</strong> in God, in hetge<strong>en</strong> hij ons ingeblaz<strong>en</strong><br />

heeft, <strong>en</strong> in hetge<strong>en</strong> dat hij Abraham, Izak <strong>en</strong> Jakob, <strong>en</strong> de 12 stamm<strong>en</strong> ingegev<strong>en</strong><br />

heeft, <strong>en</strong> al hetge<strong>en</strong> dat door Mozes, Jezus, <strong>en</strong> in het algeme<strong>en</strong> door al de Profet<strong>en</strong> van<br />

Godswege bevol<strong>en</strong> is." <strong>De</strong>wijl nu de Alkoran, de Goddelijkheid der Bijbel-schrift<strong>en</strong><br />

erk<strong>en</strong>t, zo kan m<strong>en</strong> billijk haar Goddelijkheid daaraan toets<strong>en</strong>. Laat ons vooreerst e<strong>en</strong>s<br />

onderzoek<strong>en</strong>, als de Alkoran Bijbelgeschied<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> verhaalt; of dan haar verhaal<br />

e<strong>en</strong>stemmig, of teg<strong>en</strong>strijdig is, wij zull<strong>en</strong> van het e<strong>en</strong> <strong>en</strong> het ander maar wat terloops<br />

aantek<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

Mahomed verhaalt aan Rabbi Abdias,<br />

als dat de boom, daar Adam van<br />

verbod<strong>en</strong> was te et<strong>en</strong>, vrucht<strong>en</strong> droeg<br />

als tarwe, waarvan Adam e<strong>en</strong> nam,<br />

waar in 5 korrels <strong>ware</strong>n, waarvan hij<br />

twee op at, <strong>en</strong> twee aan zijn vrouw gaf,<br />

<strong>en</strong> de vijfde met zich droeg.<br />

In het 10de Hoofddeel staat, dat e<strong>en</strong><br />

van Noachs zon<strong>en</strong> niet in de Ark wilde<br />

kom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zo ook is verdronk<strong>en</strong>.<br />

In hetzelfde 10de hoofddeel zegt hij<br />

van de bod<strong>en</strong> die bij Abraham<br />

kwam<strong>en</strong>, dat zij in zijn huis trad<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

hij hun gebrad<strong>en</strong> vlees deed<br />

voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> om te et<strong>en</strong>, maar hij zag<br />

dat zij daar niet van at<strong>en</strong>.<br />

7<br />

In G<strong>en</strong>esis 3 wordt geleerd, dat Eva<br />

eerst geget<strong>en</strong> heeft, vers 6 : „<strong>en</strong> zij nam<br />

van zijne vrucht, <strong>en</strong> zij at; <strong>en</strong> zij gaf<br />

ook har<strong>en</strong> man met haar, <strong>en</strong> hij at."<br />

En G<strong>en</strong>. 7: 7. Zo ging Noach <strong>en</strong> zijn<br />

zon<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zijn huisvrouw <strong>en</strong> de<br />

vrouw<strong>en</strong> zijner zon<strong>en</strong> met hem in de<br />

ark, vanwege de water<strong>en</strong> des vloeds.<br />

En vers 23: Doch Noach alle<strong>en</strong> bleef<br />

over, <strong>en</strong> wat met hem in de ark was.<br />

En G<strong>en</strong>. 18 : 8 lees ik: En hij nam boter<br />

<strong>en</strong> melk <strong>en</strong> het kalf, dat hij toegemaakt<br />

had, <strong>en</strong> zette het hun voor, <strong>en</strong> stond bij<br />

h<strong>en</strong> onder di<strong>en</strong> boom, <strong>en</strong> zij at<strong>en</strong>.<br />

In het 11de hoofddeel staat dat Josef droomde, dat de Zon <strong>en</strong> de Maan hem


aanbad<strong>en</strong> : dat hij die droom aan zijn<br />

vader vertelde; <strong>en</strong> dat Jakob daarop<br />

zeide, zoon vertel uw droom niet aan<br />

uw broeders.<br />

En in het vervolg, dat Jozefs broeders<br />

aan Jakob verzocht<strong>en</strong>, dat zij Jozef om<br />

hem wat vermaak aan te do<strong>en</strong>, met zich<br />

mocht<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>; hetwelk Jakob op<br />

belofte, dat ze zorg voor hem zoud<strong>en</strong><br />

drag<strong>en</strong>, toestond: dat ze hem 's<br />

morg<strong>en</strong>s mede nam<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem in e<strong>en</strong><br />

put wierp<strong>en</strong>.<br />

Verder, nadat Farao zijn drom<strong>en</strong><br />

gedroomd had, dat de sch<strong>en</strong>ker die bij<br />

Jozef gevang<strong>en</strong> had gezet<strong>en</strong>, bij hem<br />

kwam, <strong>en</strong> vroeg wat die droom<br />

beduidde? Jozef hem de droom<br />

uitgeleid hebb<strong>en</strong>de, de Sch<strong>en</strong>ker<br />

dezelve de Koning bek<strong>en</strong>d maakte, dat<br />

de Koning daarna Jozef deed roep<strong>en</strong>.<br />

En wat verder, dat Jozef wanneer hij de<br />

beker in B<strong>en</strong>jamins zak had lat<strong>en</strong> do<strong>en</strong>,<br />

dat hij zijn broeders nog e<strong>en</strong> keer naar<br />

hun vader deed do<strong>en</strong>, eer hij zich aan<br />

h<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d maakte; houd<strong>en</strong>de intuss<strong>en</strong><br />

B<strong>en</strong>jamin bij zich als zijn slaaf.<br />

8<br />

En G<strong>en</strong>. 37 vers 9, 10. Dat Jozef<br />

gedroomd had, dat 11 sterr<strong>en</strong>, de Zon<br />

<strong>en</strong> de Maan, zich voor hem neerbog<strong>en</strong>:<br />

dat hij het aan zijn<strong>en</strong> vader <strong>en</strong> broeders<br />

verhaalde.<br />

En vers 14 <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s, dat Jakob<br />

Jozef zond om naar de welstand van<br />

zijn broeders <strong>en</strong> van de kudde te<br />

vernem<strong>en</strong>; dat Jozef bij h<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>de,<br />

van zijne broeders (nadat ze<br />

voorgeslag<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, van hem te<br />

dod<strong>en</strong>) in de kuil werd geworp<strong>en</strong>.<br />

En G<strong>en</strong>. 41. Dat als de sch<strong>en</strong>ker de<br />

Koning gezegd had, dat e<strong>en</strong> Hebreeuws<br />

jongeling in de gevang<strong>en</strong>is, hem <strong>en</strong> de<br />

bakker hun drom<strong>en</strong> had uitgelegd, alzo<br />

ook geschied was. <strong>De</strong> Koning daarop<br />

Jozef zelf deed roep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bij hem<br />

kom<strong>en</strong>, dat Jozef daarop zelf de<br />

Koning zijne drom<strong>en</strong> heeft uitgelegd.<br />

En G<strong>en</strong>. 44 <strong>en</strong> 45. Dat Juda teg<strong>en</strong> Jozef<br />

zeide, dat wanneer hij zonder B<strong>en</strong>jamin<br />

bij zijn vader kwam, dan zijns vaders<br />

grauwe har<strong>en</strong>, van droefheid t<strong>en</strong> grave<br />

zoud<strong>en</strong> nederdal<strong>en</strong>; dat hij liever in<br />

B<strong>en</strong>jamins plaats slaaf wilde blijv<strong>en</strong>,<br />

dan zo weder te ker<strong>en</strong> tot zijn vader,<br />

zonder B<strong>en</strong>jamin. Opdat hij de jammer<br />

van zijn vader niet zag. Dat Jozef zich<br />

daar op aan zijn broeders bek<strong>en</strong>d<br />

maakte, zich niet langer kunn<strong>en</strong>de<br />

bedwing<strong>en</strong>.<br />

En zo zou m<strong>en</strong> nog vele voorbeeld<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, maar wij zull<strong>en</strong> in het<br />

algeme<strong>en</strong> nog maar <strong>en</strong>ige staaltjes aanhal<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Alkoran zegt op verscheid<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong>,<br />

dat als Mozes bij Farao kwam, om hem aan te zegg<strong>en</strong>, ‘dat hij het volk van Israël<br />

moest lat<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> zijn Staf op de aarde wierp, dewelke in e<strong>en</strong> slang<br />

veranderde, dat Farao's tov<strong>en</strong>aars zulks ook ded<strong>en</strong>. Maar als zij zag<strong>en</strong>, dat Mozes staf<br />

hun stav<strong>en</strong> verslond, dat zij to<strong>en</strong> op hun knieën viel<strong>en</strong> <strong>en</strong> zeid<strong>en</strong>: “wij gelov<strong>en</strong> in de<br />

Heere van het heelal, Mozes <strong>en</strong> Aärons Heer", hetwelk Farao zo kwalijk nam dat hij<br />

h<strong>en</strong> dreigde de hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> de voet<strong>en</strong> af te lat<strong>en</strong> hakk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> h<strong>en</strong> te lat<strong>en</strong> kruisig<strong>en</strong> of<br />

ophang<strong>en</strong>.’<br />

Op het laatste van het 9de Hoofddeel zegt hij, ‘dat to<strong>en</strong> Farao in de Rode Zee de<br />

kinder<strong>en</strong> Israëls vervolgde, <strong>en</strong> in het nauw gekom<strong>en</strong> zijnde, dat hij beleed dat er ge<strong>en</strong>


God was dan Israëls God; <strong>en</strong> hem geheel aan zijn wil over gaf. Waarom God hem uit<br />

dat gevaar verloste.’ Ofschoon hij anders doorgaans te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, dat Farao mede<br />

omgekom<strong>en</strong> is in de zee.<br />

In het 17de Hoofddeel zegt hij, dat als de Engel Zacharias bek<strong>en</strong>d maakte de geboorte<br />

van zijn zoon Johannes, hij aan de Engel daarvan e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> verzocht, de Engel hem<br />

tot e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> stelde, dat hij in drie nacht<strong>en</strong> niet zou sprek<strong>en</strong>. Daar wij bij Lukas zi<strong>en</strong>,<br />

dat Zacharias zonder sprek<strong>en</strong> geweest heeft over de 9 maand<strong>en</strong>, want hij was<br />

zwijg<strong>en</strong>de tot de 8 ste dag na Johannes’ geboorte.<br />

In het 3de Hoofddeel ontk<strong>en</strong>t hij, dat de Jod<strong>en</strong> de Messias, Jezus Maria's zoon gedood<br />

of gekruist hebb<strong>en</strong>; maar dat zij e<strong>en</strong> ander, die naar Hem geleek, gekruisigd hebb<strong>en</strong>.<br />

Hier zull<strong>en</strong> wij het onderzoek van de Alkoran bij lat<strong>en</strong>. En oordel<strong>en</strong>, dat wij niet<br />

zonder red<strong>en</strong>, hetzelve voor e<strong>en</strong> ongoddelijk geschrift houd<strong>en</strong>.<br />

Doch dat daar lat<strong>en</strong>de, zoo di<strong>en</strong>t tot verdere onderrichting van dit Werkje dat het<br />

is gedeeld in 16 sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong> waarvan (na de drie eerste sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong>) in ieder<br />

e<strong>en</strong> bijzondere stof verhandeld wordt. En wel eerst hebb<strong>en</strong> wij gehandeld over de leer<br />

der Voorzegging, <strong>en</strong> daarna over die der Vervulling, de lezer, zo Jod<strong>en</strong> als Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

wil ik verzoek<strong>en</strong> te overweg<strong>en</strong> wat dat e<strong>en</strong> ieder hier voor zijn geloof te voorschijn<br />

br<strong>en</strong>gt, <strong>en</strong>, wat voor zwarighed<strong>en</strong> word<strong>en</strong> ingebracht, dewelke van de Rabbijn<br />

m<strong>en</strong>igvuldig <strong>ware</strong>n <strong>en</strong> hoe dat dezelve zijn opgelost. En zo iemand van de Jod<strong>en</strong> dit<br />

werk verwaardigt om te doorzoek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> bij het onderzoek e<strong>en</strong>s wil stil staan, legg<strong>en</strong>de<br />

voor e<strong>en</strong> weinig tijd de vooroordel<strong>en</strong> af. Omdat u wel weet, dat u gelooft, dat de<br />

Messias nog niet gekom<strong>en</strong> is, of al gekom<strong>en</strong> zijnde, Zich nog niet op<strong>en</strong>baar maakt,<br />

maar verborg<strong>en</strong> houdt; <strong>en</strong>kel omdat gij van uw ouders van der jeugd af zo gehoord<br />

hebt <strong>en</strong> uw meesters ulied<strong>en</strong> zo hebb<strong>en</strong> voorgepraat. En oordeelt e<strong>en</strong>s zelve, als zij u<br />

het teg<strong>en</strong>deel hadd<strong>en</strong> voorgehoud<strong>en</strong> of u dan ook niet het teg<strong>en</strong>deel zou geloofd<br />

hebb<strong>en</strong>. En welke zekerheid dat uw ouders hadd<strong>en</strong> van hetge<strong>en</strong> zij u leerd<strong>en</strong>, kunt u<br />

afnem<strong>en</strong>, van de zekerheid die gijlied<strong>en</strong> hebt van datg<strong>en</strong>e, hetwelk ge uw kinder<strong>en</strong><br />

inpr<strong>en</strong>t. Zo lief dan als uw eeuwige behoud<strong>en</strong>is u is, <strong>en</strong> die van uw kinder<strong>en</strong> behoorde<br />

te zijn, gaat niet meer voort in e<strong>en</strong> blinde vijandschap. Maar d<strong>en</strong>kt, dat het getuig<strong>en</strong>is<br />

van ouders <strong>en</strong> meesters wel kan miss<strong>en</strong>. En daarom gaat e<strong>en</strong>s overweg<strong>en</strong>, wat red<strong>en</strong><br />

dat wij hebb<strong>en</strong> om te gelov<strong>en</strong> dat de Messias zeker gekom<strong>en</strong> is: <strong>en</strong> met wat zekerheid<br />

dat wij aanwijz<strong>en</strong>, wie Hij is.<br />

<strong>De</strong> zwarighed<strong>en</strong> die uw meester daar teg<strong>en</strong> heeft ingebracht, beschouw ze of ze niet<br />

de voornaamste zijn, die daar teg<strong>en</strong> zijn in te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan de oplossing ervan.<br />

Want ik vertrouw niet dat uw vijandschap teg<strong>en</strong> Jezus van Nazareth zo groot is, dat<br />

wanneer u overtuigd wordt, dat hij uw wettige Koning <strong>en</strong> beloofde Messias was; dat<br />

gijlied<strong>en</strong> met stijve nekk<strong>en</strong>, niet onder Hem zou will<strong>en</strong> buig<strong>en</strong>. Ik weet wel, als dat in<br />

dit werk al de zwarighed<strong>en</strong>, die gijlied<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> ons kunt inbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, door uw beroemde<br />

meester (doch nu bij UL. veracht), niet zijn ingebracht. Als bijvoorbeeld, dat gij zegt,<br />

dat Jezus teg<strong>en</strong> de Wet het Pascha gehoud<strong>en</strong> heeft met Zijn discipel<strong>en</strong>, daags voordat<br />

het volg<strong>en</strong>s de Wet moest gehoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Maar zulke <strong>en</strong> dergelijke zwarighed<strong>en</strong>,<br />

kunn<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> verstaanbare wijze wel opgelost werd<strong>en</strong>. Als bijvoorbeeld deze<br />

zwarigheid, ik sta u toe, dat Jezus met ulied<strong>en</strong> het Pascha niet gelijk gehoud<strong>en</strong> heeft<br />

(hetwelk van al onze geleerd<strong>en</strong> niet gedaan wordt) maar daags van tevor<strong>en</strong>, zo sta ik u<br />

daarom niet toe, dat Hij iets gedaan heeft teg<strong>en</strong> de Wet. Dat kan op meer dan e<strong>en</strong><br />

manier betoogd word<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst, is het bek<strong>en</strong>d, dat gij de nieuwe Maan rek<strong>en</strong>t, niet naar e<strong>en</strong> Astrologische<br />

rek<strong>en</strong>ing, maar ná dat de nieuwe Maan gezi<strong>en</strong> was. En wie heeft u verzekerd, dat het<br />

zo moest wez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat zulks teg<strong>en</strong> het oogmerk van de Wetgever door de tijd niet is<br />

9


ingekrop<strong>en</strong>? Gelijk het daarom nog bij ulied<strong>en</strong> in het onzekere is, welke dag de rechte<br />

Feestdag is. En zo kan ik met hetzelfde recht zegg<strong>en</strong>, dat gij het Feest niet op de<br />

rechte tijd hield, met alzo veel recht als gij zegt, dat Jezus het niet op de rechte tijd<br />

gehoud<strong>en</strong> heeft. Maar het kan ook op deze wijze opgelost werd<strong>en</strong>: er staat in de<br />

Talmud : חספ ודב ול םלוע gnoolaam leo bedou Pesach; dat is: in eeuwigheid zal het<br />

Pascha niet kom<strong>en</strong>, op de 2, 4, noch 6 de dag; hetwelk zoals bek<strong>en</strong>d is, geschiedt om<br />

het begrav<strong>en</strong> der dod<strong>en</strong>, die dan te lang onbegrav<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> legg<strong>en</strong>.<br />

Nu is het zeker, dat Jezus op e<strong>en</strong> van die verbod<strong>en</strong> dag<strong>en</strong> het Pascha gehoud<strong>en</strong> heeft,<br />

namelijk op de 6 de dag, dewelke Donderdagsavonds begint. En zo blijkt het, dat Jezus<br />

uw Feestverzetting niet heeft goedgekeurd uit Zijn voorbeeld. En zo zeg ik, dat Jezus<br />

het feest gehoud<strong>en</strong> heeft op de rechte, daar gijlied<strong>en</strong> door uw feestverzetting, het<br />

veeltijds houdt op e<strong>en</strong> verkeerde dag. En dat het op die tijd, to<strong>en</strong> hij het feest hield de<br />

rechte tijd was, blijkt daar uit, dat niemand Hem beschuldigd heeft, hier in iets<br />

onwettigs begaan te hebb<strong>en</strong>. En zo kan m<strong>en</strong> wel zi<strong>en</strong>, dat deze zwarigheid mede<br />

vervalt.<br />

Maar mogelijk zult ge u wel verwonder<strong>en</strong>, dat deze verhandeling zolang achterwege is<br />

geblev<strong>en</strong> <strong>en</strong> nu het licht ziet. Daarop moet ik u zegg<strong>en</strong>, dat ik nooit gedacht had, iets<br />

daarvan in het licht te gev<strong>en</strong>, maar daar is e<strong>en</strong> van uw natie de oorzaak van, (die ik<br />

voorteg<strong>en</strong>woordig niet zal beschrijv<strong>en</strong>). Want e<strong>en</strong> van onze Friese Predikant<strong>en</strong><br />

verhaalde mij, in het jaar 1745, dat e<strong>en</strong> van ulied<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> zijn Eerwaarde gezegd had,<br />

dat ik uw Rabbi had verleid. Waarop ik zijn Eerwaarde <strong>en</strong>ige del<strong>en</strong> van de<br />

voorgevall<strong>en</strong> redetwist (dat ik voor mijn eig<strong>en</strong> geheug<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong> had) te lez<strong>en</strong> gaf,<br />

opdat zijn Eerwaarde daarover kon oordel<strong>en</strong>. Door die weg, is het in hand<strong>en</strong> van meer<br />

geleerd<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong>, dewelke mij aanrad<strong>en</strong>, hetzelve aan de geleerde wereld mee te<br />

del<strong>en</strong>, waartoe ik mij, door mijn geëerde <strong>en</strong> geleerde goede vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> liet beweg<strong>en</strong>.<br />

Nu laat ik dit aan ulieder bescheid<strong>en</strong>heid over, om te oordel<strong>en</strong>, of in onze<br />

verhandeling<strong>en</strong> iets is voorgevall<strong>en</strong> waaruit wettig is op te mak<strong>en</strong>, dat ik uw leraar of<br />

Rabbi verleid heb, om van zijn godsdi<strong>en</strong>st af, <strong>en</strong> tot onze over te gaan. Want in de<br />

eerste plaats, heb ik niet zijn Wel-Ed. tot het gesprek g<strong>en</strong>odigd, maar zijn Ed. mij. In<br />

de tweede plaats, heeft zijn Wel-Ed. mij verzocht om hetzelve te hervatt<strong>en</strong>. En zie dan<br />

in de derde plaats, wat wij verhandeld hebb<strong>en</strong>. En zo gij me<strong>en</strong>t, dat deze sam<strong>en</strong>spraak<br />

de oorzaak is, dat hij u heeft verlat<strong>en</strong> <strong>en</strong> tot ons is overgekom<strong>en</strong>, zo beschouw dan in<br />

dezelve, of hij het lichtvaardig heeft gedaan, of door kracht van overtuig<strong>en</strong>de red<strong>en</strong>.<br />

Bevindt u het eerste, zo blijft hem veracht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het tweede zo prijst hem, dat hij zich<br />

als e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d, <strong>en</strong> niet als e<strong>en</strong> vijand van de waarheid gedrag<strong>en</strong> heeft. En noemt hem<br />

dan daarom niet meer in de plaats van Rabbi Hers, Raa Hers, of e<strong>en</strong> דמושמ<br />

Mischoumed.<br />

Wat de Christelijke lezer aangaat, die zal zi<strong>en</strong>, dat ik mij zoveel als het mogelijk was,<br />

gemed<strong>en</strong> heb, om verschill<strong>en</strong> der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> in het gesprek te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Echter weet ik<br />

wel, dat Socinian<strong>en</strong> <strong>en</strong> Unitarist<strong>en</strong> dat niet zull<strong>en</strong> toestaan. Maar m<strong>en</strong> moet wet<strong>en</strong>, dat<br />

het niet mogelijk is e<strong>en</strong> Jood rechtstreeks te weerlegg<strong>en</strong>, of dieg<strong>en</strong>e word<strong>en</strong> in <strong>en</strong>ige<br />

opzicht<strong>en</strong> zijdelings weerlegd, zodat het mij niet mogelijk was, dezelve voorbij te<br />

gaan, zonder h<strong>en</strong> te stor<strong>en</strong>. En nadat iemand met de g<strong>en</strong>oemde, minder of meerder<br />

ver<strong>en</strong>igd is, zal hij zich ook minder of meerder stor<strong>en</strong> aan deze blad<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>wel<br />

twijfel ik ook niet, of het zal bij vele rechtzinnige Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> tot g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>.<br />

Vraagt mij iemand, wie dat ik door rechtzinnige Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> versta?<br />

Ik antwoord dezulk<strong>en</strong> „ dewelke gelov<strong>en</strong> <strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, dat zij miss<strong>en</strong> datg<strong>en</strong>e, hetwelk zij<br />

volstrekt nodig hebb<strong>en</strong>, om in tijd <strong>en</strong> in eeuwigheid gelukkig te wez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat zulks<br />

10


alle<strong>en</strong> te zoek<strong>en</strong>, te vind<strong>en</strong> <strong>en</strong> te verkrijg<strong>en</strong> is in Christus Jezus; Die dat alles heeft<br />

verdi<strong>en</strong>d, verkreg<strong>en</strong> <strong>en</strong> bezit, om datzelve uit te ded<strong>en</strong> aan dezulk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> aan ge<strong>en</strong><br />

andere. Beschouw<strong>en</strong>de, erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de, <strong>en</strong> bevind<strong>en</strong>de de beminnelijkheid, de<br />

dierbaarheid <strong>en</strong> de noodzakelijkheid van Jezus; niets schatt<strong>en</strong>de, zoek<strong>en</strong>de of<br />

beger<strong>en</strong>de bov<strong>en</strong> Hem; w<strong>en</strong><strong>en</strong>de niet te rust<strong>en</strong> voor dat zij Zijn eig<strong>en</strong>dom geword<strong>en</strong><br />

zijn, <strong>en</strong> in kracht zegg<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong>: „wij hebb<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> de Messias." Ik vertrouw dat<br />

dezulk<strong>en</strong>, nadat hij minder of meerder in de waarheid gevorderd is, meerder of minder<br />

vrucht<strong>en</strong> uit, <strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> in dit werkje zal stell<strong>en</strong>. U zult daarin vind<strong>en</strong> de Messias<br />

beloofd van het Paradijs, <strong>en</strong> tot het einde der roll<strong>en</strong> toe afgeschilderd, zodanig aan<br />

Israël, dat wanneer Hij e<strong>en</strong>s zal verschijn<strong>en</strong>, onfeilbaar zal zijn te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. En die<br />

tekst<strong>en</strong>, dewelke wij gewoon zijn in dez<strong>en</strong> te gebruik<strong>en</strong>, daarvan zult u zi<strong>en</strong>, wat<br />

zwarigheid de Rabbi daarteg<strong>en</strong> inbr<strong>en</strong>gt, <strong>en</strong> op wie hij dezelve toepast, in navolging<br />

der geleerde Rabbijn<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dan met wat red<strong>en</strong> zulks werd verworp<strong>en</strong> <strong>en</strong> op de Messias<br />

toegepast.<br />

U zult, waarheid minn<strong>en</strong>de lezer, de Messias in de schilderij der voorzegging<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>,<br />

in Zijn natur<strong>en</strong>, ambt<strong>en</strong> <strong>en</strong> stat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarbov<strong>en</strong> wat Hij op de aarde had te verricht<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> dan het einde waartoe. Daarna wordt uit de schrift<strong>en</strong> der vervulling aangetoond, dat<br />

Jezus van Nazareth die schilderij gelijkvormig is, in al zijn del<strong>en</strong>, alzo, dat nooit e<strong>en</strong><br />

persoon netter kan beschrev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, dan Hij in de profetieën beschrev<strong>en</strong> is.<br />

Doorgaans daar zwarighed<strong>en</strong> zich vertoond<strong>en</strong>, heeft de Rabbi, e<strong>en</strong> getrouw<br />

voorstander van zijn geloof, niet ongemerkt voorbij lat<strong>en</strong> gaan, maar heeft daarin ook<br />

vele blijk<strong>en</strong> van zijn geleerdheid gegev<strong>en</strong>, doch de 16de of laatste sam<strong>en</strong>spraak, is<br />

geheel vervuld met teg<strong>en</strong>werp<strong>en</strong>.<br />

E<strong>en</strong> ieder van de 16 sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong>, waar in dit werkje verdeeld is, handelt over e<strong>en</strong><br />

bijzondere stof, dewelke alle, zoo ik mij niet bedrieg, nodige gek<strong>en</strong>de waarhed<strong>en</strong><br />

behelz<strong>en</strong>; bevel<strong>en</strong>de hetzelve aan e<strong>en</strong> gunstig oordeel van de waarheidliev<strong>en</strong>de lezer,<br />

wel wet<strong>en</strong>de, dat in dit werkje voor de berisper, gelijk het gewoonlijk gaat, stof<br />

g<strong>en</strong>oeg zal zijn om te berisp<strong>en</strong>. Doch ik heb ook bevond<strong>en</strong>, dat het gemakkelijker is te<br />

berisp<strong>en</strong> dan te verbeter<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat m<strong>en</strong> meer voordeel kan trekk<strong>en</strong> uit het verbeter<strong>en</strong><br />

dan uit het berisp<strong>en</strong>.<br />

Begeert iemand met e<strong>en</strong> oogopslag e<strong>en</strong>s kort te zi<strong>en</strong> wat hier al in dit werkje<br />

verhandeld wordt, hij doorleze de bladwijzer der voornaamste ding<strong>en</strong>, die door de<br />

heer Francois Bekius, studiosus te Franeker is opgesteld, in zo e<strong>en</strong> orde, dat dezelve<br />

met nuttigheid kan gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Vindt u ondertuss<strong>en</strong> iets, hetwelk u in de leer der<br />

waarheid kan sterk<strong>en</strong>, geeft daar niet mij maar God de eer van, Die u <strong>en</strong> mij kan <strong>en</strong><br />

wil bekwam<strong>en</strong>, om te zijn tot Zijn eer <strong>en</strong> tot stichting van Zijn duur gekocht volk.<br />

Ik sluit met deze w<strong>en</strong>s <strong>en</strong> bede: „<strong>De</strong> God nu des vredes, die de grot<strong>en</strong> Herder der<br />

schap<strong>en</strong> door het bloed des eeuwig<strong>en</strong> Testam<strong>en</strong>ts uit de dod<strong>en</strong> heeft wedergebracht,<br />

[namelijk] onz<strong>en</strong> Heere Jezus Christus; die volmake u in alle goed werk, opdat gij<br />

zijn<strong>en</strong> wil moogt do<strong>en</strong>, werk<strong>en</strong>de in u hetg<strong>en</strong>e voor Hem welbehagelijk is, door Jezus<br />

Christus, <strong>De</strong>welke zij de heerlijkheid in alle eeuwigheid. Am<strong>en</strong>."<br />

En ik blijve, uw di<strong>en</strong>stwillige Di<strong>en</strong>aar in de Messias Christus Jezus,<br />

JACOBUS BOSCH.<br />

LEEUWARDEN, de 19 e Februari 1747.<br />

ERUDITISSIMI AC DOCTISSIMI<br />

DOMINI JACOBI BOSCH,<br />

11


DISSERTATIO IN JUDAICUM PRAECONEM, NOMINE<br />

HERTOG LEUWY.<br />

Nonne Palestini juste lex illa profani<br />

Rejicitur, verbis sela locuta suis,<br />

Non nisi perfalso fundatis lumine Juda<br />

Falsum non verum fit sine luce <strong>De</strong>i?<br />

Et Confirmatur verum de numine divo<br />

Illum Principium ducere necque suum<br />

Ex ipso Talmud nec fas est ducere tutum<br />

Nee ex Scripturis Candida vera piis<br />

Nonne refutare est justum dic<strong>en</strong>tis Apellae;<br />

(Non obstante notis haereat ille suis)<br />

Verbaque monstrantis mortalem non reparatum<br />

Nuraine cum divo Sceptra t<strong>en</strong><strong>en</strong>te manu,<br />

Qui mare, qui terras, qui Cwlum numine Complet,<br />

Qui durf & taciti pectoris ima videt,<br />

Est Simplex Triplex qui dat sua semina terras<br />

Imperioque movet Corpora Cuncta suo.<br />

Dignatus vere est Christus de Virgine nasci<br />

Dispersas omnes ut repararet oves,<br />

Ilmbrarumque patri qui tartara nigra Col<strong>en</strong>ti<br />

Tartareos d<strong>en</strong>tes frangeret ille feros:<br />

Attam<strong>en</strong> una hominum r<strong>en</strong>uit geus signa Col<strong>en</strong>do<br />

Omni qua nato notitia usque pat<strong>en</strong>t.<br />

Nonne repugnando vestros oculos gravat usque<br />

O vos mortales pallidus ille pudor.<br />

Aspice Judaei m<strong>en</strong>s obdurata remansit<br />

Yotaque sub cunctis <strong>De</strong>monis illa malis,<br />

Donec qui cernit motus s<strong>en</strong>susque lat<strong>en</strong>tes<br />

Lumina m<strong>en</strong>ti ejus praebuit ille sua.<br />

Attam<strong>en</strong> eximii quoddam nunc Cernere fas est<br />

Scilicet imm<strong>en</strong>si facta Stup<strong>en</strong>da <strong>De</strong>i,<br />

Qui medium mirum posuit mediante Jacobo<br />

Nempe Palestini verteret ipse animam.<br />

O Felix, O Prosper <strong>Bosch</strong>, cui vota secundant,<br />

O quem cuncta poli lumina large beant<br />

Perge & continuas semper solamina pone,<br />

Quo pede cepisti sic b<strong>en</strong>e semper eas,<br />

Donec Caelipot<strong>en</strong>s num<strong>en</strong> te lumine complet<br />

Teque superponat.Stamma decora poli<br />

Istius optatus mea nunc m<strong>en</strong>s ardet amore<br />

Atque in perpetuum frater ave atque vale.<br />

O <strong>De</strong>us omnipot<strong>en</strong>s qui das tua Lumina mundo<br />

Fac nos Consortes luminis ipse tui.<br />

Fecit<br />

LAMBERTUS JANSIS,<br />

Linguae Latinae ac Gallicae, Instructor.<br />

12


KLINKDICHT<br />

Op het geleerd <strong>en</strong> stichtelijk werk van de schrandere<br />

<strong>en</strong> Godvruchtige Heer JACOBUS BOSCH.<br />

E<strong>en</strong> <strong>Bosch</strong> verschaft wel hout, <strong>en</strong> schaduw, voor het stek<strong>en</strong><br />

<strong>De</strong>r hete Zomer-Zon, maar zeld<strong>en</strong> 't vrucht<strong>en</strong> geeft.<br />

'K zie hier e<strong>en</strong> <strong>Bosch</strong>, dat schone <strong>en</strong> eed'le vrucht<strong>en</strong> heeft,<br />

Die oog <strong>en</strong> smaak voldo<strong>en</strong>; ja 'k vind daar zuiv’re bek<strong>en</strong>.<br />

Wat meer is 'k zie e<strong>en</strong> <strong>Bosch</strong>, waarin de bom<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> :<br />

Aan ieder blad van mij e<strong>en</strong> droppel honing kleeft.<br />

Verdwaalde! gaat door mij, de weg naar Salem streeft.<br />

Die lang heeft omgedoold vindt hier de rechte strek<strong>en</strong>.<br />

Ge<strong>en</strong> wonder, wijl dit <strong>Bosch</strong> door 's Opperplanters kwek<strong>en</strong>,<br />

Door hem besproeid, verwarmd, gesteld is in deez’ staat.<br />

E<strong>en</strong> <strong>Bosch</strong> in naam, maar ook e<strong>en</strong> Jakob in de daad,<br />

Die God om wijsheid bad, deed Hij die niet ontbrek<strong>en</strong>.<br />

Ik zal nu gev<strong>en</strong> licht aan mijn verbloemde red<strong>en</strong>.<br />

Het is JACOBUS BOSCH, waar op ik heb geoogd;<br />

E<strong>en</strong> man vol geest <strong>en</strong> kracht, die door zijn p<strong>en</strong> betoogt,<br />

Hoe Vorst Messias moet gelovig zijn beled<strong>en</strong>.<br />

Zo kwade sam<strong>en</strong>spraak verderft de goede zed<strong>en</strong> :<br />

Zo wordt door ijzer ook het ijzer weer gewet.<br />

<strong>De</strong> man het aangezicht des Mans, die daar op let,<br />

Ook schept tot liefde <strong>en</strong> deugd. Dit's nuttig tijd bested<strong>en</strong>.<br />

Dus wilde gij mijn vri<strong>en</strong>d! in sam<strong>en</strong>spraak ook tred<strong>en</strong>,<br />

Om was het mogelijk, 't verbasterd Jod<strong>en</strong>dom,<br />

Door kracht der waarheid, te do<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> naar Christus om,<br />

Die 's Geestes zwaard gebruikt, als waarheid wordt bestred<strong>en</strong>.<br />

Gij 't heilig Boek doorloopt met wisse, <strong>en</strong> vlugge schred<strong>en</strong><br />

En br<strong>en</strong>gt bewijz<strong>en</strong>, bij uit 't Oude <strong>en</strong> Nieuw verbond<br />

Hoe Jezus is de <strong>hoop</strong> der Vaad'r<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de grond<br />

Van hun <strong>verwachting</strong>, gaat ge in uw werk ontled<strong>en</strong>.<br />

Schreef e<strong>en</strong>s Jakobus aan de wijd verstrooide Jod<strong>en</strong>:<br />

Gij zijn naamg<strong>en</strong>oot wilt h<strong>en</strong> ook vri<strong>en</strong>delijk nod<strong>en</strong><br />

Tot Gods geme<strong>en</strong>schap, door het zalig vreêverdrag.<br />

Verkrijg, geachte man! veel winst van uw tal<strong>en</strong>t<strong>en</strong>,<br />

Zie vrucht<strong>en</strong> van uw werk, als wisse <strong>en</strong> goede r<strong>en</strong>t<strong>en</strong>.<br />

'k W<strong>en</strong>s, dat ik van uw hand iets meer beschouw<strong>en</strong> mag.<br />

MAGDALENA REEN.<br />

OP DE WARE HOOP EN VERWACHTING ISRAËLS<br />

13


DOOR<br />

JACOBUS BOSCH<br />

KLAAR EN GEESTRIJK IN 'T LICHT GESTELD.<br />

't Ontaarde zaad van Abraham,<br />

Al meer dan ti<strong>en</strong> <strong>en</strong> zev<strong>en</strong> eeuw<strong>en</strong><br />

Door ongeloof Gods Heilig Lam<br />

Verworp<strong>en</strong>; na hun woed<strong>en</strong>d schreeuw<strong>en</strong><br />

Zijn bloed dat koom’ over ons vrij,<br />

En over onze nageslacht<strong>en</strong>;<br />

O ramp! wat helse tirannie<br />

Hun <strong>en</strong>ig heil dus boos veracht<strong>en</strong>:<br />

En 't Lev<strong>en</strong> Zelv' van h<strong>en</strong> gedood,<br />

Dus 't Lev<strong>en</strong> zelf hun b<strong>en</strong>om<strong>en</strong>;<br />

Stort<strong>en</strong> zich in de bangste nood:<br />

Wat aak'le nacht hier door gekom<strong>en</strong>,<br />

E<strong>en</strong> deksel van onwet<strong>en</strong>dheid<br />

Op Israëls verduisterd' og<strong>en</strong>:<br />

Als Mozes op zijn aanzicht leid,<br />

Opdat zij niet aanschouw<strong>en</strong> mog<strong>en</strong>;<br />

Hem die al eer verborg<strong>en</strong> lag,<br />

In schaduw, wett<strong>en</strong> <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong>:<br />

Wi<strong>en</strong>s dag d' Aartsvader eertijds zag,<br />

Veel zi<strong>en</strong>ers poogd<strong>en</strong> wel te wet<strong>en</strong><br />

Wat heil hier in verborg<strong>en</strong> lag,<br />

Maar Jakobs zaad sluit hier hunn' og<strong>en</strong>:<br />

En w<strong>en</strong>d<strong>en</strong> 't helaas ! van 't licht te ras.<br />

Door m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>vond<strong>en</strong> vals bedrog<strong>en</strong>.<br />

Door mondwet, die Gods eig<strong>en</strong> wet<br />

Geheel ontz<strong>en</strong>uwd <strong>en</strong> verbasterd;<br />

MESSIAS daar t<strong>en</strong> toon gezet<br />

Wordt door 't ongodd'lijk schrift gelasterd.<br />

Laat uw ontaarde nageslacht<br />

Van Vader Jakob, beter ler<strong>en</strong><br />

Door dez<strong>en</strong> JAKOB, die de vacht<br />

Aflicht<strong>en</strong> wil; <strong>en</strong> u beker<strong>en</strong>.<br />

Als hij met ijver heeft betoond<br />

Aan e<strong>en</strong> van uwe Wetgeleerd<strong>en</strong>;<br />

En hem wel dubbel is beloond,<br />

Door di<strong>en</strong> hij zich al ras bekeerde;<br />

En overwonn<strong>en</strong> door de reên<br />

Van kracht <strong>en</strong> klem zich overgev<strong>en</strong><br />

Ging; edelmoedig, laat met e<strong>en</strong><br />

U help<strong>en</strong> 't staat op dood <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>.<br />

Door 't werk dat thans komt aan het licht,<br />

Om u het deksel af te licht<strong>en</strong>;<br />

Door m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>vond<strong>en</strong>, 't is uw plicht,<br />

Uw aandacht hier ook he<strong>en</strong> te richt<strong>en</strong>.<br />

En al wie lust heeft om Gods Zoon<br />

In wet <strong>en</strong> schaduw<strong>en</strong> te schouw<strong>en</strong>,<br />

14


Poog hier met vlijt Jood’n of Onjood’n,<br />

Hier kunt gij vast <strong>en</strong> veilig bouw<strong>en</strong>:<br />

Hier toont hij 't lang verwachte heil<br />

<strong>De</strong>r Vader<strong>en</strong>; naar Gods beloft<strong>en</strong>,<br />

Het waar <strong>en</strong> onbedrog<strong>en</strong> peil,<br />

<strong>De</strong> vaste merk<strong>en</strong>; daar op stoft<strong>en</strong><br />

Het uitverkor<strong>en</strong> Israël.<br />

Die hunn' <strong>verwachting</strong> is gekom<strong>en</strong>,<br />

En h<strong>en</strong> bevrijd van Dood <strong>en</strong> Hel,<br />

Besproeid met volle zegestrom<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> Waarheid van 't ge<strong>en</strong> was beloofd,<br />

Het Lichaam van de schaduw schimm<strong>en</strong>,<br />

Die al di<strong>en</strong> luister heel verdooft;<br />

En praalt ver bov<strong>en</strong> al wat glimm<strong>en</strong><br />

En schit'r<strong>en</strong> mag van Ofiers goud,<br />

In pracht van Tempel pronksierad<strong>en</strong>;<br />

Verhev<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> al het oud.<br />

Dat toont ons hier in deze blad<strong>en</strong>,<br />

JACOBUS BOSCH; wi<strong>en</strong>s nijv’re vlijt<br />

Dit wrocht; met kracht <strong>en</strong> klem van waarheid,<br />

Onaangezi<strong>en</strong> bekromp<strong>en</strong> tijd,<br />

Met wijsheid <strong>en</strong> in volle klaarheid.<br />

Nut uitgekocht tot beter werk,<br />

Als tot goud, zilver of fluwel<strong>en</strong>,<br />

T<strong>en</strong> di<strong>en</strong>ste van Gods eig<strong>en</strong> kerk.<br />

Braaf koopman, die hier met juwel<strong>en</strong><br />

Tot pronk <strong>en</strong> sieraad van Gods volk;<br />

Komt veil<strong>en</strong>, <strong>en</strong> naar waarde prijz<strong>en</strong>.<br />

Heb dank getrouwe Lettertolk,<br />

Voor 't werk zo nut voor dwaas <strong>en</strong> wijz<strong>en</strong>.<br />

Wel waard te kop<strong>en</strong>, met di<strong>en</strong> schat<br />

Die 't treffelijk schrift ons gaat verton<strong>en</strong>:<br />

Naar inhoud dit in zich vervat.<br />

<strong>De</strong> Hemel wil 't u dubbel lon<strong>en</strong>,<br />

En zeg<strong>en</strong><strong>en</strong> uw<strong>en</strong> arbeid;<br />

Tot redding van verslaafde ziel<strong>en</strong>,<br />

Voor Koning JEZUS toebereid,<br />

Getroff<strong>en</strong> door deez’ scherpe pijl<strong>en</strong>,<br />

En vall<strong>en</strong> voor zijn voet<strong>en</strong> neêr,<br />

<strong>De</strong> wap<strong>en</strong><strong>en</strong> ter nederlegg<strong>en</strong>,<br />

Waarmede zij hun God <strong>en</strong> Heer 'k W<strong>en</strong>s zo uw werk mag triomfer<strong>en</strong>;<br />

Zo fel bestred<strong>en</strong>, maar nu zegg<strong>en</strong> Tot afbreuk van het duister rijk,<br />

Gezeg<strong>en</strong>d is hij die daar komt. Om Christus rijk, hier op te bouw<strong>en</strong>:<br />

Wij will<strong>en</strong> hem als Koning er<strong>en</strong>: In spijt van haters, die de wijk<br />

Omhelz<strong>en</strong> vrij <strong>en</strong> onbeschroomd. Hier nem<strong>en</strong>; zal 't u nooit berouw<strong>en</strong>.<br />

M. D. S.<br />

V. D. M.<br />

OP HET WELDOORWROCHTE EN GELEERDE WERK PRALENDE ONDER DE<br />

15


TITEL DE WARE HOOP EN VERWACHTING ISRAËLS, ENZ.,<br />

UITGEGEVEN DOOR DE VEELGEACHTEN EN GELEERDE HEER<br />

Jacobus <strong>Bosch</strong>,<br />

Ledemaat van de <strong>ware</strong> Gereformeerde Geme<strong>en</strong>te binn<strong>en</strong> Leeuward<strong>en</strong>.<br />

Jes. 45. “In de Heere zull<strong>en</strong> gerechtvaardigd word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zich beroem<strong>en</strong> het ganse<br />

zaad Israëls", vers 25.<br />

Rom. 11. “Alzo zal geheel Israël zalig word<strong>en</strong>", vers 26.<br />

Komt hier, leergierig volk ! <strong>en</strong> wilt met aandacht lett<strong>en</strong><br />

Op 't ge<strong>en</strong> dit boek behelst; ja wilt uw zinn<strong>en</strong> zett<strong>en</strong><br />

Om e<strong>en</strong>s van stuk tot stuk dat alles na te gaan,<br />

Dan zult gij vind<strong>en</strong>, dat in deze weinig' blaên.<br />

E<strong>en</strong> schat, ja 'k zeg: e<strong>en</strong> schat van wijsheid legt geslot<strong>en</strong>,<br />

Welks waarde bijna niet naar waard' is te begroet<strong>en</strong>.<br />

Hier vindt gij hoe e<strong>en</strong> Jood zich dapper onderwond<br />

Hun Talmud (Mondwet) als het maar geschied<strong>en</strong> kond'<br />

Voor Goddelijk geschrift, als 't eig<strong>en</strong> woord des Heer<strong>en</strong><br />

Met macht, zo als hij me<strong>en</strong>d', wel klaarlijk te bewer<strong>en</strong>. a<br />

Maar dat was niet met al de schrijver van dit werk<br />

Die toont dit anders aan wel bondig, krachtig, sterk. b<br />

Als dit was wederlegd, zo gaat hij verder ton<strong>en</strong><br />

Hoe dat God met Zijn beeld de m<strong>en</strong>s heeft will<strong>en</strong> kron<strong>en</strong>,<br />

Als hij de Opperheer van dit geschap<strong>en</strong> al<br />

<strong>De</strong>n m<strong>en</strong>s geschap<strong>en</strong> heeft. c En hoe hij door de val<br />

Ell<strong>en</strong>dig is geraakt. d En ach! zeer te beklag<strong>en</strong>,<br />

Dat nu de Jod<strong>en</strong> zelfs in deze onze dag<strong>en</strong>,<br />

E<strong>en</strong> ongegronde <strong>hoop</strong> <strong>en</strong> middel tot herstel<br />

Nog zoek<strong>en</strong> hier <strong>en</strong>. daar niet uit de rechte well'<br />

<strong>De</strong>s Heer<strong>en</strong> Heilig Woord, waar in dit is te vind<strong>en</strong>,<br />

Waar uit de schrijver ons dit duid'lijk gaat ontwind<strong>en</strong>. e<br />

En toont het recht herstel des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met d<strong>en</strong> Heer’,<br />

Hoe 't Hem betaamlijk is <strong>en</strong> tot Zijn roem <strong>en</strong> eer. f<br />

Het onbegrijp'lijk stuk van het Drie-<strong>en</strong>ig Wez<strong>en</strong><br />

Hoe God zij Drie <strong>en</strong> E<strong>en</strong> (het welk wij duid'lijk lez<strong>en</strong><br />

In 's Heer<strong>en</strong> Heilig Woord) daar geeft hij klaarheid aan g<br />

Hoewel de Jood in 't eerst dit ge<strong>en</strong>szins kond' verstaan.<br />

Hoe E<strong>en</strong> <strong>en</strong> Drie kond' zijn dat was in zijn or<strong>en</strong><br />

Wel zeer te wonderlijk, <strong>en</strong> wild' het ge<strong>en</strong>szins hor<strong>en</strong>; h<br />

Maar als hij recht verstond de m<strong>en</strong>ing van liet woord,<br />

Zo heeft 't van stond<strong>en</strong> aan zijn hart <strong>en</strong> oor doorboord.<br />

En zeid' daar Am<strong>en</strong> op: Ja 't is zo, 't moet zo wez<strong>en</strong>.<br />

En als ik mij bed<strong>en</strong>k het is zeer klaar te lez<strong>en</strong>; i<br />

En sprek<strong>en</strong>de van 't stuk van Vader, Zoon <strong>en</strong> Geest,<br />

Zo was noodzakelijk dat m<strong>en</strong> wel allermeest<br />

E<strong>en</strong>s sprek<strong>en</strong> moest hoe dat toch e<strong>en</strong> der drie Person<strong>en</strong><br />

G<strong>en</strong>aamd kond' word<strong>en</strong> ZOON. Dit gaat hij verder ton<strong>en</strong>, k<br />

En toont hoe dat die Zoon als Midd'laar God <strong>en</strong> M<strong>en</strong>s l<br />

16


Moest kom<strong>en</strong> in het vlees, (als aller volk'r<strong>en</strong> w<strong>en</strong>s.)<br />

Uit wi<strong>en</strong> hij moeste zijn, m <strong>en</strong> in wat plaats gebor<strong>en</strong>, n<br />

En juist de tijd wanneer dat m<strong>en</strong> dees maar' zoud' hor<strong>en</strong>. o<br />

't Is waar, hun Chachamin p die hadd<strong>en</strong> wel gezegd,<br />

Dat borst<strong>en</strong> moest de geest van Hem die tijd uitlegt.<br />

Dit wist de Jood zeer wel, doch vond zich aangedrev<strong>en</strong>,<br />

Begerig naar dit stuk, gelijk hier wordt beschrev<strong>en</strong>. r<br />

Hier wordt ook nagespoord de tijd die Daniel<br />

Voorzegd heeft van die was de waar' IMMANUEL.<br />

Zijn wek<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>tig, die <strong>ware</strong>n juist beschor<strong>en</strong><br />

Tot op MESSIAS, VORST, wanneer m<strong>en</strong> zoud' doorbor<strong>en</strong><br />

Zijn oor, <strong>en</strong> hij aldus zond' word<strong>en</strong> uitgeroeid,<br />

Verloss<strong>en</strong> al die ge<strong>en</strong>, die <strong>ware</strong>n vast geboeid.<br />

M<strong>en</strong> vindt hem hier ook klaar <strong>en</strong> duidelijk beschrev<strong>en</strong>,<br />

Wat dat hij moeste do<strong>en</strong> hier in zijn ganse lev<strong>en</strong>.<br />

Hoe hij hier op de aard' heeft als Profeet geleerd,<br />

Als Priester ook gebeên, als Koning geregeerd s<br />

Tot welker ambt<strong>en</strong> hij gezalfd was voor d' afgrond<strong>en</strong> t<br />

En zich van eeuwigheid daar toe al had verbond<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> stat<strong>en</strong> van Hem, die al was van eeuwigheid,<br />

Vernederd <strong>en</strong> verhoogd, die word<strong>en</strong> uitgeleid. u<br />

Als hij dus had beweerd uit Mozes <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong><br />

Het zegg<strong>en</strong> van de Jood; zo heeft hij hem do<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>,<br />

En gev<strong>en</strong> te verstaan wel bondig, klaar <strong>en</strong> net,<br />

Dat ook in JEZUS, uit 't geringe Nazareth,<br />

Die rechte merk<strong>en</strong> zijn bewaarheid <strong>en</strong> gevond<strong>en</strong>,<br />

In volle nadruk, rein, onnozel, ongeschond<strong>en</strong>. v<br />

En 't ge<strong>en</strong> van hem weleer voorzegd was in het Woord,<br />

Dat zulks in waarheid ook tot zijn Persoon behoort. w<br />

In 't woord voorzegd van zijn' natur<strong>en</strong>, ambt<strong>en</strong>, stat<strong>en</strong>, x<br />

Waarop zich eindelijk de Jood to<strong>en</strong> heeft verlat<strong>en</strong>. ij<br />

Dus wees deez' JACOB aan, aan e<strong>en</strong> uit Jakobs zaad,<br />

Uit Jakobs nageslacht, zo veel het Vlees aangaat,<br />

Dat JEZUS CHRISTUS was die ge<strong>en</strong> die aan de Vaad’r<strong>en</strong><br />

Beloofd was <strong>en</strong> voorzegd; als welk' uit hun aad'r<strong>en</strong>,<br />

Op 's Heer<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> tijd voortspruit<strong>en</strong> zond', na Wi<strong>en</strong>,<br />

En Abram <strong>en</strong> zijn Zoons steeds hebb<strong>en</strong> uitgezi<strong>en</strong>,<br />

Zich vind<strong>en</strong>d' aangespoord om door 't Geloof t' aanschouw<strong>en</strong>,<br />

Hunn' Borg, hunn' Zaligheid, op Wi<strong>en</strong> m' h<strong>en</strong> zag betrouw<strong>en</strong>.<br />

Hier wordt nog bijgevoegd dat van 't begin tot 't <strong>en</strong>d.<br />

Het boek van 't Oud Verbond in 't Nieuwe Testam<strong>en</strong>t<br />

Hoofdzaak’lijk wordt bevat <strong>en</strong> klaar’lijk wordt gevond<strong>en</strong>,<br />

Hetge<strong>en</strong> de schrijver toont op onverwrikb’re grond<strong>en</strong>. ij<br />

Waar teg<strong>en</strong> wederom de Jood bracht zwarigheid, z<br />

Die in het Nieuw Verbond (zoals hij me<strong>en</strong>de) leid<br />

Aangaand' het Goddelijk gezag van deze boek<strong>en</strong>,<br />

Die hij (maar te vergeefs) zo als hij me<strong>en</strong>d' kon zoek<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> Jood bracht ook nog in bijzond're zwarigheên<br />

Zoo van Cyr<strong>en</strong>ius a als Judas b in 't geme<strong>en</strong>;<br />

Als in 't bijzonder ook de schijntwist van de ur<strong>en</strong> c<br />

17


To<strong>en</strong> Jezus hing aan 't hout <strong>en</strong> voor zijn volk bezur<strong>en</strong><br />

En lijd<strong>en</strong> moest di<strong>en</strong> smaad- <strong>en</strong> smartelijke dood.<br />

Voorwaar <strong>en</strong> wel met recht sche<strong>en</strong> eerst deez' schijnstrijd groot.<br />

Maar ziet dit uitgeleid hier in deez' weinig blad<strong>en</strong>,<br />

Waar in g' U van dit al t<strong>en</strong> voll<strong>en</strong> kunt verzad<strong>en</strong>.<br />

Hierbij blinkt ook nog uit de grote schranderheid<br />

<strong>De</strong>s schrijvers in 't Hebreeuws hoe 't met de Grondtaal leidt.<br />

Hij toont zeer duid'lijk aan afleiding<strong>en</strong> der woord<strong>en</strong><br />

Gelijk het woord d Schiel <strong>en</strong> e Schielo wel behoord<strong>en</strong><br />

Te word<strong>en</strong> afgeleid van f schálam of g schaalah,<br />

Hier bij zo toont hij ook (waar mee ik over ga)<br />

Dat 't woordje i Schebet Stam wel honderd tachtig mal<strong>en</strong>,<br />

In 't heilig Bijbelwoord, op 't minste zonder fal<strong>en</strong>,<br />

Voorkomt : k En zo bijna op al de blaén van 't werk, 1<br />

En staaft het met bewijs, met 's Heil'vn Geestes merk.<br />

Dit alles nu ja ook nog veel meer andre zak<strong>en</strong><br />

Die vindt m<strong>en</strong> in dit werk, maar ik zal 't hier bij stak<strong>en</strong>,<br />

En lat<strong>en</strong> 't verder aan het oordeel van die 't leest<br />

E<strong>en</strong> ieder dan met mij die schrand're op zijn Geest.<br />

Als hij dit Boek doorblaadt <strong>en</strong> daar met ernst wil zoek<strong>en</strong>,<br />

Dan zal hij verder zi<strong>en</strong> dat in ge<strong>en</strong> andre hoek<strong>en</strong><br />

<strong>De</strong>ez’ stoffe wordt betoogd, want zij is niet geme<strong>en</strong>,<br />

Waar van veel schrijvers ooit hun vlijt aan iedere<strong>en</strong><br />

Gegev<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, maar daarom zo moet m<strong>en</strong> merk<strong>en</strong>,<br />

Omdat er weinig zijn van zulke schone werk<strong>en</strong>.<br />

Die hebb<strong>en</strong> wij dan nu in deze laatste tijd<strong>en</strong><br />

Gevond<strong>en</strong>, zo dat wij nu stoff’ om te verblijd<strong>en</strong><br />

Verkreg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>: laat ons dan ook in Zijn Naam,<br />

Het <strong>ware</strong> Christ<strong>en</strong>dom van hart<strong>en</strong> nem<strong>en</strong> aan,<br />

En Hem als ons Profeet, ons Priester, Koning, er<strong>en</strong>!<br />

<strong>De</strong>wijl dat hij toch is die <strong>ware</strong> Heer der Heer<strong>en</strong>.<br />

Ons buig<strong>en</strong> voor hem neer <strong>en</strong> vall<strong>en</strong> hem te voet,<br />

En bidd<strong>en</strong> dat hij ons in Zijn gestorte bloed<br />

Geheel wil reinig<strong>en</strong>, afwass<strong>en</strong> onze zond<strong>en</strong>,<br />

T<strong>en</strong> dage Zijner wraak verberg<strong>en</strong> in Zijn' wond<strong>en</strong>.<br />

En dat m<strong>en</strong> zo van nu tot in der eeuwigheid<br />

Van Hem gelijk e<strong>en</strong> bruid mag word<strong>en</strong> toebereid.<br />

Dank zij u grote man! dat gij Uw' dierb're gav<strong>en</strong><br />

Gelijk die snode knecht in d' aard niet hebt begrav<strong>en</strong>,<br />

Maar met 't betrouwd tal<strong>en</strong>t hebt zoek<strong>en</strong> winst te do<strong>en</strong>.<br />

Mijn w<strong>en</strong>s <strong>en</strong> beed' is ook, dat g' u gelieft te spoên<br />

Met 't ander deftig werk, 't welk gij hebt onder hand<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> rek<strong>en</strong>ing des tijds, die zich door Isr’els band<strong>en</strong><br />

Van Pharaós harde last al uitstrekt tot de tijd,<br />

Dat Jakobs nageslacht, zeer vrolijk <strong>en</strong> verblijd<br />

Gekom<strong>en</strong> zijn in 't Land g<strong>en</strong>aamd der Kananit<strong>en</strong>.<br />

(Van Jozua gedeeld in tweeën aan de Leviet<strong>en</strong><br />

En aan het volk, 't ge<strong>en</strong> was maar ti<strong>en</strong><strong>en</strong>halve stam,<br />

't Welk hij heeft voort gedaan zodra m' in Kanan kwam,)<br />

Dit toont gij JACOB BOSCH! God wil u verder zeeg'n<strong>en</strong><br />

18


Met geest, met licht <strong>en</strong> kracht wil Hij u steeds bejeeg'n<strong>en</strong>,<br />

Hij maak u, waarde Vri<strong>en</strong>d! geleerd <strong>en</strong> deftig man!<br />

E<strong>en</strong> pilaar van Zijn kerk, indi<strong>en</strong> het wez<strong>en</strong> kan,<br />

<strong>De</strong> Heer bevordere, dat gij uw naam moogt drag<strong>en</strong>,<br />

Gelijk Uw naamg<strong>en</strong>oot (3) weleer in d' oude dag<strong>en</strong>,<br />

Dat gij e<strong>en</strong> JACOB zijt in naam <strong>en</strong> ook in daad,<br />

E<strong>en</strong> worstelaar met God, e<strong>en</strong> die hem niet verlaat,<br />

Maar aanhoudt tot dat gij de zeg<strong>en</strong> hebt verkreg<strong>en</strong>,<br />

Hij spaar u lange tijd, geleid' u in Zijn weg<strong>en</strong>.<br />

Hij geef u ook te zi<strong>en</strong>, dat dit uw deftig werk,<br />

Mag word<strong>en</strong> (als 't kan zijn) tot stichting van Zijn kerk.<br />

Opdat het ook mag zijn tot lof <strong>en</strong> roem des Heer<strong>en</strong>.<br />

Hij wil ook alle ramp g<strong>en</strong>adig van u wer<strong>en</strong>,<br />

En br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> u e<strong>en</strong>s daar, daar gij dan ook verheugd,<br />

Verzadigd met Zijn Beeld zult zijn in volle vreugd'.<br />

FRANCOIS BEKIUS,<br />

S. S. Litt. & Hist . Studiosus.<br />

a Zie de drie eerste sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong>.<br />

b Ook in dezelve sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong> begrep<strong>en</strong>.<br />

c Zie bladzij 27 <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s.<br />

d Zie bladzij 30.<br />

e Zie van bladzij 23-42.<br />

f Zie de 6de sam<strong>en</strong>spraak bladzij 42.<br />

g Bladzij 52 <strong>en</strong>z.<br />

h Bladzij 53 <strong>en</strong>z.<br />

i To<strong>en</strong> namelijk wanneer hij is overgegaan.<br />

k Zie van bladzij 68 — 69.<br />

1 Zie het begin hiervan v<strong>en</strong> bladzij 62 tot 74.<br />

m Zie hier van bladzij 75--77.<br />

n Zie bladzij 78.<br />

o Zie dit bladzij 79-84 breedvoerig.<br />

p Zie bladzij 78.<br />

q Zie dit in 't brede van bladzij 84 -97 <strong>en</strong>z.<br />

r Zie dit bijzonder in de 10de sam<strong>en</strong>spraak bladzij 108-129, vergelek<strong>en</strong> met de 13de<br />

sam<strong>en</strong>spraak bladzij 178 - 195 in deszelfs vervulling.<br />

s Te wet<strong>en</strong>, hij is niet eig<strong>en</strong>lijk naar zijn Goddelijke natuur met de Heilige Geest<br />

gezalfd, maar dit geeft te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> e<strong>en</strong> voorverordinering tot drie ambt<strong>en</strong>. Zie verder<br />

bladzij 180 <strong>en</strong> 181.<br />

t Zie het bewijs hiervan bladzij 130 tot 153.<br />

u Zie bladzij 148 in de 1lde sam<strong>en</strong>spraak.<br />

v Zie bladzij 178 <strong>en</strong> vervolg<strong>en</strong>s. w zie bladzij 137.<br />

x Gelijk uit de woord blijkbaar is.<br />

y Zie dit in de 15de sam<strong>en</strong>spraak bladzij 222 tot 239. z blad 239.<br />

a Zie dit van Cyr<strong>en</strong>ius bladzij 173-177.<br />

b Van Judas zie dit bladzij 202, 203.<br />

c Zie van deze schijnstrijd van bladzij 207, 208.<br />

d, e, e, f, g. zie hebr. woord<strong>en</strong><br />

19


h Ziet dit alles bladzij 79, in de not<strong>en</strong> breedvoerig<br />

i. zie hebr.<br />

k Zie bladzij 80 <strong>en</strong> 81.<br />

l. Zie dit bladzij 2, 3, 6, 10, 17 <strong>en</strong>z.<br />

(1) Gelijk van de Parscha <strong>en</strong> Hafteroth, <strong>en</strong> hoe die op elke Sabbat gelez<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, zie<br />

dit bladzij 156-162 <strong>en</strong>z. Gelijk ook e<strong>en</strong> gans aan e<strong>en</strong> geschakeld historisch verhaal van<br />

het ganse lev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> wel bijzonder van liet lijd<strong>en</strong> van Christus uit al de Evangelist<strong>en</strong><br />

bladzij 202-212 <strong>en</strong>z. Gelijk van de opstanding van Christus, van sommige plaats<strong>en</strong> uit<br />

Rom. 5. bijzonder vers 12, 14, <strong>en</strong> andere meer, bladzij 215-221 <strong>en</strong>z.<br />

(2) Gelijk Joh. 1 : 42.<br />

(3) Te wet<strong>en</strong> Jakob, welke naam wel eig<strong>en</strong>lijk betek<strong>en</strong>t e<strong>en</strong> hielhouder of voetlichter,<br />

maar ook gelijk zeker geleerde wil, e<strong>en</strong> t<strong>en</strong> onderbr<strong>en</strong>ger.<br />

AANSPRAAK AAN HET ISRAËL NAAR HET VLEES<br />

20


OVER HET GELEERDE EN WELDOORWROCIITE WERK, GENAAMD:<br />

DE WARE HOOP EN VERWACHTING ISRAËLS,<br />

OF<br />

DE TRIOMFERENDE WAARHEID.<br />

IN HET LICHT GEGEVEN DOOR<br />

JACOBUS BOSCH.<br />

Och dat Israëls verlossing<strong>en</strong> uit Sion kwam<strong>en</strong>! Als God de gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> zijns volks<br />

zal do<strong>en</strong> wederker<strong>en</strong>, dan zal zich Jakob verheug<strong>en</strong> <strong>en</strong> Israël verblijd zijn.<br />

Psalm 53 : 7.<br />

O wijd beroemd geslacht uit Israël gebor<strong>en</strong>,<br />

Van overlange tijd Gods eig<strong>en</strong>dom verkor<strong>en</strong>,<br />

Die u in 't Heilverbond met vader Abraham,<br />

Alle<strong>en</strong> bekrachtigd heeft, <strong>en</strong> voor zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> nam,<br />

Die uit zijn nazaadszaad tot hulp van alle nod<strong>en</strong><br />

(Op dat de zaligheid zond' wez<strong>en</strong> uit de Jod<strong>en</strong>)<br />

<strong>De</strong>n Heiland heeft verwekt, van verr' gezi<strong>en</strong>, verwacht.<br />

Van Abram, 't ge<strong>en</strong> nog doet gans Isr'els nageslacht;<br />

Wij Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> wel eer zeer verr' van God verdrev<strong>en</strong>,<br />

Uit Isr'ëls burgerschap, <strong>en</strong> uit 't verbond geschrev<strong>en</strong>,<br />

Vervreemd van Gods beloft', <strong>en</strong> verre van 't verbond,<br />

Waarin dat Jakobs zaad alle<strong>en</strong> verzegeld stond;<br />

Wij Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> te zaám, schoon Jafets eig<strong>en</strong> zon<strong>en</strong><br />

G<strong>en</strong>iet<strong>en</strong> nu de gunst, om in de t<strong>en</strong>t te won<strong>en</strong><br />

Van Sem, t<strong>en</strong> blijke dat nu zekerlijk gewis,<br />

<strong>De</strong> Schilo, 't vrouw<strong>en</strong>zaad al lang gebor<strong>en</strong> is;<br />

Dat Hij al overlang is in het vlees gekom<strong>en</strong>;<br />

En heeft de middelmuur des afscheids wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>,<br />

En d 'reeds gegev<strong>en</strong> wet van 't mondelijk gebod,<br />

En Sems, met Jafets zaad gebog<strong>en</strong> onder God;<br />

Ik bidde; lang g<strong>en</strong>oeg deez' Vrede-Vorst verstot<strong>en</strong>,<br />

En Hem g<strong>en</strong>oeg gehoond, met smaadheid overgot<strong>en</strong>,<br />

Ja Hem al lang g<strong>en</strong>oeg Gods last'ring toegedicht,<br />

Geslag<strong>en</strong> met de vuist, gespog<strong>en</strong> in 't gezicht.<br />

Al lang g<strong>en</strong>oeg geschreeuwd uit bitt're nijd <strong>en</strong> woede,<br />

Op ons, <strong>en</strong> op ons zaad mag kom<strong>en</strong> Zijn<strong>en</strong> bloede;<br />

O Godverget<strong>en</strong> taal! wie schrikt niet als hij 't hoort.<br />

Uit Jakobs zaad hun mond, in boosheid gans versmoord;<br />

God heeft deez' beed' verhoord, dit bloed legt op hun kind'r<strong>en</strong>,<br />

E<strong>en</strong> deksel op hun hart komt h<strong>en</strong> nog steeds verhind'r<strong>en</strong>,<br />

Dat zij deez' Vrede-Vorst nog niet e<strong>en</strong>s klev<strong>en</strong> aan,<br />

Maar blijv<strong>en</strong> op de wacht van nog e<strong>en</strong> ander staan,<br />

En wacht<strong>en</strong> naar e<strong>en</strong> Aar; doch God zal zich erbarm<strong>en</strong><br />

Over hun nageslacht, met innerlijk ontferm<strong>en</strong>;<br />

God neig' dán 't harde hart, <strong>en</strong> maak het week <strong>en</strong> stil,<br />

21


Want zij zijn 't vaad'r<strong>en</strong> zaad, bemind om hunn<strong>en</strong>twil;<br />

Kom hier dan Joodse schaar, <strong>en</strong> wilt van <strong>Bosch</strong> doch ler<strong>en</strong>,<br />

Hoe gij de Vrede-Vorst zult k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> verer<strong>en</strong>,<br />

Hoe Jezus overlang de vroed' heeft aangebracht,<br />

En gij (toch te vergeefs) Messias nog verwacht.<br />

<strong>De</strong> scepter overlang van Juda is gewek<strong>en</strong>,<br />

En wordt e<strong>en</strong>s overtuigd, dat gij u hebt verkek<strong>en</strong>,<br />

Dat Koning Davids Troon allang is uitgeroeid,<br />

En dat zijn machtig Rijk met Heid'n<strong>en</strong> is besproeid;<br />

Ja, dat nog bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> de ti<strong>en</strong>maal zev<strong>en</strong> wek<strong>en</strong>,<br />

Daar Daniël van spreekt, reeds lange zijn verstrek<strong>en</strong>;<br />

<strong>De</strong> tempel die de schaar der Jod<strong>en</strong> moest betreé'n,<br />

Die is omvergehaald tot op de laatst<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>;<br />

Jeruzalem is weg; Bethl'hem haar glans ontnom<strong>en</strong>;<br />

Daar d' Herder Israëls uit zijn zou, <strong>en</strong> opkom<strong>en</strong><br />

<strong>De</strong> leeuw uit Juda's stam, ik me<strong>en</strong> de Vrede-Vorst<br />

Zond' word<strong>en</strong> uit eed Maagd, <strong>en</strong> zuig<strong>en</strong> hare borst;<br />

Ei, merk toch e<strong>en</strong>s ter deeg de tek<strong>en</strong><strong>en</strong> der tijd<strong>en</strong>,<br />

Gij zult Messias zi<strong>en</strong>, <strong>en</strong> u in Hem verblijd<strong>en</strong>;<br />

Gij zult 't gebor<strong>en</strong> Kind, die ons gegev<strong>en</strong> Zoon,<br />

Die op Zijn schouders torst de Vorstelijke kroon,<br />

Wi<strong>en</strong>s naam is Vrede-Vorst, Verwonderlijk <strong>en</strong> Rader,<br />

El Gibboor, . Sterke God, der Eeuwighed<strong>en</strong> Vader,<br />

Aanschouw<strong>en</strong> als uw Borg, de Goël, Held <strong>en</strong> God,<br />

<strong>De</strong>s Vaders eig<strong>en</strong> Zoon, Jehovah Tzebaoth.<br />

Kom hier dan Joodse schaar; uit Mozes <strong>en</strong> Profet<strong>en</strong>,<br />

Zal <strong>Bosch</strong> de recht<strong>en</strong> Man, Messias u do<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>,<br />

Die u verer<strong>en</strong> zal e<strong>en</strong> Hemels Kanaän,<br />

Daar niemand, wie hij zij, u ooit uitdrijv<strong>en</strong> kan;<br />

Dat nieuw Jeruzalem, dat tot e<strong>en</strong> lof op aarde<br />

Van God gesteld zal zijn, van weêrgaloze waarde,<br />

Aan 't <strong>ware</strong> Israël vergunt God beter goed,<br />

Dat geest'lijk is, vol vreugd', <strong>en</strong> steeds verheug<strong>en</strong> doet.<br />

Ach, kom dan blinde Jood! met zied<strong>en</strong>d' ingewand<strong>en</strong><br />

Naar Jezus, nev<strong>en</strong>s ons met t' saamgevoegde hand<strong>en</strong>.<br />

Keer weder Sulamith! beschouw deez' Vrede-Vorst,<br />

Die met e<strong>en</strong> liefd'rijk hart naar uw<strong>en</strong> vrede dorst;<br />

Verhard niet meer uw hart, gelijk uw' vaders ded<strong>en</strong>,<br />

En nog hun nazaat doet tot op de dag van hed<strong>en</strong>;<br />

Zoek Jezus door 't geloov', buig u toch voor Hem neér,<br />

Smeek Hem in de gebeed', Hij is uw Opperheer;<br />

Hij is toch uwe God, zo wilt Hem daar voor er<strong>en</strong>,<br />

Met ootmoed Hem dan bidt, wilt Israël beker<strong>en</strong>,<br />

Wees toch der Jod<strong>en</strong> God, <strong>en</strong> Heid<strong>en</strong>s in 't geme<strong>en</strong>,<br />

Zo wordt de Heere zelfs, <strong>en</strong> Zijn<strong>en</strong> Name e<strong>en</strong>;<br />

Dan zal ook Jakobs zaad t<strong>en</strong> hoogste zijn verhev<strong>en</strong>,<br />

En Israëls heerlijkheid t<strong>en</strong> hoogst<strong>en</strong> top gesteg<strong>en</strong><br />

Zijn, <strong>en</strong> al wat dat leeft zich buig<strong>en</strong> voor U neer,<br />

En zing<strong>en</strong> met één mond geheiligd zij de Heer;<br />

Dan zal zich Jakobs zaad verheug<strong>en</strong> <strong>en</strong> verblijd<strong>en</strong>,<br />

22


En Isr'ëls nageslacht Messias ook belijd<strong>en</strong>,<br />

Dan als de volheid zelfs der Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> zal ingaan,<br />

Met Jakobs eig<strong>en</strong> volk, <strong>en</strong> d' uitverkoor'ne t' zaam<br />

In 's Hemels Kanaän, met kron<strong>en</strong> op haar hoofd<strong>en</strong>,<br />

Met palm<strong>en</strong> in de hand; <strong>en</strong> alle die geloofd<strong>en</strong><br />

In Jezus; 't <strong>ware</strong> Heil, die zull<strong>en</strong> voor de Troon,<br />

Opzing<strong>en</strong> 't halleluah ter ere van Gods zoon;<br />

Zie daar dan Jod<strong>en</strong>dom aan u vertoond op hed<strong>en</strong>,<br />

Dat Jezus is diege<strong>en</strong>, die God belooft in Ed<strong>en</strong><br />

Aan Adam <strong>en</strong> Eva, <strong>Bosch</strong> toont u, dat Hij is<br />

<strong>De</strong> lang verwachte Vorst, Messias, 't is niet mis,<br />

Maar welgewikt voorwaar; dank zij u die de Jod<strong>en</strong>,<br />

Nog met e<strong>en</strong> zoete taal tot Jezus komt te nod<strong>en</strong>;<br />

Dank zij u waarde vri<strong>en</strong>d, voor dit uitstek<strong>en</strong>d werk,<br />

Dat gij hebt opgesteld tot opbouw van Gods kerk;<br />

Vaar voort maar op dit spoor, Gods Geest zal u verlicht<strong>en</strong>,<br />

En stell<strong>en</strong> u in staat, om ander<strong>en</strong> te sticht<strong>en</strong><br />

Door lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> door leer, door wandel <strong>en</strong> door deugd,<br />

Totdat die dag aanbreekt, om e<strong>en</strong>s in volle vreugd'<br />

't Erlang<strong>en</strong> 't zalig lot met al de Hemeling<strong>en</strong>,<br />

En Serafijn<strong>en</strong> schaar, om 't Lam steeds toe te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>,<br />

Lof, ere, prijs <strong>en</strong> dank, in alle eeuwigheid,<br />

Die toekomt Jezus als de Heer der heerlijkheid.<br />

T. NAUTA,<br />

Phil. Studiosus.<br />

SCHULDPLICHTIGE DANKZEGGING<br />

AAN MIJN GEERDE VRIENDEN, OP DE VORIGE ZINRIJKE VERZEN,<br />

waarmee hun Edele dit werk hebb<strong>en</strong> geliev<strong>en</strong> te versier<strong>en</strong>.<br />

Ik dank u vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, op dit maal, voor m<strong>en</strong>ig zoet gedicht<br />

Daar gij mijn werk mee hebt gekroond. M<strong>en</strong> zegt het is mijn plicht;<br />

Ik w<strong>en</strong>s daar aan te voldo<strong>en</strong>, als 't eist bescheid<strong>en</strong>heid,<br />

Mijn hart is daar wel toe gezind, wanneer mijn p<strong>en</strong> dat lijdt;<br />

Te meer, daar ik e<strong>en</strong> vreemdeling in deez' provincie b<strong>en</strong>,<br />

Dat gij deez' achting toont voor mij, schoon ik u nauwlijks k<strong>en</strong>;<br />

Jehovah br<strong>en</strong>g uw hart<strong>en</strong>w<strong>en</strong>s e<strong>en</strong>s tot e<strong>en</strong> <strong>ware</strong> daad,<br />

T<strong>en</strong> nutte van ons ev<strong>en</strong>m<strong>en</strong>s, zo lang de aarde staat.<br />

Hij maak' u trouw, met hart <strong>en</strong> mond, waar dat het ook maar di<strong>en</strong>t,<br />

En ik zal ton<strong>en</strong> dat ik b<strong>en</strong>, uw di<strong>en</strong>aar <strong>en</strong> uw vri<strong>en</strong>d.<br />

JACOBUS BOSCH.<br />

23


INHOUD.<br />

EERSTE EN TWEEDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de van de wederlegging der bewijz<strong>en</strong> voor de Talmud of Mondwet;<br />

Bladzij 1 (van gedrukte boekwerk)<br />

DERDE SAMENSPRAAK.<br />

Waarin getoond wordt, dat de Mondwet van God haar oorsprong niet heeft, zo uit de<br />

Heilige Schrift als uit de Talmud zelf 20<br />

VIERDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de van de Staat des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> voor de val, <strong>en</strong> hun staat door de val 26<br />

VIJFDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de over de ongegronde middel<strong>en</strong>, ter herstelling des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met God, door<br />

de Joodse leeraars voorgedrag<strong>en</strong>, kortelijk weerlegd 37<br />

ZESDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de over de herstelling met God 42<br />

ZEVENDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de over de H. Drieë<strong>en</strong>heid. <strong>De</strong>ze sam<strong>en</strong>spraak is geschied in<br />

teg<strong>en</strong>woordigheid van verscheid<strong>en</strong> Jod<strong>en</strong>. 52.<br />

ACHTSTE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de van de twee natur<strong>en</strong> in de Verlosser, <strong>en</strong> in het bijzonder wordt bewez<strong>en</strong>,<br />

zijne Goddelijke natuur. 62.<br />

NEGENDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de van de m<strong>en</strong>selijke natuur, <strong>en</strong> van de. k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong> van de Verlosser 73<br />

TIENDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>d:, over de zalving van de Messias <strong>en</strong> Zijn ambt<strong>en</strong>, waartoe Hij gezalfd is<br />

blz. 108<br />

ELFDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de van de verscheid<strong>en</strong>e Stat<strong>en</strong> van de Messias, zo der vernedering als der<br />

verhoging 130<br />

TWAALFDE SAMENSPRAAK.<br />

Waarin getoond wordt, dat de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van de Messias, vertoond in de neg<strong>en</strong>de<br />

sam<strong>en</strong>spraak, gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> in Jezus van Nazareth 153<br />

DERTIENDE SAMENSPRAAK.<br />

Waarin getoond wordt, dat hetg<strong>en</strong>e van de Messias in de ti<strong>en</strong>de sam<strong>en</strong>spraak uit de<br />

profetieën voorzegd was, gevond<strong>en</strong> wordt in Jezus van Nazareth 178<br />

VEERTIENDE SAMENSPRAAK.<br />

Waarin getoond wordt, dat hetg<strong>en</strong>e van de Messias in de elfde sam<strong>en</strong>spraak uit de<br />

24


profetieën voorzegd was aangaande de stat<strong>en</strong> van de Messias, gevond<strong>en</strong> wordt in<br />

Jezus van Nazareth 196<br />

VIJFTIENDE SAMENSPRAAK.<br />

Waarin gehandeld wordt van de overe<strong>en</strong>komst der Fundam<strong>en</strong>tele leerstukk<strong>en</strong> des<br />

Nieuwe met die van het Oude Testam<strong>en</strong>t 222.<br />

ZESTIENDE SAMENSPRAAK.<br />

Waarin <strong>en</strong>kele zwarighed<strong>en</strong>, welke de Joodse Rabbi inbr<strong>en</strong>gt, opgelost word<strong>en</strong> 239<br />

DE WARE HOOP EN VERWACHTING ISRAËLS,<br />

25


VOORGESTELD IN EEN SAMENSPRAAK,<br />

TUSSEN EEN RABBI EN EEN KOOPMAN.<br />

EERSTE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de van de wederlegging der bewijz<strong>en</strong> voor de TALMUD<br />

of Mondelinge WET.<br />

RABBI.<br />

Mijnheer waar is uw reis naar toe?<br />

KOOPMAN.<br />

Naar Leeuward<strong>en</strong>, moet Mijnheer daar ook naar toe?<br />

RABBI<br />

Ja, daar woon ik.<br />

KOOPMAN.<br />

Waar daar?<br />

RABBI.<br />

Op de hoek van de Sacram<strong>en</strong>tstraat.<br />

KOOPMAN.<br />

Dan d<strong>en</strong>k ik, dat Mijnheer de Joodse Rabbi is.<br />

RABBI.<br />

Die b<strong>en</strong> ik ook, maar woont Mijnheer dan ook te Leeuward<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Ik b<strong>en</strong> van de zomer daar kom<strong>en</strong> won<strong>en</strong>, <strong>en</strong> woon dicht bij u op de Breedstraat, <strong>en</strong> ik<br />

heb wel gehoord, dat in uw huis de Rabbi woonde, daarom dacht ik dat UE. die was.<br />

RABBI.<br />

Dat kan zo zijn, maar dewijl UE. nu weet dat ik e<strong>en</strong> Rabbi b<strong>en</strong>, moet ik u zegg<strong>en</strong>, dat<br />

ik mij nooit meer moet verwonder<strong>en</strong>, dan dat de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> niet will<strong>en</strong> gelov<strong>en</strong>, dat de<br />

Talmud of de mondelinge Wet Goddelijk is, nademaal m<strong>en</strong> het zeker <strong>en</strong> klaar uit<br />

Gods woord kan bewijz<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat de Jod<strong>en</strong> zulks voorgev<strong>en</strong>, heb ik wel meer gehoord, maar die zekere bewijz<strong>en</strong><br />

nog nooit gezi<strong>en</strong>, derhalve zou UE. mij g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong>s te lat<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Met veel g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong>, dat God aan Israël de Misna of Mondwet gegev<strong>en</strong> heeft, dat<br />

blijkt klaar uit Exodus 24: 12. Daar de Heere tot Mozes zegt:,,Kom tot mij op de berg,<br />

<strong>en</strong> wees aldaar, <strong>en</strong> ik zal u st<strong>en</strong><strong>en</strong> tafel<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de wet <strong>en</strong> de gebod<strong>en</strong>,” daar ziet<br />

m<strong>en</strong>, dat God Mozes de geschrev<strong>en</strong> wet gegev<strong>en</strong> heeft, <strong>en</strong> de gebod<strong>en</strong>, daar in het<br />

Hebreeuws staat הוצמ mizvah, dat hier de mondelinge Wet betek<strong>en</strong>t, <strong>en</strong> zo ziet gij, dat<br />

26


Mozes de geschrev<strong>en</strong> Wet ontvang<strong>en</strong> heeft, met haar mondelinge verklaring.<br />

KOOPMAN.<br />

Nog niet, want dat UE. zegt, dat het woord gebod<strong>en</strong> of הוצמ mizvah in het Hebreeuws<br />

de mondelinge Wet betek<strong>en</strong>t, is van mij zo gauw verworp<strong>en</strong>, als van u gesteld, want<br />

nooit zal UE. kunn<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>, dat הוצמ mizvah voorkomt in die betek<strong>en</strong>is van הנשמ<br />

Misna, <strong>en</strong> om van mizvah Misnah te mak<strong>en</strong>, strijdt teg<strong>en</strong> alle regel<strong>en</strong>, omdat m<strong>en</strong> dan<br />

twee grondletters moest verander<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, dat het woord mizvah of gebod<strong>en</strong>, behoort tot de geschrev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niet tot<br />

de ongeschrev<strong>en</strong> Wet, blijkt uit 2 Koning<strong>en</strong> 17: 34, vergelijk met vs. 37. ,,En de<br />

inzetting<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de recht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de Wet, <strong>en</strong> het Gebod,” mizvah, “dat Hij u geschrev<strong>en</strong><br />

heeft, zult gij do<strong>en</strong>.” Daar ziet gij dat mizvah geschrev<strong>en</strong> is.<br />

T<strong>en</strong> derde, uit de tekst van UE. bijgebracht, als u maar uw oog wilt slaan op het<br />

vervolg, zal UE. licht zi<strong>en</strong>, dat de plaats tot uw oogmerk niet di<strong>en</strong>t, want daar staat,<br />

“die Ik geschrev<strong>en</strong> heb,” <strong>en</strong> als m<strong>en</strong> op de vingerwijs, namelijk de ה let, die telk<strong>en</strong>s<br />

voorgaat, zo zou m<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> lez<strong>en</strong>: “En Ik zal u die st<strong>en</strong><strong>en</strong> Tafel<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> die<br />

Wet, <strong>en</strong> die gebod<strong>en</strong> die Ik geschrev<strong>en</strong> heb,” zodat die Gebod<strong>en</strong> van God in de st<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

Tafel<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong> zijn.<br />

T<strong>en</strong> vierde, de Joodse meesters stell<strong>en</strong>, dat er in de geschrev<strong>en</strong> Wet zijn 613,<br />

Mitzvooth gebod<strong>en</strong>, zodat ze zelf door dat woord de geschrev<strong>en</strong> Wet verstaan,<br />

derhalve zal UE. klaardere plaats<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

U ziet echter dat in mijn tekst twee woord<strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong>, Thora <strong>en</strong> Misvah <strong>en</strong> het<br />

eerste woord betek<strong>en</strong>t de geschrev<strong>en</strong> Wet, dan moet het tweede woord iets anders<br />

betek<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Het mag betek<strong>en</strong><strong>en</strong> wat het wil, het moet gelijk ik getoond heb geschrev<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>,<br />

maar ik zal u ton<strong>en</strong>, dat Gebod, op de woord<strong>en</strong> van het geschrev<strong>en</strong>, in de st<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

Tafel<strong>en</strong> kan verstaan word<strong>en</strong>, ik zal er u meer dan e<strong>en</strong> voorstell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> u dan de keur<br />

lat<strong>en</strong>; voor eerst kan het woord Thora de gehele Wet der 10 woord<strong>en</strong> betek<strong>en</strong><strong>en</strong>, <strong>en</strong>,<br />

het woord Mizvah de bijzondere del<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, als m<strong>en</strong> laag de Wet of het Gebod, dan zou het tweede woord e<strong>en</strong><br />

verklaring wez<strong>en</strong> van het eerste, terwijl de ו vav m<strong>en</strong>igmaal de betek<strong>en</strong>is van of heeft,<br />

kan de vertaling door.<br />

T<strong>en</strong> derde, <strong>en</strong> welke ongerijmdheid zou er in zijn dat m<strong>en</strong> door het eerste woord<br />

verstond de gebod<strong>en</strong> van de eerste tafel, <strong>en</strong> door het tweede woord de gebod<strong>en</strong> van de<br />

tweede tafel. Doch ik laat UE. de keur.<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong>wijl ik zie dat deze plaats u niet voldoet, <strong>en</strong> ik ge<strong>en</strong> gebrek van bewijz<strong>en</strong> heb, zal ik<br />

e<strong>en</strong> andere bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, namelijk Ex. 34: 27. „Verder zeide de Heere tot Mozes, schrijf<br />

u deze woord<strong>en</strong>, want naar luid dezer woord<strong>en</strong> heb Ik e<strong>en</strong> verbond met u <strong>en</strong> met Israël<br />

gemaakt,” daar spreekt God van woord<strong>en</strong> die Mozes moest schrijv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan volgt in<br />

het Hebreeuws יפלעיכ ki gnal-pi, dat is op de mond, zodat m<strong>en</strong> moet lez<strong>en</strong>: op mond<br />

dezer woord<strong>en</strong> heb Ik e<strong>en</strong> verbond gemaakt. Op de mond dezer woord<strong>en</strong>, is te zegg<strong>en</strong>,<br />

op de Mondwet, zodat het verbond gemaakt is op de Mondwet.<br />

KOOPMAN.<br />

27


Ik verwerp niet uw vertaling, maar uw verklaring, want als m<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> onverschillig<br />

oog de tekst inziet, wordt m<strong>en</strong> gewaar dat God Mozes iets gebiedt, <strong>en</strong> dan e<strong>en</strong><br />

drangrede laat volg<strong>en</strong> waarom Hij dat gebiedt. Hetge<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> wordt is uit de tekst<br />

klaar, <strong>en</strong> dergelijke drangred<strong>en</strong><strong>en</strong> vindt m<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igmaal, als in de wetgeving, Exod.<br />

20. „Zes dag<strong>en</strong> zult gij arbeid<strong>en</strong> יכ Ci, want in zes dag<strong>en</strong> heeft de Heere de hemel <strong>en</strong><br />

de aarde gemaakt;” Exod. 31: 13. „Gij zult ev<strong>en</strong>wel Mijn Sabbatt<strong>en</strong> onderhoud<strong>en</strong>, יכ<br />

Ci, want dit is e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> Mij <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> u.” Zo is de drangrede hier. „Want op de<br />

mond dezer woord<strong>en</strong>, heb Ik met u <strong>en</strong> met Israël e<strong>en</strong> verbond gemaakt.” Hetge<strong>en</strong> Hij<br />

gemaakt had, dat was e<strong>en</strong> verbond, dat had Hij nu gemaakt op de mond dezer<br />

woord<strong>en</strong>; het zal er nu op aankom<strong>en</strong> wat dat zegg<strong>en</strong> wil <strong>en</strong> dat zal niet zwaar wez<strong>en</strong><br />

uit de Heilige Schrift te ler<strong>en</strong>. Ik vind <strong>De</strong>ut. 17: 6. „Op de mond van 2 getuig<strong>en</strong> of 3<br />

getuig<strong>en</strong> zal hij gedood worg<strong>en</strong>, die sterv<strong>en</strong> zal; hij zal niet gedood word<strong>en</strong> op de<br />

mond van e<strong>en</strong> getuige.” Daar staat tweemaal in dat vers Gnal pi op de mond, wat is<br />

dat anders te zegg<strong>en</strong>, als op de verklaring van 2 of 3, <strong>en</strong> niet op de verklaring van één<br />

getuige zal hij gedood word<strong>en</strong>? Hieruit blijkt, dat die woord<strong>en</strong> in uw bijgebrachte<br />

plaats, namelijk op de mond dezer woord<strong>en</strong>, wil zegg<strong>en</strong> op de verklaring dezer<br />

woord<strong>en</strong>, heb Ik e<strong>en</strong> verbond gemaakt. Wilt u nu wet<strong>en</strong> op welke verklaring dezer<br />

woord<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> wordt? Het is op Exodus 19: 7 <strong>en</strong> 8. 24: 3, daar wij in die twee plaats<strong>en</strong><br />

lez<strong>en</strong>: „Als Mozes kwam <strong>en</strong> verhaalde aan het volk al de woord<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

al de recht<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> antwoordde al dat volk met e<strong>en</strong> stem, <strong>en</strong> zij zeid<strong>en</strong>: Al deze<br />

woord<strong>en</strong> die de Heere gesprok<strong>en</strong> heeft zull<strong>en</strong> wij do<strong>en</strong>.” En die Exodus 19 <strong>en</strong> 24<br />

inziet, zal spoedig overtuigd staan, dat Mozes het volk de eis des Verbonds<br />

voordraagt, <strong>en</strong> dat het volk verklaart, het zelf te will<strong>en</strong> gehoorzam<strong>en</strong> <strong>en</strong> het verbond<br />

daar op gemaakt is. En zo bewijst deze uw bijgebrachte tekst ook niet, hetge<strong>en</strong> gij<br />

aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had te bewijz<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong>wijl deze plaats u ook niet voldoet, zo zal vertrouw ik <strong>De</strong>uteronomium 4 : 13, 14,<br />

wel zo klaar zijn. Daar staat: „to<strong>en</strong> verkondigde Hij u Zijn verbond, dat Hij u gebood<br />

te do<strong>en</strong>; de ti<strong>en</strong> woord<strong>en</strong>, <strong>en</strong> schreef ze op twee st<strong>en</strong><strong>en</strong> tafel<strong>en</strong>; ook gebood mij de<br />

Heere, terzelver tijd dat ik u inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> recht<strong>en</strong> ler<strong>en</strong> zou." Hier blijkt duidelijk dat<br />

de Mondwet verstaan wordt onder de omschrijving van inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> recht<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst, omdat het duidelijk onderscheid<strong>en</strong> wordt van de geschrev<strong>en</strong> woord<strong>en</strong> des<br />

Verbonds in het 13 e vers gemeld. T<strong>en</strong> tweede, dat Mozes ge<strong>en</strong> bevel had om die te<br />

schrijv<strong>en</strong>, maar om het volk die te ler<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zie ge<strong>en</strong> klaarheid in dez<strong>en</strong> om in uw belofte voldaan te zijn. Want wat het eerste<br />

betreft, dat inzetting<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong> word<strong>en</strong> van de vorige woord<strong>en</strong> des Verbonds, is<br />

zo. Maar dat bewijst voor u niets, want dewijl dat, behalve die wet, die de Heere in de<br />

st<strong>en</strong><strong>en</strong> Tafel<strong>en</strong> geschrev<strong>en</strong>, gewoonlijk g<strong>en</strong>oemd, de Wet der zed<strong>en</strong>, is er e<strong>en</strong><br />

ceremoniële Wet, behelz<strong>en</strong>d al de Kerkplicht<strong>en</strong> van Israël, gewoonlijk g<strong>en</strong>oemd<br />

Inzetting<strong>en</strong>. En dan t<strong>en</strong> derde, e<strong>en</strong> Wet der Politie of Burgerwet, vervatt<strong>en</strong>de die<br />

recht<strong>en</strong>, rak<strong>en</strong>de Israëls Burgerstaat, gewoonlijk g<strong>en</strong>oemd Recht<strong>en</strong>. Zo ziet m<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>igmaal in dit 5 de Boek van Mozes inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> recht<strong>en</strong> sam<strong>en</strong> gevoegd, <strong>en</strong> ook<br />

wel Gebod<strong>en</strong> , Inzettning<strong>en</strong> <strong>en</strong> Recht<strong>en</strong>, als hoofdstuk 6: 1 <strong>en</strong> 2. Uw aanmerking alsof<br />

die Inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> Recht<strong>en</strong> onbeschrev<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, is niet schriftmatig. Want het blijkt<br />

uit 2 Koning<strong>en</strong> 17: 37, dat het geschrev<strong>en</strong> was, want daar leest m<strong>en</strong>: „<strong>en</strong> de<br />

Inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Recht<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Wet, <strong>en</strong> het Gebod die Hij u geschrev<strong>en</strong> heeft, zult gij<br />

waarnem<strong>en</strong> te do<strong>en</strong> alle dag<strong>en</strong>." Zodat U.E. hier ge<strong>en</strong> ongeschrev<strong>en</strong> Wet van zal<br />

28


mak<strong>en</strong>. En al hadd<strong>en</strong> wij ge<strong>en</strong> zeker bericht uit 2 Koning<strong>en</strong> 17 dan zoud<strong>en</strong> wij de<br />

ongegrondheid van het bewijs, <strong>en</strong> het teg<strong>en</strong>deel kunn<strong>en</strong> opmak<strong>en</strong> uit het 5 e <strong>en</strong> 6 e vers,<br />

van uw bijgebrachte teksthoofdstuk. Want daar leert Mozes zijn volk, dat het do<strong>en</strong> van<br />

de Inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> Recht<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verstand zou wez<strong>en</strong> voor de og<strong>en</strong> der volker<strong>en</strong>, die al<br />

deze inzetting<strong>en</strong> hor<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>: “ditzelve groot volk alle<strong>en</strong>, is e<strong>en</strong> wijs <strong>en</strong><br />

verstandig volk.” Nu bid ik u, hoe is het mogelijk , dat de Jod<strong>en</strong> door Inzetting hun<br />

Mondwet will<strong>en</strong> verstaan, nademaal UE. wel weet, dat ulied<strong>en</strong> de Mond-wet zoveel<br />

verborg<strong>en</strong> houdt als het mogelijk is. En uit onbek<strong>en</strong>de Wett<strong>en</strong> kan m<strong>en</strong> niemand wijs<br />

<strong>en</strong> verstandig noem<strong>en</strong>. Zo moet deze uw bijgebrachte plaats voor onbewijsbaar t<strong>en</strong><br />

opzichte van uw stelling gehoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Tot nog toe heb ik mij bezig gehoud<strong>en</strong> om zulke plaats<strong>en</strong> toe te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, die de<br />

waarheid van de Mond-wet ler<strong>en</strong>, maar daar die UE. niet voldo<strong>en</strong>, zal ik twee plaats<strong>en</strong><br />

ton<strong>en</strong>, die als m<strong>en</strong> ze sam<strong>en</strong> vergelijkt, niet alle<strong>en</strong> de waarheid, maar ook tev<strong>en</strong>s de<br />

noodzakelijkheid van de Mondelijke-wet zull<strong>en</strong> ler<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan verder zal ik u de<br />

volstrekte noodzakelijkheid van de Mond-wet ton<strong>en</strong>.<br />

KOOPM AN.<br />

Ik merk uit uw rede dat UE. van voornem<strong>en</strong> zijt, om met het vergelijk<strong>en</strong> van twee<br />

plaats<strong>en</strong> uw bewijz<strong>en</strong> voor de waarheid van de Mondwet te eindig<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan tot e<strong>en</strong><br />

ander soort bewijz<strong>en</strong> over te gaan. Gelieve maar te lat<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Dat zal ik do<strong>en</strong>. In Exodus 18: 16 zegt Mozes tot Jethro: „wanneer het volk e<strong>en</strong> zaak<br />

heeft, zo komt het tot mij, dat ik richte tuss<strong>en</strong> de man <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> zijn naaste: <strong>en</strong> dat ik<br />

hun bek<strong>en</strong>d make Gods instelling<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn wett<strong>en</strong>.”Vergelijk nu deze plaats met<br />

<strong>De</strong>ut. 17: 8--11, dan zult u klaar zi<strong>en</strong> de waarheid <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s de noodzakelijkheid van<br />

de Mond-wet. Want in Exodus 18: 16 wordt Israël gebod<strong>en</strong> over de geschilstukk<strong>en</strong><br />

Mozes’ raad te vrag<strong>en</strong>, hetwelk niet nodig was geweest , indi<strong>en</strong> al de geschill<strong>en</strong><br />

duidelijk in de Wet kond<strong>en</strong> gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Maar nu had Mozes e<strong>en</strong> mondelijke Wet<br />

tot verklaring van de geschrev<strong>en</strong> Wet volg<strong>en</strong>s welke hij h<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>dmaakte de rechte<br />

m<strong>en</strong>ing van Gods instelling<strong>en</strong> <strong>en</strong> recht<strong>en</strong>. En Mozes heeft de mondelijke Wet<br />

overgeleverd aan de Priesters <strong>en</strong> de Profet<strong>en</strong>, <strong>en</strong> daarom gebiedt hij in <strong>De</strong>uter. 17 : 8-<br />

12. „Wanneer e<strong>en</strong> zaak voor u te zwaar zal zijn, zo zult gij u opmak<strong>en</strong> <strong>en</strong> opgaan naar<br />

de plaats, die Heere uw God verkiez<strong>en</strong> zal. En gij zult kom<strong>en</strong> tot Levitische Priesters,<br />

<strong>en</strong> tot d<strong>en</strong> Rechter die in die dag<strong>en</strong> zijn zal. En gij zult ondervrag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> u de<br />

zak<strong>en</strong> des rechts aanzegg<strong>en</strong>." En Israël moest do<strong>en</strong> naar hun bevel, naar hun leer, naar<br />

hun oordeel, zonder af te wijk<strong>en</strong> ter rechter- of ter linkerhand, onder straf des doods.<br />

Wie ziet niet, dat de waarheid de noodzakelijkheid van de Mond-wet ev<strong>en</strong> klaar<br />

doorstraalt?<br />

KOOPMAN.<br />

Ik bek<strong>en</strong>, dat deze uw bewijz<strong>en</strong>, zo m<strong>en</strong> ze niet nader onderzocht, al vrij wat zoud<strong>en</strong><br />

lijk<strong>en</strong>, maar lat<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong>s zi<strong>en</strong> of ze de proef wel kunn<strong>en</strong> houd<strong>en</strong>; om dat te do<strong>en</strong>, zal<br />

ik elke plaats bijzonder onderzoek<strong>en</strong>. In Exodus 18, dan komt Mozes voor als Rechter,<br />

zitt<strong>en</strong>de op de Rechtdag<strong>en</strong> van de morg<strong>en</strong> tot de avond alle<strong>en</strong>, zonder Mederechter, of<br />

Bijzitter, vers 13, zodat het volk van de morg<strong>en</strong> tot de avond voor hem stond. Dat<br />

keurt Jethro niet goed, <strong>en</strong> vraagt waarom hij zelf alle<strong>en</strong> zit vers 14. Mozes zegt: omdat<br />

dit volk tot mij komt שרדל , Lidroosch (Het grondwoord Darasch: zoek<strong>en</strong>, nazoek<strong>en</strong>,<br />

29


doorzoek<strong>en</strong>, navrag<strong>en</strong>, raadvrag<strong>en</strong>.) om God te zoek<strong>en</strong>, vers 15, „Wanneer ze e<strong>en</strong><br />

zaak hebb<strong>en</strong> zo komt het tot mij” vers 16. Nu zal m<strong>en</strong> licht gewaar word<strong>en</strong>, dat deze<br />

zak<strong>en</strong> in het 16 vers gemeld, niet ging<strong>en</strong> over verschilstukk<strong>en</strong> van de Wet, maar over<br />

burgerlijke twist- <strong>en</strong> rechtszak<strong>en</strong>, gelijk uit het 13 vers kan opgemaakt word<strong>en</strong>. En uit<br />

hetge<strong>en</strong> Mozes nog verder zegt vers 16, „Dat ik richte tuss<strong>en</strong> de man <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> zijn<br />

naast<strong>en</strong>.” En verder opmerk<strong>en</strong>de wat Jethro Mozes raadt, <strong>en</strong> hij op die raad doet, zal<br />

de minste twijfelachtigheid niet overblijv<strong>en</strong>, of de zin van de woord<strong>en</strong>, dat Mozes<br />

zegt: „Omdat dit volk tot mij komt, tot zoek<strong>en</strong> Godes, wanneer zij e<strong>en</strong> zaak hebb<strong>en</strong>;”<br />

is: wanneer zij e<strong>en</strong> burgertwist hadd<strong>en</strong>, ieder zijn recht kwam te zoek<strong>en</strong> bij Mozes, als<br />

bij de God<strong>en</strong>, dat is bij de Rechters, gelijk die God<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igmaal g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>,<br />

met dat zelfde woord dat hier gevond<strong>en</strong> wordt. Ik zou zo UE. pal stond, om door die<br />

zak<strong>en</strong> in het 16 e vers verschilzak<strong>en</strong> der Wet te verstaan, antwoord<strong>en</strong>, dat er dan nog<br />

ge<strong>en</strong> Mond-wet uit volgde, omdat dat raadvrag<strong>en</strong> aan Mozes, niet gegrond was in de<br />

mondelinge Wet, maar daarin, dat Mozes e<strong>en</strong> Profeet was, zodat daar zomin uit volgt<br />

dat Mozes e<strong>en</strong> mondelinge Wet ontvang<strong>en</strong> had, als dat het volgt, dat de Jod<strong>en</strong> aan hun<br />

Rabbijn<strong>en</strong> over de m<strong>en</strong>ing van de Talmud vrag<strong>en</strong>.<br />

Daaruit zou volg<strong>en</strong>, dat ze nóg e<strong>en</strong> Mond-wet zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, hoe ze de Talmud<br />

moest<strong>en</strong> verstaan. <strong>De</strong>ut. 17, dat u met de ev<strong>en</strong> verhandelde vergelek<strong>en</strong> hebt, zal nu<br />

niet moeilijk vall<strong>en</strong> aan te ton<strong>en</strong>, dat daar noch de waarheid, noch noodzakelijkheid<br />

van de Mond-wet geleerd wordt, want het blijkt uit het 8 vers, dat deze ganse Wet de<br />

mindere Rechters betreft, die in de kleinste plaats<strong>en</strong> uit 3, <strong>en</strong> in de grootste uit 21<br />

Rechters, de Rechtbank<strong>en</strong> uitmaakt. Als die nu voor hun Gerecht e<strong>en</strong> zaak hadd<strong>en</strong>, die<br />

voor h<strong>en</strong> te zwaar was, zeker omdat de zaak niet klaar was, of niet klaar kon bewez<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, maar e<strong>en</strong> twistzaak was in hun poort, (daar de Rechtbank in die tijd was)<br />

hetzij dat de zaak bepleit, of dat de Rechters zelf over het uitsprek<strong>en</strong> van het vonnis<br />

twist<strong>en</strong>, dat die Rechters zich dan moest<strong>en</strong> opmak<strong>en</strong>, naar de plaats die de Heere<br />

verkiez<strong>en</strong> zal, <strong>en</strong> ondervrag<strong>en</strong> de Priester <strong>en</strong> de Rechter, te wet<strong>en</strong> wat over die, zaak,<br />

waar de twist over was, moest geoordeeld word<strong>en</strong>. En dan zoud<strong>en</strong> die h<strong>en</strong> de zaak des<br />

Rechts aanzegg<strong>en</strong>. Dat is, welk vonnis zij daarover moest<strong>en</strong> vell<strong>en</strong>. En dan moest<strong>en</strong><br />

die mindere Rechters, naar het aanzegg<strong>en</strong> (waarschijnlijk van het hoge Gerecht) zich<br />

stipt gedrag<strong>en</strong>, zonder daar af wijk<strong>en</strong>, zelfs op straf des doods. Want zulk e<strong>en</strong> Rechter<br />

zou trots handel<strong>en</strong>, als hij hun verklaring<strong>en</strong> of bevel naar Wet niet stipt waarnam.<br />

Ziedaar, oordeel nu zelf of onder de plaats<strong>en</strong> die UE. hebt bijgebracht, om de<br />

waarheid van de Goddelijkheid van de Mond-wet te bewijz<strong>en</strong>, gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, die<br />

krachtig g<strong>en</strong>oeg zijn, om iemand die aan uw vooroordel<strong>en</strong> niet verslaafd is, te<br />

overred<strong>en</strong>, van uw bewijz<strong>en</strong> als voldo<strong>en</strong>de aan te nem<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik twijfel niet of UE. zal overreed zijn, als ik u de noodzakelijkheid van de Mond-wet<br />

zal hebb<strong>en</strong> aangetoond.<br />

KOOPMAN.<br />

UE. schijnt op de bewijz<strong>en</strong> of manier van bewijz<strong>en</strong>, die gij voorstelt, meer te vertrouw<br />

dan op uw vorige. Ik vermeet mij niet, dat ik ook al uw volg<strong>en</strong>de bewijz<strong>en</strong> zal<br />

betog<strong>en</strong>, doch gelief ze weder, in e<strong>en</strong> goede orde te lat<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>, zodat ik overreed<br />

worde, of ulied<strong>en</strong> overtuig<strong>en</strong>de bewijz<strong>en</strong> hebt of niet.<br />

RABBI.<br />

Ik zal om ordershalve de noodzakelijkheid van de Mond-wet aanton<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst, omdat de geschrev<strong>en</strong> Wet zonder de Mondwet, duister <strong>en</strong> onverstaanbaar<br />

30


<strong>en</strong> ook t<strong>en</strong> tweede onvolmaakt is. Dat zij duister <strong>en</strong> onverstaanbaar is, zal uit de<br />

volg<strong>en</strong>de plaats<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong>. Zie e<strong>en</strong>s Lev. 4: 13-22, daar de Wetgever gebied dat als de<br />

ganse vergadering gezondigd had, moest<strong>en</strong> ze e<strong>en</strong> var t<strong>en</strong> zondoffer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, welks<br />

bloed gebracht moest word<strong>en</strong> van de gezalfde Priester in het Heilige, <strong>en</strong> nadat hij 7<br />

maal gespr<strong>en</strong>gd had voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>, voor de voorhang moest hij van<br />

dat bloed do<strong>en</strong> aan de hoorn<strong>en</strong> van de Reukaltaar; voorts het bloed uitgiet<strong>en</strong> aan de<br />

bodem van de Brandofferaltaar, het vet aanstek<strong>en</strong> op dezelve, <strong>en</strong> daarna de gehel<strong>en</strong><br />

var uitvoer<strong>en</strong> tot buit<strong>en</strong> het leger, <strong>en</strong> de gehele var met vuur verbrand<strong>en</strong>. Als m<strong>en</strong> dit<br />

vergelijkt met Numeri 15: 22-27, daar ganse vergadering, als ze gezondigd. hadd<strong>en</strong>,<br />

de Priester moest offer<strong>en</strong> e<strong>en</strong> var t<strong>en</strong> Brandoffer, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> geit<strong>en</strong>bok t<strong>en</strong> Zondoffer welk<br />

verschil in de offerande (<strong>en</strong> dat beide voor de zond<strong>en</strong> van het ganse volk) zo groot is,<br />

dat ik niet d<strong>en</strong>k, dat zonder de Mondwet dit verschil iemand zou kunn<strong>en</strong> vereff<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dit verschil zal UE. zo groot niet voorkom<strong>en</strong>, als gij maar let op het onderscheid dat<br />

er is in de overtreding zelve, want Leviticus 4 13, wordt gesprok<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> afdwaling,<br />

in iets gedaan te hebb<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> <strong>en</strong>ige van alle gebod<strong>en</strong> des Hor<strong>en</strong>, dat niet zou gedaan<br />

word<strong>en</strong>; daar ziet m<strong>en</strong> dat gehandeld wordt van het zondig<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de verbied<strong>en</strong>de<br />

Wet, <strong>en</strong> zo in het do<strong>en</strong> dat de Wet verbiedt, maar Numeri 15: 22, staat: „Wanneer gij<br />

lied<strong>en</strong> afgedwaald zult zijn <strong>en</strong> niet gedaan hebt alle deze gebod<strong>en</strong>.” Hier ziet m<strong>en</strong>, dat<br />

gehandeld wordt van het zondig<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de gebied<strong>en</strong>de Wet, dat is in niet te do<strong>en</strong> dat<br />

de Wet gebiedt, terwijl er in uw twee plaats<strong>en</strong>, van tweeërlei zond<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> wordt.<br />

Welke duisterheid is daar nu in, dat voor onderscheid<strong>en</strong> zond<strong>en</strong>, onderscheid<strong>en</strong><br />

offerand<strong>en</strong> gesteld <strong>ware</strong>n?<br />

RABBI.<br />

Het komt mij op die e<strong>en</strong> plaats niet aan, <strong>en</strong> daarom wil ik die maar lat<strong>en</strong> var<strong>en</strong>, maar<br />

zi<strong>en</strong> of u niet meer zwarigheid zult ontmoet<strong>en</strong> in <strong>De</strong>ut. 16: 2, daar Mozes zegt: „Gij<br />

zult de Heere uw God het Pascha slacht<strong>en</strong> schap<strong>en</strong> <strong>en</strong> runder<strong>en</strong>,” vergelek<strong>en</strong> met<br />

Exod. 12: 5, „Gij zult e<strong>en</strong> volkom<strong>en</strong> lam hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> mannek<strong>en</strong> e<strong>en</strong> jaar oud.” Daar er<br />

in de e<strong>en</strong> plaats gesprok<strong>en</strong> wordt van schap<strong>en</strong>, <strong>en</strong> in de andere van schap<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

runder<strong>en</strong>, zo ziet UE. wel, dat de Mondwet nodig is, om dit te verklar<strong>en</strong>, of dat wij in<br />

het onzekere zijn, waarvan wij het Pascha moet<strong>en</strong> slacht<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik me<strong>en</strong> dat wij de Mondwet niet nodig zull<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> om dit te verklar<strong>en</strong>, het<br />

Hebreeuwse woord nu Pesach gelijk het in het Hebreeuws klinkt, komt van חספ<br />

Paasach <strong>en</strong> betek<strong>en</strong>t: voorbijgaan; de naam van Pascha ziet dan op het voorbijgaan<br />

van de slaande Engel der huiz<strong>en</strong> van de kinder<strong>en</strong> Israëls, welkers post<strong>en</strong> bestrek<strong>en</strong><br />

<strong>ware</strong>n met het bloed des Lams. To<strong>en</strong> werd voor eerst het jaarlijks gedacht<strong>en</strong>isfeest<br />

Pascha g<strong>en</strong>oemd.<br />

T<strong>en</strong> tweede wordt het Lam dat op dat feest geslacht werd, Pascha g<strong>en</strong>oemt Exod. 12:<br />

21 <strong>en</strong> Kron. 35: 1-11, 13.<br />

T<strong>en</strong> 3 e gedur<strong>en</strong>de de 7 dag<strong>en</strong> des feestes moest<strong>en</strong> de offerand<strong>en</strong> geofferd word<strong>en</strong>, zie<br />

Lev. 23: 8. “Maar gij zult 7 dag<strong>en</strong> vuur-offer de Heere offer<strong>en</strong>. Nu word<strong>en</strong> deze<br />

offerand<strong>en</strong> Exod. 16: 2, ook het Pascha g<strong>en</strong>oemd, <strong>en</strong> dan is de zin: gij zult d<strong>en</strong> Heere<br />

uw God het Pascha offer slacht<strong>en</strong>, schap<strong>en</strong> <strong>en</strong> runder<strong>en</strong>. Dat dit de <strong>ware</strong> m<strong>en</strong>ing is,<br />

blijkt, omdat in het eerste vers al gesprok<strong>en</strong> was van het houd<strong>en</strong> van het Pascha, versta<br />

van het slacht<strong>en</strong> <strong>en</strong> et<strong>en</strong> van het Paaslam, <strong>en</strong> in het 3 e vers staat, volg<strong>en</strong>s de<br />

grondtekst: gijlied<strong>en</strong> zult daartoe, of daarmee niet et<strong>en</strong> gezuurd of gedesemd, 7 dag<strong>en</strong>;<br />

31


zodat ze tot die schap<strong>en</strong> <strong>en</strong> runder<strong>en</strong> 7 dag<strong>en</strong> ongezuurd brood moest<strong>en</strong> et<strong>en</strong>. <strong>De</strong>wijl<br />

het lam op de eerste dag van het feest geget<strong>en</strong> werd, <strong>en</strong> hiervan e<strong>en</strong> et<strong>en</strong> dat 7 dag<strong>en</strong><br />

duurde, zo moet volg<strong>en</strong>, dat in het 2 e vers niet gesprok<strong>en</strong> wordt van het slacht<strong>en</strong> van<br />

het Paaslam, maar van de Paasofferande, die 7 dag<strong>en</strong> duurde, zoals in Lev. 23: 8<br />

blijkt. Ik twijfel niet of UE. ziet wel, dat dit uw bijgebrachte uw zaak ook niet bewijst,<br />

<strong>en</strong> vooral als u tot opheldering van mijn gezegde inziet, 2 Kron. 13: 22.<br />

RABBI.<br />

Hoewel ik het bijgebrachte uit het 2 de vers laat var<strong>en</strong>, doet zich in het 8 e vers van<br />

hetzelfde hoofdstuk e<strong>en</strong> andere zwarigheid op, namelijk, dat daar gebod<strong>en</strong> wordt van<br />

6 dag<strong>en</strong> ongezuurde broed<strong>en</strong> te et<strong>en</strong>; daar anders best<strong>en</strong>dig gebod<strong>en</strong> wordt 7 dag<strong>en</strong><br />

ongezuurde broed<strong>en</strong> te et<strong>en</strong>. Nu kan 6 ge<strong>en</strong> 7, <strong>en</strong> 7 ge<strong>en</strong> 6 word<strong>en</strong>, derhalve e<strong>en</strong><br />

onvergelijkbare duisterheid <strong>en</strong> zwarigheid.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel, ik b<strong>en</strong> verwonderd dat UE. dit zo voorkomt. Hebt u dan niet opgemerkt, dat in<br />

het vorige al gesprok<strong>en</strong> was, van het et<strong>en</strong> van het Pascha, aan die plaats welke de<br />

Heere verkiez<strong>en</strong> zou, <strong>en</strong> dat ze daarna des morg<strong>en</strong>s mocht<strong>en</strong> wederker<strong>en</strong> naar hun<br />

t<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, echter nu onder dat beding, dat zij 6 dag<strong>en</strong> ongezuurde broed<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> et<strong>en</strong>.<br />

Dat <strong>ware</strong>n dan nog die 6 dag<strong>en</strong> van het feest der ongezuurde brod<strong>en</strong>, want het Pascha<br />

dat op de 15 e van de eerste maand viel, was al geget<strong>en</strong>, op de 16 e begon het feest der<br />

ongezuurde broed<strong>en</strong>, dat dan nog 6 dag<strong>en</strong> duurde, zie Lev. 23: 5, 6. Zodat het klaar is,<br />

dat van deze 6 dag<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> wordt, hetwelk dan 7 maakt met de Paasdag, <strong>en</strong> zo<br />

dunkt mij, dat UE. daar niet op gelet hebt.<br />

RABBI.<br />

Wel, dat hebt u al wel uitgerek<strong>en</strong>d, maar ziet e<strong>en</strong>s of UE. de rek<strong>en</strong>ing zo wel zult<br />

kunn<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, op het volg<strong>en</strong>de 9 e <strong>en</strong> 10 e vers van het 16 hoofdstuk, daar m<strong>en</strong> ziet dat<br />

van het Paasfeest tot het Pinksterfeest moest geteld word<strong>en</strong> 7 wek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s Levit.<br />

23: 16 moest geteld word<strong>en</strong> 50 dag<strong>en</strong>, nu weet m<strong>en</strong> dat 7 wek<strong>en</strong> niet meer dan 49<br />

dag<strong>en</strong> zijn, <strong>en</strong> ik weet niet, hoe dat zonder de Mondwet is te vereff<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Hier zoud<strong>en</strong> wij geleg<strong>en</strong>heid hebb<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> schone uitstap te do<strong>en</strong>, om te sprek<strong>en</strong> of<br />

m<strong>en</strong> door de Sabbat, Levit. 23: 11 <strong>en</strong> 15 (na welke des ander<strong>en</strong> daags de garve door de<br />

Priester moest bewog<strong>en</strong> <strong>en</strong> de 50 dag<strong>en</strong> geteld word<strong>en</strong>) e<strong>en</strong> wekelijkse Sabbat of de<br />

eerst<strong>en</strong> dag van het Paasfeest, <strong>en</strong> zo 's ander<strong>en</strong> daags na de Sabbat, de 16 e van de<br />

maand Nisan.<br />

Maar daar wij al e<strong>en</strong> groot einde van onze reis gevorderd zijn, <strong>en</strong> UE. mogelijk nog al<br />

vrij wat zal hebb<strong>en</strong> bij te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, wil ik liefst die uitstap om ge<strong>en</strong> tijd te verliez<strong>en</strong><br />

voorbij gaan, <strong>en</strong> maar rechtstreeks tot de zaak kom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Dat oordeel ik zal ook best wez<strong>en</strong>, want ik weet, dat er niet minder Christ<strong>en</strong> uitleggers<br />

zijn, die door de gemelde Sabbat de Paasdag, als e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>lijke Sabbat verstaan.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is ook zo. Ik zal dan e<strong>en</strong>s veronderstell<strong>en</strong>, dat de dag op welke de garve moest<br />

bewog<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, was de 16 e van Nisan. Nu vraag ik u om tot uw ingebrachte<br />

zwarigheid te kom<strong>en</strong>, of de eerste dag van de 50, die geteld moest word<strong>en</strong>, niet was<br />

32


die dag op welke de garve moest geofferd word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zo de 16 e van Nisan, gelijk<br />

duidelijk blijkt uit het 11 e , 15 e <strong>en</strong> 16 e vers, <strong>en</strong> tel dan of de 50ste dag niet zal wez<strong>en</strong> de<br />

6 e van de maand Sivan, op welke het Pinksterfeest komt. En zie dan wederom, of die<br />

dag op welke de 16 e van Nisan komt, ook niet op de zelfde dag van de week, de 6 e van<br />

Sivan valt, net zev<strong>en</strong> wek<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>als m<strong>en</strong> bij voorbeeld telt 8 dag<strong>en</strong> mét de dag op<br />

welke m<strong>en</strong> is, voor één week; <strong>en</strong> ik b<strong>en</strong> verzekerd, als UE. het maar natelt, of u zult<br />

overreed zijn, dat deze plaats UE. mede niet di<strong>en</strong>t.<br />

RABBI.<br />

Ik moet bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat u mij deze plaats ook ontweldigd hebt, ik zal mij ook niet lang<br />

meer bezig houd<strong>en</strong> om de Mondwet te bewijz<strong>en</strong>, uit plaats<strong>en</strong> die duister <strong>en</strong><br />

onverstaanbaar zijn, alle<strong>en</strong> moet ik u nog teg<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> Lev. 27: 26, vergelek<strong>en</strong> met<br />

<strong>De</strong>uter. 15: 19, daar in de eerste plaats verbod<strong>en</strong> wordt, dat het eerstgebor<strong>en</strong>e dat de<br />

Heere van e<strong>en</strong> beest eerstgebor<strong>en</strong> wordt, dat zal niemand heilig<strong>en</strong>, hetzij e<strong>en</strong> os of<br />

klein vee. En in de 2 de plaats wordt gebod<strong>en</strong>, al het eerstgebor<strong>en</strong>e, dat onder uw<br />

runder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> onder uw schap<strong>en</strong> zal gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, zijnde e<strong>en</strong> mannek<strong>en</strong>, zult gij de<br />

Heere uw God heilig<strong>en</strong>, daar ziet u klaar, dat in die 2de plaats gebod<strong>en</strong> wordt dat<br />

lijnrecht in de eerste wordt verbod<strong>en</strong>. En hoewel ik nog ge<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> heb bijgebracht,<br />

die UE. voldaan hebb<strong>en</strong>, twijfel ik niet of deze zal het wez<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Zo deze ingebrachte zwarigheid uw plechtanker is, (om daar uw stuk mede te<br />

bevestig<strong>en</strong>, daar UE. dit schijnt te zull<strong>en</strong> sluit<strong>en</strong>,) dan d<strong>en</strong>k ik niet dat uw schip ook<br />

houd<strong>en</strong> zal. Om dan zo klaar als het mij mogelijk is over deze tekst te sprek<strong>en</strong>, merk<br />

ik voor eerst aan, dat het Grondwoord שדק Kaadasch zijn bijzondere betek<strong>en</strong>is is:<br />

T<strong>en</strong> eerste, iets van e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> bijzonder, of wel tot e<strong>en</strong> heilig<br />

gebruik af te zonder<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, iets dat heilig is, als heilig te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> in die zin leest,<br />

van God te heilig<strong>en</strong>, dat is als Heilig te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Dit voor of aangemerkt hebb<strong>en</strong>de,<br />

over het woord, laat ons nu e<strong>en</strong>s nader tot de zaak kom<strong>en</strong>.<br />

Wanneer de Heere God, met de laatste Egyptische plag<strong>en</strong> al hun eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> sloeg<br />

van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> <strong>en</strong> beest<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de huiz<strong>en</strong> der Israëliet<strong>en</strong> voorbijging, heeft de Heere van<br />

die dag aan zich alle eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> onder Israël geheiligd, gelijk m<strong>en</strong> klaar ziet<br />

Numeri 3: 13. „Want alle eerstgebor<strong>en</strong>e is Mijne, van de dag, dat Ik alle<br />

eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> in Egypteland sloeg, heb Ik Mij geheiligd alle eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> in Israël<br />

van de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> tot de beest<strong>en</strong>, zij zull<strong>en</strong> Mijne zijn; Ik b<strong>en</strong> de Heere.” Als dan de<br />

Heere gebiedt <strong>De</strong>uter. 15: 19. „Dat ze Hem alle eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> van de runder<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

van de schap<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> heilig<strong>en</strong>”, wil God dat ze dat als van de Heere Hem geheiligd,<br />

het zelf ook d<strong>en</strong> Heere als heilig zull<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Daarom mocht<strong>en</strong> ze met e<strong>en</strong><br />

eerstgebor<strong>en</strong> os niet ploeg<strong>en</strong>, noch e<strong>en</strong> eerstgebor<strong>en</strong> schaap niet scher<strong>en</strong>. Nu werd<br />

Leviticus 27 voorhe<strong>en</strong> gehandeld van hetge<strong>en</strong> de Heere vrijwillig geheiligd werd (<strong>en</strong><br />

hoe het nadat het door belofte geheiligd was, meest door schatting<strong>en</strong> des Priesters kon<br />

gelost word<strong>en</strong>) maar die nu iets door belofte zou heilig<strong>en</strong>, moest, dat hij zou heilig<strong>en</strong>,<br />

zijn eig<strong>en</strong> zijn. En terwijl de Heere God om de bewaring der eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> van<br />

Israël, dezelve Hem geheiligd had, zo had ge<strong>en</strong> Israëliet recht van eig<strong>en</strong>dom op e<strong>en</strong><br />

eerstgebor<strong>en</strong>e. En nu twijfel ik niet of u ziet wel dat de m<strong>en</strong>ing van de Wetgever<br />

Levit. 27: 26 is, dat niemand e<strong>en</strong> beest dat d<strong>en</strong> Heere eerstgebor<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> zo de<br />

Heere heilig was, door belofte mocht heilig<strong>en</strong>. En op het slot van het vers komt er nog<br />

bij, het is des Heer<strong>en</strong>. Zo ziet u lichtelijk dat het woord heilig<strong>en</strong> Levit. 27: 26,<br />

verbod<strong>en</strong> ziet op e<strong>en</strong> afzonder<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> heilig gebruik. En <strong>De</strong>uter.<br />

33


15: 19, gebod<strong>en</strong>, ziet op hetge<strong>en</strong> heilig of al geheiligd was, door de Heere zelf, als<br />

zodanig te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Zo d<strong>en</strong>k ik dat UE. wel ziet, dat u in dusdanig geval deze plaats<br />

niet moet gebruik<strong>en</strong> om uw Talmud te bewijz<strong>en</strong>. UE. hebt aan uw beloft<strong>en</strong> om dat<br />

zeker te bewijz<strong>en</strong>, nog niet voldaan.<br />

RABBI<br />

Wel wacht nog wat, wij zijn nog niet te Leeuward<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik heb voorhe<strong>en</strong> gezegd, dat<br />

ik het ook bewijz<strong>en</strong> zou uit de onvolmaaktheid van de geschrev<strong>en</strong> Wet, daar nochtans<br />

David zegt, Psalm 19: 8. „<strong>De</strong> Wet des Heer<strong>en</strong> is volmaakt.” Is nu de geschrev<strong>en</strong> Wet<br />

op zichzelf onvolmaakt, dan moest ze noodzakelijk door e<strong>en</strong> andere Wet volmaakt<br />

word<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Mijnheer, ik <strong>hoop</strong> UE. met deze bewijz<strong>en</strong> als voorhe<strong>en</strong> te hor<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Daar alles wat volmaakt is, niets gebrekkigs <strong>en</strong> niets overtolligs aan moet gevond<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, zal ik u ton<strong>en</strong>, dat in de geschrev<strong>en</strong> wet iets gebrekkig <strong>en</strong> overtolligs is.<br />

KOOPMAN.<br />

Het schijnt of UE. uw scherpste pijl<strong>en</strong> tot op het laatste bewaard hebt, doch gaat maar<br />

uw gang, ik zal tracht<strong>en</strong> als voorhe<strong>en</strong>, naar het licht dat ik ontvang<strong>en</strong> heb, op elke<br />

tekst te antwoord<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Gelieve dat maar te do<strong>en</strong>. <strong>De</strong> eerste gebrekkige plaats is Ex. 12: 2. Daar gezegd wordt:<br />

„<strong>De</strong>ze zelfde maand zal ulied<strong>en</strong> het hoofd der maand<strong>en</strong> zijn, zij zal ulied<strong>en</strong> de eerste<br />

van de maand<strong>en</strong> des jaars zijn.” Hier ontbrek<strong>en</strong> 2 zak<strong>en</strong>, vooreerst de naam van de<br />

maand, t<strong>en</strong> tweede de soort van de maand, of het was e<strong>en</strong> zon- of e<strong>en</strong> maanmaand,<br />

terwijl bij de e<strong>en</strong> zon- <strong>en</strong> bij de andere maanmaand<strong>en</strong> geteld word<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Op het eerste, dat de naam van de maand niet g<strong>en</strong>oemd wordt, zeg ik dat zulks niet<br />

nodig was, omdat Mozes wel wist welke maand het to<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> dat niet alle<strong>en</strong>, maar<br />

hij heeft ons de maand bij name g<strong>en</strong>oemd, want het was de maand in welke zij het<br />

Paaslam moest<strong>en</strong> slacht<strong>en</strong> <strong>en</strong> uit zoud<strong>en</strong> trekk<strong>en</strong>. Nu heeft Mozes die maand in het 13 e<br />

hoofdstuk vers 4, g<strong>en</strong>oemd: „Hed<strong>en</strong> trekt gijlied<strong>en</strong> uit in de maand Abib.” En dat die<br />

soort van de maand moest uitgedrukt zijn is ook niet nodig, want hoewel het e<strong>en</strong> volk<br />

e<strong>en</strong> zonmaand, <strong>en</strong> het andere e<strong>en</strong> maanmaand rek<strong>en</strong>de, moest zeker gesteld word<strong>en</strong><br />

dat God zulke maand<strong>en</strong> me<strong>en</strong>de, als bij h<strong>en</strong> in gebruik was. Had de Heere e<strong>en</strong> andere<br />

maand geme<strong>en</strong>d, dan zou Hij het bek<strong>en</strong>d gemaakt hebb<strong>en</strong>, gelijk Hij hun bek<strong>en</strong>d<br />

maakte, dat de maand Abib de eerste maand van het jaar zou wez<strong>en</strong> in plaats van de<br />

maand Tisri. En zo ontk<strong>en</strong> ik, dat hier twee ding<strong>en</strong> ontbrek<strong>en</strong> gelijk UE. gezegd heeft.<br />

RABBI.<br />

Zou UE. dan ev<strong>en</strong>wel niet moet<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong> dat Levit. 3: 17, daar gezegd wordt: „dit<br />

zij e<strong>en</strong> eeuwige inzetting in al uw woning<strong>en</strong>, ge<strong>en</strong> vet noch bloed zult gij et<strong>en</strong>.” Hier<br />

ontbreekt in welk deel van het beest, dat het vet gevond<strong>en</strong> wordt, dat verbod<strong>en</strong> is.<br />

KOOPMAN.<br />

34


Welnee, want als m<strong>en</strong> het 3de hoofdstuk inziet wordt m<strong>en</strong> aanstonds gewaar, dat daar<br />

gehandeld wordt van het dankoffer, hetwelk in 3 del<strong>en</strong> gedeeld werd. Eén deel voor de<br />

Heere, één voor de priester <strong>en</strong> één voor die het t<strong>en</strong> offer bracht. <strong>De</strong> Heere had het vet,<br />

- niet dat tuss<strong>en</strong> het vlees gewass<strong>en</strong> was, - maar het zoom scheel <strong>en</strong> niervet, ja al wat<br />

in het beest was, dat ge<strong>en</strong> vet was behor<strong>en</strong>de tot het vlees zelf, daarvan afgezonderd.<br />

En als het van e<strong>en</strong> lam was, dan moest de priester de staart ook tot de rugg<strong>en</strong>graat<br />

afnem<strong>en</strong>, omdat die in die land<strong>en</strong> zeer zwaar <strong>en</strong> vet <strong>ware</strong>n. Dan moest de priester al<br />

het vet nem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> legg<strong>en</strong> het op het vuur dat op de altaar was, tot e<strong>en</strong> Vuuroffer t<strong>en</strong><br />

liefelijke reuk d<strong>en</strong> Heere; zodat het vet des Heer<strong>en</strong> was. <strong>De</strong> priester had tot zijn deel<br />

de borst, tot e<strong>en</strong> beweegoffer, <strong>en</strong> de rechterschouder tot e<strong>en</strong> hefoffer, zodat de borst <strong>en</strong><br />

de rechterschouder des priesters deel was. Van het overige van het vlees at deg<strong>en</strong>e, die<br />

het dankoffer bracht, als het e<strong>en</strong> lofoffer was één dag, maar als het e<strong>en</strong> gelofte of<br />

vrijwillig offer was twee dag<strong>en</strong>, gelijk u zi<strong>en</strong> kunt Levit. 7. <strong>De</strong>wijl uit het dankoffer de<br />

Heere, de priester <strong>en</strong> die het t<strong>en</strong> offer bracht, ieder zijn deel had, zo wordt hier stipt<br />

belast, al het vet zal des Heer<strong>en</strong> zijn; te wet<strong>en</strong> van de offerand<strong>en</strong>. Dat dit verbod zijn<br />

betrekking heeft op het vet der offerande, kan geleerd word<strong>en</strong> uit Levit. 7: 25: „want<br />

al wie het vet van e<strong>en</strong> vee et<strong>en</strong> zal, van hetwelk m<strong>en</strong> de Heere e<strong>en</strong> vuuroffer zal<br />

geofferd hebb<strong>en</strong>, die ziel die het geget<strong>en</strong> zal hebb<strong>en</strong>, zal uit haar volker<strong>en</strong> uitgeroeid<br />

word<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Maar indi<strong>en</strong> dit verbod zijn opzicht had op het vet der offerbeest<strong>en</strong>, waarom vindt<br />

m<strong>en</strong> dan ge<strong>en</strong> verbod daarvan bij het brandoffer noch bij het zo<strong>en</strong>offer?<br />

KOOPMAN.<br />

Dat was zo nodig niet, omdat die offerand<strong>en</strong> óf geheel verteerd, óf van de priesters<br />

alle<strong>en</strong> geget<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. Maar van het dankoffer had deg<strong>en</strong>e die het t<strong>en</strong> offer bracht<br />

ook zijn deel. Echter zi<strong>en</strong> wij, dat hoewel God de priesters niet uitdrukkelijk verbiedt<br />

het vet van de zo<strong>en</strong>offerande te et<strong>en</strong>, echter gebiedt, het vet al te offer<strong>en</strong>, ziet Levit. 7:<br />

18.<br />

RABBI.<br />

Maar hoe kan UE. dat verbod tot de offerande bepal<strong>en</strong>, daar staat Levit. 3: 17. „Dit zij<br />

e<strong>en</strong> eeuwige inzetting in al uw woning<strong>en</strong>,” dewijl de Wetgever het verbod uitbreidt tot<br />

alle hun woning<strong>en</strong>, dat ze daar ge<strong>en</strong> vet noch bloed mocht<strong>en</strong> et<strong>en</strong>, hoe kan UE. het<br />

dan bepal<strong>en</strong> tot het vet der offerbeest<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> bepaling die ik hier gemaakt heb, heb ik in Levit. 7 geleerd daar UE. dat ook do<strong>en</strong><br />

kan. Zie maar e<strong>en</strong>s hetge<strong>en</strong> in het 25 ste vers staat, daar vet et<strong>en</strong> verbod<strong>en</strong> wordt, gelijk<br />

in Lev. 3: 17. Waarop in het 26ste vers volgt: „Ook zult gij in al uw woning<strong>en</strong> ge<strong>en</strong><br />

bloed et<strong>en</strong>, hetzij van het gevogelte of van het vee.” Ziet u UE niet, dat hier nader<br />

verklaard wordt, tot welk deel dat behoort of tot het vet, óf tot het bloed, óf tot die<br />

beide, dat ze in al hun woning<strong>en</strong> niet et<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong>, behoort niet tot het eerste, ook<br />

niet tot het laatste, maar tot het tweede; namelijk het bloed. En zo doet die plaats UE.<br />

ook in deze ge<strong>en</strong> di<strong>en</strong>st.<br />

RABBI.<br />

Zou UE dan ook m<strong>en</strong><strong>en</strong> dat aan het verbod van het et<strong>en</strong> van het onrein gevogelte,<br />

Levit 11 <strong>en</strong> hfd. 14, niet ontbreekt, daar aan de beest<strong>en</strong> <strong>en</strong> viss<strong>en</strong> die niet geget<strong>en</strong><br />

35


mocht<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, ieder e<strong>en</strong> k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong> wordt opgegev<strong>en</strong>, namelijk het herkauw<strong>en</strong>, het<br />

del<strong>en</strong> der klauw in tweeën; <strong>en</strong> de viss<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> schubb<strong>en</strong> <strong>en</strong> vinn<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is zeker in de vogel<strong>en</strong> niet nodig, dewijl de onreine alle bij naam word<strong>en</strong> opgeteld<br />

in uw bijgebrachte plaats<strong>en</strong>, zo moet m<strong>en</strong> al wat buit<strong>en</strong> die lijst is voor rein houd<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

zo vrij om te et<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zo overtuigt mij deze plaats ook niet. En terwijl wij niet ver<br />

meer van de stad zijn, zo zal UE. die schuld die u vrijwillig op UE. g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebt, mij<br />

niet betal<strong>en</strong>, maar mij e<strong>en</strong> schuld<strong>en</strong>aar blijv<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wel, dat is mij nooit gebeurd, dat ik in dez<strong>en</strong> schuldig geblev<strong>en</strong> b<strong>en</strong>, zelf niet bij<br />

predikant<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Mijnheer behoud<strong>en</strong>s uw achting, dat geloof ik niet, want dat zijn mijn meesters, <strong>en</strong><br />

daar b<strong>en</strong> ik maar e<strong>en</strong> discipel van.<br />

RABBI.<br />

Nu, ik neem ev<strong>en</strong>wel aan mijn schuld te zull<strong>en</strong> betal<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dewijl ik weet waar u<br />

woont, wil ik wel tot dat einde bij UE. kom<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zal de eer hebb<strong>en</strong> van UE, te verwacht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik houd UE. voor mijn schuld<strong>en</strong>aar tot<br />

dat u betaald hebt, <strong>en</strong> bedank UE. voor uw gezelschap.<br />

TWEEDE SAMENSPRAAK<br />

36


RABBI.<br />

Hier kom ik nu volg<strong>en</strong>s afspraak om mijn belofte in hetge<strong>en</strong> ik aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had, te<br />

voldo<strong>en</strong>, zo ik UE. nu ge<strong>en</strong> ongeleg<strong>en</strong>heid doe.<br />

KOOPMAN.<br />

In het minste niet, gelief maar in te kom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Hier zal m<strong>en</strong> zo wel kunn<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> als in de schuit.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat kan niet veel verschel<strong>en</strong>, want behalve die persoon die naast u zat, die ook e<strong>en</strong>s<br />

met u wilde red<strong>en</strong>er<strong>en</strong>, heeft ge<strong>en</strong> e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> woord gesprok<strong>en</strong>. Maar om tot onze<br />

zaak te kom<strong>en</strong>, uw laatste bijgebrachte plaats<strong>en</strong> zijn geweest Levit. 11 <strong>en</strong> <strong>De</strong>ut. 14.<br />

Hebt u nog bewijz<strong>en</strong> van die zelfde soort, namelijk om te bewijz<strong>en</strong> de onvolmaaktheid<br />

van de geschrev<strong>en</strong> Wet uit zulke plaats<strong>en</strong>, daar naar uw oordeel aan ontbreekt.<br />

RABBI.<br />

Gewis ja, <strong>en</strong> wel Exod. 16: 29. “Daar de Heere gebiedt dat e<strong>en</strong> ieder moest blijv<strong>en</strong> in<br />

zijn plaats, dat niemand uit zijn plaats ga op de 7 de dag.” Nu kan het woord plaats<br />

verscheid<strong>en</strong> betek<strong>en</strong><strong>en</strong>, of iemands huis, of buurt, of dorp, of stad, hetwelk alles door<br />

het woord plaats kan verstaan word<strong>en</strong>, derhalve ontbreekt hier e<strong>en</strong> nadere verklaring.<br />

KOOPMAN.<br />

Dit uitgaan ziet bepaaldelijk op e<strong>en</strong> uitgaan om Manna te rap<strong>en</strong>, gelijk klaar kan<br />

gezi<strong>en</strong> word<strong>en</strong> uit het verband met de twee vorige verz<strong>en</strong>, want anders mocht<strong>en</strong> ze<br />

wel uitgaan op de Sabbatdag, want dan was het <strong>en</strong>e, heilige sam<strong>en</strong>roeping, Levit. 23:<br />

12. En als het volk in het geheel niet uit mocht gaan op de Sabbatdag, dan had de<br />

houtlezer Numeri 15: 32, niet alle<strong>en</strong> overtred<strong>en</strong> in het houtlez<strong>en</strong>, maar ook in het<br />

uitgaan, ja deg<strong>en</strong>e die hem gevond<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, hadd<strong>en</strong> zowel overtred<strong>en</strong> als hij, <strong>en</strong><br />

zoud<strong>en</strong> dan hem als zelfschuldige niet tot Mozes, Aäron <strong>en</strong> de vergadering gebracht<br />

hebb<strong>en</strong>. En zo oordeel ik, dat dit verbod ziet op uit te gaan, om Manna te zoek<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

zo voldoet mij dit ook nog niet.<br />

RABBI.<br />

Het schijnt dat UE. op elke plaats e<strong>en</strong> uitvlucht weet te mak<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat ontk<strong>en</strong> ik, <strong>en</strong> ik weet niet, dat ik mij over e<strong>en</strong> van UE. bijgebrachte plaats<strong>en</strong> met<br />

e<strong>en</strong> uitvlucht heb beholp<strong>en</strong>, maar lijnrecht geantwoord, wat mij voorkwam, de zin van<br />

uw bijgebrachte plaats<strong>en</strong> te wez<strong>en</strong>, derhalve moet UE. het opgev<strong>en</strong> of met uw<br />

bewijz<strong>en</strong> voortgaan.<br />

RABBI.<br />

Nee, ik betaal zo lang als ik geld heb, <strong>en</strong> ik verdedig mij zo lang als ik geweer heb.<br />

KOOPMAN.<br />

Zo, gij zijt niet de verdediger, maar de aanvaller, derhalve handel ik als verdediger, <strong>en</strong><br />

zolang als u ge<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> bijbr<strong>en</strong>gt, daar ik voor moet wijk<strong>en</strong>, zo b<strong>en</strong>t u niets<br />

gevorderd, maar dit leidt ons maar van het stuk af, zo verzoek ik UE. maar voort te<br />

37


var<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wel, d<strong>en</strong>k niet, dat ik het zoek te ontwijk<strong>en</strong>, ik heb nog plaats<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg Levit. 21: 9,<br />

daar lees ik: “Als e<strong>en</strong>s priesters dochter zal beginn<strong>en</strong> te hoerer<strong>en</strong>, met vuur zal ze<br />

verbrand word<strong>en</strong>,” vrijster of weduwe moest wez<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel dat zulks daar niet bij gevond<strong>en</strong> wordt, daar moet m<strong>en</strong> uit ler<strong>en</strong>, dat het ev<strong>en</strong>veel<br />

was, in welke staat zij zich bevond, <strong>en</strong> zo het niet bepal<strong>en</strong>, doch stelt haar zonder<br />

<strong>en</strong>ige bepaling bij overtreding schuldig aan de straf, om dat ze haar vader ontheiligde,<br />

maar m<strong>en</strong> moet voor al lett<strong>en</strong>, dat hoererij e<strong>en</strong> misdaad is van ongetrouwde, vrije<br />

person<strong>en</strong>, in teg<strong>en</strong>stelling van overspel, hetwelk e<strong>en</strong> misdaad is van getrouwde<br />

person<strong>en</strong>, zo volgt dan vanzelf, daar hier gesprok<strong>en</strong> wordt van hoererij van e<strong>en</strong>s<br />

Priesters dochter, dat ze niet gehuwd, maar nog als e<strong>en</strong> vrije dochter in haar vaders<br />

huis voorkomt.<br />

RABBI.<br />

Wel ziet dan e<strong>en</strong>s in het l2de vers van dat zelfde hoofdstuk, daar geeft God bevel, dat<br />

de Hogepriester uit het Heiligdom niet zonde uitgaan, <strong>en</strong> dewijl de Hogepriester<br />

buit<strong>en</strong> het Heiligdom woonde, moest noodzakelijk gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> e<strong>en</strong> tijd wanneer<br />

hij daar niet uit mocht gaan.<br />

KOOPMAN.<br />

Daar moet gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> e<strong>en</strong> tijd wanneer, of e<strong>en</strong> red<strong>en</strong> waarom, <strong>en</strong> dat tweede<br />

wordt hier gevond<strong>en</strong>, want in het begin van dat hoofdstuk wordt gebod<strong>en</strong>, hoe na<br />

iemand e<strong>en</strong> Priester moest bestaan over welke hij zich mocht ontreinig<strong>en</strong>, namelijk<br />

over vader, moeder, zoon, dochter, broeder <strong>en</strong> zuster, als ze nog maagd was, <strong>en</strong> al wat<br />

verder was mocht hij zich niet ontreinig<strong>en</strong>, maar in het 11 e <strong>en</strong> 12 e vers, gebiedt Hij,<br />

dat de Hogepriester zich over ge<strong>en</strong> dode zou verontreinig<strong>en</strong>, hoe na het ook wez<strong>en</strong><br />

mocht, <strong>en</strong> daar om mocht hij het Heiligdom niet uitgaan, <strong>en</strong> zo vordert u met deze<br />

plaats ook niets.<br />

RABBI.<br />

Dat is niem<strong>en</strong>dal, in strijd moet de e<strong>en</strong> of de andere verliez<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik zal van de<br />

bewijz<strong>en</strong>, om te ton<strong>en</strong> dat aan vele plaats<strong>en</strong> iets ontbreekt, afstapp<strong>en</strong>. Maar wacht,<br />

daar valt mij iets bijzonders bij, namelijk Levit. 23: 40, daar staat op de eerst<strong>en</strong> dag<br />

(van het loofhutt<strong>en</strong> feest) zult gij u nem<strong>en</strong> vrucht<strong>en</strong> van schone bom<strong>en</strong>, zonder de<br />

vrucht noch de boom te noem<strong>en</strong>, ja hoe zoud<strong>en</strong> wij kunn<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>, dat het e<strong>en</strong> Etterog<br />

1 moest wez<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

1 Etteroog is ge<strong>en</strong> Citro<strong>en</strong>, ze wordt alle jar<strong>en</strong> door afgezond<strong>en</strong>e Jod<strong>en</strong> uit Spanje of Italië gehaald, zijn<br />

gedaante komt wel wat met e<strong>en</strong> Citro<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>, maar verscheelt in kleur, reuk <strong>en</strong> fatso<strong>en</strong>, gelijk mij<br />

door deze Rabbi e<strong>en</strong> is vereerd geweest. <strong>De</strong> kleur trekt naar e<strong>en</strong> Oranjeappel, <strong>en</strong> is aang<strong>en</strong>aam van<br />

reuk, ze heeft behalve de steel daar ze mede aan de boom wast, geweest is, nog e<strong>en</strong> uitwas aan de kruin,<br />

als e<strong>en</strong> steeltje, hetwelk er niet af mag brek<strong>en</strong>, of hij mag op het Feest niet gebruikt word<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Jod<strong>en</strong><br />

noem<strong>en</strong> hem ook e<strong>en</strong> Adamsappel, om dat m<strong>en</strong> in sommige e<strong>en</strong> beet van tand<strong>en</strong> ziet. Ieder moet door<br />

e<strong>en</strong> Opperrabbi goed gekeurd word<strong>en</strong>, of mag niet gebruikt word<strong>en</strong>, gelijk zo e<strong>en</strong> Opperrabbi in<br />

Amsterdam is, die keurt het, dan word<strong>en</strong> ze naar bijzondere plaats<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong>, ze kost<strong>en</strong> zeld<strong>en</strong> minder<br />

dan 50 stuivers het stuk.<br />

38


Nu zou ik u bij uitvlucht kunn<strong>en</strong> antwoord<strong>en</strong>, dat indi<strong>en</strong> de Heere e<strong>en</strong> bepaalde vrucht<br />

had will<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat hij dan zo wel haar naam zou gemeld hebb<strong>en</strong>, als<br />

vervolg<strong>en</strong>s de takk<strong>en</strong>, waar van de Loofhutt<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> gemaakt word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat het<br />

derhalve ev<strong>en</strong> veel was, wat vrucht, als het maar <strong>ware</strong>n vrucht<strong>en</strong> van schone bom<strong>en</strong>,<br />

maar ik zal mogelijk die uitvlucht niet nodig hebb<strong>en</strong> als m<strong>en</strong> רדהץצץרפ Peri gneez<br />

hadar vrucht van de boom, hadar leest; zodat m<strong>en</strong> dat woord hadar kan aanmerk<strong>en</strong> als<br />

e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> naam van de boom, <strong>en</strong> dan had m<strong>en</strong> niet nodig naar de vrucht te rad<strong>en</strong>, maar<br />

wist<strong>en</strong> van welke boom die was.<br />

RABBI.<br />

Ja maar, dan moest u aanton<strong>en</strong> dat er zo e<strong>en</strong> boom geweest is, <strong>en</strong> wat het voor e<strong>en</strong><br />

was.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat zou k mogelijk zo wel kunn<strong>en</strong> do<strong>en</strong> als UE. zou kunn<strong>en</strong> ton<strong>en</strong> wat dat gnazeegopher,<br />

goferbom<strong>en</strong> zijn, daar Noach de ark van moest mak<strong>en</strong>. Hoewel die bom<strong>en</strong> nu<br />

niet bek<strong>en</strong>d zijn, <strong>en</strong> m<strong>en</strong> nu maar moet giss<strong>en</strong> welke bom<strong>en</strong> het geweest zijn, gelijk de<br />

e<strong>en</strong> de goferboom gist te zijn de pijnboom, de andere de cederboom, <strong>en</strong> weer andere<br />

de Cipress<strong>en</strong>boom, echter Noach is die bek<strong>en</strong>d geweest. En zo zou m<strong>en</strong> ook kunn<strong>en</strong><br />

zoek<strong>en</strong>, welke boom die boom hadar waarschijnlijk geweest is, indi<strong>en</strong> het waar is, dat<br />

de Jod<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> van de etterog, dat dezelve 3 jar<strong>en</strong> op de boom zit eer ze rijp is. En<br />

als het e<strong>en</strong> overlevering door gestadig gebruik is, dat die dezelfde nog is, die van<br />

Mozes’ tijd<strong>en</strong> af gebruikt is, dan zou het gans niet vreemd wez<strong>en</strong>, dat hadar zo veel<br />

zij, als die daar woont, dewijl de vrucht 3 jaar aan de boom wast, eer ze rijp was, zo<br />

woonde als op of aan de boom, <strong>en</strong> dan zou de ח hee e<strong>en</strong> voorzetsel zijn, <strong>en</strong> dan het<br />

woord zelve, רד dar van het grondwoord רוד doer, dat won<strong>en</strong> te zegg<strong>en</strong> is, <strong>en</strong> dan zou<br />

peri gneez hadar zo veel zegg<strong>en</strong>, als de vrucht des booms, die daar woont, <strong>en</strong> dat past<br />

dan zeer wel op het lang verblijf der vrucht aan die boom.<br />

RABBI.<br />

Die aanmerking over de naam Hadar, <strong>en</strong> die betek<strong>en</strong>is hebb<strong>en</strong> onze Talmudist<strong>en</strong> al<br />

overlang aangemerkt, <strong>en</strong> daarom zal ik mij daar niet verder inlat<strong>en</strong>, <strong>en</strong> maar tot het 2 de<br />

deel overgaan, om de onvolmaaktheid van de geschrev<strong>en</strong> wet aan te ton<strong>en</strong> uit het<br />

overtollige.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel ik moet zegg<strong>en</strong>, dat ik nog al <strong>en</strong>ige plaats<strong>en</strong> verwacht had, om uw laatst<br />

voorgestelde te bewijz<strong>en</strong>, of aan te ton<strong>en</strong>, namelijk dat er gebod<strong>en</strong> zijn daar aan<br />

ontbreekt, omdat ik in Buxtorfius’ School der Jod<strong>en</strong> nog andere van die aard<br />

gevond<strong>en</strong> heb.<br />

RABBI.<br />

Dat kan wel zijn, maar ik heb de voornaamste stukk<strong>en</strong> UE. voorgebracht, die onze<br />

beste Rabbijn<strong>en</strong> gebruik<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik ga voort om het overtollige aan te ton<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan ziet<br />

m<strong>en</strong>, dat in de wet overtollige plaats<strong>en</strong> zijn, want m<strong>en</strong>igmaal gebeurt het, dat e<strong>en</strong><br />

gebod herhaald wordt, dat zeker e<strong>en</strong> overtolligheid is.<br />

KOOPMAN.<br />

Zeg liever e<strong>en</strong> overvloedigheid, dan dat UE. daar e<strong>en</strong> overtollige onvolmaaktheid uit<br />

wilt opmak<strong>en</strong>, want dan zou de gehele Schrift bijna e<strong>en</strong> onvolmaaktheid hebb<strong>en</strong>, want<br />

39


wie weet niet, dat vele geschied<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>, meer dan e<strong>en</strong>s verhaald word<strong>en</strong>, vooral van<br />

de dood van Saul, tot Juda's wegvoering in Babel toe, <strong>en</strong> dat niet alle<strong>en</strong>, maar ook<br />

profetieën, als Psalm 18 met 2 Samuel 22. Jeremia 49. met Obadja, Jesaja 2: 2, 3, 4,<br />

met Micha 4: 1, 2, 3. En ik <strong>hoop</strong>, dat UE. zelf wel ziet, dat zulks al te ver he<strong>en</strong> zou<br />

gaan.<br />

RABBI.<br />

Wel ik vind ev<strong>en</strong>wel overtolligheid in bijzondere gebod<strong>en</strong>, als, <strong>De</strong>ut. 17: 6, daar<br />

gezegd wordt, „Dat op de mond van 2 of 3 getuig<strong>en</strong> e<strong>en</strong> schuldige moest gedood<br />

word<strong>en</strong>,” <strong>en</strong> Exod. 21: 20, 21. „Zo iemand zijn di<strong>en</strong>stknecht of zijn di<strong>en</strong>stmaagd<br />

sloeg, dat hij onder zijn hand sterft, die moest gewrok<strong>en</strong> word<strong>en</strong>,” zo hij nochtans e<strong>en</strong><br />

of twee dag<strong>en</strong> overeind blijft, zo zal hij niet gewrok<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, zo het minder getal<br />

g<strong>en</strong>oeg is, dan is het meerdere overtollig.<br />

KOOPMAN.<br />

Het komt mij voor, dat het minder getal niet aanwijst wat g<strong>en</strong>oeg is, maar wat bestaan<br />

kan, bij gebrek van meerder, <strong>en</strong> dat kan m<strong>en</strong> afnem<strong>en</strong> uit <strong>De</strong>uter. 17: 6. „Op de mond<br />

van e<strong>en</strong> <strong>en</strong>ig<strong>en</strong> getuige zal hij niet gedood word<strong>en</strong>”, dat kon niet bestaan, maar het<br />

meerder getal wijst aan wat g<strong>en</strong>oeg is, <strong>en</strong> zo zie ik hier ge<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>lijke<br />

overtolligheid.<br />

RABBI.<br />

Ik zie wel, dat ik het aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> bewijs uit de noodzakelijkheid van de mondwet,<br />

naar mijn gemaakte afdeling ook op moet gev<strong>en</strong>, maar ik heb nog <strong>en</strong>ige andere red<strong>en</strong><br />

om de mondwet te bewijz<strong>en</strong> <strong>en</strong> haar noodzakelijkheid, die wilde ik u ook nog wel<br />

e<strong>en</strong>s lat<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Als het u maar gelieft, want hoe minder dat u achter houdt, hoe beter dat ik zi<strong>en</strong> kan,<br />

hoe ver uw bewijz<strong>en</strong> gaan.<br />

RABBI.<br />

En ik, hoe ver uw weerlegging, om dan tot de zaak te kom<strong>en</strong>, vele Godvruchtig<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> ding<strong>en</strong> gedaan, die niet in de Wet gebod<strong>en</strong> zijn, zo moet<strong>en</strong> ze het dan gedaan<br />

hebb<strong>en</strong> uit de mondelinge wet, want anders zou David ge<strong>en</strong> Zangers in de Tempel<br />

geordineerd, <strong>en</strong> Salomo ze er niet ingesteld hebb<strong>en</strong>. En Elia zou teg<strong>en</strong> de wet op de<br />

berg Karmel buit<strong>en</strong> de Tempel niet geofferd hebb<strong>en</strong>, 1 Koning<strong>en</strong> 18, <strong>en</strong> de Koning<br />

Hiskia heeft het Pascha in de 2 de maand, in plaats van in de eerste gehoud<strong>en</strong>, 2 Kon.<br />

30: 15. „To<strong>en</strong> slachtt<strong>en</strong> zij het Pascha op de 14 e der tweede maand.”<br />

KOOPMAN.<br />

Het schijnt of UE. nu voor hebt, om mij met e<strong>en</strong> opstapeling van zak<strong>en</strong> gelijk te<br />

overvall<strong>en</strong>, maar dewijl ik d<strong>en</strong>k, dat UE. ze tot hetzelfde sam<strong>en</strong>stel bijbr<strong>en</strong>gt, dan zal<br />

ik ook mijn antwoord daar naar richt<strong>en</strong>. Ik zeg dan in het algeme<strong>en</strong>, dat hier wel uit op<br />

kan gemaakt word<strong>en</strong>, dat ze iets gedaan hebb<strong>en</strong>, daar ze toe moet<strong>en</strong> gehad hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

nadere op<strong>en</strong>baring, maar juist niet, dat ze gehad hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> mondwet, want naardi<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong> to<strong>en</strong> de Heere kon raad vrag<strong>en</strong> door de Urim <strong>en</strong> Thummim, of door de Profet<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> als ze zelf Profet<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, hadd<strong>en</strong> ze daar door geleg<strong>en</strong>heid des Heer<strong>en</strong><br />

welbehag<strong>en</strong> in bijzondere voorvall<strong>en</strong> te wet<strong>en</strong>. En zie e<strong>en</strong> voorbeeld 2 Samuel 7, daar<br />

David voorneemt de Heere e<strong>en</strong> huis te bouw<strong>en</strong>, het bek<strong>en</strong>d maakt aan de profeet<br />

40


Nathan, die dat eerst goedkeurt, doch het gebeurde in dezelfde nacht, dat het woord<br />

des Heer<strong>en</strong> tot Nathan geschiedde, hem bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong>de, „dat David dat niet zou<br />

bouw<strong>en</strong>, maar die uit hem voort zou kom<strong>en</strong>.” En dat Hiskia het Pascha gehoud<strong>en</strong> heeft<br />

in de 2 de maand, was volg<strong>en</strong>s de Wet Numeri 9: 6-14. Want het was, omdat de<br />

Priesters zich niet g<strong>en</strong>oeg gereinigd hadd<strong>en</strong>. En t<strong>en</strong> tweede, omdat het volk zich nog<br />

niet verzameld had.<br />

RABBI.<br />

Maar indi<strong>en</strong> er de overlevering niet <strong>ware</strong>, hoe zoud<strong>en</strong> wij Jod<strong>en</strong> uit het lez<strong>en</strong> van de<br />

Wet vele ding<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>, hoe het behandeld moest word<strong>en</strong>, als bij voorbeeld,<br />

wie kan uit het lez<strong>en</strong> van de wet ler<strong>en</strong>, hoe e<strong>en</strong> kind in de besnijd<strong>en</strong>is moet behandeld<br />

werd<strong>en</strong>, of het moet geschied<strong>en</strong> met of zonder Pri ontblot<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Zulke <strong>en</strong> dergelijke ding<strong>en</strong> kan onder UE. in gebruik zijn door e<strong>en</strong> overlevering van<br />

gewoonte, <strong>en</strong> juist niet uit e<strong>en</strong>s overlevering van e<strong>en</strong> mondeling gebod.<br />

RABBI.<br />

Ik moet bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong> dat de Jod<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oegzaam bewijs hebb<strong>en</strong> om zulk e<strong>en</strong><br />

gewichtig stuk, namelijk des Talmuds Goddelijkheid, uit de Schriftuur aan te ton<strong>en</strong>,<br />

echter b<strong>en</strong> ik blij iemand aangetroff<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>, om zo e<strong>en</strong>s mede te sprek<strong>en</strong>, want ik<br />

heb die bewijz<strong>en</strong> altijd als zeker aangezi<strong>en</strong>. Ik w<strong>en</strong>ste wel meerder met UE. te mog<strong>en</strong><br />

sprek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Mijnheer ik b<strong>en</strong> tot uw di<strong>en</strong>st, om over nuttige zak<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik d<strong>en</strong>k als wij<br />

weer e<strong>en</strong>s over deze stof mocht<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>, in staat te zijn uit de Heilige Schrift te<br />

ton<strong>en</strong>, dat God nooit aan Mozes de mondwet gegev<strong>en</strong> heeft.<br />

RABBI.<br />

Ik <strong>hoop</strong> bij nadere geleg<strong>en</strong>heid u hier over te hor<strong>en</strong>, want nu is het te laat.<br />

KOOPMAN.<br />

Zo is het ook, wij zull<strong>en</strong> het tot e<strong>en</strong> andere geleg<strong>en</strong>heid spar<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik bedank UE. voor het gesprek.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik u van harte.<br />

DERDE SAMENSPRAAK<br />

41


waarin getoond wordt, dat de mondwet van God haar oorsprong<br />

niet heeft, zo uit de Heilige Schrift als uit de Talmud zelf.<br />

RABBI.<br />

Ik heb al verlangd om met u nader in gesprek te kom<strong>en</strong>, dewijl ik door de vorige in<br />

e<strong>en</strong> zekere onzekerheid gebracht b<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ook in e<strong>en</strong> daaruit voortvloei<strong>en</strong>de<br />

bekommering, dewijl ik wel overreed b<strong>en</strong>, dat ik ge<strong>en</strong> geschrift der wereld voor<br />

Goddelijk mag erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> of aannem<strong>en</strong>, dan daar ik op goede grond<strong>en</strong> van haar<br />

Goddelijkheid overtuigd b<strong>en</strong>, omdat ik bij mistast<strong>en</strong> in deze di<strong>en</strong>stbaar zou word<strong>en</strong><br />

aan m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, die kunstige versierders <strong>ware</strong>n, <strong>en</strong> dat in plaats van di<strong>en</strong>stbaar te wez<strong>en</strong><br />

aan de <strong>en</strong>ige heers<strong>en</strong>de God. Maar aan de andere kant, ik moet ook wel zorg drag<strong>en</strong><br />

van niet, dat waarlijk Goddelijk is, als ongoddelijk te verwerp<strong>en</strong>. Daarom is nu mijn<br />

verzoek, dewijl ik mijn grond<strong>en</strong> waarop de Goddelijkheid van onze mondwet<br />

gebouwd is, b<strong>en</strong> kwijt geraakt, dat UE. aan uw laatste belofte voldoet, van aan te<br />

ton<strong>en</strong>, dat God nooit e<strong>en</strong> mondelinge wet buit<strong>en</strong> de geschrev<strong>en</strong> wet aan Mozes<br />

gegev<strong>en</strong> heeft, opdat ik iets zekers voor iets onzekers mocht verkiez<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik moet uw rede <strong>en</strong> uw verzoek t<strong>en</strong> hoogste billijk<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ik vind mij verplicht naar de<br />

maat der gav<strong>en</strong>, die ik ontvang<strong>en</strong> heb te voldo<strong>en</strong>. Mocht ik in dez<strong>en</strong> bekwaamheid<br />

ontvang<strong>en</strong> om te sprek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> u om te hor<strong>en</strong>. Eer ik tot de zaak zelf kom, moet ik<br />

vooraf aanmerk<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> die d<strong>en</strong> volke zal ler<strong>en</strong>, gelijk uw ambt is, dat het moet<br />

wez<strong>en</strong>: „tot de Wet <strong>en</strong> tot het getuig<strong>en</strong>is, want zo ze niet sprek<strong>en</strong> naar deze woord<strong>en</strong>,<br />

het zal zijn, dat ze ge<strong>en</strong> dageraad zull<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>” Jes. 8. En de wijste der koning<strong>en</strong>, of<br />

Agur vermaant UE. Spreuk. 30: 6, „Doe niet tot Zijn woord<strong>en</strong>, opdat Hij u niet<br />

bestraffe <strong>en</strong> gij leug<strong>en</strong>achtig bevond<strong>en</strong> wordt.” Zie ook <strong>De</strong>uter. 4: 2 <strong>en</strong> 12: 32. En die<br />

geleerd word<strong>en</strong>, waarschuwt hij hoofdstuk 14: 15. „<strong>De</strong> dwaas gelooft alle woord.”<br />

RABBI.<br />

Dit is e<strong>en</strong> eeuwige waarheid voor all<strong>en</strong> die ler<strong>en</strong>, <strong>en</strong> die geleerd word<strong>en</strong>, doch ik<br />

verlang dat u tot de bewijz<strong>en</strong> zelf overgaat.<br />

KOOPMAN<br />

Ik zal om mijn bewijz<strong>en</strong> te overtuig<strong>en</strong>der te mak<strong>en</strong>, het eerst van vor<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarna van<br />

achter<strong>en</strong> betog<strong>en</strong>. Wat het eerste betreft,<br />

T<strong>en</strong> eerste merk ik aan, dat de Heere Mozes bevel geeft, Ex. 34: 27. „Schrijf u deze<br />

woord<strong>en</strong>, want naar luid dezer woord<strong>en</strong> heb Ik e<strong>en</strong> verbond met u <strong>en</strong> met Israël<br />

gemaakt.” En uit het 24 hoofdstuk blijkt, dat hij alles beschrev<strong>en</strong> heeft, dat God<br />

gebod<strong>en</strong> heeft. Als hij zegt vers 1, „Mozes nu beschreef al de woord<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong>”,<br />

heeft hij dat gedaan, dan heeft hij ge<strong>en</strong> mondwet ontvang<strong>en</strong>, om die onbeschrev<strong>en</strong><br />

over te lever<strong>en</strong>, maar hij heeft volg<strong>en</strong>s <strong>De</strong>ut. 31: 24 de woord<strong>en</strong> der Wet geschrev<strong>en</strong><br />

in e<strong>en</strong> boek, tot dat ze voltrokk<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, zodat wanneer Israël gekom<strong>en</strong> was aan de<br />

berg Ebal <strong>en</strong> Gerizim, Jozua overluid las al de woord<strong>en</strong> der wet, <strong>en</strong> daar was niet e<strong>en</strong><br />

woord van al hetge<strong>en</strong> Mozes gebod<strong>en</strong> had, dat Jozua niet overluid las, daar UE. zi<strong>en</strong><br />

kan, dat alles wat God Mozes gebod<strong>en</strong> heeft, Mozes getrouw beschrev<strong>en</strong> heeft.<br />

Hetwelk ook niet duister te zi<strong>en</strong> is Jozua 1: 7, 8. „Daar de Heere Jozua beveelt, dat hij<br />

waar moest nem<strong>en</strong> te do<strong>en</strong> naar de ganse Wet, welke Mozes mijn knecht u gebod<strong>en</strong><br />

heeft, dat het boek dezer Wet niet wijke van uw mond, maar overleg het dag <strong>en</strong> nacht,<br />

42


opdat u waarneemt te do<strong>en</strong> naar alles, wat daar in NB. geschrev<strong>en</strong> is. Daar ziet m<strong>en</strong><br />

dat de ganse Wet, welke de Heere Mozes gebod<strong>en</strong> heeft, geschrev<strong>en</strong> is in het<br />

Wetboek, hetwelk ik in de eerste plaats te betog<strong>en</strong> had.<br />

T<strong>en</strong> tweede dat Mozes ge<strong>en</strong> mondelinge wet tot e<strong>en</strong> verklaring van de geschrev<strong>en</strong> wet<br />

ontvang<strong>en</strong> heeft, blijkt uit verscheid<strong>en</strong> voorvall<strong>en</strong>, waarover hij de mond des Heer<strong>en</strong><br />

verklaring moest vrag<strong>en</strong>, als:<br />

T<strong>en</strong> eerste Levit. 24, daar e<strong>en</strong> zoon van e<strong>en</strong> Egyptische man <strong>en</strong> Israëlitische<br />

vrouw lasterde, uitdrukkelijk de Naam, <strong>en</strong> vloekte, zo werd hij in de<br />

gevang<strong>en</strong>is gelegd, tot hem naar de mond des Heer<strong>en</strong> verklaring geschiedde<br />

„<strong>en</strong> de Heere sprak tot Mozes, br<strong>en</strong>g de vloeker uit tot buit<strong>en</strong> het leger, <strong>en</strong> alle<br />

die het gehoord hebb<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong> hun hand<strong>en</strong> op zijn hoofd legg<strong>en</strong>. Daarna zal<br />

hem de gehele vergadering st<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>, ziet vers 11-16.<br />

T<strong>en</strong> 2 de Numeri 15, wanneer op de Sabbatdag e<strong>en</strong> man gevond<strong>en</strong> werd hout<br />

lez<strong>en</strong>de, <strong>en</strong> hij tot Mozes, Aäron <strong>en</strong> de ganse vergadering gebracht werd,<br />

„steld<strong>en</strong> ze hem ook in bewaring vers 34, want het was nog niet verklaard, wat<br />

hem gedaan zou word<strong>en</strong>; zo zeide de Heere tot Mozes, die man zal zekerlijk<br />

gedood word<strong>en</strong>” vers 35.<br />

T<strong>en</strong> 3 de , wanneer de dochters van Zelafead uit de stam Manasse tot Mozes, tot<br />

Eleazar de Priester, <strong>en</strong> tot de oudst<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong>, <strong>en</strong> stond<strong>en</strong> voor hun<br />

aangezicht, verzoek<strong>en</strong>de, omdat ze ge<strong>en</strong> broeders hadd<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat haar vader in<br />

de woestijn gestorv<strong>en</strong> was, - zonder gestaan te hebb<strong>en</strong> in de vergadering van<br />

Korach, - zo verzocht<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> erf<strong>en</strong>is in het midd<strong>en</strong> van haars vaders broeders.<br />

Mozes bracht haar rechtzaak voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>, waarop de<br />

Heere haar het erfrecht haars vaders geeft, zie Numeri 27: 17. Uit deze<br />

gemelde voorvall<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het gedrag van Mozes bij deze, zal iemand die niet met<br />

sterke veroordel<strong>en</strong> ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong> is, licht zi<strong>en</strong>, dat hij zo e<strong>en</strong> mondelinge<br />

verklaring van de geschrev<strong>en</strong> wet niet gehad heeft.<br />

T<strong>en</strong> derde dewijl u zegt, dat Mozes in de eerste 40 dag<strong>en</strong>, die hij op de berg was, de<br />

gehele mondwet ontvang<strong>en</strong> heeft, bid ik u, dat u e<strong>en</strong>s let hoe dat mogelijk is, dewijl de<br />

geschrev<strong>en</strong> wet aan hem op verscheid<strong>en</strong> tijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> is, als t<strong>en</strong> 1ste op<br />

de berg Sinaï, Leviticus 27: 34. T<strong>en</strong> 2 de uit de t<strong>en</strong>t der sam<strong>en</strong>komst Leviticus 1: 1 <strong>en</strong><br />

Numeri 1: 1. T<strong>en</strong> 3 de in de vlakke veld<strong>en</strong> der Moabiet<strong>en</strong> Numeri 36: 13. „Dat zijn de<br />

gebod<strong>en</strong> <strong>en</strong> de recht<strong>en</strong>, die de Heere door de di<strong>en</strong>st van Mozes gebod<strong>en</strong> heeft, in de<br />

vlakke veld<strong>en</strong> der Moabiet<strong>en</strong> aan de Jordaan van Jericho. Hoe kan UE. hier nu anders<br />

besluit<strong>en</strong>, als dat het onmogelijk is, dat Mozes in de eerste 40 dag<strong>en</strong> zo e<strong>en</strong><br />

mondelinge verklaring van al de gebod<strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong> heeft, of hij zou eer de verklaring<br />

van het Gebod ontvang<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, eer hij het Gebod zelf ontvang<strong>en</strong> had, dat zeker ongerijmd<br />

is. Hiermee oordeel ik aan mijn bewijz<strong>en</strong> van vor<strong>en</strong> voldaan te hebb<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik kan niet ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat deze bewijz<strong>en</strong> mij voldo<strong>en</strong>, verzoek<strong>en</strong>de uw tweede bewijs<br />

ook te hor<strong>en</strong>, want het mij om de waarheid k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, te do<strong>en</strong> is.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is billijk, om dan tot het betog<strong>en</strong> van achter<strong>en</strong> te kom<strong>en</strong>, zo merk aan:<br />

T<strong>en</strong> 1 ste dat de m<strong>en</strong>s vermaand wordt te houd<strong>en</strong> de geschrev<strong>en</strong> Wet, zo zegt<br />

Mozes <strong>De</strong>ut. 30: 10. „Wanneer gij de stem des Heer<strong>en</strong> uws Gods zult gehoorzaam<br />

zijn, houd<strong>en</strong>de Zijn gebod<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn inzetting<strong>en</strong>, die in dit Wetboek geschrev<strong>en</strong> zijn.”<br />

Wanneer Jozua oud geword<strong>en</strong> was, vergaderde hij alle Overhed<strong>en</strong> van Israël tot zich,<br />

opdat ze na zijn dood de Heere zoud<strong>en</strong> aanhang<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niet de afgod<strong>en</strong> der land<strong>en</strong>,<br />

43


gelijk ze gedaan hadd<strong>en</strong> bij zijn lev<strong>en</strong>. Om deze goede zaak te houd<strong>en</strong>, vermaant hij<br />

h<strong>en</strong> (Jozua 23, 6) „zo weest zeer sterk om te be<strong>ware</strong>n, <strong>en</strong> om te do<strong>en</strong>, alles wat<br />

geschrev<strong>en</strong> is in het Wetboek van Mozes, opdat u daarvan niet af wijkt, ter rechter nog<br />

ter linker hand.” Zo vermaant de koning David zijn opvolger Salomo, 1 Koning<strong>en</strong> 2:<br />

3. „En neem waar de wacht des Heer<strong>en</strong> uws (Gods, om te wandel<strong>en</strong> in zijns weg<strong>en</strong>,<br />

om te onderhoud<strong>en</strong> Zijn inzetting<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn gebod<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn recht<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn getuig<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>,<br />

gelijk geschrev<strong>en</strong> is in de wet van Mozes, opdat gij verstandelijk handelt in al<br />

wat gij do<strong>en</strong> zult, <strong>en</strong> al waarhe<strong>en</strong> gij u w<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zult.” Nu vindt m<strong>en</strong> nerg<strong>en</strong>s in de<br />

Heilige Blader<strong>en</strong>, dat de m<strong>en</strong>s verplicht wordt tot het gehoorzam<strong>en</strong> van e<strong>en</strong><br />

zog<strong>en</strong>oemde mondwet.<br />

T<strong>en</strong> 2de, als het volk geleerd werd, geschiedde zulks uit het Wetboek, gelijk u<br />

zi<strong>en</strong> kunt, wanneer de Koning Josafat in het 3 de jaar zijner regering voornam te lat<strong>en</strong><br />

ler<strong>en</strong> in de sted<strong>en</strong> van Juda, <strong>en</strong> daartoe ontbood de Vorst<strong>en</strong>, de Levit<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de Priesters,<br />

gelijk tot zijn lof is aangetek<strong>en</strong>d, 2 Kron. 17, zo staat er vers, 9: „En zij leerd<strong>en</strong> in<br />

Juda, <strong>en</strong> het wetboek des Hor<strong>en</strong> was bij h<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zij ging<strong>en</strong> rondom in alle sted<strong>en</strong> van<br />

Juda, <strong>en</strong> leerd<strong>en</strong> onder het volk.”<br />

T<strong>en</strong> 3de wordt het tot roem der Koning<strong>en</strong> aangetek<strong>en</strong>d, als ze zich gedroeg<strong>en</strong> naar<br />

de geschrev<strong>en</strong> Wet, zo lez<strong>en</strong> wij van Amazia, 2 Kron. 25: 3, 4. „Het geschiedde nu als<br />

het Koningrijk aan hem gesterkt was, dat hij zijn knecht<strong>en</strong>, die de koning zijn vader<br />

(Joas) geslag<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, doodde, doch hun kinder<strong>en</strong> doodde hij niet, maar hij deed<br />

gelijk in de Wet, in het boek van Mozes geschrev<strong>en</strong> is,” namelijk <strong>De</strong>uter. 24: 16, daar<br />

de Heere gebod<strong>en</strong> heeft, zegg<strong>en</strong>de „<strong>De</strong> Vaders zull<strong>en</strong> niet sterv<strong>en</strong> om de kinder<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

de kinder<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> niet sterv<strong>en</strong> om de vaders.<br />

T<strong>en</strong> 4 de wij zi<strong>en</strong> 2 Koning<strong>en</strong> 17: 15, dat de oorzaak van Israëls wegvoering naar<br />

Assyrië is geweest, het verwerp<strong>en</strong> van des Heer<strong>en</strong> inzetting<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijn verbond dat Hij<br />

met hun vader<strong>en</strong> gemaakt had, <strong>en</strong> van h<strong>en</strong> wordt tot e<strong>en</strong> eeuwige schande gezegd, vers<br />

34 <strong>en</strong> 37. „Zij vrez<strong>en</strong>. de Heere niet, <strong>en</strong> zij do<strong>en</strong> niet naar hun inzetting<strong>en</strong>, <strong>en</strong> naar hun<br />

recht<strong>en</strong>, <strong>en</strong> naar de wet, <strong>en</strong> naar het gebod, die hij u (NB.) geschrev<strong>en</strong> heeft.” Daar<br />

ziet gij, dat de oorzaak van hun wegvoering was, dat ze de Heere niet vreesd<strong>en</strong>, noch<br />

di<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, naar hetge<strong>en</strong> hij hun geschrev<strong>en</strong> heeft.<br />

T<strong>en</strong> 5 de , wanneer Hilkia de Hogepriester het verlor<strong>en</strong> handschrift van Mozes<br />

Wetboek in e<strong>en</strong> van de tempelvertrekk<strong>en</strong> vond, <strong>en</strong> hetzelve voor het aangezicht van de<br />

koning Josia gelez<strong>en</strong> werd, <strong>en</strong> de koning hetzelve gehoord hebb<strong>en</strong>de, zo scheurde hij<br />

zijn kleder<strong>en</strong>, <strong>en</strong> waar om, omdat des Heer<strong>en</strong> grimmigheid groot was, die over h<strong>en</strong><br />

uitgegot<strong>en</strong> was, om zegt de koning, dat onze vaders niet hebb<strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong> het woord<br />

des Heer<strong>en</strong>, om te do<strong>en</strong> naar al hetge<strong>en</strong> dat in dat boek geschrev<strong>en</strong> is, <strong>en</strong> wanneer de<br />

koning, nev<strong>en</strong>s al het volk zowel kerkelijk<strong>en</strong> als wereldlijk<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verbond maakt<strong>en</strong><br />

voor des Heer<strong>en</strong> aangezicht, om de Heere na te wandel<strong>en</strong>, zich verbond<strong>en</strong> om te do<strong>en</strong><br />

de woord<strong>en</strong> des Verbonds, die in datzelve boek geschrev<strong>en</strong> zijn, gelijk m<strong>en</strong> dit zi<strong>en</strong><br />

kan 2 Kron. 24: 1431. Verbind<strong>en</strong>de zich plechtig aan het gehoorzam<strong>en</strong> van de<br />

geschrev<strong>en</strong> wet, gelijk de koning zich naar dit verbond gedroeg, als hij tot het ganse<br />

volk zeide, houdt de Heere uw God Pascha, gelijk in dit boek des Verbonds<br />

geschrev<strong>en</strong> is.<br />

T<strong>en</strong> 6 de , nadat het volk uit Babels gevang<strong>en</strong>is was weder gekeerd, werd de<br />

vervall<strong>en</strong> kerk <strong>en</strong> burgerstaat hersteld naar de geschrev<strong>en</strong> wet, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan<br />

Ezra 6: 18 <strong>en</strong> Nehemia 8: 15. „En zij vond<strong>en</strong> in de wet geschrev<strong>en</strong>, dat de Heere door<br />

de hand van Mozes gebod<strong>en</strong> had, dat de kinder<strong>en</strong> Israëls in loofhutt<strong>en</strong> won<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong><br />

op het feest in de zev<strong>en</strong>de maand.” En in het 16 e vers zi<strong>en</strong> wij, dat zij het ded<strong>en</strong>, als er<br />

geschrev<strong>en</strong> is, zie ook na hetge<strong>en</strong> in het 13 e hoofdstuk vers 13, daar het op dezelve<br />

wijze gebeurde. Waarom alle verm<strong>en</strong>ging van volk<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> scheidde. Oordeel nu<br />

44


e<strong>en</strong>s onpartijdig, of mijn bewijz<strong>en</strong> van achter<strong>en</strong> niet doorgaan, dewijl u dergelijks<br />

betreff<strong>en</strong>de, tot e<strong>en</strong> mondelinge of onbeschrev<strong>en</strong> wet niet kunt aanton<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Om ge<strong>en</strong> omweg<strong>en</strong> te mak<strong>en</strong>, die toch ge<strong>en</strong> nut do<strong>en</strong>, moet ik op<strong>en</strong>hartig betuig<strong>en</strong> op<br />

verzoek dat UE. het bij zich houdt, dat ik gans overreed b<strong>en</strong>, dat de Talmud van ge<strong>en</strong><br />

Goddelijke oorsprong is, hebb<strong>en</strong>de UE. mij voldaan. Ja nadat u mij de krachteloosheid<br />

van mijn bewijz<strong>en</strong> hebt aangetoond, heb ik mij bezig gehoud<strong>en</strong> tot nader onderzoek,<br />

<strong>en</strong> ik heb in de Talmud verscheid<strong>en</strong> red<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong>, die mij deszelfs Goddelijkheid<br />

ongelooflijk mak<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Die verzoek ik van u te hor<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik b<strong>en</strong> daartoe verplicht,<br />

vooreerst, dat, indi<strong>en</strong> de Misna of mondwet e<strong>en</strong> verklaring van de geschrev<strong>en</strong> wet<br />

was, van God aan Mozes gegev<strong>en</strong>, dan moest zij wez<strong>en</strong> duidelijk <strong>en</strong> klaar, vrij van<br />

alle twijfelachtigheid, als voortkom<strong>en</strong>de van e<strong>en</strong> uitlegger, één uit ja bov<strong>en</strong> 1000. Nu<br />

is dat met de mondwet zo niet, want daarover twist<strong>en</strong> <strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> elkander teg<strong>en</strong> de<br />

vermaarde Hillel <strong>en</strong> Samay, doorgaans over de rechte zin van de mondwet, zodat de<br />

Rabbijn<strong>en</strong> altijd de e<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong> <strong>en</strong> de andere aannem<strong>en</strong>, ja om de duisterheid van de<br />

Misna, hebb<strong>en</strong> de geleerdste Rabbijn<strong>en</strong> de Gemara tot verklaring daarbij gevoegd, <strong>en</strong><br />

nog heeft het e<strong>en</strong> overvloedige duisterheid, waarom Rabbi Salomon Jarchi, gelijk ook<br />

Maimonides e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igte van boek<strong>en</strong> tot verklaring van de Talmud geschrev<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> 2 de , ik ontmoet daar verscheid<strong>en</strong> ding<strong>en</strong>, waar door de Talmud de Talmud doet<br />

wankel<strong>en</strong>, als in Talmud Nedarimm hoofdstuk 3, daar zegt Rabbi Achachubar<br />

Chanina, zo Israël niet gezondigd had, zo had ze niet gehad dan de 5 boek<strong>en</strong> der wet,<br />

want daar is gezegd, dat in vele wijsheid is veel verdriet, <strong>en</strong> die wet<strong>en</strong>schap<br />

vermeerdert, die vermeerdert smart, in Talmud Soto Hoofdstuk 4, staat Salomo zegt:<br />

‘vrees de Heere mijn zoon, <strong>en</strong> de koning, <strong>en</strong> verm<strong>en</strong>g u niet met deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die naar<br />

verandering staan.' Hierover zegt Rabbi Izak, dat zijn die leer, תוכלה Halaachooth, <strong>en</strong><br />

dit woord verklaart Rabbi Salomo door te zegg<strong>en</strong>, dat is de Misna. En in het 9de<br />

hoofdstuk sedert die tijd, dat zich vermeerderd hebb<strong>en</strong> de discipel<strong>en</strong> van Hillel <strong>en</strong> Samuel,<br />

is veel strijd onder Israël gekom<strong>en</strong>, <strong>en</strong> de הרות Thora is geword<strong>en</strong> tot תרות ינשכ<br />

Cischnee Thoroth tot twee Wett<strong>en</strong>. In het 7 e hoofdstuk Rabbi Sira, daar hij reisde naar<br />

het land Israëls, zat hij 100 dag<strong>en</strong> te vast<strong>en</strong>, opdat hij de Talmud van Babel verget<strong>en</strong><br />

zou, opdat die hem niet verward maakte. In Talmud van Sanhedrin Hoofdstuk 2 zegt<br />

Rabbi Osia over Zacharias 11: ‘<strong>en</strong> ik nam mijn twee stokk<strong>en</strong>, de e<strong>en</strong> noemde ik<br />

Nognam liefelijk, <strong>en</strong> de ander<strong>en</strong> Chobeliem verdervers. Nognam dat zijn de geleerd<strong>en</strong><br />

van het land Israëls, die liefelijk in het leer zijn. Chobeliem dat zijn de geleerd<strong>en</strong> van<br />

Babel, die verderfelijk in het ler<strong>en</strong> zijn. Over Klaaglieder<strong>en</strong> 3: 6: ,,Hij heeft mij gezet<br />

in duistere plaats<strong>en</strong>, als deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die over lang dood zijn,” zegt Rabbi Jeremia: dat is<br />

de Talmud van Babel.<br />

T<strong>en</strong> 3de ontmoet ik daar ongelooflijke, ja God onter<strong>en</strong>de ding<strong>en</strong> <strong>en</strong> verhal<strong>en</strong>, als<br />

het verhaal van Og de Koning van Basan, dat hij e<strong>en</strong> grote berg op zijn hoofd nam,<br />

gaande daar mee naar het leger van Israël, om die berg op het leger van Israël te<br />

werp<strong>en</strong>. Mozes dat gewaar word<strong>en</strong>de, ging hem teg<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> bijl in zijn hand,<br />

welkers steel lang was 10 ell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Mozes was lang 10 ell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij sprong hoog 10<br />

45


ell<strong>en</strong>, <strong>en</strong> to<strong>en</strong> trof hij hem in zijn inklauw, <strong>en</strong> dergelijke ongelooflijke verhal<strong>en</strong> vindt<br />

m<strong>en</strong> veel. En God onter<strong>en</strong>de ding<strong>en</strong> vind ik in Talmud Schbocot. Daar wordt<br />

gevraagd, waarom werd gezegd bij de Bok die geofferd wordt, in het begin van de<br />

nieuw maan, ‘dat die is voor de Heere, <strong>en</strong> niet van de andere, daarom dat deze bok tot<br />

verzo<strong>en</strong>ing voor mij mag zijn, dat ik de maan kleiner gemaakt heb dan de zon.’ Op<br />

e<strong>en</strong> andere plaats word<strong>en</strong> deze woord<strong>en</strong> verklaard, zegg<strong>en</strong>de: ‘deze bok zal e<strong>en</strong><br />

verzo<strong>en</strong>ing over Israël <strong>en</strong> over mij zijn, om daarmede de maan tevred<strong>en</strong> te stell<strong>en</strong>.<br />

Daarom heb ik dezelve verzo<strong>en</strong>ing gesteld in het begin van de nieuw maan.’<br />

<strong>De</strong>wijl het zeker is, dat die offert minder is dan aan die geofferd wordt, zo zie ik klaar,<br />

dat zulke verhal<strong>en</strong> Gode onter<strong>en</strong>d zijn, hetwelk onmogelijk in e<strong>en</strong> geschrift, dat van<br />

God Zelf voortgekom<strong>en</strong> is, niet zijn kan, <strong>en</strong> derhalve ik verwerp om u, als om deze<br />

rede de Talmud als Goddelijk.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel ik b<strong>en</strong> verblijd dat onze sam<strong>en</strong>spraak <strong>en</strong>ige vrucht gedaan heeft, ik heb ook uw<br />

aanmerking uit de Talmud met g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> gehoord.<br />

RABBI.<br />

Ik bedank u tot dusver, hop<strong>en</strong>de verder met u over nuttige zak<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Als het u gelieft, met de eerste geleg<strong>en</strong>heid.<br />

VIERDE SAMENSPRAAK.<br />

46


Handel<strong>en</strong>de van de Staat des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> voor de val, <strong>en</strong> hun staat door de val.<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong> nagedacht<strong>en</strong> van, <strong>en</strong> over onze vorige sam<strong>en</strong>spraak hebb<strong>en</strong> mij tot veel g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong><br />

verstrekt, <strong>en</strong> is de oorzaak, dat ik de eerste geleg<strong>en</strong>heid waarneem, om met u over<br />

andere zak<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong>, of het God mocht behag<strong>en</strong>, dat wij malkander tot <strong>en</strong>ig nut<br />

mocht<strong>en</strong> zijn.<br />

KOOPMAN.<br />

Zulks is niet zonder <strong>hoop</strong>, indi<strong>en</strong> UE. met mij e<strong>en</strong>s zijt, om alle<strong>en</strong> de waarheid, zoals<br />

ze uit God is, te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> di<strong>en</strong>stbaar te zijn aan dezelve.<br />

RABBI.<br />

Ja toch, <strong>en</strong> dat is iets daar alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> toe verplicht zijn, maar waar over zull<strong>en</strong> wij<br />

sprek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik oordeel, dat wij beginn<strong>en</strong> met de staat des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> vóór de val, <strong>en</strong> ik twijfel niet, of<br />

dat zal ons in vervolg geleg<strong>en</strong>heid gev<strong>en</strong> tot vele nuttige overweging<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Daar is ge<strong>en</strong> twijfel aan, om dan e<strong>en</strong> begin daarmee te mak<strong>en</strong>, zo weet ik, dat er veel<br />

verschil is, waar in het beeld Gods bestaat, waar naar of waarmee God de m<strong>en</strong>s<br />

geschap<strong>en</strong> heeft.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat beeld moet niet gezocht word<strong>en</strong> in het lichaam, omdat God e<strong>en</strong> Geest zijnde door<br />

niets dat stoffelijk is kan afgebeeld word<strong>en</strong>. Ook niet in het wez<strong>en</strong> van de ziel, hoewel<br />

die e<strong>en</strong> geest is, want haar wez<strong>en</strong> blijft hetzelfde voor <strong>en</strong> na de val, voor <strong>en</strong> na de<br />

dood, zo in dieg<strong>en</strong><strong>en</strong> die behoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, als in deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die verlor<strong>en</strong> gaan. Maar het<br />

moet begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong> te bestaan daarin, dat God van Zijn mededeelbare<br />

eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>, als Wijsheid, Gerechtigheid, Heiligheid, <strong>en</strong> wat dergelijke<br />

eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> meer zijn, gelegd heeft in de ziel van de m<strong>en</strong>s, <strong>en</strong> zo was de zi<strong>en</strong>lijke<br />

m<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> beeld van de onzi<strong>en</strong>lijke God. Hierom zegt de wijze prediker: „ziet dit heb<br />

ik gevond<strong>en</strong>, dat God de m<strong>en</strong>s recht gemaakt heeft, maar zij hebb<strong>en</strong> vele vond<strong>en</strong><br />

gezocht” Pred. 7 :29; welke rechtheid bestond in e<strong>en</strong> rechtheid des verstands <strong>en</strong> des<br />

wils.<br />

RABBI.<br />

Maar zou m<strong>en</strong> niet mog<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>, dat het beeld bestond in de heerschappij over de<br />

schepsel<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Gans niet, want, dat is e<strong>en</strong> gevolg van het beeld, maar het beeld zelf niet, gelijk het<br />

verband der woord<strong>en</strong> klaar g<strong>en</strong>oeg aanwijst. Temeer als m<strong>en</strong> let op de redescheider<br />

Atnach, die onder het woord Kidmoethe<strong>en</strong>oe ‘gelijk<strong>en</strong>is’ gevond<strong>en</strong> wordt.<br />

RABBI.<br />

Maar hoe merkt u de m<strong>en</strong>s aan in betrekking tot zijn Schepper?<br />

47


KOOPMAN.<br />

T<strong>en</strong> eerste, als e<strong>en</strong> afhankelijk schepsel, dat in alles afhing van zijn Maker.<br />

T<strong>en</strong> tweede, hier uit volgde e<strong>en</strong> verplichting om God als zijn o<strong>en</strong>ige oorzaak te liev<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> als zijn <strong>en</strong>ige Heer <strong>en</strong> Wetgever te gehoorzam<strong>en</strong>. Zolang als de m<strong>en</strong>s zich naar<br />

deze regel gedroeg, stond hij in, <strong>en</strong> was bekleed met zijn eig<strong>en</strong> gerechtigheid, <strong>en</strong><br />

verkreeg, daaruit het recht <strong>en</strong> vrijmoedigheid om voor Gods aangezicht te verschijn<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> in Zijn geme<strong>en</strong>schap te verker<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Onze Rabbijn<strong>en</strong> merk<strong>en</strong> aan, dat de Heere bij het volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> van elke dag Zijn werk<br />

zag, <strong>en</strong> zegt dat het goed was, <strong>en</strong> zulks staat er niet bij het schepp<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>s,<br />

waar uit ze besluit<strong>en</strong>: dat al de zichtbare schepsel<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s, bij de schepping<br />

ontvang<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> gesteld in dat goed, dat de wijze Schepper hun verord<strong>en</strong>d had,<br />

maar dat de Heere God voor de m<strong>en</strong>s nog e<strong>en</strong> goed verord<strong>en</strong>d had, hetwelk Hij in de<br />

schepping niet ontvang<strong>en</strong> had, <strong>en</strong> daarom bij het schepp<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>s niet sprak <strong>en</strong><br />

gezegd heeft, dat het goed was.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat komt mij niet ongerijmd voor, want indi<strong>en</strong> Adam aan de eis van het verbond<br />

voldaan had, zo zou hij iets verdi<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>, of dat hij nog niet bezat, of daar hij ge<strong>en</strong><br />

recht toe had.<br />

RABBI.<br />

Terwijl u spreekt van e<strong>en</strong> verbond, waar in Adam voor de val gestaan heeft, wil ik wel<br />

wat nader met u daarover sprek<strong>en</strong>, want daar verschill<strong>en</strong> wij veel. Om maar mijn<br />

gedacht<strong>en</strong> hier teg<strong>en</strong> te verton<strong>en</strong>, hoe kan het begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, dat de m<strong>en</strong>s met God<br />

in e<strong>en</strong> verbond zou gestaan hebb<strong>en</strong>, daar de m<strong>en</strong>s buit<strong>en</strong> aanmerking van e<strong>en</strong> verbond<br />

verplicht was, zijn Schepper in alles te gehoorzam<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Als dat doorgaat dat daarom de m<strong>en</strong>s met God in ge<strong>en</strong> verbond kan tred<strong>en</strong>, moet<br />

volg<strong>en</strong>, dat de m<strong>en</strong>s nooit met God in e<strong>en</strong> verbond kan tred<strong>en</strong>; omdat de m<strong>en</strong>s nooit<br />

buit<strong>en</strong> verplichting van gehoorzaamheid kan begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. En nochtans zijn<br />

verbond<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> God <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s in vervolg gemaakt, <strong>en</strong> hier vervalt ook mede, of<br />

iemand teg<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> mocht, dat die verbond<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, voor het mak<strong>en</strong> der<br />

verbond<strong>en</strong>, onafhankelijk moet<strong>en</strong> zijn.<br />

RABBI.<br />

Echter tot het mak<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> verbond, behoort de eis des verbonds voorgedrag<strong>en</strong> te<br />

word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dan van de zijde des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> e<strong>en</strong> vrijwillige toestemming aan de eis des<br />

verbonds, gelijk geschied is, bij het opricht<strong>en</strong> van het Sinaïtisch verbond, te zi<strong>en</strong> Ex.<br />

19, <strong>en</strong> 24, <strong>en</strong> zulks vind<strong>en</strong> wij niet, dat geschied is van de zijde van God, noch van de<br />

zijde van Adam.<br />

KOOPMAN.<br />

In de plechtige verbondmaking aan Sinaï had zulks e<strong>en</strong> bijzondere rede, want nu zou<br />

de Heere niet alle<strong>en</strong> e<strong>en</strong> nationale kerk opricht<strong>en</strong>, maar ook het Israëlitische volk tot<br />

e<strong>en</strong> erf<strong>en</strong>is mak<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gev<strong>en</strong> het land der Kanaäniet<strong>en</strong>, hierop maakte de Heere met<br />

h<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verbond, op welks betrachting dat gehele volk geruste bezitters van hun<br />

erf<strong>en</strong>is zoud<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>. Daarom werd de eis <strong>en</strong> de toestemming plechtig beschrev<strong>en</strong>,<br />

48


opdat het nageslacht zonde wet<strong>en</strong>, op welke voorwaard<strong>en</strong> zij de erf<strong>en</strong>is hadd<strong>en</strong> aanvaard,<br />

om hetzelve gerust te bezitt<strong>en</strong> in vrede <strong>en</strong> voorspoed, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan<br />

Levit. 26, <strong>en</strong> <strong>De</strong>uter. 28. En wat de vrijwillige toestemming betreft, heb ik niet teg<strong>en</strong>,<br />

<strong>en</strong> ik twijfel niet of Adam, wanneer de Heere hem voorstelde het lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> de dood, hij<br />

toegestemd heeft <strong>en</strong> verkor<strong>en</strong> het lev<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> de voetstapp<strong>en</strong> van die<br />

toestemming nog zi<strong>en</strong> kan, als de vrouw tot de verleider zegt, „van al de bom<strong>en</strong> dezes<br />

hofs zull<strong>en</strong> wij vrijelijk et<strong>en</strong>, maar van de boom, die in het midd<strong>en</strong> van de hof is, heeft<br />

God gezegd, gij zult daarvan niet et<strong>en</strong>, noch die aanroer<strong>en</strong>, opdat gij niet sterft”<br />

G<strong>en</strong>esis 3: 2, 3.<br />

RABBI.<br />

Maar m<strong>en</strong> vindt nerg<strong>en</strong>s gezegd, dat Adam in e<strong>en</strong> verbond met God gestaan heeft.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik me<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> dat niet duister vindt, Hoséa 6: 7. „Maar zij hebb<strong>en</strong> het verbond<br />

overtred<strong>en</strong> als Adam.” Hier moet het zo wel als e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> naam van de eerste m<strong>en</strong>s<br />

g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, als Job 31, daar hij zegt: „Zo ik mijn overtreding bedekt heb, als<br />

Adam.” In deze plaats<strong>en</strong> moet het niet aangemerkt word<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> gem<strong>en</strong>e naam van<br />

het m<strong>en</strong>selijk geslacht, want als m<strong>en</strong> het vertaalt, ze hebb<strong>en</strong> het verbond overtred<strong>en</strong>,<br />

als m<strong>en</strong>s of als e<strong>en</strong>s m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, wijkt m<strong>en</strong> van de eig<strong>en</strong> aard der woord<strong>en</strong> af, ook van het<br />

oogmerk der profetie, <strong>en</strong> van de kracht <strong>en</strong> nadruk der woord<strong>en</strong>. En zo stel ik vast dat<br />

in de plaats Hoséa 6: 7, verondersteld wordt in de eerste plaats, dat Adam in e<strong>en</strong><br />

verbond gestaan heeft, <strong>en</strong> in de tweede plaats, dat Adam dat verbond overtred<strong>en</strong> heeft.<br />

RABBI.<br />

Maar hoe merkt u Adam dan aan in dit verbond?<br />

KOOPMAN.<br />

Als hoofd des verbonds, zodat hij staande of vall<strong>en</strong>de het ganse m<strong>en</strong>selijk geslacht,<br />

met hem stond of viel.<br />

RABBI.<br />

Maar ik kan mij nog niet begrijp<strong>en</strong>, dat het gebod van niet te et<strong>en</strong> van de boom der<br />

k<strong>en</strong>nis des goeds <strong>en</strong> des kwaads, is de eis des verbonds, omdat het maar e<strong>en</strong><br />

ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>d gebod is.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik acht dit niet de eis des verbonds te zijn, maar dat dezelve bestaan heeft, daarin, dat<br />

hij God als e<strong>en</strong> vrijmachtig Opperheer van alles had te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, <strong>en</strong> zichzelf geheel<br />

onbepaald in gehoorzaamheid aan Hem had te onderwerp<strong>en</strong>, hier in wil nu God de<br />

m<strong>en</strong>s beproev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hij stelt Adam (als e<strong>en</strong> vrijmachtig Opperheer) tot e<strong>en</strong> heer of<br />

heerschappijvoerder over alles wat op de aarde was, uitgezonderd e<strong>en</strong> boom, g<strong>en</strong>oemd<br />

de boom der k<strong>en</strong>nis des goeds <strong>en</strong> des kwaads, die gaf de Heere God hem niet, maar<br />

verbood Adam daarvan te et<strong>en</strong>, op bedreiging des doods, zegg<strong>en</strong>de, t<strong>en</strong> dage als gij<br />

daarvan eet, zult u de dood sterv<strong>en</strong>, om te beproev<strong>en</strong> Zijn gehoorzaamheid in e<strong>en</strong><br />

onbepaalde onderwerping door deze boom. En zo was dit gebod e<strong>en</strong> willekeurig<br />

proefgebod voor Adam om hem te beproev<strong>en</strong>, of hij zich voor God als zijn<br />

onbepaalde Opperheer zou gedrag<strong>en</strong>, <strong>en</strong> hem als zodanig erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

49


Maar zo ik nu toestem, dat Adam in e<strong>en</strong> verbond met God gestaan heeft, wat zou hij<br />

toch, indi<strong>en</strong> hij in dat verbond had blijv<strong>en</strong> staan, verdi<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Dat moet het teg<strong>en</strong>gestelde wez<strong>en</strong>, van hetge<strong>en</strong> hem bij de overtreding gedreigd was,<br />

<strong>en</strong> dat was de dood, bij gevolg het teg<strong>en</strong>gestelde van de dood is het lev<strong>en</strong>. Mogelijk<br />

zult u zegg<strong>en</strong>, dat hij e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>dige was, dat is zo, maar hij zonde verdi<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>,<br />

door de oef<strong>en</strong>ing van e<strong>en</strong> dadelijke gehoorzaamheid, het recht om dat lev<strong>en</strong> tot in<br />

eeuwigheid in de geme<strong>en</strong>schap Gods te bezitt<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar me<strong>en</strong>t gij, dat hier meer aan Adam dan de lichamelijke dood bedreigd is?<br />

Gewis ja, ook de geestelijke dood.<br />

RABBI.<br />

Wel zeg mij toch e<strong>en</strong>s wat u door de geestelijk<strong>en</strong> dood verstaat, of waarin die bestaat.<br />

KOOPMAN.<br />

Dit zull<strong>en</strong> wij klaarst bevatt<strong>en</strong>, als wij eerst zi<strong>en</strong> waar het geestelijk lev<strong>en</strong> in bestaat,<br />

namelijk, gelijk het lichamelijk lev<strong>en</strong> bestaat in de geme<strong>en</strong>schap van ziel <strong>en</strong> lichaam,<br />

zo bestaat het geestelijk lev<strong>en</strong> in de geme<strong>en</strong>schap der ziel, of liever des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met<br />

God, <strong>en</strong> in de daar uitvloei<strong>en</strong>de verg<strong>en</strong>oeging <strong>en</strong> blijdschap. Zo bestaat dan de<br />

geestelijke dood in de scheiding des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> van God, <strong>en</strong> in de daar uitvloei<strong>en</strong>de<br />

ell<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, welke de m<strong>en</strong>s die van God is afgescheid<strong>en</strong>, noodzakelijk moet<strong>en</strong><br />

overkom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar de Hebreeuwse tekst תומת תומ mot tamoed betek<strong>en</strong>t altijd de lichamelijke dood,<br />

<strong>en</strong> wordt daarom ook in uw Bijbel of overzetting vertaald, zekerlijk sterv<strong>en</strong> als u zi<strong>en</strong><br />

kunt, G<strong>en</strong>. 26: 11, Exod. 21: 12, 15, 16, 17, ook wel de dood sterv<strong>en</strong> 1 Samuël 14: 44,<br />

<strong>en</strong> zo ook G<strong>en</strong>esis 2. „T<strong>en</strong> dage als gij daarvan eet zult gij de dood sterv<strong>en</strong>.”<br />

KOOPMAN.<br />

Dat het in vele plaats<strong>en</strong> de lichamelijke dood betek<strong>en</strong>t, bek<strong>en</strong> ik gaarne, maar niet<br />

altijd, want Ezech. 3: 18, 21, 18: 4, 28, <strong>en</strong> 33: 13, 20, word<strong>en</strong> die spreekwijz<strong>en</strong><br />

lev<strong>en</strong>de lev<strong>en</strong>, <strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>de sterv<strong>en</strong> gelijk de Hebreeuwse woord<strong>en</strong> klink<strong>en</strong>, als teg<strong>en</strong>gestelde<br />

gevolg<strong>en</strong> der deugd, <strong>en</strong> de zonde gedurig teg<strong>en</strong> elkander over gesteld. Nu is<br />

het e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de zaak, dat het lev<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> gevolg is van het beker<strong>en</strong> van alle<br />

overtreding<strong>en</strong>, is het geestelijk lev<strong>en</strong> des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, dat in eeuwigheid zal dur<strong>en</strong>, ziet<br />

Ezech. 18: 28, daar nog bijgevoegd wordt, dat hij niet zal sterv<strong>en</strong>, hetwelk van de<br />

lichamelijke dood niet kan gezegd word<strong>en</strong>, zie ook Spreuk. 8: 36 <strong>en</strong> 12: 28. En<br />

bov<strong>en</strong>di<strong>en</strong> was het zo noodzakelijk niet in de bedreiging, dat de geestelijke dood zo<br />

klaar uitgedrukt werd als de lichamelijke, want de geestelijke dood is in de zondedaad<br />

zelf begrep<strong>en</strong>, <strong>en</strong> vloeit uit dezelve voort, want door de zonde scheidt hij zich<br />

vrijwillig van God, <strong>en</strong> daarom ook van de vertoornde God verstot<strong>en</strong> wordt. En zo<br />

wordt die scheiding als e<strong>en</strong> gevolg van de zonde voorgesteld Jes. 59: 2: „Uw<br />

ongerechtighed<strong>en</strong> mak<strong>en</strong> e<strong>en</strong> scheiding tuss<strong>en</strong> ulied<strong>en</strong> <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> uw God, <strong>en</strong> uw<br />

zond<strong>en</strong> verberg<strong>en</strong> het aangezicht van ulied<strong>en</strong>, dat Hij niet hoort.”<br />

RABBI.<br />

50


Maar ik had altijd geme<strong>en</strong>d, dat gijlied<strong>en</strong> drieërlei dood stelde, namelijk ook nog de<br />

eeuwige dood.<br />

KOOPMAN.<br />

Het wez<strong>en</strong>lijke van de eeuwige dood bestaat in e<strong>en</strong> onafgebrok<strong>en</strong> geduurzaamheid<br />

van de geestelijke dood.<br />

RABBI.<br />

Maar wanneer zou u d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat Adam de gedreigde straf is overgekom<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Aanstonds nadat hij overtred<strong>en</strong> had, want zo had God hem bedreigd: „t<strong>en</strong> dage als gij<br />

daarvan eet, zult gij de dood sterv<strong>en</strong>.”<br />

Dit is de m<strong>en</strong>ing gans niet, in de grondtekst staat םויב bejoom in de dag, of in e<strong>en</strong> dag,<br />

<strong>en</strong> dan moet m<strong>en</strong> niet verstaan e<strong>en</strong> dag, zo als die bij ons is, maar zo als e<strong>en</strong> dag bij<br />

God is, <strong>en</strong> dat is duiz<strong>en</strong>d jaar, gelijk Mozes ons dat zelf leert, Psalm 90: 4. Nu is<br />

Adam oud geword<strong>en</strong> 930 jaar, <strong>en</strong> bijgevolg eer de dag, dat is duiz<strong>en</strong>d jar<strong>en</strong> om <strong>ware</strong>n,<br />

gestorv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> niemand heeft die dag te bov<strong>en</strong> geleefd.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong>ze 90 e Psalm gebruikt u naar het oogmerk van Mozes gans niet, want daar ligt niet<br />

minder in die woord<strong>en</strong>, als dat hij ons zou will<strong>en</strong> ler<strong>en</strong>, als dat e<strong>en</strong> dag bij God<br />

duiz<strong>en</strong>d jaar is, maar in het vorige vers had hij gesprok<strong>en</strong> van de opstanding der<br />

dod<strong>en</strong>, als hij gezegd had, „gij doet de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> wederker<strong>en</strong> tot verbrijzeling”, dat is tot<br />

stof ná de dood, <strong>en</strong> zegt „keert weder gij m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>kinder<strong>en</strong>,” te wet<strong>en</strong> door op te staan<br />

uit de dod<strong>en</strong>. Hierop laat hij nu volg<strong>en</strong>, om die teg<strong>en</strong>bed<strong>en</strong>king weg te nem<strong>en</strong>, (hoe<br />

het mogelijk is, dat die zo lang verbrijzelde deeltjes kunn<strong>en</strong> weder ver<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>, ker<strong>en</strong>de<br />

zo weder tot het lichaam van e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s) vers 4, „Want duiz<strong>en</strong>d jar<strong>en</strong> zijn in Uw og<strong>en</strong>,<br />

als de dag van gister<strong>en</strong>, als hij voorbij gegaan is.” Zo ziet u dat de g<strong>en</strong>oemde Psalm tot<br />

uw oogmerk niet past.<br />

RABBI.<br />

Wel hoe zult u dan met de lichamelijke dood terechtkom<strong>en</strong>, want de m<strong>en</strong>s is zeker in<br />

die dag niet gestorv<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

M<strong>en</strong> moet onderscheid mak<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> het sterv<strong>en</strong>, <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> het voltrekk<strong>en</strong> van de<br />

dood, het eerste geschiedde aanstonds, het tweede, to<strong>en</strong> ziel <strong>en</strong> lichaam scheidde. En<br />

dat de ell<strong>en</strong>de van dit lev<strong>en</strong> die Adam aanstonds onderhevig was, de dood g<strong>en</strong>oemd<br />

wordt, kan m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> Exodus 10: 17, daar Farao de plag<strong>en</strong> der sprinkhan<strong>en</strong> e<strong>en</strong> dood<br />

noemt, <strong>en</strong> de klag<strong>en</strong>de Kerk zegt Psalm 44: 23. „Maar om Uw<strong>en</strong>twil word<strong>en</strong> wij de<br />

gans<strong>en</strong> dag gedood.” Zo vervalt uw ingebrachte zwarigheid.<br />

Om niet al te lang op e<strong>en</strong> zaak te blijv<strong>en</strong> staan; wie verstaat gij, die de verleiding des<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> gedaan heeft?<br />

RABBI.<br />

Daarin zijn onze Meesters niet e<strong>en</strong>s, sommig<strong>en</strong> will<strong>en</strong>, dat de slang gelijk Mozes haar<br />

noemt, voor de val zou hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> op voet<strong>en</strong> zou hebb<strong>en</strong> gegaan,<br />

hetzij op twee of op vier, doch ander<strong>en</strong> m<strong>en</strong><strong>en</strong> dat Sammaël, die de hoofdverleider zou<br />

geweest zijn, op e<strong>en</strong> slang, die op pot<strong>en</strong> ging, zou gered<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> zo tot de vrouw<br />

51


gesprok<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik heb Flavius Josefus in de eerste gedacht<strong>en</strong> ook gevond<strong>en</strong>. Onder ons zijn de<br />

gedacht<strong>en</strong> ook niet e<strong>en</strong>s, doch dat lat<strong>en</strong>de var<strong>en</strong>, acht ik het zeker, dat de verleider de<br />

duivel zelf is, gelijk ik d<strong>en</strong>k dat gijlied<strong>en</strong> door Sammaël die ook verstaat.<br />

RABBI.<br />

Jazeker, maar zeg mij toch e<strong>en</strong>s, hoe u die woord<strong>en</strong> van de verleider verstaat, als hij<br />

tot de vrouw zeide, G<strong>en</strong>esis 3: 4, 5. „Gijlied<strong>en</strong> zult de dood niet sterv<strong>en</strong>; maar God<br />

weet, dat, t<strong>en</strong> dage als u daarvan eet, zo zull<strong>en</strong> uw og<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gij zult<br />

als God wez<strong>en</strong>, k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de het goed <strong>en</strong> het kwaad.” Wat heeft hij toch de vrouw<br />

daardoor will<strong>en</strong> te verstaan gev<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Wel, dat is niet heel klaar <strong>en</strong> de verschill<strong>en</strong> veel. <strong>De</strong> voornaamste zijn, dat de verleider<br />

de vrouw heeft tracht<strong>en</strong> wijs te mak<strong>en</strong>, dat zij het gebod niet wel verstaan had,<br />

ander<strong>en</strong>, dat God de m<strong>en</strong>s had tracht<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stbaar te mak<strong>en</strong>, daar zij onafhankelijk <strong>en</strong><br />

vrij <strong>ware</strong>n, <strong>en</strong> daarom zegt: „gij zult de dood niet sterv<strong>en</strong>; maar als God wez<strong>en</strong>.” Nog<br />

zijn er die liever d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat hij zich vertoonde als e<strong>en</strong> gezant Gods, de vrouw heeft<br />

bedrog<strong>en</strong> met haar te verton<strong>en</strong> <strong>en</strong> als van Godswege aan te zegg<strong>en</strong>, dat zijlied<strong>en</strong> hun<br />

gehoorzaamheid betoond hebb<strong>en</strong>de, de Heere nu dat proefgebod als willekeurig<br />

zijnde, kwam weg te nem<strong>en</strong>, <strong>en</strong> dat dreigem<strong>en</strong>t des doods bijgevolg ophoud<strong>en</strong>de, zo<br />

zoud<strong>en</strong> zij de dood niet sterv<strong>en</strong>, maar als God wez<strong>en</strong>, niet in wez<strong>en</strong>, noch in natuur,<br />

maar in zoverre, als zij zulks zoud<strong>en</strong> verkrijg<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> loon op hun gehoorzaamheid.<br />

Dit is mijn gedachte <strong>en</strong> daarom heeft de verleider de vrouw recht anders gevraagd, als<br />

God gebod<strong>en</strong> had, als hij zeide: „is het ook, dat God gezegd heeft van al de bom<strong>en</strong><br />

dezes hof zult u niet et<strong>en</strong>,” om h<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>gestelde vraag geveinsd te<br />

beproev<strong>en</strong> <strong>en</strong> zo te verstrikk<strong>en</strong>, gelijk hem ook gelukt is. „Want de vrouw daarop de<br />

boom aanzi<strong>en</strong>de, was hij haar e<strong>en</strong> lust voor de og<strong>en</strong>, ja e<strong>en</strong> boom, die bekwaam was<br />

om verstandig te mak<strong>en</strong>, of zo ander<strong>en</strong> het vertal<strong>en</strong> om te overweg<strong>en</strong>, namelijk, dat de<br />

slang haar gezegd, <strong>en</strong> in Gods Naam haar verzekerd had, „zo nam zij van zijn vrucht<br />

<strong>en</strong> at, <strong>en</strong> zij gaf ook haar man met haar <strong>en</strong> hij at”, vers 6.<br />

RABBI.<br />

Zo m<strong>en</strong>igmaal ik de volg<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong> lees, verwekk<strong>en</strong> ze in mij e<strong>en</strong> nieuw<br />

verwondering, dat ze eerst na het et<strong>en</strong> zag<strong>en</strong>, dat zij naakt <strong>ware</strong>n, daar ze nochtans<br />

voor het et<strong>en</strong> og<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> om te zi<strong>en</strong>, dat ze ongekleed <strong>en</strong> naakt <strong>ware</strong>n.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat komt daarvandaan, dat m<strong>en</strong> de naaktheid, die zij zag<strong>en</strong>, tot e<strong>en</strong> lichamelijke<br />

naaktheid bepaalt, dat ik zo niet versta, want zijn lichaams naaktheid, - nademaal hij<br />

zo uit de hand<strong>en</strong> van zijn Maker gekom<strong>en</strong> was, - kan ge<strong>en</strong> oorzaak wez<strong>en</strong>, dat hij zich<br />

uit vrees voor God verborg. Gelijk Adam, dat als de <strong>en</strong>ige oorzaak van zijn vrees<br />

betuigt, als hij zijn Verbonds-God, die hem riep: “Adam waar zijt gij? antwoordde:<br />

„ik vreesde, want ik b<strong>en</strong> naakt; daarom verborg ik mij.” Zo versta ik dan door deze<br />

naaktheid, e<strong>en</strong> ontbloting van hun gerechtigheid, dewelke zij bezat<strong>en</strong> uit kracht van<br />

hun gehoorzaamheid, verliez<strong>en</strong>de door hun overtreding het recht <strong>en</strong> vrijmoedigheid<br />

om voor God te verschijn<strong>en</strong>.<br />

52


RABBI.<br />

Indi<strong>en</strong> m<strong>en</strong> deze naaktheid naar uw m<strong>en</strong>ing zou verstaan, dan moest volg<strong>en</strong>, dat de<br />

vrouw, zodra als zij geget<strong>en</strong> <strong>en</strong> zo overtred<strong>en</strong> had, moet gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat zij naakt<br />

was, daar zij nochtans zulks niet zag voor dat haar man ook geget<strong>en</strong> had, want daar<br />

staat, „to<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> hun beider og<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>d.”<br />

KOOPMAN.<br />

Hieruit kan m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, dat de vrouw niet stond noch viel in het afgetrokk<strong>en</strong>e van, maar<br />

in het sam<strong>en</strong>stel met haar man, niet aangemerkt als haar man, maar als haar hoofd des<br />

verbonds, zodat zij in hem stond, gelijk als wij, <strong>en</strong> met hem viel. En daarom zolang,<br />

als hij (Adam) niet geget<strong>en</strong> had, zo was het verbond nog niet overtred<strong>en</strong>. En zo zi<strong>en</strong><br />

wij, dat in Adam, als het hoofd des verbonds, het ganse m<strong>en</strong>sdom in hem stond of<br />

viel, waaronder ook de vrouw begrep<strong>en</strong> was, <strong>en</strong> zo is de zonde eig<strong>en</strong>lijk door e<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>s in de wereld gekom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Als ik dit nu e<strong>en</strong>s kon toestemm<strong>en</strong>, zo moet ik u vrag<strong>en</strong> of dit verbond nog plaats na<br />

de val heeft.<br />

KOOPMAN.<br />

Aan de zijde Gods volstrekt, want God, hoewel de m<strong>en</strong>s dat verbond overtred<strong>en</strong> heeft,<br />

behoudt God altoos e<strong>en</strong> ongeschond<strong>en</strong> recht, om van de m<strong>en</strong>s (niet alle<strong>en</strong> uit Zijn<br />

natuurlijke verplichting, maar ook uit kracht van het verbond, dewijl Adam zich daar<br />

in verbond<strong>en</strong> had) e<strong>en</strong> altoosdur<strong>en</strong>de gehoorzaamheid te eis<strong>en</strong>. Maar aan de zijde van<br />

de m<strong>en</strong>s verloor dat verbond aanstonds zijn kracht, om e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s de gerechtigheid t<strong>en</strong><br />

lev<strong>en</strong> te gev<strong>en</strong>, omdat het daartoe door de zonde krachteloos geword<strong>en</strong> was, want het<br />

verbond ziet het ganse m<strong>en</strong>sdom aan als Verbondsch<strong>en</strong>ders <strong>en</strong> doodschuldig<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong> m<strong>en</strong>s is toch door de val e<strong>en</strong> vreselijke staatsverandering ondergaan.<br />

KOOPMAN.<br />

Ja, wel degelijk van e<strong>en</strong> verhev<strong>en</strong>e, e<strong>en</strong> lage, van e<strong>en</strong> gelukkige, e<strong>en</strong> ell<strong>en</strong>dige, van<br />

e<strong>en</strong> heerser, e<strong>en</strong> slaaf, want van wie iemand toch overwonn<strong>en</strong> wordt, die is hij<br />

di<strong>en</strong>stbaar geword<strong>en</strong>, van e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d Gods e<strong>en</strong> vijand; van e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>dige e<strong>en</strong> dode; uit<br />

vrees zich verberg<strong>en</strong>de; uit onbeschaamdheid de schuld op God <strong>en</strong> uit e<strong>en</strong><br />

liefdeloosheid op zijn vrouw leggg<strong>en</strong>de, als hij zeide: „<strong>De</strong> vrouw die Gij mij gegev<strong>en</strong><br />

hebt, die heeft mij van die boom gegev<strong>en</strong> <strong>en</strong> ik heb geget<strong>en</strong>.” Vers 12. Zodat de m<strong>en</strong>s<br />

in e<strong>en</strong> allerjammerlijkste staat van ell<strong>en</strong>de gestort is, word<strong>en</strong>de de vang e<strong>en</strong>s machtig<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> de gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> e<strong>en</strong>s rechtvaardig<strong>en</strong>, Jes. 49: 24. Hebb<strong>en</strong>de de verleider e<strong>en</strong><br />

hoofd, dat is e<strong>en</strong> recht van heerschappij over de m<strong>en</strong>s gekreg<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wij Jod<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> wel, dat wij met Adams zonde niet te do<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat hij<br />

gezondigd heeft, dat dat personeel is voor hem zelf, maar uit uw vertoning van het<br />

verbond waarin hij stond, kan ik wel zi<strong>en</strong>, dat zijn zonde, die hij beging in het et<strong>en</strong><br />

van de boom, e<strong>en</strong> betrekking had op het gehele m<strong>en</strong>selijk geslacht. En dat die zonde<br />

in dat opzicht wel moest onderscheid<strong>en</strong> word<strong>en</strong> van de zonde, die hij in het vervolg<br />

gezondigd heeft, hoewel hij ons aller stamvader is, omdat dezelve personeel <strong>ware</strong>n.<br />

53


KOOPMAN.<br />

Dat onderscheidt u wel, maar het zal niet ondi<strong>en</strong>stig zijn, dat wij uit de Heilige<br />

Blader<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s beschouw<strong>en</strong> de algem<strong>en</strong>e staat des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> na de val.<br />

RABBI.<br />

Gans niet, ik wil u daar wel over hor<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Door de overtreding van Adam is de gehele m<strong>en</strong>s, ja alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> verontreinigd<br />

geword<strong>en</strong>, zodat het ganse volk bek<strong>en</strong>t: „Wij alle zijn als e<strong>en</strong> onreine”, Jes. 64, 6.<br />

Daarom is de m<strong>en</strong>s dat van zijn geboorte af. „Want niemand kan op e<strong>en</strong> natuurlijke<br />

wijze gev<strong>en</strong> e<strong>en</strong> reine uit e<strong>en</strong> onreine”, Job 14: 4. „Want de m<strong>en</strong>s wordt ןוועב<br />

begnavoon met ongerechtigheid gebor<strong>en</strong>, omdat met zonde, zijn moeder hem heeft<br />

ontvang<strong>en</strong>”, gelijk ik dit gezegde van David, Psalm 51: 7, niet onaardig heb hor<strong>en</strong><br />

vertal<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Heere getuigt zelf, G<strong>en</strong>esis 8: 21. „Dat het gedichtsel van 's m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> hart<br />

boos is van zijn j<strong>en</strong>gel aan. En dat te all<strong>en</strong> dage”, hoofdstuk 6: 5. En de verdorv<strong>en</strong>heid<br />

<strong>en</strong> zonde des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> is zo algeme<strong>en</strong>, “dat de Heere uit de hemel nederzi<strong>en</strong>de op<br />

Adams kinder<strong>en</strong>, om te zi<strong>en</strong> of iemand verstandig <strong>ware</strong>, die God zocht, maar ze <strong>ware</strong>n<br />

all<strong>en</strong> afgewek<strong>en</strong>, te sam<strong>en</strong> zijn ze stink<strong>en</strong>de geword<strong>en</strong>, daar is niemand, die goed doet,<br />

ook niet e<strong>en</strong>,” Psalm 14: 2, 3. En de wijste der koning<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>t het ook in zijn gebed, I<br />

Koning<strong>en</strong> 8: 46, zegg<strong>en</strong>de: „ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s is er die niet zondigt”. En hij daagt alle<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> uit, Spreuk<strong>en</strong> 20: 9. „Wie kan zegg<strong>en</strong>: ik heb mijn hart gezuiverd, ik b<strong>en</strong> rein<br />

van mijn zonde?” Daar ziet u de algeme<strong>en</strong>heid van de zonde, die met recht e<strong>en</strong><br />

schandelijk kwaad g<strong>en</strong>oemd wordt.<br />

RABBI.<br />

Ik heb wel meer gehoord, dat bij ulied<strong>en</strong> de zonde e<strong>en</strong> schandelijk kwaad g<strong>en</strong>oemd<br />

wordt, welke red<strong>en</strong> is daarvoor?<br />

KOOPMAN.<br />

Wel, dat is niet ver te zoek<strong>en</strong>, voor die maar bek<strong>en</strong>d is, gelijk het ulied<strong>en</strong> niet kan<br />

onbek<strong>en</strong>d zijn, met welke schandelijke b<strong>en</strong>aming<strong>en</strong> de zonde in de Heilige Taal<br />

g<strong>en</strong>oemd wordt als trouweloosheid, ongehoorzaamheid, weerspannigheid, afval <strong>en</strong><br />

ongerechtigheid, omdat hij onrecht begaat teg<strong>en</strong> God in Hem niet te gehoorzam<strong>en</strong>,<br />

onrecht teg<strong>en</strong> zijn naaste, om hem niet lief te hebb<strong>en</strong>, onrecht teg<strong>en</strong> zich zelf om zijn<br />

eig<strong>en</strong> behoud te betracht<strong>en</strong>. En zo past deze naam van schandelijk kwaad met het<br />

grootste recht aan de zonde. Maar laat ons nu ook iets sprek<strong>en</strong> over het droevig<br />

kwaad, namelijk de straf der zonde.<br />

RABBI.<br />

Als het u gelieft.<br />

KOOPMAN.<br />

UE. zal lichtelijk begrijp<strong>en</strong>, dat het droevig kwaad diezelfde uitgebreidheid moet<br />

hebb<strong>en</strong> als het schandelijk kwaad, want het droevig kwaad is e<strong>en</strong> gevolg van het<br />

schandelijk kwaad. En dat leert mij vooreerst de natuurlijke bevatting, die ik van God<br />

heb, want ik kan God niet anders begrijp<strong>en</strong> als zo e<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>, die Zich Zelf <strong>en</strong> Zijn<br />

eig<strong>en</strong> deugd<strong>en</strong> <strong>en</strong> volmaakthed<strong>en</strong> noodzakelijk bemint. En ook bemint die Hem<br />

beminn<strong>en</strong> <strong>en</strong> die werk<strong>en</strong>, overe<strong>en</strong>komstig die deugd<strong>en</strong> <strong>en</strong> volmaakthed<strong>en</strong>; maar ook<br />

haat die hem hat<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet werk<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>komstig die deugd<strong>en</strong> <strong>en</strong> volmaakthed<strong>en</strong>.<br />

54


<strong>De</strong>ze liefde <strong>en</strong> haat moet zich ook naar buit<strong>en</strong> verton<strong>en</strong>, in de e<strong>en</strong> te belon<strong>en</strong> <strong>en</strong> in de<br />

andere te straff<strong>en</strong>, welke eerste m<strong>en</strong> noem<strong>en</strong> kan Gods heiligheid. En het tweede Gods<br />

beton<strong>en</strong>de rechtvaardigheid.<br />

RABBI.<br />

Maar deze uitdrukking van God te hat<strong>en</strong>, zijn mij al te hard, zo u dat op alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

wilt toepass<strong>en</strong>, want welk m<strong>en</strong>s is zo boos, dat hij God zou hat<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Meer dan u d<strong>en</strong>kt, want het hat<strong>en</strong> bestaat zowel in kwaad te will<strong>en</strong> als in kwaad te<br />

do<strong>en</strong>. Bed<strong>en</strong>k nu e<strong>en</strong>s, als e<strong>en</strong> zondaar zondig<strong>en</strong>de, onder het oog krijgt Gods<br />

overalteg<strong>en</strong>woordigheid <strong>en</strong> alwet<strong>en</strong>heid, waardoor hij al zijn zond<strong>en</strong>, zelfs zijn<br />

verborg<strong>en</strong>ste, ziet <strong>en</strong> weet. En Gods heiligheid <strong>en</strong> rechtvaardigheid, waardoor hij zijn<br />

zond<strong>en</strong> haat <strong>en</strong> straft; moet er dan niet licht in e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s opkom<strong>en</strong>, dat hij wel w<strong>en</strong>ste,<br />

dat God zijn zond<strong>en</strong> zo niet wist, of t<strong>en</strong> minste, dat God dezelve ongestraft voorbij<br />

ging. Wat is dat anders dan te w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, dat God niet overalteg<strong>en</strong>woordig, niet alwet<strong>en</strong>d,<br />

niet heilig noch rechtvaardig was. En God was zonder dezelve ge<strong>en</strong> God, is dat<br />

dan niet te will<strong>en</strong>, dat God ge<strong>en</strong> God was. En wat kan er groter kwaad bedacht<br />

word<strong>en</strong>. En het woord hat<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>s teg<strong>en</strong> God is niet onschriftmatig, m<strong>en</strong> vindt<br />

het Numeri 10: 35, Psalm 68: 2 <strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong> meer.<br />

Om nu weer tot ons vorige te kom<strong>en</strong>, namelijk dat het droevig kwaad zich zo breed<br />

uitstrekt als het schandelijk kwaad, kunt u klaar zi<strong>en</strong>, Psalm 5: 5, 6, 7 <strong>en</strong> vanwege<br />

deszelfs zwaarte roept Mozes uit, Psalm 90: 11: „wie k<strong>en</strong>t de sterkte Uws toorns <strong>en</strong><br />

Uw verbolg<strong>en</strong>heid, naardat Gij te vrez<strong>en</strong> zijt?” En ge<strong>en</strong> wonder, want hij zegt <strong>De</strong>uter.<br />

24, want God is e<strong>en</strong> verter<strong>en</strong>d Vuur. En de profeet Nahum roept uit hoofdstuk 1: 2.<br />

„E<strong>en</strong> ijverig God <strong>en</strong> e<strong>en</strong> Wreker is de Heere, e<strong>en</strong> Wreker is de Heere <strong>en</strong> zeer grimmig;<br />

e<strong>en</strong> Wreker is de Heere aan Zijn wederpartijders. En hij behoudt d<strong>en</strong> toorn Zijner<br />

vijand<strong>en</strong>.” Nu mag e<strong>en</strong> ieder, die e<strong>en</strong> gezicht voor zichzelf heeft van de staat waarin<br />

de m<strong>en</strong>s gekom<strong>en</strong> is door de val, wel zegg<strong>en</strong>: „wee mij, want ik verga; dewijl ik e<strong>en</strong><br />

man van onreine lipp<strong>en</strong> b<strong>en</strong>. En ik woon in het midd<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> volk, dat onrein van<br />

lipp<strong>en</strong> is”, Jes. 6: 5. Ziedaar mijn vri<strong>en</strong>d, mijn gedacht<strong>en</strong> over de staat des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

vóór <strong>en</strong> door de val, gev<strong>en</strong>de het verhandelde over aan uw nagedacht<strong>en</strong>, w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>de u<br />

daartoe verlicht<strong>en</strong>de g<strong>en</strong>ade. En zo UE. <strong>en</strong>ige verg<strong>en</strong>oeging mocht gevond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>,<br />

b<strong>en</strong> ik van harte g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong> om verder sam<strong>en</strong> te sprak<strong>en</strong> bij e<strong>en</strong> nadere geleg<strong>en</strong>heid.<br />

VIJFDE SAMENSPRAAK.<br />

55


Handel<strong>en</strong>de over de ongegronde middel<strong>en</strong>, ter herstelling des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met God,<br />

door de Joodse leraars voorgedrag<strong>en</strong>, kort weerlegd.<br />

KOOPMAN.<br />

Heeft UE. onze vorige red<strong>en</strong>ering e<strong>en</strong>s nagedacht. En wat g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> gehad?<br />

RABBI.<br />

Ik heb mij daar vrij mede bezig gehoud<strong>en</strong> <strong>en</strong> ik verwerp het niet.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel dat is mij g<strong>en</strong>oeg, maar nu moet ik om tot e<strong>en</strong> daaropvolg<strong>en</strong>d gesprek te kom<strong>en</strong>,<br />

u vrag<strong>en</strong>, of u gelooft, dat alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> in die jammerstaat zull<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong>, in tijd <strong>en</strong><br />

eeuwigheid?<br />

RABBI.<br />

Gans niet.<br />

KOOPMAN.<br />

Gelooft u dan, dat uit die jammerstaat alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> gered word<strong>en</strong>?<br />

RABBI.<br />

Nee, maar e<strong>en</strong> gedeelte.<br />

KOOPMAN.<br />

Nu is het zeker, dat het van e<strong>en</strong> uiterste noodzakelijkheid is, om het middel van die<br />

redding wel te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. En derhalve gans niet ondi<strong>en</strong>stig, dat wij ons daar wat mede<br />

ophoud<strong>en</strong>. En ik vraag u als die e<strong>en</strong> leraar b<strong>en</strong>t, welke toch de rechte <strong>en</strong> <strong>en</strong>ige weg der<br />

behoud<strong>en</strong>is is.<br />

RABBI.<br />

Uw voorstel is goed <strong>en</strong> uw vraag billijk, derhalve zal ik zo klaar als het mij mogelijk<br />

is, tracht<strong>en</strong> dezelve u onder het oog te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> eerste, daar moet iets ter voldo<strong>en</strong>ing, tot verzo<strong>en</strong>ing wez<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat gelov<strong>en</strong> wij dat<br />

de dood is. En daarom staat in het gebed, dat wij de ziek<strong>en</strong> voorlez<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> mijn tijd<br />

g<strong>en</strong>aderd is om te sterv<strong>en</strong>, laat mijn dood e<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>ing wez<strong>en</strong> over al de zond<strong>en</strong>. <strong>en</strong><br />

ongerechtighed<strong>en</strong>, die ik gezondigd <strong>en</strong> gedaan heb, van de dag af, dat ik in deze<br />

wereld b<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong>, tot op de huidige dag toe. En geef mij deel in het hof Ed<strong>en</strong>. En<br />

maak mij waardig tot het eeuwige lev<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, me moet de wet gehoorzaamd word<strong>en</strong>, doch op welke wijze zulks<br />

geschied<strong>en</strong> kan, of hoe die te gehoorzam<strong>en</strong> te verstaan is, daarover zijn onze rabbijn<strong>en</strong><br />

het niet e<strong>en</strong>s. Sommig<strong>en</strong> begrijp<strong>en</strong>, dat de ganse wet in 613 gebod<strong>en</strong> bestaat, waarvan<br />

365 verbod<strong>en</strong> zijn, dezelve zijn naar het getal der dag<strong>en</strong> van het jaar. En de 248<br />

gebod<strong>en</strong>, zijnde dezelve naar het getal der led<strong>en</strong> van 's m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> lichaam; nu zegt m<strong>en</strong>:<br />

zo elk lid van ons lichaam alle dag<strong>en</strong> e<strong>en</strong> gebod houdt. En van e<strong>en</strong> verbod zich wacht,<br />

wij alle jar<strong>en</strong>. En zo altijd, al de gebod<strong>en</strong> Gods onderhoud<strong>en</strong>, doch ander<strong>en</strong> verstaan<br />

het zoo, dat de ganse wet is aan gans Israël ter gehoorzame betrachting overgegev<strong>en</strong>.<br />

Nu onderhoudt gans Israël die wet, dat is ieder Israëliet e<strong>en</strong> deel. En zo gehoorzam<strong>en</strong><br />

wij de wet, doch e<strong>en</strong> derde gevoel<strong>en</strong>, dat mij het meeste behaagt, is, dat e<strong>en</strong> ieder van<br />

ons betracht<strong>en</strong> moet de gehele wet voor zich zelf te onderhoud<strong>en</strong>. Nu wet<strong>en</strong> wij wel,<br />

56


dat door de tuss<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>de zond<strong>en</strong>, wij de wet zo niet kunn<strong>en</strong> onderhoud<strong>en</strong> als het<br />

vereist wordt, maar als de Heere in ons die goedwilligheid vindt om dezelve te<br />

onderhoud<strong>en</strong>, dan rek<strong>en</strong>t God het, alsof wij dezelve dadelijk in alles onderhoud<strong>en</strong><br />

hadd<strong>en</strong>. En zo word<strong>en</strong> wij langs dez<strong>en</strong> weg tot God <strong>en</strong> tot zijn geme<strong>en</strong>schap<br />

toegelat<strong>en</strong>. En scheelt er ondertuss<strong>en</strong> wat te veel aan iemands gehoorzaamheid, dan<br />

gaat hij voor e<strong>en</strong> tijd naar de hel, hetwelk echter niet langer dan 12 maand<strong>en</strong> dur<strong>en</strong><br />

kan. En wordt binn<strong>en</strong> die tijd uit dezelve verlost door voorbed<strong>en</strong>, voornamelijk van<br />

zijn' zoon, zo hij er e<strong>en</strong> nagelat<strong>en</strong> heeft, zie daar ziet u kort het middel der behoud<strong>en</strong>is,<br />

zoals bij ons geleerd wordt.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik moet u zegg<strong>en</strong>, dat ik het met u op die weg niet zou durv<strong>en</strong> wag<strong>en</strong>, want het komt<br />

mij voor, dat die weg, de goede <strong>en</strong> de rechte weg niet is, die Samuel zeide, dat hij d<strong>en</strong><br />

volke ler<strong>en</strong> zou, I Sam. 12.<br />

RABBI.<br />

Waarom niet?<br />

KOOPMAN.<br />

Omdat vooreerst al wat UE. daar gesteld hebt, niets hebt bewez<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> tweede, ik<br />

vind in de Heilige Blader<strong>en</strong> de dood voorkom<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> strafgevolg van de zonde,<br />

gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan in de bedreiging, als God zegt: „T<strong>en</strong> dage als gij daarvan eet zult<br />

gij de dood sterv<strong>en</strong>”, G<strong>en</strong>esis 2. Daarom zegt Mozes, Psalm 90. „Gij doet d<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s<br />

wederker<strong>en</strong> tot verbrijzeling.” Maar nooit komt de dood des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> voor als de<br />

verzo<strong>en</strong>ing des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met God. En wat t<strong>en</strong> derde uw gedacht<strong>en</strong> betreft over het<br />

gehoorzam<strong>en</strong> van de wet, kom<strong>en</strong> mij de eerste twee bespottelijk <strong>en</strong> de derde niet<br />

aannemelijk voor.<br />

RABBI.<br />

Waarom niet?<br />

KOOPMAN.<br />

Omdat de gehoorzaamheid, die in <strong>en</strong> voor Gods gericht bestaan zal, e<strong>en</strong> gans<br />

volkom<strong>en</strong> gehoorzaamheid zijn moet, ja het moet e<strong>en</strong> onafgebrok<strong>en</strong> gehoorzaamheid<br />

zijn. Omdat wij altijd in die tijd, waarin wij hed<strong>en</strong> zijn, gehoorzaamheid schuldig zijn,<br />

zo volgt daaruit, dat de gehoorzaamheid in de e<strong>en</strong> tijd niet voldoet voor de<br />

ongehoorzaamheid in e<strong>en</strong> verled<strong>en</strong> tijd, want in die tijd als wij gehoorzaamheid<br />

beton<strong>en</strong>, zo zijn wij op die tijd gehoorzaamheid schuldig. En derhalve elke<br />

overtreding maakt ons strafschuldig bij God <strong>en</strong> vermeerdert dezelve. En dat God ge<strong>en</strong><br />

goedkeuring betoont in de goedwilligheid om te gehoorzam<strong>en</strong>, maar inderdaad van het<br />

gehoorzam<strong>en</strong> zelf, kan m<strong>en</strong> klaar zi<strong>en</strong>, I Koning<strong>en</strong> 13, in de profeet uit Juda, die de<br />

Heere gezond<strong>en</strong> had om te profeter<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de altaar, die koning Jerobeam gemaakt<br />

had. En de Heere had hem verbod<strong>en</strong> niet te et<strong>en</strong> noch te drink<strong>en</strong> in dat land. Hij<br />

toonde zich gewillig te gehoorzam<strong>en</strong>, wanneer de koning hem verzocht om bij hem te<br />

et<strong>en</strong> <strong>en</strong> te drink<strong>en</strong>. Hij weigerde zulks, omdat de Heere het hem verbod<strong>en</strong> had. Maar<br />

wanneer dezelve man bijna op d<strong>en</strong> zelfd<strong>en</strong> tijd van e<strong>en</strong> oud profeet misleid <strong>en</strong><br />

bedrog<strong>en</strong> werd, zodat de arme man met hem gaat <strong>en</strong> overtreedt het gebod Gods. En<br />

daarover werd hij t<strong>en</strong> voorbeeld (voor al die voor God <strong>en</strong> voor Zijn woord vrez<strong>en</strong>)<br />

gestraft. En hoe dat gijlied<strong>en</strong> ook de gehoorzaamheid aan de wet begrijpt, om<br />

daardoor voor Gods gericht te kunn<strong>en</strong> bestaan, hetzij in e<strong>en</strong> dadelijke<br />

57


gehoorzaamheid, of in e<strong>en</strong> goedwilligheid om te gehoorzam<strong>en</strong>, u weet wel, dat gij<br />

daardoor e<strong>en</strong> gerechtigheid bij uzelf stelt. En dat is de praktijk der oud<strong>en</strong> niet geweest,<br />

ja de allerheiligst<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, daar wel ver van afgezi<strong>en</strong>, als blijkt in Job, daar de Heere<br />

zelf van zegt: “dat hij was e<strong>en</strong> man wi<strong>en</strong>s gelijk op de aarde niet was, e<strong>en</strong> man oprecht<br />

<strong>en</strong> vroom, God vrez<strong>en</strong>de <strong>en</strong> wijk<strong>en</strong>de van het kwaad”, hoofdstuk 1: 8; die zegt,<br />

hoofdstuk 9: 24: „Waarlijk ik weet, dat het zo is: want hoe zou de m<strong>en</strong>s rechtvaardig<br />

zijn bij God? zo hij lust heeft om met hem te twist<strong>en</strong>, niet e<strong>en</strong> uit duiz<strong>en</strong>d zal hij hem<br />

beantwoord<strong>en</strong>. Hij is wijs van hart <strong>en</strong> sterk van kracht; wie heeft zich teg<strong>en</strong> Hem<br />

verhard <strong>en</strong> vrede gehad”? En David daar getuigt de Heere van, dat bij e<strong>en</strong> man was<br />

naar zijn hart, die bidt nochtans de Heere, Psalm 143: 2. ,,En ga niet in het gericht met<br />

uw knecht, want niemand, die leeft zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn.” En<br />

Daniel die meer dan e<strong>en</strong>s van hemeling<strong>en</strong> wordt aangesprok<strong>en</strong>. En g<strong>en</strong>oemd e<strong>en</strong><br />

gew<strong>en</strong>st man, nochtans getuigt hij voor de Heere, zegg<strong>en</strong>de: „Wij werp<strong>en</strong> onze<br />

smeking<strong>en</strong> voor Uw aangezicht niet neder op onze gerechtighed<strong>en</strong>”, Dan. 9 : 18.<br />

Daarover zal niemand zich verwonder<strong>en</strong>, als hij d<strong>en</strong>kt, dat zij e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>dig indruk<br />

gehad hebb<strong>en</strong> van Gods vlekkeloze heiligheid <strong>en</strong> onkreukbare rechtvaardigheid. Daar<br />

ziet u waarom uw gedacht<strong>en</strong> over het middel der herstelling van e<strong>en</strong> zondaar met God,<br />

bij mij niet aannemelijk zijn.<br />

RABBI.<br />

Ik merk wel, waar u dat vandaan komt, dat komt daarvan, dat u ge<strong>en</strong> klare bevatting<br />

hebt van Gods eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>; Gods heiligheid <strong>en</strong> rechtvaardigheid vordert niet in<br />

God om te moet<strong>en</strong>, maar geeft e<strong>en</strong> recht om te mog<strong>en</strong> straff<strong>en</strong>. En let e<strong>en</strong>s, dat als de<br />

Heere voorbij Mozes aangezicht ging, dat hij uitriep Exod. 34: 6: „Heere, Heere God,<br />

barmhartig <strong>en</strong> g<strong>en</strong>adig, lankmoedig <strong>en</strong> groot van weldadigheid <strong>en</strong> waarheid.” Nu<br />

oef<strong>en</strong>t iemand barmhartigheid omtr<strong>en</strong>t ell<strong>en</strong>dig<strong>en</strong> <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade omtr<strong>en</strong>t schuldig<strong>en</strong>. Ja ik<br />

me<strong>en</strong>, dat u klaar g<strong>en</strong>oeg ziet, dat zulks te stell<strong>en</strong> Gode betamelijk is. Temeer omdat<br />

e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s op e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> rechtvaardig recht hebb<strong>en</strong>de om hem te straff<strong>en</strong>, niet alle<strong>en</strong><br />

vrij staat van de straf af te zi<strong>en</strong> <strong>en</strong> hem barmhartigheid te beton<strong>en</strong>, maar zulks zelfs<br />

van andere m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> geprez<strong>en</strong> wordt, zo volgt hieruit van Zelf, dat God, wanneer de<br />

m<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> goedwilligheid toont om de wet te gehoorzam<strong>en</strong>, berouw hebb<strong>en</strong>de over het<br />

niet meer gehoorzam<strong>en</strong> van Zijn gerechtigheid, kan <strong>en</strong> mag afzi<strong>en</strong>. En Zijn<br />

barmhartigheid <strong>en</strong> g<strong>en</strong>ade tot zo e<strong>en</strong> w<strong>en</strong>de, gev<strong>en</strong>de hem ontslag van zijn schuld<strong>en</strong>.<br />

En ik kan niet zi<strong>en</strong>, of dit moet zijn goedkeuring ontvang<strong>en</strong>, want in God kan ge<strong>en</strong><br />

minder recht noch vrijheid gesteld word<strong>en</strong>, dan in de m<strong>en</strong>s. Heeft nu de m<strong>en</strong>s dat<br />

recht <strong>en</strong> is het zelfs prijselijk, als hij zulks doet, waarom ook niet bij God?<br />

KOOPMAN.<br />

Uw red<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> mij niet tot klaardere bevatting van Gods eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> gebracht,<br />

want het heeft bij mij ge<strong>en</strong> grond noch kracht; want hier moet wel aangemerkt<br />

werd<strong>en</strong>, dat de Heere God voorkomt als e<strong>en</strong> Rechter, die recht doet, daarom zegt<br />

Abraham, G<strong>en</strong>esis 18: 25. ,,Het zij verre van U, zulk e<strong>en</strong> ding te do<strong>en</strong>, te dod<strong>en</strong> de<br />

rechtvaardige met de goddeloze; dat de rechtvaardige zij gelijk de goddeloze; verre zij<br />

het van U! zou de Rechter der ganse aarde ge<strong>en</strong> recht do<strong>en</strong>”? Zie ook Jes. 33: 22.<br />

„Want de Heere is onze Rechter, de Heere is onze Wetgever, de Heere is onze<br />

Koning, Hij zal ons behoud<strong>en</strong>”. Is Hij nu e<strong>en</strong> Rechter <strong>en</strong> wel e<strong>en</strong> rechtvaardig<br />

Rechter, zo moet u in deze, God in het betog<strong>en</strong> van de billijkheid van het ongestraft<br />

voorbijgaan van de zonde, niet vergelijk<strong>en</strong> bij e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s, maar bij e<strong>en</strong> rechter. En in<br />

zijn handel omtr<strong>en</strong>t e<strong>en</strong>, die schuldig staat voor het gerecht, of hij daaromtr<strong>en</strong>t zo<br />

handel<strong>en</strong> kan. En ev<strong>en</strong>wel e<strong>en</strong> rechtvaardig rechter blijv<strong>en</strong>, als hij zonder voldo<strong>en</strong>ing<br />

58


aan het recht e<strong>en</strong> strafschuldige ongestraft laat h<strong>en</strong><strong>en</strong> gaan. En als zulks van e<strong>en</strong><br />

rechter geschiede, zou u wel durv<strong>en</strong> oordel<strong>en</strong>, dat zo e<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> rechtvaardig rechter<br />

was, die recht doet, zeker gans niet. Nu zegt Salomo in het slot van zijn predicatie,<br />

Prediker 12: 14. „Want God zal ieder werk in het gericht br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, met al wat<br />

verborg<strong>en</strong> is, hetzij goed, of hetzij kwaad.” Daar zal God recht<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> rechtvaardig<br />

Rechter, als e<strong>en</strong> Rechter der ganse aarde, Die recht doet, G<strong>en</strong>esis 18: 25. Als e<strong>en</strong><br />

Rechter bij Wie ge<strong>en</strong> onrecht is, noch aanneming van person<strong>en</strong>, noch ontvanging van<br />

gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, 2 Kroniek<strong>en</strong> 19: 7. En vergelijk nooit God in dez<strong>en</strong> bij e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s in het<br />

algeme<strong>en</strong>, die is zelf verschuldigd de barmhartigheid te do<strong>en</strong> roem<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> het<br />

oordeel, maar bij e<strong>en</strong> rechter die de wetsch<strong>en</strong>der naar de wet doet voldo<strong>en</strong>, anders<br />

hebt u te wacht<strong>en</strong>, dat u onder dat volk zou gesteld word<strong>en</strong>, daar de Heere van zegt,<br />

Jeremia 8: 7, 8: „Mijn volk weet het recht des Heer<strong>en</strong> niet. Hoe zegt gij dan, wij zijn<br />

wijs <strong>en</strong> de wet des Heer<strong>en</strong> is bij ons”? En vers 9: „<strong>De</strong> wijz<strong>en</strong> zijn beschaamd,<br />

verschrikt <strong>en</strong> gevang<strong>en</strong>: ziet, zij hebb<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> woord verworp<strong>en</strong>, wat wijsheid<br />

zoud<strong>en</strong> zij dan hebb<strong>en</strong>?” En dewijl ik zie, dat u in het aanwijz<strong>en</strong> van de weg tot<br />

herstelling, het recht Gods niet bewaart stel ik vast dat die weg u onbek<strong>en</strong>d is. En dat<br />

wij die tevergeefs bij u zoud<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong>.<br />

RABBI<br />

Wat zal ik zegg<strong>en</strong>, ik zie wel, dat bij deze red<strong>en</strong>ering mijn weg vrij duister geword<strong>en</strong><br />

is, doch ik b<strong>en</strong> begerig, om bij de eerste geleg<strong>en</strong>heid, over die weg nader met u te<br />

sprek<strong>en</strong>, want, eerst moet m<strong>en</strong> de weg k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> zal m<strong>en</strong> met vrucht daarop wandel<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik w<strong>en</strong>s „dat de Heere ons lere van Zijn weg<strong>en</strong>. En dat wij wandel<strong>en</strong> in Zijn pad<strong>en</strong>,”<br />

Jes. 2 : 3. „Want daar is e<strong>en</strong> weg die de m<strong>en</strong>s recht schijnt, maar het einde van die is<br />

de dood”, dat is die weg van onze eig<strong>en</strong> gerechtigheid, e<strong>en</strong> weg die niet goed is, naar<br />

onze eig<strong>en</strong> gedacht<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> dwaalweg daar m<strong>en</strong> op dwaalt als schap<strong>en</strong>, Jes. 53: 6, Nu<br />

ik <strong>hoop</strong> over deze nuttige stof nader met u te sprek<strong>en</strong>.<br />

ZESDE SAMENSPRAAK.<br />

59


Handel<strong>en</strong>de over de herstelling des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met God.<br />

RABBI.<br />

In onze vorige sam<strong>en</strong>spraak vraagde u mij naar de <strong>en</strong>ige <strong>en</strong> rechte weg der<br />

behoud<strong>en</strong>is, maar dewijl ik u niet voldaan heb, zo vraag ik nu u naar die weg, of<br />

ulied<strong>en</strong> e<strong>en</strong> beter<strong>en</strong> <strong>en</strong> zekerder weg kan uitvind<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Die uit te vind<strong>en</strong> is ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>werk, want dewijl de m<strong>en</strong>s hier voorkomt als<br />

belediger, die God door Zijn zond<strong>en</strong> beledigd heeft, zo is God dan de beledigde <strong>en</strong> de<br />

m<strong>en</strong>s de belediger. Zal nu tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> belediger <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> beledigde verzo<strong>en</strong>ing<br />

geschied<strong>en</strong>, het is zeker, dat niet de belediger aan de beledigde moet voorschrijv<strong>en</strong>,<br />

maar de beledigde aan de belediger, vooral als de beledigde de belediger in eer,<br />

aanzi<strong>en</strong>, macht <strong>en</strong> vermog<strong>en</strong> overtreft. Daarom het staat vast, zal iemand die weg ter<br />

herstelling e<strong>en</strong>s zondaars met God k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, hij moet die van God in Zijn woord<br />

geleerd hebb<strong>en</strong>, want het redelicht leert ons wel, dat God behoud<strong>en</strong>s Zijn heiligheid <strong>en</strong><br />

rechtvaardigheid, de van Hem afgevall<strong>en</strong> zondaar kan herstell<strong>en</strong>, omdat Hij door zijn<br />

oneindige wijsheid zo e<strong>en</strong> middel kan uitd<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. En door Zijn oneindige kracht<br />

Hetzelve uitwerk<strong>en</strong>. En zo iemand daaraan twijfelde, zou hij aanstonds het oneindige<br />

van Gods wijsheid <strong>en</strong> macht zelfs in twijfel trekk<strong>en</strong>, derhalve vloeit het uit Gods<br />

oneindige wijsheid <strong>en</strong> macht, de zondaar te kunn<strong>en</strong> herstell<strong>en</strong>, maar of God nu<br />

dadelijk zondaars zal herstell<strong>en</strong>, leert de natuurlijke Godgeleerdheid niet, omdat het<br />

herstell<strong>en</strong> of niet herstell<strong>en</strong> afhangt van de vrijmachtige wille Gods, <strong>en</strong>kel stelt ze het<br />

niet buit<strong>en</strong> <strong>hoop</strong>. Nu heeft de Heere God in Zijn woord geop<strong>en</strong>baard, dat Hij het wil<br />

do<strong>en</strong>. En hoe dat Hij het behoud<strong>en</strong>s Zijn heiligheid zal do<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Hoe zal die herstelling volg<strong>en</strong>s het geop<strong>en</strong>baarde woord geschied<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN,<br />

Alzo dat de Heere tot verwondering van <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> <strong>en</strong> m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, zonder kwetsing van het<br />

recht <strong>en</strong> betoning van Zijn rechtvaardigheid g<strong>en</strong>ade zal oef<strong>en</strong><strong>en</strong> aan ell<strong>en</strong>dig,<br />

onwaardig <strong>en</strong> doodschuldige zondar<strong>en</strong>, nu heeft de Heere God ons geop<strong>en</strong>baard bij<br />

Jes. 5: 16. „Doch de Heere der heir schaar zal verhoogd word<strong>en</strong> door het recht. En<br />

God, die Heilige, zal geheiligd word<strong>en</strong> door gerechtigheid”. En dat geschied zijnde,<br />

dan zal met e<strong>en</strong> vervuld word<strong>en</strong> dat beloofd is, Psalm 85: 11, 12. „<strong>De</strong><br />

goedertier<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> de waarheid zull<strong>en</strong> elkander ontmoet<strong>en</strong>; de gerechtigheid <strong>en</strong> de<br />

vrede zull<strong>en</strong> elkander kuss<strong>en</strong>. <strong>De</strong> waarheid zal uit de aarde spruit<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

gerechtigheid zal van de hemel nederzi<strong>en</strong>.” En zo ziet m<strong>en</strong>, dat al deze eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong><br />

Gods vri<strong>en</strong>delijk zoud<strong>en</strong> te sam<strong>en</strong> stemm<strong>en</strong>, zodat ze elkander zoud<strong>en</strong> ontmoet<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

kuss<strong>en</strong>, hetwelk geschied<strong>en</strong> zou zonder kwetsing of vermindering van <strong>en</strong>ig<strong>en</strong><br />

derzelver. En ge<strong>en</strong> wonder, want de Heere „zal het gerecht stell<strong>en</strong> naar het richtsnoer<br />

<strong>en</strong> de gerechtigheid naar het paslood”, Jes. 28: 17. Nu ziet m<strong>en</strong> uit het gezegde, dat<br />

aan het recht Gods volg<strong>en</strong>s de geschond<strong>en</strong> wet, moet <strong>en</strong> zal voldaan word<strong>en</strong>.<br />

Wie zal daaraan voldo<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Ge<strong>en</strong> bloot schepsel in de hemel noch op de aarde is zulks mogelijk, want de<br />

schepsel<strong>en</strong> zijn tweeërlei, of lev<strong>en</strong>dige, of lev<strong>en</strong>loze. <strong>De</strong> lev<strong>en</strong>loze kunn<strong>en</strong> aan het<br />

60


geschond<strong>en</strong> recht niet voldo<strong>en</strong>, w<strong>en</strong>t zij kunn<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> gevoel drag<strong>en</strong> van de straf; de<br />

lev<strong>en</strong>dige schepsel<strong>en</strong> zijn weder tweeërlei, of redelijke, of redeloze, die kunn<strong>en</strong> het<br />

ook niet do<strong>en</strong>, want hoewel die wel e<strong>en</strong> gevoel hebb<strong>en</strong> van de straf, zo kunn<strong>en</strong> ze<br />

echter ge<strong>en</strong> verstandige bevatting mak<strong>en</strong> van de strafoef<strong>en</strong><strong>en</strong>de rechtvaardigheid<br />

Gods. <strong>De</strong> redelijke schepsel<strong>en</strong> zijn ook tweeërlei, of <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> of m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. <strong>De</strong> <strong>en</strong>gel<strong>en</strong><br />

kunn<strong>en</strong> het ook niet do<strong>en</strong>, want dewijl het geest<strong>en</strong> zonder licham<strong>en</strong> zijn, zo kunn<strong>en</strong> ze<br />

de lichamelijke dood niet ondergaan, die gelijk voorhe<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> is, zowel bedreigd is<br />

als de geestelijke dood; nu blijft er niet over dan de m<strong>en</strong>s. Maar waarlijk de m<strong>en</strong>s, die<br />

met ons op dezelfde wijze is voortgesprot<strong>en</strong>, zijn alle tot dit zeer gewichtig stuk<br />

onbekwaam, omdat dezelve schuld <strong>en</strong> dezelve onmacht op all<strong>en</strong> ligt. En daarom<br />

Psalm 49: 8, 9, 10. „Niemand van h<strong>en</strong> zal zijn broeder immermeer kunn<strong>en</strong> verloss<strong>en</strong>;<br />

hij zal Gode zijn rantso<strong>en</strong> niet kunn<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>; want de verlossing hunner ziel is te<br />

kostelijk. En zal in eeuwigheid ophoud<strong>en</strong>. Dat hij ook voortaan gedurig zou lev<strong>en</strong>, <strong>en</strong><br />

de verderving niet zi<strong>en</strong>.” God daagt daartoe ook alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> uit, als hij zegt Jeremia<br />

30: 21. „Wie is hij, die met zijn hart borg worde, om tot Mij te g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>, spreekt de<br />

Heere?” Zo ziet u dat ge<strong>en</strong> bloot schepsel aan het recht Gods kan voldo<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

U hebt aan mijn vraag niet voldaan, want u hebt maar ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de gesprok<strong>en</strong>, wie<br />

niet kan voldo<strong>en</strong>. En waarom niet? Nu w<strong>en</strong>ste ik, dat stuk stellig te hor<strong>en</strong> verhandel<strong>en</strong>,<br />

anders kan ik ge<strong>en</strong> klare bevatting van u krijg<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zal naar mijn gering vermog<strong>en</strong> aan uw begeerte tracht<strong>en</strong> te voldo<strong>en</strong>. En om daar<br />

<strong>en</strong>ige voldo<strong>en</strong>de kracht aan te gev<strong>en</strong>, zal ik het stuk van vor<strong>en</strong> aan beginn<strong>en</strong>. En zowel<br />

tracht<strong>en</strong> te betog<strong>en</strong> waardoor, als door Wie aan het recht Gods voldaan zal word<strong>en</strong>.<br />

Hierop keer ik mij tot G<strong>en</strong>esis 3: 15 gewoonlijk g<strong>en</strong>oemd de moederbelofte. Nadat in<br />

het 14 vers e<strong>en</strong> vonnis teg<strong>en</strong> de slang of satan door de Heere was uitgesprok<strong>en</strong>, als Hij<br />

zeide: „dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt. “ <strong>De</strong> red<strong>en</strong> van dit vonnis of<br />

liever de misdaad als oorzaak van dezelve, als hij gezegd had, dewijl gij dit gedaan<br />

hebt. <strong>De</strong>ze uitspraak was wel vreselijk voor de verleider, dat hem niet als de m<strong>en</strong>s<br />

gevraagd <strong>en</strong> verantwoording gegund werd, maar aanstonds zijn vonnis hoorde.<br />

Waarlijk, dat kon hem ge<strong>en</strong> goed voorspell<strong>en</strong>. Echter was hier ge<strong>en</strong> troost in voor de<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, maar nu in het 15 vers gaat de Heere de straf des verleiders verz<strong>ware</strong>n tot<br />

troost <strong>en</strong> blijdschap der m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, als hij vooreerst zegt: „Ik zal vijandschap stell<strong>en</strong> of<br />

do<strong>en</strong> stell<strong>en</strong> (want het grondwoord תישא Aschieth behoort tot de conjugatie van Hiphil<br />

<strong>en</strong> is uit de tafel van Koem), tuss<strong>en</strong> u <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> deze vrouw.” Dit veronderstelt, dat<br />

daar e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>dschap tuss<strong>en</strong> haar beid<strong>en</strong> was, want waar ge<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>dschap is, kan<br />

ge<strong>en</strong> vijandschap gesteld word<strong>en</strong>. Maar het is te verwonder<strong>en</strong>, hoe de m<strong>en</strong>s zo<br />

verbijsterd is, dat hij met de slang of satan die hem overwon, wi<strong>en</strong>s slaaf <strong>en</strong> gevang<strong>en</strong>e<br />

hij geword<strong>en</strong> was, zo e<strong>en</strong> vrijwillige vri<strong>en</strong>dschap ingaat. Maar deze<br />

verwondering zal <strong>en</strong>igermate verdwijn<strong>en</strong> in het beschouw daarvan in de eerste m<strong>en</strong>s,<br />

als m<strong>en</strong> ziet, dat al hun nakomeling<strong>en</strong> ook zo do<strong>en</strong>. Leert de oudervinding niet, dat de<br />

m<strong>en</strong>s van natuur vrijwillig de zonde doet? En zo de duivel di<strong>en</strong>t, beminn<strong>en</strong>de zelfs de<br />

band<strong>en</strong> waarmede hij gebond<strong>en</strong> is, begeert in waarheid zelfs daarvan niet ontbond<strong>en</strong><br />

te zijn, maar hij kan als het <strong>ware</strong> buit<strong>en</strong> dezelve niet lev<strong>en</strong>, omdat de zonde met zijn<br />

verdorv<strong>en</strong> natuur overe<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>de, hij in de zonde leeft gelijk e<strong>en</strong> vis in het water. Nu<br />

vertoonde zich in de eerste gevall<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s aanstonds die oorspronkelijke<br />

verdorv<strong>en</strong>heid, scheidde hij zich niet van God, zodra hij Hem hoorde door zich te<br />

verberg<strong>en</strong>? <strong>De</strong> vrees dreef h<strong>en</strong> van <strong>en</strong> niet de liefde naar God, welke vrees niet e<strong>en</strong>s<br />

61


kinderlijke, maar e<strong>en</strong> slaafse of op zijn best e<strong>en</strong> rechterlijke vreze was. En dat ge<strong>en</strong><br />

liefde h<strong>en</strong> uitdreef naar God, blijkt, omdat ze door de zonde de band van vri<strong>en</strong>dschap<br />

hadd<strong>en</strong> verbrok<strong>en</strong>. En dat niet alle<strong>en</strong>, maar daarbij zo <strong>ware</strong>n ze ongelijkvormig aan<br />

God <strong>en</strong> gelijkvormig aan de satan geword<strong>en</strong>. Nu zegt m<strong>en</strong>: gelijk zoekt gelijk <strong>en</strong><br />

bemint gelijk. En de vri<strong>en</strong>dschap van de slang met de m<strong>en</strong>s verdi<strong>en</strong>t ge<strong>en</strong><br />

verwondering, want hij hem verleid, bedrog<strong>en</strong> <strong>en</strong> overwonn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de, was de m<strong>en</strong>s<br />

hem di<strong>en</strong>stblaar geword<strong>en</strong>, wat wonder, dat hij hem aanstonds zijn vri<strong>en</strong>dschap heeft<br />

aangebod<strong>en</strong>, om hem in het recht zijner heerschappij te versterk<strong>en</strong>. En de m<strong>en</strong>s<br />

zi<strong>en</strong>de, dat hij de band<strong>en</strong> van vri<strong>en</strong>dschap met zijn wettige Heere had verbrok<strong>en</strong>, wat<br />

wonder, dat hij de aangebod<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>dschap van zijn overwinnaar aannam? Nu het<br />

staat dan vast, daar is e<strong>en</strong>s vri<strong>en</strong>dschap tuss<strong>en</strong> de overwinnaar <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s, deze<br />

band van vri<strong>en</strong>dschap zegt God, die zal Hij brek<strong>en</strong>, als hij zegt: „Ik zal vijandschap<br />

stell<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> u <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> deze vrouw”.<br />

RABBI.<br />

Waarin zou nu deze vijandschap bestaan?<br />

KOOPMAN.<br />

Die zonde zeer verschill<strong>en</strong>d wez<strong>en</strong>, in de vrouw <strong>en</strong> in de Slang. <strong>De</strong> vijandschap van<br />

de vrouw teg<strong>en</strong> de slang zou niet alle<strong>en</strong> daarin bestaan, dat de Heere de vrouw onder<br />

het oog zou do<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> het groot geluk, daar ze uit <strong>en</strong> de rampzalig<strong>en</strong> staat, waarin<br />

ze door de verleider gebracht was, want dat alle<strong>en</strong> zou maar e<strong>en</strong> afkeer in de vrouw<br />

teg<strong>en</strong> de slang verwekk<strong>en</strong>. Maar deze vijandschap moest ook voortvloei<strong>en</strong> uit e<strong>en</strong><br />

herstelling der vri<strong>en</strong>dschap <strong>en</strong> liefde Gods, zodat God hier te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, dat hij de<br />

vrouw in Zijn liefde <strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schap wilde herstell<strong>en</strong>, uit welke herstelling zich<br />

aanstonds in de vrouw e<strong>en</strong>s vijandschap teg<strong>en</strong> de slang moest opdo<strong>en</strong>. Maar in de<br />

slang had ze e<strong>en</strong> geheel andere oorzaak, want de slang, zi<strong>en</strong>de dat haar buit haar<br />

weder ontnom<strong>en</strong> werd, haar gevang<strong>en</strong>e e<strong>en</strong> vrije, haar vri<strong>en</strong>d e<strong>en</strong> vijand, moest als<br />

raz<strong>en</strong>de dol word<strong>en</strong>. En in de aller-bitterste vijandschap ontstek<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de vrouw. En<br />

teg<strong>en</strong> alle die haar ontroofd werd<strong>en</strong>, of zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. En zou zeker niet nalat<strong>en</strong>,<br />

waar hij kon of mocht, haar te bestrijd<strong>en</strong>, om haar vijandschap te oef<strong>en</strong><strong>en</strong>. Daar ziet u<br />

de verschill<strong>en</strong>de oorzaak van deze vijandschap: in de vrouw was het liefde maar in de<br />

slang was het nijd. Nu spreekt God vervolg<strong>en</strong>s van e<strong>en</strong> Zaad der vrouw <strong>en</strong> van e<strong>en</strong><br />

zaad der slang. En die zoud<strong>en</strong> ook vijandschap teg<strong>en</strong> malkander hebb<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wat verstaat u door het zaad der slang? Me<strong>en</strong>t u ook dat de duivel<strong>en</strong> voorttel<strong>en</strong>, ja ook<br />

de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> wel vleselijke geme<strong>en</strong>schap met m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. En daar duivel<strong>en</strong> uit<br />

gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>? Gelijk wij Jod<strong>en</strong> gelov<strong>en</strong>, verstaande door de zon<strong>en</strong> Gods, G<strong>en</strong>. 6: 2,<br />

<strong>en</strong>gel<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is onze gedachte gans niet. Door het zaad der slang zou m<strong>en</strong> in de eerste plaats<br />

kunn<strong>en</strong> verstaan dieg<strong>en</strong><strong>en</strong> die van zijn b<strong>en</strong>de <strong>ware</strong>n, die met hem hadd<strong>en</strong> beslot<strong>en</strong> om<br />

dit boze stuk uit te voer<strong>en</strong>; <strong>en</strong> hij hun hoofd zijnde, zo kunn<strong>en</strong> zij door e<strong>en</strong><br />

overdrachtelijke manier van sprek<strong>en</strong> zijn zaad g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. Maar als ik de zaak<br />

wel bezie, moet m<strong>en</strong> vooral lett<strong>en</strong>, dat door het zaad dat der vrouw g<strong>en</strong>oemd wordt,<br />

niet al haar nakomeling<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> verstaan word<strong>en</strong> maar alle<strong>en</strong> dieg<strong>en</strong><strong>en</strong> die met de<br />

vrouw uit de dood tot het lev<strong>en</strong>. En in de liefde <strong>en</strong> geme<strong>en</strong>schap Gods zoud<strong>en</strong> hersteld<br />

word<strong>en</strong>; dat blijkt omdat Adam haar vers 20 noemt Eva Chavvaah הוח, dat is<br />

62


lev<strong>en</strong>dige of lev<strong>en</strong>digmak<strong>en</strong>de, omdat zij e<strong>en</strong> moeder van al het lev<strong>en</strong>de is. Dat kan<br />

niet zi<strong>en</strong> op alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, want die <strong>ware</strong>n ge<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>de, nadat ze in de dood gestort<br />

<strong>ware</strong>n, maar het is dat zaad, dat weder lev<strong>en</strong>dig zou gemaakt word<strong>en</strong>. Daar nu alle<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> hoofd voor hoofd zodanig niet zijn, blijkt het vanzelf, dat al dieg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die zijn<br />

gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> vrijwillige onderdan<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong>, zijn zaad kunn<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. En<br />

zo ziet u, wie ik door het zaad der slang versta. <strong>De</strong> vijandschap tuss<strong>en</strong> dat tweeërlei<br />

zaad heeft zich van het begin af al in de wereld vertoond. En duurt nog. En de<br />

Oorsprong van deze vijandschap is de liefde tot hun heer <strong>en</strong> tot zijn rijk, die het zaad<br />

der vrouw <strong>en</strong> der slang ieder afzonderlijk hebb<strong>en</strong>, will<strong>en</strong>de niet voor vri<strong>en</strong>d k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>,<br />

dan die tot derzelver heer <strong>en</strong> rijk behor<strong>en</strong>. Hebt u mijn m<strong>en</strong>ing verstaan?<br />

RABBI.<br />

Zeer wel, gelief maar voort te gaan.<br />

KOOPMAN.<br />

Nu dunkt mij, dat de verleider hier teg<strong>en</strong> kon kom<strong>en</strong>. En zegg<strong>en</strong>: Rechtvaardige<br />

Rechter! heeft de m<strong>en</strong>s Uw wet niet geschond<strong>en</strong>? Hebt U niet op de overtreding de<br />

dood bedreigd? „Gij zijt immers ge<strong>en</strong> God die lieg<strong>en</strong> zal, of die iets berouw zou. Zult<br />

Gij het zegg<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet do<strong>en</strong>, sprek<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet best<strong>en</strong>dig mak<strong>en</strong>”? Zou U Uw waarheid,<br />

die de dood gedreigd hebt, verlat<strong>en</strong>, uw heiligheid <strong>en</strong> rechtvaardigheid verwerp<strong>en</strong>, om<br />

de m<strong>en</strong>s, die mijn rechtvaardige gevang<strong>en</strong>e is, mij te ontrukk<strong>en</strong> <strong>en</strong> in uw liefde <strong>en</strong><br />

vri<strong>en</strong>dschap te herstell<strong>en</strong>? Zult u dan aan de m<strong>en</strong>s uw barmhartigheid beton<strong>en</strong>, zonder<br />

Uw heiligheid <strong>en</strong> rechtvaardigheid. En aan mij Uw rechtvaardigheid zonder uw<br />

barmhartigheid? Ik beroep mij op verlies van al Uw eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> <strong>en</strong> volmaakthed<strong>en</strong>,<br />

zonder welke U ge<strong>en</strong> God kunt zijn, dat de m<strong>en</strong>s, die ik heb overwonn<strong>en</strong>, onder mijn<br />

macht <strong>en</strong> heerschappij is! En blijve tot in der eeuwigheid.<br />

Maar hierop dunkt mij, hoor ik de Heere antwoord<strong>en</strong>: Ik zal niets do<strong>en</strong> dan,<br />

behoud<strong>en</strong>s <strong>en</strong> met betoning van al Mijn eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>, deugd<strong>en</strong> <strong>en</strong> volmaakthed<strong>en</strong>, -<br />

als Hij zegt teg<strong>en</strong> de slang: hou jeschouphechaa roosch, Hij zal U vermorzel<strong>en</strong> het<br />

hoofd. (de kop). Dat is, hij zal verbrek<strong>en</strong> <strong>en</strong> t<strong>en</strong>iet do<strong>en</strong> uw recht van heerschappij,<br />

zodat u ge<strong>en</strong> hoofd zult zijn, noch recht zult hebb<strong>en</strong> op de vrouw <strong>en</strong> haar zaad, dat Ik<br />

Mij zal heilig<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Nu w<strong>en</strong>s ik wel e<strong>en</strong> nadere omschrijving te hor<strong>en</strong> van de Persoon, die de slang de kop<br />

of het hoofd zou verpletter<strong>en</strong>, (gelijk het woord ook te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft) die hier g<strong>en</strong>oemd<br />

werd אוה hou. En op welke wijze het zou geschied<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dan moet<strong>en</strong> wij de rol des boeks e<strong>en</strong>s doorzi<strong>en</strong>. En wij zull<strong>en</strong> daar bescheid g<strong>en</strong>oeg<br />

van vind<strong>en</strong>. Om dan daarmede te beginn<strong>en</strong>, Job noemt hem zijn לאג Goël hoofdstuk<br />

19: 25. „Want ik weet, dat mijn Verlosser leeft.”<br />

Nu moet<strong>en</strong> wij eerst zi<strong>en</strong>, wat e<strong>en</strong> Goël voor e<strong>en</strong> is. En dan waarom hij e<strong>en</strong> Goël<br />

g<strong>en</strong>oemd wordt. E<strong>en</strong> Goël is e<strong>en</strong> na- of wel e<strong>en</strong> naastbestaande vri<strong>en</strong>d. En zo e<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>s zijn werk was (dat hier voornamelijk te pas komt) zijn verslaafde of gevang<strong>en</strong><br />

broeder te verloss<strong>en</strong>. Het werkwoord, daar dit naamwoord van afstamt, betek<strong>en</strong>t<br />

vrijmak<strong>en</strong>. Zo leer ik van Job, dat de Verlosser onze nabestaande <strong>en</strong> zo e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s zou<br />

wez<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede die gevang<strong>en</strong> of in slavernij gehoud<strong>en</strong> wordt, die wordt gehoud<strong>en</strong> met<br />

geweld of met recht. Met geweld, dan moet de verlosser geweld gebruik<strong>en</strong>, om zijn<br />

63


loedvri<strong>en</strong>d te verloss<strong>en</strong>, gelijk Abraham deed, to<strong>en</strong> zijn broeders zoon Lot gevang<strong>en</strong><br />

was G<strong>en</strong>esis 14. Maar, indi<strong>en</strong> hij met recht gehoud<strong>en</strong> wordt, dan moet de losser hem<br />

vrijkop<strong>en</strong>, dat is, hij moet voldo<strong>en</strong> aan datg<strong>en</strong>e waarom hij gehoud<strong>en</strong> wordt. Br<strong>en</strong>g<strong>en</strong><br />

wij dit nu over tot de verlossing des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> uit de macht des satans, dan zi<strong>en</strong> wij, dat<br />

hij de m<strong>en</strong>s met recht gevang<strong>en</strong> houdt, waarom hij Jes. 49 in die betrekking e<strong>en</strong><br />

rechtvaardige g<strong>en</strong>oemd wordt. Daarom, hier moet e<strong>en</strong> losprijs opgebracht word<strong>en</strong>.<br />

Trouw<strong>en</strong>s hij zegt Job 33. „Ik heb de verzo<strong>en</strong>ing gevond<strong>en</strong>”.<br />

RABBI.<br />

Maar hier zou het haast schijn<strong>en</strong>, als of u van m<strong>en</strong>ing b<strong>en</strong>t, dat de Verlosser e<strong>en</strong><br />

losprijs aan de satan, die de m<strong>en</strong>s met recht gevang<strong>en</strong> hield, moest opbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel gans niet, hoe begrijpt u dat zo? U moet wel lett<strong>en</strong> dat de slavernij des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

aan de satan tot zijn grond heeft, dat hij aan de eis van Gods wet niet voldaan heeft.<br />

Want in het schuldplichtig gehoorzam<strong>en</strong> was het lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> de vrijheid, maar in het<br />

overtred<strong>en</strong> was dood <strong>en</strong> slavernij. Nu blijkt, dat de voorwaarde van het lev<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

vrijheid was het gehoorzam<strong>en</strong> van de Goddelijke wet. En de voorwaarde van dood <strong>en</strong><br />

slavernij, was het overtred<strong>en</strong> van dezelve. Nu vloeide het recht van heerschappij des<br />

duivels op de m<strong>en</strong>s uit het niet voldo<strong>en</strong> aan de eerstg<strong>en</strong>oemde voorwaarde. Zal nu de<br />

Goël de m<strong>en</strong>s verloss<strong>en</strong>, dan moet hij aan die voorwaarde voldo<strong>en</strong>, niet aan de Satan,<br />

maar in teg<strong>en</strong>deel aan Hem, aan Wie de voldo<strong>en</strong>ing der voorwaard<strong>en</strong> geweigerd was.<br />

Nu volgt vanzelf, dat de Losser twee ding<strong>en</strong> do<strong>en</strong> moet.<br />

Vooreerst moet hij voldo<strong>en</strong> aan het recht Gods voor de sch<strong>en</strong>ding van de<br />

voorwaarde, door het drag<strong>en</strong> van de straf, die op het sch<strong>en</strong>d<strong>en</strong> derzelve gedreigd was,<br />

namelijk de dood, in die del<strong>en</strong> <strong>en</strong> mat<strong>en</strong>, gelijk ze aan Adam gedreigd was. Maar zal<br />

de Losser niet alle<strong>en</strong> deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die hij zal verloss<strong>en</strong>, redd<strong>en</strong> uit de macht des satans,<br />

maar dezelve Stell<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>dschap met God, dan moet Hij dadelijk aan die<br />

voorwaard<strong>en</strong>, op welke de vri<strong>en</strong>dschap tuss<strong>en</strong> God <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s gegrond is, voldo<strong>en</strong>.<br />

Nu d<strong>en</strong>k ik, ziet u, dat de Losser de losprijs moet opbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, niet anders dan aan God<br />

Zelf.<br />

T<strong>en</strong> tweede, dat de Losser door het drag<strong>en</strong> van de gedreigde straf. En in het<br />

dadelijk houd<strong>en</strong> van de voorwaard<strong>en</strong>, de satan zijn recht op de verlost<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong><br />

heeft. En zo is zijn heerschappij vernietigd op de zelve. En dat wil de Heere te<br />

verstaan gev<strong>en</strong>, als hij zegt, „<strong>en</strong> hij zal u de kop vermorzel<strong>en</strong>”. En zo moest de satan<br />

de mond gestopt zijn, als zo aan het recht Gods voldaan werd.<br />

RABBI.<br />

Is daar nu aanstonds ná de val, of na dit gezegde van God, aan het recht Gods<br />

voldaan?<br />

KOOPMAN.<br />

Nee. 49<br />

RABBI.<br />

Wel, dan moest de m<strong>en</strong>s zolang onder de macht des satans blijv<strong>en</strong>, tot dat de Losser<br />

de losprijs opbracht.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat gaat niet door, want zo e<strong>en</strong>, om schuld, gevang<strong>en</strong>e e<strong>en</strong> borg kan krijg<strong>en</strong>, die in<br />

64


staat is om zijn schuld te betal<strong>en</strong>. En de schuldheer dezelve als borg heeft<br />

aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, zo heeft hij ge<strong>en</strong> recht meer, om dezelve schuld<strong>en</strong>aar, als zijn slaaf of<br />

gevang<strong>en</strong>e te houd<strong>en</strong>, hoewel aan de schuldheer nog dadelijk niet betaald is. Nu leert<br />

de Heilige Schrift ons, dat die Goël ook onze borg is, gelijk de koning Hizkia Hem als<br />

zo e<strong>en</strong> k<strong>en</strong>de, als hij Hem op zijn (zo hij me<strong>en</strong>de) sterfbed klaagde Jes. 38: 14. „0<br />

Heere, ik word onderdrukt. En Hem verzoekt, wees u mijn borg !” Wie onderdrukte<br />

hem? Niet die Belials raadsman, Rabsaké de krijgsoverste van de koning van Assyrië<br />

met zijn machtig heir, want die was al gevlod<strong>en</strong>. Maar zijn schuld<strong>en</strong>, die hem hier<br />

voor het oog kwam<strong>en</strong>, die b<strong>en</strong>auwd<strong>en</strong>, die onderdrukt<strong>en</strong> hem, dat deed hem klag<strong>en</strong>,<br />

dat deed hem smek<strong>en</strong>: „O Heere, wees Gij mijn borg !” En zo had David Hem ook<br />

gek<strong>en</strong>d <strong>en</strong> aangelop<strong>en</strong>, als hij zegt Psalm 119: 122. „Wees borg voor uw knecht t<strong>en</strong><br />

goede; laat de hovaardig<strong>en</strong> mij niet onderdrukk<strong>en</strong>.” Want daardoor. En anders<br />

nerg<strong>en</strong>s, verloor de verdrukker zijn recht, om te verdrukk<strong>en</strong>. <strong>De</strong>rhalve ge<strong>en</strong> wonder,<br />

dat David <strong>en</strong> Hizkia ge<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> raad noch middel wet<strong>en</strong>de, om van deze<br />

verdrukking <strong>en</strong> verdrukker bevrijd te word<strong>en</strong>, als dat Hij borg, hun borg was, Hem<br />

daarom bad<strong>en</strong> <strong>en</strong> verzocht<strong>en</strong>. En zo ziet gij, dat uw gemelde zwarigheid vervalt.<br />

RABBI.<br />

In zak<strong>en</strong> van borgtocht, moet m<strong>en</strong> aanmerk<strong>en</strong>, dat er vereist wordt e<strong>en</strong> schuld, e<strong>en</strong><br />

schuld<strong>en</strong>aar. En e<strong>en</strong> schuldheer. En dan e<strong>en</strong> die de schuld (door <strong>en</strong> om het<br />

onvermog<strong>en</strong> van de schuld<strong>en</strong>aar), aan de schuldheer voldoet, of op zich neemt om te<br />

voldo<strong>en</strong>. Nu is hier de schuldheer God, de schuld<strong>en</strong>aar de m<strong>en</strong>s. En de schuld de<br />

dood. En door e<strong>en</strong> dadelijke gehoorzaamheid te voldo<strong>en</strong> aan de voorwaard<strong>en</strong>, op<br />

welke de vri<strong>en</strong>dschap tuss<strong>en</strong> God <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s gegrond was, volg<strong>en</strong>s uw gered<strong>en</strong>eerde.<br />

Maar hier teg<strong>en</strong> moet ik aanmerk<strong>en</strong>, dat het in ge<strong>en</strong> rechtbank plaats heeft, dat iemand<br />

voor e<strong>en</strong> doodschuldige borg wordt, om voor hem te sterv<strong>en</strong>. En t<strong>en</strong> tweede, dat ieder<br />

m<strong>en</strong>s. En zo ook de borg daar u van spreekt, voor zichzelf schuldig is, aan die<br />

voorwaard<strong>en</strong> te voldo<strong>en</strong>. Nu, al wat iemand voor zich zelf schuldig is, kan hij voor<br />

e<strong>en</strong> ander niet do<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Uw aanmerking<strong>en</strong> zijn recht, maar geef op het volg<strong>en</strong>de e<strong>en</strong>s acht! E<strong>en</strong> borg, zal de<br />

borgtocht wettig zijn, moet heer wez<strong>en</strong> van datg<strong>en</strong>e, wat hij als borg verpandt. Nu is<br />

ge<strong>en</strong> bloot m<strong>en</strong>s heer van zijn lev<strong>en</strong>, maar God, die e<strong>en</strong> Heer is van lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> van<br />

dood. <strong>De</strong>rhalve kan het in ge<strong>en</strong> recht<strong>en</strong> bestaan, dat iemand zijn lev<strong>en</strong> als borg<br />

verpandt voor e<strong>en</strong> andere; maar al wat iemand in wettig eig<strong>en</strong>dom bezit, kan hij als<br />

borg verpand<strong>en</strong>, zal nu deze borg zijn lev<strong>en</strong> verpand<strong>en</strong>, zo moet volg<strong>en</strong>, dat hij e<strong>en</strong><br />

vrijheer van zijn lev<strong>en</strong> was; nu kan hij ge<strong>en</strong> heer van zijn lev<strong>en</strong> zijn, zo hij zijn oorsprong<br />

aan e<strong>en</strong> andere verschuldigd is; maar hij moet zijn oorsprong van zichzelf<br />

hebb<strong>en</strong>, zal hij daar e<strong>en</strong> wettig heer van zijn. Zal hij nu zijn oorsprong van zichzelf<br />

hebb<strong>en</strong>, dan moet Hij noodzakelijk God zijn, want er ge<strong>en</strong> andere oorzaak als God is.<br />

Daarom lees ik Zacharia 6: 12. volg<strong>en</strong>s de vertaling van Ab<strong>en</strong> Ezra, “dat die man,<br />

wi<strong>en</strong>s naam is Spruit, uit zichzelf zal spruit<strong>en</strong>,” dat is, door zijn eig<strong>en</strong> kracht. En zo<br />

leer ik, dat de Borg <strong>en</strong> Verlosser, zowel God als m<strong>en</strong>s moet zijn. En dan verdwijnt ook<br />

uw tweede aanmerking, namelijk, dat Hij als m<strong>en</strong>s verschuldigd zou wez<strong>en</strong>, voor<br />

Zichzelf aan de gemelde voorwaard<strong>en</strong> te voldo<strong>en</strong>, omdat Hij, Zichzelf oorzaak zijnde,<br />

onder ge<strong>en</strong> verplichting lag, t<strong>en</strong>zij Hij die vrijwillig als Losser of Borg op Zich nam.<br />

RABBI.<br />

Ik heb met verwondering uit uw rede de m<strong>en</strong>ing der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> gehoord, doch ik kan<br />

65


niet begrijp<strong>en</strong>, dat het Gode betamelijk zou zijn, de e<strong>en</strong> voor de ander te lat<strong>en</strong> sterv<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel hoe is dat mogelijk, dat zulks u vreemd is, nademaal dat het e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de zaak is,<br />

hoe volg<strong>en</strong>s het bevel Gods, het beest dat tot e<strong>en</strong> zo<strong>en</strong>offer was, kwam in de plaats<br />

desg<strong>en</strong><strong>en</strong> wi<strong>en</strong>s zo<strong>en</strong>offer het was, of van het gehele volk; gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan van het<br />

e<strong>en</strong> <strong>en</strong> van het andere Leviticus 4. <strong>en</strong> dat niet alle<strong>en</strong>, maar nog alle jar<strong>en</strong>, als gijlied<strong>en</strong><br />

het han<strong>en</strong>offer (a) doet. Dan zegt gijlied<strong>en</strong>: Gibber heeft gezondigd, Gibber zal de<br />

dood sterv<strong>en</strong>. Daar stelt gij Gibber, in de plaats van Gibber. En doet Gibber sterv<strong>en</strong><br />

voor Gibber.<br />

(a Het han<strong>en</strong>offer geschiedt alle jar<strong>en</strong> op de 9 de van Tisri, zijnde daags voor de<br />

grote verzo<strong>en</strong>dag. Dan neemt des morg<strong>en</strong>s, nadat zij uit de synagoge te huis<br />

gekom<strong>en</strong> zijn, ieder man e<strong>en</strong> haan - de vrouw e<strong>en</strong> h<strong>en</strong>, <strong>en</strong> e<strong>en</strong> zwangere vrouw<br />

e<strong>en</strong> haan <strong>en</strong> e<strong>en</strong> h<strong>en</strong>, omdat zij niet weet of het e<strong>en</strong> zoon of dochter zijn zal, -<br />

doch het moet ge<strong>en</strong> rode zijn, omdat onze zond<strong>en</strong> rood g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong> bij<br />

Jes. 1: 18. <strong>De</strong>ze haan slaat hij om de kop, zegg<strong>en</strong>de daarbij, deze zal e<strong>en</strong><br />

losgeld voor mij zijn, deze komt in mijn plaats, deze zij mijn verzo<strong>en</strong>ing;<br />

eindelijk Gibber heeft gezondigd, Gibber zal de dood sterv<strong>en</strong>. Nu is Gibber, in<br />

't Hebreeuws te zegg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> man. En in 't Chaldeeuws e<strong>en</strong> haan. Moet m<strong>en</strong> niet<br />

zegg<strong>en</strong>, dat de Jod<strong>en</strong> uit de gelijkheid van de klank, van haan <strong>en</strong> man, in deze<br />

twee tal<strong>en</strong>, wonderlijk hun verzo<strong>en</strong>ing gevond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>?)<br />

RABBI.<br />

Ik, noch iemand van mijn familie hebb<strong>en</strong> het han<strong>en</strong>offer ooit gedaan; zodat wij ons<br />

met die beuzelarij niet ophoud<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Hoewel u <strong>en</strong> uw vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zulks niet do<strong>en</strong>, nochtans is het e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> gebruik onder<br />

de Jod<strong>en</strong>. En het was te w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, dat ze alle van zulke nietige ding<strong>en</strong> afzag<strong>en</strong>, om daar<br />

hun verzo<strong>en</strong>ing in te zoek<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Dat wil ik wel gaarne met u toestaan. Doch om hier van af te scheid<strong>en</strong>, wilde ik u nog<br />

wel e<strong>en</strong>s vrag<strong>en</strong>, hoe u die woord<strong>en</strong> verstaat, die in het slot van het 15 e vers van<br />

G<strong>en</strong>esis 3 staan veattah teschoupk<strong>en</strong>ou gnakeb; „En gij zult het de hiel (of de<br />

verz<strong>en</strong><strong>en</strong>) vermorzel<strong>en</strong>.” (9) Ik kan niet begrijp<strong>en</strong>, welke verklaring u over die<br />

woord<strong>en</strong> gev<strong>en</strong> zult, die <strong>en</strong>ige zin zull<strong>en</strong> uitlever<strong>en</strong>, althans niet overe<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>de met<br />

hetge<strong>en</strong> UE. over het vorige van dit vers gezegd hebt.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik wil bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat het in de eerste opslag al wat duister voorkomt, maar deze<br />

duisterheid zal wel opklar<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> maar e<strong>en</strong> behoorlijk<strong>en</strong> uitlegregel volg<strong>en</strong> wil,<br />

want het is onmogelijk, dat als m<strong>en</strong> overal bepaaldelijk e<strong>en</strong> letterlijke verklaring aan<br />

de woord<strong>en</strong> wil gev<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> dan behoorlijk <strong>en</strong> Gode betamelijk de Heilige Schrift<br />

kan verklar<strong>en</strong>. Zo zeg ik dan, dat de hiel het laagste <strong>en</strong> achterste gedeelte van de m<strong>en</strong>s<br />

is. T<strong>en</strong> tweede e<strong>en</strong> steek of wonde toegebracht aan dezelve, wel smartelijk doch echter<br />

g<strong>en</strong>eeslijk is.<br />

(b) Teschouph<strong>en</strong>ou het aanhangsel ונ nou betek<strong>en</strong>t zowel achter e<strong>en</strong> naam, als<br />

achter e<strong>en</strong> werkwoord, de eerste persoon in het meervoud. En zegt wij of ons.<br />

En hier betek<strong>en</strong>t het de derde persoon, mannelijk geslacht, <strong>en</strong>kel getal, hem.<br />

Die persoon wordt doorgaans gek<strong>en</strong>d door het aanhangsel van וה hou of oo:<br />

66


maar in de onbepaalde gebied<strong>en</strong>de <strong>en</strong> toekom<strong>en</strong>de tijd, betek<strong>en</strong>t ook het<br />

aanhangsel ונ nou zowel de derde persoon mannelijk geslacht, als וה hou <strong>en</strong> ו<br />

oo, als bij voorbeeld. Hij zal hem bezoek<strong>en</strong><br />

Hij zal ons bezoek<strong>en</strong>. Om dit nu te onderscheid<strong>en</strong>, moet m<strong>en</strong> lett<strong>en</strong>, dat als de<br />

eerste persoon meerder getal te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, dat dan onder de laatste<br />

grondletter e<strong>en</strong> Tseri staat. En als het de derde persoon mannelijk geslacht<br />

aanwijst, dat dan onder de laatste grondletter e<strong>en</strong> Segol gevond<strong>en</strong> wordt.<br />

Nu kan m<strong>en</strong> ras zi<strong>en</strong>, dat de verz<strong>en</strong><strong>en</strong> van hem, die de slang de kop zou vermorzel<strong>en</strong>,<br />

is het laagste <strong>en</strong> het nederigste gedeelte. En zo die natuur, in welke hij de straf die op<br />

de bondsbreuk gedreigd was, zou drag<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat zo e<strong>en</strong> wonde wel smartelijk doch<br />

echter g<strong>en</strong>eeslijk was, leert ons, dat de slang hem wel e<strong>en</strong> smartelijke, doch des niet<br />

teg<strong>en</strong>staande, e<strong>en</strong> herstelbare wonde zonde toebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Daar integ<strong>en</strong>deel, de<br />

vermorzeling van de kop van de slang uit haar eig<strong>en</strong> aard, ong<strong>en</strong>eeslijk <strong>en</strong> gans<br />

dodelijk was. T<strong>en</strong> laatste zie ik uit de dodelijke wonde, die de slang ontvang<strong>en</strong> zou,<br />

dat het niet te twijfel<strong>en</strong> is, of de slang zou hem eer de verz<strong>en</strong><strong>en</strong>, dan hij de slang de<br />

kop vermorzel<strong>en</strong>. En zo d<strong>en</strong>k ik, dat ik kort <strong>en</strong>ig licht aan deze woord<strong>en</strong> heb gegev<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik heb uw m<strong>en</strong>ing verstaan. En deze verhandeling verschaft mij geleg<strong>en</strong>heid, om al<br />

vrij wat na te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>. En <strong>hoop</strong> u bij de eerste geleg<strong>en</strong>heid weer te sprek<strong>en</strong>.<br />

ZEVENDE SAMENSPRAAK.<br />

67


Handel<strong>en</strong>de over de Heilige Drieë<strong>en</strong>heid.<br />

<strong>De</strong>ze sam<strong>en</strong>spraak is geschied in teg<strong>en</strong>woordigheid van verscheid<strong>en</strong> Jod<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

In onze vorige sam<strong>en</strong>spraak is het mij, dat ik niet ontveinz<strong>en</strong> wil, aanstotelijk<br />

voorgekom<strong>en</strong> (hoewel het anders wel g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> zou gev<strong>en</strong>) dat ik gehoord heb uit uw<br />

red<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat u mede e<strong>en</strong> meerderheid in het Goddelijke Wez<strong>en</strong> drijft, want ons wordt<br />

van der jeugd af aan, in het 2de artikel van onze 13 Geloofsartikels geleerd: „Hij is<br />

EEN <strong>en</strong> daar is ge<strong>en</strong> e<strong>en</strong>heid, gelijk Zijn e<strong>en</strong>heid is; Zijn e<strong>en</strong>heid is verborg<strong>en</strong> <strong>en</strong> heeft<br />

ge<strong>en</strong> einde”. En dat maakt ons zeer afkering van u dat wij hor<strong>en</strong>, dat u in drie God<strong>en</strong><br />

gelooft.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat houd<strong>en</strong> wij voor e<strong>en</strong> goddeloze laster der Jod<strong>en</strong>, voortkom<strong>en</strong>de uit e<strong>en</strong> overgev<strong>en</strong><br />

boosheid, of uit e<strong>en</strong> onverschoonlijke onkunde, daar er zulks nooit op <strong>en</strong>ige tijd van<br />

ons geleerd is maar in teg<strong>en</strong>deel, ler<strong>en</strong> wij niet alle<strong>en</strong>lijk de éénheid van het Goddelijk<br />

Wez<strong>en</strong>, maar wij bewijz<strong>en</strong> zulks, uit de gezonde rede <strong>en</strong> uit de Schrift. En ton<strong>en</strong> dat er<br />

niet meer dan e<strong>en</strong> God zijn kan. Neemt e<strong>en</strong>s het d<strong>en</strong>kbeeld dat wij van God hebb<strong>en</strong>,<br />

dat leert ons, dat Hij oneindig is. En derhalve dat Hij e<strong>en</strong> oneindig verstand <strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

oneindige wil bezit. Als iemand wilde stell<strong>en</strong>, dat daar meer dan e<strong>en</strong> God was, dan<br />

zou de E<strong>en</strong> Zijn besluit voor de Ander kunn<strong>en</strong> verberg<strong>en</strong> of niet. Als hij ze voor de<br />

Ander kon verberg<strong>en</strong>, dan was de Andere niet alwet<strong>en</strong>d. En als Hij ze niet kon<br />

verberg<strong>en</strong>, dan was Hij niet almachtig, omdat hij het voor de Ander niet kon<br />

verberg<strong>en</strong>. Bijgevolg ziet u dat wij volstrekt ler<strong>en</strong> dat daar niet meer dan EEN<br />

Goddelijk Wez<strong>en</strong> is.<br />

RABBI.<br />

Wel, wat is het dan, dat u hierover leert?<br />

KOOPMAN.<br />

Dat God is EEN <strong>en</strong> drie, drie <strong>en</strong> EEN.<br />

RABBI.<br />

Hoe versta ik dat?<br />

KOOPMAN.<br />

Wel, als u op de uiterlijke klank der woord<strong>en</strong> niet wilt oordel<strong>en</strong>, maar op de zaak zelf<br />

zi<strong>en</strong>, dan betek<strong>en</strong>t het, dat God is één Wez<strong>en</strong>. En drie in Person<strong>en</strong>; zodat wij daarom<br />

gewoon zijn God noem<strong>en</strong>: Drieë<strong>en</strong>ig.<br />

RABBI.<br />

Wel, dat kan ik niet verstaan noch begrijp<strong>en</strong>, dat één drie, <strong>en</strong> drie één is.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik ook niet, maar wij houd<strong>en</strong> het niet voor e<strong>en</strong> stuk des verstands, maar des geloofs.<br />

RABBI.<br />

Wat onderscheid maakt u tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> stuk des geloofs <strong>en</strong> des verstands?<br />

68


KOOPMAN.<br />

Door e<strong>en</strong> stuk des verstands, versta ik zulk e<strong>en</strong> leerstuk, uit de Schrift of uit de rede<br />

betoogd zijnde, door het verstand kan bevat word<strong>en</strong>; maar door e<strong>en</strong> stuk des geloofs<br />

(zoals ik het in dit opzicht onderscheid) versta ik zulke leerstukk<strong>en</strong>, die m<strong>en</strong> de<br />

getuig<strong>en</strong>is Gods, in Zijn woord gelooft. Hoewel het anders voor het verstand niet<br />

bevattelijk is, gelijk dit leerstuk van de Drie-e<strong>en</strong>heid is.<br />

RABBI.<br />

Me<strong>en</strong>t u dan dit als zodanig te kunn<strong>en</strong> betog<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja. En let maar op de volg<strong>en</strong>de zak<strong>en</strong>:<br />

Vooreerst de nam<strong>en</strong> Gods, die e<strong>en</strong> meervoud te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede daar God van Zichzelf spreekt in het meertal, als ons <strong>en</strong> wij.<br />

T<strong>en</strong> derde, daar de <strong>en</strong>e Persoon bij de ander<strong>en</strong> gevoegd word<strong>en</strong> <strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>de de E<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong> of van de Ander.<br />

T<strong>en</strong> vierde, daar uitdrukkelijk van drie, gemeld wordt.<br />

Wat nu het eerste betreft wij vind<strong>en</strong> Mal. 1: .6 Adonim Heer<strong>en</strong>. En ontelbaar het<br />

woord Elohim, welke woord<strong>en</strong> beide in het meervoud םי im staan, gelijk UE. zeker<br />

weet.<br />

RABBI<br />

Dat zij e<strong>en</strong> uitgang hebb<strong>en</strong>, als het meervoud dat is waar, maar daarom betek<strong>en</strong>t het<br />

juist ge<strong>en</strong> meervoud, want dat is eig<strong>en</strong> aan eig<strong>en</strong>nam<strong>en</strong>, als Efraim <strong>en</strong> Beheemoot Job<br />

40: 15. welk laatste e<strong>en</strong> uitgang heeft van het meervoud in het vrouwelijk geslacht. En<br />

dergelijke voorbeeld<strong>en</strong> zijn er meer. En zo ziet u dat uw bijgebrachte Nam<strong>en</strong> van God<br />

zulks niet bewijz<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Hierteg<strong>en</strong> merk ik aan,<br />

vooreerst dat mijn bijgebrachte nam<strong>en</strong> bij de Hebreeën ook in het <strong>en</strong>keltal<br />

voorkom<strong>en</strong>, als ינודא Adonai, <strong>en</strong> הלא Eloah, zodat ze uit e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> aard ge<strong>en</strong> uitgang<br />

hebb<strong>en</strong> van het meervoud.<br />

T<strong>en</strong> tweede, altijd als e<strong>en</strong> woord uitgaat in םי im <strong>en</strong> hetzelve het meervoud<br />

aantoont van dat woord, dan vindt m<strong>en</strong> het zo םי im, als hetzelve op zichzelf<br />

voorkomt, zonder dat het in verbinding met e<strong>en</strong> aanhangsel, of ander woord is sam<strong>en</strong>gesteld.<br />

Maar als het in verbinding voorkomt, dan gaat het niet uit in םי im, maar in י<br />

ee, gelijk dat e<strong>en</strong> stokregel is. En het is e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de zaak, dat als het woord Elohim in<br />

verbinding voorkomt, dat het dan is Elohee, gelijk hij voorbeeld Elohe<strong>en</strong>on, onze<br />

God.<br />

T<strong>en</strong> derde, als Elohim ge<strong>en</strong> meervoud vertoont, dan zijn de twee laatste letters<br />

grondletters, daar het nu zeker is, dat het di<strong>en</strong>stbare letters zijn. En zo me<strong>en</strong> ik<br />

bewez<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>, dat deze Nam<strong>en</strong> Gods, met derzelver uitgang<strong>en</strong> van het<br />

meervoud, ook behor<strong>en</strong> tot het meervoud zelf.<br />

RABBI.<br />

Maar u hebt mogelijk niet aangemerkt, dat het woord Elohim meest voorkomt, met<br />

e<strong>en</strong> woord van het <strong>en</strong>keltal daarbij, gelijk Jeremia 10: 10. „Hij is de lev<strong>en</strong>de God <strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> eeuwig Koning”; daar staat Koning in het <strong>en</strong>kel getal. En dat bij het woord<br />

Elohim, waaruit g<strong>en</strong>oegzaam blijkt, dat het woord Elohim, als het van God zelf<br />

69


gebruikt wordt, in het <strong>en</strong>kel. En niet in het meervoud moet begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, want<br />

anders moest daar e<strong>en</strong> woord van het meervoud bijkom<strong>en</strong>. En zo is UE. in dez<strong>en</strong> nog<br />

niet gevorderd.<br />

KOOPMAN.<br />

Zo m<strong>en</strong>igmaal als het woord Elohim in het meervoud, met e<strong>en</strong> ander woord in het<br />

<strong>en</strong>keltal sam<strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong>, met betrekking tot God, leert dat de EENheid van het<br />

wez<strong>en</strong> Gods maar tev<strong>en</strong>s leert het woord dat in het meervoud staat, de meerderheid<br />

der Person<strong>en</strong>. Doch UE. moet ook wet<strong>en</strong>, dat het woord Elohim ook wel voorkomt,<br />

sam<strong>en</strong>gesteld met e<strong>en</strong> woord, dat in het meervoud staat, gelijk Abraham teg<strong>en</strong> de<br />

Koning Abimelech zei G<strong>en</strong>esis 20: 13. „Als mij Elohim ded<strong>en</strong> dwal<strong>en</strong>. En niet deed.”<br />

En dat leert duidelijk de meerderheid der Person<strong>en</strong>. En zo is daar niets in t<strong>en</strong> voordeel<br />

van uw m<strong>en</strong>ing, om die staande te houd<strong>en</strong>.<br />

En zo zal het tijd zijn, van met mijn voorgestelde bewijz<strong>en</strong> voort te gaan. Wij<br />

ontmoet<strong>en</strong> dan God verscheid<strong>en</strong> mal<strong>en</strong> in het meervoud, als Prediker 12: 1. Ged<strong>en</strong>k<br />

aan Boreichaa, uw Scheppers. Job 35: 10. Waar is God, mijn Maker, in de grondtaal<br />

Makers. En Jesaja 45: 5. Makers <strong>en</strong> Mann<strong>en</strong> beide in het meervoud. En zo me<strong>en</strong> ik<br />

aan het eerste lid voldaan te hebb<strong>en</strong>, om te betog<strong>en</strong>, dat God met zulke Nam<strong>en</strong><br />

voorkomt, die e<strong>en</strong> meervoud te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede moest ik nu ton<strong>en</strong>, dat God van Zichzelf spreekt in het meervoud. Dus<br />

lees ik, zodra ik maar de Bijbel opsla in G<strong>en</strong>esis 1: 26. „Laat ons m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, naar<br />

Ons beeld, naar Onze gelijk<strong>en</strong>is,” daar komt God voor, rondom sprek<strong>en</strong>de in het<br />

meervoud, „als Ons, Ons beeld, Onze gelijk<strong>en</strong>is.<br />

RABBI.<br />

Zoet wat! Dat zei God teg<strong>en</strong> de Engel<strong>en</strong>, want die <strong>ware</strong>n to<strong>en</strong> al geschap<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Gelooft u dan, dat de Engel<strong>en</strong> scheppers zijn van de m<strong>en</strong>s?<br />

En t<strong>en</strong> tweede, dat de m<strong>en</strong>s geschap<strong>en</strong> is, naar of met het beeld der Engel<strong>en</strong> <strong>en</strong> naar<br />

hun gelijk<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>?<br />

RABBI.<br />

Welnee, wij k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> niet anders dan God, die de <strong>en</strong>ige Oorzaak is van ons wez<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

aanwez<strong>en</strong>. En het beeld dat de m<strong>en</strong>s ontvang<strong>en</strong> heeft, is het beeld Gods. En niet der<br />

Engel<strong>en</strong>. Want daar volgt op uw bijgebrachte tekst. „En God schiep de m<strong>en</strong>s naar Zijn<br />

beeld, naar het beeld Gods schiep hij hem, vers 27.<br />

KOOPMAN.<br />

Bijgevolg, heeft de Heere hier niet teg<strong>en</strong> de Engel<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong>, want anders moest<br />

datg<strong>en</strong>e, dat u niet gelooft volstrekt waar zijn. Zo ziet u, dat zulks te stell<strong>en</strong>, dat God<br />

teg<strong>en</strong> de Engel<strong>en</strong> sprak, e<strong>en</strong> grote ongerijmdheid na zich sleept. Daarom zeg ik liever,<br />

dat de <strong>en</strong>e Persoon teg<strong>en</strong> de Ander sprek<strong>en</strong>de voorkomt: gelijk ook in de volg<strong>en</strong>de<br />

plaats<strong>en</strong> G<strong>en</strong>esis 3: 22. „Ziet de m<strong>en</strong>s is geword<strong>en</strong>” Ceahad mimm<strong>en</strong>nou, “gelijk e<strong>en</strong><br />

van Ons.” En hoofdstuk 11: 7: „Laat Ons nedervar<strong>en</strong>. En laat ons hun spraak aldaar<br />

verwarr<strong>en</strong>, opdat e<strong>en</strong> iegelijk de spraak zijns naast<strong>en</strong> niet hore.” En Jesaja 6: 8, „wi<strong>en</strong><br />

zal Ik z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>?” Dat geeft te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> de <strong>en</strong>igheid der natuur; „<strong>en</strong> wie zal Ons h<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

gaan”, hetwelk leert <strong>en</strong> aanwijst de meerderheid der Person<strong>en</strong>. Daarom was ook drie<br />

maal geroep<strong>en</strong>, van de e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de andere <strong>en</strong>gel, vers 3. „Heilig, Heilig, Heilig is de<br />

Heere der Heirschar<strong>en</strong>.”<br />

70


En gelijk UE nu gehoord hebt, dat God voorkomt sprek<strong>en</strong>de Ons, zo zal ik nu ton<strong>en</strong>,<br />

dat hij ook zegt Wij. Zie Jesaja 16: 6. „Wij hebb<strong>en</strong> gehoord de hovaardij van Moab.”<br />

Zie ook Ezechiël 21: 10. „Wij zull<strong>en</strong> vrolijk zijn.” En zo me<strong>en</strong> ik aan mijn tweede<br />

bewijs voldaan te hebb<strong>en</strong>.<br />

Gaande dan over tot het derde, daar de <strong>en</strong>e Persoon als gevoegd wordt bij de Ander,<br />

sprek<strong>en</strong>de de e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>, of van de Ander. Zo hoor ik de Zoon verhal<strong>en</strong>, wat Zijn<br />

Vader in het eeuwig raadsbesluit teg<strong>en</strong> Hem gezegd heeft, Psalm 2: 7, 8 9. „Ik zal van<br />

het besluit verhal<strong>en</strong>: <strong>De</strong> Heere heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn zoon, hed<strong>en</strong> heb Ik u<br />

geg<strong>en</strong>ereerd. Eis van mij, <strong>en</strong> ik zal de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> gev<strong>en</strong> tot Uw erfdeel <strong>en</strong> de eind<strong>en</strong> der<br />

aarde tot Uw bezitting. Gij zult h<strong>en</strong> verpletter<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> ijzer<strong>en</strong> scepter, Gij zult h<strong>en</strong><br />

in stukk<strong>en</strong> slaan als e<strong>en</strong> pott<strong>en</strong>bakkersvat.” En de Vader komt voor, sprek<strong>en</strong>de van de<br />

andere Person<strong>en</strong>: hoofdstuk 42: 14. „Ziet Mijn Knecht, Di<strong>en</strong> Ik ondersteun; Mijn<br />

uitverkor<strong>en</strong>e in <strong>De</strong>welke Mijn ziel e<strong>en</strong> welbehag<strong>en</strong> heeft! Ik heb Mijn Geest op Hem<br />

gegev<strong>en</strong>, Hij zal het recht de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Hij zal niet schreeuw<strong>en</strong>, noch<br />

Zijn stem verheff<strong>en</strong>; noch Zijn stem op de straat hor<strong>en</strong> lat<strong>en</strong>. Het gekrookte riet zal Hij<br />

niet verbrek<strong>en</strong>. En de rok<strong>en</strong>de vlaswiek, zal Hij niet uitbluss<strong>en</strong>; met waarheid zal Hij<br />

het recht voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Hij zal niet verdonkerd word<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hij zal niet verbrok<strong>en</strong><br />

ward<strong>en</strong>, totdat Hij het recht op aarde zal hebb<strong>en</strong> besteld; <strong>en</strong> de eiland<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> naar<br />

Zijn leer wacht<strong>en</strong>.” En G<strong>en</strong>esis 6: 3. „To<strong>en</strong> zeide de Heere: Mijn Geest zal niet in<br />

eeuwigheid twist<strong>en</strong> met de m<strong>en</strong>s, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dag<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> zijn<br />

honderd <strong>en</strong> twintig jar<strong>en</strong>.” En Hoséa 1: 7, belooft de Heere, dat Hij „Juda zal<br />

verloss<strong>en</strong> door de Heere hun God.” Maar zou ik nu alle plaats<strong>en</strong> bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, tot dit<br />

einde di<strong>en</strong><strong>en</strong>de, waar zou ik eindig<strong>en</strong>. Ik zal nog maar e<strong>en</strong> plaats ton<strong>en</strong>, daar de <strong>en</strong>e<br />

Persoon met de Ander te sam<strong>en</strong> voorkomt, G<strong>en</strong>esis 19: 24. „To<strong>en</strong> deed de Heere<br />

zwavel <strong>en</strong> vuur over Sodom <strong>en</strong> over Gomorra reg<strong>en</strong><strong>en</strong>, van d<strong>en</strong> Heere, uit de Hemel.”<br />

En zo oordeel ik aan mijn derde bewijs ook voldaan te hebb<strong>en</strong>.<br />

Gaande derhalve over tot het vierde bewijs, om te ton<strong>en</strong>, dat uitdrukkelijk van drie in<br />

de Schrift gesprok<strong>en</strong> wordt.<br />

RABBI.<br />

Dat zal niet minder nodig zijn dan uw vorige bewijz<strong>en</strong>, zult u uw stuk goedmak<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat me<strong>en</strong> ik ook. En zo zijn wij daar in e<strong>en</strong>s. Om dan tot de zaak te kom<strong>en</strong>; van de<br />

Patriarch Jakob, als hij de zon<strong>en</strong> Jozefs zou zeg<strong>en</strong><strong>en</strong>, leest m<strong>en</strong> G<strong>en</strong>esis 48: 15, 16.<br />

„En hij zeg<strong>en</strong>de Jozef. En zeide: de God voor Wi<strong>en</strong>s aangezicht mijn vaders Abraham<br />

<strong>en</strong> Izak gewandeld hebb<strong>en</strong>, Die God, Die mij gevoed heeft, van dat ik was, tot op<br />

dez<strong>en</strong> dag; die Engel, Die mij verlost [of gelost] heeft van alle kwaad, zeg<strong>en</strong>e deze<br />

jonger<strong>en</strong>.” Hier bidt hij de zeg<strong>en</strong> af van drie bijzondere Person<strong>en</strong>, over Efraïm <strong>en</strong><br />

Manasse.<br />

Zo moest ook de Priester als hij de zeg<strong>en</strong> over het volk zou uitsprek<strong>en</strong>, driemaal de<br />

naam Jehovah noem<strong>en</strong>. En telk<strong>en</strong>s van de g<strong>en</strong>oemde, hun e<strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>w<strong>en</strong>s toesprek<strong>en</strong>,<br />

zegg<strong>en</strong>de: Numeri 6: 24-26. „<strong>De</strong> Heere zeg<strong>en</strong>e u <strong>en</strong> behoede u! <strong>De</strong> Heere doe Zijn<br />

aangezicht over u licht<strong>en</strong>. En zij u g<strong>en</strong>adig. <strong>De</strong> Heere verheffe Zijn aangezicht over u<br />

<strong>en</strong> geve u vrede.” En de spreker in de 33 e Psalm vers 6, zegt: „Door het Woord des<br />

Heer<strong>en</strong> zijn de hemel<strong>en</strong> gemaakt. En door de Geest Zijns monds al hun heir.” Daar<br />

komt voor het Woord, <strong>en</strong> de Geest. En de Heere, Wi<strong>en</strong>s Woord <strong>en</strong> Geest het was.<br />

RABBI.<br />

Ik zou hier door het Woord ge<strong>en</strong> Persoon verstaan, maar het woord van Gods bevel,<br />

71


waardoor God Hemel <strong>en</strong> aarde gemaakt heeft; gelijk wij Jod<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, dat God door<br />

ti<strong>en</strong> woord<strong>en</strong> alles geschap<strong>en</strong> heeft, omdat wij in G<strong>en</strong>esis 1 ti<strong>en</strong>maal lez<strong>en</strong>: En God<br />

zeide, als bij voorbeeld, God zeide daar zij licht, <strong>en</strong>z.” Zo zou ik door het woord hier<br />

ook verstaan het woord van Gods bevel.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat kan hier niet zijn, want in het 9de vers wordt daarvan gesprok<strong>en</strong>, als hij zegt:<br />

„want Hij spreekt <strong>en</strong> het is er; Hij gebiedt <strong>en</strong> het staat er.” Terwijl nu hier<br />

onderscheid<strong>en</strong>lijk van het woord van Gods bevel gesprok<strong>en</strong> wordt, zo zi<strong>en</strong> wij<br />

aanstonds dat in het 6de vers van e<strong>en</strong> ander woord gesprok<strong>en</strong> was.<br />

T<strong>en</strong> tweede, als wij e<strong>en</strong>s vergelijk<strong>en</strong> 2 Sam. 7: 21, met 1 Kron. 17: 19, in de eerste<br />

plaats staat, dat David in zijn gebed gezegd heeft, „Heere, om Uws woords wil”. En in<br />

de tweede plaats staat: ,,Heere, om Uws knechts wil.” Daar ziet u dat Woord<br />

persoonlijk voorkomt. En dat woord <strong>en</strong> knecht, zonder onderscheid van de schrijvers<br />

der Heilige Schrift gebruikt wordt, zodat daaruit blijkt, dat woord <strong>en</strong> knecht e<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

dezelfde Persoon te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft. E<strong>en</strong> dergelijke plaats, daar des Heer<strong>en</strong> Woord <strong>en</strong><br />

Geest onderscheid<strong>en</strong> bij elkander voorkom<strong>en</strong>, vindt m<strong>en</strong> Haggaï 2: 5, 6, „Doch nu,<br />

wees sterk, Zerubbabel. En gij Jozua zone Jozadaks, want Ik b<strong>en</strong> met u, spreekt de<br />

Heere der Heirschar<strong>en</strong>, met het Woord, in hetwelk ik met u [e<strong>en</strong> verbond] gemaakt<br />

heb, als gij uit Egypte uittrokt; <strong>en</strong> Mijn Geest, staande in het midd<strong>en</strong> van u; vreest<br />

niet!” En gelijk in de gemelde plaats<strong>en</strong>, de drie Person<strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong>, E<strong>en</strong> onder de<br />

b<strong>en</strong>aming van het Woord, <strong>en</strong> E<strong>en</strong> welke g<strong>en</strong>oemd wordt Geest. Zo vindt m<strong>en</strong> ze ook<br />

bij elkander; daar het Woord g<strong>en</strong>oemd wordt Knecht, zie Jes. 42: 1. „Ziet Mijn<br />

Knecht, Die Ik ondersteun, Mijn Uitverkor<strong>en</strong>e in <strong>De</strong>welke Mijn ziel e<strong>en</strong> welbehag<strong>en</strong><br />

heeft! Ik heb Mijn Geest op Hem gegev<strong>en</strong>, hij zal het recht de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.” En wilt u deze knecht zelf hor<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>. En wat hij zegt tot<br />

ontdekking van dit leerstuk, zo hoort hem e<strong>en</strong>s, Jesaja 48: 16. „Nadert gijlied<strong>en</strong> tot<br />

Mij, hoort dit: Ik heb van het begin niet in het verborg<strong>en</strong>e gesprok<strong>en</strong>, maar van die tijd<br />

af, dat het geschied is, b<strong>en</strong> ik daar; <strong>en</strong> nu, de Heere Heere <strong>en</strong> Zijn Geest heeft mij gezond<strong>en</strong>.”<br />

<strong>De</strong> Hebreeuwse woord<strong>en</strong> Adanaai Jekovih Schelachani verouchoo, zou ik<br />

liever vertal<strong>en</strong> „de Heere heeft mij gezond<strong>en</strong>, <strong>en</strong> Zijn Geest.” Zodat hij eig<strong>en</strong>lijk zegt,<br />

dat de Geest <strong>en</strong> Hij, beide van de Heere gezond<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n. E<strong>en</strong> duidelijk bewijs van de<br />

drie Person<strong>en</strong>: E<strong>en</strong> z<strong>en</strong>dt <strong>en</strong> Twee word<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong>. En hoe aardig spreekt David met<br />

zijn sterv<strong>en</strong>de mond van drie Person<strong>en</strong> of Zelfstandighed<strong>en</strong>, in zijn zwan<strong>en</strong>zang, 2<br />

Samuel 23: 2, 3. „<strong>De</strong> Geest des Heer<strong>en</strong> heeft door mij gesprok<strong>en</strong>. En Zijn rede is op<br />

mijn tong geweest. <strong>De</strong> God Israëls heeft gezegd, de Rotsste<strong>en</strong> Israëls heeft tot mij<br />

gesprok<strong>en</strong>: Er zal zijn e<strong>en</strong> Heerser over de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> Rechtvaardige, e<strong>en</strong> Heerser in<br />

de vreze Gods.” Daar spreekt hij eerst van de Geest des Heer<strong>en</strong>, dan van de God<br />

Israëls. En dan nog van de rotsste<strong>en</strong> Israëls. Zo kan m<strong>en</strong> lichtelijk zi<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> beide<br />

zijn og<strong>en</strong> niet gelijk toe wildo<strong>en</strong>, dat wij dit leerstuk niet anders ler<strong>en</strong>, dan, omdat wij<br />

het van God uit Zijn woord geleerd hebb<strong>en</strong>. En daarom ons verplicht<strong>en</strong>, hetzelve te<br />

gelov<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar ik zal u uit de Heilige Schrift ton<strong>en</strong>, dat dit uw leerstuk daarmede strijdt. En<br />

dewijl de Schrift teg<strong>en</strong> de Schrift niet kan strijd<strong>en</strong>, zo moet uw leerstuk vervall<strong>en</strong>,<br />

want ik lees <strong>De</strong>uter. 6: 4. „Hoor Israël ! de Heere, onze God is e<strong>en</strong> <strong>en</strong>ig Heere.” Is Hij<br />

e<strong>en</strong> Enig, dan is hij niet Drieë<strong>en</strong>ig, gelijk gijlied<strong>en</strong> zegt.<br />

KOOPMAN.<br />

72


Ik kan niet ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> dat de gem<strong>en</strong>e vertaling<strong>en</strong> iets tot uw voordeel schijn<strong>en</strong> te<br />

zegg<strong>en</strong>, maar laat ons de grondtekst e<strong>en</strong>s inzi<strong>en</strong>. Daar staat: Schemang Israël Jehovah<br />

elohe<strong>en</strong>ou Jehovah echad. Als m<strong>en</strong> nu deze woord<strong>en</strong> zoals zij hier staan, zal vertal<strong>en</strong>,<br />

dan is het: „Hoor Israël, de Heere, onze God, de Heere [is] e<strong>en</strong>.” Want het woord<br />

echad zegt: e<strong>en</strong>. En niet e<strong>en</strong> <strong>en</strong>ig; <strong>en</strong> zo is dan de plaats voor mij. En niet voor u; want<br />

Mozes leert hier Israël, dat de Drie g<strong>en</strong>oemd<strong>en</strong> E<strong>en</strong> is. En dat hebt u gehoord, dat wij<br />

ook ler<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zo strijdt dit leerstuk met de Schrift niet, maar het is de leer van de<br />

Heilige Schrift zelf. En het kan ook niet anders zijn, want was het de leer van de<br />

Schrift niet, dan was het noodzakelijk e<strong>en</strong> uitvinding van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. En dat kan niet zijn,<br />

omdat ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s kan uitvind<strong>en</strong> dat zijn verstand te bov<strong>en</strong> gaat. Nu gaat dit leerstuk<br />

bov<strong>en</strong> alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> verstand <strong>en</strong> begrip; derhalve besluit ik dat het van God is geop<strong>en</strong>baard.<br />

En niet van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> kan uitgevond<strong>en</strong> zijn. En als m<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> het gezegde nog<br />

e<strong>en</strong>s let, dat God dan e<strong>en</strong>s g<strong>en</strong>oemd wordt Vader, dan Zoon, dan Geest <strong>en</strong> wel Heilige<br />

Geest, dan wordt mijn gezegde nog klaarder. Nu wordt Hij Vader g<strong>en</strong>oemd, <strong>De</strong>uter.<br />

32: 6. „Zult gij dit d<strong>en</strong> Heere vergeld<strong>en</strong>, gij dwaas <strong>en</strong> onwijs volk? Is Hij niet uw<br />

Vader, die u verkreg<strong>en</strong>, die u gemaakt. En u bevestigd heeft?” En in Jesaja 63: 16.<br />

„Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet. En Israël k<strong>en</strong>t ons niet:<br />

Gij, o Heere, zijt onze Vader, onze verlosser vanouds af is Uw naam.” En aan God als<br />

Vader wordt e<strong>en</strong> Zoon toegeschrev<strong>en</strong>, Spreuk<strong>en</strong> 30: 4. Want als Agur gevraagd had,<br />

„wie is t<strong>en</strong> hemel opgeklomm<strong>en</strong>. En nedergedaald? Wie heeft de wind in zijn vuist<strong>en</strong><br />

verzameld? Wie heeft de water<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> kleed gebond<strong>en</strong>? Wie heeft al de eind<strong>en</strong> der<br />

aarde gesteld? Dan vraagt hij verder maschemoo ouma-schem-b<strong>en</strong>oo; “hoe is Zijn<br />

Naam. En hoe is de naam Zijns Zoons?” En zie Psalm 2, behalve vers 7, dat wij al bij<br />

deze sam<strong>en</strong>spraak ontmoet hebb<strong>en</strong>. Ook vers 12: „Kust de Zoon, opdat Hij niet<br />

toorne. En gij op de weg vergaat, wanneer zijn toorn maar e<strong>en</strong> weinig zonde<br />

ontbrand<strong>en</strong>. Welgelukzalig zijn all<strong>en</strong>, die op Hem vertrouw<strong>en</strong>, of tot hem hun<br />

toevlucht nem<strong>en</strong>. En dat was verbod<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>, tot, of op <strong>en</strong>ig m<strong>en</strong>s, onder bedreiging<br />

van vervloekt te zijn, Jerem. 17 :5. „Zo zegt de Heere: vervloekt is de man, die op e<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>s vertrouwt. En vlees tot zijn arm stelt, <strong>en</strong> wi<strong>en</strong>s hart van de Heere afwijkt.<br />

RABBI.<br />

Op Psalm 2: 12 moet ik u zegg<strong>en</strong>, dat gijlied<strong>en</strong> die plaats niet wel vertaalt, want daar<br />

staat niet, gelijk in vers 7, b<strong>en</strong>i, mijn Zoon, (want b<strong>en</strong> is zoon) maar hier staat bar, dat<br />

komt van baarar zuiver<strong>en</strong>. En zo betek<strong>en</strong>t dit woord bar zuiver. En dan moet m<strong>en</strong><br />

lez<strong>en</strong>: kust zuiver.<br />

KOOPMAN.<br />

Hoewel het woord bar, de betek<strong>en</strong>is van zuiver heeft, zo neemt dat niet weg, dat het<br />

woord bar zoals het in deze plaats voorkomt, e<strong>en</strong> zoon betek<strong>en</strong>t, hetzij dan, dat het e<strong>en</strong><br />

Hebreeuws of Chaldeeuws woord is. En dat het woord bar e<strong>en</strong> zoon zegt, kan<br />

niemand in twijfel trekk<strong>en</strong>, als hij ziet dat de moeder van Lemuël haar zoon driemaal<br />

in e<strong>en</strong> vers met dit zelfde woord noemt, als zij zegt Spreuk. 31: 2. „Wat, o mijn zoon?<br />

En wat, o zoon mijns buiks? Ja wat, o zoon mijner geloft<strong>en</strong>”? En dat de oude Jod<strong>en</strong><br />

het ook in de betek<strong>en</strong>is van zoon verstaan hebb<strong>en</strong>, blijkt uit het zegg<strong>en</strong> van Rabbi<br />

Simeon in de Sohar, 2 als hij zegt:<br />

„Gij Zoon zijt de getrouwe Herder.” Van U is gezegd Psalm 2: 12. „Kust d<strong>en</strong> Zoon,<br />

gij zijt de meester Israël, de meester hier b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong>, meester der di<strong>en</strong>stbare <strong>en</strong>gel<strong>en</strong>,<br />

2 <strong>De</strong> Sohar is geschrev<strong>en</strong> door Rabbi Simeon b<strong>en</strong> Jochai in het jaar 3890 na de schepping der wereld,<br />

volg<strong>en</strong>s de jaartelling der Jod<strong>en</strong>. En zo dit jaar 1746 is het jaar 5506 naar hun tell<strong>en</strong>, zo is dat boek nu<br />

1616 jaar oud.<br />

73


ov<strong>en</strong>ste Zoon, Zoon des heilig<strong>en</strong> [<strong>en</strong>] gezeg<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Gods.”<br />

Ziedaar mijn vri<strong>en</strong>d, oordeel nu zelfs, als wij dit woord bar zoon te dezer plaats<br />

vertal<strong>en</strong>, of wij het dan zo vertal<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> het gebruik van die betek<strong>en</strong>is in de schrift.<br />

En t<strong>en</strong> tweede, dat wij het ook niet anders vertal<strong>en</strong>, dan het in de Sohar al voor meer<br />

dan 1600 jaar vertaald is.<br />

RABBI.<br />

Ik kan niet ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> dat het van onze meesters ook zoon vertaald wordt, ik heb zelfs<br />

gevond<strong>en</strong>, dat sommige Rabbijn<strong>en</strong> Naschkou bar vertal<strong>en</strong>: wap<strong>en</strong>t u zuiver; maar<br />

vermaardere rabbijn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> zich daarteg<strong>en</strong> gesteld. En getoond, dat het met de<br />

natuur der taal niet overe<strong>en</strong> kwam. En vertaald<strong>en</strong> het: kust de Zoon, gelijk Rabbi<br />

Simeon in de Sohar ook doet.<br />

KOOPMAN.<br />

Om niet meer af te weid<strong>en</strong>, laat ons nu tot onze stof wederker<strong>en</strong>. Wij hebb<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>,<br />

dat God dan Vader <strong>en</strong> dan Zoon g<strong>en</strong>oemd wordt, nu hebb<strong>en</strong> wij ook al verscheid<strong>en</strong><br />

plaats<strong>en</strong> aangetroff<strong>en</strong>, daar ons de Geest ook in voorkwam; nu zal ik maar alle<strong>en</strong> nog<br />

ton<strong>en</strong>, dat de Geest ook Heilige Geest g<strong>en</strong>oemd wordt. Zo noemt Hem David in de 51 e<br />

Psalm, vs. 13, als hij zegt: „Verwerp mij niet van Uw aangezicht <strong>en</strong> neem Uw<br />

Heilig<strong>en</strong> Geest niet van mij.” Gelijk Hij ook zo g<strong>en</strong>oemd wordt bij Jes. 63: 10, 11.<br />

„Maar zij zijn wederspannig, geword<strong>en</strong>. En zij hebb<strong>en</strong> Zijn Heilig<strong>en</strong> Geest smart<strong>en</strong><br />

aangedaan, daarom is Hij hun in e<strong>en</strong> vijand verkeerd, Hijzelf heeft teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong><br />

gestred<strong>en</strong>. Nochtans dacht Hij aan de dag<strong>en</strong> vanouds, aan Mozes <strong>en</strong> zijn volk, maar nu<br />

waar is Hij, die ze uit de zee opgebracht heeft, met de herders Zijner kudde? Waar is<br />

Hij, die Zijn Heilig<strong>en</strong> Geest in het midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> stelde”? Ziedaar heb ik u uit de<br />

Heilige Schrift getoond, hoe dit leerstuk van de Heilige Drieë<strong>en</strong>heid, is e<strong>en</strong> stuk des<br />

geloofs. En dat wij het op de getuig<strong>en</strong>is van Gods woord hebb<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. En<br />

zoud<strong>en</strong> wij niet? Want wie zou durv<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, die voor God vreest, dat God, indi<strong>en</strong> er<br />

ge<strong>en</strong> meer Person<strong>en</strong> in het Goddelijk wez<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, zo zou sprek<strong>en</strong>, gelijk wij zi<strong>en</strong> dat<br />

Gods woord spreekt. Daar wij dan door God Zelf in gevaar gesteld word<strong>en</strong> van te<br />

dwal<strong>en</strong>, of m<strong>en</strong> moest stell<strong>en</strong>, dat daar meer God<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n. En wel drie, hetwelk teg<strong>en</strong><br />

de rede <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de Schrift strijdt, gelijk wij het eerste hebb<strong>en</strong> aangetoond.<br />

En het tweede kan m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, Jes. 44: 6. „Zo zegt de Heere, de Koning Israëls. En zijn<br />

Verlosser, de Heere der heirschar<strong>en</strong>; Ik b<strong>en</strong> de Eerste. En Ik b<strong>en</strong> de Laatste. En<br />

behalve Mij is er ge<strong>en</strong> God”. En 45: 21, 22. „Verkondigt <strong>en</strong> treedt hier toe, ja<br />

beraadslaagt sam<strong>en</strong>, wie heeft dat lat<strong>en</strong> hor<strong>en</strong> van oudsher? Wie heeft dat van to<strong>en</strong> af<br />

verkondigd? B<strong>en</strong> Ik het niet, de Heere? <strong>en</strong> er is ge<strong>en</strong> God meer behalve Mij, e<strong>en</strong><br />

rechtvaardig God. En e<strong>en</strong> Heiland, niemand is er dan Ik. W<strong>en</strong>dt u naar Mij toe, wordt<br />

behoud<strong>en</strong>, alle gij eind<strong>en</strong> der aarde, want Ik b<strong>en</strong> God. En niemand meer.”<br />

Bijgevolg, het staat vast volg<strong>en</strong>s de rede <strong>en</strong> het woord daar is EEN God. En het is ook<br />

gans strijdig dat God (gelijk wij gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>) dan e<strong>en</strong>s g<strong>en</strong>oemd wordt Vader, dan<br />

Zoon <strong>en</strong> dan Heilige Geest, dat het maar drie blote nam<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>, zodat God<br />

naar bijzondere betrekking<strong>en</strong>, dan Vader, dan Zoon <strong>en</strong> dan Geest zou g<strong>en</strong>oemd<br />

word<strong>en</strong>. En als m<strong>en</strong> vooreerst let op Jesaja 48: 16 zal m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, dat deg<strong>en</strong><strong>en</strong> Die z<strong>en</strong>dt<br />

<strong>en</strong> deg<strong>en</strong><strong>en</strong> Die gezond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, onderscheid<strong>en</strong> zijn.<br />

T<strong>en</strong> tweede, dan zou de Rechter, die vergoeding weg<strong>en</strong>s het geschond<strong>en</strong> recht vordert,<br />

<strong>en</strong> de Borg die aan het geschond<strong>en</strong> recht zou voldo<strong>en</strong>, dezelfde zijn. Nu moet zeker de<br />

Rechter <strong>en</strong> de Borg onderscheid<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>, of nooit kan het de Naam van e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>lijk<br />

gezegde voldo<strong>en</strong>ing drag<strong>en</strong>, want het is e<strong>en</strong> ander die voldoet, als aan welke voldaan<br />

wordt.<br />

74


Daar ziet UE. uit de heilige schrift dit gewichtig stuk bewez<strong>en</strong>, ik zal nu maar alle<strong>en</strong><br />

ton<strong>en</strong>, dat hetzelve ook bij de oude Jod<strong>en</strong> is bek<strong>en</strong>d geweest <strong>en</strong> geleerd, als blijkt uit<br />

het zegg<strong>en</strong> van Rabbi Simeon b<strong>en</strong> Joehai hij zegt: „daar zijn drie Dargin, e<strong>en</strong> Darga<br />

is voor zich alle<strong>en</strong>. En echter zijn ze all<strong>en</strong> onderling e<strong>en</strong>drachtig met elkander nauw<br />

verknocht, zodat de e<strong>en</strong> Darga van de ander niet kan afgescheid<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.”<br />

Nu is het zeker, dat deze Rabbi Simeon door darga e<strong>en</strong> Goddelijk Persoon verstaat <strong>en</strong><br />

dat blijkt daaruit, dat hij de spreker in de 100 e Psalm vers 1, Darga ilaah, dat is, de<br />

Opperste Darga noemt.<br />

RABBI.<br />

Ik bek<strong>en</strong>, dat het e<strong>en</strong> stuk is, moeilijk om te bewijz<strong>en</strong>. En niet zonder gevaar om teg<strong>en</strong><br />

te sprek<strong>en</strong>; doch ik had niet gedacht, dat de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> zoveel bewijs voor dat stuk<br />

hadd<strong>en</strong>, als ik nu zie. Maar de tijd verlop<strong>en</strong> zijnde, komt het wel, dat dit stuk afgehandeld<br />

is.<br />

ACHTSTE SAMENSPRAAK<br />

Handel<strong>en</strong>de van de twee natur<strong>en</strong> in de Verlosser. En in het bijzonder wordt<br />

bewez<strong>en</strong>, Zijn Goddelijke natuur.<br />

75


KOOPMAN.<br />

Nademaal dat wij in onze vorige sam<strong>en</strong>komst hebb<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong> van de<br />

natur<strong>en</strong> van de Borg <strong>en</strong> Verlosser, namelijk dat hij m<strong>en</strong>s moest wez<strong>en</strong>, om aan de<br />

voorwaard<strong>en</strong> waarop de vri<strong>en</strong>dschap tuss<strong>en</strong> God <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> stond, te voldo<strong>en</strong>. En<br />

t<strong>en</strong> tweede, dat Hij ook God moest wez<strong>en</strong>, om aan die voorwaard<strong>en</strong> voor zich zelf niet<br />

verplicht, te zijn. En om ook zijn lev<strong>en</strong> voor de sch<strong>en</strong>ding van die voorwaard<strong>en</strong>, als<br />

Borg te kunn<strong>en</strong> verpand<strong>en</strong>. Zo oordeel ik, dat het niet ondi<strong>en</strong>stig zal wez<strong>en</strong>, om over<br />

deze zaak wat omstandiger te sprek<strong>en</strong>, opdat dit gewichtig stuk wat klaarder betoogd<br />

worde.<br />

RABBI.<br />

Dat is volstrekt zeker. En ik w<strong>en</strong>s zo veel klaarheid in deze, als in onze vorige<br />

verhandeling te ontmoet<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik w<strong>en</strong>s dat u veel vermeerdering geschonk<strong>en</strong> worde. Om dan tot de zaak te kom<strong>en</strong>; in<br />

de zesde sam<strong>en</strong>spraak heb ik getracht uit de natuur der zak<strong>en</strong>, van het werk der<br />

verlossing, te ton<strong>en</strong>, dat de verlosser zowel God als m<strong>en</strong>s, én m<strong>en</strong>s als God moest<br />

wez<strong>en</strong>. Maar nu zal het tijd zijn, dat hetzelfde ook uit het geop<strong>en</strong>baarde woord<br />

getoond wordt, opdat m<strong>en</strong> in dez<strong>en</strong> des te zekerder gaan kan.<br />

<strong>De</strong> eerste plaats die mij nu voorkomt, is Micha 5 1. „En gij, Bethlehem Efratha, zijt gij<br />

klein om te wez<strong>en</strong> onder de duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van Juda? Uit u zal Mij voortkom<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong><br />

Heerser zal zijn in Israël. En wi<strong>en</strong>s uitgang<strong>en</strong> zijn vanouds, van de dag<strong>en</strong> der<br />

eeuwigheid.” <strong>De</strong>wijl het bek<strong>en</strong>d is, dat het woord אצי Jeetzee, ook e<strong>en</strong> uitgaan door<br />

geboorte betek<strong>en</strong>t, waarom het woord mitzijem kinder<strong>en</strong>, nakomeling<strong>en</strong> van hetzelfde<br />

wortelwoord voortspruit. En in ditzelfde vers ontmoet m<strong>en</strong> ditzelfde woord in het<br />

meerdergetal uitgang<strong>en</strong>. Daarom zou ik deze woord<strong>en</strong> liefst lez<strong>en</strong>: „uit u zal Mij<br />

gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong> Heerser zal zijn in Israël, wi<strong>en</strong>s geboorte is vanouds. En van<br />

de dag<strong>en</strong> der eeuwigheid.” En zo zie ik, dat aan deze Heerser tweeërlei geboort<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>; e<strong>en</strong> in Bethlehem én e<strong>en</strong> die al vanouds, <strong>en</strong> van de dag<strong>en</strong> der<br />

eeuwigheid was. En bijgevolg had Hij e<strong>en</strong> tweeërlei geboorte, zo had Hij ook e<strong>en</strong><br />

tweeërlei natuur; <strong>en</strong>e, naar welke Hij gebor<strong>en</strong> was van eeuwigheid. En dat is naar Zijn<br />

Godheid. En e<strong>en</strong> naar welke hij gebor<strong>en</strong> stond te word<strong>en</strong>, te Bethlehem. En dat is<br />

zeker naar Zijn m<strong>en</strong>selijke natuur.<br />

Ik vertrouw wel, dat UE. hier mogelijk teg<strong>en</strong> zult inbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, dat het woord םדקם<br />

mikkedem wel e<strong>en</strong> lange tijd die voorbij is, te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, als Psalm 74: 2. „Ged<strong>en</strong>k<br />

aan Uw vergadering, die Gij vanouds verworv<strong>en</strong> hebt”; maar ditzelfde woord betek<strong>en</strong>t<br />

ook de eeuwigheid. Zo vind<strong>en</strong> wij het <strong>De</strong>uteronomium 33: 27. „<strong>De</strong> eeuwige God zij u<br />

tot e<strong>en</strong> woning”. En Habakuk 1: 12. „Zijt Gij niet (mikkedem) vanouds af de Heere,<br />

mijn God, mijn Heilige?” Nu hebb<strong>en</strong> geleerde mann<strong>en</strong> al opgemerkt, dat wanneer het<br />

woord kedem alle<strong>en</strong> staat <strong>en</strong> zonder bijvoegsel van jar<strong>en</strong>, maand<strong>en</strong> <strong>en</strong> dag<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong><br />

wordt, dan betek<strong>en</strong>t het doorgaans de onbepaalde Eeuwigheid. En wordt in zijn<br />

meeste nadruk van de eeuwige God gebruikt. En dat derhalve dit mekkedem vanouds,<br />

tot de eeuwigheid <strong>en</strong> tot de eeuwige uitgang des Zoons van de Vader gebracht moet<br />

word<strong>en</strong>, Die, gelijk Hij ter rechter tijd in Bethlehem gebor<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong>, zo ook van<br />

eeuwigheid is uitgegaan; dat is gebor<strong>en</strong> van God Zijn Vader. En dit is, dat ik<br />

betrekkelijk tot deze zaak, daar ik nu van spreek, uit deze plaats heb aan te merk<strong>en</strong>.<br />

76


RABBI.<br />

Indi<strong>en</strong> wij e<strong>en</strong>s <strong>ware</strong>n in de persoon, zou uw verklaring niet geheel verwerpelijk zijn,<br />

maar ik merk, dat wij daarin gans niet e<strong>en</strong>s zijn; want het blijkt klaar g<strong>en</strong>oeg, dat u<br />

door de persoon, die hier het onderwerp van deze profeet is, de Messias verstaat. En<br />

daarin stemm<strong>en</strong> wij gans niet toe, want sommige van onze geleerd<strong>en</strong> verstaan daar<br />

David door; doch daarin stem ik niet toe, omdat koning David al <strong>en</strong>ige honderd jar<strong>en</strong>,<br />

voordat deze profetie geschiedde, dood was. En hier geprofeteerd wordt van e<strong>en</strong><br />

persoon, die nog gebor<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong>. Om diezelfde red<strong>en</strong> verwerp ik ook het<br />

gevoel<strong>en</strong> van andere rabbijn<strong>en</strong>, die m<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat de persoon Hiskia is, daarvan<br />

geprofeteerd wordt, want dewijl Micha geprofeteerd heeft in de dag<strong>en</strong> van Hiskia, als<br />

blijkt uit het begin van zijn profetie, zo kan ook Hiskia de persoon niet zijn, daar<br />

hiervan geprofeteerd wordt. Daarom zou ik mij liefst voeg<strong>en</strong> bij zulke geleerd<strong>en</strong>, die<br />

door deze persoon Zerubbabel verstaan; want die stond nog gebor<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>. En is<br />

e<strong>en</strong> heerser geweest in Israël. En zo moet u niet d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat wij Jod<strong>en</strong> al die plaats<strong>en</strong>,<br />

die ulied<strong>en</strong> van de Messias verstaat te sprek<strong>en</strong>, wij ook zo verstaan, was dat zo<br />

geleg<strong>en</strong>, dan zou mogelijk van ons volk door u lichter overreed word<strong>en</strong>, maar daar<br />

verschill<strong>en</strong> wij veel.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is ons ook niet onbek<strong>en</strong>d, dat ulied<strong>en</strong> uw uiterste kracht<strong>en</strong> hebt ingespann<strong>en</strong>, om<br />

was het mogelijk, ons van al die plaats<strong>en</strong> te berov<strong>en</strong>, die ons als wap<strong>en</strong><strong>en</strong> in de hand<br />

di<strong>en</strong><strong>en</strong>, om het Koning rijk van de Messias uit te breid<strong>en</strong>, <strong>en</strong>kel maar uit e<strong>en</strong><br />

vijandschap <strong>en</strong> niet uit overtuiging, dat daar waarlijk van e<strong>en</strong> ander persoon, als van<br />

de Messias gesprok<strong>en</strong> wordt. En wilt u e<strong>en</strong> proefje daarvan zi<strong>en</strong>, hoor dan e<strong>en</strong>s wat<br />

Rabbi Saloma Jarchi over de 2 e Psalm zegt: „onze rabbijn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> de zin<br />

le<strong>en</strong>spreukig, (zinnebeeld, type) van de Koning de Messias uitgelegd, maar volg<strong>en</strong>s<br />

deszelfs letterlijke zin, <strong>en</strong> ter beantwoording der ketters, is het voegzaam d<strong>en</strong>zelve van<br />

David zelf uit te legg<strong>en</strong>.”<br />

En om deze afwijking<strong>en</strong> van de teg<strong>en</strong>woordige Jod<strong>en</strong>, van hun voorvader<strong>en</strong>, zal ik<br />

tracht<strong>en</strong> over elke plaats van aangeleg<strong>en</strong>heid te ton<strong>en</strong>, dat het aan ge<strong>en</strong> oude Joodse<br />

meesters ontbreekt, die zo e<strong>en</strong> plaats van dezelfde persoon verstaan te sprek<strong>en</strong> als wij<br />

Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>. En dat zal zeker u g<strong>en</strong>oeg moet<strong>en</strong> zijn, want daaruit zal blijk<strong>en</strong>, dat wij<br />

zulke plaats<strong>en</strong> op ge<strong>en</strong> kunstige wijze van hun eig<strong>en</strong> oogmerk (buit<strong>en</strong> de m<strong>en</strong>ing van<br />

oude of nieuw Jod<strong>en</strong>) tot het onze gebracht hebb<strong>en</strong>. Om deze uitstap niet groter te<br />

mak<strong>en</strong>, zo dunkt mij best te zijn, van deze plaats, daar wij over handel<strong>en</strong> weer te<br />

ker<strong>en</strong>. Uw gedachte is dan, dat de persoon Zerubbabel is, van welke in ons tekstvers<br />

geprofeteerd wordt.<br />

RABBI.<br />

Gewis, ja gelijk als ik gezegd heb.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel ik moet mij verwonder<strong>en</strong>, dat UE. daar u de ongerijmdheid gezi<strong>en</strong> hebt, dat de<br />

rabbijn<strong>en</strong> door die persoon David, of Hiskia verstaan, dat UE. het zelf ook niet ziet in<br />

Zerubbabel, want hij is niet gebor<strong>en</strong> in Bethlehem, maar in Babel onder de tijd der<br />

gevang<strong>en</strong>is, want hij was e<strong>en</strong> zoons zoon van koning Jojachin die naar Babel<br />

gevankelijk gevoerd is, nadat hij maar drie maand<strong>en</strong> geregeerd had. En zo kan deze<br />

plaats op Zerubbabel niet toegepast word<strong>en</strong>. Ik zwijg in hoe e<strong>en</strong> flauwe zin hij e<strong>en</strong><br />

heerser in Israël geweest is, altijd afhang<strong>en</strong>de van de koning van Perzië <strong>en</strong> alles<br />

do<strong>en</strong>de in deszelfs naam. En zo oordeel ik, dat het op Zerubbabel ook niet past.<br />

77


Daarom verkies ik de gedachte van de Chaldeeuwse uitbreider Jonathan, die nev<strong>en</strong>s al<br />

de oude <strong>en</strong> vermaarde rabbijn<strong>en</strong>, door deze Persoon de Messias verstaan.<br />

En zo ga ik van deze plaats over tot ander<strong>en</strong>, die ler<strong>en</strong>, dat er twee natur<strong>en</strong> in de<br />

Verlosser zijn zoud<strong>en</strong>, gelijk Jes. 7: 14, daar gezegd wordt, dat hij gebor<strong>en</strong> zou<br />

word<strong>en</strong>, uit e<strong>en</strong> die zwanger zou wez<strong>en</strong>. En Zijn Naam zou zijn: „Immanuël God met<br />

ons.” Zou hij wez<strong>en</strong>, God met ons, <strong>en</strong> echter uit e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s als e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s gebor<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, dan moest hij zijn God én m<strong>en</strong>s.<br />

RABBI.<br />

Wij verstaan door deze persoon Jesaja 7. Koning Hiskia, of gelijk als ander<strong>en</strong> van<br />

onze Rabbijn<strong>en</strong> het verstaan, van de zoon van de Profeet Jesaja uit de Profetes<br />

gebor<strong>en</strong>, te lez<strong>en</strong> in het volg<strong>en</strong>de 8ste hoofdstuk. En zo zijn wij in de persoon Jesaja 7<br />

gemeld, ook niet e<strong>en</strong>s.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat hoor ik, maar hoe kan m<strong>en</strong> door deze persoon Hiskia verstaan, nademaal Hiskia,<br />

to<strong>en</strong> deze profetie geschiedde, al <strong>en</strong>ige jar<strong>en</strong> oud geweest is, want deze profetie is<br />

geschied t<strong>en</strong> tijde van de regering van zijn vader Achaz. En Achaz heeft 16 jaar<br />

Koning geweest, gelijk blijkt uit 2 Kon. 16: 2. „Twintig jaar was Achaz oud, to<strong>en</strong> hij<br />

koning werd. En hij regeerde zesti<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> te Jeruzalem.” Hiskia was 25 jaar oud, to<strong>en</strong><br />

hij Koning werd, gelijk weer blijkt uit 2 Kon. 18: 1, 2. ,,Het geschiedde nu in het<br />

derde jaar van Hosea, de zoon van Ela, de Koning Israëls, dat Hiskia koning werd, de<br />

zoon van Achaz, koning van Juda. Vijf <strong>en</strong> twintig jaar was hij oud, to<strong>en</strong> hij koning<br />

werd. En hij regeerde neg<strong>en</strong> <strong>en</strong> twintig jar<strong>en</strong> te Jeruzalem,” zodat Hiskia al 9 jaar oud<br />

was, to<strong>en</strong> zijn vader Achaz koning werd, derhalve kan het onmogelijk van Hiskia's<br />

geboorte verstaan word<strong>en</strong>. Ook niet van de zoon der profetes in het 8 e hoofdstuk<br />

gemeld. Want om nu van ge<strong>en</strong> andere red<strong>en</strong> daar teg<strong>en</strong> te meld<strong>en</strong>, zeg ik alle<strong>en</strong>, dat<br />

als m<strong>en</strong> het gemelde 8 e hoofdstuk inziet, het aanstonds blijkt, dat de zoon der profetes<br />

het ook niet zijn kan; want als de profeet in het 8 e vers vertoonde, hoe het leger des<br />

Konings van Assyrië, te wet<strong>en</strong> als het, het Koninkrijk van Israël zou hebb<strong>en</strong> onder<br />

gebracht. En het volk gevankelijk weggevoerd, dat ze dan, of dat hij (te wet<strong>en</strong> de<br />

Koning Sanherib of zijn krijgsoverste Rabsaké) „zal doortrekk<strong>en</strong> in Juda.” Jesaja 8: 8,<br />

daar ziet m<strong>en</strong> vooreerst, hoe ver <strong>en</strong> niet verder, dat hij in Juda kom<strong>en</strong> zou, hij zou tot<br />

aan de hals reik<strong>en</strong>. En gevolgelijk ‘het hoofd’ niet bemachtig<strong>en</strong>, hetzij de hoofdstad<br />

Jeruzalem of de koning zelf. En dat, nietteg<strong>en</strong>staande zijn verschrikkelijke heirmacht,<br />

want zijn rechter <strong>en</strong> linkervleugel zou zich uitbreid<strong>en</strong> zolang als Immanuëlsland breed<br />

was; dat is het land Juda, dat van de Jordaan tot de Middellandse Zee van 15 tot 18<br />

mijl<strong>en</strong> breed was. Let nu e<strong>en</strong>s, dat het land Juda g<strong>en</strong>oemd wordt: uw land o<br />

Immanuël! Nu is dat land nooit het land van de zoon der profetes geweest, als alle<strong>en</strong><br />

het land zijner geboorte, dat hij met al de kinder<strong>en</strong> Juda maar geme<strong>en</strong>schappelijk had.<br />

En zo ziet u klaar, dat het met de minste grond niet te stell<strong>en</strong> is, dat Hiskia noch de<br />

zoon der profetes Jes. 7: 14 verstaan moet word<strong>en</strong>. En zo oordeel ik, dat rabbijn<strong>en</strong><br />

Haccadosh <strong>en</strong> ander<strong>en</strong>, die hier de Messias verstaan, zich beter naar de waarheid<br />

hebb<strong>en</strong> gedrag<strong>en</strong>, dan zulk<strong>en</strong>, die de plaats<strong>en</strong> van hun eig<strong>en</strong> oogmerk afdraai<strong>en</strong>.<br />

Doch dit daarlat<strong>en</strong>de ga ik over tot mijn derde plaats, Jes. 9: 5. „Want e<strong>en</strong> kind is ons<br />

gebor<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> Zoon is ons gegev<strong>en</strong>. En de heerschappij is op Zijn schouder. En m<strong>en</strong><br />

noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst”;<br />

Daar zie ik alweer twee natur<strong>en</strong> in dezelfde persoon: e<strong>en</strong> naar welke Hij als e<strong>en</strong> kind<br />

gebor<strong>en</strong> werd. En e<strong>en</strong> naar welke Hij als e<strong>en</strong> Zoon ons gegev<strong>en</strong> werd; <strong>en</strong> vanwege die<br />

twee natur<strong>en</strong>, wordt Hij g<strong>en</strong>oemd Wonderlijk. En t<strong>en</strong> opzichte van zijn Goddelijke<br />

78


natuur el gibboor sterke God, abignad Vader der Eeuwigheid of Eeuwige Vader. En<br />

zo vind ik dat stuk, dat ik u uit de heilige blad<strong>en</strong> zou verton<strong>en</strong>, ook in deze plaats van<br />

Jes. 9: 5.<br />

RABBI.<br />

Maar onze rabbijn<strong>en</strong> will<strong>en</strong> die persoon niet verstaan, die u wederom hier verstaat,<br />

maar verstaan ook hier Hiskia. En vertal<strong>en</strong> het dan aldus „Wonderlijk, Raad, Sterke<br />

God, Vader der Eeuwigheid, Vredevorst zal Hem Zijn Naam noem<strong>en</strong>; zodat het ge<strong>en</strong><br />

nam<strong>en</strong> zijn van dat kind, dat gebor<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong>, maar van God Zelf, die dit kind<br />

Zijn Naam zou noem<strong>en</strong>. En zo zijn wij in de Persoon, die Jesaja 9: 5 beschrev<strong>en</strong><br />

wordt, ook niet e<strong>en</strong>s.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel ik twijfel haast niet, of u ziet zelf wel de ongegrondheid, ja ongerijmdheid van<br />

deze vertaling. Want vooreerst, waar wordt God met e<strong>en</strong> omschrijving van zo vele<br />

nam<strong>en</strong> ooit in de heilige blad<strong>en</strong> vertoond? En t<strong>en</strong> tweede kan zulk e<strong>en</strong> vertaling met<br />

de Hebreeuwse tekst niet bestaan, want de Hebreeuwse woord<strong>en</strong> vaikeraa sehemoo<br />

pele kunn<strong>en</strong> zo niet vertaald word<strong>en</strong>, want het moet gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong> gelijk u zeker<br />

weet, „<strong>en</strong> hij heeft Zijn Naam g<strong>en</strong>oemd wonderlijk” <strong>en</strong> zo voort. Zodat deg<strong>en</strong>e, die<br />

Hem Zijn Naam g<strong>en</strong>oemd heeft, God is. En wel Zijn, dat is die Zoons Vader; doch de<br />

nam<strong>en</strong> behor<strong>en</strong> aan de Zoon zelf.<br />

En ik zal al weder ton<strong>en</strong>, dat ook de oude rabbijn<strong>en</strong> hier de Messias verstaan hebb<strong>en</strong>.<br />

Hoor e<strong>en</strong>s wat Rabbi B<strong>en</strong> Haccadosh verklar<strong>en</strong>de Jes. 9: 5 zegt, voor zoveel hij God<br />

<strong>en</strong> M<strong>en</strong>s zal zijn, zal hij g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong> Immanuël, Jes. 7: 14. En omdat hij zijn zal<br />

Wonderlijk <strong>en</strong> Raad, ook Gibbor de sterke God; <strong>en</strong> omdat Hij eeuwig zal zijn, de<br />

Vader der Eeuwigheid; <strong>en</strong> omdat onder hem vrede verm<strong>en</strong>igvuldigd zal word<strong>en</strong>, de<br />

Vredevorst. En deze gemelde Rabbi heeft aan zijn zijde Rabbi Jonatan B<strong>en</strong> Uziel <strong>en</strong><br />

Rabbi Joses Galileus. En zo ziet UE. dat wij medestemmers hebb<strong>en</strong>, ook in deze onder<br />

uw meesters, dat Jesaja 9 van de Messias spreekt.<br />

<strong>De</strong>rhalve ga ik over tot mijn vierde plaats, namelijk Jeremia 23: 5, 6. „Ziet de dag<strong>en</strong><br />

kom<strong>en</strong>, spreekt de Heere, dat ik aan David e<strong>en</strong> rechtvaardige Spruit zal verwekk<strong>en</strong>,<br />

die zal Koning zijn <strong>en</strong> reger<strong>en</strong> <strong>en</strong> voorspoedig zijn <strong>en</strong> recht <strong>en</strong> gerechtigheid do<strong>en</strong> op<br />

de aarde. In Zijn dag<strong>en</strong> zal Juda verlost word<strong>en</strong>. En Israël zeker won<strong>en</strong>. En dit zal Zijn<br />

Naam zijn, waarmede m<strong>en</strong> hem zal noem<strong>en</strong>, de Heere Onze Gerechtigheid.” Hier<br />

komt de Verlosser voor als e<strong>en</strong> Spruit Davids. En bijgevolg als e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s; <strong>en</strong> nochtans<br />

wordt hij g<strong>en</strong>oemd Jehovah zidke<strong>en</strong>ou, Heere onze gerechtigheid. E<strong>en</strong> Naam dewelke<br />

Gods Ged<strong>en</strong>knaam is, Hoséa 12: 6, e<strong>en</strong> Naam die Gods eig<strong>en</strong> Naam is, die Gods eer<br />

uitdrukt. En die Hij aan ge<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> geeft, zie Jes. 42: 8. „Ik b<strong>en</strong> de Heere, dat is<br />

Mijn Naam <strong>en</strong> Mijn eer zal Ik ge<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, noch mijn lof de gesned<strong>en</strong><br />

beeld<strong>en</strong>.” Zou hij nu, die e<strong>en</strong> spruit Davids was, ook de Jehovah zijn, zo moest hij ook<br />

zeker e<strong>en</strong> Spruit van Jehovah zijn. En dat is hij, gelijk u zi<strong>en</strong> kunt, Jes. 4: 2. „Te di<strong>en</strong><br />

dage zal des Heer<strong>en</strong> Spruit zijn tot sieraad.” En derhalve, ik leer alweer uit deze plaats<br />

van Jeremia, dat er twee natur<strong>en</strong> in de Verlosser zijn, gelijk uit mijn vorige plaats<strong>en</strong> is<br />

geblek<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Verscheid<strong>en</strong> van onze rabbijn<strong>en</strong> vertal<strong>en</strong>: de Heere [is] onze Gerechtigheid, gelijk<br />

Exodus 17: 15 Jehovah nissi, de Heere [is] mijn Banier.<br />

KOOPMAN.<br />

79


Zulk e<strong>en</strong> inlassing is soms nodig, maar hier niet, omdat de verlosser Jehovah Zelf is,<br />

gelijk als ik in het vervolg UE. nog nader zal tracht<strong>en</strong> te ton<strong>en</strong>; <strong>en</strong> derhalve komt zo<br />

e<strong>en</strong> inlassing niet te pas. Ik zal nog t<strong>en</strong> overvloede <strong>en</strong> tot slot van mijn bewijz<strong>en</strong>,<br />

rak<strong>en</strong>de de tweede natuur in de Verlosser bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, Jes. 4: 2. „Te di<strong>en</strong> dage zal des<br />

Heer<strong>en</strong> Spruit zijn tot sieraad <strong>en</strong> tot heerlijkheid. En de vrucht der aarde tot<br />

voortreffelijkheid <strong>en</strong> tot versiering deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die het ontkom<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> in Israël.” Zie<br />

daar de verlosser voorgesteld als e<strong>en</strong> Spruit des Heer<strong>en</strong> <strong>en</strong> dan als e<strong>en</strong> Vrucht der<br />

Aarde, hier ziet m<strong>en</strong> hem in het eerste als e<strong>en</strong> Zoon Gods.<br />

En in het tweede als e<strong>en</strong> Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, want alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> hun oorsprong<br />

door Adam uit de aarde. En zijn e<strong>en</strong> vrucht der aarde. En zo heb ik getoond, dat ons in<br />

de heilige blad<strong>en</strong> geleerd wordt, dat er twee natur<strong>en</strong> in de Verlosser zoud<strong>en</strong> zijn.<br />

RABBI.<br />

Maar dewijl dit leerstuk van het uiterste gewicht is, zo zou ik oordel<strong>en</strong> het nodig te<br />

zijn, dat wij ons hierbij wat ophield<strong>en</strong>, om hetzelve wat nader te beschouw <strong>en</strong> om over<br />

ieder der twee natur<strong>en</strong> wat nader te sprek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat keur ik heel goed; <strong>en</strong> laat ons dan eerst handel<strong>en</strong> over zijn Goddelijke. En daarna<br />

over Zijn m<strong>en</strong>selijke natuur.<br />

RABBI.<br />

Ik heb dan gemerkt uit uw red<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat u de Verlosser houdt, te zijn de Zoon Gods,<br />

maar ik vind dat de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> Job 38: 7 Kinder<strong>en</strong> Gods g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. En ook Israël,<br />

<strong>De</strong>uter. 14: 1. „Gijlied<strong>en</strong> zijt kinder<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> uws Gods”; maar bijzonder word<strong>en</strong><br />

zij g<strong>en</strong>oemd Gods eerstgebor<strong>en</strong> Zoon, Exod. 4: 22. „Dan zult gij tot Farao zegg<strong>en</strong>: zo<br />

zegt de Heere, Mijn zoon, Mijn eerstgebor<strong>en</strong>e, is Israël.” Nu zie ik niet, dat de<br />

verlosser, - hoewel hij Gods Zoon g<strong>en</strong>oemd wordt, - iets bijzonders heeft bov<strong>en</strong> de<br />

<strong>en</strong>gel<strong>en</strong> of bov<strong>en</strong> Israël.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat Israël <strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> zo g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong> is waar, maar wie ziet niet, dat Israël zo<br />

g<strong>en</strong>oemd wordt, omdat God h<strong>en</strong> uit alle volk<strong>en</strong> had uitverkor<strong>en</strong>? En de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong><br />

werd<strong>en</strong> zo g<strong>en</strong>oemd, omdat zij het beeld Gods droeg<strong>en</strong> <strong>en</strong> vertoond<strong>en</strong>, maar de<br />

Verlosser werd Gods Zoon g<strong>en</strong>oemd, omdat Hij van eeuwigheid, van God Zijn Vader<br />

is geg<strong>en</strong>ereerd, gelijk hij zegt Psalm 2: 7. „Ik zal van het besluit verhal<strong>en</strong>: <strong>De</strong> Heere<br />

heeft tot Mij gezegd, Gij zijt Mijn Zoon, hed<strong>en</strong> heb ik u geg<strong>en</strong>ereerd.” En daar ziet<br />

UE. dat de Verlosser, de Zoon Gods is op e<strong>en</strong> geheel andere wijze dan Israël of de<br />

<strong>en</strong>gel<strong>en</strong>. En ik mag wel zegg<strong>en</strong>: tot wie van all<strong>en</strong> heeft Hij ooit gezegd, Gij zijt Mijn<br />

Zoon, hed<strong>en</strong> heb Ik U geg<strong>en</strong>ereerd? Zo ziet u waarom Hij eig<strong>en</strong>lijk de Zoon Gods<br />

g<strong>en</strong>oemd wordt. Ik moet u bij deze geleg<strong>en</strong>heid verhal<strong>en</strong>, dat Mahomed in zijn<br />

Alkoran, in het 111 e hoofddeel zegt: „God is eeuwig, hij teelt niet voort, hij is niet<br />

voortgeteeld <strong>en</strong> hij heeft ge<strong>en</strong> medeg<strong>en</strong>oot.” Hierom nu hebb<strong>en</strong> zij in hun bijbel in de<br />

Arabische taal, Psalm 2: 7. „Gij zijt Mijn profeet, hed<strong>en</strong> heb Ik u opgevoed.”<br />

RABBI.<br />

Die g<strong>en</strong>ereert of baart (gelijk het Hebreeuwse woord Jalad, g<strong>en</strong>erer<strong>en</strong> <strong>en</strong> bar<strong>en</strong><br />

betek<strong>en</strong>t) moet eerder zijn dan deg<strong>en</strong>e, die geg<strong>en</strong>ereerd wordt; derhalve moet UE. toch<br />

e<strong>en</strong> eerder <strong>en</strong> e<strong>en</strong> later stell<strong>en</strong>.<br />

80


KOOPMAN.<br />

Dat gaat niet door, dewijl het g<strong>en</strong>erer<strong>en</strong> des Zoons behoort, niet tot de wil, maar tot de<br />

natuur van God; nu is de natuur van God zo eeuwig als God zelf. En zo eeuwig als<br />

God is, zo eeuwig is Zijn natuur. En zo eeuwig als zijn natuur is, zo eeuwig is de<br />

g<strong>en</strong>eratie. En derhalve zo eeuwig als re is, die g<strong>en</strong>ereert, zo eeuwig is ook, die<br />

geg<strong>en</strong>ereerd wordt. En daarom wordt niet alle<strong>en</strong> van hem gezegd, Micha 5, 1. „Dat<br />

Zijn geboorte is vanouds <strong>en</strong> van de dag<strong>en</strong> der eeuwigheid.” Maar Hij zegt zelf<br />

Spreuk<strong>en</strong> 8: 22-31. „<strong>De</strong> Heere bezat mij [in het] beginsel Zijns wegs, voor Zijn<br />

werk<strong>en</strong>, van to<strong>en</strong> aan. Ik b<strong>en</strong> van eeuwigheid af gezalfd geweest, van de aanvang, van<br />

de oudhed<strong>en</strong> der aarde aan. Ik was gebor<strong>en</strong> als de afgrond<strong>en</strong> nog niet <strong>ware</strong>n, als nog<br />

ge<strong>en</strong> fontein<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, zwaar van water. Aleer de berg<strong>en</strong> ingevest <strong>ware</strong>n, voor de<br />

heuvel<strong>en</strong> was ik gebor<strong>en</strong>. Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de veld<strong>en</strong>, noch de<br />

aanvang van de stofjes der wereld. To<strong>en</strong> Hij de hemel<strong>en</strong> bereidde, was ik daar, to<strong>en</strong><br />

hij e<strong>en</strong> cirkel over het vlakke des afgronds beschreef: To<strong>en</strong> Hij de opperwolk<strong>en</strong> van<br />

bov<strong>en</strong> vestigde, to<strong>en</strong> Hij de fontein<strong>en</strong> des afgronds vast maakte. To<strong>en</strong> Hij de zee haar<br />

perk zette, opdat de water<strong>en</strong> zijn bevel niet zoud<strong>en</strong> overtred<strong>en</strong>, to<strong>en</strong> hij de grondvest<strong>en</strong><br />

der aarde stelde. To<strong>en</strong> was ik e<strong>en</strong> voedsterling bij Hem <strong>en</strong> ik was dagelijks [zijne]<br />

vermaking<strong>en</strong>, te aller tijd voor zijn aangezicht spel<strong>en</strong>de. Spel<strong>en</strong>de in de wereld zijns<br />

aardrijks <strong>en</strong> mijn vermaking<strong>en</strong> zijn met de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>kinder<strong>en</strong>.”<br />

Daar ziet u Hem, omstandig van Zijn eeuwige geboorte sprek<strong>en</strong>, let maar op het 24e<br />

<strong>en</strong> 25e vers <strong>en</strong> hoe Hij als e<strong>en</strong> Voedsterling bij Zijn Vader voorkomt in het 30e vers.<br />

En zo zie ik ge<strong>en</strong> zwarigheid in hetge<strong>en</strong> UE. teg<strong>en</strong> de eeuwigheid der g<strong>en</strong>eratie des<br />

Zoons hebt ingebracht. En zo is hij in volle kracht Gods Zoon of de Spruit des Heer<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Zou UE nu bov<strong>en</strong> het gezegde nog iets hebb<strong>en</strong>, waaruit de <strong>ware</strong> Godheid van de<br />

Verlosser zou blijk<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja, want gelijk wij hem hebb<strong>en</strong> hor<strong>en</strong> noem<strong>en</strong> Jehovah Zidk<strong>en</strong>ou, Heere onze<br />

gerechtigheid, zo wordt Hij ook Jehovah g<strong>en</strong>oemd Jes. 45: 17. Maar Israël wordt<br />

verlost door de Heere, met e<strong>en</strong> eeuwige verlossing. Gijlied<strong>en</strong> zult niet beschaamd,<br />

noch tot schande word<strong>en</strong>, tot in alle eeuwighed<strong>en</strong>.” Daar staat gelijk <strong>De</strong>uter. 33: 29,<br />

bahovah door de Heere, „gij zijt e<strong>en</strong> volk verlost door d<strong>en</strong> Heere,” <strong>en</strong> de Chaldeeuwse<br />

uitbreider vertaalt Jes. 45: 17. Israël zal verlost word<strong>en</strong> door het „woord des Heer<strong>en</strong>.”<br />

Nu is het uit onze vorige sam<strong>en</strong>spraak klaar geblek<strong>en</strong>, dat het Woord is de tweede<br />

Persoon, die anders ook Knecht g<strong>en</strong>oemd wordt, niet dat hij de Knecht des Vaders is<br />

vanwege Zijn Personeel bestaan, maar vanwege e<strong>en</strong> verdrag. En dat de oude Jod<strong>en</strong> de<br />

Messias als de Jehovah uit de Heilige Blad<strong>en</strong> vertoond hebb<strong>en</strong>, blijkt, als in Midras<br />

Thrillim over de 20 e Psalm vers 1, de woord<strong>en</strong> Exod. 15: 3. „<strong>De</strong> Heere is e<strong>en</strong><br />

Krijgsman: Heere is Zijn Naam,” op de Messias word<strong>en</strong> geduid, waar gezegd wordt:<br />

„Nademaal het niet gebruikelijk is, dat <strong>en</strong>ig onderdaan van vlees <strong>en</strong> bloed, met de<br />

naam zijns her<strong>en</strong> vereerd wordt: hoe komt het, dat God de Messias bij Zijn eig<strong>en</strong><br />

Naam is noem<strong>en</strong>de? Welke is die Naam? Waarlijk Jehovah is Zijn Naam,” volg<strong>en</strong>s<br />

hetge<strong>en</strong> Exod. 15: 3 geschrev<strong>en</strong> staat, „e<strong>en</strong> krijgsman Jehovah Schemoo, Heere is Zijn<br />

Naam.”<br />

Zo doet ook Rabbi Abba, dewelke gevraagd hebb<strong>en</strong>de naar de Naam van de Messias?<br />

antwoordt daarop aldus: „Jehovah is Zijn Naam” Exod. 15: 3. Maar om niet al te<br />

breed te zijn; om de Godheid van de Verlosser aan te ton<strong>en</strong>, zal ik mij alle<strong>en</strong> bepal<strong>en</strong><br />

tot die Engel, die Mozes in het braambos versche<strong>en</strong>, Exod. 3 <strong>en</strong> 4 <strong>en</strong> let dan eerst op<br />

81


het 3 e hoofdstuk vers 2. „En de Engel des Heer<strong>en</strong> versche<strong>en</strong> hem in e<strong>en</strong> vuurvlam uit<br />

het midd<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s braambos. En hij zag <strong>en</strong> ziet het braambos brandde in het vuur, <strong>en</strong><br />

het braambos werd niet verteerd.” Zie, daar werd Hij g<strong>en</strong>oemd de Malach Jehovah<br />

e<strong>en</strong> Engel des Heer<strong>en</strong>. Daar het woord Malach e<strong>en</strong> gezant betek<strong>en</strong>t, zo werd Hij<br />

onderscheid<strong>en</strong> van die Hem gezond<strong>en</strong> heeft. Nu blijkt het overklaar uit het 3 e <strong>en</strong> 4 e<br />

hoofdstuk, dat deze Engel e<strong>en</strong> Goddelijk Persoon is. En dat zo overvloedig, dat die<br />

maar beide zijn og<strong>en</strong> niet gelijk toe wil do<strong>en</strong>, het tot beschaming van zichzelf, zo hij<br />

zich daar teg<strong>en</strong> aan wilde kant<strong>en</strong>, zi<strong>en</strong> zou. Want de Heilige Schrift geeft hem de<br />

Naam van Jehovah, zie het 4 e <strong>en</strong> 7 e vers van het 3 e hoofdstuk <strong>en</strong> vers 2, 6, 10 <strong>en</strong> 11<br />

van het 4e hoofdstuk, dan de Naam van God, hoofdstuk 3: 11. „To<strong>en</strong> zeide Mozes tot<br />

God: wie b<strong>en</strong> ik, dat ik tot Farao zou gaan; <strong>en</strong> dat ik de kinder<strong>en</strong> Israëls uit Egypte zou<br />

voer<strong>en</strong>?” In het 4e hoofdstuk vers 10 <strong>en</strong> 13 noemt Mozes hem Adonaai Heere, zijnde<br />

niet alle<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Heer maar ook het steunsel van Zijn volk, gelijk dat woord in zijn<br />

afkomst te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft.<br />

Eindelijk de <strong>en</strong>gel noemt Zich zelf „Jehovah Eelohee Heere God, hoofdstuk 3: 15.<br />

„To<strong>en</strong> zeide God verder tot Mozes: Aldus zult gij tot de kinder<strong>en</strong> Israëls zegg<strong>en</strong>: <strong>De</strong><br />

Heere uwer vader<strong>en</strong> God, de God Abrahams, de God Izaks <strong>en</strong> de Gods Jakobs, heeft<br />

mij tot u gezond<strong>en</strong>, dat is Mijn Naam eeuwiglijk <strong>en</strong> dat is Mijn gedacht<strong>en</strong>is van<br />

geslacht tot geslacht.” En in het vorige 14e vers noemt hij Zichzelf Ehejek, Ik zal zijn,<br />

welke Naam van dezelfde oorsprong is, als de Naam Jehovah.<br />

Maar daar ik nog bijzonder het oog op heb, is, dat deze Engel in het braambos, is<br />

dezelfde, die aan Mozes de wet op Sinaï gaf, gelijk dat blijkt uit het vervolg, in het 3 e<br />

hoofdstuk vers 18 noemt hij zich zelf „de Heere de God der Hebreeën”; <strong>en</strong> bij de<br />

wetgeving, noemt de Wetgever Zichzelf de Heere hun God, zegg<strong>en</strong>de: Exod. 20: 2.<br />

„Ik b<strong>en</strong> de Heere uw God.” Hij belooft aan Mozes, dat Hij h<strong>en</strong> zou verloss<strong>en</strong> <strong>en</strong> uit<br />

Egypte opvoer<strong>en</strong> Exod. 3: 8. „Daarom b<strong>en</strong> ik nedergekom<strong>en</strong>, dat Ik het verlosse uit de<br />

hand der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> <strong>en</strong> het opvoere uit dit land, naar e<strong>en</strong> goed <strong>en</strong> ruim land, naar e<strong>en</strong><br />

land vloei<strong>en</strong>de van melk <strong>en</strong> honig; tot de plaats der Kanaäniet<strong>en</strong> <strong>en</strong> der Hethiet<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

der Amoriet<strong>en</strong> <strong>en</strong> der Fereziet<strong>en</strong> <strong>en</strong> der Heviet<strong>en</strong> <strong>en</strong> der Jebusiet<strong>en</strong>.” En hoofdstuk 20:<br />

2 zegt Hij: „Ik b<strong>en</strong> de Heere uw God, die u uit Egypteland uit het di<strong>en</strong>sthuis, uitgeleid<br />

heb.” Hierop zegt Mozes in zijn lied, dat deze uitleiding door de Heere alle<strong>en</strong> geschied<br />

is, <strong>De</strong>ut. 32: 12. Zo leidde hem de Heere alle<strong>en</strong> <strong>en</strong> er was ge<strong>en</strong> vreemd God met hem.”<br />

En dit is het, dat ik kort tot bevestiging van de Godheid, van de Verlosser had bij te<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Wil UE. deze Engel Exod. 3 <strong>en</strong> 4 in het braambos voorkom<strong>en</strong>de oordel<strong>en</strong><br />

dezelfde <strong>en</strong>gel te zijn, die God aan Israël belooft hoofdstuk 23: 20-23. „Ziet, Ik z<strong>en</strong>de<br />

e<strong>en</strong> Engel voor uw aangezicht, om u te behoed<strong>en</strong> op dez<strong>en</strong> weg <strong>en</strong> om u te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> tot<br />

de plaats, die Ik bereid heb. Hoedt u voor Zijn aangezicht <strong>en</strong> wees Zijn stem gehoorzaam.<br />

En verbittert Hem niet: want hij zal ulieder overtreding<strong>en</strong> niet vergev<strong>en</strong>,<br />

want Mijn Naam is in het binn<strong>en</strong>ste van Hem. Maar zo gij Zijner stem naarstig<br />

gehoorzaamt <strong>en</strong> doet al wat Ik sprek<strong>en</strong> zal; zo zal Ik uwer vijand<strong>en</strong> vijand <strong>en</strong> uw<br />

wederpartijders wederpartij zijn. Want mijn Engel zal voor uw aangezicht gaan. En hij<br />

zal u inbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> tot de Amoriet<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Hethiet<strong>en</strong> <strong>en</strong> Fereziet<strong>en</strong> <strong>en</strong> Kanaäniet<strong>en</strong>,<br />

Heviet<strong>en</strong> <strong>en</strong> Jebusiet<strong>en</strong> <strong>en</strong> Ik zal ze verdelg<strong>en</strong>.” U zult niet miss<strong>en</strong>, want het<br />

vergelijk<strong>en</strong> van dit 23 vers met het 8 van het 3 hoofdstuk zo ev<strong>en</strong> aangehaald, zal ons<br />

g<strong>en</strong>oeg daarvan verzeker<strong>en</strong> <strong>en</strong> de oude Jod<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> door die Engel de Verlosser<br />

verstaan, als m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan in de Sokar. Daar zegt rabbi Simeon b<strong>en</strong> Jochai, ziet daar<br />

staat ook Exod. 23: 20. „Ziet ik z<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> Engel voor uw aangezicht”; deze was<br />

dezelfde Engel die daar is de Verlosser der wereld <strong>en</strong> e<strong>en</strong> bewaarder der<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>kinder<strong>en</strong>; <strong>en</strong> het is zeker, dat hij de zeg<strong>en</strong> toebereidt voor de gehele wereld,<br />

want Hij heeft de zeg<strong>en</strong> van het begin tot Zich g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. En deelt dezelve in de<br />

82


wereld uit.<br />

En wilt u t<strong>en</strong> overvloede deze <strong>en</strong>gel aan Mozes versch<strong>en</strong><strong>en</strong>, Exod. 3 <strong>en</strong> aan hem <strong>en</strong><br />

Israël beloofd, Exod. 23, onderscheid<strong>en</strong> van die <strong>en</strong>gel die God beloofd, Exod. 33: 15.<br />

„Voorts sprak de Heere tot Mozes: Ga he<strong>en</strong>, trek op van hier, gij <strong>en</strong> het volk, dat gij<br />

uit Egypteland opgevoerd hebt, naar het land, dat Ik Abraham, Izak <strong>en</strong> Jakob<br />

gezwor<strong>en</strong> heb, zegg<strong>en</strong>de: Aan uw zaad zal Ik het gev<strong>en</strong>. En Ik zal e<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel voor uw<br />

aangezicht z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, (<strong>en</strong> Ik zal uitdrijv<strong>en</strong> de Kanaäniet<strong>en</strong>, de Amoriet<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Hethiet<strong>en</strong>.<br />

En de Fereziet<strong>en</strong>, de Heviet<strong>en</strong>. En de Jebusiet<strong>en</strong>;) naar het land, dat van melk<br />

<strong>en</strong> honig is vloei<strong>en</strong>de; want Ik zal in het midd<strong>en</strong> van u niet optrekk<strong>en</strong>, want gij zijt e<strong>en</strong><br />

hardnekkig volk, dat Ik u op dez<strong>en</strong> weg niet vertere. To<strong>en</strong> het volk dit kwade woord<br />

hoorde, zo droeg<strong>en</strong> zij leed. En niemand van h<strong>en</strong> deed zijn versiersel aan zich. En de<br />

Heere had tot Mozes gezegd: Zeg tot de kinder<strong>en</strong> Israëls: gij zijt e<strong>en</strong> hardnekkig volk,<br />

in e<strong>en</strong> og<strong>en</strong>blik zou Ik in het midd<strong>en</strong> van u optrekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> zou u verniel<strong>en</strong>, doch nu, leg<br />

uw sieraad van u af <strong>en</strong> Ik zal wet<strong>en</strong> wat Ik u do<strong>en</strong> zal.”<br />

Dat deze <strong>en</strong>gel, die in het 2e vers voorkomt, e<strong>en</strong> geschap<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel was, blijkt uit alle<br />

omstandighed<strong>en</strong>, te meer als m<strong>en</strong> het voorstel van Mozes <strong>en</strong> zijn verzoek daarop aan<br />

God inziet. En wat God hem op zijn verzoek voorstelt. En t<strong>en</strong> laatste wat Mozes<br />

daarop antwoordt, zo zal daar ge<strong>en</strong> twijfel overblijv<strong>en</strong> of deze <strong>en</strong>gel is e<strong>en</strong> geschap<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong>gel. Het voorstel <strong>en</strong> verzoek van Mozes is in het 12 <strong>en</strong> 13 vers van het 33 hoofdstuk<br />

„En Mozes zeide tot de Heere: Zie, Gij zegt tot mij: voer dit volk op, maar Gij laat mij<br />

niet wet<strong>en</strong>, wi<strong>en</strong> Gij met mij zult z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>; daar Gij gezegd hebt: Ik k<strong>en</strong> u bij name; <strong>en</strong><br />

ook: gij hebt g<strong>en</strong>ade gevond<strong>en</strong> in Mijn og<strong>en</strong>. Nu dan, ik bid, indi<strong>en</strong> ik g<strong>en</strong>ade<br />

gevond<strong>en</strong> heb in Uw og<strong>en</strong>, zo laat mij nu Uw weg wet<strong>en</strong> <strong>en</strong> ik zal U k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, opdat ik<br />

g<strong>en</strong>ade vind in Uw og<strong>en</strong>. En zie aan, dat deze natie uw volk is.” Hierop stelt God hem<br />

voor vers 14. „Zou Mijn aangezicht moet<strong>en</strong> medegaan, om u gerust te stell<strong>en</strong>?”<br />

Daarop antwoordt Mozes vers 15 <strong>en</strong> 16. „Indi<strong>en</strong> uw aangezicht niet medegaan zal, doe<br />

ons van hier niet optrekk<strong>en</strong>! Want waarbij zou nu bek<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, dat ik g<strong>en</strong>ade<br />

gevond<strong>en</strong> heb in uw og<strong>en</strong>, ik <strong>en</strong> uw volk? Is het niet daarbij, dat u met ons gaat? Zo<br />

zull<strong>en</strong> wij afgezonderd word<strong>en</strong>, ik <strong>en</strong> uw volk, van alle volk, dat op de aardbodem is.”<br />

Als deze e<strong>en</strong> geschap<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel is, daar hiervan gesprok<strong>en</strong> wordt, zo blijkt het klaar, dat<br />

die <strong>en</strong>gel aan haar beloofd Exod. 23 <strong>en</strong> aan Mozes versch<strong>en</strong><strong>en</strong>, Exod. 3, e<strong>en</strong> ongeschap<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong>gel was. En zo d<strong>en</strong>k ik voldaan te hebb<strong>en</strong>, om te betog<strong>en</strong> dat de<br />

Verlosser waarachtig God moest zijn.<br />

RABBI.<br />

UE. heeft in dez<strong>en</strong> vrij breed geweest, doch het heeft mij niet verveeld, want ik acht,<br />

dat aan de <strong>ware</strong> k<strong>en</strong>nis in dez<strong>en</strong> veel geleg<strong>en</strong> is. Maar ik verwacht nu, dat UE. in het<br />

vervolg iets van de m<strong>en</strong>sheid van de Verlosser zal sprek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Daaraan toe <strong>ware</strong>n wij nu gekom<strong>en</strong>. En dewijl het e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de zaak is, dat gijlied<strong>en</strong><br />

niet twijfelt, of de Messias zal e<strong>en</strong> waar m<strong>en</strong>s zijn, zo zal het niet nodig zijn daarover<br />

te sprek<strong>en</strong>, of zulks te bewijz<strong>en</strong>, maar alle<strong>en</strong> op <strong>en</strong>ige noodzakelijke omstandighed<strong>en</strong><br />

acht gev<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Daarin zull<strong>en</strong> wij wel wat ontmoet<strong>en</strong>, daar wij niet e<strong>en</strong>s in zijn.<br />

KOOPMAN.<br />

Daar is niet aan geleg<strong>en</strong>, als wij maar e<strong>en</strong>s zijn om di<strong>en</strong>stbaar <strong>en</strong> onderworp<strong>en</strong> te zijn,<br />

83


aan God <strong>en</strong> aan Zijn woord; <strong>en</strong> dan is daar, onder inlichting van Gods Geest,<br />

mogelijkheid om in die zak<strong>en</strong>, daar wij niet e<strong>en</strong>s in zijn, e<strong>en</strong>s te word<strong>en</strong>.<br />

Om nu tot de zaak te kom<strong>en</strong>, zo moet<strong>en</strong> wij acht gev<strong>en</strong> op de voorzegging<strong>en</strong> van h<strong>en</strong>,<br />

die Hem zo vooraf beschrijv<strong>en</strong>, dat Hij, als Hij zal in het vlees gekom<strong>en</strong> zijn, van e<strong>en</strong><br />

ieder, die Hem zonder vooroordeel aanziet, uit de voorzegging<strong>en</strong> onfeilbaar zal<br />

kunn<strong>en</strong> gek<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, als de Verlosser der wereld. Doch dewijl het laat is. En dit<br />

stuk niet heel kort kan behandeld word<strong>en</strong>, spar<strong>en</strong> wij het tot de eerste geleg<strong>en</strong>heid.<br />

NEGENDE SAMENSPRAAK.<br />

Handel<strong>en</strong>de van de m<strong>en</strong>selijke natuur <strong>en</strong> van de k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong> van de Verlosser.<br />

84


RABBI.<br />

Ik <strong>hoop</strong>, dat het EU. niet vervel<strong>en</strong> zal, dat ik zo spoedig mij weer tot EU. begeef, om<br />

onze vorige sam<strong>en</strong>spraak te vervolg<strong>en</strong>, want de noodzakelijkheid der k<strong>en</strong>nis, van die<br />

zak<strong>en</strong>, daar wij het bij gelat<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong> mij zonder <strong>en</strong>ig tijdverzuim als naar u<br />

gedrev<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Het verveelt mij in het minste niet, ik b<strong>en</strong> verblijd, dat UE. e<strong>en</strong> man b<strong>en</strong>t, die in de<br />

waarheid zoals zij uit God is, g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> schept. Om dan tot onze zaak te kom<strong>en</strong>, laat<br />

ons in de eerste plaats zi<strong>en</strong> van wie de Verlosser Zijn afkomst moest hebb<strong>en</strong>.<br />

Om nu niet weer tot de algem<strong>en</strong>e moederbelofte G<strong>en</strong>esis 15: 3. te ker<strong>en</strong>; zo heeft de<br />

Heere aan Abraham beloofd, dat Hij uit hem zou voortkom<strong>en</strong> G<strong>en</strong>esis 22: 18. „En in<br />

uw zaad zull<strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>d word<strong>en</strong> alle volk<strong>en</strong> der aarde, naardi<strong>en</strong> gij Mijn stem<br />

gehoorzaam geweest zijt.” Het is zeker, dat hier niet anders dan de Verlosser kan verstaan<br />

word<strong>en</strong> door dit zaad Abrahams, „want in Hem zoud<strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, of<br />

Hem zeg<strong>en</strong><strong>en</strong> alle geslacht<strong>en</strong> der aarde”, dat is allerlei geslacht<strong>en</strong>. En dewijl vanwege<br />

de zonde des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, de Heere het aardrijk vervloekt heeft G<strong>en</strong>esis 3: 17. „En tot<br />

Adam zeide Hij: <strong>De</strong>wijl gij geluisterd hebt naar de stem uwer vrouw. En van die boom<br />

geget<strong>en</strong>, waarvan ik gij gebood, zegg<strong>en</strong>de: gij zult daarvan niet et<strong>en</strong>, zo zij het<br />

aardrijk om uw<strong>en</strong>twil vervloekt, <strong>en</strong> met smart zult gij daarvan et<strong>en</strong> al de dag<strong>en</strong> uws<br />

lev<strong>en</strong>s”. En hoofdstuk 5: 29. „En Hij noemde Zijn Naam Noach, zegg<strong>en</strong>de: <strong>De</strong>ze zal<br />

ons troost<strong>en</strong> over ons werk. En over de smart onzer hand<strong>en</strong>, vanwege het aardrijk, dat<br />

de Heere vervloekt heeft.” Zo moest hij, zoud<strong>en</strong> alle geslacht<strong>en</strong> der aarde in Hem<br />

gezeg<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, de vloek wegnem<strong>en</strong>. En de zeg<strong>en</strong> aanbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Nu kon de vloek niet<br />

wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> de zeg<strong>en</strong> aangebracht word<strong>en</strong>, t<strong>en</strong>zij de vloek gedrag<strong>en</strong> <strong>en</strong> de zeg<strong>en</strong><br />

werd verworv<strong>en</strong>. En dit kon niet geschied<strong>en</strong>, t<strong>en</strong><strong>ware</strong> hij voldeed aan die<br />

voorwaard<strong>en</strong>, die de grond zijn van Gods vri<strong>en</strong>dschap, liefde <strong>en</strong> zeg<strong>en</strong>. Zo zi<strong>en</strong> wij,<br />

wat grote ding<strong>en</strong> de Heere Abraham belooft, namelijk dat wie dat do<strong>en</strong> zou, zijn Zaad<br />

zou wez<strong>en</strong>. Maar zo nu Abraham twee zon<strong>en</strong> had (behalve die hij uit Ketura had) Izak<br />

<strong>en</strong> Ismaël, zo doet de Heere dezelfde belofte aan Izak, zegg<strong>en</strong>de G<strong>en</strong>esis 26: 4. „In uw<br />

zaad zull<strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>d word<strong>en</strong> alle volk<strong>en</strong> der aarde.” Izak heeft ook twee zon<strong>en</strong>, Jakob<br />

<strong>en</strong> Ezau; maar de Heere br<strong>en</strong>gt deze belofte op Jakob G<strong>en</strong>esis 28: 14, zegg<strong>en</strong>de mede<br />

tot hem: „En uw zaad zal wez<strong>en</strong> als het stof der aarde. En gij zult uitbrek<strong>en</strong> [in<br />

m<strong>en</strong>igte] westwaarts. En oostwaarts. En noordwaarts <strong>en</strong> zuidwaarts. En in u <strong>en</strong> in uw<br />

zaad zull<strong>en</strong> alle geslacht<strong>en</strong> des aardbodems gezeg<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>.” Jakob, die twaalf<br />

stamvader<strong>en</strong> heeft voortgebracht, br<strong>en</strong>gt deze grote beloft<strong>en</strong> over, op zijn vierde zoon<br />

Juda, als hij op zijn sterfbed met zijn profetische mond zeide G<strong>en</strong>esis 49: 10: „<strong>De</strong><br />

scepter (of stam) zal van Juda niet wijk<strong>en</strong>, noch de Wetgever van tuss<strong>en</strong> zijn voet<strong>en</strong>,<br />

totdat Silo komt. En d<strong>en</strong>zelve zull<strong>en</strong> de volk<strong>en</strong> gehoorzaam zijn.” En wanneer Juda's<br />

stamboom vele takk<strong>en</strong> had gemaakt, werd hij beloofd voort te zull<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> uit Isaï,<br />

Davids vader Jes. 11: 1. „Want er zal e<strong>en</strong> rijsje voortkom<strong>en</strong> uit de afgehouw<strong>en</strong> tronk<br />

van Isaï. En e<strong>en</strong> scheut uit zijn wortel<strong>en</strong> zal vrucht<strong>en</strong> voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.” En terwijl Isaï<br />

vele zon<strong>en</strong> had, zo bepaalt het de Heere door Jeremia tot David, gelijk in die bek<strong>en</strong>de<br />

plaats, hoofdstuk 23: 5. „Ziet, de dag<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, spreekt de Heere, dat Ik aan David,<br />

e<strong>en</strong> rechtvaardige Spruit zal verwekk<strong>en</strong>; die zal Koning zijnde reger<strong>en</strong>. En<br />

voorspoedig zijn <strong>en</strong> recht <strong>en</strong> gerechtigheid do<strong>en</strong> op de aarde.” En ook hoofdstuk 33:<br />

15. „In die dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> te dier tijd zal Ik David e<strong>en</strong> Spruit der gerechtigheid do<strong>en</strong><br />

uitspruit<strong>en</strong>. En Hij zal recht <strong>en</strong> gerechtigheid do<strong>en</strong> op aarde.” Uit dit gezegde kan m<strong>en</strong><br />

zi<strong>en</strong>, dat het zal moet<strong>en</strong> blijk<strong>en</strong>, dat de Verlosser e<strong>en</strong> Zoon Davids is, als hij zou<br />

kom<strong>en</strong>.”<br />

85


RABBI.<br />

Hierover hebb<strong>en</strong> wij ge<strong>en</strong> verschil, want wij sprek<strong>en</strong> veel van Messias, „B<strong>en</strong> Davids,<br />

de zoon Davids”; zodat wij ook gelov<strong>en</strong>, dat de Messias zijn afkomst uit David moet<br />

hebb<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is goed, maar hij wordt hier in de bijgebrachte plaats<strong>en</strong> uit Jeremia, g<strong>en</strong>oemd „e<strong>en</strong><br />

rechtvaardige Spruit”, dat is, e<strong>en</strong> die in kracht rechtvaardig was zonder zonde; opdat<br />

Hij door Zijn personele schuld niet buit<strong>en</strong> staat raakte, om de borgschuld op zich te<br />

nem<strong>en</strong>. Want indi<strong>en</strong> Hij vanwege Zijn personele schuld bloot stond, voor de<br />

wraakoef<strong>en</strong><strong>en</strong>de gerechtigheid Gods, was het niet mogelijk, dat Hij als Borg voor h<strong>en</strong><br />

kon intred<strong>en</strong>. En hun schuld op zich nem<strong>en</strong>, dewijl Hij met zijn personele schuld<strong>en</strong><br />

belad<strong>en</strong> was. <strong>De</strong>wijl nu de zonde van Adam, in zijn schuld <strong>en</strong> smet, zich uitbreidt over<br />

alle zijn nakomeling<strong>en</strong> die op e<strong>en</strong> natuurlijke wijze van hem voortkom<strong>en</strong>, moest Hij,<br />

zou hij niet met zondeschuld gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, ook niet met ongerechtigheid<br />

ontvang<strong>en</strong> zijn, Psalm 51: 7.<br />

En zo kom ik tot het tweede stuk, namelijk, dat de Borg <strong>en</strong> Losser moest voortkom<strong>en</strong><br />

uit e<strong>en</strong> maagd, zonder geme<strong>en</strong>schap met e<strong>en</strong> man, volg<strong>en</strong>s Jes. 7: 14. „Daarom zal<br />

de Heere zelf u e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>: ziet, e<strong>en</strong> maagd zal zwanger word<strong>en</strong>. En zij zal e<strong>en</strong><br />

zoon bar<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn Naam Immanuël het<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Ik weet wel, dat ulied<strong>en</strong> het Hebreertwse woord חמלע Gnalmaah e<strong>en</strong> maagd vertaalt,<br />

maar gij behoorde te wet<strong>en</strong>, dat חלותב Bethoulaah eig<strong>en</strong>lijk e<strong>en</strong> maagd, <strong>en</strong> Gnalmaah<br />

e<strong>en</strong> jonge vrouw betek<strong>en</strong>t; immers m<strong>en</strong> ziet zeker, dat het voor ge<strong>en</strong> maagd kan g<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, Spr. 30: 19, daar m<strong>en</strong> leest „de weg e<strong>en</strong>s mans bij e<strong>en</strong> maagd”, hier staat<br />

het woord Gnalmaah. En dat het hier ge<strong>en</strong> maagd betek<strong>en</strong>t, blijkt omdat ze aanstonds<br />

vergelek<strong>en</strong> wordt bij e<strong>en</strong> overspelige vrouw in het 20 e vers. Zo ziet UE. dat u met het<br />

woord Gnalmaah Jes. 7: 14, uw oogmerk niet bewijst.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel als ik nu e<strong>en</strong>s mild was <strong>en</strong> ik gaf u de tekst van Spreuk<strong>en</strong> 30, dat ik echter niet<br />

doe, dat Gnalmaah daar ge<strong>en</strong> maagd betek<strong>en</strong>t, zou u dan m<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat het voor u<br />

gewonn<strong>en</strong> spel was? Weet u dan niet, dat dit woord anders altijd voorkomt in de<br />

betek<strong>en</strong>is van e<strong>en</strong> maagd? Want zo wordt Mozes’ zuster met dit woord g<strong>en</strong>oemd<br />

Exod. l: 8, „En de dochter van Farao zeide tot haar: ga he<strong>en</strong>. En de jonge maagd ging<br />

<strong>en</strong> riep des knechtjes moeder.” En ook Rebekka, G<strong>en</strong>esis 24: 43 „Zie, ik sta bij de<br />

waterfontein; zo geschiede, dat de maagd, die uitkom<strong>en</strong> zal om te putt<strong>en</strong>, <strong>en</strong>. tot<br />

dewelke ik zegg<strong>en</strong> zal: Geef mij toch e<strong>en</strong> weinig waters te drink<strong>en</strong> uit uw kruik.” En<br />

datzelfde woord komt voor in het meervoud Hoogl. 1: 3, waarover Ab<strong>en</strong> Ezra zegt,<br />

dat het woord Gnalamooth betek<strong>en</strong>t, ongetrouwde dochters, die te huis gehoud<strong>en</strong><br />

werd<strong>en</strong> <strong>en</strong> die van ge<strong>en</strong> man bek<strong>en</strong>d <strong>ware</strong>n. En hoewel daar ge<strong>en</strong> werkwoord meer<br />

voorhand<strong>en</strong> is, daar het woord Gnalmaah van afstamt (gelijk het van het woord<br />

Bethoulaah ook verlor<strong>en</strong> is) echter treft m<strong>en</strong> het aan in Niphal, םלענ Negnelam,<br />

hetwelk zegt schuil<strong>en</strong> of verborg<strong>en</strong> zijn; ook in Hipil, Hagnelim verberg<strong>en</strong>. En zo<br />

blijkt het dat Gnalmaah afkomt van e<strong>en</strong> woord dat verberg<strong>en</strong> of verschuil<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>t,<br />

hetwelk zeer wel op e<strong>en</strong> maagd past, dewelke zich verbergde of verborg<strong>en</strong> werd voor<br />

de mann<strong>en</strong>. En dat zeker opmerkelijk is; de vergadering te Alexandrië, afgezond<strong>en</strong><br />

door de hogepriester Eleazar <strong>en</strong> door het Sanhedrin, (waarom mogelijk deze vergade-<br />

86


ing de 70 g<strong>en</strong>oemd is, hoewel de afgezond<strong>en</strong><strong>en</strong> juist uit ge<strong>en</strong> 70 bestaan hebb<strong>en</strong>) op<br />

verzoek van Ptolomeus Philadelphus tweede koning over Egypte na de dood van<br />

Alexander de Grote, die hebb<strong>en</strong> het woord חםל עח Hagnalmaah vertaald hee parth<strong>en</strong>os,<br />

hetwelk te zegg<strong>en</strong> is de maagd, gelijk de taalkundig<strong>en</strong> verzeker<strong>en</strong>. En zo ziet m<strong>en</strong>, dat<br />

de Alexandrijnse taalmann<strong>en</strong>, die door ge<strong>en</strong> rede daartoe gedrong<strong>en</strong>, noch terug<br />

gehoud<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, dit woord Gnalmaah e<strong>en</strong>voudig vertaald<strong>en</strong> e<strong>en</strong> maagd.En eindelijk,<br />

hoe kan m<strong>en</strong> hier door Gnalmaah e<strong>en</strong> jonge vrouw verstaan, want haar zwanger-zijn<br />

<strong>en</strong> bar<strong>en</strong>, wordt aan het huis Davids, tot e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> gesteld; <strong>en</strong> hoe kan e<strong>en</strong> zaak, die<br />

dagelijks <strong>en</strong> zonder ophoud<strong>en</strong> geschiedt, tot e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> gesteld word<strong>en</strong>? En zo me<strong>en</strong> ik,<br />

dat al wat ulied<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> deze plaats komt te woel<strong>en</strong>., het vergeefs werk is.<br />

En wat Spreuk<strong>en</strong> 30: 19 betreft, het komt mij zo niet voor, dat daar door Gnalmaah<br />

ge<strong>en</strong> maagd moet verstaan word<strong>en</strong>; want als m<strong>en</strong> op de zaak let, is het één van de vier<br />

ding<strong>en</strong>, die Agur te wonderlijk <strong>ware</strong>n. <strong>De</strong> weg van e<strong>en</strong> man met e<strong>en</strong> maagd; <strong>en</strong> het<br />

wonderlijke moet niet gezocht word<strong>en</strong> in het gedrag van de man, maar in dat van de<br />

maagd, dat uit het volg<strong>en</strong>de vers blijkt, daar gezegd wordt: „Alzo is e<strong>en</strong> overspelige<br />

vrouw.” Daar wordt niet, het gedrag van de maagd vergelek<strong>en</strong> bij e<strong>en</strong> overspelige<br />

vrouw; maar dat van e<strong>en</strong> overspelige vrouw bij e<strong>en</strong> maagd. Will<strong>en</strong> wij nu e<strong>en</strong>s<br />

onderzoek<strong>en</strong>, waarin het voor Agur te wonderlijk gedrag van e<strong>en</strong> maagd bestaat? Ik<br />

me<strong>en</strong> daarin, dat e<strong>en</strong> maagd t<strong>en</strong> huwelijk verbond<strong>en</strong> zijnde aan e<strong>en</strong> man, nochtans zo<br />

lang zij niet getrouwd is, hoewel haar g<strong>en</strong>eigdheid zich tot hem uitstrekt, zich<br />

eerbaarheidshalve voor hem weet te bedekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> te verberg<strong>en</strong> in dez<strong>en</strong>; dat is nu het<br />

wonderlijke dat hij daarin beschouwt. En bij dit eerbaar gedrag van e<strong>en</strong> maagd,<br />

vergelijkt hij het overspelig gedrag van e<strong>en</strong> vrouw voor haar man als hij zegt vers 20:<br />

„Alzo is de weg <strong>en</strong>er overspelige vrouw; zij eet <strong>en</strong> wist haar mond. En zegt: ik heb<br />

ge<strong>en</strong> ongerechtigheid gewrocht!” En zo me<strong>en</strong> ik, dat het woord Gnalmaah hier<br />

Spreuk<strong>en</strong> 30: 19, niet alle<strong>en</strong> in de betek<strong>en</strong>is van e<strong>en</strong> maagd kan, maar moet g<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>. En t<strong>en</strong> laatste, de oude Jod<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> deze woord<strong>en</strong> Spreuk<strong>en</strong> 30: 19. „<strong>De</strong><br />

weg van e<strong>en</strong> man met e<strong>en</strong> maagd”, op de Messias verklaard, gelijk Rabbi Haccodosch<br />

teg<strong>en</strong> de Roomse Consul Antoninus het verklaart, als hij over deze woord<strong>en</strong> zegt: „dit<br />

ook is de sterke God, de dochters van Jeruzalem lov<strong>en</strong>de, om di<strong>en</strong>s wil, dat uit haar, er<br />

e<strong>en</strong>s de Koning Messias gebor<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong>; “want zij zal ontvang<strong>en</strong> <strong>en</strong> bar<strong>en</strong>. En<br />

ev<strong>en</strong>wel e<strong>en</strong> maagd blijv<strong>en</strong>;” gelijk Jeremia 31 staat, „dat de Heere iets nieuws op<br />

aarde zal schepp<strong>en</strong>, namelijk dat e<strong>en</strong> vrouw de man zal omvang<strong>en</strong>.” En zo ziet UE. dat<br />

wij van de eig<strong>en</strong>lijke betek<strong>en</strong>is van het woord Gnalmaah, nog van de zaak zelve, met<br />

de oude Jod<strong>en</strong> niet verschill<strong>en</strong>.<br />

En zie hier <strong>en</strong> bov<strong>en</strong> ook nu e<strong>en</strong>s, wat Rabbi Hadarsan overe<strong>en</strong>stemm<strong>en</strong>de met Rabbi<br />

Jodan, over Psalm 85: 12. Aanmerkt, hij zegt dat daar niet staat, „de waarheid zal uit<br />

de aarde דלות Tivlad gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, maar חמעת Tizmaah uitspruit<strong>en</strong>, om di<strong>en</strong>s wil,<br />

dat de g<strong>en</strong>eratie van de Messias zou geschied<strong>en</strong> zonder vleselijke verbinding”. En<br />

Rabbi Simeon B<strong>en</strong> Johaï zegt: „door de grote kracht des Geestes zal uit de geslot<strong>en</strong><br />

baarmoeder voortkom<strong>en</strong>, de allerhoogste Prins, namelijk, de Koning Messias.” En zo<br />

me<strong>en</strong> ik uit de natuur der zaak, uit de Heilige Schrift <strong>en</strong> uit het gevoel<strong>en</strong> der oude<br />

Jod<strong>en</strong> getoond te hebb<strong>en</strong>, dat de Borg <strong>en</strong> Losser uit e<strong>en</strong> maagd zou gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Dat is wel waar, dat UE. daar vele red<strong>en</strong> voor gegev<strong>en</strong> hebt, maar hoe is het mogelijk,<br />

dat e<strong>en</strong> maagd zonder man zou bevrucht word<strong>en</strong>. En maagd zijnde, e<strong>en</strong> zoon bar<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Daar is zeker niet meer onmogelijkheid in, als dat Adam e<strong>en</strong> vrouw voortbracht<br />

87


zonder e<strong>en</strong> vrouw. Dat gij nochtans zult toestaan, dat gebeurd is. En hiermee vervalt<br />

die zwarigheid vanzelf.<br />

RABBI.<br />

Ik b<strong>en</strong> in dit stuk voldaan, gelieve maar voort te gaan.<br />

KOOPMAN.<br />

Laat ons dan in de 3de plaats zi<strong>en</strong>, waar de Verlosser moest gebor<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. En dat<br />

is uit Micha 5: 1 klaar. Daar ik lees: „En gij Bethlehem Efratha! zijt gij klein om te<br />

wez<strong>en</strong> onder de duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van Juda? Uit gij zal Mij voortkom<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong> Heerser zal<br />

zijn in Israël. En Wi<strong>en</strong>s uitgang<strong>en</strong> zijn vanouds, van de dag<strong>en</strong> der eeuwigheid.”<br />

Ziedaar, de plaats waar Hij zou gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, niet dat Bethehem, geleg<strong>en</strong> in de<br />

stam van Zebulon, in het lagere Galilea, Jozua 19: 15; maar Bethlehem Efratha (a),<br />

geleg<strong>en</strong> in Juda. (Bethlehem Efratha, de huisvrouw van Kaleb, die hij nam, nadat<br />

Azuba gestorv<strong>en</strong> was, haar Naam was Efrath als m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, 1 Kron. 2 19. “Als nu<br />

Azuba gestorv<strong>en</strong> was, zo nam zich Kaleb Efrath, die baarde hem Hur.” Maar die<br />

Naam van Efratha is van Kalebs huisvrouw tot Bethlehem niet overgegaan, want het<br />

was al bij die Naam bek<strong>en</strong>d, t<strong>en</strong> tijde van G<strong>en</strong>. 35: 16 - 19.) Zijnde dit Bethlehem van<br />

dat in Zebulon wel te onderscheid<strong>en</strong>, het wordt g<strong>en</strong>oemd Bethlehem Juda, Richt. 19: 1<br />

<strong>en</strong> Ruth 1: 1. <strong>De</strong> plaats waar Rachel, Jakobs huisvrouw, niet ver vandaan stierf <strong>en</strong><br />

begrav<strong>en</strong> werd, G<strong>en</strong>. 35: 16-19. „En zij reisd<strong>en</strong> van Bethel; <strong>en</strong> er was nog e<strong>en</strong> kleine<br />

streek lands om tot Efratha, te kom<strong>en</strong>. En Rachel baarde. En zij had het hard in haar<br />

bar<strong>en</strong>. En het geschiedde, als zij het hard had in haar bar<strong>en</strong>, zo zeide de vroedvrouw<br />

tot haar: vreest niet, want dez<strong>en</strong> zoon zult gij ook hebb<strong>en</strong>! En het geschiedde als haar<br />

ziel uitging, (want zij stierf) dat zij zijn naam noemde, B<strong>en</strong>oni; maar zijn vader<br />

noemde hem B<strong>en</strong>jamin; zo stierf Rachel. En zij werd begrav<strong>en</strong> aan de weg naar<br />

Efratha, hetwelk is Bethlehem.” En als e<strong>en</strong>s deze verlosser daar zou gebor<strong>en</strong> zijn, dan<br />

zou in volle kracht dat Bethlehem Efratha, dat is, e<strong>en</strong> vruchtbaar Bethlehem kunn<strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>oemd werd<strong>en</strong>. En zo hebb<strong>en</strong> wij gezi<strong>en</strong> de rechte plaats Zijner geboorte.<br />

Laat ons nu in de vierde plaats onderzoek<strong>en</strong>, de tijd Zijner geboorte.<br />

RABBI.<br />

Dat wil ik wel hor<strong>en</strong>, doch onze rabbijn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> wee over ons uitgesprok<strong>en</strong>, wie<br />

zulks doet. Want onze chachamin 3 hebb<strong>en</strong> gezegd: barst<strong>en</strong> moet hun geest die de tijd<br />

uitrek<strong>en</strong>t; zodat wij alle onder e<strong>en</strong> vloek ligg<strong>en</strong> om zulks niet te do<strong>en</strong>. Doch ik b<strong>en</strong><br />

wel begerig daarna.<br />

KOOPMAN.<br />

Het zal nodig zijn, dat dit stuk grondig <strong>en</strong> klaar getoond wordt, om dit dan te beginn<strong>en</strong><br />

sla ik eerst het oog op G<strong>en</strong>esis 49: 10. lo jaasour schebet mihoudaah; dat ik vertaal:<br />

„<strong>De</strong> stam van Juda zal niet wijk<strong>en</strong>, noch de Wetgever van tuss<strong>en</strong> zijn voet<strong>en</strong>, totdat<br />

Schilo komt. En d<strong>en</strong>zelve zull<strong>en</strong> de volk<strong>en</strong> gehoorzaam zijn.” Ik veronderstel dat UE.<br />

door de Schilo niet anders dan de Messias verstaat, omdat meest alle Jod<strong>en</strong>, hoewel ze<br />

het woord niet ev<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s vertal<strong>en</strong>.<br />

Sommig<strong>en</strong> onder de Jod<strong>en</strong> verklar<strong>en</strong> het door in B<strong>en</strong>oo zijn zoon, will<strong>en</strong>de dat het<br />

woord Schiel, to<strong>en</strong> de taal in lev<strong>en</strong> was e<strong>en</strong> zaad zou betek<strong>en</strong>d hebb<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat het nog<br />

3 Chachamin is te zegg<strong>en</strong> wijz<strong>en</strong>. En zo noem<strong>en</strong> zij hun hooggeleerde rabbijn<strong>en</strong>. Ook noem<strong>en</strong> zij de<br />

lerar<strong>en</strong> van de protestantsche kerk Chacham Hanootzarim <strong>en</strong> daar verstaan zij door, de wijz<strong>en</strong> of<br />

geleerd<strong>en</strong> der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

88


ij de Arabiers in die betek<strong>en</strong>is zou bek<strong>en</strong>d zijn. En zo was dan Schiloo zijn zaad, dat<br />

is zijn zoon.<br />

Ander<strong>en</strong> dat het woord Schiel zou betek<strong>en</strong><strong>en</strong> de nageboorte, waarhe<strong>en</strong> onze geleerde<br />

randverklaarders het woord br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. En dan zou het datzelfde woord zijn, dat wij<br />

ontmoet<strong>en</strong>, <strong>De</strong>ut. 28: 57, Schieliah haar nageboorte. En dan zou het afkom<strong>en</strong> van het<br />

grondwoord Schaalaah, dat gerust zijn betek<strong>en</strong>t, omdat de vrucht daarin als gerust<br />

beslot<strong>en</strong> is. En zo zou dan הליש Schilooh zegg<strong>en</strong> zijn nageboorte, dat is zijn zoon,<br />

gelijk zo ook <strong>De</strong>ut. 28: 57 de nageboorte g<strong>en</strong>oemd <strong>en</strong> de vrucht die daarin beslot<strong>en</strong> is,<br />

geme<strong>en</strong>d wordt.<br />

T<strong>en</strong> derde wordt het woord Schilooh meest afgeleid van Schaalam of Schaloom vrede<br />

<strong>en</strong> zo zou Schilooh zo veel zegg<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> die de vrede aanbracht <strong>en</strong> zo e<strong>en</strong><br />

Vredemaker, gelijk Hij zo g<strong>en</strong>oemd wordt e<strong>en</strong> Vredevorst, Jes. 9: 5.<br />

Hoewel ze het woord niet ev<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s vertal<strong>en</strong>, nochtans in de Persoon die daardoor<br />

beschrev<strong>en</strong> wordt het e<strong>en</strong>s zijn. En zo is dan de zin, dat zolang als de Schilo niet<br />

gebor<strong>en</strong> was, zou Juda's stam niet wijk<strong>en</strong>, dat is niet ophoud<strong>en</strong> e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de <strong>en</strong><br />

onderscheid<strong>en</strong> stam te zijn, zulks dat ze uit de geslachtkaart, (die zorgvuldig moest<br />

bewaard word<strong>en</strong>) hun afkomst uit Juda's stam kond<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>. En in de tweede plaats,<br />

dat ook Juda's Wetgever niet wijk<strong>en</strong> zou, zodat Juda, tot de geboorte van de Schilo,<br />

door hun eig<strong>en</strong> burgerwett<strong>en</strong> zou geregeerd word<strong>en</strong>, zodat hun burgerwett<strong>en</strong> niet<br />

zoud<strong>en</strong> afgewisseld word<strong>en</strong>, door burgerwett<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> ander volk.<br />

Echter ligt het niet duister in de woord<strong>en</strong>, dat als de Schilo zal gekom<strong>en</strong> zijn, dat na<br />

Zijn geboorte, Juda's stam zal wijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> zou ophoud<strong>en</strong> e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de <strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong><br />

stam te zijn; miss<strong>en</strong>de hun behoorlijke geslachtkaart.<br />

En t<strong>en</strong> 2de, dat zij hun Wetgever van tuss<strong>en</strong> hun voet<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> miss<strong>en</strong>, zodat Juda<br />

niet meer door zijn eig<strong>en</strong> burgerwett<strong>en</strong> zou geregeerd word<strong>en</strong>, maar door die van<br />

andere volk<strong>en</strong>. Zodat m<strong>en</strong> hier heeft, twee merkwaardige k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong>, namelijk, dat tot<br />

de komst van de Schilo, Juda's stam moet bek<strong>en</strong>d <strong>en</strong> door hun eige<strong>en</strong> burgerwett<strong>en</strong><br />

moet geregeerd word<strong>en</strong>. Maar als dat e<strong>en</strong>s kwam op te houd<strong>en</strong>, dan kon m<strong>en</strong> zeker<br />

zijn, dat Hij al gebor<strong>en</strong> was.<br />

RABBI.<br />

Wij zijn in deze vertaling niet e<strong>en</strong>s, want wij vertal<strong>en</strong> het woord טבש schebet, e<strong>en</strong><br />

roede der kastijding; zodat de zin is: <strong>De</strong> roede zal van Juda niet wijk<strong>en</strong>, voor dat<br />

Schilo komt. En die ligt nog op ons.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong>ze vertaling kan hier niet bestaan, want hoewel het woord schebet, nu <strong>en</strong> dan wel<br />

e<strong>en</strong>s voorkomt in de betek<strong>en</strong>is van e<strong>en</strong> roede der kastijding; zo moet m<strong>en</strong> aanmerk<strong>en</strong>,<br />

dat daar dan e<strong>en</strong> werkwoord bijkomt, dat zulk e<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>is van dat woord aanwijst,<br />

gelijk Salomo zegt: gij zult uw zoon met de roede slaan; daar wijst het werkwoord<br />

slaan aan, dat het e<strong>en</strong> roede betek<strong>en</strong>t; maar anders heeft het woord schebet, uit zijn<br />

eig<strong>en</strong> aard of gebruik die betek<strong>en</strong>is niet.<br />

T<strong>en</strong> 2de, het komt hier voor als e<strong>en</strong> belofte. En naar uw vertaling was het e<strong>en</strong><br />

bedreiging.<br />

T<strong>en</strong> 3 de , de roede der kastijding heeft niet minder geweest op de andere stamm<strong>en</strong>, als<br />

op Juda. En zo kan deze uw vertaling niet door gaan.<br />

RABBI.<br />

Wel uw vertaling ook niet, want Juda was e<strong>en</strong> van de stamm<strong>en</strong>, nu staat er niet<br />

schebet jehoudaah, de stam Juda, maar mihoudaah van Juda. Nu wat zin heeft dat,<br />

89


want dat zou wez<strong>en</strong>, de stam van de stam zal niet wijk<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat ziet uzelf wel beter,<br />

dat niet bestaan kan.<br />

KOOPMAN.<br />

Diezelfde zwarigheid, ontmoet u die niet in het 16 vers van dit hoofdstuk? Daar staat<br />

dan: „Dan zal zijn volk richt<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> der stamm<strong>en</strong> Israëls “ Wat is dat anders, als de<br />

stam van Dan zal de stam van Dan richt<strong>en</strong>, gelijk e<strong>en</strong> der stamm<strong>en</strong> Israëls zijn stam<br />

richt. Maar het is niet nodig, die onvoegzaamheid, die UE. in mijn vertaling aanwijst<br />

toe te staan, want ik zal u ton<strong>en</strong>, dat het voorstel מ mem hier eig<strong>en</strong>lijk behoort. En<br />

ge<strong>en</strong> onvoegzame zin vertoont, noch e<strong>en</strong> andere vertaling vereist. UE. moet dan<br />

vooraf wet<strong>en</strong>, dat ik door Juda niet de stam, maar de persoon Juda zelf versta;<br />

aangemerkt als de wortel of stamvader, want hij stond op die tijd in eig<strong>en</strong> persoon,<br />

voor het bed van zijn vader Jakob. Dit vooraf aangemerkt zijnde, laat ons nu tot het<br />

beschouw van de rede van Israël, met betrekking tot Juda overgaan. Ik merk dan aan,<br />

dat Jakob zijn rede richt tot Juda, sprek<strong>en</strong>de tot hem in de 2 de persoon vers 8. „Juda!<br />

gij zijt het, u zull<strong>en</strong> uw broeders lov<strong>en</strong>; uw hand zal zijn op de nek uwer vijand<strong>en</strong>:<br />

voor u zull<strong>en</strong> zich uws vaders zon<strong>en</strong> nederbuig<strong>en</strong>.”<br />

Daarop w<strong>en</strong>dde hij zijn rede tot zijn andere zon<strong>en</strong>. En spreekt van Juda in de 3 de<br />

persoon vers 9, 10, 11 <strong>en</strong> 12. „Juda is e<strong>en</strong> leeuw<strong>en</strong>welp! Gij zijt van de roof opgeklomm<strong>en</strong>,<br />

mijn zoon! Hij kromt zich, hij legt zich neder als e<strong>en</strong> leeuw. En als e<strong>en</strong><br />

oude leeuw; wie zal hem do<strong>en</strong> opstaan? <strong>De</strong> stam zal van Juda niet wijk<strong>en</strong>, noch de<br />

Wetgever van tuss<strong>en</strong> zijn voet<strong>en</strong>, totdat de Schilo komt. En d<strong>en</strong>zelve zull<strong>en</strong> de volk<strong>en</strong><br />

gehoorzaam zijn. Hij bindt zijn jong<strong>en</strong> ezel aan de wijnstok. En het veul<strong>en</strong> zijner<br />

ezelin aan de edelst<strong>en</strong> wijnstok; hij wast zijn kleed in de wijn. En zijn mantel in<br />

wijndruiv<strong>en</strong>bloed. Hij is roodachtig van og<strong>en</strong> door de wijn. En wit van tand<strong>en</strong> door de<br />

melk.”<br />

T<strong>en</strong>zij dat u liever wilt, dat hij in de twee laatste verz<strong>en</strong> van de Schilo spreekt, daar ik<br />

niet teg<strong>en</strong> heb; echter ziet u wel, dat Jakob, Juda's stam, hier niet anders kon noem<strong>en</strong>,<br />

dan Schebet mihoudaah, de Stam van Juda; want de stam daar hij van sprak, was<br />

eig<strong>en</strong>lijk de stam van Juda. En zo ziet m<strong>en</strong>, dat als Jakob van Juda's stam zou sprek<strong>en</strong>,<br />

in teg<strong>en</strong>woordigheid van Juda zelf, dat het ge<strong>en</strong> welvoegzaamheid zou hebb<strong>en</strong>, dat hij<br />

zou zegg<strong>en</strong> Schebet jehouda de stam Juda; maar noodzakelijk Schebet mehoudaah de<br />

stam van Juda, omdat die van de teg<strong>en</strong>woordig zijnde persoon voorkwam; <strong>en</strong> zo is de<br />

מ mem mij in het minste niet in de weg, maar integ<strong>en</strong>deel wordt zij hier noodzakelijk<br />

vereist.<br />

Maar het zal ter overtuiging van mijn oogmerk nodig zijn, dat wij zi<strong>en</strong>, dat het woord<br />

schebet in zijn meeste gebruik e<strong>en</strong> stam betek<strong>en</strong>t, hetzij die van e<strong>en</strong> boom, of in e<strong>en</strong><br />

overdrachtelijke zin, die van e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>selijk geslacht. Nu hebb<strong>en</strong> geleerde mann<strong>en</strong><br />

aangetoond, dat dit woord schebet wel 180 mal<strong>en</strong> in de Heilige blad<strong>en</strong> voorkomt. En<br />

daarvan bijna 150 mal<strong>en</strong> in de betek<strong>en</strong>is van e<strong>en</strong> stam, dat die 30 andere mal<strong>en</strong> het<br />

verscheid<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> heeft, als “e<strong>en</strong> herdersstaf”, waar hij het vee mee weidt <strong>en</strong><br />

daarvan in e<strong>en</strong> overdrachtelijke zin e<strong>en</strong> koningsscepter.<br />

T<strong>en</strong> tweede „e<strong>en</strong> roede der verti<strong>en</strong>ing”, Ezech. 20: 37.<br />

T<strong>en</strong> derde „e<strong>en</strong> roede der erf<strong>en</strong>is”, Psalm 74: 3, Jerem. 10: 16 <strong>en</strong> 51: 19.<br />

T<strong>en</strong> laatste e<strong>en</strong> roede of stok der kastijding. En zo blijkt dat stam, de geme<strong>en</strong>ste<br />

betek<strong>en</strong>is van het woord schebet is <strong>en</strong> in de betek<strong>en</strong>is van stam komt het wel 30 mal<strong>en</strong><br />

voor in de boek<strong>en</strong> van Mozes. En in dit 49 hoofdstuk, behalve in het 10 vers nog<br />

tweemaal; één keer van vader Jakob, als hij zegt vers 16. „Dan zal zijn volk richt<strong>en</strong>,<br />

als e<strong>en</strong> der stamm<strong>en</strong> Israëls.” En ééns van Mozes vers 28, zegg<strong>en</strong>de „al deze stamm<strong>en</strong><br />

Israëls zijn twaalf.” Waarom zal m<strong>en</strong> zonder <strong>en</strong>ige noodzakelijkheid, van de gem<strong>en</strong>e<br />

90


tot e<strong>en</strong> ongem<strong>en</strong>e vertaling overgaan. En zo doet UE., als gij het e<strong>en</strong> roede der<br />

kastijding vertaalt. En ik me<strong>en</strong> voorzeker, dat uit deze plaats klaar is, dat als Juda's<br />

stam <strong>en</strong> wetgever zal ophoud<strong>en</strong>, dat dan zekerlijk de Schilo zal gekom<strong>en</strong> zijn, dat ik<br />

uit deze plaats te betog<strong>en</strong> had.<br />

RABBI.<br />

Zijt gij van zulke wap<strong>en</strong><strong>en</strong> nog meer voorzi<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja. En zo UE. daar lust toe hebt, sla dan met mij het oog op Daniël 9: 24, 25 <strong>en</strong><br />

26. „Zev<strong>en</strong>tig wek<strong>en</strong> zijn bestemd over uw volk <strong>en</strong> over uw heilige stad, om de<br />

overtreding te sluit<strong>en</strong>. En om de zond<strong>en</strong> te verzegel<strong>en</strong>. En om de ongerechtigheid te<br />

verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>. En om e<strong>en</strong> eeuwige gerechtigheid aan te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. En om het gezicht <strong>en</strong> de<br />

profeet te verzegel<strong>en</strong>. En om de heiligheid. der heilighed<strong>en</strong> te zalv<strong>en</strong>. Weet dan <strong>en</strong><br />

versta: Van de uitgang des woords, om te do<strong>en</strong> wederker<strong>en</strong> <strong>en</strong> om Jeruzalem te<br />

bouw<strong>en</strong>, tot op Messias de vorst, zijn zev<strong>en</strong> wek<strong>en</strong>. En twee <strong>en</strong> zestig wek<strong>en</strong>; de<br />

strat<strong>en</strong>. En de gracht<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> wederom gebouwd word<strong>en</strong>, doch in b<strong>en</strong>auwdheid der<br />

tijd<strong>en</strong>. En na die twee <strong>en</strong> zestig wek<strong>en</strong>, zal de Messias uitgeroeid werd<strong>en</strong>, maar het zal<br />

niet voor Hemzelf zijn. En e<strong>en</strong> volk des vorst<strong>en</strong>, hetwelk kom<strong>en</strong> zal, zal de stad <strong>en</strong> het<br />

heiligdom verderv<strong>en</strong>. En zijn einde zal zijn met e<strong>en</strong> over strom<strong>en</strong>d<strong>en</strong> vloed. En tot het<br />

einde toe zal er krijg zijn [<strong>en</strong>] vastelijk beslot<strong>en</strong> verwoesting<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Ik weet wel, dat gijlied<strong>en</strong> deze plaats van de Messias verstaat, doch met weinig grond,<br />

want dat gijlied<strong>en</strong> leest tot op Messias de vorst, daar staat “gnad maaschiach naagyd,<br />

dat eig<strong>en</strong>lijk wil zegg<strong>en</strong>, tot op de gezalfde vorst. En zo word ik niet bepaald, de<br />

Messias hier te verstaan, maar e<strong>en</strong> zeker onbepaalde vorst, die gezalfd was, gelijk<br />

Koning Kores, wanneer de <strong>en</strong>gel Gabriël dit teg<strong>en</strong> Daniël zei, die koning van Perzië<br />

was, e<strong>en</strong> gezalfde vorst kan g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>, gelijk hij zo voorkomt, Jes.<br />

45: 1. „Alzo zegt de Heere tot Zijn Gezalfd<strong>en</strong>, tot Kores.”<br />

KOOPMAN.<br />

Ik twijfel niet of UE. zal wel zi<strong>en</strong>, dat deze vertaling teg<strong>en</strong> het stel der woord<strong>en</strong><br />

aanloopt, want dan moest naagyd voorstaan <strong>en</strong> maaschiach als e<strong>en</strong> bijgevoegd woord<br />

volg<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> zo leest coh<strong>en</strong> maaschiach de gezalfde priester. En ‘coh<strong>en</strong> gadool’<br />

de grote of hogepriester. En zo gaat in de Hebreeuwsche taal het zelfstandige woord<br />

voor. En het bijgevoegde dat volgt. Omdat nu maaschiach gaat voor naagyd, zo kan<br />

het woord maaschiach hier bij Daniël, niet als e<strong>en</strong> bijgevoegd woord, aangemerkt<br />

word<strong>en</strong>. En dat nog meer is, hij komt in het 26 e vers voor, <strong>en</strong>kel onder de Naam<br />

maaschiach.<br />

RABBI.<br />

Maar zo ik nu toesta de Messias hier te moet<strong>en</strong> verstaan; welke wek<strong>en</strong> word<strong>en</strong> dan<br />

door die 70 hier bedoeld?<br />

KOOPMAN.<br />

Jaarwek<strong>en</strong> <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> gewone wek<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst, omdat alles wat hier bepaald wordt, dat in die 70 wek<strong>en</strong> geschied<strong>en</strong> zou,<br />

onmogelijk geschied<strong>en</strong> kon.<br />

91


T<strong>en</strong> 2 de , omdat Daniël die wek<strong>en</strong> in het volg<strong>en</strong>d hoofdstuk duidelijk onderscheidt van<br />

deze, gelijk gij zi<strong>en</strong> kunt vers 2. „In die dag<strong>en</strong> was ik, Daniël, treur<strong>en</strong>de drie wek<strong>en</strong><br />

der dag<strong>en</strong>.” En zo versta ik zulke wek<strong>en</strong> gelijk als ons voorkom<strong>en</strong> Ezech. 4: 6. „Als<br />

gij nu deze voleind<strong>en</strong> zult; lig t<strong>en</strong> andere maal neder op uw rechter zijde. En gij zult<br />

de ongerechtigheid van het huis van Juda drag<strong>en</strong> veertig dag<strong>en</strong>: Ik heb u gegev<strong>en</strong> elke<br />

dag, voor elk jaar.” Zodat 70 wek<strong>en</strong> uitmak<strong>en</strong> 490 jar<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

En wat zou er dan in die tijd geschied<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Dat wordt door Gabriël in het algeme<strong>en</strong> eerst voorgesteld in het 24 e vers, namelijk,<br />

dat de zonde als opgeslot<strong>en</strong> <strong>en</strong> verzegeld zou word<strong>en</strong>, door dat dezelve zou verzo<strong>en</strong>d<br />

word<strong>en</strong>, zekerlijk door aan het geschond<strong>en</strong> recht te voldo<strong>en</strong>.<br />

En in de tweede plaats om e<strong>en</strong> eeuwige gerechtigheid aan te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, dat is e<strong>en</strong> recht,<br />

om in eeuwigheid in Gods vri<strong>en</strong>dschap hersteld te word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat kon niet<br />

aangebracht word<strong>en</strong>, of die voorwaarde waarop die vri<strong>en</strong>dschap stond, moest<br />

volbracht werd<strong>en</strong>, gelijk ik voorhe<strong>en</strong> getoond heb.<br />

T<strong>en</strong> derde „de gezicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> profetieën zoud<strong>en</strong> verzegeld word<strong>en</strong>”, namelijk in het<br />

vervull<strong>en</strong> van hetge<strong>en</strong> zij hier van voorzegd hadd<strong>en</strong>, of dat het u zou word<strong>en</strong> als e<strong>en</strong><br />

verzegeld boek.<br />

T<strong>en</strong> vierde „de Heiligheid der heilighed<strong>en</strong> zonde gezalfd werd<strong>en</strong>”, de zinspeling is<br />

hier op de Hogepriester; voor wi<strong>en</strong>s voorhoofd op de goud<strong>en</strong> plaat gegraveerd was:<br />

„de Heiligheid des Heer<strong>en</strong>”; of op de tempel, daar het heilige der heilig<strong>en</strong> in was. En<br />

dit alles zou in die bepaalde tijd geschied<strong>en</strong>.<br />

Verder word<strong>en</strong> in het vervolg die 70 wek<strong>en</strong> wat ingedeeld, als daar word<strong>en</strong> 69 wek<strong>en</strong><br />

gesteld „tot op Messias de Vorst.” Of dit nu is tot Zijn geboorte, of tot het aanvaard<strong>en</strong><br />

van <strong>en</strong>ig publiek werk, is uit de tekst niet klaar, doch het laatste is het<br />

waarschijnlijkste; want anders zou de Messias, die na de 69 wek<strong>en</strong> zou uitgeroeid<br />

word<strong>en</strong>, gelijk uit het 26 e vers blijkt, „dat is, afgesned<strong>en</strong> uit het land der lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, Jes.<br />

53. Om zo tot verzo<strong>en</strong>ing der ongerechtighed<strong>en</strong>, Zijn ziel tot e<strong>en</strong> ascham zo<strong>en</strong>offer te<br />

stell<strong>en</strong>. Nu is het geblek<strong>en</strong> uit het 24 e vers dat zulks in de tijd van 70 wek<strong>en</strong><br />

geschied<strong>en</strong> zou. En bijgevolg zou minder dan 7 jar<strong>en</strong> verlop<strong>en</strong> zijn, te wet<strong>en</strong>, van de<br />

geboorte van de Messias, tot het volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> van Zijn werk, dat niet te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong> is;<br />

derhalve verkies ik het laatste.<br />

Ik heb tot mijn oogmerk niet veel te zegg<strong>en</strong>, over het del<strong>en</strong> van die 69 wek<strong>en</strong>, in 7 <strong>en</strong><br />

in 62, alle<strong>en</strong> maar, dat de eerste 7 wek<strong>en</strong> di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> om weder te ker<strong>en</strong>. En om in<br />

Jeruzalem huiz<strong>en</strong> te bouw<strong>en</strong>; daar zij al vrij voorspoedig in <strong>ware</strong>n als blijkt Hagg. 1:<br />

4. „Is het voor ulied<strong>en</strong> wel de tijd, dat gij woont in uw gewelfde huiz<strong>en</strong>. En zal dit<br />

huis woest zijn?” Maar de volg<strong>en</strong>de 62 wek<strong>en</strong> bouw<strong>en</strong>de de strat<strong>en</strong> <strong>en</strong> gracht<strong>en</strong>. En zo<br />

alles wat tot sterkte, of tot sieraad van de stad verstrekk<strong>en</strong> kon, geschied<strong>en</strong>de zulks in<br />

b<strong>en</strong>auwdheid van tijd<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan Nehemia 3 <strong>en</strong> 4. En zo ziet UE. wat in<br />

die 70 wek<strong>en</strong> geschied<strong>en</strong> zou.<br />

RABBI.<br />

Ik w<strong>en</strong>ste nu wel te hor<strong>en</strong>, wanneer die 70 wek<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong> <strong>en</strong> eindig<strong>en</strong>, want ik weet,<br />

dat gijlied<strong>en</strong> gaarne deze tijd bepaald tot de dood van uw Messias. Maar ik heb ook<br />

wel gezi<strong>en</strong>, hoe verleg<strong>en</strong> gij zijt, om zulks te do<strong>en</strong>, kom<strong>en</strong>de altijd veel meer jar<strong>en</strong>,<br />

dan er wez<strong>en</strong> moet<strong>en</strong>, zodat uw Messias volg<strong>en</strong>s uw eig<strong>en</strong> stelling<strong>en</strong> te laat gekom<strong>en</strong><br />

is. En dat zulks van mij niet maar gezegd is, blijkt uit de volg<strong>en</strong>de tijdrek<strong>en</strong>aars, die<br />

92


van de wederkering uit Babel, tot Zijn dood; zo vele jar<strong>en</strong> meerder hebb<strong>en</strong>:<br />

Eusebius heeft 597 jar<strong>en</strong> te veel107<br />

Sulpicius Severus 587 97<br />

de Jezuiet Petavius 572 82<br />

Merkator 577 87<br />

Du Bois 571 81<br />

Lansberg<strong>en</strong> 569 79<br />

Scaliger 562 72<br />

Corion 530 40<br />

zodat de hoogste 107 <strong>en</strong> de minste nog 10 jar<strong>en</strong> meerder heeft dan 490. En daarom<br />

hebb<strong>en</strong> andere, om zich hieruit te redd<strong>en</strong>, gezegd, dat de 70 wek<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong>, niet met<br />

de wederkering uit Babel op bevel van Kores, maar met de wederkering van Nehemia,<br />

dewelke geschiedde in het jaar 20 van Arthahsasta, koning van Perzië, Neh. 2: 1 <strong>en</strong> zo<br />

verlang ik te zi<strong>en</strong>, hoe UE. deze kluw<strong>en</strong> ontwind<strong>en</strong> zult.<br />

KOOPMAN.<br />

Het moet met de tijd uitkom<strong>en</strong> zo als het wil; wij moet<strong>en</strong> daar beginn<strong>en</strong>, daar Gods<br />

geest het begin ons zelf komt te bepal<strong>en</strong>. En dan dunkt mij onder verbetering, dat de<br />

70 wek<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong> met die tijd, wanneer Gabriël hier teg<strong>en</strong> Daniël sprak, zegg<strong>en</strong>de<br />

70 wek<strong>en</strong> zijn bestemd.<br />

T<strong>en</strong> tweede, dat de 7 wek<strong>en</strong> <strong>en</strong> 62 wek<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong>, wanneer Korés dat plakkaat het<br />

publicer<strong>en</strong>, dat wij vind<strong>en</strong>, Ezra 1: 13. “In het eerste jaar nu van Kores, koning van<br />

Perzië, opdat volbracht werd het woord des Heer<strong>en</strong>, uit de mond van Jeremia,<br />

verwekte de Heere de geest van Kores, koning van Perzië, dat hij e<strong>en</strong> stem het<br />

doorgaan door zijn ganse koningrijk, zelfs ook in geschrift, zegg<strong>en</strong>de: zo zegt Kores,<br />

koning van Perzië, de Heere, de God des hemels, heeft mij alle koningrijk<strong>en</strong> der aarde<br />

gegev<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Hij heeft mij bevol<strong>en</strong> Hem e<strong>en</strong> huis te bouw<strong>en</strong>, te Jeruzalem, hetwelk in<br />

Juda is. Wie is onder gij van al zijn volk? Zijn God zij met hem. En hij trekke op naar<br />

Jeruzalem, dat in Juda is. En hij bouw het huis des Heer<strong>en</strong>, des Gods Israëls; Hij is de<br />

God, die te Jeruzalem [woont.]” En dat me<strong>en</strong> ik omdat Gabriël uitdrukkelijk zegt<br />

Dan. 9 vers 25. „Weet dan <strong>en</strong> versta; van de uitgang des woords, om te do<strong>en</strong><br />

wederker<strong>en</strong> <strong>en</strong> om Jeruzalem te bouw<strong>en</strong>.”<br />

Ik weet wel, dat voorname godgeleerd<strong>en</strong> oordel<strong>en</strong>, dat het tijdstip niet begint met het<br />

eerste jaar van Kores, namelijk to<strong>en</strong> hij de alle<strong>en</strong>heersing begon, na de dood van<br />

Darius de Meder, omdat Gabriël zegt van e<strong>en</strong> uitgang des woords om te do<strong>en</strong><br />

wederker<strong>en</strong> <strong>en</strong> om Jeruzalem te bouw<strong>en</strong>, daar in het plakkaat van Kores niet van het<br />

bouw van Jeruzalem, maar alle<strong>en</strong> van het bouw van de tempel gesprok<strong>en</strong> wordt; <strong>en</strong><br />

dat Nehemia van Arthahsasta vrijheid kreeg om de stad te bouw<strong>en</strong>. Doch daarin kan ik<br />

niet toestemm<strong>en</strong>, omdat ik dan niet zi<strong>en</strong> kan, hoe zo e<strong>en</strong> klare profetie als Jes. 44: 28<br />

vervuld is, daar ik lees: „Die van Kores zegt: hij is Mijn herder. En hij zal al Mijn<br />

welgevall<strong>en</strong> volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; zegg<strong>en</strong>de ook tot Jeruzalem: Word gebouwd. En [tot] de<br />

tempel, word gegrond.” Nu is deze profetie gans klaar <strong>en</strong> duidelijk, (<strong>en</strong> daar is nog<br />

maar e<strong>en</strong> profetie behalve deze, daar de persoon van dewelke geprofeteerd is, bij zijn<br />

eig<strong>en</strong> naam g<strong>en</strong>oemd wordt, (koning Josia, I Koning. 13: 1.) want hier wordt met<br />

ronde woord<strong>en</strong> gezegd, dat hij zegg<strong>en</strong> zou tot Jeruzalem: word gebouwd, zowel als tot<br />

de tempel, word gegrondvest. En mij dunkt dat uit Hag. 1: 4 blijk<strong>en</strong> kan, dat zij<br />

wedergekeerd zijnde, niet zonder het bouw der stad, dat is derzelver huiz<strong>en</strong>, <strong>en</strong>z. daar<br />

geweest hebb<strong>en</strong>. En wat Nehemia betreft. Het bescheid dat hij van de stad kreeg, raakt<br />

derzelver poort<strong>en</strong> <strong>en</strong> mur<strong>en</strong>, zodat het niet de stad, maar derzelver sterkte betrof.<br />

93


RABBI.<br />

Zodat UE. dan niet stelt de tijd te beginn<strong>en</strong> met het wederker<strong>en</strong> van Nehemia?<br />

KOOPMAN.<br />

Ik heb UE al voorhe<strong>en</strong> gezegd, dat ik de 490 jar<strong>en</strong> of 70 wek<strong>en</strong> begin op die tijd, dat<br />

Gabriël teg<strong>en</strong> Daniël sprak. En laat ons nu zi<strong>en</strong>, wanneer dezelve eindig<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>,<br />

omdat met <strong>en</strong>ige orde te verricht<strong>en</strong>; zo moet m<strong>en</strong> eerst zi<strong>en</strong>, wanneer Daniël deze<br />

op<strong>en</strong>baring ontving. En dat was het eerste jaar van Darius, te wet<strong>en</strong>, dat hij regeerde<br />

over Babel, nadat hij Belsazar had overwonn<strong>en</strong>. Nu heeft Darius geregeerd volg<strong>en</strong>s de<br />

Babylonische regel 3 jar<strong>en</strong>, daarop komt Kores tot de regering, die in het eerste jaar de<br />

vrijheid gaf om weder te ker<strong>en</strong>. Hier beginn<strong>en</strong> die 69 wek<strong>en</strong>, zodat reeds iets minder<br />

dan e<strong>en</strong> week verlop<strong>en</strong> was.<br />

Nu weet ik wel, dat als ik mijn rek<strong>en</strong>ing do<strong>en</strong> zal volg<strong>en</strong>s de lijst der Perzische<br />

koning<strong>en</strong> dat ik dan ook te veel jar<strong>en</strong> zal aantreff<strong>en</strong>, want dan duurt het Perzische rijk<br />

206 jar<strong>en</strong>, want volg<strong>en</strong>s de algem<strong>en</strong>e rek<strong>en</strong>ing heeft geregeerd:<br />

Kores 7<br />

Kambyses 8<br />

Darius Hystaspis 36<br />

Xerxes I 21<br />

Artaxerxes I Longimanus 40<br />

Darius II Nothus 19<br />

Artaxerxes II Mnemon 43<br />

Artaxerxes III Ochus 23<br />

Arses 3<br />

Darius III Kodomannus 6<br />

206<br />

Nu is het zeker uit de Heilige blad<strong>en</strong>, dat de Perzische monarchie zo lang niet gestaan<br />

heeft, maar dat het wel minder is dan 206 jar<strong>en</strong>, zodat verscheid<strong>en</strong> koning<strong>en</strong><br />

gelijktijdig moet<strong>en</strong> geregeerd hebb<strong>en</strong>, gelijk ook de koning<strong>en</strong> van Juda gedaan<br />

hebb<strong>en</strong>, zoals tot overtuiging van de koning<strong>en</strong> van Juda getoond is, door de heer<br />

Theodorus van Thuyn<strong>en</strong>, in lev<strong>en</strong> predikant te Dokkum. Zie bijlage (RED): 4<br />

noot 4<br />

Vóór Chr.<br />

Jaartelling:<br />

464 Xerxes wordt vermoord na 21 j. regering door Artabanus die 7 maand<strong>en</strong> regeert.<br />

Arthahsasta Longimanus doodt Artabanus <strong>en</strong> wordt koning over Perzië. Longimanus<br />

betek<strong>en</strong>t: langhand. In Perzisch: Artaxerxes, in Hebr. Ahasvéros Wordt koning ong.<br />

november.<br />

Hij is de beroemde 4 e koning na Kores, Dan. 11:2<br />

463 1 'Hij is die Ahasvéros die regeerde van Indië af tot Mor<strong>en</strong>land toe 127<br />

landschapp<strong>en</strong>', Ester 1:1<br />

461 3 Ahasvéros maakt in zijn 3 e j e<strong>en</strong> prachtig feest omdat hij zijn broer Hystaspes<br />

verslag<strong>en</strong> had <strong>en</strong> alle<strong>en</strong>heerser werd over het grote Perzische rijk, Ester 1:3<br />

Vasthi wordt verstot<strong>en</strong>, Esther gekoz<strong>en</strong>, Es. 2:8<br />

4 Na 1 jaar wordt Ester voor het eerst bij Ahasvéros gebracht, Est. 2:12,13<br />

458 6 Ongeveer 1 november begint het 7 e jaar van Ahasvéros<br />

457 7 Ester wordt tot koningin aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in maand Tebeth, de 10 e maand, Est. 2:16.<br />

<strong>De</strong> Joodse schrijver, Ezra, hanteert het kerkelijk jaar van de Jod<strong>en</strong>, ong. januari.<br />

<strong>De</strong> komst van Ester aan het Hof had grote betek<strong>en</strong>is <strong>en</strong> goede gevolg<strong>en</strong> voor de<br />

Jod<strong>en</strong>, want:<br />

94


Dat het nu ook zo met de Perzische koning<strong>en</strong> is geleg<strong>en</strong> geweest, is klaar, als m<strong>en</strong> de<br />

lijst der hogepriesters, die gedur<strong>en</strong>de die tijd geleefd hebb<strong>en</strong>, daarmede vergelijkt,<br />

want ik zie uit de Heilige Schrift <strong>en</strong> uit Josephus, dat daarvan de wederkering uit<br />

Babel, tot de heerschappij der Griek<strong>en</strong> geweest hebb<strong>en</strong> 6 hogepriesters, gelijk m<strong>en</strong><br />

zi<strong>en</strong> kan, Neh. 12: 10, 11. „Josua nu gewon Jojakim. En Jojakim gewon Eljasib. En<br />

Eljasib gewon Jojada. En Jojada gewon Jonathan. En Jonathan gewon Jaddua.” Nu<br />

was Josua hogepriester, to<strong>en</strong> hij uit Babel wederkeerde. En Jaddua was het onder de<br />

heerschappij van Alexander de Grote, gelijk hij Alexander teg<strong>en</strong>trok in zijn<br />

hogepriesterlijk gewaad, wanneer Alexander in gramschap optrok naar Jeruzalem,<br />

gelijk Josephus verhaalt.<br />

Beschouw nu e<strong>en</strong>s de jar<strong>en</strong> van de 5 hogepriesters, die gedur<strong>en</strong>de de Perzische<br />

In het 7 e jaar van Arthahsasta geeft hij Ezra de priester opdracht om naar Jeruzalem<br />

te gaan om de Tempeldi<strong>en</strong>st te onderhoud<strong>en</strong> uit de Schatkist. Die mee will<strong>en</strong> krijg<strong>en</strong><br />

vrijgeleide. Ezra 7:1-7.<br />

Ezra gaat met e<strong>en</strong> grote schat naar Jeruzalem <strong>en</strong> regelt er de burgerlijke zak<strong>en</strong>, Ezra<br />

7:11-26. <strong>De</strong> optocht vanuit Susan begint 1 e van 1 e maand, ong half maart. Zij vast<strong>en</strong><br />

12 e van de 1 e maand, Ezra 8:31 <strong>en</strong> m<strong>en</strong> bereikt Jeruzalem 1 e van 5 e maand, Ezra 7:9.<br />

Ongeveer aug. 457.<br />

<strong>De</strong>ze terugkeer wordt in de literatuur g<strong>en</strong>oemd:<br />

DE TWEEDE TERUGKEER IN 457 VOOR CHR. JAARTELLING.<br />

Met deze terugkeer beginn<strong>en</strong> de 70 jaarwek<strong>en</strong>, de 1 e periode van 49 jaar, zoals<br />

Gabriël aan Daniël op<strong>en</strong>baarde: "Van de uitgang des woords om te do<strong>en</strong> wederker<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> om Jeruzalem te bouw<strong>en</strong>", Dan 9:25<br />

* Ahasvéros <strong>en</strong> zijn 7 raadsher<strong>en</strong> <strong>en</strong> alle geweldig<strong>en</strong> ded<strong>en</strong> e<strong>en</strong> gebod uitgaan<br />

van vrijgeleide <strong>en</strong> hulp aan deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die wederkeerd<strong>en</strong> naar Jeruzalem; Ezra<br />

7:28<br />

* 13 jaar later, in het 20 jaar van Ahasvéros doet hij opnieuw e<strong>en</strong> gebod om<br />

Jeruzalems mur<strong>en</strong> te herbouw<strong>en</strong>, Neh. 2:7-9<br />

Vanaf sept. 457 tot sept. 26 na Chr. -to<strong>en</strong> het Joods burgerjaar begon waarin Johannes<br />

zijn prediking begon- is 69x7=483 jaar, volg<strong>en</strong>s de <strong>en</strong>gel Gabriël, Dan 9: 25 etc.<br />

Had het Joodse volk maar meer acht geslag<strong>en</strong> op deze periode! Helaas, de<br />

Schriftcritici onder Joodse <strong>en</strong> Christelijke schrijvers dater<strong>en</strong> Daniëls profetie<br />

geschrev<strong>en</strong> in de tijd van de Makkabeeën<br />

456 8 Ezra verzamelt alle mann<strong>en</strong> van Juda <strong>en</strong> Jeruzalem inzake vreemde vrouw<strong>en</strong>;<br />

vanaf de 20 e van de 9 e maand <strong>en</strong> stuurt ze weg. Het karwei is klaar op 1 e dag van 1 e<br />

maand, (maart), Ezra 10:9,17<br />

450 12 In het 12 e j. van Ahasvéros wordt Haman onderkoning <strong>en</strong> begint zijn vervolging<br />

teg<strong>en</strong> de Jod<strong>en</strong>, Ester 3:1,7. Vanaf de 1 e maand Nisan (voor de Gevang<strong>en</strong>schap<br />

Abib g<strong>en</strong>oemd) wordt het Poer, het Lot geworp<strong>en</strong> om de Jod<strong>en</strong> uit te roei<strong>en</strong>,<br />

Ester 3:7-13<br />

451 13 In de laatste maand, Adar, ong febr./mrt wordt het Poer beëindigd, Est. 3:13<br />

Op de 13 e van de 1 e maand, ong april word<strong>en</strong> de briev<strong>en</strong> voor de holocaust van de<br />

Jod<strong>en</strong> verzond<strong>en</strong>. (13, het ongeluksgetal) 's Daags voor hun Pascha! Es. 3:12.<br />

Ester gaat naar de koning; Haman wordt opgehang<strong>en</strong> <strong>en</strong> Mórdechai wordt<br />

onderkoning, Est 5,6,7.<br />

Op de 23 e van de 3 e maand ong juli, schrijft Mórdechai aan de Jod<strong>en</strong>, Ester 8:9<br />

450 14 Op de 13 e dag van 12 e maand, ong. maart word<strong>en</strong> de zak<strong>en</strong> omgekeerd.<br />

Grote blijdschap, Est. 9:1.<br />

Het POERIMFEEST (Lot<strong>en</strong>feest) wordt ingesteld op 14 <strong>en</strong> 15 Adar, Est.9:21<br />

95


monarchie geleefd of liever hogepriester geweest hebb<strong>en</strong>, want de zesde was het<br />

onder de heerschappij der Griek<strong>en</strong>; nu zijn de jar<strong>en</strong> van hun hogepriesterschap als<br />

volgt:<br />

Josua 36<br />

Jojakim 48<br />

Eljasib 21<br />

Jojada 23<br />

Jonathan 24<br />

maakt 152 jar<strong>en</strong>.<br />

En als m<strong>en</strong> wel acht geeft, zo kan het nog ge<strong>en</strong> 152 jar<strong>en</strong> uitmak<strong>en</strong>, want het laatste<br />

van Josua. En het eerste van Jojakim lop<strong>en</strong> zeker sam<strong>en</strong>, zodat hier niet meer dan 148<br />

jar<strong>en</strong> kan gesteld. word<strong>en</strong>, dewijl zo telk<strong>en</strong>s het laatste jaar, met het eerste van de<br />

opvolger te sam<strong>en</strong> loopt, word<strong>en</strong>de het sterfjaar, hoewel maar ev<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong>,<br />

nochtans tot het getal der jar<strong>en</strong> gerek<strong>en</strong>d. En hier <strong>en</strong> bov<strong>en</strong> is het ook gans niet<br />

d<strong>en</strong>kelijk, dat Josua bij het uittrekk<strong>en</strong> uit Babel, eerst in de rang van hogepriester<br />

opgevolgd heeft, maar waarschijnlijk die waardigheid al <strong>en</strong>ige tijd, in rang bekleed<br />

heeft; echter bekleedde hij nog die waardigheid t<strong>en</strong> tijde van Darius Hystaspis,<br />

wanneer de tempelbouw voortging <strong>en</strong> volbracht werd, zie Ezra 5: 1, 2. En in de<br />

profetie van Haggai. Indi<strong>en</strong> u mij nu toestaan wilt e<strong>en</strong> gissing te mak<strong>en</strong>, hoelang<br />

Josua's vader Jozadak voor de wederkering uit Babel gestorv<strong>en</strong> was. En zo door de<br />

dood die waardigheid aan Josua ingeruimd, zo zou ik niet meer beger<strong>en</strong> dan 4 jar<strong>en</strong><br />

mij toe te staan, dat UE. niet met <strong>en</strong>ige billijkheid kan oordel<strong>en</strong> te veel te zijn. En zo<br />

heeft de Perzische monarchie geduurd 144 jaar, die ik dan niet begeer uit te breid<strong>en</strong> tot<br />

de overwinning op <strong>en</strong> onderbr<strong>en</strong>ging van Darius Kodomannus, maar alle<strong>en</strong> tot het<br />

eerste jaar van Alexander de Grote, hetwelk nog 6 jaar komt te verschill<strong>en</strong>. Zodat het<br />

tot de onderbr<strong>en</strong>ging van Darius, zou gestaan hebb<strong>en</strong> 150 jaar. Dat het nu t<strong>en</strong> volle<br />

zeker is dat het Perzische rijk, zolang als de lijst der koning<strong>en</strong> opgeeft, zoals m<strong>en</strong> hun<br />

jar<strong>en</strong> de e<strong>en</strong> op de ander telt, niet gestaan eeft, kan m<strong>en</strong> zeker afleid<strong>en</strong> uit het boek<br />

van Nehemia <strong>en</strong> uit Flavius Josephus. Want als m<strong>en</strong> met <strong>en</strong>ige nauwkeurigheid acht<br />

geeft, zo ziet m<strong>en</strong>, dat Nehemia naar Jeruzalem getrokk<strong>en</strong> is in het 20ste jaar van<br />

Artaxerxes, (die ik stel Longimanus te zijn) gelijk m<strong>en</strong> ziet, Neh. 2: 1. „To<strong>en</strong><br />

geschiedde het in de maand Nisan, in het twintigste jaar des konings Arthahsasta, [als<br />

er] wijn voor zijn aangezicht was; dat ik de wijn opnam <strong>en</strong> gaf [hem] de Koning; nu<br />

was ik nooit treurig geweest voor zijn aangezicht.” En to<strong>en</strong> hij in Jeruzalem kwam<br />

was Eljasib hogepriester, gelijk blijkt uit hoofdstuk 3: 1. „En Eljasib de hogepriester<br />

maakte zich op met zijn broeders, de priesters. En zij bouwd<strong>en</strong> de schaapspoort; zij<br />

heiligd<strong>en</strong> ze <strong>en</strong> richtt<strong>en</strong> haar deur<strong>en</strong> op, ja zij heiligd<strong>en</strong> ze tot aan de tor<strong>en</strong> Mea, tot<br />

aan d<strong>en</strong> tor<strong>en</strong> Hananeël.”<br />

Nu is Nehemia na e<strong>en</strong> verblijf van 12 jar<strong>en</strong> wedergekeerd naar Perzië, namelijk in het<br />

32ste jaar van Artaxerxes, zie Nehemia 13: 6. „Doch in dit alles was ik niet te<br />

Jeruzalem: want in het twee <strong>en</strong> dertigste jaar van Arthahsasta, koning van Babel,<br />

kwam ik tot de koning, maar t<strong>en</strong> einde van [sommige] dag<strong>en</strong> verkreeg ik [weder]<br />

verlof van de koning.” Gedur<strong>en</strong>de zijn verblijf in Perzië, had de hogepriester Eljasib<br />

het zeer verdorv<strong>en</strong>, door zich te verzwager<strong>en</strong> met Tobia, als blijkt uit hoofdstuk 13, 4,<br />

5. „Eljasib nu, de priester, die gesteld was over de kamer van het huis onzes Gods,<br />

was voor dez<strong>en</strong> nabestaande van Tobia geword<strong>en</strong>. En hij had hem e<strong>en</strong> grote kamer<br />

gemaakt, alwaar zij te vor<strong>en</strong> h<strong>en</strong><strong>en</strong> leid<strong>en</strong> het spijsoffer, de wierook <strong>en</strong> de vat<strong>en</strong>. En de<br />

ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van kor<strong>en</strong>, van most <strong>en</strong> van olie, die bevol<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n voor de Leviet<strong>en</strong>. En de<br />

zangers <strong>en</strong> de poortiers, mitsgaders het hefoffer der priesters. En dat verstond<br />

Nehemia, als hij te Jeruzalem was wedergekeerd, zie vers 7. „En ik kwam te<br />

96


Jeruzalem. En verstond van het kwaad, dat Eljasib voor Tobia gedaan had, mak<strong>en</strong>de<br />

hem e<strong>en</strong> kamer in de voorhov<strong>en</strong> van Gods huis.” Waaruit gij zi<strong>en</strong> kunt, dat Nehemia<br />

al e<strong>en</strong> geruime tijd in Perzië moet geblev<strong>en</strong> zijn, eer hij te Jeruzalem wederkeerde,<br />

want in e<strong>en</strong> korte tijd kon Eljasib zo e<strong>en</strong> verderf, in afwezigheid van Nehemia, niet<br />

ingevoerd hebb<strong>en</strong> als hij gedaan heeft. En het blijkt, dat Eljasib nog in het lev<strong>en</strong> was,<br />

als Nehemia was wedergekom<strong>en</strong>.<br />

Als m<strong>en</strong> nu de gem<strong>en</strong>e jaartelling volgt, zo is Nehemia voor de eerste maal naar<br />

Jeruzalem getrokk<strong>en</strong> in het 92ste jaar, na de wederkering. En in het 104de jaar<br />

wedergekeerd naar Perzië. En het blijkt uit de jaarlijst der priesters, dat al stelde m<strong>en</strong>,<br />

dat de 36 jar<strong>en</strong> van Josua eerst begonn<strong>en</strong> met de wederkering uit Babel, zo zou<br />

Eljasibs sterfjaar niet verder zich kunn<strong>en</strong> uitstrekk<strong>en</strong>, als tot het 104de lop<strong>en</strong>de jaar.<br />

En terwijl hij nog in lev<strong>en</strong> was, nadat Nehemia al was wedergekeerd te Jeruzalem, zo<br />

blijkt dat de jar<strong>en</strong> van Darius, Xerxes <strong>en</strong> Artaxerxes elkander iets moet<strong>en</strong> gelijktijdig<br />

loep<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> 2. Indi<strong>en</strong> de jar<strong>en</strong> der volg<strong>en</strong>de koning<strong>en</strong> na Artaxerxes Longimanus, niet door te<br />

sam<strong>en</strong> te lop<strong>en</strong>, verkort word<strong>en</strong>, zo moest Nehemia e<strong>en</strong> ongeloofelijke ouderdom<br />

beklomm<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, want die heeft de Perzische monarchie t<strong>en</strong> einde geleefd.<br />

Want vooreerst, hij telt de hogepriesters op tot Jaddua, die onder de heerschappij der<br />

Griek<strong>en</strong> hogepriester geweest zijn.<br />

T<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong>; hij spreekt van Darius, de laatste koning van Perzië, hoofdstuk 12: 22.<br />

„<strong>De</strong> Leviet<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> in de dag<strong>en</strong> van Eljasib, Jojada. En Johanan. En Jaddua, de<br />

hoofd<strong>en</strong> der vader<strong>en</strong> beschrev<strong>en</strong>; mitsgaders de priesteres, tot het koningrijk van<br />

Darius de Perziaan.”<br />

T<strong>en</strong> derde, hij verhaalt, dat hij e<strong>en</strong> van de priesters wegjoeg, omdat hij zich<br />

verzwagerd had met Sanballat, hoofdstuk 13: 28. „Ook was er [e<strong>en</strong>] van de kinder<strong>en</strong><br />

van Jojada, de zoon van Eljasib, de hogepriester, schoonzoon geword<strong>en</strong> van Sanballat,<br />

de Horonieter; daarom jaagde ik hem van mij weg.”<br />

Nu blijkt, uit het 11 e boek van Flavius Josephus het 8 hoofdstuk, dat is voorgevall<strong>en</strong><br />

op het einde van de Perzische <strong>en</strong> het begin van de Griekse monarchie <strong>en</strong> zo zou<br />

Nehemia, na zijn eerste optocht naar Jeruzalem, nog wel 110 jar<strong>en</strong> geleefd hebb<strong>en</strong>.<br />

Dus stel ik vast, om zulk e<strong>en</strong> ongelofelijke ouderdom niet in te willig<strong>en</strong>, dat de jar<strong>en</strong><br />

der koning<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> te sam<strong>en</strong> gevoegd word<strong>en</strong>, zodat dezelve overe<strong>en</strong>komt met de<br />

jaarlijst der priesters.<br />

Ik ga dan voort, om tot de rek<strong>en</strong>ing zelf te kom<strong>en</strong>; ik heb getoond, hoe dat de jar<strong>en</strong> der<br />

priesters van de wederkering uit Babel, tot het eerste van Alexander de Grote, te wet<strong>en</strong><br />

tot zijn optocht, teg<strong>en</strong> Perzië is 144 jar<strong>en</strong>.<br />

Antiochus Epifanes werd koning in het jaar 137 van het rijk der Griek<strong>en</strong>, zie het lste<br />

boek der Makkabeën, hoofdstuk 1: 11. Het zal nodig zijn, dat wij onderzoek<strong>en</strong> of wij<br />

door het begin van het rijk der Griek<strong>en</strong>, in deze jaartelling moet<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong> met het<br />

eerste jaar van Seleukus, of met het eerste van Alexander de Grote, dat 25 jaar scheelt.<br />

Ik weet wel, dat vel<strong>en</strong> het van Seleukus beginn<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>de Josephus; maar dewijl het<br />

blijkt uit de overe<strong>en</strong>komst der jar<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong>, het 1 e boek der Makkabeën <strong>en</strong> Josephus,<br />

dat Josephus zijn aantek<strong>en</strong>ing der jar<strong>en</strong> uit dit eerste boek heeft overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. En zo<br />

moet m<strong>en</strong> dan zelf tracht<strong>en</strong> te zi<strong>en</strong>, waar de schrijver van dit eerste boek zijn<br />

jaartelling begint.<br />

En het zal niet duister zijn te zi<strong>en</strong>, dat hij het begint met, het eerste jaar van Alexander<br />

de Grote; want in het eerste hoofdstuk vers 11, zegt de schrijver; „dat Antiochus<br />

Epifanes koning geword<strong>en</strong> is in het 137 jaar van het rijk der Griek<strong>en</strong>”. En niet van het<br />

rijk van Syrië. Nu blijkt uit hoofdstuk 6: 2, dat Alexander de Eerste heeft geregeerd<br />

97


onder de Griek<strong>en</strong>, vergelijkt hiermede het eerste vers van het eerste hoofdstuk. En de<br />

jaartelling moet niet begonn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> met de onderbr<strong>en</strong>ging van het Perzische rijk,<br />

maar 6 jaar vroeger, dat is met de optocht van Alexander, want hij heeft in het 6e jaar<br />

zijn overwinning bereikt <strong>en</strong> daarna nog 6 jaar geregeerd. Dat het eerste jaar nu is het<br />

jaar van zijn optocht <strong>en</strong> niet het eerste jaar na zijn overwinning is klaar uit het eerste<br />

hoofdstuk vers 8. „En Alexander regeerde als koning twaalf jar<strong>en</strong> <strong>en</strong> stierf <strong>en</strong> zijn<br />

di<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> regeerd<strong>en</strong> e<strong>en</strong> iegelijk in zijn plaats.” Daar geeft de schrijver 12 jar<strong>en</strong> aan<br />

zijns regering, zodat het klaar is dat deze jaartelling begint met het eerste jaar van<br />

Alexanders optocht. Dit vooraf getoond hebb<strong>en</strong>de, ga ik daarop voort met de rek<strong>en</strong>ing<br />

zelf.<br />

Zie het 1 ste boek der Makkabeeën. Daar gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de het begin der Griekse<br />

jaartelling, gaat ons daarop voortgaan:<br />

Makkabeeën 1:11 Antiochus Epifanes is koning geword<strong>en</strong> in het jaar 137<br />

Hoofdstuk 6: Hij sterft in het jaar 149<br />

16 <strong>en</strong> 17. <strong>De</strong>metrius de zoon van Seleukus, anders g<strong>en</strong>aamd<br />

Hfdst. 7: 1. <strong>De</strong>metrius Soter, komt van Rome <strong>en</strong> re geert als koning 151<br />

Hoofdstuk 10. Alexander, de zoon van Antiochus Epifanes, regeert 160<br />

Hoofdstuk 10: <strong>De</strong>metrius, de zoon van <strong>De</strong>metrius, anders<br />

6 <strong>en</strong> 7. g<strong>en</strong>oemd <strong>De</strong>metrius Nicanor de eerste, komt uit<br />

Creta in zijn land in het jaar 165<br />

Hij werd koning in het jaar 167<br />

Hoofdstuk 14: Simeon, de broeder van Judas Makkabeüs, is<br />

27. hogepriester geword<strong>en</strong> in het jaar 169<br />

Hoofdstuk 14: Hij maakt vrede met <strong>De</strong>metrius in het jaar 170<br />

34-41. ..<br />

Hoofdstuk 13:13 <strong>De</strong>metrius vervolgt Tryphon in Med<strong>en</strong>, Arsakes, koning<br />

van Perzië <strong>en</strong> Med<strong>en</strong>, dit van <strong>De</strong>metrius kwalijk nem<strong>en</strong>de,<br />

z<strong>en</strong>d e<strong>en</strong> krijgsoverste, die hem slaat <strong>en</strong> gevang<strong>en</strong> neemt<br />

<strong>en</strong> koning Arsakes stelt <strong>De</strong>metrius in de gevang<strong>en</strong>is in 172<br />

Hoofdstuk 15: Antiochus, de zoon van <strong>De</strong>metrius, te wet<strong>en</strong> <strong>De</strong>metrius Soter.<br />

10 <strong>en</strong>z. En zo de broeder van <strong>De</strong>metrius Nicanor, als m<strong>en</strong> kan<br />

afleid<strong>en</strong> uit Flavius Josephus, het 13 boek der Joodse<br />

geschied<strong>en</strong>is het 12 hoofdstuk, trekt op naar het land zijner<br />

vader<strong>en</strong>, om Tryphon te verdrijv<strong>en</strong>, in het jaar 174<br />

Hoofdstuk 16.<br />

Josephus 13 e <strong>De</strong> hogepriester Simeon werd omgebracht van zijn<br />

boek hfd.16 schoonzoon Ptolomeüs, op het einde van het jaar 177<br />

Het laatste In die waardigheid is hem opgevolgd zijn zoon Hirkanus<br />

hfd. 18. Hij heeft geregeerd 31 jaar<br />

Hoofdst. 19. Op Hirkanus is gevolgd zijn zoon Aristobulus, die de<br />

eerste der priesters geweest is, die e<strong>en</strong> koninklijke<br />

kroon opzette; hij heeft geregeerd 1 jaar<br />

Hoofdstuk 23 Hem is in die waardigheid gevolgd zijn zoon<br />

op het laatst. Alexander, bekled<strong>en</strong>de zowel de koninklijke als de<br />

hogepriesterlijke waardigheid. Heeft geregeerd 27 jaar<br />

(Egesippus zegt 26 jaar, zodat hij het 27ste maar<br />

ev<strong>en</strong> zal begonn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>.)<br />

98


Hoofdstuk 24. Hij is in de regering opgevolgd door zijn nagelat<strong>en</strong><br />

weduw Alexandera. En heeft geregeerd 9 jaar<br />

En zo is Alexandera gestorv<strong>en</strong> in het jaar 245<br />

Of liever het 244ste jaar, naardi<strong>en</strong> haar man maar<br />

ev<strong>en</strong> het 27ste jaar bereikt had, <strong>en</strong> alzo haar sterfjaar<br />

niet verder dan het 244ste jaar gaat.<br />

En deze Alexander met Alexandera hadd<strong>en</strong> nagelat<strong>en</strong> 2 zon<strong>en</strong>, de oudste g<strong>en</strong>oemd<br />

Hirkanus. En de jongste Aristobulus.<br />

In de Hogepriesterlijke <strong>en</strong> Koninklijke waardigheid is gevolgd Hirkanus de<br />

oudste zoon, doch zijn broeder Aristobulus dwingt hem de regering af te staan. En aan<br />

hem Aristobulus over te gev<strong>en</strong>, zie het 24 e hoofdstuk van Josephus 13 e boek. En het<br />

eerste hoofdstuk van het 14 e boek, vergelek<strong>en</strong> met het 4 e hoofdstuk van het eerste<br />

boek van de Joodse Oorlog<strong>en</strong>. En Egesippus, het eerste boek het 13 e hoofdstuk<br />

Maar hier staat te onderzoek<strong>en</strong>, hoe lang na de dood van Alexander zijn zoon<br />

Hirkanus Hogepriester geword<strong>en</strong> is. En dat is niet aanstonds geschied na zijn. vaders<br />

dood, maar in het laatste jaar van zijn moeders lev<strong>en</strong>, dat is in het 244ste jaar.<br />

Het is waar, uit het 24 e hoofdstuk van het 13 e boek schijnt het op des vaders dood<br />

geschied te zijn, zo ziet m<strong>en</strong> echter bij nader onderzoek, dat het zo niet moet begrep<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>. Want uit het lste hoofdstuk van het 14 e boek blijkt het, dat Hirkanus van zijn<br />

broeder terstond, to<strong>en</strong> hij Hogepriester geword<strong>en</strong> was met krijg is aangegrep<strong>en</strong>. Nu<br />

heeft Aristobulus ge<strong>en</strong> krijg begonn<strong>en</strong>, voor dat hunlieder moeder Alexandra al ziek<br />

was, daar zij ook aan stierf.<br />

En Egesippus in het 12 e hoofdstuk van het 1 ste boek zegt, dat Alexandra aan Hirkanus<br />

de <strong>hoop</strong> liet, maar ge<strong>en</strong> macht gaf om te reger<strong>en</strong>. En in het 13 e hoofdstuk, dat<br />

Hirkanus bij zijn moeders lev<strong>en</strong> nog Hogepriester gewerd<strong>en</strong> was, hetwelk niet duister<br />

te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, te zijn, op het laatste van haar lev<strong>en</strong>.<br />

En dit zal t<strong>en</strong> volle klaar word<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> ziet, dat Josephus in het 1 ste hoofdstuk van<br />

het 14 de boek zegt, dat Hirkanus het Hogepriesterschap verkreg<strong>en</strong> heeft in het 3 e jaar<br />

van de 177 ste Olympiade; <strong>en</strong> als m<strong>en</strong> ziet, dat hij in het 7 de hoofdstuk van het 12 de boek<br />

gezegd had, dat de 153ste Olympiade het 345ste jaar was, dat dan het 3de jaar van de<br />

177ste Olympiade net in het 244 jaar komt, want hier komt tuss<strong>en</strong> de 153ste <strong>en</strong> de<br />

177ste Olympiade 24. En die mak<strong>en</strong> 96 jar<strong>en</strong>.<br />

Voeg hier nu bij de bov<strong>en</strong>gemelde 3 jar<strong>en</strong>, dan is het 99 jar<strong>en</strong>, die nu bij 145, in welke<br />

de 153ste Olympiade viel, komt 244 jar<strong>en</strong>, in welke Hirkanus Hogepriester geword<strong>en</strong><br />

is. En zijn moeder Allexandra ook gestorv<strong>en</strong> is.<br />

Josefus, 14 e boek, 8 ste hoofdstuk: Hirkanus wordt door Pompejus in het<br />

Hogepriesterschap hersteld, als hij Jeruzalem had ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong>; hetwelk geschied is in<br />

de 179ste Olympiade, hetwelk was het 249 jaar.<br />

Josefus, 14 e boek, 16 de hoofdstuk: En Julius Caesar gaf Hirkanus vrijheid de<br />

mur<strong>en</strong>, die Pompejus verbrok<strong>en</strong> had, weer op te richt<strong>en</strong>. En heeft er e<strong>en</strong> besluit van in<br />

het Capitolium lat<strong>en</strong> vertek<strong>en</strong><strong>en</strong>. En dat is geschied in het 9 de jaar van de Hogepriester<br />

<strong>en</strong> landvorst Hirkanus, zodat zulks geschied is in het jaar 258.<br />

Josefus, 14 e boek, 26 de hoofdstuk: Herodes de Grote is te Rome koning<br />

gemaakt in de 185 Olympiade, dat is het 273 jaar. Herodes de Grote is gestorv<strong>en</strong> in<br />

het 37ste jaar nadat hij koning gemaakt is te Rome. En zo gestorv<strong>en</strong> in het 310 of nog<br />

in het 309 jaar.<br />

Het zal niet ondi<strong>en</strong>stig zijn, dat wij bij Herodes e<strong>en</strong> weinig stil staan. Josephus<br />

verhaalt, dat Herodes bij de Romeinse raad tot koning verklaard werd onder de<br />

99


100<br />

burgemeesters Cajus, Domitius Calvinus <strong>en</strong> Cajus Asinius Pollio, welke te Rome<br />

burgemeesters <strong>ware</strong>n in het 714 de jaar na het bouw<strong>en</strong> van Rome, zodat het 273ste jaar<br />

van het rijk der Griek<strong>en</strong> daarmee sam<strong>en</strong> liep. En hij heeft in het 37ste jaar geregeerd,<br />

zodat hij gestorv<strong>en</strong> is in het 751ste jaar na het bouw<strong>en</strong> van Rome.<br />

Als wij nu dit 309 de jaar der Griekse regering, in welke Herodes gestorv<strong>en</strong> is, e<strong>en</strong>s<br />

vermeerder<strong>en</strong> met de 144 jar<strong>en</strong> van de Perzische regering, zo krijg<strong>en</strong> wij 453 jar<strong>en</strong>,<br />

hetwelk 30 jaar minder is dan 69 wek<strong>en</strong>, want die mak<strong>en</strong> 483 jar<strong>en</strong>, welke t<strong>en</strong> einde<br />

moet<strong>en</strong> wez<strong>en</strong> eer de Messias in het vlees of liever in e<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baar ambtsbedi<strong>en</strong>ing<br />

verschijnt.<br />

Indi<strong>en</strong> ik nu bij het sterfjaar van Herodes nog 30 volle jar<strong>en</strong> voeg, kom ik tot het<br />

781ste jaar, of mogelijk aan of in het 782ste; <strong>en</strong> op die tijd heeft geregeerd te Rome<br />

keizer Tiberius, want die is keizer geword<strong>en</strong> in de plaats van Augustus, dewelke<br />

gestorv<strong>en</strong> is in het 767ste jaar na het bouw van Rome. Nu is Tiberius in dat jaar keizer<br />

geword<strong>en</strong>, zodat het eerste jaar van zijn regering is het 767ste jaar. Als m<strong>en</strong> nu komt<br />

tot het laatste van het 781ste of tot het begin van het 782ste jaar, zo was Tiberius het<br />

14 de jaar te bov<strong>en</strong>. En hij was in het 15 de jaar van zijn regering.<br />

En op die zelfd<strong>en</strong> tijd regeerde in Juda als Romeinse stadhouder Pontius<br />

Pilatus. En dat Pilatus op die tijd in Judea stadhouder was, blijkt, omdat hij het<br />

stadhouderschap van Judea verlat<strong>en</strong> heeft nadat hij 10 jaar in hetzelfde doorgebracht<br />

had. Want het blijkt uit het 5 de hoofdstuk van het 18 de boek der Joodse oudhed<strong>en</strong>, dat<br />

Pilatus omtr<strong>en</strong>t de sterftijd van Tiberius, uit het stadhouderschap van Judea, naar<br />

Rome gezond<strong>en</strong> is, om voor keizer Tiberius te antwoord<strong>en</strong> op de beschuldiging<strong>en</strong>, die<br />

teg<strong>en</strong> hem ingebracht <strong>ware</strong>n; dit geschiedde in het 10 de jaar van zijn stadhouderschap.<br />

To<strong>en</strong> Pilatus Judea verliet, wist m<strong>en</strong> in Syrië van des keizers dood nog niet, maar als<br />

hij in Rome kwam, werd hij gewaar, dat Tiberius gestorv<strong>en</strong> was; bijgevolg moet het<br />

10de jaar van Pilatus met het sterfjaar van Tiberius sam<strong>en</strong> lop<strong>en</strong>. Tiberius is gestorv<strong>en</strong><br />

in het jaar 790 na het bouw<strong>en</strong> van Rome, zodat Pilatus stadhouder geword<strong>en</strong> is in het<br />

jaar 780, wanneer Tiberius 13 jar<strong>en</strong> geregeerd had. Zo had Pilatus 1 á 2 jaar<br />

stadhouder geweest in Judea na het eindig<strong>en</strong> van de 69 wek<strong>en</strong>.<br />

Zo zie ik, dat in het 15 de jaar van Tiberius <strong>en</strong> in het 2 de van Pilatus, dezelve geëindigd<br />

zijn.<br />

RABBI.<br />

Hoe lang na het eindig<strong>en</strong> van de 69 wek<strong>en</strong> zou de uitroeiing van de Messias<br />

geschied<strong>en</strong>? Want in het 26 e vers van Daniël 9 staat: „En na die twee <strong>en</strong> zestig wek<strong>en</strong>,<br />

zal de Messias uitgeroeid word<strong>en</strong>, maar, het zal niet voor Hemzelf zijn.” Nu is het<br />

zeker, dat die 62 wek<strong>en</strong> aanvolg<strong>en</strong>de zijn van de 7 voorhe<strong>en</strong> gemelde wek<strong>en</strong>. En zo 69<br />

sam<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is niet zwaar te zoek<strong>en</strong>, want wij hebb<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> Engel Daniel versche<strong>en</strong><br />

in het 1ste jaar van Darius. En dat zo omtr<strong>en</strong>t e<strong>en</strong> halve week van de 70 verlop<strong>en</strong> was,<br />

to<strong>en</strong> de 69 begonn<strong>en</strong>; derhalve zo blijft er nog e<strong>en</strong> halve week over, eer de 70ste vol<br />

is: zodat in e<strong>en</strong> halve week het moest geschied<strong>en</strong>, want in de bestemde 70 wek<strong>en</strong><br />

moest het ganse werk volbracht zijn, hetwelk zonder de uitroeiing van de Messias niet<br />

kon geschied<strong>en</strong>. En daarin word ik gesterkt, als ik in het 27ste vers zie, dat Hij in e<strong>en</strong><br />

gedeelde week (gelijk het woord הצח chazaah zegt in twee del<strong>en</strong>, daar het woord in de<br />

tekst van afkomt), het spijsoffer <strong>en</strong> het slachtoffer zou do<strong>en</strong> ophoud<strong>en</strong>; deze week is<br />

zeker in tweeën gedeeld, de helft daarvan ging voor de 69. En de andere helft volgde<br />

daarop.


101<br />

RABBI.<br />

Wel zeker! To<strong>en</strong> heeft het offer<strong>en</strong> in die tijd, die UE. berek<strong>en</strong>t, niet opgehoud<strong>en</strong>; want<br />

dan eindigde die halve week nog bij het lev<strong>en</strong> van keizer Tiberius. En de offerand<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> geduurd tot de verwoesting des tempels door Titus Vespasianus.<br />

KOOPMAN.<br />

UE. moet wel aanmerk<strong>en</strong>, dat de offerand<strong>en</strong> in tweeërlei opzicht ophield<strong>en</strong> met de<br />

dood van de Messias. Want vooreerst <strong>ware</strong>n ze e<strong>en</strong> profetisch voorbeeld van hetzelve;<br />

nu duurt e<strong>en</strong> profetisch voorbeeld niet langer dan totdat het teg<strong>en</strong>beeld er is. En dan<br />

houdt het voorbeeld op, hoewel hetzelve nog aanwezig blijft.<br />

T<strong>en</strong> tweede, zolang als de Verlosser als Borg nog niet betaald had, hoewel Hij de<br />

schuld wel op Zich had g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, om te betal<strong>en</strong>, stond de schuld als onbetaald nog<br />

op<strong>en</strong>; derhalve zo m<strong>en</strong>igmaal als e<strong>en</strong> Israëliet e<strong>en</strong> offer bracht, zo betuigde hij<br />

daarmee, dat zijn schuld nog onbetaald op<strong>en</strong>stond <strong>en</strong> dat hij derhalve waardig was aan<br />

de dood overgegev<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>. En zo <strong>ware</strong>n de offerand<strong>en</strong> gelijk als e<strong>en</strong> handschrift,<br />

hetwelk zij tek<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dat teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong> was, omdat zij daarmee hun op<strong>en</strong>staande schuld<br />

bek<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> op<strong>en</strong>baar betuigd<strong>en</strong>. Nu kon zulks niet langer plaats hebb<strong>en</strong> als de Borg<br />

dadelijk betaald had. En zo moest in dat opzicht het offer ook ophoud<strong>en</strong>, zodra, de<br />

betaling geschied was.<br />

RABBI.<br />

Ik zou UE. wel hierteg<strong>en</strong> wat kunn<strong>en</strong> inbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, namelijk, dat gij zegt, dat de<br />

offerand<strong>en</strong> e<strong>en</strong> profetisch voorbeeld <strong>ware</strong>n van de dood van de Messias, maar omdat<br />

het nu maar van ons onderwerp, waarover wij spek<strong>en</strong>, zou afbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, spaar ik het tot<br />

e<strong>en</strong> andere geleg<strong>en</strong>heid. En ik wil u nu wel e<strong>en</strong>s vrag<strong>en</strong> of UE. ook wel zou kunn<strong>en</strong><br />

ton<strong>en</strong>, hoe oud de Messias zou wez<strong>en</strong>, als Hij Zijn ambt op het eindig<strong>en</strong> van de 69<br />

wek<strong>en</strong> aanvaard<strong>en</strong> zou; of indi<strong>en</strong> u het liever zo hebt, hoelang Hij to<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s geweest<br />

is.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat kan van vor<strong>en</strong> niet zeker gezegd word<strong>en</strong>, maar ik wil u wel zegg<strong>en</strong>, hoevele jar<strong>en</strong><br />

mij waarschijnlijk voorkom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Gelieve dat te do<strong>en</strong>, want dan verwacht ik van UE. red<strong>en</strong> van waarschijnlijkheid te<br />

hor<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik vind vooreerst, dat de Heere gebiedt dat de Leviet<strong>en</strong>, hetzij Kohathiet<strong>en</strong><br />

Gersoniet<strong>en</strong> of Merariet<strong>en</strong> 30 jaar moest<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>, eer ze t<strong>en</strong> volle hun di<strong>en</strong>st<br />

aanvaard<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, Num. 4. Zodat m<strong>en</strong> ook daarom mogelijk kan<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat de Messias ook 30 jaar zou wez<strong>en</strong>, eer Hij Zijn di<strong>en</strong>st zou aanvaard<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, als ik het 11 de hoofdstuk van Zacharia voor e<strong>en</strong> gedeelte bezie, zo komt<br />

mij zulks ook waarschijnlijk daaruit voor, want ik ontmoet daar e<strong>en</strong> persoon, die<br />

betuigt e<strong>en</strong> bevel ontvang<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong> van de Heere, vers 4. „Alzo zegt de Heere,<br />

mijn God: Weidt deze slachtschap<strong>en</strong>.” Wie deze Persoon is, Die hier spreekt ontdek ik<br />

in het 10 de vers, als Hij zegt: „En ik nam mijn stok Liefelijkheid. En ik verbrak<br />

d<strong>en</strong>zelf, te niet do<strong>en</strong>de mijn verbond, hetwelk ik met al deze volk<strong>en</strong> gemaakt had.”<br />

Daar zie ik, dat het e<strong>en</strong> Persoon is, die e<strong>en</strong> verbond met al dat volk gemaakt had. En


102<br />

die macht had, hetzelve weer te vernietig<strong>en</strong>. Wie heeft met Israël het verbond op Sinaï<br />

gemaakt? Zeker wij hebb<strong>en</strong> voorhe<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>, dat het de Messias naar Zijn Godheid,<br />

dat is de Zoon Gods, geweest is. Bijgevolg, het is diezelfde Persoon, Die hier spreekt.<br />

Het bevel dat de Zoon van Zijn Vader ontvang<strong>en</strong> had, is: weidt deze slachtschap<strong>en</strong>.<br />

Hier stelt Zijn Vader Hem als e<strong>en</strong> Herder over Israël, beschrijv<strong>en</strong>de h<strong>en</strong> onder het<br />

zinnebeeld van schap<strong>en</strong>, dat slachtschap<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n. Daarop verhaalt Hij de red<strong>en</strong>, die<br />

Zijn Vader Hem gaf, waarom Hij Hem tot Herder stelde over dit volk vers 5 <strong>en</strong> 6.<br />

„Welkers bezitters h<strong>en</strong> dod<strong>en</strong>. En houd<strong>en</strong> het voor ge<strong>en</strong> schuld. En e<strong>en</strong> ieder<br />

derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die ze verkop<strong>en</strong>, zegt: geloofd zij de Heere, dat ik rijk geword<strong>en</strong> b<strong>en</strong>! En<br />

niemand van deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die ze weid<strong>en</strong>, verschoont ze. Zekerlijk, Ik zal niet meer de<br />

inwoners dezes land verschon<strong>en</strong>, spreekt de Heere; maar ziet Ik zal de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

overlever<strong>en</strong>, elk e<strong>en</strong> in de hand zijns naast<strong>en</strong>. En in de hand zijns konings. En zij<br />

zull<strong>en</strong> dit land te morzel slaan. En Ik zal ze uit hun hand niet verloss<strong>en</strong>.”<br />

Hierop verhaalt hij in het 7 e vers, vooreerst dat Hij des Vaders bevel had<br />

gehoorzaamd, als Hij zegt: “Dies heb ik deze slachtscháp<strong>en</strong> geweid.”<br />

T<strong>en</strong> 2de, wat Hem tot het aanvaard<strong>en</strong> van het herderschap ook gedrong<strong>en</strong> had, het<br />

was, „dewijl zij ell<strong>en</strong>dige schap<strong>en</strong> zijn.”<br />

T<strong>en</strong> 3de, wat Hij g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had om h<strong>en</strong> behoorlijk te weid<strong>en</strong>, „<strong>en</strong> ik heb mij g<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

twee stokk<strong>en</strong>, de <strong>en</strong><strong>en</strong> heb ik g<strong>en</strong>oemd Liefelijkheid. En de andere heb ik g<strong>en</strong>oemd<br />

Sam<strong>en</strong>binders; <strong>en</strong> ik heb die schap<strong>en</strong> geweid.”<br />

(<strong>De</strong>wijl het zeker is, dat deze twee herdersstav<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> zeer nauwe betrekking<br />

hebb<strong>en</strong> op het herdersambt, zal ik mijn gedacht<strong>en</strong> daarover hier bijvoeg<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst moet<strong>en</strong> deze stav<strong>en</strong> of stokk<strong>en</strong> wel onderscheid<strong>en</strong> word<strong>en</strong> van die twee, die<br />

aan diezelfde herder werd<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>, Psalm 23: 4, dewelke de zinnebeeldige<br />

schap<strong>en</strong>, in e<strong>en</strong> dal der schaduw des doods veroorzaakte ge<strong>en</strong> kwaad te vrez<strong>en</strong>, maar<br />

wel getroost voortging<strong>en</strong>. En door die <strong>en</strong>e staf zou m<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> verstaan Zijn woord<br />

<strong>en</strong> Geest, waardoor Hij h<strong>en</strong> veilig leidt <strong>en</strong> weidt.<br />

Maar door de ander<strong>en</strong> stok, waar zij op kond<strong>en</strong> steun<strong>en</strong>, Zijn bescherm<strong>en</strong>de <strong>en</strong><br />

be<strong>ware</strong>nde hand, waaruit niemand ze rukk<strong>en</strong> zou.<br />

Maar deze stav<strong>en</strong> bij Zacharia 11 moet<strong>en</strong> zeker andere stav<strong>en</strong> zijn, want die zijn beide<br />

door die herder verbrok<strong>en</strong>. Maar wat door deze twee stav<strong>en</strong> te verstaan is, schijnt niet<br />

al te klaar te zijn; ik zal echter, dewijl het hier te pas komt, mijn gedacht<strong>en</strong> meedel<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> aan de oordeelkundige lezer overlat<strong>en</strong>.<br />

Ik versta dan door die twee stav<strong>en</strong> de tweeërlei wett<strong>en</strong>, namelijk door de stok<br />

liefelijkheid, de kerkplichtige wet. En door de stok sam<strong>en</strong>binders, de burgerlijke wet.<br />

Om dit nu wel te vatt<strong>en</strong>, moet m<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>, als dat Israëls kerk <strong>en</strong> burgerstaat nog<br />

stond, to<strong>en</strong> de Messias Zijn op<strong>en</strong>bare ambtsbedi<strong>en</strong>ing aanvaardde. En dat Hij h<strong>en</strong> naar<br />

ge<strong>en</strong> andere wett<strong>en</strong> heeft will<strong>en</strong> weid<strong>en</strong>. Want zolang die oude schaduwwet nog niet<br />

vervuld was, stond ze nog in haar kracht, want zo leerde Hijzelf in de dag<strong>en</strong> van Zijn<br />

vlees, Matth. 5: 17, 18. ,,Me<strong>en</strong>t niet, dat Ik gekom<strong>en</strong> b<strong>en</strong>, om de wet of de profet<strong>en</strong> te<br />

ontbind<strong>en</strong>. Ik b<strong>en</strong> niet gekom<strong>en</strong>, om [die] te ontbind<strong>en</strong>, maar te vervull<strong>en</strong>. Want<br />

voorwaar zeg ik u: totdat de hemel <strong>en</strong> de aarde voorbijgaan, zal er niet e<strong>en</strong> jota noch<br />

e<strong>en</strong> titel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied.”<br />

Nu zal mogelijk iemand zich verwonder<strong>en</strong>, hoe die kerkplichtige of ceremonieële wet,<br />

kan liefelijk g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>, nademaal het nageslacht heeft moet<strong>en</strong> klag<strong>en</strong>, dat noch<br />

zij, noch hun vaders, het hadd<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> drag<strong>en</strong>. Maar in die betrekking kan het zo<br />

niet g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>; echter in e<strong>en</strong> andere betrekking voegt het zeer wel, want voor<br />

zoveel die wet zich verstrekte, tot de voorbeeldige wassing<strong>en</strong> <strong>en</strong> reinigmaking<strong>en</strong>,<br />

leerde ze of behoorde te ler<strong>en</strong>, uit die profetische voorbeeld<strong>en</strong>, de <strong>ware</strong> wassing<strong>en</strong> <strong>en</strong>


103<br />

reinigmaking<strong>en</strong> door het <strong>ware</strong> zo<strong>en</strong>bloed <strong>en</strong> Geest, tot rechtvaardigmaking <strong>en</strong><br />

heiligmaking. Als m<strong>en</strong> door de staf liefelijkheid de schaduwwet verstaat, dan vloeit<br />

het zeer wel, dat die herder, nadat hij zonder vrucht h<strong>en</strong> <strong>en</strong>ige tijd geweid had, van<br />

h<strong>en</strong> wil afzi<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de vers 9.,,Ik zal u niet [meer] weid<strong>en</strong>; wat sterft, dat sterve. En<br />

wat afgesned<strong>en</strong> is, dat zij afgesned<strong>en</strong>. En dat de overgeblev<strong>en</strong><strong>en</strong> de e<strong>en</strong> des ander<strong>en</strong><br />

vlees verslind<strong>en</strong>.” Daarop vers 10, neemt Hij de stok liefelijkheid, dat is die<br />

kerkplichtige schaduwwet, verbrak d<strong>en</strong>zelve met Zijn dood <strong>en</strong> deed zo t<strong>en</strong>iet, dat<br />

schaduwachtig verbond, dat Hij op Sinaï met al die volk<strong>en</strong> gemaakt had. En vers 11.<br />

“Dus werd het te die dage vernietigd. En zo hebb<strong>en</strong> de ell<strong>en</strong>dig<strong>en</strong> onder de schap<strong>en</strong>,<br />

die op mij wachtt<strong>en</strong>, bek<strong>en</strong>d, dat het des Heer<strong>en</strong> woord was.”<br />

Daar ziet m<strong>en</strong>, dat zulks van sommig<strong>en</strong> van die schap<strong>en</strong> gek<strong>en</strong>d <strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d werd<strong>en</strong>,<br />

maar wat voor <strong>ware</strong>n dat? Het <strong>ware</strong>n de ell<strong>en</strong>dig<strong>en</strong> onder h<strong>en</strong>, dat is, niet die ell<strong>en</strong>dig<br />

<strong>ware</strong>n in zichzelf, want dat <strong>ware</strong>n ze alle, maar die ell<strong>en</strong>dig <strong>ware</strong>n bij zichzelf, dat is,<br />

die hun ell<strong>en</strong>de k<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>dig gezicht hadd<strong>en</strong> van dezelve. Die <strong>ware</strong>n het,<br />

die op die Herder wachtt<strong>en</strong>, omdat ze wel zag<strong>en</strong>, dat al die schaduwachtige<br />

verzo<strong>en</strong>ing<strong>en</strong> <strong>en</strong> al die wassing<strong>en</strong> des vleses, nimmer de zond<strong>en</strong> weg kond<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>,<br />

noch h<strong>en</strong> naar het gewet<strong>en</strong> reinig<strong>en</strong> <strong>en</strong> wanneer zij het lichaam der schaduw zag<strong>en</strong>,<br />

ge<strong>en</strong> wonder, dat zij bek<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dat het des Heer<strong>en</strong> woord was. En ik vertrouw, dat als<br />

m<strong>en</strong> het 12e <strong>en</strong> 13e vers beziet, dat het niet vreemd zal voorkom<strong>en</strong>, dat ik het brek<strong>en</strong><br />

van deze stok bepaal tot de dood van de Messias; omdat m<strong>en</strong> daar klaar de prijs vindt,<br />

waarvoor hij verkocht of gekocht zou word<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> tweede stok Sam<strong>en</strong>binders, verbrak hij na de eerste. Door dez<strong>en</strong> versta ik de<br />

burgerwet, naar welke Israëls burgerstaat geregeerd werd. Nu is bek<strong>en</strong>d, hoe de<br />

burgerwet ook onder ander<strong>en</strong> dit had, dat ze de <strong>en</strong>e stam van de andere stam, <strong>en</strong> het<br />

<strong>en</strong>e huis van het andere onderscheidde. En elk verplicht zijnde, zijn geslachtslijst<br />

zorgvuldig te be<strong>ware</strong>n, omdat het uitgedeelde land van Kanaän, ieders deel, in ieders<br />

stam <strong>en</strong> huis moest blijv<strong>en</strong>; zonder van de e<strong>en</strong> tot de ander over te mog<strong>en</strong> gaan. Zodat<br />

zelfs, als iemand zijn land door armoede als verkocht had, moest het op het jubeljaar<br />

tot zijn bezitter wederker<strong>en</strong>, daarom moest<strong>en</strong> de stamm<strong>en</strong> <strong>en</strong> huiz<strong>en</strong> wel<br />

onderscheid<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, be<strong>ware</strong>nde zo e<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong> broederschap. En dat was<br />

nodig z lang de Messias nog niet versch<strong>en</strong><strong>en</strong> was, omdat als Hij versche<strong>en</strong>, het zou<br />

moet<strong>en</strong> k<strong>en</strong>baar zijn, dat Hij uit Juda's stam <strong>en</strong> uit Davids huis was. Maar als Hij zou<br />

gekom<strong>en</strong> zijn <strong>en</strong> zulks geblek<strong>en</strong> was, dat Hij uit Juda's stam <strong>en</strong> Davids huis was, dan<br />

was die wet, die Israëls broederschap onderscheidde, niet meer nodig. Daarom verbrak<br />

Hij die wet. En deed die broederschap t<strong>en</strong>iet; te wet<strong>en</strong>, de onderscheiding van<br />

stamm<strong>en</strong> <strong>en</strong> huliz<strong>en</strong>. En zulks is in kracht geschied, als Israëls burgerstaat werd<br />

uitgeroeid door Titus Vespasianus.<br />

En als m<strong>en</strong> let, dat het woord םילבח chobeliem, hetwelk de Naam van deze tweede<br />

stok was, betek<strong>en</strong>t stuurlied<strong>en</strong> <strong>en</strong> ook verdervers; dan kan de ruime betek<strong>en</strong>is van dit<br />

woord ons ler<strong>en</strong>, dat de burgerwet die h<strong>en</strong> te sam<strong>en</strong>bond, doch echter de broederschap<br />

onderscheid<strong>en</strong>de, zou verbrok<strong>en</strong> word<strong>en</strong> met de stuurlied<strong>en</strong>, die h<strong>en</strong> daarna moest<strong>en</strong><br />

bestur<strong>en</strong> <strong>en</strong> reger<strong>en</strong>. Doch deze gedroeg<strong>en</strong> zich niet als getrouwe herders, maar als<br />

trouweloze huurling<strong>en</strong>, die zichzelf weidd<strong>en</strong> zonder vrees. Zo <strong>ware</strong>n zij chobeliem,<br />

verdervers geword<strong>en</strong> <strong>en</strong> daarom onnut. Dit alles is in kracht vertoond, hoe die stok<br />

daarom geheel zou verbrok<strong>en</strong> <strong>en</strong> die boom geheel uitgeroeid word<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong><br />

kan, Maléachi 4: 1. “Want ziet, die dag komt, brand<strong>en</strong>de als e<strong>en</strong> ov<strong>en</strong>; dan zull<strong>en</strong> alle<br />

hoogmoedig<strong>en</strong> <strong>en</strong> al wie goddeloosheid doet, e<strong>en</strong> stoppel zijn. En de toekomstige dag<br />

zal ze in vlam zett<strong>en</strong>, zegt de Heere der heirschar<strong>en</strong>, die hun noch wortel, noch tak


104<br />

lat<strong>en</strong> zal.”<br />

Omdat hier van herders gesprok<strong>en</strong> wordt, kan ik niet voorbijgaan iets te sprek<strong>en</strong> over<br />

de twee woord<strong>en</strong> nokeed <strong>en</strong> rogneh, hetwelk beide herders vertaald wordt. Nu m<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

sommige geleerd<strong>en</strong>, dat het eerste woord, e<strong>en</strong> herder, die zijn eig<strong>en</strong> vee weidt,<br />

betek<strong>en</strong>t. En dan het tweede, zulk e<strong>en</strong>, die zijns meesters kudde weidt, gelijk m<strong>en</strong><br />

anders wel zegt e<strong>en</strong> huurling. Doch het blijkt uit het gebruik van het woord rogneh,<br />

dat het zowel e<strong>en</strong> heer van het vee, als e<strong>en</strong> knecht of huurling te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, want -<br />

om niet vele plaats<strong>en</strong> bij te hal<strong>en</strong> - let maar op de 23 ste Psalm, vers 1. Daar wordt<br />

Jehovah met ditzelfde woord e<strong>en</strong> Herder g<strong>en</strong>oemd, waar het zeker is, dat de Heere<br />

nooit anders kan begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, als Zijn Eig<strong>en</strong> schap<strong>en</strong> te weid<strong>en</strong>.<br />

Maar om mijn gedacht<strong>en</strong> te zegg<strong>en</strong>, zo me<strong>en</strong> ik, dat nokeed zo e<strong>en</strong> heer van<br />

het vee te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, die in eig<strong>en</strong> persoon zijn schap<strong>en</strong> of ander klein vee niet<br />

weidt, maar daar zijn knecht<strong>en</strong> of huurling<strong>en</strong> toe gebruikt, gelijk het zeer wel e<strong>en</strong><br />

veehandelaar vertaald wordt, 2 Kon. 3; 4. ,,Mesa nu, de koning der Moabit<strong>en</strong> was e<strong>en</strong><br />

veehandelaar. En bracht op aan de koning Israëls honderd duiz<strong>en</strong>d laminer<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

honderd duiz<strong>en</strong>d ramm<strong>en</strong> met de wol.<br />

Maar het woord rognee betek<strong>en</strong>t e<strong>en</strong> hoeder, hetzij hij zijn eig<strong>en</strong> of e<strong>en</strong> anders vee<br />

hoedt, waarom het afkomt van ragnah, dat voed<strong>en</strong> <strong>en</strong> weid<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>t.)<br />

Verders zegt Hij in het 8 ste vers, „En Ik heb drie herders in e<strong>en</strong> maand<br />

afgesned<strong>en</strong>; want Mijn ziel was over h<strong>en</strong> verdrietig geword<strong>en</strong>. En ook had hun ziel<br />

e<strong>en</strong> walg van Mij.” Daar zie ik weer vooreerst, wat de Messias of de Zoon Gods zegt,<br />

dat Hij gedaan heeft. En dan t<strong>en</strong> 2de waarom.<br />

Het eerste dan, dat Hij zegt gedaan te hebb<strong>en</strong>, was, dat hij drie herders had<br />

afgesned<strong>en</strong>. Wat voor herders hier verstaan moet<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, kunn<strong>en</strong> wij nader onderzoek<strong>en</strong>,<br />

Maléachi 2: 12, daar ze g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>, ,,di<strong>en</strong> die waakt,. <strong>en</strong> di<strong>en</strong> die<br />

antwoordt, <strong>en</strong> die de Heere der heirschar<strong>en</strong> spijsoffer br<strong>en</strong>gt.”<br />

Vraagt u nu wie dat zijn?<br />

Ik me<strong>en</strong> de led<strong>en</strong> van de grote Raad, die uit drieërlei person<strong>en</strong> bestond<strong>en</strong>, als uit<br />

Ouderling<strong>en</strong>, Schriftgeleerd<strong>en</strong> <strong>en</strong> Overpriesters. Waarvan de eerst<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n die<br />

waakt<strong>en</strong>, de tweed<strong>en</strong>, die als hun naar <strong>en</strong>ige zak<strong>en</strong> der wet gevraagd werd<strong>en</strong>,<br />

antwoordd<strong>en</strong>. En de 3de, die de Heere der Heirschar<strong>en</strong> spijsoffer toebracht<strong>en</strong>. En zo<br />

zijn die drie herders, die die grote Herder afsneed, drieërlei herders.<br />

Nu di<strong>en</strong>t m<strong>en</strong> ook te wet<strong>en</strong>, waarin dit afsnijd<strong>en</strong> bestond. En dat ontdekt zich<br />

lichtelijk; omdat deze herders als bezitters der schap<strong>en</strong>, dezelve doodd<strong>en</strong>. En h<strong>en</strong> zo<br />

tot slachtschap<strong>en</strong> maakt<strong>en</strong>. Waarom de Vader Zijn' eig<strong>en</strong> Zoon h<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> Herder<br />

zond. En dat zijlied<strong>en</strong>, als hij nu dadelijk Zijn herderschap aanvaardde, van hun recht<br />

te behoud<strong>en</strong> om zulks in vervolg te do<strong>en</strong>, afgesned<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n. Ook had de Heere al<br />

gezegd, dat Hij hun de Messias tot e<strong>en</strong> <strong>en</strong>ig<strong>en</strong> Herder zou verwekk<strong>en</strong>, Ezech. 34: 23.<br />

„En ik zal e<strong>en</strong> <strong>en</strong>ig<strong>en</strong> herder over h<strong>en</strong> verwekk<strong>en</strong>. En Hij zal h<strong>en</strong> weid<strong>en</strong>, [namelijk]<br />

mijn knecht David, Die zal ze weid<strong>en</strong>. En die zal hun tot e<strong>en</strong> Herder zijn.” Daar ziet u<br />

klaar, dat dan alle andere herders die vóór Hem geweid hadd<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> uitgedi<strong>en</strong>d<br />

hebb<strong>en</strong>. Zodat dit afsnijd<strong>en</strong>, is e<strong>en</strong> afsnijd<strong>en</strong> van het recht van hun herderschap.<br />

Dit afsnijd<strong>en</strong> moet m<strong>en</strong> onderscheid<strong>en</strong> van het uitroei<strong>en</strong> van h<strong>en</strong>, uit de hutt<strong>en</strong><br />

Jakobs, Maléachi 2: 12, Want dit afsnijd<strong>en</strong> me<strong>en</strong> ik geschied te zijn, wanneer de<br />

Messias Zijn herdersambt met Zijn op<strong>en</strong>bare bedi<strong>en</strong>ing aanvaardde. Maar de<br />

uitroeiing is daarna geschied, want deze uitroeiing is e<strong>en</strong> strafgevolg van hun<br />

trouweloze handel in het ontheilig<strong>en</strong> van de heiligheid des Heer<strong>en</strong>. En in het trouw<strong>en</strong>,<br />

dat is, in het ver<strong>en</strong>ig<strong>en</strong> met de dochter e<strong>en</strong>s vreemd<strong>en</strong> Gods. En dat is geschied, als zij<br />

zich van hun wettige heer afw<strong>en</strong>dd<strong>en</strong> tot de keizer, zegg<strong>en</strong>de: wij hebb<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> koning


105<br />

dan de keizer. En dit zou hun daarom overkom<strong>en</strong>, dat de Heere h<strong>en</strong> zou uitroei<strong>en</strong> uit<br />

de hutt<strong>en</strong> Jakobs, dat is, uit Jakobs woning; versta, het land hunner erf<strong>en</strong>is. En dat is<br />

vervuld als Titus Vespasianus stad <strong>en</strong> tempel innam; to<strong>en</strong> zijn in 4 maand<strong>en</strong> <strong>en</strong> 24<br />

dag<strong>en</strong>, in die vreselijke belegering omgekom<strong>en</strong> 1.100000 m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. Zodat deze herders<br />

of led<strong>en</strong> van de grote Raad uit dat land zijn uitgeroeid, met hun ganse kerk- <strong>en</strong><br />

burgerstaat.<br />

Hij zegt verder in ons 8 ste vers, waarom Hij h<strong>en</strong> afsneed. Dat was aan Zijn kant, omdat<br />

Zijn ziel over h<strong>en</strong> was verdrietig geword<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan hun kant, omdat zij e<strong>en</strong> walg aan<br />

Hem hadd<strong>en</strong>. Wilt u nu wet<strong>en</strong>, waarom Zijn ziel zo verdrietig over h<strong>en</strong> was<br />

geword<strong>en</strong>? Het was, omdat, wanneer Hij als de rechtvaardige Heere in het midd<strong>en</strong> van<br />

h<strong>en</strong> verkeerde, het zo vreselijk gesteld vond, zoals m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan Zefánja 3: 15. „Wee<br />

der ijselijke, <strong>en</strong> der bevlekte, der verdrukk<strong>en</strong>de stad. Zij hoort naar de stem niet; zij<br />

neemt de tucht niet aan; zij vertrouwt niet op de Heere; tot haar God nadert zij niet.<br />

Haar vorst<strong>en</strong> zijn brull<strong>en</strong>de leeuw in het midd<strong>en</strong> van haar; haar rechters zijn<br />

avondwolv<strong>en</strong>, die de be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> niet brek<strong>en</strong> tot aan de morg<strong>en</strong>. Haar profet<strong>en</strong> zijn<br />

lichtvaardig, gans trouweloze mann<strong>en</strong>; haar priesters verontreinig<strong>en</strong> het heilige, zij<br />

do<strong>en</strong> de wet geweld aan. <strong>De</strong> rechtvaardige Heere is in het midd<strong>en</strong> van haar. Hij doet<br />

ge<strong>en</strong> onrecht: all<strong>en</strong> morg<strong>en</strong> geeft hij Zijn recht in het licht, er ontbreekt niet; doch de<br />

verkeerde weet van ge<strong>en</strong> schaamte.”<br />

En dat Hij hun alle<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> herder zou wez<strong>en</strong>; met afsnijding van deze herders, geeft<br />

Hij g<strong>en</strong>oeg te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, daar Hij in het 7de vers tot tweemaal toe gezegd heeft, „Ik heb<br />

deze schap<strong>en</strong> geweid.”<br />

Maar wat ons bijzonder te onderzoek<strong>en</strong> staat, is in hoeveel tijd deze afsnijding<br />

geschied is. Hij zegt: ,,Ik heb 3 herders in e<strong>en</strong> maand afgesned<strong>en</strong>.” Het is bed<strong>en</strong>kelijk<br />

wat voor e<strong>en</strong> maand hier geme<strong>en</strong>d wordt, of e<strong>en</strong> gewone, of e<strong>en</strong> profetische maand,<br />

welke laatste mij het aannemelijkste is. En dan is e<strong>en</strong> maand 30 jaar, alzo dat die<br />

afsnijding in 30 jar<strong>en</strong> geschied is, dat is nadat 30 jar<strong>en</strong> vervuld <strong>ware</strong>n. Is nu die<br />

afsnijding geschied, to<strong>en</strong> de Messias Zijn herdersambt aanvaardde, om alle<strong>en</strong> als<br />

Herder die schap<strong>en</strong> te weid<strong>en</strong>; - hetwelk met het eindig<strong>en</strong> van die 69 wek<strong>en</strong> begon; -<br />

dan is het begin van die maand 30 jar<strong>en</strong> vroeger, zodat het bij mij zeer waarschijnlijk<br />

is, dat Hij, bij het eindig<strong>en</strong> van de 69 wek<strong>en</strong> reeds 30 jaar oud was. Zodat deze<br />

woord<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, dat zodra Hij in het vlees versche<strong>en</strong>, niet aanstonds deze<br />

herders in het recht van hun bedi<strong>en</strong>ing afsneed; maar na verloop van deze maand, dat<br />

is 30 jaar, om zo hun trouweloze handel met Zijn og<strong>en</strong> te zi<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zulks gezi<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>de, is Zijn ziel ook over h<strong>en</strong> verdrietig geword<strong>en</strong>.<br />

Zie daar wat ik UE. van vor<strong>en</strong>, over de jar<strong>en</strong> van de Messias naar het vlees zegg<strong>en</strong><br />

kan.<br />

RABBI.<br />

Ik kan UE. over uw gedacht<strong>en</strong>, die u vertoond hebt in het verklar<strong>en</strong> van <strong>en</strong>ige verz<strong>en</strong><br />

uit Zacharia 11 niets antwoord<strong>en</strong>, want onze Rabbijn<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, dat zij niet machtig<br />

zijn Zacharia 11 te verklar<strong>en</strong>. Ja e<strong>en</strong> van onze voornaamste Rabbijn<strong>en</strong> heeft ronduit<br />

gezegd, dat hij in staat was alle profetieën te verklar<strong>en</strong>, behalve Zacharia 11. Zodat dat<br />

hoofdstuk bij ons geheel onverstaanbaar is. En derhalve hierover niets weet te zegg<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zal derhalve maar voortgaan om over de bepaalde tijd nog iets te zegg<strong>en</strong>, namelijk,<br />

dat deze tijd, die ik berek<strong>en</strong>d heb, als niet verscheelt met hetge<strong>en</strong>, dat door voorname


106<br />

Joodse Meesters gezegd is.<br />

Zo vindt m<strong>en</strong> in die profetie, die onder u bek<strong>en</strong>d is van Elias, die sommige m<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

geweest te zijn, de profeet Elias; doch ander<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Rabbi Elias; hij dan zegt, dat de<br />

wereld 6000 jar<strong>en</strong> dur<strong>en</strong> zou <strong>en</strong> alsdan vergaan.<br />

<strong>De</strong>ze 6000 jar<strong>en</strong> deelt hij in drie del<strong>en</strong>, elk deel 2000 jar<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: dat de eerste<br />

2000 jaar zou de aarde wez<strong>en</strong>, והב behou, ledig, dat is zonder de wet; 2000 jaar<br />

thoraah, onder de wet; <strong>en</strong> 2000 jaar hammaschiach, onder de Messias.<br />

En Rabbi Jakob zegt, dat de eerste 2000 jar<strong>en</strong> hun einde g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> in de dag<strong>en</strong><br />

van Abraham: <strong>en</strong> de tweede 2000 jar<strong>en</strong> omtr<strong>en</strong>t de verwoesting van Jeruzalem. Verder<br />

zegt hij, om onze ongerechtigheids wil, dat die verm<strong>en</strong>igvuldigd zijn, zo zijn vele jar<strong>en</strong><br />

verstrek<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Dat heeft rabbi Jakob wèl gezegd, dat de tijd, die de Heere tot de komst van de<br />

Messias bepaald heeft, om het verm<strong>en</strong>igvuldig<strong>en</strong> van onze ongerechtighed<strong>en</strong> vele<br />

jar<strong>en</strong> zijn verstrek<strong>en</strong>. En dat is ons algeme<strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong>; echter m<strong>en</strong><strong>en</strong> vel<strong>en</strong> onder ons,<br />

dat Hij wel gekom<strong>en</strong> is, maar Zich verborg<strong>en</strong> houdt. Echter wij zijn alle daar in e<strong>en</strong>s,<br />

dat Hij om onzer zond<strong>en</strong> wil, of nog niet in de wereld gekom<strong>en</strong> is, of gekom<strong>en</strong> zijnde,<br />

Zich verborg<strong>en</strong> houdt. Doch dit laatste wordt het minste geloofd.<br />

Doch hetzij daarmee zo als het wil, dit is zeker, dat als wij maar één dag God<br />

behoorlijk di<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, of e<strong>en</strong> sabbatdag naar behor<strong>en</strong> vierd<strong>en</strong>, de Messias aanstonds<br />

kom<strong>en</strong> zou. En dit zal niemand vreemd voorkom<strong>en</strong>, die weet, dat de zonde dergelijks<br />

meer veroorzaakt heeft; gelijk vooreerst te zi<strong>en</strong> is in koning Saul, welke God in het<br />

rijk zou bevestigd hebb<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> <strong>ware</strong> zijn ongehoorzaamheid zulks niet had<br />

teruggehoud<strong>en</strong>. En t<strong>en</strong> tweede, zo was het ook met de Israëliet<strong>en</strong> in de Woestijn, die<br />

zoud<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> de tijd van twee jar<strong>en</strong> getrokk<strong>en</strong> zijn in het land hunner erf<strong>en</strong>is, maar,<br />

omdat ze op <strong>en</strong> om het bescheid, dat de 12 verspieders na hun wederker<strong>en</strong> van dat<br />

land bracht<strong>en</strong>, wild<strong>en</strong> zij wederker<strong>en</strong> naar Egypte. En weigerd<strong>en</strong> te gehoorzam<strong>en</strong> om<br />

op te trekk<strong>en</strong>, hetwelk oorzaak was, dat zij meer dan 38 jar<strong>en</strong> daarna, eerst in het<br />

gew<strong>en</strong>ste land kwam<strong>en</strong>. En zo is de zonde de oorzaak, dat de Heere daarna eerst<br />

vervult, hetge<strong>en</strong> Hij anders eerder vervuld zonde hebb<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik me<strong>en</strong>, dat UE. met ge<strong>en</strong> van deze twee voorbeeld<strong>en</strong> iets bewijst, want, vooreerst<br />

had de Heere nooit aan Saul beloofd, dat hij het koningrijk aan hem zou best<strong>en</strong>dig<br />

mak<strong>en</strong>, noch bevestig<strong>en</strong>. En op het tweede, had de Heere nooit Israël beloofd, dat zij<br />

binn<strong>en</strong> twee jar<strong>en</strong> in het land Kanaän zoud<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, of dat de Heere in zo e<strong>en</strong> tijd<br />

daarin zou br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, hetwelk noodzakelijk moest wez<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> uw bewijz<strong>en</strong> van<br />

kracht zoud<strong>en</strong> zijn. Maar dat verder gaat, ik eis van u e<strong>en</strong> <strong>en</strong>ig bewijs, dat God Zijn<br />

volk iets beloofd heeft <strong>en</strong> hun daarbij bek<strong>en</strong>d maakt de jar<strong>en</strong>, in welke Hij die belofte<br />

zou volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat de Heere zulks niet volbracht heeft. En ik houd mij verzekerd,<br />

dat UE. zo e<strong>en</strong> zaak niet zal kunn<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>, maar het teg<strong>en</strong>deel zal ik u ton<strong>en</strong>, als UE.<br />

maar e<strong>en</strong>s gelief te lett<strong>en</strong> op het volg<strong>en</strong>de.<br />

Vooreerst als de Heere Abraham e<strong>en</strong> zoon beloofd had, gelijk is aangetek<strong>en</strong>d<br />

G<strong>en</strong>. 15 vers 21. „To<strong>en</strong> zeide Abram: Heere Heere! wat zult Gij mij gev<strong>en</strong>, daar ik<br />

zonder kinder<strong>en</strong> he<strong>en</strong>ga <strong>en</strong> de bezorger van mijn huis is deze Damask<strong>en</strong>er Eliëzer.<br />

Voorts zeide Abram: zie, mij hebt Gij ge<strong>en</strong> zaad gegev<strong>en</strong>. En zie, de zoon van mijn<br />

huis zal mijn erfg<strong>en</strong>aam zijn. En ziet, het woord des Heer<strong>en</strong> was tot hem, zegg<strong>en</strong>de:<br />

deze zal uw erfg<strong>en</strong>aam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkom<strong>en</strong> zal, die zal uw<br />

erfg<strong>en</strong>aam zijn.” Echter het duurde nog <strong>en</strong>ige jar<strong>en</strong> daarna eer het geschiedde. Maar


107<br />

dat de Heere deze belofte tot e<strong>en</strong> tijd bepaalde, gelijk m<strong>en</strong> ziet G<strong>en</strong>. 17: 21. „Maar<br />

Mijn verbond zal Ik met Izak opricht<strong>en</strong>, die u Sara op dez<strong>en</strong> gezett<strong>en</strong> tijd in het andere<br />

jaar bar<strong>en</strong> zal.” En hoofdstuk 18: 10. „En Hij zeide: Ik zal voorzeker weder tot u<br />

kom<strong>en</strong>, omtr<strong>en</strong>t dez<strong>en</strong> tijd des lev<strong>en</strong>s; <strong>en</strong> zie, Sara uw huisvrouw zal e<strong>en</strong> zoon hebb<strong>en</strong>!<br />

En Sara hoorde het aan de deur der t<strong>en</strong>t, welke achter hem was.” Zo heeft de Heere<br />

stipt zijn belofte vervuld gelijk het blijkt hoofdstuk 21: 2. „En Sara werd bevrucht <strong>en</strong><br />

baarde Abraham e<strong>en</strong> zoon in zijn ouderdom, ter gezetter tijd, die hem God gezegd<br />

had.” En vers 5. „En Abraham was honderd jar<strong>en</strong> oud, als hem Izak zijn zoon<br />

gebor<strong>en</strong> werd.” Vergelek<strong>en</strong> met hoofdstuk 17: 1. „Als nu Abram neg<strong>en</strong> <strong>en</strong> neg<strong>en</strong>tig<br />

jar<strong>en</strong> oud was, zo versche<strong>en</strong> de Heere aan Abram, <strong>en</strong> zeide tot hem: Ik b<strong>en</strong> God de<br />

Almachtige! wandel voor Mijn aangezicht <strong>en</strong> zijt oprecht!”<br />

T<strong>en</strong> 2 de , de Heere zegt teg<strong>en</strong> Abraham in G<strong>en</strong>. 15: 13, 11. „Weet voorzeker,<br />

dat uw zaad vreemd zal zijn in e<strong>en</strong> land, dat hunnne niet is. En zij zull<strong>en</strong> h<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

En zij zull<strong>en</strong> h<strong>en</strong> verdrukk<strong>en</strong>; vier honderd jar<strong>en</strong>. Doch Ik zal het volk ook richt<strong>en</strong>,<br />

hetwelk zij zull<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>. En daarna zull<strong>en</strong> zij uittrekk<strong>en</strong> met grote have.” Daar ziet<br />

m<strong>en</strong> de bepaling des tijds van de geboorte van Izak tot de uittocht uit Egypteland. En<br />

hoor e<strong>en</strong>s, hoe nu deze belofte, in die bepaalde tijd vervuld is, Exod. 12: 10, 41. „<strong>De</strong><br />

[tijd] nu der woning, die de kinder<strong>en</strong> Israëls in Egypte gewoond hebb<strong>en</strong>, is vier<br />

honderd jar<strong>en</strong> <strong>en</strong> dertig jar<strong>en</strong>. En het geschiedde t<strong>en</strong> einde van de vier honderd <strong>en</strong><br />

dertig jar<strong>en</strong>, zo is het ev<strong>en</strong> op dezelfd<strong>en</strong> dag geschied, dat al de heir<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong> uit<br />

Egypteland gegaan zijn.” Daar staat, dat het ev<strong>en</strong> op dezelfd<strong>en</strong> dag vervuld is.<br />

(Mogelijk zal iemand, die niet veel in de tijdrek<strong>en</strong>ing ervar<strong>en</strong> is, d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, Mozes<br />

zegt, dat zij in Egypte gewoond hebb<strong>en</strong> 430 jar<strong>en</strong> <strong>en</strong> derhalve meer jar<strong>en</strong> dan daar,<br />

in vergelijking met G<strong>en</strong>esis 15 moest<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>. Maar als m<strong>en</strong> op het volg<strong>en</strong>de acht<br />

geeft, zal m<strong>en</strong> licht zi<strong>en</strong>, dat Israël ge<strong>en</strong> 430 jar<strong>en</strong> in Egypte geweest is, want<br />

Kehat, Mozes grootvader <strong>en</strong> zoon van Levi, is met zijn vader in Egypte gekom<strong>en</strong>,<br />

gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, G<strong>en</strong>esis 46: 11 <strong>en</strong> Kehat is oud geword<strong>en</strong> 133 jar<strong>en</strong>, Exod. 6:<br />

17 <strong>en</strong> Amram is oud geword<strong>en</strong> 137 jar<strong>en</strong>. En Mozes; to<strong>en</strong> zij uit Egypte uittrokk<strong>en</strong>,<br />

was 80 jar<strong>en</strong>. En al deze jar<strong>en</strong> mak<strong>en</strong> maar 350. Nu is het zeker, dat zij niet langer<br />

in Egypte kunn<strong>en</strong> geweest zijn <strong>en</strong> dan moest nog Kehat eerst gebor<strong>en</strong> zijn, wanneer<br />

zij in Egypte kwam<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Amram moest, eerst gebor<strong>en</strong> zijn, als zijn vader Kehat<br />

stierf. En zo Mozes weder van desgelijk<strong>en</strong>. En daarom kunn<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> 430 jar<strong>en</strong><br />

verlop<strong>en</strong> zijn nadat Jakob met zijn huis daar gekom<strong>en</strong> was. En de Jod<strong>en</strong> zelf<br />

hebb<strong>en</strong> dat ook wel gezi<strong>en</strong>. En m<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat het ook recht is, dat van hun komst in<br />

Egypte tot hun uittocht zijn 210 jar<strong>en</strong>, maar hun bewijs is zwak, want dat geschiedt<br />

op zijn kabalistisch, namelijk op deze wijze, als G<strong>en</strong>esis 46 de Heere teg<strong>en</strong> Jakob<br />

zei, dat hij af zou trekk<strong>en</strong> naar Egypte, zo staat daar in het Hebreeuws reedou, dat<br />

is te zegg<strong>en</strong>, daal af. Welke spreekwijs daar vandaan komt, omdat Egypte lager ligt<br />

dan Kanaän. Nu heeft dat Hebreeuws woord het getal van 210:<br />

als ר is 200<br />

ר is 4<br />

ו is 6<br />

Totaal 210<br />

Vraagt iemand, hoe m<strong>en</strong> de 430 jar<strong>en</strong> van Mozes g<strong>en</strong>oemd, moet tell<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

verstaan? Ik voor mij zou m<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat die jar<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong>, als God teg<strong>en</strong> Abraham<br />

zegt, G<strong>en</strong>esis 12: 1. „Ga gij uit uw land. En uit uw maagschap <strong>en</strong> uit uws vaders<br />

huis, naar het land, dat ik gij wijz<strong>en</strong> zal. Op dit bevel trekt hij naar Haran uit Ur der<br />

Chaldeeën, nev<strong>en</strong>s zijn vaders ganse huis. En blijft te Haran tot de dood van zijn<br />

vader Terah, G<strong>en</strong>esis 11: 31, 32. „En Terah nam Abram, zijn zoon. En Lot, Harans


108<br />

zoon, zijns zoons zoon. En Sarai zijn schoondochter, zijn zoons Abrahams<br />

huisvrouw. En zij tog<strong>en</strong> met h<strong>en</strong> uit Ur der Chaldeeën, om te gaan naar het land<br />

Kanaän. En zij kwam<strong>en</strong> tot Haran. En woond<strong>en</strong> aldaar. En de dag<strong>en</strong> van Terah<br />

<strong>ware</strong>n twee honderd <strong>en</strong> vijf jar<strong>en</strong>. En Terah stierf te Haran. Na de dood van Terah<br />

trekt Abram naar het land Kanaän uit Haran, oud zijnde 75 jaar. G<strong>en</strong>esis 12: 4, 5.<br />

„En Abram toog he<strong>en</strong>, gelijk de Heere tot hem gesprok<strong>en</strong> had. En Lot toog met<br />

hem. En Abram was vijf<strong>en</strong>zev<strong>en</strong>tig jar<strong>en</strong> oud, to<strong>en</strong> hij uit Haran ging. En Abram<br />

nam Saraï zijn huisvrouw <strong>en</strong> Lot, zijns broeders zoon. En al hun have, die zij<br />

geworv<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. En de ziel<strong>en</strong>, die zij verkreg<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> in Haran. En zij tog<strong>en</strong> uit,<br />

om te gaan naar het land Kanaän. En zij kwam<strong>en</strong> in het land Kanaän.”<br />

Nu was Abraham 100 jar<strong>en</strong> oud, to<strong>en</strong> Izak gebor<strong>en</strong> werd, G<strong>en</strong>. 21: 5. „En Abraham<br />

was honderd jar<strong>en</strong> oud,. als hem Izak zijn zoon gebor<strong>en</strong> werd, zodat 25 jar<strong>en</strong> na<br />

zijn uitgang uit Haran Izak gebor<strong>en</strong> is; daar de 400 jar<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong>.<br />

Bijgevolg heb ik van dat Abraham uit Haran ging tot de optocht uit Egypte 425<br />

jar<strong>en</strong>, ontbrek<strong>en</strong>de nog 5 jaar; nu blijkt uit G<strong>en</strong>. 12: 5, dat hij <strong>en</strong>ige jar<strong>en</strong> in Haar<br />

gewoond heeft, want daar werd gesprok<strong>en</strong> van de have, die zij verworv<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> de ziel<strong>en</strong>, die zij verkreg<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong> in Haran. Nu kan m<strong>en</strong> licht van achter<strong>en</strong><br />

zi<strong>en</strong>, dat hij 5 jar<strong>en</strong> in Haar gewoond heeft. En dat zo 430 jar<strong>en</strong> verlop<strong>en</strong> zijn van<br />

zijn uitgang uit Ur, het land zijner geboorte, tot de uittocht uit Egypteland. Dat<br />

Mozes zegt, dat zij gewoond hebb<strong>en</strong> in Egypteland 430 jar<strong>en</strong>, moet m<strong>en</strong> daaronder<br />

verstaan het land hunner vreemdelingschap, daar Egypte e<strong>en</strong> voornaam deel van<br />

was, ev<strong>en</strong>als Arthahsasta koning van Perzië, g<strong>en</strong>oemd,werd, koning van Babel,<br />

Neh. 13: 1 ,,Doch in dit alles was ik niet te Jeruzalem: want in het twee <strong>en</strong> dertigste<br />

jaar van Arthahsasta, Koning van Babel, kwam ik tot de Koning; maar t<strong>en</strong> einde<br />

van [sommige] dag<strong>en</strong> verkreeg ik [weder] verlof van de Koning”.<br />

Als Abraham 30 jaar, nadat hij uit Ur ging, Izak gewon. En Izak was 60 jaar oud,<br />

to<strong>en</strong> hij Jakob gewon, nadat hij 20 jar<strong>en</strong> Rebecca tot zijn vrouw gehad had, G<strong>en</strong>.<br />

25: 20. „En Izak was veertig jar<strong>en</strong> oud, als hij Rebekka, de dochter van Bethuël de<br />

Syrier, uit Paddam Aram, de zuster van Laban de Syriër, zich ter vrouw nam.” En<br />

vers 26. En daarna kwam zijn broeder uit, wi<strong>en</strong>s hand Ezaus verz<strong>en</strong><strong>en</strong> hield,<br />

daarom noemde m<strong>en</strong> zijn naar Jakob. En Izak was 60 jar<strong>en</strong> oud, als hij h<strong>en</strong><br />

gewon.”<br />

En Jakob was 130 jar<strong>en</strong> oud, als hij in Egypte kwam, gelijk hijzelf zegt G<strong>en</strong>. 47: 8,<br />

9. „En Farao zeide tot Jakob: hoevele zijn de dag<strong>en</strong> der jar<strong>en</strong> uws lev<strong>en</strong>s? En Jakob<br />

zeide tot Farao: <strong>De</strong> dag<strong>en</strong> der jar<strong>en</strong> mijner vreemdelingschapp<strong>en</strong> zijn honderd <strong>en</strong><br />

dertig jar<strong>en</strong>; weinig <strong>en</strong> kwaad zijn de dag<strong>en</strong> der jar<strong>en</strong> mijns lev<strong>en</strong>s geweest. En<br />

hebb<strong>en</strong> niet bereikt de dag<strong>en</strong> van de jar<strong>en</strong> des lev<strong>en</strong>s mijner vader<strong>en</strong>, in de dag<strong>en</strong><br />

hunner vreemdelingschapp<strong>en</strong>.”<br />

Nu ziet m<strong>en</strong> uit die jar<strong>en</strong> dat van Abrams uitgang uit Ur, tot Jakobs komst in<br />

Egypte, verlop<strong>en</strong> zijn 220 jar<strong>en</strong>, zodat ze geweest zijn in Egypte 210 jaar, mak<strong>en</strong>de<br />

te sam<strong>en</strong> 430 jar<strong>en</strong>, waarvan nu gezi<strong>en</strong> is, dat de 30 jar<strong>en</strong> verlop<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, to<strong>en</strong> Izak<br />

gebor<strong>en</strong> werd. Vergelijk hiermee Galat<strong>en</strong> 3: 17.)<br />

T<strong>en</strong> 3 de , de Heere had het verblijf van Israël in de woestijn tot hun kom<strong>en</strong> in<br />

Kanaän tot 40 jar<strong>en</strong> bepaald, gelijk blijkt Num. 14: 3234. „Maar gij aangaande, uw<br />

dode licham<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> in deze woestijn vall<strong>en</strong>. En uw kinder<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> gaan weid<strong>en</strong> in<br />

deze woestijn, veertig jar<strong>en</strong>. En zull<strong>en</strong> uw hoererij<strong>en</strong>, drag<strong>en</strong>, totdat uw dode licham<strong>en</strong><br />

verteerd zijn in deze woestijn. Naar het getal der dag<strong>en</strong>, in dewelke gij dat land<br />

verspied hebt, veertig dag<strong>en</strong>, elke dag voor elk jaar, zult gij uw ongerechtighed<strong>en</strong><br />

drag<strong>en</strong>, veertig jar<strong>en</strong>. En gij zult gewaar word<strong>en</strong>, Mijn afbreking.” En deze bepaalde


109<br />

tijd is vervuld <strong>De</strong>ut. 8: 4. Uw kleding is aan u niet verouderd. En uw voet is niet<br />

gezwoll<strong>en</strong>, deze veertig jar<strong>en</strong>.” Echter niet verder uitgestrekt als m<strong>en</strong> kan afnem<strong>en</strong>, uit<br />

Jozua 4: 19. „Het volk nu was de ti<strong>en</strong>d<strong>en</strong> der eerste maand uit de Jordaan opgeklomm<strong>en</strong>.<br />

En zij legerd<strong>en</strong> zich te Gilgal, aan het oosteinde van Jericho.”<br />

T<strong>en</strong> 4 de , als de Heere de tijd, van Juda's gevang<strong>en</strong>is in Babel, door Jeremia had<br />

lat<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong> aan het volk in het 4de jaar van Jojakim, zijnde het jaar, in welke<br />

hun gevang<strong>en</strong>is begon, dat die zijn zonde 70 jar<strong>en</strong>, Jer. 25: 11, 12. „En dit ganse land<br />

zal word<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> woestheid, tot e<strong>en</strong> ontzetting: <strong>en</strong> deze volk<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> de koning van<br />

Babel di<strong>en</strong><strong>en</strong> zev<strong>en</strong>tig jar<strong>en</strong>. Maar het zal geschied<strong>en</strong>, als de zev<strong>en</strong>tig jar<strong>en</strong> vervuld<br />

zijn, [dan] zal Ik over de koning van Babel <strong>en</strong> over dat volk, spreekt de Heere, hun<br />

ongerechtigheid bezoek<strong>en</strong>, mitsgaders over het land der Chaldeeën; <strong>en</strong> zal dat stell<strong>en</strong><br />

tot eeuwige verwoesting<strong>en</strong>.”<br />

En na de tweede wegvoering onder Jechonia het Jeremia de gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> in Babel<br />

wet<strong>en</strong>, hoofdstuk 29: 10. „Want zo zegt de Heere: zekerlijk als zev<strong>en</strong>tig jar<strong>en</strong> te Babel<br />

zull<strong>en</strong> vervuld zijn, zal Ik ulied<strong>en</strong> bezoek<strong>en</strong>. En Ik zal Mijn goed woord over u<br />

verwekk<strong>en</strong>, u weder br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>de tot deze plaats.” Nu heeft de Heere dit goede woord<br />

vervuld, als m<strong>en</strong> kan afnem<strong>en</strong> uit Daniël 9: 2. „In het eerste jaar zijner regering,<br />

merkte ik, Daniël, in de boek<strong>en</strong>, dat het getal der jar<strong>en</strong>, van dewelke het woord des<br />

Heer<strong>en</strong> tot de Profeet Jeremia geschied was, in het vervull<strong>en</strong> der verwoesting<strong>en</strong> van<br />

Jeruzalem zev<strong>en</strong>tig jar<strong>en</strong> was.” En Ezra 1: 1. In het eerste jaar nu van Kores, Koning<br />

van Perzië, opdat volbracht werd het woord des Heer<strong>en</strong>, uit de mond van Jeremia,<br />

verwekte de Heere de geest van Kores, koning van Perzië, dat hij e<strong>en</strong> stem liet<br />

doorgaan door zijn ganse koningrijk, zelfs ook in geschrift zegg<strong>en</strong>de.” En noch hun<br />

zonde, noch hun murmerering, noch weerspannighed<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> niet veroorzaakt, dat<br />

de Heere Zijn goede woord<strong>en</strong> niet vervuld heeft, maar Hij heeft altoos getoond, dat<br />

Hij was de rijm JeHoVaH, dat is, e<strong>en</strong> Vervuller van Zijn beloft<strong>en</strong>, gelijk blijkt, dat die<br />

Naam zulks betek<strong>en</strong>t uit Exod. 6: 1, 2. „Verder sprak God tot Mozes, <strong>en</strong> zeide tot<br />

hem: Ik b<strong>en</strong> de Heere. En Ik b<strong>en</strong> aan Abraham, Izak <strong>en</strong> Jakob versch<strong>en</strong><strong>en</strong>, als God de<br />

Almachtige; doch met Mijn Naam Heere b<strong>en</strong> Ik hun niet bek<strong>en</strong>d geweest.”<br />

Vergelek<strong>en</strong> met het 5e vers. “<strong>De</strong>rhalve zeg tot de kinder<strong>en</strong> Israëls: Ik b<strong>en</strong> de Heere!<br />

En ik zal gij uitleid<strong>en</strong> van onder de last<strong>en</strong> der Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>. En Ik zal u redd<strong>en</strong> uit hun<br />

di<strong>en</strong>stbaarheid. En zal u verloss<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> uitgestrekte arm. En door grote<br />

gericht<strong>en</strong>.”<br />

Zo kan m<strong>en</strong> verzekerd zijn, dat hetge<strong>en</strong> de Heere belooft, ook volbr<strong>en</strong>gt; te wet<strong>en</strong>, als<br />

de belofte zonder conditie is. Zie tot bekrachtiging van mijn gezegde, wat de Heere<br />

Zelf zegt Psalm 89: 35. ,,Ik zal Mijn verbond niet ontheilig<strong>en</strong>. En hetge<strong>en</strong> uit Mijn<br />

lipp<strong>en</strong> gegaan is, zal ik niet verander<strong>en</strong>.” Nu zou ik nog <strong>en</strong>ige staaltjes tot mijn<br />

oogmerk kunn<strong>en</strong> bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, als dat de Heere belooft, dat Jericho in 7 dag<strong>en</strong> zou<br />

ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, zie Jozua 6: 25. „To<strong>en</strong> zeide de Heere tot Jozua: Zie, Ik heb<br />

Jericho met haar koning [<strong>en</strong>] strijdbare held<strong>en</strong> in uw hand gegev<strong>en</strong>. Gij dan all<strong>en</strong>, die<br />

krijgslied<strong>en</strong> zijt, zult rondom de stad gaan, de stad omring<strong>en</strong>de e<strong>en</strong>maal; zo zult gij<br />

do<strong>en</strong> zes dag<strong>en</strong> lang. En zev<strong>en</strong> priesters zull<strong>en</strong> zev<strong>en</strong> ramsbazuin<strong>en</strong> drag<strong>en</strong>, voor de<br />

ark. En gijlied<strong>en</strong> zult op de zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag de stad zev<strong>en</strong>maal omgaan. En de priesters<br />

zull<strong>en</strong> met de bazuin<strong>en</strong> blaz<strong>en</strong>. En het zal geschied<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> langzaam met de<br />

ramshoorn blaast, als gijlied<strong>en</strong> het geluid der bazuin hoort, zo zal al het volk juich<strong>en</strong><br />

met e<strong>en</strong> groot gejuich; dan zal de stadsmuur onder zich vall<strong>en</strong>. En het volk zal er<br />

inklimm<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> iegelijk teg<strong>en</strong> over zich.” En de vervulling daarvan vers 15, 16 <strong>en</strong> 20.<br />

„En het geschiedde op de zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> dag, dat zij zich vroeg opmaakt<strong>en</strong>, met het opgaan<br />

des dageraads. En zij ging<strong>en</strong> rondom de stad naar dezelve wijze, zev<strong>en</strong>maal; alle<strong>en</strong>lijk


110<br />

op die dag ging<strong>en</strong> zij zev<strong>en</strong>maal rondom de stad. En het geschiedde t<strong>en</strong> zev<strong>en</strong>d<strong>en</strong><br />

maal, als de priesters met de bazuin<strong>en</strong> bliez<strong>en</strong>, dat Jozua tot het volk sprak: Juicht,<br />

want de Heere heeft gij de stad gegev<strong>en</strong>! Het volk dan juichte als zij met de bazuin<strong>en</strong><br />

bliez<strong>en</strong>. En het geschiedde, als het volk het geluid der bazuin hoorde, zo juichte het<br />

volk met e<strong>en</strong> groot gejuich <strong>en</strong> de muur viel onder zich. En het volk klom in de stad,<br />

e<strong>en</strong> ieder teg<strong>en</strong>over zich <strong>en</strong> zij nam<strong>en</strong> de stad in.”<br />

Zo ook dat Faraö's sch<strong>en</strong>ker in de droom bek<strong>en</strong>d was gemaakt, volg<strong>en</strong>s de uitlegging<br />

van Jozef, dat hij in drie dag<strong>en</strong> zou hersteld word<strong>en</strong> in zijn ambt, zie G<strong>en</strong>. 40: 12 13.<br />

„To<strong>en</strong> zeide Jozef tot hem: dit is zijn uitlegging: <strong>De</strong> drie rank<strong>en</strong> zijn drie dag<strong>en</strong>.<br />

Binn<strong>en</strong> nog drie dag<strong>en</strong> zal Faraö uw hoofd verheff<strong>en</strong> <strong>en</strong> zal gij in uw staat herstell<strong>en</strong>.<br />

En gij zult Faraö's beker in zijn hand gev<strong>en</strong>, naar de vorige wijze, to<strong>en</strong> gij zijn<br />

sch<strong>en</strong>ker waart.” En de vervulling vers 20. „En het geschiedde op d<strong>en</strong> derd<strong>en</strong> dag, de<br />

dag van Faraö's geboorte, dat hij voor al zijn knecht<strong>en</strong> e<strong>en</strong> maaltijd maakte; <strong>en</strong> hij<br />

verhief het hoofd van de overste der sch<strong>en</strong>kers <strong>en</strong> het hoofd van de overste der<br />

bakkers, in het midd<strong>en</strong> zijner knecht<strong>en</strong>.”<br />

En zo ziet UE. overvloedig, dat de Heere al Zijn beloft<strong>en</strong> is op Zijn tijd vervull<strong>en</strong>de.<br />

En daar is nu ge<strong>en</strong> red<strong>en</strong> ter wereld, dat die van de Messias zou uitgesteld word<strong>en</strong>. En<br />

hoe kan het begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, dat de Messias om de zond<strong>en</strong> zou achterblijv<strong>en</strong>, daar<br />

Hij om der zond<strong>en</strong> wil zou kom<strong>en</strong>, dat zeker teg<strong>en</strong> elkander zou strijd<strong>en</strong>, achter te<br />

blijv<strong>en</strong> om datg<strong>en</strong>e, waar Hij om zou kom<strong>en</strong>. En zo ziet UE. licht hoe mager dat uw<br />

uitvlucht<strong>en</strong> zijn, om de komst van de Messias zo vele eeuw op te schort<strong>en</strong>. Te meer,<br />

als m<strong>en</strong> acht geeft op het profetisch woord, zo ontdekt m<strong>en</strong> licht, dat het bij de komst<br />

van de Messias, met Israël zo niet gesteld zal wez<strong>en</strong>, gelijk gij elkaar vertoont. Want<br />

ik vind het bij Maléachi heel anders gesteld, ziet maar hoofdstuk 3: 2, 3. „Maar wie<br />

zal de dag Zijner toekomst verdrag<strong>en</strong>? En wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want<br />

Hij zal zijn als het vuur van e<strong>en</strong> goudsmid <strong>en</strong> als zeep der vollers. En Hij zal zitt<strong>en</strong><br />

louter<strong>en</strong>de <strong>en</strong> het zilver reinig<strong>en</strong>de. En Hij zal de kinder<strong>en</strong> van Levi reinig<strong>en</strong>. En Hij<br />

zal ze doorlouter<strong>en</strong> als goud <strong>en</strong> als zilver.” Daar leert de profeet dat, als de <strong>en</strong>gel des<br />

verbonds, namelijk de Messias kom<strong>en</strong> zou, dat Hij dan kom<strong>en</strong> zou als het vuur e<strong>en</strong>s<br />

goudsmids om te louter<strong>en</strong>. En als de zeep e<strong>en</strong>s vollers om te reinig<strong>en</strong>. In zulke<br />

arbeidzaamheid vertoont Hij Zich in het 3de vers, hetwelk niet te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft de<br />

zuiverheid, waarin Israël zich zou bevind<strong>en</strong>, bij de komst van hem, maar recht het<br />

teg<strong>en</strong>deel. Zodat zelfs de beste onder h<strong>en</strong> het louter<strong>en</strong> <strong>en</strong> reinig<strong>en</strong> nodig zoud<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>, ook zelfs dezulk<strong>en</strong>, die hij bij zilver vergelijkt <strong>en</strong> zoals de waardigste <strong>en</strong><br />

blankste onder het volk; ja ook Levie's kinder<strong>en</strong>. En alzo de priesters zelf, die anders<br />

hun werk was,de onreine door het bespr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> te reinig<strong>en</strong>. En zo vind ik uw m<strong>en</strong>ing<br />

zonder kracht.<br />

En ik heb wel gedacht, wat of zeker rabbijn daarmede me<strong>en</strong>de, als hij zegt, dat de<br />

Messias zal kom<strong>en</strong> als er ge<strong>en</strong> geld meer is, of hij daar spot met de komst van de<br />

Messias, will<strong>en</strong>de te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gevén, dat Hij nooit zal kom<strong>en</strong>, omdat er altoos geld zal<br />

zijn, of dat hij de Jod<strong>en</strong> het verlang<strong>en</strong> naar de komst van de Messias wil afw<strong>en</strong>d<strong>en</strong>,<br />

daar hij wel wist, dat er ge<strong>en</strong> volk in de wereld, gelijk bek<strong>en</strong>d is, die het geld liever<br />

hebb<strong>en</strong> dan de Jod<strong>en</strong>. En zal dat bemind voorwerp dan niet gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, zo zou<br />

dan het verlang<strong>en</strong> naar de Messias in h<strong>en</strong> matig<strong>en</strong>, of geheel uit het oog do<strong>en</strong><br />

verliez<strong>en</strong>. Althans het is mij gebeurd, dat ik in Amsterdam met e<strong>en</strong> Jood, die om zijn'<br />

kost moest arbeid<strong>en</strong>, sprak over de komst van de Messias <strong>en</strong> de toevergadering van<br />

h<strong>en</strong>, onder Hem in Kanaän; mij onder andere zei: dat hij niet geloofde, dat zulke rijke<br />

Jod<strong>en</strong>, als er vele in Amsterdam <strong>en</strong> elders <strong>ware</strong>n, die allerkostelijkste gebouw<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

hov<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, dat die naar de Messias verlangd<strong>en</strong>, want dat zij niet nieuwsgierig<br />

zoud<strong>en</strong> wez<strong>en</strong> om hun kostelijke huiz<strong>en</strong> te verlat<strong>en</strong>. En dat hij wel geloofde, dat vele


niet mee zoud<strong>en</strong> gaan. Hij zeide verder, dat wij arme Jod<strong>en</strong>, daarna verlangd<strong>en</strong>, dat<br />

was wat anders.<br />

111<br />

RABBI.<br />

Ik zie wel, dat u veel bewijs voor uw zaak hebt; ik zal mijn gebruik daarvan tracht<strong>en</strong><br />

te mak<strong>en</strong>. Maar daar deze sam<strong>en</strong>spraak vrij lang geduurd heeft, will<strong>en</strong> wij het hierbij<br />

lat<strong>en</strong> <strong>en</strong> wacht<strong>en</strong> naar geleg<strong>en</strong>heid, om weer te sam<strong>en</strong> te sprek<strong>en</strong>, die ik <strong>hoop</strong>, dat<br />

spoedig zal voorvall<strong>en</strong>.<br />

TIENDE SAMENSPRAAK.


Handel<strong>en</strong>de over de zalving van de Messias <strong>en</strong> Zijn ambt<strong>en</strong>,<br />

waartoe Hij gezalfd is.<br />

112<br />

KOOPMAN.<br />

Om nu weer e<strong>en</strong> gepast gesprek op onze vorige te beginn<strong>en</strong>, heb ik gedacht, dat het<br />

niet ondi<strong>en</strong>stig zou zijn, om wat te sprek<strong>en</strong> over die algem<strong>en</strong>e Naam, waarmee de<br />

Verlosser het meest bek<strong>en</strong>d is, namelijk de Naam van Messias. En dan, wat daaraan<br />

behoort.<br />

RABBI.<br />

Dat is waar, wij hebb<strong>en</strong> al m<strong>en</strong>igmaal die Naam gebruikt <strong>en</strong> de Messias met die Naam<br />

g<strong>en</strong>oemd. En daar is nog niets over voorgevall<strong>en</strong>. En derhalve daar UE. oordeelt, dat<br />

daarover te sprek<strong>en</strong>, nu best zou te pas kom<strong>en</strong>, zo valt dat wel naar mijn g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> uit.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is heel goed, wij zull<strong>en</strong> dan als e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de waarheid vooronderstell<strong>en</strong>, dat het<br />

naamwoord חישמ maaschiach 5 gezalfde, komt van maaschach, zalv<strong>en</strong>, zodat Messias<br />

dan zegt e<strong>en</strong> Gezalfde.<br />

Maar laat ons in de eerste plaats zi<strong>en</strong>, Wie hem gezalfd heeft.<br />

T<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong> waarmede.<br />

T<strong>en</strong> derde wanneer.<br />

En t<strong>en</strong> vierde waartoe.<br />

Wat dan het eerste betreft, wij zi<strong>en</strong> t<strong>en</strong> eerste, dat de Heere verklaart, dat Hij het Zelf<br />

gedaan heeft, als Hij zegt Psalm 2: 6. „Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Sion, de<br />

berg Mijner heiligheid.”<br />

T<strong>en</strong> tweede, de Messias zelf leert het ons ook, dat Jehovah Hem gezalfd heeft,<br />

zegg<strong>en</strong>de Jesaja 61: 1. „<strong>De</strong> Geest des Heer<strong>en</strong> Heer<strong>en</strong> is op Mij, omdat de Heere Mij<br />

gezalfd heeft, om e<strong>en</strong> blijde boodschap te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> de zachtmoedig<strong>en</strong>.”<br />

T<strong>en</strong> derde, al Zijn onderdan<strong>en</strong> ton<strong>en</strong> het ook, te wet<strong>en</strong>, dat hij van God Zelf gezalfd is,<br />

als ze hem toezong<strong>en</strong> Psalm 45, 7, 8. „Uw troon, o God, is eeuwig <strong>en</strong> altoos; de<br />

scepter Uws koningrijks is e<strong>en</strong> scepter der rechtmatigheid. Gij hebt gerechtigheid lief<br />

<strong>en</strong> haat goddeloosheid; Daarom heeft u, o God! Uw God gezalfd met vreugdeolie<br />

bov<strong>en</strong> Uw medeg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>.” En zo ziet UE, dat hij van God <strong>en</strong> niet van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> gezalfd<br />

is.<br />

RABBI.<br />

Maar Jesaja 61 <strong>en</strong> Psalm 45 past UE. zo het mij voorkomt, lijnrecht op de Messias toe,<br />

daar ik de eerste plaats zou verstaan, van de profeet Jesaja zelf. En Psalm 45, dat<br />

hetzelve e<strong>en</strong> dichtstuk is, gemaakt bij geleg<strong>en</strong>heid van het huwelijk van Salomo, met<br />

de dochter van Farao, koning van Egypte. En bij die geleg<strong>en</strong>heid gezong<strong>en</strong>. Zodat de<br />

persoon, die het onderwerp van dit dichtstuk <strong>en</strong> liefdeslied de koning Salomo is; <strong>en</strong> zo<br />

zijn wij over de persoon, die in deze Psalm voorkomt, niet e<strong>en</strong>s.<br />

5 Hoewel de Verlosser in de boek<strong>en</strong> van het Oude Testam<strong>en</strong>t, maar op twee plaats<strong>en</strong> met de Naam van<br />

Messias voorkomt, als Psalm 2: 2 <strong>en</strong> Daniël 9: 25, 26; moet sedert het mak<strong>en</strong> van de 2 de Psalm, de<br />

Verlosser al met de Naam van Messias bek<strong>en</strong>d zijn geweest, want de Syrische vertaler, die geme<strong>en</strong>d<br />

wordt, t<strong>en</strong> tijde van Salomo geleefd te hebb<strong>en</strong>, die zegt in zijn opschrift op de 110 de Psalm, dat dezelve<br />

spreekt van de Messias.


113<br />

KOOPMAN.<br />

Daar is niet aangeleg<strong>en</strong>, want dat geeft ons geleg<strong>en</strong>heid om de zaak wat nader te<br />

onderzoek<strong>en</strong>, <strong>en</strong> te zi<strong>en</strong> of het op Salomo toepasselijk is of niet.<br />

Merk dan voorts aan, zodat lied ge<strong>en</strong> ander oogmerk heeft, dan het onwettig<br />

huwelijk van Salomo, met e<strong>en</strong> heid<strong>en</strong>s vrouw; hoe dat zangstuk dan e<strong>en</strong> plaats<br />

gekreg<strong>en</strong> heeft, onder de Heilige boekroll<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede. Hoe hetzelve aan de Opperzangmeester komt overgeleverd te<br />

word<strong>en</strong>, om tot e<strong>en</strong> onderwijzing in het Heiligdom te di<strong>en</strong><strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan vers<br />

1.<br />

T<strong>en</strong> derde. Dan kan de dichter nooit aangemerkt word<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> die in zijn<br />

dichtstuk door Gods Geest geleid is; maar in teg<strong>en</strong>deel voor e<strong>en</strong> godverget<strong>en</strong> vleier,<br />

die de Koning bov<strong>en</strong> het m<strong>en</strong>selijke heeft will<strong>en</strong> verheff<strong>en</strong> <strong>en</strong> g<strong>en</strong>oegzaam vergod<strong>en</strong>.<br />

Want t<strong>en</strong> vierde, zo begint hij aanstonds met verheffing, vers 3: „Gij zijt veel<br />

schoner dan de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>kinder<strong>en</strong>; g<strong>en</strong>ade is uitgestort in Uw lipp<strong>en</strong>; daarom heeft U<br />

God gezeg<strong>en</strong>d in eeuwigheid.” En in het 7 <strong>en</strong> 8 vers reeds aangehaald, spreekt hij hem<br />

aan met de Naam van Elohiem, God; <strong>en</strong> zegt, dat Zijn troon eeuwig <strong>en</strong> altoos is, daar<br />

het zeker is, dat Salomo's troon in Zedekia geëindigd is. Verder “dat de scepter van<br />

Zijn koningrijk was, e<strong>en</strong> scepter van rechtmatigheid”; <strong>en</strong> dat heeft zich altijd zo niet in<br />

Salomo vertoond.<br />

T<strong>en</strong> vijfde. Al de spreekwijz<strong>en</strong> zijn zo verhev<strong>en</strong>, dat ze onmogelijk in haar<br />

kracht <strong>en</strong> nadruk op e<strong>en</strong> sterveling kunn<strong>en</strong> verklaard word<strong>en</strong>. En t<strong>en</strong> laatste, m<strong>en</strong> vindt<br />

in dit ganse lied ge<strong>en</strong> gewag gemaakt, noch van Salomo, noch van Egypte, noch van<br />

Farao's dochter, veel minder van dat merkwaardig huwelijk. En zo me<strong>en</strong> ik, dat de<br />

Chaldeeuwse Uitbreider het beter begrep<strong>en</strong> heeft, als hij deze Psalm op de Messias<br />

toepast, gelijk blijkt uit het 3 vers, daar hij aldus begint: „O koning Messias.” En<br />

latere Rabbijn<strong>en</strong> stemm<strong>en</strong> daarmee in overe<strong>en</strong>, als Ab<strong>en</strong>-Esra. En David Kimchi. En<br />

wat nu Jesaja 61 betreft, daar kan ook door de spreker, de profeet niet verstaan<br />

word<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wel hoe spreekt u zo, is het niet de profeet die daar spreekt? En hoe zegt u, dat m<strong>en</strong><br />

door de spreker de profeet niet verstaan kan? Dat versta ik niet!<br />

KOOPMAN.<br />

Dat kan wel zijn, maar gelieve hier e<strong>en</strong>s op te lett<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst de, Profeet die e<strong>en</strong> profetie doet, is die dezelve bek<strong>en</strong>d maakt, hetzij<br />

woordelijk of schriftelijk.<br />

Maar t<strong>en</strong> tweede: e<strong>en</strong> profetie is e<strong>en</strong> vooruit verhaalde historie, zodat hij in dit vooruit<br />

verhaal, zulke person<strong>en</strong>, die op die tijd aanwezig zull<strong>en</strong> zijn, op het toneel br<strong>en</strong>gt. En<br />

sprek<strong>en</strong>de invoert. Zodat e<strong>en</strong> profetie iets geme<strong>en</strong>s heeft met e<strong>en</strong> historie, namelijk,<br />

dat ze beide verhal<strong>en</strong>, niet gebeurlijke, maar waarlijk geschied<strong>en</strong>de zak<strong>en</strong>. Doch<br />

echter is daar dat onderscheid in, dat e<strong>en</strong> historie is e<strong>en</strong> verhaal van zak<strong>en</strong>, die geschied<br />

zijn, maar e<strong>en</strong> profetie e<strong>en</strong> verhaal van datg<strong>en</strong>e, dat nog geschied<strong>en</strong> zal. Nu zal<br />

het niet zwaar zijn te bevatt<strong>en</strong>, waar het vandaan komt, dat de spreker in de profetie<br />

spreekt, in de verled<strong>en</strong> tijd. Hoewel dat hetzelfde nog geschied<strong>en</strong> moest, wanneer de<br />

profeet de profetie schreef; want terwijl hij zulke person<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>de invoert, die in<br />

die voorverhaalde historie voorkom<strong>en</strong>. En dat wel in die tijd, daar dezelve profetie in<br />

zijn vervulling behoort. Bijgevolg, als die person<strong>en</strong> die daar vertoond word<strong>en</strong>, sprek<strong>en</strong><br />

van ding<strong>en</strong>, die in die tijd al geschied <strong>ware</strong>n, dan sprek<strong>en</strong> zij in de verled<strong>en</strong> tijd; maar


114<br />

is het van zak<strong>en</strong>, die teg<strong>en</strong>woordig zijn, dan sprek<strong>en</strong> zij ook in de teg<strong>en</strong>woordige tijd.<br />

En eindelijk, als het is van hetge<strong>en</strong>, dat nog gebeur<strong>en</strong> zal, dan sprek<strong>en</strong> zij in de<br />

toekom<strong>en</strong>de tijd. En dit oordeelde ik niet onnodig, hierbij UE. te verton<strong>en</strong>; omdat ik<br />

me<strong>en</strong>, dat het niet ondi<strong>en</strong>stig zou zijn tot verstand der profetieën.<br />

RABBI.<br />

Dit voldoet mij zeer wel. En het komt mij beter voor, als dat m<strong>en</strong> het sprek<strong>en</strong> der<br />

profet<strong>en</strong> in de verled<strong>en</strong> tijd goed wil mak<strong>en</strong> uit de Grammatica; zodat de verled<strong>en</strong> tijd<br />

moet g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong> voor de toekom<strong>en</strong>de <strong>en</strong> de toekom<strong>en</strong>de voor de verled<strong>en</strong>, of<br />

dat de profeet spreekt in de verled<strong>en</strong> tijd, omdat hij het in e<strong>en</strong> gezicht, als geschied<br />

zijnde, gezi<strong>en</strong> heeft. Of gelijk nog ander<strong>en</strong>, dat het is om de zekerheid van de zaak, in<br />

het vervull<strong>en</strong> daardoor aan te ton<strong>en</strong>. Doch ik w<strong>en</strong>ste wel, dat UE nu toonde, dat de<br />

Messias Jesaja 61, Zelf spreekt <strong>en</strong> niet de profeet.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat zal zich aan UE. klaar ontdekk<strong>en</strong>, als u maar e<strong>en</strong>s overlegt het derde vers, daar<br />

zegt de spreker, dat hij „gekom<strong>en</strong> is, om de treurig<strong>en</strong> Zi<strong>en</strong>s te beschikk<strong>en</strong>, dat hun<br />

gegev<strong>en</strong> worde sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad, des lofs<br />

voor e<strong>en</strong> b<strong>en</strong>auwd<strong>en</strong> geest; opdat zij g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong> eik<strong>en</strong>bom<strong>en</strong> der gerechtigheid,<br />

e<strong>en</strong> planting des Heer<strong>en</strong>, opdat Hij verheerlijkt worde.” Daar is het zeker, dat hij<br />

aanneemt om de treurig<strong>en</strong> Sions te beschikk<strong>en</strong>, datg<strong>en</strong>e 't welk ge<strong>en</strong> bloot<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>werk was, want hij zou h<strong>en</strong> verloss<strong>en</strong> van drieërlei treurige gestalt<strong>en</strong>. En voor<br />

e<strong>en</strong> ieder daarvan, zou hij hun e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>gestelde vreugdestof gev<strong>en</strong>. En dan in het slot<br />

van het vers, het heerlijke einde, waartoe het strekk<strong>en</strong> zoude. En dat heeft rabbi David<br />

Kimchi ook wel gezi<strong>en</strong>, als hij over Jesaja 61: 13 zegt, dat de profeet is sprek<strong>en</strong>de in<br />

de Persoon van de Messias, alsof de Messias zelf gesprok<strong>en</strong> had. En zo hebb<strong>en</strong> wij<br />

gezi<strong>en</strong> van Wie de Messias gezalfd is.<br />

RABBI.<br />

Zo verwacht ik dan, volg<strong>en</strong>s uw gemaakte verdeling, te hor<strong>en</strong> waarmee Hij gezalfd is.<br />

KOOPMAN.<br />

Sla dan met mij weder het oog op de 45 e Psalm, daar Hem toegezong<strong>en</strong> wordt in het<br />

tweede deel van het 8 ste vers. „Daarom heeft u, o God! Uw God gezalfd met<br />

vreugdeolie, bov<strong>en</strong> Uw med<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>.” Daar wordt hetge<strong>en</strong>, waar de Messias mee<br />

gezalfd is, e<strong>en</strong> vreugdeolie g<strong>en</strong>oemd, zeker met zinspeling op de welriek<strong>en</strong>de oliën,<br />

daar eertijds de koning<strong>en</strong> <strong>en</strong> hogepriesters mee gezalfd werd<strong>en</strong>, die op het<br />

allerkunstigste <strong>en</strong> voortreffelijkste werd toebereid, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, Exod. 30: 22-<br />

25. Maar hoewel de zinspeling daarop is, wordt hier verstaan, datg<strong>en</strong>e waar de Heilige<br />

zalfolie e<strong>en</strong> beeld van was, namelijk van de Heilige Geest, want daar Hij van God Zijn<br />

Vader Zelf gezalfd is, is het zeker, dat hij met ge<strong>en</strong> stoffelijke olie gezalfd kan zijn,<br />

maar met de Heilige Geest Zelf, gelijk m<strong>en</strong> afnem<strong>en</strong> kan uit Jos. 61: 1, daar Hij zegt:<br />

„<strong>De</strong> geest des Heer<strong>en</strong> Heer<strong>en</strong> is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om e<strong>en</strong><br />

blijde boodschap te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> de zachtmoedig<strong>en</strong>.” En Jesaja 11: 2 wordt gezegd: „En op<br />

Hem zal de Geest des Heer<strong>en</strong> rust<strong>en</strong>, de Geest der wijsheid <strong>en</strong> des verstands, de Geest<br />

des raads <strong>en</strong> der sterkte, de Geest der k<strong>en</strong>nis <strong>en</strong> der vreze des Heer<strong>en</strong>.” En zo zi<strong>en</strong> wij,<br />

waarmede dat de Messias gezalfd is, namelijk met de Heilige Geest.<br />

RABBI.<br />

Maar bij Jesaja 61: 1 komt de Geest voor, als e<strong>en</strong> gevolg van zijn zalving.


115<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is zo, doch dat zal wel klaar word<strong>en</strong>, als wij in de derde plaats gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>,<br />

wanneer hij gezalfd is. En zo moet UE. wet<strong>en</strong>, als dat de eerste zalving geschied is in<br />

de eeuwigheid, want zo hoor ik de Messias sprek<strong>en</strong>, Spreuk. 8, 22, 23. „<strong>De</strong> Heere<br />

bezat Mij [in het] beginsel Zijns wegs, voor Zijn werk<strong>en</strong>, van to<strong>en</strong> aan. Ik b<strong>en</strong> van<br />

eeuwigheid af gezalfd geweest, van de aanvang, van de oudhed<strong>en</strong> der aarde aan.” Nu<br />

moet UE. wel lett<strong>en</strong>, als dat die zalving niet bestond, in e<strong>en</strong> mededeling des Geestes<br />

op <strong>en</strong> over hem, want daar de Messias to<strong>en</strong> nog de m<strong>en</strong>selijke natuur niet had<br />

aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, kon hij in zijn Goddelijke natuur ge<strong>en</strong> gav<strong>en</strong> des Geestes ontvang<strong>en</strong>.<br />

Maar deze zalving bestond in e<strong>en</strong> voorverordinering tot het werk der verlossing.<br />

RABBI.<br />

Maar hoe moet ik dat verstaan, want dat komt mij vrij duister voor.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zal tracht<strong>en</strong> het IJ bevattelijk voor te drag<strong>en</strong>. Wij lez<strong>en</strong> Zach. 6: 12, 13. „En spreek<br />

tot hem, zegg<strong>en</strong>de: zo spreekt de Heere der heirschar<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: Ziet, e<strong>en</strong> Man,<br />

wi<strong>en</strong>s Naam is Spruit, die zal uit zijn plaats spruit<strong>en</strong>. En Hij zal des Heer<strong>en</strong> tempel<br />

bouw<strong>en</strong>. Ja Hij zal de tempel des Heer<strong>en</strong> bouw<strong>en</strong>. En Hij zal het sieraad drag<strong>en</strong>. En<br />

Hij zal zitt<strong>en</strong> <strong>en</strong> heers<strong>en</strong> op zijn troon; <strong>en</strong> Hij zal priester zijn op zijn troon. En de raad<br />

des vredes zal tuss<strong>en</strong> die Beid<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>.” Daar leest m<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> raad des vredes. En<br />

dat die wez<strong>en</strong> zou tuss<strong>en</strong> Jehovah <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> die man, wi<strong>en</strong>s Naam is Spruit. In die<br />

vrederaad droeg de Vader de Zoon het werk der verlossing op. En de Zoon nam het<br />

werk der verlossing aan; <strong>en</strong> dat op het zegg<strong>en</strong> des Vaders (of zo gij het liever zo<br />

begrijpt, op het aanbod van de Zoon zelf) Job 33: 24. „Verlos hem, dat hij in het<br />

verderf niet nederdale, ik heb verzo<strong>en</strong>ing gevond<strong>en</strong>.” En de Vader het werk der<br />

verlossing aan hem opdrag<strong>en</strong>de. En de Zoon hetzelve vrijwillig aannem<strong>en</strong>de, zo is de<br />

Zoon als tot hetzelve geheiligd, dat is, afgezonderd, gelijk als de Vader, tot het staande<br />

houd<strong>en</strong> der gerechtigheid Gods. En zo d<strong>en</strong>k ik, dat UE nu begrijpt, waarin de zalving<br />

van eeuwigheid bestaat. En deze zalving is de grondoorzaak van Zijn zalving met de<br />

Heilige Geest, gelijk Hijzelf leert, dat daarom de Geest op hem was, Jesaja 61: 1. ,,<strong>De</strong><br />

Geest des Heer<strong>en</strong> Heer<strong>en</strong> is op Mij; omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om e<strong>en</strong> blijde<br />

boodschap te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> de zachtmoedig<strong>en</strong>.” Zo moet m<strong>en</strong> de zalving des Verlossers<br />

onderscheid<strong>en</strong>, in e<strong>en</strong> zalving van eeuwigheid én in de tijd. Want wanneer Hij m<strong>en</strong>s<br />

geword<strong>en</strong> was, dan zou Hij gezalfd word<strong>en</strong> met de Heilige Geest.<br />

RABBI.<br />

Nu verwacht ik over het vierde lid der afdeling u te hor<strong>en</strong>, namelijk waartoe de<br />

Messias gezalfd is.<br />

KOOPMAN.<br />

Dan zal het vooraf nodig zijn te onderzoek<strong>en</strong>, tot welke ambt<strong>en</strong>, dat person<strong>en</strong> in die<br />

tijd gezalfd werd<strong>en</strong>. En dat was tot profeet, priester <strong>en</strong> koning.<br />

Dat koning<strong>en</strong> <strong>en</strong> priesters gezalfd werd<strong>en</strong>, dat is op<strong>en</strong>baar. Van de koning<strong>en</strong><br />

blijkt het voor de scheuring, als uit Saul, David <strong>en</strong> Salomo, die alle drie tot koning<br />

gezalfd zijn. En van de koning<strong>en</strong> in Juda na de scheuring nog verscheid<strong>en</strong>; doch<br />

echter dan, wanneer er <strong>en</strong>ig verschil was, over hun recht tot opvolging, anders werd<strong>en</strong><br />

zij niet gezalfd. Onder Israëls koning<strong>en</strong> was het zalv<strong>en</strong> zo algeme<strong>en</strong> niet; want onder<br />

alle hun koning<strong>en</strong>, tot 19 in het getal, is niemand gezalfd dan Jehu, zijnde de 10 de


116<br />

koning, in dat afgescheurde rijk.<br />

Nu ik iets gezegd heb van de koning<strong>en</strong>, laat ons nu ker<strong>en</strong> tot de priesters. Het<br />

is bek<strong>en</strong>d, dat de hogepriesters, bij het aanvaard<strong>en</strong> van hun hogepriesterlijke<br />

bedi<strong>en</strong>ing, gezalfd werd<strong>en</strong> met die allerkostelijkste olie, gedur<strong>en</strong>de de eerste tempel. 6<br />

Doch de gewone priesters zijn niet als bij hun eerste inwijding gezalfd, bij welke<br />

geleg<strong>en</strong>heid Aäron tweemaal gezalfd is, eerst alle<strong>en</strong>, als blijkt Exod. 29: 57. „Daarna<br />

zult gij de kleder<strong>en</strong> nem<strong>en</strong> <strong>en</strong> Aäron de rok <strong>en</strong> de mantel des Efods. En de Efod <strong>en</strong> de<br />

borstlap aando<strong>en</strong>. En gij zult hem omgord<strong>en</strong> met de kunstelijk<strong>en</strong> riem des Efods. En<br />

gij zult d<strong>en</strong> hoed op zijn hoofd zett<strong>en</strong>; de kroon der heiligheid zult gij aan de hoed<br />

zett<strong>en</strong>. En gij zult de zalfolie nem<strong>en</strong>. En op zijn hoofd giet<strong>en</strong>; zo zult gij hem zalv<strong>en</strong>.”<br />

En naderhand met zijn zon<strong>en</strong>, vers 21. „Dan zult gij nem<strong>en</strong> van het bloed, dat op het<br />

altaar is <strong>en</strong> van de zalfolie. En gij zult op Aäron <strong>en</strong> op Zijn kleder<strong>en</strong> spr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. En op<br />

zijn zon<strong>en</strong>. En op de kleder<strong>en</strong> zijner zon<strong>en</strong> met hem, opdat hij geheiligd zij. En zijn<br />

kleder<strong>en</strong>, ook zijn zon<strong>en</strong>. En zijner zon<strong>en</strong> kleder<strong>en</strong> met hem.”<br />

Maar van de zalving der profet<strong>en</strong> is het zo klaar niet, omdat m<strong>en</strong> nerg<strong>en</strong>s leest,<br />

dat dezelve met olie gezalfd zijn. Ev<strong>en</strong>wel wij lez<strong>en</strong>, dat Elia van de Heere bevel<br />

ontvangt, om Elisa tot profeet te zalv<strong>en</strong>, I Kon. 19: 16. „En Elisa de zoon van Safat<br />

van Abel-mehola zult gij tot profeet zalv<strong>en</strong> in uw plaats.” Ook schijn<strong>en</strong> ze gezalfd<strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>oemd te werd<strong>en</strong>, Psalm 105: 15. „En tast Mijn gezalfd<strong>en</strong> niet aan. En doet Mijn<br />

profet<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> kwaad.” Zodat tot deze drieërlei ambt<strong>en</strong> person<strong>en</strong> gezalfd werd<strong>en</strong>. En<br />

tot deze drie is <strong>en</strong> zou de Messias gezalfd word<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Zou u m<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat uit de Heilige Blad<strong>en</strong> goed te mak<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Ik vertrouw van ja; maar daar ik ordershalve eerst zal sprek<strong>en</strong> over Zijn profetisch<br />

ambt, zo zal het nodig zijn, dat wij eerst overweg<strong>en</strong>, wat dat e<strong>en</strong> profeet, voor e<strong>en</strong> is.<br />

En profeet is dan eig<strong>en</strong>lijk zo e<strong>en</strong>, die als de mond van e<strong>en</strong> ander is; zodat hetge<strong>en</strong> hij<br />

spreekt, niet zijn, zijn woord<strong>en</strong>, maar de woord<strong>en</strong> desg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die door hem spreekt,<br />

daar hij niet anders spreekt, of mag sprek<strong>en</strong>, dan die woord<strong>en</strong>, desg<strong>en</strong><strong>en</strong> die hem z<strong>en</strong>d,<br />

hem gegev<strong>en</strong> heeft om te sprek<strong>en</strong>. En zo zi<strong>en</strong> wij, dat e<strong>en</strong> profeet eig<strong>en</strong>lijk is de mond<br />

van deg<strong>en</strong>e wi<strong>en</strong>s profeet hij is, omdat die als het <strong>ware</strong>, door zijn mond spreekt. En ik<br />

me<strong>en</strong>, dat de Heilige Schrift ons datzelfde d<strong>en</strong>kbeeld daarvan wil gev<strong>en</strong>; als zij ons<br />

Aäron, Mozes’ mond noemt, Exod. 4: 14, 16. „To<strong>en</strong> ontstak de toorn des Heer<strong>en</strong> over<br />

Mozes. En hij zeide: Is niet Aäron, de Leviet, uw broeder? Ik weet, dat hij zeer wel<br />

sprek<strong>en</strong> zal. En ook, zie, hij zal uitgaan gij tegemoet, wanneer hij gij ziet, zo zal hij in<br />

zijn hart verblijd zijn. En hij zal voor gij tot het volk sprek<strong>en</strong>; <strong>en</strong> het zal geschied<strong>en</strong>,<br />

dat hij gij tot e<strong>en</strong> mond zal zijn. En gij zult hem tot e<strong>en</strong> God zijn.” En als wij dit<br />

vergelijk<strong>en</strong> met hoofdstuk 7: 1, 2. „To<strong>en</strong> zeide de Heere tot Mozes: Zie, ik heb gij<br />

[tot] e<strong>en</strong> god gezet over Faraö. En Aäron uw broeder zal uw profeet zijn. Gij zult<br />

sprek<strong>en</strong> alles, wat ik u gebied<strong>en</strong> zal. En Aäron, uw broeder zal tot Faraö sprek<strong>en</strong>, dat<br />

hij de kinder<strong>en</strong> Israëls uit zijn land trekk<strong>en</strong> late.” Daar wordt Aäron, Mozes’ profeet<br />

g<strong>en</strong>oemd, zodat hij op de e<strong>en</strong> plaats zijn mond <strong>en</strong> op de andere, zijn profeet g<strong>en</strong>oemd<br />

wordt. En dit is het, dat ik vooraf had aan te merk<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wel, dat komt mij zeer wel voor. Maar zou UE. nu kunn<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>, dat de Messias dat<br />

6 Gedur<strong>en</strong>de de eerst<strong>en</strong> tempel onder de vijf zak<strong>en</strong>, welke bijna alle Jod<strong>en</strong> vaststell<strong>en</strong>, die in de eerste<br />

tempel geweest zijn, doch niet in de tweede, werd de Heilige Zalfolie geteld.


ambt van Profeet zou bekled<strong>en</strong>?<br />

117<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja, want ziet maar wat Mozes zegt, <strong>De</strong>ut. 18: 15. „E<strong>en</strong> Profeet, uit het midd<strong>en</strong><br />

van u, uit uw broeder<strong>en</strong>, als mij, zal u de Heere, uw God, verwekk<strong>en</strong>, naar Hem zult<br />

gij hor<strong>en</strong>.” Daar komt hij niet alle<strong>en</strong> voor als e<strong>en</strong> Profeet, maar bijzonder als e<strong>en</strong><br />

Profeet, die gelijk zou wez<strong>en</strong> aan Mozes.<br />

RABBI.<br />

Maar deze plaats past UE. op de Messias toe; daar zij moet toegepast word<strong>en</strong> op<br />

Jozua, want dat blijkt, omdat Mozes zegt, naar hem zult gij hor<strong>en</strong>. En dat zi<strong>en</strong> wij<br />

vervuld in Jozua, want naar dat bevel van Mozes gedroeg<strong>en</strong> zij zich voor Jozua; gelijk<br />

u zi<strong>en</strong> kunt, <strong>De</strong>ut. 34; 9. “Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van de geest der<br />

wijsheid, want Mozes had zijn hand<strong>en</strong> op hem gelegd, zo hoord<strong>en</strong> de kinder<strong>en</strong> Israëls<br />

naar hem. En ded<strong>en</strong>, gelijk als de Heere Mozes, gebod<strong>en</strong> had.” Let u wel, dat daar<br />

uitdrukkelijk staat, dat de kinder<strong>en</strong> Israëls naar hem hoord<strong>en</strong>. En zo ler<strong>en</strong> wij daar,<br />

dat de profetie van <strong>De</strong>ut. 18: 15 in Jozua vervuld is.<br />

KOOPMAN.<br />

Als m<strong>en</strong> uw rede, in de eerst<strong>en</strong> opslag beziet, zo lijkt het al iets te zegg<strong>en</strong>. Maar als<br />

m<strong>en</strong> de volg<strong>en</strong>de woord<strong>en</strong>, in de grondtekst beziet, zo valt uw gevoel<strong>en</strong> aanstonds<br />

omver, want daar staat vers 10 veloo-kaam nabie gnood. En dat zegt eig<strong>en</strong>lijk: En er<br />

stond ge<strong>en</strong> profeet meer op, (hetwelk dan met het vervolg zegt) in Israël, gelijk<br />

Mozes. Zodat de heilige schrijver daarmee leert, dat het 9de vers, als e<strong>en</strong> vervulling<br />

van <strong>De</strong>ut. 18: 15 niet moet verstaan word<strong>en</strong>, hetwelk anders licht zou kunn<strong>en</strong> geschied<strong>en</strong>.<br />

Maar om de lezer voor zo e<strong>en</strong> misstap te bevrijd<strong>en</strong> heeft hij deze rede in het<br />

10de vers daarop lat<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>. En nog zo krachtig is dat gezegde van Mozes, als m<strong>en</strong><br />

het in onze taal leest, maar „er stond ge<strong>en</strong> profeet meer op in Israël, gelijk Mozes.”<br />

Zodat ik wel zie, dat in Jozua deze plaats van <strong>De</strong>ut. 18 15 niet vervuld is. En ik twijfel<br />

niet, wanneer wij de plaats zelf e<strong>en</strong>s wat nader beschouw<strong>en</strong>, of het zal nog klaarder<br />

blijk<strong>en</strong>. Ik lees dan, dat Mozes zegt, <strong>De</strong>ut. 18: 15. „E<strong>en</strong> profeet, uit het midd<strong>en</strong> van u,<br />

uit uw broeder<strong>en</strong>, als mij, zal u de Heere uw God verwekk<strong>en</strong>, naar Hem zult gij<br />

hor<strong>en</strong>.” Daar zegt hij, dat die profeet, die de Heere hun verwekk<strong>en</strong> zou; zo e<strong>en</strong> Profeet<br />

zou wez<strong>en</strong>, als hij zelf was. Nu moet<strong>en</strong> wij onderzoek<strong>en</strong>, wat voor e<strong>en</strong> profeet dat<br />

Mozes geweest is.<br />

Vooreerst zo zie ik e<strong>en</strong> groot onderscheid tuss<strong>en</strong> Mozes <strong>en</strong> de andere profet<strong>en</strong>;<br />

in de wijze op welke zij hun op<strong>en</strong>baring<strong>en</strong>, van God ontving<strong>en</strong>; gelijk dat klaar<br />

vertoond werd door de Heere, aan Aäron <strong>en</strong> aan Mirjam, Num. 12: 68. „En Hij zeide:<br />

Hoort nu mijn woord<strong>en</strong>! Zo er e<strong>en</strong> profeet [onder] u is. Ik de Heere zal door e<strong>en</strong><br />

gezicht mij aan hem bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong>; door e<strong>en</strong> droom zal Ik met hem sprek<strong>en</strong>. Zo is<br />

Mijn knecht Mozes niet, die in Mijn ganse huis getrouw is. [Van] mond tot mond<br />

spreek ik met hem. En [door] aanzi<strong>en</strong>. En niet door duistere woord<strong>en</strong>. En de gelijk<strong>en</strong>is<br />

des Heer<strong>en</strong> aanschouwt hij.”<br />

Maar t<strong>en</strong> tweede moest m<strong>en</strong> vooral acht gev<strong>en</strong>; dat Mozes geweest is e<strong>en</strong><br />

verbondsprofeet; dat is zo e<strong>en</strong> profeet, die de mond Gods was, om de eis des<br />

verbonds, de volk<strong>en</strong> voor te drag<strong>en</strong>. En dan, om aan de andere kant, de toestemming<br />

des volks aan dat verbond, de Heere bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>. En zo was Mozes in dat<br />

opzicht, e<strong>en</strong> profeet, of mond des volks. En m<strong>en</strong> ziet hem als de mond Gods, bij het<br />

volk; <strong>en</strong> als de mond des volks, bij de Heere, Exod. 19: 7, 8. „En Mozes kwam <strong>en</strong> riep<br />

de oudst<strong>en</strong> des volks. En stelde voor hun aangezicht<strong>en</strong> al deze woord<strong>en</strong>, die de Heere


118<br />

hem gebod<strong>en</strong> had. To<strong>en</strong> antwoordde al het volk gelijkelijk <strong>en</strong> zeid<strong>en</strong>: Al wat de Heere<br />

gesprok<strong>en</strong> heeft, zull<strong>en</strong> wij do<strong>en</strong>! En Mozes bracht de woord<strong>en</strong> des volks wederom tot<br />

d<strong>en</strong> Heere.” En zo ziet u, dat Mozes e<strong>en</strong> profeet geweest is, onderscheid<strong>en</strong> van Jozua<br />

<strong>en</strong> van al de profet<strong>en</strong>. En als u uw og<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s wilt slaan op de woord<strong>en</strong> die hij zegt, dat<br />

de Heere Zelf in dit opzicht tot hem gesprok<strong>en</strong> heeft; wanneer de Heere tot Mozes<br />

gezegd had, <strong>De</strong>ut. 18: 18, 19. „E<strong>en</strong> profeet zal ik hun verwekk<strong>en</strong> uit het midd<strong>en</strong><br />

hunner broeder<strong>en</strong>, als gij. En Ik zal Mijn woord<strong>en</strong> in zijn mond gev<strong>en</strong>. En hij zal tot<br />

h<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong> alles, wat Ik hem gebied<strong>en</strong> zal. En het zal geschied<strong>en</strong>, de man, die niet zal<br />

hor<strong>en</strong> naar mijn woord<strong>en</strong>, die hij in Mijn Naam zal sprek<strong>en</strong>, van die zal Ik het<br />

zoek<strong>en</strong>.” En nu twijfel ik niet, of UE. ziet wel, dat het op niemand in de wereld<br />

bekwamelijk kan pass<strong>en</strong> als op de Messias.<br />

RABBI.<br />

Maar waarin zou nu de Messias e<strong>en</strong> profeet wez<strong>en</strong> als Mozes?<br />

KOOPMAN.<br />

Dat zal zich licht ontdekk<strong>en</strong>, want vooreerst, hij moest zijn op<strong>en</strong>baring niet<br />

ontvang<strong>en</strong>, noch in gezicht, noch in dromera, maar hij moest het van Zijn Vader zelf<br />

hor<strong>en</strong>. En hun zo bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede. Hij moet dan ook e<strong>en</strong> verbondsprofeet zijn, namelijk, die de eis des<br />

verbonds, van God aan het volk <strong>en</strong> de toestemming des volks, aan het verbond, tot<br />

God wederbr<strong>en</strong>gt. En zo moet Hij wez<strong>en</strong>, de mond Gods bij het volk. En de mond des<br />

volks bij God.<br />

RABBI.<br />

Als het u nu belieft, zo laat mij ook iets hor<strong>en</strong> over Zijn Priesterschap.<br />

KOOPMAN.<br />

Zeer gaarne, maar lat<strong>en</strong> wij dan eerst iets sprek<strong>en</strong> over het woord Cohe<strong>en</strong>, e<strong>en</strong><br />

priester. En wat dat woord betek<strong>en</strong>t. Zo ik me<strong>en</strong>, betek<strong>en</strong>t het e<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong> nauw<br />

toegang heeft tot God, of tot e<strong>en</strong> koning. Dat het zulks betek<strong>en</strong>t met betrekking tot e<strong>en</strong><br />

Koning, blijkt, omdat Davids zon<strong>en</strong> zo g<strong>en</strong>oemd werd<strong>en</strong>, 2 Sam 8: 18. „Davids zon<strong>en</strong><br />

<strong>ware</strong>n Coh<strong>en</strong>iem, (prins<strong>en</strong>)”. En dat wordt verklaard, I Kron. 18: 17. „Maar de zon<strong>en</strong><br />

Davids <strong>ware</strong>n de eerst<strong>en</strong> aan de hand des konings.” En dat het ook die betek<strong>en</strong>is heeft,<br />

met betrekking op God, is uit verscheid<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> klaar, want, m<strong>en</strong> leest van de<br />

priesters, dat ze tot de Heere nader<strong>en</strong>, als Exod. 19: 22. „Daartoe zull<strong>en</strong> ook de<br />

priesters, die tot de Heere nader<strong>en</strong>, zich heilig<strong>en</strong>, dat de Heere niet teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong> uitbreke.<br />

En Levit. 10: 3. „En Mozes zeide tot Aäron: Dat is het, wat de Heere gesprok<strong>en</strong> heeft,<br />

zegg<strong>en</strong>de: In deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die tot Mij nader<strong>en</strong>, zal Ik geheiligd word<strong>en</strong>. En voor het<br />

aangezicht van al het volk zal ik verheerlijkt word<strong>en</strong>. En zo heeft David van h<strong>en</strong><br />

opgezong<strong>en</strong>, in de 65 e Psalm vers 5.,,Welgelukzalig is hij, [di<strong>en</strong>] gij verkiest <strong>en</strong> doet<br />

nader<strong>en</strong>, dat hij wone in uw voorhov<strong>en</strong>. ” En ik d<strong>en</strong>k, dat zijlied<strong>en</strong> gezegd word<strong>en</strong> tot<br />

de Heere te nader<strong>en</strong>, omdat de Heere, in het heilige der heilig<strong>en</strong> zich als<br />

verteg<strong>en</strong>woordigde. En dat de priesters nader tot, ja, de hogepriester zelf in dat<br />

allerheiligste vertrek, inging. Zo ziet m<strong>en</strong>, dat de priesters, wanneer zij di<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, nader<br />

tot de Heere kwam<strong>en</strong> dan <strong>en</strong>ig ander m<strong>en</strong>s.<br />

En als dit nu overgebracht wordt tot de Messias, zo ontmoet ik Hem als Priester, Jer.<br />

30: 21. „En zijn Heerlijke zal uit hem zijn. En zijn Heerser uit het midd<strong>en</strong> van hem<br />

voortkom<strong>en</strong>. En Ik zal Hem do<strong>en</strong> nader<strong>en</strong>. En Hij zal tot Mij g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>: want wie is hij<br />

die met Zijn hart Borg worde, om tot Mij te g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>? spreekt de Heere.” Daar ziet


119<br />

m<strong>en</strong>, dat hij tot God nader<strong>en</strong> zou. En zulks des priesters werk alle<strong>en</strong> zijnde, is het<br />

klaar, dat het nader<strong>en</strong> zegt, priester te zijn.<br />

En in de tweede plaats leer ik hier, dat de Messias, met Zijn hart borg was geword<strong>en</strong>,<br />

om als priester tot God te nader<strong>en</strong>, wanneer de Heere op het slot van het vers vraagde,<br />

„wie is hij die met Zijn hart Borg worde, om tot Mij te g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>? spreekt de Heere,”<br />

hetwelk veronderstelt, dat hij met Zijn hart daartoe was Borg geword<strong>en</strong>.<br />

En zeer lev<strong>en</strong>dig werd hij als e<strong>en</strong> priester verklaard, als tot hem gezegd werd, Psalm<br />

110: 4. „<strong>De</strong> Heere heeft gezwor<strong>en</strong>. En het zal Hem niet berouw<strong>en</strong>: Gij zijt Priester in<br />

eeuwigheid, naar de ord<strong>en</strong>ing Melchizedeks.”<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong>ze Psalm verstaan wij niet, dat dezelve spreekt van de Messias; maar sommig<strong>en</strong><br />

will<strong>en</strong>, dat Abraham het voorwerp van dez<strong>en</strong> Psalm is: zodat de spreker van Abraham<br />

zegt vers 1. „<strong>De</strong> Heere heeft tot mijn Heere gesprok<strong>en</strong>: Zit aan mijn rechterhand,<br />

totdat uw vijand<strong>en</strong> gezet zal hebb<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> voetbank uwer voet<strong>en</strong>.” Doch wie dan de<br />

spreker is, daarover zijn onze Rabbijn<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong>s; will<strong>en</strong>de sommig<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong><br />

daardoor moet verstaan, zijn knecht, g<strong>en</strong>oemd Damask<strong>en</strong>er Eliëzer; doch ander<strong>en</strong><br />

verstaan door de spreker Melchizédek zelf. Maar daar kan ik mij niet bijvoeg<strong>en</strong>,<br />

omdat zulks strijdt met het opschrift van dez<strong>en</strong> Psalm, ledaavid mizmoor, e<strong>en</strong> Psalm<br />

Davids; om andere red<strong>en</strong><strong>en</strong> voorbij te gaan. En daarom hebb<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> van onze<br />

meesters, dat zi<strong>en</strong>de, door de spreker, David zelf verstaan; doch will<strong>en</strong> echter, dat hij<br />

spreekt van Abraham, die hij met recht zijn heer kon noem<strong>en</strong>. Doch als ik weder acht<br />

geef, dat zij dan de inhoud van dez<strong>en</strong> Psalm verstaan, dat dezelve vertoont, wat de<br />

Heere teg<strong>en</strong> Abraham gesprok<strong>en</strong> heeft; to<strong>en</strong> hij zou optrekk<strong>en</strong>, om zijn broeder Loth<br />

te verloss<strong>en</strong> uit de hand der Assyrische Koning<strong>en</strong>, zo ziet m<strong>en</strong> licht, dat die toepassing<br />

dan zeer gedrong<strong>en</strong> is.<br />

En daarom, verstaan ander<strong>en</strong> door des dichters heer, David zelf; doch dan onzeker,<br />

wie de dichter zelf zou zijn. Sommig<strong>en</strong> vertal<strong>en</strong> het opschrift: „e<strong>en</strong> Psalm voor<br />

David,” dat is, ter ere van David. Doch dat behaagt mij ook niet, omdat altijd, als e<strong>en</strong><br />

Psalm dit opschrift voor zijn voorhoofd draagt, het dan zegt e<strong>en</strong> Psalm Davids. Nu<br />

zou ik mij liefst voeg<strong>en</strong>, bij zulke Rabbijn<strong>en</strong>, die door de dichter, David zelf verstaan;<br />

echter zo, dat hij niet zelf spreekt, maar de zing<strong>en</strong>de Leviet sprek<strong>en</strong>de invoert: zodat<br />

zij van David zing<strong>en</strong> vers 1. „<strong>De</strong> Heere heeft tot mijn Heere gesprok<strong>en</strong>; Zit aan mijn<br />

rechterhand, totdat Ik uw vijand<strong>en</strong> gezet zal hebb<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> voetbank uwer voet<strong>en</strong>.”<br />

En dat is niet ongerijmd, want daar David hun koning was, zo kond<strong>en</strong> zij hem met<br />

recht hun heer noem<strong>en</strong>. En dan is David, hoewel des sprekers heer, echter de dichter<br />

zelf.<br />

KOOPMAN.<br />

Hierin stem ik niet toe, of UE. zal t<strong>en</strong> eerst<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> zulke voorbeeld<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>, dat de<br />

zing<strong>en</strong>de Leviet, als de spreker zelf voor komt.<br />

En t<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong>, daar gij me<strong>en</strong>t, dat David dez<strong>en</strong> 110d<strong>en</strong> Psalm van zijn eig<strong>en</strong><br />

lotgevall<strong>en</strong> gedicht heeft, zo moet dan David zelf de spreker zijn. Maar ik weet niet,<br />

dat ooit in zulke dichtstukk<strong>en</strong>, de Leviet als spreker voorkomt; maar David zelf. En<br />

ziet dat bijvoorbeeld in de 51 ste <strong>en</strong> andere Psalm<strong>en</strong> meer. Maar dat hier voornaam te<br />

pas komt, is, dat die Psalm<strong>en</strong>, die tot de tempeldi<strong>en</strong>st gericht <strong>ware</strong>n, aan e<strong>en</strong> van de<br />

opperzangmeesters werd<strong>en</strong> opgedrag<strong>en</strong>, om tot de op<strong>en</strong>bare di<strong>en</strong>st gericht, door de<br />

zing<strong>en</strong>de Leviet, in de tempel opgezong<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>. Maar deze Psalm behoort tot die<br />

soort niet, want hij is aan ge<strong>en</strong> zangmeester, om zorg te drag<strong>en</strong>, dat dezelve op zijn<br />

tijd in de tempel gezong<strong>en</strong> werd, opgedrag<strong>en</strong>. En om tot mijn tekstvers te kom<strong>en</strong>, hoe


kon van David gezong<strong>en</strong> word<strong>en</strong>: „<strong>De</strong> Heere heeft gezwor<strong>en</strong> <strong>en</strong> het zal Hem niet<br />

berouw<strong>en</strong>: Gij zijt Priester in eeuwigheid, naar de ord<strong>en</strong>ing van Melchizédek.”<br />

120<br />

RABBI.<br />

Zeer wel, doch ik zal niet met voorname Rabbijn<strong>en</strong> tracht<strong>en</strong> te ton<strong>en</strong>, dat het woord<br />

cohe<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> Koning of Vorst betek<strong>en</strong>t; want dat woord betek<strong>en</strong>t gelijk u wèl getoond<br />

hebt, zo e<strong>en</strong>, die e<strong>en</strong> nauw toegang heeft tot e<strong>en</strong> Vorst; maar nooit betek<strong>en</strong>t het e<strong>en</strong><br />

onafhankelijk Vorst zelf. Maar deze woord<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> dus verstaan word<strong>en</strong>: gij zult<br />

Koning <strong>en</strong> Priester zijn al de dag<strong>en</strong> uws lev<strong>en</strong>s, gelijk Melchizédek geweest is. G<strong>en</strong>.<br />

14: 18. „En Melchizédek, koning van Salem, bracht voort brood <strong>en</strong> wijn. En hij was<br />

e<strong>en</strong> priester des allerhoogst<strong>en</strong> Gods.” En het priesterambt heeft Hij bedi<strong>en</strong>d, als m<strong>en</strong><br />

zi<strong>en</strong> kan, 2 Sam. 24: 18 <strong>en</strong> 25. „En Gad kwam tot David op diezelv<strong>en</strong> dag. En zeide<br />

tot hem: Ga op, richt de Heere e<strong>en</strong> altaar op, op de dorsvloer van Arauna de Jebusiet.<br />

En David bouwde aldaar de Heere e<strong>en</strong> altaar. En offerde brandoffer<strong>en</strong> <strong>en</strong> dankoffer<strong>en</strong>.<br />

Zo werd de Heere d<strong>en</strong> lande verbed<strong>en</strong>. En deze plaag van over Israël opgehoud<strong>en</strong>.” En<br />

zo ziet UE. dat de koning David het werk van e<strong>en</strong> priester verricht heeft. En zo kan<br />

met recht van hem gezegd word<strong>en</strong>: „Gij zijt priester in eeuwigheid”; dat is, uw ganse<br />

lev<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik kan niet ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat uw gedacht<strong>en</strong> verdi<strong>en</strong><strong>en</strong> overwog<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>, mits dat ze<br />

in de eerste opslag al vrij wat schijn<strong>en</strong> te zegg<strong>en</strong>.<br />

Maar vooreerst merk ik aan, dat uit uw gezegde zou volg<strong>en</strong>, dat David op de<br />

dorsvloer deze offerande zelf geofferd heeft zonder de di<strong>en</strong>st der Levietische priesters<br />

te gebruik<strong>en</strong>. En dat vloeit alzo min uit 2 Sam. 24: 25, als zou Salomo, to<strong>en</strong> hij de<br />

tempel inwijdde, hij <strong>en</strong> het volk dat zonder de priesters die m<strong>en</strong>igvuldige offerand<strong>en</strong><br />

zoud<strong>en</strong> gedaan hebb<strong>en</strong>, 1 Kon. 8: 62, 63. „En de koning <strong>en</strong> gans Israël met hem,<br />

offerd<strong>en</strong> slachtoffer<strong>en</strong> voor het aangezicht des Heer<strong>en</strong>. En Salomo offerde t<strong>en</strong> dankoffer,<br />

dat hij de Heere offerde, twee <strong>en</strong> twintig duiz<strong>en</strong>d runder<strong>en</strong>. En honderd <strong>en</strong><br />

twintig duiz<strong>en</strong>d schap<strong>en</strong>. Zo hebb<strong>en</strong> zij het huis des Heer<strong>en</strong> ingewijd, de koning <strong>en</strong> al<br />

de kinder<strong>en</strong> Israëls.”<br />

T<strong>en</strong> tweede. Indi<strong>en</strong> uit het 25 vers volgt, dat David, die offerande zonder de<br />

di<strong>en</strong>st der priesters gedaan heeft, dan volgt ook uit het l8de vers, dat hij het altaar zelf,<br />

zonder de di<strong>en</strong>st van zijn knecht<strong>en</strong>, gemaakt heeft.<br />

Maar t<strong>en</strong> derd<strong>en</strong>. Het woord vaiagnal zou mij voorkom<strong>en</strong> dat vertaald moet<br />

word<strong>en</strong>, „<strong>en</strong> hij heeft do<strong>en</strong> offer<strong>en</strong>.” 7 Want de jod met de patach daar onder (mits dat<br />

het woord behoort tot de tafel van galah) wijst aan, de derde persoon, mannelijk<br />

geslacht, toekom<strong>en</strong>de tijd, in de conjugatie van Hiphil; <strong>en</strong> met e<strong>en</strong> voorgaande keer<br />

vau verandert het in de verled<strong>en</strong> tijd. Alzo dat dan de zin is, „hij heeft do<strong>en</strong> offer<strong>en</strong>,<br />

brandoffer <strong>en</strong> dankoffer;” te wet<strong>en</strong> door de priesters.<br />

En eindelijk oordeel e<strong>en</strong>s zelf, of die woord<strong>en</strong>, priester te zijn tot in<br />

eeuwigheid, op David toegepast, niet e<strong>en</strong> zeer flauwe zin uitlever<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> maar<br />

oplet, dat het voorgevall<strong>en</strong> is op het laatst van Davids lev<strong>en</strong>; wat eig<strong>en</strong>schap heeft dit<br />

nu, hem toe te zing<strong>en</strong>, „gij zijt priester in eeuwigheid?”<br />

En zo d<strong>en</strong>k ik, dat wij gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat deze woord<strong>en</strong> van David niet kunn<strong>en</strong><br />

verstaan word<strong>en</strong>. Want het is bij ons zeer wel bek<strong>en</strong>d, in hoeveel bocht<strong>en</strong> de latere<br />

7 In die orde moet ook vertaald word<strong>en</strong> G<strong>en</strong>. 14: 18. En Melchizédek, koning van Salem, deed<br />

voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> brood <strong>en</strong> wijn; te wet<strong>en</strong> door zijn knecht<strong>en</strong>. Want in de tekst staat, hoozie, hetwelk ook in<br />

de conjugatie van Hiphil staat, hetzij in de voorled<strong>en</strong> of in de onbepaalde tijd. En zo toont dat klaar, de<br />

grote misslag van de zulk<strong>en</strong>, die will<strong>en</strong> dat Melchizédek dit brood <strong>en</strong> wijn geofferd heeft.


121<br />

Jod<strong>en</strong> zich wring<strong>en</strong>, om dez<strong>en</strong> Psalm van de Messias af te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Daar de oude<br />

Jod<strong>en</strong>, hem veel gelukkiger van de Messias verklaard<strong>en</strong>. Gelijk het niet zwaar zou<br />

wez<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> heel register op te zoek<strong>en</strong>. Maar daar wij hier overal tamelijk lang<br />

gesprok<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, zal ik in deze niet breed zijn.<br />

Vooreerst de Syrische overzetter (die gehoud<strong>en</strong> wordt de oudste overzetting te<br />

zijn) zet in het opschrift van deze Psalm, „e<strong>en</strong> Profetie van de Messias,” <strong>en</strong> de<br />

overwinning des Duivels. En de schrijver van de Sohar verstaat deze Psalm ook van<br />

de Messias; want hij zegt in „Parscha Schemooth, komt ziet!” “<strong>De</strong>ze 110 Psalm is<br />

gezegd op die tijd, als de koning Messias zal opgewekt word<strong>en</strong>.” En in Sohar<br />

Beresehieth over dit 1 vers: “darga ilaah, 8 sprak tot darga tetaa: zit tot mijn<br />

rechterhand.” En zo ziet m<strong>en</strong>, dat de oude Jod<strong>en</strong> deze Psalm van de Messias verstaan<br />

hebb<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Als U.E. deze Psalm van de Messias verstaat, hoe verklaart u dan de zin van dit 4 de<br />

vers te zijn?<br />

KOOPMAN.<br />

Vooreerst merk ik aan, dat als de spreker zegt: „de Heere heeft gezwor<strong>en</strong>,” dat zulks<br />

te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, dat hij onder eedzwer<strong>en</strong> is priester geword<strong>en</strong>; waardoor Zijn<br />

priesterschap e<strong>en</strong> onveranderlijk priesterschap is, in teg<strong>en</strong>stelling, van Aärons<br />

priesterschap; waarom ook volgt, tot in der eeuwigheid.<br />

T<strong>en</strong> 2. Priester te zijn naar de ord<strong>en</strong>ing van Melchizédek, zegt:<br />

a. dat gelijk Melchizédek priester was, zonder dat m<strong>en</strong> weet, dat hij van of uit e<strong>en</strong><br />

priesterlijk huis gesprot<strong>en</strong> was, dat zo de Messias, die zijn afkomst van David moest<br />

hebb<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> dusdanige priester ook zou zijn.<br />

b. Dat gelijk Melchizédek, e<strong>en</strong> onafgebrok<strong>en</strong> priesterschap bedi<strong>en</strong>de; (daar de<br />

Aäronische priesters, door di<strong>en</strong>, dat ze in 24 orders verdeeld <strong>ware</strong>n. En iedere orde<br />

maar e<strong>en</strong> week di<strong>en</strong>de; zijnde dan weer 23 wek<strong>en</strong> vrij van hun di<strong>en</strong>st; zo bedi<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zij<br />

e<strong>en</strong> afgebrok<strong>en</strong> priesterschap:) zo zou de Messias, ook e<strong>en</strong> onafgebrok<strong>en</strong><br />

priesterschap bedi<strong>en</strong><strong>en</strong> gelijk als Melchizédek.<br />

c. Gelijk Melchizédek ge<strong>en</strong> opvolger gehad heeft; zo zou de Messias, ook ge<strong>en</strong><br />

opvolger hebb<strong>en</strong>.<br />

d. Gelijk Melchizédek, koning <strong>en</strong> priester was, zo zou de Messias, ook Koning <strong>en</strong><br />

Priester zijn. En dat de Messias, die twee hoogwaardige ambt<strong>en</strong> tegelijk zou bekled<strong>en</strong>,<br />

leert ons de profeet Zacharia in zijn Ede hoofdstuk vers 13, als hij zegt: „<strong>en</strong> Hij zal het<br />

sieraad drag<strong>en</strong>. En Hij zal zitt<strong>en</strong> <strong>en</strong> heers<strong>en</strong> op zijn troon: <strong>en</strong> Hij zal priester zijn op<br />

zijn troon. En de raad des vredes zal tuss<strong>en</strong> die beid<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>.” En in die dubbele<br />

waardigheid, zag Jesaja hem, nadat Uzzia gestorv<strong>en</strong> was, die deze twee ambt<strong>en</strong> onwettig<br />

wilde bekled<strong>en</strong>, Jesaja 6: 1. „In het jaar, to<strong>en</strong> de koning Uzzia stierf, zo zag ik<br />

de Heere, zitt<strong>en</strong>de op e<strong>en</strong> hog<strong>en</strong> <strong>en</strong> verhev<strong>en</strong> troon. En zijn zom<strong>en</strong> vervull<strong>en</strong>de de<br />

tempel.” Daar zag de profeet de troon, daar Hij als Koning op zat, in de tempel; nu<br />

mocht niemand in de tempel kom<strong>en</strong>, dan de priesters; <strong>en</strong> vermocht<strong>en</strong> daar nooit te<br />

zitt<strong>en</strong>, omdat zij door hun di<strong>en</strong>st, ge<strong>en</strong> <strong>ware</strong> rust kond<strong>en</strong> aanbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar wat zou de Messias dan als priester offer<strong>en</strong>?<br />

8 Ilaah, zegt de opperste. En tetaa zegt nederig: zodat de opperste Darga, betek<strong>en</strong>t de Vader. En de<br />

nederige Darga de Zoon.


122<br />

KOOPMAN.<br />

Zijn eig<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>, als blijkt uit Jesaja 53: 10. „Als zijn ziel zich [tot] e<strong>en</strong> schuldoffer<br />

gesteld zal hebb<strong>en</strong>, zo zal hij zaad zi<strong>en</strong>.” En dat woord nephes, ziel, betek<strong>en</strong>t ook het<br />

lev<strong>en</strong>; gelijk Salomo zo zegt, “e<strong>en</strong> wijze k<strong>en</strong>t het lev<strong>en</strong> zijner beest<strong>en</strong>.” En zo me<strong>en</strong> ik,<br />

dat wij over het priesterlijk ambt, waartoe de Messias gezalfd is, met onze<br />

sam<strong>en</strong>spreking<strong>en</strong> iets voldaan hebb<strong>en</strong>, di<strong>en</strong><strong>en</strong>de tot ons oogmerk.<br />

RABBI.<br />

Maar nu was er nog overig, om van het koninklijk ambt, waartoe de Messias gezalfd<br />

is, te sprek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja! Want dat Hij daartoe gezalfd is, leidt ge<strong>en</strong> twijfel; want zodra wij onze og<strong>en</strong><br />

maar slaan op de 2 de Psalm, daar hor<strong>en</strong> wij Jehovah zegg<strong>en</strong> vers 6. „Ik toch heb Mijn<br />

Koning gezalfd over Zi<strong>en</strong>, d<strong>en</strong> berg Mijner heiligheid.” Ik acht het niet nodig, dat wij<br />

bij het woord Koning stil blijv<strong>en</strong> staan, gelijk wij bij het woord profeet <strong>en</strong> priester<br />

gedaan hebb<strong>en</strong>.<br />

Maar beschouw met mij, in de eerste plaats, wie de Messias tot koning gezalfd<br />

heeft, of zalv<strong>en</strong> zoude; <strong>en</strong> het blijkt uit de ev<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemde plaats, dat Jehovah zijn<br />

Vader Hem daartoe gezalfd heeft. En dat Hij het Koningrijk van Zijn Vader, met<br />

deszelfs eer <strong>en</strong> heerschappij, ontvang<strong>en</strong> zou heeft Daniël in dat merkwaardig<br />

nachtgezicht gezi<strong>en</strong>, hoofdstuk 7: 13, 14. „[Verder] zag ik in de nachtgezicht<strong>en</strong>. En<br />

ziet, er kwam e<strong>en</strong> met de wolk<strong>en</strong> des hemels, als e<strong>en</strong>s m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zoon. En Hij kwam tot<br />

de Oude van dag<strong>en</strong>. En zij ded<strong>en</strong> Hem voor <strong>De</strong>nzelve nader<strong>en</strong>. En Hem werd gegev<strong>en</strong><br />

heerschappij <strong>en</strong> eer <strong>en</strong> het koningrijk; dat Hem alle volk<strong>en</strong>, natiën <strong>en</strong> tong<strong>en</strong> er<strong>en</strong><br />

zoud<strong>en</strong>; Zijn heerschappij is e<strong>en</strong> eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal. En Zijn<br />

Koningrijk zal niet verdorv<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.” En zo is het klaar van Wie de Messias Zijn<br />

Koningrijk ontvang<strong>en</strong> heeft. 9<br />

T<strong>en</strong> tweede. Hoe wijd Messias koningrijk zich zou uitstrekk<strong>en</strong>. En dat is over<br />

de gehele aarde, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan Zach. 9: 9, 10. „Verheug u zeer, gij dochter<br />

Sions! Juich gij dochter Jeruzalems! Ziet, uw Koning zal u kom<strong>en</strong>, rechtvaardig <strong>en</strong> Hij<br />

is e<strong>en</strong> Heiland; arm <strong>en</strong> rijd<strong>en</strong>de op e<strong>en</strong> ezel <strong>en</strong> op e<strong>en</strong> veul<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> jong der ezelinn<strong>en</strong>.<br />

En Ik zal de wag<strong>en</strong>s uit Efraïm uitroei<strong>en</strong> <strong>en</strong> de paard<strong>en</strong> uit Jeruzalem; ook zal de<br />

strijdboog uitgeroeid word<strong>en</strong>. En Hij zal de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> vrede sprek<strong>en</strong>. En Zijn<br />

heerschappij zal zijn van zee tot zee. En van de rivier tot aan de eind<strong>en</strong> der aarde.” 10<br />

En Psalm 72: 8. „En Hij zal heers<strong>en</strong> van de zee tot aan de zee. En van de rivier tot aan<br />

de eind<strong>en</strong> der aarde.” Hebb<strong>en</strong>de zo de pal<strong>en</strong> van Zijn rijk, noch begin, noch einde. En<br />

dat het koningrijk van de Messias zich uit zou strekk<strong>en</strong> over de gehele aarde, heeft<br />

Rabbi Simeon b<strong>en</strong> Jochai uit deze 72 ste Psalm ook zo verstaan, want hij zegt in Sohar<br />

Bereschieth: „Wanneer de Heilige <strong>en</strong> Gezeg<strong>en</strong>de de overige volk<strong>en</strong> zal straff<strong>en</strong>, dan<br />

zal de m<strong>en</strong>s hoger geacht word<strong>en</strong> dan goud. En de Koning Messias zal opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

waardig gehoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, van de gehele wereld; want de gehele wereld zal voor<br />

Hem neerkniel<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hem aanbidd<strong>en</strong>; want er staat geschrev<strong>en</strong>: „<strong>De</strong> ingezet<strong>en</strong><strong>en</strong> van<br />

9 Rabbi Saadias Gaon zegt over Dan. 7: 13. „[Verder] zag ik in de nachtgezicht<strong>en</strong>: <strong>en</strong> ziet daar kwam<br />

e<strong>en</strong> met de wolk<strong>en</strong> des hemels, als e<strong>en</strong>s m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zoon. En hij kwam tot de oude van dag<strong>en</strong>. En zij ded<strong>en</strong><br />

hem voor de zelve nader<strong>en</strong>.” <strong>De</strong>ze is de Messias onze Gerechtigheid.<br />

10 <strong>De</strong>ze tekst Zach. 9: 9, 10. verklar<strong>en</strong> de Targum op de Messias als Onkelos, Jonathan b<strong>en</strong> Usiël. En<br />

Jeruschalmi, nev<strong>en</strong>s Rabbi Simeon b<strong>en</strong> Jochai, volg<strong>en</strong>s het getuig<strong>en</strong>is van mijn overled<strong>en</strong><strong>en</strong> vri<strong>en</strong>d Jan<br />

Christophel Godfried, zijnde verscheid<strong>en</strong> jar<strong>en</strong> geweest e<strong>en</strong> leraar der Jod<strong>en</strong> te Darmstadt. En hij is in<br />

de leer des Evangeliums tot zijn dood volstandig geblev<strong>en</strong>.


123<br />

dorre plaats<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> voor Zijn aangezicht kniel<strong>en</strong>: <strong>en</strong> Zijn vijand<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> het stof<br />

lekk<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Koning<strong>en</strong> van Tharsis <strong>en</strong> de eiland<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> gesch<strong>en</strong>k<strong>en</strong> aanbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; de<br />

Koning<strong>en</strong> van Scheba <strong>en</strong> Seba verering<strong>en</strong> toevoer<strong>en</strong>.” En zo ziet m<strong>en</strong>, hoe dat Rabbi<br />

Simeon de 72 ste Psalm van de Messias verklaard <strong>en</strong> op Hem toegepast heeft.<br />

T<strong>en</strong> derde. Over wie dat de Messias Koning zal zijn. En dat zal wez<strong>en</strong> over<br />

allerlei volk<strong>en</strong> zonder onderscheid; hetwelk al t<strong>en</strong> dele uit Psalm 72: 9 <strong>en</strong> 10 geblek<strong>en</strong><br />

is, maar beziet ook tot dat einde het volg<strong>en</strong>de 11de vers, „Ja alle koning<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> zich<br />

voor hem nederbuig<strong>en</strong>, alle heid<strong>en</strong><strong>en</strong> zull<strong>en</strong> Hem di<strong>en</strong><strong>en</strong>.” En dat is ook klaar<br />

vertoond in het ev<strong>en</strong> aangehaalde 14de vers van Dan. 7, waar gezegd wordt „dat Hem<br />

alle volk<strong>en</strong>, natiën <strong>en</strong> tong<strong>en</strong> er<strong>en</strong> zond<strong>en</strong>.” Zodat zelfs Zijn vijand<strong>en</strong>, die zich als<br />

woed<strong>en</strong>de teg<strong>en</strong> Hem <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de voortgang van Zijn koningrijk vertoond hadd<strong>en</strong>,<br />

gelijk m<strong>en</strong> ziet in het begin van de 2 de Psalm. En dezelve werd<strong>en</strong> in de drie laatste<br />

verz<strong>en</strong> vermaand,<br />

Vooreerst, om in plaats van met ijdele woed<strong>en</strong>de raadslag<strong>en</strong> op te staan teg<strong>en</strong> de<br />

Heere <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de Messias; verstandig te handel<strong>en</strong> <strong>en</strong> h<strong>en</strong> te lat<strong>en</strong> tuchtig<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, dat ze zich niet meer teg<strong>en</strong> de Heere zoud<strong>en</strong> aankant<strong>en</strong>, maar zich aan<br />

Hem onderwerp<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> kinderlijke vreze.<br />

En t<strong>en</strong> derde. Dat ze de Messias, die des Heer<strong>en</strong> Zoon was, als hun koning zoud<strong>en</strong><br />

kuss<strong>en</strong> met o<strong>en</strong><strong>en</strong> kus van onderdanigheid, gehoorzaamheid <strong>en</strong> getrouwheid; (gelijk<br />

zo nog hed<strong>en</strong> hij de koning<strong>en</strong> door de handkus <strong>en</strong> bij de paus van Rome de voetkus,<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> de toegang krijg<strong>en</strong>) <strong>en</strong> dat werd aangedrong<strong>en</strong>, eerst met e<strong>en</strong> vreselijke<br />

bedreiging <strong>en</strong> dan met e<strong>en</strong> zielsverg<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong>de belofte; gelijk dat voorkomt in het<br />

12de vers, „Kust de Zoon, opdat Hij niet toorne. En gij [op] de weg vergaat, wanneer<br />

Zijn toorn maar e<strong>en</strong> weinig zou ontbrand<strong>en</strong>: welgelukzalig zijn all<strong>en</strong>, die op Hem<br />

vertrouw<strong>en</strong>.”<br />

T<strong>en</strong> laatste staat nog te onderzoek<strong>en</strong>, hoe lang Messias koningrijk staan zou.<br />

En dat wordt in de Heilige blad<strong>en</strong> geleerd, dat het door de tijd niet zal ophoud<strong>en</strong>, nog<br />

te niet gaan, maar dat het staan zal tot het einde toe, gelijk dat te zi<strong>en</strong> is, Psalm 72: 5.<br />

„Zij zull<strong>en</strong> U vrez<strong>en</strong>, zolang de zon <strong>en</strong> maan zull<strong>en</strong> zijn, van geslacht tot geslacht.” En<br />

Psalm 89: 36-38. „Ik heb e<strong>en</strong>s gezwor<strong>en</strong> bij Mijn heiligheid, zo Ik aan David liege!<br />

Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn <strong>en</strong> Zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. Hij<br />

zal eeuwig bevestigd word<strong>en</strong>, gelijk de maan. En de Getuige in de hemel is getrouw.<br />

Sela!” En eindelijk Dan. 7 14. „Zijn heerschappij is e<strong>en</strong> eeuwige heerschappij, die niet<br />

vergaan zal. En zijn koningrijk zal niet verdorv<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Maar k<strong>en</strong>t u dan ge<strong>en</strong> ander koningrijk, voordat het koning rijk van de Messias kom<strong>en</strong><br />

zou?<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja! Want daar was e<strong>en</strong> koningrijk der natuur, dat is, nademaal alles zijn wez<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> aanwez<strong>en</strong> van God ontvang<strong>en</strong> heeft, 11 zo is hij uit kracht van die e<strong>en</strong> soeverein<br />

Opperheer van alles; <strong>en</strong> alles moet aan Hem onderworp<strong>en</strong> zijn. Daar ziet UE. klaar<br />

e<strong>en</strong> koningrijk, onderscheid<strong>en</strong> van het koningrijk van de Messias. En wij zijn gewoon<br />

dat te noem<strong>en</strong>: e<strong>en</strong> koningrijk der natuur, in teg<strong>en</strong>stelling van het koningrijk van vorst<br />

Messias, dat wij gewoon zijn te noem<strong>en</strong> e<strong>en</strong> koningrijk der g<strong>en</strong>ade, of ook wel der<br />

gewilligheid. Want omdat de Heere God, uit vrije g<strong>en</strong>ade dat koningrijk in Zijn Zoon<br />

11 Hoewel m<strong>en</strong> stelt dat de wez<strong>en</strong>s der ding<strong>en</strong> van eeuwigheid zijn, hebb<strong>en</strong> zij nochtans hun wez<strong>en</strong> niet<br />

van zichzelf, maar van God, omdat Hij gewild heeft, dat ze zulke <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> andere wez<strong>en</strong>s zoud<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>.


124<br />

heeft opgericht, zo wordt het g<strong>en</strong>oemd e<strong>en</strong> koningrijk der g<strong>en</strong>ade, maar omdat de<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zich vrijwillig aan die koning onderwerp<strong>en</strong> <strong>en</strong> hem voor hun Heer <strong>en</strong> Koning<br />

erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> ook aannem<strong>en</strong>; zo draagt het de Naam van e<strong>en</strong> koningrijk der<br />

gewilligheid.<br />

RABBI.<br />

Het koningrijk der natuur had ik het oog niet op, maar bepaald op Israël; daar de<br />

Heere op e<strong>en</strong> bijzondere wijze Koning van was, gelijk blijkt uit hetge<strong>en</strong> de Heere zelf<br />

zegt teg<strong>en</strong> Samuël, I Sam. 8: 7. „Doch de Heere zeide tot Samuël, hoor naar de stem<br />

des volks in alles, wat zij tot gij zegg<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>: want zij hebb<strong>en</strong> u niet verworp<strong>en</strong>,<br />

maar zij hebb<strong>en</strong> Mij verworp<strong>en</strong>; dat Ik ge<strong>en</strong> Koning over h<strong>en</strong> zal zijn.”<br />

KOOPMAN.<br />

Nu versta ik u beter, ja toch wij erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gaarne, dat Israël e<strong>en</strong> koningrijk geweest is.<br />

En God hun koning was.<br />

RABBI.<br />

Maar waarom verandert u dan het koningrijk van de Heere God? Richt<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> ander<br />

koningrijk op, voor de Messias, daar toch Israël zijn oude koningrijk is.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> Messias zou eig<strong>en</strong>lijk zo zeer ge<strong>en</strong> ander koningrijk, als wel e<strong>en</strong> koningrijk van<br />

e<strong>en</strong> andere natuur opricht<strong>en</strong>; want daar dat koningrijk van Israël e<strong>en</strong> nationaal<br />

koningrijk was, daar zou dit koningrijk, e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> koningrijk zonder bepaling tot<br />

<strong>en</strong>ig volk zijn.<br />

T<strong>en</strong> andere, dat koningrijk van Israël was e<strong>en</strong> koningrijk, dat e<strong>en</strong> uiterlijk gelaat of<br />

gedaante had, want daar was e<strong>en</strong> koninklijke legert<strong>en</strong>t, de tabernakel; daar was e<strong>en</strong><br />

koninklijk paleis, de tempel; daar was het heilige der heilig<strong>en</strong>, des konings kabinet;<br />

daar was de ark, des konings troon; de hogepriester, die was de eerste staatsminister;<br />

de priesters <strong>ware</strong>n de eerste <strong>en</strong> de Leviet<strong>en</strong> de minder hofbedi<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. En de<br />

onderdan<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n alle de kinder<strong>en</strong> van Israël.<br />

Maar Messias koningrijk zou ge<strong>en</strong> uiterlijk gelaat hebb<strong>en</strong>, want daar zou de hemel<br />

zijn de troon. En de aarde de voetbank zijner voet<strong>en</strong>; de <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> Zijn trawant<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die uitging<strong>en</strong> om de koning <strong>en</strong> zijn rijk bek<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>. En alle volk<strong>en</strong> tot<br />

de huldiging des konings te verman<strong>en</strong>, dat <strong>ware</strong>n Zijn gezant<strong>en</strong>; het woord der<br />

waarheid, dat is de triomfwag<strong>en</strong>, waarop Hij voorspoedig in zijn koningrijk inrijdt,<br />

Zijn woord of lering<strong>en</strong>, is Zijn scepter, die uit Sion zou uitgaan, als de Heere dezelve<br />

als de scepter van Zijn sterkte zou z<strong>en</strong>d<strong>en</strong> uit Sion, om te heers<strong>en</strong> in het midd<strong>en</strong> van<br />

Zijn vijand<strong>en</strong>, zodat zelfs vel<strong>en</strong> zich geveinsd aan Hem zoud<strong>en</strong> onderwerp<strong>en</strong>. En<br />

eindelijk, alle die in waarheid Hem voor hun Koning aannam<strong>en</strong>, om Hem alle<strong>en</strong> in<br />

waarheid te will<strong>en</strong> gehoorzaam zijn, dat zijn Zijn onderdan<strong>en</strong>. En zo werd dit meer<br />

e<strong>en</strong> geestelijk koningrijk. Doch ik houd het voor zeker, wanneer dat koningrijk, van<br />

e<strong>en</strong> nationaal tot e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> zou veranderd werd<strong>en</strong>, dat de eerste nodiging dan zou<br />

geschied<strong>en</strong>, aan die oude onderdan<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat de Koning, hun zou bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

hun lat<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d mak<strong>en</strong> de aard <strong>en</strong> natuur van dit Zijn koningrijk. En die daar niet in<br />

wilde overgaan, maar bij het oude recht van e<strong>en</strong> nationaal <strong>en</strong> zichtbaar koningrijk<br />

blijv<strong>en</strong>, zo zou de Koning zich van h<strong>en</strong> scheid<strong>en</strong>. En zij zoud<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> zitt<strong>en</strong>, zonder<br />

koning. En zonder vorst, omzwerv<strong>en</strong>de buit<strong>en</strong> het koningrijk, als schap<strong>en</strong> die ge<strong>en</strong><br />

herder hebb<strong>en</strong>; ja de Koning zelf zal ze verwerp<strong>en</strong>, Hoséa 9: 17. „Mijn God zal ze<br />

verwerp<strong>en</strong>, omdat ze naar Hem niet hor<strong>en</strong>. En zij zull<strong>en</strong> omzwerv<strong>en</strong>de zijn onder de


heid<strong>en</strong><strong>en</strong>.”<br />

125<br />

RABBI.<br />

Ik versta wel, waar u he<strong>en</strong> wilt, doch dat daar gelat<strong>en</strong>, zo me<strong>en</strong> ik, dat uit Psalm 2, van<br />

u al bijgebracht, blijkt dat des Messias koningrijk uitw<strong>en</strong>dig moet zijn, want Hij zou<br />

koning zijn over Sion, de berg Zijner heiligheid. En gevolg zo zou Zijn zetel wez<strong>en</strong> op<br />

diezelfde berg, waar David de zijne gesteld had.<br />

KOOPMAN.<br />

Daar werd, Psalm 2, niet gezegd, dat Hij Zijn zetel zou stell<strong>en</strong> of hebb<strong>en</strong> op Sion,<br />

zodat Sion hier niet voorkomt als de resid<strong>en</strong>tie plaats van de koning, maar als het<br />

koningrijk des konings, want Hij zou gezalfd word<strong>en</strong> over Sion. Om dit nu wel te verstaan,<br />

moet m<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>, dat in de Heilige Schrift de berg<strong>en</strong> voorkom<strong>en</strong> als<br />

zinnebeeld<strong>en</strong> van koningrijk<strong>en</strong>. En gelijk de e<strong>en</strong> berg verhev<strong>en</strong> is bov<strong>en</strong> de ander<strong>en</strong>,<br />

dat ook zoo, het e<strong>en</strong> koningrijk verhev<strong>en</strong> is bov<strong>en</strong> het andere. En gelijk de e<strong>en</strong> berg<br />

door tuss<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>de vallei<strong>en</strong> van de andere berg<strong>en</strong> is onderscheid<strong>en</strong>, zo is ook het e<strong>en</strong><br />

koningrijk onderscheid<strong>en</strong> van het andere. En gelijk door ophoging der vallei<strong>en</strong>, de <strong>en</strong>e<br />

berg met de ander<strong>en</strong> als ver<strong>en</strong>igd wordt, zo wordt ook wel het <strong>en</strong>e koningrijk met het<br />

andere ver<strong>en</strong>igd. Nu was Sion door e<strong>en</strong> opgehoogde weg, ver<strong>en</strong>igd met Moria de<br />

tempelberg, welke weg g<strong>en</strong>oemd werd Schallecheth, alzo dat daardoor, deze twee<br />

berg<strong>en</strong> als ver<strong>en</strong>igd <strong>ware</strong>n. En daarvandaan dat de Heere Sion noemt, de berg Zijner<br />

heiligheid. Zijn dan de berg<strong>en</strong> verhev<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> de lagere heuvel<strong>en</strong>, of de vlakke<br />

land<strong>en</strong>, dan zijn ze met recht zinnebeeld<strong>en</strong> van koningrijk<strong>en</strong>, die verhev<strong>en</strong> zijn bov<strong>en</strong><br />

republiek<strong>en</strong> <strong>en</strong> gewone stat<strong>en</strong>. Zo komt het mij voor, dat het ge<strong>en</strong> misstap is, als m<strong>en</strong><br />

stelt, dat Sion e<strong>en</strong> profetisch voorbeeld is, van dat koningrijk waar de Messias tot<br />

Koning over gezalfd is. En dit koningrijk zal zich met ge<strong>en</strong> uiterlijk gelaat verton<strong>en</strong>,<br />

want het zou ge<strong>en</strong> aardse pracht, noch macht, eer of aanzi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>; zodat de koning<br />

zelf, naar de wereld arm zou wez<strong>en</strong>. En dat werd aan de dochter<strong>en</strong> van Sion <strong>en</strong><br />

Jeruzalem voorgedrag<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> stof waarover zij zich hadd<strong>en</strong> te verheug<strong>en</strong> <strong>en</strong> te<br />

juich<strong>en</strong> Zach. 9: 9. „Verheug u zeer, gij dochter Sions! Juich, gij dochter Jeruzalems!<br />

Ziet, uw Koning zal u kom<strong>en</strong>, rechtvaardig, <strong>en</strong> hij is e<strong>en</strong> Heiland; arm, <strong>en</strong> rijd<strong>en</strong>de op<br />

e<strong>en</strong> ezel <strong>en</strong> op e<strong>en</strong> veul<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> jong der ezelinn<strong>en</strong>.” En zo me<strong>en</strong> ik, dat ons uit het<br />

gered<strong>en</strong>eerde geblek<strong>en</strong> is, het onderscheid, tuss<strong>en</strong> het koningrijk, zo als hetzelve heeft<br />

geweest gedur<strong>en</strong>de Israëls kerk <strong>en</strong> burgerstaat. En zo als het zijn zal nadat de Messias<br />

e<strong>en</strong> koningrijk, van e<strong>en</strong> andere natuur opricht <strong>en</strong> dat oude koningrijk zal vernietigd<br />

hebb<strong>en</strong>. En zo kan u ook licht begrijp<strong>en</strong>, dat de regeringsvorm tev<strong>en</strong>s ook moet<br />

verander<strong>en</strong>, omdat die moet gericht wez<strong>en</strong>, naar de aard <strong>en</strong> natuur van dat koningrijk.<br />

Want is dat koningrijk geestelijk, dan moet volg<strong>en</strong>, dat de regeringsvorm ook<br />

geestelijk wez<strong>en</strong> moet.<br />

RABBI.<br />

Ik zie, dat uw bevatting over des Messias koningrijk, met het onze veel verschilt, want<br />

wij verwacht<strong>en</strong> het uitw<strong>en</strong>dig, m<strong>en</strong><strong>en</strong>de dat Hij onze vervall<strong>en</strong> kerk- <strong>en</strong> burgerstaat, in<br />

e<strong>en</strong> uitnem<strong>en</strong>de luister zal herstell<strong>en</strong>, zodat het zal te bov<strong>en</strong> gaan, die staat waarin het<br />

was t<strong>en</strong> tijde van koning Salomo; <strong>en</strong> dat wij in Kanaän al de voorrecht<strong>en</strong> zull<strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>, die Israël ooit g<strong>en</strong>ot<strong>en</strong> heeft. En dat de Messias ons daar zal vergast<strong>en</strong> op de<br />

allerkostelijkste lekkernij<strong>en</strong>, als op het vlees van de grot<strong>en</strong> os Behemot <strong>en</strong> op de vis<br />

van de Leviathan; daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> met wijn, die in het Paradijs opgewass<strong>en</strong> <strong>en</strong> in Adams<br />

kelder van die tijd af bewaard is.


126<br />

KOOPMAN.<br />

Uw <strong>verwachting</strong> is gans aards, zijnde maar tot verzadiging van het vlees. En deze<br />

gedachte verschill<strong>en</strong> niet met de Mohammedan<strong>en</strong>, want zo e<strong>en</strong> hemel heeft<br />

Mohammed zijn volk beloofd, daar zij lekker et<strong>en</strong> <strong>en</strong> drink<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>, mooi gekleed<br />

gaan, wellustig lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> zacht slap<strong>en</strong>; gelijk hij in zijn AlKoran op verscheid<strong>en</strong><br />

plaats<strong>en</strong> verhaalt. En die wijn, die hij hun belooft moet ook zeer goed. En mogelijk<br />

wel van dezelfde uit Adams kelder zijn; want hij zegt, dat hoeveel zij daarvan zull<strong>en</strong><br />

drink<strong>en</strong>, dat zij daar ge<strong>en</strong> pijn in het hoofd van krijg<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>. Zo schijnt u met deze<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> niet veel te verschill<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Mij valt bij dat Rabbi Maimonides, die Lijfmedicus van de Sultan geweest is, daarom<br />

mogelijk zal gezegd hebb<strong>en</strong>, „wij verwacht<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> hemel gelijk de dwaz<strong>en</strong> do<strong>en</strong>, daar<br />

m<strong>en</strong> wellustig zal lev<strong>en</strong>; maar m<strong>en</strong> moet als onze Rabbijn<strong>en</strong> zo sprek<strong>en</strong>, het<br />

allegorisch verstaan.” En mogelijk, dat hij onder de Mohammedan<strong>en</strong> verker<strong>en</strong>de,<br />

gezi<strong>en</strong> heeft, de ongerijmdheid <strong>en</strong> schadelijkheid van dat gevoel<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daarom<br />

mogelijk het heeft zoek<strong>en</strong> te reformer<strong>en</strong>. Terwijl ik ook wel zie, dat zulks te ler<strong>en</strong>, de<br />

m<strong>en</strong>s niet los maakt van, maar vast maakt aan de wellust<strong>en</strong> van de aarde. Doch dat<br />

daar lat<strong>en</strong>de, zo bedank ik UE. voor deze sam<strong>en</strong>spraak. En ik zal ge<strong>en</strong> geleg<strong>en</strong>heid<br />

voorbij lat<strong>en</strong> gaan, om dezelve te hervatt<strong>en</strong>.<br />

Toelichting over Sion <strong>en</strong> Moria<br />

Sion was e<strong>en</strong> van de drie berg<strong>en</strong> van Jeruzalem; want Jeruzalem was gebouwd<br />

op drie berg<strong>en</strong>, op Sion, Moria <strong>en</strong> Acra. Nu is het zeker, dat Moria tuss<strong>en</strong> de twee<br />

andere berg<strong>en</strong> inleg, doch of Sion t<strong>en</strong> zuid<strong>en</strong> of t<strong>en</strong> noord<strong>en</strong> van Moria geleg<strong>en</strong> heeft,<br />

zijn de gedacht<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong>s. Maar omdat ik lees, Psalm 48: 3, “Schoon van<br />

geleg<strong>en</strong>heid, e<strong>en</strong> vreugde der ganse aarde is de berg Sion, [aan] de zijd<strong>en</strong> van het<br />

noord<strong>en</strong>. <strong>De</strong> stad des grot<strong>en</strong> Konings,” zou ik liefst mij voeg<strong>en</strong>, bij deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Sion<br />

t<strong>en</strong> noord<strong>en</strong> van Moria stell<strong>en</strong>. 12<br />

Nu lag tuss<strong>en</strong> Sion <strong>en</strong> Moria e<strong>en</strong> dal, g<strong>en</strong>oemd Millo, welk dal Salomo heeft lat<strong>en</strong><br />

opvull<strong>en</strong>. En e<strong>en</strong> hoogte lat<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, dewelke Sion <strong>en</strong> Moria ver<strong>en</strong>igd<strong>en</strong> <strong>en</strong> over<br />

welke weg de Koning van Sion naar Moria, daar de tempel op gebouwd was, he<strong>en</strong><br />

ging. <strong>De</strong>ze opgehoogde weg werd g<strong>en</strong>oemd Schallecheth, van e<strong>en</strong> woord, dat<br />

nederwerp<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, omdat hier, e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igte aarde neergeworp<strong>en</strong> was <strong>en</strong> de<br />

poort, die in de buit<strong>en</strong>ste ringmuur des tempels was, daar m<strong>en</strong> langs deze weg<br />

kom<strong>en</strong>de, door moest, werd g<strong>en</strong>oemd de poort Schallecheth, I Kron. 26: 16, welke<br />

weg aan weerszijd<strong>en</strong> met bom<strong>en</strong> beplant was. En zo e<strong>en</strong> Allee zijnde, verstrekte ze de<br />

koning <strong>en</strong> die hem volgd<strong>en</strong>, tot e<strong>en</strong> aang<strong>en</strong>ame schaduw voor de zon; <strong>en</strong> hun<br />

ine<strong>en</strong>gevlocht<strong>en</strong> wortel, tot e<strong>en</strong> vastheid voor het uitwijk<strong>en</strong> van deze hoge weg. Ook<br />

nog waarschijnlijk, dat daar behalve deze bom<strong>en</strong>, nog aan weerszijd<strong>en</strong> e<strong>en</strong> haag<br />

geweest is, verstrekk<strong>en</strong>de t<strong>en</strong> dele voor sieraad. En t<strong>en</strong> dele tot bevrijding van ongelukk<strong>en</strong><br />

van in de diepe dal<strong>en</strong> neer te stort<strong>en</strong>. <strong>De</strong>ze weg was zo heerlijk <strong>en</strong> met zo<br />

veel wijsheid gemaakt, dat de koningin van Scheba dezelve zi<strong>en</strong>de; bij de andere<br />

wijze schikking<strong>en</strong>, die Salomo gemaakt had, “alzo was in haar ge<strong>en</strong> geest meer”, I<br />

Kon. 10: 5. Nu is met toespeling op deze weg, hetge<strong>en</strong> wij lez<strong>en</strong>, Jesaja 6: 13, daar<br />

onze vertalers op de kant hebb<strong>en</strong> in navolging van Piscator; [doch] gelijk door de<br />

eik<strong>en</strong>, die aan [de poort] Schallecheth staan, [de gang] e<strong>en</strong> vast steunsel heeft, [alzo]<br />

zal het heilige zaad zijn vaste stut zijn.” Doch omdat deze vertaling vele inlassing<strong>en</strong><br />

12 Moria ligt t<strong>en</strong> noord noord-oost<strong>en</strong> van Sion (red)


127<br />

heeft, zou ik liever de lezing e<strong>en</strong> weinig anders hebb<strong>en</strong>. En lat<strong>en</strong> die inlassingén van<br />

de poort <strong>en</strong> de gang daaruit. En dan lez<strong>en</strong> wij: “Gelijk door de eik<strong>en</strong> <strong>en</strong> gelijk door de<br />

haageik<strong>en</strong>, dewelke op Schallecheth e<strong>en</strong> vast steunsel heeft.” Want het voortzetsel ב<br />

beth, hetge<strong>en</strong> voor het woord Schallecheth gaat, hebb<strong>en</strong> geleerde taalkundig<strong>en</strong><br />

aangewez<strong>en</strong>, dat ook op betek<strong>en</strong>t, ziet Sixti Amama op de letter ב, in zijn Hebreeuws<br />

woord<strong>en</strong>boek.<br />

Nu oordeel ik, dat onder Sion, Moria m<strong>en</strong>igmaal verstaan wordt, niet omdat Moria e<strong>en</strong><br />

heuvel van Sion is, maar omdat Sion met Moria door de weg Schallecheth, sam<strong>en</strong> ver<strong>en</strong>igd<br />

<strong>ware</strong>n. En de red<strong>en</strong>, waarom ik Moria niet kan aanzi<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> heuvel van Sion,<br />

is, omdat ik Moria ontmoet in de Heilige blad<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> landstreek waarin<br />

verscheid<strong>en</strong> berg<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n; die dan all<strong>en</strong> berg<strong>en</strong> in, of van Moria <strong>ware</strong>n, gelijk als<br />

blijkt, G<strong>en</strong>. 22: 2. “En Hij zeide: Neem nu uw zoon, uw <strong>en</strong>ige, die gij lief hebt, Izak.<br />

En ga he<strong>en</strong> naar het land Moria. En offer hem aldaar tot e<strong>en</strong> brandoffer, op e<strong>en</strong> van de<br />

berg<strong>en</strong>, die Ik gij zegg<strong>en</strong> zal.” Nu is het gans niet waarschijnlijk, dat Abraham met<br />

zijn zoon Izak, om dit werk te verricht<strong>en</strong>, geklomm<strong>en</strong> zij op de hoogte Moria, waar in<br />

het vervolg de tempel opgebouwd is; omdat die hoogte binn<strong>en</strong> Salem of Jeruzalem<br />

ligg<strong>en</strong>de, het werk, dat Abraham had te verricht<strong>en</strong>, binn<strong>en</strong> e<strong>en</strong> bevolkte stad niet kon<br />

verricht word<strong>en</strong>, zonder zichzelf <strong>en</strong> al die bij hem <strong>ware</strong>n, in gevaar des doods te<br />

stell<strong>en</strong>. En daarom is het waarschijnlijker, dat de hoogte Moriah, daar Abraham dit<br />

werk verricht<strong>en</strong> zou, geleg<strong>en</strong> heeft buit<strong>en</strong> Jeruzalem, waarschijnlijk die berg, die in 't<br />

vervolg van tijd Golgotha g<strong>en</strong>oemd is, hetwelk de pan van het hoofd of het bekk<strong>en</strong>eel<br />

betek<strong>en</strong>t, het Hebreeuws woord gulgoleth, is e<strong>en</strong> hoofdpan of bekk<strong>en</strong>eel te zegg<strong>en</strong>. En<br />

deze berg heeft deze naam gekreg<strong>en</strong>, omdat zijn gedaante e<strong>en</strong> bekk<strong>en</strong>eel vertoonde, of<br />

dat het de gewone plaats<strong>en</strong> des gerichts zijnde, kond<strong>en</strong>, door het onbegrav<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong><br />

der terecht gestelde person<strong>en</strong>, vele zulke bekk<strong>en</strong>el<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. 13<br />

Op deze berg is het zeer waarschijnlijk, dat Abraham met zijn zoon Izak geklomm<strong>en</strong><br />

is. En zo m<strong>en</strong> hier Izak aanmerkt als e<strong>en</strong> voorbeeld van de kerk, die uit de vrije<br />

moeder gebor<strong>en</strong> was. Ik me<strong>en</strong> de moederkerk, lev<strong>en</strong>de onder de belofte, waarop<br />

gezi<strong>en</strong> werd, Jesaja 54: 1. “Zing vrolijk, gij onvruchtbare, [die] niet gebaard hebt;<br />

maak geschal met vrolijk gezang. En juich, [die] ge<strong>en</strong> bar<strong>en</strong>snood gehad hebt, want de<br />

kinder<strong>en</strong> der e<strong>en</strong>zame zijn meer, dan de kinder<strong>en</strong> der getrouwde, zegt de Heere.” Met<br />

zinspeling op Izaks geboorte, uit zijn vrije moeder Sara, in teg<strong>en</strong>stelling van Ismaël,<br />

gebor<strong>en</strong> uit e<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stbare vrouw. <strong>De</strong>ze Izak nu dat doorluchtig voorbeeld van de<br />

ondi<strong>en</strong>stbare <strong>en</strong> vrije kerk<strong>en</strong>, werd in hem vertoond wat dezelve waardig was, als hij<br />

ter slachting geleid werd, op het hout gebond<strong>en</strong>. En zo gereed, om aan de dood overgegev<strong>en</strong><br />

te word<strong>en</strong>. Hier stelt niet zijn vader Abraham, maar de Heere zelf e<strong>en</strong> ram in<br />

zijn plaats; dewelke in plaats van hem, gebond<strong>en</strong>, op het hout geleid. En zo aan de<br />

dood overgegev<strong>en</strong> werd; hier zag Abraham in de behoud<strong>en</strong>is van Izak. En in het<br />

offer<strong>en</strong> van de ram, in Izaks plaats, als in e<strong>en</strong> schilderij, de offerande van het<br />

teg<strong>en</strong>beeldige Offerlam; hoe Hij op het hout gebond<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan de dood overgegev<strong>en</strong><br />

zou word<strong>en</strong> in de plaats van de Kerk; gebor<strong>en</strong> uit de vrije Moederkerk. En dat<br />

aanmerkelijk is, dat hij dit voorspel gezi<strong>en</strong> heeft, op dezelfde berg, daar de vervulling<br />

zou gezi<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Hetwelk niet duister in de woord<strong>en</strong> van het 14 de v ers voorkomt,<br />

want de woord<strong>en</strong> ascher jeeämeer hajoom behar Jehovah ieerach, terwijl het woord<br />

behar zeer wel in flatu absoluto kan vertaald word<strong>en</strong>. En dan zal de zin zijn:<br />

“Abraham noemde de Naam van die plaats; de Heere zal het voorzi<strong>en</strong>; hetwelk van<br />

hed<strong>en</strong> af gezegd zal word<strong>en</strong>; de Heere zal op de berg gezi<strong>en</strong> word<strong>en</strong>”; namelijk<br />

wanneer hij als de teg<strong>en</strong>beeldige Ram zou geofferd word<strong>en</strong>, op deze berg in plaats van<br />

13 Nooit liet<strong>en</strong> de Jod<strong>en</strong> doodsbe<strong>en</strong>der<strong>en</strong> onbegrav<strong>en</strong> op aarde ligg<strong>en</strong>; dez<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n onrein, (Red)


128<br />

de voorbeeldige Izak.<br />

Nu is het echter zeker, dat onze Taalsmann<strong>en</strong>, het in statu constructo hebb<strong>en</strong> vertaald,<br />

lez<strong>en</strong>de, d<strong>en</strong> berg des Heer<strong>en</strong>; <strong>en</strong> als m<strong>en</strong> om de patach onder de ה in plaats van e<strong>en</strong><br />

kamets, zou oordel<strong>en</strong>, dat het in statu constructo moet vertaald word<strong>en</strong>, dan is daar<br />

ge<strong>en</strong> noodzakelijkheid, om dat te bepal<strong>en</strong> tot de twee woord<strong>en</strong> behar Jehovah alle<strong>en</strong>,<br />

maar dat kan t<strong>en</strong> opzichte van het gehele of ganse gestel der woord<strong>en</strong> begrep<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>. En dan kan m<strong>en</strong> lez<strong>en</strong>, op de berg, op welke de Heere gezi<strong>en</strong> zal word<strong>en</strong>.<br />

Maar daar de vertaling in statu absoluto, wel zo klaar is om e<strong>en</strong> verstaanbare zin op te<br />

lever<strong>en</strong>, als dat het vertaald wordt in statu constructo, want zo m<strong>en</strong> het zo neemt, in<br />

het sam<strong>en</strong>stel der woord<strong>en</strong>, dan schijnt daar e<strong>en</strong> grote verzwijging onder te moet<strong>en</strong><br />

verstaan word<strong>en</strong>. En begrijpt m<strong>en</strong> het maar t<strong>en</strong> opzichte van de twee woord<strong>en</strong> alle<strong>en</strong>;<br />

<strong>en</strong> lez<strong>en</strong> aldus; daarom hed<strong>en</strong> t<strong>en</strong> dage gezegd wordt, op de berg des Heer<strong>en</strong> zal het<br />

voorzi<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; dan gev<strong>en</strong> wij aan, of nem<strong>en</strong> liever van ons, de vijand<strong>en</strong> van Gods<br />

woord e<strong>en</strong> zwaard om ons te dod<strong>en</strong>. Daar die van hun meester (in 't Hebreeuws ge<br />

naamd Baruch, <strong>en</strong> naar het Latijn B<strong>en</strong>edictus Spinosa, dat is, de gezeg<strong>en</strong>de Spinosa,<br />

maar liever de vervloekte Spinosa) geleerd heeft, dat Mozes de schrijver van die<br />

heilige hoekrol niet is, maar door e<strong>en</strong> veel latere schrijver geschied is. Ja zelfs, nadat<br />

de tempel al op Moria gebouwd zou zijn, na welke tijd hij eerst de Naam van de berg<br />

des Heer<strong>en</strong> zou gekreg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. En daar ik niet weet, dat het nog klaar bewez<strong>en</strong> is,<br />

dat de patach, onder de ה de vertaling in statu constructo noodzakelijk vordert, verkies<br />

ik liever de vertaling in statu absoluto. En dan heeft volg<strong>en</strong>s deze vertaling, Abraham<br />

met e<strong>en</strong> onbegrijpelijke verheuging in dit voorspel gezi<strong>en</strong>, de dag op welke de<br />

Messias Zijn borgschuld aan de Vader betaald heeft, tot vrijmaking <strong>en</strong> verlossing van<br />

Zijn volk, die Izak hier vertoonde.<br />

En uit dit gezegde, dat wat breed is uitgelop<strong>en</strong>, zal m<strong>en</strong> licht zi<strong>en</strong>, dat die berg, op<br />

welke Abraham dit werk verrichtte, e<strong>en</strong> berg was, onderscheid<strong>en</strong> van de tempelberg.<br />

En zo heeft die berg geweest, e<strong>en</strong> heuvel van Moria de tempelberg. En dit zo zijnde,<br />

zo kan Moria, die zelf heuvel<strong>en</strong> heeft, niet begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong> als <strong>en</strong>kel e<strong>en</strong> heuvel te<br />

zijn van Sion, hetwelk ik wat omstandig heb tracht<strong>en</strong> te betog<strong>en</strong>.<br />

Einde 10 e sam<strong>en</strong>spraak.<br />

ELFDE SAMENSPRAAK.


Handel<strong>en</strong>de van de verscheid<strong>en</strong> Stat<strong>en</strong> van de Messias,<br />

zo der Vernedering als der Verhoging.<br />

129<br />

KOOPMAN.<br />

Wij hebb<strong>en</strong> in onze vorige sam<strong>en</strong>spraak gesprok<strong>en</strong> over de natuur <strong>en</strong> ambt<strong>en</strong> van de<br />

Messias; nu zal het niet onvoegzaam zijn, te sprek<strong>en</strong> bij deze sam<strong>en</strong>komst over Zijn<br />

stat<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik w<strong>en</strong>ste wel vooraf te wet<strong>en</strong>, wat u door stat<strong>en</strong> verstaat.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat geeft in het algeme<strong>en</strong>, te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> staat waarin zich iemand bevindt, hetzij in<br />

e<strong>en</strong> staat van aanzi<strong>en</strong> of van verachting; e<strong>en</strong> staat van blijdschap of van droefheid; e<strong>en</strong><br />

staat van rijkdom of van armoede; e<strong>en</strong> staat van hoogheid of van nederigheid. Gelijk<br />

als Jozef in Egypte, eerst was in e<strong>en</strong> staat van nederigheid, ja van vernedering. Zodat<br />

hij van dat aanzi<strong>en</strong>, dat hij nog in zijn slavernij bezat, niet alle<strong>en</strong> beroofd, maar als e<strong>en</strong><br />

misdadiger in de gevang<strong>en</strong>is gesteld werd. Totdat hij van zo e<strong>en</strong> nederige staat, door<br />

de Goddelijke besturing werd overgebracht tot e<strong>en</strong> staat van verhoging zo ver, dat hij<br />

alle vorst<strong>en</strong> in Egypte overtrof, rijd<strong>en</strong>de op de tweede wag<strong>en</strong>. En m<strong>en</strong> riep uit voor<br />

zijn aangezicht, knielt! En zo komt ons in de Heilige Schrift de Messias voor in e<strong>en</strong><br />

staat van nederigheid, ja! van vernedering; <strong>en</strong> daarop in e<strong>en</strong> staat van verhoging. En<br />

zo ontmoet m<strong>en</strong> in de Messias twee stat<strong>en</strong>; in de eerste komt Hij voor lijd<strong>en</strong>de. En in<br />

de tweede triomfer<strong>en</strong>de.<br />

RABBI.<br />

Hetge<strong>en</strong> u van één Messias verstaat, dat verstaan wij van twee; de E<strong>en</strong> zal kom<strong>en</strong> om<br />

te lijd<strong>en</strong>. En de Andere om te heers<strong>en</strong>. <strong>De</strong> eerste noem<strong>en</strong> wij Maschiach b<strong>en</strong> Joseph,<br />

dat is, Messias de zoon van Jozefs. Hij wordt ook veel g<strong>en</strong>oemd Efraïms Messias,<br />

omdat hij niet uit Manasse, maar uit Efraïm voort zou kom<strong>en</strong>; de Ander noem<strong>en</strong> wij<br />

Maschiach b<strong>en</strong> David, dat is, Messias de zoon van David, omdat hij zijn afkomst zou<br />

hebb<strong>en</strong> uit David. Dat nu aan Efraïms Messias het lijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> véél lijd<strong>en</strong> wordt<br />

toegeschrev<strong>en</strong>, blijkt uit het volg<strong>en</strong>de. Ik lees in het boek g<strong>en</strong>oemd Jalkood, daar de<br />

vergadering des volks Israëls tot God zegt: ‘Heere der eeuw<strong>en</strong>, om Uwer wet wil,<br />

welke Gij mij gegev<strong>en</strong> hebt <strong>en</strong> welke e<strong>en</strong> oorsprong des lev<strong>en</strong>s g<strong>en</strong>oemd wordt, zo<br />

moet ik mij verlustig<strong>en</strong> in Uw licht. Gelijk geschrev<strong>en</strong> staat: in Uw licht zi<strong>en</strong>, wij dat<br />

licht’, dat is het licht van de Messias. Als ook: En God zag het licht, dat het goed was,<br />

dat leert ons, dat de heilige <strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>de God, eer zelfs de wereld geschap<strong>en</strong> was, in<br />

de g<strong>en</strong>eratie des Messias <strong>en</strong> in Zijn werk<strong>en</strong> vooruit gezi<strong>en</strong> werd <strong>en</strong> hetzelve onder de<br />

troon Zijner heerlijkheid voor de Messias <strong>en</strong> Zijn g<strong>en</strong>eratie bewaard heeft.<br />

<strong>De</strong> satan versche<strong>en</strong> voor de Heere <strong>en</strong> sprak: ‘Heere der eeuw<strong>en</strong>, dat Licht dat onder de<br />

troon uwer heerlijkheid bewaard wordt, voor wie is dat?’<br />

<strong>De</strong> Heere antwoordde: ‘voor di<strong>en</strong>, die u met schande terug zal do<strong>en</strong> wijk<strong>en</strong>.’<br />

<strong>De</strong> satan sprak: ‘Heere toon Hem mij.’<br />

<strong>De</strong> Heere sprak: ‘kom <strong>en</strong> zie Hem; maar to<strong>en</strong> hij Hem zag, verschrikte hij zeer <strong>en</strong> viel<br />

neer op zijn aangezicht, zegg<strong>en</strong>de: ‘waarlijk dit is de Messias, die kom<strong>en</strong> zal, Die mij<br />

zal do<strong>en</strong> vall<strong>en</strong>, mitsgaders alle volk<strong>en</strong> in de hel; gelijk geschrev<strong>en</strong> staat, de dood is<br />

verslond<strong>en</strong> tot overwinning.’


130<br />

To<strong>en</strong> vergaderd<strong>en</strong> alle volk<strong>en</strong> <strong>en</strong> tal<strong>en</strong> voor de Heere <strong>en</strong> zeid<strong>en</strong>: ‘Heere der eeuw<strong>en</strong>,<br />

wie is <strong>De</strong>ze in wi<strong>en</strong>s hand wij alle zull<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> vall<strong>en</strong>? Hoe is Zijn Naam <strong>en</strong> wat is<br />

Zijn goed?’<br />

<strong>De</strong> gezeg<strong>en</strong>de God sprak: ‘Efraïms Messias mijn Gerechtigheid is Zijn Naam, die de<br />

og<strong>en</strong> Israëls verlicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn volk zalig mak<strong>en</strong> zal.’ To<strong>en</strong> ging God met hem het<br />

verbond in. En sprak tot hem: deze die door U zull<strong>en</strong> behoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, hun zond<strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, dat gij onder e<strong>en</strong> ijzer<strong>en</strong> juk zult moet<strong>en</strong> gaan. En zij zull<strong>en</strong> U tot e<strong>en</strong><br />

os mak<strong>en</strong>, wi<strong>en</strong>s og<strong>en</strong> geblinddoekt zijn; <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> Uw geest met hun juk<br />

beangstig<strong>en</strong>. En om hunner zond<strong>en</strong> wil, zal Uw tong aan Uw gehemelte moet<strong>en</strong><br />

klev<strong>en</strong>. Is dit ook Uw wil?’<br />

<strong>De</strong> Messias sprak tot God: ‘Heere der aarde, zal ook deze angst vele jar<strong>en</strong> dur<strong>en</strong>?’<br />

<strong>De</strong> Heere antwoordde Hem: ‘Ik zweer U bij Uw lev<strong>en</strong>, Ik heb over U maar e<strong>en</strong> week<br />

beslot<strong>en</strong>; zo uw ziel ev<strong>en</strong>wel droevig is, ik zal alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> van nu af verstot<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> Messias sprak: ‘Heere der aarde, met vreugde mijns hart<strong>en</strong> <strong>en</strong> met vrolijk gemoed<br />

neem Ik het aan.”<br />

En op e<strong>en</strong> andere plaats werd gelez<strong>en</strong>, dat de vaders in de maand Nisan staan zull<strong>en</strong>.<br />

En tot hem zegg<strong>en</strong>: ‘Efraïms Messias onze Gerechtigheid, alhoewel wij Uw vaders<br />

zijn, zo zijt Gij nochtans meerder dan wij, omdat U onzer kinder<strong>en</strong> zond<strong>en</strong> hebt<br />

gedrag<strong>en</strong>. En dat over U z<strong>ware</strong> ell<strong>en</strong>d<strong>en</strong> zijn gekom<strong>en</strong>, hoedanig over niemand, noch<br />

vóór of ná gekom<strong>en</strong> zijn; <strong>en</strong> Gij zijt om Israëls wil tot e<strong>en</strong> smaad <strong>en</strong> spot geweest<br />

onder de heid<strong>en</strong><strong>en</strong>, Gij hebt in donkerheid <strong>en</strong> duisternis gezet<strong>en</strong> <strong>en</strong> Uw og<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong><br />

het licht niet gezi<strong>en</strong> <strong>en</strong> Uw huid is op uw be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> verdroogd. Uw lichaam is als e<strong>en</strong><br />

dor hout geword<strong>en</strong> <strong>en</strong> uw og<strong>en</strong> zijn door vast<strong>en</strong> verduisterd geweest <strong>en</strong> Uw kracht is<br />

als e<strong>en</strong> potscherf verdroogd.’<br />

Daar ziet u, dat onze Rabbijn<strong>en</strong> al vanouds af verstaan hebb<strong>en</strong>, dat de smartdrag<strong>en</strong>de<br />

Messias Zijn afkomst moest zijn van Efraïm. En het werd algeme<strong>en</strong> geloofd, dat hij<br />

eindelijk in e<strong>en</strong> veldslag zal omkom<strong>en</strong>; maar teg<strong>en</strong> wi<strong>en</strong> deze slag zal geschied<strong>en</strong>,<br />

daarover zijn wij niet e<strong>en</strong>s. Sommig<strong>en</strong> m<strong>en</strong><strong>en</strong> teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Armillus Harascha,, dat is, de<br />

goddeloze Armillus, welks postuur zo schrikkelijk, als zijn geboorte wonderlijk zal<br />

zijn. Want behalve dat zijn l<strong>en</strong>gte <strong>en</strong> zijn breedte 12 ell<strong>en</strong> zal wez<strong>en</strong>, zo zal hij rode<br />

og<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, die wel e<strong>en</strong> handbreed in zijn hoofd zull<strong>en</strong> staan; zijn haar zal goudgeel<br />

<strong>en</strong> zijn voetplant<strong>en</strong> gro<strong>en</strong> zijn. Ja, hij zal twee hoofd<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Maar zijn geboorte is<br />

niet minder wonderlijk, want hij zal gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong> uit e<strong>en</strong> st<strong>en</strong><strong>en</strong> jonkvrouw<strong>en</strong><br />

beeld te Rome. Met wie de goddeloz<strong>en</strong> onkuisheid zoud<strong>en</strong> bedrijv<strong>en</strong>, waardoor dat<br />

beeld van h<strong>en</strong> bezwangerd zou word<strong>en</strong>. En God zal eindelijk de st<strong>en</strong><strong>en</strong> buik op<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

het kind ter wereld do<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. Maar ander<strong>en</strong> m<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat Efraïms Messias dood zal<br />

blijv<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> slag teg<strong>en</strong> Gog <strong>en</strong> Magog, doch wie dan Gog <strong>en</strong> Magog is, daarover<br />

werd zeer getwist.<br />

Maar hierin zijn wij tamelijk e<strong>en</strong>s, dat na de dood van Messias b<strong>en</strong> Joseph, dat dán<br />

Messias b<strong>en</strong> David kom<strong>en</strong> zal <strong>en</strong> ons in Kanaän verzamel<strong>en</strong> in vrede; <strong>en</strong> daar onder<br />

Zijn vleugel<strong>en</strong> g<strong>en</strong>iet<strong>en</strong>, alles wat wij zoud<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, gelijk ik voorhe<strong>en</strong><br />

gezegd heb. Nu pass<strong>en</strong> al die plaats<strong>en</strong>, die van vernedering of smart<strong>en</strong> van de Messias<br />

sprek<strong>en</strong>, op Messias b<strong>en</strong> Joseph; maar alle die van de heerlijkheid des Messias<br />

sprek<strong>en</strong>, die zijn van Messias b<strong>en</strong> David.<br />

KOOPMAN.<br />

Dit gevoel<strong>en</strong> van twee Messiass<strong>en</strong> is niet gegrond in Mozes noch de profet<strong>en</strong>. Ook<br />

vindt m<strong>en</strong> niet bij <strong>en</strong>ig Joods leraar, iets daarvan gemeld, die geleefd hebb<strong>en</strong> voor of<br />

omtr<strong>en</strong>t die tijd, op welke ik in onze neg<strong>en</strong>de sam<strong>en</strong>spraak toonde, dat de Messias op<br />

aarde zou verschijn<strong>en</strong>, zodat Israël tot die tijd toe, van zulks niets gewet<strong>en</strong> heeft.


131<br />

RABBI.<br />

Wij vind<strong>en</strong> daarvan al gewag gemaakt, in de Talmud. En in de Chaldeeuwse<br />

Uitbreider over het Hooglied, want die verklaart over het 4 de hoofdstuk vers 5 <strong>en</strong><br />

hoofdstuk 8: 3, de twee borst<strong>en</strong> te zijn, de twee Verlossers: de Messias de zoon van<br />

David <strong>en</strong> de Messias de zoon van Ephraim. Zodat UE. wel ziet, dat u hier mistast, als<br />

u zegt dat m<strong>en</strong> zo oud bij <strong>en</strong>ig Joods leraar niets daarvan gemeld vindt; want m<strong>en</strong><br />

vindt het hij de Chaldeeuwse Uitbreider <strong>en</strong> in de Talmud.<br />

KOOPMAN.<br />

Hier veronderstelt UE. dat de Talmud nev<strong>en</strong>s de Chaldeeuwse Uitbreider ouder zou<br />

zijn, wat u nooit kan bewijz<strong>en</strong>. Want het is bek<strong>en</strong>d, dat de Mischna of Mondwet in<br />

geschrift is gebracht door rabbi Jehuda Hakkodoosch, bijna 200 jaar na de verwoesting<br />

van Jeruzalem, door Titus Vespasianus. En de Gemara is nog van later<br />

datum, want dezelve heeft zijn begin gekreg<strong>en</strong> van rabbi Asse, omtr<strong>en</strong>t 100 jaar later.<br />

En dat is door Asse (die ook opperbestuurder van de Surijnse schol<strong>en</strong> was) <strong>en</strong> zijn<br />

opvolger Maremar. En Mar, de zoon van Asse, b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>s nog <strong>en</strong>ige metgezell<strong>en</strong> (de<br />

Gemara) voltrokk<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> na e<strong>en</strong> arbeid van ruim 130 jar<strong>en</strong>. Zodat de Talmud eerst<br />

voltooid is, ruim 400 jar<strong>en</strong> na Jeruzalems verwoesting. Gelijk UE. dit ook na kan zi<strong>en</strong><br />

in het boek Juchasin, daar u vind<strong>en</strong> zult dat Marmemar <strong>en</strong> Mar, de zoon van Raäf<br />

Asse, b<strong>en</strong>ev<strong>en</strong>s derzelver metgezell<strong>en</strong>, de Talmud hebb<strong>en</strong> verzegeld met de<br />

inzetting<strong>en</strong>, besluit<strong>en</strong> <strong>en</strong> gewoont<strong>en</strong>, welke de wijz<strong>en</strong> van alle eeuw verordineerd <strong>en</strong><br />

vastgesteld hadd<strong>en</strong>, tot hun tijd<strong>en</strong> toe; hetzelve hebb<strong>en</strong> verzegeld in het jaar 4265 na<br />

de schepping der wereld. En onze jaartelling begint met het jaar 3760 van ulieder<br />

telling; zo komt het jaar 4265 met ons jaar 505 overe<strong>en</strong>. Zodat uw Talmud van zo e<strong>en</strong><br />

oude datum niet is, als UE. zo ev<strong>en</strong> veronderstelde. En wat de Chaldeeuwse Uitbreider<br />

over het Hooglied betreft, wi<strong>en</strong>s naam onbek<strong>en</strong>d is; het is gans zeker, dat dezelve ook<br />

zo oud niet is, want hij Byzantium, met de Naam van Constantinopel noemt. Nu is het<br />

bek<strong>en</strong>d, dat Byzantium de naam van Constantinopel ontvang<strong>en</strong> heeft, door Constantijn<br />

de Grote, omtr<strong>en</strong>t 260, jaar na de verwoesting van Jeruzalem. Zodat de Chaldeeuwse<br />

Uitbreider over het Hooglied, op zijn oudst gesteld kan word<strong>en</strong> in de 4de eeuw van<br />

onze jaartelling. Zodat het vast staat, wat ik gezegd heb, dat het gevoel<strong>en</strong> der Jod<strong>en</strong>,<br />

aangaande twee Messiass<strong>en</strong>, zo oud niet is, maar van e<strong>en</strong> latere tijd zijn oorsprong<br />

heeft.<br />

RABBI.<br />

Er zijn van onze meesters, die het ook zo niet verstaan, gelijk als blijkt uit het zegg<strong>en</strong><br />

van rabbi Juda de Mod<strong>en</strong>a hier over, namelijk hierin bestaande, dat zulks ge<strong>en</strong> grond<br />

noch bewijs heeft in de Schrift, welke Schrift niet dan van e<strong>en</strong> Messias ged<strong>en</strong>kt. En<br />

dat die Messias, waar Zacharia van zegt, die in armoede <strong>en</strong> nederigheid zal<br />

verschijn<strong>en</strong>, dezelfde Messias is, daar G<strong>en</strong>. 49: 10 <strong>en</strong> 11 van gedacht wordt, namelijk<br />

die de veul<strong>en</strong> zijns ezels aan de uitgelez<strong>en</strong><strong>en</strong> wijnstok is bind<strong>en</strong>de. En zo ziet UE. uit<br />

deze bijgebrachte woord<strong>en</strong>, dat al onze rabbijn<strong>en</strong> niet vaststell<strong>en</strong>, dat er twee<br />

Messiass<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel, dat verg<strong>en</strong>oegt mij, dat er ook nog zulke meesters gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, die zulks<br />

beter hebb<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>. En daarom volg<strong>en</strong>s de Schrift zich tot e<strong>en</strong> Messias bepal<strong>en</strong>. Het<br />

behaagt mij, dezulk<strong>en</strong> op het voetspoor te volg<strong>en</strong>. En beschouw dan e<strong>en</strong>s met mij van<br />

nabij, hoe de Messias door de weg van vernedering zou intred<strong>en</strong> in zijn Koninkrijk,


132<br />

beklimm<strong>en</strong>de de hoogste trap van majesteit, eet <strong>en</strong> heerlijkheid. Om dan tot, de zaak<br />

te kom<strong>en</strong>, zo zal hij die weg betred<strong>en</strong>, zodra als Hij op de aarde als m<strong>en</strong>s verschijn<strong>en</strong><br />

zal. Want daar het uit Zach. 9: 9 blijkt, dat Hij niet met aardse pracht zou kom<strong>en</strong>, maar<br />

in armoede, is het zeker, dat Hij verschijn<strong>en</strong> zal in nederigheid. En dat komt ons als de<br />

red<strong>en</strong> voor, waarom Israël Hem om die armelijke, dat toch e<strong>en</strong> verachte staat is, niet<br />

zou acht<strong>en</strong>, Jesaja 53: 2, 3. “Want Hij is als e<strong>en</strong> rijsje voor Zijn aangezicht<br />

opgeschot<strong>en</strong>. En als e<strong>en</strong> wortel uit e<strong>en</strong> dorre aarde; Hij had ge<strong>en</strong> gedaante noch<br />

heerlijkheid; als wij Hem aanzag<strong>en</strong>, zo was er ge<strong>en</strong> gestalte, dat wij Hem zoud<strong>en</strong><br />

begeerd hebb<strong>en</strong>. Hij was veracht <strong>en</strong> de onwaardigste onder de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> Man van<br />

smart<strong>en</strong>. En verzocht in krankheid. En [e<strong>en</strong> iegelijk] was als verberg<strong>en</strong>de het<br />

aangezicht voor Hem; Hij was veracht. En wij hebb<strong>en</strong> Hem niet geacht.”<br />

RABBI.<br />

Dat had ik wel gedacht, dat u dit hoofdstuk op de Messias zou toepass<strong>en</strong>. Maar<br />

waarom zou dat niet verklaard kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong> op Israël, zodat Israël hier voorkomt,<br />

dat zij andere m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> hun zoud<strong>en</strong> <strong>en</strong> straff<strong>en</strong> gedrag<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>. En dat blijkt, omdat in<br />

het 8ste vers staat: „om de overtreding mijns volks, is de plaag op h<strong>en</strong> geweest.” En<br />

daar staat niet op Hem, gelijk gijlied<strong>en</strong> het vertaalt, want dan moest daar staan לּ וֹ loo<br />

hem, in 't <strong>en</strong>kelvoudige; maar nu staat daar לּ מּוֹ,<br />

laamoo, h<strong>en</strong>, in 't meervoudige; gelijk<br />

dat zelf door Don Izak Abarbanel, wel klaar is aangetoond.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zal e<strong>en</strong>s mild wez<strong>en</strong> <strong>en</strong> u toestaan (dat ik echter niet doe), dat het 8 ste vers zo moet<br />

vertaald word<strong>en</strong>. En laat ons dan e<strong>en</strong>s zi<strong>en</strong>, wat u daarmee wint, want aan dit vers ligt<br />

veel geleg<strong>en</strong>, omdat UE. dit bijbr<strong>en</strong>gt om uw gevoel<strong>en</strong> te stav<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Heere spreekt<br />

hier van e<strong>en</strong> overtreding Zijns volks. <strong>De</strong> vraag is, van wat voor e<strong>en</strong> overtreding hier<br />

gesprok<strong>en</strong> wordt. Ik me<strong>en</strong> van die overtreding, die gemeld wordt in het 2de <strong>en</strong> 3de<br />

vers, namelijk, dat zij de Messias vanwege Zijn nederige gestalte, zoals Hij daar beschrev<strong>en</strong><br />

wordt, niet zoud<strong>en</strong> beger<strong>en</strong>, maar Hem veracht<strong>en</strong> als de onwaardigste onder<br />

de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. En wanneer de Messias, volg<strong>en</strong>s vers 4, als Borg hun krankhed<strong>en</strong> op zich<br />

had g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> als het <strong>ware</strong> zo<strong>en</strong>offer hun smart<strong>en</strong> kwam te drag<strong>en</strong>, achtt<strong>en</strong> zij, dat<br />

Hij van God geplaagd, geslag<strong>en</strong> <strong>en</strong> verdrukt was. Dit was e<strong>en</strong> geheel ander gedrag dan<br />

hun gebod<strong>en</strong> was, Zach. 9: 9, namelijk, dat de dochters van Sion <strong>en</strong> van Jeruzalem<br />

zich moest<strong>en</strong> verheug<strong>en</strong> <strong>en</strong> juich<strong>en</strong>, omdat hun Koning wel rechtvaardig, doch ook<br />

e<strong>en</strong> Heiland, Die arm was, zou zijn.<br />

Dit verkeerde gedrag van Israël noemt de Heere e<strong>en</strong> overtreding, zegg<strong>en</strong>de: om de<br />

overtreding Mijns volks is de plaag op h<strong>en</strong> geweest. Op h<strong>en</strong>, dat is op Zijn volk, die de<br />

overtreding gepleegd hadd<strong>en</strong>; <strong>en</strong> op h<strong>en</strong> was de plaag geweest. Welke plaag tweeërlei<br />

kan verstaan word<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> eerste geestelijk, t<strong>en</strong> tweede lichamelijk.<br />

Wat dan het eerste betreft, God zou h<strong>en</strong> overgev<strong>en</strong> aan de boosheid <strong>en</strong><br />

verkeerdheid van hun hart. En Hij zou Zijn vri<strong>en</strong>delijk aangezicht voor h<strong>en</strong> verberg<strong>en</strong>,<br />

gelijk God door Mozes zegt, <strong>De</strong>ut. 32: 20. „Ik zal Mijn aangezicht van h<strong>en</strong> verberg<strong>en</strong>,<br />

Ik zal zi<strong>en</strong>, welk hunlieder einde zal wez<strong>en</strong>, want zij zijn e<strong>en</strong> gans verkeerd geslacht,<br />

kinder<strong>en</strong>, in welke ge<strong>en</strong> trouw is.”<br />

T<strong>en</strong> tweede. <strong>De</strong> lichamelijke plaag, want de Heere zou h<strong>en</strong> als onreine <strong>en</strong><br />

gelijk melaats<strong>en</strong> uitdrijv<strong>en</strong> uit het land van Immanuël, Jes. 8: 8. En h<strong>en</strong> verstrooi<strong>en</strong><br />

onder de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong>, omdat zij naar Hem niet hor<strong>en</strong>, Hos. 9: 17. En zo me<strong>en</strong> ik, dat UE.<br />

met deze uw vertaling niet veel gevorderd b<strong>en</strong>t, om aan uw oogmerk te voldo<strong>en</strong>.<br />

Maar ik kan niet zi<strong>en</strong>, dat laamoo bepaaldelijk in het meervoud moet g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> werd<strong>en</strong><br />

want gelijk loo bepaaldelijk in het <strong>en</strong>kelvoud zegt hem, zo is dat woord in het


133<br />

meervoudige laahem, h<strong>en</strong>; maar laamoo, wordt gebruikt in het <strong>en</strong>kelvoud hem, gelijk<br />

als in het meervoudige h<strong>en</strong>. En dat zal klaar blijk<strong>en</strong>, namelijk dat het in het <strong>en</strong>kelvoud<br />

ook kan g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, wanneer wij dat woord bezi<strong>en</strong> bij Jes. 44: 15 guaasaahou<br />

pesel vajisgaad-laamoo; daar laamoo zeker in het <strong>en</strong>kelvoud moet word<strong>en</strong> aangezi<strong>en</strong>,<br />

want die woord<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>lijk: hij maakt e<strong>en</strong> gesned<strong>en</strong> beeld. En hij bidt het aan,<br />

Òf, hij aanbidt hem. Want het woordje laamoo wijst hier aan, dat beeld wat hij<br />

gemaakt <strong>en</strong> waar hij voor was neergevall<strong>en</strong>, hetzelfde aanbidd<strong>en</strong>de. Gelijk het woord<br />

saagad, voor iemand neervall<strong>en</strong>, <strong>en</strong> ook aanbidd<strong>en</strong>, te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft. En zo me<strong>en</strong> ik,<br />

dat onze algem<strong>en</strong>e vertaling, met de natuur van de tekst niet strijdt.<br />

RABBI.<br />

Ik wil wel bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat Don Izak Abarbanel hier meer e<strong>en</strong> schranderheid van zijn<br />

geest, dan e<strong>en</strong> onbepaalde liefde tot de waarheid getoond heeft; waarom hij ook van<br />

vele rabbijn<strong>en</strong> niet is nagevolgd, houd<strong>en</strong>de het liever met de oude rabbijn<strong>en</strong>, die dit<br />

hoofdstuk van de Messias verstaan hebb<strong>en</strong>; gelijk Jonathan, de Chaldeeuwse<br />

Uitbreider <strong>en</strong> de Jalkood, het verklar<strong>en</strong> van de Koning Messias. En deze hebb<strong>en</strong> ook<br />

nog hun navolgers, gelijk blijkt uit het nagelat<strong>en</strong> werkje van rabbi M<strong>en</strong>achem, de zoon<br />

van Isaia Coh<strong>en</strong>, die ge<strong>en</strong> oude schrijver is, want dat blijkt, omdat hij in zijn werkje<br />

aanhaalt de beroemde rabbi Manasse b<strong>en</strong> Israël, in hetge<strong>en</strong> hij gezegd had, in zijn<br />

boek g<strong>en</strong>oemd „de <strong>hoop</strong> van Israël.”<br />

(Rabbi Manasse b<strong>en</strong> Israël heeft zijn boekje, dat hier gemeld wordt,<br />

opgedrag<strong>en</strong> aan de parnasses of ouderling<strong>en</strong> der Joodse kerk, in het jaar 5410<br />

naar hun telling. En dat jaar komt met het jaar 1650 naar onze telling overe<strong>en</strong>.<br />

Is iemand begerig te wet<strong>en</strong>, als hij e<strong>en</strong> Joods jaartal ontmoet, met welk jaar<br />

van onze telling dat het overe<strong>en</strong>komt, die ga dus te werk, als het Joods jaartal<br />

is opgesteld, dan snijdt de 5 die de duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> vertoont, af. En het getal wat<br />

overschiet, zet daaronder 1240 <strong>en</strong> tel het sam<strong>en</strong> op, zo krijgt m<strong>en</strong> het jaar der<br />

Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>. Als bijvoorbeeld Manasse b<strong>en</strong> Israël heeft zijn boek opgedrag<strong>en</strong> in<br />

het jaar 5/ 410<br />

Zet er onder: 1240<br />

Komt uit: 1650<br />

Volg<strong>en</strong>s dez<strong>en</strong> regel kan m<strong>en</strong> altijd de Joodse jar<strong>en</strong> met de onze ontdekk<strong>en</strong>,<br />

namelijk met welk het overe<strong>en</strong> komt.)<br />

Haalt nu rabbi M<strong>en</strong>achem, rabbi Manasse b<strong>en</strong> Israël aan, dan moet rabbi M<strong>en</strong>achem<br />

van e<strong>en</strong> jonger<strong>en</strong> datum zijn. En deze rabbi M<strong>en</strong>achem heeft in e<strong>en</strong> werkje g<strong>en</strong>oemd:<br />

„het licht t<strong>en</strong> tijde des avonds,” met veel kracht <strong>en</strong> klein van rede aangetoond, als dat<br />

het 53 ste hoofdstuk van Jesaja op niemand anders, dan op de Messias kan toegepast<br />

word<strong>en</strong>. En ik zie wel, dat die rabbijn<strong>en</strong>, die zo alles van de Messias teg<strong>en</strong> het<br />

gevoel<strong>en</strong> van de oude rabbijn<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong> af te w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, daarmede ton<strong>en</strong>, dat zij groter<br />

liefhebbers zijn van hun veronderstelling, dan van de waarheid, gelijk ik dit ook<br />

gezi<strong>en</strong> heb in de schrift<strong>en</strong> van rabbi Salomon Jarchi, dewelke om dit 53 ste hoofdstuk<br />

van de Messias af te w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, de vorige woord<strong>en</strong> van Jes. 52: 15, aldus vertaald heeft:<br />

„alzo zal Hij vele heid<strong>en</strong><strong>en</strong> do<strong>en</strong> sprek<strong>en</strong>,” te wet<strong>en</strong>, datg<strong>en</strong>e wat in het 53 ste<br />

hoofdstuk beschrev<strong>en</strong> is, <strong>en</strong> dan moet m<strong>en</strong> de sprekers in het 53 ste hoofdstuk voor<br />

heid<strong>en</strong><strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong>. Doch hoe ongelukkig hij deze vertaling gedaan heeft, zal m<strong>en</strong><br />

kunn<strong>en</strong> oordel<strong>en</strong> als m<strong>en</strong> weet, dat het grondwoord יּ זּהּ<br />

jazeh hetwelk hij sprek<strong>en</strong><br />

vertaalt, nooit in de Heilige Blad<strong>en</strong> in die zin van sprek<strong>en</strong> voorkomt, maar in zijn<br />

afkomst <strong>en</strong> in zijn gebruik zegt het bespr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, want het komt van het woord naazaah,<br />

hetwelk bespr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, of in de lijd<strong>en</strong>de persoon bespr<strong>en</strong>gd word<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft. En<br />

zo hebb<strong>en</strong> zulke rabbijn<strong>en</strong> meer schande, dan eer aan de natie toegebracht. Alsof wij


134<br />

ons verkocht hadd<strong>en</strong> om teg<strong>en</strong> de Heilige taal <strong>en</strong> buit<strong>en</strong> het oogmerk van de Heilige<br />

tekst, alles wat wij maar oordeeld<strong>en</strong>, dat de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> kon di<strong>en</strong><strong>en</strong> om hun geloof te<br />

verdedig<strong>en</strong>, van hun waar oogmerk af te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. En de taal, of tekst naar ons eig<strong>en</strong><br />

oogmerk te draai<strong>en</strong>. Ik voor mij, ik ver<strong>en</strong>ig mij met dezulk<strong>en</strong> niet. En het was te<br />

w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, dat zij niet verwaardigd werd<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> verstandige Jood h<strong>en</strong> nawandelde,<br />

want er is niet te hal<strong>en</strong> voor ons als schaamte <strong>en</strong> schande. En daarom ik sta UE toe,<br />

dat Jesaja 53 van de Messias spreekt.<br />

KOOPMAN.<br />

Wij dan in dez<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s zijnde, zo ziet UE. dan uit het bijgebrachte 2 de <strong>en</strong> 3 de vers van<br />

Jesaja 53, dat de Messias in e<strong>en</strong> gans nederige staat op de aarde zou verschijn<strong>en</strong>, want<br />

Hij zou als e<strong>en</strong> rijsje opschiet<strong>en</strong>, dat is als e<strong>en</strong> onnutte <strong>en</strong> schadelijke loot, maar nog<br />

daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> wortel uit e<strong>en</strong> dorre aarde, waarvan ge<strong>en</strong> vruchtbaarheid te<br />

verwacht<strong>en</strong> was. Gev<strong>en</strong>de deze dorre aarde mete<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> Zijn geringe afkomst,<br />

gelijk de profeet dit al in zijn 11 de hoofdstuk vers 1 getoond had, wanneer hij zei:<br />

„daar zal e<strong>en</strong> rijsje voortkom<strong>en</strong> uit de afgehouw<strong>en</strong> tronk van Isaï.” Zodat de Messias<br />

wel uit Isaï door David zou voortkom<strong>en</strong>, doch niet wanneer deze zich als e<strong>en</strong><br />

gro<strong>en</strong><strong>en</strong>de boom op zijn wortel zou verton<strong>en</strong>. Maar in teg<strong>en</strong>deel, wanneer dezelve,<br />

gelijk e<strong>en</strong> afgehouw<strong>en</strong> tronk zou schijn<strong>en</strong> neer te legg<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zo zou Hij vanwege zijn<br />

geboorte, noch gedaante, noch heerlijkheid hebb<strong>en</strong>. En zo ziet UE. dat de Messias in<br />

e<strong>en</strong> staat van nederigheid, volg<strong>en</strong>s het profetische woord moet gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. En<br />

deze zijn nederige geboorte was de oorzaak van Hem te veracht<strong>en</strong>. En dat zij Hem als<br />

de onwaardigste onder de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, voor hun Koning niet zoud<strong>en</strong> begeerd hebb<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik had verwacht, dat UE. in <strong>en</strong>ige bijzonderhed<strong>en</strong> aangaande des Messias vernedering<br />

zou tred<strong>en</strong>, opdat door die k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> de Messias te klaarder mocht afgeschilderd<br />

word<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Daar <strong>ware</strong>n wij nu aan toe, doch ik zal tracht<strong>en</strong> U.E. de klaarste alle<strong>en</strong> voor te houd<strong>en</strong>.<br />

Wanneer Hij als de Borg van Zijn volk zou betal<strong>en</strong>, dan zou Hij Zich gewillig daarin<br />

verton<strong>en</strong>, gelijk Hij zo bij de profeet Jesaja sprek<strong>en</strong>de voorkomt, hoofdstuk 50: 5, in<br />

het aanvaard<strong>en</strong> van Zijn lijd<strong>en</strong>. “Ik b<strong>en</strong> niet wederspannig, Ik wijk niet achterwaarts”.<br />

Zodat Hij zich zou gedrag<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> lam dat ter slachting geleid werd. En als e<strong>en</strong><br />

schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, volg<strong>en</strong>s Jes. 53: 7. En Hij<br />

moest in de angst <strong>en</strong> in het gericht kom<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s het 8ste vers. Daar zou Hij op e<strong>en</strong><br />

verbaz<strong>en</strong>de wijze mishandeld word<strong>en</strong>, wanneer Hij als de rechtvaardige Heere in het<br />

midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> zou zijn, zonder <strong>en</strong>ig onrecht gedaan te hebb<strong>en</strong>, Zef. 3: 5. Maar dat<br />

kon Hem niet help<strong>en</strong>, omdat de rechters verkeerd <strong>ware</strong>n, die van ge<strong>en</strong> schaamte<br />

wist<strong>en</strong>, gelijk zij in datzelfde 5 de vers vertoond werd<strong>en</strong>, Trouw<strong>en</strong>s, de profeet had in<br />

het ev<strong>en</strong> voorgaande, deze rechtbank op het alderafschuwelijkst beschrev<strong>en</strong>, als hij de<br />

led<strong>en</strong> daarvan in hun eig<strong>en</strong> gedaante vertoonde, vers 3 <strong>en</strong> 4. „Haar vorst<strong>en</strong> zijn brull<strong>en</strong>de<br />

leeuw<strong>en</strong> in het midd<strong>en</strong> van haar; haar richters zijn avondwolv<strong>en</strong>, die de<br />

be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> niet brek<strong>en</strong> tot aan de morg<strong>en</strong>. Haar profet<strong>en</strong> zijn lichtvaardig, gans<br />

trouweloze mann<strong>en</strong>; haar priesters verontreinig<strong>en</strong> het heilige, zij do<strong>en</strong> der wet geweld<br />

aan.” Wat goeds is nu toch van zo e<strong>en</strong> rechtbank te verwacht<strong>en</strong>? Zeker gans niets!<br />

Maar laat ons, hoe de Messias daar behandeld zou word<strong>en</strong>, wat nader bezi<strong>en</strong>. Ik<br />

ontmoet dan vooraf, de Messias over h<strong>en</strong> klag<strong>en</strong>de, Psalm 22: 14. „Zij hebb<strong>en</strong> hun<br />

mond teg<strong>en</strong> Mij opgesperd; [als] e<strong>en</strong> verscheur<strong>en</strong>de <strong>en</strong> brull<strong>en</strong>de leeuw.” Wat de


135<br />

rechters niet paste om zich in de rechtbank zo te gedrag<strong>en</strong>, maar moest<strong>en</strong> met alle<br />

bescheid<strong>en</strong>heid het stuk, waarom de gevang<strong>en</strong>e terecht gesteld werd, onderzoek<strong>en</strong>.<br />

Maar wat meer is, daar zoud<strong>en</strong> zij de Messias op de smadelijkste wijze met hun<br />

vervloekte kwijl in Zijn gezeg<strong>en</strong>d aangezicht spuw<strong>en</strong>. Daar zou Hij ontkleed word<strong>en</strong>.<br />

En Zijn rug aan wrede beul<strong>en</strong> ter geseling overgev<strong>en</strong>, gelijk Hij zich gewillig in dez<strong>en</strong><br />

aanbiedt, Jes. 50: 6. „Ik geef Mijn rug deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Mij slaan. En Mijn wang<strong>en</strong><br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Mij het haar uitplukk<strong>en</strong>; Mijn aangezicht verberg Ik niet voor smaadlied<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> speeksel.” Van welke geselslag<strong>en</strong> Hij de striem<strong>en</strong> zou drag<strong>en</strong>. Volg<strong>en</strong>s Jes.<br />

53: 5, daarvan Hem gezegd werd: “de straf, die ons de vrede aanbr<strong>en</strong>gt was op Hem.<br />

En door Zijn striem<strong>en</strong> is ons g<strong>en</strong>ezing geword<strong>en</strong>.”<br />

Hier moest het niet bij blijv<strong>en</strong>, maar deze bouwlied<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> deze Ste<strong>en</strong> als geheel<br />

onnut verwerp<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s Psalm 118: 22. En zo moest Hij van h<strong>en</strong> geheel aan de dood<br />

overgegev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, want de Messias zal ge<strong>en</strong> natuurlijke dood sterv<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong><br />

zi<strong>en</strong> kan, Daniël 9: 26, „maar Hij zou uitgeroeid word<strong>en</strong>.” Dat is, volg<strong>en</strong>s Jes. 53: 8,<br />

„afgesned<strong>en</strong> word<strong>en</strong> uit het land der lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong>,” <strong>en</strong> dat door e<strong>en</strong> geweldige dood.<br />

RABBI<br />

Ik heb gij verhaald, als dat wij ook gelov<strong>en</strong>, dat de Messias zal omkom<strong>en</strong>, hetzij door<br />

Armillus, of door Gog <strong>en</strong> Magog; maar niet, dat Hij ter dood zal veroordeeld word<strong>en</strong><br />

door de Joodse raad, gelijk UE. getoond hebt.<br />

Nu w<strong>en</strong>ste ik te hor<strong>en</strong>, of daar ook in de voorzeggingschrift<strong>en</strong> k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> vertoond<br />

word<strong>en</strong>, die de Messias zull<strong>en</strong> k<strong>en</strong>baar mak<strong>en</strong> in Zijn dood.<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja, als u maar met mij het oog wilt slaan op de 22 ste Psalm, daar de Messias,<br />

nadat Hij klag<strong>en</strong>de gezegd had vers 15 <strong>en</strong> 16: „Ik b<strong>en</strong> uitgestort als water. En al mijn<br />

be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> zich vane<strong>en</strong> gescheid<strong>en</strong>; Mijn hart is als was, het is gesmolt<strong>en</strong> in<br />

het midd<strong>en</strong> Mijns ingewands. Mijn kracht is verdroogd als e<strong>en</strong> potscherf. En Mijn<br />

tong kleeft aan Mijn gehemelte; <strong>en</strong> Gij legt Mij in het stof des doods.” Zo gaat hij met<br />

Zijn klacht<strong>en</strong> voort. En vertoont daarin:<br />

<strong>De</strong>g<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Hem ter dood zull<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, de wijze op welke zij Hem dod<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>.<br />

En t<strong>en</strong> derde, <strong>en</strong>ige omstandighed<strong>en</strong> die daarbij zoud<strong>en</strong> voorvall<strong>en</strong>, gelijk in het 17, 18<br />

<strong>en</strong> 19 vers te zi<strong>en</strong> is, want zegt Hij: „hond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> mij omsingeld; e<strong>en</strong> vergadering<br />

der boosdo<strong>en</strong>ers heeft mij omgev<strong>en</strong>; zij hebb<strong>en</strong> Mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> Mijn voet<strong>en</strong><br />

doorgrav<strong>en</strong>. Al Mijn be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> zou ik kunn<strong>en</strong> tell<strong>en</strong>; zij schouw<strong>en</strong> het aan; zij zi<strong>en</strong> op<br />

Mij. Zij del<strong>en</strong> Mijn kleder<strong>en</strong> onder zich. En werp<strong>en</strong> het lot over Mijn gewaad.”<br />

<strong>De</strong>g<strong>en</strong><strong>en</strong> die hem ter dood zull<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, noemt hij vooreerst hond<strong>en</strong>; t<strong>en</strong> tweede e<strong>en</strong><br />

vergadering van boosdo<strong>en</strong>ders.<br />

T<strong>en</strong> eerste. Als m<strong>en</strong> let dat de hond<strong>en</strong> zijn onreine, verachte <strong>en</strong> boze dier<strong>en</strong>,<br />

teg<strong>en</strong> de schap<strong>en</strong> boos <strong>en</strong> bijtig; zo zijn de hond<strong>en</strong> met recht zinnebeeld<strong>en</strong> van de<br />

heid<strong>en</strong><strong>en</strong>; zodat de Messias hier klaagt, dat hij door onreine heid<strong>en</strong><strong>en</strong> werd ter dood<br />

gebracht; die Hem omsingeld<strong>en</strong>, gelijk de gerechtsdi<strong>en</strong>aars e<strong>en</strong> misdadiger gewoon<br />

zijn te do<strong>en</strong>, wanneer zij iemand ter dood geleid<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede, de wijze op welke zij hem dod<strong>en</strong> zull<strong>en</strong>, is, dat ze Zijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

Zijn voet<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> doorgrav<strong>en</strong>, dat is doorbor<strong>en</strong>, gelijk de Messias Psalm 40: 7 zegt:<br />

„gij hebt mij de or<strong>en</strong> doorboort,” met datzelfde woord. E<strong>en</strong> gans wonderlijke <strong>en</strong><br />

vreemde wijze bij de Jod<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s ter dood te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, door het doorbor<strong>en</strong> van<br />

zijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> voet<strong>en</strong>. En echter hoe vreemd, zo moest de Messias op zo e<strong>en</strong> wijze<br />

gedood word<strong>en</strong>.


136<br />

Maar t<strong>en</strong> derde. Laat ons nu e<strong>en</strong>s bezi<strong>en</strong> de omstandighed<strong>en</strong>, die bij de dood<br />

van de Messias zoud<strong>en</strong> voorvall<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst, dat Hij ontkleed zou word<strong>en</strong>, niet ná, maar voor Zijn dood; zodat de<br />

Messias vanwege de naaktheid Zijns lichaams, al Zijn be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> kon tell<strong>en</strong> vers 18.<br />

T<strong>en</strong> 2, dat zij (te wet<strong>en</strong> die hond<strong>en</strong>, die Zijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> voet<strong>en</strong> doorboord hadd<strong>en</strong>) zijn<br />

kleder<strong>en</strong> onder zich zull<strong>en</strong> ded<strong>en</strong>.<br />

En t<strong>en</strong> 3, dat al Zijn kleder<strong>en</strong> niet zull<strong>en</strong> gedeeld word<strong>en</strong>, maar over e<strong>en</strong> gedeelte van<br />

dezelve, het lot zal geworp<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, wi<strong>en</strong>s of dat zijn zal.<br />

Zie daar mijn vri<strong>en</strong>d, wat al duidelijke k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> hier vertoond word<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik wil UE. niet betwist<strong>en</strong> dat deze 22 ste Psalm van de Messias spreekt, hoewel vel<strong>en</strong><br />

van onze rabbijn<strong>en</strong> zulks ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>; will<strong>en</strong>de sommige dezelve toepass<strong>en</strong> op David;<br />

maar ander<strong>en</strong> wel zi<strong>en</strong>de, dat die toepassing al te kreupel is, omdat ze de vervulling in<br />

David niet ordelijk kunn<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>, pass<strong>en</strong> zij het toe op het gehele volk. Doch daar is<br />

teg<strong>en</strong> aangemerkt, als dat de spreker doorgaans in deze Psalm voorkomt in het<br />

<strong>en</strong>kelvoudige; daar, indi<strong>en</strong> het ganse volk sprak, zo moest daar de spreker sprek<strong>en</strong> in<br />

het veelvoudige. Maar dat mij nog het minste sluit, is, dat deze Psalm ook wordt<br />

toegepast op Esther, dewelke Ahasvéros tot vrouw nam. Want de spreker in deze<br />

Psalm komt in de tekst voor, niet in het vrouwelijk, maar in het mannelijk geslacht;<br />

zodat met ge<strong>en</strong> red<strong>en</strong> van <strong>en</strong>ige waarschijnlijkheid., dezelve op Esther toepasselijk is.<br />

Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zo behoorde m<strong>en</strong> zich te scham<strong>en</strong>, omdat m<strong>en</strong> red<strong>en</strong> geeft om bespot te<br />

word<strong>en</strong>, over de belachelijke verklaring.<br />

Ik zal UE. e<strong>en</strong>s lat<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>, hoe die rabbijn<strong>en</strong> het 18 de vers van de koningin Esther<br />

verklar<strong>en</strong>. Zij zegg<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> Israëliet <strong>en</strong> e<strong>en</strong> Goy of heid<strong>en</strong>, niet ev<strong>en</strong>veel tand<strong>en</strong> in<br />

de mond hebb<strong>en</strong>; dat nu Esther, wanneer koning Ahasvéros haar t<strong>en</strong> huwelijk zou<br />

nem<strong>en</strong>, zou gezegd hebb<strong>en</strong>: al mijn be<strong>en</strong>der<strong>en</strong>, dat is, al mijn tand<strong>en</strong> <strong>en</strong> kiez<strong>en</strong> zal ik<br />

tell<strong>en</strong>, om zo te zi<strong>en</strong>, of dat getal met de koning overe<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> zou of niet; <strong>en</strong> daarbij<br />

zoud<strong>en</strong> zij dan afnem<strong>en</strong>, of dit huwelijk betamelijk kon geschied<strong>en</strong> of niet. Ik<br />

verklaar, dat ik van alle deze ongezout<strong>en</strong> red<strong>en</strong> afzie. En verkies het gevoel<strong>en</strong> in de<br />

Jalkood, daar lees ik over Jesaja 60, dat deze 22 ste Psalm van de Messias verstaan<br />

wordt. Zodat wij daarin ook e<strong>en</strong>s zijn.<br />

Maar ik kan mij niet g<strong>en</strong>oeg verwonder<strong>en</strong>, dat ulied<strong>en</strong> de woord<strong>en</strong> van het 17 e vers<br />

vertaalt: zij hebb<strong>en</strong> mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijn voet<strong>en</strong> doorgrav<strong>en</strong>; daar in de grondtekst<br />

eig<strong>en</strong>lijk staat: gelijk e<strong>en</strong> leeuw mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijn voet<strong>en</strong>; want in de tekst staat<br />

ca’ari, dat zeker te zegg<strong>en</strong> is: als e<strong>en</strong> leeuw. Want het naamwoord ari, dat zegt e<strong>en</strong><br />

leeuw. En de כ caph is e<strong>en</strong> voorzetsel, betek<strong>en</strong><strong>en</strong>de gelijk. En zo ziet u dat het<br />

naamwoord met zijn voorzetsel, moet vertaald word<strong>en</strong>: gelijk e<strong>en</strong> leeuw. Blijk<strong>en</strong>de<br />

overklaar dat uw vertaling noch gedaante, noch kleur heeft naar de grondtekst.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik kan niet ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat dit ge<strong>en</strong> grote zwarigheid is, die zich hierin opdoet; doch<br />

hoewel ik anders in het ontknop<strong>en</strong> van z<strong>ware</strong> <strong>en</strong> duistere plaats<strong>en</strong>, hetzij in<br />

schijnstrijd<strong>en</strong> of anderszins, niet houd van mijn toevlucht te nem<strong>en</strong> tot dat uiterste,<br />

namelijk dat de grondtekst daar dan bedorv<strong>en</strong> is. Echter d<strong>en</strong>k ik over deze plaats, dat<br />

zulks geschied is <strong>en</strong> dat vanouds in de tekst gestaan heeft וראכ kaarou, zodat de ו vau<br />

in e<strong>en</strong> י jod zou veranderd wez<strong>en</strong>; welke verandering zo groot niet is, of heeft licht<br />

kunn<strong>en</strong> geschied<strong>en</strong>. Ik wil u niet beschuldig<strong>en</strong>, dat zulks met opzet van ulied<strong>en</strong> zou<br />

geschied zijn; maar dat e<strong>en</strong> onvoorzichtige uitschrijver de ו vau voor e<strong>en</strong> י jod heeft<br />

aangezi<strong>en</strong>, het zo heeft geschrev<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat daarvan meer bedorv<strong>en</strong> afschrift<strong>en</strong> zijn


137<br />

voortgekom<strong>en</strong>. En wanneer die verschill<strong>en</strong>de afschrift<strong>en</strong> in hand<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong>, zo zull<strong>en</strong><br />

ulied<strong>en</strong> naar die met de jod het gretigst getast hebb<strong>en</strong>, als het beste u di<strong>en</strong><strong>en</strong>de; <strong>en</strong> zo<br />

heeft dit de overhand in de afschrift<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. En zo me<strong>en</strong> ik, dat ca’ari voor caarou<br />

(dat eig<strong>en</strong>lijk doorgrav<strong>en</strong> of doorbor<strong>en</strong> in zijn afkomst <strong>en</strong> gebruik te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, zie<br />

Psalm 40: 7) in de tekst is ingekom<strong>en</strong>. Of anders, dat er tweeërlei lezing<strong>en</strong> geweest<br />

zijn, e<strong>en</strong> andere lezing op de kant dan in de tekst; <strong>en</strong> dat eindelijk de e<strong>en</strong> er is<br />

uitgelat<strong>en</strong>. En zo maar e<strong>en</strong> lezing is behoud<strong>en</strong>. En gelijk het van achter<strong>en</strong> blijkt, die<br />

ulied<strong>en</strong> het best aanstond. En in uw kraam gelijk m<strong>en</strong> zegt, di<strong>en</strong>de.<br />

RABBI.<br />

Dat zou zo wel wat lijk<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> de oude Jod<strong>en</strong> het niet al vertaald hadd<strong>en</strong> gelijk e<strong>en</strong><br />

leeuw. En uit zo e<strong>en</strong> vertaling blijkt, dat zij gelez<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> ca’ari <strong>en</strong> niet caarou; want<br />

wij vind<strong>en</strong> het zo vertaald in de Chaldeeuwse overzetter, dewelke het 17 de vers<br />

vertaalt: e<strong>en</strong> vergadering der boosdo<strong>en</strong>ers heeft mij omgev<strong>en</strong>, bijt<strong>en</strong>de als leeuw<strong>en</strong><br />

mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijn voet<strong>en</strong>. En zo vervalt hetge<strong>en</strong> UE. gezegd heeft vanzelf.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik stem UE. toe, dat de Chaldeeuwse overzetter in de tekst ca’ari gevond<strong>en</strong> heeft;<br />

omdat hij anders zo e<strong>en</strong> vertaling niet zou gedaan hebb<strong>en</strong>. Maar daar wint UE. niets<br />

mede, want daar de 70 Griekse overzetters, nev<strong>en</strong>s de Syrische die veel ouder zijn dan<br />

de Chaldeeuwse, want die hebb<strong>en</strong> naar hun vertaling gelez<strong>en</strong> caarou; <strong>en</strong> zo blijkt, dat<br />

bij het begin van de Griekse monarchie (wanneer dat de Griekse vertaling al geschied<br />

is onder Ptolomeus Philadelphus) to<strong>en</strong> moet gelez<strong>en</strong> zijn caarou. En zo is het klaar,<br />

dat vanouds gestaan heeft caarou, in plaats dat er nu staat ca’ari. En zo ziet UE. wel,<br />

dat het ge<strong>en</strong> blote gissing van mij is, dat hier in de tekst e<strong>en</strong> verandering door<br />

uitschrijv<strong>en</strong> zou gekom<strong>en</strong> zijn: e<strong>en</strong> jod voor e<strong>en</strong> vau.<br />

En dat Psalm 22: 17 e<strong>en</strong> tweeërlei lezing geweest heeft, e<strong>en</strong> andere op de kant dan in<br />

de tekst, dat hebb<strong>en</strong> geleerde mann<strong>en</strong> al aangetoond op de volg<strong>en</strong>de wijze: namelijk<br />

dat het zeker is, dat de Jod<strong>en</strong> zelf getuig<strong>en</strong>, dat daar tweeërlei lezing geweest heeft.<br />

Want in de Masora staat, dat het woord ca’ari viermaal voorkomt, tweemaal met e<strong>en</strong> ָ<br />

kametz. En tweemaal met e<strong>en</strong> – patach. En in e<strong>en</strong> andere staat, in die plaats waar<br />

gelez<strong>en</strong> wordt, als e<strong>en</strong> leeuw mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijn voet<strong>en</strong>, is in de tekst zelf<br />

geschrev<strong>en</strong> caarou. Zodat in die tijd<strong>en</strong>, wanneer de Masora geschrev<strong>en</strong> werd (hetwelk<br />

omtr<strong>en</strong>t het jaar 600 naar onze jaartelling geschied is) in de tekst gestaan heeft caarou.<br />

En op de kant ca’ari. Hetzelfde getuigt ook Rabbi Jacob b<strong>en</strong> Chajera; in verscheid<strong>en</strong><br />

Exemplar<strong>en</strong> die net geschrev<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, heb ik gevond<strong>en</strong> in de tekst caarou. En op de<br />

kant caari. En zo blijkt uit het getuig<strong>en</strong>is der Masoret<strong>en</strong>, dat er tweeërlei lezing<br />

geweest is, welker getuig<strong>en</strong>is van ulied<strong>en</strong> niet kan in twijfel getrokk<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. En zo<br />

is het geblek<strong>en</strong>, dat de oudste vertalers hebb<strong>en</strong> doorgrav<strong>en</strong> vertaald <strong>en</strong> de Masoret<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> tweeërlei lezing erk<strong>en</strong>d. En terwijl er nu maar <strong>en</strong>erlei lezing in de tekst<br />

staat, zonder e<strong>en</strong> andere op de kant; is mijn oordeel, dat de tekst bedorv<strong>en</strong> is van<br />

ulied<strong>en</strong>, hetzij dan wet<strong>en</strong>s of onwet<strong>en</strong>s. En ik kan ook niet zi<strong>en</strong>, daar de spreker in de<br />

22 ste Psalm <strong>en</strong> bijzonder in het vers, daar wij over sprek<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>de zin<br />

voorkomt, wat voegzame zin deze woord<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong> leeuw mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijn<br />

voet<strong>en</strong>, zou oplever<strong>en</strong>. Kwam hij voor, niet als e<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>d maar als e<strong>en</strong> werkelijk<br />

persoon, dan zou daar nog iets aan kunn<strong>en</strong> toegepast werd<strong>en</strong>; want dan zou m<strong>en</strong><br />

daardoor kunn<strong>en</strong> verstaan de kracht of sterkte van zijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> voet<strong>en</strong>. En zo me<strong>en</strong><br />

ik, dat gij u niet behoeft te verwonder<strong>en</strong> over onze vertaling; te meer, daar wij daarin<br />

navolg<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> vertaling die wel 2000 jaar oud is.


138<br />

[Toevoeging:<br />

M<strong>en</strong> vindt in de Hebreeuwse Bijbel m<strong>en</strong>igmaal woord<strong>en</strong>, die tweeërlei lezing<br />

hebb<strong>en</strong>. En dat staat met andere letters op de kant dan in de tekst; het woord, dat<br />

in de tekst staat wordt g<strong>en</strong>oemd chetib, kom<strong>en</strong>de van e<strong>en</strong> Chaldeeuwsch woord,<br />

dat schrijv<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>t. En dat op de kant staat werd keri g<strong>en</strong>oemd, van e<strong>en</strong> woord<br />

dat lez<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>t. Over de oorsprong van deze tweeërlei lezing, zijn de geleerd<strong>en</strong><br />

zo onder de Jod<strong>en</strong> als onder de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>, niet e<strong>en</strong>s. Sommige m<strong>en</strong><strong>en</strong>, dat de<br />

tweeërlei lezing zijn oorsprong heeft van de grote vergadering, die gehoud<strong>en</strong> is na<br />

de wederkering uit Babel, onder Ezra; waarop versch<strong>en</strong><strong>en</strong> zijn al de laatste<br />

Profet<strong>en</strong> <strong>en</strong> Heilige Mann<strong>en</strong> van die tijd; welke mann<strong>en</strong> van deze grote Synagoge,<br />

ook veel gehoud<strong>en</strong> wordt voor de eerste <strong>en</strong> oudste Masoret<strong>en</strong>. <strong>De</strong>ze vele<br />

vervalsing<strong>en</strong> in de tekst vind<strong>en</strong>de, zoud<strong>en</strong> de woord<strong>en</strong> onveranderd in de tekst<br />

gelat<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, maar op de kant dezelve hebb<strong>en</strong> verbeterd. Doch ander<strong>en</strong><br />

oordel<strong>en</strong>, dat de lezing in de tekst dikwijls beter is dan op de kant; <strong>en</strong> dat het daar<br />

uit schijnt, dat het maar bed<strong>en</strong>king<strong>en</strong> der Masoret<strong>en</strong> geweest zijn; <strong>en</strong> zo zou dan<br />

die grote Synagoge onder Ezra, het keri op de kant niet gesteld hebb<strong>en</strong>, maar de<br />

Masoret<strong>en</strong>, die in de 6 e eeuw, na de geboorte van 's werelds Heiland, in de stad<br />

Tiberias gezet<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. En dat te meer, omdat m<strong>en</strong> het keri zowel vindt op de<br />

kant van die boek<strong>en</strong>, die geschrev<strong>en</strong> zijn na de wederkering uit Babel, als<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die geschrev<strong>en</strong> zijn voor hun wegvoering.<br />

Doch andere uitleggers zo onder de Jod<strong>en</strong> als Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>, zijn van geheel andere<br />

gedacht<strong>en</strong>. En verwerp<strong>en</strong> geheel <strong>en</strong> al dat het keri, zijn oorsprong zou hebb<strong>en</strong><br />

door de vroegere of latere Masoret<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zo niet uit <strong>en</strong>ige vervalsing<strong>en</strong>, dewelke<br />

in deze tekst zoud<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> zijn, maar oordel<strong>en</strong> liever, dat het keri zijn<br />

oorsprong heeft van Mozes <strong>en</strong> van de andere Heilige Schrijvers; zodat het keri<br />

zowel van e<strong>en</strong> Goddelijke oorsprong zou wez<strong>en</strong> als de tekst zelf. En dat zo zijnde,<br />

dan zou het keri op de kant ons m<strong>en</strong>igmaal iets ler<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> de letter<strong>en</strong> in de<br />

tekst niet leerd<strong>en</strong>. Dat wordt met verscheid<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> aangetoond, als:<br />

T<strong>en</strong> eerste, Jesaja 49: 5. Maar Israel zal zich niet verzamel<strong>en</strong> lat<strong>en</strong>. <strong>De</strong>ze lezing is<br />

naar de tekst, want daar staat אל lo met e<strong>en</strong> aleph, <strong>en</strong> beteket: niet. Maar in de<br />

kanttek<strong>en</strong>ing van de Dordtse Vertaling vindt m<strong>en</strong> ook deze lezing: “En Israël zal<br />

tot hem vergaderd word<strong>en</strong>.” Dit is naar het keri op de kant, want daar staat ול lo<br />

met e<strong>en</strong> ו vau. En dat is te zegg<strong>en</strong>: hem. <strong>De</strong>ze tweeërlei lezing gev<strong>en</strong> zeker<br />

tweeërlei zin op, want daar het uit de Heilige blad<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d is, dat Abraham<br />

tweeërlei zaad heeft, e<strong>en</strong> vleselijk <strong>en</strong> e<strong>en</strong> geestelijk zaad; in de tekst werd<br />

vertoond het gedrag van het vleselijk zaad, dat zich door de Messias, als de<br />

knecht des Heer<strong>en</strong>, niet zou lat<strong>en</strong> verzamel<strong>en</strong>; maar op de kant ziet m<strong>en</strong> het<br />

gedrag van het geestelijk zaad van Abraham, dat zou tot Hem, dat is, tot de<br />

Messias vergaderd word<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> 2. 1 Sam. 25: 3, lez<strong>en</strong> wij van Nabal dat hij was e<strong>en</strong> Kalebiet. En dat is naar<br />

hetge<strong>en</strong> op de kant staat, want daar staat chalibbi hetwelk te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, dat hij<br />

van Caleb van geboorte was; zie van deze stad, 1 Sam, 30: 14. En in de tekst staat<br />

chalibbó, dat is, naar ‘zijn eig<strong>en</strong> hart, of naar zijn eig<strong>en</strong> zin’; wat wij zoud<strong>en</strong><br />

zegg<strong>en</strong>: eig<strong>en</strong>zinnig. In deze tweeërlei lezing werd vertoond, vooreerst de plaats<br />

zijner geboorte. En t<strong>en</strong> tweede zijn ongemakkelijk humeur <strong>en</strong> bestaan om met<br />

hem om te gaan, of te do<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>.<br />

En t<strong>en</strong> 3. Ezra 4: 2 zegg<strong>en</strong> de wederpartijders van Juda velo anachnou zobechiem,<br />

dat is: <strong>en</strong> wij hebb<strong>en</strong> niet geofferd, zo staat in de tekst. Maar op de kant staat in<br />

plaats van אל lo niet, ול lo hem; <strong>en</strong> dan is het: <strong>en</strong> wij hebb<strong>en</strong> hem geofferd. Nu<br />

geeft dit e<strong>en</strong> tweeërlei zin op, want volg<strong>en</strong>s de lezing van de tekst zegg<strong>en</strong> zij: “En


139<br />

wij hebb<strong>en</strong> niet geofferd”, te wet<strong>en</strong> de Afgod<strong>en</strong>. Maar volg<strong>en</strong>s het keri op de kant<br />

zegg<strong>en</strong> zij: “En wij hebb<strong>en</strong> hem geofferd”, te wet<strong>en</strong> ulieder God. En als wij deze<br />

tweeërlei lezing sam<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>, dan verklaart het hun m<strong>en</strong>ing <strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> heel<br />

klaar, want de Samaritan<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n bek<strong>en</strong>d onder Juda, dat zij de Heere <strong>en</strong> de<br />

god<strong>en</strong> der land<strong>en</strong> waar zij uit opgevoed <strong>ware</strong>n tezam<strong>en</strong> offerd<strong>en</strong> <strong>en</strong> di<strong>en</strong>d<strong>en</strong>,<br />

gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan 2 Kon. 17: 2833. ,,Zo kwam e<strong>en</strong> uit de Priesters, die zij van<br />

Samaria weggevoerd hadd<strong>en</strong>. En woonde te Bethel; <strong>en</strong> hij leerde hun, hoe zij de<br />

Heere vrez<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>. Maar elk volk maakte zijn god<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zij steld<strong>en</strong> ze in de<br />

huiz<strong>en</strong> der hoogt<strong>en</strong>, die de Samaritan<strong>en</strong> gemaakt hadd<strong>en</strong>; elk volk in hun sted<strong>en</strong>,<br />

waarin zij woonachtig <strong>ware</strong>n. Want de lied<strong>en</strong> van Babel maakt<strong>en</strong> Sukkoth<br />

B<strong>en</strong>oth: <strong>en</strong> de lied<strong>en</strong> van Chut maakt<strong>en</strong> Nergal; <strong>en</strong> de lied<strong>en</strong> van Hamath maakt<strong>en</strong><br />

Asima. En de Aviet<strong>en</strong> maakt<strong>en</strong> Nibha <strong>en</strong> Tartak; <strong>en</strong> de Sefarviet<strong>en</strong> verbrandd<strong>en</strong><br />

hun zon<strong>en</strong> voor Adramelech <strong>en</strong> Anamelech, de god<strong>en</strong> van Sefarvaim, met vuur.<br />

Ook vreesd<strong>en</strong> zij de Heere, <strong>en</strong> maakt<strong>en</strong> zich van hun geringst<strong>en</strong> priester<strong>en</strong> der<br />

hoogt<strong>en</strong>, dewelke voor h<strong>en</strong> [di<strong>en</strong>st ded<strong>en</strong> in de kuiz<strong>en</strong> der hoogt<strong>en</strong>. Zij vreesd<strong>en</strong><br />

de Heere <strong>en</strong> di<strong>en</strong>d<strong>en</strong> [ook] hun god<strong>en</strong>, naar de wijze der volk<strong>en</strong>, van dewelke zij<br />

die weggevoerd hadd<strong>en</strong>.” En daarom zijn de Samaritan<strong>en</strong> van de Jod<strong>en</strong> nooit voor<br />

Proseliet<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>t. Met deze tweeërlei lezing Ezra 4, werd geleerd, als dat de<br />

Samaritan<strong>en</strong> van die tijd, Zerubbábel <strong>en</strong> de hoofd<strong>en</strong> der Vader<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> indruk<br />

hebb<strong>en</strong> will<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, als dat het niet waar was, dat zij de Heere <strong>en</strong> de god<strong>en</strong> huns<br />

lands tezam<strong>en</strong> di<strong>en</strong>d<strong>en</strong>; maar de Heere alle<strong>en</strong>. Waarin de <strong>en</strong>e lezing, de andere<br />

lezing heel zoet te hulp komt <strong>en</strong> verklaart.<br />

Ik kan ook niet nalat<strong>en</strong> te zegg<strong>en</strong> dat het mij toeschijnt, als dat de wijdberoemde<br />

Dordtse vertalers, voor het chetib <strong>en</strong> keri ev<strong>en</strong>veel achting gehad hebb<strong>en</strong>; omdat<br />

ze somts gevolgd hebb<strong>en</strong> de lezing van chetib <strong>en</strong> soms dat van keri. In de<br />

aangetog<strong>en</strong> plaats van Jesaja 49: 5 hebt ge de lezing van het chetib in de vertaling,<br />

maar dat van het keri, in e<strong>en</strong> tweede lezing in de grote kanttek<strong>en</strong>ing. En Ezra 4: 2<br />

heeft m<strong>en</strong> de lezing van het keri in de vertaling, maar dat van het chetib in e<strong>en</strong><br />

tweede lezing op de kant.<br />

En ook ziet m<strong>en</strong> zonder e<strong>en</strong> tweede lezing op de kant, dat het keri van onze<br />

Taalsmann<strong>en</strong> vertaald is, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan over de bijgebrachte plaats van 1<br />

Sam. 25: 3. Indi<strong>en</strong> nu het keri niet zijn oorsprong heeft uit <strong>en</strong>ige vervalsing van<br />

de tekst maar van e<strong>en</strong> Goddelijke oorsprong (dat ik aan de oordeelk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de lezer<br />

overlaat) was, dan zou Psalm 22: 17, ca’ari <strong>en</strong> caarou, het e<strong>en</strong> in de tekst <strong>en</strong> het<br />

ander op de kant gestaan hebb<strong>en</strong>; zodat het e<strong>en</strong> het ander verklaarde. En dan zou<br />

mij de zin toeschijn<strong>en</strong>, “zij doorbor<strong>en</strong> mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> mijn voet<strong>en</strong> gelijk e<strong>en</strong><br />

leeuw.” Zodat de <strong>en</strong>e lezing de daad <strong>en</strong> de andere lezing hun wreedheid in die<br />

daad zou te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>.]<br />

RABBI.<br />

Het is vreemd dat er zo e<strong>en</strong> verandering <strong>en</strong> uitlating van de onderscheid<strong>en</strong> lezing op<br />

de kant, hier is ingeslop<strong>en</strong>! Doch dat zulks door ons, met opzet zou geschied zijn, dat<br />

geloof ik niet.<br />

KOOPMAN.<br />

En ik beschuldig er ook ulied<strong>en</strong> niet mee. Doch dat daar lat<strong>en</strong>de, keer ik tot ons<br />

vorige.<br />

Ik me<strong>en</strong> dan, zo ik mij niet bedrieg, als dat in deze verhandelde verz<strong>en</strong> van Psalm 22<br />

zeer klare k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong> van de Messias, in Zijn sterv<strong>en</strong> vertoond word<strong>en</strong>. Want hier<br />

word<strong>en</strong> vertoond zulke k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong>, die met de gewoont<strong>en</strong> in Israël niet


140<br />

overe<strong>en</strong>kwam<strong>en</strong>, als Hem te ontkled<strong>en</strong> vóór Zijn dood, Hem voor zijn og<strong>en</strong> nog<br />

lev<strong>en</strong>d, te dod<strong>en</strong>, <strong>en</strong> het lot daarover te werp<strong>en</strong>. Verder Hem naakt aan de dood over te<br />

gev<strong>en</strong>, door middel van e<strong>en</strong> doorgrav<strong>en</strong> of doorbor<strong>en</strong> van Zijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> voet<strong>en</strong>. En<br />

zo ontmoet m<strong>en</strong> hier e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igte van k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>, dewelke zich bij de sterv<strong>en</strong>de<br />

Messias zoud<strong>en</strong> verton<strong>en</strong>.<br />

Maar behalve het gezegde, zo kom<strong>en</strong> ons op andere plaats<strong>en</strong>, ook nog andere<br />

k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> voor; als bij Jesaja 53: 12, dat Hij bij Zijn sterv<strong>en</strong> „voor de overtreders zou<br />

bidd<strong>en</strong>.” En dat zij Hem gev<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong>, gal <strong>en</strong> edik uit Psalm 69: 22. „Ja zij hebb<strong>en</strong><br />

Mij gal tot Mijn spijs gegev<strong>en</strong>. En in Mijn dorst hebb<strong>en</strong> ze Mij edik te drink<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>.”<br />

Wie merkt niet uit dit alles, dat de dood van de Messias, niet alle<strong>en</strong> zeer<br />

k<strong>en</strong>baar, maar ook tev<strong>en</strong>s, zeer vreselijk, smartelijk <strong>en</strong> schandelijk zijn zou?<br />

Maar ik moet niet voorbijgaan (daar de geestelijke dood e<strong>en</strong> zeker gevolg van de<br />

zonde was, - zowel als de lichamelijke dood - dat dan de Messias als des zondaars<br />

Borg, zo wel in hun plaats de geestelijke, als de lichamelijke dood ondergaan moest)<br />

ook iets van Zijn geestelijke dood te sprek<strong>en</strong>. UE. zal wel wet<strong>en</strong>, waarin dat ik gezegd<br />

heb, dat de geestelijke dood bestaat, namelijk in de scheiding des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> van God. En<br />

in de daar uit vloei<strong>en</strong>de ell<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, welke de m<strong>en</strong>s, die van God is afgescheid<strong>en</strong>,<br />

noodzakelijk moet overkom<strong>en</strong>. In zo e<strong>en</strong> allernaarste toestand ontmoet<strong>en</strong> wij de<br />

Messias in het eerste vers van Psalm 22 als hij uitroept: „Mijn God, Mijn God!<br />

waarom hebt Gij Mij verlat<strong>en</strong>? Verre zijnde van Mijn verlossing, van de woord<strong>en</strong><br />

mijns brull<strong>en</strong>s?” In die verschrikkelijke toestand mocht hij wel zegg<strong>en</strong> Psalm 116: 3.<br />

„<strong>De</strong> band<strong>en</strong> des doods hadd<strong>en</strong> mij omvang<strong>en</strong>. En de angst<strong>en</strong> der hel hadd<strong>en</strong> mij<br />

getroff<strong>en</strong>; ik vond b<strong>en</strong>auwdheid <strong>en</strong> droef<strong>en</strong>is.” En zo hebb<strong>en</strong> wij nu bezi<strong>en</strong> de<br />

allervreselijkste, doch tev<strong>en</strong>s de allergelukkigste dag, „e<strong>en</strong> dag op welke Hij de<br />

ongerechtigheid des lands zou wegnem<strong>en</strong>” Zach. 3: 9.<br />

Maar laat ons nu e<strong>en</strong>s nazi<strong>en</strong>, wat dat op de dood van de Messias zou volg<strong>en</strong>; om hem<br />

zo tot in zijn laagste trap na te speur<strong>en</strong>. En te zi<strong>en</strong> wat voor k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> zich daar ook<br />

verton<strong>en</strong>. Nu doet zich daar in aanstonds iets aanmerkelijks op namelijk bij Jesaja 53:<br />

9. „En m<strong>en</strong> heeft Zijn graf bij de goddeloz<strong>en</strong> gesteld. En hij is bij de rijk<strong>en</strong> in Zijn<br />

dood geweest; omdat Hij ge<strong>en</strong> onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond<br />

geweest is.” Dit kan zijn, dat daar het niet duister geblek<strong>en</strong> is, dat Hij sterv<strong>en</strong> zou als<br />

e<strong>en</strong> misdadiger; <strong>en</strong> dat de plaats Zijner verrotting, van die als Richter het bestuur had,<br />

ook bij de misdadigers gesteld was. En dan kon het vervolg der woord<strong>en</strong> zeer wel<br />

gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, „maar Hij is bij de rijk<strong>en</strong> in Zijn dood geweest”. Want m<strong>en</strong> vindt het<br />

meer, dat de ו vau in de betek<strong>en</strong>is van maar voorkomt. En dan zou het iets<br />

opmerkelijks wez<strong>en</strong>; namelijk, dat daar zij hem me<strong>en</strong>d<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ezelsbegraf<strong>en</strong>is aan te<br />

do<strong>en</strong>, dat de Albestuurder Hem e<strong>en</strong> eerlijke of aanzi<strong>en</strong>lijke begraf<strong>en</strong>is zou bestell<strong>en</strong>.<br />

Maar daar het mij uit de grondtekst voorkomt, als dat het ook kan te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, het<br />

stell<strong>en</strong> van „goddeloz<strong>en</strong> bij Zijn graf”; <strong>en</strong> dat m<strong>en</strong> dan zou kunn<strong>en</strong> lez<strong>en</strong>, „m<strong>en</strong> heeft<br />

de goddeloz<strong>en</strong> bij Zijn graf gesteld;” dan kan de vau zijn gewone betek<strong>en</strong>is houd<strong>en</strong><br />

van <strong>en</strong>, zodat m<strong>en</strong> in het vervolg leest, „<strong>en</strong> hij is bij de rijk<strong>en</strong> in zijn dood geweest;”<br />

zodat het beide zou geschied<strong>en</strong>, namelijk, dat de goddeloz<strong>en</strong> bij Zijn graf zoud<strong>en</strong> gesteld<br />

word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat Hij van rijk<strong>en</strong> na Zijn dood vele eer zou ontvang<strong>en</strong>, hetzij door<br />

Hem te behandel<strong>en</strong> naar de wijze van e<strong>en</strong> dode, of van Hem te begrav<strong>en</strong>, of van<br />

beid<strong>en</strong>. En deze vertaling, namelijk, dat de goddeloz<strong>en</strong> bij Zijn graf gesteld zoud<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, verkies ik voor die vorige vertaling. En zo oordeel ik, dat de zin niet is, dat ze<br />

zijn graf bij de misdadigers wild<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>; om Hem zo na Zijn dood smaad <strong>en</strong><br />

schande aan te do<strong>en</strong>. En dat daarom, omdat het Hebreeuws woord dat hier staat<br />

kibroo, Zijn graf, dat afkomt van kaabar begrav<strong>en</strong>; zodat woord kibroo niet wel e<strong>en</strong><br />

misdadigers toonplaats kan te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, waar dezelve onbegrav<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> ligg<strong>en</strong>.


141<br />

En zo me<strong>en</strong> ik, dat er vrij wat k<strong>en</strong>nelijks bij zijn begrav<strong>en</strong> zich zou opdo<strong>en</strong> van Zijn<br />

Messiasschap.<br />

En ik twijfel niet, of ik heb UE. de graveersel<strong>en</strong> van de Messias, van Zijn geboorte tot<br />

Zijn dood zo klaar uit de Profetieën vertoond, met die graveersel<strong>en</strong>, met welke<br />

„Jehovah Zebaooth, hem zelf gegraveerd heeft, Zach. 3: 9. „Want ziet, aangaande die<br />

ste<strong>en</strong>, welke Ik gelegd heb voor het aangezicht van Josua, op die e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong> zull<strong>en</strong><br />

zev<strong>en</strong> og<strong>en</strong> wez<strong>en</strong>; ziet, Ik zal zijn graveersel graver<strong>en</strong>, spreekt de HEERE der<br />

heirschar<strong>en</strong>. En Ik zal de ongerechtigheid dezes lands op e<strong>en</strong> dag wegnem<strong>en</strong>.” En<br />

wanneer iemand op al deze graveersel<strong>en</strong> behoorlijk acht geeft, zal hij niet licht tot die<br />

zielsverderv<strong>en</strong>de goddeloosheid vervall<strong>en</strong>, namelijk, om e<strong>en</strong> vreemde voor de <strong>ware</strong><br />

Messias, of de <strong>ware</strong> Messias voor e<strong>en</strong> vreemde te houd<strong>en</strong>: hetwelk waarlijk beide<br />

ev<strong>en</strong> zielverwoest<strong>en</strong>de is. En daar het de Heere behaagd heeft, de Messias zo<br />

k<strong>en</strong>nelijk af te schilder<strong>en</strong>, is het zeker, dat het onze plicht is, wanneer het mocht<br />

gebeur<strong>en</strong>, dat iemand zich als de beloofde Messias kwam te verton<strong>en</strong>, op het<br />

allernaauwkeurigste, hem met de Profetische k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> te vergelijk<strong>en</strong>. Opdat m<strong>en</strong><br />

zich door verwaarloz<strong>en</strong> in dez<strong>en</strong>, niet schuldig make aan e<strong>en</strong> roekeloze verwerping, of<br />

aan e<strong>en</strong> blinde aanneming van dezelve; hetwelk beide ev<strong>en</strong> schadelijk zou zijn.<br />

RABBI.<br />

Dat moet ik u toestaan, want het is zeker, dat wij verwerp<strong>en</strong> die waarlijk de Messias<br />

is, of dat ulied<strong>en</strong> daar voor hebt aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, e<strong>en</strong>, die het waarlijk niet is. En zo is het<br />

zeker, dat u of ik, hier meer dan in doodsgevaar staan. En dit is de red<strong>en</strong>, dat ik uit het<br />

gezicht daarvan, zo veel werk gemaakt heb, om mij zo lang over deze zaak bij UE. op<br />

te houd<strong>en</strong> <strong>en</strong> nog langer <strong>hoop</strong> op te houd<strong>en</strong>. Want ik w<strong>en</strong>s deze zaak met u tot het<br />

einde af te handel<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik b<strong>en</strong> verplicht uw begeerte in te willig<strong>en</strong>. Om dan daar in voort te gaan, zo merk ik<br />

aan, dat de Messias niet gelijk andere m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, in het graf gelegd zijnde, aan de<br />

verrotting zou word<strong>en</strong> overgegev<strong>en</strong>, gans niet. Hij zegt Psalm 16: 10. „Want Gij zult<br />

mijn ziel in de hel niet verlat<strong>en</strong>: Gij zult niet toelat<strong>en</strong>, dat Uw Heilige de verderving<br />

zie”. Nu is het zeker, dat het woord scheool, zo wel graf als hel te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft. En<br />

het woord nefesch, ook e<strong>en</strong> dood lichaam betek<strong>en</strong>t; <strong>en</strong> zelfs in die zin al m<strong>en</strong>igmaal<br />

voorkomt, als Levit. 19: 28. „Gij zult om e<strong>en</strong> dood lichaam ge<strong>en</strong> snijding in uw vlees<br />

mak<strong>en</strong>, noch schrift e<strong>en</strong>s ingedrukt<strong>en</strong> tek<strong>en</strong>s in u mak<strong>en</strong>; Ik b<strong>en</strong> de HEERE! En<br />

Hoofdstuk 21: 1 <strong>en</strong> 11.,,Daarna zeide de HEERE tot Mozes: Spreek tot de Priesters,<br />

de zon<strong>en</strong> Aärons. En zeg tot h<strong>en</strong>: Over e<strong>en</strong> dode zal [e<strong>en</strong> priester] zich niet<br />

verontreinig<strong>en</strong> onder zijn volk<strong>en</strong>. Hij zal ook bij ge<strong>en</strong> dode licham<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, [zelfs]<br />

over zijn vader <strong>en</strong> over zijn moeder zal hij zich niet verontreinig<strong>en</strong>.” En behalve deze<br />

g<strong>en</strong>oemde plaats<strong>en</strong>, kan m<strong>en</strong> het in diezelfde betek<strong>en</strong>is vind<strong>en</strong> Levit. 12: 4, Num. 9: 6<br />

<strong>en</strong> Hag. 2: 14. En zo laat zich de Messias Psalm 16: 10 aldus hor<strong>en</strong>, „Gij zult Mijn<br />

dood lichaam in het graf niet verlat<strong>en</strong>; Gij zult niet toelat<strong>en</strong>, dat Uw Heilige de<br />

verderving zie.” En daar dit nooit in David te vind<strong>en</strong> is, moet zeker de vervulling in de<br />

Messias gezocht word<strong>en</strong>; volg<strong>en</strong>s de oude stokregel der Jod<strong>en</strong>, die zij hield<strong>en</strong> in het<br />

verklar<strong>en</strong> der Heilige Schriftuur. En zo is het niet verrott<strong>en</strong>, of het tot stof wederker<strong>en</strong><br />

van het dode lichaam van de Messias, al weer e<strong>en</strong> nieuw k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong> van het<br />

Messiasschap! Althans Hij moest volg<strong>en</strong>s Jesaja 53: 8 nadat hij in de „angst <strong>en</strong> in het<br />

gericht” gekom<strong>en</strong> was. En „afgesned<strong>en</strong> uit het land der lev<strong>en</strong>dig<strong>en</strong>; zo moest hij daar<br />

„uit weg g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>”, op e<strong>en</strong> zoodanige wijze, dat niemand zijn leeftijd zou<br />

kunn<strong>en</strong> uitsprek<strong>en</strong>. Trouw<strong>en</strong>s, “het lev<strong>en</strong> heeft Hij van God begeert, Hij heeft het hem


142<br />

gegev<strong>en</strong>; l<strong>en</strong>gte van dag<strong>en</strong>, eeuwiglijk <strong>en</strong> altoos”, Ps. 21: 5.<br />

En als m<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s let op Zefánja 3, daar zal ons niet duister des Messias opstanding<br />

geleerd word<strong>en</strong>, want in het 5e vers komt Hij voor, als de rechtvaardige Heer, staande<br />

in het midd<strong>en</strong> van de aller goddelooste richters, daar Hij ge<strong>en</strong> onrecht deed noch<br />

gedaan had. En bijgevolg niets wettig teg<strong>en</strong> Hem hadd<strong>en</strong> in te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Echter zij<br />

wist<strong>en</strong> van ge<strong>en</strong> schaamte, maar gedroeg<strong>en</strong> zich teg<strong>en</strong> Hem gelijk in de vorige verz<strong>en</strong><br />

geleerd wordt, als brull<strong>en</strong>de leeuw<strong>en</strong>, als avondwolv<strong>en</strong>, die de b<strong>en</strong><strong>en</strong> niet brek<strong>en</strong> tot<br />

aan de morg<strong>en</strong>, als lichtvaardige <strong>en</strong> gans trouweloze mann<strong>en</strong>. En eindelijk als zulk<strong>en</strong>,<br />

die niets ontzag<strong>en</strong> om de wet geweld aan te do<strong>en</strong>, zodat Hij waarlijk het Heilige<br />

zijnde, van h<strong>en</strong> ontheiligd werd, hoewel Hij Zijn recht in het licht stelde, zodat daar<br />

niets aan ontbrak. En zo vertoont ons in die verz<strong>en</strong> de profeet het allervreselijkst <strong>en</strong><br />

onrechtvaardigst gedrag van de grote raad teg<strong>en</strong> de Messias. Maar daarop laat de<br />

Messias zich zelf hor<strong>en</strong> in het 8ste vers: „Daarom verwacht Mij, spreekt de Heere, t<strong>en</strong><br />

dage als Ik opsta tot de eeuwigheid,” dat is: ,,t<strong>en</strong> dage als Ik opsta tot e<strong>en</strong><br />

onontbindelijk lev<strong>en</strong>.” <strong>De</strong>ze vertaling kan UE. met recht niet wrak<strong>en</strong>, want de<br />

woord<strong>en</strong> lefoom koumi legnad gev<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>lijk deze zin op. En daar is niets strijdig<br />

met de taal in, want het is zeker, dat het woord oud, onder de velerlei betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> die<br />

het heeft, ook zeer dikwijls de eeuwigheid betek<strong>en</strong>t. Ik zou meer plaats<strong>en</strong> u kunn<strong>en</strong><br />

bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> om de opstanding des Messias uit de dod<strong>en</strong> uit de voorzegschrift<strong>en</strong> te<br />

ton<strong>en</strong>, maar ik acht hetzelve niet nodig, omdat ik wel gezi<strong>en</strong> heb, dat ulied<strong>en</strong> van dat<br />

leerstuk niet vreemd zijt. Daar ulied<strong>en</strong> leert, dat Messias b<strong>en</strong> Joseph, nadat hij in de<br />

strijd zal omgekom<strong>en</strong> zijn, hetzij teg<strong>en</strong> de goddeloz<strong>en</strong> Armillus, of teg<strong>en</strong> de Gog <strong>en</strong><br />

Magog, weer zal lev<strong>en</strong>dig word<strong>en</strong>. Daarom zal ik liever iets zegg<strong>en</strong>, hetwelk<br />

betrekking heeft op de red<strong>en</strong> van noodzakelijkheid van Zijn opstanding uit de dood.<br />

Vooreerst, moest de Messias uit de dood opstaan, opdat het zou blijk<strong>en</strong>, dat de<br />

satan Hem niet het hoofd, maar slechts de verz<strong>en</strong><strong>en</strong> vermorzeld had. En Hem zo niet<br />

e<strong>en</strong> onherstelbare maar e<strong>en</strong> herstelbare steek had toegebracht.<br />

T<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong>. Dat het daaruit zou blijk<strong>en</strong>, dat Hij als Borg aan de Goddelijke<br />

gerechtigheid volkom<strong>en</strong> betaald had, alzo, dat de opstanding uit de dood, Hem tot e<strong>en</strong><br />

kwijtbrief zou verstrekk<strong>en</strong>, vanwege Zijn betaling.<br />

T<strong>en</strong> derd<strong>en</strong>. Door Hem op te wekk<strong>en</strong> uit de dood, zo zou de Vader Hem voor<br />

de gehele wereld rechtvaardig<strong>en</strong>, waarom de Messias zegt, Jesaja 50: 8 <strong>en</strong> 9: „Hij is<br />

nabij, die Mij rechtvaardigt; wie zal met Mij twist<strong>en</strong>? Laat ons tezam<strong>en</strong> staan; wie<br />

heeft e<strong>en</strong> rechtzaak teg<strong>en</strong> Mij? Hij kome herwaarts tot Mij. Ziet de Heere Heere helpt<br />

Mij, wie is het [die] Mij zal verdoem<strong>en</strong>? Ziet, zij zull<strong>en</strong> altemaal als e<strong>en</strong> kleed<br />

veroud<strong>en</strong>, de mot zal h<strong>en</strong> et<strong>en</strong>.”<br />

T<strong>en</strong> vierd<strong>en</strong>. Opdat Hij lev<strong>en</strong>de, deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die Hij van Zijn Vader geëist <strong>en</strong> die<br />

de Vader Hem gegev<strong>en</strong> had, Psalm 2: 8, hun de kracht van Zijn offerande <strong>en</strong> dood zou<br />

toepass<strong>en</strong>; <strong>en</strong> verder hun zak<strong>en</strong> als Middelaar bij Zijn Vader waarnem<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> vijfd<strong>en</strong>. En opdat Hij als hun Koning in <strong>en</strong> over h<strong>en</strong> zou reger<strong>en</strong> tot in<br />

eeuwigheid.<br />

En zo ziet UE. de noodzakelijkheid van des Messias opstanding, in verscheid<strong>en</strong> del<strong>en</strong><br />

aangetoond.<br />

RABBI.<br />

Ik wil gaarne bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat onder al de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> die UE. van de Messias vertoond<br />

hebt, de allerzekerste zou wez<strong>en</strong> des Messias opstanding uit de dood <strong>en</strong> daarom <strong>hoop</strong><br />

ik over dit allergewichtigste stuk nader met u te sprek<strong>en</strong>. Maar ik wel merk<strong>en</strong>de, dat<br />

de draad van uw behandeling zulks nog niet mee br<strong>en</strong>gt om daar verder tot nog toe in<br />

te tred<strong>en</strong>, wil ik u liever vrag<strong>en</strong>, of de Messias na Zijn opstanding bij ons op de aarde


zou blijv<strong>en</strong> of niet?<br />

143<br />

KOOPMAN.<br />

Gans niet! Die verhoging zou al te laag zijn, want de Messias, nadat Hij als de Knecht<br />

des Heer<strong>en</strong> in Zijn werk verstandelijk had gehandeld, zou Hij niet alle<strong>en</strong> verhoogd<br />

word<strong>en</strong> door de opwekking uit de dood; maar Hij moest ook verhev<strong>en</strong> <strong>en</strong> eindelijk<br />

zeer hoog word<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s Jesaja 52: 13.<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong>ze plaats verklaart de Jalkood <strong>en</strong> de Chaldeeuwse Uitbreider Jonathan, ook op de<br />

Messias.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is mij ook bek<strong>en</strong>d <strong>en</strong> het is zeker uit Jesaja 52: 13 <strong>en</strong> andere plaats<strong>en</strong>, dat het bij<br />

die e<strong>en</strong> trap van verhoging niet moest blijv<strong>en</strong>, maar nadat hij zijn werk op de aarde<br />

zou verricht hebb<strong>en</strong>, wederker<strong>en</strong> tot Zijn plaats, Hos. 5: 15. gelijk Hij daar Zelf zegt,<br />

“Ik zal he<strong>en</strong>gaan [<strong>en</strong>] ker<strong>en</strong> weder tot Mijn plaats, totdat zij zichzelf schuldig k<strong>en</strong>n<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> Mijn aangezicht zoek<strong>en</strong>: als hun bange zal zijn, zull<strong>en</strong> zij Mij vroeg zoek<strong>en</strong>.” Want<br />

het komt mij klaar voor, uit het verband met de zev<strong>en</strong> eerste verz<strong>en</strong> van het 6e<br />

Hoofdstuk, dat de Messias Zelf in het aangehaalde vers spreekt; omdat in de drie<br />

eerste verz<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Godvruchtig volk onder Israël voorkomt, die elkander aansprek<strong>en</strong>,<br />

opwekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> verman<strong>en</strong> om weder te ker<strong>en</strong> tot de Heere. Waarop zij elkander<br />

toezegg<strong>en</strong> al het nodige, nuttige <strong>en</strong> begeerlijke, dat zij in het wederker<strong>en</strong> tot Hem<br />

zoud<strong>en</strong> ontmoet<strong>en</strong>. Daarop vat de Messias weder de spreekbeurt op in de vier<br />

volg<strong>en</strong>de verz<strong>en</strong>, daar Hij vertoont het ell<strong>en</strong>dig <strong>en</strong> verschrikkelijk gedrag van het gros<br />

van Efraïm <strong>en</strong> Juda, dat is (de Godvruchtige wederkeerders uitgezonderd) gans Israël<br />

<strong>en</strong> Juda, zoals zij zich in die tijd in Kanaän zoud<strong>en</strong> bevind<strong>en</strong>. Hetwelk zo ver zou<br />

gaan, dat volg<strong>en</strong>s het 7 e vers, zij het verbond zoud<strong>en</strong> overtred<strong>en</strong> als Adam; zodat de<br />

straff<strong>en</strong> weg<strong>en</strong>s hun trouweloosheid teg<strong>en</strong> Hem, ook zoud<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> over hun<br />

kinder<strong>en</strong>, gelijk dezelve over Adams kinder<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n.<br />

Als dan de Messias zegt, „ik zal he<strong>en</strong>gaan <strong>en</strong> ker<strong>en</strong> weder tot Mijn plaats”, zo werd<br />

veronderstelt t<strong>en</strong> eerste, dat Hij uit Zijn plaats was uitgegaan. T<strong>en</strong> 2, dat Hij op hed<strong>en</strong><br />

in Zijn plaats niet was. Trouw<strong>en</strong>s, hij was van Zijn Vader gezond<strong>en</strong> op de aarde<br />

volg<strong>en</strong>s Jesaja 48: 16 <strong>en</strong> Zijn werk verricht hebb<strong>en</strong>de, moest Hij wederker<strong>en</strong> tot Zijn<br />

Vader. Waarom de tweede zing<strong>en</strong>de rei in de 47 ste Psalm vers 6, van Hem opheft:<br />

„God vaart op met gejuich, de Heere met geklank der bazuin.” En daar Rabbi<br />

Salomon Jarchi zegt, dat sommige uit de hun de 68 e Psalm verstaan van de<br />

toekomstige dag<strong>en</strong> van de Messias, zo werd in het 19 e vers Hem toegezong<strong>en</strong>: Gij zijt<br />

opgevar<strong>en</strong> in de hoogte, of, Gij zijt opgeklomm<strong>en</strong> tot de Hemel; gelijk UE. wel wet<strong>en</strong><br />

zal, dat de Hebreeuwse tekst zulk e<strong>en</strong> lezing niet teg<strong>en</strong> is. 14 En daarom wordt de<br />

Messias ook toegezong<strong>en</strong> Psalm 8: 2. „O Heere, onze Heere! Hoe heerlijk is Uw<br />

Naam op de ganse aarde! Gij die Uw Majesteit gesteld hebt bov<strong>en</strong> de hemel<strong>en</strong>.”<br />

Doch dat zou het niet alles zijn, hetge<strong>en</strong> Hij in de staat Zijner verhoging zou<br />

ontmoet<strong>en</strong>; want nadat de Messias was verhoogd <strong>en</strong> verhev<strong>en</strong>, moest Hij nog zeer<br />

hoog word<strong>en</strong>. Zodat er nog e<strong>en</strong> derde trap moet volg<strong>en</strong>, in de staat van Messias-<br />

14 In de grondtekst staat gnalah lammaron, het eerste woord gnalah zegt eig<strong>en</strong>lijk opklimm<strong>en</strong>. En het<br />

woord marom betek<strong>en</strong>t m<strong>en</strong>igmaal de Hemel, als Psalm 7: 8. 18: 17; 102: 20 <strong>en</strong> Jesaja 57: 15. ,,Want<br />

zo zegt de Hoge <strong>en</strong> Verhev<strong>en</strong>e, die in de eeuwigheid woont. En wi<strong>en</strong>s Naam heilig is: Ik woon [in] de<br />

hoogte. En [in] het Heilige; <strong>en</strong> bij di<strong>en</strong>, die van e<strong>en</strong> verbrijzeld<strong>en</strong> <strong>en</strong> nederig<strong>en</strong> geest is, opdat Ik lev<strong>en</strong>d<br />

make de geest der nederig<strong>en</strong>. En opdat Ik lev<strong>en</strong>d make het hart der verbrijzeld<strong>en</strong>.


verhoging.<br />

144<br />

RABBI.<br />

Over de derde trap van Messiasverhoging, b<strong>en</strong> ik ook begerig e<strong>en</strong> beschrijving<br />

daarvan van UE. te hor<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Hetzelfde wordt ons vertoond, Psalm 110: 1, daar ik lees, „de Heere heeft tot mijn<br />

Heer gesprok<strong>en</strong>: Zit tot Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijand<strong>en</strong> gezet zal hebb<strong>en</strong> tot<br />

e<strong>en</strong> voetbank Uwer voet<strong>en</strong>.” Daar het uit onze vorige sam<strong>en</strong>spraak geblek<strong>en</strong> is, dat<br />

deze 110 de Psalm op niemand dan op de Messias toepasselijk is, gelijk de oude<br />

rabbijn<strong>en</strong> ook op deze zijde staan, zo ziet m<strong>en</strong>, dat David de Messias met volle recht<br />

zijn Heere is noem<strong>en</strong>de, wanneer hij verhaalt, dat Jehovah tot Zijn Heer gezegd heeft,<br />

zit aan Mijn rechterhand. Maar daar David hier niet op historische wijze spreekt, maar<br />

op profetische wijze, zou ik de woord<strong>en</strong> neum Jehovah, liever in de toekom<strong>en</strong>de dan<br />

in de verled<strong>en</strong> tijd vertal<strong>en</strong>, want als dezelve woord<strong>en</strong> op historische wijze<br />

voorkom<strong>en</strong>, dan moet<strong>en</strong> zij aangevuld word<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> woord van de verled<strong>en</strong> tijd;<br />

maar als dezelve op profetische wijze voorkom<strong>en</strong>, dan moet<strong>en</strong> zij aangevuld word<strong>en</strong><br />

met e<strong>en</strong> woord van de toekom<strong>en</strong>de tijd. Nu me<strong>en</strong> ik, zo ik mij niet bedrieg, dat het in<br />

de vorige sam<strong>en</strong>spraak geblek<strong>en</strong> is, dat deze Psalm van ge<strong>en</strong> historische inhoud is, En<br />

zo besluit ik dan met recht, dat David hier profetische wijze spreekt. Daarom lees ik<br />

de woord<strong>en</strong> aldus: „het gezegde des Heer<strong>en</strong> tot Mijn Heere zal zijn: zit aan Mijn<br />

rechterhand.”<br />

Maar het zal nodig zijn, dat wij onderzoek<strong>en</strong>, wat het zitt<strong>en</strong> aan iemands rechterhand<br />

in het algeme<strong>en</strong>. En hier in het bijzonder te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft. In het algeme<strong>en</strong> geeft het te<br />

k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, iemand grotelijks te er<strong>en</strong>, hetzij bov<strong>en</strong> zich zelf of nev<strong>en</strong>s zich zelf, gelijk zo<br />

koning Salomo zijn moeder eerde naast zichzelf, als hij haar e<strong>en</strong> stoel het plaats<strong>en</strong> aan<br />

zijn rechterhand, daar zij ook op neer ging zitt<strong>en</strong>, 1 Kon. 2: 10. En Psalm 45: 10, werd<br />

de koningin aan de rechterhand des konings geplaatst, als de koning in dat lied der<br />

liefde toegezong<strong>en</strong> wordt: de koningin staat aan uw rechterhand, in het fijnste goud<br />

van Ofir! Daarmee oordeel ik g<strong>en</strong>oeg gezegd te hebb<strong>en</strong> tot mijn oogmerk, namelijk<br />

dat het ook te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, dat m<strong>en</strong> iemand eert naast zichzelf, hetwelk uit de<br />

bijgebrachte plaats<strong>en</strong> duidelijk blijkt.<br />

RABBI.<br />

Dat het zijn of zitt<strong>en</strong> aan iemands rechter hand zulks te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, zo als UE.<br />

gemeld hebt, sta ik u toe; maar, het is zeker, dat het ook in, daarvan geheel<br />

verschill<strong>en</strong>de betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> voorkomt, want dan komt zo e<strong>en</strong>, die aan de rechterhand<br />

is, e<strong>en</strong>s voor als e<strong>en</strong> beschuldiger, zie Psalm 109: 6, „stel e<strong>en</strong> goddeloze over hem <strong>en</strong><br />

de satan sta aan zijn rechterhand.” Dan weer als e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>stander, Zach. 3: 1, „daarna<br />

toonde hij mij Josua, de hogepriester, staande voor het aangezicht van de <strong>en</strong>gel des<br />

Heer<strong>en</strong>. En de satan stond aan zijn rechterhand om hem te wederstaan”. En zo ziet u<br />

klaar, dat het zijn of zitt<strong>en</strong> aan iemands rechterhand, vrij verschill<strong>en</strong>de betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong><br />

heeft, dan van iemand grotelijks te er<strong>en</strong>, gelijk uit de ev<strong>en</strong> bijgebrachte plaats<strong>en</strong> blijkt.<br />

KOOPMAN.<br />

Het is mij nog niet bek<strong>en</strong>d, dat het zitt<strong>en</strong> aan iemands rechterhand in de Heilige<br />

blad<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> andere betek<strong>en</strong>is voorkomt, dan ik gezegd heb; maar ik stem u toe, dat<br />

het staan of zijn aan iemands rechterhand in zulke <strong>en</strong> nog andere betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> ons<br />

voorkomt in de Heilige blad<strong>en</strong>. Maar het zal tot mijn oogmerk nodig zijn, e<strong>en</strong>s te gaan


145<br />

onderzoek<strong>en</strong>, wat het zitt<strong>en</strong> van de Messias aan Jehovah's rechterhand hier ter plaats<br />

zegg<strong>en</strong> wil. Om dit nu wel te verstaan, moet m<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>, dat de Hemel bij Jesaja 66: 1<br />

voorkomt als Jehovah's troon; <strong>en</strong> dat nu de Vorst Messias, nadat Hij t<strong>en</strong> hog<strong>en</strong> Hemel<br />

was opgeklomm<strong>en</strong>, van Zijn Vader g<strong>en</strong>odigd wordt te gaan zitt<strong>en</strong> aan Zijn<br />

rechterhand, Hij als van die tijd af het recht ontving, om met Zijn Vader te gaan zitt<strong>en</strong><br />

in Zijn troon, nadat Hij het werk der verlossing zou hebb<strong>en</strong> volbracht. Want na Zijn<br />

vernedering, volg<strong>en</strong>s Psalm 8: 6, zou Zijn Vader Hem met eer <strong>en</strong> heerlijkheid kron<strong>en</strong>;<br />

waarover de verlost<strong>en</strong> door de Messias Jehovah met vrolijke tong<strong>en</strong> toezing<strong>en</strong>, Psalm<br />

21: 4, „op Zijn hoofd zet Gij e<strong>en</strong> kroon van fijn goud.”<br />

En zo ziet m<strong>en</strong>, wanneer de Messias zou als Koning gaan zitt<strong>en</strong> <strong>en</strong> heers<strong>en</strong> op Zijn<strong>en</strong>,<br />

dat is op Zijns Vaders troon, volg<strong>en</strong>s Zacharias 6: 13. En ook tegelijk als Priester op<br />

diezelfde Troon. En van deze hoge plaats zou Hij als Koning heers<strong>en</strong> in het midd<strong>en</strong><br />

Zijner vijand<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s het 2 de vers van Psalm 110. Zo zal UE. mogelijk wel zi<strong>en</strong>, dat<br />

als de Heere teg<strong>en</strong> de Messias zegt, zit aan Mijn rechterhand, met dat zegg<strong>en</strong> Hem<br />

erk<strong>en</strong>t voor Koning. En als zodanig e<strong>en</strong> het recht geeft om Zijn hoge <strong>en</strong> verhev<strong>en</strong><br />

troon te beklimm<strong>en</strong>. En gev<strong>en</strong>de mete<strong>en</strong> de heerschappij aan Hem over <strong>en</strong> al de<br />

werk<strong>en</strong> Zijner hand<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s Psalm 8: 79. „Gij doet Hem heers<strong>en</strong> over de werk<strong>en</strong><br />

Uwer hand<strong>en</strong>; Gij hebt alles onder Zijn voet<strong>en</strong> gezet: schap<strong>en</strong> <strong>en</strong> oss<strong>en</strong>, alle die; ook<br />

mede de dier<strong>en</strong> des velds. Het gevogelte des hemels <strong>en</strong> de viss<strong>en</strong> der zee; hetge<strong>en</strong> de<br />

pad<strong>en</strong> der zeeën doorwandelt.”<br />

RABBI.<br />

Hier komt mij e<strong>en</strong> zwarigheid voor, in het lez<strong>en</strong> van het 5 de vers van de 110 de Psalm,<br />

daar staat: ,,<strong>De</strong> Heere is aan Uw rechterhand; Hij zal koning<strong>en</strong> verslaan t<strong>en</strong> dage Zijns<br />

toorns.” En uit het eerste vers heeft UE. getracht aan te ton<strong>en</strong>, als dat Jehovah Zijn<br />

Zoon de Messias nodigt, om als Koning te gaan zitt<strong>en</strong> aan Zijn rechterhand, op Zijn<br />

Troon, om van daar als Koning te heers<strong>en</strong>; <strong>en</strong> in dit 5de vers wordt tot de Messias<br />

gezegd, „de Heere is aan uw rechterhand.” U ziet licht, dat het e<strong>en</strong> met het andere<br />

strijdt.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong>ze zwarigheid is niet groot, als ge u maar wilt herinner<strong>en</strong>, dat ik gezegd of<br />

toegestaan heb, dat het staan of zijn aan iemands rechterhand, van e<strong>en</strong> ruimere<br />

betek<strong>en</strong>is is, dan het zitt<strong>en</strong> aan iemands rechterhand; <strong>en</strong> dat het ook nog in andere<br />

betek<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> voorkwam, dan DE. daar aanhaalde, gaf ik niet duister te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>. Nu<br />

moet m<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>, als dat het staan of zijn aan iemands rechterhand, ook betek<strong>en</strong>t<br />

iemand hulp do<strong>en</strong>, of hem verloss<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, Psalm 109: 31. „Want Hij<br />

zal de nooddruftige ter rechterhand staan om [Hem] te verloss<strong>en</strong> van deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Zijn<br />

ziel veroordel<strong>en</strong>.”<br />

En daar de Messias in deze 110 de Psalm ook voorkomt als zich t<strong>en</strong> strijde rust<strong>en</strong>de<br />

teg<strong>en</strong> Zijn vijand<strong>en</strong>; wat wonder dat in deze omstandigheid tot Hem gezegd wordt:<br />

„de Heere is aan Uw rechterhand.” Dat is, tot Uw hulp <strong>en</strong> verlossing, hetzij van Hem,<br />

of van Zijn zeer gewillig krijgsvolk in het 3 de vers gemeld.<br />

RABBI.<br />

Ik d<strong>en</strong>k, dat UE. wel ziet, dat het niet wel voegt, want ik kan niet begrijp<strong>en</strong>, dat het<br />

van ongerijmdheid vrij is, dat m<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde tijd, de Messias plaatst aan de<br />

rechterhand des Heer<strong>en</strong> <strong>en</strong> wederom de Heere aan de rechterhand des Messias; want<br />

dan moest de Heere te gelijk zijn aan de rechter- <strong>en</strong> aan de linkerhand van de Messias;<br />

<strong>en</strong> wederom de Messias aan de rechter- <strong>en</strong> linkerhand des Heer<strong>en</strong>.


146<br />

KOOPMAN.<br />

Uw ingebrachte zwarigheid zou van kracht zijn, indi<strong>en</strong> dit alles letterlijk moest<br />

g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; maar hoezeer dat ulied<strong>en</strong> aan de letter verslaafd b<strong>en</strong>t, zal UE. wel<br />

zi<strong>en</strong>, dat hetge<strong>en</strong> daar wij nu van sprek<strong>en</strong>, niet letterlijk kan verklaard word<strong>en</strong>, want<br />

God e<strong>en</strong> Geest zijnde, heeft eig<strong>en</strong>lijk ge<strong>en</strong> rechter- noch linkerhand. <strong>De</strong>rhalve er is<br />

ge<strong>en</strong> zwarigheid in, dat hetge<strong>en</strong> het zitt<strong>en</strong> van de Messias aan des Heer<strong>en</strong> rechterhand.<br />

En het zijn van de Heere aan Messias rechterhand te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, op e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde<br />

tijd kan gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Want waarom zou de Vader Zijn Zoon niet kunn<strong>en</strong> op het<br />

hoogst er<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hem ook hulp bied<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Zijn vijand<strong>en</strong>? En als UE, echter dit niet<br />

aannemelijk voor komt, d<strong>en</strong>k dan, dat, als de Messias t<strong>en</strong> hog<strong>en</strong> Hemel is<br />

opgeklomm<strong>en</strong> <strong>en</strong> gaan zitt<strong>en</strong> aan des Heer<strong>en</strong> rechterhand op die hoge Troon, om<br />

vandaar te heers<strong>en</strong> over Zijn vijand<strong>en</strong>; dat eer Hij teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong> als t<strong>en</strong> strijde zou<br />

uittrekk<strong>en</strong> met Zijn vrijwillig volk, om dezelve aan Hem te onderwerp<strong>en</strong>, zou Hij h<strong>en</strong><br />

eerst op het vri<strong>en</strong>delijkst lat<strong>en</strong> nodig<strong>en</strong>, opdat zij zich vrijwillig <strong>en</strong> niet geveinsd aan<br />

Hem zoud<strong>en</strong> onderwerp<strong>en</strong>. Zodat m<strong>en</strong> wel gevoegelijk <strong>en</strong>ig tijdverloop kan stell<strong>en</strong>,<br />

tuss<strong>en</strong> het gaan zitt<strong>en</strong> van de Messias aan des Vaders rechterhand. En tuss<strong>en</strong> het<br />

uittrekk<strong>en</strong> t<strong>en</strong> strijde teg<strong>en</strong> Zijn vijand<strong>en</strong>, in de welke Hem de hulp des Vaders <strong>en</strong> zo<br />

de overwinning werd toegezegd.<br />

Maar als UE. teg<strong>en</strong> mijn <strong>verwachting</strong>, nog in het oploss<strong>en</strong> van uw ingebrachte<br />

schijnstrijd niet voldaan b<strong>en</strong>t, zie dan of dit UE. bevatbaarder is, namelijk dat in het<br />

2de, 3de <strong>en</strong> 4de vers de spreker rechtstreeks tot de Messias spreekt, maar dat met het<br />

5de vers de spreker e<strong>en</strong> spraakw<strong>en</strong>ding maakt tot Jehovah, of de Vader zelf, zegg<strong>en</strong>de<br />

Adonai, dat is de Messias, die is aan Uw rechterhand. En met diezelfde Naam was de<br />

Messias g<strong>en</strong>oemd in het eerste vers, daar m<strong>en</strong> leest neum Jehovah ladoni: „Jehovah<br />

heeft (of zal) zegg<strong>en</strong> tot mijn Heere;” zodat dan in dit 5de vers althans niets strijdigs<br />

voorkwam met het 1 ste vers. En dat in dit 5de vers, hetzelfde teg<strong>en</strong> de Vader gezegd<br />

werd, hetge<strong>en</strong> de Vader in het 1ste vers teg<strong>en</strong> Zijn Zoon gezegd had. En zulke<br />

spraakw<strong>en</strong>ding laat de orde van deze Psalm wel toe, omdat in de vorige verz<strong>en</strong> de<br />

Spreker tot de Messias spreekt in de 2 de persoon; maar in het vervolg van deze Psalm,<br />

van de Messias in de 3 de persoon.<br />

RABBI.<br />

Ik moet bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat het mij gans niet ongerijmd voorkomt dat e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde<br />

Messias eerst in de allerdiepste vernedering moest inzink<strong>en</strong>, eer Hij tot de allerhoogste<br />

heerlijkheid zou opklimm<strong>en</strong>. En dat Hij zo eerst de grond van Zijn Koningrijk moest<br />

legg<strong>en</strong>, eer Hij de Troon Zijner heerschappij beklom. Ik zal tracht<strong>en</strong> mijn gebruik ook<br />

van deze sam<strong>en</strong>spraak te mak<strong>en</strong>. En dezelve naar de gewoonte der reine dier<strong>en</strong><br />

herkauw<strong>en</strong>. En daarna, volg<strong>en</strong>s mijn gewoonte, de vrijheid nem<strong>en</strong> om UE. over<br />

andere zak<strong>en</strong> aan te sprek<strong>en</strong>. Bedank<strong>en</strong>de UE. voor hetge<strong>en</strong> ik van u gehoord heb.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> Heere zelf make het vruchtbaar aan uw ziel!<br />

TWAALFDE SAMENSPRAAK


Waarin getoond wordt., dat de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van de Messias, vertoond in de<br />

neg<strong>en</strong>de sam<strong>en</strong>spraak, gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> in Jezus van Nazareth.<br />

147<br />

KOOPMAN.<br />

Mijnheer, ik heb naar mijn geringe bekwaamheid, in onze vorige sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong>, UE.<br />

zo klaar als het mij mogelijk was tracht<strong>en</strong> te ton<strong>en</strong>, uit uw Goddelijke schrift<strong>en</strong>, hoe<br />

de van God afgewek<strong>en</strong> zondaar, zonder kwetsing van Gods rechtvaardigheid <strong>en</strong><br />

heiligheid, weer met God bevredigd <strong>en</strong> de geschond<strong>en</strong> vri<strong>en</strong>dschap hersteld kan<br />

word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dan bijzonderlijk door Wie. En op wat wijze zulks geschied<strong>en</strong> zou. Ik heb<br />

zoveel mij do<strong>en</strong>lijk was kort, doch overred<strong>en</strong>de gesprok<strong>en</strong>, dat ik opmaak uit uw<br />

edelmoedige betuiging<strong>en</strong> van g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> die UE. aan mij gedaan hebt, zo mondelijk als<br />

schriftelijk, over dezelve. Maar ik heb ook bijzonderlijk getracht, de Messias, die ons<br />

met God bevredig<strong>en</strong> zou, door aan het geschond<strong>en</strong> recht Gods te voldo<strong>en</strong>, zo klaar,<br />

met zijn voornaamste graveersel<strong>en</strong>, voor uw og<strong>en</strong> af te schilder<strong>en</strong> uit uw Goddelijke<br />

voorzegschrift<strong>en</strong>, dat als de Messias e<strong>en</strong>s zal gekom<strong>en</strong> zijn, zo zal Hij met hetzelve<br />

vergelek<strong>en</strong> zijnde, licht gek<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>. En lust het u nu als e<strong>en</strong> waarheidzoek<strong>en</strong>de<br />

ziel, met mij e<strong>en</strong>s Jezus, bij gij g<strong>en</strong>oemd de Nazaréner, bij <strong>en</strong> met het gemaakte schilderij<br />

te vergelijk<strong>en</strong> <strong>en</strong> te zi<strong>en</strong>, of al de trekk<strong>en</strong> <strong>en</strong> kleur<strong>en</strong> van hetzelve in Hem klaar<br />

gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong> of niet; <strong>en</strong> zo ze in hem niet gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, zo is er gans ge<strong>en</strong><br />

red<strong>en</strong> om hem voor de Messias aan te nem<strong>en</strong>. Maar zo dezelve in all<strong>en</strong> dele in Hem<br />

gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, dan is er gans ge<strong>en</strong> red<strong>en</strong> om hem als de beloofde Messias te<br />

verwerp<strong>en</strong>.<br />

En daar UE. in de laatst voorgaande sam<strong>en</strong>spraak gezegd hebt, als dat het zeker is, dat<br />

gij, of ik hier meer dan in doodsgevaar staan, door dat ik e<strong>en</strong>, die de Messias niet was,<br />

daarvoor erk<strong>en</strong>de, of dat ulied<strong>en</strong> die waarlijk de Messias was, kwam te verwerp<strong>en</strong>.<br />

Indi<strong>en</strong> gij nu lust hebt, met mij Jezus te gaan beschouw<strong>en</strong>, nev<strong>en</strong>s hetge<strong>en</strong> daarbij<br />

hoort, met de graveersel<strong>en</strong> van Hem vertoond, uit uw voorzegschrift<strong>en</strong>, zo wil ik u<br />

gebed<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat u alle uw Joodse vooroordel<strong>en</strong> <strong>en</strong> bitterhed<strong>en</strong> van <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Hem<br />

aflegt. Want zonder dat kan UE. wel tot het beschouw<strong>en</strong>, maar nooit tot het verkrijg<strong>en</strong><br />

der waarheid kom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Met het uiterste g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> wil ik mij met UE. daarin bezig houd<strong>en</strong> <strong>en</strong> ik houd hetzelve<br />

voor de uiterste noodzakelijkheid, omdát wij Jod<strong>en</strong> e<strong>en</strong> geheel andere bevatting van<br />

de Messias. En van veel meer andere ding<strong>en</strong>, daar wij van hebb<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong>, zijn<br />

hebb<strong>en</strong>de; zodat, indi<strong>en</strong> wij onze red<strong>en</strong><strong>en</strong> hier bij zoud<strong>en</strong> lat<strong>en</strong>, zo is het zeker, dat<br />

hetzelve mij meer nadeel dan voordeel kon toebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, omdat het zo iemand licht in<br />

e<strong>en</strong> Babel van verwarring kon br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Maar aangaande de vooroordel<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

bitterhed<strong>en</strong>, daar u ons mee beschuldigt, dat wij die van <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Jezus van Nazareth<br />

zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>; indi<strong>en</strong> dat vooroordel<strong>en</strong> zijn, dan is dat eig<strong>en</strong>lijk mijn werk niet,<br />

dezelve af te legg<strong>en</strong>, maar God zou Zelf mij daarvan kunn<strong>en</strong> verloss<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Am<strong>en</strong>! de Heere doe alzo.<br />

Maar om ons met ge<strong>en</strong> lange voorafspraak op te houd<strong>en</strong>, me<strong>en</strong> ik, om tot de zaak te<br />

kom<strong>en</strong>, dat het best zal zijn, dat wij vooreerst het afgeschetste van de Messias,<br />

vertoond in de neg<strong>en</strong>de sam<strong>en</strong>spraak (daar wij handeld<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>selijke natuur <strong>en</strong><br />

van de k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong> van de Verlosser) begonn<strong>en</strong> te onderzoek<strong>en</strong>, of in Jezus van<br />

Nazareth de vervulling daarvan is te vind<strong>en</strong>, of niet; <strong>en</strong> dan zo tot de 10de <strong>en</strong> 11de


148<br />

sam<strong>en</strong>spraak op diezelfde wijze overgaan. En als wij onder inwachting van licht <strong>en</strong><br />

g<strong>en</strong>ade, de voorzegging met de vervulling <strong>en</strong> de vervulling met de voorzegging, zull<strong>en</strong><br />

vergelek<strong>en</strong> h<strong>en</strong><strong>en</strong>, dan wil ik ook wel, UE. zi<strong>en</strong> te ton<strong>en</strong>, dat er e<strong>en</strong> akkoordgezang is,<br />

tuss<strong>en</strong> de leerstukk<strong>en</strong> van de vorige sam<strong>en</strong>sprak<strong>en</strong> <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> ons Evangelium; opdat er<br />

ge<strong>en</strong> twijfeling voor e<strong>en</strong> waarheidzoek<strong>en</strong>de ziel mag overblijv<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik <strong>hoop</strong> UE. op dit voetspoor te volg<strong>en</strong>, want het is op het vorige gered<strong>en</strong>eerde zeker,<br />

dat bij het klaar of niet klaar betog<strong>en</strong>, van hetge<strong>en</strong> gij hier hebt voorgesteld; UE. of ik,<br />

bij de zekerheid der waarheid van die Godsdi<strong>en</strong>st, daar ieder van ons in gebor<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

opgevoed is; ja, die van e<strong>en</strong> ieder van ons, als waarheid omhelst <strong>en</strong> verdedigd wordt,<br />

ik zeg, staat of valt.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik b<strong>en</strong> daarin met u e<strong>en</strong>s. Het eerste dan, dat in de neg<strong>en</strong>de sam<strong>en</strong>spraak vertoond<br />

werd, was, als dat de Messias zijn afkomst moest hebb<strong>en</strong> van Abraham, Izak, Jakob,<br />

Juda <strong>en</strong> David. Hetzelve nu is ontwijfelbaar van Jezus van Nazareth; want in de dag<strong>en</strong><br />

van zijn omwandeling op de aarde <strong>en</strong> kort na dezelve, is het van niemand in twijfel<br />

getrokk<strong>en</strong>, omdat het e<strong>en</strong> op<strong>en</strong>bare bek<strong>en</strong>de zaak was, gelijk m<strong>en</strong> af kan nem<strong>en</strong> uit die<br />

brief, die e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> oude discipel van de vermaard<strong>en</strong> Rabbi Gamaliël aan uw<br />

doorluchtige voorvader<strong>en</strong> schreef, als hij zeide: „het is op<strong>en</strong>baar, dat onze Heere uit<br />

Juda gesprot<strong>en</strong> is,” Hebr. 7: 14. Zodat het hieruit klaar is, dat het e<strong>en</strong> zaak was, die<br />

gans in ge<strong>en</strong> verschil kwam; waarom hij met vrijmoedigheid in zijn brief, die hij naar<br />

Rome zond, zegt, dat Hij (te wet<strong>en</strong> Jezus) geword<strong>en</strong> is uit het zaad Davids naar het<br />

vlees, dat is, naar Zijn m<strong>en</strong>selijke natuur, Rom. 1: 3, zonder dat hij zijn gezegde<br />

bewijst, omdat het in die tijd ge<strong>en</strong> bewijs nodig had. Recht daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> handelt hij in<br />

het volg<strong>en</strong>de 4 vers, van Zijn Goddelijke natuur, dat hij zo niet, als e<strong>en</strong> zekere<br />

bek<strong>en</strong>de <strong>en</strong> onbetwistbare zaak neder stelt; maar als e<strong>en</strong> waarheid, die bewez<strong>en</strong> moest<br />

word<strong>en</strong>, gelijk hij het ook krachtig bewijst uit Zijn opstanding uit de dod<strong>en</strong>. Maar als<br />

hij handelt van Zijn m<strong>en</strong>selijke natuur, dan vooronderstelt hij, dat alle Israëliet<strong>en</strong>,<br />

hoewel ze Zijn Messiasschap looch<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, desnietteg<strong>en</strong>staande bek<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, ja moest<strong>en</strong><br />

bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat hij e<strong>en</strong> naneef was van David, omdat niemand in die tijd zich voor e<strong>en</strong><br />

naneef van David kon uitgev<strong>en</strong>, die het niet was. Want zo dat maar het minste in het<br />

onzekere was, zo zou zo e<strong>en</strong> hetzelve uit de geslachtkaart<strong>en</strong>, die to<strong>en</strong> nog voorhand<strong>en</strong><br />

<strong>ware</strong>n (zo bij de grot<strong>en</strong> Raad in het algeme<strong>en</strong>, als bij de families in het bijzonder)<br />

moet<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>; want het was niet g<strong>en</strong>oeg, dat iemand voorgaf uit zo e<strong>en</strong> stam of huis te<br />

wez<strong>en</strong>, hij moest zulks ton<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan in het geval van de nakomeling<strong>en</strong><br />

der dochters van Barzillai de Gileaditer, Ezra 2: 62: „<strong>De</strong>z<strong>en</strong> zocht<strong>en</strong> hun register,<br />

onder deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die in het geslachtregister gesteld <strong>ware</strong>n, maar zij werd<strong>en</strong> niet<br />

gevond<strong>en</strong>; daarom werd<strong>en</strong> zij als onrein<strong>en</strong> van het priesterdom geweerd.”<br />

En daarom wanneer dezelfde discipel van Gamaliël, ik me<strong>en</strong> de hoogverlichte apostel<br />

Paulus, in zijn leerrede, die hij voerde in de synagoge te Antiochië, op e<strong>en</strong> sabbatdag,<br />

nadat de Parscha (a) <strong>en</strong> de Hafteroth gelez<strong>en</strong> was; hij, zonder hetzelve aan te merk<strong>en</strong><br />

als e<strong>en</strong> zaak van <strong>en</strong>ige twijfeling, vertoont, dat Jezus zijn afkomst had uit David,<br />

gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan Hand. 13: 22, 23: „En dez<strong>en</strong> afgezet hebb<strong>en</strong>de, verwekte Hij hun<br />

David tot e<strong>en</strong> Koning, d<strong>en</strong>welke Hij ook getuig<strong>en</strong>is gaf. En zeide: Ik heb gevond<strong>en</strong><br />

David, de zoon van Jesse, e<strong>en</strong> man naar Mijn hart, die al Mijn wil zal do<strong>en</strong>. Van dezes<br />

zaad heeft God Israël, naar de belofte, verwekt de Zaligmaker Jezus.”<br />

Nadere uitleg


149<br />

Parscha is e<strong>en</strong> deel van de wet of vijf boek<strong>en</strong> van Mozes <strong>en</strong> de Hafteroth is e<strong>en</strong><br />

profetische les. Maar om hierover tot opheldering de lezer wat mee te ded<strong>en</strong>, zo<br />

di<strong>en</strong>t m<strong>en</strong> te wet<strong>en</strong>, als dat in de Joodse synagog<strong>en</strong> alle jaar de vijf boek<strong>en</strong> van<br />

Mozes word<strong>en</strong> doorgelez<strong>en</strong>. Om dit nu alle jar<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>, zo is de gehele wet<br />

verdeeld in 54 del<strong>en</strong>. En ieder zo e<strong>en</strong> deel werd g<strong>en</strong>oemd e<strong>en</strong> Parscha <strong>en</strong> ieder<br />

Parscha is weer gedeeld in zev<strong>en</strong> del<strong>en</strong>; waarvan zo e<strong>en</strong> onderdeel van sommig<strong>en</strong><br />

wel g<strong>en</strong>oemd werd e<strong>en</strong> Zedera. Nu werd op elke Sabbatdag voor de middag zo<br />

e<strong>en</strong> Parscha gelez<strong>en</strong>, hetwelk aldus toegaat: als eerst aan de meestbied<strong>en</strong>de verkocht<br />

is, het recht om de rol der wet te drag<strong>en</strong>, uit de boek<strong>en</strong>kas op de less<strong>en</strong>aar,<br />

zo werd zulks gedaan <strong>en</strong> dezelve op de less<strong>en</strong>aar gelegd zijnde, zo stelt zich de<br />

voorlezer daarbij; <strong>en</strong> dan werd opgeroep<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Coh<strong>en</strong>, die is e<strong>en</strong> nakomeling uit<br />

het huis van Aäron; die stelt zich dan aan de zijde van de voorlezer; daarop werd<br />

e<strong>en</strong> kostelijk kleed, waarmede de rol bedekt is, er afg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> de rol werd e<strong>en</strong><br />

gedeelte los gerold, totdat die Parscha bloot legt, die op die Sabbat moet gelez<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>. Wanneer de voorlezer e<strong>en</strong> deel van de Parscha gelez<strong>en</strong> heeft, dan rolt hij<br />

de rol weder op <strong>en</strong> dekt het met het kleed toe; dan spreekt de Coh<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

zeg<strong>en</strong>w<strong>en</strong>s <strong>en</strong> belooft iets naar zijn vermog<strong>en</strong> <strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong> aan de kerk, arm<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> voorlezer. En gaat daarop van de less<strong>en</strong>aar af. Dan werd e<strong>en</strong> Leviet opgeroep<strong>en</strong>.<br />

En gaat staan in de plaats daar de Coh<strong>en</strong> gestaan heeft; <strong>en</strong> dan werd het<br />

tweede deel van de Parscha gelez<strong>en</strong>; dat gedaan zijnde, dan werd er gehandeld<br />

ev<strong>en</strong>e<strong>en</strong>s als met het eindig<strong>en</strong> van het eerste deel gedaan was. En de Leviet doet,<br />

gelijk de Coh<strong>en</strong> gedaan had. Bij het lez<strong>en</strong> van de overige 5 del<strong>en</strong>, werd telk<strong>en</strong>s<br />

e<strong>en</strong> uit de geme<strong>en</strong>t<strong>en</strong> opgeroep<strong>en</strong>. En het geschiedt dan op dezelfde wijze, als niet<br />

de Coh<strong>en</strong> <strong>en</strong> de Leviet geschied is.<br />

Dat lez<strong>en</strong> van de Parscha voleind zijnde, dan beginn<strong>en</strong> zij te lez<strong>en</strong> de Hafteroth,<br />

hetwelk is e<strong>en</strong> gedeelte uit de andere Heilige boek<strong>en</strong>; hebb<strong>en</strong>de elke Parscha haar<br />

bepaalde Hafteroth, die altoos na elkander moet<strong>en</strong> gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; zodat er ook<br />

54 Hafteroths zijn. <strong>De</strong> Jod<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, dat het lez<strong>en</strong> van de Hafteroth begonn<strong>en</strong> is<br />

in de Babylonische gevang<strong>en</strong>is, wanneer hun het lez<strong>en</strong> van de wet zou verbod<strong>en</strong><br />

zijn, wanneer zij to<strong>en</strong> zulke profetische less<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> te lez<strong>en</strong> in deszelfs<br />

plaats. En wel, die het meeste overe<strong>en</strong>komst, hadd<strong>en</strong> met zo e<strong>en</strong> deel van de wet<br />

of Parscha, in wi<strong>en</strong>s plaats dezelve gelez<strong>en</strong> werd.<br />

Nu werd alle jar<strong>en</strong> de wet in de synagog<strong>en</strong> uitgelez<strong>en</strong>, zodat op de eerste Sabbat<br />

na het eindig<strong>en</strong> van het loofhutt<strong>en</strong>feest, de eerste Parscha met de eerste Hafteroth<br />

gelez<strong>en</strong> werd <strong>en</strong> op de laatste dag van het feest, welke dag g<strong>en</strong>oemd werd,<br />

Hosanna Rabba, dan werd het laatste van de wet gelez<strong>en</strong>, alzoo, dat dan de laatste<br />

Parscha <strong>en</strong> de laatste Hafteroth gelez<strong>en</strong> werd. E<strong>en</strong> ieder Parschioth heeft e<strong>en</strong><br />

eig<strong>en</strong> of bijzondere naam, waarbij elk afzonderlijk bek<strong>en</strong>d is <strong>en</strong> de naam heeft iets<br />

betrekkelijks op deszelfs inhoud.<br />

Als de eerste werd g<strong>en</strong>oemd Parscha Bereschiet, (in d<strong>en</strong> beginne) omdat dezelve<br />

met dat woord begint.<br />

<strong>De</strong> tweede werd g<strong>en</strong>oemd Parscha Noach omdat in dezelve werd gehandeld van<br />

datg<strong>en</strong>e dat t<strong>en</strong> tijde van Noach geschied is. En zo is het met al de Parschioth in<br />

het bijzonder. Doch opdat ik <strong>en</strong>igermate e<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oegzaam bericht hier van geve,<br />

zo zal ik lat<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>, niet alle<strong>en</strong> e<strong>en</strong> naamrol van al de Parschioth, maar tev<strong>en</strong>s<br />

waar e<strong>en</strong> ieder begint <strong>en</strong> eindigt; <strong>en</strong> op dezelve wijze de Hafteroth of profetische<br />

lezing daarbij gevoegd, die bij elke Parschioth in het bijzonder nagelez<strong>en</strong> werd.<br />

Die dan op de eerste Sabbat na het eindig<strong>en</strong> van het loofhutt<strong>en</strong> feest gelez<strong>en</strong><br />

werd, is:<br />

G<strong>en</strong>esis


150<br />

<strong>De</strong> eerste Parscha Bereschiet begint met G<strong>en</strong>esis, hoofdstuk 1 tot 6: 9. <strong>De</strong><br />

Hafteroth is Jesaja 42: 5 tot 21.<br />

<strong>De</strong> 2de Parscha Noach begint G<strong>en</strong>., hoofdstuk 6: 9 tot hoofdstuk 12. <strong>De</strong> Hafteroth<br />

is Jesaja 54: 1 tot 11.<br />

<strong>De</strong> 3de Parscha Lech Lecha begint G<strong>en</strong>. 12 tot hoofdstuk 18.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is Jesaja 40: 27 tot hoofdstuk 41: 17.<br />

<strong>De</strong> 4de Parscha Vajera begint G<strong>en</strong>. 18 tot hoofdstuk 23.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is 2 Koning. 4: 1 tot 24.<br />

<strong>De</strong> 5de Parscha Chaje Sara begint G<strong>en</strong>. 23 tot 25: 19.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is 1 Koning. 1: 1 tot 32.<br />

<strong>De</strong> 6de Parscha Toledoot Iza5k, G<strong>en</strong>. 25: 19 tot hoofdstuk 28: 11. <strong>De</strong> Hafteroth is<br />

Malach. 1 tot hoofdstuk 2: 8.<br />

<strong>De</strong> 7de Parscha Vajetze begint G<strong>en</strong>. 28: 11 tot hoofdstuk 32: 4. <strong>De</strong> Hafteroth is<br />

Hoséa 11: 7 tot hoofdstuk 12: 13 naar het gebruik der Portugese, doch de<br />

Hoogduitse Jod<strong>en</strong> beginn<strong>en</strong> Hoséa 12: 13 tot hoofdstuk 14.<br />

<strong>De</strong> 8ste Parscha Vajischlach begint G<strong>en</strong>. 32 4 tot 37. <strong>De</strong> Hafteroth is Obadja<br />

geheel.<br />

9de Parscha Vojeschibh, begint G<strong>en</strong>. 37: 1 tot hoofdstuk 41. Hafteroth is Amos 2:<br />

6 tot in hoofdstuk 3: 9.<br />

10de Parscha Mokkets begint G<strong>en</strong>. 41 tot hoofdstuk 44: 18. Hafteroth is 1<br />

Koning: 15 tot het einde.<br />

1 lde Parscha Vajiggascbh begint G<strong>en</strong>. 44: 18 tot hoofdstuk 47: 28. Hafteroth is<br />

Ezechiël 37: 14 tot het einde.<br />

12de Parscha Vajechisbey, G<strong>en</strong>. 47: 28 tot het einde van het boek. Hafteroth is 1<br />

Koning 2: 1 tot 13.<br />

EXODUS.<br />

<strong>De</strong> 13de Parscha Schemooth begint hoofdstuk 1 tot hoofdst, 6: 2.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth Jerem. 1: 1 tot hoofdstuk 2: 4 naar het gebruik der Portugese Jod<strong>en</strong>,<br />

de Hoogduitse Jod<strong>en</strong>, Jesaja 27: 6 tot het 28 hoofdstuk op de helft.<br />

<strong>De</strong> 14de Parscha Vaëra, hoofdstuk 6: 2 tot hoofdstuk 10.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth Ezechiël 28: 25 tot hoofdstuk 30.<br />

<strong>De</strong> 15de Parscha Boo, hoofdstuk 10 tot 13: 17.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth Jerem. 46: 13 tot het einde.<br />

<strong>De</strong> 16de Parscha Beschallach begint hoofdstuk 13: 17 tot hoofdstuk 18. <strong>De</strong><br />

Hafteroth Richter<strong>en</strong> 4: 4 tot hoofdstuk 6.<br />

<strong>De</strong> 17de Parscha Jithroo begint hoofdstuk 18 tot hoofdstuk 21.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth Jesaja 6 geheel.<br />

<strong>De</strong> 18de Parscha Mispatiem begint hoofdstuk 21 tot 25.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth Jerem. 34: 8 tot het einde.<br />

<strong>De</strong> 19 Parscha Terouma begint hoofdstuk 25 tot hoofdstuk 27: 20. <strong>De</strong> Hafteroth I<br />

Koning<strong>en</strong> 5: 26 tot hoofdstuk 6: 15.<br />

<strong>De</strong> 20ste Parscha Tezavve begint hoofdstuk 27: 20 tot hoofdstuk30: 11. <strong>De</strong><br />

Hafteroth Ezech. 43: 10 tot het einde.<br />

<strong>De</strong> 21ste Parscha Ki Tischa begint hoofdst, 30: 11 tot hoofdstuk 35.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth I Koning 18: 20 tot 40 naar het gebruik der Portuges<strong>en</strong>. <strong>De</strong><br />

Hafteroth I Koning. 18: 1 tot vers 20 naar het gebruik der Hoogduitse Jod<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> 22ste Parscha Vajakhel begint hoofdst, 35 tot hoofdstuk 38: 21. <strong>De</strong> Hafteroth I<br />

Kon. 7: 13 tot 20, naar, het gebruik der Portuges<strong>en</strong>. I Kon. 7: 4 tot het einde, naar<br />

het gebruik der Hoogduitse Jod<strong>en</strong>.


151<br />

<strong>De</strong> 23ste Parscha Pekoude begint hoofdstuk 38 21 tot het einde van het boek. <strong>De</strong><br />

Hafteroth I Kon. 7: 40, naar het gebruik der Portuges<strong>en</strong>. I Kon. 7: 51, naar het<br />

gebruik der Hoogduitse Jod<strong>en</strong>.<br />

LEVITICUS.<br />

<strong>De</strong> 24ste Parscha Vajikra begint hoofdstuk 1 tot 6.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth Jesaja 43: 21 tot hoofdstuk 44: 24.<br />

<strong>De</strong> 25ste Parscha Tzar begint hoofdstuk 6 tot 9.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth Jerem. 7: 21 tot het einde.<br />

<strong>De</strong> 26ste Parscha Schemini begint hoofdstuk 9 tot 12.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth 2 Sam. 6: 1 tot 20.<br />

<strong>De</strong> 27ste Parscha Tzava, hoofdstuk 12: 1 tot hoofdstuk 14.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is 2 Kon. 4: 42 tot hoofdstuk 5: 19.<br />

<strong>De</strong> 28ste Parscha Metzoon, hoofdstuk 14 tot 16.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is 2 Kon. 7: 5 tot het einde.<br />

<strong>De</strong> 29ste Parscha Achaar Mooth begint hoofdstuk 16 tot 19.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is Ezech. 22: 2 tot vers 17.<br />

<strong>De</strong> 30ste Parscha Kedoschiem begint hoofdstuk 19: 1 tot hoofdstuk 21. <strong>De</strong><br />

Hafteroth is Ezech. 20: 2 tot 21 of Amos 9: 7.<br />

<strong>De</strong> 31ste Parscha Emmor begint hoofdstuk 21 tot op het einde van hoofd<br />

stuk 25. <strong>De</strong> Hafteroth is Ezech. 44: 15 tot op het einde.<br />

<strong>De</strong> 32ste Parscha Beller Sinaï begint hoofdstuk 25 tot hoofdstuk 26: 3. <strong>De</strong><br />

Hafteroth is Jer. 32: 6 tot 28.<br />

<strong>De</strong> 33ste Parscha Becheekkotai begint hoofdstuk 26: 3 tot het einde van het boek.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is Jer. 16: 19 tot hoofdstuk 17: 15,<br />

NUMERI.<br />

<strong>De</strong> 34ste Parscha Bemidbar begint hoofdstuk 1 tot hoofdstuk 4: 21, <strong>De</strong> Hafteroth<br />

is Hosea 2: 1 tot 23.<br />

<strong>De</strong> 35ste Parscha Nazo begint hoofdstuk 4: 21 tot hoofdstuk 8. <strong>De</strong> Hafteroth is<br />

Richter<strong>en</strong> 13: 2 tot hoofdstuk 14.<br />

<strong>De</strong> 36ste Parscha Behagnalotecha begint hoofdstuk 8 tot hoofdstuk 13, <strong>De</strong><br />

Hafteroth is Zacharia 2: 14 tot hoofdstuk 4: 8.<br />

Oe 37ste Parscha Schilach Lecha begint hoofdstuk 13 tot hoofdstuk 16. <strong>De</strong><br />

Hafteroth is Jozua 2: 1 tot hoofdstuk 3.<br />

<strong>De</strong> 38ste Parscha Korach begint hoofdst 16 tot hoofdstuk 19. <strong>De</strong> Hafteroth is 1<br />

Samuel 11: 14 tot hoofdstuk 12: 23.<br />

<strong>De</strong> 39ste Parscha Chukkath begint hoofdstuk 19 tot hoofdstuk 22: 2, <strong>De</strong> Hafteroth<br />

is Richter<strong>en</strong>. 11: 1 tot 34.<br />

40ste Parscha Balak, hoofdstuk 22: 2 tot hoofdstuk 25: 10. Hafteroth is Micha 5:<br />

6 tot hoofdstuk 6: 9.<br />

41ste Parscha Pinehas begint hoofdstuk 25: 10 tot hoofdstuk 30: 2. Hafteroth is 1<br />

Kon. 19 geheel uit.<br />

42ste Parscha Matthot, hoofdstuk 30: 2 tot hoofdstuk 33. Hafteroth is Jeremia 1: 1<br />

tot hoofdstuk 2: 4.<br />

43ste Parscha Masgni, hoofdstuk 33 tot het einde van het boek. Hafteroth is<br />

Jeremia 2: 4 tot 29.<br />

DEUTERONOMIUM.<br />

44ste Parscha <strong>De</strong>bhariem, hoofdstuk 1 tot hoofdstuk 3: 23. Hafteroth is Jesaja 1


152<br />

tot 28. 45ste Parscha Vaïthohannan, hoofdstuk 3: 23 tot hoofdstuk 7: 12.<br />

Hafteroth is Jesaja 40: 1 tot 27.<br />

46ste Parscha Gneket,h, hoofdstuk 7: 12 tot hoofdstuk 11: 26.<br />

Hafteroth is Jesaja 49: 14 tot hoofdstuk 51: 4.<br />

47 ste Parscha Reë hoofdstuk 11: 26 tot hoofdstuk 16: 18.<br />

Hafteroth is Jesaja 54: 11 tot hoofdstuk 55: 6.<br />

48 ste Parscha Schophetiem, hoofdstuk 16: 18 tot hoofdstuk 21: 10.<br />

Hafteroth is Jesaja 51: 12 tot het einde toe.<br />

49ste Parscha Kitetze, hoofdstuk 21: 10 tot hoofdstuk 26.<br />

Hafteroth is Jesaja 54: 1 tot 11.<br />

50ste Parscha Ketabho, hoofdstuk 26: 1 tot hoofdstuk 29: 9.<br />

Hafteroth is Jesaja 60 geheel uit.<br />

51ste Parscha Netzabhiem, hoofdstuk 29: 9 tot hoofdstuk 31.<br />

Hafteroth is Jesaja 61: 10 tot hoofdstuk 63: 10.<br />

52ste Parscha Vajeleah, hoofdst 31.<br />

Hafteroth is Hoséa 14: 3 tot op het einde.<br />

53ste Parscha Haäzinou, hoofdstuk 32.<br />

Hafteroth is 2 Samuel 22.<br />

54ste Parscha Verzooth Habberacha, hoofdstuk 33 tot het einde van het boek <strong>en</strong><br />

werd doorgaans gelez<strong>en</strong> op de laatste dag van het Loofhutt<strong>en</strong>feest. En werd<br />

g<strong>en</strong>oemd Simchath Thora, dat is: de vrolijkheid van de wet.<br />

<strong>De</strong> Hafteroth is Jozua 1.<br />

E<strong>en</strong> ieder van de profetische less<strong>en</strong> die werd toeg<strong>en</strong>oemd met de naam van de<br />

Parscha; daar dezelve bij gelez<strong>en</strong> werd, als:<br />

<strong>De</strong> eerste Parscha werd g<strong>en</strong>oemd Parscha Bereschiet, zo de eerste profetische<br />

les, Hafteroth Bereschiet <strong>en</strong> dat zo tot het einde toe.<br />

Maar mogelijk zal iemand d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> op elke Sabbat e<strong>en</strong> Parscha gelez<strong>en</strong><br />

werd, hoe kan dan de wet in e<strong>en</strong> jaar uitgelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, want daar ge<strong>en</strong> 54 wek<strong>en</strong><br />

in e<strong>en</strong> jaar zijn; <strong>en</strong> daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> vall<strong>en</strong> er twee Sabbatt<strong>en</strong> op e<strong>en</strong> jaar, dat er ge<strong>en</strong><br />

Parscha gelez<strong>en</strong> werd, als de Sabbat die in de Paasweek valt, dan werd gelez<strong>en</strong><br />

het Hooglied van Salomo; <strong>en</strong> op de Sabbat, die in de week van het<br />

Loofhutt<strong>en</strong>feest valt, dan werd gelez<strong>en</strong> de Prediker.<br />

Maar hoewel dat zulks zo is, echter is het zo geschikt, dat het met het jaar rond<br />

komt, want hij de Jod<strong>en</strong> is het zo, dat zij ge<strong>en</strong> Zonnejar<strong>en</strong> van 365 dag<strong>en</strong>, maar<br />

Maanjar<strong>en</strong> van 354 dag<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Om nu niet de Zonnejar<strong>en</strong> niet te verlop<strong>en</strong>,<br />

hebb<strong>en</strong> zij gewoonlijk om de drie jaar e<strong>en</strong> schrikkeljaar. En dat heeft 13 maand<strong>en</strong>;<br />

word<strong>en</strong>de dan de maand Adar verdubbeld, waarvan de eerste of gewone Adar<br />

g<strong>en</strong>oemd werd Adar Rischoon, dat is de eerste Adar. En dan volgt Adar Sch<strong>en</strong>e,<br />

dat is de tweede Adar.<br />

In zo e<strong>en</strong> schrikkeljaar zijn 383 dag<strong>en</strong>, dat is 54 wek<strong>en</strong> <strong>en</strong> 5 dag<strong>en</strong>. En in e<strong>en</strong><br />

algeme<strong>en</strong> jaar 50 wek<strong>en</strong> <strong>en</strong> 4 dag<strong>en</strong>, zodat in e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> jaar 50 of 51<br />

Sabbatdag<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>. En in e<strong>en</strong> schrikkeljaar 54 of 55; <strong>en</strong> dan komt het met het<br />

getal der Parschioth wel uit. En zo veel Parschiooth, als er meerder zijn in het jaar<br />

dan Sabbatdag<strong>en</strong>. En dan nog daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong>, door dat op Paas- <strong>en</strong> Loofhutt<strong>en</strong>feest,<br />

gelijk gezi<strong>en</strong> is, twee Sabbatdag<strong>en</strong> zijn, op welke ge<strong>en</strong> Parscha gelez<strong>en</strong> werd, zo<br />

werd<strong>en</strong> dan om echter uit te kom<strong>en</strong>, twee Parschioth <strong>en</strong> twee Hafteroth op<br />

sommige Sabbatdag<strong>en</strong> gelez<strong>en</strong>.<br />

RABBI.


153<br />

Ik kan uit uw gered<strong>en</strong>eerde wel zi<strong>en</strong>, dat het wel waarschijnlijk is, dat Jezus Zijn<br />

afkomst heeft van Juda <strong>en</strong> wel uit David; maar ik w<strong>en</strong>ste wel wat meerdere zekerheid<br />

te hebb<strong>en</strong> in dez<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik me<strong>en</strong>, zo ik mij niet bedrieg, dat uit hetge<strong>en</strong> ik gezegd heb, daar meer dan<br />

waarschijnlijkheid in is; ja, dat het voor e<strong>en</strong> bewez<strong>en</strong> zaak zou kunn<strong>en</strong> lat<strong>en</strong><br />

voorbijgaan, doch ik zal tot uw g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> reeds bewez<strong>en</strong> is, niet nieuw<br />

bewijsstukk<strong>en</strong> tracht<strong>en</strong> te sterk<strong>en</strong>. Om daar dan toe te kom<strong>en</strong>, zo geef met mij acht op<br />

hetge<strong>en</strong> Paulus, in de tweede brief aan Timothéüs, zijn geliefd<strong>en</strong> zoon <strong>en</strong> leerling<br />

schreef, in het 2e hoofdstuk vers 8: ,,Houd in gedacht<strong>en</strong>is, dat Jezus Christus uit de<br />

dod<strong>en</strong> is opgewekt, welke is uit het zaad Davids, naar mijn Evangelium.” Indi<strong>en</strong> wij<br />

door het Evangelium, dat de apostel het zijn noemt, met voorname Godgeleerd<strong>en</strong><br />

verstaan, dat Evangelium, dat door Lukas als Paulus reisg<strong>en</strong>oot <strong>en</strong> meelgezel is te<br />

boek gesteld, vind<strong>en</strong> wij daarin de allerzekerste bewijz<strong>en</strong>. Want het is klaar uit het<br />

opgaan van Maria naar Bethlehem, op het bevel van keizer Augustus, om hun<br />

onroer<strong>en</strong>de goeder<strong>en</strong> te lat<strong>en</strong> beschrijv<strong>en</strong>; dat zij niet alle<strong>en</strong> uit Juda's stam, maar in<br />

het bijzonder e<strong>en</strong> erfdochter uit dezelfde stam was. Want indi<strong>en</strong> zij ge<strong>en</strong> erfdochter<br />

geweest was, was het gans onnodig geweest, dat zij uit Nazareth ter beschrijving<br />

opging naar Bethlehem. En dat nog in die staat, waarin Maria zich bevond, hetwelk<br />

vereiste, buit<strong>en</strong> de allernoodzakelijkste red<strong>en</strong><strong>en</strong> zo e<strong>en</strong> reis niet te onderstaan. Maar zo<br />

zij e<strong>en</strong> erfdochter was, zo <strong>ware</strong>n er red<strong>en</strong><strong>en</strong> van noodzakelijkheid. Want dan moest zij<br />

aan de beschrijvers opgev<strong>en</strong>, wat voor land<strong>en</strong> daar lag<strong>en</strong>, die haar als erfdochter t<strong>en</strong><br />

deel gevall<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n. En al was het hoewel, dat het verpande land<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, was toch<br />

zo e<strong>en</strong> verplicht, om dezelve bij zo e<strong>en</strong> algem<strong>en</strong>e beschrijving aan te gev<strong>en</strong>. Want<br />

zonder dat, zou zo e<strong>en</strong> licht haar recht verliez<strong>en</strong> om het t<strong>en</strong> tijde, wanneer ieders<br />

verpand land tot de recht<strong>en</strong> bezitter moest wederker<strong>en</strong>, van hetzelve dan weer te<br />

eis<strong>en</strong>. 15<br />

15 Ieder ziet licht, dat ik hier het oog heb op het Jubeljaar, hetwelk telk<strong>en</strong>s na verloop van zev<strong>en</strong><br />

Sabbatjar<strong>en</strong> kwam. Ik weet wel, dat onder de geleerd<strong>en</strong> getwist werd of het Jubeljaar na de wederkering<br />

uit Babel onderhoud<strong>en</strong> is of niet; <strong>en</strong> dat de Joodse meester Maimonides het onderhoud<strong>en</strong> ontk<strong>en</strong>t. En<br />

dat m<strong>en</strong> het niet onderhoud<strong>en</strong> wil sterk<strong>en</strong>, met te zegg<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> nerg<strong>en</strong>s leest, dat na de wederkering<br />

uit Babel het Jubeljaar onderhoud<strong>en</strong> is. Dat is waarlijk al te zwak, om zo e<strong>en</strong> gewichtig stuk omver te<br />

werp<strong>en</strong>. Zolang als er niet getoond werd, dat het onderhoud<strong>en</strong> van het Jubeljaar dadelijk heeft<br />

opgehoud<strong>en</strong>, bewijst m<strong>en</strong> nog niets. En daar is zeker nog gans ge<strong>en</strong> verachtelijke bewijz<strong>en</strong> bij de hand,<br />

die ons zoud<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> ler<strong>en</strong>, dat het Jubeljaar na de wederkering uit Babel waarlijk onderhoud<strong>en</strong> is.<br />

Want als m<strong>en</strong> vooreerst acht geeft op Lev. 25, hoe e<strong>en</strong> nauw verband er was, tuss<strong>en</strong> het Sabbatjaar <strong>en</strong><br />

tuss<strong>en</strong> het Jubeljaar, dan zal iemand daaruit licht besluit<strong>en</strong>, dat het e<strong>en</strong> zonder het andere niet kan<br />

onderhoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Nu is het zeker, dat het Sabbatjaar na de wederkering nog onderhoud<strong>en</strong> is; gelijk<br />

m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan in het eerste boek der Makabeeën hoofdstuk 6: 49 <strong>en</strong> 53 .,,En hij maakte vrede met<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die uit Bethsura <strong>ware</strong>n: <strong>en</strong> zij trokk<strong>en</strong> uit de stad, daar zij aldaar g<strong>en</strong><strong>en</strong> leeftocht meer hadd<strong>en</strong>,<br />

om [in de stad] beslot<strong>en</strong> te blijv<strong>en</strong> <strong>en</strong> het e<strong>en</strong> Sabbatjaar des lands was. En zij hadd<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> eet<strong>ware</strong>n in<br />

hun vat<strong>en</strong>, omdat het het zev<strong>en</strong>de jaar was; <strong>en</strong> die behoud<strong>en</strong> [<strong>en</strong>] van de Heid<strong>en</strong><strong>en</strong> in Judeën [gevlod<strong>en</strong>]<br />

<strong>ware</strong>n, hadd<strong>en</strong> het overige, dat weg gelegd was, geget<strong>en</strong>.”<br />

Werd nu in de dag<strong>en</strong> der Makabeeën het Sabbatjaar onderhoud<strong>en</strong>, dan vloeit daaruit, dat het Jubeljaar<br />

ook onderhoud<strong>en</strong> werd. En wil m<strong>en</strong> ook iets zi<strong>en</strong> gewag gemaakt van het Jubeljaar zelfs, m<strong>en</strong> sla maar<br />

het oog op Ezech. 46: 17. »Maar Wanneer hij van zijn erf<strong>en</strong>is e<strong>en</strong> gesch<strong>en</strong>k zal gev<strong>en</strong> aan e<strong>en</strong> van zijn<br />

knecht<strong>en</strong>, die zal dat hebb<strong>en</strong> tot het vrijjaar toe; dan zal het tot de Vorst wederker<strong>en</strong> het is immers zijn<br />

erf<strong>en</strong>is, zijn zon<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> het hebb<strong>en</strong>.”<br />

Als m<strong>en</strong> deze woord<strong>en</strong> letterlijk verstaat, zo is het zeker, dat daar dan van het herstell<strong>en</strong> van het<br />

Jubeljaar gesprok<strong>en</strong> wordt; doch al verstaat m<strong>en</strong> de woord<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> oneig<strong>en</strong>lijker zin, zo is nochtans de<br />

toespeling op het Jubeljaar, hetwelk vereist, dat het Jubeljaar nog onderhoud<strong>en</strong> werd. Want anders had<br />

de toespeling ge<strong>en</strong> gepastheid, omdat die zaak, daar de toespeling op is, dat die di<strong>en</strong>t in gebruik te zijn.


154<br />

En daar de wet Numeri 36 e<strong>en</strong> erfdochter verplicht, niet te trouw buit<strong>en</strong> haar<br />

vaderlijke stam; zo blijkt te meer uit haar huwelijk met Jozef (die volg<strong>en</strong>s de<br />

geslachtlijst van Matthéüs klaar blijkt, e<strong>en</strong> naneef van David te zijn) dat zij ook uit<br />

hetzelfde geslacht van Jozefs stam was, want daar buit<strong>en</strong> mocht zij als e<strong>en</strong> erfdochter<br />

niet trouw<strong>en</strong>. En als ik de geslachtkaart van Matthéüs e<strong>en</strong>s met Lukas 3 vergelijk, dan<br />

zie ik, dat Jozef <strong>en</strong> Maria broeders kinder<strong>en</strong> geweest zijn. Want volg<strong>en</strong>s Matth. 1: 15,<br />

16 blijkt, dat Jozef was e<strong>en</strong> kleinzoon van Matthan. Want Matthan gewon Jakob. En<br />

Jakob gewon Jozef; <strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s Lukas 3: 23, 21 blijkt, dat Matthan ook e<strong>en</strong> zoon<br />

gehad heeft wi<strong>en</strong>s Naam was Heli, van welke Jozef e<strong>en</strong> zoon g<strong>en</strong>oemd werd, omdat<br />

hij zijn dochter Maria ter vrouw had. En zo Heli's schoonzoon was. En zo ziet m<strong>en</strong>,<br />

dat Matthan de grootvader geweest is van Jozef <strong>en</strong> van Maria; zijnde zo beide<br />

broeders kinder<strong>en</strong>. En bijgevolg <strong>ware</strong>n zij tezam<strong>en</strong> neef <strong>en</strong> nicht. Ziedaar, ziet UE. dat<br />

Jezus Zijn afkomst uit David heeft, nader betoogd <strong>en</strong> bewez<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar mij dunkt, dat het maar gezegd <strong>en</strong> niet bewez<strong>en</strong> is, namelijk dat Maria e<strong>en</strong><br />

kleindochter van Matthan zou zijn, want haar naam werd niet e<strong>en</strong>s g<strong>en</strong>oemd in de<br />

geslachtkaart.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is waar, maar m<strong>en</strong> moet wel lett<strong>en</strong>, als dat de geslachtkaart bij Lukas, is e<strong>en</strong><br />

geslachtkaart van beide seks<strong>en</strong>. En is alzo wel betrekkelijk tot de vrouw als tot de<br />

mann<strong>en</strong>; echter werd<strong>en</strong> de vrouw niet g<strong>en</strong>oemd, maar haar man in haar plaats. En dat<br />

blijkt niet alle<strong>en</strong> omdat Jozef, twee bijzondere vaders werd<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>,<br />

namelijk: zijn eig<strong>en</strong> vader bij Matthéüs <strong>en</strong> zijn schoonvader bij Lukas; maar Matthan<br />

<strong>en</strong> Salathiël werd<strong>en</strong> ieder op diezelfde wijs twee vaders toegeschrev<strong>en</strong>, want Matthan<br />

was, volg<strong>en</strong>s Matthéüs, e<strong>en</strong> zoon van Eleazar. En volg<strong>en</strong>s Lukas, e<strong>en</strong> zoon van Levi.<br />

En Salathiël was, volg<strong>en</strong>s Mattheüs, e<strong>en</strong> zoon van koning Jechonias, maar volg<strong>en</strong>s<br />

Lukas, e<strong>en</strong> zoon van Neri. Waaruit het g<strong>en</strong>oeg blijkt, dat de geslacht kaart van<br />

Matthéüs, is, volg<strong>en</strong>s de natuurlijke geboort<strong>en</strong>, waarom daar ook telk<strong>en</strong>s staat: <strong>en</strong> hij<br />

gewon; hetwelk bij Lukas niet gevond<strong>en</strong> wordt, omdat in zijn geslachtkaart zowel<br />

schoonzon<strong>en</strong> als eig<strong>en</strong> zon<strong>en</strong> gesteld word<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zo blijft er ge<strong>en</strong> twijfel ter wereld<br />

over. En daar het zeker is, dat Jozef met zijn nicht Maria in e<strong>en</strong> huwelijksverbint<strong>en</strong>is<br />

getred<strong>en</strong> is, zo kon hij zowel. als Matthan <strong>en</strong> als Salathiël e<strong>en</strong> zoon van zijn vrouws<br />

vader g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. En zo is het klaar, dat Jezus gebor<strong>en</strong> is uit e<strong>en</strong> erfdochter van<br />

Davids huis. En mogelijk wel uit zo e<strong>en</strong> erfdochter, die het naaste erfrecht had op<br />

Davids troon.<br />

RABBI.<br />

Ik zou wel <strong>en</strong>ige aanmerking<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>, teg<strong>en</strong> uw bijgebrachte geslachtkaart<strong>en</strong>,<br />

maar ik zal mij verg<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> met te zegg<strong>en</strong>, dat u getoond hebt uit Matthéüs, dat<br />

Salathiël e<strong>en</strong> zoon was van Koning Jojachin, hetwelk niet zijn kan. Want hij is zonder<br />

kinder<strong>en</strong> gestorv<strong>en</strong>, gelijk blijkt uit Jerem. 22: 30: „Zo zegt de HEERE: schrijft dez<strong>en</strong><br />

zelv<strong>en</strong> man kinderloos; e<strong>en</strong> man, die niet voorspoedig zal zijn in zijn dag<strong>en</strong>. Want er<br />

M<strong>en</strong> zou tot ditzelfde oogmerk kunn<strong>en</strong> bijbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> Nehemia 5, van het begin tot vers 11. En het schijnt<br />

niet vreemd, dat het op die tijd, waar in die plaats van gesprok<strong>en</strong> werd, e<strong>en</strong> Jubeljaar geweest is; of t<strong>en</strong><br />

minste, dat Nehemia die ding<strong>en</strong> herstelt, die in het Jubeljaar moest<strong>en</strong> verricht word<strong>en</strong>. En zo besluit ik<br />

uit dit weinige, dat het Jubeljaar nog in deszelfs onderhouding, na de wederkering uit Babel onder Juda<br />

in gebruik was. En zo ook nog t<strong>en</strong> tijde van des Messias geboorte.


zal niemand van zijn zaad voorspoedig zijn, zitt<strong>en</strong>de op de troon Davids. En<br />

heers<strong>en</strong>de meer in Juda.” Daar wordt hij duidelijk kinderloos beschrev<strong>en</strong>.<br />

155<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zou hierop kunn<strong>en</strong> antwoord<strong>en</strong>, als dat het Hebreeuwse woord gnariri, te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong><br />

geeft geheel ontbloot; hetwelk dan zowel op e<strong>en</strong> ontblot<strong>en</strong> van land <strong>en</strong> van goed, als<br />

van kinder<strong>en</strong> zou te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>. M<strong>en</strong> zou het met red<strong>en</strong> in de eerste<br />

betek<strong>en</strong>is mog<strong>en</strong> opnem<strong>en</strong>, want in dit 30ste vers, gelijk ook in het 28ste, werd hem<br />

e<strong>en</strong> zaad toegeschrev<strong>en</strong>, ziet ook 1 Kron, 3: 17. Maar laat ons bij de vertaling van<br />

kinderloos blijv<strong>en</strong>. En dan zal m<strong>en</strong> licht zi<strong>en</strong> uit Jerem. 22: 30, dat het niet onbepaald,<br />

maar bepaald moet verstaan word<strong>en</strong>. Want hij was kinderloos, omdat ge<strong>en</strong> zoon van<br />

hem zou zitt<strong>en</strong> op Davids troon, <strong>en</strong> heers<strong>en</strong>de meer in Juda. Want zijn opvolger is<br />

geweest Zedekia, e<strong>en</strong> zoon van Josia, of zo ander<strong>en</strong> will<strong>en</strong> van Jojakim. En zo is er<br />

gans ge<strong>en</strong> zwarigheid om te stell<strong>en</strong>, als dat Salathiël e<strong>en</strong> nakomeling van Koning<br />

Jojachin geweest is.<br />

RABBI.<br />

Ik kan wel zi<strong>en</strong>, dat hetge<strong>en</strong> u stelt, namelijk, als dat Jezus zijn afkomst heeft van Juda<br />

door David, niet zonder bewijs is. Maar ik d<strong>en</strong>k, als dat het tweede dat UE. uit de<br />

voorzegging toonde, namelijk dat de Messias uit e<strong>en</strong> maagd zou gebor<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, zo<br />

licht niet zal te betog<strong>en</strong> zijn van Jezus de Nazaréner.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel ik twijfel echter niet, of er doet zich in het geschiedkundig verhaal der<br />

Evangelist<strong>en</strong>, voor e<strong>en</strong> onpartijdig beschouwer, ge<strong>en</strong> de minste red<strong>en</strong> van verd<strong>en</strong>king<br />

op; <strong>en</strong> daar dit op zich zelf e<strong>en</strong> zaak is, die m<strong>en</strong> wel voorzichtig betog<strong>en</strong> moet, zo kan<br />

UE. wellicht hier in die strop van ingepr<strong>en</strong>te lasterlijke vooroordel<strong>en</strong> smor<strong>en</strong>. Doch<br />

dat daar lat<strong>en</strong>de, zal ik tracht<strong>en</strong>, is het niet met volstrekte zekere, echter met<br />

waarschijnlijke bewijz<strong>en</strong>, het aan te ton<strong>en</strong>.<br />

Om dan tot de zaak te kom<strong>en</strong>, laat ons dan eerst lett<strong>en</strong> op het voorbereid<strong>en</strong>d verhaal<br />

van Lukas, in hetge<strong>en</strong> de priester Zacharias ontmoet is, wanneer hij op zijn beurt,<br />

gelijk hem bij loting was toegevall<strong>en</strong>, het reukwerk zou offer<strong>en</strong>, gelijk Lukas<br />

aantek<strong>en</strong>t in zijn eerste hoofdstuk vers 8 <strong>en</strong> 9. In het 11 e <strong>en</strong> 12 e vers verhaalt Lukas<br />

wat Zacharias gezi<strong>en</strong> heeft, namelijk e<strong>en</strong> <strong>en</strong>gel aan de zijde van de altaar. Met het 13 e<br />

vers begint hij te verhal<strong>en</strong>, wat de <strong>en</strong>gel teg<strong>en</strong> de priester Zacharias gezegd heeft,<br />

hetwelk hierop uitkomt, dat Zijn vrouw Elizabet e<strong>en</strong> zoon zou bar<strong>en</strong>; tot zijn<br />

blijdschap <strong>en</strong> tot blijdschap van vel<strong>en</strong>; welks Naam hij moest noem<strong>en</strong> Johannes. Dan<br />

de red<strong>en</strong> van die blijdschap, vers 15. En die was, vanwege Zijn grootheid voor de<br />

Heere, want hij zou e<strong>en</strong> Nazaréner zijn van zijn geboorte af aan; niet door geloft<strong>en</strong><br />

van zijn vader of van Zijn moeder, gelijk Samuel; maar door Goddelijk bevel gelijk<br />

Simson, Richt. 13: 4, 5. Eindelijk wi<strong>en</strong>s teg<strong>en</strong>beeld hij zijn zou <strong>en</strong> wat hij do<strong>en</strong> zou<br />

vers 16 <strong>en</strong> 17; hij zou dan zijn, de teg<strong>en</strong>beeldige Elias, die kom<strong>en</strong> zou vóór de<br />

verwoesting van Jeruzalem, volg<strong>en</strong>s Mal. 4: 5. En wat zou hij do<strong>en</strong>? Dat zou wez<strong>en</strong><br />

tweeledig.<br />

Vooreerst hij zou tot vervulling van de Godspraak Mal. 3: 1: voor Hem he<strong>en</strong>gaan, dat<br />

is, voor de Messias, om Hem de weg te bereid<strong>en</strong>. Dan t<strong>en</strong> 2 e , zou hij vele der kinder<strong>en</strong><br />

Israëls beker<strong>en</strong> tot de Heere hun God, door het hart der vader<strong>en</strong> weder te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> tot<br />

de kinder<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s Mal. 4: 6. Dat is, het geloof, hetwelk de vader<strong>en</strong>, die onder de<br />

beloft<strong>en</strong> leefd<strong>en</strong>, in hun binn<strong>en</strong>ste hadd<strong>en</strong>; aangaande hun vertrouw hetwelk zij<br />

hadd<strong>en</strong> in de <strong>verwachting</strong>sleer. Waarvan het hart der kinder<strong>en</strong>, ik me<strong>en</strong> Jakobs


156<br />

nakroost, was afgewek<strong>en</strong>, door de wet; hetzij de zedelijke, hetzij de kerkplichtige,<br />

door die met verdraaide og<strong>en</strong> aan te zi<strong>en</strong>, zodat ze in de wet zocht<strong>en</strong> hetge<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> in<br />

de Messias te vind<strong>en</strong> was. Hierop volgt met vers 18 het antwoord van de priester<br />

Zacharias aan de <strong>en</strong>gel, waarin hij vanwege zijn ouderdom, nev<strong>en</strong>s die van zijn vrouw<br />

zijn ongeloof vertoont door e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> te vorder<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: waarbij zal ik dat wet<strong>en</strong>?<br />

Gelijk hij ook e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> ontvangt, dat hem ook tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> strafgevolg was van zijn<br />

ongeloof. Want hij zou stom wez<strong>en</strong> tot de dag toe, totdat hetge<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel hem gezegd<br />

had, vervuld was. Zijnde hetge<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel Zacharias voorzegd had, ook in al Zijn<br />

dad<strong>en</strong> vervuld, gelijk in het vervolg van dat hoofddeel te zi<strong>en</strong> is.<br />

Dat teg<strong>en</strong> dit verhaal van Lukas ge<strong>en</strong> de minste red<strong>en</strong> van verd<strong>en</strong>king kan opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, van e<strong>en</strong> waarheidzoek<strong>en</strong>de beschouwer, dat is klaar. Want hier do<strong>en</strong> zich alle<br />

merktek<strong>en</strong><strong>en</strong> op, die tot de echtheid van die geschied<strong>en</strong>is vereist word<strong>en</strong>.<br />

Want de schrijver verhaalt vooreerst niet iets, dat lang geled<strong>en</strong>. En verre<br />

geschied was; maar zo iets, dat in hun dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> in het Joodse land geschied was. Maar<br />

nauwkeurig bepaalt hij de tijd, tot de dag<strong>en</strong> van Herodes de Grote; <strong>en</strong> als m<strong>en</strong> wel<br />

acht geeft op het 3de hoofdstuk het eerste vers, is het voorgevall<strong>en</strong> in het laatste jaar<br />

van Herodes lev<strong>en</strong>. <strong>De</strong> plaats daar het geschied is, is niet e<strong>en</strong> verborg<strong>en</strong>e, maar de<br />

plaats van de op<strong>en</strong>bare Godsdi<strong>en</strong>st, namelijk de Tempel. <strong>De</strong> persoon, die hetzelve<br />

ontmoet is, beschrijft hij, vooreerst met zijn naam <strong>en</strong> dan met zijn vrouws naam.<br />

T<strong>en</strong> 2de, wat ambt dat hij bekleedde, of anders welk persoon dat hij was,<br />

namelijk e<strong>en</strong> priester.<br />

T<strong>en</strong> 3de <strong>en</strong> dat wel van de dagorde van Abia. 16<br />

16 Volg<strong>en</strong>s hetge<strong>en</strong> wij lez<strong>en</strong> 1 Kron. 24, heeft koning David de priesters verdeeld in 24 ord<strong>en</strong> of<br />

b<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, als: 16 ord<strong>en</strong> van de kinder<strong>en</strong> van Eleazar <strong>en</strong> 8 van de kinder<strong>en</strong> van Ithamar, de twee<br />

overgeblev<strong>en</strong>e zon<strong>en</strong> van Aäron.<br />

Of nu David de eerste geweest is, die de priesters in ord<strong>en</strong> verdeeld heeft. En of van te vor<strong>en</strong> zulks al<br />

bek<strong>en</strong>d was, hoewel juist niet tot dat getal, is uit de Heilige blad<strong>en</strong> niet klaar; echter het werd niet<br />

onwaarschijnlijk van geleerde mann<strong>en</strong> vertoond, als dat de priesters voor die tijd al in b<strong>en</strong>d<strong>en</strong> verdeeld<br />

<strong>ware</strong>n, althans ik vind de nakomeling<strong>en</strong> van Levi met hun woning<strong>en</strong> verspreid door het Joodse land. En<br />

daarom was het nodig, opdat alles met orde geschiedde, dat e<strong>en</strong> ieder wist, wanneer hij in de tabernakel<br />

moest di<strong>en</strong><strong>en</strong>, of wanneer hij vrijheid had om naar zijn huis te ker<strong>en</strong>.<br />

En er zijn die will<strong>en</strong>, dat Mozes zelf, Aärons kinder<strong>en</strong> al in ord<strong>en</strong> verdeeld heeft, doch in hoeveel,<br />

daarin zijn die geleerd<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong>s. Daar de e<strong>en</strong> zegt, dat Mozes vier uit de kinder<strong>en</strong> van Eleazar <strong>en</strong> vier<br />

uit het nageslacht van Ithamar g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> heeft. En dat de profeet Samuël daar nog acht bijgedaan heeft,<br />

zodat in Samuëls tijd 16 ord<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> geweest zijn. En dat David dit getal met nog acht vermeerderd<br />

<strong>en</strong> dus 24 ord<strong>en</strong> gemaakt heeft. Maar andere schrijv<strong>en</strong> aan Mozes toe, het stell<strong>en</strong> van 16 ord<strong>en</strong>, als:<br />

eerst in twee, daarna in acht. En eindelijk in zesti<strong>en</strong>; zijnde zo veel ord<strong>en</strong> gesteld onder de kinder<strong>en</strong> van<br />

Ithamar als van Eleazar; doch Eleazar talrijker van nageslacht word<strong>en</strong>de dan Ithamar, heeft David h<strong>en</strong><br />

gebracht tot 16 ord<strong>en</strong>. En zo tot 24 tezam<strong>en</strong>. Het laatste is zeker, namelijk, dat David. de priesters in 24<br />

ord<strong>en</strong> verdeeld heeft.<br />

Doch na de wederkering uit Babel, zijn de ord<strong>en</strong> minder in getal geweest, want het blijkt uit Ezra 2: 36-<br />

40 dat in de eerste wederkering onder Zerubbabel, maar 4 ord<strong>en</strong> zijn wedergekeerd, dewelke tezam<strong>en</strong><br />

in getal <strong>ware</strong>n 4343; echter blijkt het, dat het nog t<strong>en</strong> tijde van Nehemia tot 20 ord<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> is, gelijk<br />

te zi<strong>en</strong> is in zijn boek, hoofdstuk 12: 12 tot 22, waar wij in het 17de vers de orde van Abia vind<strong>en</strong>, daar<br />

de priester Zacharia toebehoorde.<br />

Ik zal nog iets, hetge<strong>en</strong> tot het sam<strong>en</strong>stel behoort hier bijvoeg<strong>en</strong>; namelijk, dat ieder zo e<strong>en</strong> orde e<strong>en</strong><br />

ronde week di<strong>en</strong>de, gelijk m<strong>en</strong> kan afnem<strong>en</strong> uit 2 Koning<strong>en</strong> 11: 5, 6 <strong>en</strong> 7: „En hij gebood h<strong>en</strong>,<br />

zegg<strong>en</strong>de: Dit is de zaak, die gij do<strong>en</strong> zult: e<strong>en</strong> derde deel van u, die op de Sabbat ingaan, zull<strong>en</strong> de<br />

wacht waarnem<strong>en</strong>, van het huis des Konings. En e<strong>en</strong> derde deel zal zijn aan de poort Sur; <strong>en</strong> e<strong>en</strong> derde<br />

deel aan de poort achter de trawant<strong>en</strong>; zo zult u waarnem<strong>en</strong> de wacht van dit huis, teg<strong>en</strong> inbreking. En<br />

de twee del<strong>en</strong> van ulied<strong>en</strong>, all<strong>en</strong>, die op de Sabbat uitgaan, zull<strong>en</strong> de wacht van het huis des Heer<strong>en</strong><br />

waarnem<strong>en</strong> bij de Koning.” En dan keerde die orde, dewelke gedi<strong>en</strong>d had weder naar hun<br />

woonplaats<strong>en</strong>. Die orde nu, dewelke di<strong>en</strong>de, daarvan had ge<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong> priester zijn vast werk; maar<br />

moest<strong>en</strong> alle morg<strong>en</strong> met het aanbrek<strong>en</strong> van het licht lot<strong>en</strong>, wat e<strong>en</strong> ieder in die dag zijn werk zou zijn.


157<br />

T<strong>en</strong> 4de dat het gebeurd is op die tijd, als hij, volg<strong>en</strong>s de hem toegevall<strong>en</strong><br />

loting<strong>en</strong>, het reukoffer zou offer<strong>en</strong>; hetwelk alles kon nagevraagd <strong>en</strong> onderzocht<br />

word<strong>en</strong>. En met zo vele k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong> van geloofwaardigheid als dit voorzi<strong>en</strong> is, zo is<br />

ook de vervulling van hetge<strong>en</strong> de <strong>en</strong>gel hem voorzegd had, met geloofwaardige<br />

getuig<strong>en</strong> gesterkt; daar het zwanger word<strong>en</strong> van Elizabeth, met haar verlossing van<br />

e<strong>en</strong> zoon in haar ouderdom, al hun nabur<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d was. Daarbij het merkwaardige,<br />

dat er is voorgevall<strong>en</strong>, wanneer zijn zoon besned<strong>en</strong> werd; namelijk dat Zacharias, die<br />

nu over de 9 maand<strong>en</strong> stom had geweest, to<strong>en</strong> begon te sprek<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik wil wel bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat dit verhaal van ge<strong>en</strong> geloofwaardige k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> ontbloot is;<br />

maar ik kan niet begrijp<strong>en</strong>, waarom UE. hierover zoveel omslag gemaakt hebt.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat zal ik u zegg<strong>en</strong>, dat is, omdat het mij toeschijnt, dat ik dit tot e<strong>en</strong> grondslag van<br />

mijn volg<strong>en</strong>de rede moest legg<strong>en</strong>. Om er dan toe te kom<strong>en</strong>, zo moet<strong>en</strong> wij acht gev<strong>en</strong><br />

op het e<strong>en</strong>voudig <strong>en</strong> gans niet opgesmukt verhaal van Lukas <strong>en</strong> van Matthéüs.<br />

Vooreerst verhaalt Lukas, dat ev<strong>en</strong> 6 maand<strong>en</strong> nadat de <strong>en</strong>gel Gabriël aan Zacharias<br />

versch<strong>en</strong><strong>en</strong> was, hij gezond<strong>en</strong> werd naar Nazareth, tot de ondertrouwde bruid van<br />

Jozef, die g<strong>en</strong>oemd was Maria; dewelke nadat hij haar vri<strong>en</strong>delijk gegroet had, haar<br />

bek<strong>en</strong>d maakt, dat zij de moeder zou word<strong>en</strong> van de to<strong>en</strong> verwacht word<strong>en</strong>de Messias,<br />

waarover zij zich verwondert, omdat zij ge<strong>en</strong> man bek<strong>en</strong>d had. Maar de <strong>en</strong>gel neemt<br />

die verwondering weg, door haar het geheim te op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, namelijk, dat het niet zou<br />

zijn langs de gewone weg, maar <strong>en</strong>kel door e<strong>en</strong> Goddelijke kracht, die daartoe nodig.<br />

En daartoe ook g<strong>en</strong>oeg was. En om deze jonge maagd niet dieper in verwondering in<br />

te leid<strong>en</strong>, zo op<strong>en</strong>baart hij haar, dat haar oude <strong>en</strong> als afgeleefde nicht Elizabeth ook<br />

bevrucht was; <strong>en</strong> dat zulks hed<strong>en</strong> al de zesde maand was. Uit welk wonder bov<strong>en</strong> de<br />

natuur hij nu deze slotrede opmaakt, met te zegg<strong>en</strong>: ge<strong>en</strong> ding zal bij God onmogelijk<br />

zijn <strong>en</strong> bijgevolg ook niet het zwanger word<strong>en</strong> van u o maagd; gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan<br />

Lukas 1: 26-38. Waarop Maria ook alle verwondering uit het oog verliest. En zegt tot<br />

de <strong>en</strong>gel, mij geschiede naar Uw woord.<br />

RABBI.<br />

Hoe gedroeg zich Maria hierop?<br />

KOOPMAN.<br />

Zij gaat aanstonds, om de middelweg te houd<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> licht geloof <strong>en</strong> ongeloof, naar<br />

haar nicht Elizabeth; daar ze zekere k<strong>en</strong>nis moest krijg<strong>en</strong> van heit zwanger zijn van<br />

haar nicht <strong>en</strong> dat krijgt zij, doch dat niet alle<strong>en</strong>, maar ook, dat zij zelf bevrucht was,<br />

want Elizabeth Maria zi<strong>en</strong>de. En de groet die zij deed hor<strong>en</strong>, zo geschiedde iets<br />

verwonderlijke, want Elizabeths vrucht sprong als op van vreugde. En zij werd<br />

vervuld met de Heilige Geest, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan tot vers 41 ingeslot<strong>en</strong>. Daarop,<br />

begint Elizabeth, met e<strong>en</strong> blijde <strong>en</strong> verhev<strong>en</strong> stem haar nicht Maria aan te sprek<strong>en</strong>,<br />

vers 42-45 <strong>en</strong> zeide: ,,Gezeg<strong>en</strong>d [zijt] u onder de vrouw<strong>en</strong>. En gezeg<strong>en</strong>d [is] de Vrucht<br />

uws buiks. En van waar [komt] mij dit, dat de moeder mijns Heer<strong>en</strong> tot mij komt?<br />

Want zie, als de stem uwer groet<strong>en</strong>is in mijn or<strong>en</strong> geschiedde, zo sprong het kindek<strong>en</strong><br />

van vreugde op in mijn buik. En zalig is [zij], die geloofd heeft: want de ding<strong>en</strong>, die<br />

haar van de Heere gezegd zijn, zull<strong>en</strong> volbracht word<strong>en</strong>.”


158<br />

Waarop Maria e<strong>en</strong> zinrijk lofgezang de Heere opzingt, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan vers 46 tot<br />

56. Hierop blijft Maria bij haar nicht omtr<strong>en</strong>t drie maand<strong>en</strong>, dat is tot het einde van<br />

haar zwanger zijn, ker<strong>en</strong>de to<strong>en</strong> weder naar haar huis.<br />

Nu ziet UE. licht, dat indi<strong>en</strong> het zeker is, gelijk het is, dat het verhaal van Zacharias, al<br />

de merktek<strong>en</strong><strong>en</strong> heeft, die tot de zekerheid van e<strong>en</strong> geschied<strong>en</strong>is vereist word<strong>en</strong>; dat<br />

dan ook dit verhaal van Maria dezelfde zekerheid heeft, dat niemand met <strong>en</strong>ige<br />

gegronde waarschijnlijkheid kon looch<strong>en</strong><strong>en</strong>.<br />

Maar wat gebeurt er? Maria wedergekeerd zijnde tot Nazareth. En zij nu al in de<br />

vierde maand zwanger zijnde, bemerkt zulks haar ondertrouwde man, die van het<br />

geheim niets wet<strong>en</strong>de. En van die zaak rechtvaardig, dat is onschuldig zijnde, zo wilde<br />

hij haar echter niet voor de Joodse raad verklag<strong>en</strong>, om haar door rechterlijke<br />

strafoef<strong>en</strong>ing, op<strong>en</strong>lijk te schande te mak<strong>en</strong>. En met haar in het trouwverbond te<br />

tred<strong>en</strong>, dat kwam met e<strong>en</strong> eerlijk gemoed niet overe<strong>en</strong>. En zo besluit hij, om haar<br />

heimelijk te verlat<strong>en</strong>, opdat haar verbint<strong>en</strong>is niet bek<strong>en</strong>d werd <strong>en</strong> zij, terwijl zij toch<br />

zijn nicht was, niet als e<strong>en</strong> overspeelster mocht gestraft word<strong>en</strong>. Zie het verhaal van<br />

Matthéüs, hoofdstuk 1: 19. Maar hoe, werd hij in zijn voornem<strong>en</strong> gekeerd?<br />

Wonderlijk, gelijk m<strong>en</strong> dat zi<strong>en</strong> kan vers 20 <strong>en</strong> 21. „En zo hij deze ding<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> zin<br />

had, ziet, de Engel des Heer<strong>en</strong> versche<strong>en</strong> hem in de droom, zegg<strong>en</strong>de: Jozef [gij] zone<br />

Davids, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw tot u te nem<strong>en</strong>. Want hetge<strong>en</strong> in haar<br />

ontvang<strong>en</strong> is, dat is uit de Heilig<strong>en</strong> Geest. En zij zal e<strong>en</strong> Zoon bar<strong>en</strong>. En gij zult Zijn<br />

Naam het<strong>en</strong> Jezus. Want hij zal zijn volk zalig mak<strong>en</strong> van hun zond<strong>en</strong>.” En omdat<br />

Jozef dit wonderlijk onderwijs niet ongelooflijk zou zijn, br<strong>en</strong>gt de Engel hem de<br />

Godspraak daarvan onder het oog, vers 22 <strong>en</strong> 23, zegg<strong>en</strong>de: „dit alles is geschied,<br />

opdat vervuld zou word<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> van de Heere gesprok<strong>en</strong> is door de profeet,<br />

zegg<strong>en</strong>de, ziet, de maagd zal zwanger word<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> zoon bar<strong>en</strong>. En gij zult Zijn<br />

Naam het<strong>en</strong> Immanuël, hetwelk is, overgezet zijnde, God met ons.”<br />

En wat gevolg<strong>en</strong> dat had in het gedrag van Jozef, dat vertoont de evangelist in de<br />

laatste verz<strong>en</strong> van dit hoofdstuk. „Jozef dan, opgewekt zijnde van de slaap, deed gelijk<br />

de Engel des Heer<strong>en</strong> hem bevol<strong>en</strong> had. En heeft zijn vrouw tot zich g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. En<br />

bek<strong>en</strong>de haar niet, totdat zij dez<strong>en</strong> haar eerstgebor<strong>en</strong><strong>en</strong> zoon gebaard had. En heette<br />

Zijn naam Jezus.”<br />

Als UE nu uw gedacht<strong>en</strong> laat gaan, over het nauw verband dat er is tuss<strong>en</strong> de<br />

geschied<strong>en</strong>is van de Priester Zacharias met Elizabeth; <strong>en</strong> dan die van Maria, zoals het<br />

van Lukas geboekt is; zo zal UE. ook niets in het verhaal van Matthéüs ontmoet<strong>en</strong>, dat<br />

met red<strong>en</strong> te verd<strong>en</strong>k<strong>en</strong> is. Want dit verhaal, dat Matthéüs van Jozef doet, is zo in<br />

waarheid gebeurd, of het is van Jozef verzonn<strong>en</strong>. Indi<strong>en</strong> u het laatste zou verkiez<strong>en</strong>,<br />

dan is het zeker, dat zulks door Jozef <strong>en</strong> Maria overlegd <strong>en</strong> beslot<strong>en</strong> was. Indi<strong>en</strong> u zegt<br />

ja, dan was Maria bevrucht óf van Jozef, óf van e<strong>en</strong> andere; was zij bevrucht van e<strong>en</strong><br />

ander, dan moet Maria noodzakelijk het aan Jozef hebb<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d gemaakt. En haar<br />

toestand hem geop<strong>en</strong>baard hebb<strong>en</strong>. Nu moet m<strong>en</strong> Jozef beschouw<strong>en</strong>, óf als e<strong>en</strong><br />

verstandig man, óf als e<strong>en</strong> onnozel bloed, die zich licht wat wijs liet mak<strong>en</strong>. Verkiest<br />

UE. het laatste, dan is het onmogelijk, want e<strong>en</strong> onnozel man was niet in staat om zo<br />

e<strong>en</strong> rol te help<strong>en</strong> spel<strong>en</strong>. En verkiest UE. dat hij e<strong>en</strong> verstandig man was, dan zou<br />

Maria niet onderstaan hebb<strong>en</strong>, aan haar bruidegom haar zwanger zijn bek<strong>en</strong>d te<br />

mak<strong>en</strong>. Want met red<strong>en</strong> had zij te vrez<strong>en</strong> zijn toorn <strong>en</strong> door hem aan het gerecht te<br />

zull<strong>en</strong> word<strong>en</strong> verklaagd <strong>en</strong> op<strong>en</strong>lijk t<strong>en</strong> toon gesteld. Maar als m<strong>en</strong> al e<strong>en</strong>s mocht<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat Jozef wel was e<strong>en</strong> verstandig, doch tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> zachtmoedig <strong>en</strong> goedaardig<br />

man. En dat zulks bij Maria zeer wel bek<strong>en</strong>d was; <strong>en</strong> dat die k<strong>en</strong>nis haar<br />

vrijmoedigheid gaf, om met hem daarover te sprek<strong>en</strong>. Ik wil wel bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat<br />

iemands zachtmoedig <strong>en</strong> goedaardig bestaan, wel kan veroorzak<strong>en</strong>, dat zo e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s,


159<br />

e<strong>en</strong> daar hij recht op had om hem vanwege zijn wanbedrijf teg<strong>en</strong> hem, voor de rechter<br />

te verklag<strong>en</strong>, dat hij zulks niet doet; maar ik kan niet begrijp<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> verstandig<br />

man, zich in zulk e<strong>en</strong> geval zou lat<strong>en</strong> overred<strong>en</strong>; <strong>en</strong> zich zelf zou di<strong>en</strong>stbaar mak<strong>en</strong><br />

aan de zwangere toestand van e<strong>en</strong> vrouw; <strong>en</strong> dat nog, nadat haar ontrouw lev<strong>en</strong>,<br />

vanwege haar onkuisheid hem bek<strong>en</strong>d was. En wat voordeel zou er toch inlegg<strong>en</strong> voor<br />

Jozef? Immers gans niet, want het zou di<strong>en</strong><strong>en</strong>, niet om zich zelf, maar om de vrucht<br />

van zijn onkuise bruid groot te mak<strong>en</strong>; daar hij toch voor de wereld bek<strong>en</strong>de, dat hij er<br />

ge<strong>en</strong> vader van was. Maar nadeel lag daar overvloedig in voor Jozef, doch ik zal UE.<br />

dit alle<strong>en</strong> maar onder het oog br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, namelijk, dat hij daar door e<strong>en</strong> vrouw met haar<br />

kind, tot zijn laste <strong>en</strong> onder zijn bescherming zou nem<strong>en</strong>, hoe het ook uit kwam te<br />

vall<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zichzelf in gevaar stell<strong>en</strong>, dat het bedrog zou nagespoord <strong>en</strong><br />

hij als e<strong>en</strong> bedrieger achtervolgd word<strong>en</strong>. En zo besluit ik, dat het gans strijdig is, dat<br />

Maria van e<strong>en</strong> ander zou bevrucht zijn <strong>en</strong> nochtans zo e<strong>en</strong> stuk onder h<strong>en</strong> gesmeed<br />

zou zijn.<br />

<strong>De</strong>rhalve daar zou dan over wez<strong>en</strong> het eerste te kiez<strong>en</strong>, namelijk, dat Maria bevrucht<br />

is geweest van Jozef; <strong>en</strong> dat hij het bedrog verzonn<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan Maria heeft<br />

voorgedrag<strong>en</strong>. Maar dan moet m<strong>en</strong> (om nu niet van Maria te sprek<strong>en</strong>) alweer Jozef<br />

aanmerk<strong>en</strong>, of als e<strong>en</strong> man die groot, of klein van verstand was. Zegt m<strong>en</strong> klein, dan<br />

was hij daar niet wijs g<strong>en</strong>oeg toe; zegt m<strong>en</strong> groot, dan was hij daar te verstandig toe,<br />

want zo iemand om de wereld te bedrieg<strong>en</strong> iets onderstaat, zo beoogt hij daarin iets<br />

voor zichzelf, maar dat lag in het oogmerk van Jozef niet, daar hij verklaart, dat het<br />

niet zijn, maar Maria's zoon was.<br />

En t<strong>en</strong> tweede. Hoe zou het in e<strong>en</strong> verstandig man kom<strong>en</strong>, iets, dat zoveel<br />

onderworp<strong>en</strong> was om leug<strong>en</strong>achtig uit te kom<strong>en</strong>. Want vooreerst e<strong>en</strong> vrouw kan<br />

ontijdig verloss<strong>en</strong> <strong>en</strong> de dag<strong>en</strong> harer zwanger zijn, niet voldrag<strong>en</strong>. T<strong>en</strong> tweede, het kon<br />

zowel e<strong>en</strong> meisje als e<strong>en</strong> knechtje zijn. T<strong>en</strong> derde, daar meer kinder<strong>en</strong> in hun jonkheid<br />

sterv<strong>en</strong> dan tot hun jar<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>, zo was het gevaarlijker, dat de jong<strong>en</strong> zou sterv<strong>en</strong><br />

dan groot word<strong>en</strong>, in welk alles Jozef zich in gevaar stelde, of om als e<strong>en</strong> slecht hoofd<br />

bespot, of als e<strong>en</strong> bedrieger vervolgd te word<strong>en</strong>. En daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> zo was het gans<br />

onzeker, zo hij al groot werd, of hij verstandig g<strong>en</strong>oeg daartoe zou wez<strong>en</strong>. En zo hij al<br />

verstandig g<strong>en</strong>oeg was, of hij dan nog goddeloos g<strong>en</strong>oeg zou zijn, om zo e<strong>en</strong> rol als<br />

hem van zijn vader <strong>en</strong> moeder geleerd was, te spel<strong>en</strong>. En zo d<strong>en</strong>k ik, dat UE. licht zal<br />

besluit<strong>en</strong>, dat ulied<strong>en</strong> zeer onvoorzichtig handelt met uzelf, wanneer zonder <strong>en</strong>ig<br />

onderzoek van de waarheid, die grote geloofsleer der vader<strong>en</strong>, wordt weggeworp<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik moet bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat ons volk gans onbezonn<strong>en</strong> handelt, want was het nog anders<br />

niet, als dat zij niet kond<strong>en</strong> gelov<strong>en</strong>, als dat Jezus uit e<strong>en</strong> zuivere maagd gebor<strong>en</strong> was;<br />

maar het is onder ons volk e<strong>en</strong> dagelijkse gewoonte, er lasterlijk van te sprek<strong>en</strong>. En de<br />

kinder<strong>en</strong>, als van de wieg af aan, e<strong>en</strong> hatelijk d<strong>en</strong>kbeeld teg<strong>en</strong> Jezus in te boezem<strong>en</strong>.<br />

En dat wordt dan met zijn geboorte, om die verachtelijk te mak<strong>en</strong>, begonn<strong>en</strong>; doch het<br />

betaamt mij niet, dat ik daar iets meer van zou op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, opdat ik ge<strong>en</strong> oorzaak b<strong>en</strong>,<br />

dat mijn volk, die nu bij u veracht zijn, niet t<strong>en</strong> <strong>en</strong><strong>en</strong>male gehaat word<strong>en</strong>. En daarom<br />

verzoek ik, dat UE. maar tot e<strong>en</strong> ander stuk wil overgaan.<br />

KOOPMAN.<br />

Zeer gaarne, ik kom dan tot het derde stuk, namelijk om te ton<strong>en</strong>, dat Jezus gebor<strong>en</strong> is<br />

in Bethlehem, volg<strong>en</strong>s de voorzegschrift<strong>en</strong>.<br />

Dit is e<strong>en</strong> zaak, die - gelijk zijn afkomst uit Juda op<strong>en</strong>baarder is, dan Zijn geboorte uit<br />

e<strong>en</strong> maagd - daarom met mindere moeite kan bewez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Want, er zijn


160<br />

aanmerkelijke <strong>en</strong> verschrikkelijke zak<strong>en</strong> geschied, voor <strong>en</strong> na de geboorte van Jezus,<br />

als:<br />

Vooreerst het gebod dat keizer Augustus het uitgaan, namelijk, dat de gehele wereld<br />

zou beschrev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Welk gebod de oorzaak was, dat Maria naar Bethlehem<br />

optrok <strong>en</strong> Jezus aldaar gebor<strong>en</strong> werd. En t<strong>en</strong> tweede, hoe Zijn geboorte, wanneer<br />

hetzelve aan het hof van Herodes de Grote bek<strong>en</strong>d werd, door hem met e<strong>en</strong> aller<br />

ijsselijkst bloedbad onder onnozele kinder<strong>en</strong> aan te recht<strong>en</strong>, binn<strong>en</strong> Bethlehem<br />

achtervolgd werd. Welke twee op<strong>en</strong>bare bek<strong>en</strong>de zak<strong>en</strong> geboekt zijn, door Lukas <strong>en</strong><br />

Matthéüs, elk is te vind<strong>en</strong> in het 2 de hoofdstuk van ieder zijn Evangelium.<br />

RABBI.<br />

Maar het is toch wonderlijk, zo deze beschrijving nev<strong>en</strong>s de kindermoord waarlijk zou<br />

zijn geschied, dat dan Flavius Josephus noch van het e<strong>en</strong>, noch van het ander iets<br />

komt te meld<strong>en</strong>; hetwelk de <strong>ware</strong> gebeurt<strong>en</strong>is al vrij wat twijfelachtig maakt.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is zo, dat Flavius Josephus er ge<strong>en</strong> woord van spreekt. En dat komt ook al<br />

wonderlijk voor; maar die bewondering heeft e<strong>en</strong> geleerd heer, in e<strong>en</strong> van zijn<br />

beroemde werk<strong>en</strong> wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Want als m<strong>en</strong> met die heer acht geeft, waar dat<br />

hetzelve vandaan gekom<strong>en</strong> is, dat Josephus deze merkwaardige gebeurt<strong>en</strong>is heeft<br />

voorbij gegaan, dan zal zulks zeer licht kunn<strong>en</strong> begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

Het eerste dan, waar m<strong>en</strong> op heeft te lett<strong>en</strong>, is, als dat de beschrijving <strong>en</strong> de<br />

kindermoord, beide behor<strong>en</strong> tot de gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> van Herodes de Grote.<br />

Nu heeft Josephus de gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> die onder Herodes regering zijn voorgevall<strong>en</strong>, de<br />

voornaamste overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> van Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us, die e<strong>en</strong> algem<strong>en</strong>e geschied<strong>en</strong>is<br />

van Herodes de Grote beschrev<strong>en</strong> heeft. En die daartoe de beste geleg<strong>en</strong>heid had.<br />

Want hij was niet alle<strong>en</strong> Herodes’ geheimschrijver, maar werd van Herodes in al de<br />

gewichtigste ding<strong>en</strong> gebruikt. En hij was daarbov<strong>en</strong> Herodes’ hart- <strong>en</strong> boezemvri<strong>en</strong>d.<br />

Dat nu Josephus vele ding<strong>en</strong> van Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us heeft overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, is uit zich<br />

zelf klaar, want hij verscheid<strong>en</strong> mal<strong>en</strong> Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us aanhaalt.<br />

Als m<strong>en</strong> nu let vooreerst, dat Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us e<strong>en</strong> boezemvri<strong>en</strong>d was van<br />

Herodes de Grote. T<strong>en</strong> tweede, dat hij geschrev<strong>en</strong> heeft op verzoek van Herodes. T<strong>en</strong><br />

derde, dat hij was Herodes secretaris of geheimschrijver. En t<strong>en</strong> vierde dat hij<br />

geschrev<strong>en</strong> heeft, bij het lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> regering van koning Herodès, óf bij dat van zijn<br />

zoon Archelaüs. Als m<strong>en</strong> nu dit e<strong>en</strong>s overweegt, zo zal UE, licht kunn<strong>en</strong> oordel<strong>en</strong>, als<br />

dat Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us van Herodes niet heeft will<strong>en</strong> noch durv<strong>en</strong> schrijv<strong>en</strong>, als dat<br />

tot lof van Herodes heeft kunn<strong>en</strong> strekk<strong>en</strong>. En heeft zich wel zorgvuldig gemed<strong>en</strong> van<br />

datg<strong>en</strong>e te meld<strong>en</strong>, hetwelk zijn naam bij het nageslacht tot <strong>en</strong> vervloeking zou mak<strong>en</strong><br />

of zijn luister verdov<strong>en</strong>. Nu is het licht te ontdekk<strong>en</strong>, waarom Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us<br />

die onm<strong>en</strong>selijke kindermoord niet heeft te boek gesteld, namelijk, omdat daardoor<br />

zijn naam bij het nageslacht <strong>en</strong> bijzonder bij de teerhartige moeders, niet voor altoos<br />

in vervloeking zou blijv<strong>en</strong>. En daarom heeft hij niet alle<strong>en</strong> die onm<strong>en</strong>selijke<br />

kindermoord stilzwijg<strong>en</strong>d voorbij gegaan, maar alles wat maar aanleiding kon gev<strong>en</strong><br />

om die kindermoord in gedachte te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

En daarom verzwijgt hij ook zeer zorgvuldig die algem<strong>en</strong>e beschrijving door keizer<br />

Augustus, om zijn lezers ge<strong>en</strong> aanleiding te gev<strong>en</strong> om te onderzoek<strong>en</strong>, wat<br />

merkwaardigs onder <strong>en</strong> na de beschrijving is voorgevall<strong>en</strong>; om zo die kindermoord<br />

niet e<strong>en</strong>s van verre onder het oog te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. En daarom verzwijgt hij ook de komst<br />

van de wijz<strong>en</strong> uit het Oost<strong>en</strong>, tot Herodes te Jeruzalem, om te vernem<strong>en</strong> naar de nieuw<br />

gebor<strong>en</strong><strong>en</strong> Koning der Jod<strong>en</strong>. Maar behalve dit, zo was er nog e<strong>en</strong> red<strong>en</strong> waarom


161<br />

Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us die algeme<strong>en</strong>s beschrijving niet geboekt heeft, namelijk, omdat<br />

zulks Herodes zijn koninklijke luister moest verdov<strong>en</strong>, omdat hij dat gebod des<br />

keizers, dat de gehele wereld zou beschrev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, heeft gehoorzaamd, om<br />

hetzelve uit te voer<strong>en</strong> of te lat<strong>en</strong> uitvoer<strong>en</strong> in zijn rijksgebied; waaruit voor het<br />

nageslacht moest blijk<strong>en</strong>, als dat Herodes ge<strong>en</strong> onafhankelijk koning, maar e<strong>en</strong> le<strong>en</strong>man<br />

van keizer Augustus was, hetwelk toch zulke person<strong>en</strong>, hoewel het inderdaad wel<br />

waar is, doch niet will<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>. En zo me<strong>en</strong> ik, dat het klaar te zi<strong>en</strong> is, waarom<br />

Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us, noch van de beschrijving, noch van de kindermoord iets<br />

gemeld heeft. En daar Josephus de gebeurt<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> van Herodus, van Nikolaus<br />

Damasc<strong>en</strong>us heeft overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, omdat niemand bek<strong>en</strong>d was,, die in staat was<br />

dezelve beter te verhal<strong>en</strong>, dan Nikolaus Damasc<strong>en</strong>us. En Josephus hier niets van<br />

vind<strong>en</strong>de bij hem, is de oorzaak geweest, dat m<strong>en</strong> bij Josephus niets daarvan vindt<br />

aangetek<strong>en</strong>d.<br />

RABBI.<br />

Maar behalve dat de Joodse geschiedschrijver Josephus hiervan niet meldt, is daarvan<br />

ook e<strong>en</strong> diep stilzwijg<strong>en</strong> bij de Romeinse geschiedschrijvers, als bij Tacitus <strong>en</strong> bij<br />

Dion Kassius. Hoewel dat zij van de Bethlehemse kindermoord al niet sprak<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong><br />

zij vooral sprek<strong>en</strong> van de algem<strong>en</strong>e wereldbeschrijving door keizer Augustus,<br />

omdat zij Romeinse geschiedschrijvers zijn geweest. En daar is ge<strong>en</strong> red<strong>en</strong>, dat zij bij<br />

het verhal<strong>en</strong> van de dad<strong>en</strong> des keizers, zo e<strong>en</strong> roemruchtig, stuk zoud<strong>en</strong> voorbij gaan.<br />

KOOPMAN,<br />

Ik bek<strong>en</strong>, dat zulks al e<strong>en</strong> zekere duisterheid heeft, doch ik zal UE. op hetzelfde<br />

voetspoor, dat ik zo ev<strong>en</strong> gehoud<strong>en</strong> heb, antwoord<strong>en</strong>.<br />

Om dan tot de zaak te kom<strong>en</strong>, Tacitus begint zijn jaarboek<strong>en</strong> eerst met het laatste van<br />

het lev<strong>en</strong> van keizer Augustus, daar hij van voornem<strong>en</strong> was van Augustus maar<br />

weinig te sprek<strong>en</strong>, opdat het hem maar zou di<strong>en</strong><strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> bekwame weg om tot<br />

Tiberius te kom<strong>en</strong>. En zo zijn jaarboek<strong>en</strong> met keizer Tiberius te beginn<strong>en</strong>. En<br />

daarvandaan, dat de eerste jaarrek<strong>en</strong>ing die bij Tacitus gevond<strong>en</strong> wordt, is: onder de<br />

burgemeester Sextus Pompejus. En dat is in het jaar 767, na het bouw van Rome,<br />

omtr<strong>en</strong>t 15 of 16 jaar later dan die beschrijving <strong>en</strong> Herodes’ kindermoord. En zo zou<br />

m<strong>en</strong> bij Tacitus te vergeefs naar deze zak<strong>en</strong> zoek<strong>en</strong>; daar hij zo vele jar<strong>en</strong> later zijn<br />

jaarboek<strong>en</strong> begonn<strong>en</strong> heeft.<br />

RABBI.<br />

Hoewel dat Tacitus zijn jaarboek<strong>en</strong> zo veel later begint, dan de tijd in welke de<br />

beschrijving <strong>en</strong> de kindermoord, zou geschied zijn; heeft zulks ge<strong>en</strong> plaats in Dion<br />

Kassius, want die begint veel vroeger. En strekt zich veel verder uit; ev<strong>en</strong>wel wordt in<br />

Zijn boek<strong>en</strong> daarvan niets gevond<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> oorzaak daarvan is door geleerde geschiedkundig<strong>en</strong> al aangewez<strong>en</strong>. En dat is deze,<br />

namelijk, dat wij e<strong>en</strong> merkwaardig stuk zijner geschiedschrift<strong>en</strong> zijn kwijt geraakt. En<br />

dat m<strong>en</strong> van hem e<strong>en</strong> verhaal mist van omtr<strong>en</strong>t 10 achtere<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>de jar<strong>en</strong>, te wet<strong>en</strong>:<br />

van het burgemeesterschap van Cajus Antestius <strong>en</strong> D. Laclius Balbus, die<br />

burgemeesters <strong>ware</strong>n in het jaar 748, na het bouw van Rome, tot op het<br />

burgemeesterschap van Cornelius Cinna <strong>en</strong> Valerius Messala, die burgemeesters<br />

<strong>ware</strong>n in het jaar 758, na het bouw van Rome. Nu is het opmerkelijk dat de<br />

beschrijving, nev<strong>en</strong>s de kindermoord, juist is voorgevall<strong>en</strong> in die jar<strong>en</strong>, van welke wij


162<br />

het geschiedverhaal van Dion Kassius kom<strong>en</strong> te miss<strong>en</strong>, want als u Lukas 3 vers 1 <strong>en</strong><br />

23 vergelijkt met onze 9 de sam<strong>en</strong>spraak (pag. 94, 95), zo zal UE. zi<strong>en</strong>, dat de<br />

beschrijving nev<strong>en</strong>s de kindermoord moet voorgevall<strong>en</strong> zijn in het jaar 751 na het<br />

bouw van Rome, want in dat jaar Jezus gebor<strong>en</strong> zijnde, zo volgt dat de beschrijving,<br />

nev<strong>en</strong>s de kindermoord tot datzelfde jaar behoort, want het tezam<strong>en</strong> bijna gelijktijdig<br />

is, voorgevall<strong>en</strong>. Nu d<strong>en</strong>k ik, dat UE. wel ziet, waar het vandaan komt, dat m<strong>en</strong> van de<br />

beschrijving, noch van de kindermoord, bij Dion Kassius iets vindt, kon UE. ton<strong>en</strong>,<br />

dat die geschiedschrift<strong>en</strong> van Dion Kassius, dewelke van die tijd, in welke de<br />

beschrijving <strong>en</strong> kindermoord is voorgevall<strong>en</strong>, nog voorhand<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n; <strong>en</strong> ev<strong>en</strong>wel<br />

niets daarvan bij hem gevond<strong>en</strong> werd, dan zou het e<strong>en</strong> grote zwarigheid mak<strong>en</strong>. Maar<br />

ik stel voor vast, dat, als wij het verlor<strong>en</strong>e hadd<strong>en</strong>, dat wij e<strong>en</strong> net verhaal daarvan bij<br />

hem zoud<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>. En terwijl UE. ziet, dat daar ge<strong>en</strong> verachtelijke red<strong>en</strong> zijn<br />

waarom bij Josephus, Tacitus, noch Dion Kassius, het verhaal van de beschrijving,<br />

noch van de kindermoord gevond<strong>en</strong> wordt, kan het verhaal van Lukas niet verdacht<br />

word<strong>en</strong>, aangemerkt dat hij volg<strong>en</strong>s het getuig<strong>en</strong>is der oude leraars, zijn Evangelium<br />

geschrev<strong>en</strong> heeft 57 jar<strong>en</strong> na de geboorte van Jezus. En bijgevolg in zulk e<strong>en</strong> tijd, dat<br />

die algem<strong>en</strong>e wereldbeschrijving <strong>en</strong> verbaz<strong>en</strong>de kindermoord niet kon onbek<strong>en</strong>d zijn.<br />

RABBI.<br />

Maar als ik dit e<strong>en</strong>s liet var<strong>en</strong>, dan moet ik echter zegg<strong>en</strong>, als dat in het verhaal van<br />

Lukas zich ding<strong>en</strong> opdo<strong>en</strong>, die met de geschied<strong>en</strong>isorde zoud<strong>en</strong> strijd<strong>en</strong>. Want hij<br />

zegt, hoofdstuk 2: 1 <strong>en</strong> 2: „En het geschiedde in diezelfde dag<strong>en</strong>, dat er e<strong>en</strong> gebod<br />

uitging van de keizer Augustus, dat de gehele wereld beschrev<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong>. <strong>De</strong>ze<br />

eerste beschrijving geschiedde, als Cyr<strong>en</strong>ius over Syrië stadhouder was.” Nu is het e<strong>en</strong><br />

bek<strong>en</strong>de zaak, dat Cyr<strong>en</strong>ius eerst stadhouder over Syrië geword<strong>en</strong> is, wanneer<br />

Archelaüs gebann<strong>en</strong> <strong>en</strong> al zijn goeder<strong>en</strong> verbeurd verklaard zijn.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik bek<strong>en</strong>, dat dit de Geleerd<strong>en</strong> al vrij wat moeite gemaakt heeft, want het is bek<strong>en</strong>d,<br />

als dat op die tijd stadhouder geweest heeft in Syrië Quintilius Varus. En de Oudvader<br />

Tertulliaan zegt, dat de beschrijving in Judea geschied is door S<strong>en</strong>tius Saturnius, die<br />

geweest is de voorzaad van Quintilius Varus. Maar dat werd bij voorname geleerd<strong>en</strong><br />

voor e<strong>en</strong> misslag in die Oudvader gehoud<strong>en</strong>. Ev<strong>en</strong>wel dit is zeker, dat Cyr<strong>en</strong>ius op die<br />

tijd van de beschrijving ge<strong>en</strong> stadhouder in Syrië is geweest. <strong>De</strong> geleerd<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong><br />

deze knoop op e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde wijze niet zoek<strong>en</strong> los te mak<strong>en</strong>. Die de gem<strong>en</strong>e<br />

vertaling volg<strong>en</strong>, daarvan zegg<strong>en</strong> sommig<strong>en</strong>, dat Cyr<strong>en</strong>ius stadhouder van Syrië<br />

g<strong>en</strong>oemd werd, omdat hij van de Keizer gezond<strong>en</strong> was naar Cilicië om de<br />

Homonad<strong>en</strong>s<strong>en</strong> te bestrijd<strong>en</strong>. En hij heeft hun bijna onoverwinnelijke sterkt<strong>en</strong>, door<br />

e<strong>en</strong> lange uithongering ing<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. En dan wil m<strong>en</strong>, dat de beschrijving zou<br />

voorgevall<strong>en</strong> zijn terwijl Cyr<strong>en</strong>ius met het beleger<strong>en</strong> der sterkte in Cilicië bezig was;<br />

<strong>en</strong> dat hij vanwege zijn nabijheid aan Syrië, daarom zou g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong> stadhouder<br />

van Syrië. Doch het schijnt mij toe, dat op die wijze de knoop meer doorgehouw<strong>en</strong>,<br />

dan losgemaakt werd. Want dat is geweldig gedwong<strong>en</strong>, dat Cyr<strong>en</strong>ius daarom, omdat<br />

hij als veldoverste in Cilicië oorloogde. En dat op e<strong>en</strong> tijd, dat in Syrië e<strong>en</strong> stadhouder<br />

regeerde, die zo wel als hij van burgemeesterlijke waardigheid was, stadhouder van<br />

Syrië zou g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong>, is het al lang aangetoond, als dat de overwinning<strong>en</strong><br />

van Cyr<strong>en</strong>ius in Cilicië. En het innem<strong>en</strong> van de Slot<strong>en</strong> der Homonad<strong>en</strong>s<strong>en</strong>,<br />

al <strong>en</strong>ige jar<strong>en</strong> voor de beschrijving geschied is; <strong>en</strong> daarop naar Rome is wedergekeerd<br />

<strong>en</strong> de overwinningstek<strong>en</strong><strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong> heeft. En daarom werd het door ander<strong>en</strong> dus<br />

verstaan, namelijk, dat de Keizer Cyr<strong>en</strong>ius met e<strong>en</strong> buit<strong>en</strong>gewone macht gezond<strong>en</strong>


163<br />

heeft naar Syrië, om deze beschrijving waar te nem<strong>en</strong>. Doch als m<strong>en</strong> aanmerkt, dat<br />

Cyr<strong>en</strong>ius, zijnde e<strong>en</strong> man van burgemeesterlijke waardigheid, afgezond<strong>en</strong> zou word<strong>en</strong><br />

tot het bestur<strong>en</strong> van zo e<strong>en</strong> beschrijving, hetzelve b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong> zijn waardigheid zou zijn.<br />

En wil m<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>wel daar op staan, dat Cyr<strong>en</strong>ius met e<strong>en</strong> buit<strong>en</strong>gewone macht naar<br />

Syrië gezond<strong>en</strong> is, zo moet hij gezond<strong>en</strong> zijn met e<strong>en</strong> meerdere, of met e<strong>en</strong> mindere<br />

macht, dan Quintilius Varus had. Als m<strong>en</strong> nu aanmerkt, dat zij beide de Burgermeesterlijke<br />

waardigheid bekleed hadd<strong>en</strong>, zo ziet m<strong>en</strong> zeer licht dat Quintilius<br />

Varus, Cyr<strong>en</strong>ius met ge<strong>en</strong> meerdere macht vreedzaam zou kunn<strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong>. En dat<br />

met e<strong>en</strong> mindere macht, Cyr<strong>en</strong>ius onder Quintilius Varus, niet zou beger<strong>en</strong> gezond<strong>en</strong><br />

te word<strong>en</strong>. En daarom ik sta u toe, als dat Cyr<strong>en</strong>ius t<strong>en</strong> tijde van deze beschrijving,<br />

niet in Syrië geweest, noch <strong>en</strong>ig bewind gehad heeft.<br />

RABBI.<br />

Dan staat u mij toe, dat Lukas zijn verhaal met e<strong>en</strong> goede geschiedorde strijdt.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is de m<strong>en</strong>ing niet, maar ik zou met de meeste uitleggers het zo verstaan, dat Lukas<br />

zegt, deze beschrijving geschiedde voordat of eerdat Cyr<strong>en</strong>ius over Syrië stadhouder<br />

was. Want het is bek<strong>en</strong>d, als dat het woord „Prootos eerste”, m<strong>en</strong>igmaal dezelfde betek<strong>en</strong>is<br />

heeft van ‘Proleros’ eer; gelijk zulks getoond wordt uit het zegg<strong>en</strong> van<br />

Johannes de Doper, als hij zeide Joh. 1: 30. „<strong>De</strong>ze is het, van welke ik gezegd heb:<br />

„Na mij komt e<strong>en</strong> man, die voor mij geword<strong>en</strong> is, want hij was eer dan ik.” En uit<br />

hetge<strong>en</strong> Jezus gesprok<strong>en</strong> heeft teg<strong>en</strong> Zijn Apostel<strong>en</strong> Joh. 15: 18. „Indi<strong>en</strong> u de wereld<br />

haat, zo weet, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft.” En zo blijkt, dat het woord ‘prootos’<br />

in de betek<strong>en</strong>is van eer of eerder gebruikt wordt. En behalve dit, zo hebb<strong>en</strong> voorname<br />

taalk<strong>en</strong>ners getoond, als dat in zo e<strong>en</strong> sam<strong>en</strong>stel van woord<strong>en</strong>, het voorzetsel pro voor,<br />

als verzweg<strong>en</strong> moet begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

Doch dit is mij g<strong>en</strong>oeg, dat het woord ‘prootos’ zowel eer als eerste kan vertaald<br />

word<strong>en</strong>. En derhalve zo strijdt Lukas in zijn verhaal met de orde des tijds niet, als hij<br />

zegt, dat deze beschrijving geschied is eer Cyr<strong>en</strong>ius over Syrië stadhouder was.<br />

Zie bijlage (RED): 17<br />

17 Het 3 e jaar voor de Chr. jaartelling is 751 jaar A.U.C. (na de Stichting van Rome).<br />

Johannes de Doper gebor<strong>en</strong>, ong. begin Joods kerkelijk jaar, mrt/apr.<br />

<strong>De</strong> <strong>verwachting</strong> van de Messias krijgt e<strong>en</strong> sterke impuls door dit gebeur<strong>en</strong>, overal wordt erover<br />

gesprok<strong>en</strong> <strong>en</strong> naar uitgezi<strong>en</strong>, Luk 1:65, 66<br />

<strong>De</strong> Farizeeën aan het hof van Herodus sprek<strong>en</strong> er over. <strong>De</strong> geboorte van de Messias zou het einde<br />

betek<strong>en</strong><strong>en</strong> van Herodus’ koningshuis. Herodus hoort dit <strong>en</strong> zint op wraak.<br />

Tacitus <strong>en</strong> Suetonius, (Romeinse historieschrijvers) mak<strong>en</strong> er melding van dat het hele oost<strong>en</strong><br />

verwachtte dat er in die tijd e<strong>en</strong> koning zou opstaan in Judea die over de hele wereld reger<strong>en</strong> zou, zie<br />

Dr. Gill.<br />

"In diezelfde tijd ging er e<strong>en</strong> gebod uit van keizer Augustus dat de gehele wereld beschrev<strong>en</strong> zou<br />

word<strong>en</strong>. <strong>De</strong>ze eerste beschrijving geschiedde als Cyrénius over Syrië stadhouder was’, Luk 2:1-2<br />

Om de 14 jaar vond er e<strong>en</strong> inschrijving (c<strong>en</strong>sus) plaats in het Romeinse rijk t.g.v. de belasting<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

volkstelling. Er is e<strong>en</strong> inschrijving geweest in 7 voor Chr. <strong>en</strong> e<strong>en</strong> in 7 na Chr. <strong>De</strong> gangbare visie is dat<br />

de uitvoering van dit bevel van keizer Augustus wel <strong>en</strong>kele jar<strong>en</strong> kon dur<strong>en</strong>. In Juda zou dit bevel zijn<br />

uitgevoerd in 7, 6, of 5 v. Chr.<br />

Joséfus meldt niets over die beschrijving voor volkstelling of belasting<strong>en</strong> in Juda. <strong>De</strong> oude kerkvaders<br />

ev<strong>en</strong>min. Joséfus schrijft dat de belasting afgedrag<strong>en</strong> werd aan Koning Herodus. Zodra Coponius<br />

procurator werd van Juda in 6/ 7 moest schatting aan de Romein<strong>en</strong> afgedrag<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, (J. Oorl.2 B. 12<br />

h. nr 153). Veel minder aannemelijk is het dat hiervoor ieder moest afreiz<strong>en</strong> naar de plaats van zijn<br />

afkomst. Belasting over bezitting betaalde m<strong>en</strong> vroeger (<strong>en</strong> nu) aan plaatselijke autoriteit<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> verplichte beschrijving was volg<strong>en</strong>s rec<strong>en</strong>te wet<strong>en</strong>schappers, zie o.a. Dr. E. L. Martin heel anders<br />

dan m<strong>en</strong> de laatste eeuw me<strong>en</strong>de.


164<br />

RABBI.<br />

Maar zo dit de m<strong>en</strong>ing van Lukas geweest heeft, hoe kan UE. dan begrijp<strong>en</strong>, dat zulks<br />

met e<strong>en</strong> goede geschiedbeschrijving kan bestaan; want, hij zal zijn lezer verton<strong>en</strong>,<br />

wanneer deze beschrijving geschied is. En dat zal hij do<strong>en</strong>, met te zegg<strong>en</strong>, dat het<br />

eerder gebeurd is, dan to<strong>en</strong> Cyr<strong>en</strong>ius over Syrië stadhouder was, hetwelk waarlijk de<br />

minste eig<strong>en</strong>schap niet heeft, want daaruit leer ik gans niet, wanneer dat de<br />

beschrijving geschied is, als alle<strong>en</strong>, dat het geschied is, niet na, noch onder, maar vóór<br />

het stadhouderschap van Cyr<strong>en</strong>ius. Maar hoe lang van tevor<strong>en</strong>, daarin laat hij zijn<br />

lezer in e<strong>en</strong> diepe onkunde stek<strong>en</strong>. En ik twijfel niet, of UE, ziet de onvoegzaamheid,<br />

die in Lukas schrijv<strong>en</strong> is, zelf heel wel.<br />

KOOPMAN.<br />

To<strong>en</strong> Antipater de regering al voor e<strong>en</strong> groot deel in hand<strong>en</strong> had werkte hij achter de scherm<strong>en</strong> om zijn<br />

vader Herodes weg te krijg<strong>en</strong>. Herodus’ zuster Salome, vertelde dit geheim aan Herodus, waardoor het<br />

Hof in verwarring kwam. Hierbij kwam e<strong>en</strong> nieuw voorval wat voor ons onderzoek van groot belang is<br />

<strong>en</strong> wat grote gevolg<strong>en</strong> had. Joséfus beschrijf het als volgt: [Citaat uit het Engels, de oude Nederlandse<br />

versie wijkt af op het belangrijk punt van trouw zwer<strong>en</strong> aan de Keizer, (26)]<br />

"Er was e<strong>en</strong> zekere sekte onder de Jod<strong>en</strong> die zichzelf beroemde over hun<br />

nauwkeurige k<strong>en</strong>nis van de Wet <strong>en</strong> veel sprak<strong>en</strong> over hun omgang met God die zeer in de gunst stond<strong>en</strong><br />

bij de vrouw<strong>en</strong> aan het hof van Herodus. <strong>De</strong>ze word<strong>en</strong> Farizeeën g<strong>en</strong>oemd. Dit zijn m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> die<br />

voorgav<strong>en</strong> de koning te moet<strong>en</strong> controler<strong>en</strong>, bijzonder listig <strong>en</strong> gereedstaan om aan te vall<strong>en</strong> deg<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

die hun niet behaagt.<br />

Zodat, to<strong>en</strong> het hele Joodse volk de eed aflegde om trouw te zijn aan de Keizer <strong>en</strong> aan de Koninklijke<br />

belang<strong>en</strong> (= regering) hebb<strong>en</strong> meer dan 6000 van deze m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> geweigerd te zwer<strong>en</strong>. <strong>De</strong> koning legde<br />

hun e<strong>en</strong> geldboete op die door de vrouw van Pheroras (broer van Herodus) voor h<strong>en</strong> werd betaald. Uit<br />

dank voor deze hulp –want er werd verondersteld dat zij door hun nauwe omgang met God de gave van<br />

profetie hadd<strong>en</strong>- profeteerd<strong>en</strong> zij dat God had beslot<strong>en</strong> e<strong>en</strong> eind te mak<strong>en</strong> aan de regering van Herodus<br />

<strong>en</strong> zijn nakomeling<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat de regering zou overgaan op haar <strong>en</strong> Pheroras <strong>en</strong> hun kinder<strong>en</strong>. Ook dit<br />

bleef niet verborg<strong>en</strong> voor Salóme die er onmiddellijk Herodus van in k<strong>en</strong>nis stelde terwijl ze er aan<br />

toevoegde dat vel<strong>en</strong> van zijn hoveling<strong>en</strong> door h<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n omgekocht. Herodus liet de Farizeeën die<br />

volg<strong>en</strong>s hem de schuldigst<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n tegelijk met de eunuch (gesned<strong>en</strong> kamerling) Bagogas <strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

zekere Carus de knapste jongeman aan het hof, die de koning gebruikte voor zijn ongeoorloofde<br />

vermak<strong>en</strong>, ter dood br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Hij dode ook al zijn familieled<strong>en</strong>, die zich door de Farizeeën hadd<strong>en</strong> lat<strong>en</strong><br />

beïnvloed<strong>en</strong>. Zij <strong>ware</strong>n het die Bagogas hadd<strong>en</strong> wijs gemaakt dat hij nog e<strong>en</strong>s vader <strong>en</strong> weldo<strong>en</strong>er van<br />

de nieuwe koning zou g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>, welke bestemd was te kom<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s hun profetie, want die<br />

koning zou alle ding<strong>en</strong> in zijn macht hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> hij zou hem (Bagogas) de kracht gev<strong>en</strong> om in e<strong>en</strong><br />

huwelijk eig<strong>en</strong> kinder<strong>en</strong> te verwekk<strong>en</strong>." (J. Hist. 17 e b. 3 e h. nr.726).<br />

<strong>De</strong>ze passage van Joséfus toont zo helder als de zon op de middag wat de<br />

beschrijving betek<strong>en</strong>de <strong>en</strong> welke Messiaanse <strong>verwachting</strong><strong>en</strong> er aan het Hof leefd<strong>en</strong>. <strong>De</strong> eed van trouw<br />

die het hele Joodse volk, sam<strong>en</strong> met heel de Romeinse wereld deed, vond plaats in het najaar van 3<br />

v.Chr. Keizer Augustus had ze bevol<strong>en</strong> in verband met zijn zilver<strong>en</strong> jubileum dat 5 febr. 2 v. chr. plaats<br />

zou vind<strong>en</strong>.<br />

Augustus zelf schrijft erover in zijn Res Gestae: ‘Terwijl ik mijn derti<strong>en</strong>de consultschap uitvoerde gaf<br />

de S<strong>en</strong>aat <strong>en</strong> de Orde der Ruiters <strong>en</strong> het hele Romeinse volk, mij de titel van Pater Patriae, (=Vader des<br />

Vaderlands).’ Martin, a.w. bl 189. (26) Het was de eerste keer dat de Keizer e<strong>en</strong> zodanige opdracht gaf<br />

aan al de inwoners van het Romeinse rijk.<br />

Er zijn bewijz<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> dat deze beschrijving ook plaats vond in Klein Azië, <strong>en</strong> Arm<strong>en</strong>ië. Orosius,<br />

e<strong>en</strong> Romeins historieschrijver in de 5 e eeuw schreef:<br />

"Augustus gaf opdracht dat e<strong>en</strong> volkstelling moest gehoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> in<br />

iedere provincie, overal <strong>en</strong> dat alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> beschrev<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>…. Dit is de eerste <strong>en</strong><br />

beroemdste publieke erk<strong>en</strong>ning die de Keizer k<strong>en</strong>merkte als DE EERSTE VAN AL DE MENSEN, <strong>en</strong><br />

de Romein<strong>en</strong> als heer van de wereld…. Al de inwoners van de grootste naties ded<strong>en</strong> e<strong>en</strong> eed…."


165<br />

Ik wil wel bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat indi<strong>en</strong> het oogmerk van Lukas was, om zijn lezer met deze<br />

inlassing van het 2de vers e<strong>en</strong> tijdmerk te stell<strong>en</strong>, wanneer dat deze beschrijving was<br />

voorgevall<strong>en</strong>, uw rede dan moest doorgaan. Maar dat ontk<strong>en</strong> ik, dat zulks het oogmerk<br />

van Lukas is, maar hij heeft heel iets anders in het oog, namelijk, om vooreerst deze<br />

beschrijving te onderscheid<strong>en</strong> van die beschrijving die voorgevall<strong>en</strong> was 10 jar<strong>en</strong> na<br />

deze, onder de regering ván Cyr<strong>en</strong>ius, nadat Archelaüs gebann<strong>en</strong> was, waarvan m<strong>en</strong><br />

leest Hand. 5, daar rabbi Gamaliël van die tweede beschrijving spreekt, vers 37. „Na<br />

hem stond op Judas, de Galileër, in de dag<strong>en</strong> der beschrijving. En maakte veel volks<br />

afvallig achter zich; <strong>en</strong> deze is ook vergaan. En all<strong>en</strong>, die hem gehoor gav<strong>en</strong>, zijn<br />

verstrooid geword<strong>en</strong>.” En dat doet Lukas voornamelijk daarom, omdat hij met recht<br />

niet verdacht zou word<strong>en</strong>, teg<strong>en</strong> zichzelf <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Matthéüs te strijd<strong>en</strong>. Want beide<br />

leerd<strong>en</strong> ze, dat de geboorte van de Heiland voorgevall<strong>en</strong> was, bij het lev<strong>en</strong> van<br />

Herodes de Grote. En 'in het 3 de hoofdstuk van Lukas, wanneer m<strong>en</strong> het eerste met het<br />

23ste vers vergelijkt, zo ziet m<strong>en</strong>, dat Jezus in het l5de jaar van Tiberius 30 jar<strong>en</strong> oud<br />

was. Indi<strong>en</strong> hij nu deze inlas van het 2de vers niet gemaakt had, maar alle<strong>en</strong> gewaagde<br />

van e<strong>en</strong> beschrijving, die voorgevall<strong>en</strong> was onder de regering; <strong>en</strong> door het bevel van<br />

keizer Augustus, dan zou mogelijk deze eerste beschrijving uit het oog verlor<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong> <strong>en</strong> met de gedacht<strong>en</strong> alle<strong>en</strong> op de tweede beschrijving vall<strong>en</strong>. En zo zou dan<br />

licht Lukas zijn schrijv<strong>en</strong> verdacht word<strong>en</strong>, omdat wanneer iemand begreep, dat Jezus<br />

gebor<strong>en</strong> was onder de tweede beschrijving, zo kon hij in het 15 de jaar van Tiberius<br />

ge<strong>en</strong> 30 maar nog maar 20 jaar oud zijn. En daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong>, dan zou die beschrijving<br />

niet geschied zijn onder de regering van Herodes, maar al na de verbanning van<br />

Archelaüs. Om dan de lezer voor deze ding<strong>en</strong> te behoed<strong>en</strong>, zo zegt hij, „deze eerste<br />

beschrijving geschiedde eer Cyr<strong>en</strong>ius over Syrië stadhouder was.”<br />

Maar voornamelijk b<strong>en</strong> ik van gedacht<strong>en</strong>, als dat Lukas daarmee het oog heeft<br />

op Jesaja 7, want gelijk wij voorhe<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, zo hadd<strong>en</strong> de koning<strong>en</strong> van<br />

Israël <strong>en</strong> van Syrië e<strong>en</strong> verbint<strong>en</strong>is gemaakt, om Juda's stam te do<strong>en</strong> ophoud<strong>en</strong> door<br />

verdeling<strong>en</strong>. En hem door e<strong>en</strong> vreemde koning, de zoon van Tabeals te lat<strong>en</strong><br />

beheers<strong>en</strong>, om zo door e<strong>en</strong> vreemde koning geregeerd te word<strong>en</strong>, <strong>en</strong> naar vreemde<br />

wett<strong>en</strong>. Maar de Heere zegt vers 7: „Het zal niet bestaan. En het zal niet geschied<strong>en</strong>.”<br />

En omdat te bekrachtig<strong>en</strong>, zo stelt de Heere de wondergeboorte van don Messias uit<br />

e<strong>en</strong> maagd hun tot e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong>. Als ik nu acht geef, dat t<strong>en</strong> tijde van Cyr<strong>en</strong>ius zijn<br />

stadhouderschap over Syrië, dat Juda to<strong>en</strong> niet meer geregeerd werd door e<strong>en</strong> koning,<br />

die e<strong>en</strong> Jood of e<strong>en</strong> Jod<strong>en</strong>g<strong>en</strong>oot zijnde, h<strong>en</strong> regeerde naar hun eig<strong>en</strong> burgerwett<strong>en</strong>,<br />

maar werd<strong>en</strong> to<strong>en</strong> beheerst door Romeinse stadhouders, die h<strong>en</strong> regeerd<strong>en</strong> naar de<br />

Romeinse burgerwet; ofschoon ze nog e<strong>en</strong> flauw schets van hun eig<strong>en</strong> wett<strong>en</strong><br />

behield<strong>en</strong>. En zo geeft dan Lukas te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> als hij zegt: „deze beschrijving geschiedde<br />

eer Cyr<strong>en</strong>ius over Syrië stadhouder was,” dat Juda to<strong>en</strong> door ge<strong>en</strong> vreemde koning<br />

overheerst is, die h<strong>en</strong> naar zijn wett<strong>en</strong> in hun land liet reger<strong>en</strong>, omdat des Messias<br />

wondergeboorte uit e<strong>en</strong> maagd eerst geschied<strong>en</strong> moest, volg<strong>en</strong>s Jesaja 7.<br />

Maar t<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong>, er was ook in Jesaja 7 beloofd, dat Damascus het hoofd van<br />

Syrië zou zijn, vers 8, waar in ligt opgeslot<strong>en</strong>, als dat Damascus bet hoofd van Juda<br />

niet zou zijn, maar van Syrië, daarvan gaf de Heere Messias wondergeboorte ook tot<br />

e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong>, want zo lang als die wondergeboorte niet geschied was, zo kon, ja moest<br />

Juda verzekerd zijn, dat die verandering<strong>en</strong> in hun burgerstaat niet zoud<strong>en</strong> voorvall<strong>en</strong>,<br />

namelijk, dat Damascus het hoofd van Juda zou zijn. Als m<strong>en</strong> nu e<strong>en</strong>s acht geeft dat<br />

door de banning van Archelaüs al zijn goeder<strong>en</strong> <strong>en</strong> koningrijk is verbeurd verklaard.<br />

En dat to<strong>en</strong> Juda e<strong>en</strong> wingewest werd der Romein<strong>en</strong>. En tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> provincie van<br />

Syrië; zodat Damascus to<strong>en</strong> het hoofd werd van Juda. Want de stadhouders van Juda,<br />

stond<strong>en</strong> onder de macht der stadhouders van Syrië. Als dan Lukas zegt: „deze


166<br />

beschrijving geschiedde eer Cyr<strong>en</strong>ius over Syrië stadhouder was,” dan wil hij zegg<strong>en</strong>,<br />

dat deze beschrijving geschied is, eer dat Juda geword<strong>en</strong> is e<strong>en</strong> wingewest der<br />

Romein<strong>en</strong> <strong>en</strong> gehecht als e<strong>en</strong> toevoegsel aan Syrië, alzo, dat t<strong>en</strong> tijde van deze<br />

geboorte, Damascus nog niet geword<strong>en</strong> was het hoofd van Juda, maar nog was het<br />

hoofd van Syrië. En zo wijst Lukas met de inlas van het tweede vers aan, dat de<br />

Messias op de rechte tijd, naar de voorzegging van Jesaja gebor<strong>en</strong> was. Nu is het ook<br />

over klaar, als dat Jezus gebor<strong>en</strong> is, eer dat Juda's stam gewek<strong>en</strong> was want zij hebb<strong>en</strong><br />

nog als e<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>de stam, het land hunner erf<strong>en</strong>is bewoond, tot de verwoesting van<br />

Jeruzalem. En zo is volg<strong>en</strong>s G<strong>en</strong>esis 49, „de Schebet van Juda niet gewek<strong>en</strong>, voor dat<br />

de Schilo kwam;” <strong>en</strong> niet lang nadat Hij gekom<strong>en</strong> was, is het bek<strong>en</strong>d, dat dezelve<br />

gewek<strong>en</strong> is. En wel zo, dat niemand van uw volk kan ton<strong>en</strong> zijn afkomst uit Juda.<br />

Ook zo is Jezus in het vlees versch<strong>en</strong><strong>en</strong>, terwijl de tempel nog stond. En Hij is<br />

zo volg<strong>en</strong>s Mal. 3, tot Zijn tempel gekom<strong>en</strong>; waardoor de heerlijkheid van dit laatste<br />

huis groter werd dan het eerste, volg<strong>en</strong>s Hagg. 2. Maar niet vele jar<strong>en</strong> nadat hij de<br />

wereld had verlat<strong>en</strong>, is de tempel tot de grond toe verwoest, volg<strong>en</strong>s de voorzegging<br />

van Jezus, Matth. 24: 2. „En Jezus zeide tot h<strong>en</strong>, ziet gij niet al deze ding<strong>en</strong>?<br />

Voorwaar zeg ik: hier zal niet [e<strong>en</strong>] ste<strong>en</strong> op de [ander<strong>en</strong>] ste<strong>en</strong> gelat<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, die<br />

niet afgebrok<strong>en</strong> zal word<strong>en</strong>.” En dat zonder ooit herbouwd te word<strong>en</strong>, gelijk hij dit<br />

ook voorzegd heeft, Matth. 23: 38. „Ziet, uw huis wordt woest gelat<strong>en</strong>.” En dit is tot<br />

ulieder schaamte bewaarheid geword<strong>en</strong>. En dat zelfs zo, dat ulied<strong>en</strong> hoewel vrijheid<br />

hebb<strong>en</strong>de, niet in staat zijt de tempel wederom op te bouw<strong>en</strong>, gelijk dat de Heere God<br />

u op e<strong>en</strong> verbaz<strong>en</strong>de wijze getoond heeft, wanneer keizer Juliaan, - bijg<strong>en</strong>oemd<br />

Apostatus, - uw volk vrijheid gaf om de tempel te herbouw<strong>en</strong>; met dat oogmerk, om<br />

de voorzegging van Jezus zo ev<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oemd, leug<strong>en</strong>achtig te mak<strong>en</strong>. Want wat<br />

gebeurde er, wanneer uw volk dat werk zou beginn<strong>en</strong>? Zodra als zij begonn<strong>en</strong> de fondam<strong>en</strong>t<strong>en</strong><br />

op te grav<strong>en</strong>, kwam e<strong>en</strong> geweldig vuur uit de fondam<strong>en</strong>t<strong>en</strong>, waardoor van<br />

de arbeiders, sommig<strong>en</strong> gedood of beschadigd <strong>en</strong> de overig<strong>en</strong> de vlucht nam<strong>en</strong>. En het<br />

werk moest<strong>en</strong> stak<strong>en</strong>. En zo behoorde dat u te ler<strong>en</strong>, dat de Messias gekom<strong>en</strong> is. En<br />

wel zo, dat Jezus gekom<strong>en</strong> is op de rechte tijd.<br />

Maar nog bov<strong>en</strong> dit alles, is Hij gekom<strong>en</strong> recht op de tijd, wanneer de 69<br />

wek<strong>en</strong> van Daniel, t<strong>en</strong> einde <strong>ware</strong>n. Want het is geblek<strong>en</strong>, dat dezelve eindigd<strong>en</strong> in het<br />

15de jaar van Keizer Tiberius. In dat jaar is Jezus 30 jar<strong>en</strong> oud zijnde, door de doop<br />

ingewijd tot zijn op<strong>en</strong>bare ambtsbedi<strong>en</strong>ing, gelijk Lukas zulks heeft aangetek<strong>en</strong>d in<br />

zijn 3de hoofdstuk. En zo me<strong>en</strong> ik in deze onze sam<strong>en</strong>spraak, UE. getoond te hebb<strong>en</strong>,<br />

dat Jezus van Nazareth (zo ver als dit verhandelde betreft) al de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> heeft, die<br />

volg<strong>en</strong>s de Voorzegschrift<strong>en</strong>, in de Messias vereist werd<strong>en</strong>. <strong>De</strong>rhalve ik besluit, dat<br />

Hij de <strong>ware</strong> <strong>en</strong> lang verwachte Messias is; hetwelk ik in het vervolg UE. nog nader zal<br />

tracht<strong>en</strong> te ton<strong>en</strong>.<br />

En neem e<strong>en</strong>s, daar stond nu iemand op, die ulied<strong>en</strong> zou m<strong>en</strong><strong>en</strong> de Messias te<br />

zijn, die zou niet e<strong>en</strong> van deze Profetische k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong> bezitt<strong>en</strong>. En hoe zou het dan<br />

mogelijk zijn, dat e<strong>en</strong> verstandige Jood zo e<strong>en</strong> voor de Messias zou erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>?<br />

<strong>De</strong>rhalve ik stel voor vast, de Messias is al gekom<strong>en</strong> of Hij zal in eeuwigheid niet<br />

kom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik zie wel, dat de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> vele red<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, om te ton<strong>en</strong>, dat Jezus van Nazareth<br />

de Messias is. Doch het is alsof dat e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s eig<strong>en</strong> is, dat hij zo e<strong>en</strong> zucht heeft tot de<br />

Godsdi<strong>en</strong>st, waar hij in gebor<strong>en</strong> <strong>en</strong> opgevoed is, dat hij niet verdrag<strong>en</strong> kan, dat hem<br />

aangetoond wordt, dat in die leer de waarheid gemist wordt, ja m<strong>en</strong> vreest dat iemand<br />

zulks zou ton<strong>en</strong>. Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> wordt die zucht gesterkt door de vooroordel<strong>en</strong>, die de


167<br />

m<strong>en</strong>s gewoonlijk bezit, houd<strong>en</strong>de alle<strong>en</strong> voor waarheid, datg<strong>en</strong>e wat hij van der jeugd<br />

af geleerd <strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s dat onderwijs begrep<strong>en</strong> heeft; hetwelk zijn verstand als met e<strong>en</strong><br />

dikk<strong>en</strong> nevel komt te verduister<strong>en</strong>, zoodanig dat hij niet machtig is daar door he<strong>en</strong> te<br />

zi<strong>en</strong>. Doch dat niet verder uithal<strong>en</strong>de, verklaar ik, dat UE gezegde mij overd<strong>en</strong>k<strong>en</strong>swaardig<br />

voorkomt. Ik <strong>hoop</strong> mij daarin ook bezig te houd<strong>en</strong>. En verzoek UE.<br />

over de stukk<strong>en</strong>, die nog te verhandel<strong>en</strong> zijn, in vervolg van tijd te hor<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Daar b<strong>en</strong> ik als voorhe<strong>en</strong> gewillig toe. Maar ik wil UE. verzoek<strong>en</strong>, dat wanneer u deze<br />

Sam<strong>en</strong>spraak overd<strong>en</strong>kt, in dewelke ik heb tracht<strong>en</strong> aan te ton<strong>en</strong>, dat in Jezus van<br />

Nazareth te vind<strong>en</strong> is, al datg<strong>en</strong>e hetwelk in de 9 de Sam<strong>en</strong>spraak als k<strong>en</strong>tek<strong>en</strong><strong>en</strong> van de<br />

Messias <strong>ware</strong>n aangewez<strong>en</strong>; <strong>en</strong> bijzonder de tijd, wanneer de Messias op de aarde zou<br />

verschijn<strong>en</strong>. En wanneer UE. deze nodige zak<strong>en</strong> overweegt, leg daar e<strong>en</strong>s bij over,<br />

hetge<strong>en</strong> m<strong>en</strong> leest Habakuk 2: 3. „Want het gezicht zal nog tot e<strong>en</strong> bestemd<strong>en</strong> tijd<br />

zijn, dan zal Hij het op het einde voortbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet lieg<strong>en</strong>; zo Hij vertoeft, verbeid<br />

Hem, want Hij zal gewis kom<strong>en</strong>, Hij zal niet achterblijv<strong>en</strong>.”<br />

En vergelijk deze woord<strong>en</strong> van Habakuk, met hetge<strong>en</strong> de Joodse meesters zegg<strong>en</strong>,<br />

namelijk, om welke red<strong>en</strong> de Messias langer zou achterblijv<strong>en</strong> dan in de<br />

voorzegschrift<strong>en</strong> bepaald is, tezam<strong>en</strong> bestaan kan. En ik twijfel niet, of als in u te<br />

vind<strong>en</strong> was, geloof in God, vertrouw<strong>en</strong> op God <strong>en</strong> vrees voor God, of deze plaats van<br />

Habakuk zou u do<strong>en</strong> stilstaan; <strong>en</strong> u verzeker<strong>en</strong>, dat de Messias op de bestemde tijd<br />

gewis gekom<strong>en</strong> is. En dat hij als die tijd daar was, niet achter zal blijv<strong>en</strong>. En daar kan<br />

m<strong>en</strong> staat op mak<strong>en</strong>, want die het beloofd heeft zal niet lieg<strong>en</strong>. Dat zo zijnde, welke<br />

red<strong>en</strong> ulied<strong>en</strong> toch hebt om Jezus van Nazareth als de beloofde Messias niet te<br />

erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>? Daar in Hem al de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>, die in de Messias vereist word<strong>en</strong>, volstrekt<br />

te vind<strong>en</strong> zijn. Maar voor ditmaal will<strong>en</strong> wij dit niet verder onderzoek<strong>en</strong>, mogelijk<br />

doet zich daartoe nog wel e<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> andere geleg<strong>en</strong>heid op, waar ik u bij de eerste<br />

geleg<strong>en</strong>heid zal verwacht<strong>en</strong>, om in onze verhandeling voort te gaan.<br />

DERTIENDE SAMENSPRAAK.


Waarin getoond wordt, dat hetge<strong>en</strong> van de Messias in de 10 de sam<strong>en</strong>spraak uit de<br />

profetieën voorzegd was, gevond<strong>en</strong> wordt in Jezus van Nazareth.<br />

168<br />

KOOPMAN.<br />

Mijnheer, ik heb in de voorgaande sam<strong>en</strong>spraak getracht, UE. te ton<strong>en</strong>, dat die<br />

k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong>, dewelke wij in de 9 e sam<strong>en</strong>spraak uit het profetisch woord van de Messias<br />

ontdekt<strong>en</strong>, dat dezelve in Jezus van Nazareth gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Nu <strong>ware</strong>n wij<br />

ordershalve gekom<strong>en</strong>, om dez<strong>en</strong> Jezus met de 10de sam<strong>en</strong>spraak e<strong>en</strong>s te gaan<br />

vergelijk<strong>en</strong>, opdat het ook in dez<strong>en</strong> mag blijk<strong>en</strong>, of wij te lichtvaardig hem voor de<br />

Messias erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> aannem<strong>en</strong>, dan of ulied<strong>en</strong> niet zonder gegronde red<strong>en</strong>, Hem als<br />

de <strong>ware</strong> Messias komt te verwerp<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

UE. heeft mij in de vorige sam<strong>en</strong>spraak veel stof van overd<strong>en</strong>king gegev<strong>en</strong>, want als<br />

iemand de waarheid komt te beminn<strong>en</strong>, dat moet hem aanzett<strong>en</strong> dezelve te zoek<strong>en</strong>,<br />

maar zal iemand de waarheid zoek<strong>en</strong>, dan moet hij daarin voorzichtig te werk gaan,<br />

zal hij ooit de waarheid aantreff<strong>en</strong>.<br />

Vooreerst moet e<strong>en</strong> waarheidzoeker zich van alle vooroordel<strong>en</strong> ontrekk<strong>en</strong>. En dezelve<br />

van zich werp<strong>en</strong>, of dezelve b<strong>en</strong>evel<strong>en</strong> zijn gezicht zoo, dat hij nooit in staat is om de<br />

waarheid met zijn og<strong>en</strong> te zi<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweede. Hij moet hetge<strong>en</strong> wat hij hoort, niet lichtvaardig aannem<strong>en</strong> of verwerp<strong>en</strong>,<br />

maar hij moet t<strong>en</strong> derde, alles in e<strong>en</strong> rechte waag weg<strong>en</strong>, opdat hij alle<strong>en</strong> datg<strong>en</strong>e voor<br />

waarheid aanneemt, hetge<strong>en</strong> zijn zelfs zwaarte in dez<strong>en</strong> komt te verton<strong>en</strong>, ev<strong>en</strong>als het<br />

goud alle andere metal<strong>en</strong> in zwaarte komt te overtreff<strong>en</strong>; maar ik mag wel zegg<strong>en</strong>:<br />

„wie is tot deze ding<strong>en</strong> bekwaam?”<br />

Maar om ons in het voorg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>e niet op te houd<strong>en</strong>, zo verzoek ik van UE. te hor<strong>en</strong>,<br />

hoever in Jezus van Nazareth is te vind<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> u van de ambt<strong>en</strong> van de Messias<br />

hebt aangewez<strong>en</strong>, opdat ik zi<strong>en</strong> mag of tuss<strong>en</strong> de aftek<strong>en</strong>ing die UE. in de 10de<br />

sam<strong>en</strong>spraak van de Messias heeft aangewez<strong>en</strong> <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> Jezus als het lichaam der<br />

schaduw<strong>en</strong>, ook in dez<strong>en</strong> e<strong>en</strong> overe<strong>en</strong>komst te vind<strong>en</strong> is.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zal naar mijn geringe bekwaamheid aan uw rechtmatige begeerte tracht<strong>en</strong> te<br />

voldo<strong>en</strong>; wij hebb<strong>en</strong> daar gezi<strong>en</strong>, als dat de Verlosser ons voorkwam met de Naam<br />

van Messias, dat is Gezalfde; nu komt Jezus van Nazareth in het Evangelie veel<br />

overvloediger voor met de Naam van Gezalfde. Want daar de Verlosser in het Oude<br />

Testam<strong>en</strong>t maar 2 á 3 maal voorkomt met de Naam van Messias, daar komt Jezus in<br />

het Nieuw Testam<strong>en</strong>t voor met de Naam van Christus 570 maal, welk woord in de<br />

Griekse taal dezelfde betek<strong>en</strong>is heeft van Messias, gelijk Johannes, die beide deze<br />

tal<strong>en</strong> wel verstaande, ons geleerd heeft in het eerste hoofdstuk van zijn Evangelie, vers<br />

42, daar hij zegt, dat Messias is overgezet zijnde, de Christus. En dat is e<strong>en</strong> vertaling,<br />

daar zeker niets op te zegg<strong>en</strong> is, daar het bek<strong>en</strong>d is, dat het woord Christus, ev<strong>en</strong><br />

gelijk het woord Messias van e<strong>en</strong> werkwoord komt, hetwelk zalv<strong>en</strong> betek<strong>en</strong>t. En zo<br />

zegt Messias <strong>en</strong> Christus in ons Nederlands zoveel als e<strong>en</strong> Gezalfde; <strong>en</strong> zo ziet UE. uit<br />

het m<strong>en</strong>igvuldig getal, dat Jezus g<strong>en</strong>oemd werd de Christus, dat Hij alom werd<br />

voorgesteld met de Naam van de Gezalfde.<br />

Maar laat ons nu in de tweede plaats zi<strong>en</strong>, Wie Hem gezalfd heeft. En ook waarmee.<br />

Dat leert ons met weinige woord<strong>en</strong> de apostel Petrus, Handeling<strong>en</strong> 10: 38 zegg<strong>en</strong>de:


169<br />

“Dat God Jezus van Nazareth gezalfd heeft met de Heilige Geest <strong>en</strong> met kracht.” Daar<br />

leert Petrus vooreerst, Wie Hem gezalfd heeft, te wet<strong>en</strong> God; <strong>en</strong> dan waarmee Hij<br />

gezalfd is, namelijk met de Heilige Geest. En met kracht, dat is met de kracht des<br />

Heilige Geestes; <strong>en</strong> omdat Hij van God zijn Vader gezalfd is, daarom wordt Hij elders<br />

g<strong>en</strong>oemd, de Gezalfde Gods.<br />

RABBI<br />

Maar hoe kan dat begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, daar de Messias bezitt<strong>en</strong>de twee natur<strong>en</strong>, God <strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>s, kan gezalfd word<strong>en</strong> met de Heilige Geest? Kan dan de Goddelijke natuur iets<br />

van de Heilige Geest ontvang<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> Hij van tevor<strong>en</strong> niet had?<br />

KOOPMAN.<br />

Ganselijk niet; maar wij ler<strong>en</strong> ook niet, dat de Messias naar Zijn Goddelijke natuur<br />

met de Heilige Geest gezalfd is; maar dat de zalving met de Heilige Geest alle<strong>en</strong><br />

behoort tot zijn m<strong>en</strong>selijke natuur; <strong>en</strong> dat Hij daarin ontvang<strong>en</strong> heeft al de gav<strong>en</strong> des<br />

Geestes, dewelke tot zev<strong>en</strong> schijn<strong>en</strong> opgeteld te word<strong>en</strong>, Jesaja 11: 2. „En op Hem zal<br />

de Geest des Heer<strong>en</strong> rust<strong>en</strong>, de Geest der wijsheid <strong>en</strong> des verstands, de Geest des<br />

raads <strong>en</strong> der sterkte, de Geest der k<strong>en</strong>nis <strong>en</strong> der vreze des Heer<strong>en</strong>.”<br />

Vooral gaat dat door, wanneer m<strong>en</strong> door de eerste beschrijving van de Geest des<br />

Heer<strong>en</strong>, verstaat de gave der profetie, want de gave der profetie komt niet duister<br />

voor, onder de beschrijving van de Geest des Heer<strong>en</strong>, Numeri 11. En bijzonder in het<br />

29ste vers; <strong>en</strong> dan komt dit zeer wel overe<strong>en</strong> met Op<strong>en</strong>b. 3: 1. daarvan Hem gezegd<br />

werd “dat Hij de zev<strong>en</strong> Geest<strong>en</strong> Gods heeft.”<br />

Maar ik heb, als het UE. nog voorstaat, in onze 10 de sam<strong>en</strong>spraak getoond, dat de<br />

Messias gezalfd is van eeuwigheid én in de tijd. Nu moet UE. wet<strong>en</strong>, dat de Messias<br />

naar Zijn Goddelijke natuur gezalfd is, niet met de Heilige Geest, maar door voorverord<strong>en</strong>ing<br />

of liever door opdraging van het Middelaars ambt. Waarom Jezus e<strong>en</strong>s<br />

teg<strong>en</strong> uw vader<strong>en</strong> zei: „dat Hij van Zijn Vader geheiligd was, eer dat Hij was in de<br />

wereld gezond<strong>en</strong>”, Joh. 10: 36. Dat is, dat Hij was van Zijn Vader afgezonderd tot het<br />

werk der verlossing, om zo te zijn e<strong>en</strong> middelaar Gods <strong>en</strong> der m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. En zo is de<br />

zalving met de Heilige Geest, bepaald te verstaan van Zijn m<strong>en</strong>selijke natuur.<br />

Maar het zal tijd zijn, dat wij ook e<strong>en</strong>s, bezi<strong>en</strong> waartoe Jezus gezalfd is. Dat<br />

zal bij het onderzoek blijk<strong>en</strong>, dat het is tot Profeet, Priester <strong>en</strong> Koning, ev<strong>en</strong>als in de<br />

10 de sam<strong>en</strong>spraak uit de voorzegschrift<strong>en</strong> is aangetoond.<br />

Dat Hij e<strong>en</strong> Profeet geweest is, is overduidelijk, want gedur<strong>en</strong>de Zijn<br />

op<strong>en</strong>bare ambtsbedi<strong>en</strong>ing, heeft Hij gestadig ler<strong>en</strong>der wijze, of voorzegg<strong>en</strong>der wijze<br />

gesprok<strong>en</strong>; hetzij onder zinrijke gelijk<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>, of zonder dezelve, gelijk al de<br />

Evangelist<strong>en</strong> tot getuig<strong>en</strong> daarvan verstrekk<strong>en</strong>. Maar bijzonder vindt m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> doorluchtige<br />

profetie, Matth. 24 <strong>en</strong> 25, waarin Jezus zijn leerling<strong>en</strong> voorzei wat er<br />

geschied<strong>en</strong> zou van die tijd af tot aan het einde der wereld toe. Zie ook hetge<strong>en</strong> hier<br />

gedeeltelijk mee overe<strong>en</strong> komt, Lukas 17: 20 tot aan het einde. En het is opmerkelijk,<br />

dat Hij hun voorzei, hoe dat Hij van uw volk aan de heid<strong>en</strong><strong>en</strong> overgeleverd zou<br />

word<strong>en</strong>. En wat Hem al ontmoet<strong>en</strong> zou tot Zijn dood toe; maar ook, dat Hij in drie<br />

dag<strong>en</strong> weer zal opstaan; ziet dit bij elkander, Lukas 18: 31, 32 <strong>en</strong> 33. ,,En Hij nam de<br />

twaalv<strong>en</strong> bij Zich <strong>en</strong> zeide tot h<strong>en</strong>: Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem. En het zal alles<br />

volbracht word<strong>en</strong> aan de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, dat geschrev<strong>en</strong> is door de profet<strong>en</strong>. Want<br />

Hij zal de heid<strong>en</strong><strong>en</strong> overgeleverd werd<strong>en</strong>. En Hi zal bespot word<strong>en</strong>. En smadelijk<br />

gehandeld word<strong>en</strong>. En bespog<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. En [Hem] gegeseld hebb<strong>en</strong>de, zull<strong>en</strong> zij


170<br />

Hem dod<strong>en</strong>. En t<strong>en</strong> derd<strong>en</strong> dage zal Hij weder opstaan.” En twee dag<strong>en</strong> voor Zijn<br />

dood voorzegt Hij hun met klare woord<strong>en</strong>, welke dood Hij sterv<strong>en</strong> zal, Matth. 26: 2.<br />

„Gij weet, dat na twee dag<strong>en</strong> het Pascha is. En de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zal overgeleverd<br />

word<strong>en</strong>, om gekruisigd te word<strong>en</strong>.” Ja, al lang van tevor<strong>en</strong> had Hij het aan rabbi<br />

Nicodémus, die ook e<strong>en</strong> overste der Jod<strong>en</strong> was, niet duister te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>,<br />

wanneer Hij hem beduidde, Joh. 3: 14. „Dat gelijk Mozes de slang in de woestijn<br />

verhoogd heeft, zo moet de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> verhoogd werd<strong>en</strong>.” Hoe had nu Mozes<br />

de slang verhoogd? Zeker aan e<strong>en</strong> hout; bijgevolg moest Jezus ook aan e<strong>en</strong> hout<br />

verhev<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Maar behalve dit, heeft Hij voorzegd, hoe dat het zich dan zou<br />

toedrag<strong>en</strong> met Zijn discipel<strong>en</strong> in het algeme<strong>en</strong>. En met sommige van h<strong>en</strong> in het<br />

bijzonder.<br />

Wat het algem<strong>en</strong>e betreft, dat vindt m<strong>en</strong> aangetek<strong>en</strong>d, Matth. 26: 31. „To<strong>en</strong> zeide<br />

Jezus tot h<strong>en</strong>: gij zult all<strong>en</strong> aan Mij geërgerd word<strong>en</strong> in dez<strong>en</strong> nacht, want er is<br />

geschrev<strong>en</strong>: Ik zal d<strong>en</strong> Herder slaan <strong>en</strong> de schap<strong>en</strong> der kudde zull<strong>en</strong> verstrooid<br />

word<strong>en</strong>.”<br />

En wat het bijzondere aangaat, heeft Hij voorzegd, dat één, <strong>en</strong> niet meer uit h<strong>en</strong>, dus<br />

ge<strong>en</strong> vreemde, Hem zou verrad<strong>en</strong>. Ja, heeft hem met al zijn kleur<strong>en</strong> afgeschilderd <strong>en</strong><br />

als met de vinger aangewez<strong>en</strong>, gelijk op meer dan e<strong>en</strong> maaltijd geschied is. Als Jezus<br />

hetzelve aan Zijn discipel<strong>en</strong> de eerste maal wilde op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, werd Zijn geest t<strong>en</strong><br />

uiterste ontroerd over hetzelve, gelijk Johannes heeft aangetek<strong>en</strong>d, hoofdstuk 13:<br />

2127. „Jezus deze ding<strong>en</strong> gezegd hebb<strong>en</strong>de, werd ontroerd in de geest <strong>en</strong> betuigde <strong>en</strong><br />

zeide: Voorwaar, voorwaar ik zeg u, dat e<strong>en</strong> van u Mij zal verrad<strong>en</strong>. <strong>De</strong> discipel<strong>en</strong> dan<br />

zag<strong>en</strong> op elkander, twijfel<strong>en</strong>de van wi<strong>en</strong> Hij [dit] zeide. En e<strong>en</strong> van zijn discipel<strong>en</strong><br />

was aanzitt<strong>en</strong>de in de schoot van Jezus, welke Jezus lief had. Simon Petrus dan<br />

w<strong>en</strong>kte dez<strong>en</strong>, dat hij vrag<strong>en</strong> zoude, wie hij toch <strong>ware</strong>, van welke hij [dit] zeide. En<br />

deze vall<strong>en</strong>de op de borst van Jezus, zeide tot hem: Heere wie is het? Jezus antwoordde:<br />

deze is het, die ik de bete, als ik ze ingedoopt heb, gev<strong>en</strong> zal. En als Hij de<br />

bete ingedoopt had, gaf hij ze Judas Simons zoon Iskariot.” En niet lang hierna, op de<br />

Paasmaaltijd vertoont Jezus zich voor de tweedemaal, Matth. 26: 2026. „En als het<br />

avond geword<strong>en</strong> was, zat Hij aan met de twaalv<strong>en</strong>. En to<strong>en</strong> zij at<strong>en</strong> zeide Hij:<br />

Voorwaar Ik zeg u, dat e<strong>en</strong> van u Mij zal verrad<strong>en</strong>. En zij, zeer bedroefd geword<strong>en</strong><br />

zijnde, begon e<strong>en</strong> iegelijk van h<strong>en</strong> tot Hem te zegg<strong>en</strong>: B<strong>en</strong> ik het, Heere? En Hij<br />

antwoord<strong>en</strong>de, zeide: Die de hand met Mij in de schotel indoopt, die zal Mij verrad<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> gaat wel he<strong>en</strong>, gelijk van Hem geschrev<strong>en</strong> is; maar wee die<br />

m<strong>en</strong>s, door welke de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> verrad<strong>en</strong> wordt! Het <strong>ware</strong> hem goed, zo die<br />

m<strong>en</strong>s niet gebor<strong>en</strong> <strong>ware</strong> geweest. En Judas, die hem verried, antwoordde <strong>en</strong> zeide:<br />

B<strong>en</strong> ik het Rabbi? Hij zeide tot Hem, gij hebt het gezegd.”<br />

En behalve dat Hij deze trouweloze op<strong>en</strong>baar t<strong>en</strong> toon stelde, heeft Hij de ijverige<br />

Petrus (waarschijnlijk meer dan e<strong>en</strong>s) wanneer hij groot sprek<strong>en</strong>de was, voorzegd, dat<br />

hij Zijn Meester wel driemaal zou verlooch<strong>en</strong><strong>en</strong>; <strong>en</strong> wel eer het vaste han<strong>en</strong>gekraai t<strong>en</strong><br />

einde was, gelijk m<strong>en</strong> kan afnem<strong>en</strong> uit Markus 14: 30. „En Jezus zeide tot hem:<br />

Voorwaar Ik zeg u, dat hed<strong>en</strong> in dez<strong>en</strong> nacht, eer de haan tweemaal gekraaid zal<br />

hebb<strong>en</strong>, gij Mij driemaal zult verlooch<strong>en</strong><strong>en</strong>.” <strong>De</strong> vervulling<strong>en</strong> hiervan aan te tron<strong>en</strong><br />

acht ik onnodig, omdat hetzelve algeme<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>d is.<br />

Ook om mij dieper in te lat<strong>en</strong> om meerdere voorzegging<strong>en</strong> op te zoek<strong>en</strong>, daarin vind<br />

ik ge<strong>en</strong> noodzakelijkheid, omdat het mijn oogmerk niet is, UE. te ton<strong>en</strong> wat Jezus geprofeteerd<br />

heeft, maar dat Hij heeft geprofeteerd. En lust UE. meer voorzegging<strong>en</strong> na<br />

te zi<strong>en</strong>, dewelke Jezus in het laatste van Zijn lev<strong>en</strong> heeft gesprok<strong>en</strong>, lees dan e<strong>en</strong>s na<br />

de afscheidsred<strong>en</strong>, die Hij deed aan Zijn discipel<strong>en</strong>, in de laatste tijd van Zijn lev<strong>en</strong>, te<br />

boek gesteld door Zijn geliefde discipel Johannes, in zijn Evangelie, hoofdstuk 14, 15


171<br />

<strong>en</strong> 16. Daar u onder veel opmerk<strong>en</strong>swaardige ding<strong>en</strong> vind<strong>en</strong> zult, dat Hij zegt,<br />

hoofdstuk 15: 15. „Al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bek<strong>en</strong>d<br />

gemaakt.” Zodat Hij hun daar leert, dat zij Hem moest<strong>en</strong> aanmerk<strong>en</strong>, dat Hij sprak de<br />

woord<strong>en</strong> Zijns Vaders. En als zodanig E<strong>en</strong> wilde Paulus, dat ulied<strong>en</strong> hem zou hebb<strong>en</strong><br />

aangezi<strong>en</strong>, gelijk hij daarom in zijn brief die hij aan uw natie geschrev<strong>en</strong> heeft, Hem<br />

als zodanig met het begin van de brief aan h<strong>en</strong> voorstelt, Hebreeën 1: 1, als hij zegt:<br />

,,God, voortijds veelmaal <strong>en</strong> op velerlei wijze, tot de vader<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de<br />

door de profet<strong>en</strong>, heeft in deze laatste dag<strong>en</strong> tot ons gesprok<strong>en</strong> door de Zoon.” Daar<br />

ziet UE. hem voorgesteld als e<strong>en</strong> waar profeet, door welke God tot Zijn volk<br />

gesprok<strong>en</strong> heeft. En is daar ooit e<strong>en</strong> profeet geweest, die met vaste geloofsbriev<strong>en</strong><br />

voorzi<strong>en</strong> was, het is Jezus van Nazareth; wie heeft ooit onder de oude profet<strong>en</strong>, Zijn<br />

Goddelijke z<strong>en</strong>ding<strong>en</strong> met zoveel verbaz<strong>en</strong>de wonderwerk<strong>en</strong> versterkt? En vri<strong>en</strong>d <strong>en</strong><br />

vijand heeft Zijn wonderwerk<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, al zoud<strong>en</strong> zij zegg<strong>en</strong>, uit e<strong>en</strong> bittere<br />

geest teg<strong>en</strong> Hem, dat niet God, maar de duivel oorzaak van het wonderwerk was.<br />

RABBI.<br />

Wij ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> niet, dat Jezus wonderwerk<strong>en</strong> gedaan heeft; maar wij zegg<strong>en</strong>, dat Hij<br />

het door de Schim Hamphoros gedaan heeft, hetwelk is de verklaarde Naam van<br />

Jehovah: <strong>en</strong> daardoor heeft God hemel <strong>en</strong> aarde geschap<strong>en</strong>. Welke Naam ook gestaan<br />

heeft op de staf van Mozes, waarmee hij al de wonder<strong>en</strong> gedaan heeft voor Faraö,<br />

gelijk ook in het vervolg.<br />

Nu zal ik u ook verhal<strong>en</strong>, hoe dat Jezus aan de Schim hamphoros gekom<strong>en</strong> is; deze<br />

verborg<strong>en</strong> Naam dewelke bij ge<strong>en</strong> sterveling bek<strong>en</strong>d was, dezelve was op e<strong>en</strong> plaats in<br />

de tempel geschrev<strong>en</strong>. En door twee zeer kunstige leeuw bewaard geword<strong>en</strong>. En zo<br />

iemand deze Naam geleerd had, zo hebb<strong>en</strong> de leeuw gebruld. En e<strong>en</strong> schrikkelijk<br />

geraas gemaakt; zodat deg<strong>en</strong>e die het gelez<strong>en</strong> had, daardoor alles weer verget<strong>en</strong> heeft.<br />

Maar Jezus heeft dezelve met list gekreg<strong>en</strong> uit de tempel. En daardoor Zijn<br />

wonderwerk<strong>en</strong> gedaan, zodat Zijn wonderdad<strong>en</strong> niets bewijz<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat de fabelachtige Jod<strong>en</strong> zulks drom<strong>en</strong> verwondert mij niet, maar dat e<strong>en</strong> man van<br />

geleerdheid, gelijk ik UE. voor erk<strong>en</strong> zulks gelooft, dat neem ik niet aan.<br />

RABBI.<br />

Wel, al ver<strong>en</strong>igde ik mij daar ook niet mee, heb ik andere red<strong>en</strong>, waarom ik de<br />

wonderwerk<strong>en</strong> van Jezus niet kan aannem<strong>en</strong>. En dat om hetge<strong>en</strong> ik lees <strong>De</strong>ut. 13: 16.<br />

„Wanneer e<strong>en</strong> profeet, of drom<strong>en</strong>dromer, in het midd<strong>en</strong> van u zal opstaan. En u gev<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> of wonder. En dat tek<strong>en</strong> of dat wonder komt, dat hij tot u gesprok<strong>en</strong> had,<br />

zegg<strong>en</strong>de: Laat ons andere god<strong>en</strong>, die u niet gek<strong>en</strong>d hebt, navolg<strong>en</strong> <strong>en</strong> h<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>; gij<br />

zult naar de woord<strong>en</strong> van die profeet, of naar die drom<strong>en</strong>dromer niet hor<strong>en</strong>: want de<br />

Heere, uw God, verzoekt ulied<strong>en</strong>, om te wet<strong>en</strong>, of u de Heere uw God, lief hebt met<br />

uw ganse hart <strong>en</strong> met uw ganse ziel. <strong>De</strong> Heere uw God, zult gij navolg<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hem<br />

vrez<strong>en</strong>. En Zijn gebod<strong>en</strong> zult gij houd<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn stem gehoorzaam zijn. En Hem<br />

di<strong>en</strong><strong>en</strong> <strong>en</strong> Hem aanhang<strong>en</strong>. En diezelve profeet, of drom<strong>en</strong>dromer, zal gedood word<strong>en</strong>,<br />

want hij heeft [tot] e<strong>en</strong> afval gesprok<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de Heere uw God, die u uit<br />

Egypteland heeft uitgevoerd <strong>en</strong> u uit het di<strong>en</strong>sthuis verlost; om u af te drijv<strong>en</strong> van de<br />

weg, die u de Heere uw God gebod<strong>en</strong> heeft, om daar in te wandel<strong>en</strong>. Zo zult gij het<br />

boze uit het midd<strong>en</strong> van u wegdo<strong>en</strong>.”<br />

KOOPMAN.


172<br />

Ik prijs UE. in dez<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> u in de leerling<strong>en</strong> van Jezus vindt datg<strong>en</strong>e, waarvoor<br />

ulied<strong>en</strong> daar gewaarschuwd wordt, zie bijzonder het 2 de vers; wanneer heeft Jezus<br />

getracht u te overred<strong>en</strong> om andere god<strong>en</strong> na te volg<strong>en</strong> <strong>en</strong> die te di<strong>en</strong><strong>en</strong>? Nooit heeft<br />

Hij daar <strong>en</strong>ige aanleiding toe gegev<strong>en</strong>, hetwelk blijkt, omdat in al de beschuldiging<strong>en</strong><br />

die voor de raad teg<strong>en</strong> Hem werd<strong>en</strong> ingebracht, ge<strong>en</strong> e<strong>en</strong> geweest heeft van zo e<strong>en</strong><br />

aard of natuur. En derhalve UE. bijgebrachte plaats uit <strong>De</strong>uternomium, kan UE. in<br />

dez<strong>en</strong> niet te stade kom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar nadat mij voorstaat, zo heeft UE. in de 10de sam<strong>en</strong>spraak getoond, als dat de<br />

Messias, volg<strong>en</strong>s <strong>De</strong>ut. 18: 15, „e<strong>en</strong> Profeet zal zijn als Mozes,” <strong>en</strong> dat Mozes zijn<br />

profetisch ambt daar ook in uitstak bov<strong>en</strong> andere profet<strong>en</strong>, omdat hij, Mozes, e<strong>en</strong><br />

verbondsprofeet was. Is dan ook naar UE. gedacht<strong>en</strong>, Jezus in deze e<strong>en</strong> Profeet<br />

geweest gelijk Mozes?<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja, want de eis van dat Nieuw Verbond, dat hij volg<strong>en</strong>s Jeremia 31, met het<br />

huis van Juda mak<strong>en</strong> zal (hetwelk dan ook e<strong>en</strong> Nieuw Testam<strong>en</strong>t tot zijn grond moest<br />

hebb<strong>en</strong>), heeft Hij de volk<strong>en</strong> voorgedrag<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de toestemming aan dat verbond,<br />

br<strong>en</strong>gt hij weer tot Zijn Vader, waarom hij, Mal. 3: 1 g<strong>en</strong>oemd wordt, „e<strong>en</strong> Engel des<br />

verbonds.” En Paulus noemt Hem daarom, Hebreeën 1, „e<strong>en</strong> Apostel onzer<br />

belijd<strong>en</strong>is,” of zo ander<strong>en</strong> het vertal<strong>en</strong>, „e<strong>en</strong> Apostel onzer verbondstoestemming.”<br />

Zodat Hij onze belijd<strong>en</strong>is, die wij voor hem do<strong>en</strong> op de eis des verbonds, dezelve van<br />

onz<strong>en</strong>twege tot Zijn Vader br<strong>en</strong>gt. En daarom beschrijft Paulus daarop Mozes als e<strong>en</strong><br />

voorbeeld van Jezus. En Jezus als het teg<strong>en</strong>beeld van Mozes, gelijk U.E. zi<strong>en</strong> kan in<br />

het vervolg van Hebr. 3.<br />

RABBI.<br />

Zo stelt u dan, dat Jezus geweest heeft <strong>en</strong> nog is, tuss<strong>en</strong> God <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> het volk, gelijk<br />

als Mozes tuss<strong>en</strong> h<strong>en</strong> beid<strong>en</strong> geweest is.<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja, voor zover Hij e<strong>en</strong> verbonds Profeet of Middelaar is, want Jezus is e<strong>en</strong><br />

Middelaar des Nieuw Verbonds; <strong>en</strong> als zo danig draagt Hij de eis des verbonds aan de<br />

m<strong>en</strong>s. En de toestemming des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> weder aan God voor; <strong>en</strong> in deze betrekking<br />

heeft hij Mozes tot zijn voorbeeld. Maar wanneer m<strong>en</strong> Jezus aanmerkt als e<strong>en</strong><br />

Middelaar, des Testam<strong>en</strong>ts, dan is Mozes Zijn voorbeeld niet. Want dat Middelaarambt<br />

bedi<strong>en</strong>de Hij eerst als Borg <strong>en</strong> daarna als Priester; als Borg bedi<strong>en</strong>de Hij Zijn<br />

Middelaarambt tot de dag van Zijn dood toe. Want Hij was Borg voor de erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong><br />

van dat Testam<strong>en</strong>t, dat hij als Priester h<strong>en</strong> met God zal verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>. Maar van de dag<br />

zijns doods af, zo bedi<strong>en</strong>t Hij vervolg<strong>en</strong>s Zijn Middelaarambt als Priester. En dat Hij<br />

als Borg zich zelf gesteld had, om de zondaar als Priester met God te verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>, kan<br />

m<strong>en</strong> licht afnem<strong>en</strong> uit Jer. 30: 21. „En Zijn heerlijke zal uit hem zijn. En Zijn Heerser<br />

uit het midd<strong>en</strong> van hem voortkom<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Ik zal Hem do<strong>en</strong> nader<strong>en</strong>. En Hij zal tot Mij<br />

g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>. Want wie is Hij, die met Zijn hart Borg worde om tot Mij te g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>?<br />

spreekt de Heere.” Nu weet UE. dat het nader<strong>en</strong> tot de Heere, alle<strong>en</strong> het werk der<br />

priesters was, want de Heere die de blijk<strong>en</strong> van zijn teg<strong>en</strong>woordigheid in het Heilige<br />

der Heilig<strong>en</strong> gesteld had, daar kwam<strong>en</strong> de priesters nader toe dan <strong>en</strong>ig ander m<strong>en</strong>s. Zo<br />

naderd<strong>en</strong> de priesters tot de Heere. Ja, de hogepriester op de grote verzo<strong>en</strong>dag,<br />

wanneer hij in het Heilige der Heilig<strong>en</strong> inging, g<strong>en</strong>aakte hij op die tijd als tot God, met


173<br />

het bloed der verzo<strong>en</strong>ing. Nu ziet UE. licht, dat, wanneer de Heere alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

uitdaagt, wie dat met zijn hart Borg zou word<strong>en</strong> om tot God te g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>; dat hier<br />

verondersteld wordt, dat Hij met Zijn hart Borg was geword<strong>en</strong> om tot God te g<strong>en</strong>ak<strong>en</strong>,<br />

te wet<strong>en</strong>, om met het <strong>ware</strong> zo<strong>en</strong>offer in het <strong>ware</strong> Heiligdom, in te gaan, om e<strong>en</strong><br />

eeuwige verzo<strong>en</strong>ing aan te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

Dit is het tweede ambt waartoe Jezus gezalfd is, waar over dat wij nu moet<strong>en</strong><br />

sprek<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar wie heeft Jezus toch tot Priester aangesteld?<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong>zelfde welke Aäron tot Priester verhev<strong>en</strong> had, gelijk Paulus datzelve vertoont als<br />

hij zegt Hebr. 5: 4, 5. „En niemand neemt zich zelf die eer aan, maar die van God<br />

geroep<strong>en</strong> wordt, gelijkerwijs als Aäron. Zo heeft ook Christus Zichzelf niet verheerlijkt,<br />

om Hogepriester te word<strong>en</strong>, maar Die tot hem gesprok<strong>en</strong> heeft: Gij zijt Mijn<br />

Zoon, hed<strong>en</strong> heb Ik u geg<strong>en</strong>ereerd.” Zodat Zijn Vader Hem tot Priester gesteld heeft,<br />

gelijk uit het slot van Paulus aangehaalde woord<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oegzaam blijkt. Ja Hij is e<strong>en</strong><br />

Hogepriester niet der teg<strong>en</strong>woordige, maar der toekom<strong>en</strong>de goeder<strong>en</strong> Hebr. 9: 12.<br />

“E<strong>en</strong> barmhartig <strong>en</strong> getrouw Hogepriester, in de ding<strong>en</strong> die bij God te do<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, om<br />

de zond<strong>en</strong> des volks te verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>”, Hebr. 2: 17. E<strong>en</strong> grote Priester over het huis<br />

Gods, Hebr. 10: 21 E<strong>en</strong> bedi<strong>en</strong>aar des Heiligdoms <strong>en</strong> des <strong>ware</strong>n Tabernakels, welke<br />

de Heere heeft opgerecht <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s, Hebr. 8: 2.<br />

RABBI.<br />

Maar ik me<strong>en</strong>de dat UE. voorhe<strong>en</strong> getoond had, als dat de Messias Priester moest zijn<br />

naar de ord<strong>en</strong>ing van Melchizédek; <strong>en</strong> deze uw bijgebrachte plaats<strong>en</strong>, daarvan is de<br />

zinspeling op het Priesterschap van Aäron.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is waar, maar dat is, omdat Aäron <strong>en</strong> zijn offerand<strong>en</strong>. En in het bijzonder die van<br />

de grote Verzo<strong>en</strong>dag hebb<strong>en</strong> geweest voorbeeld<strong>en</strong> van Christus <strong>en</strong> Zijn offerande.<br />

RABBI.<br />

Ik weet wel, dat ulied<strong>en</strong> leert, als dat de offerand<strong>en</strong> voorbeeld<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n; maar dat is<br />

alle<strong>en</strong>, omdat ulied<strong>en</strong> dat zo van Paulus geleerd hebt. Want in de Schrift<strong>en</strong> van het<br />

Oude Testam<strong>en</strong>t ontmoet m<strong>en</strong> de minste aanleiding daar niet toe.<br />

KOOPMAN.<br />

Wel het schijnt mij toe van ja, want als ik vooreerst overleg, de woord<strong>en</strong> van Hoséa 8:<br />

12, 13 daar m<strong>en</strong> leest: “Ik schrijf hem de voortreffelijkhed<strong>en</strong> van Mijn Wet voor; maar<br />

die zijn geacht als wat vreemds”, aangaande de offerand<strong>en</strong> Mijner gav<strong>en</strong>. Daar schrijft<br />

God aan de wet der offerand<strong>en</strong> voortreffelijkhed<strong>en</strong> aan toe; dezelve <strong>ware</strong>n bij Israel<br />

als wat vreemds <strong>en</strong> bijgevolg onbek<strong>en</strong>d. Wat was hun onbek<strong>en</strong>d? Niet dat het God<br />

gebod<strong>en</strong> heeft, ook niet hoe God het offer<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong> heeft, maar die<br />

voortreffelijkheid dewelke de Heere Israël daardoor voorafbeelde. Dat was to<strong>en</strong> <strong>en</strong> is<br />

nog Israël als wat vreemds. Want gelijk God de Messias het bek<strong>en</strong>d liet mak<strong>en</strong> voor<br />

de or<strong>en</strong> van uw Vader<strong>en</strong>, door de mond van Zijn Profet<strong>en</strong>, zo liet Hij Hem voor uw<br />

og<strong>en</strong> afschilder<strong>en</strong> door Profetische voorbeeld<strong>en</strong>. Maar dit was bij h<strong>en</strong> als wat<br />

vreemds. En omdat Israël de offerand<strong>en</strong> in haar voortreffelijkheid niet k<strong>en</strong>de, noch


174<br />

beschouwde; maar offerd<strong>en</strong> de offerand<strong>en</strong> buit<strong>en</strong>, of zonder het voortreffelijke einde<br />

<strong>en</strong> oogmerk, waartoe de Heere de offerdi<strong>en</strong>st had ingesteld, daarom kon de Heere in<br />

dezelve ge<strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>. Wat Hij door de di<strong>en</strong>st van Jeremia, Juda liet<br />

aanzegg<strong>en</strong>, hoofdstuk 6: 20. “Waartoe zal dan de wierook voor Mij uit Scheba<br />

kom<strong>en</strong>? En de beste kalmus uit verr<strong>en</strong> lande? Uw brandoffer<strong>en</strong> zijn [Mij] niet<br />

behagelijk. En uw slachtoffer<strong>en</strong> zijn Mij niet zoet.” En met wat voor e<strong>en</strong> versmading<br />

spreekt de Heere van dezelve, Amos 5: 22. Want ofschoon gij Mij brandoffer<strong>en</strong> offert,<br />

mitsgaders uw spijsoffer<strong>en</strong>, Ik heb er [toch] ge<strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong> aan; <strong>en</strong> het dankoffer<br />

van uw vette [beest<strong>en</strong>] mag Ik niet aanzi<strong>en</strong>.” En m<strong>en</strong> moet niet d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat de Heere<br />

hier het oog heeft op de offerand<strong>en</strong> die Israël offerde buit<strong>en</strong> de Tempel, want dat blijkt<br />

uit vers 25 <strong>en</strong> 26. Daar de Heere in het 25ste vers ontk<strong>en</strong>t, dat Israël gedur<strong>en</strong>de hun<br />

omzwerv<strong>en</strong> in de woestijn, Hém geofferd heeft, als Hij h<strong>en</strong> afvraagt: “Hebt gij Mij<br />

veertig jar<strong>en</strong> in de woestijn slachtoffer<strong>en</strong> <strong>en</strong> spijsoffer toegebracht, o huis Israëls?”<br />

Waarom ontk<strong>en</strong>t de Heere dit toch? Als om dat de meest<strong>en</strong> in Israël, het voortreffelijke<br />

dat de Heere hun daardoor leerde, niet k<strong>en</strong>de. Waarom de Heere het niet hoger<br />

telde, dan de offerand<strong>en</strong> der heid<strong>en</strong><strong>en</strong>, gelijk de Heere daar op laat volg<strong>en</strong> in het 26e<br />

vers: Ja gij droegt de t<strong>en</strong>t van uw Melech. En de Kyun, uw beeld<strong>en</strong>. <strong>De</strong> ster uw Gods,<br />

die gij uzelf hadt gemaakt.<br />

En omdat de offerdi<strong>en</strong>st e<strong>en</strong> Profetisch voorbeeld was, moest dezelve ophoud<strong>en</strong><br />

wanneer het Teg<strong>en</strong>beeld gekom<strong>en</strong> was. 18 Want gelijk ik al meer gezegd heb, e<strong>en</strong><br />

voorbeeld kan niet langer e<strong>en</strong> voorbeeld zijn, als tot dat het teg<strong>en</strong>beeld daar is. En dan<br />

houdt het voorbeeld op. Daarom liet de Heere door Jesaja hun aanzegg<strong>en</strong> hoofdstuk 1:<br />

13: “Br<strong>en</strong>gt niet meer vergeefs offer, het reukwerk is Mij e<strong>en</strong> gruwel.” En wanneer<br />

ulied<strong>en</strong> daar na niet wilt hor<strong>en</strong>, zo liet de Heere stad <strong>en</strong> Tempel verwoest<strong>en</strong>. En<br />

wanneer ulied<strong>en</strong>, in het slot uwer smeking<strong>en</strong>, de verwoesting van Stad <strong>en</strong> Tempel de<br />

Heere voordraagt, Jesaja 64: 10, 11, 12. “Uw heilige sted<strong>en</strong> zijn e<strong>en</strong> woestijn geword<strong>en</strong>,<br />

Sion is e<strong>en</strong> woestijn geword<strong>en</strong>, Jeruzalem e<strong>en</strong> verwoesting. Ons heilig <strong>en</strong> ons<br />

heerlijk huis, waarin onze vaders u loofd<strong>en</strong>, is met vuur verbrand; <strong>en</strong> alle onze<br />

gew<strong>en</strong>ste ding<strong>en</strong> zijn tot woestheid geword<strong>en</strong>. Heere! zoudt Gij U over deze ding<strong>en</strong><br />

inhoud<strong>en</strong>? Zoudt Gij stilzwijg<strong>en</strong> <strong>en</strong> ons zo zeer bedrukk<strong>en</strong>?” Maar de Heere toont aan<br />

h<strong>en</strong>, dat zij deszelfs herstel niet te wacht<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, omdat de Ark niet meer zijn troon<br />

was, maar de Hemel, gelijk de Heere klaar vertoont in het antwoord, hetwelk Hij op<br />

hun voorgestelde smeking geeft. Als de Heere zegt, Jesaja 66: 1. “<strong>De</strong> hemel is Mijn<br />

troon. En de aarde is de voetbank Mijner voet<strong>en</strong>: waar zou dat huis zijn, dat ulied<strong>en</strong><br />

Mij zoudt bouw? <strong>en</strong> waar is de plaats Mijner rust?” En daarop laat de Heere volg<strong>en</strong>,<br />

dat zij om de Tempel <strong>en</strong> deszelfs offerand<strong>en</strong> niet meer behoefd<strong>en</strong> te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, wanneer<br />

Hij hun bek<strong>en</strong>d maakt, wat afschuwelijk ding het offer<strong>en</strong> nu was. Want de Heere zegt<br />

vers 3. “Wie e<strong>en</strong> os slacht, slaat e<strong>en</strong> man; wie e<strong>en</strong> lam offert, breekt e<strong>en</strong> hond de hals;<br />

wie spijsoffer offert, is [als die] zwijn<strong>en</strong>bloed [offert;] wie wierook brand t<strong>en</strong><br />

ged<strong>en</strong>koffer, is [als] die e<strong>en</strong> afgod zeg<strong>en</strong>t. <strong>De</strong>ze verkiez<strong>en</strong> ook hun weg<strong>en</strong>. En hun ziel<br />

heeft lust aan hun verfoeisel<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Heeft UE. ook e<strong>en</strong> plaats daaruit het kan blijk<strong>en</strong>, dat de Messias is het Teg<strong>en</strong>beeld der<br />

offerand<strong>en</strong>?<br />

18 Als ik zeg, dat e<strong>en</strong> voorbeeld niet langer e<strong>en</strong> voorbeeld is, als tot dat het teg<strong>en</strong>beeld daar is; dan<br />

spreek ik niet van e<strong>en</strong> zedelijk voorbeeld, want e<strong>en</strong> zedelijk voorbeeld blijft altijd e<strong>en</strong> voorbeeld. En<br />

wordt door het teg<strong>en</strong>beeld of teg<strong>en</strong>beeldige niet wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>. Trouw<strong>en</strong>s, e<strong>en</strong> zedelijk voorbeeld is<br />

meerder dan zijn teg<strong>en</strong>beeld want God <strong>en</strong> Christus, zijn Zelf zedelijke Voorbeeld<strong>en</strong> der gelovig<strong>en</strong>;<br />

maar e<strong>en</strong> Profetisch voorbeeld, is minder dan zijn teg<strong>en</strong>beeld.


175<br />

KOOPMAN.<br />

Ik me<strong>en</strong> van ja. En wel uit Psalm 40: 7, 8 <strong>en</strong> 9 daar de Messias zegt: “Gij hebt ge<strong>en</strong><br />

lust gehad aan slachtoffer <strong>en</strong> spijsoffer; Gij hebt mij de or<strong>en</strong> doorboord; brandoffer <strong>en</strong><br />

zondoffer hebt u niet geëist. To<strong>en</strong> zeide ik: Ziet ik kom; in de rol des boeks is van Mij<br />

geschrev<strong>en</strong>. Ik heb lust, o Mijn God! om Uw welbehag<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Uw wet is in het<br />

midd<strong>en</strong> Mijns ingewands.” Hier zie ik, waarin de Messias zegt, dat Zijn Vader ge<strong>en</strong><br />

lust gehad heeft. En wat Hij van Hem, als Zijn gewillige knecht niet geëist heeft.<br />

Daarop laat Hij volg<strong>en</strong>, dat Hij volg<strong>en</strong>s de voorzegschrift<strong>en</strong> kwam om Gods<br />

welbehag<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>. Vooreerst door het oef<strong>en</strong><strong>en</strong> van e<strong>en</strong> dadelijke gehoorzaamheid.<br />

T<strong>en</strong> tweede door te ton<strong>en</strong>, dat de wet, verstaat de wet der voorbeeld<strong>en</strong>, was in het<br />

midd<strong>en</strong> Zijns ingewands, als het <strong>ware</strong> teg<strong>en</strong>beeld van de opgetelde offerande van het<br />

7de vers. Want ik kan door de wet, die hier g<strong>en</strong>oemd wordt, niet verstaan de wet der<br />

zed<strong>en</strong>, omdat Hij niet zegt, dat dezelve in Zijn hart maar in Zijn ingewand is; <strong>en</strong> dat de<br />

zinspeling mij leidt tot de ingewand<strong>en</strong> der offerdier<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Indi<strong>en</strong> dat zo was, dan kond<strong>en</strong> de offerand<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> vergeving der zond<strong>en</strong> aanbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>,<br />

hetwelk de offerand<strong>en</strong> zeker ded<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> leest, als wanneer de priester door de<br />

offerand<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>ing gedaan had, dat de zond<strong>en</strong> de overtreder vergev<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, zie Lev. 4: 35 <strong>en</strong> Num. 15: 28.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is zeker te verstaan, indi<strong>en</strong> de offerand<strong>en</strong> geschied<strong>en</strong> tot dat einde. En met dat<br />

oogmerk waartoe God dezelve ingesteld heeft. Dat is, indi<strong>en</strong> zij door het voorbeeld<br />

he<strong>en</strong> zag<strong>en</strong> op het teg<strong>en</strong>beeld; maar anders zegt God, Psalm 50: 13 “Zou Ik<br />

stier<strong>en</strong>vlees et<strong>en</strong> of bokk<strong>en</strong>bloed drink<strong>en</strong>?” En wanneer e<strong>en</strong> overtuigde <strong>en</strong> verleg<strong>en</strong><br />

ziel uitroept, Micha 6: 6, 7. „Waarmede zal ik d<strong>en</strong> Heere teg<strong>en</strong>kom<strong>en</strong> [<strong>en</strong>] mij bukk<strong>en</strong><br />

voor d<strong>en</strong> hog<strong>en</strong> God? Zal ik Hem teg<strong>en</strong>kom<strong>en</strong> met brandoffer<strong>en</strong>? Met e<strong>en</strong>jarige<br />

kalver<strong>en</strong>? Zou de Heere e<strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> aan duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van ramm<strong>en</strong>? Aan<br />

ti<strong>en</strong> duiz<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van oliebek<strong>en</strong>? Zal ik mijn eerstgebor<strong>en</strong>e gev<strong>en</strong> [voor] mijn<br />

overtreding? <strong>De</strong> vrucht mijns buiks [voor] de zonde Mijner ziel?” Dan werd hem met<br />

verwerping van hetzelve geantwoord, vers “8. “Hij heeft u bek<strong>en</strong>d gemaakt, o m<strong>en</strong>s!<br />

wat goed is; <strong>en</strong> wat eist de Heere van u, dan recht te do<strong>en</strong> <strong>en</strong> weldadigheid lief te<br />

hebb<strong>en</strong>. En ootmoedig te wandel<strong>en</strong> met uw God?” Zodat m<strong>en</strong> wel ziet, dat de<br />

offerand<strong>en</strong> als offerand<strong>en</strong> op zichzelf ge<strong>en</strong> vergeving veroorzaakt<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Indi<strong>en</strong> u dan Jezus aanmerkt als het teg<strong>en</strong>beeld des offerdi<strong>en</strong>st, hoe vindt u dan het<br />

teg<strong>en</strong>beeld in Hem?<br />

KOOPMAN.<br />

Gelijk Aäron van God geroep<strong>en</strong> is tot hogepriester, zo is ook Jezus van God daartoe<br />

verheerlijkt. En gelijk Aäron <strong>en</strong> de volg<strong>en</strong>de hogepriesters, hun gebed<strong>en</strong> tot God<br />

opofferd<strong>en</strong>, bijzonder op de grote verzo<strong>en</strong>dag, wanneer hij bad, eerst voor zichzelf <strong>en</strong><br />

daarna voor het huis van Aäron <strong>en</strong> eindelijk voor het ganse volk; zo heeft ook Jezus,<br />

volg<strong>en</strong>s Hebr. 5: 7, „in de dag<strong>en</strong> Zijns vleses gebed<strong>en</strong> <strong>en</strong> smeking<strong>en</strong> tot deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die<br />

Hem uit de dood kon verloss<strong>en</strong>, met sterke roeping <strong>en</strong> tran<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> geofferd.” En<br />

gelijk de Hogepriester op de grote verzo<strong>en</strong>dag, zijn wijze van bidd<strong>en</strong> was, zo was ook<br />

dat van Jezus. Want als m<strong>en</strong> Zijn Hogepriesterlijk gebed beschouwt, Joh. 17, dan bidt


Hij in de 5 eerste verz<strong>en</strong> voor Zichzelf, dan tot het 19 de vers ingeslot<strong>en</strong> voor Zijn discipel<strong>en</strong>.<br />

En vervolg<strong>en</strong>s voor al Zijn volk.<br />

176<br />

RABBI.<br />

Het formulier hetwelk de Hogepriester bad op de grote verzo<strong>en</strong>dag, is nog in onze<br />

hand<strong>en</strong>. En wordt nog alle jar<strong>en</strong> op de grote verzo<strong>en</strong>dag in de synagog<strong>en</strong>, gelez<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

het gebed is zo ingericht gelijk UE. zegt, Maar behalve dat, word<strong>en</strong> nog verscheid<strong>en</strong><br />

andere gebed<strong>en</strong> des Hogepriesters op die dag gelez<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

En nadat Jezus zijn Hogepriesterlijk gebed had uitgesprok<strong>en</strong>, gaat Hij he<strong>en</strong> om Zijn<br />

offerande te volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar wat heeft Hij geofferd?<br />

KOOPMAN.<br />

Zijn ziel <strong>en</strong> lichaam; het eerste vindt m<strong>en</strong> Jesaja 53: 10, daar staat: „als Hij Zijn ziel<br />

[tot] e<strong>en</strong> schuldoffer gesteld zal hebb<strong>en</strong>, zo zal Hij zaad zi<strong>en</strong>;” <strong>en</strong> van Zijn lichaam dat<br />

vindt m<strong>en</strong>, Hebr. 10: 10, daar de apostel zegt: „in welk<strong>en</strong> wil wij geheiligd zijn, door<br />

de offerand<strong>en</strong> des lichaams van Jezus Christus, e<strong>en</strong>maal [geschied].” En daarom leest<br />

m<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igmaal in die brief, dat hij Zichzelf opgeofferd heeft. Zie hoofdstuk 7: 27 <strong>en</strong><br />

9: 25. En waarlijk, zo „e<strong>en</strong> offerande was alle<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg, om e<strong>en</strong> <strong>ware</strong> verzo<strong>en</strong>ing aan<br />

te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Dan verm<strong>en</strong>gt ulied<strong>en</strong> onder e<strong>en</strong>, de priester met de offerand<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> apostel Paulus onderscheidt hetzelve zeer nauwkeurig, Hebr. 9: 13 <strong>en</strong> 14. „Want<br />

indi<strong>en</strong> het bloed der stier<strong>en</strong> <strong>en</strong> bokk<strong>en</strong>. En de as der jonge koe, bespr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>de de<br />

onrein<strong>en</strong>, [h<strong>en</strong>] heiligt tot de reinheid des vleses, hoeveel temeer zal het bloed van<br />

Christus, Die door d<strong>en</strong> eeuwig<strong>en</strong> geest Zichzelf Gode onstraffelijk opgeofferd heeft,<br />

uw gewet<strong>en</strong> reinig<strong>en</strong> van dode werk<strong>en</strong>, om d<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God te di<strong>en</strong><strong>en</strong>?”<br />

RABBI.<br />

Bij e<strong>en</strong> offerande werd ook vereist e<strong>en</strong> altaar?<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is zeker. En Petrus wijst hetzelve niet duister aan, wanneer hij zegt, 1 Petrus 2: 24,<br />

„dat Hij Zelf onze zond<strong>en</strong> in zijn lichaam gedrag<strong>en</strong> heeft op het hout.” Daar vertoont<br />

Petrus Zijn Meester, als het zo<strong>en</strong>offer op het hout des kruises, met toespeling op de<br />

offerdier<strong>en</strong>, die, nadat de hand<strong>en</strong> op het hoofd des beest gelegd <strong>ware</strong>n, de zond<strong>en</strong><br />

voorbeeldig droeg. En werd gelegd op het altaar, belad<strong>en</strong> met dezelve. Zó was het<br />

kruis het altaar, voor zover het de Gave droeg.<br />

RABBI.<br />

Hoe komt dat uit? Ik me<strong>en</strong> dat ik gelez<strong>en</strong> heb, dat Jezus zegt, dat het altaar meerder is<br />

dan de gave, omdat die de gave heiligt.


177<br />

Dat ik de schrijver van de brief aan de Hebreeën noem de apostel Paulus, is, omdat ik<br />

ge<strong>en</strong> red<strong>en</strong> vind om van het algeme<strong>en</strong> gevoel<strong>en</strong> af te wijk<strong>en</strong>. Want hoewel daar<br />

vanouds <strong>en</strong> nog hed<strong>en</strong> over getwist wordt, will<strong>en</strong> sommig<strong>en</strong> dat Paulus de schrijver<br />

niet is, om dat zijn naam aan het hoofd van de brief niet gevond<strong>en</strong> wordt. Maar er zijn<br />

meer briev<strong>en</strong> waar des schrijvers naam aan het hoofd niet staat, gelijk aan ge<strong>en</strong> van de<br />

drie briev<strong>en</strong> van Johannes. Nu het is zeker dat in de brief aan de Hebreeën ding<strong>en</strong><br />

voorkom<strong>en</strong>, die het meer dan waarschijnlijk mak<strong>en</strong>, dat Paulus de schrijver daarvan is.<br />

Vooreerst, hij spreekt van zijn band<strong>en</strong> Hebr. 10; 34. zegg<strong>en</strong>de, “gij hebt ook over mijn<br />

band<strong>en</strong> medelijd<strong>en</strong> gehad”. En wie zijn de band<strong>en</strong> van deze apostel onbek<strong>en</strong>d?<br />

T<strong>en</strong> 2de. Ik vind nerg<strong>en</strong>s in het ganse Nieuw Testam<strong>en</strong>t God g<strong>en</strong>oemd met die<br />

omschrijving van de God des vredes, als in de briev<strong>en</strong> van de apostel Paulus, gelijk<br />

m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan Filipp<strong>en</strong>s<strong>en</strong> 4: 9, daar hij tot h<strong>en</strong> zegt, “Hetge<strong>en</strong> gij ook geleerd <strong>en</strong><br />

ontvang<strong>en</strong> <strong>en</strong> gehoord <strong>en</strong> in mij gezi<strong>en</strong> hebt, dat doet; <strong>en</strong> de God des vredes zal met u<br />

zijn.” En 1 Thessalonic<strong>en</strong>s<strong>en</strong> 5: 23. “En de God des vredes Zelf heilige u geheel <strong>en</strong> al;<br />

<strong>en</strong> uw geheel oprechte geest <strong>en</strong> ziel <strong>en</strong> lichaam worde onberispelijk bewaard in de<br />

toekomst onzes Heer<strong>en</strong> Jezus Christus.” Nu vindt m<strong>en</strong> diezelfde omschrijving van de<br />

God des vredes Hebreeën 13: 20. “<strong>De</strong> God nu des vredes, die de grot<strong>en</strong> Herder der<br />

schap<strong>en</strong>, door het bloed des eeuwig<strong>en</strong> Testam<strong>en</strong>ts, uit de dod<strong>en</strong> heeft weder gebracht,<br />

[namelijk] onz<strong>en</strong> Heere Jezus Christus.” Waaruit ik besluit, dat Paulus ook de<br />

schrijver van de brief aan de Hebreeën is.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is zo; maar als Jezus zo spreekt, dan verstaat Hij het altaar, niet in het<br />

afgetrokk<strong>en</strong>e, voor zover het altaar de gave draagt, maar in het sam<strong>en</strong>gevoegde met<br />

het Heilig vuur, dat de priesters op het altaar moest<strong>en</strong> brand<strong>en</strong>de houd<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat was<br />

het, dat eig<strong>en</strong>lijk de gave heiligde <strong>en</strong> het offer verteerde. En dat kan dan in Jezus zijn;<br />

Zijn ijver <strong>en</strong> liefde voor Gods huis, dat is de geme<strong>en</strong>te des lev<strong>en</strong>dig<strong>en</strong> Gods, gelijk Hij<br />

zegt, Psalm 69: 10. „Want de ijver van Uw huis heeft Mij verteerd. En de smaadhed<strong>en</strong><br />

derg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die U smad<strong>en</strong>, zijn op Mij gevall<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Wat vindt UE. nog meer teg<strong>en</strong>beeldig in Jezus?<br />

KOOPMAN.<br />

Ik zal UE. niet verton<strong>en</strong> alles wat vertoond zou kunn<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, maar mij alle<strong>en</strong> tot<br />

<strong>en</strong>ige bijzonderhed<strong>en</strong> bepal<strong>en</strong>. Merk dan, dat Jezus Zijn offerande volbracht heeft<br />

buit<strong>en</strong> Jeruzalem. En dat was voorbeeld door die offerdier<strong>en</strong>, welks licham<strong>en</strong><br />

verbrand werd<strong>en</strong> buit<strong>en</strong> het leger, gelijk de apostel leert, Hebr. 13: 11, 12. „Want<br />

welker dier<strong>en</strong> bloed voor de zou gedrag<strong>en</strong> werd in het Heiligdom door de<br />

Hogepriester, derzelver licham<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> verbrand buit<strong>en</strong> de legerplaats. Daarom<br />

heeft ook Jezus, opdat Hij door Zijn eig<strong>en</strong> bloed het volk zou heilig<strong>en</strong>, buit<strong>en</strong> de poort<br />

geled<strong>en</strong>.” En gelijk de Hogepriester, nadat de bok der verzo<strong>en</strong>ing gedood was, met dat<br />

bloed inging in het Heilige der Heilig<strong>en</strong>; zo is Jezus na Zijn dood, met Zijn eig<strong>en</strong><br />

bloed (dat is met Zijn verdi<strong>en</strong>st<strong>en</strong>), ingegaan in het <strong>ware</strong> Heiligdom, dat is in de<br />

Hemel zelf, om daarmee te verschijn<strong>en</strong> voor het aangezicht Gods voor ons, zie Hebr.<br />

9: 11, 12, „Maar Christus, de Hogepriester der toekom<strong>en</strong>de goeder<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> zijnde,<br />

is door de meerder<strong>en</strong> <strong>en</strong> volmaakter<strong>en</strong> tabernakel niet met hand<strong>en</strong> gemaakt, dat is, niet<br />

van dit maaksel, noch door het bloed der bokk<strong>en</strong> <strong>en</strong> kalver<strong>en</strong>, maar door Zijn eig<strong>en</strong><br />

bloed e<strong>en</strong>maal ingegaan in het Heiligdom, e<strong>en</strong> eeuwige verlossing teweeg gebracht<br />

hebb<strong>en</strong>de.” En dat geschiedde door de schaduwofferand<strong>en</strong> niet, hetwelk bleek, omdat


178<br />

de priesters hun offerand<strong>en</strong> alle jar<strong>en</strong>, ja alle dag<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> herhal<strong>en</strong>. Maar de<br />

offerande van Jezus, omdat dezelve volkom<strong>en</strong> was, was het niet nodig dezelve te<br />

herhal<strong>en</strong>, gelijk de apostel dat lev<strong>en</strong>dig vertoont, Hebr. 10: 10-15. “In welke wil wij<br />

geheiligd zijn, door de offerande des lichaams van Jezus Christus, e<strong>en</strong>maal [geschied].<br />

En e<strong>en</strong> iegelijk priester stond wel alle dag<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>de. En dezelfde slachtoffer<strong>en</strong><br />

dikmaals offer<strong>en</strong>de, die de zond<strong>en</strong> nimmermeer kunn<strong>en</strong> wegnem<strong>en</strong>. Maar <strong>De</strong>ze, e<strong>en</strong><br />

slachtoffer voor de zond<strong>en</strong> geofferd hebb<strong>en</strong>de, is in eeuwigheid gezet<strong>en</strong> aan de<br />

rechter[hand] Gods. Voorts verwacht<strong>en</strong>de, totdat Zijn vijand<strong>en</strong> gesteld word<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong><br />

voetbank Zijner voet<strong>en</strong>. Want met e<strong>en</strong> offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die geheiligd word<strong>en</strong>.”<br />

En zo ziet m<strong>en</strong>, dat de offerande van Jezus, zoveel meerder is dan de offerande van<br />

Aäron, gelijk e<strong>en</strong> lichaam meerder is dan deszelfs schaduw. Ja wat nog meer is, Jezus<br />

offerande is zo veel uitnem<strong>en</strong>der bov<strong>en</strong> Aärons offerande, ev<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> kwitantie<br />

uitnem<strong>en</strong>der is dan e<strong>en</strong> schuldbrief.<br />

En daar komt mij iets in mijn gedacht<strong>en</strong>, hetwelk ik oordeel zeer overtuig<strong>en</strong>d te zijn,<br />

van dat Jezus Zijn offerande is het teg<strong>en</strong>beeld van de offerand<strong>en</strong> der Levitische<br />

priesters, omdat, zodra de Heere de Levitische offerdi<strong>en</strong>st had ingesteld <strong>en</strong> uw<br />

voorvader<strong>en</strong> d<strong>en</strong>zelve heeft gebod<strong>en</strong>, geeft de Heere hun alle geleg<strong>en</strong>heid, om volg<strong>en</strong>s<br />

Zijn bevel hetzelve te volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, richt<strong>en</strong>de voor h<strong>en</strong> op: eerst de tabernakel <strong>en</strong><br />

daarna de tempel, in welks voorhov<strong>en</strong> de slachtoffer hand<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> verricht word<strong>en</strong>.<br />

Maar nadat Jezus Zijn offerande volbracht had, heeft de Heere, hoewel ulied<strong>en</strong> nog in<br />

het offer<strong>en</strong> wilde volhard<strong>en</strong>, belet <strong>en</strong>ige van dezelve te volbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, doordat Hij uw<br />

tempel, waar de offerand<strong>en</strong> moest<strong>en</strong> verricht word<strong>en</strong>, geheel heeft lat<strong>en</strong> verwoest<strong>en</strong>.<br />

Zodat ulied<strong>en</strong>, gewillig of onwillig, het offer<strong>en</strong> moet nalat<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat niet e<strong>en</strong> korte tijd,<br />

maar reeds bij de 1700 jar<strong>en</strong>. En ik zou wel vrag<strong>en</strong>, hoe is het mogelijk, dat ulied<strong>en</strong><br />

dat niet ziet? Maar mijn verwondering houdt op, als ik het oog sla op Jesaja 42: 18,<br />

19, 20. „Hoort, gij dov<strong>en</strong>; <strong>en</strong> schouwt aan, gij blind<strong>en</strong>, om te zi<strong>en</strong>! Wie is er blind als<br />

Mijn knecht. En doof, gelijk Mijn bode, [di<strong>en</strong>] ik z<strong>en</strong>de? Wie is blind, gelijk de<br />

volmaakte <strong>en</strong> blind, gelijk de knecht des Heer<strong>en</strong>? Gij ziet [wel] vele ding<strong>en</strong>, maar gij<br />

bewaart ze niet; [ofschoon] hij de or<strong>en</strong> op<strong>en</strong>doet, zo hoort hij toch niet.”<br />

RABBI.<br />

Ik verzoek dat UE. hier maar van afscheidt. En tot iets anders over gaat.<br />

KOOPMAN.<br />

Zeer gaarne. En dan zal ik overgaan tot Zijn Koninklijk ambt, want dat is Hem e<strong>en</strong><br />

gevolg van zijn Priesterlijk ambt. „Hebb<strong>en</strong>de Zijn geme<strong>en</strong>te verkreg<strong>en</strong> door Zijn eig<strong>en</strong><br />

bloed,” Hand. 20: 22. Trouw<strong>en</strong>s daartoe is hij als de <strong>ware</strong> zo<strong>en</strong> <strong>en</strong> koopprijs<br />

gestorv<strong>en</strong>. En van zijn Vader tot e<strong>en</strong> bewijs dat hij voldaan was, „opgewekt, opdat hij<br />

beide over dod<strong>en</strong> <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>dig<strong>en</strong> heers<strong>en</strong> zonde,” Rom. 14: 9. En zo heeft Jezus, nadat<br />

Hij Zijn ziel tot e<strong>en</strong> schuldoffer gesteld heeft, zaad gezi<strong>en</strong>, Jesaja 53: 10. <strong>De</strong>zelve zijn<br />

Hem tot e<strong>en</strong> vrijwillig volk geword<strong>en</strong>, Psalm 110: 3. En Zijn onderdan<strong>en</strong> word<strong>en</strong> Zijn<br />

zaad g<strong>en</strong>oemd, omdat ze uit Hem gebor<strong>en</strong> zijn; hetwelk Jezus te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft,<br />

wanneer Hij teg<strong>en</strong> Pilatus zeide, „die uit de waarheid is, hoort Mijn stem.”<br />

Maar het zal ook niet ondi<strong>en</strong>stig zijn, dat wij e<strong>en</strong>s onderzoek<strong>en</strong> uit wat voor volker<strong>en</strong><br />

dit koningrijk is opgericht.<br />

Dat is uit Jod<strong>en</strong> <strong>en</strong> uit heid<strong>en</strong> <strong>en</strong>, die beide de Messias tot e<strong>en</strong> erf<strong>en</strong>is zoud<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>. Dit blijkt vooreerst uit het gezegde van de Vader teg<strong>en</strong> hem, Psalm 2: 8. „Eis<br />

van Mij. En Ik zal de heid<strong>en</strong> <strong>en</strong> gev<strong>en</strong> [tot] uw erfdeel. En de eind<strong>en</strong> der aarde [tot]<br />

uw bezitting.” En t<strong>en</strong> opzichte van Jod<strong>en</strong> <strong>en</strong> heid<strong>en</strong> <strong>en</strong>, vindt m<strong>en</strong> het te zam<strong>en</strong>, Zach.


179<br />

2: 10, 11, 12. „Juich <strong>en</strong> verblijd u, gij dochter Sions! Want ziet, Ik kom. En Ik zal in<br />

het midd<strong>en</strong> van u won<strong>en</strong>, spreekt de Heere. En vele heid<strong>en</strong> <strong>en</strong> zull<strong>en</strong> te die dage de<br />

Heere toegevoegd word<strong>en</strong>. En zij zull<strong>en</strong> Mij tot e<strong>en</strong> volk wez<strong>en</strong>. En Ik zal in het<br />

midd<strong>en</strong> van u won<strong>en</strong>; <strong>en</strong> gij zult wet<strong>en</strong>, dat de Heere der Heirschar<strong>en</strong> Mij tot u<br />

gezond<strong>en</strong> heeft. Dan zal de Heere Juda erv<strong>en</strong> voor Zijn deel in het heilige land. En Hij<br />

zal Jeruzalem nog verkiez<strong>en</strong>.”<br />

Trouw<strong>en</strong>s, het was de Zone Gods te gering, dat hij e<strong>en</strong> knecht Zijns Vaders zou<br />

word<strong>en</strong>, om e<strong>en</strong> koningrijk op te richt<strong>en</strong> uit de Jod<strong>en</strong> alle<strong>en</strong>, gelijk het klaar blijkt uit<br />

hetge<strong>en</strong> de Heere zegt; Jesaja 49: 6. „Het is te gering, dat Gij Mij e<strong>en</strong> knecht zoudt<br />

zijn, om op te richt<strong>en</strong> de stamm<strong>en</strong> Jakobs. En om weder te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> de bewaard<strong>en</strong> in<br />

Israël. Ik heb u ook gegev<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> Licht der heid<strong>en</strong> <strong>en</strong>, om Mijn heil te zijn tot aan<br />

het einde der aarde.” En dit had Jakob met zijn sterv<strong>en</strong>de mond zijn zon<strong>en</strong> geleerd,<br />

wanneer hij tot h<strong>en</strong> zeide, “dat de volker<strong>en</strong> de Schilo zoud<strong>en</strong> gehoorzaam zijn,” G<strong>en</strong>.<br />

49: 10. En de uitkomst daarvan is in Jezus bewaarheid.<br />

En zal in het laatst der dag<strong>en</strong> nog meer bewaarheid word<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s vervuld zal<br />

zi<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> wij vind<strong>en</strong>, Hoséa 3: 5. “Daarna zull<strong>en</strong> zich de kinder<strong>en</strong> Israëls beker<strong>en</strong>.<br />

En zoek<strong>en</strong> de Heere hun God. En David hun koning; <strong>en</strong> zij zull<strong>en</strong> vrez<strong>en</strong>de kom<strong>en</strong> tot<br />

de Heere <strong>en</strong> tot Zijn goedheid in het laatste der dag<strong>en</strong>.” En deze bekering zal<br />

geschied<strong>en</strong>, nadat de kinder<strong>en</strong> Israëls, volg<strong>en</strong>s het 4de vers, “vele dag<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong><br />

blijv<strong>en</strong> zitt<strong>en</strong> zonder koning. En zonder vorst. En zonder offer. En zonder opgericht<br />

beeld. En zonder Efod <strong>en</strong> Terafim.”<br />

En de laatste bekering van Jod<strong>en</strong> <strong>en</strong> heid<strong>en</strong> <strong>en</strong> is ons lev<strong>en</strong>dig vertoond, Jesaja 11:<br />

10-13. „Want het zal geschied<strong>en</strong> t<strong>en</strong> zelf dage, dat de heid<strong>en</strong> <strong>en</strong> naar de wortel van<br />

Isaï, die staan zal tot e<strong>en</strong> banier der volk<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong> vrag<strong>en</strong>; <strong>en</strong> Zijn rust zal heerlijk<br />

zijn. Want het zal geschied<strong>en</strong> te die dage, dat de Heere t<strong>en</strong> andere maal Zijn hand<br />

aanlegg<strong>en</strong> zal, om weder te verwerv<strong>en</strong> het overblijfsel Zijns volks, hetwelk<br />

overgeblev<strong>en</strong> zal zijn van Assyrië. En van Egypte. En van Pathros. En van Mor<strong>en</strong>land.<br />

En van Elam. En van Sinear. En van Hamath. En van de eiland<strong>en</strong> der zee. En Hij zal<br />

e<strong>en</strong> banier opricht<strong>en</strong> onder de heid<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hij zal de verdrev<strong>en</strong><strong>en</strong> Israëls verzamel<strong>en</strong>. En<br />

de verstrooid<strong>en</strong> uit Juda vergader<strong>en</strong>, van de vier eind<strong>en</strong> des aardrijks.” En zo ziet UE.<br />

welke de onderdan<strong>en</strong> van Koning Messias zoud<strong>en</strong> zijn, namelijk allerlei volk<strong>en</strong><br />

zonder onderscheid.<br />

RABBI.<br />

Maar dat schijnt het oogmerk van Jezus niet geweest te hebb<strong>en</strong>, om e<strong>en</strong> koningrijk uit<br />

allerlei volk<strong>en</strong> te verzamel<strong>en</strong>, want Hij zei elders zelf, wanneer e<strong>en</strong> heid<strong>en</strong>se vrouw<br />

Hem aansprak, tot Zijn discipel<strong>en</strong>: “dat het niet geoorloofd was het brood der kinder<strong>en</strong><br />

te nem<strong>en</strong> <strong>en</strong> de hond<strong>en</strong> voor te werp<strong>en</strong>.” En op e<strong>en</strong> andere plaats gebiedt hij zijn<br />

discipel<strong>en</strong>, dat zij „niet moest<strong>en</strong> gaan op de weg der heid<strong>en</strong> <strong>en</strong>, noch der Samaritan<strong>en</strong>,<br />

maar veel meer tot de verlor<strong>en</strong> schap<strong>en</strong> van het huis van Israël.” Ja, Hij zegt, dat Hij<br />

„niet gekom<strong>en</strong> is, als voor de verlor<strong>en</strong> schap<strong>en</strong> van het huis van Israël.”<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is waar, maar UE. moet opmerk<strong>en</strong> dat Jezus het Zelf gezegd heeft voor Zijn dood;<br />

<strong>en</strong> dat was omdat Hij met het Israëlitische volk e<strong>en</strong> verbond gemaakt had op Sinaï. En<br />

uit kracht van dat verbond, was Israël aan Hem <strong>en</strong> Hij aan Israël verbond<strong>en</strong>. Nu heeft<br />

dat verbond gestaan tot de dag Zijns doods toe, maar to<strong>en</strong> is dat verbond van Israël<br />

verbrok<strong>en</strong> <strong>en</strong> van Jezus vernietigd, zodat die betrekking, dewelke de Messias uit<br />

kracht van dat verbond op h<strong>en</strong>lied<strong>en</strong> had, ophield. En daarom, nadat Hij uit de dod<strong>en</strong><br />

was opgestaan, to<strong>en</strong> gaf Hij aan Zijn discipel<strong>en</strong> e<strong>en</strong> ander bevel, zegg<strong>en</strong>de: Matth. 28:


180<br />

19. „Gaat dan h<strong>en</strong><strong>en</strong>, onderwijst al de volk<strong>en</strong>, dezelve dop<strong>en</strong>de in de Naam des<br />

Vaders. En des Zoons. En des Heilig<strong>en</strong> Geestes, ler<strong>en</strong>de h<strong>en</strong> onderhoud<strong>en</strong> alles, wat<br />

Ik u gebod<strong>en</strong> heb.” En zo is dit Koningrijk niet e<strong>en</strong> nationaal maar e<strong>en</strong> algeme<strong>en</strong><br />

Koningrijk.<br />

Maar het zal ook nodig zijn, dat wij e<strong>en</strong>s onderzoek<strong>en</strong> van welke aard dit<br />

Koningrijk is.<br />

Dit Koningrijk komt niet met uiterlijk gelaat, gelijk de koningrijk<strong>en</strong> van de wereld<br />

zulks hebb<strong>en</strong>; trouw<strong>en</strong>s wanneer Pilatus Jezus ondervraagde, op de beschuldiging<strong>en</strong><br />

of Hij e<strong>en</strong> Koning was? Zei Hij, Joh. 18: 36. „Mijn koningrijk is niet van deze wereld.<br />

Indi<strong>en</strong> Mijn koningrijk van deze wereld <strong>ware</strong>, zo zoud<strong>en</strong> Mijn di<strong>en</strong>aars gestred<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>, opdat ik de Jod<strong>en</strong> niet <strong>ware</strong> overgeleverd; maar nu is Mijn koningrijk niet van<br />

hier.” En zo is dit koningrijk ge<strong>en</strong> spijs noch drank, zodat het ge<strong>en</strong> de minste zweem<br />

van e<strong>en</strong> uitw<strong>en</strong>dige heerlijkheid heeft. Maar Zijn discipel<strong>en</strong>, tot Zijn dood toe, <strong>ware</strong>n<br />

in die gedacht<strong>en</strong>, dat Jezus e<strong>en</strong> aards koningrijk zou opricht<strong>en</strong>, waarom de moeder van<br />

de twee zon<strong>en</strong> van Zebedeüs aan Hem verzocht, dat haar e<strong>en</strong> zoon mocht zitt<strong>en</strong> aan<br />

Zijn rechter- <strong>en</strong> de andere aan Zijn linkerhand, in Zijn koningrijk. En het was uit<br />

d<strong>en</strong>zelfde grond, dat Zijn discipel<strong>en</strong> aan Hem vroeg<strong>en</strong>: „Heere, zult Gij in deze dag<strong>en</strong><br />

het koningrijk in Israël opricht<strong>en</strong>?” Maar door al die aardsgezinde gedacht<strong>en</strong>, zag de<br />

moord<strong>en</strong>aar aan het kruis doorhe<strong>en</strong>, wanneer Hij Jezus in het zwaarste van Zijn lijd<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> in het diepste van Zijn vernedering aanschouwde, wanneer Hij in die<br />

omstandigheid tot Jezus zei, Luk. 23: 42. „Heere! ged<strong>en</strong>k Mijner, als Gij in Uw<br />

koningrijk zult gekom<strong>en</strong> zijn.” Wat koninklijks was to<strong>en</strong> toch aan Jezus te zi<strong>en</strong> naar<br />

de wereld? Gans niet, maar Hij beschouwde het als e<strong>en</strong> hemels koningrijk, want Jezus<br />

was nu op het punt om de wereld te verlat<strong>en</strong>. En he<strong>en</strong> te gaan tot Zijn Vader.<br />

M<strong>en</strong>igmaal wordt dat koningrijk g<strong>en</strong>oemd, „e<strong>en</strong> Koningrijk der Hemel<strong>en</strong>.” Want:<br />

Vooreerst, hun Koning Zijn troon is in de hemel.<br />

T<strong>en</strong> tweede. <strong>De</strong> goeder<strong>en</strong> zijn hemels, want het is gerechtigheid, vrede <strong>en</strong> blijdschap<br />

door de Heilige Geest.<br />

T<strong>en</strong> derde. <strong>De</strong> onderdan<strong>en</strong> zijn hemelsgezind, want zij word<strong>en</strong> vertoond, Coloss. 3: 1,<br />

2, „dat hun werk is niet te bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong> de ding<strong>en</strong>, die op de aarde zijn, maar de ding<strong>en</strong><br />

die bov<strong>en</strong> zijn, waar Christus is. En die ding<strong>en</strong> te zoek<strong>en</strong>.” Ja, hun wandel is in de<br />

hemel.<br />

T<strong>en</strong> vierde. <strong>De</strong> onderdan<strong>en</strong> zijn t<strong>en</strong> dele in de hemel <strong>en</strong> t<strong>en</strong> dele op de aarde. En nadat<br />

zij hierop hun post hebb<strong>en</strong> uitgedi<strong>en</strong>d in de di<strong>en</strong>st van hun Koning, dan br<strong>en</strong>gt Hij h<strong>en</strong><br />

over uit dit strijd<strong>en</strong>de in het triomfer<strong>en</strong>de Koningrijk hierbov<strong>en</strong>.<br />

En t<strong>en</strong> laatste, ulieder Koningrijk in Kanaän was e<strong>en</strong> bewegelijk <strong>en</strong> e<strong>en</strong> veranderlijk<br />

Koningrijk. Maar dit Koningrijk is e<strong>en</strong> onbewegelijk <strong>en</strong> e<strong>en</strong> onveranderlijk<br />

Koningrijk. Waarom ook, wanneer de Heere, volg<strong>en</strong>s Haggaï, zijn voorzegging,<br />

hoofdstuk 2: 7; ulieder hemel <strong>en</strong> aarde heeft do<strong>en</strong> bev<strong>en</strong>, in de verwoesting door Titus<br />

Vespasianus, to<strong>en</strong> heeft ulieder veranderlijk <strong>en</strong> bewegelijk koningrijk opgehoud<strong>en</strong>.<br />

Maar dit Koningrijk als e<strong>en</strong> onveranderlijk <strong>en</strong> e<strong>en</strong> onbewegelijk Koningrijk, daar ook<br />

ge<strong>en</strong> veranderlijke schaduwwett<strong>en</strong> plaats hebb<strong>en</strong>, blijft <strong>en</strong> zal blijv<strong>en</strong> tot in der<br />

eeuwigheid. Dit heeft de apostel Paulus uw vader<strong>en</strong> al onder het oog gebracht, Hebr.<br />

12: 27, 28 <strong>en</strong> 29, daar hij, Haggaï 2: 7 aanhal<strong>en</strong>de, zegt: „Nog e<strong>en</strong>maal, wijst aan de<br />

verandering der bewegelijke ding<strong>en</strong>, als welke gemaakt <strong>ware</strong>n, opdat blijv<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong><br />

de ding<strong>en</strong>, die niet bewegelijk zijn. Daarom alzo wij e<strong>en</strong> onbewegelijk Koningrijk<br />

ontvang<strong>en</strong>, laat ons de g<strong>en</strong>ade [vast] houd<strong>en</strong>, door welke wij welbehagelijk Gode<br />

mog<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>, met eerbied <strong>en</strong> godvruchtigheid. Want onze God is e<strong>en</strong> verter<strong>en</strong>d<br />

vuur.”<br />

En zo me<strong>en</strong> ik, als ik mij niet bedrieg, UE. getoond te hebb<strong>en</strong>, dat Jezus van Nazareth


181<br />

is de Messias, van God gezalfd tot de drie hoogste ambt<strong>en</strong>, dewelke Hij bekleed heeft,<br />

niet voorbeeldiger wijze, maar teg<strong>en</strong>beeldiger wijze. En zo besluit ik ook uit dit<br />

verhandelde, dat Jezus is de lang beloofde Messias; hetwelk ik ook uit deze vervulling<br />

in Hem, UE. wil betog<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik bedank UE. ook in dez<strong>en</strong>. En daar wij nog niet aan het einde der zak<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong><br />

zijn, zo <strong>hoop</strong> ik met UE. nader hier over te sprek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Wanneer het UE. maar geleg<strong>en</strong> komt.


VEERTIENDE SAMENSPRAAK.<br />

Waarin getoond wordt, dat hetge<strong>en</strong> van de Messias in de elfde sam<strong>en</strong>spraak uit<br />

de profetieën voorzegd was aangaande de stat<strong>en</strong> van de Messias, gevond<strong>en</strong> wordt<br />

in Jezus van Nazareth.<br />

182<br />

RABBI.<br />

Na dankzegging voor de vorige sam<strong>en</strong>spraak, w<strong>en</strong>s ik nu met UE. hetzelve te<br />

vervolg<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Zeer gaarne; ik heb dan de laatste maal UE. getoond, als dat Jezus van Nazareth is de<br />

<strong>ware</strong> Messias, omdat Hij gezalfd is, volg<strong>en</strong>s het profetisch woord van God, met de<br />

Heilige Geest. En wel tot de drie hoogste ambt<strong>en</strong>. En nu <strong>ware</strong>n wij dan gekom<strong>en</strong> om<br />

te onderzoek<strong>en</strong>, of in Hem ook die stat<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, dewelke in de<br />

voorzegschrift<strong>en</strong> van de Messias Zijn aangewez<strong>en</strong>; opdat het van alle kant<strong>en</strong><br />

blijk<strong>en</strong> mag, dat Hij is die Hij is, dat is de lang verwacht word<strong>en</strong>de Messias.<br />

RABBI.<br />

Indi<strong>en</strong> UE. hetzelve, met vele overtuiging<strong>en</strong> als het vorige kan betog<strong>en</strong>, zou dat veel<br />

tot de waarschijnlijkheid, van dat Jezus van Nazareth de wáre Messias is, toebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> daarom verlang ik het te hor<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Daaraan zal ik nu naar mijn vermog<strong>en</strong> tracht<strong>en</strong> te voldo<strong>en</strong>. En zull<strong>en</strong> wij Jezus dan<br />

beschouw<strong>en</strong>, eerst in Zijn staat van vernedering. En daarna in Zijn staat van<br />

verhoging. In de eerst<strong>en</strong>, als ook in de tweed<strong>en</strong>, zull<strong>en</strong> wij gelijk in de voorzegging,<br />

verscheid<strong>en</strong> trapp<strong>en</strong> ontmoet<strong>en</strong>.<br />

Beschouwt m<strong>en</strong> dan Jezus in de eerste, namelijk in Zijn staat van vernedering, is<br />

Hij, zodra de volheid des tijds gekom<strong>en</strong>, is, dat is, als die tijd vervuld was, die in Gods<br />

raad bepaald, <strong>en</strong> in de profetieën was voorzegd: „to<strong>en</strong> is Hij van Zijn Vader in de<br />

wereld gezond<strong>en</strong>”. En is door het aannem<strong>en</strong> van de m<strong>en</strong>selijke natuur, „geword<strong>en</strong> uit<br />

e<strong>en</strong> vrouw”, Gal. 4: 4. En wat was dat toch voor e<strong>en</strong> vrouw? Zeker wel van e<strong>en</strong><br />

voortreffelijke afkomst, maar tev<strong>en</strong>s van e<strong>en</strong> gering vermog<strong>en</strong>, gelijk als blijk<strong>en</strong> kan,<br />

uit hetge<strong>en</strong> zij naar de wet offerde op de veertigste dag, zijnde de dag der reiniging.<br />

Zij offerde de offerande <strong>en</strong>er onvermog<strong>en</strong>de, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, Luk. 2: 24. „En<br />

opdat zij offerande gav<strong>en</strong>, naar hetge<strong>en</strong> in de Wet des Heer<strong>en</strong> gezegd is, e<strong>en</strong> paar<br />

tortelduiv<strong>en</strong>, of twee jonge duiv<strong>en</strong>.” Vergelek<strong>en</strong> met Levit. 12 8. „Maar indi<strong>en</strong> haar<br />

hand niet g<strong>en</strong>oeg voor e<strong>en</strong> lam vindt, zal zij twee tortelduiv<strong>en</strong> of twee jonge duiv<strong>en</strong><br />

nem<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> t<strong>en</strong> brandoffer <strong>en</strong> e<strong>en</strong> t<strong>en</strong> zondoffer; <strong>en</strong> de priester zal voor haar verzo<strong>en</strong>ing<br />

do<strong>en</strong>, zal zij rein zijn.”<br />

Zijn geboorte is voorgevall<strong>en</strong>, niet in e<strong>en</strong> vorstelijk paleis, maar in de stal van e<strong>en</strong><br />

herberg; daar is Hij neergelegd in de eetkribbe der beest<strong>en</strong>, zijnde voor Hem <strong>en</strong> voor<br />

Zijn moeder, ge<strong>en</strong> plaats in de herberg; ziet Lukas e<strong>en</strong>s na. Maar weinige dag<strong>en</strong> oud<br />

zijnde, staat Herodes naar Zijn lev<strong>en</strong>, omdat Hij de aard van des Messias koningrijk<br />

niet k<strong>en</strong>de. Daarop vluchtte Jozef nev<strong>en</strong>s Zijn moeder, dewelke waarschijnlijk nog<br />

niet oud kraams was, met Hem naar Egypte; waar zij blev<strong>en</strong> totdat de dood van<br />

Herodes hun bek<strong>en</strong>d was; ziet hetzelve bij Matth. in zijn 2de hoofdstuk.


183<br />

RABBI<br />

Ik kan in dat hoofdstuk van Matthéüs niet zi<strong>en</strong>, dat Zijn vlucht naar Egypte, kort na<br />

Zijn geboorte moet gesteld word<strong>en</strong>, gelijk UE. schijnt te do<strong>en</strong>; nademaal u Zijn<br />

moeder nog als e<strong>en</strong> kraamvrouw aanmerkt.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> gedacht<strong>en</strong> van onze godgeleerd<strong>en</strong> zijn hierover ook niet e<strong>en</strong>s, maar dieg<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

dewelke gelijk als ik UE. gezegd heb het verstaan, derzelver gedacht<strong>en</strong> komt mij het<br />

aannemelijkste voor. Want de wijz<strong>en</strong>, die naar de gebor<strong>en</strong> Koning der Jod<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong><br />

zoek<strong>en</strong> <strong>en</strong> in de koninklijke resid<strong>en</strong>tiestad, aan het hof des Konings naar Hem vroeg<strong>en</strong>,<br />

vond<strong>en</strong> zij Hem nog te Bethlehem. Nu was Maria Zijn moeder met Hem in de<br />

tempel op de veertigste dag harer reiniging, gelijk als blijkt, Luk. 2: 22. „En als de<br />

dag<strong>en</strong> harer reiniging vervuld <strong>ware</strong>n naar de wet van Mozes, bracht<strong>en</strong> zij Hem te<br />

Jeruzalem, opdat zij [Hem] de Heere voorsteld<strong>en</strong>.” Vergelek<strong>en</strong> met Levit. 12. Let nu<br />

e<strong>en</strong>s, waar dat zij na haar reiniging he<strong>en</strong> ging, niet naar Bethlehem, maar naar Galiléa,<br />

gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, Luk. 2: 39.,,En als zij alles voleindigd hadd<strong>en</strong>, wat naar de wet<br />

des Heer<strong>en</strong> [te do<strong>en</strong>] was, keerd<strong>en</strong> zij weder naar Galiléa, tot hun stad Nazareth.”<br />

Nu ziet m<strong>en</strong>, dat de wijz<strong>en</strong> Jezus nog vond<strong>en</strong> in Bethlehem. En hier ziet m<strong>en</strong>, dat zij<br />

na de reiniging zijn wedergekeerd naar hun gewone woonplaats, namelijk Nazareth.<br />

Trouw<strong>en</strong>s waarom zoud<strong>en</strong> zij toch wedergekeerd zijn naar Bethlehem? Nademaal dat<br />

de plaats hunner woning daar niet was, maar <strong>en</strong>kel daar naar toegetrokk<strong>en</strong>, ter oorzaak<br />

der beschrijving. En besluit ik, hoewel daar dan vele verhaasting geweest heeft, dat<br />

Maria met de veertigste dag uit Egypte al weer terug was gekom<strong>en</strong>. En kan m<strong>en</strong><br />

hieruit afnem<strong>en</strong>, dat Jezus gebor<strong>en</strong> is op het laatst van Herodes zijn lev<strong>en</strong>.<br />

Maar om weder tot onze stof te ker<strong>en</strong>, Zijn ganse lev<strong>en</strong> was armelijk <strong>en</strong> werkelijk,<br />

zodat Hij e<strong>en</strong>s Zijn armoede vergrootte bov<strong>en</strong> de voss<strong>en</strong> <strong>en</strong> de vogel<strong>en</strong> des hemels,<br />

wanneer Hij teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong> van uw schriftgeleerd<strong>en</strong> zeide, Matth. 8: 20. „<strong>De</strong> voss<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong> hol<strong>en</strong>. En de vogel<strong>en</strong> des hemels nest<strong>en</strong>; maar de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> heeft niet,<br />

waar Hij het hoofd nederlegge.” En de algem<strong>en</strong>e strafgevolg<strong>en</strong> der zonde, namelijk,<br />

om in het zweet des aanschijns het brood te et<strong>en</strong>, heeft Hij ook ondergaan, waarom de<br />

Jod<strong>en</strong> in die tijd met verachting van Hem zeid<strong>en</strong>, dat Hij was e<strong>en</strong> timmerman, Mark.<br />

6: 3. Trouw<strong>en</strong>s dat was hun gewoonte, verachtelijk van <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Hem te sprek<strong>en</strong>,<br />

hetzij op hetge<strong>en</strong> dat Hij deed of op hetge<strong>en</strong> dat Hij niet deed, zodat ulied<strong>en</strong> nog wel<br />

zult zegg<strong>en</strong>: „hij was veracht. En wij hebb<strong>en</strong> Hem niet geacht”, Jesaja 53: 3. Ja, wij<br />

acht<strong>en</strong> Hem nog niet. En ge<strong>en</strong> wonder, „want Hij had ge<strong>en</strong> gedaante noch<br />

heerlijkheid; op het aanzi<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> gestalte om begeerd te word<strong>en</strong>.” Volg<strong>en</strong>s het 2de<br />

vers <strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s Zach. 9: 9, was Hij arm, zodat Jezus van Nazareth, in dez<strong>en</strong><br />

beantwoordde aan de voorzegschrift<strong>en</strong>.<br />

Maar laat ons nu e<strong>en</strong> stap verder tred<strong>en</strong>. En Hem e<strong>en</strong>s beschouw<strong>en</strong> in het laatst<br />

van Zijn lev<strong>en</strong>. Wanneer dan het laatste feest van Zijn lev<strong>en</strong> naderde <strong>en</strong> daar was; to<strong>en</strong><br />

Hij, als het <strong>ware</strong> Paaslam zou geslacht. En Zijn bloed vergot<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, opdat e<strong>en</strong><br />

iegelijk, die met dat bloed bestrek<strong>en</strong> zijnde, zijn ziel bij het lev<strong>en</strong> zou behoud<strong>en</strong>. Maar<br />

dit in het voorbijgaan.<br />

Wanneer dan de laatste tijd van Zijn lev<strong>en</strong> gekom<strong>en</strong> was, zegt Hij tot Zijn discipel<strong>en</strong>,<br />

Joh. 14: 30. „<strong>De</strong> overste dezer wereld komt, om Mij de verz<strong>en</strong><strong>en</strong> te vermorzel<strong>en</strong>, maar<br />

Hij heeft aan Mij niets, want ik zal Hem de kop vermorzel<strong>en</strong>. En zal de overwinning<br />

niet bij hem, maar bij Mij zijn.” Niet lang hierna treedt Jezus met Zijn discipel<strong>en</strong> naar<br />

het strijdperk, hetwelk was in de eerste plaats het hof van Gethsémané. Daar gekom<strong>en</strong><br />

zijnde met elf van Zijn discipel<strong>en</strong>, stelt Hij acht aan de ingang van de hof. En neemt<br />

de overige drie, met zich dieper in de hof, daar Hij hun vermaant te wak<strong>en</strong>. En te


184<br />

bidd<strong>en</strong>, niet voor Hem, maar voor zich zelf, opdat zij in ge<strong>en</strong> verzoeking kwam<strong>en</strong>. Dit<br />

alles besteld hebb<strong>en</strong>de, gaat het wez<strong>en</strong>lijke van het lijd<strong>en</strong> aan. En dat treft Hem met<br />

zulk e<strong>en</strong> geweld, “dat Hij begon droevig <strong>en</strong> zeer beangst te word<strong>en</strong>.” Welke angst<strong>en</strong><br />

Zijner ziel groot was, dat Zijn drie discipel<strong>en</strong> het zag<strong>en</strong>, want Zijn zweet werd door de<br />

overgrote b<strong>en</strong>auwdheid geweldig naar buit<strong>en</strong> geperst, dat hetzelve als grote droppel<strong>en</strong><br />

bloed op de aarde neerviel, zijnde m<strong>en</strong>igvuldig, zodat Zijn discipel<strong>en</strong> door<br />

begunstiging van het maanlicht, het kond<strong>en</strong> aanschouw<strong>en</strong>. Hij kon het ook met<br />

woord<strong>en</strong> voor h<strong>en</strong> niet verberg<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong>: „Mijn ziel is geheel bedroefd<br />

tot d<strong>en</strong> dood toe.” Daarop scheidt Hij zich van h<strong>en</strong> omtr<strong>en</strong>t e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>worp, zodat het<br />

nabij g<strong>en</strong>oeg was, om Hem te zi<strong>en</strong> <strong>en</strong> te hor<strong>en</strong>; <strong>en</strong> wat deed Hij daar? Hij werpt Zich<br />

neer op Zijn knieën voor Zijn Vader. En vervolg<strong>en</strong>s voorover op Zijn aangezicht. En<br />

zegt: „Mijn Vader, indi<strong>en</strong> het mogelijk is, laat deze drinkbeker van Mij voorbijgaan.”<br />

Maar met e<strong>en</strong> gehele onderwerping, zegg<strong>en</strong>de: „niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij<br />

wilt”; zodat Hij Zijn toevlucht nam, met sterke roeping <strong>en</strong> tran<strong>en</strong> tot Zijn Vader, die<br />

Hem uit de dood kon verloss<strong>en</strong>. En terwijl Hij daar voor het aangezicht van Zijn<br />

Vader bleef neerlegg<strong>en</strong>, rak<strong>en</strong> Zijn discipel<strong>en</strong> in de slaap, zodat Hij opstaande <strong>en</strong> bij<br />

h<strong>en</strong> kom<strong>en</strong>de, h<strong>en</strong> slap<strong>en</strong>de vindt. En nadat Hij h<strong>en</strong> bestraft <strong>en</strong> vermaand heeft, keert<br />

Hij nog tweemaal tot het gebed, gelijk Hij nu al e<strong>en</strong>s gedaan had. En nadat de strijd<br />

zwaarder werd, bad Hij te ernstiger, zegg<strong>en</strong>de t<strong>en</strong> laatste: „indi<strong>en</strong> Gij wilt, dat ik die<br />

beker zal drink<strong>en</strong>, Uw wil geschiede.”<br />

RABBI.<br />

Maar dat zijnde, dan schijnt het, alsof Jezus wel van dat lijd<strong>en</strong> w<strong>en</strong>ste verlost te zijn.<br />

KOOPMAN.<br />

Gans niet, want m<strong>en</strong> moet door deze drinkbeker niet verstaan, de bittere kelk van het<br />

ganse lijd<strong>en</strong>, maar bepaaldelijk die zielsangst<strong>en</strong>, die Hem hier ontmoet<strong>en</strong> in<br />

Gethsémané.<br />

T<strong>en</strong> 2de. Door het woord voorbijgaan, moet m<strong>en</strong> niet verstaan e<strong>en</strong> geheel voorbijgaan,<br />

maar e<strong>en</strong> spoedig voorbijgaan. En dat Hij ge<strong>en</strong> geheel voorbijgaan begeerde,<br />

blijkt daaruit, omdat Hij kort daarop tot Zijn discipel<strong>en</strong> zeide: „d<strong>en</strong> drinkbeker, die de<br />

Vader Mij gegev<strong>en</strong> heeft, om te drink<strong>en</strong>, zal Ik die niet drink<strong>en</strong>?” Zodat Jezus zich<br />

vrijwillig aan het ganse lijd<strong>en</strong> overgaf. Maar Hij mocht hier wel zegg<strong>en</strong>, Psalm 116: 3.<br />

„<strong>De</strong> band<strong>en</strong> des doods hadd<strong>en</strong> Mij omvang<strong>en</strong>. En de angst<strong>en</strong> der hel hadd<strong>en</strong> Mij<br />

getroff<strong>en</strong>; ik vond b<strong>en</strong>auwdheid <strong>en</strong> droef<strong>en</strong>is.” En het zielslijd<strong>en</strong> was t<strong>en</strong> hoogste<br />

nodig, zou Hij als Borg, ons met God verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>. En ons van de gedreigde straf<br />

verloss<strong>en</strong>, moest Hij zowel de geestelijke als de lichamelijke dood ondergaan. Want<br />

aan de geschond<strong>en</strong> voorwaarde, waarop de geme<strong>en</strong>schap tuss<strong>en</strong> God <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s<br />

gegrond was, moest voldaan word<strong>en</strong>, zou de m<strong>en</strong>s ooit in de geme<strong>en</strong>schap Gods<br />

hersteld word<strong>en</strong>.<br />

Maar daar wij voorhe<strong>en</strong> daar breder over gesprok<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, keer ik Mij om te<br />

onderzoek<strong>en</strong>, wat Jezus naar het lichaam is overgekom<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Hetge<strong>en</strong> UE. van het zielslijd<strong>en</strong> van Jezus tot hiertoe vertoond hebt, kan ik wel zi<strong>en</strong>,<br />

dat zeer zwaar moet geweest hebb<strong>en</strong>, maar nu verwacht ik te hor<strong>en</strong>, wat Hem naar het<br />

lichaam is overgekom<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is zeer m<strong>en</strong>igvuldig; zodra Hij uit dit worstelperk tot Zijn discipel<strong>en</strong> was


185<br />

wedergekeerd, kom<strong>en</strong> de afgezond<strong>en</strong><strong>en</strong> van de raad, met de verrader Judas tot hun<br />

leidsman, in de hof om Hem te vang<strong>en</strong>, waarvoor Hij, volg<strong>en</strong>s Zach. 11: 12, getrokk<strong>en</strong><br />

had 30 zilverling<strong>en</strong>. <strong>De</strong>ze verrader, de plaats waar Jezus was, wet<strong>en</strong>de, geleidde h<strong>en</strong><br />

daar he<strong>en</strong>. En om niet te miss<strong>en</strong>, had Hij hun e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> gesteld, namelijk, „dat<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die Hij zou kuss<strong>en</strong>, dat die het was.” Op welke daad van Judas, Jezus zonder<br />

dat Hij wilde, dat Zijn discipel<strong>en</strong> Hem zoud<strong>en</strong> bescherm<strong>en</strong>, <strong>en</strong> gelijk als m<strong>en</strong> zegt,<br />

geweld met geweld ker<strong>en</strong>, Zichzelf gevang<strong>en</strong> gaf. Daar werd Hij als e<strong>en</strong> moord<strong>en</strong>aar<br />

gebond<strong>en</strong> <strong>en</strong> he<strong>en</strong>geleid, eerst naar de afgezette Hogepriester Annas, <strong>en</strong>kel het schijnt,<br />

omdat die was de schoonvader van de to<strong>en</strong> di<strong>en</strong>stdo<strong>en</strong>de Hogepriester Kájafas. Onderwijl<br />

had Kájafas in zijn paleis, des nachts de Raad lat<strong>en</strong> belegg<strong>en</strong>, waarop Annas<br />

Hem gebond<strong>en</strong> daarhe<strong>en</strong> z<strong>en</strong>d. Daar gekom<strong>en</strong> zijnde, wordt Hij voor de Raad gesteld.<br />

En door de Hogepriester, die to<strong>en</strong> mogelijk de voorzitter was, niet beschuldigd maar<br />

ondervraagd, vooreerst naar Zijn discipel<strong>en</strong>, t<strong>en</strong> 2 de naar Zijn leer. Maar Jezus<br />

will<strong>en</strong>de, dat m<strong>en</strong> niet Hem, maar deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die Hem gehoord hadd<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> vrag<strong>en</strong>,<br />

opdat, wanneer Hij iets ongeoorloofds geleerd had, zij Hem dan volg<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> billijke<br />

rechtshandel kond<strong>en</strong> beschuldig<strong>en</strong>. En dit neemt e<strong>en</strong> van de di<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> kwalijk, dat Hij<br />

met Zijn vervloekte hand, in Zijn gezeg<strong>en</strong>d aangezicht sloeg, „slaande de rechter<br />

Israëls op het kinnebakk<strong>en</strong>”, volg<strong>en</strong>s Micha 4: 14. <strong>De</strong> Hogepriester, zi<strong>en</strong>de dat het<br />

Hem mislukt was, Jezus door vrag<strong>en</strong> te verstrikk<strong>en</strong> of uit Zijn antwoord red<strong>en</strong> van<br />

beschuldiging op te nem<strong>en</strong>, belegde getuig<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Hem, want hetge<strong>en</strong> in de Raad<br />

beslot<strong>en</strong> was, dat moest er op door, want daar was vastgesteld, dat m<strong>en</strong> Jezus zou<br />

vang<strong>en</strong> <strong>en</strong> dod<strong>en</strong>. Zo vertoond<strong>en</strong> zij klaar, die goddeloze vergadering, die wij uit Zef.<br />

3 ontmoet hebb<strong>en</strong>; daar de rechtvaardige Heere in het midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> stond, maar<br />

deze verkeerd<strong>en</strong> wist<strong>en</strong> van ge<strong>en</strong> schaamte.<br />

RABBI.<br />

Maar hoe kond<strong>en</strong> de discipel<strong>en</strong> wet<strong>en</strong>, wat in de raad beslot<strong>en</strong> was?<br />

KOOPMAN.<br />

Zeer licht, want hoe m<strong>en</strong>igmaal lekt er wel iets uit, dat in de raad beslot<strong>en</strong> is. Temeer<br />

heeft dat hier plaats, daar in die vergadering geweest zijn, die niet toestemd<strong>en</strong> in hun<br />

raad, gelijk e<strong>en</strong> Jozef van Arimathéa. En m<strong>en</strong> kan licht d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat Hij zulk e<strong>en</strong><br />

besluit, hetwelk teg<strong>en</strong> zijn gemoed kwam te strijd<strong>en</strong>, niet zal verzweg<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. <strong>De</strong><br />

getuig<strong>en</strong> voor de raad verschijn<strong>en</strong>de, <strong>ware</strong>n niet e<strong>en</strong>stemmig in de getuig<strong>en</strong>iss<strong>en</strong>,<br />

zodat zij voor ge<strong>en</strong> waarachtige getuig<strong>en</strong> kond<strong>en</strong> bestaan. Daarop kwam<strong>en</strong> nog twee<br />

valse woordverdraaiers, die zeid<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>s Markus 14: 58. „Wij hebb<strong>en</strong> Hem hor<strong>en</strong><br />

zegg<strong>en</strong>: Ik zal dez<strong>en</strong> Tempel, die met hand<strong>en</strong> gemaakt is, afbrek<strong>en</strong>. En in drie dag<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> ander<strong>en</strong>, zonder hand<strong>en</strong> gemaakt, bouw<strong>en</strong>”. Want dit had Hij niet gezegd van de<br />

voorbeeldige tempel, maar van de teg<strong>en</strong>beeldige Tempel, namelijk van Zijn lichaam;<br />

ook niet dat Hij het zou afbrek<strong>en</strong>, maar Hij zei: breekt gij deze tempel af. <strong>De</strong><br />

hogepriester ook wel merk<strong>en</strong>de, dat deze getuig<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> schijn van recht te do<strong>en</strong>,<br />

kond<strong>en</strong> oplever<strong>en</strong>, bed<strong>en</strong>kt e<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> vond <strong>en</strong> bezweert Jezus, ziet Matth. 26: 63.<br />

„En zeide tot Hem, ik bezweer U bij de lev<strong>en</strong>d<strong>en</strong> God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de<br />

Christus, de Zone Gods?” Jezus gehoord hebb<strong>en</strong>de de stem dezer bezwering,<br />

antwoordde: gij hebt het gezegd.<br />

Daarop speelt hij de geveinsde met zijn kleder<strong>en</strong> te scheur<strong>en</strong>. En zegt tot de Raad,<br />

vers 65. „Hij heeft [God] gelasterd, wat hebb<strong>en</strong> wij nog getuig<strong>en</strong> van node? Ziet, nu<br />

hebt gij Zijn [Gods] lastering gehoord”. En vraagt verder: “wat dunkt ulied<strong>en</strong>?” En Hij<br />

de stemm<strong>en</strong> opnem<strong>en</strong>de, legt het doodvonnis daar. Want zij antwoordd<strong>en</strong>: Hij is des


186<br />

doods schuldig. Daarop scheidde de raad tot des morg<strong>en</strong>s vroeg.<br />

Onderwijl bleef Jezus bij de di<strong>en</strong>aars des gerichts, dewelke op e<strong>en</strong> dartele <strong>en</strong> boze<br />

wijze met Hem handeld<strong>en</strong>, gelijk als blijkt uit Lukas 22: 63, 64 <strong>en</strong> 65. „En de mann<strong>en</strong>,<br />

die Jezus hield<strong>en</strong>, bespott<strong>en</strong> hem. En sloeg<strong>en</strong> [Hem.] En als zij Hem overdekt hadd<strong>en</strong>,<br />

sloeg<strong>en</strong> zij Hem op het aangezicht. En vraagd<strong>en</strong> Hem, zegg<strong>en</strong>de: Profeteer, wie het is,<br />

die U geslag<strong>en</strong> heeft. En vele andere ding<strong>en</strong> zeid<strong>en</strong> zij teg<strong>en</strong> Hem, laster<strong>en</strong>de”.<br />

Kunn<strong>en</strong>de to<strong>en</strong> ter tijd teg<strong>en</strong> Zijn vader zegg<strong>en</strong>: “<strong>De</strong> smaadheid derg<strong>en</strong><strong>en</strong> die U<br />

smad<strong>en</strong>, zijn op Mij gevall<strong>en</strong>”. Psalm 69: 10. „Verberg<strong>en</strong>de Zijn aangezicht niet voor<br />

smaadlied<strong>en</strong>,” Jesaja 50: 6. Hierop vergaderde ‘s morg<strong>en</strong>s met de dag wederom de<br />

raad. En steld<strong>en</strong> Jezus voor h<strong>en</strong>. En vroeg<strong>en</strong> Hem maar zonder bezwering, zijt Gij de<br />

Messias? Eis<strong>en</strong>de dat Hij het hun zegg<strong>en</strong> zal. Daarop antwoordde Hij hun Lukas 22:<br />

67, 68 <strong>en</strong> 69. „Indi<strong>en</strong> Ik het u zeg, u zult het niet gelov<strong>en</strong>. En indi<strong>en</strong> Ik ook vraag, u<br />

zult Mij niet antwoord<strong>en</strong>, of loslat<strong>en</strong>. Van nu aan zal de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> gezet<strong>en</strong><br />

Zijn aan de rechter [hand] der kracht Gods”.<br />

Daarop do<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> tweede vraag vers 70. „Zijt Gij dan de Zone Gods?” Welke vraag<br />

Hij toegestemd hebb<strong>en</strong>de, de raad het gemaakte doodvonnis bekrachtig<strong>en</strong>de <strong>en</strong><br />

billijk<strong>en</strong>de, zegg<strong>en</strong>de vers 71. „Wat hebb<strong>en</strong> wij nog getuig<strong>en</strong>is van node? Want wij<br />

zelf hebb<strong>en</strong> het uit Zijn mond gehoord”. En hebb<strong>en</strong> zij vastgesteld, dat zij Hem dod<strong>en</strong><br />

zoud<strong>en</strong>. Maar daar het hun op die tijd niet geoorloofd was iemand te dod<strong>en</strong>, zie Joh.<br />

18: 31; moest het doodvonnis uitgevoerd word<strong>en</strong> door de Romeinse stadhouder; <strong>en</strong><br />

lat<strong>en</strong> zij Jezus weer binn<strong>en</strong>. En leidd<strong>en</strong> Hem uit het paleis van Kájafas, naar het<br />

rechthuis van Pilatus met dat einde <strong>en</strong> oogmerk, dat Hij het gevelde doodvonnis t<strong>en</strong><br />

uitvoer br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> zou.<br />

Maar er geschiedde op de veroordeling van Jezus e<strong>en</strong> aanmerkelijk geval. Want de<br />

verrader zi<strong>en</strong>de, dat het nu ernst was, heeft over zijn verraderij berouw gehad, zodanig<br />

dat het geld, hetwelk Hij daar voor ontvang<strong>en</strong> had, Hem te zwaar werd om te drag<strong>en</strong>.<br />

En te verschrikkelijk om te berg<strong>en</strong>, hetzelve terugbracht; verklar<strong>en</strong>de zichzelf voor<br />

e<strong>en</strong> verrader van e<strong>en</strong> onschuldige. En wanneer zij het geld niet weder wild<strong>en</strong> nem<strong>en</strong>,<br />

werpt Hij het daarhe<strong>en</strong> voor hun voet<strong>en</strong> in de tempel. Maar wat geschiedde daar? <strong>De</strong><br />

wrake Gods liet de verrader niet lev<strong>en</strong>. Want Hij he<strong>en</strong>gaande verworgde zich.<br />

RABBI.<br />

Ik w<strong>en</strong>ste wel e<strong>en</strong>s te hor<strong>en</strong>, hoe toch Judas aan zijn einde gekom<strong>en</strong> is. Want als ik<br />

Matth. 27 bezie, dan komt het voor, gelijk meest onder u geloofd wordt, dat hij zich<br />

zelf door de strop heeft tekort gedaan; <strong>en</strong> dat strijdt lijnrecht met hetge<strong>en</strong> Petrus zegt<br />

Hand. 1: 18. „En voorwaarts overgevall<strong>en</strong> zijnde, is midd<strong>en</strong> opgeborst<strong>en</strong>. En al zijn<br />

ingewand<strong>en</strong> zijn uitgestort.” Zodat Matthéüs met Petrus in hun verhal<strong>en</strong> niet<br />

overe<strong>en</strong>stemm<strong>en</strong>. Ik weet wel, dat m<strong>en</strong> zich zeer pijnigt om dat te vereff<strong>en</strong><strong>en</strong>. En dat<br />

ulied<strong>en</strong> wilt, dat Matthéüs verhaalt, hoe dat Judas aan zijn einde gekom<strong>en</strong> is,, namelijk<br />

door de strop; <strong>en</strong> dat Petrus spreekt van iets, dat hem na zijn dood is overgekom<strong>en</strong>;<br />

zijnde echter in de wijze daar omtr<strong>en</strong>t niet e<strong>en</strong>s. En om de waarheid te zegg<strong>en</strong>, dat<br />

maakt de waarheid der historie vrij verdacht.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik wil wel bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, als dat uw zwarigheid niet zonder grond is, maar ik b<strong>en</strong> van die<br />

gedacht<strong>en</strong> niet, dat Judas door de strop zichzelf uit de wereld heeft geholp<strong>en</strong>. Want dat<br />

bij Matthéüs staat verworgde [zichzelf] staat tuss<strong>en</strong> twee haakjes. En niet in de<br />

grondtekst; <strong>en</strong> als m<strong>en</strong> de woord<strong>en</strong> van Matthéüs met die van Petrus tezam<strong>en</strong> in de<br />

lezing ver<strong>en</strong>igt, me<strong>en</strong> ik, dat dan alle duisterheid kan wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. Matthéüs<br />

zegt hoofdstuk 27: 5. „En als Hij de zilver<strong>en</strong> [p<strong>en</strong>ning<strong>en</strong>] in de tempel geworp<strong>en</strong> had,


187<br />

vertrok hij. En he<strong>en</strong>gaande verworgde”. En Petrus zegt Hand. 1: 18, 19: „En<br />

voorwaarts overgevall<strong>en</strong> zijnde, is midd<strong>en</strong> opgeborst<strong>en</strong>. En al zijn ingewand<strong>en</strong> zijn<br />

uitgestort. En het is bek<strong>en</strong>d geword<strong>en</strong> all<strong>en</strong>, die te Jeruzalem won<strong>en</strong>”.<br />

Nu versta ik het stuk aldus, namelijk, dat Judas van de hoofd<strong>en</strong> des volks (wanneer<br />

Hij hun het onrechtvaardige geld weder wilde gev<strong>en</strong>, met bek<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is van zijn<br />

goddeloze handel) niet kreeg van h<strong>en</strong> e<strong>en</strong> verman<strong>en</strong>d, noch vertroost<strong>en</strong>d antwoord,<br />

maar wez<strong>en</strong> Hem op de verachtste wijze af, zegg<strong>en</strong>de: “wat gaat ons dat aan? Gij<br />

moogt toezi<strong>en</strong>.” Welke woord<strong>en</strong>, smart<strong>en</strong> tot zijn smart<strong>en</strong> toebracht<strong>en</strong>; zodat hij<br />

he<strong>en</strong>gaande, als e<strong>en</strong> verlat<strong>en</strong>e van God <strong>en</strong> van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>; de droefheid zijn hart<br />

overstelpt <strong>en</strong> zijn keel bezet, zodanig dat hij moest stikk<strong>en</strong>; waarop hij voorover komt<br />

te vall<strong>en</strong>, waarschijnlijk van de trapp<strong>en</strong> van de tempelberg. En is midd<strong>en</strong> opgeborst<strong>en</strong>.<br />

En al zijn ingewand<strong>en</strong> uitgestort. En zie ik niet, dat daar zo e<strong>en</strong> merkelijke duisterheid<br />

<strong>en</strong> strijdigheid gevond<strong>en</strong> wordt.<br />

Maar laat ons over Judas niet twist<strong>en</strong>, maar het u lust, laat ons Jezus e<strong>en</strong>s navolg<strong>en</strong><br />

naar het rechthuis.<br />

RABBI.<br />

Daar b<strong>en</strong> ik mee tevred<strong>en</strong>. En ik wil hor<strong>en</strong> wat daar is voorgevall<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Pilatus zich ‘s morg<strong>en</strong>s vroeg in het rechthuis lat<strong>en</strong>de vind<strong>en</strong>, (mogelijk op hun<br />

verzoek) vraagt hij wat beschuldiging br<strong>en</strong>gt gij teg<strong>en</strong> deze m<strong>en</strong>s? Joh. 18: 29. Zij<br />

antwoordd<strong>en</strong> vers 30. „Indi<strong>en</strong> deze ge<strong>en</strong> kwaaddo<strong>en</strong>er <strong>ware</strong>, zoud<strong>en</strong> wij Hem u niet<br />

overgeleverd hebb<strong>en</strong>”. Zij will<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>: ‘Hij is in onze raad ter dood veroordeeld. En<br />

dat behoort g<strong>en</strong>oeg te zijn, daar Hij daar als e<strong>en</strong> Godslasteraar veroordeeld is.’ Maar<br />

Pilatus, die naar de Romeinse wett<strong>en</strong> moest recht<strong>en</strong>, mocht niemand veroordel<strong>en</strong> voor<br />

dat Hij de beschuldiging<strong>en</strong> gehoord <strong>en</strong> de verantwoording van de beschuldigde<br />

verstaan had. En daar de Joodse raad dat weigerde, zegt hij tot h<strong>en</strong>: „neemt gij Hem.<br />

En oordeelt Hem naar uw wet” vers 31. Zij zich hierdoor gedrong<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>de om<br />

Jezus te beschuldig<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>, „wij hebb<strong>en</strong> bevond<strong>en</strong>, dat <strong>De</strong>ze het volk verkeert. En<br />

verbiedt de Keizer schatting te gev<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de dat Hijzelf Christus de koning is”.<br />

Daarop treedt Pilatus in het rechthuis. En vraagt Jezus (over het laatste lid, namelijk<br />

dat Hij zou gezegd hebb<strong>en</strong>, dat Hij e<strong>en</strong> Koning was) „zijt Gij de koning der Jod<strong>en</strong>?”<br />

Joh. 18: 33. Daarop na <strong>en</strong>ige tuss<strong>en</strong>red<strong>en</strong>, onderricht Hij Pilatus van de aard van Zijn<br />

koningrijk, zegg<strong>en</strong>de vers 36: „Mijn koningrijk is niet van deze wereld. Indi<strong>en</strong> Mijn<br />

koningrijk van deze wereld <strong>ware</strong>, zoud<strong>en</strong> Mijn di<strong>en</strong>aars gestred<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, opdat Ik de<br />

Jod<strong>en</strong> niet <strong>ware</strong> overgeleverd; maar nu is Mijn koningrijk niet van hier”.<br />

Pilatus heel wel oordel<strong>en</strong>de, als dat volg<strong>en</strong>s de verklaring van Jezus, aangaande Zijn<br />

koningrijk; hetzelve ge<strong>en</strong> hinder kwam te do<strong>en</strong> aan het rijk van de keizer, kwam uit.<br />

En zeide: „ik vind ge<strong>en</strong> schuld in Hem” Joh. 18: 38.<br />

Daarop do<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> tweede beschuldiging, aangetek<strong>en</strong>d Lukas 23: 5. zegg<strong>en</strong>de: „Hij<br />

beroert het volk, ler<strong>en</strong>de door geheel Judéa, begonn<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de, van Galiléa tot<br />

hiertoe”. Pilatus met de zaak verleg<strong>en</strong> zijnde <strong>en</strong> hor<strong>en</strong>de, dat Hij e<strong>en</strong> Galileeër was, <strong>en</strong><br />

wel van onder het gebied van Herodes, zond Hem he<strong>en</strong> tot Herodes; dewelke op die<br />

tijd (weg<strong>en</strong>s het feest) te Jeruzalem was. „Herodes Jezus zi<strong>en</strong>de, was daarover zeer<br />

verblijd”, om verscheid<strong>en</strong> red<strong>en</strong><strong>en</strong>. „En Hij ondervraagde Hem met vele woord<strong>en</strong>”,<br />

daar Jezus echter niets op antwoordde. <strong>De</strong> overpriesters <strong>en</strong> de schriftgeleerd<strong>en</strong> zweg<strong>en</strong><br />

bij Herodes niet stil, maar beschuldigd<strong>en</strong> Hem heftig; maar Herodes de ongegrondheid<br />

van hun beschuldiging<strong>en</strong> wel zi<strong>en</strong>de, zond Jezus, na Hem veracht <strong>en</strong> bespot te hebb<strong>en</strong>,<br />

weer naar Pilatus, met verklaring, dat Hij in Hem ge<strong>en</strong> schuld vond.


188<br />

Daarop laat Pilatus de ganse Raad bije<strong>en</strong> roep<strong>en</strong>. En doet deze volg<strong>en</strong>de redevoering<br />

teg<strong>en</strong> h<strong>en</strong> Luk. 23 14, 15. „Gij hebt dez<strong>en</strong> M<strong>en</strong>s tot Mij gebracht als e<strong>en</strong>, die het volk<br />

afkerig maakt. En ziet, ik heb [Hem] in uw teg<strong>en</strong>woordigheid ondervraagd. En heb in<br />

dez<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s ge<strong>en</strong> schuld gevond<strong>en</strong>, van hetge<strong>en</strong> daar gij Hem mee beschuldigt; ja ook<br />

Herodes niet; want ik heb u tot hem gezond<strong>en</strong>. En ziet, er is van Hem niet gedaan, dat<br />

des doods waardig is.” En om aan hun wraakzuchtig gemoed <strong>en</strong>ig g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> te gev<strong>en</strong>,<br />

zegt Hij vers 16. „Zo zal Ik Hem dan kastijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> loslat<strong>en</strong>”.<br />

En wanneer m<strong>en</strong> de beschuldiging<strong>en</strong> der Jod<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s beschouwt, ziet m<strong>en</strong> klaar, dat<br />

dezelve vals, als zij bij Pilatus <strong>en</strong> Herodes ongegrond <strong>ware</strong>n. Want hetge<strong>en</strong> des nachts<br />

of ‘s morg<strong>en</strong>s in hun raad was voorgevall<strong>en</strong>, daarvan sprek<strong>en</strong> zij in hun<br />

beschuldiging<strong>en</strong> niet één woord. Wel wet<strong>en</strong>de, dat Pilatus het stuk aanstonds van de<br />

hand zou gewez<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, als zak<strong>en</strong> betreff<strong>en</strong>de hun Godsdi<strong>en</strong>st, daar de Stadhouder<br />

ge<strong>en</strong> rechter van zou will<strong>en</strong> zijn. En daarom br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> zij zulke beschuldiging<strong>en</strong> voort,<br />

dewelke rechtstreeks teg<strong>en</strong> de keizer <strong>ware</strong>n. Wel wet<strong>en</strong>de, dat de stadhouder verplicht<br />

was, (om niet in de ong<strong>en</strong>ade des keizers te vervall<strong>en</strong>,) de zaak rechtstreeks tot zijn<br />

rechtbank behor<strong>en</strong>de, aan te nem<strong>en</strong>. En straf daarover te oef<strong>en</strong><strong>en</strong>. Maar dat daar<br />

lat<strong>en</strong>de, kond<strong>en</strong> de red<strong>en</strong><strong>en</strong> van Pilatus hun niet voldo<strong>en</strong>, noch dat Hij Hem wil<br />

kastijd<strong>en</strong>, hun hittig gemoed verkoel<strong>en</strong>.<br />

Daarom d<strong>en</strong>kt de stadhouder iets anders uit, (wel merk<strong>en</strong>de dat het maar nijdigheid.<br />

was; namelijk, om Hem te bedi<strong>en</strong><strong>en</strong> van e<strong>en</strong> gewoonte van die tijd, hetwelk de<br />

stadhouder ook moest onderhoud<strong>en</strong>, namelijk dat Hij hun op het Paasfeest twee<br />

gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> voorstelde, waarvan de Jod<strong>en</strong> dan één koz<strong>en</strong>, dewelke dan losgelat<strong>en</strong><br />

moest word<strong>en</strong>. En van Zijn verdi<strong>en</strong>de straf vrij gesteld. Nu neemt de stadhouder e<strong>en</strong><br />

welbek<strong>en</strong>d<strong>en</strong> moord<strong>en</strong>aar, g<strong>en</strong>oemd Barabbas. En de bij hem onschuldige Jezus. En<br />

die twee d<strong>en</strong> volke voorgesteld hebb<strong>en</strong>de, spreekt Hij hun dus aan: „gij hebt e<strong>en</strong><br />

gewoonte, dat ik u op het Pascha <strong>en</strong><strong>en</strong> loslaat. Wilt gij dan, dat ik u de Koning der<br />

Jod<strong>en</strong> loslate?” Joh. 18: 39.<br />

Daar werd Jezus gelijktijdig met Barabbas, ev<strong>en</strong> gelijk de twee bokk<strong>en</strong> op de grote<br />

verzo<strong>en</strong>dag, aan het lot des volks blootgesteld. O, onvoorzichtige daad van Pilatus,<br />

stond het hem vrij, de bij hem onschuldige Jezus, in de waagschaal te stell<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

op<strong>en</strong>baar moord<strong>en</strong>aar? Ik weet wel, dat Hij niet zal gedacht hebb<strong>en</strong>, dat zij e<strong>en</strong><br />

moord<strong>en</strong>aar voor Jezus zoud<strong>en</strong> begeerd hebb<strong>en</strong>, dat kan zijn misslag wel verschon<strong>en</strong>,<br />

maar niet wegnem<strong>en</strong>. En ook kan e<strong>en</strong> zaak teg<strong>en</strong> onze <strong>verwachting</strong> uitvall<strong>en</strong>, gelijk<br />

het hier doet. Want de overpriesters bewog<strong>en</strong> de schare, dat hij hun liever Barabbas<br />

zou loslat<strong>en</strong>, Mark. 15: 11. <strong>De</strong>zelve, uit achting voor deze getabbaarde vaders, riep<strong>en</strong>:<br />

niet <strong>De</strong>z<strong>en</strong>, maar Barabbas!! Joh. 18: 40. Dit br<strong>en</strong>gt de stadhouder in de uiterste<br />

verleg<strong>en</strong>heid. En hij roept de schaar (van de rechterstoel, daar hij op die tijd op zat. En<br />

die verhev<strong>en</strong> was bov<strong>en</strong> het volk) toe, vrag<strong>en</strong>de: “wat wilt gij dan, dat ik [met Hem]<br />

do<strong>en</strong> zal, die gij e<strong>en</strong> Koning der Jod<strong>en</strong> noemt?” Markus 15: 12. Daarop roep<strong>en</strong> zij de<br />

stadhouder weder toe: kruist Hem! vers 13. Daarop vraagt hij hun: “wat heeft Hij dan<br />

kwaads gedaan? Ik heb ge<strong>en</strong> schuld des doods in Hem gevond<strong>en</strong>”, Luk. 23: 22. Maar<br />

in plaats van dat te zegg<strong>en</strong> of aan te ton<strong>en</strong>, roep<strong>en</strong> <strong>en</strong> schreeuw zij (hoewel de stadhouder<br />

hier voor de derde maal verklaarde, dat Hij ge<strong>en</strong> schuld des doods in Hem had<br />

gevond<strong>en</strong>; hield<strong>en</strong> zij echter aan), eis<strong>en</strong>de dat Hij zou gekruist word<strong>en</strong>. “En hun <strong>en</strong> der<br />

overpriester<strong>en</strong> geroep werd geweldiger”, Luk. 23: 23. “Als nu Pilatus zag, dat Hij niet<br />

vorderde, maar veel meer, [dat er] oproer werd, nam Hij water <strong>en</strong> wies de hand<strong>en</strong> voor<br />

de schare, zegg<strong>en</strong>de: Ik b<strong>en</strong> onschuldig aan het bloed dezes Rechtvaardig<strong>en</strong>, gijlied<strong>en</strong><br />

moogt toezi<strong>en</strong>”, Matth. 27: 24; antwoordde daarop de schare: Zijn bloed [kome] over<br />

ons. En over onze kinder<strong>en</strong>, vers 25. Daar ziet m<strong>en</strong> h<strong>en</strong> het verbond verbrek<strong>en</strong> als<br />

Adam, handel<strong>en</strong>de trouweloos teg<strong>en</strong> Hem, Hos. 6: 7. Want van Adam was de straf van


189<br />

zijn verbond overtreding, overgegaan op zijn ganse nageslacht, ev<strong>en</strong>als op hemzelf.<br />

En was het met de natie alhier, w<strong>en</strong>s<strong>en</strong>de het kwade over h<strong>en</strong> <strong>en</strong> over hun kinder<strong>en</strong>.<br />

Hierop gaat Pilatus in het rechthuis. En laat Jezus gesel<strong>en</strong>, Joh. 19: 1. Gev<strong>en</strong>de nu<br />

Jezus Zijn rug deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die Hem slaan, Jesaja 50.<br />

RABBI.<br />

Maar waarom heeft Pilatus Jezus toch lat<strong>en</strong> gesel<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

Daarover zijn de gedacht<strong>en</strong> der geleerd<strong>en</strong> niet e<strong>en</strong>s, m<strong>en</strong><strong>en</strong>de sommig<strong>en</strong>, dat zulks<br />

geschied is als e<strong>en</strong> voorbereiding van de kruisdood. Ander<strong>en</strong> d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat dit geschied<br />

is om Jezus te kastijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> los te lat<strong>en</strong>. Ook m<strong>en</strong><strong>en</strong> vel<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> dit gesel<strong>en</strong> moet<br />

onderscheid<strong>en</strong> van datg<strong>en</strong>e, hetwelk de andere evangelist<strong>en</strong> verhal<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dat Jezus tot<br />

tweemaal toe zou gegeseld zijn. Maar e<strong>en</strong> iegelijk zijn gevoel<strong>en</strong> vrijlat<strong>en</strong>de, komt het<br />

mij het naaste voor, dat Pilatus het gesel<strong>en</strong> gedaan heeft, gelijk wel meer geschiedde,<br />

om de gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> tot bek<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Omdat Pilatus, nadat hij Jezus had lat<strong>en</strong><br />

gesel<strong>en</strong>. En ook van de krijgsknecht<strong>en</strong> bespot <strong>en</strong> geslag<strong>en</strong> was, uit het rechthuis tot<br />

h<strong>en</strong> uitbr<strong>en</strong>gt met het belachelijk, koninklijk gewaad omhang<strong>en</strong>. En zeide tot h<strong>en</strong>:<br />

“Ziet de m<strong>en</strong>s; ik br<strong>en</strong>g Hem tot u uit, opdat gij weet, dat ik in Hem ge<strong>en</strong> schuld<br />

vind”, Joh. 19: 4, 5. Welk zegg<strong>en</strong> van Pilatus - opdat u weet, - van nadruk is, want Hij<br />

wil zegg<strong>en</strong>: ‘Ik br<strong>en</strong>g Hem tot u uit, opdat ulied<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kunt, hoe gestr<strong>en</strong>g ik met Hem<br />

heb gehandeld, om Hem tot misdaadbek<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>; bezie zelf deze M<strong>en</strong>s, dan<br />

zult u zelf van Zijn onschuld overtuigd staan.’ Daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> als m<strong>en</strong> Jezus met e<strong>en</strong><br />

bespottelijk <strong>en</strong> belachelijk koninklijk gewaad op die tijd ziet staan. Als hij zegt: ziet de<br />

M<strong>en</strong>s, wil Hij h<strong>en</strong> ook do<strong>en</strong> begrijp<strong>en</strong> de ongegrondheid van hun beschuldiging, want<br />

zij hadd<strong>en</strong> Hem beschuldigd, dat Hij gezegd had, dat Hij zelf de gezalfde Koning was.<br />

‘Ziet nu de M<strong>en</strong>s, is Hij niet e<strong>en</strong> Koning, die meer is te bespott<strong>en</strong> <strong>en</strong> uit te lach<strong>en</strong>, dan<br />

te er<strong>en</strong> of te vrez<strong>en</strong>? Daarom ik br<strong>en</strong>g Hem tot u uit, opdat u uit het e<strong>en</strong> <strong>en</strong> ander weet,<br />

dat ik ge<strong>en</strong> schuld in Hem vind.’<br />

Dat br<strong>en</strong>gt h<strong>en</strong> niet tot bedar<strong>en</strong>, maar hun bitter gemoed vertoond<strong>en</strong> zij, want de<br />

overpriesters met hun di<strong>en</strong>aars riep<strong>en</strong>: kruist Hem, kruist hem! Daarop wil Pilatus de<br />

uitvoering daarvan aan h<strong>en</strong> overgev<strong>en</strong>, opdat hij zijn gewet<strong>en</strong>, door Hem<br />

onrechtvaardig te veroordel<strong>en</strong>, niet zou besmett<strong>en</strong>. Zegg<strong>en</strong>de tot h<strong>en</strong> vers 6: “Neemt<br />

gijlied<strong>en</strong> Hem <strong>en</strong> kruist [Hem.] Want ik vind in Hem ge<strong>en</strong> schuld.”<br />

<strong>De</strong> Jod<strong>en</strong> hierdoor in de uiterste verleg<strong>en</strong>heid rak<strong>en</strong>de, omdat het hun niet geoorloofd<br />

was iemand te dod<strong>en</strong>, w<strong>en</strong>d<strong>en</strong> het op e<strong>en</strong> andere boeg. En ton<strong>en</strong> op hun manier dat,<br />

indi<strong>en</strong> Hij niet doodschuldig was naar de Romeinse wett<strong>en</strong>, dat Hij het ev<strong>en</strong>wel was<br />

naar hun wet. Want zij zegg<strong>en</strong> tot Pilatus vers 7: “Wij hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> wet <strong>en</strong> naar onze<br />

wet moet Hij sterv<strong>en</strong>, want Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt.” “To<strong>en</strong> Pilatus dan<br />

dit woord hoorde, werd Hij meer bevreesd.” Mogelijk voor Jezus, of om Jezus, te<br />

wet<strong>en</strong>, hoe hij zich als rechter van deze bloeddorstige <strong>hoop</strong> zou redd<strong>en</strong>. Hij gaat<br />

hierop met Jezus in het rechthuis, kom<strong>en</strong>de hier teg<strong>en</strong> zijn <strong>verwachting</strong> e<strong>en</strong> nieuwe<br />

beschuldiging van e<strong>en</strong> geheel andere aard, om over dezelve Jezus nader te<br />

ondervrag<strong>en</strong>. Maar daar toont Jezus onder andere, dat de Joodse raad, die Hem uit e<strong>en</strong><br />

goddeloze haat <strong>en</strong> uit e<strong>en</strong> vervloekte nijd aan Pilatus hadd<strong>en</strong> overgegev<strong>en</strong>, groter<br />

zond<strong>en</strong> beging<strong>en</strong> dan hij, Pilatus, hierin beging. In welk zegg<strong>en</strong> Jezus veronderstelde,<br />

dat Pilatus in dez<strong>en</strong> ook grote zond<strong>en</strong> beging. Dit zegg<strong>en</strong> van Jezus treft de stadhouder<br />

het hart zodanig, dat Hij aanstonds alle geleg<strong>en</strong>heid zoekt om Jezus los te lat<strong>en</strong>. Maar<br />

de Jod<strong>en</strong> dat merk<strong>en</strong>de, dreig<strong>en</strong> hem met des keizers ong<strong>en</strong>ade, zegg<strong>en</strong>de: “Indi<strong>en</strong> gij<br />

<strong>De</strong>z<strong>en</strong> loslaat zijt gij des keizers vri<strong>en</strong>d niet; e<strong>en</strong> iegelijk die zichzelf koning maakt,


190<br />

wederspreekt d<strong>en</strong> keizer.” Hier verliest de man zichzelf. En de schrik van des keizers<br />

ong<strong>en</strong>ade vermag veel, dat hij besluit veel liever e<strong>en</strong> onrechtvaardig doodvonnis uit te<br />

sprek<strong>en</strong>, dan des keizers ong<strong>en</strong>ade te verwacht<strong>en</strong>.<br />

Daarom gaat hij zitt<strong>en</strong> op de rechterstoel. En laat Jezus uit het rechthuis voor hem<br />

kom<strong>en</strong>, vers 13. Maar eer hij het vonnis nog uitspreekt, zegt de stadhouder met e<strong>en</strong><br />

ontroerd hart tot de Jod<strong>en</strong>: “Ziet uw Koning! Vers 14; of hij hun het hart nog mocht<br />

beweg<strong>en</strong>. Maar zij riep<strong>en</strong>: neem weg, neem weg, kruis Hem! vers 15. Pilatus zi<strong>en</strong>de,<br />

dat er niet aan te do<strong>en</strong> was om dit volk te still<strong>en</strong>, wil h<strong>en</strong> op het laatste dan e<strong>en</strong> steek<br />

toebr<strong>en</strong>g<strong>en</strong> <strong>en</strong> vraagt h<strong>en</strong>: “Zal Ik uw koning kruisig<strong>en</strong>? <strong>De</strong> overpriesters<br />

antwoordd<strong>en</strong>: Wij hebb<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> koning, dan de keizer.”<br />

Daar trouwd<strong>en</strong>, dat is verbond<strong>en</strong> zij zich met de dochter e<strong>en</strong>s vreemd<strong>en</strong> Gods, Mal. 2:<br />

11. Daarop werd het vonnis geveld <strong>en</strong> Jezus tot de kruisdood overgegev<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Johannes zegt in dit 19 e hoofdstuk vers 14: “En het was de voorbereiding van het<br />

Pascha. En omtr<strong>en</strong>t de zesde ure; <strong>en</strong> hij zeide tot de Jod<strong>en</strong>: Ziet uw Koning.” Was het,<br />

to<strong>en</strong> Pilatus op de rechterstoel zat om het vonnis te vell<strong>en</strong>, omtr<strong>en</strong>t de zesde ure; hoe<br />

komt dat overe<strong>en</strong> met Markus 15: 25, daar staat: “<strong>en</strong> het was de derde ure <strong>en</strong> zij<br />

kruisigd<strong>en</strong> Hem.” Is het nu waar, dat Markus zegt, hoe kan het dan waar zijn, hetge<strong>en</strong><br />

dat Johannes zegt? En is dat waar van Johannes, hoe kan het dan waar zijn van<br />

Markus?<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong>ze zwarigheid heeft de geleerd<strong>en</strong> van vroegere <strong>en</strong> latere tijd<strong>en</strong> veel werk gekost,<br />

om hetzelve weg te nem<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daar zijn ook m<strong>en</strong>igerlei gedacht<strong>en</strong> over, op wat wijze<br />

de ver<strong>en</strong>iging moet gemaakt word<strong>en</strong>. Maar dat daar lat<strong>en</strong>de, wil ik aan uw bed<strong>en</strong>king<br />

gev<strong>en</strong>, of m<strong>en</strong> de zwarigheid niet op deze wijze zou kunn<strong>en</strong> wegnem<strong>en</strong>, namelijk, dat<br />

m<strong>en</strong> vooreerst vast stelt, dat Jezus ter derde ure gekruist is, maar niet zo, dat ik dat zou<br />

verstaan, stipt, of gelijk m<strong>en</strong> zegt, met klokslag; maar tuss<strong>en</strong> 3 <strong>en</strong> 4 ur<strong>en</strong>, dat is naar<br />

onze rek<strong>en</strong>ing tuss<strong>en</strong> 9 <strong>en</strong> 10 ur<strong>en</strong>. Maar nu moet m<strong>en</strong> e<strong>en</strong>s nauwkeurig bezi<strong>en</strong> wat de<br />

m<strong>en</strong>ing van Johannes is. Hij zegt vooreerst „dat het was de voorbereiding van het<br />

Pascha”; daardoor moet m<strong>en</strong> naar de letter verstaan, die tijd, in welke dat alles bereid<br />

werd, wat tot het Paasfeest van node was. Bijgevolg het was die dag, dewelke vóór het<br />

feest ging, zodat het feest nabij was, want tuss<strong>en</strong> de twee avond<strong>en</strong>, dat is, tuss<strong>en</strong> 3 <strong>en</strong><br />

6 ur<strong>en</strong> (naar onze rek<strong>en</strong>ing) moest het Lam geslacht word<strong>en</strong>, zodat te 3 ure het feest<br />

inging. Merk nu e<strong>en</strong>s verder aan, dat de opgehang<strong>en</strong> voor zonsondergang van het hout<br />

moest afg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, om het land niet te ontheilig<strong>en</strong>. En terwijl het Paasfeest <strong>en</strong><br />

sabbat aanstaande was. En het feest te 3 uur inging, moest<strong>en</strong> de gekruist<strong>en</strong>, vóórdat<br />

het feest zijn aanvang nam, de wereld verlat<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Nu wijst Johannes aan,<br />

hoeveel ur<strong>en</strong> daar nog overig <strong>ware</strong>n, wanneer Pilatus op de rechterstoel ging zitt<strong>en</strong> om<br />

het vonnis uit te sprek<strong>en</strong>, totdat het feest begon. En dat was omtr<strong>en</strong>t zes ur<strong>en</strong>; om aan<br />

te wijz<strong>en</strong>, hoe e<strong>en</strong> korte tijd er nog maar overig was. En hoe bijgevolg alles moest<br />

verhaast word<strong>en</strong>, om het binn<strong>en</strong> de behoorlijke tijd te verricht<strong>en</strong>. Dit me<strong>en</strong> ik, dat<br />

Johannes wil te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, want indi<strong>en</strong> zijn oogmerk was aan te wijz<strong>en</strong>, hoe laat<br />

dat het was, wanneer de stadhouder zich op de rechterstoel stelde, behoefde hij van de<br />

voorbereiding van het Pascha ge<strong>en</strong> gewag te mak<strong>en</strong>. Maar nu zegt hij, dat het was de<br />

voorbereiding van het Pascha. En omtr<strong>en</strong>t de zesde ure, of gelijk wij zoud<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>,<br />

omtr<strong>en</strong>t nog zes ur<strong>en</strong>. War<strong>en</strong> er <strong>ware</strong>n, to<strong>en</strong> Pilatus op de rechterstoel zat, nog zes<br />

ur<strong>en</strong> overig eer de voorbereiding t<strong>en</strong> einde was, zo moest het op die tijd, to<strong>en</strong> dat<br />

voorviel, omtr<strong>en</strong>t de derde ure, of naar onze rek<strong>en</strong>ing, t<strong>en</strong> neg<strong>en</strong>de ure zijn. En zo ziet


191<br />

m<strong>en</strong>, dat tuss<strong>en</strong> Johannes <strong>en</strong> de andere evangelist<strong>en</strong> gans ge<strong>en</strong> verschil is.<br />

<strong>De</strong>ze schijnstrijd, als ik mij niet bedrieg, wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> zijnde, zal het nodig<br />

zijn, Jezus na te volg<strong>en</strong> naar de Kruisberg, om te beschouw wat daar <strong>en</strong> onder weg<br />

gebeurd is. <strong>De</strong> krijgsknecht<strong>en</strong> dan die Jezus e<strong>en</strong> belachelijk koninklijk gewaad hadd<strong>en</strong><br />

aangedaan <strong>en</strong> tot vervulling van Jes: 50: 6, in Zijn aangezicht gespog<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>,<br />

„ded<strong>en</strong> zij Hem de purper<strong>en</strong> mantel af. En ded<strong>en</strong> Hem Zijn eig<strong>en</strong> kleder<strong>en</strong> aan. En<br />

leidd<strong>en</strong> Hem uit, om Hem te kruisig<strong>en</strong>”, Markus 15: 20. Tot dat einde moest Hij naar<br />

de gewoonte Zijn eig<strong>en</strong> kruis drag<strong>en</strong>, maar mogelijk vrez<strong>en</strong>de, dat Hij onder weg<br />

mocht bezwijk<strong>en</strong>, dwong<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> „Simon van Cyr<strong>en</strong>e, die [daar] voorbij ging,<br />

kom<strong>en</strong>de van de akker, de vader van Alexander <strong>en</strong> Rufus, dat Hij Zijn kruis droeg”,<br />

vers 21. Nu was het hier, gelijk het bij zulke geleg<strong>en</strong>hed<strong>en</strong> meest toegaat, dat „e<strong>en</strong><br />

grote m<strong>en</strong>igte van volk <strong>en</strong> van vrouw<strong>en</strong> volgd<strong>en</strong> Hem, welke ook we<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hem<br />

beklaagd<strong>en</strong>”, Luk. 23: 27. Welke teerhartige vrouw<strong>en</strong> Hij dus aanspreekt: „Gij<br />

dochters van Jeruzalem! We<strong>en</strong>t niet over Mij, maar we<strong>en</strong>t over uzelf. En over uw<br />

kinder<strong>en</strong>”, vers 28. En Hij geeft daar red<strong>en</strong> van, vers 29: „Want ziet, er kom<strong>en</strong> dag<strong>en</strong>,<br />

wanneer uw stad <strong>en</strong> tempel zal verwoest,word<strong>en</strong>, in welke m<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong> zal: Zalig<br />

[zijn] de onvruchtbar<strong>en</strong> <strong>en</strong> de buik<strong>en</strong>, die niet gebaard hebb<strong>en</strong>. En de borst<strong>en</strong>, die niet<br />

gezoogd hebb<strong>en</strong>. Als dan zull<strong>en</strong> zij (te wet<strong>en</strong> uw kinder<strong>en</strong>, vanwege schrik, angst <strong>en</strong><br />

vrees voor hun vijand<strong>en</strong>) zegg<strong>en</strong> tot de berg<strong>en</strong>: valt op ons; <strong>en</strong> tot de heuvel<strong>en</strong>: bedekt<br />

ons”, vers 30. En Hij besluit Zijn rede, vers 31: „Want indi<strong>en</strong> zij dit do<strong>en</strong> aan het<br />

gro<strong>en</strong>e hout, wat zal aan het dorre geschied<strong>en</strong>?” Dit h<strong>en</strong> voorzegd hebb<strong>en</strong>de, leidd<strong>en</strong><br />

zij Hem verder he<strong>en</strong> niet alle<strong>en</strong>, maar met twee moord<strong>en</strong>aars, om gedood te word<strong>en</strong>,<br />

om e<strong>en</strong> <strong>en</strong> hetzelfde lot te ondergaan. Want Hij moest, volg<strong>en</strong>s Jesaja 53: 12,<br />

„wanneer Hij Zijn ziel zou uitstort<strong>en</strong> in de dood, met de overtreders geteld word<strong>en</strong>.”<br />

Gekom<strong>en</strong> zijnde op de berg Golgótha, zijnde de plaats des gerichts, „gav<strong>en</strong> zij Hem<br />

wijn met mirre gem<strong>en</strong>gd, om te drink<strong>en</strong>”, hetwelk zij ded<strong>en</strong> om deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die te recht<br />

zou gesteld word<strong>en</strong>, de hers<strong>en</strong><strong>en</strong> te bedwelm<strong>en</strong> <strong>en</strong> als ongevoeliger te mak<strong>en</strong>, „maar<br />

Jezus wilde dat niet drink<strong>en</strong>”, Markus 15: 23<br />

RABBI.<br />

Ik me<strong>en</strong> dat Matthéüs zegt, als dat het was „edik met gal gem<strong>en</strong>gd.”<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is ook zo, maar verstaat, dat het geweest heeft, gelijk Markus zegt. Doch dat<br />

Matthéüs het edik noemt, omdat het gans zure wijn geweest heeft. En met gal<br />

gem<strong>en</strong>gd, vanwege deszelfs bitterheid. En zo verschill<strong>en</strong> zij wel in woord<strong>en</strong> maar niet<br />

in zak<strong>en</strong>. Vervolg<strong>en</strong>s trokk<strong>en</strong> de krijgsknecht<strong>en</strong> Zijn kleder<strong>en</strong> uit <strong>en</strong> kruist<strong>en</strong> Hem in<br />

het midd<strong>en</strong> van twee moord<strong>en</strong>aars, ev<strong>en</strong> alsof Hij e<strong>en</strong> hoofd derzelve was. Bov<strong>en</strong> Zijn<br />

hoofd werd Zijn beschuldiging gesteld, door Pilatus geschrev<strong>en</strong> in deze woord<strong>en</strong>:<br />

„Jezus de Nazaréner, de Koning der Jod<strong>en</strong>”, Joh. 19: 19. „En het was geschrev<strong>en</strong> in<br />

het Hebreeuws, in het Grieks, [<strong>en</strong>] in het Latijn”, vers 20.<br />

RABBI.<br />

Lukas telt de tal<strong>en</strong> in welke het geschrev<strong>en</strong> was, heel anders op, want Hij zegt: dat het<br />

was „geschrev<strong>en</strong> met Griekse <strong>en</strong> Romeinse <strong>en</strong> Hebreeuwse letters: deze is de Koning<br />

der Jod<strong>en</strong>”, hoofdstuk 23: 88.<br />

KOOPMAN.<br />

Het kan zijn, dat zij de zaak <strong>en</strong> niet de orde in het oog hebb<strong>en</strong> gehad; maar indi<strong>en</strong> m<strong>en</strong><br />

zou d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat het niet bov<strong>en</strong> maar nev<strong>en</strong>s elkander geschrev<strong>en</strong> was. En dat het aan


192<br />

de linkerhand met het Grieks begon. En met het Hebreeuws aan de rechterhand<br />

eindigde, dan kan het beide bestaan, want dan leest Lukas eerst de twee woord<strong>en</strong> in de<br />

Europese taal, dat van de linker- naar de rechterhand gelez<strong>en</strong> wordt. En dan in de<br />

Hebreeuwse taal, hetwelk m<strong>en</strong> van de rechter- naar de linkerhand leest; maar rechts<br />

daar<strong>en</strong>teg<strong>en</strong> leest dan Johannes, namelijk, eerst het Hebreeuws, dat aan de rechterhand<br />

begint, daarna het Grieks, dat aan de linkerhand begint. Want beide stell<strong>en</strong> zij het<br />

Latijn in het midd<strong>en</strong>, zodat het verschil maar is in de wijze op welke het gelez<strong>en</strong><br />

wordt, maar niet in het staan der tal<strong>en</strong>.<br />

Jezus nu gekruist zijnde, nam<strong>en</strong> de krijgsknecht<strong>en</strong>, welke Hem gekruist hadd<strong>en</strong>, „Zijn<br />

kleder<strong>en</strong> <strong>en</strong> deeld<strong>en</strong> dezelve in vier del<strong>en</strong>, voor elke krijgsknecht e<strong>en</strong> deel”, Joh, 19:<br />

23, waaruit m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, dat er vier krijgsknecht<strong>en</strong> geweest zijn, welke Jezus<br />

gekruist hebb<strong>en</strong>. Verder was daar onder die kleder<strong>en</strong> e<strong>en</strong> kunstig gewev<strong>en</strong> rok, geheel<br />

zonder naad gewev<strong>en</strong>, (hetwelk de ondervinding geleerd heeft, dat zulks niet de kunst<br />

te bov<strong>en</strong> gaat), deze rok te jammer zijnde om te scheur<strong>en</strong> <strong>en</strong> te del<strong>en</strong> onder elkaar, zo<br />

word<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong>s om daarover te lot<strong>en</strong>, wie het tot zijn deel hebb<strong>en</strong> zal. Ziet nu e<strong>en</strong>s,<br />

hoe lev<strong>en</strong>dig dat hier vervuld wordt, hetge<strong>en</strong> voorzegd is, Psalm 22: 17-20. „Want<br />

hond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> Mij omsingeld, e<strong>en</strong> vergadering der boosdo<strong>en</strong>ers heeft Mij omgev<strong>en</strong>;<br />

zij hebb<strong>en</strong> Mijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> Mijn voet<strong>en</strong> doorgrav<strong>en</strong>. Al Mijn be<strong>en</strong>der<strong>en</strong> zou Ik kunn<strong>en</strong><br />

tell<strong>en</strong>; zij schouw<strong>en</strong> het aan, zij zi<strong>en</strong> op mij. Zij del<strong>en</strong> Mijn kleder<strong>en</strong> onder zich. En<br />

werp<strong>en</strong> het lot over Mijn gewaad.” Hier hing Jezus nu aan het vloekhout, belad<strong>en</strong> met<br />

de vloek van al Zijn volk, om h<strong>en</strong> van dezelve te verloss<strong>en</strong>; hier hing Hij in het<br />

zwaarste van Zijn lijd<strong>en</strong>, moet<strong>en</strong>de nu ondergaan e<strong>en</strong> dood, welke schandelijk als<br />

smartelijk was. En dat nog niet alle<strong>en</strong>, maar daar de meeste aanschouwers met e<strong>en</strong><br />

terechtgestelde nog medelijd<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, daar had ge<strong>en</strong> oog medelijd<strong>en</strong> met Hem, want<br />

Hij werd van allerlei slag van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> bespot.<br />

Vooreerst die maar voorbij ging<strong>en</strong>, die ded<strong>en</strong> het, Mark. 15: 29, 30. „En die voorbij<br />

ging<strong>en</strong>, lasterd<strong>en</strong> Hem, schudd<strong>en</strong>de hun hoofd<strong>en</strong>. En zegg<strong>en</strong>de: Ha! Gij die de tempel<br />

afbreekt. En in drie dag<strong>en</strong> opbouwt, behoud uzelf <strong>en</strong> kom af 'van het kruis.”<br />

T<strong>en</strong> 2 de de hoofd<strong>en</strong> des volks, vers 31, 32. „En insgelijks ook de overpriesters met de<br />

schriftgeleerd<strong>en</strong>, zeid<strong>en</strong> tot elkander, al spott<strong>en</strong>de: Hij heeft ander<strong>en</strong> verlost, Zichzelf<br />

kan Hij niet verloss<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Christus, de Koning Israëls kome nu af van het kruis, opdat<br />

wij het zi<strong>en</strong> <strong>en</strong> gelov<strong>en</strong> mog<strong>en</strong>.”<br />

T<strong>en</strong> 3 de . ,,En ook de krijgsknecht<strong>en</strong> tot [Hem] kom<strong>en</strong>de, bespott<strong>en</strong> Hem <strong>en</strong> bracht<strong>en</strong><br />

Hem edik <strong>en</strong> zeid<strong>en</strong>: indi<strong>en</strong> Gij de Koning der Jod<strong>en</strong> zijt, verlos Uzelf”, Luk. 23: 36,<br />

37.<br />

T<strong>en</strong> 4de. „Zelfs e<strong>en</strong> van de kwaaddo<strong>en</strong>ers die gehang<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, lasterde Hem,<br />

zegg<strong>en</strong>de: indi<strong>en</strong> Gij de Christus zijt, verlos Uzelf <strong>en</strong> ons”, vers 39. Zodat zij alle<br />

gelijk als te sam<strong>en</strong>spand<strong>en</strong>, om smart<strong>en</strong> tot Zijn smart toe te do<strong>en</strong>.<br />

En wat dunkt u, mocht Hij to<strong>en</strong> niet wel zegg<strong>en</strong>: „Ik b<strong>en</strong> e<strong>en</strong> worm <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> man, e<strong>en</strong><br />

smaad van m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. En veracht van het volk. All<strong>en</strong>, die Mij zi<strong>en</strong>, bespott<strong>en</strong> mij; zij<br />

stek<strong>en</strong> de lip uit, zij schudd<strong>en</strong> het hoofd, [zegg<strong>en</strong>de]: Hij heeft [het] op de Heere<br />

gew<strong>en</strong>teld, dat Hij Hem [nu] uithelpe, dat Hij Hem redde, dewijl Hij lust aan Hem<br />

heeft”, Psalm 22: 7-10.<br />

Onderwijl kwam de zon op haar hoogste om haar grootste kracht aldaar mee te del<strong>en</strong>,<br />

maar wat gebeurde er? Iets wonderlijks <strong>en</strong> onverwachts: „Want als de zesde ure<br />

gekom<strong>en</strong> was, werd er duisternis over de gehele aarde, tot de neg<strong>en</strong>de ure toe”, Mark.<br />

15: 33.<br />

RABBI.<br />

Hoe m<strong>en</strong>igmaal heeft m<strong>en</strong> bij eclips e<strong>en</strong> zonsverduistering, het welke derhalve


niemand wonderlijk behoeft voor te kom<strong>en</strong>; daar het m<strong>en</strong>igmaal gebeurd, ja zelfs<br />

meer dan e<strong>en</strong>s op e<strong>en</strong> jaar.<br />

193<br />

KOOPMAN.<br />

Hetge<strong>en</strong> UE. zegt, dat is e<strong>en</strong> waarheid, maar het is ge<strong>en</strong> waarheid, dat deze duisterheid<br />

e<strong>en</strong> Eclips geweest is, of heeft kunn<strong>en</strong> zijn. Want nooit kan er e<strong>en</strong> Eclips in de zon<br />

zijn, dan bij nieuwe maan; omdat dan de maan onder de zon doorgaat. En die<br />

doortocht in e<strong>en</strong> gelijke linie geschied<strong>en</strong>de, zodat de aarde, de maan. En de zon als in<br />

e<strong>en</strong> gelijke linie staan, waardoor de nachtschaduw van de maan op onze aardkloot<br />

komt <strong>en</strong> nu moet, ver de nachtschaduw der maan zich op de aardkloot uitstrekt,<br />

noodzakelijk e<strong>en</strong> verduistering in de zon veroorzak<strong>en</strong>. Nu is het onmogelijk, dat deze<br />

zonsverduistering e<strong>en</strong> Eclips geweest is: omdat het op die tijd Paasfeest zijnde, het op<br />

die tijd volle <strong>en</strong> ge<strong>en</strong> nieuw maan was; vall<strong>en</strong>de bij de volle maan alle<strong>en</strong> de Eclips<strong>en</strong><br />

in de maan voor <strong>en</strong> dat m<strong>en</strong>igmaal als de maan door de nachtschaduw van onze<br />

aardkloot doorgaat. En hoe meer, dat de maan middelwaarts door dezelve he<strong>en</strong>gaat,<br />

hoe zwaarder dat de verduistering is. Zodat de maan zich geheel in des aardbols<br />

nachtschaduw kunn<strong>en</strong>de verberg<strong>en</strong>, dan e<strong>en</strong> gehele verduistering in de maan<br />

veroorzaakt. Het welke de maan-nachtschaduw, aan onze aardbol niet kan veroorzak<strong>en</strong>;<br />

omdat de maan veel kleiner zijnde dan de aardkloot, derzelver nachtschaduw<br />

maar e<strong>en</strong> gedeelte van de aardkloot kan treff<strong>en</strong> <strong>en</strong> niet verder wordt de zon Eclips<strong>en</strong><br />

op de aarde gezi<strong>en</strong>. Nu kan e<strong>en</strong> iegelijk licht oordel<strong>en</strong>, dat het op die tijd onmogelijk<br />

e<strong>en</strong> natuurlijke zon Eclips geweest is.<br />

Maar het zal ook niet ondi<strong>en</strong>stig zijn, om te wet<strong>en</strong>, hoe Jezus zich aan het kruis<br />

gedrag<strong>en</strong> <strong>en</strong> wat Hij daar gesprok<strong>en</strong> heeft.<br />

Hetge<strong>en</strong> dat Hij gesprok<strong>en</strong> heeft, bestaat in zev<strong>en</strong> woord<strong>en</strong>, of red<strong>en</strong><strong>en</strong>. Waarvan<br />

Jezus 3 gesprok<strong>en</strong> heeft vóór de duisternis, één onder <strong>en</strong> 3 ná de duisternis.<br />

<strong>De</strong> eerste rede, die Hij sprak was gericht tot Zijn Vader, voor deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die Hem<br />

kruisigd<strong>en</strong>. Want Hij zeide: „Vader, vergeef het hun, want zij wet<strong>en</strong> niet, wat zij<br />

do<strong>en</strong>” Luk. 23 34. Waarmede Hij vervulde de laatste woord<strong>en</strong> van Jesaja 53, daar<br />

gezegd wordt, dat Hij voor de overtreders gebed<strong>en</strong> heeft.<br />

Het tweede woord of rede, was t<strong>en</strong> nutte van de e<strong>en</strong> moord<strong>en</strong>aar, want „e<strong>en</strong><br />

van de kwaaddo<strong>en</strong>ers, die gehang<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, lasterde Hem, zegg<strong>en</strong>de: Indi<strong>en</strong> Gij de<br />

Christus zijt, verlos Uzelf <strong>en</strong> ons” Luk. 23: 39. „Maar de andere antwoord<strong>en</strong>de,<br />

bestrafte Hem, zegg<strong>en</strong>de: vreest Gij ook God niet, daar u in hetzelfde oordeel zijt? En<br />

wij toch rechtvaardig, want wij ontvang<strong>en</strong> [straf], waardig hetge<strong>en</strong> wij gedaan hebb<strong>en</strong>:<br />

maar <strong>De</strong>ze heeft niets onbehoorlijks gedaan”, vers 40, 41. Daarop w<strong>en</strong>d hij zich in het<br />

uiterste van zijn nood tot Jezus, die hij voor zijn Heer <strong>en</strong> koning erk<strong>en</strong>de; bevel<strong>en</strong>de<br />

zichzelf aan de g<strong>en</strong>ade van deze Koning, als Hij tot Jezus zeide: „Heere, ged<strong>en</strong>k<br />

Mijner, als Gij in Uw koningrijk zult gekom<strong>en</strong> zijn”, vers 42. Daarop doet Jezus Zijn<br />

mond op<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> hem. En zeide: „voorwaar zeg Ik u: hed<strong>en</strong> zult gij met Mij in het<br />

Paradijs zijn”, vers 43.<br />

<strong>De</strong> derde rede was t<strong>en</strong> nutte van Zijn bedroefde moeder, dewelke to<strong>en</strong><br />

(waarschijnlijk) weduwe zijnde, nu ook zoonloos stond gesteld te word<strong>en</strong>; welke nu<br />

overkwam, hetge<strong>en</strong> Simeon haar voorzegd had (wanneer zij in de tempel gekom<strong>en</strong><br />

was, om Jezus, de Heere als haar eerstgebor<strong>en</strong>e voor te stell<strong>en</strong>) zegg<strong>en</strong>de Luk. 2: 35.<br />

„<strong>en</strong> ook e<strong>en</strong> zwaard zal door uw eig<strong>en</strong> ziel gaan”. Jezus dan Zijn moeder aanzi<strong>en</strong>de,<br />

als e<strong>en</strong> die nu ge<strong>en</strong> bezorger had, geeft dezelve zorg, die Hij kinderlijk voor Zijn<br />

moeder getoond had, over aan Zijn geliefde discipel Johannes, die Hij zag staan bij<br />

Zijn moeder, sprak haar e<strong>en</strong> ieder in het bijzonder aldus aan:


194<br />

Vooreerst zegt Hij tot Zijn moeder: vrouw zie uw zoon, te wet<strong>en</strong> niet Mij, maar Mijn<br />

geliefde Johannes; dewelke u na Mijn dood als e<strong>en</strong> zoon zal ontmoet<strong>en</strong> <strong>en</strong> zorg voor u<br />

drag<strong>en</strong>. Daarna zeide Hij tot de discipel Johannes: „zie, uw moeder”, Joh. 19: 26, 27;<br />

dat is, ziet Ik draag haar aan u op als in Mijn plaats, om haar als uw moeder te<br />

bescherm<strong>en</strong> <strong>en</strong> te bezorg<strong>en</strong>. En toonde Hij in al Zijn red<strong>en</strong>, dat Hij de wet der liefde<br />

tot aan Zijn dood nog behoud<strong>en</strong> had. Maar wanneer Hij Zijn oog van het kruis liet<br />

gaan, mocht Hij to<strong>en</strong> niet wel zegg<strong>en</strong>: „Mijn liefhebbers <strong>en</strong> mijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> staan van<br />

teg<strong>en</strong>over mijn plaag; <strong>en</strong> mijn nabestaande staan van verre”, Psalm 38: 12.<br />

Hierop volgde nu e<strong>en</strong> bijna drie-urige duisternis over de gehele aarde. Wat er<br />

in die tijd bijzonders is voorgevall<strong>en</strong> is door de Evangelist<strong>en</strong> niet nagelat<strong>en</strong>; maar het<br />

is zeker, als dat Jezus Zijn lijd<strong>en</strong>, gedur<strong>en</strong>de die tijd op het zwaarste zal geweest<br />

hebb<strong>en</strong>; welkers grootheid zwaar was, dat het ge<strong>en</strong> bloot sterveling zou kunn<strong>en</strong><br />

drag<strong>en</strong>. Waarom Hij wanneer het op het hoogste gekom<strong>en</strong> was, „omtr<strong>en</strong>t de neg<strong>en</strong>de<br />

ure riep met e<strong>en</strong> grote stem, zegg<strong>en</strong>de. Eli, Eli, Lema Sabachtioni? dat is, „Mijn God,<br />

Mijn God! waarom hebt Gij Mij verlat<strong>en</strong>”? Matth. 27: 46. Waar op ook terstond de<br />

duisternis verdwe<strong>en</strong>. En het lijd<strong>en</strong> op het einde was gekom<strong>en</strong>.<br />

Waarom Jezus nog, tot vervulling van Psalm 69: 22 zeide: „Mij dorst”, Joh.<br />

19: 28. En vers 29. ,,Daar stond dan e<strong>en</strong> vat vol ediks. En zij vuld<strong>en</strong> e<strong>en</strong> spons met<br />

edik. En omleid<strong>en</strong> ze met hysop. En bracht<strong>en</strong> ze aan Zijn mond”. Te wet<strong>en</strong>, nadat zij<br />

de spons op e<strong>en</strong> rietstok gestok<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, opdat zij dezelve aan Zijn mond kond<strong>en</strong><br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>.<br />

To<strong>en</strong> Jezus dan de edik g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had tot vervulling van Psalm 69: 22 sprak Hij<br />

het laatste woord, zegg<strong>en</strong>de: het is volbracht! Joh. 19: 30 te wet<strong>en</strong>, alles wat Ik als<br />

Borg op Mij g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> had om te lijd<strong>en</strong>. En alles wat daarvan bij de profet<strong>en</strong> voorzegd<br />

is.<br />

Daarop volgde hetge<strong>en</strong> Lukas verhaalt hoofdstuk 23 46. „En Jezus roep<strong>en</strong>de<br />

met grote stem, zeide: “Vader, in Uw hand<strong>en</strong> beveel Ik Mijn geest. En als Hij dat<br />

gezegd had, gaf Hij de geest”. Welke zev<strong>en</strong>de of laatste woord van Hem gesprok<strong>en</strong>, is<br />

uit Psalm 31: 6.<br />

En hebb<strong>en</strong> wij nu bezi<strong>en</strong> het lijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> sterv<strong>en</strong> van Jezus; <strong>en</strong> laat ons ook e<strong>en</strong>s<br />

beschouw<strong>en</strong> wat na Zijn dood geschied is.<br />

<strong>De</strong> Jod<strong>en</strong> dan <strong>ware</strong>n nog bij het lev<strong>en</strong> van Jezus gegaan naar Pilatus, „opdat de<br />

licham<strong>en</strong> niet aan het kruis zoud<strong>en</strong> blijv<strong>en</strong> op de Sabbat daar het de voorbereiding was<br />

(want die dag des Sabbats was groot), bad<strong>en</strong> Pilatus, dat hun b<strong>en</strong><strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> gebrok<strong>en</strong><br />

<strong>en</strong> zij wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>”, Joh. 19: 31. <strong>De</strong> krijgsknecht<strong>en</strong> de orders ontvang<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>de, „kwam<strong>en</strong> <strong>en</strong> brak<strong>en</strong> wel de b<strong>en</strong><strong>en</strong> des eerst<strong>en</strong> <strong>en</strong> des ander<strong>en</strong>, die met Hem<br />

gekruist was. Maar kom<strong>en</strong>de tot Jezus, als zij zag<strong>en</strong> dat Hij nu gestorv<strong>en</strong> was, brak<strong>en</strong><br />

zij Zijn b<strong>en</strong><strong>en</strong> niet.” En dat moest ook niet geschied<strong>en</strong>, want dat was in het Paaslam<br />

voorbeeld, daar ge<strong>en</strong> be<strong>en</strong> aan mocht gebrok<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, Exod. 12: 46 <strong>en</strong> Numeri 9: 12<br />

<strong>en</strong> door David voorzegd, Psalm 84: 21. „Hij bewaart al Zijn be<strong>en</strong>der<strong>en</strong>; niet e<strong>en</strong> van<br />

die wordt gebrok<strong>en</strong>.” Maar e<strong>en</strong> baldadige „krijgsknecht doorstak Zijn zijde met e<strong>en</strong><br />

speer. En terstond kwam daar bloed <strong>en</strong> water uit”, Joh. 19: 35. Opdat volg<strong>en</strong>s Zach.<br />

12: 10, „zij kond<strong>en</strong> aanschouw<strong>en</strong> Di<strong>en</strong> zij doorstok<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>.” Onderwijl, zodra, als<br />

Jezus de geest gegev<strong>en</strong> <strong>en</strong> dood was, omtr<strong>en</strong>t de neg<strong>en</strong>de ure, wanneer de eerste<br />

avond begon, kwam Jozef, die van Arimathéa was, e<strong>en</strong> eerlijk Raadsheer, die ook zelf<br />

het Koningrijk Gods was verwacht<strong>en</strong>de. En zich verstout<strong>en</strong>de ging Hij in tot Pilatus<br />

<strong>en</strong> begeerde het lichaam van Jezus, Markus 15: 43. „En Pilatus verwonderde zich dat<br />

Hij alreeds gestorv<strong>en</strong> was; <strong>en</strong> de hoofdman over honderd tot zich geroep<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de,<br />

vraagde hem, of Hij lang gestorv<strong>en</strong> was. En als hij het van de hoofdman over honderd


195<br />

verstaan had, schonk hij Jozef het lichaam”, vers 44 <strong>en</strong> 45. Jozef nu meester zijnde<br />

van het lichaam van Jezus, voegt zich bij hem in het op<strong>en</strong>baar de voorhe<strong>en</strong> zeer<br />

bevreesde Rabbi Nicodémus, welke to<strong>en</strong> Jezus nog leefde, niet dan des nachts bij<br />

Hem durfde kom<strong>en</strong>; deze Rabbi <strong>en</strong> Overste der Jod<strong>en</strong>, voegt zich bij de Raadsheer<br />

Jozef, br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>gsel van mirre <strong>en</strong> aloë, omtr<strong>en</strong>t honderd pond<strong>en</strong> [gewicht.]<br />

Zij nam<strong>en</strong> dan het lichaam van Jezus <strong>en</strong> bond<strong>en</strong> dat in linn<strong>en</strong> doek<strong>en</strong> met de<br />

specerij<strong>en</strong>, gelijk de Jod<strong>en</strong> de gewoonte hebb<strong>en</strong> van begrav<strong>en</strong>. En daar was in de<br />

plaats, daar Hij gekruist was, e<strong>en</strong> hof. En in de hof e<strong>en</strong> nieuw graf, in hetwelk nog<br />

nooit iemand gelegd was geweest. Aldaar dan leid<strong>en</strong> zij Jezus, om de voorbereiding<br />

der Jod<strong>en</strong>, overmits het graf nabij was”, Joh. 19: 39, 40, 41 <strong>en</strong> 42. Nu kan m<strong>en</strong><br />

zegg<strong>en</strong>: „Hij is bij de rijk<strong>en</strong> in Zijn dood geweest, omdat Hij ge<strong>en</strong> onrecht gedaan<br />

heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is.” En Hij kan zegg<strong>en</strong>: „gij legt Mij neder in<br />

het stof des doods”, Psalm 22: 16. En m<strong>en</strong> kan nu zi<strong>en</strong> die dag, „op welke Hij de<br />

ongerechtigheid des lands heeft wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>”, Zach. 3: 9.<br />

Maar ik moet niet verget<strong>en</strong> dat Matthéüs ons verhaalt, als vooreerst:<br />

dat het e<strong>en</strong> graf was, dat Jozef van Arimathéa toe kwam;<br />

t<strong>en</strong> 2de, dat Hij het voor zichzelf uit e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>rots had uitgehouw<strong>en</strong>;<br />

t<strong>en</strong> 3de, dat de ingang van het graf met e<strong>en</strong> deur geslot<strong>en</strong> werd.<br />

En t<strong>en</strong> laatste, dat wanneer Jezus daarin begrav<strong>en</strong>. En dat zij, na de deur was<br />

toegedaan, e<strong>en</strong> grote ste<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> dezelve aanw<strong>en</strong>teld<strong>en</strong>, gelijk m<strong>en</strong> door hem vindt<br />

aangetek<strong>en</strong>d, hoofdstuk 27: 60.<br />

Onderwijl verliep niet alle<strong>en</strong> de voorbereiding des Paasfeest, maar ook de<br />

voorbereiding des Sabbats, zodat het na 12 ur<strong>en</strong>, of naar onze rek<strong>en</strong>ing na 6 ur<strong>en</strong><br />

geword<strong>en</strong> was, waarmede dat de zesde dag om. En de zev<strong>en</strong>de dag was begonn<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

dat geeft Matthéüs te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> wanneer Hij zegt: “des ander<strong>en</strong> daags nu, welke is na de<br />

voorbereiding”, vers 62.<br />

Nu moet m<strong>en</strong> ook nog zi<strong>en</strong>, wat dat zij op die tijd ded<strong>en</strong>. En dat verhaalt<br />

Matthéüs vervolg<strong>en</strong>s. Hij zegt vooreerst,<br />

dat op die tijd de overpriesters <strong>en</strong> de farizeeën tot Pilatus vergaderd<strong>en</strong>, vers 62.<br />

T<strong>en</strong> 2de, tot wat einde. En dat was,<br />

t<strong>en</strong> a. om de Stadhouder e<strong>en</strong> zwarigheid te verton<strong>en</strong>, welke hun in de zin was<br />

gekom<strong>en</strong>, wanneer zij zegg<strong>en</strong>: “Heere, wij zijn indachtig, dat deze verleider nog<br />

lev<strong>en</strong>de gezegd heeft, na drie dag<strong>en</strong> zal Ik opstaan.”<br />

T<strong>en</strong> b. daarop do<strong>en</strong> zij e<strong>en</strong> verzoek aan Pilatus, het welke is, “beveel dan dat het<br />

graf verzekerd worde tot de derd<strong>en</strong> dag toe.”<br />

T<strong>en</strong> c. de red<strong>en</strong> van hun verzoek is, “opdat Zijn discipel<strong>en</strong> misschi<strong>en</strong> niet kom<strong>en</strong><br />

bij nacht <strong>en</strong> stel<strong>en</strong> hem. En zegg<strong>en</strong> tot het volk, Hij is opgestaan van de dod<strong>en</strong>.”<br />

T<strong>en</strong> d. dring<strong>en</strong> zij dit verder aan, door te verton<strong>en</strong> de grote zwarigheid, welke<br />

daaruit zou voortkom<strong>en</strong>, want zij zegg<strong>en</strong>, „<strong>en</strong> de laatste dwaling zal erger zijn<br />

dan de eerste”, vers 64.<br />

T<strong>en</strong> 3de, daarop staat Pilatus hun verzoek toe, zegg<strong>en</strong>de tot h<strong>en</strong>lied<strong>en</strong>: ‘Gij hebt e<strong>en</strong><br />

wacht, gaat he<strong>en</strong>, verzekert het, gelijk gij het verstaat.”<br />

T<strong>en</strong> 4de, gaan zij daarop he<strong>en</strong> <strong>en</strong> do<strong>en</strong> naar de verkreg<strong>en</strong> vergunning.<br />

Want:<br />

a. zij verzeker<strong>en</strong> het graf met de wacht, welke zij hadd<strong>en</strong> op het slot Antonia, om<br />

de wacht over de wanorde in de tempel te houd<strong>en</strong>, bestaande dezelve uit<br />

Romeinse soldat<strong>en</strong>.<br />

b. T<strong>en</strong> b. zij verzegel<strong>en</strong> de ste<strong>en</strong>, welke teg<strong>en</strong> de deur van het graf gew<strong>en</strong>teld<br />

was, hetzij met het signet van de stadhouder, of met dat van de Hogepriester.<br />

Hier zi<strong>en</strong> wij het graf van Jezus omringd met e<strong>en</strong> b<strong>en</strong>de van Romeinse


196<br />

soldat<strong>en</strong>. En ziet m<strong>en</strong> daar nu niet vervuld de Godspraak van Jesaja 53: 9. „En<br />

m<strong>en</strong> heeft de goddeloz<strong>en</strong> bij Zijn graf gesteld.”<br />

En zijn wij ver gekom<strong>en</strong>, dat wij Jezus hebb<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> nederdal<strong>en</strong> tot in het diepste van<br />

Zijn vernedering; nu was Hem de verz<strong>en</strong><strong>en</strong> vermorzeld; nu had het Joodse volk hun<br />

wraakzuchtig gemoed gekoeld <strong>en</strong> hun oogmerk t<strong>en</strong> einde gebracht; hier lag Hij nu<br />

dood, begrav<strong>en</strong>, beslot<strong>en</strong>, verzegeld <strong>en</strong> bewaakt.<br />

Zijn wij nu aan het einde van Zijn vernedering, het zal ook tijd word<strong>en</strong>, dat wij e<strong>en</strong>s<br />

zi<strong>en</strong>, hoe Hij daaruit in de staat van verhoging is opgeklomm<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Tot hiertoe zijn in deze sam<strong>en</strong>spraak vele ding<strong>en</strong> voorgevall<strong>en</strong>, daar wij ge<strong>en</strong> verschil<br />

in hebb<strong>en</strong>, rak<strong>en</strong>de het historisch verhaal van hetge<strong>en</strong> Jezus in Zijn doodstraf is<br />

overgekom<strong>en</strong>; maar nu UE. zijt gekom<strong>en</strong> tot aan de staat van verhoging, zijn wij daar,<br />

in het historisch verhaal niet e<strong>en</strong>s, daar hetzelve bij ons ontk<strong>en</strong>d <strong>en</strong> bij u vastgesteld<br />

wordt.<br />

KOOPMAN.<br />

Het is zeker, dat indi<strong>en</strong> UE. daar met ons e<strong>en</strong>s was, dan ook met ons zou erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, als<br />

dat Jezus van Nazareth was de lang beloofde <strong>en</strong> verwachte Messias. Want met te<br />

stell<strong>en</strong>, dat Jezus opgestaan, of niet opgestaan is, stelt m<strong>en</strong> daarmee ook tev<strong>en</strong>s dat Hij<br />

de <strong>ware</strong> Messias is of niet is; te meer, daar Jezus de opstanding uit de dod<strong>en</strong> de Jod<strong>en</strong><br />

heeft voorgesteld tot e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> van Zijn Messiasschap, wanneer zij daarover van Hem<br />

e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> begeerd<strong>en</strong>, maar Hij antwoordde <strong>en</strong> zeide tot h<strong>en</strong>: „Het boos <strong>en</strong> overspelig<br />

geslacht verzoekt e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong>. En hun zal ge<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, dan het tek<strong>en</strong> van<br />

Jona de profeet. Want gelijk Jonas drie dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> drie nacht<strong>en</strong> was in de buik van de<br />

walvis, zal de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> drie dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> drie nacht<strong>en</strong> wez<strong>en</strong> in het hart der<br />

aarde”, Matth. 12: 39, 40. En daarom mocht Paulus wel zegg<strong>en</strong>, 1 Cor 15: 14. „Indi<strong>en</strong><br />

Christus niet opgewekt is, is dan onze prediking ijdel. En ijdel is ook uw geloof.” En<br />

vers 17 <strong>en</strong> 18. „En indi<strong>en</strong> Christus niet opgewekt is, is uw geloof te vergeefs, zo zijt<br />

gij nog in uw zond<strong>en</strong>. Zo zijn dan ook verlor<strong>en</strong> die in Christus ontslap<strong>en</strong> zijn.” En zo<br />

ziet e<strong>en</strong> iegelijk, dat het leerstuk van de opstanding van Jezus uit de dod<strong>en</strong>, van het<br />

alleruiterst gewicht moet zijn.<br />

Om dan tot de zaak te kom<strong>en</strong>, wanneer wij in de voorzeggingsleer ons bezig hield<strong>en</strong>,<br />

hebb<strong>en</strong> wij daar gezi<strong>en</strong>, dat de Messias van de dod<strong>en</strong> zou opstaan. Zover als wij ons<br />

bezig gehoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> in de vervullingsleer, hebb<strong>en</strong> wij gezi<strong>en</strong> tot hiertoe, dat het<br />

alles beantwoordt aan de voorzeggingsleer. Is dat nu zo, wat red<strong>en</strong> heb ik om te<br />

vermoed<strong>en</strong>, dat in e<strong>en</strong> persoon vele overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> Hem <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de<br />

voorzegging<strong>en</strong>, als wij nu gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, zoud<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. En dat Hij<br />

ev<strong>en</strong>wel de beloofde Messias niet zou zijn; hetwelk Hij nochtans niet zou zijn, Hij niet<br />

uit de dod<strong>en</strong> was opgestaan. Indi<strong>en</strong> Ik nu UE. deze gewichtige waarheid kwam te beton<strong>en</strong>,<br />

met zulke bewijz<strong>en</strong> welke in het betog<strong>en</strong> van waarhed<strong>en</strong> voor bewijz<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong><br />

bestaan, zal UE. in dez<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> voldaan zijn.<br />

RABBI.<br />

Ik b<strong>en</strong> van gedacht<strong>en</strong> dat hetzelve niet gemakkelijk te do<strong>en</strong> is, ja, ik twijfel zeer aan de<br />

mogelijkheid van hetzelve. Maar indi<strong>en</strong> zulks geschiedde, zou het de zekerheid van<br />

Jezus Zijn Messiasschap buit<strong>en</strong> twijfel stell<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.


197<br />

Ik sta verwonderd over het oneindige van Gods wijsheid, in het bestur<strong>en</strong> der zak<strong>en</strong>,<br />

welke de opstanding van Jezus buit<strong>en</strong> twijfel zeker mak<strong>en</strong>, als:<br />

Vooreerst, dat het e<strong>en</strong> graf was, welke uit e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>rots was uitgehouw<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> 2de, dat de ingang met e<strong>en</strong> deur geslot<strong>en</strong> <strong>en</strong> verzegeld was.<br />

T<strong>en</strong> 3de, dat dezelve door e<strong>en</strong> wacht werd bewaakt.<br />

T<strong>en</strong> 4de, dat ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s in dezelve was begrav<strong>en</strong> geweest.<br />

En t<strong>en</strong> laatste, dat de opstanding moest geschied<strong>en</strong> binn<strong>en</strong> drie dag<strong>en</strong>.<br />

Nu moet ulied<strong>en</strong> toestaan, dat Jezus op d<strong>en</strong> derde dag niet meer in het graf gevond<strong>en</strong><br />

is, maar daar op de bepaalde tijd uit was. Ook is het zeker, dat Hij daar steelsgewijze<br />

uit is g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, of dat Hij op de bestemde tijd is opgestaan. Want om te d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat<br />

e<strong>en</strong> verscheur<strong>en</strong>d beest het lichaam zou hebb<strong>en</strong> verslond<strong>en</strong>, komt gans in ge<strong>en</strong><br />

bed<strong>en</strong>king. Dat het lichaam zou zijn gestol<strong>en</strong>, is onmogelijk, want daar het graf niet<br />

kon ondermijnd word<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> dan de diev<strong>en</strong> de deur van vor<strong>en</strong> aando<strong>en</strong>; maar hoe<br />

was dat mogelijk? <strong>De</strong> deur die was geslot<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> z<strong>ware</strong> ste<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> dezelve<br />

gew<strong>en</strong>teld, die verzegeld. En de schildwacht daarbij. Wat dief zou nu stout zijn, om<br />

e<strong>en</strong> diefstal te onderstaan? En iemand het al onderstond, wat mogelijkheid was daar,<br />

dat het zou kunn<strong>en</strong> gelukk<strong>en</strong>? Zeker in het minste niet, daar zij door de wacht<br />

aanstonds verjaagd of gevang<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Wil iemand d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat zij<br />

de wacht hebb<strong>en</strong> omgekocht, is iets dat niet gelooflijk is. Want behalve dat m<strong>en</strong> dan<br />

de wacht, zonder <strong>en</strong>ige red<strong>en</strong> voor trouwloze krijgsknecht<strong>en</strong> aanziet, zou deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die<br />

zulks onderstond, e<strong>en</strong> grote som hebb<strong>en</strong> aangebod<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> gehele wacht zich in<br />

gevaar des doods steld<strong>en</strong>. Want hoe zoud<strong>en</strong> zij dat goed gemaakt hebb<strong>en</strong>, dat het<br />

Zegel gebrok<strong>en</strong> <strong>en</strong> het lichaam, dat hun ter bewaring was toevertrouwd, daaruit weg<br />

was. En de diev<strong>en</strong>, wie zoud<strong>en</strong> dat zijn? Zeker óf zijns vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> óf Zijn vijand<strong>en</strong>; de<br />

vijand<strong>en</strong> van Jezus kom<strong>en</strong> gans hier in ge<strong>en</strong> bed<strong>en</strong>king. Want wat zou haar toch<br />

beweg<strong>en</strong> om zulks te onderstaan? Zijn vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n arm naar de wereld <strong>en</strong> kond<strong>en</strong><br />

het bijgevolg niet do<strong>en</strong>. Ik zwijg dat zij op die tijd te verbaasd <strong>ware</strong>n, om iets te<br />

onderstaan. En daarom het is zeker de krijgsknecht<strong>en</strong> zijn niet omgekocht.<br />

Maar wilt u zegg<strong>en</strong>, dat de schildwacht, zowel als de gehele wacht heeft geslap<strong>en</strong><br />

gelijk zij uitstrooid<strong>en</strong>? En dat de discipel<strong>en</strong> ondertuss<strong>en</strong> zijn gekom<strong>en</strong> <strong>en</strong> Hem hebb<strong>en</strong><br />

gestol<strong>en</strong>, is iets, dat ik niet weet hoe het mogelijk is, dat zulks licht is geloofd. Want:<br />

Vooreerst, hoe zou het de discipel<strong>en</strong> in de gedacht<strong>en</strong> zijn gekom<strong>en</strong> dat de gehele<br />

wacht zou slap<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong>, de slap<strong>en</strong>de schildwacht, waar sliep die, bij de wacht of op zijn'<br />

schildpost?<br />

Zegt u: bij de wacht, dat kan niet zijn, want dan moest de bevelhebb<strong>en</strong>de officier hem<br />

in arrest g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> e<strong>en</strong> ander schildwacht naar de schildpost gezond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>.<br />

Zegt u, dat hij op zijn post in slaap is geraakt, gelijk zulke m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> wel meer gebeurd,<br />

hoe is dat dan mogelijk, daar zeker zijn post bij de deur was, dat hij door het<br />

afw<strong>en</strong>tel<strong>en</strong> van de ste<strong>en</strong>, het op<strong>en</strong><strong>en</strong> van de deur, het uitdrag<strong>en</strong> van het lichaam, niet<br />

wakker is geword<strong>en</strong>?<br />

Wilt u ev<strong>en</strong>wel aanhoud<strong>en</strong> <strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, dat de schildwacht het alles heeft doorgeslap<strong>en</strong>.<br />

Waarom hebb<strong>en</strong> zij wakker word<strong>en</strong>de, de diev<strong>en</strong> niet vervolgd <strong>en</strong> h<strong>en</strong> achterhaald, die<br />

onmogelijk met e<strong>en</strong> dood lichaam spoedig voort kond<strong>en</strong> gaan, gelijk zij kond<strong>en</strong> do<strong>en</strong>.<br />

En hebb<strong>en</strong> zij geslap<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat zelfs bek<strong>en</strong>d zijnde, waarom zijn zij daarvoor niet<br />

gestraft? Waartoe de Joodse Raad verbitterd g<strong>en</strong>oeg zou geweest hebb<strong>en</strong>, om h<strong>en</strong> voor<br />

de stadhouder te verklag<strong>en</strong>.<br />

En t<strong>en</strong> laatste is dat waarheid, dat zij geslap<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, hoe wist<strong>en</strong> zij dan te zogg<strong>en</strong>,<br />

dat de discipel<strong>en</strong> Hem hadd<strong>en</strong> gestol<strong>en</strong>? Sliep<strong>en</strong> zij dan gelijk de leeuw met de og<strong>en</strong><br />

op<strong>en</strong>? Wat weet iemand wat er omgaat, terwijl dat hij slaapt? Dan kond<strong>en</strong> zij niet


198<br />

wet<strong>en</strong> of Jezus was gestol<strong>en</strong> dan of Hij was opgestaan. Althans uw volk hebb<strong>en</strong> nooit<br />

het dode lichaam kunn<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>, dat zij ooit hetzelve gevond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. En daarom, ik<br />

besluit dat het onmogelijk is, dat zij het lichaam van Jezus hebb<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> stel<strong>en</strong>.<br />

En sla ik het oog op de discipel<strong>en</strong> zelf, dan komt het mij zeer onverstandig voor, te<br />

d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat in h<strong>en</strong> is opgekom<strong>en</strong> om de diefstal te bestaan, want dan moest<strong>en</strong> zij de<br />

opstanding van Jezus op de derde dag, als het gestelde tek<strong>en</strong> van Zijn Messiasschap,<br />

niet alle<strong>en</strong> aan twijfel<strong>en</strong>, maar gans niet gelov<strong>en</strong>, want zolang als het bij h<strong>en</strong> niet<br />

g<strong>en</strong>oegzaam zeker was, dat Hij niet zou opstaan, had de bed<strong>en</strong>king, noch de<br />

overlegging van Hem te stel<strong>en</strong>, gans ge<strong>en</strong> plaats. En wanneer zij kwam<strong>en</strong> tot die<br />

gedacht<strong>en</strong>, of totdat vast te stell<strong>en</strong>, dat hun Meester niet zou opstaan, dan moest<strong>en</strong> zij<br />

vooraf bepal<strong>en</strong>, dat Hij h<strong>en</strong> <strong>en</strong> andere m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> bedrog<strong>en</strong> had, want anders had het<br />

vaststell<strong>en</strong>, dat Hij niet zou opstaan, ge<strong>en</strong> plaats. Indi<strong>en</strong> zij nu hun Meester aanzag<strong>en</strong><br />

als e<strong>en</strong> verleider der m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat Hij nu met Zijn dood Zijn rol had uitgespeeld; <strong>en</strong><br />

dat zij het verschrikkelijk einde van Zijn bedrog gezi<strong>en</strong> hadd<strong>en</strong>, hetzij dat zijlied<strong>en</strong> het<br />

bedrog gewet<strong>en</strong>, of dat zij in Zijn ongelukkig einde hetzelve ontdekt hadd<strong>en</strong>. Wel, laat<br />

Mij nu iemand zegg<strong>en</strong>, wat red<strong>en</strong> zij daar voor zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, om die uitgespeelde<br />

rol te vervolg<strong>en</strong>? Want zou dat geschied<strong>en</strong>, moest<strong>en</strong> zij zich alle tot de aller<br />

goddelooste daad verbond<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. En wanneer nu zulks onder godverget<strong>en</strong>e<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> geschied, dat zij zich om goddeloze stukk<strong>en</strong> uit te voer<strong>en</strong> verbind<strong>en</strong>, dan<br />

hebb<strong>en</strong> dezulke in het oog, óf eer, óf voordeel. Nu was dat ge<strong>en</strong> van beide hier in te<br />

zoek<strong>en</strong>, maar recht het teg<strong>en</strong>deel, ja! gevaar van lijf <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>. En indi<strong>en</strong> zij zelf van<br />

Hem verleid of misleid <strong>ware</strong>n, had dat vooral ge<strong>en</strong> gevaar, maar zo zou veeleer de<br />

verleider veracht<strong>en</strong> <strong>en</strong> hun onnozelheid beklag<strong>en</strong>. En zo besluit ik, dat Zijn Discipel<strong>en</strong><br />

het niet zoud<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> will<strong>en</strong> do<strong>en</strong>.<br />

Daar blijft dan in de tweede plaats, daar Jezus op de derd<strong>en</strong> dag, zijnde de<br />

bestemde tijd van Zijn opstanding in het graf niet is gevond<strong>en</strong> nog overig, dat Hij<br />

waarlijk is opgestaan <strong>en</strong> heeft getriomfeerd over de duivel, de dood <strong>en</strong> Zijn vijand<strong>en</strong>.<br />

En van Zijn Vader, Hem uit de dod<strong>en</strong> opwekk<strong>en</strong>de, ontvangt Hij e<strong>en</strong> kwitantiebrief<br />

van al de schuld<strong>en</strong>, die Hij als Borg op Zich had g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> om te betal<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar met recht mag ik vrag<strong>en</strong> naar <strong>en</strong>ige zekere bewijz<strong>en</strong>, dat Jezus is opgestaan.<br />

Want u hebt wel ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>der wijs bewez<strong>en</strong>, dat Hij niet gestol<strong>en</strong> is, maar UE, heeft<br />

niet stellig bewez<strong>en</strong>, dat Hij is opgestaan, als maar alle<strong>en</strong> bij gevolg opgemaakt uit het<br />

bewijs, dat Hij niet kan gestol<strong>en</strong> zijn.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> sluitrede dat ik in het begin van mijn laatste red<strong>en</strong> UE. voorstelde, was deze: nu is<br />

het zeker, dat Hij daar steelsgewijze uit is g<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, of dat Hij op de bestemde tijd is<br />

opgestaan. Heb ik u mijn rede wel voorgesteld, dan is het zeker, dat als het na de<br />

eerste helft of deel van mijn voorgestelde rede niet geschied is, dat het dan zeker na<br />

het tweede deel geschied moet zijn. Maar om UE. veel als mij mogelijk is g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> te<br />

gev<strong>en</strong>, zal ik de opstanding van Jezus u stellig tracht<strong>en</strong> te bewijz<strong>en</strong>. Want daar is e<strong>en</strong><br />

gehele schaar van getuig<strong>en</strong>, die Hem gezi<strong>en</strong>, gehoord <strong>en</strong> getast hebb<strong>en</strong>. Zoals:<br />

Op de dag van Zijn opstanding is Hij gezi<strong>en</strong>, eerst van Maria Magdal<strong>en</strong>a alle<strong>en</strong>,<br />

daarop van de vrouw<strong>en</strong>, die van het graf wederkeerd<strong>en</strong>; na de middag van twee, die<br />

naar Emmaüs ging<strong>en</strong>, waarvan ik d<strong>en</strong>k, dat de e<strong>en</strong> die niet g<strong>en</strong>oemd wordt, Petrus is<br />

geweest. En des avonds verschijnt Hij (zo laat, dat de deur<strong>en</strong> al geslot<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n) bij<br />

ti<strong>en</strong> van Zijn discipel<strong>en</strong>. En zeide tot h<strong>en</strong>: vrede zij u! En dit gezegd hebb<strong>en</strong>de, toonde<br />

Hij hun Zijn hand<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn zijde. “<strong>De</strong> discipel<strong>en</strong> dan werd<strong>en</strong> verblijd als zij de Heere


199<br />

zag<strong>en</strong>”, Joh. 20: 19, 20.<br />

En na acht dag<strong>en</strong>, op<strong>en</strong>baarde Jezus zich voor de vijfde maal. “En Thomas was to<strong>en</strong><br />

met h<strong>en</strong>: [<strong>en</strong>] Jezus kwam als de deur<strong>en</strong> geslot<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n. En stond in het midd<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

zeide: Vrede zij u! Daarna zeide Hij tot Thomas: br<strong>en</strong>g uw vinger hier. En zie mijn<br />

hand<strong>en</strong>. En br<strong>en</strong>g uw hand <strong>en</strong> steek ze in mijn zijde. En zijt niet ongelovig, maar<br />

gelovig. En Thomas antwoordde <strong>en</strong> zeide tot hem: Mijn Heere <strong>en</strong> mijn God”, vers 26-<br />

28.<br />

Na dez<strong>en</strong> op<strong>en</strong>baarde Jezus Zich zelf weder bij de zee van Tiberias aan zev<strong>en</strong> van Zijn<br />

discipel<strong>en</strong>, hetwelk UE. omstandig lez<strong>en</strong> kan Johannes 21, waarin u onder andere<br />

opmerkelijke zak<strong>en</strong> vind<strong>en</strong> zult, hoe Hij Petrus, die Hem driemaal had verlooch<strong>en</strong>d,<br />

e<strong>en</strong> drievoudige belijd<strong>en</strong>is afvraagt; op welke belijd<strong>en</strong>is Petrus, het verlor<strong>en</strong> recht om<br />

Jezus schap<strong>en</strong> te weid<strong>en</strong>, weder ontvangt. Daarop voorzegt, zijn meester Hem, wat<br />

voor e<strong>en</strong> dood dat Hij zou sterv<strong>en</strong>, als Hij Hem toesprak: “Voorwaar, voorwaar, zeg<br />

Ik u: to<strong>en</strong> gij jonger waart, gorddet gij u zelv<strong>en</strong> <strong>en</strong> wandeldet waar gij wildet; maar<br />

wanneer gij zult oud geword<strong>en</strong> zijn, zult gij uw hand<strong>en</strong> uitstrekk<strong>en</strong>. En e<strong>en</strong> ander zal u<br />

gord<strong>en</strong> <strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> waar gij niet wilt. En dit zeide Hij, betek<strong>en</strong><strong>en</strong>de, met hoedanig<strong>en</strong><br />

dood hij God verheerlijk<strong>en</strong> zou. En dit gesprok<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de, zeide Hij tot hem: volg<br />

Mij.” Hierna is Hij gezi<strong>en</strong> van meer dan 500 broeders op e<strong>en</strong>maal, 1 Cor. 15: 6,<br />

waarschijnlijk op de berg daar Jezus Zijn discipel<strong>en</strong> bescheid<strong>en</strong> had, Matth. 28: 16.<br />

Daarna is Hij gezi<strong>en</strong> van Jakobus, daarna van al de Apostel<strong>en</strong>. Welke laatste of<br />

neg<strong>en</strong>de verschijning geschied is in Jeruzalem, op de dag van Zijn opneming, van<br />

waar Hij h<strong>en</strong> leidde buit<strong>en</strong> tot aan Bethanië. “En Zijn hand<strong>en</strong> opheff<strong>en</strong>de zeg<strong>en</strong>de Hij<br />

h<strong>en</strong>”, Luk. 24: 50. En ziet UE. dat er ge<strong>en</strong> gebrek van getuig<strong>en</strong> zijn, dewelke Hem<br />

verscheid<strong>en</strong> mal<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>, gesprok<strong>en</strong>, betast, Zijn 5 wond<strong>en</strong> beschouwd. En<br />

de hand <strong>en</strong> vinger in dezelve gestok<strong>en</strong>. Zodat het zeker is, dat zij niet bedrog<strong>en</strong> zijn<br />

geweest. <strong>De</strong>rhalve deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die hiervan voor getuig<strong>en</strong> verstrekk<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong> e<strong>en</strong> zekere<br />

k<strong>en</strong>nis gehad van datg<strong>en</strong>e, dat zij kwam<strong>en</strong> te getuig<strong>en</strong>. Het zal derhalve daar maar op<br />

aankom<strong>en</strong>, of m<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oegzame red<strong>en</strong> heeft, om op hun getrouwheid te vertrouw<strong>en</strong>.<br />

En daarop zeg ik ja, want in hetge<strong>en</strong> dat zij getuigd<strong>en</strong>, daar was ge<strong>en</strong> lof in voor<br />

zichzelf, maar voor h<strong>en</strong> gevaar van vervolging, boei<strong>en</strong> <strong>en</strong> band<strong>en</strong>, ja gevaar van lijf <strong>en</strong><br />

lev<strong>en</strong>. Nu heeft het de Goddelijke wijsheid behaagd het te bestur<strong>en</strong>, dat bijna al de<br />

bek<strong>en</strong>de oor <strong>en</strong> ooggetuig<strong>en</strong>, al het gedreigde gevaar zijn ondergaan. En dat al<br />

dieg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die Hij oor- <strong>en</strong> ooggetuig<strong>en</strong> van Zijn opstanding gemaakt heeft, dezelve<br />

heeft Hij ook verwaardigd om bloedgetuig<strong>en</strong> van dezelfde waarheid te word<strong>en</strong>. En dat<br />

nu hun getuig<strong>en</strong>is in volle kracht stelt, is dit, namelijk, dat zij getuigd<strong>en</strong> zulke zak<strong>en</strong>,<br />

niet die zij geloofd<strong>en</strong>, maar die zij met hun og<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> <strong>en</strong> met hun hand<strong>en</strong> getast<br />

hadd<strong>en</strong>. En dat opmerkelijk is, dat is dit, dat van al die bloedgetuig<strong>en</strong>, niemand<br />

geweest is, die in Zijn getuig<strong>en</strong>is is bezwek<strong>en</strong>. En derhalve er is ge<strong>en</strong> zaak in de<br />

wereld, welkers geloofbaarheid op zekerder k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van waarheid gegrond is.<br />

RABBI.<br />

Het is zeker, dat als de opstanding van Jezus door onfeilbare getuig<strong>en</strong> zou<br />

bekrachtigd word<strong>en</strong>, dan moest Hij zich ook vertoond hebb<strong>en</strong> aan zulke, welke Zijn<br />

vijand<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, opdat vri<strong>en</strong>d <strong>en</strong> vijand getuig<strong>en</strong>is daarvan kond<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat lijkt in de eerste opslag wat te wez<strong>en</strong>, maar bezi<strong>en</strong> zijnde, is die zwarigheid van<br />

ge<strong>en</strong> belang. Want wanneer Hij Zichzelf aan h<strong>en</strong> vertoond had, zoud<strong>en</strong> zij Hem<br />

verworp<strong>en</strong> of aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Hadd<strong>en</strong> zij Hem verworp<strong>en</strong>, dan zoud<strong>en</strong> zij Hem<br />

op nieuws hebb<strong>en</strong> vervolgd. En vervolging mocht Hij niet weer ondergaan, „want met


200<br />

Zijn dood <strong>en</strong> opstanding is Hij uit de angst <strong>en</strong> uit het, gericht wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>”, Jesaja<br />

53; <strong>en</strong> dan zoud<strong>en</strong> zij toch ge<strong>en</strong> getuig<strong>en</strong>is aan de waarheid hebb<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>. Hem aan<br />

te nem<strong>en</strong>, was, volg<strong>en</strong>s de voorzegging van Jesaja in het 6de hoofdstuk, de tijd niet.<br />

Want wanneer de Heere, als Priester <strong>en</strong> Koning, was gezet<strong>en</strong> op Zijn hoge <strong>en</strong><br />

verhev<strong>en</strong> Troon, dan zou er gezegd word<strong>en</strong> tot dit volk: „hor<strong>en</strong>de hoort, maar verstaat<br />

niet; <strong>en</strong> zi<strong>en</strong>de ziet, maar merk niet. Maak het hart dezes volks vet. En maak hun or<strong>en</strong><br />

zwaar. En sluit hun og<strong>en</strong>, opdat het niet zie met zijn og<strong>en</strong>, noch met zijn or<strong>en</strong> hore,<br />

noch met zijn hart versta, noch zich bekere <strong>en</strong> Hij het g<strong>en</strong>eze.” En hoewel dat er al<br />

geweest <strong>ware</strong>n, welke getuig<strong>en</strong>is van Zijn opstanding gav<strong>en</strong>, dezelve zoud<strong>en</strong> dan<br />

verton<strong>en</strong>, dat zij vri<strong>en</strong>d<strong>en</strong> van Hem <strong>ware</strong>n geword<strong>en</strong>; die zoud<strong>en</strong> dan ook niet geloofd<br />

word<strong>en</strong>, gelijk blijkt in die grote vijand <strong>en</strong> vervolger Saulus, naderhand g<strong>en</strong>oemd<br />

Paulus, ulied<strong>en</strong> hebt hem zomin geloofd als hij verklaarde: „Jezus op de weg van<br />

Dameskus gezi<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>; als e<strong>en</strong> van Zijn discipel<strong>en</strong>.” En daarmee vervalt uw<br />

bijgebrachte zwarigheid.<br />

RABBI.<br />

Maar daar Jezus is begrav<strong>en</strong> op het einde van de zesde <strong>en</strong> opgestaan ‘s morg<strong>en</strong>s vroeg<br />

op de eerste dag; hoe kan dat dan zijn drie dag<strong>en</strong> <strong>en</strong> drie nacht<strong>en</strong>?<br />

KOOPMAN.<br />

het is zeker, dat hier e<strong>en</strong> gedeelte van de tijd g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> wordt voor het geheel. Want<br />

voor het eindig<strong>en</strong> van de zesde dag was Jezus begrav<strong>en</strong>. En op de eerste dag is Hij<br />

opgestaan; alzo dat m<strong>en</strong> e<strong>en</strong> gedeelte heeft van de zesde <strong>en</strong> van de eerste dag. En zo<br />

telt u nog vele ding<strong>en</strong>, als wanneer e<strong>en</strong> kind zal besned<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. Als dat kind<br />

gebor<strong>en</strong> wordt voor zonsondergang, telt u die dag op welke het kind gebor<strong>en</strong> is voor<br />

de eerste dag. En op de achste dag moet het besned<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; daar hebt ulied<strong>en</strong> de<br />

zelfde manier van tell<strong>en</strong>, in e<strong>en</strong> zoontje van acht dag<strong>en</strong>, dat besned<strong>en</strong> moet word<strong>en</strong>.<br />

En op die zelfde wijze telt ulied<strong>en</strong> nog de dag<strong>en</strong> der onreinheid van e<strong>en</strong> vrouw.<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong>ze uw verklaring zou kunn<strong>en</strong> bestaan, indi<strong>en</strong> Jezus niet Zelf gezegd had, „dat Hij<br />

na drie dag<strong>en</strong> wederom zou opstaan,” Markus 8: 31. Indi<strong>en</strong> nu volg<strong>en</strong>s Zijn eig<strong>en</strong><br />

zegg<strong>en</strong>, de opstanding eerst zou geschied<strong>en</strong> ná drie dag<strong>en</strong>, is het zeker, dat de drie<br />

dag<strong>en</strong> eerst geheel moest<strong>en</strong> verlop<strong>en</strong> zijn, eer dat Hij opstond.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik heb van voorname taalkundig<strong>en</strong> hor<strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>, dat het eig<strong>en</strong>lijk moet vertaald<br />

word<strong>en</strong> niet na, maar binn<strong>en</strong> drie dag<strong>en</strong> zal Ik opstaan. En dit is althans zeker, dat de<br />

Joodse raad dit gezegde verstaan heeft, wanneer zij teg<strong>en</strong> Pilatus zeid<strong>en</strong>, Matth. 27:<br />

63. „Heer, wij zijn indachtig, dat deze verleider nog lev<strong>en</strong>de gezegd heeft, na drie<br />

dag<strong>en</strong> zal Ik opstaan”, daarop lat<strong>en</strong> ze volg<strong>en</strong>: “beveel dan, dat het graf verzekerd<br />

worde tot de derd<strong>en</strong> dag toe.” Dat zeker niet g<strong>en</strong>oeg was, als zij dit verstond<strong>en</strong>, dat<br />

Jezus eerst, nadat drie dag<strong>en</strong> verlop<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, zou opstaan. Zo me<strong>en</strong> ik <strong>en</strong>igszins in het<br />

bewijz<strong>en</strong> van dit gewichtigste leerstuk der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>, voldaan te hebb<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Maar eer dat wij hier van afstapp<strong>en</strong>, moet ik u vrag<strong>en</strong>: waarom dat u ook bijzonder<br />

aanmerkte, dat in het graf, voordat Jezus daar in was begrav<strong>en</strong>, niemand voorhe<strong>en</strong> was<br />

begrav<strong>en</strong> geweest?


201<br />

KOOPMAN.<br />

Dat was <strong>en</strong>kel daarom, opdat niemand voor zou w<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, dat Hij was opgestaan door<br />

het aanrak<strong>en</strong> der be<strong>en</strong>der<strong>en</strong>, van deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die daar in begrav<strong>en</strong> lag; gelijk gebeurd was<br />

in het graf van Elisa, waarvan m<strong>en</strong> leest 2 Koning. 13: 20, 21. “Daarna stierf Elisa <strong>en</strong><br />

zij begroev<strong>en</strong> hem. <strong>De</strong> b<strong>en</strong>d<strong>en</strong> nu der Moabiet<strong>en</strong> kwam<strong>en</strong> in het land met het ingaan<br />

des jaars. En het geschiedde, als zij e<strong>en</strong> man begroev<strong>en</strong>, dat zij, ziet, e<strong>en</strong> b<strong>en</strong>de zag<strong>en</strong>;<br />

zo wierp<strong>en</strong> zij de man in het graf van Elisa: <strong>en</strong> to<strong>en</strong> de man daarin kwam <strong>en</strong> het<br />

gebe<strong>en</strong>te van Elisa aanroerde, werd hij lev<strong>en</strong>dig <strong>en</strong> rees op zijn voet<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wat heeft EU. nu verder aan te ton<strong>en</strong> in Jezus, rak<strong>en</strong>de de staat Zijner verhoging?<br />

KOOPMAN.<br />

Nadat Hij de tijd van veertig dag<strong>en</strong> op de aarde nog verkeerd had, neemt Hij Zijn<br />

discipel<strong>en</strong> mee naar de Olijfberg; waar Hij, na h<strong>en</strong> gezeg<strong>en</strong>d te hebb<strong>en</strong> <strong>en</strong> de beloft<strong>en</strong><br />

nev<strong>en</strong>s voorzegging<strong>en</strong> tot h<strong>en</strong> gesprok<strong>en</strong> had, werd Hij opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, daar zij het<br />

zag<strong>en</strong>. En e<strong>en</strong> wolk nam Hem weg van hun og<strong>en</strong> Hand. 1: 12. Nu ziet e<strong>en</strong> iegelijk, dat<br />

m<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> mindere zekerheid heeft van de Hemelvaart van Jezus, dan u hebt van de<br />

hemelvaart of opneming van Elia. Want daar die van Elia, maar rust op de getuig<strong>en</strong>is<br />

van Elisa, die hetzelve alle<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong> heeft, daar is hier e<strong>en</strong> gehele m<strong>en</strong>igte, welke het<br />

van Jezus hebb<strong>en</strong> gezi<strong>en</strong>. Welke ooggetuig<strong>en</strong>, ook bloedgetuig<strong>en</strong> geword<strong>en</strong> zijn, tot<br />

verzekering der waarheid. Jezus, nu t<strong>en</strong> hog<strong>en</strong> hemel opgeklomm<strong>en</strong> zijnde, to<strong>en</strong> zei<br />

Zijn Vader tot Hem: zit aan Mijn rechterhand, Ps. 110. En daarop is Hij in eeuwigheid<br />

gezet<strong>en</strong> aan de rechterhand Gods, Hebr. 10: 12. En dat zitt<strong>en</strong> van Hem in het <strong>ware</strong> of<br />

teg<strong>en</strong>beeldige Heilige der Heilig<strong>en</strong>, was e<strong>en</strong> volstrekt bewijs, dat de offerand<strong>en</strong> van<br />

deze <strong>ware</strong> Hogepriester alle<strong>en</strong> g<strong>en</strong>oeg <strong>ware</strong>n om de zond<strong>en</strong> te verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>. En e<strong>en</strong> <strong>ware</strong><br />

rust aan te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. En het staan der Priesters in het voorbeeldige Heiligdom, wel na,<br />

als voor de offerande, zelfs op de grote Verzo<strong>en</strong>dag; dat verstrekte voor e<strong>en</strong> klaar<br />

bewijs, dat die offerand<strong>en</strong> de zond<strong>en</strong> nimmermeer kond<strong>en</strong> wegnem<strong>en</strong> <strong>en</strong> de <strong>ware</strong> rust<br />

aanbr<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. Dit wil Paulus ons ler<strong>en</strong> Hebr. 10: 11, 12, als Hij zegt: “En e<strong>en</strong> iegelijk<br />

Priester stond wel elke dag, di<strong>en</strong><strong>en</strong>de. En dezelve slachtoffer<strong>en</strong> dikwijls offer<strong>en</strong>de, die<br />

de zond<strong>en</strong> nimmermeer kunn<strong>en</strong> wegnem<strong>en</strong>. Maar deze één slachtoffer voor de zond<strong>en</strong><br />

geofferd hebb<strong>en</strong>de is in eeuwigheid gezet<strong>en</strong> aan de rechter [hand] Gods.”<br />

En dit is hetge<strong>en</strong> ik kort van de stat<strong>en</strong>, die in Jezus gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, had te zegg<strong>en</strong>.<br />

Ik twijfel niet, of het zal, wanneer hetzelve met de voorzegging vergelek<strong>en</strong> wordt, aan<br />

alle die ge<strong>en</strong> blinde vijand<strong>en</strong> van Jezus will<strong>en</strong> zijn, zeer bed<strong>en</strong>kelijk moet<strong>en</strong><br />

voorkom<strong>en</strong>, of zij niet laster<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> zij niet wet<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Hij die beloofd heeft, dat Hij de blinde zal leid<strong>en</strong> in de weg, die zij niet gewet<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>; Die lere ons van Zijn weg<strong>en</strong>. En doe ons wandel<strong>en</strong> in Zijn pad<strong>en</strong>, opdat wij<br />

mog<strong>en</strong> verker<strong>en</strong> in Zijn t<strong>en</strong>t<strong>en</strong>. En won<strong>en</strong> mog<strong>en</strong> op de berg Zijner heiligheid.<br />

VIJFTIENDE SAMENSPRAAK.


Waarin gehandeld wordt, van de overe<strong>en</strong>komst der Fundam<strong>en</strong>tele Leerstukk<strong>en</strong><br />

van het Nieuwe- met die van het Oude Testam<strong>en</strong>t.<br />

202<br />

RABBI.<br />

Ik heb met veel g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> gehoord, hoe UE. de Messias in al Zijn graveersel<strong>en</strong><br />

vertoond hebt; <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> klare overe<strong>en</strong>komst tuss<strong>en</strong> Jezus <strong>en</strong> de graveersel<strong>en</strong>. Nu<br />

is het zeker, dat die overe<strong>en</strong>komst<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> <strong>en</strong>kel geval, of door e<strong>en</strong> Goddelijke<br />

besturing geschied zijn; maar ik mag mij daar niet verder over uitlat<strong>en</strong>, omdat ik mij<br />

nog eerst in de overd<strong>en</strong>king van die zak<strong>en</strong> moet ophoud<strong>en</strong>. Nu was mijn verzoek, dat<br />

UE. mij e<strong>en</strong>s geliefde te lat<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>, hetge<strong>en</strong> u beloofd hebt; namelijk, dat daar e<strong>en</strong><br />

overe<strong>en</strong>komst is (zo ik d<strong>en</strong>k in de grondwaarhed<strong>en</strong> of lering<strong>en</strong>) tuss<strong>en</strong> die van het<br />

Oude- <strong>en</strong> van het Nieuw Testam<strong>en</strong>t. Wanneer hetzelve gevond<strong>en</strong> werd, zou dat e<strong>en</strong><br />

grote aanstoot uit de weg nem<strong>en</strong> voor mijn geslacht.<br />

KOOPMAN.<br />

Mijnheer, mijn beloft<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> mij tot e<strong>en</strong> schuld<strong>en</strong>aar gemaakt; maar ik <strong>hoop</strong> die<br />

aan UE. tot g<strong>en</strong>oeg<strong>en</strong> te betal<strong>en</strong>.<br />

Om dan maar aanstonds tot de zaak te kom<strong>en</strong>, wij hebb<strong>en</strong> in onze vierde Sam<strong>en</strong>spraak<br />

gehandeld over de staat des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> vóór de val; van de val zelf <strong>en</strong> dan de staat waarin<br />

de m<strong>en</strong>s door de val gekom<strong>en</strong> is. Ik zal in deze <strong>en</strong> in de volg<strong>en</strong>de leerstukk<strong>en</strong> tracht<strong>en</strong><br />

kort te zijn; omdat het mij voorkomt, dat ik die waarhed<strong>en</strong> uit het Nieuw Testam<strong>en</strong>t<br />

niet behoef te bewijz<strong>en</strong>; maar alle<strong>en</strong> behoef te ton<strong>en</strong>, gelijk ik gezegd heb, dat er e<strong>en</strong><br />

akkoordgezang is tuss<strong>en</strong> de leerstukk<strong>en</strong> van het Oude <strong>en</strong> die van het Nieuwe<br />

Testam<strong>en</strong>t.<br />

In de gemelde vierde Sam<strong>en</strong>spraak hebb<strong>en</strong> wij gezi<strong>en</strong>, op welke wijze dat Adam uit<br />

die gelukkige staat, waarin dat God Hem gesteld had is uitgevall<strong>en</strong> door zijn Verbonds<br />

overtreding<strong>en</strong>: <strong>en</strong> dat daardoor het ganse m<strong>en</strong>selijk geslacht, hetzij aanwezig, of nog<br />

niet aanwezig, op de jammerlijkste wijze met hem gevall<strong>en</strong> zijn. En dit alles vind<strong>en</strong><br />

wij voor het grootste gedeelte bij elkander in het 5de hoofdstuk aan de Romein<strong>en</strong>,<br />

daar de Apostel in het 12e vers zegt: „Daarom, gelijk door e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s de zonde in de<br />

wereld ingekom<strong>en</strong> is. En door de zonde de dood, <strong>en</strong> de dood tot alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

doorgegaan is, in welke all<strong>en</strong> gezondigd hebb<strong>en</strong>.”<br />

Als de Apostel zegt, dat de zonde in de wereld gekom<strong>en</strong> is, veronderstelt zulks, dat<br />

voor die tijd ge<strong>en</strong> zonde in de wereld was. Dat hij nu zegt, dat door e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s,<br />

namelijk Adam - <strong>en</strong> niet door twee m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> Adam <strong>en</strong> Eva - de zonde in de wereld<br />

gekom<strong>en</strong> is; <strong>en</strong> gelijk Paulus in het vervolg van dit hoofdstuk gestadig als oorzaak van<br />

de zonde <strong>en</strong> van de dood het oog heeft op Adam alléén, zoals te zi<strong>en</strong> is van vers 15 tot<br />

vers 20. Uit welk alles blijkt, dat de Apostel de overtreding van de eerste m<strong>en</strong>s,<br />

aanziet als e<strong>en</strong> verbodsovertreding. Want anders moest de overtreding van Eva, zowel<br />

in aanmerking kom<strong>en</strong> als die van Adam. En dat niet alle<strong>en</strong>, maar in het 18e vers leert<br />

hij, dat de schuld die tot verdoem<strong>en</strong>is over alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> is gekom<strong>en</strong>, veroorzaakt is<br />

door één misdaad. En naardi<strong>en</strong> Paulus alle<strong>en</strong> die bek<strong>en</strong>de misdaad van Adam aanmerkt,<br />

als de oorzaak van ‘s m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> rampzalige toestand, moet hij Adam, als het<br />

hoofd des Verbonds, in het oog gehad hebb<strong>en</strong>. Want wat betrekking hadd<strong>en</strong> wij<br />

anders meer op die zonde van Adam dan op al zijn andere zond<strong>en</strong>, welke hij bedrev<strong>en</strong><br />

heeft van het begin af, tot de geboorte van Seth toe? Maar als ik het oog laat gaan op<br />

het 14de vers, dan wordt ik in die gedacht<strong>en</strong> gesterkt, wanneer de Apostel daar zegt,<br />

„Maar de dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, ook over deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die niet


203<br />

gezondigd hadd<strong>en</strong>, in de gelijkheid der overtreding Adams.” Ik kan niet zi<strong>en</strong>, dat<br />

Paulus ons daar wil ler<strong>en</strong>, dat de dood geheerst heeft over de kinder<strong>en</strong>, die nog ge<strong>en</strong><br />

dadelijke zond<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> bedrev<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Omdat ik ge<strong>en</strong> kind, werkzaam kan<br />

begrijp<strong>en</strong>, zonder verkeerdheid in hun werkzaamheid. En hoewel dat iemand met<br />

meer voegzaamheid mocht d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat de Apostel het oog heeft, niet op de<br />

dadelijkheid van het zondig<strong>en</strong>, maar op de hebbelijkheid in het zondig<strong>en</strong>; kan ik daar<br />

niet in berust<strong>en</strong>. Want dat heeft ge<strong>en</strong> plaats met <strong>en</strong>ige tijdsbepaling, gelijk als het hier<br />

voorkomt, van Adam af tot Mozes toe. Maar dát (de hebbelijkheid der zonde) heeft<br />

altijd plaats van Adam af tot aan het einde van de wereld toe. En dan komt het mij<br />

voor, dat de Apostel ons wil ler<strong>en</strong>, dat van Adam af tot Mozes toe, in die tijd ge<strong>en</strong><br />

zonde begaan is in de gelijkheid der overtreding van Adam.<br />

Maar dat t<strong>en</strong> tijde van Mozes e<strong>en</strong> overtreding moet begaan zijn, welke e<strong>en</strong> gelijkheid<br />

had aan de overtreding van Adam. Nu, dat t<strong>en</strong> tijde van Mozes e<strong>en</strong> overtreding begaan<br />

is, dat is op<strong>en</strong>baar, namelijk, to<strong>en</strong> Mozes de eerste 40 dag<strong>en</strong> op de berg was, wanneer<br />

uw vader<strong>en</strong> tot Aäron zeid<strong>en</strong>: „sta op, maak ons god<strong>en</strong>, die voor ons aangezicht gaan,<br />

want dez<strong>en</strong> Mozes, die man, die ons uit Egypteland uitgevoerd heeft, wij wet<strong>en</strong> niet,<br />

wat Hem geschied zij”, Exod. 32: 1. Met dat goud<strong>en</strong> kalf, hetwelk Aäron op hun<br />

verzoek gemaakt heeft, hebb<strong>en</strong> zij begaan e<strong>en</strong> zonde, in de gelijkheid der overtreding<br />

van Adam, want die zonde beschrijft God zelf met deze woord<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Mozes,<br />

wanneer Hij zeide: „ga he<strong>en</strong>, klim af! Want uw volk, dat gij uit Egypteland opgevoerd<br />

hebt, heeft het verdorv<strong>en</strong>. En zij zijn haast afgewek<strong>en</strong> van de weg, die Ik h<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong><br />

had, zij hebb<strong>en</strong> zich e<strong>en</strong> gegot<strong>en</strong> kalf gemaakt. En zij hebb<strong>en</strong> zich voor hetzelve gebog<strong>en</strong>.<br />

En hebb<strong>en</strong> het offerande gedaan. En gezegd: dit zijn uw god<strong>en</strong>, Israël, die u uit<br />

Egypteland opgevoerd hebb<strong>en</strong>.” Nu was het e<strong>en</strong> hoofdzakelijke eis van het Sinaïtisch<br />

verbond, „gij zult ge<strong>en</strong> andere god<strong>en</strong> voor Mijn aangezicht hebb<strong>en</strong>. Gij zult u ge<strong>en</strong><br />

gesned<strong>en</strong> beeld, noch <strong>en</strong>ige gelijk<strong>en</strong>is mak<strong>en</strong>, [van hetg<strong>en</strong>e] bov<strong>en</strong> in de hemel is,<br />

noch [van hetg<strong>en</strong>e] onder op de aarde is: noch [van hetg<strong>en</strong>e] in de water<strong>en</strong> onder de<br />

aarde is. Gij zult u voor die niet buig<strong>en</strong>, noch h<strong>en</strong> di<strong>en</strong><strong>en</strong>.” Daar het nu zeker is, dat<br />

het Sinaïtische verbond maar ev<strong>en</strong> opgericht was, to<strong>en</strong> het Israëlitische bondvolk<br />

hetzelve heeft verbrok<strong>en</strong>; begaande hiermee e<strong>en</strong> zonde in de gelijkheid der<br />

overtreding van Adam. Behalve dit, had deze overtreding e<strong>en</strong> gelijkheid met die van<br />

Adam, omdat in beide het nageslacht, de strafgevolg<strong>en</strong> van de overtreding hebb<strong>en</strong><br />

moet<strong>en</strong> drag<strong>en</strong>. Want uw ganse kerkplechtige wet, waaraan ulied<strong>en</strong> met vrez<strong>en</strong> des<br />

doods, al uw lev<strong>en</strong> derzelver di<strong>en</strong>stbaarheid onderworp<strong>en</strong> zijt, is e<strong>en</strong> gevolg van deze<br />

overtreding. Dat was hetge<strong>en</strong> Paulus die van Gelat<strong>en</strong> wilde ler<strong>en</strong>, als Hij hun vroeg:<br />

Waartoe is dan de wet? En het ler<strong>en</strong>derwijze beantwoordt: „zij is om der<br />

overtreding<strong>en</strong> wil daarbij gesteld,” hoofdstuk 3: 19. Zo leert Paulus, overe<strong>en</strong>kom<strong>en</strong>de<br />

de schrift<strong>en</strong> van het Oude Testam<strong>en</strong>t; dat de zond<strong>en</strong> <strong>en</strong> de dood door Adams<br />

bondbreuk is in de wereld gekom<strong>en</strong> <strong>en</strong> dat alle m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> in Adam mede overtreders<br />

zijn, erfg<strong>en</strong>am<strong>en</strong> van de zond<strong>en</strong>. En erfwachters van de dood. Verder, hoe dat de m<strong>en</strong>s<br />

tot die overtreding is gekom<strong>en</strong>. Daarin stemt het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t wel in overe<strong>en</strong>.<br />

Want dat leert ook, dat het niet geschied is uit e<strong>en</strong> willekeurige boosheid, maar door<br />

e<strong>en</strong> bedrieger <strong>en</strong> verleider. Want ik vind het aangetek<strong>en</strong>d in 2 Cor. 11: 3. „Dat de<br />

slang Eva door haar arglistigheid bedrog<strong>en</strong> heeft.” En dezelfde Apostel schreef, aan<br />

zijn zoon Timotheüs in zijn eerste brief: „Adam is niet verleid geword<strong>en</strong>; maar de<br />

vrouw verleid zijnde, is in overtreding geweest,” hoofdstuk 2: 14. Ook noemt het<br />

Nieuw Testam<strong>en</strong>t, in navolging van Mozes, de verleider e<strong>en</strong> slang. Ev<strong>en</strong>wel met die<br />

voorzichtigheid, dat die schrift<strong>en</strong> ons uitdrukkelijk ler<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> door de verleider<br />

ge<strong>en</strong> blote slang verstaan moet. Want in Op<strong>en</strong>baring 12, werd vertoond e<strong>en</strong> draak, die<br />

de kerk vervolgde in de Woestijn. En die krijg voerde met zijn <strong>en</strong>gel<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> Michaël


204<br />

<strong>en</strong> zijn Engel<strong>en</strong>. En van die draak werd in het 9 de vers gezegd, dat die is de oude<br />

slang, welke g<strong>en</strong>oemd wordt duivel <strong>en</strong> satanas, die de gehele wereld verleidt. En Jezus<br />

noemt de slang de duivel, wanneer Hij tot uw vader<strong>en</strong> zeide: “de duivel is e<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>moorder van d<strong>en</strong> beginne <strong>en</strong> is in de waarheid niet staande geblev<strong>en</strong>, want<br />

ge<strong>en</strong> waarheid is in hem. Wanneer Hij de leug<strong>en</strong> spreekt, spreekt hij uit zijn eig<strong>en</strong>.<br />

Want hij is e<strong>en</strong> leug<strong>en</strong>aar, <strong>en</strong> de vader derzelve [leug<strong>en</strong>,]” Joh. 3: 44.<br />

En zo leert het Nieuw Testam<strong>en</strong>t heel omzichtig wie de verleider geweest is, dewelke<br />

figuurlijk e<strong>en</strong> slang g<strong>en</strong>oemd wordt. En daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong>, dat de verleider in de waarheid<br />

gestaan heeft, maar dat hij daarin niet is staande geblev<strong>en</strong>, zijnde niet door verleiding,<br />

maar door eig<strong>en</strong> willekeur daaruit gevall<strong>en</strong>. Want door zijn leug<strong>en</strong> beroofde Hij de<br />

m<strong>en</strong>s van het lev<strong>en</strong>, welke leug<strong>en</strong> hij met zijn arglistigheid bedekte; zodat het niet<br />

gemerkt werd voordat het te laat was. En daarom wordt hij met recht g<strong>en</strong>oemd e<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>moorder.<br />

RABBI.<br />

Wanneer UE. (in de vierde sam<strong>en</strong>spraak) gesprok<strong>en</strong> heeft van Adams verbondsbreuk,<br />

toonde UE. de algeme<strong>en</strong>heid <strong>en</strong> de grootheid van de verdorv<strong>en</strong>heid des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, die<br />

na de bondsbreuk zich vertoonde; nu wilde ik wel e<strong>en</strong>s hor<strong>en</strong>, welke overe<strong>en</strong>komst<br />

daarvan in het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t gevond<strong>en</strong> wordt.<br />

KOOPMAN.<br />

Zakelijk hetzelfde, want de algeme<strong>en</strong>heid nev<strong>en</strong>s de grootheid der verdorv<strong>en</strong>heid,<br />

leert Paulus, Rom. 3: 10-19, gelijk geschrev<strong>en</strong> is: „Er is niemand rechtvaardig, ook<br />

niet e<strong>en</strong>; er is niemand, die verstandig is; er is niemand die God zoekt. All<strong>en</strong> zijn zij<br />

afgewek<strong>en</strong>, tezam<strong>en</strong> zijn zij onnut geword<strong>en</strong>, er is niemand, die goed doet, er is [ook]<br />

niet tot Uit toe. hun keel is e<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>d graf; met hun tong<strong>en</strong> pleg<strong>en</strong> zij bedrog;<br />

slang<strong>en</strong>v<strong>en</strong>ijn is onder hun lipp<strong>en</strong>; welker mond is vol van vervloeking <strong>en</strong> bitterheid.<br />

hun voet<strong>en</strong> Zijn snel om bloed te vergiet<strong>en</strong>. Vernieling <strong>en</strong> ell<strong>en</strong>digheid is in hun<br />

weg<strong>en</strong>; <strong>en</strong> de weg des vredes hebb<strong>en</strong> zij niet gek<strong>en</strong>d. Er is ge<strong>en</strong> vreze Gods voor hun<br />

og<strong>en</strong>.” Zo ziet UE. dat de algeme<strong>en</strong>heid der verdorv<strong>en</strong>heid zich uitstrekt over alle<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, ja, over de gehele m<strong>en</strong>s, dat is over ziel <strong>en</strong> lichaam. Want wat het lichaam<br />

betreft, dat heeft ons Paulus in verscheid<strong>en</strong> del<strong>en</strong> van het lichaam, na deszelfs<br />

verdorv<strong>en</strong>heid vertoond, in de ev<strong>en</strong> bijgebrachte plaats, namelijk het kwaad gebruik<br />

van de keel, de tong, de lipp<strong>en</strong>, de mond, de voet<strong>en</strong> <strong>en</strong> de og<strong>en</strong>. En ge<strong>en</strong> wonder, want<br />

de zonde die als onder e<strong>en</strong> persoonsbeschrijving voorkomt, werd gezegd „in de m<strong>en</strong>s<br />

te won<strong>en</strong>”, Rein. 7.: 17, „<strong>en</strong> over het lichaam te heers<strong>en</strong>”, Rom. 6: 12. En wat de ziel<br />

des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> betreft, daar is het mee geleg<strong>en</strong>, „dat beide het verstand <strong>en</strong> gewet<strong>en</strong>,<br />

bevlekt zijn”, Tit. 1: 15. En vóór zijn vernieuwing is hij duisternis”, Ef. 5: 8. En ge<strong>en</strong><br />

wonder, want tot die tijd toe is hij „verduisterd in het verstand, vervreemd zijnde van<br />

het lev<strong>en</strong> Gods, door de onwet<strong>en</strong>dheid die in h<strong>en</strong> is, door de verharding huns hart<strong>en</strong>.<br />

En daarom is het bed<strong>en</strong>k<strong>en</strong> des vleses vijandschap teg<strong>en</strong> God, want het onderwerpt<br />

zich der Wet Gods niet, want het kan ook niet”, Rom. 8: 7. En zo ler<strong>en</strong> mij de<br />

Evangelieschrift<strong>en</strong>, hoe groot <strong>en</strong> hoe algeme<strong>en</strong> het schandelijk kwaad des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong><br />

geword<strong>en</strong> is.<br />

Maar ik moest hier niet verget<strong>en</strong> aan te wijz<strong>en</strong>, dat ook van het droevig kwaad<br />

gesprok<strong>en</strong> wordt in dezelfde Schrift<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Heere, die in de schrift<strong>en</strong> des Oud<strong>en</strong><br />

Testam<strong>en</strong>ts gezegd wordt, te toorn<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> de zondaar. En dat wel met vergroting,<br />

gelijk de Heere Zelf sprek<strong>en</strong>de voorkomt in het lied van Mozes, <strong>De</strong>ut. 32: 22. „E<strong>en</strong><br />

vuur is aangestok<strong>en</strong> in Mijn toorn. En zal berm<strong>en</strong> tot in de onderste hel. En zal het<br />

land met zijn inkomst verter<strong>en</strong> <strong>en</strong> de grond<strong>en</strong> der berg<strong>en</strong> in vlam zett<strong>en</strong>.” En vanwege


205<br />

deszelfs verschrikkelijkheid werd teg<strong>en</strong> de Heere gezegd: „wie k<strong>en</strong>t de sterkte Uws<br />

toorn, <strong>en</strong> Uw verbolg<strong>en</strong>heid nadat gij te vrez<strong>en</strong> zijt.” <strong>De</strong>ze geduchte toorn van God<br />

zegg<strong>en</strong> de nieuw Verbondschrift<strong>en</strong>, dat de m<strong>en</strong>s, die buit<strong>en</strong> geloofsver<strong>en</strong>iging met de<br />

Messias leeft, onder die toorn ligt. En dat die op hem blijft, gelijk Johannes de Doper<br />

dit aan zijn discipel<strong>en</strong> vertoonde, Joh. 3: 36; wanneer hij tot h<strong>en</strong> zei: “Die in d<strong>en</strong> Zoon<br />

gelooft, die heeft het eeuwige lev<strong>en</strong>; maar die d<strong>en</strong> Zoon ongehoorzaam is, die zal het<br />

lev<strong>en</strong> niet zi<strong>en</strong>, maar de toorn Gods blijft op hem.” En Paulus noemt ze met nadruk<br />

kinder<strong>en</strong> des toorns van nature, Ef. 2: 3. En wat het kwaad verergert, is, dat de m<strong>en</strong>s<br />

zichzelf daarvan niet kan redd<strong>en</strong>. En ge<strong>en</strong> wonder, want die Schrift<strong>en</strong> ziet de m<strong>en</strong>s aan<br />

als e<strong>en</strong> dode, gelijk Paulus van zichzelf <strong>en</strong> van zijn medegelovig<strong>en</strong> spreekt,<br />

aangemerkt in hun vorige natuurstaat, Ef. 2: 5, dat zij dood <strong>ware</strong>n door de misdad<strong>en</strong>.<br />

En Jezus zegt, dat m<strong>en</strong> door het geloof overgaat, uit de dood in het lev<strong>en</strong>, Joh. 5: 24.<br />

En Hij laat daarop volg<strong>en</strong>, vers 25: “Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, de ure komt <strong>en</strong> is<br />

nu, wanneer de dod<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> hor<strong>en</strong> de stem des Zoons Gods. En die ze gehoord<br />

hebb<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> lev<strong>en</strong>.” En het is zeker, dat Hij daar niet spreekt van zulk<strong>en</strong>, die<br />

natuurlijk gestorv<strong>en</strong> zijnde <strong>en</strong> die uit de dood weer opgewekt <strong>ware</strong>n, of zoud<strong>en</strong><br />

opgewekt word<strong>en</strong>. Want van de bijzondere opwekking der dod<strong>en</strong> had Hij gesprok<strong>en</strong> in<br />

vers 21. En van de algem<strong>en</strong>e opstanding sprak Hij vers 28. Want in het 21ste vers<br />

zeide Hij: “Gelijk de Vader de dod<strong>en</strong> opwekt <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>dig maakt, alzo maakt ook de<br />

Zoon lev<strong>en</strong>dig die Hij wil.” En in het 28ste vers: “En verwondert u daar niet over,<br />

want de ure komt, in welke all<strong>en</strong> die in de grav<strong>en</strong> zijn, Zijn stem zull<strong>en</strong> hor<strong>en</strong>.” En<br />

gelijk het niet mogelijk is, dat e<strong>en</strong> dode zichzelf kan lev<strong>en</strong>dig mak<strong>en</strong>, maar daartoe<br />

vereist wordt e<strong>en</strong> Goddelijke kracht; kan ook e<strong>en</strong> geestelijk dode zichzelf niet<br />

lev<strong>en</strong>dig mak<strong>en</strong>, maar daartoe werd niet minder dan e<strong>en</strong> Goddelijke kracht vereist.<br />

Gelijk Paulus hetzelve de Efeziërs leerde, hoofdstuk 2: 27, als Hij tot h<strong>en</strong> zei: Maar<br />

God, die rijk is in barmhartigheid, door Zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft lief<br />

gehad. Ook to<strong>en</strong> wij dood <strong>ware</strong>n door de misdad<strong>en</strong>, heeft [ons] lev<strong>en</strong>dig gemaakt met<br />

Christus (uit g<strong>en</strong>ade zijt gij zalig geword<strong>en</strong>). En heeft [ons] mede opgewekt. En heeft<br />

[ons] mede gezet in de hemel in Christus Jezus. En dit is het, dat ik kort met<br />

betrekking op de 4 de Sam<strong>en</strong>spraak had te zegg<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Heeft UE. ook iets aan te merk<strong>en</strong>, met betrekking op de 5 e sam<strong>en</strong>spraak.<br />

KOOPMAN.<br />

Anders niet, als dat wij daar gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat na het werkverbond verbrok<strong>en</strong> zijnde,<br />

hetzelve zijn kracht verlor<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de om e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s het lev<strong>en</strong> te gev<strong>en</strong> dat derhalve te<br />

vergeefs door e<strong>en</strong> wettische gehoorzaamheid de gerechtigheid t<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> gezocht<br />

wordt. En dit ler<strong>en</strong> de Schrift<strong>en</strong> van het Nieuw Verbond ook op e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>igte van<br />

plaats<strong>en</strong>. En bijzonder heeft Paulus dit in het oog, om te betog<strong>en</strong> in de brief aan de<br />

Romein<strong>en</strong>, als Hij op Zijn gelegde grond zegt, hoofdstuk 3: 20. “Daarom zal uit de<br />

werk<strong>en</strong> der wet ge<strong>en</strong> vlees gerechtvaardigd word<strong>en</strong> voor Hem, want door de wet is de<br />

k<strong>en</strong>nis der zonde.” En hij vraagt vers 27: “Waar is dan de roem? Die is uitgeslot<strong>en</strong>.<br />

Door wat wet? <strong>De</strong>r werk<strong>en</strong>? Ne<strong>en</strong>, maar door de wet des geloofs.” En daaruit maakt<br />

hij dit besluit, vers 28, dat de m<strong>en</strong>s door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de<br />

werk<strong>en</strong> der wet. En hierop toont hij verder, dat Abraham niet uit de werk<strong>en</strong> maar uit<br />

het geloof gerechtvaardigd is. En daarmee stemt Paulus met verscheid<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> van<br />

het Oude Testam<strong>en</strong>t overe<strong>en</strong>; dewelke u ler<strong>en</strong> af te zi<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong>gerechtigheid <strong>en</strong><br />

uit te zi<strong>en</strong> naar e<strong>en</strong> toegerek<strong>en</strong>de gerechtigheid, verworv<strong>en</strong> door Vorst Messias, gelijk<br />

u zi<strong>en</strong> kunt, Jesaja 53: 11, daar de Heere zegt: “door Zijn k<strong>en</strong>nis zal Mijn knecht, de


206<br />

Rechtvaardige, vel<strong>en</strong> rechtvaardig mak<strong>en</strong>, want Hij zal hun ongerechtighed<strong>en</strong><br />

drag<strong>en</strong>.” En in het 54ste hoofdstuk, vers 17: “En dit is de erve der knecht<strong>en</strong> des<br />

Heer<strong>en</strong>. En hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de Heere.” Hoe ver Israël van<br />

Abraham <strong>en</strong> van deze gerechtigheid die uit God is, zijn afgewek<strong>en</strong>, toont Paulus<br />

verder aan de Romein<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: “Maar Israël, die de wet der rechtvaardigheid<br />

zocht, is tot de wet der rechtvaardigheid niet gekom<strong>en</strong>. Waarom? omdat zij [die<br />

zocht<strong>en</strong>], niet uit het geloof, maar als uit de werk<strong>en</strong> der wet. Want zij hebb<strong>en</strong> zich<br />

gestot<strong>en</strong> aan de Ste<strong>en</strong> des aanstoots”, Rom. 9: 31, 32. En hoofdstuk 10: 3. “Want zij<br />

de rechtvaardigheid Gods niet k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> hun eig<strong>en</strong> gerechtigheid zoek<strong>en</strong> op te<br />

richt<strong>en</strong>, zo zijn zij der rechtvaardigheid Gods niet onderworp<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Hetge<strong>en</strong> Paulus daarover geleerd heeft, strijdt met hetge<strong>en</strong> dat Jakobus in zijn<br />

z<strong>en</strong>dbrief heeft geleerd. Want het is zeker, dat hij de Jod<strong>en</strong> van zijn tijd, heeft<br />

vertoond, dat de m<strong>en</strong>s ook gerechtvaardigd wordt uit de werk<strong>en</strong>, gelijk hij dat aanwijst<br />

in Abraham, wanneer hij zegt, hoofdstuk 2: „Abraham, onze vader is hij niet uit de<br />

werk<strong>en</strong> gerechtvaardigd, als hij Izak, zijn zoon geofferd heeft op de altaar?” En het<br />

besluit opmaakt vers 24:,,Ziet gij dan nu, dat e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s uit de werk<strong>en</strong> gerechtvaardigd<br />

wordt. En niet alle<strong>en</strong>lijk uit het geloof?” En hetzelve bevestigt, vers 25: „En desgelijks<br />

ook Rachab de hoer, is zij niet uit de werk<strong>en</strong> gerechtvaardigd geweest, als zij de<br />

gezond<strong>en</strong><strong>en</strong> heeft ontvang<strong>en</strong> <strong>en</strong> door e<strong>en</strong> andere weg uitgelat<strong>en</strong>?” En zo komt Paulus<br />

met Jakobus niet overe<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik bek<strong>en</strong>, dat indi<strong>en</strong> Paulus <strong>en</strong> Jakobus e<strong>en</strong> <strong>en</strong> dezelfde rechtvaardiging, of liever<br />

dezelfde person<strong>en</strong>, bij wie de rechtvaardiging geschiedt, in het oog hadd<strong>en</strong>, dat zij dan<br />

waarlijk sam<strong>en</strong> zoud<strong>en</strong> strijd<strong>en</strong>. Maar als ik op h<strong>en</strong> beide acht geef, dan moet ik<br />

zegg<strong>en</strong>, dat Paulus spreekt van die rechtvaardiging, dewelke geschiedt in de<br />

vierschaar van God; <strong>en</strong> daar kan ge<strong>en</strong> gerechtigheid bestaan, dan alle<strong>en</strong> die van de<br />

Messias, welke gerechtigheid de zondaar deelachtig wordt, wanneer hij door het<br />

geloof met de Messias wordt ver<strong>en</strong>igd. Want dan draagt de Messias Zijn verdi<strong>en</strong>de<br />

gerechtigheid over aan die m<strong>en</strong>s. En zo wordt des Messias gerechtigheid, zijn gerechtigheid.<br />

En zodra hij dezelve deelachtig is, wordt hij gerechtvaardigd in de<br />

vierschaar van God. En al wie voor het gericht van God komt te verschijn<strong>en</strong>, zonder<br />

deze gerechtigheid, al had hij ook e<strong>en</strong> eig<strong>en</strong> gerechtigheid, hetzij e<strong>en</strong> burgerlijke of al<br />

e<strong>en</strong> wettische gerechtigheid, die zal schuldig uitgaan. Maar de rechtvaardiging daar<br />

Jakobus van spreekt, uit de werk<strong>en</strong>, is deze niet. Want Jakobus spreekt niet van die<br />

rechtvaardiging dewelke in de vierschaar van God geschiedt, maar van de<br />

rechtvaardiging, die geschiedt van de <strong>en</strong>e m<strong>en</strong>s bij de andere. En ook van e<strong>en</strong><br />

rechtvaardiging in ons eig<strong>en</strong> gewet<strong>en</strong>.<br />

Of, om wat klaarder te sprek<strong>en</strong>, wanneer e<strong>en</strong> ziel als e<strong>en</strong> verlor<strong>en</strong>e die raad <strong>en</strong><br />

reddeloos is, zich aan de Messias komt aan te bied<strong>en</strong> door e<strong>en</strong> geloofsonderwerping.<br />

En Hem door het geloof begeert aan te nem<strong>en</strong>, erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>de Hem voor zijn Profeet,<br />

voor zijn Priester <strong>en</strong> voor zijn Koning; zoek<strong>en</strong>de al zijn heil in Hem. Dán is het zeker,<br />

dat wanneer e<strong>en</strong> ziel in waarheid tot de Messias komt, hij Hem ge<strong>en</strong>szins zal<br />

uitwerp<strong>en</strong>. Echter wanneer e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s, na die opdracht aan de Messias, in zichzelf<br />

ontwaar wordt die werk<strong>en</strong>, welke vruchtgevolg<strong>en</strong> zijn van zijn ver<strong>en</strong>iging met de<br />

Messias, dan wordt hij door die werk<strong>en</strong> gerechtvaardigd bij zichzelf. Dat is, hij wordt<br />

daardoor verzekerd, dat de Messias Hem aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> <strong>en</strong> Zijn gerechtigheid Hem<br />

toegerek<strong>en</strong>d heeft, waardoor hij bij God gerechtvaardigd is. En uit die vrucht<strong>en</strong> des


207<br />

geloofs, waardoor hij met Jezus ver<strong>en</strong>igd is, werd hij ook gerechtvaardigd bij zijn<br />

medegelovig<strong>en</strong>, die hem daardoor, voor e<strong>en</strong> gerechtvaardigde k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.<br />

En dat dit het oogmerk van Jakobus is, blijkt daaruit, omdat hij zegt tot deg<strong>en</strong><strong>en</strong> daar<br />

hij hier mee twist<strong>en</strong>de voorkomt, vers 18: „Toont mij uw geloof uit uw werk<strong>en</strong>. En ik<br />

zal u uit mijn werk<strong>en</strong> mijn geloof ton<strong>en</strong>.”<br />

T<strong>en</strong> 2de. Hij spreekt in dit ganse stuk niet één woord van de werk<strong>en</strong> der wet; derhalve<br />

besluit ik, dat hij spreekt van de werk<strong>en</strong> des geloofs. Temeer, omdat het werk<br />

waarmee hij Abraham hier vertoont, zeker e<strong>en</strong> werk des geloofs is. Want de Heere had<br />

aan Hem beloofd, dat in Izak zijn zaad zou g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. En nu komt de Heere<br />

hem op te eis<strong>en</strong>, zonder Zijn beloft<strong>en</strong> te vervull<strong>en</strong>. Maar hoewel de Heere Izak door<br />

Abrahams eig<strong>en</strong> hand komt op te eis<strong>en</strong>, twijfelde hij aan de beloft<strong>en</strong> Gods niet door<br />

ongeloof.<br />

En dat blijkt vooreerst uit zijn gezegde teg<strong>en</strong> zijn knecht<strong>en</strong>, wanneer hij met<br />

zijn zoon de berg zou opgaan, G<strong>en</strong>. 22:5. „En Abraham zeide tot zijn jonger<strong>en</strong>, blijft<br />

gij hier met de ezel. En ik <strong>en</strong> de jong<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> he<strong>en</strong>gaan tot daar; als wij aangebed<strong>en</strong><br />

zull<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dan zull<strong>en</strong> wij tot u weder ker<strong>en</strong>.”<br />

T<strong>en</strong> tweed<strong>en</strong>, uit het antwoord dat hij aan Izak gaf, wanneer hij de berg<br />

opgaande, vroeg, vers 7: „Mijn vader! En hij zeide: zie [hier] b<strong>en</strong> ik, mijn zoon. En hij<br />

zeide: ziet het vuur <strong>en</strong> het hout, maar waar is het lam tot het brandoffer?” En vers 8.<br />

„En Abraham zeide: God zal zichzelf e<strong>en</strong> lam t<strong>en</strong> brandoffer voorzi<strong>en</strong>, mijn zoon;<br />

alzo ging<strong>en</strong> zij beid<strong>en</strong> tezam<strong>en</strong>.” In welk alles het sterk geloof in Abraham uitblonk.<br />

En nu d<strong>en</strong>k ik dat UE. wel ziet, dat Jakobus met Paulus in het wez<strong>en</strong>lijke niet strijd<strong>en</strong>,<br />

maar dat zij ieder iets bijzonders in het oog hebb<strong>en</strong>. En dat Jakobus leert dat de<br />

werk<strong>en</strong> noodzakelijk tot het geloof behor<strong>en</strong>. Dat heeft Paulus ook geleerd, gelijk dat<br />

klaar blijkt in hetge<strong>en</strong> hij aan zijn zoon Titus schreef, hoofdstuk 3: 8. „Dit is e<strong>en</strong><br />

getrouw woord. En deze ding<strong>en</strong> wil ik, dat gij ernstelijk bevestigt, opdat deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die<br />

aan God gelov<strong>en</strong>, zorg drag<strong>en</strong> om goede werk<strong>en</strong> voor te staan; deze ding<strong>en</strong> zijn het,<br />

die goed <strong>en</strong> nuttig zijn de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>.” En zo ziet UE. met wat voor e<strong>en</strong> ernst, dat Paulus<br />

de goede werk<strong>en</strong> als e<strong>en</strong> vruchtgevolg van het geloof aanprijst. Met ge<strong>en</strong> ander oog,<br />

moet m<strong>en</strong> de werk<strong>en</strong> daar Jakobus van spreekt, beschouw<strong>en</strong>. En ik d<strong>en</strong>k, dat als m<strong>en</strong><br />

het oogmerk van Paulus <strong>en</strong> Jakobus verstaat, dat dan tuss<strong>en</strong> h<strong>en</strong> beide gans ge<strong>en</strong><br />

verschil gevond<strong>en</strong> wordt.<br />

En aldus heb ik ook kort iets, met betrekking op de 5 de Sam<strong>en</strong>spraak aangewez<strong>en</strong>. En<br />

mogelijk ook nog iets tot opheldering ervan gezegd.<br />

RABBI.<br />

Het is raar! Ik heb van mijn lev<strong>en</strong> wel heel anders van Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> over Jakobus hor<strong>en</strong><br />

sprek<strong>en</strong>, dan UE. daar gedaan heeft.<br />

KOOPMAN.<br />

Het is noch de tijd, noch ons oogmerk, dat wij zoud<strong>en</strong> intred<strong>en</strong> in de verschill<strong>en</strong>de<br />

gedacht<strong>en</strong> der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong>; ik stel UE. alle<strong>en</strong> voor, wat dat ik versta het <strong>ware</strong> oogmerk<br />

van de beide Apostel<strong>en</strong> te wez<strong>en</strong>. En ik laat ulied<strong>en</strong> over hetge<strong>en</strong> dat ik zeg oordel<strong>en</strong>,<br />

daar ik tot e<strong>en</strong> verstandige spreek.<br />

Verder keer ik mij tot de 6 de sam<strong>en</strong>spraak, waarin wij gehandeld hebb<strong>en</strong> over de<br />

herstelling des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met God.<br />

Wij hebb<strong>en</strong> daar gezi<strong>en</strong>, dat het middel der herstelling niet stond aan de zijde van de<br />

m<strong>en</strong>s, maar aan de zijde van God; <strong>en</strong> verder dat het geschied<strong>en</strong> zou, behoud<strong>en</strong>s Gods<br />

heiligheid <strong>en</strong> rechtvaardigheid, door e<strong>en</strong> Borg <strong>en</strong> Verlosser. Ik zeg dan, het Nieuwe


208<br />

Testam<strong>en</strong>t leert ons dit overklaar, in overe<strong>en</strong>stemming van de voorzeggingsleer, gelijk<br />

Paulus dit met klare woord<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft, Rom. 3: 24, 25 <strong>en</strong> 26, als hij zegt: „dat<br />

God Christus Jezus voorgesteld heeft [tot] e<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>ing, door het geloof in Zijn<br />

bloed, tot e<strong>en</strong> betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zond<strong>en</strong>, die<br />

tevor<strong>en</strong> geschied zijn, onder de verdraagzaamheid Gods; tot e<strong>en</strong> betoning van Zijn<br />

rechtvaardigheid in dez<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>woordig<strong>en</strong> tijd, opdat Hij rechtvaardig zij <strong>en</strong><br />

rechtvaardig<strong>en</strong>de d<strong>en</strong>g<strong>en</strong><strong>en</strong>, die uit het geloof van Jezus is.” En in de brief aan de<br />

Hebreeën, leidt hij het af van Gods betamelijkheid, zegg<strong>en</strong>de: „Want het betaamde<br />

Hem, om Welke alle ding<strong>en</strong> zijn <strong>en</strong> door Welke alle ding<strong>en</strong> zijn, dat Hij vele kinder<strong>en</strong><br />

tot de heerlijkheid leid<strong>en</strong>de, de Overste Leidsman hunner zaligheid door lijd<strong>en</strong> zou<br />

heilig<strong>en</strong>.” <strong>De</strong>ze Overste Leidsman onzer zaligheid is de <strong>ware</strong> Goël, Die de <strong>ware</strong><br />

losprijs heeft opgebracht. Want „Hij heeft ons duur gekocht,” 1 Cor. 6: 20 <strong>en</strong> 7: 23.<br />

„En wij wet<strong>en</strong> dat wij niet verlost zijn door vergankelijke ding<strong>en</strong>, zilver of goud, maar<br />

door het dierbaar bloed van Christus, als van e<strong>en</strong> onbestraffelijk <strong>en</strong> onbevlekt Lam,” 1<br />

Petrus 1: 18. „En op dat Hij onze Goël zou zijn, is Hij ons vlees <strong>en</strong> bloed deelachtig<br />

geword<strong>en</strong>, opdat Hij als de teg<strong>en</strong>beeldige bloedwreker, door de dood t<strong>en</strong>iet do<strong>en</strong> zou<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die het geweld des doods had, dat is, de duivel,” Hebr. 2: 14. Verders zie ik<br />

m<strong>en</strong>igmaal Jezus ook voorgesteld als onze Borg, Die in onze plaats de schuld betaalt,<br />

gelijk Hij zelf zegt, Matth. 20: 28. „<strong>De</strong> Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> is niet gekom<strong>en</strong> om gedi<strong>en</strong>d<br />

te word<strong>en</strong>, maar om te di<strong>en</strong><strong>en</strong>. En zijn ziel te gev<strong>en</strong> [tot] e<strong>en</strong> rantso<strong>en</strong>. voor vel<strong>en</strong>.” En<br />

Paulus zegt, 1 Tim. 2: 5, 6. „Want er is e<strong>en</strong> God, er is ook e<strong>en</strong> Middelaar Gods <strong>en</strong> der<br />

m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, de M<strong>en</strong>s Christus Jezus. Die zichzelf gegev<strong>en</strong> heeft [tot] e<strong>en</strong> rantso<strong>en</strong> voor<br />

all<strong>en</strong>, [zijnde] de getuig<strong>en</strong>is tot zijner tijd; <strong>en</strong> hebb<strong>en</strong> wij de verlossing door Zijn<br />

bloed, [namelijk] de vergeving der misdad<strong>en</strong>, naar de rijkdom Zijner g<strong>en</strong>ade.” En<br />

ge<strong>en</strong> wonder, want „Hij is e<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>ing voor onze zond<strong>en</strong>”, 1 Joh. 2: 2. En Hij komt<br />

ook voor, dat Hij onze plaats vervult, of ons persoon als verteg<strong>en</strong>woordigt, gelijk te<br />

zi<strong>en</strong> is, Gal. 3: 13. „Christus heeft ons verlost van de vloek der wet, e<strong>en</strong> vloek<br />

geword<strong>en</strong> zijnde voor ons.” En 2 Cor. 5: 21. “Want Di<strong>en</strong>, Die ge<strong>en</strong> zonde gek<strong>en</strong>d<br />

heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong> rechtvaardigheid<br />

Gods in Hem.” En het is zeker, dat de offerdier<strong>en</strong> van het Oude Testam<strong>en</strong>t de plaats<br />

vervuld<strong>en</strong>, of in de plaats gesteld werd<strong>en</strong> van deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die het t<strong>en</strong> offer bracht. Nu<br />

werd Jezus m<strong>en</strong>igmaal voorgesteld als het Teg<strong>en</strong>beeld van die offerdier<strong>en</strong>, als ons<br />

Paaslam, 1 Cor. 5: 7. „Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, [namelijk]<br />

Christus.” En zegt Johannes de Doper (met zinspelling op het lam, dat des morg<strong>en</strong>s <strong>en</strong><br />

des avonds geofferd werd. En daarom g<strong>en</strong>oemd het gedurig offer) van Hem, „ziet het<br />

Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt”, Joh. 1: 29. En daarom zegt Paulus,<br />

Ef. 5: .2. „Christus heeft Zichzelf voor ons overgegev<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> offerande <strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

slachtoffer Gode, tot e<strong>en</strong> welriek<strong>en</strong>d<strong>en</strong> reuk.” En hij is alzo, als ons <strong>ware</strong> Zo<strong>en</strong>offer,<br />

„e<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>ing voor onze zond<strong>en</strong>”, 1 Joh. 2: 2. Ik moet voor het laatst hier<br />

bijvoeg<strong>en</strong>, dat met zinspeling op het bloed van de geslachte vogel tot reiniging van de<br />

melaatse gezegd wordt, 1 Joh. 1: 7. ,,Het bloed van Jezus Christus Zijn Zoon reinigt<br />

ons van alle zond<strong>en</strong>.”<br />

RABBI.<br />

Leert ook het Evangelium, dat Jezus door het oef<strong>en</strong><strong>en</strong> van e<strong>en</strong> dadelijke<br />

gehoorzaamheid, voldaan heeft aan die voorwaard<strong>en</strong>, dewelke UE. in de 6 de<br />

Sam<strong>en</strong>spraak (pag. 48) toonde, de grond te zijn van de vri<strong>en</strong>dschap des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met<br />

God. Want wanneer Adam die voorwaarde geschond<strong>en</strong> had, hield de vri<strong>en</strong>dschap<br />

tuss<strong>en</strong> God <strong>en</strong> de m<strong>en</strong>s op; <strong>en</strong> wanneer de vri<strong>en</strong>dschap zou hersteld word<strong>en</strong>, dat dan<br />

aan die voorwaard<strong>en</strong> moest word<strong>en</strong> voldaan.


209<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja, want gelijk het ganse lijd<strong>en</strong> <strong>en</strong> sterv<strong>en</strong> daartoe di<strong>en</strong>de, om de gedreigde straf<br />

in onze plaats te drag<strong>en</strong>; om de straf van ons, welke wij verdi<strong>en</strong>d hadd<strong>en</strong> weg te<br />

nem<strong>en</strong>, heeft Hij door e<strong>en</strong> dadelijke gehoorzaamheid, het recht t<strong>en</strong> lev<strong>en</strong> aangebracht.<br />

Gelijk Paulus dit leert, Rom. 5: 19, wanneer hij daar zegt: „Want gelijk door de<br />

ongehoorzaamheid van die <strong>en</strong><strong>en</strong> m<strong>en</strong>s vel<strong>en</strong> [tot] zondaars gesteld zijn geword<strong>en</strong>, alzo<br />

zull<strong>en</strong> ook door de gehoorzaamheid van En<strong>en</strong> vel<strong>en</strong> [tot] rechtvaardig<strong>en</strong> gesteld<br />

word<strong>en</strong>.” Nu is het zeker, dat hij hier spreekt van e<strong>en</strong> dadelijke gehoorzaamheid, want<br />

hij stelt dezelve teg<strong>en</strong>over Adams ongehoorzaamheid. Nu is het klaar, dat dezelve e<strong>en</strong><br />

dadelijke ongehoorzaamheid geweest is, bijgevolg moet de teg<strong>en</strong>gestelde<br />

gehoorzaamheid, ook e<strong>en</strong> dadelijke gehoorzaamheid zijn.<br />

En zo ziet UE., uit hetge<strong>en</strong> dat in deze sam<strong>en</strong>spraak, als uit het vorige verhandeld is,<br />

dat het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t t<strong>en</strong> volle beantwoordt aan onze 6 de Sam<strong>en</strong>spraak, hetge<strong>en</strong><br />

ik UE. had te verton<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wat heeft UE., overe<strong>en</strong>stemming in het Nieuw Testam<strong>en</strong>t met de 7 de Sam<strong>en</strong>spraak,<br />

aangaande die verborg<strong>en</strong>heid voor ons verstand, weg<strong>en</strong>s de leer der Drie-E<strong>en</strong>heid, in<br />

het Wez<strong>en</strong> Gods?<br />

KOOPMAN.<br />

Daar vindt m<strong>en</strong> die leer der verborg<strong>en</strong>heid des geloofs, met ge<strong>en</strong> mindere klaarheid<br />

dan wij in de Schrift<strong>en</strong> van het Oude Testam<strong>en</strong>t gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. Maar daar ik dat<br />

leerstuk in de gemelde sam<strong>en</strong>spraak vertoond heb uit de Schrift<strong>en</strong> van het Oude<br />

Verbond, zal ik nu maar alle<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>, de overe<strong>en</strong>komst daarvan met de Schrift<strong>en</strong> van<br />

het Nieuwe Verbond. Want daar ik met UE. als met e<strong>en</strong> Jood spreek, komt het niet te<br />

pas, dit leerstuk uit de Nieuwe Bondsboek<strong>en</strong> UE. te bewijz<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong> bek<strong>en</strong>dste plaats<strong>en</strong> daar dit geleerd wordt, is vooreerst Matth. 3: 16, 17, daar m<strong>en</strong><br />

leest: „En Jezus gedoopt zijnde, is terstond opgeklomm<strong>en</strong> uit het water. En ziet, de<br />

hemel<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> Hem geop<strong>en</strong>d <strong>en</strong> hij zag de Geest Gods nederdal<strong>en</strong> gelijk e<strong>en</strong> duive<br />

<strong>en</strong> op Hem kom<strong>en</strong>. En ziet, e<strong>en</strong> stem uit de hemel<strong>en</strong>, zegg<strong>en</strong>de: <strong>De</strong>ze is Mijn Zoon,<br />

Mijn Geliefde, in <strong>De</strong>nwelke Ik Mijn welbehag<strong>en</strong> heb.” Daar is de Zoon, Die wordt gedoopt;<br />

de Vader met e<strong>en</strong> hoorbare stem verklaart Hem daar voor, <strong>en</strong> de Heilige Geest<br />

daalt zichtbaar op Hem neer.<br />

<strong>De</strong> tweede plaats is Matth. 28: 19, daar Jezus tot Zijn Discipel<strong>en</strong> zegt: „Gaat dan<br />

h<strong>en</strong><strong>en</strong>, onderwijst al de volker<strong>en</strong>, dezelve dop<strong>en</strong>de in de Naam des Vaders. En des<br />

Zoons. En des Heilig<strong>en</strong> Geestes, ler<strong>en</strong>de h<strong>en</strong> onderhoud<strong>en</strong> alles, wat Ik u gebod<strong>en</strong><br />

heb.”<br />

<strong>De</strong> derde plaats is 2 Cor. 13: 13, daar Paulus zijn brief besluit met deze zeg<strong>en</strong>w<strong>en</strong>s:<br />

„<strong>De</strong> g<strong>en</strong>ade van de Heere Jezus Christus. En de liefde Gods. En de geme<strong>en</strong>schap des<br />

Heilig<strong>en</strong> Geestes, zij met u all<strong>en</strong>. Am<strong>en</strong>.”<br />

<strong>De</strong> 4de plaats is 1 Joh. 5: 7, dewelke alles in klare woord<strong>en</strong> is overtreff<strong>en</strong>de, wanneer<br />

hij daar zegt: „Drie zijn er die getuig<strong>en</strong> in d<strong>en</strong> Hemel, de Vader, het Woord <strong>en</strong> de<br />

Heilige Geest. En deze Drie zijn E<strong>en</strong>.” Welke woord<strong>en</strong> de partij<strong>en</strong> van dit leerstuk de<br />

wereld wel tracht<strong>en</strong> te do<strong>en</strong> gelov<strong>en</strong>, dat die woord<strong>en</strong> uit de p<strong>en</strong> van Johannes niet zijn<br />

voortgekom<strong>en</strong>, maar t<strong>en</strong> tijde der Arian<strong>en</strong> daarin zijn gelapt. Maar daar is al teg<strong>en</strong><br />

aangetoond, als dat deze woord<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> geschrift van e<strong>en</strong> kerkvader gevond<strong>en</strong> wordt,<br />

dewelke geleefd heeft vóór Arius. En ook hoe was dat mogelijk om te do<strong>en</strong>, daar de<br />

afschrift<strong>en</strong> zowel in de hand der Arian<strong>en</strong>, als in de hand der kerk <strong>ware</strong>n?


210<br />

Verder vind<strong>en</strong> wij nog verscheid<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> dewelke zo algeme<strong>en</strong> niet zijn. En daar<br />

nochtans hetzelfde klaar geleerd wordt. Zoals Joh. 14: 16, 17, daar Jezus zegt: „Ik zal<br />

de Vader bidd<strong>en</strong>. En Hij zal u e<strong>en</strong> ander<strong>en</strong> Trooster gev<strong>en</strong>, opdat Hij bij u blijve in der<br />

eeuwigheid [namelijk] de Geest der waarheid.” Die daar spreekt is Jezus. En Hij zegt<br />

dat Hij Zijn Vader zal bidd<strong>en</strong>. En daarop zal de Vader de Heilige Geest z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>. Zodat<br />

u daar hebt de Vader, de Zoon <strong>en</strong> de Heilige Geest. Ook 1 Cor. 12: 4, 5, 6. „Er is<br />

verscheid<strong>en</strong>heid der gav<strong>en</strong>, maar het is dezelfde Geest; <strong>en</strong> er is verscheid<strong>en</strong>heid der<br />

bedi<strong>en</strong>ing<strong>en</strong>; <strong>en</strong> het is dezelfde Heere; <strong>en</strong> er is verscheid<strong>en</strong>heid der werking<strong>en</strong>, maar<br />

het is dezelfde God, die alles in all<strong>en</strong> werkt.” Daar ontmoet m<strong>en</strong> in het 4de vers de<br />

Heilige Geest, in het 5de de Heere, dat is de Zoon. En in het 6de vers God, namelijk<br />

de Vader. En Petrus op<strong>en</strong>t zijn eerste z<strong>en</strong>dbrief met dit leerstuk, als hij in het 2de vers<br />

zegt: „<strong>De</strong> uitverkor<strong>en</strong><strong>en</strong> naar de voork<strong>en</strong>nis Gods des Vaders, in de heiligmaking des<br />

Geestes, tot gehoorzaamheid <strong>en</strong> bespr<strong>en</strong>ging des bloeds van Jezus Christus.” Maar<br />

met het verstand kan m<strong>en</strong> hier niet over redekavel<strong>en</strong>, want het is <strong>en</strong> blijft daarvoor e<strong>en</strong><br />

verborg<strong>en</strong>heid, gelijk Paulus zulks die van Coloss<strong>en</strong>s<strong>en</strong> leerde, hoofdstuk 2: 2, 3,<br />

wanneer hij dit leerstuk noemde e<strong>en</strong> „k<strong>en</strong>nis der verborg<strong>en</strong>heid Gods <strong>en</strong> des Vaders<br />

<strong>en</strong> van Christus; in <strong>De</strong>nwelke alle de schatt<strong>en</strong> der wijsheid <strong>en</strong> der k<strong>en</strong>nis verborg<strong>en</strong><br />

zijn.”<br />

En m<strong>en</strong> vindt in deze Bondschrift<strong>en</strong> alle nauwkeurigheid, aangaande dit leerstuk, als<br />

aan de e<strong>en</strong> zijde dat ze zorg draagt, om ons niet te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> tot de gedacht<strong>en</strong> van e<strong>en</strong><br />

meervoud der God<strong>en</strong>. En daarom staat daar nauwkeurig, 1 Joh. 5: 7, „deze drie zijn<br />

e<strong>en</strong>.” Maar aan de andere kant draagt Gods Geest ook zorg, dat wij uit die Schrift<strong>en</strong><br />

niet zoud<strong>en</strong> ler<strong>en</strong>, dat het maar drie blote Nam<strong>en</strong> in God <strong>ware</strong>n. En daarom vind<strong>en</strong> wij<br />

aangetek<strong>en</strong>d, dat Jezus de Heilige Geest e<strong>en</strong> „Ander noemt”, Joh. 14: 16. En op e<strong>en</strong><br />

andere tijd noemde Hij Zijn Vader e<strong>en</strong> Ander, wanneer Hij zei: „daar is e<strong>en</strong> Ander die<br />

van Mij getuigt”, Joh. 5: 32. En zo ziet UE. ook in dez<strong>en</strong>, de overe<strong>en</strong>komst tuss<strong>en</strong><br />

beide de Bondsboek<strong>en</strong>.<br />

Nu hebb<strong>en</strong> wij, met betrekking op de 8 ste Sam<strong>en</strong>spraak <strong>en</strong> tot slot van onze<br />

verhandeling, nog iets te zegg<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Dat is waar. En in die verhandeling heeft UE. vertoond, dat er twee Natur<strong>en</strong> in de<br />

Messias zoud<strong>en</strong> zijn, e<strong>en</strong> Goddelijke <strong>en</strong> e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>selijke natuur; <strong>en</strong> bijzonder hebt u uw<br />

werk gemaakt, om Zijn Goddelijke natuur aldaar te bewijz<strong>en</strong>. En ligt dit nog tot uw<br />

schuld, te ton<strong>en</strong> de overe<strong>en</strong>komst in deze van het Nieuw Verbond, met de Schrift<strong>en</strong><br />

van het Oude Verbond. En daarmee zal ik UE. bedank<strong>en</strong>, dat de schuld, die u op u<br />

g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebt, voldaan is.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik w<strong>en</strong>s ook in deze UE. te voldo<strong>en</strong>. En ik zal al wederom dit Leerstuk, gelijk het<br />

vorige, nu niet bewijz<strong>en</strong>, maar alle<strong>en</strong> ton<strong>en</strong>, dat overe<strong>en</strong>komstig het Oude Testam<strong>en</strong>t,<br />

hetzelfde in het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t geleerd is.<br />

Om daar toe te kom<strong>en</strong>, vind ik dat Jezus in die twee Natur<strong>en</strong> wordt vertoond, op<br />

verscheid<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong>; als Joh. 1: 14. „En het Woord is vlees geword<strong>en</strong>. En heeft onder<br />

ons gewoond. [En wij hebb<strong>en</strong> Zijn heerlijkheid aanschouwd, e<strong>en</strong> heerlijkheid als des<br />

Eniggebor<strong>en</strong><strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Vader) vol van g<strong>en</strong>ade <strong>en</strong> waarheid.” En Rom. 8: 3. „God<br />

heeft Zijn Zoon gezond<strong>en</strong> in de gelijkheid des zondig<strong>en</strong> vleses.” En wanneer de Vader<br />

Zijn Zoon, in de volheid des tijds kwam te z<strong>en</strong>d<strong>en</strong> in de wereld, is de Zoon geword<strong>en</strong><br />

uit e<strong>en</strong> vrouw, Gal. 4: 4, 5. En dus is Hij God geop<strong>en</strong>baard in het vlees 1 Tim. 3: 16.<br />

„Want Hij die Gods Zoon was, die is geword<strong>en</strong> uit het zaad Davids naar het vlees. En


211<br />

het is krachtig bewez<strong>en</strong>, dat hij is de Zoon van God, naar de Geest der Heiligmaking,<br />

uit de opstanding der dod<strong>en</strong>, Rom. 1: 3,4. „En Hij is uit de Vader<strong>en</strong> zoveel het vlees<br />

aangaat, dewelke is God bov<strong>en</strong> all<strong>en</strong> te prijz<strong>en</strong> in der eeuwigheid” Rom. 9: 5. En ziet<br />

UE. dat in de Nieuwe Bondboek<strong>en</strong> op het klaarste geleerd wordt, dat er in de Messias<br />

twee natur<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; hetge<strong>en</strong> ik UE. had te ton<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Word<strong>en</strong> er ook onderscheid<strong>en</strong> plaats<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong>, in welke bijzonder geleerd wordt,<br />

dat Jezus is Gods Zoon? Zodanig, dat Hijzelf God is?<br />

KOOPMAN.<br />

Gewis ja! Want Hij wordt g<strong>en</strong>oemd Gods eig<strong>en</strong> Zoon, Rom. 8: 32. „ Die ook Zijn<br />

eig<strong>en</strong><strong>en</strong> Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons all<strong>en</strong> overgegev<strong>en</strong>.” Dan<br />

Zijn <strong>en</strong>ig gebor<strong>en</strong> Zoon, Joh. 3: . 16. „Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij<br />

zijn <strong>en</strong>iggebor<strong>en</strong> Zoon gegev<strong>en</strong> heeft, opdat e<strong>en</strong> iegelijk, die in Hem gelooft, niet<br />

verderve, maar het eeuwige lev<strong>en</strong> hebbe. En Zijn Vader verklaart Hem daarom voor<br />

Zijn Zoon, t<strong>en</strong> aanhore van Johannes bij Zijn doop. En t<strong>en</strong> aanhore van Petrus,<br />

Jakobus <strong>en</strong> Johannes, to<strong>en</strong> Hij op de berg verheerlijkt werd, wanneer de Vader uit de<br />

hemel tot de toehoorders van Hem zei: “deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde.” Matth. 3:<br />

17 <strong>en</strong> Matth. 17: 5. „<strong>De</strong>ze is Mijn geliefde Zoon, in <strong>De</strong>nwelke Ik Mijn welbehag<strong>en</strong><br />

heb, hoort Hem.” En gelijk als God Hem Zijn Zoon verklaart te zijn, verklaarde Hij<br />

wederkerig dat God Zijn Vader was; gelijk Hij teg<strong>en</strong> de Jod<strong>en</strong> zei, Joh. 5: 17. “Mijn<br />

Vader werkt tot nu toe. En Ik werk [ook.]” En hoe de Jod<strong>en</strong> dit gezegde verstond<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

opnam<strong>en</strong>, kan m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> vers 18. “Daarom zocht<strong>en</strong> dan de Jod<strong>en</strong> te meer Hem te<br />

dod<strong>en</strong>, omdat Hij niet alle<strong>en</strong> de sabbat, brak; maar ook zeide, dat God Zijn eig<strong>en</strong><br />

Vader was, zichzelf Gode ev<strong>en</strong>gelijk mak<strong>en</strong>de.” En ziet ook e<strong>en</strong>s wat Jezus tot de<br />

Jod<strong>en</strong> zei, Joh. 8: 18. En wat zij Hem daarover vroeg<strong>en</strong>. En dan wat Hij hun daarop<br />

antwoordde vers 19. „Ik b<strong>en</strong> het, Die van Mijzelf getuig. En de Vader, Die Mij<br />

gezond<strong>en</strong> heeft, getuigt van Mij. Zij dan zeid<strong>en</strong> tot Hem, waar is Uw Vader? Jezus<br />

antwoordde: gij k<strong>en</strong>t noch Mij, noch Mijn Vader; indi<strong>en</strong> gij Mij k<strong>en</strong>det, zoudt gij ook<br />

Mijn Vader k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>.” En hoe duidelijk zei Hij h<strong>en</strong>, wie Zijn Vader was, vers 51. Jezus<br />

antwoordde: „Indi<strong>en</strong> ik Mij Zelv<strong>en</strong> eer, is Mijn eer niets; Mijn Vader is het, die Mij<br />

eert, welke gij zegt, dat uw God is. En Hij was op e<strong>en</strong> danige wijze Gods Zoon, dat<br />

Hij zegg<strong>en</strong> kon Joh. 10: 30: “Ik <strong>en</strong> d<strong>en</strong> Vader zijn E<strong>en</strong>.” Hetwelk de Jod<strong>en</strong>, die Hem<br />

maar voor e<strong>en</strong> bloot m<strong>en</strong>s aanzag<strong>en</strong>, als godslasterlijk opnam<strong>en</strong>; omdat Hij Zichzelf<br />

Gode ev<strong>en</strong> gelijk stelde Wat zij zeid<strong>en</strong> de red<strong>en</strong> te zijn, waarom ze Hem wild<strong>en</strong><br />

st<strong>en</strong>ig<strong>en</strong> vers 33.<br />

En het is zeker, dat de Jod<strong>en</strong> het niet verkeerd verstond<strong>en</strong>, dat het uit het zegg<strong>en</strong> van<br />

Jezus volgde, dat Hij Gode ev<strong>en</strong>gelijk was, daar e<strong>en</strong> Zoon van diezelfde natuur is als<br />

Zijn Vader. Daarom begrep<strong>en</strong> zij dat heel wel. Maar omdat zij noch Jezus, noch Zijn<br />

Vader k<strong>en</strong>d<strong>en</strong>, nam<strong>en</strong> zij het als godslasterlijk op.<br />

RABBI.<br />

Hebt u ook iets in het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t, hetwelk overe<strong>en</strong>komt met Psalm 2: 7? Waar<br />

gezegd wordt: „Ik zal van het besluit verhal<strong>en</strong>: <strong>De</strong> Heere heeft tot Mij gezegd: Gij zijt<br />

Mijn Zoon, hed<strong>en</strong> heb Ik U geg<strong>en</strong>ereerd.” Uit welke woord<strong>en</strong> UE. iets gezegd hebt,<br />

over de g<strong>en</strong>eratie des Zoons.<br />

KOOPMAN.<br />

O ja, zelfs zo, dat het aan die woord<strong>en</strong> licht geeft.


212<br />

Zie maar Joh. 5: 26, waar Jezus deze verborg<strong>en</strong>heid aldus komt te verlicht<strong>en</strong>: „Want<br />

gelijk de Vader het lev<strong>en</strong> heeft in Zichzelv<strong>en</strong>, alzo heeft Hij ook de Zoon gegev<strong>en</strong>, het<br />

lev<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong> in Zichzelv<strong>en</strong>.” Daar ziet UE. dat Jezus zegt, dat Hij het lev<strong>en</strong> heeft in<br />

Zichzelf, hetwelke ge<strong>en</strong> schepsel in hemel noch op aarde bezit, want alles wat leeft,<br />

leeft in <strong>en</strong> door God.<br />

T<strong>en</strong> tweede, dat lev<strong>en</strong> heeft Hij in Zichzelf, gelijk de Vader het lev<strong>en</strong> heeft in<br />

Zichzelf. Nu is het zeker, dat de Vader e<strong>en</strong> onafhankelijk lev<strong>en</strong> in Zichzelf bezit,<br />

derhalve, de Zoon bezit het ook op dezelfde wijze in Zichzelf.<br />

T<strong>en</strong> derde, Hij zegt, dat de Vader Hem dat lev<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> heeft. Gelijk de Vader het<br />

lev<strong>en</strong> heeft in Zichzelf, heeft Hij ook de Zoon gegev<strong>en</strong> het lev<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong> in Zichzelf.<br />

En ziet UE, deze verborg<strong>en</strong>heid van. Jezus, wat nader verklaart.<br />

RABBI.<br />

Maar ler<strong>en</strong> deze Bondboek<strong>en</strong> met e<strong>en</strong> bijzondere klaarheid, dat Jezus waarlijk God is?<br />

KOOPMAN.<br />

Het is uit het gezegde g<strong>en</strong>oeg geblek<strong>en</strong>, maar t<strong>en</strong> overvloede zal ik het nader<br />

bevestig<strong>en</strong> uit dit volg<strong>en</strong>de, om te ton<strong>en</strong> dat er geleerd wordt, dat Hij is de<br />

„waarachtige God”, 1 Joh. 5: 20, want Hij wordt verscheid<strong>en</strong> mal<strong>en</strong> God g<strong>en</strong>oemd.<br />

Zie Hebr. 1: 8, 9: „Maar tot d<strong>en</strong> Zoon [zegt Hij:] Uw troon, o God! is in alle<br />

eeuwigheid. <strong>De</strong> scepter Uws koningrijks is e<strong>en</strong> rechte scepter. Gij hebt<br />

rechtvaardigheid liefgehad, <strong>en</strong> ongerechtigheid gehaat. Daarom heeft U, o God! Uw<br />

God gezalfd met olie der vreugde bov<strong>en</strong> Uw medeg<strong>en</strong>ot<strong>en</strong>”; vergelek<strong>en</strong> met Psalm 45:<br />

8. En Thomas zeide tot hem: „Mijn Heere <strong>en</strong> mijn God”, Joh. 20: 28. En Paulus<br />

schrijft aan Titus, „dat zij moest<strong>en</strong> verwacht<strong>en</strong> de zalige <strong>hoop</strong> <strong>en</strong> de verschijning der<br />

heerlijkheid van de grot<strong>en</strong> God <strong>en</strong> onz<strong>en</strong> Zaligmaker, Jezus Christus”, Titus 2: 13.<br />

T<strong>en</strong> tweede. Hem word<strong>en</strong> goddelijke eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>, als t<strong>en</strong><br />

(1) dat Hij van eeuwigheid is. En vertoonde Hij zich aan Zijn Vader, wanneer Hij<br />

Hem bidd<strong>en</strong>de aanspreekt, Joh. 17: 5: „En nu Gij Vader verheerlijk Mij bij<br />

Uzelf, met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was.”<br />

(2) Hij is almachtig, gelijk datzelve door Hem geleerd is, Joh. 5: 19, wanneer Hij<br />

zei: „Zo wat de Vader doet, hetzelve doet ook de Zoon desgelijks.” En vers 21:<br />

„Want gelijk de Vader de dod<strong>en</strong> opwekt <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d maakt, maakt ook de Zoon<br />

lev<strong>en</strong>d, die Hij wil. En dat heeft Hij verscheid<strong>en</strong> mal<strong>en</strong> getoond, maar bijzonder<br />

Matth. 8: 2, 3. „Wanneer e<strong>en</strong> melaatse kwam. En aanbad Hem, zegg<strong>en</strong>de:<br />

Heere! indi<strong>en</strong> Gij wilt, Gij kunt Mij reinig<strong>en</strong>. En Jezus de hand uitstrekk<strong>en</strong>de<br />

heeft Hem aangeraakt, zegg<strong>en</strong>de: Ik wil, word gereinigd! En terstond werd [hij<br />

van] zijn melaatsheid gereinigd.” Daar gebruikte Jezus dezelfde woord<strong>en</strong>, die de<br />

melaatse gebruikt had. <strong>De</strong> melaatse zegt: “Heere! indi<strong>en</strong> Gij wilt, Gij kunt Mij<br />

reinig<strong>en</strong>.” Jezus zegt: “Ik wil, word gereinigd.” Waarmee Jezus toonde, dat Hij<br />

door e<strong>en</strong> oneindige wil werkte. En als m<strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s opmerkt, dat het reinig<strong>en</strong> van<br />

e<strong>en</strong> melaatse ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, maar alle<strong>en</strong> Gods werk is. Gelijk als blijkt uit het<br />

zegg<strong>en</strong> van de Koning van Israël, wanneer hij de brief gelez<strong>en</strong> had, welke de<br />

Koning van Syrië voor Naäman geschrev<strong>en</strong> had, opdat hij van zijn melaatsheid<br />

zou gereinigd word<strong>en</strong>. <strong>De</strong> Koning (nadat hij zijn kleder<strong>en</strong> gescheurd had) zegt:<br />

„b<strong>en</strong> ik dan God, om te dod<strong>en</strong> <strong>en</strong> lev<strong>en</strong>d te mak<strong>en</strong>, dat deze tot mij z<strong>en</strong>dt, om<br />

e<strong>en</strong> man van zijn melaatsheid te ontledig<strong>en</strong>?” 2 Kon. 5: 7.<br />

(3) T<strong>en</strong> 3 e toonde Hij Zijn alwet<strong>en</strong>dheid, wanneer Hij tot twee van Zijn Discipel<strong>en</strong><br />

zei, Matth. 21: 2. 3. “Gaat he<strong>en</strong> in het vlek, dat teg<strong>en</strong> u over [ligt]. En gij zult<br />

terstond e<strong>en</strong> ezelin gebond<strong>en</strong> vind<strong>en</strong>. En e<strong>en</strong> veul<strong>en</strong> met haar. Ontbindt ze <strong>en</strong>


213<br />

br<strong>en</strong>gt ze tot Mij. En indi<strong>en</strong> u iemand iets zegt, zult gij zegg<strong>en</strong>, dat de Heere<br />

deze van node heeft. En Hij zal ze terstond z<strong>en</strong>d<strong>en</strong>.” En volg<strong>en</strong>s de aantek<strong>en</strong>ing<br />

van Markus <strong>en</strong> Lukas, zei Jezus, dat op het veul<strong>en</strong> nog nooit ge<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s gezet<strong>en</strong><br />

had. En wanneer Hij kort daarna, Petrus <strong>en</strong> Johannes uitz<strong>en</strong>dt om het Pascha te<br />

bereid<strong>en</strong>, vroeg<strong>en</strong> zij Jezus: „waar wilt Gij, dat wij het bereid<strong>en</strong>?” Luk. 22: 9.<br />

En Hij antwoordde h<strong>en</strong>: „Ziet, als gij in de stad zult gekom<strong>en</strong> zijn, zal u e<strong>en</strong><br />

m<strong>en</strong>s ontmoet<strong>en</strong>, drag<strong>en</strong>de e<strong>en</strong> kruik water, volgt Hem in het huis daar Hij<br />

ingaat. En gij zult zegg<strong>en</strong> tot de huisvader van dat huis: de Meester zegt, waar is<br />

de eetzaal, daar Ik het Pascha met Mijn Discipel<strong>en</strong> et<strong>en</strong> zal? En Hij zal u e<strong>en</strong><br />

grote toegeruste opperzaal wijz<strong>en</strong>, bereidt het aldaar”, vers 10, 11 <strong>en</strong> 12. En daar<br />

Jezus zulke blijk<strong>en</strong> van Zijn alwet<strong>en</strong>dheid gegev<strong>en</strong> had, was het ge<strong>en</strong> wonder,<br />

dat Petrus teg<strong>en</strong> Hem zei: „Heere, Gij weet alle ding<strong>en</strong>, Gij weet dat ik U<br />

liefheb”, Joh. 21: 17.<br />

(4) T<strong>en</strong> 4 e leerde Hij ook dat Hij overal teg<strong>en</strong>woordig was, als te zi<strong>en</strong> is, Matth. 18:<br />

20. „Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar b<strong>en</strong> ik in het<br />

midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong>”, vergelek<strong>en</strong> met hoofdstuk 28: 20. En Joh. 3: 13, zegt Jezus<br />

teg<strong>en</strong> Nicodémus: „Niemand is opgevar<strong>en</strong> in de hemel, dan die uit de hemel<br />

nedergekom<strong>en</strong> is, [namelijk] de Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, die in d<strong>en</strong> hemel is.” En ziet<br />

m<strong>en</strong>, dat Hem zulke eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>, dewelke m<strong>en</strong><br />

gewoon is, onmededeelbare eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong> te noem<strong>en</strong>.<br />

T<strong>en</strong> derde: Hem word<strong>en</strong> ook Goddelijke werk<strong>en</strong> toegeschrev<strong>en</strong>, als de schepping <strong>en</strong><br />

de onderhouding. Want zegt Paulus van hem: „Gij Heere, hebt in het begin de aarde<br />

gegrond. En de hemel<strong>en</strong> zijn werk<strong>en</strong> Uwer hand<strong>en</strong>”, Hebr. 1: 10, vergelek<strong>en</strong> met<br />

Psalm 102: 20, 27. En Coloss. 1: 16. „Want door Hem zijn alle ding<strong>en</strong> geschap<strong>en</strong>, die<br />

in de hemel<strong>en</strong> <strong>en</strong> die op de aarde zijn, die zi<strong>en</strong>lijk <strong>en</strong> die onzi<strong>en</strong>lijk zijn, hetzij tron<strong>en</strong>,<br />

hetzij heerschappij<strong>en</strong>, hetzij overhed<strong>en</strong>, hetzij macht<strong>en</strong>; alle ding<strong>en</strong> zijn door Hem <strong>en</strong><br />

tot Hem geschap<strong>en</strong>. ” En de onderhouding laat Hij aanstonds volg<strong>en</strong> in het 17 de vers:<br />

„En Hij is voor alle ding<strong>en</strong>. En alle ding<strong>en</strong> bestaan tezam<strong>en</strong> door Hem; drag<strong>en</strong>de alle<br />

ding<strong>en</strong>, door het woord Zijner kracht”, Hebr. 1: 3.<br />

T<strong>en</strong> vierde: Hij ontvangt ook Goddelijke eer. En ge<strong>en</strong> wonder, want e<strong>en</strong> ieder<br />

is schuldig „d<strong>en</strong> Zoon te er<strong>en</strong>, gelijk zij de Vader er<strong>en</strong>. Die de Zoon gezond<strong>en</strong> heeft”,<br />

Joh. 5: 23. Om dan e<strong>en</strong> zodanige eer aan Hem te beton<strong>en</strong>, is m<strong>en</strong> schuldig in Hem te<br />

gelov<strong>en</strong>, gelijk als m<strong>en</strong> in God gelooft. Trouw<strong>en</strong>s dit eiste Hijzelf, wanneer Hij tot<br />

zijn Discipel<strong>en</strong> zei: „Uw hart worde niet ontroerd; gijlied<strong>en</strong> gelooft in God, gelooft<br />

ook in Mij”, Joh. 14: 1. Daar waarschuwde Jezus h<strong>en</strong>, eer dat Hij die eis deed, dat hun<br />

hart daar niet over zou beroerd word<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> ieder die niet in de Zoon gelooft, heeft de<br />

uiterste red<strong>en</strong>, dat zijn hart daarover beroerd wordt, want alle<strong>en</strong> „die in de Zoon<br />

gelooft, die heeft het eeuwige lev<strong>en</strong>, maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het<br />

lev<strong>en</strong> niet zi<strong>en</strong>, maar de toorn Gods blijft op hem”, Joh. 3: 36. En de gelov<strong>en</strong>de moet<br />

gedoopt word<strong>en</strong>, zowel in de Naam des Zoons, als des Vaders, gelijk Hij Zijn<br />

Discipel<strong>en</strong> beveelt, Matth. 28: 19: „Gaat dan h<strong>en</strong><strong>en</strong>, onderwijst al de volk<strong>en</strong>, dezelve<br />

dop<strong>en</strong>de in de Naam des Vaders. En des Zoons. En des Heilig<strong>en</strong> Geestes; ler<strong>en</strong>de h<strong>en</strong><br />

onderhoud<strong>en</strong> alles, wat ik u gebod<strong>en</strong> heb.” En bov<strong>en</strong> dit alles, wordt Hij ook<br />

aangebed<strong>en</strong>, zoals te zi<strong>en</strong> is van de moord<strong>en</strong>aar aan het kruis, Luk. 23: 42. En van Zijn<br />

Discipel<strong>en</strong>, Luk. 24: .52. „En zij aanbad<strong>en</strong> hem. En keerd<strong>en</strong> weder naar Jeruzalem met<br />

grote blijdschap.” En van Stefanus, Handel. 7: 59. „En zij st<strong>en</strong>igd<strong>en</strong> Stefanus,<br />

aanroep<strong>en</strong>de <strong>en</strong> zegg<strong>en</strong>de: Heere Jezus! ontvang mijn geest.” En van Paulus, 2 Cor.<br />

13: 13. „<strong>De</strong> g<strong>en</strong>ade van de Heere Jezus Christus. En de liefde Gods. En de<br />

geme<strong>en</strong>schap des Heilig<strong>en</strong> Geestes, zij met u all<strong>en</strong>. Am<strong>en</strong>.”


214<br />

En dat Jezus al die Goddelijke eer aannam, was, omdat Hij „in de gestalt<strong>en</strong>is Gods<br />

zijnde, ge<strong>en</strong> roof geacht heeft Gode ev<strong>en</strong>gelijk te zijn”, Filipp. 2: 6. Want anders zou<br />

Hij die eer niet aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>. En ook de Zijn<strong>en</strong> dat verbod<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, opdat zij<br />

in ge<strong>en</strong> afgoderij-pleging met Hem zoud<strong>en</strong> vervall<strong>en</strong>.<br />

Nu me<strong>en</strong> ik, dat ik aan mijn beloft<strong>en</strong> aan UE. gedaan, voldaan heb.<br />

RABBI.<br />

Daar blijf ik u dankbaar voor.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat verg<strong>en</strong>oegt Mij, maar nu moet ik u vrag<strong>en</strong>: wat red<strong>en</strong> dat ulied<strong>en</strong> toch hebt, om<br />

Jezus als de beloofde <strong>en</strong> lang verwachte Messias niet aan te nem<strong>en</strong>? Daar, gelijk als<br />

gezi<strong>en</strong> is, in Hem al datg<strong>en</strong>e, hetwelk in de Messias vereist werd, gevond<strong>en</strong> wordt.<br />

RABBI.<br />

<strong>De</strong> red<strong>en</strong> daarvan neem ik aan, om in e<strong>en</strong> volg<strong>en</strong>de sam<strong>en</strong>spraak UE. te verton<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat zal ik dan van UE. verwacht<strong>en</strong>.


ZESTIENDE SAMENSPRAAK<br />

Waarin <strong>en</strong>ige zwarighed<strong>en</strong>, welke de Joodse Rabbi inbr<strong>en</strong>gt, opgelost word<strong>en</strong>.<br />

215<br />

KOOPMAN.<br />

Mijnheer, nadi<strong>en</strong> UE. in het slot van de vorige sam<strong>en</strong>spraak verklaarde, als dat er<br />

<strong>en</strong>ige red<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n, die u verhinder<strong>en</strong>, om Jezus voor de Messias te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>; nu<br />

verzoek ik, dat UE. dezelve Mij mededeelt, opdat ik naar het licht, hetge<strong>en</strong> ik<br />

ontvang<strong>en</strong> heb, daarover mag oordel<strong>en</strong>, of die zwarighed<strong>en</strong> ook kunn<strong>en</strong> wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>, dan of, dezelve van veel gewicht zijn, dat zij niet zijn te verzett<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik zal dezelve UE. voorstell<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan uw oordeel lat<strong>en</strong>, of deze zonder grond zijn.<br />

Vooreerst ontmoet ik zulke ding<strong>en</strong> in het Nieuw Testam<strong>en</strong>t, die Mij verbied<strong>en</strong> te<br />

gelov<strong>en</strong>, dat hetzelve geschrift Goddelijk is.<br />

KOOPMAN.<br />

En welke zijn dezelve?<br />

RABBI.<br />

Dat is in de eerste plaats Op<strong>en</strong>baring 7, daar werd<strong>en</strong> de 12 stamm<strong>en</strong> van Israël<br />

opgeteld. En e<strong>en</strong> gehele stam werd daar voorbij gegaan, namelijk de stam van Dan; nu<br />

kan e<strong>en</strong> merkelijke vergissing in ge<strong>en</strong> Goddelijke geschrift<strong>en</strong> vall<strong>en</strong>. En derhalve, ik<br />

besluit daaruit, dat het ge<strong>en</strong> Goddelijk geschrift zijn kan.<br />

KOOPMAN.<br />

Indi<strong>en</strong> uw gevolg wettig is, dan zal het Oude Testam<strong>en</strong>t ook niet Goddelijk zijn. Want<br />

daar vind ik ook, dat e<strong>en</strong> gehele stam wordt voorbij gegaan.<br />

RABBI.<br />

Dat is wel waar, maar dat is de stam van Levi. En wel wanneer de stamm<strong>en</strong> opgeteld<br />

word<strong>en</strong>, betrekkelijk op de erf<strong>en</strong>iss<strong>en</strong> van het land. En dat was omdat Levi ge<strong>en</strong> deel<br />

had in de erf<strong>en</strong>is des lands; derhalve kon Levi dan ook niet geteld word<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik heb het oog daar niet op, maar op de „zeg<strong>en</strong> van Mozes de man Gods, met welke<br />

Hij de kinder<strong>en</strong> Israëls gezeg<strong>en</strong>d heeft voor zijn dood”, <strong>De</strong>ut. 33:1. In die zeg<strong>en</strong><br />

noemt Hij al de stamm<strong>en</strong>, uitg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> Simeon. Dat zelfde gevolg nu, dat UE. trekt uit<br />

Op<strong>en</strong>baring 7, dat kan ik trekk<strong>en</strong> uit <strong>De</strong>ut. 33.<br />

RABBI.<br />

Wat oordeelt u dan van hetge<strong>en</strong> Jezus zegt van Johannes de Doper, met duidelijke<br />

woord<strong>en</strong>, Matth. 11: 14. „En indi<strong>en</strong> gij het wilt aannem<strong>en</strong>, Hij is Elias die kom<strong>en</strong><br />

zou”; tot vervulling van Maléachi 4: 5, 6, daar de Heere zegt: „Ziet, ik z<strong>en</strong>d u de<br />

profeet Elia, eer dat die grote <strong>en</strong> die vreselijke dag des Heer<strong>en</strong> kom<strong>en</strong> zal. En Hij zal<br />

het hart der vader<strong>en</strong> tot de kinder<strong>en</strong> weder br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>. En het hart der kinder<strong>en</strong> tot hun<br />

vader<strong>en</strong>; opdat Ik niet kome <strong>en</strong> de aarde met de ban sla.” En nog e<strong>en</strong>s Matthéüs 17,<br />

daar Jezus met bedekte woord<strong>en</strong>, Johannes als de beloofde Elias aanmerkt, wanneer<br />

Zijn discipel<strong>en</strong> Hem vroeg<strong>en</strong>: “Wat zegg<strong>en</strong> dan de schriftgeleerd<strong>en</strong>, dat Elias eerst


216<br />

moet kom<strong>en</strong>? Maar Jezus antwoord<strong>en</strong>de zeide tot h<strong>en</strong>: Elias zal wel eerst kom<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

alles weder opricht<strong>en</strong>. Maar ik zeg u, dat Elias nu gekom<strong>en</strong> is. En zij hebb<strong>en</strong> Hem niet<br />

gek<strong>en</strong>d; maar zij hebb<strong>en</strong> aan Hem gedaan al wat zij hebb<strong>en</strong> gewild. Alzo zal ook de<br />

Zoon des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> lijd<strong>en</strong>. To<strong>en</strong> verstond<strong>en</strong> de discipel<strong>en</strong>, dat Hij hun van<br />

Johannes de Doper gesprok<strong>en</strong> had”, vers 10-14. Vergelijk hiermee hetge<strong>en</strong> Lukas<br />

verhaalt, van hetge<strong>en</strong> de Engel teg<strong>en</strong> Zacharias gesprok<strong>en</strong> heeft, Luk. 1: 17. „En Hij<br />

zal voor Hem he<strong>en</strong>gaan in de geest <strong>en</strong> kracht van Elia, om te beker<strong>en</strong> de hart<strong>en</strong> der<br />

vader<strong>en</strong> tot de kinder<strong>en</strong>. En de ongehoorzam<strong>en</strong> tot de voorzichtigheid der rechtvaardig<strong>en</strong>,<br />

om de Heere te bereid<strong>en</strong> e<strong>en</strong> toegerust volk.” En wanneer de grote Raad <strong>en</strong>ige<br />

naar Johannes zond<strong>en</strong> om hem af te vrag<strong>en</strong> wie dat hij was, vroeg<strong>en</strong> zij hem onder<br />

andere vrag<strong>en</strong>: “zijt gij Elia? En hij zeide, ik b<strong>en</strong> die niet”, Joh. 1: 21. Daar ziet u, dat<br />

hetge<strong>en</strong> Jezus van Johannes zegt, dat Johannes daar alle<strong>en</strong> niets van weet, maar het<br />

lijnrecht ontk<strong>en</strong>t. Hoe is het mogelijk, dat zulks tezam<strong>en</strong> bestaan kan?<br />

KOOPMAN.<br />

Om dat te vereff<strong>en</strong><strong>en</strong>, moet<strong>en</strong> wij vooraf iets, dat over Maléachi 4: 5, tuss<strong>en</strong> ons in<br />

verschil is, voorstell<strong>en</strong>. Ulied<strong>en</strong>, zoveel mij bek<strong>en</strong>d is, verstaat door die dag, daar ook<br />

vers 1 van gesprok<strong>en</strong> was, de dag van het algeme<strong>en</strong> Oordeel. En door Elia, Elias de<br />

Tisbieter. En dat die uit de hemel vóór de dag des oordeels, op de aarde zal weder<br />

kom<strong>en</strong>. Maar wij verstaan door die dag, de dag van Jeruzalems verwoesting door<br />

Titus Vespasianus. En door Elias niet de Tisbieter, maar e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>beeld van hem. En<br />

dat hij Johannes nu het teg<strong>en</strong>beeld is van Elia. Dat hij nu g<strong>en</strong>oemd wordt met de naam<br />

van Elia, is, omdat de teg<strong>en</strong>beeld<strong>en</strong> wel g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong> met dezelfde naam van hun<br />

voorbeeld, gelijk de Messias als het Teg<strong>en</strong>beeld van David, ook David g<strong>en</strong>oemd<br />

wordt, gelijk te zi<strong>en</strong> is, Hoséa 3: 5 <strong>en</strong> Ezechiël 34: 23, 24. Wanneer Jezus zegt, dat<br />

Johannes Elias is, dan merkt Hij hem aan, niet als de voorbeeldige, maar als de<br />

teg<strong>en</strong>beeldige Elias, volg<strong>en</strong>s de voorzegging van de profeet Maléachi. En dat blijkt<br />

niet duister uit de woord<strong>en</strong> van Jezus, Matthëüs 11, maar allerklaarst uit hetge<strong>en</strong> de<br />

Engel zeide, namelijk, dat Hij kom<strong>en</strong> zou in de geest <strong>en</strong> in de kracht van Elia.<br />

Bijgevolg, hij zou de persoon Elias de Tisbieter zelf niet zijn.<br />

En wanneer de afgezond<strong>en</strong><strong>en</strong> hem vroeg<strong>en</strong>: zijt gij Elia? Was zijn antwoord gericht<br />

naar de m<strong>en</strong>ing van hun vraag; zij me<strong>en</strong>d<strong>en</strong> Elias de Tisbieter, die zij uit de hemel<br />

weder verwachtt<strong>en</strong>. En daarop antwoordt hij: ik b<strong>en</strong> die niet. Dat het aldus moet<br />

verstaan word<strong>en</strong>, blijkt overklaar uit het antwoord op de twee andere vrag<strong>en</strong>. Want hij<br />

verklaarde lijnrecht op de eerste vraag, dat hij de Messias niet was. En op de vraag of<br />

hij de profeet was; te wet<strong>en</strong>, die beloofd was, <strong>De</strong>ut. 18, antwoordt ij: ne<strong>en</strong>. Maar op de<br />

vraag van Elias, antwoordt hij niet ne<strong>en</strong>, - want dat kon hij ook niet do<strong>en</strong>, omdat hij<br />

zijn teg<strong>en</strong>beeld was, - maar hij zegt: ik b<strong>en</strong> die niet, te wet<strong>en</strong>, deg<strong>en</strong>e die u daar me<strong>en</strong>t.<br />

En zo zie ik hier ge<strong>en</strong> strijdigheid in.<br />

RABBI.<br />

Maar terwijl wij van Johannes sprek<strong>en</strong>, valt Mij bij, dat ik lees, Matth. 3: 13, 14.<br />

„To<strong>en</strong> kwam Jezus van Galiléa naar de Jordaan tot Johannes, om van Hem gedoopt te<br />

word<strong>en</strong>. Maar Johannes weigerde Hem zeer, zegg<strong>en</strong>de: Mij is nodig van U gedoopt te<br />

word<strong>en</strong>. En komt Gij tot mij?” En als ik daar teg<strong>en</strong>over lees, Joh. 1: 29-35: „<strong>De</strong>s<br />

ander<strong>en</strong> daags zag Johannes Jezus tot zich kom<strong>en</strong>de. En zeide: Zie het Lam Gods, dat<br />

de zonde der wereld wegneemt! <strong>De</strong>ze is het, van welke ik gezegd heb: na mij komt<br />

e<strong>en</strong> Man, die voor mij geword<strong>en</strong> is, want Hij was eer dan ik. En ik k<strong>en</strong>de Hem niet,<br />

maar opdat Hij aan Israël zou geop<strong>en</strong>baard werd<strong>en</strong>, daarom b<strong>en</strong> ik gekom<strong>en</strong>, dop<strong>en</strong>de<br />

met het water. En Johannes getuigde, zegg<strong>en</strong>de: ik heb de Geest zi<strong>en</strong> neerdal<strong>en</strong> uit de


217<br />

hemel, gelijk e<strong>en</strong> duif. En bleef op Hem. En ik k<strong>en</strong>de Hem niet; maar die Mij<br />

gezond<strong>en</strong> heeft, om te dop<strong>en</strong> met water, die had Mij gezegd: op Welke gij de Geest<br />

zult zi<strong>en</strong> neerdal<strong>en</strong> <strong>en</strong> op Hem blijv<strong>en</strong>, Déze is het, die met d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong> Geest doopt.<br />

En ik heb gezi<strong>en</strong> <strong>en</strong> heb getuigd, dat deze de Zone Gods is.”<br />

Nu ziet m<strong>en</strong> uit hetge<strong>en</strong> daar staat, dat Johannes verklaart, dat hij Jezus, voordat hij<br />

Hem gedoopt had, niet k<strong>en</strong>de. Want na de doop was eerst de Geest op Hem neer<br />

gekom<strong>en</strong>, volg<strong>en</strong>s het verhaal van Matthéüs. En in het 33 e vers van Johannes 1, ziet<br />

m<strong>en</strong>, dat Johannes verklaart, dat Hij Jezus (ik d<strong>en</strong>k van aanzi<strong>en</strong>) niet k<strong>en</strong>de; <strong>en</strong> dat<br />

God Hem e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> had, om Hem te ler<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, hetwelk dan was, het<br />

nederdal<strong>en</strong> van de Geest op Hem. Nu blijkt het uit Matthéüs, dat wanneer Jezus uit<br />

Galiléa bij Johannes kwam om gedoopt te werd<strong>en</strong>, dat hij Hem k<strong>en</strong>de. Nu ziet UE.<br />

klaar, dat Matthéüs in zijn verhaal, niet overe<strong>en</strong>stemt met hetge<strong>en</strong> Johannes daarvan<br />

zelf getuigd heeft.<br />

KOOPMAN.<br />

Uw ingebrachte zwarigheid is niet zonder red<strong>en</strong>. En is ook door geleerde mann<strong>en</strong> voor<br />

lang al gezi<strong>en</strong>; die op verscheid<strong>en</strong> wijz<strong>en</strong> dit hebb<strong>en</strong> tracht<strong>en</strong> te ver<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>. Maar dat<br />

daar lat<strong>en</strong>de, me<strong>en</strong> ik, dat het dus geleg<strong>en</strong> is.<br />

Johannes k<strong>en</strong>de van aanzi<strong>en</strong> Jezus niet, mogelijk had Hij Hem nooit gezi<strong>en</strong>, want<br />

Jezus had zijn verblijf gehad in Galiléa. En wel in de stad Nazareth. Maar Johannes in<br />

de woestijn van Juda, zijnde het eerste in het Noord<strong>en</strong> <strong>en</strong> het andere in het Zuid<strong>en</strong> van<br />

Palestina; <strong>en</strong> nerg<strong>en</strong>s vindt m<strong>en</strong>, dat zij elkander bezocht of ontmoet hebb<strong>en</strong>. En<br />

derhalve Johannes spreekt naar waarheid, wanneer hij zegt: ik k<strong>en</strong>de Hem niet. Vraagt<br />

u nu, hoe dat met Matthéüs overe<strong>en</strong> kan kom<strong>en</strong>, die Johannes vertoont als Jezus te<br />

k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, voordat de Geest in e<strong>en</strong> gedaante van e<strong>en</strong> duif op Hem was neergedaald,<br />

welke Johannes tot e<strong>en</strong> tek<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong> was, om Jezus te ler<strong>en</strong> k<strong>en</strong>n<strong>en</strong>?<br />

Maar daarop zou ik antwoord<strong>en</strong>, dat ik bij Markus 1: 4, 5 lees, dat „Johannes was<br />

dop<strong>en</strong>de in de woestijn. En predik<strong>en</strong>de de doop der bekering tot vergeving der<br />

zond<strong>en</strong>. En al het Joodse land ging tot Hem uit. En die van Jeruzalem. En werd<strong>en</strong><br />

all<strong>en</strong> van Hem gedoopt in de rivier de Jordaan, belijd<strong>en</strong>de hun zond<strong>en</strong>.” Nu was Jezus<br />

nooit van God afgekeerd. En derhalve hetge<strong>en</strong> Johannes in zijn predicatiën eiste van<br />

deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die tot Hem kwam<strong>en</strong> om gedoopt te word<strong>en</strong>, namelijk, om met belijd<strong>en</strong>is<br />

van hun zond<strong>en</strong> weer tot God, daar zij van Hem afgedwaald <strong>ware</strong>n, terug te ker<strong>en</strong>,<br />

opdat zij vergeving der zond<strong>en</strong> mocht<strong>en</strong> ontvang<strong>en</strong>. Gelijk dan ook deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die<br />

gedoopt zoud<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, hun zond<strong>en</strong> vergev<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>. Dan zeg ik, dit had in Jezus<br />

ge<strong>en</strong> plaats, want behalve, dat Hij nooit van God was afgekeerd, kan Hij nooit<br />

begrep<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, <strong>en</strong>ige personele zond<strong>en</strong> begaan te hebb<strong>en</strong>. Waarom Hij aan die<br />

Farizeïsche mugg<strong>en</strong>zifters, welke lichter e<strong>en</strong> splinter in e<strong>en</strong>s anders, dan e<strong>en</strong> balk in<br />

hun eig<strong>en</strong> oog kond<strong>en</strong> zi<strong>en</strong>, vraagde: wie van u overtuigt Mij van zond<strong>en</strong>? Nu ziet UE.<br />

licht, dat in Jezus het belijd<strong>en</strong> van zijn zond<strong>en</strong>, noch verzoek van vergeving, noch<br />

wederker<strong>en</strong> tot God, hetzij met woord<strong>en</strong> of niet dad<strong>en</strong> gans ge<strong>en</strong> plaats had. Nu kan<br />

UE. licht begrijp<strong>en</strong>, dat daar Johannes was verwacht<strong>en</strong>de de Messias te zi<strong>en</strong>, Die Hem<br />

wel bek<strong>en</strong>d zijnde wat voor E<strong>en</strong> Hij van nature was, dat als Hij nu zonder bek<strong>en</strong>t<strong>en</strong>is<br />

van <strong>en</strong>ige zond<strong>en</strong>, zonder begeerte van vergeving, zonder belofte van tot God weder te<br />

ker<strong>en</strong>, - hetzij door eig<strong>en</strong> vermog<strong>en</strong>, of door hulp van God, die de bekering t<strong>en</strong> lev<strong>en</strong><br />

werkt, - begeerde gedoopt te word<strong>en</strong>; dat Johannes alle red<strong>en</strong> had om te vermoed<strong>en</strong>,<br />

dat Hij de Messias was. Want niets van dat alles had plaats in de Messias. En mag<br />

m<strong>en</strong> niet wel d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat Johannes uit dit alles Hem voor de Messias aanzi<strong>en</strong>de, daar<br />

nog mogelijk meer red<strong>en</strong> zal bijgekom<strong>en</strong> zijn, als dat Hij Hem zal gevraagd hebb<strong>en</strong>,<br />

waarom Hij begeerde gedoopt te word<strong>en</strong>, zonder belijd<strong>en</strong>is van zond<strong>en</strong>? Om uit Zijn


218<br />

mond te hor<strong>en</strong> wie Hij was. Of het Hem lijnrecht afgevraagd had. En wanneer dat hij<br />

het van Jezus gehoord had, het Hem zeer kwam te weiger<strong>en</strong>, gev<strong>en</strong>de red<strong>en</strong> van zijn<br />

weiger<strong>en</strong>, als hij zegt: ,,Mij is nodig van U gedoopt te word<strong>en</strong>. En komt Gij tot Mij?”<br />

Matth. 3: 14. En wanneer na de doop de Geest in de gedaante van e<strong>en</strong> duif op Hem<br />

kwam, was Johannes uit het gestelde tek<strong>en</strong> verzekerd, dat Hij de Messias was.<br />

En zo vertrouw ik, dat deze zwarigheid uit de weg g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> is.<br />

RABBI.<br />

Ik zie wel, dat zulks zijn kan, maar hoe kan het met de Goddelijkheid van e<strong>en</strong><br />

geschrift bestaan hetge<strong>en</strong> wij lez<strong>en</strong>, Johannes 2: 6. „En aldaar <strong>ware</strong>n zes st<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

watervat<strong>en</strong> gesteld, naar de reiniging der Jod<strong>en</strong>, elk houd<strong>en</strong>de twee of drie metret<strong>en</strong>”;<br />

zulk e<strong>en</strong> twijfelachtig zegg<strong>en</strong>, twee of drie, maakt de grootte gans onzeker. En doet<br />

alle glans van Goddelijkheid verdwijn<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik kan niet zi<strong>en</strong>, dat hier meer ongoddelijkheid in uitblinkt dan in hetge<strong>en</strong> ik lees van<br />

de metal<strong>en</strong> zee. Want 1 Kon. 7: 26, daar staat: zij hield 2000 bath. En 2 Kron. 4: 5 lees<br />

ik: zij hield 3000, hetwelk dan tezam<strong>en</strong> moet gelez<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, of t<strong>en</strong> minste de zin is,<br />

zij hield 2000 of 3000 bath, dat dan hetzelvede is met Johannes 2: 6, want in beide<br />

plaats<strong>en</strong> is twee teg<strong>en</strong> drie.<br />

RABBI.<br />

Die zwarigheid van de metal<strong>en</strong> zee, kan gevoeglijk dus verstaan word<strong>en</strong>, namelijk, dat<br />

het water, hetwelk daarin was, bedroeg 2000 bath, maar dat daar 3000 bath in kon; <strong>en</strong><br />

kan die zwarigheid wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Hierop antwoord ik dat, op wat wijze UE. die twee plaats<strong>en</strong> vereff<strong>en</strong>t, dat ik de<br />

vrijheid heb, om op dezelfde wijze Johannes 2; 6 te verklar<strong>en</strong>. En dan zeg ik, twee<br />

metret<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n daarin, maar drie kond<strong>en</strong> in e<strong>en</strong> watervat. Maar deze uw gedacht<strong>en</strong>,<br />

dat daar 2000 bath in was, maar 3000 in kon, is e<strong>en</strong> geleerde gissing, dewelke mij<br />

nooit aannemelijk is voorgekom<strong>en</strong>, omdat in beide plaats<strong>en</strong> staat: zij hield 2000, zij<br />

hield 3000.<br />

RABBI.<br />

Heeft UE. dan ook iets anders, om het verschil te ver<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>? Want ik weet wel, dat<br />

zulks op verscheid<strong>en</strong> wijz<strong>en</strong> gedaan wordt.<br />

KOOPMAN.<br />

Het komt mij voor, dat indi<strong>en</strong> ons uit de oudheid g<strong>en</strong>oeg bek<strong>en</strong>d was, het onderscheid<br />

dat er geweest is tuss<strong>en</strong> de maat des heiligdoms <strong>en</strong> e<strong>en</strong> algem<strong>en</strong>e maat, gelijk<br />

gewoonlijk e<strong>en</strong> onderscheid in mat<strong>en</strong> <strong>en</strong> gewicht<strong>en</strong> wordt vastgesteld; maar de<br />

verschill<strong>en</strong>de gedacht<strong>en</strong> over het onderscheid tuss<strong>en</strong> de mat<strong>en</strong>, de ell<strong>en</strong> <strong>en</strong> gewicht<strong>en</strong>,<br />

mak<strong>en</strong>, dat m<strong>en</strong> in dez<strong>en</strong> niet zeker gaan kan, want uit Ezech. 45: 12, schijnt wel van<br />

drieërlei maane of mina, dat is pond<strong>en</strong>, gesprok<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> daar leest: „En<br />

de sikkel zal zijn van twintig gera; twintig sikkel<strong>en</strong>, vijf<strong>en</strong>twintig sikkel<strong>en</strong> <strong>en</strong> vijfti<strong>en</strong><br />

sikkel<strong>en</strong>, zal u e<strong>en</strong> pond zijn.” Waaruit ook wel gedacht wordt, dat hier ook van e<strong>en</strong><br />

koninklijke mina gesprok<strong>en</strong> wordt, zodat de algem<strong>en</strong>e mina zou wez<strong>en</strong> van 15, de<br />

koninklijke van 20 <strong>en</strong> de heilige van 25 sikkel<strong>en</strong>. Maar ander<strong>en</strong> verstaan dat hier maar<br />

van één mina gesprok<strong>en</strong> wordt, dewelke 60 sikkel<strong>en</strong> moest houd<strong>en</strong>; hoewel dat


219<br />

dezulk<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> bek<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, dat er bij de Jod<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> mina van 60 sikkel<strong>en</strong> is bek<strong>en</strong>d<br />

geweest. En deg<strong>en</strong><strong>en</strong> welke drieërlei mina stell<strong>en</strong> uit de ev<strong>en</strong> aangehaalde plaats,<br />

stell<strong>en</strong> ook drieërlei sikkels. Zoals de sikkel des Heiligdoms van 20, de koninklijke<br />

van 15 <strong>en</strong> de algem<strong>en</strong>e van 10 gera. Althans van de sikkel des Heiligdoms, lees ik<br />

uitdrukkelijk, Leviticus 27: 25. „Al uw schatting nu zal naar d<strong>en</strong> sikkel des<br />

Heiligdoms geschied<strong>en</strong>; de sikkel zal zijn van twintig gera.”<br />

Zo is daar, ook volg<strong>en</strong>s het meeste gevoel<strong>en</strong>, meer dan <strong>en</strong>erlei el, namelijk e<strong>en</strong> el des<br />

Heiligdoms <strong>en</strong> e<strong>en</strong> algem<strong>en</strong>e el. Zo verschill<strong>en</strong> de gedacht<strong>en</strong> hoe veel groter de el des<br />

Heiligdoms geweest is dan de algem<strong>en</strong>e el. Want vel<strong>en</strong> will<strong>en</strong>, dat de el des<br />

Heiligdoms e<strong>en</strong>s zo lang is geweest dan e<strong>en</strong> algem<strong>en</strong>e el; waarteg<strong>en</strong> weer ander<strong>en</strong><br />

staande houd<strong>en</strong>, dat e<strong>en</strong> el des Heiligdoms was van 6 handpalm<strong>en</strong> of 24 vingers. En<br />

de algem<strong>en</strong>e van 5 handpalm<strong>en</strong> of 20 vingers. Zo stelt m<strong>en</strong> toch e<strong>en</strong> onderscheid in de<br />

ell<strong>en</strong>, hoewel dat over de grootheid van het verschil getwist wordt. En d<strong>en</strong>k ik, dat de<br />

mat<strong>en</strong> van natte <strong>ware</strong>n, mede in tweeërlei soort van grootte geweest zijn.<br />

RABBI.<br />

Het blijkt uit Ezechiël 45: 11, dat e<strong>en</strong> bath in natte <strong>en</strong> e<strong>en</strong> efa in droge <strong>ware</strong>n, ev<strong>en</strong><br />

groot was; <strong>en</strong> dat e<strong>en</strong> gomer ti<strong>en</strong>maal groot was dan e<strong>en</strong> bath of e<strong>en</strong> efa. En uit Exod.<br />

16: 36 blijkt, dat e<strong>en</strong> efa ti<strong>en</strong>maal groot was dan e<strong>en</strong> gomer, want daar staat „e<strong>en</strong><br />

gomer nu is het ti<strong>en</strong>de [deel] van e<strong>en</strong> efa.” Al zodat het schijnt, dat de mat<strong>en</strong> van natte<br />

<strong>ware</strong>n e<strong>en</strong> bepaling in haar grootte hadd<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

<strong>De</strong> sikkel wordt ook bepaald <strong>en</strong> wel op 20 gera; <strong>en</strong> nochtans wordt meer dan <strong>en</strong>erlei<br />

sikkel bij de meest<strong>en</strong> vast gesteld. En wat de mat<strong>en</strong> van natte <strong>en</strong> droge <strong>ware</strong>n betreft,<br />

weet ik wel, dat ulied<strong>en</strong> over deszelfs grootte, tamelijk e<strong>en</strong>s zijt. En dat daarom onze<br />

geleerd<strong>en</strong>, het vrij e<strong>en</strong>stemmig van u hebb<strong>en</strong> overg<strong>en</strong>om<strong>en</strong>; ev<strong>en</strong>wel moet ik zegg<strong>en</strong>,<br />

dat ik het niet zonder verschil onder de Jod<strong>en</strong> kan aanmerk<strong>en</strong>, want daar de meest<strong>en</strong><br />

e<strong>en</strong> gomers grootte bepal<strong>en</strong> op 43 eierschal<strong>en</strong>, hetwelk bevond<strong>en</strong> is in tarwe te weg<strong>en</strong><br />

3 pond zilversmids gewicht, komt Josephus daar niet mee overe<strong>en</strong>, want hij noemt de<br />

ti<strong>en</strong>de van e<strong>en</strong> efa (dat is e<strong>en</strong> gomer) assarod, die hij op 7 kotylas bepaalt. Nu is<br />

aangemerkt, dat e<strong>en</strong> kotyla aan tarwe 9 ons<strong>en</strong> weegt <strong>en</strong> de 7 kotylas 63 ons<strong>en</strong>, daar<br />

e<strong>en</strong> gomer naar de geme<strong>en</strong>ste rek<strong>en</strong>ing maar 48 ons<strong>en</strong> weegt. Maar dit in het<br />

voorbijgaan, om maar te zi<strong>en</strong> dat vanwege de verheid des tijds. En in de niete<strong>en</strong>stemmigheid<br />

in de mat<strong>en</strong> <strong>en</strong> gewicht<strong>en</strong>, aangaande meer dan <strong>en</strong>erlei soort.<br />

En het rechte onderscheid daarvan, zou ik voor mij dit giss<strong>en</strong>, dat daar meer dan<br />

<strong>en</strong>erlei <strong>en</strong> wel tweeërlei mat<strong>en</strong> van natte <strong>ware</strong>n geweest zijn, welke van elkander veel<br />

verschild hebb<strong>en</strong>, als de koninklijke sikkel van de gem<strong>en</strong>e, dat is 15 teg<strong>en</strong> 10. En dan<br />

zou ik het opvatt<strong>en</strong>, dat als ik lees van de koper<strong>en</strong> zee, zij hield 2000 bath, dat zulks<br />

was gemet<strong>en</strong> met de grootste maat. En wanneer ik lees, zij hield 3000 bath, dat het<br />

dan gemet<strong>en</strong> is met de kleinste maat. En op diezelfde wijze versta ik dan ook, het<br />

zegg<strong>en</strong> van Johannes, namelijk, dat e<strong>en</strong> watervat hield 2 of 3 metret<strong>en</strong>, dat is 2 met de<br />

grote of 3 met de kleine maat gemet<strong>en</strong>.<br />

En hoewel UE. dit niet mocht voldo<strong>en</strong>, dat ik om de verschill<strong>en</strong> te ver<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>, gis, dat<br />

er e<strong>en</strong> tweeërlei maat geweest heeft, heb ik daar niet teg<strong>en</strong>. Maar dit zeg ik, wat<br />

gissing dat UE. maakt over de koper<strong>en</strong> zee, dat ik dan de vrijheid zal nem<strong>en</strong>, om<br />

diezelfde gissing te mak<strong>en</strong> over de st<strong>en</strong><strong>en</strong> watervat<strong>en</strong>. En ik twijfel gans niet, of wat<br />

voor schijnstrijd<strong>en</strong> of zwarighed<strong>en</strong>, die UE teg<strong>en</strong> de Schrift<strong>en</strong> van het Nieuwe<br />

Verbond komt in te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, of ik zal in staat zijn, om uit de Schrift<strong>en</strong> van het Oude<br />

Verbond UE. niet minder nog geringer voor te houd<strong>en</strong>. Niet dat ik van gedacht<strong>en</strong> b<strong>en</strong>,


220<br />

dat zulks <strong>en</strong>ige kr<strong>en</strong>king geeft aan de Goddelijkheid van die Schrift<strong>en</strong>, omdat ik d<strong>en</strong>k,<br />

dat alle zwarighed<strong>en</strong> <strong>en</strong> schijnstrijd<strong>en</strong>, welke in de Schrift<strong>en</strong> van het Oude of het<br />

Nieuwe Testam<strong>en</strong>t, of tuss<strong>en</strong> h<strong>en</strong> beide gevond<strong>en</strong> word<strong>en</strong>, niet aan die Schrift<strong>en</strong>, maar<br />

aan ons komt te schel<strong>en</strong>. Daar ik bij e<strong>en</strong> nadere geleg<strong>en</strong>heid in het bijzonder wel e<strong>en</strong>s<br />

met UE. over wil handel<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Daar zou ik ook wel g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong>heid toe hebb<strong>en</strong>, maar ik moet UE. hed<strong>en</strong> nog <strong>en</strong>ige<br />

zwarighed<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, betrekkelijk op onze verhandeling. Ik lees G<strong>en</strong>. 49: 10,<br />

dat de Messias aldaar g<strong>en</strong>oemd wordt הליש Schilooh hetwelk als het afgeleid wordt<br />

van מולש Schaaloom, dat vrede wil zegg<strong>en</strong>. Dus zegt het naamwoord Schilooh dan<br />

zoveel, als e<strong>en</strong> die de vrede maakt of aanbr<strong>en</strong>gt; <strong>en</strong> Jesaja 9: 5 wordt Hij g<strong>en</strong>oemd Sar<br />

Schaloom, dat is Vorst des vredes. Nu zegt Jezus, Matth. 10: 34. „Me<strong>en</strong>t niet: dat ik<br />

gekom<strong>en</strong> b<strong>en</strong>, om vrede te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> op de aarde; ik b<strong>en</strong> niet gekom<strong>en</strong> om vrede te<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, maar het zwaard.” Daar nu Jezus van zichzelf getuigt, dat Hij daar niet toe<br />

gekom<strong>en</strong> is om de vrede aan te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, kan Hij de beloofde Schiloo niet zijn, noch de<br />

Vorst des Vredes.<br />

KOOPMAN.<br />

Ik twijfel niet, of het is overvloedig g<strong>en</strong>oeg geblek<strong>en</strong>, uit hetge<strong>en</strong> wij verhandeld<br />

hebb<strong>en</strong>, dat Jezus de <strong>ware</strong> vrede heeft aanbracht, alzo, dat de goeder<strong>en</strong> van Zijn<br />

Koningrijk zijn: „gerechtigheid, vrede <strong>en</strong> blijdschap door de Heilige Geest,” <strong>en</strong> zo is<br />

Hij de <strong>ware</strong> Schiloo. En ook de <strong>ware</strong> Vredevorst. Maar br<strong>en</strong>gt UE. e<strong>en</strong>s in gedacht<strong>en</strong>,<br />

dat wij in onze 6de sam<strong>en</strong>spraak gehandeld hebb<strong>en</strong> over de vijandschap, welke God in<br />

het Paradijs gesteld heeft tuss<strong>en</strong> het zaad der vrouw <strong>en</strong> het zaad der slang. Wij hebb<strong>en</strong><br />

to<strong>en</strong> ook gezi<strong>en</strong>, Wie dat m<strong>en</strong> door het zaad der vrouw <strong>en</strong> dat der slang verstaan<br />

moest, namelijk door het zaad der slang, deg<strong>en</strong><strong>en</strong> die Zijn onderdan<strong>en</strong> <strong>ware</strong>n <strong>en</strong><br />

blev<strong>en</strong>; <strong>en</strong> door het zaad der vrouw, deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die met de vrouw in de vri<strong>en</strong>dschap van<br />

God hersteld werd<strong>en</strong>. Die vijandschap tuss<strong>en</strong> dat tweeërlei zaad van God, to<strong>en</strong><br />

gesteld, moest niemand d<strong>en</strong>k<strong>en</strong>, dat Jezus als de Schiloo zou wegnem<strong>en</strong>. Nee, daartoe<br />

was Hij niet gekom<strong>en</strong>, dat moest<strong>en</strong> zij zich niet verbeeld<strong>en</strong>. En daarom zegt Hij:<br />

„Me<strong>en</strong>t niet, dat Ik gekom<strong>en</strong> b<strong>en</strong> om vrede te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> op de aarde, Ik b<strong>en</strong> niet<br />

gekom<strong>en</strong> om vrede te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, maar het zwaard”, namelijk het zwaard des Geestes,<br />

hetwelk is Gods woord, Ef. 5. Want de wap<strong>en</strong><strong>en</strong> van dit Koningrijk zijn niet vleselijk,<br />

maar geestelijk. En zo ziet UE. dat in uw bijgebrachte zwarigheid, zich niet<br />

verd<strong>en</strong>kelijks opdoet.<br />

RABBI.<br />

Het is ons e<strong>en</strong> grote aanstoot, dat ulied<strong>en</strong> eet, hetge<strong>en</strong> wat verbod<strong>en</strong> is. Als vooreerst<br />

het et<strong>en</strong> van bloed, hetwelk God uitdrukkelijk verbod<strong>en</strong> heeft, als G<strong>en</strong>. 9: 3, 4, daar<br />

zegt God tot Noach: „Al wat zich roert, dat lev<strong>en</strong>dig is, zij u tot spijze: Ik heb het u al<br />

gegev<strong>en</strong>, gelijk het gro<strong>en</strong>e kruid. Maar het vlees met zijn ziel, [dat is] zijn bloed, zult<br />

gij niet et<strong>en</strong>.” Daar verbiedt God zulks vóór de Wetgeving aan Noach. En in hem aan<br />

zijn ganse nageslacht. Vervolg<strong>en</strong>s heeft het de Heere m<strong>en</strong>igmaal lat<strong>en</strong> herhal<strong>en</strong> door<br />

Mozes, als Levit. 3 17 <strong>en</strong> 7: 26 <strong>en</strong> 27, maar zeer nadrukkelijk vindt m<strong>en</strong> het Levit. 17:<br />

10. „En e<strong>en</strong> ieder uit het huis Israëls. En uit de vreemdeling<strong>en</strong>, die in het midd<strong>en</strong> van<br />

h<strong>en</strong> als vreemdeling<strong>en</strong> verker<strong>en</strong> die <strong>en</strong>ig bloed zal geget<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, teg<strong>en</strong> di<strong>en</strong>s ziel,<br />

die dat bloed zal geget<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, zal Ik Mijn aangezicht zett<strong>en</strong>. En zal die uit het<br />

midd<strong>en</strong> haars volks uitroei<strong>en</strong>.” En nog nader geeft de Heere daar red<strong>en</strong> van, vers 13 <strong>en</strong><br />

14. „E<strong>en</strong> ieder ook van de kinder<strong>en</strong> Israëls <strong>en</strong> van de vreemdeling<strong>en</strong>, die als vreem-


221<br />

deling<strong>en</strong> in het midd<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> verker<strong>en</strong>, die <strong>en</strong>ig wild gedierte, of gevogelte, dat<br />

geget<strong>en</strong> wordt, in de jacht gevang<strong>en</strong> zal hebb<strong>en</strong>; die zal deszelfs bloed vergiet<strong>en</strong>. En<br />

zal dat met stof bedekk<strong>en</strong>. Want het is de ziel van alle vlees, zijn bloed is voor zijn<br />

ziel. Daarom heb Ik de kinder<strong>en</strong> Israëls gezegd: gij zult ge<strong>en</strong> vlees met het bloed et<strong>en</strong>;<br />

want de ziel van alle vlees, dat is zijn bloed; wie dat eet, zal uitgeroeid word<strong>en</strong>.” En in<br />

de wetsherhaling zegt Mozes: <strong>De</strong>ut. 12: 15, 16. „Maar na all<strong>en</strong> lust uwer ziel zult gij<br />

slacht<strong>en</strong> <strong>en</strong> vlees et<strong>en</strong>, naar de zeg<strong>en</strong> des HEEREN uws Gods, die Hij u geeft, in al uw<br />

poort<strong>en</strong>; de onreine <strong>en</strong> de reine zal daarvan et<strong>en</strong>, als van e<strong>en</strong> ree <strong>en</strong> als van e<strong>en</strong> hert.<br />

Alle<strong>en</strong>lijk het bloed zult ulied<strong>en</strong> niet et<strong>en</strong>; gij zult het op de aarde uitgiet<strong>en</strong>, als<br />

water.” En hoewel de Heere hetzelve in zulke onderscheid<strong>en</strong> tijd<strong>en</strong> verbod<strong>en</strong> heeft, als<br />

vóór Mozes <strong>en</strong> door Mozes, maakt ulied<strong>en</strong> ev<strong>en</strong>wel e<strong>en</strong> gebruik daarvan. En ik moet u<br />

e<strong>en</strong>s vrag<strong>en</strong>, dat u God toch erk<strong>en</strong>t als e<strong>en</strong> Opperheer van alles <strong>en</strong> dat e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s ge<strong>en</strong><br />

recht op <strong>en</strong>ig schepsel heeft, t<strong>en</strong>zij hij dat recht van God ontvangt? Gelijk de eerste<br />

m<strong>en</strong>s het recht ontving, om van al de bom<strong>en</strong> te et<strong>en</strong>, behalve van die <strong>en</strong>e boom, die<br />

gaf God hem niet; derhalve hield God die, als e<strong>en</strong> vrij Opperheer voor Zichzelf;<br />

wanneer nu de m<strong>en</strong>s daarvan at, hoewel God het Hem niet gegev<strong>en</strong> had, maar nog<br />

daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> verbod<strong>en</strong>, beging de m<strong>en</strong>s dieverij <strong>en</strong> roverij, want hij nam niet dat hem,<br />

maar Gód toekwam. Begaat ulied<strong>en</strong> datzelfde niet wanneer u bloed eet? Want God<br />

heeft het u niet gegev<strong>en</strong>, maar God heeft het verbod<strong>en</strong>.<br />

Ik zou bov<strong>en</strong> dit, uw natuurlijke red<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>, waaruit het blijk<strong>en</strong> zou, dat het<br />

voor e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s geheel onbetamelijk is. Want beschouw e<strong>en</strong>s het redeloze vee, wie van<br />

hetzelve eet of drinkt bloed? Niet het reine vee, noch het reine gevogelte, maar de<br />

verscheur<strong>en</strong>de onder dezelve; gelijk van de ar<strong>en</strong>d<strong>en</strong> gezegd wordt, hun jong<strong>en</strong> zuip<strong>en</strong><br />

bloed. En God schijnt Noach het bloed-et<strong>en</strong> te verbied<strong>en</strong>, om de m<strong>en</strong>s e<strong>en</strong> indruk te<br />

gev<strong>en</strong>, van zich niet met het verscheur<strong>en</strong>de <strong>en</strong> dod<strong>en</strong>de vee gelijk te stell<strong>en</strong> in<br />

wreedheid. Daarom laat Hij daar aanstonds op volg<strong>en</strong>, e<strong>en</strong> strafgebod teg<strong>en</strong> de<br />

doodslager. G<strong>en</strong>. 9: 5, 6. „En voorwaar Ik zal uw bloed, [het bloed] uwer ziel<strong>en</strong> eis<strong>en</strong>;<br />

van de hand aller gedierte zal Ik het eis<strong>en</strong>; ook van de hand des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>, van de hand<br />

e<strong>en</strong>s iegelijk<strong>en</strong> zijns broeders zal ik de ziel des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> eis<strong>en</strong>. Wie des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> bloed<br />

vergiet, zijn bloed zal door de m<strong>en</strong>s vergot<strong>en</strong> word<strong>en</strong>; want God heeft de m<strong>en</strong>s naar<br />

Zijn beeld gemaakt.”<br />

KOOPMAN.<br />

Ik bek<strong>en</strong>, dat het bloed et<strong>en</strong> onder de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> (hetzij in daad of in naam), al vrij<br />

algeme<strong>en</strong> is, maar echter niet algeme<strong>en</strong>. Want daar zijn er die dit aanzi<strong>en</strong>, als e<strong>en</strong><br />

misbruiking van de Christelijke vrijheid. Althans dit weet ik u te zegg<strong>en</strong>, dat het<br />

Nieuwe Testam<strong>en</strong>t in deze ook teg<strong>en</strong> die van het Oude Testam<strong>en</strong>t niet aan loopt, gelijk<br />

klaar blijk<strong>en</strong> kan uit Handeling<strong>en</strong> 15, want wanneer te Antiochië e<strong>en</strong> twist<br />

ontstaan was over de besnijd<strong>en</strong>is. En Paulus nev<strong>en</strong>s nog ander<strong>en</strong>, daarover gezond<strong>en</strong><br />

zijnde naar Jeruzalem, om de apostel<strong>en</strong> <strong>en</strong> de ouderling<strong>en</strong> daarover te vrag<strong>en</strong>; <strong>en</strong><br />

wanneer dezelve daarom vergaderd <strong>ware</strong>n <strong>en</strong> zij daarover sprak<strong>en</strong>, zeide Jakobus vers<br />

19 <strong>en</strong> 20: „Ik oordeel dat m<strong>en</strong> deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die uit de heid<strong>en</strong> <strong>en</strong> zich tot God beker<strong>en</strong>, niet<br />

beroere; maar hun zal aanschrijv<strong>en</strong>, dat zij zich onthoud<strong>en</strong> van de ding<strong>en</strong>, die door de<br />

afgod<strong>en</strong> besmet zijn <strong>en</strong> van hoererij <strong>en</strong> van het verstikte <strong>en</strong> van bloed.” En dat werd<br />

van die apostolische vergadering goedgekeurd, gelijk zoals blijkt uit de inhoud van de<br />

brief, die de afgezond<strong>en</strong><strong>en</strong> mee kreg<strong>en</strong> aan de geme<strong>en</strong>t<strong>en</strong>. Waarin geschrev<strong>en</strong> was:<br />

„Het heeft d<strong>en</strong> Heilig<strong>en</strong> Geest <strong>en</strong> ons goed gedacht, u ge<strong>en</strong> meerder<strong>en</strong> last op te legg<strong>en</strong><br />

dan deze noodzakelijke ding<strong>en</strong>: [Namelijk] dat gij u onthoudt van hetge<strong>en</strong> de<br />

afgod<strong>en</strong> geofferd is <strong>en</strong> van bloed. En van het Verstikte <strong>en</strong> van hoererij; van welke<br />

ding<strong>en</strong> indi<strong>en</strong> gij u zelf wacht, zult gij weldo<strong>en</strong>. Vaartwel.” Nu ziet UE. wel, dat de


Evangelieschrift<strong>en</strong> in dit geval, niet anders ler<strong>en</strong> dan de Voorzegschrift<strong>en</strong> geleerd<br />

hebb<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Wel, waarom geschiedt zulks dan onder ulied<strong>en</strong>?<br />

222<br />

KOOPMAN.<br />

God had aan uw vader<strong>en</strong> gebod<strong>en</strong>, Levit. 18: 21. „En van uw zaad zult gij niet gev<strong>en</strong>,<br />

om voor de Molech door [het vuur] te do<strong>en</strong> gaan; <strong>en</strong> de Naam uws Gods zult gij niet<br />

ontheilig<strong>en</strong>; Ik b<strong>en</strong> de Heere.” En de Heere bedreigt de overtreder op het hoogste door<br />

de mond van Mozes, gelijk m<strong>en</strong> zi<strong>en</strong> kan, Levit. 20: 16. „Verder sprak de Heere tot<br />

Mozes zegg<strong>en</strong>de: gij zult ook tot de kinder<strong>en</strong> Israëls zegg<strong>en</strong>: e<strong>en</strong> ieder uit de kinder<strong>en</strong><br />

Israëls, of uit de vreemdeling<strong>en</strong>, die in Israël als vreemdeling<strong>en</strong> verker<strong>en</strong>, die van zijn<br />

zaad de Moloch gegev<strong>en</strong> zal hebb<strong>en</strong>, zal zekerlijk gedood word<strong>en</strong>; het volk des lands<br />

zal hem met st<strong>en</strong><strong>en</strong> st<strong>en</strong>ig<strong>en</strong>. En Ik zal Mijn aangezicht teg<strong>en</strong> die man zett<strong>en</strong>. En zal<br />

hem uit het midd<strong>en</strong> zijns volks uitroei<strong>en</strong>; want Hij heeft van zijn zaad de Molech.<br />

gegev<strong>en</strong>, opdat hij mijn Heiligdom ontreinig<strong>en</strong> <strong>en</strong> Mijn heilig<strong>en</strong> Naam ontheilig<strong>en</strong><br />

zou. En indi<strong>en</strong> het volk des lands hun og<strong>en</strong> <strong>en</strong>igszins verberg<strong>en</strong> zal van die man, als<br />

hij van zijn zaad de Molech zal gegev<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat het hem niet dode; zal ik mijn<br />

aangezicht teg<strong>en</strong> die man <strong>en</strong> teg<strong>en</strong> zijn huisgezin zett<strong>en</strong>. En ik zal hem <strong>en</strong> al deg<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

die hem nahoerer<strong>en</strong>, om de Molech na te hoerer<strong>en</strong>, uit het midd<strong>en</strong> huns volks<br />

uitroei<strong>en</strong>.”<br />

Van deze afgoderij zou de m<strong>en</strong>s uit liefde voor zijn kinder<strong>en</strong>, van zelfs e<strong>en</strong> afkeer<br />

hebb<strong>en</strong>; <strong>en</strong> daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> verbiedt het God op z<strong>ware</strong> bedreiging<strong>en</strong>. Maar hoe heeft zich<br />

Israël gedrag<strong>en</strong>? Hebb<strong>en</strong> zij niet de Molech opgericht in het dal Tofeth <strong>en</strong> hun zon<strong>en</strong><br />

daaraan opgeofferd? En dat is geschied door koning<strong>en</strong> <strong>en</strong> onderdan<strong>en</strong>. Want zo is van<br />

koning Achaz aangetek<strong>en</strong>d, 2 Kon. 16: 3: „dat Hij wandelde in de weg der koning<strong>en</strong><br />

Israëls; ja, Hij deed ook zijn zoon door het vuur gaan, naar de gruwel<strong>en</strong> der heid<strong>en</strong><strong>en</strong>,<br />

die de Heere voor de kinder<strong>en</strong> Israëls verdrev<strong>en</strong> had.” En van het ganse volk,<br />

hoofdstuk 17: 17. „Ook ded<strong>en</strong> zij hun zon<strong>en</strong> <strong>en</strong> hun dochter<strong>en</strong> door het vuur gaan. En<br />

gebruikt<strong>en</strong> waarzeggerij<strong>en</strong> <strong>en</strong> gav<strong>en</strong> op vogelgeschrei acht. En verkocht<strong>en</strong> zich, om te<br />

do<strong>en</strong> dat kwaad was in de og<strong>en</strong> des Heer<strong>en</strong>, om Hem tot toorn te verwekk<strong>en</strong>.” Welke<br />

gruwelijke afgoderij, waarin dat veeltijds de kinder<strong>en</strong> verbrand werd<strong>en</strong>, als m<strong>en</strong> kan<br />

afnem<strong>en</strong> uit 2 Kon. 17: 31 <strong>en</strong> 2 Kron. 28: 3, dat heeft koning Josia uitgeroeid, (nadat<br />

zijn grootvader Manasse zich daar ook mee aan had schuldig gemaakt, 2 Kon. 21, 6),<br />

gelijk tot zijn lof is aangetek<strong>en</strong>d, 2 Kon. 23: 10. „Hij verontreinigde ook Tofeth, dat in<br />

het dal der kinder<strong>en</strong> Hinnoms is, opdat niemand zijn zoon of zijn dochter voor de<br />

Molech door het vuur deed gaan.”<br />

Hoe groot dat u nu de misslag der Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> ook wilt uitmet<strong>en</strong>, in die gewoont<strong>en</strong> van<br />

bloed te et<strong>en</strong>, zal UE. het niet kunn<strong>en</strong> vergrot<strong>en</strong>, bov<strong>en</strong> dez<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Ik twijfel niet, of er zijn vele onder Israël geweest, die zich daarmee niet besmet<br />

hebb<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Daar stem ik gaarne in toe, maar ik verzeker u, dat ook onder onze Christ<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

gevond<strong>en</strong> werd<strong>en</strong>, die zich aan het bloed-et<strong>en</strong> niet vergap<strong>en</strong>, maar ook hetzelfde als<br />

ongeoorloofd beschouw<strong>en</strong>; <strong>en</strong> doet dat zeker niet meer nadeel aan de Goddelijkheid<br />

van ons geloof, dan het offer<strong>en</strong> aan de Molech gedaan heeft, aan het uwe.


223<br />

RABBI.<br />

Maar hoe staan wij dan met het et<strong>en</strong> van het vlees, daarvan eet ulied<strong>en</strong> dat verbod<strong>en</strong><br />

is. En dat is zeker met goedkeuring van het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t, ja het wordt daar zelfs<br />

geleerd, gelijk blijkt uit Handel. 10: 11-17, daar Petrus in e<strong>en</strong> verrukking van zinn<strong>en</strong>:<br />

“… zag de hemel geop<strong>en</strong>d. En e<strong>en</strong> zeker vat tot hem nederdal<strong>en</strong>, gelijk e<strong>en</strong> groot<br />

linn<strong>en</strong>lak<strong>en</strong>, aan de vier hoek<strong>en</strong> gebond<strong>en</strong>. En neergelat<strong>en</strong> op de aarde. In hetwelk<br />

<strong>ware</strong>n, al de viervoetige [dier<strong>en</strong>] der aarde. En de wilde. En de kruip<strong>en</strong>de [dier<strong>en</strong>] <strong>en</strong><br />

de vogel<strong>en</strong> des hemels. En er geschiedde e<strong>en</strong> stem tot hem: Sta op Petrus slacht <strong>en</strong><br />

eet! Maar Petrus zeide: Ge<strong>en</strong>szins Heere, want ik heb nooit geget<strong>en</strong> iets, dat algeme<strong>en</strong><br />

of onrein was. En e<strong>en</strong> stem [geschiedde] wederom t<strong>en</strong> tweedemaal tot hem: Hetge<strong>en</strong><br />

God gereinigd heeft zult gij niet algeme<strong>en</strong> mak<strong>en</strong>. En dit geschiedde tot driemaal; <strong>en</strong><br />

het vat werd wederom opg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> in de hemel.”<br />

En hoofdstuk 11: 4-11 verhaalt hij hetzelfde aan deg<strong>en</strong><strong>en</strong>, die hem beschuldigd<strong>en</strong>, dat<br />

hij met de onbesned<strong>en</strong><strong>en</strong> geget<strong>en</strong> had tot zijn verantwoording. En uit de briev<strong>en</strong> van<br />

Paulus blijkt het overvloedig, dat hij het vlees et<strong>en</strong> zonder onderscheid toestaat, gelijk<br />

blijkt uit zijn bestraffing, welke Hij deed aan Petrus, Gal. 2, van vers 11 tot aan het<br />

einde. Zie ook e<strong>en</strong>s wat hij daarover geschrev<strong>en</strong> heeft, Coloss 2: 16 <strong>en</strong> Rom. 14<br />

geheel door. En hoe ulieder gewoonte is, dat wordt op<strong>en</strong>baar vertoond, want het<br />

zwijn<strong>en</strong>vlees et<strong>en</strong> is zo algeme<strong>en</strong>, als <strong>en</strong>ig ander vlees onder ulied<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is waar, want uit uw bijgebrachte plaats<strong>en</strong> blijkt het ons klaar, dat het onderscheid<br />

der spijz<strong>en</strong> met de dag<strong>en</strong> des Nieuw<strong>en</strong> Testam<strong>en</strong>ts ophoudt, omdat het onderscheid<br />

door Mozes is ingevoerd, om te di<strong>en</strong><strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> middelmuur des afscheidsels tuss<strong>en</strong><br />

Israël <strong>en</strong> de overige volker<strong>en</strong>. Maar wanneer Jezus Zijn Koningrijk wilde opricht<strong>en</strong><br />

onder alle volker<strong>en</strong>, heeft Hij de middelmuur der afscheiding afgebrok<strong>en</strong>, gelijk Hij<br />

het door Mozes had do<strong>en</strong> opricht<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

Uw red<strong>en</strong> gaan niet door, want dan moest het onderscheid van spijs niet geweest<br />

hebb<strong>en</strong> vóór Mozes; daar het nochtans zeker is, dat het onderscheid tuss<strong>en</strong> rein <strong>en</strong><br />

onrein vee, tuss<strong>en</strong> rein <strong>en</strong> onrein gevogelte, al geweest is t<strong>en</strong> tijde van Noach. Want<br />

God zegt teg<strong>en</strong> hem, G<strong>en</strong>. 7: 2. „Van alle rein vee zult gij tot u nem<strong>en</strong> zev<strong>en</strong> [<strong>en</strong>]<br />

zev<strong>en</strong>, het mannetje <strong>en</strong> wijfje; maar van het vee dat niet rein is, twee, het mannetje <strong>en</strong><br />

het wijfje.” Welk onderscheid wij in het vervolg van dat 7 de hoofdstuk nog meer<br />

ontmoet<strong>en</strong>, waarop u niet moet gelet hebb<strong>en</strong>. En zo ziet UE wel, dat daar het<br />

onderscheid van rein <strong>en</strong> onrein vee, niet door Mozes is ingevoerd, maar al t<strong>en</strong> tijde<br />

van de zondvloed daar was. Zodat dan ook dat onderscheid moet blijv<strong>en</strong> onder de<br />

dag<strong>en</strong> van de Messias. En ge<strong>en</strong>szins kan wegg<strong>en</strong>om<strong>en</strong> word<strong>en</strong>. En daar het Evangelie<br />

dit onderscheid wegneemt, ziet UE. wel, dat wij niet zonder red<strong>en</strong> hetzelve voor<br />

Goddelijk weiger<strong>en</strong> aan te nem<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

M<strong>en</strong> moet wel acht gev<strong>en</strong> in wat voor e<strong>en</strong> opzicht dat t<strong>en</strong> tijde van Noach, het vee <strong>en</strong><br />

het gevogelte rein <strong>en</strong> onrein g<strong>en</strong>oemd wordt. Want ik merk, dat t<strong>en</strong> tijde van Mozes er<br />

tweeërlei soort van rein vee <strong>en</strong> gevogelte heeft geweest; e<strong>en</strong> soort dat rein was om te<br />

et<strong>en</strong>. En e<strong>en</strong> soort dat ook rein was om te offer<strong>en</strong>; datg<strong>en</strong>e dat rein was om te offer<strong>en</strong>,<br />

dat was ook rein om te et<strong>en</strong>; maar al wat rein was om te et<strong>en</strong>, was niet rein om te<br />

offer<strong>en</strong>. Dat zulks is, blijkt uit <strong>De</strong>ut. 14: 4 <strong>en</strong> 5, daar ik lees: „Dit zijn de beest<strong>en</strong>, die


224<br />

ulied<strong>en</strong> et<strong>en</strong> zult: e<strong>en</strong> os, kleinvee der schap<strong>en</strong>. En klein vee der geit<strong>en</strong>. E<strong>en</strong> hert. En<br />

ree. En e<strong>en</strong> buffel. En e<strong>en</strong> ste<strong>en</strong>bok. En e<strong>en</strong> das. En e<strong>en</strong> wilde os. En e<strong>en</strong> gems.” <strong>De</strong>ze<br />

alle <strong>ware</strong>n rein om te et<strong>en</strong>, maar alle<strong>en</strong>, die in het 4de vers g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>, ook rein<br />

om te offer<strong>en</strong>. Nu staat te onderzoek<strong>en</strong>, in wat voor e<strong>en</strong> betrekking t<strong>en</strong> tijde van<br />

Noach, het vee <strong>en</strong> het gevogelte rein <strong>en</strong> onrein g<strong>en</strong>oemd wordt, of in betrekking tot de<br />

offerande, of in betrekking tot de spijz<strong>en</strong>, of tot die beid<strong>en</strong>; <strong>en</strong> dan me<strong>en</strong> ik, dat het<br />

klaar is, dat het niet is in betrekking tot de spijz<strong>en</strong>, maar tot de offerand<strong>en</strong>. Want dat<br />

blijkt vooreerst uit hetge<strong>en</strong> dat God teg<strong>en</strong> Noach zeide, G<strong>en</strong>. 9: 2, 3. “Uw vrees <strong>en</strong> uw<br />

verschrikking zij over al het gedierte der aarde. En over het gevogelte des hemels; <strong>en</strong><br />

al wat zich op de aardbodem roert. En in alle viss<strong>en</strong> der zee, zij zijn in uw hand<br />

overgegev<strong>en</strong>. Al wat zich roert, dat lev<strong>en</strong>d is, zij u tot spijze, Ik heb het u al gegev<strong>en</strong>,<br />

gelijk het gro<strong>en</strong>e kruid.”<br />

Daar blijkt overklaar, dat de Heere ge<strong>en</strong> onderscheid stelt in het et<strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> rein <strong>en</strong><br />

onrein, gelijk, daar ge<strong>en</strong> onderscheid is in het gro<strong>en</strong>e kruid.<br />

T<strong>en</strong> tweede blijkt het uit datg<strong>en</strong>e, hetwelk Noach gedaan heeft, want hij „bouwde de<br />

Heere e<strong>en</strong> altaar. En Hij nam van al het reine vee. En van al het reine gevogelte <strong>en</strong><br />

offerde brandoffer<strong>en</strong> op dat altaar”, G<strong>en</strong>. 8: 20. Nu heb ik voorhe<strong>en</strong> getoond uit <strong>De</strong>ut.<br />

14, dat alles wat rein was om te et<strong>en</strong>, niet mocht geofferd word<strong>en</strong>. En nam Noach van<br />

al het reine vee <strong>en</strong> gevogelte om te offer<strong>en</strong>, blijkt, dat die reinheid haar betrekking had<br />

op de offerande. En zo bek<strong>en</strong> ik, dat er t<strong>en</strong> tijde van Noach, rein <strong>en</strong> onrein vee geweest<br />

heeft, maar bepaaldelijk tot het offer<strong>en</strong> alle<strong>en</strong>.<br />

En dat er ge<strong>en</strong> onderscheid geweest is in het et<strong>en</strong> vóór de Wetgeving blijkt, uit<br />

hetge<strong>en</strong> Izak zeide teg<strong>en</strong> zijn zoon Ezau, G<strong>en</strong>. 27: 3, 4. „Nu dan, neem toch uw<br />

gereedschap, uw pijlkoker <strong>en</strong> uw boog. En ga uit in het veld. En jaag mij e<strong>en</strong><br />

wildbraad. En maak mij smakelijke spijz<strong>en</strong>, zoals ik die gaarne heb. En br<strong>en</strong>g ze mij,<br />

dat ik ete”, zonder dat Izak <strong>en</strong>ige bepaling maakt in het wildbraad.<br />

Maar dat de zaak t<strong>en</strong> volle zeker maakt, is hetge<strong>en</strong> wij lez<strong>en</strong>, G<strong>en</strong>. 43, wanneer Jakobs<br />

zon<strong>en</strong> voor de tweedemaal naar Egypte ging<strong>en</strong> om koorn te hal<strong>en</strong>, dat Jozef, wanneer<br />

hij B<strong>en</strong>jamin met h<strong>en</strong> zag, „zei hij tot d<strong>en</strong>g<strong>en</strong><strong>en</strong>, die over zijn huis was: br<strong>en</strong>g deze<br />

mann<strong>en</strong> naar het huis toe. En slacht slachtvee <strong>en</strong> maak [het] gereed, want deze<br />

mann<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> temiddag met mij et<strong>en</strong>”, vers 16. Indi<strong>en</strong> daar bij de vader<strong>en</strong>, in die tijd,<br />

e<strong>en</strong> onderscheid in het et<strong>en</strong> der spijz<strong>en</strong> was geweest, zou Jozef h<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> die<br />

gewoont<strong>en</strong> in ge<strong>en</strong> verzoeking gebracht hebb<strong>en</strong>. En zij zoud<strong>en</strong> mogelijk gelijk de vier<br />

mann<strong>en</strong> bij Daniël 1, getracht hebb<strong>en</strong> zich met die spijz<strong>en</strong>, noch met die drank, niet te<br />

verontreinig<strong>en</strong>. Maar als Jozef h<strong>en</strong> nodigt <strong>en</strong> zij daartoe bewillig<strong>en</strong>, is het zeker, dat<br />

voor h<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> verontreiniging in die tijd nog plaats had. En dat zij daar geget<strong>en</strong> <strong>en</strong> gedronk<strong>en</strong><br />

hebb<strong>en</strong>, blijkt uit het laatste van dat hoofdstuk, want als Jozef thuis gekom<strong>en</strong><br />

was, gebood hij zijn knecht<strong>en</strong> dat zij brood op zoud<strong>en</strong> zett<strong>en</strong>. En verder lees ik, vers<br />

32, 33 <strong>en</strong> 34. „En zij richtt<strong>en</strong> voor hem aan in het bijzonder. En voor h<strong>en</strong> in het<br />

bijzonder; <strong>en</strong> voor de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> die met Hem at<strong>en</strong> in het bijzonder. Want de<br />

Egypt<strong>en</strong>aars mog<strong>en</strong> ge<strong>en</strong> brood et<strong>en</strong> met de Hebreeën, daar zulks de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong> e<strong>en</strong><br />

gruwel is. En zij zat<strong>en</strong> voor zijn aangezicht, de eerstgebor<strong>en</strong>e naar zijn eerstgeboorte.<br />

En de jongere naar zijn jongheid; dies verwonder<strong>en</strong> zich de mann<strong>en</strong> onder elkander.<br />

En hij langde hun van de gerecht<strong>en</strong>, die voor hem <strong>ware</strong>n; maar B<strong>en</strong>jamins gerecht was<br />

vijfmaal groter dan de gerecht<strong>en</strong> van h<strong>en</strong> all<strong>en</strong>. En zij dronk<strong>en</strong> <strong>en</strong> zij werd<strong>en</strong> dronk<strong>en</strong><br />

met hem.”<br />

Het is waar, dat voor h<strong>en</strong> e<strong>en</strong> bijzondere tafel was, maar dat had zijn oorsprong niet<br />

uit h<strong>en</strong>, dat zij niet mocht<strong>en</strong> et<strong>en</strong> met de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, maar uit de Egypt<strong>en</strong>ar<strong>en</strong>, want<br />

die was het e<strong>en</strong> gruwel te et<strong>en</strong> met h<strong>en</strong>. En is het overklaar, dat daar vóór de<br />

wetgeving op Sinaï, ge<strong>en</strong> onderscheid der spijz<strong>en</strong> geweest is; maar er heeft e<strong>en</strong> onder-


scheid geweest in hetge<strong>en</strong> dat geofferd werd. En daarin bestond het onderscheid<br />

tuss<strong>en</strong> rein <strong>en</strong> onrein t<strong>en</strong> tijde van Noach.<br />

225<br />

RABBI.<br />

Ik zou UE. nog veel zwarighed<strong>en</strong> kunn<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>werp<strong>en</strong>, die ik voorbij zal gaan, omdat<br />

ik dezelve beantwoord heb gevond<strong>en</strong> in de redestrijd of geloofskamp tuss<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Jood<br />

<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Christ<strong>en</strong>, hetwelk gevond<strong>en</strong> wordt achter aan Buxtorf: School der Jod<strong>en</strong>. Maar<br />

ik zal u voor het laatste alle<strong>en</strong> nog dit vrag<strong>en</strong>: daar ulied<strong>en</strong> leert <strong>en</strong> staande houdt, dat<br />

het gelov<strong>en</strong> in de Messias, het <strong>en</strong>igste middel is om behoud<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>; indi<strong>en</strong> dat<br />

waar is, hoe komt dan, dat de Heere zulks niet geëist heeft van Zijn bondvolk Israël?<br />

Daar het dan zeker is, dat zonder het geloof in de Messias Israël moest verlor<strong>en</strong> gaan.<br />

En dat niet alle<strong>en</strong>, maar nooit heeft God Israël gebod<strong>en</strong>, dat, als de Messias zou<br />

gekom<strong>en</strong> zijn, dat m<strong>en</strong> dan in Hem moest gelov<strong>en</strong> als de <strong>en</strong>ige oorzaak van zaligheid.<br />

KOOPMAN.<br />

Uw vrag<strong>en</strong> zijn voor het laatste van veel gewicht. En daarom zal ik tracht<strong>en</strong> dezelve<br />

naar haar zwaarte onderscheid<strong>en</strong>lijk te beantwoord<strong>en</strong>. Om dit te do<strong>en</strong>, moet ik eerst<br />

wat dat gelov<strong>en</strong> is, onderscheid<strong>en</strong>lijk beschouw<strong>en</strong>.<br />

In de eerste plaats is gelov<strong>en</strong>, op iemands getuig<strong>en</strong>is van e<strong>en</strong> zaak voor<br />

waarheid aan te nem<strong>en</strong>. Nu hangt dat veel af, van de geloofbaarheid van de persoon<br />

die de getuig<strong>en</strong>is geeft. Nu is het zeker, dat God, die „ge<strong>en</strong> man is dat Hij lieg<strong>en</strong> zou”,<br />

(ik veronderstel dat m<strong>en</strong> gelooft dat God aanwezig is) m<strong>en</strong> schuldig is te gelov<strong>en</strong>,<br />

alles wat dat God ons komt te op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>, zonder onderscheid, of het voor ons<br />

verstand bevatbaar is of niet. Temeer, omdat wij volstrekt afhankelijk zijn van God.<br />

En derhalve, wanneer Hij ons iets bevel<strong>en</strong>de op<strong>en</strong>baart, wij verplicht zijn ons daaraan<br />

te onderwerp<strong>en</strong>. Dus, maak ik e<strong>en</strong> onderscheid tuss<strong>en</strong> de leer des geloofs <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> de<br />

daad des geloofs. Door het eerste versta ik de k<strong>en</strong>nis <strong>en</strong> toestemming van datg<strong>en</strong>e, wat<br />

God aan de m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> geop<strong>en</strong>baard heeft; maar door het tweede, de dadelijke<br />

geloofsonderwerping aan hetzelve. Dat vooraf gezegd hebb<strong>en</strong>de, laat ons nu tot de<br />

zaak zelf overgaan.<br />

Daar is nu zeker e<strong>en</strong> onderscheid tuss<strong>en</strong> het geloof met betrekking op de<br />

Messias voor, of na Zijn komst in de wereld, want vóór Zijn komst, had het geloof<br />

rechtstreeks in de Messias nog ge<strong>en</strong> plaats, maar het gelov<strong>en</strong> in God. Echter is het<br />

zeker, dat alles wat dat God van de Messias uw vaders bek<strong>en</strong>d maakte, hetzij van Zijn<br />

persoon, hetzij van Zijn ambt<strong>en</strong>, of hetzij op wat wijze dat de Messias Zich met God<br />

zou verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>. En dat Hij alle<strong>en</strong> de verzo<strong>en</strong><strong>en</strong>de oorzaak zou zijn; dat zij verplicht<br />

<strong>ware</strong>n dat toe te stemm<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> dat zij begeerd<strong>en</strong> ooit met God verzo<strong>en</strong>d te word<strong>en</strong>.<br />

En daar wij gezi<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, dat de Zone Gods, Middelaar van het Testam<strong>en</strong>t der<br />

g<strong>en</strong>ade is, zowel vóór Zijn komst in het vlees als na dezelve. En dat Hij vóór die tijd<br />

zijn Middelaarsambt bedi<strong>en</strong>de als Borg, hebb<strong>en</strong> de Godvruchtig<strong>en</strong> zichzelf als<br />

schuldig<strong>en</strong> voor Hem neergelegd, gelijk blijkt in Hiskia, die ge<strong>en</strong> kans zag om zelf te<br />

betal<strong>en</strong>, zijn Middelaar in zijn verleg<strong>en</strong>heid alzo aansprak: “O Heere, ik word<br />

onderdrukt, wees Gij mijn Borg”, Jesaja 38: 14, vergelek<strong>en</strong> met Psalm 119: 122.<br />

Wat was dat nu anders dan e<strong>en</strong> oef<strong>en</strong>de daad des geloofs, want hij van alles afzi<strong>en</strong>de,<br />

neemt hij zijn toevlucht tot Jehovah zijn Borg. En ik d<strong>en</strong>k niet, dat u Hiskia, noch<br />

David in de 119 de Psalm zou aanzi<strong>en</strong>, dat zij hun toevlucht tot de Heere als Borg,<br />

zoud<strong>en</strong> g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> zij volg<strong>en</strong>s de lering des geloofs, niet hadd<strong>en</strong><br />

toegestemd, dat Hij de Borg van e<strong>en</strong> verleg<strong>en</strong> doodschuldige was. Nu is het zeker, dat<br />

deg<strong>en</strong>e die de Borg niet k<strong>en</strong>de of erk<strong>en</strong>de <strong>en</strong> niet als verleg<strong>en</strong> schuld<strong>en</strong>aars, hun<br />

toevlucht tot Hem nam<strong>en</strong>, om hun schuld<strong>en</strong> voor Hem op<strong>en</strong> te legg<strong>en</strong> <strong>en</strong> tev<strong>en</strong>s hun


226<br />

onmacht om dezelve te betal<strong>en</strong>, Hem smek<strong>en</strong>d dat Hij toch hun Borg zijn wil, dat<br />

dezelve dan hun eig<strong>en</strong> schuld<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> betal<strong>en</strong>. En dat niet kunn<strong>en</strong>de do<strong>en</strong>, dat zij<br />

dan in eeuwigheid voor zichzelf schuldig zull<strong>en</strong> moet<strong>en</strong> staan blijv<strong>en</strong>, daar zij in<br />

eeuwigheid niet machtig zijn, om voor zichzelf te betal<strong>en</strong>. En zo is het zeker, dat<br />

Israël zonder het geloof in de Messias, moest verlor<strong>en</strong> gaan. Maar zolang Israël onder<br />

de wettische bedi<strong>en</strong>ing leefde, werd het geloof in de Messias niet rechtstreeks<br />

gevorderd; maar minder rechtstreeks, omdat de Messias onder de schaduwachtige<br />

offerand<strong>en</strong>, dewelke rechtstreeks van h<strong>en</strong> geëist <strong>ware</strong>n, werd vertoond.<br />

RABBI.<br />

Ik heb uw m<strong>en</strong>ing hierover verstaan, maar nu w<strong>en</strong>st ik van UE. te hor<strong>en</strong>, hoe het<br />

geloof in de Messias, nadat Hij in de wereld zal gekom<strong>en</strong> zijn, moet begrep<strong>en</strong><br />

word<strong>en</strong>? <strong>en</strong> of hetzelve, om dan in de Messias te gelov<strong>en</strong>, klaarder gebod<strong>en</strong> is?<br />

KOOPMAN.<br />

Nu is het zeker, dat wanneer het lichaam der schaduw zal gekom<strong>en</strong> zijn, dat dan de<br />

schaduw zull<strong>en</strong> ophoud<strong>en</strong>. Zodat e<strong>en</strong> zondaar, niet door de schaduwachtige offerande,<br />

zijn verzo<strong>en</strong>ing in de Borg had te zoek<strong>en</strong>, maar rechtstreeks tot de Messias, welke hun<br />

Zelf tot e<strong>en</strong> Heiligdom geword<strong>en</strong> was, Jesaja 8. En zo ziet UE, e<strong>en</strong> onderscheid tuss<strong>en</strong><br />

het geloof voor <strong>en</strong> na de komst van de Messias. En wilt u nog wat meer daarvan<br />

hor<strong>en</strong>, rak<strong>en</strong>de het onderscheid tuss<strong>en</strong> het geloof vóór <strong>en</strong> na de komst van de Messias;<br />

het is hierin geleg<strong>en</strong>, dat voor de komst van de Messias in de wereld, eig<strong>en</strong>lijk niet<br />

gevorderd kon word<strong>en</strong>, het gelov<strong>en</strong> in de Messias. Want e<strong>en</strong> gelovige Israëliet<br />

voldeed, wanneer hij gelovig aannam hetge<strong>en</strong> God door de Profet<strong>en</strong> van de Messias<br />

kwam te op<strong>en</strong>bar<strong>en</strong>. En dat ze Hem gelovig kwam<strong>en</strong> in te wacht<strong>en</strong>. Maar dan ziet m<strong>en</strong><br />

licht, dat zulks meer e<strong>en</strong> geloof in <strong>en</strong> aan God, dan e<strong>en</strong> geloof in <strong>en</strong> aan de Messias<br />

kan g<strong>en</strong>oemd word<strong>en</strong>. Maar wanneer de Messias zal geop<strong>en</strong>baard zijn in het vlees, dat<br />

dan e<strong>en</strong> ieder schuldig is Hem daarvoor te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan te nem<strong>en</strong> als de beloofde<br />

<strong>en</strong> lang verwachte Messias. Wanneer Hij Zijn mond komt te op<strong>en</strong><strong>en</strong> als die grote<br />

Profeet als Mozes <strong>en</strong> de eis van het Nieuwe Verbond de volk<strong>en</strong> komt voor te drag<strong>en</strong>,<br />

wie is dan niet schuldig naar Hem te hor<strong>en</strong>? En hun toestemming te gev<strong>en</strong>, aan die eis<br />

des verbonds? En wanneer Hij als de teg<strong>en</strong>beeldige Hogepriester door e<strong>en</strong><br />

teg<strong>en</strong>beeldige offerhande, de ongerechtigheid des lands op één dag kwam weg te<br />

nem<strong>en</strong>; wie heeft dan vrijheid, van Hem niet voor de <strong>ware</strong> Hogepriester te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>;<br />

nog Zijn offerand<strong>en</strong>, tot wegneming van zijn ongerechtigheid, te beger<strong>en</strong>?<br />

T<strong>en</strong> laatste, wanneer Hij van Zijn Vader zal gezalfd zijn, tot Koning over Sion, de<br />

berg van Jehovah's Heiligheid. En Hij daarop zal gezet<strong>en</strong> zijn, op Zijn hoge <strong>en</strong><br />

verhev<strong>en</strong> troon, zal dan niet e<strong>en</strong> ieder verplicht wez<strong>en</strong> om Hem voor Koning te<br />

erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>? En zich vrijwillig aan die Koning te onderwerp<strong>en</strong>? Nu me<strong>en</strong> ik, dat het<br />

zeker is, dat er e<strong>en</strong> onderscheid is tuss<strong>en</strong> het geloof in de Messias vóór of na Zijn<br />

komst in de wereld.<br />

Wat nu betreft uw vraag, of het klaar gebod<strong>en</strong> is, dat als de Messias zal<br />

gekom<strong>en</strong> zijn, m<strong>en</strong> dan in Hem moet gelov<strong>en</strong>?<br />

Daarop antwoord ik te m<strong>en</strong><strong>en</strong> van ja, vooral wanneer m<strong>en</strong> het geloof onderscheidt in<br />

de leer <strong>en</strong> in de daad des geloofs.<br />

Door de leer des geloofs versta ik het aanhor<strong>en</strong> <strong>en</strong> toestemm<strong>en</strong> van al datg<strong>en</strong>e,<br />

hetwelk de Messias geleerd heeft. Dat de Heere God zulks gebod<strong>en</strong> heeft, is over<br />

klaar, zoals blijkt uit <strong>De</strong>ut. 18: 15, daar Mozes zegt: „E<strong>en</strong> Profeet, uit het midd<strong>en</strong> van<br />

u, uit uw broeder<strong>en</strong>, als mij, zal u de Heere uw God verwekk<strong>en</strong>; naar Hem zult gij<br />

hor<strong>en</strong>!” En uit vers 19, daar de Heere zegt: „En het zal geschied<strong>en</strong>, de man, die niet


227<br />

zal hor<strong>en</strong> naar Mijn woord<strong>en</strong>, die Hij in Mijn Naam zal sprek<strong>en</strong>, van die zal Ik het<br />

zoek<strong>en</strong>.” Daar ziet UE. dat u verplicht b<strong>en</strong>t naar Hem te hor<strong>en</strong>. En wat hielp het toch,<br />

indi<strong>en</strong> u Hem al hoorde, maar u niet toestemde aan hetge<strong>en</strong> Hij u leerde? Trouw<strong>en</strong>s,<br />

dat ligt ook klaar opgeslot<strong>en</strong> in die eis: „naar Hem zult gij hor<strong>en</strong>!”<br />

RABBI.<br />

Dat is maar iets algeme<strong>en</strong>s, maar niet iets bijzonders. Want zo <strong>ware</strong>n de Israëliet<strong>en</strong><br />

verplicht, alle Profet<strong>en</strong> te hor<strong>en</strong>. En hetge<strong>en</strong> zij zeid<strong>en</strong> of leerd<strong>en</strong>, toe te stemm<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Dat is waar, maar hetge<strong>en</strong> e<strong>en</strong> Profeet d<strong>en</strong> volke bek<strong>en</strong>d maakte was datg<strong>en</strong>e, hetwelk<br />

God Hem geop<strong>en</strong>baard had, hetzij in e<strong>en</strong> gezicht of door e<strong>en</strong> droom. En dat hor<strong>en</strong>de<br />

of lez<strong>en</strong>de, was zeker (wanneer het de k<strong>en</strong>merk<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> Goddelijke op<strong>en</strong>baring<br />

had), ieder verplicht hetzelve als e<strong>en</strong> Goddelijke bek<strong>en</strong>dmaking toe te stemm<strong>en</strong>. Maar<br />

wanneer de Messias tot h<strong>en</strong> zou sprek<strong>en</strong>, dan <strong>ware</strong>n zij schuldig naar Hem te hor<strong>en</strong>,<br />

als Iemand aan Wie zij niet alle<strong>en</strong> verplicht <strong>ware</strong>n, hetge<strong>en</strong> Hij sprak toe te stemm<strong>en</strong>,<br />

maar daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> in hetge<strong>en</strong> dat Hij van h<strong>en</strong> komt te eis<strong>en</strong>, of hun komt te gebied<strong>en</strong><br />

(welk recht Hem als de Messias toekomt) zijn zij schuldig om Hem te gehoorzam<strong>en</strong>.<br />

En dat daarin de gelukzaligheid van e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s geleg<strong>en</strong> is, blijkt uit het zegg<strong>en</strong> van<br />

Hem als de Opperste Wijsheid, Spreuk. 8: 32 tot aan het einde. „Nu dan, kinder<strong>en</strong>!<br />

hoort naar Mij, want welgelukzalig zijn zij, [die] Mijn weg<strong>en</strong> be<strong>ware</strong>n; hoort de tucht<br />

<strong>en</strong> wordt wijs. En verwerpt [die] niet. Welgelukzalig is de m<strong>en</strong>s, die naar Mij hoort,<br />

dagelijks wak<strong>en</strong>de aan Mijn poort<strong>en</strong>, waarnem<strong>en</strong>de de post<strong>en</strong> Mijner deur<strong>en</strong>. Want<br />

die Mij vindt, vindt het lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> trekt e<strong>en</strong> welgevall<strong>en</strong> van d<strong>en</strong> Heere. Maar die<br />

[teg<strong>en</strong>] Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; all<strong>en</strong> die Mij hat<strong>en</strong>, hebb<strong>en</strong> d<strong>en</strong> dood<br />

lief.”<br />

En dat recht heeft de Messias, om de heid<strong>en</strong><strong>en</strong> te verplicht<strong>en</strong> <strong>en</strong> uit te nodig<strong>en</strong>, om tot<br />

hun voordeel naar Hem te hor<strong>en</strong>, gelijk Hij hun aanspreekt, Jesaja 49: 1. „Hoort naar<br />

mij, gij eiland<strong>en</strong>. En luistert toe, gij volker<strong>en</strong> van verre! <strong>De</strong> Heere heeft Mij geroep<strong>en</strong><br />

van de buik af, van Mijner moeders ingewand af heeft Hij Mijn Naam gemeld.” En de<br />

beminnelijkheid <strong>en</strong> nuttigheid van naar Hem te hor<strong>en</strong>, heeft Hij zelf dus aangeprez<strong>en</strong>,<br />

Jesaja 50: 4. „<strong>De</strong> Heere HEERE heeft Mij e<strong>en</strong> tong der geleerd<strong>en</strong> gegev<strong>en</strong>, opdat Ik<br />

wete met de moede e<strong>en</strong> woord ter rechter tijd te sprek<strong>en</strong>.” En hoofdstuk 61: 14. „<strong>De</strong><br />

geest des Heer<strong>en</strong> HEEREN is op Mij, omdat de Heere Mij gezalfd heeft, om e<strong>en</strong><br />

blijde boodschap te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> d<strong>en</strong> zachtmoedig<strong>en</strong>. Hij heeft Mij gezond<strong>en</strong> om te<br />

verbind<strong>en</strong> de gebrok<strong>en</strong><strong>en</strong> van harte, om de gevang<strong>en</strong><strong>en</strong> vrijheid uit te roep<strong>en</strong> <strong>en</strong> de<br />

gebond<strong>en</strong><strong>en</strong> op<strong>en</strong>ing der gevang<strong>en</strong>is. Om uit te roep<strong>en</strong> het jaar van het welbehag<strong>en</strong><br />

des Heer<strong>en</strong>. En de dag der wraak onzes Gods; om alle treurig<strong>en</strong> te troost<strong>en</strong>. Om de<br />

treurig<strong>en</strong> Sions te beschikk<strong>en</strong>, dat hun gegev<strong>en</strong> worde sieraad voor as, vreugdeolie<br />

voor treurigheid, het gewaad des lofs voor e<strong>en</strong> b<strong>en</strong>auwd<strong>en</strong> geest; opdat zij g<strong>en</strong>oemd<br />

word<strong>en</strong> eik<strong>en</strong>bom<strong>en</strong> der gerechtigheid, e<strong>en</strong> planting des Heer<strong>en</strong>, opdat Hij verheerlijkt<br />

worde.” En zo ziet UE., dat er e<strong>en</strong> groot onderscheid is tuss<strong>en</strong> het geloof, hetwelk m<strong>en</strong><br />

schuldig is aan e<strong>en</strong> Profeet <strong>en</strong> tuss<strong>en</strong> het gelov<strong>en</strong> aan <strong>en</strong> in de Messias.<br />

Maar dit zal zich nog wel klaarder verton<strong>en</strong>, wanneer ik wat nader bewijs, dat<br />

de daad des geloofs ook gebod<strong>en</strong> is. Want eig<strong>en</strong>lijk doet de leer des geloofs zonder de<br />

daad des geloofs ons weinig nut, want hoewel dat m<strong>en</strong> ler<strong>en</strong>der of hor<strong>en</strong>der wijze<br />

toestemt dat de Messias de Messias is <strong>en</strong> dat Hij alles gedaan heeft wat de Messias<br />

stond te do<strong>en</strong> tot behoud<strong>en</strong>is des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>; kan ons dat niet behoud<strong>en</strong>, indi<strong>en</strong> er niet<br />

bijkomt, dat e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>s uit het gezicht van zijn verlor<strong>en</strong><strong>en</strong> staat, zijn toevlucht neemt<br />

tot de Messias om door Hem behoud<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>. Gelijk dit wordt aangeprez<strong>en</strong>,


228<br />

Psalm 2: 12. „Welgelukzalig zijn all<strong>en</strong>, die tot Hem hun toevlucht nem<strong>en</strong>”, in<br />

vertrouw<strong>en</strong>, dat Hij h<strong>en</strong> kan behoud<strong>en</strong>; gelijk het Hebreeuwse woord chaasaah, e<strong>en</strong><br />

toevlucht in <strong>hoop</strong> <strong>en</strong> vertrouw<strong>en</strong> te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> geeft. En zo roept Hij de verlor<strong>en</strong> zondaar<br />

toe, nadat Hij zich eerst als e<strong>en</strong> Heiland had bek<strong>en</strong>d gemaakt, Jes. 45: 22. „W<strong>en</strong>dt u<br />

naar Mij toe, wordt behoud<strong>en</strong>, alle, gij eind<strong>en</strong> der aarde; want Ik b<strong>en</strong> God <strong>en</strong> niemand<br />

meer.” Maar het is ook zeker dat, wanneer iemand zijn toevlucht neemt tot de Messias<br />

om behoud<strong>en</strong> te word<strong>en</strong>, dat Hij dan ook telk<strong>en</strong>s Hem komt te erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong> aan te<br />

nem<strong>en</strong> voor zijn Heer <strong>en</strong> Koning. En zich aan Hem komt te onderwerp<strong>en</strong>. Dit vind ik<br />

gebod<strong>en</strong>, Psalm 2: 12. „Kust d<strong>en</strong> Zoon, opdat Hij niet toorne. En gij op d<strong>en</strong> weg<br />

vergaat.” En hier betek<strong>en</strong>t de kus voornamelijk e<strong>en</strong> kus van onderdanigheid, gelijk zo<br />

nog de koning<strong>en</strong> de hand - <strong>en</strong> de Paus van Rome zijn voet – laat kuss<strong>en</strong>. En<br />

nadrukkelijk wordt die onderwerping aan de Messias gebod<strong>en</strong>, Psalm 45: 12: „daar<br />

Hij uw Heere is, zo buig u voor Hem neder.”<br />

En zo me<strong>en</strong> ik kort u vertoond te hebb<strong>en</strong>, wat dat het geloof in de Messias is;<br />

hoe dat hetzelve onderscheid<strong>en</strong>lijk moet verstaan word<strong>en</strong>. En dat hetzelve aan u<br />

gebod<strong>en</strong> is. En daar UE. gezegd heeft, dat dit uw laatste zwarigheid was, die u in zou<br />

br<strong>en</strong>g<strong>en</strong>, kan ik niet zi<strong>en</strong>, dat <strong>en</strong>ige van uw zwarighed<strong>en</strong> zo groot is, dat het tot<br />

gegronde red<strong>en</strong> kon di<strong>en</strong><strong>en</strong>, om Jezus, die wij belijd<strong>en</strong> de Messias te zijn (dewelke aan<br />

uw vader<strong>en</strong> beloofd was) te verwerp<strong>en</strong>. En Hem daarvoor niet aan te nem<strong>en</strong>.<br />

RABBI.<br />

UE. hebt mij voldaan. En ik b<strong>en</strong> blij dat God het bestuurd heeft, dat wij elkander in de<br />

schuit ontmoet hebb<strong>en</strong>. En tot sam<strong>en</strong>spreking zijn gekom<strong>en</strong>.<br />

Maar dat wij Jod<strong>en</strong> Jezus niet erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>, komt daar eig<strong>en</strong>lijk vandaan, dat de ouders<br />

onder ons volk, hun kinder<strong>en</strong> van jongsaf, nooit anders dan schandelijk <strong>en</strong> smadelijk<br />

voorprat<strong>en</strong> van Jezus; smad<strong>en</strong>de Zijn geboorte, Persoon, lev<strong>en</strong> <strong>en</strong> dood; bespott<strong>en</strong>de<br />

de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong> over hun dwaasheid, dat zij niet alle<strong>en</strong> Hem als de Messias hebb<strong>en</strong><br />

aang<strong>en</strong>om<strong>en</strong>, maar nog daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> aanbidd<strong>en</strong>. En noem<strong>en</strong> daarom de Christ<strong>en</strong><strong>en</strong><br />

di<strong>en</strong>aars <strong>en</strong> aanbidders van de Opgehang<strong>en</strong>e.<br />

En daar<strong>en</strong>bov<strong>en</strong> wordt onder ons volk niet gesprok<strong>en</strong> of gevraagd hoe wij met God<br />

wederom zull<strong>en</strong> verzo<strong>en</strong>d word<strong>en</strong>, maar m<strong>en</strong> houdt zich op met vele beuzelvrag<strong>en</strong>,<br />

zoals m<strong>en</strong> komt gestadig de Rabbi het hoofd brek<strong>en</strong> met te vrag<strong>en</strong>: Rabbi daar is mijn<br />

mes, waar ik vlees mee snijd, het is aan de boter gekom<strong>en</strong>; hoe zal ik dat weer rein<br />

krijg<strong>en</strong>? En vraagt m<strong>en</strong> over mess<strong>en</strong>, lepels, vork<strong>en</strong>, pott<strong>en</strong>, pann<strong>en</strong>, ketels <strong>en</strong> wat dies<br />

meer is.<br />

En dan komt er weer e<strong>en</strong> oude vrouw vrag<strong>en</strong> over de tijd van de onreinheid van e<strong>en</strong><br />

vrouw, wanneer het bij haar wat twijfelachtig is. En zou ik u dit alles stuksgewijs<br />

verhal<strong>en</strong>, het zou mij vermoei<strong>en</strong> <strong>en</strong> u vervel<strong>en</strong>, te meer, daar het weinig kan sticht<strong>en</strong>.<br />

<strong>De</strong>rhalve wil ik hier van afscheid<strong>en</strong>. En UE. nogmaals bedank<strong>en</strong> voor de moeite<br />

welke u op u g<strong>en</strong>om<strong>en</strong> hebt, om Mij onderscheid<strong>en</strong> red<strong>en</strong><strong>en</strong> te gev<strong>en</strong> van de zekerheid<br />

van uw geloof. Wanneer ik wederom u <strong>en</strong>ige di<strong>en</strong>st kan do<strong>en</strong>, ik zal niet ontbrek<strong>en</strong>.<br />

KOOPMAN.<br />

Het is uit liefde voor de waarheid geschied, derhalve behoeft UE. mij niet te dank<strong>en</strong>.<br />

Ik w<strong>en</strong>ste maar, dat Hij, Die de Waarheid zelf is, het verhandelde wil waarheid mak<strong>en</strong><br />

aan uw ziel. En ik dank Hem voor de ontvang<strong>en</strong> bekwaamheid, om deze verhandeling<br />

te br<strong>en</strong>g<strong>en</strong> tot e<strong>en</strong> gew<strong>en</strong>st einde.<br />

EINDE.


Bladwijzer van <strong>en</strong>ige Hebreeuwse woord<strong>en</strong>, <strong>en</strong>z.<br />

229


(niet aanwezig)<br />

Bladwijzer van de schrijvers of andere geleerde mann<strong>en</strong>, in dit werk<br />

voorkom<strong>en</strong>de.<br />

A.<br />

Abba Rabbi. 70<br />

Ab <strong>en</strong> Ezra. 75, 110<br />

Achachubar Chanina (Rabbi). 25<br />

B.<br />

B<strong>en</strong> Hahkadoosch (Rabbi). 66<br />

Boek Jalcood. 130, 135, 148<br />

— Juchasin. 133<br />

Midras Thrillim. 70<br />

Sohar. 60<br />

Buxtorf school der Jod<strong>en</strong>. 253<br />

C.<br />

Chaldeeuwse Uitbreiders 69, 132,133<br />

D.<br />

David Kimchi. 76, 110<br />

Don Izak Abarbanel. 135<br />

E.<br />

Egesippus. 93<br />

Elias de Profeet of e<strong>en</strong> Rabbi. 101<br />

G.<br />

Gamaliel. 175<br />

H.<br />

Haccodoosch (Rabbi). 76<br />

Hadarsan (Rabbi). 77<br />

Hillel. 25<br />

I.<br />

Jacob (Rabbi). 101<br />

Jacob B<strong>en</strong> Chajera. 143<br />

Jan Christ. Godfried. 122<br />

Jeremia (Rabbi). 25<br />

Jeruschalmi. 122<br />

Jonathan (Rabbi).<br />

B<strong>en</strong> Uziel. 66, 122<br />

— Chaldeeuwse uitlegger. 148<br />

Josephus veel mal<strong>en</strong> gelijk. 33 <strong>en</strong>z.<br />

Joses Galileus. 135<br />

Isaac (Rabbi). 25<br />

M.<br />

Mahomet zijn Alkoran, 68, 129<br />

Maimonides. 36, 129<br />

Manasse B<strong>en</strong> Israël (Rabbi). 135<br />

Mar <strong>en</strong> Maremar. 132, 133<br />

M<strong>en</strong>achem. 135<br />

O.<br />

Osia (Rabbi).<br />

230


P.<br />

Philo de Jood veel mal<strong>en</strong>. Piscator.<br />

R.<br />

Raäf Asse.<br />

R. Jode.<br />

Rabbi de Mod<strong>en</strong>a.<br />

S.<br />

Sadias Gaon, in de not<strong>en</strong>. 122<br />

Salemon Jarchi. 25 <strong>en</strong>z.<br />

Samay. 25<br />

Samuël (Rabbi). 25<br />

Simeon B<strong>en</strong> Jochai (Rabbi). 77, 122<br />

Simeon (Rabbi). 60<br />

Sira. 25<br />

Sixta Amana. 126<br />

Spinoza aangehaald in de not<strong>en</strong>. 128<br />

Syrische Overzetter. 141<br />

T.<br />

Talmud. 132<br />

— Nedarum. 25<br />

Sanhedrim. 26 37<br />

Schebacot. 26<br />

Sita. 25<br />

Theodorus van Thuyn<strong>en</strong>. 88<br />

U.<br />

Unkelos. 122<br />

V.<br />

Vertalers (de onze). 120<br />

Z.<br />

Zev<strong>en</strong>tig Overzetters. 76<br />

231


REGISTER DER, VOORNAAMSTE ZAKEN<br />

A.<br />

Abraham, hoe uit de werk<strong>en</strong> gerechtvaardigd. 228, 230<br />

Adam stond met God in e<strong>en</strong> Verbond. 28<br />

Uit Hoséa 6 <strong>en</strong> 7 bewez<strong>en</strong>; Adam is daar uitgevall<strong>en</strong>. 31<br />

Acra was e<strong>en</strong> der 3 berg<strong>en</strong>, waarop Jeruzalem lag <strong>en</strong>z. in not<strong>en</strong> 125<br />

Ambt<strong>en</strong> van de Messias.<br />

1 Zijn Profetisch.<br />

2 Zijn Priester.<br />

3 Zijn Koninklijk Ambt; ziet deze alle bij Messias.<br />

232<br />

B.<br />

Beeld Gods, waar niet <strong>en</strong> waar al in bestaande. 27, 28<br />

Behoud<strong>en</strong>is, de weg daartoe van de Rabbijn<strong>en</strong> voorgesteld. 37, 38 Welke wederlegd<br />

wordt. 39, 40<br />

Berg<strong>en</strong> zijn zinnebeeld<strong>en</strong> van Ko ringrijk<strong>en</strong>. 126<br />

Beschrijving die van de Keizer Augustus geschied is, waarom bij Josephus daarvan<br />

ge<strong>en</strong> gewag gemaakt wordt. 170, 171 En ook niet bij de Romeinse Historieschrijvers.<br />

Bloed, het et<strong>en</strong> deszelfs verbod<strong>en</strong>, <strong>en</strong>z. 271<br />

Brief aan de Hebre<strong>en</strong> wie de Schrijver, ziet Schrijver.<br />

C.<br />

Christus g<strong>en</strong>oemd Messias hoe veelmaal met die Naam in het O. T. voorkom<strong>en</strong>de. 179<br />

Hoe veelmaal in het Nieuwe Testam<strong>en</strong>t. 179<br />

— Als de gezalfde,<br />

1 Wie Hem gezalfd heeft in de tijd. 179, 180<br />

2 Waarmee Hij gezalfd is. 180<br />

3 Waartoe. 180<br />

I. Tot Profeet. 180<br />

Heeft als zodanig geprofeteerd. 181-183<br />

Was e<strong>en</strong> gelijk Mozes. 184<br />

II. Tot Priester. 185<br />

Teg<strong>en</strong>werping aangaande het Priesterschap. 186<br />

Wat Hij als Priester gedaan heeft.<br />

1. Gebed<strong>en</strong>.<br />

2. Geofferd <strong>en</strong>z. 189, 190<br />

III. Tot Koning uit de voorzegging<strong>en</strong>, ziet Messias.<br />

D.<br />

Dag<strong>en</strong>, hoe Jezus kan gezegd word<strong>en</strong> drie dag<strong>en</strong> in het graf geleg<strong>en</strong> te hebb<strong>en</strong>. 220<br />

Verdere teg<strong>en</strong>werping daarvan 220<br />

<strong>De</strong>zelve opgelost. 221<br />

Dood is verscheid<strong>en</strong>.<br />

1. Tijdelijke.<br />

2. Geestelijke. En de onafgebrok<strong>en</strong>e geduurzaamheid deszelfs.<br />

3. <strong>De</strong> Eeuwige dood. 31<br />

— Van Judas, hoe Hij aan zijn einde gekom<strong>en</strong> is, zwarigheid daarvan. 202<br />

<strong>De</strong>zelve opgelost. 202<br />

Drieë<strong>en</strong>heid Gods, ziet God.


Drinkbeker waar Christus van spreekt. 199<br />

Duisternis hoe bij Jezus dood veroorzaakt. 110<br />

Hoe te verstaan. 211<br />

Duivel<strong>en</strong> of zij ook kunn<strong>en</strong> voorttel<strong>en</strong>, gelijk de Jod<strong>en</strong> stell<strong>en</strong>. 46<br />

— Hoe dan te verstaan. Zaad der slang. 46<br />

Duivel, hoe zich die vertoond heeft aan de eerste m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> <strong>en</strong>z., ziet verder Slang. 32<br />

E.<br />

Efa, hoe groot, 244<br />

El, e<strong>en</strong> El des Heiligdoms <strong>en</strong> e<strong>en</strong> gem<strong>en</strong>e El, verschil hier omtr<strong>en</strong>t. 244, 245<br />

Erfdochter zou haar recht verliez<strong>en</strong> indi<strong>en</strong> zij ook niet opging <strong>en</strong>z. 159<br />

Etteroog ge<strong>en</strong> Citro<strong>en</strong>. 11<br />

Wat dan mogelijk. 17<br />

Evangelie, wat er door verstaan wordt in de plaats van 2 Tim. 2: 8. 158<br />

daarin word<strong>en</strong> aller klaarst bewijz<strong>en</strong> gevond<strong>en</strong>, dat Jezus is de <strong>ware</strong> Messias. 15S<br />

F.<br />

Fondam<strong>en</strong>tele Leerstukk<strong>en</strong> van het N. met het O. T. vergelek<strong>en</strong>. 222<br />

233<br />

G.<br />

Gebod van de Keizer Augustus, zie Beschrijving.<br />

Gehoorzaamheid, e<strong>en</strong> dadelijke door Christus teweeg gebracht 232<br />

— <strong>en</strong>e volkom<strong>en</strong>e voor Gods gerechtigheid. 40, 41<br />

Geloof, wat het is. 253<br />

Wordt onderscheid<strong>en</strong>.<br />

1. In de Leer deszelfs.<br />

2. In de daad deszelfs.<br />

3. En waar dan in bestaande 254<br />

Geloof e<strong>en</strong> stuk deszelfs. 53, 54<br />

— In de Messias, hoe te verstaan 253<br />

I. t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> voor Zijn komst 254<br />

II. t<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> na dezelve. 255, 256<br />

Geest, wordt wel uitdrukkelijk Heilige Geest g<strong>en</strong>oemd. 60<br />

Geseling, waarom Pilatus Jezus heeft lat<strong>en</strong> gesel<strong>en</strong>. 205<br />

G<strong>en</strong>eratie van de Zoon behoort niet tot de wil, maar tot de natuur van God. 68<br />

Gerechtigheid Gods, voldo<strong>en</strong>ing aan dezelve <strong>en</strong> in wat opzicht.<br />

I. Ontk<strong>en</strong>n<strong>en</strong>derwijze, door wie niet. 43<br />

II. Stell<strong>en</strong> derwijze, door wie immers. 43<br />

Geschiedorde van Lukas, strijdig niet andere Historieschrijvers teg<strong>en</strong>geworp<strong>en</strong> <strong>en</strong><br />

opgelost<br />

Geslachtrek<strong>en</strong>ing van Maria <strong>en</strong> Jozef. 159, 161<br />

Gezalfde is de Messias de Christus. Zie Messias <strong>en</strong> Christus.<br />

God.<br />

I. Enig in Wez<strong>en</strong> <strong>en</strong> Drie in Person<strong>en</strong>.<br />

't Welk moet word<strong>en</strong> aan aangemerkt als e<strong>en</strong> stuk des Geloofs, niet des ver<br />

stands.<br />

Onderscheid van die beide, ziet Geloof <strong>en</strong> Verstand.<br />

II. Drieë<strong>en</strong>ig wordt bewez<strong>en</strong>.<br />

1. Uit de nam<strong>en</strong> Gods die e<strong>en</strong> meervoud te k<strong>en</strong>n<strong>en</strong> gev<strong>en</strong>de. 53<br />

2. ook als God van zichzelf spreekt. teg<strong>en</strong>werping hierop die


234<br />

beantwoord.<br />

3. Als de e<strong>en</strong> bij de Andere gevoegd wordt, sprek<strong>en</strong>de de e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong> of<br />

van de Ander.<br />

III. Onderscheid<strong>en</strong> in Person<strong>en</strong>. 57, 58<br />

God wordt dan e<strong>en</strong>s Vader, dan e<strong>en</strong>s Zoon <strong>en</strong> dan e<strong>en</strong>s Heilige Geest g<strong>en</strong>oemd, onderscheid<br />

daarvan.<br />

God is Drieë<strong>en</strong>ig, uit het N. T. bewez<strong>en</strong>. 232, 234<br />

Goddelijkheid van het N. T. be stred<strong>en</strong>. I 239<br />

<strong>De</strong> zwarigheid daarteg<strong>en</strong> ingebracht weerlegd. 239<br />

Goedwilligheid neemt God voor de daad ge<strong>en</strong>szins aan.<br />

Goël.<br />

1. Wat is die.<br />

2. Wat Hij do<strong>en</strong> moest. ziet verder Verlosser.<br />

Graf van Jezus is aan de derd<strong>en</strong> dag ledig bevond<strong>en</strong> <strong>en</strong>z. 216<br />

Waarom e<strong>en</strong> nieuw Graf daar niemand in geleg<strong>en</strong> had? 221<br />

H.<br />

Han<strong>en</strong> Offer. 50<br />

Hafteroth, e<strong>en</strong> Profetische les 156<br />

Wordt op elke Sabbath voorgelez<strong>en</strong>, verdeling daaromtr<strong>en</strong>t. 156, 161<br />

Hemelvaart van de Messias (als de 2de trap van Zijn verhoging) voorzegd.<br />

Uit de vervulling bewez<strong>en</strong>. 156, 221<br />

Herders, wie daar door Zach. 11:8, verstaan werd<strong>en</strong>. 98, 99<br />

Afsnijding van dezelve, wat daardoor verstaan wordt. 100<br />

Herstel des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> met God uit het O. T. bewez<strong>en</strong>. 42<br />

Vloeit uit Gods macht. 43<br />

<strong>De</strong> wijze op welke. 43<br />

Uit het N. T. bewez<strong>en</strong>. 230<br />

Historischverhaal van het ganse Lijd<strong>en</strong> van Christus in order. 198, 201<br />

Jezus van Nazareth wordt bewez<strong>en</strong> te zijn de Messias. 153<br />

1. Uit zijn afkomst. En wel<br />

a. Uit Abraham, Izak <strong>en</strong>z. zulks bewez<strong>en</strong>. 55, 156<br />

b. Uit Maria. 159, 169<br />

c. Uit Bethlehem naar de voorzegging<strong>en</strong>. 170<br />

d. Is tot Zijn Tempel gekom<strong>en</strong>. 176, 178<br />

2. Al wat in de Profet<strong>en</strong> van Hem getuigd was in Hem gevond<strong>en</strong>, zo<br />

a. T<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van Zijn Ambt<strong>en</strong>. 179 als<br />

b. T<strong>en</strong> aanzi<strong>en</strong> van Zijn Stat<strong>en</strong>. 196<br />

Uit Zijn vernedering.<br />

a. Uit Zijn Geboorte 195<br />

b. Verdere Lev<strong>en</strong>swijze, gelijk Arm; Werkelijk<br />

c. Bijzonder in het laatst van Zijn lev<strong>en</strong> veel geled<strong>en</strong> hebb<strong>en</strong>de. 199<br />

Teg<strong>en</strong>werping dies aangaande 199<br />

d. En verdere vernedering tot in de dood <strong>en</strong> tot in de b<strong>en</strong>ed<strong>en</strong>ste del<strong>en</strong><br />

der Aarde. 200<br />

— in Hem zijn bevond<strong>en</strong> twee Natur<strong>en</strong>. 234<br />

Jezus is Gods Zoon. 235<br />

Voornamelijk met zinspeling op Ps. 2: 7. 236<br />

Is waarlijk God, zulks wordt bewez<strong>en</strong>.<br />

1. Uit Zijn Nam<strong>en</strong>. 236


2. Eig<strong>en</strong>schapp<strong>en</strong>. 236<br />

3. Uit de werk<strong>en</strong>. 238<br />

4. Uit de Ere. 238, 239<br />

Johannes e<strong>en</strong> teg<strong>en</strong>beeld van Elias 241<br />

Judas zijn dood, hoe aan zijn einde gekom<strong>en</strong>, geschil hieromtr<strong>en</strong>t; zie dood.<br />

235<br />

K.<br />

Kindermoord van Herodes, waarom bij de Joodse Historieschrijver Josephus, ge<strong>en</strong><br />

gewag daarvan gemaakt wordt. 170, 171<br />

En ook niet bij Romeinse. 171<br />

Koning<strong>en</strong> werd<strong>en</strong> onder het O. T. gezalfd. 113<br />

Koningrijk van de Messias.<br />

— Van welke aard. 194, 195<br />

— Waaruit opgerecht. 192<br />

— Verschilt, van dat de Jod<strong>en</strong> stell<strong>en</strong> <strong>en</strong> verwacht<strong>en</strong>. 129<br />

— Ge<strong>en</strong> uiterlijk gelaat zull<strong>en</strong>de verton<strong>en</strong>.<br />

Teg<strong>en</strong>werping hierop. 126<br />

— Gods is:<br />

1. Het Rijk der Natuur, onderscheid<strong>en</strong> van dat van de Messias. 124<br />

2. dat e<strong>en</strong> Rijk der G<strong>en</strong>ade is. 124<br />

Kwaad, schandelijk <strong>en</strong> droevig, zie zonde.<br />

— Dit wordt ook in het Nieuw Testam<strong>en</strong>t betoogd.<br />

L.<br />

Lastering der Jod<strong>en</strong> aangaande Jezus.<br />

Le<strong>en</strong>spreuk wat die is, in de not<strong>en</strong>.<br />

Leer die des Geloofs, waar in bestaande.<br />

Leerstukk<strong>en</strong> van het Nieuw met die van bet Oude Testam<strong>en</strong>t vergelek<strong>en</strong>. 222<br />

Lijd<strong>en</strong> van Jezus.<br />

1. Naar de ziel was zeer nodig. 199<br />

2. Naar het lichaam zeer m<strong>en</strong>igvuldig, zie dit in order 199<br />

Lijd<strong>en</strong> van Jezus in zijn ganse verband, ziet sam<strong>en</strong>hang.<br />

M.<br />

Maat, onderscheid daarvan 243. 246<br />

Meerderheid van Person<strong>en</strong> in het Goddelijk wez<strong>en</strong>, zie: God.<br />

— <strong>De</strong>n Jood verwonderlijk voorkom<strong>en</strong>de. 52<br />

M<strong>en</strong>s als schepsel, hangt af van zijn Maker. 28<br />

— heeft door de Val e<strong>en</strong> ell<strong>en</strong>dige staatsverandering ondergaan. 35<br />

— is g<strong>en</strong>eg<strong>en</strong> God te hat<strong>en</strong>. 36<br />

M<strong>en</strong>s<strong>en</strong> zull<strong>en</strong> t<strong>en</strong> dele weder uit hun jammerstaat gered word<strong>en</strong> <strong>en</strong>z. 7<br />

Merktek<strong>en</strong><strong>en</strong> van de waarheid van het verhaal van Lukas. 164<br />

Messias is de Christus, Zijn zalving. 108<br />

Hoe die zalving verstaan moet word<strong>en</strong>. 180, 181<br />

— Waartoe Hij gezalfd moet word<strong>en</strong>.<br />

1. Tot Profeet, 115, 116<br />

2. Tot Priester. 117<br />

Wat Hij als Priester do<strong>en</strong> moest. 121<br />

3. Tot Koning. 121<br />

Wie Hem van eeuwigheid daartoe gezalfd heeft. 121


236<br />

Over wie Hij als zodanig heers<strong>en</strong> zou. 122<br />

Zijn stat<strong>en</strong> van Hem voorzegd 133<br />

I. Zijn vernedering voorzegd. 133. Als daar is:<br />

a. Zijn geringe opkomst 136 maar voornamelijk.<br />

b. Zijn ganse Lijd<strong>en</strong> tot in het Graf 137, 147<br />

II. zijn verhoging voorzegd.<br />

a. Zijn Opstanding, zie Opstanding.<br />

b. Zijn Hemelvaart, zie Hemelvaart.<br />

c. Zijn zitt<strong>en</strong> aan Gods rechterhand, zie Rechterhand.<br />

Messias als Godm<strong>en</strong>s heeft Hij twee natur<strong>en</strong> bezet<strong>en</strong>, uit het Nieuwe in vergelijking<br />

met het O. T. bewez<strong>en</strong>. 234<br />

N.<br />

Natur<strong>en</strong> van de Messias, zie Verlosser, ziet Messias.<br />

Natuurlijke naaktheid van Adam <strong>en</strong> Eva, was eig<strong>en</strong>lijk ge<strong>en</strong> oorzaak van vrees voor<br />

God. 34<br />

O.<br />

Offer, zie Zo<strong>en</strong>offer.<br />

Han<strong>en</strong> Offer omstandigheid daarvan, in de not<strong>en</strong>, 50<br />

Offerand<strong>en</strong> hield<strong>en</strong> op met de dood van de Messias in tweeërlei opzicht.<br />

1. Als e<strong>en</strong> Profetisch voorbeeld. 96<br />

2. Voor veel als zij e<strong>en</strong> op<strong>en</strong>staande schuld vertoond<strong>en</strong>. 96<br />

— <strong>De</strong> Messias is het teg<strong>en</strong>beeld der offerand<strong>en</strong>. 188<br />

Waarin als zoodanig te vind<strong>en</strong> 189 Zwarigheid daaromtr<strong>en</strong>t opgelost. 190<br />

— Waar die zijn wordt e<strong>en</strong> Altaar vereist. 191<br />

Het verder teg<strong>en</strong>beeldige Offer in Jezus te vind<strong>en</strong>. 192<br />

Ongegronde middel<strong>en</strong> ter herstelling des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> van de Jood gesteld. 38, 39<br />

Opstanding van de Messias voorzegd. 146<br />

Noodzakelijkheid daarvan aangetoond. 147<br />

Daarna zeer hoog geword<strong>en</strong> 148<br />

— Uit de vervulling bewez<strong>en</strong>. 216<br />

Red<strong>en</strong><strong>en</strong> daarvan. 216<br />

Waarheid dies aangaande. 218<br />

Overe<strong>en</strong>komst der leerstukk<strong>en</strong> van het Oude met het N. Test. vergelek<strong>en</strong>, zie<br />

Leerstukk<strong>en</strong>.<br />

P.<br />

Parscha e<strong>en</strong> deel der wet. 156<br />

Verdere nam<strong>en</strong> daaromtr<strong>en</strong>t. 156<br />

— Wordt op elke sabbat d<strong>en</strong> volke voorgelez<strong>en</strong>, in de not<strong>en</strong>. 156162<br />

R.<br />

Rechterhand, het zitt<strong>en</strong> aan iemands rechterhand wat het betek<strong>en</strong>t. 150<br />

— 1. En wel aan Jehova's rechterhand. 151<br />

2. Het zitt<strong>en</strong> van de Messias aan Zijn Vaders rechterhand voorzegd. 150<br />

3. Zwarigheid hier teg<strong>en</strong>. 151<br />

Ontknoopt. 152<br />

Uit deszelfs vervulling bewez<strong>en</strong>. 222<br />

Rechtvaardiging uit de werk<strong>en</strong> <strong>en</strong> uit het geloof, hoe te verstaan.


Red<strong>en</strong><strong>en</strong> waarom de Jod<strong>en</strong> Jezus niet erk<strong>en</strong>n<strong>en</strong> <strong>en</strong>z. 257<br />

Rek<strong>en</strong>ing van Daniëls 70 wek<strong>en</strong>, 84<br />

S.<br />

Sam<strong>en</strong>hang van het ganse lijd<strong>en</strong> van Christus 198—202<br />

Schepsel, e<strong>en</strong> bloot kan aan Gods gerechtigheid niet voldo<strong>en</strong>. 43<br />

Schrijver van de brief aan de Hebreeën, wie in de not<strong>en</strong>. 190<br />

Sikkel velerhande. 245<br />

Slang heeft de m<strong>en</strong>s verleid <strong>en</strong>z. 32<br />

Wat Hij omtr<strong>en</strong>t Eva gedaan heeft. 33<br />

Staat des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong> voor de val uit het N. in vergelijking van het O. T. betoogd. 222<br />

Stat<strong>en</strong>, wat daar door te verstaan. 130<br />

— Van de Messias getoond.<br />

1. Uit de voorzegging<strong>en</strong>. 130<br />

I. Zijn vernedering. 133<br />

II. Zijn verhoging. 148<br />

Zie verder Messias <strong>en</strong> Opstanding.<br />

2. Uit de vervulling.<br />

1. Zijn vernedering, als:<br />

a. Zijn geboorte. 153<br />

Zie verder Jezus.<br />

Staf, e<strong>en</strong> toek<strong>en</strong> van e<strong>en</strong> herdersambt. 97<br />

Stav<strong>en</strong> des opperherders zijn tweeërlei. 97, 100<br />

237<br />

T.<br />

Talmud houd<strong>en</strong> de Jod<strong>en</strong> voor Goddelijk<br />

1. Uit de waarheid deszelfs bewez<strong>en</strong>. 17; maar de bewijz<strong>en</strong> weerlegd. 17<br />

2. <strong>De</strong>zelves noodzakelijkheid aangetoond. 712; <strong>De</strong>zelve wederlegd. 712<br />

3. Wordt de Goddelijkheid des Talmuds verder bewez<strong>en</strong> uit de onvolmaaktheid<br />

weerlegd <strong>en</strong>z. 13 —18<br />

4. Nog verder uit de overtolligheid der geschrev<strong>en</strong> wet. 19, Weerlegd. 19<br />

5. E<strong>en</strong> ander bewijs van de noodzakelijkheid des Talmuds of mondwet <strong>en</strong>z. 20<br />

Wederlegd. 20<br />

Talmud heeft Mozes niet ontvang<strong>en</strong> aangetoond. 21, 24<br />

— de teg<strong>en</strong>strijdigheid die daarin voorkomt. 25, 26<br />

U.<br />

Ur<strong>en</strong>, schijnstrijd van dezelve teg<strong>en</strong>geworp<strong>en</strong>. 207<br />

Opgelost. 208<br />

V.<br />

Val des m<strong>en</strong>s<strong>en</strong>. 30<br />

— Door de zelve heeft de m<strong>en</strong>s' <strong>en</strong>z.; zie M<strong>en</strong>s.<br />

Verband van het historischverhaal van het ganse lijd<strong>en</strong> van Christus; zie sam<strong>en</strong>hang.<br />

Verbond, in hetzelve heeft Adam met God gestaan. 28<br />

Eis des verbonds, waarin bestaande. 29<br />

Blijft aan Gods zijde nog na de val. 84<br />

Verbondsbreuk wordt uit het N. Testam<strong>en</strong>t ook aangetoond 225, 226<br />

Vergelijking van Matthéüs <strong>en</strong> Lukas, aangaande Maria <strong>en</strong> Elizabeth.166, 168


238<br />

Verhoging van de Messias; ziet Stat<strong>en</strong>.<br />

Verklaring van Daniël 9: 24 —26.<br />

— Zacharia 11. 96, 102<br />

— Rom. 5: 12 <strong>en</strong> 14. 223<br />

— Nog meer andere plaats<strong>en</strong>. Verlosser, wat die is; zie Goël. Verlosser is de Zone<br />

Gods. 68<br />

— de Messias. 108<br />

— moet God <strong>en</strong> m<strong>en</strong>s zijn. 47 <strong>De</strong>rhalve twee natur<strong>en</strong> bezitt<strong>en</strong>:<br />

I. e<strong>en</strong> Goddelijke. 62<br />

II. e<strong>en</strong> m<strong>en</strong>selijke. 73<br />

Verlosser stond twee ding<strong>en</strong> te do<strong>en</strong>. 48<br />

— 1. Van wie Zijn afkomst. 73, 74<br />

2. Uit wi<strong>en</strong> gebor<strong>en</strong>. 7577<br />

3. <strong>De</strong> plaats waar. 78<br />

4. <strong>De</strong> tijd wanneer. 78; dit alles uit de voorzegging<strong>en</strong>.<br />

Vernedering van de Messias; ziet Stat<strong>en</strong>.<br />

Verschil van de ur<strong>en</strong> to<strong>en</strong> Jezus aan het kruis hing; ziet ur<strong>en</strong>.<br />

Verschil of Jezus wijn met mirre <strong>en</strong>z. 208, 209<br />

— der tal<strong>en</strong> bov<strong>en</strong> het kruis 208, 209<br />

— van de rechtvaardiging, of uit de werk<strong>en</strong> <strong>en</strong>z. 228<br />

Verschijning van Christus na zijn opstanding, waarom wel niet, <strong>en</strong>z. 219,220<br />

— van de Satan, in welke gedaante aan Eva. 32<br />

Verstand, e<strong>en</strong> stuk des verstands; wat dat is. 53<br />

Vertaling van G<strong>en</strong>. 3: 5. 51<br />

— G<strong>en</strong>. 49: 10. 78<br />

Exod. 17: 15. 67<br />

<strong>De</strong>ut. 6: 4. 58<br />

— 18: 10. 115<br />

— Psalm 2: 7. 68<br />

12. 59, 90<br />

— 110; 1. 150<br />

— van Jesaja 9: 5. 66<br />

Jes. 45: 17. 69<br />

— 48: 16. 58<br />

Jer. 23: 6. 67<br />

— Micha 5: 1. 62<br />

Vlees, het et<strong>en</strong> van hetzelve onder het N. Testam<strong>en</strong>t goedgekeurd. 250 — 252<br />

Teg<strong>en</strong>werping van hetzelve. 251<br />

Voorbeeld, hoe hetzelve moet word<strong>en</strong> aangemerkt in de not<strong>en</strong>. 187<br />

Vijandschap tuss<strong>en</strong> het zaad der vrouw <strong>en</strong> der slang; waarin bestaande. 45<br />

W.<br />

Waarheid, e<strong>en</strong> iegelijk die dezelve zoek<strong>en</strong> zal wat die te do<strong>en</strong> staat. 178, 179<br />

Wek<strong>en</strong>, de 70 van Daniël voorzegd <strong>en</strong> verklaard. 84<br />

Woord, waarvan Psalm 33: 6 gesprok<strong>en</strong> wordt, hoe te verstaan. 57, 58<br />

Woord<strong>en</strong> die Jezus aan het kruis gesprok<strong>en</strong> heeft, in order 211, 212<br />

Z.<br />

Zaad der vrouw, hoe te verstaan 45<br />

Zalving van de Messias, zie Messias


239<br />

Zee (de koper<strong>en</strong>) hoe die begrep<strong>en</strong> moet word<strong>en</strong>. 248, 244<br />

Zion, e<strong>en</strong> der drie berg<strong>en</strong> waarop Jeruzalem was geleg<strong>en</strong>. 125<br />

— waarom g<strong>en</strong>oemd de Berg van Gods Heiligheid. 126<br />

— e<strong>en</strong> Profetisch voorbeeld. 127<br />

Zo<strong>en</strong>offer in plaats van e<strong>en</strong> ander 50<br />

Zonde, e<strong>en</strong> schandelijk kwaad. 38<br />

— bevat ook in zich e<strong>en</strong> droevig kwaad. 38<br />

— deszelfs b<strong>en</strong>aming<strong>en</strong> <strong>en</strong>z. 38<br />

Zwarigheid over de plaats van Jesaja 9: 5, met Matthéüs 10: 34 246, 247<br />

— over Matth. 3: 13, 14, met Joh. 1: 29, 35. 241<br />

Opgelost. 242<br />

— over Joh. 2: 6. 243<br />

— over de plaats<strong>en</strong> van Paulus <strong>en</strong> Jakobus, over de rechtvaardiging uit het geloof.<br />

En uit de werk<strong>en</strong>. 227, 230<br />

— aangaande het geloof in de Messias <strong>en</strong>z. 253<br />

Opgelost. 253, 254<br />

I. T<strong>en</strong> opzichte voor Zijn komst. 253, 254<br />

Als:<br />

II. Na dezelve. 254<br />

— van 1 Koning. 9: 26 met 2 Kron. 4; 15. 243<br />

EINDE VAN HET GEHELE WERK.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!